-ocr page 1-

t/JVC 3

TIJDSCHRIFT

vook

VEEARTSENIJKUNDE

uitgegeven door de

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

onder redactie van

D. F. VAN ES VELD en W. C. SCHIMMEL

Leeraren aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

ZES-EN-DERTIGSTE DEEL.

-ocr page 2- -ocr page 3-

INHOUD YAN HET ZES-EN-DERTIGSTE DEEL.

Veeartsenijkunde.

Blz.

Bijdrage tot de kennis der torsio ventriculi bij den hond, door dr. H. Markus 1
De inperking der veeartsenijkundige praktijken, door H. M. K
roon . 21
Onderzoekingen over melk, door W. C. de G
kaaff.

IV. \'De invloed van waterstofperoxyde op de melk-enzymen . . . 29

Smetstofdragers, door dr. J. Poelk.............59

Onderzoekingen over melk, door dr. D. A. de Jong en W. C. de Graaff

V. Pasteuriseeren van melk en colibacterië».........92

Mededeelingen betreffende hygiëne en controle in worst- en vleesch-

conservenfabrieken, door dr- H. C. L. E. Berger.......123

De koclinrichtingen aan Nederlandsche slachthuizen, door D. A. de Jong 153
Uit de praktijk, door R. H. J. G
allandat Huet. (1. Algemeene
tuberculose bij een paard. 2. Een geval van koliek door vergiftiging.
3. Ontschoening na neurectomie. 4. Operatie van Bo.si bij bolspat.
5. Wegneming van het
scrotum bij een hond. 6. Behandeling van

acarusschurft bij honden.).......................229

Mededeelingen van de gemeenteslachtplaats te Utrecht, door J. P. van
der
Slooten en C. Teshaeff. (1. Tuberculose van het os ischii bij

een rund. 2. Een geval van cysticcrcosis bij een rund).....237

Uit de praktijk van liet remonte-depót te Milligen, door J. M. Knipscheer 309
De veearts in practijk als zuivelconsulent, door S- J M. M
ogendorff 328
Cliniek en bestlijding der tuberculose, door d\'. A. A. O
verbeek . . 429
Bilaterale chronische luchtzakcatarrh; exitus letalis door creoline-

vergiftiging, door H. A. Vermeulen............439

Primair carcinoom van de lever (met afbeelding), door J Flohii. . . 493
Entodermale epitheliumcyste van de longen (met afbeelding), door idem 496
Cystenvorming in den uteruswand (met afbeelding), door idem . . . 498
Het systematisch melkonderzoek, door E. A. L. Q
uadekker .... 501
Kan tuberculose der dieren op den mensch overgaan ? door dr. F. B
a sen a u

en dr. Y van der Sluis................510

Torsio ventriculi bij den hond, door dr. J. C. van der Slooten . . 531

Mclkkeukens, door A. Marcus...............534

Diagnose van malleus van het cadaver door middel der complement-

binding, door F. P. Keyser...............556

De dermatomycosen, door d\'. P. F. Vermast...... 585 en 771

Over fibrolysine, door J. G. Th. Arntz...........595

De militair veterinaire dienst in Nederlandsch-Indië, door W. van

der Burg.....................647

Het koninklijk besluit van 2 September 1904 (,Staatsblad n°. 219),
en de wijziging met ingang van 1 Juni 1909 daarin aangebracht, door

H. Anker................... . . 703

Mededeelingen uit de chirurgische cliniek van \'s Rijks veeartsenijschool.

-ocr page 4-

door W. C. Schimmel en J. C. van Veen: 1°. Fractuur van het

rechter os incisivum bij een paard.............761

2°. Habitueele luxatie van de patella genezen door de operatie van Bassi 763

3°. Operatieve behandeling van condylomateuse mok.......764

4°. Entropium der bovenoogleden met diffuse bilaterale keratitis bij

een paard (met afbeelding)...............765

5°. Gecompliceerde fractuur der neusbeenderen bij een paard .... 768
Een en ander over de Nederlandsche bestrijding der tuberculose, door

dr. A. A. Overbeek.................813

Zijn de cultures ter bestrijding van ratten, door de Rijks seruminrichting

te Rotterdam verstrekt, niet schadelijk voor honden P door J. B. F. Solkes 823

Bestrijding van het mond- en klauwzeer, door H. J. Lovink .... 861

Over verleden, heden en toekomst, door d1\'. H. Markus.....876

Feriosteotomie bij spat, door J. J. Wester..........913

Een nieuwe luchtzakoperatie, door dr. H. A. Vermeulen.....926

Korte mededeelingen.

Infectie van den mensch door vlekziekte-bacillen en genezing daarvan

door vlekziekte-serum, door J. H Zijp........... 98

Vereeniging van Friesche veeartsen, door W. van der Burg .... 243

Een geval van tuberculose bij de geit, door C. Tenhaeff.....309

Verslag betreffende de in het jaar 1908 gehouden keuring van slachtvee

en vleesch in de gemeente Hoorn, door F. M. de Leur.....518

Zijn de militaire paardenartsen vergeten? door W. van der Burg . 561
Torticollis bij stuitgeboorten. Aanwending van de kettingzaag bij gebogen

spronggewricht, door B. de Jong.............682

Verzameling van longsecreta ten behoeve van het tuberculose-onderzoek

bij runderen, door dr. A. A. Overbeek...........827

Genezing eener vlekziekte-infectie door vlekziekte-serum, door M. B.
ten Have.....................828

Referaten.

Abattoir te Groningen over 1907 (Ref. D. F. van Esveld) .... 35
Bijdrage tot de geschiedenis van \'s Rijks veeartsenijschool (Ref. W. C.

Schimmel)..........................................37

Beschuttende enting van het rund tegen tuberculose met behulp van

niet-infectiouse entstoffen (Ref. idem)............99

Keuring van vee en vleesch te Dordrecht over 1907 (Ref. D. F. van

Esveld)......•...............100

Veeartsenijkundig doctoraat in Pruisen (Ref. VV. C. Schimmel) ... 101

Promotie der Oostenrijksche vei\'artsen ij kundige hoogescholen (Ref. idem) 102

Veeartsenijkundige politie in Turkije, door W. van der Burg . . . 195

Veemarkt en abattoir te Amsterdam over 1907 (Ref. D. F. van Esveld) 196

Vervoer van vee in Nederlandsch-Indië (Ref. W. van der Burg . . 198

De militair veterinaire dienst bij het Engelsche leger (Ref. idem). . . 360

Bijnier en synipathicus (Ref. J- C. van Veen).........447

Een eigenaardige vorm van miltvuur bij het varken (Ref. dr. H. Markijs) 449

Aangaande melkhygiëne (Ref. dr. B. Sjollema). . . ......450

Keuring van vee, vleesch. visch, schaal- en schelpdieren te Arnhem

over 1908 (Ref. D. F. van Esveld)............517

Keuring van vee en vleesch in Nederlandsch-Indië (Ref. W. van der Burg) 563
De acarusschurft der dieren. (Ref. W. C. S
chimmel) .... 564 en 603

Abattoir te Maastricht over 1908 (Ref. D. F. van Esveld) .... 603

-ocr page 5-

Blz.

Verslag van den keuringsdienst in de gemeente Zaandam over 1908

(Ref. idem).....................605

Autoserotherapie (Ref. VV. C. Schimmel)...........606

Reglement voor den militairen geneeskundigen dienst in Nederlandseh-

Indië (Ref. W. van der Burg).................607

Vleesch- en melkhygiëne in Nederlandsch-Indië (Ref. idem) .... 607
Verbetering van de traktementen der militaire paardenartsen in Neder-

landsch-Indië (Ref. idem)................608

Uniformen bij het leger in Nederlandsch-Indië (Ref. idem).....610

Societas Medicorum...................611

Unitas Medicorum...................611

Abattoir te Rotterdam over 1908 (Ref. D. F. van Esveld) .... 683

Keuring van vee en vleesch te Dordrecht over 1908 (Ref. idem) . . . 684

Gebrek aan gouvernementsveeartsen.............686

Verslag omtrent de exploitatie van het openbaar slachthuis te Nijmegen

over 1908 (Ref. D. F. van Esveld)............707

Verslag omtrent het openbaar slachthuis te Leiden over 1908 (Ref. idem). 708

Abattoir te Utrecht over 1908 (Ref. idem)............711

Jaarboek van het departement van landbouw in Nederlandsch-Indië 1907

(Ref. W. van oer Burg)................713

Cursus in de kennis der parasietisehe protozoën (Ref. idem) .... 715

Het abattoir te Roermond over 1908 (Ref. D. F. van Esveld) . . . 783
Verslag omtrent het gemeente-slachthuis en de vee- en vleeschkeuring

te Alkmaar over 1908 (Kef. idem).............784

Het abattoir te Haarlem over 1908 (Ref. idem).........829

Abattoir te Groningen over 1908 (Ref. idem)..........831

Veemarkt en abattoir te Amsterdam over 1908 (Ref. idem) .... 886

Rechtszaken.....................932

Boekaankondiging.

Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1908—1909 und 1909-1910

von Prof. dr. R. Schmaltz (W. C. Schimmel)......38 en 833

Hen< ieveld en Zaai,berg, Veterinaire Politie, 2de uitgave (H. M. Kroon) 103
J. B
ongert, Bakteriologische Diagnostik mit besonderer Berücksichtigung
der Immunitiitslelire, der Serodiagnostik und der Schutzimpfungen

(W. C. Schimmel)..................104

Dr. G. Leu kink, Ueber aktive Immunisation gegen Schweinepest durch

Bazillen der Hogeliolcragruppe. Inaugural-Dissertation (W. O. Schimmel) 19S
Dr. H. M
öller, Lehrbuch der Chirurgie für Tierärzte (W. C. Schimmel) 199
S
ven Wall, Die Euterentzündungen"der Kuh (W. C. Schimmel). . 201
Verzamelde opstellen uit „Het Paard".
Tweede bundel. (W. C. Schimmel) 362
Dr. R. S
chmaltz, Anweisung zur Exenteration der Bauchhöhle des

Rindes (D. F. van Esveld)...............363

Bericht über die Königliche tierärztliche Hochschule zu Dresden für

das Jahr 1907 und 1908 (D. F. van Esveld)..... 364 en 943

Veterinaire Studenten-Almanak voor het jaar 1909 (W. C. Schimmel) 36.">
Prof. dr. K
urt KSbnbaoh, Die Neubildungen der Nasenhöhle und

der Nasennebenhöhlen des Pferdes (W. C. Schimmel)......451

Prof. dr. F. Hutyra und Prof. dr. J. Marek, Spezielle Pathologie
und Therapie der Haustiere. Zweite, umgearbeitete und vermehrte

Auflage (W. C. Schimmel)..... .........452

Dr. Kunibert Müller, Bestimmungen des Gewichtes des Magen und
Darmen bei mageren, mittelfetten und fetten Tieren und Gewichts-
bestimmungen des Magen- und üarminhaltes, soweit die letzte
Fütterung bekannt ist (D. F.
van Esveld)....... , . 453

-ocr page 6-

Mededeelingcn van do Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool

en van de daaraan verbonden instituten (D. F. van Esveld) . . 454
D
r. Robert Müller, Das Problem der Secundären Geslechtsmerkmaie

und die Tierzucht (H. M. Kroon)............519

Genootschap tot bevordering van melkkunde (D. F. van Esveld). . 520
Dr. A. V
rijburg, Versuche über die Bedeutung der Opsoninlehre in
der Therapie der Agalactia catharrhalis contagiosa. Inaugural-Disser-

tation (J. C. van Veen)...................612

Dr. K. van der Veen, Beiträge zur Frage der Virusträger im Beson-
deren bei Schweinerotlauf. Inaugural-Dissertation (W. C. S
chimmel) (51-4-
Dr. B. J. C.
te Hennepe Jzn., Die Immunisierung von Rindern

gegen Tuberculose. Inaugural-Dissertation (W- C. Schimmel) . . . 614
D
r. H. J. Smit, lieber das Vorkommen von Tuberkelbazillen in der
Milch und den Lymphdrüsen des Rindes. Inaugural-Dissertation

(W. C. Schimmel)..................616

J. Bongert, Untersuchungen über den Tuberkelbazillen-gehalt des
Blutes, des Fleisches und der Lymphdrüsen tuberkulöser Schlachttiere

(W. C. Schimmel) . . . ...............610

Felix Henschel, Ueber die Beteiligung der verschiedenen Orgaue des
Tierkörpers an der Generalisation der Tuberkulose beim Rind, Schaf

und Schwein (W. C. Schimmel).............618

Dr. C. Thomassen, Over den veterinairen dienst te velde (W. C. Schimmel) 620
Dr. L.
de Blieck, Vergelijkende onderzoekingen naar de onderkennings-

middelen van kwade-droes (W. C. Schimmel).........687

G. Suckow, Rentable Pferdezucht. Aktuelle Fragen der Landespferde-
zucht (H. M. K
roon).................689

Rechtvaardiging van het bestaan der rennen en harddraverijen in
Nederland door de Nederlandsche Harddraverij- en Renvereeniging

(H. M. Kroon)...................690

Prof. dr. August Eber, Bericht über das Veterinär-Institut mit Klinik
und Poliklinik bei der Universität Leipzig für die Jahre 1907 und
1908, nebst einer Uebersicht über die Institutstätigheit während des
zehnjährigen Zeitraumes vom Sommersemester 1899 bis Wintersemester

1908/09 (W. C. Schimmel).......•........716

Dr. D. L. Bakker, Studien über die Geschichte, dem heutigen Zustand
und die Zukunft des Rindes und seiner Zucht in den Niederlanden,
mit besonderer kritischen Berücksichtigung der Arbeitswerte der
Niederländischen Rindvieh-stambuchen. Inaugural-Dissertation (W. C.

Schimmel).....................717

Dr. IJ. van der Sluis, Ueber die Abtötung der Tuberkelbacillen in
natürlich infizierter Milch UDd über die Pasteurisierung der Milch.

Inaugural-Dissertation (W. C. Schimmel)..........719

D>\\ J. van der Veen, Ein Fall von Zahnanomalie beim Pferde. Inau-
gural-Dissertation (Auto-referaat).............786

Quadekker, Het Paard, lichaamsbouw en inwendige organen (W. C.

Schimmel).....................789

Louis Geerts, De geitenbewegiug in België, gevolgd van een „Kort
overzicht der bijzonderste Geitenrassen en eenige Leiddraden van

rasverbetering" (D. F. van Esvelii)............789

Jacq. Timmermans, Nederlandsche rundveeteelt (\\V. C. Schimmel) . 834
Dr. R. S
chmaltz, Atlas der Anatomie des Pferdes. Zweiter Teil. To-
pographische Myologie (D. F.
van Esveld).........835

Antwoord van de Afdeeling Nijmegen en Omstreken der Nederlandsche
Vereeniging tot bescherming van dieren op den open brief van de
firma D. J. H
inrichs en Zonen te Nijmegen in zake het ritueele

slachten (W. O. Schimmel)...............888

Dr. med. vet. Johannes Paechter, Respiratorische Stoffwechselfor-
schung und ihre Bedeutung für Nütztierhaltung und Tierheilkunde.

-ocr page 7-

inhoud.

Mit einem Beitrag zur Kenntnis vom Lungengaswechsel des Rindes

(D. F. van Esveld).................889

Die Milchuntersuchung vom tierärztlichen Standpunkt aus betrachtet.

Inaugural-Dissertation Bern, von S. I. M. MoGEN doepf(Auto-referat) 933
W- L.
vax Warmelo, Opstellen over africhting van Paard en Ruiter
(W. C. S
chimmel) ..................943

Maatschappij ter bevordering- der
veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij van 1908/09, door H. J. C.

van Lent.....................889

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij over 1908, door

D. F. van Esveld..................894

Overzicht van het geldelijk beheer over het jaar 1908, door idem . . 807
,, j, n » » J! n n „ in verband met

de begrooting, door idem................809

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek der Maatschappij

over 1907/1908 (Bijlagen), door idem.......... 39, 895

Bibliotheek van Hoilandsche veeartsenijkundige werken (27ste vervolg),

door idem. . . ...................42

Notulen der 49ste algeemene vergadering....... 202, 246, 521

Programma voor de 50ste algemeene vergadering....... . 722

Concept-begrooting over 1910...............734

Verslag der afdeeling Groningen—Drente...........793

„ „ „ Friesland...............797

1 „ „ Gelderland—Overijsel..........798

Utrecht...............798

Noord-Holland............801

Zuid-Holland.............802

„ nieuwe , , .............803

„ » , Zeeland...............803

„ „ „ Noord-Brabant—Limburg.........804

Naamlijst der leden van de algemeene afdeeling-........805

Mededeelingen van het hoofdbestuur:

50, 108, 264, 371, 457, 526, 565, 639, 697, 752, 793, 840, 896, 970
Nieuw uitgekomen boeken, door W. C. S
chimmel:

106, 265, 455, 621, 694, 790, 837, 944.
Necrologie, door D. F. van Esveld: J. H. Cramer te Almeloo, 50;

A. de Boer te Nunspcet, 372; R. Frank Jzn te Steenwijkcrwold,
373; dr. H. H. R
örik te Ambarawa, 458; A. de Wilde te Oud-
Vosmeer, 458; N. B. K
ielstra te Opeinde, 527; G. J. Mos te
Assen, 697; J. E. C
hr. Schook te Hilversum. 752; 971.

Personalia: 51, 108, 222, 267, 373, 459, 527, 572, 639, 644,

698, 754, 810, 854, 8.97, 971
Promotiën: A. Vrijburg 374; K. Büchli 428; K. van der Veen 428;

B. J. C.\' te Hennepe 428; D. L. Bakker 459; Y. van der
Sluis 528; S. J. M. Mogendorff 755; R. H. J. Gallandat Huet
756; P. J. Schat 756; H. A. Vermeulen 756, 810.

Rijks veeartsenijschool: 52, 374, 459, 574, 700, 756, 811, 855, 898, 974

Staatsexamens: ................. 700, 756

Staatsbegrooting:........... 108, 375, 460, 901, 981

Idem Nederlandsch Indië.................898

Wet op de paardenfokkerij 1901:............. 757

ix

-ocr page 8-

BIz.

Keuring van vee en vleesch : Prijsvraag slachthuis..... 375, 488

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907:

52, 267, 373, 378, 488, 528, 574, 639, 644, 757, 856, 9i0, 984
Veeartsenijkundig staatstoezicht:

56, 122, 306, 428, 490, 530, 582, 643, 702, 761, 811, 857, 911, 976
Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten:

58, 227, 307, 492, 530, 583, 646, 762, 812, 860, 912, 987

Rapport der commissie in zake de verborgen gebroken in den veehandel 624
Opheffing van het verbod dat de paardenartsen particuliere praktijk bij
het vee uitoefenen, door de commissie voor standsbelangen (H. J. C.

van Lent).....................218

Genootschap ter bevordering van melkkunde..........223

Voreeniging van directeuren van gemeentelijke slachthuizen in Nederland

(dr. W. Stuurman)................ 224, 528

Prijsvraag besmettelijke veeziekten..............226

Prijsvraag: Landbouwkunde, door H. J. C. van Lent......304

Overzicht van het Verslag aan de Koningin van de bevindingen en
handelingen van het veeartsenijkundig staatstoezicht in het jaar 1907,

door D. F. van Esveld................368

Reserve-paardenartsen (koninklijk besluit van 11 Maart 1909 n°. 12) 576

Veterinaire dienst bij het leger over 1907 (Ref. D. F. van Esveld) . 720

Lijst der Nederlandsche veeartsen, door D. F. va.n Esveld .... 947
Naam- en ranglijst der studeerenden aan \'s Rijks veeartsenijschool, door

idem.......................968

Opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag van rijkswege . . 974
Voorschriften ter uitvoering van art. 4, sub A, van het koninklijk be-
sluit van 11 September 1908, n°. 41............976

Internationale militair-veterinaire vereeniging..........851

ixde Internationaal veeartsenijkundig congres in den Haag 1909: door
D. F. van E
sveld, D. A. de Jong en W. C. Schimmel: 54, 120,

223, 305, 419, 489, 529, 582, 640, 701, 7:>9, 840, 843; 857, 985

Een iaatste uitnoodiging, door de redactie.........761 Ws

Gedenkteeken „Thomassen": ............. 225, 849

Inschrijvingen ten behoeve van het „de Bruin" fonds:

55, 122, 225, 306, 428, 489, 529

Gedenkteeken M. G. de Bruin, door W. C. Schimmel......122

Verbetering......................490

Dankbetuiging ....................986

-ocr page 9-

BIJDRAGE TOT DE KENNIS
DER TORSIO VENTRICULI RIJ DEN HOND, 1)

door

Df. H. MARKUS.

(Mededeeling uit het Pathologisch Instituut van \'s Rijks veeartsenijschool.)

M. H. Onder torsio of volvulus ventriculi
(maagdraaiing) verstaat men een dislocatie van de maag,
tot heden alleen bij den hond waargenomen, waarbij de
pylorus langs de achtervlakte van de lever meer of minder
ver van rechts naar links wordt verplaatst en de groote
curvatuur in dienovereenkomstigen graad van de linker
naar de rechter zijde wordt overgebracht; de beweging heeft
dus plaats in de richting, tegengesteld aan den gang van
de wijzers van het uurwerk.

Ofschoon wij hier niet alleen pathologisch-anatomisch, doch
ook clinisch met een bekend ziektebeeld te doen hebben,
dat onder anderen in het handboek van
Hutyra en Ma rek 2)
afzonderlijk is beschreven, meen ik toch uw aandacht
enkele oogenblikken voor dit onderwerp te mogen vragen,
naar aanleiding van eenige gevallen, welke binnen twee
jaar in het pathologisch instituut, gedeeltelijk ook in de
cliniek voor kleine huisdieren van \'s Rijks veeartsenijschool
zijn waargenomen.

En wel om de navolgende redenen. In de eerste plaats

1  Voordracht, gehouden in de 49ste Algemeene vergadering van de Maat-
schappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, op 19 Sep-
tember 1908.

2  Hutyra en Marek, Spezielle Pathologie und Thorapie der Haustiere
II Band, 1906, bldz. 264.

-ocr page 10-

omdat hierdoor, wellicht meer dan tot heden het geval
was, uw blik op dit ziektebeeld zal worden gevestigd ; in
de tweede plaats omdat omtrent aetiologie en pathogenese
van dit lijden het laatste woord nog niet is gesproken en
mijn mededeeling misschien een steentje in de goede richting
kan bijdragen.

De aan \'s Rijks veeartsenijschool waargenomen gevallen
zijn de volgende:

I. 15 December 1906. Groote trekhond, reu, oud 10
jaar, eigenaar A. v. 1). te U., wordt 15 December 1906 in den
voormiddag dood aangebracht, met verzoek de doodsoorzaak
te willen vaststellen. De eigenaar deelt mede, dat de hond
den vorigen dag volkomen gezond was en zijn arbeid voor
den melkwagen naar bchooren had verricht; des avonds na
thuiskomst had hij ook flink gegeten en gedronken.\'s Nachts
werd de eigenaar wakker door gekreun van den hond; liet
dier had veel pijn en was zeer benauwd, de buik was sterk
opgezet. Des morgens werd de hond dood gevonden ; een
behandeling was niet ingesteld.

Sectie (register-n0. 21): Het cadaver is zeer sterk op-
gezet ; de buikwand is buitengewoon gespannen; de voor-
en de achterbeenen staan wijd uit elkaar; er is prolapsus
mucosae ani. Bij het afnemen der huid blijkt een sterk
subcutaan emphyseem aanwezig te zijn, vooral aan den hals
en de borstkas. Na opening der buikholte ziet men de sterk
uitgezette maag; de pylorus ligt aan de linker bovenzijde
)het dier staande gedacht) en is gemakkelijk terug te draaien
naar rechts; de omvang der torsie is 270°. De maaginhoud
bestaat uit 19 liter brijachtig voedsel en vloeistof (niet-
haemorrhagisch); voorts gassen. Hevige stuwingsmilt ( 40
c.M. lang); veneuse stuwing in darmen en nieren; de vena
cava posterior is sterk met bloed gevuld; de lever is anae-
misch; de longen zijn zeer bloedrijk, met interstitiëel en
subpleuraal emphyseem.

-ocr page 11-

II. 17 Maart 1908. Trekhond, Duitsche dog, teef, eigenaar
Gebr. v. D. te U., wordt 17 Maart 1908 in den voormiddag
dood aangebracht, met verzoek de doodsoorzaak te willen
vaststellen. De eigenaar deelt mede, dat de hond den vorigen
dag niet had gewerkt, doch slechts had medegeloopen met
paard en wagen. Thuis gekomen, had het dier niet gegeten;
het was lusteloos, de buik zette op, de hond maakte looze
braakbewegingen, gaf spoedig pijn te kennen, ging veel op
het achterstel zitten en werd steeds dikker en benauwder;
de lichaamstemperatuur was subnormaal. Des nachts stierf
de hond.

Sectie (register-n°. 118.): Het cadaver heeft een buiten-
gewoon gespannen buik ; prolapsus mucosae ani ontbreekt. De
maag is zeer sterk opgezet; de pylorus ligt aan de linker
zijde en is gemakkelijk terug te draaien naar rechts; de
omvang der torsie is 180°. De maaginhoud bestaat uit een
groote hoeveelheid eenigszins haemorrhagische vloeistof, stuk-
ken aardappel en enkele beenstukjes; voorts gassen. De
maagwand is hacmorrhagisch geïnfiltreerd. Hevige stuwings-
milt (3 x de normale grootte): het darmkanaal is gedeeltelijk
haemorrhagisch geïnfiltreerd en met gassen gevuld; de lever
is anaemisch.

III. 2 Mei 1908. Trekhond, teef, eigenaar M. v. L. te T.,
cliniek-n0. 204. Het dier wordt \'s morgens aan de policliniek
gebracht met de volgende anamnese: de hond heeft den
vorigen dag zijn gewonen arbeid verricht, was volkomen ge-
zond en heeft \'s avonds flink gegeten ; den volgenden morgen
vindt de eigenaar het dier met opgezetten buik; het is suf
en weigert alle voedsel; op weg naar de cliniek wordt de
hond steeds dikker en kan zeer moeilijk loopen; de eigenaar
denkt aan vergiftiging.

Bij een in de cliniek verrichte punctie in de linker flank-
streek worden stinkende gassen en een brijachtige voedsel-
massa ontlast. Twee uur daarna is de hond dood.

-ocr page 12-

Sectie (protocol-n°. 145): Bij opening van de buikholte
worden een groenachtige, dik vloeibare voedsel massa en gassen
daarin aangetroffen. De maag is zeer sterk opgezet en strekt
zich uit tot aan de symphysis pelvis; de pylorus ligt aan
de linker zijde; de omvang der torsie is 180°. De maaginhoud
bestaat uit een groene, brijachtige voedselmassa en uit stin-
kende gassen, gelijk aan hetgeen bij de punctie werd ont-
last; een deel van dezen inhoud is door de punctie-opening
blijkbaar vrij in de buikholte geraakt; ook wordt daarin een
haemorrhagische vloeistof aangetroffen. De maagwand is sterk
haemorrhagisch geïnfiltreerd; het slijmvlies is op enkele
plaatsen necrotisch; er bevinden zich gasbellen in de sub-
mucosa. De milt is alleen in het dorsale gedeelte gezwollen.
Er is tevens een volvulus van het dunne darmkanaal, waarbij
haemorrhagische infiltratie van het betreffend darmstuk en
bloederig vocht in het darmlumen.

IV. Dit geval werd door den heer J. J. Wester in de
policliniek waargenomen; door mijn afwezigheid verrichtte
hij ook de sectie. De heer
Westicr, was zoo welwillend mij
omtrent zijn bevindingen het volgende mede te deelen.

„13 Juli 1\'908. Groote trekhond, oud ± 7 jaar, eigenaar
D. S. te de B., cliniek-n0. 2916, wordt 13 Juli aan de
policliniek gebracht ter onderzoek.

Anamnese: Het dier was den vorigen dag des namiddags
ziek geworden; het at en dronk niet en werd dik. De laatste
voedering had plaats gehad des namiddags 1 uur; de eerste
ziekteverschijnselen werden opgemerkt een paar uren daarna.

Status praesens: Het dier was moribund. In het oog
vallend was de zeer sterk opgezette buik; de zwelling werd
klaarblijkelijk door gassen veroorzaakt. Voordat een volledig
clinisch onderzoek kon worden ingesteld, stierf patiënt.

Diagnose: Maagtorsie.

Sectie: Sterke stuwing bleek aanwezig in de vaten van
het achterstel; de subcutis van de achterbeenen en het scro-

-ocr page 13-

turn waren oedeniateus gezwollen. De sterk verwijde buikholte
was bijna geheel gevuld door de maag, welke tot berstens toe
was uitgezet. De maag bleek precies 360° gedraaid, zoodat
ze oogenschijnlijk volkomen normaal lag. De vaste en vloei-
bare inhoud van de maag was betrekkelijk gering; hij be-
stond namelijk uit 100 gram zwartachtig gekleurde brij
en overigens uit een drietal halfgare, gave aardappelen. Een
dezer aardappelen had zoodanige afmetingen (5 a 6 c.M. in
doorsnede), dat het verbazing wekte, dat een dergelijk voor-
werp in zijn geheel bleek te hebben kunnen passeeren.

Opmerkelijk was ook, dat de aardappelen volkomen gaaf
waren, en er niet de minste inwerking van het maagsap was
op te merken. De oppervlakte was glad, als van half-gare,
geschrapte, nieuwe aardappelen. Laatst bedoeld verschijnsel
wees er met zekerheid op, dat zéér spoedig na de verschijning
van de aardappelen in de maag het verteringsproces tot
stilstand moet zijn gekomen.

Plausibel schijnt het dus, het inslikken van die aardappelen
in causaal verband te brengen met de maagtorsie.

Ik stel mij nu voor, dat het proces zich aldus kan hebben
afgespeeld:

Met inslikken van de.groote aardappelen zal sterke rek-
king van den oesophagus ten gevolge hebben gehad, waardoor
waarschijnlijk hevige braakbewegingen zijn opgetreden. De
maag was weinig gevuld, nam dus weinig plaats in. Haar
volume werd nog veel geringer door de samentrekking
der musculatuur bij het braken. Hierdoor werd ruimte
verkregen om de maag te kunnen doen draaien, en werd
het orgaan zelf beweeglijker. De hevige antiperistaltische
bewegingen bij liet braken kunnen nu wellicht de samenge-
krompen maag als een bal hebben omgewenteld.

Zonder sterke eigen beweging van de maag komt het mij
volstrekt onmogelijk voor, dat dit orgaan plotseling 360° om
haar as kan draaien."

-ocr page 14-

V. 3 September 1908. Groote trekhond, reu, oud 6
jaar, eigenaar H. v. O. te U., wordt 3 September 1908, te
10 uur des voormiddags dood aangebracht, met verzoek de
doodsoorzaak te willen vaststellen.

De eigenaar deelt het volgende mede: 1 September jongst-
leden was de hond \'s morgens nog volkomen gezond; hij
heeft van 4—81/2 uur des voormiddags zijn werk onder een
groentenkar uitstekend verricht, heeft bij thuiskomst en ook
des namiddags te 1 uur als gewoonlijk gegeten; denzelfden
namiddag te 4 uur zag do eigenares den hond op het erf
staan met schuim op den mond; zij sloeg daarop evenwel
verder geen acht. Des avonds te 9 uur riep men den hond
voor zijn avondeten; hij kwam onmiddellijk en was oogen-
schijnlijk geheel normaal. Den volgenden dag, 2 September,
vond men den hond \'s morgens te 4 uur dood voor zijn hok
uitgestrekt, den kop tusschen de voorbeenen gebogen; van
het avondeten had hij vrijwel niets gebruikt. De maaltijden
van den hond bestonden uit grauw brood, aardappelen
en vet.

Den eigenaar had de tijd ontbroken den hond reeds op 2
September ter sectie te brengen; het cadaver was dus reeds
minstens 30 uur oud.

Op grond van deze anamnese rees bij mij terstond het ver-
moeden op een torsio ventriculi; bovendien antwoordde de
eigenares op mijn vraag, of de buik van den hond opgezet was,
bevestigend; ook deelde zij mij mede, dat de hond in quaestie
een zeer „wild" dier was, dat steeds veel sprong en rolde.

Het cadaver, dat daarna in oogenschouw werd genomen,
was, wat den buik betreft, werkelijk vrij sterk opgezet,
alhoewel niet in die mate als reeds in vorige gevallen was waar-
genomen ; bij percussie werd een tympanitische toon gehoord.

Sectie (register-n°. 172): De sectie werd denzelfden dag
des namiddags te 2 uur verricht; daar torsio ventriculi werd
vermoed, werd het cadaver in rechter zijligging geseceerd.

-ocr page 15-

Goed gevoed cadaver van een krachtig gebouwden manne-
lijken trekhond, oud 6 jaar; geen kneuzingen of ver-
wondingen, geen prolapsus mucosae ani, geen uitvloeiingen,
geen rigor; oogen diep liggend; corneae troebel en niet
gespannen.

In de subcutis is niets abnormaals te zien. Bij openen
van de buikholte wordt een geringe hoeveelheid haemorrhagisch
vocht ontlast; nadat de buikingewanden geheel zijn bloot-
gelegd, ziet men de sterk geballonneerde maag, bedekt door
het omentum majus; caudaal daarvan de milt, vergroot en
donkerblauw, gelegen in ventro-dorsale richting van voren
naar achteren, met het breede uiteinde, als normaliter, ven-
traal; 16 c.M. voor het smallere, dorsale uiteinde is de milt
gebogen en wel zoodanig, dat de convexiteit van den boog
naar de wervelkolom is gekeerd en het smalle uiteinde zelf
dus in ventrale richting wijst.

Het darmkanaal neemt slechts een klein gedeelte van de
buikholte in en is, vooral vlak achter de maag, door gassen
uitgezet; tusschen de darmlissen en in de diepte bevindt
zich een zekere hoeveelheid van het bovengenoemde haemor-
rhagische vocht (stuwingstranssudaat). Vervolgens wordt het
darmkanaal uitgenomen ; een groot gedeelte van het duodenum
wordt met de maag in verbinding gelaten.

Tiet middelrif staat sterk naar voren gewelfd, in exspiratie-
stand.

Na wegnemen van den linker ribwand wordt vastgesteld
dat de borstholte geen abnormalen inhoud bevat; de longen
zijn gecollabeerd; bij verder onderzoek worden pericardium,
hart en longen normaal bevonden.

Men is thans in de gelegenheid den situs van de maag
cum annexis nauwkeurig te bestudeeren.

Achter het diaphragma ziet men de anaemische kleine
lever, en dorsaal daarvan den sterk gespannen oesophagus
welke eenigszins om zijn lengteas is gedraaid; ter plaatse

-ocr page 16-

waar de slokdarm in de maag overgaat, is hij strak omgeven
door een darmgedeelte, dat in caudale richting zich in het pars
pylorica van de maag voortzet en in orale richting zich om
den oesophagus heenslaat, om vervolgens in de diepte onder
de geballonneerde maag te verdwijnen; bij nader onderzoek
blijkt het darmstuk hier over te gaan in het gedeelte, dat
men als duodenum in de buikholte had achtergelaten.

De oesophagus is dus door het duodenum omsnoerd en
wel zoodanig, dat de twaalfvingerige darm wederom rechts
van bet mediaanvlak in het pylorus-gedeelte van de maag
overgaat; de maag is dus 360° gewenteld, in hoofdzaak
met den oesophagus als vast punt. Het duodenum moest nood-
wendig de draaiing van de maag volgen en werd gebracht
van de rechter zijde, langs de achtervlakte van de lever iets
naar voren, daarna naar de linker zijde en vervolgens naar
achteren en wederom naar de rechter zijde; het vlak bij de
maag gelegen gedeelte snoerde daarbij den oesophagus in,
welke bovendien door de maagdraaiing qua talis min of meer
werd getordeerd.

Dat het proces op genoemde wijze is verloopen, kon
duidelijk worden gedemonstreerd door de maag te vatten
en terug te wentelen; nadat zij 360° was gedraaid, lag zij
weer in haar normale positie en was de omsnoering van den
oesophagus opgeheven; daarna was de dislocatie met haar
gevolgen, door draaiing van de maag in tegengestelden zin,
weer gemakkelijk te voorschijn te roepen.

Nadat de milt met het omgevende net is verwijderd en
de oesophagus, zooveel mogelijk naar de thoracale zijde, is
onderbonden, wordt de maag met het gedeelte duodenum
uitgenomen en geopend. Daarbij ontwijkt een zeker quantum
stinkende gassen; overigens bestaat de maaginhoud uit een
dunne, brijachtige voedselmassa van vuil-grijsbruine kleur,
metende 3 liter en een groote hoeveelheid brood en
aardappels. Het brood is aanwezig in kleinere en grootere

-ocr page 17-

stukken ; de laatste zijn soms 6 à 7 c.M. lang en 1 à 1* c.M.
breed en dik; onder de aardappels zijn eenige volkomen
gave, verder een massa stukjes; het brood en de aardappels
wegen gezamenlijk 1620 gram. Het maagslijmvlies is ge-
deeltelijk blauwrood van kleur (veneuse stuwing) ; bij pylorus
en cardia is het anaemisch (strangulatie) ; aan de buitenzijde
van den maagwand, in de serosa, is van stuwingsverschijn-
selen niets waar te nemen. Het voorste gedeelte van het dunne
darmkanaal is gevuld met een haemorrhagische, slijmige
massa; de mucosa is pleksgewijs sterk blauwachtig-rood van
kleur; in het achterste gedeelte van de dunne darmen zijn
inhoud en slijmvlies normaal.

De geïsoleerde milt weegt 1130 gram (normaal j-g^ à
van het lichaamsgewicht, volgens
Kitt bij volwassen doggen
150—250 gram); zij is door veneuse stuwing in buiten-
gewone mate vergroot; 8 c.M. vóór het smalle uiteinde
is zij door een streng van het omentum majus sterk ingesnoerd.

Indien men de literatuur over dit onderwerp nagaat, vindt
men daarin mededeelingen van
Ondracek 1) (1 geval); Kitt2)
(2 gevallen); Cad^ac 3), die opmerkt; „Nos observations nous
ont permis d\'établir nettement ce type clinique et de le
diagnostiquer ; nos élèves le reconnaissent maintenant sans
difficulté. Il est d\'ailleurs assez fréquent ; nous en avons observé
trois cas pendant l\'année 1894; W
allmann 4) (1 geval);

1  Fe. Ondracek, Torsion des Magens beim Hunde, Thierärztliches Cen.
tralblatt, 1894, Seite 392.

2  Th. Kitt, Verdrehung des Magens beim Hunde, Monatshefte für prak-
tische Thierheilkunde, 1895, Seite 20.

S) C. Cadéac, Torsion de l\'estomac chez le chien, Journal de médecine
vétérinaire et de zootechnie, 1895, page 513; Pathologie interne des ani-
maux domestiques, tome premier, 1896, page 390.

3 C. Cadéac, Réduction de la torsion de l\'estomac chez le chien, Journal de
médecine vétérinaire et de zootechnie, 1906, page 16.

4  Wallmann, Magenwälzung beim Hunde, Berliner Thierärztliche Wochen-
schrift, 1897, Seite 38.

-ocr page 18-

Jensen \'); in een autoreferaat in het Jahresberichi van
Ellenbkrgkr en Schütz spreekt Jensen van ,,eine Lage-
veranderung, die an der Kopenhagener Hochschule ziemlich
oft beobachtet wird;"
Bonvicini 1) (1 geval); Poenaru en
Sla vu 2) (1 geval).

Men ziet hieruit dat de maagdraaiing bij den hond in
het buitenland niet tot de zeldzaamheden behoort; in ver-
band hiermede en ook op grond van het feit, dat in twee
jaar v ij f gevallen aan \'s Rijks veeartsenijschool konden worden
geconstateerd, mag men mijn inziens gerust aannemen, dat
deze afwijking ook in ons land meer voorkomt dan
men uit de Nederlandsche literatuur zou opmaken. Voor
zoover mij bekend, is alleen in den allerlaatsten tijd door
Ellerman 3) een geval beschreven.

Toen ik in December 1906 het eerste geval van torsio
ventriculi bij de sectie had geconstateerd, nam ik korten
tijd daarna kennis van het genoemde artikel van
Caüéac
en zag dat het te Utrecht waargenomen geval in één
opzicht zeer sterk verschilde van de door
Cadéac beschrevene.
Terwijl genoemde onderzoeker namelijk in alle gevallen van
torsio ventriculi absoluut geen voedsel in de maag-aantrof,
bevatte dit orgaan in ons geval 19 liter brijachtig voedsel
en vloeistof. Dit cardinale verschil trof mij te meer,
omdat
Cadéac juist bij de leege maag de voorwaarden
voor het ontstaan eener draaiing zoo gunstig mogelijk oor-
deelt. Hij schrijft toch onder „étiologie-pathogénie" het volgende:
,,C\'est la grande mobilité de 1\'estomac du chien qui facilite

1  A. Bonvicini, Torsione completa della stomaco in una cagna, Nuovo
Ercolani 1900, bldz. 290, HOI, 321, 341.

2  Poenard en Slavu, La torsion de 1\'estomac chez le chien, sa pathogénie,
Arliiva veterinara, 1906, bldz. 185.

3  H. L. Ellerman Lzn., Maagtorsie met bersting bij een hond, Tijd-
schrift voor veeartsenijkunde, deel 35, blz. 619.

-ocr page 19-

la torsion de cet organe. Fixé seulement à l\'extrémité de
l\'oesophage comme une poire à la branche, il est libre dans
le reste de son étendue et peut facilement entraîner dans ses
déplacements l\'epiploon, le duodénum et la rate
qui y sont attachés. La mobilité de cet organe varie avec
son degré de plénitude ou de vacuité.

Plein, il s\'adapte intimement aux organes environnants;
il est retenu en avant par la foie et le diaphragme, en
arrière par la rate, la masse intestinale, latéralement par les
parois abdominales qui, plus ou moins déprimées au niveau
de l\'hypochondre, l\'empêchent de reculer.

Vide, il peut subir de nombreuses oscillations d\'avant
en arrière et de droite à gauche; l\'insertion de l\'oesophage
sur le côté gauche donne au côté droit une liberté complète
et empêche totalement toute rotation de gauche à droite.

Dans tous les cas de torsion de l\'estomac, nous avons
rencontré cet organe absolument vide d\'aliments. *)
Les sauts, les gambades, les culbutes mettent alors
en mouvement toute la masse intestinale et surtout l\'estomac
dont l\'extrémité droite tend à se porter en avant et ù gauche.
Cette tendance est particulièrement exagérée quand les chiens
descendent précipitamment un escalier."

Voor het oogenblik buiten beschouwing latende de quaestie,
of een leege maag gemakkelijker getordeerd zal kunnen
worden dan een min of meer gevulde, ging ik alle in.de
literatuur vermelde gevallen ten opzichte van den maaginhoud
na en verkreeg daarbij de volgende gegevens:

Geval: Inhoud van de maag:

Ondracek. Veel gassen; gering quantum vleesch-

v oedsel.

Kitt. Veel gassen ; ± K.G. sterk zuur rie-

kende, dunne brij, waarin eenige been-
stukken.

-ocr page 20-

-

-

12

Inhoud van de maag:
wordt niet opgegeven.

zegt: «Die Krankheit wird nur bei grossen
Hunden gesehen und steht gewöhn-
lich mit starker Füllung des
Magens (grossen Fleischstücken, Kno-
chenstücken etc.j und heftigen Bewe-
gungen des Tbieres (Hinunterlaufen auf
Treppen, fröhliches Herumspringen) i
11
Verbindung. \')
Maag met voedsel gevuld; geen sterke

gasophooping.
Vreemde lichamen, gassen en een zwart-
achtige sterk foetide vloeistof.
Stukken aardappel (door de bersting
vrij in abdomiue).

Geval:

Wallmann.
Jensen.

Bonvicjni.

Poenaru eu Slavu.

Ellerman.

Ik laat hier tevens de te Utrecht waargenomen gevallen

Gassen; 19 liter brijachtig voedsel

en vloeistof.
G assen; stukken aardappel en enkele
beenstukjes; veel haemorrhagische
vloeistof.

Gassen; groene, brijachtige voedsel-
massa.

Gassen; ±100 gram zwartachtig gekleurde

brij; 3 gave aardappelen.
Gassen; 3 liter brijachtige voedsel-
massa; 1620 gram brood en aard-
appels.

volgen :
Markus I.

Markus II.

Markus III.
VV
ester IV.
M
arkus V.

Vooropstellende, dat in al deze gevallen, voor zoover het
vloeibare of brijachtige gedeelte van den maaginhoud betreft,
rekening moet worden gehouden met een zeker quantum
daarmede vermengd stuwingstranssudaat, kan toch worden

-ocr page 21-

geconstateerd, dat in bijna alle gevallen de maag een grootere
of kleinere hoeveelheid vast voedsel bevatte; in het bijzonder
wijs ik in dit opzicht op de mededeeling van
Jensen, welke
lijnrecht tegen de opvatting van
Cadéac ingaat en op de in
het pathologisch instituut te Utrecht waargenomen gevallen;
bovendien moet men, wanneer er van een brij sprake is,,
in het oog houden, dat deze alleen tot stand kan komen
door innige vermenging van fijn verdeeld voedsel met een
zeker quantum maagsap of stuwingsvloeistof.

Literatuurstudie en eigen ervaring leeren dus, dat, met
uitzondering van de waarnemingen van
Cadéac en misschien
ook van het geval
Poenaru-Slavu, de maag in de onder-
zochte gevallen van torsie steeds een grooter of kleiner
quantum voedsel bevatte.

Bovendien kan men de vraag stellen, of een 1 e e g e
maag werkelijk gemakkelijker getordeerd zal kunnen worden
dan een min of meer gevulde.

Reeds voordat ik de geheele literatuur over het onderwerp
had nagegaan, en afgezien dus van de quaestie van den
maaginhoud, zooals die in de verschillende gevallen is aan-
getroffen, kon ik mij al niet vereenigen met de opvatting
van
Cadéac, dat de leege maag vari den hond zoo buiten-
gewoon beweeglijk zou zijn. En wel, omdat een leege maag
sterk gecontraheerd zal zijn en zal worden omsloten door de
andere buikingewanden; van een los liggen van de leege
maag, op de wijze als
Cadéac zich voorstelt, is mijns inziens
wel nimmer sprake; hoe kleiner het volume van de maag
is, des te meer zullen de andere buikingewanden en vooral
het darmkanaal aansluiten en zal de omvang van den buik
geringer worden. Ik kon mij niet voorstellen, dat er in dit
opzicht zoodanige verschillen zouden bestaan als
Cadéac in
het boven geciteerde onder „plein" en „vide" aangeeft.

Door Baum is een uitvoerige studie gemaakt van de ligging
van de hondenmaag bij verschillenden graad van vulling, en

-ocr page 22-

wel met behulp van bevroren cadavers van honden, wier
maag vóór het dooden, in den gewenschten graad van vulling
was gebracht. 1)

Hij schrijft omtrent „Die Lage des leeren Magens", blad-
zijde 415, onder anderen dat de leege maag sterk is gecon-
traheerd ; dat de contractie medebrengt, dat het diepst gelegen
gedeelte van de maag iets in de hoogte komt en zich dus
van den buikwand verwijdert; ,,in den dadurch frei
gewordenen Raum schieben sich Dünndarm-
schlingen ein.2) En verder: „Erwähnenswerth ist nur
noch, dass, wie aus der Beschreibung hervorgeht, zwischen
leeren Magen und linker Niere eine Raum bleibt. I n
diesem Raum schiebt sich das von rechts kom-
mende Colon ein 2) und wendet sich von hier an der
Bauchfläche der Niere nach hinten, mit anderen Worten,
beim leeren Magen kommt es zur Bildung eines wirk-
lichen Colon transversum-

Uit de onderzoekingen van Baum blijkt dus afdoende, dat
de leege maag van den hond wel degelijk door het intestinum
is ingesloten.

Waar dus de leege maag van den hond niet beweeglijker
kan worden geacht dan de min of meer gevulde, is er geen
reden om aan te nemen, dat speciaal de leegheid van de
maag het ontstaan van torsie in de hand zou werken; deze
conclusie klopt op merkwaardige wijze met het feit, dat,
behalve in de gevallen van
Cadéac en Poenarü-Slavü, bijna
steeds in de getordeerde maag een grooter of kleiner quantum
voedsel werd gevonden.

Er moet dus een andere factor(en) zijn, welke het optreden
van maagdraaiing bij den hond bevordert.

1  H. Baum, Die Lage des Magens vom Ilunde in den verschiedenen
I\'Tdlungsgraden und die Rotationstheorie,
Deutsche Zeitschrift für Thier-
medicin, 1889, Seite 401.

2  Ik spatieer. M.

-ocr page 23-

Gaat men de literatuur in dit opzicht na, dan vindt men
daaromtrent het volgende.

Ondracek zoekt de oorzaak van de torsie in den hevigen
braakprikkel ; in zijn geval at de hond \'s avonds vleesch en
kreeg een uur daarna speekselvloed en braakneigingen,
terwijl de buik opzette en het dier onrustig werd.

Kitt denkt aan overschrijding van de physiologische grens
in zake de maagbewegingen.

Wallmann vermeldt omtrent de vermoedelijke oorzaak
der torsie niets; wel zegt hij, dat de hond 3 uur ziek
was en dat de eerste symptomen waren: sterk meteorismus
en groote pijnlijkheid; 1 uur vóór den dood zou de
hond lichte braakneiging vertoond hebben.

De meening van Jensen is reeds boven medegedeeld; als
constante en karakteristieke verschijnselen noemt hij sterk
meteorismus, pijn, ademnood en braken van een waterige
vloeistof.

Bonvicini zegt, volgens liet referaat van Sussdore, dat
behalve de, onmiddellijk na het tot stand komen van de
torsie, optredende braakneiging, cr een groote behoefte tot
drinken bleek te bestaan, waaraan natuurlijk geen gevolg
kon worden gegeven. In zijn geval ontbraken meteorismus
en ademnood;
Bonvicini meent, dat, in verband met de
vulling van de maag met voedsel, de groote hoeveelheid vrij
zoutzuur de gasvorming heeft verhinderd.

Poenaru en Slavü komen op grond van expérimenten
bij twee honden, waarvan de een hongerende, de andere
in volle digestie was, en van één door hen waargenomen
geval, tot de volgende overtuiging : „Aussi longterflfs que
les ligaments d\'attache de l\'estomac sont normales, la torsion
ne peut pas se produire. Quand elle se produit, les ligaments,
et spécialement le ligament gastro-hépatique, sont relâchés.

Ce relâchement peut provenir d\'affections antérieures et
spécialement de dilatations et indigestions stomacales et il

-ocr page 24-

n\'y a qu\'un tel estomac qui soit prédisposé a la torsion
surtout quand il est vide et que 1\'animal fait des sauts et
des descentes rapides."

Volgens hen is dus de eau sa essentialis gelegen
in verslapping van de banden van de maag, in het bij-
zonder van het ligament um gastro hepaticura,
welke verslapping kan ontstaan door maagdilatatie en maag-
indigestie ; als c a u s a p r o x i m a zouden de leegheid van
de maag, het maken van sprongen en het snel afdalen van
trappen gelden.

Ellerman deelt mede, dat de hond in quaestie gaarne
op en van zijn hok sprong en steeds neiging had om vreemde
voorwerpen (steenkolen) op te nemen.

Wester is op grond van het door hem waargenomen ge-
val van meening, dat de sterke antiperistaltische bewegingen
bij het braken de maag hebben omgewenteld. (Zie boven,
geval IV).

Door Ondracek en Wester wordt dus aan het braken
een aetiologische rol toegekend, terwijl
Waelmann,
Jensen en Bonvicini de braakneiging of het braken als een
symptoom van de torsie waarnamen.

Bij de door mij waargenomen gevallen kon slechts een-
maal, in geval II, van den eigenaar worden vernomen, dat
het dier looze braakbewegingen maakte, terwijl het reeds
lusteloos was en een opgezetten buik had.

Het komt mij voor, dat de reeds genoemde onderzoekingen
van
Baum, voor zoover zij betreffen de ligging van de sterk
uitgezette maag bij den hond (1. c. bladzijde 417), voor
het begrijpen van het ontstaan der torsio ventriculi van
groot belang zijn.

Baum deed zijn onderzoekingen op de boven medegedeelde
wijze bij honden (5 ex.), wier maag door sterke voedsel-
opneming of door opblazen met lucht flink was uitgezet; de

-ocr page 25-

anatomische bevinding was bij beide methoden dezelfde. Van
zijn resultaten stip ik het volgende aan :

„Die Ausdehnung des Magens macht sich in erster Linie
bauch- und beckenwärts 1) geltend."

„Die grosse Curtfatur ist infolge der Ausdehnung becken-
wärts *) und in ihren unteren Partien gleichzeitig nach
unten (ventral) gerückt, sie verläuft jetzt ungefähr vom
1—2 Lendenwirbel ventral, hat aber im Uebrigen dieselbe
Richtung wie beim leeren Magen beibehalten, d.h. sie
verläuft auch am stark ausgedehnten Magen hinten links von
oben nach unten (dorso-ventral); nur ihre Richtung an der
Portio pylorica ist etwas abgeändert, insofern, als sie beim
gefüllten Magen nach rechts und gleichzeitig nach vorn geht
(s. unten); dementsprechend müssen auch die Flächen noch
dieselben wie beim mässig gefüllten Magen, also eine vordere
linke und eine hintere rechte sein, nur dass die erst ere
jetzt zum g r ö s s t e n T h e i 1 eine linke, die
letztere zum gross ten Theil eine rechte wird.1)—
Die Portio pylorica muss natürlich, da ihr Anfangstheil mit
dem eigentlichen Magen etwas beckenwärts *) gerückt
ist, nach rechts und gleichzeitig brustwärts verlaufen, da
sie unabhängig vom Füllungsgrade stets der L e b e r-
pforte zu streb t". \')

Uit deze onderzoekingen van Baum valt dus af te leiden,
dat hoe sterker de maag is gevuld, hetzij met voedsel, hetzij
met gassen, zij in dezelfde mate zoodanig van ligging ver-
andert, dat. haar lengteas meer en meer het mediaanvlak
nadert. Deze physiologische liggingsverandering is m. i. bij-
zonder geschikt, om, onder overigens gunstige omstandig-
heden, de torsio ventricnli in te leiden, omdat ook bij de
maagdraaiing de groote curvatuur van de linker naar de
rechter zijde wordt overgebracht. Ik stel mij voor, dat, wan-

1  Ik spatieer. M.

-ocr page 26-

neer de sterk uitgezette maag met haar lengteas bijna
parallel aan het mediaanvlak loopt, bepaalde bewegingen
van het dier (springen, rollen, een trap afgaan) in staat
kunnen zijn, de maag plotseling met haar groote bocht naar
rechts te doen overslaan, vooral indien het orgaan met een
specifiek zwaren inhoud is gevuld. I)it overslaan van de
groote curvatuur naar rechts zal te gemakkelijker kunnen
geschieden, naarmate het pylorusgedeelte van de maag
beter in staat is deze beweging te volgen en zich d.us naar
links te verplaatsen. Volgens
Ellenberger en Baum 1) is
het ligamentum gastro-hepaticum aan den pylorus,
respectievelijk aan de leverpoort, slechts 3 c.M. breed; ,,an
letzterer Stelle ist der Magen ziemlich fixiert", zeggen zij.
Relaxatie van dezen band zal dus aan den pylorus wat meer
speling toelaten en daardoor het optreden van een torsie
bevorderen, hetgeen, als bovenvermeld, door
Poenaru en
Sla vu experimenteel is aangetoond.

Genoemde onderzoekers stellen deze relaxatie zelfs als een
„conditio sine qua non" voor het optreden der torsie.

Tot de overigens gunstige omstandigheden bovenbedoeld
behoort dus wel in de eerste plaats verslapping van
het ligamentum gastro-hepaticum; het komt mij
voor, dat het snel afdalen van een trap, een factor,
welke door verschillende onderzoekers voor en na als pre-
disponeerend voor torsio ventriculi genoemd is geworden,
eveneens bevorderend werkt door relaxatie van genoemden
band. Indien een hond een trap afgaat, zal de maag, opge-
hangen als het ware aan den slokdarm, zooveel mogelijk den
verticalen stand trachten in te nemen, zoodat zij vlak tegen
de lever aan komt te liggen; verslapping van dien band zal
daarvan het gevolg zijn; is de maag nu tevens sterk uit-
gezet, zoodat haar lengteas bijna parallel loopt met het medi-

1  Ellknbeboer und Baum, Anatomie des Hundee, 1891.

-ocr page 27-

aanvlak, dan kan zij mijns inziens gemakkelijk naar rechts
overslaan.

Andere buitengewone bewegingen van het lichaam zullen
dit overslaan van de groote curvatuur naar de rechter zijde
eveneens kunnen bevorderen, bij voorbeeld springen
en rollen. Een analogon van deze wijze van ontstaan
van een dislocatie kent men bij den volvulus coli van
het paard, waarbij de linker bovenste colonlaag sterk met
voedsel is gevuld, de linker onderste laag daarentegen niet, en
waar nu de bovenste laag door een bepaalde positie van het
liggende individu eerst wat naar en langs het mediaan vlak
afzakt, om vervolgens, door het opstaan van het paard, nog
meer in ventrale richting te gaan en de linker onderste laag
geheel van haar plaats te verdrijven; de volvulus is daardoor
tot stand gekomen. (
Jelkmann, Möller.)

Op grond van het medegedeelde meen ik sterke uit-
zetting van de maag, gepaard met verslapping van
het ligamentum gastro-hepaticu
m (Poknaru en
Slvvu), als eau sa essen tial is voor torsio ventriculi te
mogen beschouwen.

Sterke uitzetting kan worden teweeggebracht door
een groot quantum voedsel, door een groot quantum gassen
of door beide ; hoe hooger het soortelijk gewicht van den
maaginhoud, des te gemakkelijker zal mijns inziens de torsie
tot stand kunnen komen, omdat zwaartekracht en inertie
zich dan in sterke mate kunnen doen gelden. Voedsel zal
in dit opzicht dus gunstiger zijn dan gassen, hoewel na-
tuurlijk niet kan wordeii ontkend, dat ook bij sterke uitzet-
ting door gassen en hevige inwerking van gelegenheidsoor-
zaken, draaiing zal kunnen optreden ; als zoodanig zullen
dan de gevallen van
Cauéac en misschien het geval van
Poenaru-Slavu moeten worden beschouwd. Is de torsie
eenmaal tot stand gekomen en zijn daarbij cardia en pylorus
vrijwel geheel afgesloten, dan zal zich spoedig een groot

-ocr page 28-

quantum gassen in de maag ophoopen, hetwelk dan bij de
sectie wordt aangetroffen ; een enkele maal kan dit sterke
meteorismus tot maagbersting aanleiding geven.
(Ellerman.)

Verslapping van het ligamentum gastro-
hepaticum wordt, volgens
Poenarü-StjAVU, bevorderd
door maagdilataties en maagindigesties; nu is het een
bekend feit, dat idiopathische maagectasie door rijkelijke
voeding en maagoverlading het meest bij oude honden
voorkomt 1). Honden, waarbij een zoodanige ectasie bestaat,
zullen dus in buitengewone mate voor torsie gepredisponeerd
zijn, primo, omdat de ectasie verslapping van genoemden
band in de hand werkt, secundo, omdat een ectatische maag
tot zeer sterke uitzetting in staat is.

Hiermede is in overeenstemming het feit, dat de torsie
in den regel wordt gevonden bij oudere honden (4, 5, 0,
8, 10 jaar) en voor zoover na te gaan, steeds werd gecon-
stateerd bij dieren van groote maat (doggen, vooral trek-
honden), welke door de wijze van voeding (het schielijk
opnemen van zeer groote hoeveelheden voedsel bij thuis-
komst, enz.) meer voor idiopathische ectasieën gepredispo-
neerd zijn dan honden van kleiner taille.

Zooals ik boven heb uiteengezet, kan verslapping van
meergenoemden band ook optreden bij het afdalen van een
trap; als c a u s a e proximae van torsio ventriculi mogen
het afdalen van een trap, springen, vallen,
enz. worden beschouwd.

Wat de behandeling van patiënten met maagdraai-
ing betreft, zijn door
Cadéa.c aanbevolen: ten eerste p u n c-
tie van de maag, ten einde asphyxie te voorkomen; ten
tweede laparotomie, ten einde manueel de draaiing op

1  Kitt, Lelirbucli der pathologischen Anatomie der Haustiere, Band I,
Seite 532.

-ocr page 29-

te heffen; deze laparotomie dient aan de rechter zijde te
geschieden. In
1906 is door Cauéac het eerste geval mede-
gedeeld dat hij in staat was door laparotomie te behande-
len ; het gevolg was gunstig.

Zoowel c 1 i n i s c h alspathologisc h-a natomisch
geeft de torsio ventriculi bij den hond een karakteristiek
beeld; het komt mij daarom irrationeel voor, dat
Fröh-
ner
1), ook nog in de laatste uitgave van zijn bekend leer-
boek, dit lijden niet afzonderlijk, doch o.a. onder den symp-
tomatischen titel „Die Kol ik der Hunde" behandelt,
te meer, daar koliekverschijnselen bij deze aandoening geheel
kunnen ontbreken.

Utrecht, September 1908.

DB INPERKING DER VEE ARTSENIJ KUNDIGE
PRAKTIJKEN,

door

H. M. KROON.

(Openingsrede, gehoudon in de Algomoene vergadoring der Maatschappij
ter bovordering der voeartsonykunde in Noderland
op 19 Septomber 1908.)

Door de wijziging der verschillende veeartsenijkundige
wetten, welke, zooals wij weten eerlang te wachten is, zal
zeker wel eenige verandering worden gebracht in de taak
der praktizeerende veeartsen. Daarover nu uit te weiden,
zou geen zin hebben, daar wij niet weten hoe de nieuwe
vleeschkeuringswet zal worden of welke bepalingen de nieuwe
wet omtrent besmettelijke veeziekten zal bevatten.

Mijn doel is, uw aandacht te vestigen op een evolutie,
welke, onafhankelijk van elke wetgeving, plaats heeft in de

1  Friedberger und Fröhner, Lehrbuch der speziellen Pathologie und
Therapie der Haustiere, Band, I, siebente Auflage, 1908, Seite 170.

-ocr page 30-

praktijk der Nederlandsche veeartsen, geen verandering met
schokken en stooten, doch een geleidelijke wijziging in de
uitoefening der veeartsenijkundige praktijk, welke in vele
opzichten merkwaardig, en naar het mij wil voorkomen in
alle opzichten nuttig is. Laat ik trachten u duidelijk te
maken, op welke verandering ik hier doel.

Nadat in 1821 de Rijks veeartsenijschool was opgericht
en dus de opleiding van wetenschappelijke veeartsen ter hand
werd genomen, vestigden zich langzamerhand enkele van
deze school afkomstige veeartsen hier en daar in ons land.
Wel was hun bestemming vooreerst de bestrijding der heer-
schende besmettelijke ziekten, doch ook oefenden zij de
praktijk uit. Hun hulp werd uren en uren ver ingeroepen
en natuurlijk konden zij zich alleen met de meest belang-
rijke ziektegevallen bezighouden. Ik weet, dat een enkele
veearts soms een belangrijk gedeelte van een provincie voor
zijn gebied had en op tal van dorpen de veearts geregeld
eens in de veertien dagen kwam en dan ook daar alleen
te consulteeren was. Het spreekt van zelf, dat toen in zulk
een streek vele empiristen gevestigd waren; de gestudeerde
veearts werd alleen geraadpleegd bij bijzondere gevallen.
Het geringe aantal veeartsen was natuurlijk de reden van
dezen toestand.

Langzamerhand — al was de toeneming zeer ongeregeld
en dikwijls gering — vermeerderde het aantal veeartsen,
zoodat zich vooral in de goede, veerijke streken veeartsen
konden vestigen. De veearts had toch nog een groot gebied,
oefende de praktijk uit in tal van dorpen en buurtschappen,
tot op 4 uur en meer afstand van zijn standplaats, en
daarenboven werd hij nog herhaaldelijk geroepen voor bij-
zondere gevallen in streken, waar geen wetenschappelijk
veearts was. Het behoeft geen betoog, clat de uitoefening
van zulk een uitgestrekte praktijk hooge eischen stelde, dat
de veearts dag en nacht aan den arbeid moest zijn, vooral

-ocr page 31-

door de groote afstanden, de slechte wegen en de gebrek-
kige vervoermiddelen. Daarbij had hij een voortdurenden
strijd te voeren tegen de empirie, en betere begrippen bij de
veehouders en zelfs bij de autoriteiten aan te kweeken. Zeker,
er behoorde groote toewijding toe, zulk een uitgestrekte
praktijk naar behooren te vervullen en naast toewijding groote
lichaamskracht en veel weerstandsvermogen. Met groot respect
mogen wij nu de veeartsen beschouwen, die in zulke prak-
tijken gewerkt hebben of nog werken. Ik zeg nog werken
omdat er nu nog een aantal praktijken zijn, waar dergelijke
zware eischen aan de beoefenaren der veeartsenijkunde worden
gesteld. Alleen omdat zulke veeartsen met hart en ziel de
veeartsenijkunde dienen, ware enthousiasten in hun vak zijn,
zooals wij er velen aantreffen — ik geloof niet, dat er vele
vakken zijn, waar zoovele beoefenaren dwepen met hun vak,
hun wetenschap — daarom is het mogelijk, dat zij de reu-
zentaak volbrengen, welke van hen wordt gevergd.

Wij, die zulke toestanden van nabij kennen, behoeven
niet uit te weiden over de moeiten en zorgen, het werken
en sloven, dag aan dag, waarbij dan nog de snel vooruit-
gaande wetenschap moet worden bijgehouden, zelfs, als het
kan, gediend. Velen verdienden met name te worden ge-
noemd om de groote diensten, welke zij in hun streek
hebben bewezen. Ja, wij kennen echte veeartsen-familiën,
die in dit opzicht groote verdiensten hebben. Wie kent als
zoodanig niet de nameil:
Arntz, Billekens, Billroth,
Hoogland, Hubenet, Janné, Kegelaer, Laméris, Mazure,
Montens, Mos, Overbosch, Reichman, van Staa, aan wie de
Nederlandsche veehouders en ook wij zooveel verplicht zijn!

Zij hebben gewerkt, hard gewerkt; zij konden niet anders,
de toestanden, de tijdsomstandigheden gedoogden geen andere
wijze van uitoefenen der\' veeartsenij kundige praktijk. Het
betrekkelijk geringe aantal veeartsen, de minder talrijke
veestapel, de geringere waarde der dieren, het meer exten-

-ocr page 32-

sieve bedrijf van den veehouder waren zooveel redenen.
Daarin is echter de laatste jaren veel veranderd; het aantal
veeartsen neemt gestadig toe, de veestapel is, vooral op de
zandstreken, door de betere cultiveering van den bodem zeer
in aantal toegenomen, de waarde der dieren is grooter ge-
worden, de veehouder stelt meer prijs op zijn dieren, het
geheele bedrijf en vooral de veehouderij wordt met meer
zorg gedreven, en hierdoor is de evolutie bevorderd, waarvan
wij in dezen tijd de gevolgen kunnen waarnemen.

In hetzelfde uitgestrekte gebied, waar vroeger een veearts,
laat ik zeggen ,/rondzwalkte" en zijn vermoeiend bestaan
leidde, zijn er nu twee, drie of vier gevestigd, die in de-
zelfde streek een goed bestaan moeten en ook kunnen vin-
den. Mijn doel is aan te toonen, dat die geleidelijke ver-
deeling en inperking der veeartseniikundige praktijken, welke
onvermijdelijk is en in de eerstvolgende jaren nog zal voort-
schrijden, niet iets is, waarvoor de nu praktizee rende vee-
artsen bevreesd behoeven te zijn, doch dat zij is in hun
eigen, ook hun financieel belang, in het belang van den
veehouder en zijn veestapel, in het belang van de bestrij-
ding der besmettelijke veeziekten, in het belang van onzen
stand en van ons vak en last not least in het belang van
onze wetenschap. Het kan, dunkt mij, zijn nut hebben hier
mede te deelen op welke motieven ik deze uitspraak baseer,
waarom ik dus de inperking!en verdeeling der uitgestrekte
praktijken een gelukkige verandering acht.

De beschreven uitgebreide praktijken stellen onmatige
eischen aan den veearts, en alleen physiek zeer sterke men-
schel! zijn in staat daaraan te voldoen. Velen worden vroeg-
tijdig gesloopt door het dag en nacht, bij alle weer en wind
op het pad zijn en de zoo onregelmatige levenswijze. Kan
de veearts zijn inkomen verwerven in een kleiner bestek,
dan is hem dit zeker veel aangenamer. Verder nemen de
ver van elkaar verwijderde patiënten door de groote afstan-

-ocr page 33-

den allen tijd in beslag, zoodat haast geen uren te vinden
zijn voor het bijhouden der literatuur, waardoor de kans
groot is, dat de veearts niet voldoende op de hoogte blijft
van zijn vak, tot nadeel van hem zelf en van den veestapel.
Voor het buiten zijn vak nuttig werkzaam zijn in de maat-
schappij, voor het familieleven en zijn gezin, of voor per-
soonlijke liefhebberijen blijft geen tijd over, het is altijd
maar arbeiden en nog eens arbeiden. De behandeling dei-
zieke dieren op boerderijen, welke uren en uren uiteen
liggen, kan onmogelijk wezen, zooals die wel behoorde te
zijn; van een geregeld bezoek, en herhaald waarnemen en
onderzoeken, het. goed volgen van het beloop der ziekte
kan moeilijk sprake zijn. Het aantal moeilijke verlossingen
in zulk een uitgestrekt gebied is groot en het is juist bij
deze, dat de veearts hulp heeft te verleenen. Het gevolg
hiervan is dat de veearts deze verlossingen wel verricht en
meer werk doet dan een lichaam praesteeren kan en zich
zelf sloopt, of wel, dat hij de verloskunde niet uitoefent,
omdat de overige praktijk het niet toelaat, waardoor het
optreden van veeverloskundigen — alias kwakzalvers — in
de hand wordt gewerkt. Ik sprak daar over het bevorderen
der kwakzalverij. In de bedoelde uitgestrekte praktijken,
waar de veearts alleen de bijzondere gevallen, langdurige en
ernstige ziekten te behandelen krijgt, is ruim veld voor de
kwakzalverij. Op elk dorp is zulk een empirist voor de
dagelijks voorkomende ziekten, waarvoor niet steeds, ook
om de, wegens de groote afstanden, hooge kosten, de
wetenschappelijke veearts kan worden geraadpleegd. Voor
het verrichten van entingen en de preventieve behandeling
van ziekten kan moeilijk de tijd worden gevonden, terwijl
onmogelijk voldoende zorg kan worden besteed aan de prao-
tische toepassing der hygiënische vakken ; de vleeschkeuring
en het toezicht op melk kunnen onmogelijk voldoende tot
hun recht komen. l)e veearts mist in de uitgebreide prak-

-ocr page 34-

tijk de» tijd om zich daarvoor beschikbaar te stellen of er
zich behoorlijk aan te wijden.

Mij dunkt, dit zijn redenen te over om, waar de omstan-
digheden het gedoogen, zulke praktijken in te perken;
op vele plaatsen is dit al geschied. Er zijn daarentegen ook
nog verschillende streken, vooral daar, waar een deel van
den bodem nog niet in cultuur gebracht of met bosschen
bedekt is, waar de veearts voorshands nog een uitgestrekt
gebied zal hebben te bewerken; gelukkig zijn er echter
nog een aantal praktijken, welke zich zeer goed voor inper-
king leenen.

De veearts in een meer omschreven praktijk kan zich zoo-
veel hij wil, aan zijn patiënten wijden, kan voldoende obser-
veeren, nagaan of de behandeling volgens voorschrift plaats
heeft, behoeft niet dikwijls af te gaan op mededeeling en
bericht van het personeel of daaraan de behandeling over te
laten, welke beter door een deskundige geschiedt. Hij is
steeds bij de hand, zal bij acute ziekten veel worden geroe-
pen en dan nuttig werkzaam zijn. Voorbehoedende entingen,
behandeling van zoo dikwijls verwaarloosde ziekten — men
denke hier eens aan infectieusen abortus, rctentio secundina-
ruin, infectieusen vaginaalcatarrh — kan de veearts dan
geregeld verrichten, terwijl voor vleeschkeuring, toezicht op
melkveestallen tijd beschikbaar is en deze niet oppervlakkig ,
behoeven te geschieden. Ook zal den veearts het optreden
als plaatsvervangend districtsveearts niet moeilijk vallen en
steeds snel kunnen worden gehandeld. Tevens zal het hem
niet gemakkelijk ontgaan als in zijn gebied ergens een be-
smettelijke ziekte optreedt, waardoor bestrijding en uitroeiing
van besmettelijke veeziekten in de hand wordt gewerkt.
Verder zal de behandeling van ziekten der kleine huisdieren
tot haar recht komen; de veehouder ziet spoedig in, dat
de bestrijding van deze ziekten economisch nuttig is.

De veearts zelf, niet veelal moe en afgesloofd, heeft een

-ocr page 35-

aangenamer leven, kan met zijn praktijk de studie beter in
verband brengen en zal daarom in zijn vak beter de vor-
deringen der wetenschap kunnen bijhouden, wat weer den
patiënten en indirect den eigenaren ten goede komt. Hij
zal tevens gelegenheid hebben zich meer in de maatschappij
te bewegen en zich ook buiten zijn vak nuttig kunnen maken.

De verloskunde kan hij, omdat in zijn kleiner gebied het
aantal moeilijke baringen minder groot is en hij spoedig
ter plaatse kan wezen, uitstekend, zonder te groote opoffe-
ringen uitoefenen. Een beter verweermiddel tegen het streven
om naast de veeartsen speciale veeverloskundigen (koehelpers)
te vormen, is er niet dan dat op vele plaatsen veeartsen
gevestigd zijn, die de verloskunde uitoefenen. Ook de kwak-
zalverij krijgt een knak, als wetenschappelijke veeartsen op
de zooeven besproken wijze zeer accuraat de praktijk kunnen
uitoefenen. Vanzelf zullen dan de empirici worden verdron-
gen. De veehouders waardeeren zeker wel een zorgvuldige
behandeling hunner dieren, zooals die in de minder uitge-
strekte praktijk kan geschieden.

Nu dien ik aan te roeren, wat terecht in deze quaestie
een hoofdzaak is: zal de veearts in de kleinere praktijk een
goed bestaan vinden? Ik ben overtuigd van wel en meen, dat
onderscheidene feiten mijn overtuiging wettigen. Wij kennen
toch onderscheidene gevallen, dat in een gebied waar vroe-
ger één veearts een bestaan vond, nu twee of drie veeartsen
een alleszins goed inkomen verdienen. Hoeveel praktijken
zijn niet minder uitgestrekt geworden, doordat zich collega\'s
in de buurt vestigden en hoe heb ik niet meermalen bij
informatie mogen vernemen, dat door den nieuwen collega
het werk wel gemakkelijker, maar de fiuanciëele opbrengst
niet verminderd was! De veearts zal in den kleineren kring
veel meer werk vinden, zooals ik reeds zeide, door nauw-
gezette behandeling der patiënten, door behandeling van
ziekten welke vroeger niet behandeld werden, door minder

-ocr page 36-

kwakzalverij, door practische toepassing van de kennis der
hygiënische vakken, vooral vleeschkenring en melkhygiëne.
Bij een plotselinge inperking der praktijk zal voor een der-
gelijke accommodatie wel eenige tijd noodig zijn, doch in vele
plaatsen zal reeds spoedig blijken, dat de inkomsten weer hand
over hand stijgen en het inkomen, in de veel uitgebreider
praktijk verworven, geëvenaard, zoo niet overtroffen wordt.

Gelukkig is het dat door den bodem, hier de veeartsenij-
kundige praktijk, intensiever te cultiveeren, de opbrengst
te vergrooten, te verdubbelen is, want groot is het aantal
jonge veeartsen, dat in de eerstvolgende jaren, naast de
gevestigde een bestaan in Nederland zal hebben te zoeken.
Ik ben overtuigd, dat nog heel wat meer uit de praktijk
te maken is dan nu geschiedt en geschieden kan, tot voor-
deel van de veeartsen, maar niet minder tot nut en voor-
deel van de veehouders.

In alle provinciën hoort men de besturen van verschillende
gemeenten den zeer begrijpelijk wensch uiten, dat er zich
een veearts moge vestigen. Welnu, ik geloof, dat de komende
jonge veeartsen in vele dezer, al zijn het dan ook beperkte
praktijken, een goed bestaan kunnen vinden. Dat op vele
plaatsen een flinke subsidie van gemeente of provincie noodig
is, en zelfs de staat door toelagen de vestiging van veeartsen
zal dienen te bevorderen, blijft voorloopig buiten kijf. De
komende algemeene rijksvleeschkleuring zal, hoop ik, den
praktizeerenden veeartsen financiëele voordeelen opleveren.
De veranderde omstandigheden echter maken het reeds
mogelijk, dat, waar vroeger in een groot gebied slechts en-
kelen hun brood verdienden, nu voor meerderen een bestaan
te vinden is.

Aan de gewijzigde omstandigheden kunnen wij niets ver-
anderen, de beschreven evolutie is bezig plaats te hebben,
welnu, ik meen, dat de gevestigde veeartsen, die soms met

-ocr page 37-

schrik den toevoer van jonge collega\'s zien komen, gerust
kunnen zijn. De meer intensieve cultuur zal den veeartsenij-
kundigen akker wel dwingen tot opbrengsten, veel grooter
dan die tot nu toe zijn geweest.

Ik meen niets te veel te hebben gezegd toen ik beweerde,
dat de inperking der praktijken is in het belang der vee-
artsen, in het belang van ons vak en onze wetenschap,
terwijl de veehouders met hun veestapel en de geheele
maatschappij daarmede ten zeerste gebaat zijn. I)e veeartse-
nijkunde komt meer tot haar recht en kan beter dan vroe-
ger toonen, hoeveel nut zij stichten kan in de menschelijke
samenleving. En daarvoor zal waardeering in meerdere mate
haar deel zijn.

ONDERZOEKINGEN OVER MELK,

door

W. O. DE GRAAFF.

IV. l)e invloed van water stofperoxyde op
de melkenzymen.

Reeds eerder vond ik gelegenheid er op te wijzen, dat
het vraagstuk der melkconserveering minder eenvoudig is
dan het zich bij oppervlakkige beschouwing laat aanzien; ik
wees er toen tevens op, dat de groote moeilijkheid hier ge-
legen is in het feit, dat bij de meest gangbare conserveer-
methoden — de sterilisatie en de pasteurisatie — omzet-
tingen van de melkbestanddeelen plaats vinden, over welker
wezen men wel is waar nog grootendeels in het duister tast,
maar waaraan men toch een bepaalde beteekenis, vooral uit
het oogpunt der kindervoeding, niet wenscht te ontnemen. \')

-ocr page 38-

Het bestaan van gesteriliseerde, hoog gepasteuriseerde en
laag gepasteuriseerde melk moge als een uitvloeisel van der-
gelijke overweging beschouwd worden en tevens niet vreemd
zijn aan het streven, om naast een voldoende conservatie het
product zelf zooveel mogelijk te sparen en tegen omzet-
tingen te vrijwaren.

Bood de zoogenaamde laag gepasteuriseerde melk een vol-
doenden hygiënischen waarborg, het vraagstuk zou daarmede
een oplossing hebben gevonden,, maar helaas zoo eenvoudig
is het niet; immers een dergelijke, bij lage warmtegraden
gepasteuriseerde melk geeft geen zekerheid op afwezigheid
van pathogene micro-organismen en verdient onder bepaalde
omstandigheden niet meer vertrouwen dan de rauwe,
versche melk.

Met de hoog gepasteuriseerde melk is het iets beter ge-
steld, ook al valt het niet te ontkennen, dat de meeningen,
wat betreft de afstervingstemperatuur van den tuberkelbacil,
voor alsnog verdeeld zijn; maar hier wordt dit voordeel ver-
kregen ten koste van diep ingrijpende omzettingen van het
product zelf, omzettingen, welke door sommigen zelfs hoogst
ongewenscht worden geacht.

Onnoodig te zeggen, dat dergelijke bezwaren nog in veel
sterker mate ten opzichte van de gesteriliseerde melk worden
ingebracht.

In het midden latend of voor een dergelijk oordeel vol-
doende bewijzen voorhanden zijn, merken wij slechts op,
dat de melkhandel zeer zeker met deze opvattingen rekening
heeft te houden en van daar het streven een goed gecon-
serveerde, hygiënisch betrouwbare melk te leveren, waarbij
de zoogenoemde „levende kracht" behouden blijft.

Daar het langs physischen weg ondoenlijk bleek melk
zoodanig te conserveeren, dat naast een absolute steriliteit
tevens haar eigenschappen intact bleven, heeft men getracht
op andere wijze dit doel te bereiken en waar de physische

-ocr page 39-

middelen faalden, zijn toevlucht bij de chemische gezocht.

Een der producten, welke hieraan hun ontstaan te danken
hebben, is de zoogenaamde gebuddiseerde melk, welke men
door middel van waterstofperoxyde vrij van ziektekiemen
heeft trachten te maken; een denkbeeld van den Deen
Eudde.

Een aantal onderzoekers hebben zich reeds met dit product
bezig gehouden, maar tot een eenstemmig oordeel is men
nog niet gekomen. Een groot nadeel is hier, dat de bereiding
omslachtig en tevens kostbaar is, zoodat een duur praeparaat
daarvan het gevolg zal wezen. Toch mag dit natuurlijk geen
overwegend bezwaar worden geacht, als het resultaat een
groote verbetering van het verkregen product blijkt te zijn.

In mijn rapport over ,,Houdbaarheid, vervoer, bewaren en
conserveer en van melk
" vond ik gelegenheid het oordeel
van enkele onderzoekers in te lasschen, waaraan ik later in
mijn inleiding ter conferentie 2) nog het een en ander toe-
voegde ; de belangstellende lezer wordt daarnaar dus verwezen.
Om zelf eenig oordeel over het nieuwe product te verkrijgen,
besloot ik in samenwerking met dr.
E. Gorter een onderzoek
in te stellen naar de werking van waterstofperoxyde op sommige
melkbestanddeelen en wel op de melkenzymen; immers op
de aanwezigheid van deze stoffen wordt door sommigen met
het oog op de zuigelingen-voeding sterk aangedrongen.

Als methode van bnddiseeren werd gekozen die, welke door
Lukin op grond van zijn onderzoek werd aanbevolen en
welke hierop neerkomt:

100 clVP melk werden in steriele fleschjes in een Ostwald\'-
schen thermostaat geheel ondergedompeld, gedurende 1/2 uur
op 52° C. te voren gewarmd; daarop werd 1—2 cM3 3 per-
cent\'» waterstofperoxyde-oplossing — bereid uit perhydrol
Merck — toegevoegd en de verwarming gedurende twee
uur voortgezet.

1  w. c. de graaff 1. c.

-ocr page 40-

Het onderzoek strekte zich uit over de peroxydase, reductase,
diastase en katalase.

De volgende proevenreeks werd ingezet:

100 cM3 melk, blancoproef.

100 cM3 melk, alleen verhit gedurende 21/2 uur op 52° C.

100 cM3 melk, alleen bedeeld met H202.

100 cM3 melk, gemengd met H202 gedurende \'21 /2 uur
verhit op 52° C.

100 cM3 melk gebuddiseerd.

Het aantoonen der peroxydase geschiedde met behulp van
3 percent\'s M202 en 20 percent\'s alcoholische pyrocatechini-
oplossing. \')

De reductase met Schar,dinger\'scIi reagens, de katalase
met H202 in gistkolfjes bij 37° C. en de diastase door middel
van een 1 percent\'s amylumoplossing.\'2)

Door het volgen van den boven nader aangeduiden weg
werd het mogelijk het proces in al zijn onderdeelen te be-
studeeren en de veranderingen waar te nemen, welke de melk
onder invloed dier verschillende omstandigheden onderging.

Wij wenschen in de eerste plaats de waarde van het bud-
diseeren als conserveeringsmethode in het licht t,e stellen.

Terwijl na drie dagen staan bij zomertemperatuur de blanco
melk geheel gecoaguleerd was, bleek dit bij het gebuddi-
seerde product in het geheel niet het geval.

Na vier dagen is ook dit echter gestremd.

De zuurgraad der afgefiltreerde wei werd voor de gebud-
diseerde melk op 20°
Thörner, voor de niet behandelde op
30°
Thörner gevonden.

Het bacteriegehalte bleek in de waterstofperoxyde-melk
steeds belangrijk afgenomen; als voorbeeld daarvan deel ik
de volgende cijfers mede.

1  D. A. de Jong en W. C. de Graaff, Onderzoekingen over melk. Tijd-
schrift voor Veeartsenijkunde,
doel 33, aflevering 9.

2  C. J. Koning, Pathologische melk. \'s-Gravenhage 1907.

-ocr page 41-

Oorspronkelijke melk, 1300000 bacteriën per cM3.

Gebuddiseerde melk, na 24 uur, 5050 bacteriën percM3.

Oorspronkelijke melk, 2000000 bacteriën per cM3.

Gebuddiseerde melk, na 24 uur, 10000 bacteriën per cM3.

Uit het medegedeelde mag dus worden afgeleid, dat de
melk bij het ondergaan van het beschreven proces in bacte-
riegehalte vermindert en aan houdbaarheid wint.

Tot een zelfde conclusie waren trouwens reeds anderen
gekomen; zoo vonden
Barthel, Gordon, Bauman e. a., dat
het aantal bacteriën in de waterstofperoxyde-melk wisselt van
weinig tot eenige duizenden per cM3.

Chicks vond zelfs bij inwerking van 2°/0o H202 dat een
volkomen steriliteit optrad.

In het algemeen is dus geconstateerd, dat het aantal bac-
teriën een vermindering ondergaat; de meeste onderzoekers
vonden echter geen bacterievrij product, iets waarop trouwens
Budde zelf reeds wees, immers hij heeft, nooit van bacterie-
vrij, maar wel van ziektekiemvrij gesproken. Dat het proces
niet voert tot een absolute steriliteit is een nadeel, immers
blijft de kans bestaan, dat schadelijke eigenschappen in de
melk verborgen blijven.

De onderzoekingen van Bergman en Hültman wijzen reeds
in deze richting; zij constateerden dat een verhitting ge-
durende 3 uur op 52° C., noch een daarbij gepaard gaande
inwerking van waterstofperoxyde in staat bleken den tuber-
kelbacil te dooden, en vonden dezen virulent terug. Geeft
de gebuddiseerde melk uit bacteriologisch oogpunt geen vol-
doende zekerheid, een andere vraag is het, hoe het met de
oorspronkelijk in de melk aanwezige enzymen gesteld is?
Op die vraag geven de volgende onderzoekingen een afdoend
antwoord.

Gaan wij eerst na den invloed der verwarming.

Melk gedurende 2;\' uur verhit op 52° C. blijkt na afloop
daarvan nog alle enzymen te bevatten, alleen de diastase

3

-ocr page 42-

is verzwakt, een enkele maal zelfs dood, terwijl tevens de
katalase niet onbelangrijk is verminderd.

Zelfs een verhitting gedurende 24 uur op diezelfde tem-
peratuur geeft geen ander beeld te aanschouwen.

Wat den invloed der waterstofperoxyde betreft, melk
gedurende 24 uur aan de werking er van bloot gesteld
vertoont het volgende:

Ue peroxydase wordt verzwakt teruggevonden, de
reductase vertoont binnen 12 minuten geen werking,
een invloed op dediastase werd niet waargenomen,
terwijl tevens katalase aanwezig bleek (afkomstig van
de bacterieflora?).

In verband met de verkregen uitkomsten, wat betreft
den invloed van de temperatuur en dien -van de waterstof-
peroxyde, mogen wij in gebuddiseerde melk verwachten, dat
de genoemde melkenzymen of dood, of belangrijk verzwakt
aanwezig zullen zijn.

Wat leerden de proeven dienaangaande? Dat in gebud-
diseerde melk de peroxydase, zoowel als de reductase
en katalase vernietigd zijn, terwijl de diastase, hoewel
verzwakt, steeds werd teruggevonden.

Een enkele maal bleek ook nog katalase voorhanden,
welke stof vermoedelijk, in dit geval, van bacteriëelen oor-
sprong is!

Een zelfde resultaat werd verkregen, indien de melk direct
met waterstofperoxyde was gemengd en daarop gedurende
uur op 52° C. werd verwarmd. Het resultaat van dit
onderzoek is derhalve, dat in gebuddiseerde melk regelmatig
diastatisch ferment wordt aangetoond, terwijl de tevens in
dit onderzoek betrokken enzymen gedood zijn. Wenscht men
met het oog op zuigelingenvoeding de aanwezigheid van
alle melkenzymen, dan is een praeparaat als de gebuddiseerde
melk even verwerpelijk als hoog gepasteuriseerde of gesteri-
liseerde melk. Let men echter op het feit, dat juist het in

-ocr page 43-

vrouwenmelk sterk op den voorgrond tredend enzym, de
diastase, althans gedeeltelijk behouden blijft, terwijl slechts
die fermenten, welke niet of in geringe hoeveelheid daarin
aanwezig zijn, vernietigd worden, dan zal het oordeel, aldus
beschouwd, milder moeten uitvallen.

Tot slot wensch ik nog het volgende op te merken.

liet is ons den volgenden dag nooit gelukt in de op be-
schreven wijze gebuddiseerde melk, waterstofperoxyde aan te
toonen *); noch de joodkalium-stijfsel-proef, noch die met
vanadinezuur gaven een positief resultaat; dit in verband
met het optreden van katalase doet mij veronderstellen, dat
de ontwikkelende bacterieflora eventueel nog overgebleven
waterstofperoxyde met behulp del- geproduceerde katalase
doet verdwijnen.

Laboratorium geneeskunde, Rijksuniversiteit.

Leiden, Augustus 1908.

Korte medeieelingen en referaten.

Abattoir te Groningen over 1907 (directeur P. D. Beundïrs).
— Geslacht werden: 4954 runderen, 3247 vette kalveren, 28
graskalveren, 1348 nuchtere kalveren, 2857 schapen, 464 geiten,
11631 varkens en 236 paarden; voor
worst/abricage: 483 run-
deren, 1 vet kalf, 5 graskalveren en 4990 varkens; voor
export:
1044 runderen, 1790 vette kalveren, 740 graskalveren, 1 nuchter
kalf, 4608 schapen en 133 varkens. De naar Duitschland geëx-
porteerde dieren werden, ongekeurd verzonden, daar vleescli, waarin
insnijdingen zijn aangebracht, in Duitschland niet ter keuring
werd aangenomen; het waren: 1044 rundereu, 1 vet kalf, 740
graskalveren, 1 nuchter kalf en 8 schapen.

Van elders werden ter keuring ingevoerd; 3 runderen en 1
schaap, welke naar Duitschland geëxporteerd, van daar waren

-ocr page 44-

teruggezonden. Het van elders ter keuring aangevoerd vet en
zoogenaamd afval (afzonderlijke longen, harten, koppen, levers,
enz.) hadden respectievelijk een gewicht van 116767 en 46967 Kg.

In de slachthal voor ziek vee werden geslacht en gekeurd 528
dieren en wel: 146 runderen (31 dood aangevoerd), 22 vette
kalveren (7 dood aangevoerd), 7 graskalveren, 122 nuchtere kal-
veren (82 dood aangevoerd), 45 schapen (23 dood aangevoerd),
2 geiten (1 dood aangevoerd), 59 varkens (41 dood aangevoerd)
en 125 paarden (39 dood aangevoerd).

Afgekeurd werden; van runderen: 130 geheele dieren (82) 1),
8 koppen (3), 14 tongen, 821 longen (597), 10 harten, 384
levers (146), 44 milten (35), 42 baarmoeders (15), 176 nieren
(113), 146 uiers (5), 1 blaas, 2 magen, 35 maag en darmen (10),
309 Kg. vet (298) en 443 baarmoeders met vruchten (12); van
vette kalveren: 6 geheele dieren (3), 1 kop, 2 tongen, 37 longen
(9), 3 harten, 13 levers (3), 4 milten (3), 2 zwezeriken, 18
nieren (2), 4 magen en darmen en 2 borstingewanden; van
graskalveren: 1 geheel dier (1), 2 koppen, 1 tong, 5 longen (2),
1 hart, 2 levers (1), 1 milt (1) en 4 magen en darmen; van
nuchtere kalveren: 61 geheele dieren, 4 koppen, 3 tongen, 9 longen,

1 hart, 5 levers, 1 milt, 8 nieren, 19 magen en darmen, 30
borst- en buiksingewanden; van
schapen: 12 geheele dieren (1),
4 koppen, 776 longen, 1 hart, 435 levers, 3 milten, 1 baar-
moeder, 4 nieren, 39 uiers, 3 magen en darmen, 6 borst- en
buiksingewanden, 3 buiksingewanden en 9 baarmoeders met
vruchten; van
geiten: 5 longen, 7 levers en 1 milt; van var-
kens:
48 geheele dieren (42), 534 lougen (443), 34 harten (1),
471 levers (364), 221 milten (189), 1 baarmoeder, 180 nieren
(131) 28 uiers (1), 9 magen en darmen (1), 9 borst- en buiks-
ingewanden, 1 buiksingewanden en 19 baarmoeders met vruch-
ten; van
paarden: 14 geheele dieren, 4 koppen, 3 tongen, 27
longen, 5 harten, 19 levers, 1 milt, 14 nieren, 15 maag en
darmen, 10 borst- en buiksingewanden, 4 buiksingewanden en

2 baarmoeders met vruchten.

Van het ingevoerde werd afgekeurd: van runderen:* 4 tongen,
30 levers (7), 62 nieren (2) en 982^ Kg. vet; van
vette kalveren:
2 levers (1), 2 nieren en 41^ Kg. vet; van schapen: 1 nier en

-ocr page 45-

172 Kg. vet; van varkens: 28 tongen, 245 harten, 147 levers
(23), 35 nieren (5) en 3^ Kg. vet.

De percentage voor tuberculose bedroeg: runderen 11.87; vette
kalveren 0.25, graskalvereu 6.66, schapen 0.2 en varkens 3
.11.

Cysticercus inermis werd gevonden:

a. in levensvatbaren toestand bij runderen van minstens 2
jaar 1-maal een exemplaar in de inwendige kauwspier en I-maal
een exemplaar in de tong;

b. bij runderen onder het jaar 1-maal een exemplaar in de
uitwendige kauwspier;

c. in gedegenereerden toestand bij runderen van ten minste 2
jaar: 6-maal een exemplaar in de inwendige kauwspier, 1-maal
een exemplaar in de uitwendige kauwspier en 1-maal een
exem-
plaar in de dijspier;

d. bij runderen minder dan 2 jaar: 1-maal een exemplaar in
de inwendige kauwspier, 1-maal een exemplaar in de uitwendige
kauwspier, 1-maal een exemplaar in het hart, 1-maal een exem-
plaar in het hart en in de inwendige kauwspier.

Gesteriliseerd werd het vleescli van: 59 runderen, 3 vette kal-
veren, 1 graskalf, 1 schaap en
42 varkens; vernietigd (verbrand
in den KoBi-oven): 71 runderen, 3 vette kalveren, 61 nuchtere
kalveren, 11 schapen, 6 varkens, 14 paarden en bovendien alle
afgekeurde organen.

Ter vernietiging werden aangebracht: 4 doode runderen,
1 levend graskalf, 46 doode nuchtere kalveren, 6 doode schapen,
1 doode geit en 1 dood varken.

Eenmaal werd herkeuring aangevraagd en daarbij de afkeuring
bevestigd.

Van de 100 koelcellen waren er 84 in gebruik bij 96 personen;
16778 blokken ijs werden verkocht voor prijzen variëerende
tusschén f 0.12= en f 0.20.

Er werden 10 processen-verbaal opgemaakt (waarvan 1 door
de politie); bg 1 volgde vrijspraak, bij de andere veroordeeling.

De ontvangsten bedroegen f60943.78, de uitgaven f39062.915.
Aan rente en aflossing moet over 1907 aan de gemeente worden
terugbetaald f 23685.525. v. E.

Bijdrage tot do geschiedenis van \'s Ryks veeartsenijschool. —

Volgens een korte autobiographie van dr. med. Carl Wilhelm Vix,

-ocr page 46-

voorkomende in de Berliner tierärztliche Wochenschrift van 6
Augustus 1908, is aan dezen in 1802 t^ Giessen geboren veearts
in 1823 het uitzicht geopend aan de pas georganiseerde vee-
artsenijschool te Utrecht een leerstoel te bekomen; hij gaf er
echter de voorkeur aan in zijn vaderland te blijven.

Toch vreesde Vix, die in 1826 doctor medicinae werd, niet
om van huis te gaan; immers hij bereisde nog in dat en het
volgend jaar Frankrijk, Spanje, Nederland, Engeland en Duitsch-
land, wat toen niet zoo snel en geriefelijk kon geschieden als thans.

Hij was de eerste leeraar in de veeartsenijkundige wetenschap
te Giessen, waar bij in 1828 als privaatdocent aan de lands-
universiteit een cursus opende, welke ook voor juristen, medici,
oeconomen, enz. bestemd was. W. C. S.

Boekaankondiging.

Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1908—1909. Zwan-
zigster Jahrgang. Herausgegeben in drei Teilen von Prof.
Dr. R. SCHMALTZ. Mit Beiträgen von Departementstierarzt
Vet.-Rat Dr. ARNDT, Bezirkstierarzt Dr. ELLINGER, Be-
zirkstierarzt HARTENSTEIN, Schlachthofdirektor KOCH,
Professor REGENBOGEN, Professor Dr. SCHLEGEL, Depar-
tementstierarzt Vet.-Rat Dr. STEINBACH, Marstall-Ober-
stabsveterinär Dr. TÖPPER. Berlin, RICHARD SCHOETZ
1908. Preis 5 Mark.

Van dezen bij de Nederlandsche veeartsen goed aangeschreven
almanak is, zooals uit het bovenstaande volgt, de 20ste jaargang
verschenen; dit bewijst op zichzelf reeds dat hij zeer gezocht is.
Geen wonder; telken jare wordt deze kalender nauwkeurig herzien
en op de hoogte van den tijd gebracht. De Duitsche wet in zake
besmettelijke veeziekten is nog niet gereed, zoodat de hoofdstukken
over veeartseuijkundige politie nog niet daarnaar konden worden
gewijzigd. Mocht de nieuwe wet gedurende het kalenderjaar, dus
vóór September 1909, in werking treden, dan wordt deze den
koopers van den almanak op aanvraag kosteloos toegezonden.

Omtrent de indeeling van den kalender zij naar vroegere aan-
kondigingen in dit Tijdschrift verwezen; hij wordt trouwens door
iedereu boekhandelaar gaarne op zicht gezonden. W. C. S.

-ocr page 47-

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek der
Maatschappij over 1907/1908.

Bijlagen.

1. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, deel XXXV.

2. Verslag aan de Koningin van de bevindingen en hande-
lingen van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht over 1906.

3. Verslag van de werkzaamheden der Ryks seruminrichting
over 1906.

4. Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche leger hier
te lande behandelde zieke paarden over het jaar 1906.

5. Rijksveeartsenijschool te Utrecht. Programma der lessen
voor bet schooljaar 1907/08.

6. Friesch Rundvee-stamboek. Verzamelboek 1907.

7. „ „ 1908, afl. XXXIV.

8. Friesch Paardenstamboek 1908, afl. XXX.

9. Veterinaire Studenten almunalc 1907 en 1908. Harlingen,

F. VAN der Z\\vaag.

10. Besluiten op veeartsenijkunde, Rijks veeartsenijschool, de
Rijks seruminrichting, paardenfokkerij, vleeschkeuring, enz. be-
trekking hebbend.

11. Verslagen en mededeelingen van de Directie van den
Landbouw 1907 : n°. 5, Verslagen der Rijks landbouwproefstatións;
n°. 6, l)e verbetering der landbouwwerktuigen en de bevordering
van hun gebruik in Duitschland en Oostenrijk. De grondcultuur
in Nederland. De cultuur en de in 1906 in Zeeland onderge-
loopen polders. 1908: n°. 1. Beknopt verslag der land- en tuin-
bouwproefvelden over 1904, 1905 en 1906; n°. 2. Lijst van
officiëele personen, instellingen en vereenigingen op land- en
tuinbouwgebied.

12. Directie van den Landbouw. Een en ander betreffende
de regeeringsbemoeiingen in zake den Landbouw. \'s-Gravenhage,
Gebr. J. en H. van
Langeniiuysen 1907.

13. Verslag van het 59gte Nederlandsch Landhuishoudkundig
congres, gehouden te Gorinchem in 1907.

-ocr page 48-

14. Compte-rendu des travaux et des excursions du 3me Oon-
grès International de Laiterie a la Haye 1907.

15. Mededeelingen uit liet Geneeskundig Laboratorium te
Weltevreden, 2de serie A, n°. 9 en B, n°. 7.

18. Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.-Indië, deel XIX com-
pleet; deel XX, afl. 1—3.

19. Weekblad voor zuivelbereiding en veeteelt, 13de jaargang
compleet; 14de jaargang n03. 1—21.

20. Hippos, weekblad gewijd aan de belangen van paarden-
fokkerij en van paardensport, 17de jaargang compleet; 18de jaar-
gang nos. 1—26.

21. Het Paard, geïllustreerd weekblad voor fokkers, houders
en liefhebbers van paarden. 14de jaargang compleet; 15de jaar-
gang n08. 1—35.

22. Landbouw-weekblad, 16do jaargang compleet; 17de jaar-
gang n°3. 1—36.

23. De Veldbode, weekblad voor land- en tuinbouw, enz.
3. 245—295.

24. Friesch weekblad, gewijd aan de belangen van volkswel-
vaart, landbouw en veeteelt, noa. 402—452.

25. Cultura, uitgave van de Vereeniging van oud-leerlingen
der Rijkslandbouwschool, 18do jaargang compleet; 19de jaargang
n03. 1—8.

26. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned.-Indië,
deel LXXIII compleet; deel LXXIV n03. 1—5.

27. De Hoefsmid, 12de jaargang compleet; 13dojaargang n03.1—8.

28. Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voor genees-
kunde, deel II 1907 en deel I 1908 compleet; deel II 1908.
n°\\ 1—9.

29. Geneeskundige Courant, jaargang 61 compleet; jaargang
62 n03. 1—35.

30. Militair Geneeskundig Tijdschrift, deel XI compleet; deel
XII n°3. 1—2.

31. Pharmaceutisch Weekblad, 448te jaargang compleet; 45Ft0
jaargang nos. 1—35.

32. Archivio di farmacologia sperimentale e scienze affini.
Anno V vol. 8—12; Anno VII vol. 1—7.

33. Tijdschrift voor sociale hygiëne en openbare gezondheids-
regeling, 9de jaargang compleet; 10de jaargang nos. 1—8.

-ocr page 49-

34. Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene, Jahrgang XVIII.

35. Deutsche tierärztliche Wochenschrift, Jahrgang XV voll-
ständig; .Jahrgang XVI nos. 1 — 35.

36. Tierärztliches Zentralblatt, Jahrgang XXX vollständig;
Jahrgang XXXI n03. 1—24.

37. Tierärztliche Rundschau, Jahrgang XIII vollständig;
Jahrgang XIV n03. 1—35.

38. Schweizer Archiv lür Tierheilkunde, Band 49 vollständig;
Band 50 n03. 1 — 3.

39. Recueil de médecine vétérinaire, tome XIV complet;
tome XV n03. 1—15.

40. Revue vétérinaire, année XXXII complète; année XXXIII
nos. 1—8.

41. Le progrès vétérinaire, année XXI et XXII, premier
semestre; année XXIII nu3. 1—15.

42. Revue générale de médecine vétérinaire, n03. 113—136.

43. La Semaine vétérinaire, année 22 complète; année 23
n03. 1—35.

44. Annales de médecine vétérinaire, année LVI complète;
année LVII n03. 1—9.

45. L\'Echo vétérinaire, année XXXVII complète ; année
XXXVIII n°3. 1—5.

46. Bulletin de médecine vétérinaire (Anvers), année I.
Auguste 1908.

47. Archives des sciences biologiques à St. Pétersbourg, tome
XIII complète; tome XIV n03. 1—5.

48. The Journal of comparative pathology and therapeutics,
vol. XX complete; vol. XXI n03. 1—2.

49. Arhiva veterinaria, volum. V, nos. 1 — 8.

50. Maanedsskrift for Dyrlaeger (Kopenhagen). Band XIX
nos. 3—12; Band XX n03. 1—6.

51. Communico, veterinair studenten-maandblad, jaargang III
compleet; jaargang IV n03. 1—9.

Utrecht, Augustus 1908.

-ocr page 50-

*

Bibliotheek van Hollandsche veeartsenijkundige

werken.

(27\'*" Vervolg.)

Van het bestuur der sociëteit Absyrtus: C. J. Folmer, Pro-
gramma Groene-tooneel in 1907.

Photographie van het diner op 4 October 1907 te Baarn, aan-
geboden aan prof. dr. L.
van Itallie te Leiden. Korte beschrijving
van feesten en kroegjool uit plaatselijke couranten.

Veterinaire Studenten Almanak 1908.

Alphabetische lijst der plaatsnamen, waar Nederlandsche vee-
artsen gevestigd zijn.

Circulaire April 1908, door leden en oud-leden van Absyrtus,
in zake de sociëteit.

Van den heer T. A, L. Beel te Roermond:

T. A. L. Beel, Worstrapport. Verslag der gezondheidscommissie
te Roermond over 1907.

Idem. Het 50-jarig jubileum der Rijschool te Amersfoort.
Venlosclie Courant, 23 November 1907.

Idem. Het slacliten van gevogelte. Geïllustreerd Weekblad
Avicultnra,
24 Augustus 1906.

Idem. Het optrekken van jonge spreeuwen. Idem, 24 Mei 1907.

Idem. Gevogelte-diphtherie en hare behaudeling. Onze gevl.
vrienden
, 1 Mei 1908.

Idem. Een pleidooi voor onze gewone musch. Idem, 1
Mei 1908.

Idem. Indrukken op de Roermondsche paardenmonstering.
N. Venl. Crt., 27 Juni 1908.

Idem. Het onderzoek van eiers met gekleurde schaal op hunne
verschheid.
Geïllustreerd Weekblad Avicultura, 26 Juni 1908.

Idem. Het natuurlijk voedsel van den karper. Idem, 10
Juli 1908.

Idem. Verslag over het abattoir te Roermond over 1907.

Idem. lloe wordt men hulpkeurmeester van vee en vleesch?
Venloo, W.
van der Sloot 1908.

De Roermondsche vleeschkwestie. Verslag der vergadering van
de gezondheidscommissie, dato 19 October 1907.

Idem. Verslag van den gemeenteraad te Roermond, dato 23
November 1907.

-ocr page 51-

Begrooting slachthuis in den gemeenteraad te Roermond, dato
25 November 1907.
De Niemoe Koerier, 26 November 1907.

Melkcontróle in de gemeente Roermond. Idem, 19 December 1907.

Van dr. E. C. H. A. M. Bemelmans te Bergen-op-Zoom :

Dr. Bemelmans, Over bacteriën. Verslag voordracht. Bergen-
op-Zoomsche Ort.,
1 November 1907.

Van dr. H. C. L. E. Berger te Hoek van Holland:

Dr. H. C. L. E. Berger, Vergleichende Untersuchungen über
den Bacillus pyogenes bovis (
Künnemann) und den Bacillus
pyogeaes suis (
Grips) mit Beziehung derselben zu den chronischen
Lungenentzündungen des Rindes. Inaugural-Dissertation. Berlin,
Richard Schoetz 1907.

Van de heeren A. E. ten Broeke, W. C. Schimmel en van
anderen: Verschiliende dag- en weekbladen, waarin artikelen over
M. G. de Bruin.

Van den beer P. D. Beunders te Groningen:

P. D. Beunders, Verslag omtrent den toestand en de exploitatie
van het openbaar slachthuis te Groningen gedurende het jaar 1907.

Van wijlen den heer M. G. de Bruin te Utrecht:

M. G. de Bruin, Veehouders, dat is iets voor U. Boekaan-
kondiging van: A.
van Leeuwen, Gezondheidsleer van het vee.
Friesch Wkbl., 25 Januari 1908.

Bericht van vestiging in nationale kleuren, 30 Augustus 1907.

Mond- en klauwzeer. Vergadering Landbouw-comité. Wkbl. v.
Z. en V.,
19 November 1907.

A. van Leeuwen, Nog eens het Nederlandsch Paardenstamboek.
Ned. Landb. Wkbl, 4 Januari 1908.

A. F. Muller, Paardenfokkerij in de Haarlemmermeer, Idem.

Maatregelen ter onderdrukking van het mond- en klauwzeer in
den tegenwoordigen staltijd. Idem, 25 Januari 1908.

Dr. P. Vermaat, Het besmettelijk verwerpen bij het rund. Ver-
slag voordracht. Idem, 15 Februari 1908.

Van den heer W. van der Burg te \'s-Gravenhage:

W. van der Burg, Welke waarde moet gehecht worden aan
het gebruik van malleïne voor de bestrijding van malleus in
Nederlandsch-Indië?
Veeartsenijk. Bladen v. Ned.-Indië, XX, 1908.

-ocr page 52-

Verzameling van ordonnanciën betrekkelijk veeziekten in Neder-
landsch-Indië.
Staatsblad 1869, n0. 122.

Supplement op idem. Staatsblad 1879, n°. 327.

» » » » 1881, n°. 144.

Dr. J. C. Koningsberger. Onderzoekingen betreffende de teken
(Ixodidae) van Nederlandsch-Indië. Teijsmannia 1900.

Idem. Over de insecten die mogelijkerwijze bij de verspreiding
der surra een rol spelen. Idem 1902.

Voorschrift betreffende het africhten van de paarden der cava-
lerie. Breda, Kon. Milt. Academie 1878.

Over het aanstellen van een veearts. Bolsw. Crt., 14 Juni 1908.

Van den heer J. J. P. Dhont te Rotterdam:

J. J. F. Dhont. Verslag omtrent den toestand van het open-
baar slachthuis over het dienstjaar 1907.

Portret van den directeur, den heer J. J. F. Dhont en van den
ingang van het abattoir te Rotterdam op 1 Januari 1908 (25-
jarig bestaan).

Van den heer F. W. van Dulm te Arnhem:

F. W. van Dulm, Keuring van vee en vleesch te Arnhem
over 1907.

Van den heer H. L. Ellerman Lzn. te Dordrecht:

A. J. Rank, Het stedelijk slachthuis te Dordrecht. Met afbeel-
ding.
De Nieuwsbode van 16, 20 en 23 November 1908.

Van dr. L. van Es te Fargo (North-Dakota):

Annual Report of the North-Dakota agricultural experiment
station 1907.

Dr. L. van Es, Bovine tuberculosis. Bulletin n°. 77. Fargo,
Juli
1907.

Van den heer D. F. van Esveld te Utrecht:

M. Bokma de Boer, Melkcontróle. Utr. pr. en st. Dagbl., 8
September 1907.

M. G. de Bruin, Over melk en melk-contróle 1). Verslag voor-
dracht.
Utr. pr. en st. Dagbl., 7 Januari 1908 en Utr. Crt., 7
Januari 1908.

1  Ook ontvangen van don heer W. C. Schimmel.

-ocr page 53-

Het melkvraagstuk. Utr. Crt., 48 en 25 Januari, 15 Februari 1908.

Vleeschkeuriugen. Verslag der vergadering gehouden ter be-
spreking van eenige voorbereidende maatregelen in verband met
het in werking stellen van de «Wet op de uitvoerkeuring van
vleesch van 16 Juli 1907».
Utr. pr. en st. Dagbl., 13 September 1907.

Bestrijding der tuberculose onder het rundvee, in verband met
het bestaan van het mond- en klauwzeer. Ministeriëele aanschrij-
ving.
Utr. Crt., 29 October 1907.

De drie Nederlandsche runderslagen, naar gegevens van J.
van den Bosch. N. Landb. Wkbl., 6 December 1907.

A. van Leruwen, Over het ontstaan van tuberculose. Idem.

Adres aan den gemeenteraad te Utrecht van Utrechtsche sla-
gersvereenigingen om vrijstelling \'van het betalen van keurloon,
Utr. pr. en st. Dagbl., 17 Februari 1908.

Middel voor mond- en klauwzeer. De Maas en Waler, 18
Januari 1908.

Veritas, De rooie bedriegelijke staatsschool en het hoefsmeden.
Utr. pr. en st. Dagbl., 23 April 1908.

Brug over de Poortstraat. Utr. pr. en st. Daqbl., 24 October
1907 en 29 Maart 1908.
Utr. Crt., \'28 Maart 1908.

Prof. dr. H. J. Hamburger, Phagocytose. Ned. Tijdschr. v.
Geneesk.
1907, 2de helft, n°. 25.

D. F. van Esveld, Naamlijst, standplaatsen van alle gediplo-
meerde veeartsen in Nederland en zijne koloniën.
Vet. Almanak,
1907 en 1908.

Van den heer P. H. J. Gasille te Noordwelle:

M. G. de Bruin, Der Kaiserschnitt beim Schwein. Berl. tier-
ärztl. Wochensclir
., 3 Januari 1907.

Dr. J. Swierstra, Kommen in dem Fleisch und makrosko-
pisch verändert erscheinenden Lymphdrüsen von tuberkulösen
Tieren Tuberkelbazillen vor?
Referaat. Idem.

W.C.Schimmel, 1. Partielle Kieferfraktur mit Komplikationen.
2. Podotrochlitis chronica beider Vorderfüsse. 3. Obturation der
hinteren Aorta.
Referaat. Idem, 4 April 1907.

Idem, Rippenkiiorpelfraktur mit partieller Rippenresektion bij
einem Hunde. Idem. Idem, 23 Mei 1907.

Idem, Keratose an der Krone eines Hinterfusses beim Pferde.
Idem. Idem, 8 Augustus 1907.

-ocr page 54-

W. 0. Schimmel, Fractura comminuta des rechten Augen-
bogens mit Zerreissung des Nervus opticus. Referaat.
Berl. tier-
iirztl. Wochenschr.,
30 Januari 1908.

A. A. Overbeek, Auffangen des Sputums unter Anwendung
der Tracheotomie für die Diagnostik der offenen Lungentuber-
kulose des Rindes. Idem, 11 April 1907.

A. Marcus, Neue Grundsätze ueber Milchgewinnung und
Milchernährung und eine Musteranstalt für dessen Verwirklichung.
Referaat. Idem, 4 Juli 1907.

H. Anker, Maul-und Klauenseuche-Impfung nach Ory. Referaat-
Idem, 5 Dezemb. 1907.

Dr. H. C. L. E. Berger, Vergleichende Untersuchungen über
den Bacillus pyogenes bovis und den Bacillus pyogenes suis.
Referaat. Idem, 6 Februari 1908.

Idem. Bakteriologische Untersuchungen über einige chronische
Lungenentzündungen des Rindes. Idem. Idem, 11 Juni 1908.

Dr. H. II. Rörik, Berechnung der Oberfläche der Uterus-
karuukeln (Semiplacenta materna) beim Rind. Idem. Idem,
6 Februari 1904.

Idem, 19 März 1908.

K. Hoepnagel,

M. G. de Bruin.

Idem. Denkmal für Professor M. G. de Bruin. Idem, 30 April 1908.
Van dr.
J. de Haan te Buitenzorg:

Dr. J. de Haan, De methode der complementbinding. Geneesk.
tijdschr. v. Ned. Indië
, XLVII, 1907.

L. J. Hoogkamer en dr. J. de Haan, Bijdrage tot de kennis
van de malleïne als diagnosticum bij kwaden droes. Idem.

Van den heer A. W. Heidema te Groningen :

A. W. Heidema, Paardenfokkerij I. Groningen, J. B. Wolters

1907.

Van den heer K. Hoefnagel te Utrecht:
K.
Hoefnagel, Schadelijke bestauddeelen in vleesch. „Molen-
scbott" 1907.

Idem. Verslag van den toestand en de exploitatie der ge-
meenteslachtplaats over
1907.

J. P. N. te R., Jubileum Duont. De Slagerscourant, 9 Januari

1908. X. Vleeschkeuring in Utrecht. N. Rott. Crt., 7 Mei 1908.

-ocr page 55-

Van den heer A. Houwink Lz. te Marum:

Aanvulling in 1907 op: A. Houwink Lz., Wetten en besluiten
tot regeling van het veeartsenij kundig staatstoezicht en de
veeartsenijkundige politie
1902.

Van dJ. D. A. de Jong te Leiden:

Dr. D. A. de Jong, Verslag omtrent den toestand en den gang
der exploitatie van het openbaar slachthuis en omtrent den dienst
van vee- en vleeschkeuring te Leiden, gedurende het jaar 1907.

Idem. Landbouvv-voordrachten over tuberculose. Groningen,
A. W. H
eidema 1908.

Idem. Veterinaire pathologie en hygiëne. Vierde en laatste
reeks van deel
I. Leiden, G. L. van den Berg 1908.

Van den heer S. J. de Jong te Leeuwarden:

G. van Olivier, Handboek van de beoefenende leere der ge-
neesmiddelen voor veeartsen, door dr.
August Rijsz. Groningen,
li. J. Schierbeek 1830.

Derde verslag der proefnemingen met de inenting, als voor-
behoedmiddel tegen de longziekte van het rundvee, door de leeraren
aan \'s Rijks veeartsenijschool. \'s-Gravenhage,
van Weelden en
Mingelen 1855.

Reglement, dato 27 November 1875, voor de Onderlinge ver-
zekerings-maatschappij wegens verlies van rundvee aan de long-
ziekte, of tengevolge der inenting, gevestigd in de gemeente
Idaarderadeel en aangrenzende dorpen.

Van den heer M. C. P. Kruse te Utrecht :

M. G. de Bruin. De Veldpost, 21 Maart 1908.

Van den heer H. J. Lemmens te Maastricht:

H. J. Lemmens, Ein neuer Betiiubungsapparat für Schlachttiere.
Zeitseh. f. Fl. u. Milckhjg., November 1907.

Idem. Verslag omtrent den toestand en de exploitatie van het
openbaar slachthuis te Maastricht over 1907.

Van dr. Louis F. D. E. Lourens te Rotterdam:

Louis F. D. E. Lourens, Untersuchungen über die Filtrier-
barkeit der Schweinepestbacillen (Bac. suipestifer). Inaugural-
Dissertation. Jena,
Gustav Fischer 1907.

-ocr page 56-

Van den heer A. Marcus te Maastricht:

A. Marcus, Over den tijd van kuitschieten bij de riviervisschen.
«.De Natuur», 15 Maart 1907.
Idem. Wat is de mijnwormziekte ? Idem, 15 Maart 1908.
Idem. Lastige indringers bij mensch en dier in de tropische
zone.
Eigen Haard, 21 en 28 Maart 1908.

Van dr. H. Markus te Utrecht:

W. Het abattoir te Alkmaar. Geïll. Zondagsbl. van het Nieuws,
5 April 1908.

Verslag nationale en internationale landbouwtentoonstelling en
van het internationaal zuivelcongres (gedeeltelijk).
N. Rott. Crt.
van 17 en 18 Septb. 1908.

Van dr. A. A. Overbeek te Groningen :

P. Boerhave, Over keuring voor het «Veefonds Dwingeloo»,
Prov. Drent, en Asser Crt., 24 Februari 1908.

A. A. Overbeek, Die Aetiologie und die Bekämpfung des
Schweinerotlaufes. Inaugural-Dissertation. Groningen,
M. de Waal

1907.

Van den heer J. II. van Oijen te Haarlem:
J. H.
van Oi.ien, Verslag omtrent den toestand en de exploi-
tatie van het openbaar slachthuis te Haarlem, gedurende 1907.

Van dr. J. D. van der Plaats te Utrecht:
Inaugureele rede van prof. dr.
D. A. de Jong. N. Rott. Crt.,
4 Juni 1908.

Van den heer E. A. L. Quadekker te Nijmegen:
Quadekker, Verslag omtrent de exploitatie van het gemeente-
slachthuis te Nijmegen over 1907.

Idem. Verslag omtrent het toezicht op den handel in en den
verkoop van melk te Nijmegen over 1907.

Van dr. H. E. Reeser te Rotterdam:

Hendrik E. Beeser, Inaugural-Dissertation. Jena, G. Fischer

1908.

Van den heer W. C. Schimmel te Utrecht:
De Veldpost, 1907.

X. Is de abattoirkwestie urgent? N.Rott. Crt., 19 November 1907.

-ocr page 57-

25-jarig jubileum van J. J. F. Dhont. Idem, 2 Januari 1908.

Dr. J. Poels, Smetstoffen, serumbereiding en immuniteit 1).
Verslag voordracht. Idem, 15 Januari 1908.

W. G. van de Wal, Opmerking aan den heer van Stolk in
zake «inlandsche remonte».
De Betuwe, 13 Juni 1908.

Van dr. J. C. van der Slooten te \'s-Gravenhage:

J. C. van dek Slooten, Bakteriologische Wurstuntersuchung.
Inaugural-Dissertation. Haag,
Blankwaard eu Schoonhoven 1907,

Van den heer D. van der Slüijs te Amsterdam:

D. van der Sluijs, Verslag van de veemarkt en het abattoir
te Amsterdam over 1907.

Van den heer H. J. H. Stempel te Utrecht:

Een en ander over de Nederlandsche veefokkerij. Ned. Landb.
WJcbl.,
7 Maart 1908.

Van dr. M. H. J. C. Thomassen te Utrecht:

D. J. van Doorninck, Gemeentelijke slachthuisexploitatie. De
Nieuwe Crt.,
28 Juni 1908.

Een gemeentelijke keuringsdienst van levensmiddelen. Utr. pr.
en st. Dagbl.
, 15 Maart 1908.

Rijksveeartsenijschool. N. Crt., 25 Maart en 10 April 1908.

Dr. C. Thomassen, Iets over den militair-veterinairen dienst en
zijn beteekenis.
Milit. Speet., Juli 1907.

Idem. De wederwaardigheden der paarden gedurende den
Zuid-Afrikaanschen oorlog.
Referaat. Idem, Mei 1908.

Van den heer G. C. Duval Verweij te Amsterdam:

J. van Stolk, Staatsbemoeiing in zake paardenfokkerij. Amster-
dam,
Ellerman, Harms & Co. (z. j.) (1907?)

G. C. Duval Verweij, De groote landbouwtentoonstelling te
\'s-Gravenhage.
Nieuws v. d. Dag, 18—21 September 1907.

Idem. Boxers. Buiten, 22 Februari 1908.

Idem. De Engelsche setter. Idem, 29 Febr. 1908.

Van den heer A. Vrijburg te Zürich:

A. Vrijburg, Zwei neue Nematoden im Darmkanal des Rindes
in Deli-Sumatra.
Centr. BL. f. Bakteriologie, Parasitenkunde und
Infektionskrankheiten
1907, Bd. XLV.

1  Ook outvaugeu vau don heer K. Hobïnaoel.

-ocr page 58-

Idem. Uit de praktijk in Deli. Veearts. El. Ned. Itidië, deel
XIX 1907.

Idem. Farcin du boeuf\' op Deli. Idem. Idem.

Yan den heer W. G. van de Wal te Heemstede :

W. G. van de Wal, Het gekruiste Oldenburger paard. Heem-
stede, 19 September 1907.

Idem. Nederlandsche paardenfokkerij. Heemstede, 23 Januari
1908.

Van den beer J. J. Wester te Utrecht:

A. van Leeuwen, Landbouwvoordrachten over tuberculose, ge-
houden aan de Universiteit te Groningen, door dr.
D. A. de Jong
te Leiden. Van Esveld.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Door het hoofdbestuur zijn als nieuwe leden aangenomen: W.
van den Akker te Utrecht, M. ten Broek te Tiel, J. Eggink
te Utrecht, D. Haan te Spanbroek, G. Krediet te Utrecht,
W. Vleming te Almeloo, F. P. A. Sperna Weiland te Fijnaart.

De leden der algemeene afdeeling: L. J. Hoogkamer en dr. N.
P. Woudenberg, beiden te \'s-Gravenhage, gaan met ingang van
1 Januari 1909 over in de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland.

Het lid der afdeeling Noord-Holland J. A. R. Avis gaat door
vertrek naar Indië bij de algemeene afdeeling over, terwijl het
lid der algemeene afdeeling
D. S. R. Mensema te Ter Apel met
ingang van 1 Januari 1909 bij de afdeeling Groningen overgaat.

Daar er bij de afdeeling Zeeland bezwaren bestaan dit jaar een
cursus in vee- en vleeschkeuring te volgen, is alsnog bij loting
de afdeeling Friesland daarvoor aangewezen.

Necrologie.

Den 24sten Augustus 1908 is te Scheveningen overleden Johan
Herman Cramer, gemeente-veearts van Stad- en Ambt-Almeloo.
Geboren te Delden op 6 Januari 1869 ontving hij het diploma
als veearts op 24 Juli 1889. Hij vestigde zich te Almeloo, waar
hij bij besluit van 14. October 1898, n°. 21, voor den tijd van

-ocr page 59-

drie jaar werd benoemd als plaatsvervanger van den districts-
veearts wien Arnhem als standplaats was aangewezen. Bij besluit
van 8 October 1901, n°. 52, werd hij definitief tot plaatsvervanger
benoemd, thans voor den districtsveearts wien Zutfen als stand-
plaats is aangewezen.

Craher, die op zijn verzoek bij besluit van 1 Juli 1908 eervol
was ontslagen als lid der gezondheidscommissie, zetel stad-Almeloo,
was in zijn standplaats zeer bemind ; hij had een groote praktijk
en een goeden naam als praktizeerend veearts. Aan zijn graf werd
hulde gebracht door den burgemeester van Stad-Almeloo endoor
den voorzitter der gezondheidscommissie.

Wij verliezen in hem een uitstekend collega, die ook door vele
practische mededeelingen in het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde,
vooral in de jaren 1890—1896, veel nut heeft gesticht.

Hij ruste in vrede. Van Es veld.

Personalia.

Gevestigd: te Hilversum J. B. F. Solkes; te Spanbroek D. Haan.

Benoemd: met ingang van 1 October 1908 tot gemeenteveearts
voor Stad- en Ambt-Delden J.
Kok ; tot gemeenteveearts te
Markeloo J.
Kets; tot gemeenteveearts te Eist L. Th. A, Steding;
tot lid van den gewestelijken raad van Kediri P. Tei.jer aldaar;
tot veearts-keurmeester aan het abattoir te Groningen J.
Goed-
hart
; tot gemeenteveearts te Raamsdonk H. J. Kars; tot ge-
meenteveearts te Renen J.
Zweers ; tot gemeenteveearts te
Fijnaart F.
P. A. Sperna Weiland; tot gemeenteveearts te
Deventer J.
Vlaskamp van Eibergen.

Herbenoemd: met ingang van 1 Juli 1908 de leden der ge-
zondheidscommissiën:
VV. F. Altevogt voor Oud-Beierland; T.
A. L. Beel voor Roermond; dr. H. C. L. E. Berger voor Naald-
wijk; B. M.
Busing voor Bussum; J. A. de Graafe voor Tolen ;
H. J. C. Horbach voor Gulpen; J. F. Laméris voor \'s-Graven-
hage; H. J. C.
van Lent voor Tiel; F. S. J. Veeze voor Zutfen.

Eervol ontslagen op verzoek: met ingang van 5 Mei 1908 A.
F.
Muller voor de gezondheidscommissie met zetel te Alfen aan
den Rijn; met ingang
1 Juli 1908 J. H. Cramer voor die te
Stad-Almeloo, en met ingang van
15 Juli 1908 dr. J. Poels
voor die te Rotterdam.

Ter beschikking gesteld: bij resolutie van den minister van

-ocr page 60-

koloniën van 25 September 1908, n°. 33, om te worden benoemd
tot veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in
Nederlandsch-ïndië
J. E. Asbeek Brusse.

Volgen hun bestemming: dr. H. J. Smit, 15 October 1908 per
Koning Willem II: J. A. R. Avis, 17 October 1908 per Koningin
Wilhelmina
en A. van der Steur, 6 November 1908 per Ophyr.

Verplaatst: van Banjoebiroe naar Batavia de paardenarts 2d6
klasse J.
C. Numans; van Salatiga naar Banjoebiroe de paarden-
arts
2do klasse dï. H. H. Rörik. (Nieuwe Rotterdamsche Courant
van 1 October 1908.)

Rijks veeartsenijschool.

Als nieuwe leerlingen, met diploma eindexamen hoogere burger-
school met 5-jarigen cursus zijn toegelaten: J. R. G.
de la
Bastide, Utrecht; J. B. Bloemendal, Amersfoort; A. Diemont,
Nijmegen; C. A. Eggink, Beetsterzwaag; D. M. Hoogland,
Utrecht; J. M. Hoogland, Utrecht; A. Klarenbeek, Amsterdam;
D.
Koiter, Assen; A. van der Laan, Assen; M. van der
Linde, Hoogwerf (Spijkenisse); G. J. Loran, Utrecht; A. van
der
Oord, Nieuwe Niedorp; W. Oostenburg, Tietjerk; H. W.
Schiphorst, Amsterdam; A. Sellemans, Alkmaar; N. R. Slop,
Gouda; G. van Soest, Doorn; H. Ubbens, Uithuizermeeden; W.
Voorthuizen, Kampen; H. vanVuuren, Haarlemmermeer; O.
WuMA,
Eestrum (Tietjerksteradeel); S. van der Zwaag, Noordbroek.

De leerlingen van het lste studiejaar N. A. van de Roemer
en H. J. Polder hebben hun studiën aan de school gestaakt.

De leerlingen van het 3de studiejaar T. van Heelsbergen en
G.
J. Fros, die wegens langdurige en ernstige ziekte in Juni
niet aan het examen konden deelnemen, zijn, na afgelegd examen,
op 3 September 1908 alsnog tot het 4<de studiejaar toegelaten.

Het geheele aantal leerlingen bedraagt thans 140, als volgt over
de 4 studiejaren verdeeld: 4de studiejaar 46, 3de studiejaar 30,
2do studiejaar 37, lste studiejaar 27.

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907.

De directeur-generaal van den landbouw brengt ter kennis
van belanghebbenden, dat bij den keuringsdienst van voor uitvoer
bestemd vleesch, op een nader aan te wijzen standplaats, te ver-

-ocr page 61-

53

vullen is de betrekking van rijkskeurmeester, op een bezoldiging
van f 2000.— \'s jaars, aanvankelijk voor het tijdvak van 16
November 1908 tot en niet 15 November 1909, doch met uitzicht
op bestendiging na het verstrijken van dien termijn.

Voor genoemde betrekking, waarmede de uitoefening der vee-
artsenijkundige praktijk niet vereenigbaar is, komen uitsluitend
veeartsen in aanmerking.

Gegadigden gelieven zich met opgave van leeftijd en met over-
legging van hun diploma van veearts vóór 15 October e. k. bij
gezegeld adres te wenden tot den minister van landbouw, nij-
verheid en handel.

Nadere inlichtingen zijn te bekomen bij dr. H. Remmelts,
inspecteur in algemeenen dienst bij de directie vau den land-
bouw, Tournooiveld n°. 6 te \'s-Gravenhage. (
Staatscourant van
25 September 1908, n°. 225.)

Bij koninklijk besluit van 15 September 1908, n°. 48, is
bepaald dat keuringsdiensten van voor uitvoer bestemd vleesch
als bedoeld in art. 5 van het koninklijk besluit van 24 Juni 1908,
n8. 50, zullen worden ingesteld:

te Rotterdam in het openbaar slachthuis;
te Dordrecht in de gemeente-slachtplaats ;

te Hoek van Holland in de slachterij van de naamlooze ven-
nootschap «Openbaar exportslachthuis te Hoek van Holland»;

te Os in de exportslachterij van de firma H. Hartog en in
die van de firma
Zwanenberg & Co.;

te Hardenberg in de exportslachterij van Jan Nijman & Zoon;
te Assen in de exportslachterij van de firma Thompson & Co.;
te Vlissingen in de exportslachterij van de stoomvaartmaat-
schappij «Zeeland»;

te Winterswijk iu de exportslachterij van de firma Zwanen-
berg
& Co;

Bij aanwijzing van meerdere plaatsen zal daarvan verdere op-
gave volgen.

Bij koninklijk besluit van 28 September 1908, n°. 62, is bepaald :
Artikel 1. Er zullen zijn rijkskeurmeesters en rijkshulpkeur-
meesters in algemeenen en in bijzonderen dienst.

Artikel 2. De rijkskeurmeesters in algemeenen dienst genieten
een bezoldiging overeenkomstig achterstaande tabel.

-ocr page 62-

Klasse.

Bij benoeming.

Na 2 jaar.

Na 4 jaar.

3de

1400 gulden.

1600 gulden.

1800 gulden.

2do

2000 gulden.

2200 gulden.

2400 gulden.

[ 8te

2600 gulden.

2800 gulden.

3000 gulden.

Artikel 5. De rijkshulpkeurmeesters in algemeenen dienst ge-
nieten een bezoldiging overeenkomstig onderstaande tabel.

Klasse.

Bij benoeming.

Na 2 jaar.

Na 4 jaar.

3<le

720 gulden.

780 gulden.

840 gulden.

2de

900 gulden.

960 gulden.

1020 gulden.

^ste

1080 gulden.

1140 gulden.

1200 gulden.

Artikel 4. De rijkskeurmeesters en rijkshulpkeurmeesters in
bijzonderen dienst genieten een bezoldiging, waarvan het bedrag
in ieder bijzonder geval door Ons wordt geregeld.

Onze minister van landbouw, nijverheid en handel is belast
met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden
gezonden aan de algemeene rekenkamer.

-ocr page 63-

Pulle, Rab, ten Sande, Schornagel, Vlaskamp en Woudenberg.
Dit getal is veel te klein; het ware te wenschen dat zich een
30- a 40-tal veeartsen beschikbaar stelde. Naar men mij mede-
deelde, bestaat bij sommige oudere veeartsen de meening, dat
enkel jonge hiervoor in aanmerking komen; dat is onjuist. Ik
schreef op blz. 580 van deel 35: „Een voorname zaak is voorts
het secretariaat bij de algemeene zittingen en de sectieverga-
deringen. Dit dient te worden vervuld door Nederlandsche vee-
artsen, vooral de jongere, gelijk deze zich ook in 1907 bij de
veterinaire afdeeling van het zuivelcongres verdienstelijk hebben
gemaakt.\'"\'

Uit de vermelding der namen van de heeren die hun diensten
welwillend hebben aangeboden, blijkt dat mijn uitnoodiging niet
door allen verkeerd is begrepen. Het zal door het congresbestuur
dan ook zeer worden gewaardeerd, indien nog vele collega\'s,
onverschillig van welken leeftijd, zich bereid willen verklaren om
te dezer zake het hunne bij te dragen tot het welslagen van
bet congres.
 W. C. Schimmel.

Tot heden (5 October) zijn 87 Nederlandsche veeartsen lid
van het congres geworden. Na toezending van ƒ10.— aan den
penningmeester (D.
F. van Esvei.d) ontvangt men spoedig de
officiëele congreskaart.

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
„De BRuiu"-fonds. (4de lijst.)

L. Booqaert, Axel.........p. o. f 10.—

Th. Edens, Opwierde (Gr.).......p. o. » 5.—

G. J. Eggink, Twelloo..........» 2.50

B. Eggink, vet. stud. Utrecht........» 2.50

M. Frankenhuis Jr., Sliedrecht.....p. o. » 5.—

A. van Heusden, Nijmegen.........» 10.—

Dr. H. Markus, Utrecht........ p. o. » 25.—

S. J. M. Mogendorff, Schoonhoven......» 5.—

G. Muijs, Schagen............» 5.—

Dr. H. Remmelts, \'s-Gravenhage.......> 5.—

Dr. A. ten Sande Jr., \'s-Gravenhage.....» 5.—

-ocr page 64-

Transport.

f

80.—

W. van Staa, Sneek ....

.....P-

0.

»

15.—

H. J. H. Stempel, Utrecht. .

.....P-

0.

»

5.—

Jac. T. Velde, Naaldwijk .

.....P-

»

5.—

K. de Vink, Zoetermeer . . .

»

5.—

/ HO—

Bedrag der voorgaande lijsten. . . » 1330.50

Totaal. . . ƒ 1440.50

De penningmeester,

Amersfoort, 21 September 1908. A. Frederikse.

Veeartsenij kundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit vaD 29 Augustus 1908, n°. 45, is, met
ingang van 1 September 1908, eervol ontslag verleend aan W.
J. Paimans als plaatsvervanger vau de districtsveeartsen wien
Teteringen en Dordrecht als standplaats is aangewezen en aan
H. M. Kroon als plaatsvervanger van den districtsveearts wien
Zutfen als standplaats is aangewezen.

Bij koninklijk besluit van 4 September 1908, n°. 36, is, met
ingang van dien dag, aan E. L.
van Mbbvennee te Middelburg,
op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als gouvernementskeur-
meester van vee voor Vlissingen en als plaatsvervanger van den
districtsveearts wien Dordrecht als standplaats is aangewezen.

Blijkens een in de Gaceta de Madrid vau 27 Augustus 1908
voorkomend bericht is het koninklijk besluit van 27 December
1907, waarbij voor den invoer van Nederlandsch vee in Spanje
een quarantainetijd van 10 dagen werd voorgeschreven, inge-
trokken. Het in te voeren vee is thans weer onderworpen aan
de bepalingen van het koninklijk besluit van 8 Januari 1906,
volgens hetwelk volstaan wordt met een eenvoudig veeartsenij-
kundig onderzoek. (
Staatscouvant van 16 September 1908, n°. 217.)

Bij koninklijk besluit van 11 September 1908, n°. 41, be-
treffende »uitvoer van gezond rundvee», is bepaald:

Art. 1. Er wordt van staatswege gelegenheid gegeven tot het
doen keuren en tuberculineeren vau runderen, ter verkrijging van

-ocr page 65-

een bewijs, dat de dieren voor uitvoer geschikt zijn bevonden.

Art. 2. Zij die van de gelegenheid in art. 1 genoemd, wen-
schen gebruik te maken, zenden daartoe een aanvrage in bij de
directie van den landbouw, met aanwending van een door Onzen
minister van landbouw, nijverheid en handel vastgesteld formu-
lier, waarvan exemplaren kosteloos verkrijgbaar zijn.

Art. 8. De keuring en de tuberculinatie geschieden door daartoe
door Ons aangewezen veeartsen, wier instructie wordt vastgesteld
door voornoemden minister.

Art. 4. Door voornoemden minister worden voorschriften ge-
geven omtrent:
a. de regelen voor de keuring en de tuberculi-
natie;
b. de wijze waarop het bewijs wordt ingericht.

Art. 5. De uit de keuring en de tuberculinatie voortvloeiende
kosten zijn ten laste van den aanvrager en worden geheven naar
een door Ons vast te stellen tarief en voorts met inachtneming
van de voorschriften, vast te stellen door voornoemden minister.

Art. 6. De keuringsdienst neemt een aanvang op een nader
door ons te bepalen tijdstip.

De minister vau buitenlandsche zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat, blijkens mededeeling van Harer Majesteits
zaakgelastigde te Athene, de Grieksche regeering den invoer uit
Arlone van ossen en buffels, alsmede van vet, haar, horens,
beenderen en hoeven, afkomstig van die dieren, verboden heeft.
(Staatscourant van 18 September 1908, n°. 210.)

Bij beschikking van den minister van landbouw, nijverheid en
handel van 22 September 1908, V.
D. zijn, met ingang van 1
October, overgebracht van het ambtsgebied van den districtsvee-
arts, wien Haarlem als standplaats is aangewezen:

a. naar dat van den districtsveearts, wien Leeuwarden als
standplaats is aangewezen, het eiland Vlieland;

b. naar dat van den districtsveearts, wien Zutfen als stand-
plaats is aangewezen, het eiland Urk. (
Staatscourant van 23
September 1908, n°. 223.)

Keuring van vee en van daarvan afkomstigen artikelen. —
AaDgezien de districtsveearts, de heer Th. G. van Rijssel, zijn
standplaats niet te Rotterdam heeft, komt het den minister van
landbouw, nijverheid en handel wenschelijk voor, dat voortaan,

-ocr page 66-

te rekenen van 1 October, belanghebbenden te Rotterdam zich
met hun aanvragen tot het verrichten van keuring bij invoer
per schip van eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens,
alsmede van daarvan afkomstige artikelen, rechtstreeks naar keuze
wenden tot een der te Rotterdam woonachtige plaatsvervangers
van den districtsveearts, de heeren
J. M. Kerkhoven, E. A.
K
ok en C. Fauël.

In geval de directie van een maatschappij of\' van een carga-
doorsfirma geneigd mocht zijn om, ter verzekering van de aan-
wezigheid van den plaatsvervangenden districtsveearts op een
bepaald tijdstip, hem deswege een honorarium toe te kennen,
ontmoet het van de zijde van den minister geen bezwaar, dat de
belooning wordt, aangenomen. (
Nieuwe Rotterdamsche Courant
van 24 September 1908.)

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederla:
gedurende Augustus 1908.

(De cijfers tussclien ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

/

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Horn
dol

heid

"3

M

§

•Ö
a

O
Si

a

Bij ander yee. * i

--

E

p.
3

O 1

J2

O .1
02

Groningen . .

3

n

n

n

1

4 <*)

*

n

*

Friesland. . .

27

n

p

186 (iE»)

n

3 (3)

n

V

20 (3)

Drente. . . .

4

n

n

31

M

2 (2)

V

Overhel . . .

1

V

2(1)

»

»>

V

Gelderland . .

7

n

7)

3 (2)

V

5 (5)

rt

3 (i;

Utrecht . . .

2

r>

1

Tl

«

1

V

Noord-Holland .

4

V

V

V

1)

6 (5)

4 (-\')

V

n

3(1)

Zuid-Holland .

26

4(3)

IK1)

391 («ij

V

4 (l)

V

V

n

Zeeland . .

7

»

n

41 (39)

»J

T

n

V

Noord-Brabant .

11

n

T)

»

21 (2i)

4 ft

W

r>

n

Limburg . . .

4

»

r>

n

6 («)

V

Totaal

96

n

V

j 5(«)j 44(12)

651 (Ml)

81(26)

n

26(5)

(Staatscourant van 5 September 1908, n°. 208.) v. E.

-ocr page 67-

SMET STOP DRAGERS,

door

Dr. J. POELS.

Onder smetstofdragers hebben wij te verstaan menschen
of dieren, welke van een besmettelijke ziekte hersteld zijn, maar
korter of langer tijd de smetstof herbergen, of die, ook
zonder merkbare ziekteverschijnselen te hebben vertoond, de
smetstof tijdelijk in zich opnemen en ook weder aan de om-
geving afstaan.

Wij hechten aan het woord smetstofdrager in het algemeen
het begrip van een genezen of een gezond individu. Dit
geldt in elk geval voor den clinicus. De mogelijkheid be-
staat evenwel, dat do patholoog-anatoom, wanneer hij het
cadaver van een smetstofdrager seceert, tot een andere uit-
spraak komt, en dat hij op grond van bestaande afwijkingen
spreekt van onvolkomen herstel. Nochtans, ik herhaal het,
van een clinisch standpunt nemen wij aan, dat de smetstof-
drager genezen of niet ziek geweest is.

Menschen of dieren, onder anderen lijdende aan chronische
tuberculose, en paarden welke bij voorbeeld lijden aan chro-
nische» kwade-droes, herbergen ook de smetstof, maar op
de lijders aan de genoemde chronische ziekten is evenwel
het woord smetstofdrager geenszins van toepassing. De om-
standigheden, welke de oorzaak zijn dat de ziektekiemen na
afloop eener infectieziekte nog eenigen tijd levensvatbaar en
virulent aanwezig blijven bij bepaalde personen of dieren,
zijn blijkbaar van zuiver accidenteelen aard, waarmede men
evenwel voor de praktijk ernstig rekening moet houden.

In de epidemiologie van den typhus heeft men de per-

5

-ocr page 68-

sonen, die na afloop van den typhus nog geruimen tijd dé
smetstof aan de omgeving afstaan „Typhusbazillendauertrager"
en zulke personen, die de typhusbacillen opnemen en ze
zonder ziek te worden weder naar buiten werpen „Typhus-
bazillenzwisschentrager" genoemd.

Men heeft namelijk de ervaring opgedaan, dat van eenige
personen, die geïnfecteerd werden door bepaalde voedsels
welke met typhusbacillen waren besmet, sommigen door
typhus werden aangetast, terwijl anderen gezond bleven
niettegenstaande de typhusbacillen in hun faeces konden
worden aangetoond.

Het spreekt van zelf, dat zulke gezonde personen anderen
kunnen besmetten. Men heeft deze lieden daarom genoemd
„Typhusbazillenzwisschentrager".

Wijl het bezwaarlijk is deze Duitsche benamingen in de
Hollandsche taal over te brengen, komt. het mij wenschelijk
voor de „Dauertriiger" te bestempelen met den naam van
actieve smetstofdragers en de „Zwisschenfrüger"
den naam te geven van passieve smetstofdragers.

Beide woorden zijn gebruikelijk in de immuniteitsleer.
Aldaar is het actief immune dier dat, wat antistoffen produ-
ceert, en het passief immune daarentegen het dier, dat de
antilichamen tijdelijk met zich voert.

Bij de smetstofdragers bestaat iets dergelijks; de actieve
smetstofdrager blijft de smetstof produceeren na afloop dei-
ziekte, de passieve draagt de smetstof slechts van het eene
op het andere individu over.

Ik zal daarom in het vervolg voor het woord „Dauer-
trager" de benaming actieve smetstofdrager en voor
het woord ,,Z w i sschentrager" de benaming passieve
smetstofdrager gebruiken.

De personen of dieren, welke het onderwerp mijner be-
spreking uitmaken, heb ik dus met den algemeenen naam
van smetstofdragers aangeduid.

-ocr page 69-

Het woord smetstof omvat niet alleen de bekende micro-
organismen, welke als de oorzaak van besmettelijke ziekten
in aanmerking komen, maar evenzeer zulke vormen, die nog
volkomen onbekend zijn, onverschillig of deze al dan niet
tot de filtreerbare of ultra-microscopische contagia behooren.

Voor elk speciaal geval kan men evenwel den naam van
het micro-organisme noemen, indien deze bekend is. Zoo
onder anderen wordt in de Duitsche literatuur de persoon, die
de smetstof van den typhus met zich medevoert, „Typhus-
bazillentrager" genoemd en men kan op dat voetspoor het
van vlekziekte genezen varken dat vlekziektebacillen her-
bergt met den naam van „Rotlaufbazillentrager" of in onze
taal met dien van vlekziektebacillendrager bestem-
pelen.

Daarentegen zouden wij een dergelijke benaming vooralsnog
niet kunnen invoeren voor het paard, dat de smetstof draagt
van de „Pferdestaupe", aangezien die smetstof nog niet
bekend is.

Men zou misschien kunnen volstaan met de algemeene
benaming microbendragers, wijl men toch wel mag aannemen,
dat alle smetstoffen micro-organismen zijn.

Ofschoon deze meening algemeen wordt gehuldigd, is toch
nog niet iedereen overtuigd, dat alle smetstoffen inderdaad
micro-organismen zijn, want onze landgenoot
Beijerink heeft
eenige jaren geleden zelfs de meening verkondigd dat de
ultramicroscopische smetstoffen vloeibaar zouden zijn; van
daar zijn benaming contagium fluidum.

Het is op de aangevoerde gronden, dat ik gemeend heb
den naam smetstofdragers te moeten handhaven voor
de hier bedoelde personen en dieren, ten einde niet in
conflict te komen met enkele denkbeelden omtrent de aetio-
logie van sommige infectieziekten, aan welke, ofschoon van
weinig beteekenis, het bestaan niet kan worden ontzegd.

Reeds sedert eenige jaren is het in de geneeskunde bekend,

-ocr page 70-

dat sommige personen, die van bepaalde besmettelijke ziekten
hersteld zijn, nog geruimen tijd de smetstof der ziekte bij
zich dragen, zonder de aanwezigheid van ziekteverschijnselen
en dat zulke, overigens gezonde lieden inderdaad het ver-
mogen bezitten, anderen te besmetten, hetgeen door de
ervaring, in verband met het bacteriologisch onderzoek, op
onomstootelijke wijze bevestigd is geworden.

Ten einde het desbetreffend standpunt reeds aanstonds
nader toe te lichten, breng ik in herinnering, dat in een
hotel in Duitschland, alwaar de hygiënische voorwaarden
overigens behoorlijk tot haar recht kwamen, typhus uitbrak
en niettegenstaande zeer nauwkeurige onderzoekingen gelukte
het aanvankelijk niet de oorzaak der sedert eenigen tijd
onder de logeergasten voorkomende typhusgevallen op te
sporen.

Had men nog in den goeden ouden praebacteriologischen
tijd geleefd, dan zou men voor dat hotel de oude lucht-
theorie weder hebben kunnen oprakelen. Het is ieder onzer
immers bekend, dat toen de phantasie en het bijgeloof onzer
voorouders bij de verklaring over het ontstaan der epide-
mische ziekten plaats maakten voor meer natuurlijke beschou-
wingen, vooral in de bedorven lucht het ziekmakend agens
der epidemische ziekten werd gezocht.

Immers Hippokrates en Galenus huldigden de leer,
dat het ziekmakend vermogen der lucht in de weefsels en
de vochten trad en een ontbindings-, resp.rottingsproces ten
gevolge had.

Met zekerheid nam men oudtijds aan, dat bepaalde
besmettelijke ziekten ontstonden, wanneer vele menschen,
bij voorbeeld gevangenen of gewonden in slecht geventileerde
en te kleine ruimten aanwezig waren. De lucht werd door
de uitwasemingen der menschen zoodanig bedorven, dat zij
het gift van bepaalde ziekten deed ontstaan, wat in het
lichaam in de eigenlijke smetstof werd omgezet.

-ocr page 71-

Ofschoon deze omstandigheden een praedisponeerende
invloed voor een besmettelijke ziekte kunnen zijn en de
verspreiding van de eenmaal ontstane ziekte kunnen bevor-
deren, is het niet mogelijk, dat zij inderdaad de smetstof,
welke te voren niet aanwezig was, als een deus ex machina
te voorschijn kunnen tooveren.

Toch is het zeer verklaarbaar, dat de geneeskundigen in
vroeger jaren, toen de aetiologie nog in haar kindsheid was
en er van een pathologische mycologie geen spoor was te
ontdekken, ter verklaring van het optreden van sommige
besmettelijke ziekten de aangehaalde momenten te hulp riepen.

In een hôtel, waarin vele personen bij elkander waren,
was typhus; dit paste in het kader der oude leer als een
sleutel in een slot.

Men denke evenwel niet, dat de onderzoeker van den
tegenwoordigen tijd zich er een oogenblik over zou bedenken
de lucht in het bedoelde hôtel aan een onderzoek te onder-
werpen. Geenszins. I)e uitspraak van den grooten Berlijnschen
bacterioloog
Robert Koch, reeds eenige jaren geleden gedaan,
dat men bij de bestrijding van typhus geenszins uitsluitend het
oog moet richten op de zieken die aan het ziekbed gebonden
zijn, maar ook op zulken, die, ofschoon gezond, de smetstof
herbergen en zich in de samenleving vertoonen, heeft duidelijk
de richting aangegeven, welke bij een onderzoek, als in bo-
venbedoeld hôtel, moet worden gevolgd om de bron van
infectie op te sporen.

Inderdaad bij een ingesteld onderzoek bleek later, dat een
vrouw, die veelvuldig in de keuken met de spijzen in aan-
raking kwam, de oorzaak der typhusgevallen was Spoedig
ontdekte men, dat deze vrouw vroeger aan typhus had ge-
leden en dat in haar faeces de typhusbacillen nog konden
worden aangetoond.

Weten wij dat de giftmengster zich verraadt doordat in
verschillende huisgezinnen, waarin zij heeft vertoefd, een

-ocr page 72-

sterfgeval voorkomt, de typhusbacillendraagster verraadt zich
doordat in onderscheidene huisgezinnen, waarin zij haar
bezigheden verrichtte, typhus uitbreekt. Men kan de huisge-
zinnen aanwijzen, waarin achtereenvolgens typhus uitbrak,
nadat een typhusbacillendragende vrouw daarin werkzaam
was geweest. Men weet dat de vrouw van een bakker de
opmerking had gemaakt dat de nieuwe leerlingen in de
bakkerij in den regel spoedig lijdend waren an verdor-
benen Magen- und Darmcatarrh, hetgeen zij toe-
schreef aan zu gute Kost. Het bleek evenwel dat deze
„Bäcker meisterin" aan typhus had geleden en „Typhus-
bazillenträgerin" was, zoodat zij zelve de leerlingen
infecteerde.

In afwijking van de latere leer door von Pettenkofer en
zijn school verdedigd, waarbij het bodemwater en de toestand
van den bodem uit een aetiologisch oogpunt het typhus-
vraagstuk beheerschten, staat thans in de typhusepidemiologie
bovenaan de grondstelling: de voortdurende en onuitputte-
lijke bron voor de telkens optredende typhusgevallen is de
aan de typhus lijdende mensch zelf.

Aan Robert Koch, den man, dien wij op zooveel plaatsen
terugvinden aan den oorsprong der baanbrekende leerstel-
lingen op het gebied der infectieziekten, hebben wij het te
danken, dat deze wetenschap in de nieuwere leer tot grooten
zegen der menscheid doordrong.

Hij was het immers, die de aandacht der epidemiologen,
welke bij het typhusvraagstuk te exclusief aan besmet water,
besmette melk en besmet voedsel dachten, vestigde op de
contactinfectie.

Haalde Koch aanvankelijk Pettenkofer van zijn standpunt
naar beneden, de meeste moderne epidemiologen en prakti-
zeerende geneeskundigen hebben later van hem geleerd, dat
de rechtstreeksche infectie van mensch op mensch bij typhus
langen tijd niet naar waarde werd geschat.

-ocr page 73-

Het zal overbodig zijn de aandacht te vestigen op het feit,
dat de lijder aan typhus op bepaalde tijdstippen ontzaglijke
hoeveelheden typhusbacillen met faeces, urine en zelfs met
het sputum aan de omgeving afstaat, maar dat sommige
reconvalescenten weken en zelfs maanden lang typhusbacillen
verspreiden, werd vooral door
Herbekt, Kutscher en Frosch
vastgesteld.

De typhusbacillen kunnen in het lichaam van den persoon,
die van typhus genezen is, naar het oordeel van
Frosch
geruimen tijd saprophytisch voortleven, met faeces en urine
naar buiten treden en anderen besmetten.

Kennen wij in de veeartsenijkunde bepaalde stallen, waarin
nieuw aangekochte dieren veelvuldig ziek worden, in de
geneeskunde kent men typhushuizen en typhusstreken, waar
in den regel slechts personen, die van elders komen, door
typhus worden aangetast.

Het vermoeden lag voor de hand, dat zich in zulke huizen
of zulke streken bacillendragers bevinden, die vreemden
besmetten, terwijl zij zelf doorgeziekt en immuun zijn.

Frosch heeft hiervoor zeer juist het begrip der regio-
naire typliusimmuniteit ingevoerd. Dit vermoeden
van
Frosch werd al spoedig gesteund door een geval door
Dönitz vermeld, waarbij het gold een persoon, die reeds 7
maanden van typhus genezen was en die met de urine nog
typhusbacillen verloor.

Ook door Lentz werd het vermoeden van Frosch bevestigd
en thans wordt als norm aangenomen chronische bacilen-
dragers te noemen die personen, welke minstens 10 weken
na de genezing van typhus nog typhusbacillen uitscheiden.

Lentz heeft op zeven stations, waar onderzoekingen werden
gedaan, in het geheel 98 chronische bacillendragers opge-
spoord, en stelde vast, dat in het door hem onderzochte
gebied 4 °/o der lijders aan typhus als chronische bacillen-
dragers in observatie moesten blijven.

-ocr page 74-

Sommige dezer bacillendragers hadden geen clinische ver-
schijnselen vertoond en herinnerden zich niet eens ziek te
zijn geweest.

En dat een persoon geruimen tijd typhusbacillendrager
kan blijven, wordt bewezen door de waarneming, dat zelfs
personen nog typhusbacillen uitscheidden 17, 25, ja zelfs
nog 42 jaar, nadat zij van typhus waren genezen.

Waar, zal men vragen, houden zich deze typhusbacillen
dan zoo lang op in het genezen lichaam ? Mag men a priori
aannemen dat de plaats, waar deze bacillen zich ophouden,
inderdaad altijd volkomen gezond, volkomen normaal is en
zich kenmerkt door een hooge physiologische functie ?

Kunnen de levensvoorwaarden van den typhusbacillus op
den duur aanwezig zijn in normaal functionneerend weefsel?

Ik geloof, dat wij dat ernstig in twijfel moeten trekken
en dat althans in den regel een locus minoris resistentiae
of een minder weerstandbiedend lichaam in het algemeen
bij den chronischen bacillendrager mag worden aangenomen.

Niet elke typhuslijder wordt na afloop der ziekte bacillen-
drager ; blijkbaar is dit slechts het geval met een gering
procent. Merkwaardig is het reeds, dat verreweg het grootste
aantal typhus-bacillendragers vrouwen zijn.
Lentz vond onder
anderen, dat van de 22 bacillendragers 16 vrouwen waren.
Waarschijnlijk is het minder krachtige lichaam der vrouw
en bij de gehuwde vrouw het herhaalde malen bevallen bij
sterk ingespannen huiselijken arbeid, hiervan de oorzaak;
slechte verzorging gedurende het herstellingstijdperk en andere
chronische ziekten, zelfs tuberculose, kunnen bevorderen dat
een vrouw na afloop van typhus typhusbacillendraagster wordt.

Verreweg bij het grootste aantal chronische typhusbacil-
lendragers schijnt overeenkomstig de nieuwste onderzoekingen,
de galblaas de plaats te zijn, waar de typhusbacillen zich
na afloop der ziekte blijven ontwikkelen.

Ik heb straks in twijfel getrokken, dat de plaats, waar

-ocr page 75-

de typhusbacillen zich zoolang kunnen ophouden, zich zal
kenmerken door een hooge physiologische functie. De gal-
blaas is nu in dat opzicht als een zeer passief lichaam, ik
zou haast zeggen voor het organisme van zeer ondergeschikte
beteekenis. Het paard leeft immers zonder galblaas en bij
den mensch wordt zij bij operaties verwijderd, zonder dat
dit van grooten invloed is op het lichaam. Zij is verzamel-
plaats van de gal zonder meer.

Is de gal voor de typhusbacillen niet schadelijk, de blaas
zelf zal tegenover deze bacillen weinig vermogen. Hierbij
komt nu nog dat de gal zelfs eenigermate bevorderend schijnt
te werken op den groei der typhusbacillen. Daarom mag
men aannemen, dat de galblaas een veilige schuilplaats op-
levert voor deze micro-organismen.

Met de waarneming, dat vrouwen meer dan mannen
typhusbacillendragers worden, stemt verder overeen, dat
vooral vrouwen meer aanleg hebben voor galblaasziekten en
galsteenen.

Onder de bacillendragers constateerde Lentz drie vrouwen,
die vroeger met galsteenen waren behept. Ook
Frosch en
Kayser maken melding van bacillendragers, die aan gal-
steenen lijdende waren.

Uit een persoonlijke mededeeling van Frosch aan Kutscher
werden in de laatste jaren in het zoogenaamd „Typhusbe-
kampfungsgebiet" (Rijksland en Rijnprovincie) bij een groot
aantal personen, die aan galsteenen leden en deswege onder-
zocht werden, bij het bacteriologisch onderzoek in de faeces
typhusbacillen gevonden.

Deze waarnemingen in verband met het feit, dat in de
min of meer pathologisch veranderde galblaas van typhus-
lijders gewoonlijk typhusbacillen worden gevonden, duiden
er op, dat de chronische typhusbacillendragers hun typhus-
bacillen dikwijls herbergen in de galblaas.

In niet zeldzame gevallen schijnt zich een chronische

-ocr page 76-

ontsteking der galblaas te ontwikkelen met of zonder con-
crementvorming, in andere gevallen schijnt de chronische
bacillendrager te lijden aan een recidiveerende galblaasont-
steking, rechtstreeks veroorzaakt door typhnsbacillen (cho-
lecystitis typhosa).

Afhankelijk van den graad en den duur der galblaasont-
steking worden de typhusbacillen in den darm en vervol-
gens naar buiten gevoerd. Nu kan men vragen, hoe komt
het, dat de typhusbacillen het na afloop van den typhus
zoolang in de galblaas kunnen uithouden, wijl het toch be-
kend is, dat door deze ziekte in het lichaam van den lijder
stoffen kunnen worden gevormd, welke voor de typhus-
bacillen schadelijk zijn, zoogenaamde antilichamen? Daarom
moet men aannemen, dat deze antilichamen niet tot de
typhusbacillen in de galblaas kunnen doordringen, er althans
niet voldoende op kunnen inwerken. In hoeverre de gal
het vermogen bezit de antilichamen te neutraliseeren, moeten
wij aan latere onderzoekingen overlaten.

Dat zij de bactericide functie, welke het normale bloed
tegenover de typhusbacillen bezit, kan opheffen, werd door
Conradi aangetoond.

Van den anderen kant schijnt het ook voor te komen,
dat, niettegenstaande een chronische galblaasontsteking be-
staat, veroorzaakt door typhusbacillen, er in het bloed van
den lijder geen antistoffen aantoonbaar zijn. Hieruit moet
men wel aannemen, dat men bij zulke chronische typhus-
bacillendragers bij de ontstekingsprocessen der galblaas met
een geheel locaal proces te doen heeft, en aangezien zulke
bacillendragers meestal op den duur volkomen gezond zijn,
moet men zich wel vereenigen met de meening van
Was-
sermann
en Citron, dat in dergelijke gevallen de galblaas
en darmwand van een locale immuniteit zijn voorzien.

In verband met de omstandigheid, dat antilichamen,
welke, na het doorstaan van een infectieziekte, aanwezig

-ocr page 77-

zullen zijn in het lichaam van den lijder en die, wanneer
zij op de kiemen der ziekte kunnen inwerken ze zullen
doen afsterven of aan de phagocyten ten offer brengen,
mag men wel aannemen, dat de smetstoffen der chronische
smetstofdragers zich steeds moeten bevinden in haarden,
welke niet of slechts in geringe mate toegankelijk zijn voor
de antilichamen.

Het is niet mogelijk thans reeds, nu het vraagstuk der
smetstofdragers nog van zeer jongen datum is, aan te geven
waar deze haarden in het lichaam zullen gezeten zijn.

De galblaas schijnt voor de typhusbacillen een gunstige
schuilplaats op te leveren, maar dat neemt niet weg, dat
pathogene micro-organismen zich ook op andere plaatsen in
het lichaam geruimen tijd kunnen ophouden, zonder te
sterven of zonder de virulentie te verliezen. Zoo bijv. kan
een paard, dat door herhaalde inspuitingen in de bloedbaan
met varkenspestbacillen hoog geïmmuniseerd is tegen deze
bacillen en welk dier schijnbaar volkomen gezond is, nog
na maanden een chronische bacillendrager zijn van varkens-
pestbacillen.

Het is mij gebleken, toen ik een aldus geïmmuniseerd
dier later liet afmaken, dat in een vergroote en necrotische
darmscheilsklier pestbacillen in levensvatbaren toestand en
volkomen virulent aanwezig waren. Blijkbaar bezitten de
pestbacillen met de stoffen welke zij in een dusdanige klier
vormen, het vermogen de antilichamen door binding te neu-
traliseeren.

Evenwel ook bij spontane varkenspest kunnen, wanneer
deze ziekte tot herstel komt, in necrotische lymphklieren nog
zeer lang levensvatbare en virulente pestbacillen voorkomen,
zoodat het schijnbaar gezonde en van pest genezen varken
zeer lang een drager kan zijn van de bacillen, welke in de
literatuur als pestbacillen bekend zijn.

Het is geenszins mijn bedoeling de pestbacillen van het

-ocr page 78-

varken hier als de oorzaak van de varkenspest te huldigen;
de meening, dat de varkenspest door een filtreerbaar agens
wordt veroorzaakt, schijnt de juiste te zijn; ik heb dat ook
door proeven kunnen aantoonen.

Met betrekking tot den typhus breng ik in herinnering,
dat het tot heden niet gelukt is, niettegenstaande talrijke
pogingen, een afdoend geneesmiddel te vinden om de chro-
nische typhusbacillendragers van deze bacillen te bevrijden.
Lentz, Forster en Kayser hebben van deze vruchtelooze
pogingen melding gemaakt.

Ook de meening van Koch, dat het mogelijk zou gelukken
door een actieve hoog opgevoerde immunisatie en de daar-
door geproduceerde antilichamen bij de bacillendragers de
bacillen te vernietigen, heeft nog niet tot gunstige resultaten
geleid.

Friedei. heeft zonder goed gevolg beproefd doorliet toedienen
per os van agglutineerend typhusserum de bacillendragers van
bacillen te zuiveren. Toch is de waarneming gedaan, dat de
uitscheiding van typhusbacillen na maanden plotseling ophield.

Dat een hooge immunisatie niet altijd in staat is typhus-
bacillendragers van bacillen te bevrijden, komt mij geheel
verklaarbaar voor, wanneer ik in aanmerking neem, dat een
tegen pestbacillen hoog geïmmuniseerd paard, zelfs nog na
maanden bacillendrager was van zeer virulente bacillen.
Toch moet ik hier een feit in herinnering brengen, waar-
door duidelijk aan het licht treedt, dat de meening van
Koch, om de typhusbacillendragers door middel eener hoog
opgevoerde immuniteit van typhusbacillen te bevrijden, niet
van grond ontbloot is.

Zooals u bekend is, wordt aan de Rijks seruminrichting
het coliserum bereid door paarden hoog te immuniseeren
door verschillende stammen van colibacillen in de bloedbaan
te spuiten. Is de meening van
Koch met het oog op typhus
juist, dan mag men aannemen, dat bij een paard dat hoog

-ocr page 79-

geïmmuniseerd is door colibacillen, het aantal colibacillen
in de darmen zal afnemen. Nu is bij een aan de Rijks
seruminrichting ingesteld onderzoek gebleken, dat een aldus
geïmmuniseerd paard inderdaad veel minder colibacillen in
de darmen heeft dan andere paarden. Hieruit moet men
aannemen, dat de antilichamen, welke door de colibacillen
bij het paard worden gevormd, voor een gedeelte althans,
in de darmen worden uitgescheiden en belemmerend werken
op den groei der colibacillen in den darm. Op grond van
deze onderzoekingen moeten wij erkennen, dat het toch zeer
goed denkbaar is, dat een hooge immunisatie tegen typhus-
bacillen ten gevolge kan hebben, dat de typhusbacillen uit
een normalen darm of uit een normale galblaas worden
verdreven.

Het zal overbodig zijn er op te wijzen, dat een typhus-
bacillendrager voor de omgeving veel gevaarlijker kan zijn
dan een lijder aan typhus, aangezien de laatste aan het ziek-
bed gebonden is, de eerste met melk, water en ander voedsel
in aanraking kan komen en tevens door contactinfectie de
smetstof op anderen kan overdragen.

Het bestuur van den te Rotterdam opgerichten modelstal
„de Vaan" voor de levering van gezondheidsmelk, welke in
ongekookten toestand voor zuigelingen bestemd is, heeft
daarom den zeer te waardeeren maatregel ingevoerd, het
personeel der inrichting te doen onderzoeken of zich daar-
onder ook typhusbacillendragers mochten bevinden.

In verband met het bekende feit, dat bij typhus niet zelden
een bloedinfectie door typhusbacillen (een bacteriaemie) op-
treedt, is het geheel verklaarbaar, dat reeds lang bekend zijn
post-fypheuse abscessen, waarin nog lang typhusbacillen kun-
nen voorkomen.

Het spreekt van zelf, dat zulke abscessen voor de omgeving
niet veel gevaar opleveren, aangezien de typhusbacillen daaruit
niet, zooals uit de galblaas, naar buiten kunnen treden.

-ocr page 80-

Men zou daarom kunnen spreken van open en ge-
sloten typhusbacillendragers. Immers
Hübener
beschrijft een geval van osteomyelitis door typhusbacillen,
waargenomen 4V2 jaar nadat de patiënt van typhus was
genezen.

Gonorrhoe. Hoogst belangrijk met het oog op het onder-
havige onderwerp is de slijmvliesparasiet bij den mensch, de
gonococcus, de oorzaak van de gonorrhoe bij den man en
de vrouw.

De gonococcus welke zich overal, waar het slijmvlies uit-
stulpingen heeft of waar uitlozingsbuizen van klieren uit-
monden, tracht te nestelen, is een micro-organisme, dat geen
bepaalde immuniteit achterlaat en bij sommige personen, nadat
de gonorrhoe genezen is, in een latent stadium blijft voorkomen.

Huwt de aldus aan latende gonorrhoe lijdende man, dan
gebeurt het meermalen, dat hij zijn vrouw infecteert en merk-
waardig genoeg, heeft deze infectie bij de vrouw somtijds
ten gevolge, dat de man daardoor gereïnfecteerd en weder
door acute gonorrhoe aangetast wordt. Deze reïnfectie treedt
evenwel niet in elk geval op.

Ook hier kunnen wij zeggen, dat de gonococcendrager in
zekeren zin meer gevaar oplevert dan de persoon, die aan
acute gonorrhoe lijdende is. De laatste zal het niet wagen
in den echt te treden, de eerste is zichzelf van zijn gevaar
voor zijn aanstaande echtgenoote in den regel onbewust.

Ook kinderen worden op deze wijze door de ouders ge-
infecteerd: gonorrhoïsche conjunctivitis.

Diphtheritis. Ook de diphtheriebacillus, de oorzaak van
de diphtherie bij den mensch, kan in sommige gevallen
maanden lang, nadat het kind van deze ziekte genezen is,
op de gezonde mucosa van het mond- en neusslijmvlies
voorkomen. Er bestaat zelfs een waarneming, waaruit bleek,
dat diphtheriebaccillen nog 71 /2 maand nadat de patiënt
hersteld was, voorkwamen.

-ocr page 81-

Een kind, dat 60 dagen van diphtheritis hersteld was,
logeerde op een verwijderde plaats en sliep bij een ander
kind in hetzelfde ledikant. Enkele dagen later werd dit
laatste kind door diphtheritis aangetast.

Influenza en cholera. Influenzabacillen bij den mensch
kunnen in sommige gevallen nog een jaar later in het
sputum worden aangetoond en de faeces van personen, die
reeds geruimen tijd van cholera hersteld zijn, kunnen nog
cholerabacillen bevatten; volgens
Kolle nog na 4S dagen.

Pneumonie- en pyogene coccen. De pneumoniecoccen
(van
Frünkel) kunnen bij personen, die aan croupeuse
pneumonie hebben geleden, soms zeer lang in het sputum
worden aangetoond.

Nette vond deze micro-organismen zelfs nog na 3 jaar
in het sputum. Ook na wondinfecties kunnen de ettercoccen,
in het algemeen de pyogene micro-organismen, geruimen tijd
in lymphklieren en litteekenweefsel en in verborgen kleine
abscessen levensvatbaar blijven, soms zelfs tot 1V2 jaar lang.
In zulke gevallen zijn deze coccen afgekapseld en derhalve
niet toegankelijk voor de bactericide werkingen der lichaams-
vochten. Door traumatische inwerkingen kunnen zij weder
mobiel worden gemaakt; hun pathogeniteit treedt dan ander-
maal in de weefsels te voorschijn.

Pest. Ten slotte wijs ik er op, dat Gotschlich in nor-
maal uitziend sputum van personen, die reeds 76 dagen van
een pestpneumonie waren genezen, nog pestbacillen kon
aantoonen en dat de pestbacillendragende rat uit een epide-
miologisch oogpunt van zeer groot gewicht is.

I)e Indische pestcommissie onderzocht in Punjab, waar
de pest drie jaar lang elk jaar optrad, zonder dat een nieuwe
\'nfectie van elders kon worden aangetoond, in een tijd, dat
geen pest onder menschen of ratten heerschte, 1800 ratten,
waaronder geen enkel geval van acute pest voorkwam, zoodat
men wel gerechtigd was te zeggen, dat de pest onder de

-ocr page 82-

ratten niet heerschte. Evenwel werden bij zeven ratten,
schijnbaar geheel gezond, oude abscessen gevonden in de
buikholte, in milt, lever en in het mesenterium, waarin nog
levende pestbacillen voorkwamen.

Dus ook onder de ratten, welke gezond rondloopen, komen
chronische bacillendragers voor. Deze bacillendragers, welke
gewoonlijk zelf voor pest immuun zijn, zijn meestal overge-
bleven uit een pestepizoötie onder deze dieren.

Wanneer die bacillendragers weder jongen werpen, en
het aantal ratten daardoor belangrijk toeneemt, kunnen zij
tevens de oorzaak zijn, dat een nieuwe pestepizoötie onder
de nieuwe en vatbare generaties optreedt en dat de pest
daardoor weder op den mensch wordt overgedragen.

Ik zal niet meer van uw geduld vragen met betrekking tot
de chronische smetstofdragers in de geneeskunde, maar er nog
slechts aan herinneren, dat ook personen, die niet ziek zijn
geweest, de dragers kunnen zijn van bepaalde smetstoffen,
hetgeen voor typhusbacillen, cholerabacillen, pneumoniecoc-
cen, diphtheriebacillen en meningococcen, welke laatste micro-
organismen voor de oorzaak worden gehouden van de menin-
gitis cerebrospinalis van den mensch, moet worden aange-
nomen.

Thans wil ik nog een oogenblik uw aandacht vragen
voor hetgeen ik omtrent de smetstofdragers in de veeartse-
nijkunde heb mede te deelen; inzonderheid zal ik gaarne
met u van gedachten wisselen in hoever het nieuwere be-
grip over smetstofdragers ons tot richtsnoer moet dienen
bij het nemen van maatregelen tegen besmettelijke vee-
ziekten.

Helaas is het een bekend feit, dat veeartsen met uitge-
breide praktijk (in de geneeskunde is het niet anders) in
den regel op het omvangrijke terrein, dat wij de wetenschap

-ocr page 83-

noemen, weinig van zich laten hooren. Het ontbreekt hun
in den regel aan tijd om de vele en dikwijls hoogst be-
langrijke clinische ervaringen dienstbaar te maken aan de
veeartsenijkunde in het algemeen. Ik zeg helaas, want de
clinische ervaring door vele practici opgedaan, heeft reeds
lang duidelijk aangetoond, dat de smetstofdragers in de
veeartsenijkunde èn uit een enzoötisch èn uit epizoötisch
oogpunt, van ver strekkende beteekenis zijn.

Wat mij omtrent deze aangelegenheid gedurende een
periode van ruim dertig jaar is gebleken, wil ik thans
gaarne aan deze vergadering mededeelen. Ik zal mij bij
die mededeeling evenwel niet houden aan een bepaalde
volgorde, maar de feiten constateeren zooals ze zich hebben
voorgedaan.

Runderen. 1°. Longziekte. In de eerste plaats
is mij bij herhaling gebleken, toen de besmettelijke long-
ziekte nog in ons land voorkwam, dat enkele veehouders
gaarne runderen kochten welke vari longziekte hersteld

o o

waren, omdat die onvatbaarheid voor deze ziekte bezaten.
Inderdaad zal wel niemand deze meening ontkennen en toch
is het voorgekomen, dat de koopers van zulke herstelde
dieren een hoog tolgeld hebben betaald.

Het is u bekend, dat een rund, dat aan longziekte heeft
geleden, bijna nooit volkomen kan genezen; wel kan het
fibrineus exsudaat in de borstholte worden geresorbeerd, maar
het lobair en interlobulair ontstoken longgedeelte wordt,
althans in den regel, niet geresorbeerd, doch wordt op het
laatst afgekapseld en het afgekapselde gedeelte blijft dan
geruimen tijd in den vorm van een sequester achter.

Het is voorgekomen, dat onder het vee van veehouders,
die aldus herstelde dieren kochten, later de longziekte uit-
brak, en onderscheidene veehouders hebben mij destijds ge-
zegd „als ik het weet, koop ik nooit meer een genezen dier,
want ik heb de longziekte daardoor in mijn stal gehaald."

6

-ocr page 84-

Het schijnt inderdaad, dat in sommige van zulke onvol-
komen herstelde longhaarden de smetstof geruimen tijd in
levensvatbaren toestand aanwezig kan blijven.

Behoeft het ons te verwonderen, wanneer dergelijke waar-
nemingen bestaan, dat slechts het afmakingssysteem tegen
deze ziekte zoo bij uitstek gunstige resultaten heeft opge-
leverd?

Wij moeten aannemen, dat sommige van longziekte her-
stelde runderen geruimen tijd smetstofdragers der ziekte kunnen
blijven. Waar de smetstof in zulke gevallen zal gezeten zijn,
is niet twijfelachtig. Het is duidelijk, dat daarvoor in aan-
merking komt het luchtledig en gesequestreerd longgedeelte.

2°. Uierziekte n. Met betrekking tot de smetstof-
dragers zijn van zeer groot gewicht de nierziekten van het
rund en van het schaap.

Dat deze ziekten in den regel zeer besmettelijk zijn, leert
de dagelijksche ervaring, en het stelsel van afzonderen en
ontsmetten en verder de toepassing van alle overige voor-
behoedmiddelen, wat betreft afzonderlijke verpleging en door
afzonderlijk personeel, zijn bij de uierziekten niet minder
noodzakelijk dan bij andere besmettelijke veeziekten.

Maar dat enkele malen een driespeen of een enkel droog
kwartier de oorzaak kan zijn, dat een uierziekte in een stal
uitbreekt, is niet voldoende bekend.

Deze driespenen kunnen in enkele gevallen zeer lang echte
smetstofdragers zijn.

De pathogene streptococcen en bacillus pyogenes, welk
laatste micro-organisme ik als de oorzaak van de wrang of
droop opspoorde, kunnen geruimen tijd de bewoners blijven
in een kwartier, dat door een dezer micro-organismen ver-
woest werd.

Ik heb waargenomen dat ook bij de zeer contagieuse
mastitis der schapen met de smetstofdragers rekening moet
worden gehouden. Het zal u dan ook geheel verklaarbaar

-ocr page 85-

voorkomen, dat de melk van runderen, welke driespeen zijn,
dikwijls bij een lactologisch-biologisch onderzoek op het eerste
gezicht onverklaarbare afwijkingen vertoont.

Het verdient daarom overweging driespenen niet toe t,e
laten op stallen, waar zoogenaamde gezondheidsmelk wordt
geproduceerd.

Ik herhaal het: de driespeen is enkele malen een echte
smetstofdrager.

3°. Abortus en vaginitis. Hoe lang de smetstof van
de infectieuse vaginitis en van den abortus bij schijnbaar
gezonde koeien en stieren aanwezig kan zijn, is zeker niet
voldoende bekend, maar de dagelijksche ervaring leert ons,
dat ook met betrekking tot deze ziekte ernstig met de smet-
stofdragers rekening moet worden gehouden.

Dat wij ook bij deze ziekte hebben de zoogenaamde actieve
en passieve smetstofdragers is buiten twijfel. Dikwijls schijnt
de stier bij deze ziekte als passieve smetstofdrager op te treden,
dat wil zeggen, dat hij de smetstof overdraagt op de koeien,
welke hij dekt, zonder zelf de ziekte te hebben gehad.

Evenwel moet men er op rekenen, dat de stier ten opzichte
van de infectieuse vaginitis misschien enkele malen als actieve
smetstofdrager optreedt, omdat hijzelf zeer zeker door die
ziekte kan worden aangetast en daarna geruimen tijd gevaarlijk
kan blijven.

Het komt mij voor, dat de smetstof van de infectieuse
vaginitis bij den stier zich vooral ophoudt in de slijmklieren
van liet praeputium.

4°. Mond- en klauwzeer. Dan wil ik de aandacht
vestigen op het mond- en klauwzeer. Men is zoo gewoon de
meening te huldigen, dat de smetstof op de plaats, waar de
blaren in den mond of aan de klauwen bij deze ziekte zijn
gezeten, verdwenen is, wanneer die blaren afgestooten zijn
en het slijmvlies begint te genezen, hetgeen in een periode
van ongeveer 6 dagen kan geschieden.

-ocr page 86-

Ik geloof, mijne heereri, dat er omtrent dat punt groote
dwaalbegrippen bestaan, Het is mij meermalen gebleken en
zelfs nog, voordat wettelijke maatregelen tegen het mond- en
klauwzeer werden genomen, dus nog vóór 1880, dat uit
stallen, waarin deze ziekte had huisgehouden, de smetstof
niet altijd spoedig verdwijnt.

Groote veehouders heb ik meermalen van advies moeten
dienen omtrent de vraag: hoelang zij met het aankoopen
van nieuwkoopen moeten wachten, om zeker te zijn dat
deze de ziekte niet zouden krijgen.

Ik moet erkennen, dat ik mij daarbij dikwijls zeer vergist
heb en dat het mij voorgekomen is, dat nieuwkoopen enkele
malen aangetast werden in stallen, waar de ziekte reeds
ongeveer drie maanden geweken was.

Nu mag men aanvoeren: de smetstof heeft misschien
zoolang in. den stal gezeten, evenwel naar mijn meening
is dat niet het geval, maar moet het optreden van dezo
ziekte in zulke gevallen worden gezocht in het vermoedelijke
feit, dat een enkel rund in den stal actieve smetstofdrager
is gebleven. Van den anderen kant is het een bekend feit,
dat vele jonge runderen tijdelijk onvatbaar of weinig vatbaar
zijn voor het mond- en klauwzeer.

Wanneer de verhoogde vatbaarheid van zulke dieren
intreedt, is niet met zekerheid te zeggen, daar het een feit
is, dat dit niet gebonden is aan een bepaalde periode van
het leven. Treedt de vatbaarheid in, dan zullen deze jonge
individuen ziek worden, wanneer tevens de smetstof van
het mond- en klauwzeer aanwezig is. Nu komt het herhaalde
malen voor, dat het mond- en klauwzeer op een stal uitbreekt
en dat de jonge dieren verschoond blijven.

Meermalen heb ik en ook anderen de waarneming gedaan,
dat vele maanden later deze jongere dieren werden aan-
getast, niettegenstaande al dien tijd geen dieren waren
aangekocht.

-ocr page 87-

l)c ervaring leert, dat onder zulke omstandigheden op
enkele stallen de smetstof er is, als de verhoogde vatbaarheid
van het jonge dier zich heeft ontwikkeld. Waar heeft de
smetstof zich in die gevallen zoolang opgehouden ?

Ik vermoed in een enkel der herstelde koeien en in een
haard, welke niet toegankelijk is voor de antilichamen, die
gedurende de ziekte in het dier werden geproduceerd.

Waar, zal men vragen, kan een dusdanige haard bij het
rund aanwezig zijn? Naar mijn overtuiging in den uier.
Het is namelijk bekend, dat het weefsel van den uier in
sommige gevallen sterk wordt aangegrepen door de smetstof
van het mond- en klauwzeer, zoodat zelfs geheele kwartieren
droog worden. Ik acht het mogelijk, dat in zulke uiers de
smetstof in sommige gevallen geruimen tijd aanwezig blijft.
Hierdoor zou tevens worden verklaard het feit, dat volgens
bekwame geneeskundigen mond- en klauwzeer bij kinderen
geconstateerd is in een periode, dat deze ziekte reeds geweken
was onder het vee. Van den anderen kant moet ik er op
wijzen, dat. bij het afvallen der blaren in den mond aan de
demarcatielijn een epitheliumrand blijft bestaan, waarvan men
zou kunnen zeggen, dat hij is half normaal, half necrotisch.
Hoe lang die rand bij het genezen dier blijft bestaan, weet
ik niet, maar dat hij in enkele gevallen de smetstof van het
mond- en klauwzeer korter of langer tijd kan vasthouden,
komt mij zeer waarschijnlijk voor.

Bovendien weten wij, dat de smetstof van het mond- en
klauwzeer kan voorkomen in het bloed, zoodat zij kan worden
versleept naar een of anderen focus in het lichaam, welke
vooralsnog onbekend is. Dat er evenwel van mond- en
klauwzeer herstelde runderen zijn, welke smetstofdragers
blijven, komt mij in verband met de waargenomen clinische
gevallen, hoogst waarschijnlijk voor. Velen uwer kennen
waarschijnlijk het verhaal, waaruit blijkt, dat een stier, welke
reeds eenige maanden van mond- en klauwzeer hersteld was,

-ocr page 88-

naar het buitenland werd verkocht en aldaar tot het ontstaan
van mond- en klauwzeer aanleiding gaf.

Het zal overbodig zijn de aandacht er op te vestigen, dat
het werkelijk bestaan van smetstofdragers bij het mond- en
klauwzeer een belangrijke aanwijzing is om deze ziekte door
afmaking te bestrijden, althans wanneer men haar eerste
optreden wil onderdrukken.

In een land, waarin het afmakingsstelsel in z ij n volle
beteekenis tegen deze ziekte in toepassing is, zal het
mond- en klauwzeer nimmer een heerschend karakter aan-
nemen.

Niet alle herstelde runderen worden smetstofdragers;
blijkbaar slechts een klein percentage, maar het is misschien
dit percent, dat de oorzaak geweest is, dat in vroeger jaren
het mond- en klauwzeer vele jaren achter elkander in
sommige centra van het spoelingdistrict enzoötisch voorkwam.

Varkens. 1°. Pestbacillen. Reeds heb ik er de
aandacht op gevestigd hoe de pestbacillen bij het geïmmu-
niseerde paard, maar ook bij het varken dat spontaan door
de varkenspest wordt aangetast, geruimen tijd zeer verborgen
kunnen voorkomen, al moet men deze bacillen ook beschouwen
als een secundaire infectie.

Wanneer de laatste meening juist is, dan hebben we hier
te doen met smetstofdragers van een secundair ziekteproces.

2°. Borstziekte der varkens. Van groot gewicht
in de varkensfokkerij is het feit, helaas door vele veehouders
ondervonden, dat zoo dikwijls de zeug, welke naar den beer
geweest is om \'gedekt te worden, eenige dagen later begint
te hoesten en verschijnselen vertoont van keel- en long-
ontsteking.

De varkenshouder denkt dikwijls, dat het dier zich ver-
moeid en koude gevat heeft. Evenwel blijkt het niet zelden,
dat de ziekte, welke de zeug mede heeft gebracht en waarvan
zij veelal spoedig herstelt, de oorzaak is dat andere, vooral

-ocr page 89-

jongere varkens, op hetzelfde erf beginnen te hoesten, waaruit
duidelijk blijkt, dat de zeug een smetstof heeft medegevoerd.
En merkwaardig genoeg komt het voor, dut de beer welke
deze voor de fokkerij bedenkelijke eigenschap bezit, op het
laatst niet meer aan de aandacht ontsnapt, omdat onder-
scheidene zeugen ziek worden.

Het schijnt dat zulke beeren, ofschoon volkomen gezond,
de dragers zijn van de smetstof eener ziekte, welke wij ge-
woon zijn met den naam van borstziekte te bestempelen.
De beer heeft deze eigenschap te danken aan het feit,
dat • hij vroeger zelf ziek geweest is, voordat hij naar de
plaats van bestemming werd verzonden.

Biggen, welke op deze wijze ziek werden, heb ik kunnen
onderzoeken en daarbij gevonden de smetstof der besmet-
telijke borstziekte, welke biggen wederom op haar beurt
smetstofdragers kunnen worden.

De bacillen der besmettelijke borstziekte kunnen zeer lang
in levensvatbaren toestand aanwezig blijven in pneutnonische
longhaarden, maar vooral ook in necrotische lymphoglandulae,
onverschillig waar deze laatste gezeten zijn.

Vooral ook kunnen zij het lang uithouden in necrotische
haarden, voorkomende \'in de tonsillae palatinae.

De strijd, welke zich in den laatsten tijd in de literatuur
heeft ontwikkeld over het al dan niet bestaan eener zelf-
standige besmettelijke borstziekte, heeft voor het oogenblik
met deze beschouwing weinig te maken, omdat, wanneer het
juist was, dat ook het filtreerbare agens dat men voor de
varkenspest heeft opgespoord, in elk geval noodig zou zijn
om den bodem voor de ovale bacteriën voor te bereiden,
dit slechts op de wijze van ontstaan der ziekte, niet op de
geconstateerde feiten, dat onderscheidene beeren smetstof-
dragers zijn, zou influenceeren.

Heb ik voor meer dan dertig jaar geleden mij ten onrechte
vroolijk gemaakt over den veehouder, die mij zeide, dat zijn

-ocr page 90-

nieuw aangekochte koe, welke driespeen was, de oorzaak was
geweest dat een uierziekte in zijn stal uitbrak, later heb
ik geleerd, dat de varkenshouder, die een gezonden beer als
de oorzaak aanwijst eener ziekte van zeug en biggen op zijn
erf, met ernst moet worden aangehoord.

3°. Vlekziekte. Uit een epizoötisch oogpunt van groot
gewicht is de actieve smetstofdrager, welken wij bij de
vlekziekte der varkens kennen. Hoogst belangrijk zijn in
dit opzicht de onderzoekingen van dr.
Pitt in Koningsbergen.

Dat de vlekziekte der varkens chronisch als endocarditis
kan verloopen, is van algemeene bekendheid, maar dat de
galblaas van het varken, dat van vlekziekte hersteld is,
geruimen tijd geïnfecteerd kan blijven door vlekziektebacillen,
heeft dr.
Pitt op duidelijke wijze aangetoond.

Reeds zijn talrijke onderzoekingen bekend, waardoor aan
het licht werd gebracht, dat bij gezonde varkens in de ton-
sillen en in de darmen vlekziektebacillen kunnen voorkomen,
maar dat ook de galblaas van het varken na afloop der
vlekziekte zeer langen tijd levensvatbare en virulente bacillen
bevat, welke het lichaam van het varken met de faeces
verlaten, is een gewichtig bacteriologisch feit van den
laatsten tijd.

Wij hebben met het oog hierop bij varkens iets analoogs
met de typhusbacillendragers in de geneeskunde.

Door den heer K. van der Veen, gouvernements-veearts
in Nederlandsch-Indië, wordt hiernaar aan de Rijks serum-
inrichting een uitvoerig onderzoek ingesteld.

Het feit dat de galblaas bij de vlekziekte na afloop dei-
ziekte, een receptaculum voor de vlekziektebacillen kan zijn,
is voor de uitbreiding en de bestrijding dezer ziekte van
hooge practische beteekenis. Het is bekend, dat de vlek-
ziektebacillen gewoonlijk bodembewoners worden genoemd,
omdat deze micro-organismen hun levensvoorwaarden tijde-
lijk vervuld vinden in den bodem, resp. in sommige waters,

-ocr page 91-

maar het komt mij voor, dat het van urticaria of vlekziekte
herstelde varken geruimen tijd een bacillendrager kan zijn
en misschien de oorzaak, dat de ziekte in een volgend jaar
andermaal uitbreekt. In verband met hetgeen ons van de
smetstoffen, welke geen endogene sporen vormen, bekend
is, mag men aannemen, dat ook de vlekziektebacillen het
misschien op den langen duur niet in den bodem kunnen
uithouden en eindelijk niet meer in-staat zullen zijn varköns
spontaan te infecteeren, maar dat de nieuwe aanvoer dik-
wijls geleverd wordt door het zieke varken en dat de actieve
vlekziektebacillen-drager het voortbestaan der ziekte op een
tot nog toe niet voldoende begrepen wijze onderhoudt en
bevordert.

Wanneer toekomstige onderzoekingen de nu reeds ge-
constateerde feiten mochten bevestigen, dan zal moeten
worden overwogen in hoeverre het noodzakelijk is, genezen
varkens aan het verkeer te onttrekken. Evenwel moet men
ook hiermede niet van de meening uitgaan, dat elk van
vlekziekte genezen varken een bacillendrager wordt; ook
hier zal het weder een zeker percent zijn.

Ook dr. Pi TT vond de galblaas hierbij chronisch ontstoken,
zoodat het niet onwaarschijnlijk is, dat de aanwezigheid van
een locus minoris resistentiae ook bij het varken noodig is
om het dier uit het reconvalescente tijdperk in den toestand
van bacillendrager te doen overgaan.

De onderzoekingen bij het varken bewijzen andermaal, dat
de bacillen in de zieke galblaas blijkbaar niet toegankelijk
zijn voor de anti-lichamen, welke zich tijdens of na afloop
der ziekte vormen.

Weinig hoop mag men koesteren het varken, dat actieve
vlekziektebacillendrager is, door inspuiting met een zeer
actief serum van deze bacillen te bevrijden.

Thans wil ik niet nalaten de aandacht te vestigen op het
feit, dat bij de chronische vlekziekte, de vlekziekte-endocar-

-ocr page 92-

ditis, de vlckziektebacillen zich niet ontwikkelen in een van
den bloedstroom afgesloten ruimte, maar zelfs om de klap-
vliezen van het hart, welke voortdurend met het bloed in
aanraking komen, zoodat men zou kunnen aanvoeren, dat de
ontwikkelde theorie niet past op dezen vorm van smetstofdrager.

Ik wijs er daarom op dat de vlekziektebacillen zich op het
endocardium weten te beschutten door het produceeren van
een exsudaatlaag, welke waarschijnlijk het vermogen bezit de
werking van de anti-lichamen, aanwezig in het bloed, tegen
te houden, respectievelijk te binden.

Is het vreemd, dat de mensch en ook het dier, na hersteld
te zijn van een ziekte, een tijd lang de smetstof in levens-
vatbaren toestand met zich voeren? Geenszins. Dat de
voorwaarden voor de ontwikkeling der betrekkelijke smet-
stoffen aanwezig zijn, dit wordt immers bewezen door het
ontstaan der ziekte.

Slechts weten wij, dat zich tijdens de ziekte antistoffen
vormen, welke schadelijk zijn voor de smetstoffen of die de
phagocytose bevorderen, maar wanneer de smetstoffen zich
kunnen ophouden in het lichaam van den mensch of van het
dier op plaatsen, waar zij niet toegankelijk zijn voor deze
stollen, dan komt het mij zeer verklaarbaar voor, dat men
de bron van de epidemische ziekten van den mensch en van
de epizoötische ziekten van het dier, voor sommige gevallen
althans, moet zoeken bij den mensch zelf, respectievelijk bij
het dier zelf.

Wie onzer heeft niet herhaalde malen do waarneming ge-
daan, dat vele honden ziek worden, wanneer zij een tentoon-
stelling hebben bezocht? Menige eigenaar of eigenares laat
zich weerhouden honden naar een tentoonstelling te zenden,
omdat deze dieren zoo dikwijls daarna ziek worden, niette-
genstaande door strenge veeartsenijkundige inspectie gezorgd
wordt, dat zieke dieren aldaar worden geweerd.

-ocr page 93-

85

Het zijn naar mijn meening veelal de smetstofdragers,
welke hierin een groote rol vervullen. Vele praktizeerende
veeartsen, vooral in de steden, weten, dat nieuw aangekochte
paarden dikwijls\'allerlei leed met zich medebrengen. Ik be-
doel niet, dat zulke paarden veelal ziek worden, maar ook
zonder zelf ziek te worden, de oorzaak zijn, dat er in den
stal een ziekte uitbreekt.

Mijn beste tijd in de praktijk te Rotterdam is gewoonlijk
geweest na afloop van de Utrechtsche palmmarkt. Zoowel
heeren als huurkoetsiers en sleepers haalden dan niet zelden
met de nieuwkoopen het kwaad in hun stallen, en merk-
waardig genoeg meermalen zonder dat de nieuwkoopen zelf
ziek werden.

Plet is buiten twijfel, dat vooral onder de paarden voor-
komen passieve smetstofdragers, maar ook actieve smetstof-
dragers. Ik heb straks gezegd, dat men onder smetstofdragers
uitsluitend te verstaan heeft genezen of volkomen gezonde
individuen en dat hieronder geenszins begrepen worden
menschen of dieren, welke aan chronische ziekten lijden.

Evenwel moet. men toch tot de smetstofdragers rekenen
menschen of dieren, welke lijden aan recidiveerende ziekten.
Het paard, dat lijdende is aan periodische oogontsteking, is
blijkbaar in de periode, dat het proces schijnbaar tot ge-
nezing is gekomen, een smetstofdrager. Zoo ook is het bekend,
dat een geopereerde hoefkraakbeenfistel, nek- of schoftfistel,
zelfs na een zeer lange periode kunnen recidiveeren.

Zonder twijfel zijn meermalen in zulke gevallen pyogene
of necrotische micro-organismen, welke in de gelaidcerde
weefsels geruimen tijd levensvatbaar aanwezig zijn, de oorzaak
der recidieven.

Ook het voorborstgezwel kan na zeer langen tijd recidiveeren.

Ik heb uit mijn eigen praktijk voorbeelden, dat de ge-
noemde processen onder bepaalde meestal mechanische in-
vloeden zich nog na —2 jaar weder openbaarden.

t

-ocr page 94-

Gedurende de periode, dat zulke dieren ons als volkomen
genezen toeschijnen, is de benaming van smetstofdrager op
hen van toepassing.

Ook de hond, die lijdende is aan acarus folliculorum, kan
er volkomen gezond uitzien, zoodat men bijna niet zou denken
aan een chronisch ziekteproces en kan toch maanden, zelfs jaren
lang, den acarus folliculorum op andere honden overdragen.

Men kan evenwel aanvoeren : men heeft hierbij niet te doen
met een smetstofdrager in den zin der ontwikkelde theore-
tische beschouwingen, maar met een dier lijdende aan een
chronische ziekte. Ofschoon ik in de door mij bedoelde ge-
vallen geen eigenlijke clinische verschijnselen kon bespeuren,
eerbiedig ik gaarne de uitspraak van hem, die hierbij aan
het bestaan eener chronische ziekte denkt.

Alhoewel de benaming recidiveerende ziekte hier misschien
dikwijls meer toepasselijk is. erken ik hierbij de juistheid
der uitdrukking: „les extrêmes se touchent".

Ik zal de vergadering niet vermoeien met de zeer be-
langrijke waarnemingen, welke ik omtrent deze ziekte en
zelfs met betrekking tot de sarcoptesschurft der paarden heb
kunnen doen, maar overgaan tot het bespreken van een ander
zeer belangrijk geval van smetstofdrager.

Reeds herhaalde malen heeft inen vernomen, dat merries,
na gedekt te zijn door een specialen hengst, ziek werden.
In het algemeen zijn deze mededeelingen in de veeartsenij-
kunde met groot wantrouwen vernomen; men heeft er
veelal geen geloof aan geslagen en ik ben ook overtuigd,
dat in vele gevallen, waarin de fokker van meening is, dat
een bepaalde hengst voortdurend gevaar oplevert, omdat hij
de merries ziek maakt, men te doen kan hebben met toe-
vallige infecties, welke niet door den hengst werden ver-
oorzaakt.

De fokker, die esn hengst voor gevaarlijk houdt, denkt
gewoonlijk aan iets, dat wij van een veeartsenijkundig stand-

-ocr page 95-

punt voor onmogelijk houden, namelijk, dat in het sperma
van het dier ongezonde stoffen zitten, welke de merrie ziek
maken. Dat daarin kan voorkomen een specifieke smetstof,
welke de oorzaak is van een bekende specifieke paarden-
ziekte, is gewoonlijk niet de meening van den fokker.

Verklaarbaar is dit zeker, wanneer wij in aanmerking
nemen, dat wij ons hier bevinden op een grootendeels nog
braak liggend terrein, ook uit een zuiver veeartsenijkundig
oogpunt gesproken.

En wanneer men de verschillende mededeelingen, welke
zoo nu en dan worden gedaan, aan een oordeelkundige
critiek onderwerpt, dan moet men wel tot de overtuiging
komen, dat hengsten meermalen de rol vervullen van
passieve dragers van de smetstof van onderscheidene ziekten,
want de verstrekte mededeelingen wijzen op zulke uit-
eenloopende ziekteprocessen, dat daaruit de conclusie moet,
worden getrokken, dat zij geenszins betrekking hebben op
een aetiologische eenheid. Nu eens heeft de merrie opge-
broken of verworpen, zonder bepaalde ziekteverschijnselen te
hebben gehad, dan weder heeft zij neusliitvloeiing met ver-
zwering aan de keel of andere plaatsen van het lichaam
gekregen, in andere gevallen worden bij de gedekte merries
verschijnselen van pneumonie met verhoogde temperatuur,
eindelijk zwelling der oogleden en dikke beenen waarge-
nomen, enz.

Wanneer de hengst zelf al de smetstoffen, welke hem zoo
worden toegekend bij zich droeg, dan zou hij met recht
den naam verdienen van een m u 11 i p 1 e n actieven smet-
stofdrager.

Dit nu komt mij niet waarschijnlijk voor. Ik geloof
veeleer, dat de hengst ook meermalen optreedt als pas-
sieve smetstofdrager, doordat hij de smetstof van de eene op
de andere merrie overdraagt. Ik acht dit onder anderen
mogelijk voor den goedaardige-droes, de besmettelijke

-ocr page 96-

borstziekte en de „Pferdestaupe", in het midden latend
hoe dikwijls hij ook als actieve smetstofdrager voor deze
ziekten in aanmerking kan komen. Met betrekking tot
een hengst, welke actieve smetstofdrager is, zal ik een
belangwekkend voorbeeld aanhalen. De naam van den
dekhengst „Demi-Monde" is den meesten onzer waar-
schijnlijk bekend; hij werd vóór ongeveer twee jaar uit
Frankrijk geïmporteerd en is van Anglo-Normandisch
ras. Spoedig nadat Demi-Monde op zijn station in
Gelderland tot de dekking was toegelaten, bleek dat
vele der gedekte merries eenige dagen na de dekking
ziek werden. De verschijnselen, welke deze paarden ver-
toonden, waren koorts, verminderde eetlust, zwelling van
de oogleden en van de subcutis aan de beenen.

De commissie, die het dier in eigendom had, was ver-
plicht het buiten functie te stellen, en merkwaardig mag
worden genoemd: toen het dier in dit voorjaar weder in
dienst werd gesteld, vertoonde zich hetzelfde verschijnsel.

Ook nu werden weder vele merries onder dezelfde ver-
schijnselen ziek. Demi-Monde werd dus andermaal buiten
dienst gesteld en opgezonden aan de Llijks seruminrichting.
Ik wil niet onvermeld laten, dat de commissie voornoemd
de hulp inriep van een medisch hoogleeraar en van de
veeartsenijschool te Alfort.

liet gelukte der commissie evenwel niet opheldering
te erlangen; dat de merries ziek werden van een ge-
zonden hengst, dat ging het begrip der geraadpleegde auto-
riteiten te boven. Toch moeten wij zeggen, dat dit ver-
schijnsel niet zoo vreemd is als het werd voorgesteld, en
hij die de literatuur kent, weet dat reeds meermalen gezegd
is, dat een hengst nog wel één en zelfs twee jaar lang,
de ,,Pferdestaupe" kan overdragen op de merries, welke
hij dekt.

Er bestaan in dit opzicht zelfs talrijke berichten van Deen-

-ocr page 97-

sche veeartsen, gepubliceerd door Jensen. Ook Grimme en
anderen hebben daarover raededeelingen gedaan.

Erkend moet evenwel worden, dat men aan die mede-
deelingen weinig waarde heeft gehecht, zoodat
Friedberger
en Fröhner, evenals Hdtyra en Marek, er een vraagteeken
achter plaatsten.

Wat mij betreft, ik heb aan die mededeelingen van Deensche
zijde steeds groote waarde toegekend, gebaseerd op mijn
persoonlijke ervaringen.

Ik heb namelijk meermalen waargenomen in de stallen van
de Rotterdainsche Tramweg Maatschappij, dat onder de nieuw-
koopen in het najaar de „Pferdestaupe" uitbrak, wanneer
zij gestald werden naast paarden, welke in Februari de ziekte
hadden gehad.

Met deze persoonlijke ervaring zal men wel kunnen
begrijpen, dat ik aan de mededeelingen uit Denemarken
groote waarde toekende, zoodat toen Demi-Monde onder
mijn behandeling kwam, ik het oog gericht had op de
„Pferdestaupe\'\' en ik de overtuiging had dat het dier een
snietstpfdrager zou zijn van deze ziekte.

Naderhand heb ik vernomen, dat dit denkbeeld ook bij
andere veeartsen is opgekomen.

Ten einde het vraagstuk tot oplossing t.e brengen, kwam
het mij wenschelijk voor het sperma van den hengst te
spuiten in de vena jugularis van gezonde paarden.

Op grond van de pathogenese der „Pferdestaupe" moet
men aannemen, dat de smetstof zich bij deze ziekte langs
de bloedbaan in het lichaam verspreidt, omdat, na een
incubatietijdperk van enkele dagen, de meest verwijderde
plaatsen van het lichaam nagenoeg gelijktijdig worden aan-
getast, namelijk de subcutis en de conjunctiva, de mucosa
van de luchtwegen en somtijds ook het digestiekanaal.

De inspuiting van het sperma in de bloedbaan der proef-
dieren was gegrond op deze overwegingen.

-ocr page 98-

Het dier waarbij was ingespoten, vertoonde na een incubatie-
tijdperk van ongeveer 5 a 6 dagen alle verschijnselen, welke
men voor de „Pferdestaupe" mag stellen.

Vervolgens werd de proef herhaald met sperma, dat door
een BERKEFELDfilter gefiltreerd was geworden, omdat ik reeds
lang de meening heb, dat het contagium van de influenza
een filtreerbaar agens is en ik mijn meening niet heb kunnen
aansluiten bij de leer van Fransche zijde, dat deze ziekte
zou worden veroorzaakt door een pasteurella.

Het bleek daarbij, dat het gefiltreerde sperma bij het
ingespoten paard eveneens de „Pferdestaupe" deed ontstaan,
waardoor tevens bevestigd is geworden, dat de meeningen
der Franschen als zou de „Pferdestaupe" (la fièvre typhoide)
identiek zijn met de besmettelijke \'borstziekte onjuist is,
althans, wanneer men mag aannemen, dat de besmettelijke
borstziekte wordt veroorzaakt door een micro-organisme, dat
behoort tot de zoogenaamde ovale bipolaire bacteriën.

Met het gewone, maar ook met het gefiltreerde bloed
van paarden, welke na de infectie met het sperma ziek
werden, kon eveneens de „Pferdestaupe" bij proefdieren te
voorschijn worden geroepen.

Vervolgens breidde de ziekte zich in den stal van zelf
door besmetting uit, zoodat spoedig 24 paarden waren
aangetast-

Opmerkelijk is het feit, dat deze hengst onder gewone
omstandigheden de ziekte niet op andere paarden overdraagt,
zoodat hij onder gezonde paarden kan verkeeren, zonder
dat hij die dieren besmet.

Eerst wanneer hij begint te dekken, verspreidt zich de
smetstof, waaruit men moet aannemen, dat deze niet af-
komstig is van de nieren, maar uit het genitaal-apparaat.

Bij de beantwoording der vraag, waar deze smetstof in
de organa genitalia kan zijn gezeten, komt het mij niet
waarschijnlijk voor, dat zij in de sterk functionneerende testikels

-ocr page 99-

Ongeveer 30 koloniën, gegroeid uit een
hoeveelheid slijm, aanwezig in het oog van een
platinadraad, en steriel genomen uit een zaad-
blaasjo van een hengst, waaruit blijkt, dat
micro-organismen in de zaadblaasjes kunnen
leven, zoodat het niet onwaarschijnlijk is, dat
aldaar ook aanwezig zijn de levensvoorwaarden
van de smetstof der „Pferdestaupe."

-ocr page 100-
-ocr page 101-

zoo lang levensvatbaar kan blijven. Wij weten, dat de typhus-
bacillen bij den mensch zich kunnen ophouden in de galblaas.
De galblaas is een deel, dat een tamelijk passieve rol vervult
en, zooals wij van het paard weten, zelfs gemist kan worden.

De man, die chronische gonococcendrager is, herbergt
deze micro-organismen niet in de gezonde en normaal func-
tionneerende testikels. Geenszins. Men mag daarom ook niet
aannemen, dat de smetstof van de „Pferdestaupe"\' zich zal
ophouden in de testikels.

Een geringe physiologische functie is hoogst waarschijnlijk,
zooals ik straks heb gezegd, een voorname reden, welke het
permanent verblijf eener smetstof op een bepaalde plaats
mogelijk maakt.

Wij vinden in het genitaal-apparaat, bij het paard een
dusdanige plaats in de zaadblaasjes, de prostata en den uterus
masculinus.

De zaadblaasjes (vesiculae seminales) zijn bij volwassen
hengsten
12—15 centimeter lange vliezige zakvormige deelen,
welke aan den fundus 4 centimeter breed zijn, welke in de
plica urogenitalis besloten, lateraal naast de ampullen der
zaadleiders, en zijdelings op de blaas en ventraal van het
rectum gelegen, in een convergeerende richting naar de
urethra loopeii, alwaar zij ter plaatse van de zaadleiders uit-
monden. Wij weten van de pathologie dezer zaadblaasjes
zeer weinig, ofschoon ons uit mededeelingen van
Eranz uit
het jaar
1855 en van Leiskring van het jaar 1862 bekend
is, dat de zaadblaasjes vergroot, respectievelijk verwijd
kunnen zijn en opgevuld met een kleverige dikslijmige massa.

Ook schijnt bij den mensch en bij den stier tuberculose
van de zaadblaasjes voor te komen.

Uit analogie met hetgeen wij bij den typhus weten, komen
mij dusdanige zakvormige organen van geringe functie zeer
geschikt voor, om de smetstof van de „Pferdestaupe" te
conserveeren.

-ocr page 102-

Ik voeg er bij, dat deze zaadblaasjes bij den ruin ge-
woonlijk van geringen omvang zijn, hetgeen het gevolg is
van de castratie, zoodat de functie van deze deelen bij den
ruin nihil is.

Ik zal mij verder niet verdiepen omtrent de plaats, waai-
de smetstof van de „Pferdestaupe" zich zoolang kan op-
houden; een uitvoerig onderzoek daarnaar is in gang; slechts
wil ik er nog op wijzen dat deze smetstof in het koortsige
stadium der ziekte in het bloed voorkomt en derhalve ge-
makkelijk uit ^et bloed kan doordringen in de zaadblaasjes.

Deze zaadblaasjes bestaan ook bij den stier; alhoewel zij
hier meer klierachtige organen vormen.

Ik mag niet nalaten nog te vermelden dat het schijnt
dat Demi-Monde zijn eigenschap andere paarden te kunnen
besmetten, reeds thans begint te verliezen, wijl het in de
laatste weken niet meer is gelukt de ziekte, door inspuiting
van sperma, op andere paarden over te dragen, zoodat men
met zekerheid mag aannemen, dat deze krachtige hengst
weldra weder volkomen geschikt zal zijn voor de fokkerij.

ONDERZOEKINGEN OVER MELK,

doob

D. A. DE JONG en W. C. DE ÖRAAPP.

(Laboratorium van het Openbaar Slachthuis te Leiden: directour 1\'rof. Dr

D. A. nu Jong.)

V. Pasteuriseeren van melk en colibacteriën.

In de aflevering n°. 3 van het 34ste deel van dit tijdschrift
deden wij mededeelingen omtrent het afsterven van bacterium
coli commune in melk bij verschillende temperaturen 1).

1  D. A. de Jong en W. C. de Graaff. Do coli-c ontröle der ge-
pasteuriseerde melk.

-ocr page 103-

Zij hadden de bedoeling aan te toonen, dat het controle-
middel voor gepasteuriseerde melk, hetwelk men in dat
micro-organisme wil zien, onbetrouwbaar is.

Deze mededeelingen hebben een bespreking en een nader
onderzoek uitgelokt van de zijde van
Ringeling \'). De be-
spreking scheen ten doel te hebben er op te wijzen dat,
vooropstellende de nauwkeurigheid, waarmede in het labora-
torium van
Forster werd gearbeid, de daar verkregen resul-
taten vrij wel onaanvechtbaar mogen heeten. En verder kon
Ringeling uit onze mededeelingen niet voldoende zekerheid
verkrijgen, dat alle in de cultuurbuis zich bevindende coli-
organismen de aangegeven temperatuur hebben te doorstaan
gehad; welke zekerheid wij natuurlijk geenszins als resultaat
onzer proeven meenden te geven. Wij hebben geen coli-
bacillen verwarmd, maar colibacillen in een of ander voedings-
medium, in casu bouillon en melk!

Het nader onderzoek van Ringeling betreft dan het af.
sterven van een van onze colistammen (K3) bij verwarming
tot 65°—66° C. gedurende een halfuurin d icli tgesm o 1-
ten en geheel ondergedompelde glazen buizen. Het
resultaat, krachtens hetwelk deze coli werkelijk gedood bleek
t.e zijn, wordt door
Ringeling als een wederlegging van de
onze opgevat. Naar zijn meening kunnen slechts die op-
gaven vertrouwd worden, waarbij uit de beschrijving der
gevolgde methode blijkt, dat inderdaad de aangegeven tem-
peratuur gedurende het aangegeven tijdsverloop op de orga-
nismen heeft ingewerkt. Dit vertrouwen kan volgens hem
aan onze opgaven niet geschonken worden. Hij is dus nog
steeds van meening, dat colibacillen in goed bereide ziekte-
kiemvrije, gepasteuriseerde en hoog gepasteuriseerde melk
niet mogen voorkomen. Wat onder deze goede berei-
ding te verstaan is, wordt, helaas, niet aangegeven.

-ocr page 104-

Wij hebben tot heden de opmerkingen van Ringeling
niet beantwoord, om verschillende redenen. Allereerst, omdat
wij geen aanleiding vonden om aan de nauwkeurigheid van
onze methode van werken ook maar in het geringste te
twijfelen. In de tweede plaats, omdat wij wilden wachten
totdat onderzoekingen, ingesteld door één van ons omtrent
het afsterven van tuberkelbacillen bij het pasteuriseeren van
melk, waren afgeloopen, en eindelijk — omdat de methode
van werken, door
Ringeling gevolgd bij het verwannen
van onzen coli-stam K3, naar onze opvatting niet tot de
oplossing der onderwerpelijke quaestie kan bijdragen!

Wat is toch de vraag? Of het vinden van bacterium
coli commune in gepasteuriseerde melk uit den handel het
recht geeft te verklaren, dat het procédé der pasteurisatie,
speciaal wat de aangewende temperatuur betreft, niet goed
heeft plaats gevonden.

Ringeling antwoordt: in goed gepasteuriseerde melk mag
bacterium coli commune niet voorkomen, want bij verwar-
ming in dicht gesmolten en geheel ondergedompelde glazen
buizen sterft coli af, wanneer de verwarming geschiedt bij
65°—66° C., gedurende een half uur; waarbij wij willen op-
merken, dat hier de temperatuur hooger genomen is dan
krachtens de vroegere onderzoekingen van
van Geuns noodig
zou wezen.

Wij meenen een geheel a n d e r antwoord te moeten geven.
Aannemende, dat men bij het pasteuriseeren van melk niet
hooger kan gaan dan tot een verwarming bij 71—72° C.
gedurende een half uur, wil men het gevaar ontgaan een
kooksmaak te krijgen, zeggen wij op grond van onze onder-
zoekingen, waarbij melk met coli-bacteriën in open glazen
buizen en flesschen aan een pasteurisatie, zelfs tot de zoo-
even genoemde temperaturen, was blootgesteld, dat de bij
het doelmatig pasteuriseeren aangewende temperaturen niet
altijd voldoende zullen zijn om eventueel aanwezige coli-

-ocr page 105-

bacteriën te dooden. Ergo, er kan goed gepasteuriseerd zijn,
terwijl de melk toch coli-bacillen bevat!

Wij houden aan deze opvatting vast, vooral ook omdat
wij het denkbeeld, dat gepasteuriseerde melk en ziekte-
kiem vrije melk identiek zouden mogen worden genoemd,
een meening, welke van
Forster afkomstig is, onjuist achten,
en voor de publieke opinie gevaarlijk !

Het wil ons voorkomen dat, ter beslissing van een vraag
op gepasteuriseerde handelsmelk betrekking hebbende, men
nooit tot een afdoend resultaat kan komen indien men,
zooals
Ringeling wil, gaat verwarmen in gesloten en onder-
gedompelde glazen buizen. Op die wijze geschiedt het pasteu-
riseeren van melk in werkelijkheid niet. Daarbij wordt de
melk in niet of in slechts los gesloten flesschen verwarmd.

Wanneer Ringeling ons dus ten opzichte van onzen modus
operandi iets met recht had willen verwijten, dan had hij er
ons op kunnen wijzen, dat het raadzaam ware geweest,
nog
meer
de in de praktijk der melkpasteurisatie gebruikelijke
methode te volgen, daar de resultaten moeten dienen om een
oordeel over gepasteuriseerde melk uit den handel
uit te spreken. Bij de onderzoekingen omtrent het afsterven van
tuberkelbacillen is met deze opvatting daii ook zoo nauwkeurig
mogelijk rekening gehouden. Wij hebben echter ook in ver-
band met bacterium coli commune ons niet alleen tot de
pasteurisatie in reageerbuizen bepaald!

Omtrent de resistentie der coli-bacteriën bij het pasteuri-
seeren van melk kunnen de volgende proefnemingen, behalve
de vroeger reeds medegedeelde, aanwijzing geven. Wat de
uitvoering van dergelijke proeven betreft, meenen wij, dat
het van zelf spreekt, dat men van waterbaden met een
toluol-regulateur gebruik maakt; dat de vulling der buizen,
respectievelijk flesschen, zoodanig geschiedt, dat geen melk
aan de wanden boven het oppervlak komt; dat de buizen

-ocr page 106-

en flesschen steeds tot ver boven het melkniveau onder de
wateroppervlakte staan; dat de gebruikte thermometer juist
wijst en tot op den bodem van het controle-vat, reikt; dat
de afkoeling snel geschiedt, enz.

Voor het onderzoek op coli na de pasteurisatie werd uit-
gezaaid in zuren bouillon, en 24 uur daarna op verscheidene
Endo-platen. Elke eventueel opgekomen colonie werd daarna
op de eigenschappen van bacterium coli commune onderzocht.

De verkregen resultaten zijn weder afwijkend van de op-
vatting van
Ringeling. Overigens was er verschil in de resul-
taten al naarmate in reageerbuizen of in flesschen werd
gepasteuriseerd, wat voor een groot deel verband moet
houden met de langere voorafgaande verwarming der laatst
genoemde.

I.

Pasteurisatie van gesteriliseerde melk met colibacteriën in
reageerbuizen. Gebruikte stammen: Ivr., St,, St2, Kx,
K2, Kg en L. De buis van L. bij het afkoelen gebroken.
Pasteurisatie:

Ingezet te.....10,55

Op 71° O. te . . . 11,l5

Van 71° O. tot 72° C. tot 11,316 (hoogste temperatuur 71,5° C.)
Afgekoeld in ijswater te 11,31

Resultaat: alle buisjes bevatten levende colibacteriën.

II.

Pasteurisatie van gesteriliseerde melk (100 cM3) met coli-
bacteriën in
ERLENMEiJKR\'sche kolfjes. Gebruikte stammen:
Kr, St,, St2, Kj, 1\\2, K;
j en L.
Pasteurisatie:

Ingezet te.....10,28

Op 71° C. te. . . . 10,57

Van 71° C. tot 72° C. te 11,27 (hoogste temperatuur 72° C.)
Afgekoeld in ijswater te 11,27
Resultaat: alle stammen gedood, behalve St2.

-ocr page 107-

III.

Pasteurisatie van gesteriliseerde melk (100 cM3) met coli-
bacteriën in m e 1 k f 1 e s s c h e n. Gebruikte stammen: L,
Stj, St 2 j Kj, K„ en Kt
Pasteurisatie:

l.

St^

St,.

Kr

ks.

k3.

Ingezet te......

4,36s

4,425

4,395

4,46

4,495

4,53

Op 71° C. te.....

co

lo

4,59

4,56

5,25

5,6

5,95

Van 71° C. tot 72° C. tot

co

<nl

5,29

5,26

5,325

5,36

5,39 5*)

A fgekoeld in ijswater te .

5,23

5,29

5,26

5,325

5,36

5,395

*) Hoogste temperatuur 71.5° C.
Resultaat: alle colistammen gedood, behalve Stt en St2.

Een belangrijk verschil dus tusschen de pasteurisatie in
buizen en die in flesschen, waarvoor de langere voorafgaande
verwarming in het laatste geval zeker voor een groot ge-
deelte verantwoordelijk kan worden gesteld. Of deze echter de
eenige reden is, valt te betwijfelen.

Indien men toch tijdens de afkoeling de temperatuur nagaat,
ziet men, dat deze in de reageerbuizen veel sneller daalt dan
in de flesschen, zooals begrijpelijk is, maar bovendien ook,
dat in de flesschen de temperatuur in het bovenste gedeelte
van de melk niet zoo snel daalt als in het onderste. De
melk in het onderste gedeelte van de flesch neemt dus
later de pasteurisatie-temperatuur aan en verliest ze het
snelst. Bijgevolg zal het bovenste deel van de melk langer
aan hooge temperatuur blootgesteld zijn dan het onderste
en zal dus in dit groote gedeelte van de gepasteuriseerde
hoeveelheid de coli meer kans van afsterven hebben.

-ocr page 108-

Hieruit blijkt, dat de werking van de temperatuur bij
het pasteuriseeren van melk niet eenvoudig is. Reden te
meer om bij het controleeren van die werking ten opzichte
van pathogene kiemen niet de verwarming in gesloten en
ondergedompelde glazen buizen te kiezen. Er zijn een aantal
factoren, welke hierbij verschil kunnen opleveren, al zijn zij
misschien voorloopig alleen theoretisch te beredeneeren.

De bacteriëndoodende werking van het pasteurisatie-proces
in de praktijk, in dit geval de pasteurisatie in rust, moet
alzoo niet worden overschat. De gepasteuriseerde melk moet
niet als een ziektekiemvrije, zonder meer, worden beschouwd.
In de eerste aflevering van den Codex alimentarius heeft
men verder zeer terecht, wat het voorkomen van bacterium
coli commune in gepasteuriseerde melk betreft, eenige
reserve in acht genomen, alhoewel het daar gegeven criterium
ons niet juist voorkomt. En in elk geval schijnt het ons
uit een practisch oogpunt niet wenschelijk, met betrekking
tot de quaestie der gepasteuriseerde melk, de onderzoekingen
van
van Geuns en de Man als basis te blijven aannemen.
Ook tuberkelbacillen, van verschillenden oorsprong, wed er-
staan hoogere temperaturen dan door hen aangegeven.

Leiden, den 15den September 1908.

Korte mededeelingen en referaten.

Infectie van den monseli door vlekziekte-bacillen en genezing
daarvan door vlekziekteserum,
door J. H. Zijp. — In het begin
van Augustus j.1. had ik het ongeluk mij te prikken met de
canule van de spuit, terwijl ik bezig was vlekziekte-cultuur te
injiciëeren. Hoewel ik de steekwond onmiddellijk uitkneep en
uitwaschte, ontstónd 8 dagen later een gelijkmatige, heete, bijna
kleurlooze zwelling, welke steeds pijnlijker werd. Ter bestrijding
biervan spoot ik aan den arm, boven de zwelling, subcutaan 2
gram vlekziekteserum in. Reeds den volgenden dag waren zwelling
en pijn verdwenen.

-ocr page 109-

Een week daarna keerden deze echter terug; de zwelling was
thans blauwrood gekleurd, juist zooals bij de vlekziekte der
varkens. Het bleef nu niet bij één zwelling; in het beloop der
lymphvaten ontstonden nog op drie andere plaatsen, hooger aan
den arm, overeenkomstige vlekken met dezelfde symptomen als
op de plaats van infectie. Er bestond geen zwelling van de
oksel klier.

Thans spoot ik mijzelf 5 gram vlekziekteserum subcutaan in,
met het resultaat dat zich den volgenden dag een zeer pijnlijk
oedeem over den geheelen arm ontwikkelde. Een paar dagen
later was echter volkomen genezing van oedeem en infectie
verkregen. Cultuur en serum waren beide afkomstig van het
Rijks seruminstituut te Rotterdam.

Op grond van het bovenstaande kan ik den collega\'s aanraden
oiu, indien zij zich op dergelijke wijze mochten infecteeren, zich
een grooter dosis, bijv. 5—10 gram, onder de huid nabij de
verwonde plaats in te spuiten.

Halfweg, 25 September 1908.

Beschuttende enting van het rund tegen tuberculose met
behulp van niet-infectieuse entstoffen,
door prof. dr. M.
Klimmer. — De schrijver maakt eerst gewag van de methoden
van
Bang en Ostertag tot het uitroeien der tuberculose. Die
van
Bang heeft in Duitschland geen ingang kunnen vindeu
wegens de groote kosten welke zij na zich sleept; ook door de
methode
Ostertao, waardoor de ziekte wel is waar wordt gestuit
en. allengs teruggedrongen, is een volkomen uitroeiing binnen
afzienbaren tijd nauwelijks te verwachten. De bezwaren om de
besmetting te verhoeden, worden geringer, wanneer men het
weerstandsvermogen der dieren verhoogt door een beschuttende
enting.

De entmethode van von Behring en van Koch-Schütz heeft
niet aan de verwachting beantwoord, want, afgezien van de
gevaren der enting, duurt .zij slechts een jaar, wat bij zulk een
hardnekkige ziekte als de tuberculose niet voldoende is. Het is
daarom noodig den duur der beschutting door verdere immuni-
seeriujr te verlengen. Hiervoor kunnen echter alleen niet-infectieuse

o o

entstoffen worden gebruikt. Deze zijn door Klimmer bereid; zij
worden door de chemische fabriek
Humann en Teisler te Dohna

-ocr page 110-

in Saksen aan veeartsen verstrekt, voorzien van de noodige

\' O

gebruiksaanwijzing.

De entstoffen zijn zonder gevaar voor den menscb, worden
door de dieren goed verdragen en werken niet alleen sterk
beschuttend, doch kunnen een locaal beperkte tuberculose ook
doen genezen.

De enting geschiedt subcutaan; drie maanden na de eerste
enting moet zij worden herhaald en verder elk jaar.

Het jonge vee is het best geschikt voor de enting; ziekelijke
dieren sluit men uit. Het is zaak voorzichtig te zijn, opdat geen
infectie ontsta. Voorafgaand tuberculineeren is bij jonge dieren
niet noodig, wel bij oude. Leiden de runderen aan duidelijk
ontwikkelde tuberculose, dan is elke enting vruchteloos.

Klimmer vermeldt vele proeven, welke moeten bewijzen dat
de enting aan de eischen voldoet. (
Deutsche Landwirtschaftliche
Fresse,
N*. 50, 1908.) W. C. S.

Keuring van vee en vleeseh te Dordrecht over 1907 (directeur
H. L.
Ellerman Lzn.). — Geslacht zijn 2228 runderen, 1171
kalveren, 298 nuchtere kalveren, 37 schapen, 249 geiten, 4702
varkens en 376 paarden.

Ingevoerd werden: 10 runderen, 14 kalveren, 118 nuchtere
kalveren, 2 schapen, 21 geiten, 34 varkens, 8 paarden, 1 ezel,
4 halve runderen, 1 half kalf, 32 halve varkens, 119830.50 Kg.
versch vleeseh, 51349.50 Kg. toebereid spek en 92608.65 Kg.
andere toebereide of gemengde vleeschwaren.

Het levend gekeurd vee, op slachtgewicht berekend, vertegen-
woordigde 1543031 Kg.; het ingevoerde versche vleeseh bedroeg
14782.50 Kg., het ingevoerd toebereide vleeseh 155941.65 Kg.,
dus een totaal van 1713755.15 Kg. Berekend per dag voor het
geheele aantal inwoners (44778) is het, bedrag aan vleeseh per
jaar en per inwoner 38.272 Kg.

Afgekeurd werden van vee en versch vleeseh: 7 runderen (2) J),
352.20 Kg. rundvleesch (254), 20 kalveren (1), 68 Ivg. kalfs-
vleesch, 1 schaap, 2 varkens (1), 65 Kg. varkensvleesch (23),
4 paarden, 440 Kg. paardenvleesch, 78 ongeboren vruchten van
rundereu, 3 van schapen, 6 van geiten, 26 van varkens en 1

1) De cijfers tussclien ( ) wijzen het aantal gevallen van tuberculose aan.

-ocr page 111-

van paarden; van rundeven: 70 Kg. vet, 5 koppen (4), 1 achter-
kaak, 1 tong (1), 477 longen (340), 14 harten (12), 256 levers
(76), 22 milten (15), 27. nieren (3), 54 stel darmen (39), 102
baarmoeders (5), 97 uiers (44); van
kalveren: 2 koppen, 1 tong,
33 longen (11), 1 hart (1), 17 levers (5), 3 milten (3), 4 nieren
(2), 25 stel darmen (12); van
schapen: 7 longen, 7 levers, 1 milt,
1 stel darmen, 3 baarmoeders, 1 uier; van
geiten: 2 koppen, 2
slokdarmen, 4 longen (1), 1 hart, 10 levers, 2 stel darmen, 6
baarmoeders, 2 uiers; van
varkens: 1\\ kop (1), 403 longen (95),
4 harten (2), 164 levers (119), 58 milten (24), 79 nieren, 104
stel darmen (99), 3 baarmoeders, 1 uier; van
paarden: 3 koppen,
27 longen (1), 4 harten, 18 levers, 4 milten, 4 nieren, 6 stel
darmen, 1 baarmoeder.

Van toebereid vleesch werden afgekeurd:

215.4 Kg. gerookt inlandsch rundvleesch, 47 Kg. gerookt
paarden vleesch, 95.50 Kg. inlandsche ham, 16 Kg. inlandsch
gezouten spek, 28.50 Kg. inlandsche gezouten ham, 5 Kg. ge-
zouten buitenlandsche ham en 42.75 Kg. worst, enz.

Het cijfer voor algemeene tuberculose was: bij runderen 0.565
pet., bij graskalveren 0.34 pet., bij varkens 0.168 pet.; dat voor
plaatselijke tuberculose: voor runderen 7.841 pet., bij kalveren
1.298 pet., bij geiten 0.36 pet., bij varkens 7.975 pet., bij
paarden 0.266 pet.

Gesteriliseerd werden: 6 runderen, 255.50 Kg. rundvleesch, 438
Kg. rundvet, 10 varkens, 157 Kg. varkensvleesch, 44.50 Kg.
varkensvet, 1 paard.

De KoRi-oven werd 53-maal gebruikt, waarvoor gemiddeld
telkens 245.47 Kg. steenkolen noodig was. In het geheel werd
29300 Kg. vleesch en afval verbrand; voor elk kilogram daarvan
was 0.444 Kg. steenkolen noodig, volgens inkoopprijs 0.475 cent.

Omtrent het gebruik van het koelhuis geeft het verslag geen
bijzonderheden aan; er werden 159532 Kg. ijs afgeleverd. Er
werd 3-maal herkeuring aangevraagd; in twee der gevallen werd
de afkeuring bevestigd.

o O

Er zijn 25 vleeschhouwers, 3 vleeschhouwers-spekslagers, 37
spekslagers, 5 paardenslagers en 166 vleeschverkoopers.

Bij de slagers zijn 121 gezellen ingeschreven. v. E.

Veearts en ij kundig doctoraat in Pruisen. — In Pruisen is in over-

-ocr page 112-

weging de instelling van een doctoraat voor de veeartsenijkunde
Er wordt getracht naar een gemeenschappelijke regeling voor alle
bondsstaten. In Saksen bestaat de regeling dat de veeartsen
promoveeren voor de geneeskundige faculteit te Leipzig, die voor
die gelegenheid versterkt wordt met eenige hoogleeraren van de
veterinaire hoogeschool te Dresden. Die regeling zal echter voor
Pruisen niet kunnen worden gevolgd, omdat de geneeskundige
faculteiten van de Pruisische universiteiten zich daartegen hebben
verklaard. Waarschijnlijk zal de oplossing zijn, dat het promotie-
recht wordt verleend aan de veterinaire hoogescholen.
(Utrechtsch
Provinciaal en Stedelijk Dagblad
van 25 September 1908.)

Promotierecht der Oostenryksche veeartsenükuiidige hooge-
scholen.
— Aan de veeartsenijkundige hoogescholen te Weenen
en te Lemberg is bij keizerlijk besluit van 5 September 1908
het recht verleend tot het benoemen van doctores medicinae
veterinariae. In den loop van het volgend studiejaar zal tevens,
volgens verklaring van den minister voor onderwijs, de vrije keuze
van een rector worden iugevoerd, terwijl in uitzicht is gesteld
dat de school te Weenen niet langer zal ressorteeren onder het
ministerie van oorlog. Bovendien zal deze inrichting, wat haar
gebouwen betreft, worden vernieuwd.

De Deutsche tienïntliche Wochenschri/t, waaraan het boven-
staande is ontleend, voegt hieraan in haar nummer van 10 October
1908 toe: «Wij wenschen de Oostenrijksche hoogescholen geluk
met dezen vooruitgang en zijn daarbij vrij van jaloesie, omdat
wij de gegronde hoop koesteren, dat ook de veeartsenijkundige
hoogescholen van het Duitsche rijk niet lang meer op het jus
promovendi behoeven te wachten. Voor Pruisen kan het verleeneu
van het recht tot promotie als vaststaande worden beschouwd,
het is slechts de quaestie of Beieren en Wurtemberg deze zaak
gelijktijdig voor huu hoogescholen zullen regelen. In de hoop
dat dit geschiedt, willen wij in Pruisen gaarne nog wat wachten. >

W. C. S.

-ocr page 113-

JBoekaankondigin g.

HENGEVELD en ZAALBERG, Vétérinaire Politie, 2de uitgave.

Uitgever: N. SAMSON. Alphen Z. H. 1908.

Gaarne geef\' ik gehoor aan de uitnoodiging der redactie om
de nieuwe editie van dit boek hier aan te kondigen, omdat ik
in de praktijk het werk op prijs heb leeren stellen. Het is dik-
wijls niet gemakkelijk den goeden weg te vinden in den steeds
aangroeienden warwinkel van wetten, koninklijke besluiten,
ministerieële beschikkingen en aanschrijvingen, en te weten welke
wel en welke niet meer van kracht ziju, en uit ondervinding
weet ik, hoe men menigmaal in moeilijkheid zit wat den vorm
van een op te maken advies, aanvraag, verklaring of declaratie
betreft. Het was dikwijls langdurig zoeken en snuffelen in
stapels paperassen en herhaaldelijk kwam de gedachte in mij op
hoe nuttig het zou zijn, als de regeering eens af en toe een
verzameling uitgaf van alle vigeerende wetten, o. a. welke op
veterinaire zaken betrekking hebben.

Gerust kan ik zeggen, dat toen in 1904 het werk van de
heeren
II engeveld en Zaalberg verscheen, mij dit een uitkomst
was. Nu had ik, al wat ik vroeger bijeen moest zoeken, goed
en vooral met deskundige hand gerangschikt. Dikwijls heb ik
het boek geraadpleegd en steeds vond ik de inlichtingen welke
ik wenschte.

Thans blijkt, dat niet alleen vele veeartsen, maar ook vele
burgemeesters het werk aangeschaft hebben, anders zou niet
zoo spoedig een tweede druk van deze vrij omvangrijke ver-
zameling kunnen verschijnen. Geregeld herzien is natuurlijk
noodzakelijk met het oog op de voortdurende wijziging en aan-
vulling van wetten, koninklijke besluiten en officieële bescheiden;
deze tweede editie is niet alleen een vermeerderde, doch ook een
verbeterde uitgave.

Wij hebben nu een indeeling gekregen in vijf afdeelingen:

1°. het veeartsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenij-
kundige politie met desbetreffende administratie;

2°. de tuberculose met desbetreffende administratie;

3°. de Rijks seruminrichting;

4°. het veeartsenijkundig onderwijs ;

5°. de paardenfokkerij met desbetreffende administratie ; waar-

-ocr page 114-

door het gemakkelijk is, zich te oriëateeren. Vooral echter is het
alphabetisch register een groote aanwinst, daar men nu dadelijk
kan vinden wat men zoekt. De gevolgen van de aanvulling en

O O O

verbetering, een vergrooting van den omvang van ruim 200 blad-
zijden, bleven niet uit. Het werk is zoodoende weer geheel up to
date en volledig geworden. Geregeld zullen, naar ik verwacht,
de edities elkaar opvolgen, opdat wij altijd goede voorlichting
hebben op een gebied, waar menigeen deze dikwijls zoo noodig heeft.

Een aanbeveling van dit werk bij de praktizeereude veeartsen
zal niet noodig zijn, alleen wil ik er de aandacht op vestigen
hoe de uitgever zorgt, dat het steeds aanschaffen van de nieuwste
editie niet te bezwaarlijk is. De prijs van het boek (795 pagina\'s)
is f5.90, doch de uitgever neemt nu den eersten druk voor f2,15
terug, zoodat wij voor lagen prijs altijd in het bezit van de
laatste verzameling kunnen komen. Zelfs voor hen die hopen, ja
verwachten dat de wet op het veeartsen ij kundig staatstoezicht
en veeartsenijkundige politie en de wet op het veeartsenijkundig
onderwijs spoedig belangrijk gewijzigd zullen worden, en een wet
op de keuring van vee en vleesch eerlang het staatsblad zal
bereiken, waardoor dan een derde druk van het boek zal noodig
zijn, bestaan geen bezwaren om ook den nu verschenen druk aan
te schaffen.

Schrijvers en uitgever wensch ik een welverdiend succes met
deze uitgave, welke ook, wat den vorm betreft, zoo uitstekend is.

H. M. Kroon.

Bakteriologische Diagnostik mit besonderer Berücksichtigung
der Immunitätslehre, der Serodiagnostik und der Schutz-
impfungen für Tierärzte und Studierende von J. BONGERT,
stellv. städt. Obertierarzt und Leiter des bakteriologi-
schen Laboratoriums auf dem städt. Schlachthofe in
Berlin. Zweite, stark vermehrte und verbesserte Auflage.
Mit 16 Abbildungen und 1 Parbendrucktafel im Text
sowie 20 Lichtdrucktafeln, enthaltend 111 vom Verfasser
hergestellte Photogramme. Leipzig, OTTO NEMNICH 1908.
Preis gebunden 12 Mark.

Zooals hierboven reeds is medegedeeld, heeft deze tweede druk
een belangrijke uitbreiding ondergaan, niet alleen wat den tekst
betreft, doch ook wat de afbeeldingen aangaat. Dit was nood-
zakelijk om het boek geheel op de hoogte van den tegenwoordigen

-ocr page 115-

tijd te brengen; daarin schijnt de schrijver uitnemend te zijn
geslaagd.

De indeeling is hetzelfde gebleven. Bladzijde 1 tot 118 be-
vatten het algemeen gedeelte: 1°. de microscoop ; 2°. de metho-
diek,
a. het microscopisch aantoonen van de bacteriën, b. de
cnltunrmethoden met de bereiding van voedingsbodems, c. het
experiment bij dieren; 8°. de algemeene morphologie en biologie
der bacteriën:
a. systematiek en morphologie, b. de levensvoor-
den en verrichtingen der bacteriën en de daaruit voortvloeiende
punten voor de diagnose,
c. immuniteit, immuunzelf\'staudigheden
en haar practisch gebruik,
d. de zijketentheorie van Ehrlich,
e. de serodiagnostiek.

Het bijzonder gedeelte, dat 285 bladzijden beslaat, behandelt
de volgende 32 hoofdstukken : ettering, miltvuur, maligne oedeem,
boutvnur, «bradsot» der schapen, rendierpest, tetanus, de oorzaken
der haemorrhagische septicaemie (kippencholera, konijuensepti-
caemie, wild- en runderziekte, besmettelijke long-borstvliesont-
steking van het jonge vee, buffelziekte, varkensziekte), varkens-
pest, kippenpest, kippendiphtherie en vogelpokken, vlekziekte
der varkens, muizentyphus, kalverpersloop, kwade-droes, ulcereuse
lvmpbangitis, epizoötische lymphangitis (Afrikaansche kwade-droes),
goedaardige-droes, borstziekte der paarden, longziekte van het
rund, enzoötische cerebrospinaahneningitis (Bornascbe ziekte) be-
smettelijke scheedecatarrh van bet rund, heerschend verwerpen
van het rund, idem der merrie, bacteriën der melk en de uier-
ontstekingen, tuberculose, bacteriën der pseudotuberculose, pseudo-
tuberculose der schapen, actinomvcose, door den necrosebacil
veroorzaakte ziekteprocessen, vleeschvergiftigingen, en als aan-
hangsel de voor dieren pathogene protozoën:
a. de ziekten door
trypanosomen, en b. die door haemosporidiën veroorzaakt.

Uit deze korte inhoudsopgaaf blijkt reeds de rijkdom aan stof
in dit boek. Het bestudeeren hiervan brengt den veearts geheel
op de hoogte van hetgeen in den nieuweren tijd omtrent de bac-
teriologische diagnostiek, in het bijzonder wat betreft de leer der
immuniteit, de serodiagnostiek en de beschuttende entingen be-
kend is geworden. Het groote aantal fraaie afbeeldingen, zoowel
in den tekst als op afzonderlijke platen achter in het boek
(photogrammen), draagt in niet geringe mate bij om de studie
te vergemakkelijken.

-ocr page 116-

Deze wordt mede bevorderd door den duidelijken, in grootte
afwisselenden druk en het handige formaat van het werk, terwijl
de linnen stempelband het uitwendig aanzien in niet geringe
mate verhoogt.

Dit boek verdient derhalve in handen te komen van iederen
veearts, die in zake onze jongste wetenschap, de bacteriologie, niet
achterlijk wil blijven.
 W. C. Schimmel.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. W. Elleneeeoer und Prof. H. Baum, Handbuch der vergleichenden
Anatomie, der Haustiere.
12 Auflage. Gr. 8°., mit 894 Textfiguren. Ber-
lin, A. Hirschwald 1908. Preis 28 Mark.

Kurt Benno Immisch, Untersuchungen über die mechanisch wirkenden Pa-
pillen der Mundhöhle der üaussäugetiere.
Mit 21 Abbildungen im Text.
Wiesbaden, J. F. Bergmann 1908.

Prof. D>\'. Lungwitz, Die Bedeutung des Hufbeschlages für die Verhütung
und Heilung von Lahmheiten.
Festrede. Hannover, M. und H. Schaper
1908. \'

Honecker, Die Zucht der rehfarbenen, hornlosen Schwarzwaldziege in
Württemberg.
Stuttgart, E. IJlmer 1908. Preis 1,60 Mark.

D»". Robert Müller, Das Problem der secundären Geschlechtsmerkmale.
Eine wissenschaftliche Untorsuchung. Stuttgart, F. Enke 1908. Preis
2,80 Mark.

Dr. H. Lantzsch, Kgl. sächs. Gesetz betreffend die Unterhaltung und Kö-
rung der Zuchtbullen vom 30 April 1006.
2 orgiinzte Auflage. Leipzig,
KossBEiiosche Verlagsbuchhandlung 1908. Preis 2,40 Mark.

Prof. Di\'. W. Schlampp, Wandtafeln tierischer Schmarotzer unserer Haus-
tiere.
Zwei kolorierte Tafeln je 100 cm. hoch und 80 cm. breit. Stutt-
gart, E. Ulmer 1908. Preis auf Papier in Rollo Mark 6, auf Papyrolin
gedr. Mark 3, mit Stäben Mark 10.

J. Bongert, Bakteriologische Diagnostik mit besonderer Berücksichtigung
der Immunitätslehre, der Serodiagnostik und der Schutzimpfungen für
Tierärzte und Studierende.
Zweite, stark vormehrte und verbesserte
Auflage. Mit 16 Abbildungen und 1 Farbendrucktafel im Text sowie 20
Lichtdrucktafeln, enthaltend 111 vom Verfasser hergestellte Photo-
gramine. Leipzig, Otto Nemnich 1908. Preis gebunden 12 Mark.

P. Dunkel, Untersuchungen über die Beziehungen des Bacillus pyogenes
bovis et suis zu dem Bacillus pseudotuberculosis Ovis.
Inaugural-Disser-
tation. Glessen 1908.

Dr. Otto Leers, Methoden und Technik der Gewinnung, Prüfung und
Konservierung des zur forensischen Blut- bezw. Eiweissdifferenzierung
dienenden Antiserums.
Berlin, lt. Schoetz 1908. Preis 80 Pfennige.

W. Nicolaus, Ueber Zungenaktinomykose des Rindes. Hannover, M. und H.
Schaper 1908. Preis 1,20 Mark.

-ocr page 117-

D\'". R. Behla, Die künstliche Züchtung des Krebserregers, seine Feststellung
in der Aussenwelt und der rationelle Krebsschutz.
Mit einer schwarzen
und einer farbigen Tafel. Berlin, R. SchOetz 1908. Preis Mark 2,50.

Otto Budnowski, Ueber die Entzündung des Unterstützungsbandes der
Hufbeinbeugesehne am Vorderfusse des Pferdes.
Inaugural-Dissertation
Giessen. Stuttgart, Union Deutsche Verlagsgesellschaft 1908.

Prof. D\'\'. H. Möller und Prof. H. Frick, Lehrbuch der speziellen Chirurgie
für Tierärzte.
4t« vermehrte und teilweise umgearbeitete Auflage mit
81 Textabbildungen. Stuttgart, F. Enke 1908. Preis 22 Mark, gebunden
24 Mark.

Sven "Wall, Die Euterentzündungen der Kuh. Mit 29 Abbildungen im Text.
Gr. 8°. Stuttgart, F. Enke 1908. Preis 3 Mark.

Prof. Dr. L. Hoffmann, Atlas der tierärztlichen Operationslehre in fünf
Büchern.
Mit 107 Tafeln und 307 Textfiguren. Stuttgart, E. Ulmer
1908. Preis in Leinwand gebunden Mark 30.

O. C. Noack, Experimentelle Untersuchungen, betr. die bazilläre Pseudotu-
berkulose der Schafe und deren Uebertragungsfähigkeit auf andere
Tiergattungen.
Inaugural-Dissertation Bern 1908.

F. Schwaebel, Ueber die knotige Muskeltuberkulose des Rindes (inveterierte

Tuberkulose Dürbeck—Blastomykose Foclerton). Inaugural-Dissorta-
tion Giessen 1908. Stuttgart 1908.

K. Tsukiyama, Zur Frage des Verhaltens der Säugetiertuberkelbazillen im
Kaltblüter.
Inaugural-Dissertation Giessen 1908.

Prof. D"". G. Müller, Die Krankheiten des Hundes und ihre Behandlung.
Zwoite gänzlich neuboarbeitete Auflage. Mit 195 Textabbildungen. Berlin,
P. Parey 1908. Preis geb. 16 Mark.

Prof. Dr. Tu. Kin, Was muss jeder Ilundebesitzer wissen ? Mit 1 Tafel
und 21 Textabbildungen. Stuttgart, F. Enke 1908. Preis 2 Mark, ge-
bunden 2,40 Mark.

Prof. Dr. R. Müller, Jahrbuch für wissenschaftliche und praktische Tier-
zucht einschliesslich der Züchtungsbiologie.
III Jahrgang. Hannover, M.
und H. Schaper 1908. Preis 9 Mark.

Koenig, Veterinärkalender für das Jahr 1909. Zwei Teile. Berlin, A.
Hirschwald 1909. Preis 3 Mark.

G. Fleming, Comment choisir et soigner son cheval. Traduit par A. Bégouen.

LTn volumo in-8° écn, avec 14 planches hors texte. Paris, Pierre Roger
et O. 1908. Prix broché 4 francs.

Prof. G. Barrif.r ot Prof. G. Petit, Manuel d\' anatomie et de dissection
du cheval.
Ostéologie. Un volume grand in-8 de 200 pages, avec 114
figures et 2 planches hors texte. Paris, Asselin et Houzeau 1908. Prix
15 francs.

Prof. L. G. Neumann, Parasites et maladies parasitaires des oiseaux domes-
tiques.
Un volume in-8 écu de 230 pages avec 89 figures. Paris, Asselin
et Houzeau 1908. Prix 3 francs.

"W. Hunting, Glanders: A Clinical Treatise. London, H. & "W. Brown 1908.

-ocr page 118-

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Tot ondervoorzitter der afdeeling Noord-Brabant—Limburg is
gekozen P. K. M.
IIouba te Maastricht.

Personalia.

Gevestigd: te Deventer W. F. Brink.

Met ingang van 1 November zijn thans definitief te Utrecht
woonachtig de leeraren
H. M. Kroon en W. J. Paimans.

Wegens het opheffen der betrekking van onderdirecteur aan
het abattoir te Dordrecht, met ingang van 1 September, is tijde-
lijk te Utrecht gevestigd
H. C. de Waal,

Verplaatst: met ingang 1 November M. de Ridder van Leer-
dam naar Arnhem; van Druten naar Leerdam
E. H. Bergh
Gra. venhorst.

Volgt zijn bestemming: J. E. -Arbeek Brusse, op 12 December
per stoomschip
Rembrandt.

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1909.

Hoofdstuk X, Departement van Landbouw,
Nijverheid en Handel. Afdeeling
II.

Memorie van toelichting.

Voor de thans loopende begrooting van het Xde hoofdstuk der
staatsbegrooting werd oorspronkelijk toegestaan een bedrag van
f 6902256.50; terwijl het eindcijfer der ontwerp-begrootiug van
dat hoofdstuk voor 1909 op f 7374039.75 wordt geraamd.

Een vermoedelijk accres dus van f 471783.25.

Dit accres wordt gedeeltelijk veroorzaakt door:

hoogere raming van de uitgaven voor den vleeschkeuringsdienst
met f 132600. Tegenover deze vermeerdering van uitgaven kan
er echter op worden gewezen, dat onder de middelen voor het

-ocr page 119-

dienstjaar 1909 te dezer zake een bedrag van f 150000 (of
f 146500 meer dan voor 1908) wordt geraamd.

IIde Afdeeling. Landbouw.

Art. 26. De behartiging der belangen van de veeteelt behoort
tot nog toe ambtelijk tot de taak der rijkslandbouwleeraren en
zuivelconsulenten. Zonder twijfel hebben verschillende dezer amb-
tenaren op dit terrein hoogst nuttig gewerkt en de krachtige be-
weging, welke zich thans onder de veefokkers alom in den lande
openbaart, is voor een niet onbelangrijk deel aan hun rusteloozen
arbeid te danken.

Dit neemt echter niet weg, dat in de laatste jaren van de
zijde der bij de veeteelt belanghebbenden op vergaderingen en
congressen voortdurend is aangedrongen op de aanstelling van
deskundigen, die zich geheel zouden kunnen wijden aan de be-
hartiging der veeteeltbelangen. Onder veeteelt wordt in dit ver-
band bedoeld niet alleen de rundveeteelt maar ook de teelt van
varkens, schapen en geiten, waarvan de bevordering tegenwoordig
mede binnen den kring der regeeringsbemoeiing is getrokken.

Ook in de Tweede Kamer der Staten-Generaal werd meermalen
de wenschelijkheid van de aanstelling van zoodanige personen
uitgesproken en in de memorie van antwoord op het voorloopig
verslag, betreffende hoofdstuk IX der staatsbegrootiug voor 1905
deelde de toenmalige minister van waterstaat, handel en nijver-
heid reeds mede, dat hij gaarne bereid was mede te werken tot
verspreiding van begrippen omtrent rationeele veefokkerij en dat
het denkbeeld om daarmede afzonderlijke personen te belasten
hem aanbevelenswaardig toescheen.

Yan de zijde der provinciale regelingscommissiën ter bevorde-
ring van de veefokkerij is eveneens herhaaldelijk op de verwezen-
lijking van dit denkbeeld aangedrongen.

Een en ander gaf aanleiding dit punt ter sprake te brengen
op een, onder voorzitterschap van den directeur-generaal van
den landbouw, op 23 December j.1. gehouden vergadering met
de afgevaardigden, zoowel van alle provinciale commissiën ter
bevordering van de veefokkerij als van de rundveestamboeken.
Op die vergadering bleek, dat algemeen de behoefte werd gevoeld
tot aanstelling van veeteeltconsulenten over te gaan en zulks

-ocr page 120-

niet alleen voor de rundveefokkerij, maar ook voor de klein-vee-
fokkerij.

Tevens bleek de vergadering er de voorkeur aan te geven, dat
de veeteeltconsulenten geen rijksambtenaren zouden zijn, maar
dat te bunnen aanzien een regeling zou worden getroffen, over-
eenstemmende met die, welke ten aanzien van bet zuivelcon-
sulentschap bestaat.

Staande de vergadering werd een commissie benoemd met

O o

opdracht een concept-instructie met memorie van toelichting te
ontwerpen, waaruit de aard van de betrekking duidelijk zou
blijken.

De commissie kweet zich op loffelijke wijze van haar taak en
in een in de maand Mei d.a.v. opnieuw gehouden vergadering
met voornoemde afgevaardigden mochten haar voorstellen alge-
meene instemming ondervinden. Zoowel de ontwerp-instructie
voor den veeteeltconsulent als de daarbij behoorende memorie
van toelichting zijn als bijlagen B en C aan deze memorie toe-
gevoegd.

Op grond van een en ander wordt thans voorgesteld het onder-
havige artikel met f 5000 te verhoogen, ten einde de aanstelling
van een tweetal veeteeltconsulenten mogelijk te maken.

Ontwerp-iiistrnctie voor den veeteoltconsulent.

Art. 1. De benoeming, de schorsing en het eventueel ont-
slag van den veeteeltconsuleut geschieden door de commissie
van toezicht op den veeteeltcousulent, een en ander onder goed-
keuring van den minister van landbouw, nijverheid en handel.

Art. 2. l)e in art. 1 genoemde commissie wordt, na gehouden
overleg met de in de betrokken provincie bestaande landbouw-
organisaties, door den minister van landbouw, nijverheid en
handel benoemd, tenzij een der in de provincie reeds bestaande
besturen of commissies daartoe door den minister wordt aan-
gewezen.

Art. 3. De grenzen van het ambtsgebied van den veeteelt-
consulent worden door den minister van landbouw, nijverheid en
handel vastgesteld.

Art. 4. De veeteeltconsulent zal zich uitsluitend wijden aan
de behartiging der belangen van de rundvee- en de kleinvee-
houderij binnen zijn ambtsgebied.

-ocr page 121-

Hem is o. m. opgedragen :

a. het verstrekken van raad aan vereenigingen of particulieren
over alle zaken het veehoudersbedrijf rakende;

b. het houden van voordrachten ;

c. het houden van cursussen;

d. het bezoeken van keuringen en tentoonstellingen van fok-
vee binnen zijn ambtsgebied en het aldaar verrichten van de
hem opgedragen werkzaamheden;

e. het bijwonen der vergaderingen van de provinciale com-
missies voor de veefokkerij; in deze vergaderingen wordt door
hem een adviseerende stem uitgebracht;

f. het bevorderen van het vereenigingsleven op het gebied
van de veeteelt.

De door hem te geven inlichtingen over zaken, het veehouders-
bedrijf rakend, worden kosteloos verstrekt.

Art. 5. Hij zal zijn werkzaamheden uitoefenen in overleg
met en onder toezicht van de over hem gestelde commissie, be-
doeld in art. 2, welke commissie haar werkzaamheden regelt
volgens een reglement, dat aan de goedkeuring van den minister
wordt onderworpen.

De van regeeringswege of door gedeputeerde staten van.....

te geven opdrachten worden door tusschenkomst van de commissie
van toezicht verstrekt.

Art. 6. Hij houdt copie vau alle uitgaande geschriften en
teekent in een register aan, alle ontvangen brieven, het veeteelt-
consulentschap betreffende.

Bovenbedoelde copieën, het register, alsmede de ingekomen
brieven, zijn op verzoek aan de commissie van toezicht te vertoonen.

Art. 7. Hij woont de vergadering bij der commissie van toe-
zicht, voor zoover zijn tegenwoordigheid daar noodig wordt ge-
acht, en heeft daar een adviseerende stem.

Art. 8. Van de instrumenten, tijdschriften en andere zaken,
die met voorkennis der commissie van toezicht uit de hem door
die commissie te verstrekken gelden worden aangeschaft, wordt
door hem een inventaris opgemaakt en bijgehouden.

De in dit artikel bedoelde zaken, zoomede de door hem ge-
voerde correspondentie, blijven het eigendom der commissie en
komen bij ontbinding der commissie of bij opheffing der betrek-
king van veeteeltconsulent aan het rijk.

-ocr page 122-

Art. 9. Hij zal gevestigd zijn ter plaatse hem door de commissie
van toezicht, onder goedkeuring van den minister van landbouw,
nijverheid en handel aan te wijzen.

Art. 10. Zonder verlof van den voorzitter der commissie mag
hij zich niet langer dan twee etmalen buiten zijn ambtsgebied
begeven, terwijl voor afwezigheid van meer dan acht dagen de
toestemming der commissie van toezicht noodig is.

Voor de uitvoering van door de regeering opgedragen werk-
zaamheden buiten de provincie wordt geen verlof vereischt,
echter wel kennisgeving aan den voorzitter der commissie.

Art. 11. lleis- en verblijfkosten worden hem op declaratie
vergoed.

Voor reiskosten worden vergoed per spoor .... klasse en per
tram .... klasse.

Verblijfkosten worden in rekening gebracht volgens vast te
stellen tarief of volgens werkelijk gedane uitgaven.

Art. 12. Een register van de gemaakte reis-en verblijfkosten
wordt door hem aangelegd en bijgehouden.

Dit register, waarvan de commissie steeds inzage kan nemen,
of wel een afschrift er van, wordt alle 6 maanden door hem
ingezonden bij de commissie.

Art. 13. Vóór den eersten Februari van ieder jaar moet aan
de commissie van toezicht een verslag in triplo worden toege-
zonden over de werkzaamheden als veeteeltconsulent in het af-
geloopen jaar.

Art. 14. Buiten de aan de betrekking van veeteeltconsulent
verbonden werkzaamheden mag hij zicb, zonder vergunning der
commissie van toezicht, met geenerlei nevenbedieningen of op-
drachten, van welken aard ook, belasten.

Bovendien zal hij geen belooning mogen aannemen voor wat
ook, en zal hij geen geldelijk belang mogen hebben bij koop en
verkoop van huisdieren of voederstoffen.

Art. 15. Ten minste eenmaal \'sjaars heeft een bijeenkomst
plaats van de veeteeltconsulenten met een daartoe door den
minister aan te wijzen commissie, ter bespreking van onderwerpen
op de veeteelt betrekking hebbende.

Art. 16. Deze instructie kan te allen tijde door de commissie
van toezicht worden aangevuld of herzien, behoudens goedkeuring
van den minister van landbouw, nijverheid en handel.

-ocr page 123-

Memorie van toelichting belioorende by de instructie voor
de veetceltconsulonten.

Reeds herhaalde malen zijn van bevoegde zijden stemmen op-
gegaan, welke ook in de Tweede Kamer weerklank vonden, dat,
op het voetspoor van het buitenland, bij ons mocht worden over-
gegaan tot de aanstelling van veeteeltconsulenten.

Het valt niet te ontkennen, dat bij onze landbouwende be-
volking op het gebied der rundvee- en kleinveeteelt nog heel wat
behoefte bestaat aan deskundige voorlichting en dat hier nog
een ruim veld op bearbeiding wacht. Wel is waar hebben rijks-
landbouwleeraren en zuivelconsulenten, daarbij krachtig ter zijde
gestaan door landbouwonderwijzers en veeartsen, den akker op
zeer verdienstelijke wijze voorbereid, maar blijkt toch meer en
meer dat dit onderdeel van het vakonderwijs, zal het werkelijk
tot zijn recht komen, moet worden toevertrouwd aan mannen,
die niet alleen grondig onderlegd zijn, maar zich ook geheel aan
dit onderdeel kunnen wijden. Het is een niet te weerspreken feit,
dat in vele deelen van het land nog steeds tegen de eenvoudigste
regelen der veefokkerij op allerlei wijze wordt gezondigd, en wel
voornamelijk uit onkunde.

Om nu deze onkunde ter plaatse te bestrijden, om te trachten
verbetering te brengen, daar waar fouten worden begaan, zijn
als voorlichters noodig mannen, die genoeg theoretische kennis
bezitten om te onderscheiden wat gewenscht en wat verwerpelijk
is voor de goede uitkomsten van het veehoudersbedrijf in het
algemeen en die een voldoend geoefenden practischen blik be-
zitten om in ieder afzonderlijk geval te kunnen beoordeelen in
hoeverre het gewenschte kan worden toegepast.

Zulk een veeteeltconsulent moet de theorie en de praktijk in
zich vereenigen en in staat zijn, op een wijze, die vertrouwen
wekt, zijn wetenschap aan anderen mede te deelen, zoodanig dat
het hun begripsvermogen niet te boven gaat.

Voor zoodanige personen, wier arbeidsveld een of meer provin-
ciën zal omvatten, behoeft voorzeker geen vrees te bestaan voor
gebrek aan nuttigen arbeid. Zoowel in de op veehouderijgebied
meer achterlijke streken, waar tot nu toe aan dien tak van bedrijf
minder aandacht werd geschonken, alsook in de typische vee-
fokkerijdistricten van ons land, zal zonder twijfel overvloed van
werk te vinden zijn.

-ocr page 124-

Verschillende wegen staan den consulent open, het beoogde
doel te bereiken. De een zal bij voorbeeld meer zijn kracht
zoeken in het houden van cursussen en van voordrachten, een
auder zal weer meer trachten het vertrouwen te winnen van de
fokkers persoonlijk, door hen te bezoeken en hen op gebreken
opmerkzaam te maken en gezamenlijk met hen trachten deze uit
den weg te ruimen. Weer een ander zal zich het meest aange-
trokken voelen het vereenigingsleven onder de fokkers van groot-
en kleinvee te bevorderen. Zoo zijn er vele wijzen waarop de
consulent kan optreden. Zich al te zeer aan een bepaald onder-
deel wijden, mag hij echter niet, daar hij de verschillende be-
langen aan hem toevertrouwd moet behartigen.

Is het iemand met tact, weet hij door zijn optreden het ver-
trouwen der fokkers te winnen, dan werkt hij onder bijzonder
gunstige omstandigheden en kan hij, zooals de ervaring in andere
landen bewijst, enorm veel goeds verrichten.

Daar waar persoonlijke eigenschappen voor de goede vervulling
dezer betrekking zooveel gewicht in de schaal leggen, zal men
goed doen voor de benoembaarheid geen te absolute eischen te
stellen. Zeer zeker zal het echter gewenscht zijn dat de te be-
noemen veeteeltconsulent grondig theoretisch is onderlegd en
liefst in het bezit zij van de middelbare acte landbouwkunde.
Hij moet goed op de hoogte zijn van de toestanden op veefokkerij-
gebied bij ons te lande in het algemeen, en de noodige kennis
bezitten van de groot- en kleinveefokkerij in de streek waar hij
als consulent zal werken. Hij moet tevens de gaaf bezitten zijn
denkbeelden op bevattelijke wijze aan zijn toehoorders mede te
deelen; waar echter de mogelijkheid om alle eigenschappen in
één persoon te vereenigen vrij wel is uitgesloten, zal men bij be-
noeming op een of ander onderdeel wel wat moeten toegeven,
mits men maar als vaste regel stelt: beter geen consulent dan
een halve kracht!

Daar de taak der veeteeltconsulenten zal zijn, te werken in de
praktijk en voor de praktijk, verdient het aanbeveling den con-
sulent, meer echter als raadslieden dan als chefs, toe te voegen
mannen, met de praktijk nauw verbonden. Het ligt dan ook voor
de hand, om, evenals zulks met de zuivelconsulenten het geval
is, van regeeringswege een bestaande landbouworganisatie of
een bepaalde commissie aan te wijzen of te benoemen en deze

-ocr page 125-

met het toezicht op het veeteeltconsulentschap te belasten. Met
deze commissie van toezicht zal de consulent voortdurend voeling
moeten houden..

Wat de benoeming aangaat, zoo zal het aanbeveling verdienen
haar over te laten aan de organisatie of de commissie met het
toezicht belast, met dien verstande echter, dat de minister zich
de goedkeuring daarvan voorbehoudt. Dit medezeggingschap is
noodzakelijk, mede wijl een groot deel der kosten door het rijk
zal worden gedragen.

Ten einde misverstand te voorkomen over de verhouding
tusschen consulent en commissie, en mede om een duidelijke uit-
eenzetting te geven van de aan de veeteeltconsulenten toege-
dachte taak, verdient het aanbeveling een en ander in een
instructie nader te omschrijven; een model daarvan wordt hierbij
overgelegd.

C. Dienst van de rijksland- en tuinbouwleeraren, laudbouw-
crediet en maatregelen in het belang van de fokkerij.

Art. \'23. Subsidiën voor zuivelconsulenten; subsidie voor en
kosten van de proefzuivelboerderij te Hoorn; subsidiën voor en
andere uitgaveu ten behoeve van voordrachten en cursussen in
hoefbeslag, paarden- en veekennis, alsmede bijen- en hoenderteelt;

c. subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van voordrachten
en cursussen in hoefbeslag, paarden- en veekennis, alsmede bijen-
en hoenderteelt ............f 22300.—

Art. 25. Subsidiën en kosten in verband met de uitvoering
der wet op de paardenfokkerij 1901, zoomede subsidiën en andere
uilgaven voor de paardenfokkerij in het algemeen f 150000.—

Art. 20. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de
rundvee-, varkens-, schapen- en geitenfokkerij . . f 75000,—
D. Veeartsenijkundige dienst.

Art. 28. Jaarwedden en toelagen van het personeel:

a. districtsveeartsen.........f 26000.—

b. assistent-districtsveeartsen, vee-opzichters en

tijdelijk hulppersoneel........» 27300.—

f 53300.—

Van dit artikel is een bedrag van f8200 overgebracht naar art. 6; voor
die overbrenging zij verwezen naar de toelichting by [laatstgenoemd artikel,
wolke hier volgt:

Eenvoudigheidshalve zyn alle ter directie van den landbouw werkzame

-ocr page 126-

ambtenaren, wier wedden tot dosverre over acht artikelen verspreid waren,
in dit artikel bijeengebracht. Van het daarbj uitgetrokken bedrag vormt
f66 870 het totaal van de op de looponde begrooting onder de artt. 6, 11,
56 en 59 toegestane sommen, benevens van de gelden die onder de artt. 22,
30, 41 en 49 dier begrooting voor bedoeld personeel voorkomen, respectieve-
lijk ten bedrage van f5200, f8200, f5400 en f4200.

Art. 29. Reis-, bureel- en verplaatsingskosten; reiskosten en
vacatiegelden van plaatsvervangende districtsveeartsen; reiskosten
en belooningen van gouvernementskeurmeesters en geëxamineerde
veeartsen; vergoeding voor het gebruik van rijwielen bij reizen

ten behoeve van \'s rijks dienst.......f 140000.—

Art. 30. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het per-
soneel van de rijks veeartsenijschool, mitsgaders schrijfloonen:
a. jaarwedden van den directeur en de leeraren:

1 directeur...........f 4500.—

4 leeraren, a f 4000 ........» 16000.—

3 » » » 3750 ........» 11250.—

2 » » » 3500 ........» 7000.—

2 buitengewone leeraren-titulair . . . . » 1500.—

1 40250.—

Wegens het groot aantal leerlingen moest in hot schooljaar 1906/07 worden
overgegaan tot splitsing van het onderwijs in ontleedkunde. Ter uitvoering
hiervan diende de leeraar in do ontleedkunde van oen deel zijner overige
loervakken te worden ontheven. Tot dusver is zulks geschied door verschii-
londe personen tydeljk te belasten mot het geven van onderwas in dio
vakken. Het is echter wenscheljjk deze lessen op te dragen aan een nieuw
te benoemon leeraar. Deze zal tevens oon gedeelte van de taak der clinische
leeraren, die thans met werkzaamheden overladen zyn, kunnen overnemen.
Ten einde te kunnen overgaan tot deze benoeming, alsmede tot verhooging
der jaarwedden van 4 der leeraren, die daarvoor op grond van het aantal
hunner dienstjaren in aanmorking komen, is het noodig dit onderdeel te

vermeerderen.

h. jaarwedden der beambten:

2 prosectoren..........f 4000.—

1 hoofdopziener..........» 1400.—

1 smid.............» 1400.—

5 assistenten...........» 6000.—

1 laborant in de apotheek......» 1400.—

1 opziener...........» 1400.—

7 amanuenses..........» 6100.—

1 schrijver...........» 600.—

» 22300.—

-ocr page 127-

c. loon der bedienden en arbeiders, mitgaders

schrijfloonen...........f 16800.—

f 79350.—

Op dit onderdeel (b) is meer noodig :

a. voor weddeverhoogingen in 1908 toegekend over een gedeelte van het
jaar f750;

b. voor weddeverhooging van enkele beambten, dio reeds vele jaren aan
de school verbonden zjjn en die sedert geruimen tijd geen vermeerdering
van traktement hebben genoten f1350.

Art. 31. Gebouwen, meubelen, hulpmiddelen voor het onder-
wijs, lokaal behoeften, reiskosten, kosten wegens het uitoefenen
van de buitencliniek, aankoop en onderhoud van dieren en verdere
uitgaven ten behoeve van de rijks veeartsenijschool :

a. aanbouw, onderhoud en lasten der gebouwen, onderhoud
en aankoop van meubelen en gereedschappen, mitsgaders
vuur, water en licht........f 43449.—

b. hulpmiddelen voor het onderwijs en kosten

wegens het uitoefenen van de buiten-cliniek. » 12000.—

Van het voor dit onderdeel (a) geraamde bedrag van f 43 449 is bestemd :

1°. f 17 989 voor onderhoud en lasten der gebouwen, daaronder begrepen
de kosten van verbouwing van onkele leslokalen in vorband met hot toe-
nemend aantal leerlingen ;

2Ü. f 25 460 voor ondorhoud en aankoop van meubelen en gereodschappen,
mitsgaders vuur, wator en licht. Uit dezen post zullen mede moeten worden
gekweten de koston van de voltooiing van de inwendige inrichting van het
pathologisch instituut c. a.

Het tot dusverro gebruikelijke bedrag van f 11 000 (i) is niet meer toerei-
kend voor de zich steeds uitbroidonde behoeften ; verhooging tot f12 000 is
daarom wenscheljjk.

c. voeding en verpleging van dieren .... f 19000.—

Een verhooging van f18 000 tot f19 000 wordt, op grond van de opge-
dane ondorvinding, noodzakelijk geacht.

d. aankoop van dieren.........» 5000.—

e. schrijfbehoeften, drukkosten, reiskosten en

verdere uitgaven..........» 1000.—

f 80449.—

De som van f700, sedert vele jaren hiervoor beschikbaar, is niet meer
toereikend voor de zeer toegenomen behoeften; verhooging tot f 1000 is noodig.

Art. 32. Kosten van de examens ter verkrijging van het
diploma van veearts...........f 3000.—

-ocr page 128-

Art. 33. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het per-
soneel van de rijks seruminrichting, mitsgaders schrijfloonen :

a. jaarwedden van den directeur en den onderdirecteur:

1 directeur . ..........f 3500.—

1 onderdirecteur..........» 3000.—

f 6500.—

b. jaarwedden der beambten:

1 bacterioloog-scheikundige......f\' 2600.—

1 bacterioloog..........» 2600.—

2 bacteriologen a f 1600 ......» 3200.—

3 assistenten...........» 3400.—

1 landbouwkundige-bibliothecaris ....■» 1400.—

1 boekhouder..........» 1600.—

1 conservator..........» 1000.—

1 lithograaf-teekenaar . ...,..,» 1000.—

f 16800.—

c. loon der bedienden, mitsgaders schrijfloonen > 6181.—

d. tijdelijk hulppersoneel........» 1779.—

Vormeerdoring van dit artikel mot f 1000 is noodig voor weddonvor-
boogingen in 1908 toegekend ovér een gedeelte van liet jaar.

Art. 34. Gebouwen, meubelen, benoodigdheden voor de te ver-
richten werkzaamheden, lokaalbehoeften, reiskosten, aankoop en
onderhoud van dieren en verdere uitgaven ten behoeve van de
rijks seruminrichting:

a. huur en onderhoud der gebouwen, onderhoud en aankoop
van meubelen, instrumenten, chemicaliën eu materialen,
mitsgaders vuur, water eu licht f 14500.—

b. aankoop en onderhoud van diereu » 45350.—

c. schrijfbehoeften, drukkosten, reiskosten, vrach-
ten en verdere uitgaven.......» 6300.—

f 66150.—

Zoowel in verband met de hierboven besproken toeneming der werkzaam-
heden, als op grond van de ondervinding, dat de ramingen tot dusverre te
laag zijn geweest, is dit artikel met f 10000 verhoogd.

Art. 35. Jaarwedden, toelagen en belooning van het personeel,
belast met de keuring vau voor uitvoer bestemd vleesch, mits-
gaders schrijfloonen:

-ocr page 129-

a. jaarwedden van het reeds in dienst, zijnde personeel

f 33360.—

b. uitbreiding van personeel......» 89800.—

f 123160.-

De verhooging van dit artikol houdt verband mot de kosten, verbondon
aan de uitvoering van de wet op de vleeschkeuring. In de memorie van
toelichting tot het in verband met deze aangelegenheid weldra in te dienen
ontwerp van wet, tot vorhooging van het Xde hoofdstuk der staatsbegrooting,
dienst 1908, wordt ton aanzien van deze verhooging de noodige toelichting
gegeven.

Art. 36. Benoodigdheden voor de te verrichten werkzaam-
heden, reiskosten en verdere uitgaven ten behoeve van de keuring
van voor uitvoer bestemd vleesch; subsidiën en verdere uitgaven
ten behoeve van cursussen in vee- en vleeschkeuring:

a. materialen, drukkosten, reiskosten en verdere uitgaven

f 35500.—

b. cursussen in vee- en vleeschkeuring ...» 6000. —

f 41500.—

Art. 37. Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot af-
wending van het gevaar, waarmede ziekten den veestapel be-
dreigen...............f 550000.—

Art. 38. Kosten, voortvloeiende uit de wet van 5 Juni 1875
(Staatsblad n°. 110)............f 250.—

Ingediend is een wetsontwerp tot verhooging en wijziging van
het Xdo hoofdstuk der staatsbegrooting voor het dienstjaar 1908,
In verband met de inwerkingtreding van de wet op de uit.
voerkeuring van vleesch, bepaald op l Januari 1909, zullen de
betrekkelijke posten der begrooting niet alleen voor het volgend
dienstjaar, doch ook reeds voor 1908, een verhoogiug dienen te
ondergaan, zoowel ten behoeve van de aanstelling van meer
keuringspersoneel, als ter voorziening in de grootere materieele
behoeften.

Vermits het aantal t,e keuren dieren per jaar vermoedelijk zal
bedragen ten minste 600000 varkens, 250000 schapen, 100000
nuchtere kalveren, 50000 vette en graskalveren, 300 runderen,
kunnen de ontvangsten geraamd worden op ruim f 155000.—,
een som, welke tegen de gezamenlijke keuringskosten zal opwegen.

-

-ocr page 130-

Wat het personeel aangaat, wordt voor 1909 een bedrag van
f 123160.— noodig geoordeeld. Hiervan is bestemd :

a. f 28220 voor de bezoldigingen op den tegenwoordigen voet
van de ambtenaren, die bij de bestaande keuringsposten te Assen,
Eindhoven, Harlingen, Hoek van Holland, Nieuwerkerk a/d.
IJsel, Os, Rotterdam en Vlissingen in functie zijn ;

b. f 29800 voor uitbreiding van het personeel bij de 8 sub a
genoemde posten met 7 rijkskeurmeesters, 22 hulpkeurmeesters
en 10 arbeiders ;

c. f 60000 ter bezetting van vermoedelijk ongeveer 30 nieuwe
keuringsposten;

d. f5140 voor weddeverhooging van het sub a bedoelde per-
soneel.

Ten einde bij de inwerkingtreding der nieuwe voorschriften
goed geschoold personeel in voldoende mate ter beschikking te
hebben, is het vereischt — aldus de memorie van toelichting —
het meerenjdeel der nieuwe beambten reeds in den loop der
maand December van dit jaar aan te stellen en de noodige
voorbereiding te doen genieten. In verband daarmede wordt voor
het loopende jaar f 5800 meer aangevraagd.

Wat het materieel betreft, wordt voor 1909, nevens den laat-
stelijk tot een bedrag van f 6000 toegestanen post ten behoeve
van cursussen in vee- en vleeschkeuring, een som van f35500
noodig geoordeeld.

Ten laste van het loopende dienstjaar wordt voor het materieel
gebracht een som van f 10000. (
Nieuwe Rotterdamsche Courant,
20 Üctober 1908.)

IXde Internationaal veeartsenij kundig congres in
den Haag 1909.

Als een vervolg op mijn bericht, voorkomende op blz. 54 van
dit deel, kan ik tot mijn genoegen melden, dat zich als secre-
taris bij de algemeene zittingen en de sectievergaderingen van
het aanstaand veeartsenijkundig congres verder beschikbaar hebben
gesteld de heeren:
H. J. C. van Lent, directeur van de hoef-
smidschool te Tiel, voor de Fransche en de Duitsche taal, W.
F.
Hilwig, plaatsvervangend districtsveearts te Heusden, voor
de Duitsche taal, desnoods ook voor het Fransch en Engelsch,

-ocr page 131-

Th. J. van Capelle, H. H. Nijssen en M. J. Veenstra, allen
candidaat-veearts, de eerste en de laatste voor de Engelsehe taal,
de tweede voor de Fransche en Duitsche taal.

«Dankbaar, maar niet voldaan», moet ik laten volgen; het
getal van 30 a 40 veeartsen-secretarissen, dat, zooals ik in mijn
vorig bericht meldde, gewenscht is, is op lange na nog niet
bereikt. Ik moet de collega\'s dus
blijven uitnoodigen zich in
grooter getale beschikbaar te stellen.

Overigens vorderen de voorbereidende werkzaamheden naar
wensch. Het dagelijksch bestuur is druk bezig met het uit-
noodigen der rapporteurs; een groot aantal toestemmende ant-
woorden, ook uit Amerika en Zuid-Afrika, is reeds ingekomen.

Uit laatstgenoemd werelddeel, namelijk uit Pretoria, gewerd
ons een schrijven van dr. A.
Theiler, waarbij hij mededeelde dat
de «Transvaal Veterinary Association» besloten had £ 10 be-
schikbaar te stellen voor het congres, en vraagde of deze bijdrage
zou worden aangenomen en, zoo ja, in welken vorm ? Hem is
geantwoord dat het besluit der Transvaalsche collega\'s door het
dagelijksch bestuur zeer op prijs wordt gesteld en dat het de som
gaarne zal aanvaarden «als een bijdrage voor de ontvangst dei-
vreemdelingen.»
Dr. Theiler berichtte voorts, dat hij in Zuid-
Afrika reeds 30 a 40 leden voor het congres had geworven.

Naar het zich laat aanzien, zal dit inderdaad internationaal
worden; vele Amerikanen hebben ook reeds hun voornemen te
kennen gegeven, om het volgend jaar naar Nederland te komen.

Intusschen — geen rozen zonder doornen. Hadden wij reeds
het ongeluk onze ondervoorzitters, de heeren
Thomassen en de
Bruin, door den dood te verliezen, nu heeft ook de heer M. J.
H
engeveld G.Jzn. zich genoopt gezien voor het ondervoorzitter-
schap te bedanken. Dit is te betreuren; ons kleine land dient
al zijn krachten in het vuur te brengen, wil de zaak naar be-
hooren slagen.
 W. C. Schimmel.

Het aantal Nederlandscbe veeartsen die lid zijn van het congres
bedraagt heden (1 November) 93. De penningmeester
(D. F.
van Esveld) verzoekt ook de overigen hem f 10 toe te zenden,
waarop de officiëele congreskaart spoedig volgt.

-ocr page 132-

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 16 October 1908, n°. 28, zijn, met
ingang van dien datum, tot wederopzegging benoemd tot plaatsver-
vangers van den districtsveearts, wien Roermond als standplaats is
aangewezen,
P. H. van Kempen te Echt en H. Pinchers te Gulpen.

Bij koninklijk besluit van 22 October -1903, n°. 39, is, met
ingang van 1 November tot wederopzeggens benoemd tot plaats-
vervanger van den districtsveearts, wien Haarlem als standplaats
is aangewezen, G.
Hannema te Zaandam.

Gedeiikteekeii M, G. df. Bruin. — In afwachting eener meer
uitvoerige mededeeling door de commissie voor het inzamelen van
gelden ten behoeve van het
de BituiN-fonds kan ik den oud-
leerlingen en vrienden van den afgestorvene, wiens naam hier-
boven is vermeld, berichten, dat zijn graf op de nieuwe algemeene
begraafplaats te Utrecht versierd is met een fraaien hardsteen,
voorzien van het opschrift:
Marinus Gerardus de Bruin, geboren
23 December 1858, overleden 7 Maart 1908.

Aan het hoofdeinde van dezen steen is een hardsteenen pyramide
opgericht, waarin gebijteld: Gewijd aan M. G.
de Bruin, in leven
leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool, door collega\'s, leerlingen
en vrienden.

Het geheel is door een fraai ijzeren hek omgeven.

Dit grafmonument vormt een waardige hulde der Nederlandsche
veeartsen aan den ons zoo vroeg ontvallen verdienstelijken collega.

W. C. Schimm ki«.

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
„De bruin"-fonds. (5d0 lijst.)

J. Beckers, Utrecht...........ƒ 5.—

VV. van der Burg, \'s-Gravenhage . . . . p. o. » 10.—

Dr. H. C. \'x Hoen, Magelang........» 15.—

J. Hellemans, Soerakarta.......p. o. » 10.—

Prof. Dr. Ostertag, Geheimer Regierungrat, Berlin. bet. » 20.—

7 ëïï^:

Bedrag der voorgaande lijsten. . . » 1440.50

Totaal. . . ƒ 1500.50
De penningmeester,

Amersfoort, 26 October 1908. A. Fredkrikse.

-ocr page 133-

MEDEDEELINGEN BETREFFENDE HYGIËNE EN
CONTROLE IN WORST- EN VLEESCH-
CON SERVENFABRIEKEN,

DOOK

Dr. H. C. L. E. BERGER.

(Voordracht, gehoudon to Haarlem in do algomeone vergadering der
Veoartsengkundigo Hygiënische Vereeniging.
op Zaterdag 11 Juli 1908.)

Menig veearts, belast met de plaatselijke vleeschkeuring,
zal, aan de band eener gemeentelijke verordening op de
keuring van vee en vleesch, dikwijls worden opgeroepen tot
liet keuren van, hetgeen men noemt, toebereide vleeschwaren.

Nu weten wij, dat de practicus het best beslagen is in
onderzoek en beoordeeling van versch vleesch; deze vleesch-
keuring heeft in den loop der jaren een groote beteekenis
gekregen, wat wij in niet geringe mate danken aan de
snelle ontwikkeling der
veeartsenijkunde, den vooruitgang
in microscopie en bacteriologie, vooral ook aan de vorderingen
der kennis van do pathologie onzer huisdieren, en last not
least aan do oprichting van openbare slachthuizen, de meest
geschikte gelegenheid voor onderzoek van vleesch.

De sanitaire keuring van toebereid vleesch is voor ons
in den regel een lastige zaak; men weet niet, zoolang er
geen algemeene vleeschkeuring in den lande is, of dat vleesch
afkomstig is geweest van gezonde of zieke dieren. Wellicht
van dieren welke, lijdende waren en gestorven zijn aan een
septische of pyaemische ziekte. Eerst in de laatste jaren is
de keuring van toebereide vleeschwaren meer ter sprake
gekomen; zij maakt in den tegenwoordigen tijd meermalen
een onderwerp van bespreking uit op wetenschappelijke

9

-ocr page 134-

vergaderingen; in de literatuur vindt men er meer en meer
over, terwijl nieuwsbladen min of meer opzienbarende ont-
hullingen maakten over de vleeschconserven-industrie.

Zooals de toestand tegenwoordig is, kan men worsten e. d.,
afgaande op bepaalde veranderingen en kenteekenen, met
meer overtuiging afkeuren dan goedkeuren. Velen zullen ook
niet op de hoogte zijn van de samenstelling van het te
onderzoeken materiaal; zij zullen waarschijnlijk niet weten
hoe dat te beoordeelen toebereid vleesch, van versch vleesch
is geworden tot wat het is, zooals het nu voor hen ligt.

De bekende Schmidt te Müllheim heeft eens gezegd — en
de slagers in Duitschland schijnen er zich meermalen op te
beroepen — „der Tierarzt soll ein Freund des Fleischers
sein". Deze uitspraak, meent
Lohoff, is, woordelijk opgevat,
minder gelukkig gekozen; hij wil ze veranderen en zeggen:
„der Tierarzt soll sich mit dem Gewerbe des
Fleischers befreunden." Dat zal in het voordeel zijn,
zoowel van den veearts als van den slager. Wil men gaan
controleeren en adviseeren, dan dient men met de techniek
op de hoogte te zijn; men verkrijgt daardoor ook meer de
waardeering van slagers en fabrikanten, waardoor onze taak
zeker veraangenaamd wordt. Ik zou het kunnen vergelijken
inet hetgeen wijlen onze groote
de Buuin ons steeds voorhield :
„de jonge veeartsen moeten ook bekend zijn met de eenvou-
digste zakeu betreffende landbouw, het boerenbedrijf, de
zuivelbereiding." De boer veronderstelt deze kennis bij den
veearts; en het groote publiek eischt de kennis van vleesch-
waren in de eerste plaats ook bij den veearts.

Het verlangen om meer te willen weten omtrent het vleesch-
warenbedrijf, in verband met overwegingen u zooeven genoemd,
hebben mij er toe aangespoord te trachten met dezen tak
van industrie nader bekend te geraken. Ik ging daar te

O OD

eerder toe over, doordat ik in de gelegenheid was het worst-
bereidings- en vleeschconservenbedrijf in de nabijheid van de

-ocr page 135-

omgeving mijner werkzaamheden te volgen. Hierna vond
ik het wenschelijk meer dergelijke inrichtingen te bezichtigen,
en zoodoende heb ik in verschillende deelen van ons land
worst- en vleeschconservenfabrieken bezocht zonder vooraf-
gaand overleg of bericht, dus geheel onverwacht, waardoor
ik de toestanden in hun werkelijk karakter kon waarnemen.
Vooraf had ik mij zooveel mogelijk met, de literatuur over het
onderwerp vertrouwd gemaakt, en zoodoende ben ik tot conclu-
sies gekomen, welke straks zullen volgen. En ik hoop door deze
voordracht het mijne er toe bij t,e dragen om de aandacht, en be-
langstelling der collega\'s, voor zooverre deze thans in geringere
mate aanwezig mocht, zijn, op te wekken voor dezen tak van
openbare hygiëne, welker beoefening, als behoorende bij de
vleeschkeuring, een veeartsen ij kundige wetenschap is.

Vooraf echter zal ik een en ander mlededeelen over de
het meest in gebruik zijnde methoden van conserveeren:
het ligt voor de hand dat ik, met het oog op het eigenlijk
onderwerp en in verband \'met den beschikbaren tijd, beknopt,
zal wezen ; ja, in aanmerking genomen de uitgebreidheid,
zelfs onvolledig zal moeten zijn. Dat neemt echter niet weg
dat liet noodzakelijk is een en ander over de verschillende
methoden, ook al zooals ik ze toegepast zag, mede te deelen,
omdat de toepassing zulk een innig verband houdt met het
essentiëele gedeelte mijner voordracht.

De houdbaarheid van versch vleesch is afhankelijk van
inwendige factoren en van uitwendige. Tot de inwendige
rekent men het bloed- en vochtgehalte, het afkomstig zijn
van zieke of gezonde dieren, of deze voor .het. slachten rust
hebben gehad of wel dat zij in vermoeiden toestand geslacht
zijn. Tot de uitwendige factoren wordt gerekend de werk-
zaamheid der rottingskiemen; deze komen uit, de lucht op
het vleesch of wel door verontreiniging, dat is door aanraking
met andere, onreine voorwerpen. De lagere organismen dringen
door verschillende openingen, als bloedvaten, lymph- en

-ocr page 136-

bindweefselspleten, uitgangen van klieren, in het inwendige
van het vleesch. Omstandigheden die de instandhouding en
de ontwikkeling dezer kiemen begunstigen, zooals daar zijn
vocht en warmte, gebrek aan zuurstof, zullen dan de houd-
baarheid van vleesch verminderen; omgekeerd wordt deze
verhoogd als die omstandigheden niet aanwezig zijn. Vandaar
dat verreweg de meeste methoden van conserveering berusten
op een op afstand houden van lagere organismen en het ver-
minderen der voorwaarden noodig voor hun ontwikkeling.

Van oudsher heeft men getracht de normale houdbaar-
heid van het vleesch te verlengen, waartoe men kunst-
middelen, de zoogenaamde conserveeringsmiddelen aanwendde.
Zij zijn van zeer uiteenloopenden aard. Behalve physische
en chemische, komen deze ook gecombineerd voor. liet
zouten, pekelen, rooken en drogen bestaan reeds
eeuwen. Wendt men chloornatrium in substantie aan, dan
spreekt men zouten; gebruikt men het in oplossing, dan
wordt deze behandeling pekelen genoemd. Een wijziging
hiervan is het inspuiten eener zoutoplossing in het bind-
weefsel tusschen been en spieren; hetzelfde geldt voor de
methode
Tjelstrup, het inspuiten van een zoutoplossing in
het lecggeloopen bloedvatenstelsel der geslachte dieren. Men
heeft nog getracht langs electrischen weg pekel in het vleesch
te doen dringen, om het pekelen sneller te doen plaats hebben.
De conserveerende werking van zouten en pekelen berust op
het indrogen door wateronttrekking, terwijl aan het chloor-
natrium noggeringe desinfecteerende eigenschappen toekomen.

Bacteriën worden in den regel niet gedood,
wel vermindert men de gelegenheid tot vermeerderen. Vol-
gens
Förster behielden tuberkelbacillen in gepekelde organen
18 dagen lang hun virulentie, en culturen van dezen
bacillus, bestrooid met keukenzout, bleven maanden lang
virulent.
Stadeer deelt mede dat de bacillus enteri-
tidis in een geconcentreerde keukenzoutoplossing eerst na

-ocr page 137-

3 a 4Va wuck wordt gedood; de vlekziektebacil blijft eenige
maanden virulent. Dierlijke parasieten, zooals finnen en
trichinen, worden bij doorpekelen zeker gedood.

liet criterium voor een gewenschtc verhouding tusschen
zout en water is, bij de meeste slagers, het drijven van een
aardappel in den pekel. Tegenwoordig gebruiken velen ook
den zoogenaamden pekelweger; mij bleek dat het percentage
NaCl in den regel boven 20 en beneden 25 bedraagt. !)e
pekel wordt in houten tonnen en gecemente bakken gedaan;
natuurlijk is de laatste methode de beste. Sommigen heb-
ben afzonderlijke pekelkelders, al of niet afgekoeld door
kunstmatig verwekte koude; alzoo hier een physisch-che-
misch procédé. Ik zag heel primitieve inrichtingen, als
houten tonnen en bakken in de werkplaatsen, terwijl men
koude trachtte\' te verkrijgen door het te pekelen vleesch te
bedekken met laagjes kiezelsteen. Aan den pekel wordt
wel suiker toegevoegd, vanwege de rottingwerende eigen-
schap. De Duitsche rijkswet, „betreffend die Schlacht-
vieh- und Fleischbeschau vom 3 Juni 1900," geeft
voor den pekel een bepaalde samenstelling aan, bij de be-
handeling van „bedingt tauglichen Fleisches."

§ 39 sub 4 zegt o. a.:

Mehiifs Pökelung ist das Fleisch in Stücke von nicht über
21/2 KG. Schwere zu zerlegen. Diese Stücke sind in Koch-
salz zu verpacken oder in eine Lake von mindestens 25
Gewichtsteilen Kochsalz auf 100 Gewichtsteile Wasser zu
legen. Diese Pökelung hat mindestens 3 Wochen zu dauern.
Wenn die Pökellake mittels Lakespritzen eingespritzt wird,
genügt ein 14 tagiges aufbewahren des so behandelten
Fleisches unter polizeilicher Kontrolle.

Deze methode van conserveeren, de aanwending van pekcl-
baden, wordt toegepast als men snel wil pekelen en niet te
veel vocht aan het vleesch wil onttrekken. Door het groote
watergehalte is dit vleesch niet zoo duurzaam; het wordt

-ocr page 138-

dan ook spoedig verbruikt of wel door rooken wordt hel
nader geconserveerd.

Wil men vleesch door zouten grooter duurzaamheid geven,
dan past men de langzame pekeling toe, waarbij de opper-
vlakte van het vleesch duchtig met zout wordt ingewreven»
terwijl het op elkander wordt gestapeld met tusschenlagen
van zout. Hierbij vormt zich ook een pekellaag, waarvan het
watergehalte zijn oorsprong vindt in het vleesch, waardoor
dit belangrijk wordt ingedroogd en dientengevolge een groote
duurzaamheid bezit. Dit zouten gebeurt ook wel in bakken
of in kelders of afzonderlijke lokalen, waar de stukken op den
vloer op elkander worden gestapeld. Ik zag van deze lokalen
waar het er zeer onzindelijk uitzag; de vloer waarop dat vleesch
lag was vuil, hier en daar met gaten. In tegenstelling van deze
zag ik ergens een pekelkelder, waar het wel zeer keurig was in-
gericht. De verschillende bakken, wanden, vloeren, alles eerst
gecement en hierin witte tegels, terwijl koude lucht werd toege-
voerd en voor behoorlijke ventilatie zorg was gedragen. In som-
mige pekelkelders liet de luchtverversching alles t,e wenschen
over.

Tengevolge van het pekelen wordt de musculatuur door
omzetting van de spierkleurstof grauw; om dit te verbeteren
voegt men aan het keukenzout kalisalpeter toe. De haemo-
globine wordt, volgens
Lehmann, door het salpeterigzuur,
een rood derivaat, haemorrhodine.

In de „Anweisung für die tierärztliche Untersuchung des
in das Zollinland eingehenden Fleisches" vind ik onder § 13
onder meer het volgende:

■„Durchgepökeltes, gesalzenes Fleisch hat auch in den
,,inneren Schichten den Geruch des frischen Fleisches ver-
„loren; es ist von festem Gefüge, hat glatte Schnittflächen,
,,behält beim Kochen unter gewöhnlichen Verhältnissen die
„rote Farbe (Salzungsröte) auch nach dem Erkalten, und
„enthält erheblich mehr Kochsalz als frisches Fleisch."

-ocr page 139-

Bij pekelvleesch dieut men te letten op de consistentie
welke niet week, maar buigzaam moot zijn. Door inbren-
gen van pinnen of priemen kan men het inwendige eenigs-
zins beoordeelen, speciaal met liet oog op bederf. Bij
hammen dient men vooral langs liet been te onderzoeken
Ik heb waargenomen dat sommigen bij zouten en pekelen
hun bijzondere opmerkzaamheid schonken aan het bind-
weefsel, gelegen tusschen been en spieren; zij spoten hierin
een sterke keukenzoutoplossing, dikwijls gecombineerd met
een ander conservezout. Anderen weer halen daarenboven nog
het merg uit het been en strooien hier genoemde zouten
in. Er bestaan chemische reacties 0111 na te gaan of het
vleesch goed door en door gepekeld is.

Men voegt wel boorzuur, sulfaten en sullieten aan het
keukenzout toe, bij het pekelen. In Duitschland is zulks
verboden en de Zwitsersche regeering heeft ook, bij ver-
ordening van 19 Maart 1897, bepaald, dat het gebruik van
boorpraeparaten, salicylzuur, formaline, verbindingen der
zwavelzure en andere chemische middelen ter couserveering
van vleesch en vleeschwaren, met uitzondering van keuken-
zout en salpeter, verboden is. De methoden, de chemische
reacties, tot opsporen van deze conserveermiddelen kan men
vinden in elk goed handboek over vleeschhygiëne. De in
genoemde landen verboden chemicaliën worden ook in ons
land veel gebruikt, en vooral die, welke in staat zijn de
spierkleurstof te doen behouden, kunnen aanleiding geven
tot het nuttigen van bedorven vleesch. I)ie middelen wor-
den veelal aangeduid met den naam van „preserve". De
werking der sulfaten op omzettingen van rottingsbacteriën
is zeer gering, zoodat niettegenstaande de aanwending dezer
chemische middelen, het vleesch toch kan omzetten. Dit
proces wordt echter verborgen door het blijvend rood der
spierkleurstof (veroorzaakt door het preserve) en zoo zou
men vleesch, vooral gehakt en worst, koopen, welke het

-ocr page 140-

aanzien van geheel frisch-zijn hebben, terwijl ze inderdaad
toch volkomen ondeugdelijk zijn. Dr. D. A.
ué jong zeide
in zijn voordracht, gehouden voor de Maatschappij ter be-
vordering der pharmacie: ,,de vleeschhygiëne is meer en meer
geneigd deze conserveeringsmiddelen als verboden waar te be-
schouwen, en het daarmee behandelde vleesch als ondeugdelijk.
Bij dezen stand van zaken zijn zij dus geen conserveermidde-
len meer, maar knoeierijen, welke met het oog op het consta-
teeren er van een nauwkeurige studie waard zijn, als deugdelijke
conserveeringsmethoden echter geen bespreking verdienen."\'

Conserveering door rooken.

Slechts vleesch met gering watergehalte is geschikt om
door rooken een langere houdbaarheid te verwerven; ook
vleesch waarbij het watergehalte spoedig verdwijnt "en een
gering indringen van rook mogelijk wordt. Hoofdzakelijk
berust de conserveerende werking op wateronttrekking,
terwijl men bovendien aanneemt dat sommige gas- en damp-
vormige stoffen, in den rook aanwezig, zooals de koolwater-
stoften, azijnzuren, phenol, kresol, met den rook bet vleesch
binnendringen en zoo de conserveerende werking helpen
bevorderen.

liet rooken geschiedt in zoogenaamde rookkasten, ook
wel in schoorsteenen; de meest primitieve inrichting was
wel die, waar in de huiskamer, tevens werkkamer, voor den
schoorsteen een houten schutje was geplaatst, waarachter de
worstjes te drogen hingen. Goed ingerichte rookkasten
bestaan uit steen en ijzer; ijzeren deuren, welke\'goed sluiten.
Sommigen hebben op den vloer een rooster, waaronder en
waaronder-voor wordt gebrand; anderen hebben het vuur
op den vloer. De bedoeling hierbij is rook te ontwikkelen,
welke zich vormt bij langzame verbranding. Veel worden
eikenspanen gebruikt; meer nog zaagsel, vooral van beuken-
hout. Zij die snel willen rooken, dragen zorg dat de rook
lang blijft hangen; dit is echter minder goed dan de lang-

-ocr page 141-

zame rooking; hierbij heeft het drogen beter plaats, waardoor
het vleesch zich langer goed houdt. Bij heet rooken is de
temperatuur in de rookkast hoog, dan wordt maar korten
tijd gerookt, wat het geval is bij sommige worstsoorten.
Over het algemeen moet de temperatuur bij rooken van
vleesch niet te hoog zijn, omdat zich hierdoor een korst
kan vormen, welke verder indringen belet. Een mogelijk
bedorven zijn wordt ook hier weer onderzocht door het
brengen van pinnen in het inwendige, vooral langs het
been. Bij rookvleesch nemen we, in het bijzonder bij het
doorsnijden, menigmaal waar het iriseeren, het vertoonen van
de kleuren van den regenboog. Volgens
Legge is dit een
gevolg van gemis aan spierkleurstof, een gebrek dat uit
een oogpunt van schadelijkheid niets te beteekenen heeft.

Ik wil nog enkele methoden van conserveeren noemen,
onder anderen het droge n, waarbij gewoonlijk het vleesch
in reepen wordt gesneden en in snel bewogen lucht wordt
gedroogd. Het vleesch wordt en blijft zeer taai. In sommige
streken van Amerika en Australië wordt deze methode nog
toegepast. Ook stokvisch wordt aldus behandeld.

De conserveering door koude vindt in het dagelijksch
leven al zeer vee! toepassing. Men bereikt ook hiermede
weer het langer goed houden van gezond vleesch; dc
eonserveerende werking berust op de belemmering in ont-
wikkeling van rottingsbacteriën. Vele lagere organismen,
vooral pathogene, worden niet door lage temperatuur gedood.
Er zijn zelfs bacteriën, welke bij lage temperatuur snel groeien.

Door het liggen op ijs kan vleesch direct worden
besmet, immers we weten dat vooral natuur-ijs dikwijls kiem-
houdend is; daarenboven wordt bij het smelten onnoodig
vocht aan het vleesch toegevoegd, hetgeen later een nadeelige
werking kan hebben. De eonserveerende werking van ij s-
kasten, ij s h u i z e n en ij s k e 1 d e r s berust op de
afkoeling der atmosfeer door smelting van ijs. Omdat we

-ocr page 142-

hier te doen hebben met vochtige koude, is deze methode
minder te verkiezen dan het bewaren van vleesch in droge
koude, kunstmatig verwekt door koelmachines, zooals wc
die hebben in moderne abattoirs. Hierbij bestaat het grootc
voordeel dat de vleeschoppervlakte niet vochtig is, maar een
weinigje uitdroogt, waardoor indringen van bacteriën wordt
belet, terwijl de verkregen koude gezuiverd, gedroogd en in
beweging is.

Met bevriezen van vleesch geschiedt bijna uitsluitend
voor overzeesche transporten uit Amerika en Australië
naar Engeland, speciaal naar Londen. Ik kan hier nog
noemen het conserveeren van vleesch door afsluiting van
lucht, zonder meer, waarbij men weer uitgaat van het
denkbeeld om lagere organismen op een afstand te houden
van het vleesch.

Steriel vleesch, aldus steriel behandeld, zou op deze ma-
nier eenigen tijd goed zijn te houden, maar ieder zal bij
zich zelf wel de opmerking tuaken dat het in de praktijk
vrij wel onuitvoerbaar is aldus een steriel praeparaat te
leveren. Ik zal op deze methode en een andere, namelijk
het conserveeren door indampen, niet nader ingaan, omdat
zc in het dagelijksch leven slechts zeer weinig aanwending
vinden, vooral in ons land, om ten slotte eenigszins uit-
voeriger stil te staan bij het conserveeren van vleesch
dooi warmte, en wel speciaal het steriliseeren.

Maar vooraf wil ik nog een methode van conserveeren
noemen, welke beoogt versch vleesch als-zoodanig ge-
ruimen tijd te bewaren. Ik bedoel bet zoogenaamd „
Em-
merich\'s Schlachtverfahren." In het kort komt het hierop
neer, dat
Deichstetter en Emmkkicu een methode aangeven,
welke zij later hebben verbeterd. Er moet geslacht worden
met gesteriliseerde werktuigen; de oppervlakte van liet
vleesch wordt met een spray van ijsazijn bedekt en daarna
verpakt in zaagsel, doortrokken met keukenzout, of het

-ocr page 143-

vleesch ■ wordt gehuld in doeken, doordrenkt met glycerine-
azijnzuur. Bij de tweede, verbeterde methode wordt boven-
dien nog in de grootere bloedvaten een waterige azijnzuur-
oplossing gespoten. In de gewone praktijk heeft de methode
niet voldaan en is zij slecht door te voeren, omdat personen
niet de uiterste nauwgezetheid in acht nemen welke beslist
noodig is; zulks heeft de uitkomst bewezen. .Bij zeer zorg-
vuldige uitvoering zijn de resultaten zeer goed geweest.
Het vleesch bleef weken lang frisch.

Er is maar één methode om het vleesch onbeperkt
houdbaar te maken: het moet gesteriliseerd worden en
zoodanig bewaard dat het niet geïnfecteerd wordt. De ver-
vaardiger van vleeschconserven stelt zich deze taak ten doel,
terwijl die tak van industrie\' groote beteekenis heeft ge-
kregen voor liet, voorzien van troepen te velde, in oorlogstijd,
bij het uitrusten van expeditiën en zeetransporten. Geschiedt
de methode goed, dan levert zij vleesch, dat volstrekt vrij
van bacteriën is.

Appert heeft in 1809 de methode het eerst aangegeven;
de toepassing is verbeterd en levert ons tegenwoordig het
zoogenaamd bussenvleesch, dat eerst dan aan het doel vol-
doet, als het na een reeks van jaren nog goed is en na
het gebruik geen vergiftigingen of ziekten veroorzaakt. Voor
bussenvleesch wordt versch, ook wel pekelvleesch gebruikt.
Stukken worden uitgebeend, pezen, aderen, zenuwen, klieren
verwijderd; het wordt fijn gemaakt, met kruiden gemengd
en wat dies meer zij. liet wordt of rauw in bussen ge-
stopt of vooraf gekookt. Dit laatste geschiedt bij 100° in
open ketels tot de bloedige kleur is verdwenen. Na de
bussen te hebben gevuld, worden deze dichtgemaakt;
vroeger gesoldeerd, tegenwoordig machinaal dichtgeperst (de
zoogenaamde vouwsluiting), luchtdicht. Men heeft daarvoor
siuitniachines, welke door stoom worden gedreven; of voor
zeer kleine inrichtingen bestaan er ook die met de hand in

-ocr page 144-

beweging worden gebracht. Na aldus luchtdicht gesloten
te zijn, worden de bussen-in kookkorven geplaatst: ijzeren
cylinders met overal ronde gaten, en deze cylinders zet
men in ketels, waarvan de deksels dichtgeschroefd en be-
zwaard worden, de autoclaven. Deze ketels hebben directen
damptoevoer, welke langzaam geschiedt om de aanwezige
lucht uit den ketel te verwijderen. Door instellen van het
inlaatventiel wordt de damp, welke eenige atmosferen span-
ning heeft, op de gewenschte drukking gebracht. l)e in
den ketel aanwezige temperatuur wordt aangegeven door
een zelfregistreerenden thermometer. Men verkrijgt aldus
bussenvleesch, worst in bus, enz. Is dit nu altijd goed ?
Geenszins! Vergiftigingen op groote schaal in Frankrijk en
elders hebben het tegendeel bewezen.

Verschillende oorzaken kunnen hieraan ten grondslag
liggen. Wil het bussenvleesch voldoen aan het doel waar-
voor het wordt gemaakt, voor den verkoop dus, dan moet
het er ook smakelijk uitzien en smakelijk zijn, dus moet
het geen pap worden. Fabrikanten leveren gaarne con-
serven welke er frisch uitzien, waarvan veel van het oor-
spronkelijke bewaard is gebleven ; hierdoor wordt vaak bij
te lage temperatuur gedurende te korten tijd gesteriliseerd.
Dit kan een der oorzaken zijn. Hierop nader ingaande,
wil ik gewag maken van de onderzoekingen van
Pfihl, die
tot de conclusie kwam dat men met volle zekerheid steriele
conserven verkrijgt, wanneer bussen van bijv. 600 gram
gedurende 70 minuten, en bussen van 200 gram.gedurende
50 minuten bij 120,5° C. worden gekookt. Het vleesch
is dan echter week; het gebeurt niet zelden dat het bij
aansnijden vezelig blijkt, een gevolg van de gedeeltelijke
omzetting van bindweefsel in lijm. Men kan ook wel bij
lagere temperaturen steriel vleesch krijgen; men heelt hierbij
rekening te houden met de hoedanigheid van het vleesch
en heeft dan een langeren kooktijd noodig.

-ocr page 145-

In de praktijk worden de bussen in den regel 2, ook
wel 3, tot hoogstens 4 uur, bij 110 a 112° C. verhit.

Bischoff en Wïntgkx kwamen na een uitvoerig onder-
zoek over het binnendringen van warmte in vleesch tot het
besluit, dat dit ongelijkmatig geschiedt. Van invloed hierop
zijn : de consistentie der stukken, of deze meer of minder
met vet zijn doortrokken, of de massa compact is of dat
deze openingen heeft; ook de hoeveelheid bouillon, welken
men wel in de bussen doet, heeft invloed.

Hoe komt het dat bussenvleesch bederft?

De bussen zullen niet goed gesteriliseerd zijn, of zij zijn
niet dicht. I)it laatste konden zij reeds zijn vóór de steri-
lisatie, zij kunnen het ook geworden zijn tijdens of na de
sterilisatie; in alle gevallen zal de inhoud bederven.

Fouten in het blik, vooral in de naden, zullen door de
verhoogde inwendige drukking spoedig tot kleine scheuren
aanleiding geven. Het niet volkomen dicht zijn der bussen
verraadt zich in den regel daardoor, dat bouillon naar
buiten treedt, zoodra de drukking buiten geringer is dan
in de bus.

In de Italiaansche fabriek voor legerconserven te Casaralta
zijn bepaalde werklieden aangewezen, om de bussen, na
gesteriliseerd te zijn, op dichtheid te onderzoeken; ze letten
hierbij vooral op de aanwezigheid van zwarte plekken op
het blik, welke in den regel openingen verraden. Het
aanwezig zijn van openingen in gesteriliseerde bussen is op
de volgende wijze het best aan te toonen: de bussen,
waaraan met het bloote oog geen laesies zijn te onderkennen,
worden, na afkoeling, in een kuip met kokend water ge-
plaatst. Daar bussen, welke een gedeelte van haar inhoud
hebben verloren, bij afkoeling lucht opnemen, wordt deze
na verwarming en uitzetting van den inhoud weder uitge-
dreven, en luchtbellen stijgen op. Deze methode zag ik
ook toepassen in een kleine worstzaak; ik meende echter

-ocr page 146-

uit de woorden van den fabrikant te moeten opmaken, dat
bij hem de meening voorzat dat hij op deze manier de
deugdelijkheid per se kon constateeren; ik vond zulks wel
bedenkelijk, omdat de gevulde bussen door den blikslager
dicht werden gesoldeerd, om daarna te worden gesterili-
seerd in zoogenaamde vetsmeltketels, gestookt met een ge-
woon vuur.

Een andere methode oni openingen in bussen te con-
troleeren, is het plaatsen der bussen in een glazen lucht-
verdunningsapparaat.

Onderkent men na de sterilisatie openingen in bussen,
dan ligt het voor de hand deze te ledigen, andere bussen
er mede te vullen en opnieuw te steriliseeren ; voor andere
doeleinden wendt men het echter ook wel aan in de worst-
fabricage. Ik merkte reeds op dat gesteriliseerde, volkomen
van de lucht afgesloten bussen, toch kunnen bederven, cn
wel voor het geval dat zij niet voldoende zijn gesteriliseerd.
In heel veel gevallen zal dan de bus bombeeren, ofschoon
dit niet altijd noodig is, omdat er zich lagere organismen
in kunnen bevinden, welke geen gas ontwikkelen.

De laatste onderzoekingen van meergenoemde Pfcht, cn
Wintgen hebben betrekking op bombage van één bus, zonder
dat kiemen waren aan te toonen; het was hier een zuiver
chemisch proces. De bouillon in de conserve bezit een
zwak zure reactie door zijn gehalte aan zure alcaliphosphaten
en melkzuur. Het tin, aan de binnenzijde, had losgelaten,
zoodat de zuren onmiddellijk op het ijzer konden inwerken,
waardoor waterstof ontstond, terwijl zich phosphorzure ijzer
oxydule vormde als een witte korrelige massa aan den wand
der bus. Deze gevallen zijn zeer zeldzaam. Andere kenmerken
van verdacht zijn of bederf zijn beweegbare inhoud en zijn
vervloeiing; deze kan zich bepalen tot de oppervlakte, waarbij
het inwendige er frisch uitziet. Ik heb mij hiervan ver-
schillende malen kunnen overtuigen. Verscheidene gebom-

-ocr page 147-

beerde bussen heb ik geopend; de ontsnappende gassen
werden opgevangen en geanalyseerd, waarbij bleek dat zij
in hoofdzaak bestonden uit waterstof, zwavelwaterstof en
koolzuur in geringe mate. In den regel verspreidde zich
een zeer onaangename lucht; anderen weer hadden slechts
een zwak zuren geur. Steeds konden lagere organismen
worden aangetoond.

Ik wil er nog op wijzen dat, wanneer men bussen
bacteriologisch wil onderzoeken, de steekproef alleen niet
voldoende is. Immers men kan juist op een plek komen,
waar zich geen bacteriën bevinden. Men kan evenwel be-
vorderen dat de aanwezige kiemen zich vermeerderen en
zoodoende den geheelen inhoud zullen doortrekken. Uitvoerige

O O

onderzoekingen hieromtrent zijn gedaan door den Italiaan
Sforza en de meer genoemde Duitschors. Zij raden aan
bussen, onverwijld na de sterilisatie, in een broedstoof bij
37°
C. te plaatsen en wel gedurende ongeveer 11 dagen.
Ik nam waar dat sommige fabrikanten het beginsel van
deze handeling ook wel kennen. Rij gebrek aan broedstoof
plaatsen zij de bussen op den gemetselden mantel, welke
den ketel omgeeft Wil men zeer nauwkeurig te werk gaan,
dan zou men ook bussen moeten plaatsen in een broedap-
paraat van 22°
C., omdat sommige lagere organismen bij
de broedtemperatuur niet groeien.

Wat betreft het bacteriologisch onderzoek, wil ik er op
wijzen dat men alles aanwendt om te voorkomen, dat
bacteriën van buiten het onderzoek verontreinigen; dat men,
na de bussen aangestoken te hebben, deze weer onder be-
veiliging in de broedstoof zet, om de aëroben ook gelegenheid
te geven zich te ontwikkelen.

Vaillard heeft op het ,,d i x i è m e congres inter-
national d\'hygiène et de démographie" in
1900 het eerst gewezen op deze toetreding van lucht, waarbij
hij aangaf dat de aërobe bacteriën welke tot dusver onwerk-

-ocr page 148-

zaam bleven, wegens gebrek aan vrije zuurstof, na de
toetreding van lucht weder actief worden.

Bij de sterilisatie wees ik er reeds op, dat de benoodigde
temperatuur en de duur niet steeds dezelfde zijn. Daarom
zal men voor elke fabriek, voor zoover niet bekend, hebben
na te gaan of de autoclaaf bij den aldaar aangewenden
warmtegraad en duur der sterilisatie ook zulke bussen
steriel maakt, welke opzettelijk met sporenhoudende bacillen
zijn besmet. Gebeurt dit niet, dan heeft men nog na te
gaan bij welke temperatuur en bij welken duur de bussen
wel steriel zijn. Ik wil er hier nog even op wijzen dat het
zeer noodig is, en in vele gevallen zag ik het ook gebeuren
dat de bussen uitstekend worden gereinigd voor het vullen.

Worst e n w at. er mede in verbands t, a a t.

Zooals de toestand op het oogenblik bij ons te lande is,
geeft hij aanleiding tot veel geknoei in het worstbedrijf;
immers men heeft volop gelegenheid minder deugdelijk en
ondeugdelijk vleesch te gebruiken of te mengen onder beter
vleesch en hiervan worst t,e maken, en dat zulks te veel
geschiedt, is u allen bekend. Vooral de praktizeerende
veeartsen ten plattelande, daar waar geen gemeentelijke
vleeschkenring bestaat, kennen de praktijken der krengen-
slaobters, weten dat uit nood geslachte en gestorven dieren
in den regel tot worst worden verwerkt. Vleeschvergiftigingen,
veroorzaakt door worsten, samengesteld uit organen en vleesch
van zieke en den natuurlijken dood gestorven dieren, zijn
dan ook dikwijls voorgekomen, terwijl men ziekte en oorzaak
kon vaststellen. Vooral bij zulke worsten, resten van worsten
en andere behoorende tot hetzelfde maaksel voor zoover
dit is op te sporen, welke men verdenkt van ziekteverschijn-
selen bij den mensch te hebben teweeggebracht, zal men
een bacteriologisch onderzoek instellen. Ik zal hierop niet
nader ingaan, maar voor de methode en nadere bijzonder-
heden verwijzen naar de belangrijke dissertatie : ,,B a k t e-

-ocr page 149-

riologische Wurstuntersuchung van dr. J.
C.
van der Slooten. Het is mijn bedoeling met enkele
woorden een en ander mede te deelen over samenstelling
en bereiding van worst, om hierbij te doen aansluiten de
hygiëne in het bedrijf. De eenvoudigste definitie van worst
is: een vleeschmengsel voorzien van een omhulsel. De
ingrediënten waaruit het mengsel is samengesteld, zijn in
den regel vleesch en vet; het vleesch gewoonlijk niet van
jste qUaiiteit., afkomstig van nuchtere en graskalveren, jonge
stieren en varkens. Behalve vleesch en vet wordt in be-
paalde gevallen ook nog bloed, stukken van hart, long,
lever, tong en milt gebruikt. Het geheel wordt gemengd
met keukenzout, salpeter, suiker, conservezouten, peper,
kumtnel, majoraan, koriander, kaneel en andere stoffen, al
naar de inzichten der fabrikanten, den smaak der consu-
menten en de soort der worst. Aan het worstdeeg wordt
ook wel meel toegevoegd. Wanneer dit meel van zuivere
hoedanigheid is en de hoeveelheid niet te groot, beschouwt
men deze toevoeging bij bepaalde worstsoorten niet
als vervalsching, vooral dan niet als het publiek weet, dat
in deze worsten meel voorkomt. In Duitschland gaat men
tot
2 °/o- Voornamelijk bij bereiding van kookworsten
wordt meel gebruikt. Bij verduurzaamde worsten moet
echter toevoeging van meel achterwege blijven. Het kleu-
ren van den worstinhoud is in Duitschland verboden; ook
in ons land worden meel en kleurmiddelen bij de bereiding
der worst algemeen toegevoegd.

Minderwaardig vleesch kan door kleurmiddelen een beter
aanzien krijgen, en als zoodanig verdienen zij natuurlijk te
worden verboden.

Voor worsthulsel worden in den regel darmen genomen;
de mucosa wordt naar buiten gebracht en door middel van
een soort stomp mes te gelijk met de spierlaag verwijderd,
welke bewerking „slijmen" wordt genoemd; daarna worden

10

-ocr page 150-

ze gezouten. In plaats van darmen wordt ook wel kunst-
matig perkament gebruikt. Frauduleus wordt aan worstdeeg
van vleesch van varkens en kalveren paardenvleesch toege-
voegd. De biologische methode geeft hier zekerheid, voor
zoover het betreft rauwe en gerookte worst (bij niet te
hooge temperatuur). Zij gaat niet op bij gekookte worsten,
als de temperatuur ook in het inwendige te hoog is ge-
weest. Als grens noemt men 55° C., de bestanddeelen welke
praecipiteeren, worden hierdoor vernietigd. Is het paarden-
vleesch overwegend, dan is het soms reeds macroscopisch
te bespeuren; de worsten hebben dan een donkerbruinroode
tint, de breukvlakte is veelal droog, terwijl de smaak eenigs-
zins naar den zoeten kant helt.

Men kan de worstsoorten in groepen verdeelen, al naai-
den aard van de bestanddeelen.

Zoo geeft Edelmann aan: vleesch worsten, welke in
hoofdzaak bestaan uit fijn gemaakte runder-, varkens- en
kalfsvleesch. Deze kan men weer verdeelen in soorten welke
spoedig dienen te worden geconsumeerd (braad- en kook-
worsten) en de zoogenaamde duurzame worsten. Bij som-
mige soorten is watertoevoeging noodig, vooral bij braad- en
kookworst; ditzelfde geldt in hooge mate bij knakworstjes
welke, als zij het tamelijk groote watergehalte niet krijgen,
geen typische knakworstjes meer zijn. Naast de vleesch-
worsten worden de bloedjworsten genoemd. Deze worden
gemaakt uit een brij, bestaande uit bloed, in den regel
varkensbloed, fijn gemalen long, tong, hart, enz., benevens
kruiden. De worsten worden gekookt en wil men ze voor
langeren tijd behouden, daarenboven nog gerookt.

Ingewanden worst bestaat in hoofdzaak uit lever;
daarnaast long, pensmaag, hersens, kalfsvleesch en veel
uitgesmolten vet. Zij worden gekookt. Zult worst en
bestaan uit vleeschdeelen en zijn rijk aan bindweefsel.

Uit deze indeeling kan men de gevolgtrekking maken,

-ocr page 151-

dat worsten worden gekookt en gerookt, ook zoowel het
eene als het andere, terwijl bovendien nog rauw-gerookte
worsten bestaan.

Het „stoppen", dat wil zeggen het brengen van de worst-
brij in het omhulsel, geschiedt tegenwoordig bijna zonder
uitzondering met de stopmachine; deze wordt met de hand
gedraaid of wel machinaal. Beide methoden zag ik toege-
past; ook nam ik enkele malen waar, dat men hierbij steeds
met een scherp houten pennetje in het omhulsel prikte als
dit bijna gevuld was; het doel was om het restje lucht te
verwijderen. Anderen echter vonden zulk prikken niet noodig;
men moet evenwel trachten de worstmassa zoodanig in de
darmen te stoppen, dat groote luchtblazen niet aanwezig zijn,
uit welke blazen volgens de opgedane ervaringen gemakkelijk
omzettingen kunnen ontstaan. Ook bij koken prikt men
dikwijls met een vork in de worst; terwijl men vooral groote
gaten in het omhulsel aanbrengt door het steken van een
pen met plaatje, waarop de prijs, soms de naam dei-
worstsoort vermeld staat. Het behoeft geen betoog dat het
aanbrengen dezer openingen een spoediger bederf bevordert,
terwijl nog bovendien genoemde pen met plaatje zeer zeker
het ergste is; behalve toch het veroorzaken van een min of
meer groote opening, zal men met den niet-sterielen priem
onmiddellijk het inwendige van de worst infecteeren. In
plaats van dit instrumentje zou aanbeveling verdienen een
veer, welke
om de worst sluit, indien men de geëtaleerde
waar wil prijzen en aankondigen.

Bij de bereiding van bloedworst mag slechts versch bloed
worden gebruikt, opgevangen in zuivere vaten; nooit bloed
dat langen tijd gestaan heeft. Het schijnt dat in sommige
plaatsen in Duitschland reeds bepalingen bestaan speciaal
ten opzichte der worstbereiding; zoo las ik zeer onlangs
in een der Duitsche veeartsenijkundige bladen, dat „das
Stadtpolizeiamt in Heilbronn" bekend maakt dat tot het

-ocr page 152-

maken van worsten slechts gezond vleesch mag worden
gebruikt; slechts goed gereinigde, reuklooze darmen, afkom-
stig van gezonde dieren of loodvrije perkamenten hulsels;
dat de toevoeging van aardappelmeel, meel van graan,
brood of andere zetmeelhoudende stoffen, alsmede de aan-
wending van caseïne, eiwit, gelatine, lijmhoudende of andere
bindmiddelen verboden is. Ook is het verven der worst-
massa of het toevoegen van kleurstoffen in welken vorm
ook, verboden. Evenzoo is het verven der darmen verboden
bij eenige speciaal genoemde worstsoorten en natuurlijk van
zelf voor de gezondheid schadelijke conserveeringsmiddelen.
Ten slotte komt er nog een bepaling in voor, waarbij weeke
worsten en worsten met groenachtig of geelachtig aanzien,
benevens ranzige of kwalijk riekende worsten niet in het
verkeer mogen worden gebracht.

Wat de laatste bepaling betreft, deze geldt ook in ons
land in de meeste gemeenten, waar gemeentelijke vleesch-
keuring bestaat; immers een der eerste artikels van een
dergelijke verordening geeft in den regel aan, wat men
verstaat onder vee en vleesch, terwijl bij de omschrijving
van het begrip vleesch gewoonlijk de clausule: „onver-
schillig of zij al dan niet bewerkt of vermengd zijn," wordt
toegevoegd; terwijl op grond van een der andere artikelen
dier verordening: „vleesch dat voor de consumtie niet
geschikt is, niet verkocht mag worden, niet geruild, enz.
en aan de consiuntie wordt onttrokken. En dit zijn nu de
worsten welke ik bedoelde in den aanvang mijner voor-
dracht, toen ik opmerkte dat men, afgaande op bepaalde
veranderingen en kenteekenen, worsten en dergelijke met
meer overtuiging kon afkeuren dan goedkeuren. En deze
veranderingen en kenteekenen bij worsten zijn volgens
Edelmann: een leelijk aanzien, blaasvorming onder het om-
hulsel, dat broos is en gemakkelijk van de vleesch massa
loslaat, terwijl bloedworst bij bederf op de sneevlakte helder

-ocr page 153-

rood wordt, het er in aanwezige spek geelachtig-groen.
Vleeschworsten worden al naar het gehalte aan water grijs,
grijsgroen of roodgeel. Intusschen zullen alle spoedig een
zure lucht hebben, de een minder de ander meer, terwijl
deze lucht ook stinkend kan zijn.

Het komt ook veel voor, dat worsten, hammen, spek
beschimmeld zijn, in den regel een gevolg van het bewaren
in niet goed geventileerde, vochtige ruimten. Men moet
hierbij echter wel in aanmerking nemen, dat niet overal de
lucht hetzelfde vochtgehalte heeft. Zoo ken ik een fabriek,
gelegen in een streek waar het vochtgehalte der lucht hoog
is; zij heeft veel last van schimmel, ofschoon al het moge-
lijke gedaan wordt om de ventilatie zoo goed mogelijk te
maken. Het zijn onder de schimmels vooral de penicillium-,
aspergillus- en mucorsoorten. Gewoonlijk zetelt zij slechts
aan de oppervlakte en is het daaronder gelegen vleesch niet
aangetast. Bij worsten beperkt de schimmel zich gewoonlijk
slechts tot de buitenzijde van het omhulsel. In dit geval
neemt men aan, dat ze dan niet voor de gezondheid scha-
delijk zijn; de schimmel wordt verwijderd, waarna de worsten
met heet water, dikwijls met azijn, worden afgewasschen.
Sommigen zullen daarna de oppervlakte met een beetje olie
inwrijven. Zetelt de schimmel echter dieper, waarbij nog
omzettingen kunnen plaats hebben, dan kan het vleesch een
eigenaardige (bedorven- schimmel-) lucht aannemen; voor
de consumtie is het dan ongeschikt.

Worsten dus met de zooeven genoemde verschijnselen zal
men afkeuren, maar zij, welke deze kenteekenen niet hebben,
kunnen minstens even gevaarlijk zijn, zooals ik reeds aan-
duidde. En zelfs, al is overal keuring van vee en vleesch,
dan zal bovendien nog controle noodig zijn in inrichtingen
voor toebereide vleeschwaren en overal waar worst wordt
gemaakt. Nemen wij aan, dat alle vleesch goed is bevonden,
dan kan dit vleesch nog bederven door ondoelmatige be-

-ocr page 154-

waring en onzuivere behandeling. Eer het versche vleesch
ons bereikt in den vorm van worsten, bussenvleesch en wat
dies meer zij, heeft het gelegenheid te over gehad om ge-
ïnfecteerd te worden, wanneer men het met de zindelijkheid
zoo nauw niet neemt. En de ondervinding heeft mij ge-
leerd, dat in vele gevallen de eenvoudigste toepassing van
hygiënische beginselen in dezen tak van industrie niet in
praktijk wordt gebracht: een waarneming welke teleurstelt
waar wij leven in een tijd dat veel gesproken en geschreven
wordt over hygiëne, en werkelijk op velerlei gebied ook
hygiënische vooruitgang te bespeuren valt. Gelukkig zijn er
ook uitzonderingen; inrichtingen waar men de grondbegin-
selen van zindelijkheid en frischheid toepast en waar men
tracht deze te volmaken.

Het is een algemeen bekend feit, dat vleesch van ge-
zonde dieren steriel is, maar tengevolge der vele bewerkingen,
welke het ondergaat, te beginnen reeds met het slachten, blijft
het niet vrij van bacteriën. Waar we nu weten dat vleesch,
afkomstig van gezonde dieren, toch voor de gezondheid
schadelijke eigenschappen kan verkrijgen, moet men zooveel
mogelijk trachten dit te voorkomen en in de eerste plaats
er voor zorgen, dat de onzindelijkheid bij de bereiding en
in het bedrijf worde opgeruimd en geweerd, dus, dat ver-
ontreiniging van oorspronkelijk goed vleesch zooveel mogelijk
worde voorkomen. Ieder slachtdier brengt door darminhoud,
vuil aan huid en klauwen, door stof ontelbare bacteriën
mede. Hiervan geraken vele op het vleesch van het ge-
slachte dier, zonder dat een verontreiniging van bet vleesch
zichtbaar is. Van groote beteekenis hierbij zijn de sporen-
vormende aardbacillen, welke zich zeer resistent toonen,
zelfs bij sterilisatie door koken. Verdere verontreinigingen
kunnen ontstaan en komen voor in de werkplaatsen dooi-
de volgende omstandigheden. Ik begin met het vervoer
van het geslachte, van de huid ontdane dier en van het

-ocr page 155-

vleesch. Men ziet het veelal vervoeren op open of in open
wagens, hangende of eenvoudig liggende op den bodem,
zonder behoorlijk bedekt te zijn. Of wel het wordt op den
rug van een man gedragen en komt dan in innige aan-
raking met het veelal vieze kieltje, den nek en de hoofd-
haren van den drager. Aangekomen in de inrichting wordt
het dikwijls ondoelmatig bewaard; door het uitbeenen, uit-
halen van klieren en pezen, door het verkleinen, door tal
van andere bewerkingen komt het voortdurend met allerlei
zaken in aanraking, als daar zijn machinerieën, tafels, hak-
blokken, bakken, messen, zagen, enz., handen, armen en
kleeren van het personeel.

Voor worstfabricage en voor het maken van vleeschconserve
in bussen heeft men in een fabriek van niet te grooten
omvang nagenoeg de volgende toestellen.

Het wieg apparaat, kortweg genoemd de wieg,
dienende om het vleesch machinaal fijn te hakken. Het
bestaat uit een stel messen (afwisselend van 5—13), welke
de schommelende beweging maken van een wieg op een
ronddraaiend blok. Een variatie hierop is, dat in plaats
van de messen (wieg) een 3-tal schijven met scherpen
rand op het draaiend blok roteeren.

De „c u 11 e r", eigenlijk een roteerende vleeschsnijmeng-
machine; deze wordt vooral gebruikt voor het fijn maken
van vleesch, bestemd voor zulke worstsoorten waarbij water
wordt gevoegd. De horizontaal rondwentelende messen zijn
omgeven door een draaienden bak. De wolf is een apparaat
om vleesch fijn te malen en wordt gebruikt voor kookwaar.
De mengmachines dienen om een gelijke en fijne
worstmassa te verkrijgen, terwijl tevens beoogd wordt een
gelijkmatig verdeelen der kruiden en specerijen. Zoo bestaat
er ook een meng- en kneedmachine, een ketel met
gladden wand, waarin zich in tegenovergestelde richting twee
in elkaar grijpende, kronkelende vleugels bewegen, waardoor

-ocr page 156-

de aangebrachte vleeschmassa door een herhaald roeren,
scheiden, draaien, enz. grondig wordt bewerkt; het geheel
moet van binnen zoo zijn ingericht, dat op den bodem
geen gedeelte onbewerkt blijft liggen. Het ledigen ge-
schiedt eenvoudig door het apparaat te laten buitelen.
Verder worden toestellen aangetroffen om spek te snijden,
vooral in kleine dobbelsteentjes, de spek snij machine.
De worststopm achine of vulmachine; de naam geeft
reeds aan, waarvoor dit toestel moet dienst doen; men heeft
staande en liggende soorten. Ten slotte dienen nog ge-
noemd de autoclaven, de machine tot sluiting van
bussen en de kookketels, alle reeds zooeven genoemd bij
de bespreking van het zoogenaamd bussenvleesch. Door
het gebruik van de verschillende apparaten voorkomt men
een langdurige en innige aanraking van het vleesch met
de handen en kleeren van het personeel, terwijl de bewer-
king veel vlugger geschiedt, waardoor het vleesch veel korter
tijd is blootgesteld aan de lucht in de werkplaats. Maar
één ding is hier allernoodzakelijkst: een zorgvuldig schoon-
maken en schoonhouden dezer apparaten. Zoo zal het
ronddraaiend blok der wieg telkens nauwkeurig dienen te
worden gereinigd, wat het best geschiedt door afschrappen.
De messen moeten volmaakt worden ontdaan van vleesch-
resten, terwijl roesten moet worden voorkomen. Maar vooral
ook de kneed- en mengmachine, de worststopmachine
dienen met pijnlijke nauwgezetheid op volkomen reinheid
te worden nagegaan. De hakblokken moeten geen gaatjes
of onregelmatigheden vertoonen, waarin zoo gemakkelijk
vleeschresten en vochten dringen. Het schijnt dat wit
beukenhout en essenhout veel gebruikt wordt voor bet ver-
vaardigen dezer toestellen. Zoowel in groote als in meer
primitieve inrichtingen zijn werktafels aanwezig, waarop
verschillende handelingen met vleesch plaats grijpen. De
tafels, welke ik zag, waren bijna zonder uitzondering van

-ocr page 157-

hout, eenige van marmer; een enkele maal zag ik ze van
dikke glazen platen, hetgeen uit een oogpunt van zuiver
houden het meest aanbevelenswaardig is. De houten tafels
zullen door het vele gebruik, vooral ook door insnijdingen met
messen en dergelijke onregelmatig worden, vleeschdeelen
zullen achterblijven en in ontbinding overgaan, wanneer de
tafels niet bijzonder goed worden gereinigd. En die half
versleten tafels zijn lastig te reinigen! Hetzelfde geldt voor
de zooeven genoemde hakblokken. En dat hiertegen vaak
wordt gezondigd, had ik volop gelegenheid om waar te
nemen; ook op dagen dat zij niet waren gebruikt, waren
vele groezelig, vet, niet schoongemaakt. Voor werktafels
met scheuren en reten geldt hetzelfde. De verschillende
vleeschdeegsoorten komen in bakken of troggen. Veelal
heeft men deze van ijzer, van binnen geëmailleerd. Werk-
tuigen als messen, bijlen, zagen, enz. zag ik vaak, ook als
er niet werd gewerkt, voorzien van vleeschresten en opge-
droogd bloed, ook wel in erge mate verroest. En de appa-
raten zoo pas genoemd, zagen er in enkele fabrieken goed
onderhouden uit, in andere gevallen daarentegen minder
goed. De kookketels mogen alleen worden gebruikt voor
het doel, waarvoor zij gemaakt zijn, niet ten gerieve van
moeder de vrouw, om de wasch er in te doen, zooals ik
ergens toevallig moest waarnemen. En dan de inrichtingen
zelf, de werk- en bewaarplaatsen van het vleesch, wat lieten
zij menigmaal veel te wenschen over. Dikwijls zag ik
slecht geventileerde lokalen; zelden kon ik constateeren dat
aan luchtverversching bijzondere opmerkzaamheid was be-
steed. Bij enkele was dit wel het geval; aan de noordzijde
bestond het dak voor een gedeelte uit verticaal staande glazen
platen, kunnende werken als jalouzieën. Hier kon ook veel
licht toetreden. Ook zag ik eeri werkplaats waar veel licht
en lucht kon binnentreden door de vele ramen er aanwezig,
terwijl de glazen ramen \'s zomers werden vervangen door

-ocr page 158-

ramen, bespannen met zeer fijn gaas, waardoor tevens
vliegen en andere insecten buiten de werkplaats werden
gehouden. Want insecten moet men zooveel mogelijk uit
de inrichtingen weren. Ook vloeren en wanden trof ik
menigmaal aan, niet voldoende aan de eischen welke men
er aan mag stellen, als zijnde effen, ondoordringbaar en
zindelijk, en de wanden van lichte kleur. Ik zag er echter
ook welke in alle opzichten uitstekend waren, de muren
ongeveer S1/^ nieter hoog van witte tegels voorzien. In
sommige gevallen vond ik de werkplaatsen te bedompt, te
laag van verdieping. Ook op het aanwezige water gaf ik
acht. Niet steeds zou ik dit onvoorwaardelijk als „geschikt"
hebben durven bestempelen.

Ook lette ik op het personeel, dat voortdurend met het
vleesch in aanraking komt. Ik gaf acht op de zindelijkheid
van hun kleeren, en op die van hun lijf, voor zoover
zulks mogelijk was, en laat ik al dadelijk zeggen dat ook
zij uit een hygiënisch oogpunt belangrijke verbeteringen
dienen te ondergaan. Vuile werkkielen met gedroogde
resten van vleesch en bloed aan mouwen en borst, vieze
handen met dito nagels. En bij het mengen van vleeschdeeg
in de bakken of troggen zullen diezelfde handen het vleesch
bewerken, terwijl het mouwen en borst van den kiel aanraakt;
dit zag ik. Het personeel moet gezond zijn en onder me-
dische controle staan. Ik ken fabrieken welke hiermede zijn
begonnen, waar tevens voor het personeel een flinke wasch-
gelegenheid is en groene zeep en borstel aanwezig zijn, ja
waar zelfs een badinrichting met kuip- en douchebaden is
ingericht. En de waschgelegenheid voor handen, armen en
hoofd dient ten minste in elke zaak aanwezig te zijn. Het
personeel moet deze lichaamsdeelen veelvuldig daags kun-
nen reinigen, terwijl er op dient te worden gelet, dat zij
de nagels kort en zindelijk houden. De traditioneele emmer
met warm water, dat ten slotte koud wordt, waarin allen

-ocr page 159-

hun handen spoelen en de laatsten alzoo hun handen en
armen reinigen (?) in het door hun voorgangers vuil ge-
maakte water, moet verdwijnen. Dan zal, hoop ik, tegelijk
van het tooneel verdwijnen de vochtige vette doek, waar-
mede allen ook weer hun handen trachten te drogen. Per-
sonen die zieke dieren hebben geslacht, of in aanraking
komen met pathologische processen, bijv. abscessen en
andere, moeten èn hun handen èn hun instrumenten onder
toezicht desinfecteeren. Waar vleesch op nek en rug wordt
gedragen moet de persoon zijn hoofd met een zuiveren
doek bedekken. Reine kleeren moeten worden gebruikt ;
aanbeveling zouden verdienen kielen met korte mouwen.
Het verwisselen van kleeren en schoeisel moet niet in de
werkplaats geschieden en daar moeten de kleeren ook niet
worden bewaard. Pruimen, rooken en spuwen in de lo-
kalen dient verboden te worden. In sommige inrichtingen
wilde men wel dezen weg op; het rooken was verboden,
het pruimen echter niet! Om nu dit laatste eenigszins
te verbeteren, waren spuwbakken op den vloer geplaatst.
Waarom niet het pruimen verboden! Aan de bewaarplaatsen
van vleesch, voor zoover deze niet tevens werkplaatsen
waren, kleefden gewoonlijk dezelfde fouten als aan de laatsten;
ik zag eenmaal zoogenaamd versch vleesch waarop de schim-
mel woekerde, terwijl een begin van bederf viel waar te
nemen. Grootere inrichtingen hebben koelkamers, waarin
zij haar versch vleesch bewaren. Op enkele loffelijke uit-
zonderingen na wordt veelal gewerkt met conservezouten,
terwijl ik nog in de gelegenheid was om aan onooglijk
uitziende vleeschbrij op vieze tafel, een sterk gekruide en
gepeperde lucht waar te nemen, waardoor volgens alle waar-
schijnlijkheid andere geurtjes verborgen werden.

Is het nu wonder, waar vleesch gedurende zulk een geruimen
tijd aan zooveel onzuivere, onhygiënische toestanden is
blootgesteld, dat zulk vleesch voor de gezondheid schadelijke

-ocr page 160-

eigenschappen kan verkrijgen ? Het groote gevaar schuilt,
in den letterlijken zin, in kleine oorzaken, kleine wezens,
de bacteriën. In dit opzicht komen vooral in aanmerking
de eiwitomzettende lagere organismen, dus in hoofdzaak de
saprophyten, waarvan de hoofdboosdoener is de rottings-
bacterie, de bacil van de proteusgroep. Ook komen in
aanmerking de bacillus putrificus, behoorende tot de oedeem-
bacillen en bacterium coli, dat veel wordt gevonden bij
locale, met verettering gepaard gaande processen, met sta-
phylococcen en streptococcen. Het zijn de toxinen door deze
bacteriën gevormd, waarin het gevaar schuilt, immers deze
zijn noch door koken, noch door braden te vernietigen.
Schadelijk vleesch kan verder niet alleen afkomstig zijn
van dieren, geleden hebbende aan een of andere infectie-
ziekte (tuberculose, miltvuur, kwade-droes); de epidemio-
logische ondervindingen leeren dat schadelijk vleesch dikwijls
afkomstig is van uit nood geslachte dieren.

Het betreft in den regel endoinetritis, peritonitis, enteritis,
mastitis, pneumo-enteritis der kalveren, navelinfectie en ge-
wrichtsziekten, phlegmonen en decubitus, wanneer zich aan
deze ziekten een septicaemie of pyaemie aansloot.

In een artikel van den veearts dr. Fitze te Berlijn, ge-
titeld : ,,Neueres iiber Fleischvergiftungen", komt hij onder
meer tot de volgende conclusies.

,,IIet overwegend aantal der onderzochte vleeschvergif"
tigingen werd door bacteriën veroorzaakt, welke tot de
gaertner-groep of tot de paratyphus B-groep behooren.
Deze bacteriën komen gewoonlijk voor in het vleesch van
slachtdieren, bij septische ziekten. Zij zijn echter wellicht niet
de prima causa der septische ziekteprocessen, maar treden
hoogstwaarschijnlijk secundair op, bij het algemeen ziek worden,
veroorzaakt door de sepsis verwekkende lagere organismen.

Botulismus wordt door een anaërobe saprophyt, den
bacillus botulinus, veroorzaakt.

-ocr page 161-

De paratyphusbacillen kunnen door toevalligheden, van
welken aard ook, eerst na de slachting in het vleesch van
volkomen gezonde dieren komen.

Ook professor de Jong sprak in zijn-rede, bij het aan-
vaarden van het ambt van buitengewoon hoogleeraar in de
vergelijkende pathologie aan de Rijks universiteit te Leiden,
de meening uit, dat bij vleeschvergiftigingen met een
Gaert-
ner
-bacillus als oorzaak, van een gaertner-infectie van het
dier tijdens het leven nagenoeg niets was waar te nemen,
al zijn er ook zulke processen bij dieren bekend, maar als
speciale ziektebeelden slechts in uiterst gering aantal. Ook
is hij van meening dat zoowel de bacillus enteritidis als
de paratyphusbacillen vleesch van gezonde dieren kunnen
infecteeren. Ongetwijfeld, zegt
de Jong, maakt dit de pro-
phylaxis van deze vergiftiging niet gemakkelijker, maar men
dient er rekening mede te houden, juist om ze ten minste
eenigermate met kans op goed gevolg te bestrijden. Het
geldt hier dan het voorkomen van de verontrei-
niging van een oorspronkelijk goed voedings-
middel. Behalve dus door het nuttigen van vleesch van
zieke dieren kunnen vleeschvergiftigingen ook voorkomen
door vleesch afkomstig van gezonde dieren en na het slachten
geïnfecteerd, waarbij dan in hoofdzaak in aanmerking komen
de bacil van de proteusgroep en bacterium coli, de paratyphus
B en de bacillus enteritidis.

Bij het betrachten van een ideale reinheid bestaat er
absoluut geen gevaar voor infectie ; men kan, door te streven
naar de meest mogelijke zindelijkheid en reinheid in de
vleeschconserven en worstindustrie, meestal de schadelijke
gevolgen voorkomen.

Ten slotte wil ik nog mededeelen dat Huon en Monier
bij een ingesteld onderzoek naar de oorzaken van vergifti-
ging door vleeschconserven, tot de conclusie zijn gekomen
dat sommige bussen welke er zeer goed uitzien, toch

-ocr page 162-

voor de consumtie gevaarlijk zijn. De vergiften
zouden gevormd worden gedurende het leven van het dier
bij koorts en bovenmatigen spierarbeid, zij worden niet
vernietigd bij een temperatuur van 120° C. Zij achten het
wenschelijk dat, wordt het vleesch gebruikt voor conserven,
de dieren vóór het slachten goed moeten zijn uitgerust.
Ook vee dat eenige acute laesie vertoont, waardoor koorts
kan zijn teweeggebracht, en vee met ernstige chronische
laesies, moet worden uitgesloten.

Wanneer ik resumeer, kom ik tot de volgende conclusies:
Be hygiënische toestanden in worst- en vleeschconservenfa-
brieken in ons land, laten in vele gevallen te wenschen over;
opdat het publiek met meer vertrouwen worst en andere toe.
bereide vleeschwaren kan nuttigen, moet hierin verbetering
komen en zal de invoering eener algemeene vleeschkeuring
onder rijks toe zicht noodig zijn, waarbij noodzakelijk moet
aansluiten een controle op slachterijen, tuorst- en vleesch-
conservenfabrieken ; deze controle zal zich moeten richten op
de aanwending van deugdelijk vleesch, op het onnoodig ge-
bruik maken van chemische conserveeringsmiddelen, kleursto ffen
en andere bijmengselen en last not least op de meest moge-
lijke reinheid in het bedrijf.

-ocr page 163-

DE KOELINRIÖHTINGEN AAN NEDERLANDSCHE
SLACHTHUIZEN,

door

D. A. DB JONG. !)

(Rapport, bewerkt voor het „Premier congres international
du froid, Paris, Octobre 1908".)

I. De koelinrichtingen in het algemeen.

De vleeschhygiëne in Nederland heeft belangrijke vorde-
ringen te danken aan het oprichten van slachthuizen door
verschillende gemeenten. Zij werden voornamelijk gesticht
met tweeledig doel:

1°. om de hygiënische nadeelen, veroorzaakt door het in
verschillende deelen der stad verspreid liggen der private
slachterijen, tegen te gaan, en

2°. om het invoeren van een doelmatige vleeschkeuring,
waarbij de slachtdieren vóór en na het slachten aan een
onderzoek worden onderworpen, mogelijk te maken.

De gemeentelijke slachthuizen hebben in dit opzicht vol-
komen aan de verwachtingen beantwoord, en het kan niet
worden ontkend, dat de steden, welke zich in het bezit van
een abattoir mogen verheugen, uit een hygiënisch oogpunt
in veel gunstiger conditie verkeeren dan die, welke deze
inrichting missen, zelfs al werd de vleeschkeuring zonder
slachthuis georganiseerd. Het eerste gedeelte toch van het
bovengenoemde doel wordt in dat geval gemist, en ook ten
opzichte der vleeschkeuring zijn nooit de voordeelen te ver-
krijgen, welke een slachthuis onvermijdelijk medebrengt.

Waar hier van gemeentelijke slachthuizen in Nederland
wordt gesproken, worden niet bedoeld eenige oudere inrich-

Den collega\'s, die mij yoor dit rapport gegevons verschaften, betuig ik
langs dezen weg daarvoor mgn hartelijkon dank. D. A. de J.

-ocr page 164-

tingen, welke reeds vóór 1883 in een paar gemeenten
bestonden. Deze abattoirs toch waren zeer primitief ingericht
en voldeden nagenoeg in het geheel niet aan haar opdracht,
omdat alle dieren er niet werden geslacht; dat wil zeggen
de zoogenaamde slachtdwang ontbrak. Overigens hielden
zij met de moderne hygiënische eischen slechts in geringe
mate rekening. Dergelijke verouderde en onvolledige in-
richtingen vond of vindt men te
Maastricht, Venloo en
\'s-TIertogenbosch. Maastricht heeft sinds eenige jaren een
nieuw slachthuis.

De moderne slachthuisbouw in Nederland heeft een aan-
vang genomen in de gemeente
Rotterdam, waar het abattoir
in 1883 werd geopend, terwijl
Amsterdam in 1887 een
nieuw slachthuis in gebruik nam. Na dien tijd zijn abattoirs
verrezen in de gemeenten
Roermond (1899), Groningen
(1900), Nijmegen (1900), Utrecht (1901), Maastricht (1901),
Leiden (1903), Dordrecht (1906), Haarlem (1907), Alkmaar
(1908) en Sittard (1908). Verder is de bouw aanstaande
te
s-Gravenh.age en te Arnhem, welke steden, afgaande op
hetgeen daaromtrent bekend is, in het bezit van zeer fraaie
abattoirs zullen geraken.

Met het oog op de strekking van dit rapport is het
noodig een scheiding te maken tusschen de eerstgenoemde
slachthuizen te
Rotterdam en te Amsterdam, en die welke
later gebouwd of ontworpen zijn. Aan de twee eerste slacht-
huizen ontbreken de koelhuisinstallaties, welke men bij de
latere wel aantreft, met uitzondering van het eerst kort
geleden geopende slachthuis te Sittard, waaraan een koelhuis
ontbreekt, alhoewel dit later waarschijnlijk zal worden bij-
gebouwd.

Het pleit voor het degelijk inzicht der besturen van de
gemeenten, welke later dan Amsterdam en Rotterdam slacht-
huizen hebben gebouwd, dat zij begrepen hebben het hy-
giënisch doel der inrichtingen te moeten bevorderen, door

-ocr page 165-

aan het abattoir een koelhuis te verbinden. Alle moderne
abattoirs in Nederland, behalve Sittard, zijn van een der-
gelijke inrichting voorzien. De voordeelen zijn, èn uit een
hygiënisch oogpunt, èn in verband met het slagersbedrijf
zoo groot, dat men haast geneigd zou zijn een slachthuis
zonder koelhuis als ondoelmatig te beschouwen, wat, met
het oog op de overige bekende voordeelen, toch werkelijk
onrechtvaardig zou wezen.

Alvorens in korte trekken de voordeelen van koelhuizen
aan de slachthuizen aan te geven, is het zaak nader te
omschrijven, welke koelhuizen hier worden bedoeld. Men
gaat niet te ver met de bewering, dat voor het slachthuis-
bedrijf feitelijk alleen in aanmerking komen de met c o tn-
pressie werkende v er da m pi n gs m achi n es. Dat wil
dus zeggen, dat men gebruik maakt van vloeibare ammoniak
(N H3), koolzuur (C 02) of zwaveligzuur (S 02), welke
gassen bij het verdampen de noodige koude produceeren,
terwijl later, met behulp van een compressiemachine en een
koudwater-condensator, het gas weder in den vloeibaren
toestand teruggebracht wordt. Het zoogenaamde absorptie-
systeem verdient geen aanbeveling, omdat men dan te veel
afhankelijk is van de benoodigde groote hoeveelheden zeer
koud koelwater.

De voordeelen, welke het bezit van een koelhuis van een
abattoir oplevert, zijn werkelijk zeer aanzienlijk. Allereerst
dienen die voor den vleeschverkooper te worden genoemd,
welke door hem, helaas, niet altijd op de juiste waarde
worden geschat. Omdat vleescli is een moeilijk houdbaar
product, een product hetwelk snel bederft, moet elk mid-
del, dat in staat stelt het vleesch een groote houdbaar-
heid te verleenen, voor den vleeschverkooper van groot nut
zijn. Welnu, door het vleesch te doen verblijven in eeri
atmosfeer met een temperatuur van 1—4° C., en een
relatieve vochtigheid van niet meer dan 75%, kan men

11

-ocr page 166-

het geruimen tijd in bruikbaren toestand houden, terwijl
het eenige nadeel is, dat het vleesch, door het vochtverlies,
een weinig in gewicht afneemt. Daarbij mag niet vergeten
worden dat vleesch, hetwelk bij hooge temperaturen in
gewone lokalen bewaard wordt, eveneens in gewicht ver-
mindert, terwijl het bovendien snel bederft. Een koelhuis
maakt den slager voor een groot deel onafhankelijk van de
temperatuur. Dadelijk na het slachten kan hij het door hem
niet onmiddellijk benoodigde vleesch —en feitelijk mag vleesch
onmiddellijk na het slachten nooit in gebruik worden ge-
bracht — brengen in het aan het slachthuis aanwezige koel-
huis, waar hij het kan laten verblijven totdat hij het noodig
heeft. Hij kan op die wijze voorraad voor weken en langer
opbergen. Gemakkelijker en doelmatiger kan het niet!

Maar bovendien is hij, door gebruik te maken van het
koelhuis, in staat vleesch van betere hoedanigheid te leveren
dan anders. Wordt van het koelhuis geen gebruik gemaakt,
dan wordt vleesch afgeleverd, hetwelk of te versch is, en
door te geringe melkzuurvorming en myosine-stolling niet
smakelijk en minder goed verteerbaar, óf wel het bederft
te spoedig. Wordt daarentegen het koelhuis gebruikt, dan
kan het vleesch afgeleverd worden, wanneer het door vol-
doende vorming van melkzuur smakelijk en gemakkelijk
verteerbaar is geworden, terwijl het bewaren van het niet
afgeleverde vleesch in het koelhuis de te sterke vorming van
melkzuur, dus minder goeden smaak en bederf, tegen gaat.

Door het bewaren in het koelhuis wordt het vleesch dus
smakelijker. Bovendien is het door het melkzuurgehalte
beter verteerbaar. Het uit een koelhuis afkomstige vleesch
is dus uit een hygiënisch oogpunt te verkiezen boven dat,
hetwelk in de gewone bedrijfslokalen wordt bewaard!

Een doelmatig gebruik van koelhuizen aan slachthuizen
eischt, dat zij niet te ver van de slachtlokalen verwijderd
zijn. Het geslachte vee moet, door middel van gemakkelijk

-ocr page 167-

werkende transport-inrichtingen, zonder veel moeite in het
koelhuis te brengen zijn. Aanbeveling verdient het, het
koelhuis in twee gedeelten te splitsen, dat wil zeggen in
het zoogenaamde „voorkoelhuis" en in het „eigenlijke koel-
huis". Eerst komen de geslachte dieren, slechts weinig ver-
kleind, in het voorkoelhuis, waar de temperatuur wisselt
tusschen 4 en 8° C. De bedoeling is de overgang tusschen
slacht- en koelhuis-temperatuur langzaam te doen plaats
vinden. Men laat dus in het voorkoelhuis de lijkverstijving
intreden, waarvoor ten minste zes uur noodig zijn, terwijl
het vleesch tevens voorgekoeld wordt. Daarna wordt het
gebracht in het eigenlijke koelhuis bij 0—4° C. Terwijl het
voorkoelhuis in den regel een onverdeelde ruimte is, waarin
de geslachte dieren nagenoeg in hun geheel worden opge-
borgen, zijn in het eigenlijke koelhuis gewoonlijk een op
het aantal slagers berekende hoeveelheid „cellen" van draad
gaas of staafijzer aanwezig, welke afgesloten kunnen worden.
Iedere slager, die een cel in gebruik vraagt, in den regel
tegen betaling, krijgt zijn eigen cel.

De koelhuizen zijn meestal ruim, niet al te hooge, ge-
makkelijk te reinigen lokalen, waaraan als eerste eisch ge-
steld moet worden, dat ze goed geïsoleerd zijn, dat wil
zeggen, dat zolder, zijwanden en bodem zoo min mogelijk
warmte moeten doorlaten. Het plafond draagt dus een
rijkelijke hoeveelheid isoleermateriaal, waarboven het eigen-
lijke dak is aangebracht, terwijl de zijwanden uit verschil-
lende muren bestaan, waartusschen zoogenaamde „spouwen"
zijn aangebracht, terwijl eveneens nog isoleermateriaal kan
worden gebruikt.

Ramen kunnen zoowel in het plafond als in de zijwanden
aanwezig zijn, doch bestaan uit meerdere glaslagen. De
bodem is in den regel een vrij gladde, dikke, cement-, beton-
of tegelbekleeding. Voor verlichting verdient alleen de electri-
sche aanbeveling.

-ocr page 168-

Een korte beschrijving van de wijze, waarop de afkoelingen
zuivering van de koelhuislucht tot stand komt, moge hier volgen,
terwijl nadere bijzonderheden uit de beschrijving der koelsyste-
men in de verschillende slachthuizen in Nederland zullen blijken.

Het koude-produceerend medium is, zooals reeds werd
gezegd, een vloeibaar gemaakt gas, koolzuur, ammoniak of
zwaveligzuur, hetwelk bij zijn verdamping de daarvoor noo-
dige warmte onttrekt, en dus afkoelt. Zeer bekende syste-
men zijn die, waarbij het gas verdampt in een buizenstelsel,
hetwelk door een sterke zoutoplossing (chloorcalcium, chloor-
magnesium of chloornatrium) omspoeld wordt De bedoelde
zoutoplossing wordt daardoor afgekoeld tot verscheidene
graden onder nul, bij voorbeeld van —6 tot —20 °C. Het
verdampte gas wordt in een compressor gevoerd en vervol-
gens in een koud watercondensator weder vloeibaar gemaakt,
en komt daarna terug in het bovengenoemde buizensysteem,
dat is den verdamper. Deze laatste is, met het oog op
koude-verlies, geïsoleerd.

De in den verdamper geproduceerde koude dient nu om
de lucht in het\'koelhuis af te koelen, en om zulks te be-
reiken worden verschillende systemen in toepassing gebracht,
waarbij de lucht, welke in het koelhuis moet worden geleid
langs de afgekoelde zoutoplossing, of wel daar doorheen
wordt geblazen door middel van ventilatoren. Men kan de
lucht langs in de zoutoplossing draaiende schijven laten
gaan, of wel door een soort regen of cascade, door die
zoutoplossing gevormd, heen, of eindelijk kan men de zout-
oplossing laten vloeien op de buizen waarin het gas ver-
dampt, en de lucht door de zoutoplossing, welke telkens
weder opgepompt, wordt, laten passeeren. Al naar het stelsel
of de constructie, welke gebruikt wordt om de lucht af te
koelen, zal men dus een luchtkoelruimte verkrijgen, welke
of afzonderlijk, of wel in meerdere of mindere mate met
den verdamper gecombineerd is.

-ocr page 169-

Bij de aangegeven systemen heeft men dus een verdamper,
een compressor, een condensator en een al of niet met den
verdamper gecombineerd apparaat om de lucht te koelen.
Men maakt gebruik van een zoutoplossing, welke door het
verdampende gas afgekoeld wordt en welke op haar beurt
de koude weder afstaat aan de lucht, die door ventilatoren
in het koelhuis wordt geblazen.

Intusschen is het niet noodzakelijk van een dergelijke
zoutoplossing als tusschenstof gebruik te maken. Bij het
zoogenaamde FixAiiY-systeem wordt een dubbel buizenstelsel,
waarin het gas verdampt, aangewend en stroomt de lucht
langs de sterk afgekoelde buizen, waarvan telkens de helft
buiten werking wordt gesteld, zoodra zij van buiten met
een ijslaag bedekt zijn. De uit het koelhuis afkomstige
verwarmde lucht strijkt eerst langs het berijpte buizenstelsel,
waardoor dit gaat ontdooien, komt dan, voorgekoeld, langs
het tweede buizenstelsel, waarin de ammoniak verdampt en
wordt daar definitief afgekoeld, om daarna naar het koelhuis
gedreven te worden.

Het verschil met \'de vorige systemen bestaat dus hierin,
dat geen zoutoplossing wordt gebruikt. En terwijl bij de
systemen
met zoutoplossing de uit het koelhuis afkomstige
warme en onzuivere lucht weder met de zoutoplossing in
aanraking gebracht wordt om daardoor opnieuw afgekoeld
en gezuiverd te worden, komt zij bij het
Fixary-systeem
weder met de verdampingsbuizen in aanraking.

Bij de eerstgenoemde systemen heeft men dus een cirkel-
gang van gas door verdamper-compressor-condensator en
verdamper; een cirkelgang van zout door verdamper-lucht-
koelapparaat en verdamper en een cirkelgang van lucht
door luchtkoelapparaat (respectievelijk verdamper), koelbuis
en luchtkoelapparaat. Bij het systeem
Fixaky valt de
tweede cirkel weg en is de verdamper tevens het luchtkoel-
apparaat.

-ocr page 170-

Het verschil in de beide systemen wordt aangeduid door
te spreken van vochtige en droge koeling.

Het spreekt wel van zelf, dat nog een ander systeem van
afkoeling mogelijk is, namelijk door middel van een afge-
koelde zoutoplossing, welke door een buizensysteem in de
af te koelen ruimte circuleert. Dit systeem verdient over
het algemeen geen aanbeveling, omdat de bedoelde buizen
een rijp-aanslag verkrijgen, dat de verdere afkoeling be-
lemmert, en bovendien de lucht vochtig houdt. Wel heeft
men door dubbele buizensystemen getracht hieraan tegemoet
te komen, maar voor vleeschkoelhuizen verdient het geen
aanbeveling, en men maakt van deze koelhuizen in slacht-
huizen nagenoeg alleen gebruik voor pekelruimten en ijs-
bergplaatsen.

Voor de koelhuizen gebruikt men de systemen, waarbij
de vooraf afgekoelde lucht in het koelhuis wordt gebracht,
en de onzuivere, warme lucht daaruit verwijderd. De wijze
waarop deze luchtverversching geschiedt, is vrij wel uniform.
De ventilatoren brengen de afgekoelde lucht in houten
buizen of kokers, welke zich aan de zoldering van de af te
koelen ruimten bevinden. Deze buizen hebben openingen,
aan de ondervlakte, waardoor de koude lucht naar
beneden valt en, zich in het onderste gedeelte van het
lokaal ophoopend, de warme, minder zuivere, zich in het
koelhuis bevindende lucht, langzaam naar boven drijft.
Naast de reeds genoemde, bevinden zich in de af te koelen
ruimten andere buizen, welke openingen van boven be-
zitten, zeer dicht bij de zoldering. De onzuivere opstijgende
lucht wordt in deze buizen gezogen en teruggebracht naar
het luchtkoelapparaat, waar zij opnieuw gekoeld en ge-
zuiverd wordt.

In den regel zorgen dezelfde ventilatoren, welke de afge-
koelde lucht in het koelhuis blazen, eveneens voor het
wegzuigen der verontreinigde lucht.

-ocr page 171-

Voor - zoover noodig, bestaat ook de gelegenheid om versche
buitenlucht in de koelruimten te doen toetreden door middel
van een afzonderlijke buizenleiding, welke de buitenlucht
met het uit het koelhuis afvoerend buizenstelsel, of wel met
het luchtkoelapparaat verbindt.

I)e werking van het koelsysteem op de in het koelhuis
te brengen lucht bestaat niet alleen in afkoeling. Er
heeft ook drogen en zuivering plaats. Dat de lucht
bij de afkoeling tevens gedroogd wordt, spreekt van zelf.
Bij de afkoeling vermindert het vochtgehalte van de lucht,
en de gecondenseerde waterdamp komt terecht in de gebruikte
zoutoplossing, welke dus op de geëischte sterkte moet worden
gehouden, of wel verzamelt zich aan de buizen van het
luchtkoelapparaat. Maar bovendien wordt de lucht gezuiverd.
Bij het gebruik van zoutoplossingen blijven de corpusciilaire
onzuiverheden der lucht in de vloeistof terug, maar ook
bij de droge systemen wordt de lucht gezuiverd, want de
druppeltjes, ontstaan door het condenseeren van waterdamp,
nemen tevens stofdeeltjes enzoovoorts mede.

Het is dus mogelijk door de beschreven procédé\'s de
koelruimten, waarin men het vleesch wenscht te bewaren,
te voorzien van koude, droge en zuivere lucht, welke, als
gevolg van de door de koelinrichting teweeggebrachte stroo-
ming, deze voor het bewaren van het vleesch noodige
eigenschappen behoudt.

II. De aan Nederlandsche slachthuizen bestaande
of ontworpen koelinrichtingen.

Van de vroeger genoemde Nederlandsche steden bezitten
Rotterdam, Amsterdam en Sittard tot heden geen aan het
slachthuis verbonden koelhuis. Dadelijk moet echter worden
opgemerkt, dat de besturen der twee eerstgenoemde ge-
meenten niet voornemens zijn dezen uit een oogpunt van
vleeschhygiëne minder gunstigen toestand te doen voortduren.

-ocr page 172-

De gemeente Botterdam bereidt plannen voor tot stichting
van een geheel nieuw naar de eischen des tijds ingericht,
slachthuis met koelhuis op een andere plaats dan die, waar
het tegenwoordige abattoir zich bevindt. Naar hetgeen
daaromtrent bericht wordt, zal de nieuwe inrichting aan
alle te stellen eischen beantwoorden.

In Amsterdam werd het besluit genomen het bestaande
slachthuis met een koelhuis te verrijken. De gemeenteraad
heeft in zijn zitting van den 258ten September 1907 voor de
stichting der koelinrichting de som van f 420,000 toegestaan.

Het is nog niet bekend, welk systeem van koeling te
Amsterdam en te Rotterdam zal worden toegepast.

Te \'s-Gravenhagé en te Arnhem, waar tot de stichting
van slachthuizen besloten is en de bouw zich in voorbe-
reiding bevindt, zullen koelhuizen worden opgericht. In
beide gemeenten zal gebruik gemaakt worden van het zwa-
veligzuursysteem van
A. Borsig te Tegel bij Berlijn.

Het jongste slachthuis in Nederland, dat te Sittard, het-
welk dit jaar werd geopend, trouwens ook het kleinste,
bezit nog geen koelhuis. De overige slachthuizen bezitten
alle een koelinrichting, naar het hieronder aangegeven systeem :

1.

Alkmaar

. koolzuur .

. Riedinger.

2.

Dordrecht .

. ammoniak . .

. Witt.

3.

Groningen .

. ammoniak .

. Linde.

4.

Haarlem

. zwaveligzuur .

. Borsig.

5.

Leiden . .

. zwaveligzuur .

. Borsig.

6.

Maastricht .

. ammoniak.

. Linde.

7.

Nijmegen

. ammoniak. .

. Linde.

8.

Roermond .

. zwaveligzuur .

. PlCTET.

9.

Utrecht .

ammoniak .

. Linde.

Wij zullen achtereenvolgens een korte beschrijving geven
van de zich in de genoemde plaatsen bevindende koelinrich-
tingen, en bovendien van hetgeen omtrent die in de nog te

-ocr page 173-

bouwen slachthuizen te VGravenharje en te Arnhem bekend
is. Bij deze beschrijving zal niet in bijzonderheden worden
getreden omtrent de verschillende systemen, daar men deze
voldoende kan te weten komen uit de speciale literatuur
en uit de beschrijvingen, door de firma\'s, welke de koel-
inrichtingen geleverd hebben, verspreid. Het is zeer zeker
niet mijn bedoeling om in dit rapport aan een der systemen,
welk dan ook, de voorkeur te geven. Ik huldig daarom-
trent het volgend standpunt.

Zoowel met ammoniak en zwaveligzuur als met koolzuur
is een voldoende en doelmatige afkoeling voor vleeschkoel-
huizen te verkrijgen, en de techniek is met het oog op de
toepassing van deze media zoo ver gevorderd, dat er geen
reden bestaat aan een der gassen een bepaalde voorkeur
te geven. De machines, welke in dit, opzicht worden gebruikt,
werken zoo doelmatig, zijn zoodanig ongevaarlijk en geven
zooveel waarborgen voor het bereiken van het verlangde
doel, dat het werkelijk niet noodig is een der gassen be-
paaldelijk te prefereeren. Natuurlijk heeft men zich tot de
goede leveranciers te wenden, en dient men te bedenken,
dat het voor de inrichting uit te leggen bedrag in overeen-
stemming moet zijn met hetgeen goed werk eischt. Wil
men met minder uitkomen, dan zal onvermijdelijk de hoe-
danigheid van het geleverde moeten dalen. Verder dient te
worden bedacht dat een uitmuntend afgeleverde installatie
toch ten opzichte van het doel in gebreke kan blijven, indien
de lokaliteiten, waarin zij is opgesteld en welke zij moet
afkoelen, niet doelmatig zijn gebouwd. Een niet voldoende
geïsoleerd koelhuis bij voorbeeld kan de werking van een
goede machine illusoir maken. Verder hangt ook veel af
van de bediening. Een slecht bediende goede inrichting
geeft slechte resultaten. En eindelijk dient het gebruik,
waarover later, doelmatig te zijn. Ziet men echter af
van deze zaken, welke de resultaten in gevaar brengen,

-ocr page 174-

dan meen ik dat uffen bij het overdenken van de inrichting,
welke men zich ter afkoeling van een vleeschkoelhuis zal
kiezen, niet al te veel tijd aan de keuze van het gas behoeft
te besteden. Met alle drie de genoemde gassen kan men
uitstekende resultaten bereiken.

1. Alkmaar.

Met slachthuis te Alkmaar, een stad van 20700 inwoners,
werd in 1908 geopend. Voor het bewaren van het vleesch
is een koelhuis van 182,6
M2. oppervlakte en 3.2 M. hoogte,
en een voorkoelhuis van 104.5 M2. oppervlakte en 5 M.
hoogte aanwezig. De bedoeling is het eerste een tempera-
tuur te verschaffen van 1 tot 4° C, en het laatste van
5° tot ten hoogste 8°. C.

Tot dat doel is een compressor aangebracht van een
capaciteit van 49000 calorieën per uur, welke de kool-
z uur dampen uit de ijzeren buizen van den verdamper
opzuigt en ze perst eerst naar den eigenlijken condensator
en vervolgens naar een nakoeler, waardoor het koolzuur
volkomen vloeibaar wordt.

Daarna treedt het vloeibare koolzuur in de buizen van
den verdamper, welke hier tevens een deel van het lucht-
koelapparaat uitmaakt. Op de buizen van den verdamper
stroomt pekel, en het verdampende koolzuur onttrekt daaraan
de door de verdamping noodige warmte en koelt de zout-
oplossing sterk af. Het verdampte koolzuur gaat daarna
weder naar den compressor en de cirkelgang begint opnieuw.

De bovengenoemde zoutoplossing wordt door een pekel-
pomp voortdurend over de buizen van den verdamper ge-
voerd. De luchtbeweging komt tot stand door een dubbelen,
zoogenaamden
blackmann-ventilator. Deze zuigt de lucht
uit het koelhuis 15-maal per uur langs de buizen van het
verdamper-luchtkoelapparaat en perst ze, afgekoeld, gedroogd
en gezuiverd, opnieuw in het koelhuis. Voor het aanvoeren

-ocr page 175-

van versche lucht en het afdrijven van bedorven lucht zijn
twee buizen aangebracht, welke in het luchtkoelapparaat,
aan de zijde tegenover den ventilator, uitmonden. Deze
werken automatisch.

De afvoer en aanvoer van lucht van en naar de koel-
ruimten geschiedt in houten buizen, welke respectievelijk
van boven en van onderen open zijn. De ventilator ontwik-
kelt daarbij een zuig-, respectievelijk perswerking.

Door een bijzondere inrichting kan, naar verkiezing, zoowel
het koelhuis als het voorkoelhuis, uit het afkoelingsproces
worden geschakeld.

Het slachthuis te Alkmaar is het eenige in Holland, het-
welk tot heden een koolzuurinstallatie bezit. De inrichting
werkt nog slechts een paar maanden en wordt gezegd vol-
komen aan de eischen te voldoen.

De compressor, welke 13\'/2 effectieve paardekrachten
verbruikt, is gekoppeld aan een stoommachine van 72 paarde-
krachten bij 90 omwentelingen. De machine dient ook voor
de productie van het noodige electrische licht. De conden-
satie van het uit den verdamper afkomstige gecomprimeerde
koolzuur geschiedt in een besproeiingscondensator, welke
uit met koelwater besproeide buizen bestaat en analoog
gebouwd is als het luchtkoelapparaat. Bovendien wordt
het daarna nog, ter betere condensatie, in een koolzuur-

nakoeler gebracht. \'

2. A r n h e m.

De stad Arnhem met ongeveer 65000 inwoners, dus wat
grootte betreft veel met
Haarlem en met Leiden overeen-
komend, heeft tot den bouw van een slachthuis besloten»
en zal daaraan een koelinrichting doen iustalleeren volgens
het zwaveligzuur-compressie-systeem door de firma
A. Borsjg
te Berlijn.

Op bijzonderheden van dit systeem wordt ook bij de
beschrijving der reeds in werking zijnde slachthuizen te

-ocr page 176-

Haarlem en te Leiden, waar eveneens het systeem Borsig
is geïnstalleerd, teruggekomen.

Volgens de voorloopige opgaven moet te Arnhem een
koelhuis van ongeveer 530 M2 en een voorkoelhuis van
ongeveer 240 M2 worden afgekoeld. Het is de bedoeling
electrisehe beweegkracht, te verschaffen door de electrische
centrale, te gebruiken. Geïnstalleerd zullen worden twee
compressoren, elk van een capaciteit van 60000 calorieën
per uur. Door het installeeren van twee koelmachines wordt
de bedrijfszekerheid verhoogd, en kan beter rekening ge-
houden worden met de wisselingen in het bedrijf gedurende
de verschillende jaargetijden. Bovendien is de inrichting er
op berekend om bij een bedrijfsduur van ten hoogste 16
uur per dag nog dagelijks 5000 kilogram klaar ijs in
blokken van 25 kilo te bereiden.

I)e condensator- en verdamperbuizen worden uit koper
zonder naden vervaardigd. De luchtkoeler die, evenals de
inrichtingen in andere steden, verhoogd opgesteld
Avordt, is
een regenkoeler naar het systeem
Borsig.

Ook is het de bedoeling ten behoeve van het koelwater
geen watertoren met reservoir te nemen, maar een door de
firma A.
Borsig te leveren watervoorziening te installeeren,
welke automatisch, en met behulp van een dubbel stel
pompen, zal werken en een groote bedrijfszekerheid garan-
deert. Bovendien moeten de kosten geringer zijn dan van
een reservoir-inrichting.

3. Dordrecht.

De stad Dordrecht telt 45000 zielen. Zij opende in het
jaar 1906 haar slachthuis met koelhuis, waarbij van am-
moniak als koudebron gebruik gemaakt wordt. De koel-
inrichting is geleverd door de iirma
Th. Witt te Aken.

Het koelhuis heeft een oppervlakte van 252 M2. bij een
hoogte van 3.5 M., terwijl het voorkoelhuis 126 M2. opper-
vlakte heeft bij een hoogte van 4,9 M.

-ocr page 177-

Als drijfkracht is een stoommachine van 46 indicateur-
paardekrachten aanwezig ; daaraan is gekoppeld een liggende,
dubbelwerkende ammoniak-compressor met een vermogen
van 40000 calorieën per uur. De stoommachine dient ook
ter opwekking van het electrisch licht.

Voor de afkoeling van koelhuis en voorkoelhuis wordt
de lucht niet in aanraking gebracht met een zoutoplossing,
doch als hichtkoeler is een buizenstelsel volgens het systeem
Fixary aangebracht, waarin de zoutoplossing circuleert. De
ventilator drijft de lucht langs dezen koeler in de perslei-
ding en zuigt de verwarmde en verontreinigde lucht weder
terug naar den luchtkoeler.

Echter is voor de bereiding van kunstijs een afzonderlijke
verdamper met zoutwaterbad aangebracht, waardoor het
mogelijk is in de 24 uur 2000 kilo ijs te vervaardigen.

De condensatie van het verdampte ammoniak geschiedt
door een sproei-condensator, welke zich op het dak van de
ijsfabriek bevindt, terwijl het benoodigde koelwater uit bron-
nen op het terrein wordt opgepompt.

Over de resultaten van de inrichting, en de werking
daarvan op het vleesch, is men tot heden zeer tevreden;
Van het koelhuis wordt echter nog geen druk gebruik
gemaakt.

4. \'s-G raven hage.

\'s-Gravenhage, de schoone Hollandsche residentie, met een
bevolking van ruim 254000 inwoners, is eindelijk tot de
stichting van een stedelijk slachthuis besloten, ,en heeft een
aanzienlijk bedrag daarvoor uitgetrokken. De inrichting
belooft aan alle eischen te zullen voldoen, en de installatie
van een koelinrichting naar het zwraveligzuur-systeem-BoRsiG
is mede in het plan opgenomen.

Voorloopig valt daaromtrent het volgende mede te deelen.

De bedoeling is drie voorkoelruimten, respectievelijk voor
runderen en klein vee, varkens en paarden, met een ge-

-ocr page 178-

zamenlijke oppervlakte van 1300 M2 te bouwen, en daaraan
twee koelhuizen van te zamen 2600 M2 te verbinden, terwijl
ook nog een pekelruirate van 325 M2 oppervlakte in het
voorloopig plan is opgenomen.

Geïnstalleerd zullen worden twee dubbele compressoren,
te zamen met een vermogen van 500000 calorieën en een
enkele reserve-compressor van een vermogen van 125000
calorieën. De compressoren zullen gedreven worden door
draaistroom-motoren. Voor de condensatie wordt geen gebruik
gemaakt van de gewone spiraalbuizen-condensatoren in
cylinders geplaatst, doch -van besproeiings-condensatoren,
welke op het dak van den verdamper komen te staan. Om
het koelwater zoo goed mogelijk te gebruiken, zal het zwa-
veligzuur, na den condensator gepasseerd t,e hebben, nog
door een nakoeler worden gevoerd. De verdamper wordt
met een ijs-generator verbonden, waardoor het mogelijk za.1
ziju 20000 kilogram per dag, in blokken van 13 kilo, te
produceeren. Het voor de ijsfabricage benoodigde water
wordt door middel van een distilleerinrichting verkregen,
en daarna nog op bijzondere wijze van lucht bevrijd.

Voor de luchtkoeling dienen drie cascadekoelers, systeem
Borsig. De twee grootste dienen voor de voorkoelhuizen
en het koelhuis voor runderen, klein vee en varkens, de
kleinste voor het voorkoelhuis en het koelhuis voor paarden.
De pekelruimte zal door zoutwaterbuizen worden afgekoeld.

De koelinrichting van het Haagsche slachthuis belooft in
alle opzichten aan de moderne eischen te voldoen.

5. Groningen.

Groningen is een stad van 77200 inwoners en bezit zijn
slachthuis met koelinrichting sedert den ]sten Mei 1900.
Het koelhuis heeft een oppervlakte van 630 M5. en een
hoogte van 3,20 M., terwijl het voorkoelhuis 192.5 M2.
groot is, bij een hoogte van 5.20 M. De machinale koel-

-ocr page 179-

inrichting is geleverd door de Gesel 1 schaft fiïr Linüe\'s
Eisraachinen in YViesbaden, en werkt inet ammoniak.
De verdamper bevindt zich boven het koelhuis, en bestaat
uit buizen, waarin de ammoniak verdampt, en welke in
een bak met keukenzoutoplossing zijn geplaatst. In den
pekel draaien metalen schijven rond, waardoor het pekel-
oppervlak vergroot wordt, en daarlangs wordt de lucht
naar het koelhuis geblazen, terwijl de onzuiver en warm
geworden lucht teruggezogen wordt.

De stoommachine heeft een capaciteit van 72 I. P. K.
terwijl de compressor een vermogen heeft van 164000 ca-
loriën per uur.

De geheele inrichting is gebouwd op de wijze als de
,,Gesellschaft für
Linde\'s Eismaschinen" dit gewend is, en
werkt goed.

Aan de inrichting is een ijsfabriek verbonden, welke 5000
kilo kristalijs per dag kan fabriceeren.

Het gebruikte koelwater wordt door middel van een gra-
deerwerk opnieuw gekoeld.

De verlichting van het koelhuis geschiedt door electrisch
licht.

6. H a a r 1 e m.

Haarlem is een stad van 70150 inwoners en is dus
grooter dan het in de nabijheid gelegen
Leiden. IIet slacht-
huis werd in 1907 voor het gebruik geopend en heeft,
evenals dat te
Leiden, een koelinrichting voor het zwavelig-
zuur compressie-systeern van A.
Bousig te Tegel bij Berlijn.

Aanwezig is een koelhuis van 515 M2. oppervlakte, een
voorkoelhuis van 205 M2. oppervlakte, een pekelruimte
onder het voorkoelhuis met eveneens 205 M2. oppervlakte,
welke op de geschikte temperaturen (voor de pekelruimte
tot 8° a 10° C.) worden afgekoeld. Bovendien moet dagelijks
4000 kilo kunstijs geproduceerd worden. De drijfkracht
wordt geleverd door een liggende tamdem-compound-machine

-ocr page 180-

van 75 normaal paardekracht, waarvan de geheele kracht
op de in een sousterrain liggende transmissie wordt over-
gedragen. Van hieruit worden twee dynamo\'s, maar ook de
evenwijdig aan de machine liggende compressor gedreven.
De compressor is dus niet direct aan de machine gekoppeld.
De compressor heeft een vermogen van 100000 calorieën,
bij —5° C. in den verdamper gemeten, en werkt met de
BoRSio\'sche geruischlooze klepventielen, patent
Gütermuth,
welke minder arbeid eischen dan de gewone spoel ventielen.
In de machinekamer bevindt zich ook de spiraalcondensator;
waarvoor het benoodigde water door een plungerpomp uit
liet terrein wordt opgepompt.

De verdamper biedt in de eerste plaats de gelegenheid
tot het fabriceeren van 4000 kilo ijs per dag. JËr boven en
iets ter zijde bevindt zich de luchtkoeler, evenals die te
Leiden volgens het cascade-systeem Borsig gebouwd; hij
heeft een afmeting berekend op een effect van 7000 calo-
rieën per uur.

Voor de lucht-circulatie dient . een sirocco-centrifugaal-
ventilator; de pekelcirculatie geschiedt door een centrifugaal-
pomp.

De afkoeling van de pekelruimte geschiedt niet door
afgekoelde lucht, maar door buizen, waarin afgekoelde pekel
stroomt. Voor luchtverversching in de pekelruimte wordt
gezorgd door een electroventilator.

De zwaveligzuurbuizen, welke naar en van den compressor
voeren, zijn van ijzer, die welke in den condensator en in
den verdamper zich bevinden, van koper vervaardigd.

De geheele inrichting te Haarlem maakt een gunstigen
indruk en is een bezoek overvvaardig.

7. Leiden.

Leiden heeft een bevolking van 57500 inwoners. Het
slachthuis werd in 1903 geopend. De koelinrichting werd

-ocr page 181-

geïnstalleerd door de firma A. Borsig te Tegel bij Berlijn, volgens
het zwaveligzuur-compressie-systeem. Het koelhuis heeft een
oppervlakte van 470 M2. bij een hoogte van 3,5 M., het
voorkoelhuis van 180 M2. bij een hoogte van 4,95 M2.

De zwaveligzuur-compressor, met een capaciteit van 60000
calorieën per uur, is aan een machine van 60 paardekracht
gekoppeld. De machine dient tevens voor het drijven van
2 dynamo\'s voor het electrisch licht. De condensatie van
het zwaveligzuur, nadat het den compressor gepasseerd is,
geschiedt in een dompel-condensator met koperen buizen.
Het koelwater werd vroeger door een stoompomp uit ter-
reinbronnen opgepompt, thans uit de stedelijke kanalen. De
verdamper is met een ijs-generator verbonden, welke 2500
kilo ijs per dag kan leveren ; het zwaveligzuur verdampt in
koperen buizen.

Evenwijdig met den verdamper, echter in een ander
lokaal en op een verhooging, bevindt zich de luchtkoeler,
volgens het cascade-systeem
Borsig gebouwd.

De zoutwater-circulatie geschiedt door een centrifugaal,
pomp, terwijl een roteerende pomp als reserve aanwezig is.
De luchtbeweging wordt veroorzaakt door een aan de trans-
missie verbonden centrifugaal-ventilator.

De zwaveligzuurbuizen, welke naar en van den com-
pressor gaan, zijn uit koper vervaardigd.

De houten luchtkanalen loopen geïsoleerd door de ver-
bindingsgang heen naar voorkoelhuis en koelhuis. De
temperatuur in het koelhuis varieert van 0—4°C., die in
het voorkoelhuis van 4—8° C. De vochtigheid is bij het in
bedrijf zijn steeds beneden 75 °/0.

De resultaten der inrichting zijn tot heden goed. De
verlichting van het koelhuis is electrisch.

8. Maastricht.

Maastricht is een stad van 37000 inwoners. Het nieuwe
slachthuis (vroeger was er een oud zonder slachtdwang),

12

-ocr page 182-

met koelhuis werd geopend in het jaar 1902. Het koel-
huis bestaat uit een voorkoelhuis, groot 158 Ma. bij een
hoogte van 6 M., en een koelhuis, groot 213 Ma. bij een
hoogte van 4 M., terwijl bovendien een ruimte met een
oppervlakte van 104 Ma. en een hoogte van 4 M., oor-
spronkelijk voor inzouterij bestemd, tevens tot voorkoelhuis
werd ingericht.

De machinerieën zijn opgesteld in een sousterrain onder
de slachthal voor varkens. De verdamper met luchtkoeler
bevindt zich in den watertoren onder het koelwater-reservoir.

De koel- en ijsinrichting werd opgesteld door de „Gesell-
schaft fiir
Linde\'s Eismachinen in Wiesbaden,"
zoodat als koudmakend medium ammoniak wordt gebruikt.
De stoommachine is aan den compressor gekoppeld, welke
laatste 65000 calorieën per uur kan produceeren. De con-
densatie geschiedt in een dompelcondensator met verzinkte
spiraalbuizen; de toestel staat in de buitenlucht.

Aan den verdamper is verbonden een ijsgenerator, terwijl
in den verdamper zich op drie achter elkander gelegen
horizontale assen verscheidene plaatijzeren schijven bevinden,
welke in de zoutoplossing ronddraaien. De lucht wordt door
een
blackm\\nn-axiaal-schroef-ventilator langs de schijven
geblazen, waardoor de afkoeling en de reiniging van de
koelhuislucht tot stand komt. Bovendien is er een afzon-
derlijke kleine ventilator aangebracht om versche lucht in
de koelruimten te blazen.

Door het verstellen van schuiven in de luchtkanalen kun-
nen de koelruimten gezamenlijk of afzonderlijk gekoeld
worden.

De inrichting werkt zeer goed; een bezwaar is, dat het
gebruik op sommige drukke slachtdagen zoo groot is, dat
te veel vleesch in verhouding tot de beschikbare ruimte
wordt opgeborgen, wat met het oog op de atmosfeer niet
gewenscht is.

-ocr page 183-

9. N ij m e g e n.

Nijmegen, een stad van 53000 inwoners, bezit een slacht-
huis met koelhuis, hetwelk in 1900 geopend werd. Als
koüdmakend medium wordt ammoniak gebruikt, terwijl
de machinale koelinrichting werd geleverd door de //Gesell-
schaft für
Linde\'s Eismaschinen in Wiesbaden". Het slacht-
huis heeft een koelhuis van 264
M2. oppervlakte bij een
hoogte van 3,60
M., een beneden-voorkoelhuis met een
oppervlakte van 99
M2. bij een hoogte van 4,75 M., en
een boven- (boven het andere geplaatste) voorkoelhuis met
een oppervlakte van 99
M2. en een hoogte van 3,75 M.

Aan een stoommachine van 50 I. P. K. paardekracht is
een compressor van 50000 calorieën capaciteit gekoppeld,
welke
17 I. P. K. van de stoommachine eischt. Het overige
vermogen der stoommachine dient o. a. ook voor de electri-
sche verlichting. De gecomprimeerde ammoniak wordt door
een olie-afscheider (de ammoniak wordt verontreinigd door
de compressor-olie, welke in de buizenleiding dringt) gedreven
en komt daarna in een condensator, die volgens het dom-
pelsysteem uit spiraalvormige buizen bestaat, welke door
het koelwater omstroomd worden. Het koelwater is uit den
bodem afkomstig.

De buizen, waarin de ammoniak verdampt, zijn verdeeld
over twee reservoirs, waarvan het eene als ijsgenerator dienst
doet, het andere als eigenlijke verdamper voor de lucht-
koeling. In de ijsfabriek wordt 2000 kilo kristalijs per dag
gemaakt. De eigenlijke verdamper, welke tevens als lucht-
koelapparaat dienst doet, staat Ooven het beneden koelhuis,
heeft weder de draaiende inetaalschijven aan het luchtkoel-
apparaat van de firma
Linde eigen ; de lucht wordt door
een grooten ventilator langs deze schijven in de houten
kanalen, welke naar het koelhuis leiden, gedreven, terwijl
de onzuivere lucht uit afvoerkanalen van koelhuis en voor-
koelhuizen naar den luchtkoeler wordt gezogen. Bovendien

-ocr page 184-

is er nog een tweede ventilator aanwezig, om versche lucht
in het luchtkoelapparaat te kunnen brengen.

Men is te Nijmegen over de resultaten van het koelhuis
zeer tevreden.

10. Roermond.

Roermond, een stad van 13500 inwoners, opende in het
jaar 1899 het eerste moderne slachthuis met koethuis in
Nederland, en was dus in dit opzicht de voorloopster van
de andere gemeenten, welke na dien tijd tot den bouw van
abattoirs zijn overgegaan. De koelinrichting is ook daarom
van belang, omdat ze de eenige zwaveligzuurmachine vol-
gens het systeem
Pictet, in Nederland aan slachthuizen
geïnstalleerd, te zien geeft. Ook van hier luiden de be-
richten omtrent het gebruik van het koelhuis zeer gunstig.

Roermond heeft een koelhuis van 126,5 M2. oppervlakte
bij een hoogte van 4
M. en een voorkoelhuis van een
oppervlakte van 51,75 M2. en een hoogte van 5 M.

Geïnstalleerd is een stoommachine van ongeveer 26 P. K.,
waaraan een
PicTET-compressor los gekoppeld is. Het spreekt
van zelf, dat deze compressor in constructie, vooral wat de
kleppen betreft, eenige verschillen te zien geeft met dien
van de firma
Borsig, doch het is hier niet de plaats om
daarbij langer stil te staan. Het zwaveligzuur wordt naar
een condensator geperst, wefke uit een koperen cylinder
met loodrechte buizen bestaat, waaromheen het koelwater
stroomt, hetwelk hoofdzakelijk uit het terrein wordt opge-
pompt. Het zwaveligzuur in de buizen wordt daardoor ge-
condenseerd en stroomt naar den verdamper. I)e verdamper
bestaat uit een ijzeren reservoir met koperen buizen, waarin
het zwaveligzuur verdampt. Als een afwijking van de be-
kende systemen trekt de aandacht, dat het buizenstelsel uit
vier horizontale in de lengte-richting geplaatste koperen
buizen bestaat, twee onder en twee boven, welke twee aan
twee door loodrechte kleinere buizen zijn verbonden. Het

-ocr page 185-

zwaveligzuur treedt in de onderste horizontale buizen binnen
en koelt door zijn verdamping de omringende zoutoplossing
(in dit geval chloorcalcium) af. Met den verdamper maakt
de ijsgenerator één geheel uit. Het luchtkoelapparaat. be-
staat uit een buizenstelsel, waardoor de koude chloorcalcium-
oplossing circuleert, en waarlangs de lucht door een ventilator
wordt geblazen, dus volgens het bekende Fix
au y-systeem.

Ook uit Roermond wordt omtrent de goede werking van
het koelhuis bericht, waarbij de aandacht verdient, dat het,
voorkoelhuis niet geëxploiteerd wordt.

11. Utrecht.

De stad Utrecht, met bijna 115000 inwoners, heeft in
het jaar 1901 een abattoir met koelhuis geopend. Geïnstal-
leerd is een ammoniak-koelinrichting door de ,/Gesellschaft
für
Lindr\'s Eismaschinen in Wiesbaden", welke, wat inrich-
ting betreft, met de overige in Nederland voorkomende
Lindk-
machines overeenstemt. Het voorkoelhuis heeft een opper-
vlakte van 238 M2., het koelhuis van 481 M2. ; beide
worden electrisch verlicht.

Voor ijsfabricage is een afzonderlijke verdamper aanwezig,
ingericht op het fabriceeren van 250 kilo ijs per uur. De
lucht wordt gekoeld, door ze langs draaiende schijven te
blazen, welke in een sterk afgekoelde zoutoplossing rond-
draaien. Het afkoelen van de zoutoplossing geschiedt door
ammoniak in spiraalvormig aangebrachte buizen te laten
verdampen. Ook hier is dus het bekende koelapparaat van
Linde aangebracht.

De compressor is aan de stoommachine gekoppeld. De
condensatie van den ammoniak geschiedt in een dompel-
condensator met verzinkte spiraalbuizen. De lucht wordt
langs het luchtkoelapparaat gedreven door een
Blackmann-
schroef- ventilator. Het koelwater wordt uit zes op het terrein
aanwezige bronnen verkregen.

-ocr page 186-

De stoommachine heeft een capaciteit van 80 I. P. K.,
terwijl de compressor een vermogen heeft van 120000
calorieën per uur.

De afgekoelde lucht wordt op dezelfde wijze als in de
vroeger genoemde inrichtingen door middel van houten
buizen in het koelhuis en het voorkoelhuis gebracht, terwijl
ook de verwijdering der onzuivere lucht op de vroeger aan-
gegeven wijze geschiedt.

Van het koelhuis te Utrecht wordt een druk gebruik
gemaakt, en men is over de resultaten zeer tevreden.

III. Het conserveeren van vleesch in en de
wijze van gebruik van de koelhuizen aan
Nederlandsche slachthuizen.

In het eerste gedeelte van dit rapport werden de voor-
deden van de koelhuizen voor het bewaren van vleesch
met enkele woorden aangegeven. Het is zaak daarop wat
uitvoeriger terug te komen, daar de goede resultaten, aan
gemeentelijke slachthuizen verkregen, niet uitsluitend zijn
te wijten aan de goede werking der koelinrichtingen op zich
zelf, doch vooral ook aan de wijze waarop die inrichtingen
van gemeentewege worden geëxploiteerd.

Voor de beoordeeling van de werking van kunstmatige
koude als conserveermiddel voor vleesch, is het dienstig
eenige eigenschappen van dat voedingsmiddel te kennen.

De leer der vleeschhygiëne verstaat onder ,,vleesch" veel
meer dan in het dagelijksch leven als zoodanig wordt aan-
geduid. Dat wat men gewoonlijk vleesch noemt, bestaat in
hoofdzaak uit dwars gestreept spierweefsel, met verschillende
daarmede onafscheidelijk verbonden weefsels of organen, als
vet, zenuwen, bloed- en lymphvaten, lymphklieren, beenderen,
kraakbeen, enz. Uit een hygiënisch oogpunt moet het begrip
„vleesch" veel
meer omvatten, en verstaat men er onder

-ocr page 187-

alle deelcn der slachtdieren, welke als voedingsmiddel kun-
nen dienen.

Hier zal echter in hoofdzaak met het voornamelijk
uit spierweefsel bestaande vleesch worden rekening
gehouden. Bij dat vleesch treedt het vraagstuk der houd-
baarheid, en van het bewaren en conserveeren vooral op
den voorgrond.

Allereerst dient hier gewezen te worden op den toestand,
waarin het vleesch het meest als voedingsmiddel geschikt
moet worden geacht, niet met het oog op direct nadeelige
eigenschappen, maar meer met het oog op de meest gunstige
normale eigenschappen. Wij bevelen als voedingsmiddel bij
voorkeur niet aan het versch geslachte, warme vleesch, en
ook niet dat, hetwelk zonder verschijnselen van eigenlijk
bederf te vertoonen, reeds vrij oud is. Wij bevelen steeds
aan vleesch, hetwelk nog onder den invloed is der „lijk-
verstijving", ten minste, wanneer het wordt afgesneden. Is
deze niet ingetreden, dan is het vleesch taai en onsmakelijk.
Is zij reeds weder verdwenen, hetgeen geschiedt onder den
invloed der voortgezette, dus te rijkelijke melkzuurvorming,
dan heeft eveneens de smaak geleden. Men wenscht dus
bestorven vleesch.

Dat vleesch, zooals wij hef als voedingsmiddel wenschen,
is alles behalve een houdbaar product. Het rot
snel, en het is van belang te weten, hoe de rotting van
het vleesch tot stand komt. I)e chemische samenstelling en
de physische gesteldheid, welke het doen kennen als voor
een groot gedeelte uit water en uit een taaie eiwitmassa
te bestaan, doen onmiddellijk verwachten, dat rottingsbac-
teriën hier een zeer gunstigen voedingsbodem zullen vinden.
En zoo is het ook in werkelijkheid. Wordt vleesch niet op
een of andere wijze tegen de bacteriën-invasie beschut, dan
vestigen de micro-organismen zich niet alleen aan de opper-
vlakte, maar dringen door en langs allerlei openingen of

-ocr page 188-

spleten, door bindweefsel, langs bloedvaten, lymphbanen en
zenuwen, in de diepere deelen, en verrichten hun rottend
werk.

De oorzaak dezer rottingsdecompositie komt d us va n
I) u i t, e n. Het vleesch, de spiermassa op zich zelf, is
o r i g i n a i r steriel, ten minste behoort zulks te zijn.
Op deze eigenschap is de wetenschappelijke vleeschkeuring
voor een groot gedeelte gebaseerd. Het versch geslachte
vleesch is, wat het binnenste van het spierweefsel betreft,
steriel. Gezonde dieren leveren steriel vleesch. Bevat
vleesch en het binnenste van het spierweefsel schizomyceten,
dan was of het dier niet gezond, öf het vleesch is niet
versch. v

Vraagt men dus of vleesch reeds van den aanvang af,,de
kiem voor bederf" in zich herbergt, dan kan daarop geant-
woord worden : neen, indien men het oog heeft op het vleesch
van gezonde dieren. En zoo wenschen wij het hier te be-
schouwen.

Intusschen, het antwoord is niet zoo beslist, indien ge-
vraagd wordt, of de samenstelling van het vleesch, en de
veranderingen, welke zich daarin afspelen, niet praedis-
poneeren voor rotting? Vooral die veranderingen bederven
de zaak. Zij zijn zoodanig eigenaardig, dat men dikwijls
van bedorven vleesch spreekt, zonder dat nog van rotting
sprake is.

Onder den invloed der melkzuurvorming, als een post-
mortaal proces in het spierweefsel, stolt het spiereiwit, de
myosine, en lijk verstij ving treedt op. Het vleesch besterft.
De melkzuurvorming gaat echter, indien niet door bepaalde
kunstmiddelen hieraan beletselen in den weg worden gelegd,
door, waardoor het eiwit weder opgelost wordt, de stijf-
heid verdwijnt, terwijl de zuurgraad sterk is toegenomen.
Dergelijk week, te zuur vleesch, hetwelk reeds ondeug-
delijk is, zonder nog bedorven, zonder nog rottend

-ocr page 189-

te zijn, wordt in het practische leven dikwijls reeds bedorven
genoemd, en veel bezwaren kan het ook uit een practisch
oogpunt niet opleveren, het zoo aan te duiden. Rottend
is het echter nog niet, alhoewel ongetwijfeld de toestand,
waarin het verkeert, die rotting zeer spoedig zal doen in-
treden.

Welke zijn dus de eischen, die men stelt aan versch
vleesch? Behalve dat het afkomstig moet zijn van gezonde
dieren, en dus in dit opzicht geen gevaren oplevert, en
afgescheiden van andere wenschelijke eigenschappen, welke
hier niet ter zake doen, moet het nog onder den invloed
der lijk verstij ving verkeeren, wanneer de kleinere stukken
voor dagelijksch gebruik afgesneden worden. Is deze ver-
dwenen, dan is het bederf er reeds, of staat het in elk geval
voor de deur. Twee zaken gaan hier hand aan hand. Te
snelle zuurvorming bevordert de rotting, en de invasie van
rottingsbacteriën bevordert eerst de zuurvorming en het
verdwijnen der lijkenstijfheid, om later de reactie, als gevolg
van het rottingsproces, zelfs alcalisch te kunnen maken.

Vleesch is dus een uitermate slecht houdbaar
product. Niet alleen omdat het snel rot, maar omdat het
snel verzuurt. En beide processen treden des te sneller op,
naarmate het slachten op minder hygiënische wijze en in
minder geschikte inrichtingen geschiedt, en naarmate het
vleesch minder doelmatig bewaard wordt.

Op den invloed van de wijze van slachten, en van de
slachtplaatsen zelf, zal ik hier niet nader ingaan. Begrijpe-
lijkerwijs staan de moderne slachthuizen in hygiënisch opzicht
boven aan. En wat het bewaren betreft, blijft versch vleesch
des te langer bruikbaar, naarmate de ruimten, waarin het
bewaard wordt, koeler, droger en beter geventileerd zijn.
Zijn de bewaarplaatsen warm, dan wordt het vleesch des te
sneller zuur of gaat des te sneller in bederf over. Zijn ze
vochtig en slecht geventileerd, dan geldt hetzelfde.

-ocr page 190-

Ook wordt aan de bewaarplaatsen als eisch gesteld, dat
zij donker moeten zijn. Deze eisch dient als volgt berede-
neerd te worden. Een donker lokaal zal niet slechts het
zonlicht, maar ook de zonnewarmte tegenhouden, en
daardoor als middel tegen de warmte dienen. In de tweede
plaats zullen in een donker lokaal de insecten, allerlei
suort vliegen, musea domestica vomitoria, sarcophaga
carnaria, enz., welke zeer gaarne hun eieren in het vleesch
deponeeren, worden tegengehouden, en het spreekt wel van
zelf, dat daardoor bederf wordt geweerd.

Over het algemeen streeft men dus naar droge, koele,
goed geventileerde, donkere bewaarplaatsen
voor vleesch. En naarmate minder aan deze eischen wordt
voldaan, nadert de houdbaarheid van het vleesch meer tot
het nulpunt.

Als een bewijs, welk een teer product vleesch in dit opzicht
is, kan dienen, dat versch geslacht vleesch, bewaard in zeer
warme, vochtige lokalen, zelfs geen lijk verstij ving, of anders
van snel voorbijgaanden aard kan vertoonen, als gevolg van
de slechte bewaarplaats.

De vraag, welke zich nu, in verband met het voorgaande,
voordoet is deze: Bestaan er methoden, welke in staat
stellen het versche vleesch zijn versche eigenschappen
te doen behouden P Zoodanig, dat deze methoden practisch
bruikbaar zijn ?

Het antwoord luidt gunstig. Onbesproken blijven hier de
pogingen om vleesch, hetwelk steriel werd verkregen, te
doen bewaren in ruimten met steriele lucht, omdat
deze quaestie het laboratorium nog niet verlaten heeft.
Maar de praktijk heeft voldoende uitgemaakt, dat men in
de aanwending van kunstmatige koude een middel
bezit om versch vleesch geruimen tijd houdbaar te maken.

Allereerst dient opgemerkt te worden, dat deze conser-
veering niet kan berusten op het dooden van micro-

-ocr page 191-

organismen. Bacteriën, al of niet pathogeen, verdragen
ontzettend lage temperaturen, en de invloed van de koude
kan in dit opzicht ten hoogste zijn, dat de bacteriën in hun
ontwikkeling en schadelijke werking door de lage tempera-
tuur worden belemmerd.

Overigens zij niet te vergeten, dat bepaalde bacteriën bij
lage temperaturen snel groeien, en niet nalaten haar schadelijke
werking te uiten, zoodra zij daartoe gelegenheid vinden.
Wij komen daarop terug, wanneer wij spreken over be-
vroren vleesch.

Alvorens over te gaan tot de bespreking der methoden
van conserveeren door middel van koude, moet gewezen
worden op een, wel is waar gering, verschil van opvatting,
hetwelk omtrent den invloed der koude op het vleesch be-
staat. Velen zijn geneigd aan te nemen, dat door de inwer-
king van koude, van welken aard ook, de natuurlijke
gesteldheid van het versehe vleesch, laat ons zeggen de
physische en chemische samenstelling, niet dan onbeduidend
verandert. Dat zou dus ook gelden voor het laten
bevriezen van vleesch. Men vindt dit standpunt ook
gehuldigd bij de toepassing der Duitsche wet op de vee-
en vleeschkeuring. Deze opvatting wil er bij mij niet geheel
in. Men leest o.a. in de Ausführungsbestimmungen, D, §2:
„(1) Als frisches Fleisch ist anzusehen Fleisch, welches,
„abgesehen von einem etwaigen Kühlverfahren, einer auf
„die Haltbarkeit, einwirkenden Behandlung nicht unterworfen
„worden ist, ferner Fleisch, welches zwar einer solchen
„Behandlung unterzogen worden ist, aber die Eigenschaften
„frischen Fleisches im wesentlichen behalten hat oder durch
„entsprechende Behandlung wieder gewinnen kann.

„(2). Die Eigenschaft als frisches Fleisch geht insbe-
sondere nicht verloren:

„durch Gefrieren oder Austrocknen, ausgenommen bei
„getrockneten Därmen,

-ocr page 192-

„durch oberflächliche Behandlung mit Salz, Zucker oder
„anderen chemischen Stollen,
„durch blosses Räuchern,
„durch Einlegen in Essig,

„durch Einhüllung in Fett, Gelatine oder andere, den
„Luftabschluss bezweckende Stoffe,

„durch Einspritzen von Konservierungsmitteln in die
„Blutgefässe oder in die Fleischsubstanz."

Hieruit blijkt, dat men voor de toepassing der wettelijke
bepalingen, waarvan hier sprake is, een aantal conservee-
ringsmethoden toch het vleesch ver sc h doet laten. Op het
nut daarvan, voor het genoemde doel, wil ik voor dit
oogenblik niet ingaan, maar speciaal wil ik er op wijzen,
dat bevroren vleesch uit een practisch oogpunt, niet meer
als verseh vleesch te beschouwen is. De verandering in
aggregatietoestand, een niet onbelangrijke dus, brengt mede
een belangrijke wijziging in den aard van het product, ook
al wil ik niet ontkennen, dat zulk vleesch na toebereiding
zich laat eten als versch vleesch.

Heel anders is het in de gevallen, waarin, ondanks de
aanwending van koude, het vleesch niet bevriest.

Men kan de koude, als conserveeringsmiddel van vleesch,
op verschillende wijzen aanwenden.

a. H e t I i g g e n o p ij s.

De vleeschstukken worden hierbij onmiddellijk met stuk-
ken ijs in aanraking gebracht, en desnoods op die wijze
vervoerd. In de allereerste plaats is hier van belang de
hoedanigheid van het ijs. Is dit kiemvrij, dan zal het als
zoodanig geen kiemen aan het vleesch afgeven, die dit
laatste spoediger doen bederven, of zelfs schadelijk voor de
gezondheid maken ; anders is het met niet-kiemvrij ijs. Is
kunstijs niet uit steriel water bereid, of wordt van natuurijs
uit vaarten en slooten, uit meren en plassen afkomstig,

-ocr page 193-

gebruik gemaakt, dan levert het ijs als zoodanig reeds een
gevaar op.

Overigens is de methode zelf ondoelmatig, omdat voch-
tige koude aangewend wordt. Het vocht is hier even
bevorderlijk aan het bederf, als de koude het tegengaat. De
methode kan dus alleen dienen om vleesch gedurende korten
tijd wat langer te bewaren of een vervoer op korten afstand
wat te vergemakkelijken, en heeft overigens weinig waarde.

b. Afkoeling van de atmosfeer door ijs.

Hiertoe behooren alle inrichtingen waarbij, door het in-
brengen van ijs, de atmosfeer afgekoeld wordt. Het spreekt
van zelf, dat in al deze gevallen de temperatuur boven 0*
blijft, en dat dus van bevriezen geen sprake is.

De afgekoelde atmosfeer is ook in deze gevallen vochtig,
en daarom de methode minder doelmatig. Het smeltende
ijs onttrekt de latente smeltingswarmte en werkt afkoelend,
maar de afgekoelde atmosfeer is vochtig. Het iv hier de
plaats om even op de voordeelen van een droge atmosfeer
ten opzichte van het vleesch te wijzen. Het spreekt wel
van zelf, dat vocht, de invasie van schizomyceten bevordert,
maar de werking van droge lucht bestaat ook vooral hierin,
dat de vleeschoppervlakte wat uitdroogt en daardoor het
indringen der bacteriën belet wordt. Wil dit voordeel blijven
bestaan, dan zal de lucht op een bepaalden vochtigheidsgraad
gehouden moeten worden, moet dus ververscht en gedroogd
worden. Men verlangt dus een koude, droge, stroomende
lucht, en het is licht te begrijpen, dat de onderhavige
koeling door ijs deze niet geeft.

Zij wordt toegepast in de gewone ijskasten, ijskelders
en ijshuizen. Deze werken des te beter, naarmate zij
beter geïsoleerd zijn, en naarmate sterker getracht wordt de
lucht er in in voortdurende beweging te houden, waardoor
natuurlijk de schadelijke werking van het vocht wordt tegen-

-ocr page 194-

gegaan. Aan slachthuizen heeft men zelfs naar dit beginsel
ijskoelhuizen ingericht; deze zijn echter, door de
onstandvastigheid in de gesteldheid van de atmosfeer en de
schommelingen in de temperatuur, van veel geringer waarde
dan die koelhuizen, waarin de koude door koelmachines
geproduceerd wordt.

Natuurlijk kan de conserveering door middel van ijs
aan het vervoer van vleesch dienstbaar worden gemaakt, en
in de praktijk is dit dan ook geschied. Op schepen zijn
ijskoelruimten ingericht en voor het vervoer van vleesch
zijn verschillende systemen van ijskoelwagens in gebruik.
De werking hangt af van de nauwkeurige vulling met ijs
en de beweging der lucht. Hoe beter deze zijn, des te
langer houdt het vleesch het uit. En het spreekt wel van
zelf, dat voor vervoer op verren afstand slechts de dege-
lijkste systemen dezer ijskoeling in aanmerking kunnen
komen.

c. Afkoeling van de atmosfeer door
middel van koelmachines.

1. Bevriezen van vleesch.

Ondanks het feit, dat verschillende micro-organismen zelfs
door zeer lage temperaturen niet afsterven, en dus het
aanwenden van die temperaturen niet een sterilisatie bewerk-
stelligt, gelukt het toch vleesch, door het te laten bevriezen
en het in bevroren toestand te houden, een nagenoeg on-
begrensde houdbaarheid te verschaffen. Gewoonlijk vindt
men omtrent deze methode van conserveeren aangegeven,
dat het bevroren vleesch, wanneer het gebruikt wordt, slechts
weinig in eigenschappen van het versche vleesch verschilt.

Ik merkte reeds op, dat men dit cum grano salis heeft
op te vatten. Het spreekt wel van zelf, dat versch vleesch,
hetwelk bevroren is geweest, en daarna ontdooid wordt en
gebruikt, vrij belangrijk in eigenschappen van het oorspron-

-ocr page 195-

kelijke product moet verschillen, ook al is dit bijv. aan den
smaak niet dadelijk te merken. Bevroren vleesch is sneller
gaar gekookt en veel weeker en minder taai dan versch
vleesch, waaruit reeds duidelijk blijkt, dat de substantie
gewijzigde eigenschappen heeft gekregen; verder bederft
het, na het ontdooien zeer snel, waaruit volgt, dat het tot
een gunstiger voedingsbodem voor rottingsbacteriën is ge-
maakt dan het vroeger reeds was.

Hiermede is echter niet gezegd, dat bevroren vleesch niet
nog in velerlei opzichten eigenschappen van versch vleesch
kan vertoonen, zoodanig, dat het in vele gevallen als surro-
gaat daarvan kan dienen. En weet men nu, dat bevroren
vleesch, bewaard of wel verzonden in sterk afgekoelde loca-
liteiten, nagenoeg onbegrensd houdbaar is, dan begrijpt men
welk een voordeel, vooral met het oog op vervoer, uit deze
eigenschap te trekken is.

Men moet echter ook bij het laten bevriezen van vleesch
verschillende voorzorgen in acht nemen, welke van grooten
invloed zijn op de hoedanigheid, en welke men in ruime
mate heeft leeren kennen bij het verzenden van vleesch uit
Australië naar Londen.

In de eerste plaats is noodig, dat het versch geslachte
vleesch niet dadelijk aan de vriestemperatuur blootgesteld
wordt, maar dat de overgang langzaam zij, en des te ge-
leidelijker, naarmate het verschtl tusschen de temperatuur,
waarbij geslacht wordt, en die, waarbij men doet bevriezen,
grooler is. Is een dier bij 15° C. geslacht, en moet het
vleesch door bevriezen geconserveerd worden, dan dient het
geleidelijk in lokalen bij 10, 8, 5, 2, — 1, — 3° C.
enz. gebracht te worden, terwijl men bij — 10 tot — 20° C.
laat bevriezen. Wordt op deze wijze te werk gegaan, dan
bederft het, indien het in warme lokalen gebracht wordt,
veel minder snel dan wanneer de temperatuursovergang niet
langzaam plaats vond.

-ocr page 196-

Is het vleesch voor transport met schepen bestemd, dan
worden de stukken met stroo omgeven, in een zuiveren
linnen of katoenen zak verpakt, en daarna in de koelruim-
ten der schepen geladen, welke men tot —20° C. kan
afkoelen.

Komt zulk vleesch uit het schip of uit de bevriesruimte,
dan hangt de houdbaarheid af van de wijze, waarop het
verder bewaard wordt. In koelruimten gebracht met een
temperatuur van 0 tot 4° C., dus die, welke men gewoonlijk
in de koelhuizen der slachthuizen vindt, kan het nog weken
lang goed blijven. Blijft het niet in een koele atmosfeer,
dan hangt de houdbaarheid af van de isoleerende stoffen,
waarmede men het vleesch omgeeft. In turfmolm (turf-
strooisel) verpakt, kan bevroren vleesch een spoortransport
van 4 dagen verdragen, soms nog langer. In gewone berg-
plaatsen houdt het, mits goed verpakt, een temperatuur
van 12° C. nog twee dagen uit. Zoodra het echter begint
te ontdooien, is het met de houdbaarheid zeer snel gedaan.
Het rot dan spoedig, vooral ook door het indringen der
zoogenaamde ijsbacteriën, dat zijn die, welke de lage tem-
peratuur van het vleesch aan de oppervlakte hebben getrot-
seerd.

Met vervoer per spoorwagen gaat dus veel minder goed
dan dat per speciaal daarvoor ingericht transportschip.
Natuurlijk kunnen ijskoelwagens in dit opzicht uitstekende
diensten bewijzen. Wilde men echter over zeer verre af-
standen verzenden, of wel zoodanig, dat het vleesch gedu-
rende het vervoer aan de oorspronkelijke lage temperatuur
blootgesteld blijft, dan zou men spoorwagens met koel-
machines moeten uitrusten, hetgeen met het oog op de
toepassing der electriciteit in spoorwagens niet al te moeilijk lijkt.

Voor het langen tijd conserveeren en het over groote
afstanden verzenden, is dus het doen bevriezen van vleesch
een uitstekende methode, omdat de oorspronkelijke eigen-

-ocr page 197-

schappen uit een practisch oogpunt slechts in geringe mate
veranderen; eenmaal ontdooid, bederft het echter zeer snel.

2. Het bewaren van vleeseh bij lage temperaturen
boven
C.

Dit is de methode bij uitnemendheid om vleeseh geruimen
tijd de eigenschappen van versch vleeseh te doen behouden.
Zij dankt haar werking niet alleen aan de lage temperatuur,
waarbij bewaard wordt, maar vooral ook aan de aandacht,
welke gewijd wordt aan den vochtigheidstoestand van de
atmosfeer. Men bewaart in koele, droge en stroomende lucht.
De gebruikte temperaturen wisselen tusschen 0 en ten hoogste
5° C., en indien het vleeseh er versch, na een voorafgaande
voorkoeling, in toestand van lijkverstijving in gebracht wordt,
en daarna wordt zorg gedragen voor geringe temperatuurs-
wisseling, een relatieve vochtigheid van ten hoogste 75 pet.
en voldoende luchtverversching en beweging, dan is het
vleeseh gedurende weken houdbaar.

Het is het procédé par excellence om den slagers in de
gelegenheid te stellen in den zomer steeds smakelijk versch
vleeseh te
leveren. Om dc vroeger genoemde redenen zal
de vleeschverkooper bij groote zomerwarmte, of vleeseh
moeten leveren, dat te versch en door te geringe melk-
zuurvorming en inyosinestolling niet smakelijk is, of wel te
spoedig bederft. Door het koelhuis is men in staat den
toestand der lijkverstijving lang op dezelfde hoogte te houden,
en dus gedurende geruimen tijd het vleeseh smakelijk te
doen blijven. Het bewaren in ijskasten kan hiermede niet
concurreeren, omdat de atmosfeer vochtig is.

Voor een doelmatig conserveeren is het gewenscht den
overgang tusschen de slachttemperatuur en de koelhuistem-
peratuur geleidelijk te doen plaats vinden. Men laat dus eerst
in een voorkoelruimte (bij 4—8? C.) de lijkverstijving intreden,
pn brengt het vleeseh daarna in het koelhuis bij 0—4° C.

13

-ocr page 198-

Dit nu is de methode, welke men toepast in de koelhuizen
der gemeentelijke slachthuizen, en uit het medegedeelde valt
af te leiden dat vleesch, afkomstig van dieren welke met
de noodige voorzorgen ten opzichte van reinheid geslacht
en dadelijk in het koelhuis bewaard werden, daar nagenoeg
onbegrensd houdbaar moet zijn. Wat gebeurt toch ? Het
steriele vleesch, ten minste wat het binnenste gedeelte betreft,
komt in een droge atmosfeer tusschen 0—4° C., zoodanig
dat het buitenste gedeelte spoedig uitdroogt en op die wijze
het inwendige steriele gedeelte met een beschuttende laag
bedekt. De lage temperatuur gaat de ontwikkeling van
lagere organismen tegen, en wordt de atmosfeer maar voort-
durend opnieuw afgekoeld en gezuiverd, dan is er weinig
reden om het vleesch ten gevolge van bacteriënwerking te
zien bederven. En de koude houdt de te sterke melkzuur-
vorming eveneens tegen, dus ook van te zuur worden is
geen sprake.

IIet versche vleesch, dadelijk na het slachten en na de
vereischte voorkoeling in het koelhuis gebracht, zal dus na-
genoeg onbeperkt houdbaar zijn, indien de koelhuisatmosfeer
voortdurend aan de werking der koelmachine blootgesteld
wordt.

Echter eischt het slagersbedrijf, dat ook vleesch, hetwelk
het koelhuis reeds verlaten heeft en dat in de winkels of
magazijnen niet verkocht werd, weder in het koelhuis ge-
bracht kan worden, om het tegen bederf te vrijwaren.

Het spreekt van zelf, dat dit vleesch, ook in het koelhuis,
niet onbeperkt houdbaar meer kan zijn. Hier is het oor-
spronkelijk steriele vleesch reeds aan zoodanige invloeden
blootgesteld geweest, dat de steriliteit bedreigd is gewor-
den. Van een beschuttende droge buitenlaag is dikwijls
geen sprake meer. Het vleesch is vervoerd en aan allerlei
manipulaties blootgesteld geweest. De melkzuurvorming is
niet door een doelmatige inwerking van koude tegenge-

-ocr page 199-

houden. Bovendien heeft zich een groot aantal micro-orga-
nismen aan de oppervlakte afgezet, hetwelk slechts op
een gunstige gelegenheid wacht om het rottingsproces te
doen beginnen.

Zulk vleesch, teruggebracht in het koelhuis zonder dat
nog te sterke zuurvorming of wel rotting is ingetreden,
blijft daar nog geruimen tijd goed, en het koelhuis van
een abattoir zou zijn doel missen, indien den slagers niet
geoorloofd werd door het gebruik van het koelhuis dat
vleesch tegen bederf te vrijwaren. Maar het spreekt van
zelf, dat de meerdere of mindere houdbaarheid verband
houdt met den toestand, waarin het vleesch in het koelhuis
werd gebracht.

Brengt men vleesch in rottenden toestand in het koelhuis,
clan zal deze inrichting het vleesch niet meer redden. Wel
leert de ervaring, dat vleesch, hetwelk alle lijkverstijving
heeft verloren, zonder dat nog overmatige melkzuurvorming
heeft plaats gevonden, in het koelhuis weder verbetert, maar
rottend vleesch is door het koelhuis niet meer te verbeteren.

Nu spreekt het van zelf, dat rottend vleesch of vleesch met
te groot zuurgehalte een gevaar oplevert voor de koelhuis-
atmosfeer zelf. Versch, oorspronkelijk steriel vleesch, zal
gemakkelijk in denzelfden toestand te houden zijn in een
koelhuisatmosfeer, die op de gewone wijze behoorlijk ge-
reinigd en niet op abnormale wijze verontreinigd wordt.
Dit laatste geschiedt wel, indien er zuur of rottend vleesch
in gebracht wordt. Het gevolg zal dan zijn, dat het oorspron-
kelijk goede vleesch mede gevaar loopt, en dat ook dit in
eigenschappen achteruit gaat, omdat de koelhuis-atmosfeer
door ondeugdelijk vleesch verontreinigd wordt.

Uit het voorgaande blijkt, dat, om een koelhuis goed te
doen werken, bepaalde eischen moeten worden gesteld aan
het vleesch, hetwelk ter bewaring wordt aangeboden. Zoodra

-ocr page 200-

ondeugdelijk vleesch ter bewaring wordt aangenomen, brengt
men de resultaten in gevaar.

De slagers zijn in dit opzicht niet nauwlettend. Bij hen
ontwaart men de neiging om alle vleesch, hetwelk zij op
een gegeven oogenblik willen opbergen, in het koelhuis te
brengen, zonder er aan te denken, dat zij daardoor de
werking van het koelhuis in het algemeen zouden kunnen
benadeelen. Er moet dus controle op het vleesch zijn! Een
gemeente, welke een koelhuis goed wil exploiteeren, moet
dus in dit opzicht bepalingen vaststellen, waaraan de slagers
zich hebben te houden. Worden die voorschriften niet op-
gevolgd, dan maakt de inrichting fiasco.

Nog om andere redenen zijn dergelijke bepalingen noodig.
De zuivering en afkoeling der lucht in een koelhuis ge-
schieden doelmatig, indien het koelhuis gesloten is. Is een
koelhuis veel geopend, dan dringt voortdurend niet gekoelde
buitenlucht binnen. Dat moet worden belet. De uren van
geopend zijn van het koelhuis moeten dus zooveel mogelijk
beperkt worden, en de reglementen dienen daaromtrent
duidelijke voorschriften te bevatten. Laat men dergelijke zaken
aan de inzichten der gebruikers over, dan zou het koelhuis
steeds geopend en de werking daardoor ondoelmatig zijn.

Niet alleen is toezicht noodig op de hoedanigheid van
het vleesch, hetwelk ter bewaring wordt aangeboden, maar
ook moet de wijze waarop het vleesch in het koelhuis wordt
geplaatst, respectievelijk gehangen, gereglementeerd worden.
Een slager heeft neiging de hem toegestane ruimte zoo vol
mogelijk te hangen. Hangen echter de vleeschstukken op
elkander, dan werkt de koude niet goed in, en bederf kan
het gevolg zijn. Ook bloederige stukken moet men weren,
en onreinheden mogen niet aanwezig zijn.

De vraag doet zich nu voor of de strenge reglementen,
welke voor de goede werking van een koelhuis noodig zijn,
de practische bruikbaarheid niet zoodanig hebben verminderd^

-ocr page 201-

dat de resultaten zeer gering zijn. Het tegendeel is waar.
De ervaring heeft in Nederland geleerd, dat de slagers
veelvuldig gebruik maken van de koelhuizen, ondanks de
dikwijls strenge reglementen. Aan de andere zijde leerde
de ervaring ook, dat niet strenge toepassing der reglementen
de resultaten van de koelhuizen zichtbaar verminderde.
Men vindt dan ook in die reglementen vrij algemeen de
volgende voorschriften opgenomen :

1°. dat het koelhuis gedurende eenige uren van den dag
geopend is, bijv. één uur des morgens vroeg, één uur op
het midden van den dag en één uur des avonds tegen het
sluitingsuur; de uren van open zijn van het voorkoelhuis
zijn dikwijls ruimer gesteld ;

2°. dat een koelcel als regel slechts aan één gebruiker
wordt afgestaan;

3°. dat geen vleesch van niet-gebruikers in het koelhuis
aanwezig mag zijn;

4°. dat geen deelen, die de koelhuisatmosfeer zouden
kunnen bederven, in het koelhuis gebracht mogen worden;

5°. dat geen vleesch in het koelhuis mag worden bewaard
dan na een voldoend lang (6 uur of meer) verblijf in het
voorkoelhuis;

6°. dat het verboden is het koelhuis en het voorkoelhuis
binnen te treden of te verlaten, zonder de deuren onmiddel-
lijk daarna te sluiten;

7°. in het koelhuis werkzaamheden aan het vleesch te
verrichten, of er vreemde voorwerpen te brengen ;

8°. het vleesch op andere wijze op te bergen dan door
ophangen aan de aanwezige haken;

9°. vleeschstukken voor of op elkander te hangen aan
denzelfden haak;

10°. opgerolde vleeschstukken te bewaren;

11°. dat de gebruikers verplicht zijn de gebruikte ruimten
zindelijk te houden ten genoege van de directie.

-ocr page 202-

Deze worden dan nog uitgebreid met andere, welke ten
doel bebben het toezicht vanwege de directie te verzekeren-

Een enkel woord wil ik ook wijden aan de bacterio-
logische quaesties, welke bij de werking der koelhuizen van
•belang zijn. Dadelijk moet er dan op gewezen worden, dat
bij deze aangelegenheid bacteriologische vraagstukken niet
al te hoog moeten worden aangeslagen.

De kunstmatige koude kan in dit opzicht nooit een
sterilisatiemiddel beduiden. De groote waarde van het procédé
is vooral gelegen in het nagenoeg steriel houden van vleesch,
hetwelk eenmaal steriel was, vooral ook omdat de droge
buitenoppervlakte het indringen van niet buiten te sluiten
micro-organismen belet.

Naar het mij wil voorkomen, wordt dan ook wel eens
te veel aandacht geschonken aan het kiemgehalte van de
koelhuisatmosfeer in verband met de resultaten der afkoeling.
De allereerste eischen zijn een lage temperatuur, waarbij
vleesch echter niet bevriest, verder een droge lucht, en lucht die
telkens ververscht wordt en zoodanig gezuiverd, dat men
niet te doen krijgt met een permanente toeneming van het
kiemgehalte. Deze zuivering is vooral noodig, omdat in het
koelhuis niet alleen bewaard wordt versch geslacht vleesch,
hetwelk het koelhuis niet verlaat, maar omdat vleesch wordt
ingebracht, dat dikwijls reeds meerdere malen met buiten-
lucht van hoogere temperatuur in aanraking geweest is.
Een practische maat voor die zuivering zijn dikwijls de dooi-
den reuk waarneembare gassen en dampen (bijv. voor melk-
zuur), welke de koelhuislucht kan bevatten. Geëischt mag
worden, dat de zuivering zoodanig is, dat men zelfs bij
gevuld zijn van het koelhuis, geen hinderlijken reuk naar
melkzuur bespeurt. Zijn de bedoelde gassen en dampen
niet voldoende te verwijderen, dan zal het koelprocédé ook
niet in staat zijn de koelhuisatmosfeer op voldoende wijze

-ocr page 203-

van corpuscülaire elementen, dus ook van bacteriën, te be-
vrijden. Met het oog op deze reinigingsquaestie komt het
mij nog steeds van belang voor nader te onderzoeken, welke
de invloed van de verschillende luchtkoelprocédé\'s op
de zuivering van de atmosfeer in het koelhuis is. Vroeger
werd op het verschil in de desbetreffende apparaten ge-
wezen. Men kan bij het koelprocédé al of niet gebruik
maken van zoutoplossingen, of wel men heeft gecombineerde
methoden. Alhoewel ik aanneem, dat met elk van die
methoden gunstige resultaten te verkrijgen zijn, meen ik
dat, ondanks de in dat opzicht ingestelde, met name bac-
teriologische onderzoekingen, toch nog nader te onderzoeken
valt\' welke dier procédé\'s, desnoods gepaard met bepaald
aangegeven constructies, met het oog op het bewaren van
vleesch de voorkeur verdient. Voorzeker zal een dergelijk
onderzoek niet alleen een bacteriologisch zijn, juist omdat
bacteriën hier niet steeds de hoofdrol spelen. Met name
zal het ook hebben na te gaan, in welken tijd een onaan-
genaam riekende koelhuisatmosfeer tot een zuivere terug te
brengen is, en ook op welke wijze op het vochtgehalte door
die methoden wordt geïnfluenceerd. Misschien zal zulk een
onderzoek liet
resultaat hebben, dat zij, die over het aan-
wenden van een of andere methode van luchtkoelen hebben
te beslissen, minder afhankelijk worden van hetgeen fabri-
kanten hun omtrent procédé\'s mededeelen en hun uitspraak
kunnen baseeren op feiten, die het bedoelde onderzoek aan
het licht heeft gebracht.

En een enkel woord omtrent de financiëele resultaten van
de koelhuizen aan gemeentelijke slachthuizen in Nederland.
In het algemeen genomen worden de uitgaven, bestaande
uit rente en aflossing van het stichtingskapitaal, loonen,
salarissen en onderhoudskosten, niet door de inkomsten
gedekt. Deze laatste bestaan uit de belastingen, welke van

-ocr page 204-

de slagers voor het gebruik worden geheven. Het gebruik
van het koelhuis is vrijwillig, niet gedwongen, en iedere
slager, die het wenscht te gebruiken, betaalt volgens een tarief,
berekend op het aantal M2 koelhuis, hetwelk hij in beslag
neemt. De grootte der in de koelhuizen aanwezige cellen
varieert in het algemeen van 2,5 tot 5 M2, terwijl de te
betalen belasting uiteenloopt van 15 tot 40 gulden per M2,
waarbij op te merken valt, dat de ervaring leert dat het niet
raadzaam is boven een belasting van f 20 of f25 \'per M2 te
gaan, daar anders het gebruik van het koelhuis vermindert
en de inrichting haar doel mist.

Meestal leveren dan de koelhuizen een nadeelig saldo op.
De gemeenten bezitten echter de middelen om dit nadeelig
saldo, zoo zij het wenschen, te dekken. Aan de Neder-
landsche slachthuizen bestaat slachtdwang, en de gemeenten
hebben het recht de slachtrechten zoodanig hoog te stellen,
dat daaruit rente en aflossing van het stichtingskapitaal en
ook de verdere onkosten worden gedekt. Door de slacht-
rechten dus een weinig hooger te stellen, kan men het
tekort, door het koelhuis veroorzaakt dekken, en op die
wijze is gebleken, dat met het oog op de financiöele resul-
taten de stichting der zoo nuttige koelhuizen niet achterwege
behoeft te blijven.

IV. Conclusies.

Mocht het gewenscht zijn in verband met het besprokene
conclusies te formuleeren, dan komen de volgende mij
wenschelijk voor:

I. Het bewaren in koelhuizen, waarin de lucht door
middel van koelmachines in stroomenden toestand wordt
gehouden en afgekoeld wordt tot 0—4° C., bij een vochtig-
heidstoestand van ten hoogste 75°/0, is een uitstekend middel
om vleesch in verschen toestand te houden.

-ocr page 205-

II. Uit een hygiënisch oogpunt dient aan elk gemeentelijk
slachthuis een dergelijk koelhuis verbonden te zijn.

III. De exploitatiekosten van het koelhuis aan een
gemeentelijk slachthuis vormen geen bezwaar tegen de
oprichting.

IV. Met het oog op de meest doelmatige atmosfeer in
de vleeschkoelhuizen is het wenschelijk nog nader te on-
derzoeken, welke wijze van luchtkoelen het meest
verkieslijk is. Bij dit onderzoek treedt niet in de allereerste
plaats dat naar het kiemgehalte, respectievelijk de vermin-
dering in het aantal kiemen van de koelhuislucht, op den
voorgrond, doch zij vooral ook de aandacht gevestigd op
de snelheid, waarmede: 1°. de lucht gedroogd wordt, en 2°.
van door den reuk waarneembare gassen en dampen wordt
ontdaan.

Korte mededeelingen en referaten.

Veeartsenykuudige politie in Turkye. — Van een eigenlijk
gezegde reglementatie van de veeartsenijkundige politie in Turkije
kan niet worden gesproken,

De gezondheidsraad is, met uitsluiting van eiken anderen
werkkring, slechts belast met het nemen van maatregelen tegen
het binnendringen van pest, cholera en gele koorts.

Op het gebied van veterinaire politie bestaat slechts een ge-
heel verouderd reglement in Turksch manuscript. In geval van
besmettelijke veeziekten worden door de overheden naar willekeur
maatregelen tot bestrijding van het oogenblikke\'ijk gevaar ge-
nomen, waarbij zij zich laten leiden door het boekwerk op dit
gebied: «Police sanitaire des animaux par A.
Conté».

Door het ministerie van landbouw zijn thans echter eenige
voorschriften op dit gebied uitgewerkt en aan de goedkeuring
der Porte onderworpen, welke, wanneer zij kracht van wet hebben
verkregen, zullen worden openbaar gemaakt.

Men ziet, Turkije ontwaakt ook op dit gebied. v. d. B.

-ocr page 206-

Veemarkt en abattoir te Amsterdam over 1907. — Aan

het verslag (directeur D. van üee Sluijs) is het volgende ontleend.

Ter veemarkt werden aangevoerd : 22942 runderen, 10337
kalveren, 11468 nuchtere kalveren, 6114 schapen, 54414 varkens
en 1 paard. Als slachtvee werden buiten de markttijden recht-
streeks aangevoerd : 21626 runderen, 6725 kalveren, 3600 nuchtere
kalveren en 3707 schapen.

In het abattoir werden geslacht en gekeurd: 40405 runderen,
15403 kalveren, 15977 nuchtere kalveren, 5634 schapen, 266
geiten, 58146 varkens, 6627 paarden, 4 ezels en bovendien 1212
nuchtere kalveren voor export. Onder de paarden waren er 6121
uit Engeland aangevoerd.

Ingevoerd werden : van runderen : 477£ dier, 18 voet, 55338 Kg.
vleesch, 111740 Kg. vet en 259422 Kg. afval; van kalveren:
74£ dier en 3 voet; van nuchtere kalveren : 250£ dier; van
schapen en geiten 624£ dieren en 35 Kg. schapenvleesch ; van
varkens 96 dieren en 6634 Kg. vleesch en reuzel; van paarden
27£ dier.

Afgekeurd werden : van runderen : 623 en 45f dier (48\'2 en
9£) !), 227 en 13 borst- en buiksingewandeu (207 en 2), 6938
en 200 longen (6123 en 118), 1501 en 121 levers (355 en 32),
49 en 50 harten (2 en 0), 56 en 20 milten (\'28 en 0), 187 en
39 nieren (22 en 2), 9 en 40 koppen (2 en 9), 28 en 13 tongeu
(1 en 2), 537 en 31 uiers (6 en 2), 957 en 41 baarmoeders;
bij
kalveren : 8180 en 772 Kg. vleesch en vet, 104 en 19f
diereu (18 en 0), 4 en 0 borst- en buiksingewanden (2 en 0),
138 en 27 longen (19 en 0), 58 en 13 levers (2 en 0), 5 en 1
harten, 7 en 3 nieren (1 en 0), 7 en 2 milten (1 en 0); bij
schapen : 22 en 2 dieren (1 en 0), 3 en 0 borst- en buiksinge-
wanden, 121 en 51 longen, 311 en 43 levers, 5 en 11 harten, 5 en 0
nieren, 4 en 2 milten, 1 en 2 uiers, 6 en 6 baarmoeders; bij
geiten :
2 en 0 dieren, 5 en 0 longen, 5 en 1 levers, 3 en 0 harten;
bij
varkens: 1007 en 13 dieren (883 en 6), 11 en 0 borst- en
buiksingewanden (1 en 0), 2281 en 24 longen (1847 en 3),

1) De achter elkander geplaatste cijfers geven aan : het afgekeurde by
dieren aan het abattoir geslacht en dat bjj invoer ; de tuBschen ( ) ge-
plaatste cijfers het aantal afkeuringen voor
tuberculose, ook big slachting aan
het abattoir en by invoer.

-ocr page 207-

759 en 22 levers (649 en 4), 4 en 2 harten, 13 en O milten
(5 en 0), 23 en 1 nieren (O en 1), 1 en O uiers, 1 en O kop-
pen en 29 en O baarmoeders; bij
paarden\'. 155 en 3 dieren
(4 en 0), 6 en 0 borst- en buiksingewanden, 75 en 3 longen
(1 en 0), 68 en 2 levers, 2 en 0 harten, 1 en 0 milten, 2 en
0 nieren.

De tuberculose-c^ievs waren als volgt: bij runderen: aan bet
abattoir geslacht 17.81 pet., ingevoerd 10.10 pet.; bij
kalveren
0.12 pet.; bij varkens 4.95 pet.; 1 schaap en 5 paarden werden
tuberculeus bevonden. Al deze cijfers zijn lager dan in 1906
en wel voor runderen 1.13 pet., voor kalveren 0.02 pet. en voor
varkens 0.31 pet. Van de runderen leden aau deze ziekte 6910
vrouwelijke dieren van 2—10 jaar oud, 6 ossen en 33 stieren.

Het vleesch van tuberculeuse dieren afkomstig is: gezouten van
446 runderen, van 4 ingevoerde runderen, van 6£ kalveren eu
542 varkens;
gesteriliseerd van 128^ runderen, van 5^ ingevoerde
runderen, van 9{ kalveren en van 337 varkens;
vernietigd van
7^ rund, van 2 kalveren en van 4 varkens.

Van om andere redenen dan om tuberculose afgekeurde dieren
is het vleesch:
gezouten van 21 runderen, 7 kalveren, 4 schapen)
39 varkens en II paarden;
gekookt (?) van 101 £ rund, 18 kal-
veren, 4 schapen, 1 geit, 45 varkens en 37 paarden ;
vernietigd van
55J rund, 8Üf kalf, 15 schapen, 1 geit, 47 varkens en 93 paarden.

De sterilisator werd 299-maal gebruikt, terwijl met 135 vul-
lingen 216000 Kg. vleesch en vet werd vernietigd, dat is als
voedsel voor den mensch ongeschikt gemaakt.

Het onderzoek op trichinen had een negatief resultaat. Van
cysticercus inermis uerden slechts enkele meer of minder verkalkte
exemplaren gevonden in harten van graskalveren en in kauw-
spieren van runderen.

Het aantal vleesch winkels bedroeg op 31 December van het
verslagjaar 763 en wel 452 voor rund-, kalfs- of schapenvleescb,
263 voor varkensvleesch en 48 voor paarden vleesch.

Het aantal winkelbezoeken bedroeg 52353; proces-verbaal
werd hierbij 5-maal opgemaakt.

Het aantal runderen alhier geslacht, door het rijk wegens
tuberculose overgenomen, bedroeg 1275. Hiervan werden er 566
onvoorwaardelijk goedgekeurd, van 397 werd het vleesch inge-
zouten, van 212 gesteriliseerd, van 100 vernietigd.

-ocr page 208-

De ontvangsten bedroegen f217814,96, de uitgaven f 119055 595.

Het saldo, waarin rente en aflossing, bedraagt dus f 98759.363.

v. E.

Vervoer van vee in tiederlandsch-Indjë. — Indertijd is in
Nederlandscli-Iudië, met het oog op besmettelijke veeziekten en
op veediefstallen, voorgeschreven dat geen buffels of runderen
van het eene district naar het andere mogen worden vervoerd
dan met een geleide-biljet, kosteloos af te geven door het hoofd
van het district of van een der onder-distrjcten van waar het
vervoer plaats heeft.

Thans is in het belang van den veestapel, bij ordonnantie
van 25 September 1908, Staatsblad n°. 580, bepaald dat het
vervoer van vee binnen het gewest Madioen kan geschieden
zonder geleide-biljet. v.
d. B.

Boekaankond iging.

Ueber aktive Immunisation gegen Schweinepest durch Ba-
zillen der Hogcholeragruppe. (Untersuchungen aus dem
bakteriologischen Laboratorium des Staatsseruminstitutes
zu Rotterdam, Direktor Dr. J. POELS.) Inaugural-Disser-
tation von GERRIT LEURINK.

Deze dissertatie, in haar geheel afgedrukt in de Veeartsenij-
kundige Bladen voor Nederlandscli-lndië
, deel XX, aflevering 4 — 5i
begint met een geschiedkundig overzicht van de varkenspest,
waarop de hoofdstukken over de aetiologie en de immunisatie-
methoden tegen deze ziekte volgen. Daarna gaat
Leurink over
tot een uitvoerige beschrijving van zijn eigen onderzoekingen,
welke hem hebben geleid tot de volgende resultaten:

1°. Serum van dieren, welke geruimen tijd zijn behandeld
met groote hoeveelheden bouilloncultuur van bacillus suipestifer,
heeft bij konijnen geen beschuttende werking tegen een letale
infectie met bacillus suipestifer.

2°. Het is mogelijk het agglutinatievermogen van bacillus
paratyphus B tegenover de verschillende sera der hogcholera-
groep naar alle richtingen te veranderen door herhaalde passage
door konijnen.

3°. Door de groote veranderlijkheid van het agglutinatie-

-ocr page 209-

vermogen is het niet mogelijk de vertegenwoordigers van de
hogcholera-groep in het laboratorium op biologischen weg te
onderscheiden, indien de voorafgaande geschiedenis van de te
onderzoeken reine cultuur niet nauwkeurig bekend is.

4®. Door subcutane injecties van kleine hoeveelheden bacillus
typhi murium of van bacillus paratyphus B is het mogelijk ko-
nijnen te beschutten tegen een letale dosis van bacillus suipestifer.

5°. Subcutane inspuitiugen van bacillus paratyphus A be-
schutten een konijn niet tegen een doodelijke infectie met bacillus
suipestifer.

6°. Het is mogelijk door subcutane injectie van bacillus typhi
murium varkens te beschutten tegen een doodelijke infectie per
os van bacillus suipestifer. De bacillus paratyphus A heeft deze
werking niet,

7°. De bacillus typhi murium en de bacillus paratyphus B
beschutten, als zij subcutaan worden ingespoten, in zoover als
uit de proeven kan worden besloten, de jonge varkeus tegen de
natuurlijke infectie met varkenspest.

8°. De subcutane injectie van bacillus typhi murium kan bij
varkens zonder gevaar geschieden. De bacillus paratyphus B
daarentegen is voor hen virulenter. W.
C. Schimmel.

MÖLLER S Lehrbuch der Chirurgie für Tierärzte, bearbeitet
van Dr. H. MÖLLER, vorm. Professor an der Tierärztl.
Hochschule in Berlin, und H. FRICK, Professor der Chir-
urgie und Dirigent der chirurgischen Klinik an der
Tierärztl. Hochschule in Hannover. Zwei Bände. II Band:
Spezielle Chirurgie. Vierte, vermehrte und teilweise um-
gearbeitete Auflage. Mit 81 Textabbildungen. Stuttgart,
Verlag von FERDINAND ENKE 1908. Preis 22, gebunden
24 Mark.

Naar het verschijnen van dezen 4den druk van Möller-Frick\'s
bijzondere heelkunde werd door menigen candidaat-veearts reik-
halzend uitgezien. Immers, de 3de druk was uitverkocht en dit
is het eenige handboek, dat het leervak zoo uitvoerig behandelt,
dat het èn als studieboek voor den aanstaanden veearts èn als
leidraad in de praktijk kan worden gebezigd. Het groote werk
van
Bayer-Fröhner is te uitgebreid voor den candidaat, terwijl
Fröhner\'s Compendium der Speziellen Chirurgie voor hem, die
de colleges in dit vak niet heeft gevolgd, hier en daar wat veel

-ocr page 210-

enumeratief is. Dit is geen fout; het is een noodzakelijke
eigenschap van een compendium.

En in de andere talen zoekt men te vergeefs naar een hand-
boek, dat
Möi.ler\'s Chirurgie evenaart, behalve in het Engelsch,
in welke taal dit werk is overgebracht. De Franschen maken
geen scheiding tusschen heelkunde en operatieleer, zooals wij
dit, in navolging der Duitschers, gewoon zijn; hoeveel goeds
het handboek van
Peuch en Toussaint, en dat van Cadiot en
Almy ook moge bieden, ze bevredigen ons in het algemeen niet.

Deze 4de druk van Möller-Frick\'s Spezielle Chirurgie is daarom
met vreugde begroet, te meer nu hij naar den geest des tijds
verjongd tot ons is gekomen. De schrijvers hebben zich beijverd
om van de literatuur op chirurgisch gebied, sedert den 3d™ druk
verschenen, gebruik te maken en hebben zelfs enkele hoofd-
stukken, namelijk over de ziekten der pezen en over drukkingen,
geheel omgewerkt. Voorts werd een nieuw hoofdstuk : over ziekten
van den staart, toegevoegd.

Met het opnemen van casuïstiek waren de schrijvers terecht
karig; deze vermoeit allicht, den lezer wanneer zij te rijkelijk
wordt geboden. Gevallen welke belangrijk waren voor hem, die
ze waarnam, trekken den buitenstaander niet zelden weinig aan.
Een leerboek dient het onderwerp te behandelen, zooals het zich
in den regel voordoet; het moet dus van alle casuïstiek een zoo
getrouw mogelijk beeld geven. En hieraan hebben de schrijvers
naar billijke wenschen voldaan.

Niettegenstaande op vele punten belangrijke uitbreiding is
aangebracht, onder anderen ook wat betreft de breuken, is het
aantal bladzijden van den 3den druk (999) met 42 verminderd. Dit
is verkregen door in ruimer mate kleinen druk te bezigen en
voorts door het operatieve gedeelte te beperken. Door het weg-
laten van afbeeldingen, vooral van instrumenten, werd het getal
143, zooals de 3de druk bevatte, in deze uitgave tot 81 terug-
gebracht; naar het mij voorkomt, zonder aan het boek afbreuk
te doen.

Na het voorafgaande is aanbeveling stellig overbodig; trouwens
goede wijn behoeft geen krans. Ook wat druk en uitvoering
betreft, is voldoende de herinnering, dat F.
Enke de uitgever is.

W. C. Schimmel.

-ocr page 211-

De Euterentzündungen der Kuh, von SVEN WALL, Assistent
an der Tierärztlichen Hochschule zu Stockholm. Mit 29
Atabildungen im Text. Stuttgart, P. ENKE 1908. Preis
3 Mark.

Dit 122 8°.bladzijden groote boek heeft zijn ontstaan te danken
aan het onderzoek der melk van zieke uiers en de secties van
deze uiers. Het grootste gedeelte van die melk en van de uiers
was voor onderzoek op tuberculose naar de veeartsenijkuudige
hoogeschool te Stockholm gezonden en bleek met deze ziekte
behept. De schrijver onderzocht echter ook melk van acute
uierziekten en niet-tuberculeuse zieke uiers.

Dit onderzoek geschiedde clinisch, bacteriologisch en histolo-
gisch. In het laatste opzicht werden 30 verschillende praeparaten
onderzocht. Voor de studie van den aard der uierinfecties ge-
schiedden niet minder dan 70 isoleeringen (uit melk en uier)
met het gieten van platen. Het hierbij gebruikte substraat was
serumgelatine-agar of serumagar. Slechts in een paar gevallen en
voor bijzondere doeleinden zijn gelatineplaten gegoten.

Achttien hoofdstukken vormen het boek, te weten : 1°. de
uier der koe, anatomische en physiologische herinneringen ; 2°.
de uierontstekingen in het algemeen; 3°. door uitwendig geweld
veroorzaakte uierontstekingen ; 4°. infectieuse uierontstekingen in
het algemeen; 5°. wijze van infectie ; 6°. uierstreptomycose ; 7°.
uierstaphylomycose ; 8°. uiercolibacillose; 9°. uierpyobacillose;
10*. uiertuberculose; 11°. nieractinomycose: 12°. uiernecrobacil-
lose; 13°. clinische diagnose der uierontstekingen; 14°. sectie;
15°. beteekenis der uierontstekingen voor de melkcontröle ; 16°.
beteekenis der uierontstekingen voor de vleeschkeuriug; 17°.
eenige sectieberichten ; 18°. enkele mededeelingen over heerschend
voorkomende uierinfecties.

Ean bijzonderheid in dit boek is, dat aan het einde van elk
hoofdstuk een kort resumé voorkomt; dit maakt de studie er
van gemakkelijk. Intusschen, de lezing geschiedt èn door de
wijze van indeeling èn door de groote letter en den fraaier)
druk toch al zond-er bijzondere inspanning.

De ziekten van den uier en van^ de melk hebben in den
laatsten tijd de byzondere aandacht getrokken, niet enkel van
de veeartsen, maar ook van de medici, de scheikundigen en
allen die zich wetenschappelijk met zuivel en kaas bezighouden ;

-ocr page 212-

men mag dus aannemen dat dit werk een uitgebreiden kring
van lezers zal vinden. Het verdient daarvoor alle aanbeveling ;
vooral de veeartsen, die zicb in deze richting bewegen, dienen
te lezen wat uit de onderzoekingen van onzen Zweedschen collega
is gebleken. W.
C. Schimmel.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

NOTULEN van de 498t8 Algemeene vergadering ge-
houden op Vrijdag 18 en Zaterdag 19 September
1908 in het Gebouw voor Kunsten en Weten-
schappen te Utrecht. \')

Voorzitter: de heer H. M. Kroon.

l8te Gedeelte. Vrijdag 18 Septeifber,
des namiddags zeven uur.

Vertegenwoordigd zijn de navolgende bijzondere afdeelingen:

1. Noord-Holland, uitbrengende 9 stemmen, afgevaardigde de
heer D.
van der Sluijs.

2. Zuid-Holland, uitbrengende 40 stemmen, afgevaardigde
dr.
P. Vkrmaat.

3. Nieuwe afdeeling Zuid-Holland, uitbrengende 10 stemmen,
afgevaardigde de heer
A. A. Barendreqt.

4. Friesland, uitbrengende 11 stemmen, afgevaardigde de heer
H. Vbenstra.

5. Groningen-Drente, uitbrengende 17 stemmen, afgevaardigde
dr.
A. A. Overbeek.

6. Gelderland-Ooerijsel, uitbrengende 14 stemmen, afgevaar-
digde de heer N.
H. M. van Altena.

7. Noord-Brabant-Limburg, uitbrengende 18 stemmen, afge-
vaardigde de heer
H. J. C. Horbach.

8. Utrecht, uitbrengende 11 stemmen, afgevaardigde dr. J. C.
Picard.

1) Zie het programma van die vergadering op bl. 672 en v.v. in deel XXXV.

-ocr page 213-

9. Zeeland, uitbrengende 10 stemmen, afgevaardigde de heer
M.
van der Vliet.

Aanwezig : 41 gewone leden van bijzondere afdeelingen en 2
leden der algemeene afdeeling.

1. Opening der vergadering. De voorzitter : Ik heet u allen
welkom, afgevaardigden van de verschillende afdeelingen en vele
leden, die belangstelling toonen in de werkzaamheden onzer Maat-
schappij. Ook de pers, die als steeds op haar post is, heet ik welkom.

Ik hoop dat de discussiën vruchtbaar mogen zijn en de be-
sluiten zullen overeenstemmen met het doel onzer Maatschappij,
d.w.z. zullen strekken tot bevordering van de veeartsenijkunde.

Met dit woord open ik de vergadering.

2. Ingekomen stukken. De voorzitter deelt mede :

1°. dat behalve de jongere veeartsen, reeds in het Tijdschrift
vermeld, nog als leden zijn toegetreden de heeren : W.
van den
Akker
te Utrecht, D. Haan te Spanbroek, G. Krediet en J.
Eggink, beiden te Utrecht, en W. Vlehing te Almeloo;

2°. dat van de heeren H. J. Lovink, directeur-generaal van
den landbouw, en prof. dr. Th.
H. Ma.c Gillavrij bericht is
ontvangen, dat zij tot hun leedwezen verhinderd zijn gevolg te geven
aan de uitnoodigiug om de algemeene vergadering bij te wonen ;

3°. dat van het bestuur van het Veterinair studentencorps
«Absyrtus» een schrijven is ontvangen, waarin de leden worden
uitgenoodigd, na afloop der vergadering zich naar het nieuwe
corpsgebouw (Achter St. Pieter n°. (3) te begeven, ten einde
aldaar de rest van den avond te midden van hun aanstaande
collega\'s door te brengen.

De voorzitter stelt voor aan het bestuur van «Absyrtus» te
berichten, dat van de uitnoodiging gaarne zal worden gebruik
gemaakt.

Dienovereenkomstig wordt besloten.

De overige hier vermelde mededeelingen worden voor kennis-
geving aangenomen.

3. Benoeming van een voorzitter. Als candidaten ter vervul-
ling van deze vacature zijn opgegeven: door de afdeeling Utrecht
de heer dr. H.
Markus, door de nieuwe afdeeling Zuid-Holland
de heer F. W.
van Dulm,

De voorzitter noodigt de heeren van der Sluijs, Barendregt
eu Overbeek uit, het stembureau te willen vormen.

-ocr page 214-

Namens het stembureau deelt de heer van der Slutjs mede,
dat de uitslag der stemming is als volgt: uitgebracht 118 stem-
men, waarvan 1 in blanco. Volstrekte meerderheid
60 stemmen.
Prof.
D. A. de Jong verkreeg 65, d1". H. Markus 32, de heer
F. W.
van Dulm 18, en de heer M. J. Hengeveld 2 stemmen.
Gekozen is alzoo prof.
D. A. de Jong. (Applaus.)

De voorzitter: Mag ik vragen of prof. de Jong de benoe-
ming aanneemt ?

Prof. de Jong : Ik dank deze algemeene vergadering zeer
voor het in mij gestelde vertrouwen. Hoewel ik niet kan ont-
kennen, dat deze benoeming voor mij zeer onverwacht komt,
kan ik mijn besluit reeds nu mededeelen. Ik meen dat het
algemeen bekend is, dat ik om overwegende redenen nooit zou
kunnen besluiten, in deze algemeene vergadering het voorzitter-
schap te aanvaarden, hoe warm mijn hart ook klopt voor de
Maatschappij en hoe gaarne ik mij overigens in haar dienst wil
stellen. Wanneer ik dus op de meest besliste manier tot mijn
leedwezen verklaar het voorzitterschap niet te kunnen aanvaarden,
dan hoop ik dat de heeren mij niet zwart zullen aankijken of
zullen blijven aankijken. Ik heb mij eens over deze quaestie
uitgelaten en ik moet mij daaraan bouden. De redenen zijn zoo
overwegend, dat ik ten tweeden male verklaar het voorzitterschap
niet te kunnen aanvaarden.

De voorzitter : Dan zal een nieuwe stemming moeten plaatsvinden.

De uitslag vau de nieuwe stemming is als volgt: uitgebracht
123 stemmen, waarvan 1 in blanco. Volstrekte meerderheid 62.
Dr. H. Mar,kus verkrijgt 64 st., de heer F. W. van Dut.m 55
en de heer M. J.
Hengeveld 3 stemmen, zoodat de beer dr. H.
Makkus
is gekozen. (Applaus.)

De voorzitter : Mag ik u gelukvvenschen met deze benoeming
en vragen of u haar aanneemt ?

Dr. H. Markus : Ik dank IJ voor Uw gelukwensch en deel
U mede, dat ik de benoeming aanvaard.

De voorzitter: Aangezien dr. Markus in liet hoofdbestuur de
functie van 2de secretaris bekleedt, moet, nu hij tot voorzitter is
gekozen, staande de vergadering voorzien worden in do vacature
van 2de secretaris.

Benoeming van een 2de secretaris. De heer Barenuregt : Mogen
er candidaten worden genoemd?

-ocr page 215-

De voorzitter: Er mogen zeer zeker candidaten genoemd worden.

De heer Barendbegt: De nieuwe afdeeling Zuid-Holland heeft
mij opgedragen om, voor het geval dr.
Markus benoemd werd
tot voorzitter, den heer
Hoogkamer, gepensionneerd dirigeerend
paardenarts Nederlandsch-Indisch leger, voor de functie van 2de
secretaris aan te bevelen.

De heer Horbach: De afdeeling Noord-Brabant-Limburg be-
veelt den heer
Paimans aan, die verklaarde de benoeming te
zullen aannemen, in geval hij gekozen werd.

De heer van der Vliet: De afdeeling Zeeland besloot met
algemeene stemmen den heer
Kroon candidaat te stellen.

De voorzitter: Dat kan niet!

Dr. Overbeek: De afdeeling Groningen-Drente beveelt den
heer
Kroes aan.

De heer van der Slüijs: Ik heb geen opdracht tot het doen
eener aanbeveling, maar deel mede dat in de afdeeling Noord-
Holland de heer
F. M. de Leur de meeste stemmen op zich
vereenigde.

De voorzitter: Zijn er ook nog leden, die candidaten willen
noemen ? Het is een geheel vrije stemming.

Daar geen meerdere namen worden genoemd, wordt tot stem-
ming overgegaan.

De heer van der Sluijs deelt na afloop der stemming mede,
dat van de
123 stemmen, welke uit de bus kwamen, uitgebracht
werden:
34 op den heer Paimans, 34 op den heer Kroes, 24 op
den heer
Hoogkamer, 22 op den heer Overbeek, (3 op den heer
de Leur, 2 op den heer Stuurman en 1 op den heer Busing,
zoodat niemand de volstrekte meerderheid verkreeg en een nieuwe
stemming noodig is.

De uitslag der nieuwe stemming is:

Uitgebracht 123 stemmen, waarvan verkregen: de heer Pai-
mans 45,
de heer Kroes 34, de heer Hoogkamer 23 en de heer
Overbeek 21 stemmen, zoodat, niemand de volstrekte meerder-
heid op zich vereenigd hebbende, herstemming moet plaats heb-
ben tusschen de heeren
Paimans en Kroes.

De uitslag dezer herstemming is als volgt:

Uitgebracht 121 stemmen, waarvan (57 op den heer Kroes en
54 op den heer Paimans, zoodat de heer Kroes is gekozen.
(Applaus.)

-ocr page 216-

De voorzitter: Neemt de heer Kroes zijn benoeming aan?

De heer Kroes: Ik zal met genoegen zitting nemen in het
hoofdbestuur.
(Applaus.)

4. Verslag van den toestand der Maatschappij. De voorzitter:
Het verslag van den toestand der Maatschappij is in de laatste
aflevering van het Tijdschrift afgedrukt. Zijn er heeren, die nadere
inlichtingen wenschen? Onze secretaris zal die gaarne verstrekken.

Geen der aanwezigen verzoekt nadere inlichtingen, waarop de
voorzitter den secretaris dank zegt voor zijn werkzaamheden.

5. Verslag van den toestand der geldmiddelen en van de biblio-
theek.
De voorzitter: Ook deze verslagen van onzen penning-
meester-bibliothecaris zijn in het Tijdschrift opgenomen. Zijn er
nog heeren, die nadere bijzonderheden wenschen ? Zoo niet, dan
dank ik ook den penningmeester-bibliothecaris voor zijn werk-
zaamheden.

6. Nazien der rekening van den penningmeester. De voorzitter
noodigt de heeren dr.
Verhaat, Veenstra en van der Vliet uit
om de commissie te willen vormen, belast met het nazien van
de rekening en verantwoording.

Deze commissie zet zich aan den arbeid en nadat zij haar taak
geëindigd heeft, deelt de heer
Veenstra namens haar mede, dat
zij de rekening met de bescheiden nagezien en gelijk men dit
van den heer
van Esveld gewoon is, volkomen in orde bevonden
heeft, waarom voorgesteld wordt de rekening goed te keuren.

De voorzitter : Dan dank ik de commissie voor het nazien der
rekening en den penningmeester voor zijn nauwkeurig beheer.

7. Mededeeling omtrent het aftreden van een lid van het hoofd-
bestuur.
De voorzitter deelt mede, dat den Sisten December 1909
de 2dc secretaris van het hoofdbestuur aftreedt, die volgens art.
17 van het huishoudelijk reglement
niet herkiesbaar is. Daar
evenwel de zooeven gekozen functionnaris, de heer
Kroes, een tus-
schentijdsche
vacature vervult, is volgens alinea 4 van genoemd
artikel genoemde heer terstond herkiesbaar.

8. Het hoofdbestuur stelt voor het Tijdschrift voor Veeart-
senijkunde, dat thans als maandblad verschijnt, uit te breiden tot
een veertiendaagsch tijdschrift, waarvan de commissie van redactie
uit vijf leden bestaat, en wel met ingang van
1 Januari 1910.
Elke aflevering van dit tijdschrift zal uit \'2 vel druks of 32 blad-
zijden bestaan.

-ocr page 217-

De voorzitter: lil de toelichting zija, dunkt mij, voldoende
duidelijk de verschillende motieven neergelegd, welke geleid hebben
tot bet indienen van dit voorstel na de opdracht, welke wij het
vorig jaar van de vergadering ontvingen. Alleen zal het ter ver-
duidelijking misschien wenschelijk en noodig zijn, dat de heer
van Esveld nog eens met cijfers toelicht hoe wij er toe geko-
men zijn om de bijdrage voor ieder gewoon lid van f5 op f 11
te brengeu.

De heer van Esvelo : Ik zal verschillende mededeelingen van
vertrouwelijken aard moeten doen en ik verzoek daarom de pers
geen nota te nemen van wat ik zeggen ga.

De voorzitter: Het voorstel kan dus zoo worden gewijzigd,
dat de bijdrage f 10 wordt in plaats van f 11. Ik vraag nu aan
de verschillende afgevaardigden hoe ze over de zaak denken?

De heer van der Sluijs : De afdeeling Noord-Holland is
medegegaan met het praeadvies van het hoofdbestuur. Er waren
enkele leden, die bezwaar hadden tegen een bijdrage van fll,
omdat bij die leden de vrees bestond dat het aanleiding zou
geven tot afneming van bet ledental. Als voorzitter der afdeeling
heb ik daartegen mijn stem gericht en doen uitkomen, dat het
hoofdbestuur waarschijnlijk de zaak ook van dien kant had be-
keken en dat het niet met het voorstel zou zijn gekomen, indien
die vrees gegrond was.

De voorzitter: Het hoofdbestuur heeft zich daarvan eenigszins
vergewist, door de zaak in een vergadering van afgevaardigden
der bijzondere afdeelingen te bespreken. In die vergadering, in
Mei gehouden, waren afgevaardigden uit alle afdeelingen tegen-
woordig. Allen hebben medegedeeld, dat in hun afdeeling tegen
een dergelijke verhooging geen bezwaar zou bestaan.

Dr. P. Vermaat : In de afdeeling Zuid-Holland waren 8
stemmen vóór en 2 tegen.

De heer Barendregt: De nieuwe afdeeling Zuid-Holland heeft
mij opgedragen tegen te stemmen, omdat zij meende dat de
contributieverhooging wel wat te groot was in verhouding tot
de voordeelen, welke aan het veertiendaagsch verschijnen van het
tijdschrift verbonden zijn. Men wenschte liever t,e wachten tot
de mogelijkheid van een weekblad daar was.

De heer Veenstra : De afdeeling Friesland kan volkomen met

-ocr page 218-

het voorstel medegaaD. Eenigen opperden echter dezelfde vrees,
welke in de afdeeling Noord-Holland is uitgesproken.

Dr. Overbeek : De afdeeling Groningen-Drente heeft mij op-
gedragen te stemmen vóór het voorstel, maar mij tevens verzocht
mede te deelen dat de afdeeling teleurgesteld is met het om de
veertien dagen verschijnen van het Tijdschrift. De afdeeling
dringt er bij het hoofdbestuur op aan dat het Tijdschrift een
weekblad zal worden.

De heer van Ai.tena : De afdeeling Gelderland-Overijsel heeft
niet met onverdeelde instemming van bet voorstel kennis geno-
men. De helft van de leden was er vóór, de andere helft tegen.
De leden, die tegen stemden, waren van oordeel dat de contri-
butieverhooging te belangrijk was, in aanmerking nemende de
vruchten welke het Tijdschrift, om de veertien dagen verschij-
nend, zou afwerpen.

De heer van Esveld : «Gelderland-Overijsel» oppert hetzelfde
bezwaar, hetwelk wij vernomen hebben van de nieuwe afdeeling
Zuid-Holland. Maar naar ik meen, is er reeds verleden jaar in
een praeadvies op gewezen, dat ook zonder de Tijdschrift-quaestie
een belangrijke verhooging zou moeten worden gevraagd, omdat
de belangen der Maatschappij zooveel vergen van de geldmid-
delen. Ik had verzocht de begrooting gelijktijdig met dit punt
te behandelen, doch de voorzitter vond dat niet gewenscht. Ik
mag er echter wel op wijzen, dat de onkosten, welke de Maat-
schappij moet maken, toenemen. Er worden verschillende zaken
onderzocht, er komen tal van commissies en wanneer een en
ander achterwege zou blijven, dan zouden er van alle kanten
klachten komeu, zou men teleurgesteld zijn. Waar het hoofdbe-
stuur wel aan die wenschen voldoet, mocht het een prijsje heb-
ben ! Daar echter is het hoofdbestuur niet op gesteld. Maar hoe
tal van malen is het voorgekomen, dat het hoofdbestuur werd
te gemoet gevoerd: jelui klaagt, maar geld is er genoeg. Hoevele
malen is niet gehoord: waarom heft jelui niet f\' 10?

Thans zijn wij er door het voorstel Noord-Brabant—Limburg
toe gedrougen. De heeren uit Groningen zeggen dat ze teleur-
gesteld zijn, dat er geen weekblad komt, maar wij zijn ook
teleurgesteld. "Wanneer het voorstel van Noord-Brabant—Limburg
indertijd niet zoo plotseling was gekomen, dan verzeker ik, dat
de heeren nu al een jaar lang een 14-daagsch blad zouden hebben

-ocr page 219-

gehad en dat er over drie, vier jaar waarschijnlijk een weekblad
zou zijn geweest.

Wanneer ik de geschiedenis naga, herinner ik mij dat er,
toen ik in de redactie kwam (1885), een aflevering verscheen
als er geld was. Er waren deelen, welke over vier jaar liepen.
Langzamerhand is het Tijdschrift geregelder gaan verschijnen.
Wij zijn gekomen op zes, twaalf afleveringen en de redactie
heeft er menigmaal over gesproken om op 24 afleveringen te
komen, doch het is tegengehouden door het voorstel van Noord-
Brabant—Limburg, dat beslist een weekblad wilde hebben.

Maar daargelaten het Tijdschrift, de belangen van de Maat-
schappij vereischen ook zeer veel geld, vergeleken bij vroeger.

De heer Horbach : De afdeeling Noord-Brabant—Limburg
geeft in overweging nog eens te informeeren bij verschillende
uitgevers. Zij weet dat men \'oij een uitgever in Roermond voor
een veel lager bedrag terecht zou kunnen komen. Maar misschien
zou met het oog op de verzending van stukken de afstand een
bezwaar kunnen zijn.

De voorzitter : Zou het niet beter zijn als de afdeeling zelf\'
eens informeerde, natuurlijk bij soliede uitgevers? Wij zullen
gaarne informaties ontvangen. Noord-Brabant—Limburg heeft ons
die op de vergadering van afgevaardigden zelfs beloofd.

De heer Picaed : De afdeeling Utrecht is vóór het voorstel
en ook voor de financiëele consequenties.

De heer van dkr Vliet: De afdeeling Zeeland is voor het
voorstel van het hoofdbestuur, maar maakt de volgende opmer-
king: op de gecombineerde vergadering van afgevaardigden heeft
een der leden van het hoofdbestuur gezegd, dat verscheidene In-
dische leden zich van den bond zullen afscheiden, wanneer de
contributie verhoogd wordt. Als dat zoo is, meende de afdeeling
dat het beter is voor die leden dezelfde contributie te behouden.
Men was van oordeel, dat een half ei beter is dan een ledige dop.

De voorzitter: Zij kunnen zich als buitengewoon lid laten
voorhangen. Dan deelen zij niet in de verhooging.

De heer van Esveld : De buitengewone leden krijgen het
Tijdschrift ook. Het hoofdbestuur zal moeten zorgen, dat het
Tijdschrift door die heeren behoorlijk betaald wordt.

De heer Hoogkamer: Zou de afgevaardigde van Zeeland ook
kunnen zeggen welken grond hij heeft voor de meening, dat de

-ocr page 220-

Indische leden zich bij doorvoering van den maatregel zouden
terugtrekken ?

De heer van der Vliet : Het best zou ik u kunnen verwijzen
naar het hoofdbestuur. Een afgevaardigde van onze afdeeling
verklaarde, dat het hoofdbestuur zich aldus uitgelaten had.

De heer Hoogkamer : Voor zoover ik kan nagaan, bestaan er
geen goede gronden voor dat vermoeden.

De voorzitter: Het is door een van de leden geopperd.

De heer van Esveld : Totjl Januari 1908 betaalden de leden
der algemeene afdeeling f\'6, terwijl voor ieder lid eener ge-
wone afdeeling slechts f5 in de kas der Maatschappij werd
gestort.

Voor 1908 is echter — ingevolge art. 16 van het huishoudelijk
reglement — bepaald, dat voor elk gewoon lid f 5 moet worden
gestort, zoodat wij voor 1908 een betrekkelijk groot verlies heb-
ben geleden, namelijk voor ieder lid der algemeene afdeeling f 1.

Straks zal u worden voorgesteld om voor het jaar 1909 de
bijdrage voor ieder gewoon lid te brengen op f6, dus ook
voor de leden der algemeene afdeeling.

Voor de buitengewone leden eener afdeeling wordt, volgens
bovengenoemd artikel slechts f 5, in de kas van het hoofdbe-
stuur gestort, maar zij zullen natuurlijk in de onkosten der af-
deeling moeten bijdragen, daar hun contributie, ingevolge art.
16 van het huishoudelijk reglement, door de bijzondere afdeeling
zelve wordt bepaald.

Dr. van der Plaats : Heel wat leden en ook enkele afdeelingen
waren, evenals ik, in het begin zeer tegen wat staat op bladz. 4,
halverwege van het programma, nl. om de bijdrage van f 5 op
fll te brengen. Na de mededeelingen van den penningmeester
ben ik voldoende gerust gesteld en overtuigd. Wanneer de minister
van financiën met zijn millioenenrede zooveel succes heeft als de
heer
van Esveld met zijn honderdenrede, dan heeft hij reden
gelukkig te zijn.
(Applaus.)

Ik wensch in het geheel niet te opponeeren tegen het voorstel
zooals het daar ligt in hoofdzaak, al mag ik niet ontkennen, dat
het mij op het oogenblik niet bevredigt. Intusschen, er moet en
er zal komen een tijdschrift, dat vaker verschijnt dan eens in de
maand. Maar in het voorstel zooals het daar ligt, komen enkele
dwingende bepalingen voor, welke ik onwenschelijk acht. Het is

-ocr page 221-

of we in Neurenberg vergaderen, waar men van de roode tafel
voor tal van zaken altijd met dwingende bepalingen komt.

Daarom zou ik in overweging geven om die punten niet
dwingend te maken. Ik zou in de eerste plaats meenen, dat het
niet wenschelijk is om te beslissen, dat de redactie uit vijf leden
moet bestaan. Van honderden commissies ben ik lid geweest en
steeds heb ik ondervonden, dat als van een commissie van vijf
leden er drie flink werken, het heel mooi is. Ik stel daarom
een amendement voor om te lezen:
hoogstens vijf leden.

In de tweede plaats wordt in het voorstel gezegd, dat elke
aflevering twee vel druks of 32 bladzijden zal beslaan. Hiervoor
in de plaats zou ik willen lezen, dat
elke jaargang van het Tijd-
schrift zal bestaan uit omstreeks
60 vel druks octavo. Niemand
weet hoeveel copie er op een gegeven tijdstip zal worden in-
gezonden. Dat kan in den zomer heel weinig zijn, op een anderen
tijd meer.

De voorzitter: Heeft de tegenwoordige redactie en de com-
missie, die aan de voorbereiding van het voorstel heeft medege-
werkt, bezwaar tegen het denkbeeld van dr.
van dek Plaats?

De heer Schimmel : Ik kan mij heel goed vereenigen met het
voorstel van dr.
van der Plaats om te spreken van «hoogstens
vijf leden.»

De voorzitter: Van die zijde is er dus geen bezwaar. Zijn er
ook heeren, die bezwaar hebben tegen het tweede gedeelte van
het voorstel orn in plaats van twee vel of 32 bladzijden per
aflevering meer in het algemeen te zeggen: elke jaargang om-
streeks 60 vel? Er bestaat ook bij het hoofdbestuur geen bezwaar
tegen, naar ik meen.

Dr. Markus: Ik zou wel even wat willen zeggen over het
aantal leden van de redactie, dat mijns inziens op goede gronden
is voorgesteld, flet is misschien wenschelijk om te spreken van
omstreeks 60 vel druks, maar het is wel degelijk de bedoeling
van de besprekingen geweest, dat er vijf redactieleden zouden zijn.

Prof. de Jong : Ik meen ook dat dit een uitgemaakte zaak is
en dat er aan het getal van
vijf niet kan getornd worden.

U weet, mijnheer de voorzitter, dat ik een warm voorstander
van deze reorganisatie ben, welke mij nog lang niet ver genoeg gaat.
Toch zou ik willen zeggen, dat wij voorloopig tevreden moeten
zijn met het om de 14 dagen verschijnen van het Tijdschrift-

-ocr page 222-

Maar hoewel ik niet geneigd ben mij aan de «roode» tafel van
bet hoofdbestuur te scharen, zou ik toch gaarne weten welke
richting het Tijdschrift zal uitgaan. Zal de inrichting van bet
Tijdschrift dezelfde blijven of zal in het Tijdschrift meer werk
worden gemaakt van de sociale belangen van den veearts? Een
van de redenen waarom ik de reorganisatie toejuich, is dat in
het blad de maatschappelijke quaesties van den veearts behandeld
zullen worden. Ik meen dat het de bedoeling is, die richting uit
te gaan, maar ik wensch dienaangaande meer zekerheid te hebben.
De sympathie voor het 14-daagsche blad zal er door stijgen en
men zal zich dan meer verzoenen met de verhoogde contributie.

Ik wil de aandacht op deze quaestie vestigen. Het Tijdschrift
zal misschien meer wetenschappelijke artikelen en meer adver-
tentiën bevatten, doch zal het een andere richting uitgaan? Ik
houd het er voor, dat het lidmaatschap meer waarde zal krijgen
en men gemakkelijker de hoogere contributie zal opbrengen, wan-
neer we met 1910 een Tijdschrift bezitten, dat onze maatschap-
pelijke belangen bevordert. Dan zal men er wat voor over heb-
ben. Van deze zijde der zaak hebben wij in de overwegingen
der afdeelingen niets vernomen en daarom vraag ik u, mijnheer
de voorzitter: kunt u omtrent de nieuwe richting in het Tijd-
schrift eenige zekerheid geven; zal in het nieuwe Tijdschrift
meer dan tot nu toe mogelijk was die richting tot baar recht
komen ?

De voorzitter: U weet dat er in de Maatschappij een streven
is een dergelijke richting uit te gaan. Maar of ons nieuwe Tijd-
schrift dien weg zal inslaan, zal voor een belangrijk deel af-
hangen van de keuze der redactie. Deze zal van machtigen
invloed wezen. De bedoeling van het hoofdbestuur is wel, dat
in het nieuwe Tijdschrift de sociale belangen van den veearts
zullen worden behartigd, doch of dit in werkelijkheid zal ge-
schieden, is afhankelijk van de redactie.

Prof. ue Jong : Ik geloof dat u zich te voorzichtig uitgedrukt
heeft Een van de redenen van de reorganisatie was, dat wij een
nieuw Tijdschrift zouden krijgen niet alleen voor de wetenschap-
pelijke stof, maar ook voor de sociale belangen van den veearts.

De voorzitter: Ik hoop ook dat in de redactie mannen ge
kozen zullen worden, die de sociale belangen van den veearts
naar behooren zullen behartigen, doch daartoe heeft het hoofd-

-ocr page 223-

bestuur niet de macht: de keuze der vergadering is hier beslissend.

De heer van der Sluijs : Ik spreek thans niet als afgevaardigde,
doch persoonlijk. Ik zou een enkele vraag willen stellen. In de
laatste aflevering van het Tijdschrift vind ik afgedrukt de ge-
heele wet op de keuring van voor export bestemd vleesch —
zeer zeker een mededeeling voor de leden van belang en als
zoodanig is het Tijdschrift een zeer goed middel om de wet ter
kennis te brengen van de leden. Maar ik zou willen vragen of
het niet mogelijk is, dat dergelijke wetten en officiëele mede-
deelingen, welke in de Staatscourant verschijnen, langs anderen
weg worden verspreid, zonder een ruimte van 17 pagina\'s in te
nemen ? Wanneer van de Staatscourant of het Staatsblad, zulke
wetten of mededeelingen bevattende, afzonderlijke exemplaren
worden gekocht en aan de leden verzonden, zou zulks dan niet
voordeeliger zijn V

De voorzitter: Het hoofdbestuur zal dit onderzoeken.

De heer Barendregt: Op de vorige vergadering van de nieuwe
afdeeling Zuid-Holland is ter sprake gekomen de wenschelrjkheid
om der regeering te verzoeken, alle stukken, voor hen van belang,
direct ter kennis te brengen van de praktizeerende veeartsen.

De heer van Esveld: De heer van der Sluijs heeft zoolang
in het hoofdbestuur gezeten en weet, hoe menigmaal wij zelf
die vraag gesteld hebben, doch telkens ten antwoord kregen:
wij zorgen niet voor de veeartsen in het algemeen, doch alleen
voor de veeartsen in onzen dienst.

De heer Barendregt: Dan doet de regeering haar taak slecht.
Iedere gewone praktizeerende veearts komt wel eens in rijksdienst.

De heer van Esveld: Dezelfde opmerking heb ik nog zeer
kort geleden gemaakt. Maar het antwoord was: dan moet u het
maar opnemen in het Tijdschrift, dan krijgen de heeren het.

De heer Barendregt: Ja, maar dikwijls te laat!

De voorzitter: Den raad, dien de heer van der Sluijs gaf, zal
ik in het hoofdbestuur ter sprake brengen.

Dr. Markus: Wat betreft het door de heeren van der Plaats
en de Jong opgemerkte, zou\' ik het volgende willen zeggen. In
de eerste plaats dat de vergadering de keuze der redactie in de
hand heeft; deze zal de richting van het Tijdschrift aangeven.
Maar wanneer men andere tijdschriften met het onze vergelijkt,
zooals het hoofdbestuur, in overleg met de redactie, en ik per-

-ocr page 224-

soonlijk, hebbeii gedaan, dan zal men zien dat aan die tijdschriften
een grooter aantal personen medewerken dan tot nog toe aan
het onze. Op elk ander gebied heeft men verdeeling van arbeid
ingevoerd. Maar hier niet. Van een redactie met een klein aantal
leden kan men moeilijk verwachten, dat naast de wetenschappe-
lijke, ook de sociale belangen behartigd zullen worden. Ik meen
hierop met nadruk, tegen het voorstel van
ar. van der Plaats
in, te moeten wijzen. Het is m. i. noodzakelijk dat het aantal
van vijf redactieleden blijft gehandhaafd.

Dr. van der Plaats : Het is voor een groot deel een quaestie
van appreciatie of men meent vijf leden noodig te hebben, dan
wel denkt dat het met minder kan. Een principieel debat daar-
over is onmogelijk. Ik zou gezwegen hebben, wanneer ik niet
kon wijzen op het Tijdschrift van de Maatschappij tot bevordering
der geneeskunde. Dat heeft één hoofdredacteur en een hulp-
redacteur en is op heel wat breeder schaal ingericht dan ons
Tijdschrift. Ieder van ons heeft ook ervaring van commissies.
Een kleine commissie werkt, een groote niet. Ik wil volstrekt
niet bepalen, dat er drie of vier leden moeten zijn, doch alleen
de mogelijkheid van een kleiner aantal open laten en die niet
door een bindende bepaling uitsluiten. Om de broodvragen van
de veeartsen op den voorgrond te brengen — ik wil gaarne ge-
looveii dat het wenschelijk en noodzakelijk is — hebben wij geen
grootere redactie noodig. Het onder de algemeene aandacht
brengen van die broodvragen hangt voor een goed deel af van
de inzenders. De veeartsen moeten die zaken op het tapijt brengen,
de redactie kan steunen door de stukken te plaatsen, doch
overigens moeten ze komen van onder op. Ik blijf dus bij mijn
denkbeeld, dat men het aantal redacteuren niet moet vastleggen,
doch spreken van «hoogstens vijf», zoodat men te eeniger tijd
het, aantal tot drie kan beperken.
(Applaus.)

Dr. Markus. Het spijt mij te moeten opmerken dat de voor-
stelling, welke de heer
van der Plaats van het «Tijdschrift van
de Maatschappij tot bevordering der geneeskunde» geeft, niet
juist is. Het «Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde» be-
hoort geheel aan de «Vereeniging Nederlandsch Tijdschrift voor
Geneeskunde» ; de redactie is als volgt ingericht: de algemeene
vergadering van genoemde vereeniging kiest elk jaar twee nieuwe
leden (der vereeniging); deze twee nieuwe leden nemen zitting

-ocr page 225-

in de redactie, waarin tevens gezeten zijn de twee leden, die
verleden jaar werden gekozen en die van nog een jaar vroeger.
Er zitten dus al
zes leden in de redactie ; verder zijn lid der
redactie de
twee redacteuren-gérants, van wie de eerste als voor-
zitter optreedt, de tweede als secretaris ; bovendien hebben nog
in de redactie zitting
drie leden van de Nederlandsche Maat-
schappij tot bevordering der Geneeskunst, n.1. de drie leden der
centrale commissie voor de beroepsbelangen, omdat bedoeld tijd-
schrift
tevens orgaan is van genoemde Maatschappij. Deze elf
leden nu vormen den traad van redacteuren», welke ± zesmaal
\'s jaars vergadert; hij heeft als het ware de
algemeene leiding^
de gestie van het tijdschrift in handen ; de
dagelijksche leiding
berust evenwel bij de redacteuren-gérants. Doch nu is er nog
een cardinale zaak ; alle leden der vereeniging bovengenoemd,
ook al zijn ze geen leden der redactie meer, stellen zich n.1.
ter beschikking om steeds van advies te dienen, bijv. omtrent
al dan niet opnemen van een artikel, het recenseeren van een
boekwerk, etc., zoodat de redacteuren-gérants steeds over een
keurkorps van deskundigen op verschillend gebied kunnen be-
schikken, wat zeer zeker als een krachtige steun moet worden
beschouwd.

Verder zijn er nog «vaste medewerkers.» Het gaat dus niet
aan, om, zonder meer, te zeggen, dat bedoeld tijdschrift door
één hoofdredacteur en een hulpredacteur in elkaar wordt gezet,
terwijl «het op heel wat breeder schaal is ingericht dan ons
tijdschrift.» Primo zijn er veel meer redacteuren en secundo is
de «breedere schaal» mijns inziens juist een
gevolg van die wijd-
vertakte, veelzijdige redactie. Ik handhaaf dus het voorstel van
vijf redactieleden.

Prof. dk Jong: lk heb hier allerlei dingen niet gehoord,
welke in de commissie van voorbereiding van het Tijdschrift
zijn besproken. Waarom is het getal redacteuren op vijf bepaald ?
Omdat men van de redactie meer werk verlangde en er van de
bestaande redactie niet meer werk verlangd kon worden. Men
wilde vijf\' menschen trachten te vinden, die zich niet te duur
laten betalen. Waarom is niet één redacteur gekozen ? Omdat
men dan een dergelijk salaris zou hebben te betalen, dat de
geheele reorganisatie van het Tijdschrift op de flesch zou zijn
geweest.

-ocr page 226-

Dat in het Tijdschrift dingen van onder op moeten worden
behandeld, kan ik dr.
van der Plaats niet toegeven. Als in
het Tijdschrift der Maatschappij tot bevordering der Geneeskunde
maatschappelijke toestanden te behandelen zijn, zorgt prof.
Bukger
voor een leadingartikel en als redacteur stelt hij er zich verant-
woordelijk voor.

In de commissie is die zaak ook onder de oogen gezien. Maar
men kwam tot een dergelijke hooge som voor de uitvoering, dat
men van het denkbeeld moest afzien. Daarop heeft men gezegd:
laat ons vijf redacteuren nemen, die zich niet te duur laten
betalen. Blijkt dan later dat de financiën medevallen, dan kan
men een leider of een hoofdredacteur kiezen. Voorloopig heeft
het Tijdschrift behoefte aan vijf redacteuren en daarom vind ik
het niet wenschelijk om aan dat getal te gaan tornen. Ik ben het
dus eens met dr.
Markus, dat dit getal gehandhaafd moet worden.
Ik ben tegen het aannemen van een amendement, dat het volgend
jaar weder zou moeten worden verworpen.

Dr. van der Plaats: Ik zeg: hoogstens vijf. Het kan dus tot
vijf gaan. U zegt zelf dat het over korten tijd met een minder
aantal kan.

Prof. de Jong : Omdat wij niets weten van het geld. IJ zal
begrijpen, dat het dan een zeer goed betaalde redactie moet
zijn, want zij neemt dan veel meer verantwoordelijkheid op zich.
Nu wij niet zoover kunnen gaan, is er een bemiddelingsvoorstel
en het is goed dit over te nemen. Ik zou niet tegen liet amen-
dement zijn, wanneer aan de zaak niet een langdurige voorbe-
reiding was voorafgegaan. Het voorstel kan ook niet ruimer
worden toegelicht, want er is een gedelegeerdenvergadering aan
voorafgegaan. Bij een dergelijke voorbereiding lijkt het mij ge-
vaarlijk, het voorstel geamendeerd aan te nemen. Liever zou ik in
overweging geven, het volgend jaar met een nieuw voorstel te komen.

De voorzitter: Het voorstel betreffende den omvang van het
Tijdschrift is overgenomen. Handhaaft dr.
van der Plaats ook
zijn voorstel betreffende het aantal redactieleden ?

Dr. van der Plaats : Ik handhaaf het.

De heer Schimmel : Ik zou een bemiddelingsvoorstel willen
doen en wel in dezen zin, dat het getal van vijf redacteuren
niet imperatief wordt genomen, maar dat er gesproken wordt
van :
bij voorkeur vijf.

-ocr page 227-

De voorzitter : Ieder jaar kan een voorstel gedaan worden om
het aantal te wijzigen.

De heer Schimmel : Wanneer wij nu het getal op vijf bepalen
en er zouden eens geen vijf redacteuren te vinden zijn ? Het is
dus beter te spreken van bij voorkeur vijf.

De voorzitter : Onvoltalligheid, bijv. bij een tijdelijke vacature,
is altijd mogelijk.

Dr. van der Plaats : Het imperatieve van het voorstel is mijn
bezwaar.

Prof. de Jong : Ik zou in overweging geven het eerst in

o o o

stemming te brengen het amendement-VAN der Plaats en daarna
het voorstel.

Dr. Overbeek : Ik geef dr. van der Plaats in overweging in
zijn amendement over te nemen: «bij voorkeur».

Dr. van der Plaats : Ik blijf bij mijn voorstel.

Prof. de Jong : Mag ik even de meening vragen van het
hoofdbestuur ?

De voorzitter: Die is door dr. Markus vertolkt.

Prof. de Jong : Dus het hoofdbestuur is tegen het amen-
dement.

Het amendement van dr. van der Plaats om het aantal redac-
teuren op
hoogstens vijf, in plaats van vijf, te bepalen, wordt
hierna in stemming gebracht en
verworpen met 77 stemmen tegen
43 en 1 blanco. De afdeelingen Noord-Holland, Nieuw Zuid-
Holland, Friesland, Noord-Brabant—Limburg, Utrecht en Zeeland
stemden tegen; de afdeelingen Zuid-Holland, Groningen—Drente
en Gelderland—Overijsel stemden vóór.

Het voorstel van het hoofdbestuur, waarin is overgenomen het
amendement van dr.
van der Plaats, om, in plaats van «elke
aflevering uit 2 vel druks of 32 bladzijden bestaan», te lezen:
«elke jaargang van het Tijdschrift zal uit omstreeks 60 vel druks
bestaan», wordt aangenomen met 100 stemmen tegen 20 en 1
blanco. De afdeeling Noord-Holland stemde met 7 stemmen
vóór en \'2 tegen; Zuid-llolland met 8 vóór en 2 tegen ; Gelder-
land—Overijsel met 5 vóór, 6 tegen en 1 blanco; Nieuw-Zuid-
Hollaud stemde tegen, en Friesland, Groningen—Drente, Noord-
Brabant—Limburg, Utrecht en Zeeland stemden vóór.

9 Volgens artikel 16 van hel huishoudelijk reglement stelt liet,
hoofdbestuur voor
, de bijdrage door de bijzondere afdeelingen voor

-ocr page 228-

ieder gewoon lid in de kas der Maatschappij te storten, voor het
jaar
1909 te bepalen op zes gulden.

De voorzitter: Het hoofdbestuur moet het voorstel doen om
de begrooting sluitende te maken, wat noodzakelijk is. De
meerdere kósten der Maatschappij en de meerdere kosten van het
Tijdschrift zouden waarschijnlijk meer eischeu, doch de penning-
meester ziet kans het met een verhooging van f 1 voor elkaar
te krijgen.

Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt het voorstel
aangenomen.

10. Het hoofdbestuur verzoekt de algemeene vergadering machti-
ging, om het congresfonds, door de Maatschappij bijeen te brengen,
naar zijn goedvinden ten behoeve van het 9de Internationaal vee-
artsenijkundig congres aan te wenden.

De voorzitter: De heeren weten, dat het congres plaats zal
vinden vóór de eerstvolgende algemeene vergadering. Het zal
natuurlijk moeilijk gaan om voor de bestemming van het fonds
een algemeene vergadering bijeen te roepen. Het hoofdbestuur
vraagt daarom machtiging om de gelden naar zijn goedvinden
te besteden.

Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt het verzoek
ingewilligd. (
Wordt vervolgd.)

Opheffing van het verbod dat de paardenartsen
particuliere praktijk bij het vee uitoefenen.

Ongetwijfeld heeft het stukje van den heer W. van dkr Burg
in het Septembernummer van ons Tijdschrift aller aandacht ge-
trokken en is het te verwonderen dat niemand nog de moeite
heeft genomen daartegen op te komen.

Ten einde een bespreking daarover uit te lokken, komt het
der commissie voor beroepsbelangen nuttig voor, de resultaten
hunner beschouwing hier mede te deelen. Zij is tot de conclusie
gekomen, dat opheffing van het koninklijk besluit van 21 Sep-
tember 1841, n°. 85, alleen eenig geldelijk voordeel zal bezorgen
aan enkele paardenartsen ten koste vau hun burgercollega\'s.

In het pathetisch gestelde stuk meent schrijver dat de uit-
vaardiging van het genoemde besluit «was en bleef een onbil-

-ocr page 229-

lijkheid», om redenen door hem uiteengezet. Te vergeefs is
evenwel naar een gegronde reden gezocht.

Voor de paardenartsen, dienende in 1841, zou men het een
onbillijkheid hebben kunnen noemen, omdat zij huu betrekking
hadden aanvaard onder de voorwaarde, dat zy de burgerpraktijk
mochten uitoefenen, welk recht hun zonder compensatie werd
ontnomen. Dit was echter niet het geval met die, welke later in
dienst zijn gekomen, daar zij die betrekking vrijwillig kozen,
wetende dat zij zich aan het besluit hadden te houden.

De geachte schrijver vergeet ook te vermelden, dat sinds 1841
de jaarlijksche traktementen der paardenartsen bijna zijn ver-
dubbeld, zoodat de op blz. 710 voorkomende aanhaling uit een
artikel van den heer W. C.
Schimmel in deel XIV van dit Tijd-
schrift, dus 21 jaar geleden, niet meer op haar plaats is.

Merkwaardig noemt schrijver het, dat het rechtsgevoel der
burger collega\'s nimmer gekrenkt wordt wanneer een paardenarts
praktijk voor hen waarneemt, daar dit volgens hem,een handeling
is evenzeer in strijd met het koninklijk besluit. Aangezien de
spil waarom hier alles draait een zuiver financiëele quaestie is
en deze bij het waarnemen van praktijk niet in de klem komt,
is er geen sprake van krenking van rechtsgevoel.

Van een militair standpunt beschouwd, zijn er, zegt schrijver,
geen werkelijke bezwaren aan te voeren; toch citeert hij zelf dat
het verbod van het ministerie van oorlog uitging, opdat den
paardenartsen do gelegenheid zou worden benomen, zich door het
waarnemen van burgerpraktijk aan hun militaire dienstverrich-
tingen te onttrekken, waaruit volgt, dat er toen toch wel be-
zwaren zijn geweest.

Bovendien, zoo de paardenarts de particuliere praktijk in zijn
geheelen omvang uitoefent in den geest zooals door schrijver is
aangegeven, dan zal hij dikwijls halve dagen niet in zijn garni-
zoensplaats zijn. Wie moet nu den dienst waarnemen wanneer
plotseling ziektegevallen (koliek, verwondingen, enz.) onder de
militaire paarden voorkomen ?

Verder bestaat de kans, dat de paardenarts in zijn particuliere
praktijk dikwijls in aanraking komt met paarden lijdende aan
besmettelijke ziekten, als goedaardige-droes, influenza, enz., het-
geen gevaar voor de troepenpaarden zou kunnen opleveren.

Wat de vergelijking met de officieren van gezondheid betreft,

-ocr page 230-

deze gaat niet op, daar zij meestal in hun garnizoensplaats werk-
zaam zijn en dus gemakkelijk te bereiken, wanneer hun hulp
noodig mocht zijn, terwijl de paardenarts uren ver verwijderd
kan wezen. Het zou toch immers niet alleen te doen zijn om
de praktijk in de steden, welke dikwijls zeer gemakkelijk en met
veel voordeel kan worden waargenomen.

Dat de formatie voor de paardenartsen zoo moeilijk is aan te
vullen, wordt overdreven voorgesteld. Meestal zijn er liefhebbers
genoeg en het unicum dat iemand op 30-jarigen leeftijd in dienst
is gekomen, kan toch niet als argument gelden.

Uit de bewering op pag. 718 geuit, zou men tot de conclusie
kunnen komen dat men zich in het leger tot heden toe met
de minder bekwame veeartsen tevreden heeft moeten stellen,
hetgeen toch zeker overdreven is, daar vele eminente veeartsenij-
kundigen paardenarts zijn of geweest zijn.

De op pag. 719—20 voorkomende berekeningen en conclusies
zijn zeer gewaagd.

Fluctuatie in het aantal studeerenden is alle jaren waar te
nemen en juist omdat in de laatste 3 jaar een 30-tal veeartsen
buiten de praktijk een bestaan zouden hebben gevonden, bestaat
er kans, dat de jonge veeartsen hun werkkring in de praktijk
zullen moeten zoeken.

De argumenten op pag. 716 en 717 genoemd, zijn zeer zwak;
in oorlogstijd heeft men de vorderingscommissies tot zijn beschik-
king, die zeer goed weten hoe het met de paardenbevolking op
het platteland gesteld is.

Wat ziekten onder het rundvee in verband met proviandeering
betreft, deze kunnen beter aan abattoirs worden geleerd dan in
de praktijk.

Door toepassing van het «goedkoop aanbevolen middel», vol-
gens schrijver, zouden enkele paardenartsen hun financiëele positie
kunnen verbeteren, terwijl anderen die er niet van konden of
wilden profiteeren, er niet mede gebaat zouden zijn ; intrekking
van het besluit zou eventueele traktementsverhooging langen tijd
kunnen tegenhouden.

Wat betreft de aanhaling door schrijver van hetgeen door
het lid der
2de Kamer, den heer Reijne, was ter sprake gebracht,
namelijk dat op vele plaatsen gebrek bestaat aan veeartsenij-
kundige, meer speciaal aan verloskundige hulp, dit gebrek zal

\\

-ocr page 231-

door het geneesmiddel van den heer van der Burg wel niet
worden verholpen, daar de paardenartsen de verafgelegen platte-
landsgemeenten niet kunnen bereiken, om aldaar verloskundige
hulp te verleenen; de schrijver zal toch immers niet bedoelen
dat aan de paardenartsen de praktijk in de groote steden moet
worden overgelaten en aan de burgerveeartsen het platteland ?

Als gevolg ook van het uitoefenen der particuliere praktijk
door paardenartsen zal in enkele plaatsen de vestiging van een
tweeden veearts achterwege blijven, waardoor het gebrek aan
veeverloskundige hulp blijft bestaan, aangezien men mag aannemen
dat de meeste paardenartsen zich niet met de verloskunde zullen
bezighouden.

De functie van plaatsvervangend districtsveearts zal bezwaarlijk
door hen kunnen worden vervuld, daar zij dan èn voor het vee-
artsenijkundig staatstoezicht èn voor den militairen dienst geheel
beschikbaar zouden moeten zijn.

Verder komt het der commissie voor, dat een groot bezwaar
tegen de opheffing van het koninklijk besluit is, het bevorderen van
ongelijke concurrentie. Immers de paardenarts heeft in zijn voordeel:

1°. Het vrij hooge traktement, waardoor hem reeds een zelf-
standig bestaan is verzekerd;

2°. De kosten van vervoer zijn voor hem minder, daar hij
van zijn dienstpaard gebruik kan maken en door hem minder
vracht per spoor betaald wordt;

3°. Zijn titel maakt, hem voor sommige menscben specialist,
terwijl zijn uniform eveneens bij die menscben in zijn voordeel werkt.

4°. Heeft hij hulpmiddelen tot zijn beschikking, als een
oppasser, instrumenten, welke voor een burgerveearts meer uit-
gaven mede brengen.

Ten slotte is de commissie van meening dat, waar meer en
meer gepensionneerde paardenartsen en Indische collega\'s de
praktijk in het moederland komen uitoefenen, de strijd om het
bestaan voor de burgerveeartsen niet zwaarder gemaakt behoeft
te worden door toe te laten dat ook de actief dienende paarden-
artsen als concurrenten op kunnen treden.

De commissie voor standsbelangen,
De secretaris,
H. J. C. van Lent.

-ocr page 232-

Personalia.

Bij koninklijk besluit van 22 October 1908, n°. 44, is aan
H. J.
Lovink, directeur-generaal van den landbouw, verlof ver-
leend tot het aannemen van het commandeurskruis IIde klasse
der orde van den Zahringer Leeuw, hem door den groothertog
van Baden, hertog van Zahriugen, geschonken.

Gevestigd: Dr. J. Staal te Assen; W. Luxwolda te Bolsward.

Benoemd: tot gemeenteveearts van Stad- en Ambt-Almeloo
W.
Vleming; met ingang van 1 Juli 1.1. tot provinciaal- en ge-
meenteveearts, standplaats Oosterhout, A.
E. ten Broeke, paar-
denarts l9te klasse bij het Indisch leger, met verlof te Breda;
met ingang van 1 November tot provinciaal- en gemeentevee-
arts, standplaats Os, C. A.
van der Leeden van Woensel; met
ingang van 23 October 1908 tot lid der gezondheidscommissie
te Heusden
W. F. Hilwig aldaar; met ingang van 1 November
tot gemeenteveearts te Eibergen S.
Douma ; tot keurmeester van
vee en vleesch voor den tijd van een jaar J.
Knol te Meppel.

Gedetacheerd: met ingang van 16 November voor den tijd van
drie maanden aan \'s Rijks seruminrichting t,e Rotterdam R.
H. J.
Gallandat Huet, paardenarts 2de klasse te Breda.

Toegevoegd: aan den gouvernementsveearts te Padang, met stand-
plaats Padang, de benoemde gouvernementsveearts A. J. E.
de
Voogd.

Verplaatst: van Banjoe-Biroe naar Batavia de paardenarts 2do
klasse J. C. Numans; van Salatiga naar Banjoe-Biroe de paarden-
arts 2de klasse dr. H. H.
Rörik ; van Dalen naar Eelde G. T.
Bronsdijk ; van Eist naar Nijmegen G. L. Hinrichs ; van Rotter-
dam naar Nunspeet A.
de Boer.

Bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst naar het ressort
Soerabaia, met standplaats Soerabaia, de gouvernementsveearts
dr. P. A.
van Velzen.

Belast: met den dienst in het ressort Padangsche Beneden-
landen, gouvernement Sumatra\'s Westkust, met standplaats Padang,
de tijdelijk aan den gouvernementsveearts aldaar toegevoegde
veearts A. J. E.
de Voogd. (Nieuwe Rotterdamsclie Courant van
17 November 1908.)

Ontslagen: op verzoek eervol, met ingang van 1 November 1908, de
assistenten aan \'s Rijks seruminrichting dr. J.
Staal en A. de Boer!

-ocr page 233-

op verzoek eervol uit \'s lands dienst de veearts bij den burgerlijken
veeartsenijkundigen dienst W. J.
Esser te Soerabaia. (Nieuwe
Rotterdamsche Courant
van 3 November 1908.)

Tijdelijk werkzaam: aan de Rijks seruminrichting te Rotterdam
K. Büchli van Roodeschool.

Verleend: het verlof van den paardenarts l3to klasse bij het
Indisch leger
W. van der Burg is met zes maanden verlengd.

IXde Internationaal veeartsenljkundig congres in
den Haag 1909.

Wederom ben ik in de gelegenheid gesteld een aanwinst te
vermelden in zake het secretariaat bij de algemeene zittingen en
de sectievergaderingen van het in 1909 te houden internationaal
veeartsenijkundig congres; daarvoor hebben zich namelijk be-
schikbaar gesteld de heeren: A. W.
Heïdema, hoofdredacteur van
Het Paard en De Hoefsmid, te Groningen, en C. Eijkman, plaats-
vervangend districtsveearts, te IJselstein, de eerste voor de Duitsche,
de laatste voor de Engelsche taal.

Nog steeds blijft het gewenscht, dat zich meer collega\'s aan-
melden, ook om verdeeling van arbeid mogelijk te maken.

W. C. Schimmei,.

Tot heden (28 November) zijn 409 Nederlandsche veeartsen
tot het congres toegetreden, waaronder
7 uit Indië. Het cijfer
442 (het geheele aantal veeartsen in Nederland en de Koloniën)
is dus nog lang niet bereikt. Een 3-tal candidaat-veeartsen is als
lid toegetreden; het geheele aantal daarvan bedraagt
76.

v. E.

Genootschap ter bevordering van melkkunde.

Dezer dagen is te Amsterdam geconstitueerd het «Genootschap
ter bevordering van Melkkunde». Dit Genootschap stelt zich ten
doel de kennis van melk uit te breiden en de toepassing dezer
kennis in de samenleving te bevorderen.

Het tracht dit doel te bereiken o. a. door het houden van ver-
gaderingen en excursiën, het uitgeven of verspreiden van ge-

-ocr page 234-

schriften, het geven van adviezen en inlichtingen aan openbare
lichamen; het steunen van wetenschappelijke onderzoekingen, het
medewerken aan tentoonstellingen, betrekking hebbende op het
doel van het Genootschap, enz.

Het lidmaatschap van het Genootschap wordt alleen verkregen
door benoeming.

Als leden kunnen worden benoemd wetenschappelijk opgeleide
deskundigen, gekozen uit kringen, waarin men belangstelling
voor het doel van het Genootschap mag verwachten (medici,
speciaal kinderartsen, veeartsen, scheikundigen en bacteriologen,
zuiveltechnici). Het Genootschap is opgericht door 33 leden;
voor de eerste maal zijn tot leden van het bestuur gekozen :

Dr. A. Lam, directeur van den keuringsdienst te Rotterdam,
voorzitter; dr. J.
Poels, directeur van de Rijks seruminrich-
ting te Rotterdam, onder-voorzitter ; H.
M. Kroon, leeraar aan
de veeartsenijschool te Utrecht, secretaris;
Dr. L. T. C. Schey,
zuivelconsulent voor de provincie Noord-Holland te Hoorn ;
dr.
Cornelia de Lange, kinderarts te Amsterdam.

In de eerste vergadering werd door dr. Poees een voordracht
gehouden over : «bacillus pyogenes als oorzaak van uierontste-
king bij het rund», en door dr.
Lam over: «karnemelk».

Vereeniging van. directeuren van gemeentelijke
slachthuizen in Nederland.

In de op 15 Augustus 1.1. te \'s Gravenhage gehouden alge-
meene vergadering van bovengenoemde vereeniging werd de
volgende conclusie met algemeene stemmen aangenomen :

«Gediplomeerde hulp-keurmeesters van vee en vleesch kunnen aan
«slachthuizen met het verrichten van keuringen worden belast, mits:
<a. zij onder voortdurend veeartsenijkundig toezicht staan ;
tb. zij slechts mogen afkeuren in bepaald omschreven ge-
«vallen, uitsluitend deelen of organen betreffend met weinig
«ernstige, ziekelijke veranderingen van niet twijfelachtigen aard,
«en waarbij de gevonden afwijkingen den gezondheidstoestand
«en den voedingstoestand van het dier of de hoedanigheid van
«het vleesch niet of slechts onbeduidend hebben benadeeld.»

Namens het bestuur,
Dr. W.
Stuurman, secretaris.

-ocr page 235-

Uedenkteeken - THOMASSEN.

Ingevolge het besluit van de vergadering van bet algemeen
comité, 10 Mei j.1. te Utrecht gehouden, heeft de commissie, .
belast met de uitvoering, kort daarna aan prof.
Bart van Hove
te Amsterdam de vervaardiging van een marmeren borstbeeld
van
Thomassen opgedragen, en hem tot dat doel de benoodigde
photo\'s ter hand gesteld.

Den 4don November j.1. was het uitvoerend comité in de ge-
legenheid het borstbeeld in klei, in het atelier van prof.
van
Hove
te bezichtigen en zijn oordeel daarover uit te spreken,
alvorens naar dit klei-model een exemplaar in gips wordt gegoten,
hetgeen voor de vervaardiging van de definitieve buste in marmer
noodzakelijk is.

Het uitvoerend comité moge hier volstaan met de mededeeling,
dat het zonder eenig voorbehoud kon goedkeuren, dat tot, de
vervaardiging van het gipsafgietsel werd overgegaan.

Namens het uitvoerend comité,

De secretaris,

Dr. H. Markus.

Tot ons genoegen kunnen wij nog mededeelen dat door prof.
dr. A.
Degive, oud-directeur der veeartsenijschool te Brussel, ons
een som is toegezonden van f52,27, door het onderwijzend per-
soneel dier school bijeengebracht.

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
„De bnuin"-fonds. (6de lijst.)

Euo. Bass, Reichenbach (Duitschland) . .

P-

0.

ƒ

3.—

Dr. L. be Bi.ieck, Buitenzorg......

P-

0.

*

5.—

»

5.—

K. R. Kuipers, Alfen a. d. Rijn . . , . .

P-

0.

»

10.—

Dr. M. II. J. C. Thomassen, Breda ....

.

>

10.—

ƒ

33.—

Bedrag der voorgaande lijsten.

>

1500.50

Totaal. . . ƒ 1533.50

De penningmeester,
Amersfoort, 23 November 1908. A. Frederikse.

-ocr page 236-

Prijsvraag besmettelijke veeziekten.

De Gedeputeerde Staten van Friesland loven, ter voldoening
aan de bepalingen omtrent het door wijlen dr.
L. A. Buma aan
de provincie, ten dienste der landbouwkunde, vermaakt legaat,
een prijs uit van f 500 voor de beste, mits goedgekeurde be-
antwoording der navolgende prijsvraag, waarbij wordt verlangd:

Een beknopte, voor ontwikkelde Nederlandsche veehouders
dienende, door afbeeldingen toegelichte verhandeling over: de
besmettelijke veeziekten, hare oorzaken, wijze van ontstaan,
vóórkomen, de schade die zij aan den landbouw en aan den
exporthaudel veroorzaken en de wijze waarop zij worden voor-
komen en bestreden.

Het schijnt gewenscht — aldus Ged. Staten — dat de schrijver
in het bijzonder zijn aandacht wijde aan de tuberculose, aan de
bestrijding van veeziekten door politie-maatregelen en aan de
bestrijding door middel van inentingen, waarbij gelegenheid
bestaat de bereiding van serum en entstoffen, en het doel dei-
Rijks seruminrichting uiteen te zetten. Het antwoord moet vóór
1 Januari 1910 aan Ged. Staten worden ingezonden.

Genoemd college heeft tot beoordeelaars van de in te komen
antwoorden benoemd: prof. dr.
H. P. Wijsman, buitengewoon
hoogleeraar aan de Rijks universiteit te Utrecht, dr.
J. Poels,
directeur der Rijks seruminrichting te Rotterdam en H. van StA a,
districtsveearts alhier. (N. Rott. Crt. v. 20 Nov. 1908.)

-ocr page 237-

-

-

227

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende September en Óctober 1908.

(De cijfers tussehen ( ) duiden het getal evenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Q

C

®

\'M

<a
£

Ö

&

M


fl
3

O
O
N

g

O
£

\'5

Pi

ai
SS

O
:1
3

a

33

O

a>

®
q

O
■ü
fc.
ts

03

Honds-
dol-
heid

PROVINCIE.

a

Se

U
c

al
-0

03
&

u

O
T3

03
O)
Q.
03
03
t>

O

O

\'N
&

a

O

_c5
2
a
9


fl

O

S

a

O
co
03
O

-o

03

os
*

*

T3
fc-


aS
P.

kc

3

X)

O

xn

O

a

X

a

a

cS

O
33

Li

*o

®

©

ü
P

N
Ö

03

c
IS

O

\'C
H

s

3
£

ë

c

Z)

■a
s

O

■s
CQ

O)
>

ö
<s

(5

p.
0

O

"o

September.

I

Groningen . .

Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland . .
Utrecht . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

2
19
7
6
10
2

7
16

4

8

5

»
»»

n

ij
n

Tl

n
n

V

r>

n
7)

n
7)
7>

7)
»

1

7>
1

n

7)

24(2)
78(154
25(3)
11

23(2)
45 (<)

n

V
»

m
»

w
7>

86 («2)
7 (>)
3 (3)

7 (\')

2 (-\')
200
(50,
24 («)
34 (33)

v .

! »

1:

! »
»

11

m

ï»

i

3 (3)
2 (2)
2 (2)

4 (4)

4 (l)
3 (2)
1

2 CT

5 (5)

»

n
»

n

n
n

n

»
»
»

5(1)

112(2)
»

8(3)
»1
7)
71
71

Totaal

86

7)

(3)

2(2) 196(2«)

»

363 (16?)

»

27 |23)

-

125(6)

October.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overhel . . .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland
Zeeland .
Ncord-Brabant.
Limburg .

2
13
6
4
7
3
3
10
2
9
10

n
n

r>

7)
V

r>
n
7
>
r>
7)
71

71
n
7)

n
71
7>
7)
7i
1)

7)

7)
71
7)
71
n

7)
7)

n

7)
*

»

n

71
D

7)

7)
7)

10(\')
16(\')
120(1?)
12(4)

93(3)
35(1)

81(5)

26(2)

»
W

71 !

7)

7)

r>

7)

r>

V ;
7) !
w

18 (i?)
2 (2)
3 (\')
23 (16)

w

13 (9)
2 (2)
w
n

7)
11
m

t> 1
»

» ;
»

7)

1

1

*

3 (3)
1

i

2(2)
»

9(9)
11
(11)

7)
7)
71
71
11
•n
7)
71
n

n

»

71

M
71

71
»

7)
n

2(2)
r>

5(l)
4(1)

7(2)

7)

»

Totaal . .

69

r>

7)

7,)

393 (34)

J> 1

61 (47)

•I

28(28)

71

n

18(6)

I !

(Staatscourant van 21 October 1908, n° 247, en van 8/9 November 1908, no. 263).

__v. E.

a) De dieren zijn onmiddellijk afgemaakt.

-ocr page 238-
-ocr page 239-

Prijsvraag-Landbouwkunde.

De Gedeputeerde Staten van Friesland oven, ter voldoening aan de
Bepalingen omtrent het door wijlen Dr. L. A. BUMA aan de provincie
Friesland, ten dienste der landbouwkunde, vermaakt legaat, een prijs
uit van
f 500.—, voor de beste, mits goedgekeurde beantwoording der
navolgende prijsvraag, waarbij wordt verlangd:

„Eene beknopte, voor ontwikkelde Nederlandsche veehouders dienende,
„door afbeeldingen toegelichte verhandeling over:

„De besmettelijke veeziekten, hare oorzaken, wijze van ontstaan, vóór-
komen, de schade die zij aan den landbouw en aan den exporthandel
„veroorzaken en de wijze waarop zij worden voorkómen en bestreden.

„Het scliijnt gewenscht dat de schrijver in het bizonder zijne aandacht
„wijde aan de tuberculose, aan de bestrijding van veeziekten door
„politiemaatregelen en aan de bestrijding door middel van inentingen,
„waarbij gelegenheid bestaat de bereiding van serum en entstoffen, en
„het doel der rijksseruminrichting uiteen tc zetten".

Het antwoord in zijn geheel moet ten minste 7 vel druks beslaan.

De antwoorden moeten met eene andere hand dan die van den
schrijver worden geschreven.

Elk antwoord moet gemerkt worden met een motto en vergezeld
gaan van: 1". een, met datzelfde
motto voorzien, gesloten briefje, be-
vattende
den naam en liet adres des schrijvers ; 2". een briefje,
voorzien van hetzelfde
motto als waarmede het antwoord is gemerkt,
bevattende het
correspondentie-adres van den schrijver.

Deze stukken moeten vóór 1 Januari 1910 worden ingezonden aan
het college van Gedeputeerde Staten van
Friesland.

De beoordeeling der ingezonden antwoorden geschiedt door drie, door
Gedeputeerde Staten daartoe uitgenoodigde, niet mededingende personen.

Nadat de uitslag dier beoordeeling zal zijn bekend gemaakt, worden
de niet bekroonde antwoorden aan de inzenders (aan hunne
corres-
pondentie
-adressen) teruggezonden. Het bekroond antwoord wordt
het eigendom der provincie, terwijl van dit
stuk ten spoedigste een
goedkoope uitgaaf (met vermelding van den naam des schrijvers en de
bekrooning) door de Gedeputeerde Staten, met
hulp voor zoover noodig
van den bekroonde, zal worden bezorgd.

Leeuwarden, den 12 November 1908.

De Gedeputeerde Staten van Friesland,
Van HARINXMA thoe SLOOTEN, Voorzitter.

C. B. MENALDA, Griffier.

-ocr page 240-

- -
>

___

-ocr page 241-

UIT DE PRAKTIJ K

van

R. H. J. QALLANDAT HUET,

Luitenant-Paardenarts te Breda.

1°. Algemeene tuberculose by een paard.

Het rijkspaard n°. 785, een donkerbruine stekelharige
merrie van inlandsch ras, 10 jaar oud, verkeert sinds het
laatste jaar steeds in slechten voedingstoestand en doet zeer
weinig dienst. Het is mager, hoewel het geregeld het volle
ration opeet en zeer gespaard wordt in den dienst.

In het laatste jaar was het in behandeling wegens ascariden,
verscheidene malen voor luizen en tweemaal wegens koliek.
Gedurende de laatste twee maanden heeft het vrij in een
box rondgeloopen, is bijgevoerd met maïs en brood, en heeft
een liquor
FoWLERi-kuur van 15—50 gr. en 50—15 gr.
ondergaan, zonder eenigszins in voedingstoestand te verbeteren.
Bij beweging in stap en vooral in draf vertoont patiënte
spoedig vermoeidheid en een frequente ademhaling, gepaard
met een zwakken pols; auscultatie en percussie doen aan
hart en longen geen afwijkingen waarnemen. Patiënte hoest
niet, ook niet bij beweging en zelfs niet bij drukking op
het strottenhoofd. De slijmvliezen zijn meestal anaemisch;
het paard urineert veel en drinkt naar evenredigheid. In de
urine is eiwit noch suiker aan te toonen; het microscopisch
onderzoek aan de Rijks seruminrichting levert evenmin als
het bij caviae ingespoten centrifugeslib, eenig resultaat op.
De faeces zijn gewoonlijk normaal, de huid is glansloos en
stroef, de temperatuur schommelt tusschen 37 en 38° C.

16

-ocr page 242-

Nadat gedurende een week geregeld de ochtend- en avond-
temperatuur is opgenomen en deze bleek niet boven de 38° C.
te stijgen, wordt op 18 Februari met tuberculine ingespoten.
Acht uur na de injectie wijst de thermometer 39,9°, hierna
daalt de temperatuur geleidelijk en 34 uur na de inspuiting
is deze weer 38°. Deze positieve reactie billijkt een voorstel
tot afmaking, waarin wordt toegestemd.

De sectie levert op algemeene tuberculose. Aangedaan zijn :
longen, milt, lever, nieren en darmscheilsklieren.

Hiervan leden de lever en de darmscheilsklieren het meest:
verkaasde en verkalkte haarden in overmaat; de overige
organen meestal aan de oppervlakte bezet met kleine tuberkels,
de nieren slechts met zeer weinige.

De verschillende met tuberkels bezette organen werden
door den districtsveearts
Klauwers microscopisch onderzocht;
daarin werden tuberkelbacillen aangetroffen.

De aandacht mag worden gevestigd op het vele urineeren
en de periodieke aanvallen van koliek, welke ook door anderen
in gevallen van tuberculose bij paarden zijn waargenomen.

2°. Een geval van koliek door vergiftiging.

Den 15den April 1908, des avonds te 7 uur, kwam het
rijkspaard ri°. 353, een 19-jarige lersche vosruin in behan-
deling voor koliek. Afstappen, afdraven en wrijven van de
onderbuikstreek zijn reeds beproefd, doch zonder succes.

Het paard is in een box geplaatst en vertoont dadelijk
neiging om te gaan liggen, rollen en slaan. Het weigert
voedsel en water, ontlast overvloedig dunne faeces en urineert
volkomen normaal. Bij auscultatie van den buikwand zijn
sterke borborygmi te hooren; overigens zijn temperatuur,
pols, ademhaling en slijmvliezen normaal. In den loop van
den avond wordt patiënt steeds onrustiger, blijft bij het
rollen op den rug liggen en zit ook wel op het achterstel
als een hond. Een subcutane injectie van 0,5 gr. hydro-

-ocr page 243-

chloras morphini maakt patiënt rustig en laat een exploratie
toe, waarbij echter geen liggingsveranderingen of stoornissen
kunnen worden waargenomen. Patiënt wordt ingepakt in een
PiUESNiTz\'sch verband om buik en rug, en blijft den geheelen
nacht rustig, loopt uren lang rond in den box, zooals di,t
dikwijls na een morphine-injectie het geval is.

Den volgenden morgen te S uur beginnen de pijnaan-
vallen terug te keeren en vertoont het paard ontstekings-
verschijnseleii, als: temperatuur 39,8°C., pols 85, slijmvliezen
vuil rood gekleurd, blik onrustig. Daar het woeste rollen
elke behandeling verhindert, wordt nogmaals 0,5 gr. hydro-
chloras morphini ingespoten, hetgeen evenals des avonds patiënt
rustig maakt. Bij hernieuwd exploreeren is de teruggetrokken
arm geheel bezet met necrotisch weefsel, groote en kleine
vellen, welke nu ook geregeld met de faeces worden ontlast.
Per os wordt verstrekt 1000 gr. oleutn ricini, waarin 8 gr.
calomel met 1 liter melk vermengd, in twee keeren gegeven
met een tusschenpoos van vier uur. Des namiddags begint
patiënt zenuwtrekkingen te vertoonen, vooral van het hoofd,
wat doet denken aan epilepsie, doch het paard valt er niet
bij. Deze aanvallen duren I a 2
minuten en komen om de
5 a 10 minuten regelmatig terug. Dit blijft den geheelen
dag voortduren en ook des nachts, hoewel hevige pij liaan-
vallen niet meer voorkomen. Den 17den wordt de toestand
geleidelijk beter, de zenuwtrekkingen treden minder hevig
op en met steeds grooter tusschenpoozen; oleum ricini en
calomel hebben een goede uitwerking, zoodat niet meer ge-
medicineerd wordt, alleen worden de
PiUESNiTz\'sche omslagen
geregeld vervorscht. l)es avonds vertoont patiënt een weinig
eetlust, waarom een dunne slobbering wordt verstrekt. De
ontstekingsverschijnselen verdwijnen geleidelijk, zoodat op
19 April de temperatuur weer normaal is en de faeces meer
consistent worden. Hooi en haver worden weer gretig op-
genomen en vervangen langzamerhand de slobbering; de

-ocr page 244-

PRiESNiTz\'sche omslagen worden geleidelijk verminderd en
op 23 April is patiënt volkomen hersteld.

Bij navraag bleek dat het paard den dag van het ziek
worden op de heide was losgebroken en langen tijd had ge-
graasd alvorens men het had opgevangen, zoodat het voor
de hand ligt dat het opnemen van vergiftige planten de
aanleiding tot deze uitgebreide darmontsteking, gepaard met
de zenuwverschijnselen, is geweest. Daar het niet gelukt is
onverteerde plantenresten in de ontlasting aan te toonen,
blijft de aard der intoxicatie in het duister.

3°. Ontschoening\' na neurectomie.

Het rijkspaard n°. 765, een roodbruine inlandsche merrie,
oud 10 jaar, is reeds geruimen tijd zonder succes behandeld
wegens kreupelheid, gezeteld in den linker voorhoef. Daar
bij cocaïnisatie van de nervi volares het paard rad loopt,
wordt tot zenuwsnede besloten en den 5den Mei de operatie
bij het liggende paard uitgevoerd. Nadat de beide huid-
wonden zijn gehecht en een sublimaatverband is aangelegd,
wordt het paard tot opstaan aangezet, doch blijkt hiertoe
machteloos. Met behulp van singels, aangebracht onder borst
en buik, wordt patiënte opgeheschen, en nu blijkt de mach-
teloosheid om op te staan voort te komen uit een paralyse
van den nervus radialis van het rechter been. De verlamming
is volkomen, zoodat het dier als het ware in den box
moet worden gedragen en hier in het zweeftoestel wordt
geplaatst.

Het paard rust veel op het geopereerde been en laat zich
ook vaak in den broek hangen, zoodat slechts met zeer veel
zorgen decubitus wordt vermeden. Veertien dagen duurt het
alvorens patiënte een weinig gaat steunen op de punt van
den rechter voorhoef; de radialisparalyse, welke behandeld
werd door dagelijksche fricties met campherspiritus en massage,
gaat nu beweging eischen en zeer geleidelijk wordt deze

-ocr page 245-

verstrekt en regelmatig vermeerderd, wat te eerder mogelijk
was, daar de wonden van het geopereerde linker been als
genezen konden worden beschouwd.

Het resultaat is verrassend en op 28 Mei wordt het paard
volkomen rad in draf gemonsterd ; het krijgt nu den geheelen
dag vrije beweging in de loopren.

Op 30 Mei staat bet paard lusteloos, eet niet, oedemen
vertoonen zich aan het linker voorbeen; bij onderzoek blijkt
de hoef aan den kroonrand los te laten en is het hoefbeen
al dermate gezakt, dat doorboring aan de zool is ontstaan.
Machtiging tot afmaken wordt gevraagd en op 1 Juni wordt
het paard doodgeschoten.

De zoo spoedige ontschoening na deze neurectomie is hoogst-
waarschijnlijk het gevolg van de langdurige buitengewone
belasting van het geopereerde been, veroorzaakt door de
radialisparalyse van het andere voorbeen.

4®. Operatie van Bosi by bolspat.

Het rijkspaard n". 929, een bruine inlandsche merrie, 7
jaar, is wegens chronische kreupelheid uit Bergen-op-Zoom bij
de
treinafdeeling overgeplaatst. Met linker spronggewricht
is misvormd en vertoont een groote bolspat, welke reeds
met scherpe zalven en ferrum eandens is behandeld, doch
de kreupelheid niet heeft doen verminderen. In stap loopt
het paard zeer gebrekkig, vooral bij het uit den stal komen
en na eenige rust; in draf springt het- op drie beenen.
Daar patiënte ook voor stappend werk ongeschikt is, wordt
tot de operatie van Bosi besloten en deze op 5 Juni bij het
liggende paard uitgevoerd. Na uitsnijding van
± 1,5 cM.
van beide zenuwen worden de wonden met acidum boricum
opgevuld, door knoophechting gesloten en wordt een subli-
maatverband aangelegd. Na het opstaan liep het paard in
stap volkomen rad. De wondgenezing had naar wensch plaats
en na 14 dagen waren de beide wonden genezen. Het paard

-ocr page 246-

werd nu dagelijks afgestapt; daar de gang steeds verbeterde,
werd allengs meer beweging gegeven.

Den 28sten Juni werd het paard weder in gebruik gesteld;
het liep niet alleen in stap zeer goed, doch kon ook vrij
goed draven, terwijl de gangen sinds het dienst doen steeds
verbeterden, zoodat het door deze operatie tot een bruikbaar
dienstpaard is terug gebracht.

5°. Wegneming van liet scrotum by een hond.

Op 2 Juni 1908 werd ter behandeling aangeboden een
tweejarige Duitsche staande hond van den heer W. uit T.
De hond, welke overigens volkomen gezond is en in een
uitstekenden voedingstoestand verkeert, vertoont een afzak-
king van het scrotum, dermate dat het bijna den grond
raakt, bij de beweging zeer hinderlijk is en het als jacht-
dier waardeloos maakt. Bij onderzoek blijken de testes ook
te zijn uitgezakt en bevinden zich onder in het scrotum, de
zaadstrengen zijn duidelijk te voelen, de linker bal is atro-
pisch, zeer klein en week, de rechter bal is normaal, de huid
van het scrotum gaaf. De eigenaar kan er geen oorzaak voor
aangeven; het is langzamerhand in den loop van eenige
maanden zoo geworden en met zalven behandeld, echter met
negatief resultaat. Darmen zijn niet te voelen en bij rugligging
ondergaat de inhoud van het scrotum geen verandering.
Den eigenaar wordt castratie en wegnemen van het scrotum
voorgesteld; hij stemt hierin gaarne toe, daar hij meent dat
deze operatie den patiënt ook later in het. jachtveld ten goede
zal komen, aangezien de hond op de jacht bijzonder fel is.

Op 4 Juni wordt patiënt onder morphine-narcose in rug-
ligging geopereerd. Na desinfectie worden twee huidsneden
gemaakt, de ballen met bedekt scheedevlies naar buiten
gebracht, losgemaakt van de omgeving en de zaadstrengen
zoo hoog mogelijk in het scrotum tegen de opening van
het lieskanaal met catgut stevig afgebonden en er onder

-ocr page 247-

afgesneden. Nu wordt met de schaar een groot gedeelte
van het scrotum afgeknipt. Ben enorme bloeding treedt op ;
er schijnen zich veel vaatnetten te hebben gevormd en in
een oogenblik tijd verliest patiënt zeer veel bloed; de bloeding
wil door tamponeeren niet tot staan komen. Daar patiënt zeer
anaemisch is geworden en collaps dreigt, wordt snel acidum
boricum in de wond gedaan, de overgebleven scrotumwond
stevig met een doorloopende zijde-hechting gesloten en hier-
over een antiseptisch verband aangelegd. De harisactie wordt
aangezet door subcutane campherinjecties. Daar er nog veel
nabloeding optreedt, wordt het verband des avonds ver-
verscht, waarna geen bloeding meer is ontstaan. Per os
wordt om de twee uur advocaat verstrekt en na twee dagen
begint patiënt zelf te drinken en voedsel op te nemen.
Het verband, dat dagelijks ververscht is en voortdurend met
een lauwwarme sublimaatoplossing (1 : 1000) wordt nat ge-
houden, is na een week niet meer noodig. Patiënt is vol-
komen monter, loopt nog slechts een weinig stijf met de
achterbeenen, terwijl de huid goed aaneengegroeid is, slechts
een kleine opening latende waarin de sonde vrij hoog kan
worden opgevoerd. In deze opening worden nu tweemaal
per dag gelijke dealen dikke terpentijn en balsamum peru-
vianum gespoten, waarna zij met jute wordt afgesloten. De
hechtingen worden verwijderd; aan patiënt wordt nog steeds
door middel van een zak en muilkorf het likken belet. Op 15
Juni is de wond geheel gesloten en is slechts een huid-
wrong te zien op de plaats waar het scrotum heeft gezeten.
De gang is volkomen normaal en de hond loopt dadelijk
achter de fiets van den eigenaar mede naar huis.

6°. Behandeling van acarusschurl\'t l>ü honden.

Het veelvuldig voorkomen dezer zoo gevreesde en hard-
nekkige huidziekte alhier heeft mij verschillende geneesmid-
delen doen beproeven en onderscheidene geneesmethoden

-ocr page 248-

doen volgen, om ten slotte het meeste baat te vinden hij
de volgende behandelingwijze.

De hond wordt, na geheel kaalscheren, in een warm
zeepsopbad gedaan en met lauw water afgespoeld. Nu
worden alle aangedane plaatsen met een borstel gedurende
10 minuten ingewreven met oleum petrae. Dit wordt naar
gelang van het ras, de mate van uitgebreidheid en de dikte
der huid van 3 tot 7 keeren op achtereenvolgende dagen
herhaald. Br treedt een Hinke huidzwelling met korstvor-
ming op; deze wordt nu dagelijks ingewreven mot een lini-
ment van oleum ricini en balsamum peruvianum 8 : 1.

Is het uitslag pustuleus, dan wordt daarenboven de ge-
heele hond eiken dag nauwkeurig nagezien en worden alle
puistjes zorgvuldig uitgeknepen en onmiddellijk met tinc-
tura jodii gepenseeld; bovendien krijgt elke patiënt twee-
maal per week gedurende twintig minuten een bad van een
2 °/o creoline-oplossing.

Deze behandeling, welke veel tijd en moeite kost, geeft
meestal na ongeveer twee maanden een volledig succes.
Niet zelden komt een maand nadat patiënt hersteld is reci-
dieve voor; dezelfde behandeling wordt dan toegepast en
vaak blijkt het lijden nu niet meer zoo hardnekkig te zijn.
Hier tegenover staan ook gevallen welke, na een half jaar
zorgvuldig met afwisselende praeparaten, als joodvasogeen,
zwavelkoolstof, unguentum cantharidum en andere te zijn
behandeld, nog steeds pustulae bleven vertoonen, doch ten
slotte door
in en onder de aangetaste huid tinctura jodii te
spuiten, tot genezing kwamen.

Zijn slechts enkele huidplekjes lijdende en zijn de plaatsen
er voor geschikt, dan gelukt het wel hiervan genezing te
verkrijgen door het brandijzer of de thermocautore, doch
deze methode heeft het nadeel, evenals bij het uitsnijden
van de zieke huid, dat de genezing veel tijd vordert en zich
litteekens vormen waarop geen haargroei ontstaat. Welke

-ocr page 249-

behandeling men echter voorstaat, steeds moeten de twee
factoren: geduld en opoffering van de zijde van den eigenaar
aanwezig zijn; bij het ontbreken hiervan is het beter van
elke behandeling af te zien.

Breda, Augustus 1908.

MEDEDEELINGEN
VAN DE GEMEENTE-SLACHTPLAATS TE UTRECHT,

dook

J. P. VAN DER SLOOTEN en O. TENHAEPP.

Tuberculose van het os iscliii by een rund.

Den 21st6U Mei 1908 werd aan de gemeenteslachtplaats
alhier ter keuring aangeboden een 4^-jarige koe, afkomstig
uit O. W. en toebehoorende aan den slager
de V. alhier.

Bij de levende keuring trok genoemd rund de aandacht;
het haarkleed was glansloos, terwijl het dier in eenigszins
onvoldoenden voedingstoestand verkeerde; bovendien was ter
hoogte van don rechter zitbeensknobbel een fluctueerende
zwelling aanwezig, terwijl zich een vinger breed boven ge-
noemden knobbel een huiddefect vertoonde, waaruit een
weinig slijmige etter vloeide. De lichaamstemperatuur van
het dier bedroeg 39,1».

De sectie leverde het volgende op.

De lymphoglandulae retropharyngeales waren tuberculeus,
ze bevatten erwtgroote verkaasde haarden, maar waren niet
in het oog vallend groot.

De lymphoglandulae mediastinales waren sterk vergroot,
de tuberculeuse haarden waren hier ouder en voor het meeren-
deel verkalkt.

-ocr page 250-

De lymphoglandulae bronchiales (eveneens sterk vergroot)
bevatten zoowel verweekte als verkalkte haarden

In de rechter long was een groote caverne, gevuld met
etter, terwijl zoowel in den rechter als in den linker longtop
tuberculeuse veranderingen, in den vorm van verweekte
haarden, aanwezig waren. De lymphoglandulae bepaticae
waren sterk tuberculeus en in grootte toegenomen.

De lever bevatte, wat de linker helft betreft, een groot
afgekapseld absces; die helft was bovendien geheel doorzaaid
met tuberculeuse haarden. De rechter helft was normaal.

De lymphoglandulae mesentericae bevatten talrijke vrij
jonge tuberkels.

In de darmen, milt en baarmoeder werden geen afwij-
kingen aangetroffen.

Van de nieren was de linker vrij van tuberculose, terwijl
van de rechter een renculus geheel doorspekt was met hagel-
korrelgroote verkansde tuberkels.

De lymphoglandulae inguinales superficiales waren, evenals
de beide uierhelften, tuberculeus. Er bestond tevens een be-
langrijke buikvliestuberculose. Zoowel de viscerale als de
pariëtale plaat waren bezaaid met parels; het borstvlies was
normaal.

De vleeschlymphklieren waren niet haemorrhagisch ont-
stoken of gezwollen en vertoonden macroscopisch geen tuber-
kels. Daar de lever, nieren en milt, evenmin als deze klieren,
eeiiig verschijnsel van zwelling of ontsteking vertoonden,
kon de aanwezigheid eener vernieuwde acute tuberculeuse
infectie worden uitgesloten. Wij hadden hier dus te doen
met een geval van chronische, algemeene open tuberculose.

Op de plaats van het in den aanvang beschreven huid-
defect werd thans een kratervormige opening aangetroffen,
welke in een vingerdik fistelkanaal leidde en waaruit pus
naar buiten vloeide. Een insnijding in de reeds genoemde
fluctueerende zwelling deed een groote massa pus ontlasten.

-ocr page 251-

Ten einde een nader onderzoek in te stellen naar de af-
wijkingen welke waarschijnlijk in de diepte aanwezig waren,
werden de verschillende spiergroepen die het bekken be-
kleeden van het been gescheiden, zoodanig, dat de loop der
fistelgang welke in de kratervormige opening uitmondde,
behouden bleef. Allereerst bleken nu de musculi biceps
femoris, gracilis, sartorius, pectineus en semitendinosus
doorzaaid te zijn met talrijke tuberkels en met abscessen,
welke afgekapseld waren, in grootte variëerend van een erwt
tot een duivenei, en etter bevatten, welke slijniig-dun, kaas-
achtig of korrelig kalkachtig was.

De fistelgang zelf voerde naar het rechter zttbeen, dat
buitengewoon in vorm van het normale afweek. Op de
plaats van het corpus ossis isc.hii en van den tuber ischia-
dicum werd een kinderhoofdgroote beenige ballon aange-
troffen, geheel met slijmigen etter, waarin vlokken en ver-
kalkte conglomeraten zweefden, gevuld. De wand van den
ballon was hier en daar geperforeerd, doch op deze plaatsen
weder deels overbrugd door fibreuse platen, waartusschen
openingen, welke met de abscessen en fistelgangen in de
verschillende spieren communiceerden.

In den etter van alle deelen van het ziekteproces, zoowel
van de spierabscessen als van de beenige holte en de fistel-
gang, werden talrijke tuberkelbacillen aangetroffen.

Van het geheele dier werden ter nader onderzoek spieren
en beenderen zondanig gescheiden, dat kon worden nage-
gaan of nog elders afwijkingen aanwezig waren. Dit onder-
zoek leverde echter een negatief resultaat op.

Alle veranderde deelen werden afgekeurd en vernietigd,
terwijl het overige vleesch eerst na sterilisatie werd goed-
gekeurd.

De aandoening van het been was zeer hevig en van on-
gewonen aard. Waarschijnlijk mogen de spiertuberculose en
de tüberculeuse abscessen in de spieren niet anders worden

-ocr page 252-

beschouwd dan als gevolgen van de regionaire infectie door
de beentuberculose van het os ischii.

Een geval van cysticercosis by een rund.

Den 9den Juni j.1. werd alhier geslacht een 2-jarig rund,
afkomstig van S. te B. en toebehoorende aan den slager C.,
alhier. Tijdens het leven was niets afwijkends aan het dier
te bespeuren.

Bij den aanvang der keuring werden reeds onmiddellijk
aan de oppervlakte van den gevilden kop exemplaren van
cysticercus inermis in gedegenereerden toestand aangetroffen,
voornamelijk aan den oppervlakte der musculi masseter. Bij
het insnijden dier spieren bleek, dat wij hier een zeer sterke
invasie van genoemde parasieten konden verwachten, wegens
het groote aantal finnen, dat zich hierbij vertoonde.

Het ingestelde onderzoek gaf het volgend resultaat:

K o p. In alle spieren waren gedegenereerde exemplaren
aanwezig. In de uitwendige kauwspieren was hun aantal het
grootst; hier waren de finnen op zeer geringen afstand van
elkander gezeten, terwijl er enkele bij hoopjes van fl—10
op en vlak naast elkander waren gegroepeerd. Ook in de
inwendige kauwspieren en in de spieren van neus, kin,
wangen en slapen waren talrijke exemplaren aanwezig.

Tusschen de verschillende tongspieren waren een vrij groot
aantal finnen, welke ook reeds bij uitwendige beschouwing
van de basis van de tong, onder het slijmvlies daarvan te
zien waren. Ook de spieren van het strottenhoofd en van
den slokdarm bevatten een aantal finnen.

II art. Zoowel onder het epi- en endocardium als in de
hartspier zelf waren veel finnen aanwezig, welke evenals in
de kauwspieren op zeer geringen afstand van elkander ver-
wijderd waren.

Pilaren van het m i d d e 1 r i f. Hoewel minder
sterk vertegenwoordigd dan in de beide vorige lievelings-

-ocr page 253-

plaatsen, waren ook hier een aantal gedegenereerde finnen
tusschen de spiervezelen gezeten.

Borst- en buikingewanden, longen. In de
linker long waren een vrij groot aantal exemplaren als kleine
grauwwitte blaasjes, ter grootte van een gierstkorrel, gezeten
in het interlobulaire bindweefsel en in het longweefsel zelf.
De rechter long bevatte slechts zeer weinig van deze blaasjes.

Lever. Reeds aan de oppervlakte waren verscheidene
blaasjes te zien van hetzelfde aspect als die in de longen.
Op doorsnede was de lever geheel doorzaaid met dergelijke
blaasjes, welke in kleur en grootte zoozeer van de overige
finnen afweken, dat eerst na microscopisch onderzoek (door
het aanwezig zijn der karakteristieke kalklichaampjes) kon
worden uitgemaakt dat wij hier werkelijk met finnen te doen
hadden. Van een verkalking, zooals bij de in de spieren
aanwezige finnen, was hier geen sprake.

De nieren bevatten ook enkele exemplaren, die zoowel
aan de oppervlakte als in het inwendige der nieren waren
gezeten en die wat grootte, kleur en inhoud betreft, vol-
komen overeenstemden met de in de longen en lever
aangetroffen finnen.

In den uier was slechts in de linker helft één gedege-
reerde fin aanwezig.

In het darmscheil bevonden zich talrijke exemplaren,
welke niet zoo sterk verkalkt waren als die in de spieren
aanwezig.

Onder het peritoneum en onder de pleura werden vrij
weinig finnen aangetroffen.

In de baarmoeder en onder het peritoneale bekleedsel
er van werden geen finnen gevonden. De milt was vrij
van finnen.

De skeletspieren bleken geheel doorzaaid te zijn met
de parasieten ; bij elke snede, in welke spier ook gemaakt,
werd een zeer groot aantal aangetroffen.

-ocr page 254-

Wij besloten ter wille van de curiositeit liet aantal finnen
te tellen. Daartoe werd de helft der koe geheel van het
been ontdaan; het overblijvende vleesch werd in schijven
gesneden ter dikte van V2 cM. en ter grootte van de
dwarse doorsnede der verschillende spieren of spiergroepen.
Bij het maken van deze spierschijven werd een zeer groot
aantal finnen doorgesneden. Ten einde hierdoor geen ver-
keerd resultaat te krijgen, werden de schijven, zooveel mo-
gelijk, opeenvolgend tegen elkander aangelegd en ten slotte
het aantal der aan de oppervlakte dier schijven aanwezige
finnen gehalveerd. Deze schijven werden weer in kleine
reepjes van cM. breedte verdeeld.

De verschillende deelen leverden het volgend aantal op.
In de uit- en inwendige kauwspieren 118, waarvan 88 in
de uitwendige,\' in de overige spieren van den kop 50. In
de tong, het strottenhoofd en den slokdarm 45 ; in het hart
215; in de pilaren van het middelrif 35; in den uier 1; in
de overige spieren van de halve koe 1212. In het geheel waren
dus, indien we het laatste getal verdubbelen, in de koe
aanwezig 2424 1 35 215 45 168 = 2888 finnen.
Hierbij zijn niet gerekend de in de longen, lever, nieren en
het vet aanwezige exemplaren, daar het tellen er van in deze
organen op practische bezwaren afstuitte.

De finnen waren alle gedegenereerd; microscopisch kon
ook van de twijfelachtige exemplaren de levensvatbaarheid
niet worden aangetoond.

Wegens het veelvuldig voorkomen der finnen en de daar-
door bijna volkomen waardeloosheid van het vleesch werd
het geheele dier afgekeurd en vernietigd.

Utrecht, 22 Juni 1908.

-ocr page 255-

Korte mededeelingen en referaten.

Yereeniging van Friesche veeartsen onder de zinspreuk:

«Du c/ioc des opinions jaillit la vérité,» opgericht in eene eerstelijk
gehoudene vergadering te Leeuwarden, den 233ten Juli 1852. —
Aldus luidt het hoofd van het notulenboek van deze eerste ver-
eeniging van veeartsen in de provincie Friesland. Door de wel-
willende tusschenkomst van den heer
H. van Staa, districtsveearts
te Leeuwarden, eigenaar van dit historisch document, beu ik in
de gelegenheid dienaangaande het volgende mede te deelen:

Door den veearts J. L. Hoegen te Witmarsum was aan alle
Friesche veeartsen (except den veearts W.
Mossel) de volgende
circulaire gericht:

Witmarsum, 12 Juli 1852.

Amice!

«Naar aanleiding van een tijdeus het laatste congres gemaakte
«overeenkomst ben ik zoo vrij UEdele bij deze uit te noodigen
«tot bet bijwonen van eene vergadering van Friesche veeartsen,
«welke gehouden zal worden op Vrijdag den \'23 Juli e.k. te
«Leeuwarden des morgens precies tien ure in den Prinsentuin.

«Wordende UEdele ten dringenste verzocht dezelve te be-
«zoeken.»

Aan deze oproeping werd gevolg gegeven door de veeartsen
P. van Staa, J. L IIoegen, E. F. van den Bosch, J. W. B.
E
gberts en J. Oransberg. De vereeniging werd geconstitueerd
en de twee eerstgenoemde veeartsen, resp. tot president en secre-
taris-pennningmeester verkozen.

In een 2de algemeene vergadering op 21 Januari 1853 ten
huize van
de Kok in het Zaailand te Leeuwarden (hier werden
alle verdere bijeenkomsten gehouden) werd een 22 artikelen lang
reglement goedgekeurd. Het doel der vereeniging was: «door
«onderlinge zamenkomsten en mededeelingen elkander in kennis
«eti wetenschap op te bouwen en zich tevens meer en meer te
«verbroederen.» Jaarlijks zouden twee vergaderingen worden ge-
houden. De contributie bedroeg f 5.00, waarvoor bij de leden het
<Repertorium* van Hekmeijer, het «Repertorium der Thierheil-
kunde
» van Hering en het «Magasin fur die gesammte Thierheil-
kuude»
van Gurlt und Hertwig circuleerden.

-ocr page 256-

Tijdens deze vergadering traden nog de veeartsen J. G. Collins
en P. Y. Ypes toe, zoodat het aantal leden tot 7 was gestegen,
een maximum dat later niet is overschreden. Nieuwe veeartsen
zijn namelijk niet meer toegetreden, terwijl reeds in datzelfde
jaar de veearts
Collins uittrad als lid wegens zijn overplaatsing
van Leeuwarden naar het Loo, alwaar hij in particulieren dienst
des Konings kwam. Hetzelfde deed het lid
Egberts, daar liij bij
beschikking van den minister van binnenlandsche zaken d.d. 11
Augustus 1855, n°. 197, 9de afd., vergunning kreeg zijn stand-
plaats Leeuwarden te verwisselen met die van Genemuiden. Hoe-
zeer Friesland einde 1855 10 gediplomeerde veeartsen had, bleef
het ledental onveranderd op 5. Veel aansluiting bestond er blijk-
baar onder de collega\'s van voor 50 jaar nog niet. De leden
zelf bezochten de vergadering dan ook alles behalve getrouw,
zoodat, deze meermalen uitgesteld moesten worden. De gulden
boete, welke voor elke verzuimde vergadering moest worden be-
taald, scheen hierop geen invloed te hebben. Ook liet de geregelde
circulatie der tijdschriften door de slordigheid van enkele leden
zeer veel te wenschen over.

Ten slotte was het resultaat, dat het bestuur, de heeren van
Staa en Hoegen, alleen aanwezig op de 10de algemeene verga-
dering op 22 Juli 1858, besloot «om voorloopig onze vereeniging
«te supprimeeren, de leden daarvan in kennis te stellen met bij-
«voeging dat bij eventueele verandering van omstandigheden later
«weder oproeping zal geschieden.»

Het al te spoedig overlijden van deze vereeniging raag wel
samenhangen met de tijdsomstandigheden, de slechte middelen
van vervoer, enz. Den bestuursleden mocht zeer zeker geen verwijt
treffen. In de eerste jaren van het 6-jarige vereenigiugsleven werd
groote activiteit tentoongesteld. Onder meer werd zeer veel moeite
gedaan om de provinciale staten van Friesland te bewegen tot
esn goede regeling van den veterinairen dienst te komeu. Het
bestuur diende in 1853 een adres van die strekking (met ont-
werp reglement) bij de staten in, verwijzende naar de in 1839
in Zeeland tot stand gekomen regeling. Hierop werd in de zomer-
vergadering van de staten afwijzend beschikt. De vereeniging,
welke zich door een der argumenten, waarop deze beschikking
berustte, namelijk, dat in Zeeland nimmer een reglement in
werking was gekomen, in haar goeden naam aangetast zag, diende

\\

-ocr page 257-

toen een nader adres in. «Ter onzer rechtvaardiging» zooals het
in de notulen luidt. De provinciale staten bleven bij besluit van
24 November 1854 bi] hun vorige beschikking en erkenden — al
was het niet volmondig — het goede recht van de adressanten.

O O

Mocht de vereeniging niet bogen op practische resultaten als
gevolg van haar streven om tot een betere regeling van den
veterinairen dienst te komen, toch blijft haar de verdienste zulk
een ernstige poging in die richting gewaagd te hebben, dat de
gedeputeerde staten de aanstelling van één provincalen veearts
of een commissie van deskundigen in overweging namen.
Dat pas bij statenbesluit van 16 Juli 1868, n°. 10, gelden voor
één provincialen veearts beschikbaar werden gesteld, was zeker
niet te wijten aan de ijverige bestuursleden van deze vereeniging
van Friesche veeartseü.

Het behoeft geen betoog, dat deel genomen werd aan het
groote vraagstuk van dien tijd, de bestrijding van de besmette-
lijke longziekte onder het rundvee. Ook dienaangaande wendde
de vereeniging zich tot de gedeputeerde staten, er op aandrin-
gende de geldende maatregelen te blijven handhaven en de entingen
te bevorderen.

Tevens werd voeling gehouden met de collega\'s in andere pro-
vinciën door jaarlijks een afgevaardigde naar de algemeene ver-
gadering te zenden, wat in een tijd toen men nog geen spoorwegen
had en niet uit een afdeelingskas de reiskosten gerestitueerd
kreeg, heel wat meer voeten in de aarde had dan thans.

v. d. B.

-ocr page 258-

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

NOTULEN van de 49st9 Algemeene vergadering ge-
houden op Vrijdag 18 en Zaterdag 19 September
1908 in het Gebouw voor Kunsten en Weten-
schappen te Utrecht. \')

Voorzitter: de heer H. M. Kroon.

]ste Gedeelte. Vrijdag 18 September,
des namiddags zeven uur.

(Vervolg van bladz. 218).

Voorstellen van de afdeeling Utrecht.

11. Het hoofdbestuur verzoeke aan de hooge regeering de vee-
consulenten, die men, blijkens de memorie van antwoord op liet
verslag omtrent het afdeelingsonderzoek van de staatsbegrooting over
1908, het voornemen heeft te recruteeren uit de rijkslandbouiu-
leeraren welke speciaal voor het consulentschap aanleg blijken te
bezitten, te recruteeren uit veeartsen, die voor bedoeld consulentschap
aanleg blijken te bezitten, als gevende de studie der laatsten de meeste
waarborgen met het oog op grondige veekennis.

De voorzitter: Ik zal in de eerste plaats aan de afdeeling
Utrecht vragen het voorstel toe te lichten.

De heer Picard : Namens de afdeeling Utrecht moet ik in
de eerste plaats vragen, in het voorstel twee wijzigingen te
brengen, zoodat gelezen wordt: . . . welke speciaal voor het
coasulentschap aanleg blijken te bezitten,
bij voorkeur te recru-
teeren uit veeartsen, die voor bedoeld consulentschap
geschikt-
heid
blijken te bezitten.

In de tweede plaats werd het door de afdeeling niet goedge-
keurd, dat het hoofdbestuur een redactiewijziging in de toelich-
ting heeit voorgesteld. Liever had men gezien dat het koofd-
.bestuur met een nieuw voorstel ware gekomen.

De meerderheid heeft getracht door inlassching van het woord
«bij voorkeur» aan het bezwaar te gemoet te komen. Door

1) Zie voor toelichtingen en praeadviezen tiet programma van die verga-
dering op bl. 672 en v.v. in deel XXXV.

-ocr page 259-

verandering van «aanleg» in «geschiktheid» wordt de bedoeling
beter uitgedrukt.

Dr. Vermaat: Ik heb voor de afdeeling Zuid-Holland —
eigenlijk tegen mijn persoonlijke opinie in — te verzoeken om
in het praeadvies van het hoofdbestuur de woorden «in de eerste
plaats» te vervangen door «mede».

De heer Barendregt : De nieuwe afdeeling Zuid-Holland heeft
mij opgedragen voor te stellen tusschen het woord: «
bezitten»,
en de woorden «te recruteeren» in het voorstel van «Utrecht» te
plaatsen het woord
«mecle»; waar «Utrecht» zelf de woorden «bij
voorkeur
» inlascht, komt het echter op hetzelfde neer.

Maar van het hoofdbestuur zou ik in de eerste plaats gaarne
vernemen, wat de uitslag is geweest van de toegezegde over-
weging in zake de het vorig jaar ter sprake gebrachte wensche-
lijkheid, dat stappen gedaan zouden worden om aan de veeartsenij-
school onderwijs te doen geven in melkhygiëne.

Dr. Markus: De voorzitter heeft toen geantwoord, dat de
reorganisatie van het onderwijs in voorbereiding was.

De heer Barendregt: De afdeeling heeft verder de meening
geopperd, dat het de bedoeling zou zijn, de benoemingen niet te
doen plaats hebben door de regeering, maar door de landbouw-
niaatschappijen, met subsidie van provincie en gemeente. Er is
in den breede gediscussieerd over de vraag welke vakken op den
voorgrond moeten treden en men was het er over eens, dat het
de veeartseuijkundige vakken waren. Men erkende dat het de
veearts is, die op dit gebied iets vóór heeft. Maar eigenlijk had
de afdeeling liever dat het hoofdbestuur werd opgedragen te
onderzoeken of men zich tot de regeering moet wenden. Ook
werd verluid, dat de salarissen zoo bijzonder klein zouden zijn,
dat het een zeepbelletje zou wezen waaraan men niets had. De
afdeeling beveelt het voorstel in de ernstige studie van het hoofd-
bestuur aan.

De heer Veenstra: De afdeeling Friesland droeg mij op voor het
voorstel, zooals het gewijzigd is door het hoofdbestuur, te stemmen.

Dr. Overbeek : De afdeeling Groningen—Drente gaat mede
met het hoofdbestuur.

Naar de meening van «Groningen—Drente» geeft de studie
van veearts veel kans, op een zich ontwikkelen van sommigen
onzer tot werkelijk goede veeteeltkundigen. Wij moeten evenwel

-ocr page 260-

niet vergeten, dat aanleg in dit opzicht hier een belangrijke rol
speelt, en dat deze aanleg slechts bij weinigen gevonden wordt,
waardoor dan ook betrekkelijk weinig veeartsen zich later doen
kennen als mannen van veel beteekenis op dit gebied. Wij zien
herhaaldelijk veeartsen belast met het geven van cursussen in
veeteelt c. a., alleen krachtens het feit, dat zij het diploma van
veearts hebben. Dit kan ik persoonlijk niet goedkeuren en de
afdeeling ook niet. Onze autoriteit op het gebied der veeteelt
heeft hierdoor, geloof ik, belangrijk geleden, in de latere jaren
vooral, zoo zelfs dat hier en daar in landbouvvkringen wordt
gevraagd, veeartsen uit keuringscommissies en dergelijke te weren.

Het kan ook niet worden ontkend, dat naast sommige vee-
artsen anderen, dank zij bovengenoemden aanleg in deze richting,
zoowel mannen uit de praktijk, als gestudeerde landbouwkundigen,
door practische ervaring voldoende kennis hebben, of in staat
zijn binnen korten tijd te vergaren, ondanks de minder goede
basis, tegenover de veeartsen, om als veeconsulent den lande be-
langrijke diensten te kunnen bewijzen.

Er heerschen verschillende meeningen omtrent de taak van
den veeteeltleeraar, zoowel als omtrent de beste wijze van op-
leiding. Op het Landhuishoudkundig congres te Veendain in 1905
zijn hierover zeer belangrijke discussies gehouden. De inleider
van het betreffend vraagpunt, de heer
Heidema, verdedigde de
opleiding aan de veeartsenijschool tot het candidaatsexamen en
aanvulling daarna aan de hoogere landbouwschool. De heer
Broekema wilde alleen opleiding te Wageningen, terwijl de heer
Kroes aanbeval uit veeartsen te kiezen, en de heer Westerdijk
vooral uit de practische veehouders de veeconsulenten wilde
recruteeren. Het wil mij voorkomen dat allen gelijk hebben.
Maar omtrent de opleiding moet ik zeggen, dat de breede op-
leiding, die de heer
Heidema wil, de beste zou zijn, wanneer
niet het groote bezwaar bestond, dat de lust en de aanleg om
in de bedoelde richting speciale studie te maken en iets te
presteeren, in den regel eerst later komt, namelijk nadat men
het veeartsenijkundig examen achter den rug heeft en een paar
jaren in de praktijk is geweest.

Omtrent de taak van den veeteeltleeraar herinner ik er aan,
dat de heer
Heidema op het congres verdedigde het hebben van
specialiteiten voor elke diersoort; hij wenschte namelijk rund-

-ocr page 261-

veeconsulenteu, consulenten voor paarden, voor varkens, voor
schapen. Het komt mij voor, dat het idee van den heer
Heidema.
verre de voorkeur verdient en het op onzen weg ligt bij de
regeering aan te dringen om dezen meer juisten toestand ge-
schapen te krygen.

Om met succes als veeteeltleeraar te kunnen optreden, zullen
alle drie categorieën, welke ik straks noemde, aanvullingsstudie
moeten verrichten. Alle drie kunnen geschikt worden voor vee-
teeltleeraars, maar alle drie hebben een aanvulling van studie
noodig. Zoowel ons als de practici ontbreekt iets op het gebied
van de veeteelt. Onze veeartsen weten niet genoeg van den
bodem, den aanleg en het onderhoud der weiden. In het buiten-
land heeft men dat ter dege ingezien en speciale examens voor
veeteeltleeraar ingesteld. Het komt «Groninge—Drente» voor,
dat bet wenschelijk is te trachten hier denzelfden toestand te
krijgen. Een van de collega\'s heeft zich met succes in Duitsch-
laud aan een dergelijk examen onderworpen; de eischen zijn bijv.
in Berlijn voor verschillende personen verschillend, in zooverre dat
veeartsen geen examen behoeven af te leggen in anatomie,
gezondheidsleer, bestrijding van besmettelijke ziekten, terwijl de
landbouwkundigen weer van andere vakken vrijgesteld zijn.

Voor onze reputatie op dit gebied zou hieraan het groote
voordeel verbonden zijn, dat dan uit den aard der zaak land-
bouwvereenigingen beter konden weten, welke veeartsen in de
eerste plaats geschikt moeten worden geacht, invloed te oefenen
in de Nederlandsche veeteelt in het algemeen, ook door het geven
van cursussen en dergelijke.

In de eerste plaats verzoek ik dus namens de afdeeling Gro-
ningen—Drente, dat het hoofdbestuur zich met een betreffend
verzoek richt tot de regeering. Een dergelijk examen zou ook
hier zoo kunnen worden geregeld, dat veeartsen van sommige
vakken, als gezondheidsleer, verloskunde, bestrijding van besmet-
telijke ziekten, anatomie, physiologie, en landbouwkundigen weer
van andere, misschien voederkennis, kennis van den bodem, aanleg
van weiden, worden vrijgesteld, terwijl menschen zonder diploma\'s,
de practische landbouwers derhalve, blijken van bekwaamheid op
het geheele gebied zouden moeten geven en van voldoende al-
gemeene ontwikkeling in de voor het eindexamen hoogere burger-
school gevraagde vakken.

-ocr page 262-

Nu nog een tweede punt. Het komt de afdeeling Grouingen-
Drente voor, dat het nuttig zou kunnen zijn, indien by het hoofd-
bestuur van het Nederlandsch rundveestamboek er op werd aan-
gedrongen, bij het aanstellen van inspecteurs vooral ook het oog
gericht te houden op de veeartsen en niet, zooals thans geschiedt,
de inspecteurs alleen te benoemen uit practische veehouders.
Misschien is de belooning thans zoodanig, dat het moeilijk zou
zijn voor die taak geschikte veeartsen te vinden, die zich voor
een benoeming beschikbaar willen stellen. Indien dit zoo is, dan
kan in dat opzicht misschien verbetering worden aangebracht
door den wenk van den heer
Heidema, op het Landhuishoud-
kundig congres reeds gegeven, op te volgen en de betrekkingen
van veeteelt-leeraar en inspecteur van het rundveestamboek te
combineeren. Door deze combinatie zouden de belangen van het
stamboek beter gediend kunnen worden dan thans door &e in-
specteurs geschiedt.

De heer van Altena: Het spijt mij dat het lid van de af-
deeling Gelderland—Overijsel, die dit onderwerp speciaal zou
bespreken, niet aanwezig is. Yan den heer
Reimers toch kreeg
ik van morgen een telegram, dat hij verhinderd is hier te
komen. Wanneer hij hier ware geweest, zou hij geen te grooten
angst voor de veeartsen hebben. Indien hij gehoord had wat door
de keeren
Barenüregt en Overbeek is behandeld, dan zou hij
geweten kebben, dat de veeartsen volstrekt niet zoo vijandig
gekant zijn tegen de meening, welke hij a tort et a travers tracht
te verdedigen.

De heer Reimers heeft zijn argumenten te berde gebracht en
de afdeeling heeft ingezien, dat ze voor het voorstel, zooals het
daar ligt, niet kan stemmen, omdat de toelichting onvoldoende
is. De toelichting geeft niet wat wij wenschen, wat wij weten,
wat moet gevraagd, in welke richting opgeleid moet worden.
De afdeeling heeft mij daarom opgedragen, voor te stellen een
commissie te benoemen, die de zaak grondig zal bestudeeren en
de volgende vergadering behoorlijk zal voorlichten.

Een afgevaardigde: Dan zijn ze er! *

De heer Horbach : De afdeeling Noord-Brabant—Limburg gaat
met het gewijzigd voorstel mede.

De heer Picaro: Ik wil de afgevaardigden, die zeggen, dat
het voorstel niet voldoende is toegelicht, opmerken, dat wat zij

-ocr page 263-

aangevoerd hebben tegen de veeartsen ook aangevoerd kan worden
tegen de rijkslandbouwleeraren. Zijn die menschen beter toege-
rust? Het gaat hier oui de quaestie uit welke groep de veecon-
sulenten gehaald moeten worden. Het gaat er om, de regeering
te winnen voor het denkbeeld om, naast de rijkslandbouwleeraren,
ook de veeartsen in aanmerking te doen komen.

Verder wil ik er de aandacht van «Groningen—Drente» op
vestigen, dat de afdeeling Utrecht het woord «aanleg» heeft ver-
anderd in «geschiktheid», omdat het, gelijk «Groningen—Drente»
opmerkte, zeer moeilijk is om den aanleg van iemand te beoor-
deelen. Veel gemakkelijker is het iemands geschiktheid te be-
oordeelen.

De heer van der Vliet : De aldeeling Zeeland gaat mede
met het gewijzigde voorstel.

De beer van Altena : De afdeeling Utrecht is begonnen haar
eigen voorstel te wijzigen en dat is een belangrijke stap tot den
vrede. Oorspronkelijk luidde het voorstel, dat alleen de vee-
artsen in aanmerking zouden moeten komen, en daar kwamen
de meeste leden tegen op. Zooals het gewijzigd voorstel nu
luidt, wordt aan hun verlangen te gemoet gekomen. Toch
wenscli ik de vergadering in overweging te geven, om de zaak
grondig te bestudeeren. Als dat geschiedt komen we, gelijk
«Groningen—Drente» heeft opgemerkt, bij de regeering beter
beslagen ten ijs.

De heer van der Burg : Na wat gezegd is, kan ik kort, zijn;
het meeste gras is mij voor de voeten weggemaaid. Ik ben van
meening, dat «Utrecht» er niet in geslaagd is het principe
behoorlijk toe te lichten. Ik ben ook van meening, dat de
Maatschappij, wanneer zij het voorstel, zooals het daar ligt, der
regeering zou aanbieden, daar niet veel genoegen van zou be-
leven. Ik zal dan ook mijn stem tegen het voorstel uitbrengen.

Prof. de Jong : Ik vind dit een zeer belangrijke discussie en
verzoek ook mijn standpunt te mogen uiteenzetten.

Wanneer er van de toelichting der afdeeling en van het
praeadvies van het hoofdbestuur wat zal terecht komen, dan
geloof ik niet dat Utrecht zich op die wijze aan het geven van
nadere toelichting kan onttrekken. Ik wil gaarne medewerken
tot de verwerping van het voorstel, wanneer dit noodig is en
ik de gegevens van den heer
van der Burg heb vernomen.

-ocr page 264-

Het spreekt van zelf dat «Utrecht» het goed recht heeft zijn
eigen opinie te handhaven, maar vergun mij dat ik mij plaats
op het standpunt van den regeeringsambtenaar. «Utrecht» zegt:
«Het kan niet worden tegengesproken, dat een goede veeartsenij-
kundige studie met het oog op kennis van de voor den land-
bouw nuttige eigenschappen van het vee, de meeste waarborgen
geeft.» De «meeste» sluit in zich dat landbouwkundige studie
met betrekking tot de onderhavige titularissen mindere waar-
borgen biedt. Maar dan gaat «Utrecht» voort en verkondigt
een waarheid, welke niet voor tegenspraak vatbaar is, namelijk:
«Deze studie toch brengt mede het ontvangen van grondig
onderwijs in ontleedkunde, weefselleer, physiologie.» En als
staartnummer voegt zij er bij «zoötechnische vakken.» Ik meen
echter dat dit de hoofdzaak is. Blijkbaar heeft «Utrecht» zulks
gevoeld, want later zegt zij, dat die vakken «op behoorlijke
wijze moeten zijn verwerkt.» Maar nu neemt zij den last op
zich, te bewijzen dat die vakken elders niet behoorlijk worden
verwerkt. Dat heeft «Utrecht» tegen. Zij had moeten bewijzen
dat elders de zoötechnische vakken, welke zij de hoofdzaak vindt,
niet behoorlijk worden verwerkt en niet aan het slot moeten
zeggen: ja, de mogelijkheid bestaat, dat aan de veeartsenijschool
de zoötechnische vakken niet behoorlijk worden onderwezen.
Het is een beetje zonderling wanneer men eerst verkondigt dat
de zoötechnische vakken hoofdzaak zijn en dan zegt dat het
onderwijs in dit opzicht verbetering behoeft.

Ik weet niet of ik het vak zoötechnie goed begrijp, maar ik
heb het werk ter hand genomen van
AndrÉ Sanson «Traité de
zootechnie». Als men dit werk goed naleest, zal men zien, dat
men voor ^ physiologie krijgt. Het is absoluut onmogelijk het
werk te bestudeeren zonder groote kennis der physiologie. En
nu zal men mij wel willen gelooven als ik zeg, dat ik de leer-
plannen van Wageningen en Utrecht heb vergeleken, dat het
onderwijs in de physiologie door een collega wordt gegeven en
dat ik zelf physiologie heb gestudeerd. En nu behoef ik hier
niet toe te lichten, dat «Utrecht» zich op dezen grond heeft
gebaseerd, dat zij het absoluut niet noodzakelijk vond dit voor
veeartsen nader toe te lichten: de geheele zoötechnie is experi-
menteele physiologie en niets anders. Ik meen dus dat «Utrecht»
zeer wijs heeft gedaan om op deze vakken den nadruk te leggeü.

-ocr page 265-

En wanneer men nn de toelichting van «Utrecht» zoo leest,
dan zal men nota moeten nemen van de uitgesproken noodza-
kelijkheid van betere toerusting voor de zoötechnische vakken,
gegrondvest op voorbereidende vakken, waarbij dan tevens nog
in het oog dient gehouden te worden, dat de regeering ook het
onderwijs wil verbeteren.

Wat verlangt men nu van een toelichting? Straks is er ook

O O

een toelichting geweest van het hoofdbestuur op het voorstel in
zake het Tijdschrift. Men moet toch iets aan den gedachten-
gang en de studie overlaten.

De grondige studie van de voor de zoötechnie voorbereidende
vakken is niet alleen niet te Wageningen, ze is nog aan geen
enkele «Landwirtschaftliche Schule» te vinden; wanneer daar-
mede iets te bereiken is, is dat niet te danken aan het onderwijs,
maar aan privaatstudie.

De regeering zegt nu de veeteeltleeraren uit rijkslandbouwleer-
aren te willen recruteeren. Maar nu zeggen wij wat anders. Het
spijt mij de begrooting niet mede gebracht te hebben, want dan
zouden wij kunnen zien dat bet reeds te laat is, om zich op
grond van deze toelichting tot de regeering te wenden. Ieder die
de zaak onpartijdig beziet, zal echter moeten toestemmen, dat,
waar wij hebben de studie van de pathologie, de anatomie, de
histologie, wij veel meer als veeconsulent geperfectionneerd kunnen
worden dan de landbouwleeraren. Het spreekt van zelf, dat voor
ons met zulk een studie achter ons de toepassing der vakken
veel gemakkelijker zal zijn. En als de regeering zou zeggen : de
toelichting is niet volledig, en verzoekt: wilt u mij dit eens
nader toelichten, dan kan het hoofdbestuur op al deze punten
wijzen, punten welke echter niet thuis behooren in de algemeene
vergadering.

Ik meen dus dat de afdeeling Utrecht zich werkelijk tot deze
toelichting kon bepalen.

Wat nu de quaestie zelve betreft, de regeering is van meening
veranderd. Terwijl zij vroeger van meening was dat de rijksland-
bouwleeraren veeconsulent moesten worden, meent zij nu dat het
personen moeten zijn in het bezit van de acte middelbaar onder-
wijs landbouwkunde. Verder is de zaak zoowat beklonken. Op
de vergadering, op uitnoodiging der regeering gehouden, waren
vertegenwoordigers van rundveestamboeken en vertegenwoordigers

-ocr page 266-

der paardenfokkerij. Op de volgende vergadering, toen een com-
missie was benoemd, waren de veeartsen niet vertegenwoordigd.
Toen is daar eenvoudig besloten een instructie vast te stellen.
Deze is al klaar — wij visschen dus achter het net.

Dit neemt niet weg, dat wij ons wenden kunnen tot de re-
geering en wij kunnen ons daarbij op het standpunt van onze
voorbereiding stellen. Geen betere voorbereiding kan den veecon-
sulent verschaft worden dan de veeartsenijkundige studie. Aanleg
kan hier buiten bespreking blijven, heeft met het voorstel niets
te maken. Het voorstel toch heeft alleen ten doel te zeggen, dat
wij meenen dat veeconsulenteu met groot voordeel kunnen worden
gerecruteerd uit de veeartsen en dat het zeer zeker te veroor-
deelen is in de regeering, wanneer zij die veeartsen eventueel in
het geheel maar op zijde zou zetten. Daarom is het te doen.

Wat zien wij in Duitschland thans gebeuren ? Terwijl in Zuid-
Duitschland de veeartsen een grooten roep hebben, is zulks in
Noord-Duitschland niet het geval. Reden daarvan is dat in Noord-
Duitschland het veld onbearbeid is.

Het is te laat, maar laat ons trachten te redden wat te redden
is. Maar dan moeten we niet wachten tot het. volgend jaar. Dat
is niet noodig. Wij kunnen nu reeds zeggen, dat er menschen
zijn, die zich deze dingen aantrekken, dat er menschen zjjn die
zich op dit gebied moeite getroost hebben.

Ik zou meenen dat het voorstel in geen geval moet worden
verworpen, omdat Utrecht geen breedvoerige toelichting heeft
gegeven.
(Applaus.)

De voorzitter: Neemt de afdeeling Utrecht de door het hoofd-
bestuur voorgestelde wijziging der toelichting over?

De heer Picahd : Neen, er wordt gepersisteerd bij het voor-
stel, dat nu is gedaan.

Prof. de Jong : Er is het hoofdbestuur een griet\' van gemaakt,
dat het een wijziging is gaan maken. Maar die wijziging kan
de afdeeling Utrecht koud laten. Als het hoofdbestuur had willen
wijzigen, dan zou dit in het voorstel moeten zijn geschied. Ik
meen dat de afgevaardigden zich niet aan de toelichting be-
hoeven te houden.

De voorzitter: Het ging hierom in de eerste plaats, dat het
voorstel de veeconsulenteu speciaal uit de veeartsen wilde re-
cruteeren.

-ocr page 267-

Dr. Picard: «-Utrecht» is daaraan te gemoet gekomen door
«bij voorkeur» in te lasseken.

De heer Kroes: Ik zou over de woorden «bij voorkeur» nog
iets willen zeggen. Gaan we even na wat op bet oogenblik
gebeurt. Veeteeltkundige studie en opleiding — zij zijn hier
niet genoemd. Veeteeltkundige opleiding is zoo niet geheel dan
toch bijna uitsluitend in handen geweest van veeartsen ; waar
dat tot nog toe het geval is geweest, verbaast het mij ontzettend,
dat thans de geheele zaak wordt omgekeerd en het nu uitsluitend
de Wageningsche discipelen moeten zijn. Daartegen moeten wij
ons met hand en tand verzetten.

De voorzitter: Daarom is in het voorstel ingelascht: «bij
voorkeur.»

De heer van Altena: Ik stel nog een subsidiair voorstel,
namelijk om in plaats dat
«bij voorkeur te recruteeren» te lezen
«ook te recruteeren.»

Prof. de Jong : Is dat alles wel reglementair ?

De voorzitter: Het blijft het voorstel «Utrecht.» Het voor-
stel «Utrecht» wordt in stemming gebracht.

Het voorstel-«Utrecht» wordt hierna in stemming gebracht
en
aangenomen met 127 stemmen tegen 8. «Zuid-Holland»
stemde met 3 stemmen vóór en 7 tegen. Alle afdeelingen stemden
overigens voor, behalve cNieuw-Zuid-Holland» en «Gelderland-
Overijsel», die blanco stemden.

I)e voorzitter: Wanneer wij voor de instelling van een examen
voor veeteeltleeraar, als door Groningen—Drente bedoeld, zullen
ijveren, dan is een grondig onderzoek noodig. En wanneer het
wenschelijk wordt geacht een dergelijk onderwerp in studie te
nemen, dan kan het noodig zijn speciale deskundigen te assumeeren.

Dan is er nog een tweede quaestie door «Groningen-Drente»
ter sprake gebracht: namelijk het zich wenden tot het hoofdbe-
stuur van het Nederlandsch rundveestamboek in zake de be-
noeming van inspecteurs en in verband daarmede de combinatiën
van veeteeltleeraar en inspecteur van het stamboek.

Mag ik den afgevaardigde van Groningen—Drente verzoeken
die voorstellen schriftelijk te doen indienen?

Dit wordt toegezegd.

12. Het hoofdbestuur verzoeke aan de liooge regeering om in
het vervolg, bij het voorbereiden van nieuwe \'wetten of wel van

-ocr page 268-

wijzigingen van bestaande wetten op veeartsenijkundig gebied, alsmede
van eventueel op dat gebied verleende maatregelen van bestuur en
koninklijke besluiten, zoo eenigsiins mogelijk, het oordeel in te winnen
van de Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

De voorzitter: Wenscht de afdeeling Utrecht net voorstel nog
nader toe te lichten?

Dr. PiCAiiD: «Utrecht» trekt dit voorstel, gehoord het prae-
advies van het hoofdbestuur in.

Er waren enkele leden in de afdeeling, die de motieven van
het hoofdbestuur zeer zwak vonden en het voorstel als zoodanig
wilden handhaven.

De voorzitter: Ik kan tot mijn genoegen verklaren, dat juist
dezer dagen door de regeering advies is gevraagd over een ont-
werp van wet dat eerlang zal worden ingediend. Ik voor mij acht
dit een gelukkig verschijnsel.

Prof. de Jong : Ik neem het voorstel van «Utrecht» over. Ik
stel er prijs op aan de vergadering mede te deelen hoe ik met
beschaamde kaken sta ten opzichte van dit voorstel, waarvan ik
de vader ben, een voorstel dat in de eerste vergadering met bijval
is ontvangen, doch na het praeadvies van het hoofdbestuur met
de voor mij zeer treurige beslissing is bejegend. Ik stel er prijs
op te verklaren, dat het verwerpen van mijn voorstel, nadat het
door de eerste vergadering was aangenomen, voor het grootste
gedeelte aan mij zelf te wijten is. Ik ben in de verdediging van
het voorstel op de vergadering zeer zwak geweest, daar maak ik
mij een verwijt van, want had ik het voorstel beter verdedigd,
het ware er misschien beter mede geloopen. Ik stel me nu voor
het praeadvies te bestrijden.

De toelichting had uitvoeriger moeten zijn. Waarom? Omdat
ik niet heb toegelicht het groote nut dat er voor de leden der
Maatschappij op het spel staat. Dan was ook voorkomen ge-
worden, dat het hoofdbestuur in zijn praeadvies zich tevreden
had gesteld met een afwijzing waarin voor de belangen dei-
Maatschappij niet wordt gewaakt, maar waarin wel een lans wordt
gebroken voor de vrijheden van de regeering.

Ik vraag mij af: heeft het hoofdbestuur het voorstel wel ge-
lezen? hebben de bestrijders het voorstel wel gelezen? Zoo ja,
dan had men tot de conclusie moeten komen, dat inwilliging van
het gevraagde ook kan strekken tot voorspoed van de Maatschappij

-ocr page 269-

d. i. van den Nederlandschen veearts. Waarom hebben het hoofd-
bestuur en de personen, die zoo zijn voor het voortbestaan van
den tegenwoordigen toestand, waarbij de Maatschappij, dat zijn
haar leden, de veeartsen, totaal onkundig worden gelaten van de
voorbereiding van nieuwe wetten of wetswijzigingen of daarvan
kennis krijgen op een tijdstip dat met hun inzichten geen
rekening meer te houden is, zoo weinig steekhoudende argumenten
gebezigd ?

De afdeeling zal ik straks beantwoorden. In het praeadvies van
het hoofdbestuur wordt ge/.egd, dat de Maatschappij krachtens
haar statuten in voorkomende gevallen handelend zal optreden en
eventueel niet zal worden gewacht op een verzoek der regeering.
Het hoofdbestuur waakt toch 1 Aangenomen, dat het hoofdbestuur
zoo actief is, wat ik niet wensch te bestrijden, dan is het in den
regel te laat; wanneer een wetsontwerp is ingediend of een
koninklijk besluit is uitgevaardigd, dan is het gunstige tijdstip
om daarin verandering te krijgen reeds verstreken. Men moet aan
de voorbereiding meedoen en niet aan dingen, welke reeds in een
bepaalden vorm zijn gegoten.

Het hoofdbestuur zegt, dat de Maatschappij reeds meermalen
met succes is werkzaam geweest. W anneer het hoofdbestuur een
lijstje zou willen samenstellen van de gevallen waarin het oordeel
der Maatschappij werd ingewonnen, dan zal ik een lijstje samen-
stellen van het aantal gevallen waarin het hoofdbestuur van de
Maatschappij heeft bot gevangen.

Om de zaak practisch te belichten: wat is meer in het belang
van de veeartsen: dat de regeering de meening vraagt van de
Maatschappij of dat de Maatschappij op eigen houtje haar meening
gaat mededeelen aan de regeering, wanneer de wetsontwerpen
reeds bij de staten-generaal aanbangig zijn ? Wat is meer in het
belang van de Maatschappij: dat de regeering bijv. bij de voor-
bereiding eener reorganisatie van het onderwijs de Maatschappij
raadpleegt, dan wel dat de Maatschappij haar meening gaat
zeggen over een ontwerp van wet dat er reeds is?

Wanneer nu mijn bestrijders in Utrecht blijven bij hun meening,
dat het standpunt van het hoofdbestuur beter is, dan kan zulks
niet voortspruiten hieruit, dat het gevraagde niet in het belang
zou zijn van de Maatschappij, waarmede ik als lid te maken
heb; en nu spreekt men alleen nog over wetten, doch wanneer

-ocr page 270-

er koninklijke besluiten of ministeriëele beslissingen zijn vast-
gesteld, uioet men dan zijn meening te kennen geven? Dat is
het paard achter den wagen spanuen!

Er is zooeven over veeconsulenten gesproken: de Maatschappij
zal zich wenden tot de regeering — dezeltde regeering heeft,
gelijk gebleken is, provinciale commissies van veefokkers en
afgevaardigden van rundveestamboeken tot een vergadering uit-
genoodigd, doch aan onze Maatschappij is geen invitatie gezonden.
Op die vergadering is een commissie benoemd en die heeft alvast
een instructie vastgesteld. Wij kunnen nu gaan ageereu, doch
visschen achter het net.

De regeering moet — zegt men — vrij zijn, vrij omtrent de
keuze van de corporaties, welker oordeel zij wenscht in te win-
nen. Het voorstel-Utrecht wil daaraan niet tornen. Maar moet
de Maatschappij niet trachten te verkrijgen, dat de regeering
haar raadpleegt als dit eenigszins mogelijk is ?

Is de Maatschappij er bij gebaat als de regeering inlichtingen
inwint bij personen, die niet de meening der Maatschappij weer-
geven of haar belangen voorstaan? Zelfs wanneer de regeering
inlichtingen inwint bij veeartsen, dan zijn we nog niet gewaar-
borgd, dat de regeering het oordeel der Maatschappij verneemt.

Waarom zijn wij anders lid? Het lidmaatschap bestaat toch
niet enkel hierin dat we de vergaderingen bijwonen en het
Tijdschrift ontvangen. Men heeft toch te doen met een corpo-
ratie, die strijdt op geoorloofde wijze. Het welzijn van onzen
stand eischt een flink optreden. Laat ons een voorbeeld nemen
aan de landbouwtnaatschappijen, die aau de regeering vroegen en
eischten wat zij verlangden. Een goede vertegenwoordiging van
onze belangen brengt mede een krachtige Maatschappij, die durft
vragen wat in het belang harer leden is. En dat belang staat
het voorstel-«Utrecht» zeker voor. Hoewel ik er met beschaamde
kaken ben afgekomen, heb ik er prijs op gesteld dit te zeggen.
Het voorstel ligt, vind ik, in de lijn van de Maatschappij.

De voorzitter: Prof. ue Jong neemt het voorstel over. Zijn
er afgevaardigden die over het voorstel het woord wenschen ?

De heer van der Sluijs: De meerderheid van de afdeeling
Noord-Holland is voor het praeadvies van het hoofdbestuur.

Dr. Picard: De afdeeling Utrecht komt met 3 stemmen vóór
en 8 tegen.

-ocr page 271-

Het voorstel- «Utrecht», overgenomen door den heer de Jong,
hierna in stemming gebracht, wordt verworpen met 112 stemmen
tegen 8 en 1 blanco.

Van de afdeelingen brachten «Noord-Holland» één stem en
«Utrecht» drie stemmen ten gunste van het voorstel uit,

Prof\', de Jong: Ik moet zeggen, dat ik ben verslagen. Had
ik het voorstel beter verdedigd, wellicht zou de uitslag anders
zijn geweest.

13. Hel hoofdbestuur verzoeke aan de hooge regeering de op-
leiding van zoogenaamde veeverloskundigen in geen enkel opzicht,
middellijk dan wel onmiddellijk, tot een tak van staatsbemoeiing
te maken.

De voorzitter: Wenscht de afgevaardigde van «Utrecht» het
voorstel nog nader toe te lichten V

Dr. Picard : En de toelichting van «Utrecht» èn het praeadvies
van het hoofdbestuur zijn zoo uitvoerig, dat ik nadere toelichting
van het voorstel overbodig acht.

De heer van der Sluijs: De afdeeling Noord-Holland was vol-
komen in overeenstemming met het voorstel en met het praeadvies
van het hoofdbestuur.

Dr. Overbeek: De afdeeling Groningen—Drente kan zich niet
geheel vereenigen met het voorstel der afdeeling Utrecht. Het
hoofdbestuur zegt in zijn praeadvies, dat geen amendementen zijn
ingekomen op het voorstel der afdeeling Utrecht. Het wil mij
voorkomen, dat het schrijven der
afdeeling Groningen—Drente,
welk schrijven in het Tijdschrift is opgeuomen, naast het pro-
gramma der algemeene vergadering toch duidelijk een amendement
bedoelt.

De voorzitter: Het was te laat ingediend.

Dr. Overbeek: Het komt mij voor, mijnheer de voorzitter, dat
hier een hoogst belangrijke quaestie aan de orde is, die niet moet
worden uitgemaakt dan na degelijk alle omstandigheden en de
gevolgen van een besluit te hebben overwogen. Wij dienen ons
zuiver te stellen op het standpunt, dat de practische veeartsenij-
kunde bestaat ten behoeve der veeteelt en hebben derhalve te
overwegen, wat het meest in het belang der veehouderij is. De
afdeeling Utrecht zegt in haar toelichting, dat zij niet wil voor-
uitloopen op het resultaat der regeerings-enquête; het wil mij
evenwel voorkomen, dat, wanneer wij hier door stemming uit-

-ocr page 272-

maken: al of niet opleiding van rijkswege of met rijkshulp van
veeverloskundigen, zulks toch inderdaad een vooruitloopen op de
bedoelde enquête zou zijn.

Het zooeven genoemde belang der veehouderij brengt naar mijn
meening mede, dat waar deze quaestie eenmaal aan de orde is,
wij in verband hiermede ook enkele andere zaken onder de oogen
moeten zien. Geen onzer zal het betwijfelen en ook de flinke
veehouders deelen geheel deze meening, dat de meest gewenschte
toestand zou zijn, iudien alle veeverloskundige praktijk in
handen was der veeartsen en mocht de genoemde enquête het
bewijs leveren, dat deze toestand thans reeds zou kunnen gemaakt
worden of binnenkort zal kunnen ontstaan, dan is alles te zeggen
voor het voorstel Utrecht en zouden wij verder moeten gaan dan
die afdeeling wenscht. De tegenwoordige verloskundigen dienen
dan ook te verdwijnen. Voor een definitief besluit echter be-
lmoren wij, naar mijn meening, eerst het resultaat der enquête
te kennen.

Er is beweei-d, dat de dikwijls gemaakte vergelijking met vroed-
vrouwen of met hulpkeurmeesters niet opgaat. Zeer juist, deze
vergelijking gaat inderdaad geheel mank. Een andere vergelijkiug
echter is, naar mijn meening, wel mogelijk, namelijk met tand-
artsen. Ook daar heeft gedeeltelijke opleiding van rijkswege plaats,
terwijl de bevoegdheid wordt gegeven tot gedeeltelijke beoefening
der practische geneeskunde.

Mocht de ingestelde enquête bewijzen, dat inderdaad belangrijk
gebrek bestaat aan goede verloskundige hulp en tevens geen uit-
zicht aanwezig is, dat te dezen opzichte in de eerste jaren
afdoende verbetering te verwachten is, dan zou, naar mijn
meening en dit is ook de meening der afdeeling Groningen—
Drente, door verstandige opleiding van veeverloskundigen hierin
verbetering gebracht kunnen worden. Deze opleiding echter,
van rijkswege of met rijkshulp mag, naar «Groningen—Drente»
meent, in geen geval plaats hebben dan nadat de wet op
de uitoefening is herzien. Deze wet laat, zooals we weten,
thans behalve de verloskunde ook het verrichten van operaties
op gezonde dieren als vrij beroep bestaan. Deze toestand is
inderdaad allerellendigst. Een of andere slagersjongen, die zich-
zelf een heele Piet voelt op anatomisch gebied en eens een kunst-
verlossing heeft bijgewoond, kan dit belangrijk deel der veeart-

-ocr page 273-

seuijkundige praktijk gaan beoefenen en inderdaad gebeurt zoo
iets meermalen. Gedurende eenige leerjaren worden dan een
meer of minder groot aantal dooden gemaakt, ten koste waarvan
ten slotte een zekere mate van handigheid wordt verkregen,
welke hier direct met eenige reputatie gepaard gaat. leder, die
onze praktijk op het platteland kent, weet, dat door deze soort
van veeverloskundigen, welke er zoo goed als niets van af weten,
regelmatig groot nadeel wordt teweeggebracht aan de veehou-
derij. Het is eigenaardig en tevens raadselachtig, dat deze lieden
toch steeds een zekere reputatie behouden en vaak zelfs bij het
publiek meer gewild zijn dan de veearts, die in dezelfde plaats
woont.

Het tweede deel der veterinaire praktijk, dat door een ieder
mag worden beoelend: operaties op gezonde diereu, betreft vooral
castraties. Coupeeren, bij paarden althans, wordt veelal verricht
door den eigenaar zelf, wat uit den aard der zaak geoorloofd
is; als zelfstandig beroep bestaat het in elk geval weinig of
niet. En bij groote èn bij kleine dieren wordt door castreerders
veel nadeel teweeggebracht. In de varkenshouderij worden vrij
vaak besmettelijke ziekten door deze lieden verspreid, waarop
ook dr.
Poels in zijn zeer belangrijk werk over varkensziekten
de aandacht vestigt. Het is inderdaad opmerkelijk hoe vele jonge
varkens ten gevolge van castreeren bezwijken, hetgeen mij vooral
ook gedurende een verblijf van eenige maanden aan de serum-
inrichting duidelijk is geworden. Werd het beroep van castreerder
door wetswijziging opgeheven, dan zou hierin belangrijke ver-
betering komen. Jonge biggen zoudeu dan misschien niet altijd
door den veearts worden gecastreerd, doch\'veelaljdoor den eige-
naar der diertjes, wat in elk geval ten gevolge zou hebben, dat
verspreiding van het eene erf naar het andere van pest en der-
gelijke tijn gevolge van het castreeren een einde zou nemen.

Dat ook uit een oogpunt van dierenbescherming verandering
van den bestaanden toestand wenschelijk is, is reeds vroeger
door mij betoogd in een betreffend artikel in ons Tijdschrift.
Ook daar is reeds door mij, en ik wil het bier^herhalen, beweerd,
dat het inderdaad verwondering moet wekken, dat de Yereeniging
tot bescherming van dieren in dit opzicht nooit baar invloed ten
goede heeft aangewend.

Misschien zou het wenschelijk zijn bij die herziening der uit-

18

-ocr page 274-

oefeningswet tevens na te gaan, of het noodig is omtrent inenten,
wat ook volgens de tegenwoordige bepalingen der wet alleen door
veeartsen mag plaats hebben, een nadere definitie te geven; ik
bedoel een definitie in wettelijken zin, dus nader aan te duiden
wat onder inenten moet worden verstaan in den zin der wet.

Het zijn deze overwegingen, mijnheer de voorzitter, die de
afdeeling Groningen—Drente hebben genoopt mij in de eerste
plaats op t,e dragen, voor te stellen aan de hooge regeering te
verzoeken een herziening der wet van 8 Juli 1874 voor te be-
reiden, in dien zin, dat in het vervolg de geheele uitoefening der
veeartsenijkunde geregeld is en geen onderdeel als vrij beroep
blijft bestaan. Zoo mogelijk in dien zin, dat alle onderdeelen
uitsluitend door veeartsen zullen mogen worden beoefend. Mocht
uit de ingestelde enquête blijken, dat het ook in de naaste toe-
komst niet mogelijk zal zijn, dat de veeverloskunde alleen wordt
beoefend als bedrijf of onderdeel van bedrijf door veeartsen, dan
meent de afdeeling Groningen—Drente, dat wij een dergelijke
opleiding niet mogen trachten tegen te houden.

Ik zal er niet over uitweiden op welke wijze naar mijn meening
eventueel een dergelijke opleiding zou moeten geschieden. In het
straks door mij genoemde tijdschrift-artikel heb ik daarover een
en ander gezegd. In elk geval is dat iets, wat later aan de orde
komt. Ik meen hiermede het voorstel, of als men wil het amen-
dement-«Groningen— Drente» voldoende te hebben toegelicht.

Het voorstel-«Utrecht», hierna in stemming gebracht, wordt
aangenomen met 105 stemmen, tegen 17 stemmen, uitgebracht
door de afdeeling Groningen—Drente.

14. Begrooting voor het jaar 1909.

Dr. Picard: De afdeeling Utrecht heeft mij gevraagd, te in-
formeeren of de commissie voor reorganisatie van het veeartseuij-
kundig onderwijs nog werkt. Zoo niet, dan wenscht de afdeeling
dezen post te schrappen.

De voorzitter: De commissie bestaat nog, maar er is nog
geen rapport ingekomen. Een der redenen daarvan is, dat een
onderzoek wordt ingesteld naar wat nog wenschelijk is. Wan-
neer de commissie niet werkt, wordt het geld niet uitgegeven.
Dat spreekt vanzelf.

De begrooting wordt daarop zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.

-ocr page 275-

15. Bepaling van cle plaat* ivaar de 50ste Algemeene vergadering
zal worden gehouden.

Dr. Overbeek: Namens de afdeeling Groningen—Drente stel
ik Den Haag voor.

De voorzitter: Het volgend jaar is het internationaal veeart-
senijkundig congres ook in Den Haag.

Dr. Picard: De afdeeling Utrecht kon geen plaats bepalen,
omdat ze niet wist of het de bedoeling was de vergadering met
het congres te combineeren.

De voorzitter: Dat is niet de bedoeling.

Dr. Picard: Kan de vergadering niet vervroegd worden met
het oog op het in September nog geldig zijn van de vacantie-
kaarten op de staatsspoorwegen ?

De voorzitter: Dat kan ik niet zeggen, omdat wij rekening
moeten houden met het congres.

Het voorstel-«Groningen — Drente» wordt alleen gesteund door
den heer
Hoefnagel en komt dus te vervallen.

Daarop wordt Utrecht vastgesteld als plaats waar de volgende
maal zal vergaderd worden.

Rondvraag.

De heer Horbach: In de afdeeling Noord-Brabant—Limburg
is ter sprake gekomen de quaestie van een collega met een buiten-
landsch diploma. Op het oogenblik zijn er in het vierde studiejaar
der Rijks veeartsenijschool 46 leerlingen. Is het nu geen groote
onbillijkheid, dat ia oüs land ook buitenlandsche collega\'s kunnen
praktizeeren?

De voorzitter: Ik ben thans niet voldoende op de hoogte van
de zaak, maar ik zal haar in de eerstvolgende vergadering van
het hoofdbestuur ter sprake brengen.

De heer Hoogkamer: Uit het verslag der laatste algemeene
vergadering heb ik gezien, dat met algemeene stemmen een motie
is aangenomen, welke de strekking had de aandacht te vestigen op
de wenschelijkheid dat meer dan tot nu toe aan \'s Rijks veeartsenij-
school onderwijs zou worden gegeven in de tropische ziekten.
Waar ik zelf dertig jaar tropischen dienst achter den rug heb,
heeft mij die zaak zeer geïnteresseerd. Overtuigd dat de kennis
van de jongelui in dit opzicht dikwijls te kort schiet, en waai-
de motie, waarin de algemeene vergadering de noodzakelijkheid
van verbetering erkent, met algemeene stemmen is aangenomen,

-ocr page 276-

verzoek ik u mede te deeleu wat het lot van deze motie is geweest.

De voorzitter: De motie is niet aan de regeering gezonden. Zij
is aangenomen op voorstel van dr.
de Jong naar aanleiding van
een voordracht van den heer
Penning. Er was geen speciaal
voorstel bij om de motie aan de regeering op te zenden.

De heer Hoogkamer : Mag ik dit voorstel dan nu doen ?

De voorzitter: (J moogt het wel doen, maar het kan nipt
worden behandeld.

De heer Hoogkamer: Wanneer dan?

De voorzitter: Het volgend jaar. Maar een lid kan den wensch
uiten dat het hoofdbestuur het denkbeeld overweegt. Dan gaat
het sneller.

De heer Hoogkamer: Ik twijfel niet aan de welwillendheid van
het hoofdbestuur om deze zaakjin overweging te nemen. Ik hoop
dat mijn vraag de zaak werkelijk verder zal brengen.

De voorzitter: Het hoofdbestuur zal de zaak in óverweging
nemen.

Daar niemand meer het woord verlangt, wordt de vergadering
hierop gesloten.

De commissie, belast met het vaststellen der notulen:

K. Hoefnagel.

H. Markus.

H. J. H. Stempel.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Met ingang vau 8 December 1908 heeft de beer K. Hoefnagel
zijn functie van lste secretaris en lid van het hoofdbestuur neer-
gelegd. Zoolang in deze vacature niet is voorzien, is het hoofd-
bestuur — te rekenen i Januari 1909 — als volgt saauigesteld:

Dr. H. Markus, voorzitter; F. W. van Dulm, ondervoorzitter;
D. F. van Es veld, penningmeester-bibliothecaris; H. A. Kroes,
2de secretaris.

Van de algemeene afdeeling is overgegaan naar: de afdeeling
Groningen—Drente: dr. J.
Staal te Assen; de afdeeling Utrecht:
H. J. M. Hoogland, H. Schornagel en C. Tenhaeff, allen te
Utrecht.

Bij de afdeeling Utrecht is overgegaan het lid der afdeeling

-ocr page 277-

Gelderland—Overijsel H. M. Kroon te Utrecht en als buitenge-
woon lid aangenomeu dr. B.
Sjollema aldaar.

Het lid der algemeene afdeeling W. Luxwolda te Bolsward
heeft aangevraagd naar de afdeeling Friesland over te gaan.

Op 1 December 1908 is aan de gemeenteslachtplaats te Utrecht
een cursus begonnen in vee- en vleeschkeuring, waaraan 40 vee-
artsen deelnemen.

De afdeeling Friesland was genoodzaakt voor 1908 te bedanken
voor een cursus.

Nieuw uitgekomen boeken.

l\'rof. D1\'. R. Schmaltz, Anweisung zur Exenteration der Bauchhöhle des
Rindes.
Mit sieben Tafeln naeli Zeichnungen von Bruno Heroux in
Leipzig und einer Gefrierschnitt-Skizze. Berlin, R. Schoetz 1908. Preis
kartonniert Mark 4,50.

D>\'. W. Baumeister, Zur vergleichenden Anatomie und Morphologie des
Musculus obliquus abdominis externus und der Fascia flava.
Mit 11
Abbildungen auf 9 Tafeln. Stuttgart, E.
NäGBLE 1908.

Prof. Emil Abderhalden, Lehrbuch der physiologischen Chemie in zweiund-
dreissig Vorlesungen.
Zweite, vollständig umgearbeitete und erweiterte
Auflage. Mit 19 Figuren Berlin und Wien, Urban und Schwarzen-
berg 1909.

Prof. Dr. L. Edinger und Prof. Dr. Ed. Cl ar abede, Ueber Tierpsychologie.
Zwei Vorträge. 67 Seiten mit 16 Abbildungen. Leipzig, J. A. Barth
1909. Preis 2 Mark.

Dr. K. Müller, Bestimmungen des Gewichtes des Magens und Darmes bei
mageren
, mittel fetten und fetten Tieren und Geivichtsbestimmungen des
Magen- und Darminhaltes, soiveit die letzte Fütterung bekannt ist.
Berlin, R. Schobtz 1908 Preis 80 Pf.

W. Lehmann, Ueber Bau uud Entwicklung der Watul der hinteren Hohlvene
des Rindes und Venenklappen bei Pferd und Rind.
Mit 22 Zeichnungen.
(Inaugural-Dissertation Bern.) Berlin, R. Sohoktz 1908

l\'rof. D\'\\ K. C. Schneider, Histologisches Praktikum der Tiere ftir Stpdenten
und Forscher. Mit 434 Abbildungen im Text. Jena, G.
Fischer 1908.
PreiB 15 Mark.

O. Fuhrmann, Die Cestoden der Vogel. Jena, G. Fischer 1908. PreiB 8 Mark.

O. Leers, Methoden und Technik der Gewinnung, Prüfung und Konser-
vierung des zur forensischen Blut-bzw. Eiweissdifferenzierung dienenden
Antiserums.
Berlin, R. Schoetz 1908. Preis 0,80 Mark.

R. E. E. Broll, Beitrüge zur Immunisierung gegen Schweineseuche. Berlin,
R. Schoetz 1908. Preis 1 Mark.

B. Kobler, Untersuchungen über Viskosität und Oberflächenspannung der
Milch.
Inaugural-Dissertation Zürich. 1908.

"W. Müller und G. von Wendt, Milchgewinnung vom hygienischen und
wirtschaftlichen Standpunkt aus, nebst Vorschlägen zur Bekämpfung
der Rindertuberkulose und Regelung des Verkehrs mit Milch.
Berlin,
P. Parey 1908.

-ocr page 278-

H. G. Lustmann, Untersuchungen über die Agglutination des Rotzbacillus.
Mit 16 Tabellen, 4 TemperaturkurveD und 2 schematischen Abbildungen.
Inaugural-Dissertation Zürich. 1908.

A. Glur, Ueber rudimentäre Lungenabschnitte beim Rinde. inaugural-Dis-
sertation Bern. 1908.

Prof. E. Fröhner, Lehrbuch der Arzneimittellehre für Tierärzte. 8 umge-
arbeitete Auflage. Stuttgart, F. Enke 1909.

"W. Rooge, Vergleichende Untersuchungen über Kokain und seine Ersatz-
präparate (Tropakokain, Holokain, Akoin, Eukain, Anästhesin, Stovain,
Alypirt, Novokain) beim Pferde.
Inaugural-Dissertation GieBsen. 1908.

Prof. Dr. W. Schlamp, Therapeutische Technik, mit besonderer Berücksich-
tigung der speziellen Therapie für Tierärzte. Zwei Bände. 2te>- Band,
2te Hälfte, Ie Lieferung :
Geschlechts-Apparat, mit 124 in den Text
gedruckten Abbildungen. Stuttgart, F. Enke 1908. Preis 5 M. (Eine
SchluBsliefernng folgt.)

Dr. W. Franz, Die Druse der Pferde und ihre Behandlung mit Serum nach
Jess-Piorkowski. (Deutsche Schutz- und Heilserumgesellschaft.) Leipzig,
Verlagsanstalt Merkur (Ado. Haufe) 1908.

F. Sciiwaebel, Ueber die knotige Muskeltuberkulose des Rindes (Inveterierte
Tuberkulose
DüRBECK-Blastomykose Foulerton). Inaugural-Dissertation
Giesson. Stuttgart 1908.

P. Hümmel, Vergleichende Untersuchungen über die im Darm der Pferde
vorkommenden Knoten und geschwürsartigen Veränderungen mit beson-
derer Berücksichtigung der Rotzkrankheit.
Mit 5 Abbildungen auf Tafel
1—3. Inaugural-Dissertation Giessen. Berlin 1908.

A. Zieger, Die Diagnose der Trächtigkeit des Rindes. Mit 9 Abbildungen-
(Inaugural-Dissertation Bern.) Dresden, Zahn nnd Jaensch 19Ü8. Preis
2,60 Mark.

Otto Zietzschmanh, Ein Beitrag zum Studium der Folgen der Schilddrü-
senexstirpation. Thyreoidectomie bei Ziegen.
Jena, Gustav Fischer 1908.

Di. Paul Heine, Das Reichs-b\'leischbeschaugesetz vom 3 Juni 1900, nebst
den Ausführungs-Bestimmungen des Bunderates A, B, C, Db und E,
sowie den
Preussischen Ausführungs-Bestimmungen. Hannover, M. & H.
Schafer 1908. Preis gebunden 1,25 Mark.

Schaper\'s veterinärmedizinisches Taschenbuch für Studierende der tierärzt-
lichen Hochschule zu Hannover und für praktische Tierärzte.
VIII
Jahrgang 1908,09. Mit dem Bilde des Herrn Professors II. Frick. Han-
nover, M. und H. Schäfer 1908.
Gratis und franko.

Schaper\'s Taschenbuch für landwirtschaftliche Tierzucht. 1 Jahrgang 1908.
Mit dem Bilde Sr. Durchlaucht Georq Prinz zu Schönaich Carolath.
Hannover, M. & H. Schaper 1908.
Gratis und franko.

Dr. F. Hf,inemann, Albrecht von Haller als Vivisektor. Ein Beitrag zu
Beinem 200 Geburtstag. Bern, A. Francke 1908. Preis 70 Pf.

Ed. Curot, La ferrure de course du galopeur et du trotteur au haras et à
Ventrainement, Anatomie, Physiologie, Hygiène, Pathologie du Pied.
Un
vol. in-8 de 200 pages, avec 49 illustrations. Paris, L. Laveur 1908.
Prix broché 10 francs.

P. Durboux, Contribution à Vétude du sang des équidés. Thèse pour le
doctorat en médecine. Une brochure in-8 de 108 pages. Bordeaux,
A. Destouet aîné et C\'e. 1908.

-ocr page 279-

P. Diffloth, Zooteehnie spéciale (élevage et exploitation des animaux do-
mestigues).
Un vol. in-18 de 502 pages, avec 71 figures intercalées dans
le texte. Paris, J. B. B
aillikre et fils 1908. 1\'rix broché 5 francs;
cartonné 6 francs.

Jno. T. Shabe—Jones, The Surgical Anatomy of the Horse. Part. 111.
London, W
illiams and Nokgate 1908. Price 15 sh. net.

Personalia.

Benoemd: Bij koninklijk besluit van 21 November 1908, n°.
35, tot gedelegeerde der Nederlandsche regeering ter algeineene
vergadering van het Internationaal landbouw-instituut te Rome
H. J. L
ovink, directeur-generaal van den landbouw;

met ingang van 1 Januari 1909 tot gemeenteveearts en keur-
meester te Leerdam E. H.
Berch Giiavenhorst aldaar.

Verplaatst: van Ede naar Apeldoorn H. L. A. Wijnen, oud-
veearts en geneesheer.

Gedetacheerd: ingaande 1 November 1908, voor een half jaar
bij het remonte-depót te Milligen, de paardenarts 2de klasse W.
\' Folmek nit \'s-Gravenhage.

Ontslagen: op verzoek eervol: ingang 7 October 1908 W. J.
Paimans als lid der gezondheidscommissie, zetel Os; ingaug 15
October 1908 H. M. Kroon als lid der gezondheidscommissie,
zetel Deventer; ingang 28 October 1908 L\'. A. L.
Beel als lid
der gezondheidscommissie, zetel Roermond.

Ontheven: van zijn detacheering te Milligen met 31 October

1908 de paardenarts lsto klasse J. Maas en geplaatst te \'s-Gravenhage.
Aangewezen: aan den tijdelijk aan den gouvernementsveearts te

Semarang toegevoegden gouvernementsveearts A. C. A. Heshusius,
als standplaats Ambarawa, afdeeling Salatiga, residentie Semarang.

De gouvernementsveearts K. van der Veen zal 23 Januari
\'1909 per Willem III en de veearts I. Br eed veld op 8 Januari

1909 naar Oost-Indiè\' terugkeeren.

Tijdelijk toegevoegd: aan den chef van het veeartsenijkundig
laboratorium van het departement van landbouw, met standplaats
Buitenzorg, de benoemde gouvernementsveearts dr. H. J.
Smit.

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907. \')

Bij koninklijk besluit van 42 December 1908, n°. 24, zijn,
met ingang van dien datum, tot en met 31 December 1909,

1) Zie dit deel, blz. 119.

-ocr page 280-

benoemd tot rijkskeurmeesters voor het onderzoek van voor uit-
voer bestemd vleesch: A.
Marcüs, veearts-keurmeester aan het
abattoir te Maastricht; P.
Sciut, gediplomeerd veearts te \'s-Gra-
venhage; C.
Tenhaeff, veeartskeurmeester lste klasse aan het
gemeente-slachthuis te Utrecht en H.
J. de Vries, plaatsvervan-
gend districtsveearts te Hoogezand.

Verhooging en wijziging van het Xde hoofdstuk

der staatsbegrooting voor het dienstjaar 1908.

Voorloopig verslag. n°. 4.

Het afdeelingsonderzoek heeft aanleiding gegeven tot de vol-
gende beschouwingen en opmerkingen.

Artikel 1. Artt. 37 en 38. Geklaagd werd over de late
indiening dezer voorstellen. Op 29 Juli jl. werd bepaald, dat de
wet op de uitvoerkeuring van vleesch op 1 Januari 1909 in
werking zou treden. Vóór het nemen van dit besluit zal, naar
men meende, wel reeds overwogen zijn, op welke wijze de nieuwe
dienst behoorde te worden ingericht. Men begreep daarom niet,
waarom de voorstellen tot verhooging der begrooting niet vroeger
zijn ingediend. Naar het schijnt, is niet gedacht aan de
gevolgeD,
welke die late indiening met zich zou brengen.

o O

Een geleidelijke invoering der nieuwe regeling is niet doenlijk ;
met den dag van het inwerking treden der wet zal export niet
meer worden toegelaten, indien het vleesch niet naar de vastge-
stelde voorschriften is onderzocht en goedgekeurd. Alle keur-
meesters zullen op dien dag volkomen berekend moeten zijn voor
hunne taak, wil men de ernstige nadeelen, aan vertraging en
onnoodige bemoeilijking van den vleesehuitvoer verbonden, voor-
komen. Nu het wetsontwerp eerst op 16 October jl. de Kamer
bereikte, is het echter niet waarschijnlijk, dat het vóór 1 Januari
1909 tot wet zal kunnen worden verheven, en al mocht zulks
gelukken, dan zal het toch zeker niet doenlijk zijn de nieuwe
ambtenaren, voor den dienst der keuring noodig, zoo tijdig aan
te stellen, dat zij vóór 1 Januari a.s. voor de vervulling hunner
taak behoorlijk kunnen worden voorbereid. Met het oog hierop
meenden sommige leden, dat het noodig zal zijn op het koninklijk
besluit van 29 Juli jl. terug te komen en de inwerkingtreding
der wet op een lateren dag te bepalen.

Ten aanzien van de voorgenomen organisatie van den keurings-

-ocr page 281-

dienst werden nadere inlichtingen verzocht. Bij die organisatie
zal zijn te zorgen, dat de kleine slachterijen niet benadeeld en
tot ondergang gebracht worden door te groote concentratie der
keuringen. In de Memorie van toelichting wordt vermeld, dat
ongeveer 30 nieuwe keuringsposten gevestigd zullen worden.
Men vroeg waar de minister deze posten wil vestigen. Ook
wenschte men te weten, of de keuring niet enkel op die posten,
maar ook in de over het platteland verspreide slachtplaatsen zal
kunnen geschieden. Volgens sommige leden ware het wenschelijk,
dat op vaste dagen op verschillende plaatsen ten plattenlande
gelegenheid tot keuring werd gegeven. In verband hier-
mede kwam een bericht in de pers ter sprake, volgens hetwelk
de minister uitsluitend voor exportslachterijen, waar jaarlijks ten
minste 30000 varkens worden geslacht, gunstige bepalingen zou
willen vaststellen. Gaarne vernam men, of dit bericht juist is en,
zoo ja, welke dan deze bepalingen zouden zijn. Men vreesde,
dat op die wijze de belangen der kleine slachterijen zeer zouden
worden geschaad.

Voorts werd gevraagd, ot er bij de organisatie op gerekend
zal worden, dat in verscheidene exportslachterijen slechts ge-
durende een deel van het jaar geslacht wordt en dat er dus voor
de keurmeesters gedurende het overige gedeelte des jaars veel
minder werk zal zijn.

Verscheidene leden waren van meeuiug, dat het wenschelijk
is, speciaal bij de benoeming van hulpkeurmeesters personen te
kiezen, die vroeger het slagersvak hebben uitgeoefend en verder
voor de betrekking worden voorbereid. Men heeft hier niet alleen
noodig ambtenaren, toegerust met theoretische kennis, maar ook
ambtenaren, die door hun practisch inzicht het vertrouwen van
het publiek weteu te winnen.

Uit een financieel oogpunt werd de voorgestelde regeling niet
zonder bezwaar geacht. Verscheidene leden hadden den indruk
gekregen, dat ook bier reden is om over gebrek aan gepaste
zuinigheid bij de afdeeling Landbouw te klagen. Voor bezoldi-
ging op den tegenwoordigen voet van de ambtenaren op de acht
bestaande keuringsposten is noodig f\'28220. Er wordt voor
uitbreiding van dat personeel f29800 gevraagd, benevens voor
verbooging van wedden f5140, waardoor de totfale kosten dier
posten, alleen voor personeel, zouden stijgen tot f 63000. Dit

-ocr page 282-

bedrag werd zeer boog geacht en men betwijfelde, of\' een zoo
groote uitbreiding van personeel als de minister verlangt noodig
is, waar aan de bestaande keuringsposten 30 nieuwe zullen worden
toegevoegd. Gaarne zou men een opgave ontvangen van de sala-
rissen, welke aan de verschillende te benoemen ambtenaren van
den keuringsdienst zullen worden toegekend.

Memorie van antwoord.

(Ingezonden bij brief van 24 November 1908.)

Naar aanleiding van de opmerkingen, gemaakt in het voorloopig
verslag, heeft de ondergeteekende de eer het volgende mede te
deelen:

Artikel 1. Artt. 37 en 38. Ook den ondergeteekende zoude
het aangenamer zijn geweest, wanneer de indiening der onderhavige
voorstellen vroeger had kunnen geschieden. Ter verontschuldiging
moge aangevoerd worden, dat de verschillende bedragen, welke
zoowel ten behoeve van de aanstelling van meer keuringsperso-
neel als ter voorziening in de grootere materieele behoeften vev-
eischt worden, onmogelijk te bepalen waren alvorens een overzicht
verkregen was van de onderscheidene, voor inwilliging vatbare,
aanvragen ter verkrijging van een keuringsdienst. Die aanvragen
nu hebben uit den aard der zaak den ondergeteekende eerst be-
reikt, nadat bij koninklijk besluit van 29 Juli 1908
(Staatsblad
n°. 276) vastgesteld was, op welk tijdstip de inwerkingtreding
der wet zoude plaats vinden. Bij een noemenswaardig vroegere
indiening had de ondergeteekende zich moeten bepalen tot een
stelpost en dan zouden voor een juiste beoordeeling der aange-
vraagde sommen de noodige gegevens hebben ontbroken.

De opvatting «dat met den dag van de inwerkingtreding der
wet export niet meer zal worden toegelaten, indien het vleesch
niet naar de vastgestelde voorschriften is onderzocht en goedge-
keurd», kan niet worden beaamd. Immers na de inwerkingtreding
zonder meer zouden alle voorschriften een doode letter blijven,
zoolang niet, ingevolge art. 2, aanwijzing van een of meer landen
van bestemming heeft plaats gehad. Tot dusverre — en wel bij
koninklijk besluit van 6 Mei 1908, n°. 49, — zijn als zoodanig
alleen aangewezen Groot-Britannië en Ierland. Gevolg daarvan is,
dat óók na 1 Januari a.s. uitvoer van ongekeurd vleesch naar
andere Rijken voorloopig nog mogelijk zal wezen.

-ocr page 283-

Er blijft dus voor belanghebbenden, ook indien voor hen geen
keuringsdienst wordt ingesteld, gelegenheid voor uitoefening van
hun bedrijf, terwijl, wat het verbod van uitvoer naar Groot-
Britannië en Ierland betrett, niet vergeten moet worden, dat al-
daar met 1 Januari nieuwe — veel strengere voorschriften —
in werking zullen treden, en dat een van de hoofdredenen dei-
totstandkoming van de onderhavige wet juist is geweest het geven
van gelegenheid aan onze exportslachters om geen schade te lijden
door de invoering van dergelijke bepalingen.

Met betrekking tot de voorgenomen organisatie van den keu-
ringsdienst zij medegedeeld, dat bereids bepaald is, dat keurings-
posten zullen worden ingesteld op de navolgende plaatsen, te weten:

Akkrum (gemeente Utingeradeel): in de gemeente slachtplaats;
Dordrecht: in de gemeente slachtplaats; Groningen: in het open-
baar slachthuis; Leiden: in het openbaar slachthuis; Rotterdam:
in het openbaar slachthuis; Assen: bij de firma
Thompson & Co.;
Assendelft: bij de firma Y.
van Vliet; Gieten: bij de firma
W.
Udema & Zonen ; Hardenberg: bij de firma J. Nijman & Zoon;
Harlingen: bij de firma\'s A. Blok, H. de Bruin, L. de Bhuin,
J
ac. Fontein, A. S. Roorda en Th. Roorda; Hoek van Holland:
a. bij de naamlooze vennootschap ,,Openbaar Exportslachthuis
te Hoek van Holland";
b. bij de firma Wm. H. Muller & Co.;
Nieuwerkerk a/d IJssel: bij de firma
T. oe Vos & Zonen; Oss:
bij de firma\'s H. Hartog en Zwanenberg & Co; Vlissingen:
a. bij de Stoomvaart-Maatschappij ,,Zeeland"; b. bij de firma A.
en J.
van Vlijmen; Winterswijk: bij de firma Zwanenberg & Co.;
Woensel: bij den Noordbrabantschen Christelijken Boerenbond.

Voorts bestaat het voornemen alsnog een gunstige beschikking
te bevorderen op de aanvragen van de gemeentebesturen van
Nijmegen, Winschoten en Zevenaar, alsmede op die van de
firma\'s
ten Brink te Assen, Wijnbergen & Levano te Gestel en
T. Stout te Nieuwerkerk.

Voor zooveel bovenbedoelde diensten gevestigd worden in
gemeentelijke abattoirs, ligt het in de bedoeling voor de uit-
voering van de keuring tegen belooning gebruik te maken van
het beschikbare gemeentelijk personeel; te Rotterdam evenwel
zal de groote omvang van het bedrijf nog aanstelling van één
rijkskeurmeester en van een viertal hulpkeurmeesters noodig
maken.

-ocr page 284-

Het personeel, hetwelk ten behoeve van de overige der
voornoemde keuringsdiensten noodig zal zijn, is aanvankelijk
voor iederen post bepaald als volgt :

Rijkskeur- Rijkshulp-
meesters. keurmeesters.

Akkrum....................1 2

Assen......................1 5

Assendelft....................1 1

Eindhoven (Woensel en Gestel)... 1 \'2

Gieten......................1 1

Hardenberg..................1 1 a 2

Harlingen....................2 12

Hoek van Holland (in beide slacht-
huizen te zamen)..............2 13

Nieuwerkerk a/d IJssel (in beide slacht-
huizen te zamen)..............1 4

Oss (in beide slachthuizen te zamen) . 2 10 a 12
Viissingen (in beide slachthuizen te

zamen)....................2 6

Winschoten..................1 1

Winterswijk..................1 1 ä 2

Zevenaar......, . . . 1 2

terwijl voor de andere te verwachten diensten gezamenlijk
noodig worden geacht 8 rijkskeurmeesters en even zooveel hulp-
keurmeesters, makende een totaal van 27 rijkskeurmeesters en
73 a 77 hulpkeurmeesters.

Behalve in voornoemde gemeenten stelt de ondergeteekende
zich voor, dat keuringsdiensten ingesteld zullen kunnen wor-
den op 4 plaatsen, namelijk Barneveld, Bodegraven, Meppel
en Overschie, ten opzichte van welke op grond van het ge-
houden of nog aanhangige overleg als vrij zeker mag worden
aangenomen, dat tot de oprichting van een eenvoudig ge-
meentelijk slachthuis binnenkort zal worden besloten, alsmede
op 4 plaatsen, alwaar of in welker omgeving de exportslachters,
wier bedrijven op zich zelf niet van genoegzame beteekenis
zijn om de instelling van even zoovele afzonderlijke keurings-
diensten te rechtvaardigen, gevolg zullen geven aan den drang
om meerdere bedrijven in een gemeenschappelijke localiteit uit
te oefenen.

-ocr page 285-

Bovendien vleit de ondergeteekende zich, dat het zal mogen
gelukken in sommige kleinere exportslachterijen, elders ten
plattenlande gevestigd, eens per week gelegenheid te geven
het voor uitvoer naar Groot-Britannië of Ierland bestemde vleesc.h
aan keuring te onderwerpen. Bij den stand, waarin de onder-
handelingen zoowel met betrekking tot dat punt als ten aanzien
van de in de vorige alinea bedoelde combinatie van bedrijven
verkeeren, zoude het allicht minder wenschelijke gevolgen hebben,
indien bedoelde plaatsen reeds nu bekend werden gemaakt.

Het in sommige bladen opgenomen bericht, als zoude uit-
sluitend gunstig worden beschikt op aanvragen van export-
slachters, die jaarlijks ten minste 30000 dieren slachten, moet
op een dwaling berusten. In het meerendeel der hierboven ver-
melde slachterijen, voor welke een keuringsdienst bereids toege-
zegd is of waarschijnlijk kan worden geacht, wordt dan ook een
beduidend geringer aantal diereu geslacht. Blijkt alzoo eenerzijds
voldoende, dat er geen reden bestaat om voor «te groote con-
centratie» van regeeringswege beducht te zijn, aan den anderen
kant leggen de bij koninklijk besluit van 24 Juni 1908, n°. 50,
vastgestelde eischen, waaraan de slachterijen moeten voldoen om
voor de instelling van een keuringsdienst in aanmerking te komen,
aan den ondergeteekende de verplichting op om met betrekking
tot de zoodanige bedrijven, welke uitgeoefend worden in locali-
teiten, die aan genoemde voorwaarden niet beantwoorden, afwij-
zend te beschikken, daarbij in het midden latende, of in het
tegenovergestelde geval de kosten voor bedrijven van zoo betrek-
kelijk geringen omvang niet al te drukkend zouden blijken.

Bij de organisatie is inderdaad rekening gehouden met de om-
standigheid, dat in sommige bedrijven slechts gedurende een deel
van het jaar geslacht wordt ; in zoodanige gevallen zal de keuring
geschieden met gebruikmaking hetzij van ter plaatse wonende
deskundigen, hetzij met personeel van elders. De ervaring leert
intusschen, dat slachting gedurende de zomermaanden geen noemens-
waard bezwaar oplevert, wanneer bij de inrichting der slachterijen
daarmede voldoende rekening wordt gehouden.

Aan de wenschelijkheid, welke ten opzichte van de hulpkeur-
meesters werd uitgesproken, zal volkomen worden voldaan. Voor
benoeming als zoodanig zullen alleen in aanmerking komen zij,
die in het bezit zijn van een van rijkswege uitgereikt diploma

-ocr page 286-

van hulpkeurmeester van vee en vleesch. Dit getuigschrift nu
wordt slechts uitgereikt aan hen, die met goed gevolg hebben
afgeloopen een rijkscursus in vee- en vleeschkeuring, waarvan
een der bij koninklijk besluit van 25 April 1905, n°. 110, vast-
gestelde eischen van toelating luidt, dat de candidaat het slach-
tersvak kent en daarin ten minste gedurende 2 jaren werkzaam
is geweest.

Bij koninklijk besluit van 28 September 1908, n°. 62, zijn de
wedden van het keuringspersoneel geregeld als volgt:

Rijkskeurmeesters in algemeenen dienst.

klasse: bij benoeming: na 2 jaar: na 4 jaar:

3*» f 1400 f 1600 f 1800

2de » 2000 » 2200 » 2400

l9t0 *> 2600 » 2800 » 3000

Rijkshulpkeurmeesters in algemeenen dienst.
klasse: bij benoeming: na 2 jaar: na 4 jaar:
3de ."X f 720 f 780 f 840

2de » 900 » 960 » 1020

l8te » 1080 » 1140 > 1200

De rijkskeurmeesters en rijkshulpkeurmeesters in bijzonderen
dienst genieten een bezoldiging, waarvan het bedrag in ieder af-
zonderlijk geval door de Koningin zal worden geregeld.

Wat de kosten betreft, is het de bedoeling, dat deze geheel
door de te heffen keurloonen zullen worden gedekt.

Waar de dienst in totaal meer dan 400 personen zal omvatten,
kan het voor bezoldiging uitgetrokken bedrag waarlijk niet als
overdreven worden aangemerkt.

De voorgestelde uitbreiding van het personeel aan de bestaande
keuringsposten moet om tweeërlei reden beslist noodzakelijk
worden geacht. Ten eerste zullen de nieuwe voorschriften er toe
leiden, dat ook op die plaatsen het aantal te keuren dieren zeer
aanmerkelijk vermeerdert, en voorts zal — wat tot dusverre niet
het geval is — bovendien het ter keuring aangeboden, voor uit-
voer ongeschikt bevonden, vleesch onderworpen worden aan een
voortgezette keuring, hetgeen met alle gevolgen, daaraan ver-
bonden, beduidend meer arbeid zal vorderen.

De minister van landbouw, nijverheid en handel,

A. S. Tai.MA.

-ocr page 287-

Handelingen der Staten-Generaal 11.

Zitting van 30 November 1908.

De heer Duymaer van Twist : Mijnheer de voorzitter. Zooais
de Kamer bekend is, worden bij dit ontwerp gelden aangevraagd
voor jaarwedden van keuringspersoneel, voor de uitvoering van
de wet van 16 Juli 1907, houdende bepalingen betreffende keuring
van voor uitvoer bestemd vleesch. Bij koninklijk besluit van
29 Juli 1908 werd bepaald, dat die wet in werking treden zal
1 Januari 1909. Ik zal niet in beschouwingen komen, of het
ontwerp niet te laat werd ingediend om de invoering op 1
Januari a. s. nog mogelijk te maken, ook niet of er in verband
met dien termijn nog voldoende tijd aanwezig is om den nieuwen
dienst vóór 1 Januari naar behooren te regelen, maar mij be-
palen tot een paar opmerkingen van zeer zakelijken aard.

In het Yoorloopig verslag zijn nadere inlichtingen gevraagd
geworden ten aanzien van de voorgenomen organisatie van den
keuringsdienst. In de voornaamste plaats had men daarbij op het
oog de kleine exportslachterijen en de vrees werd daarbij uitge-
sproken, dat deze tot ondergang zouden worden gebracht door
te groote concentratie van de keuring. Bepaalde de wet van 16 Juli
1907 in artikel 5 : «Door Ons worden voorschriften gegeven
omtrent:
b. de gemeenten en plaatsen waar vleesch ter keuring
kan worden aangeboden," men kon uiet vermoeden op het
oogenblik dat dit ontwerp in de Kamer behandeld werd, dat een
zoo groote concentratie zou worden toegepast als in dit ontwerp
wordt aangegeven. Ik herinner daarvoor den minister aan wat
zijn ambtsvoorganger, minister
Veegens, op 22 Mei 1907 heelt
gezegd (bladz.
1778 van de Handelingen), n.1. :

«Met dien wenk — betreffende het betrachten van niet <e
veel uniformiteit en niet te veel concentratie — zal ik gaarne
rekening houden. De bedoeling is volstrekt niet het voor de
kleine slachterijen te moeilijk te maken, mits zij slechts aan
zekere minimum-eischen voldoen. Raadpleging van de belang-
hebbenden op ruime schaal zal aan de bepaling van den datum
van de invoering der wet voorafgaan.»

Men had dus hier den indruk gekregen, dat de keuring op
zoo ruim mogelijke schaal zou worden ingevoerd. Maar geheel
anders staat het met die keuring bij dit ontwerp. De minister

-ocr page 288-

Jeelt in de Memorie van antwoord mede, dat de keuringsdienst
zal worden ingesteld in een 16-tal plaatsen, welke plautsen dan
in de Memorie van antwoord met namen worden genoemd. Hij
zegt verder:

«Voorts bestaat bet voornemen alsnog een gunstige beschik-
king te bevorderen op de aanvragen van de gemeentebesturen
van Nijmegen, Winschoten en Zevenaar, alsmede op die van
de firma\'s
ten Brink te Assen,-Wijnbergen en Lkv&no te Gestel
en T.
Stout te Nieuwerkerk.»

Dan zullen nog keuringsdiensten ingesteld worden in Barneveld,
Bodegraven, Meppel en Overschie, alsmede op 4 plaatsen, alwaar
of in welker omgeving de exportslachters, wier bedrijven op zich
zelf niet van genoegzame beteekenis zijn om de instelling van
even zoovele afzonderlijke keuringsdiensten te rechtvaardigen,
gevolg zullen geven aan den drang om meerdere bedrijven in
een gemeenschappelijke localiteit uit te oefenen.

En eindelijk «vleit de ondergeteekende zich, dat het zal mogen
gelukken in sommige kleinere exportslachterijen, elders ten
platteulande gevestigd, eens per week gelegenheid te geven bet
voor uitvoer naar Groot-Britannië of (erland^bestemde vleesch
aan keuring te onderwerpeu.»

Ziedaar, Mijnheer de voorzitter, de geheele organisatie zooals
de . minister zich die voorstelt. Nu lijkt mij die proeve niet
geheel en al geslaagd te zijn. De vrees in het Voorloopig ver-
slag uitgesproken, dat \'s ministers organisatie door te groote
concentratie tot den ondergang der kleine slachterijen zal leiden,
is m. i. niet weggenomen.

Op den eersten aanblik moge de concentratie niet «te groot»
schijnen, in werkelijkheid is zij het wel. Tal van exportslach-
terijen vallen buiten tle ontworpen organisatie. Ik spreek nu
nog niet van die slachterijen, die niet aan de voorgeschreven
voorwaarden zullen kunnen gevolg geven, maar zelfs die slach-
terijen, die aan de gestelde eischen, die het koninklijk besluit
voorschrijft, voldoen, kunnen voor een groot deel geen keuring
krijgen. De opzet van het ontwerp is, dat het bedrijf zich te
veel naar de administratie heeft te voegen, terwijl naar mijn
meening de administratie zich moet regelenjj naar het bedrijf.
Wanneer een exportslachterij, die b.v. 2000 stuks vee jaarlijks
slacht, vee bestemd voor Groot-Britannië of Ierland, keuring

-ocr page 289-

aanvraagt, heeft de minister dan eigenlijk wel het recht om
die keuring te weigeren ? Wanneer wij het ontwerp aannemen,
zooals het hjer ligt, en de minister geen nadere toezeggingen
doet, dan zal het bedrijf\' voor een aanzienlijk deel te gronde
gaan.

Nu zal de minister wel aanvoeren, dat dit niet het geval be-
hoeft te zijn, omdat zulke slachterijen ten minste eens in de
week keuring kunnen bekomen, maar dat baat die slachterijen
niet. Het vee — en hier heb ik op het oog de nuchtere kal-
veren — kan niet gestald worden. Bovendien verliest het te veel
aan waarde, wanneer het niet onmiddellijk geslacht wordt. Niet
alleen de kleine, maar ook de grootere slachterijen zullen in
verdrukking komen. Ik heb hier op het oog bijv. de export-
slachterij te Steenwijk, waar in 1907 6000 kalveren werden ge-
slacht benevens pl. m. 2000 schapen. Een telegram, dat mij zoo
juist bereikte, verhoogt dit getal kalveren tot 6187 over de 11
maanden van 1908. In 1907 werden in de maanden Februari,
Maart, April en Mei respectievelijk 732, 1388, 1200 en 616 stuks
kalveren uitgevoerd en ook in de zomer- en wintermaanden werd
nog een behoorlijk aantal geslacht. Deze kalveren worden den
ganschen dag aangevoerd.

Ingevolge art. 18 van het koninklijk besluit van 24 Juni 1908
richt de eigenaar een aanvrage tot den minister om de instelling
van een keuring. Daarop ontvingen belanghebbenden van den
minister dit antwoord:

«Ik heb de eer u mede te deelen, dat het bij mij bezwaar
ontmoet te bevorderen, dat aan uw verlangen, vervat in neven-
vermelde aanvrage, wordt voldaan.»

Mijnheer de voorzitter. Wat moeten de eigenaren dier export-
slachterij nu doen? Een bloeiende zaak, die aan menigeen werk
geeft — de arbeiders verdienen er f 10 per week — zal moeten
worden gesloten, omdat de wet dit bedrijf daar ter plaatse niet
toelaat; op 1 Januari treedt de wet in werking. Wat staat die
exportslachters dan te doen ?

Ik mag hier ten overvloede aan toevoegen, dat de eigenaren
der slachterij contracten hebben loopen, die bun verplichten ook
na 1 Januari nog belangrijke hoeveelheden vee af te nemen.

Ten einde nu hun bedrijf te kunnen voortzetten, hebben zg
aan de afdeeling landbouw van het departement medegedeeld,

-ocr page 290-

bereid te zij li, de slachterij zoo in te richten, dat voldaan wordt
aan alle eischen die de minister stelt.

Mijnheer de voorzitter. Het komt mij voor, dat die export-
slachterij — het is één uit vele — op die manier niet te gronde
mag worden gericht, en dat de minister een andere organisatie
moet ontwerpen, waardoor men tot uitbreiding van het keurings-
personeel komt. Voorloopig kan m. i. in die richting worden ge-
stuurd, door personeel tijdelijk aan te stellen, om dan over 3 ot
4 maanden, in April of Mei, tot een definitieve regeling te komen.

In de gemeente waarover ik sprak, is een rijksveearts en een
gediplomeerd keurmeester gestationneerd. Is het niet mogelijk
aan die functionnarissen tijdelijk de werkzaamheden, aan het
keuren verbonden, op te dragen ?

In den gemeenteraad van Steen wijk is de vorige week op het
belang van een openbaar slachthuis gewezen. Men schijnt wellicht
geneigd tot de oprichting over te gaan, doch dit kan in elk geval
nog lang duren en misschien zyn de kosten zoo hoog, dat er
van de zaak niets komt. Daarom mogen wij daarop niet rekenen.

Wat staat nu den exportslachters te doen?

Mijnheer de voorzitter. De regeling, die thans is voorgesteld,
is mijns inziens niet aannemelijk. Ik hoop, dat de minister bereid
zal zijn een verklaring af te leggen, waardoor aan de zeer billijke
wenschen van zeer vele belanghebbenden in deze wordt te ge moet
gekomen.

De heer Rkynk : Mijnheer de voorzitter. Toen verleden jaar
de wet op de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch bier
in de Kamer werd bestreden, heb ik die met warmte verdedigd,
omdat ik meende, dat het landbouwbelang door de totstand-
koming van die wet zou worden gediend.

Nu wij op dit oogenblik te doen hebben met wat men zou
kunnen noemen een vervolgstuk van die wet, ontmoet dit weer
bestrijding, maar nu kan ik tot mijn spijt, niet in een verdediging
treden. Integendeel, thans moet ik de bezwaren, welke zijn
geopperd, nog wat onderstrepen en aandikken, omdat ik over-
tuigd ben, dat de wijze waarop men tracht de genoemde wet
tot uitvoering te brengen, van dien aard is, dat zij voor onzen vleesch-
export,en derhalve ook voor onzen landbouw, een ramp gaat worden.

Wat toch is het geval? Laat ik de geschiedenis heel in het
kort nagaan.

-ocr page 291-

Toen het wetsontwerp tot exportkeuring werd ingediend, ont-
moette het veel bestrijding. Er waren sommigen die het niet
noodig achtten, anderen die het wèl noodig achtten, mits de wet
ruim zou worden uitgevoerd zonder uniformiteit, zonder centra-
lisatie en zich aansluitend aan [de practijk van het bedrijf. Daarop
werd aangedrongen en de ambtsvoorganger van dezen minister
gaf de meest geruststellende verklaring.

In de Memorie van antwoord schreef minister Yeegens: «On-
dergeteekende vleit zich dat de keuring, buitengewone omstan-
digheden uitgezonderd, mogelijk zal wezen in elke aan nader
vast te stellen
minimum eischen voldoende slachterij, waarin een
bedrijf van eenige beteekenis wordt uitgeoefend.»

En toen bij het mondeling debat zoowel door den geachten
afgevaardigde uit Harlingen als door mij nogmaals bij den minister
er op werd aangedrongen: hoed u toch voor uniformiteit en voor
centralisatie, toen zeide minister
Yeegens: «Met dien wensch
zal ik gaarne rekening houden. De bedoeling is
volstrekt niet het
voor de kleine slachterijen te moeilijk te maken, mits zij slechts
aan zekere minimum eischen voldoen.»

Dit stond dus vast; toen de wet in stemming kwam, hadden
wij van de regeeringstafel de verklaring, dat er slechts zouden
worden gesteld minimum eischen zonder belemmering van kleine
inrichtingen; en zoo gerustgesteld was de wet voor ieder aan-
nemelijk.

Maar wat zien wij nu gebeuren? Mijnbeer de voorzitter, wij
zien thans gebeuren, dat in het bijvoegsel tot de
Staatscourant
van Dinsdag 21 Juli een kolommenlange reeks van voorschriften
is afgedrukt, niet alleen voor het slachten en voor het keuren
van vleesch, maar ook voor de slachtplaats, eischen — ik wijs er
uitdrukkelijk op — waaraan slechts zeer enkele exportslachterijen
kunnen voldoen en die een eind maken aan het bestaan van
vrijwel alle kleine inrichtingen in ons land.

Het staat bij mij vast dat de wijze, waarop die voorschriften
zijn vastgesteld, in vierkanten strijd is met de besliste toezegging
van \'s ministers ambtsvoorganger, omdat thans het hoofdbeginsel
daarbij is centralisatie en uniformiteit. Uniformiteit ook, omdat
voor de meest uitgebreide exportslachterijen, bijv. die aan den
Hoek van Holland, dezelfde eischen^worden gesteld als voor de
kleine slachterijen in kleine dorpen.

-ocr page 292-

Maar men zal mij misschien vragen of goed ingerichte slacht-
plaatsen volgens goede voorschriften door mij niet als een ideaal
worden beschouwd.

Zeker. Mijnheer de voorzitter, maar die toestanden moeten
groeien en zij zullen ook groeien met de invoering van een al-
gemeene keuring, niet alleen voor het buitenland, maar ook voor
de binnenlandsche consumtie. Maar het gaat niet aan om in Juli
te gaan decreteeren: 1 Januari zult gij uw bedrijf op een wijze
hebben ingericht waaraan de kleine inrichtingen niet kunnen
voldoen. Ook moet men niet exclusief\' voor het buitenland ver
v strekkende bepalingen gaan maken, terwijl men voor het binnen-
land de zaak aan de plaatselijke verordeningen overlaat en overigens
elke slachtplaats, ook de allerslechtste, toelaat.

Ik heb straks gezegd, dat ten gevolge van de voorschriften,
welke in het bijvoegsel van de
Staatscourant van 21 Juli zijn
neergelegd, verreweg de meeste" exportslachterijen zullen moeten
sluiten. Ik heb dat uitdrukkelijk met die woorden gezegd, omdat
het schijnt, dat de heer minister een gansch andere meening is
toegedaan. De minister meent, dat dit niet het geval is. Zoo
meen ik althans te moeten uitleggen zijn bewoordingen in de
Memorie van antwoord, waar hij, er op wijzende dat voorloopig
nog alleen Engeland zal zijn aangewezen als het land, waarvoor
het keuringamerk vereischt wordt, aldus schrijft: «Gevolg daarvan
is, dat óók na 1 Januari a.s. uitvoer van ongekeurd vleesch naar
andere rijken voorloopig nog mogelijk zal wezen.

«Er blijft dus voor belanghebbenden, ook indien voor hen
geen keuringsdienst wordt ingesteld, gelegenheid voor uitoefening
van hun bedrijf.»

Ik meen die woorden niet anders te mogen uitleggen dan als
een vingerwijzing van den minister: als wij geen keuringsmerk
voor u beschikbaar kunnen stellen, dat gij uw vleesch kunt
exporteeren naar Engeland, dan ligt toch aan de andere zijde
Duitschland, waar gij het wel heen kunt zenden.

Andere landen hebben wij niet onder onze afnemers. Men kan
dus alleen Duitschland bedoelen.

Ik weet niet wat ik van die verklaring in de Memorie van
antwoord denken moet. Zij is eenvoudig geheel in strijd met de
werkelijkheid. Het is werkelijk onzin. Ik zal dit heel gemakkelijk
kunnen aantoonen. Men kan van den minister niet eischen, dat

-ocr page 293-

hij niet alle technische bijzonderheden vertrouwd is, maar ik
meen toch dat men verwachten mag, dat men aan het Departe-
ment den minister geen verklaringen in de pen geeft, die volkomen
\'n strijd zijn met de werkelijkheid. Want wat is het geval? Het
scherpe woord dat ik pas gebruikte, is daarom juist, omdat de
minister ons brengen gaat op een dwaalspoor wanneer hij zegt,
dat men in volgende jaren naar Duitschland kan exporteeren.
Wij hebben in Duitschland geen markt voor versch vleesch. Wij
hebben die enkele jaren gehad, toen men in Duitschland dien
bekenden grooten vleeschnood had. Toen heeft men uit Nederland
groote hoeveelheden vleesch geëxporteerd. Maar sedert neemt dit
af. In 1906/7 is naar Duitschland aan rundvleesch millioen
kilogram minder uitgevoerd dan het vorig jaar, terwijl er ongeveer
7 millioen kilogram varkensvleesch minder naar dat land is uit-
gevoerd. Uitvoer van sehapenvleesch naar Duitschland hebben wij
heelemaal niet en kunnen we ook niet krijgen. Terwijl wij 12295000
kilogram sehapenvleesch naar Engeland uitvoerden, bedroeg dit
voor Duitschland slechts enkele duizenden kilogrammen. En
waarom ? Omdat sehapenvleesch een artikel is dat alleen voor
Engeland beteekenis heeft. Men moet een Engelsche tong en een
Engelsche maag hebben om dit vleesch te waardeeren. In de
andere landen van West-Europa wordt sehapenvleesch slechts bij
uitzondering gegeten. Duitschland is en kan dus voor ons voor
dat artikel geen land van uitvoer zijn.

Die verwijzing dus naar een ander land van uitvoer bewijst,
dat men aan het departement niet op de hoogte is van den
vleeschuitvoer. En het gaat niet aan in een bedrijf te willen
ingrijpen, wanneer men niet op de hoogte is van de onderdeelen
daarvan.

Niet alleen zullen dus, zooals ik betoogde, vele inrichtingen
moeten sluiten, maar het zijn naast enkele groote vooral de
kleinere, aan welke het bestaan onmogelijk wordt gemaakt. Het
is wel eens een maatschappelijk proces, de heer
Hugenhot.tz zal
dat natuurlijk vooral onderschrijven, dat de kleineren door de
grooteren worden verdrongen, maar nu dunkt het mij toch, dat
het niet de taak van den minister is om dit proces te helpen
bespoedigen.

Wanneer het nu betrof enkele inrichtingen in het land, wanneer
het slechts enkele slachterijen betrof, zooals men zou kunnen

-ocr page 294-

denken toen de heer Duymaer van Twist speciaal voor een in-
richting in Steenwijk pleitte, dan zou men misschien daarvoor
een bijzonderen maatregel kunnen nemen. Maar het betreft niet
enkele inrichtingen slechts, en men kan dus niet volstaan met
het advies dat de heer
Duymaer van Twist gaf om het personeel
nog wat uit te breiden. Het betreft hier een groot aantal, wel-
licht een paar honderd inrichtingen.

Laat ik enkele voorbeelden noemen. Wanneer men de ge-
meenten nagaat van waar uit geëxporteerd wordt, dan ziet men
bijv. dat de gemeente Wijë, bij Deventer, de derde plaats inneemt,
komend oötniddellijk na Rotterdam, Hoek van Holland en Vlis-
singen. Welnu, op de lijst vindt men geen exportslachterij te
Wijë vermeld, er zal dus daar geen keuring plaats hebben en
na 1 Januari is daar de export dus afgeloopen. Geheel hetzelfde
geldt van Leeuwarden. Leeuwarden neemt als exportplaats de
5de plaats in, maar op de lijst wordt geen enkele slachterij ver-
meld die het keuringsmerk zal krijgen; ergo van uit Leeuwarden
zal na 1 Januari niet meer worden geëxporteerd.

Wanneer men de provincie Gelderland doorreist, dan treft men
in een deel der provincie haast in elk dorp een exportslachterij
aan, hier een coöperatieve, daar een particuliere.

Van al die inrichtingen wordt er slechts één op de lijst ver-
meld, nl. te Winterswijk; wat betreft Barneveid en Nijmegen
worden voorts nog onderhandelingen gevoerd, doch van al de
overige in die provincie wordt er geen vermeld. Waarom acht
ik dit nu zoo bedenkelijk? Omdat de beteekenis van de coöpe-
ratieve slachterijen, in het algemeen van de coöperatie in het
landbouwbedrijf, zich niet beperkt tot de enkele centen meer
die men voor de producten weet te maken, doordat men zich
heeft bevrijd van den tusschenhandel. De coöperatie is geworden
tot een beweegkracht op het platteland en er gaat groote kracht
uit voor den landbouw en voor deD vooruitgang van den land-
bouwenden stand. Daarom betreur ik het zoo, dat men, den
landbouw willende helpen, dit wil doen door met 1 Januari een
wet in werking te laten treden, waardoor aan de coöperatieve
bedrijven de kop wordt ingedrukt.

In Gelderland blijft er dus voorloopig slechts één exportslachterij
bestaan, die te Winterswijk. Voor de andere provinciën heb ik
getracht stuk voor stuk een overzicht te verkrygen.

-ocr page 295-

Daarin ben ik slechts ten deele geslaagd, omdat tal van
exportslachterijen niet in een of\' andere officiëele tabel zijn
vermeld. Voor zooverre mijn inlichtingen aangaat, komen zij
hierop neer, dat in de andere provinciën niet minder dan 91
slachterijen van de keuring blijven uitgesloten en dus zullen
moeten sluiten. Met de Geldersche gaat dit het honderdtal reeds
te boven, terwijl ik even vroeger sprak van honderden. Ik maak
mij sterk, dat ik daarmede niet zoo ver van de waarheid zal af
zyn. Want mijn lijst is onvolledig en officiëele aanvulling ont-
breekt. Men heeft met prijzenswaardigen ijver vanwege het
departement een kaart samengesteld, een duidelijk overzicht
gevende van de plaatsen waar die exportslachterijen zijn geves-
tigd ; doch die kaart is in de verste verte niet bij. Er zijn ver-
schillende plaatsen waar exportslachterijen zijn gevestigd, die toch
niet op de kaart zijn vermeld. Daarom zeg ik niet te veel wanneer
ik beweer, dat er veel meer zijn dan op die kaart of op mijn
lijstje worden aangegeven. In elk geval zullen minstens een
honderdtal met 1 Januari worden opgeheven, wanneer de ver-
plichte exportkeuring op dien datum in werking treedt. Het
komt mij voor, dat dit onverantwoordelijk is, En ik houd mij
overtuigd, dat, wanneer men bij de behandeling van het wets-
ontwerp op de vleeschkeuring had kunnen vermoeden, dat de
uitvoering zou zijn als we thans zien, dat wetsontwerp zeker
ware verworpen.

Ik wil ten minste wel zeggen, dat ik er mijn stem niet aan
zou hebben gegeven. Ik had mij van die keuring een geheel
ander beeld gevormd. Ik had gedacht, dat men zou inrichten
een keuring zoo doeltreffend en toch zoo eenvoudig mogelijk,
gelijk die in Denemarken bijv. is geregeld, waar men niet gelijk
hier een bepaald aantal keurmeesters en adjunct-keurmeesters
aan bepaalde bedrijven bindt, doch waar verschillende bedrijven
onder het toezicht van een en denzelfden persoon kunnen worden
gesteld. Ook in Nederland had men iets dergelijks moeten ont-
werpen en men had als regel dus moeten, aannemen, wat nu
door den minister als uitzondering voor enkele gemeenten in het
vooruitzicht is gesteld.

En wat doet de minister overigens ? Het staat niet in de stukken,
maar het is toch wel gebleken uit de veelvuldige bezoeken en
berichten welke wij gehad hebben van belanghebbende export-

-ocr page 296-

slachters, die meenden dat hun bedrijf bedreigd werd en die
zich wendden tot hen van wie zij dachten dat zij hun bedrijf
tegen den minister in bescherming zouden kunnen nemen.
Daaruit is mij bijv. gebleken, dat van het departement van
landbouw een advies is uitgegaan van deze strekking: als wij
niet een keuringsdienst voor elk bedrijf kunnen instellen, laten
twee of meer dier bedrijven zich dan zoo mogelijk samenvoegen
en onder één dak het bedrijf uitoefenen.

Ik aarzel niet dit advies te noemen een hoogst bedenkelijk
en onpractisch advies. Onpractisch, omdat men de concurrenten
van heden niet als compagnons van morgen bij elkander kan
brengen; maar ik acht het advies vooral bedenkelijk voor onze
landbouwers. Wanneer men n.1. aanmoedigt de vereeniging van
die bedrijven onder één dak en zegt: wie buiten die gecombi-
neerde bedrijven valt, kan in deze gemeente of in deze streek
het rijksmerk niet krijgen, clan roept men kunstmatig een mono-
polie in het leven voor het beperkt aantal exporteurs. En op
het platteland, vooral in die gedeelten waar men niet in de
onmiddellijke nabijheid van de groote verbindingslijnen is, heeft
men jaren achtereen kunnen gevoelen, wat het beteekent,
wanneer een monopolie wordt uitgeoefend door degenen, die
de landbouwproducten moeten koopen. Het advies is dus op
deze wijze niet in het belang van den landbouw, maar brengt
dezen in plaats van vooruit tientallen van jaren achteruit.

Liever had men nog meer in de hand moeten werken, dat de
gemeenten de zaak gaan regelen en binnen haar grenzen een
inrichting maken waar kan worden geslacht. Dan niet alleen
voor de exportslachters, maar ook voor eigen consumtie. Ook
voor eigen gebruik, want wij willen in Nederland ook wel eens
gekeurd vleesch eten.

Ook in dit opzicht zullen gemeente-inrichtingen vruchtbaar
kunnen werken; dit staat vast. Echter dit kan niet plotseling
in het leven worden geroepen, en dus betreur ik het, dat de
minister met de inwerkingtreding der wet zoo overhaast is ge-
komen.

Ik zeide met overhaasting. En nu rijst de vraag, wat nu te
doen? Gold het een zelfstandige wet, dan zou niet anders dan
verwerping kunnen volgen. Echter het is hier een vervolgstuk
op een aangenomen wet, de uitvoering van een koninklijk besluit,

-ocr page 297-

dat onhoudbaar is gebleken. Kon men dus deu anders aange-
wezen weg niet ot moeilijk volgen, het komt mij voor, dat de
minister de Kamer uit een
impasse moet trachten te helpen.
Dat kan wanneer hij wil uitlokken een koninklijk besluit, waarbij
de inwerkingtreding van de wet op 1 Januari 1909 voorloopig
wordt verdaagd.

In het Voorloopig verslag is reeds aangedrongen op uitstel
van de inwerkingtreding dezer wet, doch de minister heeft dit
afgewezen op weinig overtuigende gronden.

Zeker, het is waar dat met 1 Januari a.s. men in Engeland
strenger gaat keuren, maar dat sluit niet uit, dat wij voorloopig
toch kunnen volstaan met de facultatieve keuring, gelijk zij nu
is geregeld. En de uitvoer, ook van ongekeurd vleesch, kan dan
voortgaan, als degenen die van de facultatieve keuring geen
gebruik maken, in hun eigen belang er voor zorgen alleen goed
vleesch naar Engeland te zenden. Het komt mij dan ook voor,
dat het uitstel dat de minister heeft afgewezen, zeer natuurlijk
is, omdat het wetsontwerp dan voorloopig onafgedaan kan blijven
liggen en de minister in de gelegenheid zal zijn een keurings-
dienst te ontwerpen die eenvoudig is en rekening houdt met de
practijk. De regeling welke nu is ontworpen, is niet eenvoudig
en houdt geen rekening met het bedrijf en behoort dus niet te
worden toegepast.

Daarom acht ik het wenschelijk den heer minister uit te
noodigen te bevorderen de uitvaardiging van een koninklijk
besluit, waarbij bepaald wordt, dat de inwerkingtreding van
de wet op de exportkeuring niet met 1 Januari a.s. zal ge-
schieden, maar deze voorloopig wordt verdaagd. En ik voeg er
aan toe, dat mijn houding tegenover het nu ingediende wets-
ontwerp zal afhankelijk wezen van het antwoord dat de minister
op dezen aandrang geven zal.

De heer van Wichbn : Mijnheer de voorzitter. Na hetgeen de
beide voorafgaande geachte sprekers omtrent dit belangrijk onder-
werp in het midden brachten, kan ik zeer kort zijn en mij voor
een goed deel aansluiten aan wat door den geachten afgevaar-
digde uit Steenwijk is gezegd. Die geachte afgevaardigde heeft
gewezen op de exportslachterij in Steenwijk. Ik zal mij de vrijheid
veroorloven een gemiddeld type van een exportslachterij aan te
halen en eenige details mede te deelen ten einde te doen zien

-ocr page 298-

welke belangen der exportslagers door dit wetsontwerp zullen
worden geschaad, maar ook kunnen worden bevorderd, wanneer
aan de rechtmatige eischen en verlangens van de betrokken
personen door de regeering wordt te gemoet gekomen.

In het algemeen ben ik het niet eens met de critiek geleverd
door den geachten afgevaardigde, den heer
Reyne. In zoover
stem ik met hem in, dat het weinig zin had in de schrifturen
te verwijzen naar een eventueelen uitvoer naar Duitschland,
omdat, wat onzen vleeschuitvoer betreft, alles en alles gericht is
op Engeland.

Maar, Mijnheer de voorzitter, mij dunkt, dat dit ook niet door
de regeering uit het oog is verloren. Wij weten — dit is ook
in de gewisselde stukken te zien — dat in Engeland met
1 Januari strengere voorschriften voor den invoer vau vleesch
aldaar in werking zullen treden. Of die voorschriften verband
houden met of gegrond zijn op gezondheidsbelangen, agrarische
of fiscale belangen, kan buiten bespreking blijven; vast staat,
dat de regeering dit goed heeft in- en doorzien, dat dezerzijds
ook maatregelen dienen te worden genomen voor de keuring van
vleesch, dat onze exportslagers naar Engeland zullen blijven
uitvoeren, willen zij zelf en daardoor natuurlijk ook de landbouw,
veeteelt en daaraan verwante handelsbedrijven, niet op buiten-
gewone wijze worden benadeeld.

De heer Reyne heeft zich uitgelaten, dat hij den tijd gaarne
zou zien komen, dat in Nederland overal een stuk gekeurd
vleesch op tafel kan worden gezet; ik help hem dit hopen,
maar ik zou dan zeggen, laat die geachte afgevaardigde afwachten
de dingen, welke komen zullen, want naar mijn meening moet
ook op dit gebrek bij ons werkzaam landbouwclepartement heel
wat in den maak zijn, en voorloopig is toch zeker het voor-
naamste wat de regeering kan doen, onzen vleeschuitvoer —
door het instellen van een keuring in Nederland — naar Enge-
land mogelijk te doen blijven.

In het algemeen dus juich ik deze maatregelen, ook vooral in
verband met de buitenlandsche voorschriften, juist ter bevordering
van landbouw, veeteelt en daaraan verwanten handel, toe; maar
liever had ik gezien, en in zooverre ga ik met de vorige sprekers
mede, dat de regeering het ontwerp vroeger had kunnen indienen
en de toelichting veel ruimer had gegeven.

-ocr page 299-

Men zou dan wellicht gezien hebbeu, dat verschillende ge-
meentebesturen, die zeer geïnteresseerd zijn met de bedrijven die
ter plaatse worden uitgeoefend, zich tijdig, in overleg met de
directies der exportslachterijen, tot de regeering hadden gewend
en hun medewerking zouden hebben aangeboden om te kunnen
komen tot instelling van een keuringsplaats.

Ik meen te weten althans, dat zoo iets heeft plaats gehad te
Bodegraven, waar een betrekkelijk middelmatige exportslachter^
bestaat en naar wij in de stukken kunnen zien, met eenig succes.

Ik heb gezegd, dat ik ook een exportslachterij zou willen aan-
halen als type van vele die er bestaan en aan wier bedrijf door
het verschaffen van hulpkeuring van hun exportvleesch zal moeten
worden te gemoet gekomen, wil men die exportslachterijen niet in
hooge mate dupeeren en haar het bestaan onmogelijk maken.

De door mij bedoelde slachterij bestaat te Uithoorn.

Het is niet een exportslachterijtje, dat vandaag of voor eenigen
tijd is opgericht, maar zij bestaat reeds meer dan 40 jaar. Het
vleesch van daar verzonden naar Engeland is nog nooit afge-
keurd of teruggezonden.

Gedurende den uitvoertijd bestaan daarvan niet minder dan \'14
huishoudens. De slacht- en uitvoertijd loopt telken jare van 1
Februari tot 15 Mei, dus niet zooals de geachte afgevaardigde
uit Steen wijk aangaf voor de door hem genoemde plaats, waar
de uitvoer gedurende
het geheele jaar bedraagt 7000 stuks slachtvee.

In die maand worden aan deze exportslachterij afgeleverd
plm. 5000 stuks kalveren. De uitvoer geschiedt hoofdzakelijk naar
Engeland, en wel naar Londen. De verzending heeft plaats in
houten kisten.

In den regel geschiedt de verzending vijfmaal per week,
namelijk Maandag, Dinsdag, Woensdag en Zaterdag te 3 uur
namiddag en Donderdag te 8 uur voormiddag.

Verzonden wordt: in Februari gemiddeld 4-maal per week 25
stuks, dus 100 stuks; in Maart 5-maal per week 120 stuks,
totaal 600 stuks; in April 5-maal per week 100 stuks, totaal
500 stuks en in Mei 2-maal per week 50 stuks, dus 100 stuks.
De huiden worden verzonden naar leerlooierijen in Meppel.

De kalveren worden betrokken uit de gemeenten Uithoorn,
Vinkeveen, Mijdrecht, Wilnis, Breukelen, Ter Aa, Nieuwer-Amstel,
Ouder-Amstel, Aalsmeer, Nieuwveen, Zevenhoven en Nieuwkoop.

-ocr page 300-

Het ophalen der kalveren geschiedt, door 6 a 7 man niet wagen
en paard. Met het slachten zijn in den regel 5 man bezig en
met verpakking, vervoer naar het vaartuig, enz., zijn ook nog
geregeld 5 man bezig. Een timmerman heeft gedurende den nit-
voertijd geregeld werk met kistenmaken, terwijl 2 man met het
motorvaartuig geregeld in dienst zijn ten behoeve van het ver-
voer van het geslachte vee naar Rotterdam.

Hieruit blijkt dus wel, dat die middelmatige exportslaehterij
nogal van belang is en dat verscheidene personen gedurende dien
tijd van het jaar daarin hun bestaan vinden.

Nu heeft de directie van die exportslachterij ook aan de re-
geering gevraagd, evenwel zonder daarbij in eerste instantie door
het gemeentebestuur officiëel te zijn gesteund, om daar ter plaatse
een keuringsdienst ingesteld te krijgen, maar zij heeft daarop
eenzelfde afwijzend antwoord gekregen als, blijkens hetgeen de
heer
Duymabr van Twist mededeelde, de slachterij te Steenwijk
heeft gekregen.

Nu begrijp ik wel dat de regeering waarschijnlijk een gunstiger
bescheid zou hebben gegeven, indien de belanghebbenden zich
daarbij verzekerd hadden van den steun en de medewerking van
het gemeentebestuur, maar ik herhaal, hoogstwaarschijnlijk is die
medewerking achterwege gebleven ten gevolge van de late indie-
ning en de eenigszins onvolledige toelichting.

Belanghebbenden vragen zich natuurlijk af wat er nu zal
moeten gebeuren? Al komt de keuringsdienst te Bodegraven,
dan is men te Uithoorn daarvan 6 uur verwijderd. Dan is het
bedrijf geheel onuitvoerbaar.

Vestiging te Hoek van Holland, zoodat daarheen al het slacht-
vee moet getransporteerd worden, is geheel onmogelijk.

Wordt niet op eenigerlei wijze voorzien in de moeilijkheid,
bijv. door aanstelling van een hulpkeurmeester voor die export-
slachterij te Uithoorn, dan zal het bedrijf beslist moeten worden
gestaakt en zullen zoodoende allen die daarbij gedurende ge-
ruimen tijd hun bestaan vinden, werkeloos en broodeloos worden.
Tevens zou dat van zeer nadeeligen invloed zijn op verschillende
veehouders van wie die kalveren voornamelijk worden betrokken,
die dan wellicht minder voor dat vee zouden krijgen.

Nu meen ik te weten, dat de hierbedoelde exportslager —
en zoo zullen er wel meer zijn — bereid is een behoorlijke

-ocr page 301-

slachterij en een keuringslokaal op eigen kosteu iu te richten.
En iu het vaste vertrouwen dat dit hem wel zal worden ge-
gund, heeft die man reeds geruimen tijd geleden een stukje
grond gekocht in de nabijheid van het geprojecteerde station
van de Hollandsche electrische spoorwegmaatschappij. Ik meen
ook te weten, dat hij gaarne bereid is het eventueel te vorderen
keurloon te betalen.

Nu is de naastbijzijnde standplaats van een veearts, Mijdrecht,
ongeveer l/.2 uur gaans, maar in de gemeente Alkemade woont
een gediplomeerd hulpkeurmeester van vee en vleesch, die is
opgeleid aan het abattoir en de Rijks seruminrichting te Rotter-
dam, waar hij zijn diploma heeft gehaald, en ik meen fe weten,
dat de districtsveearts hier ter plaatse zeer gunstig over hem
oordeelt. Ik weet ook, dat die gediplomeerde keurmeester gaarne
bereid is op de straks genoemde dagen te Uithoorn de kalveren
te gaan keuren tegen elk loon, dat daarvoor bepaald wordt. Het
zou voor hem slechts een fietstochtje zijn van nog geen uur.

Ik heb deze details even willen mededeelen om den minister
te doen inzien welke belangen er voor die exportslagers bij
betrokken zijn, maar tevens om den minister dringend in over-
weging te geven, om te willen nagaan of er op die wijze geen
termen zouden kunnen gevonden worden om zoo\'n exportslachterij
tijdig te helpen om een voldoend keuringslokaal in te richten en
de keuring voorloopig, in afwachting van nadere regelingen, te
doen plaats hebben door een dergelijken hulpkeurmeester.

De heer van Dedem : Mijnheer de voorzitter. Ik kan kort zijn,
omdat ik mij in vele opzichten kan refereeren aan hetgeen reeds
over deze zaak is in het midden gebracht.

De wet op de vleeschkeuring is m. i. een noodzakelijk kwaad.
Toen wij geen levend vee meer naar de ons omringende landen
konden uitvoeren, schoot er niets anders over clan \'het vleesch
dat werd uitgevoerd vooraf te keuren. Dit is eerst facultatief
met het rijksmerk geschied, doch ook voor ongemerkt vleesch
bleef de uitvoer vrij.

Dat merk kan facultatief worden aangebracht; maar dit had
het bezwaar, dat door den invoer van minderwaardig vleesch
moeilijkheden dreigden te zullen ontstaan. Vandaar het wets-
ontwerp op de rijkskeuring, dat tot wet is verheven.

Tegen die wet heb ik hoegenaamd geen bezwaar, integendeel,

-ocr page 302-

ik heb ze met sympathie begroet. In het Voorloopig verslag
van dit wetsontwerp is de aandacht gevestigd op de belangen
der kleine exportslagers, en bij de Memorie van antwoord is
daarvoor m. i. voldoende zekerheid van den toenmaligen minister
van landbouw verkregen. De belanghebbenden hebben toen in
de meeuing verkeerd, dat hun zaak onbelemmerd kon worden
doorgezet.

Het komt mij voor, dat de overheid volkomen het recht had
om bij de wet den uitvoer van vleesch aan een keuring te onder-
werpen. De overheid heeft het recht om den uitvoer van alle
mogelijke artikelen te verbieden en zij heeft dientengevolge
ook het recht om aan dien uitvoer beperkende bepalingen te
verbinden. Zij heeft echter niet het recht om den een in de
gelegenheid te stellen artikelen uit te voeren en den ander die
gelegenheid te onthouden. Ik geloof niet, dat er één lid in de
Kamer is, die meent, dat de overheid dat recht heeft.

De regeering kan evenmin den een het recht van keuring
geven en den ander dat recht onthouden. Zij had moeten zeggen,
dat ieder, die vleeschkeuring verlangde, die kon krijgen tegen
vergoeding van de kosten. Dat is m. i. het juiste standpunt.
De uitvoer van vleesch is in het belang van den landbouw en
het is dan ook niet meer dan billijk, dat de kosten, aan de
vleeschkeuring verbonden, door de landbouwers worden gedragen.

In de Memorie van toelichting van gemeld wetsontwerp is
gezegd, dat de groote slachterijen, wanneer zij zich wilden abon-
neeren, voor een lageren prijs de keuring zouden kunnen krijgen
dan de kleinere; maar dit zou onbillijk zijn tegenover de kleine
slachterijen, waarop in het Voorloopig verslag is gewezen. De
minister van landbouw heeft daarop toen een juist antwoord
gegeven, namelijk dat de keuring voor de kleine slachterijen niet
te moeilijk zou worden gemaakt.

Nu blijkt echter bij dit wetsontwerp, dat slechts enkelen die
rijkskeuring kunnen krijgen. Dat is een standpunt, dat de
regeering niet kan volhouden. Het gaat niet aan den een die
keuring toe te staan en haar aan den ander te weigeren.

Ik zou wenscben, dat de regeering terugkwam op den datum
van invoering der wet op de vleeschkeuring. Die datum is
1 Januari a.s. Het is onmogelijk vóór dien datum de noodige
maatregelen te nemen. Heeft men den tijd om daarmede te

-ocr page 303-

wachten tot 1 Mei 1909. wanneer er veel minder geslacht zal
worden, dan zal de regeering de gelegenheid hebben die keuring
bij de kleine slachterijen voor te bereiden en dan kan deze zaak
op redelijke en geleidelijke wijze worden in orde gebracht tegen
den datum van invoering der wet.

Er wordt bier gezegd, dat in Engeland de verscherpte wet
ook op 1 Januari wordt ingevoerd. Ik meen echter, dat die
wet daar reeds is ingevoerd, maar al is de datum, waarop zij
zal worden ingevoerd 1 Januari, dan nog kan men met de
belanghebbenden in Engeland spreken en zeggeu, dat de zaak
hier te lande niet zoo spoedig in orde kan worden gebracht en
de invoering der wet dus tot 1 Mei moet worden uitgesteld.
Wij kunnen niet alleen rekenen met de belangen van Engeland,
maar hebben ook met die van de ingezetenen rekening te houden.
Het gaat niet aan, dat de menschen, die er op hadden gerekend
op een bepaalden tijd een keuring te kunnen krijgen, daarin
worden teleurgesteld.

In verband met hetgeen de heer Reyne heeft gezegd over de
oprichting van gemeentelijke slachthuizen, wijs ik er op, dat
waarschijnlijk slechts weinig gemeenten bereid zullen zijn daar-
voor bijv. f \'20000 uit te tellen. Dat is geen kleinigheid. De
eischen waaraan bij den bouw van zulk een slachthuis moet
worden voldaan, zijn vrij hoog, en als de vleeschinvoer verboden
wordt, zit men met die slachthuizen.

Men zegt, dat dat niet gebeuren zal, maar even goed als vroeger
de vee-invoer verboden is, kan een dergelijk verbod voor den
invoer van vleeseb worden uitgevaardigd.

Hoe het ook zij, het komt mij voor, dat de minister een
antwoord moet geven, dat bevredigend is voor den kleinen
exportslachter. Ik zou niet gaarne mijn stem aan het wetsontwerp
geven, indien de minister niet op afdoende wijze aantoont, dat
het voor die kleine slachterijen niet onmogelijk zal zijn na
1 Januari vleesch uit te voeren.

De beer Smeenge: Mijnheer de voorzitter. Het is nu wel
gebleken dat de oppositie, die ik de vorige week tegen uw
voorstel om dit wetsontwerp reeds toen te behandelen, voerde,
niet geheel zonder grond was. Ik vermoedde wel, dat over deze
aangelegenheid nog een enkel woord zou worden gesproken en
meende daarom dat het niet schaden kon, dat zij die dat wilden,

-ocr page 304-

den tijd hadden zich nog eerst eens te verstaan met een deel
der belanghebbenden.

Door al wat reeds is opgemerkt, mag ik mij\'ontslagen rekenen
van veel wat ik [anders had willen zeggen. Ik zal niet meer aan-
voeren, wat door anderen reeds voldoende en zeker beter is
gezegd dan ik het zou hebben gedaan. Iets moet mij echter
nog van het hart. En dan begin ik met op te komen tegen hetgeen
de geachte afgevaardigde die hier voor mij zit, beeft gezegd en
wat naar buiten den indruk zou kunnen vestigen, dat men aan
het departement eigenlijk van deze aangelegenheid niet veel
weet. Met kracht meen ik daartegen te moeten opkomen.

Wat mij op meerdere wijze daaromtrent bekend werd, getuigt
van iets anders. Neen, ik gevoel behoefte hier lof te brengen
aan allen wien het aangaat, niet het minst het hoofd van dit
dienstvak, voor de moeite en arbeid die men zich heeft willen
getroosten.

Iets anders is het of men met het oog op het belang dat
indertijd, toen wij de keuringswet maakten, op den voorgrond
werd gesteld: n.1. de zekerheid te verkrijgen dat ons vleesch in
Engeland in meer aanzien zou komen en als gevolg daarvau
een verhooging van de prijzen, in de uitwerking wel gelukkig
is geweest. Aangenomen dat dit zoo is, dan neemt dat niet weg,
dat zoowel de minister als allen die poogden deze zaak zooveel
mogelijk recht te zetten, voor hun arbeid grooten dank verdienen.

Of men bij de uitwerking van dit onderdeel van dien arbeid
gelukkig is geslaagd, ik betwijfel het. Bij mij staat vast dat de
belangen der kleineren niet voldoende zijn in het oog gehouden.

Door hun eenvoudig te zeggen: uw inrichting voldoet niet aan
de eischen, of uw inrichting is wel bijna voldoende, maar daar
wij niet beschikken over een voldoenden staf van keurmeesters,
kunt gij niet geholpen worden, is men er niet af.

Door zoo te handelen, schept men toch, zooals de heer Reyne
zoo straks te recht opmerkte, zonder het te willen, een monopolie
voor enkelen tot schade van meerderen. Dat kan niet worden
ontkend.

Ik zal dat met een voorbeeld toelichten, gelukkig niet uit
mijn kiesdistrict, zoodat men niet kan zeggen, dat hier alleen
districtsbelangen worden behartigd. In Beilen, kiesdistrict Emmen,
wordt op dit oogenblik een exportslachterij gedreven in een

-ocr page 305-

woning, 3 jaar geleden nieuw gebouwd, onder de werking der
tegenwoordige Woningwet en van een nieuwe bouwverordening,
waarbij vry stellig ook regelen zijn gesteld voor de inrichting
van de 5 slachtplaatsen. Die woning heeft, zijn mijn inlichtingen
juist, gekost een f 7000. Die eigenaar slacht nu daarin jaarlijks
een 4000 varkens, terwijl, waar er tot heden nog een tweede
exportslachterij was, die nu dat bedrijf heeft laten varen, het te
voorzien is, dat dit aantal spoedig stijgen kan tot een 6- a 7000.

Welnu, mijnheer de voorzitter, nemen wij dit wetsontwerp
aan, zooals het hier ligt, dan zal die man met 1 Januari a.s.
zijn bedrijf moeten stop zetten. De zinsnede in de Memorie van
antwoord, dat men, al is Engeland voor zoo iemand afgesloten,
toch nog voor export heeft Duitschland, België, enz. kan toch
niet ernstig gemeend zijn. Het is toch al te naïef te meenen,
dat belanghebbenden daarmede kunnen tevreden zijn. Wat heb
ik er toch aan, dat er landen zijn, waarheen het product kan
worden gestuurd zonder deze keur, als ik als industrieel daar
geen klanten heb. En die moet ik hebben, wil ik met 1 Januari,
als Engeland voor mij gesloten is, mijn product kunnen afzetten.
Of ik al voorraad heb en niet reeds van te voren afnemers, wat
baat mij dat, juist bij dit bedrijf, waar men, eiken dag dat men
het vleesch langer houdt dan strikt noodig, zyn zaak schaadt.

Die man zal dus zijn bedrijf moeten sluiten. Wat wil dat
zeggen? — en zoo kom ik er op, dat op deze wijze het doel dei-
wet niet wordt bereikt — dit: dat na 1 Januari de prijs van de
varkens in de buurt van deze exportslachterij per pond minstens
met 1 cent zal worden verlaagd, want dat is op het oogenblik
zoowat het verschil tusschen den prijs in Beilen, Hoogeveen,
Ruinen en die buurten, en dien welke geboden wordt door op-
koopers voor andere exportslachterijen, elders gelegen. Wat dit
beteekent, blijkt bijv. mede uit dit feit, dat vee voor die slachterij
betrokken wordt uit een omgeving van 6 a 7 uur.

Dat door den beteren keuringsdienst en den aanvoer van beter
vleesch in het algemeen in Engeland de firma
Thomson te Assen
op de Londensche markt een hoogeren prijs kan bedingen, is
niet voldoende; daardoor op zich zelf is de landbouwende be-
volking van dat deel van Drente niet gebaat. Dit heeft alleen
voordeel bij een goede concurrentie tusschen de afnemers. En
dit, verbetering van de positie ook van den fokker en mester, is

-ocr page 306-

het wat oorspronkelijk met de wet werd bedoeld. Het ging er
niet alleen om den Engelschman beter vleesch te waarborgen
dan vroeger, maar vooral ook om door de meerdere waarborgen,
dat ons vleesch zou zijn van uitnemende qualiteit, een zekerder
markt en hooger opbrengst te krijgen. Nu zal bij uitsluiting dei-
kleinere, wel de uitnemende qualiteit gewaarborgd zijn, maar het
gevolg voor de landbouwende bevolking in sommige deelen van
het land zal, gelijk ik met dit voorbeeld heb aangetoond, niet zijn
een verhooging, neen meermalen een verlaging van den prijs
van het vleeschproduct.

Nu heeft men gezegd, ook in de stukken: wees maar gerust,
het komt alles nog wel terecht. Mijnheer de voorzitter. Ik
begrijp niet best hoe dat terecht moet komen, en daarom zou
ik den minister ook nog wel gaarne een paar vragen willen
doen. En nu kom ik wel in mijn kiesdistrict. In de stad Meppel
toch worden nuchtere kalveren geslacht tot een aantal van
plus minus 10.000.

Er is één exportslachter, die mij gisteren nog verzekerde 4000
kalveren per jaar af te zenden. Waarheen? Uitsluitend naar
Engeland. Nu vond ik in de stukken, dat het in de bedoeling
ligt ook te Meppel een keuringsdienst in te stellen, maar ik
vraag: wanneer en waar moet daar worden geslacht ? Vergis
ik mij niet, dan heeft geen dier slagers een localiteit, die aan
de eischen van het koninklijk besluit voldoet. Nu is mij wel
iets ter oore gekomen, doch ik heb geen zekerheid.

De zaak is deze: de raad van Meppel heeft, ik denk een half
jaar geleden, gedelibereerd over de vraag: moeten wij hier hebben
een abattoir of niet.

Er is, bedriegt mijn geheugen mij niet, geen decisie genomen.
Men wacht af den uitslag van hetgeen van de zijde van den
minister zoo lofwaardig is gedaan, het uitschrijven van een
prijsvraag voor een eenvoudig, maar aan de eischen van den
tijd voldoend, gemeentelijk abattoir. Daarna zal men stellig na-
gaan of de kosten van een abattoir kunnen worden gedragen.
Hoe moet het nu gaan in den tusschentijd ? Men heeft, aldus
mijn zegsman, hoop, dat voor een tijd, ook doordat tot 1 Oc-
tober 1909, indien de minister dit goedvindt, nog geen slacht-
plaats behoeft te worden ingericht, zooals het koninklijk be-
sluit uitdrukkelijk voorschrijft, er wat op gevonden. Aan de

-ocr page 307-

Meppeler slagers zou dan verlof worden gegeven tot Mei zich
in een andere localiteit te mogen behelpen. Maar dat is niet
voldoende, dan staat het abattoir er stellig nog niet. En hoe
moet het nu gaan, als er eens geen abattoir komt? De minister
zal, indien hij ook op mijn stem voor het wetsontwerp prijs stelt,
reeds nu, wat dit punt betreft, een verklaring moeten geven, dat
hij in dit geval met de onmogelijkheid, om dan reeds aan het
koninklijk besluit te kunnen voldoen, rekening zal houden.

Er wordt in de Memorie van antwoord gezegd, dat er in nog
meer plaatsen keuringsdiensten zullen worden ingericht. Welke
plaatsen dat zijn, wordt niet medegedeeld.

Ik heb in stilte op de kaart van den minister gekeken of ik
het ook zien kon. Daar staan verschillende teekens op, maar
meer licht kon ik daar niet putten.

Mijnheer de voorzitter. Ik zou wel eens willen weten, waarom
de minister ons niet kan mededeelen, welke die plaatsen zijn,
waar die combinaties kunnen plaats hebben.

Ik wil er nog iets bijvoegen. Stel, dat men menschen vindt,
die zich willen combineeren en die samen met zijn drieën of
vieren een exportslachterij naar de eischen van het besluit
willen oprichten, blijft het dan onmogelijk, zooals de heer
Reyne
vooronderstelde, dat, wanneer in die omgeving een nieuwe slachterij
komt, voldoende aan de eischen van het koninklijk besluit, die
onderneming keuringsdienst krijgt ?

Het is met het oog daarop, dat ik den minister de volgende
vraag wil doen: is het mogelijk, dat van uw zijde wordt in
de hand gewerkt, dat, indien men tot een dergelijke combinatie
komt, de deur ook openblijft voor de intrede van anderen ? Dan
zou een bezwaar vervallen, de zooeven gedane vraag geen zin
meer hebbeu.

Indien dit niet gebeurt, dan wordt daarmede het belang van
de zaak niet gediend, en wordt het landbouwende volk gedrukt,
omdat het slechts naar die bepaalde plaatsen en nergens anders
heen het slachtvee verkoopen kan.

Ik wilde nog iets vragen en wel in verband met deze keuring
over keuring van vleesch in ons land in het algemeen, een
keuring die ik hoop dat nu spoedig komen zal.

Ik ben n.1. wel gerust op het feit, dat de exportslachters als
zoodanig een betere toekomst zullen te gemoet gaan, maar niet,

-ocr page 308-

dat ook de landbouwende bevolking geheel de voordeelen zal
hebben, die wij bun er van hadden toegedacht. En waarom niet ?

Mynheer de voorzitter. Ik onderschrijf allereerst voor een be-
langrijk deel wat over de coöperatie is gezegd, doch heb nog
iets anders op het oog. In hetzelfde koninklijk besluit, waarin
ook de eischen voor de slachthuizen worden vastgesteld, vinden
wij de bepaling, dat er zullen zijn drie stempels, één voor af te
keuren vleesch, één voor vleesch dat niet voor export wordt
goedgekeurd en één voor vleesch dat voor export wordt aan-
gewezen. Mijnheer de voorzitter. Die tweede stempel zal, vrees
ik, ook den prijs drukken. Waar moet men met dat vleesch heen ?

Gisteren werd mij opgemerkt door iemand die ook aan grooten
vleeschhandel doet: nu zal straks het jammerlijke blijken van het
feit, dat men niet vroeger een algemeene keuring heeft ingesteld.

Veel abattoirs toch zullen weigeren dat met den tweeden stempel
gemerkte vleesch toe te laten. Mij is medegedeeld — aldus die
zegsman — dat de directeur van het abattoir te Groningen reeds nu
heeft gezegd «wij laten het met dien stempel voorziene vleesch
niet in onze stad binnen.» Of dat alleen zorg voor de burgers
is, weet ik niet. Dit vleesch toch is goed, alleen niet geschikt
om de zeereis te doen, daarvoor is het niet hard genoeg of
wat ook, dit blijkt uit den stempel. Door dien stempel echter
krijgt het, gelijk blijkt, een minderwaardig cachet en daardoor
zal men voor den afzet van dat vleesch niet meer dat groote
werkterrein van vroeger hebben; dat zal door deze oorzaak
worden ingekrompen. Waar geen keuringsdienst is, daar zal
men terecht kunnen en men als gevolg daarvan wellicht een
lagen prijs kunnen bedingen.

Ik begrijp wel, dat dit op het oogenblik niet kan worden
verholpen, maar wensch het aan de aandacht der regeering te
onderwerpen, ook om zooveel mogelijk de totstandkoming van
de keuring in het algemeen te bevorderen. Ik geloof, dat die
algemeene keuring onvermijdelijk van dit wetsontwerp het gevolg
zal moeten zijn, en dat een regeling ter zake niet lang meer
mag uitblijven.

Mijnheer de voorzitter. Ik wil er op dit oogenblik niet meer
van zeggen, wensch alleen nog op te merken — en dit in
aansluiting aan wat ik over Meppel zeide — dat de minister
nog wel eens goed mag overwegen wat hij op bladz. 3 van de

-ocr page 309-

Memorie van antwoord heeit neergescbreven. Hij kan tot 1
October verlof verleenen om ook elders dan in bepaalde slachte-
rijen te slachten, maar blijft het koninklijk besluit in stand en
de invoering bepaald op 1 Januari, na 1 October er de hand
niet meer mede lichten. Dan is de keurmeester niet meer te krijgen
dan in een inrichting, die voldoet aan de gestelde eiscben.
Welnu, die eischen zijn, naar mijn opvatting, te zwaar. Ik ben
evenwel geen deskundige op het gebied der gezondheid en wil
dat dus laten loopen. Toch zou ik gaarne willen vragen, indien
wij straks een modus vivendi vinden, aan dit punt toch nog
zijn volle aandacht te willen schenken.

Want wat zal het gevolg zijn ? Dat straks voor den binnen-
landschen keuringsdienst met niet minder kan worden volstaan
en dat men zoo het vleesch, dat in het binnenland zal worden
gebruikt, met groote kosten gaat belasten.

Dat het Engelsche vleesch die belasting kan dragen, kan juist
zijn, maar of dit met het vleesch voor het binnenland ook het
geval zal zijn, ik ben zoo vrij dat voorloopig te betwijfelen.

Mijnheer de voorzitter. Ik ga niet zoover als de heer Reyne,
reeds dadelijk te zeggen: indien gij, minister, de invoering van
het ontwerp niet uitstelt, dan ben ik er tegen. Neen, indien de
minister mij waarborgen wil geven dat niet één klein slagertje,
— zoover ga ik — wiens inrichting voldoet aan redelijke eischen,
tot 1 October van het meerdere kan worden ontheven en zal
worden geholpen aan een keurmeester, dan is een groot deel
van mijn bezwaar vervallen en wel om de redenen zoo straks door
mij ontvouwd. Kan de minister mij die zekerheid niet geven,
dan acht ik mij verplicht mijn stem aan dit wetsontwerp te
onthouden. Ik zou dat echter niet graag doen. De heer
van Dedem
heeft wel gezegd: ik weet niet of het kan of niet, maar wat
doet het er toe V Mijnheer de voorzitter. Ik meen: dat het er
wel veel toe doet of men op de Engelsche markt kan komen
met gestempeld vleesch. Natuurlijk voor hen bij wie nu reeds wordt
gekeurd, zal het er minder toe doen, voor de anderen, die nu
ongekeurd verzenden, zeer veel, zoo niet alles. Het omgekeerde zal
voortaan, men moet ook alle wegen van den handel kennen,
wel eens als minderwaardig kunnen worden beschouwd. Dat
zou ik niet graag zien. Waar ik meen duidelijk te hebben aan-
getoond dat de resultaten, die men zich voorstelt, op de wijze

-ocr page 310-

als thans de zaak zal worden uitgevoerd, twijfelachtig zijn, daar
hoop ik, dat de minister mij zal toezeggen: dat de door mij
gewenschte waarborgen kunnen worden gegeven.

De heer van Byi.andt: Mijnheer de voorzitter. Ik zou eigen-
lijk kunnen zwijgen, want denzelfden toon, dien de vorige
sprekers hebben aangeslagen, zou ik ook moeten aanslaan. Ik
sluit mij dus aan bij wat de vorige sprekers gezegd hebben,
maar ik wensch toch een paar woorden te spreken ten gunste
van de directie van den landbouw en van den minister. Alleen te
schelden en te zeggen : dit deugt niet en: men heeft niets ge-
daan, vind ik een beetje hard. Ik kan uit ervaring spreken en
weet het ook door gesprekken die ik gevoerd heb aan het de-
partement, dat men zich moeite gegeven heeft om zooveel doenlijk
de zaak in orde te brengen en zooveel mogelijk de kleine slachte-
rijen te bewegen zich onderling te vereenigen of te trachten
gemeentelijke abattoirs te stichten en al het mogelijke te doen
om de wet behoorlijk te kunnen uitvoeren.

Wanneer men nu daarmede gesukkeld heeft en ondanks al
wat er gedaan is, er nog enkelen onbevredigd overblijven, dan
zeg ik, dat de minister aan die enkelen moet toegeven en moet
erkennen — hierbij sluit ik mij aan bij wat sommigen gezegd
hebben — dat het publiek er niet is ter wille van de administratie,
maar de administratie ter wille van het publiek. Wanneer men
al het mogelijke gedaan heeft om de zaak in het reine te brengen,
en er blijft nog zooveel over, dan is het, dunkt mij, «selbstver-
ständlich», dat de regeering toegeeft en zegt: diegenen, die hun
slachterijen zouden moeten opheffen, zal en moet ik helpen. Op
welke wijze dit moet geschieden, kan ik niet zeggen, maar ik
heb wel eens gehoord, dat een knappe slager precies kan zeggen
of dit niertje, spiertje, klier of welke kleinigheid ook te zien
geeft dat het vleesch moet worden afgekeurd. Ik geloof, dat de
bezwaren niet zoo groot zijn en men althans tijdelijk daarin kan
voorzien en ik zou den minister wel willen vragen, of het niet
mogelijk is voorloopig rondgaande keurmeesters in dienst te nemeu.
De administratie moet alles doen om te verhinderen — wat nu staat
te gebeuren — dat vele slachterijen met 1 Januari gesloten moeten
worden. Ik heb verscheidene brieven gekregen van slagers die
vragen: Mag in Nederland een wet gemaakt worden waarin staat
dat men zijn slagersb^drijf moet sluiten? De heer
van Dedem

-ocr page 311-

zeide terecht: in deze wet wordt eigenlijk gezegd: de kleine
slachterijen moeten ophouden met slachten voor den export. Dit
ware een draconische wet, die wij in ons vrije Nederland niet
mogen maken. Ik wensch hieraan nog een woord toe te voegen
omtrent het oprichten van abattoirs.

In verschillende gemeenten heeft men dit beproefd. Ik weet
dat men het geprobeerd heeft in de gemeente Epe, waar twee
groots slachterijen zijn van 10000 en van 4000 varkens, die ook
op de nominatie staan om met 1 Januari opgeheven te worden.
Ik kan zeer goed begrijpen, dat een kleine gemeente niet gaarne
overgaat tot het oprichten van een abattoir, want welke regee-
ring kan aan den gemeenteraad garandeeren, dat Engeland over
een jaar den invoer niet verbieden zal om de een of andere reden
of wel dat de slagers hun bedrijf opgeven? Voor kleine gemeenten
is het soms ook onmogelijk een abattoir op te richten
wegens de kosten. Op het platteland wordt niet zooveel vleesch
gegeten: ieder huisgezin of een paar huisgezinnen te zamen
slachten een varken aan huis. Als de export van geslacht vee
in een streek wordt verboden, zal dit natuurlijk den prijs van
het vee aldaar drukken. Men moet den toestand op het platte-
land kennen en daarmede rekening houden.

Ik hoop dat de minister alsnog de toezegging zal willen geven,
dat hij al het mogelijke zal doen om te verhinderen, dat aan de
kleine bedrijven het bestaan onmogelijk zal worden gemaakt.

Nu zou ik misschien uitstel kunnen pleiten, maar ik geloof
niet dat dit verstandig zou zijn. Wij moeten den minister niet
dringen de uitvoering der wet uit te stellen. Ik hoop dat de
minister maatregelen zal willen nemen, bjjv. in dien zin, dat de
slagers op verschillende plaatsen op onderscheidene dagen zullen
kunnen slachten, en dat er meer rondgaande keurmeesters zullen
worden aanges\'teld.

Nog iets wil ik aan het door mij gesprokene toevoegen. Er
is van verschillende zijden op aangedrongen om ook een keuring
voor het binnenland te doen plaats hebben. Ik sluit mij daarbij
volkomen aan, en zou bij deze gelegenheid ook de aandacht willen
vestigen op den invoer hier te lande van die kreupele, manke,
blinde, ellendige paarden, die elke week uit Engeland hier worden
aangevoerd, tot schande van Nederland. Er heeft bij die gelegen-
heid een schandelijke dierenmishandeling plaats.

-ocr page 312-

Ik hoop dat de minister zal willen medewerken om te ver-
hinderen, dat deze dieren, die hier waarschijnlijk worden opge-
geten, worden mishandeld en dat zoo mogelijk die invoer worde
verhinderd. De aandacht is reeds meermalen op dit punt geves-
tigd, doch ik meende goed te doen deze klacht nog eens te moeten
herhalen bij deze gelegenheid.

De heer ter Laan: Mijnheer de voorzitter. Na hetgeen heden
middag over dit onderwerp is gezegd, wensch ik nog slechts een
enkel woord hieraan toe te voegen.

Indertijd heb ik mede deze wet op de uitvoerkeuring helpen
tot stand brengen. Mijn opinie ten aanzien van deze wet is nog
niet veel veranderd.

Ik vraag, met den heer Smeenge, echter met aandrang, dat
deze wet uitvoerbaar zal zijn. Ik ben het met dien geachten
afgevaardigde eens, dat de ondernemingen die voldoen aan de
wet, in de gelegenheid moeten gesteld worden om te blijven
bestaan. Dit is niet meer dan billijk.

Die ondernemingen zijn voor het grootste gedeelte, ja, ik mag
wel zeggen, alle kleine slachterijen, en voor die kleine inrichtingen
mag men toch wel eischen, dat zij door de wet niet zullen
worden vermoord. En dat zal op verscheidene plaatsen het gevolg
zijn van dit voorstel, als dit onveranderd wordt uitgevoerd.

Deze kleine inrichtingen zijn groot in vergelijking met hetgeen
vroeger op dit gebied bestond. Zij beteekenen reeds een aan-
zienlijke concentratie in het bedrijf, die op een natuurlijke wijze
is tot stand gekomen en die door dit voorstel niet belemmerd
moet worden.

De dienst moet zoo worden ingericht, dat meer dan tot nog
toe de uitvoerslaehterijen beginnen te werken tot voordeel van
onze landbouwers. Zooals het nu gaat, worden echter de kleine
inrichtingen benadeeld ten koste van de landbouwers die gewoon
waren aldaar te leveren.

Ik wil gaarne den keuringsdienst, goed geregeld, vlug in werking
zien. Ik hoop dan ook, dat, de minister ons straks mededeelingen
zal doen, waarmede wij ons tevreden kunnen stellen. Dat is ook
zeer in het belang van den landbouw, want het is voor mij een
uitgemaakte zaak, dat wanneer de minister het niet mogelijk
maakt dat de inrichtingen die nu bestaan, blijven bestaan, er
zal komen een monopolie van een geringer aantal groote onder-

-ocr page 313-

nemingen, waardoor de prijzen minstens met een paar centen
per K.G. zullen worden verlaagd. Dat kan op het oogenblik
nog worden voorkomen, en ik vertrouw zelfs dat dit gebeuren
zal. En indien dit geschiedt, dan ben ik alsnog bereid den
minister te steunen. Ik ben niet tegen strenge keuring, noch
tegen strenge voorschriften. Keuring moet ook voor het binnen-
land worden ingevoerd, dat is een van de noodigste zaken. Een
van de grootste moeilijkheden is het toezicht op de kleine
slageryen.

Nu heeft voor mij die zinsnede van de Memorie van antwoord
de grootste waarde, die voorkomt op bladz. 2. Daar lezen wij:

«Bovendien vleit de ondergeteekende zich, dat het zal mogen
gelukken in sommige kleinere exportslachterijen, elders ten
plattelande gevestigd, eens per week gelegenheid te geven,
het voor uitvoer, naar Groot-Britannië of\' Ierland bestemde
vleesch aan keuring te onderwerpen.»

Daar moet de volle aandacht op vallen, want op die manier
kan de wet uitvoerbaar gemaakt worden. Maar dan is deze
toezegging onvoldoende. In de eerste plaats moet er geen vage
belofte, maar zekerheid wezen. En dan niet alleen voor sommige,
maar voor alle exportslachterijen, die aan redelijke eischen voldoen.
En in de derde plaats is éénmaal per week voor sommige niet
voldoende.

Er zijn er bij, waar de minister gelijk heeft, dat éénmaal per
week voldoende is, maar er zijn ook grootere. Nu acht ik
het een ernstige grief\' tegen het beleid van den minister en
tegen den inhoud van de Memorie van antwoord, dat hier ont-
breekt een nauwkeurige opgaaf van de inrichtingen die voor
éénmaal en die voor tweemaal slachten in de week in aanmerking
komen. Daar hangt voor die zaken alles van af, en dat moest
vooruit bekend zijn. Hetzij met een plaatselijken keurmeester
of met een wandelkeurmeester, op die wijze moet de zaak in
orde gebracht worden. Dat is beloofd door de vorige regeering;
daarop is gerekend bij de stemming over de wet.

De minister deelt ons mee, dat hij in December met de op-
leiding van het personeel wil beginnen.

Dit personeel zal met 1 Januari gereed zijn; goed, ik geloof
dat dit kan, wanneer het reeds deskundig is als het in opleiding
komt. Dan is het de quaestie alleen van wat meer personeel.

-ocr page 314-

Anders zou de heer Reyne inderdaad gelijk hebben, dat veel
inrichtingen ten doode zijn opgeschreven. Het gaat niet aan,
om een paar maanden later nieuwe keurmeesters aan te stelleD.
Bij den aanvang, dus op 1 Januari, moet de zaak volledig in
werking treden. Als sommige zaken eerst eenige maanden wachten
moeten, dat is net zoo goed alsof men ze in eens veroordeelt.
Dan liever uitstel van de geheele wet.

Verder is er over gesproken of er in één dorp een slachtplaats
kan zijn of dat iedere onderneming haar eigen inrichting hebben moet.

Ik verklaar mij in dit opzicht een voorstander van de plannen van
den minister, die in ieder dorp slechts één slachthuis wenscht
te hebben. De heer
Reyne meent, dat dit moeilijk zou zijn,
omdat men dan concurrenten tot compagnons zou moeten maken.
Ik geloof er niets van. Men lette slechts op de gemeentelijke
slachthuizen. Daar komen alle concurrenten uit de heele stad onder
hetzelfde dak hun beesten slachten; zij hebben met elkander
niets te maken. Op die bezwaren moet de minister dan ook niet
ingaan. Wil men een goede vleeschkeuring hebben, dan moet
men over dergelijke kleinigheden heenstappen. Wel moet men
zorgen, dat een toekomstig export-slachter ook bet recht heeft
daar zijn dieren te slachten, natuurlijk tegen een behoorlijke
vergoeding van onkosten, waartegenover hij dan ook het recht
krijgt gebruik te maken van het rijkstoezicht.

Misschien zal hier aanleiding zijn voor de gemeenten, om
tot een gemeentelijk slachthuis te komen, wat niet zoo heel
veel zal behoeven te kosten.

Als de gemeentebesturen in die richting willen medewerken,
zullen zij heel wat kunnen doen en dan zal dit dubbel voor-
deelig zijn, omdat men binnen zeer weinig tijd daartoe toch
moet komen met het oog op de inlandsche vleeschkeuring.
Voor een gemeentelijk slachthuis is een som noodig van f12000—
f 15000 voor de kleinere plaatsen, naar ik mij heb laten in-
lichten. En de onkosten daarvan worden vergoed door een
redelijke heffing.

De vraag is dus ten slotte alleen: is uitstel noodig? Deze
vraag kunnen wij echter alleen beantwoorden na de rede des
ministers, welke ik dan ook gaarne zal hooren. Ik hoop dat wij
ten deze practisch werk zullen doen tot voordeel èn van de
uitvoerslachterijen èn van den landbouw.

-ocr page 315-

De heer van Oitters: Mijnheer de voorzitter. Indien ik mijn
stem aan dit wetsontwerp geef, beteekent dit niet, dat ik geheel
instem met de wijze waarop deze zaak geregeld wordt. Ik deel
de bezwaren door verschillende sprekers ingebracht, met name
tegen die bepalingen, welke het den op kleine plaatsen gevestigden
slachters onmogelijk zullen maken een keurmeester te krijgen.
Ik geloof, dat de directie van den landbouw een mooie gelegen-
heid heeft laten voorbijgaan om deze wet populair te maken;
met den eersten Januari in het vooruitzicht, den datum, waarop
scherpere bepalingen in Engeland in werking treden, zou het
een groote steun geweest zijn, indien exportslachters tegenover de
lasten, welke deze wet hun oplegt, hadden kunnen hebben den
grooteu steun, dat zij in Engeland zouden kunnen komen met
hier goedgekeurd vleesch. Men vraagt, hoe dan? Men had moeten
zorgen, dat er meer keurmeesters waren dan nu het geval is.

Nu heeft men van verschillende zijden uitstel bepleit, maar
met uitstel alleen zijn wij er niet, want indien met 1 Januari
a.s. scherper bepalingen in Engeland worden ingevoerd, zal dit
ten gevolge hebben, dat de exportslachterijen die facultatieve
keuring hebben, een voorkeur hebben bij degenen, die die faculta-
tieve keuring niet hebben, ofschoon zij die zeer gaarne zouden
willen hebben. Wanneer de minister mij vraagt: waaromhebben
zij die dan niet aangevraagd? antwoord ik, dat tal van export-
slachters die keuring hebben gevraagd, maar ze niet kunnen
krijgen, omdat er geen keurders zijn.

Indien men er nu toe mocht overgaan een uitstel tot b.v.
1 Mei in te voeren, zou ik in overweging willen geven om dit
gepaard te laten gaan met een krachtige poging, met medewerking
van de directie van den landbouw, om de facultatieve keuring uit
te breiden. Vraag nog meer geld dan nu gevraagd wordt om
keurmeesters aan te stellen, ten einde al de slachterijen te kunnen
helpen, die facultatieve keuring wenschen. De personen die men
noodig heeft als dan de wet in werking treedt, zullen dan gaande-
weg kunnen helpen. Daarom wil ik gaarne vóór het wetsontwerp
stemmen, om den minister, tusschen nu en den nieuwen datum
van in werking treden, gelegenheid te geven maatregelen te
nemen oin [de^ noodige ambtenaren aan te stellen.

Het punt van de standplaatsen, wat een groote plaats in de
discussie is gaan innemen, zal ik op dit oogenblik niet behandelen.

-ocr page 316-

Ik ben het\' met den minister eens, dat het een groot voordeel
zal zijn indien men er toe zal kunnen komen met hulp van de
gemeentebesturen degelijke slachtplaatsen in te richten. Alleeu
hoop ik dat men niet gedurende het overleg tot de export-
slachters zal zeggen : ik kan u niet helpen want ik ben aan het
overleggen met het gemeentebestuur, want men weet dat het
soms lang duurt vóór zulk een overleg is beëindigd.

Mijnheer de voorzitter. Ik zal het hierbij laten. Ik wil het
denkbeeld van tijdelijke uitbreiding der facultatieve keuring,
met krachtige bevordering daarvan door het departement van
landbouw, zeer sterk bij den minister aanbevelen.

(Wordt vervolgd.)

Prijsvraag: Landbouwkunde.

In de meeste bladen vinden wij vermeld dat gedeputeerde
staten van Friesland uitloven, ter voldoening aan de bepalingen
omtrent het door wijlen dr.
L. A. Buma aan de provincie ten
dienste der landbouwkunde vermaakte legaat, een prijs van f 500
voor de beste, mits goedgekeurde beantwoording van een prijs-
vraag over besmettelijke veeziekten.

Ik kan mij voorstellen dat vele collega\'s zullen trachten aan
die prijsvraag te voldoen ; het onderwerp is nuttig en goed ge-
kozen; doch.. .. is de kenze der beoordeelaars een gelukkige?

Zonder iets te willen of te kunnen afdingen op de groote
verdiensten van ieder der leden der commissie, zullen velen met
mij de gestelde vraag ontkennend beantwoorden.

Prof. dr. H. P. Wijsman heeft uit den aard der zaak geen
voldoende kennis van dit onderwerp en dr.
J. Poels, hoe zeer
competent, kan bij de beoordeeling in een strijdige positie
komen. Gedeputeerde staten wenschen dat de schrijver in het
bijzonder zijn aandacht wijde aan de tuberculose en haar bestrij-
ding, en geven aan, dat de seruminrichting dient te worden
besproken.

Weten wij nu dat dr. J. Poels is de ontwerper van de tuber-
culose-bestrijding hier te lande en de directeur van de serum-
inrichting, dan zal het voor hem lastig kunnen worden, wanneer

-ocr page 317-

een inzender over één of beide zaken critiek uitoefent, zoodat
dan de heer H.
van Staa alléén uitspraak zou moeten doen,
hetgeen zoo min in de bedoeling van den erflater als in die van
gedeputeerde staten kan hebben gelegen.

H. J. C. van Lknt.

IXde Internationaal veeartsenijkundig congres
in den Haag 1909.

Inlichtingen aan de pers I.

Het uitvoerend comité verzoekt U in uw tijdschrift de volgende
inlichtingen te willen melden.

Het congres belooft druk bezocht te zullen worden. Het comité
ontving mededeelingen in dezen zin uit bijna alle landen dei-
wereld; de steun, welken men overal aan het congres geeft,
blijkt mede uit het vormen van nationale comité\'s in de ver-
schillende landen.

Bovendien wordt op zeer te waardeeren wijze voor het congres
propaganda gemaakt door de leden van de internationale com-
missie en door de onderscheidene veterinaire tijdschriften.

De beide circulaires betreffende het congres, welke op uitge-
breide schaal zijn verspreid, zullen worden gevolgd door een
derde, welke enkel aan de leden van het congres zal kunnen
worden verzonden; hiertoe kan men zich doen inschrijven bij
den algemeenen penningmeester, den heer D.
F. van Esvbld
te Utrecht.

Zij zal, behalve de namen der leden van de permanente com-
missie, aanvullende mededeelingen bevatten over de nationale
comités, voorts de namen der rapporteurs voor de verschillende
onderwerpen, welke op het congres zullen worden behandeld, en
andere door het uitvoerend comité noodig geachte berichten.

Hun, die omtrent de vorderingen in zake de voorbereiding van
het congres op de hoogte wenschen te blijven, wordt aanbevolen
zich nu reeds, door toezending van f 10 aan den algemeenen
penningmeester, als lid te doen inschrijven. Zij ontvangen dan
hun kaart van lidmaatschap, een exemplaar van het ontwerp-

-ocr page 318-

reglement van het congres, en later alle publicaties welke van
het uitvoerend comité uitgaan.

Voor het uitvoerend comité,
D. A. de Jong, secretaris-generaal.
Leiden (20 Maresiugel).

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
„De bkuin".fonds. (7de lijst.)

G. C. Post, Deli..........p. o. ƒ 15.—

K. Houba, Maastricht........p. o. » 5.—

J. Feohil, Haarlem.........p. o. » 3.—

M. J. H. Duysens, Heerlen ...... » 10.—

/ 33

Bedrag der voorgaande lijsten, ... » 1533.50

Totaal . . ƒ 1560,50

De penningmeester,
Amersfoort, 23 December 1908. A. Frederikse.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 26 November 1908, n°. 16 zijn,
met ingang van 1 December 1908 tot wederopzegging benoemd
tot plaatsvervangers van den districtsveearts wien Zutfen als
standplaats is aangewezen, de veeartsen:

a. dr. C. J. Rab te Oosterbeek, onder toekenning van eervol
ontslag als plaatsvervanger van den districtsveearts wien Utrecht
als standplaats in aangewezen ;

b. M. de Ridder te Arnhem, onder toekenning van eervol
ontslag als plaatsvervanger van de districtsveeartsen wien res-
pectievelijk Dordrecht en Utrecht als standplaatsen zijn aange-
wezen ;

c. W. Vleming te Stad-Almeloo.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden met ingang van 3 December 1908 in te trekken zijn
beschikking van 5 December 1907, waarbij verboden werd het

r

-ocr page 319-

houden van openbsre verkoopingen van herkauwende dieren en
varkens in de proviticie Gelderland (
Staatscourant van 3 December
1908, n». 284).

Blijkens een bij Harer Majesteits gezant te Stockholm ontvangen
bericht is de besmetverklaring van Nederland wegens mond- en
klauwzeer in Zweden opgeheven (
Staatscourant van 2 December
1908, n°. 283).

Bij koninklijk besluit van 14 December 1908, n°. 36, is, met
ingang van 1 Januari 1909 tot wederopzegging, benoemd tot
plaatsvervanger van den districtsveearts, wien Haarlem als stand-
plaats is aangewezen, J. VV. R
oèloffs te Texel.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende November 1908.

(De cijfers tussclieii ( ) duiden hel getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

1

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. 1

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droo8 en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hon
dol
lieid

ec
a

a>

•a
a

O

X)
*—»

«

Bij ander vee. "

Kotkreupel.

November.

troningen . .

2

r>

r>

2 (2)

Mesland. . •

8

«

V

53(8)

8 l8)

V

1

6(8)

)rontc. . . .

3

V

n

128(3«)

«

1

)vergsel . .

1

»>

»

n

»

31(i)

m

ïolderland . .

9

»

127(18)

r>

2 (»)

n

4 (\')

8 (1)

Ttrecht . . .

3

n

n

154 r\')

"

1

Ïfoord-Holland .

1

»

rt

5(>)

£uid-Holland

3

r>

5 (5)

V

2 (2)

6 (l)

Zeeland . . .

»

»

n

r>

n

«

»

n

Soord-Hrabiuit .

9

w

i)

»

r>

>i

n

»»

9 (9)

n

jimburg . . .

9

»

i)

"

r>

V

9 (»)

n

»

V

: Totaal

48

1)

493(65)

n

15(15)

29 [29)

»

20 (5)

v. E.

-ocr page 320-
-ocr page 321-

herhaalde oproeping.

Te Raalte (Ov.) wordt gevraagd een

Gemeente-veearts

op eene jaarwedde van f 600.— met eene extra-toelage
van
f 100.— gedurende de 3 eerste jaren.

Stukken in te zenden aan den Burgemeester van Raalte

vóór 15 Januari a. s.

vivi:arts.

Te Roden, nabij Groningen, wordt gevraagd
een VEEARTS op eene jaarlijksche toelage, van ge-
meentewege van
f 300 en f 200 b. n. g. vanwege de
provincie
Drenthe.

Stukken in te zenden aan den Burgemeester van Roden.

TE KOOP.

Een Veeartsen ij kundige Apotheek,
Instrumenten, Boeken en Tijdschriften voor
Veeartsenijkunde van af 1874 tot en met 1908

van wijlen den Heer R. FRANK, Veearts, Steenwjjkerwold.
(Lijst op aanvraag). Te bevragen bij den Heer J. R. FRANK,
Steenwlik.

Op aanvraag bij ondergeteekende zijn — zoover de voor-
raad strekt — tegen de daarachter geplaatste prijzen, ver-
krijgbaar de volgende complete deelen en afzonderlijke afleve-
ringen van het Tijdschrift der Maatschappij.

Vracht wordt den kooper berekend.
Complete deelen: 3—12 a /\'1.50 per deel; 14—19 (exclusief
16 en 17) a ƒ1— per deel; 20—25 a ƒ1.50 per deel;
27-30 a ƒ5.— per deel.

Afzonderlijke afleveringen: van deel 3—13 a ƒ 0.40 por afl.;
van 14-25 a ƒ 0.30 per afl.; van 26—27 a
f 0.80 per afl.;
van 28 tot heden a ƒ 0.50 per afl.

VAN ESVELD.

-ocr page 322-

BEKENDMAKING.

De Gedeputeerde Staten van Noordbrabant;
maken bekend:

dat de plaatsen van PBOVIlïCIAAL VEEARTS voor de
districten
Boxmeer en Eindhoven vaceeren;

dat aan de provinciale veeartsen, onafhankelijk van door de
betrokken gemeenten in hunne bezoldiging te verstrekken bijdragen,
vanwege de provincie eene toelage van
f 300,— \'sjaars wordt
verleend;

dat gediplomeerde veeartsen, die voor deze betrekkingen in
aanmerking wenschen te komen, zich daartoe bij op zegel geschre-
ven adres behooren te wenden tot Gedeputeerde Staten van
Noordbrabant
vóór 15 Januari 1909.

\'s-Hertogenbosch, 24 December 1908.

De Gedeputeerde Staten voornoemd,

A. VAN VOORST TOT VOORST.
De Griffier,
W. VAN LANSCHOT.

die de gefrankeerde briefkaart

nog niet terugzonden, worden beleefd verzocht
dit alsnog
spoedig te willen doen.

De antwoorden welke nu nog binnen komen
worden beschouwd te zijn gedaan in
1908«

5 Jan. 1909.

Dr. j. c. van der slooten.

Den Haag,
Nieuwe Kerkstraat 27.

-ocr page 323-

UIT DE PRAKTIJK VAN HET REMONTE-DEPOT TE

MILLIGEN,

door

J. M. KNIPSCHEER.

III.

Goedaardige-droes. Bij de Ieren in het depot zelf komt,
de ziekte weinig voor. Vele hebben haar reeds in de weiden
gehad of komen er mede van de boot en blijven in Rotterdam
ter behandeling achter. In de weiden onder Beekbergen en
onder Vaassen werd steeds getracht besmetting van den
geheelen koppel zooveel mogelijk tegen te gaan. Daarom
worden paarden, welke zonder reeds ziek te zijn, bij aan-
komst aldaar blijken aan neuscatarrh te lijden, afzonderlijk
geweid. Zieke paarden worden opgestald en komen na her-
stel niet meer bij de volmaakt gezonde koppels. Op die
wijze is het aantal te beperken en dat is zeer noodig, want
de aangetasten vermageren dikwijls in hooge mate en komen
gedurende het geheele weideseizoen niet meer in behoorlijken
voedingstoestand. In twee gevallen is het noodig geweest,
dat respectievelijk door onzen collega uit Apeldoorn, respec-
tievelijk door mij de tracheotomie moest worden verricht.

Het openen van abscessen geschiedde in Milligen buiten
de stallen op een afgezonderde plaats, ook al om de ver-
spreiding tegen te gaan. Met het openen van abscessen in
de oorklierstreek heb ik mij in de laatste jaren niet meer
zoo gehaast, nadat ik vroeger een vena had aangesneden,
die tot een hevige bloeding aanleiding gaf. De abscesholte
moest voorloopig onmiddellijk getainponeerd en de wond-
randen moesten gehecht worden. Ofschoon het betrokken

21

-ocr page 324-

paard schijnbaar herstelde, ging het later toch te gronde,\'
tengevolge van een totale miltverettering, niet onwaarschijnlijk
door pus-metastase ontstaan. Van de milt was alleen de
kapsel intact, doch buitenmate uitgezet en omsloot, in plaats
van pulpa, een groote hoeveelheid pus.

Nu kan men wel een kleine huidsnede maken en vervol-
gens met den vinger de abscesholte bereiken, of men kan
met een dikken trokart de punctie verrichten. Practisch is
dit echter niet; de pus vloeit niet voldoende af en de
gemaakte opening sluit zich soms alvorens de holte vol
gegranuleerd is. Daarom bevond ik mij later er het best
bij zoo lang mogelijk te wachten, al is dit niet in overeen-
stemming met de regelen der chirurgie. Doorbraak van pus
naar keelholte of luchtzakken heb ik daarbij niet waargenomen.
Het absces wijst ten slotte van zelf de plaats aan, waar
zonder gevaat, zonder veel bloeding en zonder verzet van
het dier een flinke incisie kan worden gedaan. Sommigen
keuren het te vroegtijdig openen van abscessen bij goedaardige-
droes ook daarom niet goed, omdat hierdoor aan de wor-
ding der immuniteit zou worden te kort gedaan. De oude
gewoonte om door invoiveerende, prikkelende smeersels en
warme inhulling de abscesvorming te bevorderen, is daarom
nog steeds de beste. Men gebruikt alleen in laatste instantie
de bistouri om een flinke opening te krijgen. Heeft, men
nu een slang van de waterleiding bij de hand, dan kan men
daarmee een goede mechanische reiniging, een eerste voor-
waarde voor desinfectie, van abscesholte en omgeving tot
stand brengen. De slang van de waterleiding werd ook
meermalen gebruikt om een krachtige neusdouche te geven.

In het depot komt onder de inlandsche paarden zeer
dikwijls goedaardige-droes voor. Zij brengen de ziekte mede
naar Milligen, soms in optima forma, soms alleen met een
beginnenden neuscatarrh of beginnende koorts. Ook hier
worden, evenals in de weiden bij de Ieren, de zieke van

-ocr page 325-

de gezonde paarden gescheiden en afzonderlijk verzorgd.

Goedaardige-droes en contagieuse pleuro-pneumonie komen
ook in denzelfden stal voor en het is dan in het begin
dikwijls niet uit te maken, welke van beide ziekten voor den
dag zal komen. De spoedig optredende sterke lichaamszwakte,
welke bij bet rondleiden van het paard wordt opgemerkt,
wijst dan op de laatste. Ook gebeurt het meermalen, dat
het paard te gelijk of onmiddellijk na elkander aan beide
ziekten lijdt. Ook in de weiden komt deze ,,Misch"-infectie
voor en veroorzaakt de bijkomende contagieuse pleuro-pneu-
monie soms den letalen afloop.

Tal van complicaties worden in Milligen waargenomen,
als abscessen langs de lymphbanen van het hoofd, in den
uier, de lies, croupespieren, enz., zelden petechiaaltyphus.
Verder een huidexantheem in den vorm van omschreven
vlakke zwellingen, knobbeltjes of puisten, over het geheele
lichaam verspreid, waardoor de haren worden opgelicht,
soms aan elkaar kleven en de gladheid en glans der haren
verdwijnt. Aan de huid der lippen en neusvleugels werden
eenige malen roodachtige, witgerande zweertjes gezien, welke
soms het paard het aanzien geven van te lijden aan stoiuatitis
pustulosa contagiosa.

Verliezen tengevolge van acuut verloopenden goedaardige-
droes komen in Milligen zelden voor. Wel zijn er in het depot
nu en dan paarden met langdurige, steeds voortschrijdende
vermagering, die ten slotte moeten worden afgemaakt en
bij de sectie blijken te hebben geleden aan een metastatischen
goedaardige-droes of aan een primaire infectie der mesente-
riaalklieren.

Sloiiiati/is pustulosa contcu/iosa. In 1902 trad dit lijden
bij ongeveer 100 paarden te Milligen op. In het 30sto deel
van dit tijdschrift is daaromtrent mededeeling gedaan.

Koliek. Het aantal gevallen van koliek onder de jonge
remonten te Milligen is in de laatste jaren vrij gunstig.

-ocr page 326-

Op een sterkte van circa 600 paarden kwamen gedurende
de jaren 1902, \'03, \'04, \'05 en \'06 resp. 13, 13, 7, 11
en 19 gevallen voor. Hiervan waren er resp. slechts 3, 0,
0, 0 en 0 letaal. In de laatste vier genoemde jaren is dus
van de jonge paarden in het remonte-depot geen ten gevolge
van koliek gestorven.

De 3 in 1902 gestorven paarden vertoonden bij de sectie
resp. darminvaginatie, maagruptuur en de gevolgen van
windkoliek.

Verscheidene der genoemde gevallen waren niet ernstig
en van korten Huur, zoodat hierbij geen bijzondere, met
name geen medicamenteuse behandeling behoefde te worden
toegepast.

Onder de oudere paarden, namelijk de trein- en drijfpaarden,
kwamen in 1902, \'03, \'04, \'05 en \'06 resp. 2, 3, 2, 1 en
2 gevallen voor, van welke er evenwel 2, 0, 1, 0 en 1
doodelijk afliepen en die bij de sectie te zien gaven resp. entero-
peritonitis, maagruptuur en de gevolgen van windkoliek.

In vroeger jaren is in verhouding tot het aantal paarden
koliek veel meer voorgekomen. Over het algemeen was
evenwel ook destijds de mortaliteit niet hoog. Sedert de
oprichting van het depot in 1886 tot aan het jaar 1902
bedroeg ze gemiddeld slechts 6.54 °/ft van alle in die jaren
genoteerde gevallen.
Friedberger en Fröhner geven een
gemiddeld sterftecijfer aan van 12 °/0 van het aantal koliek-
gevallen in het algemeen. Hierbij dient echter rekening te
worden gehouden met het feit, dat in het leger ook de lichte
koliekgevallen den paardenarts onder de oogen komen en
wanneer daarvan mede aanteekening wordt gehouden, is dit
natuurlijk van gunstigen invloed op het sterftecijfer. In het
Pruisisch leger evenwel was het sterftecijfer eenige jaren
geleden nog gemiddeld 12 °/0.

Zandkolieken, zooals in vroeger jaren in Milligen nog al
eens voorkwamen en soms met hevige verschijnselen, ook

-ocr page 327-

met letale» afloop gepaard gingen, treden in de latere jaren
niet of in weinig ernstigen graad op. Vele jonge paarden
hebben namelijk de neiging om bij regenachtig weer in de
loopplaatsen kleine plasjes vermengd met zand op te slurpen
of wel het losse droge zand gewoonweg op te happen. Zoo
zij daarin niet worden gestoord, nemen zij in korten tijd of
in achtereenvolgende dagen daarvan een groote hoeveelheid
op. Met het oog op de nadeelige gevolgen van deze slechte
gewoonte wordt daarop bijzonder gelet. De toeziende wachterj
gewapend met een langen bamboestok, verdrijft onmiddellijk
de paarden, welke aan genoemde neiging gevolg willen geven
en in het land staan te snuffelen. De verstokte onder hen
krijgen een leeren muilkorf aan. Enkele paarden verstaan
ook dan nog het kunstje het zand op te scheppen en naar
binnen te krijgen.

In de voerbakken ligt hier en daar een stuk klipzout,
waaraan de paarden gaarne likken en mogelijk draagt het
opnemen van zout in het lichaam, vooral in de verharings-
periode van het voorjaar, er toe bij, den lust tot zand-
eten eenigszins te verminderen. Evenwel blijft het de vraag
of de neiging tot zandeten altijd een gevolg is van gebrek
aan natrium- of andere zouten in het lichaam, noodig voor
den opbouw der weefsels bij deze jeugdige paarden. Of ze
dus is een zoogenaamde „zouthonger", zooals ze onder den
naam van ,,lekzucht" ook bij runderen wordt waargeno-
men. Want de fourage is van goede hoedanigheid en het
ration van voldoende hoeveelheid, te oordeelen naar den
algemeenen gezondheidstoestand en den over het geheel
goeden voedingstoestand der paarden bij hun vertrek naai-
de korpsen. In de weiden bemerkt men die neiging bij de
remontepaarden niet.

In vele gevallen is het zandeten, evenals het beknagen,
belikken van allerlei zaken niets anders dan een slechte
gewoonte, eigen aan vele jonge dieren en een gevolg van

-ocr page 328-

speelschheid of verveling. Ten einde het afknagen van het
hout der omrastering tegen te gaan, werden stuk gemaakte
plaatsen soms met carbolineum of paraffmelak bestreken,
evenwel zonder afdoend resultaat.

Dat statistisch het koliek in het remonte-depot vrij gunstig
kan worden genoemd, is wel toe te schrijven aan verschil-
lende hygiënische verhoudingen als: de jeugd der paarden,
de regelmatige voedertijden, de gelijkmatige verdeeling van
de hoeveelheid voedsel, de goede fourage, de behoorlijke
verzorging en de regelmatige beweging.

Komen de paarden uit de weiden, dan wordt eerst zeer
geleidelijk de haver gegeven. Gedurende de eerste dagen
krijgen zij met warm water gebroeide en daarna afgekoelde
tarwezemelen. Te plotselinge overgang van de eenc in de
andere voedingswijze, welke tot koliek aanleiding kan geven,
wordt daardoor eenigermate tegengegaan.

De meest voorkomende vormen van koliek zijn de indi-
gestiekolieken tengevolge van het eten van te veel stroo,
van met mest en stalaarde verontreinigd stroo of door te
plotselinge lichaamsafkoeling (rheumatisch koliek), welke
oorzaken niet altijd geheel zijn tegen te gaan.

Dat het rollen aanleiding zou geven tot liggingsverande-
ringen van ingewanden en tot koliek, wordt hier niet waar-
genomen, hoewel het veelvuldig over den rug rollen in het
zand der loopplaatsen een alledaagsche beweging van de
paarden is.

In de meeste gevallen bestaat de behandeling bij koliek
uitsluitend in het geven van matige beweging van het paard
aan de hand en in krachtige fricties van buik en flanken.
Om recidieve te voorkomen, wordt, dan voorloopig door een
muilkorf het stroo-eten verhinderd en eenige malen de haver
door met warm water gemengde zemelen vervangen.

Houdt de pijnlijkheid aan, is ze evenwel niet hevig, meer
diffuus, dan geef ik het paard een pil met 40 gram extractum

-ocr page 329-

aloës of wel "oleum ricini. Evenwel zag ik meermalen van 500
gram oleum ricini, goed ingegeven, weinig purgatieve werking.

Houdt de pijnlijkheid aan en geeft ze aanleiding tot hevig
klauwen en rollen en het uitbreken van zweet, dan dien ik
60 gram vinum opii toe. Komt het paard hierdoor tot rust
en beterschap, dau wordt na enkele uren een aloëpil gegeven.

Dit is de medicamenteuse behandeling, welke door mij
met goed gevolg werd toegepast in die vele gevallen, waarin
niet met zekerheid de oorzaak kon worden gevonden en als-
dan in den regel voor indigestiekoliek werd gehouden.

In ernstige gevallen werd ook nimmer verzuimd een ex-
ploratie per rectum te ondernemen en met behulp van slang
en trechter een ruim lavement te geven. Ik moet evenwel
bekennen slechts in weinige gevallen op die wijze een diagnose
van eenige beteekenis te hebben kunnen palpeeren en een
purgatieve werking van eenig belang te hebben kunnen
opwekken. Het is trouwens bekend, dat men met het lave-
ment niet ver tn het darmkanaal kan doordringen en van
een verweeking van ver naar voren iiggenden darminhoud
geen sprake zijn kan.

Eserine werd alleen in dreigende gevallen en dan in kleine
dosis, gecombineerd met pilocarpine, aangewend. Uit ervaring
deel ik het vermoeden, dat door haar plotselinge hevige
werking bij door gas en voedsel uitgezetten maag- of darm-
wand rupturen tengevolge van haar toepassing niet onmo-
gelijk zijn.

De barbaarsche en vaak schadelijke manier om aan koliek
lijdende paarden een geforceerde beweging aan de longe te
geven of zelfs een dergelijken patiënt geforceerd te gaan
berijden, waartoe met-deskundigen soms neiging betoonen,
werd door mij tegengegaan.

Zoogenaamd kramp- of rheumatisch koliek met dunne
defaecatie gepaard gaande, vereischte in Milligen zelden een
inwendige medicamenteuse behandeling.

-ocr page 330-

Zandkolieken zijn hier in de laatste jaren niet of slechts
in weinig ernstigen graad voorgekomen. Zij genazen zonder
medicamenteuse behandeling of onder toediening van extrac-
tum aloës. Het duurt vaak eenige dagen alvorens het zand
geheel uit het lichaam verwijderd is.

Volgens de jaarlijksche overzichten der behandelde leger-
paarden werden in 1887 eenige malen daags darminfusies
met koud water toegediend, waarop onmiddellijk een draf-
beweging aan de longe volgde. Ben ander collega zegt:
„extractum aloës en sulfas eserini zijn als de beste genees-
middelen daartegen aan te bevelen, terwijl vooral het aan-
wenden van middenzouten moet worden vermeden. De
ervaring leerde namelijk, dat vermeerdering van vloeistoffen
in de darmen nadeelig werkt en de dieren zeer benauwd
worden."

Daarentegen wordt van Fransehe zijde tegen zandkoliek
bij militaire paarden het ingeven per os van zeer groote
hoeveelheden water aanbevolen (
Friedberger en Fröhner).

Wratten. Komen bij» vele Iersche paarden voor, zelden
bij de inlandsche. Het zijn harde, hoornachtige papillomen
van verschillende grootte, nu eens met breede basis, dan
weer dun gesteeld. Soms is alleen de huid verdikt, kaal en
ruw, en produceert zij een gemakkelijk te verwijderen krui-
melige massa. I)e dun gesteelde wratten verdwijnen vaak
van zelf, doch recidiveeren dan eenige malen. Hij de Ieren
komen de wratten voor aan : onderborst, buik. lies, voorhuid,
binnenzijde van den schenkel, armgroeve, onderbeenen, basis
en rand van het oor, oogleden, enz.; zij ontsieren het paard
zeer. Aan de onderborst hinderen zij door den singel van
den zadel, aan het oor door den frontriem, aan de hals-
vlakten door den teugel. Zij werden in Milligen zeer dikwijls
verwijderd, steeds met de bistouri geëxstirpeerd, waarna de
wondranden werden gehecht.

Kogelver stuikingen en peesseheedeontstekiugev. Vooral ont-

-ocr page 331-

stekingen van groote en kleine sesamscheede vormen een
groot percentage van de kreupelheden. Zij ontstaan bij
jeugdige, nog niet op kracht zijnde dieren opmerkelijk licht
ten gevolge van het stoeien, de plotselinge ophoudingen na
een renloop uit den stal, in de loopplaats tegen de omheining
aan of ten gevolge van het galoppeeren in de springhaan
met haar kleine hindernissen, welke laatste oefening nu en
dan wordt uitgevoerd. Tal van vullingen van de reeds ge-
noemde peesscheeden, zoowel aan voor- als achterbeenen,
van de carpaalscheede, van kogel- en tarsaalgewricht komen
ook na en tijdens de contagieuse pleuro-pneumonie voor,
dikwijls voordat de dieren nog beweging hebben gekregen.
De weefsels zijn blijkbaar tengevolge der ziekte zoo verslapt,
dat het lichaamsgewicht reeds voldoende is voor het accident.

In veel gevallen werden ter verkrijging van resorptie
met goed gevolg wasschingen met warm water, gecombineerd
met
Priessnitz\'- of gewone bandages toegepast. Daar er
echter steeds vele zieken zijn, is deze wijze van behandeling
zeer tijdroovend, en zonder toezicht kan men haar toch niet
geheel toevertrouwen aan een weinig geoefend hulppersoneel
en bij vaak onrustige jonge paarden. In drukke dagen was
dan altijd unguentum cantharidum een goede afdoener.
Deze oude en echte veterinaire resorbeerende zalf bewijst
ons veeartsen nog steeds de beste en meest practische
diensten. Hoe ruw, onmodern en onwetenschappelijk de
Spaansche-vliegzalf sommigen ook toeschijne, geen veearts
met een drukke praktijk en verwijderde patiënten zal er
afstand van willen doen. Haar toepassing is eenvoudig en
vereischt niet een voortdurend omzien naar den patiënt.
De eigenaar moet den eersten tijd zijn nieuwsgierigheid wel
opgeven, het paard in den stal laten en geduld met de
genezing beoefenen, waardoor de patiënt de noodzakelijke
rust verkrijgt. Haar toepassing valt ook niet gemakkelijk
onder het bereik van den leek, hoe goed hij het ook afkijkt.

-ocr page 332-

Dit is een voordeel, waar thans menig paardenman den
mond vol heeft van „koudwaterverbanden"\', maar bij wien
de veearts wel thuis kan blijven. Buitendien van hoeveel
waarde een
Priessnitz\' verband ook kan zijn, een onbevoegde
zal er al spoedig een onoordeelkundig en klakkeloos gebruik
van maken tot zijn eigen schade. De patiënt wordt daardoor
dikwijls onttrokken aan een goede rationeele behandeling
van deskundige zijde. En wetenschappelijk is unguentum
cantharidum up to date, want doet het onder meer niet het-
zelfde als de methode
Bier, namelijk hyperaemie opwekken
in het zieke lichaamsdeel ?

Ik gebruikte steeds de volgende verhouding: pulvis
cantharidum 1, terebinthina 2|, axungia 2^ en smolt de
bestanddeelen te zamen. In den zomer werd wat minder
terebinthina, wat meer axiingia gebruikt om de zalf stijf te
houden.

Ten einde het naaststaande been wat ondersteuning te
geven en het ontstaan van gallen hier tegen te gaan, werd
dit gezwachteld.

Carpaalscheedegallen bleken voor een eenvoudige inwrij-
ving resistent. Gecombineerd met punctie met de naald van
een
Pravaz\' spuitje, zoo noodig herhaald, verdwenen zij ten
slotte.

Ter voorkoming van peesscheedeontstekingen werden de
reconvalescente paarden geruimen tijd gespaard en zeer ge-
leidelijk tusschen de andere paarden gelaten.

Bij vriezend weer wordt een latierboom of een balk dooi-
de loopplaatsen en drijfbanen gesleept. De bodem wordt
daardoor weer effen gemaakt en is den volgenden dag, ook
al is hij bevroren, weder geschikt om door de paarden
te worden beloopen.

Hoef gebreken. Uit den aard der zaak komen bij jeugdige,
onbeslagen, op zachten bodem loopende en geen inspannenden
arbeid verrichtende paarden, zelden hoefgebreken voor. In

-ocr page 333-

de weiden scheuren de hoeven wel eens in, wanneer ze te
lang worden, of brokkelt de wand af. Daarom brengt de
smid in den weitijd eenmaal per maand? een bezoek aan de
paarden. Echter worden de hoeven niet bekapt kort vóór de
paarden de weide verlaten, anders zou bij vele door het gaan
over de harde wegen naar Milligen de gevoeligheid der reeds
weeke hoeven nog toenemen en zij met korten, pijnlijken
gang aankomen. Deze gevoeligheid treedt ook in het depot
dikwijls op, wanneer de paarden wat veel loopen, vooral
wanneer zij pas bekapt zijn, want op den duur wordt de
zandbodem der stallen toch hard.

Sommige paarden, die voor gevoelige voeten praedispositie
hebben en waarbij de gevoelige gang wat lang blijft aan-
houden, ondanks irrigatie met koud water en plaatsing op
vochtig zand, worden in Milligen met lichte ijzers beslagen.
Dit is alleen noodig aan de voorhoeven. Men ziet dan
onmiddellijk den korten gang verdwijnen en de actie toenemen.

Vele paarden, voornamelijk die in dressuur zijn, kunnen
niet tegen het onbeslagen loopen. Door het gewicht van
den ruiter en de meerdere actie, welke in de africhting van
de achterhand wordt gevorderd, worden vooral de achter-
hoeven dikwijls gevoelig. De gang lijdt er onder, hij wordt
kort en minder veerkrachtig, ook al komen de paarden
uitsluitend in de manege.

Overigens komen in Milligen weinig kreupelheden voor
ten gevolge van hoefaandoeningen. Een enkele maal kan
men ingetrokken verzenen nabij den kroonrand te zien
krijgen. Door de verzenen van kroon tot draagrand goed
dun te beraspen, werd de gevoeligheid spoedig minder, kon
het paard op zachten bodem blijven loopen en groeide het
hoorn weer zonder insnoering af. Een anderen keer kon
men eens waarnemen een oppervlakkige verzwering aan
zool of straal, of een verwonding ten gevolge van een iuge-
trapten nagel. De laatste behandelde ik steeds met goed

-ocr page 334-

gevolg door met behulp van een spuitje met dunne canule
wat jodiumtinctuur in de steekopening te brengen, na
bet hoorn hier wat te hebben weggesneden en eerst de
geheele ondervlakte van den hoef met lysol te hebben ge-
reinigd. Verder werd de hoef op de gewone wijze verbon-
den met bruine teer, watten en jute. Door het langdurig
gebruik van een hoefschoen zag ik soms door zijn bovenrand
een verwonding en kloof ontstaan in de kootholte tegen
den kogel aan. Zij dient daarom goed te zijn bekleed met
vilt, dat eenigszins boven het leer uitsteekt. Aan de voor-
hoeven liet ik den hoefschoen weg, omdat de paillasse
daar droog kan zijn.

Ook bij de oudere paarden, de trein- en drijfpaarden
namelijk, komen kreupelheden tengevolge van hoefgebreken
zelden voor. Sommige dier paarden worden beslagen met
zolen, omdat zij op den langen weg veel moeten loopen en
om tevens het inballen van sneeuw tegen te gaan. Schroef-
en stiftkalkoenen worden beide met gelijke voldoening
gebruikt.

Oogziekten komen in het remonte-depót weinig voor. Na
de contagieuse pleuro-pneumonie zag ik in enkele gevallen
iritis ontstaan. Catarrhale conjunctivitis, meer echter trau-
matische keratitis komen nu en dan in behandeling. Ook
cataract, membrana pupillaris perseverans zijn enkele malen
onder de jonge paarden waargenomen. Tweemaal gebeurde
het gedurende mijn verblijf te Milligen, dat tengevolge van
den slag van een ander paard de bulbus gedestrueerd werd
en lens en iris prolabeerden. Deze werden weggeknipt, het
oog dikwijls met koud water geïrrigeerd en met een slappe
oplossing van een of ander antisepticum gereinigd. Er bleef
een voldoende stomp over, zoodat de oogleden niet te zeer
invielen, de oogharen hun richting naar buiten eenigszins
behielden, waardoor zij geen aanleiding tot irritatie gaven.

Een paard, dat over de omheining der loopplaats sprong

-ocr page 335-

en daarbij op zijn hoofd viel, vertoonde verlammingsver-
schijnselen, zoodat het aan den halster gesteund langzaam
naar binnen moest worden geleid, daar het telkens dreigde
te vallen. De gang is na geruimen tijd weer geheel normaal
geworden. Spoedig na den val bleek echter, dat het paard
in den regel, doch niet steeds, hoofd en hals naar links
gebogen en eenigszins omgedraaid hield. Aanvankelijk werd
dit toegeschreven aan een of andere niet waarneembare
contusie in de dieper liggende deelen van den hals, welke
laesie door den val licht zou kunnen zijn ontstaan. De
oorzaak lag echter in een veranderde wijze van zien, in een
gestoorde visusrichting. Wanneer het paard buiten vrij
rondliep, hield het in den regel hoofd en hals recht. Ook
thans nog, na geruimen tijd het paard uit het oog te hebben
verloren en het reeds als cavalerie-troepenpaard dagelijks
dienst doet, heb ik die scheeve houding weer kunnen waar-
nemen.

Kneuzingen en verwondingen zijn in het remonte-depot aan
de orde van den dag, wat van losloopende jeugdige, stoeiende
paarden gemakkelijk te begrijpen valt. Praedilectieplaatsen
zijn: onderarm, schenkel, bil, voorborst, buik, schouder en
hakken. Uitgebreide haematomen kunnen er dikwijls worden
waargenomen. Vroeger deed ik vaak een incisie, doch dat
geeft meestal tot suppuratie en langdurige behandeling
aanleiding. Later heb ik er mij beter bij bevonden ze in
het begin antiphlogistisch te behandelen, doch al spoedig
ze herhaaldelijk met warm water licht te masseeren. In de
meeste gevallen kunnen de paarden er dan mede blijven
loopen. Was bij de contusie te gelijk een excoriatie of een
lichte verwonding ontstaan, dan werd in het warme water
creoline of lysol gemengd.

Dikke voorknieën ontstaan ook door het stooten tegen
de betimmering, welke onder den voerbak is aangebracht.
Vooral wanneer de bodem van den stal pas met nieuwe

-ocr page 336-

aarde is aangevuld, klauwen de onrustige paarden tegen
den tijd van het voeren licht daartegen aan.

Met dikke hakken komen sommige paarden uit Ierland,
door het vervoer in boot of trein ontstaan, of zij krijgen
ze in het depot, wanneer zij door andere paarden ter plaatse
worden geslagen. Niet altijd is het gebrek een bursitis, doch
in veel gevallen alleen een contusie van de huid. Dikke
hakken zijn veelal moeilijk volkomen weg te krijgen. Met
teerpraeparaten, welke goede korstvorming geven, komt men
een heel eind. Door langdurige massage en wasschingen niet
warm water verdwijnen zij dikwijls ook. Doch het maakt in
het succes een groot verschil of men maar één dergelijken
patiënt te behandelen heeft en daaraan veel zorg en toe-
zicht kan besteden, dan of men een twintigtal paarden niet
dikke hakken te genezen heeft. Unguentum cantharidum,
zoo noodig meermalen ingewreven, geeft vaak ook een
goed resultaat. In hardnekkige gevallen incideerde ik de
bursa, wanneer deze sterk gevuld was. Daarna spoot ik
eenige malen tinctura jodii in er, kreeg sluiting van de wond
door herhaalde krachtige irrigatie met koud water, opgevolgd
door penseelen met perubalsem. Na een dergelijke incisie
kan men meestal verharde, netvormige fibrinestukken van
den wand der bursa lostrekken.

Wanneer men echter den patiënt niet voortdurend onder
zijn toezicht heeft, is het geraden deze radicale operatie
maar achterwege te laten, daar zij een zorgvuldige behan-
deling noodzakelijk maakt.

In de wondbehandeliug werd van balsamum peruvianum
veel gebruik gemaakt. Het vormt door zijn kleverigheid
een goed dekmiddel voor de wond, wat vooral ook bij een
open behandeling nuttig is Jodofonn werd door mij niet
gebruikt. Voor oppervlakkige verwondingen werd zij ver-
vangen door tannoforni, dat niet die onaangename lucht
verspreidt, minder kleurig is en een snellere korstvorming

-ocr page 337-

geeft. Bovendien is het veel goedkooper dan jodoform. Airol
gaf dezelfde goede resultaten, doch is duurder dan tannoform.
Voor het hechten der wondranden werden steeds gebruikt
koordzijde en de naalden van
de Mooij.

Kneuzingen van den rand der achterkaak gaven in enkele
gevallen aanleiding tot uitgebreide necrose en fistel vorming,
welke eerst na radicaal uitkrabben en uitbeitelen van den
sequester eindigde.

Contusie van den musc. masseter door den slag van een
ander paard was enkele keeren oorzaak, dat de paarden
gedurende verscheidene dagen slechts met moeite eenig
voedsel tot zich konden nemen.

Kneuzingen aan de buitenzijde van de pijp zijn in de
behandeling dikwijls hardnekkig. Vaak kon eerst resorptie
worden verkregen na punctie met de naald van een
Pravaz\'
spuitje, waardoor zich dan een sereuse vloeistof ontlastte,
en waarna een cantharidenzalf werd ingewreven.

Diepgaande fistels in de bilstreek en op het kruis kwamen
soms voor na voorafgaande kneuzingen of waren het gevolg
van goedaardige-droes-inetastasen.

Verwondingen of beter uitgebreide excoriaties en kneu-
zingen in de nekstreek komen door hevig trekken aan den
halster dikwijls voor, wanneer de uit de weide gekomen
paarden voor het eerst worden vastgezet. Ook tengevolge
van schrikken voor muizen of voor plotseling naar binnen
geworpen zonlicht wijken de paarden met een ruk achteruit
en nemen al trekkende de meest verwrongen houdingen
aan. Eerst door toeschreeuwen of door een tik met, een
stok, brengt men ze weer in hun vrije houding terug.

Het ergste is echter, dat lang niet zelden door dat woeste
rukken, trekken en wringen aan clen halster er een gedeel-
telijke verlamming van het halsmerg optreedt. Men ziet een
dergelijk paard dan ongecoördineerd gaan, hier en daar een
been zettend, aanstootend, waggelend, de beenen over elkaar

-ocr page 338-

slaand, enz. Sommige herstellen spoedig, andere verbeteren
hun gang eerst na geruimen tijd en weer andere komen
nimmer terecht.

Natuurlijk wordt getracht dergelijke accidenten te voor-
komen en worden schrikachtige paarden in een box los loopend
geplaatst, of wordt in stallen met latierboomen tusschen
deze achter het paard een touw gespannen.

Een aardige en afdoende manier werd in het remonte-
depot toegepast door het paard aan zijn staart te zetten.
Er wordt een zeer lang touw genomen en dit dubbel ge-
vouwen. De lus, die daardoor ontstaat, komt onder den staart
te liggen, de beide vrije einden gaan naast elkander over
het kruis, de lenden, den rug, dan langs eiken schouder
en vervolgens weer gezamenlijk door den ondersten ring
van den halster, oin ten slotte gezamenlijk aan de stang
onder den voerbak te worden vastgebonden. Op kruis en
rug kunnen zij door dunne touwtjes verbonden worden om
het afzakken langs het lijf te beletten. Trekt nu het paard,
dan bemerkt het dus niets aan zijn hoofd, maar voelt op
onzachte manier het ruwe touw onder zijn staart drukken
en het vliegt onmiddellijk vooruit. Het touw gaat slechts
hoogst zelden onder den staart uit, in den regel wordt de
staart er tegen aan geknepen.

Het zijn bijna uitsluitend de Ieren welke, vooral in het
begin door ongewoonte angstig zijn, aan den halsterketting
te worden vastgezet. Bij inlandsche paarden had men in Milli-
gen daarmede zelden moeilijkheden.

Huidziekten komen in het remonte-depot zelden voor.
Gevallen van herpes tonsurans komen nu en dan ter be-
handeling. Eenmaal echter, in 1898 en 1899 is op uitgebreide
schaal en in ernstigen graad sarcoptenschurft opgetreden,
waarbij te gelijker tijd besmettelijke borstziekte heerschte.
Die schiii\'ftenzoötie heeft den betrokken collega\'s, destijds
in Milligen gedetacheerd, veel zorg en arbeid gekost, .welke

-ocr page 339-

ten slotte met succes bekroond zijn geworden. Als antipa-
rasiticum werd toen gebruik gemaakt van carottensaus.

Paarden met pediculi komen nu en dan ter behandeling,
voornamelijk wanneer zij in hun winterhaar zitten. Met het
eindigen van de verharingsperiode en wanneer de paarden
weer flink in het zand der loopplaatsen kunnen gaan rollen,
nemen de gevallen af. Herhaalde wasschingen met verdunde

O O

carottensaus 1: 5—10, bij gedeelten van het lichaam, bleken
het meest practisch te zijn. Creoline-wasschingen geven wel
eens tot epidermisafschubbing aanleiding en maken het haar
dof. Carottensaus geeft glans aan het haar.

Behalve door luizen, werd schuren van de achterhand tegen
muren en palen, waardoor de haren aan den staartwortel
vaak verloren gingen, veroorzaakt door onreinheid van het
kruis en de perineaalstreek, door het afgaan van ascariden
en gastrophiluslarven, meer in het bijzonder die van gastro-
philus haemorrhoïdalis, welke, zooals bekend is, zich dikwijls
nog eenigen tijd aan den anus blijven vasthechten.

Fracturen. Behalve fracturen van den onderarm, de tibia
en het pijpbeen kwamen tengevolge van den slag van een
ander paard voor: partiëele kaakfractuur en gecompliceerde
splinterbreuk van het voorhoofdbeen, welke beide laatste na
verwijdering van het necrotisch been en van de beensplinters
herstelden.

Cysten aan de valsche neusgaten, gevuld met, detritus of
met sereuse vloeistof, kwamen enkele malen ter behandeling.
Punctie en injectie met tinctura jodii levert vaak geen herstel
op, daar recidieve optreedt, zoodat in den regel tot excisie
van den wand der cyste werd overgegaan.

Neurectomie der nervi volares behoefde slechts in twee
gevallen te worden verricht. Vooraf werd door een cocaïne-
injectie de juistheid van de diagnose bevestigd. Eenmaal was
het resultaat gunstig; het betrokken paard kon in dressuur
worden genomen en bleef goed gaan. Bij een tweede paard

22

-ocr page 340-

trad binnen twee maanden ontschoening op. Bij deze en
andere operaties zou het bezit van een operatietafel veel
gemak opleveren en aseptisch opereeren bevorderen. De ge-
noemde neurectomie, wij weten liet allen, is een eenvoudige
operatie, doch vordert soms handigheid door de onrust van den
patiënt en de ongemakkelijke houding van den operateur.
Aan een rijksinrichting met zooveel kostbaar paardenmateriaal
als het remonte-depot, waar het neerleggen veelvuldig moet
geschieden, zou een overdekte ruimte met een operatietafel
geen buitensporige luxe zijn.

Hetzelfde geldt voor een sectielokaal. Thans moet het
onderzoek geschieden ver op de heide, weer of geen weer.

Omtrent de verzorging van magere, en slecht etende paarden
was de ervaring zeer verschillend. Herhaalde stoornissen in
den eetlust zonder dat daarvan altijd de oorzaak kon worden
gevonden, werden vaak met goed gevolg opgeheven door
toediening van 40 gram extractum aloës in pillen vorm. Ook
gingen dergelijke paarden hun haver soms beter eten, wan 7
neer zij enkele uren daags konden grazen, waartoe in Mil-
ligen eenigszins gelegenheid bestaat. Darmcatarrhen gepaard
met diarrhee weken dikwijls na toediening van een pil met
10 a 15 gram creoline.

Andere magere paarden, welke hun droge voeder slecht
aten, gingen, naar de weide gezonden, spoedig en goed in
voedingstoestand vooruit, doch weigerden na het weideseizoen
opnieuw ten deele hooi en haver, en geraakten weder in
dezelfde slechte conditie van vroeger.

Magere en slappe, doch goed hun haver etende paarden
kwamen soms uitsluitend door vermeerdering van het haver-
ration in uitstekenden voedingstoestand. Van de toediening
van liquor
Fowleri zag ik zelden eenig resultaat. Magere
paarden werden meermalen op geregelde"[tijden gewogen,
ten einde al of niet vooruitgang te kunnen ^waarnemen.

Handelbaarheid der paarden. Dat jonge paarden niet ge-

-ocr page 341-

makkelijk zijn te behandelen, is te begrijpen. Vooral de
Ieren zijn verbazend vlug, kunnen met hun achterbeenen
ver naar voren uitslaan, gaan onmiddellijk de hoogte in en
klauwen. Zij zijn meer plotseling in hun verzet dan de
Hollanders. Een inlander zal den omstander gauwer op de
toonen trappen, tegen hem aandringen of hem omverloopen.
Om het gevaar van het klauwen te ontgaan, werd in Mil-
ligen zoo noodig een praam gebruikt met langen stok,
zoodat de man, die het paard houdt, goed terzijde kan
staan en de praam bij het klauwen niet onmiddellijk be-
hoeft los te laten. In Ierland kan men steeds een praam
met zeer langen stok zien gebruiken. Zeer practisch is
daarom ook een lang touw met lus te nemen, dit boven de
snijtanden der bovenkaak, langs de rechter zijde van het
hoofd en over den nek te brengen en aan de linker zijde
van de kaak bij het oor het uiteinde van het touw door de
lus te steken en vervolgens aan te trekken. De drukking
op nek en tandvleesch houdt het paard in bedwang en kan
telkens nagelaten of weer uitgeoefend worden. Het werkt
dus ongeveer in den geest van den halster van
Norton-
Smith, en door het vrije einde wat na te geven, kan de man
zich van het paard eenigermate verwijderd houden. Voor een
betere bevestiging kan men nog het touw door de ringen
van den halster laten gaan.

Bij het neerleggen, dat in Milligen herhaaldelijk voor-
komt, hebben nimmer ongelukken plaats gehad. Bij sterk
verzet werden de kootholten soms door de kluisters ge-
kneusd en geschaafd. Steeds werd gezorgd, dat vooral goed
werd getrokken aan het touw, dat bevestigd om den onder-
arm van het boven komende voorbeen over de schoft gaat.
Anders valt het paard soms tegen de trekkers aan het kluis-
tertouw in of stort het op zijn voorhoofd. Ten tweede prentte
ik den twee helpers, die aan het hoofd staan, in, onmiddellijk
na den val en verder bij het minste verzet hoofd en hals

-ocr page 342-

goed gestrekt te houden. Deze helpers waren daarvoor
uitgezocht en ook voor volgende gelegenheden aangewezeiï.
Voor het fixeeren van de kluisters had ik om zijn een-
voudigheid een sluitstaaf uit den catalogus van
Hauptner
aangeschaft. Bij het geringste verzet vloog deze echter steeds
uit den ketting. De schroef volgens
Matthias voldeed
uitstekend.

Een ander uitmuntend dwangmiddel bestaat te Milligen
in den vorm van een soort nauwe noodbox. Het is een
standplaats met draaibare en uitneembare schotten vóór en
ter zijde. De schotten reiken ter hoogte van den onderrand
van den hals van het paard, dat in de box omgekeerd
komt te staan. De voornaamste dwang bestaat echter in de
zeer lage zoldering. De wanden zijn bekleed met losse
stroomatrassen. Het paard heeft niet den minsten lust de
hoogte in te gaan en kan noch met de vóór- noch met de
achterbeenen over de schotten geraken. Het hoofd kan met
een halstertouw aan verschillende bouten en boomen vóór
het paard kort worden vastgezet. De box is zeer handig en
wordt bij lastige paarden bij een behandeling aan de boven-
zijde van het lichaam veel gebruikt.

Mei 1908.

DE VEEARTS IN PRACTIJK ALS ZTJIVELCONSULENT,

door

S. I. M. MOGENDORFF.

liet was kort na mijn vestiging in Zuid-Holland — nu
ongeveer elf jaar geleden — dat een glundere echt Zuid-
hollandsche boerin mij met de handen in haar welgevulde

-ocr page 343-

zijden voor het eerst nitnoodigde eens mede te gaan „kaes
bouwen". Ofschoon ik in het begin niet begreep wat het
goede mensch bedoelde met ,,kaes bouwen", volgde ik haar
naar het voorhuis, waar ze mij met blijkbaren trots een
aantal planken toonde, belegd met het product, waarvan ik
reeds op de lagere school hoorde, dat Stol(wij)k en „Ter
Gou" er hun beroemdheid aan dankten, „lvaik, meneer, daar zit
„nou geen tikkie in", —• en haar hand klopte tegen een
kaas, als een moeder tegen zeker lichaamsdeel van haar stouten
jongen. „Zie je, veearts, ze zijn zoo gaaf als goud, en ik
„maak er clan ook f 30 voor", zoo vervolgde ze. ,,\'tGaat
„nu heul wat beter dan veurig jaor, toen konden we ze de
„halve zeumer net zoo goed an de vaerkens voeren; \'t waoren
„allernaol „bollen" en „knaipers" en wat ik ook tobde of
„deed, de eene kaes na de andere mislukte. Je kan denken,
„meneer, dat \'t een verdriet is voor een boerenminsch. Eiken
„morgen en aovend stao je veur de wringtob, en dan toch
„veuruut te weten, dat al je werk veur niks is! En" — met
een veelzeggende beweging van wijsvinger en duim van haar
rechter hand, vervolgde ze-, ,,\'t mot er van kommen, meneer,
„en met November mot de huur er wezen.
En dat één zoo n
„kreng van een kuei je dat nou gelapt heb!"

Vooral hier werd ik geheel en al oor; ik begreep niet veel
van „bollen" en „knaipers" en wat deze met een „kreng
van- een koei" te maken hadden. Ik zette een geleerd ge-
zicht, doch — hier kan ik het in vertrouwen wel zeggen —
deze Zuidhollandsche boerin heeft mij de eerste les gegeven
in een vak, dat
gedeeltelijk bij den zuivelconsulent thuis be-
hoort, doch waarvan mij gebleken is, dat vooral
ook de veearts
in het grootste deel van Zuid-Holland, Friesland en Utrecht
goed op de hoogte moet zijn: de kennis van de oorzaken der
kaasgebreken en der grondstof waar kaas van wordt gemaakt, de
melk. Ik zou haast willen zeggen : de spil waarom alles in
de Zuidhollandsche boerderij draait, is gemaakt van kaas.

-ocr page 344-

Wanneer de kaasprijzen hoog zijn en er wordt een goed
product gemaakt, dan gaat het den boer goed; is de
markt laag, en vooral als
kaasgebreken het huisgezin komen
plagen, dan is Holland in last. De trots van moeder de
vrouw is weg, en maakt plaats voor jaloerschheid op haar
buren, die „de hoogste markt" maken. Een gevolg daarvan
is een zekere geheimzinnigheid; de eene buur wil gewoonlijk
voor den ander niet weten, dat er iets hapert in den kaas-
kelder of op de planken in het voorhuis. Er wordt gezocht
naar de oorzaak; er wordt gegist en geraden; er wordt
warmer, er wordt kouder „gewrongen"; de „bouwmeid"
wordt met een wantrouwig gezicht aangekeken; de boer
neemt zelf het „klienhek" ter hand; de vrouw des huizes
wordt korzelig!
Allerlei geheimmiddelen, alle als onfeilbaar
tegen heft, blauw, scheuren en andere „gebreken van de
kaas" aanbevolen, worden aangewend; „Preserver", „Cheese
fama" en andere mooie namen er aan gegeven, doen den
argeloozen boer niet vermoeden, dat hem voor veel geld
eenvoudig salpeter, soms met wat boorzuur gemengd, in de
hand wordt gestopt. De kaas wordt nu „nat" ; de kaaskooper
wil ze alleen koopen tegen veel verminderden prijs.

Ten einde raad, wordt een empiricus te hulp geroepen.
Deze weet al heel gauw te vertellen, dat er
„brand" onder
de koeien zit. Op het hek van de weide zittende, wijst hij
in de verte de boosdoeners al aan .... „die, en die, en
gindsche roode, en daar die blaarkop . . . .", meestal ver-
scheidene tegelijk ; alle moeten worden „gelaten" ; de „vlijm *,
het „laathout" en de emmer worden voor den dag gehaald
en het bloedbad neemt een aanvang. Groote pakken „kruiden"
moeten nog mede helpen den „brand" uit de koeien — het
geld uit de portemonnaie van den boer te jagen ....

Intusschen is het herfst geworden en is niet zelden, dank
natura, artis magistra, de kwaal genezen, of (wat dikwijls bij
oplettende boeren gebeurt) heeft de eigenaar zelf gemerkt,

-ocr page 345-

dat de melk van de eene of andere koe de oorzaak was van
alle ellende.

Be hulp van een loeten-schappelijk gevorniden veearts werd
tot voor eenige jaren, althans in de omgeving van Schoon-
hoven, niet ingeroepen. Gelukkig is dit thans, dank zij de
aanzienlijke verbeteringen welke de methoden van melk-
onderzoek hebben ondergaan, heel anders.

Een erg wetenschappelijken indruk gaven de vroegere
methoden van melkonderzoek dan ook m. i. niet. Ik zag
eens een collega gehurkt in een kelder zittend, met een
lepel „proeven" van melk, welke 12 uur te voren op scho-
teltjes, van verschillende koeien was uitgezet. Nog daarge-
laten het onhygiënische van dit werkje, betwijfel ik of op
zoodanige manier wel veel kan worden geconstateerd, wat
niet iedere boer ook zelf kan vinden. Het doel is natuurlijk
afwijkingen in reuk of smaak te ontdekken, of om te be-
speuren, welke melk het spoedigst verzuurt; deze wordt
dan als „de kwade" beschouwd. De kookproef wordt door
huisvrouwen, zoowel als door boeren toegepast, omdat ze
weten, dat melk welke bij koken stremt, abnormaal is; het
is iederen veehouder wel bekend, dat, als de melk van
tochtige koeien door verhitting in elkander loopt, deze ook
aanleiding geeft tot zoogenaamde „
heft\' (gasvorming) in
de kaas.

Trouwens, wanneer men als plattelandsveearts jaren lang
in een kaasstreek praktizeert, en ooren en oogen goed open
houdt, komt men van zelf tot de ontdekking dat
vele kaas-
gebreken door abnormale melk worden veroorzaakt. Ik
moet namelijk op den voorgrond plaatsen dat
niet altijd en
ook
niet alle gebreken in de kaas door pathologische melk
worden teweeg gebracht.

De techniek der kaasbereiding, in bijzondere gevallen che-
misch-physische invloeden, bijv. water- en melksuikergehalte,
reactie en temperatuur van de wrongel, kunnen maken dat

-ocr page 346-

de eene of andere groep zoogenaamde rij pingsbacteriën in dc
kaas de overhand krijgen en een abnormale gisting inleiden

Het kaasstremsèl of de leb kan door fouten bij de berei-
ding bacteriën bevatten, welke hevige gisting in de kaas
teweeg brengen.

Zooals bekend is, wordt het meest gebruikte vloeibare
lebextract tegenwoordig in fabrieken bereid door frisschc
(gedroogde) lebmagen van kalveren (welke 3—4 weken oud
waren en niets dan zoete melk hebben genuttigd) met
water uit te trekken. Dit vocht wordt dan gefiltreerd,
waarna er zout, boorzuur en alcohol voor het conserveeren
aan worden toegevoegd. Volgens onderzoekingen van
Thöne
en E. von Freudenreich komen in de lebmagen direct
reeds een massa melkzuurbacteriën voor, en tevens bacte-
riën welke speciaal propionzuur vormen. Hieraan zou dus
niet alleen de rijping, doch ook de eigenaardige reuk en
smaak van kaas te danken zijn. In die kaasstremselfabrie-
ken wordt de pvlorus en de vettige gedeelten van de
lebmagen afgesneden en weggeworpen; in dit pylorusge-
deelte schijnen namelijk behalve anaërobe gasvormers, vooral
bacillus aerogenes en colibacteriën te huizen, welke het
stremsel kunnen bederven. Doordat deze maatregel niet
of slordig wordt genomen, of doordat slecht gedroogde of in
rotting verkeerende magen worden gebruikt, kunnen in het
kaasstremsel sterk gasvormende bacteriën komen, welke
gevaarlijk zijn voor den kaasmaker. Om dit te ontdekken,
is mij nog het best bevallen de later te noemen gist-strem-
proef volgens
Diethelm.

Hei water, wat bij het „wringen" wordt gebruikt of waar-
mede het vaatwerk wordt gereinigd, kan ook gistingsbacte-
riën en andere georganiseerde of niet-georganiseerde zaken in
groot aantal herbergen, welke het te maken zuivelproduct
kunnen bederven.

Men denke slechts aan de colibacteriën en andere

-ocr page 347-

gasvormende lagere organismen, welke leven in water
uit pompen of slooten, die met mest- of gierputten in
ondergrondsche verbinding staan. Ik heb meermalen ge-
zien, dat eenvoudig het gebruik van ander water of liet
koken er van, of nawarmen met heete wei, het kaas-
gebrek deed verdwijnen. Indien normale, vooraf goed
gekookte melk met wat van het te onderzoeken water aan
de gewone gistingsproef (zie later) wordt onderworpen,
is gemakkelijk te ontdekken of er gistingsbacteriën in dat
water aanwezig zijn, vooral als hiervoor gistingsbuisjes
worden gebruikt. Ook zou de gistingsproef van prof.
Eijkman (Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voor
Geneeskunde,
1S94, u°. 16) toepassing kunnen vinden in de
praktijk.

Blauwe vlekken in de kaas kunnen worden veroorzaakt
door ijzer- of koperhoudend water, doch ook door talrijke dee-
len van lagere diertjes, welke met het water in de wringtob
verzeilen. Volgens prof.
de Vries ook door sommige bacteriën.

liet kaaslokaal of het pakhuis kan ook de schuld drayen;
bijv. zwarte en roode verkleuring wordt meestal veroorzaakt
door schimmels, welke in liet kaaspakhuis voorkomen en
op de kaas geraken.

In een rapport, behalve aan haar afdeelingen ook aan
veeartsen toegezonden, bespreekt het hoofdbestuur der Hol-
landsche Maatschappij van Landbouw onder anderen de
wenschelijkheid „dat de adviezen van de zuivelconsulenten
„gesteund moeten worden door den raad en de voorlichting
„van een veearts, meer dan thans geschiedt." — Ik onder-
schrijf deze conclusie volkomen. Nog daargelaten het feit,
dat vele boeren uit stugheid, domheid of gemakzucht den
zuivelconsulent hunner provincie niet consulteeren die hen
op fouten in de techniek der kaasbereiding zou wijzen, die
leb en water zou onderzoeken,
is het toch zeker, dat kaasge-
breken zeer dikwijls alleen worden veroorzaakt door pathologische

-ocr page 348-

toestanden onder het vee, waarvan de melk voor de zuivel-
bereiding wordt gebruikt. En wie anders dan
de veearts is
de aangewezen persoon om het onderzoek hiernaar te leiden
en den zuivelconsulent de hand te reiken, ten einde samen
den veehouder te helpen bij het opsporen der velerlei oor-
zaken van kaasgebreken ? ]) Immers, de veearts is beter dan
ieder ar.der persoon in de gelegenheid, verschillende dingen,
welke in causaal verband kunnen staan met het optreden
van kaasgebreken
van nabij te beoordeelen. Hij kan de melk
onderzoeken bijna onmiddellijk nadat deze den uier van de
koe heeft verlaten ; indien dit onderzoek moet plaats hebben
aan inrichtingen of door personen, die ver van de boerderij
verwijderd zijn, dan kunnen verschillende invloeden 1) dit
onderzoek bemoeilijken, zoo niet vruchteloos maken. De
veearts kan de inrichting van den stal, de voeding en
verzorging van en in de weide beoordeelen; hij kan toe-
zien op de wijze van melken, op verkeerde gebruiken hierbij
de aandacht vestigen. Hij kent den invloed welken geslachts-
leven en lactatieperiode op de hoedanigheid van de melk
uitoefenen — doch vooral
behoort de veearts goed op de
hoogte te zijn van het feit, dat vele pathologische toestanden,
welke overigens voor ons, uit een pecuniëel oogpunt be-
schouwd, schijnbaar van weinig beteekenis zijn, veel gewicht
in de schaal kunnen leggen, waar het betreft: hun beoordee-
ling als mogelijke oorzaak van gebreken in de kaas.

Werkelijk, een zaak, oeconomisch voor de veehouders van
zóó overwegend groot belang, dient door de veeartsen zelf

1  Bij voorbeeld bet bactericide vermogen van melk, het vrijkomen van
gebonden katalase, het ontstaan van katalase door bacteriëngroei, bet toe-
vallig geïnfecteerd worden der melk, enz.

-ocr page 349-

wat meer te worden aangepakt. Het nuttige werk van de
Rijks seruminrichting en van de zuivelconsulenten zou hier-
mede in het voordeel der veehouders worden gesteund.
Ook eigen belang brengt dit mede. De boer is zeer dank-
baar, indien men hem van zijn kaasgebrek afhelpt en betaalt
hiervoor gaarne goed.

Bij de normale kaasrijping wordt allereerst de melksuiker,
welke met eenige wei nog in de kaas is achtergebleven,
ontleed in melkzuur, en verder, onder ontwikkeling van
C0.2 en H, in boterzuur; ook kan echter alcoholische gisting
ontstaan, waarbij alcohol en
C02 worden gevormd. De door
het lebenzym neergeslagen para
caseïne zet. bij het rijpen
langzamerhand om in peptonen, deels in amiden, amidozuren
en ammonia, voor een ander deel in
N-vrije stoffen, boter-
zuur, valeriaanzuur, enz. Hieraan dankt de kaas haar eigen-
aardigen smaak en reuk.
Het vet ondergaat weinig verande-
ring; een klein deel alleen wordt door de ammonia verzeept.

Omtrent de beteekenis van verschillende lagere organismen
bij deze kaasrijping schijnen onderzoekers het niet eens te
zijn. Volgens
Adametz en -Duclaux zijn het vooral aërobe
bacteriën (bijv. thyrothrix-soorten), volgens
Freudknreich meer
anaërobe melkzuurbacteriën, welke hierbij de hoofdrol spelen.1)
Babcock en Russki,l beweren dat een enzym in melk, hetwelk
zij „galactase\'\' noemen, de proteolytische eigenschappen bezit,

In elk geval — de normale kaasrijping gaat langzaam;
de weinige gassen, welke zich ontwikkelen, verzamelen zich
in de kleine ronde holten en gaatjes met glimmende wanden,
welke we bij het doorsnijden van goede qualiteit kaas aan-
treffen.

Wanneer we bedenken, dat de melk moet worden be-
schouwd : voor een groot deel als een product der celont-
leding van het melkklierweefsel, en voor een ander deel

1  Uit ie hier hoogstwaarschijnlijk het geval.

-ocr page 350-

bestaat uit stoffen welke door transsudatie direct uit de
lymphe en uit het bloed in de alveolen der melkklieren zijn
overgegaan, dan is het te begrijpen dat ook toxinen en
antitoxinen uit het lichaam van de koe mede in de melk
worden afgescheiden. Deze toxinen van haematogenen oor-
sprong zijn
bij een volkomen gezond lichaam de oorzaak der
bactericide eigenschappen van de melk (
Cohn). (Proeven
van C.
J. Koning omtrent het germicide-vermogen van
gezonde melk op verschillende (vooral coli-) bacteriën, zie
Pharmaceutisch Weekblad, 1907, bldz. 774.)

Toevallige infectie van overigens normale melk komt
daardoor (mits het aantal infecteerende bacteriën niet
te
groot is) niet tot ontwikkeling, te minder, omdat volgens
de onderzoekingen van
von Schmïtz de versch bereide kaas
die bactericide eigenschappen heeft behouden.

Indien echter kaas wordt gemaakt van pathologische melk,
waarin een eenzijdig overheerschende bacteriënvegetatie aan-
wezig is,
dan komt de bactericide phase slechts zeer gering
voor den dag (C.
J. Koning), en kunnen ook enkele ver-
schijnselen bij het rijpen te vroegtijdig of te stormachtig
verloopen, of een abnormaal ontledingsproces met het ontstaan
van gassen het geheele product bederven. Vooral is dit het
geval, indien bedoelde bacteriën zelf ook sterk gasvormend
zijn, zooals we dit o. a. weten van sommige colibacteriën
en van streptococcus mastitides.

Evenzoo kan een verkeerd rijpingsproces ontstaan door
melk, welke veel toxinen van pathologische» oorsprong bevat.
Ook hier is het bactericide vermogen slechts gering of niet
aanwezig. Terwijl in normale melk de ontwikkeling van
allerlei bacteriën wordt tegengehouden (lste phase), totdat
de melkzuurgisting optreedt (normale rijping hier te lande,
2d<J phase), zal de pathologische melk en de daaruit bereide
verscne kaas direct een gunstigen voedingsbodem bieden aan
vele gistingverwekkers, welke in de boerderij algemeen ver-

-ocr page 351-

spreid voorkomen (bacterium coli en bacterium aerogenes).
Zulke melk met veel toxinen, welke zelf geen gistingsbacleriën
bevat, is dus dan de
middellijke oorzaak van het feit, dat
een slecht zuivelproduct wordt gemaakt. Ik hoop dit latei-
door verschillende voorbeelden uit de praktijk te bewijzen.

Dat werkelijk de melk van één koe, ja zelfs uit één speen,
die van den geheelen stal voor de kaasmakerij kan bederven,
behoeft ons niet te verwonderen, wanneer we bedenken, dat
de melk in de zoogenaamde wringtob gemengd met het
stremsel, bij een temperatuur van 31—34° C., 40 a 50
minuten blijft staan. Bovendien wordt het mengsel, dat na
het zoogenaamd „klienen" tot 22
a 23° C. is afgekoeld,
weer ,,nagewarmd" totdat de temperatuur opnieuw 33 a 34° C.
is geworden.

De kaas, welke daaruit wordt gevormd, koelt onder de
pers slechts zeer langzaam af — temperaturen dus voor de
meeste gistingbacteriën zoo gunstig mogelijk.

Reeds lang had men in de praktijk het vermoeden ge-
opperd, dat de melk van sommige koeien abnormale gistings-
processen in de kaas kon veroorzaken. Over ervaringen op
dit gebied iii Nederland is slechts zeer weinig geschreven.
Ook in het standaardwerk van
Stohmann (vertaald en bijge-
werkt door
ter IIaa.r) ,,Melk en melkproducten" vind ik

alleen hierover vermeld: ........ omdat het gebrek zeer

„dikwijls door pathogene bacteriën in het leven geroepen
„wordt."

De zuivelconsulent van Zuid-Holland, de heer Bos, schrijft
in zijn brochure „Bereiding van- en gebreken in Goudsche
„kaas,\' onder anderen: „Abnormale melk is de oorzaak van
„vele kaasgebreken, ze komt o. m. voor bij verschillende
„ziektetoestanden van het melkvee, verder bij tochtigheid,
„z.g.n. vermalen van marktvee, verschkalfde en oud-
„melksche koeien. In sommige gevallen blijkt de hulp van
„een veearts voldoende om de zieke koeien in den veestapel

-ocr page 352-

„te vinden en hiermede de kaasgebreken te boven te komen."

Aan Dr. Ed. von Freudenkeich komt de eer toe het
eerst1) wetenschappelijk te hebben bewezen, dat mastitis-
bacteriën tevens de oorzaken kunnen zijn van abnormale
gasvorming in de kaas. Door het aanwenden van reine culturen
in de kaasbereiding leverde hij het bewijs, dat onder anderen
de bacillus
Guillebeau a, bacillus Guillebeau b en bacillus
Guillebeau c, echte mastitisbacterién, tevens oorzaak kunnen
zijn van het rijzen der kaas. De graad hangt vooral af van
de virulentie der bacteriën.
Güillebeau zegt zeer eigen-
aardig 2): „Die gesunde Milchcysterne ist keineswegs einem
„gläsernen mit Bacillen beschickten Kulturgefässen zu ver-
gleichen, das dem einzelnem Keime eine millionenfache
„Vervielfältigung in kurzem Zeitraum gestattet; — vielmehr
„wohnt ihr das Vermögen der Abwehr inne und es können
„schwache Vorstösse des Feindes siegreich zurückgewiesen
werden."
Güillebeau merkt terecht op, dat voor het tot
stand komen van mastitis, behalve de natuurlijke infectie,
nog andere, praedisponeerende, momenten noodig zijn, althans
dat deze het ontstaan der mastiten bevorderen, omdat ze
het bactericide vermogen van het uierweefsel verminderen
of vernietigen. (Slecht uitmelken, optrekken van de melk
de bronst periode, uitputting van de kliercellen door te groote
en te langdurige melkproductie, enz.)

Dr. L. Adametz geeft in zijn werk : „Ueber die Ursachen
„und Erreger der abnormalen Reifungsvorgänge beim Käse",
een ook voor ons, veeartsen, zeer interessante lectuur. Ook
hij komt tot de conclusie, dat de meeste „
Bliihungserreger"
tevens mastitisbacterién
zijn en omgekeerd. Op bldz. 38
deelt hij mede hoe een flesch melk, geënt met micrococcus

1  Annales de tnicrographie, ii, page 353: „Sur quelques bactéries pro-
duisant lo poursoufiement des froinages."

2  Studien über Milchfehler und Euterentzündungen der Rinder und
Ziegen
(Landwirtschaftliche Jahrbücher der Schweiz, 1890).

-ocr page 353-

Sornthalii I, door de hevige gasontwikkeling bij gewone
kamertemperatuur in stukken sprong. Deze micrococcus
Sornthalii I bleek afkomstig te zijn van een koe met
mastitis.
Adametz constateerde dat de melk van koeien,
welke aan zoogenaamde „(Jelbe Galt \'(een chronische mastitis
welke met agalactie eindigt) lijden, in kaas sterke gistings-
verschijnselen teweegbrengt. Evenzoo
Hess over deze chronische
opdrogende uierziekte, en
Duclaux over „La mamniite conta-
„gieuse de la vache". Dr.
Hueppe beschrijft mastitis-coccen
welke een verbazend sterk gasvormend vermogen bezitten,
zóódat hiermede geënte kaas zelfs reeds onder de pers
letterlijk omhoog rees. (Dit komt hier ook dikwijls voor.)

Kitt noemt onder anderen ook den bacillus phlegmasiae uberis,
doch acht dezen ongeveer identiek aan den bacillus
Guillebeaü.

Behalve vele andere bacteriën, welke mastitis en tevens
heft in de kaas kunnen veroorzaken, zooals bacillus
pyogenes, allerlei streptococcen, staphylococcen, enz., zou ik
er nog bij willen vernielden:
den tuberkelbacil(?). Zooals de
ondervinding mij heeft geleerd, kan ook de melk, afkomstig
uit een tuberculeusen uier, gisting in de kaas teweegbrengen.
Drie keer is het mij gelukt als oorzaak van een kaasgebrek
een koe met uiertuberculose in lichten graad te kunnen
aanwijzen; ik vond deze door katalase-bepaling en micro-
scopisch onderzoek van sediment uit
Trommsdorff\'s buisjes
(hierover later meer). Of in 2 gevallen echter de tuberkel-
bacillen zelf, of de streptococcen, welke ook in het sediment
werden gevonden, de oorzaak waren, durf ik niet met zeker-
heid uit te maken.

Doch niet alleen mastitisbacteriën, ook andere pathoqene
micro-organismen
kunnen, indien zij in de te verkazen melk
komen, aanleiding geven tot abnormale gasvorining.
Adametz
beschuldigt onder anderen bacterium coli commune Escheri
en bacterium lactis aerogenes als darmbewontrs ook van hevige
gasvorming in kaas, waarin ze met de melk zijn terecht

-ocr page 354-

gekomen. Bij beperkte toetreding van lucht vormen ze
zelfs veel C02 en H. Een ander gevaar is mijns inziens
ook nog daarin gelegen, dat deze bacteriën, uit de melk-
suiker niet alleen azijnzuur, doch ook veel melkzuur (30 °/0)
vormen ; hierdoor wordt namelijk het bacterium lactis acidum
in zijn groei belemmerd en de normale kaasrijping verstoord.
Volgens
Jknsen kunnen darmbacteriën bij enteritis door den
darmwand dringen, in het bloed en in de melk geraken,
waar hun virulentie toeneemt. (We zullen later zien dat
inderdaad koeien met diarrhee dikwijls de oorzaak zijn van
,,heft" in de kaas.) Het bacterium coli commune, soms, uit
een clinisch oogpunt beschouwd, onschuldig, kan
ook dan
bij de kaasbereiding onder sommige omstandigheden een boos-
aardig karakter vertoonen. Onze helaas te vroeg gestorven
Thomassen beschrijft in deel 24, bid. 313 van dit tijdschrift,
coliforme bacillen, welke hij
in de melk van één koe aantrof
en welke in suikerhoudenden bouillon krachtig C02 produ-
ceerden en melk deden stollen. Hoogst waarschijnlijk zal de
melk van deze koe den eigenaar niet alleen de bacteriaemie
onder zijn kalveren hebben bezorgd, doch ook —- als ze bij
de kaasbereiding werd gebruikt — bolle kaas. Op bldz. 319,
deel 24, beschrijft
Thomassen een tweede geval: het vinden
van virulente colibacteriën in faeces van een rund met peri-
odieke diarrhee, welke bacil eveneens sterk gasvormend
bleek.

De bacillus Schafferi, waarvan Freudenreioh melding
maakt, schijnt identiek aan gewone colibacillen.

Dat ook uit een hygiënisch oogpunt beschouwd dergelijke
melk lang niet altijd onschuldig is, bleek wel in 1900 uit
de enteritis-epidemie in het diaconessenhuis te Rotterdam,
veroorzaakt door pathologische, toxinenhoudende melk. De
cholera infantum wordt niet zelden door melk, welke coli-
bacillen bevat, veroorzaakt. Ik heb één geval aangetroffen,
waarbij door de melk van één koe een kind ziek werd en

-ocr page 355-

de kaas hevig gistte; de koe was volkomen gezond, had
alleen nu en dan diarrhee!

Ook de gewone gistings- en rottingsbacteriën, welke in de
spijsverteringsorganen van runderen voorkomen, kunnen in
sommige gevallen den kaasbereider poetsen bakken.
Weich-
mann
(Kiel), Freudenreich en Duclaux noemen verschillende
bacillen, welke bij stoornissen in de spijsvertering (vooral
die ontstaan door bedorven voedsel) zieh in het dierlijk
organisme sterk vermenigvuldigen en met de melk kunnen
worden afgescheiden.

De wijze, waarop de kaas wordt gemaakt, kan er veel
toe afdoen of het gebrek meer of minder ernstig voor den
dag komt. Het is hier echter de plaats niet om in de tech-
niek der kaasbereiding dooi te dringen. Voor ons, veeartsen,
is het hoofdzaak te weten, dat de melk van koeien met
pathologische afwijkingen kaasgebreken kan veroorzaken,
ook zelfs al zijn die afwijkingen zóó gering, dat ze door een
gewoon clinisch onderzoek in den regel niet kunnen worden
(jeconstaleerd.

l)r. Ed. von Freudenreich zegt in zijn werk over: „Die

Bakteriologie in der Milchwirtschaft\'\': ........ es bleibt

„überhaupt in dieser Beziehung noch ein weites Feld den
„zukünftigen Forschungen offen . . ."

Ook en vooral op de veeartsen welke in hoofdzaak de
runderpraktijk uitoefenen, is deze opmerking van toepassing.
Wij dienen te weten en er rekening mede te houden, dat.
melk, waarvan chemisch het gehalte zeer goed is, toch zóó
veranderd kan zijn, dat productie van goede kaas er mede
onmogelijk is.

De snelle en juiste aanwijzing van de koe welke zulke
pathologische melk geeft, is de taak die de veearts zich
heeft te stellen, wanneer een veehouder hem te hulp roept,
om de oorzaak van een gebrek in de kaas op te sporen.
Zooals reeds gezegd is, gelukt dit door een clinisch onder-

23

-ocr page 356-

zoek slechts zelden. Ook wordt onze hulp het meest inge-
roepen, nadat de boer reeds zelf al zijn koeien de revue
heeft laten passeeren en niets abnormaals beeft kunnen
vinden. Wij staan dan dikwijls voor een raadsel, welks op.
jossing veel opmerkingsvermogen vereischt, vooral indien
we door een gewoon koppelonderzoek willen trachten de
boosdoenster te vinden. En — om een grooten stal vee
nauwkeurig te onderzoeken, kost veel tijd. Ik heb op deze
wijze vroeger menigen koppel onderzocht en — niets ge-
vonden. Later ben ik begonnen de melk te onderzoeken
op de wijzen, zooals deze beschreven zijn in:
„Die prak-
„tische Milch-Prüfung, einschliessend die Kontrolle des Molke-
,,reibetriebes,
von N. Gerber.\'\' Geen van de daarin beschreven
onderzoekingsmethoden konden mij echter op den duur
voldoen.

1°. Hel beoordeelen van melk naar uitzicht en kleur is
zeer vaag; afwijkingen ontdekt de boer ook zelf.

2®. Het beoordeelen naar smaak en reuk.

Na het proeven van eenige monsters is de scherpte van
reuk en smaak verdwenen, vooral als men ééns brakke
melk heeft geproefd. Alleen sterke afwijkingen zijn te con-
stateeren.

3°. Het beoordeelen van melk naar de reactie.

a. Met lakmoespapier: normale melk reageert amphoter;
alleen biest en melk van koeien met hevige mastitis rea-
geeren alcalisch. Geringe afwijkingen worden niet ontdekt.

b. Met een alcoholische 1 °/0 alizarineoplossing: 15
cM-* melk met 6 a 10 droppels dezer oplossing geschud,
geeft bij normale melk een mooie rose kleur; een room-
kleurige of violette tint wijst op zure of alcalische reactie.
Scherp bleek mij deze proef van dr.
Eugling echter
lang niet.

4°. Door schudden met alcohol.

Wanneer men melk in een reageerbuisje even schudt met

-ocr page 357-

alcohol va» ± 68 °/o> dan coaguleert bij sommige melk
monsters eiwit in vlokjes langs den wand van het buisje
(onderzoekingen van
Hess, Schafeer en Fleischmann : pa-
thologische melk bevat minder suiker, doch meer eiwit dan
tnelk uit gezonde uiers). Ook met deze wijze van onder-
zoek heb ik slechts zelden succes gehad.

5°. Met de gistingsproef volgens prof. Walter in Solo-
thurn.

In het bekende toestel worden de melkmonsters in even
veel cylindrische glazen met genummerde deksels gedurende
12 uur op
38o C in een waterbad verwarmd, en elke 3
uur nagezien. Gistingsbacteriën komen dan tot ontwikke-
ling : zeer spoedig stremmen, gisten, blazen in de melk, zeer
bolle of gebroken roomschijf en vooral stank verraden abnorma-
liteiten. In het bijzonder wanneer deze gistingsproef wordt
genomen met zoogenaamde katalase- of gistbuisjes (waarover
straks meer), zijn hiermede zeer goede resultaten te bereiken.
Echter moeten de glazen onberispelijk rein, zoo niet asep-
tisch zijn, bovendien moet de melk aseptisch zijn gemolken,
wil men op deze resultaten kunnen rekenen. Dit alles
kost zóóveel tijd, dat het in de praktijk bijna niet is toe
te passen. Ik heb het dan ook slechts kort volgehouden.

6°. De stremproef.

Deze kost minder tijd, geeft echter niet zulke goede resul-
taten. In cylindrische glazen wordt bij 50 cM:i melk, vooraf
in het zooeven genoemde gistingstoestel op 35° C. gebracht,
bij elk monster 5 droppels l op 5 verdund stremsel gevoegd.
Normale melk stremt in ± 10 minuten als één porceleinachtige
massa; abnormale melk stremt vlokkig, ongelijk, soms slijinig
of in het geheel niet (alcalische melk).

7°. De kaasgistingsproef volgens Diethelm.

Is een combinatie van proef 5 en 6; de glazen met ge-
stremde melk uit proef 6 laat men 1 uur bij 35® staan, dan
wordt het water op 55° gebracht en het spirituslicht onder

-ocr page 358-

het toestel uitgeblazen. Na 3—5 uur wordt de wei uit elk
glas goed weggegoten; een klein kaasje bevindt zich dan op
den bodetn. De kaasjes worden uit de glazen genomen en op
het nummer af op een drogen handdoek gelegd; nazedicht-
gedekt te hebben, blijven ze 3—5 uur bij gewone kamer-
temperatuur liggen. Daarna komt elk kaasje weer in zijn
eigen glas (dat intusschen droog is gemaakt) en ondergaat
de gewone gistingsproef (12 uur bij 38°). Door daarna de
kaasjes door te snijden, kan men ze afzonderlijk beoordeelen.
Goede kaasjes zijn gelijkmatig, lenig; slechte: gebersten, ge-
scheurd of met gaten, sponsachtig. Voor iemand, die tijd en
geduld heeft, is deze proef echter wel aan te bevelen.

Tijd en geduld zijn evenwel twee dingen, waarover de meeste
praktizeerende veearten, en ook ondergeteekende, niet in
ruime mate kunnen beschikken.

Toen ik in het najaar van 1905 in het Pharmaceutiseh
Weekblad
van 23 September 1905, blz. 775, enz. met belang-
stelling de artikelen van
C. J. Koning betreffende „biologische
en chemische studiën over melk", volgde, kwam het denkbeeld
bij mij op, deze experimenten te gebruiken voor het
onderzoek van geheele stallen, ten einde te trachten abnor-
maliteiten in de melk op te sporen, welke de oorzaak zouden
kunnen zijn van een eventueel te bestrijden kaasgebrek.
En — ik kan zeggen, dat ik hiermede veel succes heb
gehad, meer dan ik had durven hopen. In het
Verslat/
aan de Koningin van de bevindingen en kandelingen van het
Veeartsenijkundig Staatstoezicht in
1906 wordt hiervan
op b 1 dz. 51 melding gemaakt en op het g r o o t, e
belang er van voor de zuivelbereiding door den
samensteller van dat verslag gewezen.

Van October 1905 tot heden heb ik de enzgmmethode
(gedeeltelijk) toegepast op ongeveer 1500 monsters melk, het
laatste jaar gecombineerd met
Trommsdorff\'s sedimentproef .
In het begin trachtte ik zoowel de diaslase, als de hatalase

-ocr page 359-

te bepalen. Aangezien de inelk echter steeds kort na het
melken
werd onderzocht, bedacht ik, dat de katalaseproductie
door bacteriën nog niet plaats kon hebben en de gevonden
katalase alleen
natuurlijke katalase kon zijn, zoodat voor
ons doel
het lastige onderzoek naar de diastase gerust
achterwege kon blijven — te meer, omdat wij bij het
onderzoek naar oorzaken van kaasgebreken nooit of althans
hoogst zelden met de biestperiode te maken hebben
(zie later). Bovendien is de diastase-reactie bij pas gemolken
melk niet betrouwbaar, omdat ze door het hooge Co2-ge-
halte hooger is dan bij oudere melk. Zou men de melk wat
langer laten staan, ■ dan zou het katalasegehalte door de bac-
teriën-vegetatie weer hooger worden en zouden we niet meer
alleen „natuurlijke" katalase vinden. Bovendien is het in
de praktijk door gebrek aan tijd niet altijd mogelijk de
diastasereactie te verrichten, vooral wanneer een groot aantal
monsters (zooals meesttijds het geval is) te gelijk moet
worden onderzocht. Het is om deze redenen, dat ik alleen
het katalasegehalte heb bepaald en de diastasereactie 2) in
twijfelachtige gevallen heb vervangen door de sedimentproef
met
Thommsdorfk\'s buisjes en het microscopisch onderzoek
van het verkregen sediment.

Be katalase moet haar aanwezigheid in groote hoeveel-
heid in pathologische melk aan verschillende
oorzaken te
danken hebben. Bij mastitis zou ik dit willen toeschrijven
aan het feit, dat een groot deel der secerneerende cellen in
de alveolen door necrobiose te gronde gaat. Zoo laat het
zich ook verklaren, dat het katalasegehalte van melk, welke
bij een lage temperatuur een dag wordt bewaard (zoodat
de bacteriën zich niet ontwikkelen en geen katalase kunnen

-ocr page 360-

produceeren), toch toeneemt, namelijk door het afsterven van
cellen, welke eerst nog levend in de melk aanwezig waren en
de katalase gebonden hielden. Door kleuring en microscopisch
onderzoek kan men zich hiervan gemakkelijk overtuigen. In
versehe melk komen veel meer epitheliumcellen met goed
gekleurde kernen
voor dan in oude melk. Kleurt men een
zeer dun dekglaspraeparaat van mastitissecreet met gentiaan-
violet, dan vindt men
veel meer afgestorven epitheliumcellen
dan in normale melk.

Ook de leueoeyten schijnen bij het vormen van katalase een
groote rol te spelen. Kleurt men een dun dekglaspraeparaat
van mastitissecreet met zeer weinig
Gibmsa\'s oplossing,
voegt daarna uiterst weinig ïï2 0.2 toe, dan kan men
(mits
het onderzoek spoedig geschiede
) reeds bij zwakke vergrooting
duidelijk zien, dat gasblaasjes vooral rondom de leueoeyten
ontstaan. Echter moeten er nog andere factoren zijn die het
afscheiden van veel katalase begunstigen. Immers ook in vele
gevallen, waarbij geen bacteriën in den uier de functie van de
cel wijzigen, komt abnormaal veel katalase in de melk voor.

Dat bijv. de melk van koeien, welke lang doorge-
molken worden (zoogenaamde oudmelksche koeien), tot ze
slechts 1 liter of minder geven, veel katalase bevat, moet
onzes inziens daaraan worden toegeschreven, dat het klier-
epithelium verzwakt, in zekeren zin versleten is en meer
permeabel voor bloedzouten, dus ook voor de
bloedkatalase.
Evenzoo gaat het met melk van een koe met een zuiver
traumatische
mastitis. Doch ook wanneer de kliercellen in
den uier moeten helpen om allerlei
loxinen van pathologische»
oorsprong uit het lichaam te verwijderen
, wordt veel katalase
• geproduceerd. >

In den regel bij ziekten, welke met hooge koorts gepaard
gaan \'), is het katalasegehalte van de melk verhoogd, zooals bij

-ocr page 361-

acute en chronische uterusaandoeningen en bij niet ingekapselde
etteringsprocessen in het lichaam (resorptie van putride stoffen).
En eveneens in vele gevallen waarbij stoffen in het lichaam
blijven, welke langs natuurlijken weg verwijderd hadden
moeten worden (icterus, nephritis). Dat de aanwezigheid van
vreemde stoffen in de bloedbaan veel invloed heeft op het
katalasegehalte van de melk, bewijst wel het feit, dat sommige
geneesmiddelen (vooral drastica en purgantia) het katalase-
gehalte der melk sterk kunnen verhoogen. Onder sommige
omstandigheden kan in al deze gevallen de melk abnormale
gisting in kaas veroorzaken. De geringste infectie heeft dan
noodlottige gevolgen, waarschijnlijk doordat zulke melk haar
natuurlijke bactericide vermogen mist. Ik ben er echter vast
van overtuigd, dat de invloed van stalinfectie van
normale
melk op de kaasbereiding overschat wordt. Het onderzoek
van ± 1500 melkmonsters, alle afkomstig uit stallen waar
meestal zeer slechte kaas werd gemaakt, heeft mij geleerd,
dat in verreweg de meeste gevallen de schuld is te zoeken
in pathologische toestanden bij een of meer koeien, terwijl
de praedisponeerende oorzaak daarvan, nu bij de melkers,
dan in geïnfecteerd of ondeugdelijk voedsel of drinkwater,
of eindelijk in de weide of op stal is te vinden.
Indien
een gerinye infectie van normale melk werkelijk zulk
een invloed zou hebben dan zou haast c/een boer tjoede kaas
kunnen maken;
\') en wat betreft het vaatwerk, dit wordt
twee keer daags zóó krachtig gereinigd, dat ik niet kan ge-
looven (uitgezonderd bij infectie met spoelwater), dat gistings-
en rottingsbacteriën het hierin lang zullen uithouden. Boven-
dien zijn mij gevallen bekend, dat hoogst onzindelijke
boerinnen toch eerste qualiteit kaas maken! Wanneer in

1) Immers, juist die bacteriën, welke zoo licht gisting in de kaas teweeg-
brengen, komen algemeen verspreid op de boerderijen voor (bacterium coli
en bacterinm aerogenes).

-ocr page 362-

zulke stallen echter, bijv. door mastitis, pathologische melk
in de wringtob verzeilt, dan treden gistingen in de kaas
des te kwaadaardiger op.

Bij het beoordeelen van het katalasegehalte heb ik de
methode gevolgd, welke door C.
J. Koning ook in deel 33,
bldz. 626, van dit tijdschrift is beschreven. Dertig niet
gecalibreerde gistbuisjes met 20 cM3 inhoud van de firma
Delius uit Amsterdam heb ik genummerd; evenzoo 30
Heschjes van 125 gram. De laatste worden na reiniging
telkens gevuld met 1 %> boorzuursolutie en zóó in een
daarvoor gemaakt kistje met evenveel hokjes door den boer.
die de melk zijner koeien wil laten onderzoeken, afgehaald.
Vóór het melken heeft de boer een lijst met de namen
zijner koeien gereed gemaakt; elke koe krijgt een nummer.
Voordat koe n°. 1 wordt gemolken, worden de handen en
de spenen met het boorwater uit fleschje n°. 1 overgoten,
dan wordt gemolken, het fleschje goed leeggeschud,
en met een langen (geëmailleerden) diepen lepel de
melk in den emmer omgeroerd en er van in het fleschje
n°. 1 gegoten. Deze lepel wordt bij elke volgende koe met
de boorzuursolutie uit het volgend fleschje afgespoeld;
overigens wordt bij koe n°.
2, n°. 3, enz. juist gehandeld als
bij n°. 1. Doordat de Heschjes gevuld met 1 °/0 solutio
acidi borici worden bewaard en afgegeven, verkrijgt men
verschillende voordeelen : de Heschjes zijn steeds zuiver, het
spuwen in de handen vóór het melken wordt voorkomen,
het vuil aan de spenen wordt verwijderd, de roerlepel,
waarmede het melkmonster wordt genomen, kan telkens
worden afgespoeld; de handen blijven zindelijk onder het
melken. Alleen dient de melker er voor te zorgen, dat hij
telkens het fleschje goed leeg schudt, voordat hij het met
melk vult; de weinige droppels 1 °/o boorzuuroplossing,
welke dan nog aan de wanden blijven hangen, hebben op
de hoedanigheid van de melk geen invloed.

-ocr page 363-

Zijn alle fleschjes behoorlijk gevuld en gesloten weer in
de hokjes van het kistje gezet, dan wordt dit zoo spoedig
mogelijk naar mijn woning gebracht, zoodat ik bijna altijd
de melk 1 a 2 uur na het melken kan onderzoeken. Aan-
gezien ik vooruit weet, wanneer de melk komt, heb ik de
genummerde gistbuisjes, een maatje van 20 cM3 en water-
stofperoxyd van ongeveer 1 °/o gereed staan. In korten tijd
zijn alle gistbuisjes gevuld met 15 cM3 melk, geschud
met 5 cM3 H2 O., 1 %•

In melk die zeer veel katalase bevat, treedt reeds na 10
a 15 minuten gasvorming op, soms zeer hevig, zoodat niet
zelden het gesloten been van het buisje na een kwartier
half of zelfs geheel met zuurstof is gevuld. Dit kan men
bijv. waarnemen bij uiersecreet van koeien met acute mas-
titis, bij biest, bij bloederige melk, bij melk van hevig
tochtige koeien (2de maal), enz. Is het katalasegehalte minder
groot, dan is de snelheid, waarmede de O naar boven borrelt,
kleiner. Na verloop van 2 uur (of, indien dit door de prak-
tijk noodig is, na langer tijd) zie ik alle buisjes na, hoeveel
O er is gevormd. Normale melk mag in 2 uur slechts
2 a 3 cM3 gas in het buisje doen ontstaan. Hoe meer O
er is gevormd en boe sneller die ontwikkeling is geschied,
des te meer is de melk als abnormaal te beschouwen.
Juist
het vergelijken
der verschillende nummers kan zeer ge-
makkelijk en snel aantoonen, welke koe afwijkingen ver-
toont of pathologische melk geeft.

Het spreekt van zelf, dat alleen het katalaseonderzoek
niet voldoende is.
Het wijst ons alleen den -weg bij het
daarna te verrichten
clinisch en soms ook microscopisch
onderzoek,
waar we dezen zonder katalasebepaling moeilijk
of niet zouden kunnen vinden.

Ik wil trachten dit door enkele voorbeelden uit de praktijk
duidelijk te maken.

a. Onderzoek van 28 monsters melk:

-ocr page 364-

Katalase: bij n°. 6 tot en met n°. 12 te hoog.
Clinisch onderzoek: geen afwijkingen te constateeren.
Anamnese: de eigenaar vertelt dat juist die koeien slechter
geven dan andere jaren. Bij onderzoek blijkt mij, dat die
koeien worden gemolken door een jongen, die dat jaar voor
het eerst melkt
en de koeien niet goed uitmelkt. Een andere
knecht neemt zijn plaats in en 8 dagen later is het kaas-
gebrek verdwenen.

b. Onderzoek der melk van 19 koeien:
Katalase: bij één monster zéér veel (70 mM.).
Clinisch onderzoek: één achterkwartier geeft slechts 1
liter schijnbaar normale melk, de andere kwartieren elk 3
liter. In een microscopisch praeparaat, gemaakt uit sedi-
ment uit een
Trommsdorff\'s buisje, worden korte streptococcen
gevonden. Ook de melk der drie andere spenen, afzonderlijk
onderzocht, blijkt te veel katalase te bevatten, doch geen
streptococcen. Het bedoelde achterkwartier werd niet meer
gemolken; na 14 dagen was de melk uit de andere drie
spenen normaal; er werd weer goede kaas gemaakt.
e. Onderzoek van 27 melkmonsters:
Katalase: na 20 minuten bij één 60 mM., bij een tweede
zelfs 70 mM.

Clinisch onderzoek: koe n». 1 is tweespeen, geeft echter
schijnbaar normale melk; in het sediment uit een
Tromms-
dorff\'s
buisje worden echter massa\'s streptococcen gevonden.
Koe n„. 2 is zoogenaamd 3\'/2 speen, dat wil zeggen één
kwartier is bezig te verdrogen; die melk bevat eveneens
korte streptococcen in het „onkante" kwartier; de andere
spenen blijken normaal. Koe n°. 1 wordt droog gemaakt;
de onkante speen van n°. 2 niet meer gemolken; het kaas-
gebrek was direct verdwenen. De eigenaar heeft telken jare
last van het „onkant" worden zijner koeien. Hebben we
hier te doen met zoogenaamde
„smetstof\'dragers," waarvan
dr.
Poels in zijn rede op de algemeene vergadering in

-ocr page 365-

September 1908 te Utrecht gehouden, gewag maakte?
d. Onderzoek van 37 monsters (in twee keer):
Katalase: bij één na \'/2 "ur 55 mM.
Clinisch onderzoek : üe koe, wier melk te veel katalasc
bevat, lijdt aan uiertuberculose, in het begin van het proces;
de melk schijnt nog normaal, doch één achterkwartier bevat
knobbels. De koe werd door het rijk onteigend. Er werd
geen bolle kaas meer gemaakt.
Onderzoek van 5 monsters-.
Katalase: Eén met 40 mM. 0.

Clinisch onderzoek : chron. tympanitis; de koe bleek later
bij slachting tuberculeus.

f. Onderzoek van 12 monsters:
Katalase : Eén vormt ± 55 mM. 0.
Clinisch onderzoek: geen resultaat.

Anamnese: De koe heeft in het voorjaar mastitis gehad,
welke schijnbaar goed is genezen. Bij het toepassen der
katalaseproef op alle vier spenen afzonderlijk blijkt de melk
uit één achterkwartier \') GO mM. O te vormen, ik kon
echter geen
Streptococcen vinden. Deze melk werd uit de
tob gehouden en het kaasgebrek verdween.
(j. Onderzoek van 21 monsters:
Katalase : bij één 90 mM.
Chinisch onderzoek: Geen resultaat.
Anamnese: Geen resultaat.

De koe wordt gemolken in mijn tegenwoordigheid. De eerste
10—12 stralen uit één voorkwartier smaken zout en brak. In
het sediment worden Streptococcen gevonden. In die speen
wordt 5 dagen achtereen eiken dag 150 gram solutio acidiborici
2°/0 gespoten, met het gevolg dat een schijnbaar hevige mastitis
ontstaat, welke echter weer verdwijnt; de melk is 14 dagen
later weer normaal en het kaasgebrek kwam niet meer voor.

1) Hetzelfde dat vroeger [}j2 jaar geleden) ontstoken was geweest.

-ocr page 366-

h. Onderzoek van 1 1 monsters:

Katalase: bij 3 veel te hoog.

Clinisch onderzoek: 5 koeien loopen in de naweide, welke
kort te voren gegierd is. Deze koeien hebben alle min of
meer diarrhee, vooral de 3 met te hoog katalasegehalte. Ten
einde met zekerheid te weten of het hooge katalasegehalte
wordt veroorzaakt door infectie van de melk met colibacillen
van met mest bevuilde spenen of dijen, enz., dan wel of de
vele katalase inderdaad
in de melk aanwezig is, ontsmet ik
spenen, uier en dijen met l°/„0 sublimaatsolutie en melk
zelf van elke koe 1 fleschje vol. De katalase is ook hierin
veel te hoog, zoodat het bij mij vaststaat, dat het weiden
van vee op zoogenaamd „geil" land oorzaak kan zijn van
het
produceeren van ondeugdelijke melk (cholera infantum!).
Verandering van weide bleek dan ook voldoende om het
gebrek te verhelpen.

i. Onderzoek van 19 monsters.-

Katalase: Eén buisje is na 2 uur gevuld met zuurstof.

Clinisch onderzoek: de koe lijdt aan fluor albus.

Resultaat: gunstig (na verkoop van de koe).

Tijdens de mond- en klauwzeer-enzoölie heb ik verscheidene \'
monsters melk op katalase, enz. onderzocht. Ik kwam hier-
mede tot eenigszins andere resultaten dan P.
Weijers
(Pharmaceutisch Weekblad 1907, blz. 1261). Mij is namelijk
gebleken, dat de katalase tijdens het incubatietijdperk het
hoogst was; is de ziekte goed en wel uitgebroken, dan
daalt het katalasegehalte weer spoedig. Alleen in die gevallen,
waar combinaties (vooral met enteritis) optraden, bleef het
katalasegehalte zeer lang hoog. Dit komt overeen met hetgeen
verscheidene boeren mij mededeelden : de kaas, welke gemaakt
wordt van de melk der koeien kort vóór ze goed ziek zijn,
wordt veel boller dan wanneer de blaren op de tong reeds
goed te zien zijn.

Ik zou te veel plaats in dit tijdschrift noodig hebben om

-ocr page 367-

alle gevallen afzonderlijk te beschrijven. Uit hetgeen ik bij
enkele schrijvers over dit onderwerp heb kunnen vinden en
uit hetgeen de ervaring mij heeft geleerd, meen ik te mogen
concludeeren, dat onder anderen in de navolgende gevallen
de oorzaak van een te bestrijden gebrek in de kaas moet
worden gezocht
bij het vee\'.

1°. Indien de infectie van het zuivelproduct geschiedt door-
dat de te verhazen melk uit den uier gistingsbacteriën mede-
brengt :

a. Hij alle vormen van infectieuse mastitis.

Voor ons zijn vooral de chronische mastiten van belang,
omdat deze door den boer lang niet altijd worden opge-
merkt en speciaal de
boezem-catarrh. Alleen de slijmvliezen
van melkboezems en melkhuizen zijn aangetast, aan den
uier is niets t,e zien, hij is niet vergroot, niet heet, niet
pijnlijk. De melk heeft een normaal uiterlijk, doch de smaak
is, vooral wat de eerste stralen betreft, brak-zoutachtig. In
plaats van kalkzouten bevat die melk vooral alcalizouten en
stremt slecht; komt er veel van in de wringtob, dan wordt
de wrongel slijmig. De kaas, welke er mede wordt gemaakt,
is niet alleen bol, doch blijft ook lang nat, rijpt moeilijk.
Tot het ontstaan van dezen catarrh werken vooral
praedis-
poneerend:
slecht uitmelken, taai melken, zeere spenen.
Meestal geneest hij van zelf, indien de praedisponeerende
oorzaak wordt, weggenomen.
Soms echter wordt de ziekte
chronisch
en blijft zulk een koe jaren lang schijnbaar nor-
male melk geven, welke echter in den regel streptococcen
bevat. Niet zelden worden dergelijke uieraandoeningen alleen
ontdekt door het onderzoek naar de oorzaak van kaasgebreken.

Dan is ook voor den melkonderzoeker van groot belang:
de
chronische mastitis door korte streptococcen veroorzaakt,
welke aanleiding geeft dat een of meer kwartieren lang-
zamerhand verdrogen, hetwelk ten slotte met
agalactie eindigt.
Ik zou deze hier zeer veel voorkomende ziekte op
één lijn

-ocr page 368-

willen stellen met de Zwitsersche „Gelbe Galt" en de
Fransche: „mammite contagieuse.\'\' Ook de smaak en het
aanzien der melk zijn normaal. Dikwijls is ook
de- melk dei-
schijnbaar niet aangetaste kwartieren
ongeschikt voor de
kaasbereiding; in laatstbedoelde melk worden soms wel,
soms geen streptococcen aangetroffen. In de derde plaats
kan, zooals de ervaring mij heeft geleerd, ook
uier tuberculose
oorzaak zijn van ,,heft." Het onderzoek van talrijke melk-
monsters kan ons op het spoor van uiertuberculose brengen.Ook
Zou ik hiertoe willen rekenen de mastiten
ihor gemengde (coli-)
infectie
veroorzaakt (bacterium phlegmasiae uberis Kitt). \')

h. Bij enteritis, chronische, zooioel als acute, in het alge-
meen gesproken, in den regel bij ziekten, welke met spijs-
verteringsstoornissen gepaard gaan en een dringen van
colibacillen en bacillus aerogenes door den darmwand mogelijk
maken. Hiermede krijgen we vooral te doen op den stal na
voederen van te veel pulpe of zuur aardappelmoes, in het
voorjaar, bij snelle voederwisseling (van den stal naar de
weide) en na den hooibouw bij verandering van weide
(geile, gegierde naweiden); ook in jaren, dat er te veel
gras is (te lang gras op oude weiden). Diarrhee komt dan
algemeen voor. Dikwijls ook door slecht drinkwater, uit
slooten waarin rottende organische stoffen aanwezig zijn,
dus vooral door drinken uit slooten, welke in langen tijd
niet uitgebaggerd werden.

2°. Indien de melk bij de productie geen gistingverwekkers
bevat, doch veel toxinen van pathologischen oorsprong helpt
afscheiden.

Dus, zooals reeds gezegd is, in den regel bij ziekten,
welke met hooge koorts verloopen ; bij acute en chronische

]) Het soortelijk gewicht van uiastitis-melk is meestal lager dan dat van
normale melk. Ik behandelde chronische mastitis dikwyls met succes volgens
de methode
Bier, namelijk door dichtdrukken van de inelkaderen mettouvv-
bandages, 2 ii 3 keer daags te herhalen.

-ocr page 369-

metritis; bij etteringsprocesseri op eenige plaats in hot lichaam ;
bij sommige ziekten der nieren ; bij aandoeningen van de lever,
enz. Teekenend is wel een geval, waar mij bleek dat één koe
met hevig panaritium de oorzaak was van gisting in de
kaas; het dier gaf een emmer vol melk, waaraan niets te
zien of te proeven was; alleen het katalasegehalte was
zeer hoog.

Ik heb eenige proeven genomen, om deze hypothese te
toetsen: ik heb namelijk een klein boertje kaas laten maken
van zulke pathologische melk; nu eens werd bolle, dan weer
normale kaas er van gemaakt. Voegde ik echter een zeer
kleine hoeveelheid mest van een koe met chronische diarrhee
bij de melk, dan werd
altijd hevige gisting in de kaas
waargenomen; mengde ik dezelfde kleine hoeveelheid faeces
niet normale melk, dan was steeds niets abnormaals aan de
kaas te zien!

Een raadsel blijft mij echter deels nog het feit, dat de
melk van zoogenaamde
oudmelkse/ie koeien zoo gemakkelijk
aanleiding geeft tot „heft". Deze zoogenaamde „moede" of
„trage" melk heeft soms een min of meer zeepwaterachtig
voorkomen en smaakt dikwijls zout, hetgeen veroorzaakt
wordt door de vele chloriden, welke ze bevat. In tegenstelling
met biest komen er weinig primaire (calcium-) phosphaten
in voor \'), vandaar dat deze melk niet of slecht door het
lebenzym kan worden gestremd. Indien men bij zulke melk
wat chloorcalciumoplossing voegt, keert het stremvermogen
terug. De eenige verklaring welke ik weet te vinden dat
met deze melk, die ook veel katalase bevat, dikwijls bolle
kaas wordt gemaakt, is, dat ze, door haar samenstelling en
reactie, van sommige rijpingsbacteriën de ontwikkeling ab-
normaal begunstigt en zoodoende oorzaak is van snelle ont-

1) Onderzoekingen van dr. Schroot en dr. Hansen.

-ocr page 370-

leding van de melksuiker, met vorming van C02 en H.

Op dezelfde wijze meen ik te moeten verklaren den in-
vloed van
tochtige koeien \') of van de melk van te versch
gekalfde koeien
op de kaas. Rij sommige kalfkoeien duurt het
wel 2—3 weken eer zulke melk ongestraft in de tob kan
worden gebruikt. Ze heeft een hoog katalasegehalte en stolt
bij koken in een reageerbuisje.

In het Pharmaceutisch Weekblad, 1907, zegt de heer C.
J. Koning: „Tal van vraagstukken staan waarschijnlijk in
„verband met het katalasegehalte der melk. Wellicht werpt
„mijn onderzoek eenig licht over het nog zoo duistere vraag-
stuk naar de oorzaak der kaasgebreken". . . .

Toen de heer Koning dit schreef, was ik reeds bijna 2
jaar met mijn proeven bezig; de resultaten welke ik tot nu
toe hiermede heb bereikt, toonen, dat de heer
Koning aan-
spraak heeft op de dankbaarheid van den kaasmaker en den
practicus. Niet, dat alle moeilijkheden bij het melkonderzoek
thans zijn overwonnen, doch we zijn door de enzyinreactie
heel wat verder gekomen.

Door het geschrevene hoop ik vele collega\'s te hebben
overgehaald zich weldra ook zelf met deze zaak te gaan
bezighouden;
en uit een wetenschappelijk en uit een practisch
oogpunt beschouwd, zullen ze zich over de uitkomst niet
hebben te beklagen.

De veearts, die toch het kapitaal van den boer behandelt,
is mijns inziens ook verplicht dezen te helpen om er zooveel
mogelijk
rente van te kunnen trekken.

In 1899 is door J. F. Laméris, districtsveearts te
\'s-Gravenhage, in de 32ste vergadering der Nieuwe afdeeliug
Zuid-Holland van de Maatschappij tot bevordering van vee-

1) Misschien dat bij tochtige koeien met veel uitvloeiing uit de vagina, de
Streptococcen, welke bijna altijd in de scbeede voorkomen, de melk infec-
teeren. Ik was nog niet in de gelegenheid dit te onderzoeken.

-ocr page 371-

artsenijkunde een lezing gehouden, aan het slot waarvan
hij, vooral met het oog op de sanitaire belangen van den
mensch, er op aandrong dat
„melk en melkhygiëne\' als
leervak aan \'s Rijks veeartsenijschool worde opgenomen.

In de 45ste algemeene vergadering te Utrecht hield Kroon
een voordracht, welke hetzelfde doel beoogde. Doch nog
steeds is het waar, wat
Kroon toen zeide: „Niettegenstaande
„dus reeds herhaaldelijk op de wenschelijkheid van de invoering
„van het door mij bedoelde vak werd gewezen, is daarvan
„tot nu toe niets gekomen." — Wellicht dat, nu
Kroon
zelf tot leeraar is benoemd, hierin spoedig een verandering-
ten goede is te wachten.

Het buitenland is ons hierin lang vóór.

In Berlijn o. a. wordt reeds sinds 1894 college gegeven,
niet alleen in melkhygiëne, doch
ook in de kennis der zuivel-
producten.

In het voorafgegane wees ik reeds op eenige ook voor
ons zeer interessante lectuur. Het is bijna niet te gelooven,
dat in ons land,
het land van boter en kaas, dit onderwijs
nog steeds stiefmoederlijk wordt behandeld.
J. F. Lamkris
zeide in zijn zooeven aangehaalde rede: „Wanneer ook hier
„te lande aan dergelijk onderwijs door veeartsen in hun
„praktijk behoefte wordt gevoeld, is het dan niet hun plicht,
„hierop bij de bevoegde machten aan te dringen ?"

Moge de regeering dan eindelijk eens inzien dat niet alleen
sanitaire belangen van den melkconsument, maar ook zeer
groote
oeconovüsche belangen van den veehouder-zuivelfabri-
kant
op het spel staan. Dan zal het voor de aanstaande
veeartsen niet meer noodig zijn zich
alleen door eigen studie
in te werken in een vak, welks
r/rondigc kennis toch voor
den veearts in de runderpraktijk spoedig een
eerste ver-
eischte blijkt.

Sinds 15 December 1907 worden aan de Rijks serum-

24

-ocr page 372-

inrichting kosteldos onderzoekingen gedaan van melk en
melkproducten, In het
Verslag van de werkzaamheden der
Rijks seruminrichting
1906 zegt de verslaggever van de
lactologisch-biologische afdeeling: „Uit \'hetgeen in deze af-
„deeling gebeurt, treedt met eiken dag duidelijker aan bet
„licht, dat de veeartsenijkundige wetenschappen de basis
„behooren te vormen van de melk- en zuivelhygiëne. \'

Naar ik verneem hebben de ervaringen in 1907 en 1908
opgedaan dit in nog sterker mate aangetoond. Er zijn
echter nog tal van zaken in verband met melk- en zuivel-
hygiëne te onderzoeken, vooral ook op veterinair gebied;
immers, bij voorbeeld nog lang niet
alle nierziekten en chro-
nische aandoeningen van het darmkanaal, 2) enz. zijn vol-
doende bekend —
met haar t/root en invloed op de qualiteit
der zuivelproducten.

Van samenwerking tusschen zuivelconsulent en veearts
hooren wij nu zelden of nooit; en het spreekt toch wel
van zelf, dat de zuivelconsulent niet in alle gevallen hulp
kan verleenen, omdat — gelijk ik in het voorafgegane heb
aangetoond — zoovele abnormaliteiten in zuivelproducten
te wijten zijn aan pathologische toestanden bij het rundvee.
Men voelt het — hier ontbreekt een schakel in den keten.

Niet alleen voor een veearts-lactoloog aan de Rijks serum-
inrichting, maar ook voor praktizeerende veeartsen, die zich
daaraan willen wijden, ligt hier een veld, welks ontginning
ongetwijfeld goede vruchten zal opleveren ten voordeel« van
onze
echt Nederlandsche industrie.
Schoonhoven, October 1908.

1) Het verslag van 1907 is nog niet versclienon.

2) Ik stel mjj voor, dat een onderzoek naar den invloed van enzymen in
pathologische melk op de ontwikkeling der rjjpingsbacteriën van kaas
een nuttige arbeid zal blaken.

-ocr page 373-

Korte mededeelingen en referaten.

Een geval van tuberculose by de geit, door C. Tenhaefp. —
Den 3den September j. 1. werd aan de gemeenteslachtplaats alhier
een 1^-jarige geit geslacht, behoorende aan den slager
de V
Tijdens het leven werden geen ziekteverschijnselen waargenomen j
het dier was echter vrij mager.

Na de slachting bleek het lijdende te zijn geweest aan tuber-
culose. De sectie bracht het volgende aan het licht: De lym-
phoglandulae bronchiales waren tuberculeus. Van deze klieren
was de linker sterk vergroot en op doorsnede veranderd in één
verkaasde massa; de middelste, eveneens sterk vergroot, bevatte
weeken etter, welke bij doorsnijden te voorschijn kwam. De rechter
lymphklier was, wat grootte betreft, vrij wel normaal; inwendig
waren tal van speldeknopgroote verkaasde tuberkels aanwezig.

In de linker longtop waren talrijke erwt- en bagelkorrelgroote
verkaasde haarden, vrij dicht naast elkaar gezeten, terwijl het
overig longgedeelte bier en daar verweekte haarden bevatte. In
de rechter long waren ook talrijke grootendeels verkaasde haarden.
Enkele der in de longen aanwezige haarden communiceerden
met de fijnere bronchiën, zoodat we hier te doen hadden met
open longtuberculose. Luchtpijp en strottenhoofd vertoonden geen
pathologische veranderingen. De lymphoglandulae mediastinales
waren sterk tuberculeus. De lymphoglandulae kepaticae waren
zeer vergroot en bevatten talrijke verkaasde tuberkels. Aan de
viscerale vlakte van de lever waren uitwendig geen afwijkingen
te constateeren; de naar het diaphragma gekeerde vlakte bevatte
twee duiveneigroote, met pus gevulde haarden, welke door een
vrij dikke bindweefsel kapsel omgeven waren. Aan den ventralen
rand waren jonge tuberculeuse haarden, nog omgeven door een
hyperaemischen hof. De lymphoglandulae mesentericae waren
vrij wel alle aangetast; de haarden waren meestal verkaasd.

De maag en de darmen waren geheel normaal. De milt bevatte
uitwendig twee door de miltkapsel heen schemerende verkaasde
tuberkels. De supramammaire lymphklieren, de uier en de nieren
waren normaal. De vleeschlympklieren vertoonden geen afwijkingen.
De lymphklieren van hoofd en hals waren ook vrij van tuberculose.

Het onderzoek op tuberkelbacillen van het in de luchtpijp en
in de bronchiën aanwezige slijm leverde een negatief resultaat

-ocr page 374-

op, hoewel we met open longtuberculose te doen hadden. Slechts
na een groot aantal uitstrijkpraeparaten uit de verschillende
tuberculeuse deelen, gelukte het eeu tweetal zuurvaste staafjes
te vinden. Van de aangetaste organen en lymphklieren werden
coupes gemaakt; in al de praeparaten waren zeer fraaie reuzen-
cellen aanwezig, het aautal tuberkelbacillen was zeer gering IJ);
zij werden alleen in long- en leverweefsel gevonden.

Zooals uit het sectie-verslag blijkt, vertoonden ook hier de
tuberculeuse haarden groote neiging tot verkazing; slechts in
de longen waren verweekte haarden aanwezig, terwijl verkalking
nergens kon worden geconstateerd. 1)

De tuberculeuse organen werden ten dienste van het onderwijs
gezonden naar het pathologisch instituut der Rijks veeartsenij-
school, alwaar den 4den September eeu cavia intraniusculair werd
geënt in de linker dijstreek met materiaal, afkomstig uit de longen
van de geit. Na ± 4 weken was de met de entplaats corre-
spondeerende vangklier sterk gezwollen en hard op het gevoel.
Den 19den October werd de cavia gedood. In de dijspieren war^n
talrijke intramusculaire abscesjes. De linker vangklier was sterk
tuberculeus; bovendien werden in de longen, lever en milt talrijke
tuberkels aangetroffen. In de uitstrijkpraeparaten van de tuber-
culeuse organen en abscesjes werden zeer veel tuberkelbacillen
aangetoond.

Utrecht, 22 October 1908.

De militair veterinaire dienst bjj het Engelsche leger. —

Prijzenswaardig vroeg verscheen het «Statislical and gtneral Report
of the Army Veterinary Service for
1907», loopende tot einde
Maart 1908. Aan dit rapport, samengesteld door den direc-
teur-generaal, generaal-majoor F.
Smith, wordt het volgende
ontleend.

In het Vereenigd Koninkrijk met een gemiddelde sterkte van
21014 paarden kwamen 23274 = 110.75 pet. in behandeling,
waarvan 261 = 1.24 pet. kwamen te sterven, 214 — 1.14 pet.
werden afgemaakt (totale mortaliteit 2.38 pet.), 1022 = 4.38 pet.
wegens ziekte en 917 zr 4.36 pet. om andere redenen op reform

1  Zio : dr. D. A. de Jong, Vétérinaire Pathologie en Hygiëne. Eerste Reeks.
Tuberculose bij de geit.

-ocr page 375-

werden gesteld. Het totaal aan gestorven, afgemaakte en op reform
gestelde paarden bedroeg dus 9.22 pet. van de sterkte.

Het rapport bevat tal van tabellen, welke samen een volkomen
beeld geven van «the wear and tear» van de legerpaarden. Er
blijkt o.a. uit dat elk paard gemiddeld ruim 23 dagen ziek
was en de duur van elk ziektegeval gemiddeld ruim 20 dagen
bedroeg, dat de mortaliteit liet grootst is in het eerste dienst-
jaar en liet kleinst tusscben het 4de en het 5de (op 8- a 9-jari-
gen leeftijd), en dat van de 100 aangekochte paarden aan bet
einde van het 3de dienstjaar 25 pet. en van het 6de 58 pet. om
een of andere reden reeds niet meer aanwezig is.

Uit de overzichten voor Egypte en Zuid-Afrika stip ik aan,
dat daar de morbiditeit 168 en 149 pet., de mortaliteit 4.93 en
4.89 pet. en het reformcijfer wegens
zielete resp. 1.01 en 8.62 pet.
bedroeg.

Generaal Smith is van meening dat men bij het Engelsche
leger tegenwoordig niet meer die zorg aan de stalbygiëne be-
steedt, als 25 jaar geleden. Hij schrijft dit in de eerste plaats
toe aan de meerdere decentralisatie — op zich zelf niet door
hem afgekeurd — waardoor eskadron- en batterijcommandanten
meer zelfstandigheid is verleend in zake de verzorging der paarden,
en in de 2do plaats aan de hier en daar ingevoerde paillasse
permanente (continental system of bedding), waardoor de hoeven
te vochtig en te zacht worden. Ook zegt hij dat het hoefbeslag
er niet op vooruit is gegaan, juist doordat in den stal de hoeven
niet zoo goed meer worden verzorgd, terwijl hij van meening is,
dat hierin verbetering zou kunnen worden gebracht door dage-
lijksche hoefinspecties.

Verder wijst hij onder meer op de volgende diëetfouten, welke
sedert de decentralisatie nog al schijnen voor te komen.

1. Het onthouden van een groot deel van het krachtvoeder
in den winter, ten einde een reserve aan voeder te krijgen voor
het zomerseizoen.

2. Plotselinge wisselingen in den aard en de hoeveelheid van
het voedsel.

3. Het veelvuldig gebruik van voedingsmiddelen van onbe-
kende samenstelling en twijfelachtige voedingswaarde.

4. Het gebruik van gekookt voedsel bij een dier met een
digestie-orgaan, ingericht op ontoebereid koren.

-ocr page 376-

5. Het gebruik van lijnzaad, dikwijls in groote hoeveelheden
en slecht toebereid.

6. Het overmatig gebruik van groenvoeder en zemelen.

v. d. B.

Boekaan kondigin g.

Verzamelde opstellen uit „Het Paard," Geïllustreerd Week-
blad voor Pokkers, Houders en Liefhebbers van Paarden.
Tweede Bundel. Kerstnummer 1908. Groningen, A. W.
HEIDEMA, Hoofdredacteur-Uitgever.

Gaarne beveel ik dit boekwerk met zijn 51 in den tekst ge-
drukte, meerendeels fraaie, dikwijls geestige afbeeldingen bij de
collega\'s aan. Het bevat de crème van hetgeen er sedert het
verschijnen van den eersten bundel in «Het Paard» is afgedrukt.
En het is aan ieder onzer bekend hoe dit Weekblad zich in de
laatste jaren heeft ontwikkeld, en geworden is tot het beste dei-
hippische bladen. De hoofdredacteur, terecht inziende dat hij
alléén het blad niet op de gewenschte hoogte kon houden, wist
zich een staf van mede-redacteuren te verschaffen, die pen en
teekenstift voorbeeldig hanteerden. Naast ernstige, goed door-
wrochte artikelen treft men er vele aan, welke van vernuft tin-
telen, waarbij het den schrijver gelukt is met een kwinkslag,
een parabel de aandacht der lezers gespannen te houden. «Ridendo
dicere verum» was vooral het streven van den redacteur
Diemont,
schrijvende onder het pseudoniem T.T. Helaas heeft deze, wegens
gezondheidsredenen, als redacteur moeten aftreden; moge het
slechts tijdelijk zijn.

De inhoud bestaat uit 50 opstellen over allerlei, het paard
betreffende, te zamen 232 bladzijden 8°. formaat innemende. Het
zou mij te ver voeren, wilde ik daaruit het een en ander mede-
deelen. Laat ik alleen dit opmerken, dat zij, die de artikelen
vroeger in «Het Paard» hebben gelezen, ze nu, in boekvorm,
prettiger zullen herlezen, terwijl anderen, die niet geabonneerd
zijn op het Weekblad van onzen geachten collega
Heidema, onge-
twijfeld met veel genoegen daarmede kennis zullen maken.

Behalve de 51 bij den tekst behoorende figuren komen hiel-
en daar andere voor, welke het lezen veraangenamen; bovendien

-ocr page 377-

is er een groote uitslaande plaat «de paardenschool» en, als
bijlage, een fraaie gekleurde plaat aan toegevoegd. Neemt men
dit alles in aanmerking, dan is de prijs (f 1,75) van het boek
gering te noemen. W.
C. Schimmei,.

Dr. REINHOLD SCHMALTZ. Anweisung zur Exenteration der
Bauchhöhle des Rindes. Berlin, RICHARD SCHOETZ 1908.
Preis 4,50 M.

In 1890 verscheen de eerste aflevering van de «Topogra.phische
Anatomie der Korperhöhlen des Rindes
» bevattende de borstholte.
In 1895 zagen de 2de en 3de aflevering het licht, waarin de wanden
der buikholte en de maag (slechts gedeeltelijk) werden besproken,
terwijl ons werd voorgespiegeld dat het slot wel spoedig zou volgen.

Het is er helaas nog niet en uit de voorrede van bovenstaand
werk blijkt, dat het den schrijver zelfs in de eerste jaren niet
zal gelukken dit hoogst wetenschappelijk werk ten einde te
brengen.

Om te gemoet te komen aan den wensch van velen geeft
Schmaltz ons thans een korte aanwijzing omtrent ligging en
exenteratie van de organen in de buikholte.

Kort en duidelijk worden maag, milt, lever, pancreas, darmen
en scheil in hun ligging beschreven, waarna het net volgt; tot
toelichting van het laatste is er een goed uitgewerkte plaat bij-
gevoegd, namelijk de dwarse doorsnede der buikholte, ter hoogte
van den 6den lendenwervel.

Bij de exenteratie begint men met maag en milt, daarop volgt
de darm, welke gemakkelijk is los te maken en eindelijk volgen
lever en pancreas. De twaalfvingerige darm moet aan de lever
verbonden blijven en dus uitgeschakeld worden. De wijze waarop
deze manipulaties moeteu plaats hebben, wil men alles nauwkeurig
zien, wordt duidelijk beschreven en door een zevental prachtig
uitgevoerde platen nader toegelicht. De geheele beschrijving beslaat
slechts 16 bladzijden folio.

Schmaltz heeft goed gezien wat de veearts in den tegenwoor-
digen tijd absoluut moet weten, wil hij een behoorlijke weten-
schappelijke sectie verrichten kunnen, en de teekenaar (BitUNo
Héroux te Leipzig) heeft zijn denkbeelden zoo op het papier
gebracht, dat men het cadaver als het ware voor zich ziet.

Yoeg ik hierbij dat de uitgever als steeds voor een keurige

-ocr page 378-

bewerking heeft gezorgd, dan zal het niemand verwonderen dat
ik het werk aan alle veeartsen, clus ook aan de keuringsveeartsen,
ten sterkste aanbeveel.
 Van Esvild.

Bericht über die Königliche tierartzliclie Hochschule zu Dresden
für das Jahr 1907, erstattet vom Rektor und Senat. Neue
Polge II. Dresden, VON ZAHN und JAENSOH 1908.

Met een kort woord wil ik bovenstaand werk aankondigen.
Het vroegere «
Bericht über das Veterinürwesen im Königreich
Sachsem
, waaruit door mij meermalen mededeelingen werden over-
genomen, is thans als verslag van de koninklijke veeartsenij-
kundige hoogeschool zoo uitvoerig geworden, dat de ruimte in ons
tijdschrift het geven van een overzicht er van niet meer toelaat.
Wel is e6n groot gedeelte van het verhandelde reeds gepubliceerd
en dus gemeen eigendom geworden, maar toch staan er nog heel
wat waarnemingen en opmerkingen in, welke ook voor ons be-
langrijk zijn; bovendien werkt het groot aantal teekeningen in
de verslagen der verschillende afdeelingen er zeer toe mede, dat
men het lijvig verslag (326 bladzijden) met belangstelling blijft
lezen.

Een vergelijking van het personeel met dat van onze school
valt zeker niet tot ons voordeel uit.

Men heeft in Dresden: 10 gewone en 3 buitengewone hoog-
leeraren, 6 docenten, 4 privaatdocenten, 1 hoogleeraar voor kunst-
geschiedenis, 1 voor literatuur- en cultuurgeschiedenis, terwijl
bovendien een 3-tal keuringsveeartsen hij het onderwijs in vleesch-
keuring werkzaam zijn. In het geheel fungeerden als assistent
22 veeartsen, 2 doctoren in de chemie en één apotheker, terwijl
nog 7 privaat- en volontair-assistenten werkzaam waren; eu al
deze 60 personen voor 204 toehoorders in het winter-semester
en 223 in het zomer-semester.

Voor onze 142 leerlingen zijn werkzaam: 10 leeraren, 2 buiten-
gewone leeraren, 1 docent, 1 veearts prosector en onderwijzer in
ontleedkunde, 1 veearts prosector en conservator bij het patho-
logisch instituut, 1 laborant en onderwijzer in de apotheek, \'1
smid en onderwijzer in practisch hoefbeslag, en bovendien 5 tijde-
lijke assistenten, waarvan 4 veearts zijn.

Van Esveld.

-ocr page 379-

Veterinaire Studenten-Almanak voor bet jaar 1909. Uitge-
geven door het Veterinaire studenten-corps „Absyrtus."
Harlingpn, Firma F. VAN DER ZWAAG & ZOON 1909.

Deze kalender is in hoofdzaak een «zaken»-almanak; het nieuwe
corpsgebouw loopt er als een roode draad doorheen, is schering
en inslag. Geen wonder; het jaar 1908 was voor het studenten-
corps «Absyrtus» een tijdperk van overwegend belang. Het in-
richten van een eigen corpsgebouw, in den omvang als thans is
geschied, voor zulk een beperkt aantal leden, legt getuigenis af
van een geestkracht, een aandurven, een moed en een vertrouwen
in de toekomst, als slechts bij de spes patriae wordt aangetroffen.
In een inleidend woord herdenkt de redactie met groote waar-
deering de leden, die hebben bijgedragen tot de voorbereiding en
de stichting van dit te huis; helaas mocht één hunner, de heer
Hanckx, zijn lievelingsdenkbeeld niet verwezenlijkt zien.

Voor de eerste maal siert een photo van bet bestuur van
«Absyrtus» den almanak; intusschen, nog vóór de almanak ver-
scheen, was het reeds weder gewijzigd. Men zou haast zeggen :
niets is zoo onbestendig als de besturen van studenten-corpsen.

De eigenlijke almanak mag een volgend jaar, wat betreft de
kolom «bijzonderheden», wel eens worden herzien. Men vindt
daarin allerlei merkwaardige data omtrent geboorte, overlijden,
benoeming, enz. van veeartsen en personen die zich voor de
veeartsenijkunde verdienstelijk hebben gemaakt. Allengs slopen
hierin evenwel fouten, welke dreigen een vasten vorm aan te
nemen, omdat ze te goeder trouw van den eeneu jaargang in
den anderen worden overgenomen. Zoo zijn de namen :
Rijchner,
Camperte, Zundel, Günter, Stokfletii onjuist geschreven en zijn
eenige data foutief, o. a. dat
Nüman op 1 September 1882
overleden is en dat de ondergeteekende op 26 Februari 1868
tot paardenarts werd benoemd. Het schijnt mij nuttig deze
kolommen langzamerhand meer te vullen met veterinaire bijzon-
derheden op Nederlandsch gebied, en de buitenlandsche, waarvan
de lijst toch niet volledig kan worden, te laten vervallen. Wien
onzer interesseert het thans nog op welke data bijv.
Sciiwab
geboren en gestorven is!

o o

Op de gewone almanakzaken volgt het welgelijkend portret
van wijlen den leeraar
M. G. de Bruin, vergezeld van een «in
inemoriam» door dr.
J. D. van der Plaats. Deze korte levens-

-ocr page 380-

beschrijving getuigt van groote waardeering en mag als een
juweeltje van biographischen stijl worden aangemerkt: in weinig
woorden alles omvattend, zonder in de fout van een dorre op-
somming te vervallen.

«Personeel en inrichtingen betreffende bet onderwijs aan \'s Rijks
veeartsenijschool» is, mutatis mutandis, als het vorig jaar. Ik
sla dit daarom over en kom dan aan het portret van wijlen den
student
Hanckx met het bijschrift van den heer Arntz, dat doet
zien welk een groot verlies de Nederlandsche veeartsenijkunde
heeft getroifen door het overlijden van eerstgenoemde. Dit «in
memoriam» verdient te worden gelezen.

De verslagen over het corpsjaar 1907 —1908 en die van de
erkende veterinaire vereenigingen geven blijken, het eene meer,
het andere minder, van een opgewekt, soms bruischend leven.
Omtrent niet minder dan
zeven der laatstbedoelde vereenigingen
wordt verslag uitgebracht; het mag verwondering wekken dat,
bij de overlading met leervakken in den sedert de oprichting dei-
veeartsenijschool steeds voortbestaanden 4-jarigen cursus, nog
eenige tijd kan worden gevonden tot dergelijke inderdaad
nuttige
verpoozing.

De «naamlijst, standplaatsen, enz. van alle gediplomeerde vee-
artsen in Nederland en zijne koloniën» is herzien en bijgewerkt,
evenals de «alphabetische lijst der plaatsnamen, waar Nederland-
sche veeartsen gevestigd zijn.» Beide lijsten komen telkens te stade;
ik althans maak daarvan bijna dagelijks gebruik. Den samensteller
een woord van dank voor de moeite welke hij zich heeft getroost,
om ze zoo nauwkeurig en volledig mogelijk het licht te doen zien.

Het artikel vau v. u. B., getiteld: «De positie van de militaire
paardenartsen in Nederlandsch-Indië, vergeleken met die van de
overige officiereiij van den geneeskundigen dienst aldaar» toont
aan, dat de militaire veterinairen in Indië bij de officieren van
gezondheid en de militaire apothekers zijn achter gesteld. Hier-
mede heeft de jonge veearts, die neiging gevoelt paardenarts te
worden by het Indisch leger, rekening te houden. Indien het hem
noopt tot onthouding, dan wordt de positie van zelf beter, want,
het is helaas maar al te waar, ook hier regelen vraag en aanbod
den prijs.

De «terugblik over het jaar 1 September 1907—1 September
1908» gewaagt vooral van de wisseling in het leeraarspersoneel

-ocr page 381-

eu voorts van de uitbreiding van sommige onderwijslokalen, doch
in liet bijzonder van het pathologisch instituut, dit sieraad dei-
tot de veeartsenijschool behoorende gebouwen.

Behalve de portretten van wijlen den leeraar M. G. de Bruin
eu den student J. H. G. Hanckx bevat de almanak het beeld
van den evenzoo overleden student S.
Wiersma. «S.» schreef
hierbij een kort «in memoriam», waarin
Wiersma wordt geschetst
als iemand, die zijn lyden tegenover zijn verloofde, zijn familie,
zijn vrienden op de meest kalme, berustende wijze droeg, hoewel
hij zich van zijn toestand ten volle bewust was.

«De administratieve inrichting van het corpsgebouw,» door
C. F.
van O yen geeft in 27 bladzijden een overzicht vau het
door hem aanbevolen stelsel van controle bij de eigen exploitatie
der sociëteit sedert i September 1908. De schrijver merkt op,
dat dit systeem ten deele ontleend is aau andere administraties
van overeenkomstigen aard, voor een ander deel door hem is
verzonnen. Ik weet niet of de practijk er reeds uitspraak over
heeft gedaan, maar, zoover ik het kan beoordeelen, zit het goed
in elkander en komt den bewerker, die zich daarvoor ongetwijfeld
veel moeite heeft getroost, alle lof toe.

Het «mengelwerk» is dezen keer van geringen omvang; weinig,
maar uit een goed hart. De collega\'s
Risch en Beel hebben de
jongeren weder met hun gaven gesteund, de eerste in poëzie, de
laatste in proza. Voorts hebben zich vooral de pseudoniemen
Jan
van de
Slüijs, Jan Terqouw en Amado verdienstelijk gemaakt.

Het komt mij voor, dat de «varia» ontaarden; terwijl zij vroeger
uit gevleugelde woorden en citaten van schrijvers bestonden, zijn
zij nu dikwijls eigen fabrikaat en gaan niet zelden bedenkelijk
op den man af. Daaronder lijdt het vernuft, de satyre. De toe-
komstige redactie trachte ze weder op de been te brengen; ik weet
echter wat er aan vast is, indien men iemand\'s bijdrage moet
afwijzen.

De almanak verscheen dezen keer nog vóór den aanvang dei-
kerst vacantie, en wel in een eenvoudig, doch mooi donkerblauw
bandje. Voor een en ander breng ik aan de redactie, bestaande
uit de studenten D. H.
van oen Bosch, voorzitter, J. F. C. Raabë,
ondervoorzitter, C. J. Foi,mer en W. L. Scheltema, secretarissen
en
K. T. de Boer, penningmeester, gaarne mijn hulde. De beide
eersten kweten zich van de taak om persoonlijk een exemplaar

-ocr page 382-

aan te bieden aan den minister van landbouw, handel en nijver-
heid, den directeur-generaal en den administrateur van den land-
bouw, aan vele eereleden en aan andere autoriteiten.

W. C. Schimmel.

Overzicht van het „Verslag aan de Koningin van
de bevindingen en handelingen van het veeart
senijkundig staatstoezicht in het jaar 1907."

Op 31 December 1907 waren aan het staatstoezicht verbonden
9 districtsveeartsen, 173 plaatsvervangende districtsveeartsen,
waarvan 22 «tijdelijk» en 11 in den loop van het jaar benoemd,
13 gouvernementskeurmeesters, 41 veeopzichters, waarvan er
echter in den loop van het jaar 12 eervol werden ontslagen, 9
rijkskeurmeesters van vee en vleesch en 21 hulpkeurmeesters.

De gezondheidstoestand van den veestapel was over het alge-
meen niet ongunstig, niettegenstaande het weer gedurende voor-
jaar en zomer guur en regenachtig was.

Tuberculose. Voor deze ziekte verwijs ik naar de gepubliceerde
abattoirverslagen en verder naar het verslag van de Rijks serum-
inrichting. \')

Boutvuur. Deze ziekte kwam minder voor dan vroeger, wat
in verband staat met het grooter aantal voorbehoedende inen-
tingen. Bij schapen komt de ziekte meer voor dan wel wordt
vermoed, terwijl één geval bij een varken is aangegeven.

Actinomycose komt door het geheele land sporadisch voor; in
Friesland is de ziekte meerendeels hardnekkig.

Kalv er dekten. Colibacillose en septische pleuropneumonie kwa-
men bij kalveren veel voor. Seruminspuitingen als curativa en
als preventiva hebben wel succes, maar toch niet overal. Daar-
om wordt, waar het laatste het geval is, weder aangedrongen
om organen van aan de ziekte gestorven kalveren naar de Rijks
seruminrichting te zenden. In de omgeving van \'s-Hertogen-
bosch komt een ziekte bij de mestkalveren voor «bulk» genoemd.

-ocr page 383-

\\

Tusschen 6 en 12 weken treedt de ziekte op bij flink groeiende
dieren; het verloop is acuut tot peracuut. De verschijnselen
wijzen op een hersenaandoening; bij sectie vindt men geen af-
wijking. Een flinke dosis broomnatrium en permanente afkoeling
van den schedel hebben soms succes.

Kopziekte kwam sporadisch voor; zij heeft in den regel een
doodelijken afloop.

Granuleuse scheedeontsteking bij het rund komt over het geheele
land betrekkelijk veel voor; het opbreken en niet drachtig wor-
den der koeien staat er mede in verband. De aandacht moet op
deze ziekte worden gevestigd, ook voor stieren wat betreft granu-
leuse ontsteking van penis en voorhuid.

Abortus onder het rundvee kwam: veel voor ; daardoor werd
groote schade gesticht. De oorzaken zijn verschillend; scherp
onderzoek is noodig.

Infectieuse uierontsteking wordt vooral in Gelderland, Overijse
en Drente bij drooggemaakt vee aangetroffen. De bacillus pyogenes
speelt hier een groote rol; ook pyaemische gewrichtsaandoeningen,
door denzelfden bacillus opgewekt, komen voor. Bij uieraan-
doeningen moet de melk afzonderlijk verzameld en buiten stal
of weide onschadelijk worden gemaakt. Met melkbuisjes moet men
voorzichtig zyn.

Influenza kwam sporadisch voor, vooral op handelsstallen. Het
schijnt dat de hengst, als smetstofdrager, hier schuld heeft. Ook
goedaardige-droes kwam sporadisch voor; soms zag men als com-
plicatie petechiaal-typhus. Met serum tegen deze ziekte worden
thans proeven genomen.

Tetanus trad na castratie door leeken bij paard, rund en schaap
meermalen op ; de ziekte verliep veelal doodelijk.

Varkenspest en besmettelijke borstziekte kwamen dit jaar niet
heerschend voor. De inentingen tegen deze ziekten worden met
succes toegepast.

Van de parasitaire ziekten kwam longwormziekte in de lagere
streken van ons land nog al eens voor. Intratracheale injecties
van ol. terebinthinae en ol. olivarnm schijnen veel gevallen tot
herstel te leiden.

Herpes tonsurans was bij rund en paard niet zeldzaam. In
hardnekkige gevallen is het gebruik van nitras argenti (l°/0 in
vaseline) aan te bevelen.

-ocr page 384-

Piroplasmose komt vooral op zandgronden en op bepaalde weiden
in de nabijheid van veel struikgewas voor. Een nader onderzoek
omtrent deze ziekte, ook in verband met het veelvuldig voorkomen
van teken, wordt ingesteld.

Vergiftigingen kwamen vrij talrijk voor. Loodvergiftiging door
bemesten met compost of aflikken van verf; kwik- en arsenicum-
vergiftiging door het gebruik van wasch- en smeermiddelen tegen
parasieten; schimmelvergiftiging door het gebruik van beschimmeld,
muf of bedorven voedsel; vergiftiging door puccinia, kratokboonen,
taxus baccata, digitalis, cicuta en andere planten en stoffen.

Van besmettelijke ziekten in den zin der wet kwamen niet
voor:
veepest, longziekte, schaapspokken en trichinenziekte. Mond-
en klauwzeer
verbreidde zich over het geheele land met uitzondering
van de provinciën Groningen, Drente en Zeeland, waar slechts
enkele gevallen voorkwamen. In 496 gemeenten werden bij 17915
eigenaren 278347 runderen aangetast. Bij schapen en geiten
bedroeg het aantal 28560 in 129 gemeenten, terwijl 39380
varkens in 118 gemeenten aan deze ziekte hebben geleden.

Van kwade-droes en huidworm zijn 10 gevallen aangegeven
in 4 gemeenten. Eén paard was ingevoerd uit België, 4 uit
Rusland en bij 6 had infectie plaats gehad door een uit Engeland
. ingevoerd paard. Bij de slachtpaarden uit Engeland aangevoerd
en in de abattoirs geslacht, werd de ziekte 41-maal geconstateerd.
Malleïnatie had van rijkswege 82-maal plaats; in 2 gevallen
werd bij sectie kwade-droes geconstateerd.

Schurft kwam bij 6 paarden in 2 gemeenten voor; bij schapen
werden in 178 kudden in 68 gemeenten 1522 gevallen waar-
genomen.

Van rotkreupel zijn aangegeven 376 gevallen bij 82 eigenaren
in 11 gemeenten.

Voor vlekziekte werden slechts aangegeven 1052 dieren van
768 eigenaren in \'112 gemeenten. Deze cijfers zijn onjuist, daar
de veehouders meenen dat aangifte niet meer noodig is. Toch
blijkt dat de ziekte in ons land vermindert, dank zij het groot
aantal inentingen.

In het verslagjaar werden ingeënt 186189 varkens. Hiervan
zijn 166107 preventief geënt, waarvan 0.3 pet. afwijkingen
vertoonden; van die 426 zijn 295 hersteld, 21 onvolkomen
hersteld en 110 geslacht of gestorven. Van de 12752 in nood

-ocr page 385-

geënt bleven gezond of herstelden 98.5 pet., terwijl bij curatieve
enting van 7330 varkens 88.8 pet. herstelden.

Het aantal gevallen van miltvuur verschilt weinig van dat in
voorgaande jaren. De ziekte komt sporadisch in het geheele land
voor. Waargenomen zijn 447 gevallen bij runderen in 210 ge-
meenten, 18 gevallen in 5 gemeenten bij schapen, 1 geit,
1 varken en 7 gevallen in 3 gemeenten bij paarden.

Daar van alle provinciën geen gedetailleerde opgaveu zijn ont-
vangen omtrent inentingen, zal ik deze verder laten rusten.

Hondsdolheid werd bij 40 honden in 12 gemeenten geconsta-
teerd, terwijl 1 geit door deze ziekte was aangetast.

Voor export werden ter keuring aangeboden: 251 runderen,
63226 kalveren, 488783 schapen eu 327496 varkens. Het goed-
keuriugsmerk werd onthouden aan: 25 runderen, 1324J kalveren,
1056 schapen en 27802 varkens. Het gemiddeld percentage-cijfer
voor varkens lijdende aan
tuberculose bedroeg 3.03 pet., tegen
3.73 pet. in het voorgaand jaar.

Wegens het niet naleven der wettelijke bepalingen betreffende
de veeartsenijkundige politie werden 1488 processen-verbaal op-
gemaakt; bij 1438 volgde veroordeeling, bij 39 vrijspraak, terwijl
11-maal geen vervolging werd ingesteld.
 Van Esveld.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur heeft de eer ter kennis der leden te brengen,
dat voor de tusschentijdsche vacature van lste secretaris de na-
volgende opgaven ziju ingekomen. (Volgens art. 12, 4de lid van
het huishoudelijke reglement.

Afd. Noord-Brabant—Limburg de heer H. J. O. van Lent
te Tiel; afd. Zeeland de heer H. J. C. van Lent te Tiel; afd.
Noord-Holland de heer H. J. C.
van Lent te Tiel; afd. Gro-
ningen—Drente de heer H. J. C.
van Lent te Tiel; afd. Gelder-
land-Overijsel de heer N. 11. M.
van Altena te Hengeloo (O.) ;
afd. Utrecht de heer J. J. W
ester te Utrecht; Nieuwe afd.
Zuid-Holland de heer L. J.
Hoogkamer te \'s-Gravenlia^e.

Den afdeelingen is verzocht (volgens art. 19, 2d<> lid van het
reglement) uit deze lijst eeu keuze te doen vóór 8 Februari 1909.

Namens het hoofdbestuur,
H.
Markus, voorzitter.
H. A. Kroes, 2de secretaris.

-ocr page 386-

De volgende mutaties hadden bij de aideelingen plaats.

De afdeeling Groningen-Drente nam als nieuw lid aan J.
Goedhart te Groningen; van de afdeeling Gelderland-Overijsel
ging bij Groningen-Drente over K.
Huïzinga van Hoogezand.

In de afdeeling Friesland is opgetreden: als ondervoorzitter
J. J.
Huïzinga te Murmerwoude, als secretaris W. ten Hoopen
te Hardegarijp.

De afdeeling Gelderland-Overijsel nam als nieuw lid aan W.
F. Brink te Deventer; het lid H. M. Kroon ging over bij de
afdeeling Utrecht, terwijl zich aansloten M.
de Ridder te Arnhem
van de afdeeling Zuid-Holland, S.
Douma te Eibergen, K. Huï-
zinga
te Hellendoorn (thans weer overgegaan bij Groningen-
Drente), J.
Kets te Markeloo, J. Kok te Delden en W. Vleming
te Almeloo, allen leden der algemeene afdeeling. Als secretaris
der afdeeling treedt op D. L.
Bakker te Enschede.

In de afdeeling Utrecht is arts E. Faber te Deventer van
gewoon, buitengewoon lid geworden.

Bij de nieuwe afdeeling Zuid-Hulland gingen de volgende leden
der algemeene afdeeling over: L.
J. Hoogkamer te \'s-Graven-
hage, F. P. K
eijser te Leiden en dr. N. P. Woudenberg te
\'s-Gravenhage,

Necrologie.

Op 25 December 1908 is in het sanatorium te Nunspeet
overleden
Andries de Boer, geboren 13 September 1883 te
Beneden-Knijpe. Hij kreeg zijn diploma als veearts op 31 Juli
1907 en werd bij ministeriëele beschikking van 13 Augustus
1907, n°. G569, voor het tijdperk van 1 September 1907 tot 31
Augustus 1908 benoemd tot assistent aan \'s Rijks veeartsenij-
school voor cliniek en geneesmiddelleer. Bij ministeriëele be-
schikking van \'28 Maart 1908 werd hem echter op verzoek eervol
ontslag verleend en werd hij gelijktijdig benoemd — voor het
tijdvak van 1 April 1908 tot 31 Maart 1909 — tot assistent
aan \'s Rijks seruminrichting te Rotterdam. Zijn gezondheids-
toestand liet echter spoedig veel te wenschen over,
zoodat hij
zich verplicht achtte met ingang van 1 November 1908 eervol
ontslag te
verzoeken.

De hoop te Nunspeet volkomen herstel te vinden, werd helaas
niet verwezenlijkt.

-ocr page 387-

De veeartseuijkundige stand verliest in hem een veelbelovend
collega.

Te Steenwijkerwold is enkele weken geleden overleden de
empirist
R. Frank Jzn. v. E.

Personalia.

Benoemd; op 28 December 1908 tot onderdirecteur aan het
openbaar slachthuis te Maastricht
H. J. K-aks, gemeente-veearts
te Raamsdonk; met ingang van 11 Januari 1909 tot veearts-
keurmeester l8te klasse aan het openbaar slachthuis te Utrecht
W. Luxwolda te Bolsward; tot lid bij den gewestelijken raad
van Soerabaja dr. P. A.
van Velzen; tot gouvernementsveearts
A. van der Stuur.

Ontslagen: op verzoek eervol de gemeente-veearts J. M. A. van
Nes te Zuidlaren; wegens ziekte, eervol uit zijn betrekking, de
gouvernementsveearts te Semarang,
A. C. A. Heshusius; uit
\'slands dienst, de veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen
dienst,
W. Oostingh, met bepaling, dat nader zal worden beslist
of dit ontslag al of niet moet worden beschouwd als te zijn
verleend eervol.

Geplaatst: de rijkskeurmeesters A. Marcus te Zevenaar, P.
Schat te Hardenberg, C. Tenhaëff te Venendaal, H. J. de Vribs
te Nieuwerkerk (Gouda); met ingang van 1 Maart 1909 bij
het remontedepöt te Milligen de paardenarts 2de klasse
E. A. li.
F. B
audet te Venloo.

Overgeplaatst: naar Salatiga de militaire paardenarts 2de klasse
J. A. Gunst; naar Banjoebirie de militaire paardenarts 2de klasse
J. L. van Eck.

lijdelijk gedetacheerd: te Bandoeng en belast met den dienst
in de residentie Preanger-Regentschappen de gouvernementsveearts
J. A.
Lenshoek, thans belast met den dienst in de residentie
Madoera, doch met binnenlandsch verlof zich bevindende te
Soekaboemi.

Aangewezen: als standplaats van den tijdelijk aan den gouverne-
mentsveearts te Magelang toegevoegden gouvernementsveearts P.
Zijp de afdeelingshoofdplaat3 Poerwokerto der residentie Banjoemas.

Tijdelijk toegevoegd: aan den gouvernementsveearts te Magelang,
met voorloopige standplaats Magelang, de benoemde gouvernements-

-ocr page 388-

veearts J. A. R. Avis; aan den gouvernementsveearts te Semarang,
met voorloopige standplaats Semarang, de benoemde gouverne-
mentsveearts
A. van der Steur.

Ingetrokken: de tijdelijke detacheering te Bandoeng van den
gouvernementsveearts
J. A. Lenshoek.

Tijdelijk gedetacheerd: te Bandoeng en belast met den dienst
in de residentie Preanger-Regentschappen de gouvernements-
veearts te Magelaug dr.
H. C. \'t Hoen.

Tijdelijk belast: met den dienst in de afdeeling Buitenzorg de
aan den chef van het veeartsenijkundig laboratorium tijdelijk
toegevoegde gouvernementsveearts dr.
H. J. Smit; in de afdeeling
Krawang de gouvernementsveearts A.
de Vletter, en zulks met
gelijktijdige uitoefening van hun eigen functiën.

In het midden van December 1908 promoveerde te Zurich tot
doctor medicinae veterinariae de veearts
A. Vrijburg, op een
dissertatie getiteld:
V\'ersuche iiber die Bedeutung der Opsoninlehre
in der Therapie der Agalactia catarrhalis contagiosa.

Het vertrek van den te benoemen gouyernementsveearts J. E.
Asbeek Brusse (zie blz. 108) beeft eerst plaats op 6 Februari,
per stoomschip
Koningin Wilhelmina.

Aan het kort verslag der residentie Bali en Lombok omtrent den
stand van zaken en bet personeel gedurende de maand September
1908, wordt door de
Java Bode o. a. het volgende ontleend:

De inspecteur van den veterinairen dienst bezocht in gezel-
schap van dr.
de Blieck in den loop van de verslagmaand dit gewest.
Achtereenvolgens werden met den alhier bescheiden gouveme-
mentsveearts Lombok, Boeleleng en Djembrana bereisd. De zoo
door kwade-droes geteisterde ouderafdeeling Oost-Lombok was
het voornaamste doel der inspectie-reis. Over de resultaten van
het onderzoek aldaar was de heer
Penning vrij tevreden. Zijn-
edelgestrenge kon de ziekte als cbeteugeld» beschouwen. Te
Singaradja teruggekeerd, werd de aandacht van bedoelden inspec-
teur gevestigd op den uitvoer van Bali van vrouwelijk vee en
de daartegen te nemen maatregelen, zoomede de nieuwe castreer-
methode. (ZV.
Rott. courant van 28 December 1908.)

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministeriëele beschikking van 29 December 1908, n°. 41632,
V.D., is, met ingang van 1 Januari 1909, benoemd tot amanu-

-ocr page 389-

ensis bij de ontleedkunde J. H. Maas, thans tijdelijk als zoo-
danig werkzaam; de tijdelijke amanuensis bij het pathologisch
instituut J. H.
van oe Bilt is voor het tijdperk van 1 Januari
tot 31 December 4909 in die betrekking bevestigd.

Staatsbegrooting voor 1907 en 1908.

De Staatscoxirant van 7 Januari 1909, n°. 5, bevat de wet
van 34 December 1908
(Staatsblad u°. 438), tot wijziging van
het Xt,e hoofdstuk der staatsbegrooting voor het dienstjaar 1907.

Art. 1. Artikel 39 van het Xdc hoofdstuk der staatsbegrooting
1907, luidende:
«KosteD, subsidiën en schadeloosstellingen tot
afwending van het gevaar, waarmede ziekten den veestapel be-
dreigen,» wordt
verhoogd met t 435000 en mitsdien gebracht op
f935000.

De Staatscourant van 9 Januari 1909, n°. 7, bevat de wet
van 31 December 1908
(Staatsblad n°. 437), tot verhooging en wij-
ziging van het Xde hoofdstuk der staatsbegrooting voor het dienst-
jaar 1908, Ilde afdeeling, landbouw, D,
veeartsenijkundige dienst.

Art. 37. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het per-
soneel, belast met de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch,
mitsgaders schrijfloonen, wordt verhoogd met f 5800 en mitsdien
gebracht op f28800.

Art. 38. Benoodigdheden voor de te verrichten werkzaam-
heden, reiskosten en verdere uitgaven ten behoeve van de keuring
van voor uitvoer bestemd vleesch ; schadeloosstellingen ter zake
van in het buitenland afgekeurd vleesch; subsidiën eu verdere
uitgaven ten behoeve van cursussen in vee- en vleeschkeuring,
wordt verhoogd met f 40000 en mitsdien gebracht op f 19000.

Keuring van vee en vleesch.

Prijsvraag slachthuis.

Het rapport der commissie (zie deel XXXV, blz. 452 en 637)
is thans verschenen.

Er zijn 49 antwoorden ingekomen.

De commissie heeft zich bij de beoordeeling der ontwerpen op
het standpunt geplaatst, dat hier geen architectonische prijsvraag
was bedoeld, aangezien het bij gebruikmaking van de bekroonde

-ocr page 390-

ontwerpen een ieder later vrij zal staan, naar eigen inzicht het
architectonisch gedeelte tot oplossing te brengen.

Hoofdzaak moest het baars inziens blijven, het verkrijgen van
ontwerpen voor doelmatige slachthuizen uit te voeren voor de
aangegeven bouwsommen.

Reeds bij een voorloopige bezichtiging der ontwerpen bleek
het der commissie, dat verscheidene ontwerpen met zorg en kennis
van zaken waren opgemaakt, enkele zelfs architectonisch bijzonder
waren uitgewerkt.

Eenige dezer zeer goed geteekende ontwerpen konden echter
voor een bekroning niet in aanmerking komen, aangezien de
bouw voor de gestelde sommen niet zou zijn uit te voeren,
enkele deze zelfs aanzienlijk zouden overschrijden.

Ook kwamen ontwerpers in hun ingezonden begrootingen reeds
tot bedragen, welke de grenzen overschreden, terwijl anderen, wier
begrootingen welisw.aar op het juiste cijfer waren gebracht, hun
eenheidsprijzen niet zoodanig hadden gekozen, dat de bouw
daarvoor zou kunnen worden uitgevoerd.

De plattegrondindeeling met de bijbehoorende doorsneden en
de aangegeven bestemming der onderdeelen, in verband met het
gebruik als slachtplaats, moest dus bij de beoordeeling der ont-
werpen den doorslag geven.

Hierbij moest ook bijzonder de aandacht worden gevestigd op
de verlichting en de ventilatie der verschillende onderdeelen van
de gebouwen, de keuze der ligging ten opzichte van de windstreek-
en de onderlinge ligging der lokalen.

Bij onderscheidene ontwerpen werd opgemerkt een streven, om
allerlei onderdeelen tegen het hoofdgebouw aan te bouwen, ouder
anderen mestbergplaats en penshuis; het komt der commissie
beter voor, deze afzonderlijk te houden. Bovendien werd daardoor
in vele gevallen de toegang tot of de verlichting van de hoofd-
gebouwen benadeeld.

Na de eerste beoordeeling bleken van type A en van type B
een tiental ontwerpen voor een nadere bestudeering en berekening
in aanmerking te komen.

Type A. Naar het oordeel der commissie gaf het onder het
motto «Dierenbescherming» ingezonden ontwerp de oplossing
van een slachthuis, zooals voor de toepassing van het kleinste
type gewenscht wordt, namelijk een slachthuis met een eenvoudige

-ocr page 391-

indeeling, gemakkelijk voor uitbreiding vatbaar en voor een klein
bedrijf met weinig personeel gemakkelijk te overzien.

Mocht op de bouwsom nog bezuiniging worden gewenscht,
dan zou voor de kleinvee-installatie het luchtspoor kunnen
vervallen en, zonder schade aan het geheel, de hoogte der hallen
iets geringer kunnen worden genomen.

Het ontwerp was vergezeld van een uitstekende toelichting,
welke menig gemeentebestuur een welkome wegwijzer zal zijn.

Aan dit ontwerp kende de commissie den prijs toe.

Ontwerper: C. F. Sepmeijek te Dordrecht,

Type B. Het onder het motto «Dierenbescherming» ingezon-
den ontwerp gaf ook voor type
B \'een uiterst practische indeeling
te zien, waarbij met alle omstandigheden, welke in het bedrijf voor-
komen, rekening was gehouden.

Een kleine vergissing in de plattegrondteekening der darm-
wasschery voorkomend, namelijk het aangeven van elf in plaats vati
twaalf standen, werd, bij voldoend aanwezige ruimte voor plaat-
sing, door de commissie geen bezwaar geacht om het plan voor
bekroning in aanmerking te doen komen.

Hoezeer de raming van enkele begrootingsposten iets hooger had
kunnen zijn, bleef, rekening houdende met iets hooger cijfers,
de begrootiug beneden het gestelde cijfer van f 70000.

Aan dit ontwerp kende de commissie den prijs toe.

Ontwerper: C. F. Sepmeyer te Dordrecht.

Het onder motto q°0 ingekomen ontwerp bevatte veel goeds,
doch had ook enkele fouten waarop de aandacht moet vallen.

Zoo zou, bij uitvoering volgens dit ontwerp, de verlichting
voor de darmwasscherij eenigszins verbeterd moeten worden, de
machinekamer blijken te klein te zijn en de overdekte gang-
ruimte grooter kunnen zijn.

In het ontwerp waren opgenomen stalruimten, welke niet gevraagd
waren en door welke ongevraagde uitbreiding de bouwsom naar
het oordeel der commissie moet stijgen boven het gestelde bedrag.

De begrooting, verminderd met de bouwkosten der stalruinite,
werd voldoende geacht voor de uitvoering binnen het gestelde
grenscijfer.

Aan dit ontwerp werd de premie toegekend.

Ontwerper: F. Dupont te Roermond.

Ook het ontwerp motto «Holland» gaf een goede oplossing,

-ocr page 392-

zij het ook van een eenigszins ruimere opvatting en als gevolg
daarvan een duurderen bouw. •

Het buiten het hoofdgebouw afzonderlijk liggend dienstvertrek
moet als een bezwaar gelden bij het geringe personeel, waarover
voor een slachthuis van het kleinste type zal kunnen worden
beschikt.

Het onder bet motto «Oü¥» ingezonden ontwerp mag be-
schouwd worden als een zeer geschikte oplossing; het geheel vormt
een goed, maar te duur plan.

Bij eventueele uitvoering zou de afdeeling «administratie»
eenigszins eenvoudiger kunnen worden opgevat, aan het pens-
huis, dat in dit onderwerp niet geheel tot zijn recht komt.
eenige meerdere zorg moeten worden besteed.

Het ontwerp motto <X. Y. Z,», in hoofdzaak bestaande uit
een overdekte binnenruimte, waar de verschillende onderdeelen
omheen zijn gegroepeerd, is breed en zeer goed opgezet.

Door deze ruimere opvatting overschrijdt de bouwsom het
gestelde cijfer.

De drie laatstgenoemde ontwerpen mochten, wegens het
hoogere cijfer van het voor den bouw vereischte bedrag, niet
voor bekroning in aanmerking komen, doch hebben overigens
voor latere toepassingen bijzondere verdiensten om als type
slachthuis bij iets ruimer bouwsom in aanmerking te komen.

Op grond van deze overweging vond de commissie vrijheid,
Uwer Excellentie den aankoop dezer drie ontwerpen voor te
stellen.

Daar Uw Excellentie machtiging verleende, werden ook daar-
van de naambrieven geopend en bleken de ontwerpers te zijn:

P. M. A. Huurman te Groningen.
Motto «X. Y.
Z.» ontwerpers : P. D. Beünders te Groningen.

W. Stok te Rotterdam.

Motto «Oü?» ontwerper: H. Bonda te Amsterdam.

Motto «Dolland> ontwerper: A. J. Th. Kok te Rotterdam.

v. E.

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch. 1907.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 14 December 1908, goedgevonden:

-ocr page 393-

A. in te trekken de beschikking van den minister van water-
staat, handel en nijverheid, dato 31 December 190\'2, n". 8964,
voor zooveel betreft het bepaalde onder A en B;

B. te bepalen:

1°. dat de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch zal ge-
schieden overeenkomstig de bepalingen van § 4 van het koninklijk
besluit van 24 Juni 1908, n°. 50;

2°. dat de rijkskeurmeesters hun goedkeuring met betrekking
tot het voor uitvoer naar Groot-Britannië en Ierland bestemde
vleesch zullen onthouden in geval van tuberculose;

bij varkens bij bevinding van algemeene en eiken vorm van
locale tuberculose ;

bij herkauwende dieren:

a. wanneer miliair tuberculose van beide longen bestaat;

l>. wanneer tuberculeuse veranderingen aanwezig zijn op het
borstvlies of op het buikvlies;

c. wanneer tuberculeuse veranderingen aanwezig zijn in de
spieren of in de lymphklieren, gelegen in of tusschen de spieren;

d. wanneer tuberculose voorkomt bij een vermagerd dier;

e. wanneer verschijnselen aanwezig zijn van een bloedinfectie,
welke kort vóór de slachting heeft plaats gehad, gepaard met zwel-
ling van milt en lymphklieren en miliair tuberkels iu longen,
lever, milt of nieren;

f. wanneer bij omvangrijke tuberculeuse cavernen reeds een
stoornis in de voeding is opgetreden;

3°. dat het merkteeken, bedoeld in sub C der voornoemde be-
schikking, ten behoeve van den uitvoer naar Groot-Britannië en
Ierland, nader wordt voorzien van de woorden «For export to
the United Kingdom of Great Britain and Ireland.»

Bij koninklijk besluit van 15 December 1908 (Staatsblad n°. 411)
is goedgevonden:

a. in te trekken Ons besluit van 29 Juli 1908 (Staatsblad
n*. 276), tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding
der wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907
(Staatsblad n°. 217);

b. te bepalen dat de bedoelde wet in werking zal treden op
1 Mei 1909.

Bij koninklijk besluit van 12 December 1908, n°. 24, zijn,

-ocr page 394-

met ingang van dien dag tot en met 31 December 1909, be-
noemd tot rijkskeurmeesters voor bet onderzoek van voor uitvoer
bestemd vleesch: A.
Marcus, veearts keurmeester aan het stedelijk
abattoir te Maastricht, P.
Schat, gediplomeerd veearts te \'s-Gra-
venhage,
C. Tenhaeff, veearts keurmeester late klasse aan de ge-
meente-slachtplaats te Utrecht, H.
J. de Vries, plaatsvervangend
districtsveearts te Hoogezand.

Bij koninklijk besluit van 30 December 1908, n°. 17, is, met
ingang van 1 Januari 1909, aan
C. A. van der Leeden te
Eindhoven, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als rijks-
keurmeester voor het onderzoek van voor uitvoer bestemd vleesch
te Woensel.

Bij koninklijk besluit van 30 December 1908, n°. 18, zijn,
met ingang van 1 Januari 1909, tot wederopzegging benoemd
tot rijkskeurmeesters voor het onderzoek van voor uitvoer be-
stemd vleesch : P. D.
Beunders, directeur van het gemeentelijk
slachthuis te Groningen,
H. L. Ellkrman, directeur van het ge-
meentelijk slachthuis te Dordrecht,
K. Hoefnagel, directeur van het
gemeentelijk slachthuis te Utrecht, dr. D. A.
de Jong Jzn., directeur
van het gemeentelijk slachthuis te Leiden,
E. A. L. Quadekkkr,
directeur van het gemeentelijk slachthuis te Nijmegen en dr. W.
Stuurman, directeur van het gemeentelijk slachthuis te Alkmaar.

Bij koninklijk besluit van 2 Januari 1909, n°. 25, is, met
ingang van dien dag, tot en met 31 December 1909, benoemd
tot rijkskeurmeester voor het onderzoek van voor uitvoer bestemd
vleesch: de plaatsvervangend districtsveearts dr. D.
G. Ubbels te
lioden; de benoemde is tijdelijk geplaatst te Eindhoven.

Bij koninklijk besluit van 2 Januari 1909, n*. 26, zijn, met
ingang van dien dag, tot en met 31 December 1909 benoemd
tot rijkskeurmeesters van voor uitvoer bestemd vleesch, respec-
tievelijk te Steenwijk, Harlingen en Assendelft, de geëxamineerde
veeartsen
P. Boonstra te Steenwijk, S. Kingma te Menaldum en
dr. J.
SwiERSTRA te Zaandam.

Bij koninklijk besluit van 9 Januari 1909, n°. 19, zijn, met \'
ingang van 9 Januari benoemd: tot en met 30 April 1909,

-ocr page 395-

tot rijkskeurmeester voor het onderzoek van voor uitvoer bestemd
vleesch, respectievelijk te Wolvega (gemeente Weststellingwerf),
Winschoten, Epe, Midwolde, Hoogezand, Meppel, Uithoorn en
Weert, de veeartsen
J. H. de Boer te Wolvega (gemeente West-
stellingwerf), C.
A. van Dorssen te Winschoten, B. van Goor
te Epe, M. B. ten Have te Midwolde, 0. Huizinga te Hooge-
zand, J.
Knol te Meppel, A. de Ruiter te Mijdrecht en K. J.
V
roemen te Weert;

tot en met 31 December 1909, tot rijkskeurmeester voor liet
onderzoek van voor uitvoer bestemd vleesch, respectievelijk te
Winterswijk en te Baarle-Nassau, de veeartsen J. T.
van Lohui-
zen
te Winterswijk en P. den Ouden te Tilburg.

Bij koninklijk besluit van 15 Januari 1909, n°. 44, is, met
ingang van dien dag, tot en met 30 April 1909, benoemd tot
rijkskeurmeester voor het onderzoek van voor uitvoer bestemd
vleesch te Kortezwaag (Opsterland) de plaatsvervangend districts-
veearts
H. F. Eggink te Beetsterzwaag (Opsterland).

Handelingen der Staten-Generaal 11. 1)
Zitting van 30 November 1908.

De heer Taljia, minister van landbouw, nijverheid en handel:
Mijnheer de voorzitter. Iemand, die zonder de zaak te kennen,
in deze vergadering tegenwoordig was geweest heden middag,
moet wel den indruk hebben gekregen, dat de regeering uit
eenige fiscale of hygiënische overwegingen wettelijke bepalingen
was gaan maken omtrent een landbouwbelang, dat zij absoluut
niet kende, met het gevolg dat de ernstigste belangen van ons
volk aangetast werden.

Ik behoef niet te zeggen, dat dit toch inderdaad niet het
geval is. Dit wetsontwerp en de wet op de uitvoerkeuring van
vleesch, alsmed^ de bepalingen, welke daarna zgn gemaakt, moge
misschien in velerlei opzicht formeele bezwaren en gebreken
hebben, dat de wetten en maatregelen zouden zijn ontworpen
en tot stand gebracht zonder dat daarbij voortdurend gelet is

1  Vervolg van blz. 304.

-ocr page 396-

op de oeconomische belangen, waarom het hier ging, kan niet
met ernst volgehouden worden.

Waarom ging het bij de wet op de uitvoerkeuring van vleesch ?
Om te zorgen dat, waar wij ten aanzien van een deel van onze
veeproductie in hooge mate afhankelijk zijn van den uitvoer
vau vleesch, de qualiteit van het Nederlandsche vleesch, dat op
de buitenlandsche markt gebracht wordt, zoodanig zou zijn, dat
voor dat vleesch een goede prijs zou zijn te bedingen.

Heden is daarover niet heel veel gezegd; alleen de geachte
afgevaardigde uit Meppel meende dat, aangezien de belangen der
export-slachters niet voldoende zouden worden behartigd, toch
ten slotte het landbouwbelang niet tot zijn recht zou komen.
Hij heeft het zelfs uitgerekend in centen en aangekondigd, dat
wanueer in Beilen, geloof ik, niet tot stand kwam een export-
slachterij met keuringsdienst, het vleesch daar een cent goedkooper
zou worden. Precies heb ik het niet begrepen, want hij deelde
mede, dat een dergelijke exportslachterij zou omvatten de pro-
ductie in een cirkel van 6 uur straal. En nu is het merkwaardige,
dat, wanneer ik Beilen als middelpunt neem en een dergelijken
cirkel trek, daarin voorkomen Assen en Meppel. De afgevaardigde
merkt daar op, dat hij een straal van 3 uur heeft bedoeld.
Maar wanneer ik nu een zoodauigen cirkel trek van uit Meppel
en Assen, is het gedeelte dat overblijft — dat voelt iedereen —
zeer miniem. De geachte afgevaardigde zal toch ook niet be-
weren, dat, wanneer in Assen en Meppel een keuring is voor
uitvoer van vleesch afkomstig uit een kring waar binnen groote
dorpen vallen, de prijs van varkens in een bepaald Drentsch dorp
een cent lager zou bleven dan wanneer te Beilen een keuring
bestaat. Ik geloof, dat dit een oeconomisch betoog zou zijn voor
welks juistheid meer gronden noodig zijn dan door den geachten
afgevaardigde zijn aangevoerd.

Maar iets anders is dit: hoeveel lager zou de prijs van dat
vleesch iu eenig Drentsch dorp zijn, indien wij noch daar noch
ergens anders eeu uitvoerkeuring van vleesch hadden ? Dan
zou zeker het vleesch meer dan een cent in prijs dalen en het
wel zeer duidelijk worden, dat ook de dorpen voordeel trekken
van wat wij hier tot stand brengen.

De landbouw zal er iu hooge mate door gebaat worden. Ik
zou mij daarvoor kunnen beroepen op een rapport, dat ik vóór

-ocr page 397-

mij heb, uitgebracht door den chef van den hygiëniscben dienst.
Deze meent, dat de inwerkingtreding van de wet een zeergroot
voordeel voor Nederland zal opleveren, ook voor het Londensche
publiek, zoodat hij daarin aanleiding vindt er de Britten opmerk-
zaam op te maken, dat zij wel zeer grondige zorg mogen besteden
aan het product, dat zij op de markt brengen om niet meer
verdrongen te worden dan op het oogenblik het geval is.

Nu heeft de geachte afgevaardigde een tweede opmerking
gemaakt omtrent de vraag, wat het gevolg zou kunnen worden
van deze wet, namelijk het tweede gebruik. Hij heeft gezegd: het
vleesch dat wordt afgekeurd voor den uitvoer, maar niet voor
het binnenlandsch gebruik, zal op de markt geworpen worden en
den vleeschprijs drukken. Hij heeft er aan toegevoegd, dat de
directeur van het Groningsch abattoir gezegd heeft, dat hij het
zou weigeren. Hij heeft niet gezegd op welken grond, en nu is
mij medegedeeld — en ik heb geen reden aan de juistheid van
die inlichting te twijfelen — dat de directeur van het Groningsch
abattoir dat ongetwijfeld moet doen op grond van de gemeentelijke
verordening die daarvoor geldt, luidende, dat het vleesch dat
daar wordt aangebracht, in zoodanigen toestand moet aangebracht
worden, dat de keuring volledig kan worden verricht. En dat
kan met dat vleesch niet.

Nu is niemand zoo geschikt om precies te weten welke be-
teekenis de Nederlandsche keuring zal hebben als de directeur
van een abattoir. Daarom ben ik absoluut zeker, dat, als wij
zorgen, dat onze keuring inderdaad goed is, wij bij de abattoirs
niet op weerstand zullen stuiten.

Het is dus niet omdat dat vleesch niet in Groningen kan
binnengebracht worden, maar omdat Groningen een verordening
heeft die zich niet heeft aangepast aan deze wet. Want Groningen
heeft een bepaliHg voor vleesch, gekeurd in andere binnenlandsche
abattoirs ; daarvoor heeft het uitdrukkelijk vrijstelling gegeven.

En nu het geval waaruit de geachte afgevaardigde dadelijk
zal zien, hoe weinig zijn argument doorslaat. Stel u voor, dat in
het abattoir te Groningen vleesch zal worden gekeurd voor uit-
voer naar Engeland en dat de directeur verklaart, dat dat vleesch
niet geschikt is voor uitvoer naar Engeland, maar wel voor
binnenlandsch gebruik, dan begrijpt iedereen toch wel, dat die
directeur in den zonderlingsten toestand zal komen wanneer hij

-ocr page 398-

bet verbruik in Groningen zou moeten verhinderen en dat hij wel
zal moeten zorgen vrijheid te krijgen om dat vleesch, dat hij
geschikt verklaarde voor het binnenlandsch gebruik, in Groningen
te kunnen verkoopen. Dergelijke misstanden zijn natuurlijk in
een overgangstijd. Het spreekt van zelf, dat men zich op deze
bepalingen nog niet heeft ingericht, maar zoodra die bepalingen
zullen vigeeren, zal zich dat. wel schikken. Waarom ? Omdat
al zeer spoedig zal blijken, dat een dergelijke tweede keuring
alleen zal worden toegestaan voor vleesch, dat inderdaad aan alle
eischen voldoet, maar dat toevallig om de een of andere reden
zóó is, dat men vi\'eest, dat het bij het overbrengen naar Engeland
door het lange vervoer — wat van uit het noorden van ons
land mogelijk is — of door een andere reden gevaar loopt van
de daar te lande vigeerende bepalingen bezwaar te ondervinden
en men dus zegt: ter wille van het prestige van het Nederlandsche
merk wagen wij het met dat vleesch niet.

Het gaat dus om het landbouwbelang. Maar gaat het nu aan,
om de exportslachters daarbij onder den voet te loopen ? Neem
daaraan denkt niemand. Ik leg er den nadruk op, omdat de
geachte afgevaardigde uit Steenwijk en andere sprekers na hem
ten onrechte hier hebben ingebracht de tegenstelling tusscheu
publiek en administratie, want die sprekers hadden moeten zeg-
den: de administratie heeft te zoeken naar een even wicht tusschen

O

het belang van den landbouwer die het vee tegen een goeden prijs
wil verkoopen en dat van den exportslachter, die iets verdienen
wil op de kunstbewerking, welke hij het vee heeft doen ondergaan,

lïet spreekt van zelf, dat ik, wanneer dat gemiddelde gevonden
is, wel eens tegen een exportslachter zal aanloopen, maar dan is
het geen strijd tusschen dien exportslachter en de administratie,
maar een strijd tusschen dat individu en het belang van de vee-
teelt in Nederland en in verband daarmede de exportslachterij.

Daarbij komt nog dit. Er is, zoo zeide de geachte afgevaardigde
uit Kampen heden middag, een zeer enkele exportslachter die aan
de eischen zal kunnen voldoen, maar de groote meerderheid zal
ten onder moeten gaan. Ik heb hier cijfers, die de opvatting van
den geachten afgevaardigde niet bevestigen. Het zal moeilijk ziju
om daarover te debatteeren, omdat de geachte afgevaardigde reeds
herhaalde malen twijfel aan de juiste voorlichting van het depar-
tement van landbouw beeft uitgesproken, maar hij zal mij ten

-ocr page 399-

goede houden, dat, waar hij niets meer geeft dan algemeene be-
weringen en niets anders dan twijfel — geen cijfers — ik niets
anders kan doen dan met de cijfers opereeren, die mij gegeven
zijn, o. a. door den inspecteur van dezen dienst, die de laatste
jaren voortdurend met de exportslachters in aanraking is geweest,
die aanhoudend met deze zaken te doen heeft gehad, o. a. met

o 7

de facultatieve keuring, welke reeds eenigen tijd werkt en onze
administratie in doorloopend contact met de exportslachters brengt.

Deze wet wil niet den exportslachter op zijde zetten, maar
aan den anderen kant kan zy zich niet op het standpunt stellen
van den geachten afgevaardigde uit Meppel, die zegt: als maai-
de kleinste exportslachter in de knel komt, moet ik er niets
van hebben. Dat had de geachte afgevaardigde moeten zeggen
toen de wet hier in behandeling was, want dat bezwaar geldt
tegen de wet.

Nu kan ik mij begrijpen, dat de geachte afgevaardigde gezegd
heeft «de kleinste», maar ik merk op, dat het hier niet gaat om
groot of klein. Integendeel, wij hebben van middag telkens kunnen
hooren, wanneer een geachte ^ afgevaardigde opkwam voor een
exportslachter, dat zij niet spraken van het slachten van een
paar honderd beesten, maar met verheffing van stem van zooveel
duizenden. Het gaat hier om de exportslachters, die in de slechtste
conditie zijn —- ik zal dat straks uitleggen — want het is zeer
goed mogelijk, dat iemand, die tijdelijk het bedrijf\' van export-
slachter uitoefent aan den Hoek van Holland of ergens elders,
in een abattoir de gelegenheid heeft de dieren, die hij wil uit-
voeren, te slachten, een klein bedrijf heeft. Het gaat hier niet
om groot of klein, maar om de exportslachters, die in de slechtste
conditie zijn en dan is naar mijn meening het standpunt van
den geachten afgevaardigde geen standpunt, wanneer wij staan
tegenover zulke ontzaglijke belangen als den geheelen export van
vleesch.

Maar wanneer men nu vraagt: hoe staat het met het koninklijk
besluit ten opzichte van die belangen, dan moet ik er tegen
opkomen, dat mön hier heeft verkondigd de leer dat het koninklijk
besluit niet behoorlijk met die belangen rekening houdt.

In de eerste plaats de wijze van voorbereiding.

Er is gezegd, dat die bepalingen veel te zwaar zijn en over
liet algemeen onjuist. De geachte afgevaardigde uit Apeldoorn

-ocr page 400-

heeft al — het deed mij genoegen het van middag te hooren —
een enkel vriendelijk woord gezegd over de ambtenaren, die zich
met deze zaak hebben beziggehouden. Hij had er nog aan kunnen
toevoegen, en dat had zijn critiek op den maatregel nog iets
verzacht, dat de chef van den keuringsdienst dezen maatregel
besproken heeft in vergaderingen met exportslachters en dat,
zooals die maatregelen op het oogenblik in het koninklijk besluit
staan, zij bij de betrokkenen geen bezwaar hebben ontmoet.
Men haalt daarover de schouders op, maar is het dan geen
geschikte manier om de zaak voor te bereiden, wanneer men de
menschen raadpleegt over wat men wil doen ? Merkwaardig is,
dat de geachte afgevaardigde die zoo goed thuis is in de zaak,
geen enkele bepaling heeft genoemd, die volgens de deskundigen
overbodig zou zijn. In het geheele debat van van middag heeft
geen der afgevaardigden, die blijkbaar allen hun iulichtingen
hadden van exportslachters, over een enkele bepaling van het
koninklijk besluit geklaagd. Er is gezegd, dat het besluit niet
deugt, dat het niet practisch is, dat het niet aansluit aan het
leven, en meer dergelijke algemeenheden, die buitengemeen
treffend zijn wanneer zij het slot vormen van een betoog, waaruit
blijkt, dat de zaak in details is bezien, maar die, wanneer zij
moeten dienen als eenigen vorm van critiek, niet bijzonder aan-
grijpend zijn.

Wat nu die bepalingen zelf betreft, de geachte afgevaardigde
uit Kampen klaagt, dat de menschen in Juli hebben gehoord,
hoe hun slachterij in Januari moest ingericht zijn. Hij is al
terechtgewezen door zijn buurman uit Meppel, die mededeelde,
dat hij het koninklijk besluit niet goed had gelezen, want dat zij
volgens dat besluit meer dan een jaar den tijd hadden, omdat
de bepalingen betreffende de inrichting tot October ter zijde
kunnen worden gesteld. Wij zijn dus in deze gemakkelijk ge-
weest, maar ten aanzieu van sommige dingen konden wij dat
niet zijn, zonder de geheele zaak onderst boven te werpen. De
geachte afgevaardigde uit Apeldoorn en anderen hebben in hun
beschouwingen telkens het standpunt ingenomen: och, dat keuren,
nu ja, dat kan immers zoo wel. De geachte afgevaardigde heeft
gezegd: een behoorlijke slagersknecht weet wel of een niertje
niet goed is.

De heer Lieftinck : Neen, een kliertje.

-ocr page 401-

De beer Talma, minister van landbouw, nijverheid en
handel: Ik weet niet, welke lichaamsdeelen decisief zijn,
maar ik weet wel, dat een keurmeester voldoen moet aan twee
eischen.

In de eerste plaats moet het iemand zijn met zelfstandigheid,
die een groote verantwoordelijkheid gewoon is te dragen en
aandurft, want wanneer hij bij een leverancier komt, wiens vee
hij moet keuren, dan heeft die exporteur er groot economisch
belang bij om een goedkeuringsmerk te krijgen. Wij mogen
werkelijk niet tot den eersten den besten zeggen: geef gij het
merk maar, want het gaat hier niet om de varkens of nuchtere
kalveren, die gekeurd worden, maar om de beteekenis, die ons
rijksmerk zal hebben op de Londensche markt, en wanneer wij
daar komen met vee, waarvan men zegt: gij keurt niet serieus,
dan vernietigen wij geheel de werking van de wet.

In de tweede plaats moet de keurmeester iemand zijn, die
door en door kennis heeft van het vak. Wanneer men de maat-
regelen doorleest, dan bemerkt men wel, dat de bedoeling is,
dat heel veel grof werk inderdaad zal gebeuren door hulpkeur-
meesters. Daarvoor zijn, zooals ik in de Memorie van antwoord
heb medegedeeld, meDschen gezocht uit de praktijk van het leven,
menschen die opgeleid zijn in het slagersvak en die daarna een
speciaal onderricht hebben gekregen om als keurmeester te
kunnen optreden. Er is ook weer met eeuig scepticisme over ge-
sproken of wij die menschen wel klaar kouden krijgen voor hun
taak, wanneer zij pas met 1 December zouden worden benoemd.
Maar gelooft meu nu we/.enlijk, dat de ambtenaren van den
veeartsenijkundigen dienst, die voor deze zaak verantwoordelijk
zijn, er meer de hand mee zullen lichten dan een lid van de
Kamer? Het is toch zeer waarschijnlijk, dat juist die personen
eer geneigd zullen zijn te strenge eischen te stellen aan het
personeel, dat zij uitzenden, dan te lichte. De voorbereiding van
dit personeel is dan ook reeds jaren ter hand genomen. Daarom
kunnen wij thans — ik zal dat straks nader uiteenzetten — de
vruchten plukken van dien arbeid.

Wij hebben dus, wat die hulpkeurmeesters betreft, menschen
uit de praktijk, die eenig theoretisch en practisch onderwijs
hebben gekregen ter aanvulling. Nu daar kunnen wij niet af
gaan. Wij moeten zorgen, dat de keuring doeltreffend en degelijk

-ocr page 402-

kan geschieden. Daarvoor hebben wij ook noodig localiteits-
eischen. Er zijn localiteiten waarin niemand, die keuren kan, het
zou willen doen. Er zijn personen, die niet weten wat keuren is
en het misschien zouden willen ondernemen, maar dan kunnen
wij ze ook niet gebruiken.

Welke zijn nu de leidende gedachten geweest bij het ont-
werpen van het koninklijk besluit en de uitvoeringsmaatregelen,
die daar nog op zijn gevolgd?

In de eerste plaats hebben wij gemeend — en ik verblijd mij
daarbij de instemming te hebben van den geachten afgevaardigde
uit Kampen en den geachten afgevaardigde uit Hoogezand —
dat de zaak op den duur alleen doeltreffend kan worden geregeld
in een openbaar abattoir. Nu hoop ik, dat de geachte afgevaar-
digden daarbij niet denken aan de gebouwen, die zij misschien
te Parys of elders wel eens hebben opgemerkt. Men denkt er
niet aan, aan een exportslachter te Beilen den bouw van een
dergelijk paleis op te leggen.

Een van de heeren, de geachte afgevaardigde uit Meppel,
heeft gesproken van f20.000. Mij is medegedeeld, dat er nogal
wat af kan. Er is geen sprake van, dat een behoorlyk slacht-
huis een dergelijke som zou behoeven te kosten. We hebben
binnen enkele dagen, hoor ik, den uitslag van de prijsvraag te
wachten, die voor een goedkoop slachthuis is uitgeschreven en
het resultaat daarvan zal in het openbaar worden tentoongesteld.
Dan zal blyken, dat men werkelijk voor kleine kosten een vol-
komen voldoend slachthuis kan krijgen.

Waarom is het van zoo groote beteekenis, dat zoo\'n slachthuis
openbaar is? Een van de geachte afgevaardigden heeft reeds een
der grootste argumenten daarvoor besproken, namelijk de zorg,
dat een exportslachter, die een keuringsdienst krijgt, daarin geen
privilege heeft, waardoor zijn bedrijf in die buurt tot een monopolie
zou worden gemaakt.

Het eerste, wat ons tot de oprichting van openbare slachthuizen
brengt, is echter natuurlijk het belang vau een goede uitvoering
van de keuring. Het spreekt van zelf, dat opzettelijk daartoe
gebouwde slachthuizeu, hoe eenvoudig ook, veel meer de voor-
waarden voor een goede keuring in zich bevatten dan een
slachthuis, dat, gelyk vaak het geval is, gebouwd is met een
geheel ander doeleinde dan om er in te slachten.

-ocr page 403-

In de tweede plaats komt, wat ik noemde, het belang van
de landbouwers om niet opgesloten te zijn in een kring met
één exportslachter in hun midden.

Nu moeten wij echter niet vergeten, dat daarvoor tegenwoordig
de kansen niet zoo heel groot zijn. Ik wil eerlijk zeggen, dat ik
bij de bestudeering van de zaak — maar dat is zeer achteraf —
meermalen de gedachte heb gekregen, dat het jammer is, dat
wij hier niet den toestand hebben, die in Denemarken bestaat.
In Denemarken is de vleeschkeur eigenlijk geregeld, zooals hier
in Nederland de botercontröle. Daar heeft men de coöperatie als
grondslag; die treedt op onder gouvernementeele controle en
heeft in zekeren zin de beschikking over de rijkskeur.

Mijnheer de voorzitter. Ik geloof niet, dat de voorstelling,
die de geachte afgevaardigde uit Kampen van den toestand in
Denemarken had, geheel juist was, integendeel er is daar een
zeer groote concentratie van bet exportbedrijf en van de daar-
mede verband houdende keuring. Waarom is dat in Denemarken
mogelijk en waarom zal het hier niet zoo goed mogelijk zijn ?
Omdat in Denemarken hoofdzakelijk varkensvleesch wordt uit-
gevoerd en dat nog wel in zeer specialen vorm. Ieder, die het
Engelsche ontbijt wel eens genoten heeft, weet natuurlijk, wat
bacon is en het eigenaardige is, dat dit in enorme massa\'s als
uniform-artikel uit Denemarken komt. Met dat bacon is het
ongeveer als hier met de boter. Het is een uniform-artikel,
daarom leent het zich gemakkelijker tot coöperatie dan de ver-
schillende soorten van vleescb, die hier worden aangebracht en
waarbij het geven aan de personen, die deelnemen in de coöpe-
ratie, van het hun toekomende aan veel grooter bezwaren onder-
hevig is dan op het oogenblik bij ons met, de zuivelcoöperatie
het geval is.

Wat de openbare slachthuizen ten derde vóór hebben is, dat
wij door de oprichting daarvan in deze wet een gi\'oot voorwerk
hebben voor een eventueele wet op de binnenlandsche keuring.

Ik heb tot mijn genoegen gehoord, dat in de Kamer heden
middag zooveel stemmen zijn opgegaan voor een wet op de
binnenlandsche keuring, maar ik wil den heeren wel zeggen,
dat ik niet weet, waar dit ontwerp gemaakt zal worden, in het
departement van landbouw of in dat van binnenlandsche zaken.

En, mijnheer de voorzitter, hij, die die wet ontwerpen moet,

-ocr page 404-

zal waarschijnlijk wel bij den minister komen en zeggen: mag
ik eerst eens weten, of ik die wet zoo moet maken, dat in geen
geval het kleinste slagertje er eenige schade van ondervindt?
En als hij dan ten antwoord krijgt, dat hij haar inderdaad zoo
moet maken, dat er geen slager zoo klein is, of hij moet volkomen
safe zijn, zal hij waarschijnlijk zeggen: ik zie er geen kans toe.

In de tweede plaats hebben wij gemeend, dat wanneer er geen
openbaar abattoir is, wij moeten komen tot een slachthuis in
samenwerking. Nu heeft de geachte afgevaardigde uit Kampen
gemeend, dat dit niet kan, omdat wij dan den concurrent van
heden tot den compagnon van morgen zouden maken. Ik weet
dat nog niet zoo. Ik zie absoluut niet in, waarom twee slagers, die
samen in hetzelfde abattoir hun vee slachten, geen compagnon
worden en twee exportslagers, die in hetzelfde slachthuis slachten,
het wel zouden moeten worden. Ik begrijp het niet. Wanneer
zij werkelijk hun eigen relaties hebben zoowel voor inkoop als
voor verkoop, is er geen enkele reden, waarom zij zich zouden
vereenigen, zoodra zij in hetzelfde slachthuis komen.

Er is over gedacht — en ik zou de laatste zijn om het on-
middellijk te verwerpen — of het niet mogelijk was om aan
iemand, die een keuringsdienst kreeg, de verplichting op te leggen
om ook anderen in zijn slachthuis toe te laten, zooals de ge-
achte afgevaardigde uit Meppel dat verlaDgde. Dat denkbeeld
— ik kan het wel zeggen — is overwogen, maar het is gestuit
op zeer groote bezwaren. De pogingen, aangewend om het bij
wijze van minnelijke schikking gedaan te krijgen, leidden niet
tot zeer bemoedigende uitkomsten, om de eenvoudige reden, dat
natuurlijk hij, die het slachthuis heeft en begrjjpt dat hij een
sprong moet doen om een keuringsdienst te krijgen, wel zegt,
dat hij bereid is, maar zoodanige voorwaarden stelt, dat de ander
er uiets van moet hebben. Dat is inderdaad een bezwaar, maar
ik zou zeggen: laten wij hier toch vooral die bezwaren niet
gaan uitmeten.

De heeren zijn het er over eens, dat wij moeten trachten van
deze wet terecht te brengen, wat er van kan. Het is natuurlijk
lastig voor de ambtenaren, die het land ingaan om te probeeren
het eens te worden met exportslagers indien zij dan ten ant-
woord krijgen, niet dat een of ander lid, maar dat de Kamer
zelf gezegd heeft, dat het niet ging. Dit maakt hun taak niet

-ocr page 405-

gemakkelijker en daarom, als men geen speciale bezwaren heeft,
zou ik zeggen, dat wij de moeilijkheden niet moeten gaan uit-
meten.

Dit kan te gemakkelijker, omdat, aan het departement beslist
de overtuiging heerscht, dat wij door het scheppen van een over-
gangstoestand de zaak ook voor de kleinsten zeer goed mogelijk
zullen kunnen maken. De geachte afgevaardigde uit Kampen
heeft steeds gesproken van minimum eischen. Zeker, de eisch is
natuurlijk een minimum, waarmede men tevreden is, wat er
boven gaat behoort tot de opera supererogatoria.

Daarop moeten wij staan: wanneer men het voorgeschrevene
niet opvolgt, erkennen wij niet, dat men een exportslachterij
bezit, die aan redelijke eischen daarvoor voldoet. Maar dit wil
niet zeggen, dat wij meenen die menschen van ons af te kunnen
schuiven. Dat is ook niet gebeurd.

De geachte afgevaardigde uit Kampen heeft hier van middag
de stelling verkondigd, dat eigenlijk bijna geen enkele inrichting
een keuringsdienst zou kunnen krijgen. Mijnheer de voorzitter,
op het oogenblik is de toestand aldus, dat er in 20 gemeenten
31 keuringsdiensten zijn ingesteld. Omtrent 13 aanvragen in 12
gemeenten is nog niet beslist, en op het oogenblik zijn er 28
aanvragen in 15 gemeenten afgewezen. Van die 28 slagers staat
het echter al zoo goed als vast, dat er 13 op een andere wijze
worden geholpen, lleeds bijna de helft heeft dus al uitzicht, dat
zij ten slotte toch een keuring zullen krijgen.

Voor die vijftien anderen wordt nu alles gedaan wat mogelijk
is om ben te helpen. Hoe moet men dat nu doen? De geachte
afgevaardigden zijn van middag zeer ruim geweest met hun adviezen.
Zij hebben gezegd: een man kan twee of drie exportslachterijen
bedienen. Dat is volkomen juist. Er zijn exportslachterijen die
zoo weinig slachten in de week, en dit is vooral het geval bij
de kleine, dat er alle mogelijkheid bestaat om dit te doen, doch
onder één voorwaarde, dat men zich niet binde omtrent den dag,
anders kan het niet. Wanneer ik plan heb om aan
Jansen en
Pi
eters nn, die beiden eens in de week slachten, gelegenheid tot
keuren te geven en zij komen bij mij en zeggen: wij willen
allebei slachten op Dinsdag of wel op den dag, die in verband
met den export bij sommigen bijzonder geliefd is, op Vrijdag,
dan moet ik beginnen met te zeggen: gij hebt geen recht op

-ocr page 406-

een keuringsdienst, gij kunt er geen krijgen. Komen 7,ij dan
vragen, of wij hen niet kannen helpen, dan verleen ik hun dit
als gunst. Daarom zijn die weigeringen uitgegaan vroeger dan
anders noodig ware geweest, om waar de aanvragers daardoor
meer plooibaar zouden geworden zijn gemakkelijker tot een goede
schikking te kunnen komen.

Vraagt men naar het beginsel dat gelden moet, dan zeg ik :
degenen die betalen willen en die aan de eischen voldoen, moeten
een keuringsdienst hebben. De geachte afgevaardigde uit Steen wijk
heeft gezegd: wie geeft aan de regeering het recht om te weigeren ?
De wet zegt, dat de regeering voorschriften kan geven omtrent
de gemeenten. Er wordt ondersteld, dat de regeering gemeenten
zou kunnen uitsluiten. Ik meen, dat de geest-van de wet is,
dat degeen die het betalen kan een dienst krijgt. Maar daarmee
zijn wij er nog niet.

Op de lijst van de verschillende slachters komen slagers voor,
die over het geheele jaar genomen een belangrijk bedrijf hebben,
maar er komen dagen voor, dat het getal dieren, dat zij slachten
zeer klein is. Daarop kan iets gevonden worden, ten einde het
bedrijf niet al te veel te bezwaren; de geachte afgevaardigde uit
Meppel zegt, dat het varkensvleesch een cent goedkooper zou
worden, omdat men de keuring niet krijgt, maar bij zware
keuringskosten zou dat vleesch wel gaan dalen in prijs, omdat
men ze wel krijgt.

Maar dan ontvangen de menschen ook hier het gunstig tarief
niet als recht, maar als gunst. Het is niet mogelijk naar mijn
meening om uit te gaan van het standpunt, dat men den een laat
betalen voor den keuringsdienst, dien een ander heeft. Dat kan
niet, er moet in zekeren zin een uniformiteit zijn. Maar nu geloof
ik dat, wanneer die uniformiteit gehandhaafd wordt zonder eenige
marge, de kleinen veel te weinig betalen, want iemand die nagaat
wat het beteekent in een zeer groote exportslachterij te keuren, die
zal het met mij eens zijn, dat daarvoor een of twee keurmeesters
genoeg zijn, omdat door een groot getal hulpkeurmeesters de dienst
kan aangevuld worden, maar er is geen slachterij zoo klein of er is
een keurmeester noodig en dat is te duur.

Wanneer ik bij die kleine bedrijven kon komen met een hulp-
keurmeester, dan was het anders, maar zoowel in het kleine
bedrijf als in het groote moet ik iemand hebben, die de volledige

)

-ocr page 407-

keuring kan uitvoeren, want de beestjes, die daar worden aan-
gevoerd, zoeken, als zij wat mankeeren, niet de grootste slachterijen
op, maar komen bij ongeluk ook binnen in de kleinste, zoodat
die slachterijen altijd het minimum zullen moeten betalen, dat
hun tarief per stuk iets hooger maakt dan de groote slachterijen
per stuk betalen. Wanneer dit zoo is, zal de geachte afgevaar-
digde wel gevoelen, dat ik niet op mij zou durven nemen de
verklaring, dat de slachterijen in ongunstige conditie er niet
onder zullen lijden.

Alles wat ik hier heb gezegd, staat eigenlijk buiten het
ontwerp, dat ik heb te verdedigen. Daarvan ligt echter niet de
schuld bij mij, ik was daartoe verplicht, omdat ik te antwoorden
had op verschillende grieven. Waaruit bestaat toch dit ontwerp?
Uit niets anders dan uit een verhooging van den bestaanden post.

Nu kan ik mij voorstellen, dat de Kamer zou willen, dat deze
wet, wat de uitvoering betreft, maar voorshands eenvoudig werd
op zijde gezet, zooals de geachte afgevaardigde uit Kampen dit
wenschte, die zeide: gij moet een koninklijk besluit uitlokken,
waarin staat, dat de wet voorshands wordt uitgesteld. Maar dan
moet ik toch geld hebben. En waarom ? Niet om de wet uit te
voeren, maar omdat Engeland de wet begint uit te voeren. En
waar dit zoo is, zouden al de vrienden van den geaehten afge-
vaardigde uit Kampen bij hem komen en zeggen: zorg toch dat
de regeering keurmeesters aanstelt, in Engeland gaat men keureu,
en wij exportslagers kunnen niet het risico dragen, dat in Londen
de boel wordt teruggezonden. Wij moeten hier gebruik maken
van de facultatieve keuring, zooals de geachte afgevaardigde uit
Ede dit zoo uitstekend heeft uiteengezet. En daarvoor moet ik
ambtenaren, keurmeesters en hulpke\'urmeesters hebben, precies
als indien op dit oogenblik de wet in werking treedt. Al raakte
dus de wet van de baan, dan zou ik toch op ditzelfde oogen-
blik bij de Kamer moeten komen om te vragen, zooals de Kamer
wel eens.bij moties doet: wil dit ontwerp, afgescheiden van de
toelichting, dan maar aannemen, want ik heb ambtenaren noodig
voor de facultatieve keuring, die in zeer groote mate zal worden
uitgebreid. Zelfs wanneer de werking van de wet wordt uitge-
steld, dan moet de regeering nog de gelegenheid hebben de
keuring uit te breiden. Daarom kan ik mij niet indenken in
het standpunt van den geaehten afgevaardigde uit Meppel, die

-ocr page 408-

zegt: wanneer gij dit of dat niet belooft, stem ik tegen de wet.

Ilij zou den exportslachters daardoor een slechten dienst bewijzen.
Wat toch beslist de Kamer? Dat de wet met 1 Januari zal
worden ingevoerd? Neen, dat heeft de Kamer beslist, toen zij
in het wetsontwerp opnam de bepaling, dat de inwerkingtreding
zou worden bepaald bij koninklijk besluit. Dat heeft de Kamer
dus uit handen gegeven. Wat de Kamer nu heeft te doen, is
eenvoudig de regeering in de gelegenheid stellen keurmeesters
aan te stellen. Of de wet nu in werking treedt, of dat de
keuring zal geschieden krachtens het koninklijk besluit, in beide
gevallen heeft men een groot getal keurmeesters noodig.

Nu moet ik ten slotte iets zeggen, dat ik eigenlijk heden
middag had moeten mededeelen, ten einde de zaak te bekorten,
doch dit zou niet zijn geweest overeenkomstig den gang van
zaken in deze Kamer. Ik beb n.1. overwogen, — sinds eenige
weken, wat ik zeg, is niet iets nieuws voor de Kamer, onder-
scheidene leden weten het — de wenschelijkheid van uitstel vau
het in werking treden dezer wet. Waarom heb ik dit niet eerder
in het openbaar medegedeeld? Om de eenvoudige reden, dat wij
dan over eenigen tijd weder precies even ver zouden zijn als dezen
zomer. Wij weten allen, er waren heden middag leden, die het
vergeten waren, maar het heeft in alle couranten gestaan, dat,
voordat het koninklijk besluit betreffende deze regeling tot stand
kwam, de inspecteur van de vleeschkeuring het land heeft afge-
reisd, met alle mogelijke exportslachters heeft gesproken en ipfor-
matiën heeft ingewonnen over deze regeling. Iedere exportslachter
wist, dat deze wet in werking zou treden. Toen is in Juli het
koninklijk besluit met de regelen gekomen. Opnieuw en op alle
mogelijke manieren is toen getracht allen exportslachters duidelijk
te maken, hoe het stond; doch, helaas, is er onder hen te
weinig actie gekomen.

Men is achteraan gekomen. Nog een paar weken geleden hebben
wij verzoeken gekregen van exportslachters om keuring te krijgen
en dit niet van exportslachters die konden zeggen: bij mij is
alles in orde, als ik een brief schrijf naar den Haag, kunnen zij
mij zoo een keurmeester zenden. Wij hebben zelfs verzoeken
gekregen van personen, die op het oogenblik zelf, dat zij een
keuringsdienst vroegen, consideratie moesten genieten van den
dienst, die moest controleeren. En gaan wij nu in het openbaar

-ocr page 409-

zeggen, dat wij de inwerkingtreding van de wet uitstellen, dan
zeggen de exportslachters tegen elkaar: het is weer rustig, be-
kommert u maar niet; en dan zouden wij even ver zijn.

Daarom heb ik gewacht zoolang maar even mogelijk was om
dit voornemen kenbaar te maken, maar het zou na de debatten
van heden middag onheusch zijn tegenover de Kamer, wanneer
ik niet mededeelde, dat ik inderdaad geloof, dat dit uitstel ook
met het oog op de slachterijen, die den keuringsdienst hebben
gevraagd, op het oogenblik noodzakelijk is.

Omtrent het oogenblik, tot hetwelk de inwerkingtreding van
de wet zou moeten worden verschoven, zou ik mij thans liever
nog niet uitlaten. Het zal natuurlijk gebeuren tot op een datum,
waarop die bezwaren zooveel mogelijk uit den weg kunnen
worden geruimd. Maar ik voeg er dadelijk bij — en zeer duidelijk
— dat van mij niet te verwachten is, wat de geachte afge-
vaardigde uit Kampen heeft gezegd, namelijk, dat ik den tijd,
die mij dan restte, zou gebruiken om het koninklijk besluit,
houdende de regeling van dezen dienst, te herzien.

Dit is mijn voornemen niet. Het eenige, wat herzien kau
worden, is, dat, onderstellende (ik spreek hier zeer vaag) dat wij
de inwerkingtreding gedurende 4 maanden zouden uitstellen,
dan zal de datum van 1 October — er is een termijn van 9
maanden voor de inwerkingtreding van alle bepalingen — moeten
worden verschoven tot 1 November. De 9 maanden zouden niet
kunnen blijven, want dan komen wij weer midden in den winter
en dan zeggen de afgevaardigden het volgend jaar: gij moogt
niet precies op 1 Januari komen, want die datum is midden in
het seizoen. Ik moet zorgen, dat het algemeen doorzetten van
de bepalingen in het begin van het seizoen mogelijk zij.

Ik kan het hierbij laten. Ik hoop van harte, dat de Kamer
dit ontwerp zal aannemen; want verwierp zij het, dan zou ik
inderdaad niet weten, hoe wij in de eerste maanden van het
volgend jaar den dienst zullen moeten doen en hoe wij er voor
zouden kunnen zorgen, dat veel ernstige Nederlandsche belangen
niet groote schade zouden lijden.

De heer Smeenge: Mijnheer de voorzitter. De minister is
geëindigd met te zeggen: ik zou reeds van middag veel van de
beschouwingen hier gevoerd hebben kunnen voorkomen, maar-
ik deed dit niet, ook omdat ik dan afweek van den gewonen

-ocr page 410-

gang van zaken. Mijnheer de voorzitter, dat is toch jammer.
Hetgeen de minister toch aan het slot van zijn rede heeft gezegd,
voldoet aan den wensch dien ik gaarne zal vervuld zien. Zijn
excellentie heeft gezegd: ik wil overwegen een herziening van
het koninklijk besluit dat de invoering van de wet bepaalt, en
ik zal mij over den nieuwen datum voor die invoering nog niet
uitlaten. Mijnheer de voorzitter, daarmede is voor mij veel ge-
wonnen. Al heeft de geachte bewindsman gepoogd te bewijzen,
dat hier tal van beschouwingen zijn gehouden die achterwege
hadden kunnen blijven, ik meen stellig dat indien zijn excellentie
meer tijd heeft en alles nog eens naleest, hij die meening niet
zal blijven toegedaan, wat mij persoonlijk betreft. De minister
heeft mij verschillende dingen willen laten zeggen die ik niet
gezegd heb. Een dier punten, dat naar buiten indruk zou kunnen
maken, was, dat ik had beweerd, dat een slachtplaats als hier
bedoeld f20000 moest kosten. Mijnheer de voorzitter, dit is
niet juist, ik denk daar geheel anders over.

Zijn mijn informatiën juist, dan kan men voor een f5000
wel krijgen een slachtplaats, die voldoet aan de eischen in het
koninklijk besluit omschreven.

In antwoord op de bewering des ministers, dat ik ook gezegd
heb, dat er veel in dat koninklijk besluit staat wat er uit had
moeten blijven, zonder dat ik daarvoor bewijs bijbracht, wensch
ik dit te zeggen. Als er tijd was geweest, om al de onderdeelen
van dit besluit hier na te gaan, dan zou het mij stellig niet
moeilijk zijn gevallen dit aan te toonen.

Mijnheer de voorzitter, maar dan zou met deze behandeling
niet één middag, maar verscheidene dagen, en dit kwam mij
niet goed voor, zijn gemoeid. Als men nu herhaalt: gij hebt
niet aangetoond dat er iets kan wegvallen, dan antwoord ik
uogmaals wat ik heb gezegd: ik ben geen deskundige, maar
meen stellig, dat, wil men het vleeschgebruik in het land niet
voor zeer velen onmogelijk maken, men er voor heeft te zorgen,
dat door allerlei kosten de prijzen niet t.e hoog moeten worden
opgevoerd. En beschouw ik de voor deze keuring gestelde
voorwaarden, dan vrees ik, dat een andere uitspraak des ministers,
die ik niet graag had dat buiten postvatte, is die door hem gedaan,
naar aanleiding mijner beschouwingen over de algemeene keuring.

Wat ik daarvan gezegd heb, is dit. Ik meen, dat er nu zoo

-ocr page 411-

spoedig mogelijk een regeling voor de algemeene keuring moet
komen, omdat ik voor het binnenland nadeelige gevolgen van
dit wetsontwerp vrees.

Mijnheer de voorzitter. Voorat\' dit: Ik had heusch uiet gedacht
dat de minister zeggen zou: wie zal dat werk ter hand uemeu ?
Toeu de minister
Veegens daar zat, heeft deze ons reeds toe-
gezegd, dat de algemeene keuring een punt van ernstige over-
weging zou uitmaken. En nu te moeten hooren: wie moet die
regeling ter hand uemeu? is wel wat vreemd.

Wil dat zeggeu: er is nog uiet aan gewerkt, dan zal het nog
een heelen tijd duren vóór wij een wetsontwerp daaromtrent
krijgen. Dit zou ik betreuren.

En nu ter zake:

lk heb gevraagd aan den minister: is het u bekend, dat men
ten gevolge van den tweeden stempel het vleesch iu prijs drukt ?
Mij werd medegedeeld, aldus ging ik verder: dat de directeur
van het Groningsche abattoir heeft gezegd: ik weiger het vleesch

o O O D

met dien tweeden stempel binnen onze stad toe te laten.

Nu heeft de minister geantwoord: hoe is dit denkbaar, want
indien straks vleesch in Groningen aan abattoirs wordt gekeurd,
zal, al is het goed vleesch, maar voor export niet geschikt, dit
toch wel daar worden gebruikt; en waarom zou men dau dit
soort van elders weigeren ?

Mijnheer de voorzitter. Dit weet ik niet, wel wat ik heb
beweerd, namelijk dat iudien mijn zegsman gelijk heeft, dekring
waarbinnen men het vleesch van den tweeden stempel kan ver-
koopen, kleiner wordt, en de prijs daardoor zal dalen.

Het gevolg zal toch zijn, dat dit goede vleesch, als men er bij
de andere abattoirs ook zoo over denkt, alleen zal kunnen worden
verkocht op plaatsen waar geen keur is, dus niet in Amsterdam,
Rotterdam en Groningen, waar juist hoogere prijzen zouden zijn
te bedingen.

Hadden wij een algemeene rijksregeling, dan was dit anders;
dan zouden de nadeelige gevolgen, die nu voor den vleesch-
verkoop van het bestaan van abattoirs, hier en daar, worden
ondervonden, wegvallen. Had men een rijkskeur, clan zou men
den invoer vau goedgekeurd vleesch uit het noorden en zuiden,
door gemeente-verordeningen niet kunnen verbieden, iets wat
nu den vleeschhandelaar zeer benadeelt.

-ocr page 412-

Mijnheer de voorzitter. Ik hoop, dat de minister geneigd zal
zijn met zijn ambtgenoot spoedig af te spreken, wie deze zaak
zal aanpakken.

Indien een keuring van alle vleesch tot stand komt, dau zullen
wij in Nederland niet behoeven te blijven zitten met het minder-
waardige, en daar de nadeelige gevolgen van ondervinden, terwijl
wij er voor zorgen dat men in het buitenland gezond blijft. Dit
vind ik niet goed en daarom zou ik gaarne zien, dat de rijks-
keuring werd ter hand genomen.

Een ander punt, dat ik nog even wensch te bespreken, is dit.

De minister heeft gezegd: de geachte afgevaardigde heeft het
hier willen doen voorkomen alsof het doel der wet op deze wijze
niet wordt bereikt.

Juist, mijnheer de voorzitter, het doel van de wet, zooals de
minister dat, meen ik, ook heeft Qmschreven, was op de buiten-
landsche markt te brengen vleesch van uitnemende qualiteit,
daardoor te allen tijde te worden toegelaten tot invoer en te
kunnen bedingen hoogere prijzen.

Dit zou terugwerken op hen, die zich met veefok en zoo voorts
onledig houden. Ook dit laatste, mijnheer de voorzitter, zal
gebeuren, maar onder één voorwaarde, namelijk dat men niet
kunstmatig in het leven roept trusts van exportslachters of\' wat
ook en zoo de concurrentie bij den aankoop wegneemt. En
hiervoor is noodig, dat men ook de kleinen laat leven.

Waar ik er op gewezen heb, dat het bestaan van de export-
slachterij te Beilen, met zijn omzet van 4000 varkens, den prijs
van het varken met 1 cent per pond in de omgeving verhoogt,
daar betwijfelt de minister dat en vraagt: meent gij werkelijk
dat dit op den prijs invloed heeft?

Zeker, mijnheer de voorzitter, want wanneer de exportslachterij
te Beilen er niet meer is, dan zullen die varkens aan de slachterijen
te Assen of Steenwijk moeten worden afgezet. En nu zal er toch
wel niemand zijn, die wil beweren, dat waar dan inkoop en het
vervoer meerdere kosten zullen na zich sleepen dit niet op den
veehouder zal worden verhaald.

Nu behoeft men geen geleerde te zijn, om te begrijpen, dat
elke noodzakelijke verhooging van den kostenden prijs aanleiding
zal geven aan de koopers, om den koopprijs met datzelfde cijfer
te verlagen. Door de kleinen niet meer te laten werken, neemt

-ocr page 413-

men de concurrentie weg en maakt men, dat de grooten, wetende
dat de kleinen er niet meer zijn, en dat men zijn product niet
anders kan afzetten, kunnen zeggen: wij geven een cent minder.

Mijnheer de voorzitter. Voor mij staat vast dat de kleine
exportslachters bereid zijn elke andere regeling te aanvaarden,
indien men die niet te hoog opvoert. Laat men dat zien klaar
te maken. En dan moet men ze met een keurmeester helpen.

Ik haalde het voorbeeld aan van een persoon, die vóór 2 jaar
een huis bouwde voor f 7000, waarin een slachterij; aan deze
slachterij heeft hij, volgens de autoriteit, die kwam zien, en dien
ik in het bijzonder een goed hart toedraag en hoogacht, slechts
weinig te veranderen om aan de wettelijke bepalingen te voldoen.

Dien man heeft men nu een keurmeester geweigerd omdat men
er geen had. Anders had toch in de afwijzing moeten staan: als
ge uw inrichting maakt overeenkomstig het koninklijk besluit
krijgt ge een keurmeester. Nu staat er slechts in: ge krijgt hem
niet. Zoo moet het niet en dit bedoelde ik toen ik er voor
waarschuwde de kleinen niet te verdrukken.

Ik wil de voordeelen, die van de nieuwe regeling het gevolg
kunnen zijn, niet alleen in de zakken van de groote export-
slachters, maar vooral ook in de zakken der landbouwende be-
volking. Aan deze wil ik, juist door de kleine slachterijen de hand
boven het hoofd te houden, garandeeren: als ge zorgt voor goed
vee op de buitenlandsche markt, zult gij ook hoogere prijzen
kunnen maken.

De minister heeft gezegd, dat hij zooveel mogelijk wilde helpen
en ook veel gevoelde voor het denkbeeld van den heer
van Oitters
om de facultatieve keuring, reeds dadelijk, zooveel mogelijk uit
te breiden. Mijnheer de voorzitter. Ik verheug mij daarover, maar
zou toch ook gaarne zien dat tevens werd overwogen of niet
door wijziging van het koninklijk besluit de voordeelen voor de
bevolking nog grooter kunnen worden gemaakt dan anders het
geval zal zijn.

Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag hoe het te Meppel
zal gaan. Ik denk wel, dat de gemeente zal helpen, maar indien
zij dat eens niet doet, dan dient de regeering maatregelen te
nemen, opdat ook daar in het vervolg de tien duizenden nuchtere
kalveren, zooals thans, kunnen geslacht worden.

De heer Duymaeii van Twist: Mijnheer de voorzitter. De

-ocr page 414-

minister heeft eenige vriendelijke toezeggingen gedaan! Ten
aanzien van het bezwaar dat door mij geopperd werd, dat het
bedrijf aan de administratie ondergeschikt gemaakt wordt, ant-
woordde zijn excellentie, dat naar evenwicht zal gezocht worden.

Ook verklaarde de minister, dat liij de exportslachterijen niet
op zijde wil schuiven, zelfs nog sterker, dat er voor gezorgd zal
worden, dat in den overgangstoestand de kleinsten zooveel mogelijk
zullen geholpen worden.

Nu zijn al die toezeggingen zeer mooi, maar het antwoord op
de vraag bleef uit, of de zekerheid bestaat, dat de exportslach-
terijen, waarvan de geachte afgevaardigde uit Apeldoorn gewaagde
en die ook door mij ter sprake gebracht werden, aan een keurings-
dienst zullen geholpen worden. Zegt nu de minister, dat de
kleinste exportslachters zooveel mogelijk zullen geholpen worden,
waarom heeft hij dan in de beschikking die de exportslachters
op hun keuringsverzoek ontvingen, afwijzend beschikt?

Nu had ik van den minister één opmerking niet verwacht,
namelijk dat hij de schuld van weinig activiteit op de export-
slachters schuift; zij hebben dit niet verdiend. Want de minister
weet, dat vele dier exportslachters de afdeeling landbouw van
zijn departement hebben bezocht en hij weet ook wat men hun
heeft geantwoord, en hoe dat een gerustheid onder hen heeft
gebracht. Wanneer er dus van een fout sprake is, dan ligt deze
niet aan de exportslachters, maar aan het departement.

Nu schaar ik mij geheel aan de zijde van den geachten af-
gevaardigde uit Meppel en doe den minister deze pertinente
vraag, of de minister bereid is de toezegging te doen de kleine
exportslachters, zooals die heden middag door den geachten af-
gevaardigde uit Apeldoorn en ook door mij in deze vergadering
zijn besproken geworden, in de naaste toekomst te helpen.

De heer van Dedem : Mijnheer Je voorzitter. De regeering
heeft uitstel toegezegd van de invoering der wet. Dat is een stap
tot den vrede. Inmiddels kan volgens het denkbeeld van den
heer
van Citters de facultatieve keuring krachtens het koninklijk
besluit van 1902 toenemen, eu daarvoor is meer personeel noodig.

Ik geloof dus ook, dat wij verkeerd zouden doen het geld
daarvoor te weigeren.

De minister heeft m. i. zijn toezegging te veel als een gunst
voorgesteld. Dat lijkt mij niet heel juist. Ik heb van middag

-ocr page 415-

gezegd, dat de staat ontegenzeggelijk het recht heeft om krasse
maatregelen te nemen. De staat zou bijv. kunnen zeggen: alle
keuring zal plaats hebben aaa den Hoek van Holland. Niet dat
ik dat zou goedvinden, maar dit zou dan voor ieder gelden en
geen onrecht zijn.

Doch dat doet de minister niet. Hij geeft aan sommige slachte-
rijen in het binnenland gelegenheid de keuring te ontvangen.
Dat is m. i. een gunst, dat is protectie. Ik zou zeggen: het is
een premie van uitvoer door de wet toegekend aan de groote
slachterijen.

Ik zou daarom den minister in overweging willen geven zoo-
danige regeling te maken, dat ieder die het verlangt de vleesch-
keuring kan krijgen, desnoods tegen betaling van de kosten;
het is beter duur dan niet te koop. Nu geloof ik wel, dat er
nog verschillende maatregelen zijn te nemen om voor die kleine
exportslachterijen de kosten niet te drukkend te maken, maar
het moet vaststaan, dat die exportslacbterijen hun bedrijf, des-
verlangd, kunnen voortzetten.

De wet is het vorig jaar aangenomen, en ik moet er nog op
wijzen, dat de Kamer ze heeft goedgekeurd, omdat er uitdruk-
kelijk was bij gezegd, dat op de belangen der kleine slachterijen
gelet zou worden. Ware dat niet toegezegd, dan was de wet
zeker niet aangenomen.

Daarom is het niet een gunst, die wordt verleend, maar een-
voudig een recht verschaffen aan degenen die recht hebben.

De heer Rjsyne: Mijnheer de voorzitter. Evenals de drie voor-
gaande sprekers acht ik mij verplicht om nog even met nadruk
te wijzen op enkele hoofdpunten in deze quaestie. Ik zeg uit-
drukkelijk «hoofdpunten», omdat men bij de groote welsprekend-
heid, waarmede door den minister allerlei details worden behandeld,
veel gevaar loopen zou de hoofdpunten uit het oog te verliezen.

Onder die hoofdpunten zou ik dit voorop willen stellen, dat,
toen de wet tot instelling van de exportkeuring werd behandeld,
— ik heb het heden middag met behulp van citaten aangetoond —
uitdrukkelijk is gezegd, dat die wet zou worden ingevoerd zonder
centralisatie en zonder uniformiteit en dat daarbij niet de kleine
inrichtingen zouden worden bemoeilijkt.

Als wij nu daarbij het feit kunnen constateeren, dat er eischen
zijn gesteld in het genoemde bijvoegsel van de
Staatscourant, die

-ocr page 416-

vrijwel alleen door de groote inrichtingen kunnen worden op-
gevolgd, en als daarnaast staat de aandrang, door het depar-
tement van landbouw uitgeoefend om kleine inrichtingen te
gaan samenvoegen, dan spreekt daaruit voldoende het centra-
listisch karakter. Al zeide men dus bij de verdediging der wet
geen centralisatie te willen, bij de uitvoering is die centralisatie
toch vooropgeschoven. Daarom had ik ;— de minister heeft dat
niet tegengesproken en zelfs niet getracht tegen te spreken —
ten volste het recht te zeggen, dat de wijze waarop de wet is
uitgevoerd, in strijd is met de toezeggingen die dienaangaande
zijn gegeven.

In de tweede plaats dit. Er wordt hier herhaaldelijk gesproken
over een reeks eischen, waaraan de meeste slachterijen niet
zouden kunnen voldoen. De minister heeft dat met veel woorden
betrekkelijk tegengesproken. Hij heeft er mij zelfs een verwijt
van gemaakt, dat ik geen cijfers had gegeven, die mijn bewe-
ringen nader onderstreepten. Ik zal den minister die verlangde
cijfers straks geven. In ieder geval staat vast, dat, waar de
minister zeventien gemeenten opsomde, waar de keuring was
ingevoerd, ik daarnaast een honderdtal inrichtingen, over ver-
schillende gemeenten verspreid — ik heb die gemeenten niet
stuk voor stuk genoemd, maar als de minister het verlangt, wil
ik dat gaarne doen — heb opgenoemd, waarvoor in de memorie
van antwoord niet alleen geen keuringsdienst wordt aange-
wezen, maar voor welke ook geen keuringsdienst in het voor-
uitzicht wordt gesteld.

Nog een ander hoofdpunt. Het verbaast mij, dat de minister
dit geheel uit het debat heeft geëlimineerd. Ik heb het den
minister van middag als een grief aangerekend, dat de memorie
van antwoord de Kamer op een dwaalspoor brengt. Wat is het
geval ? Er staat met zooveel woorden: wat bekommert gij u er
om, of er wat kleine exportslachterijen zullen worden opgeruimd
of niet langer naar Engeland zullen kunnen exporteeren; zij
kunnen immers naar een ander land gaan ?

Ik heb straks met cijfers aangetoond, dat die bewering opjuist
is, omdat wij in dat andere land geen markt hebben. En nu
meen ik, dat, waar de minister bij de verdediging van dit
wetsvoorstel zeer voorzichtig dit hoofdargument uit den weg
gaat, voor hem daarin een aanleiding te meer was gelegen,

-ocr page 417-

om te gemoet te komen aan de wenschen die kier werden geuit.

In elk geval staat vast, dat, als wij niet naar den kant van
Duitschland de uitbreiding van den export kunnen krijgen, die
verkregen moet worden wanneer de kleine exportslachterijen
niet meer naar Engeland zullen kunnen uitvoeren, omdat zij
geen keuring hebben, dit dan ook gelijk te stellen is met staking
van den export voor die kleine inrichtingen. Derhalve zal men
ze ook wel kunnen sluiten, tenzij wij het over het uitstel met
den minister kunnen eens worden.

Nu zeide de minister, dat hij wenschte te constateeren, dat
door alle sprekers van dezen middag wel vaag was gesproken
over vele draconische eischen, maar dat geen enkele bepaling
was genoemd die in het bijzonder draconisch was te noemen. Ik
heb gemeend de Kamer een dienst te doen met niet die kolommen-
lange reeks van voorschriften te gaan opsommen — mij dunkt
dat dat een vrij dorre stof voor deze vergadering zou zijn —
maar ik hecht ook niet aan een bepaald voorschrift uit de
lange reeks.

Voor mij geldt als bezwaar niet zoo zeer een enkele bepa-
ling, maar wel het complex. En dat is van dien aard, zooals
herhaaldelijk is aangetoond, dat de grooten er aan kunnen
voldoen, maar de kleinen niet.

Als de minister zegt: ik heb cijfers, welke die voorstelling
tegenspreken, en mij verder te gemoet voert, dat ik die niet
heb gegeven, laat mij dan trachten dat goed te maken. Ik zal
niet alle plaatsen noemen, maar hier en daar een greep doen
om te doen uitkomen hoeveel inrichtingen door dezen maatregel
om het leven worden gebracht.

Van middag is gesproken over een lijst die niet volledig is.
Ik heb niet alle opgaven, slechts een beperkt overzicht van de
exportslachterijen. Daarom heb ik zeer voorzichtig gesproken
van meer dan 110; ik kan geen meer besliste opgave doen.
Maar als mijn lijstje onvolledig is, laat zich dat begrijpen, want ook
de lijst van den minister is onvolledig. Zoo vindt men bijv.
in Wijë, Heerde, Batmen en Olst exportslachterijen, die niet
worden genoemd en zoo zijn er nog meer in Gelderland. En
als de minister voorts bij den geachten afgevaardigde uit Venloo
informeert, zal hij kunnen vernemen, dat er ook slachterijen
zijn in Limburg, die op die lijst niet zijn vermeld.

-ocr page 418-

Dat dus mijn opgaven onvolledig waren en ik vaag weg heb
gesproken van meer dan 110, is dit te verontschuldigen, waar
de officiëele opgaven van de regeering ook zoo onvolledig zijn.

Uit deze onvolledige opgaven stip ik aan, dat er een export-
slachterij is in Twisk in Noord-Holland en in De Rijp, beide
zonder keuringsdienst. Verder zijn er 4 te Assendelft, waarvan
één een keuringsdienst krijgt. Die eene exporteur is zoo ge-
lukkig geweest, dat zijn inrichting dit voorjaar is verbrand.

Toen beeft hij aan den minister kunnen vragen, hoe hij
zijn inrichting moest opbouwen. Maar de anderen, die niet
zoo gelukkig waren dat hun perceel in vlammen opging, kunnen
geen keuringsdienst krijgen. Verder zijn er exportslachterijen,
o.a. in Uithoorn, Ter Aar, Oudshoorn, Alfen, Woerden, Delft,
Pijnacker, Overschie, Sas van Gent, Zuiddorpe, Overslag, Mont-
foort, Scherpenzeel, Venendaal, enz. Dit is alleen in het westen
des lands en geen dezer verkrijgt keuringsdienst.

Men kan die reeks voor het noorden en oosten voortzetten,
waar tal van plaatsen zijn die niet in de memorie van antwoord
voor keuringsdienst zijn aangewezen en waarvoor de minister
ook niet het vooruitzicht opent dat deze er door nadere maat-
regelen kan komen.

Het is mij aangenaam te vernemen, dat de minister tot elke
schikking bereid is, die de degelijkheid van de keuring niet
aanrandt. Maar ik merk er toch bij op dat, wanneer men ten
aanzien van de kleinere inrichtingen bereidwillig wilde zijn, men
beter had gedaan niet aan te vangen met een eischenreeks, waar-
aan zij niet kunnen voldoen. En ook had men moeten nalaten
een zekere pressie op die inrichtingen uit te oefenen om zich
te combineeren, ten einde een keuringsdienst te kunnen krijgen.

Laat mij terloops ook opmerken, dat waar de minister meent
alsof ik verkeerde inlichtingen zou hebben verstrekt over de
concentratie in Denemarken, ik dit moet afwijzen. Zeker, ook
daar bestaat ten deele centralisatie gemakkelijk toe te passen
bij de grooter eenvormigheid in den uitvoer. Maar als de minister
uitdrukkelijk zegt, dat men in Denemarken een sterke concen-
tratie heeft, dan moet ik toch opmerken, dat lezing van art. 6,
alinea 2, van de Deensche wet zeer duidelijk doet uitkomen,
dat men daar toch ook in de richting van decentralisatie gaat.
Dit terloops.

-ocr page 419-

Als derde hoofdpunt wilde ik nog ter sprake brengen de
quaestie van uitstel. Thans is door den minister daarin toege-
stemd. De aandrang in het voorloopig verslag in die richting
echter was door den minister stilzwijgend voorbijgegaan. Wij
hebben nu echter mogen vernemen, dat het reeds lang het
voornemen was van den minister om uitstel te geven. Ik meen,
dat er in dit opzicht wel zal wezen een communis opiuio, dat
het toch verbazend jammer is, dat wij dat niet eerder van den
minister hebben vernomen, omdat dan zeer zeker de debatten
van dezen dag belangrijk bekort hadden kunnen worden.

Maar wanneer de minister daaraan thans toevoegt, dat uitstel
alleen niet baat, omdat toch ambtenaren noodig zijn voor de
facultatieve keuring, laat ik dan dit zeggen, dat ik bereid ben
om met den minister in dat opzicht mee te gaan. Doch alleen
indien hij voor de verplichte keuring meer dan tot dusverre oog
en oor wil hebben voor de belangen van de kleine slachters.
Tk ben dus bereid om mee te gaan met een uitlegging als wij
thans vernemen, dat de gelden die worden aangevraagd niet
bestemd zijn voor het afgeronde systeem dat in de memorie van
antwoord wordt gegeven, maar voor een voorloopige uitbreiding
van de facultatieve keuring.

Maar in dat verband moet ik ook nog opmerken, dat wanneer
daarmede dan uitstel samengaat, dat uitstel niet gehouden kan
worden aan een datum. Men zal niet eenvoudig het koninklijk
besluit in dier voege kunnen wijzigen, dat bijv. iu plaats van
1 Januari wordt gelezen 1 April of 1 Mei, en dat in plaats vau
1 October wordt gelezen 1 November 1909.

En waarom? Ik meen, dat nu toch dit vaststaat, en dat al
het water van de zee en ook al de welsprekendheid van den
minister dat niet wegwischt, dat de zaak op dit oogenblik niet
rijp is, waut wanneer ze wel rijp was, zou de minister niet met
uitstel kotnen. Maar dan rijst toch de vraag: zal ze dan wel
rijp zijn met 1 Mei? Ik vind het een zeer benijdenswaardig
optimisme van den minister om dat beslist bevestigend te durven
beantwoorden. Ik meen, dat wij daarvoor niet de minste zekerheid
hebben, vooral omdat de ontwikkelde bezwaren niet alleen gelden
de détails, waarvan nog wel aanvulling mogelijk zou wezen,
maar voor een aanzienlijk deel\'gelden het geheele ingewikkelde
bureaucratische keuringssysteem, dat in den grond foutief is.

-ocr page 420-

En wanneer de minister niet van dat systeem wil afwijken,
wanneer men niet gaat zeggen — gelukkig heeft ook de ge-
achte afgevaardigde uit Meppel in die richting reeds een verzoek
tot den minister gericht —: wij moeten toch eens nazien of de
bepalingen van het koninklijk besluit van 21 Juni niet inderdaad
te draconisch zijn, dan baat uitstel tot 1 Mei eigenlijk ook niet.
Dan zijn wij in Mei misschien zoover, dat in de eene of andere
plaats deze of geene exportslachterij aan de eischen voldoet, dat
men dus de bezwaren iets heelt weten te verminderen, maar dan
zal men de bezwaren niet kunnen wegnemen.

Ook afgezien daarvan ontstaat dan toch een regeling, die zeer
ongewenscht is. Want wat zal het geval zijn? Men zou dan
opnieuw tot den minister moeten komen met de vraag of de
regeling dan wel in orde is. En ook al zou men dan in de
Kamer overtuigd zijn dat ook dan de regeling nog gebrekkig
was, het is toch haast ondenkbaar, dat men dan opnieuw tot
den minister .zou komen met een aanvrage om uitstel.

Mijnheer de voorzitter. Dat is haast ondenkbaar, omdat,
wanneer men den datum al eens gewijzigd heeft, het allicht zou
heeten, dat aan de nationale waardigheid te kort werd gedaan,
wanneer opnieuw werd uitgesteld.

Mijnheer de voorzitter. Ik meen mijn spreken op deze wijze
te moeten resumeeren, dat ik bereid ben aan dit wetsontwerp
mijn stem te geven, wauneer men daaronder heeft te verstaan,
dat. de aangevraagde som voorloopig slechts zal worden gebruikt
tot uitbreiding van de facultatieve keuring. Terwijl voorts daar-
mede samengaat een uitstel van de inwerkingtreding van het
koninklijk besluit. Uitstel, niet tot 1 April of 1 Mei of tot een
anderen nu vastgestelden datum, maar tot het oogenblik, waarop
de minister met gerustheid zal kunnen zeggen, dat de keuring
geregeld is op een wijze, dat aan de redelijke wenschen ook van
de kleine inrichtingen ten volle is voldaan.

De heer Hugenholtz: Mijnheer de voorzitter. Ik stel er prijs
op den minister twee vragen te stellen. Ik erken, dat het voor-
uitzicht voor de kleine exportslachters veel minder duister is
geworden, sedert de minister zijn toezegging gedaan heeft. Zij
zullen nu den tijd hebben met de oprichting of inrichting van
hun slachthuizen tot 1 November van het volgend jaar. Maar,
mijnheer de voorzitter, ook dan nog blijven er m. i. twee groote

-ocr page 421-

bezwaren bestaan. Dat oprichten of inrichten van een slachthuis
zal natuurlijk voornamelijk een quaestie van financiën zijn en
menigmaal zal het op gebrek aan geld moeten afstuiten. Nu
zou ik den minister willen vragen, of het mogelijk is, dat wordt
bevorderd, dat gemeenten, of combinaties van personen, die zich
bereid verklaren een slachthuis op te richten, dat doen met geld
van staatswege, verstrekt tegen lagen interest, onder bepaalde
voorwaarden, door den staat te stellen. Dat zou niet alleen in
het belang van die belanghebbenden zelf zijn, maar het zou ook
zeer zeker in de hand werken de binneulandsche beurs, waar wij
toch mettertijd toe moeten komen. Het zou dus een zaak zijn
van groot hygiënisch belang.

Wanneer de exportslachters hebben voldaan — dit in de tweede
plaats, mijnheer de voorzitter — aan de eischen bij koninklijk
besluit gesteld, en een slachtplaats hebben, die in alle opzichten
goed is, kunnen zij er dan op aan, dat zij een keur kunnen
krijgen, wanneer zij daarom vragen? Wat de minister daarom-
trent gezegd heeft, is mij niet recht duidelijk geworden. Hij
heeft gezegd, velen hebben dat gevraagd, maar wij hebben dat
geweigerd, want zij moesten voelen, dat zij daar geen recht op
hadden. Later heeft de minister echter gezegd: dat wil niet
zeggen, dat wij hen daarom onherroepelijk afwijzen, wij kunnen
dat wel geven, maar alleen als gunst.

Nu wil ik vragen: hoe moet het nu in de praktijk gaan?

Deze menschen moeten weten, waaraan zij zich te houden
hebben. Wanneer zij aanvrage doen om rijkskeur staat hun
een weigering te wachten. Moeten zij daaruit opmaken, dat de
zaak nog niet definitief uit is en opnieuw met een request bij
den minister komen ? Kunnen zij dan verwachten, dat hetgeen
zij bij eerste request hebben gevraagd, hun als gunst zal worden
gegeven. Dan is de weg een weinig omslachtig, inaar dan geloof
ik niet, dat de belanghebbenden daar overwegend bezwaar tegen
zouden hebben.

Ik kan mij begrijpen, dat de minister deze aanvragen eenigs-
zins in zijn macht wil hebben, eenigszins kneedbaar wil maken,
dat hij ze wil doen afzien van het stellen van te hooge eischen,
en later, wanneer ze in de geschikte stemming zijn gekomen,
hen wil brengen tot de schikking, die noodig is om de zaak tot
een goede uitvoering te brengen.

-ocr page 422-

Wanneer dat de bedoeling van den minister is, zou liet wel
wenschelijk zijn, dat dit de menschen op de een of andere manier
werd kenbaar gemaakt en dat niet alleen een gewone afwijzende
beschikking op hun eerste request werd gegeven, maar dat in
het antwoord werd gezegd: zoo absoluut als gij het vraagt,
kunnen wij het niet toestaan, maar wendt u nog eens tot het
ministerie, dan zullen wij zien, wat wij doen. Dan weten zij,
dat zij althans een kans hebben om later nog datgene te krijgen,
wat zij noodig hebben, al is het niet geheel wat zij hebben
gevraagd.

Op die twee vragen zou ik gaarne zoo mogelijk nog een
antwoord willen ontvangen.

De heer van Idsinga: Mijnheer de voorzitter. Ofschoon ik
niet heb deelgenomen aan de beraadslaging in eersten termijn,
zal u mij wel willen veroorlooven om eenige opmerkingen te
maken. Ik heb aan die beraadslaging geen deel genomen, om-
dat alles wat ik aan den minister zou wenschen te zeggeu,
door anderen is gezegd en ik het trouwens reeds in hoofdzaak
in onderhandseh gesprek aan den minister meedeelde.

Het verwonderde mij dan ook niet, dat de minister in zijn
rede eenige beloften in goeden zin heeft gedaan.

Ik wensch echter thans een paar punten uit de beraadslaging
van heden middag en lieden avond te constateeren.

In de eerste plaats blijkt het weer, hoe gevaarlijk het is om
een wetsontwerp aan te nemen alleen op verklaringen, die meu
van de regeeringstafel verneemt, zonder te zorgen, dat die
verzekeringen worden vastgesteld in de wet. Men heeft hier een
wet, die ingrijpt iu zeer gewichtige locale belangen, maar de
locale besturen, de gedeputeerde staten en gemeentebesturen,
die eigenlijk een hoofdrol zouden moeten vervullen bij de uit-
voering, zijn geheel geëcarteerd. Alle macht en bevoegdheid is
gegeven aan een departement vau algemeen bestuur. Er is in
de wet bepaald, dat de voorschriften zullen worden gegeven
door de kroon, maar men heeft zelfs achterwege gelaten te
bepalen, dat dat zou geschieden bij algemeenen maatregel van
bestuur. Wij hebben een gewoon koninklijk besluit gekregen,
waarin, zooals te recht is opgemerkt, allerlei draconische bepalingen
voorkomen, die dus niet eens de coutröle van den raad van
state hebben moeten passeeren.

-ocr page 423-

Dit is het eerste punt. Ik heb het geconstateerd, omdat van
verschillende kanten er te recht op gewezen is, dat de bepalingen,
waaronder wij thans zuchten, getuigen van overdreven centrali-
satie en uniformiteit.

Ten tweede wenschte ik te constateeren, dat de minister nu
bepaald beloofd heeft, dat hij maatregelen zou nemen, waardoor
op voldoende wijze zal worden zorg gedragen voor de belangen
van het kleine bedrijf, de kleine slachterijen.

Een derde punt is dit, dat de minister in uitzicht heeft ge-
steld uitstel van de invoering der wet. Ik moet zeggen, dat dit
punt niet geheel en al zonder bedenking is, omdat, wanneer
eenmaal bij koninklijk besluit de datum van invoering eener
wet is bepaald, het niet geheel buiten twijfel is of dit koninklijk
besluit weer zou kunnen worden ingetrokken. Men kan zich
voorstellen, dat er sommige wetten zijn en sommige gevallen
zich kunnen voordoen, waarbij de intrekking van het koninklijk
besluit, dat den invoeringsdatum reeds heeft bepaald, bedenkelijke
gevolgen zou kunnen hebben voor belanghebbenden. Het komt
mij echter voor, dat formeel niets daartegen kan worden gezegd
en dat het in deze omstandigheden zeker de voorkeur verdient,
ten einde de belanghebbenden in het algemeen te helpen, dat
de regeering daartoe overgaat.

Maar dan, mijnheer de voorzitter, zou ik mij gaarne willen
aansluiten bij hetgeen de geachte afgevaardigde uit Kampen
beeft gezegd, en den minister in overweging willen geven om
te beginnen met het koninklijk besluit in te trekken zonder
meer, en dan de maatregelen te nemen welke hij nu inziet dat
noodig zijn om alle belanghebbenden goed te helpen, en eerst
dan, wanneer het zeker is, dat die toestand bereikt is, vast te
stellen den datum van invoering. Ik zou gaarne willen, dat de
minister ons de verzekering gaf, dat bij op die wijze zal werken
en als de minister dit wil doen, zou ik er dat aan willen toe-
voegen : laat de minister dan bij het nemen van die maatregelen
overleg plegen met de locale besturen, laat hij door gedeputeerde
staten aan de plaatselijke besturen om de inlichtingen vragen
welke noodig zijn. Ik hoor zeggen, dat dit gebeurd is, doch
volgens mijn informatiën, die uit goede bron zijn, is dit niet
gebeurd. Indien ik mij hierin vergis, trek ik natuurlijk mijn
woorden in.

-ocr page 424-

Ik zou gaarne zieü, dat de minister op die wijze te werk ging.

De lieer Nolens: Maar een enkel woord, mijnheer de voor-
zitter. De minister heett ons medegedeeld, dat hij in overweging
zou nemen om de inwerkingtreding van de wet, gesteld dat dit
wetsontwerp wet wordt, nog eenigen tijd uit te stellen. Men
moet echter weten wat er in dien tusschentijd gebeuren zal en
op welke wijze de wet zal worden toegepast. Wanneer er van
dien tijd van uitstel door de verschillende belanghebbenden niet
kan worden gebruik gemaakt, zijn wij toch niet verder. Het is
daarom dat ik mij even veroorloof daarop te wijzen. Ik geloof\',
dat uitstel zeer wenschelijk is, indien men dit uitstel aanwendt
om den verschillenden exportslachterijen, die zich nog niet hebben
aangemeld, tot aanmelding gelegenheid te geven. Er zijn er nog
velen die hun aandacht nog niet op deze zaak gevestigd hebben.

Wanneer ik goed ben ingelicht, zijn er nog veel slachterijen
achtergebleven, die zich zeer goed hadden kunnen aanmelden.
Er kunnen daarvoor allerlei motieven zijn. Ik ben in die slachters-
zaken niet genoeg bedreven om te weten wat daar achter zit,
maar wel weet ik, dat er veel slagers op het platteland zijn die
er geen
Staatscourant op na houden en indien zij soms dit blad
njocbten krijgen, er toch \'s avonds niet in zouden lezen. Daarom
is het best mogelijk dat verschillende mensclien niet weten wat
hun eigenlijk boven het hoofd hangt. Zeker is het, dat er in
verschillende streken van het land exportslachterijen zijn dieniet
aangeteekend zijn op de kaart die op de ministerstafel ligt, en
die ik ook niet aangegeven vind in de stukken, als behoorend
tot de plaatsen waar een keurmeester gevestigd zal worden.

Ik heb hier althans een bericht gekregen uit Noord-Limburg,
dat daar acht slachterijen zijn waarvan er geen enkel op de kaart
staat aangegeven en ook niet in de stukken genoemd is.

De minister zegt: maar niet naar Engeland.

Dat wil zeggen, dat die exportslachterijen hun vleesch niet naar
Engeland exporteeren, maar naar Duitschland. Ik wil dit gaarne
aahuemen, doch stel nu eens, wat ook zeer best kan geschieden,
dat die invoer in Duitschland wordt verboden, dan zullen die
slachters er toch zeker niet mee gebaat zijn dat ze niet in de
mogelijkheid ziju om voor Engeland te exporteeren.

Wij hebben hier te doen met drie groepen van exporteurs.
Ten eerste zij die reeds bestaan en die keuring hebben aange-

-ocr page 425-

vraagd. In de tweede plaats de exportslachterijen die het op het
oogenblik nog niet noodig hebben, omdat ze naar Duitschland
exporteeren, die misschien te recht vreezen dat hun vleesch als
van mindere qualiteit zal worden beschouwd wanneer het niet
gekeurd is, en die overigens vroeg of laat door nood gedwongen
de keuring zullen aanvragen om naar Engeland te kunnen uit-
voeren. En in de derde plaats de exportslachterijen die hier of daar
zullen worden opgericht. Voor mij is het hoofdpunt uit het ge-
heele debat, dat ik meen dat aan de menschen de gelegenheid
moet worden gegeven, om van de instelling te profiteeren. Er
moet uiet gezegd worden: de menschen die zich op het oogen-
blik hebben aangegeven, krijgen het als een recht, de anderen
krijgen het als een gunst. Het komt my voor, dat zoo iets in
een wetgevende vergadering niet moet worden gezegd. Er kunnen
verschillende redenen zijn, waarom personen het niet hebben aan-
gevraagd.

o O

Wat hier door de wet wordt vastgesteld, moet geschieden niet
bij wijze van gunst, maar als uitvoering van de wet. Daarom is
mijn eenvoudige vraag of de minister van meening is, dat ook
vau ,het uitstel, dat zal worden toegepast voor het in werking
treden der wet, gebruik zal worden gemaakt om exportslachterijen
iu andere plaatsen dan de aangegevene, gelegenheid te geven
van den keuringsdienst gebruik te maken. Hiervan moet ik zeker-
heid hebben, want anders kan ik van mijn standpunt aan dit
ontwerp mijn stem niet geven. Ik treed nu niet in alle middelen
die aan de hand zijn gedaan om dit ten uitvoer te leggen, maai-
er zijn verschillende plaatsen die door eeu enkel persoon ge-
makkelijk te bereiken zijn. Daarbij komt nog het middel door
deu geachten afgevaardigde uit Haarlemmermeer aan de hand
gedaan, namelijk het tijdelijk voorzien van exportslachterijen van
keurmeesters. De hoofdzaak is echter, dat men weet waaraan
men toe is.

De heer Talma, minister van landbouw,■ nijverheid en handel:
In de eerste plaats moet ik antwoorden op hetgeen is gezegd
door den geachten afgevaardigde uit Meppel, die zich er over
beklaagd heeft, dat ik hem had toegeschreven een bewering,
dat een exportslachterij zou kosten f 20000. Ik heb niet begrepen
welke ernstige gevolgen dit zou kunnen hebben voor den ge-
achten afgevaardigde, anders zou ik wel opzettelijk hebben

-ocr page 426-

verklaard, dat ik mg neerleg bij zijn verzekering, dat hij deze
bewering niet heeft geuit. Wat de binnenlandsche keuring be-
treft, die zaak is inderdaad in voorbereiding, en wel in dit stadium,
dat er op dit oogenblik overleg wordt gepleegd tusschen de
departementen van landbouw en van binnenlandsche zaken.
Er zit toch in een landbouw- en een hygiënisch belang.

Zooals de geachte afgevaardigde de zaak construeert, wordt de
keuring voornamelijk in het leven geroepen om de «Freiziigig-
keit» van het vleesch te handhaven. Iemand die dit principe
aanneemt, brengt de zaak bij landbouw. Iemand die daaren-
tegen de hygiënische belangen meer op den voorgrond stelt,
zal de zaak bij binnenlandsche zaken willen brengen. En daar
bij deze zaak zeer sterke medewerking van gedeputeerde staten
en gemeentebesturen noodig is, is dit ook een argument om haal-
bij binnenlandsche zaken te brengen. Hoe dit overleg zal af-
loopen, kan ik thans niet zeggen, maar de geachte afgevaardigde
moet niet uit ruijn woorden afleiden, dat de zaak zelf niet be-
hartigd wordt.

Wat Groningen betreft, schijnt de geachte afgevaardigde niet
geheel te begrijpen wat ik bedoeld heb. Ik heb gezegd — en
de directeur van het abattoir heeft mij dit telegraphiseh nog eens
verzekerd —, dat die directeur een afwijzing moet doen krachtens
zijn verordening, niet omdat hij dit op zich zelf zou begeeren, maar
krachtens zijn verordening. Nu is niets anders noodig dan wijzi-
ging daarin te brengen. Waarom is nu zoo\'n wijziging volstrekt
niet absurd? Omdat de bepaling, die toelating regelt, bestaat
voor vleesch, dat elders gekeurd is in een abattoir. Zoodra de
Grouingsche verordening rekening houdt met het bestaan van
een behoorlijke rijkskeur is er toch geen enkele reden, waarom
zij zou weigeren aan de rijkskeur, wat zij aan iedere abattoir-
keur geeft.

De geachte afgevaardigde heeft gezegd, dat het hem te doen
was om onzen landbouw te bewaren voor een trust van export-
slachters. Ik wil dit gaarne gelooven, maar ik vrees op het
oogenblik daarvoor nog niet. Trusts worden niet gekeerd door
kleine menschen, die hier en daar verspreid zijn; want zoodra
er voordeel genoeg in zit. gaat een dergelijke trust die menschen
uitkoopen. Wel zullen zij worden gekeerd door de mogelijkheid
om op andere manier op te treden, zooals ik zooeven reeds

-ocr page 427-

bewezen heb ten aanzien van Denemarken, waar dit inderdaad
geschiedt.

De geachte afgevaardigde heeft mij over Beilen nog iets mede-
gedeeld, wat mij niet bekend is. Hij zeide toch: «gij hebt den
keurmeester voor de slachterij geweigerd, omdat zij geen keur-
meester had». Deze mededeeling is nog niet op andere wijze tot
mij doorgedrongen, maar ik wil gelooven, dat de geachte afge-
vaardigde haar uit goede bron heeft. Intusschen zal die goede
bron mij dit ook wel mededeel en. De geachte afgevaardigde zal
begrijpen, dat ik omtrent de- motieven van brieven welke ik
schrijf, geen mededeeling van derden krijg. Ik heb den brief
doen uitgaan en ik meen dat gedaan te hebben om motieven die
ik heb uiteengezet. Ik zal echter aan dengene, die mij den brief
heeft voorgelegd, vragen welk motief daarbij gegolden heeft. Nu
heeft de geachte afgevaardigde mij gevraagd, of ik verder ook
rekening zal houden niet alleen met hetgeen groote export-
slachters, maar ook met hetgeen kleine exportslachters mij
mededeelen.

Mijnheer de voorzitter. Tot nu toe is mij van al die heeren, wier
belangen hier \'bepleit worden, geen enkel woord toegekomen dan
door bemiddeling van Kamerleden. Al wat ik omtrent die
personae
miserabiles
gehoord heb, heb ik gehoord van leden die mij dezer
dagen onder 4 oogen gesproken of die heden redevoeringen
gehouden hebben. De exportslachters hebben het niet de moeite
waard geacht persoonlijk tot mij te komen. Ik geloof niet, dat
het wenschelijk is, dat wij op dien weg voortgaan. Laat de
mensehen bij mij komen en ik beloof hun vertoogen te zullen
aanhooren.

Ik mag wel zeggen dat wat ik hier op het oogen blik zeg, niet
anders is dan een herhaling van wat ik aan Kamerleden de
laatste weken meer dan eens heb gezegd: laat de menschen zich
tot mij wenden.

Nu wil de geachte afgevaardigde uit Steenwijk een definitieve
toezegging hebben, dat ik elke exportslachterij, door hem be-
schreven, een keuringsdienst geef.

Dat kan ik niet doen. Het zou niet verstandig zijn, wanneer
een minister hier zulk een toezegging deed, want de andere
zouden er door in de penurie raken. Ik heb uitdrukkelijk ver-
klaard, dat ik meen dat een exportslachterij die aan wettelijke

-ocr page 428-

eischen voldoet en het wel betalen kan, recht heeft op een
keuringsdienst en dat een exportslachterij, die niet aan de eischen
voldoet en het niet betalen kan, niet wordt uitgestooten, maar
dat daarmede conniventie kan worden gepleegd. In dat verband
sprak ik van recht en gunst. Nu zal de geachte afgevaardigde uit
Venloo mij toegeven dat op dien voet aan hen iets wordt gegeven
waarop zij geen recht hebben. Bij zulk een dienst moet men
kunnen zeggen aan mijn departement: gij toont dat gij solide
zijt, gij zult de Nederlandsche belangen niet in gevaar brengen,
ik zal u helpen, al moet op u wat worden toegelegd, het open-
baar belang wordt er door gediend.

Ik mag hier bij intermezzo wat zeggen. Dezer dagen wordt
aan mijn departement in gereedheid gebracht de memorie vaji
antwoord op hoofdstuk X en ik kan mij niet ontveinzen, dat ik
minder sterk sta tegenover de ambtenaren van de directie van den
landbouw, wanneer zij mij voorleggen betoogen omtrent de be-
zwaren van de Kamer, dat de directie niet zuinig is, wauneer
in de discussie van lieden wordt gezegd: als de kleine menschen
het niet kunnen betalen, stuur hun den veearts maar, vraag maar
geld, wij zullen het u geven.

Ik ben zeer dankbaar voor een dergelijke vrijgevigheid van de
Kamer, waar zij die belangen aan mij toevertrouwt, maar ik wijs
er op, dat de houding van de Kamer in het voorloopig verslag
niet consequent wordt gevolgd.

De geachte afgevaardigde uit Zwolle zal begrijpen, dat het
niet juist is, als hij zegt: gij sluit sommigen uit. Wanneer
sommigen het niet kunnen betalen en niet aan alle eischen vol-
doen, trachten wij hen te helpen.

De geachte afgevaardigde uit Kampen heeft nog een en ander
betoogd, waarop ik niet in den breede zal ingaan, omdat mij nu
duidelijk is geworden, dat hij sprak over iets anders dan ik dacht.
Het is niet bij mij opgekomen, dat de Kamer van mij zou eischen,
dat ik een keuringsdienst zou instellen voor exportslachters die
zich niet tot het departement wenden. Wij kunnen alleen spreken
over die exportslachters, die wij kennen.

Wij hebben gekregen 67 aanvragen voor een keuringsdienst;
daarvan is aan 28 een weigering gezonden en 13 daarvan be-
lmoren tot degenen, voor wie reeds een uitweg is gevonden; de
andere 15 trachten wij te helpen.

-ocr page 429-

Wanneer de geachte afgevaardigde spreekt over honderden, en
dit wil adstrueeren, moet ik zeggen dat ik er niets van begrijp.
De geachte afgevaardigde heeft namen genoemd, o. a. Wijë. Ik
weet het niet. Ik heb gevraagd aan mijn voorlichters: hoe staat
het in Wijë? Indien er in Wijë twee zijn die exporteeren naar
Engeland, kon ik alleen zeggen dat zij er geen kennis van gaven.
Mijnheer de voorzitter, als de menscben het ons niet vertellen,
hoe moeten wij het dan wet^n ?

Wat Limburg betreft, wensch ik te doen opmerken, dat wij
alleen te maken hebben met den uitvoer naar Engeland. Nu zal
de geachte afgevaardigde toch toegeven, dat wat wij daar hebben
aan uitvoer, wordt geholpen. De geachte afgevaardigde zal daar-
over dan ook geen klachten hebbeu gekregen, daarvan ben ilc
overtuigd.

Nu is het toch sterk, om, wanneer er geen klachten komen,
te zeggen : ja, maar wie weet, of deze niet later zullen komen.
Reeds bij voorbaat eischen wij, dat gij zorg draagt, dat deze
eventueele klachten zullen worden weggenomen.

De geachte afgevaardigde uit Kampen heeft er mij nog een
verwijt van gemaakt dat ik in de memorie van antwoord gezegd
zou hebben : gij kunt immers exporteeren naar andere landen,
en nam het mij kwalijk, dat ik dat in mijn rede niet heb op-
genomen.

Ik kan den geachten afgevaardigde eerlijk verklaren, dat ik
meende, dit te kunnen zeggen. Toen de memorie van antwoord
tot stand kwam, werd mij iu de pen gegeven de verklaring,
dat er geen bezwaar bestond bij dat verbod, omdat men naar
elders kon uitvoeren. Ik heb toen gezegd: hoe zit dat, welke
uitvoer is er?

Toen is mij geblekeu, dat inderdaad de Engelsche cijfers zijn
voor versch varkensvleesch 22 millioen, voor versch schapen-
vleesch 11 millioen en voor versch en gezouten rund- en kalfs-
vleesch 11 millioen; te zamen dus 44 millioen. Daar staat tegen-
over Duitschland met invoer vau versch rund- en kalfsvleesch
5,5 millioen K.G., versch varkensvleesch 1 millioen K.G., var-
keushammen 180000 K.G. en versch schapenvleesch 60000 K.G.

Daar komt voor België l\'/4 millioen bij, zoodat deze andere
uitvoer loch altijd nog bedraagt meer dan 7\'/2 millioen, tegen
8 millioen. Wanneer ik naast den uitvoe van 44 millioen stel

-ocr page 430-

een uitvoer van 8 millioen, kan men toch niet zeggen, dat ik,
wanneer ik die 44 millioen afsluit, niet mag wijzen op de
8 millioen.

De heer Reyne: Dat is de quaestie niet. De quaestie is deze,
dat de uitvoer naar Duitsehland niet kan uitgebreid worden, wat
hieruit blijkt, dat deze in de laatste jaren met bijna 10 millioen
kilo verminderd is.

De heer Talma, minister van landbouw, nijverheid en handel:
Zoo zijn de cyfers niet. Ik heb gezien dat er een zeer merk-
waardige schommeling is; dit is het eene jaar geheel anders dan
in het andere. Daarom is het onjuist te zeggen, dat uitbreiding
niet mogelijk zou zijn.

Nu heeft de geachte afgevaardigde mij gezegd: ik wil wel
geld geven, maar gij moet verklaren, dat dit alleen is voor fa-
cultatieve keuring.

Dit kan ik niet verklaren. De keurmeesters en hulpkeurmees-
ters zijn er. Of zij nu dienst doen als facultatieve keurders of als
wettelijke, daar merken zij niets van. Zij worden aangesteld en
doen hun werk.

Nu ben ik niet van plan — ik zou dit beschouwen als een
vertooning — om, wanneer in den loop van het jaar de wet in
werking komt aan te komen met een vraag om geld, zeggende:
ik mag de menscben niet gebruiken voor de wettelijke
keuring.

Daarom wil ik mij reserveeren en zeggen: ik wil dit geld ge-
bruiken voor de keurmeesters; zoolang de wet niet in werking
is, zijn zij voor de facultatieve keuring, is de wet ingevoerd,
dan ziju zij voor de wettelijke keuring.

Nu komt men met den raad: stel voorloopig en voor onbe-
paalden tijd uit, want de zaak is nog niet rijp.

Deze opmerking is eigenaardig. Wanneer ik had doorgezet en
elk uitstel geweigerd, dan had men gezegd: dit komt niet te
pas; gij moet geen uitstel weigeren. Wanneer ik vind, dat de
menschen schade zouden lijden door plotselinge invoeriug van
het verbod en daarom uitstel, dan zegt men: «de zaak is nog
niet rijp. Dit toont gij door uitstel te geven.»

Ik heb gezegd, mijnbeer de voorzitter, waarom ik uitstellen
moet. Niet omdat de maatregelen niet goed zyn, maar omdat
de slagers er niet op zyn ingericht en er slachtoffers zouden

-ocr page 431-

vallen, die — werd de wet later ingevoerd — zouden kunnen
blijven" gespaard.

Ik kan geen toezegging doen over den termijn tusschen 1
Januari en den datum waarop de wet in werking zal treden.

De beer Htjgenholtz vroeg of\' de zaak niet zou kunnen ver-
gemakkelijkt worden door te bevorderen, dat geld van staatswege
zou verschaft worden voor bouw van slachthuizen aan gemeenten
of combinaties van belanghebbenden.

Die zaak hebben wij overwogen maar, waarom willen de menschen
geen slachthuizen bouwen ? Zij zeggen: wij hebben niet het oog
op de eerstkomende jaren, maar er zal eenmaal een tijd komen,
dat, door welke redenen ook, een slachthuis niet meer gebruikt
wordt en dan is de grondslag van ons kapitaal weg. Wanneer
ik hun dan ook kapitaal aanbood tegen matige interest, dan
zouden zij zeggen: het zit niet in de interest, die kunnen wij
wel betalen, maar in het kapitaal. Het gaat ook niet aan dat de
staat hier en daar, in Wijë, Beilen en elders slachthuizen
bouwde om te verhuren, welke hij voor eenig ander doel niet
zou kunnen exploiteeren.

Op de tweede vraag van den heer Hcjgenholtz meen ik reeds
voldoende geantwoord te hebben.

Wanneer hij vraagt: waarom geeft ge, in plaats van een
gewone afwijzende beschikking niet een gemotiveerde beschikking,
dan antwoord ik: omdat ik meende dat, als de menschen de
weigering krijgen, zij bij ons zouden komen. Ik meende dat dit
van zelf sprak. Zij zijn echter niet bij ons gekomen maar bij de
heeren, en dat maakt natuurlijk de zaak omslachtig. Ten slotte
nog enkele opmerkingen naar aanleiding van hetgeen de heer
van Idsinga in het midden heeft gebracht.

Deze waarschuwde op grond van de ervaring met de wet
op de vleeschkeur, om voortaan geen ontwerp op grond van
ministeriëele toezeggingen aan te nemen.

Ik ben het geheel met den geachten afgevaardigde eens. Hij
zal zich herinneren, dat ik ook bij de behandeling der Visscherijwet
mijn best gedaan heb om overal waar aan de regeering een
opdracht werd gegeven, tot de Kamer te zeggen: indien ge die
opdracht niet wilt geven, doe het dan niet, maar breng er mij
niet toe om onder eenige verbintenis tegenover de Kamer u een
bepaling te laten aannemen, waarvan wij geen van beiden op

-ocr page 432-

bet oogeublik kunnen overzien hoe zij zal moeten zijn, wanneer
die eenmaal aan het oordeel van H. M. de Koningin wordt onder-
worpen.

Voorts geef ik toe, dat ik beloften heb gedaau om maatregelen
te nemen, ten einde op voldoende wijze te zorgen dat de nadeelen
der invoering van het verbod niet drukken. Zooveel mogelijk
heb ik gezegd, want er is een marge waar ten slotte geen
sterveling zelfs kan verwachten dat wij kunnen helpen.

Wat aangaat hetgeen de geachte afgevaardigde heeft gezegd
omtrent de formeele quaestie, in hoever het koninklijk besluit
in de vaststelling van den datum van inwerkingtreden der wet
nog zou kunnen voorzien, ik zal daarover niet veel zeggen, waut
dat is natuurlijk een punt dat, nu de geachte afgevaardigde
dit punt ter sprake heeft gebracht, nog eens opzettelijk zal
worden overwogen. Ik hoop dat ik mij er uiet te vergeefs op
zal kunnen beroepen dat hier in de Kamer door een minister,
deu vorigen tijdelijken voorzitter van den ministerraad, in de
stukken mededeeling is gedaan van zijn voornemen om een
koninklijk besluit, waarbij het tijdstip van de in werking treding
van het verhoogde recht op de sucade zou worden gewijzigd,
uit te lokken, zonder dat uit de tweede, of uit de eerste
Kamer een enkele stem is opgegaan om daartegen bedenking te
opperen. Ik hoop, dat ik dit antecedent bij mijn overweging zal
mogen gebruiken.

Overigens is natuurlijk de opmerking ernstig genoeg om door
mij opzettelijk te worden ter harte genomeu.

Ik geloof hiermede de verschillende sprekers te hebben be-
antwoord, en ik hoop, dat de heeren zich met het ontwerp
zullen kunnen vereenigen.

De heer van Wichen: Mijnheer de voorzitter. Ik zal liet debat
over de vleeschkeuring niet trachten te rekken. Ik zou slechts
op een eukele vraag een nader bescheid van deu minister willen
vernemen, vooral tot geruststelling van de vele belanghebbenden
die het geldt.

Die vraag is deze: Ik weet speciaal uit de gemeente TJithoorn,
dat belanghebbenden zich tot de regeering gewend hebben om
de instelling te krijgen van een keuringsdienst te hunnen be-
hoeve en nul op het request hebben gekregen.

De motieven voor die afwijzende beschikking zullen zeer zeker

-ocr page 433-

billijk zijn; daarom zal ik er niet op ingaan, maar ik zou zijn
excellentie beleefd willen verzoeken te willen verklaren, dat hij
ernstig zal overwegen om dergelijke exportslachters als ik straks
in het debat heb gebracht te zullen trachten te helpen gedurende
dien tijd des jaars, dat zij voor export slachten en uitvoeren,
door keuring hetzij door een naast bij zij nden veearts of\' door een
rijkshulpkeurmeester als door mij straks bedoeld.

Wanneer de minister daartoe bereid is, en dergelijken maat-
regel ernstig in overweging wil nemen, zal hij velen van die
exportslachters uit een groote ongerustheid helpen, waarin zij,
naar ik weet, thans verkeeren.

De heer Talma, minister van landbouw, nijverheid en handel:
Mijnheer de voorzitter. Ik wil gaarne verklaren, dat op de
genoemde exportslachters van Uithoorn van toepassing is het-
geen ik heb medegedeeld, dat die slachters die aan de eischen
voldoen en het willen betalen, een keuring kunnen krijgen. En
in de tweede plaats, voor zoover zij liet niet kunnen betalen en
aan de eischen voldoen, zal al het mogelijke gedaan worden om
hen te helpen. Maar ik wil niet ontveinzen, dat Uithoorn een
van de meest lastige punten is.

De algemeene beraadslaging wordt gesloten.

De artt. 1, 2 en 3 en de beweegreden worden achtereenvol-
gens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan-
genomen.

Het ivetsontwerp wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

IXde Internationaal veeartsenij kundig congres in
den Haag op 13—18 September 1909.

De 3a® circulaire hieromtrent, welke alleen aan de leden wordt
verzonden, bevat, behalve een afbeelding der veeartsenijschool te
Utrecht, tal van bijzonderheden, waaraan het volgende is ontleend.

Nadat er op is gewezen dat Zijn Koninklijke Hoogheid Prins
Hendrik der Nederlanden het beschermheerschap wel heeft willen
aanvaarden, volgt een mededeeling omtrent de eereleden van het
congres. De minister van landbouw, nijverheid en handel is
eerevoorzitter, terwijl als ondervoorzitter van het eerecomité
worden genoemd de ministers van buiten- en binnenlandsche

-ocr page 434-

zaken, van oorlog en koloniën, voorts de gezanten van Duitsch-
land, België, China, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika,
Frankrijk, Groot-Brittannië en Ierland, Italië, Japan, Perzië,
Portugal, Rumenië en Turkije, de zaakgelastigde van den Heiligen
Stoel, allen geaccrediteerd bij het Nederlandsche Hof, dan de
voorzitter van de Tweede Kamer, de directeur-generaal van den
landbouw en de directeur van landbouw te Buitenzorg. Eereleden
zijn: de professoren
Pekelharing, Zwaardemaker, Nolen, Ham-
burger
, Kühn en Mac Gillavry, mr. dr. C. Roest, de burgemeesters
van den Haag en Utrecht, de directeur van \'s Rijks veeartsenij-
school, de heer P. B. J.
Ferf, de voorzitter der Hollandsche
Maatschappij van Landbouw, de voorzitter en de hoofdinspecteurs
van de volksgezondheid te \'s-Gravenhage en te \'s-Hertogenbosch.

Het voorbereidend comité bestaat uit: de leeraren van \'s Rijks
veeartsenijschool, den directeur van de Rijks seruminrichting, den
luitenant-kolonel dirigeerend paardenarts, de districtsveeartsen te
Groningen, Haarlem, Leeuwarden en Roermond, den hoofdinspecteur
van den keuringsdienst voor uitvoer van vleesch te \'s-Gravenhage,
de directeuren der slachthuizen te Amsterdam, Rotterdam en
Leiden, den voorzitter der commissie A ingevolge artikel 4 dei-
wet op de paardenfokkerij, den voorzitter en den lsto secretaris dei-
Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde, de voorzitters
en de secretarissen van alle atdeelingen dezer Maatschappij, den
voorzitter en den secretaris der hygiënische veterinaire vereeniging,
den oud-inspecteur en den inspecteur van den burgerlijken vee-
artsenijkundigen dienst in Nederlandsch Oost-Indië, en den majoor,
dirigeerend paardenarts te Batavia.

Het uitvoerend comité bestaat uit deheereu: W. C. Schimmel,
voorzitter, H. M. Kroon, dr. A. A. Overbeek en J. Poels,
ondervoorzitters, D. F. van Esvkld, algemeen penningmeester,
dr.
D. A. de Jong, algemeen secretaris, dr. H. Markus en dr.
H.
Remmelts, adjunct secretarissen, A. Overbosch, W. J. Paimans,
C. A. Penning en J. J. Wester, leden.

Het dagelijksch bestuur bestaat uit: den voorzitter van het
uitvoerend comité, voorzitter, dr. H.
Markus, adjunct secretaris,
den algemeenen penningmeester en den algemeenen secretaris
van genoemd comité, leden.

Het bureau van het secretariaat te \'s-Gravenhage heeft tot
directeur den heer
Z. Th. de Jongh van Arkel te \'s-Gravenhage.

-ocr page 435-

Het permanent comité der internationale veeartsenijkundige
congressen is samengesteld uit: dr.
A. Lydtin, voorzitter, dr. P.
H
utyra en dr. S. Arloing, ondervoorzitters, dr. E. de Rötz,
adjnnct-secretaris-penningmeester, dr. D. A. de Jong, algemeen
secretaris, terwijl de heeren dr.
B. Bang, A. Binder, A. Degive,
dr. C. HAPriCH, dr. E. Hess, G. Kjerrulf, A. J. Locusteanu,
dr. Sir J. Mac Fadyean, dr. 0. Malm, dr. L. Pearson, dr. E.
P
erroncito, A. Popovits, VV. C. Schimmel, dr. A. Theiler en
I. Tuleff leden zijn.

In onderscheidene landen hebben zich comités ter bevordering
van het congres gevormd. Daarin hebben zitting:
voor Noord-
A frika:
PiOï-Beij; voor Zuid-A frika : II. J. Stordy, dr. Lich-
eniield, 0.
Henning, P. Conacher, F. A. Vernky, W. H. Chase,
J. D. Borthwick, Wm. Robertson, A. Grist, W. Power, H.
W
atkins-Pitchford, J. M. Sinclair, C. E. Gray, J. M. Christy,
dr. A. Theiler; voor Duitschland: d1\'. A. Lydtin, dr. Ostertag,
dr. Esser, BeisswSnger, dr. Schmaltz, Heyne, Molter, Zündel ;
voor Engeland: Sir J. Mac Fadyean, J. R. U. Dewar, A. E.
M
attam, W. O. Williams, J. Abson, G. A. Banham, J. J. Bell,
J. Dunstan, J. O. Dwyer, J. Fraser, F. W. Garnett, W.
H
unting, S. Locke, J. Mackinder, A. W. Mason, J. Malcolm,
J. Mac Kinna, W. J. Mulvey, T. M. Parker, R. Roberts, W.
S
hipley, J. F. Simpson, S. Stockman, R. C. Trigger, G. Waiit-
naby
, F. W. Wragg ; voor Argentinië: J. Lignières; voor Oosten-
rijk :
dr. J. Bayer, A. Binder, B. Bonca, F. Dockal, M. Führer,
E. Janusciike, W. Kotlar, H. Kuschee, N. Luczeskul, F. Mahek,
J. Munda, A. Nemeczeck, S. Pelschimovsky, F. Ponicki, J.
R
udovsky, A. Saasz, dr. J. Spillmanx, F. Suchanca, F. Tanzer,
P. Torre, K. Wittmann, A. Wodraska en E. Zuttioni; voor
België:
A. Degive, dr. Stubbe, L. Hansoulle, dr. Leonard; voor
Bulgarije:
I. Tuleff, G. Ghirlitciikoff, K. Zlatanoff, I. Bent-
cheff ;
voor Denemarken: dr. B. Bang, C. O. Jensen, G. Sand,
A. W. Marketin, St. Friis, D. Gautier, J. Schmidt ; voor Spanje:
dr. R. Turro, D. Galan, D. Garcia, J. Pizarro, O. Medina, J.
A
rüerius; voor de Vereenigde Staten van Noord-Amerika: L.
P
earson, Y. A. Moore, A. Peters, F- A. Righ, II. P. Lyman,
D. S. White, W. H. Lowe, W. H. Hoslins, S. H. Gilliland,
A. D. Melvin, J. R. Mohler, F. H. Mackie, H. P. Eves, J.
G. F
erneyhougii, R. Butler, C. A. Cary, Th. Mahaffy, E. M.

-ocr page 436-

Ranck, Ch. R. Jolly, W. H. Dalrymple, R. R. Dinwiddie,

F. ï. Eisenman, H. Francis, J. W. Connaway, F. S. Schoen-
leber
, C. Stewart, J. Hughes, H. K. Mc. Killip, S. E. Bennett,
J. R. Mitchell, J. H. Mc. Neil, C. E. Cotton, M. H. Reinolds,
A. S. Alexander, S. Brenton, M. E. Knowles, S. B. Nelson,
A. R. Ward, A. T. Peters, J. C. Norton, H. Jacobs, E. R.
P
owers, C. G. Lamb, L. van Es, V. Nokgaard ; voor Frankrijk:
Arloing, Barrier, Cadiot, Chauveau, Darbot, Jacoui-et, Labet,
Lucet, Mesnard, Montané, Rabiaux, Rossignol père, VallÉe eii
VisEUR
; voorts de redacteuren van veeartsenijkundige tijdschriften :
B
esnoit, Carreau, Cadéac, Guittard, Laquerrière, Leclainche,
Mai.let, Martel, Morot, Raillet, Rousskau; vervolgens de
voorzitters
van de meeste Fransche veeartsenijkundige genoot-
schappen; voor Hongarije: dr. F. Hutyra, dr. E. de RaTZ, E.
W
oest de Velberg, dr. J. Wehl; voor Italië: dr. Perroncito,
dr. Bassi, dr. Brusasco, dr. Faelli, dr. Zimmerl, dr. Mazzini, dr.
B
oschetti, dr. Marco.ne, dr. Oreste, dr. Tabusso, dr. Mbllo, dr.
A
t.i\'ieri, dr. Maccagno, dr. Bernabei, dr. Sartirana, dr. Cantoni,
dr. Sacco, dr. Pietri, dr. Russi; voor Noorwegen; dr. O. Malm,
H. Horne, 0. Haakenstad, S. Tillier, A. Ostby; voor Portu-
gal:
P. Nogeira, I. Borges, R. Martins, G. Santos, L. Guerra,
R. Ramalho; voor Rumenië: Atanasiu, Constantiniscu, Filip,
F
lrtuna, Locusteanu, Mantü, Motas, Neagu, Paun, Riegler,
Starcovici, Timusi, Vücol, Neculescu; voor Rusland: dr. A.
LI
ajevsky, W. Sobolewsky, dr. A. Ignatjew, N. Peschtitsch, dr.

G. Swetlow, dr. L. Langenbacher, dr. M. Tartakowsky, N. Saw-
waitow
, dr. P. Altuchow, W. Fedders, M. Gontarew; voor
Servië:
A. Popovits, Th. D. Tktar, W. Sawa, M. Milax, T.
S
wetslaw, K. Dimitrye; voor Zweden: G. Kjerrulf, G. Regner,
J. Vknnerholm, A. Bergman, A. Bergstrand, 0. Sandstrom ;
voor Zwitserland: dr. E. Hess.

Eereleden van de veeartsenijkundige congressen zijn; dr. A.
C
hauveau, dr. R. Koch eu dr. A. Lyotin.

Het congres omvat vijf secties: 1°. openbare veeartsenijkunde,
controle der voedingsmiddelen, 2°. pathologie en bacteriologie,
3°.
practische veeartsenijkunde, 4°. zoötechnische hygiëne, 5°.
tropische ziekten.

De officiëele openingszitting van het congres heeft plaats op
13 en de sluitingszitting op 18 September, telkens te 2 uur.

-ocr page 437-

Algenieene zittingen worden gehouden op 14, 15, 16, 17 en 18
September te 9 uur, en op 14 September te uur. De secties
komen bijeen op 16 en 17 September te uur.

In de algemeene vergaderingen zullen de volgende onderwerpen
worden behandeld, waarbij de namen der zich bereid verklaard
hebbende rapporteurs tusschen haakjes zijn vermeld.

1°. De officiëele bestrijding van de besmettelijke borstziekte
en de pest der varkens, volgens de nieuwste onderzoekingen om-
trent aetiologie, vaccinatie, serovaccinatie, enz. (Rapporteurs:
Dohset, Hutyra, Ostertag en Stockman.)

2°. De bescherming van de uitoefening der veeartsenijkunde.
(Rapporteurs:
Cagny, Hunting, KoTLaR, Preusse.)

3°. De officiëele rol van den veearts in zake de zoötechnische
quaesties. (Rapporteurs:
Elsner, Matthiesen, Lavalard, P. P.
van der Poel.)

4°. De voorwaarden tot het verkrijgen van den graad van
doctor in de veeartsenijkunde. (Rapporteurs:
Hutyra, Leclainciie,
Schmaltz.)

5°. De officiëele controle van de melk en de vleeschkeuring
geregeld bjj de wet. (Rapporteurs:
Edelmann, Happich, Martel,
Mhlvin, Porcher, Rievel, Trotter.)

6°. De metboden van behandeling der cadavers en van afge-
keurd vleesch, ten einde ze onschadelijk te maken. (Rapporteurs;
Melvin, Moreau, von Puntigam, Zwick.)

7°. De prophylaxie en de pathologie der protozoën-ziekteu
(piroplasmosen, trypanosomosen, enz.) met demonstratie der spe-
cifieke parasieten en van de overbrengende dieren (teken, mus-
kieten, enz.). (Rapporteurs:
Dschunkowsky en Luhs, Knuth,
Marotel, Motas, Penning, PiOT-Bey, Theiler.)

8°. De officiëele controle der sera en van de producten der
microben, met hun bereiding voor de praktijk door de zorg der
regeering. (Rapporteurs:
Berguaus, Leclainche, Leurink, 11. E.
Reeser, Schnürer, Titze.)

9°. De volgeltuberculose in haar betrekking tot de zoogdier-
tuberculose. (Rapporteurs:
Arloing, 0. Bang, Mohler, Lydia
Rabinowitsch.)

\'10°. De onvruchtbaarheid der runderen en haar betrekking
tot de infectieuse ziekten der geslachtsorganen. (Rapporteurs:
Albrkchtsen, Cunï, Hess.)

-ocr page 438-

"11°. De officiëele bestrijding der tuberculose gebaseerd op de
wijzen van infectie dezer ziekte, (Rapporteurs:
B. Bang, Dewar,
MoUSSU, ostertag, PoELS.)

12°. De constructie en het inwendige der runderstallen in ver-
band met de voorbehoeding van de ziekten der dieren, met
name der tuberculose en met de hygiëne der melk. (Rapporteurs:
Damuann, Kroon, Lloyd, Monsarrat, Rivière.)

In de lst0 sectie zullen worden behandeld :

1°. De officiëele controle van visch, wild, gevogelte, schaal- en
weekdieren en van de overige dierlijke voedingsmiddelen, niet
bedoeld onder punt 5 der algemeene zittingen, in verband met
de hygiëne van den mensch. (Rapporteurs:
Borciimann, Cesari,
Oppenheim, een door Melvin te Washington aan te wijzen persoon.)

2°. De verzekering van het vee in verband met de verplichte
vleeschkeuring. (Rapporteurs:
Edelmann, Pirocchi, Pitha,
IIendrickx.)

3°. Desiufectie der middelen van vervoer en van dierlijke pro-
ducten in verband met den internationalen handel. (Rapporteurs:
Conté, Führer, Overbeek.)

4°. De serotherapie, de seroprophylaxis en de vaccinatie van
mond- en klauwzeer en haar waarde uit het oogpunt van de
veeartsenijkundige politie. (Rapporteurs:
Leclainciie, Löffler,
Lourens, Perroncito, Vallée.)

Tot de 2de sectie beliooren:

1°. De middelen ter onderkenning van de besmettelijke ziekten
der dieren, met, uitzondering van de subcutane aanwending van
tuberculine en malleïue. (Rapporteurs:
de Blieck, Lignières,
Fanisset, Schnürer, Wladijjiroff, een leerling van Schütz.)

2°. De aetiologie en de pathogenie der boosaardige gezwellen,
in het bijzonder van kanker. (Rapporteurs:
Afolant, Bashforu,
Borrel, Jakger, Jensen, von Wasielewsky.)

3°. De vaccinatie tegen de tuberculose. (Rapporteurs: Eber,
Heymans, Klimmer, Vallée, een leerling van Schütz.)

4°. De anatomische en histo-pathologische diagnose van honds-
dolheid. (Rapporteurs:
Frothingham, van Gehuchten en Nélis,
Hartl, de RaTz, Grabowski.) Indien de tijd het veroorlooft, zal
Koneff een mededeeling doen omtrent de vaccinatie tegen kwade-
droes.

De 3de sectie omvat:

-ocr page 439-

1°. De chronische enteritis van het rund. (Rapporteurs: B.
Bang, Bongert, Liénaux, Markus, Miessner, Stuurman.)

2°. De besmettelijke borstziekte der paarden. (Rapporteurs : Ca-
néac,
Dahlström, Lignières, Malkmus, Szpilmann, Tartakowsky,
een leerling van Schütz.) Koneff zal een rapport aanbieden over
den «bacillus pleuro-pneumoniae contagiosae equoruin.»

3°. De haemostase in de moderne castratiemethcden. (Rappor-
teurs:
Degive, Frick, Labat, Macqueen, Plósz, Vennerholm,
B. Vrijburg.)

4°. De pathologie en de therapie der streptoeoccus-ziekten bij
de huisdieren. (Rapporteurs:
Labat, Lignières, Pison, Turro.)

5°. De arthritis detormans, wat betreft de onderzoekingen der

\' O

twee laatste jaren. (Rapporteurs: Eberlein, Jacoulet en Joly.)

In de 4do sectie wordt behandeld:

1°. De pbysiologie der melksecretie; het verband tusschen het
exterieur der koe en de melkafscheiding. (Rapporteurs:
Dek-
huyzen,
GoDBILLE, KrONACIIER.)

2°. De invloed der verschillende voedingsmiddelen op de boe-
danigheid der producten (vleesch, melk); toepassing van de be-
ginselen van
Kellner bij de voeding der diereu ten opzichte van
de productie van melk, vleesch en spierarbeid. (Rapporteurs:
Kellner, Maignon, Weiser.)

3°. Het voorkomen der uadeelen voortvloeiende uit de over-
drijving in zake economische specialisatie der diereu. (Rappor-
teurs:
Dammann, Porcherel, Täufer.)

4°. Het onderwijs in zoötechnie. (Rapporteurs; Albrecht,
Dechambhe, Heidema, Rudovsky:)

Indien de tijd het toelaat, zal een rapport van Pirocchi over:
«de afgeroomde melk als voedsel der kalveren» worden besproken.

De 5do sectie behelst:

1°. De hygiëne bij bet vervoer van vee te water. (Rappor-
teurs:
Hoogkamer, P. P. van der Poel, Rickmann, Stourbe )

2°. De veeartsenijkundige politie in de koloniën. (Rapporteurs :
van der Burg, Carougeau, Gilruth, Penning, Rickmann.)

3°. Onderwijs in en laboratoria voor het onderzoek van tro-
pische ziekten. (Rapporteurs:
de Blieck. de Does, Knuth, Vallée.)

Het slot der circulaire bevat allerlei mededeelingen, onder anderen
dat men lid van het congres kan worden door toezending van

-ocr page 440-

f 10 aan den heer D. F. van Esvelü te Utrecht, en buitenge-
woon lid (candidaat-veeartseu, enz.) tegen betaling van f5.

Alle vergaderingen zullen vermoedelijk worden gehouden in
de zalen der hotels van de Maatschappij Zeebad te Schevenin-
geu. Aldaar zal een bureau voor inlichtingen zijn ouder directie
vau deu heer Z.
Th. ue Jong van Arkel; voorts zal een zaal
voor de correspondentie beschikbaar worden gesteld.

Er zullen excursies worden georganiseerd, waaraan de leden
met hun dames tegen matigen prijs kunnen deelnemen; daarom-
trent worden later nauwkeurige mededeelingen gedaan.

Een bijzondere commissie is benoemd voor de recepties en de
feesten gedurende het congres. Voor goedkoop logies wordt ge-
zorgd, hetzij in een der hotels van de Maatschappij Zeebad,
alwaar de prijzen gedurende het congres belangrijk zijn verlaagd,
hetzij in pensions te Scheveningen. Hiervoor wende men zich
tot den heer Z.
Th. de Jongh van Arkel, Tournooiveld 6, te
\'s-Gravenhage.

Voor de dames der leden zal een bijzonder comité voor ont-
vaugst worden gevormd.

Later verschijnt een compleet officieel programma en zoo noodig
worden vóór het congres nog andere geschriften den leden toe-
gezonden.

Uit het bovenstaande blijkt voldoende de belangrijkheid van
het congres ; uit alle werelddeelen zal er aan worden deelgeno-
men. Het verdient daarom aanbeveling dat de Nederlandsche
veeartsen deze eenige gelegenheid niet laten voorbijgaan om met
de vele sommiteiten, waarvan men in zijn leerboeken zoo dikwijls
heeft gelezen, nader kennis te maken. En zelfs wanneer men
verhinderd mocht ziju persoonlijk tegenwoordig te wezen, dan zijn
de 6—8 dikke deeleu, welke de handelingen van het congres
zuilen vermelden, meer waard dan de prijs van het lidmaatschap.
Niemand blijve dus achter; integendeel, een ieder haaste zich
deu heer
van Esveld flO toe te zenden eu daarmede het bewijs
te geven, dat ook hij het zijne wil bijdragen om ons kleine land
groot te doen zijn in zake de veeartsenijkunde.

W. C. Schimmel.

-ocr page 441-

In de vergadering vau het uitvoerend comité voor het aan-
staand congres, op den 4don Januari 1909 te \'s-Gravenhage ge-
houden, zijn de heeren
H. M. Kroon, leeraar aan \'s Rijks vee-
artsenijschool en dr.
A. A. Overbeek, districtsveearts te Groningen,
tot ondervoorzitter benoemd in de plaats van wijlen den heer
M. G.
de Bruin en van den heer M. J. Hengeveld G.Jzn.,
districtsveearts te Haarlem. De heer W. J.
Paimans, leeraar aan
\'s Rijks veeartsenijschool, werd benoemd tot lid van het uitvoerend
comité.

Tevens werd bepaald dat kaarten voor buitengewone leden
verkrijgbaar zijn a f5, terwijl dames-kaarten beschikbaar worden
gesteld a f 2.50.

Op heden (31 Januari) bedraagt het aantal Nederlaudsche leden
139, dat der Nederlandsche buitengewone leden 1.

De afdeeling Noord-Holland der Maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde in Nederland besloot in haar vergadering
van 8 Januari 1909 met algemeene stemmen, een bedrag van
f 75 uit de kas der afdeeling ter beschikking te stellen van het,
9de Internationaal veeartsenijkundig congres. Deze bijdrage is met
dankbaarheid aanvaard, evenals indertijd die der collega\'s uit
Zuid-Afrika. Als bekend mag worden aangenomen dat de ver-
eeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-
ludië een bijdrage gaf vau f 250, terwijl de veterinair hygiëni-
sche vereeniging f 90 schonk. Het is buiten twijfel dat het
congres, vooral aan drukloonen, veel zal kosten. En hoewel het
dagelijksch bestuur op een belangrijken steun van de regeering
kan bogen, mist het, gelijk elders, de financiëele hulp van lichamen
en vereenigingen op het gebied van landbouw, nijverheid, enz.
Het heeft ge.meend, behoudens den steun der regeering, op eigen,
flat wil zeggen, veterinaire krachten te moeten drijven, en daarom
doet het zoo goed, inden onze veeartsen motu proprio een steen
komen bijdragen tot het optrekken van het gebouw, aan de eer
van onzen stand gewijd. VV. 0. S. en D. F. v. E.

-ocr page 442-

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
„De BRtnN".fonds. (8ste lijst.)

J. N. Ballangée, \'s-Graveiihage.....p. o. ƒ 5.—

J. L. G. Oayaux, \'s-Graveuhage.....p. o. » 5.—

G. Daams, Baarn..........p. o. » 2.50

P. W. van Dui.m, Arnhem.......p. o. » 2.50

J. R. Huizinga, Murmerwoude......p. o. » 2.50

J. F. Laméris, \'s-Gravenhage......p. o. » 7.50

K. J. Laméris, Warf\'um........p. o. » 5.—

H. J. C. van Lent, Tiel........ p. o. » 5.—

F. M. de Leur, Hoorn........p. o. » 2.50

D. Nieburg, Varseveld........p. o. » 5.—

H. Poot, \'s-Gravenhage........p. o. » 5.—

Dr. J. C. van der Sloot en, \'s-Gravenhage. . p. o. » 5.—

J. J. W. Urlings, Heerlen.......p. o. » 5.—

J. A. Vreeswijk, Oude-Tonge......p. o. » 5.—-

ƒ 62.50

Bedrag der voorgaande lijsten. ... > 1566.50

Totaal . . ƒ Iö29.—

De penningmeester,
Amersfoort, 20 Januari 1909. A. Fredkriksë.

Veeartsenij kundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 30 December 1908, n°. 19, is met
ingang van 1 Januari 1909 tot wederopzegging benoemd tot
plaatsvervanger van den districtsveearts wien Groningen als
standplaats is aangewezen dr. J.
Staal te Assen.

Promoties te Bern.

Op 28 Januari 1909 zijn aan de universiteit te Bern bevorderd
tot doctor in de veeartsenijkunde de beeren K.
Büc.hli op een
dissertatie, getiteld «Die Klinik und die Bekämpfung der Rinder-
tuberkulose», K.
van der Veen op een proefschrift, luidende
«Beiträge zur Frage der Virusträger im Besonderen bei Schwei-
nerotlauf» en B. J. C.
te Hennepe Jzn. op «Die Immunisation
von Rindern gegen Tuberkulose».

De redactie wensclit dezen collega\'s geluk.

-ocr page 443-

N. V. KONINKLIJKE PHARMACEUTISCHE FABRIEK
v/h BROCADES & STHEEMAN, MEPPEL.

ONDERHUIDSCHE INJECTIES VOOR VEEARTSENIJKUNDE GEBRUIK.

Hvdrochloras morphin. 0,3: 10
• . „ 0,4:10

0,5 :10
Chloret. Natric. 0,6:10 .

„ 0,8:10 .
1:10 . .
Hydrochlor. Pilocarpin.

: 10
: 10
: 10
: 10
: 10
: 10
; 10
: 10

Merck 0,1
„ 0,2
, 0,3
ti 0,4
„ 0,5
0,6
„ 0,8
, 0,1

; 5
: 10

vijltje.

Oleum Camphorat. 1

Sulfas Eserin. 0,05:5
, 0,08: 10
1=10

Zonder garantie voor rood worden

beste, immer iets alcalisch is.
Nitras Strychnin. 0,001 : 5 .

0,002 :5 .
0,005 :5 .
0,01 :5 .
0,02 : 10 .
0,05 : 10 .
0,1 :10 .
Veratrin 0,01 :5 .

0,025:5 .
0,05 :5 .
0,075 : 10.
0,1 : 10 .
Tuberculin brute 0,25 : 5.

,, 0,5 :5.

Adrenalin Solutio 1 : 5000

1 o/o 1V2 c.cM. t
Hydrochlor. Cocain. 0,05 gr. )
Adrenalin Solutio 1 °/oi 0,2 c.cM i
Hydrochlor. CocaiD. 0,05 gr. S
Alypin-Solutio 0,3 : 10 .

„ 500 Mgr.
Adrenalin 1 °/0 500 Mgr. : 10\'
Sulfas atropin. 0,025 f

Hydrochlor. Morphin. 0,2:8l/2gr. Aqua*
Sulfas atropini 0,1 : 10 .

0,01 I

Hydrochlor. Morphin. 0,1 : 10S
Eserin-Arecolin 1:1, Solutio 0,1 : 10

Eversche Oplossing.....

Lecithin in olie 1:10.
Hydrochlor. Morphin. 0,1 ...

„ Cocain. 0,15 in Aqua 5 c.cM.
Picronitras Kalic. 0,01 : 5

Elke doos bevat een

Inhoud
der ampoulen.

10 c.cM.

10 „

Prijs per dozijn
ampoulen.

f 1,00
„ 2,20
„ 2,50

10 .

daar zooals

10

„ 1,20

10

n

n 1,20

10

„ 1.20

10

,. 1,80

10

„ 3.—

10

„ 3,80

10

„ 4,60

10

n

„ 5.80

10

n

6,60

10

„ 7,40

10

„ 2,10

5

„ 1,25

10

„ 1,50

5

v

„ 2,40

10

„ 3,20

10

„ 4,—

men

weet,

glas, zelfs h

5

c.cM.

f 1,20

5

„ 1,20

5

„ 1,20

5

„ 1,20

10

„ 1,30

10

„ 1,40

10

„ 1,50

5

., 1,20

5

»

„ 1,30

5

„ 1,40

10

„ 1,50

10

„ 1,60

5

„ 2,10

5

„ 3,40

10

« 3,—

10

-

n 5,—

5

„ 1,20

10

,, 4,—

10

n

n 5,-

10

* 1.50

10

„ 2,50

10

n

„ 1,50

10

„ 3,50

„ 1,20

10

\'

» 3,—

5

V

„ 2,20

5

ii

„ 1,—

Ichtyolbougies per doos ii 10 stuks flO.óO.

„ bij 50 doos per doos a 10 stuks fl 0.50 — 5°/0.

Elke andere samenstelling van injecties kan op aanvrage geleverd worden

De andere helft injecties wordt in de volgende aflevering gepubliceerd.

-ocr page 444-

Hetbeste middel ter vei--
vanging van Jodoform.

Zoo goed als reukloos, in

Co II arg ol

het geheel niet vergiftigend, snel de afscheiding beperkend.
Het verdrijft den stank van stinkende afscheiding.
Met (loet
het snelst van alle middelen een nieuwe liuid ontstaan.
(Voor allerlei wonden, zweren, eczemen.)

§| Voor inspuitingen in de ade-
ren hij septische ziekten,
Paar den typ li u s, Ru n <1 e r-

septichaemie, Kalverdiarrhae (in het bjjzonder prophy-
laktisch),
zware gevallen van Sepsis enz., ook voor woud-
behandeling.
Tabletten van 0.05 en 0.\'25 gr.

(Dubbellooizure Bismuth).
Goedkoop en zeer goed wer-
kend
Darmadstringens.
Het vereenigt in zich de werking van Bismuth en Tannine.
Het heel\'t uitwerking, waar andere middelen niet hielpen.

Monsters en litteratuur <loor «le

Chemische pabrik von J(eyöen, Raöebeul-Dresöen.

Vertegenwoordiger v. Nederl. en Koloniën : GUST. BRIEGLEB, Amsterdam.

Tegen besmettelijken

Scheedecatarrh

slechts

BACILLOL

echte capsules

naar RITZER te Lichtenfels.

Fabrikanten: Bacillolwerken - Hamburg.

Verkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door:

BROCADES & STHEEMAN te Meppel.

Xeroform

-ocr page 445-

Opzichter

werkzaam buiten liet terrein van liet Openbaar Slachthuis.

Burgemeester en "Wethouders der gemeente Groningen roepen op
sollicitanten naar de betrekking van
OI\'ZM\'HTER werkzaam buiten het
terrein van het Openbaar Slachthuis.

Het salaris bedraagt aanvankelijk f 600 011 kan klimmen tot f 800 per jaar.
Het bezit van hot Rijksdiploma van hulpkeurmeester van vee en vleesch
strekt tot aanbeveling.

Aanmelding bg den Directeur van het Openbaar Slachthuis, door wien
nadere inlichtingen gegeven zullen worden, vóór of op 10 Februari a.s.
Groningen, 28 Januari 1909. Burej. en Weth. voornoemd:

E. Tj.\' VAN STARKENBORGH.
De Secretaris:
A. PEKELHARING.

BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Raamsdonk
roepen op sollicitanten voor de betrekking van

Gemeente-Veearts

op een jaarwedde van f 400.

Stukkon in te zenden vóór 15 Februari 1909.

Burgemeester en Wethouders voornoemd,
A. VAN DER SCHUEREN, burg.
.1. KIEBOOM, secretaris.

Op aanvraag bij ondergeteekende zijn — zoover de voor-
raad strekt — tegen de daarachter geplaatste prijzen, ver-
krijgbaar do volgende complete deelen en afzonderlijke afleve-
ringen van het Tijdschrift der Maatschappij.

Vracht wordt, den kooper berekend.
Complete deelen: 3—12 a f 1.50 per deel; 14—19 (exclusief
16 en 17) a ƒ1.— per deel; 20—25 a / 1.50 per deel;
27-30 a ƒ5.— per deel.
Afzonderlijke afleveringen: van deel 3—13 a ƒ 0.40 per afl.;
van 14-25 a
f 0.30 per afl.; van 26—27 a f 0.80 per afl.;
van 28 tot heden a ƒ 0.50 per afl.

VAN ESVELD.

-ocr page 446-
-ocr page 447-

CLINIEK EN BESTRIJDING DER TUBERCULOSE,

door

dr. a. a. overbeek.

(Verslag der voordracht, gehouden in een vergadering der afdoeling
Gelderland-Overijsel der Maatschappij ter bevordering dor
veeartsenijkunde in Nederland.)

Spreker begint, na herinnerd te hebben aan een in een
vorige vergadering door dr. H.
Markus gehouden uitvoerige,
interessante bespreking over bacteriologie en pathologische
anatomie der ziekte, met een historisch overzicht. Hij wijst
er op, dat de tuberculose reeds lang bekend was en dat de
longtering van ouds de meest verspreide ziekte onder de
menschen is; het schijnt hem gewaagd uit de Mozaïsche
voorschriften ten opzichte der vleeschkeuring af te leiden,
dat de oude joden de ziekte bij het rund al kenden.

Vóór de ontdekking van Koch in 1882 heerschte op het
gebied der tuberculose groote verwarring,
Avat geen ver-
wondering wekt en een gevolg is van de zeer verschil-
lende manieren, waarop de tuberkelbacil in het dierlijk
organisme veranderingen en verwoestingen teweegbrengt.
Vroeger werd parelziekte van het rund identiek gehouden
met syphilis van den mensch, vandaar dat reeds vroeg
parelzieke runderen uit de consumtie werden geweerd.
Gtjrlt, Hering, Spinola e. a. beschouwden reeds in het
midden der vorige eeuw tuberculose van mensch en rund
als identiek;
Virchow, Röll e. a. ontkenden het bestaan
van tuberculose bij het rund geheel en al en beschouwden
de veranderingen als van sarcomateusen aard.
Cohnheim
wees er op dat, om tot identiteit te besluiten, men moest
uitgaan van aetiologisch standpunt, en het was
Villemin,
die in 1S65 in dit opzicht de eerste positieve resultaten kreeg.

29

-ocr page 448-

Villemin toonde aan dat tuberculose van mensch op
dier kon worden overgebracht en dat de veranderingen bij
proefdieren na infectie met tuberculeus materiaal van rund
of mensch dezelfde zijn. Deze proeven werden door velen
met dezelfde resultaten herhaald; o. a. door
Bollinger met
subcutane en intraperitoneale infectie; door
Cohnheim, Baum-
garten
en later ook door Thomassen door intra-oculaire
enting.

Na de bekende ontdekking van Kooh van den bacillus
tuberculosus werd de studie der ziekte veel uitgebreid en
veranderd. In 1890 kwam dezelfde geleerde met de mede-
deeling, dat het hem gelukt was uit culturen van de tuberkel-
bacillen een stof te bereiden (door
Koch tuberculine genoemd),
waarmede hij in staat was tuberculose te genezen. Als
therapeuticum heeft de tuberculine gefaald, althans zijn
Koch\'s voorspellingen in dit opzicht niet uitgekomen; hoe-
wel, vooral in den laatsten tijd, bij den mensch toch, naar
het schijnt, met tuberculine-injecties, in sanatoria vooral,
ook in de Nederlandsche, belangrijke resultaten zijn be-
reikt.

Bang wees er het eerst op dat wij in de KocH\'sche
tuberculine een zeer belangrijk hulpmiddel hebben ter onder-
kenning van de ziekte, en in dat opzicht is zij voor de
veeartsenijkunde van onschatbare waarde gebleken.

Werd na de ontdekking van den tuberkelbacil vrij alge-
meen tuberculose van mensch en rund als dezelfde ziekte
beschouwd, die meening kreeg een gevoeligen schok door
de bekende mededeeling van wederom denzelfden Koon,
thans in vereeniging met
Schütz, op het tuberculose-congres
te Londen, waar deze onderzoekers als hun meening ver-
kondigden, dat wij met verschillende ziekten te doen hadden
en dat de mensch niet vatbaar zou zijn voor tuberculose
van het rund en omgekeerd, zoodat hygiënische maatregelen
in dit opzicht met betrekking tot vleesch en melk als over-

-ocr page 449-

bodig te beschouwen zouden zijn. Koch\'s mededeeling had
tot onmiddellijk gevolg, dat door verschillende onderzoekers
belangrijke proeven werden genomen, o. a. door dr. D. A.
de Jong in ons land.

De ontstane strijd hieromtrent is nog steeds niet ge-
ei ndigd.

Bij de bespreking van de verschijnselen der tuberculose
beperkt spreker zich in hoofdzaak tot de
open vormen. Bij
verreweg het grootste deel der runderen, welke aan open
tuberculose lijden, bestaat alleen of naast andere vormen
tuberculose der longen. Om deze reden is uit een prac-
tisch oogpunt de longtuberculose van verreweg de grootste
beteekenis.

Er werd gewezen op de verschillende vormen van long-
tuberculose, op hun verschillend belang en op de wijze van
ontstaan (primaire tuberculeuse broncho-pneumonie, haema-
togene secundaire longtuberculose, acute miliair tuberculose).

Een belangrijk verschijnsel van de open longtuberculose
is: hoesten. De hoest kan zeer verschillend zijn, zoodat men
van een typischen tuberculose-hoest niet kan spreken. Soms
is de hoest vol en luid, in andere gevallen kort en dof en
ook niet altijd pijnlijk. Ook wordt bij runderen zonder ver-
anderingen in de longen meermalen hoesten waargenomen.
Het heeft spreker herhaaldelijk getroffen, dat bij longtuber-
culose hoesten niet of zeer moeilijk door knijpen in larynx
of trachea is op te wekken.

Resumeerend zegt spreker, dat elk dier met longtuber-
culose verschijnselen van hoesten vertoont, gewoonlijk spon-
taan, in enkele gevallen alleen na geforceerde respiratie,
dat. echter een typische tuberculose-hoest niet bestaat. Veelal
ziet men na hoestaanvallen slikbewegingen, soms kauwbe-
wegingen, welke veroorzaakt worden door het verwerken
der opgehoeste stoffen.

Bij het onderzoek der borstkas komen vooral percussie

-ocr page 450-

en auscultatie in aanmerking, in hoofdzaak de laatste. De
resultaten der percussie zijn gewoonlijk gering, zoodat de
meeste onderzoekers het er over eens zijn dat voor het
constateeren van longtuberculose, enkele gevallen buiten
rekening gelaten, de percussie van ondergeschikte beteekenis is.

De auscultatie geeft in een ver gevorderd stadium reeds
in rust afwijking te constateeren, terwijl daarvoor in het
begin-stadium een meer intensieve ademhaling noodig is.
Deze bevordert men het best door het dier een eind te laten
draven, en daarna mond en neus eenigen tijd door een doek
dicht te houden, waarna men direct ausculteert. Hulpmid-
delen, als stethoscoop, bevorderen in den regel niet een
juiste conclusie; het gebruik van een doek over den te
onderzoeken borstwand is aan te bevelen.

De droge ronchi, veroorzaakt door zwelling van het slijm-
vlies der kleinere bronchiën en ophooping van taaie, slijmige
stoften, zijn van het meeste belang. Men hoort: piepen,
giemen, knisteren, enz., wat te vergelijken is bij het geluid
dat men hoort bij het buigen van leder, het knappen van
bevroren sneeuw, het spinnen van een poes, van een nest
met jonge katten, enz., afhangende van den meerderen of
minderen graad van zwelling van liet slijmvlies, van de
meerdere of mindere hoeveelheid secretum, en van de plaats
waar dit is opgehoopt.

In een ver gevorderd stadium hoort men veelal vochtig
reutelen, veroorzaakt door het aanwezig zijn van een grootere
hoeveelheid vocht in de luchtwegen. Bij cavernen en andere
uitgebreide processen hoort men soms bronchiaal-ademen.
Zijn meer of minder groote longgedeelten niet meer in staat
te ademen, dan kan het vesiculair ademgeruisch geheel of
gedeeltelijk verdwenen zijn ; ook dit is van veel beteekenis.
Weinig waarde heeft het verscherpt vesiculair ademen,
evenals het pleuraal wrijvingsgeruisch dat veelal niet te
constateeren is. Versterkt vesiculair ademen wordt bij

-ocr page 451-

vele normale longen waargenomen na geforceerde respiratie.

Het constateeren van droge reutelgeruischen is dus voor
liet onderkennen der longtuberculose van zeer groote waarde;
evenwel kan niet worden gezegd, dat alle chronisch zieke
dieren met droge reutelgeruischen tuberculeus zijn, evenmin
als omgekeerd alle dieren met open longtuberculose droge
reutelgeruischen doen hooren.

Behalve het dicht houden der neusgaten en de drafproef
bezigt men nog andere hulpmiddelen om abnormale long-
geruischen te voorschijn te roepen, onder anderen injectie van
pilocarpine, eserine, arecoline, enz. Sommigen, bijv.
Ostertag,
hebben op die manier (inspuiten van 300 mgr. pilocarpine)
resultaten verkregen, welke anders niet te verkrijgen waren.

Naast het directe longonderzoek is verder van belang het
onderzoek der oppervlakkig gelegen lymphoglandulae. Er
werd op gewezen, dat het enkele keeren voorkomt dat de
submaxillaire speekselklier voor dito lymphklier wordt aan-
gezien en dat bij sterke ontwikkeling der toch reeds belang-
rijk grootere speekselklier zwelling der lymphklier wordt
vermoed ; de speekselklier ligt verder naar voren. De sub-
parotideale klier is alleen bij sterke vergrooting te voelen;
actinomycose kan tot vergissing aanleiding geven.

Ilarde, pijnlooze zwellingen, vooral knobbelige verdikkingen
van deze klieren, zijn steeds verdacht. In twijfelachtige ge-
vallen kan men door een stukje uit een vergroote klier te
nemen, en dat hetzij macroscopisch, hetzij microscopisch of
door entproeven te onderzoeken, bevestiging krijgen.

Verder helpen bij liet onderzoek de algemeene toestand,
als dof haarkleed, vastliggende huid, vermagering, de zieke
uitdrukking der oogen, enz. (De „triiber Bliek" heeft, meent
spreker, inderdaad soms diagnostische waarde.)

I)e lichaamstemperatuur geeft, behalve bij acute gevallen,
niet veel opheldering, ofschoon het inderdaad meermalen
voorkomt dat, evenals zulks bij den mensch het geval is,

-ocr page 452-

de temperatuur bij longtuberculeuse dieren vrij sterk schom-
melt en vooral des avonds verhoogd is.

De tweede vorm van open tuberculose is die der geslachts-
organen. Ovariaaltuberculose is misschien rectaal te con-
stateeren; zij veroorzaakt meermalen verhoogde geslachtsdrift.
Bij open uterustubercuiose heeft men zweren op het slijm-
vlies met een vuil, grijs-wit beslag op den wand en uitvloeiing
van dezelfde stof. Zij komt zelfstandig zelden voor. doch
heeft vooral waarde in verband met andere verschijnselen
van tuberculose, o. a. van de longen. Langs haematogenen
of lymphogenen weg kunnen tuberkelbacillen in den baar-
moederwand worden gedeponeerd en daar tuberkels doen
ontstaan, welke niet als open tuberculose zijn te beschouwen.

De derde vorm, die der uiertuberculose, komt ook zelden
als zelfstandige ziekte voor. Beginnende uiertuberculose
kan veelal verloopen zonder waarneembare verschijnselen;
vooral de melk kan oogenschijnlijk nog lang goed blijven.
Voor het onderzoek is uitmelken noodzakelijk. Gewoonlijk
beginnen één of beide achterkwartieren boven den boezem.
Verschijnselen zijn: zwelling, verharding, soms omschreven,
soms op verschillende plaatsen knobbelvormige verdikkingen,
dikwijls plankhard, echter steeds pijnloos en niet verhoogd
in temperatuur. Uiertuberculose gaat steeds gepaard met
aandoening der supramamraaire lymphklieren, waarin dan
ook harde, pijnlooze, knobbelige zwellingen. In den uier
verspreide, harde, knobbelige, pijnlooze tumoren zonder
verhoogde temperatuur en gepaard gaande met dito gezwellen
in de supramammaire lymphklieren zijn bijna steeds van
tuberculeusen aard.

De vierde vorm is de darmtuberculose. Deze uit zich
vooral door diarrhee; de echte profuse diarrheeën zijn echter
niet van tuberculeusen oorsprong. Zelfstandig komt de darm-
tuberculose wel voor, maar niet vaak, veelal gecombineerd
met andere vormen, vooral der longen. Is de darm aange-

-ocr page 453-

tast, dan vindt men tuberkelbacillen in mest of darmslijm.

Bacteriologische diagnose. Doet een complex van verschijn-
selen het bestaan van tuberculose vermoeden, dan is beves-
tiging der diagnose door bacteriologisch onderzoek zeer veel
waard. Vooral is een bacteriologische diagnose ook uit een
practisch oogpunt van belang, omdat vergissingen met andere
ziekten en aandoeningen meermalen voorkomen. Enkele
ziekten, welke soms tot vergissingen aanleiding geven, wor-
den door spreker genoemd, als: vermineuse bronchitis en
pneumonie, broncho-pneumonieën van anderen oorsprong
(waarbij op de onderzoekingen van
Berger en de Blieck
de aandacht wordt gevestigd), echinococcose, pleuritis ad-
haesiva en andere. Er werd op gewezen, dat bij de in ons land
voorkomende longwormziekten onder het rundvee, het, in
strijd met de te dien opzichte bestaande literatuur, in den
regel niet gelukt de wormen of eieren in opgehoeste stoffen
aan te toonen. Een juiste diagnose kan ook in dit opzicht
soms zeer moeilijk zijn, bijv. bij dieren, welke kort geleden
zijn aangekocht en waarbij een onderzoek op de plaats van
herkomst van weidegenooten niet mogelijk is. Een geval,
door spreker waargenomen, waarbij door één eigenaar twee
koeien ter overneming aan het rijk waren aangeboden en
waarvan de eene lijdende bleek aan longwormziekte en de
andere aan tuberculose, wordt beschreven. Ook met betrek-
king tot de andere genoemde ziekten worden enkele voor-
beelden, welke tot vergissing aanleiding gaven, vermeld.

Voor het bacteriologisch onderzoek maakt men gebruik
van verschillende ziektestoffen. Bij oppervlakkig gelegen klieren
kan men met mes, schaar of den bekenden harpoen onder asepti-
sche handeling een stukje uitnemen en dit microscopisch onder-
zoeken. Uit den uier kan men ongestraft met behulp van een
harpoen, na doorsnijden van huid en subcutaan weefsel, een
stukje nemen voor nader onderzoek, echter steeds onder strenge
aseptische maatregelen, terwijl niet mag worden geopereerd

-ocr page 454-

vlak boven den boezem, omdat dan een melkfistel kan ontstaan.
Ook de melk kan men onderzoeken, hetzij door na centri-
fugeeren een strijkpraeparaat te maken, hetzij door inenting
bij cavia\'s. De laatste heeft echter het bezwaar dat het
2 tot 4 weken kan duren vóór men resultaten krijgt.
Vergissingen met de zuurvaste pseudo-tuberkelbacillen be-
hoeven bij de noodige voorzorgen niet plaats te hebben, daar
deze in den uier niet voorkomen.

Voor het onderzoek van darmslijm gaat men met den
arm vrij diep in het rectum en neemt tnet den nagel wat
slijm van den wand af. We moeten hier meer dan bij het
melkonderzoek rekening houden met de pseudo-tuberkel-
bacillen ; zoo ook bij het onderzoek van de vagina. Hierbij
helpen arm, vaginaalspiegel en scheedelepel.

Het verzamelen van ziektestolfen uit de longen gaat moei-
lijker. In het aanvangsstadium van open longtuberculose
hoesten de dieren weinig op en slikken hetgeen opgehoest
wordt veelal dadelijk door.
Nocard raadt aan dit slijm direct
na het hoesten, door middel van een pincet, waaraan een
watje, te verzamelen. Dat valt in de praktijk niet mede;
vooral het inbrengen van den arm in de keel heeft dikwijls
voor den operateur onaangename gevolgen. Beter voldoet de
methode
Ostertag, waarbij het te onderzoeken dier aan een
muur of paal kort wordt aangebonden : daarna laat men een
minuut of langer neus en mond door een doek dichthouden,
waarop in den regel hoesten volgt. Gedurende dit hoesten
wordt door den veearts de tong van het rund met de linker
hand stevig vastgepakt en dan door inbrengen van den bekenden
keellepel getracht opgehoeste, in de keel aanwezige ziekte-
stoffen te verzamelen. Hierbij zijn de resultaten gunstiger,
hoewel ook deze methode in de praktijk dikwijls niet medevalt.

Door spreker Averd in vele gevallen getracht longslijm te
verzamelen met behulp van tracheotomie, waarbij na splijting
van huid en subcutaan weefsel op de voorvlakte van den

-ocr page 455-

hals en doorsnijden van een of twee tracheaalringen, een
tubus van ongeveer 8 m.M. diameter en 15 cM. lengte in
de trachea wordt gebracht. Hierdoor wordt een slappe
metaaldraad, aan het eene einde met watten omwikkeld,
tot diep in de longen geschoven, tengevolge waarvan hevige
hoestbuien worden opgewekt, vaak gepaard gaande met uit-
werpen van meer of minder groote hoeveelheden slijmige
of etterige stoffen.

Hiermede werd inderdaad herhaaldelijk een gunstig resultaat
verkregen, ofschoon dit toch belangrijk bleef beneden het
door
Ostektag vermelde, volgens wiens mededeelingen het,
wanneer ook de entproef op caviae zoo noodig wordt
toegepast, regelmatig gelukt open longtuberculose bacte-
riologisch vast te stellen bij toepassing van de door
hem aanbevolen methode van verzamelen van ziektestoffen.
Het gebeurde spreker meermalen, dat, ondanks de hevige
hoestbuien tijdens de operatie opgewekt, de draad met watte-
prop zoo goed als droog uit de trachea te voorschijn kwam,
terwijl blijkens het sectieverslag toch uitgebreide long-
tuberculose bleek te bestaan. Het schijnt derhalve inderdaad
voor te komen, dat dieren met longtuberculose weinig of
niet expectoreeren.

Het verrichten der beschreven operatie ondervindt bij de
betrokken eigenaren in den regel geen bezwaar, wanneer
slechts met den noodigcn tact [wordt opgetreden, terwijl er
geen gevaar voor de dieren aan verbonden is.

Het verzamelen van slijm uit den neus geeft weinig resul-
taat ; in een ver gevorderd stadium van longtuberculose kan
het gebeuren dat fluimen door neus of mond naar buiten
worden geworpen.

Laat het clinisch onderzoek in den steek, dan grijpt men
naar de tuberculine. Hoewel eert belangrijk diagnostisch
hulpmiddel, is het toch aan te raden er zoo weinig mogelijk
gebruik van te maken; in hoofdzaak wegens de verschillende

-ocr page 456-

miswijzingen, welke voor kunnen komen. Het onderzoek van
ziektestoffen door middel van praeparaten en entproeven dient
meer op den voorgrond te worden geplaatst, het tuberculi-
neeren moet zooveel mogelijk verminderen.

Resumeerende zegt spreker, dat ook de beste clinicus niet
kan verhoeden, dat bij het onderzoek naar open tuberculose
meermalen vergissingen voorkomen en uit een gerechtelijk
veeartsenijkundig oogpunt laat ons kunnen ons in dit opzicht
meermalen in den steek.
Uit een oogpunt van bestrijding echter
is de diagnose met zeer voldoende mate van zekerheid te stellen.

Bestrijding. Bij de bestrijding der tuberculose is de zuivere
contagiositeit een groot voordeel. Nadeel is dat de ziekte
veelal, vooral in het begin, zoo moeilijk te onderkennen is,
waarbij echter de geringe infectiositeit, waardoor slechts
langzaam verbreiding plaats heeft, weer een groot voordeel
is. Een ander bezwaar is dat men, zoo ook in ons land, te
laat begonnen is de ziekte te bestrijden, waardoor ze zulk
een groote uitbreiding heeft gekregen, dat het uit een eco-
nomisch oogpunt niet mogelijk is alle vormen te bestrijden.
Is door de voorloopig toegepaste maatregelen het ziekte-
cijfer belangrijk gedaald, dan zal het zeker wenschelijk
zijn zich te richten tegen alle vormen, dus ook tegen den
gesloten vorm.

l)e verschillende stelsels van bestrijding werden besproken
en de voor- en nadeelen er van in het licht gesteld. Spreker
meent dat de Nederlandsche methode, welke op alle open vor-
men is gericht en waarbij vooral aan de longtuberculose de meeste
aandacht wordt gewijd, op den goeden weg is. Misschien
zal na korter of langer tijd de behoefte ontstaan, de thans
facultatief geldende voorschriften imperatieve kracht te ver-
leenen, terwijl thans reeds aanvulling van de bestrijdings-
maatregelen gewenscht wordt geacht door:

1". Tuberculineeren, anders dan met toestemming van
het veeartsenijkundig staatstoezicht, te verbieden;

-ocr page 457-

2°. Bevordering der stal hygiëne, waaraan veel meer aan-
dacht moet worden geschonken dan thans geschiedt;

3°. Het beschermen van jonge kalveren tegen infectie,
onder anderen door het verplichte pasteuriseeren van de
centrifugemelk aan stoomzuivelfabrieken, waardoor tevens
de ziekte onder de varkens zal verminderen.

De voorzitter dankte den heer Overbeek voor zijn voor-
dracht en verzocht den secretaris een verslag er van voor
het tijdschrift aan te bieden.

BILATERALE CHRONISCHE LUCHTZAKCATARRIi;
EXITUS LETALIS DOOR CREOLINE-
VERGIFTIGING,

door

h. a. vermeulen,

Veearts, prosector anatomes aan \'s Bijles veeartsenijschool,

Tijdens mijn tijdelijke waarneming van de policliniek aan
\'s Rijks veeartsenijschool in de maand Augustus van dit jaar
werd op 1 Augustus door J. M. K., landbouwer te V., ter
onderzoek aangeboden een zesjarige, bruine, inlandsche merrie,
met het voorbericht dat het dier „een dikken kop" had
overgehouden uit droes en reeds geruimen tijd hoestte.
Het paard, dat stapvoets uit het ongeveer vijf kwartier
gaans verwijderd gelegen dorp was aangevoerd, vertoonde
een hevige inspiratorische dyspnoe. De gestrekte hals, de
wijd geopende neusgaten en angstige blik, het frequente,
duidelijk hoorbare ademhalen bewezen den ademnood. Volgens
verklaring van den eigenaar was de toestand onderweg zeer
verergerd, en te laat zag hij in dat hij het dier door zulk een
wandeling aan een gevaarlijke inspanning had blootgesteld.

Bij onderzoek bleek een vuistgroote, niet fluctueerende

-ocr page 458-

zwelling te bestaan in en achter de linker parotisstreek.
Aan dien kant was in de keelgang een losse, kastanjegroote
klier te voelen en bestond ruime neusvloeiing van een
dikke, niet stinkende, etterige massa, waarin groote en kleine
stukjes en korreltjes werden aangetroffen. Ook rechts was
de parotisstreek gezwollen, bestonden klierzwelling en neus-
vloeiing, echter in geringer mate dan links. Overigens ver-
toonde het paard geen afwijkingen. Het lijden had maanden
lang bestaan, maar blijkbaar geen ernstigen invloed op den
algemeenen gezondheidstoestand gehad; de merrie zag er
zeer welgedaan uit en had een behoorlijk glanzend haarkleed.

De diagnose werd gesteld "op bilateralen chronischen lucht-
zakcatarrh.

Bilaterale zwelling in de parotisstreken behoeft, niet te
wijzen op een bilateraal lijden; de uitzetting van één lucht-
zak kan zóó aanzienlijk zijn, dat de aangrenzende divertikel
met zijn bedekkingen pok buitenwaarts wordt gedreven.
Hoe groot die uitzettingen kunnen zijn, bewijzen de gevallen
aangehaald door
Möller in zijn Lehrbuch der speciellen
Chirurgie fur Tierdrzte.
Hijzelf beschrijft een geval waarbij,
na opening van den luchtzak, 2.5 liter troebele vloeistof
werd ontlast; voorts vermeldt hij, dat
Thomassen een luchtzak
ledigde waarin 2 liter barnsteenkleurige vloeistof was opge-
hoopt en dat
Uhlioh 317 verharde etterklompjes, z.g. chon-
droïden, verwijderde tot een gezamenlijk gewicht van
540 gram.

Evenmin mag een neusvloeiing uit beide neusgaten als
een beslissend symptoom voor een bilateraal lijden worden
aangezien, omdat met een krachtigen hoeststoot een gedeelte
van het opgehoeste in de choane-opening van de andere
zijde kan worden gedreven en door het neusgat van de
normale zijde kan worden ontlast. In dit geval werd de
diagnose bilateraal gesteld, omdat naast de beiderzijdsche
zwelling in de parotisstreken aan beide zijden in de keelgang

-ocr page 459-

klierzwelling bestond en, volgens verklaring van den eigenaar,
het dier geregeld uit beide neusgaten veel vuil kwijt was
geraakt. Den eigenaar werd medegedeeld dat het paard een
ingrijpende operatie moest ondergaan en dat zelfs bij een
zeer gunstig verloop de genezing langen tijd op zich zou
laten wachten. Hij gaf toestemming tot de operatie en tot
een langdurig verblijf aan de inrichting.

De .merrie werd in een afzonderlijken rustigen stal ge-
plaatst en onder controle gehouden, met het oog op de
mogelijkheid dat vóór de luchtzakoperatie tracheotomie noo-
dig mocht blijken. Deze vrees bleek echter ongegrond; dooi-
de rust verdwenen de angstige verschijnselen van ademnood;
het dier at \'s middags gras en haver en vertoonde aan zich
zelf overgelaten, behoudens de locale verschijnselen en een
hoorbare ademhaling, geen afwijkingen.

Door verschillende oude meesters in de veterinaire chirurgie
zijn enkele wegen aangegeven om langs operatieven weg
in den luchtzak te geraken. Deze wegen gaan alle onder
de glandula parotis door. Daar deze klier met haar voor-
rand innig aan de kaak is verbonden en daarenboven hier
belangrijke vaten en zenuwen loopen, is zeer terecht nimmer
aan een ingrijpen van deze zijde gedacht. De achterrand
daarentegen is betrekkelijk los met de omgeving verbonden.
Een zware zenuw, de nervus auricularis magnus (2de hals-
zenuw), welke zeer oppervlakkig aan den voorrand van den
atlas vleugel naar het oor loopt, kan gemakkelijk worden
vermeden. l)e onderste grens wordt bepaald door de vena
maxillaris externa, welke steeds gemakkelijk te zien is te
krijgen, door haar, bij gestrekt hoofd, op te laten loopen.

Onder deze ader en de glandula parotis door behoeft slechts
bindweefsel te worden gepasseerd, om het doel te bereiken.
Het ligt dus voor de hand, dat men steeds heeft getracht
van de caudale en van de ventrale zijde uit het divertikel
te bereiken. Het eerst beschreef
Chabert de operatie in

-ocr page 460-

1779. Hij opereerde hoog, tusschen den achterrand van de
klier en den voorrand van den atlasvleugel, en ging onder
de parotis, door den musculus jugulomandibularis, op het
doel af. ViBOUG trachtte in
1803 succes te behalen door den
luchtzak van de onderste grens uit te openen en gaf als
volkomen betrouwbare plaats van ingrijpen de driehoekige
ruimte aan, welke nog steeds zijn naam draagt en gevormd
wordt door de vena maxillaris esterna, de pees van den
musculus sternomandibularis en den achterrand van de kaak.
Dieterichs publiceerde in 1832 een gecombineerde methode
met opvolgende drainage van den luchtzak, de methode welke
thans, zij het ook in bijzonderheden gewijzigd, in de meeste
gevallen wordt gevolgd. Nog andere chirurgen hebben hun
beproefde methoden gepubliceerd, een beschrijving hiervan
zou echter te ver voeren.

Om op patiënte terug te komen, de merrie werd in den
morgen van den 2de" Augustus neergelegd, de geheele linker
parotisstreek en ruime omgeving geschoren en gedesinfecteerd.
Eén vingerbreed vóór den voorrand van den atlasvleugel
werd, evenwijdig aan dien voorrand een huidsnede gemaakt
van 4 cM. lengte en de oppervlakkige huidfascie wegge-
prepareerd. Een takje van de groote oorzenuw moest worden
doorgesneden. Daarna kwam de achterrand van de glandula
parotis in het gezicht, deze werd losgemaakt, waarna met
den vinger een weg werd gebaand onder de klier. Door den
musculus jugulomandibularis werd een stevige troicart in de
diepte gestoken. Na verwijdering van het stekende gedeelte
kon door drukking op de omgeving uit de huls een dikke,
korrelige, brijachtige ettermassa worden geperst. Voorzichtig
werd de steekopening met de bistouri in de lengterichting
van de spier vergroot, waarna veel secretum kon worden
verwijderd. Vervolgens werd een even groote huidsnede
gemaakt in den
ViBORG\'schen driehoek. Door deze opening
kon de uitgezette luchtzak duidelijk met den vinger worden

-ocr page 461-

gevoeld; de troieart, opnieuw ingebracht, baande wederom
een weg, waarlangs eenzelfde brijachtige ontstekingsmassa
kon worden afgevoerd. Nadat hiervan zooveel mogelijk digi-
taal was verwijderd, werd van boven de troieart van
Floü-
rant
ingebracht en doorgestoken, tot zij uit de onderste
opening te voorschijn kwam. Door middel van dezen troieart
werd een caoutchouc drain ingebracht, welke nabij beide
operatiewonden door korte dwarsstukjes caoutchouc werd
gefixeerd. Nu mocht het paard opstaan en werd de geopende
luchtzak in den noodstal met lauwwarm boorwater geïrri-
geerd. De irrigaties werden tweemaal daags met lauw boor-
water of gewoon lauwwarm zuiver water herhaald. Zeer
groote hoeveelheden ziektestoffen werden telkens ontlast.

De merrie had van de operatie niets geleden, zij was mon-
ter en gebruikte dagelijks een behoorlijk ration voedsel. De
zwelling in de rechter parotisstreek verminderde aanzienlijk,
zoodat een oogenblik twijfel rees omtrent de juistheid van de
diagnose: bilaterale chronische luchtzakcatarrh; echter bleef
aan die zijde een continueele neusvloeiing bestaan.

Op een morgen was de merrie minder goed, het voedsel werd
traag opgenomen, de neusvloeiing was stinkend; overigens geen
dreigende symptomen, geen verhoogde temperatuur of afwij-
kingen van pols en respiratie. Aanstonds werden de operatie-
wonden verwijd en een veel zwaardere caoutchouc drain inge-
bracht, welke als de vorige werd gefixeerd. Nu werd geïrrigeerd
met lauwwarm creolinewater 1 °/0enzie, den volgenden mor-
gen was het paard weer geheel op dreef. Dagelijks werden
groote hoeveelheden dikken etter ontlast. Steeds trof men
hierin hardere deelen aan, echter geen bepaalde chondroïden.
lederen dag hoopte ik dat nu van binnen een behoorlijke
opruiming was gehouden, maar telkens werden weer nieuwe
hoeveelheden brij met vinger en pincet en door de irrigatie
verwijderd. Geregeld werd nu gespoeld, eerst met lauwwarm
water, daarna met lauwwarm creoline-water 1 °/0, en alles

-ocr page 462-

ging naar wensch tot op den noodlottigeii 25"1"\' Augustus.

Dien morgen ging alles, als naar gewoonte; met Hinken
straal liep het geïrrigeerde door het neusgat af, met zich
voerende de bekende korrelige massa. Nadat de creoline-
uitspoeling was aangevangen en ik hieraan mijn geheele
aandacht wijdde, waarschuwde iemand van het stalpersoneel,
ter assistentie aanwezig, dat de merrie zoo begon te rillen.
Oogenblikkelijk werd de irrigatie gestaakt. Het paard was
erg onrustig; weldra stond het, met angstigen blik te trillen
op alle vier de beenen, en eer ik mij goed rekenschap kon
geven van hetgeen mogelijkerwijze was geschied, viel het
paard tusschen de palen van den noodstal. Dit geschiedde
\'s morgens om halftien. Met veel moeite werd de merrie
weer op de been geholpen en waggelend naar een box
geleid. Spoedig vertoonde zij een frequente stootende adem-
haling en was zij over het geheele lichaam steenkoud; de
zeer snelle pols was haast niet te voelen, de lichaamstempe-
ratuur gedaald tot 37°. Patiënte viel, om niet meer op te
staan. Herhaalde kamferinjecties vermochten den snel ver-
loopenden collaps niet te stuiten; om half één, das in drie
uur tijds, was het paard dood. Vermoed werd dat creoline-
water in de longen was geraakt en het dier aan creoline-
vergiftiging was bezweken.

De sectie, dienzelfden middag door den heer Schornagel,
prosector aan het pathologisch instituut, verricht, was zeer
interessant. Het cadaver was opgezet, uit beide neusgaten
vloeide schuimig vocht. Reeds nadat de huid was verwijderd,
bleek het bloed zwartrood en niet gestold. De wand van den
linker luchtzak was belangrijk verdikt; \\iit de diepste plaatsen
werden nog groote hoeveelheden brijachtigen etter te voor-
schijn gebracht. Ook de rechter luchtzak bleek aangedaan,
had een zieken wand en bevatte naast tal van kleine stukjes
kaasachtige massa een conglomeraat van ingedikten etter, ter
groott e van een kippenei. Op de pharynx lag een sterk vergroot en

-ocr page 463-

verhard lymphklierpakket, circa 5 cM. lang, waarin op
doorsnede kleine abscessen werden aangetroffen ; kleinere in
suppuratie verkeerende lymphklieren lagen hier omheen. De
trachea en groote bronchiën bevatten naar creoline riekend
schuim, de longen waren volumineus door alveolair long-
emphyseem en longoedeem. Alleen de voorste gedeelten der
groote longkwabben waren, ter grootte van een hand, vast
op het gevoel en, door verschillend bloedgehalte, op door-
snede gemarmerd. Hier vooral was een duidelijke creolinelucht.
waar te nemen. In het hart weiden subendocardiale bloedingen
aangetroffen. Van de buiksorganen werd alleen de linker nier
afwijkend bevonden; deze vertoonde een groot anaemisch
infarct. Er bestond dus een aspiratie-pneumonie, welke com-
plicatie, gezien de belangrijke vernauwing van pharynx
resp. larynx, zoowel van weerzijden door de uitgezette
luchtzakken als dorsaal door de groote, verharde retropha-
ryngeale lymphklieren, steeds als een zwaard van
Damocles
boven het arme paardenhoofd heeft gehangen, tot op 25
Augustus de draad brak!

De geringe uitbreiding van de pneumonische haarden
verklaren in het geheel niet het snelle letale beloop ; trouwens
de verlammingsverschijnselen en de vliegende collaps bewijzen
dat een groot gedeelte van de geaspireerde creoline in de
bloedrijke longen was opgenomen en het dier heeft vergiftigd.

Dit geval leert in de eerste plaats, dat aan het uitspoelen
van een luchtzak gevaren kunnen zijn verbonden.
Möller
bericht in zijn Lehrbuch der specie Hen Chirurgie, dat niemand
minder dan
Degivf, een paard na luchtzakirrigatie aan pneu-
monie heeft verloren, en raadt aan voor de uitspoelingen geen
groote hoeveelheden vloeistof te gebruiken. Dezen raad wil
ik kier gaarne herhalen, er bij voegende dat het dan ge-
wenscht is de behandeling menigvuldiger toe te passen. Men
komt er anders zoo gemakkelijk toe om groote, zelfs zeer
groote hoeveelheden te gebruiken. De vaak moeilijk te ver-

30

-ocr page 464-

wijderen inhoud van een zieken luchtzak, de toestand van
chronische ontsteking van het slijmvlies maken dat de ge-
nezing, zelfs in het gunstigst geval, uiterst traag verloopt.
Verweeken van den inhoud en energiek doorspoelen be-
spoedigen ongetwijfeld het verwijderen van ingedikte afschei-
dingen. Door mij is telkens met 8—10 liter vloeistof ge-
irrigeerd, eerst met 5 liter lauw water, daarna met 3 liter
3 °/0 boorwater of met 3—5 liter 1 °/0 creolinewater.
Afgezien van het feit dat we hier te doen hebben gehad
met een zeer gecompliceerd lijden, waarbij verslikken tijdens
de irrigatie gemakkelijk tot stand kon komen, moet toch
de vraag worden gesteld of deze hoeveelheden niet te groot
zijn geweest. Bij het doorvoeren van veel vloeistof kan de
patiënt onrustig worden en zich verzetten. Dit was met mijn
phlegmatische, inlandsche bruine merrie niet noemenswaard
het geval; de mogelijkheid bestaat dat ook deze omstandig-
heid een contra-indicatie kan wezen in zake het gebruik van
groote hoeveelheden vloeistof. In de tweede plaats bewijst
dit geval dat creoline geheel onverwachte vergiftigingsver-
schijnselen kan te voorschijn roepen. Laat ik aannemen dat
de helft van de vijf liter 1 °/0 creolinesolutie in de longen
is gekomen, wat, naar mij voorkomt, beslist overdreven is,
daar steeds, tijdens de irrigatie, een flinke straal uit den
neus van het paard liep, dan heeft het dier op die wijze
25 gram creoline binnen gekregen. Wel is waar kwam de
vloeistof op een plaats welke zeer snel resorbeert, maar dat
een dergelijke gift, zóó verdund, zulke hevige, snel doodelijk
verloopende verschijnselen zou teweegbrengen, was toch
niet te verwachten. Een feit is dat creoline een inconstant
praeparaat is, in het eene geval bijv. meer, in het andere
minder phenolen bevat, en dat zij in geen geval de groote
reputatie van onovertroffen, giftvrij, in- en uitwendig anti-
septicum, waarmede zij voor circa 20 jaar haar triuinphan-
telijken intocht deed, verdient.

-ocr page 465-

J. Tereg en Dr. C. Arnoi;d vermelden in hun Thierdrzt-
liches Arzneibuch filr Studierende und praclische Thierarzte,
Theil III, Toxicologie,
verschillende treffende gevallen van
creolinevergiftiging.
Samuel behandelde een aantal, door
schurft aangetaste paarden met 7.5 °/o creolineoplossing,
na de dieren vooraf te hebben doen scheren en reinigen
met sodawater; zeven jonge paarden werden 3—4 uur na
de oreolinewassching onrustig, de huid werd brandend heet;
er traden aan hals en rug vochtige eczeem-plaatsen op, en
niettegenstaande oogenblikkelijke rijkelijke nawasschingen
met lauw water, stierven alle binnen 24 uur, onder ver-
schijnselen van toenemende lichaamszwakte.

Neubarth zag toxische gastro enteritis en haemorrhagische
nephritis optreden bij een paard dat tegen pediculi was ge-
wasschen met 5 °/o creoline
Pearson.

Feuerhack heeft zelfs ernstige vergiftigingsverschijnselen
bij een 14jarig paard geconstateerd, nadat een groote wond
op den rug van den neus langdurig met 0.5 °/0 creolinewater
was behandeld! Ook zijn gevallen bekend dat honden,
lijdende aan eczeem en met creoline behandeld, onder ver-
schijnselen van vergiftiging zijn gestorven. Omtrent den
mensch vermeldt
Stokvis in zijn Voordrachten over Genees-
middelleer
een geval waarbij een vrouw, wier uterus en
vagina met ruime hoeveelheden creoline-oplossing, ongeveer
2 °/0, waren geïrrigeerd, onder verschijnselen van hevigen
collaps snel bezweek.

Utrecht, 29 September 1908.

Korte mededeelingen en referaten.

Bijnier en sympathicus. — In het Arcliiv für die gesammte
Fhyriologie,
blz. 124, publiceeren N. Waterman en H. J. Smit
eenige proeven, door hen bij konijnen genomen.

Hun resultaten zijn de volgende:

-ocr page 466-

1 . Het door Ehrmann aangegeven getal voor de hoeveelheid
adrenaline door de bijnieren geproduceerd, is te hoog;

■2°. Electrische prikkeling van de bijnieren vermeerdert de
hoeveelheid af te scheiden adrenaline;

3°. De piqûre diabétique heeft adrenalinaemie ten gevolge.

In het jaar 1905 toonde Ehrmann aan, dat de bijnieren voort-
durend adrenaline afscheiden en bepaalde hij de hoeveelheid dooi-
de volgende proef. Hij onderbond bij een konijn de vena cava
posterior caudaal van de nieren, dan de niervenen en vervolgens
de vena cava posterior vlak achter de lever. Het kunstmatig
reservoir tusscben de ligaturen gelegen, kan dus slechts van de
bijnieren bloed ontvangen. De aanwezigheid van adrenaline in
dit bloed toonde
Ehrmann aan, door de werking van het serum
op het kikvorscboog. Het serum bleek sterk mydriatisch te werken.

Door de werking van verdund serum te vergelijken met die
van adrenaliue-oplossingeu van bekende sterkte vond hij, dat
het bloed 0,0000005 g. perc.IVF. bevatte.

De onderzoekers merken terecht op, dat dit cijfer niet het
adrenalinegehalte van het vena cava-bloed aangeeft, zooals
Ehr-
mann
het wil doen voorkomen, maar het gehalte aan adrenaline
van het bloed dat de bijniervenen voortdurend in het kunstmatig
reservoir uitstorten. Om het ware adrenalinegehalte van het. bloed
in de achterste holle ader te bepalen, gingen de onderzoekërs als
volgt te werk.

Bij een konijn werd de achterste holle ader blootgelegd en een
canule ingebracht craniaal van de inmondingsplaats van de rechter
bijniervene in de vena cava. Het aldus opgevangen bloed geeft
het ware adrenalinegehalte aau, zijnde 0,0000001 g. per c.M:t.

Verder werd de invloed van sympathicusprikkeling op de
adrenalineafscheiding onderzocht.

Het is algemeen bekend dat de bijnieren met het sympathicus-
systeem nauw samenhangen. Ook is bekend dat adrenaline op de
organen werkt als electrische prikkeling van hun sympathische
vezelen. Waarschijnlijk worden de sympathische vezelen door
adrenaline geprikkeld.

Nu interesseerde bet den onderzoekers welke werking omge-
keerd sympathicusprikkeling op de adrenalineafscheiding had.
Deze prikkeling werd op \'2 manieren teweeggebracht.

1°. Directe methode, waarbij na onderbinding van de vena

-ocr page 467-

cava volgens Ehemann, de Minieren aan een inductiestroom
werden blootgesteld, door ze achtereenvolgens gedurende een
kwartier tusschen de electroden te plaatsen. Het serum van het
bloed, per canule uit het reservoir ontlast, bleek bij 12-voudige
verdunning nog duidelijk mydriatisch te werken, terwijl
Ehkmann
onder dezelfde omstandigheden, maar zonder electrische prikkeling,
bij 5-voudige verdunuing nog juist pupilverwijdende werking kon
constateeren. Bij electrische prikkeling scheiden de bijnieren dus
de dubbele boeveelheid adrenaline af.

2°. Ook indirect, en wel door prikkeling van de nervi splanch-
nici, werd de invloed op de adrenalineafscheiding nagegaan. Deze
prikkeling werd teweeggebracht door de «piqûre diabétique».

Zoodra het optreden van glycosurie bewees, dat de operatie
goed was uitgevoerd, werd bloed uit de oorvene genomen en het
serum onderzocht. Terwijl bloed van een normaal konijn nooit
mydriatisch werkt, vertoonde het na de piqûre opgevangen bloed
die werking duidelijk.

Om hun resultaten nog te controleeren, hebben de onderzoekers
de proeven van
Fischer herhaald, waarbij na injectie van hyper-
isotonische zoutoplossingen glycosurie optrad.

Is deze glycosurie identiek met die, welke na de piqûre optreedt,
berusten beide dus op een prikkeling van het diabetescentrum,
dan moeten ook de proeven van
Fischer mydriatische werking
van het bloedserum veroorzaken.

Inderdaad werkte het serum in het laatste geval mydriatisch.

J. C. van Veen.

Een eigenaardige vorm van miltvuur by het varken. —

ln de Deutsche Tierärztliche Wochenschrift van 5 December \'1908
deelt
Bongert onder den titel: Beitrag zum Milzbrande der
Schiveine
mede, dat, overeenkomstig de mededeelingen van Carl,
bij het varken miltvuur kan voorkomen in den vorm van milt-
infarcten;
In deze infarcten zijn de miltvuurbacillen in grooten
getale aanwezig; in het bloed en in andere organen slechts zeer
spaarzaam. Waarschijnlijk heeft de infectie van het darmkanaal
uit plaats gehad, wellicht begunstigd door pestlaesies ter
plaatse.
Bongert wijst er op, dat hef varken miltvuurbacillendrager
kan zijn, zonder aan miltvuur in den gewonen vorm van keel-
anthrax te lijden of in het algèmeen ziek te schijnen.

-ocr page 468-

Deze miltinfarcten vertegenwoordigen dus een bijzonderen, tot
heden niet bekenden vorm van miltvuur bij het varken.
Infarcten-
vorming in de varkensmilt verdient alzoo, ook uit het oogpunt
der vleeschkeuring, ten zeerste de aandacht.

Volledigheidshalve zij vermeld, dat het vleesch van het varken,
dat wegens icterische veranderingen voorloopig als minderwaardig
naar de vrijbank was verwezen, na afloop van het bacteriologisch
onderzoek vernietigd is geworden.

Ook uit deze gevallen blijkt de geringe vatbaarheid van het
varken voor miltvuur; muizen, met infarctweefsel geënt, stierven
binnen
24—36 uur aan entmiltvuur. Markus.

Aangaande melkhygiëne. — De vereeniging van veeartsen in
Pruisen nam op haar laatste, te Berlijn gehouden vergadering
de volgende besluiten met betrekking tot de melkhygiëne:

1°. Het toezicht op de melkwinning en de melkvoorziening
is een der dringendste plichten van den openbaren gezondheids-
dienst.

2°. Het is noodzakelijk hiervoor zoo spoedig mogelijk een
uniforme regeling te maken.

3°. Deze taak kan slechts worden vervuld door gemeenschap-
pelijke werkzaamheid van artsen, chemici en veeartsen ; intnsschen
behoort de melkwinning en melkvoorziening, evenals de vleesch-
voorziening, in de eerste plaats onder veterinaire controle te
staan.

4°. Aan de desbetreffende beraadslagingen moet deelgeno-
men worden zoowel door veeartsen die een ambt bekleeuen als
die de praktijk uitoefenen.

5°. De vereeniging spreekt den wensch uit, dat bij het
openbaar vervoer van melk elke aanduiding omtrent den aard
der uitgeoefende controle worde vermeden, ten einde reeds dadelijk
elke marktschreeuwerige reclame te voorkomen. (
Zeitschrift für
Fleisch- und Milchliygiene,
Jan. 1909.j Sjollema.

-ocr page 469-

Boekaankondiging.

Prof. Dr. KURT K ARNBACH, Die Neubildungen der Nasen-
höhle und der Nasennebenhöhlen des Pferdes. Mit 11
Tafeln und 4 Abbildungen im Text. Berlin, RICHARD
SCH0ETZ 1909. Preis broschiert 10 Mark, gebunden
11,50 Mark.

Deze grootsch opgezette en ten uitvoer gebrachte monographie
over de goedaardige en boosaardige gezwellen in den neus en de
boezems van het hoofd bij het paard is het resultaat van de
ijverige onderzoekingen van den schrijver in de onder zijn leiding
staande policliniek voor groote huisdieren te Berlijn, van het
materiaal der chirurgische cliniek en der centrale paai\'denslach-
terij aldaar. Bovendien hield hij rekening met de literatuur be-
treffende dit onderwerp, zoover dit daarvoor bruikbaar was;
immers, in vroeger tijd werden de gezwellen niet ingedeeld naar
hun anatomisch karakter, doch naar hun vorm en zitplaats.

De schrijver behandelt de gezwellen naar hun voorkomen, ontstaan,
anatomische inrichting, clinische verschijnselen, de differentiëele
diagnose en de behandeling. Elk hoofdstuk bevat, behalve het
aan de literatuur ontleende, de waarnemingen van den auteur,
zoodat de lezer gelegenheid heeft het materiaal waarop de con-
clusies berusten, te leeren kennen en deze te beoordeelen. De
belangrijkste gevallen werden door macroscopische en microsco-
pische afbeeldingen verduidelijkt.

Op deze wijze worden, nadat een hoofdstuk over geschiedenis
en nomenclatuur en een over statistiek zijn voorafgegaan, achter-
eenvolgens behandeld: 1°. de goedaardige nieuwvormingen der
neusholte:
a. de echte neuspolypen, b. de polypoïde woekeringen
van het neusslijmvlies, c. het angioom,
cl. het lipoom, e. het
osteoom en
f. het enchondroom; 2°. de boosaardige nieuwvor-
mingen der neusholte; 3°. de goedaardige nieuwvormingen der
paranasale holten:
a. de polypen, b. de osteoraen; 4°. de boos-
aardige nieuwvormingen dezer boezems.

Een uitvoerige opgaaf der literatuur is aan het boek toe-
gevoegd.

Dit alles omvat 209 bladzijden groot 8°. De elf achter in het
werk voorkomende ten deele gekleurde platen zijn fraai uitge-
voerd; dit kan trouwens van het geheele werk worden getuigd.

-ocr page 470-

Voor de studie der nieuwvormingen in den neus en de boezems
bij bet paard, waarmede de praktizeerende veearts zoo dikwijls
te maken beeft, kan dit boek ten zeerste worden aanbevolen. De
moeitevolle, nauwkeurige arbeid verdient een plaats in elke vete-
rinaire bibliotheek. W.
C. Schimmei,.

Prof. Dr. F. HTJTYRA und Prof. Dr. J. MAEEK, Spezielle
Pathologie und Therapie der Haustiere. Zweite, umgear
beitete und vermehrte Auflage. Erster Band : Infections-
krankheiten, Krankheiten des Blutes urd der Blutbildung,
der Milz, des Stoffwechsels, der Harnorgane und der
Zirkulationsorgane. Mit 177 Abbildungen im Text und
6 Tafeln Zweiter Band: Krankheiten der Atmungsorgane,
der Verdauungsorgane, des Nervensystems, der Bewe-
guBgsorgane und dor Haut. Mit 142 Abbildungen im Text.
Jena, GUSTAV FISCHER 1909. Preis pro Band 22 Mark,
gebunden 24 Mark.

Is er beter aanbeveling voor zulk een uitgebreid en duur werk
dan dat het binnen drie jaar tijds is uitverkocht? Dit feit bewijst
dat de faam omtrent het superieure van dezen arbeid zich spoedig
heeft verbreid, zoodat tal van Duitsch lezende deskundigen het
boek in eigendom wilden bezitten. En het is te voorzien, dat het
met deze tweede uitgaaf evenzoo zal gaan. Immers, de schrijvers
hebben niet nagelaten ze geheel op de hoogte van dezen tijd te
brengen. De onderzoekingen van de laatste jaren op het gebied
der bijzondere pathologie en therapie zijn zoo menigvuldig geweest,
dat niet alleen vele hoofdstukken moesten worden herzieD en
aangevuld, maar dat enkele geheel opnieuw dienden te worden
bewerkt, ja, dat het noodig bleek onderscheidene nieuwe in te
voegen. Dit laatste namelijk was het geval met: de paratuber-
culeuse darmontsteking van het rund, de enzoötische pneumonieën
der jonge dieren, de infectieuse anaemie der paarden, eenige
vormen van neus- en mondontstekingen, de atonie der voormagen,
de byperidrosis en de
Seborrhoe. Geheel omgewerkt werden de
hoofdstukken over: de aetiologie van de tuberculose en den
kwade-droes, de varkenspest en de varkensziekte, de diagnose
van hondsdolheid, de trypanosomenziekten, rachitis en osteomalacie,
infectieuse ruggemergsverlamming, eenige ziekten der ademhalings-
en verteringsorganen, de maagziekten der herkauwers, het long-
empbyseem en de longwormziekte, de draaiziekte en de bacteriëele

-ocr page 471-

Pyelonephritis. Bovendien werd aan de ziekten der vogels en
konijnen een ruimer plaats toegekend.

Het aantal afbeeldingen in den tekst werd met 49 stuks
vermeerderd, terwijl 6 nieuwe platen werden toegevoegd; boven-
dien werden eenige minder goed gelukte afbeeldingen der eerste
uitgaaf door andere vervangen. Van de nieuwe afbeeldingen zijn
enkele aan andere werken ontleend.

Voorts is nieuw, dat aan bet einde van bijna alle hoofdstukken
een opgaaf der literatuur is aangebracht. Uit deu aard der zaak
kon daarin enkel de voornaamste en in het bijzonder de jongste
literatuur worden opgenomen.

Elk deel is thans voorzien van een uitvoerig register, wat voor
het naslaan gemakkelijk is; dit ontbrak in de eerste uitgaaf.

Door een en ander moest het aantal bladzijden met niet minder
dan 272 worden vermeerderd, niettegenstaande meer van kleinen
druk gebruik is gemaakt; het eerste deel bevat nu 1081, het
tweede 1041 bladzijden.

Het werk vormt een sieraad der veeartsenijkunde, dat ook door
medici, die zich op het gebied der vergelijkende pathologie be-
wegen, hoogelijk zal worden gewaardeerd. W.
C. Schimmel.

D\'. KUNIBERT MULLER, Bestimmungen des Gewichtes des
Magen und Darmes bei mageren, mittelfetten und fetten
Tieren und Gewichtsbestimmungen des Magen-und Darm-
inhaltes, soweit die letzte Fütterung bekannt ist. Berlin.
R. SCHOETZ 1909. Preis M. 0.80.

Het doel van bovenstaand werkje, groot 24 bladzijden, is om
na te gaan hoe het staat met het levend en het slachtgewicht
van onze slachtdieren (rund, kalf, schaap en varken) in mageren,
middelvetten en vetten toestand.

Schrijver gaat eerst na of de bestaande opgaven omtrent het
gewicht van maag en darmen juist is en wil vooral meer nauw-
keurig bepalen welken invloed de laatste voedering op maag- en
darminhoud heeft. Hij komt onder meer tot de conclusie dat bij
magere runderen het gewicht van de leege maag en de darmen
6.6 pet. vau het lichaamsgewicht bedraagt; bij middelvette dieren
is dit cijfer 5, bij vette dieren 4 pet. Bij varkens zijn deze cijfers
respectievelijk 5.4 pet., 4.4 pet. en 3 pet.

Gemiddelde cijfers te geven omtrent het gewicht van den inhoud

-ocr page 472-

van maag en darmen is vrij wat moeilijker, daar hier rekening
moet worden gehouden met den tijd waarop de dieren het laatste
voedsel hebben ontvangen.

Wanneer de laatste voedering 1—6 uur vóór het slachten heeft
plaats gehad, dan bedraagt het gewicht van den inhoud van
maag en darmen 22 pet. van het levend gewicht; verliep er
7—14 uur, dan is dit cijfer 17.8 pet., terwijl het bij 15—28 uur
daalt tot 13.9 pet. bij runderen. Bij varkens bedroegen deze
cijfers na een tusschenruimte van 4 uur 18.9 pet., van 10 uur
11.1 pet., van 14 uur zelfs 5.7 pet.

Bij behoorlijk gebruik van de in het werkje aangegeven tabel-
len is het mogelijk tamelijk juiste resultaten te verkrijgen, wat
in twijfelachtige gevallen van groot gewicht kan zijn.

van Esveld.

Mededeelingen van de Bijks hoogere land-, tuin- en bosch.
bouwschool en van de daaraan verbonden instituten.

Het eerste deel van bovenstaand werk is verschenen bij H.
Veenman te Wageningen. De mededeelingen, welke in afleveringen
van twee vel druks op ongeregelde tijdfen zullen verschijnen,
staan onder redactie van den raad van bestuur der inrichting
(secretaris der redactie is prof. dr. J.
Ritzema Bos). Vijf afleve-
ringen zullen te zamen een deel vormen dat voor fl.50 ver-
krijgbaar is.

Het doel is een geïllustreerd tijdschrift uit te geven, waarin de
jaarverslagen van de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouw-
school worden opgenomen, benevens die der daaraan verbonden
instituten. Tevens zal worden opgenomen wetenschappelijk werk,
verricht door of onder leiding van leeraren of assistenten aan
aan de inrichting verbonden.

De inhoud van het lste deel wil ik onder de aandacht van de
veeartsen brengen, omdat hieruit reeds blijkt dat er mededeelingen
in voorkomen ook voor ons van belang.

J. H. Aberson, De zure afscheiding der wortels.

J. van Haarst, Over de katalase-reactie in biestmelk.

.1. Ritzema Bos, Instituut voor phytopathologie. — Verslag
over 1907.

s. Lako, Verslag over een onderzoek van draagbare werktui-
gen voor het uitstrooien van Chilisalpeter.

-ocr page 473-

B. A. Plemper van Balen, Talpen-éénbladen of — dieven.
Verder zijn referaten opgenomen van:
H. M. Q
uanjkr, Het bladvuur der komkommers.
N. Goslings, Onderzoekingen over nitro-bacterine.
Het geheel ziet er keurig uit en enkele goed uitgevoerde tee-
ningen versieren het werk.
 van Esveld.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. E. Abderhalden, Neuere Ergebnisse auf dem Gebiete der speziellen
Eiweisschemie.
Jena, G. Fischer 1909.

Wilhelm Bölsche, Das Pferd uiul seine Geschichte. Berlin, Georg Bondi 1909.

1!. Schoenbeck, Das Pferd und seine Darstellung in der bildenden Kunst
vom hippologischen Standpunkt aus.
Ein Prachtband mit 203 Seiten
Text in 4o. Mit 45 Tafeln und
321 Abbildungen im Text. Leipzig,
F. Engelmann 1908.

Dr. C. Nörner, Praktische Schweinezucht. Ein Hand- und Lehrbuch für
Landwirte und Tierärzte. Zweite, völlig umgearbeitete und vermehrte
Auflage mit
112 in den Text gedruckten Abbildungen. Neudamm,
J. Neumann 1909.

Dr. a. Sokolowsky, Tieracclimisation. Eine biologisch-tierziichterische
Studie. Hannover, M. & H.
Schafes 1909. Preis Mark 1,80.

Prof. Dr. L. Edinger und Prof. Dr. Ed. Claparjede, Ueber Tierpsychologie.
Zwei Vorträge. 67 Seiten mit 16 Abbildungen. Leipzig, J. A. Barth
1909.
Preis Mark 2.

O. Fuhrmann, Die Cestoden der Vögel. Supplement 10, Heft 1 der von
Prof. Dr.
Sfengel herausgegebenen zoologischen Jahrbücher. 232 Seiten.
Jena,
G. Fischer. Preis 8 Mark.

Prof. Dr. M. Braun und Dr. M. Lühe, Leitfaden zur Untersuchung der
tierischen Parasiten der Menschen und der Haustiere
, für Studierende,
Aertze und Tierärzte. Mit 100 Abbildungen im Text. Wiirzburg, K.
K
abitzscii 1909. Preis 5,20 Mark ; gebunden 6 Mark.

V. Müller, und S. von Wendt, Abhandlungen aus dem Gebiete der Tier-
haltung.
3 Hefte. Berlin, P. Parey 1908. Preis Mark 2,90.

Dr. R. Abel und Prof. Dr. M. Ficker, Einfache Hilfsmittel zur Ausfüh-
rung bakteriologischer Untersuchungen.
Zweite Auflage. "Wiirzburg,
K. K
abitzsch 1909. Preis 1,20 Mark.

Prof. Dr. F. Hutyra und Prof. Dr. J. Marek, Spezielle Pathologie und
Therapie der Haustiere.
Band 1 und II. Mit Abbildungen im Text und auf
Tafeln. Zweite verbesserte und vermehrte Auflage. Jena,
G. Fischer 1909.

dr. A. Vrijburg, Versuche über die Bedeutung der Opsoninlehre in der
Therapie der Agalactia catarrhalis contagiosa.
Inaugural-Dissertation
Zürich. Zürich,
Zürcher und Furrer 1908.

Dr. G. Leurink, U(ber aktive Immunisation gegen Schweinepest durch
Bazillen der Hogcholeragruppe.
(Untersuchungen aus dem bakteriolo-
gischen Laboratorium des Staatsseruminstitutes zu Rotterdam, Direktor
Dr. J.
Poels.) Inaugural-Dissertation Bern. Batavia, Jav. Boekhandel en
Drokkery 1908.

-ocr page 474-

Prof. Dr. K. KäRNBAUH, Die Neubildungen der Nasenhöhle und der Nasen-
nebenhöhlen des Pferdes.
Mit 11 Tafeln und 4 Abbildungen im Text.
Berlin,
R. Schoetz 1909. Preis broschiert Mark 10, gebunden Mark 11,50.

H. Kurtzwig, Ueber Peridentitis (Periostitis alveolaris) beim 1 fer de, mit
besonderer Berücksichtigung der Erkrankung des M. im Unterkiefer.
Mit 15 Abbildungen auf Tafel I—IV. Inaugural-Dissertation Giessen.

1\'. Adloff, Die eitrig-jauchige Hufgelenksentzündung des Pferdes. Inaugural-
Dissertation Giessen, 1908.

M. Devrient, Die Tonsillen des ltindes und ihre Beziehung zur Entstehung
der Tuberkulose.
Inaugural-Dissertation Bern, 1908.

R. Maïeb, Die Schaf tuberkulöse. Eine monographische Darstellung mit
Beschreibung selbstbeobachteter Fälle nebst einer Abbildung. Inaugural-
Dissertation Bern, 1908.

g. Mader, lieber Anwendung und Wirkung des Eumydrins bei Untersuchung
der Augen der Pferde.
Veterinärmedizinische Inaugural-Dissertation
Leipzig, 1908.

F. Zahn, Der Nährwert der Milch, ihre zweckmässige Behandlung uiul
Verwendung im Haushalt, nebst einem Merkblatt für Säuglingsernähr-
ung.
Heidelberg, Horning und Berkenbach 1908.

Dr. V. Wrede und D>\'. F. Oehmke, Recht und Unrecht im Pferde- und
Viehhandel.
Systematische Darstellung nach Reichsrecht mit tierärzt-
lichen Erläuterungen. Berlin, C.
Heymann 1909.

Dr. R. Ostertag, Leitfaden für Fleischbeschauer. Eine Anweisung für die
Ausbildung als Fleischbeschauer und für die amtlichen Prüfungen.
Zehnte, neubearbeitete Auflage. Mit 190 Abbildungen. Berlin, Richard
Schoetz 1909.
Preis gebunden 6,50 Mark.

Prof. Dr. A. Johne, Taschenbuch für Fleischbeschauer und Trichinenschauer.
Unter Mitwirkung von Prof. Dr. Schlegel und Kreistierarzt Fröiiner.
Neunter Jahrgang. Mit einem auswechselbaren TaschentaRebuche nach
amtlicher Vorschrift. Berlin, P.
Parey 1909. Preis gebunden Mark 2,25.

Dr. 1\'. Heine, Leitfaden der Trichinenschau. 3 Auflage. 67 Seiten. Hannover,
M. & II.
Schäfer 1909. Preis geb. Mark 1,75.

Nevermann, Veröffentlichungen aus den Jahres-Veterinär-Berichten der
beamteten Tierärzte Preussens für das Jahr 1906.
7 Jahrgang. 1 Teil.
Mit 19 Tafeln. Berlin,
P. Parky 1908.

Bericht über das Veterinärwesen im Königreich Sachsen für das Jahr 1907.
Herausgegeben von der Königlichen Kommission für das Veterinärwesen.
52 Jahrgang, Dresden, Zahn und Jaensch 1908.

Bericht über die Königliche Tierärztliche Hochschule zu Dresden für das
Jahr 1907,
erstattet vom Rektor und Senat. Neue Folge II. Dresden,
Zahn und Jaensch 1908.

Dr. W Guttmann, Medizinische Terminologie. Ableitung und Erklärung der
gebräuchlichsten Fachausdrücke aller Zweige der Medizin und ihrer
Hilfswissenschaften. Dritte umgearbeitete und erweiterte Auflage. Berlin
und Wien,
Urban und Schwarzenberg 1909. Preis gebunden 18 Mark.

Karl Hagenbeck, Von Tiereit und Menschen. Erlebnisse und Erfahrungen.
480 Seiten Grossoktav mit
47 Tafeln und 101 Abbildungen im Text.
Vita, Deutsches Verlagshaus. Preis gebunden 15 Mark.

Prof. G. Barrier et Prof. G. Petit, Manuel d\'anatomie et. de dissection du
cheval. Oste\'ologie.
Un beau volume grand in-8 de 200 pages. Avec 114
figures, la plupart coloriées et 2 planches hors texte de G. Nicolet.
Paris, Assblin et Houzeal 1908. Prix 15 francs.

-ocr page 475-

B. Soucall, Condition juridique des ventes d\'animaux atteints ou susprects
de maladies légalement repxitf.es contagieuses.
In-8 de 138 pages. Paria,
Asselin et Houzkau 1908. Prix. 2 francs.

Dr. A. Pizon, Anatomie et physiologie humaines, suivies de l\'étude des prin-
cipaux groupes zoologiques.
édition. Un vol. de 636 pages, avec 535
figures dans le texte, dont 64 tirées en couleurs. Paris, O. Doin 1909.

P. Diffloth, Zootechnie générale. Production et amélioration du bétail. Un
vol. in-18 de 442 pages avec 81 photogravures. Paris, J.
B. Baillïère
et fils 1909. Prix broebé 5 francs, cartonné 6 francs.

Prof L. G. Neumann, Parasites et Maladies parasitaires des oiseaux domes-
tiques.
Un volume in-8 écu de 230 pages avec 89 figures. Paris, Asselin
et Houzeau 1908. Prix 3 francs.

Almanack de la Chasse Illustrée 1909. Paris, Imprimerie de la Chasse
Illustrée et la Vie Rurale et Sportive,
30 Rue Jacob. (Behandelt o. a.
de voornaamste hondenrassen voor de jacht in gebruik.) Prix 1 franc.

John T. Share-Jones, The Surgical Anatomy of the Horse. Part. III.
London,
Williams and Norgate 1908.

Samuel Howard Burnett, The Clinical Pathology of the Blood of Domes-
ticated Animals
With Four Coloured Plates and Twenty-four Figures.
Ithaca, N. Y.,
Taylor and Carpenter 1908.

E. F. Bashford, Third Scientific Report on the Investigations of the imperial
Cancer Research Fund.
Loudon, Taylor and Francis 1908. Price 15 sli.

Statistical and General Report of the Army Veterinary Service for 1907.
London, Harrison and Sons 1908.

Verzamelde Opstellen uit „Het Paard". Tweede Bundel, 232 bladzijden met
51 afbeeldingen en oen bijlago. Groningen, A. W. Heidema 1908.
Prijs f 1.75.

Rundveefokkerij. Verslagen en Mededeelingen van de Directie van den
Landbouw
1908, no. 7, \'s-Gravenhage, Gebrs. J. & H. Langenhuyskn
1908.
Prijs f 0.30.

Verslag aan de Koningin van de Bevindingen en Handelingen van het
Veeartsenijkundig Staatstoezicht in het jaar 1907.
Met afbeeldingen.
\'s-Gravenhage, Gebr. J. &
H. Langenhuysen 1908.

Veterinaire Stud enten-Almanak voor het jaar 1909. Uitgegeven door het
Veterinaire Studenten-Corps „Absvrtns". Harlingen, Firma F.
van der
Zwaag & Zoon 1909. \' W. C. S.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der veeart-
senijkunde in Nederland heeft de eer hierbij ter kennis der leden
te brengen, dat de stemming ter vervulling der tusschentijds
ontstane vacature van l3te secretaris, gehouden overeenkomstig
de bepalingen van art. 19 van het huishoudelijk reglement dei-
Maatschappij, den navolgenden uitslag heeft gehad.

Uitgebracht werden 180 stemmen, waarvan 106 op den heer
H. J. C. van Lent te Tiel, 31 op den heer N. H. M. van
Ai.tkna te Hengeloo (O.), 31 op den heer L. J. Hoogkamer te

-ocr page 476-

\'s-Gravenliage, 11 op den heer J. J. Wester te Utrecht en 1 blanco.

De heer H. J. 0. van Lent te Tiel ia dus tot lsto secretaris
van het hoofdbestuur der Maatschappij gekozen; hij aanvaardt
de benoeming en treedt terstond in functie.
Utrecht, 9 Februari 1909.

Namens het hoofdbestuur,
H.
Markus, voorzitter.
II. A. Kroes, 2de secretaris.

Necrologie.

Door een ongelukkig toeval overleed plotseling te Ambarawa
de paardenarts 2de klasse bij het leger in Nederlandsch-lndië
Herman Hexri Rörik.

Rörik werd 27 Juli 1881 te Holten geboren, begon zijn studie
aan \'s Rijks veeartsenijschool op 4 September 1900, kreeg op
4 Juli 1903 het diploma als candidaat-veearts, op 12 Augustus
1905 dat als veearts.

"Bij koninklijk besluit van 27 September 1905, n°. 15, werd
hij benoemd tot paardenarts 2de klasse bij het Indisch leger,
maar vertrok eerst in April 1906, daar hij toestemming kreeg
zijn studiën in Bern nog voort te zetten. Daar promoveerde hij
op 3 Maart 1906 tot doctor medicinae veterinariae op een disser-
tatie getiteld : «Berechnung der Oberfliiche der Uteruskarunkeln
(Semiplacenta materna) beim Rind.

Na eenigen tijd in Batavia te zijn geweest, kwam hij achter-
eenvolgens in garnizoen te Salatiga en Banjoebiroe.

Op 27 December 1.1. maakte hij een rit te paard en kwam
te half tien een automobiel tegen. Het paard schrikte,
met het treurig gevolg dat de heer
Rörik er af viel en zwaar
aan het hoofd gewond naar het hospitaal moest worden vervoerd.

Zonder tot bewustzijn te komen, overleed hij reeds des avonds
te 8 uur.

Het Indisch corps verliest in hem een veelbelovend collega;
bij allen die gelegenheid hadden hem goed te leeren kennen, zal
hij lang in gedachtenis blijven.

van Esveld.

In Januari 1909 is te Oud-Vosmeer overleden de empirist
A. de Wilde.

-ocr page 477-

Personalia.

Benoemd: bij koninklijk besluit van 10 Februari 1909 is:
1°. aan H. J.
Lovink, directeur-generaal van den landbouw,
eervol ontslag verleend als vertegenwoordigend lid van Nederland
in bet permanent comité van het internationaal landbouw-insti-
tuut te Rome; 2°. benoemd tot plaatsvervangend lid H. J.
Lovjnk,
directeur-generaal van den landbouw; bij besluit van 28 December
1908 tot lid der gezondheidscommissie, zetel Roermond, de
paardenarts 2de klasse H. P.
E. Verbkrne, en bij besluit van
1 Januari 1909 tot lid der gezondheidscommissie, zetel Gorin-
chem,
E. H. Berch Gravenhorst te Leerdam; bij koninklijk
besluit van 29 Januari 1909, n°. 51, bij het personeel van den
geneeskundigen dienst der landmacht tot paardenarts 2de klasse
de veearts J.
Eggink, en hem tot garnizoen aangewezen Amersfoort.

De veearts M. ten Broek te Tiel, die als leerling bij koninklijk
besluit van 11 April 1905, n°. 54, tot militie tweede luitenant
bij het regiment grenadiers en jagers werd benoemd, is bij konink-
lijk besluit van l Februari 1909, n°. \'22, bevorderd tot eerste
luitenant.

Verhuisd: van Teteringen naar Best de oud-districtsveearts
A. J. Montens.

Promotie.

Gepromoveerd: op 12 Februari 1909 te Bern tot doctor medi-
cinae veterinariae
Dirk L. Bakker, veearts te Enschede, op een
proefschrift getiteld : «Studien über die Geschichte, den heutigen
Zustand und die Zukunft des Rindes und seiner Zucht in den
Niederlanden, mit besonderer kritischer Berücksichtigung der
Arbeitsweise des niederländischen Rindviehstambuches.»

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministeriëele beschikking van 15 Februari 1909, n°. 1523,
is met ingang van 15 Februari 1909, op verzoek eervol ontslag
verleend aan den assistent bij de cliniek en de heelkundige leer-
vakken J.
Eggink.

-ocr page 478-

De volgende leerlingen aan \'s Rijks veeartsenijschool bekleeden
den rang van officier: A. A.
de Haas, benoemd bij konink-
lijk besluit van 10 Mei 1906, n°. 67, tot militie tweede luite-
nant der infanterie;
G. Terpstra, benoemd bij koninklijk besluit
van 17 April 1907, n°. 57, tot militie tweede luitenant der
infanterie ;
VV. L. Scheltkma, benoemd bij koninklijk besluit van
12 December 1908, n°. 54, tot reserve tweede luitenant der in-
fanterie.

De leerling van het lste studiejaar A. Sellemans, uit Alk-
maar, heeft wegens ziekte zijn studiën met ingang van 1 Februari
1909 gestaakt.

Staatsbegrooting 1909.

Xde Hoofdstuk, II. Voorloopig verslag n°. 8.

Vleesclikeuring. Door eenige leden werd aangedrongen op uit-
breiding van de vleesclikeuring tot het voor binnenlandscbe
consumtie bestemde vleesch.

Hondsdolheid. Aangedrongen werd op aanvulling der wet van
5 Juni 1875 (
Staatsblad n°. 110) met de in Duitschland bestaande
bepaling, dat, als in een gemeente gevallen van hondsdolheid
zijn voorgekomen, uitvoer van honden uit die gemeente zonder
vergunning van de politie verboden is. Thans komt het niet
zelden voor, dat honden, die met deze ziekte zijn besmet, vóór
het uitbreken daarvan naar elders worden gestuurd om het dragen
van muilkorven te ontgaan of aan elders wonenden worden ver-
kocht, hetgeen verspreiding der ziekte ten gevolge heelt.

Art. 26. Veeteeltconsulenten. Ten aanzien van de aanstelling
van veeteeltconsulenten werden nadere inlichtingen verzocht.

In de eerste plaats werd gevraagd, of de rijkslandbouwleeraren,
die naar de voorstellen der regeering een hooger salaris zullen
ontvangen, wel genoeg werk zullen overhouden, wanneer de zorg
over de veefokkerij hun wordt ontnomen.

In de tweede plaats weid gevraagd, of de regeering in de
richting van specialiseering nog verder wenscht voort te gaan
en ook voor de fokkerij van pluimvee en van paarden speciale
consulenten wil aanstellen.

In de derde plaats was het sommigen niet duidelijk, welke
positie de aan te stellen veeteeltconsulenten zullen hebben. Naar

-ocr page 479-

4fil

het schijnt, zullen zij geen rijksambtenaren zijn, maar zulleu
hun salaris en hun reis- en verblijfkosten geheel door het
rijk worden betaald. Zij zullen worden aangesteld door een
commissie, maar de leden van die commissie zullen door het
rijk worden benoemd. Men begreep niet, waarom bij zoodanige
regeling niet wordt voorgesteld de consulenten tot rijksambte-
naren te maken. Gevraagd werd, welk traktement de consu-
lenten zullen ontvangen.

Andere leden achten het niet wenschelijk de veeteeltconsulenten
tot rijksambtenaren te maken. Zij meenden, dat het rijk ten
deze met het verleenen van een subsidie kan volstaan, en dat
een deel van het salaris en van de reis- en verblijfkosten
door de landbouwmaatschappijen behoort te worden betaald.

Voorts werd betwijfeld, of onder hen, die in het bezit zijn
van de middelbare akte voor landbouwkunde, personen worden
aangetroffen, die voor de taak van veeteeltconsulent geschikt zijn.
Wel moet zoodanige consulent op de hoogte zijn van de theorie,
maar hiervoor is bet bezit der akte niet bepaald noodig. Werd
dat bezit geëischt, dan vreesde men, dat de practijk op den
achtergrond zou komen en de consulent het vertrouwen dei-
landbouwers niet zou verwerven.

Verder werd opgemerkt, dat gewaakt dient te worden tegen
aanstelling van personen, die belang hebben bij den handel in
vee, en gevraagd, of in art. 14 der overgelegde ontwerp-instructie
niet een bepaling behoort te worden opgenomen, welke de
consulenten verbiedt zich met zoodanigen handel in te laten.

De vraag werd gedaan, of\' de minister eenige mededeeling
zou kunnen doen over de resultaten in \'Drente verkregen met
invoer van Zwitsersche geiten.

Art. \'28. Wrang. In aansluiting aan een adres, door de land-
bouwvereeniging «Middelbert en omstreken» tot de Kamer gericht,
werd aangedrongen op het instellen van een onderzoek tot het
vinden van een middel ter voorkoming of genezing van de voor
de veeteelt zeer groote schade berokkenende ziekte, bekend onder
den naam van wrang.

Art. 33. Rijks seruminrichting. Dat deze inrichting zeer nuttig
werkt, werd gaarne erkend. Sommige leden meenden intusschen,
dat zij nog meer nut zou afwerpen, indien aan het personeel bij
de aanstelling de voorwaarde werd opgelegd om desgevraagd

-ocr page 480-

voordrachten voor het publiek te houden. Thans is het personeel
daarvoor slechts onder zeer bezwarende condities te vinden.

Herhaaldelijk is gebleken, dat het rijks serum door veeartsen
verdacht wordt gemaakt, omdat het kosteloos wordt verstrekt en de
veeartsen dientengevolge geen winst door levering van serum
kunnen maken. Men wenschte, dat, wanneer veeartsen, die een
aanstelling hebben als plaatsvervangend districtsveearts, zich aan
zulke verdachtmaking schuldig maken, zij als zoodanig zouden
worden "ontslagen.

IVde A fdeeling.

Keuring van tevensmiddelen. Door sommige leden werd de aan-
dacht des ministers gevestigd op de wenschelijkheid van wettelijke
regeling der keuriug van levensmiddelen. Naar het inzien dezer
leden kan dotfr plaatselijke verordeningen niet voldoende in de
behoefte aan regeling worden voorzien. Andere leden vreesden,
dat een wettelijke regeling tot zeer hooge uitgaven zou leiden.

Memorie van antwoord.

(Ingezonden bij brief van 15 December 1908, n°. 9.)

IId,) A fdeeling.

Beheer der afdeding landbouw. Aan de Rijks veeartsenijschool
(artikel 30) heeft de ongekende toenemiug van het aantal leer-
lingen niet alleen vermeerdering van lesuren in verschillende
vakken en uitbreiding van het aantal leeraren noodzakelijk ge-
maakt, doch ook de taak van het hulppersoneel beduidend ver-
zwaard, zoowel omdat er ten behoeve van de gesplitste klassen
meer bij het onderricht te gebruiken praeparaten moeten worden
vervaardigd, als omdat het onderhoud der in grooteren getale
in gebruik zijnde hulpmiddelen meer arbeid vordert.

Wat ten slotte de Rijks seruminrichting (artikel 34) aangaat,
houdt de verhooging vau den voor uiateriëele behoeften uitge-
trokken post verband met de omvangrijke toeneming, welke de
werkzaamheden jaarlijks ondergaan.

Zoo neemt de aanvraag van serum en entstoffen hand over
hand toe. Bedroeg het aantal paarden, hetwelk voor de productie
van serum noodig is, bij de oprichting der inrichting 15, in
1906 klom dit getal reeds tot 65, terwijl dat over 1907 tot 75

-ocr page 481-

stuks steeg en voor de vervaardiging in liet jaar 1909 thans
reeds 100 paarden aanwezig zijn. De bestrijding van verschil-
lende besmettelijke veeziekten door raiddel van de aan de Rijks
seruminrichting bereide stoffen, wordt door de veehouders zoo-
zeer gewaardeerd dat in sommige tijden handen ontbreken om
aan alle aanvragen te voldoen.

Met betrekking tot de voorwaarde der kosteloos afgeleverde
entstoffen, berekend volgens\' de buitenlaudsche prijscouranten,
geeft onderstaande lijst een overzicht over 5 jaar. Daarbij is
op te merken dat, te beginnen met 1906, de prijs der stoffen in
het buitenland belangrijk daalde, waardoor te verklaren is, hoe
met betrekking tot 1906 een lager cijfer is opgegeven dan in
1905, niettegenstaande de hoeveelheid in eerstgenoemd jaar veel
grooter is geweest.

Waarde voor 1904 ........f 27144

» » 1905 ........» 110451

» » 1906 ........» 75269

> > 1907 ........» 115644

» » 1908 (tot 20 November) . . » 189219
Het aantal dieren, hetwelk met de afgeleverde stoffeu ingeënt
is geweest, bedroeg:

in 1904 ongeveer 40000 stuks,
» 1905 » 110000 »
» 1906 » 200000 »
> 1907 » 230000 »
terwijl over het loopende jaar een nog veel grooter cijfer te
verwachten is.

Eveneens is een toeneming te bespeur en met betrekking tot
de zieke diereu of organen daarvan, die aan de inrichting onder-
zocht worden. Bedroeg dit getal in 1905 374 en in 1906 419
stuks, in 1907 klom dat cijfer reeds tot ongeveer 600, terwijl
het over het jaar 1908 weder belangrijk hooger zal wezen.

Voorts nemen de onderzoekingen in zake drinkwater alsmede
uier- en melkgebreken aanhoudend toe en worden de middelen
ter bestrijding van muizen- en rattenplagen voortdurend meer
gevraagd.

Uit een en ander laat het zich afdoende verklaren, dat de
exploitatiekosten dezer vruchtdragende inrichting stijgen.

Vleeschkeuring. Met betrekking tot de keuring van voor bin-

-ocr page 482-

nenlandsch verbruik bestemd vleescb is een voorloopig wetsont-
werp samengesteld, waarover tbans overleg gepleegd wordt tusscheii
den minister van binnenlandsche zaken en den ondergeteekende.

Hondsdolheid. Voor zoover de ondergeteekende bekend, is het,
in afwijking van hetgeen daaromtrent in het voorloopig verslag
wordt medegedeeld,
slechts zelden voorgekomen, dat hondsdolheid
werd verspreid door honden, welke naar elders waren gezonden,
hetzij met het doel om het dragen van muilkorven te doen ont-
gaan, hetzij na verkoop.

Het maakt intusschen een punt van overweging uit, of door
aanvulling van de wet van !5 Juni 1875
(Staatsblad n°. 110) boven-
bedoeld vervoer met goed gevolg zou kunnen worden tegengegaan.

Art. 26. Veeteeltconsulenten. Naar aanleiding van de vraag,
of de rijkslandbouwleeraren wel genoeg werk zullen overhouden,
wanneer de zorg voor de veefokkerij hun wordt ontnomen, worde
het volgende opgemerkt.

De bemoeiingen der rijkslandbouwleeraren zijn zeer veelzijdig.
In de eerste plaats zijn deze ambtenaren belast met het houden
van toezicht op de landbouwwintercursussen, alsmede op de
cursussen in paarden- en veekennis, üaar het aantal dezer cur-
sussen gaandeweg aanzienlijk gestegen is, zijn de werkzaam-
heden der rijkslandbouwleeraren op evenredige wijze toegenomen.
Verder zijn zy belast met de leiding van en het geven van
lessen aan de opleidingscursussen voor onderwijzers, die zich
bekwamen voor de akte lager onderwijs landbouwkunde, terwijl
verreweg de meesten bovendien nog onderwijs geven in speciale
vakken aan de rijkslandbouwwinterscholen. Voorts is de om-
vangrijke regeling der vanwege het rijk gesubsidieerde proef-
velden aan hun zorg toevertrouwd en worden \'s winters door
hen voortdurend voordrachten gehouden, terwijl zij als zeer
gewaardeerde adviseurs, zoowel door de landbouwers en de ver-
eenigingeu, als door de regeering, voortdurend over allerhande
landbouwaangelegenheden worden geraadpleegd. Beperking van
hun taak is dan ook noodzakelijk en daartoe kan de aanstelling
van veeteeltconsulenten op zeer gewenschte wijze medewerken.

Het ligt in de bedoeling, dat de aan te stellen titularissen
niet alleen hun zorgen zullen wijden aan de verbetering van
den rundveestapel, maar ook de verbetering van den kleinvee-
stapel (varkens, schapen en geiten), binnen den kring hunner

-ocr page 483-

bemoeiingen zullen betrekken. Paardenfokkerij en pluimvee-
fokkerij zullen tot de bemoeiing dei veeteeltconsuleuten niet
behooren. Het is echter geenszins uitgesloten, dat voor die
onderdeelen van het fokkersbedrijf te zijner tijd ook afzonderlijke
consulenten zullen worden aangesteld. Mocht tot de aanstelling
van een of meer plnimveeconsulenten worden besloten, dan zal
het allicht overweging verdienen, die ambtenaren te verbinden
aan de vereeniging ter bevordering van de pluimveehouderij in
Nederland, op overeenkomstige wijze als de leeraar in bijenteelt
verbonden is aan de vereeniging ter bevordering der bijenteelt
in Nederland.

Wat betreft de positie der aan te stellen veeteeltconsuleuten,
ligt het in de bedoeling deze op overeenkomstige wijze te regelen
als die der zuivelconsulenten. Ook deze zijn geen rijksambtenaren,
doch niettemin worden, voor zoover het geen provinciale ambte-
naren zijn, hun salaris en een groot deel der reis- en verblijf-
kosten bestreden uit het rijkssubsidie. Tegen aanstelling als
rijksambtenaren bestaan bij den ondergeteekende ernstige be-
zwaren, terwijl overigens de ondervinding met de zuivelconsulenten
opgedaan heeft geleerd, dat de bestaande regeling op gelukkige
wijze in de behoeften voorziet. De traktementen der aan te
stellen veeteeltconsulenten zullen worden vastgesteld in overleg
met de betrokken landbouwvereenigingen of corporaties. Daarbij
zal rekening te houden zyn met den persoon, dien men tot vee-
teeltconsulent wenscht aan te stellen en de belangrijkheid van
het ambtsgebied, dat hem zal worden aangewezen, op dezelfde wijze
als zulks thans bij de zuivelconsulenten geschiedt. Men mag aan-
nemen, dat het traktement tusschen f 2000 en f 3000 zal bedragen.

Wat de eischen van bevoegdheid aangaat, welke aan de vee-
teeltconsulenten zullen worden gesteld, bestaat niet het voornemen
het bezit van de middelbare akte-landbouwkunde verplicht voor
te schrijven. Bjj elke voordracht, welke van de zijde der land-
bouwvereenigingen ter goedkeuring aan de regeering zal worden
onderworpen, zal met zorg worden overwogen, of de voorgedragen
candidaat zoowel practisch als theoretisch voor zijn taak berekend
kan worden geacht. Tevens zal daarbij in hooge mate worden
gelet op de geschiktheid van den persoon. Mist hij toch den
slag om het vertrouwen der veehouders te winnen, dan kan van
zijn werken weinig of geen nut worden verwacht.

-ocr page 484-

Dat gewaakt dient te worden tegen aanstelling van personen,
die belang hebben bij den handel in vee, ligt voor de hand;
een daarop betrekking hebbend voorschrift zal in de instructie
worden ingelascht.

Wat betreft de uitkomsten in Drente, verkregen met invoer
van Zwitsersche geiten, kan het volgende worden medegedeeld.
Sedert twee jaar zijn de pogingen, om bij ons te lande Zwitsersche
geiten van het witte Saanenras in te voeren, geldelijk en langs
ambtelijken weg van regeeringswege gesteund. De verkregen
resultaten schijnen aanvankelijk zeer gunstig. In Drente was het
genootschap tot bevordering van den landbouw reeds vroeger
er toe overgegaan eveneens Zwitsersche geiten in te voeren,
echter niet van het witte Saanenras, maar van het reekleurige
Poggenburgerras.

Over de uitkomsten daarmede verkregen, schijnt men even-
eens zeer tevreden. De ondervinding, in Duitschland opgedaan
met invoer van Zwitsersche geiten heeft trouwens aangetoond,
dat zoowel Saanengeiten als Poggenburgers voor verbetering
van het inlandsche geitenras zijn aan te bevelen.

Wrang. Art. 28. Reeds geruimen tijd vóórdat door de laud-
bouwvereeniging «Middelbert en omstreken > het te dezer plaatse
bedoelde adres werd ingediend, was door den directeur der Rijks
serumiurichting met het gevraagde onderzoek een aanvang ge-
maakt. De oorzaak van deze uierziekte, welke door dr.
Poels is
opgespoord, bestaat in een zeer fijnen bacillus, welke in de ont-
stoken uiers voorkomt. Ten einde deze oorzaak aan te toonen,
werden meer dan honderd runderen uit de verschillende provin-
ciën op het voorkomen dezer ziekte onderzocht.

Men is thans aan de Rijks seruminrichting bezig serum tegen
deze en andere uierziekteu te prepareeren, terwijl getracht wordt
een inenting door middel van de bacteriën, welke de oorzaak
der wrang zijn, in toepassing te brengen.

Verder is — voorloopig als proef en met eenig succes — een
methode van behandeling aangewend, waarbij de tepelkaualen
van droge runderen ter voorkoming van de ziekte worden ge-
sloten door middel van jodoformcollodiuhi. Verschillende runderen
in Gelderland werden reeds volgens de aangegeven methode be-
handeld. Ook werden reeds voorloopig verschillende runderen
aan een inspuiting met serum en met een entstof onderworpen,

-ocr page 485-

ten einde de dieren te genezen of voor de ziekte te behoeden.

Over de onderscheidene nierziekten en de middelen ter voor-
koming of genezing is een rapport in voorbereiding.

Art. 30. /ie nota van wijziging met daarop voorkomende
toelichting (Gedrukte stukken 2, n°. 10).

Art. 33. Rijks seruminrichting. Reeds bij de oprichting der
ftijks seruminrichting werd de vraag overwogen, of het niet
wenscbelijk zou zijn de ambtenaren dier inrichting voordrachten
te doen houden voor het publiek.

In verband met de omstandigheid, dat het voor den land-
bouwer van belang is voorgelicht te worden over sommige vee-
ziekten en vooral ook met betrekking tot de hygiëne van het
vee in het algemeen, werd die vraag destijds bevestigend be-
antwoord.

Reeds meermalen zijn dau ook dergelijke voordrachten van-
wege de Rijks seruminrichting gehouden en enkele malen zonder
dat daarvoor bepaalde condities werden gesteld.

Een grooten omvang heeft het houden dezer voordrachten
echter vooralsnog niet aangenomen, omdat de ambtenaren dooi-
de zeer vele werkzaamheden niet aan de inrichting konden
worden gemist.

Daarbij komt nog, dat herhaalde verandering in het personeel
niet heeft bijgedragen om het vroeger reeds gevormde plan
geheel te verwezenlijken.

Evenwel bestaat bij den ondergeteekende het voornemen het
gratis houden van voordrachten door de ambtenaren der Rijks
seruminrichting steeds meer en meer te bevorderen, daarbij
rekening houdende met de beschikbare krachten en met de nog
steeds toenemende werkzaamheden.

Wanneer veeartsen worden gevonden, die er op uit zijn het
rijks serum verdacht te maken, dan is inderdaad zulks zeer te
betreuren, want daardoor zouden de pogingen der regeeriug, om
de besmettelijke veeziekten te bestrijden, tegengewerkt kunnen
worden.

De ondergeteekende zal niet in gebreke blijven aan deze aan-
gelegenheid zijn aandacht te schenken. Mochten ambtenaren
vau het veeartsenijkundig staatstoezicht zich aan zulke ver-
dachtmaking schuldig maken, dan zal hij niet nalaten de noodige
maatregelen daartegen te nemen.

-ocr page 486-

lVde Af deeling. Handel.

Keuring van levensmiddelen. De wettelijke regeling der keuring
van levensmiddelen is een aangelegenheid, die, als in de eerste
plaats de volksgezondheid rakende, tot den werkkring van het
departement van binnenlandsche zaken behoort. De ondergetee-
kende meent zich derhalve van het uitspreken van zijn gevoelen
te mogen onthouden.

Het komt den ondergeteekende intusschen voor, en om alle
misverstand te vermijden acht hij het nuttig daarvan thans mede-
deeling te doen, dat, afgezien van het vraagstuk van de keuring
van levensmiddelen, de mogelijkheid moet worden geopend om
gaandeweg naar gelang de behoefte en de uitvoerbaarheid blijkt,
voor bepaalde artikelen vast te stellen, aan welke eischen zij
moeten voldoen om onder bepaalden naam in den handel te
worden gebracht. Deze maatregel ter bevordering van de eerlijk-
heid in den handel wordt door den ondergeteekende zoowel in
het belang van dezen uitvoerhandel als in het belang van den
afzet in het binnenland dringend noodig geacht, en het ligt dan
ook in zijn bedoeling de indiening van een wetsvoorstel in dezen
geest voor te bereiden.

Nota van wijziging. n°. 10.

Tusschen de artikelen 24 en 25 wordt ingevoegd:

Art. 24«. Jaarwedden en toelagen van het vaste en tijdelijke
personeel bij het Rijks hengstveulendepöt.....f 8000.

Het bedrag van artikel 25, thans f 150.000, wordt f142.000.

Toelichting. De uitgaven voor personeel en materieel zijn bij
alle takken van dienst van den landbouw in de ontwerp-begroo-
ting overal streng gescheiden gehouden.

Waar deze splitsing evenwel nog niet was geschied bij de
uitgaven voor het Rijks hengstveulendepöt, kwam het den onder-
geteekende regelmatiger voor ook ten deze een dergelijke af-
scheiding van de uitgaven tot stand te brengen.

De uitgaven voor het personeel, die voorkwamen onder art.
25, zijn thans in een afzonderlijk artikel uitgetrokken.

Het bedrag van artikel 30, thans f79350, wordt f79600.

Toelichting. Het is niet mogelijk gebleken ter vervulling van
de vacature, ontstaan door het overlijden van den leeraar
du

-ocr page 487-

Bruin, een geschikt persoon te vinden, die genegen was de be-
trekking te aanvaarden op een jaarwedde van t\'3500. De tbans
benoemde leeraar wensehte een traktement van f 3750 te ont-
vangen. De ondergeteekende heeft gemeend in het belang van
het onderwijs te moeten bevorderen, dat aan dit verlangen werd
voldaan. In verband hiermede is verhooging van het artikel met
f\'250 noodzakelijk.

Beraadslaging over de 2\'il! afdeeling van
hoofdstuk 10 II.

(Vergadering van 22 December 1908.)

Beraadslaging over onderart. 29, luidende:

«Reis-, bureel- en verplaatsingskosten; reiskosten en vacatie-
gelden van plaatsvervangende districtsveeartsen; reiskosten en
belooningen van gouvernementskeurmeesters en geëxamineerde
veeartsen; vergoeding voor het gebruik van rijwielen bij reizen
ten behoeve van \'s rijks dienst, f140000.»

De heer Hugenholtz : Het vorig jaar is door den geachten
afgevaardigde uit Kampen, den heer
Reynk, de wensch uitge-
sproken, dat de gediplomeerde veeartsen in ons land zouden
worden aangesteld tot plaatsvervangend districtsveearts met de
bevoegdheid om in ernstige ziektegevallen handelend op te treden.

Hiervoor zijn verschillende gronden aan te voeren, die ik
kortelijk zal noemen.

Ten eerste zal daardoor een belangrijke vertraging iu de be-
handeling van vee, dat aan besmettelijke ziekte lijdt, worden
voorkomen. Immers wanneer de plaatsvervangende districts-
veearts of de districtsveearts zelf moet komen uit een ver ver-
wijderde plaats, terwijl de veearts ter plaatse wordt voorbijgegaan,
dan laat het zich booren, dat voor en aleer de behandeling van
het aangetaste dier kan plaats hebben, een of meer weken voorbij-
gaan. Dat kan worden voorkomen door aan den veearts ter
plaatse een aanstelling te geven als plaatsvervangend districts-
veearts.

In de tweede plaats zal men voorkomen een unfaire concur-
rentie tusschen den plaatsvervangenden districtsveearts en den
veearts ter plaatse.

De voorzitter: Nu is de geachte afgevaardigde toch buiten
de orde; bij dit artikel is alleen sprake van vergoedingen, enz.

-ocr page 488-

vau het personeel. Het door hem behandelde onderwerp is in
de stukken behandeld bij de algemeene beschouwingen. Nu de
geachte afgevaardigde echter deze zaak bespreekt, zal ik dit
thans toelaten en dan ook zoo noodig aan andere sprekers.

De heer IIugenholtz: Mijuheer de voorzitter! Ik dank u zeer
voor uw welwillendheid. Het laat zich toch hooren, dat, wanneer
een boer besmet vee in zijn stal heeft en hij bemerkt dat zijn
eigen veearts dat vee niet mag behandelen, en hij voor dit
speciale geval moet gaan naar den plaatsvervangenden districts-
veearts, hij in zijn eigen veearts minder vertrouwen zal gaan stellen.

Iu de derde plaats kan daardoor worden voorkomen, dat juist
teu gevolge van unfaire concurrentie de veearts zal verzwijgen
het voorkomen van besmettelijke ziekte onder het vee. Ik behoef
dit niet nader toe te lichten.

In de vierde plaats wil ik er aan toevoegen, dat ook belangrijke
kosten kunnen worden bespaard.

Ik heb hier voor mij een schrijven van een veearts, waarin
hij mededeelt, een geval dat herhaaldelijk voorkomt, dat een
plaatsvervangend districtsveearts moest komen van een grooten
afstand naar een dorp vlak in de nabijheid van de woon-
plaats van den niet-plaatsvervanger, ten gevolge waarvan hooge
kosten voor rijtuig- en vacatiegelden werden gedeclareerd,
terwijl de veearts ter plaatse met zeer geringe kosten en spoedig
het vee had kunnen behandelen. Nu heeft de ambtsvoorganger
van dezen minister den heer
Rkyne, toen deze daarover het
woord voerde, geantwoord, dat de zaak reeds was overwogen
en dat zooveel mogelijk aan zijn bezwaar zou worden te gemoet
gekomen, maar dat behoedzaamheid noodig was. Ik ken de
gevallen niet; ik kan dus niet beoordeelen of behoedzaamheid
noodig is; ik wil aannemen, dat dit zoo is. Intusschen blijkt
toch uit de mededeeling mij gedaan, dat er toch nog gevallen
zijn dat veeartsen niet zijn aangesteld tot plaatsvervangend
districtsveearts, zoodat alle bezwaren die ik heb opgenoemd
blijven bestaau, wat niet is in bet belang van \'s rijks schatkist
en ook niet in het belang van de gezondheid vau den veestapel-

Nu zou ik willen vragen, om tot een oplossing van deze
eenigszins netelige quaestie te komen : op wiens aanbeveling wordt
de veearts aangesteld tot plaatsvervangend districtsveearts? Ik
vermoed, dat dit geschiedt op aanbeveling van den districts-

-ocr page 489-

veearts zelf. Mocht dit vermoeden juist zijn, dan zou ik daaraan
een ander vermoeden willen toevoegen, n.1. dat hier in het spel
zou kunnen zijn een zeker favoritisme, een zekere willekeur,
wanneer de districtsveearts toevallig niet op goeden voet verkeert
met den veearts in zijn district woonachtig.

Mocht zulk een veearts den titel van plaatsvervangend districts-
veearts willen ontvangen, dan zal hij, in de door mij geopperde
veronderstelling, niet voorgedragen worden, de minister komt
van dit verlangen niets te weten en de betrokken veearts blijft
van bet radicaal verstoken.

Daarom zou ik willen vragen — ook om te voorkomen, dat
een zekere oogendienst ontsta teD aanzien van de districts-
veeartsen van wie men zijn aanstelling moet ontvangen, wier
gunst men moet machtig worden en wat zeker niet in bet
belang van dezen tak van dienst zou zijn — of het niet aan-
beveling zou verdienen, de verzoeken om aangesteld te worden
tot plaatsvervangend districtsveeaarts, direct bij den minister te
laten inkomen, waarover deze dan het advies van zijn ambtenaren
kan inwinnen. Dan weet de minister althans, dat er veeartsen
zijn die de aanstelling willen ontvangen, terwijl hem dit nu
wellicht onbekend is.

Ik herhaal, het is slechts een vermoeden, maar als de aan-
stelling afhangt van den districtsveearts, dan acht ik dit ver-
moeden niet ongegrond.

De heer Rkyne: Mijnheer de voorzitter! Ik wensch in de
allereerste plaats mijn voldoening uit te spreken, dat ook blijkens
het pas uitgekomen jaarverslag van den veterinairen dienst, de
algemeene gezondheidstoestand van het vee zoo gunstig kan
genoemd worden. Te meer heugelijk is dit na de epidemische
ziekte, die in vorige jaren de veestapel heeft doorgemaakt.
Daarom kunnen wij ook met te grooter voldoening terugzien
op den arbeid van dat staatstoezicht. Ik heb dit uitdrukkeljjk
willen zeggen ook in verband met berichten die gisteren en heden
in de pers voorkwamen over maatregelen, welke nu weer in
Dnitschland, in het Bezirk Diisseldorff, zouden zijn genomen
tegen onzen veeuitvoer. Met name naar aanleiding van het beweerd
voorkomen in ernstige mate van kwade-droes bij de paarden.

Tegenover die alarmeerende berichten acht ik het nuttig en
noodig er uitdrukkelijk op te wijzen, dat juist uit het pas ge-

-ocr page 490-

noemd zeer recente verslag van het veeartsenijkundig staats-
toezicht blijkt, dat de genoemde ziekte volstrekt niet epidemisch
in ons land voorkomt, maar slechts zeer sporadisch. En dan
nog wel in de meeste gevallen niet bij hier te lande gefokte
paarden, maar bij slachtpaarden die uit Engeland zijn inge-
voerd en die den Nederlandsehen veestapel niet kunnen be-
smetten, omdat zij van de boot rechtstreeks naar het abattoir
gaan en daar worden geslacht.

Ik achtte het wenschelijk dit te doen uitkomen, omdat het
niet de eerste keer is, dat ultra-agrariërs in andere landen
beweerde veeziekten aangrijpen als een middeltje om den Ne-
derlandschen veeuitvoer te belemmeren.

Ik heb daarom juist op dit recente verslag, dat zoo helder
een en ander doet uitkomen, den nadruk willen leggen.

In de tweede plaats wensch ik mij aan te sluiten bij hetgeen
de geachte afgevaardigde uit Weststellingwerf heeft betoogd.

Het is wel is waar juist wat bij interruptie door den minister
werd opgemerkt dat reeds meerdere plaatsvervangende districts-
veeartsen zijn aangesteld, maar het blijft een onredelijke be-
voorrechting, dat de eene veearts als plaatsvervangend districts-
veearts wordt gesteld boven zijn collega\'s, die dezelfde opleiding-
hebben gehad en hetzelfde diploma als bewijs van goed afgelegd
examen hebben.

Waar in de rede van den heer Hugenholtz werd vooropgesteld,
dat bet belang van die veeartsen werd geschaad doordat zij
niet werden aangesteld, ik meen te moeten betoogen, dat ook het
algemeen belang bij de uitbreiding van den dienst is betrokken.

De bestaande inrichting is gebrekkig en ook kostbaar. Ge-
brekkig, omdat zij het brengen van spoedige hulp belemmert in
plaats van die te bevorderen. En kostbaar, omdat zij van verre
laat komen wat van dichtbij even goed kan geschieden.

Ik ben overtuigd, dat wanneer aan alle veeartsen de bevoegd-
heid werd gegeven in spoedeischende gevallen het werk van
den plaatsvervangenden veearts te doen, dat dan de artt. 29
en 37 van deze begrooting met duizenden guldens zouden kunnen
worden verminderd, terwijl het voor den Nederlandschen land-
bouw hetzelfde of nog beter effect zou sorteeren.

Hoe gebrekkig, ja gevaarlijk de bestaande regeling is, blijke
uit het volgend tweetal voorbeelden.

-ocr page 491-

Mij is bekend een geval — de minister boude mij ten goede
dat ik den naam van de plaats en van den veearts niet noem,
dit kan, gelijk de heer
Hüqenholtz opmerkte, onaangenaamheden
in de verhouding tusschen den districtsveearts en de andere
veeartsen geven, doch ik ben bereid den minister, als hij een
onderzoek wil instellen, de namen op te geven — waarbij zich
het volgende heeft voorgedaan. In een streek van ons land, om-
geven door breede wateren en dus van nature geïsoleerd, werd
door den veearts, niet aangesteld tot plaatsvervangend districts-
veearts, mond- en klauwzeer geconstateerd. Het is overbekend,
dat men deze ziekte, wil men haar bestrijden, in den aanvang
moet aanpakken, want is er verdere verspreiding geweest, dan
groeit het kwaad den veeartsen boven het hoofd. Mocht nu die

O

veearts bevel geven bet dier te isoleeren of te doen onteigenen?
Neen, hij kon alleen adviseeren en voorts den burgemeester
bericht geven. Deze zendt dan bericht aan den districtsveearts
die in een anderen hoek van de provincie woont, deze districts-
veearts geeft het geval op aan een plaatsvervangenden districts-
veearts, die weer in een anderen hoek der provincie woont en
als het nu vlug loopt, is deze laatste misschien binnen 24 uur
ter plaatse. De ervaring leert echter, dat het dikwijls veel langer
duurt en tot zoolang bleef het zieke dier een bron van besmetting.

In het onderhavige geval bleken dan ook weldra meerdere
dieren te zijn aangetast en was de ziekte er na korten tijd algemeen.

Het tweede voorbeeld, wat ik wilde noemen, is nog ernstiger,
omdat er niet alleen de gezondheid van dieren, maar tevens het
leven van een mensch mede betrokken was.

Er heeft zich dit voorjaar het volgende voorgedaan in een
plaats die ik ook al weer niet noemen zal, doch bereid ben den
minister mede te deelen, wanneer hij een onderzoek wil instellen.

Geconstateerd werd bij een pas geslacht dier miltvuur, een
hoogst gevaarlijke ziekte. Kon de veearts ter plaatse het dier in
beslag nemen? Neen.

Kon men het vernietigen? Ook niet. Slechts kon de burge-
meester worden gewaarschuwd. Deze meldt de zaak aan den
districtsveearts; die distri ets veearts meldt het aan den plaats-
vervangenden districtsveearts en ruim 24 uur later komt deze
laatste ter plaatse.

Toen werd vernietiging geboden, wat 24 uur vroeger had

-ocr page 492-

kunnen eu had moeten geschieden. De bron van besmetting was
24 uur blijven bestaan en het gevolg is geweest, dat de slager,
die het aangetaste dier had geslacht, na een tiental dagen zelf
aan miltvuur is overleden.

Ik meen met deze twee voorbeelden, die ik heb willen voegen
bij de rede van den heer
Bugenholtz, opnieuw te hebben aan-
getoond, dat de bestaande oude en verouderde regeling in ver-
schillende opzichten een bron van schade en gevaar is en daarin
hoe eer hoe beter moet worden voorzien.

In de derde plaats een korte opmerking over het verstrekken
van veeverloslcundige hulp op het platteland.

Ik vind daarin aanleiding, mede door het verslag van de door
het departement van landbouw ingestelde enquête te dezer zake.
Ik wil met genoegen allereerst constateeren, dat het ingestelde
onderzoek breed is opgesteld en dat er ook in deze weer reden
is de activiteit vau het departement te roemen.

Wanneer wij van het rapport kennis nemen, is er slechts één
conclusie mogelijk, en wel deze, dat, hoewel uit verschillende
plaatsen bericht is gekomen, dat men aldaar voldoende veever-
loslcundige hulp heeft, uit een even groot getal plaaten daaren-
tegen is medegedeeld, dat er was een noodtoestand, waarin min-
stens moest worden voorzien.

Toen ik er verleden jaar op wees, dat de bestaande toestand
vau dien aard was, dat bij gebrek aan veeverloskundige hulp
de landbouwers zich zelf en elkander moesten helpen, kon ik
niet denken, dat na verloop van betrekkelijk zoo korten tijd dit
in een officieel rapport van de regeering zelf uitgegaan, zoo
volkomen zou worden bevestigd.

Wanneer wij toch het besproken rapport nazien, vinden wij
op bijna elke bladzijde vermeld, nu uit dit, dan uit een ander
dorp, uit alle provincies, dat men niet beschikken kan over de
hulp vau den veearts, wanneer er zich bij het kalveu moeilijke
omstandigheden voordoen. l)e eene veearts woont te ver, de ander
wil wel komen bij dag, maar niet des nachts of bij avond, een
derde zegt ronduit, dat hij liever geen verlossing doet en zich
met andere praktijk bezighoudt, kortom er zijn verschillende
oorzaken, die het noodzakelijk maken, dat de boeren zich zelf
bij de vee verlossing moeten helpen. Zonder daartoe te zijn opge-
leid, zonder kennis van het interieur van het dier.

-ocr page 493-

ls het ïiu wonder, dat de sterfte ouder het vee zoo groot is?
Ik meen van niet.

Als ik straks zeide, dat de gezondheidstoestand van het vee
over het algemeen zoo gunstig is, moet men daarbij niet ver-
geten, dat, naar zeer matige schatting, er duizenden stuks vee
jaarlijks sterven doordat er niet over bekwame verloskundige
hulp valt te beschikken.

Ik vind aanleiding om er te meer op aan te dringen dat de
regeering deze zaak ter hand neemt, wanneer ik let op het-
geen in Noord-Holland is geschied.

Daar heeft de Vereeniging tot bevordering van den landbouw
in Hollands Noorderkwartier, een kleine maar energieke land-
bouw vereeuigiug, zelf sinds eenige jaren ter hand genomen wat
de regeering tot dusver heeft nagelaten. Maar daarbij heeft zij
met zeer groote tegenkanting te kampen gehad.

Niet alleen hebben de veeartsen, die partij in het geschil zijn,
omdat zij liever geen concurrentie kweeken, geweigerd zich te
belasten met de opleiding van jonge lieden tot veeverloskundige,
maar men is zoover gegaan, dat, toen een advertentie door de
vereeniging werd opgezonden aan het maandschrift voor vee-
artsenijkunde, deze advertentie geweigerd werd. Men wilde
klaarblijkelijk het niet onder de aandacht van de veeartsen in
andere provinciën brengen dat er in Noord-Holland menschen
waren, die uit eigen initiatief wilden doen hetgeen de regeering
naliet.

Men is dus, telkens wanneer particulieren trachtten het te
doeu, op groote tegenwerking gestuit. Daarin ligt voor de regee-
ring, terwijl toch ook in officiëele rapporten zoo duidelijk uit-
gesproken wordt dat er een noodstand ten plattelande heerscht,
alle aanleiding om de zaak ter hand te nemen. Dit kan en mag
zij niet langer nalaten.

Nu is de vrees wel eens uitgesproken, dat men door die op-
leiding van veeverloskundigen slechts half-deskundigen gaat
maken en zoo allicht de kwakzalverij in de hand gaat werken,
het gevaar zou kunnen bestaan dat zij zich ook zullen gaan
bezighouden met ziekten van het vee, met de veeartsenij in het
algemeen.

Ik deel die vrees niet, wanneer men maar zorgt, dat de op-
leiding goed is. En in elk geval is het de taak van den minister

-ocr page 494-

eenerzijds om te bevorderen de opleiding van veeverloskundigen,
hetzij dan om zelfstandig werkzaam te zijn, hetzij, zooals bijv.
in de provincie Groningen reeds voorkomt, als helpers van de
veeartsen. Eu anderzijds om te bevorderen, dat door het vee-
artsenijkundig staatstoezicht streng toegezien worde dat degenen
die opgeleid zijn tot veeverloskundige, zich alleen bezighouden
met die veeverloskunde en niet gaan grasduinen op het eigenlijk
gebied van den veearts. Anders zou men met het goede tevens
het kwaad binnenhalen.

Waar ons veeartsenijkundig staatstoezicht voor zulke moeilijke
problemen heeft gestaan als bijv. de bestrijding van de epidemische
ziekten, daar zal het voor dat staatstoezicht toch waarlijk geen
al te groote moeite zijn tevens toe te zien, dat eventueele vee-
verloskundigen niet onbevoegd de geneeskunde gaan uitoefenen.

De heer Talma, minister van landbouw, nijverheid en handel:
Mijnheer de voorzitter! Men zal het mij ten goede houden,
wanneer ik bij deze bespreking niet ver inga op hetgeen in het
midden gebracht is, aangezien de drie onderwerpen, welke door
de heeren
Hugenholtz en Reyne zijn besproken, in de stukken
niet zijn behandeld.

De heer Hugenholtz heeft mij een aanwijzing gegeven, waar-
voor ik hem dankbaar ben, dat hij met een enkel woord zou
spreken over de plaatsvervangende districtsveeartsen, maar ten
aanzien van de andere punten ontbrak mij die aanduiding.

Wat aangaat de door den heer Reyne besproken quaestie
van den gezondheidstoestand van onzen veestapel, speciaal van
de paarden, meen ik dat er inderdaad aanleiding is om aan het
eind van het jaar nog eens met dankbaarheid vast te stellen,
welke bijzonder goede resultaten verkregen zijn met de bestrij-
ding van het mond- en klauwzeer, en te erkennen dat wij in
alle opzichten reden hebben om dankbaar te zijn voor den tegen-
woordigen gezondheidstoestand. De wolk, die koint opzetten aan
onze oostgrens, zal door ons zeer nauwlettend worden gevolgd-

Wat de zaak van de plaatsvervangende districtsveeartsen be-
treft, wil ik de beide geachte afgevaardigden er opmerkzaam op
maken, dat wij op het oogenblik in Nederland hebben, voor
zoover mij bekend is, 266 gediplomeerde veeartsen. Daarvan zijn
er 169 aangesteld als plaatsvervangend districtsveearts. Nu zijn
er onder die 266 natuurlijk een aantal, die een dergelijke aan-

-ocr page 495-

stelling niet begeeren, omdat ze ook verplichtingen met zich
brengt, en een veearts, die een uitgebreide praktijk heeft, er nu
juist niet op gesteld is om, tegenover de betrekkelijk sobere
reis- en verblijfkosten en vacatiegelden, die hij als officieel
ambtenaar geniet, die meer lucratieve bezigheid van praktizeerend
veearts gedeeltelijk te laten varen. Het kan dus zijn, niet dat
zij niet geschikt zijn, maar dat zij geen zin hebben.

In de tweede plaats zijn er natuurlijk personen onder, die wij
niet kunnen gebruiken. De geachte afgevaardigde zal mg zelf
toegeven: het is geen kleinigheid iemand ambtenaar te maken.
Ambtenaar kan men iemand maken, niet uitsluitend op grond
dat hij een diploma heeft, dat hij zijn studie heeft volbracht,
maar omdat men hem een bepaalde verantwoordelijkheid kan
toevertrouwen.

Nu kan de geachte afgevaardigde wel zeggen: ik ken een
betrouwbaar veearts, die plaatsvervangend districtsveearts zoude
willen zijn, en wien aanstelling geweigerd is; maar dan zeg ik:
dat is een zaak die nader bekeken moet worden en waarover het
oordeel blijft bij degenen, die er verantwoordelijk voor zijn.

Voorts heeft de geachte afgevaardigde uit Weststellingwerf
gezegd, dat er bij de aanstelling der plaatsvervangers te veel
favoritisme zou voorkomen van de zijde der districtsveeartsen.

Ik wensch evenwel te constateeren, dat, zoolang ik aan het
departement ben, nog nooit een veearts zich tot mij heeft ge-
wend met de mededeeling: ik wil gaarne worden plaatsvervan-
gend districtsveearts, doch de districtsveearts wil het niet. Wanneer
ik naga, welke tallooze sollicitatiën de regeering voor verschillende
benoemingen bereiken, dan kan ik mij niet voorstellen, dat
onder die honderd veeartsen er geen enkele op de gedachte zou
gekomen zijn: wanneer de districtsveearts mij blykbaar niet wil
voordragen, zal het zaak zijn even naar den Haag te gaan of te
schrijven, om die benoeming te krijgen.

De geachte afgevaardigden hebben overigens volkomen gelijk:
het is voor ons van belang, dat, waar een ziekte uitbreekt, er
iemand iii de buurt is, die de bevoegdheid heeft maatregelen te
nemen. Ik geloof inderdaad, dat dit een zaak is, die de regeering
moet ter harte gaan, en ik kan den geachten afgevaardigden ver-
zekeren, dat in dat opzicht gedaan wordt ivat gedaan kan worden.

Ik houd mij intusschen bijzonder aanbevolen voor mededee-

-ocr page 496-

lingen die de geachte afgevaardigden uit Kampen en Weststel-
lingwerf mij zouden kunnen doen, want het is mij bij het onder-
zoek zeer veel waard, wanneer ik speciale\'gevallen ken, en men mij
kan zeggep: daar ontbreekt er een en daar is er een beschik-
baar\'; en waarom is deze man toen niet voorgedragen voor
plaatsvervangend districtsveearts.

In de derde plaats de veeverloskundige hulp. Het onderzoek
daarover heeft plaats gehad. De geachte afgevaardigde weet
natuurlijk ook, dat de wet, regelende het veeartsenijkundig
staatstoezicht, op dit oogenblik op de helling staat, en dat wij
mogen verwachten, dat binnen kort een ontwerp tot wijziging
daarvan in behandeling kan gebracht worden. In verband daar-
mede spreekt het van zelf, dat ik mij zeer gereserveerd moet
uitspreken omtrent hetgeen in deze zaak kan worden gedaan.

De geachte afgevaardigde heeft te recht gezegd, dat hier een
eigenaardige taak op den veeartsenijkundigen dienst zou worden
gelegd; zonder zeer nauwlettend toezicht toch zouden de ver-
loskundigen meer kwaad dan goed kunnen doen.

Verder heeft de geachte afgevaardigde gezegd — en ik ben
dat volkomen met hem eens — dat de veeartsenijkundige dienst
dit wel goed zal doen, omdat hij ook in de bestrijding der ziekten
voor een zware taak staat. Dat is volkomen waar; anderzijds
moeten wij niet vergeten dat het vaak gemakkelijker is om met
stomme diereu om te gaan dan met listige menschen en dat de
moeilijkheden zich juist concentreeren, naarmate het materieel,
waarmede wij te maken hebben, menschenmateriëel in plaats van
dieren materieel is.

De zaak zelf zal ik ernstig overwegen, doch de geachte afge-
vaardigde zal begrijpen, dat ik hem daarover thans niet veel meer
kan zeggen.

De heer Hugenholtz; ik verklaar mij zeer gaarne bereid aan
den minister de mededeelingen te verschaffen, die ik hem geven
kan, maar uit den aard der zaak zullen die mededeelingen loopen
over enkele feiten, die den geachten afgevaardigde uit Kampen
en mij ter oore zijn gekomen.

Nu blijkt uit de mededeelingen van zijn excellentie, dat van
het aantal r veeartsen in ons land gevestigd 63 pet. den hono-
rairen| titelvan plaatsvervangendf distrietsveearts bezitten. Zou
daaruit mogen worden afgeleid, dat de overige 37 pet. ongeschikt

-ocr page 497-

zijn ? Neeu, natuurlijk niet. Ik beu blij, dat de minister dat
zelf door zijn hoofdschudden te kennen geeft. Zijn excellentie
wijst er echter op, dat niet alle veeartsen op dien honorairen titel
gesteld zijn. Zeker, er zullen er enkelen zijn, die dien titel niet
verlangen, maar verreweg de meesten zullen er wel belang bij
hebben dien te bezitten en ik kan niet denken, dat al die men-
schen wegens ongeschiktheid zouden moeten worden gepasseerd.

Ik kom nu even terug op hetgeen ik in eersten termijn aan
den minister vroeg: is de wijze van aanstelling wel goed ge-
regeld ? Het geldt een groot belang voor de betrokken personen
en ook voor de gezondheid van onzen veestapel, en het moet op
den weg der regeering liggen het aantal van de plaatsvervangende
districtsveeartsen, dus van de veeartsen met bevoegdheid om han-
delend op te treden, zooveel mogelijk uit te breiden. Als het
geval zich voordoet, dat, door welke oorzaak ook, een districts-
veearts een in zijn district ressorteerend veearts niet voor plaats-
vervanger voordraagt, wat moet dan gedaan worden ?

Het komt mij voor, dat er dan een soort hooger beroep moet
zijn. Wanneer kenbaar wordt gemaakt dat veeartsen, die deze
aanstelling wenschen, hun verzoek daartoe rechtstreeks tot het
ministerie van landbouw kunnen richten, dat na ingewonnen
advies daarover zal worden beslist en dat zij van die beslissing
hooger beroep hebben, bij voorbeeld op een college van 2 of 3
andere districtsveeartsen, dan zijn zij althans eenigszins gewaar-
borgd tegen het favoritisme, waarover ik sprak. Het spreekt van
zelf, dat, als dat niet geschiedt en de minister uitsluitend afgaat
op het advies van den districtsveearts, die reeds in eerste instantie
niet bereid is geweest om een bepaalden veearts voor te dragen,
hij bij den duivel te biecht komt. Die districtsveearts zal dien veearts
ook dan niet goedkeuren, waar hij dat te voren ook niet heeft gedaan.

Er moet een ander middel zijn om recht te krijgen, want als
het een geval van favoritisme geldt, geldt het dus niet een geval
van ongeschiktheid. In het laatste geval is de zaak gemakkelijk,
maar voor gevallen van favoritisme moet de betrokken veearts
een middel bezitten om de macht van de willekeur te breken.

Het is zeer goed mogelijk, dat het middel dat ik den minister
aan de hand doe, niet het juiste is, maar in ieder geval moet er iets
op gevonden worden om het favoritisme, zoo dit bestaat, te breken.

De heer Keyne : Een enkel woord slechts. De minister beeft

-ocr page 498-

ons voorgerekend, dat van de :l66 gediplomeerde veeartsen er
169 den honorairen titel van plaatsvervangend districtsveearts
bezitten en dat op dien grond dus het bezwaar niet zoo groot
was als het van deze zijde werd voorgesteld. Waar die cijfers
eenigszins een voor het standpunt van den minister juisten indruk
zouden kunnen vestigen, wil ik doen opmerken, dat zij gunstiger
schijnen dan zij in werkelijkheid zijn. Onder het aantal vau 169,
die dien honorairen titel hebben, zijn er verscheidenen, die werk-
zaam zijn aan een abattoir of bij den keuringsdienst. En in de
tweede plaats meen ik te weten, dat er ook verscheidenen slechts
tijdelijk zijn aangesteld.

Wanneer de minister er voor mocht terugdeinzen alle ge-
schikten gelijktijdig aan te stellen, dan zou men die tijdelijke
aanstellingen misschien als overgangstoestand kunnen benutten.
En wanneer de minister er bijvoegt, dat hem van dien aandrang
niets is gebleken, omdat hem geen sollicitaties onder de oogen
waren gekomen, laat hij dan gerust zijn ; zij solliciteeren in den
laatsten tijd niet meer, omdat zij jaren lang vruchteloos aanzoek
hebben gedaan. Maar nu zij weteu, dat het slechts afhangt van
sollicitaties, zal de minister in den eersten tijd zeker heel wat
aanvragen krijgen en ik hoop, dat hij niet zal nalaten, voor
zoover de geschikten betreft, gunstig daarop te beschikken.

De beraadslaging wordt gesloten en onderart. 29 zonder hoof-
delijke stemming aangenomen.

De onderartt. 30 tot en met 44 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Voorloopig verslag. Hoofdstuk X, I.

Door eenige leden werd er de aaudacht op gevestigd dat de
bestrijding der tuberculose onder het vee zeer kostbaar blijkt te
zijn, doch zij betwijfelen of de regeeriug wel genoeg preventief
optreedt, om te zorgen dat zoo weinig mogelijk tuberculeus vee
wordt gefokt. Wanneer vergoeding wordt gegeven heeft de regee-
ring ook het recht te eiscben dat een tuberculeuse stier niet
voor de fokkerij wordt gebruikt.

Anderen vroegen of thans vaststaat dat tuberculose overerfelijk is.

Tlengstveulendepót te Bergen-op-Zoorn. Art. 25. Eenige leden
meenden dat de resultaten niet voldoende zijn en dat men de
zaak nader uioet regelen of het depót opheffen.

-ocr page 499- -ocr page 500-

Veeteeltconsulenten. Art. \'26. Het voorstel tot aanstelling van
veeteeltconsulenten wordt door enkele leden zeer toegejuicht.

Memorie van antivoord. Met betrekking tot de erfelijkheid van
tuberculose blijkt uit het rapport van dr. J.
Poels dat hierbij
verschillende omstandigheden in aanmerking komen :

a. de aangeboren tuberculose van moeders zijde ;

b. » » » » vaders zijde;

c. de erfelijkheid of uaugeboren aanleg;

d. de verkregen aanleg.

a. Aangeboren tuberculose komt, hoewel zeldzaam, voor, het
meest wanneer tijdens de drachtigheid tuberculose van de baar-
moeder — inzonderheid van de cotyledonen — optreedt. Daar
deze kalveren slecht groeien, hebben zij by de bestrijding dei-
ziekte weinig of geen waarde.

b. Algemeen neemt men aan dat de aangeboren tuberculose
afkomstig is van de koe en niet van den stier.

c. Bij de bestrijding der tuberculose behoeft men met den
eri\'elijken aanleg geen rekening te houden, wanneer ten minste
het kalf volkomen gezond is geboren. De gevallen van tubercu-
lose welke op erfelijken aanleg wijzen, zijn het gevolg van recht-
streekscbe besmetting.

cl. Slechte stallen, ondoelmatige of gebrekkige voeding, te
hooge melkproductie, enz. kunnen de verbreiding der tuberculose
bevorderen. Het rund kan aanleg hebben bijv. voor hooge melk-
productie, voor een slechten bouw van de borstkas, enz., waardoor
het weerstandsvermogen tegen tuberculose verminderd wordt.

llij de bestrijding moet het hoofdgewicht gelegd worden op
rechtstreeksche besmetting en op de levensvoorwaarden welke
de oorzaak kunnen zijn dat een verhoogde aanleg tijdens het
leven ontstaat (verkregen aanleg).

Stieren welke aan open tuberculose lijden, kunnen de koeien
besmetten en bijdragen tot verbreiding der tuberkelbacillen.
De keuring van den stier alleen geeft geen voldoenden waarborg.

In enkele provinciale reglementen op de veefokkerij is bepaald,
dat de voor premie in aanmerking komende stieren aan de
tuberculose-proef moeten worden onderworpen. Of een verplichte
provinciale stierenkeuring moet worden ingevoerd, valt te be-
twijfelen. De groote meerderheid der fokkers verklaart er zich
tegen, ook op grond dat aan die keuring groote omhaal en kosten

-ocr page 501-

zijn verbonden, terwijl de resultaten twijfelachtig worden geacht.

Hengstveulendepöt. Art. 25. De minister verwijst naar het rap-
port der commissie, belast met het instellen van een onderzoek
(zie blz. \'234, deel XX*CV). Aan het voorstel om f 5000 meer voor
aankoop te besteden, kon vooralsnog wegens overwegingen van
geldelijken aard geen gevolg worden gegeven. De uitkomsten
van de beweiding op domeingronden hebben niet in alle op-
zichten voldaan. Een regelmatig onderzoek betreffende den groei
der paarden heeft plaats, terwijl bij aankoop streng op de
afstamming wordt gelet. Voor het wisselend militair personeel
is een vast burgerlijk personeel in de plaats gekomen.

Veeconsulenten. Art. 26. Het is den minister aangenaam te
vernemen dat het voorstel tot aanstelling van veeconsulenten
instemming vindt.

Handelingen der S t a t e n-G e n e r a al, I.

Aan de orde is de behandeling van de wetsontwerpen:

I. Vaststelling van Hoofdstuk X.

De heer Sc holten: Mijnheer de voorzitter. Gaarne wenschte
ik eenige woorden te zeggen over het hengstveulendepót te
Bergen-op-Zoom in bet bijzonder en over de paardenfokkerij in
het algemeen.

Volgens het voorloopig verslag geven eenige leden als [hun
gevoelen te kennen, dat de resultaten met dat depót verkregen,
niet voldoende zijn en dat het zaak is hierin door een andere
regeling verbetering te brengen of anders het depót op te heffen.

Er werd gevraagd naar de gevolgen, die zijn excellentie heeft
gegeven of denkt te geven aan de overwegingen en voorstellen
vervat in een rapport van een Groniugsche commissie.

In het eindverslag wijst de minister op de slotsom waartoe
de commissie is gekomen:

Eenstemmig zegt de commissie:

«a. dat de resultaten van het Rijkshengstveulendepót te
Bergen-op-Zoom, in verband met de kosten, goed zijn te noemen;

tb. dat de inrichting behoort te blijven bestendigd, niet alleen
met het oog op de bevredigende resultaten, maar ook omdat
het depót tevens een opvoedend element van rijkswege is voor
den fokker.»

Op grond van de uitspraak van deze zoo bij uitstek deskun-

-ocr page 502-

dige commissie, meent de minister zich ontslagen te mogen
rekenen hier in een nadere verdediging van het Rijkshengst-
veulendepót te treden.

Het zij mij vergund het volgende op te merken.

Bij de behandeling van de begrooting voor het jaar 1904 werd
het nut van het depót bestreden door den heer
Bultman, ver-
dedigd door ons geacht medelid, den heer
Welt, terwijl door
mij werd beweerd, dat de waarheid wel zoude liggen in het midden.

Deze discussie gaf, op mijn voorstel, der regelingscommissie
der paardenfokkerij in de provincie Groningen aanleiding eenige
heeren te verzoeken de zaak nader te bekijken. De welwillende
medewerking van den toenmaligen minister werd verkregen en
de heer directeur van het depót gaf gaarne alle mogelijke voor-
lichting. Van het rapport der commissie werd een afschrift ge-
zonden aan den heer minister, en eenige verbeteringen door de
commissie aangegeven, werden ingevoerd.

Drie jaar later mocht de provinciale regelingscommissie van
zijn excellentie de opdracht ontvangen deTjcommissie opnieuw
uit te noodigen haar aandacht aan het depót te wijden en het
gevolg er van was het rapport, door zijn excellentie in de
memorie van antwoord bedoeld.

«In ruime mate is aan de wenschen der commissie te \'gemoet
gekomen,» zegt de minister in de memorie van antwoord.

Dit moge zoo zijn, mijnheer de voorzitter, wat enkele minder
belangrijke zaken betreft, en hiervoor zeg ik den minister gaarne
dank, maar een inwilliging der hoofdpunten laat nog steeds op
zich wachten. Ik noem er twee:

1°. het beschikbaar stellen van f 5000 meer voor den aankoop
van 20 hengstveulens ;

2°. het ten verkoop brengen der warmbloedhengsten op 4-jarigeii
leeftijd, nadat zij zijn ingereden en een matige drafproef hebben
afgelegd.

Omtrent het 18to punt zegt de minister in de memorie van
antwoord, dat overwegingen van geldelijken aard zijn excellentie
teruggehouden hebben vooralsnog hieraan te voldoen. Wij willen
dus nog het beste hopen.

Over het 2de punt — het punt bij uitnemendheid — wordt
wel niets gezegd, maar financiëele overwegingen zullen zich ook
hier wel doen gelden.

-ocr page 503-

Zeker, mijnheer de voorzitter, de commissie was eenstemmig
van gevoelen, dat de resultaten van Bergen-op-Zoom, in verband
met de kosten, goed zijn te noemen, maar haar laatste overweging
van het rapport is dan toch, om na verloop van 4 jaar een her-
nieuwd onderzoek naar de werking van het depót te doen instellen
en haar rapport eindigt met deze woorden: «uw commissie is
eenparig van meening, dat zoowel de resultaten als het nut, dat
het depót voor de Nederlandsche paardenfokkerij oplevert,
aan-
merkelijk
zullen stijgen, indien door de regeering en de com-
missie van aankoop en beheer rekening wordt gehouden met de
in deze beschouwingen vervatte wenschen, welke wij ter ernstige
overweging aanbevelen.»

Wanneer wij ons nu herinneren, dat, zooals boven gezegd, dit
herhaald onderzoek een gevolg is van een discussie in deze
Kamer over het laten voortbestaan of opheffen van het depót,
dan mag uit de eenstemmige slotsom van de commissie «dat de
resultaten van het depót in verband met de kosten goed zijn
te noemen», wèl worden afgeleid, dat het depót niet onmiddellijk
moet worden opgeheven, maar niet, dat de commissie met den
tegenwoordigen toestand tevreden is. Integendeel, zij beveelt nog
verschillende verbeteringen aan en geeft een hernieuwd onder-
zoek, na verloop van 4 jaar, in overweging.

Tegenover eenige leden, die als hun gevoelen te kennen hebben
gegeven — volgens het voorloopig verslag — dat de resultaten
met het depftt verkregen onvoldoende zijn, en dat het zaak is
hierin öf door een andere regeling verbetering te brengen of
anders het depót op te heffen, kan de minister — zooals zijn
excellentie doet — moeilijk dit rapport stellen en zich door dit
rapport ontslagen rekenen hier in een nadere verdediging van
het Rjjkshengstveulendepót te treden. Integendeel, mijnheer de
voorzitter, het rapport geeft volkomen het gevoelen van die eenige
leden terug en ik verklaar gaarne tot die leden te behooren.

En met deze verklaring kom ik als vanzelf op het algemeen
gebied der paardenfokkerij.

Niet alleen toch moet er, naar mijn bescheiden meening, door
een andere regeling verbetering gebracht worden ten opzichte
van Bergen-op-Zoom, maar op dit geheele gebied.

Wat, toch is tegenwoordig het geval?

De fokkerij wordt beheerscht door de wet van \'1901, opge-

-ocr page 504-

maakt naar overwegingen van 1899 en die dus nu 10 jaar oud zijn.

Het spreekt van zelf\', dat de fokkerij, die in de laatste jaren
zoozeer is vooruitgegaan, zich niet meer laat leiden door overwe-
gingen van destijds. Naar welke overwegingen dan wèl?

Ziehier, mijnheer de voorzitter de groote vraag. Door de
personen door zijn excellentie in de memorie van antwoord
genoemd, is eenige dagen geleden een adres aan zijn excellentie
gericht, aangevende hetgeen, naar hun bescheiden meening, zou
moeten geschieden.

Tegen dit adres — ten minste tegen enkele punten — is een
storm van verontwaardiging opgegaan; de leden dezer Kamer
hebben een afschrift van de zaken ontvangen. Onder leiding van
den heer
Reimeks te Wageningen is een vergadering gehouden
en besloten een tegen-adres aan zijn excellentie te zenden.

Ik heb mij gehaast den heer Reimers onmiddellijk mijn besten
dank te brengen voor zijn oppositie. ïk heb dien heer geschreven,
dat wij heel goed weten, de wijsheid niet in pacht te hebben,
en dat, wanneer hij en de zijnen hiervan ook slechts zijn over-
tuigd, wij ons zeer goed zouden verstaan.

Voor critiek zijn we niet bang, als zij slechts nader tot het
doel brengt.

Ik heb mij in dat schrijven verblijd over het feit, dat op die
vergadering onmiddellijk gedacht is aan het oprichten van een
bond voor paardenfokkers, omdat die bond zoude kunnen ver-
richten het werk, dat volgens onze meening op den weg zou
liggen van de commissie, waarom wij in ons adres aan zijn
excellentie hebben verzocht.

Er moet, mijnheer de voorzitter, zoo iets komen, al acht ik
dan ook een regeeringscommissie verreweg het best en het
meest afdoende.

Wat toch is thans het geval ?

Het rijk geeft tegenwoordig pl.m. f450.000 aan deze fokkerij,
en welke zorgen worden in de laatste jaren aan deze fokkerij en
aan deze gelden besteed?

Wanneer de regeering meent, dat zij de voorlichting noodig
heeft van practische paardenfokkers, dan roept zij de leden der
provinciale regelingscommissie te zamen.

Nu is het bekend, dat de fokkerij in de verschillende provinciën
op zeer verschillende hoogte staat, en met dezen toestand honden

-ocr page 505-

de leden der verschillende provinciën natuurlijk rekening bij de
verschillende besprekingen. Het hemd is ook bij die lieden nader
dan de rok, en zij, die in de eerste plaats geroepen zijn om de
behingen van hun eigen provincie te behartigen, zullen eerst dan
voor algemeene verbeteringen of veranderingen in de wet of\' in
een koninklijk besluit te vinden zijn, wanneer deze verbeteringen
of veranderingen strooken met de belangen van hun eigen pro-
vincie.

Al is dit den leden volstrekt niet kwalijk te nemen, toch doet
het op de voorlichting, die zij der regeering geven, een eigen-
aardig licht vallen.

Hoe dikwijls nu meent de regeering voorlichting noodig te
hebben ?

Deze provinciale commissies zijn onder leiding van den heer
directeur-generaal van den landbouw vergaderd geweest op 19 April
en 31 Mei 1907, op 17 Maart 1908 en sedert dien tijd niet meer.

In het algemeen mag dus worden aangenomen, dat de fokkerij-
belangen, met personen uit de practijk, éénmaal per jaar worden
besproken, en wat nut zal hiervan komen voor het rijk, nu deze
besprekingen worden gehouden met mannen, die — zeer te recht —
in de eerste plaats moeten denken aan de belangen van de pro-
vincie die zij vertegenwoordigen ?

Mijnheer de voorzitter. Op deze wijze wordt in de laatste jaren
gelet op de belangen der paardenfokkerij en op de ton die
het rijk hieraan ten koste legt.

In ons adres, waarin om een algemeene commissie wordt ge-
vraagd en uit de behoefte die in de bewuste vergadering aan
een bond van fokkers is gevoeld, blijkt, dat er een leemte bestaat.

Hierin moet zoo spoedig mogelijk worden voorzien.

Er zijn twistpunten te over. Op de vier vragen, die ik twee
jaar geleden in het voorloopig verslag heb gedaan en waarvan
de minister destijds een commissoriale behandeling heeft toege-
zegd, heb ik nog geen antwoord ontvangen. Zelfs zou ik durven
beweren, dat zij in de commissie nog niet ziju behandeld.

Gaarne wil ik aannemen, dat de af\'deeling landbouw met werk
overladen is, maar ook de paardenfokkerij heeft haar eischen.
En naar mijn bescheiden meening wordt dit eenigermate uit het
oog verloren. Men acht haar voldoende verzorgd door de wet
van 1901 en dit is volstrekt niet het geval. Het behoeft toch

-ocr page 506-

geen nader betoog, dat iets niet behoorlijk wordt verzorgd wan-
neer het aan personen die zich zelf als het ware hiervoor op-
werpen, na een enkel bezoek en na een paar vergaderingen
gelukt verbeteringen aan te brengen. Bij een goede verzorging
van practische, bekwame, onpartijdige mannen, die er zich ge-
regeld mede bezighouden, zou dat niet mogelijk zijn.

Moge het mij, door hetgeen ik gezegd heb, gelukt zijn de
bijzondere aandacht van zijn excellentie op dit belangrijk onder-
deel van zijn departement te hebben gevestigd.

De heer Talha. Mijnheer de voorzitter. De geachte afgevaar-
digde, de heer
Scholten, heeft gesproken over een uitermate
lastige zaak, nl. de paardenfokkerij. Waarom is die zaak zoo
lastig? Omdat wij hebben elf provinciën en, zooals de geachte
afgevaardigde te recht heeft opgemerkt, die elf provinciën hebben
ieder zoo haar eigenaardige manieren. Op de jaarlijksche samen-
komst van de afgevaardigden van de provinciale regelingscom-
missiën is dan ook dit provinciaal type bij het uitbrengen van
de adviezen zeer merkbaar. Nu kan ik mij voorstellen, dat de
geachte afgevaardigde, die geplaatst is aan het hoofd van groote
zaken, wanneer degenen met wie hij te maken heeft het onder-
ling niet eens zijn, op een gegeven oogenblik zegt: nu hebt gij
genoeg geredeneerd en moet het aldus geschieden, en zoo ook
thans de neiging in zich voelt opkomen te zeggen: als ik de
verantwoordelijkheid voor de landbouwzaken had, zou ik het den
heeren wel eens vertellen hoe het zijn moet in Nederland.

Maar, mijnheer de voorzitter, daar is een groot ding tegen,
namelijk dat deze manier in strijd zou zijn met het systeem
dat gevolgd wordt door hem die de leiding der landbouwzaken
heeft en dat beproefd is gebleken. De leiding van den landbouw
is in handen van een zeer energiek man en nu heeft het mij
getroffen, dat deze gewoon is zoo lang met zijn plannen te wachten,
tot de belanghebbenden met die plannen als hun wenschen voor den
dag komen. Het zou hem weinig moeite gekost hebben om, gebruik
makende aan de eene zijde van de onbekendheid van vele leden der
Staten-Generaal met de eigenaardige quaesties die zich hier voor-
doen, en aan de andere zijde [van de autoriteit van bepaalde
personen in de Staten-Generaal, met een voorstel te komen, dat
instemming verwierf, maar later zou hij daarvan misschien berouw
hebben, omdat zijn denkbeeld dan niet den toets zou hebben

-ocr page 507-

doorstaan, dat een denkbeeld doorstaat bij zjjn onderwerping aan
verschillende gedachtenwisseling. Maar ik kan den geachten
afgevaardigde dit zeggen — en ik vermoed, dat hij daaraan
meer heeft dan aan allerlei beschouwingen, die ik daarover zou
kunnen houden, want ik heb een mooie nota over de paarden-
fokkerij ontvangen — dat ik hier voor mij heb een schema tot
wijziging van de wet, dat aan de beoordeeling van en bespreking
met belanghebbenden zal worden onderworpen. Uit het bestaan
van dit schema blijkt — dit zal wellicht den geachten afgevaardigde
geruststellen — dat aan het departement niet het gevoelen gedeeld
wordt, dat de zaak voldoende verzorgd is door de wet van 1901.

Wat nu precies in dat ontwerp zal komen te staan, in hoever
voldaan wordt aan de wenschen door den geachten afgevaardigde
in zijn adres met andere deskundigen — waartegen echter ook
weer tegenspraak is gekomen — geuit, kan op dit oogenblik ter-
zijde worden gelaten.

Keuring van vee en vleesch.

Prijsvraag slachthuis. De architecten P. M. A. Huurman te
Groningen en W.
Stok alhier en de directeur van het openbaar
slachthuis te
Groningen, de heer P. D. Beunders, hebben een
brochure doen drukken, welke aan den minister van landbouw,
de leden der Kamers en verdere autoriteiten en belangstellenden
zal gezonden worden. Zij verzetten zich daarin tegen de jury-
uitspraak in de slachthuis-prijsvraag. De heer
Quadekker, gep.
kapitein-paardenarts, directeur van het abattoir te Nijmegen,
leidt bun ^verzet in, dat de bedoelingen van hun ontwerp uit-
eenzet, ■ en waarachter de voor hen gunstige kritieken uit
De
Bouwwereld
en uit De Veldpost zijn afgedrukt. (N. Rott. crt.
v. 13 Februari 1909.)

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907.

Bij koninklijk besluit van 6 Februari 1909, is voor den tijd
van 1 Februari tot 1 Mei 1909 benoemd tot rijkskeurmeester
van voor het onderzoek van voor uitvoer bestemd vleesch te
Montfoort
C. Eykman te IJselstein.

-ocr page 508-

4S!)

IXde Internationaal veeartsenijkundig congres in
den Haag 1909.

Sedert mijn vorige opgaaf (zie üecember-aHevering) heeft zich
als secretaris bij de algemeene zittingen en de sectie-vergaderingen
van het in dit jaar te houden internationaal veeartsenijkundig
congres aangemeld de candidaat-veearts G.
A. van der Velden,
en wel voor de Fransche, zoo noodig ook voor de Duitsche taal.

W. C. Schimmel.

Sinds de voorgaande opgave is het aantal veeartsen uit Neder-
land en zijn koloniën, die als lid tot het congres zijn toegetreden,
belangrijk verhoogd.

Als lid zijn thans aangenomen 157 Nederlandsche veeart-
sen, terwijl zich een tweetal dames en 39 candidaatveeartsen
hebben opgegeven als buitengewone leden. Voorts zijn reeds een
zestal gewone dameskaarten uitgereikt.

Het goede voorbeeld van de afdeeling Noord-Holland dei-
Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland
(zie blz. 427) heeft zelfs reeds in het buitenland navolging ge-
vonden, daar ondergeteekende, dato 9 Februari 1.1., een postwissel
ontving groot
f 30.20 van de «Verein der Tierarzte in Oesterreich» .
Aan onze buitenlandsche collega\'s een hartelijk woord van dank.

van Esvelii.

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
„De BRuiN"-fonds. (9de lijst.)

D. Akkerman, Brummen........p. o. f 7.50

R. Boer Hzn., St. Anna-Parochie . . . . p. o. » 10.—

P. BooNSTRA,~Steenwijk........p. o. » 2.50

Tu. Bosma, Wommels........p. o. » 20.—

A. E. ten Broukk, Oosterhout......p. o. » 10.—

J. Bruijel, Nuis (Gr.)........p. o. » 5.—

B. M. Busing, Naarden........p. o. » 5.—

L. J. Colsen, Hontenisse.......p. o. » 2.50

Dr. D. J. Copper D.J.zn., Rotterdam . . . p. o. » 5.—

H. F. Eggink, Beetsterzwaag......p. o. » 5.—

W. L. Gitzels, Bemmel........p. o. » 5.—

-ocr page 509-

Transport. . . ƒ 77.50

J. P. L. Goemans, Zieriksee......p. o. » 2.50

B. van Goor, Epe..........p. o. » 2.50

C. du Graaf, Dirkslarid........p. o. » 5.—

J. J. Hendrikse, Groot-Ammers.....p. o. » 2.50

L. Hermkes, Kuilenburg........p. o. » 5.—

G. J. G. van der Kamp, Utrecht.....p. o. » 2.50

J. Knol, Meppel..........p. o. » 2.50

J. Koëlemeij, Ooster-Blokker......p. o. » 1.—

A. Kuipers, Utrecht.........p. o. » 2.50

J. Mazure Czn., Amsterdam......p. o. > 10.—

E. L. van Mervennéè, Middelburg .... p. o. » 2.50
C. H.
Molendijk, Dinteloord......p. o. » 3.—

F. J. Nieuwenhuijzen, Hilversum.....p. o. » 2.50

Joh. Plet, Heerenveen........p. o. » 5.—

W. M. P. Pulle, Utrecht...... . p. o. » 2.50

M. de Bidder, Arnhem........p. o. » 2.50

C. M. van Roojjen, Roordahuizum . . . . p. o. » 10.—

A. J. N. Rutgers, Utrecht.......p. o. » 2.50

W. G. Schepens, Beek (L.).......p. o. » 5.—

F. B. Vënema, Bedum........p. o. » 5.—

D. G.,de Vries, Clinge........p. o. » 2.50

J. J. Wkstrroek, Leiden.......p. o. » 2.30

ƒ 159.—

Bedrag der voorgaande lijsten. ... »1 629.—

Totaal . . ƒ 17ö8.—

De penningmeester,
Amersfoort, 22 Februari 1909. A. Frederikse.

Verbetering.

In de mededeeling «Vervoer van vee in Nederlandsch-Inditë»,
op blz. 198, staat Madioen, wat moet zijn
Madoera.

v. E.,

Veeartsenij kundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 28 Januari 1909, n°. 110, is nnet
ingang van 1 Februari 1909 tot wederopzegging benoemd tot

-ocr page 510-

plaatsvervanger vau den districtsveearts wien Dordrecht als stand-
plaats is aangewezen
E. H. Berch Graveniiorst te Leerdam.

Bij koninklijk besluit van 13 Februari 1909, n°. 39, zijn met
ingang van 16 Februari 1909, tot wederopzegging benoemd:

a. tot plaatsvervanger van den districtsveearts wien Zutfen als
standplaats is aangewezen de rijkskeurmeesters A.
Marctjs te
Zevenaar en P.
Schat te Stad-Hardenberg;

b. tot plaatsvervanger van den districtsveearts wien Utrecht als
standplaats is aangewezen de rijkskeurmeester 0.
Tenhaeff te
Yenendaal ;

c. tot plaatsvervanger van den districtsveearts wien \'s-Graven-
hage als standplaats is aangewezen de rijkskeurmeester H. J.
de
Vries
te Gouda, onder toekenning van eervol ontslag als plaats-
vervanger van den districtsveearts wien Groningen als standplaats
is aangewezeu.

-ocr page 511-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende December 1908 en Januari 1909.

(De cijfers tussehen ( ) duiden lief getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Honds-
dol-
heid.

i O

O)

■a

s

a

•D
E
2

PROVINCIE.

M

a

s

Pi

.o

M

<D
>

ff

December.

Groningen . .

6

11

71

3(1)

V

1

11

3

(3)

Friesland. . .

7

11

ii

71

50 (lü)

5 I5)

V

2

(")

Drente. . . .

2

11

n

71

n

20(4)

11

1

Overysel . . .

2

11

•n

71

71

202(17)

9

(2)
(8)

Gelderland . .

14

„ .

V

ii

»

r>

11

Utrecht . . .

2

71\'

71

ii

4

(2)

Noord-Holland .

5

n

«(1)

ii

n

i,

M

2

(2)

Zuid-Holland .

6

w

m

25(8)

n

9 (5)

71

1

Zeeland . . .

*

V \'

7)

11

n

(7)

Noord-Brabant .

7

71

»1

7»

11

8

Limburg . . .

6

»

1

r>

71

ri

6

(6)

Totaal

57

«ï

I

0(1)

3(3), 800(37)

15 (u)

»

47 (34)

1 "

88 (35)

1»»».

Januari.

Groningen . .

2

Ti

»

71

m

w

71

ii

71

1

71

7>

6(6)

Friesland . . .

5

n

71

71

n

5(3)

71

2 (1)

11

4(3)

71

n

3 (3)

Drente. . . .

3

n

71

V

183(3<)

»

»

n

71

11

Ovorysel . . .

4

n

V

71

11

V

1

71

3 (3)

ii

71

11

Gelderland . .

7

r>

71

71

71

231(1")

71

71

3 (3)

i

71

1

Utrecht . . .

3

v

*

7!

42(3)

71

1

71

H

4(1)

Noord-Holland .

7

n

71

n

b

»

71

6 («)

71

71

Zuid-Holland .

12

71

V

0(1)

71

31(6)

V

5 (4)

71

12(6)

2(1)

71

71

Zeeland . . .

»

V

71

11

11

71

71

71

71

71

71

Noord-Brabant .

9

V

V

71

71

11

7)

n

71

11(10)

71

V

Limburg . . .

18

V

71

71

71

71

ii

71

26 (20)

11

71

Totaal . .

70

71

7)

«C1)

492 (63)

71

8 (•)

»

67(53)

3(2)

14 (ii)

a) De dieren zijn onmiddellijk afgemaakt

(Staat,courant van 16 Januari 1909, n°. 13 en van 16 Februari 1909, n°. 39.)

v. E.

-ocr page 512-

N. V. KONINKLIJKE PHARMACEUTISCHE FABRIEK
v/h BIIOCAOES & STHEEM AN, MEPPEL.

ONDERHUIDSCHE INJECTIES VOOR VEEARTSENIJKUNDIG GEBRUIK.

Aether camphoratus

Aether

Antipvrin 0,1 : 2 c.cM
0,25 :5 „
„ 0,5 :5 „
Hydrochloras
apomorphiD. Merck 0,005

» 0,01
- 0,05
, 0,100
. 0,2

Hvdrobrom. Arecolin. Merck 0,05 : 5

0,06: 5
„ 0,07:5
- 0,08:10
0,09 : 10
0,1 : 10

Argentum Credö 0,1:10.
Sulfas atropini Merck 0,005 : 5
„ 0,01 :5
„ 0,025:5 .

0,05 :5
„ 0,075: 10 .
* 0,100:1
Chloret. Barytic. 0,25 :10
0,5 : 10
0,75:10
1 : 10

Hydrochloras Cocain. Merck 0,1 : 5
. 0,2 :5
„ 0.25: 5
* 0,5 : 10
Benzoas natric. c.
Coffein. 0,25: 1 .

0 5 • 9

n n » n 1 : 5 .
„ „ „ 3,3 : 10.
Phosphas codein. 0,100: 10 .

. 0,2 :10 . .
» 0,3 : 10 .

0,4 : 10 .
„ 0,5 : 10 .
Ergotin dialysat. B. S. 0,2
. 0,5

: 1

: 2
: 5
: 10
: 10
: 10
: 10

1

2 V.

5

6

0,3

Hydrochloras Heroin.

„ morphin. 0,05 : 5
0,1 : 5
0,2 : 10

Elke doos bevat

Elke andere samenstelling van injecties
De andere helft injecties wordt in de

inhoud

Prijs per doz

der ampoulen.

ampoulen

1

c.cM.

f 1,20

2

»

1,20

3

1,40

1

1,20

O

n

1,20

5

n

1,40

2

H

1,20

5

1,20

5

»»

1,30

5

1,20

1

n

»

1,20

5

1,60

10

n

2,20

10

n

3,40

5

n

1,80

5

n

9 _

5

n

2,20

10

n

n

2,40

10

»

2,50

10

2,65

10

»

1

5

n

n

1,10

5

1,10

5

1,30

5

M

1,50

10

n

1,65

10

1,80

10

n

w

1

10

n

1,10

10

tt

1,10

10

n

1,20

5

»

»»

1,40

5

»

»

1,80

5

o_

10

M

3,—

1

n

1,20

2

n

1,20

5

n

1,30

10

n

1,40

10

»

n

1,45

10

»

1,90

10

w

»

2,40

10

R

Y)

3,-

10

n

3,50

1

n

n

1,20

2

^

n

1,40

5

n

1,60

10

M

M

2,20

10

n

3,20

10

4,—

10

n

3,40

5

1,20

5

1,30

10

M

1,60

een vijltje.

kan op aanvrage geleverd worden,
volgende aflevering gepubliceerd.

-ocr page 513-

Het beste middel ter ver-
H ranging van Jodoform.

:j 2oo goed als reukloos, in
het geheel niet vergiftigend, snel de afscheiding beperkend.
Het verdrijft den stank van stinkende afscheiding. Het doet
het snelst van alle middelen een nieuwe huid ontstaan.
(Yoor allerlei wonden, zweren, eczemen.)

Voor inspuitingen in de ade-
ren bij septische ziekten,
Paardentyphus, Runder-
septichaemie, Kalverdiarrhae (in het bijzonder prophy-
laktisch), zware gevallen van Sepsis enz., ook voor wond-
behandeling. Tabletten van 0.05 en 0.25 gr.

iJt^llLïll ffifllft kend Darmadstringens.

Het vereenigt in zich de werking van Bismuth en Tannine.
Het heeft uitwerking, waar andere middelen niet hielpen.

Monsters en Xiitteratunr door de

Chemische fabrik von JCeyDcn, Raöebeul-Dresöen.

Vertegenwoordiger v. Nederl. en Koloniën: GUST. BRIEGLEB, Amsterdam.

r

Tegen besmettelijken

Scheedecatarrh

slechts

BACILLOL

echte capsules

naar RITZER te Lichtenfels.

Fabrikanten: BacHlolwerken - Hamburg.

Verkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door:

BROCADES & STHEEMAN te Meppel.

Xeroform

i

-ocr page 514-

Gemeentelijk Veearts

COEVORDEN.

"Wegens benoeming van den tegenwoordigen titularis tot ambtenaar bij
den veeartsenijkundigen staatsdienst, wordt te
COEVOlïDESï gevraagd
een
tJciueeiiteHjk Veearts, op eene jaarwedde van f 500.—, terwijl
uit de provinciale fondsen eene jaarlijksche subsidie van
f 200. beschik-
baar is gesteld.

Sollicitanten gelieven hunne stukken vóór 5 Maart a.s. in te zenden aan
den Burgemeester, die bereid is nadere inlichtingen te verschaffen.

GEVRAAGD:

tijdschrift voor Veeartsenijkunde

Compleet of afzonderlijke deelen.

Aanbiedingen onder lett. A. aan den Uitgever van dit Tijdschrift.

Op aanvraag bij ondergeteekende zijn — zoover de voor-
raad strekt — tegen de daarachter geplaatste prijzen, ver-
krijgbaar de volgende complete deelen en afzonderlijke afleve-
ringen van het Tijdschrift der Maatschappij.

Vracht wordt den kooper berekend.
Complete deelen: 3—12 a ƒ1.50 per deel; 14—19 (exclusief
16 en 17) a ƒ1.— per deel; 20—25 a ƒ1.50 per deel;
27-30 a, ƒ5.— per deel.
Afzonderlijke afleveringen: van deel 3—13 a ƒ 0.40 per afl.;
van 14- 25 a ƒ0.30 per afl.; van 26—27 a ƒ 0.80 per afl.;
van 28 tot heden a ƒ 0.50 per atl.

VAN ËSVELD.

-ocr page 515-
-ocr page 516-
-ocr page 517-
-ocr page 518-

PRIMAIR CARCINOOM VAN DE LEVER,

DOOR

J. PLOHIL.

(Mot a f 1) o e 1 d i n g.)

Bij een runderlever, welke overigens een natuurlijk aan-
zien had, liet zich door een koepelvormige welving, zoowel
van de orale als van de aborale vlakte, op het dikst van
het orgaan, iets abnormaals vermoeden, dat men op het
eerste gezicht voor een absces zou houden.

Bij insnijding daarvan bleek het een tumor te zijn, welke
een kogelvormige gedaante had en door het leverweefsel
geheel was ingesloten. De middellijn van den tumor was
ongeveer 10 a 12 «cM. Door een bindweefselkapsel van
ruim 1 mM. dikte was de tumor scherp gescheiden van
het leverweefsel dat adhaerent was aan die kapsel, evenwel
niet in die mate of de tumor was betrekkelijk gemakkelijk
met zijn kapsel uit het leverweefsel te pellen, doch zoodanig
dat het leverweefsel er gedeeltelijk aan vast bleef zitten.
De kapsel zelf was van het gezwel niet te verwijderen,
daar beide innig met elkander waren vergroeid.

Op één plaats werd de tumor onmiddellijk begrensd dooi-
den wand van een sterken poortadertak, welke daar ter
plaatse de kapsel verving.

Op doorsnede deed de lever met den tumor zich aldus
voor. Als een cirkelvormig vrij sterk gebombeerd vlak van
10 a 12 cM. middellijn, met bruingele kleur en vast glan-
zend oppervlak, lag de tumor omgeven door een dunne
kapsel, scherp gecontrasteerd te midden van het donkerbruine
leverweefsel. Dunne bindweefselschotten verdeelden de tumor-
oppervlakte in vele kleine velden, waarvan sommige liae-
morrhagisch waren gekleurd.

V 33

-ocr page 519-

Microscopisch bleek het weefsel te bestaan uit cellen,
welke met levercellen groote overeenkomst vertoonden (fig. 1
Zeiss, oc. 2, obj. D). Ze hadden evenals deze een polygonalen
vorm en een flinke kern met kernlichaampjes. Vergeleken met
de normale levercellen dierzelfde lever bleken ze heel wat
grooter te zijn en rijker aan chromatine, zoodat zij zich veel
sterker kleurden. Deze cellen lagen evenwel niet op rijen, doch
in meer of minder kleine, onregelmatige groepjes. Tusschen
de cellen onderling was een zeer duidelijke spleetvormige
ruimte zichtbaar, waarin geen andere cellen of weefseldeelen
te bekennen waren. Sommige cellen waren zoodanig in
een kring gegroepeerd, met een kleine ruimte in het cen-
trum, dat men den indruk kreeg, met klierbuizen te doen
te hebben. Tusschen de celgroepen bevond zich bindweefsel,
dat zeer dun van vezel was en een reticulairen vorm bezat.
Dit bindweefsel was over het algemeen niet rijk aan bind-
weefselkernen, doch op sommige plaatsen was de kernrijkdom
grooter en zelfs zag men hier en daar kernwoekering, soms
vergezeld van kleincellige infiltraties.

Verscheidene celgroepen werden door grootere meer fibreuse
bindweefselmassa\'s van andere groepen gescheiden. Deze
bindweefselschotten waren evenwel niet massief, want overal
vond men tusschen de fibrillen grootere of kleinere groepen
gezwelcellen. Waar het bindweefsel vaster werd, waren deze
groepen klein; de cellen verloren aldaar haar polygonalen vorm
en gingen in een langgerekten vorm over.

Waar bloedingen aanwezig waren, zag men deze steeds
in de buurt van kleine vaatstammen. In het bindweefsel
tusschen de kleine celgroepen en in de celgroepen zelf trof
men dan tal van roode bloedlichaampjes aan.

De bindweefselmembraan, welke het gezwel begrensde,
was massief, zonder eenige infiltratie van gezwelcellen. Dit
bindweefsel was sterk fibreus en stond in innig verband met
de fibreuse bindweefselschotten in het gezwel. Het gezwel-

-ocr page 520-

weefsel lag ev vlak tegen aan, evenzoo aan den buitenkant
het leverweefsel, waarvan de acini eenigszins waren afgeplat,
de levercellen atrophisch en de capillairen verwijd. Op korten
afstand van het gezwel was het leverweefsel evenwel geheel
normaal en kleurde het zich beter dan het atrophische
leverweefsel.

Op een plaats, waar de wand van een poortadertak het
gezwel begrensde, was infiltratie van gezwelcellen in dien
wand waar te nemen. In verband hiermede en met het
feit, dat in een paar in het gezwel verloopende bloedvaten
duidelijk gezwelcellen zijn aangetoond, blijkt dat dit gezwel
van kwaadaardigen aard is.

De laatste omstandigheid, in verband met den bouw van
den tumor, stempelt het gezwel tot carcinoom of zoo men
wil tot adeno-carcinoom. De groote overeenkomst der car-
cinoomcellen in dit geval met de normale levercellen bewijst
duidelijk dat het gezwel van de laatste is uitgegaan.

Met de beschrijving van dit gezwel, zooals het door mij
is gevonden, wil ik geenszins aanduiden, dat er hier van
iets zeer bijzonders sprake is. Wie op het gebied van
vleeschkeuring eenige ervaring heeft, zal dergelijke solitaire
tumoren, als hier beschreven, wel eens in de lever hebben
aangetroffen. In de bekende handboeken van
Ziegler en
Kitt vindt men ze ook vermeld. Ziegler duidt ze aan
als ,,cancer massif". Beiden zeggen, dat het tumorweefsel
op een of meer plaatsen innig samenhangt met het lever-
weefsel en beide geleidelijk in elkander overgaan. Het is
mij evenwel niet mogen gelukken een dergelijke plaats aan
te toonen.

-ocr page 521-

ENTODERMALE EPITHELIUMCYSTE VAN DE LONGEN,

DOOR

J. FLOH IL.

(Mot afbeelding.)

Een geslacht kalf van hoogstens acht dagen oud vertoonde
de volgende anomalie van de longen. Aan de linker long-
kwab bevond zich aan de ventrale vlakte een met water-
achtig vocht gevulde blaas, ter grootte van een kleine runder-
galblaas. Deze blaas was peervormig en lag tusschen het
longweefsel en de pleura pulmonalis, doch zoodanig, dat zij
zich grootendeels vrij in de borstholte bevond. Het wijde
gedeelte lag naar achteren, terwijl de hals, steeds nauwer
wordende als een strengetje naar voren in het longweefsel
verdween. De blaas was gemakkelijk uit te pellen en ver-
toonde van buiten een gladde oppervlakte van talrijke kleine
bloedvaten, welke zich in de richting van den hals tot grootere
vereenigden.

De binnenkant der blaas zag er als volgt uit. Door eenige
tot 1 cM. breede, in het lumen der blaas stekende septa,
welke zoowel in de lengte- als in de dwarse richting op den
blaaswand zitten, wordt de blaas verdeeld in zakvormige
holten of crypten. Deze septa zijn voorzien van vrij dikke
bloedvaten, welke evenwijdig loopen met de richting van
deze, dicht bij het\'"vrije uiteinde. De geheele binnenvlakte
der blaas, mitsgaders de septa, zijn bezet met talrijke spons-
achtige, wratachtige lichaampjes. Aan den wand doen deze
zich voor als ongeveer rijstkorrelgroote woekeringen, gedeel-
telijk dicht op elkaar staande, gedeeltelijk wat meer verspreid.

Waar het laatste het geval is, ziet men duidelijk dat de
wand tusschen die wratjes een vlekkig voorkomen heeft.
Aan de septa vormen de woekeringen vrij groote conglome-
raten. Ilier en daar vertoonen zich in de woekeringen kleine

-ocr page 522-

erwtgroote, met vocht gevulde blaasjes. Microscopisch blijkt
de wand van de blaas te bestaan uit bindweefsel met een
drie- a viervoudige laag cubiek epithelium, dat overal papilli-
forme woekeringen vertoont.

Aan deze papillen, welke soms uitgebreide vertakkingen
hebben, ligt een dunne bindweefselstreng met bloedvaten ten
grondslag, waarop zich de epitheliumlagen bevinden. Merk-
waardigerwijze blijkt, dat in de bovengenoemde septa op
verschillende plaatsen kleine gedeelten volkomen normaal
longweefsel voorhanden zijn. De septa zelf bestaan uit een
bindweefselplaat, waarin zich arteriae, venae en bronchiën
bevinden en ze zijn bedekt door bovengenoemde epithelium-
laag, welke talrijke papilliforme woekeringen vormt. Het
aanwezig longweefsel bevindt zich tusschen deze bindweefsel-

O O

plaat en de epitheliumlaag, zoodat de laatste het longweefsel
direct begrenst (fig. 2
Zeiss, oc. 2, obj. A). De bronchiën
en de vaten kan men in de septa en in den wand vervol-
gen; ze loopen in de richting van den hals der blaas naai-
de longen. Te oordeelen naar het uiterlijk heeft het long-
weefsel hoogstwaarschijnlijk gefunctionneerd.

De geheele blaas blijkt dus een gemetamorphoseerd long-
kwabje te zijn. We kunnen ons voorstellen dat er in den
embryonalen aanleg van de eindvertakkingen van een der
bronchiën een afsnoering is ontstaan, waardoor een kleine
cyste werd gevormd te midden van een longkwabje. Deze
cyste is door woekering van epithelium en door vochtretentie
langzamerhand grooter geworden, waardoor het longweefsel
uit elkander werd gedrongen, zoodat ten slotte verhoudingen
ontstonden, zooals hierboven zijn beschreven.

Derhalve meen ik dit gezwel te moeten aanduiden als
entodermale epitheelcyste of als cystoma papilliferum.

-ocr page 523-

CYSTENVORMING IN DEN UTERUSWAND,

DOOR

J. PLOHIL.

(Met afbeelding,)

Een runderuterus trok bij de keuring mijn aandacht door
zijn eigenaardig voorkomen. Corpus en hoornen waren ver-
groot, ongeveer tweemaal grooter dan in gewone omstandig-
heden. De wand van het orgaan was van buiten gezien
normaal; alleen deden talrijke kleine koepelvormige welvingen,
welke zich over de geheele oppervlakte dicht op elkander
vertoonden, vermoeden, dat er iets abnormaals in dien wand
bestond. Op het gevoel scheen die wand verdikt en van
fiuctueerende knobbels voorzien; bij insnijding evenwel bleken
deze knobbels cysten te zijn, waarvan de grootste als een
flinke knikker waren. Deze cysten deden zich voor als bijna
doorschijnende blaasjes en geleken, als men ze van de om-
geving wat los praepareerde, veel op de dochterblazen van
echinococcus hydatidosus. Ze waren door het aanwezige vocht
sterk gespannen. Het vocht, dat zich uit de blazen ont-
lastte, was kleurloos en had de consistentie van water. De
dikte van den uteruswand verschilde van 2 tot 3 cM.; de
cysten bevonden zich in het midden daarvan en puilden
niet uit. Het uterusslijmvlies verkeerde in een chronische
purulente ontsteking; in de uterusholte had zich een kleine
hoeveelheid pus verzameld. Het gewicht van den gehcelcn
uterus, na van zijn inhoud te zijn bevrijd, bedroeg 1,4 Kg.
Microscopisch zag de uteruswand op doorsnede er als volgt
uit. De uitwendige spierlaag en de vaatlaag waren normaal
van dikte. De verdikking van den uteruswand vond dus haar
oorzaak in de verdikking van het slijmvlies. De oppervlakte
van dit slijmvlies verkeerde, zooals hierboven gezegd is, in
een purulente ontsteking, zoodat ze een granuleerend voor-
komen had. Deze granuleerende massa was door wat bind-

-ocr page 524-

weefsel gescheiden van de klierlaag. De klierlaag echter was
veranderd in een cystenlaag en nam het leeuwenaandeel in
de
vorming van de dikte van den uteruswand. Deze was
namelijk H— 2 cM. dik. In deze laag bevonden zich tal-
looze holten in allen mogelijken omvang tot knikkergrootte.
Door dunne bindweefselschotten waren deze holten van
elkander gescheiden. In de richting van de buikholte was
de klierlaag begrensd door de muscularis mucosae.

(Figuur 3 vertoont een afbeelding van een dwarse coupe
van het slijmvlies van dezen uterus, viermaal vergroot. Het
vrije uiteinde van het praeparaat (links beneden) is de
epitheliale zijde. Rechts boven ziet men op drie plaatsen
uitloopers van de muscularis mucosae. Tusschen deze en
de ontstoken slijmvliesoppervlakte vertoonen zich de talrijke
cysten, welke in deze coupe nu juist niet van de grootste zijn.)

Omtrent het microscopisch beeld van het slijmvlies kan
nog het volgende worden medegedeeld. Van de epitheliuin-
laag was, zooals te verwachten was, niets meer aanwezig.
Een laag granulatieweefsel, bestaande uit vele leucocyten,
capillairen en bindweefselvezelen, nam er de plaats van in.
Het aantal leucocyten werd in centripetale richting al spoe-
dig kleiner, terwijl de bindweefselcellen in aantal toenamen
en een laag gingen vormen, waarin geen intiltreerende cellen
meer aanwezig waren. Dit bindweefsel was verbonden met
het intercysteuse bindweefsel, dat een fibrillair karakter had
en uit vrij dikke (ibrillen bestond, welke vooral om de
grootste cysten tamelijk sterke lagen vormden. De wand der
cysten bestond uit een enkele laag epitheliumcellen. Deze
waren plat en geatrophiëerd in de groote cysten, in de
kleinere waren ze meer cnbiek. Zoo hier en daar trof men
nog normale klierbuizen aan, met een enkele laag cylinder-
epithelium. Do muscularis mucosae en cle overige lagen
van den uteruswand waren normaal.

Het bestaan der purulente endometritis wettigt de mee-

-ocr page 525-

ning, dat de cystenvorming van deze aandoening het gevolg is.

Bij chronische ontsteking van het uterusslijmvlies kent
men bij den mensch een cystenvorming, uitgaande van de
uterine klieren, veroorzaakt door dicht drukken en verstop-
ping der klierbuizen. Deze retentiecysten, welke voornamelijk
in de omgeving van den cervix optreden, zijn bekend onder
den naam van
IN aboth\'s eieren (ovula Nabothi). De inhoud
dier cysten bestaat uit een slijmige, kleurlooze of wit troebele,
etterige vloeistof.
Kitt nam dergelijke cysten waar in het
slijmvlies van een paardenuterus met chronischen catarrh.
Deze cysten deden zich voor als blazige, fluctueerende ver-
hevenheden van erwt- tot duivenei- en zelfs ganzeneigrootte.
Ze waren in een vrij groot aantal voorhanden en gevuld
met een barnsteenkleurige sereuse vloeistof.

Uit de mij ten dienste staande literatuur blijkt overigens
niet, dat endometritis met consecutieve retentiecysten van
de uterine klieren een dikwijls voorkomende aandoening is,
althans bij het rund.

In de vele gevallen van endometritis, welke ik in de vleesch-
keuringspraktijk onder de oogen kreeg, zag ik deze aan-
doening overigens nooit, ook niet, nadat ik, er attent op
geworden, een speciaal onderzoek instelde.

Oorspronkelijk heeft de quaestie mij bezig gehouden of
de cystenvorming gevolg dan wel oorzaak van de chronische
purulente metritis was. In verband met de zeldzaamheid der
aandoening en de groote frequentie van chronische purulente
endometritis was ik eerst sterk geneigd te meenen, dat het
laatste het geval zou kunnen zijn. Van zeer bevoegde zijde
cr op gewezen zijnde, dat de cystenvorming als gevolg van
de endometritis is te beschouwen, meen ik toch, dat ook
mijn oorspronkelijke meening, hoewel misschien minder aan-
nemelijk, te verdedigen is. De cystenvorming kan haar oorzaak
hebben in de gesteldheid van de uterine klieren zelf. De
aanwezigheid der talrijke cysten veroorzaakt een zekere rigidi-

-ocr page 526-

teit van den uteruswand. Na eventueele graviditeit zou daardoor
heel gemakkelijk het involutieproces kunnen worden vertraagd,
zoodat de secundinae niet binnen den gewonen tijd worden
afgestooten en de lochiënsecretie abnormaal is. Een ontste-
king van het endometrium kan het gevolg zijn.

Ook kan men zich voorstellen, dat door de talrijke gespannen
cysten de bloedsomloop naar de slijmvliesoppervlakte stoornis
ondervindt, waarbij een eventueele zwangerschap ontijdig
wordt afgebroken. Abortus geeft dikwijls aanleiding tot een
chronische purulente metritis en vooral zal dit het geval zijn,
wanneer er stuwing in het endometrium bestaat, waardoor
de vitaliteit vermindert en lagere organismen er een vrucht-
baren bodem vinden.
Haarlem, 1908.

HET SYSTEMATISCH MELKONDERZOEK, \'

DOOR

E. A. L. QUADEKKER.

(Verslag eenor voordracht, gehouden in eon vergadering der afdeeling
Gelderland-Overjjsel der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland.)

Spreker vangt zijn rede aan met zijn groot genoegen uit
te spreken over het feit, dat hij in staat werd gesteld om
voor zijn collega\'s dit onderwerp te behandelen. Juist dit
onderwerp, omdat het was actueel en omdat het in zijn
gemeente practisch wordt toegepast. Hij schetst in enkele
woorden hoe men te Nijmegen er toe gekomen was, con-
trole uit te oefenen op voedingsmiddelen van het dier af-
komstig. Vervolgens geeft hij als zijn meening te kennen
dat deze controle behoort tot het terrein, hetwelk
ons, vee-
artsen, toebehoort en waarom we er ons dan ook ter dege
op moeten toeleggen.

-ocr page 527-

Wanneer men van een onderzoek van melk spreekt, denkt
men onwillekeurig aan vervalsching en verontreiniging. Die
vervalsching dacht men vroeger niet anders mogelijk dan
door toevoeging van water en onttrekking van vet. De
nieuwere wetenschap, met name de bacteriologie, heeft echter
meer geleerd, zij heeft geleerd dat melk nog andere bestand-
deelen kan bevatten, waardoor ze verontreinigd of vervalscht
kan worden, zoo o.a. bepaalde bacteriën. Bovendien bevat
de melk enzymen. Wanneer nu deze laatste stoffen op de
eene of andere manier onwerkzaam worden gemaakt, dan
is die melk eveneens geen normale melk meer.

Het onderzoek der melk kan zeer goed door de veeartsen
worden verricht. Op de productieplaats zelf, in den stal, heb-
ben we een woordje mede te spreken in zake stalhygiëne,
dat is ons speciaal terrein. Doch ook wat het chemisch
gedeelte betreft, ook in die richting kunnen we ons met
vrucht bewegen; de tegenwoordige veeartsen zijn daartoe
voldoende op de hoogte van de chemie. Bovendien zijn er,
met het oog op juridische gevallen, alom laboratoria genoeg.

liet melkondcrzoek kan worden verdeeld in een: physisch,
chemisch, microscopisch en bacteriologisch onderzoek. Wan-
neer men melk heeft te onderzoeken, gaat men als volgt
te werk. Allereerst begint men het
soortelijk gewicht te be-
palen. Dit is gemakkelijk te doen. Spreker zegt als leidraad
voor zijn voordracht gebruik te hebben gemaakt van den
codex alimentarius, uitgegeven vanwege het congres voor
openbare gezondheidsregeling, en wel van het gedeelte, dat
handelt over melk. Melk is zwaarder dan water, hoe meer
dus het soortelijk gewicht tot 1 nadert, des te meer kan
de melk verwaterd zijn.

Nu moet de bepaling van het soortelijk gewicht geschieden
bij een temperatuur van 15° C. Het soortelijk gewicht van
normale melk schommelt tusschen 1,028 en 1,034. In de
Nijmeegsche verordening is als minimum toegelaten 1,028;

-ocr page 528-

de handboeken geven als minimum aan 1,029. Door ont-
rooming van melk (óók een vorm van vervalsching) krijgt
men een liooger soortelijk gewicht en een lager vetgehalte.
Dus melk met hoog soortelijk gewicht en weinig vet is verdacht;
een nader onderzoek is hier dan zeer gewenscht. Hiertoe neme
men een stalproef. Het soortelijk gewicht bepaalt men met een
melkweger of lactodensimeter; het best is hiervoor te nemen
den lactodensimeter van
Quevenne, waaraan een thermometer
is aangebracht. De melk mag niet onmiddellijk na het melken
worden gepeild, doch eerst
3 uur later, omdat het S.G.
in den beginne nog niet stabiel is, het wijzigt zich nog. Zij
wordt dan in een zoogenaamd molglas of cylinderglas gedaan,
waarna men er den melkweger in laat zinken. Men kan dan
het
S.G.-cijfer aflezen en wel tot de vierde decimaal nauw-
keurig. Is de temperatuur der melk geen 15°
C., dan moet
bet soortelijk gewicht dat de lactodensimeter aangeeft omge-
rekend worden op 15°
C., waarvoor de codex een tabel
aangeeft. Bij een
S.G. van 1,029 kan er reeds 10 °/() water
in de melk zijn. Door veel water behoeft de melk nog
geen blauwe kleur te krijgen, zooals het publiek meent.

Wanneer we nu het S.G. kennen, moet de hoeveelheid vuil
worden onderzocht. In elke melk zit vuil, zelfs 5 a 10 mG.
per liter. Die vuilbepaling is niet zoo eenvoudig.

Om de quantiteit vuil te leeren kennen, giet men 1 /2 L.
melk in een molglas en laat het 2 uur rustig staan ; dan
verzamelt zich alleen het vaste vuil op den bodem, het
zwevende echter niet. Beter is het daarom gebruik te maken
van een puntglas, waarin de melk wordt gegoten en waarin
men haar 1/2 uur laat staan. Hierin verzamelt zich veel meer
vuil. Men kan de melk ook in spits uitloopende reageerbuizen
krachtig centrifugeeren, dan verzamelt zich het vuil in de
punt van het glas. Een meer eenvoudige en zeer practische
methode is de melk te filtreeren door een dunne schijf watten
waarbij men vaak verrassende resultaten krijgt.

-ocr page 529-

Kent men de hoeveelheid vuil in de melk aanwezig, dan
wordt de
zuurgraad der melk bepaald.

De reactie van normale melk is amphoteer, d. i. èn licht
zuur èn licht alcalisch. Dit is een gevolg van de in melk
aanwezige zure en alcalische phosphaten.

Om den zuurgraad te bepalen, neemt men 50 cM3 melk
en vermengt die met 2 cM3 onmiddellijk vóór de proef
geneutraliseerde 2 °/„ alcoholische phenolphtaleïne-oplossing.
Men titreert dit mengsel met zooveel Vi KOH-oplossing
tot een zwak roode kleur blijvend optreedt. Men verstaat
nu onder den zuurgraad van dit monster melk het aantal
cM! V4 normaal KOH-oplossing, noodig tot neutralisatie
van 100 cM:! melk. Het bij deze proef benoodigde aantal
cM3 wordt dus met 2 vermenigvuldigd. De norm voor den
zuurgraad is 9. Wordt dit cijfer hooger, dan is dat een
bewijs dat de melk zuur is en dus niet meer versch. Deze
methode is van
Soxhlet.

Een ruwere methode om het al- of niet-versch-zijn, dus
den minderen of meerderen zuurgraad der melk te onder-
kennen, is de melk te
koken. Schift ze bij het koken, dan
is de melk niet meer versch.

Nog een andere methode is de alcoholproef. Men schudt
5 cM3 melk met 5 cM3 alcohol van 70 %>• Stolt de melk
hierbij, dan is ze niet meer versch. Dit is een gemakke-
lijke methode, zeer geschikt om door gewone controleurs
te worden toegepast.

Na de zuurgraadbepaling komt vervolgens aan de beurt
de bepaling van de droge stof.

Koemelk bevat ± 88 °/0 water en ± 12 °/o droge stof.
De drogestofbepaling betreft het vet en de droge stof, anders
zou men moeten spreken van bepaling der hoeveelheid vetvrije
droge stof. Om nu die hoeveelheid droge stof te leeren kennen,
gaat men de melk drogen. Men neemt hierbij steeds een
dubbele proef. 5 G. melk worden met een 5-voudige hoe-

-ocr page 530-

veelheid gegloeid, gewasschen zeezand, onder roeren met een
glazen staafje gemengd. Men weegt nu het bakje met in-
houd en staafje, zet het daarna gedurende 2 uur op een
waterbad en roert nu en dan. Daarna wordt wederom ge-
wogen. Vervolgens wordt het bakje nog gedurende een half
uur in een droogstoof bij .105° C. gezet en men weegt het
dan opnieuw. Dit is een lastige, omslachtige methode.
Veel gemakkelijker is het oin.de droge stof
benaderend te
bepalen, met behulp van de formule van
Fleischmann, vol-
gens den codex voor Nederland iets gewijzigd.

Voor de praktijk is dit ook voldoende. Die formule is
in den vorm eener vergelijking: D = 1,17 V -{- 2,6
ÏO°gS--\'
waarbij D beteekent droge stof, V vet en S het soortelijk
gewicht. Deze methode wordt steeds toegepast, alleen in
juridische gevallen wordt nog gewogen.

Daarna dient het vetgehalte der melk te worden bepaald.

Hiervoor bestaan een massa methoden. De drie voor-
naamste zijn:
a. die, berustende op eenvoudige vetextractie;

b. die, berustende op de toevoeging van zuur (acid-butyro-
metrische methode;

c. die, berustende op de toevoeging van aleali.

Bij de methode onder a genoemd, wordt de melk eerst
gedroogd, op de wijze als beschreven bij de bepaling dei-
droge stof. Het zand wordt daarna gedurende geruimen tijd
uitgetrokken met watervrijen aether.in het extractie-toestel
van
Soxhlet.

Deze methode is vrij wel vervangen door de andere,
voornamelijk door die van
Gerber, de zoogenaamde acid-
butyrometrische methode, een zeer bekende.

Over het algemeen moet men bij voedingsmiddelonder-
zoekingen steeds
dubbele monsters nemen ; men telt de uit-
komsten bij elkaar op en deelt de som weer dooi\' 2, zoo-
doende halveert men de eventueele fouten. Ook bij deze
melkonderzoekingen neemt men dus dubbele monsters.

-ocr page 531-

De derde methode, met toevoeging van een alcali, is van
Röse-Gottlieb. Hierbij gaat men als volgt te werk. Men
brengt in een gecalibreerd cylinderglas
9.7 cM3 (= 10 G.)
melk, voegt hierbij 2 cM3 van een 10 ü/o\'s oplossing van
ammonia liquida,
10 cM3 alcohol van 90 °/o> 25 cM3 aether
en 25 cM3 petroleumaether en schudt dit mengsel krachtig
door elkaar. Wanneer de buis hierna wordt weggezet, komt
de aetherische vetoplossing bovendrijven, welke men dan
na ±
1 uur afleest. Nu brengt men 30 cM3 van die vet-
oplossing in een vooraf gewogen kolfje of schaaltje, de aether
vervliegt en de rest wordt op een waterbad bij 100° ge-
droogd. Hierna weegt men de rest en berekent de gevonden
hoeveelheid in betrekking tot de onderzochte hoeveelheid
melk, waarna men tot het procentisch vetgehalte dier melk
komt.

Nog een andere methode voor de vetbepaling is de
zoogenaamde
Sinacid-methode van Sichler uit Leipzig.
De methode van
Gerber is evenwel de beste voor de
praktijk.

Uit een oogpunt van voedingswaarde is rauwe melk on-
getwijfeld het best, ze wordt ook het best verteerd. Dit
wordt veroorzaakt door
enz//men, welke zich in die rauwe
melk bevinden maar door verwarming worden vernietigd.
Aan één hoofdvoorwaarde dient de rauwe melk echter te
voldoen : zij moet hygiënisch zuiver zijn! Dit nu is slechts
hoogst zelden het geval en daarom wordt de melk doorgaans
vóór het gebruik meer of minder verwarmd. Een gevolg
hiervan is, dat den onderzoeker
methoden ten dienste behoo-
ren te staan, om
verwarmde van onverwarmde melk te kunnen
onderscheiden.

Inderdaad bestaan hiervoor verschillende wijzen van onder-
zoek:
1°. de methode van Arnold of de guajactinctuur-
methode,
20. de methode van Storch of de paraphenyleen-
diamine-methode,
3«. de methode van de Graaff en de Jong of

-ocr page 532-

de pyrocatechine-methode en 4°. kan men het verschil tusschen
rauwe en gekooktè melk aanwijzen door de
aanwezigheid
der enzymen te constateeren.

De apotheker Koning te Bussum heeft in ons land het
meest die enzymen onderzocht. Er zijn er verschillende, n.1.:

a. Het katalyiisch enzym, hetwelk de eigenschap bezit om
waterstofperoxyde te ontleden, zoodat zuurstof vrij wordt.
Aangezien echter door rottingsbacteriën hetzelfde kan ge-
schieden, behoort voor dit onderzoek
versche melk genomen
te worden.

Het katalytisch enzym wordt door verwarming onwerk-
zaam. Verwarmde melk geeft dus met waterstofperoxyde geen
zuurstof-ontwikkeling.

b. Het diasiatisch enzym, dat de eigenschap vertoont om
zetmeel in suiker om te zetten. Voor het aantoonen van
dit enzym kan men gerust oude melk bezigen. Bij
zure en
verwarmde melk is ook dit enzym niet meer aanwezig. Men
toont de aanwezigheid van dit enzym op de volgende manier
aan. Bij 10 cM3 melk voegt men P/2 m.G. van een 1 °/«\'s
zoogenaamde zetmeeloplossing (eigenlijke opzwelling) en laat.
dit mengsel een half uur staan. Daarna voegt men 1 cM3
lugoi/sche solutie bij. Wanneer nu het zetmeel in suiker
is omgezet, dus wanneer het diastatisch enzym aanwezig
was, krijgt men
geen blauwe verkleuring; is het zetmeel
echter niet omgezet in suiker, dus het enzym niet meer aan-
wezig, dan krijgt men wèl een blauwe kleur.

Normale physiologische melk geeft met lugoi/sche solutie
een kleur, welke op de grens van geel en blauw is;

c. De reduclase, ook een enzym, kan methyleenblamv ont-
kleuren, dus
reduceeren. Hierop berust de proef van Schar-
dinger.

Het microscopisch onderzoek der melk bedoelt het bepa-
len van de grootte der vetbolletjes, daar bij afgeroomde
melk gewoonlijk de grootere ontbreken, voorts het consta-

-ocr page 533-

teeren van de aanwezigheid van streptococcen of andere pa-
thogene microben en ook om uit te maken de relatieve
hoeveelheid witte bloedlichaampjes. Dit kan evenzoo geschieden
door de
leucocytenproef van Tromsdorf. Hierbij maakt men
gebruik van een bijzonder soort van buisjes, welke van
onderen in capillaire buisjes overgaan. De melk wordt nu
in deze buisjes gecentrifugeerd, waardoor èn het eventueele
vuil èn de leucocyten zich in de capillairen verzamelen.
Volgens
Tromsdorf nu zou een koe des te zieker zijn,
naarmate de proef meer leucocyten in de capillairen oplevert.
Deze bewering is echter veel te positief!

Vervalsching der melk met water kan worden bepaald
met behulp van den refractometer van
Zkiss. Men neemt
daarvoor niet de melk, doch de
wei. De troebele wei wordt
hiertoe met infusoriënaarde geschud en daarna gefiltreerd,
waardoor ze helder wordt. De brekingsindex geeft den graad
der vervalsching aan.

Ook de nitraatproef is een goede methode om aan te
toonen of melk met water is vervalscht. In normale melk
bevindt zich geen salpeterzuur, zelfs niet in de melk van
koeien, aan welke men salpeterzure zouten heeft ingegeven.
Wijst de nitraatproef salpeterzuur aan, dus valt ze positief uit,
dan is dat een bewijs, dat de melk met water is vervalscht.
Want bijna alle water, zelfs het zuiverste, bevat sporen
salpeterzuur.

Die proef heeft dan als volgt plaats. De melk wordt, eerst ge-
stremd met chloorcalcium dat vrij is van salpeterzuur. Hij de
aldus verkregen wei voegt men eenige droppels eener20/0 oplos-
sing van diphenylamine in zwavelzuur en van deze melkachtig
troebele vloeistof giet men ongeveer 2 cM. in een reageerbuis
voorzichtig op 2 ccM. sterk zwavelzuur, zoodat de eerste als
een laag op het zwavelzuur staat. Is nu in de wei salpeter-
zuur aanwezig, dan krijgt men op de grens der beide vloei-
stoften een blauw gekleurden ring. Dit is de zoogenaamde

-ocr page 534-

ring reactie, welke zeer gevoelig is. De codex alimentarius
geeft een eenigszins andere methode aan, de zoogenaamde

vlekreactie.

Behalve door toevoeging van water wordt de melk ook
vervalscht door
ontrooming. De melk krijgt hierdoor een
hooger soortelijk gewicht. Wanneer een dergelijke verval-
sching wordt vermoed, dient een stal- of weideproef te worden
genomen. Men moet die liefst persoonlijk doen. Bij deze
proef moet de uier goed worden uitgemolken, daar, zooals
bekend is, met de laatste melkstralen het meeste vet mede-
komt. Voorts dient er aan gedacht, dat de monstermelk en
de melk, afkomstig van stal- of weideproef, steeds onder
dezelfde omstandigheid behooren te worden verzameld.

Het bacteriologisch onderzoek der melk beoogt uit den aard
der zaak de aanwezigheid van pathogene micro-organismen
aan te toonen. Bij het microscopisch onderzoek naar pa-
thogene bacteriën dient de melk eerst gecentrifugeerd te
worden. Wat het onderkennen van bepaalde bacteriën betreft,
met name van de coli-bacillen, zoo geschiedt dit het best
volgens de methode-
Ringeling.

Tot het melkonderzoek in zijn geheel behoort ook nog
het aantoonen van in de melk aanwezig chloor, melksuiker
en eiwit. Bovendien behoort men ook nog te kunnen aan-
toonen of melk al dan niet
geconserveerd is. Een eenvoudige
voorloopige proef hiertoe is om zure karnemelk te enten op
goede of goed schijnende melk en deze 24 uur te bewaren bij
35° C. Wordt de melk daardoor niet zuur, dan is ze ge-
conserveerd. Daarna kan men verder trachten den aard van
het conserveermiddel vast te stellen.

Alvorens zijn voordracht, welke met tal van proeven werd
opgehelderd, te eindigen, wenschte de spreker nog met nadruk
te wijzen op deze groote waarheid, dat
stalhggiéne, dus
hygiëne van de productieplaats der melk, een
minstens even

34

-ocr page 535-

voornaam middel is om goede rauive melk te krijgen als een
strenge controle op samenstelling en aflevering der melk.

KAN TUBERCULOSE DER DIEREN OP DEN
MENSCH OVERGAAN?

DOOK

Dr. P. BASENAU, en Dr. Y. VAN DER SLUIS.

Privaatdocent aan de Universiteit Onder-Directeur van het Abattoir

te Leiden. te Amsterdam.

De vraag of dieren-tuberculose (rund, varken) op den
mensch kan overgaan, kan na de talrijke onderzoekingen
hieromtrent in de laatste zeven jaar, sinds de opzienbarende
mededeelingen van Koen op het tuberculose-congres te
Londen, wel bevestigend worden beantwoord. Op het laatste
tuberculose-congres te Washington is dan ook de conclusie
genomen, dat wel is waar de besmetting van mensch op
mensch de overhand heeft boven die van rund op mensch,
maar dat toch maatregelen dienen te worden genomen
tegen beide soorten van besmetting. Deze conclusie werd
genomen tegen Koen en zijn aanhangers in.
Koch protes-
teerde tegen het nemen van eenige conclusie met betrek-
king tot dit punt, omdat hij deze vraag nog niet voldoende
onderzocht achtte. Hij stond wel is waar niet meer op het
krasse standpunt van vroeger en gaf toe dat de tuberculose
van het rund op den mensch kan overgaan en dat runderen
door humane tuberkelbacillen kunnen worden geïnfecteerd,
echter met deze reserve, dat de infectie in dusdanige ge-
vallen goedaardig verloopt.

Bij dezen stand der zaak, welke uit een hygiënisch oog-
punt uitermate belangrijk is, moet elke zekere observatie
over een infectie van dier op mensch of omgekeerd van

-ocr page 536-

gewicht zijn. Om deze overweging meenden wij onder-
staande bijdrage niet onvermeld te moeten laten.

Twee der veeartsen aan het Amsterdamsche abattoir werk-
zaam hadden het ongeluk zich bij het verrichten van een
sectie op een tuberculeus dier te infecteeren. Bij den een
had de infectie hoogstwaarschijnlijk plaats in een niet
opgemerkt huidwondje. Toen dit wondje werd gezien,
bestond het slechts uit een nauwelijks waar te nemen huid-
verwonding; de omtrek was iets rood gekleurd en bij druk-
king ontlastte zich een weinig sereus vocht. Bij behoorlijke
behandeling sloot het wondje zich, wel is waar uiterst lang-
zaam, en ter plaatse ontwikkelde zich een knobbeltje.

Aangezien er van een aandoening van lymphvaten of
klieren geen sprake was, liet de geïnfecteerde het knobbeltje
kalm in omvang toenemen, onder voortdurende nauwkeurige
waarneming.

Ofschoon in het begin haast niet waarneembaar, nam het
steeds in omvang toe en vertoonde in de peripherie een
hofje. Er viel verder niets bijzonders aan te zien dan
alleen dat het nu meer hyperaemisch dan meer anaemisch
was, toestanden welke elkander soms in enkele minuten
konden afwisselen. Na verloop van drie jaar, toen het knob-
beltje de grootte had van een flinke erwt, werd het ge-
exstirpeerd.

De infectie van den anderen veearts had plaats bij het
aansnijden van een tuberculeuse schaamklier van het varken,
liet oogenblik van infectie kan hier dus nauwkeurig wor-
den vastgesteld. Ofschoon dit wondje zoo spoedig mogelijk
werd behandeld, bestond er betrekkelijk weinig neiging tot
sluiting. Toen deze eindelijk tot stand was gekomen, had
zich op de plaats der verwonding een knobbeltje ontwikkeld,
dat na twee maanden een middellijn had van ruim 1 cM.

Ook dit knobbeltje was gewoonlijk hyperaemisch, doch
vertoonde (evenals bij het boven omschreven geval) de eigen-

-ocr page 537-

aardigheid, dat niet zelden de hyperaeraie binnen enkele
minuten plaats maakte voor een toestand van anaemie.

Beide knobbeltjes werden op denzelfden dag geëxstirpeerd ;
het eerste bestond toen ongeveer 3 jaar, het tweede 2
maanden.

Door de welwillendheid van dr. Vermey, chirurg aan het
Burgerziekenhuis te Amsterdam, die de operatie verrichtte,
werden de beide stukjes te onzer beschikking gesteld. Deze
werden onmiddellijk in fieschjes met physiologische keuken-
zoutsolutie gedaan en een half uur later in het laboratorium
van het abattoir alhier verder behandeld. Beide stukjes
werden gehalveerd; de eene helft van elk stukje werd be-
stemd voor microscopisch onderzoek, terwijl met de andere
helften twee cavia\'s subcutaan werden geënt.

Er viel dadelijk een groot verschil in de beide wegge-
nomen stukjes waar te nemen. Het oudste was sterk
cirrhotisch, zoodat een pas geslepen schaar er bij het hal-
veeren.op afgleed; het tweede was veel minder hard. Beide
stukjes werden in paraffine gesloten, om verder tot coupes
te worden verwerkt. Dit bleek bij het oudste sterk cirrho-
tische stukje onmogelijk, het was niet doenlijk hiervan een
coupe te verkrijgen. Het tweede stukje, dat dus voor zijn
ontwikkeling twee maanden had gebruikt, liet zich zeer goed
tot coupes verwerken, ofschoon ook dit zijn afkomst niet
verloochende.

De coupes van het laatste stukje werden eerst gekleurd
met haeraaluin en nu was er in de cutis een mooie tuberkel
waar te nemen, waarin zich drie reuzenbacillen bevonden.
De coupes op tuberkelbacillen gekleurd, bevatten slechts
weinig bacillen.

Voor dit geval stond het nu volgens microscopisch onder-
zoek dus vast, dat wij werkelijk met tuberculose te doen
hadden. Met belangstelling volgden we thans den gang van
zaken bij de cavia\'s.

-ocr page 538-

De cavia, geënt met de eene helft van het zeer fibreuse
knobbeltje, kreeg eerst eenige zwelling der lymphoglandula
subiliaca externa; deze zwelling verdween echter spoedig.
Het dier werd drie maanden na de enting afgemaakt. Het
was regelmatig aan lichaamsgewicht toegenomen en ver-
toonde niet de minste verschijnselen van tuberculose. Het
is dus niet uitgemaakt of bier wel tuberculose bestond.

De cavia, geënt met de helft van het knobbeltje dat
microscopisch reeds tuberculeus bleek te zijn, werd eveneens
drie maanden na de enting afgemaakt. Iiet dier was lij-
dende aan algemeene tuberculose. De lymphoglandula subi-
liaca externa van de zijde, waar het stukje weefsel was
ingebracht, had den omvang verkregen van een kleine
kastanje; lendenklieren, milt, lever en ook de lymphoglan-
dula subiliaca externa (vangklier) der rechter zijde waren
sterk tuberculeus; het proces in de longen, ofschoon dui-
delijk waarneembaar, trad op den achtergrond.

Wij besloten verder te experimenteeren en te onderzoeken
hoe deze bacillen, welke dus afkomstig waren van het
varken, zich zouden verhouden wanneer ze werden overge-
bracht op het rund. Voor dit doel werden twee flinke
kalveren aangekocht, respectievelijk 3 en 4 dagen oud, het
eene roodbont, het andere zwartbont.

Nadat den dieren enkele dagen waren gegund om tot rust
te komen, werden ze getuberculineerd en — het zij hierbij
dadelijk gezegd •— gedurende den geheelen proeftijd ge-
houden in een afzonderlijke localiteit; hun werd slechts
goed
gekookte melk toegediend, en deze werd door beide dieren
uitstekend verdragen.

De dieren reageerden niet op de tuberculinatie, de tem-
peratuursstijging bedroeg 0.1

De milt van de cavia werd nu in een steriel mortiertje
met physiologische keukenzoutsolutie tot een fijne emulsie
verwerkt, waarna bij elk kalf aan de liilker halszijde 1.0

-ocr page 539-

gram emulsie subcutaan werd geïnjiciëerd. Dit geschiedde
den 2den October.

Dagelijks werd de temperatuur der kalveren tweemaal
opgenomen en wel \'s morgens en \'s avonds. Na enkele
dagen was er bij beide kalveren een plaatselijke reactie waar
te nemen en tevens trad er een zwelling op van de linker
lymphoglandula cervicalis superficialis. Toen de zwelling
aan de entplaats de grootte had bereikt van een flinke
kastanje, viel er weinig verandering meer aan waar te nemen,
alleen werd ze wat vaster op het gevoel. De lymphoglan-
dula cervicalis superficialis (boegklier) bij het roodbonte
kalf bereikte de grootte van een ganzenei; van het zwart-
bonte kalf werd deze niet grooter dan een kippenei. Zeer
duidelijk was ook de lymphoglandula cervicalis caudalis
(onderste halsklier) vergroot en verhard.

De temperatuur bleef in den aanvang geheel normaal.
Op den avond van den 19den October — dus 17 dagen na
de injectie — steeg de temperatuur van het roodbonte kalf
tot 39.5 (vóór dien tijd was die \'s morgens hoogstens ge-
weest 88.8 en \'s avonds hoogstens 39.1), terwijl den daarop-
volgenden dag de morgen temperatuur 40.2 en de avond-
temperatuur 40.8 bedroeg. De verhoogde temperatuur bleef
bij dit dier slechts bestaan tot 24 October; toen daalde ze
weer, doch bleef voortdurend enkele tienden hooger dan
vóór den 19den October. De eetlust is, met uitzondering
van de dagen toen de temperatuur belangrijk was gestegen,
dus van 19 tot 24 October, zeer goed geweest. Wel kon
worden waargenomen, dat het dier onvoldoende groeide en
vrij sterk hoestte.

Het zwartbonte kalf vertoonde dezelfde plaatselijke reactie;
ook hier nam de lymphoglandula cervicalis superficialis in
omvang toe, doch werd, zooals reeds boven is opgemerkt,
niet grooter dan een kippenei. De temperatuur van dit
kalf bleef ook in den aanvang normaal, terwijl de algemeene

-ocr page 540-

toestand uitstekend was. Ook hier trad den l(Jden October
\'s avonds een temperatuursverheffing op tot 39.4. I)e hoogste,
vóór dien tijd waargenomen temperatuur bij dit kalf bedroeg
eveneens 39.1. Den 21sten October bereikte de temperatuur
bij dit dier een hoogte van 40.5; deze is tot den dag der
sectie, 6 November, niet meer gedaald beneden de 40°, en
bereikte zelfs een paar malen een hoogte van 41.1.

Van den 19den October af was dit dier ziek, het nam
lusteloos en langzaam zijn drinken tot zich, ging in voe-
dingstoestand achteruit, hoestte sterk, ademde sneller, soms
72-maal in de minuut. Opmerkelijk was bij dit dier het
verschijnsel van polyurie. De urine was zeer helder, ver-
schilde in soortelijk gewicht weinig van water, deed geen
eiwitreactie onderkennen en leverde bij het centrifugeeren
geen sediment, terwijl de pogingen om tuberkelbacillen aan
te toonen zonder resultaat bleven.

Dit. kalf werd den 6den November afgemaakt, dus 35
dagen na de enting en 18 dagen na de eerste temperatuurs-
stijging.

üe entplaats bestond uiteen conglomeraat van tuberkeltjes;
van verettering was geen sprake. De lymphoglandula cer-
vicalis superficialis had de grootte van een kippenei; hierin
was geen verkalking of verettering waar te nemen, wel het
beeld van coagulatienecrose. De gezwollen onderste hals-
klier deed hetzelfde beeld zien als de boegklier.

De longen waren doorzaaid met miliairtuberkels ; deze waren
zoo groot als een flinke speldekop; de bronchiaal- en me-
diastinaal klieren waren sterk vergroot.

Evenals in de longen waren ook groote en talrijke tuber-
kels in de milt, de lever en de nieren waar te nemen; de
portaalklier der lever was vergroot, ook hier het beeld van
coagulatienecrose. Bovendien mocht het ons gelukken één
tuberkeltje ter grootte van een kleinen speldeknop in het
slijmvlies der blaas te vinden.

-ocr page 541-

Behalve de genoemde lymphoglandulae cervicales superfi-
ciales waren de vleeschlymphklieren vrij van tuberculeuse
veranderingen; wèl waren aangetast de retropharyngeale
klieren, terwijl ook in één subparotideale klier en in één
submaxillaire klier een tuberculeuse verandering viel waar
te nemen; in enkele mesenteriaalklieren konden we een be-
ginnend tuberculeus proces constateeren.

Het roodbonte kalf is den 8steu December afgemaakt, dus
ruim twee maanden na de injectie en 47 dagen na de
eerste temperatuursstijging. Zooals boven reeds is opge-
merkt, had dit kalf, behalve van 19 tot 24 October, steeds
goeden eetlust, was vroolijk en vertoonde geen andere af-
wijkingen dan dat het erge hoestbuien had en dof in de
haren was. Het sectiebeeld was hier in zoover anders, dat
in longen, lever, milt en nieren veel minder tuberkels voor-
kwamen. Retropharyngeale klieren, subparotideale klieren,
submaxillaire klieren en mesenteriaal klieren waren vrij van
tuberculose, evenals alle vleeschlymphklieren, behalve dan
de lymphoglandula cervicalis superficialis, gelegen aan de
entzijde.

Door dit onderzoek kon dus worden aangetoond dat tuber-
kelbacillen, afkomstig van het varken, in staat waren om
binnen twee maanden bij den mensch een tuberculeuse aan-
doening ter grootte van een cM. middellijn te verwekken.
Wegens de vroegtijdige excisie blijft de vraag natuurlijk
open, hoe deze enttuberculose zich verder zou hebben ont-
wikkeld. In elk geval bevatte de tuberkel levende en virulente
tuberkelbacillen, waarmede het gelukte langs den weg van
een cavia bij twee kalveren een uitgebreide en algemeene
tuberculose te verwekken. De weg der infectie liep dus
van het varken naar den mensch en over de cavia h^en
naar het kalf.

Dit onderzoek levert derhalve een verdere bijdrage voor
de mogelijkheid, dat dierentuberculose op den mensch kan

-ocr page 542-

overgaan en dat de tuberculose na passage bij den mensch
weder op dieren kan worden overgebracht.

Korte mededeelingen en referaten.

Keuring van vee, vleesch, viscli, schaal- en schelpdieren
te Arnhem over 1908.
— Uit het jaarverslag vau deu lst® keur-
meester
(F. W. van Dülm) is het volgende overgenomen.

Gekeurd zijn: 790 stiereu, 764 osseu, 2104 koeien, 1856
vaarzen, 653 pinken, 3013 kalveren, 407 nuchtere kalveren,
318 schapen, 485 geiten, 10267 varkens en 398 paarden;
uit
nood geslacht
binnen de gemeente 10 ruudereu en 28 paarden.

Ingevoerd werden: verscli, in kilogrammen: rundvleesch 4280,
kalfsvleesch 370, schapenvleesch 329, varkensvleesch 108843,
paardenvleesch 560, rundervet 1652, reuzel 10851, varkensafval
800;
toebereid: gerookt rundvleesch 4934, gerookte rundertongen
293, gerookt paardenvleesch 5914, gezouten varkensvleesch 10948,
gezouten varkenskoppen 844, gerookt spek 34596, gerookte ham
17499, gerookte worst 47323, Amerikaansch spek 18359, Ameri-
kaansche ham 1495, Amerikaansche worst 1340, andere worst-
soorten 18562, gesmolten rundervet 2334, gesmolten reuzel
2064;
uit nood geslacht ingevoerd: rundvleesch 245, paarden-
vleesch 2450.

Aau keurloon werd ontvangen f3955,29.

Afgekeurd werden: van runderen: 7 geheele dieren, 9 onge-
boren diereu, 177 Kg. vleesch, 2 Kg. vet, 12 Kg. gerookt vleesch,
20 Kg. gerookte tong, 60 longen, 17 levers en 2 nieren; van
kalveren: 3 geheele dieren en 45 Kg. vleesch; van schapen: 45 Kg.
vleesch; van
geiten: 1 geheel dier en 5 Kg. vleesch; van var-
kens:
2 geheele dieren, 279 Kg. vleesch, 176 Kg. gezouten
vleesch, 114 Kg. gerookt spek, 31 Kg. gerookte ham, 125 Kg.
gerookte worst, 1 vat darmen, 1 lever en 19 nieren; van
paar-
den:
11 geheele dieren, 235 Kg. vleesch, 44 Kg. gerookt vleesch
en 1 lever.

Voor tuberculose werden afgekeurd: van runderen: 6 geheele
dieren, 415 Kg. vleesch, 15 borst- en buiksingewanden, 33 lon-
gen en 1 lever; van
kalveren: 1 stel borst-en buiksingewanden;

-ocr page 543-

van varkens: 1 long en 1 stel borst-en buiksingewanden. Boven-
dien werden herhaalde malen verkalkte tuberculeuse haarden en
keelgangs- en darmscheilsklieren bij rund en varken aaugetroffen.

Als gestorven werden onder politietoezicht begraven: 20 run-
deren, 3 kalveren, 4 varkens en 30 paarden.

Het aantal slageryen bedroeg 119 met 106 slachtplaatsen.

Zevenmaal werd procesverbaal opgemaakt, waarop veroordeeling
volgde.

Ter vischmarkt werden aangevoerd: 10 ton, 1050 vlak, 4249
tal, 4956 manden, 453553 stuks en 34677 Kg. visch; bij afslag
werden verkocht: 5 ton, 96 vlak, 27 tal, 605 manden, 9194
stuks en 1372 Kg. visch.
Afgekeurd werden: 5 vaten, 10 man-
den, 25 kisten, 1770 stuks en 5 Kg. visch. v. E.

Verslag betreffende de in het jaar 1908 gehouden keuring
van slachtvee en vleescli in (le gemeente Hoorn.
— Zoowel
levend als geslacht werden gekeurd: 629 runderen, 253 vette
kalveren, 302 nuchtere kalveren, 25 graskalveren, 2026 varkens,
110 schapen en 173 paarden.

Ingevoerd werden aan geslachte dieren : 4 geheele rundereu,
2 halve runderen en 2 vierde deelen van runderen, 1 half varken
en 166 vierde deelen van paarden.

Bovendien werden ingevoerd ongeveer 35000 Kg. versch vleesch,
16000 Ivg. rundervet en 800 Kg. reuzel.

Afgekeurd werden: bij runderen: 3 geheele dieren, 49 longen,
27 levers, 11 partijen ingewanden met vet, 7 uiers, 2 baar-
moeders en 2 onvoldragen vruchten ; bij
nuchtere kalveren: een
achterbeen; bij
varkens: 23 longen, 12 levers en 27 stel kop-
klieren; bij
schapen: 2 longen en 5 levers; bij paarden: 4 ge-
heele dieren, 2 achterbeenen en 3 levers.

Het afgekeurde werd door verbranden in de retorten der gas-
fabriek, door overgieten met petroleum of creoline, door koken
of op andere wijze vernietigd of onschadelijk gemaakt.

Tuberculose werd aangetroffen bij 41 runderen, dat is 6.5 °/0
en bij 27 varkens, dat is
1.3 °/0.

Tweemaal was het noodzakelijk proces-verbaal op te maken,
waarop in beide gevallen veroordeeling is gevolgd.

F. M. db Leur.

-ocr page 544-

Boekaankond iging.

Das Problem der Secundaren Geslechtsmerkmale und die Tier-
zucht, eine wissenschaftliche Untersuchung vanD\' . ROBBRT
MüLLER, Prof. der Tierzuchtlehre. Dresden, Verlag von
PERDINAND ENKE. Stuttgart 1908. Preis 2.80 M.

Na een inleidend hoofdstuk over het nog steeds niet voldoende
opgehelderde onderwerp, het ontstaan der geslachten, en den
invloed der beide geslachten op het geslacht der nakomelingen,
geeft
Müllee een zeer lezenswaardig overzicht van de inwendige
secretie van verschillende organen, en wordt uitvoerig de inwen-
dige secretie der geslachtsklieren behandeld.

O o

Het, ten gevolge van deze afscheiding van testikels of ovariën,
bij de geslachtsrijpheid optreden der secundaire geslachtsken-
merken is vooral het onderwerp van schrijver\'s studie. Elke
twijfel aan de inwendige secretie en haar invloed op sommige
organen wordt weggenomen, vooral ook door de verschillende
bekende experimenten aan te voeren, welke sedert 1849 door
onderscheidene onderzoekers ziju genomen. Door het controleeren
van de gevolgen van castraties en den invloed van geslachtsklier-
extracten op het lichaam, en vooral door de vele transplantatie-
proeven, is het bestaan en de beteekenis der inwendige secretie
voor ieder duidelijk gemaakt.

Behalve in de geslachtsorganen verschillen ook bij onze huis-
dieren de beide geslachten belangrijk in vorm en eigenschappen,
wat veroorzaakt wordt door de overigens nog niet nader beken-
de inwendige afscheidingsproducten der geslachtsklieren. Deze
secundaire geslachtskenmerken staan deels in verband met de
voortplanting en de voeding van de jongen, voor een ander ge-
deelte is dit verband niet aan te toonen.
Müller verdeelt deze
daarom als volgt in :

1°. eigenschappen welke in nauwe betrekking staan tot de
voorplanting en de voeding der jongen, als de vorm van het
bekken, de ontwikkeling der melkklieren, de geslachtsdrift, het
moederschapsge voel;

2°. eigenschappen welker afhankelijkheid van de geslachts-
klieren bewezen is, als verschil in geraamte, huidaanhangsels
(geweien, horens, kammen, e.a.), strottenhoofd, schildklier, stof-
wisseling;

-ocr page 545-

3°. eigenschappen, welke middellijk van de geslachtsklieren af-
hangen, als verschil van inwendige organen, van zieleleven
der geslachten.

Het nagaan dezer onderscheidene eigenschappen in verband met
de inwendige secretie heeft voor de veeteelt practisch nut, wat
ik hier met een enkel voorbeeld wil aantoonen, om zoodoende
tot de lezing van
Müller\'s werkje op te wekken.

De ontwikkeling en het productievermogen der melkklieren
worden beheerscht door het productievermogen der geslachtsklieren;
hoe beter de inwendige secretie van ovariën en literusklieren,
des te ontwikkelder uier en des te grooter melksecretie. De
best ontwikkelde geslachtsklieren hebben ook de sterkste in-
wendige secretie, zoodat groote vruchtbaarheid en melkrijkheid
steeds gepaard zullen gaan, wat ook de ervaring leert. Verder
zullen als de inwendige secretie der geslachtsklieren goed is, alle
secundaire kenmerken het duidelijkst optreden.

Vertoont nu bijv. een stier in sterke mate het manlijke, een
koe duidelijk het vrouwelijke type, dan wijst dit op krachtige
functie der geslachtsklieren en dat weer op groote vruchtbaarheid,
terwijl bij de koe de uier goed ontwikkeld en de melkproductie
rijkelijk zullen wezen.
Muller geeft hier dus de verklaring waarom
bij de beoordeeling van fokdieren zoo gaarne wordt gezien, dat
zij het type van hun geslacht duidelijk vertoonen.

Zoo komen meer vragen ter sprake, welke nauw de praktijk
raken, waarom ik ieder, die zich met de studie der veeteelt bezig-
houdt, aanraad, het boekje van
Muller te lezen, waarin de nieuwste
problemen op het gebied der wetenschappelijke veeteelt worden
behandeld. Op dit terrein, waar nog zooveel reine theorie is, moet
men blijde zijn, als riien hier en daar eens vasten grond onder de
voeten krijgt.
 H. M. Kroon.

Genootschap tot bevordering van molkkunde. — Op blz.
223 van dit deel werd de aandacht gevestigd op dit genootschap-
Thans is de lste aflevering: der handelingen ingekomen, waarin\'
behalve een uittreksel uit de statuten, ook de lijst der gewone
leden (35) is opgenomen ; hiertoe behooren de volgende veeartsen :
B. M. Busing, D. F. van Esveld, prof. d*. D. A. de Jong Jzn.,
II. M. Kroon, H. J. C. van Lent, dr. II. Markus, dr. J. Poels,
E.
A. L. Quadekker, dr. J. C. Rab en dr. W. Stuurman.

-ocr page 546-

De voordrachten van dr. J. Poels «Bacillus pyogenes als oor-
zaak van uierontsteking bij het rund»
en van dr. Lam over <Karne-
melk»
zijn in haar geheel opgenomen en daarbij zijn gevoegd
de discussies over deze belangrijke punten.

Wanneer het genootschap op dieu ingeslagen weg ijverig voort-
gaat, kan het veel nut stichten en daarbij tevens een wettelijk
toezicht op melk krachtig bevorderen.
 Van Esveld.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

NOTULEN van de 49ste Aigemeene vergadering, ge-
houden op Vrijdag 18 en Zaterdag 19 September
1908 in het Gebouw voor Kunsten en Weten-
schappen te Utrecht.

Voorzitter: de heer H. M. Kroon.

2de Gedeelte. Zaterdag 19 September 1908,
des voormiddags tien uur,

(Vervolg van bladz. 20-4).

Aanwezig: 4 eerelid, 107 gewone leden, 27 introducés.
De
voorzitter heet het eerelid dr, W. P. Ruijsch en de leden
en introducés welkom en houdt daarna de volgende
openingsrede. \')
Deze rede werd met ^levendig applaus begroet.
Daarna is aan de orde:
2°. Smetstofdragers, door dr. J. Poels. 1)

Naar aanleiding van deze belangwekkende voordracht werd de
volgende discussie gehouden.

De heer van Rijssel vraagt of infeetieuse scheedeontsteking

O ~

behandeld moet worden met sublimaat dan wel met nitras argenti,
daar de heer
Poels beide geneesmiddelen heeft genoemd.

De heer Poels antwoordt, dat hij nitras argenti heeft bedoeld.
De heer
Hoogkamer vraagt, hoe de heer Poels zich de ver-

1  Idem, idem, blz. 59.

-ocr page 547-

-

spreiding der typliusbacillen voorstelt, wanneer een vrouw als in
de voordracht bedoeld, smetstofdraagster is.

De heer Poels antwoordt, dat die vrouw de smetstof van haar
handen op het voedsel overbracht, waarop de heer
Hoogkamer
de vraag stelt, of het dan niet wenschelijk is hier te lande pro-
paganda te maken voor anusreiniging met water zooals in Indië
geschiedt, in plaats van met closetpapier. De heer
Poels vindt
dit zeer wenschelijk.

De beer ten Sande vraagt of de heer Poels ook niet van
meening is, dat de smetstof van het mond- en klauwzeer langen
tijd in de huid kan blijven bestaan. Hij heeft namelijk opge-
merkt, dat vele runderen, na aan mond- en klauwzeer te hebben
geleden, langdurig huidziekte hebben.

De heer Poels wil dit niet tegenspreken, maar gelooft toch,
dat men bij deze runderen in de longen dikwijls pneuinonische
haardjes zou vinden, waarin de vermoedelijke smetstof van het
mond- en klauwzeer nog aanwezig is.

De heer de Jong (Leiden) deelt mede, dat hij deze voordracht
van een ontzettend gewicht vindt, vooral in verband met de
aetiologie der infectieziekten. Ilij meent te mogen aannemen, dat
de heer
Poels niet veel geloof hecht aan een verspreiding dei-
smetstof door de urine van den hengst Demi-monde. Maar hoe
staat het met het smegma praeputii;
mag dit worden weggecijferd ?

De heer Poels antwoordt, dat ook in gewone omstandigheden
een paard dit smegma voortdurend verliest; infectieus was het niet.

De heer de Jong (Leiden) vraagt, of de ziekte met gefiltreerd
materiaal kon worden overgebracht, waarop bevestigend wordt
geantwoord.

Verder vraagt de beer de Jong (Leiden) nog of er geen ge-
vaar bestaat, dat men bijv. bij vlekziekte-entingen kunstmatige
smetstofdragers maakt? Ook bij longziekte zou men dan niet
meer zonder gevaar kunnen inenten.

De heer Poels antwoordt, dat de actieve smetstofdrager per-
manent
smetstof produceert en daarom gevaarlijk is; wanneer
men evenwel een dier vlekziektebacillen inspuit, dan verdwijnen
deze spoedig uit de bloedbaan. De meening, dat de vlekziekte
zich uitbreidt door de inentingen moet met alle reserve worden
beoordeeld.

De heer de Jong (Leiden) antwoordt, dat bij niet volkomen

-ocr page 548-

is gerustgesteld, wegens de verbazend groote hoeveelheden bacillen,
welke bij vlekziekte worden ingebracht.

De heer Poels antwoordt, dat het natuurlijk zeer verkeerd is
in een koppel van 50 varkens er 25 te doen inenten en uit
zuinigheid de andere 25 stuks niets.

De heer Ubbels deelt een geval mede van een hengst, welke
gedurende 2 dekseizoenen de merries hevig ziek deed worden,
terwijl de veulens stierven. Nadat men getracht had bij dezen
hengst de roede te ontsmetten, werden de ziektegevallen minder,
maar toch kwamen zij voor. Daarna is de hengst verkocht, naar
een andere streek, maar hij infecteerde aldaar opnieuw, zoodat hij
in 3 dekseizoenen de smetstof bij zich droeg.

De heer Poels antwoordt, dat het depót van de smetstof niet
de roede is, maar het sperma. Evenwel wordt de roede secundair
besmet, maar dan gaat de smetstof spoedig te gronde.

De heer Markus meent te hebben verstaan, dat de heer Poels
sprak van epitheliumdefecten bij mond- en klauwzeer, waarbij de
randen der ulcera nog smetstof herbergden. Feitelijk zijn dit dus
nog geen
genezen dieren. Was dit de bedoeling van den heer Poels?

De heer Poels antwoordt, dat het eigenlijk defect wel is ge-
nezen, doch dat er nog stukjes necrobiotisch weefsel gedurende
eenigen tijd kunnen achterblijven.

De voorzitter dankt, namens de vergadering, den heer Poei.s
voor zijn belangrijke voordracht.

Vervolgens spreekt de heer Westeb over:

3°. Periosteotomie bij spat.

Na deze interessante voordracht, waarin de heer Wester. de
periosteotomie warm aanbeveelt en op een praeparaat den modus
operandi demonstreert, vraagt de heer
van Rijssel, of het paard
na de operatie eenigen tijd moet staan?

De heer Wester deelt mede, dat bij zijn cliënteele steeds den
eisch stelde, dat het paard i 2 weken moest blijven stilstaan,
liefst in een hang-apparaat. Daarna moest het dier nog 6 tot 8
weken in de weide, om een gunstig resultaat te verkrijgen.

De voorzitter deelt mede, dat de heer Paimans wegens drukke
bezigheden niet in de gelegenheid is geweest zich voldoende voor
zijn voordracht te prepareeren en deze dus niet zal houden.

Alvorens te pauseeren vraagt de heer de Jong (Leiden) voor
een oogenblik de aandacht van de vergadering voor het aanstaand

-ocr page 549-

internationaal veeartsenijkundig congres. De penningmeester van
het congres is zoo attent geweest een lijst neer te leggen ter
inteekening voor degenen, die lid van het congres willen
worden.

Bij ons allen moet de ijzeren wil voorstaan dit congres goed
te doen slagen. De heeren moeten wel begrijpen, dat het geld
voor het lidmaatschap niet als weggeworpen geld mag worden
beschouwd, ook al is men onverhoopt niet in de gelegenheid het
congres bij te wonen. Men krijgt eenige boekdeelen, met alle
wetenschappelijke verhandelingen en bovendien steunt men met
het lidmaatschap de gebeele veeartsenijkunde.

Hij heeft zich persoonlijk belast met het rondzenden der invi-
taties als rapporteur naar alle werelddeelen. Natuurlijk kwam niet
op alle een toestemmend antwoord, maar toch hebben reeds zeer
veel personen een rapport toegezegd, tevens een bewijs dat zij
zullen komen. Hierdoor kan ik reeds zeggen, dat ons congres
niet behoeft onder te doen voor de vorige. Dit Frankrijk, Italië,
Duitschland, Amerika, Itusland, Engeland, enz. zijn toezeggingen
gekomen. En waarom heeft het uitvoerend comité zoo gaarne,
dat de leden reeds nu teekenen? Welnu, eenvoudig, omdat wij
tegenQver het buitenland er zoo gaarne op willen kunnen wijzen,
dat in Nederland reeds zoovelen lid zijn. Het uitvoerend comité
zou er trosch op zijn, nu reeds te kunnen publiceeren, dat van
de 400 x veeartsen er thans reeds 400 lid zijn.

De heer de Jong wijst er tevens, op, dat het koude-congres,
binnen kort te Parijs te houden, ook van veel belang voor de
veeartsen zal zijn, speciaal voor de hygiënisten onder hen. Ook
als men daarvan lid wordt, krijgt men een boekdeel van onschat-
bare waarde.

Na de pauze is aan de orde:

5°. Torsio ventriculi hij den hond, door dr. H. Markus. *)

Aan de discussies, naar aanleiding dezer voordracht gehouden,
wordt allereerst deelgenomen door den heer
Vermeulen, die
zegt, dat het hem wil voorkomen, dat men in zake het ontstaan
van de dislocatie te veel waarde hecht aan een te sterk gevulde
maag. Juist een sterk gevulde maag vindt volgens hem ventraal
steun op den buikwand. Hij meent dat hevige antiperistaltiek

1) Zio: Tijdschrift voor veeartsenijkunde, deel 36, blz. 1.

-ocr page 550-

en verslapping van het kleine net (ligamentum gastro-hepaticum)
de aetiologische momenten zijn.

De heer van der Linden vraagt, of het niet gewenscht zou
zijn een hond met torsio ventriculi te rollen, evenals dit bij
torsio uteri geschiedt.

De heer Wester betwijfelt of\' een passieve draaiing van de
maag tot 360 graden wel mogelijk is. Door C
adéac is punctie
van de maag aanbevolen, welke door spreker ook is verricht,
evenwel met slecht gevolg. De maaginhoud kwam hierbij voor
een gedeelte in de buikholte. Veel meer is zijns inziens lapa-
rotomie aan te bevelen en dan in de linea alba, niet in de
rechter flank. Dit laatste is ook de meeniug van den heer
Hoog-
kamer.

De heer de Jong (Leiden) vraagt, welke de langste ziekteduur
is geweest en of er ook icterus bestond.

De heer Markus beantwoordt de verschillende sprekers, aller-
eerst den heer
Vermeulen. Men moet zich niet voorstellen, dat.
een sterk gevulde maag op den buikwand rust als een boek op
de tafel; de maagwand vormt steeds een gebogen vlak. En
wat de antiperistaltiek betreft, gelooft spreker niet, dat
alleen daardoor het lijden ontstaat, vooral, daar honden dikwijls
en zeer gemakkelijk braken en de torsio ventriculi toch betrek-
kelijk zeldzaam is.

Op de vraag van den heer van der Linden antwoordt spreker,
dat de hond iu den regel te ziek is om er nog mede te gaan
rollen. Een vergelyking met torsio uteri gaat min of meer mank,
omdat daarbij, krachtens de richting van de as, waarom de torsie
heeft plaats gehad, een rollen van het dier om zijn lengteas
meer effect kau sorteeren dan bij torsio ventriculi; intusschen
kan in voorkomende gevallen het rollen worden beproefd. Den
heer
Wester antwoordt spreker, dat hij op therapeutisch gebied
heeft medegedeeld, wat daaromtrent iu de literatuur is te vinden •
uit eigen ervaring kan hij hier niet spreken.

Naar aanleiding van de vragen van den heer de Jong zegt de
heer
Markus, dat de duur van de ziekte in de door hem beschre-
ven gevallen steeds een quaestie van uren was; binnen 24 uur
was de dood ingetreden. Icterus werd bij deze honden niet
waargenomen.

Vervolgens gaf de heer van der Burg een overzicht van:

-ocr page 551-

6°. De militair-veterinaire dienst in Nederlandsch-Indië, ver-
duidelijkt door tal van afbeeldingen.

Spreker wees er vooral op, dat genoemde dienst dien in ons
vaderland in velerlei opzicht vooruit is. Deze rede werd met
applaus begroet.

Hierna begaf men zich naar een naburig vertrek, waar de
heer
Schimmel eenige nieuwe veeartsenijJcundige instrumenten demon-
streerde,
benevens tal van interessante osteologische praeparaten,
meerendeels van patiënten uit zijn cliniek afkomstig.

Deze demonstratie werd door vele leden met onverdeelde aan-
dacht gevolgd, terwijl van de gelegenheid tot het vragen van
nadere inlichtingen ruimschoots werd gebruik gemaakt.

Nadat de voorzitter den heer Schimmel had dank gezegd, nam
de heer D.
van deii Sluijs het woord. Hij was overtuigd uit
naam van alle leden der Maatschappij te spreken, wanneer hij
den voorzitter, den heer
Kroon, die thans voor de laatste maal
de algemeene vergadering leidde, hulde en dank bracht voor
alles, wat hij gedurende vele jaren in het belang der Maat-
schappij had gedaan en in het bijzonder voor zijn uitmuntende
leiding der vergaderingen.

De leden betuigden door een krachtig applaus hun instem-
ming met deze woorden.

Yan de gelegenheid tot het doen van vrije mededeelingeu werd,
wegens het ver gevorderd uur, geen gebruik gemaakt.

De vergadering werd hierop door den voorzitter gesloten.

De commissie voor het vaststellen der notulen:
K. Hoefnagel.
H. Markus.
H. J. H. Stempel.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

De paardenarts 21,6 klasse A. Kuipers \' is van de afdeeling
Gelderland — Overijsel, ingaande 1 Januari 1909, overgegaan bij
de algemeene afdeeling.

-ocr page 552-

Necrologie.

Den 23ston Januari 1909 overleed te Opeinde (Smallingerland)
de veearts
Nicolaas Broors Kielstra.

Kielstra werd te Opeinde geboren den 20sten Juni 1839; hij
begon zijn studies aan de school te Utrecht in September 1858
en verkreeg het diploma als veearts 11 Juli 1862.

Hij vestigde zich te Sneek, maar was in 1863 te Opeinde, in
1867 te Hardegarijp, in 1875 te Giekerk en in 1877 weder te
Opeinde, terwij] hij in October 1865 werkzaam was bij de be-
strijding der runderpest in Zuid-Holland.

Bij ministeriëele beschikking van 26 Juni 1884, n°. 42, werd
hij aangewezen als officieel deskundige voor het verrichten der
iuspectiën en onderzoekingen krachtens de bepalingen der inter-
nationale overeenkomst tot wering van druifluis (phylloxera); op
zijn verzoek, werd zijn aanwijzing bij ministeriëele beschikking
van 24 Juni 1907, n°. 4855, ingetrokken. v. E.

Personalia.

Benoemd: tot veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen
dienst in Indië de ambtenaar op wachtgeld
A. C. A. Heshusius,
laatstelijk die betrekking bekleed hebbende, en tijdelijk toege-
voegd aan den chef van het. veeartsenijkundig laboratorium van
liet departement van landbouw, met standplaats Buitenzorg. (N.
Rott. Crt. van 9 Maart 1909.)

Hieruit blijkt dat de mededeeling op blz. 373 van dit deel
omtrent den heer A. 0.
A. Hesiiusius niet de juiste was.

Bij koninklijk besluit van 23 Maart 1909, n°. 43, is met in-
gang van 1 Mei 1909, op verzoek eervol ontslag uit den mili-
tairen dienst verleend aan den dirigeerend paardenarts, met
rang van majoor J. B. H.
Moubis;

eveneens met ingang van 1 Mei 1909, ter zake van langduri-
gen dienst, eervol ontslag verleend uit den militairen dienst aan
den dirigeerend paardenarts, met rang van luitenant-kolonel,
A. Overbosch.

Het bedrag van het pensioen van den majoor Moubis is vast-
gesteld op f1600, terwijl hem de rang van luitenant-kolonel is
verleend; dat van den luitenant-kolonel
Overbosch op f1800.

-ocr page 553-

-

De hoogeschool vau laudbouw eu veeartsenijkunde te Buenos
Aires is als faculteit bij de universiteit aldaar gevoegd. (Mede-
deeliug dato 19 Februari 1909.)

Promotie.

Op 3 Maart 1909 werd te Bern tot doctor in de veeartsenij-
kunde bevorderd: Y.
van der Sluis, op een proefschrift, getiteld :
«Das Töten von Tuberkelbazillen in natürlich ïuficierter Milch
und über die Pasteurisirung der Milch.»

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907.

Bij koninklijk besluit van 6 Februari 1909, n°. 56, zijn be-
noemd tot rijkskeurmeester van voor uitvoer bestemd vleesch:
J.
Burggraaf voor Bodegraven; C. Eijkman voor Montf\'oort;
J.
W. H. Geerlings voor Purmerend; K. R. Kuipers voor Aar-
landerveen en Ter Aar; F. M.
de Leur voor Hoorn en Twisk ;
bij koninklijk besluit van
24 Februari 1909, n°. 51, G. C.
Verkaik
voor Woerden, en bij koninklijk besluit van 1 Maart
1909, n°, 27, 1").
van der Sluijs voor Amsterdam.

Vereeniging van directeuren van gemeentelijke
slachthuizen in Nederland.

Op de in Januari jl. te Utrecht gehouden algemeene verga-
dering van bovengenoemde vereeniging, heeft o. a. een punt van
bespreking uitgemaakt
het koninklijk besluit van 24 Juni 1908,
n°. 50, houdende voorschriften ter uitvoering van artikel 5 der wet
op de uitvoerkeuring van vleesch
1907 (Stbl. n°. 217), met het
resultaat, dat de vergadering zich over het algemeen zeer goed
kon vereenigen met de daarin vervatte bepalingen omtrent de
keuring, sterilisatie, onbruikbaarmaking en vernietiging van
vleesch, en als haar gevoelen uitsprak, dat bovenbedoelde voor-
schriften een goeden leidraad vormen bij van gemeentewege in-
gestelde keuringen van vleesch voor binnenlandsch gebruik bestemd.

Namens het bestuur:

W. Stuurman, secretaris.

-ocr page 554-

IXde Internationaal veeartsenij kundig congres in
den Haag 1909.

Het bericht in de vorige aflevering van dit tijdschrift omtrent
gezonden geld vanwege het «Verein der Tierärzte in Oesterreich"
berust, wat de bestemming er van betreft, op een misverstand.

Daarentegen kan het verblijdende bericht worden medegedeeld,
dat de afdeeling Gelderland-Overijsel van de Maatschappij ter
bevordering der veeartsenijkunde de som van flOO.— heeft ge-
schonken voor het aanstaand internationaal veeartsenijkundig
congres.

In de laatste dagen komen van verschillende buitenlan\'dsche
comité\'s de ledenlijsten in. Het aantal gewone leden is öp dit
oogenblik 386 (waarvan 176 Nederlanders), 38 buitengewone
leden (allen uit Nederland) en 14 damesleden (\'2 uit Nederland).
Ieder veearts die zich als lid wenscht op te geven wordt beleefd
verzocht direct een postwissel groot f 10.— aan ondprgeteekende
te zenden.
 van Esveld.

A. Fredkjukse.

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
„De BRtW-fonds. (10de lijst.)

D.

11. Goossen, Venloo.......

• P-

0.

ƒ

2.50

L.

»

5.—

B.

J. C. Hubenet, Dokkum.....

• P-

»

5.—

B.

• P-

5.—

J.

C. Numans, Weltevreden.....

■ P-

5.—

W

»

5.—

J.

M. A. Zwart. Leeuwarden ....

• P\'

0.

»

10 —

/

37.50

Bedrag der voorgaande lijsten. .

»

1788.—

Totaal

ƒ 1825.50
De penningmeester,

Amersfoort, 22 Maart 1909.

-ocr page 555-

Veeartsenij kundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 8 Maart 1909, n°. 85, is, met
ingang van dien dag, tot wederopzegging benoemd tot plaatsver-
vanger van den districtsveearts te Haarlem en tevens tijdelijk
als assistent te zijner beschikking gesteld op een belooning van
f 150 \'s maands de veearts te Houtrijk en Polanen J. H.
Zijp.

Ter oorzake van mond- en klauwzeer is, met ingang van 15
Maart 1909 tot nadere bepaling, de invoer in België langs de
tolkantoren Meersel (Meerle) en Strijbeek (Meerle) van rundvee
en geiten uit Holland herkomstig verboden
(Staatscourant van
11 Maart n°. 59.)

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Februari 1909.

(De cijfers tussclieii ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

v. E.

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. 1

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droe8 en liuidworm.

Schurft bij paard en schaap.

fi

O

a

O

c<

00
p.

oS
Xi
O

m

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Honc
dol
hei<

■U
d
M

a

<0

•a
a

O
J3

PQ

Bij ander vee. | "

Rotkreupel.

Groningen . .

3

»

M

17(1)

1

1

Friesland. . .

3

1 a

n

r>

n

i)

3 (3)

Drcnto. . . .

2

»

n

V

rt

39(8)

9

n

1

Overjjsel . . .

4

1 a

r>

1

2 (2)

Gelderland . .

10

»

n

47(4)

11 (8)

Utrecht . . .

2

«

1 a

9 ■

3 (l)

Noord-Holland .

5 b

n

1 a

n

5 (5)

5(2)

Zuid-Holland .

11

9

2 a

2(2)

1

M

4 (2)

7 (?)

Zeeland . . .

w

M

9

IJ

r>

n

«

>J

Noord-Brabant .

7

9

n

8 (8)

Limburg . . .

9

9

r>

»

n

V

1)

12(10)

))

n

Totaal

56

<j

6 a

2(2)

104 (")

n

6 (4)

V

52 (45)

V

6(3)

a) De aangetaste en verdachte dieren zjjn onmiddellijk afgemaakt.

b) In Januari kwam op Texel ook een geval van miltvuur voor.
(Staatscourant van 11 Maart 1908, n°. 59.)

-ocr page 556-
-ocr page 557-
-ocr page 558-

N. V. KONINKLIJKE PHARMACEUTISCHE FABRIEK
v/h BROCADES & STHEEMAN, MEPPEL.

ONDERHUIDSCHE INJECTIES VOOR VEEARTSENIJKUNDE GEBRUIK.

: o
: 10

Inhoud

Prijs per doz

der ampoulen.

ampoulen.

. 10 c.cM.

ƒ 1,90

• 10 „

„ 2,20

. 10 ..

„ 2,50

• 10 „

„ 1,20

• H) „

,, 1,20

. 10 .,

„ 1,20

o,r

10.

. 10 „

1,80

0,2

10.

. 10 .

„ 3,—

0,3

10.

. 10 .,

„ 3,80

0,4

10.

• 10 „

„ 4,60

0,5

10.

• 10 „

„ 5,80

0,6

10.

• 10 „

., 6,60

0,8

10.

. 10 „

„ 7,40

0,15

10.

• 10 „

„ 2,10

5 „

„ 1,25

• 10 „

. „ 1,50

.

5 „

„ 2,40

• 10 „

3,20

• 10 „

„ 4,-

worden,

is.

daar, zooals men weet, glas. zelfs het

Nitras Strychnin.

0,01
0,02
0,05
0,1

Veratrin

0,01 :5 .
0,025:5 .
0,05 :5 .
0,075:10.
0,1 : 10.
Tuljerculin brute 0,25 : 5.

„ 0,5 :5.
Adrenaline. Solutio 1 : 5000
1 °/o \' Va cxM.
Hydrochlor. Cocain. 0,05 gr.
Adrenaline. Solutio 1 °/0, 0,2 c.cMf
Hvdrochlor. Cocain. 0,05 gr.
Alypine. Solutio 0,3 : 10.

500 Mgr. ^
Adrenalin. 1 % 500 Mgr.: 10$
Sulfas atropin. 0,025 \\

Hydrochlor. Morphin. 0,2 : S1^ gr. Aqua*
Sulfas atropini 0,1 : 10 .

0,01 ,
Hydrochlor. Morphin. 0,1 : 101
Eserin-Arecolin 1:1, Soiutio 0,1 : 10

EvERsche Oplossing.....

Jjeeithin in olie 1:10
Hydrochlor. Morphin. 0,1 . .

Cocain. 0,15 in Aqua 5 c.cM.
Picronitras Kalic. 0,01 : 5

Elke doos bevat een vijltje.

Ichtyolbougies per doos ä 10 stuks fl 0.50.

„ bij 50 doos per doos ä 10 stuks fl 0.50 — 5 %.

Elke andere samenstelling van injecties kan op aanvrage geleverd worden.

De andere helft, injecties wordt in de volgende aflevering gepubliceerd.

Hydrochloras morphin. 0,3: 10
* 0,4 : 10
0,5 :10
Chloret. Natric. 0,« : 10 .

* 0,8:10 . .
1 : 10 .

Oleum Camphorat. 1
01/

71 « - /2

Sulfas Eserin. 0,05 : 5

„ 0,08:10. .
1 = 10 .
Zonder garantie voor rood
beste, immer iets alcalisc

5 c.cM.

f

1,20

5 „

M

1,20

5 „

M

1,20

5 „

1,20

10 „

1,30

10 „

1,40

10 .

»

1,50

5 „

1,20

5 ,,

1,30

5 „

y,

1,40

10 „

1,50

10 „

1>

1,60

2,10

5 ,,

3,40

10 „

»

3,—

10 „

»

5,—

5 „

1,20

10 „

«

4,-

10 ,

»

5,—

10 „

n

1.50

10 »

n

2,50

10 „

1,50

10 „

3,50

n

1,20

10 „ \'

3,—

5 »

»

2,20

5 ,,

1,—

0,001 :5
0,002 :5
0,005 : 5

: O
: 10
: 10
: 10

S

-ocr page 559-

Het beste middel ter ver-
vanging van Jodoform.

Zoo goed als reukloos, in
het geheel niet vergiftigend, snel de afscheiding beperkend.
Het verdrijft den stank van stinkende afscheiding.
Het doet
liet snelst van alle middelen een nieuwe huid ontstaan.
(Yoor allerlei wonden, zweren, eczemen.)

Voor inspuitingen in de ade-
ren
bij septische ziekten,
Paardentyphus, Runder-

Tannïsmufc

septichaemie, Kalverdiarrhae (in het bijzonder prophy-
laktisch), zware gevallen van Sepsis enz., ook voor wond-
behandeling.
Tabletten van 0.05 en 0.25 gr.

(Dubbellooizure Bismutn).
Goedkoop en zeer goed wer-
kend
Darmadstringens.
Het vereenigt in zich de werking van Bismuth en Tannine.
Het lieel\'t uitwerking, waar andere middelen niet hielpen.

Monsters en litteratuur door <le

Chemische pabrik von fleyöen, Raöebeul-DresDen.

Vertegenwoordiger v. Nederl. en Koloniën: GUST. BRIEGLEB, Amsterdam.

Tegen besmettelijken

Scheedecatarrh

slechts

BACILLOL

echte capsules

naar RITZER te Lichtenfels.

Fabrikanten: Bacillolwerkeii - Hamburg.

Verkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door:

BROCADES & STHEEMAN te Meppel.

Xeroform

Collargo I

-ocr page 560-

VEEARTS.

Te C O E V O R D E N is vacant de betrekking van
gemeentelijk
VEEARTS; waaraan verbonden is een jaar-
wedde van
f 500. — , benevens een provinciale bijdrage
van
f 200.— per jaar.

Sollicitanten kunnen hunne stukken inzenden aan den
Burgemeester.

GEVRAAGD:

Cijöschrift voor Veeartsenijkunde

Compleet of afzonderlijke deelen.

Aanbiedingen onder lett. A. aan den Uitgever van dit Tijdschrift.

-ocr page 561-

r- •
i

m\'

«

. .. I

: ■

-ocr page 562-

TORSIO VENTRICULI BIJ DEN ITOND,

door

D^. J. C. VAN DER SLOOTEN.

Uit de bijdrage van collega dr. Markus over torsio ventri-
cnli bij den hond, in het
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde
van October j.1., vernomen hebbende, dat de Nederlandsche
literatuur aan beschrijvingen betreffende deze afwijking arm
is, acht ik bet mijn plicht een onlangs waargenomen geval,
het tweede in de bijna vijf en twintig jaar dat ik in hoofd-
zaak kleine huisdieren behandel voorgekomen, mede te
deelen. liet eerste geval dat ik destijds bij het leven niet
herkende en dat mij alleen in het oog viel door het snel
doodend beloop en het weinige succes van alle middelen welke
werden aangewend, heb ik bij sectie niet in finesses onder-
zocht, maar de lezing van het hierboven genoemde stuk
en het toeval reeds spoedig daarna een dergelijk geval
te kunnen Waarnemen, hebben mij geprikkeld om alles zoo
uitvoerig mogelijk na te vorschen en bij de sectie te letten
op gelijkheid of verschil met andere vermelde gevallen.

De hond in quaestie was een 12-jarige Iersche setter, een opge-
wekt dier, dat in goeden voedingstoestand verkeerde en dage-
lijks er voor te vinden was om een flinken loop te maken;
ofschoon deze wandelingen er in de laatste dagen bij in
waren geschoten wegens een sterfgeval in het gezin, had de
hond toch den 8sten Maart \'s middags tusschen 1 en 2 uur bood-
schappen mede gedaan en daarbij niets bijzonders vertoond,
dat de aandacht had getrokken. Om half 6 had hij zijn
gewone voedsel, bestaande uit een gebroken hondenkoek, in
water geweekt, met smaak gegeten; \'s avonds had hij

36

-ocr page 563-

zeer gewoon gedaan, door het huis geloopen, de trappen op
en neer en was hij kalm in zijn mand gaan liggen, waar
hij rustig bleef tot de kamerdeur als naar gewoonte werd
gesloten. Om 2 uur \'s nachts werd mevrouw gewekt, omdat
de hond aan de deur stond te krabben en huilde. Bij haar
komst in de kamer zag zij het tapijt omgekrabd. De hond
ging langzaam naar den tuin, heeft daar kreunend heen en
weer geloopen, maar noch gebraakt noch ontlasting gehad, liet
was mevrouw in het oog gesprongen dat de buik iets dikker was.

Na wat te hebben rondgeloopen, kwam de hond weer
binnen, ging de trap op naar de slaapkamer van den overleden
eigenaar en sprong op het bed. Na nu en clan kreunend
af en weder opspringen, is hij eindelijk opnieuw zoo rustig
geworden, dat, mevrouw hem weder alleen liet. Des morgens
vroeg was de toestand nog dezelfde en kreeg ik telephonisch
bericht.

Bij aanblik van den patiënt en na ingewonnen anamnese
was* ik vrij zeker van mijn diagnose. Ik deed den patiënt
per rijtuig naar een hondenverpleger vervoeren, om aldaar
nog het een of ander te probceren, doch gaf mevrouw niet
veel hoop op herstel.

Gedurende het vervoer was de hond vrij rustig; hij gaf
nu en dan door een klagend geluid pijn te kennen. Na hem
op een tafel te hebben gelegd, bracht ik de slokdarmsonde
in; deze kon echter niet verder dan 70 cM. doordringen
en stuitte op een hindernis, welke niet te overwinnen
was. Eenige lepels vloeistof werden normaal geslikt en niet
weer gebraakt. In het rectum heb ik een liter water geïr-
rigeerd, dat zeer weinig gekleurd zonder eenige faeces
werd uitgeperst. Massage van den buik, wentelingen van
het lichaam om de lengte-as, alles zonder uitwerking. Het
dier werd comateus en liet met zich sollen ; \'s middags een
uur trad de dood kalm in.

Des namiddags werd de sectie verricht. De oogen waren

-ocr page 564-

diep ingezonken, er was geen huidoedeem noch prolapsus ani;
de grootste omvang van den buik was 120 cM. De hond
werd op de rechter zijde gelegd; aldus kon de linker rib-
wand door uitzagen zonder het diaphragma te beschadigen
gemakkelijk worden verwijderd. De longen waren zeer klein
en anaemisch, het hart normaal, het diaphragma sterk in de
borstholte gedrongen. Bij het wegnemen van den buikwand
werd de maag, welke onmiddellijk te voorschijn trad, tegen-
gehouden om goed de ligging te bewaren. Uit de buikholte
vloeide ongeveer 100 gram haemorrhagische vloeistof.

Op de maag lag de u-vormig gebogen door veneuse
stuwing sterk vergroote milt met den convexen rand naar de
wervelkolom in het normaal gekleurde net; de milt was
35 cM. lang en 4 cM. dik. In den slokdarm zag ik dadelijk
een wrong en bij het terug draaien der maag naar links,
om te zien hoe groot de draaiing was, bleek ook het duode-
num vlak vóór de cardia om den oesophagus te zijn gedraaid.

De omwenteling was 360° en na de terugdraaiing lag de
maag zóó los in de buikholte of deze alleen door den slok-
darm was gefixeerd.

De lever was normaal, ook de grootte; de aderen van
de maag (cardiale gedeelte) waren sterk opgespoten, de
serosa van maag en darmen normaal gekleurd. In de maag
was een liter dunne brijachtige, grijs gekleurde massa, waarin
de stukken verweekte cakes zichtbaar waren.

De hond was nooit eerder onder behandeling geweest.
Het voedsel bestond uitsluitend uit hondenbrood. Het beloop
der ziekte heeft dus minstens 11 uur geduurd zonder dat
het dier heeft gebraakt. I)e uitzetting der maag in aan-
merking genomen, was het quantum voedsel zeer klein. Op-
merkelijk \'Was de losse ligging der maag door verslapping
der banden.

\'s-Gravenhage.

-ocr page 565-

MELKKEUKEN S,

door

A. MARCUS.

In den trant der „gouttes de lait" en der „Kindermilch-
anstalten" in het buitenland, werd te Maastricht 1), vanwege
de vereeniging ,,pro infantibus" aldaar, den 4den November
1908 een kindermelkkenken geopend, in tegenwoordigheid
van het gemeentebestuur 2) en andere autoriteiten en van
genoodigden. Eerstelinge op Nederlandschen bodem als zij
is, mogen beteekenis en bedrijf van dergelijke inrichtingen,
kortweg ook melkkeukens genoemd, hier uiteen worden gezet.

Wij bezochten daartoe de melkkeukens van Keulen,
Maastricht, Miihlheim, München-Gladbach en Wesel.

De meeste — zoo niet alle — melkkeukens zijn van zeer
recenten datum. En dit niet alleen omdat onze tijd in het
teeken der sociale hygiëne staat, maar vooral wijl juist in
onze dagen het aantal moeders, die haar kinderen zelve
zoogen, zoo sterk afneemt; met welk feit een toenemender
zuigelingensterfte, dat is 3) de sterfte heneden het eerste
levensjaar
, steeds samengaat.

Dat kan ons niet verwonderen als wij bedenken, dat de
moedermelk het
alleen-natuurlijke voedsel voor den zuigeling
is en dat men thans, meer dan ooit te voren, melk als een
levende materie beschouwt; levend, op grond van haar biolo-
gische
eigenschappen, welke specifiek zijn naar gelang der
diersoort en zelfs naar gelang van het individu; zóó dat het
physiologisch verband tusschen moeder en vrucht ante parfum,

1  Onze Lieve Vrouwekade 12.

2  De inrichting ontving reeds een belangrijke bijdrage uit do gemeentokas

3  Zio: d1\'. J. de Bruin on dr. Coknelia de Lange: Do voeding van het
kind in het eerste levensjaar. Amsterdam, S
cheltena en Holkema 1905.

-ocr page 566-

tot zekere hoogte ook na de geboorte, door middel der
moedermelk, voorllestaai. Een verband dat men niet straffe-
loos verbreekt door in casu moedermelk door melk eener
andere vrouw te vervangen, of, wat nog meer tegen de
physiologie indruischt, door melk eener andere species, bijv.
koemelk, en inzonderheid zoo men melk door verhitting van
haar biologische eigenschappen berooft.

De ervaring en een uitgebreid statistisch materiaal leeren
dan ook, dat de zuigelingensterfte belangrijk meer slachtoffers
maakt onder zuigelingen die de borst ontberen dan onder borst-
kinderen, die in overigens dezelfde sociale omstandigheden
verkeeren. En onder de borstkinderen zijn zulke, die door
de moeder worden gezoogd in beter conditie dan minne-
kinderen.

De statistiek toont verder, dat het de fleschkinderen der
011- en minvermogenden zijn waaronder dc mortaliteitsper-
centages zóó zijn gestegen, dat de sociologen dc zuigelingen-
sterfte als een bij uitstek modern-maatschappelijke kwaal
signaleeren, en zulks ondanks de vorderingen in de techniek
der bereiding van kunstmatige, alias onnatuurlijke, zuige-
lingenvoedsels.

Het platteland, en over het geheel de landen waar de
zoogenaamde „beschaving" minder haar invloed deed gelden,
onderscheiden zich in dit opzicht nog gunstig door geringe
zuigelingensterfte nevens vrij algemecne borstvoeding, gel ij k
die voor eenige eeuwen nog overal en altijd in zwang was.

Als maatschappelijk kwaad heerscht de sterfte in quaestie
echter vooral in dicht bevolkte centra en in streken waar de
groot-industrie bloeit. Zoo in de Duitsche fabrieksdistricten,
zoo in en bij groote steden, zoo ten onzent te Maastricht
met zijn overwegende fabrieksbevolking (meer dan 20000
der 37000 inwoners leven er door de fabriek); welke stad
telken jare het record slaat der andere Nederlandsche steden
wat betreft de zuigelingensterfte.

-ocr page 567-

Nevens fabrieksarbeid door vrouwen zijn of kunnen hier
mede in het spel zijn: onkunde, materiöele nood, alcoholisme,
gering verantwoordelijkheidsbesef der ouders, gebrekkige
dispositie voor het moederschap, potatorium van voorouders,
onhygiënische woningen en andere factoren.

In dit verband is het verklaarbaar dat, bijna overal, groote
nataliteit en groote mortaliteit samengaan.

De Bruin en de Lange 1. c. [waaraan wij, evenals aan
dr.
A. A. Hijmans van den Bergh \'), onderscheidene ge-
gevens over melk en over zuigelingen-pathologie ontleenen]
deelen verder mede: hoe jonger de zuigeling, des te grooter de
sterftekans; dat deze grooter is bij onwettig geborenen dan
bij wettige kinderen; bij fabrieksarbeidsters grooter is dan bij
moeders die thuis werkzaam zijn.

Van de zuigelingensterfte komt \\ tot f deel op rekening
van
voedingsstoornissen en hiervan doet zich de overgroote
meerderheid bij fleschk in deren voor. Die stoornissen zijn
atrophie of constitutioneele ziekten : rhachitis en zuigelingen-
scorbuut (morbus
Barlowi), of een maagdarmlijden, van
dyspepsie en maagdarmcatarrh af tot de cholera infantum
(d. i. de
per acute gastro-enteritis).

Praedispositie voor het massale optreden en het ernstig
karakter der gastro-enteritiden bestaat bij het stijgen der ge-
middelde temperatuur, zoodat, naar
Biedert aangeeft, te
Berlijn in
den zomer 21-maal zooveel fleschkinderen aan
maagdarmziekten sterven dan borstkinderen, tegen 11-maal
zooveel in de andere maanden.

Bij fleschkinderen is het weerstandsvermogen geringer,
het ziekteverloop dus kwaadaardiger, met name bij rhachitis.

Dc BARLOw\'sche ziekte is bijna alléén bij fleschkinderen
waargenomen, evenals de cholera infantum.

-ocr page 568-

Doel van de melkkeuken nu is, in het algemeen, de zui-
gelingensterfte tegen te gaan door: 1°. een surrogaat, ter
vervanging van vrouwemelk, te bereiden voor zuigelingen
die de moederborst of de borst in het algemeen
moeten ontberen
(doordien de moeder overleden of wel
physielc niet tot zoogen
in staat is of door haar
sociale positie daarin belet wordt, of als
er overwegend bezwaar is in het nemen eener min);

2°. het surrogaat, benevens gratis medisch consult, voor
een miniem bedrag of pro deo beschikbaar te stellen.

Sociale verhindering is bijv. aanwezig waar nijpend gebrek
aan de moeder zelve het noodige
als zoogster onthoudt; of
waar een moeder in de noodzakelijkheid is buitenshuis te
werken.

Voor de tot zoogen onwillige moeder is de bijstand der
melkkeuken uit haar aard niet; dat zou het afnemen der
borstvoeding in de hand werken.

De in den handel voorkomende surrogaten worden vrij
wel alle bereid uit koemelk. Zij worden met een reclame,
welke in geenerlei verhouding staat tot hun praestaties, voor
zoodanigen prijs aangeboden dat ze te duur zijn om door
een melkkeuken, welke een „bedeelend" karakter heeft, te
worden uitgereikt. In de melkkeuken maakt men daarom
minder kostbare surrogaten, Welke echter niet minder deug-
delijk behoeven te zijn.

De grondstof daarvoor is ook hier koemelk.

Waar het doel der pracparatic is, deze zooveel mogelijk op
vrouwemelk te doen gelijken, dienen wij ons allereerst, dooi-
de analyse, rekenschap te geven van beider samenstelling.

Daar de analyse echter niet bij machte is om hoogst be-
langrijke lichamen welke in melk voorkomen, zooals alexino-
genen, enzymen, etc.
als zoodanig af te scheiden, vallen zij
bij de analyse onder de stikstof houdende stoffen, welke men
als „ruwe proteïne" aanduidt of als eiwit, waarbij echter
stilzwijgend wordt aangenomen dat dit „ruw eiwit" is.

-ocr page 569-

De cijfers zijn gemiddelden :

Koemelk Vrouwemelk
(ruw) Eiwit 3.31°/« 1.03%
Vet 3.66 % 4.07 %

Melksuiker 4.92 °/0 7.03 %

Zouten 0.7 % 0.21 °/„

Van die eiwitten zijn respectievelijk:

S5.7 °/o en 61.5 °/o caseïne,
10.3% en 38.5 °/o albumine,
4 %> en sporen globuline.

Men ziet, enorme verschillen reeds in de chemische samen-
stelling, waarbij dan nog komt dat de caseïne der koemelk
veel langzamer en minder volledig verteert dan die uit
vrouwemelk, gelijk
Biedert bij beider kunstmatige digestie
aantoonde en daarmede tevens de
niet-identiteit van beide.

Uit een en ander blijkt dus, dat men zich, bij de samen-
stelling van een surrogaat uit koemelk, er alleen toe kan
bepalen om de ruw-chemische samenstelling der koemelk
aan die van vrouwemelk gelijk te maken ; terwijl men de
biologische eigenschappen, mede door de gebruikelijke steri-
lisatie dezer kunstmatige melk, geheel buiten rekening moet
laten.

Men bereidt nu, naar gelang van leeftijd en verteerkracht
der zuigelingen, verschillende mengsels, welke elk een
ge-
middelde
samenstelling van vrouwemelk tot uitgangspunt
hebben. Wel is waar schuilt er principieel een fout in het aan-
nemen van een gemiddelde samenstelling, daar de analyse
niet alleen verschillende uitkomsten geeft bij verschillende
vrouwen, maar zelfs bij één vrouw naarmate de lactatie-
periode voortschrijdt. Om echter niet tot niets-doen in dit
opzicht te zijn veroordeeld, maakt men er gebruik van.

Uit de analyse bleek, dat koemelk aanzienlijk rijker is aan
eiwit, daarentegen iets armer aan vet dan vrouwemelk. Voedt
men dus een kind met onverdunde koemelk, dan krijgt het,

-ocr page 570-

bij gelijke volumina, meer dan driemaal te veel eiwit en iets
te weinig vet. Gaat men echter, zooals empirisch wel in
gezinnen wordt gedaan, de koemelk met twee deelen water
en wat rietsuiker toedienen, dan worden wel de percentages
van eiwit en asch nagenoeg genormaliseerd, maar daarentegen
zullen die voor vet (en we/zfeuiker) nog meer afwijken dan
ze in onverdunde koemelk reeds deden.

Daarom gaat men in de melkkeuken niet rechtstreeks uit
van koemelk, maar van den room, waaruit men vervaardigt
de
Biedert\'sche roommengsels. Hierbij wordt, nadat de melk
door watte filter en centrifuge gereinigd is, de room van de
melk gescheiden door middel van een separator (centrifuge)-
Vervolgens bepaalt men van dien room het vetgehalte. Van
goeden room is dat ten naastenbij 12 °/o, nevens 3f°/o
eiwit en 5 °/o melksuiker.

Door verdunning van dien room met twee deelen water
reduceert men deze percentages resp. op 4, IJ en Dan
voegt men nog per 100 gram 6 gram melksuiker toe, zoodat
er een praeparaat ontstaat met 4°/0 vet, IJ °/o eiwit en
7f °/ö melksuiker.

Aldus is zooveel mogelijk een normaal zuigelingenvoedsel
bereid, verondersteld (ééns voor altijd) dat de grondstoffen
goed zijn.

Minder dan 12 °/0 vet mag de room niet hebben; ook
niet belangrijk meer. Is dit toch zoo, dan moet het surplus
door verdunning van den room worden gecorrigeerd.

Een eenvoudige evenredigheid is het middel ter berekening
van de hoeveelheid toe te voegen water. Ondersteld bijv.
dat de room van 14.8 % op 12 % vet teruggebracht moet
worden, dan vindt men de gezochte procenten water uit
12: 100 = 14.8 : x of x = 123j.

Dus bij 100 deelen room moeten nog 23£ deelen water
worden gevoegd.

Suckow, leider der stedelijke melkkeuken te Bergisch-

-ocr page 571-

Gladbach, vervangt het water voor de roommengsels gedeel-
telijk door ondermelk *) welke na de ontrooming der melk
overblijft. Dat het aschgehalte hierdoor stijgt, ligt voor de
hand. Hij gebruikt de volgende roommengsels. De room er
van bevat niet meer dan 12.5 °/o vet.

N°. 1.

N°. 2.

N». 3.

N°. 4.

N». 5.

ltoom .

20

21

22

23

25

Ondermelk

10

20

30

35

50

Wuter . .

70

59

48

42

25

Melksuiker

3.5

3

2.4

2.1

1.3

Dat deze ondermelk ook op andere bestanddeelen, met
name op het vetgehalte invloed uitoefent, zal duidelijk zijn.
De invloed op het vetgehalte zal hierbij afhangen van de
voorafgegane meer of minder scherpe ontrooming der melk.

De mengsels gereed zijnde, worden, in navolging van
Soxhlet 1), fieschjes van 100 a 200 gram daarmede gevuld ;
hierna wordt een en ander „gesteriliseerd" (zie later).
Waarom de hoeveelheid dezer kindermelk zóó gekozen?
Om ze in overeenstemming te brengen met het ration dat
de zuigeling in den regel in een of twee „maaltijden" nuttigt.
Want is de flesch ééns geopend, dan is die melk van dat oogen-
blik af niet meer gevrijwaard tegen bacteriën-invasie. Iloe meer
de portie dus overeenstemt met het te nuttigen ration, des te
geringer kans op bacteriëele omzettingen der melk, dus ook des
te minder kans op de maag- en darmaandoeningen in quaestie.

l)at is wederom een der grootc voordeelen der borstvoeding,
dat het voedsel nu belangrijk
minder dan surrogaten aan
invasie van bacteriën blootstaat.

1  Münchener Med. Wochenschrift, XXXVIII, Nos. 19 und 20, 1891,

-ocr page 572-

541

Maar ook de meergenoemde lichamen welke, thermolabiel
als ze zijn door de sterilisatie der surrogaten, hierin ver-
nietigd worden, blijven bij het zoogen intact.

Von Behring wil dan ook voor jonge individuen van geen
verhitte melk weten, daar hij de bewuste stoffen onvoor-
waardelijk noodig acht voor haar voorspoedige ontwikkeling
(zie
Lafar, Technische Mykologiè).

Wel is waar rest nog het bewijs te leveren, dat die anti-
toxinen etc. der eene species fin casu het rund) door de
andere (den mensch)
als zoodanig geassimileerd worden, enz.
zoo ja, eenzelfde nuttig effect bewerken.

Waarom of men de verhitting der surrogaten dan niet
laat varen P Omdat men door middel daarvan de bezoedeling
met bacteriën (waaraan alle door de bewerking, de toevoe-
gingen, enz. blootstaan) onschadelijk moet maken, ten einde
bacteriëele omzettingen, en hiermede een oorzaak van gastro-
enteritis, te coupeeren; al komt het voor dat, naar
Hijmans (1. c.)
mededeelt, er zuigelingen aan chronische gastro-enteritis weg-
kwijnen die nochtans zorgvuldig
gesteriliseerd voedsel ont-
vingen.

Groot aandeel heeft gesteriliseerde melk in het ontstaan van
morbus
Barlowi. Maar aangezien deze, aldus Hijmans (1. c.),
mits goed behandeld, snel geneest, de gastro-enteritis daaren-
tegen dikwijls elke therapie trotseert, kiest men uit twee
kwaden het minst erge en steriliseert de melk, ten einde
althans den ergsten vijand van den zuigeling, de gastro-
enteritis, zooveel mogelijk te weren.

Dat de B.\\RLOw\'sche ziekte dikwijls bijzonder snel een
gunstige wending neemt door het toegediende gesteriliseerde
voedsel door onverhitte voedsels te vervangen, is een erkend
feit. Dit maakt het hoogst waarschijnlijk, dat door de in-
werking van hooge temperaturen op voedsels (melk) eventueel
daarin aanwezige, voor het leven gewichtige lichamen uit-
eenvallen.

r

-ocr page 573-

Schmid en Pflanz \') bewezen dat de alexinen uit liet
bloed der moeder in haar melk overgaan.
Buiten het lichaam
zouden ze dan als alexinogene stoffen in de melk voorkomen,
om vervolgens, onder invloed der digestie van den zuigeling,
weder tot alexinen te worden.

Met de waarnemingen van Schmid en Pflanz strookt vol-
komen de wetenschap dat het serum van een borstkind
sterker bactericide eigenschappen heeft dan dat van een
fleschkind.

Ook hetdigestieveriuogen, zeggen de Bruin en de Lange (1. c.),
van een kind is geheel ingericht op het zog der moeder en
niet op dat van een andere vrouw; de mortaliteit van kin-
deren door de eigen moeder gezoogd, staat dan ook tot die van
minnekinderen als 3 tot 5.

Onder verwijzing naar de uitvoeriger mededcelingen van
Kroon 1), onder meer over lactosera, worde herinnerd dat
de praecipiteerende werking van een lactoserum het volledigst,
duidelijkst en snelst plaats vindt bij melk van
hetzelfde dier,
welks melk te voren gediend heeft voor de bereiding van
het lactoserum; dat daarentegen dit serum minder volledig en
snel de melk van een
ander individu derzelfde soort zal
praecipiteeren.

In het eerste geval werden zoowel de individueele als de
soortgroepen der eiwitten neergeslagen, in het laatsle geval
alleen de soortgroepen.

Dit een en ander illustreert wel het physiologisch verband
tusschen moeder en vrucht, door middel der melk, na de
geboorte, waarop wij in de inleiding den nadruk legden.

Bacteriologie. De vraag of de, door een alleszins normaal

1  Dit Tijdschrift, 1904, pag. 388 e. v. H. M. Kroon: Over onderzoekings-
lactosera.

-ocr page 574-

individu afgescheiden melk microben bevat, wordt door Heim *)
en Kitt 1) ontkennend, door Hijmans (1. c.) op gezag van
Cohn en Netjmann, bevestigend beantwoord. Deze contro-
verse overigens in het midden latende, ligt het voor de hand
dat zuigelingen met de moedermelk toch bacteriën opnemen,
daar op de huid steeds bactériën voorkomen.

Van het meeste belang is de bacteriologie der koemelk.

Het resultaat van elke aanwending dezer stof, welke zulk
een gunstig substraat is voor tal van bacteriën, hangt mede
van hun aantal en hun aard af.

Zoo staat of valt de geheele zuivel-industrie bij de gratie
van bepaalde bacteriën. Eveneens hangt het resultaat van
melk als voedingsmiddel van bacteriën af, omdat vele soorten
de melkbestanddeelen scheikundig veranderen.

Het zijn hoofdzakelijk: 1°. zuurvormende en 2°. pcpton-
vormende (z. g. n. rottings-) bacteriën. De eerste grijpen de
in melk voorkomende melksuiker aan en vormen daaruit
zuren; de tweede breken de eiwitten af en vormen daaruit
pepton. Van deze peptonvormers hebben sommige ook het
vermogen om zware
vergiften te vormen.

In den regel vormen zuurvormers geen pepton en pepton-
vormers geen zuur; boterzuurbacillen (zie tabel n°. 3) hebben
echter het vermogen beide functies te verrichten.

Afgezien van den boterzuurbacil kan men zelfs zeggen
dat er tusschen de zuur- en de peptonvormende een anta-
gonisme bestaat in dien zin, dat de laatste in melk, welke
door de eerste zuur geworden is,
niet gedijen.

Onder de melkbacteriëu zijn het de melkzuurvormers
(tabel, groep 1), welke het eerst hun werkzaamheid ont-
wikkelen, onder vorming van melkzuur uit melksuiker.

Uit dit melkzuur vormt de boterzuurbacil, mits anaerobe

1  Dr. T. Kitt, Bakterienkunde und pathologische Mikroskopie für Tierärzte
S. 387. Wion 1899.

-ocr page 575-

voorwaarden vervuld zijn, boterzuur en nevenproducten, vooral
gassen. Voor de practijk der melkkeukens zijn ze van minder
belang omdat hun levensvoorwaarden: melk welke zuur èn
luchtvrij is, daar wel nooit zullen samentreffen.

En indien die coïncidentie aanwezig ware (de sporen van .
deze microbe zijn zoo resistent dat ze meer dan drie kwartier
koken verdragen), dan zouden deze bacteriën de melk al
spoedig èn door overvloedige gasvorming (waardoor de flescli,
waarin zulke melk, kan
springen) èn door productie van het
stinkend boterzuur èn door eiwitstolling èn door afscheiding
van melkserum op den bodem der flesch, zóó in het oog
loopend bederven, dat ze toch door niemand gebruikt werd.

Melkzuurbacteriën, groep aerobakter \') Beijekinck (zie
tabel). Laat men melk of room eenigen tijd aan zich zelf
over, dan worden ze zuur. Dit geschiedt het eerst door de
melkzuurbacteriën, welke vrij wel
alomtegenwoordig zijn.

De oude wijze van boterbereiding vangt dan ook aan door
de melk of room eerst „spontaan" (d. i. door toevallige
infectie met deze kiemen of anders door toevoeging van wat
zuren room of melk van vorige gelegenheid of van een buur-
man) te doen zuur worden en dan te karnen.

Door dc gevormde zuren, in de eerste plaats melkzuur,
(maar ook azijn-, mieren- en propionzuur) stolt de caseïne.

Pepton vormen uit eiwit of pep Ioniseer en doen andere melk-
bacteriën om de eiwitten in den voor hun voeding geschik-
teren vorm van pepton te kunnen aanwenden. Dit omzetten
van eiwit tot pepton geschiedt door middel van door hen
gevormd
enzym.

Gelatine = lijm. Lijm wordt eveneens door de peptoni-
seerende bacteriën tot een (lijm-) pepton gemaakt en te gelijk
wordt lijm
verweekt. Hetzelfde geldt voor de gelatine. Wij

-ocr page 576-

bezitten dus in de gebruikelijke {boTiii\'on-) gelatirieplateil een
goed reagens op peptoniseerende bacteriën. Door aan die
platen een weinig melksuiker toe te voegen, wordt tevens
den melkzuurvormers het gedijen vergemakkelijkt. Maak ik
deze melksuikergelatine door middel van (alcalische) lakmoes-
tinctuur blauw, dan zullen eventueele koloniën van melkzuur-
bacteriën de kleur in rood omslaan door bet geproduceerde
zuur, terwijl de peptonvormers de omgeving hunner koloniën
doen verweeken of smelten.

Willen wij ons nu bij versche melk globaal oriënteeren
over de aanwezigheid daarin van de beide hoofdgroepen en
haar onderlinge numerieke verhouding, dan zullen wij op
zwak alcalische lakmoes-melksuiker-gelatineplaten het materiaal
uitzaaien. Wij zullen echter ook dergelijke agarplaten tege-
lijker tijd benuttigen, omdat, bij eventueelen groei van snel
smeltende koloniën, een gelatine-plaat, vóór een oordeel over
eventueel zuurvormende koloniën te vormen is, reeds vloei-
baar en dus onbruikbaar zou kunnen geworden zijn.

Ook komt de broedtemperatuur voor de peptoniseerende
bacteriën hooger dan die waaraan gelatineplaten kunnen
worden blootgesteld.

De vleesch-bouillon, waarmede deze platen zullen worden
vervaardigd, moet geringer concentratie hebben dan die welke
voor gewone platen wordt gebruikt; want er ontstaat uit
bouillon en uit bouillongelatine- of -agarplaten altijd alkali,
in den vorm van (NH4)2 C03, waardoor een zuurvorming
ten deele of geheel gecacheerd wordt naar gelang der onder-
linge verhouding van dit alkali en zuur.

Men zal dus, om deze ongewenschte alkali-vorming zooveel
mogelijk te verminderen, den bouillon aanmerkelijk moeten
verdunnen of, wat op hetzelfde neerkomt, uit belangrijk
minder vleesch dan gewoonlijk vervaardigen.

Indien in een melkmonster zoowel zuurvormende als pepto-
niseerende. bacteriën aanwezig zijn, dan zullen deze zich

-ocr page 577-

op bedoelde agar- en gelatineplaten als volgt door middel
hunner koloniën kenbaar maken.

Zuurvormers op agar slaan de kleur van blauw in rood om.

Peptoniseerende op agar laten de kleur blauw.

Zuurvormers op gelatine slaan de kleur van blauw in
rood om.

Peptoniseerende op gelatine laten de kleur blauw en ver"
weeken de plaat.

Ofschoon de ontwikkeling van vele zuurvormende koloniën
op onze platen beteekent, dat, de melk bij de winning niet
tegen bacteriëele invasie beschut of althans tegen de snelle
vermeerdering der kiemen niet voldoende gevrijwaard was
en dus minder versch is, zoo mogen toch de roode koloniën
relatief in grooter aantal voorkomen dan de blauwe.

De laatste toch zijn in melk en elders, als eiwitafbrekers
gelijk te stellen met rottingsorganismen, ten deele ook gift-
vormers; de zuurvormers zijn gemakkelijk onschadelijk te
maken, verraden zich door de zuring en stolling der melk;
de peptoniseerende vallen den leek in melk niet in het oog
en zijn, als behoorende, met uitzondering van bacterium
proteus, tot de sporenvormende bacteriën, lastiger onschade-
lijk te maken, met name moeilijk door sterilisatie te vernietigen.

Om zich over eventueele zuurvorming uit suikers door
bacteriën te oriënteeren, voegt
Beijerinck (Heim, 1. c. S. 298)
aan suikerhoudende platen een zeer fijn poeder van een
neutraal carbonaat toe, bijv. krijt, en wel zooveel dat het
te voren glasheldere materiaal na de toevoeging zwak troebel
geworden is. Zijn dan de koloniën van de bacteriën in
quaestie zuurvormers, dan zullen ze door dat zuur het car-
bonaat ter plaatse hunner koloniën oplossen en dus met een
helderen hof rondom de koloniën tegen de overigens zwak
troebele platen afsteken.

De tot kindermelk te verwerken koemelk wordt door
watten gefiltreerd en zoodoende van legio bacteriën, en ook

-ocr page 578-

van stof, ontdaan. Ook wordt ze door den separator van
het beruchte centrifugeslib bevrijd.

Door de opvolgende bewerking tot roommengsels en liet
hierbij onvermijdelijke contact met lucht, apparaten, personen,
ingrediënten, heeft de kindermelk alvorens te worden gevuld
in flesschen, weder tal van bacteriën opgenomen, zelf al
streeft men naar snelle bewerking en een minimum van
manipulatie, tot welk doel men zich bijv. voor de vulling
der flesschen van een
vulapparaat bedient.

De flesschen kindermelk worden dus, vóór het beschik-
baarstellen ,
gesteriliseerd.

Meiksterilisatie, vooral uit een bacteriologisch oogpunt. De
flesschen melk worden daartoe in een autoclave gesteld. De
sterilisatie geschiedt daarin door stoom met overdruk.

Suckow stelt de flesschen melk eerst met los opgelegde
sluiting in de autoclave, ontwikkelt daar 103° C. en
laat tien minuten inwerken. Vervolgens laat hij stoom
uit tot de temperatuur 99° C. geworden is, drukt dan de
sluitingen der flesschen definitief vast en herbaalt overigens
de bewerking. Totaal laat hij dus twintig minuten lang
103° C. inwerken, plus den (niet nader door hem aange-
geven) tijd en de temperatuur vóór, tusschen en na de ge-
noemde bewerkingen.

Aan de Maastrichter melkkeuken heeft men, nadat de
flesschen melk in de autoclave geplaatst zijn, ongeveer twee
uur noodig om de beoogde temperatuur van 104° C. te be-
reiken. Zoodra dit het geval is, blijven ze nog 15—20 minuten
aan 104° C. blootgesteld.

Eenige monsters dezer gesteriliseerde melk, gewonnen
toen de koeien van den leverancier nog niet waren
opgestald,
bleken ons (door middel van strijkculturen en strooieulturen \')

-ocr page 579-

op agar eu op gelatine, alsook door eenige ongeopende
flesschen zoowel bij 20° als bij 37° C. gedurende 10 dagen
te „broeden") volkomen steriel.

Lafar (1. c.) geeft aan, dat voor de melksterilisatie
102—105° C. gedurende längeren of korteren tijd aange-
wend wordt.

De Bruin en de Lange (1. c.) achten melk dan steriel,
als ze minstens 10 minuten tot 108—110° C. verhit werd.
Om de sporenvormers te vernietigen, althans in één keer,
zijn temperaturen boven 100° C. niet te ontgaan, tot schade
van de melk. Door
3 achtereenvolgende dagen temperaturen
van
niet hooger dan 100o C., eiken dag gedurende -\\r 20 mi-
nuten
te doen inwerken, vernietigt men de bewuste sporen-
vormende
bacillen, welke uit de sporen inmiddels waren
gevormd, en, zoodoende indirect, ook de sporen. Deze steri-
lisatie volgens
Tïndall (zie Heim, S. 00) is over het geheel
voor de melkindustrie nog weinig toegepast.

Te Amsterdam wordt de melk gesteriliseerd door ze
30—45 minuten bij 100—103° C. te verhitten. Na voor-
afgegaan filtreeren door watten en centrifugeercn of althans door
centrifugeeren alleen wordt de nu gesteriliseerde melk dikwijls
inderdaad steriel. Ze kan dat ook reeds zonder filtratie en
centrifugeeren, doch na die verhitting worden, indien de
productiewijze zoozeer den toets van hygiëne en zindelijkheid
kan doorstaan, dat de resistente sporen bij den producent
zoo niet afwezig kunnen worden geacht, dan toch in diens
bedrijf geen porte d\'entrée in de melk vinden.

Het resultaat der sterilisatie hangt dus af van de tempe-
ratuur van den stoom en den tijd van inwerking er van

-ocr page 580-

en, vooral, of de resistente sporen van groepen 3, 4 en 5
(zie tabel) aanwezig zijn.

Is dit laatste niet het geval, dan verdient reeds hoog ge-
pasteuriseerde melk de qualificatie „gesteriliseerd", een adjectief
dat in de industrie meer betrekking heeft op het feit dat
temperaturen boven 100° C. hebben ingewerkt dan op het
eigenlijk kiemvrij zijn. Immers:
Flügge isoleerde uit flesschen
„gesteriliseerde melk" peptoniseerende bacillen der mesen-
tericus-groep, waarvan de sporen gedurende 2 uur koken
weerstonden, ja, sommige na 4 uur koken nog tot bacillen
ontkiemden (
Lafar, 1. c.).

Weber isoleerde de flügge\'sche bacillen uit „gesteriliseerde
melk" welke te Berlijn in den handel was.

In de plaatsen van voorkomen der sporen (zie tabel) van
de peptoniseerende bacillen ligt de vingerwijzing voor de
prophylaxis (zie later).

Onderstellen wij dat de bacteriënflora eener flesch versche
melk door de bacteriën groepen 1, 2, 3, 4 en 5 vertegen-
woordigd is, de laatste drie mede in den sporentoestand, dan
zullen door de sterilisatie 1 en 2, als sporenlooze microben,
terstond vernietigd geworden zijn, want zulke gaan door
temperaturen tusschen 58 en 80° C. reeds te gronde (
Heim l.c.).
Zoodoende is die melk ontdaan van de melkzuurvormers (1),
blijft dus alcalisch of amphoteer, de 3de groep kiemt dus,
mede door dit gegeven, niet uit. Groepen 4 en 5 daarentegen
vinden juist in de bestaande reactie een gunstigen factor tot
gedijen. Haar bacillen zullen zich dan, vooral indien de
melk niet
koel wordt bewaard (zie de resp. optimum-tem-
peraturen) binnen een balven dag in het millioenvoudige
vermeerderen en daarbij de caseïne langzaam peptoniseeren.
Te gelijker tijd kan een deel der bacillen van de mesentericus-
groep (5) giften, speciaal endo-toxinen, vormen.

Flügge stelde, onder de peptoniseerende giftige bacillen
van deze groep, in het bijzonder van de daartoe behoorende,

-ocr page 581-

door hem slechts als n°. 1, 3 en 7 aangeduide, soorten de
pathogene werking, als giftvormers, vast. *)

Hij maakte daartoe van elk dezer een cultuur in melk
en voederde deze melk afzonderlijk aan proefdieren, zoowel
volwassene als
jonge (vooral honden).

Bij volwassen dieren was het resultaat nihil of gering,
maar de
jonge honden (voor n°. 1 ook jonge cavia\'s) werden alle
ziek,
stierven er ten deele aan, onder verschijnselen van
heftige diarrhee, soms vergezeld van buikpijn, steeds van
groote zwakte.

Treffende overeenkomst dus met de zuigelingen-darmaan-
doeningen in quaestie, voor zooveel het in beide gevallen
jeugdige individuen zijn die aangetast worden en de localisatie
in den darmtractus geschiedt.

De Fi.üggk.\'sche bacillen worden daarom vrij algemeen als
aetiologische factor in de zuigelingensterfte aangenomen.
Overigens is de geheele groep 5 in het algemeen in dit op-
zicht zeer verdacht.

In tegenstelling met groep 3 gaan de bacillen van groep
5 bijna onmerkbaar en langzaam te werk. Soms vormen ze
een weinig zuur waardoor ze de caseïne langzaam en in fijne
vlokjes doen stollen vóór ze deze peptoniseeren. Meestal
echter blijft stolling achterwege. Te gelijk met de vorming
van pepton kunnen giften worden gevormd, welke soms wel,
sotns niet door den smaak worden opgemerkt. Men neemt
dan noch aan het uiterlijk, noch aan den reuk, noch aan
den smaak van zulke melk iets waar. Hierin zit het gevaar!

Soms verleenen die giften aan de melk een bitteren smaak.

Actueel is de vraag of die giften door stcriliseeren (of het
huishoudelijke koken) worden vernietigd.

Ostkrtag geeft daarop het antwoord aldus1): ,,l)ie Nach-

1  Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene, 1904.

-ocr page 582-

teile der schmutzig gewonnenen Milch können auch durch
nachträgliches Sterilisieren nicht beseitigt werden, weil die
in Betracht zu ziehenden Bakterien Gifte bilden die durch
Hitze nicht zerstört werden."

Vanwaar die giftige bacillen? Uit het stalvuil. En dit geldt
niet slechts voor de giftige, maar in het algemeen voor alle
andere dezer sporenvormers, welke algemeen verspreid in de
natuur voorkomen; niet het minst in aarde, stroo, veevoeder,
excrementen, welke alle legio boterzuur-, aardappel- en hooi-
bacillen bevatten.

Berucht is daarvoor het stof van den stal, berucht is ook
de
koemest, waarin ze ais sporen rijkelijk voorhanden zijn.

Prophylaxis. Beter dan de cura, hier het steriliseeren, is
in casu de prophylaxis, met name een streng door te voeren
stalhyyiëne.

Wij onderstellen deze hier bekend, releveeren ze dus niet
in extenso. Op enkele punten wenschen wij nochtans uit-
drukkelijk te wijzen.

Waar het de sporenvormers zijn wier vernietiging moeilijk,
waarvan het onschadelijk maken van eventueele giften on-
mogelijk is en die hun oorsprong vooral vinden in stof en
stalvuil en elke onzindelijkheid, daar
moet de productiewijze
der melk aan het volgende voldoen: de grootst mogelijke
zindelijkheid moet doorgevoerd
kunnen worden. Producent en
personeel moeten niet alleen den goeden
wil daartoe, maar
ook het noodige
besef daarvan hebben. Tal van menschen
ontbreekt het hieraan te eenenmale.
Het melkersbedrijf staat
nog lang niet op het peil waar het behoort. Ook hier geldt:
het publiek krijgt de melk welke het verdient.

Het is den melker trouwens niet gegeven de hooge waarde
van die bijzondere zindelijkheid, welke hem zooveel omslag
zou veroorzaken, in te zien; hij bekommert er zich niet om,
misschien omdat hij weet dat de melk aan de inrichting toch
„gezuiverd" wordt.

-ocr page 583-

Ook is de leverantie-prijs niet steeds zoo, dat het de
tijdroovende voorzorgs- en reinigingsmaatregelen loont.

Enkele melkkeukens hebben althans den leverancier de
beschikking gegeven over
UiAX-filter en melkkoeler. Of hij
ze gebruikt?

Tal van menschen hebben van de wieg tot het graf nimmer
recht
goed gewasschen handen, hoe wil men dan dat ze zorg
besteden aan het vee?

Men moet maar eens zien hoe moeilijk, vooral ruigbehaarde
uiers, na eenige verwaarloozing, of nadat het dier \'s nachts
in de eigen excrementen gelegen heeft, te reinigen zijn.

En hoe gaat het dan met die reiniging in het stalseizoen,
\'s morgens (beter gezegd \'s nachts) bij een petroleumlampje
om ± half vijf, waarbij spoedmaken het wachtwoord is! ?

Dit, nog verergerd door slechte stalinrichtingen, laat in de
niet-specifiek Hollandsche provinciën van ons vaderland
dikwijls maar al te veel te \'wenschen.

Hij die als technisch adviseur tegenover de melkkeuken
aansprakelijk is voor de stalhygiëne bij den leverancier,
zal natuurlijk meermalen en op tijdstippen waarop hij
-niet
verwacht wordt, zich een onderzoek in loco getroosten.

Die deskundige kan zich dan vlak vóór het melken, zoo
in den winter \'s morgens vóór half vijf, eens overtuigen hoe
het met den faecaliënafvoer en de ligplaatsen en reinheid
der dieren gesteld is.

Hij zal zich ook overtuigen hoe de reiniging geschiedt,
vooral of het gebezigde water na eenig gebruik niet spoedig
zoo vuil aangewend wordt dat het veeleer bezoedelend dan
reinigend werkt.

Ifij mag dan de slotsom opmaken hoe het in dit bedrijf
wel dagelijks toegaat als hij
niet aanwezig is. En vooral zal
de deskundige zich moeten afvragen of hij, met het oog op
de belangen hem toevertrouwd, bij dezen of dien leverancier
wel de aansprakelijkheid voor de stalhygiëne kan blijven dragen.

-ocr page 584-

Gelijk bekend vermeerderen bacteriën zich binnen een of een
halven dag in het millioenvoudige, indien eeii gunstige tem-
peratuur hun dien tijd gegeven is. Het streven moet dus
voorzitten om de melk zoo koel mogelijk te houden en zoo
snel mogelijk van producent aan consument af te leveren.
Koeling en filtratie moeten dus reeds bij producent aan-
vangen. Deze moet de melk snel naar de melkkeuken kunnen
vervoeren. Technisch foutief is het dus, indien de leverancier
ver van de inelkkeuken verwijderd woont of althans geen
snelle communicatie-middelen beiden met elkaar verbinden.

Temperatuur, gehalte, zuurgraad der melk, casu quo ook
eens de onderlinge numerieke verhouding van zuur- tot pep-
tonvoriners, moeten bij aankomst aan de melkkeuken worden
gecontroleerd.

Zeer in het belang van de conserveerin/j der kindermelk zijn
in Duitschland vele „Kindermilchanstalte", althans de stede-
lijke, op de terreinen der stedelijke slachtplaatsen gebouwd.
Hier profiteeren ze, hygiënisch en economisch, van de voor-
handen
koelcellen.

Werden voor do melkkeukens aan de melk op weg van pro-
ducent tot consument de genoemde maatregelen recht behartigd,
dan zou de
gesteriliseerde melk steeds inderdaad vrij van
bacteriën blijken; ja, men zou met een hooge pasteurisatie
kunnen volstaan. Dit ware dan ver boven sterilisatie te ver-
kiezen. Want hoe meer verhitting, des te meer wordt de
melk als het ware gedenatureerd.

Laat men echter alles op de autoclave aankomen, dan
krijgt men een product dat eigenlijk geen melk meer mag
heeten. Immers welk voordeel bieden rauwe eiwitten in de
melk tegenover de door hitte gewijzigde, soms gestolde?
Hun grootere verteerbaarheid.

Verder bevindt zich het vet in rauwe melk in natuurlijke

emulsie wat weder de verteerbaarheid ten goede komt; bij
i

sterilisatie echter gaat die fijne verdeeling door emulsie ver-

-ocr page 585-

loren, het vet drijft er als gele druppels boven, het geheel
wordt (om in de pharmaceutische termen te blijven) van
emulsie tot schudmixtuur. Ook de melksuiker wordt er door
gecarameliseerd, vandaar de bruine kleur en, ten deele, de
kooksmaak.

Gezwegen nog van de verloren gegane biologische eigen-
schappen, wat ook bij pasteurisatie het geval is.

De resultaten voor de zuigelingenvoeding — s\'il y en a —
kunnen dan ook niet anders dan zeer bescheiden zijn.

In de prophylaxis ligt dus de toekomst. Want hoe nauw-
gezetter deze, des te geringer verhitting, dus des te beter
product; en, mutatis mutandis, hoe slordiger stalbedrijf of
hoe meer concessies aan zindelijkheid, koeling, snelheid van
bewerking, etc. etc., des te rigoureuser verhitting der melk,
tot schade van het product en van het beoogde doel.

Dit staat echter vast: de melkkeukens zullen in zake de
zuigelingensterfte een
bescheiden rol vervullen, hoezeer dan
ook elke, dus ook deze, poging, om haar te verminderen,
toejuiching verdient.

Maar — en hiermede moge na de hygiënische beteekenis
de sociale waarde der melkkeukens terloops aangeroerd worden,
wil men de zuigelingensterfte
in dèn wortel aantasten, dan

O O \'

dienen die maatschappelijke standen, welke door hun moreel
en intellectueel peil, alsook door hun sociale positie een
roeping tegenover de onderste volkslagen te vervullen hebben,
door woord en daad en voorbeeld aan te sturen op betere
zeden, hoogere loonen, betere woningen, enz., kortom op de
bevordering der hygiëne van ziel en lichaam beide.

-ocr page 586-

De voornaamste

1. Aerobakter (Beijekinck) vormt
melkzuur en andere zuren.
Vandaar melkstolling. Voorko- ,
men : algemeen, ook in faeces,
melk, enz.

2. Proteus.

3. Boterzuurbacillen (Botkin).

4. Hooigroep (type b. subtilis). ™

5. B. caseinum peptonificantes
(Heim). Waartoe mesente-
ricusgroep.

baeteriëngroepen welke in normale melk kunnen voorkomen,

la bact. lactis aerogenes (synoniem b. acidi lactici Hüepfe) identiek met streptococcus acidi
lactici (
Grotenfeld) is slechts door streptococcenvorm van la en door dezen en onbeweeglijk-
heid van 1& onderscheiden.

Is alomtegenwoordig; steeds in zuigelingenfaeces, hetzij na het gebruik van koemelk, hetzij
door luchtinfectie. Owbeweeglijk, overige eigenschappen als 1&.

16 bact. coli communis. Steeds in normale darmflora aanwezig, ook overigens ubiquitair.

Kan melk onder alcalische reactie stollen. Tast melksuiker niet aan. Tast eiwitten aan onder
vorming van pep ton.

Zijn anaëroob. Vormen o. a. boterzuur, gassen. Zeer verbreid voorkomen, onder meer in aarde,
water, faeces, in oude melk, in faeces van zuigelingen, die slechts eenige dagen gezoogd
werden (
Flügge). Sporen weerstaan drie kwartier koken. Pathogene werking zie Lehmann
en Neumann.

Vormen pepton. Pathogene werking in melk onbekend (zie Lehmann en Neumann). Voorkomen:
in veevoeder, aarde, koemest; ook in sporenvorm steeds aanwezig. Peptoniseeren melkeiwitten
bij alcalische reactie. Gedijt bij 10-45° C. Optimum 30° C. Sporen buitengewoon resistent
tegen hitte. Volgens
Kitt (BaMcrienlcunde) „niemals patkogen", wel volgens Lehmann en
Neumann (1. c.).

Peptoniseeren. Vormen ten deele ook giften. Sporen verdragen 100° C. minstens 2 uur, sommige
langer dan 4 uur (
Lafar, Technische Mykologie). Temperatuur optimum 24—44° C.

Bekende soorten: Bacillus mesentericus vulgatus = gewone aardappelbacil, kunnende melk
onder alcalische reactie stollen. De variëteiten b. m. ruber en b. m. fuscus (roode en bruine
aardappelbacil). Geen van deze als pathogeen bekend.

De bacilli peptonificantes (Flügge), nos. 1, 3 en 7.

-ocr page 587-

DIAGNOSE VAN MALLEUS AAN IIET CADAVER
DOOR MIDDEL DER COMPLEMENTBINDING,

door

P. P. KEYSER,

(Laboratorium van hot openbaar slachthuis te Leiden, directeur
prof. d"\'. D.
a. de Jono.)

In een uitvoerige verhandeling heeft de Jono onderzoe-
kingen omtrent de waarde der cavia-enting als diagnosticum
voor malleus medegedeeld. \')

Aanleiding tot dit onderzoek vormden afwijkende resul-
taten, welke de enting van caviae had gegeven bij het
onderzoek van cadavers van slachtdieren, welke verdachte
laesies hadden vertoond. Inderdaad komen bij Engelsche
slachtpaarden meerdere malen orgaanafwijkingen voor, die,
zonder meer, niet als kwaaddroezig zijn aan te merken,
dikwijls aan parasitaire veranderingen doen denken, en ook
in veel gevallen afwijken van de anatomische en histologische
kenmerken, welke voor de veranderingen bij malleus in de
literatuur worden aangegeven.

In dergelijke gevallen, waar het oordeel wel moet worden
geveld, laat de enting van caviae dikwijls of in den steek,
of geeft zij het resultaat te laat.

De Jong 2) wees er reeds op, dat men in dergelijke ge-
vallen twee hulpmiddelen heeft. Men kan uit het midden
der verdachte haarden dekglaspraeparaten vervaardigen en
deze kleuren. Vindt men op malleusbacillen gelijkende staafjes,
dan is de diagnose nagenoeg zeker. De ervaring in den
laatsten tijd hier opgedaan, heeft dit steeds bevestigd. Men
wil echter in den regel meer zekerheid dan die, af te leiden

-ocr page 588-

uit een dekglaspraeparaat. Dan kan men van liet tweede
hulpmiddel gebruik maken, n. 1. van de
agglutinatie. Ter
toepassing daarvan heeft men slechts bloed uit bet hart van
het verdachte cadaver te nemen, en daarvan serum te laten
afscheiden, ten einde dit laatste op de geprepareerde cultuur
te doen inwerken.

Twee paarden, onlangs te Leiden geslacht, vertoonden
verdachte veranderingen, waarin zeer spaarzaam bacillen
werden gevonden. De agglutinatie was bij het eene positief
tot 1 : 060, bij het andere tot over 1 : 1300. In het eerste
geval was dus de proef niet bewijzend. Trouwens, zooals
bekend is, moet men met de agglutinatie voorzichtig zijn,
want een ter controle genomen normaal paardenserum, ag-
glutineerde hetzelfde cultuurpraeparaat 1 : 1000.

Werd dus de diagnose bij het tweede paard bevestigd,
bij het eerste bleef zij dubieus. Bij cadavers toch kan men
de agglutinatie later, ter bekoming van meerdere zekerheid,
niet herhalen !

Door prof. de Jong was onlangs, ten behoeve van een
onderzoek, hetwelk hier niet verder ter zake doet, nagegaan,
of bij malleus een der meest moderne immuniteitsreacties,
de
complementbinding, even gevoelig is als bij verschillende
andere infectieziekten. Het resultaat was van dien aard, dat
hij mij kon aanbevelen deze methode nader te bestudeeren,
juist ook in verband met de moeilijkheden, welke de malleus-
diagnose
post mortem, en met name in de vleeschkeuri?ig, kan
opleveren. I)e uitslag van de toepassing der methode in de
bovenbedoelde twee gevallen was treffend.

Gelijk bekend is, kan men in casu twee methoden daarbij
volgen. Men kan als antigeen nemen het extract uit de ver-
moedelijk kwaaddroezige weefselveranderingen, en nagaan
of bij inwerking hiervan oj() het serum van een kwaad-
droezig gemaakt proefdier, complement gebonden wordt, of
wel, men kan als antigeeu nemen een extract van malleus-

-ocr page 589-

bacillen, bijv. volgens de methode Wassermann bereid, en
niet behulp van het haeniolytisch systeem en complement
nagaan of in het serum van het verdachte dier antistoffen
(amboceptoren) aanwezig zijn. In de boven bedoelde ge-
vallen kozen wij de laatste methode en kregen, onder meer,
resultaten als in het volgend tabelletje, waarin 13. I het
serum van het eerste, B. II het serum van het tweede ver-
dachte paard, en N. P. normaal paardenserum beduidt.

-ocr page 590-

Vóór de toevoeging van het haemolytisch mengsel 1 uur bij 37° C.

Resultaat,
geen haemolyse.

haemol. mengsel

haemolvse.

Or
SO

geen haemolvse.

a. 1 cM3 antigeen 1 cM3 serum B. I

-f- 0.03 cM3 complement -f-

. 7* ,

, , V« cM3

0.9 %Na Cl

C.

» 1 »

, B. II

,

cl ,

. 7. ,

, ,

,

e.

, 1 .

, N. P.

,

f. ,

, v2 ,

, , ,

,

ff-

, 1 .

. „

-

0.9 % Na Cl

0.016 cM3 0.9 °/o i

complement \\ ^ Cl 1 cM3. / ,
• 5 °/0 roode bloed- i
\' lichaampjes. 1

1

h.

Resultaat: in e en f sterke haemolvse, in de andere buisjes in het geheel niet.

Het haemolytisch mengsel, bestaande uit 1 cM3 5% roode bloedlichaampjes -j- 0.016 cM3 amboceptor gaf met 0.03 cMs
complement, als vrij wel minimale hoeveelheid, eveneens sterke haemolvse.

-ocr page 591-

In het tabelletje kan men lezen, dat de sera van de te
onderzoeken paarden (in tegenstelling met het normale
paardenserum), inwerkende op de malleus-cultuurvloeistof,
in staat waren complement te binden, en dat die sera dus
malleus-amboceptoren bevatten.

Echter kan, zooals bekend is, een proef volgens het tabel-
letje,
zonder meer, in dit opzicht geen zekerheid geven. De
methode der complementbinding kan slechts dan voor de
praktijk bruikbare resultaten opleveren, wanneer een voldoend
aantal controle-proeven wordt verricht. Het complement toch
kan nog op andere wijze gebonden worden. En zoo moet
steeds, gelijk ook in casu geschied is, worden nagegaan
of het gebruikte antigeen, en ook het te onderzoeken serum
op zich zelf, zonder meer, niet in staat zijn complement te
binden, terwijl ook hetzelfde dient te geschieden ten opzichte
van de ten behoeve der controle gebruikte normale paarden-
sera. Is dit wel het geval, clan moeten deze het onderzoek
belemmerende complementbindingen, door het zoeken naai-
de hoeveelheden, waarbij zij uitblijven of niet meer belem-
meren, uitgeschakeld worden.

T)e bovenbedoelde sera bevatten steeds malleus-amboceptoren
in tegenstelling van ter vergelijking dienende normale sera.

Het gegeven tabelletje werd echter opzettelijk weerge-
geven, omdat het daarin vermelde normale paardenserum
(N. P.), hetwelk geen amboceptoren bleek te bevatten, het-
zelfde was als dat, hetwelk het gebruikte cultuur-praeparaat
tot l : 1000 had
geagglutineerd. Een voorbeeld dus van een
normaal-serum, hetwelk boven den op malleus wijzenden titer
agglutineerde, echter geen specifieke amboceptoren bevatte.

Het blijkt dus, en de medegedeelde gevallen kunnen dit
nader illustreeren, dat bij het onderzoek op malleus bij
cadavers de complementbindingsmethode, mits met de noodige
voorzorgen toegepast, veel duidelijker resultaten kan geven
dan de agglutinatie.

-ocr page 592-

Nog zij vermeld, dat, alhoewel de diagnose malleus thans
vrij zeker was te stellen, geënte caviae in beide gevallen
gezond zijn gebleven.

Omtrent meerdere onderzoekingen zal later mededeeling
geschieden.

Leiden, Januari 1909.

Korte mededeelingen en referaten.

Zyn (le militaire paardenartsen vergeten? — Op den 8sten
Maart j.1. is bij de 2de Kamer der Staten-Generaal een ontwerp
van wet ingediend tot verhooging van de laatste Indische begroo-
ting, waarbij onder meer gelden worden aangevraagd om de
traktementen van de lste luitenants van het Indisch leger te
verbéteren.

«Volgens de bestaande regeling ontvangen de lfte luitenants
«van de cavalerie, de artillerie, de genie en den topographischen
«dienst, met uitzondering van de magazijnmeesters, een aanvangs-
«traktement van f 225.— \'s maands, dat eenmaal verhoogd wordt
«met f 35 \'s maands, wanneer zij tot de oudste helft van
«hun wapen gaan behooren. De l" luitenants van de overige
«wapens en diensten genieten een normaal traktement van f210
«\'s maands, dat tweemaal een verhoosmig ondergaat, beide malen

\' O O o \'

«met f 25, bij hun overgang tot de oudste helft en het oudste
«vierde gedeelte van hun wapen. De magazijnmeesters van de
«jongste helft genieten f 200 \'s maands, die van de oudste helft
«f225 \'s maands»

Deze regeling voldoet niet meer in verband met de trage
promotie, onder anderen bij het wapen van de infanterie. Ook
wordt het aantal verhoogingen te gering geacht en het verschil
tussclien het hoogste luitenantstraktement (f 260) en dat van
kapitein (f 400) te groot.

«In navolging van het ook bij andere takken van \'s lands
«dienst in Indië aangenomen stelsel verdient het aanbeveling de
«periodieke verhoogingen om de drie jaar toe te kennen. \')

-ocr page 593-

«Het ligt in de bedoeling, de eerste verhooging in den eerste-
«luitenantstijd ten bedrage van f 25 voor de lst0 luitenants van
«de cavalerie, de genie, de artillerie en den topographisclien dienst,
«behalve de magazijnmeesters, en van f 30 voor de lste luitenants
«van de overige wapens en diensten,
uitgezonderd den geneeskun-
digen dienst
1) en de magazijnmeesters, na 6-jarigen dienst als
«officier te verleenen. De traktementen worden daardoor respec-
«tievelijk f250 en f240 \'s maands.

«Na 9 jaar dienst als officier volgt dan de tweede verhooging,
«respectievelijk met f 50 en f 60 \'s maands, waardoor beide cate-
«gorieën van l5te luitenants een gelijk traktement van f300
«\'s maands zullen bekomen.

«Na 12 jaar dienst als officier krijgen beide categorieën een
«vermeerdering van f 50 \'s maands, waardoor de bezoldiging tot
«1 350 stijgt.

«Voor de magazijnmeesters wordt de volgende regeling voor-
«gesteld: na 6 jaar en na 9 jaar dienst als officier f 25 \'s maands,
«na 12 jaar f 50 \'s maands verhooging, waardoor hun trakte-
«menten zullen worden respectievelijk f200, f225, f250 en
«f309 \'s maands.

«Een wijziging in de regeling van de bezoldigingen der officieren
*van gezondheid
1) wordt thans niet noodig geacht, omdat hun
«periodieke traktementsverhoogingen onlangs 2) zijn vastgesteld.»

Zooals men ziet, wordt van de traktementen der militaire
paardenartsen (en der militaire apothekers) niet gesproken, hoe-
zeer men van deze niet kan zeggen, dat zij onlangs zijn vast-
gesteld (lees: verbeterd). De paardenarts met den rang van
lst0 luitenant heeft nog het traktement, als met ingang van 1876
voor zijn voorgangers is vastgesteld. Toen werd bepaald, dat de
jongste helft f 225 en de oudste helft f250 per maand zou ge-
nieten, terwijl thans het normale traktement f225 bedraagt en
dit na 5 jaar actieven dienst met f25 wordt verhoogd.

Dat de paardenartsen der 2do klasse, zoodra dit ontwerp kracht van
wet heeft verkregen, — de magazijnmeesters niet medegerekend,

1  Cursiveoring van mij. v. d. B.

2  Gouvernementsbesluit, 30 Januari 1908, n°. 9 (Ind. Stbl. 1908, n°. 80).

-ocr page 594-

uit hoofde van de wijze, waarop die gerecruteerd worden — de
slechtst bezoldigde l8te luitenants van het Indisch leger zullen zijn,
is duidelijk.

Geoorloofd is dan ook de vraag: «Zijn de militaire paarden-
artsen vergeten?

April 1909. v. d. B.

Keuring van vee en yleesch in Nederlandscli-Indië. —

Ingevolge artikel 8 der Instructie voor den inspecteur en de
veeartsen voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, vast-
gesteld bij gouvernementsbesluit van 11 Januari 1901, n°. 8,
Staatsblad n°. 226, zijn, waar het sanitair toezicht op het slachten
van vee door een keuring is geregeld, de gouvernementsveeartsen
op hun standplaats ambtshalve keurmeesters. Aangezien men het
wenschelijk heeft geacht de regeling dezer aangelegenheid aan
de locale (gemeente) raden zelf over te laten, is uiterlijk met
ingang van 1 Januari 1910 dit artikel buiten werking gesteld
(gouvernementsbesluit van 3 Maart 1909,
Staatsblad n°. 175).
Thans kunnen dus op de hoofdplaatsen, waar men gemeenteraden
heeft, ook andere personen daarvoor worden aangewezen, wat,
wanneer deskundigen beschikbaar zijn, zeer zeker wenschelijk is.
De mogelijkheid voor de aanstelling van particuliere veeartsen
tot gemeenteveearts tevens belast met de vleeschkeuring, is dus ge-
opend en daarmede het vooruitzicht in Indië langzamerhand meer
veeartsen te krijgen, niet aan den staatsdienst verbonden. Dat
dit eveneens wenschelijk is, kan niet worden ontkend.

Volgens de «Java Bode» heeft de regeering per circulaire aan
de locale raden medegedeeld, dat voor het geval de voorkeur
wordt gegeven aan de diensten van de gouvernementsveeartsen,
hiertegen van regeeringswege geen bezwaren zullen bestaan en tot
haar het verzoek kan worden gerichttdie landsdienaren te belasten
met werkzaamheden ten behoeve van \'s raads ressort op den voet
van artikel 113, lste lid, sub
a der locale raden-ordonnantie
(Staatsblad 1905, n°. 181).

In dat geval zal de gemeente aan het land een vaste, vooraf
overeen te komen som
moeten betalen, of een bedrag gelijkstaande
met de ontvangsten voortvloeiende uit de door gouvernements-
veeartsen gedane keuringen, de keurloonen. Een en ander voor
elk geval afzonderlijk te regelen.

-ocr page 595-

Waar andere deskundigen te krijgen zijn, zal men waar-
schijnlijk niet aarzelen dezen de keuring op te dragen, aangezien
de gouvernementsveeartsen natuurlijk niet altijd beschikbaar zijn.

Jammer, dat de Indische wetgeving in .zake vleeschkeuring
deskundigen (veeartsen) en niet deskundigen allen met den naam
van keurmeester bestempelt. Dat bet beter zou zijn de leeken
/mü/jkeurmeesters te noemen, zooals dit in Nederland geschiedt,
behoeft geen nader betoog.

Wellicht is het thans het geschikste oogenblik om bij de locale
raden of misschien bij de regeering een poging in die richting
te doen. v.
d. B.

De acarusschurft der dieren. — Onder dezen titel deelt

F. Gmeiner in de Zeitschrift für Tiermedizin, Band 13, Heft
het eerste gedeelte zijner onderzoekingen over dit onderwerp mede.
Hij komt daarbij tot het volgend resumé.

De resultaten van het onderzoek omtrent de vergelijkende
pathologie van den demodex bij de dieren loopen dus uit op het
cardinale punt, dat de acarusmijt als zoodanig geen pathologische
rol vervult, dat zij speciaal bij den hond niet mag worden be-
schouwd als de eenige oorzaak der zoogenaamde acarusschurft.
Bij den hond kunnen de acari, in tegenstelling met de tot heden
gehuldigde meening, slechts in zoover aanspraak maken op een
middellijke pathogenetische rol, dat hun vestiging ei} voortplanting
in de haarzakjes en smeerklieren gunstige voorwaarden verschaffen
voor de invasie en de pathogene werking van splijtzwammen.

De acari veroorzaken hunnerzijds direct slechts een geringe
laesie van het epithelium en een uitstulping, resp. verwijding,
van de haarzakjes en smeerklieren. Zoolang slechts acarusmijten
in de huid aanwezig zijn, blijft de aandoening clinisch zeer gering.
Ook pathologisch-anatomisch vertegenwoordigt deze squameuse
vorm van het demodex-uitslag een proces, waarin de ontstekings-
verschijnselen binnen nauwe grenzen blijven en deze het perifol-
liculaire weefsel öf in het geheel niet of slechts in geringe mate
aantasten.

Waar echter veel infiltraten aanwezig zijn, waar die verhou-
dingen bestaan welke het eigenlijke clinische beeld van de acarus-
schurft uitmaken, bevinden zich naast de mijten steeds splijt-
zwammen in reine cultuur, en wel, zooals het bacteriologisch

-ocr page 596-

onderzoek heeft aangetoond, staphylococcus pyogenes albus. Waar-
schijnlijk is het de door de acari veroorzaakte verwijding en
uitstulping der follikels, speciaal der follikeltreekters, welke de
vestiging der ubiquitaire staphylococcen mogelijk maakt en be-
vordert, te meer daar een voortdurend contact van de huid van
den hond met stof, vuil en microben bestaat. Uit de histologische
onderzoekingen volgt verder, dat de acari zelfs in de ineest voort-
geschreden stadiën der ziekte ook bij den hond de follikelruimten
niet verlaten, nooit in het perifolliculaire weefsel dringen.

De etterachtige folliculitis en perifolliculitis, het anatomisch
substraat der acarussehurft, wordt enkel veroorzaakt door staphy-
lococcus pyogenes albus, welke zich niet slechts laat aantoonen
in de haarzakjes en de smeerklieren naast de acari, maar ook in
het weefsel, in de abscessen, zijn deletaire werking ontwikkelt.

Van de aldus beleedigde huid uit kan het tot overstrooming
van het bloed met deze pathogene splijtzwammen en haar toxinen
komen; de honden gaan meestal septisch te gronde aan de
staphj?lococceninfectie, doch niet aan de acari.

Dienovereenkomstig is de acarusschurft van den hond als een
staphylococcen-infectie te beschouwen, waarvan het tot stand
komen eerst op de laatste plaats mogelijk wordt gemaakt door
het intreden van acari, welke hunnerzijds enkel een bemid-
delende rol spelen en voor de microben slechts den bodem
prepareeren. W. C. S.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur van de Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland heeft de eer den leden mede te
deelen, dat, overeenkomstig het bepaalde bij art. 12, lste alinea
van het huishoudelijk reglement, de navolgende
voorstellen voor
de aanstaande algemeene vergadering
zijn ingekomen.

1. Voorstel van do afdeeling Groningen-Drente.

De Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Neder-
land verzoeke aan de hooge regeering een examen voor veeteeltleeraar
te willen instellen.

-ocr page 597-

Toelichting. Van het oogenblik af, dat hier te lande
werd aangedrongen op de aanstelling van veeteeltleeraren of
veeteeltconsulenten is er strijd over geweest, welke de meest
gewenschte opleiding zou zijn voor deze ambtenaren. Zooals de
zaak nu staat, moet worden erkend, dat vermoedelijk onder ver-
schillende categorieën van personen enkelen of meerderen ge-
vonden zouden kunnen worden, die als veeteeltconsulent zeer
belangrijke diensten zouden kunnen bewijzen. Onder de veeartsen
en onder de wetenschappelijke landbouwkundigen zijn personen
aan te wijzen, voor veeteeltleeraar geschikt; direct of althans na
eenige aanvullingsstudie.

Door de afdeeling Groningen-Drente moet worden erkend, dat
de volledige veeartsenijkundige studie de meeste waarborgen voor
geschiktheid geeft voor veeteeltleeraar of veeconsulent. In de
laatste algemeene vergadering der Maatschappij bleek dit ook de
meening te zijn van het overgroote deel der Nederlandsche vee-
artsen. De bewijzen en argumenten door de afdeeling Utrecht in
de toelichting tot haar desbetreifend voorstel neergelegd, benevens
het daarbij behoorend praeadvies van het hoofdbestuur, worden
door onze afdeeling onderschreven; wij achten het onnoodig
daarop terug te komen. Ondanks het feit echter, dat onze studie
veel geschiktheid geeft zich te kunnen ontwikkelen tot goed
veeteeltconsulent, moet toch worden erkend, dat zelfs de veeartsenij-
kundige studie in dit opzicht nog niet geheel afdoende is. Aanleg,
lust en speciale studie zijn noodig voor den veearts, die als
veeteeltkundige wil uitblinken.

Zoo is voor hem noodig de kennis van den invloed van den
bodem op het vormen en vervormen van veeslagen en veerassen,
de eigen aanschouwing van vreemde rassen — meer dan op dat
gebied te Utrecht is geleerd en gezien. Aanvullingsstudie is in
dit opzicht wenschelijk, opdat de veearts-veeteeltleeraar, wanneer
hem advies wordt gevraagd betreffende invoer van vreemde rassen,
etc., etc., alle omstandigheden kent, welke hij bij het uitbrengen
van het gevraagde advies in aanmerking zal moeten nemen.

Het bedoelde examen ware vermoedelijk het best in te richten
op de wijze ongeveer, zooals in Duitschland is geschied. Evenals
daar zouden ook hier veeartsen en landbouwkundigen van enkele
deelen van het examen kunnen worden vrijgesteld.

Een groot voordeel van het instellen van een zoodanig examen

-ocr page 598-

zou tevens zijn, dat veeartsen en landbouwkundigen, die zicb in
de veeteeltkundige richting willen begeven, na het afleggen van
het examen met gunstig gevolg, bij landbouwmaatschappijen uit
den aard der zaak als de eerstaangewezenen bekend zouden zijn
voor het geven van cursussen op dit gebied en wat dies meer zij,
waardoor een einde zou komen aan den minder gewenschten
tegenwoordigen toestand, waarbij dikwijls ten onrechte voor het
geven van een cursus iemand wordt uitgenoodigd, die, alhoewel
minder geschikt, het dichtst in de buurt woont.

De zeer uitgebreide wetenschap op veeartsenijkundig en op
landbouwkundig gebied maakt het ondoenlijk, dat ieder beoefenaar
die in haar geheel kan omvatten; specialiseering is ook in dit
opzicht veel meer noodig clan thans nog geschiedt. Bedoeld
examen zou deze specialiseering in de hand kunnen werken.

2. Voorstel van de afdeeling Gelderland-Overysel.

De algemeene vergadering benoeme een commissie of wijst aan
de commissie voor beroepsbelangen als zoodanig, die zich in verbin-
ding stelt met de groote veeverzekeringmaatschappijen, om te komen
tot een betere en uniforme regeling van alle zaken, zich voordoende
in het veeverzekeringswezen, waarin de veearts direct of indirect
betrokken is, zooals daar zijn: keuring der te verzekeren dieren,
afgeven van attesten, honoraria, geschillen, positie der veeartsenij-
kundige adviseurs, behandeling der zieke dieren, enz.

Inleiding tot de toelichting. Reeds lang bestond
bij de afdeeling Gelderland-Overiisel de meening, dat er iets
haperde aan de onderlinge verhouding tusschen de veeverzekering-
maatschappijen en de veeartsen. Voornamelijk ging dit uit van
de maatschappijen. Zij wisten, dat ze de hulp der veeartsen bij
hun bedrijf niet konden ontberen en in de vele circulaires en
geschriften, welke zij voor en na de wereld inzonden, óók aan
het adres der veeartsen, werd o.a. steeds beweerd, dat het belang
der maatschappijen tevens het belang der veeartsen was en meer
zoodanige tirades. Intusschen bleek in de praktijk al bitter
weinig van die gemeenschappelijkheid van belangen; wel bleek
en blijkt nog steeds, dat een welwillende en consciencieuse hou-
ding van de veeartsen steeds was en is in het belang der maat-
schappijen, welke echter al bitter weinig doen om die welwillendheid
en het consciencieuse in die houding aan te moedigen en op te wekken.

-ocr page 599-

Op verschillende wijzen doen zij direct en indirect de behan-
delende veeartsen controleeren, door ben attesten, berichtkaarten
omtrent diagnose, enz., te laten invallen. Het aantal van derge-
lijke schrifturen is legio geworden en meestal geschiedt de
toezending daarvan via den eigenaar van het behandelde dier
of via den agent.

Zoo waren er langzamerhand tal van grieven ontstaan en
gingen er in de afdeeling stemmen op om te trachten daaraan
een einde te maken. Men was evenwel overtuigd, dat slechts een
gemeenschappelijk optreden van de zijde der veeartsen kans van sla-
gen zou hebben. Vandaar dat werd besloten een commissie te be-
noemen die deze zaak zou voorbereiden en met afgeronde voor-
stellen zou komen, welke, behoorlijk toegelicht, zouden worden
toegezonden aan het hoofdbestuur ter plaatsing op het pro-
gramma der algemeene vergadering. Die commissie heeft betreffende
deze quaestie een enquête ingesteld, waarvan het resultaat was,
dat men algemeen inzag, dat verandering en verbetering dringend
noodig waren. De volgende overweging leidde daartoe.

Toelichting. De in Nederland bestaande veeverzekering-
maatschappijen, onderlinge zoowel als algemeene, hebben de
diensten der veeartsen direct of indirect noodig. Direct voor de
behandeling van zieke dieren. Indirect bij het invullen van attesten
betreffende den toestand van het zieke dier, schadeborderellen
en lijkschouwingen. Op grond van die attesten handelen de
directies, gaan zij te werk bij haar uitkeeringen. De diensten
der veeartsen zijn dus voor haar van groote waarde. Ook de
ingevulde keuringsformulieren bij die maatschappijen, welke de
te verzekeren dieren vooraf laten keuren, vormen een basis bij
het sluiten van het verzekeringscontract. Op welke wijze worden
nu die veeartsen erkend voor de hulp, welke zij verleenen? Op
vrij ongelukkige en onvoldoende wijze.

De meeste maatschappijen trekken zich van het honoreeren
van de veeartsen voor diensten, welke haar ten goede komen,
niets aan. Zij laten het over aan de eigenaren der verzekerde
dieren, meestal eenvoudige, weinig kapitaalkrachtige lieden, die
de portee van al dien administratieven omslag niet inzien en
ook niet begrijpen, dat ze voor die bewijzen extra moeten betalen.

Dit dient verauderd!!

Niet wij, veeartsen, behoeven genoegen te nemen met alle

-ocr page 600-

mogelijke voorwaarden welke de maatschappijen stellen, doch deze
bekooren die voorwaarden vast te stellen in samenwerking en
overleg met ons. Hieruit volgt, dat alles in de administratie,
reglementeering en verzekeringsvoorwaarden, waarbij de veeartsen
direct of indirect betrokken zijn, worde onderworpen aan het
oordeel van een vertegenwoordigende commissie uit de veeartsen.
Met die commissie behoort een en ander te worden nagegaan
en zoo noodig veranderd, behooren tarieven vastgesteld, modellen
voor attesten aangegeven te worden, enz.

De wijze waarop de veeartsenij kundige adviseurs in voorko-
mende gevallen in contact moeten komen met de behandelende
veeartsen dient eveneens door bovengenoemde commissie te wor-
den aangegeven. Voorts behoort correspondentie, vooral waar
verschil van meening bestaat tusschen de directie en den veearts
omtrent specifiek veeartsenijkundige zaken, te geschieden tusschen
dien veearts en den adviseur. Ook dit punt behoort door de
commissie te worden geregeld. Deze commissie vormt dus de ver-
tegenwoordiging der veeartsen en is ook het lichaam, hetwelk even-
tueel als scheidsgerecht voor de veeartsen bij conflicten kan optreden.

Aan de regeling, door de commissie vastgesteld, behooren de
veeartsen zich te onderwerpen; zij vormt de vakvertegenwoor-
diging tegenover de maatschappijen.

Wat hier gezegd is over de maatschappijen geldt ook ten
opzichte van de onderlinge veefondsen, welke op meer uitgebreide
schaal werken en welke een onderdeel vormen van grootere
landbouwlichamen, zooals bijv. boerenbonden.

3. Voorstel van do afdeeling Gelderland-Overjjsel.

De commissie, in het vorige voorstel bedoeld, bereide zoo spoedig
mogelijk een betere wijze van veeverzekering voor en doe daaromtrent
de noodige voorstellen bij de betrokken autoriteiten of lichamen.

Inleiding tot de toelichting. Gelderland-Overijsel
was verder van meening, dat er ook iets haperde aan de w ij z e
van veeverzekering in ons land. Het groote aantal veeverzeke-
ringen geeft aanleiding tot versnippering van krachten, concur-
rentie en vijandschap, waarbij ten slotte het beoogde doel in
het gedrang komt.

Naast het onnoemlijk aantal kleine veefondsen traden op
vele veeverzekeringmaatschappijen, grootsch ingericht, met direc-

-ocr page 601-

ties, commissarissen, aandeelenkapitaal, enz. Sommige van haar
noemen zich onderlinge, andere weer algemeene.

Zij verzekeren of tegen vaste premiën of bij hoofdelijken omslag.
Dit grootscheepsche op het gebied der veeverzekering neemt
evenwel niet weg, dat er eigenlijk weinig zekerheid bestaat voor
de verzekerden.

Van recenten datum is de strijd, dien twee te \'s-Gravenhage
gevestigde veeverzekeringmaatschappijen tegen elkander voerden.

Voor den nuchteren toeschouwer, en nog veel meer voor de
bij die maatschappijen verzekerde veehouders, was die strijd alles
behalve verkwikkelijk, omdat er van beide kanten veel vuile wasch
werd vertoond, welke beter in huis ware gebleven.

Er blijkt echter uit, dat er veel niet goed is in de veeverze-
kering; er behoort verandering, verbetering te komen. In het
algemeen meent Gelderland-Overijsel, dat die verbetering kan
worden verkregen door het volgende.

Toelichting. Voor alle fondsen geldt openbaarheid van
het bedrijf, publiceeren van het werkelijk gestorte kapitaal, van
een jaarlijksche balans en van een winst- en verliesrekening, opdat
controle kunne worden uitgeoefend.

Reglementen en eventueele reglementswijzigingen behooren
steeds zoo spoedig mogelijk in hun geheel aan de belanghebbenden
bekend te worden gemaakt. Inspecteurs, controleurs, hoofdagenten,
taxateurs, agenten, enz. behooren betrouwbare personen te zijn
met minstens eenige elementaire vee- en paardenkennis. Niet de
veeartsen behooren taxateursdiensten te verrichten.

Wanneer het in deze richting niet mogelijk is te komen tot
een goed werkend, eerlijk verzekeringswezen voor en door par-
ticulieren, dan behoort de staat op te treden met uitsluiting van
eiken anderen vorm. Want het betreft toch een groot deel van
het nationaal vermogen, dat in geen geval mag komen in handen
van speculanten.

De staat kan dan beginnen met voor zich het recht van con-
trole op te eischen en gelukt het hiermede niet, dan zou hij
zelf moeten exploiteeren.

4. Voorstel van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur stelt voor de commissie voor beroepsbelangen
met twee leden uit te breiden en dus te brengen op vijf leden, waar-

-ocr page 602-

van twee praktizeerend veearts, één districtsveearts, één keuringsveearts
en één militair paardenarts.

Toelichting. Reeds in het oorspronkelijk voorstel, het-
welk is behandeld in de 47ste algemeene vergadering der Maat-
schappij, werd het aantal leden op v ij f gesteld. Hoewel alle
afdeelingen zich vóór het instellen van een commissie voor
beroepsbelaugen verklaarden, vond evenwel het aantal leden dier
commissie bestrijding en werd het ten slotte gebracht op drie
vaste leden en uit elke bijzondere afdeeling en uit Nederlandsch
Indië een adviseerend lid. Verschillende bezwaren werden tegen
vijf leden genoemd, onder meer langzaam werken en meerdere
kosten.

Nu de commissie voor beroepsbelangen bijna drie jaar werk-
zaam is, heeft men in dit opzicht eenige ervaring verkregen;
hieruit blijkt dat, bij goeden wil, samenwerking gemakkelijk is
te verkrijgen en dat de kosten, welke deze commissie heeft
veroorzaakt, niet drukkend zijn geweest voor de Maatschappij,
zoodat dienaangaande, ook bij uitbreiding tot vijf ledeD, geen
vrees behoeft te bestaan.

Wel is sinds dien tijd gebleken, dat de eigenlijke werkzaam-
heden worden verricht door de vaste leden en het daarom wen-
schelijk is, dat alle richtingen der veeartsenijkunde iü de com-
missie vertegenwoordiging vinden en wel in dier voege dat in
deze commissie zitting zullen hebben: twee praktizeerende veeartsen,
een districtveearts, een keuringsveearts en een militair paardenarts.

Daar de praktizeerende veeartsen de overgroote meerderheid
vormen van de leden onzer Maatschappij is het gewenscht, dat zij
door twee leden worden vertegenwoordigd; de districtsveeartsen,
de militaire paardenartsen en de keuringsveeartsen vinden boven-
dien in speciale vereenigingen gelegenheid tot behai\'tiging hunner
bijzondere belangen.

Namens het hoofdbestuur:

II. Markus, voorzitter.

H. J. C. van Lent, lste secretaris.

N.B. Het hoofdbestuur neemt de vrijheid er op te wijzen,
dat alleen die amendementen (met toelichting), welke
vóór 15
Juni
zijn ingezonden, in het programma der algemeene verga-
dering kunnen worden opgenomen. (Art. 30 H. R.).

-ocr page 603-

Het secretariaat van de «Commissie voor beroepsbelangen*
wordt tijdelijk waargenomen door
B. M. Busing te Naarden.

Het lid der algemeene afdeeling W. Luxwolda, thans te Utrecht,
is lid dier afdeeling gebleven (zie blz. 265).

Personalia.

Bepaald: dat het aan den gouvernementsveearts W. Oostingh
verleend ontslag uit \'s lands dienst moet worden beschouwd te
zijn verleend «eervol».
(N. Rott. Crt. van 22 Maart 1909).

Benoemd: Bij koninklijk besluit van 22 Maart 1909, n°. 70, is
onder meer benoemd tot gedelegeerde der Nederlandsche regeering
bij het van 27 Mei—2 Juni 1909 te Londen te houden
VII<J°
congres voor toegepaste scheikunde, buiten bezwaar van \'s rijks
schatkist: dr.
H. J. Hamburger, hoogleeraar aan de rijksuniversiteit
te Groningen; bij koninklijk besluit van 31 Maart 1909, n°. 63, met
ingang van 1 Mei, tot dirigeerend paardenarts met rang van luite-
nant-kolonel, toegevoegd aan den inspecteur van den geneeskundi-
gen dienst der landmacht, de dirigeerend paardenarts met rang van
majoor J. N.
Ballangée te \'s-Gravenhage; met ingang van 9 Mei
4909 tot paardenarts lste klasse bij het 2de regiment veldartillerie
de paardenarts der 2de klasse
W. Folmer; tot gemeenteveearts
te Koevorden, met ingang van 15 Mei,
W. de Beiol te Akkrum;
bij resolutie van den minister van koloniën, dato 3 April 1909,
n°. \'17, is J.
H. Zijp gesteld ter beschikking van den gouverneur-
generaal van Nederlandsch-lndië om te worden benoemd tot veearts
bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst daar te lande; bij
den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst: tot gouvernements-
veearts, dr. K.
van der Veen, van verlof\'uit Europa terugverwacht,
laatstelijk die betrekking bekleed hebbende; tot gemeenteveearts
te Putten
(G.), met ingang van 1 April 1909, H. C. de Waal.

Belast: met den dienst in de residentie Preanger-Regentschappeu,
met standplaats Bandoeng, de gouvernementsveearts, dr. K.
van
der
Veen voornoemd.

Ontheven: eervol van zijn tijdelijke detacheering te Bandoeng voor
de waarneming van den dienst in de residentie Preanger-Regent-
schappen, de gouvernementsveearts te Magelang dr.
H. \'t Hoen,
met standplaats Djokjakarta.

Overgeplaatst: naar het ressort Djokjakarta de gouvernements-

-ocr page 604-

veearts J. Vollema ; naar het ressort Pasoeroean, met standplaats
Pasoeroean, de gouvernementsveearts
Ch. Th. Gr. H. de Wilde ;
naar het ressort Padangsche Bovenlanden, met standplaats Fort
de Koek, de gouvernementsveearts J. A. R. Avis, tijdelijk toe-
gevoegd aan den gouvernementsveearts te Magelang; naar het
ressort Madioen met standplaats Madioen, de gouvernementsvee-
arts, P.
Zijp; naar de residentie Bali en Lombok, met stand-
plaats Singaradja, de gouvernementsveearts A.
van der Steur,
met bepaling, dat hij voorloopig wordt toegevoegd aan den gou-
vernementsveearts te Selong.
(N. R. Crt. van 29 Maarl 1909.)

Benoemd: tot tijdelijk adjunct-inspecteur bij den burgerlijken
veeartsenijkundigen dienst, standplaats Buitenzorg, de veearts bij
dien dienst dr.
H. \'t Hoen ; tot veearts bij den burgerlijken vee-
artsenijkundigen dienst in Nederlandsch-Indië,
J. E. Asbeek
Brusse, gesteld ter beschikking van den gouverneur-generaal van
Ned.-Indië, om tot die betrekking te worden benoemd.
(Nieuwe
Rotterdamsche Courant van
26 April 1909.)

lijdelijk toegevoegd: aan den gouvernementsveearts te Magelang,
met voorloopige standplaats Magelang, de benoemde gouverne-
mentsveearts J. E.
Asbeek Brusse. (N.Rott. Crt. van 28 April 1909.)

Op 17 April 1909 werd door den Prins der Nederlanden,
namens Hare Majesteit de Koningin (besluit van 30 Maart 1909)
het onderscheidingsteeken als officier der huisorde van Oranje
uitgereikt aan den gepensionneerden majoor-paardenarts te \'s-Gra-
venhage J.
Laméris, en zulks in verband met het feit dat hij
gedurende 25 jaar aan het koninklijk staldepartement verbonden
was, belast met den veterinairen dienst. Deze onderscheiding
zal zeker door alle collega\'s zeer worden gewaardeerd.

Eervol ontheven: van de waarneming van den dienst in het
ressort Djokjakarta de gouvernementsveearts te Soerakarta
J. Hel-
lemans
, en zulks met ingang van den dag, waarop hij den dienst
aan den gouvernementsveearts
J. Vollema zal hebben overge-
geven.
(N. R. Crt. van 5 April 1909.)

Door de gezondheidscommissie, zetel Roermond, is tot haar
permanenten deskundige benoemd T. A. L.
Beel aldaar, met
het recht tot bijwonen van haar vergaderingen.

Gevestigd: te Roodeschool Th. Edens; te \'s-Gravenbage de
oad-gonvernementsveeartsW.
J. Esser; te Nijmegen L. E. Hinrichs.

Verplaatst-, met ingang van 30 April de paardenarts l8te klasse

-ocr page 605-

van de rij- en hoefsmidschool te Amersfoort A. Frederikse
naar Utrecht; de lste luitenant-paardenarts A. Kuipers van Utrecht
naar Deventer; de paardenarts
lste klasse L. J. van Rhijn van
Amersfoort naar Yenloo ; de paardenarts
lste klasse F. Laméris
van Zutfen naar A mersfoort (rij- en hoefsmidschool); de paar-
denarts
lste klasse D. H. Goossen van Yenloo naar Amersfoort; de
paardenarts
lste klasse P. C. Muyzert van Deventer naar Leiden.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden, bij beschikking van 1 Maart 1909, n°. 16662, met
ingang van 1 Maart 1909, aan te wijzen voor het vorderingsdis-
trict
45 J. A. Klatjweks, districtsveearts te Teteringen, ter ver-
vanging van den wegens verhuizing eervol uit zijn functie
ontheven veearts A.
J. Montens te Best, en voor het district
Bergen-op-Zoom M. E. baron
Bentinck, paardenarts l8to klasse, ter
vervanging van den wegens verhuizing eervol ontheven veearts
A. A. van Mansfeld te Eindhoven.

Benoemd: tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau H. van
Staa, districtsveearts te Leeuwarden. De redactie wenscht den
benoemde van harte geluk met de hem te beurt gevallen onder-
scheiding.

Rijks veeartsenijschool.

Bij koninklijk besluit van 25 Maart 1909, n°, 3161, afd. V. D,
is met ingang van 1 April 1909 benoemd tot leeraar aan
\'s Rijks veeartsenijschool
H. M. Kiioon, thans tijdelijk als zoodanig
werkzaam.

Bij ministeriëele beschikking van 30 Maart 1909, n°. 3160,
afd. V.D, is II.
van deN Berg als tijdelijk schrijver bestendigd
voor het tijdvak van 1 April 1909 tot 31 Maart 1910.

Benoemd: tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau W. A.
H. van Hobsen, onderwijzer in practisch hoefbeslag aan \'s Rijks
veeartsenijschool. De redactie is overtuigd de tolk te zijn van
de Nederlandsche veeartsen, indien zij den heer
van Horsen
geluk wenscht met de onderscheiding hem ten deel gevallen.

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907.

Bij koninklijk besluit van 5 April 1909, n°. 43, zijn, met
ingang van 1 Mei 1909, benoemd:
a. tot rijkskeurmeester

-ocr page 606-

in algemeenen dienst 2de klasse de rijkskeurmeester dr. H. C.
L.
E. Berger te Hoek van Holland; D. Hubertüs te Os;
J. M.
A. van Nes, te Zuidlaren; H. Veenstra, te Leeuwarden
en H.
A. Welman te Vlissingen; b. tot wederopzegging tot
rijkskeurmeester in bijzonderen dienst de rijkskeurmeester J. J.
F. Dhont te Rotterdam; c. voor den tijd van 1 jaar tot rijks-
keurmeester in algemeenen dienst 2de klasse N. H.
Mispelblom
van
Altena, plaatsvervangend districtsveearts te Hengeloo (0).

De gemeenteraad te Zevenaar nam 20 April het besluit tot
het oprichten van een gemeentelijk slachthuis, zoowel voor export-
keuring als voor plaatselijke consumptie.

De minister van landbouw, nijverheid en handel, gelet op art.
2 van bovengenoemde wet en op de koninklijke besluiten van
15 December 1908 en 6 Mei 1908, n°. 49, waarbij Groot-Brit-
tannië en Ierland zijn aangewezen als de landen naar welke het,
te rekenen van 1 Mei a.s., verboden is vleesch, hetwelk niet
voorzien is van een of meer merken, als bewijs dat het bij een
van rijkswege ingestelde keuring voor uitvoer geschikt is bevon-
den, uit te voeren of aan eenig middel van vervoer tot uitvoer
aan te bieden;

verleent bij besluit van 26 Maart 1909 ontheffing van dit
verbod:

a. voor verduurzaamd vleesch;

b. voor vleesch, hetwelk zich bevindt op schepen en bestemd
is voor verbruik van de daarop verblijvende personen.

Bij koninklijk besluit van 26 Maart \'1909 (Staatscourant n°. 76)
is bepaald:

Artikel 1. Ten behoeve van de keuring van voor uitvoer
bestemd vleesch wordt een vergoeding geheven, berekend als
volgt:

a. voor de keuring van nuchtere kalveren, schapen, geiten
en varkens 15 ct. per stuk;

b. voor de keuring van vette en graskalveren 30 cent per stuk ;

c. voor de keuring van alle andere runderen en eenhoevige
dieren 60 cent per stuk;

d. voor de keuring van organen of deelen, bedoeld in art. 22
van het koninklijk besluit van 24 Juni 1908, n°. 50, 10 ct.
voor iedere 25 kilogram of een gedeelte daarvan;

met dien verstande, dat voor eiken dag, waarop in een

-ocr page 607-

slachterij op de daartoe vastgestelde uren keuringsdienst zal zijn,
een minimum-vergoeding wordt geheven van f 15.

Artikel 2. De slotbepaling van art. 1 is niet toepasselijk op
inrichtingen, als bedoeld in art. 4, 3°, der Hinderwet.

Artikel 3. De invordering van de vergoeding, bedoeld in
art. 1, geschiedt door de rijkskeurmeesters, volgens regelen,
door den, met de uitvoering van dit besluit belasten minister
vast te stellen.

Bij koninklijk besluit van 13 April 1909 is bepaald:

dat in het besluit van 26 Maart 1909, n°. 26:

1. in de slotbepaling van art. 1, in plaats van «eiken dag»
zal worden gelezen: «elk etmaal» ;

2. achter art. 2 zal worden ingelascht:

Artikel 3. Door Onzen, met de uitvoering van dit besluit
belasten minister kan, op grond van bijzondere omstandigheden,
het bedrag der minimum vergoeding, genoemd in de slotbepaling
van art. 1, worden verlaagd of een minimum vergoeding voor
een langeren termijn dan één etmaal worden vastgesteld.

3. in plaats van art. 3 (oud) zal worden gelezen:

Artikel 4. Onze minister van landbouw, nijverheid en handel
is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal
worden gezonden aan de algemeene rekenkamer en aan Onzen
minister van financiën.

Reserve-paardenartsen.

Bij koninklijk besluit van 11 Maart 1909, n°. 12, is, op voor-
dracht van den minister van oorlog van 8 Maart 1909, litt. H23
het volgende vastgesteld.

Art. 4. Tot reserve-paardenarts der 2do klasse bij het reserve-
personeel der landmacht worden benoemd veeartsen, die als
militieplichtig leerling aan \'s Rijks veeartsenijschool t.e Utrecht,
daartoe, overeenkomstig art. 9 der militiewet 1901, een vrij-
willige verbintenis hebben aangegaan naar regelen, bij dit besluit
vast te stellen.

Art. 2. De verbintenis, bedoeld bij art. 1 is een tweeledige.
De militieplichtige zal zich, buiten genot van premie of handgeld,
hoe ook genaamd, moeten verbinden:

1°. om als militair bij de landmacht te dienen gedurende den

-ocr page 608-

tijd van 10 jaar, welke tijd zal gerekend worden in te gaan
met den dag, waarop de verbintenis door of namens onzen
minister van oorlog is bekrachtigd.

2°. om, voor het geval dat hij gedurende den loop van de
sub 1°. bedoelde verbintenis den titel van veearts, volgens de
bestaande of nader te stellen wettelijke bepalingen, verkrijgt, te
rekenen van de dagteekening van het besluit zijner benoeming
tot reserve-paardenarts bij de landmacht, overeenkomstig de be-
palingen der wet voor het reservepersoneel der landmacht 19055
te onzer beschikking blijven, voor den tijd van 8 jaar; alles
onder de voorwaarden en overeenkomstig de bepalingen in de
art. 3—13 van dit besluit vervat.

Art. 3. Tot de bij het vorig artikel bedoelde verbintenis
worden toegelaten alle zich daartoe aanbiedende, voor de militie
ingeschreven of reeds al loteling ingelijfde militieplichtigen, die
als leerling bij \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht zijn ingeschre-
ven, en daarenboven aan de volgende voorwaarden voldoen:

a. zij moeten voor den militairen dienst hier te lande licha-
melijk geschikt zijn, overeenkomstig het hieromtrent gegeven of
nader te geven reglement, met dien verstande, dat ten aanzien
van de gezichtsscherpte de bepalingen gelden, welke daaromtrent
voor de toelating bij het reservekader zijn of zullen worden
vastgesteld;

b. zij moeten Nederlander zijn volgens de wet van 12 De-
cember 1892;

c. zij moeten van een goed zedelijk gedrag zijn, en, indien
zij vroeger bij zee- of landmacht hebben gediend, den militairen
dienst op eervolle wijze hebben verlaten.

d. zij moeten, indien zij minderjarig zijn, overleggen een
bewijs van toestemming, tot het aangaan van de tweeledige verbin-
tenis, van hem] of haar die de ouderlijke macht of voogdij uitoefent.

Art. 4. De militieplichtige, die tot de verbintenis in de twee
voorgaande artikelen bedoeld is toegelaten, wordt onmiddellijk
daai-na tot het voortzetten van zijn studiën in het genot gesteld
van een binnenlandsch verlof tot nadere oproeping. Hij is niettemin
verplicht gedurende^zijn \'studietijd deel te nemen aan rijlessen en
elementair militair onderricht voor zooveel zulks door of vanwege
onzen minister van oorlog zal worden noodig geacht en bepaald-

-ocr page 609-

Art. 5. De vrijwilliger, in het voorgaand artikel bedoeld, zal
behoudens het bepaalde in artt. 6, 7 en 9, in gewone tijden niet
onder de wapenen worden terug geroepen. Wanneer echter de
geheele militie, krachtens art. 485 der grondwet buitengewoon is
bijeen geroepen, zal het hem verleende verlof voor den tijd
dat de militie buitengewoon onder de wapenen is worden inge-
trokken en zal hij voor dien tijd als paardenverpleger in dienst
worden gesteld, tenzij hij uitdrukkelijk verlangt om met de wapenen
te dienen bij het korps van de landmacht waarbij hij de vrijwil-
lige verbintenis heeft aangegaan.

Art. 6. De in dit besluit bedoelde vrijwilliger, die:

a. willens en wetens bij zijn verzoek om toelating tot de
verbintenis stukken heeft overgelegd welke valsch zijn of valscli-
heid inhouden;

b. zijn studiën aan \'s Rijks veeartsenijschool staakt; van die
inrichting verwijderd wordt; ter zake van diefstal, verduistering,
bedrog of eenig ander met de goede trouw of eerlijkheid strijdig
misdrijf onherroepelijk veroordeeld is of, naar het oordeel van
onzen minister van oorlog — den directeur van meergenoemde
inrichting gehoord -— wegens slecht gedrag niet waardig wordt
geacht om eenmaal tot reserve-paardenarts te worden benoemd;

wordt van de tweeledige verbintenis, bedoeld in art. 1 ontheven.
Hij is alsdan, indien hij bij de militie was ingelijfd of ter in-
lijving daarbij bestemd, gehouden op den door onzen minister
van oorlog daartoe te bepalen tijd zijn eersten oefeningstijd van
acht maanden te volbrengen.

Art. 7. De in dit besluit bedoelde vrijwilliger die binnen den
tijd van 9 jaar, te rekenen van den dag der verbintenis, den
titel van veearts niet verworven heeft, zal, voor de laatste
8 maanden van zijn 10-jarige verbintenis onder de wapenen
worden geroepen. Met den dag in die oproeping vermeld, vervalt
voor den vrijwilliger stilzwijgend de verbintenis.

Tot dien dag blijft hij, mits tijdig zijn diploma inzendende, als
bij artikel 9 bepaald, nog benoembaar tot reserve-paardenarts.

Art. 8. Onverminderd het bepaalde bij art. 6, kan de vrij-
williger te allen tijde op eigen verzoek geheel of ten deele
worden ontheven van de verbintenis, dan wel, indien daartoe

-ocr page 610-

termen zijn, met een, de reden van zijn ontslag vermeldend,
paspoort uit den dienst worden ontslagen.

Art. 9. De vrijwilliger die binnen den tijd van zijn loopende
verbintenis den titel van veearts verkrijgt, zal daarvan, onder
overlegging van het hem uitgereikte diploma, onverwijld mede-
deeling doen aan den minister van oorlog.

Na benoeming tot en beëediging als reserve-paardenarts der
2de klasse zal hij onmiddellijk door onzen minister van oorlog
worden ontheven van de verbintenis, bedoeld sub 1 van art. 2.

a. Komt hij het bepaalde bij het eerste lid van dat artikel
niet na, of weigert hij den eed (de belofte) als officier af te leggen
dan kan het bepaalde in artikel 6 op hem worden toegepast.

Art. 10. De in het vorig artikel bedoelde reserve-paardenarts
is verplicht, in het eerste jaar na zijn benoeming, gerekend
van de dagteekening van het besluit, voor ten hoogste 6 weken,
en daarna om de 2 jaar voor niet langer dan veertien dagen,
voor den werkelijken dienst op te komen en gedurende bedoeld
tijdvak van ten hoogste 6 weken een cursus te volgen, door
onzen minister van oorlog vast te stellen. Overigens is op hem
van toepassing hetgeen in het bijzonder ten aanzien van reserve-
officieren van gezondheid, bedoeld in punt 3 van art. 5 der wet
van B Juni 1905, is bepaald.

Art. 11. De in art. 9 bedoelde reserve-paardenarts ontvangt
voor eerste aanschaffing van wapenen, kleeding en uitrusting
een tegemoetkoming van f150.

Art. 12. Na afloop van den tijd gedurende welken de reserve-
paardenarts te onzer beschikking is, kan op zyn verzoek de
termijn der benoeming voor ten minste 5 jaar, op denzelfden
voet worden verlengd.

Alsdau geniet hij een jaarlijksche toelage van f400 of van
f300 naar gelang hij den rang van reserve-paardenarts der ls,°
of die der 2d0 klasse bekleedt.

Art. 13. De reserve paardenarts kan op zijn verzoek door ons
worden benoemd tot paardenarts der 2de klasse bij het personeel
van den geneeskundigen dienst der landmacht, indien bij dat
personeel een vacature bestaat en belanghebbende aan de eischen,
voor die benoeming gesteld, voldoet.

-ocr page 611-

Bepalingen van den minister van oorlog:

1°. De toelating tot de verbintenis geschiedt, op aanschrijving
van den minister van oorlog, door den commandant van het
bereden korps aan wien de aanschrijving gericht is, of, onder
diens goedkeuring, door den commandant der onderdeelen van
dat korps in garnizoen te Utrecht.

2°. De verbintenis moet worden aangegaan bij gezegelde en
na de bekrachtiging te registreeren akte. (Zie model-akte Recueil
militair 1909, blz. 447.)

Dadelijk na het sluiten der verbintenis worden den vrijwilliger
de krijgsartikelen voorgelezen en wordt de engagementsakte in
dubbel — zonder verdere stukken — door den korpscommandant
ter bekrachtiging aan het departement van oorlog ingezonden.

3°. Het verlof, bedoeld bij het lste lid van art. 4, wordt
verleend door den korpscommandant en wel naar Utrecht.

Het deelnemen aan rijlessen en militair onderricht, bij het
2de lid van art. 4 bedoeld, wordt mede geregeld door den korps-
commandant, in overleg met den directeur der veeartsenijschool,
zoodanig dat de vrijwilliger daartoe wordt opgeroepen tegen voor
zijn studie het minst hinderlijke tijdstippen, voor één of meer
uren per week, naarmate dit noodig blijkt;

4°. Is Utrecht niet tevens de standplaats van den korps-
commandant, dan is de vrijwilliger gehouden binnen 24 uur na
aankomst in die gemeente zich met zijn verlofpas te vertoonen
bij den sub 1 bedoelden commandant der onderdeelen van het korps
en dien commandant tevens mededeeling te doen van zijn domicilie ;

5°. Verandert de vrijwilliger van domicilie, dan moet hij
daarvan schriltelijk bericht geven aan den sub 3 of 4 hiervoor
bedoelden commandant;

6°. De intrekking van het verlof, in het geval voorzien bij
het 2de lid van art. 5, geschiedt door den korpscommandant.

Deze commandant zendt den vrijwilliger bij diens aankomst
bij het korps naar het aangewezen onderdeel van het leger of
geeft aan den chef daarvan kennis, dat de vrijwilliger, overeen-
komstig zijn verzoek om met de wapenen bij het korps te dienen,
daarbij is in dienst gesteld;

7". De korpscommandant vraagt van tijd tot tyd, op ver-
trouwelijke wijze bij de collegiën of ambtenaren welke die ver-
strekken kunnen, zoodanige inlichtingen als noodig zijn ter

-ocr page 612-

beoordeeling of de vrijwilliger in de termen verkeert van het
bepaalde bij art. 6, letter 6, dan wel nalatig is in de nakoming
der verplichting, bedoeld bij het lste lid van art. 9.

Van de ontvangen berichten wordt telkens mededeeling gedaan
aan den minister van oorlog;

8°. De vrijwilliger is bevoegd, zonder nader verlof daartoe,
Utrecht te verlaten gedurende den tijd der vacantiën aan \'s Rijks
veeartsenijschool. Van de bevoegdheid gebruik makende, geeft
hij aan de autoriteit aan wie hij c.q. het sub 5 dezer beschikking
bedoeld bericht heeft te zenden, schriftelijk kennis van zijn ver-
trek en van de gemeente of gemeenten waar hij zich gedurende
de vacantie zal ophouden.

Wenscht bij zich buitenslands te begeven, dan vraagt hij daartoe
de vergunning van den korpscommandant, die de aanvrage onder-
werpt aan de beslissing van den minister van oorlog.

Tot het verlaten der standplaats op andere tijden moet de
vrijwilliger, indien bij zich voor langer dan vier dagen wenscht
te verwijderen, vergunning vragen aan de militaire autoriteit,
van wie hij c. q. het sub 5 bedoelde bericht behoort te zenden;

9°. De vrijwilliger is, zoolang hij zich met verlof bevindt, niet
verplicht om militaire kleeding te dragen.

lt)°. Het paspoort, bedoeld bij art. 8 van het besluit, wordt
niet, uitgereikt dan op last van den minister van oorlog.

11 . De inspecteur van den geneeskundigen dienst der land-
macht neemt, ten aanzien van het bepaalde bij art. 10, de ver-
eisehte maatregelen overeenkomstig hetgeen is vastgesteld bij § 10
der beschikking van den minister van oorlog van 14 October 1905,
llld0 afd., n°. 132;

12°. De betaling van de toelagen en geldelijke tegemoet-
komingen geschiedt, in den regel, na afloop van elk kwartaal,
door de zorg van den hoofdofficier belast met de mandateering.
Betaling van vergoeding wegens reis- en verblijfkosten geschiedt,
na inzending van de gebruikelijke declaratiën in tweevoud aan
den voornoemden hoofdofficier.

Reizen, welke ten doel hebben het afleggen van den eed (de
belofte), vermeld in art. 9, worden niet geacht te zijn reizen
voor \'s liijks dienst.

-ocr page 613-

IXde Internationaal veeartsenijkundig congres in
den Haag 1909.

Voor het secretariaat bi] de algeraeene zittingen en de sectie-
vergaderingen van het in dit jaar te houden veeartsenijkundig
congres is weder een aanwinst te vermelden, namelijk in de
heeren F.
Lamkius, kapitein-paardenarts bij de rij- en hoefsmid-
school te Amersfoort, voor Duitscb en Eugelsch, zoo noodig ook
voor de Fransche taal, en
H. J. C. Horbach, rijksveearts te
Wittem, voor de Fransche taal. W. C. S.

Op heden, 1 Mei 1909, zijn tot het congres toegetreden 516
gewone leden, 40 buitengewone leden en 17 dames-leden.

De gewone leden zijn als volgt verdeeld: Noord-Afrika 4,
Zuid-Afrika
2, Noord-Amerika 2, Zuid-Amerika 6, België 38,
Denemarken 4, Duitschland 48, Engeland 2, Frankrijk 29, Hon-
garije 1, Italië
3, Nederland 495, Oostenrijk 79, Rusland 10, Spanje
2, Zweden 5, Zwitserland 32, terwijl 23 vereenigingen, als steden,
hoogescholen, instituten, enz. als lid zijn toegetreden.

De Transvaalsche vereeniging verraste ons met een extragift
van f 120.15. v. E.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 10 April 1909, n°. 103, zijn, met
ingang van 16 April 1909, tot wederopzegging benoemd tot
plaatsvervangers van den districtsveearts, wien Leeuwarden als
standplaats is aangewezen, de veeartsen
T. Bosma te Wommels
en W.
ten IIoopen te Hardegarijp.

Bij koninklijk besluit van 22 April 1909, n°. 8, zijn, met
ingang van dien dag, tot wederopzegging benoemd :

a. tot plaatsvervangers van den districtsveearts te \'s-(lra-
venhage de veeartsen F.
P. Keyser te Leiden en J. F. Velde
te Naaldwijk;

b. tot plaatsvervanger van den districtsveearts te Leeuwarden
de veearts
A. Veenbaas te Lemmer, gemeente Lemsterland.

Bij koninklijk besluit van 23 Maart 1909, no. 27, is benoemd
tot assistent-districtsveearts, met tijdelijke standplaats te Gouda,
de veearts K.
Büchli van Roodeschool.

-ocr page 614-

Verplaatst naar Eindhoven de assistent-districtsveearts A. A.
van Mansfeld ; eveneens is te Eindhoven tijdelijk werkzaam als
tijdelijk assistent-districtsveearts
A. J. Winkel uit Koevorden; met
1 Mei tijdelijk in dienst gesteld te Utrecht als tijdelijk assistent-
districtsveearts
W. van df.n Akker.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft bij
besluit van 19 Maart 1909, ingaande 1 April 1909, goedgevonden
te bepalen: voor de slachtbank bestemde, rechtstreeks per schip
uit Groot-Britannië en Ierland te Rotterdam aangevoerde een-
hoevige dieren, welke naar het in die gemeente gevestigde abattoir
zijn vervoerd, mogen ter afmaking gezonden worden naar het
gemeentelijk slachthuis te Amsterdam, onder voorwaarden: (zie
deel XXXIII, blz. 788 van dit Tijdschrift).

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Maart 1909.

(De cijfers tnsschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

•a

a
p

©

s

1>

t
ß
O

1-3

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droe8 en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

IIotH
dol

hei<

3

■M

n

aj
■O

c

O
J5

m

ls-

.

6
O
t>
b

O

TS
fl

eS

M

Rotkreupel.

Groningon . .

3

»

rt

tt

11

1

4(1)

Friesland. . .

6

»

1 n

TT

8 (!)

ii

2 (2,

tt

2 (2)

»

t)

tt

Drente. . . .

3

n

1 b

TT

tt

n

2 (2)

tt

w

Overysol . . .

5

11

n

1 a

n

21(1)

n

n

ii

2 (2)

2(1)

Gelderland . .

4

11

fl

ii

tt

n

4 (\')

tt

Utrecht . . .

6

4 b

n

w

ii

2 (2)

Noord-Holland .

6

9(1)

tt

n

ii

5 (!)

n

tt

34(1)

Zuid-Holland .

14

V

9 b

tt

3(2)

ii

3 (\')

n

4 C)

n

T)

Zeeland . . .

n

m

11

tt

»

ii

11

ii

tt

n

n

tt

Noord-Brabtnt .

17

11

»

12-), 1 b

n

6(1)

tt

n

w

9 (»)

n

"

20 (i)

Limburg . . .

12

n

»

tt

tt

v

tt

17 (\'5)

n

tt

Totaal.

76

tt

29

»1

470

n

5 CJ)

48 |*>)

«

60(7)

") Hersteld. 4) De dioron zijn onmiddellijk afgomaakt.

(Staatecnumnt van 21 April 1909, n°. 92.) v. E.

-ocr page 615-
-ocr page 616-

N. V. KONINKLIJKE PHARMACEUTISCHE FABRIEK
v/h BROCADES & STHEEMAN, MEPPEL.

ONDERHUIDSCHE INJECTIES VOOR VEEARTSENIJKUNDE GEBRUIK.

Inhoud

Prijs per dozijn

der ampoulen.

ampoulen.

Aether camphoratus

. 1

c.cM.

f 1,20

n

2

„ 1,20

»» n

! 3

»

„ 1,40

Aether ....

1

„ 1,20

» ....

2

„ 1,20

7! ....

. 5

„ 1,40

Anti pyrin 0,1 : 2 c.cM. .

2

„ 1,20

0,25:5 „ .

5

„ 1,20

0,5 :5 „ .

5

n

„ 1,30

Hydrochloras apomorphin. Merck 0,005

5 .

5

n

„ 1,20

» *

*

0,01

1 .

1

„ 1,20

n n

»

0,05

5 .

5

M

„ 1,60

n w

»

0,100

10 .

. 10

if

„ 2,20

71 »

0,2

10 .

. 10

„ 3,40

Hydrobrom. Arecolin. Merck 0,05

5

. 5

» 1,80

" „ n

0,06

5

. 5

n

„ 2,-

n n n

0,07

5

5

r>

„ 2,20

n v

0,08

10

. 10

„ 2,40

n r>

0,09

10

. 10

>i

„ 2,50

tl n n

0,1

10

. 10

»

„ 2,65

Argentum Credé 0,1 : 10.

. 10

„ 1,-

Sulfas atropini Merck 0,005

: 5

5

»

„ 1,10

„ 0,01

: 5

. 5

»

„ 1,10

„ 0,025

: 5

. 5

ff

„ 1,30

„ 0,05

: 5

. 5

„ 1,50

„ 0,075

: 10

. 10

„ 1,65

„ 0,100

: 1

. 10

„ 1,80

Chloret. Barvtic. 0,25 :10

. 10

- 1,-

0,5 : 10

. 10

„ 1,10

n 0.75: 10

. 10

„ 1,10

1 : 10

. 10

„ 1,20

Hvdrochloras Cocain. Merck 0,1

5

5

„ 1,40

I» „ »

0,2

5

. 5

„ 1,80

" tin

0.25

5

5

M

o_

n

» Dn

0,5

10

. 10

» 3,-

Benzoas natric. c- coflein. 0,

25: 1

. 1

„ 1,20

„ „ „ 0,5 :2

2

ff

„ 1,20

» . - 1

: 5

! 5

„ 1,30

» . * 3,3 : 10

. 10

B

„ 1,40

l\'hosphas codein. 0,100 :10

. 10

„ 1,45

0,2 :10

. 10

n

„ 1,90

0,3 : 10

. 10

» 2,40

„ 0,4 : 10

. 10

» 3,-

» 0,5 : 10

. 10

„ 3,50

Ergotin dialysat. B. S. 0,2 :

1

. 1

n

„ 1,20

. 0,5 :

2

2

M

„ 1,40

>» » „li

5

5

n

» 1,60

B 21/2 :

10

. 10

ff

„ 2,20

7) 71 n 5 :

10

. 10

»t

„ 3,20

7i O „ 6 :

10

. 10

„ 4,-

Hydrochloras Heroin. 0,3

10

. 10

„ 3,40

„ morphin. 0,05

5

. 5

„ 1,20

0,1 :

5

5

ff

„ 1,30

0,2

10

. 10

n

„ 1,60

Elke doos bevat een vijltje.

Elke andere samenstelling van injecties kan op aanvrage geleverd worden.
De andere helft injecties wordt in de volgende aflevering gepubliceerd.

-ocr page 617-

Het beste middel ter ver-
vanging van Jndofbrm.
Zoo goed als reukloos, in
het geheel niet vergiftigend, snel de afscheiding beperkend.
Het verdrijft den stank van stinkende afscheiding. Het (loet
het snelst van alle middelen een nieuwe liuid ontstaan.
(Yoor allerlei wonden, zweren, eczemen.)

Yoor inspuitingen in de ade-
ren bij septische ziekten,
Paardentyphus, Kumler-
septichaemie, Kalverdiarrhae (in het bijzonder prophy-
laktisch), zware gevallen van Sepsis enz., ook voor wond-
behandeling. Tabletten van 0.05 en 0.25 gr.

(Dubbellooizure Bismuth).
Goedkoop en zeer goed wer-
kend Harniadstringeu.s.
Het vereenigt in zich de werking van Bismuth en Tannine.
Het heeft uitwerking, waar andere middelen niethielpeii.

Monsters en Litteratuur door de

Chemische fabrik von JteyDen, RaDebeul-DresDen.

Vertegenwoordigerv. Nederl. en Koloniën: GUST. BRIEGLEB, Amsterdam.

Tegen besmettelijken

Scheedecatarrh

slechts

BACILLOL

echte capsules

naar RITZER te Lichtenfels.

Fabrikanten: Bacillolwerketi - Hamburg.

Verkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door:

BROCADES & STHEEMAN te Meppel.

wrraro!

-ocr page 618-

VEEARTS.

In de Gemeente HENGELO (0) wordt gevraagd een
Gemeente-Veearts, (gediplom.) tevens Keurmeester van Yee,
Vleeseh enz., op eene jaarwedde van
f 800.— (inclusief de toelage
uit de Provinciale Fondsen).

Sollicitatiestukken franco in te zenden aan den Burgemeester
vóór den 18 Mei 1909.

Burgemeester en Wethouders van Hengelo (O)
TONCKENS, Burgemeester.
VEENHOVEN, Secretaris.

GEVRAAGD:

iïjdschrift voor Veeartsenijkunde

Compleet of afzonderlijke deelen.

Aanbiedingen onder lett. A. aan den Uitgever van dit Tijdschrift.

In een gemeente van ruim 16000 inw. (grensplaats), uitstekend
gelegen aan spoor en tram, met belangrijke veeuitvoer naar België
en
omriDgd door talrijke dorpen, is, wegens vertrek naar het buitenland,
tegen
overneming van: stal, paarden, rijtuigen (waarvan één op
gutta-percha banden) tuigen, apotheek, veeartsenijkundige instrumenten
en boeken, enz. enz. te
verkrijgen een praktijk, die ± 4000
gulden
per jaar oplevert.

Brieven te bezorgen aan de Redactie van dit maandblad onder
letter X.

Op aanvraag bij ondergeteekende zijn — zoover de voor-
raad strekt — tegen de daarachter geplaatste prijzen, ver-
krijgbaar de volgende complete deelen en afzonderlijke afleve-
ringen van het Tijdschrift der Maatschappij.

Vracht wordt den kooper berekend.
Complete deelen: 3—12 a ƒ1.50 per deel; 14—19 (exclusief
16 en 17) a ƒ 1.— per deel; 20—25 a ƒ1.50 per deel;
27-30 a ƒ2.— ; 31—34 ƒ 5.— per deel.
Afzonderlijke afleveringen: van deel 3—12 a ƒ 0.40 per afl.;
van 14-25 a ƒ 0.30 per afl.; van 26—27 a
f 0.80 perafl.;
van 28 tot heden a ƒ 0.50 per afl.

YAN ESVELD.

-ocr page 619-
-ocr page 620-

DE DERMATOMYCOSEN,

door

D"-. P. F. VERMAST,

oud-militair-paardenarts.

(Lezing gehouden in de vergadering van de Yereoniging voor
militaire paardenartsen en in de vergadering van de
afdeeling Noord-Brabant —Limburg.)

M. H. Juist vóór mijn overhaast vertrek uit de laatst
gehouden vergadering werd mij door collega dr.
Thomassen
gevraagd of ik eens iets wilde mededeelen uit het grensge.
bied der menschelijke en veterinaire geneeskunde. Ik meende
daaraan te moeten voldoen; om echter op de vraag: wat zal
ik behandelen, antwoord te kunnen geven, heb ik mijn
toevlucht tot bovengenoemden collega genomen, met het
beleefd verzoek om eens hier en daar onder de collega\'s te
informeeren aan welk thema men zoo al de voorkeur gaf;
waarop als antwoord is gevolgd:
huidziekten. De vraag,
zoo algemeen gesteld, was ik verplicht uit die reeks van
ziekten een greep te doen; een greep welke, naar ik hoop,
uw aandacht waardig zal zijn.

Het allereerst kwam ik dus voor de moeilijkheid eener
keuze.

Welk caput selectum zou ik nemen ?

Wanneer men de oorzaken en de veranderingen, welke
men bij huid- en haarziekten aantreft, de revue eens laat
passeeren, zooals:

1°. de traumatische oorzaken (mechanische, physische en
chemische);

2°. de voedings-, inclusief de medicamenteuse oorzaken;

3». de parasitaire oorzaken en wel van dierlijken oorsprong;

40

-ocr page 621-

4°. de plantaardige oorzaken, zoowel wat betreft de bac-
tericide als de plantaardige parasitaire, en

5°. de veranderingen van meer anatomischen aard, als
anaemieën, hyperaemieën, haemorrhagieën, oedemen, ontste-
kingen, atrophieën, hypertrophieën, nieuwvormingen,

dan heb ik gemeend het best van alles aan uw wenschen
te voldoen door mijn oog te laten vallen op een bepaald
hoofdstuk, waarvan de ziekten, welke onder deze rubriek
moeten worden gebracht, zoowel voor mensch als dier zeer
belangrijk zijn, namelijk:

De dermatomycosen,
en wel die ziekten welke speciaal haar oorzaak vinden in
plantaardige parasieten met uitsluiting der bacteria.

Ik behoef u niet te zeggen, dat dit gedeelte van de ge-
neeskundige, maar vooral van de veterinaire wetenschap in
de laatste jaren sterk is vooruit gegaan, getuige het hoofd-
stuk „huidziekten" in de
Spezielle Pathologie und Therapie
van Hutyra en Makek en het dermatologisch handboek van
ScHINDELKA.

Eenmaal mijn onderwerp gekozen, was ik wel wat hui-
verig en bekroop mij de vrees of ik u over dit thema wel
iets dragelijks zou kunnen mededeelen. Gegeven de afwe-
zigheid van eenig theoretisch en practisch onderwijs in dit
gedeelte van ons vak in den tijd toen wij „seniores" stu-
deerden ; gegeven het bijna stilstaan mijner veterinaire ont-
wikkeling sedert mijn desertie ongeveer 25 jaar geleden,
was mijn kennis vrij wel nihil geworden; doch gedachtig
aan het oude spreekwoord
ne quid nimis ben ik aan het
werk getrokken om dezen namiddag eenige oogenblikken
uw aandacht voor dit onderwerp te kunnen vragen.

Dermatomycosen zijn dan, zooals het woord reeds aan-
geeft, huidziekten veroorzaakt door schimmels (fungi), welke
op dat orgaan parasiteeren. Bij vele van die aandoeningen
wordt niet alleen de huid, maar worden ook de kerato-

-ocr page 622-

gene aanhangsels, als haren, nagels en hoeven aangetast.

Bij den mensch rekent men hiertoe: 1°. favus, 2». tricho-
phytie, 3°. pityriasis versicolor, 4°. erythrasma, 5°. actino-
mycose,
G°. aspergillose, 7°. blastomycose, 8°. microsporie, enz.

Bij de dieren vond ik vermeld als de voornaamste: 1°.
favus, 2°. herpes tonsurans, 3". aspergillose, 4°. actinomy-
cose; deze ziekte was onder het hoofdstuk granulomen ge-
bracht, evenals de huidtuberculose.

Vooraf echter een kleine aberatie tot opfrissching van
het geheugen.

Het spreekt van zelf, dat het hier niet op mijn weg ligt
om wijdloopig te spreken over de ontwikkeling en den bouw
van de huid. Het is overbekend dat epidermis, haren,
nagels en klieren gevormd worden uit het hoornblad, name-
lijk een deel van het ectoderma, dat naast de medullaire
groeve is gelegen, en het corium uit de huidplaat ontstaat
— een oppervlakkige laag van het niesoderm — terwijl
vaten en zenuwen van buiten worden aangevoerd. Verder
dee\'l ik u nog mede, dat de huid anatomisch in twee lagen
wordt verdeeld: 1°. de epiderinislaag: hoornlaag en stekel-
laag, 2°. het corium: cutis propria en subcutis, en eindelijk
dat de huid als physiologisch orgaan een 5-tal functiën te
verrichten heeft, namelijk: 1°. een beschuttende, 2°. een
afscheidende, 3°. een warmte-reguleerende, 4°. een resor-
beerende, en 5°. een gevoelsfunctie.

Dat alles is u in bijzonderheden bekend. Van meer be-
lang vind ik echter om even stil te staan bij de sympto-
matologie en de gevolgde therapie, welke beide in een
algemeen en bijzonder gedeelte vervallen. Wat de eerste
betreft, dient men een zekere volgorde der symptomen in
acht te nemen. Evenals men bij het onderzoek van een
zenuwpatiënt zeer regelmatig te werk moet gaan om een
behoorlijke diagnose te kunnen maken, dient men hier aan
een regelmaat in zijn onderzoek vast te houden. Men let

-ocr page 623-

dan op het volgende, voor zoover de verschijnselen bij
dieren kunnen worden waargenomen :

a. Kleur: gelijk- of ongelijkvormig, anaemisch, hyper-
aemisch, bruin, koperkleurig, geel, bronskleurig, enz.

b. Grootte: punt-, speldeknop-, linzen-, erwt- en munt-
stuk-grootte.

e. Niveau: beneden, gelijk of boven het omringend huid-
niveau, vlak, hobbelig.

d. Vorm: regelmatig, onregelmatig, scherp begrensd, diffuus,
regelmatig of onregelmatig, cirkelvormig, ovaal en niervormig.

e. Oppervlakte: het meer of minder behaard zijn, grof of
fijn schubachtig.

f. Groeppeering, g. consistentie, h. temperatuur, i. gevoe-
ligheid, j. omgeving, k. zitplaats, l. subjectieve geivaarwor-
ding
, als jeuken, branden, mierenkruipen.

m. Macula, papula, luber, urtica, vesicula, bulla, stigmata,
petechiën, vibices, ecehymosen,
verder of afzonderlijke haren
de macula, enz. doorboren.

Wat de therapie aangaat, op den voorgrond staat natuur-
lijk de huidverpleging, de huidhygiëne. Poetsen en wasschen
moeten in een zekeren zin vrij spel hebben, terwijl onze
aandacht op de reinheid van het poetsmateriaal en tuig niet
uit het oog mag worden verloren, evenmin als de ligplaatsen
der zieke individuen.

De ophooping van stof, huidsmeer, bestaande uit residuen
der zweetsecretie, afgestooten hoorncellen, uitgevallen haren,
enz., welke te zamen
den huidaanslag vormen, is een uit-
stekende broedplaats voor micro-organismen.

Niet van belang ontbloot is verder het vermijden van
sommige invloeden der weersgesteldheid. Men kent immers

O O

de schadelijke inwerking van de directe zomerwarmte, deels
door uitdroging, deels door de chemische inwerking dei-
violette stralen.

De algemeene therapie, waaraan wij in onzen studietijd zoo

-ocr page 624-

vreeselijk liet land hadden, wordt bij tal van gevallen toe-
gepast waar de oorzaak in een gestoorde functie van een of
meer der inwendige organen is te zoeken. Ik wijs u hier
op de\' acute infectieuse exanthemen, op urticaria, eczema
arthriticum en furunculosis. Bij deze ziekten is ze hoofd-
zaak. In andere gevallen, waar de huidziekte juist een
algemeen lijden doet optreden, is zij weer bijzaak.

I)e bijzondere of plaatselijke therapie wordt aangewend
bij die huidziekten, waarvan de oorzaak niet in een alge-
meene of orgaanziekte is te vinden. Zij kan zijn
symptoma-
tisch,
als wij de oorzaak van het lijden niet kennen, bijv.
het hevig jeuken bij pruritus; of
causaal indien wij de causa
direct kunnen aanvallen, bijv. bij artificiëele, parasitaire en
mycotische oorzaken, op voorwaarde echter, dat de parasieten
en fungi met onze middelen te bereiken zijn. Van daar
dat de parasitaire huidziekten zooveel gemakkelijker te ge-
nezen zijn dan de mycotische.

De meest gebruikelijke medicamenta interna zijn: a. voe-
dingsmiddelen, als levertraan bij scrophuleuse aandoeningen ;
b. laxantia; c. pansomatica, middelen welke de bloedberei-
ding en stofwisseling verbeteren;
cl. geneesmiddelen die
direct handelen tegen de bestaande inwendige ziekte;
e.
antirheumatische en antidyscratische middelen; ƒ. genees-
middelen, welke een specifieke werking op de huid uitoefenen,
de zoogenaamde dermatica, als As, J, Hg, en schildklier-
praeparaten, atropine, chinine, crgotine, pilocarpine en ichtyol.

l)e medicamenta externa worden veelvuldiger gebruikt.
Hiertoe kan men rekenen de protectiva, refrigerantia, resor-
bentia, keratolytica, keratoplastica, caustica, parasitica, depila-
toria, enz.

Welke geneesmiddelen tot de verschillende groepen be-
lmoren en hoe zij worden aangewend in den vorm van
oliën, vetten, zalven, pasta, stiften, pleisters, oplossingen,
lijm, vernissen, zeepen, poeders met of zonder verbandmate-

-ocr page 625-

riaal, zou mij te ver voeren en slechts een „crambe repetita"
voor u zijn. De toepassing van deze middelen vindt veelal
plaats bij de meer oppervlakkige huidziekten.

Zij werken in het eene geval op physische wijze (mechanisch,
thermisch, electrisch). De toepassing hiervan komt voor bij
tumoren of bij huidziekten, waar de noxa te diep in het
weefsel zit, zooals bij lupus.

In het andere geval werken zij op chemische wijze.
Wij zijn nu gekomen M. H. tot de meer afzonderlijke
behandeling der hiervoren opgenoemde dermatomycosen en
wij zullen daarbij achtereenvolgens zien, welke van mensch
op mensch, van mensch op dier of omgekeerd kunnen
overgaan. Aangezien bij deze ziekten het aetiologisch moment,
de fungi, zoo sterk op den voorgrond treedt en de oorzaak
is van de pathologisch-anatomische veranderingen; aange-
zien de diagnose niet wetenschappelijk zeker kan worden
gesteld zonder de schimmel te hebben aangetoond, heb ik
gemeend het aetiologisch element wat uitvoeriger te moeten
behandelen en daartoe zullen wij een uitstapje moeten maken
op het gebied der cryptogamie.

l)e thallophyten worden in twaalf klassen verdeeld: de
flagellatae, de myxomyceten, de bacteria, de hvphomyceten,
enz. De flagellatae vereenigen dierlijke en plantaardige eigen-
schappen in zich, zoodat zij zoowel tot het planten- als
dierenrijk kunnen worden gerekend.

De elf overige klassen kan men in twee groepen verdeelen:
de alrjae en de fungi.

l)e algae bezitten assimileerende chromatophoren met
kleurstoffen, vooral chlorophyl, en schijnen zich dus zelf-
standig te kunnen voeden; terwijl de fungi een en ander
missen en een saprophytisch of parasitair leven leiden.

De thallophyten vermenigvuldigen zich: a. door niet
geslachtelijke voortplanting, sporenvorming,
b. door geslach-
telijke voortplanting.

-ocr page 626-

591

De verschillende wijzen van voortplanting komen bij dezelfde
thallophyten naast, of na elkander, of bij op elkander vol-
gende doch gescheiden generaties voor. Regelmaat is hier
niet aan te wijzen, want uitwendige factoren zijn voor de
wijze van voortplanting van zeer grooten invloed. Slechts
bij enkele hyphomyceten volgt regelmatig op een geslachte-
lijke generatie (gametophyt) een niet-geslachtelijke (sporophyt).
Dit is dan ook wel een van de redenen waarom men in de
verschillende handboeken dezelfde thallophyt in steeds andere
klassen gerangschikt vindt, al naar gelang de Onderzoekers
de fungi in geslachtelijken of niet geslachtelijken toestand
aantroffen. Bij de geslachtelijke voortplanting zien wij copu-
latie of conjugatie van twee geslachtscellen (gameten) tot een
enkele cel samensmelten (zygospoor). Bij de hooger staande
fungi vindt men nog differentiatie in de gameten, namelijk
kleine mannelijke sporen (spermatoïden) en groote vrouwelijke
cellen (oösphaeren), waaruit door samensmelting de oöspora
ontstaat. De eerste vorm der sexueele voortplanting noemt
men isogamie, de andere oögamie.

Tot de fungi-groep zouden de myxomyceten, de bacteria
en de hyphomyceten behooren. De eerste twee blijven in
verband met mijn doel buiten bespreking.

Aangezien de klasse der hyphomyceten tal van schimmels
levert, welke het mensch en dier heel lastig kunnen maken,
wensch ik er hier een oogenblik bij st.il te staan.

De hyphomyceten leven saprophytisch of parasitair en
bezitten geen chromatophoren noch chlorophyl. I)e cellen
bestaan uit een zeer dunne chitine-bevattende membraan,
welke een kleurloos plasma met tal van kleine kernen
omhult. Het plasma bevat geen zetmeel, maar veel gly-
cogeen.

Hun stroma, thallus, mycelium, bestaat uit veel gelede en
ongelede draden,
liyplien, welke sterk dooreen zijn geweven
en zoo het mycelium vormen. In deze klasse komt juist de

J

-ocr page 627-

geslachtslooze en geslachtelijke voortplanting het meest voor;
zij is ook voor ons het belangrijkst.

De hyphomyceten, waarvan de sporen vorming geschiedt door
vrije celvorming,
asci, door afsnoeren, basidia, of door dee-
ling,
sporangiën, verdeelt men in: a. phycomyceten, b. asco-
myceten en
c. basidiomyceten.

Bij de orde der phycomyceten treft men als geslacht-
looze voortplanting aan:

1°. De sporangiën vorm. Deze ontstaat uit de eindcel
van een bepaalden myceeltak, welke dan sporangiumdrager
heet. Het gezamentlijk protoplasma der sporangiumcel valt.
in talrijke sporen uiteen (endosporen.) Cel vorming door
differentiatie van het plasma.

2°. De conidiënvorm. Deze ontstaat door knopvorming
en afsnoering aan het einde der myceeldraderi, welke men
dan conidiëndragers noemt. De conidiën hebben een om-
hulsel (exosporen.)

3°. De chlamydosporenvorm. Deze ontstaat op de een-
voedigste wijze in rijen, direct uit de hyphen door deeling
en afsnoering. Hij komt weinig voor.

Bij de orde der ascomyceten vindt men als sexuaalorgaan
de oögoniën en antheriden, welker vereeniging men carpo-
goniën noemt. De bevruchte carpogooncel wordt nu geen
oöspoor in rust, maar ontwikkelt zich direct in samenhang
met de moederplant. De draden welke uit een carpogoon
voortkomen, brengen aan hun uiteinden eigenaardige spo-
rangiën voort, welke men sporenbuizen of asci noemt. Hier
ontstaat dus uit een bevruchte cel een geslachtlooze gene-
ratie. De ascus is meestal een langgerekte buis, waarin
zich door vrije celvorming na het samensmelten der beide
kernen een bepaald aantal sporen ontwikkelt, meestal
8. Om elke kern, welke door deeling ontstaat, legt zich
een bepaald gedeelte van het protoplasma, dat zich met
een celwand omgeeft en zoo de sporen vormt. Dit om-

-ocr page 628-

hulsel ontstaat uit de kinoplasma-massa. Men ziet aan een
der polen van de kern stralen bundelsgewijs te voorschijn
komen, welke zich meer en meer verlengen en ombuigen,
om een zeker gedeelte protoplasma te omhullen en te be-
grenzen, en na deze begrenzing gaat ten slotte ook de ver-
binding tusschen kern en celwand te gronde.

Bij andere ascomyceten komen de asci direct uit het
mycelium, dus zonder voorafgaande ontwikkeling van een
carpogoon.

Bij de orde der basidiomyceten vindt men geen geslachts-
organen. De geslachtlooze voortplanting geschiedt hier niet
door asci, maar door den conidiën-, soms ook door den
chlamydosporenvorm, dus door afsnoering. De conidiën-
vorming geschiedt hier op 1- of 4-cellige conidiëndragers
van een bepaalden vorm, grootte en sporenaantal, welke
men basidiën noemt, waaraan zich meestal 2, 4, 6 tot 8
sporen, basidiosporen, ontwikkelen.

De vorming der sporen op de basidiën geschiedt aan den
top der moedercel, welke min of meer kolfvormig uitgezet
is,
columella. Eerst vormen er zich twee- of meervoudige
uitsteeksels,
de sterigmala. Deze sterigmata beginnen aan
hun uiteinde knopvormig uit te groeien tot zij den omvang
van een spoor verkregen hebben; vervolgens ontwikkelt er
zich een tusschenschot, om de spoor van het sterigmen te
scheiden. Is dat tusschenschotje meer of minder ver beneden
de spoor tot stand gekomen, dan is de laatste meer of
minder gesteeld. Worden de sterigmata nu op vele plaatsen
aan den top van een basidium te gelijk uitgedreven, dan
spreekt men van simultane * basidia; volgt op een en dezelfde
plaats de eene afsnoering na de andere, dan spreekt men
van succedane vorming. Men heeft nu nog om de gevormde
sporen een vliesje ten einde ze bijeen te houden, dat later
berst. De top van het basidium (columella sterigmata
sporen) noemt men een hoofdje.

-ocr page 629-

De hyphorayceten worden, om ze gemakkelijk te determi-
neeren, verdeeld in 4 afdeelingen.

I. Omvat de species met vruchthyphen enkelvoudig of
vertakt. De hyphen aan hun uiteinde blaas- of kolfvormig
en geheel gevuld met sporen.

A. Vruchthyphen enkelvoudig ol zeer weinig vertakt:
a. de blaas is met rijen sporen bezet, welke straalvormig
geplaatst zijn;
aa. elke snoer staat op een kort enkel-
voudig basidium (
aspergillus).

II. Omvat de species welke voor ons betoog van min-
der belang zijn; ik laat ze daarom rusten.

III. Omvat de species waarvan de sporen ontstaan door
rijenvormige afsnoering en blijven snoervormig verbonden.
De sporensnoeren staan alleen of penseelvormig bijeen.

A. De sporensnoeren staan op vruchthyphen welke dui-
delijk van de myceeldraden te onderscheiden zijn.

B. Afzonderlijke vruchthyphen ontbreken of zijn zeer
onduidelijk van het mycelium te onderscheiden. In het
eerste geval ontspringen ze van het mycelium, hetzij direct
gistcelvormig of door deeling.

a. De sporen zijn 1-, zelden 2-cellig; aa. dc vorm is
cylindrisch;
bb. deze is spoelvormig; cc. de vorm is rond
of langwerpig rond. Deze laatste zijn kleurloos.

« Sporen van onregelmatige ovale sporen, waaruit dunne
gelijkvormige vertakte hyphen ontstaan, welke het mycelium
vormen (
achorion).

(3 De ronde of ovale sporen ontstaan door het uiteen-
vallen der gelede draden
(trichophylon).

IV. Deze groep wordt zeer sterk verdeeld en onder-
verdeeld, zoodat ik mededeeling hiervan achterwege laat.
Tot een der onderafdeelingen behooren de microsporen.

(Wordt vervolgd.)

-ocr page 630-

OVER FIBROLYSINE,

door

J. G. TH. ARNTZ,

Cand.-veearts.

De in den laatsten tijd veelvuldig in veeartsenijkundige
tijdschriften voorkomende mededeelingen over gunstige resul-
taten bij de behandeling van ongevvenschte bindweefselvor-
mingen met fibrolysine gaven mij aanleiding tot het opsporen
der literatuur over dit pharmaceutisch praeparaat. Alvorens
verschillende gevallen, waarin de behandeling met meer of
minder succes plaats had, na te gaan, eenige korte opmer-
kingen over de samenstelling, werking en wijzen van aan-
wending.

Fibrolysine is een door de firma Merck in den handel
gebracht wit kristallijn poeder, dat echter voor injecties wordt
afgegeven in steriele oplossingen, in ampullen met een in-
houd van 11,5 ccM., bevattende f gram van de werkzame
stof. Het is een dubbelzout van twee moleculen thiosinamine
en 1 molecuul natrium salicylicum, welk dubbelzout bereid
is, omdat thiosinamine zelf slecht oplosbaar is. Thiosinamine
is allyl-zwavelureum: NH2
CS NH (C3 H5), kristalliseert
in prisma\'s en wordt bereid door samenvoeging van oleum
sinapis met ammonia liquida (
Kobert, P har mako therapie,
II Aufl.).

Wat de werking van thiosinamine aangaat, brengt Stokvis
(Voordrachten over geneesmiddelleer, derdè druk, deel I) het
tot de irritantia cutis en meer speciaal tot de acria. Hij
meent dat het feit, dat al deze stoffen meer affiniteit bezitten
voor zieke dan voor gezonde weefsels, te verklaren valt door
de omstandigheid, dat in een ziek weefsel de capillaire vaten
(zoowel van arteriën als van venen) in meerdere mate per-

-ocr page 631-

meabel zijn, zoodat er in dezelfde tijdseenheid meer van
een in het bloed aanwezige stof in een ziek weefsel uittreedt
dan in een gezond. Zijn opvatting baseert hij op de proeven
van
Charrin en Carnot, die bij met lood vergiftigde dieren
veel meer lood vonden afgezet in ontstoken -weefsels dan. in
gezonde. Voor deze opvatting pleiten ook de verschillende
waarnemingen, dat fibrolysine bij verouderde gevallen —
waar de ontsteking reeds geheel tot stilstand is gekomen
en de capillairen weer tot haar normalen graad van per-
meabiliteit zijn teruggekeerd — niet op zulke goede resul-
taten kan bogen als in meer recente gevallen. Blijkens den
naam wordt aan fibrolysine een fibrine-oplossende werking
toegedacht,
Kobert echter meent dat de werking slechts
fibrine-verweekend is en beveelt daarom aan, op de fibro-
lysine-therapie massage te laten volgen, zoodra een voldoende
graad van verweeking bereikt is (
Kobert, als boven, blz. 202).
Misschien zouden van de vele literatuur-gevallen van hevige
verdikkingen, welke na fibrolysine-behandeling slechts nage-
noeg verdwenen, er enkele nog gunstiger resultaat hebben
gehad, indien daarna massage ware toegepast.

De aanwending van fibrolysine geschiedt subcutaan, in-
traveneus of intramusculair (bij den mensch). Percutaan is
thiosinamine aanbevolen geworden in zalfvorm
(5—^20 °/0)
bij keloïden en poklitteekens door Unna, en door
JuLiusBERG bij litteekens na lupus en bij lupus zelf, waarvan
echter
van Hoorn (Nederl. tijdschrift voor geneeskunde, 1894 I,
blz.
965) geen goed resultaat zag. Fröhner (.Arzneimittellehre
fiir Tierärzte,
V Aufl.) geeft nog aan, dat thiosinamine ook
inwendig of subcutaan wordt aangewend bij corneavlekken.
De resultaten van subcutane of intraveneuse aanwending
zijn dezelfde, daar fibrolysine de werking eerst na resorptie
schijnt te ontplooien, hoewel practici ook locale aan-
wending aanbevelen en een plaatselijke werking niet uit-
gesloten achten.

-ocr page 632-

Het is nu eenmaal een feit, dat gevallen met gunstigen
afloop meer worden gepubliceerd dan die met een ongunstig
beloop en daarom blijft het steeds gevaarlijk uit tijdschrift-
artikelen over de waarde van een of ander praeparaat een
oordeel te vellen. Dit is dan ook het doel niet van dit schrijven
doch het treft dat in alle gepubliceerde gevallen van het
laatste jaar (op één na) eerst alle mogelijke andere middelen
waren aangewend, vóór als laatste middel tot fibrolysine
werd besloten en de auteurs zelf verwonderd staan over het
meerdere of mindere succes, welke verwondering meestal
aanleiding gaf tot publicatie. De hier samen te vatten lite-
ratuurgevallen loopen alle over het jaar
1908 en de eerste
maanden van dit jaar. Van nagenoeg alle heb ik de gegevens
uit het oorspronkelijk artikel nagegaan; voor slechts enkele
heb ik op meer of minder onvolledige referaten vertrouwd.

Wat den aard der gevallen betreft, zijn er 4, welke alleen
staan, terwijl de andere alle tot een der volgende groepen
kunnen worden gerekend, namelijk
a. verdikkingen na
phlegmoneuse processen of van litteekens,
b. chronische
tendinitis en tendovaginitis,
c. fibrineuse pneumonie. De
tot elk dezer groepen behoorende gevallen lijken uit den
aard der zaak veel op elkander, doch in de wijzen van
aanwending der fibrolysine zijn tamelijk belangrijke ver-
schillen op te merken.

Zeer kort zal ik eerst de vier afzonderlijke gevallen refe-
reeren, om daarna de andere in de genoemde drie groepen
samen te vatten.

I. Train [Berl. tierdrstl. Wochenschrift 1908, N°. 14):
tumor fibrosus achter het linker schouderblad bij een werkos.
Het dier was kreupel en een maand lang te vergeefs met
solutio
Burowi behandeld. De tumor had de grootte van
een bord en was
14 dagen na de eerste fibrolysine-injectie
— subcutaan aan den hals — tot op de helft geslonken.
De tweede injectie geschiedde toen in den tumor zelf en

-ocr page 633-

3 dagen hierna was er slechts een verdikking ter grootte
van een 2 mark-stuk meer over. Het dier was niet meer
kreupel.

II. Idem; na een slag tegen het spronggewricht bestond
bij een paard sterke zwelling en hevige kreupelheid. Na de
gewone behandeling bleven kloven over, welke drie weken
alle pogingen, om ze tot een blijvende sluiting te brengen,
weerstonden. Na twee injecties subcutaan aan den hals
waren ze in 14 dagen zonder woekering genezen en bleven
ze dicht.

III en IV. Holzmayer (Berliner tierärztliche Wochenschrift
1909, N°. 1.). Een oude schuifel aan den metacarpus en
een steltvoet werden niet door fibrolysine beïnvloed.

A. Verdikkingen na phlegmoneuse processen of van lit-
teekens.
In de onder deze rubriek samen te vatten gevallen
was gedurende korteren of längeren tijd (1—4 maanden)
te vergeefs allerlei behandeling toegepast. In één daarvan
was nog geen behandeling ingesteld. Dit wordt medegedeeld
door
Jöhnk (Deutsche tierärztliche Wochenschrift 1908, N°.
44) en betreft een huidverdikking na genezing van een
wond door een slag van een ander paard. De eigenaar had te
vergeefs op spontaan herstel gewacht. Na slechts één injectie
van fibrolysine subcutaan aan den hals nam de verdikking
langzamerhand af en was na drie weken geheel verdwenen.

In de andere gevallen van deze groep wisselt het aantal
injecties van 2 tot 8 (elke injectie van 11.5 ccM. oplossing
1 gram thiosinamine bevattend) en verschillen de tijden tusschen
de verschillende injecties van 1 tot 4 dagen. Van de vijf hier
bedoelde gevallen werd in twee intraveneus en in de andere
subcutaan aan den hals geïnjiciëerd. Twee paarden werden
zoo goed als hersteld aan de behandeling onttrokken. De
behandelingsduur wisselde af van 8 tot 15 dagen. Deze
vijf gevallen worden gepubliceerd door
Train (Berliner tier-
ärztliche Wochenschrift
1908, N°. 14), Reinhardt (id., N°.

-ocr page 634-

32), Holzmayer (id. 1909, N». 1), Rottke (id., N®. 4) en •
Oppenheim (Tierärztliches Zentralllatt 1908, N°. 27; refe-
raat
Berliner tierärztliche Wochenschrift 1909, N°. 9).

Een tweetal wil ik hier in het kort weergeven, namelijk
die van
Holzmayer en Rottke.

Holzmayer beschrijft het geval, dat een van zijn eigen
paarden zich verwondde boven den linker kogel. Een par-
tiëele ruptuur van den musculus extensor digitalis longus
genas na zeer veel moeite, doch er bleef een vuistgroote ver-
dikking over, welke het strekken van het onderbeen ver-
hinderde, waardoor het paard onbruikbaar was. Te vergeefs
werd getracht met jodiumpraeparaten, scherpe zalven en
massage resorptie te verkrijgen. Om den anderen dag wer-
den toen intraveneuse injecties van fibrolysine gemaakt,
waarbij na de derde injectie duidelijk beterschap was waar
te nemen; de verdikking was veel minder geworden en het
paard liep na eenige passen door de kreupelheid heen. Na
8 injecties in 15 dagen was de kreupelheid totaal verdwenen
en nog slechts een geringe verdikking als schoonheidsgebrek
aanwezig.

Rottke deelt een geval mede, waarin een paard na een
phlegmone een geheel verdikt achterbeen overhield en zeer
hevig kreupel was. Gedurende drie maanden was metjood-
vaseline, unguenturn hyclrargyricum cinereum en unguentum
saposalicylatum getracht verbetering te verkrijgen. Met op-
zet werd vóór de fibrolysine-behandeling gedurende drie
weken aan het paard niets gedaan, in welken tijd de toe-
stand dezelfde bleef. Hierop werd om den anderen dag
subcutaan fibrolysine geïnjiciëerd. De verdikking nam lang-
zamerhand af en na 5 injecties was de kreupelheid geheel
verdwenen, terwijl slechts een kleine verdikking aan de
buitenzijde van het spronggewricht was overgebleven. Het
paard ging weder aan den arbeid Toen
Rottke het 8
dagen later toevallig zag, scheen de verdikking hem nog

-ocr page 635-

wat kleiner te. zijn geworden. Eén nadeel acht Rottke aan
de injectie verbonden, namelijk niettegenstaande de zorg-
vuldigste desinfectie trad na elke inspuiting op de injectie-
plaats een circa handgroot oedeem op, dat door wassching
met solutio
Bürowi weer bijna geheel verdween. Het des-
betreffende paard was in hooge mate overgevoelig en liet
zich niet zonder aanwending van dwangmiddelen behandelen.
Alleen in dit geval wordt van een ongewenschte reactie
melding gemaakt, daarentegen geven
Train, Jöhnk en
Oppenheim beslist aan, noch een plaatselijke noch een alge-
meene ongewenschte reactie te hebben waargenomen (te
zamen in 8 gevallen), terwijl andere auteurs dit punt in
het geheel niet aanroeren.

B. Chronische tendinitis en tendovaginitis.

In de tot deze groep behoorende gevallen wordt in alle
medegedeeld, dat een gunstig resultaat werd verkregen en vóór
dien tijd onbruikbare paarden weer bruikbaar werden. Over
den zichtbaren invloed op de pezen zelf wordt veelal vaag
en niet volledig bericht. Over genezingen door fibrolysine van
chronische tendinitis en tendovaginitis wordt melding gemaakt
in de reeds genoemde artikelen van
Holzmayer, Jöhnk en
Oppenheim, en nog door Gottschalk (Deutsche tierärztliche
Wochenschrift
1908, N*. 35). De tijd dat het lijden had
bestaan vóór de fibrolysine-behandeling begon, loopt —
voor zoover wordt aangegeven — uiteen van 7 weken tot
9 maanden (
Jöhnk). Het aantal injecties verschilt van 3
tot 8, meestal met een dag tusschenruimte. Van de 7 ver-
melde gevallen werd in alle het dier weer bruikbaar, in
twee wordt opgegeven dat de verdikking aan de pezen niet
geheel verdwenen en in één, dat dit wel het geval was. In
de andere gevallen wordt er niets over gemeld. De tijd van
genezing (bruikbaar worden) wisselt van twee tot drie weken.

C. Fibrineuse pneumonie.

Hierbij is op te merken de gunstige invloed op een

-ocr page 636-

mogelijk traag verloop. De mededeeling in de Münchener
medizinische Wochenschrift,
1!J08, N°. 14, over vele gunstige
gevallen bij den mensch in het stads-hospitaal te Münster,
wordt gerefereerd door
Holzmaïer, die denzelfden gunstigen
invloed mededeelt bij een veulen. De eerste dagen was het
beloop gunstig en den vierden dag was de temperatuur
weer bijna normaal. Doch beiderzijds ging de demping niet
terug, het dier vermagerde en de eetlust was zeer gering.
Nadat het
14 dagen zonder het gewenschte gevolg met
PiiiESZNiTz\'sche omslagen en expectorantia was behandeld, ging
IIolzmayer over tot fibrolysine-injecties en wel 10 ccin.
subcutaan om den anderen dag. Reeds na de eerste injectie
ontstond een lossere hoest, dc demping verminderde beider-
zijds ongeveer drie vinger breed, de eetlust nam toe en het
getal ademhalingen werd kleiner. Na vijf injecties was het
dier gezond en is dit gebleven, is zelfs zeer krachtig geworden.

Schnütgen [Berliner klinische Wochenschrift, 1908, N .51;
gerefereerd in Der Tierarzt, f909, No. 2) bericht over talrijke
genezingen bij den mensch van adhaesies tusschen longen
en pleura na pneumonie en pleuritis. In niet, te oude gevallen
had hij met fibrolysine zoowel subjectief als objectief veel
succes. In verouderde gevallen is het goede gevolg niet zoo
zeker.

De meest gebruikelijke wijze van aanwending in de ge-
publiceerde gevallen is de subcutane injectie aan den hals
met
12 dagen tusschenruimte. Rahne (Berliner tierärzt-
liche Wochenschrift
1907) stelt zelfs de snelheid van het
resultaat afhankelijk van de kortere pauze tusschen de in-
jecties; ook
Train is geneigd dit aan te nemen. Het boven
vermelde geval van
Jöhnk echter doet inzien, dat in enkele
gevallen een gunstig resultaat kan worden verkregen met
slechts één injectie, als het dier in staat is te arbeiden.
Dit pleit voor de medegedeelde opvatting van
Kobert over
de werkingswijze.

-ocr page 637-

Het boven aangehaalde is natuurlijk niet voldoende om
over de waarde of\' onwaarde van dit praeparaat te beslissen, doch
het noodigt alleszins uit tot een proefneming, in ieder geval
in zoodanige omstandigheden, welke aan een andere be-
handeling weerstand hebben geboden. Er dient echter niet
uit het oog te worden verloren, dat een voldoend resul-
taat veelal eerst na eenige injecties wordt verkregen.

Utrecht, Maart 1909.

Na afsluiting van het bovenstaande nam ik nog kennis
van een referaat in de
Zeitschrift für Tiermedizin, 1908,
aflevering 5 en 6, waaraan ik omtrent de werking van thio-
sinamine het volgende ontleen. Volgens
Wolf is thiosina-
mine een chemotactisch werkend hyperaemiseerend lympha-
gogum. De lymphagogene werking welke een uit elkander
wijken der weefselelementen ten gevolge heeft, uit zich steeds
slechts op het ter plaatse van een orgaandefect gevormd
vaatrijk bindweefsel. Er ontstaat, zooals
Glas aantoonde,
een sereuse doordrenking van dit litteekenweefsel, waardoor
harde, in ontsteking zijnde strengen worden opgelost en
afgezette ziekelijke producten worden verweekt en voor
resorptie geschikt gemaakt. Om te zorgen dat het bind-
weefsel voldoende wordt gerekt, wordt ook een mechanische
behandeling vereischt.

Löwitt, Richter en Domicini stelden vast, dat het eener-
zijds een belangrijken prikkel op de bloedvormende organen
uitoefent en anderzijds een sterke leucocytose verwekt-

In de medische literatuur wordt meermalen een goede
invloed op het algemeen welzijn vermeld. Ook
Kratzer
(Wochenschrift für Tierheilkunde und Viehzucht) maakt mel-
ding van een gunstigen invloed op de opgewektheid en den
eetlust bij dieren.

-ocr page 638-

Korte mededeelingen en referaten.

Do acarusschurft der dieren. — In de Zeitschri/t fiir Tierme-
dizin, Band
13, Heft 2, vervolgt prof. dr. F. Gmeiner zijn studie
over dit onderwerp (zie de Mei-aflevering van dit Tijdschrift);
aan het therapeutisch gedeelte daarvan zij het volgende ontleend.

Het is hem gebleken, dat alle sterk werkende middelen bij
honden met acarus, zooals teerpraeparaten, sublimaat, enz., een
uitbreiding der schurft over gezonde deelen ten gevolge hebben.
De pathologie van het demodex-uitslag leert, dat door beleedi-
ging der opperhuid aan de pathogene micrococcen, waarvoor de
acari den bodem reeds hebben geprepareerd, toegang wordt
verschaft tot de follikels. Hierin bestond tot heden de hoofd-
fout der therapie.

Gmeiner vond dat onder de prikkellooze antiscabiosa oleum
carvi het best voldeed; dit openbaart een zekere antiparasitaire
werking, dringt door zyn vluchtigheid diep in de follikels en
prikkelt in behoorlijke verdunning de huid niet.

De haren op de zieke plaatsen en haar omgeving worden af-
geschoren en daarna wordt de hond gebaad in ^—1 °/o zwavel-
lever-oplossing. Na afloop hiervan wordt met deu vinger een weinig
van de volgende oplossing op de zieke plaatsen gesmeerd : ol. carvi,
spiritus aaT 10, ol. ricini 150. Het inwrijven moet zacht doch
grondig geschieden; voor elke huidplaats bestede men minstens drie
minuten, opdat de aetherische olie goed in de diepte dringe.
Het inwrijven heeft éénmaal per dag plaats. Elke week moet
de patiënt gewasschen resp. gebaad worden met £—1 n/0 op-
lossing van zwavellever; bij het optreden van prikkeling der
huid stelle men de behandeling enkele dagen uit.

Bij beginnende squameuse acariasis kan reeds in enkele weken
volkomen genezing zijn verkregen, doch ook uitgebreide squameuse
aandoeningen kwamen bij vlijtige deskundige behandeling regel-
matig tot duurzaam herstel. Zelfs pustuleuse vormen kan men
met goed gevolg bestrijden, mits zij locaal zijn gebleven en de
pustulae worden gespleten. W.
C. S.

Abattoir te Maastricht over 1908. (Directeur J. Lemmens.) —

Geslacht werden: 2909 runderen, 539 pinken, 5295 kalveren,
waarvan 1500 meer dan G5 Kg. zwaar, 1100 schapen, 24 geiten,

-ocr page 639-

20215 varkens en 115 paarden. Hiervan werden volgens Israelie-
tischen ritus geslacht: 962 runderen, 824 kalveren en 316 schapen.

De invoer in de gemeente bedroeg 4 kalveren.

Afgekeurd werden: 15 runderen, 12 kalveren, 2 schapen, 7
varkens (1) 1) en 3 paarden. Verder zijn afgekeurd van
runde-
ren-.
56 koppen (42), 5 tongen, 12 kaakklieren (11), 39 achterste
keelgangsklieren (34), 280 longen (234), 55 borst-en buikvliezen
(31), 32 harten (24), 269 levers (51), 3 milten (3), 44 nieren
(2), 54 magen, darmen, darmscheil (47), 18 baarmoeders, 44
halve uiers, 3 andere deelen, 58£ Kg. vleesch en 58 stellen vet
(58); van
kalveren: 7 koppen, 4 longen (1), 3 borst-en buikvliezen
(2), 1 lever (1), 25 nieren en 20 Kg. vleesch; van
schapen: 152
longen, 39 levers en 3 Kg. vleesch; van
varkens: 2 koppen (1)
188 kaakklieren (179), 291 longen (156), 8 borst- en buik-
vliezen (3), 10 harten (10), 690 levers (101), 27 milten (17),
49 nieren (7), 50 magen, darmen, darmscheil (44), 2 uiers, 12
andere deelen, Kg. vleesch en 64 stellen vet (64); van
paar-
den:
1 long, 8 levers en 4 Kg. vleesch. Naar de vrijbank zijn
verwezen rund en 15 varkens.

Tuberculose kwam voor bij 256 runderen (7.42 pet.) en bij
271 varkens (1.34 pet.).

Als onbeheerd gevonden werden verkoeld 3 partijen vet en 2
uiers;
vernietigd zijn: alle geheel afgekeurde dieren ; gedenatureerd,
58 partijen rundvet en 64 partijen varkensvet.

Het koelhuis was 1 April tot 24 October in werking; het
aantal cellen, 65 voor 150 slagers, is te gering. Door het ont-
breken van een voorkoelhuis voor varkens wordt het koelhuis
overvuld ijiet niet genoeg op luchttemperatuur afgekoeld vleesch
en hangt het in de koelcellen te dicht op elkander.

De ijsfabricage, 25105 blokken, bracht f 1732,92 op.

Berekend naar het aantal inwoners der gemeente (37555) en
per hoofd geslacht: 23 Kg. rundvleesch, 5.6 Kg. kalfsvleesch,
0,5 Kg. paardenvleesch, 46,5 Kg. varkensvleesch en 0,8 Kg.
overige soorten.

Het jaar sloot met een batig saldo van f 1532,36, waardoor
het tekort van vorige jaren teruggebracht werd tot f 1972,25®.

v. E.

1  De tusschen ( ) geplaatste cijfers gevon het aantal gevallen van tuber-
culose aan.

-ocr page 640-

Verslag van (len keuringsdienst in de gemeente Zaandam
over 1908
(Keurmeester lste klasse dr. J. Swierstra). — In dit
verslag wordt mijn aandacht gevestigd op de afdeelingen
vleesch
en melk.

Geslacht werden : 1065 runderen, 256 kalveren, 162 nuchtere
kalveren, 31 schapen, 2458 varkens en 39 paarden.
Ingevoerd
werden: 3 geheele runderen, 13£ halve runderen en 10213 Kg.
ruudvleesch ; 10| halve kalveren en 190 Kg. kalfsvleesch; 16 Kg.
schapevleesch, 136^ Kg. geitevleesch, li varken en 136£ Kg.
varkens vleesch, 201 geheele paarden en 8£ halve paarden;
noodslachting had plaats bij 13 runderen, 5 kalveren, 4 nuchtere
kalveren, 17 schapen, 1 geit en 2 varkens.

Afgekeurd werden: van runderen\'. 8 geheele dieren (3)
293 longen (230), 5 harten, 163 levers (24), 12 milten (10),
64 magen met darmen (58), 14 nieren (4), 5 baarmoeders (2),
14 baarmoeders met vrucht, .16 uiers (2), 17 borstvliezen (14),
8 buikvliezen (6), 639 Kg. buikvet (530), 69 darmscheilsklieren
(58), 3 kaakklieren (3), 106 retropharyngeaalkiieren (96), 169
mediastinaalklieren (109), 2 subparotideaalklieren (2), 542 Kg.
vleesch (344), terwijl 35 Kg. vleesch in winkels in beslag werd ge-
nomen ; van
kalveren: 3 geheele dieren, 2 longen, 1 hart, 3 levers,
1 milt, 2 stel maag en darmen, 2 nieren, 1 zwezerik, 1 kop; van
nuchtere kalveren: 1 geheel dier, 3 longen, 1 hart, 2 levers, 2 milten,
3 stel maag en darmen, 2 nieren, 1 kop, 1 tong; van
schapen:
8 geheele dieren, 12 longen, 3 harten, 7 levers, 5 milten, 7 stel
maag en darmen, 6 niereq, 1 kop, 9 Kg. buikvet en 1 uterus
met vrucht; van
geiten: 1 geheel dier; van varkens: 0 geheele
dieren (6), 102 longen (91), 3 harten (1), 16 levers (12,) 6 mil-
ten (5), 87 magen en darmen (84), 27 nieren, 2 borstvliezen,
35J Kg. buikvet (19|), 87 darmscheilsklieren (87), 258 kaak-
klieren (276??), 1 tong, 13 Kg. vleesch (3) en 3 Kg. in winkels
in beslag genomen; van
paarden: 2 longen en 2 levers.

Tuberculose werd waargenomen: bij runderen 254-maal, dat is
23.56 pet., bij varkens 199-maal, dat is 8.09 pet.

Deze cijfers zijn zeer hoog; terwijl bij de vleeschkeuring het
afgekeurde, zoo noodig het geheele dier wordt vernietigd, bestaat

-ocr page 641-

er voor de melk het grootste bezwaar, want men mag veilig
aannemen, dat het tuberculose-cijfer ook bij melkvee groot zal
zijn. Het koken van melk is dus om deze reden zeer gewenscht
en daar bij voorat\' verwarmen gedurende een half uur en bij ver-
warmen tot 72° 0. eveneens gedurende een half uur de tuberkel-
bacillen niet in alle gevallen zijn gedood, is het dus van belang
dat het pasteuriseeren op hooger temperatuur clan 72° C. geschiedt-
al zou dit ook gaan ten koste van geringen kooksmaak en geur

In den loop van het jaar werden 554 monsters volle melk
onderzocht: hiervan waren er 68 onvoldoende. Een te laag
soortelijk gewicht (tusschen 1,028 en 1,034) bleek 23-maal; 37-
maal was het vetgehalte te laag (minimum 2,80 pet.) en bij 8
monsters was de fout zoowel in het soortelijk gewicht als in het
vetgehalte.

Onvoldoende waren dus 12,2 pet. der onderzochte monsters,
wat in het voorgaand jaar bij 35,5 pet. het geval was; er is
dus reeds een duidelijke verbetering te constateeren. Aan het
slot van het verslag wijst de keurmeester op het wenschelijke
van de oprichting van een openbaar slachthuis, liefst met koel-
huis, waarin . een behoorlijk laboratorium. De keuring van het
vleesch kan dan beter geschieden en die der overige voedings-
middelen worden uitgebreid. Combinatie met omliggende ge-
meenten is zeer gewenscht. v. E.

Autoserotherapie. — Gilbert voerde deze wijze van behan-
deling in bij den mensch in geval van pleuritisch exsudaat.
Met een
PRAVAz\'spuitje zuigt men onder antiseptische cautelen
een zekere hoeveelheid vloeistof (5 a 10 gram bij het paard)
uit de borstholte en spuit die onder de huid van hetzelfde in-
dividu, hetzij aan den hals of aan de borst op de plaats waar
men de naald heeft ingestoken. Men trekt deze dan niet geheel
terug, doch verplaatst ze slechts, zóó dat ze in het onderhuidsche
bindweefsel komt te liggen. De operatie moet een zeker aantal
malen om den anderen dag worden herhaald, bij den mensch
verschillend van 1 tot 6, naar de hevigheid van het geval.

Sommige medici zouden met deze methode goede resultaten
hebben verkregen; kort geleden werd dit bevestigd door
Schnüt-
gen
te Berlijn, die over een statistiek van 20 gevallen kon
beschikken.

-ocr page 642-

De autoserotlierapie bevordert de resorptie der acute serofibri-
neuse exsudaten. Onmiddellijk na de eerste punctie neemt de
urine-atscheiding sterk toe.

Bij den mensch leverde de methode in 14 van de 45 gevallen
goede resultaten op, hetzij de pleuritis exsudativa van tubercu-
leusen aard was of niet, maar zij oefende geen gunstigen invloed
uit bij een haemorrkagische of purulente pleuritis en bij hy-
drotkorax.

Het schijnt dat de resorptie ten deele moet worden toege-
schreven aan de mechanische prikkeling van de borststeek, doch
in hoofdzaak aan het in circulatie brengen van de bactericide
en antitoxische producten in het exsudaat bevat.

De autoserotlierapie is gemakkelijk uit te voeren en onschuldig
indien de operatie aseptisch geschiedt. Zij verdient derhalve in
de veeartsenijkunde te worden beproefd, te meer nu door
Magnin
reeds een gunstig geval bij een paard is medegedeeld in het
Receuil de médecine vétérinaire van 15 Mei 1909. W. C. S.

Reglement voor den militairen geneeskundigen dienst in
Nederlandsch-Indië.
— Bij gouvernementsbesluit van 31 Maart
1909, n°. 9, Staatsblad n°. 225, is een nieuw reglement voor
den militairen geneeskundigen dienst in Nederlandsch-Indië vast-
gesteld. Art. 21 van dit reglement luidt evenals vroeger: »De
dienst voor de militaire paardenartsen wordt in overeenstemming
met de reeds voor hen bestaande bepalingen geregeld door den
commandant van het leger en chef van het departement van
oorlog in Nederlandsch-Indië.»

Behalve, dat in art. 1 is bepaald, dat de militaire genees-
kundige dienst mede wordt uitgeoefend door de militaire paarden-
artsen, zijn iD dit reglement, dat als het ware de grondwet is voor
de regeling van den veterinairen dienst, geen nadere voorschriften
dienaangaande gegeven. Al het overige wordt aan het legerbestuur
zelf overgelaten. v.
d. B.

Vleesch- on melkhygiëne in Nedorlandsch-Indië. — Werd
in Nederlandsch-Indië reeds met geldboeten van 16—25 gulden
gestraft: «Die vervalschte of bedorven eetwaren of dranken te
koop stelt of verkoopt,» thans zal zulks geschieden met hem,
«die vervalschte of bedorven eetwaren of dranken, dan wel melk,

-ocr page 643-

«die van zieke beesten afkomstig is of voor de gezondheid scha-
cdelijk kan zijn, en die zonder vergunning van bet hoofd van
«plaatselijk bestuur vleesch van vee, dat wegens ziekte geslacht
«of op natuurlijke wijze gestorven is, te verkoop stelt of verkoopt.»

De in beslag genomen zaken worden onbruikbaar gemaiakt en
begraven. Ook bij vrijspraak kan dit geschieden. Onder vee worden
hier verstaan eenhoevige dieren, herkauwers en varkens. (Ordon-
nantie van 15 Maart 1909, Staatsblad n°. 201.)
v. d. B.

Verbetering van de traktementen der militaire paarden-
artsen in Ncderlandsch
-Indië. — Onder verwijzing naar de op
bladzijde 561 door mij gestelde vraag: «Zijn de militaire paiarden-
artsen vergeten,» is het mij een genoegen uit bet voorloopig
verslag op bedoeld wetsontwerp d.d. 27 April 1909 — verslag
der handelingen van de 2d0 Kamer der Staten-Generaal, bijlage
n°. 226 — het volgende te kunnen citeeren:

«Door andere leden werd gevraagd, of het niet gewenseht zou
«zijn verbetering te brengen in de financiëele positie der militaire
«paardenartsen. Men meende te weten, dat deze positie, in ver-
«gelijking met die der burgerlijke gouvernementsveeartsen en
«der militaire apothekers, onvoldoende geregeld is, aau welke
«omstandigheid het waarschijnlijk is toe te schrijven, dat bij de
«aanvulling van den militairen veterinairen dienst met daarvoor
«geschikte personen dikwijls groote moeilijkheden worden onder-
vonden» .

In de memorie van antwoord bij brief van 7 Mei j.1. inge-
diend, — te vinden in dezelfde bijlage — zegt de minister van
koloniën:

«Daarentegen komt het den ondergeteekende wel wenschelijk
«voor zoowel de financiëele positie van de militaire paardenartsen
«der 2d0 klasse als die van de militaire apothekers van dien rang
«te verbeteren, omdat zij anders bij de invoering van de nieuwe
«regeling in financiëel ongunstiger toestand zouden komen te ver-
«keereu clan hun rauggenooten van de verschillende wapens, waar-
smede de paardenartsen thans ongeveer gelijk staan, terwijl de
«militaire apothekers daarop zelfs een kleiuen voorsprong hebben.

«Daar in de Indische voorstellen tot verbetering van de trakte-
«meuten der eerste luitenants met deze beide catagorieën van
«officieren geen rekening was gehouden, is de ondergeteekende

-ocr page 644-

«te dezer zake met den Gouverneur-Generaal nader in overleg
«getreden, met het gevolg, dat thans zoowel voor de militaire
«paardenartsen als voor de militaire apothekers der 2de klasse de
«volgende traktementsregeling wordt voorgesteld:
«normaal traktement f 250;
«na 3 jaar dienst als officier f 275;
«» 6 » » » » f 300;
«» 9 » » » » f 325;

«De gelijkstelling van de traktementen der militaire paarden-
artsen met die der militaire apothekers wordt billijk geacht,
«omdat hun opleiding tegenwoordig nagenoeg evenveel moeite,
«tijd en kosten vordert. Ook bij het Nederlandsche leger be-
«staat die gelijkstelling.

«De vrij belangrijke verbetering, welke het traktement van
«de paardenartsen hierdoor zal ondergaan, wordt bovendien
«noodzakelijk geacht, ten einde hun geldelijke positie eeniger-
«mate in overeenstemming te brengen met die van de Europeesche
«gouvernementsveeartsen. Tevens zal gebroken worden met het
«alleen voor deze beide categorieën van officieren nog geldende
«systeem om de traktementen afhankelijk te stellen van het
«aantal jaren genot van activiteitstraktemeut, zoodat voortaan
«de periodieke verhoogingen voor hen ook zullen ingaan na het
«daarvoor gevorderde aantal dienstjaren als officier.

«De aan dien maatregel verbonden hoogere uitgaven worden
«geraamd op f5100 per jaar, zoodat slechts f 2550 voor dit
«jaar vereischt worden, vermits het in de bedoeling ligt de nieuwe
«regeling met 1 Juli a.s. in te voereu. Het is niet noodig de
«begrooting met dit geringe bedrag te verhoogen.»

Op den 19den Mei werd dit wetsontwerp tot verhooging van
de Indische begrooting zonder openbare discussie over dit punt
door de 2de Kamer aangenomen, zoodat het vermoedelijk weldra
wet zal zijn en in uitvoering kan worden gebracht.

Met gevoelens van dankbaarheid jegens den minister van ko-
loniën constateer ik, dat zijn excellentie den paardenartsen der

-ocr page 645-

2d" klasse de vernedering, de slechtst bezoldigde eerste luitenants
te moeten worden, heeft bespaard. Ook krenkingen van het
rechtsgevoel worden beter voorkomen dan genezen.

Verder wijs ik er op, dat hiermede onze wetgever — de mi-
nister van koloniën en de 2de Kamer — de billijke aanspraken
van de Indische paardenartsen om gelijk gesteld te worden met
de militaire apothekers heeft erkend en dat in deze erkenning
de verwachting ligt opgesloten, dat bij de volgende begrooting
ook de militaire paardenartsen der lste klasse dezelfde trakte-
menten zullen krijgen als de militaire apothekers van dien rang.
De thans verkregen traktementsvermeerdering over de 10 jaar
als militair paardenarts der 2de klasse bedraagt f 42,50 per maand
of bijna 18 °/ö van het tegenwoordige traktement. Die in den
kapiteinsrang zal c. q. f 25 a f 50 bedragen.

Thans nog het verkrijgbaar stellen van den luitenant-kolonels-
rang en de verkorting van den diensttijd van 20 op 17 jaar —
welke van den officier van gezondheid is teruggebracht op 15
jaar — en de militair veterinaire dienst in Nederlandsch-Indië
heeft in financieel opzicht bereikt, wat onder de tegenwoordige
omstandigheden naar billijkheid kan worden gevraagd.

v. d. B.

Uniformen bij liet leger in Noderlandsch-Indië. — Bij

koninklijk besluit van 1 April 1909, n». 31, zijn de uniformen
van het Indisch leger opnieuw gewijzigd. Het model van de attila
is blijven bestaan. De voornaamste wijzigingen zijn, dat het aantal
tressen op de borst van 5 op 6 is gebracht, dat de metalen
knoopen door gewerkte knoopen van zwart kemelsgaren zijn ver-
vangen en de versieringen in de uitmonsteringskleur — behalve
op kraag en mouwen — komen te vervallen, maar op den rug
en aan weerszijden van de panden worden vervangen door ver-
sieringen van zwart kemelsgaren tres.

In groot tenue wordt dezelfde attila gedragen, maar met hals-
snoeren als bij het leger hier te lande. De gouden en zilveren
borsttressen zijn dus gelukkig vervallen. Verder is een sjerp voor-
geschreven als bij den generalen staf alhier (koordsjerp).

Aangezien de officieren van den geneeskundigen dienst geen
uitmonstering op de mouwen hebben en hun uitmonsteringskleur
rood is, is er voor den paardenarts met zijn rooden kraag geen

-ocr page 646-

plaats meer voor uitmonstering en zal hij in de toekomst een
attila dragen met ponceau rooden kraag met aesculaap zonder
eenige verdere versiering dan die van zwart kemelsgaren.

De giberne, welke nog door de officieren van de bereden wapens
werd gedragen, is afgeschaft. Jammer, dat men de gelegenheid
niet te baat heeft genomen om de paardenartsen te doen opnemen
onder de officieren, die sporen dragen.

Mij dunkt zij vallen daarvoor in de termen. v. d. B.

Sociëtas Medicoruin. — In de Woensdag 12 Mei 1.1. te
Amsterdam gehouden 6de algemeene vergadering van Sociëtas
Medicorum, onder leiding van den voorzitter
Th. de Groot, werd
het jaarverslag medegedeeld, waaruit blijkt dat het fonds in het
afgeloopen jaar is vooruitgegaan van f 2331.245 tot f3203.905.

Het ledental is thans 311, terwijl 6 leden ons door den dood
ontvielen. Aan hun weduwen of weezen is of zal worden uitbe-
taald f 600, overeenkomstig het besluit der vorige jaarvergadering
dat door het gehouden referendum, waaraan 181 leden deelnamen
met 169 stemmen vóór, werd bekrachtigd.

De daarna gehouden besprekingen omtrent collectieve verze-
kering, dekkende de aansprakelijkheid der leden tegenover hun
patiënten voor zoover die door den rechter mochten worden
erkend, voerden tot geen resultaat. Algemeeneu steun ondervond
een voorstel, waarbij het bestuur gemachtigd wordt om, in overleg
met de directie van Unitas Medicorum, aan die leden van S. M.
in overweging te geven voor het lidmaatschap te bedanken, welke
tot dusver nog niet bijdroegen tot versterking van het fonds door
hun medische benoodigdheden bij haar eigen oiidernemiug te
koopen.

Ten slotte werd medegedeeld, dat de toeneming van den omzet
van U. M., welke in het eerste kwartaal 1909 juist tweemaal
zoo groot was als in het l8te kwartaal 1906, de verwachting
wettigt een weer grootere bijdrage voor het fonds van S. M. dan
ten vorigen jare.

Unitas Medicorum. — In de op Woensdag 12 Mei 1909 te
Amsterdam gehouden gewone algemeene vergadering van aan-
deelhouders waren 45 stemgerechtigde aandeelen vertegenwoordigd.

De balans met winst- en verliesrekening werd met algemeene

-ocr page 647-

stemmen goedgekeurd en het dividend over 1908, eveneens met
algemeene stemmen, vastgesteld op IJ H/o-

Het verslag, zoowel van de commissarissen als van de direc-
teuren, werd met vreugde begroet; in\'1908 kreeg de vennoot-
schap een flinken vooruitgang in omzet en uitbreiding der relaties.

Van de netto-winst groot f 2607.85 werd f 1916.05 afge-
schreven ; f 675.— beschikbaar gesteld voor dividenduitkeering
en f 16.80 op nieuwe rekening overgebracht.

Er werd niet noodig geoordeeld een post dubieuse debiteuren
te openen, omdat alle debiteuren geregeld aan hun verplichting
voldoen.

De aanwezige aandeelhouders gingen vol vertrouwen het nieuwe
boekjaar in, omdat zij van oordeel waren dat het verkregen
succes een geregelde vooruitgang zou bewerkstelligen.

Boekaan kondigin g.

Dr. A. VRIJBURG, Versuche über die Bedeutung der Opsonin-
lehre in der Therapie der Agalactia eatarrhalis contagiosa.
Inaugural-Dissertation zur Erlangung der Doktorwürde der
Veterinär-medizinischen Fakultät der Universität Zürich.
Zürich, Druck von ZÜRCHER und FURRER 1908.

In de inleiding van zijn dissertatie geeft Vrijburg aan, waarom
hy juist de streptococcenmastitis tot onderwerp van zijn onder-
zoekingen koos.

De locale chronische infectie met weinig neiging tot genezing
en de geringe stoornissen in het algemeen welzijn maken deze
aandoening bijzonder geschikt om de processen, welke in den
tegenwoordigen tijd als opsoninewerking worden bestempeld, aan
een bepaald geval te toetsen.

Bovendien kan een door sommige onderzoekers noodzakelijk
geachte locale behandeling gemakkelijk worden toegepast en kan
de opsoninewerking zonder kunstmatig ingrijpen in al haar pha-
sen worden nagegaan.

Na de ziekte, haar verbreiding, symptomen, oorzaak en therapie
te hebben besproken, behandelt
Vrijburg de opsoninetheorie van
Wright. Deze constateerde in normaal, in grooter hoeveelheid
echter in immuun serum, de aanwezigheid van stoffen, door hem

-ocr page 648-

opsoninen genoemd, welke de phagocytose vergemakkelijken. Hij
steil zich voor, dat de bacteriën stoffen bevatten, welke hen tegen
phagocytose beschutten. Deze stoffen nu zouden door de opso-
ninen onschadelijk worden gemaakt.

Verder behandelt Vrijburg de vraag, of de opsoninen misschien
identiek zijn met andere, reeds vroeger bekende antilichamen in
het serum, geeft de methode aan ter bepaling van de opsonische
kracht van een serum en komt dan tot de vaccinetherapie van
Wright. Deze vond dat, wanneer bij chronische gelocaiiseerde
infecties — waarbij weinig of geen resorptie van toxiuen plaats
heeft en dientengevolge geen antilichamen gevormd worden —
de opsonische kracht van het serum zeer verminderd is, deze
kan worden versterkt door subcutane enting van de betrokken
bacteriën in gedóoden toestand.
Wright noemde de entstof
«vaccine»,
Ohlmacher duidde ze juister aan met den naam van
opsonogeen. Deze vacciuetherapie is door Wright en Ohi.macher
bij den mensch tai van malen met succes toegepast.

In het tweede deel der dissertatie (eigen onderzoekingen) be-
handelt
Vrijburg de techniek, door hem gevolgd en het onder-
zoek naar de werkzaamheid van leucocyten, resp. afkomstig uit
pathologisch uiersecretum en uit bloed, en voorts van kunst-
matig verkregen leucocyten.

Het doel van den onderzoeker was, om na te gaan of naast
een locale uit- en inwendige behandeling van de zieke melkklier,
de opsonogeenbehandeling misschien tot een gunstig resultaat leidde.

Alleen injecties van 3 °/0 boorzuuroplossing hadden een goeden
invloed op het ziekteproces. In één geval werd met niet uitmelken
genezing verkregen.

Bij de bespreking van de resultaten van de door hem behan-
delde 5 gevallen schrijft
Vrijburg het volgende over de opsonogeen-
behandeling; het gelukte door enting met streptococcen wel, den
phagocytairen index van het bloed te verhoogen. In geen der
gevallen had de behandeling een blijvenden gunstigen invloed op
het locale ziekteproces; in geen der gevallen was dus het ver-
hoogde opsoninegehalte van het bloed in staat, genezing te
brengen.

Na eenige prognostisch gunstige en ongunstige symptomen te
hebben aangegeven, zegt
Vrijburg: «Een enorme stijging inliet
opsoninegehalte van de melk bereikten we door boorzuurinjecties,

-ocr page 649-

zoodat het opsoninegehalte in het melkserum aanmerkelijk hooger
was dan gelijktijdig in het bloedserum van hetzelfde dier.

J. C. van Veen.

Dr. K. VAN DER VEEN, Beiträge zur Frage der Virusträger
im Besonderen bei Sehweinerotlauf. Inaugural-Dissertation
zur Erlangung der Doctorwürde der Hohen Veterinär-Me-
dizinischen Fakultät der Universität Bern. Dokkum, D.
P, DOUMA 1909.

Zooais de titel aanduidt, heeft de schrijver een onderzoek in-
gesteld naar de virusdragers, vooral bij de vlekziekte der varkens.
Hij deelt een en ander uitvoerig mede en komt tot de volgende
resultaten.

1°. De bacillus rhusiopathiae suis komt in Nederland niet
regelmatig bij de varkens voor.

2°. Virusdragers vindt men bij de vlekziekte der varkens niet
zoo dikwijls als de onderzoekingen van
Pitt wel doen vermoeden.

3°. De preventieve dubbele enting volgens Lorenz is, indien
zij goed geschiedt, voor de omgeving niet gevaarlijk.

4°. De genoemde entmethode van Lorenz moest voor niet-
deskundige operateurs verboden zijn.

5°. Het is waarschijnlijk dat de curatieve injectie van serum
een gunstigen invloed uitoefent op de vermindering van het
aantal bacillendragers. W.
C. Schimmel.

Dr. B. J. C. TE HENNEPE Jzn., Die Immunisierung von Rin-
dern gegen Tuberculose. Inaugural-Dissertation zur Er-
langung der Doktorwürde der Hohen Veterinär Medizini-
schen Fakultät der Universität Bern. Rotterdam, NIJGH
& VAN DITMAR 1909.

De schrijver begint met een historisch overzicht van hetgeen
in zake het immuniseeren van runderen tegen tuberculose tot
heden is verricht. Hij gaat daarbij de proefnemingen na van
Mac Padyean; Pearson & Gilliland; Thomassen; von Behring;
IIutyra; Vallée, Rossignol & Basset ; Moussu; Belfanti, Stazzi
&
Pepere; Dammann; Degive, Stubbe, Mullie & Lienaux ;
Marks; Kern; Weber & Titze; Eber; Koch, Schütz, Neufeld
& Miessner ; von Baumgarten ; Lignières ; Klemperer ; Heij-
man
; Calmette & Guérin; Löffler; Möller; Arloing; Fried-

-ocr page 650-

mann; Libbertz & Huppel; Klimmer en Ostertaq. Zijn eigen
onderzoekingen geschiedden bij 13 kalveren; hieromtrent geeft
hij uitvoerig verslag. Aan de door hem verkregen resultaten zij
bet volgende ontleend.

Bij de entingsmethode volgens Koch bleven de drie proef-
dieren volkomen gezond. Twaalf weken na de enting reageerden
twee hunner niet op tuberculine. De dieren doorstonden een
ernstige kunstmatige infectie en een sterke natuurlijke infectie,
zonder dat bij de sectie een spoor van tuberculose kon worden
aangetoond. Eén kalf reageerde, nadat het aan natuurlijke in-
fectie blootgesteld was geweest, op tuberculine en groeide niet;
te Hennepe schrijft dit toe aan den voortdurenden strijd, welke
het lichaam had te voeren tegen de verschillende, aanhoudende
infecties. Met zekerheid is echter aangetoond, dat de drie kal-
veren welke volgens de metbode van Koen waren ingeënt, im-
muun waren. Deze immuniteit bestond bij één der dieren nog
6 maanden na de enting; 3 maanden na de enting was zij
reeds aanwezig.

Bij een ander kalf bestond de immuniteit nog 22 maanden
en bij een derde kalf nog 10 maanden na de enting.

Het bleek dat de bovovaccine-emulsie niet steeds zonder ge-
vaar kan worden ingespoten; soms bevat deze voor kalveren
gevaarlijke verontreinigingen. Het onderzochte bovovaccine-poeder
bleek voor caviae virulent.

Het schijnt dat de kalveren door de enting tijdelijk minder
resistent worden tegen toevallige infectieziekten.

Een bij de eerste enting verkregen temperatuursreactie wijst
niet met zekerheid op tuberculose. Evenwel wordt bij dieren,
welke volkomen vrij zijn van tuberculose, bij de eerste enting
meestal geen reactie verkregen. Bij de tweede enting volgt
soms krachtige reactie, somtijds echter niet.

Door de bovovaccinatie wordt tegen natuurlijke infectie een
resistentie verwekt, welke stellig 9 maanden na de laatste enting
voortduurt.

Door de «Komplementablenkungsmethode» gelukt het soms
in het serum der geënte dieren antilichamen tegen de als ent-
stof gebruikte antigenen aan te toonen. W.
(J. Schimmel.

-ocr page 651-

Dr. H. J. SMIT, Ueber das Vorkoni uen von Tuberkelbacillen
in der Milch und den Lymphdrüsen des Rindes. Mit Abbil-
dungen. Inaugural-Dissertation zur Erlangung der Doktor-
würde der Hoh8n Veterinär-medizinischen Fakultät der
Universität Bern. Jena, GUSTAV FISCHER 1909.

Na een uitvoerig overzicht der bestaande literatuur deelt Smit
zijn eigen onderzoekingen mede. Hij kwam wat de melk betreft
tot de volgende resultaten: 1°. de melk bevat dikwijls tuber-
kelbacillen; 2°. de melk van runderen welke aan chronische
tuberculose lijden, doch gezonde uiers hebben, bevat in den regel
geen tuberkelbacillen ; 3°. bij de gewone wijze van melken ontstaat
licht verontreiniging van de melk; 4°. de verontreiniging kan
het voorkomen van tuberkelbacillen veroorzaken, daar deze bij
open tuberculose uit alle natuurlijke lichaamsopeningen van het
dier kunnen worden uitgescheiden; 5°. daarom moet nauwgezet
zorg worden gedragen voor reinheid in den stal; 6°. runderen
met open tuberculose dienen uit den stal te worden verwijderd;
7°. koeien welke na tuberculine-injectie tuberculeus zijn gebleken
en niet geregeld clinisch kunnen worden nagegaan, behooren in
een afzonderlijken stal te worden geplaatst; de melk dezer dieren
moet steeds als verdacht worden aangemerkt; 8°. indieti men,
bij den tegenwoordigen stand der stalhygiëne, melk wenscht,
welke beslist vrij is van tuberkelbacillen, dan moet de melk
vóór het gebruik worden gekookt.

De resultaten van het onderzoek naar tuberkelbacillen in ver-
groote, macroscopisch niet tu\'oerculeuse. lymphklieren waren niet
van dien aard, dat
Smit daaruit bepaalde besluiten durft trekken.
Hij meent echter te mogen aannemen, dat ^ergroote, saprijke,
bleeke klieren van tuberculeuse runderen, hoewel macroscopisch
vrij van tuberkels, toch tuberkelbacillen kunnen bevatten, terwijl
bruinroode vergroote lymphklieren als niet tuberculeus zijn aan
te merken. W.
C. Schimmkl.

J. BONGERT, Untersuchungen über den Tüberkelbazillen-
gohalt des Blutes, des Fleisches und der Lymphdrüsen
tuberkulöser Schlachttiere. München, Sonderabdruck aus
„Archiv für Hygiene", Band LXIX. Verlag von R.
OLDENBOURG 1909.

De belangrijkheid van deze onderzoekingen moge blijken uit
de volgende regels, welke de schrijver, aan het einde van zijn

-ocr page 652-

arbeid gekomen, meent te mogen aangeven voor het onderzoek
en de beoordeeling van het vleesch uit het oogpunt van sani-
taire politie.

1°. Het onderzoek der slachtdieren op de aanwezigheid van
tuberculose moet zich uitstrekken over alle organen en orgaan-
lymphklieren,
vooral over die welke aan de beleende toegangspoorten
der tubercideuse infectie zijn gelegen.
Laat de uitbreiding van het
tuberculeuse proces en de gesteldheid van de tuberculeuse haarden
het locale karakter der tuberculose twijfelachtig schijnen, dan
dienen alle lichaamslymphklieren nauwkeurig te worden onderzocht.

2°. Belangrijk voor het vrij geven van het vleesch van
tuberculeuse dieren voor de consumtie zijn:
goede voedingstoestand,
het oogenschijnlijk locale karakter der tuberculose, en in de gevallen
dat de tuberculeuse ziekte heeft geleid tot embolische haarden in
de buik- en borstorganen en ook in de vleeschlymphklieren en
in de beenderen,
het bewijs van de inactiviteit der tuberculose.

a. Bij groote uitbreiding der tuberculose moet het deugdelijk
uitziende vleesch
worden beschouwd als in zijn voedings- en genot-
waarde belangrijk afgenomen en
als minderwaardig aan de vrij-
bank worden verkocht.

b. In die gevallen dat de tuberculeuse organen en vleesch-
deelen zich niet zoo laten verwijderen, dat uitwendige infectie
met tuberculeus virus zeker uitgesloten is, of waarbij een zoo-
danige verontreiniging bij het uitslachten reeds heeft plaats
gevonden, moet het vleesch als voorwaardelijk deugdelijk worden
behandeld en na sterilisatie voor de consumtie worden toegelaten.

3°. Bij intgebreide, progrediente tuberculose in den vorm der
tubercideuse injiltratie
(straalvormige verkazing) of bij aanwezigheid,
van een groot aantal tuberculeuse verweekingsliaarden
moet het
vleesch, wegens het dikwijls voorkomen van tuberkelbacillen in
het bloed en in het vleesch, als
gevaarlijk voor cle gezondheid,
worden beschouwd en mag het slechts in gesteriliseerden toestand
als menschelijk voedsel worden gebruikt.

4°. Bij acute miliairtubercidose, ook wanneer de verschijnselen
eener versche bloedinfectie slechts in de groote parenchymen
(en niet in het vleesch) bestaan, en voorts
bij sterke vermagering
en substantiëele verandering van het vleesch,
moet het geheele dier
als
gevaarlijk voor de gezondheid van de consumtie worden uitgesloten
en technisch worden gebruikt.

-ocr page 653-

Evenzoo dienen de tuberculeuse organen en vleeschdeelen met
hun adnexen als
in hooge mate nadeelig voor de gezondheid te
worden verwijderd, resp. technisch te worden bewerkt.

De gevaren, welke de gezondheid van den mensch door het
gebruik van het vleesch van tuberculeuse dieren bedreigen, worden
door een
regelmatige verplichte vleeschkeuring zeker opgeheven. Voor-
waarde is echter, dat de uitvoerende organen der vleeschkeuring
volkomen vertrouwd zijn met de leer van het ontstaan en de
verbreiding van de tuberculose in het lichaam, evenals met de
onderkenning en het juiste inzicht omtrent de tuberculeuse
processen.
Zoodanige kennis in zake een der moeilijkste hoofdstukken
van de pathologie
kan men echter niet verwachten bij de niet-
veeartsenijkundige keurmeesters
, die na een cursus van vier weken
aan een slachthuis het diploma als keurmeester kunnen verkrijgen,
en waaraan ook het vrij geven van het vleesch van tuberculeuse.
dieren — wel is waar met eenige beperking — is overgelaten.
Het is dus gewenscht de competentie der leekenkeurmeesters in
zake de beoordeeling van tuberculeus slachtvee aan een onderzoek
te onderwerpen en in te krimpen.

Dit resumé legt getuigenis af van het gewicht der onder-
zoekingen door
Bongert verricht. Het ruim 100 bladzijden groote
boek dient algemeen te worden gelezen, in het bijzonder door de
collega\'s, die aan slachthuizen zijn verbonden. De druk, in ver-
schillende lettertypen, noodigt hiertoe mede uit.

W. C. Schimm kl.

FELIX HENSCHEL, Ueber die Beteiligung der verschiodonon
Organe des Tierkörpors an der Generalisation der Tuber-
kulose beim Bind, Schaf und Schwein. Zugleich ein Beitrag
zur Technik der Untersuchung geschlachteter tuberkulöser
Tiore. Berlin, RICHARD SCHOETZ 1909. Preis Mark 2,50.

Deze in gr. 8°. uitgegeven, 70 bladzijden groote brochure be-
vat uitvoerige onderzoekingen omtrent het in den titel uitge-
drukte onderwerp, waarvan de resultaten door den schrijver aldus
zijn samengevat.

1°. Bij de generalisatie der tuberculose nemen de verschillende
organen van het dierlijk lichaam in deze volgorde deel:

a. Bij het rund: long, lever, milt, nieren (bij oudere run-
deren: nieren, milt), vleeschlymphklieren (boeg-, knieplooi-, knie-

-ocr page 654-

holte-, schaam-, oksel-, zitbeens- en darmbeensklieren, «diepe
halslytnphkliereu,» lymphklieren van den bovensten en ondersten
borstwand en lendenklieren) — bij koeien uier, baarmoeder —
daarna verschillende deelen van het skelet (wervelkolom, borst-
been, ribben, pijpbeenderen met inbegrip van gewrichten en
peesscheeden, schedelbeenderen), manlijke geslachtsorganen, spie-
i-en, hersenen en ruggemerg, buid (onderhuid), bijnieren.

b. Bij het kalf evenals bij het rund, met het onderscheid
dat de volgorde der vleeschlymphklieren anders is; namelijk
volgen op de boeg-, knieplooi- en knieholteklieren de okselklieren,
schaam-, zitbeens-, darmbeens-, lendenklieren, «diepe halslymph-
klier,» lymphklieren van den bovensten en ondersten borst-
wand.

c. Bij het schaap: volgorde der ingewanden als bij het rund;
volgorde der vleeschlymphklieren: boeg-, schaam-, lenden-, knie-
plooi-, knieholte-, zitbeens-, oksel-, darmbeensklieren, «diepe
halslymphklier,» lymphklieren van den bovensten en ondersten
borstwand.

d. Bij het varken : long, lever, milt, nieren, skelet (wervel-
kolom, ribben, borstbeen, pijpbeenderen met inbegrip van ge-
wrichten en peesscheeden), vleeschlymphklieren (boeg-, knieholte-
knieplooi-, schaamklieren, zitbeensklieren, lenden- en darmbeens-
klieren), clan de uier.

2°. Bij bestaande generalisatie of bij het verdacht zijn daar-
van moet steeds een nauwkeurig onderzoek plaats hebben van
het dierlijk lichaam, vooral van de onder 1°. genoemde deelen,
in zake de aanwezigheid van tuberculeuse veranderingen.

3°. Verdenking op generalisatie bestaat:

a. Bij verschijnselen van versche bloedinfectie ook slechts in
één orgaan (long of lever).

b. Bij tuberculeuse veranderingen in de long en de lever of
haar lymphklieren.

c. Bij de aanwezigheid van verweekingshaarden in een orgaan
of in een órgaanslymphklier.

d. Bij de door Hongert als «straalvormige verkazing» aan-
geduide verandering in een orgaan of in een lymphklier.

4°. Bij tuberculeus bevonden runderen moeten ter bepaling
van de uitbreiding der tuberculose behalve de lymphklieren ook
de subparotideale lymphklieren worden onderzocht. Het onder-

-ocr page 655-

zoek der lymphklier kau gemakkelijk worden vereenigd met het
onderzoek der uitwendige kauwspieren op finnen.

Verder moeten de beenderen worden onderzocht, terwijl bij
tuberculeus bevonden runderen en kalveren ook een onderzoek
dient te geschieden van de beenderen der wervelkolom na splij-
ting er van.

5°. Voor het opsporen van die lichaamsdeelen welke bij de
gegeneraliseerde tuberculose kunnen zijn veranderd, moeten ter
verhoeding van een onnoodige bevuiling der messeu door tuber-
culeus virus, volgens de door
Ostertag aangegeven methode
eerst die deelen worden onderzocht, welke bij de generalisatie
gewoonlijk het zeldzaamst ziek worden.

Uit het bovenstaande volgt genoegzaam de belangrijkheid van
het boek; vooral door den slachthuisveearts dient het te worden
gelezen. De wijze van uitgaaf laat niets te wenschen over.

W. C. Schimmel.

Dr. C. THOMASSEN, Over den Veterinairen dienst to Velde.

Overgedrukt uit „de Militaire Spectator" van April 1909.

De schrijver toont aan, dat bij mobilisatie van ons leger een
groot aantal paarden van veterinaire hulp verstoken zal zijn;
hierin kan worden voorzien door het aanstellen van reserve-
paardenartsen, gelijk in andere landen geschiedt. Het Zwitsersche
leger bij voorbeeld zou bij mobilisatie over 241 paardenartsen
kunnen beschikken. Door den studenten aan \'s Rijks veeartsenij-
school het in dienst treden bij bereden wapens gemakkelijk te
maken en hen, na africhting, in militaire ziekenstallen werkzaam
te stellen, zou men weldra een voldoende veterinaire reserve
kunnen hebben.

Met het aanstellen van reserve-paardenartsen is echter de
organisatie van den militair veterinairen dienst nog niet vol-
tooid, zegt de schrijver; men dient ook hulppersoneel te hebben,
dat bestaan kan uit het kader van het paardenziekendepót en
uit in verbandleer geoefende manschappen. Hoe deze kunnen
worden gerecruteerd, wordt aangegeven.

Thomassen heeft reeds meermalen de oprichting van paarden-
ziekendepöts aanbevolen; dit zijn inrichtingen waar de zieke
paarden, na verwijdering van den troep, kunnen worden ver-

-ocr page 656-

pleegd. Het is namelijk in oorlogstijd niet mogelijk ernstige
zieken, welke een langdurige en nauwkeurige behandeling eischen,
bij het voorttrekkend leger te behandelen. De schrijver geeft
een historisch overzicht van zulke depóts bij andere legers en
van zijn ervaringen hieromtrent bij de groote manoevres der
laatste jaren. In verband hiermede vermeldt hij hoe zulke depóts
moeten worden ingericht, wat daarbij dient in acht genomen, hoe
ze naar de beweging der troepen moeten worden verplaatst, enz.

Ten slotte wijst de schrijver er op, dat de militaire veterinaire
dienst niet langer behoort te staan onder een officier van gezond-
heid, die uitteraard niet genoegzaam in veterinaire zaken is ingewijd,
maar onder een paardenarts. Voorts acht hij het noodig, dat de
paardenartsen worden toegevoegd aan den divisie-commandant en
niet, zooals tot heden, aan den divisiestaf. Hij beschrijft verder
den werkkring van den paardenarts buiten de manoeuvres en de
mobilisatie-oefeningen.

In een naschrift worden deze zaken nader toegelicht en er
vooral op aangedrongen om den veterinairen dienst met het
remontewezen en de zorg voor het hoefbeslag in één geheel te
vereenigen.

Men ziet uit bovenstaanden korten inhoud, dat bet artikel
verdient gelezen en behartigd te worden, in het bijzonder door
die autoriteiten, welke de denkbeelden van den schrijver kunnen
verwezenlijken. Het is buiten twijfel, dat hierdoor aan de weer-
baarheid van ons leger een belangrijk voordeel kan worden
aangebracht. W.
C. Schimmel.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. Ellenberoer, Prof. Dr. Baum und H. Dittriuh, Handbuch der
Anatomie der Tiere für Künstler.
Band III: her Löwe. Leipzig, Th.
Weicher 1909. Preis gebunden 20 Mark.

1\'. Canova, Die arteriellen Gefässe des Bulbus und seiner Nebenorgane bei
Schaf und Ziege.
Inaugural-Dissertation Zürich. Leipzig 1909.

V. Zniniewicz, Beiträge zur Anatomie und Mechanik des Schultergelenks
beim Pferd und ltind.
Inaugural-Dissertation Bern. Berlin, M. Gün-
ther 1908.

K. Würfel, "Vergleichende anatomische und histologische Untersuchungen
über den Bau des zweiten Magens und über die Muscularis mucosae des
Vorderdarms der Wiederkäuer (Rind und Schaf).
Mit 5 Tafeln. Inau-
gural-Dissertation Zürich. Dresden 1908.

-ocr page 657-

Prof. D1\'. U. Duerst, Anatomisch-mechanische Untersuchungen über die
Ursache der abschüssigen Kruppe bei l\'ferden.
Mit 7 Abbildungen.
Hannover, M. & H. S
chäfer 1909. Preis Mark 0,80.

Dr. A. de Chapeaurouge, Einiges über Inzucht und ihre Leistung auf ver-
schiedenen Zuchtgebieten.
Hamburg, F. W. Rademacher 1909. Preis 8
Mark.

Max Kalcher, Die Resektion des Hufknorpels. Aeltere Geschichte-neu ore
Fortschritte. Inaugural-Dissertation Leipzig. 1908.

Dr. E. Bachofen, Schweizerische Landes-Pferdezucht im Halbblut. Frauen-
feld, Huber & C«. 1908.

Dr. A. Sokolowsky, Tierakklimatisation, eine biologisch-tierzüchterischo
Studio. 70 Seiten. Hannover, M. und H. Schaper 1909. Preis broschiert
Mark 1,80.

D\'\'. Lüer, Die normale Körperwärme, Atem- und Pidszahl der Vögel, unter
besonderer Berücksichtigung unseres Hausgeflügels.
Mit 4 Tafeln. Berlin,
II. Schoetz 1909. Preis 1 Mark.

Dr. J. Lingenberg, Klinisch-anatomischer Beitrag zu den Neubildungen am
Praeputium und Penis des Pferdes.
Inaugural-Dissertation Giessen. 1909.

D\'\'. K. F. Meijer, Ueber die durch säurefeste Bakterien hervorgerufene
diffuse Hypertrophie der Darmschleimhaut des Rindes (Enteritis hyper-
trophica bovis speeiflea).
Mit 3 Tafeln und 1 Abbildung im Text. Jona,
G. Fischer 1908.

Dr. B. J. C. te Hennepe Jzn., Die Immunisierung von Rindern gegen Tu-
berkulose.
Inaugural-Dissertation Born. Rotterdam, Nugh und van
Ditmar 1909.

Dr. H. J. Smit, Ueber das Vorkommen von Tuberkelbacillen in der Milch
und den Lymphdrüsen des Rindes.
Mit Abbildungen im Test. Inau-
gural-Dissertation Bern. Jena, G. Fischer 1909.

Dr. A. Wolff—Eisner, Frühdiagnose und Tuberculose-Immunität unter
Berücksichtigung der neuesten Forschungen ; Konjunctival- und Kutan-
Reaction, Opsonine, etc., speziell der Therapie und Prognose der Tuber-
culose.
Mit Tafeln und Abbildungen, 2te Auflage. Wiirzburg, Ourt
Kabitzsch 1909.

Karl Schulz, Zur Agglutination der Rotzbazillen. Inaugural-Dissertation
Bern. Berlin 1909.

D\'\\ L. Woebnbr, Ueber gefärbte Nährböden. Ein Beitrag zu ihrem Verhalten
bei der Einimpfung des Milzbrand-, Rauschbrand-, Malignen Oedem-
und Heubazillus, s&icie der Bakterien der Gruppen des Paratyphus und der
haemorrhagischen Septikaemie.
Inaugural-Dissertation Giessen. 1909.

D\'\'. G. Lüssem, Vergleichende Untersuchungen über den Bazillus suipestifer

(Uhlenhuth), den Bazillus Paratyphi B und den Bazillus suipestifer

des hygienischen Instituts der Tierärztlichen Hochschule zu Hannover.
Inaugural-DisBertation Giessen. 1909.

Dr. II. Joop, Kann man bei der bakteriologischen Diagnose des Rotlaufs
die Einsendung der Organe entbehren ?
Inaugural-Dissertation Giessen.
1909.

D1\'. Ciiristiani, Die Aetiologie der sporadischen und epidemischen Zerebro-
spinalmeningitis des Pferdes.
Inaugural-Dissertation Bern. 1909.

-ocr page 658-

Di- W. Mugler, lieber Leberkirrhose der Pferde. Histologische Untersu-
chung.
Inaugural-Dissertation Born. 1909.

H. Zeller, Untersuchungen über 40 aus ki anken Kälbern gezüchtete Stämme
der Paratyphusgruppe.
Inaugural-Dissertation Leipzig. 1908.

D1\'. V. Bach, Systematische Untersuchungen über die Brauchbarkeit der
Komplementbindungsmethode für die Serumdiagnose der Tuberkulose
des Rindes.
Iuaugural-Dissertation Leipzig. 1909.

Georg Schumacher, Ueber die Resorptionsfähigkeit der tierischen Haut für
die Salizylsäure und ihr Natriumsalz.
Inaugural-Dissertation Giessen.
1908.

C. E. C. Kunke, Die subkutane Applikation einiger Alkaloide bei Rindern,
Ziegen und Schafen.
Jnangural-Dissertation Bern. 1908.

M. Conradus, Die Wirkungsweise der Pyocyanase auf den gesunden tieri-
schen Organismus.
Mit 1 Tafel. Inaugural-Dissertation Bern. Bern 1908.

D>\'. A. Biewald, Kasuistisches zur Lehre von den Fleischvergiftungen. Inau-
gural-Dissertation Giessen. 1909.

Otto Knabe, Die Resektion der Hufbeinbeugesehnen mit besonderer Berück-
sichtigung der Folgezustände.
Mit 5 Abbildungen. Inaugural-Dissertation
Leipzig. Dresden 1908.

W. Bölsciie, Das Pferd und seine Geschichte. (Tierbuoh II Band). 132 Sei-
ten. Berlin, Georg Bondi 1909. Preis broschiert 1,50, gebunden 2,50 M.

D1\'. H. Stülzle, Viehkauf (Viehgewährschaft) mit Einleitung, Erläuterungen
und Sachregister. Kaiserliche Verordnung erläutert von
II. "VVEisKorF.
Vierto, wesentlich verbesserte Auflage. Berlin, J. Gdttentag 1909.
Preis geb.
4 Mark.

Die Vorschriften des Bürgerlichen Gesetzbuches über die Viehgewährschaft
nebst der hierzu ergangenen Kaiserlichen Verordnung vom 27 März
1899.
Erläutert von Chr. Meisner. Zweite, vollständig umgcarboiteto
Auflage. München, J. Schweitzer 1908. Preis geb.
4 Mark.

K. Berndt, Hilfsbuch zur Fleischbeschau und Schlachtungsstatistik für
nichttierärztliche Beschauer.
Berlin, R. Schoetz 1909. Preis 1,80 Mark.

K. Berndt, Hilfsbuch für Fleischbeschau und Schlachtungsstatistik für
Tierärzte.
Berlin, R. Kühn 1904.

A. Preller, Ueber Diabetes mellitus beim Pferd. (Inaugural-Dissortation
Bern.) 1909.

Dr. P. Heine, Leitfaden der Trichinenschau. 3 stark vermohrto Auflage.
67 Seiten. Hannover, M. und It. Schaper 1909. Preis gob. 1,75 Mark.

Dr. Jos. Böhm, Grundzüge der Trichinenschau. Mit 16 Abbildungen auf 9
Tafeln. Stuttgart, F. Enke 1909. 80 Seiten. Preis geh. 2 Mark.

1\'. Sommerfeld, Handbuch der Milchkunde. Mit Textabbildungen und Ta-
feln. Wiesbaden 1909.

Prof. L. Hoffmann, Das Buch vom gesunden und kranken Pferd. Körperbau
und Tätigkeit, Bourteilungslofire, Fütterung und Pflege, IIufboBchlag,
sowie die wichtigsten Krankheiten und deren Heilung. Zweite neube-
arbeitete und erweiterte Auflage. Mit 154 in den Text gedruckten Fi-
guren. Gr. 8°. Stuttgart, F. Enke 1909. PreiB geheftet Mark 5; gebun-
den Mark 6.60.

-ocr page 659-

P. Cagny et Gouin, Hygiène et maladies du bétail, 1 vol. in-18 do 500 pages,
avec 150 figures. Paris, J. B. Baillière et fils 1909. Prix brocliô 5 fr.,
cartonné 6 fr.

Prof. C. Cadéac, Pathologie interne. Intestin. Un vol in-18 de 580 pages
avec 231 figures intercalées dans le texte. (Encyclopédie Cadéac.) Paris,
J. B. Baillière et fils 1908.

Prof. J. Wilson, The Origin of the Dexter-Kerry Breed of Cattle. London,
Williams and Norgate 1909. Price 1 sh.

$. H. Burnett, The Clinical Pathology of the Blood of Domesticated Ani-
mals.
With four colored \'Plates and twenty-four Figures. Ithaca N.-Y.,
Taylor and C arpenter 1908.

Andrew Balfour and 11. G. Archibald, Review of some of the Recent
Advances in Tropical Medicine, Hygiene, and Tropical Veterinarg
Science, with Special Reference to their Possible Bearing on Medical.
Sanitary, and Veterinary Work in the Anglo-Egyptian Soudan.
Lon-
don, Baillière, Tindall and Cox 1908.

Andrew Balfour, Third Report of the Wellcome Research Laboratories at
the Gordon Memorial College Khartoum.
London, Baillière, Tindall
and Cox 1908.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

Het hoofdbestuur heeft de eer hierbij ter kennis der leden te
brengen een
tweede rapport, uitgebracht door de commissie belast
met. het onderzoek naar de loenschelijkheid eener bepaalde wettelijke
regeling betreffende koop en verkoop van vee.

Het hoofdbestuur neemt de vrijheid er op te wijzen, dat liet
eerste rapport dier commissie is afgedrukt in het Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde
, deel 34, bldz. 762 en dat de «in verband met
dat rapport, in de 488te algemeene vergadering gehouden bespre-
kingen te vinden zijn in deel 35, bldz. 381 van hetzelfde tijd-
schrift. Het resultaat dier besprekingen was, dat, op voorstel van
den heer
Kroon, de commissie diligent werd verklaard, ten einde
een enquête in te stellen over de werking van het Germaansche
rechtsprincipe. De commissie verklaarde, bij monde van den heer
M. G.
de Bruin, deze opdracht te aanvaarden. Het stemt wee-
moedig te herdenken, dat deze aan de vervulling dier opdracht
slechts gedurende korten tijd heeft kunnen medewerken.

Het tweede rapport der commissie (de heeren van Dulm,
O
verbeek en Quadekker) is een rapport der meerderheid, terwijl

-ocr page 660-

de minderheid der commissie haar zienswijze in een daarbij
gevoegde nota heeft uiteengezet.

Het hoofdbestuur is voornemens de behandeling van het rapport
op het programma der a.s. algemeene vergadei\'ing te plaatsen.

Namens het hoofdbestuur,
H. Markus, voorzitter.
H. J. C. van Lent, 1s" secretaris.

Rapport der commissie in zake de verborgen
gebreken in den veehandel.

Aan het. hoofdbestuur der Maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland.

De commissie in zake de verborgen gebreken in den veehandel,
bij besluit van de algemeene vergadering van 12 October 1907
diligent verklaard, ten einde in hoofdzaak na te gaan de werking
der wetten op de verborgen gebreken in het buitenland, heeft
de eer u hierbij het eindrapport harer werkzaamheden aan te
bieden.

Tot haar groot leedwezen ontviel haar plotseling haar voorzitter,
de heer
de Bruin, die zulk een werkzaam aandeel genomen had
Jn haar zittingen en wiens groote kennis en rijpe ervaring der
commissie zeer te stade kwamen.

Zijn dood was ook voor deze commissie een zeer groote slag.
Met de grootste dankbaarheid erkent de commissie zijn arbeid.

In plaats van den heer de Bruin werd door het hoofdbestuur
als lid aan de commissie toegevoegd de heer dr.
Overbëek,
districtsveearts te Groningen.

Na bovengenoemd besluit der algemeene vergadering heeft de
commissie in haar bijeenkomst te Arnhem het besluit genomen,
aan eenige autoriteiten in België, Frankrijk en Duitschland in-
lichtingen te vragen omtrent de resultaten der daar te lande
werkende wetteu op de verborgen gebreken.

Het hiertoe strekkend schrijven gericht aan de Belgische en
Fransche collega\'s luidde als volgt:

-ocr page 661-

« Très honoré Collègue,

«Je prends la respectueuse liberté de vous demander votre
«avis sur la question suivante.

«11 existe en Hollande, au sujet des vices redhibitoires, une
«loi dont les considérants sont extraits du Code Civil.

«Mais ce dispositif légal ne mentionne pas certains vices
«spéciaux en tant que redhibitoires et ne stipule pas les délais
«pendant lesquels on a le droit d\'intenter l\'action judiciaire.

«Il en résulte que pour chaque cas le magistrat doit décider
«si le fait a, en lui même, une importance suffisante pour qu\'une
«action judiciaire puisse être intentée.

«Pour se prononcer en toute connaissance de cause le juge
«peut se faire assister par un ou plusieurs experts. Comme
«conclusion il est possible en Néerlande d\'intenter une action en
«garantie pour chaque maladie ou défaut.

«Par suite des nombreux et interminables procès en litige et
«considérant les nouvelles dispositions mises en vigueur depuis
«1895 et 1905 en France, la société vétérinaire de Hollande
«vient de nommer une commission chargée d\'étudier le besoin
«et les moyens de modifier le texte de cette loi. La conclusion
«de cette assemblée, après un examen approfondi de la question,
«c\'est, qu\'étant donné la sûreté du droit pour les deux parties,
«le principe de notre loi doit rester intact. Toutefois il faudra
«que la procédure soit menée rapidement, c\'est à dire traitée
«comme affaire urgente.

«Le rapport de cette commission ne fait pas une distinction
«bien nette entre les vices spéciaux et les vices redhibitoires, pour
«la raison que ce n\'est pas possible au point de vue scientifique
«(un même défaut pouvant être caché ou non). Aussi n\'a t\'elle
«pas fixé le délai légal pour intenter Faction redhibitoire, mais
«elle a décidé que l\'action devait être intentée dans un bref délai
«suivant la nature du vice.

«La société vétérinaire hollandaise a donc chargé la dite
«commission de faire une enquête pour s\'informer:

1. du résultat obtenu en France par l\'application des dispo-
sitions nouvelles:

2. si leur application a fait renaître la certitude et la confiance
dans le commerce des animaux ;

-ocr page 662-

3. si les démêlés devant la justice out reçu aiusi uue solution
nette, décisive et prompte.

«Eu attendant je vous prie d\'agréer, très honoré Collègue, mes
«reruereiments anticipés ainsi que l\'assurance de ma plus haute
«considération.

Quadekker,

Directeur de l\'abattoir.

Secrétaire de la dite Commission.

Die aau de Duitsclie collega\'s was als volgt :
«Hochgeehrter Herr Kollege.

«Sie gestatten mir wohl Ihnen sehr ergebenst nachstehendes
«Schreiben vorzulegen und Sie bezüglich der darin gestellten
«Fragen um Ihre gefällige Antwort zu bitten.

«Es wird Ihnen wohl bekannt sein, dass in Holland das Gesetz
«für die Mängel und Fehler im Handel mit Tieren Bestimmungen
«enthält, die dem Code Civil entnommen sind.

«Hauptmängel und Gewiihrszeiten kennt die holländische Ge-
«setzgebung nicht. Der Processrichter beurteilt vor allem jedes
«einzelnen Fall dahin, ob es von hinreichender Bedeutung ist
«um eine diesbezügliche Klage überhaupt beginnen zu lassen.
«Hierin kan sich der Richter allerdings von Sachverständiger
«unterstützen lassen.

«Man kann also bis heute hier in Holland eigentlich für jeden
«Fehler, jeden Mangel oder jede Krankheit eine Actio redhibitoria
«oder Actio quanti minoris einleiten, vorbehaltlich des oben

«gesagten.

«Veranlasst nun durch das Vorkommen von so vielen und
«mitunter von so langdauernden, kostspieligen Processen, hat der
«Verein zur Beförderung der Tiermedizin in Holland den Be-
«schluss gefasst, auch schon desshalb weil in dem benachbarten
«Deutschland seit einer Reihe von Jahren neue diesbezügliche
«Bestimmungen in Kraft getreten sind, eine Commission zu
«ernennen, um zu untersuchen, ob die in Holland noch geltenden
«Bestimmungen gleichfalls einer Aenderung bedürftig wären.
«Diese Commission ist nun der Ansicht, dass zur Erhaltung
«der Sicherheit im Uechtsgefühle beider Parteien der obener-
«wähnte Princip der holländischen Gesetzgebung bleiben müsse,

-ocr page 663-

«dass aber vor allem die Klagen selbst einen Aufschub nicht
«erleiden dürften (Beschränkung der Klagefrist!)

«Gewährsmäugel hat die gebildete Commission in Ihren Ent-
«wurf nicht aufgenommen, da Sie zu der Ueberzeugung ge-
«kommen ist, dass streng sachlich und wissenschaftlich betrachte^
«diese nicht anzugeben und zu begründen sind.

«Der nämliche Fehler kann in einem Falle als verborgen, in
«einem anderen Falle aber als nicht verborgen augesehen werden.

«Auf diese Ansicht gestützt, had die Commission auch keine
«Gewährszeiten angenommen. Dagegen hat Sie in Vorschlag
«gebracht, dass die Klagen eingereicht werden sollen innerhalb einer
«kurzen Zeit, gemäss der Natur des Fehlers.

«Die Commission hat weiter in Auftrag erhalten zu untersuchen
«ob die neue Bestimmungen des Deutschen Bürgerlichen Gesetz-
«buches vom Jahre 1900 sich bewährt haben und ob diese Be-
«stimmungen in der Tat förderlich gewirkt haben auf eine
«grössere Rechtssicherheit im Handel mit Tieren, so dass diesem
«Handel in Wirklichkeit mit den neuen Bestimmungen von 1900
«genützt worden ist.

«Es wurde mir sehr angenehm sein, wenn Sie die Liebens-
«Würdigkeit haben wollten, mir weiterhin mitteilen zu wollen ob
«die in Deutschland eingeführte neue Bestimmungen dazu bei-
«getragen haben, um gewordene Streitigkeiten auf diesem Gebiete
«schuell und gut zu erledigen.

«Im Voraus sage ich Ihnen für Ihre Bemühungen verbiud-
«lichsten Dank und beehre sehr ergebenst zu sein:

Quadekker.

Schlachthofdirector.

Secretär der genannten Commission.

Tot haar leedwezen moet de commissie getuigen, dat op haar
aanvragen slechts een betrekkelijk klein aantal antwoorden is
ingekomen, namelijk 5 uit Duitschland en 3 uit Frankrijk.

De heer Edelmann te Dresden schrijft in zyn antwoord onder
anderen: «dat men over het algemeen met de wet van 1900
«zeer tevreden is en, dat in die Bondsstaten, waar men vóór
«dien tijd geen wet op de verborgen gebreken met waarborg-
«tijden kende, de doelmatigheid er van nu erkend wordt.

«Het aantal processen is aanzienlijk verminderd, en verkooper

-ocr page 664-

«zoowel als kooper van het vee zijn met dezen rechtstoestand
tevreden.»

Hij schrijft echter ook:

«... das System der Hauptmängel vom Standpunkte der
«tierärztlichen Wissenschaft
nicht vollständig eindwandfrei ist
«und auch hinsichtlich der begrifflichen Definition der Mängel
«30wie die Bemessung der Gewährsfristen niemals volkommen
«sein wird, soll nicht bestritten werden». En dit is het juist wat
de meerderheid der commissie huiverig doet zijn om een lijstje
van verborgen gebreken met waarborgtijden samen te stellen.

De heer Edelmann zegt verder wel, dat de doelmatigheid van
het stelsel van verborgen gebreken voor het praetische leven en
met het oog op het algemeen rechtsgevoel in Duitschland niet
bestreden kan worden, doch hiervan is de meerderheid der com-
missie voor Nederland niet overtuigd.

Dr. Foth, Veterinär-Rat te Sleeswijk, zegt eenvoudig dat hij
«im groszen und ganzen» de wet voor zeer doelmatig houdt,
onulat daardoor het aantal processen zeer sterk verminderd ij.

De departementsveearts te Keulen zegt ook, dat sedert het
in werking treden van de wet het aantal processen zeer aan-
zienlijk is afgenomen.

De Kreistierarzt dr. Schmidt te Kleef geeft in een zeer uit-
voerig schrijven zyn meening te kennen en komt tot de conclusie,
dat de Duitsche wetgeving goed voldoet.

Prof. dr. Malkmus te Hannover zegt in zijn antwoord onder meer:

«Die Bestimmungen des Bürgerlichen Gesetzbuches haben sich
«insofern bewährt, als die Zahl der Processe wegen Viehmängel
«sich zunächst vermindert hat, man wünschte die Zahl zu be-
tschränken. Das Ziel wurde durch die Beschränkung der gesetz-
«lichen Gewährleistung erreicht, da das Publikum das Gesetz im
«Uebrigen noch nicht genügend kannte.

«Die gesetzliche Gewährleistung reicht aber für den Käufer
«nicht aus und kann ihn auch nicht ausreichen, denn Sie sichert
«ihn nicht für gutes Geld, gute Ware zu bekommen. Die Ver-
«minderung der Processe beruht also auf eine Rechtsverweigerung.
«Nachdem das Publikum allmählich aber erkaunt hat. dass der
«Verkäufer auch für alle Vereinbarungen haften muss die beim
«Kauf getroffen wurden, wird jetzt algemein die Gewährleistung
«dahin erweitert, dass der Verkäufer nicht nur die Haupt-

-ocr page 665-

«mängel sondern auch für alle erliebliche Mängel haften muss.

«Die Zahl der Processe nimmt nun wieder bedeutend zu, da
«sich die Parteien jetzt vielfach über den Umfang der Gewähr-
tleistung streiten.

«Es hat sich hiernach die Beschränkung der Gewährleistung auf
«Hauptmängel nicht bewährt, ebensowenig die Beschränkung auf dis
« Gewälirfrist.

«Dagegen bewährt sich der Ausschluss der Actio quanti minoris.
«Die Schadenersatzklage bei Zusicherungen ist wiederum eine
«ausserordentliche schwerwiegende Haftung.

«Ich kann der Ansicht Ihrer Commission nur beipflichten. Be-
«halten Sie Ihr gegenwärtiges Währschaftsgezetz in Princip,
«suchen Sie die Klagefrist auf längstens 6 Wochen zu be-
«schränken und schliessen Sie die Actio quanti minoris aus.

«Der Käufer muss in allen Fällen wo sich bei Tiere ein erheblicher
«Fehler zeigt, der zur Zeit des Uebergangs der Gefahr vorhanden
«war, das Recht auf Wandlung haben.»

Prof. Malkmus is dus van een geheel andere meening dan
de andere Duitscke collega\'s en slaat naar de meening der meer-
derheid der commissie den nagel op den kop, waar hij zegt, dat
het aantal processen alleen verminderd is, omdat de kans op
procedeeren ontnomen is.

Nu men echter de wet beter kent, brengt men de quaesties
over op een anderen boeg en neemt, zegt hij, het aantal proce-
duren ook weer toe, wel een bewijs, dat ook de Duitsche wet
geen volkomen bevrediging geeft en dat een lijst van hoofdge-
breken met waarborgtijden ook niet voldoet.

«Beschränkung der Gewährleistung auf Hauptmängel hat sich
nicht bewährt, ebensowenig die Beschränkung auf die Gewährfrist.»

Geheel in de lijn dus met de opinie uwer commissie. Men zal
een lijstje maken van de hoofdgebreken, maar wie garandeert, dat
niet herhaaldelijk gebreken of ziekten welke niet in de lijst zijn
opgenomen processen zullen veroorzaken?

En waartoe dan een lijst ?

De wettelijke waarborg geeft den kooper niet de zekerheid
voor goed geld goede waar te krijgen!

De heer Gallier, veearts te Caen, die in Frankrijk naam heeft
op het gebied der verborgen gebreken, zegt: dat de
Wetten van
1884 en 1905 tot doel hebben:

-ocr page 666-

«1° de limiter et de restreindre le nombre des procès, de
«remplacer par des dispositions semblables pour tout le pays les
«usages locaux et enfin de rendre uniforme une action qui variait
suivant «le bon plaisir des magistrats et des experts.»

Dat doel zegt bij is bereikt.

Het aantal processen dus verminderd, om dezelfde reden als
in Duitscbland, wat echter nog niet bewijst, dat de -rechtszeker-
heid verbeterd is.

Voor het gebeele land gelijkluidende disposities te geven, was
vooral in Frankrijk met de velerlei plaatselijke verordeningen
hoogst gewenscht, doch het wezen der zaak, waar het hier omgaat,
is daardoor niet gewijzigd.

Iets verder zegt hij immers:

«Qu\'il n\'en est pas de même des lois du 31 juillet 1895 et
«du 23 février 1905 sur les maladies contagieuses qui sont
«aujourd\'hui la source des nombreux procès.»

Juist dus als in Duitschland ; over de omschreven hoofdgebreken
kan men niet meer procedeeren, maar wel bedrogen worden,
over de niet genoemde gebreken gaat het natuurlijk als voorheen.

Het schrijven van den veearts van Montpellier komt in hoofd-
zaak hierop neer, dat naar zijn meening de nieuwe wetten den
toestand zeer veel hebben verbeterd.

De heer Benjamin te Parijs, die in principe tegen iedere wet
op verborgen gebr&ken is, zegt:

«Que la loi française, avec ses délais et ses maladies bien
«spécifiées,
malgré eincore quelques imperfections, protège suffisamment
les acheteurs.»

Het is nu maar de vraag wat de lieer Benjamin onder «suffi-
samment» begrijpt.

Al is het aantal antwoorden ook klein, het geeft, dunkt ons, een
voldoend overzicht en zeer zeker mag de commissie het schrijven
van prof. dr.
Malkmus wel als het meest belangrijke beschouwen.

De meerderheid der commissie in zake verborgen gebreken in
den veehandel is niet van opinie veranderd en handhaaft baai-
conclusies, in haar oorspronkelijk rapport aangegeven.

De commissie in haar geheel gevoelt evenwel, dat het voor
dèn veehandel van groot nut zou zijn, indien op eenvoudige,
vlugge en weinig kostbare wijze de partijen tot overeenstemming
konden worden gebracht.

-ocr page 667-

Naar haar meening zou dit te bereiken zijn, indien de partijen
zich wilden onderwerpen aan de uitspraak eener
arbitrage-commissie.

Zij stelt zich voor, dat er eenige van dergelijke commissies
voor verborgen gebreken zouden benoemd worden, bestaande uit
5 leden, waarvan de meerderheid veeartsen, de anderen rechts-
geleerden moesten zijn.

Deze commissies moesten worden benoemd door de regeering
en het recht hebben uitspraak te doen omtrent geschillen over
verborgen gebreken.

Partijen kunnen zich dan tot deze commissies richten.

Bij het sluiten van een koop zou, zoo noodig, de conditie
kunnen worden gemaakt, dat bij eventueele geschillen de tusschen-
komst eener arbitrage-commissie zou worden ingeroepen. De
minderheid der commissie heeft haar meening in een hierbij
gevoegd rapport aan u medegedeeld.

De commissie in zake verborgen gebreken
in den veehandel:

F. W. van Dulm.

Qua dekker, secretaris.

Nijmegen, 8 Februari 1900.

Groningen, December 1908.

Aan liet hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland.

De ondergeteekende dr. A. A. Overbeek, vormende de minder-
heid in de commissie in zake de verborgen gebreken in den
veehandel, en zich met het rapport der meerderheid niet in alle
opzichten kunnende vereenigen, heeft de eer u hierbij zijn rapport
aan te bieden.

Indien het hoofdbestuur besluit, door opneming in het Tijd-
schrift als anderszins de rapporten ter kennis vau de leden dei-
Maatschappij te brengen, ware het wellicht nuttig, daarbij de
door de oorspronkelijke commissie ontworpen wetsartikelen op
te nemen.

Het lid der commissie voornoemd:

OvEltBEEK.

-ocr page 668-

Rapport van de minderheid der commissie in zake de verborgen
gebreken in den veehandel.

Reeds gedurende een lange reeks van jaren is, vooral op ver-
gaderingen van landbouwers, af en toe de klacht geuit, dat het
bij ons te lande met de wettelijke bepalingen, ten opzichte van
den veehandel niet te best in orde is, en dat knoeierijen in dien
handel door die bepalingen in onvoldoende mate worden tegen-
gegaan.

Van verschillende zijden zijn pogingen gewaagd om verbete-
ringen te brengen in den bestaanden toestand. Veel succes hebben
tot nu toe die pogingen in de praktijk niet gehad.

Een zeer belangrijke verbetering zou worden verkregen, wanneer
de denkbeelden, neergelegd in het aanvullingsrapport uwer com-
missie, konden worden verwezenlijkt. Hierdoor toch zou in elk
geval worden bereikt, dat wanneer bij rijzende quaesties partijen
van goeden wil zijn, zij op eenvoudige, en zeer zeker in de meeste
gevallen ook op goedkooper wijze dan zulks thans het geval is,
tot een resultaat konden komen. Het betreffend voorstel geniet
dan ook mijn volle sympathie.

Met het rapport, uitgebracht door de oorspronkelijk aangewezen
commissie, welk rapport in het tijdschrift is opgenomen (deel
34, n°. 12), en een punt van bespreking heeft uitgemaakt op de
in 1907 gehouden algemeene vergadering, kan ik mij niet in
alle opzichten vereenigen.

Wanneer wijzigingen zullen worden voorgesteld in die bepa-
lingen van het burgerlijk wetboek welke betrekking hebben op
den veehandel,
of wanneer afzonderlijke wetsbepalingen te dien
opzichte zullen worden in het leven geroepen, dient men zich
goed voor oogen te houden in welke opzichten wijziging en
verbetering wenschelijk en mogelijk zijn.

In het adres vau het dagelijksch bestuur van het Nederlandsch
landbouwcomité, welk adres in het rapport der oorspronkelijke
commissie is aangehaald, wordt verzocht zoodanige bepalingen in
het leven te roepen, dat
rechtseenheid en als gevolg daarvan
rechtszekerheid wordt verkregen. Inderdaad worden te dien op-
zichte meermalen klachten geuit; daarnaast meent men vrij alge-
meen, dat ons recht met betrekking tot deze zaken zeer
duur
en zeer langzaam is en ook hierin zou men gaarne verbetering
willen zien aangebracht.

-ocr page 669-

Het kan niet worden ontkend, dat een groote mate van rechts-
zekerheid zou worden verkregen, indien een lijst van
uitsluitend
koopvernietigende
(beter verborgen) gebreken werd vastgesteld
met een waarborgtijd voor elk dier gebreken, zoodat een actie
tot vernietiging van den koop of vermindering van koopprijs
voor andere gebreken niet kan worden ingesteld, tenzij daarom-
trent tusscben kooper en verkooper een overeenkomst is gemaakt.
(Met rechtszekerheid wordt hier bedoeld zoodanige rechtstoe-
stand, waarbij door
nauivkeurige wettelijke bepalingen het verloop
van een geding
binnen nauwe grenzen is beperkt. Een hooge
mate van rechtszekerheid behoeft daarom ons rechtsgevoel nog
niet te bevredigen. Art. 35 der wet van 20 Juli -1870 (S. 134),
met de bekende imperatief voorgeschreven verbeurdverklaring van
roerende voorwerpen, geeft een hooge mate van rechtszekerheid,
wijl bijv. een eigenaar van een rund aan mond- en klauwzeer
lijdend zekerheid heeft, dat zijn dier door den rechter verbeurd
verklaard wordt, ook zelfs indien hij veroordeeld wordt tot de
laagste boete. Ons
rechtsgevoel is door deze, volgens velen, ver-
keerde rechtszekerheid
niet bevredigd.)

In het bovengenoemde adres van het dagelijksch bestuur van
het landbouwcomité wordt ook aangedrongen op het in het leven
roepen van een dergelijke
lijst van verborgen gebreken. Het bestuur
meent verder, dat het vooral noodzakelijk is, dat nauwkeurig
wordt vastgesteld, binnen welken tijd voor elk verschillend
geval de
rechtsvordering tot vernietiging van den koop op grond van
een dier gebreken
moet worden ingesteld, zulks ter vervanging
van het thans te dien opzichte bepaalde bij art. 1547 B. W.,
waarbij is voorgeschreven, dat de rechtsvordering, op grond van
verborgen gebreken, door den kooper moet worden aangelegd
binnen een korten tijd, overeenkomstig den aard dier gebreken en
met inachtneming der gebruiken van de plaats alwaar de koop
gesloten is. Een nauwkeurig bepaalde
verjaringstermijn wordt
derhalve gewenscht.

Omtrent de wenschelijkheid van waarborgtyden uit het genoemde
bestuur zich niet, ofschoon uit het adres, waarin vooral ook op
het verkrijgen van rechtseenheid (in hoofdzaak een internationaal
begrip) wordt aangedrongen en de Duitsche, Fransche en Belgische
bepalingen als voorbeeld worden aangehaald, wel eenigszins is
op te maken, dat deze waarborgtijden wenschelijk worden geacht.

-ocr page 670-

Naast voordeelen zijn aan deze waarborgtijden echter zeer zeker
ook nadeelen verbonden, welke nadeelen door de oorspronkelijke
commissie in baar rapport naar mijn meening duidelijk zijn aan-
gegeven (blz. 770 en 771, n°. 12, 34ste deel,
Tijdschrift voor
veeartsenijkunde).

In Duitschland schijnt men met de nieuwe regeling, waarbij derge-
lijke
Hauptmängel en Gewährfristen en tevens ook Verjährungsfriste
zijn vastgesteld, over het geheel vrij goed tevreden te zijn en als
voordeel wordt meestal genoemd, dat het aantal processen na het in
werking treden der betreffende bepalingen belangrijk verminderd is.
Het wil mij voorkomen, dat het verminderen van het aantal
processen op zich zelf geen bewijs is van verbetering van den
toestand; daarvoor toch zou moeten worden aangetoond, dat ver-
mindering van het aantal processen gepaard gaat met vermindering
in aantal gevallen, waarbij dieren met verborgen gebreken met
of zonder opzet zijn verhandeld, zonder dat de koopers met het
bestaan der gebreken bekend gemaakt waren tijdens den koop.
Dit bewijs is niet geleverd, veel meer moet vermoedelijk het
verminderen van het aantal procedures worden toegeschreven aan
bet feit, dat door de
wettelijke bepalingen het aantal gevallen waar-
over kan worden geprocedeerd, beperkt is geworden.

Hoewel hier te lande inderdaad enkele gebreken meer dan
andere aanleiding geven tot geschillen, kan niet worden ontkend,
dat toch het aantal en de aard der gebreken, waarover af en toe
geschillen loopen, dermate verscheiden zijn, hetgeen ook duidelijk
blijkt uit het lijstje in het rapport in bovengenoemd tijdschrift-
nummer opgenomen, dat tegen een regeling, als bijv. in Duitsch-
land is getroffen, ook naar mijn meening overwegende bezwaren
bestaan.

Aan ons rechtsgevoel is dan voldaan, wanneer de gelegenheid
geopend is, dat voor elk geval, waarin een dier met een ver-
borgen gebrek is verhandeld, zonder dat melding hiervan is ge-
maakt door den verkooper, of het dier zoogenaamd voetstoots is
verkocht,
voor den kooper de gelegenheid open staat een procedure
aan te vangen.
Ik ga in dit opzicht met de oorspronkelijke
commissie mede.

Als resultaat dezer meening is door de commissie art. 1 van
het ontwerp-wet geredigeerd. Bij den tegenwoordigen toestand

-ocr page 671-

is voor elk geval door den rechter te beslissen of een onderhavig
gebrek al of niet als verborgen is te beschouwen, en het komt
mij voor, dat wanneer het bedoelde art. 1 wetskracht mocht
krijgen, de toestand in dit opzicht vrij wel onveranderd zou
blijven en niet verbeteren, hetgeen mijns bedunkens ook onnoodig
is. De bedoelde
uitvoerige definitie bij de wet van het begrip ver-
borgen gebrek
schijnt mij dan ook ongewenscht, daar in dit op-
zicht ook thans niet veel moeilijkheden rijzen en het begrip
verborgen gebrek niet vager is dan «gewone opmerkzaamheid> door
het art. 1 aangegeven. Art. 1540 B. W. zou dus naar mijn
meening onveranderd kunnen blijven bestaan of worden overge-
nomen. Mocht aan de omschrijving, zooals in het wetsontwerp
is vermeld, de voorkeur worden gegeven, dan komt mij een
eenigszins duidelijker redactie wenschelijk voor, bijv. door wijzi-
ging van de woorden
hij en gekoeld in de eerste alinea in resp.
hem en doen koopen.

De rechtszekerheid zou evenwel naar mijn meening belangrijk
winnen wanneer, naast de
verplichte vrijwaring door den verkooper,
wegens verborgen gebreken een lijst van enkele gebreken werd vast-
gesteld, welke
verborgen kunnen zijn, met de bepaling, dat voor
elk van die gebreken het
(rechtsvermoeden bestaat, dat het tijdens
den verkoop aanwezig is geweest, indien het wordt geconstateerd
binnen een voor elk dier gebreken aan te geven tijd na den
verkoop. Het tegenbewijs door den verkooper zou uit den aard
der zaak steeds zijn toegelaten. Dit lijstje zou naar mijn meening
alleen die gebreken moeten bevatten, welke in hoofdzaak en
meer dan andere tot geschillen aanleiding kunnen geven.

Een hoofdbezwaar tegen het instellen van waarborgtijden is,
volgens de oorspronkelijke commissie en ook volgens de meer-
derheid der tegenwoordige, dat elk gebrek
in het eene geval als
verborgen
zou zijn te beschouwen, in liet andere daarentegen niet.
Dit bezwaar bestaat niet bij de door mij gedachte regeling, daar
voor elk geval bij den rechter de overtuiging aanwezig moet
zijn, dat het onderhavige gebrek inderdaad verborgen is (ook
dus voor de op de lijst voorkomende), wil hij den eisch van den
kooper ontvankelijk kunnen verklaren.

Stel het geval dat een paard, in zoo hevige mate aan cornage
lijdende dat bij een gewoon
monsterdraf je het abnormale geluid,
reeds te hooren
is, is verhandeld, en de kooper binnen den tijd

-ocr page 672-

op de lijst aangegeven het dier laat onderzoeken ei) een rechts-
vordering tot vernietiging van den koop instelt, dan zal toch de
eisch van den kooper door den rechter niet ontvankelijk kunnen
worden verklaard, orudat in het onderhavige geval het
gebrek, de
cornage,
niet kan worden beschouwd als verborgen gebrek, aan-
gezien het bij gewone opmerkzaamheid zeer goed was te ont-
dekken geweest.

Een tweede hoofdbezwaar tegen het instellen van waarborg-
tijden wordt door de oorspronkelijke commissie genoemd het
feit, dat de ontwikkelingstijd van verschillende ziekten weten-
schappelijk onvoldoende bekend is.

Wanneer dit feit als vaststaande moet worden beschouwd, hetgeen
ik meen dat het geval is, kan dit als hoofdargument gelden voor
de door mij in dit opzicht aangegeven regeling.

Wanneer een begin van cornage, longdampigheid, stille-kolder
of andere ziekte door ons wordt geconstateerd, is het inderdaad
uiterst
moeilijk,
gewoonlijk onmogelijk, te zeggen hoe lang een dergelijk
gebrek heeft bestaan, ofschoon het wetenschappelijk vermoeden
wel is dat deze chronisch verloopende ziekten zich niet in enkele
dagen ontwikkelen.

Thans en ook wanneer artikel 1 van het wetsontwerp der eerste
commissie tot wetsbepaling was verheven, zou in een rechtsgeding
omtrent een dergelijke aandoening door den rechter aan den
deskundige of de commissie van deskundigen in den regel de
volgende voorlichting worden gevraagd:

1. Is het geconstateerde gebrek als verborgen te beschouwon,
of had de kooper bij gewone opmerkzaamheid het gebrek kunnen
ontdekken ?

2. Heeft het gebrek bij den verkoop bestaan?

Betreft het nu bovengenoemde ziekten in zeer lichten graad,
en de constateering geschiedt bijv. ongeveer 10 dagen na den
verkoop, dan zal de eerste vraag
bevestigend moeten worden be-
antwoord, terwijl op de tweede zal worden gezegd, dat het gebrek
waarschijnlijk heeft bestaan gedurende den verkoop. Als gevolg
van dit antwoord zal dan de rechter vermoedelijk vragen:

3. Bestaat de mogelijkheid dat het gebrek na den verkoop ont-
staan is,
waarop als antwoord zal moeten volgen, dat de geringe
mogelijkheid
hiertoe inderdaad aanwezig is. Als uitspraak zal dan
in den regel
niet ontvankelijkverklaring van den eisch des koopers

-ocr page 673-

volgen, een uitspraak welke met ons rechtsgevoel in strijd is, daar
toch als vaststaande kan worden aangenomen, dat de bedoelde
ziekten zich in de overgroote meerderheid der gevallen, bijv. in
ongeveer twee weken niet ontwikkelen.

Naar mijn meening moet dan ook worden erkend, dat het thans
geldend Romeinsche rechtsprincipe, het moge in theorie het mooist
zijn, in de praktijk van den veehandel den kooper tegenover
den verkooper in te ongunstige conditie plaatst, Een regeling als
door mij aangegeven, zou hierin dunkt mij werkelijk verbetering
brengen.

Voor alle niet in de door mij bedoelde lijst genoemde ge-
breken zou dus het bestaande rechtsbeginsel blijven gelden en even-
eens voor die gebreken, wel in de lijst genoemd, wanneer de con-
stateering van het gebrek valt buiten den termijn voor dat gebrek
aangegeven.

Vrijwaring wegens alle verborgen gebreken, tenzij anders
tusschen de partijen is overeengekomen, moet dus ook naar mijn
besliste meening gehandhaafd blijven.

Mocht de vergadering der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde het door mij aangegeven denkbeeld een ver-
betering achten, dan komt het mij gewenscht voor, dat een
daarvoor aan te wijzen commissie aangeeft, welke gebreken
op de bedoelde lijst, zouden moeten worden geplaatst. Het
schijnt mij niet nut\\ig in dit korte rapport hierover nader uit
te wijden.

Ter bevordering der rechtseenheid ware het zeker gewenscht,
hierbij rekening te houden met de in het buitenland geldende
bepalingen.

Het schijnt mij verder twijfelachtig of het verlangen naar goed-
kooper recht door de bepalingen van het meergenoemde wets-
ontwerp zal worden bevredigd. In dit opzicht zou wellicht inderdaad
verbetering worden verkregen, indien alle vorderingen in eersten aanleg
door den kantonrechter werden beoordeeld,
welk denkbeeld ook
reeds aan de hand werd gedaan door de bekende commissie van
het
Nederlandsch landhuühoudknndig congres.

Ten slotte meen ik dat artikel 11 van het ontwerpwet moeilijk
tot wetsbepaling zal kunnen worden verheven. Ook thans immers
kan in elk speciaal geval de rechter op verzoek van partijen een
zaak als spoedeischend behandelen.

-ocr page 674-

Met de overige, door de eerste commissie ontworpen bepalingen,
kan ik mij goed vereenigen.

De minderheid der commissie in zake verborgen
gebreken in den veehandel:
Ovkrbeek.

Groningen, 11 Februari 1909.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Door het hoofdbestuur is als lid der algemeene afdeeling aan-
genomen de veearts
A. J. S. van Alphen te Rotterdam.

Personalia.

Bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst overgeplaatst:
naar het ressort Kedoe, met standplaats Magelang, de gouverne-
mentsveearts J. D.
van den Beiigh. (Nieuwe Rotterdamsche Courant
van 4 Mei 1909.)

Verleend: wegens langclurigen dienst een jaar verlof aan den
veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Neder-
landsch-Indië
P. Ph. va.n dek Poel. (Nieuwe Rotterdamsche courant
van
25 Mei 1909.)

Door den commissaris der Koningin is bij besluit van 8 April
1909 benoemd tot lid der gezondheidscommissie te Groningen
dr. A. A.
Overbeek, districtsveearts aldaar.

De benoeming tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau van
de heereu H.
van Staa en W. A. H. van Horsen (zie bladz.
574) had plaats bij koninklijk besluit van 1 Mei 1909, n°. 7.

Bij hetzelfde besluit werd tot officier iu de Orde van Oranje-
Nassau benoemd de arts
E. Faber te Deventer. Het bericht dezer
benoeming bereikte ons te laat om nog in de voorgaande afleve-
ring te worden opgenomen. Gaarne wenscht de redactie collega
Fabek van harte geluk met de koninlijke onderscheiding.

Wet op de uitvoerkeuring van vleesck 1907.

Bij koninklijk besluit van 22 April 1909, n°. 32 is, met ingang
van
1 Mei benoemd tot rijkskeurmeester de veearts J. Kets te

-ocr page 675-

Markeloo. Op 15 Juni wordt hij tijdelijk aan het abattoir te
Rotterdam geplaatst. De rijkskeurmeester
N. H. Mispelblom
van
Altena is geplaatst te Hoek-van-Holland, terwijl de rijks-
keurmeester A.
Marcus tijdelijk is overgeplaatst vau Zevenaar
naar Gieten en de rijkskeurmeester
C. Tenhaeff met ingang van
1 Mei te Akkrum dienst doet.

IXde Internationaal veeartsenijkundig congres in
den Haag 1909.

Het aantal leden voor het congres neemt geregeld toe.
Op heden, 30 Mei 1909, zijn tot het congres toegetreden 631
gewone leden, als volgt verdeeld:

Noord-Afrika 4, Zuid-Afrika 65, Noord-Amerika 4, Zuid-Amerika
6, België 40, Denemarken 5, Duitschland 64, Frankrijk 34,
Groot-Britannië 2, Hongarije 43, Italië 5, Oostenrijk 103^
Rumenië 1, Rusland 12, Spanje 2, Zweden 8, Zwitserland 31.

De volgende veeartsen in Nederland en de koloniën zijn tot
het congres toegetreden:

H. van Aken te \'s-Gravenhage; W. van den Ark er te Utrecht;
N. H.
Mispelblom van Altena te Hoek-van-Holland; H. Anker
te Oudewater; J. Attema Cz. te Kollum; P. Baerends te Arnhem ;
dr.
D. L. Bakker te Enschede ; A. A. Barendregt te Barendrecht; T.
A. L. B
eel te Roermond; dr. H. C. L. E. Berger te Hoek-van-Hol-
land ; P.
D. Beunders te Groningen; dr. L. de Blieck te Buitenzorg ;
R.
Boer Hzn. te St. Anna Parochie; J. H. de Boer te Wolvega ;
Th. Bosma te Wommels; R. Bosscher te Yeendam ; I. Breedveld
te Bindjei; A. E. ten Broeke te Oosterhout; J. W. Brouwer
te Kortgene; J. Bruijel te Nuis (Marum); D. de Bruin te
Strijen;
Br. Bruins Wzsr. te Eenrum; J. E. Asbeek Brusse te
Magelang; dr. K.
Büchli te Gouda; W. van der Burg te
\'s-Gravenhage;
B. M. Busing te Naarden; M. 0. van Buuren
te Zuidland; J. 0. Colder te Gorinchem; L. J. Colsen\'te
Hontenisse; J. J. F.
Dhont te Rotterdam; J. K. F. de Does te
\'s-Gravenhage; E. J.
Dommerhold te Gendringen; J. Doornbos
te Noordbroek; C. A. van Dorssen te Winschoten; dr. J. van
Dorssen te \'s-Hertogenbosch ; S. Douma te Eibergen; F. W. van
Dulm te Arnhem; M. J. H. Duysens te Heerlen; Th. Edens te

-ocr page 676-

Roodeschool; H. F. Eggink te Beetsterzwaag; C. Eijkman te
IJselsteiu;
H. L. Ellerman Lzn. te Dordrecht; W. J. Esser te
\'s-Gravenhage; D.
F. van Esveld te Utrecht; D. J. Fischer te
Semarang; D.
de Fluiter te Helium; M. Frankenhuis Jr. te
Sliedrecht; W.
F. Gantvoort te Borkeloo; P. H. J. Gasille te
Noordwelle; B.
van Goor te Epe; G. B. Goossens te Roermond;
C.
de Graaf te Dirksland; H. G. van Harrevelt te \'s-Graven-
hage; J. J.
F. Hartmann te Loenen (U.); W. H. van Haselen
te Amersfoort; M. B. ten Have te Midwolde ; A. W. Heidema
te Groningen; S. Heimans te Zutfen; J. Hellemans te Soera-
karta; M.
G. Hengeveld G.Jzn. te Haarlem; A. van Heusden
te Nijmegen; W. F. Hilwig te Heusden; K. Hoepnagel te
Utrecht; dr. H. C. \'
t Hoen te Buitenzorg; L. J. Hoogkamer te
\'s-Gravenhage; G. J.
Hoogland te Utrecht; W. ten Hoopen te
Hardegarijp;
F. van Hootegem te \'s-Hertogenhosch; H. J. 0.
Horbach te Wittern; P. K. M. Houba te Maastricht; D. Hubertus
te Os; R. H. J. Gallandat Huet te Breda; J. R. Huizinga te
Murmerwoude; C.
Huizinga te Hoogezand; B. de Jong te Olst;
prof. dl". D. A.
de Jong te Leiden; H. J. Kars te Maastricht;
L.
van Kempen te Sittard; J. Kets te Rotterdam; F. P. Keijser
te Leiden; S. Kingma te Menaldum; J. A. Klauwers te
Teteringen; J.
Knol te Meppel; G. Krediet te Utrecht; H, A.
Kroes te Groningen; H. M. Kroon te Utrecht; D. C. Kruijmel
te Haarlem; K. R. Kuipers te Alfen a/d Rijn; F. Laméris te
Amersfoort; J.
LamÈris te \'s-Gravenhage; J. F. Laméris te
\'s-Gravenhage;
K. J. Laméris te Warfum; A. van Leeuwen te
Utrecht; J. W. H.
Lemmens te Maastricht; H. J. C. van Lent
te Tiel; F. M. de Leur te Hoorn; J. Th. van Lohuizen te
Winterswijk; R. A.
Barmen \'t Loo te Barneveld; J. C. E. van
Looveren te Princenhage; dr. L. F. D. E. Lourens te Rotterdam;
L. Louter te IJzendijke; dr. H. Markus te Utrecht; J. Mazure
Czn. te Amsterdam; G. van der Meulen te Huizum; S. J. M.
Mogendorff te Schoonhoven; C. H. Molendijk te Dinteloord;
A. J.
Montens te Best; D. Muller te Loppersum; H. J. van
Nederveen te Middelburg; J. M. A. van Nes te Zuidlaren; P.
den Ouden te Tilburg; dr. K. Over te Amsterdam; dr. A. A.
Overbeek te Groningen; A. Overbosch te \'s-Gravenhage; E.
Overbosch te Gouda; H. W. Overbosch te Gouda; W. J.
Paimans te Utrecht; C. A. Penning te Buitenzorg; dr. J. H.

-ocr page 677-

f>42

Picard te Driebergen; M. F. Plankeel te \'s-Hertogenboscb; J.
P
let te Heerenveen; M. C. van der Poel te Nieuwenhoorn;
dr.
J. Poels te Rotterdam; H. Poot te\'s-Gravenhage; H. Postma
te Oosterwolde; E. A. L. Quadekker te Nijmegen; F. J. M. J.
Q
uaedvlirg te Eckelrade; G. A. de Raadt te Drachten; dr. C.
J. R
ab te Oosterbeek; dr. H. Remmelts \'s-Gravenhage; M. de
Ridder te Arnhem; A. Risseeuw te Heinkenszand; J. W.
R
oeloffs te Texel; C. Roodzant te Alkmaar; Th. G. van Rijssel
te Dordrecht; H. J. H. Sala te Venraai; dr. A. ten Sande Je.
te \'s-Gravenhage; A. van de Sande te Steenbergen; W. C.
S
chimmel te Utrecht; H. Sohornagel te Utrecht; D. Schurink
te Laag-Keppel; C. Sieswerda te de Rijp; dr. J. C. van der
Slooten te \'s-Gravenhage; dr. Y. van der Sluis te Amsterdam;
D. van der Sluijs te Amsterdam; K. T. Smits te Poortugaal;
H.
van Staa te Leeuwarden; W. van Staa te Sneek; dr. J.
S
taal te Assen; J. Stapenséa te Nijmegen; A. Steenbergen te
Emmen; P.
Stehouwer te \'s-Gravendeel; H. J. H. Stempel te
Utrecht;
W. K. van de Stolpe te Gouda; A. E. P. R. Stuur
te Lahat (Sumatra); d1\'. W. Stuurman te Alkmaar; dr. J. Swierstra
te Zaandam; G. Tenhaeff te Akkrum; G. H. Tervoert te
Zwolle; dr. M. H.
J. C. Thomassen te Breda; d>\'. D. G. Ubbels
te Eindhoven; J. J. W. Urlings te Heerlen; dr. K. van der
Veen te Bandoeng; A. Veenbaas te de Lemmer; II. Veenstra te
Huizum; F.
S. J. Veeze te Zutfen; A. J. van Velzen te
Schiedam; F. B.
Venema te Bedum; dr. P. Vermaat te Oud-
Beierland; A. M.
Vermast te Bondowoso; II. A. Vermeulen te
Utrecht; G. C.
Duval Verwey te Amsterdam; II. M. de la
Vi eter te \'s-Gravenhage; K. de Vink te Zoetermeer; J. Vlas-
kamp
te Deventer; M. van der Vliet te Kruiningen; D. G. de
Vries te Klinge; H. J, de Vries te Gouda; A. Vrijburg te
Zürich; B.
Vrijburg te Buitenzorg; H. van der Wal te Gr ij ps-
kerk; H. A.
Welman te Vlissingen ; J. J. Westbroek te Leiden;
J. J. Wester te Utrecht; G. G. J. Westholz te Rotterdam; A.
J. Winkel te Eindhoven; A. Wolf te Nieuwolde; H. Ymker
Rzn. te Koudum; J. M. A. Zwart te Leeuwarden; J. Zweers
te Renen; J. H. Zijp te Halfweg; J. van Zijverden te Am-
sterdam en
J. van Zijverden te Zieriksee.

Alzoo nog niet dc helft der Nederlandsche veeartsen! Dit
kan enkel aan vergeetachtigheid worden toegeschreven. Men

-ocr page 678-

stelle eeliter niet langer uit oin f 10 to zenden, adres: D. F.
YAN ES VELD te Utrecht, daar dc drukte op het laatst zoo
groot dreigt to worden, dat aan alle aanvragen tot kaarten
niet dadelijk zal kunnen worden voldaan. Bovendien, door
nu in te schrijven, ontvangt inen de nog vóór het congres
verschijnende drukwerken.

Van de 25 damesleden zijn er slechts 6 uit ons land, namelijk :
mejuffrouw
A. Koehler, en mejuffrouw M. de Jongh van Arkel
te \'s-Gravenhage; mevrouw Kroon—ten Hoopen te Utrecht,
mevrouw
Picard—van Selm te Driebergen, mevrouw H. G. van
Harrevelt—Stoop en mevrouw A.ten Sande—van Vreumingen,
beiden te \'s Gravenhage.

Als buitengewone leden zijn onder meer ingeschreven:
Mevrouw
de Jong—van der Kloot Meyburg te Leiden;
Mevrouw
Schimmel—Viruly te Utrecht; voorts de candidaat-
veeartsen te Utrecht:
P. H. A. van Aelst; J. A. Beijers;
J. Bouwman; H. J. van Daal; H. den Daas; B. Eggink ; J.
E
siiuis; A. Feberwee; G. Hcpkes; C. Kunst; G. Langeler; J.
L. Moerkercken van der Meulen ; VV. M. P. Pulle; S. Scijaap
Pzn. ; W. Scheuter; H. D. Senstius; T. D. Sigling ; F. VV.
T
ervoert; M. J. Veenstra; C. A. van der Velden; J. C. A.
V
erheul; 11. L. F. L. Warnecke; H. J. "VVeekenstroo; F.
W
esterling en S. G. Zwart. Onder de laatsten zijn er drie als
lid ingeschreven.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

De benoeming tot tijdelijk assistent-districtsveearts van W.
van den Akker is weder ingetrokken, zoodat hij als assistent
aan de school werkzaam blijft.

Overneming door het rijk van tubercideuse runderen. — De minister
van landbouw heeft aan de burgemeesters bericht, dat vele vee-
houders de gewoonte hebben, runderen ter overneming aan het
rijk aan te bieden, die geen verschijnselen van tuberculose ver-
toonen. Ter voorkoming van noodelooze reizen is door den minister
bepaald, dat met ingang van 1 Juni a.s. geen aanbiedingen van
runderen voor overneming meer in aanmerking komen, dan die,
welke gepaard gaan met de overlegging van een formulier A-bis,
dat door een geëxamineerd veearts behoorlijk ingevuld en onder-

-ocr page 679-

teekend is, ten bewijze, dat bij liet dier, dat ter overneming wordt
aangeboden, inderdaad zoodanige verschijnselen van tuberculose
geconstateerd zijn, dat de aanbieding gerechtvaardigd is. Voorts
zullen voortaan slechts fokkerijen voor de overneming van vee in
aanmerking komen, als hoedanig alleen zulke bedrijven gelden, die
hoofdzakelijk door eigen aanfokking hun koppel kompleet houden.

Niet voor overneming in aanmerking komt het vee van vee-
houders, wier bedrijf bestaat uit:

a. handel in wrakke, kwijnend zieke dieren;

b. gewonen veehandel;

c. melkerij, vereenigd met veehandel;

cl. fokkerij, maar veehandel tevens;

e. vetmesterij of vetweiderij;

ƒ. melkerij, die geheel of gedeeltelijk door voortdurenden
aankoop in de behoefte aan melkvee voorziet en die de kalveren,
welke geboren worden, gewoonlijk onmiddellijk of na gemest te
zijn van de hand doet;

g. melkerij, zonder eigen fokkerij;

li. veehouderijen, waar een gestadige wisseling vau vee door
aan- en verkoop bestaat, ook al worden daar herhaalde malen
kalveren geboren.

Personalia.

Bij koninklijk besluit van 22 April 1909, n°. 32, zijn benoemd :
«. tot rijkskeurmeester in algemeenen dienst:
A.
J. Winkel te Eindhoven; S. Ferwerua te Oldebroek.
b. tot rijkskeurmeester in bijzonderen dienst:
G. G. J. Westholz te Rotterdam; K. J. Vroemen te Weert;
J. Knol te Meppel; C. A. van Dorssen te Winschoten; M. B.
ten Have te Midwolde; K. Huizinga te Hoogezand en B. van
Goor te Epe.

Voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Neder-
landsch-Indië worden gevraagd veeartsen, die aan de Rijks
veeartsenijschool hetj diploma van veearts hebben verkregen.

Zij die in aanmerking wenschen te komen, moeten zich bij
een gezegeld adres aanmelden bij het departement van koloniën,
onder overlegging van:

-ocr page 680-

a. hun diploma;

b. een bewijs van voldoening aan de wet op de nationale
militie, afgegeven door een commissaris der Koningin;

c. een bewijs van goed maatschappelijk gedrag, na dagtee-
kening dezer afgegeven door den burgemeester van de laatste
woonplaats;

d. een geboorteacte;

e. een opgave of de aspirant gehuwd of ongehuivd is en c. q.
van het aantal en den leeftijd zijner kinderen.

Door een vanwege het departement van koloniën in te stellen
geneeskundig onderzoek zal moeten blijken dat de uit te zenden
veearts physiek geschikt is voor den Indischen dienst.

Aan de uitzending is verbonden:

a. Overtocht voor gouvernements rekening als passagier dei-
eerste
klasse, c. q. ook voor het wettig gezin.

b. Een gratificatie voor uitrusting ten bedrage van f1000.

Hetgeen te dezer zake door de regeering wordt betaald, moet

teruggegeven worden wanneer de uit te zenden veearts binnen
vijf jaar na zijn aankomst op Java, om andere reden dan wei-
bewezen ziels- of lichaamsgebreken, buiten eigen toedoen ont-
staan, uit \'s lands dienst wordt ontslagen, wanneer hij niet bin-
nen den hem aan te wijzen termijn naar lndië vertrekt, dan wel
de reis derwaarts moedwillig afbreekt. Een schriftelijke verbin-
tenis wordt daaromtrent gevorderd.

c. Een voorloopige bezoldiging van f150 \'s maands, ingaande
met den dag van aankomst in Nederlandsch-Indië.

In lndië zal genoten worden een traktement van f 275 \'s maands,
na elke
drie jaar werkelijken dienst te verhoogen met f75
\'s maands, totdat een maximum traktement van f725 \'s maands
zal zijn bereikt.

Ten opzichte van de bepalingen omtrent verlof, pensioen,
weduwenpensioen, enz., staan de veeartsen gelijk met de overige
burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Tndië.

Het activiteitstraktement gaat in lndië in met den eersten der
maand volgende op die waarin de benoeming door den gouver-
neur-generaal van Nederlandsch-Indië zal plaats hebben gehad
en de betrekking zal zijn aanvaard. Het traktement is onder,
worpen aan een korting van 2 pet. ten behoeve van de burger-
lijke pensioenen en van 5 pet. voor de gewone bijdrage aan het

-ocr page 681-

weduwen- en weezenfonds voor burgerlijke ambtenaren in Neder-
landsch-Indië. Bovendien is bij eerste indiensttreding te voldoen,
ten behoeve van laatstgenoemd fonds, door gehuwden twee
maanden en door ongebuwden één maand traktement. Bij bevor-
dering door gehuwden tweemaal het bedrag der verhooging over
één maand, door ongebuwden éénmaal. Bij huwelijk één maand
traktement.

Deze contributiën zijn te voldoen in twaalf maandelijksche
termijnen. Een contributie in eens is in geval van huwelijk nog
verschuldigd wegens verschil in leeftijd der echtgenooten, wan-
neer dat verschil meer dan negen jaren bedraagt. (Besluit van
29 Mei 1909.
(Staatscourant van 3 Juni 1909, n° 127.)

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende April 1909.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm. j

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Honc
dol
hei(

ai
M

a

©

•xi
a

O

PQ

Bij ander yee. ™

j

Rotkreupel.

Groningen . .

2

W

»

n

n

v

r>

1

n

2 (2)

Friesland. . .

9

Tl

n

n

31 (4)

n

2 (2)

V

9 (4)

Drente. . . .

2

n

n

w

V

M

2 (81

M

Overijsel . . .

2

»

»

V

r

»*

V

71

3 (3)

»

?i

Gelderland . .

2

m

v

n

»1

7)

2 (2)

ii

Utrecht . . .

3

2 a

71

n

2 (2)

Noord-Holland .

8

»

2 b

»j

«

>1

5 (6)

28 (2)

Zuid-Holland .

3

m

»

1 b

rt

11

3 (3,

Zeeland . . .

1

»

w

i

7)

n

11

Noord-Brabant .

13

n

la

71

V

n

W

14(13)

11

Limburg . . .

14

«

n

y>

71

7)

18(17)

1)

n

71

Totaal

I

59 „

71

6

1

31(4)

3 (3)

n

60 (53)

11

n

28 (2)

a) Hersteld. b) De dieren zyn onmiddellijk afgemaakt.

(Staatscourant van 9 on 10 Mei 1909, n°. 108 en 11 Mei n°. 109.) v. E.

-ocr page 682-
-ocr page 683-
-ocr page 684-

N. V. KONINKLIJKE PHARMACEUTISCHE FABRIEK
v/h BROCADES & STHEEMAN, MEPPEL.

ONDERHUIDSCHE INJECTIES VOOR VEEARTSENIJKUNDIG GEBRUIK.

Hydrochloras morphin. 0,3: 10
0,4 :10
0,5 :10
Chloret. Natric. 0,6 :10 .

» 0,8:10 .
1 :10 .

Hydrochlor. Pilocarpin. Merck

Oleum Camphorat. 1 : 5
2i/ä:10
Sulfas Eserin. 0,05 : 5 .

. 0,08:10 .
1:10 .

Zonder garantie voor rood worden,
beste, immer iets alcalisch is.

Inhoud

Prijs per dozijn

der ampoulen.

ampoulen.

. 10 c.cM.

f 1,90

. 10

»

„ 2,20

. 10

„ 2,50

. 10

n

„ 1,20

. 10

»

„ 1,20

. 10

»

» 1,20

0,1

10.

. 10

»

1,80

0,2

10.

. 10

n

„ 3,-

0,3

10.

. 10

»

„ 3,80

0,4

•10.

. 10

«

„ 4,60

0,5

10.

. 10

»

„ 5,80

0,6

10.

. 10

»

„ 6,60

0,8

10.

. 10

»

„ 7,40

0,15

10.

. 10

»

„ 2,10

. 5

»

„ 1,25

. 10

r>

* 1,50

. 5

n

. 2,40

. 10

«

„ 3,20

. 10

»

* 4,-

daar, zooals men weet, glas, zelfe het

Nitras Strychnin. 0,001 : 5 .

5 c.cM.

f 1,20

0,002 :5

. 5

«

„ 1,20

0,005 : 5

. 5

«

» 1,20

0,01 :5

. 5

M

„ 1,20

0,02 :10 .

. 10

«

n 1,30

0,05 :10 .

. 10

. 1,40

0,1 : 10 ...

. 10

M

„ 1,50

Veratrin 0,01 :5......

5

» 1,20

0,025 : 5 ......

. 5

«

„ 1,30

0,05 :5......

. 5

IJ

„ 1,40

0,075 : 10......

10

n

» 1,50

0,1 : 10......

Tuberculin brute 0,25 : 5.....

. 10

n

„ 1,60

. 5

n

n 2,10

r, „ 0,5 :5.....

. 5

»

„ 3,40

Adrenaline. Solutio 1 : 5000 ....

. 10

»

„ 3,—

1 o/„ li/, c.cM. )

. \' 10

* 5,—

Hydrochlor. Cocain. 0,05 gr. )

n

Adrenaline. Solutio 1 °/0, 0,2 c.cM/

» 1,20

Hydrochlor. Cocain. 0,05 gr. ) \'

0

n

Alypine. Solutio 0,3 :10.....

. 10

„ 4,-

„ 500 Mgr. )

. 10

n 5t_

Adrenalin. 1 °/0 500 Mgr.: 10$

V

Sulfas atropin. 0,025 )

. 10

„ 1.50

Hydrochlor. Morphin. 0,2 : S1^ gr. Aquai

n

Sulfas atropini 0,1 : 10.....

. 10

» 2,50

0,01 )
Hydrochlor. Morphin. 0,1 : lOi

. 10

n

« 1,50

Eserin-Arecolin 1 : 1, Solutio 0,1 : 10

. 10

n

n 3,50

EvERsche Oplossing......

„ 1,20

Lecithin in olie 1 : 10.....

. 10

»

n

Hydrochlor. Morphin. 0,1 ...

„ 2,20

„ Cocain. 0,15 in Aqua 5 c.cM. .

! 5

Picronitras Kalic. 0,01 : 5

5

»

- 1,-

Elke doos bevat een vijltje.

Ichtyolbougies per doos a 10 stuks fl 0.50.

„ bij 50 doos per doos a 10 stuks fl 0.50 — 5 °/0.
Elke andere samenstelling van injecties kan op aanvrage geleverd worden.
De andere helft injecties wordt in de volgende aflevering gepubliceerd.

-ocr page 685-

Het beste middel ter ver-
wal vanging van Jodoform.

Zoo goed als reukloos, in

het geheel niet vergiftigend, snel de afscheiding beperkend.
Het verdrijft den stank van stinkende afscheiding. Het doet
liet snelst van alle middelen een nieuwe huid ontstaan.
(Voor allerlei wonden, zweren, eczemen.)

gjggj Yoor inspuitingen in de ade-
ren bij septische ziekten,
Paardentyphus, Runder-

septichaemie, Kalverdiarrhae (in het bijzonder prophy-
laktisch), zware gevallen van Sepsis enz., ook voor wond-
heliandeling. Tabletten van 0.05 en 0.25 gr.

(Dubbellooizure Bismuth).
Goedkoop en zeer goed wer-
| kend Darmadstringens.
Het vereenigt in zich de werking van Bismuth en Tannine.
Het heeft uitwerking, waar andere middelen niet hielpen.

monsters en Litteratuur (loot <le

Chemische fabrik von Heyden, Raöebeul-HresDen.

Vertegenwoordiger v. Nederl. en Koloniën: GOST. BRIEGLEB, Amsterdam.

Unitas Medicorum,

Betaalbaarstelling van Dividendbewijs No. 1
der Aandeelen met ƒ 1.50 per 100 Gulden, van heden
af ten kantore der .Yennootschap
Nieuwegracht 63
Utrecht.

13 Mei 1909. DE DIRECTIE.

AANGEBODEN:= -

In nabijheid van twee groote steden wordt
ter overname aangeboden een

praktijk met apotheek en enkele instrumenten.

De laatsten desnoods afzonderlijk.

Brieven ond. lett, I\'. A. aan J. L. Beijers te Utrecht.

XtföfWrïi

-ocr page 686-

DE MILITAIR VETERINAIRE DIENST IN
NEDERLANDSCH-INDIE,

door

W. VAN DER BURG,

Militair paardenarts der 1\'te klasse.

Door in 1817 alle dienstdoende paardenartsen bij het
Nederlandsche leger op te roepen, ten einde zich te Leiden
aan een examen te onderwerpen, was de eerste schrede ge-
daan om tot meer geregelde toestanden te komen in zake
de bevoegdheid van de personen aan wier zorgen de zieke
legerpaarden moesten worden toevertrouwd.

Na de oprichting van de veeartsenijschool in 1821 was
voor de toekomst van zelf de weg gewezen, op welke wijze
verder in de behoefte aan bevoegd personeel te voorzien.
Reeds in 1823 werden te Utrecht vier plaatsen open gesteld
voor de opleiding van jongelieden tot paardenarts.

Voor Nederlandsch-Indië maakte men echter geen gebruik
van deze gelegenheid; aldaar bleef men zich de eerste tien-
tallen van jaren nog met empirici behelpen. Het natuurlijke
gevolg hiervan was, dat de militair-veterinaire dienst aldaar
tot voor betrekkelijk korte jaren verre achter bleef bij dien
in het moederland.

Mijn nasporingen naar de ontwikkeling van dezen tak van
dienst heb ik niet verder kunnen uitstrekken dan tot het
jaar 1830, toen, blijkens de legerformatie, vastgesteld bij
koninklijk besluit van 4 December n°. 1 van dat jaar, bij
den geneeskundigen dienst nog geen sprake was van paarden-

44

-ocr page 687-

artsen, maar bij het regiment hussaren n . 7 met 8 compag-
nieën van 65 paarden elk, bij den staf van het regiment één
paardenarts en 2 adjunct-paardenartsen waren ingedeeld. De
artillerie, bestaande uit een divisie trein met 103 paarden,
scheen er nog geen paardenarts op na te houden.

Reeds dadelijk moet ik er op wijzen, dat het mij bij
gebrek aan de noodige archieven niet mogelijk is volledig
te zijn. Echter kan ik omtrent hetgeen in de laatste 25 jaar
is voorgevallen uitvoeriger wezen, dank zij de gegevens op-
geteekend uit den mond van oudere collega\'s.

In de regeeringsalmanakken van 1830—34 is bij de cava-
lerie voor het eerst melding gemaakt van den paardenarts
met den rang van
2<fc luitenant C. F. Buaillard. De adjunct-
paardenartsen waren nog onderofficieren en zijn aldaar dus
niet vermeid. Tot het jaar 1847 vindt men geen veterinair
meer opgegeven, maar dan verschijnt onder het hoofd ge-
neeskundige dienst de paardenarts P. Cors, aangesteld 1
December 1845. Bij gouvernementsbesluit van .25 Februari
1845, n°„ 1, was namelijk bepaald, dat de paardenartsen
organiek zullen behooren tot den geneeskundigen dienst,
doch dat de adjunct-paardenartsen (onderofficieren) bij hun
korpsen blijven behooren, met dien verstande dat hun werk-
zaamheden en oefeningen aan het wetenschappelijk toezicht
van den geneeskundigen dienst zullen zijn onderworpen.

Vergelijkt men hierbij het voor Nederland geldende
koninklijk besluit van 29 April 1831, n°. 11, waarbij reeds
de rang van paardenarts gelijk gesteld was aan dien van
lste luitenant en die van adjunct-paardenarts aan dien van
2dl\' luitenant, dan was men in Indië zeker verre ten achteren,
wat in nauw verband staat met het feit, dat de paardenartsen,
zooals ik reeds mededeelde, aldaar nog geen van allen veearts
waren. Ook van bedoelden P.
Cops is mij dat niet ge-
bleken.

Behalve de behandeling van de legerpaarden was sedert

-ocr page 688-

1848 bij A. O. n°. 4, hun ook de behandeling van officiers-
paarden opgedragen, voor zoover daarvoor fourage-indemniteit
werd genoten. Later in het jaar 1898 (A. O. n°. 64) is dit
op initiatief van den veterinairen dienst zelf uitgestrekt tot
alle paarden van officieren, dus ook tot de wagenpaarden.
De leidende gedachte is hierbij geweest, dat vooral in de
grootere, als villa-parken gebouwde, Indische steden het
houden van een wagenpaard minder luxe dan wel behoefte
is; ongetwijfeld geldt dit voor den getrouwden officier met
schoolgaande kinderen. Daar de kameraadschap er den
paardenarts gewoonlijk toch toe bracht zulke paarden te be-
handelen zonder daarvoor betaling te genieten, kon hij voortaan
met een onbezwaard geweten voor dit doel ook uit \'s rijks voor-
raad van geneesmiddelen en verbandartikelen putten en kwam
men wederkeerig op een juister standpunt, terwijl, wat niet
van belang ontbloot was, de diensten in deze richting be-
wezen ook officiéél (in dc rapporten) tot hun recht konden
komen.

Hoezeer, zooals wij zagen, de paardenartsen reeds sedert
1845 organiek tot, den geneeskundigen dienst behoorden,
was in het reglement op dien tak van dienst van het jaar

1849 nog geen sprake van den veterinairen dienst. Wel
wordt hiermede rekening gehouden in dat vastgesteld bij
gouverncments besluit van 5 Maart 1887 n°. 1/c, Stbl. 1)
n°. 51. Hiervan luidt toch art. 21: „De dienst voor de
,,militaire paardenartsen wordt in overeenstemming met de
„reeds bestaande bepalingen geregeld door den chef van het
„departement van oorlog in Nederlandsch-Indië."

De voorschriften omtrent de uitoefening van den dienst
vond men hier en daar verspreid en grootendeels neerge-
legd in de reglementen op den inwendigen dienst bij de
bereden korpsen, de algemecne orders voor het Indisch leger,

1  Staatsblad voor Ncderlandsch-Indië.

-ocr page 689-

het algemeen reglement van administratie en in de orders
voor den militair geneeskundigen dienst, een toestand welke
tot, het jaar 1890 bestendigd bleef.

Wel was in het jaar 1881 (zooals A. M. V. medgdeelt
in den „
Veterinaire Almanak" van 1890) door den chef
over den geneeskundigen dienst aan een der paardenartsen
opgedragen een reglement, voor den militairen veterinairen
dienst te ontwerpen, maar door plaatsing van dezen paar-
denarts bij de veepestbestrijding bleef dit in de pen.

Intnsschen verhief het koninklijk besluit van 14 Augustus
1849, n°. 40,
Staatsblad n°. 56, alle paardenartsen tot offi-
cier en werd de formatie vastgesteld op:
twee paardenartsen
met den rang van l8t0 luitenant, benoembaar met diploma
van veearts lsto klasse en
twee adjunct-paardenartsen met
den rang van 2do luitenant, met diploma van veearts lsteof
2de klasse. De laatsten hadden minstens 4 jaar actief t,e
dienen alvorens bij een vacature te kunnen worden be-
vorderd.

Sedert dien tijd kan men dus eigenlijk pas spreken van
een korps veterinairen, gerecruteerd uit deskundigen, en te
beginnen met het jaar 1851 vindt men dan ook de namen
van alle paardenartsen in den regeeringsalmanak en in het
z.g. officiersboekjo. Voor dat jaar is de ranglijst als volgt:

Paardenartsen :

A. de Vos 13 September 1849.
II.
Stratingh 27 „ 1849.

Adjunct-paardenartsen :

P. Cops 1 December IS45.

J. C. eb Rot 25 October 1849.
J. P. ,T. R
f.ynt.ies 10 November 1849.

Zij genoten alle voorrechten verbonden aan de rangen
van officier van gezondheid der 2de en 3do klasse en waren
in uniform en onderscheidingsteekenen gelijk aan hun collega\'s

-ocr page 690-

in Nederland. Zooals de heer W. C. Schimmel mededeelt
in zijn „Korte geschiedenis van den militair veterinairen
dienst in Nederland,"
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en
Veeteelt,
deel XIV, bestond dit in een donkerblauwcn rok,
zonder epaulet, met (ponceau) rooden kraag en opslagen,
terwijl zilveren borduursels, vooral op den kraag, de ver-
schillende graden van elkander onderscheidden; aldus vast-
gesteld bij koninklijk besluit van 21 April 1831, n°. 75, en
gewijzigd bij dat van 4 Februari 1841, n°. 22, waarbij
zilveren epauletten waren ingevoerd.

In 1868 werd de uniform gewijzigd en vastgesteld als
volgt: jas als officier van gezondheid met zilveren knoopen,
ponceau rooden kraag, vest met witte gebombeerde knoopen,
blauwe pantalon, sporen, sabel als artillerie, schouderkwas-
ten van zilver, echter geen sjerp. Die werd pas ingevoerd
in 1888.

Tot een juist verstaan van dit laatste door den niet mili-
tair diene de volgende toelichting. Den officieren van den
geneeskundigen dienst, die in vroegere jaren niet gerechtigd
waren een sjerp — het veldteeken voor den officier — te
dragen, werd dikwijls voor de voeten geworpen, dat zo
eigenlijk geen officier waren. Dergelijke veelal op half
schertsenden toon daarheen geworpen uitdrukkingen lieten
natuurlijk steeds een hoogst onaangeiiamen indruk achter,
zoodat het verklaarbaar was, dat met voldoening het besluit
werd ontvangen, waarbij ook den paardenartsen werd voor-
geschreven dit veldteeken te dragen.

In 1894 werd de uniform vastgesteld, zooals die thans
nog in hoofdzaak wordt gedragen, evenwel staan do paar-
denartsen niet vermeld onder de officieren, die sporen
zullen dragen.

Hun was toegestaan binnen het rayon der standplaats
particuliere praktijk uit te oefenen. In haar moederlijke
zorg vond de regeering het gewenscht hen evenwel aan een

-ocr page 691-

tarief te binden en had zij in 1845 bij Staatsblad n°. 48 be-
paald, dat het honorarium voor de Europeesche veeartsen
voor het onderzoek van een paard op een afstand kleiner
dan 3 palen tot f 2,00 zou bedragen; bij den veearts aan
huis evenwel fl,00; voor een castratie f 5,00 a f 10,00, enz.
Naar ik meen, is dit
Staatsblad nog steeds van kracht of
juister gezegd nog altijd niet ingetrokken, hoezeer van
handhaving geen sprake kan zijn.

Toen in het jaar 1854 het aantal gouverncmentsveeartsen
van één op drie was gebracht, begreep men ook voor het
leger van deze krachten partij te kunnen trekken en werd
den gouvernementsveeartsen bij besluit van 18 Januari 1855,
n°. 4, opgedragen ter standplaats in dringende gevallen
militaire veeartsenijkundige hulp te verleenen, zonder dat
zij daarvoor geldelijke tegemoetkoming genoten. Later werd
dit bij gouvernements besluit van 17 October 1875, n°. 16
(bijblad n°. 3016), ook bepaald ten opzichte van officierspaar-
den, mits transportmiddelen ter beschikking werden gesteld.

Wel ontvingen de veeartsen vergoeding voor hun diensten
als lid van de remonte-commissie, in welke functie zij, in
verband met de wijze van remonteering, zooals de aankoop
op venduties van zoogenaamde prauwpaarden, veelvuldig
hadden op te treden, Zij ontvingen dan namelijk twee gulden
voor elk aangekocht paard, indien zij niet reeds voor de
militaire diensten op andere wijze werden beloond. Van een
andere wijze van belooning is o. a. sprake in een besluit van
het jaar 1888, waarbij was bepaald dat de gouvernements-
veearts te Soerabaja gedurende de afwezigheid van den
paardenarts f 100 per maand en die te Batavia f 8 per dag
ontving.

Al deze bepalingen zijn weer ingetrokken en bij gouver-
nements besluit van 18 April 1905, n°. 21,
Staatsblad n°. 256,
\'s deze aangelegenheid opnieuw geregeld en bepaald, dat
de gouvernementsveearts ter standplaats met den militairen

-ocr page 692-

dienst kan worden belast zonder daarvoor afzonderlijk te
worden beloond. Hij treedt dan in zijn functie op de plaats
van den paardenarts en gedraagt zich naar de dienstvoor-
schriften van dezen, evenwel zal hij bij voorkeur geen op-
merkingen maken dan rechtstreeks aan den korps-comman-
dant en zoo mogelijk geen bevelen geven aan minderen. I)e
onaangename ervaringen hier en daar opgedaan, namelijk
een minder gepaste bejegening van den veearts door mindere
militairen, had aanleiding gegeven tot de uitvaardiging van
deze laatste beperkende bepaling.

Omtrent het waarnemen van den burgerlijken dienst door
de militaire paardenartsen waren reeds bij gouvernements
besluit van 22 Januari 1901, n°. 37, bijblad n°. 5531, be-
palingen van ongeveer dezelfde strekking uitgevaardigd.

Alvorens met mijn historisch overzicht verder te gaan een
enkele opmerking omtrent de formatie en de behoefte aan
paardenartsen of wel veeartsen. In
1S39 had men te
Tjiandjoer in de Preangcr regentschappen een stoeterij op-
gericht onder civiel beheer en daarbij onder nadere goed-
keuring van de hooge regeering den adjunct-paardenarts F.
Rath (in 1831 als soldaat in Indië gekomen na in Europa
veeartsenijkundig onderwijs te hebben genoten) aangesteld
als gouvernementsveearts. In den Haag kon men zich daar-
mede echter niet vereenigen, zoodat de heer
Rath na een
verblijf van enkele maanden wederom in zijn rang van adjunct-
paardenarts bij het regiment hussaren n°. 7 werd ingedeeld.
De gevolgen bleven natuurlijk niet uit; reeds in
1843, na
4 jaar, werd de stoeterij weer opgeheven en wel nadat
10 7 0 van de hengsten, 34 °/0 van de merries en 58 °/0 van
de veulens
aan kwade-droes waren verloren gegaan, een
sterfte, welke de inspecteerende kolonel
Peuié weet aan den
directeur, die tegen alle ondervinding in volhield, dat deze
ziekte niet aanstekelijk was. Het hoofdargument voor de
opheffing was dan ook
„de veelvuldige sterfte welke zich hier

-ocr page 693-

„te lande steeds bij een groote verzameling van beesten voor-
„doet, het volslagen gebrek aan veeartsen, die bij stoeterijen
„zoo noodzakelijk worden vereischt."
(Missive directeur van
de cultures d.d. 20 Maart 1843, n°. 116/16.) Hoe het be-
heer aldaar was, moge blijken uit liet feit, dat bij een in-
spectie in het jaar 1842 in den ziekenstal 9 merries
in de
derde of laatste periode
van kwade-droes werden gevonden.

Bij bet leger was het in die jaren niet beter gesteld. Van
23 Juni 1839 tot einde 1840 gingen bij het eskadron cava-
lerie te Batavia ter sterkte van ± 100 paarden bijna alle
paarden door sterfte, afmaken en verkoop verloren.

Het was onder den indruk van deze en dergelijke feiten,
dat de luitenant-kolonel
Heyn in zijn rapport aan het leger-
bestuur in 1851 aangeboden, maar blijkbaar reeds eenige
jaren van te voren samengesteld, zegt, dat op geheel Java
geen enkel gegradueerd veearts met behoorlijk in Holland
verkregen diploma werkzaam is; zelfs de cavalerie, de artil-
lerie en de paardenstoeterij zijn er van ontbloot. Hij doet in
zijn rapport ook de noodige voorstellen en vraagt 2 paarden-
artsen benevens 8 adjunct-paardenartsen. De regeering,
minder royaal, bad intusschen 2 paardenartsen en 2 adjunct-
paardenartsen aangesteld en bracht het aantal gouvernements-
veeartsen op drie.

Bij de beoordeeling van den eisch van den luitenant-
kolonel
Heyn bij een sterkte van nog geen duizend leger-
paarden — in 1855 was de formatie 849 troepenpaarden —
moet men niet vergeten, dat de bereden troepen zeer ver-
spreid gelegerd waren en men tal van bereden hulptroepen,
als schutterij, barisans, enz. had ter sterkte van 690 paarden.
Dat met deze vier paardenartsen op een behoorlijke wijze

-ocr page 694-

in den dienst kun worden voorzien, is dan ook niet aan
te nemen.

Bij koninklijk besluit van 24 November 1859, n°. 69,
Staatsblad 1860, n°. 26, werd bepaald, dat voor de bevor-
dering van adjunct tot\' paardenarts het diploma van veearts
l3to klasse noodig was en minstens 4 jaar actieve dienst,
terwijl de paardenartsen tot paardenarts der lsto klasse (kapi-
tein) zouden worden bevorderd gelijktijdig niet den lstc luitenant
der Oost-Indische cavalerie, zonder dezen voorbij te gaan.
Tevens was in 1859 de formatie uitgebreid niet één adjunct-
paardenarts.

Hiermede deed de kapiteinsrang zijn intrede bij den
veterinairen dienst wat niet bepaald overijld was te
noemen, daar dit in Nederland reeds 8 jaar te voren was
geschied en aldaar gepaard ging met de afschaffing van den
titel adjunct-paardenarts en de invoering van dien van paarden-
arts der lst0, 2do en 3do klasse. Dit geschiedde in Indië pas
in het jaar 1870.

Was dit verkrijgen van den kapiteinsrang een groote
schrede voorwaarts, in de toekomst zou blijken, dat hij op
een dusdanige wijze aan de bevordering der cavalerie-offi-
cieren werd vastgeklonken, dat hieruit voor de paardenartsen
zeer ongunstige verhoudingen werden geboren.

Toen bij beschikking van den minister van binnenlandsche
zaken van Juni 1861 de benamingen veearts lsto en 2do
klasse vervielen, werd in verband hiermede laatstgenoemd
koninklijk besluit gewijzigd en bij een ander van 20 De-
cember 1864, n°. 115,
Staatsblad 1865, n°. 46, voorge-
schreven, dat alleen zij benoembaar waren, die het in Utrecht
verkrijgbare diploma van veearts hadden verworven. De

-ocr page 695-

bevorderingsvoorwaarden werden in zoover gewijzigd, dat
men in plaats van 4, minstens 3 jaar als adjunct-paarden-
arts zou moeten hebben gediend.

Als zijnde in afwijking met de in Nederland geldende
bepalingen omtrent de bevordering stond in een oproeping
in de
Nederlandsche Staatscourant van 30 Maart 1864, n°. 76,
uitdrukkelijk vermeld, dat de bevordering van adjunct tot
paardenarts zou geschieden op grond van goed gedrag en
diensttijd, dus zonder nader examen.

Ten einde echter eenigszins aan de vermeende nadeelen
van deze vrijstelling tegemoet te komen, had het legerbe-
stuur in 1870 bij A. O. n°. 46, bepaald, dat de paarden-
artsen,
daar zij in de uitoefening van hun dienst op zich zelf
stonden
en niet verplicht waren een nader examen af te
leggen, jaarlijks een bijdrage moesten leveren over ecnig
onderwerp op veeartsenijkundig gebied naar keuze, waaruit
kon blijken, dat zij zich op de hoogte hielden van hetgeen
in hun vak omging. Die bijdragen werden gezonden naar
den oudsten paardenarts, die ze, verrijkt met zijn beschou-
wingen, den chef over den geneeskundigen dienst aanbood,
met bekcndstelling tevens in hoever zij geschikt waren voor
publicatie.

Merkwaardig deze zinsnede: ,,daar zij in de uitoefening
van hun dienst op zich zelf stonden," hoewel, zooals wij
zullen zien, zij tot het jaar 1890 ondergeschikt waren aan
de dirigeerende en eerstaanwezende officieren van gezond-
heid in hun
garnizoenen en dezen wekelijks over alle aan-
gelegenheden hun dienst betreffende hadden te rapporteeren.
Hiermede erkende men toch de onbevoegdheid van die in
hun eigen garnizoen aanwezige chefs, wat niet weg nam, dat
men dezen nog 20 jaar lang als zoodanig handhaafde.

Het aantal paardenartsen, dat sedert 1859 5 bedroeg, werd
bij koninklijk besluit van 23 Mei 1870, n°. 22,
Staatsblad
n°. 97, nader vastgesteld op twee paardenartsen der lsto klasse

-ocr page 696-

(kapitein), twee paardenartsen der 2do klasse (l3tu luitenant) en
één paardenarts der 3da klasse (i"*0 luitenant).

De bevordering zou gelijktijdig met de [officieren der
cavalerie geschieden, zonder die voorbij te gaan en het
voorgeschreven aantal in de formatie te overschrijden. Het
geheele aantal werd dus niet gewijzigd, maar de verdeeling
over de verschillende rangen nader geregeld.

Daar men niet voldoende in de behoefte aan paarden-
artsen kon voorzien \') door de aanstelling van veeartsen,
werd bij koninklijk besluit van 8 September 1870, n°. 28,
Staatsblad 1871, n°. 9, een regeling gemaakt omtrent de
„Opname van kweekelingen op \'s Rijks-veeartsenijschool te
Utrecht om te worden opgeleid voor den militairen of ci-
vielen veterinairen dienst in Nederlandsch-Indië." Onder het
genot van een toelage van f 200 per jaar konden enkele
kweekelingen worden geplaatst. Ouders en voogden hadden
een borgtocht te stellen en de kosten terug te betalen,
indien de benoemde paardenartsen binnen 5 jaar zonder
ziek te zijn den dienst verlieten. Na tot veearts te zijn
bevorderd, moesten nadere bewijzen voor de geschiktheid
tot paardenarts worden afgelegd.

De positie lief in die jaren nog zeer veel, ja bijna alles
te wenschen over. liet gemis aan de noodige voorschriften
regelende de uitoefening van den dienst en de zucht van
de bereden officieren om alle gezag, ook in aangelegenheden
van zuiver veeartsenijkundigen aard aan zich te houden, de
weinige of geen steun, dien de paardenarten van de zijde
hunner onmiddellijke chefs (de officieren van gezondheid)
ontvingen en niet het minst de weinige kracht, welke van
de leden van het korps zelf uitging, om zich waar noodig

-ocr page 697-

te doen gelden, waren de hoofdoorzaken, waardoor zelfs in
belangrijke quaesties van veterinairen aard de deskundigen
over het hoofd werden gezien, zeer tot schade van dc leger-
belangen, welke deze hadden voor te staan.

Ter illustratie van een en ander een paar voorbeelden uit
de vele voor het grijpen. De divisie veldartillerie te Batavia
had in 1S78 veel te lijden van malleus en men kon deze
ziekte ondanks de getroffen maatregelen, hoofdzakelijk be-
staande in visitaties, afzondering en afmaking van de aan-
getaste dieren, benevens ontsmetting van harnachementen en
stallen niet meester worden, als gevolg waarvan ter plaatse
onder de autoriteiten van het wapen der genie en artillerie
een conferentie werd gehouden ter beraming van de noodige
bestrijdingsmiddelen, zonder dat daarbij de veterinaire dienst
door een enkelen zijner leden was vertegenwoordigd, met
dat gevolg, dat men in het wilde aan het desinfecteeren ging,
maar — de verliezen aan malleus bleven aanhouden, liet
treurigste van alles was nog, dat het in het brein van den
betrokken eerstaanwezend paardenarts niet scheen op te
komen zijn bedenkingen aangaande een en ander bij dc
bevoegde autoriteit in te brengen en protest tegen deze
negatie aan te teekenen.

Een nog sterker sprekend feit aangaande de ondergeschikte
rol, welke de toenmalige paardenartsen in het leger vervulden,
deed zich kort daarna voor, toen dezelfde ziekte zich onder
het eskadron te Batavia openbaarde en naar aanleiding waar-
van de betrokken paardenarts, een in den dienst vergrijsd
man, toen hij in de stallen eenige voorschriften ter bestrijding
had gegeven, door een luitenant der cavalerie werd gedreigd
hem door de wacht den toegang tot de kazerne te doen
onthouden, indien hij het weder mocht wagen zich met de
aangelegenheden van het eskadron in te laten. Ook deze
vertegenwoordiger van onzen dienst legde zich daarbij
ruslig neer.

-ocr page 698-

pat de paardenartsen in tegenwoordigheid van minderen,
zelfs door jongere officieren dan zij zelf, op weinig parle-
mentaire wijze werden bejegend, deed zich meermalen voor.

Bij de beoordeeling van dit alles verlieze men evenwel
niet uit het oog, dat het hier betrof paardenartsen, geheel
en al opgegroeid in de ondergeschikte rol, welke de vee-
artsenijkunde in het algemeen bij hun in dienst treden nog
vervulde onder den druk van de empirie, zoodat men er
zich niet zoo bijzonder over kan verwonderen, dat zij het
juiste gevoel van eigenwaarde misten.

Spoedig zou dit, met het binnentreden in het leger van
jongere krachten anders worden en werd door dezen ge-
durende een reeks van jaren een strijd gevoerd, welke, kan
men wel zeggen, met een volledige zegepraal van den vete-
rinairen dienst is geëindigd.

Dat de verpleging en de behandeling van de zieke dieren
onder deze omstandigheden zeer veel te wenschen overliet,
zal wel niemand verwonderen; evenmin, dat de
veterinaire,
lu/giëne
in tal van opzichten te kort schoot. Wat het eerste
betreft, men leefde nog geheel in den tijd van de
korps-
ziekenstallen, met al de nadeelen en de gebreken aan dat
stelsel verbonden. Waar deze nog hoogtij vieren, kan mijns
inziens van oen goede geneeskundige behandeling nauwelijks
sprake zijn. In de
eerste plaats missen zij de noodige
hulpmiddelen als noodstal, operatie-lokaal, donkere kamer,
sectie-lokaal en matras om dieren neer te leggen, ten
tweede
doen zich daarbij allerlei scheeve verhoudingen voor, voort-
vloeiende uit de omstandigheid, dat de paardenarts niet de
verantwoordelijke chef voor den goeden gang van zaken is,
maar de verantwoordelijkheid moet deelen met de officieren
van het korps, die uit den aard van hun beroep daartoe
onbevoegd zijn, en ten
derde wegens het volslagen gemis
aan geoefend personeel.

Dat men diezelfde toestanden nog vindt in sommige der

r> o

-ocr page 699-

beste legers, kan voor mij geen reden zijn, mijn afkeurend
oordeel dienaangaande terug te houden. Ik maak daaruit
alleen de gevolgtrekking, dat bij de meeste legers de orga-
nisatie van den veterinairen dienst nog zeer veel te wenschen
overlaat. In dit ongunstig oordeel over de korpszieken-
stallen sta ik geenszins alleen. Dr.
Paul Goldbeck schrijft
in zijn bekend werk ,,
Bas Militär-Veterinärwesen und die
Krankheitsstatistik aller Kuituurstaaien\',
het feit, dat in het
Pruisische leger de verliezen grooter zijn dan in het Beiersche,
ook toe aan de korpsziekenstallen in het eerste.

Maar laat ik terugkeeren tot het Indisch leger van toen.
Hier en daar werd den paardenarts in de kazerne een stal-
afdeeling met bijbehoorend gebouwtje voor apotheek en
magazijn aangewezen en daarmede was de ziekenstal opge-
richt. Personeel, en in den regel het slechtste dat er bij
de eskadrons of batterijen was te vinden, werd te zijner
beschikking gesteld. Wat nu de vorming van eenigszins
geschikte helpers geheel in den weg stond, was de onver-
biddelijke wet, dat dit personeel om de maand moest
worden afgelost. In het jaar 1870 was zelfs nog voor-
geschreven, dat de met het toezicht belaste gegradueerde
om de week moest worden aangewezen. Jaren heeft bet
gekost om de troepencommandanten van de nadeelen aan
die aflossing verbonden te overtuigen. Gelukkig is dit thans,
zooals wij zullen zien, geheel anders.

Met. het toezicht op de gebouwen, de verpleging en voe-
ding der paarden en met de handhaving van de tucht onder
het personeel waren belast een kapitein van politie of offi-
cier van de week. Dit kon ook moeilijk anders, omdat de
verantwoordelijkheid te dezer zake noodwendig bij den korps-
commandant moest blijven berusten.

Tot welke eigenaardige toestanden een en ander aanlei-
ding gaf, moge eenigszins blijken uit het feit, dat liet meer-
malen voorkwam, dat de paardenarts bij bet aanvangen

-ocr page 700-

van zijn morgen werkzaamheden uit den mond van een of ander
wachtmeester of korporaal moest vernemen, dat er van zijn
oppassers een of meer in voorloopig arrest waren gesteld,
wegens een of andere overtreding of misdrijf. Ook schroomde
men niet om gedurende de afwezigheid van den paardenarts
op den ziekenstal orders te geven, afwijkend van die door den
paardenarts verstrekt; ja menigmaal ging de belangstelling
van heeren troepenofficieren zoover, dat geheel op eigen
gezag paarden voor welke absolute rust was voorgeschreven,
uit de stallen werden gehaald, alleen om te zien of ze nog
niet hersteld waren en weder dienst konden doen.

Dit alles geschiedde nu wel is waar uit kracht van oude
gewoonten, maar nam niet weg, dat daaronder de verple-
ging zeer te lijden had en aan het gezag van den paardenarts
door die ongemotiveerde inmenging in zijn dienst afbreuk
werd gedaan, gezwegen nog van den nadeeligen invloed
daardoor op dezen zelf uitgeoefend.

Niet alleen ontbraken, zooals ik mededeelde, de nood-
zakelijke hulpmiddelen, zelfs ontbrak de gelegenheid dieren
verdacht van besmetting met malleus van de andere paarden
te
isoleeren. De oprechtheid gebiedt echter hier de opmerking-
te maken, dat de noodzakelijkheid daarvan in de tijden toen
de ziekte „
verdachte-droes"\' nog op de officiëele rapporten
paradeerde, niet zoo algemeen werd ingezien.

Wel hield men er, en dan nog wel in de onmiddellijke
nabijheid der kazernes, een gebouwtje op na met den cere-
naam van
rotsüd, waarheen volgens voorschrift de paarden
met,
verdachte-droes en met worm, dus practisch de malleus-
lijders, moesten worden overgebracht om aldaar te verblijven
tot de paardenarts met zijn diagnose in het reine was.

Neemt men hierbij nog in aanmerking, dat, de stallen
destijds gebouwd waren uit steen en hout, met ruiven, door-
loopenden voederbak, latierboomen en beschotten van het
laatste materiaal, dan kan het bij dit gemis van een be-

-ocr page 701-

062

hoorlijk afzonderingstelsel (verdachte en quarantaine stallen
niemand verbazen, dat jaarlijks een groot aantal paarden
aan malleus te gronde ging. Van de ziekenstallen
werd deze infectie geregeld, om het zoo eens uit te drukken,
in de troepenstallen uitgezaaid.

Men kan er zich dan ook niet over verwonderen, dat de
bereden officieren van toen steeds bezwaren hadden tegen
een verpleging van hun eigen paarden op den ziekenstal.
Zelfs thans, nu deze aan alle eischen der hygiëne voldoen,
zit die vrees er bij sommige oudere officieren nog in.

Wat de veterinaire hygiëne in die dagen betreft, ook deze
vond nergens een degelijke behartiging. Nimmer werd de
veterinaire dienst bij den bouw van nieuwe stallen geraad-
pleegd. Wat wonder, dat die veel te wenschen overlieten.

In plaats van de stallen op te trekken uit steen en ijzer,
trof men, zooals ik reeds opmerkte, overal doorloopende
houten voederbakken en houten ruiven en latierboonien aan,
welke onmogelijk behoorlijk gereinigd konden worden en
aanleiding gaven, vooral de eerste, dat de smetstof door den
seheelen stal werd verbreid. Ook het doen drinken der

o

paarden uit de groote gemeenschappelijke houten waterbalies,
waarin men vaak dikke proppen slijm en afscheidings-
producten zag drijven, werkte dit zeer in de hand.

Ten slotte nog een enkel woord over de vooruitzichten
van de paardenartsen in die dagen. Deze waren kortweg
gezegd allertreurigst. In de eerste plaats was voor hen geen
hoogere rang bereikbaar dan die van kapitein, hoezeer men
in Holland reeds sedert lange jaren bij het korps paardenartsen
een hoofdofficier had. Maar dit was niet het eenige. Dank
zij de allerzonderlingste bepaling op de bevordering, welke
inhield, dat zij hun ranggenoot bij het wapen der cavalerie

f

-ocr page 702-

niet mochten voorbijgaan, konden zij bij een vacature bij
hun eigen korps, welke vaak zeer lang op zich liet wach-
ten, bij gebleken geschiktheid geen promotie maken, alvorens
ook liet oogenblik voor de bevordering van den cavalerie-
officier van dezelfde anciënniteit was aangebroken, met dat
gevolg, dat nu er aan twee voorwaarden moest worden
voldaan, de paardenarts aan anciënniteit verloor, wanneer
hij wegens gebrek aan een open plaats bij zijn korps den
cavalerie-officier in bevordering niet kon volgen.

Wanneer men liet /oen in het licht van het heden be-
schouwt, kan niet worden ontkend, dat de paardenartsen
zeiven de hoofdschuld droegen van vele van deze misstanden.
Zij misten de kracht zich zelf op te heffen en steeds reke-
nende op den steun van anderen, hun chefs, die voor de
veeartsenijkunde niets voelden, beseften zij niet, dat zij hun
eigen baan hadden te effenen.

Men meene nu niet, dat het reeds thans overal elders
beter is. Achten niet heden ten dage nog onze Duitsche
militaire collega\'s het
,,/erne leiden oline klagen\' op zich
van toepassing? Spreekt daaruit ook niet een gemis aan
gevoel van eigenwaarde? Kan het ons verbazen, dat uit den
boezem van een dergelijk korps vele stemmen zijn opgegaan
om zich te verzetten tegen dc verheffing tot officier?

Met de komst in liet leger van jongere krachten trad
dan ook geleidelijk verbetering in, en reeds in het jaar
1879 zien wij te Salatiga den eersten garnizoensziekenstal
verrijzen: een flink gebouw van steen en ijzer, staande buiten
liet emplacement der kazernes en omgeven door 3 tamelijk
uitgestrekte weideplaatsen. Daar in dezen stal zoowel de
paarden der artillerie als die der cavalerie moesten worden
verpleegd, sloot dit noodwendig in zich, wilde men geen
twee koetsiers op één bok hebben, dat met het beginsel
korpsziekenstal diende te worden gebroken en de geheele
verantwoordelijkheid omtrent den goeden gang van zaken

45

-ocr page 703-

664

moest worden overgebracht op de schouders van den eerst
aanwezend paardenarts, blijvende het opleggen van straffen
aan ziekenstal-personeel in handen van den commandant dei-
korpsen, waarbij dit in onderhoud en administratie bleef.
Als van zelf werd hiermede paal en perk gesteld aan de
ongemotiveerde inmenging van troepenofficieren in de aan-
gelegenbeden den veterinairen dienst betreffend. Terwijl de
eersten aldaar vroeger den geheelen dag
in en uit konden
loopen, moesten ze thans voorschriften in acht nemen om
te worden toegelaten.

Spoedig daarop, namelijk in 1882 (?), volgde een soort-
gelijke inrichting, bestaande uit 3 houten stallen buiten het
eigenlijk artillerie-kampement te Banjoe-Biroe, maar daar
deze uitsluitend had te dienen voor artillerie-paarden bleef
het een korpsziekenstal, zoodat het politietoezicht met al
den aankleve van dien bij de troepenofficieren bleef berusten.

Men ziet, niet dan noodgedwongen deed men afstand van
de korpsziekenstallen. Echter het feit, dat deze stallen
buiten liet eigenlijk kampement lagen, was al een stap in
de goede richting: eerstens omdat het gevaar voor ver-
spreiding der infectieziekten daardoor verminderde en ten
tweede omdat de troepenofficieren daardoor de aanleiding
misten op ieder gewild oogenblik zich met de veterinaire
aangelegenheden te bemoeien. Toch behoorde er voor den
betrokken paardenarts nog heel wat zeemanschap toe, zoo
t,e manoeuvreeren, dat de invloed van de laatsten tot een
minimum werd teruggebracht en hij in den werkelijken zin
van bet woord als chef der inrichting kon worden beschouwrd.

Pogingen reeds in 1S80 te Atjeh aangewend om een
dergelijke inrichting tot stand te brengen, waren afgestuit
op financiöele bezwaren en de moeilijkheden in die minder
veilige dagen om voor een behoorlijke bewaking van een meer
afgelegen etablissement te zorgen. Het emplacement was
echter door de betrokken autoriteiten reeds aangewezen.

r

-ocr page 704-

Wel ging niet alles van een leien dakje en had men nog
met veel vooroordeelen en betweterij te kampen, maar er was
een bres geschoten in de oude veste, en het zij hier uit-
drukkelijk medegedeeld, de paardenartsen uit het 8ste decen-
nium vreesden niet meer den strijd te aanvaarden, integendeel,
een algemeen streven dezen op t,e vatten waar hij opdoemde,
viel waar te nemen. Dat enkele van de meest vooruit-
strevenden onder hen wel eens het hoofd stootten en dit
op gevoelige wijze moesten ondervinden, zal wel geen be-
toog behoeven, als men bedenkt, dat men in die dagen in
het Indisch leger nog al vlug bij de hand was met de
tuchtroede.

Behalve, dat alzoo geleidelijk werd gestreefd naar het ver-
krijgen van betere toestanden, ten goede komende aan de
behandeling en de verpleging van de zieke paarden en men
een open oog begon te krijgen voor de algemeene stalhygiëne,
kwam er ook in de wijze van de bestrijding van den geesel
„kwade-droes" een belangrijke verbetering. De zoogenaamde
rotstallen in de onmiddellijke nabijheid der kazernes werden
opgeruimd en de zieke dieren, waarvan de aard van het
lijden nog niet vaststond, van de ziekenstallen overgebracht
naar afzonderlijke, van bamboe vervaardigde, buiten het
kampement gelegen stalletjes (verdachte stallen). Deze stonden
onder toezicht van opzettelijk en uitsluitend daarvoor aan-
gewezen personeel, terwijl men er iets later toe overging,
ook de naaststaande en andere paarden, waarvan men met
grond kon verwachten dat zij besmet waren geworden, te
isoleeren, eveneens in dergelijke afgezonderd gelegen stal-
letjes (quarantainestallen). Verkeerde men aanvankelijk nog
in het onzekere aangaande den duur van de afzondering
dezer clinisch gezonde dieren, zoodat de eene paardenarts
daarvoor 3 en de andere ± 5 maanden bestemde, al naar
zijn ervaring en naarmate hij meer of minder beïnvloed was
door de in Europa geldende bepalingen, was het toch lang-

-ocr page 705-

zamerhand een aangenomen gebruik geworden liet isolement
te bepalen op ± 5 maanden. Dit gebruik is later in een
voorschrift van het legerbestuur bindend geworden, tot het
oogenblik dat de malleïne haar intrede deed. Als een bewijs
hoe goed die tijd door de toenmalige clinici was gekozen,
mag niet onvermeld blijven dat men met behulp van dit
diagnosticum ook tot de conclusie kwam, dat bij absolute
rust en goede verpleging een periode van 5 a 6 maanden
noodig was, om dieren in lichten graad aangetast — clinisch
gezond, maar op malleïne reageerend — tot genezing te
doen brengen.

Ik zal wel niet onder de aandacht behoeven te brengen,
hoeveel moeite het den paardenartsen kostte om, zonder
gewapend te zijn met voorschriften in hoogste instantie uit-
gevaardigd, een dergelijke wijze van bestrijding van de onder-
werpelijke ziekte, welke zoo diep in den dienst ingreep,
door te zetten. Zonder strijd, ja heftigen strijd, ging dit dan
ook niet. Het kwam nu en dan zelfs voor, vooral wanneer
men tegenover officieren van de oude garde stond, dat deze
van geen inmenging van de zijde der paardenartsen wilden
weten, en op Atjeh is het in die dagen zelfs geschied,
dat de paardenarts, des morgens zijn verdachte paarden
willende inspecteeren, deze alle gevlogen vond, opnieuw in-
gedeeld bij den troep. Desondanks lieten de paardenartsen
zich niet ontmoedigen en zetten zij den strijd tegen vooroordeel
cn onkunde rusteloos voort, overtuigd, dat in het eind de
overwinning aan hen zou zijn. Een woord van hulde voor
mijn collega\'s van dien tijd moge hier op zijn plaats zijn.
Ongetwijfeld hadden zij een zwaren kamp. Dat zij zonder
voorschriften nog zooveel gedaan wisten te krijgen, is wel
een bewijs, dat hun streven over het algemeen werd ge-
waardeerd en dat, als er bij den veterinairen dienst mis-
standen zijn
blijven bestaan, deze hoofdzakelijk hun grond
vinden in het korps zelf.

-ocr page 706-

] k bleef nog in gebreke te vermelden :

1°. Dat, waar in het jaar 1870 de paardenartsen bij den
aankoop van paarden de commissie slechts
assisteerden zon-
der cenige verantwoordelijkheid ter zake te dragen
, zij weldra
als vol (stemgerechtigd) lid hierin zitting namen, en in de
gevallen waar aangekocht moest worden door een onvolledige
commissie, de paardenartsen in de eerste plaats daarvoor
moesten worden aangewezen.

2°. Dat in Banjoe-Biroe en Salatiga aan hen de opleiding
der hoefsmeden werd opgedragen en de voorschriften dien-
aangaande breed genoeg waren opgezet, om den deskundigen
vrijwel de geheele leiding in handen te geven.

Intusschen was de formatie bij gouvernements besluit van
24 Maart 1876, n°. 4, gebracht op 6 paardenartsen — 2 van
eiken rang — wat nader bevestigd werd bij koninklijk besluit
van 28 Januari 1882, n°. 13, brengende haar op 6 officieren,
waarvan ten hoogste 2 der lsto klasse. Was hiermede de be-
vordering tot de 2du klasse (lsto luitenant) te gelijker tijd
met den cavalerie-officier verzekerd, die tot den kapiteins-
rang liet nog alles te wenschen over. Zich beroepende op
dit
ten hoogste vulde men ook niet steeds elke open gevallen
plaats aan.

Een en ander gaf aanleiding tot een zeer gedrukte stem-
ming onder de oudere paardenartsen der 2d6 klasse, zooals
moge blijken uit een 4-tal artikelen van
„Een paardenarts
van hel Indische leger
\' en vau „Absgrtus\' in de jaren 1881
tot en met 1885 in het
Indisch Militair Tijdschrift ver-
schenen, en uit dat van den paardenarts der 2do klasse L.
J. Hoogkamer in deel VII van het Tijdschrift voor Vee-
artsenijkunde en Veeteelt.
Dat er ten slotte verbetering
kwam, was hoofdzakelijk te danken aan het initiatief van
de paardenartsen L.
J. Hoogkamer en .1. de Jongh, die
hun billijke grieven van tenachterstelling voor de voeten
vau den troon brachten.

-ocr page 707-

In het jaar 1890, ook om andere redenen van gewicht
voor de ontwikkeling van den dienst, verscheen een koninklijk
besluit (27 Maart 1890, n°. 20,
Staatsblad n°. 104), waarbij
gebroken werd met de hatelijke bepaling, dat de paarden-
artsen voor hun bevordering hadden te voldoen aan twee
voorwaarden. Tevens werd hierbij de formatie gebracht van
6 op 8 paardenartsen der lste, 2do of 3de klasse. Wel
maakten zij nog promotie gelijktijdig met de cavalerie-offi-
cieren, maar waren niet meer gebonden aan een vast aantal
in eiken rang.

In datzelfde jaar verscheen het eerste ,,Reglement voor
den militair veterinairen dienst"
(A. O. 1890, n°. 3),
waarin de dienstverhoudingen van de paardenartsen tegen-
over hun onmiddellijke chefs en de korpscommandanten
meer nauwkeurig werden omschreven, de dienst op den
ziekenstal werd geregeld, voorschriften werden uitgevaardigd
omtrent de verstrekking van extra voedingsmiddelen, ge-
neesmiddelen en kazerneeringsvoorwerpen, en waarin ook
bepalingen werden opgenomen omtrent de in te dienen
periodieken en jaarverslagen. Wel bestonden — zooals ik
mededeelde — dienaangaande verschillende voorschriften,
echter verspreid in tal van reglementen en orders. Hier
werden ze samengevat en opnieuw bewerkt opgenomen.
Het groote voordeel van dit reglement was, dat daarin ver-
schillende gebruiken, welke zich in de praktijk als deugde-
lijk hadden doen kennen, als voorschriften waren vastgelegd,
waardoor een groot struikelblok voor de vereisehte samen-
werking tusschen den veterinairen dienst en de bereden
korpsen was weggenomen.

Bijzondere vermelding verdient het, dat men in dit regle-
ment de plaatselijk eerstaanwezend officieren van gezondheid,
die vaak denzelfden rang hadden, ja soms zelfs jonger
waren dan de betrokken paardenarts, als plaatselijke dienst-
chefs liet vervallen, zoodat sedert 1890 de oudstaanwezend

-ocr page 708-

paardenarts ter plaatse zelfstandig korpscommandant is,
rechtstreeks ondergeschikt aan den gewestelijk eerstaanwezend
officier van gezondheid.

Ondanks het niet te weerspreken feit — zooals men uit
het medegedeelde kan opmaken — dat voor het jaar 1890
reeds vele veranderingen ten gunste tot stand waren gekomen,
bleef toch nog zeer veel te verbeteren, alvorens de dienst
geregeld was, zooals het behoorde. Aldus sukkelde men nog
altijd voort met den ^wjosziekenstal, den grootsten sta in
den weg voor de ontwikkeling van eiken militair veterinairen
dienst. Al spoedig zien wij dan ook te Batavia de gebrekkige
ziekeninrichting onder de aandacht van het legerbestuur
gebracht niet alleen, maar met klem wordt van bevoegde
zijde er op aangedrongen om eindelijk eens over te gaan
tot het in het leven roepen van deugdelijke ziekeninrichtingen
voor het geheele leger en daarbij uit te gaan van het be-
ginsel, om bij den aanbouw alleen het paviljoen-systeem (een
paviljoen voor 2 paarden) in toepassing te brengen. En ziet,
het legercommando was zoo overtuigd van de wenschelijkheid
voornoemd, dat daarop conform werd beslist en zelfs een
herbouw in den aangegeven zin werd bevolen voor den
ziekenstal te Salatiga, welke waarlijk zoo heel slecht niet
was, maar niet beantwoordde aan het paviljoen-systeem.

Zoo kwam in 1895 een uitbreiding van den volgens dit
systeem gebouwden ziekenstal voor de cavalerie te Batavia
tot stand, bestaande uit 4 nieuwe paviljoen^, een bureau,
cliniekzaal en donkere kamer, ten einde aldaar ook de paarden
van de artillerie te kunnen opnemen, waarbij de korps-
ziekenstal van het laatst genoemde wapen kwam te vervallen
en men van zelf kwam tot een garnizoensziekenstal, om
redenen reeds medegedeeld.

Ondertusschen was op Atjeh een soortgelijke inrichting
verrezen en volgden Salatiga en Soerabaja (1899), terwijl te
Banjoe-Biroe reeds in 1886 een nieuwe inrichting naar dit

-ocr page 709-

beginsel was opgericht. Alzoo overal, behalve te Makasser,
welk garnizoen, bestaande uit één peleton cavalerie en één
sectie bergartillerie, te klein was om dergelijke uitgaven te
wettigen, had men ziekenstallen van dit systeem buiten de
kampementen gelegen, en met uitzondering van die te Banjoe-
Biroe, waar alleen artillerie in garnizoen was, bestemd voor
de verpleging zoowel van cavalerie- en artillerie- als officiers-
paarden. De veterinaire dienst draalde toen niet een voorste!
bij het legerbestuur in te dienen, om alle ziekenstallen tot
ycrww/miekenstallen te decreteeren, een voorstel, dat vol-
ledige instemming vond. Daarmede waren de korpszieken-
stallen, gelukkig, voor goed van de baan.

Wat dit beteekent, weten alleen zij, die onder het oude
regime hebben gediend; het zou ons te ver voeren hieromtrent
in nadere bijzonderheden te treden. Alleen zij er nog de
aandacht op gevestigd, dat van dit oogeublik af de eerst-
aanwezend paardenartsen in de volle beteekènis van het woord
chefs van de ziekenstallen zijn, evenals de officieren van
gezondheid in de hospitalen. Het meest overtuigend kan dit
wel blijken uit art. 8 van het reglement voor den militair
veterinairen dienst, dat luidt: „De plaatselijk eerstaanwezend
„paardenarts is onder onmiddellijk toezicht van den plaatse-
>,lijken (militairen) kommandant, chef in de zieken-, quaran-
taine* en verdachte stallen van zijn garnizoen."

In artikel 14 van datzelfde reglement leest men:

„Tot het terrein van de ziekenstallen hebben vrijen toe-
„gang de paardenartsen van het betrokken garnizoen en de
>,chefs van den aldaar geplaatsten eerstaanwezend paardenarts,
„voorts commandanten van corpsen waarvan, en officieren
„van wie, paarden aan den ziekenstal worden verpleegd, mits
,,zij van hun voorgenomen bezoek aan den plaatselijk eerst-
aanwezend paardenarts kennis geven. Aan anderen wordt
„geen toegang verleend dan met toestemming van den eerst-
aanwezend paardenarts."

-ocr page 710-

Ik geloof te mogen beweren, dat wij in dit opzicht mede
aan de spits van alle legers staan. Men zie maar eens hoe
bedroevend het is gesteld bij onze oostelijke naburen en hoe
ongewenscht de toestanden in dit opzicht nog zijn bij het
Nederlandsche leger.

De quaestie van het personeel voor de ziekenstallen was
nog altijd niet afdoende geregeld, naar aanleiding waarvan
aan de Indische regeering een gemotiveerd voorstel werd
ingediend, strekkende tot de oprichting van een vast korps
verplegers, organiek behoorende tot den geneeskundigen
dienst, op denzelfden voet dus als voor den hospitaaldienst. Een
en ander zou jaarlijks een uitgave vorderen van f 33000.
Alhoewel dit voorstel bij de Indische regeering een gunstig
onthaal vond, werd liet door het opperbestuur in Neder-
land afgewezen. Men zag wel is waar de wen schel ij kheid
van de verwezenlijking van dit voorstel in, maar kon op
grond van den benarden toestand van do Indische financiën
en uit overweging . . . dat ook bij het Nederlandsche leger
geen speciale behoefte aan een afzonderlijk korps verplegers
bestond, daarop geen goedgunstige beschikking verleenen.

Nu dus op een grondige oplossing geen kans bestond,
werd naar een anderen uitweg gezocht en deze gevonden in
de voorgestelde bepaling
0111 liet personeel door de bereden
korpsen te doen verstrekken. Dit mag niet worden afgelost
dan onder bepaalde omstandigheden, als op verzoek 11a
reëngagement, bij ziekte of detachecring op de kaderscholen.
Hiermede was in een lang gevoelde behoefte voorzien en
een einde gemaakt aan de ellende om steeds met ongeoefend
personeel te moeten werken.

In 189* (A. O. n°. 64) zagen nieuwe voorschriften om-
trent de aanschaffing, afkeuring en afmaking van paarden
het licht, waarbij den paardenarts een zoo op den voor-
grond tredende positie werd toegekend, als zeker in geen
enkel leger het geval is. Behalve, dat hij daarin in eerste

-ocr page 711-

instantie wordt genoemd als de persoon, in aanmerking komende
voor een opdracht tot aankoop, bijaldien slechts één enkel
officier daartoe wordt aangewezen, kreeg hij een beslissende
stem waar het geldt ziekten, zoowel van in- als uitwendige
organen. Alzoo bij een voltallige commissie bestaande uit
drie officieren wordt eerst uitsluitend door de voltallige
commissie op het exterieur gekeurd, waarna de paardenarts
zijn onderzoek voortzet op ziekten, beengebreken, oogaan-
doeningen, enz., en op grond van dat onderzoek de eindbe-
slissing heeft of het dier al of niet zal worden aangekocht\'

Het komt mij voor, dat dit het meest juiste en eenig
zuivere standpunt is, en ik kan niet nalaten te wijzen op
den gunstigen ommekeer in gevoelens bij de hoogere leger-
autoriteiten, die immers, zooals ik mededeelde, in 1870 den
paardenarts bij den aankoop nog lieten assisteeren, zonder
dat hij ter zake eenige verantwoordelijkheid had. Dat die
verantwoordelijkheid thans zeer groot is, valt niet te ont-
kennen. In zake ziekten behoort zij echter op geen andere
schouders te rusten dan op die van den veterinair en mag
men niet het „de meeste stemmen gelden" in toepassing
brengen!

In verband met het streven hier te lande, om verbetering
t.e brengen in de positie welke de veearts in het algemeen
in keuringscommissiën inneemt, kan het misschien nuttig
zijn de betrokken zinsnede, zooals die thans luidt in art.
2 van het
Aanhangsel van de Algemeene voorschriften be-
treffende de aanschafing, afkeuring afmaking, enz. der tot
het leger behoorende gaarden
(A. O. 1906, n°. 6) woordelijk
weer te geven. De redactie is als volgt:

«In zake ziekten, zoowel van de in- als van de uitwendige
«organen, beslist de paardenarts, die in de commissie van aan-
«koop zitting beeft; deze zal een zoo volledig mogelijk onder-
«zoek naar den gezondheidstoestand der betrokken paarden instellen,
«waarbij behalve aan ziekelijke aandoeningen van romp en lede-

-ocr page 712-

«maten, tevens de vereischte aandacht dient te worden geschonken
«aan het inwendige der oogen en aan de meer inwendig ge-
«legen organen (hart, longen, geslachtswerktuigen, enz.)»

Ondertusschen was reeds de urgentie gebleken om het in
1890 verschenen reglement te herzien zoodat in 1897 een
tweede druk verscheen, waarin blijkens den inhoud met alle
oude toestanden volledig werd afgerekend en de paardenarts
in de positie trad, welke hem als wetenschappelijk man
toekwam. Hoe leerrijk vooral voor militaire collega\'s een
vergelijkende beschouwing ook moge zijn, deze zou mij te
ver voeren. Alleen wil ik aanstippen:

1°. Dat den eerstaanwezend paardenarts te Batavia de
verplichting werd opgelegd in alle zaken den veterinairen
dienst betreffend den chef over den geneeskundigen dienst
van voorlichting te dienen, en zoo noodig of wenschelijk
diens aandacht te vestigen op alle aangelegenheden be-
treffende den veterinairen dienst (art. 4). Vóór dien tijd
werd de chef ook wel van voorlichting gediend, echter alleen
wanneer de paardenarts daartoe was uitgenoodigd en in de
overweging hoever daartoe al of niet aanleiding bestond,
sloeg deze den bal nog al eens mis. Zoo is ongeveer thans
nog, naar ik meen, hier te lande de positie van den paarden-
arts, toegevoegd aan den inspecteur van den geneeskundigen
dienst der landmacht. Tot Indië terugkeerende, daar
kan de
oudste paardenarts niet alleen, maar is
verplicht het initiatief
te nemen, zoodat. met eenigen tact het stuurtoestel feitelijk
in zijn handen is. Deze bepaling vormt dan ook de brug,
waarover de directie van den militairen veterinairen dienst
in handen van een paardenarts moet geraken.

2°. Dat het onderwijs in paardenkennis in de garnizoenen
als geheel nutteloos kwam te vervallen en alleen beperkt
bleef tot de kaderscholen.

3°. Dat het aandeel der paardenartsen in zake hoefbeslag
scherper werd omschreven; zij namelijk oefenen mede toezicht

-ocr page 713-

uit en brengen alles ter kennis van den korpscommandant,
waarvan zij de wetenschap voor dezen van belang achten.

4°. Dat de diensten in den ziekenstal en de aangelegenheid
van het daarvoor benoodigde personeel afdoende regeling
vonden.

5°. Dat voorschriften omtrent de ontsmetting van gebou-
wen werden uitgevaardigd.

6o. Dat de verantwoordelijkheid in zake de uitbreiding
van kwade-droes in de stallen op de schouders der paarden-
artsen werd overgebracht (art. 28).

7°. Dat administratieve bepalingen in het leven werden
geroepen, welke den paardenartsen de verplichting oplegden
hun ziekenregisters met algemeen in de geneeskunde ge-
bruikelijke (Latijnsche of Grieksche) namen in te vullen.

8°. Dat het model van het jaarlijksch ziekenrapport vol-
ledig omgewerkt was geworden, als gevolg waarvan dit meer
dan vroeger overeenkwam met de wetenschappelijke eischen
der veeartsenijkunde.

Evenals voor de officieren van gezondheid miste men ook
voor die van den veterinairen dienst nog altijd de noodige
voorschriften in geval van oorlog met den buitenlanschen
vijand, zoodat ook deze aangelegenheid ter hand werd ge-
nomen, met het resultaat, dat spoedig daarna een volledig
voorschrift het licht zag, waarin de mobilisatie, dc uitrusting
te velde, de indeeling, dc taak der paardenartsen, hun ver-
houding tegenover brigadecommandanten van zelfstandige
trocpcnafdeelingen, enz. geregeld werden. Hieruit deel ik
slechts mede, dat alle paardenartsen bij het veldleger onder
de rechtstreeksche bevelen van den dirigeerend paardenarts
staan, waaruit moge blijken hoever de vrucht: ,,een zelf-
standige chef voor den militairen veterinairen dienst"
reeds gerijpt is.

Alhoewel de noodzakelijkheid van de plaatsing van een
paardenarts bij het remonte-depót — vroeger te Poerabaja,

-ocr page 714-

maar bij gouvernements besluit van 27 Februari 1902, n°.
5, verplaatst naar Padalarang — reeds lang en herhaaldelijk
aan het licht was gekomen, kon men daartoe niet overgaan,
omdat er van de formatie van S officieren, door verloven
veelal niet voltallig, geen voor dat doel kon worden afge-
staan. Toen het depot, tot nog toe steeds een proefinrich-
ting, blijvend in de formatie moest worden opgenomen, \')
was het oogenblik daar, ook hiervoor een paardenarts te
bestemmen. Aanvankelijk was het plan — oppervlakkig
beschouwd zeer aantrekkelijk — dezen t,e doen treden in
de rol van onderdirecteur, staande onder de onmiddellijke
bevelen van den directeur alzoo. Echter werd met het oog
op omstandigheden, welke de goede samenwerking tusschen
deze twee titularissen in gevaar zouden kunnen brengen en
welke mij tc ver zouden voeren ze hier in extenso te be-
spreken, daarvan zeer terecht afgezien, zoodat de verhouding
van den directeur tot den veterinair thans is, als die van
iederen anderen garnizoens-commandant tot den paarden-
arts. Bij afwezigheid van
korten duur of bij ontstentenis
van den directeur treedt de paardenarts als plaatsver-
vanger op.

Waarom de paardenartsen ook niet voor een eventueele
benoeming als zoodanig in aanmerking zouden kunnen
komen, is een vraag, waarop men te vergeefs naar een
logisch antwoord zal zoeken; juist op hem zou, om redenen
die ik hier ter plaatse wel niet uiteen behoef te zetten,
in de eerste plaats de keuze moeten vallen. Van de zijde
van den veterinairen dienst is dan ook op die benoembaar-
heid aangedrongen. Ongelukkiger wijze was de chef over
den geneeskundigen dienst van meening, dat dit geen werk-
kring voor een paardenarts was en kon de zienswijze van
den dirigeerend paardenarts niet tot het legerbestuur door-

-ocr page 715-

dringen, aangezien zijn adviezen niet in originali worden
doorgezonden.

Dat men ondanks het feit, dat deze betrekking beter in
handen van een paardenarts zou zijn dan in die van een
troepenofficier, er zoowel in Indië als hier te lande niet in
is mogen slagen dit gedaan te krijgen, vindt wel mede daarin
zijn oorzaak, dat de bereden wapens deze betrekking gaarne
voor hun eigen officieren behouden. Van de andere zijde
kan niet worden ontkend, dat de paardenartsen tot heden
op dit terrein weinig activiteit hebben vertoond. Zij dienen
niet uit het oog te verliezen, en dit geldt voor vele zaken
den veterinairen dienst betreffend, dat het geheel op
hun
weg ligt om de betrekkingen, waarvoor zij krachtens hun
opleiding in de eerste plaats in aanmerking komen, voor
zich zelf te veroveren. Als zij meenen, dat die hun thuis
zullen worden gebracht, vergissen zij zich ten zeerste en zal
het nog een heelen tijd duren, alvorens zij, om het zoo eens
uit te drukken, zijn aangeland, waar zij in rechten thuis
behooren. Strijd en nog eens strijd zal dit moeten kosten.
Zonder dezen komt men er stellig niet. En zoo heel moeilijk
zal het dan niet vallen, want de regeeringen zijn wel geneigd
over vooroordeelen heen te stappen, als het er op aankomt
betrekkingen op de beste wijze te doen vervullen. Dit
blijkt voldoende uit de wijze, waarop de verhouding van den
paardenarts tot den directeur der stoeterij, \') (welke laatste
bij gouvernements besluit van 27 Augustus 1905, bijblad
Indisch Staatsblad, n°. 6329, bij het remonte-depot werd
getrokken) is geregeld en waarin den eersten een voornaam
aandeel is toegekend in de pogingen om het welslagen van die
fokkerij te bevorderen. Immers in het betrekkelijk voorschrift
is uitdrukkelijk bepaald, dat de directeur in alle zaken de

-ocr page 716-

fokkerij rakende te rade zal gaan met de zienswijze van den
paardenarts. Met wat handigheid en tact heeft deze dus
reeds in ruime mate mede-zeggingsschap, en er is niet veel
toe noodig om hem te gelegener tijd zelf den directeurs-
zetel te bezorgen. Ware het toch, dat de Indische regeering vol-
ledige bevoegdheid aan den directeur toekende om de stoeterij
met kennis van zaken te besturen, zeer zeker zou men dezen
niet den paardenarts ter zijde doen stellen. Dat op den laatsten
dan ook de verplichting rust zich zoo volledig mogelijk op
de hoogte te stellen van alles -wat met remonte- en stoeterij-
wezen verband houdt, is een bewering welke wel bij niemand
tegenspraak zal vinden en die, naar wij willen hopen, vooral
de jongeren, wien de toekomst is, tot richtsnoer zullen nemen.

Zeer gewichtig in de geschiedenis van den militair veteri-
nairen dienst was het koninklijk besluit van 22 Februari
1904, n°. 59,
Staatsblad n°. 232, waarbij werd bepaald, dat
het korps paardenartsen zou bestaan uit 1 dirigeerend paarden-
arts (majoor) en 9 paardenartsen der lste of 2de klasse, waar-
van minstens 2 der lste klasse, terwijl de bevordering tot
paardenarts der iste klasse zou geschieden na 10 werkelijke
dienstjaren in de tropen. *) Hierbij was, in navolging van
hetgeen in Nederland was geschied, de rang van paardenarts
der 3de klasse (2du luitenant) vervallen en was het korps een
hoofdofficier rijk geworden. Op den 27sten April daaraan-
volgend werd de paardenarts der
l9t0 klasse L. J. Hoogkamer,
thans reeds gepensionneerd en aan wiens werkzaamheid de
veterinaire dienst zeer veel heeft te danken, tot dirigeerend
paardenarts bevorderd.

In Indië was men bij de indiening van dit voorstel op
geen bezwaren gestooten. Enkele autoriteiten wilden zelfs
een hoogeren rang verkrijgbaar stellen. In het moederland

-ocr page 717-

stuitte men echter op bezwaren. Daardoor liet men zich
evenwel niet ontmoedigen ; men bood een nieuw ontwerp aan,
hetwelk bij den minister
Idenburg (tijdens diens eerste be-
wind), die van nabij met de nooden van het korps bekend
was, een zoodanig gunstig onthaal vond, dat het in zijn ge-
heel werd overgenomen.

Ondanks de groote verbetering en de uitbreiding welke
de garnizoensziekenstal te Batavia in 1895 had ondergaan,
bleef echter nog een en ander te wenschen over. Deze in-
richting was nog niet, wat zij behoorde te zijn. Zoo was er,
doordat er veel ruimer gebruik van gemaakt werd dan
voorheen, vooral voor de verpleging van officierspaarden \')
geen voldoende ruimte. Om die reden gingen in 1904
nieuwe voorstellen in zee, welke een uitgave zouden eischen
van ruim f13000. Ook deze werden door het opperbestuur
bewilligd en zoo werd de bestaande inrichting uitgebreid
met 8 paviljoens voor 10 paarden, werd het logies van de
manschappen vergroot en werden nog bijgebouwd een af-
zonderlijke operatiekamer, een sectiekamer, een bergplaats
voor stroo en een vrouwenloods met kookgelegenheid en
badkamer. Tevens werden op het terrein een paar Artesische
pompen geplaatst voor het verkrijgen van drink- en spoel-
water terwijl voor den behoorlijken afvoer van se- en
excreta naar de rivier een gecementeerd open gotennet is aan-
gelegd. Voorts zijn aanwezig twee tamelijk uitgebreide
grasvlakten om herstellende patiënten \'s morgens en \'s avonds
wat vrijwillige of gedwongen beweging te doen nemen. liet
complex vormt een afgesloten geheel, aan de voorzijde om-
geven door een muur en zijdelings en van achteren door
een levende heg van Chineesche bamboe, waardoor een
inrichting is verkregen, welke met de goed onderhouden grind-

-ocr page 718-

paden en de hier en daar geplante tamarindeboomen bij het
binnentreden een aangenamen indruk maakt.

De paviljoens voor 2 paarden, waarvan deze inrichting
er thans 19 bezit, hebben een ijzeren geraamte, opgetrokken
op gecementeerden bodem, waarboven als vloer losse planken
van djattihout. Ruiven — welke best gemist zouden kun-
nen worden — kribben en latierboom zijn van ijzer, en de
clrie wanden van gevlochten bamboe, terwijl het dak gewone
roode pannen bevat. Een en ander is zeer gemakkelijk te
desinfecteeren; de planken worden na reiniging in sublimaat
ondergedompeld, het ijzer gegloeid, de wanden verbrand en
pas weer vernieuwd, nadat gedurende eenige dagen of weken
de tropische zon heeft ingewerkt. De kosten van dit alles
zijn ongeveer 18 gulden.

In beginsel is bij het leger in Indië aangenomen om de
stalplanken te vervangen door steenen vloeren, welke op den
duur goedkooper zullen zijn, terwijl desinfectie en reiniging
vlugger kunnen geschieden; bovendien wordt de rust in de
stallen meer verzekerd, daar het stampen der paarden ten
einde zich tegen insecten te weren op een steenen vloer
minder hoorbaar wordt.

Wat betreft de operatiekamer, die is naar de eischen des
tijds ingericht. Het geheele gebouw is van steen met een
vloer van waal klinkers, welke voor dat doel het meest geschikt
zijn, daar zij niet te glad en voldoende ondoordringbaar voor
vloeistoffen zijn. In het lokaal bevinden zich twee porceleinen
waschbekkens met dubbele kranen, een flinke van geëmail-
leerd ijzer en glas vervaardige instrumentenkast en een lederen
matras van ± 40 cM. dikte voor het neerwerpen van paarden.
Dat de noodige aseptische en antiseptische vloeistoffen op
practische wijze mede een plaats hebben gevonden, ligt
voor de hand, terwijl een microscopiseertafel aan de voor-
zijde van den wand is aangebracht. Erkend wordt gaarne,
dat die daar feitelijk niet thuis behoort, maar men moet

46

-ocr page 719-

woekeren met de middelen welke ten dienste staan, en het
was moeilijk om in de laatste jaren van de Indische regee-
ring geld los te krijgen.

ITad men de voorstellen van den ontwerper ingewilligd,
wij hadden een operatietafel model
Hoffmann gekregen, be-
nevens een afzonderlijk lokaal voor een bibliotheek. Deze
eischen werden echter als niet urgent afgewezen, hetgeen
niet wegneemt, dat zij op bet verlanglijstje blijven staan.

Men zal echter toegeven, dat de militair veterinaire dienst
t,e Batavia reeds thans over een inrichting beschikt, waarop
wij trotsch kunnen zijn. Naar dit model zijn alle garnizoens-
ziekenstallen ingericht, zij het ook hier en daar wat een-
voudiger en zonder over lichtgas te kunnen beschikken.

Over het hoefbeslag kan ik kort zijn. In vroeger jaren,
toen de diensten bij de bereden troepen nog niet zoo zwaar
waren en deze uitsluitend met inheemsche paarden werden
geremonteerd, waren de lcgerpaarden slechts van voren be-
slagen en hielden de beide bereden wapens er elk een eigen
voorschrift op na, dat hier en daar nog al uiteenliep. Bij
A. O. 1902, n°. 83, werd op voorstel van den veterinairen
dienst hieraan een einde gemaakt door de uitvaardiging van
een
voorschrift nopens hoefbeslag bij het Nederlandsch-Indisch
leger.
In verband met de sedert plaats gevonden remonteering
met Australische paarden is dit voorschrift echter reeds min
of meer verouderd.

Ook is een einde gemaakt aan de opleiding van hoef-
smeden bij beide wapens, door de opneming in de legerformatie
bij koninklijk besluit van 21 Januari 1904, n°. 53,
Staatsblad
n°. 240, van een hoefsmidschool met een der paardenartsen
als directeur. Voor bijzonderheden omtrent deze inrichting
te Salatiga meen ik te mogen verwijzen naar den vorigen
en den loopenden jaargang van „De Hoefsmid."

Wanneer ik nu nog mededeel, dat door den vorigen diri-
geerend paardenarts; vóór hij het leger verliet, voorstellen

-ocr page 720-

zijn gedaan, behoorlijk gemotiveerd en toegelicht, om het
toezicht van den gewestelijk eerstaanwezend officier van ge-
zondheid over de paardenartsen op den dirigeerend paarden-
arts over te brengen, welke laatste dan met bevoegdheid
tot correspondeeren met de verschillende afdeelingen van het
departement van oorlog onder en naast den chef over den
geneeskundigen dienst zou komen te staan, dan ben ik
hiermede aan het eind gekomen van mijn poging om
een beeld te geven van de ontwikkeling en den huidigen
toestand van dezen tak van dienst. Omtrent het lot van dit
voorstel is nog niets bekend; in elk geval is op deze ge-
wichtige aangelegenheid thans voldoende de aandacht ge-
vestigd en zal men van daag of morgen er in slagen deze
onafwijsbare voorwaarde voor een verdere ontwikkeling van
den veterinairen dienst, verwezenlijkt te krijgen.

Er moge natuurlijk nog een en ander te wenschen over-
blijven, namelijk het uitzicht op een hoogeren rang dan
dien van majoor, een billijker regeling van de traktementen
vergeleken met die van de overige officieren van den ge-
neeskundigen dienst, 1) het openstellen van de gelegenheid
voor de jonge paardenartsen om een cursus in tropische
ziekten te volgen, meerdere uitbreiding van het korps, zoo-
dat de jongeren de eerste twee jaar niet zelfstandig behoeven
te dienen, enz. .. . erkend mag worden, dat er in de laatste
25 jaar in Indië heel wat is verricht geworden, om aan de ge-
neeskundige behandeling en de verpleging van de dieren bij het
departement van oorlog in verantwoording te gemoet te komen,
zoodat de militair veterinaire dienst in Nederlandsch-Indië, wat
betreft zijn organisatie, den toets eener vergelijking met dien
tak van dienst bij andere legers gerust kan doorstaan.

Den Haag, Maart 1909.

1  Aan dezen wenscli is tegemoet gekomen. De wetgever heeft in beginsel
aangenomen voor paardenarts en militair apotheker dezelfde traktements-
regeling te treffan.

-ocr page 721-

Korte mededeelingen en referaten.

Torticollis l»\\j stuitgeboorte. Aanwending van (1« kettingzaag
by gebogen spronggewricht, door B. de Jonk. — In liet laatst
der vorige maand werd mijn hulp gevraagd bij een merrie van
P. H. te O., bij welke merrie het vruchtwater sinds eenige uren
was afgevloeid, maar waarbij niettegenstaande de hevige weëen
de geboorte niet verder kwam. Bij exploratie kon de eigenaar
slechts den staart van het veulen voelen.

Bij het onderzoek bleek mij, dat hier bestond een stnitgeboorte
met teruggeslagen acbterbeenen, gebogen in het spronggewricht.

Mijn pogingen tot repositie mislukten door het hevige persen
der staande merrie, waarbij telkens prolapsus recti onstond en
de merrie nu en dan onverhoeds neerplofte. Ook bij het liggende
gekluisterde dier waren mijn pogingen te vergeefs, zoodat ik
ten einde raad de kettingzaag om de spronggewrichten van het
veulen bracht en de acbterbeenen successievelijk afzaagde. Om de
beide stompen werden touwtjes gebracht waaraan twee man trokken.
Het kruis van het veulen werd nu geboren, maar verder konden
mijn helpers het niet brengen, zoodat nog drie man hulp
moesten verleenen, waarna door deze meer dan geoorloofde trek-
kracht met veel moeite het veulen te voorschijn kwam.

Bij nader onderzoek bleek het veulen te hebben een ver-
kromden kop naar links, verkromde en vergroeide halswervels en
een indeuking in het linker schouderblad, waarop dus de ver-
kromde kop intra-uterine had gelegen. Deze verkromming was
alzoo de oorzaak der geboortehindernis geweest, nadat het kruis
reeds te voorschijn was gebracht.

Ik releveer dit geval omdat Fhanck in zijn Lehrbuch der Ge-
burlsliïdfe
op bladzijde 371 schrijft, dat «eine derartige Verkrüm-
mnng bei Steisslagen nicht scheint vor zu kommen.»

Overigens wil ik uit mijn ervaring nog iets mededeelen over
het afzagen van achterbeenen van foetus in de geboorte, een
operatie welke in veel gevallen gemakkelijker gezegd dan gedaan
is, en die toch in omstandigheden, waarbij de achterbeenen zijn
teruggeslagen, bij doode vruchten en vast aanliggenden uterus
de meest rationeele behandeling is.

De operatie is door mij dan ook veel toegepast. Het omleggen
der kettingzaag gaat gemakkelijk, maar zoodra deze tot ongeveer

-ocr page 722-

liet midden van het spronggewricht heeft iiigesnedeu, raakt de
zaag zoo vast beklemd, dat er geen verwikken of verwegen aan
is en men met de hand het spronggewricht moet terugdrukken,
ten einde met veel moeite het instrument los te krijgen, om na een
paar malen heen en weer halen der zaag hetzelfde te ondervinden.

Die inklemming nu tracht ik te ondervangen en doe dat dan
ook in de meeste gevallen door, zoodra de zaag heeft ingesneden,
in de gemaakte gleuf achter de zaag een striktouwtje te brengen,
waarvan de beide losse einden strak worden gehouden. Dit touwtje
werkt dan als een soort van wig, waardoor en waar vóór de zaag
beter en vrijer kan worden bewogen.

Olst, Mei 1909.

Abattoir te Rotterdam over 1908. — Aan het verslag vau
den directeur (J. J.
F. Dhont) is het volgende ontleend.

Voor consumtie in de gemeente werden geslacht: 27368 runderen,
7498 kalveren, 25 graskalveren boven en 921 beneden 200 Kg.,
9337 nuchtere kalveren en speenvarkens, 7561 schapen, 2088
geiten, 45668 varkens, 10000 paarden en muildieren; voor uit-
voer naar het buitenland: 442 runderen, 11685 kalveren, 11598
nuchtere kalveren, 114050 schapen en 10171 varkens.

Ingevoerd werden: 301 runderen, 57 kalveren, 1315 nuchtere
kalveren, 160 schapen en geiten, 1197 varkens, 27 paarden,
149313 Kg. vleesch en vet, 10850 Kg. afval.

Van de in de gemeente geslachte dieren werden afgekeurd: van
runderen: 2091 runderen, \'1038 Kg. vleesch, 25 Kg. vet, 131^ kop,
39 tongen, 2260 longen, 76 harten, 1942 levers, 453 nieren, 691
uiers en 1355 partijen ingewanden; van
kalveren: 40^ dier, 31
Kg. vleesch, 1 kop, 1 tong, 18 longen,
4 harten, 15 levers, 6
nieren en 35 partijen ingewanden; van
nuchtere kalveren: 50
dieren, 3 longen, 4 levers, 2 nieren en 27 partijen ingewanden;
van
schapen: 84£ dier, 26 Kg. vleesch, 4 longen, 337 levers en
13 partijen ingewanden; vau
geiten: 6 dieren, 25 levers en 2
partgen ingewanden; van
varkens: 377J dier, 16 Kg. vleesch,
18 bladen reuzel, 3 hammen, 316 koppen, 204 longen, 4 harten,
327 levers, 41 nieren, 15 uiers, 1547 partijen ingewanden en
176 huiden; van
paarden: 170 dieren, 225 Kg. vleesch, 1 kop,
1 long, 44 levers, 2 nieren en 68 partijen ingewanden ; bovendien
3
veulens en 1 ezel.

-ocr page 723-

Door sterilisatie konden nog bruikbaar worden gemaakt: 95
rund, kalf en 172J varken.

Van bet ingevoerde werd afgekeurd\', van runderen: 39£ dier,
348 Kg. vleesch, 20J Kg. vet, 4 koppen, 3 tongen, 225 longen,
79 harten, 222 levers, 207 milten, 382 nieren en 170 uiers;
van
kalveren: dier, 11 koppen, 10 tongen, 13 longen, 8 hai\'ten,

11 levers, 10 milten, 10 nieren en 4 partijen ingewanden; van
nuchtere kalveren : 15\\ dier, 6 longen, 3 harten, 6 levers, 6 milten,

12 nieren en 2 partijen ingewanden; van schapen: 7 dieren, 14
longen, 6 harten, 14 levers, 10 milten, 26 nieren en 24 partijen
ingewanden; van
geiten: 1 lever en 2 partijen ingewanden; van
varkens: 32 dieren, 12 Kg. vleesch, 81£ Kg. vet, 2 tongen, 105
longen, 55 harten, 303 levers, 172 nieren, 84 milten en 1 partij
ingewanden; van
paarden: 5 dieren, 20 Kg. vleesch, 12 longen,
3 harten, 10 levers, 10 milten, 14 nieren en 9 partijen inge-
wanden.

Van bij de rijkswet besmettelijk verklaarde ziekten kwamen
voor: bij runderen miltvuur (1) J), bij varkens miltvuur (1) en
vlekziekte (588), bij paarden kwade-droes (12).

Tuberculose werd aangetroffen bij: 1924 runderen, dat is ruim
8 pet. (8.6 pet. in 1907), 12 kalveren, dat is 0.16 pet. (0.28
pet. in 1907), 745 varkens, dat is ruim 1.6 pet. (2 pet. in 1907),
verder bij 3 geiten en 2 paarden.

De toestand van de inrichting bleef dezelfde ; de noodzake-
lijke veranderingen en verbeteringen moesten in afwachting eeuer
definitieve beslissing omtrent de verplaatsing der inrichting achter-
wege blijven.

De ontvangsten bedroegen f150255,00, zijnde f7258,37 meer
dan in 1907. v. E.

Keuring van vee eu vleesch te Dordrecht over 1908

(directeur H. L. Ellerman Lzm.). — Geslacht zijn: 2244 run-
deren,
875 vette kalveren, 208 graskalveren, 262 nuchtere
kalveren,
40 schapen, 146 geiten, 4502 varkens, 375 paarden,
3 veulens en 1 muildier.

Ingevoerd werden: 8 geheele en 2 halve runderen, 3 geheele

-ocr page 724-

vette kalveren en 1 half, 12 graskalveren, 4!} nuchtere kalveren, 7
schapen, 3 geiten, 42 geheele en 32 halve varkens, 8 paarden,
9979 Kg. vleesch, 41721| Kg. toebereide zijden spek en 85142
Kg. andere toebereide ot\' gemengde vleesckwaren.

Het levend gekeurde vee, op slachtgewicht berekend, vertegen-
woordigde 1784347 Kg., het ingevoerde versche vleesch 11843
Kg., het ingevoerd toebereide vleesch 136842.50 Kg., dus een
totaal van 1933032.50 Kg. Berekend per dag voor het geheele
aantal inwoners (15279) is het bedrag aan vleesch per jaar en
per inwoner 42.091 Kg.

Afgekeurd werden van vee en versch vleesch: 4 rundereu (1)\'),
334.85 Kg. rundvleescli (208.50), 10 kalveren, 302 Kg. vleesch,

1 schaap, 10 Kg. vleesch, 3 Kg. geitenvleesch, 13 varkens (1),
215.45 Kg. vleesch (46.50), 5 paarden, 23 Kg. vleesch, 127
ongeboren vruchten van runderen, 4 van schapen, 1 van een
varken, 2 van paarden; van
rundereu: 6 koppen (2), 6 tongen (1),
487 longen (405), 11 harten (9), 193 levers (54), 31 milten (18),
36 nieren (15), 84 partijen darmen (70), 165 uteri (10) en 88
uiers (16); van
kalveren: 2 koppen (1), 7 tongen (2), 34 longen
(8), 8 harten, 17 levers (3), 10 milten, 0 nieren, 21 partijen
darmen (3), 1 uterus; van
schapen: 1 kop, 12 longen, 5 levers,

2 partijen darmen, 7 uteri en 2 uiers; van geiten: 4 longen,
18 levers, 2 partijen darmen en 2 uteri; van
varkens: 1132 lon-
gen (117), 15 harten (3), 151 levers (90), 107 milten (14), 16
nieren (3), 258 partijen darmen (237), 2 uteri en 3 uiers; van
paarden: 3 koppen, 107 longen, 4 harten, 17 levers, 5 milten,
16 nieren, 8 partijen darmen en 2 uteri.

Van toebereid vleesch werden afgekeurd: 157 Kg. gerookt in-
landsch rundvleescli, 33 Kg. gerookt paardenvleesch, 6 Kg.
gerookte inlandsche ham, 5 Kg. gerookte buitenlandsche ham,
9.15 Kg. gezouten inlandsche haiu, 36 Kg. gerookt inlandsch
spek, 5 Kg. gerookt buitenlandsch spek, 25.2 gezouten inlandsch
spek, 175 Kg. ruudvet, 337J Kg. reuzel en 0.75 Kg. worst.

Tuberculose werd bij 968 dieren aangetroffen. Het cijfer voor
algemeene tuberculose was bij koeien 0.535 pet., bij vette kal-
veren 0.114 pet. en bij varkens 0.3535 pet.; dat voor plaatse-

-ocr page 725-

lijke tuberculose bij koeien 23.097 pet., bij vette kalveren 0.4553
pet., bij graskalvereu 3.181 pet., bij varkens 10.614 pet.

Gesteriliseerd weiden : 3 runderen, 332 Kg. rundvleesch, 404
Kg. rundvet, 21 Kg. kalfsvleesch en 5 Kg. kalfsvet, 9 varkens,
157 Kg. varkensvleesch, 91 Kg. varkensvet, 1 paard.

De Koiu-oveu werd 55-inaal gebruikt, waarvoor 11900 Kg.
steenkolen noodig was. Iu het geheel werd 43000 Kg. vleesek
en afval verbraud, voor elk kilogram daarvan was 0.2767 Kg.
steenkolen noodig, ter waarde van 0.2767 cent.

Twee herkeuringen werden aangevraagd: in een der gevallen
werd de afkeuring bevestigd. Proces-verbaal werd 17-maal op-
gemaakt; steeds volgde veroordeeliug.

Er ziju 29 vleesckhouwers, 5 vleeschhouwers-spekslagers, 33
spekslagers, 5 paardeDslagers en 150 vleeschverkoopers, terwijl
115 gezellen bij de slagers zijn ingeschreven. v. E.

Gebrek aan gouvernementsveeartsen. *— De Java-Bode
schrijft: In den loop van het vorig jaar werd door den gouver-
nementsveearts voor de afdeelingen Buitenzorg en Krawang dei-
residentie Batavia, den heer B. VitiJisuiiG, het verzoek gedaan
om buitenlandsch verlof\' voor den tijd vau één jaar wegens lang-
durigeu dienst.

Aan dat verzoek kou toen geen gevolg worden gegeven, doch
werd, zooals in gevallen, dat de betrokken ambtenaar aanspraak
op verlof kau doen gelden, doch \'s lands belang tegen de toe-
kenning daarvan zich verzet, gebruikelijk is, aan den belang-
hebbende te kennen gegeven, dat hij in de uiaaud Mei vau dit
jaar op zijn aanvraag kon terugkomen. Op een door den heer
Vkijbukg thans ingediend verzoek is echter eveneens voorloopig
afwijzend moeten worden beschikt, daar het in \'s lands belang
noodzakelijk wordt geoordeeld dat hij voorshands voor den dienst
beschikbaar blijft. Thans zal door den directeur van landbouw
worden bepaald wanneer het gewenscht verlof zal kunnen wor-
den toegestaan. Inmiddels is aau de echtgenoote van den ver-
zoeker vergund om, mits vóór ultimo Mei, op \'s lands kosten,
zich naar Nederland te begeven.

-ocr page 726-

Dr. L. DE BLIECK, Vergelijkende onderzoekingen naar de
onderkenningsmiddelen van kwade-droes. Uitgegeven
door het Departement van Landbouw in Nederlandsch-
Indië. Met 2 uitslaande tabellen. Buitenzorg, Drukkerij
van het Departement 1909.

De schrijver begint met een uitvoerige uiteenzetting van de
geschiedenis en de literatuur omtrent de onderscheidene metho-
den ter onderkenning van kwade-droes : onderhuidsche inspuiting
van ïnalleïne, agglutinatie, cutane en ophthalmoreactie met mal-
leïne, komplementbinding. Daarna deelt hij zijn eigen onder-
zoekingen omtrent deze onderkenningsmiddelen mede en komt
tot de volgende resultaten.

1°. Zal de bestrydiug van kwade-droes afdoende en snel tot
het beoogde doel leiden, dan dienen alle geïnfecteerde dieren te
worden afgemaakt.

2°. Het is noodzakelijk een middel te bezitten om twijfel-
achtige en verborgen gevallen van kwade-droes aau het licht te
brengen.

3U. De ophthalmoreactie, uitgevoerd met «malléine brute,» is
bij kwade-droes specifiek en geeft bijzonder goede resultaten voor
de onderkenning van clinischen en verborgen kwade-droes.

4U. Zij is wegens haar eenvoudigheid en gemakkelijker beoor-
deeliug van het resultaat te verkiezen boven de subcutane methode-
Dit geldt in het bijzonder voor Nederlandsch-Indië.

5°. De subcutaue malleïnatie is een bruikbaar onderkennings-
middel van kwade-droes; de beoordeeling moet aan den deskun-
dige worden overgelaten. In het algemeen zijn de voorschriften
door het congres te Budapest gegeven te verkiezen; aan de or-
ganische en locale reactie dient zeker evenveel waarde te worden
gehecht als aan de thermale reactie.

6°. De agglutinatie- en de komplementbindingsmethode zijn
specifieke reacties voor de onderkenning van kwade-droes. Om-
trent de eerste is de bruikbaarheid voor de bestrijding der ziekte
in Europa reeds aangetoond. De laatste vereischt meerdere onder-
zoekingen ; dit geldt bovendien voor de eerste, met betrekking
tot de tropen.

7°. Indien mogelijk, verdient het aanbeveling alle bekende
reacties toe te passen. Voor Iudië verdient op het oogen-
blik de oogreactie de voorkeur. Waarschijnlijk echter zullen

-ocr page 727-

ook de seradiagnostiscbe methoden ruimer toepassing kunnen
vinden.

8°. (Jit de vergelijkende onderzoekingen blijkt, dat de ophthal-
momalleïnatie waarschijnlijk geen belemmerenden invloed heeft
op het beloop der subcutane reactie. Het omgekeerde schijnt wel
het geval te zijn. De oogreactie is het hevigst bij chronische,
uitgebreide gevallen. Bij acute en locale processen verloopt de
reactie sneller en minder intensief. Hetzelfde geldt voor her-
haling der oogreactie. Ook schijnt een oogreactie, direct na de
subcutane malleïnatie uitgevoerd, bij chronische lijders, die dik-
wijls febriciteeren (acute infectie of intoxicatie), sterker positief
te zijn dan bij dieren aan acute en locale processen lijdende.
Verdere onderzoekingen omtrent het wezen der reactie zullen in
deze quaestie meer opheldering brengen.

9°. De theorie van Wassurmann en Bruuk omtrent de wer-
king der tuberculine geeft voor verschijnselen, welke zich bij
malleïuaties voordoen, meermalen opheldering.

10°. Het is gewenscht dat naar den aard der tuberculine- en
uialleïuereactie nieuwe onderzoekingen worden ingesteld.

11°. De bevindingen van Angeloef en Schütz dienen te worden
gecontroleerd, opdat omtrent de pathologisch-anatomische diagnos-
tiek van acuten longkwade-droes overeenstemming tot stand kome.

Uit dit korte overzicht blijkt genoegzaam de belangrijkheid
van deze eersteling der «Veeartsenijkundige Mededeelingen» uit
het «Veeartsenijkuudig Laboratorium te Buitenzorg», waarvan
dr.
de Blieck chef is. Het G6 bladzijden groote boek bevat een
plaat met afbeelding van een paard met sterk positieve oogreactie
en voorts twee uitslaande tabellen: «I. Paardeu, waarbij ophthahno-
eu subcutane malleïnatie is verricht en die bij sectie bleken te
lijden aan kwade-droes» en «II. Paarden, waarbij oplithalmo- en
subcutane malleïnatie is verricht en die bij sectie
niet aan kwade-
droes bleken te lijden.»

Met volle overtuiging zij de lezing van dezen arbeid den collega\'s
aanbevolen; de groote, duidelijke letter noodigt mede daartoe uit.

W. C. Schimmel.

-ocr page 728-

Rentable Pferdezucht. Aktuelle Fragen der Landespferdezucht,
von G. SUCKOW. Verlagbuchhandlung von RICHARD
SCHOETZ, Berlin. Preis: broschiert Mk. 1.20.

Om tweeërlei reden wil ik hier gaarne de aandacht vestigen
op de in brochurevorm versehenen voordracht, op 27 Maart 1909
voor den «Düsseldorfer Pferdezucht-Verein gehouden. Vooreerst
om het opmerkelijke, dat een vroegere leider van een renstal en
stoeterij-directeur van de kouingiu van Napels een lans breekt
voor het koudbloed, waarvan hij de fokkerij zooveel mogelijk wil
uitbreiden en bevorderen. «Die belgische Zucht muss in Deutschland
in noch sehr viel stärkerem Masse betrieben werden, denu kein
Pferd ist annährend so begehrt wie der Belgier* zegt hij bekende
koudbloedmanuen als prof.
Leydkn en Johnen na. Hij wijst niet
alleen op het groote succes der Belgen in de Rijnprovincie, doch
ook op het verdringen van den Pinzgauer iu de Zuid-Duitscbe
staten en de slechte resultaten niet invoer en fokkerij van
Engelschc of Fransche werkrassen verkregen. De schrijver wenscht,
dat de koudbloedfokkerij van staatswege financieel wordt gesteund
en ziet heil in een herziening van de totalisatorwet, waardoor
ook de koudbloedfokkerij een deel zou krijgen van het percentage,
dat de staat van de totalisatorinkomsten ontvangt1). De voordeelen
der koudbloedfokkerij worden bepleit met dezelfde argumenteu,
welke ten onzent meermalen zijn aangevoerd, en de middelen ter
bevordering, als verbetering van hengstenmateriaal, streng sanitair
toezicht op de hengsten, geregelde invoer van uitstekende fok-
merriën, verbod van verkoop der met staatssubsidie verkregen
hengsten, uitloven van premiën, komen uitvoerig ter sprake.

De tweede reden waarom ik üuckow\'s voordracht hier aan-
kondig, is, dat hij den veearts een groote rol wil laten spelen
in de paardenfokkerij. Vooral in Noord-Duitschland willen de
paardenfokkers of juister gezegd verschillende adviseurs op het
gebied der paardenfokkerij de veeartsen daar zooveel mogelijk
buiten houden. De schrijver wijst uitvoerig op het groote belang
van een streng sanitair toezicht op de f\'okdiereu, op de nood-
zakelijkheid van veeartsen in keuringscommissiën, op de werk-
zaamheden der veeartsen in verband met de stamboeken en het

1  Hij valt dus in het kader van de Nederlandsche harddraverij- en ren-
voreoniging.

-ocr page 729-

onderwijs in paardenkennis, en houdt een warm pleidooi voor
den veearts als deskundige in zake paardenfokkerij. Zelfs haalt
hij het oordeel van anderen aan en wijst hij op verschillende
bekende veeartsen, die zeer veel in het belang van de paarden-
fokkerij hebben gedaan. Menigeen zal niet in alle opzichten
met
Suckow meegaan, doch waar de praestaties der veeartsen
ook ten onzent dikwijls onvoldoende waardeering vinden, kan
het goed zijn hier eens iemand te booren, die openlijk tracht
aan te toon en, welk nut de veeartsen op het gebied der paarden-
fokkerij reeds hebben gesticht, en hoe zij daar in nog meerdere
mate met succes werkzaam kunnen zijn.

H. M. Kroon.

Rechtvaardiging van het bestaan der rennen en harddrave-
rijen in Nederland door de Nederlandsche Harddraverij-
en Renvereeniging. Uitgever A. W. HEIDEMA., Groningen.
Prijs f 0.75.

Courses kunnen worden gehouden: a. in het belang van de
paardenfokkerij, l>. uit een oogpunt van sport; c. voor het
wedden.

De tegenstanders van de rennen en harddraverijen beweren,
dat de courses geen nut hebben voor de paardenfokkerij, dat zij
wanneer het alleen om sport te doen was, reeds !aug verdwenen
zouden zijn, doch dat zij enkel dienen om gelegenheid te geven
tot hazardeeren, tot wedden. Van deze gelegenheid wordt druk
gebruik gemaakt, van heinde en ver komen liefhebbers samen ;
men zegt dat door bookmakers en totalisators 8—10 millioen
gulden per jaar worden omgezet, terwijl de omzet der wed-
bureaux buiten het course-terrein niet te schatten is. Vele, niet
alleen financieel sterke personen lijden dikwijls groote verliezen.
Alle nadeelen aan het spel verbonden, worden door de courses
bevorderd, terwijl oneerlijkheid bij het wedden op de courses
kan voorkomen. Dikwijls is dit in artikelen in de dagbladen
uiteengezet, doch de in Nederland bestaande harddraverij- en
renvereenigingeu lieten ze maar praten, en gingen ongestoord
haar gang.

Hierin komt echter verandering; in Frankrijk is men bezig het
wedden op de courses tot den totalisator te bepalen, en ook ten onzent
worden maatregelen genomen of zijn zij in voorbereiding om de

-ocr page 730-

nadeelen der courses te beperken. Blijkbaar is bij bet beperken
of verbieden van het wedden het leven der courses in gevaar.

De raad der gemeente Amsterdam verbood reeds in haar
gebied de wedbureaux; burgemeester en wethouders van de
gemeente Bloemendaal verboden de courses te Woestduin op
Zondag, omdat de directie van de baan geen maatregelen tegen
het wedden wilde nemen en bier juist op Zondag veel kleine
menschen hun kans wagen; de minister van justitie diende bij
de 2de Kamer der staten-generaal een wetsontwerp op het wedden
in, waarbij ook het dobbelspel op de courses zal worden geregeld.

Nu heeft de Nederlandsche harddraverij- en renvereeniging
den tijd gekomen geacht 0111 het bestaan der rennen en hard-
draverijen in Nederland te rechtvaardigen. In brochurevorm is
dit betoog dezer dagen verschenen, een betoog, dat ik niet groote
belangstelling heb gevolgd en overwogen.

«De beschuldigde bekent» hoorde ik iemand zeggen, toen ik
over deze brochure sprak en dit oordeel was mij als uit het
hart gegrepen.

Mijns inziens is het betoog over het algemeen zwak en wordt
volkomen toegegeven dat het wedden, hei dobbelspel bij de courses,
onmisbaar is ; de schrijver tracht dit hazardeeren goed te praten.

Ik zal hier den schrijver niet op den voet volgen, doch wil
wel aan de hand van het geschrift aangeven in hoever de
rennen en harddraverijen van belang zijn : voor de paardenfokkerij,
als sport en als middel tot hazardeeren.

Laat ik eerst het laatste punt nemen. De schrijver geeft een
uitvoerig overzicht van het wedden in Nederland en de wijze
waarop dit geschiedt, schetst totalisator, bookmaker, wed-bureaux,
en wenscht de eerste twee ongehinderd te behouden. Een ver-
gelijking wordt gemaakt met de staatsloterij en de beursspeculaties,
en de overtuiging uitgesproken dat een wet, welke het wedden
op courses absoluut verbiedt, gevaarlijker is in haar gevolgen
dan het wedden zelf.

«\'t Spel is een menschelijke hartstocht, wellicht de heftigste
«en oudste. Sinds menschenheugenis bestaat en geschiedenis
«aanwijzen kan, speelt de mensch !»

«üe menschelijke natuur in deze te willen wijzigen, is \'t. na-
streven van een ideaal, waarvan de berekening buiten menschelijk
vermogen liyt.»

O O

-ocr page 731-

Het spel beletten, \'t den speler onmogelijk maken te spelen,
is niet te bewerkstelligen.»

Men ziet, de schuldige\'is bezig verzachtende omstandigheden
aan te voeren.

Ik blijf het hazardeeren afkeuren en daarom ook het wedden
op courses; mijns inziens staat deze gokgelegenheid nog achter
bij staatsloterij of beursspeculatie, doordat de wedders direct of
indirect invloed kunnen uitoefenen op de winkans, wat elders
niet het geval is. Eigenaars van paarden kunnen, onder invloed
van belanghebbenden bij de weddenschappen, in overleg met
concurreerende eigenaren, de uitkomst van de courses beheerschen.
De schrijver verschilt met mij in appreciatie van het spel en
wil reglementeeren, ten bate van «een hartstocht, die bewezen
heeft zich door geen geweldmaatregel te laten uitroeien.»

Nu de invloed der courses op de paardenfokkerij.

De loftrompet wordt, gestoken voor het Engelsch volbloed en
gewezen op den machtigen invloed welke de courses op de ont-
wikkeling van dit, ras hebben gehad. Voor den schrijver wil ik
niet onderdoen in hoogschatting van het volbloed; den machtigen
invloed van dit ras op bijna alle rassen in Europa wil ik vol-
mondig erkenneD. Ook ben ik het met hem eens, dat de rennen
het Engelsch volbloed hebben gemaakt tot wat het is. De rennen
hebben beslist veel nut gedaan, direct voor het Engelsch volbloed
en indirect voor vele andere rassen. De rennen van toen waren
echter niet gelijk aan de rennen van nu; toen: een baan van 5
a, 6 kilometer, geen dieren jonger dan 4 jaar op de baan, paar-
den welke op de rennen liepen, werden voor allerlei andere doel-
einden gebezigd; thans een veel korter baan, dikwijls 3-jarige paarden
en eenzijdige fokkerij voor de renbaan, waardoor het volbloed
renpaard niet identiek gebleven is aan het volbloed rijpaard.

En al mogen de rennen van tegenwoordig, zooals schrijver
mededeelt, onmisbaar zijn voor het Engelsch volbloed, dan nog
pleit dit niet voor een direct nut der courses in Nederland. Ik
kan het nut voor onze warm- en koudbloedfokkerij met den
besten wil niet inzien. Dat de courses de gelegenheid geven het
paard te beoordeelen, ook naar zijn innerlijke eigenschappen, is
eenigszins waar, doch mijns inziens geven de concours hippiques
daarvoor veel beter gelegenheid, juist waar het geldt de innerlijke
eigenschappen welke wij noodig hebben.

-ocr page 732-

Behalve (lezen mijns inziens zoo zwakken invloed wenscht de
Nederlandsche harddraverij- en renvereeniging ook direct de
Nederlandsche paardenfokkerij te bevorderen. Door bet wedden
daartoe in staat gesteld, wordt jaarlijks minstens f 35000 daar-
aan besteed. Dit wordt natuurlijk breed uitgemeten. Zooals
bekend, voerde de Nederlandsche harddraverij- en renvereeniging
de laatste jaren een aantal fokpaarden in: Orlofs, Amerikanen,
Anglo-Normands, Belgen. Verder looft zij premiën uit voor
nakomelingen van door haar ingevoerd materiaal en subsidieert
zij concoursen. Ik wil hier niet beoordeelen of de gelden
niet beter kunnen worden besteed, wil niet ingaan op de
meening van hen, die voor de Nederlandsche paardenfokkerij den
steun der Nederlandsche harddraverij- en renvereeniging niet
wenschen, noch in paardenmateriaal noch in geld, omdat die
middelen ontstonden uit belasting op het wedden, doch moet
toch de opmerking maken, dat de beschikbare gelden verkregen
zijn door een heele vreemde indirecte belasting, absoluut niet
naar draagkracht, en dat in zake paardenfokkerij de competentie
van het bestuur der Nederlandsche harddraverij-, en renvereeniging,
dat beslist hoe de gelden ten bate van de paardenfokkerij zullen
worden besteed, geenszins zeker is.

Het belang van de courses voor de paardenfokkerij blijft, dunkt
mij, dnbieus.

Ten slotte de courses als sport.

Voor mij vormen rennen en harddraverijen de mooiste sport
en zeer zou ik het betreuren, als zij moesten verdwijnen. Zoo
gaarne had ik gezien, dat aan het nuttige en het mooie van
dezen tak van sport meer aandacht was gewijd, doch slechts
enkele woorden worden er aan besteed. Hier ziet men een mooie
opwekkende sport, welke op zich zelf alle reden van bestaan
heeft; ware het mogelijk de courses enkel als sport en niet.
als hazardeergelegenheid te behouden, dan zon dat zeker allen
paardenliefhebbers welkom zijn. Nn kan men in den regel op-
merken, dat de overgroote schare, bijna alle bezoekers, wel nota
nemen van den uitslag van den wedstrijd, dat is van het idem
zooveel winnen of verliezen, doch dat bijna niemand het paard
volgt in zijn gangen en om zijn praestatie. De sport gaat hier
ten onder door het gokken, de ware paardenliefhebber wordt ge-
stoord door de naar winst jagende massa der bezoekers.

-ocr page 733-

«De beschuldigde bekent»; ik hoop, dat de ren- en harddraver-
sport zich zal kunnen staande houden, zoo mogelijk bij absoluut
verbod van wedden, of als het moet met, bij wijze van overgang,
een reglementeering van het wedden, zoodat het binnen bepaalde
perken blijft en de paardensport gelegenheid heeft zich in die mate
te releveeren, dat zij als zoodanig kan voortbestaan zonder een steun,
waaraan velen met recht aanstoot vinden.

De brochure moet door velen worden gelezen. Onze collega
zorgde voor een uitstekende uitvoering. Wij zijn nooit anders
vau hem gewoon.
 H. M. Kroon.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. Schmälte, Atlas der Anatomie des Pferdes. Zweitor Teil: Topo-
graphische Mi/ologie.
39 Tafeln mit 30 Pannen. Berlin, lt. Schoetz 1909.
Preis Mark 30.

Prof. D>\\ M. Lungwitz, Das Knochengerüst des Pferdes. Hannover, M. & H.
S
ciiaper 1909. Preis: in der Mappe M. 12; aufgezogen M. 18.

D1\'. H. Richte», Der muskulöse Apparat der Iris des Schafes und seine
Beziehungen zur Gestalt der Pupille.
Inaugural-Dissertation Zürich 1909.

Dr. H. "Windrath. Weiterer Beitrag zur Frage nach der Verwertung von
tief abgebautem Eiweiss im tierischen Organismus.
Inaugural-Diasertation
Glessen 1909.

E. Suckow, Rentable Pferdezucht. Aktuelle Fragen der Landespferdezucht.
Berlin. R. Schoetz 1909. Preis M. 1,20.

Dr. Weiss, Rentable Schweinehaltung des Landwirts. Zwoito vermehrte und
verbesserte Auflage. Neudamm, J. N
eumann 1909. Preis geheftet 50 Pf.

E. Mibckley, Geschichte des Königlichen Ilauptgestüts Beberbeck und seiner
Zucht.
Berlin, R. Schoetz 1909. Preis Mark 2.

Dr. D. L. Bakker, Studien über die Geschichte, den heutigen Zustand und
die Zukunft des Rindes und seiner Zucht in den Niederlanden mit
besonderer kritischer Berücksichtigung der Arbeitsweise des niederlän-
dischen Rindviehstammbuches.
Inaugural-Disaortation. Maatricht, Leiter-
Nypels 1909.

Prof. D\'\'. C. Keller, Die Stammesgeschichte unserer Haustiere. Mit 28
Abbildungen im Text. („Aus Natur und G-eisteswelt". Sammlung wissen-
schaftlich-gemeinverständlicher Darstellungen aus allon Gebieten des
Wissens. 252 Band.) Leipzig B. G. T
eubner 1909. Preis geb. Mark 1,25.

dr. Max Seher, Moderne Blutforschung und Abstammungslehre. Frankfurt
a/M., Neuer Frankfurter Verlag 1909. Preis Mark 1.

Dr. lt. Goldschmidt, Die Fortpflanzung der Tiere. Mit 77 Abbildungen.
Leipzig, B. G. T
eubner 1909. Preis geh. M. 1, geb. M. 1,25.

-ocr page 734-

Dr. B. Pütting, Untersuchungen über die Entstehung und die historische
Entwicklung der Bulldogge und des Mopses.
Inaugural- Dissertation
Bern 1909.\'

Kurt Grundmann, Tranekjaer, ein dänischer Grossbetrieb, vorbildlich für
Deutschland.
87 Seiten. Hannover, M. & II. Sciiaper 1909. Preis M. 2,40.

F. Brinkman, Die Grundlagen der englischen Landwirtschaft und die Ent-
wicklung ihrer. Produktion seit dem Auftreten der internationalen
Konkurrenz.
128 Seiten. Hannover, M. & II. Schaper 1909. Preis M. 3.

Prof. Dr. Hans Held, Entwicklung des Nervengewebes bei den Wirbeltieren.
Gr. 8°, 378 Seiten mit 275 Abbildungen auf 53 Tafeln. Leipzig, J. A.
B
arth 1909. Preis geb. Mark 32.

Dr. H. Marquordt, Untersuchungen über Altersveränderungen an der Drüsen-
schleimhaut.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

Dr. A. Dralle, Versuche über die Durchlässigkeit der Darmwand für
Bakterien. Ein Beitrag zur Frage der Infektionswege speziell der
Tuberkulose.
Inaugural-Dissortation Born 1909.

Dr. II. Schreck, Der klinische Nachweis der Gallenfarbstoffe im Hundeharn
und dessen Bedeutung.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

Dr. O. Zeit, Ueber die Wirkungsweise des Milzbrand-, Hühnercholera- und
Schweineseucheserums.
Inaugural-DisHortation Born 1909.

Dr. W. Schmidt, Die Kataphorese unter dem Ein flugs gemessener Stromstärke.
Inaugural-Dissortation Born 1909.

D\'\'. P. Gehrig, Beitrag zur Kasuistik der Neubildungen des llindes. Inau-
gural-Dissertation GieBsen 1909.

Dr. L. Stephan, Die Tumoren in der Leber des Hundes. Inaugural-Disser-
tation Giesson 1909.

Dr. J. Fürstenau, Versuche über die Empfänglichkeit der Kaninchen für
vom Menschen stammende Tuberkelbazillen unter gleichzeitigem Vergleich
mit der Empfänglichkeit der Meerschweinchen und seine historische
Uebersicht über die bisher an Kaninchen angestellten Versuche.
Inau-
gural-Dissortation Giossen 1909.

D\'\'. P. Ivallina, Ist die Nierentuberkulose des Rindes zum „offenen Tuber-
kulose\'\'\' zu rechnen? nebst pathologischen anatomischen Bemerkungen
zur „Ausscheidungstuberkulose."
Inaugural-Dissortation Ciionsen 1909.

Dr. A Goedeckr, Tuberkulose des Pferdes. Hannover, M. & II. Schapkr
1909. Preis >1. 4.

Dr. II. Fuchs, Beitrag zur Kenntnis der Magengeschwüre bei den Haustieren.
Inaugural-Dissortation Giosson 1909.

Dr. E. BaUiMüller, Untersuchungen über die Sprunggelenksgalle des Pferden.
Inaugural-Dissortation Giossen 1909.

D1\'. R. Seibert, Klinische und, experimentelle Untersuchungen über die
Kreuzdornbeeren.
Inaugural-Dissertation Giesson 1909.

Dr, -I. Rhinorr, Beiträge über die Resorptionsfähigkeit der tierischen Haut
für Salizylpräparate.
Inaugural-Dissertation Oiensen 1909.

D>\\ F. Block, Untersuchungen über Aspirin, Novaspirin und Aspirophen.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

-ocr page 735-

Dr. 0. Neven, Ueber die Wirkungsweise der Arzneimittel bei Trypanoso-
miasis.
Inaugural-Dissertation lier» 1909.

D\'\\ Joh. Buchholz, Ueber den Hydrops follikuläres, das konglomerierte
Fibrom und das Adenom des Ovarium von gallina domestika.
lnaugural-
Disserlation Bern 1909.

I)\'. J. Copfel, lieber das Vorkommen von chronischen Herzklappenverän-
derungen und ihre Beziehung zur Arbeitsleistung bei Gebrauchshunden.
Inaugural-Dissertation Leipzig 1909.

D\'\'. G. Kramer, Feststellung der Unterscheidungsmerkmale der Fette der
Schlachttiere, des Wildes und Geflügels durch vergleichende physikalische
Untersuchungen.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

Long-Preusse, Praktische Anleitung zur Trichinenschau. Achte veränderte
Auflage, bearbeitet von M. P
reusse. Mit vielen Abbildungen. Berlin,
K. S
choetz 1909. Preis gebunden M. 2.50.

Dr. P. Sommerfeld, Handbuch der Milchkunde. Wiesbaden, J. F. Berg-
mann
1909.

Dr., IJ. van der Sluis, Ueber die Abtölung der Tuberkelbacillen in natürlich
infizierter Milch und über die Pasteurisierung der Milch.
Inaugural-
Dissertation Bern. Jena, G. F
ischer 1909.

H. Bürciiner, Sammlung von oberstrichterlichen Entscheidungen, Urteilen
und Verhandlungen verschiedener deutscher hoher Gerichtshöfe in Bezug
auf Veterinärwesen und Landwirtschaft aus den Jahren 1892—1908.
Mit erläuternden Anmerkungen bearbeitet und zum Gebrauche für Tier-
ärzte, Landwirte und Behörden. Hannover, M. & H. S
chaper 1909.
Preis M. 4.

Nevbrmann, Veröffentlichungen aus den Jahres- Veterinärberichten der be-
amteten Tierärzte Preussens für das Jahr 1907.
I Teil. Mit 16 Tafeln.
Berlin 1\'. P
arey 1909.

C. Bidault, Les chevaux de Vannée sous la Révolution et l\'Empire, ln-8".
do 174 pages. Paris, B
erger-Levrault et Oie. 1909.

P. Delpérier, Manuel du maréchal-ferrant. 1 vol. in-18 de H8 pages avec
60 ligures. Paris, J. B. B
aillièrf. et fils 1909. Prix cartonné 2 francs.

P. Carnot, Maladies microbiennes en général. 1 vol. gr. in-8 de 232 pages,
avec 54 ligures. (Fasciculo 1 (le
Nouveau Traité de médecine, par A.
G
ilhkrt et L. Thoinot). Paris, J. B. Baillièrk et fils 1909. Prix br.
4 francs , cartonné 5 fr. 50.

J. M. Perrin et P. I\'f.rrin, Guide pratique pour l\'analyse du lait, l\'n vol.
cart. petit in-8°. avec 24 tableaux et 14° figures. Paris, J. B. B
aillièrk
et fils 1909.

D\'\\ Hugüier, Contribution à l\'étude de la nocuité des viandes tuberculeuses
dans l\'alimentation humaine.
In 8°. de 168 pages. Paria, Maloinf, 1909.

B. Soucail, /.\'indemnité en matière d\'épizooties. lîrochuro in-8". de 160
pages. Toulouse, Imprimerie ouvrière 1909.

F. Lepinte, Rapport sur le service vétérinaire, zootechnique tet des épizooties
de V Indo-Chine.
In 4<>. de 118 pagos. Hanoï-IIaïphong 1908.

L. II. Gouan, Notes on South African Parasites. Grahams town 1908.

Stilks. Ch. Wardell and Hassall, Index-Catalogue of Médical and Vete-
rinär y Zoolog y. Part 32/23.
Washington 1909.

-ocr page 736-

Prof. D>\'. Ulricii Duerst, Animal Remains from the Excavations at Anau
and the Horse of Anau in its Relations to the Races of Domestic Ilorscs.
4o. with 20 Planches and 2 Maps. Hannover, M. & H. Schaper 1909.
Price Mark 10.

Twenty-fourth Annual Report of the Bureau of Animal Industry for the
year 1907.
1 vol in-8 of 486 pages, with 62 figures and 6 planches.
Washington, Government Printing office 1909.

Second Annual Report of the Live Stock Sanitary Board to the Governor
of North Dakota.
December 1908. With figures. Bismarck, Tribune,
State PrintorB and Binders 1908.

D1\'. L. de Blieck, Vergelijkende onderzoekingen naar de onderkenning smid-
delen van kwade-droes.
Buitenzorg, Drukkerij van hot departemont van
landbouw 1909.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur brengt ter kennis der leden, dat de 50sto
algemeene vergadering op 8 en 9 of op 15 en 10 October a.s. te
Utrecht zal worden gehouden, omdat in de maand September
(13 —18 Sept.) het negende Internationaal veeartsenijkundig con-
gres te den Haag-Scheveningen samenkomt en daarna excursies
door Nederland plaats vinden.

Necrologie.

Den 4den Juni 1909 overleed te Assen, na een langdurig lijden,
Gkrrit Jan Mos.

Aldaar geboren op 1 Januari 1854 begon hij zijn studiën aan
\'s Rijks veeartsenijschool in September 1871 en behaalde het
diploma als veearts op 17 Juni 1876. Voorloopig bleef hij te
Assen, waar zijn vader
Hiindrik Mos praktizeerde. Met 1 Mei
1877 werd bij benoemd tot tijdelijk assistent aan \'s Uijks vee-
artsenijschool bij den directeur prof. dr.
Til. II. Mac Gillavry
en werd uit die betrekking bij besluit van 30 Juli 1878, op
verzoek, daar bij benoemd was tot gemeenteveearts te Borger,
eervol ontslagen met ingang van 1 Augustus daaraanvolgend.

In 1880 vertrok hij naar VVeesp en in 1888 naar Assen ten einde
zijn vader in de praktjjk bij te staan. Na diens dood (4 April
1892) werd hij benoemd tot provinciaal- en gemeenteveearts,
terwijl hij reeds bij besluit van 29 December 1891, n°. 10, voor
den tijd van drie jaar benoemd was tot plaatsvervanger van den

\\

-ocr page 737-

districtsveearts wien Groningen als standplaats was aangewezen;
deze benoeming werd bij besluit van 3 November 1894, n°. 31
een definitieve. De veeartseuijkundige praktijk in de drie rijks-
gestichten te Veenbuizen werd mede door hem waargenomen.

Mos, die een zeer uitgebreide praktijk had, was veearts in zijn
hart, onkreukbaar eerlijk en trouw en daarbij een goed collega.
Zijn heengaan is een zware slag voor zijn familie, en niet minder
zal men hem als den deskundigen en gezienen raadsman missen
in de kringen waar hij zijn werk verrichtte.

Hij ruste in vrede. van Esveld.

Personalia.

Benoemd: bij koninklijk besluit van 19 Juni 1909, n°. 55,
tot paardenarts 2d0 klasse bij het leger in Nederlaudsch-Indië de
veearts
L. E. IIinkichs; bij ministeriëele beschikking van 4 Juni
1909, n°. 32921, tot lid der commissie belast met bet exami-
ueeren van ben die een akte van bekwaamheid verlangen tot het
geven van middelbaar onderwijs in land- of tuinbouwkuude of
houtteelt of tot het geven van lager onderwijs in land- of tuin-
bouwkunde, D. F.
van Esvell»; tot lid bij den gewestelijken
raad van Pasoeroean
Ch. Th. G. H. nis Wilde, gouvernements-
veearts; bij koninklijk besluit van 26 April 1909, n°. 37, is
onder meer benoemd tot vertegenwoordiger der regeering op het
van 18—24 Juli a.s. te Londen te houden Xlldu internationaal
congres tegen het alcoholisme, ons eerlid dr. W. P. Ruïscii te
\'s-Gravenhage.

Verplaatst: de paardenartsen der l8to klasse J. Wkstmioek van
Leiden naar \'s-Gravenhage en W.
Folmer van Milligen naar
Breda; de paardenarts der 2de klasse li.
II. J. Gallandat Huet
van Breda naar Milligen ; de rijkskeurmeester C. Tknhaeff vau
Akkrum naar \'s-Gravenhage.

Toegevoegd: aan den gouvernementsveearts te Bandoeng (Prean-
ger regentschappen), met voorloopige standplaats Bandoeng, de
gouveruementsveearts
A. C. A. Heshusius, thans tijdelijk toege-
voegd aan den chef van het veeartsenijkundig laboratorium van
het departement vau landbouw te Buitenzorg. (
Nieuwe Rolter-
damsche Courant
van 29 Juni 1909.)

-ocr page 738-

De paardenarts lste klasse W. van dkr Burg zal 24 Juli 1909
met het stoomschip Rembrandt naar ludië terugkeeren.

De minister van oorlog brengt ter kennis van belanghebbenden,
dat er voor twee burgerveeartsen, die voor den militairen dienst
physiek geschikt zijn, gelegenheid bestaat om te worden benoemd
tot paardenarts der 2do klasse bij het personeel van den genees-
kundigen dienst der landmacht.

Voor zoodanige benoeming komen alleen in aanmerking onge-
huwde Nederlanders, van goed zedelijk gedrag, die het diploma
van veearts bezitten en niet ouder zijn dan 28 jaar.

Aau de betrekking van paardenarts der 2de klasse is verbonden
de rang van eerste-luitenant, een tegemoetkoming in de eerste
aanschaffing van kleeding en uitrusting ten bedrage van twee-
honderd gulden (f 200) en een jaarlijksch traktement van veer-
tienhonderd gulden (f 1400). Bovendien ontvangt de paarden-
arts als bereden officier een jaarlijksche toelage van tweehonderd
gulden (f 200), terwijl bij aanschaffing van zijn eerste dienstpaard
een vergoeding wordt genoten van driehonderd gulden (f300).

Na vijf jaar dienst als paardenarts wordt het traktement ge-
bracht op zestienhonderd gulden
(f 1600).

Bij goed gedrag en genoegzanipn dienstijver worden de paar-
denartsen der 2do klasse na tienjarigeu diensttijd bevorderd tot
paardenarts der l8to klasse (rang van kapitein) op een jaarlijksch
traktement vau tweeduizend gulden (f 2000), terwijl voorts voor
den paardenarts der laLu klasse na vijftien jaar dienst als paarden-
arts het traktement wordt gebracht op twee en twintighonderd-
gulden (f 2200), na twintig jaar dienst als paardenarts op viel-
en twintig honderd gulden (f2400) en vijf en twiutig jaar dienst
als paardenarts op zes en twintig honderd gulden (2600).

Belanghebbenden zullen zich vóór 15 Augustus e. k. met
een op zegel geschreven request behooren te wenden tot Hare
Majesteit de Koningin, onder overlegging der uavolgende
stukken:

1°. een door den aspirant onderteekende verklaring d&t hij
ongehuwd is;

2U. een extract-geboorteregister;

3°. het veearts-diploma;

4°. het bewijs, dat de aspirant Nederlander is volgens de wet
van 12 December 1892
(Staatsblad n°. 268);

-ocr page 739-

5°. liet bewijs, dat de aspirant beeft voldaan aan zijn verplich-
tingen ten aanzien van de nationale militie;

0°. een bewijs, af te geven door het hoofd van het gemeentebe-
stuur zijner woonplaats, dat hij is en steeds geweest is van een
goed zedelijk gedrag.

\'s-Gravenhage, 25 Juni 1909.

(.Staatscourant van 27 en 28 Juni 1909, n°. 148.)

Rijks veeartsenijschool.

Bij de overgangsexamens, welke den 8sten Juni eindigden, zijn
toegelaten:

tot het 2de studiejaar:

M. van der Linde, C. A. Eggink, H. W. Schiphorst, D. Koiter,
J. M. Hoogland, A. Diemont, D. M. Hoogland, J. R. de la
Bastide, tl. Ubbens, P. Kooijman, D. W. Zuijdam, A. de Ronde,
A. A. de Haas, O. Wijma, A. .van der Laan, G. van Soest,
D. Goedhardt, W. Voorthuijskn, A. Klarenbeek, W. Oostenburg;
tot het 4do studiejaar:

R. S. Bergsma (met lot), G. Bubberman (uiet lof), L. van
Bergen, J. Roos, C. Davidse, P. Stapel, S. G. Zwart, D. A.
O
skam, W. Alberda van Ekenstein, J. Bouwman, F. J. Huekers,
K. Edel, F. A. A. van Diermen, S. Stuurman, P. H. A. van
Aelst, S. Schaap Hzn., J. A. van Blommestein, J. S. Hoogstra,
M. J. Veenstra, 0. Kunst, H. van den Nieuwenhuizen, J. F. C.
R
aabb, A. Feberwee, D. van der Veen, G. de Vries, C. A.
van der Velden, D. H. van den Bosch, K. Waal, J. W. F.
B
loemkolk.

Staatsexamens.

Voor het natuurkundig examen voor aanstaande veeartsen,
dat van 11—
29 Juni werd afgenomen, hebben zich aangegeven
37 caudidaten, allen van het 2do studiejaar.

Aan twee caudidaten werd wegens ziekte vergunning verleend
het examen na de vacantie af te leggen, terwijl één zich geduren-
de het examen terugtrok.

-ocr page 740-

liet diploma als candidaat-veearts werd op 29 Juni uitgereikt
aan de heeren: Li.
Bergema van Leeuwarden; K. T. de Boer
vau Opsterlaud; M. D. Booy van Purmerend; H. J. van Daal
van Amersfoort; W. C. A. Doeve van Soerabaia; G. Feikkma
van Sneek; 11. H. P. Pischer van Amsterdam; C. J. Folmer
vau Haarlemmermeer; H. Hendriks van Utrecht; C. J. van der
Kamp van Utrecht; J. Koopmans van Amsterdam; B. B. Lauten-
bach
van Rotterdam (met lof); J. Niks van Stadskanaal; J.
M. G.
Numans van Utrecht; P. J. Offeringa van \'t Zandt;

G. N. van der Plank van Amersfoort; E. J. A. A. Quaedvlieg
vau Eckelrade; A. J. N. Rutgers vau Utrecht; W. L. Scheltema
van Apeldoorn; W. Scheutér van Apeldoorn; T. D. Sigling
van Purmerend; G. Terpstra vau Menaldumadeel (met lot);

H. Venema van Bedum ; L. W. de Waardt van Helder; H. J.
W
eekenstroo van Arnhem; J. C. Witjens van Utrecht; J. Wit-
kamp
van Schiedam.

IXde Internationaal veeartsenij kundig congres in
den Haag 1909.

Het geheele aantal leden van het congres bedraagt op heden,
30 Juni, 775.

Van de Nederlandsche veeartsen zijn nog toegetreden: J. N.
Ballangée te \'s-Gravenhage; L. J. II. Bloemen te Roermond;
L. Boogaert te Axel; P. Boonstra te Steenwijk; M. Floiiil te
\'s-Gravenhage;
T. Folmer te Hoofddorp; A. L. J. Goethals te
Amsterdam; J. J.
Hendrikse te Groot-Ammers; dr. B. J. C. te
Hennepe te Rotterdam, P. II. van Kempen te Eclit; dr. J. A.
van der Linde te Kota-Radja; G. Lijbberink te Zwolle; A. A.
van Mansfelo te Bergen-op-Zoom; H. C. Ruimers te Wageniugeu ;
W.
S. Stüven te Amsterdam; K. J. Vroemf.n te Weert; W. G.
van der Wal te Heemstede; dr. N. P.Woudenberg te\'s-Gravenhage.

Als damesleden zijn ouder meer toegetreden: mejuffrouw C.
van Rijsskl te Dordrecht; mevrouw de Leur te Hoorn; mevrouw
M. Th. N. va*! der Slooten-de Vletter; mevrouw J. F. Laméris-
Segboer; mejuffrouw Annik W. M. Eland te \'s-Gravenhage;
mevrouw
Paimans-Bolsius te Utrecht; mevrouw dr. N. P. Wou-

-ocr page 741-

denberg te \'s-Gravenhage; mevrouw dr. Remmelts-Boersema te
\'s-Gravenhage.

Als buitengewone leden werden ingeschreven de candidaat-
veeartsen te Utrecht: H.
ter Beek; K. T. oe Boer; J. Buiten-
huis
; J. S. Hoogstra; M. van der Linde; J. M. G. Numvns;
D. A. Oskam; J. Roos; C. J. van Temmen. v. E.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij besluit van den Belgischen minister van binnenlandsche
zaken en landbouw, is bet besluit van 9 Maart 1909, waarbij
de invoer van rundvee en geiten uit Nederland in België langs
de tolkantoren Meersel (Meerle) en Strybeek (fleerle) werd ver-
boden, met ingang van 1 Juni 1909 ingetrokken. (
Staatscourant
van 9 Juni 1909, n°. 132.)

Verstrekking van tetanusserum. De directeur-generaal van den
landbouw brengt ter algemeene kennis, dat, ingaande 1 Juli a.s.,
van rijkswege tetanusserum kosteloos en portvrij op aanvrage
wordt verstrekt aan in Nederland gevestigde veeartsen.

O O

De aanvragen beliooren als regel schriftelijk t,e geschieden en
zijn te richten tot de Rijks seruminrichting, Vinkendwarsstraat. 15,
Rotterdam.

In spoedeischende gevallen kunnen de aanvragen telegraphisch
gericht worden tot «Seruminrichting Rotterdam».

Iedere veearts ontvangt met bet serum een gebruiksaanwijzing
en een gedrukt formulier, hetwelk hij, behoorlijk ingevuld en
onderteekend, moet terugzenden aan de Rijks seruminrichting,
nadat de patiënt, welke met het serum werd ingespoten, hersteld
of overleden is. Vooral ook kan het serum preventief tegen
tetanus worden aangewend. Door den veearts wordt ook het
resultaat dezer preventieve behandeling op het formulier aangeven.
(Staatscourant van 18 Juni 1909, n°. 140.)

-ocr page 742-

N. Y. KONINKLIJKE PHARMACEUTISCHE FABItlEK
v/h BROCADES & STHEEMAN, MEPPEL.

ONDERHUIDSCHE INJECTIES VOOR VEEARTSENIJKUNDE GEBRUIK.

Inhoud Prijs per dozijn
der ampoulen. ampoulen.

Aether camphoratus

. . 1

c.cM.

/\' 1,20

» n

2

»

r>

1,20

yy 7)

\' 3

1,40

Aether ....

. 1

1,20

7) ....

2

r)

1,20

! 5

1,40

Antipyrin 0,1 :2 c.cM. .

2

1,20

0,25:5 „ .

. 5

1,20

0,5 :5 „

. 5

1,30

Hydrochloras apomorphin. Merck 0,005

5 .

. 5

n

1,20

» 7»

w

0,01

1 .

1

n

1,20

n 7»

M

0,05

5 .

. 5

n

1,00

7) n

»

0,100

10 .

. 10

ïï

2,20

1) n

n

0,2

10 .

. 10

n

3,40

Hydrobrom. Arecolin. Merck 0,05

: 5

. 5

n

1,80

" n »

0,06

: 5

. 5

n

9_

—i

n n n

0,07

: 5

. 5

M

2,20

i> v n

0,08

: 10

. 10

n

2,40

» 7> »

0,09

: 10

. 10

n

2,50

» n

0,1

: 10

. 10

n

2,05

Argentum Credé 0,1 : 10.

. 10

n

n

1,—

Sulfas atropini Merck 0,005

: 5

. 5

1,10

„ 0,01

: 5

. 5

1,10

„ 0,025

5

. 5

1,30

„ 0,05

5

. 5

n

1,50

„ 0,075

10

. 10

n

1,65

„ 0,100

1

. 10

n

n

1,80

Chloret. Barytic. 0,25 :10

. 10

n

1

0,5 : 10

. 10

n

1,10

„ 0,75:10

. 10

n

n

1,10

1 : 10

. 10

n

n

1,20

Hydrochloras Cocain. Merck 0,1

5

. 5

»

1,40

»

0,2

5

. 5

»

n

1,80

n n n

0.25

5

. 5

0 _

— 1

» ïi n

0,5

10

. 10

n

n

3-

Benzoas natric. c. Coffein. 0,25:1

1

1,20

„ „ „ 0,5 :2

2

v

1,20

7) 7) n n 1

: 5

! 5

«

1,30

. . „ 3,3 : 10

. 10

n

1,40

Phosphas codein. 0,100 : 10

. 10

11

1,45

. 0,2 :10

. 10

1,90

, 0,3 : 10

. 10

»

n

2,40

0,1 : 10

. 10

n

3,-

„ 0,5 : 10

10

3,50

Ergotin dialysat, B. S. 0,2 :

1

. 1

n

n

1,20

„ 0,5 :

2

2

_

1,40

» n „ 1

5

; 5

»

1,60

» » D 2*/2

10

. 10

n

n

2,20

n D r> 5

10

. 10

n

n

3,20

rt r, 0 :

10

. 10

ïi

n

4,-

Hydrochloras Heroin. 0,3

10

. 10

n

3,40

„ morphin. 0,05

5

. 5

n

n

1,20

0,1

5

. 5

»

1,30

0,2

10

. 10

-

n

1,00

Elke doos bevat een vijltje.

Elke andere samenstelling van injecties kan op aanvrage geleverd worden.
De andere lielft injecties wordt in de volgende aflevering gepubliceerd.

-ocr page 743-

Het beste middel ter ver-
vanging van Jddoform.

Zoo goed als reukloos, in
het geheel niet vergiftigend, snel de afscheiding beperkend.
Het verdrijft den stank van stinkende afscheiding. Het doet
liet snelst van alle middelen een nieuwe huid ontstaan.
(Voor allerlei wonden, zweren, eczemen.)

Yoor inspuitingen in de ade-
ren bij septische ziekten,
—- - 
- -, Paardentyphus, Runder-

septichaeniie, Kalverdiarrhae (in het bijzonder prophy-
laktïsch), zware gevallen van Sepsis enz., ook voor wond-
behandeling. Tabletten van 0.05 en 0.25 gr.

(Dubbellooizure Bismuth).
UI Goedkoop en zeer goed wer-
g kend Darmadstringens.
Het vereenigt in zich de werking van Bismuth en Tannine.
Het heeft uitwerking, waar andere middelen niet hielpen.

monsters en Litteratuur door de

Chemische fabrik von JteyDen, Raöebeul-SresDen.

Vertegenwoordiger v. Nederl. en Koloniën : GUST. BRIEGLEB, Amsterdam.

Aangeboden.

Ter overname aangeboden

praktijk met apotheek en eenige instrumenten.

De praktijk, als centrum (standplaats) hebbende eene stad met
Gymnasium en H.B.S. met 5-j. cursus, levert ±
f <4000.— per jaar
op en is voor uitbreiding zeor vatbaar.

Brieven ond. letf. V.P. aan J L. Beijers te Utrecht.

De jMerlanösche harddraverij- en Renvereeniging.

Rechtvaardiging van het bestaan
der Rennen en Draverijen in Nederland-

Uitgave van A. W. HEIDEMA.
Bestellingen bij den Boekh. of bij de Admin. van „Het Paard" te
Groningen. —
Prijs f 0.75; fr. p. p. f 0.80.

Xeroform

nuttn!

Tannismut

-ocr page 744-

r

BflCÏLLOL

nach Bezlrtcatiararzt J. Rltzer

gegen Scheidenhatarrh. Bacillolwerke Hamburg.

Verkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door:

BROCADES & STHEEMAN

te MEPPEL.

-ocr page 745-

Geëxamineerd Veearts.

Burgemeester en Wethouders van Achtkai*spelen roepen op
sollicitanten naar de betrekking van

Gemeente-Veearts. Jaarwedde f 700.—.

Inzending van stukken aan den Burgemeester te Buitenpost, vóór
20 Juli 1909.

BUITENPOST, 16 Juni 1909.

Burgemeester en Wethouders voornoemd,
W. BEKKER.
De Secretaris O. JONKER.

Practisch ervaren Veearts

wenscht praktijk waar te nemen in de
2de helft van Augustus.

Brieven niet opgaaf van voorwaarden onder lett. V.A.
aan den Uitgever van dit tijdschrift.

Burgemeester en Wethouders van Raamsdonk
roepen op sollicitanten voor de betrekking van

Gemeente-Veearts,

op een jaarwedde van f 400.—.

Stukken in te zenden vóór 17 Augustus 1909.

Burgemeester en Wethouders voornoemd,

D. v. d. SCHUEREN, Burgemeester.
J. KIEBOOM, Secretaris.

Geneeskundige Dienst.

Er bestaat voor twee burgerveeartsen gelegenheid, om
te worden benoemd tot

Paardenarts der 2de klasse bij liet Leger hier te lande.

Voor bijzonderheden wordt verwezen naar de
Nederlan^sche Staatscourant van 27/28 Juni 1909.

-ocr page 746-

Veearts.

Burgemeester en Wethouders van Utingeradeel roepen
sollicitanten op voor de betrekking van
Gemeente11
veearts,
op eene jaarwedde van f 800.—.

Adressen op zegel in te zenden aan den Burgemeester,
vóór den 26 Juli a.s.

H.H. Veeartsen,

Ter overname aangeboden

een zeer winstgevende plattelands praktijk.

Brieven franco onder letter B. aan G. J. C. SCRINERIUS,
Boekhandel te Utrecht.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS der gemeente ASSEN
vestigen er de aandacht op, dat zich in hunne gemeente, waar landbouw
en veeteelt in bloei steeds toenemen, de behoefte aan een
tweede
veearts
ten zeerste doet gevoelen.

In geen der omliggende gemeenten is een veearts gevestigd, zoodat
ook daar veterinaire hulp vanuit Assen moet worden verleend.

ASSEN, 30 Juni 1909.

Burgemeester en Wethouders voornoemd:
M. A. D. JOLLES.

Be Secretaris VAN OMMEREN.

GEMEENTE-VEEARTS.

In de zeer veerijke en gunstig gelegen gemeente
ZUIDLAREN, provincie Drenthe, wordt gevraagd een

GEMEENTE-VEEARTS,

op een jaarwedde van f 225.9 terwijl door de provincie
jaarlijks een toelage van
f 200.— wordt in uitzicht gesteld.
Sollicitatiestukken te zenden
vóór 1 September aan den
Burgemeester dier gemeente.

-ocr page 747-

\'<■\' - \'t
.

i

-ocr page 748-

HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 2 SEPTEMBER 1904,
STAATSBLAD N°. 219, EN DE WIJZIGING MET
INGANG VAN 1 JUNI 1909 DAARIN #
AANGEBRACHT,

• door

H. ANKER.

Wanneer men een werkzaam aandeel heeft geliad in de
bestrijding der tuberculose onder het rundvee sinds 1 Januari
1905, dan is men wel eenigszins in staat een oordeel te
vellen over de resultaten dier bestrijding
in zijn onmiddel-
lijke omgeving.
Al berust dat oordeel niet op statistische
gegevens, toch doet men in de dagelijksche praktijk een
overtuiging op, welke telkens vaster wordt door de onder-
vinding. Mijn
overtuiging nu is dat de tuberculose onder
het rundvee zeer is afgenomen en deze vermindering is toe
te schrijven aan de werking van het bovengenoemd konink-
lijk besluit.

Om deze reden betreur ik het dat sedert 1 Juni 1909
een wijziging is gebracht in dat koninklijk besluit, omdat
door die wijziging een groote stap achterwaarts is gemaakt.

Als men het rondschrijven van 14 Mei 1909, n°. 5101,
van de directie van den landbouw nagaat, dan wordt voor de
noodzakelijkheid dier wijziging aangegeven dat zeer veel
veehouders de gewoonte hebben runderen ter overneming
aan te bieden, welke geen verschijnselen van tuberculose
vertoonen. Inderdaad werd door verschillende veehouders
gebruik, respectievelijk misbruik, gemaakt om hun runderen
kosteloos onderzocht te krijgen op tuberculose en het werd
noodzakelijk daaraan paal en perk te stellen. In zooverre
ga ik volkomen mede met de wijziging van het koninklijk

48

-ocr page 749-

besluit om het onderzoek te laten bekostigen door den vee-
houder en geen aanbiedingen van runderen voor overneming
in overweging te nemen dan die, waarbij een verklaring
wordt overgelegd, afgegeven door een geëxamineerd veearts,
dat^ het rund verschijnselen vertoont van tuberculose (for-
mulier A). De veehouders in het algemeen zullen niets
tegen deze wijziging hebben aan te merken,* waarschijnlijk
de billijkheid daarvan inzien.

Maar de wijziging gaat verder; wanneer liet onderzochte
rund clinische verschijnselen van tuberculose vertoont, wor-
den de overige runderen eveneens onderzocht op tuber-
culose, en die runderen, welke dezelfde verschijnselen ver-
toonen, tevens ter overneming aangeboden, met andere
woorden het koppelonderzoek wordt verricht door een ge-
examineerd veearts op kosten van den veehouder. Deze
wijziging zal in de toekomst blijken de bestrijding der
tuberculose onder het rundvee tegen te werken:

1». Verschillende veehouders zullen zich de kosten voor
het te verrichten koppelonderzoek niet willen getroosten,
te meer omdat dikwijls runderen, welke voor hun bedrijf
nog veel waarde bezitten, bij dat koppelonderzoek als tuber-
culeus worden aangewezen. Nu had vóór 1 Juni 1909 het
koppelonderzoek ook wel plaats, evenwel met dit verschil,
dat alsdan reeds één of meer runderen door het rijk waren
overgenomen, welke bij sectie bleken lijdende te zijn ge-
weest aan open tuberculose. De veehouder had nu de
moreele verplichting het koppelonderzoek toe te laten, en
werden vermoedelijk tuberculeuse runderen, eventueel ook
die van groote waarde voor het bedrijf, gevonden, dan voelde
hij de verplichting om de runderen, bij redelijke taxatie, aan
het rijk af te staan. Nu is het juist omgekeerd geworden,
omdat èn het onderzoek van het aan te geven rund èn het
koppelonderzoek tegelijk geschieden op kosten van den
veehouder. De korte ondervinding — sinds 1 Juni — leert

-ocr page 750-

reeds dat de aanvragen afstuiten op het koppelonderzoek
voor rekening van den eigenaar.

2°. Het koppelonderzoek wordt verricht door den ge-
examineerden veearts; de tuberculose-bestrijding onder het
rundvee werkt dan alleen goed, wanneer het koppelonder,
zoek
goed en bij herhaling geschiedt. Dat koppelonderzoek
is een vermoeiende en veel tijd vergende, doch ook veel
oplettendheid vereischende handeling, zoodat de onderzoe-
kende veearts bij het verrichten van koppelonderzoek ten
zeerste overtuigd behoort te zijn in het belang van den
veehouder zelf en \'s rijks schatkist werkzaam te zijn, om
dat onderzoek zoo nauwkeurig mogelijk te doen. Of dat
altijd is geschied, daarvan moge de statistiek opheldering
geven, waarin vermeld wordt dat het aantal overgenomen
runderen volgens formulier A staat tot dat aantal volgens
formulier F als ongeveer x) 8:1. Deze verhouding spreekt
voor zichzelf voldoende en het resultaat van het koppel-
onderzoek blijft ver beneden een bescheiden eisch. Tot nog
toe werd het koppelonderzoek verricht door een districts-
veearts, den assistent-districtsveearts en een plaatsvervangend-
districtsveearts, allen zich bewust van hun plicht en werkende
in \'s rijks dienst en toch reeds met het genoemde\' resultaat.
Dan rijst onmiddellijk de vraag: wat zal het resultaat zijn
als de geëxamineerde veearts het koppelonderzoek moet
verrichten op kosten van den veehouder?

Wanneer men ernstig de wijziging in het genoemde ko-
ninklijk besluit overdenkt, zal men moeten erkennen dat
van bestrijding der tuberculose onder het rundvee geen
sprake meer kan zijn. De veehouder, die nog hulp blijft
zoeken bij het rijk en zijn veestapel doet onderzoeken, zal
spoedig blijken een enkeling te zijn; de groote meerderheid

-ocr page 751-

der veehouders zal het stelsel van „help je zelf\' invoeren,
waarom ik zelfs een stap verder wil gaan en beweren dat
deze wijziging de uitbreiding dier ziekte onder het rundvee
zal bevorderen, want de veehouder heeft geleerd hoe hij in
staat is zijn veestapel te zuiveren door middel van de tuber-
culinatie. Daarvan zal hij gebruik maken, zonder hulp van
den staat, en zal de reageerende runderen na tijd en wijle
ter markt brengen en verkoopen. Verschillende dier run-
deren zullen, als zijnde goede gebruiksdieren op dat oogen-
blik, terecht komen op boerderijen, alwaar nog geen tuber-
culose voorkomt en zullen daar een bron van besmetting
kunnen worden. De uitbreiding der ziekte zal snel zijn
en binnen enkele jaren zal men hier te lande in veel on-
gunstiger conditie verkeeren dan vóór 1905. Het geld,
besteed aan de bestrijding der tuberculose onder het rundvee
gedurende 1 Januari 1905—1 Juni 1909, moet worden
beschouwd als weggeworpen geld, en het geld dat zal worden
besteed na 1 Juni 1909 zal niet het minste gevolg opleveren.
Het is mij dan ook een hoogst onverklaarbare zaak, dat
iemand in staat is geweest de regeering te dienen van zulk
een advies, vastgelegd in de wijziging van 1 Juni, een
advies, wftaruit blijkt dat de adviseur mist eiken kijk op
de praktijk, mist alle inzicht in den t,e verrichten arbeid op
het gebied van de bestrijding der rundveetuberculose.

In het belang van de bestrijding der tuberculose onder
het rundvee en in het belang van \'s rijks schatkist behoort,
naar mijn bescheiden meening, zoodra mogelijk de wijziging
in het koninklijk besluit van 2 September 1904,
Staatsblad
n°. 219, te worden herzien.

Oudewater, Juni 1909.

-ocr page 752-

Korte mededeelingen en referaten.

Verslag omtrent de exploitatie van het openbaar slachthuis
te Nijmegen over 1908
(directeur E. A. L. Quadkkkeii). —
Geslacht werden: 4279 runderen, 1993 kalveren, 378 nuchtere
kalveren, 82 schapen, 124 geiten, 9948 varkens en 662 paarden.
Hiervan werden ritueel geslacht: 766 runderen, 136 kalveren,
18 schapen en 40 geiten. Van de geslachte paarden waren 423
stuks uit Engeland ingevoerd.

Ingevoerd werden: 25 halve runderen, 2 geheele kalveren en
32 halve, 2037.5 Kg. vleesch, 233 Kg. varkeuslongen en harten,
824 Kg. reuzel, 1052 Kg. vet, 265 Kg. levers en tongen en 6
paarden.

Afgekeurd zijn: van runderen: 21 geheele dieren (18) *), 35
koppen (35), 21 tongen (21), 199 longen (160), 66 harten (57),
331 levers (20), 33 nieren, 14 milten (5), 50] uier (1), 87 stel
vet en darmen (80), 383.5 Kg. vleesch (257); van
kalveren: 10
geheele dieren, 1 kop (1), 1 tong (1), 7 longen (7), 2 harten (2),
4 levers, 41 nieren, 8 Kg. vleesch en vet; van
schapen: \'1 geheel
dier, 4 longen, 21 levers, 1 nier en 1 uier; van
geiten: 1 kop,
1 tong, 1 long, 1 hart, 2 levers, 1 nier, 1 uier en 38 Kg. vet
(10); van
varkens: 26 geheele dieren (23), 295 kaakkliéren met
gedeelte van den kop (295), 54 longen (43), 39 harten (32), 118
levers (52), 64 nieren, 10 milten, 3£ uier, 576 stel vet en darmen
(570) en 10 Kg. vleesch en spek; van
paarden: 2 geheele dieren
(1), 41 longen (3), 2 harten, 14 lévers, 1 milt, 1 nier en 60 Kg.
vleesch. Hiervan werden
gesteriliseerd: 12 runderen en 23 varkens.

Als cadaver werden aangevoerd en verbrand: 24 runderen, 35
kalveren, 7 geiten, 50 varkens en 23 paarden. Verder zijn
ver-
brand:
4 runderen (waarvan 3 als noodslachting aangevoerd), 10
kalveren, 1 geit, 2 varkens, 2 paarden en al de afgekeurde deelen
en organen.

Percentsgewijze kwam tuberculose voor: bij geheele runderen
0.42 pet., iil organen 5.35 pet.; bij kalveren in organen 0.4 pet.;
bij geheele varkens 0.23 pet., in organen 7.47 pet.; bij geheele
paarden 0.15 pet,, in organen 0.45 pet. Ook bij een geit kwam

-ocr page 753-

— blijkens de afkeuring van 10 Kg. vleesch voor tuberculose —
een geval voor.

Van het koelhuis waren 57 van de 58 cellen verhuurd. De
koelperiode liep van 1 April tot 2 Januari en de temperatuur schom-
melde tusschen -f 1 en -f 2° C. Er werden 308567 Kg. ijs verkocht.

In de vetsmelterij werd 2995.5 Kg. vet verwerkt, terwijl in
de asphyxiatie-inricbting zijn afgemaakt 208 honden en 149 katten.

Er werden 13 processen-verbaal opgemaakt wegens overtreding
der verordening van het slachthuis en 9 wegens overtreding der
verordening tot wering van den verkoop van ondeugdelijk vleescb.

De ontvangsten bedroegen f 44655.715 en de uitgaven f32090.56,
zoodat er voor rente en amortisatie f42565.155 beschikbaar is.

v. E.

Verslag omtrent liet openbaar slachthuis te Leiden over
1908 (directeur prof. dr. D. A. de Jong Jzn.) — Geslacht zijn:
47 stieren, 24 ossen, 3554 koeien, 41 pinken, 1935 vette kal-
veren, 117 graskalveren, 973 nuchtere kalveren, 177 schapen,
143 geiten, 7964 varkens en 927 paarden.

Voor gestorven dieren en voor noodslachtingen werd het slacht-
huis 277-maal gebruikt en wel van binnen de gemeente: 6
runderen, 4 vette kalveren, 14 nuchtere kalveren, 10 schapen,
10 varkens en 16 paarden; ingevoerd: 217 nuchtere kalveren.

Van het koelhuis waren in gebruik: 28 cellen van 3 M2., 5
cellen van 3.6 M2., 6 cellen van 4 M2. en 5 cellen van 5 M2.
Dij 2 personen waren in gebruik : 4 cellen, van 3, 4 cellen van
4 en 1 cel van 5 M2.

De ijsverkoop bedroeg 198448.5 l\\g., waarvan 36050 aan het
academisch ziekenhuis.

Gesteriliseerd werd het vleesch van: 36 koeien, 1 pink, 1 vet
kalf, 1 graskalf en 51 varkens. De pink was afgekeurd wegens
eysticercus inermis; de overige dieren hadden aan tuberculose
geleden. Het vleesch van 17 koeien en 14\'varkens werd, be-
nevens 9 partijen rund- en 3 partijen vaikensvleesch, in de daarvoor
bestemde ruimte verkocht. In den vetsmeltketel werd 5507.10
Kg. rund- en 4581.15 Kg. varkensvet behandeld.

De KoRi-verbrandingsoven werd 44-maal gestookt en verbruikte
18000 Kg. steenkolen. Voor de gemeente werden de cadavers
van 315 honden en 224 katten verbrand.

-ocr page 754-

Ingevoerd werden: 1 rund en 40183.85 Kg. vleesch; 30 vette
kalveren en 10453.40 Kg. vleesch; 3 nuchtere kalveren en
725.50 Kg. vleesch; 17 schapen en 346.25 Kg. vleesch; 4 geiten
en 1.20 Kg. vleesch; 13 geheele varkens, 1 half en 1464.75
Kg. vleesch; 30 geheele éénhoevige dieren, 1 half en 624.50
Kg. vleesch; 11933 Kg." spek; 30510.29 Kg. haiu; 14307.85
Kg. gerookt rundvleesch; 1198.10 Kg. gerookt paardenvleesch;
45774.24 Kg. worst en 30063.55 Kg. diversen.

Afgekeurd werden: 44 runderen (38) 1 vet kalf (1), 2 gras-
kalveren (1), 24 nuchtere kalveren, 8 schapen, 10 geiten, 63
varkens (52) en 17 paarden (1); van
runderen: 10£ koppen (4)i
6 tongen (1), 97 borstingewanden (86), 2470 longen (2321), 2
harten, 50 buiksingewanden (46), 324 levers (154), 34 milten
(17), 15 magen (10), 107 stel darmen (106), 152 nieren (115),
101 buikspeekselklieren (100), 100 uierhelften (35), 208 baar-
moeders (15), 116 vruchten, 183.5 Kg. vleesch (118.55), 3266.9
Kg. vet (3084.1) en 15.2 gerookt vleesch; van
vette kalveren: 5
tongen, 3 borstingewanden (1), 45 longen (34), 2 buiksinge-
wanden (1), 2 levers, 3 milten (1), 1 maag, 4 stel darmen (3), 13
nieren, 4.25 Kg. vleesch, 19.2 Kg. vet (13.7); van
graskalveren:
1 borstingewanden (1), 10 longen (10), 5 levers (3), 2 milten (2),
1 maag(l), 2 stel darmen (2), 2 nieren (1); van nuéhtere kalveren:
20 koppen, 33 tongen, 14 borstingewanden, 2 harten, 302 lon-
gen (6), 15 buiksingewanden, 22 levers (1), 20 milten (1), 6
magen, 9 stel darmen, 24 nieren (2), 4.8 Kg. vleesch; van
schapen: 4 koppen, 2 borstingewanden, 164 longen, 3 buiks-
ingewanden, 18 levers, 3 milten, 1 maag, 1 stel darmen, 2
nieren, 7 baarmoeders, 10 vruchten, 6 uierhelften, 86.9 Kg.
vleesch, 6.3 Kg. vet en 14 slokdarmen; van
geiten: 14 longen
(2), 6 levers (1), 1 milt, 1 stel darmen (1), 4 baarmoeders, 6
vruchten, 1.2 Kg. vleesch, 1.4 Kg. vet (1.4): van
varkens: 18
borstingewanden (7), 2 harten, 1317 longen (81)8), 16 buiks-
ingewanden (5), 246 levers (223), 69 milten (59), 13 magen
(8), 263 stel darmen (249), 147 nieren (57), 148 buikspeeksel-
klieren (147), 15 baarmoeders, 11 baarmoeders met vruchten,
174.4 Kg. vleesch (2.15), 851.35 Kg. (733.35), 80.9 Kg. spek,

-ocr page 755-

17.4 Kg. baai, 7.5 Kg. worst, 151.85 Kg. diversen; van paarden:
1 kop, 2 borstingewanden, 101 longen, 1 buiksingewanden, 18
levers, 2 milten, 2 nieren, 2 baarmoeders, 2 vruchten, 22.2 Kg.
vleesch en 4 Kg. vet.

Tuberculose werd 1911-maal geconstateerd tegen 2079-maal in
1907, 2123-maal in 1906 en 2143-raaal in 1905. Zij werd aan-
getroffen bij 14 stieren, 1203 koeien, \'20 vette kalveren, 7 gras-
kalveren, 3 nuchtere kalveren, 1 geit, 602 varkens en 1 paard;
hiervan werden geheel voor de comsumtie afgekeurd: 38 koeien,
1 vet kali\', 1 graskalf, 52 varkens en 1 paard. Van de geslachte
koeien leden
35.1 pet. aan deze ziekte, van de vette kalveren
\'1 pet., van de graskalveren 6 pet., van de nuchtere kalveren
0.3 pet,, van de geiten 0.7 pet., van de varkeus
7.6 pet. en van
de paarden 0.1 pet. Voor koeien en varkens bedroegen deze
cijfers in\' 1907 respectievelijk
38 en 8.45.

Bij de 1263 tuberculeuse koeien werd 51-maal uterus-tuber-
culose en 25-maal uier-tuberculose geconstateerd.

Bij het ingevoerde versche vleesch werd tuberculose waarge-
nomen bij rundvleesch in 2.7 pet. der gevallen.

Cysticercus inermis werd 9-maal gevonden; 1 pink werd daar-
voor gesteriliseerd en 1 graskalf\', na voldoend lang verblijf in
het koelhuis vrij gegeven. Bij een iugevoerden ruuderkop werden
1 dood en 2 levende exemplaren aangetroffen.

Van besmettelijke ziekten, bedoeld by de wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad 131) kwamen voor: malleus 4 gevallen, vlekziekte brj
varkens 9 gevallen en mond- en klauwzeer bij koeien 2 gevallen.

Met gemiddeld aantal inwoners bedraagt 57739. Per hoofd
is het vleeschgebruik als volgt berekend: 21.5 Kg. rundvleesch,
4.04 Kg. kalfsvleesch, 0.10 Kg. schapenvleesch, 0.08 Kg. geiten-
vleescb, 21.16 Kg. varkensvleesch, 5.5 Kg. paardenvleesch en
2.3 Kg. van het toebereid ingevoerd vleesch, dit is totaal
54.74 Kg. per jaar per inwoner.

Wegens overtreding der verordening op het gebruik van het
slachthuis werJen 9 processen-verbaal opgemaakt; in alle gevallen
volgde veroordeeling. Wegens overtreding der verordening op
de vee- en vleeschkeuring is een lijst van 49 processen-verbaal
toegevoegd: in 42 volgde veroordeeling, in 3 vrijspraak, terwijl
in 4 gevallen geen vervolging werd ingesteld.

Wat betreft terrein en gebouwen moet worden geconstateerd,

-ocr page 756-

dat de verzakkingen blijven aanhouden, waardoor vooral ook de
rioleering te wenschen overlaat; ook nu heeft de vorst zeer na-
deelig ingewerkt op de waterleidingsbuizen en tegelwandbekleeding.

De ontvangsten bedroegen f 48620,29, de uitgaven f35093.855,
zoodat er voor rente en aflossing beschikbaar blijft f 13526.435.

v. E.

Abattoir te Utrecht over 1908 (directeur K. Hoefnagel). —
Geslacht werden: 179 stieren, 15 ossen, 5912 koeien, 2894 vette
kalveren, 928 graskalveren, 547 nuchtere kalveren, 355 schapen,
137 geiten, 18393 varkeus en 906 paarden.

Hiervan werden in nood geslacht of waren gestorven: 45
runderen, 15 kalveren, 11 nuchtere kalveren, 7 schapen, 73
varkens en 89 paarden. Voorts werden nog geslacht. 270 run-
deren, door het rijk van particulieren overgenomen als verdacht
van te lijden aan tuberculose; van deze dieren leden 203 aan
die ziekte; 152 er van werden afgekeurd, 96^ goedgekeurd en
21^ eveneens, maar na sterilisatie.

Buiten het abattoir werden nog geslacht 884 runderen in de
militaire slachterij, en gedurende het laatste kwartaal 4 runderen,

1 geit en 569 varkens.

Volgens den Israëlietischen ritus zijn gedood: 446 runderen,
581 kalveren en 139 schapen.

Ingevoerd, werden: 19 gelieele runderen, 91 halve en 9547 Kg.
vleesch; 1 kalf; 5 schapen en 95 Kg. vleesch; 2 varkens en
1998 Kg. vleesch; 34 paarden.

Afgehard werden: van rundereu: 28 diereu (1), 3i kop (1),
9 tongen, 1763 longen (1030), 40 harten, 127 borstvliezen (97),
761 levers (218), 99 milten (54), 336 magen en darmen (315),
249 nieren (78), 51 baarmoeders (14), 51 baarmoeders met vrucht,
67 buikvliezen (60), 366 uiers (40), 150 Kg. vleesch en 122 Kg.
vet; van
kalveren: 8 dieren, 1 kop, 1 tong, 62 longen (5), 11
harten, 6 borstvliezen, 24 levers (1), 11 milten (2), 15 magen
en darmen (2), 81 nieren, 5 buikvliezen (1), 14 Kg. vleesch,

2 zwezeriken en 5 oudervoeten; van nuchtere kalveren: 17 dieren,
8 borst- en buikingewanden, 2 longen en 1 maag en darmen;
van
schapenk 2 dieren, 70 lóngen (1), 256 levers, 4 nieren, 2

-ocr page 757-

magen en darmen en 19 baarmoeders met vrucht; van geiten:

2 longen (1), 4 levers (1), 1 nier en 1 maag en darmen (1);
van
varkens: 20 dieren (1), lc205 longen (501), 315 harten, 253
borstvliezen (11), 54G levers (450), 185 milten (135), 1463 magen
en darmen (1389), 402 nieren, 7 baarmoeders, 7 baarmoeders
met vrucht, 16 buikvliezen, 18 uiers (6), 110 Kg. vleesch, 65 Kg.
vet en 1112 kaakklieren (1112); van
paarden: 47 dieren, 1 kop,
268 longen, 6 harten, 8 borstvliezen, 57 levers, 16 milten, 57
nieren, 13 magen en darmen, 4 baarmoeders, 4 baarmoeders met
vrucht, 1 buikvlies, 94 Kg. vleesch en 10 ondervoeten.

Tuberculose werd geconstateerd bij: 1167 runderen (19.9 pet.),
8 kalveren (11.4 pet.), 1 schaap (0.2 pet.), 1 geit (0.7 pet.) en
2114 varkens (11.4 pet.).

Cysticercus inermis werd aangetroffen bij: 2 stieren, 1 os, 91
koeien, 18 graskalveren en 1 vet kalf. Bij 1 stier, 11 koeien en

3 graskalveren waren de parasieten levend ; deze dieren werden,
na een verblijf van 3 weken in het koelhuis, vrijgegeven.

De parasiet werd gevonden: 56-maal in de uitwendige kauw-
spieren, 26-maal in de inwendige kauwspieren, 31-maal in het
hart, I-maal in de tong, 3-iuaal in de pilaren van het middelrif
en 3-maal in verschillende skeletspieren. Cysticercus cellulosae
en trichinen bij varkens werden niet waargenomen.

In het koelhuis waren 31 December 1908 nog slechts over 2
cellen van 3 M2. en 3 cellen van 4 M2. Van de 78 verhuurde
cellen van 3 M2. werden 38 door 1, 40 door 2 personen ge-
bruikt; van de 17 verhuurde cellen van 4 M2. waren 15 in
gebruik bij één, 2 bij twee personen.

De ijsverkoop bedroeg 454650 Kg. terwijl aan slagers 16850
Kg. werd geleverd.

Gesteriliseerd werd bet vleesch van: 70 runderen, benevens
647 Kg. rundvleesch, 75 varkens benevens 120 Kg. varkens-
vleesch en 63 partijen vet.

Vernietigd werden: 180 runderen, 8 kalveren, 17 nuchtere
kalveren, 2 schapen en 20 varkens. Het vleeschmeel werd voor
f8 de 100 Kg. verkocht, terwijl ook het vet geregeld aftrek vindt.

Bij 12 processen-verbaal volgde veroordeeling.

De ontvangsten bedroegen f 78945.56, de uitgaven f45788.65,
zoodat voor rente en aflossing f33156.91 beschikbaar is. v. E.

-ocr page 758-

Jaarboek van liet departement van landbouw in Neder-
landsch-Indië, 1907.
— Hoofdstuk XIV van dit jaarboek 1) is
gewijd aan den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst. Als be-
langrijk voor dezeu tak van dienst zijn te vermelden: de op-
richting van een cursus tot opleiding van inlandsche veeartsen
(Indisch Staatsblad 1907, n°. 60), leeraar dr. G. Leukink, en de
oprichting van een veeartsenykuudig laboratorium te Buitenzorg
(Indisch Staatsblad 1907, n°. 89).

«De algeheeie herziening van de wettelijke bepalingen op vee-
«artsenijkundig gebied, namelijk het regelen van het veeartsenij-
«kundig staatstoezicht en de veeartseuijkundige politie, van
«bestrijding van besmettelijke veeziekten en van veeverkeer over
«zee, stuitte op verschillende moeilijkheden, zoodat nog geen voor-
«stellen bij de regeering konden worden voorgebracht. De verdere
«behandeling bleef wachten op de terugkomst van den inspecteur.»

Gezondheidstoestand van den veestapel.

Voor uitgebreide epizoütieën bleef de veestapel in \'1907 gespaard.

Septichaemia epizoötica. in den regel schijnt deze ziekte als
een enzoötie voor te komen. Het aantal dieren, dat er aan be-
zwijkt, wordt niet bijzonder groot geacht, wat in afwijking is met
de opgave, dat van de 2688 zieke dieren (op Java en Madoera)
2438 zijn bezweken. Terecht worden de cijfers dan ook onbe-
trouwbaar genoemd.

Mond- en klauwzeer kwam evenals andere jaren veelvuldig voor.
Op Java 24306 gevallen, waarvan 463 met doodelijken afloop.
Vooral in streken, waar de veestapel voor transportdiensten wordt
gebruikt, kan deze ziekte veel schade en last veroorzaken.

Malleus. «Alhoewel het aautal opgegeven gevallen (736 op
«Java en 625 op de buitenbezittingen, waarvan respectievelijk
«603 en 152 stierven) in verhouding tot de sterkte van den
«paardenstapel niet bijzonder groot is, mag deze ziekte toch
«als een ware plaag voor den paardenstapel worden beschouwd.
«Uit gegevens verstrekt omtrent dieren, welke onder geregeld
«toezicht staan, zooals treinpaarden van het leger, paarden onder

1  In dat van het jaar 1906 wordt voor het eerst van den burgerlijken
veeartsenjjkundigon dienst gesproken. Toen deze tak van dienst nog onder
het „binnenlandsch bestuur" ressorteerde, werden goen andere officiëelo ge-
gevens gepubliceerd dan die in de Koloniale Verslagen.

-ocr page 759-

«bepaalde voorwaarden afgestaan aan de bevolking (Preanger-
«Uegeutschappen) en dergelijke kan blijken, hoe groot het per-
centage is *), dat jaarlijks aan deze ziekte te gronde gaat.
«In enkele residenties mocht het door krachtige samenwerking

o o

«van ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst met die van
«binnenlandsch bestuur gelukken het aantal gevallen aanmerkelijk
«te doen dalen, doch de moeilijkheid, dat niet kan worden ont-
«eigend en afgemaakt, maakt de bestrijding zeer lastig. Verder
«zorgt de desa-politie er wel voor, dat de meeste gevallen niet
«worden gerapporteerd waar dit behoort, zoodat de veeartsen
«van het groote meerendeel der gevallen onkundig blijven.

Verbeterde politie zal ook hier noodzakelijk zijn, willen de
«voorgeschreven en nog voor te schrijven maatregelen eenig nut
hebben.»

Saccharomycose (lymphangitis epizoötica) werd het meest op de
hoofdplaatsen geconstateerd (212 op Java met 130 sterfgevallen).
Vele lichte gevallen gingen in genezing over.

Surra kwam over bijna geheel Indië voor. Bij paarden meestal
sporadisch, terwijl, wanneer liet bij hoornvee voorkomt, de ge-
heele streek wordt aangetast. Voor Java werden 912 en voor
de buitenbezitting 130 gevallen opgegeven, waarvan respectievelijk
831 en 114 met doodelijken afloop.

Veepest werd alleen op Sumatra geconstateerd. De bijzonder-
heden, vermeld in het rapport van den veearts
de Does, zullen
later worden gepubliceerd.

Van Texaskoorts, welke over geheel Indië schijnt voor te komen,
worden slechts 4 gevallen vermeld.

Miltvuur werd, behalve enkele sporadische gevallen, alleen in
de residentie Batavia geconstateerd (369 met 366 sterfgevallen.)
Elk jaar worden van daar (afdeeling Ivrawang) gevallen gerapporteerd,
zonder dat het tot een bepaalde fcnzoötie komt. Een paar ge-
vallen, één te Buitenzorg en één te Magelang, kwamen bij
paarden voor.

Tuberculose werd alleen geconstateerd bij slachtvee van uit-
heemsch ras (10 gevallen).

-ocr page 760-

Sarcoptesschurft komt vrij algemeen voor bij verschillende huis-
dieren, doch wordt zelden gerapporteerd, daar het in het algemeen
als van weinig belang wordt beschouwd.

Na een korte mededeeling over veeverkeer, wordt een 20-tal
bladzijden gewijd aan de veeteelt, terwijl verder als bijlage zijn
opgenomen:

I. Verslag omtrent den toestand van den vee- en paarden-
stapel in de residentie Bali en Lombok in 1907, van den gouver-
nementsveearts
van der Poel en

II. Verslag over de bereiding van rnnderpestserum en de toe-
passing er van op de Philippijnen, van dr. G.
Leurink.

Wegens plaatsgebrek moet ik mij tot de vermelding van deze
twee verslagen beperken, maar mag niet eindigen zonder te
wijzen op een zeer waardeerend en uitvoerig, met een kort ge-
schiedkundig overzicht verrijkt, referaat van dr. K.
W. van
Gorkum in De Indische Mercuur van 23 Maart 1909, getiteld:
«Burgerlijke Veeartsenijkundige Dienst in Nederlandsch fndië,»
waarin ditzelfde onderwerp, maar van geheel ander standpunt
wordt besproken. v, n. B.

Cursus in de kennis der parasietische protozoën. —

Dank zij de bemoeiingen van het bestuur der Nederlandsche
vereeniging voor tropische geneeskunde zal bij genoegzame deel-
neming einde October a.s. door d1\'.
Swellengrebel, privaat docent
aan de gemeentelijke universiteit te Amsterdam in de biologie
en morphologie der protisten, college worden gegeven in de
kennis der parasietische protozoën.

Het programma zal omvatten :

a. Amoeben (A. histolytica, coli, etc.)

I>. Mastigophora (trichomonas, lamblia, trypanosomen, babesia,
piroplasma, leishmania kala azar).

c. Sporozoën, (haemosporidiën — malaria met aansluiting aan
apen- en vogelmalaria, coccidiën (cocc. cunicula), gregarinen.

d.. Ciliaten. Algemeene bouw en iets over balantidium coli.

e. Twijfelachtige protozoën (cytoryctes, chlamydozoën (tra-
choom, vaccine en spirochaeten).

Bij de verschillende protozoën-ziekten zullen te gelijk de ken-
merken van den tusschengastheer (anopheles, glossina, stegomyia)
en ook de epidemiologie en prophylaxe besproken worden.

-ocr page 761-

Kliniek en therapie blijven buiten beschouwing. Wel zal de
cursus zooveel mogelijk vergezeld gaan van demonstratie en prac-
tische oefening.

Hun die verdere inlichtingen wenschen of deel willen nemen
aan dezen cursus wordt verzocht zich vóór 1 September op te
geven bij den secretaris der vereeniging, dr. H.
B. van Buuren,
Witte Singel 84<7, Leiden. v. d. B.

Boekaankondiging.

Prof. Dr. phil. AUGUST EBER, Bericht über das Veterinär
Institut mit Klinik und Poliklinik bei der Universität
Leipzig für die Jahre 1907 und 1908, nebst einer Ueber-
sicht über die Institutstätigkeit -während des zehnjährigen
Zeitraumes vom Sommersemester 1899 bis Wintersemester
1908/09. Mit 1 Tafel und 2 Grundrissskizzen. Berlin, RICHARD
SCHOETZ 1909. Preis broschiert Mark 2.

Dit is het eerste tweejaarlijksch bericht van het veterinair-
iustitunt te Leipzig, dat zelfstandig verschijnt. De vroegere
jaarberichten door
Eber uitgegeven, maakten deel uit van de
Zeitschrift für Tiermedizin, deel 4 en 8, terwijl zij later een aan-
hangsel vormden van de
Berichte über das Veterinärwesen im
Königreiche Sachsen.
De steeds toenemende werkzaamheden onder
den ijverigen directeur waren oorzaak, dat het jaarbericht zich
met het bescheiden plaatsje in genoemde publicaties niet meer
kon tevreden stellen, zoodat liet voornemen bestaat dit ook voor-
taan zelfstandig, om de twee jaar, het licht te doen zien. Be-
halve een overzicht der werkzaamheden aan het instituut zullen
die berichten mededeelingen van wetenschappelijken aard bevatten,
vooral op clinisch, pathologisch-anatomisch en bacteriologisch
gebied.

Het thans verschenen bericht begint met een hoofdstuk over
de ontwikkeling en het doel van het veterinair-institunt, met
een beschrijving van het
nieuwe gebouw. De geschiedenis dezer
inrichting dagteekent eerst van
1870, toen Brauelt, een korten
tijd aan het hoofd stond. Deze werd opgevolgd door den bekenden
parasitoloog
Zürn, terwijl na diens dood in 1900 de tegen-
woordige directeur
Eber de directie overnam. Onder zijn bestuur

-ocr page 762-

werd in de nabijheid der oude cliniek een nieuw instituut ge-
bouwd, dat naar de eischen des tijds werd ingericht. Twee platte-
gronden geven van dit gebouw een overzicht; een fraaie afbeelding
van bet uitwendig voorkomen is tegenover het titelblad geplaatst.

In de volgende bladzijden vindt men de wetenschappelijke
werkzaamheid beschreven, welke in het veterinair-instituut van
1899 tot 1909 tot stand kwam, waaronder de bekende onder-
zoekingen van
Eber betreffende tuberculose een eerste plaats in-
nemen. Dit hoofdstuk is zeer belangrijk; het legt getuigenis af
van den volhardenden arbeid in het veterinair-instituut te Leipzig.
Deze wordt mede bewezen door het bericht over de jaren 1907
en 1908, dat onder anderen een overzicht bevat van de 15 disser-
taties in dit tijdperk aldaar bewerkt.

Na statistische tabellen omtrent de cliniek volgt een belang-
rijke casuïstiek, terwijl als aanhangsel zijn geplaatst: 1°. een
opgaaf van de wetenschappelijke verhandelingen (buiten de
dissertaties) gedurende het 10-jarig tijdvak uitgegaan vau het
veterinair-instituut (28 stuks), en 2°. een lijst der (38) dissertaties
in ditzelfde tijdperk in het instituut bewerkt.

Het bovenstaande moge eenigermate een inzicht geven omtrent
den lijken inhoud van het 08 bladzijden groote boek. Het is met
duidelijke letter gedrukt, zooals wij van de firma
Richard Schoetz
gewoon zijn en in groot-8°. uitgegeven. Hun die belangstellen in
het veterinair-instituut te Leipzig, eu iu het bijzonder in den
veelzijdigen arbeid vau professor
Eber, zij de lezing van dit
lC-jaarlijksch bericht aanbevolen. W.
C. Schimmel.

Dr. D. L. BAKKER, Studien über die Geschichte, den heutigen
Zustand und die Zukunft des Rindes und seiner Zucht in
den Niederlanden mit besonderer kritischer Berücksichti-
gung der Arbeitsweise des Niederländischen Rindvieh-
stammbuches. Inaugural-Dissertation zur Erlangung der
Doktorwürde der hohen veterinär-medizinischen Fakultät
der Universität Bern. Mastricht, LEITER-NYPELS 1909.

Deze in het zoötechnisch instituut der universiteit Bern, onder
professor dr.
Dueiisï bewerkte dissertatie legt getuigenis af van
een ingespannen arbeid, welke er zeker toe zal bijdragen om het
Nederlandsche rundvee, nog meer dan thans reeds het geval is,
in het buitenlaud bekend te maken. De schrijver vond tot zijn

-ocr page 763-

studie aanleiding in de sedert 1906 en 190 7 tot stand gekomen
reorganisatie van het Nederlandsch rundveestamboek en de hierdoor
teweeggebrachte verandering in de fokkerij. Het is hem gelukt
enkele donkere punten omtrent de geschiedenis van het Hol-
landsche rundvee, de herkomst, er van, en het verband met andere
Europeesche runderen tot grooter klaarheid te brengen.

Het werk begint met de geschiedenis der rundveeteelt in de
Nederlanden, waarop een hoofdstuk volgt over de kleurverande-
ring bij het Hollandsche rund, terwijl het geschiedkundig gedeelte
besloten wordt met beschouwingen van natuurhistorischeu aard.

Het tweede gedeelte handelt over de Nederlandsche rundvee-
slagen, het derde over fok- en contróle-vereenigingen en genoot-
schappen voor het houden van stieren, het vierde over regeerings-
maatregelen tot ondersteuning der Nederlandsche rnndveeteelt,
terwijl tot besluit een hoofdstuk volgt over het Nederlandsch
rund veestamboek.

De inhoud van het boek wordt door den schrijver samengevat
in het volgend 10-tal stellingen.

1°. Het Nederlandsche rund behoort tot bos taurus brachyceros
(Rür.); het stamt oorspronkelijk af van het zoogenaamde roode
landslag.

2°. De zwarte kleur van het Nederlandsche rund is afkomstig
van het Jntlandsche vee en dagteekent eerst uit den laatsten tijd
van de 18do eeuw.

3°. De oorspronkelijk door F. B. Löhnis aangegeven indeeling
van bet Nederlandsche vee in drie scherp van elkander verschil-
lende veeslagen is, zooals uit bet onderzoek van I. G. J.
van den
Bosch volgt, juist.,

4°. De naam «zwartbont Hollandsch veeslag» is verkeerd; de
naam «zwartbont Friesch-Hollandsch veeslag» is juist.

5°. Het verdient aanbeveling voor de keuring van stieren en
koeien, waarvoor vanwege de regeering een onderhoudspremie
wordt toegekend, het gebruik van het puntenstelsel verplichtend
te stellen, met de voorwaarde, dat deze puntenlijst in alle provinciën
moet worden toegepast.

6°. Voor de vanwege de regeering ten behoeve der stieren en
koeien toe t,e kennen ouderhoudspremiën en de bijdragen aan
vereenigingen tot verbetering van het rundvee is het gewenscht,
een voor alle provinciën geldend reglement vast te stellen, waarbij

-ocr page 764-

de grootte der verschillende bijdragen en de voorwaarden, waar-
onder ze worden verleend, zijn vermeld.

7°. Het is van groot nut, dat na elke keuring een keurings-
bericht omtrent elk onderzocht dier openbaar wordt gemaakt.

8°. Het allengs vormen van bepaalde fokdistricten voor een
veeslag is bevorderlijk voor een rationeele verbetering van het vee,
omdat hierdoor een te groote verbreiding van het fokmateriaal
wordt voorkomen en het toekennen van financiëelen steuu beter
gevolg zal hebben.

9°. Het moet worden afgekeurd, dat overigens goede fok-
dieren slechts daarom worden uitgesloten van de inschrijving in
een stamboek, omdat zij in de kleur afwijken (bijv. zwarte vlekken
aan de beenen hebben).

10°. Het is voor het inschrijven in een elite-stamboek noodig
om, behalve de gewone bepalingen aangaande bouw, raszuiverheid
en verrichting, de volgende eischen te stellen:

a. De melk der koeien moet gedurende ten minste twee
lactatieperioden onderzocht zijn op hoeveelheid en hoedanigheid.

b. Stieren moeten in hun nakomelingen hebben bewezen, dat
zij hun goede eigenschappen regelmatig op hun kalveren over-
brengen.

Het 138 bladzijden groote boek bevat een aantal tabellen,
waaronder twee groote uitslaande en voorts onderscheidene goede
afbeeldingen van Jutlandsche en Hollandsche runderen, de laatste
ook uit de 17do eeuw, en van runderschedels, zooals ze in de
Friesche terpen zijn gevonden.

Uit het bovenstaande moge blijken, dat 13akker\'s arbeid veel
belangrijks bevat en verdient ook door de Hollandsche veeartsen
te worden gelezen; zij zullen er menige zaak in aantreffen welke
tot heden hun aandacht was ontgaan of in een ander licht was
beschouwd. W.
C. Schimmel.

Dr. Y. VAN DER SLUIS, Ueber die Abtötung der Tuberkel-
bacillen in natürlich infizierter Milch und über die Pas-
teurisierung der Milch. Inaugural-Dissertation Bern. Jena,
G. FISCHER 1009.

Deze dissertatie, ook verschenen in het Centralblatl für Bak-
teriologie und Parasitologie
I Abteilung, Originalc, Band 50, Heft
3, begint met een uitvoerig historisch overzicht omtrent de iden-

-ocr page 765-

titeit der tuberculose van mensch en dier, en over liet dooden
der tuberkelbacillen in de melk, waarna de schrijver overgaat
tot de vermelding van ziju proefnemingen te dezer zake. Hij
komt tot de volgende resultaten:

1°. In de melk der dieren met locale tuberculose konden
noch door microscopisch onderzoek, noch door het experiment
bij andere dieren tuberkelbacillen worden gevonden.

2°. Bij alle dieren met algemeeue tuberculose en uiertuber-
culose werden door een betrekkelijk eenvoudig microscopisch
onderzoek, op een enkele uitzondering na in alle gevallen, tuber-
kelbacillen in de melk aangetroffen.

3°. In geen der gevallen dat de geënte dieren gedurende het
lijden aan tuberculose jongen kregen, kon een intra-uterine infectie
worden vastgesteld.

4°. Kunstmatig gekweekte tuberkelbacillen, bij melk gevoegd,
toonden een geringer weerstandbiedend vermogen tegenover ver-
hitting dan tuberkelbacillen in natuurlijk geïnfecteerde melk.

5°. Het is noodig de op natuurlijke wijze met tuberkelbacillen
geïnfecteerde melk, wil men zekerheid hebben dat ze vrij zal
zijn van levende, tot infectie geschikte tuberkelbacillen, bloot te
stellen aan een verhitting gedurende een uur tot 80°
C., nadat
ze vooraf ongeveer een half uur lang verwarmd is geworden.

Daarom moet worden geëischt dat flesschenmelk, welke in den
handel wordt gebracht onder den naam van gepasteuriseerde,
ziektekienivrije melk, minstens gedurende een uur tot 80°
C.
verhit is geworden. Elke melk, welke korter of lager werd
verhit, levert gevaar op voor tuberculeuse besmetting.

W. O. Schimmel.

Veterinaire dienst bij het leger over 1907.

Het gemiddeld aantal officiers- en troepenpaarden bedroeg
5349, namelijk: cavalerie 2443, artillerie 2207, remonte-depót
625 en koninklijke militaire academie 94.

Op 1 Januari 1907 waren nog in behandeling 227 patiënten ;
in den loop van het jaar kwamen er bij: lste kwartaal 1523,
2do kwartaal 1933, 3dc kwartaal 2395, 4de kwartaal 1804. Er
zijn dus behandeld 7882 patiënten.

-ocr page 766-

Hiervan zijn hersteld 7259, gestorven 54, afgemaakt 36, als
miet hersteld» verkocht 44, terwijl op 31 December 1908 nog
in behandeling bleven
489. Het eigenlijk verlies is dus 134.

Bij de 7882 zieken kwamen 1648 inwendige en 6234 uit-
wendige ziekten voor.

Van de 1648 inwendige zieken stierven er 46, werden
er 17 afgemaakt en 10 als «niet hersteld» verkocht, dus een
totaal verlies van 73, zijnde 4.4 pet. der behandelde gevallen.
Van de 6234 uitwendige zieken stierven er 8, werden er 19
afgemaakt en 34 als «niet hersteld» verkocht, dus een totaal ver-
lies van 61, zijnde nog niet voluit 1 pet. der behandelde gevallen.

Behalve deze paarden werden nog behandeld bij de verschil-
lende garnizoenen, bij detachementen, manoeuvres en in weiden
130 officierspaarden, 20 paarden der marechaussee en 586 troe-
penpaarden; hiervan stierven er 16 en werden er 3 afgemaakt, dus
een totaal verlies van 19, zijnde 2.5 pet. der behandelde gevallen.

Van influenza zijn in het geheel 380 gevallen geconstateerd,
waarvan er 4 zijn gestorven en 1 werd afgemaakt. Van het
geheele aantal gevallen kwamen er 333 in het remontedepot voor.

Onder de bijzonderheden in het rapport aangegeven, wijs ik
slechts op enkele.

Een paard sprong over een hindernis, was direct slap in de achter-
band, begon te waggelen en viel dood neer. Een scheur van circa
4 cM. in den linker hartwand werd bij de sectie aangetroffen.

Een ruin van 19 jaar stierf onder hevige koliekverschijnselen. De
sectie leverde het volgende op. Op 2 meter afstand van den anus had
de darm aan de kleine bocht een opening ter grootte van een cent;
tusschen de platen van het mesenterium was wat faeces opgehoopt.
In het dikke darmkanaal was tusschen 2 en 3 liter zand aanwezig.

In hetzelfde garnizoen stierf een paard — bekend als gulzig
stroo-eter— eveneens aan koliek. Subcutane injecties van arecoli-
num hydrobromicum en hydrochloras pilocarpini hadden geen
resultaat opgeleverd.

«Bij de sectie bleek de maag sterk gevuld, doch overigens
normaal, evenals de dunne darm en de blinde darm. Het begin
van het colon was voor ongeveer een halven meter opgevuld met
een in elkaar gedrukte droge voedselmassa, tegen het slijmvlies
van den darm omgeven door een laag zand van ongeveer 2 cM.,
maar naar achteren werd van lieverlede de zandlaag dunner,

-ocr page 767-

terwijl de darminhoud meer normaal was van consistentie. Even
vóór de bekkenbocht van het colon bevond zich een compacte
massa zand, den geheelen darminhoud vullende. Het slijmvlies
was hier en er vóór sterk haemorrhagisch ontstoken. De verdere
darmgedeelten waren normaal en grootendeels ledig.»

Van de uitwendige ziekten was natuurlijk het aantal drukkin-
gen en schavingen door het harnachement zeer groot. Zoo wer-
den bijv. geconstateerd 269 schoftdrukkingen en 106 drukkingen
van rug en lendenen.

Dat de scherpe pekel, gebruikt om de sneeuw van de tram-
rails weg te ruimen, soms tot ernstige dermatitis aanleiding geeft,
bleek ook nu te Amsterdam, waar aan de beenen en den onder-
buik der paarden haarlooze plekken van allerlei vorm en grootte
optraden en enkele paarden zelfs door sterke zwelling en groote
pijnlijkheid onbruikbaar werden.

Gebrek aan plaatsruimte is oorzaak dat een mededeeling over
«schouderkreupelheid» niet meer kan worden opgenomen.

v. E.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

PROGRAMMA voor de 50ste algemeene vergadering,
te houden op Vrijdag 15 en Zaterdag 16 October
1909 in het Gebouw voor Kunsten en Weten-
schappen te Utrecht.

l8te Gedeelte. Vrijdag 15 October 1909.

Aanvang der vergadering des namiddags zeven uur.

HUISHOUDELIJKE WERKZAAMHEDEN.

1. Opening der vergadering. \')

2. Ingekomen stukken.

1) De volmachten dor afgevaardigden, ingericht overeenkomstig artikel 27
van het huishoudelijk reglement, bohooren vóór don aanvang der vergade-
ring bü het secretariaat te zyn ingeleverd.

-ocr page 768-

3. Verkiezing van een lste secretaris.

Na het tusschentijds aftreden van den vorigen functionaris is
de heer H.
J. 0. van Lent volgens de bepalingen van artikel
19, 2de alinea van het huishoudelijk reglement tot 1ste secretaris
gekozen; thans moet, ingevolge hetzelfde artikel, de algemeene
vergadering tot een definitieve keuze overgaan volgens art. 17
van het huishoudelijk reglement.

De lste secretaris is terstond herkiesbaar.

4. Verkiezing van een 2do secretaris, wegens periodieke af-
treding.

De heer H. A. Kroes werd door de 49sto algemeene verga-
dering gekozen voor de
tusschentijdsche vacature, staande die ver-
gadering veroorzaakt door de verkiezing van den 2do secretaris
tot voorzitter, en is dus herkiesbaar.

Als candidaat voor 2do secretaris is door de aftleeling Noord-
Holland opgegeven de heer
II. A. Kroes te Groningen.

5. Verkiezing van een commissie van redactie, bestaande uit vijf
leden, voor het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, dat, ingevolge be-
sluit van de
49sto algemeene vergadering, met ingang van 1 Januari
1910, als veertiendaagscli tijdschrift zal verschijnen.

Daar de aftredende redactieleden terstond herkiesbaar zijn, acht
het hoofdbestuur het aangewezen reeds thans mede te deelen,
dat de heer
D. F. van Esveld beslist niet meer voor een be-
noeming in aanmerking wenscht te komen.

6. Verkiezing van een lid voor de notulen-commissie, volgens
artikel 23, 2de lid van het huishoudelijk reglement.

7. Verslag over den toestand der Maatschappij.

8. Verslag over den toestand der geldmiddelen en van de
bibliotheek.

9. Nazien der rekening van den penningmeester.

10. Mededeeling omtrent het aftreden van een lid van het
hoofdbestuur.

11. Voorstel van de afdeeling Groningen —
Drente.

De Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Neder-
land verzoeke aan de hooge regeering een examen voor veeteeltleeraar
te willen instellen.

Toelichting. Van het oogenblik af, dat hier te lande werd aan-
gedrongen op de aanstelling van veeteeltleeraren of veeteelt-

-ocr page 769-

consulenten, is er strijd over geweest, welke de meest gewenschte
opleiding zou zijn voor deze ambtenaren. Zooals de zaak nu staat,
moet worden erkend, dat vermoedelijk onder verschillende cate-
gorieën van personen enkelen of\' meerderen gevonden zouden
kunnen worden, die als veeteeltconsulent zeer belangrijke diensten
zouden kunnen bewijzen. Onder de veeartsen en onder de weten-
schappelijke landbouwkundigen zijn personen aan te wijzen, voor
veeteeltleeraar geschikt; direct of althans na eenige aanvullings-
studie.

Door de afdeeling Groningen—Drente moet worden erkend,
dat de volledige veeartsenijkundige studie de meeste waarborgen van
geschiktheid geeft voor veeteeltleeraar of veeteeltconsulent. In de
laatste algemeene vergadering der Maatschappij bleek dit ook de
meening te zijn van het overgroote deel der Nederlandsche vee-
artsen. De bewijzen en argumenten door de afdeeling Utrecht in
de toelichting tot haar desbetreffend voorstel neergelegd, benevens
het daarbij behoorend praeadvies van het hoofdbestuur, worden
door onze afdeeling onderschreven; wij achten het onnoodig
daarop terug te komen. Ondanks het feit echter, dat onze studie
veel geschiktheid geeft zich te kunnen ontwikkelen tot goed
veeteeltconsulent, moet toch worden erkend, dat zelfs de vee-
artsenijkundige studie in dit opzicht nog niet geheel afdoende is.
Aanleg, lust en speciale studie zijn noodig voor den veearts, die
als veeteeltkuudige wil uitblinken.

Zoo is voor hem noodig de kennis van den invloed van den
bodem op het vormen en vervormen_van veeslagen en veerassen,
de eigen aanschouwing van vreemde rassen — meer dan op dat
gebied te Utrecht is geleerd en gezien. Aanvullingsstudie is in
dit opzicht wenschelijk, opdat de veearts- veeteeltleeraar, wanneer
hein advies wordt gevraagd betreffende invoer van vreemde rassen,
etc., etc., alle omstandigheden kent, welke hij bij het uitbrengen
vau het gevraagde advies in aanmerking zal moeten nemen.

Het bedoelde examen ware vermoedelijk het best in te richten,
op de wijze ongeveer, zooals in Duitschland is geschied. Evenals
daar zouden ook hier veeartsen e\'n landbouwkundigen van eukele
deelen van het examen kunnen worden vrijgesteld.

Een groot voordeel van het instellen van een zoodanig examen
zou tevens zijn, dat veeartsen en landbouwkundigen, die zich in
de veeteeltkuudige richting willen begeven, na het met gunstig

-ocr page 770-

gevolg afleggen van het examen, bi] landbouwmaatschappijen uit
den aard der zaak als de eerstaangewezenen bekend zouden zijn
voor het geven van cursussen op dit gebied en wat dies meer
zij. Daardoor zou een einde komen aan den minder gewenschten
tegenwoordigen toestand, waarbij dikwijls voor het geven van
een cursus iemand wordt uitgenoodigd, die, hoewel minder ge-
schikt, het dichtst in de buurt woont.

De zeer uitgebreide wetenschap op veeartsenijkundig en op
landbouwkundig gebied maakt het ondoenlijk, dat ieder beoefenaar
ze in haar geheel kan omvatten; specialiseering is ook in dit
opzicht veel meer noodig dan thans nog geschiedt. Bedoeld
examen zou deze specialiseering in de hand kunnen werken.

(Op dit voorstel zijn geen amendementen ingekomen.)

Praeadvies van het hoofdbestuur.

liet hoofdbestuur kan zich vereenigen met het voorstel en de
toelichting; het is met de afdeeling Groningen—Drente van
meening, dat in het algemeen èn onder de veeartsen èn onder
de wetenschappelijke landbouwkundigen personen zullen te vinden
zijn, die door aanleg, neiging en meer of minder uitgebreide
kennis op zoötechnisch gebied, reeds een groote mate van ge-
schiktheid voor veeteeltleeraar bezitten.

Ten einde voldoenden waarborg te hebben, dat de veeteeltleeraar
over de uoodige speciale kennis beschikt, is het instellen van
een examen van staatswege het aangewezen middel.

Waar de afdeeling Groningen—Drente er in de toelichting
tot haar voorstel op wijst, dat een zoodanig examen ook in Duitsch-
laud bestaat, meent het hoofdbestuur, dat enkele mededeeliugeii
omtrent den omvang van een dergelijk examen dienstig kunnen
zijn aan een vruchtbare behandeling van het voorstel in de bijzon-
dere atdeelingen.

Het examen voor «Tierzuchtinspektor», dat aan de «Königliche
Laudwirtscbaftlicbe Hochschule» te Berlijn wordt afgenomen,
omvat de navolgende vakken 1. Geburtskunde, 2. Seuchen-
lehre und Seuchengesetzgebung, 3. Gesundheitspflege der Haustiere,
4. Anatomie der Haustiere, 5. Physiologie der Haustiere, 6. All-

1) Volgens liet „Programm der Königlichen Landwirtschaftlichen Hoch-
schule zu Berlin."
(1907.)

-ocr page 771-

_-

gemeine Tierzuchtlebre (Züchtuugslehre, Beurteilungslebre, Zucht-
buchfiihrung, Züchtereivereinigungswesen), 7. Die Lehre von der
Fütterung und Aufzucht der Tiere, 8. Spezielle Pferdezucht,
9. Spezielle Kindviehzucht, 10. Spezielle Schweinezucht, 11. Spe-
zielle Schafzucht, 12. Volkswirtschaftliche Aufgaben und Betriebs-
lehre der Tierzucht, 13. Mineralogische Grundlagen der Boden-
kunde,
14. Lehre a) von dem Pflanzenbau, b) von den dauernden
Grasaulagen. Verder zegt de »Prüfungsordnung»: Diejenigen
Kandidaten, welche die tierärztliche Approbations-Prüfung be-
standen haben, sind von der Prüfung in den unter Nos. 1—4
aufgeführten, die Kandidaten, welche die landwirtschaftliche
Abgangsprüfung oder die Prüfung als Lehrer der Landwirtschaft
an Landwirtschaftsschulen bestanden haben, von der Prüfung in
den unter Nos. 13 und 14
a aufgeführten Fächern entbunden.

Ook te Jena (Landwirtschaftliches Institut der Universität)
kunnen veeartsen een speciaal examen voor «Tierzuchtinspektor»
afleggen.

13. Voorstellen van de afdeeling Gelderland—
Overijsel.

A. De algemeene vergadering benoeme een commissie of ivijst
aan de commissie voor beroepsbelangen als zoodanig, die zich in ver-
binding stelt met de groote veever zekeringmaatschappij en, om te komen
tot een betere en uniforme regeling van alle zaken, zich voordoende
in het veeverzekeringswezen, waarin de veearts direct of indirect
betrokken is, zooals daar zijn: keuring der te verzekeren dieren,
afgeven van attesten, honoraria, geschillen, positie der veeartsenij-
kundige adviseurs, behandeling der zieke dieren, enz.

Inleiding tot de toelichting. Iieeds lang bestond bij de afdeeling
Gelderland—Overijsel de meening, dat er iets haperde aan de
onderlinge verhouding tusschen de veeverzekeringmaatschappijen
en de veeartsen. Voornamelijk ging dit uit van de maatschappijen.
Zij wisten, dat ze de hulp der veeartsen bij hun bedrijf niet konden
ontberen en in de vele circulaires en geschriften, welke zij voor
en na de wereld inzonden, óók aan het adres der veeartsen, werd
onder anderen steeds beweerd, dat het belang der maatschappijen
tevens het belang der veeartsen was en meer zoodanige tirades.

Intusschen bleek in de praktijk al bitter weinig van die ge-
meenschappelijkheid van belangen; wel bleek en blijkt nog immer,
dat een welwillende en consciencieuse houding van de veeartsen

-ocr page 772-

steeds was en is in het belang der maatschappijen, die echter al
bitter weinig doen om die welwillendheid en bet consciencieuse
in die bonding aan te moedigen en op te wekken.

Op verschillende wijzen doen zij direct of indirect de behan-
delende veeartsen controleeren, door hen attesten, berichtkaarten
omtrent diagnose, enz. te laten invullen. Het aantal van dergelijke
schrifturen is legio geworden en meestal geschiedt de toezending
daarvan via den eigenaar van het behandelde dier of via den agent.

Zoo waren er langzamerhand tal van grieven ontstaan en gingen
er in de afdeeling stemmen op om te trachten daaraan een einde
te maken. Men was evenwel overtuigd, dat slechts een gemeen-
schappelijk optreden van de zijde der veeartsen kans van slagen zou
hebben. Vandaar dat werd besloten een commissie te benoemen,
die deze zaak zou voorbereiden en met afgeronde voorstellen zou
komen, welke, behoorlijk toegelicht, zouden worden toegezonden
aan het hoofdbestuur ter plaatsing op het programma der alge-
meene vergadering. Die commissie heeft betreffende deze quaestie
een enquête ingesteld, waarvan het resultaat was, dat men alge-
meen inzag, dat verandering en verbetering dringend noodig waren.
De volgende overweging leidde daartoe.

Toelichting. De in Nederland bestaande veeverzekeringmaat-
schappijen, onderlinge zoowel als algemeene, hebben de diensten
der veeartsen direct of indirect noodig. Direct voor de behandeling
van zieke dieren. Indirect bij het invullen van attesten, betref-
fende den toestand van het zieke dier, scliadeborderellen en lijk-
schouwingen. Op grond van die attesten handelen de directies,
gaan zij te werk bij haar uitkeeringen. I)e diensten der veeartsen
zijn haar dus van groote waarde. Ook de ingevulde keurings-
formulieren bij die maatschappijen, welke de te verzekeren dieren
vooraf laten keureu, vormen een basis bij het sluiten van het
verzekeringscontract. Op welke wijze worden nu de veeartsen
erkerd voor de hulp, welke zij verleenen ? Op vrij ongelukkige
en onvoldoende wijze.

De meeste maatschappijen trekken zich van het honoreeren
van de veeartsen voor diensten, welke haar ten goede komen,
niets aan. Zij laten het over aan de eigenaren der verzekerde
diereu, meestal eenvoudige, weinig kapitaalkrachtige lieden, die
de portée van al dien administratieven omslag niet inzien en
ook niet begrijpen, dat ze voor die bewijzen extra moeten betalen.

-ocr page 773-

Dit dient veranderd !

Niet wij, veeartsen, behooren genoegen te nemen met alle
mogelijke voorwaarden welke de maatschappijen stellen, doch
deze behooren die voorwaarden vast te stellen in samenwerking
en overleg met ons. Hieruit volgt, dat alles in de administratie,
regleinenteeriug en verzekeringsvoorwaarden, waarbij de veeartsen
direct of indirect betrokken zijn, worde onderworpen aan het
oordeel van een vertegenwoordigende commissie uit de veeartsen.
Met die commissie behoort een en ander te worden nagegaan
en zoo noodig veranderd, behooren tarieven vastgesteld, modellen
voor attesten aangegeven te worden, enz.

De wijze waarop de veeartsenijkundige adviseurs in voor-
komende gevallen in contact moeten komen met de behandelende
veeartsen dient eveneens door bovengenoemde commissie te wor-
den aangegeven. Voorts behoort correspondentie, vooral waar
verschil van meening bestaat tussehen de directie en den vee-
arts omtrent specifiek veeartsenijkundige zaken, te geschieden
tussehen dien veearts en den adviseur. Ook dit punt behoort
door de commissie te worden- geregeld. Deze commissie vormt
dus de vertegenwoordiging der veeartsen en is ook het lichaam,
hetwelk bij conflicten kan optreden als scheidsgerecht voor de
veeartsen.

Aan de regeling, door de commissie vastgesteld, behooren de
veeartsen zich te onderwerpen; zij vormt de vakvertegenwoordi-
ging tegenover de maatschappijen.

Wat hier gezegd is over de maatschappijen geldt ook ten op-
zichte van de onderlinge veefondsen, welke op meer uitgebreide
schaal werken en welke een onderdeel vormen van grootere
landbouwlichamen, zooals bijv. boerenbonden.

B. De commissie, in het vorig voorstel bedoeld, bereide zoo
spoedig mogelijk een betere wijze van veever zekering voor
en doe
daaromtrent de noodige voorstellen bij de betrokken autoriteiten of
lichamen.

Inleiding tot de toelichting. Gelderland—Overijsel was verder
van meening, dat er ook iets haperde aan de
wijze van vee-
verzekering in ons land. Het groote aantal veeverzekeringen
geeft aanleiding tot versnippering van krachten, concurrentie en
vijandschap, waarbij ten slotte het beoogde doel in het gedrang
komt.

-ocr page 774-

Naast het onnoemlijk aantal kleine veefondsen traden op vele
veeverzekeriugmaatschappijen, grootsch ingericht, met directies,
commissarissen, aandeelenkapitaal, enz. Sommige van haar noe-
men zich onderlinge, andere weer aïgemeene.

Zij verzekeren öf tegen vaste premiën of bij hoofdelijkeu om-
slag. Dit grootscheepsche op bet gebied der veeverzekering neemt
evenwel niet weg, dat er eigenlijk weinig zekerheid bestaat voor
de verzekerden.

Van recenten datum is de strijd, dien twee te \'s-Gravenhage
gevestigde veeverzekeringmaatschappijen tegen elkander voerden.

Voor den nuchteren toeschouwer, en nog veel meer voor de
bij die maatschappijen verzekerde veehouders, was die strijd
alles behalve verkwikkelijk, omdat er van beide kanten veel vuile
wasch werd vertoond, welke beter in huis ware gebleven.

Er blijkt echter uit, dat er veel niet goed is in de veeverzekering ;
er behoort verandering, verbetering te komen. In het algemeen
meent Gelderland—Overijsel, dat die verbetering kan worden
verkregen door het volgende.

Toelichting. Voor alle fondsen geldt openbaarheid vau het
bedrijf, publiceeren van het werkelijk gestorte kapitaal, vanjaar-
lijksche balans en winst- en verliesrekening, opdat controle kunne
worden uitgeoefend.

Reglementen en eventueele reglementswijzigingen behooren
steeds zoo spoedig mogelijk in hun geheel aan de belanghebbenden
bekend te worden gemaakt. Inspecteurs, controleurs, hoofdagenten,
taxateurs, agenten, enz. behooren betrouwbare personen te zijn
met minstens eenige elementaire vee- eu paardenkennis. Niet
de veeartsen behooren taxateursdiensten te verrichten.

Wanneer het in deze richting niet mogelijk is te komen tot
een goed werkend, eerlijk verzekeringswezen voor eu door par-
ticulieren, dan behoort de staat op te treden met uitsluiting
van eiken anderen vorm. Want het betreft toch een groot
deel van het nationaal vermogeri, dat in geen geval in handen
van speculanten mag komen.

De staat kan dan beginnen met voor zichzelf het recht van
controle op te eischeii en gelukt het hiermede niet, dan zou
hij zelf moeten exploiteeren.

(Op deze voorstellen zijn geen amendementen ingekomen.)

-ocr page 775-

Praeadvies van het hoofdbestuur.

Waar beide voorstellen van de afdeeling Gelderland-Overijsel
betrekking hebben op het veeverzekeringswezen en dus nauw met
elkander samenhangen, acht het hoofdbestuur het aangewezen om-
trent deze voorstellen een gecombineerd praeadvies uit te brengen.

Wat het eerste voorstel der afdeeling Gelderland-Overijsel betreft,
meent het hoofdbestuur de aanneming daarvan beslist te moeten
ontraden, omdat zijns inziens overleg van een commissie, als
in het voorstel bedoeld, met de groote veeverzekeringmaatschap-
pijen of absoluut geen resultaat of althans een zeer luttel elf eet
zal sorteeren ; voorop gesteld, dat bedoelde maatschappijen prin-
cipieel voor een zoodanig overleg te vinden zullen zijn, hetgeen
het hoofdbestuur meent ernstig te moeten betwijfelen. Het belang
van de veeverzekeringmaatschappij en het belang van den vee-
houder gaan in vele gevallen lijnrecht tegen elkaar in; de veearts
treedt daarbij alleen in zoover op den voorgrond, als zijn advies
voor de eene partij een gunstigen, voor de andere een ongunstigeu
factor vormt; dat zijn belangen onder de huidige omstandig-
heden dan vaak in de knel komen, spreekt wel van zelf en het
is niet aan te nemen, dat de maatschappijen bereid zullen worden
gevonden juist deze belangen in de eerste plaats voldoende te
behartigen; het meerendeel zal er de voorkeur aan blijven geven
te volharden in het vrijbuiterschap, waarvan de toelichting der
afdeeling blijk geeft.

Hierbij komt nog dat, aangenomen dat eer» enkele maat-
schappij aan de wenschen der commissie zou willen voldoen, een
uniforme regeling op deze wijze toch wel nimmer tot stand zal
kunnen komen, door de weinig vriendschappelijke verstandhouding
van de meeste der vele veeverzekeringmaatschappijen onderling.

Wat het tweede voorstel der afdeeling Gelderland—Overijsel
betreft, ook daarmede kan het hoofdbestuur zich niet, althans
niet volkomen, vereenigen.

Het hoofdbestuur is namelijk van meening, dat een betere wijze
van veeverzekering met kans op succes alleen kan worden voor-
bereid van
staatswege en dat de werkzaamheid eener commissie
uit de Maatschappij zich dient te bepalen tot het zoo volledig
mogelijk bijeen brengen van de motieven, welke voor staats-
bemoeiing te dezer zake zijn aan te voeren. Met de principiëele strek-

-ocr page 776-

king van het voorstel, namelijk om tot een betere wijze van vee-
verzekering
te geraken, is het hoofdbestuur het evenwel volkomen
eens; alleen verschilt het met de afdeeling Gelderland—Overijsel
van meening omtrent den weg, welke ter bereiking van dit
doel is in te slaan.

Op grond dezer overwegingen meent het hoofdbestuur ook de
aanneming van het tweede voorstel van de afdeeling Gelderland-
Overijsel te moeten ontraden en de zaak het best te dienen door
het navolgend voorstel:

De algemeene vergadering drage aan de commissie voor beroeps-
belangen op, een nota samen te stellen, waarin de gebreken van het
veeverzekeringswezen hier te lande zoo volledig mogelijk zijn bijeen
gebracht, en besluite dat de Maatschappij zich op grond dezer nota
tot de regeering zal wenden, ten einde een ingrijpen van staatswege
te verkrijgen.

Voorstel van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur stelt voor de commissie voor beroepsbelangen
met twee leden uit te breiden en dus te brengen op vijf leden, waarvan
twee praktizeerend veearts, één districtsveearts, één keuringsveearts en
één militair paardenarts zijn.

Toelichting. Reeds in het oorspronkelijk voorstel, hetwelk is
behandeld in de 47ste algemeene vergadering der Maatschappij,
werd het aantal leden op
vijf gesteld. Hoewel alle afdeelingen
zich vóór het instellen van een commissie voor beroepsbelangen
verklaarden, vond het aantal leden dier commissie evenwel be-
strijding en werd het ten slotte gebracht op
drie vaste leden en
uit elke bijzondere afdeeling en uit Nederlandsch-Indië een
adviseerend lid. Verschillende bezwaren werden tegen vijf leden
genoemd, onder meer langzaam werken en meerdere kosten.

Nu de commissie voor beroepsbelangen bijna drie jaar werk-
zaam is, heeft men in dit opzicht eenige ervaring verkregen;
hieruit blijkt dat, bij goeden wil, samenwerking gemakkelijk is
te verkrijgen, en de kosten, welke deze commissie heeft ver-
oorzaakt, niet drukkend zijn geweest voor de Maatschappij, zoodat
dienaangaande, ook bij uitbreiding tot vijf leden, geen vrees
behoeft te bestaan.

Wel is sinds dien tijd gebleken, dat de eigenlijke werkzaam-

-ocr page 777-

lieden worden verricht door de vaste leden en het daarom wen-
schelijk is, dat alle richtingen der veeartsenijkunde in de com-
missie vertegenwoordiging vinden, en wel in dier voege dat in
deze commissie zitting zullen hebben: twee praktizeerende vee-
artsen, een districtsveearts, een keuringsveearts en een militair
paardenarts. Daar de praktizeerende veeartsen de overgroote
meerderheid vormen van de leden onzer Maatschappij is het ge-
wenscht, dat zy door twee leden worden vertegenwoordigd; de
districtsveeartsen, de militaire paardenartsen en de keuringsvee-
artsen vinden bovendien in speciale vereenigingen gelegenheid
tot behartiging hunner bijzondere belangen.

Op dit voorstel is een amendement ingekomen van de afdee-
ling Zuid-Holland
, ten doel hebbende de vijf leden der commissie
uitsluitend te kiezen uit de praktizeerende veeartsen. Ter toe-
lichting van haar amendement voert de afdeeling Zuid-Holland
het navolgende aan:

Zooals de naam van de commissie, «commissie voor beroeps-
belangen» reeds aanduidt, heeft zij ten doel de belangen van
«het beroep» te behartigen.

Die van ambten, waardigheden, of\' welken naam ook aan de
verschillende qualiteiten waarin de veeartsen optreden, wordt
gegeven, moeten naar het oordeel der afdeeling buiten de be-
oordeeling dezer commissie blijven.

In het voorstel van het hoofdbestuur wordt van districtsvee-
artsen, keuringsveeartsen en militaire paardenartsen gesproken ;
dit getal zou kunnen worden uitgebreid met leeraren aan \'s ltijks
veeartsenijschool en de landbouwschool, directeuren van slacht-
huizen, in de toekomst veeteeltconsulenten en anderen.

Het «beroep» waarvan sprake is, is veearts en de behartiging
van de belangen van dit beroep, voor zoover dit door de leden
der Maatschappij wordt uitgeoefend, is naar het oordeel der afdee-
ling aan de commissie opgedragen.

Het kan naar haar meening niet de bedoeling van het hoofd-
bestuur zijn, dat de commissie zich zal onledig houden 0111 de
belangen van. de leeraren der veeartsenijschool, van de land-
bouwwintercursussen, voor zoover zij in het bezit van het diploma
van veearts zijn, van districtsveeartsen, rijkskeurmeesters, enz.
die allen als zoodanig een benoeming van rijkswege hebben,

-ocr page 778-

of van directeuren van slachthuizen en keurings veeartsen die
van gemeentewege zijn benoemd, te behartigen.

In de toelichting van het hoofdbestuur lezen we, hoewel dit
op het aantal vertegenwoordigers der genoemde waardigheden
in de commissie slaat, dat de districtsveeartsen, de militaire
paardenartsen en de keuringsveeartsen in speciale vereenigingen
gelegenheid hebben tot behartiging hunner bijzondere belangen.
De afdeeling Zuid-Holland gaat hiermede volkomen accoord
en acht liet daarom niet wenschelijk dat de bovenbedoelde com-
missie zich, met welke door veeartsen bekleede qualiteit, waar-
digheid of bediening ook, zal inlaten.

Op grond van een en ander meent de afdeeling te moeten
adviseeren haar amendement in ernstige overweging te nemen.

14. Begrooting voor het jaar 1910.

15. Bepaling van de plaats waar de 51tt0 algemeene verga-
dering zal worden gehouden.

2de Gedeelte. Zaterdag 16 October 1909.

Aanvang der vergadering des voormiddags 10 uur.

1. Openingsrede van den voorzitter.

2. De verwantschap van geneeskunde en veeartsenijkunde, door
dr. W. P. R
ui.tsch.

3. Een nieuwe luchtzakoperatie, door dr. 11. A. Vermeulen.

P a u z e.

4. Behandeling van het eindrapport der commissie belast met
het onderzoek naar de wenschelijkheid eener bepaalde wettelijke
regeling betreffende koop en verkoop van vee
en van het daarbij
behoorend rapport der minderheid. \')

5. Vrije mededeelingen.

6. Bezichtiging van het Pathologisch instituut van \'s Rijks vee-

1) Ten einde de behandeling te vergemakkelijken, vindt men hierachter
afgedrukt:
a. het ontwerp van wet met toelichting, door de commissie bij baar
eerste rapport gevoegd (het volledig rapport is te vinden in lxet Tijdschrift
voor veeartsenijkunde, deel 34, bldz. 762);
b. hot eindrapport; c. het rapport
der minderheid.

-ocr page 779-

artsenijschool, onder leiding van de beeren dr. H. Markus en
H. Schornagel.

Opgemaakt in de vergadering van het hoofdbestuur
van 26 Juni 1909.

Namens het hoofdbestuur:
De voorzitter,

H. Markus.
De lsie secretaris,

H. J. C. van Lent.

Begrooting voor het jaar 1910.

Inkomsten.

Kassaldo op 4 Januari 1910........pro memorie.

Onvoorziene inkomsten..........pro memorie.

Interest van belegde gelden........ƒ 50.—

Vermoedelijke ontvangst aan contributiën. ... » 3903.—

Uit het kassaldo 1909 voor afdrukken en verspreiden

inhoud deel I—XXXVI......... » 300.—

/ 4253.—

Uitgaven.

Aan het tijdschrift...........ƒ 3000.—

» drukwerk............» 50.—

» lokaalhuur............» 60.—

» voorschotten, enz..........» 100.—

» kosten incasseeren.........» 7.50

» reis- en verblijfkosten voor het hoofdbestuur. » 150.—

» algemeene vergadering........» 100.—

» onderhoud en assurantie bibliotheek. ...» 200.—
» commissie voor reorganisatie veeartsenykundig

onderwijs............» 75.—

» aan commissie voor beroepsbelangen ...» 75.—

» aan contributiën en vertegenwoordiging . . » 75.—

-ocr page 780-

Trausport. . . f 3892,50

Aau klapper op liet tijdschrift, deel I—XXXVI . » 300.—

» onvoorziene uitgaven.........» 60.50

ƒ 4253.—

Opgemaakt in de vergadering van het hoofdbestuur
van 26 Juni 1909.
Namens liet hoofdbestuur:
De Voorzitter,

H. Markus.
De 1stc Secretaris,

H. J. C. van Lunt.

Ontwerp van wet met toelichting, behoorende bij het
eerste rapport der commissie.

Art. 1. Als verborgen gebrek wordt beschouwd elk gebrek of
elke -ziekte welke door den kooper, bij de gewone opmerkzaam-
heid, niet kan worden ontdekt en die, bijaldien de kooper het
gebrek of de ziekte had gekend, hij het dier of in het geheel
niet öf voor minderen prijs zou hebben "gekocht.

Tot de verborgen gebreken wordt ook gerekend het gemis
eener eigenschap welke tot de natuur der dieren behoort, of het
aanwezig zijn of periodiek optreden eener eigenschap die geheele
of gedeeltelijke ongeschiktheid voor het gebruik, waartoe het dier
bestemd is, teweegbrengt.

Evenzoo wordt het gemis van zekere stilzwijgend of uitdruk-
kelijk bedongen eigenschappen als een verborgen gebrek beschouwd.

Art. 2. De verkooper is niet gehouden in te staan voor
zichtbare gebreken welke de kooper zelf had kunnen ontdekken.

Art. 3. De verkooper moet voor de verborgen gebreken
instaan al ware bij daarvan ook zelf onkundig geweest, tenzij hij
bedongen had, dat hij tot geen vrijwaring hoegenaamd gehouden
zal zijn.

Art. 4. In de gevallen bij art. 1 vermeld, heeft de kooper de
keus om of het dier terug te geven en den koopprijs terug te
vorderen, öf het te behouden en zich zoodanig gedeelte van den
koopprijs te doen teruggeven als de rechter, na deskundigen
hierop te hebben gehoord, zal bepalen. ,

-ocr page 781-

Art. 5. De actie tot koopprijs vermindering zal niet worden
toegelaten, wanneer de verkooper aanbiedt het dier terug te
nemen en alle door den kooper gemaakte kosten, op den koop
en de levering gevallen, en tevens den koopprijs terug te betalen.

Art. 6. Indien de verkooper de gebreken van het dier gekend
heeft, is hij, behalve tot de teruggave van den daarvoor ont-
vangen koopprijs, nog jegens den kooper tot vergoeding van alle
kosten, schaden en interessen gehouden.

Art. 7. Indien de verkooper de gebreken van het dier niet
gekend heeft, is hij slechts gehouden tot de teruggave van den
koopprijs, alsmede om aan den kooper de kosten op den koop
en de levering gevallen te vergoeden, voor zooverre hij die mocht
hebben betaald.

Art. 8. De dood van het dier ontneemt den kooper zijn
recht niet.

Art. 9. De rechtsvordering voortspruitend uit gebreken welke
de vernietiging vau den koop ten gevolge hebben, moet door den
kooper worden aangelegd binnen een korten, tijd, te rekenen van
het oogenblik waarop de kooper kennis kreeg van het verborgen
gebrek, en overeenkomstig den aard van het gebrek.

Art. 10. Deze rechtsvordering heeft, geen plaats bij verkoo-
pingen welke op rechterlijk gezag geschieden.

Art. 11. De vrijwaringsproceduren voor de in art. 1 bedoelde
gebreken worden als
spoedeischend beschouwd.

T o e 1 i c h t i n g op het ontwerp van wet.

Art. 1. I)e commissie heeft gemeend in dit artikel het artikel
1540 B. W. te moeten aanvullen met de definitie van
verborgen
gebrek.

De uitvoerige omschrijving daarvan gegeven, kwam haar nood-
zakelijk voor, omdat in haar ontwerp niet wordt verwezen naar
een lijst van verborgen gebreken.

Zij houdt zich overtuigd dat bij de toepassing der Iiomeinsche
rechtsbeginselen de belangen van den kooper, zoowel als van den
verkooper, naar behooren worden geëerbiedigd en daarmede is de
handel dan toch het meest gebaat.

Art. 3. De commissie heeft in dit artikel het artikel 1542
B.
\\f. overgenomen, echter met weglating der woorden «in dat

-ocr page 782-

geval,» omdat zij meent, dat de door haar gekozen redactie in
ruimen zin het begrip
verkoop voetstoots omvat.

Art. 4. Dit artikel is onveranderd het art. 1543 B. W.

Art. 5. De commissie heeft vooral met het oog op den handel
in slachtvee dit artikel opgenomen. Ook in de Fransche wet van
2 Augustus 1884 komt dit artikel voor, luidende:

«L\'action en réduction de prix, autorisée par l\'article 1644
«du code civil, ne pourra être exercée dans les ventes et échanges
«d\'animaux énoncés à l\'article précédent lorsque le vendeur
«offrira do reprendre l\'animal vendu, en restituant le prix et en
«remboursant à l\'acquéreur les frais occasionnés par la vente.»

Art. 6 De commissie heeft art. 1544 B. W. onveranderd
overgenomen.

Art. 7. De commissie heeft art. 1545 B. W. onveranderd
overgenomen.

Art. 8. De commissie meent dat in deze redactie de billijk-
heid het best wordt betracht, omdat ook de dood door toeval
veroorzaakt den kooper niet mag beletten de rechtsvordering te
handhaven.

In art. 1546 B. W., laatste lid, komt verlies door toeval ver-
oorzaakt voor rekening van den kooper, wat der commissie
voorkomt dat in enkele gevallen tegenover den kooper onbillijk
zou kunnen zijn.

Art. 9. De commissie heeft gemeend het artikel 1547 B. VV.
te moeten aanvullen, door achter de woorden «
binnen een korten
tijd
» t,e voegen : te rekenen van het oogenblik waarop de kooper
kennis kreeg van het verborgen gebrek.

Deze toevoeging steunt zij op een desbetreffend arrest van
den hoogen raad.

Ook heeft de commissie uit art. 1547 B. W. laten vervallen
de woorden «met inachtneming der gebruiken van de plaats
«alwaar de koop gesloten is», omdat de ervaring voldoende
heeft geleerd dat de termijnen naar het plaatselijk gebruik zoo
wisselvallig en zoo onbestemd ziju, dat dit, naar haar meciiing,
onbruikbaar materiaal oplevert bij de rechtspraak.

Art. 10. De commissie heeft art. 1548 B. W. onveranderd
overgenomen.

Art. 11. De commissie meent te moeten aaugeven, dat het
overweging verdient dat de klacht binnen zeer korten tijd bij

-ocr page 783-

den rechter wordt ingediend en dat deze tevens het verzoek
omvat tot benoeming van een of meer deskundigen. Deze dienen
dan, binnen een door den rechter te bepalen tijd, een met redenen
omkleed rapport in.

Dat ook reeds vroeger op een bespoediging der vaak zeer
langdurige proeeduren is aangedrongen, bewijst art. 6 van het
ontwerp der Maastrichtsche commissie.

De samenstellers van het belangrijke Maastrichtsche verslag
wijzen er op, dat de geheele materie der vrijwaring met haar
korte termijnen een korte, snelle, eenvoudige en weinig kostbare
procedure vordert en zouden bet liefst den kantonrechter daar-
mede belast willen zien, onverschillig wat het waardebedrag
van het verkochte ook zij.

Mr. Th. J. H. Aquarius haalt in zijn dissertatie de «artt.
15^0—1548 van het Burgerlijk Wetboek» ook deze meening
der Maastrichtsche commissie aan, doch voegt daaraan toe:

«Toch geloof ik met hen, dat het reeds veel gewonnen zijn
«zou, indien de vrijwaringsprocedure als spoedeiscliend zou kunnen
«worden behandeld, daar men voor verwijzing tot elk bedrag
«naar den kantonrechter een algeheelen ommekeer zou moeten
«maken in het stelsel onzer rechtspleging, waartoe niet gemak-
«kelijk zal worden overgegaan.»

De commissie in zake verborgen gebreken in den veehandel,

M. G. de Bruin.

P. W. van Dut.m.

Qüadekker.

Utrecht, den 26sten Juli 1907.

b. Eindrapport der commissie.

Aan het hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde in Nederland.

De commissie in zake de verborgen gebreken in den veehandel,
bij besluit van de algemeene vergadering van 12 October 1907
diligent verklaard, ten einde in hoofdzaak na te gaan de werking
der wetten op de verborgen gebreken in het buitenland, heeft de
eer u hierbij het eindrapport harer werkzaamheden aan te bieden.

Tot baar groot leedwezen ontviel haar plotseling haar voor-

-ocr page 784-

zitter, de heer uk Bruin, die zulk een werkzaam aandeel genomen
had in haar zittingen en wiens groote kennis en rijpe ervaring
der commissie zeer te stade kwamen.

Zijn dood was ook voor deze commissie een zeer groote slag.
Met de grootste dankbaarheid erkent de commissie zijn arbeid.

In plaats van den heer de Bruin werd door het hoofdbestuur
als lid aan de commissie toegevoegd de heer dr.
Overkeek,
districtsveearts te Groningen.

Na bovengenoemd besluit der algemeene vergadering heeft de
commissie in haar bijeenkomst te Arnhem het besluit genomen,
aan eenige autoriteiten in België, Frankrijk en Duitschland in-
lichtingen te vragen omtrent de resultaten der daar te lande
werkende wetten op de verborgen gebreken.

Het hiertoe strekkend schrijven gericht aan de Belgische en
Fransche collega\'s luidde als volgt:

«Très honoré Collègue,

«Je prends la respectueuse liberté de vous demander votre
«avis sur la question suivante.

«Il existe en Hollande, au sujet des vices redhibitoires, une
«loi dont les considérants sont extraits du Code Civil.

«Mais ce dispositif légal ne mentionne pas certains vices
«spéciaux eu tant que redhibitoires et ne stipule pas les délais
«pendant lesquels on a le droit d\'intenter l\'action judiciaire.

«11 en résulte que pour chaque cas le magistrat doit décider
«si le fait a, en lui même, une importance suffisante pour qu\'une
«action judiciaire puisse être intentée.

«Pour se prononcer en toute connaissance de cause le juge
«peut se faire assister par un ou plusieurs experts. Comme
«conclusion il est possible en Néerlande d\'intenter une\'action en
«garantie pour chaque maladie ou défaut.

«Par suite des nombreux et interminables procès en litige et
«considérant les nouvelles dispositions mises en vigueur depuis
«1895 et 1905 en France, la société vétérinaire de Hollande
«vient de nommer une commission chargée d\'étudier le besoin
«et les moyens de modifier le texte de cette loi. La conclusion
«de cette assemblée, après un examen approfondi de la question,
«c\'est, qu\'étant donné la sûreté du droit pour les deux parties,
«le priucipe de notre loi doit rester intact. Toutefois il faudra

-ocr page 785-

«que la procédure soit menée rapidement, c\'est à dire traitée
«comme affaire urgente.

«Le rapport de cette commission ne fait pas une distinction
«bien nette entre les vices spéciaux et les vices redhibitoires, pour
«la raison que ce n\'est pas possible au point de vue scientifique
«(un même défaut pouvant être caché ou non). Aussi n\'a t\'elle
«pas fixé le délai légal pour intenter l\'action redhibitoire, mais
«elle a décidé que l\'action devait être intentée dans un bref délai
«suivant la nature du vice.

«La société vétérinaire hollandaise a donc chargé la dite
«commission de faire une enquête pour s\'informer:

1. du résultat obtenu en France par l\'application des dispo-
sitions nouvelles :

2. si leur application a fait renaître la certitude et la confiance
dans le commerce des animaux;

3. si les démêlés devant la justice ont reçu ainsi une solution
nette, décisive et prompte.

«En attendant je vous prie d\'agréer, très honoré Collègue, mes
«remerciments anticipés ainsi que l\'assurance de ma plus haute
«considération.

Qljadekkek,

Directeur de l\'abattoir, Secrétaire de la dite Commission.

Die aan de Duitsche collega\'s was als volgt :
Hochgeehrter Herr Kollege.

«Sie gestatten mir wohl Ihnen sehr ergebenst nachstehendes
«Schreiben vorzulegen und Sie bezüglich der darin gestellten
«Fragen um Ihre gefällige Antwort zu bitten.

«Es wird Ihnen wohl bekannt sein, dass in Holland das Gesetz
«für die Mängel und Fehler im Handel mit Tieren Bestimmungen
«enthält, die dem Code Civil entnommen sind.

«Hauptmängel und Gewährszeiten kennt die holländische Gesetz-
«gebung nicht. Der Processrichter beurteilt vor allem jedes einzelnen
«Fall dahin, ob es von hinreichender Bedeutung ist um eine dies-
«bezügliche Klage überhaupt beginnen zu lassen. Hierin kau sich
«der Richter allerdings von Sachverständiger unterstützen lassen.

«Man kann also bis heute hier in Holland eigentlich für jeden Fehler,
«jeden Mangel oder jede Krankheit eine Actio redhibitoria oder
«Actio quanti minoris einleiten, vorbehaltlich des oben gesagten.

-ocr page 786-

«Veranlasst nun durch das Vorkommen von so vielen und
«mitunter von so langdauernden, kostspieligen Processen, hat der
«Verein zur Beförderung der Tiermedizin in Holland den Be-
«scliluss gefasst, auch schon desshalb weil in dem benachbarten
«Deutschland seit einer Reihe von Jahren neue diesbezügliche
«Bestimmungen in Kraft getreten sind, eine Commission zu
«ernennen, um zu untersuchen, ob die in Holland noch geltenden
«Bestimmungen gleichfalls einer Aenderung bedürftig wären.
«Diese Commission ist nun der Ansicht, dass zur Erhaltung
«der Sicherheit im Rechtsgefühle beider Parteien der obener-
«wähnte Princip der holländischen Gesetzgebung bleiben müsse,
«dass aber vor allem die Klagen selbst einen Aufschub nicht
«erleiden dürften, (Beschränkung der Klagefrist!)

«Gewährsmiingel hat die gebildete Commission in Ihren Ent-
«wurf nicht aufgenommen, da Sie zu der Ueberzeugung ge-
«kommen ist, dass streng sachlich und wissenschaftlich betrachtet,
«diese nicht anzugeben und zu begründen sind.

«Der nämliche Fehler kann in einem Falle als verborgen, in
«einem anderen Falle aber als nicht verborgen angesehen werden.

«Auf diese Ansicht gestützt, hat die Commission auch keine
«Gewährszeiten angenommen, Dagegen hat Sie in Vorschlag
«gebracht, dass die Klagen eingereicht werden sollen innerhalb einer
«kurzen Zeit, gemäss der Natur des Fehlers.

«Die Commission hat weiter in Auftrag erhalten zu untersuchen
«ob die neue Bestimmungen des Deutschen Bürgerlichen Gesetz-
tbuches vom Jahre 1900 sich bewährt haben und ob diese Be-
«stimmungen in der Tat förderlich gewirkt haben auf eine
«grössere Rechtssicherheit im Handel mit Tieren, so dass diesem
«Handel in Wirklichkeit mit den neuen Bestimmungen von 1900
«genützt worden ist.

«Es wurde mir sehr angenehm sein, wenn Sie die Liebens-
«Würdigkeit haben wollten, mir weiterhin mitteilen zu wollen ob
«die in Deutschland eingeführte neue Bestimmungen dazu bei-
«getragen haben, um gewordene Streitigkeiten auf diesem Gebiete
«schnell und gut zu erledigen.

«Im Voraus sage ich Ihnen für Ihre Bemühungen verbind-
«liclisten Dank und beehre sehr ergebenst zu sein:

Quadekker,

Schlachthofdirector, Secretär der genannten Commission.

-ocr page 787-

Tot haar leedwezen moet de commissie getuigen, dat op haar
aanvragen slechts een betrekkelijk klein aantal antwoorden is
ingekomen, namelijk 5 uit Duitschland en 3 uit Frankrijk.

De lieer Edelmann te Dresden schrijft in zijn antwoord onder
anderen: «dat men over het algemeen met de wet van 1900
«zeer tevreden is, en dat in die Bondsstaten, waar men vóór
«dien tijd geen wet op de verborgen gebreken met waarborg-
«tijden kende, de doelmatigheid en van nu erkend wordt.

«Het aantal processen is aanzienlijk verminderd, en verkooper zoo-
«wel als kooper van het vee zijn met dezen rechtstoestand tevreden.»

Hij schrijft echter ook dat:

«... das System der Hauptmängel vom Standpunkte der
«tierärztlichen Wissenschaft
nicht vollständig eindwaudfrei ist und
«auch hinsichtlich der begrifflichen Definition der Mängel sowie
«die Bemessung der Gewährsfristen niemals volkommeu sein
«wird, soll nicht bestritten werden >. En dit is het juist wat
de meerderheid der commissie huiverig doet zijn om een lijstje
van verborgen gebreken met waarborgtijden samen te stellen.

De heer Edelmann zegt verder wel, dat de doelmatigheid van
het stelsel van verborgen gebreken voor het practische leven en
met het oog op het algemeen rechtsgevoel in Duitschland niet
bestreden kan worden, doch hiervan is de meerderheid der com-
missie voor Nederland niet overtuigd.

Dr. Foth, Veterinär-Rat te Sleeswijk, zegt eenvoudig dat hij
«im grossen und ganzen» de wet voor zeer doelmatig houdt,
omdat daardoor het aantal processen zeer sterk verminderd is.

De departementsveearts te Keulen zegt ook, dat sedert liet in
werking treden van de wet het aantal processen zeer aanzienlijk
is afgeuornen.

De Kreistierarzt dr. Schmidt te Kleef geeft in . een zeer uit-
voerig schrijven zijn meening te kennen en komt tot de conclusie,
dat de Duitsche wetgeving goed voldoet.

Prof. dr. Malkmus te Hannover zegt in zijn antwoord onder meer:

«Die Bestimmungen des Bürgerlichen Gesetzbuches haben sich
«insofern bewährt, als die Zahl der Processe wegen Viehmängol
«sich zunächst vermindert hat, man wünschte die Zahl zu be-
«schränken. Das Ziel wurde durch die Beschränkung der gesetz-
«lichen Gewährleistung erreicht, da das Publikum das Gesetz im
«Uebrigen noch nicht genügend kannte.

-ocr page 788-

«Die gesetzliche Gewährleistung reicht aber für den Käufer
«nicht aus und kann ihn auch nicht ausreichen, denn Sie sichert
«ihn nicht für gutes Geld, gute Ware zu bekommen. Die Ver-
«minderung der Processe beruht also auf eine Rechtsverweigerung.
»Nachdem das Publikum allmählich aber erkannt hat, dass der
«Verkäufer auch für alle Vereinbarungen haften muss die beim
«Kauf getroffen wurden, wird jetzt allgemein die Gewährleistung
»dahin erweitert, dass der Verkäufer nicht nur die Ilaupt-
«mängel sondern auch für alle erhebliche Mängel haften muss.

O o

«Die Zahl der Processe nimmt nun wieder bedeutend zu, da
«sich die Parteien jetzt vielfach über den Umfang der Gewähr-
tleistung streiten.

x Es hat sich hiernach die Beschränkung der Gewährleistung auf
«Hauptmängel nicht bewährt, ebensowenig die Beschränkung auf die
«Gewährfrist.

«Dagegen bewährt sich der Ausschluss der Actio quanti minoris.
«Die Schadenersatzklage bei Zusicherungen ist wiederum eine
«ausserordentliche schwerwiegende Haftung.

«Ich kann der Ansicht Ihrer Commission nur beipflichten. Be-
«halten Sie Ihr gegenwärtiges Währschaftsgezetz in Principi
«suchen Sie die Klagefrist auf längstens 6 Wochen zu be-
«schränkeu und schliessen Sie die Actio quanti minoris aus.

«Der Käufer muss in allen Fällen wo sich bei Tiere ein erheblicher
»Fehler zeigt, der zur Zeit des Uebergaugs der Gefahr vorhanden
«war, das Recht auf Wandlung haben.»

Prof. Malkmus is dus van een geheel andere meening dan
de andere Duitsche collega\'s en slaat naar de meening der meer-
derheid der commissie den nagel op den kop, waar hij zegt, dat
het aantal processen alleen verminderd is, omdat de kans op
procedeereu ontnomen is.

Nu men echter de wet beter kent, brengt men de quaesties
over op een anderen boeg en neemt, zegt hij, het aantal proce-
duren ook weer toe, wel een bewijs, dat ook de Duitsche wet
geen volkomen bevrediging geeft en dat een lijst van hoofdge-
breken met waarborgtijden ook niet voldoet.

«Beschränkung tier Gewährleistung auf Hauptmängel hat sich
nicht bewährt, ebensowenig die Beschränkung auf die Gewährfrist.»

Geheel in de lijn dus met de opinie uwer commissie. Men zal
een lijstje maken van de hoofdgebreken, maar wie garandeert, dat

-ocr page 789-

niet herhaaldelijk gebreken of ziekten welke niet in de lijst zijn
opgenomen processen zullen veroorzaken?

En waartoe dan een lijst?

De wettelijke waarborg geeft den kooper niet de zekerheid
voor goed geld goede waar te krijgen !

De heer Gallier, veearts te Caen, die in Frankrijk naam heeft
op het gebied der verborgen gebreken, zegt: dat de wetten van
1884 en 1905 tot doel hebben:

«1°. de limiter et de restreindre le nombre des procès, de
«remplacer par des dispositions semblables pour tout le pays les
«usages locaux et enfin de rendre uniforme une action qui variait
«suivant le bon plaisir des magistrats et des experts.»

Dat doel zegt hij is bereikt.

Het aantal processen dus verminderd, om dezelfde reden als
in Duitschland, wat echter nog niet bewijst, dat de rechtszeker-
heid verbeterd is.

Voor het geheele land gelijkluidende disposities te geven, was
vooral in Frankrijk met de velerlei plaatselijke verordeningen
hoogst gewenscht, doch het wezen der zaak, waar liet hier omgaat,
is daardoor niet gewijzigd.

Iets verder zegt hij immers:

«Qu\'il n\'en est pas de même des lois du 31 juillet 1895 et
«du 23 février 1905 sur les maladies contagieuses qui sont
«aujourd\'hui la source des nombreux procès.»

Juist dus als in Duitschland ; over de omschreven hoofdge-
breken kan men niet meer procedeeren, maar wel bedrogen
worden, over de niet genoemde gebreken gaat het natuurlijk
als voorheen.

Het schrijven van den veearts van Montpellier komt in hoofd-
zaak hierop neer, dat naar zijn meening de nieuwe wetten den
toestand zeer veel hebben verbeterd.

De heer Benjamin te Parijs, die in principe tegen elke wet
op verborgen gebreken is, zegt:

«Que la loi française, avec ses délais et ses maladies bien
«spécifiées,
malgré encore quelques imperfections, protège suffisam-
«ment les acheteurs.»

Het is nu inaar de vraag wat de heer Benjamin onder «suffi-
samment» begrijpt.

Al is het aantal antwoorden ook klein, het geeft, dunkt ons, een

-ocr page 790-

voldoend overzicht en zeer zeker mag de commissie het schrijven
van prof. dr.
Malkmus wel als het meest belangrijke beschouwen-

De meerderheid der commissie in zake verborgen gebreken in
den veehandel is niet van opinie veranderd en handhaaft haar
conclusies, in haar oorspronkelijk rapport aangegeven.

De commissie in haar geheel gevoelt evenwel, dat het voor
den veehandel van groot nut zou zijn, indien op eenvoudige,
vlugge en weinig kostbare wijze de partijen tot overeenstemming
konden worden gebracht.

Naar haar meening zou dit te bereiken zyn, indien de partijen
zich wilden onderwerpen aan de uitspraak eener
arbitrage-commissie.

Zij stelt zich voor, dat er eenige van dergelijke commissies
voor verborgen gebreken zouden benoemd worden, bestaande uit
5 leden, waarvan de meerderheid veeartsen, de anderen rechts-
geleerden moesten zijn.

Deze commissies moesten worden benoemd door de regeering
en het recht hebben uitspraak te doen omtrent geschillen over
verborgen gebreken.

Partijen kunnen zich dan tot deze commissies richten.

Bij het sluiten van een koop zou, zoo noodig, de conditie
kunnen worden gemaakt, dat bij eventueele geschillen de tusschen-
komst eener arbitrage-commissie zou worden ingeroepen. I)e
minderheid der commissie heeft haar meening in een hierbij
gevoegd rapport aan u medegedeeld.

De commissie in zake verborgen gebreken
in den veehandel:

F. W. van Dulm.

Quadekker, secretaris.

Nijmegen, 8 Februari 190!).

c. Rapport der minderheid der commissie.

Reeds gedurende een lange reeks van jaren is, vooral op ver-
gaderingen van landbouwers, af eu toe de klacht geuit, dat liet
bij ons te lande met de wettelijke bepalingen ten opzichte van
den veehandel niet te best in orde is, en dat knoeierijen in dien
handel door die bepalingen in onvoldoende mate worden tegen-
gegaan.

-ocr page 791-

Van verschillende zijden zijn pogingen gewaagd om verbete-
ringen te brengen in den bestaauden toestand. Veel succes hebben
tot nu toe die pogingen in de praktijk niet gehad.

Een zeer belangrijke verbetering zou worden verkregen, wanneer
de denkbeelden, neergelegd in het aanvullingsrapport uwer com-
missie, konden worden verwezenlijkt. Hierdoor toch zou in elk
geval worden bereikt, dat wanneer bij rijzende quaesties partijen
van goeden wil zijn, zij op eenvoudige, en zeer zeker in de meeste
gevallen ook op goedkooper wijze dan zulks thans het geval is,
tot een resultaat konden komen. Het betreffend voorstel geniet
dan ook mijn volle sympathie.

Met het rapport, uitgebracht door de oorspronkelijk aaugewezen
commissie, welk rapport in het tijdschrift is opgenomen (deel
34, n°. 12), en een punt van bespreking heeft uitgemaakt op de
in 1907 gehouden algemeene vergadering, kan ik mij niet in alle
opzichten vereenigen.

Wanneer wijzigingen zullen worden voorgesteld in die bepa-
lingen van het burgerlijk wetboek welke betrekking hebben op
den veehandel, of wanneer afzonderlijke wetsbepalingen te dien
opzichte zuilen worden in het leveu geroepen, dient men zich
goed voor oogen te houden in welke opzichten wijziging en
verbetering wenschelijk en mogelijk zijn.

In het adres van het dagelijksch bestuur van het Nederlandsch
landbouwcomité, welk adres in het rapport der oorspronkelijke
commissie is aangehaald, wordt verzocht zoodanige bepalingen in
het leven te roepen, dat
rechtseenheid en als gevolg daarvan
rechtszekerheid wordt verkregen. Inderdaad worden te dien op-
zichte meermalen klachten geuit; daarnaast meent men vrij alge-
meen, dat ons recht met betrekking tot deze zaken zeer
duur
en zeer langzaam is eu ook hierin zou men gaarne verbetering
willen zien aangebracht.

Het kan niet worden ontkend, dat een groote mate van rechts-
zekerheid zou worden verkregen, indien een lijst van
uitsluitend
koopvernietigende
(beter verborgen) gebreken werd vastgesteld,
met een waarborgtijd voor elk dier gebreken, zoodat een actie
tot vernietiging van den koop of vermindering van koopprijs
voor andere gebreken niet kan worden ingesteld, tenzij daarom-
trent tusscheu kooper en verkooper een overeenkomst is gemaakt.
(Met rechtszekerheid wordt hier bedoeld zoodanige rechtstoe-

-ocr page 792-

stand, waarbij door nauwkeurige xoettelijke bepalingen bet verloop
van een geding
binnen nauwe grenzen is beperkt. Een hooge
mate van rechtszekerheid behoeft daarom ons rechtsgevoel nog
niet te bevredigen. Artikel 35 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad 131), met de bekende imperatief voorgeschreven ver-
beurdverklaring van roerende voorwerpen, geeft een hooge mate van
rechtszekerheid, wijl bijv. een eigenaar van een rund aan mond-
en klauwzeer lijdend zekerheid heeft, dat zijn dier door den
rechter verbeurd verklaard wordt, ook zelfs indien hij veroordeeld
wordt tot de laagste boete. Ons
rechtsgevoel is door deze, volgens
velen, verkeerde rechtszekerheid
niet bevredigd.)

In het bovengenoemde adres van het dagelijksch bestuur van
het landbouwcomité wordt ook aangedrongen op het in het leven
roepen van een dergelijke
lijst van verborgen gebreken. Het bestuur
meent verder, dat het vooral noodzakelijk is, dat nauwkeurig
wordt vastgesteld, binnen welken tijd voor elk verschillend
geval de
rechtsvordering tot vernietiging voor den koop op grond van
een dier gebreken
moet worden ingesteld, zulks ter vervanging
van het thans te dien opzichte bepaalde bij artikel 1547 Bur-
gerlijk Wetboek, waarbij is voorgeschreven, dat de rechtsvorde-
ring, op grond van verborgen gebreken, door den kooper moet
worden aangelegd
binnen een korten tijd, overeenkomstig den aard
dier gebreken en met inachtneming der gebruiken van de plaats
alwaar de koop gesloten is. Een nauwkeurig bepaalde
verjarings-
termijn
wordt derhalve gewenscht.

Omtrent de wenschelijkheid van waarborgtijden uit het genoemde
bestuur zich niet, ofschoon uit het adres, waarin vooral ook op
het verkrijgen van rechtseenheid (in hoofdzaak een internationaal
begrip) wordt aangedrongen en de Duitsche, Fransche en Belgische
bepalingen als voorbeeld worden aangehaald, wel eenigszins is
op te inaken, dat deze waarborgtijden wenschelijk worden geacht.

Naast voordeelen zijn aan deze waarborgtijden echter zeer zeker
ook nadeelen verbonden, welke nadeelen door de oorspronkelijke
commissie in haar rapport naar mijn meening duidelijk zijn aan-
gegeven (blz. 770 en 771, n°. 12, 348tü deel,
Tijdschrift voor
veeartsen ij kunde.)

In Duitschiand schijnt, men met, de nieuwe regeling, waarbij derge
lijke
Flaupt/nangel en Gewa.hrf\'risten en tevens ook Verjahrungsfriste
zijn vastgesteld, over het geheel vrij goed tevreden te zijn en als

-ocr page 793-

voordeel wordt meestal genoemd, dat het aantal processen na het in
werking treden der betreffende bepalingen belangrijk verminderd is.
Het wil mij voorkomen, dat het verminderen van het aautal
processen op zich zelf geen bewijs is van verbetering van den
toestand; daarvoor toch zou moeten worden aangetoond, dat ver-
mindering van het aantal processen gepaard gaat met vermindering
in aantal gevallen, waarbij dieren met verborgen gebreken met
of zonder opzet zijn verhandeld, zonder dat de koopers met het
bestaan der gebreken bekend gemaakt waren tijdens den koop.
Dit bewijs is niet geleverd, veel meer moet vermoedelijk het
verminderen van het aantal procedures worden toegeschreven aan
het feit, dat door de
wettelijke bepalingen het aantal gevallen waar-
over kan worden geprocedeerd, beperkt is geworden.

Hoewel hier te lande inderdaad enkele gebreken meer dan.
andere aanleiding geven tot geschillen, kan niet worden ontkend,
dat toch het aantal en de aard der gebreken, waarover af en toe
geschillen loopen, dermate verscheiden zijn, hetgeen ook duidelijk
blijkt uit het lijstje in het rapport in bovengenoemd tijdschrift-
nummer opgenomen, dat tegen een regeling, als bijv. in Duitsch-
land is getroffen, ook naar mijn meening overwegende bezwaren
bestaan.

Aan ons rechtsgevoel is dan voldaan, wanneer de gelegenheid
geopend is, dat voor eik geval, waarin een dier met een ver-
borgen gebrek is verhandeld, zonder dat melding hiervan is ge-
maakt door den verkooper, of het dier zoogenaamd voetstoots is
verkocht,
voor den kooper cle gelegenheid open staat ren procedure
aan te vangen.
Ik ga in dit opzicht met de oorspronkelijke
commissie mede.

Als resultaat dezer meening is door de commissie art. 1 van
het ontwerp-wet geredigeerd. Bij den tegenwoordigen toestand
is voor elk geval door den rechter te beslissen of een onderhavig
gebrek al of niet als verborgen is te beschouwen, en bet komt
mij voor, dat wanneer het bedoelde art. i wetskracht mocht
krijgen, de toestand in dit opzicht vrij wel onveranderd zou
blijven en niet verbeteren, hetgeen mijns bedunkens ook onnoodig
is. De bedoelde
uitvoerige definitie bij de wet van het begrip ver-
borgen gebrek
schijnt mij dan ook ongewenscht, daar in dit op-
zicht ook thans niet veel moeilijkheden rijzen en het begrip

-ocr page 794-

verborgen gebrek niet vager is dan tgewone opmerkzaamheidt> door
het art. 1 aangegeven. Art. 1540 B. W. zou dus naar mijn
meening onveranderd kunnen blijven bestaan of worden overge-
nomen. Mocht aan de omschrijving, zooals in het wetsontwerp
is vermeld, de voorkeur worden gegeven, dan komt mij een
eenigszins duidelijker redactie weqschelijk voor, bijv. door wijzi-
ging van de woorden
hij en gekocht in de eerste alinea in resp.
hem en doen koopen.

De rechtszekerheid zou evenwel naar mijn meening belangrijk
winnen wanneer, naast de
verplichte vrijwaring door den verkooper,
wegens verborgen gebreken een lijst van enkele gebreken werd vast-
gesteld, welke
verborgen kunnen zijn, met de bepaling, dat voor
elk van die gebreken het (
rechtsvermoeden bestaat, dat het tijdens
den verkoop aanwezig is geweest, indien het wordt geconstateerd,
binnen een voor elk dier gebreken aan te geven tijd na den
verkoop. Het tegenbewijs door den verkooper zou uit den aard
der zaak steeds zijn toegelaten. Dit lijstje zou naar mijn meening
alleen die gebreken moeten bevatten, welke in hoofdzaak en
meer dan andere tot geschillen aanleiding kunnen geven.

Een hoofdbezwaar tegen het instellen van waarborgtijden is,
volgens de oorspronkelijke commissie en ook volgens de meer-
derheid der tegenwoordige, dat elk gebrek
in het eene geval als
verborgen
zou zijn te beschouwen, in het andere daarentegen niet.
Dit bezwaar bestaat niet bij de door mij gedachte regeling, daar
voor elk geval bij den rechter de overtuiging aanwezig moet
zijn, dat het onderhavige gebrek inderdaad verborgen is (ook
dus voor de op de lijst voorkomende), wil bij den eisch van den
kooper ontvankelijk kuunen verklaren.

Stel het geval dat een paard, in zoo hevige mate aan cornage
lijdende dat bij een gewoon
monsterdraf je het abnormale geluid
reeds te liooren is,
is verhandeld, en de kooper binilen den tijd
op de lijst aangegeven het dier laat onderzoeken en een rechts-
vordering tot. vernietiging van den koop instelt, dan zal toch de
eisch van den kooper door den rechter niet ontvankelijk kunnen
worden verklaard, omdat in het onderhavige geval het
gebrek, de
cornage,
niet kan worden beschouwd als verborgen gebrek, aan-
gezien het bij gewone opmerkzaamheid zeer goed was te ont-
dekken geweest.

Een tweede hoofdbezwaar tegen het instellen van waarborg-

-ocr page 795-

tijden wordt door de oorspronkelijks commissie genoemd het
feit, dat de ontwikkelingstijd van verschillende ziekten weten-
schappelijk onvoldoende bekend is.

Wanneer dit feit als vaststaande moet worden beschouwd, hetgeen
ik meen dat het geval is, kan dit als hoofdargument gelden voor
cle door mij in dit opzicht aangegeven regeling.

Wanneer een begin van cornage, longdampigheid, stille-kolder
of andere ziekte door ons wordt geconstateerd, is het inderdaad
uiterst
moeilijk
, gewoonlijk onmogelijk, te zeggen hoe lang een dergelijk
gebrek heeft bestaan, ofschoon het wetenschappelijk vermoeden
wel is dat deze chronisch verloopende ziekten zich niet in enkele
dagen ontwikkelen.

Thans en ook wanneer artikel 1 van het wetsontwerp der
eerste commissie tot wetsltepaling was verheven, zou in een
rechtsgeding omtrent een dergelijke aandoening door den rechter
aau den deskundige of de commissie van deskundigen in den
regel de volgende voorlichting worden gevraagd:

1. Is liet geconstateerde gebrek als verborgen te beschouwen,
of had de kooper bij gewone opmerkzaamheid het gebrek kunnen
ontdekken ?

2. Heeft het gebrek bij den verkoop bestaan ?

Betreft het nu bovengenoemde ziekten in zeer lichten graad,
en de constateering geschiedt bijv. ongeveer 10 dagen na den
verkoop, dan zal \'de eerste vraag
bevestigend moeten worden be-
antwoord, terwijl op de tweede zal worden gezegd, dat het gebrek
waarschijnlijk heeft bestaan gedurende den verkoop. Als gevolg
van dit antwoord zal dan de rechter vermoedelijk wagen :

3. Bestaat de mogelijkheid, dat het gebrek na den verkoop ont-
slaan is,
waarop als antwoord zal moeten volgen, dat de geringe
mogelijkheid
hiertoe inderdaad aanwezig is. Als uitspraak zal dan
in den regel
niet ontvankelijkverklaring van den eisch des koopers
volgen, een uitspraak welke met ons
rechtsgevoel in strijd is, daar
toch als vaststaande kan worden aangenomen, dat de bedoelde
ziekten zich in de overgroote meerderheid der gevallen, bijv. in
ongeveer twee weken, niet ontwikkelen.

Naar mijn meening moet dan ook worden erkend, dat het thans
geldend Romeinsche rechtsprincipe, het moge in theorie bet mooist
zijn, in de praktijk van den veehandel den kooper tegenover den
verkooper in te ongunstige conditie plaatst. Een regeling als door

-ocr page 796-

mij aangegeven, zou hierin dunkt mij werkelijk verbetering brengen.

Voor alle niet in de door mij bedoelde lijst genoemde ge-
breken zou dus het bestaande rechtsbeginsel blijven gelden en even-
eens voor die gebreken, wel in de lijst genoemd, wanneer de con-
stateering van het gebrek valt buiten den termijn voor dat gebrek
aangegeven.

O O

Vrijwaring wegens alle verborgen gebreken, tenzij anders
tusschen de partijen is overeengekomen, moet dus ook naar mijn
besliste meening gehandhaafd blijven.

Mocht de vergadering der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde het door mij aangegeven denkbeeld een ver-
betering achten, dan komt het mij gewenscht voor, dat een
daarvoor aan te wijzen commissie aangeeft, welke gebreken op
de bedoelde lijst zouden moeten worden geplaatst. Het schijnt
mij niet nuttig in dit korte rapport hierover nader uit te wijden.

Ter bevordering der rechtseenheid ware het zeker gewenscht,
hierbij rekening te houden met de in het buitenland geldende
bepalingen.

liet schijnt mij verder twijfelachtig of het verlangen naar goed-
kooper recht door de bepalingen van het meergenoemde wets-
ontwerp zal worden bevredigd. In dit opzicht zou wellicht inder-
daad
verbetering worden verkregen, indien alle vorderingen in eersten
aanleg door den kantonrechter werden beoordeeld
, welk denkbeeld
ook reeds aan de hand werd gedaan door de bekende commissie
van het
Nederland,sch landhuishoudkundig congres.

Ten slotte meen ik dat artikel 11 van het ontwerp van wet moeilijk
tot wetsbepaling zal kunnen worden verheven. Ook thans immers
kan in elk speciaal geval de rechter op verzoek van partijen een
zaak als spoedeischeud behandelen.

Met de overige, door de eerste commissie ontworpen bepalingen,
kan ik mij goed vereenigen.

De minderheid der commissie in zake verborgen
gebreken in den veehandel:

Ovurbeek.

Groningen, 11 Februari 1909.

Hun, die wenschen deel te nemen aan den gemeenschappelijken
maaltijd in Maison Okhuyzen, Kromme Nieuwe Gracht
\'10, op

-ocr page 797-

16 October 1909, des namiddags zes uur, wordt verzocht daar-
van dien dag vóór 12 uur te doen blijken, door teekening op
de lijst, welke aan den ingang der vergaderzaal aanwezig zal zijn.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der vee-
artsenijkunde in Nederland heeft de eer hierbij ter kennis der
afdeelingsbesturen te brengen, dat
artikel 6 van het reglement voor
de cursussen in vee- en vleeschkeuring, te houden vanwege genoemde
Maatschappij
(welk reglement is opgenomen in het Tijdschrift
voor veeartsenijkunde, deel 35, blaz. 225), ouder goedkeuring
van den directeur-generaal van den landbouw is
gewijzigd en
thans als volgt luidt:

Art. 6. Binnen 14 dagen na afloop van den cursus wordt
door het afdeelingsbestuur aan het hoofdbestuur ingezonden de
dagelijksche presentielijst der deelnemers, een verslag van den
cursus, waarin onder anderen melding wordt gemaakt, van bet-
geen op eiken cursusdag is behandeld, en eeu opgave der ge-
maakte kosten, der ontvangsten en eventueel nog te ontvangen
gelden.

Namens liet hoofdbestuur,
Voorzitter,

II. Markus.

I9" secretaris,

II. J. o. van Lent.

liet lid der afdeeling Groningen-Drente dr. K. Büciili gaat
met I Januari a.s. over als lid bij de nieuwe afdeeling Zuid-
Holland; door het lid H. J.
de Vries is het verzoek daartoe
eveneens gedaan.

Necrologie.

JoiiAN Elias Christoph Schook is den 19den Juli 1909, in
den ouderdom van ruim 88 jaar, te Hilversum overleden.

Geboren te Ophemert op 10 Maart 1821 begon hij als kwee-
keling voor oorlog in October 1837 zijn stadiën aan \'s Rijks

-ocr page 798-

veeartsenijschool, waar hij 20 Juli 1841 het diploma behaalde
als veearts 2de klasse.

Reeds 19 Augustus werd hij aangesteld tot surnumerair-paar-
denarts; hij doorliep de verdere rangen als volgt: 19 Januari
1846 adjunct-paardenarts, 26 September 1851 paardenarts 3de
klasse, 1 December 1853 paardenarts 2de klasss en 22 September
1861 paardenarts lste klasse (rang van kapitein), terwijl hij bij
besluit van 22 Augustus 1869 op verzoek eervol werd ontslagen
met recht op pensioen.

Gedurende de laatste jaren van zijn militairen werkkring was
hij belast met het onderwijs aan de militaire hoefsmidschool. Zijn
rusttijd was niet zeer lang, waut al spoedig werd hij benoemd
tot burgemeester van Westzaan, en met ingang van 1 December
1873 trad hij op als burgemeester der gemeente Hilversum. Ge-
durende 25 jaar was hij in deze gemeente met grooten ijver werk-
zaam, wat reeds blijkt uit de dankbetuiging «voor de belangrijke
diensten door hem in die betrekking bewezen» bij zijn eervol ontslag,
dat hem, op verzoek, bij besluit van 24 Maart 1898, u°. 31, werd
verleend. Ook zijn benoeming tot ridder in de orde vau Oranje-
Nassau, dato 31 Augustus 1898, kan daarvoor als bewijs dienen.

Na een kort verblijf te Lochem keerde Schook terug naar de
gemeente waar hij met zooveel succes was opgetreden.

(Jit een levensbericht neem ik het volgende over:

«De gemeente Hilversum ging onder ziju bestuur met reuzen-
schreden vooruit en een tijdperk van ongekenden bloei te gemoet.
Toen hij in 1873 zijn ambt aanvaardde, telde de gemeente plm.
7000 zielen en in 1898 bedroeg het zielenaantal 18000.

Een zeer verdienstelijk werk verrichtte de overledene door het
schrijven van «Hilversum, een stukje dorpsgeschiedenis», bevat-
tende de geschiedenis der gemeente Hilversum van na den grooten
brand in 1766 tot het jaar 1881, in welk jaar het tegenwoordige
raadhuis in gebruik werd genomen. Dit werkje zag in 1895 het
licht bij
Joh. Guuardts en Co.

Onder zijn burgemeesterschap werd in 1874 de gemeente bij
het spoorwegnet aangesloten en in 1885 de gemeente-gasfabriek
in gebruik genomen.

Op de begrafenis, welke op 23 Juli plaats had, was een
groot aantal autoriteiten aanwezig.»

Hij ruste, na zijn werkzaam leven, zacht. Van Esvki.d.

-ocr page 799-

Personalia.

Bij ministeriëele beschikking van 14 Juli 1909, n°. 7029, is
onder meer de leeraar aan de Rijks hoogere land-, tuin- en
boschbouwschool te Wageningen,
H. C. Ruimers, voor het tijdvak
van 1 September 1909 tot en met 31 Augustus 1912 weder
aangewezen tot lid van den raad van bestuur dier inrichting.

Benoemd: tot gemeenteveearts, tevens keurmeester van vee- en
vleesch te Hengeloo (O.) E. J.
Dommeriiold, thans veearts te
Gendringen ; tot gemeenteveearts te Houtrijk en Polaneu (Half-
weg) .T. C.
van Veen ; tot leden der gezondheidscommissie met
ingang van 1 Juli: II.
van Staa voor Leeuwarden; C. Ei.ikman
voor Wijk-bij-Dunrstede; D. van Gruting voor Leiden en M.
van der Vliet voor Kruiningen; dr. H. J. van der Schkoefe
t,e Paramaribo tot lid der commissie ter voorbereiding van de
deelneming van Suriname aan de in 1910 te Brussel te houden
algemeene en internationale tentoonstelling
(N. Roti. Courant
van 21 Juli 1909); bij koninklijk besluit van 29 Juli 1909,
n°. 53, met ingang van 18 Augustus 1909 tot paardenarts l8te
klasse de paardenarts
2do klasse J. van /ijverden te Amsterdam.

Den 19de" Juni kwamen te Batavia terug de indertijd naar
Britsch-Indië gezonden veeartsen
van der Poel en B. Vrijburg.
llun zending betreffende aanschaffing van Indische dekstieren en
vee is afgeloopen.
[lV. Rott. courant, van 19 Juli 1909.)

I)e bij bet O.-I. leger benoemde paardenarts 2de klasse L. E.
Hinrichs zal 14 Augustus naar de koloniën vertrekken. (N.
Rott. courant van 19 Juli 1909.)

Verplaatst: met ingang van 1(3 Augustus 1909 de paardenarts
2de klasse J. Eggink van Amersfoort naar Utrecht; de lsto lui-
tenant-paardenarts d1\'.
E. C. II. A. M. Bemelmans is op 29 Juli
tijdelijk gedetacheerd bij het lste regiment veld-artillerie te Utrecht.

Bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst: in de residentie
Besoeki de tijdelijke mantrie\'s
Atmoredjo, Mertosendjojo en
Prawirodinoto, thans voorloopig ter beschikking gesteld van den
inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, met
standplaats Buitenzorg, met bepaling, dat zij worden toegevoegd
aan den gouvernementsveearts te Bondowoso en dat hun stand-
plaats zal worden aangewezen door den resident van Besoeki.
(Nieuwe Rotterdamsche Courant van 28 Juli 1909.)

-ocr page 800-

Bij ministeriëele beschikking van 30 Juli 1909, n°. 11, is ter
beschikking gesteld van den gouverneur-generaal van Neder-
landsch-Indië de oud-majoor der cavalerie vau het Indisch leger
A. B. J. W. Posno, met aanstelling tot burgerlijk ambtenaar,
aanvankelijk met den titel van adviseur eu te worden toegevoegd
aan den chef vau den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst
voor de bestudeering van maatregelen tot verbetering van het
paardenras in de buiten-bezittingen.

Verleend: wegens langdurigen dienst, een jaar verlof naar
Europa, aan den veearts bij den burgerlijken veeartsenij kundigen
dieust B.
Vrijburg en aan den veearts bij den burgerlijken vee-
artsenijkundigen dienst
J. Hellemans, met bepaling, dat hij zijn
betrekking den 4dun Augustus 1909 zal uederleggeu.

Aangewezen: aan den tijdelijk aan den gouverneméntsveearts
te Magelang (Kedoe) toegevoegden gouvernements-veearts J. E.
Asbeek Brusse als standplaats de afdeelingshoofdplaats Poerwo-
kerto (Banjoeiuas.)

Belast: met den dienst in het ressort Soekaboemi en Tjiand-
joer (Preauger-Regentschappen), met standplaats Soekaboemi, de
gouvernementsveearts P. Pu.
van der Poel ; met bepaling, dat
hij ziju nieuwe bestemming eerst zal volgen na afloop vau de
hem te Buitenzorg opgedragen werkzaamheden.

Ontheven: eervol van de waarneming van den dieust in het
ressort Soekaboemi eu Tjiandjoer (Preauger-Regentschappen) de
gouvernementsveearts te Bandoeug dr.
K. van der Veen, en
zulks met ingang van den dag, waarop hij den dienst in ge-
noemd ressort zal hebben overgegeven aan den gouvernements-
veearts
P. Ph. van der Poei. voornoemd.

Bij den dienst van landbouw aangeteekend-: dat de gouverne-
mentsveeartseQ
P. Pu, van der Poel en B. Vrijburg, na terug-
keer van de hun opgedragen reis naar Britsch-Indië, zijn geplaatst
te Buitenzorg en ter beschikking gesteld van den inspecteur van
den burgerlijken veeartsenijklindigen dienst.
(N. Kolt. Crt. van
2 Augustus 1909.)

Promo tiën.

Den 20stenJuli 1909 promoveerde te Bern tot doctor medecinae
veterinariae S.
M. J. Mogendoiifi\', veearts te Schoonhoven, op een

-ocr page 801-

dissertatie getiteld: «Die Milchuntersuckung vom tierärztlichen Stand-
punkte betrachtet.»

Den 21sten Juli promoveerden aldaar de heeren : lt. H. J.
Gallandat Hukt te Milligeu, op een dissertatie getiteld: tSamen-
bläschen als Virusträger
» en P. Schat te Ambt-Hardenberg, op
een dissertatie luidende:
*Trypanosoma Evansi», terwijl den 22sum
Juli de prosector van \'s liijks veeartsenijschool H. A. Vermeulen
er promoveerde op een dissertatie, tot titel voerende : «Die Tuba
auditiva beim Pferde und ihre physiologische Bedeutung.»

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministeriëele beschikking van 30 Juni 1909, n°. 6323, V.D.,
is, met ingang van 1 Juli 1909, benoemd tot amanuensis bij de
natuurkunde en de scheikunde J. N.
van Leeuwen, thans tijdelijk
als zoodanig werkzaam.

Bij ministeriëele beschikking van 17 Juli 1909, met ingang
van 1 Augustus 1909, op zijn verzoek eervol ontslag verleend
als tijdelijk assistent by de cliniek en de heelkundige leervakken
aan J. C.
van Veen.

Van de 4 candidaten, welke zich voor het ad missie-examen
hadden aangegeven, kwamen er slechts 2 op en deze staakten na
een paar dagen het werk.

De koekuecht F. Fonville overleed 23 Juli 1909 in den
ouderdom van
70 jaar.

Staatsexamens.

liet diploma als veearts is op 5 Augustus 1909 toegekend
aan de caudidaatveeartsen:
J. G. Th. Arntz, geboren te Huissen ;
H.
ter Beek, geboren te Muiderberg; J. A. Beijers, geboren te
Lochem ;
Th. J. van Capelle, geboren te Amsterdam ; C. de la
Chambre, geboren te Amsterdam ; 11. den Daas, geboren te
Etten (Gelderland); L.
F. van Dixhoorn, geboren te Katwijk
a/d. Rijn ; W.
van Doorn, geboren te iNieuwer-Amstel; P. A.
van Driest, geboren te Arnhem; J. M. J. E. Duijssens, geboren
te Heerlen ;
B. Eggink (met lof), geboren te Twelloo ; G. J.
F
ros, geboren te Oudenbosch; J. H. Hartog, géboren te Baarn;
T.
van Heelsbeugen, geboren te Dordrecht; G. Hupkes, geboren

-ocr page 802-

T

te Veeueudaal (Gelderland) ; J. L. Moerkercken van der Meulen,
geboren te Nunspeet; G. P. F. Monnik, geboren te den Helder;
H. H.
Nijssen, geboren te Maasniel; A. ü. Oosterbaan, geboren
te Lochem;
W. M. P. Pulle, geboren te Arnhem; W. H. Schultze,
geboren te Leeuwarden; J. Schuurhans, geboren te Warga
(Idaarderadeel); L. J. H.
Stadhouder, geboren te Leiden; C. J.
van Temmen, geboren te Ambarawa; H. J. M. Valois, geboren
te Batavia; J.
C. A. Verheul, geboren te Bergen-op-Zoom;
P. Visser, geboreu te Arnhem; H. C. F. L. Warnecke, geboreu
te Utrecht;
F. Westerling, geboren te Amsterdam; T. F.
W
ismans, geboren te Venraai.

"Wet op de paardenfokkerij 1901.

Bij koninklijk besluit van 1 Juli 1909, n°. 97, zijn, met ingang
van dien datum in de algemeene keuringscommissie voor de

H H>

paardenfokkerij benoemd :

a. tot vaste leden:.........en C. Fauël

te Botterdam ;

b. tot plaatsvervangende leden : II. de Jong te Ginueken,
J. Hoogland te Bergh, H. J. C. van Lênt te Tiel, . . . .

. . . W. J. Paimans te Utrecht, H. M. Kroon te Utrecht
en dr.
J. II. PicARü te Driebergen.

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907.

Bij koninklijk besluit van 3 Juui 1909, u°. 88, zijn, niet in-
gang van dien datum tot wederopzegging benoemd: tot rijks-
keurmeester in bijzouderen dienst:

1°. te Nijmegen: J. StapensÉi, adjunct-directeur van het abat-
toir aldaar;

2°. te Dordrecht: dr. P. Vermaat, plaatsvervangend directeur
van het abattoir aldaar;

8°. te Leideu: F. P. Keijser, adjunct-directeur van het abat-
toir aldaar;

4°. te Alkmaar: 0. Koodzant, plaatsvervangend directeur van
het abattoir aldaar;

-ocr page 803-

5°. te Amsterdam: d1". Y. van der Sluis, keurings-veearts,
plaatsvervangend directeur van de veemarkt en het abattoir aldaar;

(3°. te Utrecht: J. I\'. aan der Slooten, onder-directeur van
het abattoir aldaar ;

7°. te Groningen: H. E. 0. Boom, plaatsvervangend directeur
van het abattoir aldaar;

J. Goklmiart, veearts-keurmeester aan het abattoir aldaar.

Bij koninklijk besluit van 15 Juni 1909, u°. 58, is, met in-
gang van dien datum, aan
S. Ferwerda te Oldebroek, op zijn
verzoek, eervol ontslag verleend als rijkskeurmeester in alge-
ïneenen dienst 2do klasse.

Bij koninklijk besluit van 19 Juni 1009, ii°. 51, is dr. H.
Remmklts, inspecteur in algemeenen dienst bij de directie van den
landbouw, aangewezen als inspecteur, belast met het toezicht op
de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch.

De rijkskeurmeester A. J. Wikkel is tijdelijk van Eindhoven
naar Akkrutn verplaatst.

De directeur-generaal van den landbouw brengt ter kennis
van belanghebbenden, dat eerlang bij den keuringsdienst van
voor uitvoer bestemd vleesch rijkskeurmeesters 3do klasse kunnen
worden geplaatst opeen bezoldiging van 1 1400 \'sjaars.

De aanstelling geschiedt aanvankelijk voor één jaar, doch niet
uitzicht .op bestendiging na liet verstrijken van dien termijn.
Voor genoemde betrekking, waarmede de uitoefening der veeart-
sen ijkundige praktijk niet vereenigbaar is, komen uitsluitend
veeartsen in aanmerking. Gegadigden gelieven zich, met opgave
van leeftijd en met overlegging vati hun diploma van veearts,
vóór 5 Augustus e. k. bij gezegeld adres te wenden tot den
minister van landbouw, nijverheid en handel.

Nadere inlichtingen zijn te bekomen bij dr. tl. Remmklts,
inspecteur in algemeenen dienst bij de directie van den landbouw,
Tournooiveld 6, te \'s-Gravenhage.
(Staatsblad van 15 Juli 1909,
n. 163.)

-ocr page 804-

IXde Internationaal veeartsenijkundig congres in

den Haag.

Dezer dagen is vanwege het uitvoerend comité een mededeeling
aan de pers verzonden, van ongeveer den volgenden inhoud.

De voorbereiding van het congres is reeds ver gevorderd. Meer
dan 900 leden uit alle werelddeelen hebben zich doen inschrij-
ven en een groot aantal officiëele afgevaardigden is benoemd.

Ruim 140 personen hadden beloofd rapporten in te zenden,
over de te behandelen onderwerpen; daarvan hebben meer dan
1O0 reeds aan hun belofte voldaan. Sommigen vraagden en ver-
kregen wegens geldige redenen uitstel tot inzending. De anderen

O o o o o

worden beschouwd als ongenegen om als rapporteur op te treden.

De verzendiug der gedrukte rapporten aan de leden is begonnen
en wordt aan de telkens bijkomende nieuwe leden voortgezet.

Het comité zal zijn best doen de te laat ingekomen rapporten
vóór de opening van het congres te doen drukken, maar het
zal niet altijd mogelijk zijn daarvan de beknopte overzichten t,e
doen vertalen.

De vergaderingen van het congres, alsmede de openings- en
sluitingszittingen zullen worden gehouden te Scheveningen in de
zalen van het Kurhaus en het Palace-hötel ; zij zijn reeds voor
dit doel aangewezen.

Het uitvoerend comité heeft een plan opgemaakt van de
feestelijkheden, welke met het congres gepaard zullen gaan. Het
gala-banquet zal plaats hebben op Donderdag 16 September in
de Kurzaal. Op Vrijdag 17 September zal er in den koninklijken
schouwburg te \'s-Gravenhage een gala-voorstelling zijn. De bij-
zonderheden hiervan zullen weldra, met nog andere feestelijkheden,
in het officiëele programma bekend worden gemaakt.

Wat de excursies betreft, op Woensdag 15 September zullen
des namiddags de havenwerken te Rotterdam worden bezichtigd.

O O

De groote excursies beginnen na het congres, dus na 18 Sep-
tember. Men zal vooreerst Utrecht\' en omstreken gaan bezoeken.
Op Maandag 20 September wordt de buste van wijleu d1\'. M. H.
J.\'P. Thomassen onthuld. De excursionnisten zullen vervolgens de
noordelijke provinciën bezoeken, alwaar op onderscheidene plaatsen
tentoonstellingen van paarden en rundvee zullen worden georga-
niseerd. Voorts zullen Gelderland en Zeelaud worden bezocht.
Het uitvoerig programma der excursiën verschijnt weldra.

-ocr page 805-

Er heeft zich een dames-comité gevormd, dat beoogt de dames
der leden gedurende het congres op aangename wijze bezig te
honden. Dit comité bestaat uit de dames: Mevr.
H. M. uk Jong —
van der
Kloot Meijburg te Leiden, presidente; Mevr. M. Th.
N. v/tv der Slootkn —de Vletter te \'s-Gravenhage, secretaresse;
Mevr.
J. Remmelts—Boersema te \'s-Gravenhage, penningmeeste-
resse ; Mejuffr.
W. Poei.s te Rotterdam, plaatsvervangend bestuurs-
lid, en verder als leden: Mejuffr.
Annie W. M. Eland, Mevr. H.
G.
van Harrevelt—Stoof, Mevr. L. J. Hoogkamer—Cordksius,
Mevr. J. F. Laméris—Segboer, Mejuffr. E. Laméris, Mejuffr. J.
I. L
améris, Mejuffr. C. van Rijssel te Dordrecht, Mevr. A. ten
Sande —van Vreumingen en Mevr. N. P. Woudenberg—Iïirs-
brunner
allen te \'s-Gravenhage.

Alle zaken op het congres betrekking hebbende, zullen in een
uitvoerige circulaire, welke aan alle leden wordt gezonden, worden
medegedeeld; daarin komt ook een korte beschrijving der steden
en streken welke gedurende de excursies zullen worden bezocht.
Bovendien zullen de leden een exemplaar van de statuten van
het congres en een Gids van den Haag ontvangen.

Voor inlichtingen vervoege men zich tot den algemeenen se-
cretaris, professor dr. D. A.
de Jong, Maresingel 20 te Leiden,
of tot de adjunct-secretarissen dr.
II. Remmelts, Tournooiveld
G te \'s-Graveuhage en dr. II.
Markus, Wilhelmiuapark 22 te
Utrecht, of wel tot den directeur van het bureau van het secre-
tariaat, Z.
Th. de Jongh van Ark el, Tournooiveld 6 te \'s-Gra-
venhage.

Voor inschrijving als lid wende men zich tot den algemeenen
penningmeester D. F.
van Esvei.d, Plonyietoreugracht 14 te
Utrecht, met bijvoeging van f 10.

Voor logies richte men zich tot den heer Z. Th. de Jongii
van
Arkel, Tournooiveld 0 te \'s-Gravenhage.

Voor de excursies tot het reisbureau Lissone en Zoon, Singel
165 te Amsterdam.

In de laatste dagen neemt het aantal congresleden sterk toe ;
op 31 Juli is het gestegen tot 976 gewone leden, 51 damesledeu
en 54 buitengewone leden, verdeeld als volgt;

Nederland 254 gewone leden, 18 damesleden en 52 buiten-
gewone leden; Afrika (Noord) 4; Afrika (Zuid) 81; Amerika
(Noord) 7; Amerika (Zuid) 8 ; Argentinië 30 ; België 69 ; Bulgarije

-ocr page 806-

8; Cuba 1; Denemarken 17; Duitschland 108; Frankrijk 48;
Groot-Britannië en Ierland 13; Hongarije 58; Italië 5; Japan
1; Oostenrijk 157; Portugal 2; Rumenië 2; Rusland 22 ; Servië
20; Spanje 3; Zweden 1(5; Zwitserland 40.

Bovendien zal een groot aantal afgevaardigden van verschillende
landen of onderdeelen er van, van provinciën, steden, universi-
teiten, hoogescholen en vereenigingen op bet congres tegen-
woordig zijn.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

De assistent-districtsveearts A. A. van Mansfelu is tijdelijk
te Bergen-op-Zoom werkzaam.

-ocr page 807-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlai
gedurende Mei en Juni 1909.

(De cijfers tussclien ( ) duiden liet getal eiqenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

c

a>

ï

O


«

ai

Ö
Ö
t.

u

a)
CD

N
£

ä
O
É

\'3

Pc


«

ja
«

B

s

<D

tii
fl
a>
M

! S->

ai

ai

Honds-
dol-
heid.

PROVINCIE.

a

©

tu


B

CS
-0

O

D
H3

U)

O
p.

a>
a>
t>

O

\'5

bo

c

O

Ä
M

Ö

O)

T3

O

O

a

ü
QD
O)
O

•ë

©

•a
as

TJ
«

Cl

5

5

xl

O

co

O
Q,

cc
O.
ai
ai

O

co

u

! O
TS

I O
£

1

\'N

! <u
>

N

a

<D
G

O

H

3

9

>

1

Bij hond en kat.

Bij ander vee.

p.

3

©

O

3S

I

Groningon
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsol . . .
Goldorland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-Brnbant .
Limburg . . .

3
7

3
G

4
2
2

5
1
7

14

n

tl

n

r)
n

V
w
i

n

1

»

w
»»

17 (ö)
9(«)
1

n

V
»

V

7)
1
>

il

»1
w

! r>

1

7 (3)
2(2)

15(7)
1

*J

7>

7>

7)
M

•n

6 ( 3)
1

3 (3,

4 (4)
1

1
1

7 (7I
18 (\'«)

n

n
n

1}
»

n

n
it

n

Tl

1)

1

3(

" 1

71

35 (i

» s

" 1
" 1
7» j

Totaal

54

V

V

2(2)

1

27 (12)

!

26(11,

I

42 i»\', I „

—9

38 (7

Juni.

-

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . ■
Gelderland . .
Utrecht . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-Brabaut.
Limburg . .

2
11

4
1

5
3
3

19
2
5
10

n

7)

n

V
7)

V

n
v

7)

V
7)

V

V

n

V
7)

V

1)
»

7)

V
»

n
n
n

V
71

n

2a

"

n
»

2(")
1)

3(3)
-

16(2)

47(13)
-

: !
277(1) j

1

n
»

»

r» i

" i
n |
n i
»!
n

7)
7)

7 (2)
9 (?)

2 (2)
2 (2)
1

34 (1«)
1

I 1

7>
»

7!
»

» 1
ï?
w

w 1

1

10(3)
ï

2 (2,

2(2,
3 (3)

" - !
7 (\')
12 (12,1

i

n
n
n

n

D

ri
ti
n
n

7>
»

w
n
w

Y)
7)
7)

r
ï!

n ]
n

Totaal . .

65

■n

rt

(2)

5(1)

340(1«)

7)

56 (34,

l

- j 38 (31)

n

14 a

a. De dieron zijn onmiddellijk afgemaakt.

(Staatecourant van 10 Juni 1909, n". 133 en van 14 Juli 1909, n». 1C2). v. E.

-ocr page 808-

N. V. KONINKLIJKE PHARMACEUTISCHE FABRIEK
v/h BROCADES & STHEEMAN, MEPPEL.

ONDERHUIDSCHE INJECTIES VOOR VEEARTSENIJKUNDIG GEBRUIK.

Inhoud

Prijs per dozijn

:r ampoulen.

ampoulen.

10 c.cM.

f 1,90

10

»

2,20

10

»

2,50

10

1,20 .

10

n

n

1,20

10

n

V

1,20

10

»

1,80

10

»

3-

10

3,80

10

4,60

10

5,80

10

n

6,60

10

7,40

10

»

Y)

2,10

5

n

n

1,25

10

n

1,50

5

2,40

10

»

»

3,20

10

»

4,—

men

weet,

glas, zelfs het

5 c.cM.

f 1,20

5

n

1,20

5

1,20

5

n

1,20

10

»

1,30

10

«

M

1,40

10

»

1,50

5

M

1,20

5

«

1,30

5

n

1,40

10

n

n

1,50

10

n

1,60

5

»

2,10

5

»

3,40 \'

10

>i

3,—

10

»

ij

5,—

5

1,20

10

»

4,-

10

V

n

5,-

10

n

1.50

10

n

2,50

10

»

1,50

10

3,50

•n

1,20

10

n

3-

5

2,20

5

M

»

1,-

.50 -

- & °/o-

Hydrochloras morphin. 0,3 : 10
0,4 :10
„ 0,5 :10
Chloret. Natric. 0,6 :10 .

> 0,8:10 . .
1:10.
Hydrochlor. Pilocarpin.

: 10
: 10
10
: 10
: 10
10
10

Merck 0,1

„ 0,2

„ 0,3

„ 0,4

» 0,0

„ 0,6
0,8

Oleum Camphorat. 1

272

0,15: 10

: o
: 10

Sulfas Eaerin. 0,05 : 5
„ 0,08: 10
1:10

Zonder garantie voor rood worden, daar, zooals

beste, immer iets alcalisch is.
Nitras Strychnin. 0,001 : 5
„ „ 0,002:5

5
5
10
10
10

0,005 :

0,01

0,02

0,05

0,1

Veratrin 0,01

0,025:5 .
0,05 :5 .
„ 0,075:10.
0,1 : 10 .
Tuberculin brute 0,25 : 5.

„ 0,5 :5.
Adrenaline. Solutio 1 : 5000 .

1 °/o IV, c.cM. )
Hydrochlor. Cocain. 0,05 gr. )
Adrenaline. Solutio 1 °/0, 0,2 c.cM}
Hydrochlor. Cocain. 0,05 gr. $
Alypine. Solutio 0,3:10.

„ 500 Mgr. )
Adrenalin. 1 °/0 500 Mgr.: 10?
Sulfas atropin. 0,025 )

Hydrochlor. Morphin. 0,2 : S1/^ gr. AquaS
Sulfas atropini 0,1:10 .

0,01 j
Hydrochlor.\' Morphin. 0,1 : loi
Eserin-Arecolin 1 : 1, Solutio 0,1 : 10
EvKRsche Oplossing.
Ijecithin in olie 1 : 10
Hydrochlor. Morphin. 0,1

„ Cocain. 0,15 in Aqua 5 c.cM.
Picronitras Kalic. 0,01 : 5

Elke doos bevat e<

Ichtyolbougics per doos ä 10 stuks fl 0.50.
„ bij 50 doos per doos a 10
b

Elke andere samenstelling van injecties kan op aanvrage geleverd worden.

De andere helft injecties wordt in de volgende aflevering gepubliceerd.

-ocr page 809-

Het beste middel ter ver-
vanging van Jodoform.

Zoo goed als reukloos, in
het geheel niet vergiftigend, snel de afscheiding beperkend,
liet verdrijft den stank van stinkende afscheiding.
Het doet
het snelst van alle middelen een nieuwe huid ontstaan.
(Voor allerlei wonden, zweren, eczemen.)

CfïWfffffl

Ifannismul-

Voor inspuitingen in do ade-
ren
bij septische ziekten,
Paarden ty phus, Ruuder-
septichaemie, Kalverdiarrhae
(in het bijzonder prophy-
laktisch),
zware gevallen van Sepsis enz., ook voor wond-
behandeling.
Tabletten van 0.05 en 0.25 gr.

(Dubbellooizuro Bismuth).
Goedkoop en zeer goed wer-

________ kend Darmadstringens.

Het vereenigt [in zich de werking van Bismuth en Tannine.
Het heei\'t uitwerking, waar andere middelen niet hielpen.

Monsters en Litteratuur «loor <le

Chemische pabrik von JCeyöcn, RaDebeul-DresDen.

Vertegenwoordigerv. Nederl. en Koloniën: GUST. BRIEGLEB, Amsterdam.

Aan het hoofd van den keuringsdienst van Vee, Vleesch
en Visch
te Zwolle wordt gevraagd een

KEURMEESTER,

in het bezit van oen diploma als Veearts, op een jaarwedde
van
f 2000.—, met tweejaarlijksche vorhoogingen vanf 100. —,
tot een maximum van f 2400. — .

Particuliere practijk mag bij do betrekking niet worden
uitgeoefend.

Gezegelde adressen worden ingewacht bij Burgemeester en
Wethouders
vóór 20 Augustus e. k.

De jYeöerlanösche JforöDraverij- en Renvereeniging.

Rechtvaardiging van het bestaan
der Rennen en Draverijen in Nederland.

Uitgave van A. W. HEIDEMA.
Bestellingen bij den Boekli. of bij de Admin. van „Het Paard" te
Groningen. —
Prijs f 0.75; fr. p. p. f 0.80.

-ocr page 810-

EEN LAATSTE UITNOODIGING.

Van de ruim 400 Nederlandsche veeartsen zijn tot heden
264 lid van het 9dc internationaal veeartsenij kundig congres.
Hoewel dit een verblijdend aantal is, had de redactie zoo
gaarne gezien, dat geen enkel Nederlandsch veearts zich
daarvan had onthouden. Ook al weet men zeker, dat men
het congres niet zal bijwonen, dan zijn de drukwerken welke
ieder lid ontvangt toch meer dan
f 10.— waard.

De algemeene deelneming zou daarom zoo op prijs worden
gesteld, omdat zij tegenover de buitenwereld en vooral ook
tegenover de Nederlandsche regeering getuigenis zou afleggen,
dat onze veeartsen wel vooruit willen, indien 1 hun slechts de
behulpzame hand wordt toegestoken. Deze hand wordt ons
thans van regeeringswege geboden. Zij heeft de Nederlandsche
veeartsen rijp geoordeeld om het congres te ontvangen; aan
ons nu om dat vertrouwen te bevestigen. Dit geschiedt door
algemeene deelneming; kan het niet persoonlijk, dan ten
minste door zich als lid te laten inschrijven.

Moge deze laatste uitnoodiging ten gevolge hebben, dat
de ongeveer 140 collega\'s, die tot heden in verzuim bleven,
zich onverwijld bij den heer
van Esvkld aanmelden, onder
toezending van ƒ10.—.

31 Augustus 1909. De Redactie.

-ocr page 811-
-ocr page 812-

MEDEDEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIER
VAN
\'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

DOOR

W. C. SCHIMMEL en J. C. VAN VEEN.

1°. Fractuur van het rechter os incisivuin b\\j een paard.

Den 20sten October 1908 werd door den landbouwer H.
v. D. B. te R. ter behandeling aangeboden een 2^-jarige
effen bruine merrie, hoog 1.60 M., van gekruist inlandsch
ras. De eigenaar had, \'s morgens in den stal komende, be-
merkt dat het dier uit den mond bloedde. Omtrent de
oorzaak wist hij niets mede te deelen.

Uitwendig was; alleen waar te nemen, dat de bovenlip
aan de rechter zijde een weinig was opgelicht. Uit den mond
vloeide bloedig slijm. Bij mondonderzoek bleek het volgende.
In de mediaanlijn waren de ossa incisiva vaneen geweken
en dientengevolge was de gingiva ingescheurd. De linker
binnentand was naar voren geplaatst. De rechter processus
was gefractureerd volgens een lijn, beginnende aan den
interalveolairrand, ongeveer cM. achter den hoektand,
en loopende schuin naar achteren en boven. Het gefractureerde
deel van het snijtandsbeen was naar boven-buiten uitgeweken
en drukte de lip ter zijde. De gingiva was aan den interal-
veolairrand gekneusd, gezwollen en hyperaemisch. Het palatum
durum was eveneens gezwollen en vertoonde een door
voedseldeelen en bloedcoagula verontreinigde lapwond.

Daar hevig verzet elke behandeling aan het staande dier
onmogelijk maakte, werd tot neerwerpen besloten en na
behoorlijke wondreiniging getracht, het naar ter zijde uitge-
weken deel weer op zijn plaats te brengen. Onregelmatig-
heid der breukvlakte was waarschijnlijk de oorzaak, dat

52

-ocr page 813-

slechts door krachtig bijbuigen repositie kon worden verkregen.

Om het gefractureerde stuk op zijn plaats te houden, wer-
den de tanden van dit deel door middel van een koper-
draadhechting aan die van het linker os incisivum bevestigd,
nadat, ten einde aan het koperdraad een vaste ligging te
geven, de hoektanden en de labiale vlakte der overige tanden
met een driehoekige vijl van gleufjes waren voorzien. Door
deze hechting werd tevens de linker binnentand gereponeerd.
De uiteinden werden op de lipvlakte samengedraaid en in
een gleuf tusschen twee tanden weggestopt. Ten einde beleedi-
ging van gingiva en palatum te voorkomen, werd het koper-
draad op die plaatsen van stukjes eener dunne gutta-percha
buis voorzien. De lapwond in het harde gehemelte werd
met zijde gehecht.

De patiënte werd nu, door een broek ondersteund, om-
gekeerd in een box geplaatst, het hoofd beiderzijds aan de
deurposten bevestigd om stooten of schuren te voorkomen.
De mond werd dagelijks uitgespoten met 3 °/0 aluinoplos-
sing. Het voedsel bestond in den aanvang slechts uit melk
en eieren ; na 10 dagen werd ook haver, fijn gesneden hooi,
gras en roggebrood verstrekt, waardoor de voedingstoestand
aanmerkelijk verbeterde en de aanvankelijk dunne en grijze
ontlasting vaster en donkerder werd.

De eetlust was gedurende het geheele ziekteproces uit-
stekend, ook toen de temperatuur, welke overigens steeds
normaal was, ten gevolge van een acute rhinitis en laryngitis
tot 40° steeg. De zwelling van gingiva en palatum verdween
na. eenige dagen. De wonden genazen snel. Alleen kwam
op de plaats, waar de gingiva op de labiale vlakte was
ingescheurd, nog gedurende geruimen tijd etter te voorschijn.

Den 8ston November bleek de draadhechting los gelaten
te hebben; zij werd door een nieuwe vervangen, wat thans
zonder bezwaar in den noodstal kon geschieden. Het ge-
fractureerde deel was toen reeds onbeweeglijk met de om-

-ocr page 814-

geving verbonden. Van callusvorming was weinig te bespeuren.
Het dier werd nu in de box losgelaten en dagelijks gedu-
rende £ uur afgestapt, terwijl het gewone ration haver en
hooi werd verstrekt. De gang, in den beginne waggelend
ten gevolge van algemeene verzwakking, werd spoedig normaal.

Den 18de" November werd de tweede hechting verwijderd
en het dier, volkomen hersteld, afgehaald.

2°. Habitueole luxatie van de patella, genezen door de
operatie volgens
Bassi,

Den 27ate" October 1908 kwam een 3£-jarige, stekelharig-
bruine ruin met bles, drie witte beenen en links achter sok,
hoog 1.62 M., van gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan
D. v. Z. te N.-L , in behandeling wegens een gescheurde
wond aan den buitenbal en nabij het koothol van het rechter
voorbeen. \\

Tevens vertoonde dit paard, vooral bij het omgaan in den
stal en bij achteruit zetten, nu en clan echter ook in stap,
aan het rechter achterbeen luxatie van de patella naar boven,
gevolgd door de karakteristieke, plotseling optredende hy-
perflexiesymptoraen, welke een volgend oogenblik even snel
weer verdwenen.

Daar de eigenaar ook tegen dit lijden een behandeling
wenschte, werd besloten te trachten door het doorsnijden
van den medialen rechten knieschijfband herstel te verkrijgen.

Den 21öten November werd heft dier tot dit doel in den
noodstal geplaatst en, ïla scheren en nauwkeurige desinfectie
van het operatieveld, de band subcutaan van binnen naar
buiten doorgesneden. De wond werd met jodoformgaas en
collodium afgesloten en genas zonder eenige reactie.

Na de operatie is het verschijnsel van hanetred niet meer
waargenomen. Den 27stcn November was ook de wond aan
bal en koothol genezen en werd het dier door den eigenaar
afgehaald.

-ocr page 815-

3°. Operatieve behandeling van condylomateuse mok.

Den 5den December 1908 werd ter behandeling opgeno-
men een 8-jarige vosmerrie, Belgisch ras, hoog 1.70 M.,
toebehoorende aan T. U. te E.

Dit paard was lijdende aan een chronische dermatitis,
ten gevolge waarvan de cutis en subcutis aan beide achter-
beenen, van even boven den kogel tot de kroon, aanmer-
kelijk waren verdikt en verhard. De huid was hier hyperae-
misch, oneffen van oppervlakte, en vertoonde tal van min
of meer gesteelde, hazelnootgroote en grootere bloedrijke
woekeringen. De haren waren, een vingerbreede huidstrook
langs de kroon uitgezonderd, grootendeels, op sommige
plaatsen geheel verdwenen. De aanwezige stonden overeind.
Aan de oppervlakte werd een kleverig, stinkend vocht af-
gescheiden.

Daar van een behandeling met bijtende en adstringeerende
middelen in dit ver gevorderd geval weinig resultaat was
te verwachten, werd besloten, de zieke huid tot in de pa-
pillairlaag eenvoudig weg te snijden.

Den 88ten December werd het paard neergeworpen, in
chloroformnarcose gebracht, en werd aan beide achterbeenen
halverwege de pijp een EsMAitscu\'sche lis aangelegd. Na
reiniging werd nu met de scalpel over het geheele oppervlak
een laag ter dikte van —1 cM. verwijderd.

Bij de behandeling van het koothol verdient het aanbe-
veling den toon eerst te laten strekken, zoodat de plooien
verstrijken, daar men anders gevaar loopt kloven teweeg te
brengen, terwijl op andere plaatsen de zieke deelen niet
kunnen worden verwijderd.

Om de hevige bloeding, welke waarschijnlijk zou volgen,
te bestrijden, werden sterk comprimeerende sublimaatver-
banden aangelegd, en daarna de elastische lissen verwijderd.

Toen na 2 dagen de eerste bandages werden afgenomen,
was de hyperaemie zoo goed als verdwenen en de uitzwee-

-ocr page 816-

ting gering. De huid was veel zachter op het gevoel.

Ten einde eenigszins desodoreerend te werken, werden
achtereenvolgens, echter zonder resultaat, creoline-omslagen
en creoline-zalf aangewend. Meer succes had de behande-
ling met unguentum Aegyptiacum. Hiermede werden de
onderbeenen gedurende eenige dagen ingesmeerd, waardoor
een gelijkmatig vaste korst ontstond. Toen deze na een
week begon los te laten, bleek de huid er onder genezen
te zijn. De uitzweeting had, waarschijnlijk ten gevolge van
de adstringeerende werking der zalf, geheel opgehouden. De
hyperaemie was verdwenen en de kleur vrij wel normaal.
De haren keerden snel terug.

Den 12den Januari 1909 kon het dier als hersteld worden
weggezonden.

Deze methode, het wegsnijden van de cutis tot in de
papillairlaag bij condylomateuse mok en daardoor ontstane
sclerodermie, heeft reeds meermalen het gewenschte gevolg
opgeleverd en verdient dus aanbeveling.

4°. Entropium dor bovenoogloden mot diffuse bilaterale
keratitis by een paard.

Den 9do" Maart 1909 werd een 7-jarige, elfen zwarte
Shetlandsche ponyhengst, toebehoorende aan J. P. K. D. te
A., wegens bovengenoemde oogziekte ter behandeling op-
genomen.

Omtrent de oorzaak van het lijden was den eigenaar
niets bekend; hij wist niet mede te deelen of de keratitis
dan wel het entropium primair was, of dat beide zich gelijk-
tijdig hadden ontwikkeld. Wel was het hem bekend, dat
de oogziekte reeds geruimen tijd bestond en zich in den
aanvang slechts langzaam had ontwikkeld. In den laatsten
tijd was zij echter snel toegenomen, zoodat het dier nage-
noeg niets meer zag. Hij had daarom de hulp van een
veearts ingeroepen, doch deze had, een operatie noodig

-ocr page 817-

oordeelend, aangeraden het dier naar de veeartsenijschool
te zenden.

Bij onderzoek van patiënt was het volgende waar te
nemen. De bovenoogleden waren zoo sterk naar binnen
gekruld, dat de ciliën van het linker bovenooglid ten deele,
die van het rechter geheel onzichtbaar waren geworden.
Niet alleen de ciliën, doch ook de ooglidranden schuurden
dientengevolge steeds over de corneae, waardoor deze voort-
durend sterk werden geprikkeld. De gevolgen waren hevig
tranen, groote lichtschuwheid en chronische keratitis. Beide
corneae waren over haar geheele uitgebreidheid blauwachtig
wit gekleurd, terwijl op vele plaatsen een puntvormig sub-
stantieverlies was op te merken. De conjunctiva sclerae en
palpebrae verkeerde beiderzijds in chronischen ontstekings-
toestand; het mucopurulent product der gezwollen, hyperae-
mische conjunctiva verzamelde zich in de binnenooghoeken
en droogde aldaar tot vaste korsten op. De visus was blijk-
baar ernstig gestoord; het dier zag echter zeer goed de
beweging der handen voor de oogen; immers liet betoonde
zich bij onderzoek hiervan, zelfs zonder aanraking, in sterke
mate kopschuw.

Bij een zoo ver gevorderd lijden waren de onderoogleden
natuurlijk niet vrij gebleven; ze waren nabij de laterale oog-
hoeken eveneens in geringe mate geëntropionneerd en ver-
hoogden en onderhielden de keratitis. Ook de nog zichtbare
oogharen waren op de cornea gekleefd. Als gevolg van
dien prikkel maakte liet dier onophoudelijk een knippende
beweging met de oogleden, terwijl deze bij sterk invallend
licht gesloten werden gehouden.

Die prikkel diende zoo spoedig mogelijk te worden weg-
genomen; of daarna de pelluciditeit der corneae zou terug-
keeren, moest aan de toekomst worden overgelaten.

Nadat de pony was neergelegd (van staande opereeren
kon wegens het verzet van het dier geen sprake zijn), werd

-ocr page 818-

het eerst aan het linker oog, als het hevigst lijdend, de
entropiumoperatie verricht. Tot dit doel werden aan het
bovenooglid de haren afgeschoren, werd de huid gereinigd in
bacteriologischen zin en het deel door inspuiting eener 5 u/o
alypine-oplossing gevoelloos gemaakt. Daarna werd een halve-
maanvormig gedeelte huid, op het midden bijna 2 cM. breed en
zich over het geheele bovenooglid en den temporalen ooghoek
uitstrekkend (zie afbeelding), weggesneden en de aldus ont-

stane wondvlakte met suturae nodosae van steriele zijde
gehecht. De onderrand der halvemaanvormige wond, zooals
ze na de huidexcisie was ontstaan, liep parallel met den
lidrand en was daarvan nauwelijks i cM. verwijderd.

Toen de hechtdraden waren geknoopt, was de ciliairrand
van het bovenooglid, in plaats van naar binnen, iets naar
buiten gekeerd ; er bestond dus een lichte graad van ectropium,
zoodat de gezwollen donkerroode conjunctiva een weinig
naar buiten uitpuilde. Dit ectropium was met opzet verwekt,
daar de ervaring heeft geleerd dat de ooglidrand bij het
slinken der conjunctiva toch weer iets naar binnen keert.

De vrees dat het dier het geopereerde oog op de matras
zou schuren, indien het voor de operatie aan het andere
oog werd omgelegd, deed deze voorloopig uitstellen. De
pony w^erd los in een box gelaten ; wegens de bestaande
kopschuwheid werd het raadzaam geoordeeld geen oogmasker

-ocr page 819-

noch een verband aan te leggen. De beide oogen werden
met een 1-percent oplossing van atropine ingedruppeld,
ten einde te trachten de pelluciditeit der corneae te her-
stellen, doch reeds op den 3llcn dag moest dit achterwege
blijven, omdat, wegens het hevige verzet van het dier, bij
de instillatic de hechtingen dreigden uit te scheuren.

Toch ging alles goed; ongeveer 14 dagen na de operatie
waren de wondranden vereenigd, zoodat de hechtdraden,
welke trouwens geheel los zaten, konden worden verwijderd.
Het entropium bleek opgeheven, de ciliën hadden de normale
richting weder aangenomen, de photophobie was zoo goed
als verdwenen, alleen verzette het dier zich nog tegen aan-
raking. Voorts bleek de keratitis veel verminderd.

liet rechter oog werd nu op dezelfde wijze geopereerd
als van het linker oog is medegedeeld, met dit verschil, dat
een iets kleiner huidstukje werd geëxcideerd. Overigens
vond verder geheel dezelfde behandeling plaats, met juist
hetzelfde resultaat. Door de kupschuwheid vermeed het dier
elke aanraking van het geopereerde ooglid met de zaken
welke het omringden, hetgeen aan het genezingsproces ten
goede kwam. Intusschen klaarden ook de corneae meer
en meer op.

Den 5do" April vertrok de pony geheel hersteld, ook wat
de keratitis betreft.

5°. Gecompliceerde fractuur der neusbeeiideren by een
paard.

Den 21stcu Mei 1909 werd ter behandeling opgenomen
een 3-jarige effen bruine merrie, hoog 1.60 M., van gekruist
inlandsch ras, toebehoorende aan I\'. v. R. te H. Dit dier
was op hol geweest, had tegen een muur gerend en zich
daarbij ernstig aan het hoofd verwond.

Bij onderzoek van patiënte bleek het volgende. Op den
neusrug was een V-vormige huidwond aanwezig, waarvan

-ocr page 820-

het bovenste gedeelte 3 cM. boven de lijn welke de binnen-
ooghoeken vereenigt en 3 cM. links van de mediaanlijn was
gelegen. Van hier liep de verwonding rechts naar een punt,
zich ongeveer 4 cM. vóór den binnenooghoek bevindende,
terwijl zij links 8 cM. verticaal boven het ondereinde van
de crista facialis eindigde. De door de aangegeven lijnen
begrensde huidlap hing naar beneden af, zoodat een drie-
hoekige vlakte van het beenig neusdak bloot lag. Een ge-
deelte hiervan, links van de mediaanlijn en nabij het boven-
einde der wondvlakte gelegen, was van periost beroofd.

De neusbeenderen waren gefractureerd en vooral rechts
van de mediaanlijn naar binnen gedrukt. De inipressio strekte
zich verder naar beneden uit dan de basis van de wond,
waardoor de huid daar ter plaatse van de beenige onderlaag
losgelaten en een zakvormige ruimte ontstaan was. Het
dier liet vooral bij beweging een dyspnoïsch geluid hooren.
Uit beide neusgaten vloeide een weinig bloederige vloeistof.

Nadat het paard in den noodstal was geplaatst, werden
de haren nabij de wond afgeschoren, deze nauwkeurig ge-
reinigd en met l °/o0 sublimaatoplossing gedesinfecteerd.
Nu werd een eenigszins uitstekende, van periost beroofde
splinter van het linker neusbeen verwijderd en door de
aldus ontstane opening getracht de beenstukken op te heüen.
Toen dit onmogelijk bleek, werd een overlangsche, ongeveer
4 cM. lange, snede gemaakt in het ondereinde der huidlap,
ten einde langs dezen weg repositie te beproeven.

Door deze huidopening was de breuklijn van de gefractu-
reerde neusbeenderen te voelen en kon de impressio door
middel van een gebogen schaar, welke hierbij als hefboom
dienst deed, gemakkelijk worden opgeheven. Bij deze be-
werking hadden zich een paar beenstukken geheel van de
omgeving losgelaten, zoodat het na de repositie noodzakelijk
bleek van het linker neusbeen een klein, van het rechter
een belangrijk deel te verwijderen. Met dit laatste werd

-ocr page 821-

tevens een gedeelte van den rechter bovensten conchus los-
gescheurd. Daar beide geëxtraheerde beenstukken aan de
mediaanlijn grensden, lag over een afstand .van eenige
centimeters de breede bovenrand van het neusmiddelschot
bloot, terwijl aan weerszijden de bovenste conchae zichtbaar
waren.

De huidlap werd nu naar boven omgeslagen en, van de
punt uitgaande, de wondranden door knoophechtingen nauw-
keurig vereenigd. Rechts, waar de huid door de verwijde-
ring der beenige onderlaag niet meer werd ondersteund,
was een geringe inzakking waar te nemen.

Het dier werd, door een broek ondersteund, omgekeerd
in een box geplaatst, en het hoofd, ten einde beleediging te
voorkomen, aan de deurposten bevestigd.

Den volgenden morgen was de temperatuur 38.7°. I)e
zwelling, bij aankomst gering, had zich naar ter zijde tot
de crista facialis en ook eenigszins naar voren uitgebreid.
Uit beide neusgaten en uit de huidwond vloeide nog steeds
een weinig bloed.

Den 238ten Mei bleek de zwelling niet te zijn toegenomen.
Temperatuur 38,1°; eetlust vrij goed. De wond werd dage-
lijks met I °/o sublimaatoplossing uitgespoten. Een deel
van de ingebrachte vloeistof kwam, na de opening in het
neusbeen, door het rechter neusgat terug.

Den 24st0" Mei was de temperatuur 38.6°. De vloeiing
uit neusgaten en wond was meer purulent geworden. Den
volgenden dag bleek het noodzakelijk links een tweetal
hechtdraden te verwijderen, ten einde aldaar opgehoopte
etter gelegenheid te geven af te vloeien. Van nu af werd
het dier dagelijks gedurende een half uur afgestapt. De
zwelling was intusschen langzamerhand afgenomen en op
laatstgenoemden datum geheel verdwenen.

Den 28sten Mei was de temperatuur tot 39° gestegen.
Nog steeds was de eetlust goed. Uit wond en neusgaten

-ocr page 822-

vloeide een groote hoeveelheid etter. Het paard werd nu over
dag in de weide gedaan, ten einde de afvloeiing van den etter
te bevorderen. Deze verminderde langzamerhand en was
den lsten Juni nog slechts gering. De temperatuur was
normaal. Een vingerbreede strook langs den omtrek der
huidlap bleek te zijn afgestorven en kon, nadat de nog aan-
wezige hechtdraden waren losgeknipt, gemakkelijk worden
verwijderd. Onder het genecrotiseerde huiddeel had zich een
goed granuleerende wond gevormd. Deze was den üdon Juni
zoover genezen, dat het dier kon worden afgehaald. De
temperatuur was toen normaal, de eetlust goed. De uit-
vloeiing was nagenoeg opgehouden.

DE DERMATOMYCOSEN,

DOOR

D\'\\ P. P. VERMAST.

(Vervolg van bladz. 585, doel 36, n". 9).

Thans M. H. wensch ik over te gaan tot het behandelen
der dermatomycosen sui generis, om te beginnen met
den
favus
(teigne faveuse). ïlij komt bij den ruensch het meest
op de schedelhuid en het capillitium voor en wordt dan
besmettelijk hoofdzeer, kletskop of tinea favosa genoemd.
Verder neemt men het lijden op het lichaam
&\\sfcwus corporis
en op de nagels als onychomycosis favosa waar.

Bij de dieren ont moet men het soms zeer uitgebreid vooral
bij muizen, ratten, katten, schapen en konijnen, zeldzaam
bij honden, twijfelachtig bij paarden, maar niet zoo zeldzaam
bij vogels
[tinea favosa cristae Galü s. Lophophyiie). De zit-
plaats is hier aan de ledematen, het onderste gedeelte van
het hoofd, de ooren, den buik en de borst, en bij de vogels

-ocr page 823-

aan den kam met zijn aanhangels. Ook de nagels worden
niet verschoond ; of de ziekte echter op de hoeven der paar-
den voorkomt, is twijfelachtig.

Zij gaat van de dieren op de menschen over; proeven
hebben dit bewezen. Favus is bij den mensch een juveniele
ziekte, welke na het 15de jaar weinig meer voorkomt en
clinisch gekarakteriseerd is door vier cardinale symptomen:
a. door de huidcultuur van den oorzakelijken fungus (scutula),
deze is pathognomonisch;
b. door den muizenreuk; c. door
de haarvet-kleuring en de huidatrophie (blijvende alopecia),
en
d. door de litteekenvorming.

De primaire symptomen, welke men bijna nooit te zien
krijgt, zijn huidjeukte, roodheid en het optreden van kleine
blaren, met lichte epidermis-afschilfering. In het centrum
van zulk een rood vlekje begint zich dan de scutula te
vormen.

Men noemt dit het herpetisch vóór-stadium van favus,
omdat het dan zooveel overeenkomst heeft met het begin-
stadium van herpes tonsurans. Deze reactie kan zelfs aan-
leiding geven tot een hevige ontsteking met roodheid,
zwelling, puistjes om de haren (,
folliculitis favosa) en secun-
daire klierzwelling.

De oorzaak van deze ziekte is gelegen in de ontwikkeling
van een fungus,
achorion, welke in 1839 door een Berlijnsch
hoogleeraar,
Schönlein, is ontdekt en naar hem achorion
Schönleinii
is genoemd.

Het is een hyphomyceet, behoorende tot de onderafdeeling
phycomyceten, volgens
Sabotjïuud tot de ascomyceten, waarvan
het mycelium uit dunne, gelede hyphen bestaat, welke zeer
vertakt zijn en waartusschen zich dikke rijen onregelmatig
ovale, eencellige sporen bevinden. De sporen beginnen zich
in het bovenste gedeelte van het haarzakje te ontwikkelen.

De myceeldraden woekeren naar beneden en naar boven
en dringen zelfs tusschen de elementen van de aangrenzende

-ocr page 824-

epidermis door. Deze voortwoekering leidt langzamerhand
tot een klein, zwavelgeel puntje, dat met epidermiscellen
bedekt en met een haartje doorboord is. In sommige gevallen
is dit zeer goed zichtbaar, in andere echter is het door
schilfertjes bedekt of zelfs geheel onzichtbaar. Zoo lijkt het
in het begin op een puistje, onder de hoornlaag en beneden
het niveau van de aangrenzende huid gelegen; eindelijk
scheurt de bedekkende hoornlaag en de micro-organismen
hebben nu vrijen toegang tot de poreuse favus-massa. Dit
puntje,
scutula, neemt aan de peripherie spoedig in omvang
toe en wel sterker dan in het centrale gedeelte, waardoor
de schotelvorm met naar boven gelegen concave zijde ont-
staat. Het is een centrifugale groei, zoodat de radiair ge-
plaatste myceliumdraden naar het centrum langer worden.
Men vindt aan de peripherie afgestorven draden, welke
luchthoudend zijn, er meer bleek gaan uitzien en moeilijk
gekleurd kunnen worden. Soms treden er door ongelijk-
matigen groei concentrische ringen op. In het schoteltje zelf
dringen geen micro-organismen, noch leucocyten. Ligt men
de scutula voorzichtig van de huid af, dan beantwoordt een
verdieping in de huid aan de convexe zijde van het schoteltje.
De schotelvormige korsten vloeien tot grootere samen. De
uitwendige ongeveer 0.15 m.M. dikke laag der scutula be-
staat uit een amorphe, homogene, fijn gegranuleerde massa;
het daaronder zich bevindend gedeelte uit een gele, poeder-
achtige massa, welke uit de elementen van den fungus is
samengesteld. De draden van achorion zijn ongeveer 3 p.
dik en de sporen 7—9 n. lang. Deze schimmel kan op
aardappelschijfjes en op een mengsel van glycerine 4 -f-
pepton 2,5 agar 1,5 aq. 10 worden gekweekt.

Sommigen, zooals Pick, Hallier, Hofmann, meenden,
dat achorion een onvolkomen toestand was van de gewone
schimmels, namelijk van
penicillium glaucum of mucor mucedo,
omdat zij, na uitzaaien van die sporen, zich op de huid favus

-ocr page 825-

zagen ontwikkelen. Bij nader onderzoek bleken de korsten
echter volstrekt geen achorion te bevatten.
Preiritz had in
1869 aangetoond dat, als achorion op gekookte vruchten-
stukjes wordt gekweekt, en zorg wordt gedragen dat er
geen andere schimmelsporen in bet spel kunnen zijn, er
zich geen mycelium ontwikkelt van de bovengenoemde
schimmels.

Zaaide men sporen van aspergillus gïaucum, penicittium
glaucum, aspergillus fumigatus, mucor racemosus, oidium
laclis, empusa muscae
op groote huidvlakten uit, zelfs met
opleggen van vochtige verbanden, of bracht men ze in de
huid, dan was het resultaat steeds nihil; zaaide men daaren-
tegen achorion-sporen uit, dan trad er steeds favus op ;
redenen waarom hij achorion voor den specifieken fungus
van de tinea favosa hield.
Ercolani meende een andere
species onder en in den nagel van rnensch en dier en onder
den hoef van de paarden te hebben gevonden, namelijk
achorion keratophagus, welke de oorzaak van de onychomy-
cósis favosa
zou zijn.

Sommigen, als Frank, Nube, Unna, hebben verschillende
species aangenomen welke den favus zouden te voorschijn
roepen, naar gelang zij zich op de eene of andere diersoort
zouden ontwikkelen. Er bestaat echter voor deze meening
geen voldoende grond. De vraag kan bier, dunkt mij, zeer
goed worden gesteld of die zoogenaamde verschillende soorten
niet een en dezelfde is, ontstaan door aanpassing, want
vocht, warmte en samenstelling van den voedingsbodem
zullen toch wel niet onverschillig zijn.

Zien wij nu hoe het verder met de lotgevallen van de
scutula gaat. Het conflueeren der scutula vormt, zooals wij
hebben gezien, meer of minder groote korstachtige vlakken,
welke eenigszins op honigraat gelijken; van daar den naam
favus. Zij beginnen af te brokkelen en worden door krabben
of schuren geheel of gedeeltelijk verwijderd.

-ocr page 826-

Op behaarde plaatsen grijpt achorion het haar ter zijde
aan en dringt er in, groeit verder naar boven en beneden,
maar reikt nooit tot aan den haarbulbus, evenmin als in
het stratum mucosum. Dit hangt samen met de eigenschap
van de schimmel om weeke en saprijke cellen te vermijden.
Nadat de schimmel het haar heeft aangetast, wordt het
minder glansrijk en broos, en als het luchthoudend is ge-
worden, is het lichter van kleur dan het niet aangetaste
haar en valt het gemakkelijk uit\'. Sommigen meenden, dat
de drukking, welke de woekerende schimmel op de haar-
papil uitoefent, de oorzaak der alopeciewas; terwijl anderen
aan de stofwisselingsproducten der schimmel met meer recht
de schuld er van gaven. Is de schimmel gedood, dan treedt
er spoedige genezing op met atrophie der huid.

De prognose is gunstig, als de ziekte goed wordt aange-
pakt. Zij kan op haarlooze plaatsen ook spontaan genezen.

Therapie: In de eerste plaats zindelijkheid en desinfecteeren
van de toiletartikelen en van alles wat met de aangetaste
individuen in aanraking komt. Epileeren, scheren en de
korsten verweeken met olie, waaraan 5 °/0 salicylzuur is
toegevoegd, en daarover een verband; daarna afwasschen
met zeepspiritus, afwrijven met spiritus of benzine en pen-
seelen met 1 °/0 sublimaatspiritus-oplossing of slappe jood-
tinctuur met l °/0 sublimaat, of 5—10 °/0 forinaline-oplossing.
De epilatie kan met
RöNTGENstralen worden bevorderd.

Vroeger gebruikte men voor de epilatie den beruchten
pikkap, welke thans wel tot het verleden zal behooren.
Nagels worden afgesneden en afgevijld en behandeld met
LuGOi/sche oplossing of sublimaatspiritus.

Wil men achorion aantoonen, dan verwarmt men de
korstmassa met 30 % kali causticum-oplossing en kleurt
met een alcoholische oplossing van eosine na. Haren waai-
de fungi doorheen zijn gegroeid, hebben de eigenaardigheid
om wit te worden, zoodra zij eenigen tijd in chloroform

-ocr page 827-

vertoeven en men daarna de C H Cl3 laat verdampen.

De volgende dermatomycose is: herpes tonsurans (teigne
tondante). Deze ziekte, dermatomycosis tonsurans s. circinata,
komt bij den mensch en bijna alle jeugdige huisdieren voor.
Bij den mensch worden het meest de jongere individuen
aangetast (juveniele ziekte), hoewel de oudere niet verschoond
blijven. Bij de dieren komt zij het meest bij runderen en
paarden voor. Men ziet ze daar zelfs enzoötisch optreden,
vooral in den weitijd (weideziekte). De besmettelijkheid is
veel grooter dan bij favus en biedt ook veel hardnekkiger
weerstand aan de behandeling, zoodat het spoedig onder-
kennen van groot belang is.

Van den mensch gaat deze ziekte door aanraking ge-
makkelijk over op zijn stamgenooten en op dieren en om-
gekeerd ; terwijl de directe infectie bij dieren ook optreedt
door aanraking in de weide, door dekking en indirect door
het poetstuig, dekens, tuigen, stallen. De vuile, vochtige,
warme stallen bevorderen het ontstaan.

Het is een ziekte, welke haar oorzaak vindt in het voort-
woekeren van een schimmel in de epidermis, de haren en
de nagels, met name
trichophyton tonsurans; deze behoort
tot de familie der phycomyceten, een afdeeling der hypho-
myceten.

Die naam is opgebouwd uit = haar, tpvrór — plant
en tonsurans = kaalmakend. Het mycelium bestaat uit
lijns-gewijze naast elkander geplaatste gelede draden, welke
in ronde of ovale eencellige sporen uiteenvallen en een
grootte van 3—5 fi. bezitten.

De schimmel leeft saprophytiseh op hout, mest, graan en
parasitisch op mensch en dieren. Men kent er verschil-
lende soorten van. De
trichophyton plicae poïonicae komt in
het haarkanaal voor en zou de oorzaak zijn van het splijten
en zich onderling vervilten van het haar (plica polonica).
De nieuwere dermatologen beschouwen deze schimmel meer

-ocr page 828-

als bijzaak en nemen een aaneenkleven en verwarren der
haren aan, ten gevolge van een gebrekkige verpleging bij
langdurige ziekten, als pediculosis, vochtige eczemen, sebor-
rhoe, enz. Bij achorion zagen wij de sporen zich vormen
door deeling uit de eindcel van een rayceeldraad, terwijl
bij trichophyton de myceeldraad zelf in sporen uiteenvalt.

Bij den mensch komen verschillende soorten voor, namelijk
bij kinderen een soort met kleine sporen
om het haar, porrigo
dccalvans
; bij volwassenen een soort met groote sporen om
de haren van den baard en bij kinderen een soort met
groote sporen
in het haar.

Sabouraud deelt ze weer anders in, naar gelang zij om
of in het haar voorkomen en onderscheidde twee soorten :
1°. den ectothrix-vorm en 2°. den endothrix-vorm. Bij den
ectóthrix-vorm treedt zij ook wel
binnen het haar op, vandaar
zijn voorslag om van ecto-endothrix-vorm te spreken. De
endothrix-vorm komt alleen bij den mensch voor en de
ectothrix- of endo-ectotrix-vorm bij menschen en dieren ; deze
gaat wederkeerig op elkander over.

Er komen bij den mensch verschillende aandoeningen ten
gevolge van deze schimmel voor, namelijk 1°. op de sche-
delhuid, waarvoor ouderen min of meer immuun zijn:
a. kerion celsi capitis, waarbij een suppuratieve folliculitis
optreedt,
b. trichophytia tonsurans; 2°. in het aangezicht:
a. kerion celsi barbae, b. sycosis s. trichomycosis barbae ;
3°. trychophytia corporis s. tinea circinata.

De kerion celsi capilis of tinea trichophytina ectotrix is
van dierlijken oorsprong. Deze ziekte is gekarakteriseerd
door het vleksgewijze optreden van een suppuratieve folli-
culitis, waarbij de huid gezwollen en week is. Men kan bij
drukking het pus uit de follikels verwijderen, welke dan
zeefvormig open blijven staan. De haren vallen uit en rege-
nereeren niet meer; later blijft er een kale atrophische huid
over, welke gemakkelijk aanleiding geeft tot verwisseling

53

-ocr page 829-

met alopecia areaia. De parasiet wordt in de huid en oni
het haar gevonden. Men ontmoet hem zoowel bij kinderen
als volwassenen (koetsiers, veehandelaren en pluimgedierte).

De tweede aandoening, trichophytia s. herpes tonsurans, is
van menschelijken oorsprong en een endothrix-vorm, welke
bijna alleen bij kinderen voorkomt en niet zelden begint
met het beeld van herpes tonsurans vesiculosus,
de vesieuleuse
vorm,
zijnde een grooter of kleiner plekje van kleine, heldere
blaasjes, welke indrogen en korstvormige schubbetjes achter-
laten. Er kunnen eenige naast elkander voorkomen en con-
flueeren. Deze vorm wordt echter meer waargenomen in het
aangezicht en den hals, terwijl de
maculeuse vorm schilferende
plekjes laat zien, welke aan de peripherie sterker rood ge-
kleurd zijn dan in het centrum. Het mycelium ontwikkelt
zich in het haar en de hyphen vertakken zich vrij scherp
dichotoinisch; zoodat het geheele haar een brozen cylinder
van myceeldraden kan worden en gemakkelijk aan het huid-
niveau afbreekt. Men ziet dan als restant de kleinere
donkere puntjes van de haren in de haarfollikels (haar-
comedo).

De kale plekken ontstaan langzamerhand, slechts enkele
baren bieden langer weerstand. Deze vorm geneest meestal
van zelf omstreeks de puberteitsjaren, terwijl hij vóór dien
tijd hardnekkig is en maanden duurt. De besmettelijkheid is
bier zeer groot, vooral door het groot aantal plekjes, welke
door auto-infectie ontstaan.

Bij kerion ce/si barbae vindt men één of enkele plekken,
welke uiterlijk veel gelijken op kerion capitis.

Dc trichophytia barbae s. sycosis barbae parasilaria is ook
meestal van dierlijken oorsprong. De schimmel is een
ectothrix-vorm. Dit huidlijden komt voor als de vrij onschul-
dige vorm van herpes tonsurans vesiculosus s. maculosus,
welke gemakkelijk geneest. De zwaardere vormen, welke
men \\ooral in het dichte baardhaar aantreft, treden op met

-ocr page 830-

etterige Folliculitis en perifolliculitis, vooral ook aan de kin
(imentagra, mentum u-/qws = boosaardig) en met diepe
knobbelvormige, harde infiltraten, waaruit na drukking of
incisie pus te voorschijn komt en welke zelfs aanleiding
kunnen geven tot papillomateuse woekeringen. Secundair
komt het ook tot. regionaire klierzwellingen. De haren kun-
nen hierbij voor goed verdwijnen, doch meestal ontstaat
restitutio ad integrum.

De trichophytia corporis s. tinea circinata (ringworm)
komt op de weinig of niet behaarde huid voor; de fungus
welke de ziekte hier doet optreden, is ook van dierlijken
oorsprong. De huid-trichophyton vormt meestal gekleurde
culturen op kunstmatige voedingsbodems.

De myceeldraden verloopen in de epidermis en vertakken
zich dichotomisch. De veranderingen, welke zij op de huid
teweegbrengen, hebben alle het kenmerk van periphere uit-
breiding en centrale genezing, waardoor ringen ontstaan.
Die plekken zijn hyperaemisch, welke naar het centrum
bleeker worden en iets afschilferen. De rand heeft een ge-
karteld voorkomen. Zulke grootere of kleinere vlekken
kunnen conflueeren en dan haar cirkelvorm verliezen.

De meeste vormen jeuken erg, zoodat het echte beeld
zich door de gevolgen van krab- of schuur-manipulaties soms
niet zoo duidelijk aan ons oog vertoont.

De prognose is meestal vrij goed.

De therapie bij herpes tonsurans vesicnlosus bestaat in de
aanwending van een indifferente salicylpasta of zinkpleister.
De herpes maculosus en squamosus moet krachtiger worden
aangepakt. Keratolytica en antiparasitica spelen hier de
hoofdrol: ungt.
Wilkinsoni, naphtol, zwavel, resorcinum,
salicylpastae, chrysorabinum, traumaticinum, enz.

]lij den maculeusen vorm eerst scheren, wasschen en ont-
smetten; daarna teer, oleum cadini, chrysarobinum, pyrogallol,
witte praecipitaat, joodtinctuur, enz.

-ocr page 831-

Bij herpes barbae wordt evenzoo gehandeld; men denke
hier ook aan nbi pus ibi evacua.

Bij herpes corporis joodtinctuur of sublimaat- of naphtol-
spiritus.

Een andere dermatomycosis van veel goedaardiger vorm
is
pityriagis vcrsicolor. Zij wordt veroorzaakt door micro-
sporon furfur.
Dit is een hyphomyceet, waar de sporen af-
zonderlijk op vruchthyphen of enkel naast elkander staan.
De vruchthyphen zijn niet scherp van het mycelium te
onderscheiden of ontbreken geheel. De sporen zijn rond of
eivormig, eencellig en sterk lichtbrekend en worden aan de
uiteinden der hyphen hoopjesgewijze afgesnoerd. Het mycelium
is duidelijk ontwikkeld en bestaat uit gaffelvormig vertakte,
ongelede hyphen. Het komt op de epidermisschubben voor.
Deze schimmel schijnt een kleurstof af te geven. De ziekte
wordt bij menschen dikwijls in meer of minder uitgebreide
vlekken op borst en buik waargenomen, dus op bedekte
plaatsen en vooral bij vuile en marastische individuen. De
epidermis schijnt aldaar doffer en iets donkerder gekleurd,
veel gelijkende op café au lait. Het lijden jeukt zeer weinig;
de huid schilfert slechts in geringe mate. Men kan het bij
mensch en konijn overbrengen.

Therapie: wasschen, groene zeep of 10% salicylspiritus
of 10% epicarinespiritus; zeer werkzaam is ook de navol-
gende zalf: R. Sol. calci bisnlphurosi 00, Lanolini, Vaselini
aa 20, f. ungt.

De microsporie of ziekte van Gruby-Sabouraud is een
lijden van de schedelhuid, dat door
microsporon AunouiNi
wordt veroorzaakt. Sommige microsporon-soorten komen ook
bij hond en paard voor. Die van den hond tast in zeer
zeldzame gevallen den mensch aan. Het microsporon
Audoutni
schijnt alleen op den mensch te vegeteeren. Het woekert
op de oppervlakte van het haar en omgeeft het als het ware
met een scheede. Het haar ziet er dof en fijn gegranuleerd

-ocr page 832-

uit, veel overeenkomende met een met lijm besmeerde gla-
zenstaaf, welke in fijn zand wordt gestoken. In de hyphen
komen geen scheiwanden voor. Deze draden zijn 2—3 g.
dik en de ronde ovale sporen 1—5 lang. De haren
worden grauw en breken af.

Een andere species is microsporon mentagrophytes, met
grootere sporen en hyphen. liet wordt waargenomen om
het haar, in den haai follikel van kin en baard.

Therapie: afknippen der haren, epileeren, wasschen en
antiparasitaire middelen.

Erythrasma is eveneens een microsporon-ziekte. Het mi-
crosporon minitissimuni
viert hier zijn hoogtijd. Het komt bij
den mensch voor in de genitocruraalplooi, dus op de contact-
plaatsen van dij en scrotum, in den oksel en de navelplooi,
en vertoont zich als roode, roodbruine, schilferende plekjes
met een gefestonneerden rand er om heen.

De actinomycosis is een ziekte welke bij den mensch door
de
actinomyces bovis wordt veroorzaakt. Zij schijnt te be-
hooren tot de steriele mycelium-vormen, volgens
Bostiiöm
tot de splijtalgen en wel tot de species cladothrix. Men
vindt ze gewoonlijk zonder duidelijke sporendragers en
sporen, zij schijnt zonder fructificatie voort te woekeren.
Het mycelium heeft ongelede draden, welke zeer fijn zijn en
een straalsgewijze uitbreiding vormen. Dc hyphen vertoonen
kolfvormige verdikkingen. Men ziet ze in het pus als kleine,
witte speldeknopgroote korreltjes. Na behandeling van die
korreltjes met warme kali causticum-oplossing en kleuren
met picrokarmijn kan men zo gemakkelijk onder den mi-
croscoop erkennen. Zij vormen granuleerende ontstekings-
haarden, welke zich in de omgeving snel uitbreiden en
spoedig abscessen vormen. De lievelingszitplaats is de regio
cervico-maxillaris, maar ook op vele andere plaatsen in het
subcutane bindweefsel kan men ze aantreffen. Zij komt
parasitair bij mensch, rund en geit voor en saprophytisch

-ocr page 833-

op graan, hooi en gras; daarin kan natuurlijk ook de bron
voor de infectie zijn gelegen.

De aspergillose is een ziekte welke bij den mensch een
mycotische otitis externa doet optreden en veroorzaakt wordt
door een aspergillussoort. Het mycelium vormt een soort
vliesje op de uitwendige gehoorgang en het membranum
tympani en brengt doofheid teweeg. Dat vliesje is voorzien
van groene, bruine of zwartgespikkelde vlekjes. Als exan-
theem komt ze ook op het slijmvlies van den mond voor
en vormt onregelmatige ulceraties, welke met een vuil wit
of bruin beslag zijn bedekt, waarin de schimmel haar tenten
heeft opgeslagen. Het is een hyphomyceet met onvertakte
conidiëndragende vruchthyphen, behoorende tot de orde der
ascomyceten. De vruchthyphen ontspringen uit een mycelium,
voorzien van dwarse scheiwanden. Zij eindigen penseelvor-
mig
(penicilliim glaucum) of met kolfvormige hyphen-uit-
einden (columella), welke met straalsgewijs staande sporen-
snoeren zijn bezet. Elke snoer conidiën staat op een kort
enkelvoudig basidium en is ontstaan door afsnoeren der
sterigmen. Het vruchthoofdje wordt dus gevormd door de
columella, de sterigmata en de snoeren conidiën.

Vooral de aspergillus famigatus laat zich goed in cultuur
brengen. Hij ontwikkelt zich het best bij een temperatuur
van 37°—40° C.

Bij zoogdieren en vogels verwekt deze schimmel een
pneumomycose, welke hot karakter van een bronchopneumonie
aanneemt en die bij de paarden zelfs kan leiden tot long-
gangraen. Bij sectieonderzoek vindt men clan soms knobbel-
tjes in de longen welke volkomen op kwade-droestuberkels
gelijken. De microscoop bevestigt hier de diagnose.

Bij vogels komt nog een dermatomgcom aspergillina
glauca
voor.

Eindelijk wil ik nog even stilstaan bij de blastomgcose.

Dit is een dermatomycose, waarvan de oorzaak in de ont-

-ocr page 834-

wikkeling van blastomyceten is te zoeken. Lieden die veel
met biergist omgaan, worden er bij voorkeur door aangetast.

De dubbel gecontoureerde gisteellen, welke soms in twee
of meer verbonden exemplaren voorkomen, zijn iets grooter
dan leucocyten. Dit lijden vertoont zich als knobbels en
abcessen, welke in elkander overgaan en in de papillairlaag
zijn gelegen. Het is onbekend of deze ziekte bij dieren
voortkomt. Therapie: joodkalium, chirurgische behandeling
met
Pacquelin of excisie.

Zoo ben ik M. H. langzamerhand aan het eind gekomen
van hetgeen ik mij heb voorgesteld hier te behandelen.
Veel is echter nog achterwege gebleven, omdat ik te groote
uitgebreidheid vreesde. Ik wil u alleen maar wijzen op de
differentiaal-diagnose, de pathologische anatomie en de symp-
tomatologie bij dieren.

Alvorens ik echter eindig, wensch ik hier openlijk mijn
vriendelijken dank te betuigen aan collega d1\'.
Thomassen
voor zijn bereidwilligheid in het toezenden van literatuur
over dit onderwerp. Zooals collega
Thomassen bemerkt, heb
ik van de toegezonden mededeeling, voorkomende in het
liecueil de médecine vétérinaire over dermatitis serpiginosa
aestivalis buccarum equorum
geen gebruik gemaakt, omdat
deze ziekte schijnt op te treden door de steken van gastro-
philussoorten en dus niet behoort tot de mycotische ziekten.

Korte mededeelingen en referaten.

Hot abattoir te lloermond ovor 1908 (directeur T. A. L. Bkel). —
In het abattoir werden geslaakt: 3087 runderen, waaronder 1111
stuks door het rijk overgenomen (in verband met tuberculose-
bestrijding), 25G5 kalveren, 221 schapen, 21 geiten, 7775 var-
kens (waaronder\'808 voor export) en 41 paarden.

In nood zijn geslacht: 11 runderen, 3 kalveren en 4 varkens;
hiervan werden goedgekeurd 7 stuks groot en 6 stuks klein vee.

-ocr page 835-

Afgekeurd werden : 9 runderen (9) 1), 7 kalveren (1), ]. var-
ken en 1 paard, verder 93 longen (82), 10 harten (4), 106
levers (49-*), 30 milten (29), 38 nieren (2), 31 uiers (16), 31
stel darmen, 2 tongen, 4 koppen, 184 Kg. vleesch en 235 Kg.
vet; met het stempel
Z (ziek) werden vrijgegeven: 3 runderen
(3), 5 varkens (5) en 23^ Kg. vleesch.

Gesteriliseerd werden : 1 rund (1), 3 varkens (3) en 8 porties
vet. Van de 1111 runderen door het rijk overgenomen, werden
405 stuks afgekeurd en onder politie-toezicht verbrand.

Verschillende verbeteringen werden aan het abattoir aange-
bracht : een kantoor voor den rijks sub-ontvanger (de directeur die
de functie van sub-ontvanger waarnam, werd op aanvrage met
ingang van 1 Januari 1909 als zoodanig eervol ontslagen), een
cantine-wachtkamer, een kleedkamer-badinrichting (3 stortbaden),
een nieuwe paardenslacliterij, ruimte biedende om 2 paarden
gelijk te slachten, 12 hondenhokken, een ijskelder, meer practi-
sche privaten voor het personeel, enz.

In gebruik waren 5} groote koelcellen, 11 \\ middensoort en
6 kleine ; de geheele opbrengst daarvan bedroeg 1445.

Er werden 1463 blokken ijs verkocht, terwijl 17 blokken aan
de verschillende gasthuizen werden geschonken.

Herkeuringen hadden niet plaats.

Het totaal der inkomsten was f 20808.83; dat der uitgaven,
waaronder f7158.30 voor aflossing en rente, f 21502.455, zoodat
het nadeelig slot f693.625 bedraagt. v. E.

Verslag omtrent liet gemeente-slachthuis en (le vee- en
vleeschkeuriiig te Alkmaar \'over 1908.
Directeur: dr. W.
StuükMan. — Daar het abattoir eerst op 27 Maart 1908 werd
geopend, begint het verslag op 1 April.

Geslacht werden: 4 stieren, 19 osseD, 731 koeien, 22 vaarzen,
50 pinken, 353 vette kalveren. 65 graskalveren, 1599 nuchtere
kalveren, 223 schapen, 17 geiten, 3181 varkens., 456 paarden
en 1 muilezel.

De hal voor ziek vee werd 63-maal gebruikt. Atkomstig uit
de gemeente waren: 6 koeien, 1 vaars, 2 pinken, 5 vette kal-

1  De tusschen ( ) geplaatste cgfers geven het aantal gevallen vantuber\'
culose aan.

-ocr page 836-

veren, 11 nuchtere kalveren, 14 schapeu, 2 geiten, 8 varkens en
8 paarden; uit andere gemeenten 2 nuchtere kalveren, 2 schapen
en 2 varkens.

Ingevoerd werden: 3909.50 Kg. rundvleesch, 12489.50 Kg.
rundervet, 1 vet kalf, 1422 Kg. kalfsvleescb, 41 Kg. nuchter
kalfsvleescli, 1596 Kg. schapenvet, 184 Kg. varkensvleesch en
847.50 Kg. varkensvet en 8252.50 Kg. paardenvleesch.

Afgekeurd werden: van runderen: 10 geheele dieren1) (4),

1 kop, 12 harten (10), 528 longen (269), 118 levers (17), 30
milten (7), 11 buikspeekselklieren (10), 5 magen (4), 20 dar-
men (19), 15 nieren (13), 13 baarmoeders (3), 5 vruchten, 12
uierhelften, 348 Kg. vleesch (329), 491.5 Kg. vet (470.5); van
kalveren: 11 geheele dieren, 4 koppen (2), 6 tongen (2), 7
■zwezeriken (2), 8 harten (1), 45 longen (6), 17 levers (2), 4
milten (2), 6 darmen (2), 3 nieren, 4.5 Kg. vleesch, 4 Kg. vet
(1); van
schapen en geiten: 11 geheele dieren, 4 harten, 166
longen, 19 levers, 4 milten, 2 darmen, 3 nieren, 5 slokdarmen,

2 baarmoeders, 1 uierhelft; van varkens: 18 geheele dieren (11),
6 tongen (2), 48 harten (5), 2391 longen (397), 249 levers (161), 61
milten (35), 135 buikspeekselklieren (128), 77 nieren (45), 13 baar-
moeders (1), 40 Kg. vleesch (8), 529 Kg. vet (345);
\\aa paarden:
4
geheele dieren, 1 hart, 451 longen, 22 levers, 4 milten, 1 buik-
speekselklier, 2 darmen, 2 baarmoeders, 1 vrucht, 43 Kg. vleesch.

Van het ingevoerde werden afgekeurd: 56 Kg. rundervet (15),
4.5 Kg. vet kalfsvleescb, 5 Kg. schapenvet en 203 Kg. varkensvet.

Gesteriliseerd werd het vleesch van 4 koeien en 11 varkens,
bovendien: 185 Kg. rundvleesch, 608 Kg. rundvet, 35 Kg.
varkensvleesch, 1214 Kg. varkensvet en 2.50 Kg. vet-kalfsvet.
Het vernietigen geschiedde in de verbrandingsoven der gemeente-
reiniging.

Het percentage voor tuberculose bedroeg: rundereu 17.19 pet,
kalveren 0.25 pet. en varkens 9.68 pet.

Van de 32 aanwezige koelcellen zijn er 25 in gebruik, met
een oppervlakte van 89 M2. (De beschikbare koelceloppervlakte
bedraagt 112 M2., terwijl nog 10 M2. reserve-ruimte aanwezig is.)

Van de 25 verhuurde cellen worden er 22 door één en drie
door twee personeD gebruikt.

1  De cijfers tusschen () geven het aantal gevallen van tuberculose aan.

-ocr page 837-

De directeur is over het geheele terreiu, de inrichting der
gebouwen, de machinerieën, enz. zeer tevreden. De bevloering
in koel- en voorkoelhuis, uit cement-beton bestaande, heeft
echter niet geheel aan de verwachting beantwoord; de afwatering
in de verbindingsgang laat ook wel wat te wenschen over, daar
de gebruikte klinkers niet de noodige hardheid bezitten. De
paardenslachthal heeft door een transport-inrichting verbinding
met de runderslachthal en het koelhuis, wat zeer geriefelyk is.

De biologische reiniging heeft een tweede tank (boventank),
welke tevens als bezinkingsbassin dienst doet en een inhoud
heeft van ± 60
M3,, terwijl de benedentank een inhoud heeft
van 120 M3. Alvorens de tankvloeistof op het continu-filter
wordt gebracht, passeert zij een klein grindfilter, om eventueel
afzetten van slib op het continu-filter tegen te gaan.

Vóór de bloedonttrekking worden de levende dieren — except
die volgens lsraëlietischen ritus gedood — bedwelmd en wel
runderen met het schietmasker van
Stael, paarden, schapen en
geiten met het pistool van
Behr, terwijl bij varkeus de percu-
teur van
Filet, bij kalveren de gewone houten hamer wordt
gebruikt.

Bij de vereischte wegingen is gebleken dat het gemiddeld
slachtgewicht bedraagt voor: stieren 465 Kg., ossen 356.5 Kg.,
koeien 356.5 lvg., vaarzen 329 Kg., vette kalveren 97.5 Kg.,
schapen 53 Kg. en varkens 96 Kg.

Ër werden 7 processen-verbaal opgemaakt; bij 5 volgde ver-
oordeeling.

De ontvangsten bedroegen f 19548,505, de uitgaven f 10309.54,
zoodat men eeu saldo heeft naar verlies- en winstrekening van
f9238.965. Hiervan zijn betaald aan intrest f5883.22 en voor
afschrijving is berekend f 272.92, zoodat er een voordeelig saldo
overblijft van f3082.825. v. E.

Boekaankondiging.

Ein Fall von Zahnanomalie beim Pferde. Inaugural-Dissertation
Bern. Auto-referaat door J. VAN DER VEEN.

Het onder genoemden titel aangegevene betreft een geval van
atypische congenitale polyodoutie bij een vierjarigen ruin.

-ocr page 838-

Uit een zwelling links aan de bovenkaak, vóór liet gebied
der boezems gelegen, werd een dertigtal tanden en taudachtige
producten verwijderd.

De tanden waren kegelvormig of toegespitst cylindrisch, open
en geheel met email bedekt; zij behoorden dus tot de echte
kegeltanden. Bij onderscheidene kegeltanden waren abnormale
plooien in het email aanwezig, bij enkele centrale instulpingeu>
zoodat hierbij afwijkingen in teratologischen zin bestonden.

De zeven tandachtige producten, welke tot geen der bestaande
taudtypen konden worden teruggebracht en bij de odontomen
zijn te rangschikken, vertoonden een zeer onregelmatigen bouw,
waarin toch de wordingsbeginselen waren te constateeren. Er
werden namelijk gevonden:

1°. Peripheer cement.

2°. Peripheer email met sterke, onregelmatige plooivorming.

3°. Centraal email, door instulping (van het emailorgaan)
ontstaan.

4°. Centraal cement, dat die instulping heeft opgevuld.

5°. Gedecentraliseerde dentiue (ivoor), dat wil zeggen om
eenige pulpaholten gerangschikt, derhalve uit een vertakte pulpa
ontstaan.

6°. Periphere dentiue. Dit is tandbeen, hetwelk een beeld
geeft van een 180° gedraaid dentiue-systeeui. De tandkanaaltjes
beginnen hierbij dus aan de peripherie en stralen met hun ver-
takte einden naar het centrum uit. In deze dentinegedeelten ver-
toonden de tandkanaaltjes steeds een zeer abnormaal gebogen
verloop. Waarschijnlijk staat dit tandbeen in onmiddellijk gene-
tisch verband met centraal gelegen en gebouwde dentiue en is
het door ombuiging en verschuiving van het vlak, waarop zich
bij een vertakte pulpa de papillen bevinden, ontstaan.

7°. De emaildoorbraak. Dit is een proces, waarbij het centrale
email door het cement doorbroken en het tandbeen verschoven
wordt. Als zoodanig demonstreert zich het proces in hard ge-
worden tandproducteu. Uit verschuivingen en verbuigingen van
emailprisma\'s en dentinekanaaltjes mag men tot een mechanische
drukking concludeeren, waardoor het proces heeft plaats gevonden,
en tevens dat het proces reeds is opgetreden toen de tandweefsels
nog week of slechts heel weinig verkalkt waren.

Uit de eerstgenoemde vijf feiten blijkt duidelijk, dat de ge-

-ocr page 839-

vonden odontomen op den grondslag van normale bovenkaaks-
kiezen zijn gebouwd.

Principieel is de vorming van periphere dentine in normale
kiezen met vertakte pulpa aanwezig, namelijk zoolang deze nog
open zijn (dus vóór de periode der wortel vorming), op de plaatsen
waar de papillen der pulpa met elkander zijn verbonden.

Men vindt hierbij het tandbeen «peripheer» op bepaalde plaatsen
van de basis. Door verschuiving en ombuiging is het waar-
schijnlijk iu de odontomen op verschillende plaatsen peripheer
geworden. De mechanische invloeden, welke dit veroorzaakten,
voerden ook tol het proces der emaildoorbraak. Waardoor de
mechanische invloeden zijn ontstaan, was niet uit te maken.

Waarschijnlijk heeft de ontwikkeling van een groot aantal
taudkiemen in een te beperkte ruimte een tegendrukking van
de omgeving te voorschijn geroepen, waarmede een plausible
verklaring is aangegeven.

Hoe dit moge zijn, uit het voorgaande blijkt, dat de ab-
normale toestanden (pathologische factoren) in de embryonale
periode der tandvorming zijn ontstaan, en derhalve zijn deze
odontomen als zuiver teratologisehe producten op te vatten.

QUADEKKER, Het Paard, Lichaamsbouw en Inwendige Or-
ganen, met 5 gekleurde beweegbare platen, voor Pokkers,
Liefhebbers en Bezitters van Paarden, alsmede voor
Landbouw-onderwijs en Cursussen in Hoefbeslag. Met
94 afbeeldingen. Vierde, veel vermeerderde druk. De-
venter, M. E. KLUWER.

Wanneer van een Hollandsch boek een vierde druk verschijnt,
dan is daarmede reeds aaugegeven dat het bijzonder in den
smaak is gevallen en in een behoefte heeft voorzien. Geen
wonder dat dit van
Quadkkkkr\'s werk kan worden getuigd; in
een kort bestek (432 bladzijden
4°.) bevat het de geheele in- en
uitwendige paardenkennis, opgehelderd door tal van afbeeldingen
in den tekst en vijf gekleurde platen, welke het exterieur, het
geraamte, den bloedsomloop, de spieren en de borst- en buik-
ingewanden van het paard doen zien. Het is alles compendieus,
dat spreekt van zelf, maar er is niets vergeten, wat voor den
leek belangrijk is te achten. Zelfs de natuurlijke historie van
het paard vindt in dit boek een plaats. Meer uitvoerig zijn

-ocr page 840-

daarin beschreven de leer van den hoef en het hoefbeslag, de
ouderdomkennis, de paardenrassen, de standen, maar vooral bet
eigenlijk exterieur.

Het werk kan met overtuiging worden aanbevolen voor die
categorieën van personen, waarvoor de schrijver het bestemd
heeft. Het is goed gesteld, zooals wij dat van dezen auteur ge-
wend zijn, terwijl de uitgever heeft gezorgd voor een duidelijke
letter en een stevigen cartonnen omslag. Het 4°. formaat was
noodig voor de gekleurde platen, anders vielen deze te klein uit.

W. C. Schimmel.

LOUIS GEERTS, De geitenbeweging in België, gevolgd van een
„Kort overzicht der bijzonderste Geitenrassen en eenige
leiddraden van rasverbetering. Mechelen, P. RIJCKMANS
1909.

De bijzonderheden in dit werkje, nagenoeg 2 vel groot, zijn
hoofdzakelijk ontleend aan het ,,Algemeen Verslag van het
Eerste Nationaal Congres tot verbetering der geitenrassen, uit-
gebracht te Gent op 1 April 1907."

Dat hier en daar door collega Geerts wel eens een overdreven
uitdrukking wordt gebruikt, is waar en hij zelf zal zeker de
eerste zijn dit toe te geven, maar het is tevens een feit, dat de
geit is de koe van den arme en dat de geiten-fokkerij bijna
geen uitgaven vordert, zoodat zij ook in ons land meer en meer
op den voorgrond treedt. De hulp, ook door de regeering be-
wezen bij aankoop van puike geitenrassen in het buitenland,
komt zeer te pas om van dit nuttige dier heel wat meer vrucht
te trekken dan enkele jaren geleden nog mogelijk was.

Ik wil het werkje niet in al zijn onderdeelen volgen, maai-
er toch op wijzen, dat er veel instaat dat onze aandacht ver-
dient, al ben ik het daarom nog niet met alle opmerkingen van
miju geacbten collega eens. Zoo bijvoorbeeld zou ik de opmerking
op bladzijde 15 „dat de geitenboter minstens zoo goed is als die
der koe" voor Nederland niet gaarne onderschrijven, maar dat dit
hier en daar in België nog wel het geval is, geloof ik gaarne.

Dat men ook niet al te vast bij de tegenwoordige verbeterings-
methoden op blijvend succes mag rekenen, is hier te lande sedert
1870 al voldoende bekend. Toch geloof ik met den schrijver dat

-ocr page 841-

het mede tot de taak der veeartsen behoort om ook op dit ge-
bied der veeteelt ernstig voor verbetering te strijden.

Laat ons dit kleine boekje, waarvan ik tot mijn leedwezen den
prijs niet kan opgeven, maar dat zeker voor een gering bedrag,
onder anderen bij collega H. R.
Bredo te Mechelen verkrijgbaar
is, doorlezen en allicht zal men er toe komen om daar, waar
dat noodig is, een goeden raad uit te deelen in het belang van
de volksvoeding ten plattelande.
 Van EsveLd.

Nieuw uitgekomen boeken.

D>\'. E. Heine, Untersuchungen über das dritte Augenlid der Hanstiem.
Inaugural-Dissertation. Dresden, 0. Franke 1909.

D1\'. P. Roscher, lieber den Vorderarm von Cricetus frumentarius, ein Bei-
trug znr vergleichenden Anatomie und Histologie. Inaugural-Dissertation
Dresden.

D1\'. M. Mintzlaff, Leber, Milz, Magen und Pankreas des Hundes. Inaugural-
Dissertation Leipzig 1909.

D>\'. W. Pommricii, Ueber die Elastizität der Arterien. Inaugural-Dissortation
Giessen 1909.

D\'\'. r. Rode, Luftbahn zwischen Brust-und Bauchhöhle. Inaugural-Disserta-
tion Born 1909.

Gustav Raü, Aufgaben und Entwicklung der deutschen Landespferdezucht
im Vergleich zur Landespferdezucht in Frankreich und Ungarn.
Mit
einem Anbang :
I>ie Zucht des Anglo-Arabers in Frankreich und die
Zucht des Arabers in dem ungarischen Staatsgestüt Bäbolna.
Stuttgart,
S
chickhardt und ennkr 1909. Preis Mark 2,50»

Bat.damus\' illustriertes Handbuch der l\'ederViehzucht. IV Auflage, vollständig
neu boarbeitot von A
lfred Beeck. 2 Bünde init vielen schwarzen und
kolorierten Abbildungen. Hannover, M. & H. S
chaper 1909. Preis für
beide Bände 25 Mark.

J. Peters, Ueber Blutlinien und Verwandtschaftszuchtes nach Erhebungen
der Ostpreussisehen Holländer Herdbuchgesellschaft.
Hannover, M. und
H.
SciiArER 1909. Preis Mark 3,60.

Dr. A. Schultze, Die Altersbestimmung bei Kälbern nach den Merkmalen
an den Zähnen, am Zahnftoisch, am Kabel, an den Klauen und an den
Horuanlagen. Mit 12 Abbildungen auf 3 Tafeln. Berlin, R. S
chobt/
1909. Preis Mark 1,50.

Prof. D\'\'. 0. Taschenberg, Die giftigen Tiere. Ein Lehrbuch für Zoologen,
Mediziner und Pharmazeuten.
Mit 68 Abbildungen. Stuttgart, F. Enkr
1969. Preis Mark 7.

Prof. D\'\'. Paul Th. Müller, Vorlesungen über Infektion und Immunität.
Zweite erweiterte und vermehrte Auflage. Jena, G. Fischer 1909. Preis
Mark 8.

-ocr page 842-

Dr. ö. Kaiseä, Zur Kenntnis der Transsudate und Ëxsudate bei Tieren
unter normalen und pathologischen Verhältnissen.
Inaugural-Dissertation
Bern 1909.

Dr. H. Buthmann, Ein Beitrag zur Frage der Verbreitung des Bazillus
Paratyphi B und seiner Beziehung zur gastrointestinalen Form der
Fleischvergiftung.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

Dr. G. Pranke, lieber die Ursachen, wesshalb die Glykogenanalyse bei An-
wendung verdünnter Kalilauge zu niedrige Werte geliefert hat.
Inau-
gural-Dissertation Bern 1909.

D\'\'. A. Metzger, lieber Notschlachtungen und Bakterien im Fleische not-
geschlachteter Tiere.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

D\'\'. Oppenheim, Beiträge zur Beurteilung sapraemisehen und septischen
Fleisches.
Inaugural-DiBsertation Wion 1909.

Dr. Saass, Beobachtungen über den Erfolg der von Behrings^» Immuni-
sierungsimpfungen gegen Tuberkulose bij Rindern.
Inaugural-Disserta-
tion Wien.

D1\'. Puntioam, Unterscheidungsmerkmale des Büffelfleisches vom Rindfleische.
Inaugural-DiBsertation "Wien 1909.

Dr- Kühn, Radiologische Beiträge auf dem Gebiete der Veterinär-Medizin.
Inaugural-Dissertation "Wien 1909.

D>\'. Lampret, Der durchschnittliche Kochsalzgehalt des Wiener Selchfleisches.
Inaugural-Dissertation "Wien 1909.

Dr. Mugler, Ueber Leberzirrhose der Pferde. Inaugural-Dissertation Bern
1909.

A Gof.decke, Die Tuberkulose des Pferdes. Mit 4 Abbildungen im Text
und einer Tafel. Hannover, M. & H. S
chaper 1909. Preis Mark 3,60.

R. Balavoine, Die Schutzimpfung des Rindes gegen den Rauschbrand in der
Schweiz und in einigen andern Ländern.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

D>. Hauptmann, Ueber die thermische Tuberkulinreaktion tuberkulinisierter
Rinder.
Inaugural-Dissertation Wien 1909.

Dr. Blaha, Das Blutharnen der Rinder, eine echte Malaria-Piroplasmose.
Inaugural-Dissertation "Wien 1909.

D1\'. Gansi.ïiaïf.r, Ueber das Vorkommen der Negri sehen Körperchen in den
Speicheldrüsen bei Wut.
Inaugural-Dissertation Wien 1909.

Dr. J. van der Veen, Ein Fall von Zahnanomalie beim Pferde. Mit Abbil-
dungen. Inaugural-Dissortation Born. Rotterdam, N
ijgii en van Ditmar
1909.

D>\'. Christian Mühlenbruch, Ueber die Blasenmole unserer Haustiere.
Inaugural-Dissortation Giessen. Berlin, R. Trenkkl 1909.

D\'\'. K. Lüsseniiop, Zur Kenntnis der Tuberkulose des weiblichen Geslechts-
apparates des Schweines.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

Dr. G. Schmid, Untersuchungen über die Beziehungen zwischen Geflügel-
diphtherie und Epithelioma kontagiosum.
Inaugural-Dissertation Giessen
1909.

Dr. V. Bäsch, Systematische Untersuchungen über die Brauchbarkeit der
Komplementbindungsmethode für die Serumdiagnose der \'Tuberkulose des
Rindes.
Inaugural-Dissertation Leipzig 1909.

-ocr page 843-

d\'\\ NaCiimias, Ueber Kalkinkrustation und Ossifikation in den Sehnen und
Sehnenscheiden des Pferdes.
Inaugural-Dissertation Wien 1909.

Dr. H. Blumbnfeld, Ueber den Spat der Rinder. Inaugural-Dissertation
Leipzig 1909.

*

Dr. E. Freiberöer, Die Fohlenlähme. Inaugural-Dissertation Wien 1909.

D1\'. F. Grossnickel, Das Vorkommen von Nephritis bei Brustseuche. Inau-
gural-Dissertation Giessen 1909.

Dr. G. Gdstine, Die sogenannte Warzenmauke des Pferdes. Inaugural-Dis-
sertation Giessen 1909.

Dr. F. John, Beobachtungen über das seuchenhafte Panaritium der Rinder
und die Therapie desselben.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

Dr. Th. Haiduk, Die Fussräude des Geflügels. Inaugural-Dissertation Gies-
sen 1909.

Dr. O. Nevkn, Ueber die Wirkungsweise der Arzneimittel bei Trypanoso-
miasis.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

Dr. II. Lanqner, Beobachtungen bei intraovarialen Injektionen. Inaugural-
Dissertation Zürich 1909.

Dr. II. Lucas, Vergleichende Untersuchungen über die Wirkung der Bäder
bei Mensch und Tier.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

Dr. H. Lkhnig, Ueber die sanitätspolizeiliche und volkswirtschaftliche Be-
deutung der Trächtigkeit der Schlacht Schweine.
Inaugural-Dissertation
Bern 1909.

Prof. dr. A. Eber, Bericht über das Veterinär-Institut mit Klinik und
Poliklinik bei der Universität Leipzig für die Jahre 1907 und 1908,
nebst einer Uebersiclit über die Institutstätigkeit während dos zehn-
jährigen Zeitraumes von Sommersemestor 1899 bis Wintersomostor
1908/09. Mit 1 Tafel und 2 Grundriss-skizzen. Berlin, R. S
chof.tz 1909.
Prois Mark 2.

Das Reichs-Viehseuchengesetz nach den Beschlüssen des Reichstages vom 18
Mai 1909.
Berlin, It. Schoetz 1909. Preis 50 Pf.

Prof. Zwaenepoel et prof. Hermans, Les maladies et l\'hygiène du porc et
son exploitation économique.
Jotte-Saint-l\'ierre, van Lantscuoot van
Lierde 1909. Prix 4 francs.

W. D. Hunter and J. D. Mitchell, A practical démonstration of a Method
for
Controlling the Cattle Tick. In-8, 4 pagos. Circular 148. U. S. Bu-
roau of Animal Industry. Washington 1909.

J. Möhler and M. J. Rosenau, The Origin of the recent Outbreak of
Foot-and-Mouth-Disease in the United States.
Circular 147. U. S.
Bureau of Animal Industry. Washington 1909.

Prof. Louis A. Merillat, Veterinary Surgery. Vol. III. Veterinary Surgical
opérations.
Chicago, A. Egen 1909.

A. Romnson Ward, Pure Milk and Public llealth, A. Manual of Milk and
Dairy Inspection.
Itbaca, N. Y. Taylor & Carpenter 1909.

Quadekker, Het Paard, Lichaamsbouw en Inwendige Organen, inet 5 ge-
kleurde boweegbare platen, veor Fokkera, Liefhebbers on Bezittera van
Paarden, alsmedo voor Landbouw-onderwijs en Cursussen in Hoefbeslag.
Met 94 Afboeldingen. Vierde, veol vermeerderde druk. Devenler M. E.
K
luwer.

-ocr page 844-

Maatregelen ter voorkoming van de tuberculose onder de varkens. Uitgegeven
door de Directie van don Landbouw. \'s-Gravenhage, Gebr. J. & H.
van
Langenhuijsen 1909. Kosteloos verkrijgbaar voor vereenigingen.

Maatschappij ter bevordering der veeartsen y kunde
in Nederland.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het lid der algeuieene afdeeling J. B. F. Solkes te Hilversum
gaat met 1 Januari 1910 over bij de afdeeling Utrecht.

Door het hoofdbestuur zijn als leden der algemeene afdeeling
aangenomen : H. J. M.
Valois, tijdelijk te Nijmegen; L. F. van
Dixiioohn te Terneuzen; W. M. P. Pulle te Utrecht; J. A.
Beijers te Lochem; G. P. F. Munnik te Utrecht; P. A. van
Driest te Arnhem; J. M. J. E. Duysens te Heerlen; J. L.
M
oerkercken van der Meulen te Nunspeet; Tu. J. van Capelle
te Weesperkarspel; F. Westerling te Utrecht; W. van Doorn
te Amsterdam; Th. F. Wismans te Venraai; J. G. T. Arntz te
Nijmegen; J. H.
Hartog te Baarn; J. Schuurmans te Bolsward.

Den 13den Augustus j.1. is aan het openbaar slachthuis te
Rotterdam een cursus in vee- en vleeschkeuring aangevangen
voor veeartsen uit de provincie Zeeland, onder leiding van de
heeren
Dhont en Westholtz. Acht veeartsen nemen aan den
cursus deel.

Verslag van de afdeeling Groningen-Drente.

Met een hoogst treurig feit-, het afsterven van een onzer meest
verdienstelijke mannen, den leeraar M.
G. de Bruin, begint ons
verslag. Alhoewel
de Beuin niet in ons midden leefde, velen
onzer slechts zelden met hem in aanraking kwamen, kon er toch
moeilijk een slag vallen in het groote veterinaire gezin, welke een
dierbaarder offer van ons kon eischen. Immers
de Bruin en
praktijk —
de Beuin en verloskunde — werden zoo menigmaal
in één adem genoemd; en in onze afdeeling —bjjna uitsluitend
uit praktizeerende veeartsen bestaande — moet het verlies van
zoo\'n prima praktijkman hevig schokken.

Met weemoed brengen wij hulde aan zijn welbesteed en te kort
leven. Tengevolge van een ongeval op reis mocht het onzen

-ocr page 845-

vertegenwoordiger voor de begrafenis van de Bruin niet gelukken
daar tegenwoordig te zijn.

Van de Groninger Maatschappij van landbouw ontving onze
afdeeling de naededeeling, dat bij de regeering het voornemen
bestaat aan de Rijks seruminrichting een afdeeling voor het on-
derzoek van infectieziekten der paarden in het leven te roepen,
waartoe een verzoek door genoemde Maatschappij werd gedaan,
na inwinning van het advies onzer afdeeling.

Tweemaal mochten wij een heuglijk feit herdenken.

Dr. D. G. Ubbels mocht, namens de afdeeling, prof. Ham-
burger
geluk wenschen met zijn 25-jarig jubileum als dr. in de
chemie, terwijl de secretaris aan prof.
de Jong namens de afdee-
ling gelukwenschen kon aanbieden op het schitterende diner in
het Hötel «de Witte Brug» te \'s-Gravenhage.

Op de algemeene vergadering werd onze afdeeling vertegen-
woordigd door het lid d®. A. A.
Overbeek, die in de najaars-
vergadering een goed bewerkt verslag uitbracht.

Met kracht werd ook dit jaar door onze afdeeling gewerkt op
maatschappelijk gebied.

Door vele van onze waardige, oudere leden wordt het ten
zeerste betreurd, dat in zake veeartsenijkundige aangelegenheden
door de regeering dikwijls enkel advies schijut te worden gevraagd
aan bepaalde personen, en niet de Maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde wordt gehoord.

Op die wijze wordt de invloed van sommige personen te groot,
hetgeen leidt tot een autocratisch stelsel.

Zoo is er bijv. nimmer eenig antwoord ingekomen op ons verzoek
aau den directeur der seruminrichting, om geen entstoffen aan empi-
risten te verstrekken ter bestrijding van besmettelijke veeziekten,
waar die personen, volgens de wet buiten zijn geplaatst, en nu door
het verstrekken van entstof weer worden binnen geloodst. Ook
liet stelselmatig uitsluiten der veeartsen in zake veeteelt kwam
schier in elke vergadering ter sprake — en geen wonder —
omdat de noordelijke veeartsen zich over het algemeen zeer voor
de veeteelt interesseeren, en tot nog toe de wetenschappelijke
veeteelt voornamelijk in handen is geweest van de veeartsen.

Immers de cursussen in paarden- en veekennis worden door
veeartsen gegeven; aan onze landbouwinrichtingen zijn het voor-
namelijk veeartsen die, veeteelt doceeren, in Friesland worden

-ocr page 846-

Cursussen gehouden in gezondheidsleer door veeartsen, in Gro-
ningen wordt een cursus in stal- en melkhygiëne gegeven door
een veearts, in Noord-Holland is een veearts in vasten dienst
aangesteld in zake stalinrichting. Dus verreweg het leeuwen-
aandeel der werkzaamheden, welke liggen op den weg der
wetenschappelijke veeteelt, wordt thans door veeartsen verricht.

De Rijks veeartsenijschool was gedurende langen tijd de eenige
inrichting waar veeteelt werd onderwezen ; de veeartsen hebben
de wetenschappelijke veeteelt populair gemaakt door woord en
geschrift; schier alle veeteeltkundige bladen in ons land staan
onder redactie van veeartsen. In één woord — waar het er op
aankomt kennis omtrent het vee te verspreiden, staat de veearts
vooraan. Worden er op congressen en dergelijke bijeenkomsten
veeteeltkundige quaesties besproken, dan nemen de veeartsen deel
aan het debat en blijven buiten het gedrang zij, die op auto-
cratische wgze de veeteelt trachten te beheerschen. Het veeconsu-
lentscbap behoort dus vooral in handen van veeartsen. Voor de
landbouwkundigen, die voor een overgroot deel staan buiten deze
categorie van arbeid, zal de bewerking van dat gebied een ge-
heele evolutie moeten veroorzaken.

Bij de keuringen sluit men de veeartsen gaarne uit. Zijn ze
echter wel lid van een keuringscommissie, dan spelen zij daarin
meestal geen onbeduidende rol, zoodat de reden van uitsluiting
niet kan baseeren op gebrek aan practischen kijk en aan kennis.

Allerlei trucs worden aangewend om de veeartsen buiten de
keuringen te houden. Zoo moet feitelijk in elke commissie, welke
rijkspremies ter beschikking heeft, het veterinaire element ver-
tegenwoordigd zijn; welnu te Groningen, waar verschillende
commissies te gelijker tijd keuren, benoemt men nu niet in elk van
die commissies een veearts, doch wordt één veearts aangewezen,
die zich in alle commissies kan laten opnemen, doch nergens
een stem in het kapittel heeft.

Waar militaire leden moeten worden gekozen, neemt men
daarvoor steeds dienstdoende officieren, vooral artillerie-officieren,
en geen paardenartsen. Een feit is het echter dat de officieren
hun lessen in paardenkennis, enz. van de paardenartsen moeten
ontvangen en dat de cavalerie-officieren daarin dubbel zooveel lessen
genieten als de artillerie-officieren.

Een en ander wekt bevreemding en„ de afdeeling acht het wen-

-ocr page 847-

schelijk dit alles te brengen onder de aandacht van de regeering.

Ook het onderwerp veeverloskundige hulp kwam bij herhaling in
onze afdeeling aan de orde en^een uitvloeisel daarvan was het door
de afdeeling geformuleerde rapport aan het hoofdbestuur. Op de ver-
gaderingvan het hoofdbestuur, met gedelegeerden der afdeelingen, ter
behandeling van dit onderwerp, werd onze afdeeling vertegen-
woordigd door den heer P.
D. Beünders. Als candidaat voor
de vacante betrekking van l8te secretaris van het hoofdbestuur werd
door onze afdeeling gekozen de heer
H. J. C. van Lekt te Tiel
en bij stemming werden op hem 29 stemmen uitgebracht.

Door de heeren dr. Overbeek, Beünders en Kroes werd ons
afdeelingsreglement herzien, een concept samengesteld en aan
de vergadering ter goedkeuring aangeboden.

Ten einde een grondig onderzoek naar de geschiktheid en be-
kwaamheid als veeteeltleeraar of veeconsulent te bevorderen, diende
onze afdeeling bij het hoofdbestuur een voorstel in, ten einde aan
de regeering te verzoeken daarvoor een examen te willen instellen.

Op wetenschappelijk gebied werd arbeid geleverd door de
heeren dr.
A. A. Overbeek, die een interessante lezing hield over
tuberculose en het gebruik van den
malkmuss-thermometer demon-
streerde. De heer
Beünders deed ook eenige medededeelingen op
het gebied van tuberculose en demonstreerde eenige praeparaten,
daarop betrekking hebbende. De heer dr. D.
G. Ubbels sprak
over een uieraandoening met fibroomvorming bij het rund. De
heer dr. K.
Büchli besprak en vertoonde den phonendoscoop en
deed eenige mededeelingen uit de tandheelkundige praktijk-
Door den heer
U. van der Wal werd een verslag uitgebracht
over het onderzoek naar de beste gecomprimeerde geneesmiddelen
en steriele oplossingen. Dit verslag werd verduidelijkt door ver-
schillende monsters op de zaak betrekking hebbend^.

Als nieuwe leden werden aangenomen de heeren dr. J. Staal
te Assen, K. Huizinga te ïloogezand, J. Goedhart te Groningen
en D.
S. R. Mensbma te ter Apel.

Naar elders vertrokken de heeren: d . D. G. Ubbels, A. J.
W
inkel, K. J. de Vries en dr. K. Büchli.

Het aantal leden bedroeg op 15 Mei 1909 : 39.

Op financieel gebied speelt onze afdeeling een zeer bescheiden rol.

De 1"\' Secretaris,

H. A. Kroes.

-ocr page 848-

N a a m 1 ij s t der leden:

P. D. Beunders, Groningen; F. Bo mui ave, Diever; H. G. 0.
Boom, Groningen; R. Bossciier, Veendam; G. T. Brons dijk,
Eelde; Br. Bruins Wzn., Eenrum; J. Bruijkl, Nuis (gemeente
Marum);
J. Doornbos, Noordbroek; C. A. van Dorssen, Win-
schoten ; D.
de Fluiter,, Schildwolde (Slochteren); J. Goedhart,
Groningen; M. B. ten Have, Midwolde; A. W. Heidema, Gro-
ningen; H. H.
Huizinga, Appingedam; K. Huizinga, Hoogezand;
J.
Knol, Meppel; A. J. Koster, Beerta; H. A. Kroes, Gro-
ningen;
K. J. Laméris, Warfum; D. S. R. Mensema, ter Apel;

G. J. Mos, 1) Assen; D. Muller, Loppersum; J. M. A. van Nes,
Zuidlaren; R. Nijhopf, Hoogeveen; dr. A. A. Overbeek, Groningen;

H. R. Rentema, Blijliam; M. Smit, Veendam; dr. J. Staal, Assen ;
A.
H. Steenbergen, Emmen; F. B. Venema, Bedum; U. van der
Wal, Grijpskerk; H. G. Werkman, Leens; K.F. Wiersum, Gronin-
gen ; A. "
Wolf, Niewolde; H. Wolters, Nieuw-Buinen (Borger).

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren:
K. J. Laméris, voorzitter; J. M. A. van Nes, ondervoorzitter,
P. D.
Beunders, penningmeester; H. A. Kroes, secretaris;
dr.
A. A. Overbeek, ondersecretaris.

Verslag der afdeeling Friesland.

Niet ingekomen.

Naamlijst der leden:

J. Attema Czn., Kollurn; W. de Beul, Koevorden ; K. Bergsma,
Weidum; J. H. de Boer, Wolvega; R. Boer Hzn., St. Arina-
Parochie ;
Th. Bosma, Wommels; P. C. Buijterse, Harlingen;
H.
F. Eggink, Beetsterzwaag; R. Feddema, Ferwerd ; S. Fer-
werüa
, Oldebroek ; M. A. Hibma Jr., Franeker; W. ten Hoopen,
Hardegarijp ; B. J. C. Hubenet, Dokkum; J. B. Huizinga, Mui-,
merwoude; J. Jansma, Joure; S. Kingma, Menaldum; G. van
der
Meulen, Huizum; dr. J. Nauta, Witmarsum; J. Plet,
Heerenveen; II. Postma, Oosterwolde; G. A. de Raadt, Drachten;
C. M. van Roolien, Roordahuizum; H. van Staa, Leeuwarden;

i

1  Sedert overleden.

-ocr page 849-

W. tan Staa, Sneek; A. Veenbaas, de Lemmer; H. Veenstra,
Huizum; H. Ymker Rzn., Koudum ; J. M. A. Zwart, Leeuwarden-
Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren:
R. Boer Hzn.,
voorzitter; J. B. Huizinga, ondervoorzitter; W. ten Hoopeni
secretaris; S. Kingma, penningmeester.

Verslag der afdeeling Gelderland-Overijsel.

Niet ingekomen.

Naamlijst der leden:

D. Akkerman, Brummen; N. H. M. van Altena Jr., Iloek-
van-Holland; S. W.
Arntz, Millingen; Th. H. L. Arntz,
Nijmegen; P. Baerends, Arnhem; dr. D. L. Bakker, Enschede;
P.
Boonstra, Steenwijk; A. A. Bosch, Rijsen; G. W. Brink,
Wije; W. F. Brink, Deventer; G. Bulk, Ommen; E. J. Dommer-
HOLn, Hengeloo (O.); S. Douma, Eibergen; F. W. van Dulm,
Arnhem; G. J. Eggink, Twelloo; W. F. Elsen, Geldermalsen;
W. F. A.
Gantvoort, Borkeloo; A. H. Geluk, Didam ; W. L.
Gitzels, Bemmel; B. van Gooe, Epe; S. Heimans, Zutfen; A. van
Heusden, Nijmegen; G. L. Hinriciis, Nijmegen; J. Hoog-
land
J.Gzn., Zeddam; B. de Jong, Olst; R. Kattenwinkel,
Kampen; J. Kets, Rotterdam; D. Kok, Velp; J. Kok, Delden;
A.
Kuipers, Deventer; F. Laméris, Amersfoort; J. Th. van
Lohuizen, Winterswijk; S. A. van der Mast, Staphorst; W. J. G.
Meerstadt, Nijkerk; F. Mos, Elburg; D. Nieburg, Varseveld;
H. J. O, Aalten; A. D. Oosterbaan, Lochern; E. A. L.
Quadekker, Nijmegen; A. F. Reiciiman, Steenderen ; F. F. Reich-
man
, Hengeloo (G.)j H. C. Reimers, Wageningen; M. de Ridder,
Arnhem; D. J. B. Rutgers, Doesburg; J. H. Rutgers, Zetten; C.
S
chilperoort, Apeldoorn; D. Schurink, Laag-Keppel; J. Stapenséa,
Nijmegen; G. H. J. Tervoert, Zwolle; Th. M. Thien, Vörden;
F.
S. J. Veeze, Zutfen; J. Vlaskamp, Deventer; W. Vleming, Almeloo.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: A. van
Heusden, voorzitter; F. S. J. Veeze, ondervoorzitter; P. Bae-
rends
, penningmeester; D. L. Bakker, secretaris.

Verslag der afdeeling Utrecht.

De afdeeling hield in het afgeloopen jaar drie vergaderingen,

-ocr page 850-

alle te Utrecht, waarbij de opkomst over het algemeen bevre-
digend was te noemen.

Zeer is het te bejammeren dat niet meer leden, vooral de
practici, deze vergaderingen bezoeken, daar toch in elke praktijk
onderscheidene hoogst interessante gevallen voorkomen, welke
een bespreking alleszins waard zijn, om de sociale en stands-
belangen niet te vergeten.

Het jaar 1908 gaf aan de afdeeling een vermeerdering van
twee leden, maar moest het verlies betreuren van een harer meest
beminde leden, den zoo vroeg ontslapen en sympathieken
leeraar M. G.
de Bruin. Moeilijk toch is het te beseffen, ja
zelfs bij benadering te bepalen, hoe groot het verlies is, dat onze
afdeeling door zijn heengaan heeft geleden. Een woord van
waardeering voor alles wat hij voor de afdeeling heeft gedaan
als lid en als voorzitter is hier zeker niet misplaatst.

Aan den voorzitter mocht de hooge en wel verdiende onder-
scheiding te beurt vallen, te worden benoemd tot buitengewoon
hoogleeraar aan de hoogeschool te Leiden.

Tot afgevaardigden voor de algemeene vergadering werden
gekozen als lid en plaatsvervanger resp. de heeren dl\'. J. H.
Picard en dr. C. J. Rab; tot gedelegeerde, ingevolge art. 19
der statuten, de heer
Rab en tot plaatsvervanger de heer Picaiid.

De contributie bleef bepaald op zes gulden.

In verband met het in werking treden van het nieuwe regle-
ment en van de statuten der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde was een herziening van het afdeelingsreglement
noodzakelijk en werd hiervan een concept opgemaakt door een
commissie, bestaande uit de heeren
Markus, PiCARD en Rab, en
in de November-vergadering behandeld en vastgesteld.

Beginnende met de maand December werd vanwege de afdee-
ling een cursus in vleeschkeuring gehouden aan het abattoir te
Utrecht, waaraan door 10 leden werd deelgenomen.

Behalve de gewone huishoudèlijke werkzaamheden werd in de
Februari-vergadering «het onderzoek van tuberculeuse runderen»
in verband met het tuberculineeren door veeopzichters, door den
heer
Anker ingeleid.

Met den heer van Leeuwen ontstond hierover een interessante
discussie, welke echter in verband met den toon waarop deze
werd gevoerd, niet het gewenschte gevolg had.

-ocr page 851-

In de November-vergadering deelde de lieer Picard twee
gevallen van bekkenfractuur bij het paard mede, waarvan
spreker zeer goed gelukte photo\'s en praeparaten vertoonde.

De heer van der Slooten deed mededeeling van een geval
van longactinomycose bij een mestkalf, en dr.
Markus van per-
nicieuse, waarschijnlijk infectieuse, anaemie bij een paard van de
gemeentereiniging te Utrecht.

De secretaris,
d\'. C. J. Rab.

Naamlijst der leden:

A. J. Abspoel, Wzn,, Ede; H, Anker, Oudewater; R. A.
B
armen \'t Loo, Barneveld ; E. H. Berch Gravknhobst, Leerdam ;
J.
Boer, Wijk-bij-Duurstede; J. Crans, Dieren; G. Daams,
Baarn; dr. M. C. Dekhuijzen, Utrecht; D. F. van Esveld,
Utrecht; C. Edkman, IJselstein; G. Goosens, Houten; prof. dr.
H. J.
Hamburger, Groningen; J. Harp, Yenendaal; H. G. van
Harrevelt, \'s-Gravenhage; J. J. F. Hartmann, Loenen; W. II.
van Haselen, Amersfoort; L. IIermkes, Kuilenburg; K. Hoef-
nagel
, Utrecht; G. J. Hoogland, Utrecht; H. J. M. Hoogland,
Utrecht; prof. dr. L. van Itallie, Leiden; prof. dr. D. A. de
Jong Jzn., Leiden; I. van Klaveren, Utrecht; S. Knöps, Som-
melsdijk; H.
M. Kroon, Utrecht; A. van Leeuwen, Utrecht;
H. J.
C. van Lent, Tiel; dr. H. Markus, Utrecht; J. B. H.
Moubis, Utrecht; d»\'. J. D. van der Plaats, Utrecht; dr. J. H.
Picard, Driebergen; R. A. Plemper van Balen, Utrecht; dr. C. J.
Rab, Oosterbeek; A. de Ruiter, Mijdrecht; W. C. Schimmel,
Utrecht; H. Sciiornagel, Utrecht; J. P. van der Slooten,
Utrecht; H. J. H. Stempel, Utrecht; C. Tenhaeff, Utrecht;
J. van Tricht, Zalt-Bommel; G. C. Verkaik, Woerden; dr. H. A.
V
ermeulen, Utrecht: J. de Vries, Zalt-Bommel; J. J. Wester,
Utrecht; G. G. J. Westholz, Rotterdam.

Buitengewone leden: E. Faber, Deventer; dr. B. Sjoli.ema,
Utrecht.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: prof. dr. D.
A.
de Jong Jzn., voorzitter; H. Anker, onder-voorzitter; H. J. H.
Stempel, penningmeester; dr. C. J. Rab, secretaris.

-ocr page 852-

Verslag van de afdeeling Noord-Holland.

Een verblijdend verschijnsel mag het worden genoemd, dat
gedurende 1908 het aantal leden met vijf is toegenomen. De
reglementair voorgeschreven vergaderingen werden gehouden en
hoewel de opkomst der leden wel eens te wenschen liet, voor
het vervolg schijnt te mogen worden verwacht, dat meerdere
leden de afdeelingsvergaderingen zullen bezoeken. De belangrijk-
heid der onderwerpen was er niet minder om en steeds heerschte
onder de leden een aangename en gezellige toon, welke de
bijeenkomsten tot aangename uren maakte.

Onder meer werd in 1908 het reglement der afdeeling herzien,
werden de vragenlijsten, door de regeering in zake «verloskun-
dige hulp» aan de veeartsen ter beantwoording gezonden, bespro-
ken, evenals het programma der algeme\'ene vergadering. Boven-
dien lokte de handelwijze van de veeverzekeringmaatschappijen
tegenover de verzekerden, waarin vaak de veearts onaangenaam
betrokken wordt, een langdurige bespreking uit, waarbij de
wenschelijkheid duidelijk bleek, dat de verhouding van de vee-
artsen tegenover de veeverzekeringmaatschappijen nader dient te
worden vastgesteld.

De staat der geldmiddelen van de afdeeling was zeer bevre-
digend, zoodat een voorstel kon worden overwogen tot het be-
schikbaarstellen van een zeker bedrag uit de kas der afdeeling
ten behoeve van het te houden IXde Internationaal veeartsenij-
kundig congres te \'s-Gravenhage.

De bibliotheek werd uitgebreid met enkele periodieken, waarvan
door sommige leden gebruik werd gemaakt. Vrije mededeelingen
werden gedaan over: het voorkomen van strongylus armatus in
de arteria renalis, een geval van zoogenaamd ,,Geburtsrauschbrand",
huidinfecties van veeartsenijkundigen met tuberculeus materiaal
van het rund, het optreden van naziekten bij toepassing door
leeken van de insufflatie-methode bij kalfziekte, enz.

Als voorzitter werd gekozen in de plaats van den niet her-
kiesbaren aftredenden, de heer M. J.
Hengeveld GJzn.

De secretaris,

F. M. de Leuii.

-ocr page 853-

Naamlijst der leden.

13. M. Busing, Naarden; J. Flohil, Haarlem; J. Folmer,
Hoofddorp; J. W. H. Geurt,ings, Purmerend ; A. L. J. Goet-
hals
, Amsterdam; G. Hannema, Zaandam; M. J. Hengeveld GJzn.,
Haarlem; J. Koelemeij, Ooster-Blokker; D. C. Kruijmel, Haar-
lem ;
C. A. Leenheer, Weesp; F. M. de Leur, Hoorn; Hs. van
der
Linden, Amsterdam; J. Mazure Czn., Amsterdam; G. Muijs,
Schagen; F. J. Nieuwenhuijzen, Hilversum; J. H. van Oijen,
Haarlem; J. Rempt Dzn., Ouderkerk a/d Amstel; J. W. Roe-
loffs
, Texel ; C. Roodzant, Alkmaar; C. Sieswerda, de Rijp ;
D.
van der Sluijs, Amsterdam ; dr. IJ. van der Sluis, Amsterdam;
A. P.
Smits. Amsterdam ; dr. W. Stuurman, Alkmaar; W. S. Stüven,
Amsterdam; dr. J. Swierstra, Zaandam; G. C. Duval Vkrweij,
Amsterdam ; U. Wester, Schagen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: M. J. Hen-
gevelo
GJzn., voorzitter, A. L. J. Goetiials, penningmeester en
F. M.
de Leur, secretaris.

Verslag van de afdeeling Zuid-Holland.

Niet ingekomen.

Naamlijst der leden:

B. J. Aalbers, ltijsoord; H. van Aken, \'s-Gravenhage ; W. F.
A
ltevogt, Klaaswaal; D. de Bruin, Strijen ; M. C. van Buuren,
Zuidland ; Jan C. Colder, Gorinchem ; H. L. Ellerman Lzn.,
Dordrecht; C. Fauf.l, Rotterdam; M. Frankenhuis, Sliedrecht;
P. A.
Goedhart, Meerkerk; C. de Graaf, Dirksland ; A. J. van
IIemert, Sommelsdijk; J. J. Hendrikse, Groot-Ammers ; J. M.
Kerkhoven, Rotterdam ; E. A. Kok, Rotterdam; J. Laaij, Rijs-
oord ; dr. S. J. M.
Mogendorff, Schoonhoven ; M. C. van der
Poel, Nieuwenhoorn ; H. Poot, \'s-Gravenhage ; Th. G. van Rijssel,
Dordrecht; P. Stehouwer, \'s-Gravendeel; W. C. van de Stolpe,
Gouda; P. Teljer, Ned. Oost-Indië; dr. P. Vermaat, Oud-
Beierland ;
Joh. A. Vreeswijk, Oude-Tonge.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren : B. J. Aalbers,
voorzitter; J. J. Hendrikse, penningmeester, H. L. Ellerman Lz.,
secretaris.

-ocr page 854-

Verslag der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland.

Niet ingekomen.

Naamlijst der leden.

J. N. Ballangée, \'s-Gravenhage; A. A. Barendregt, Baren-
drecht;
M. E. baron Bentinck, Bergen-op-Zoom; dr. li. C. L. E.
Berger, Hoek-van-Holland; J. Burggraaf, Bodegraven; J. L.

G. Cayaux, \'s-Gravenhage; dr. D. J. Copper DJzn, Rotterdam;
J. J. F. Dhont, Rotterdam; J. M. Fillekes Jzn., Billegersberg;
M. Floiiil, \'s-Gravenhage; W. Folmer, Breda; A. Frederikse,
Utrecht; D. H. Goossen, Venloo; D. van Gruting, Leiden; C.
van Heelsbergen, Breda; L. J. Hoogkamer, \'s-Gravenhage; dr. R.

H. J. Gallandat Huet, Milligen; J, D. Keukenmeester, Vlaar-
dingen;
J.- Kleiburg, Nieuw-Lekkerland; J. M. Knipscheer,
\'s-Gravenhage; D. Kruijt, Delft; K. R. Kuipers, Alfen a/d
Rijn ; F.
P. Keyzer, Leiden; J. Laméris, \'s-Gravenhage; J. F.
Laméris, \'s-Gravenhage; dr. L. F. D. E. Lourens, Rotterdam;
J. Maas, \'s-Gravenhage; C. M. Mazure, Rotterdam; A. F.
Muller, Lisse; P. C. Muyzkrt, Leiden; A. Overboscii, \'s-Gra-
venhage; E.
Overboscii, Gouda; H. W. Overbosch, Gouda; dr.
J. Poels, Rotterdam; dr. H. E. Reeser, Rotterdam; dr. H. Rem-
melts
, \'s-Gravenhage; dr. A. ten Sande, \'s-Gravenhage; K. T.
Smits, Poortugaal; dr. J. G. van der Slooten, \'s-Gravenhage;
J. F. Velde, Naaldwijk; A. J. van Velzen, Schiedam; M. H.
de la Vieter, \'s-Gravenhage; K. de Vink, Zoetermeer; J. J.
W
estbroek, \'s-Gravenhage; dr. N. P. Woudenberg, \'s-Graven-
hage;
J. van zijverden, Amsterdam.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren :
J. F. Laméris, voorzitter; A. Overboscii, penningmeester; dr.
J. Poels, secretaris.

Verslag van de afdeeling Zeeland.

De afdeeling Zeeland uwer Maatschappij heeft de eer U te
berichten dat op het einde van 1908 het ledental geen wijziging
had ondergaan.

De besprekingen op de slecht bezochte vergaderingen geven
mij geen stof tot opmerkingen.

-ocr page 855-

Te vermelden valt dat de afdeeling voor een negental leden
geen gebruik kon en kan maken van de gelegenheid een cursus
in vee- en vleeschkeuring te volgen aan het abattoir te Rotterdam.

De voorwaarden door den directeur dier inrichting gesteld, zijn
voor ons onaannemelijk; immers een bezoek aan Rotterdam
2-maal in de week, voor sommigen gelijkstaande met een af-
wezigheid van 3 dagen en 2 nachten, is niet bestaanbaar met
een praktijk van eenige beteekenis. Voor een cursus met één
les-dag per week was genoemde directeur niet te vinden.

De secretaris,
M. Lucieer.

N a a m 1 ij s t der leden:

L. Boogaert, Axel; J. W. Brouwer, Kortgene ; L. J. Colsen,
Hontenisse ; P. H. J. Gasille, Noordwelle ; J. P. L. Goemans,
Zieriksee ; J. A. de Gbaaff, Scherpenisse; J. Kooijman, Honte-
nisse; J.
Kraamer, Koudekerke; L. Louter, lJzendijke; M. Lucieer,
Oostburg; E. L. van Mervennée, Middelburg; H. J. van Neder-
veen
, Middelburg ; J. Z. Risch, Goes; A. Risseeüw, Heinkens-
zand; M.
van der Vliet, Kruiningen ; D. G. de Vries, Klinge;
H. A.
Welman, Vlissingen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren:

E. L. van Mervennée, voorzitter ; M. van der Vliet, penning-
meester ;
M. Lucieer, secretaris.

Verslag van de afdeeling Noord-Brabant—Limburg.

De afdeeling Noord-Brabant—Limburg heeft in 1908 twee
vergaderingen gehouden: een zomer-vergadering te Maastricht
op 22 Augustus en een winter-vergadering te \'s-Hertogenbosch
op 12 December.

De zomervergadering had eenigszins een feestelijk karakter,
daar het de vijftigste was. Na bespreking der huishoudelijke
zaken had een feestdiner plaats en de volgende dag werd besteed
aan een bezoek van de St. Pietersberg en Valkenburg.

Op de winter-vergadering hield Dr. Vermast uit Etten een
interessante voordracht: «Bijdrage over een onderwerp rakende
het grensgebied der menschelijke en veterinaire geneeskunde.»

-ocr page 856-

Beide vergaderingen werden vrij goed bezocht. Het ledental
werd met één verminderd door het bedanken van den keer
A. .T. S.
van Alphen en bedraagt 44.

T)e lsle secretaris,
H. J. H. Sala.

N a a m 1 ij s t der leden:

T. A. L. Beel, Roermond; B. Bierman, Helmond ; J. Bille-
kens
, Horst; H. Billekens, Weert; L. J. H. Bloemen, Roermond;
J.
C. Boots, Kuik; K. Bosma, Zevenbergen ; M. H. J. Düysens,
Heerlen ; G. B. Goossens, Roermond ; J. H. Hillen, Maastricht;
W.
F. Hilwig, Heusden; P. J. \'t Hooft, Alinkerk; F. a^an
Hootigem, \'s-Hertogenbosch ; H. J. C. Horbach, Wittem ; P. K. M.
Houba, Maastricht; D. Hubertus, Os ; L. Jenniskens, Helden:
A. de Jong, \'s-Grevelduin-Kapelle; H. de Jong, Ginneken; L.
van Kempen, Sittard ; P. H. van Kempen, Echt; J. A. Klauwers,
Teteringen; R. L. Klinkenberg, Klundert; J. Köhler, Almkerk;
E. F.
L. Kortman, Rozendaal; c. A. van der Leeden, Os; J.
W. H. Lemmens, Maastricht; J. C. E. van Looveren, Prinsen-
hage;
J. de Man, Bergen-op-Zoom; A. A. van Manspeld, Ber-
gen-op-Zoom; c. H.
Molendijk, Dinteloord; A. J. Montens,
Best; J. M. van Nieuwenhuijzen, Steenbergen; P. den Ouden,
Tilburg; W. .T. Paimans, Utrecht; H. Pinckers, Gulpen ; M. F.
P
lankeel, \'s-Hertogenbosch; F. J. H. J. Quaedvlieg, Ekkelrade;
H.
J. H. Sala, Venraai; A. van de Sande, Steenbergen; W. G.
Schevens, Beek; J. J. W. Urlings, Heerlen; dr. P. F. Vermast,
Etten; K. J. Vroemen, Weert.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de beeren: W. .T.
Paimans, voorzitter; P. K. M. Houba, ondervoorzitter; J. Köhler,
penningmeester; H. J. H. Sala, lste secretaris; P. J. \'t Hooft,
2de secretaris.

Naamlijst der leden van de algemeen e afdeeling.

W. van den Akker, Utrecht; A. J. S. van Alphen, Rotter-
dam;
J. A. R. Avis, Fort de Koek; E. A. R. F. Bad dut, Mil-
ligen;
J. D. van den Bergh, Magelang; dr. L. de Blieck,
Buitenzorg; I. Breedveld, Bindjei; M. ten Broek, Tiel; A. E.

-ocr page 857-

ten Broeke, Oosterhout; W. van der Bürg, Batavia; J. E.
A
sbeek Brusse, Poerwokerto; J. K. F. de Does, \'s-Gravenhage;
dr. J.
van Dorssen, \'s-IIertogenbosch; J. L. van Eck, Banjoe-
biroe;
Th. Edens, Roodeschool; J. Eggink, Utrecht; W. J.Esser,
\'s-Gravenhage; D. J. Fischer, Semarang; Gelderscb-Overijselsche
Maatschappij van Landbouw
; G. L. J. Gooren, Amsterdam; J.
A.
Gunst, Salatiga; D. Haan, Dalen; J. Hellemans, Soerakarta;
dr. B. J. C.
te Hennepe, Rotterdam; A. C. A. Heshusius, Ban-
doeng
; H. J. Tromp de Haas, Batavia; L. E. Hinrichs, Ba-
tavia; dr.
H. C. \'t Hoen, Buitenzorg; D. Hubenet, Cberibon;
C. S.
Jeronimus, Medan ; H. J. Kars, Maastricht; F. W. Kem-
pen,
Pekalongan; G. Krediet, Utrecht; J. A. Lenshoek, Pa-
mekasan; dr. G.
Leurink, Buitenzorg; dr. G. A. van Lier,
Serang; dr. J. A. van der Linde, Kota Radja; G. Lubberink,
Zwolle; W. Luxwolda, Utrecht; J. C. Numans, Batavia;
L, G.
H. G. van de Pas, Buenos-Aires; C. A. Penning,
Buitenzorg; dr. K. Over, Amsterdam; K. J. Poll, Zeist;

G. C. Post, Medan ; J. G. A. Reeser, Amsterdam ; F. H. Sar-
demann,
Soerabaia ; dr. P. Sciiat, Hardenberg ; J. N. A. C. Schee-
pens,
Batavia; dr. H, J. van der Sciiroeff, Paramaribo; J.
van Slooten, Salatiga; dr. IL J. Smit, Buitenzorg; J. C. F.
Sohns, Taroetoeng; J. B. F. Solkes, Hilversum; L. Th. A.
Steding, Eist; A. van der Steur, Singaradja; H. van Straatkn,
Rotterdam; A. E. P. R. Stuur, Lahat; dr. M. H. J. C.
Thomassen, Breda ; J. C. van Veen, Halfweg; dr. J. van der
Veen, Botterdam; dr. K. van der Veen, Bandoeng ; dr. P. A.
van Velzen, Soerabaia; H. P. E. Verberne, Roermond ; A. M.
Vermast, Bondowoso; J, H. 0. Vermeer, Banjoewangi; A. de
Vletter, Weltevreden ; J. Vollema, Djokjokerta ; A. J. de Voogd,
Padang; dr. A. Vrijburg, \'s-Gravenhage; ß. Vrijburg, Buitenzorg ;

H. C. de Waal, Putten (G.); D. B. Wagenaar, Bodjonegoro; W. G.
van der Wal, Heemstede; G. J. Waldeck, Venloo ; Th. P. A.
S
perna Weiland, Fijnaart; C. F. G. II. de Wii.de, Passoeroean ;
J. Zaveers, Rhenen ; J. H. Zijp, Houtrijk en Polanen ; P. Zijp,
Madioen ; J. van Zij verden, Zieriksee.

-ocr page 858-

Overzicht, van het geldelijk beheer over
het jaar 1908.

Inkomsten.

Saldo over het jaar 1907 .........ƒ1092.74

ltente over 1907 ...................51.51

Contributie afdeeling Groningen-Dreute (35 leden) » 175.—

» » Friesland ... (28 » ) » 140.—

» » Gelderland-Overijsel (49 > ) » 245.—

» Utrecht ... (42 » ) . 210.—

» » Noord-Holland . (30 » ) » 150.—

» Zuid-Holland . (26 » ) » 130.—

» Nieuwe » » . (45 » ) » 225.—

» » Zeeland . . . (17 » ) » 85.—

» » N.-Brabant-Limburg (45 » ) » 225.—

» algemeene afdeeling (71 volle en 20 halve leden) » 405.—

ƒ3184.25

Uitgaven.

Tijdschrift, deel XXXV..........ƒ 1598.60

Drukwerk..............» 39.625

Lokaalhuur..............» 41.05

Voorschotten van den voorzitter ... ƒ 2.50 » —

» > lste secretaris. . » 33.75 » —

» » 2de » . . » 21.28® » —

» » penningmeester . » 11.23 » 68.76®

Kosten van incasseeren..........» 4.40®

Reis- en verblijfkosten van het hoofdbestuur:

aan den voorzitter.......ƒ41.65 » —

» ondervoorzitter......» 29.35 » —

» l*te secretaris......» 7.50 » —

2de > ......» 22.25 » 100.75

Extra onkosten der algemeene vergadering:

aan personeel.........ƒ 1.50 » —

» transport met fooi......»2.50 » —

» den stenograaf.......» 80.— » 84.—

Transporteere . . . ƒ1937.19®

-ocr page 859-

Transport . . . ƒ 1Ö37.195
Voor vergadering volgens art. 19 der statuten:

lokaalhuur ..........

/

2.— »

Reis- en verblijfkosten :

»

6.60

» » onder-voorzitter......

»

6.25

afgevaardigde Groningen—Drente .

»

14.50

» Friesland......

»

14.10

» Gelderland—Overijsel

»

11.40

» Utrecht •......

»

6.40

» Noord-Holland ....

»

5.10

» Zuid-Holland.....

»

8.70

» Nieuw Zuid-Holland. . .

>

3.25

» Zeeland.......

»

13.35

» Noord-Brabant—Limburg .

»

12.25 f

103,90

Voor contributie en vertegenwoordiging

Nederlandsch landljuishoudkundig congres

»

2.50

vertegenwoordiging aldaar.....

».

18.75

Congres openbare gezondheidsregeling .

»

5.—

vertegenwoordiging aldaar.....

»

14.75

tuberculose-bestrijding in Nederland

»

4— »

42.—

Commissie voor beroepsbelangen :

reis- en verblijfkosten over 1907, lid Busing

>

9.50

> » 4908 » »

»

5.80

t> » » » » van LENT »

14.20 »

29.50

Commissie voor koop en verkoop :

reis- en verblijfk. over 1907 lid Quadekker

»

26.90

» » » » » de Bruin .

»

3.25

voorschotten der commissies ....

»

15.08 »

45.23

Commissie «Wet van 20 Juli 1870»

reis- en verblijfkosten, lid Hoefnagel .

»

16.90

» » »II. van Staa . > 16.70 » 33.60
Onvoorziene uitgaven (overlijden M. G.
de Bruin) » 13.05
Kassaldo op 31 December 1908 .......» 929.775

f 3134.25

-ocr page 860-

Overzicht van het geldelijk beheer over het jaar 1908,
in verband met de begrooting.

Ontvangsten.

"Werkelgk. Bsgrooting.

Kassaldo op 1 Januari 1908 .....f 1092.74 f —

Rente van belegde gelden over 1907 . . » 51.51 » 40

Contributie over 1908 .......» 1990.— » 1875

Eventueel te gebruiken uit het kassaldo 1907 — » 535

f 3134.25 ƒ 2450

Uitgaven.

Aan

tijdschrift, deel XXXV.....

f 1598.60

/"1600

»

drukwerk..........

»

39.625

>

35

»

lokaalhuur.........

»

41.05

»

25

»

voorschotten, briefport, zegels, enz. .

»

68.76s

»

75

»

kosten van incasseeren......

>

4.405

»

6

>

reis- en verblijfkosten van het hoofd-

bestuur ..........

»

100.75

»

100

»

extra-onkosten algeineene vergadering.

»

84.—

»

150

»

vergadering volgens art. 19 der sta-

tuten...........

»

103.90

>

100

»

contributie en vertegenwoordiging .

»

42.—

»

75

»

commissie in zake «reorganisatie» .

»

»

75

»

» voor beroepsbelangen

>

29.50

>

100

»

» » koop en verkoop .

»

45.23

»

»

» in zake «Wet van 20 Juli

1870» ........

»

33.60

»

»

» in zake vee- en vleeschkeu-

riag . . . ......

»

»

75

>

»

13.05

»

34

»

kassaldo op 31 December 1908 . .

>

929.775

»

-

/•3134.25

f 2450

-ocr page 861-

Personalia.

Door den minister van koloniën is bij besluit van 11 Augustus
1909, n°. 60, D, ter beschikking gesteld van den gouverneur-
generaal van Nederlandsch-lndië, om te worden benoemd tot
gouvernementsveearts aldaar, P. H. J.
Gasille, veearts te Noord-
welle. De heer
Gasille zal op 16 October met het stoomschip
Willem 111 de reis naar Indië aanvaarden.

Bij koninklijk besluit van 21 Augustus 1909, n°. 33, is 11.
Hees te Neuerburg in Pruisen toegelaten tot het uitoefenen der
veeartsenijkundige praktijk hier te lande.

Bij koninklijk besluit van 27 Augustus 1909, n°. 3, zijn be-
noemd: tot ridder in de orde van Oranje-Nassau L. J. M.
Rij-
nenberg
, paardenarts lste klasse te Arnhem; tot officier in de orde
van Oranje-Nassau
C. A. Penning, inspecteur van den burger-
lijken veeartsenijkundigen dienst in Oost-lndië.

Het verlof, verleend aan den gouvernementsveearts P. P. van
uer
Poel, is ingetrokken, terwijl hij is geplaatst te Soekaboemi.

Overgeplaatst: van Padang naar het ressort Soerakarta, met
standplaats Soerakarta, de gouvernementsveearts A.
J. E. de
Voogd, en zulks met ingang van den dag waarop hij den dienst
aan zijn opvolger zal hebben overgegeven ; van Bandoeug naar
het ressort Padangsche Benedenlanden, met standplaats Padang,
de gouvernementsveearts A.
C. A. Heshusius, thans toegevoegd
aan den gouvernementsveearts ter eerstgenoemde plaatse, met op-
dracht om zijn bestemming zoo spoedig mogelijk t.e volgen. (A7.
liott. Crt. van 13 Aug. 1909.)

Gevestigd: te Nijmegen J. G. T. Arntz; te Naarden (assistent)
H.
ter Beek; te Diemen F. C. de la Chambre; te Heerle J. M.
J. E. Duijsens; te Markeloo A. D. Oosterbaan; te Rozendaal J.
C. A. Verheul; te Kuik (einde September) Th. F. Wismans; te
Amsterdam (tijdelijk) G.
Krediet.

Benoemd: tot gemeente-veearts te Bolsward J. Schuurmans ; tot
gemeente-veearts te Gendringen P.
Visser.

Promotie te Bern.

Naar wij vernemen heeft de regeeringsraad van het kanton
Bern een nieuw reglement vastgesteld betreffende de bevordering
tot doctor in de veeartsenijkunde aan de veterinaire faculteit dei-
universiteit te Bern. Dit reglement bevat de volgende bezwarende

-ocr page 862-

bepalingen voor de promotie: 1°. er wordt verlangd dat de
doctorandus gedurende minstens een semester aan de universiteit
Bern heeft gestudeerd; 2°. bij het mondeling examen komt nog
een schriftelijk. Er wordt een schriftelijk examen verlangd uit het
gebied, waarover de dissertatie loopt. (
Tierärztliche Rundschau,
23 Augustus 1909.)

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministerieële beschikking van 23 Augustus 1909, n°. 7769,
V.D. zijn voor het tijdvak van 1 September 1909—31 Augustus
1910 benoemd tot assistenten bij: 1°. de natuurlijke historie C.
H. Nieuwland; 2°. de kliniek en de geneeskundige leervakken
F.
Westerling ; 3°. de kliniek en de heelkundige leervakken J.
A. Beijers en J. H. Hartog ; 4°. de kliniek en de verloskunde
W.
van den Akker.

Bij koninklijk besluit van 28 Augustus 1909, n°. 61, is met
ingang van 1 September 1909, op verzoek, eervol ontslag ver-
leend als directeur van en leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool
aan dr. A.
W. H. Wirtz, met dankbetuiging voor de door hem
in die betrekking bewezen diensten.

Bij besluit van den minister van landbouw, nijverheid en han-
del van 28 Augustus 1909, n°. 7812\', V.D. is, met ingang van
1 September 1909 met de tijdelijke waarneming van het direc-
teurschap van \'s Rijks veeartsenijschool belast de leeraar W.
C.
S
chimmel, die deze betrekking heeft overgenomen.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 26 Augustus 1909, n°. 43, is 1°. J.
II.
Zijp, te Haarlem, met ingang van 8 September 1909, eervol
ontslagen als plaatsvervanger van den districtsveearts wien Haar-
lem als- standplaats is aangewezen; 2°. dr. D. 6.
Ubbels, rijks-
keurmeester te Eindhoven, met ingang van 1 October, onder
toekenning van eervol ontslag als plaatsvervanger van den dis-
strictsveearts wien Groningen als standplaats is aangewezen, be-
noemd tot plaatsvervanger van den districtsveearts wien Haarlem
als standplaats is aangewezen.

-ocr page 863-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlan

gedurende Juli 1909.

(De cijfers tussclien ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

a

s

O

-m

<33

\'1
P
O

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

H
Ö

1
1

Hon
do
heit

oS
M

a

©

■O

§

M

r 1 »

Bij ander vee. "

-

p.

<d ü

a

O

35

Groningen . .

2

it

rt

tt

y>

»

rt

2(2)

•n

1

rt

tt

Friesland. . .

18

m

rt

tt

ff

27 (i)

w

52 («)

D

2 (*)

Tt

•n

»

Drente. . . .

3

»

V

12(5)

m

1

rt

rt

tt

V

»* ;

Overijsel . . .

4

V

r>

n

1

rt

3 (8)

tt

tt

11

Gelderland . .

11

w

V

6(3)

3(2)

7)

5 CO

ff

4 (4)

i>

tt

rt \\

Utrecht . . .

2

n

rt

;)

rt

tt

tt

tt

4(i

Noord-Holland .

6

n

n

»

19(i)

r>

3(i)

tt

2 (\')

V

rt

25 {-»■

Zuid-Holland .

10

ii

V

tr

35 (l)

rt

17(9)

ff

3 (3)

V

ft

13(1

Zeeland . . .

4

[ "

rt

tt

V

V

rt

16(13)

tt

n

j1

rt

rt |

Noord-Brabant .

7

tl

ff

ff

D

3(3)

n

5 (5)

n

V

rt 1

Limburg . . .

13

tt

n

V

rt

n

Tt

V

ff

19 (1«)

V

rt

w ü

Totaal

80

t|

ff

n

6(3)

96 (i»)

»

107 (87)

ff

39 I»®)

«

tt

42 («

(Staatscourant ran 8 Augustus 1909, nu. 184.) v. EJ

-ocr page 864-

N. V. KONINKLIJKE PHARMACEUTISCHE FABRIEK
v/h BROCADES & STHEEMAN, MEPPEL.

ONDERHUIDSCHE INJECTIES VOOR VEEARTSENIJKUNDE GEBRUIK.

Inhoud

Prijs per dozlj

der ampoulen.

ampoulen.

Aether camphoratus

. 1

c.cM.

f

1,20 •

» n

2

1,20

» i)

! 3

n

1,40

Aether ....

. 1

tt

1,20

n ....

2

n

1,20

v ....

! 5

n

1,40

Antipyrin 0,1 :2 c.cM. .

2

n

1,20

0,25:5 „ .

5

11

»»

1,20

0,5 : 5 „ .

5

it

1,30

Hydrochloras apomorphin. Merck 0,005

5 .

. 5

n

1,20

» n

0,01

1 .

. 1

n

n

1,20

i» »

w

0,05

5 .

. 5

n

»»

1,60

n ti

V

0,100

10 .

. 10

»

2,20

n »

V

0,2

10 .

. 10

w

n

3,40
1,80

Hydrobrom. Arecolin. Merck 0,05

5

. 5

11

« n n

0,06

5

. 5

»1

0_

» tl II

0,07

5

. 5

n

n

2,20

« „tl

0,08

10

. 10

2,40

» n »

0,09

10

-. 10

n

2,50

H M 1»

0,1

10

. 10

»

»

2,65

Argentum Credo 0,1 : 10.

. 10

11

*

1,—

Sulfas atropini Merck 0,005

: 5

. 5

11

»

1,10

„ 0,01

: 5

. 5

n

1,10

„ 0,025

: 5

. 5

i>

1,30

„ 0,05

5

. 5

M

1,50

.....0,075

10

. 10

11

1,65

„ 0,100

1

. 10

11

n

1,80

Chloret. Barytic. 0,25 : 10

. 10

II

»

1,-

• „ 0,5 : 10

. 10

II

»

1,10

\'„ 0,75: 10

. 10

H

n

1,10

1 : 10

. 10

n

1,20

Hydrochloras Cocain. Merck 0,1

5

5

11

»

1,40

n I) »

0,2

5

. 5

H

M

1,80

« tl II

0.25

5

. 5

11

\') _

tt n 11

0,5

10

. 10

11

3,—

Benzoas natric. c. coflein. 0,

25: 1

1

n

1,20

. . .. 0,5 :2

2

tl

1,20

n yt n n 1

: 5

! 5

n

1,30

3,3 :10.

. 10

i>

1,40

Phosphas codein. 0,100: 10

. 10

n

n

1,45

. 0,2 :10

. 10

11

1,90

„ 0,3 : 10

. 10

11

M

2,40

„ 0,4 :10

. 10

11

3i —

. 0,5 : 10

10

3,50

Ergotin dialysat. B. S. 0,2

1

1

n

1,20

. 0,5

2

2

n

1,40

„ 1

5

.\' 5

n

n

1,60

» n T) -\' I2

10

. 10

11

2,20

n n ti 5

10

. 10

n

3,20

» » 6

10

. 10

11

n

4,-

Hydrochloras Heroin. 0,3

: 10

. 10

n

3,40

„ morphin. 0,05

: 5

. 5

11

n

1,20

0,1

: 5

. 5

n

1,30

0,2

: 10

. 10

11

n

1,60

Elke doos bevat een vijltje.

Elke andere samenstelling van injecties kan op aanvrage geleverd worden.
De andere helft injecties wordt in de volgende aflevering gepubliceerd.

-ocr page 865-

BflCïLLOL

Original-

-Kapseln

nach Bs2irk3tiararzt J. Rltzer

gegen ürtieidenhatarrh. Bacillotwerke Hamburg.

Verkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door:

-ocr page 866-

Het beste middel ter ver-
vanging van Jodoform.

Zoo goed als reukloos, in
het geheel niet vergiftigend, snel de afscheiding beperkend.
Het verdrijft den stank van stinkende afscheiding.
Het doet
het snelst van alle middelen een nieuwe huid ontstaan.
(Yoor allerlei wonden, zweren, eczemen.)

Yoor inspuitingen in de ade-
ren
bij septische ziekten,
Paardentyphus, Runder-
septichaemie, Kalverdiarrliae
(in het bijzonder prophy-
laktisch),
zware gevallen van Sepsis enz., ook voor wond-
beliandeling.
Tabletten van 0.05 en 0.25 gr.

(Dubbellooizure fBismuth).
Goedkoop en zeer goed wer-
kend
Darmadstringens.
Het vereenigt in zich de werking van Bismuth en Tannine.
Het heeft uitwerking, waar andere middelen niet hielpen.

Monsters en litteratuur door de

Chemische pabrik von JCeyöen, Raöebeul-Dresöen.

Vertegenwoordiger v. Nederl. en Koloniën: GUST. BRIEGLEB, Amsterdam.

Te RUURLO

gevraagd:

R ij k s nVe e a r t s,

jaarl. toelage f 600>—■
Brieven franco aan den
Burgemeester.

GEMEENTE-VEEARTS.

Te RAALTE (Ov.) wordt gevraagd eon

GEMEENTE-VEEARTS,

op eene jaarwedde van f 600.— plus eene extra-toelage van
f 100.— gedurende de eerste drie jaren.

Raalte heeft eene steeds toenemende bevolking van 6300
inwoners, die in den landbouw hun hoofdbestaan vinden, en
een zeer uitgebreiden veestapel. Het is gelegen aan de spoor-
lijnen Zwolle Almelo en Deventer—Raalte—Ommen, terwijl
de gemeente zelf van verschillende harde wegen is doorsneden.

Stukken in te zenden aan den Burgemeester van Raalte
vóór 20 September e.k.

Collargol

-ocr page 867-

Bekendmaking

DE GEDEPUTEERDE STATEN VAN NOORDBRABANT;

Maken bekend:

dat de plaatsen van provinciaal VEEARTS voor de
districten
Boxmeer en Eindhoven vaceeren;

dat aan de provinciale Veeartsen, onafhankelijk van door
de betrokken gemeenten in hunne bezoldiging te verstrekken
bijdragen, van wege de provincie eene toelage van
f 300.—
\'s jaars wordt verleend ;

dat gediplomeerde Veeartsen, die voor deze betrekkingen
in aanmerking wenschen te komen, zich daartoe bij op zegel
geschreven adres bchooren te wenden tot Gedeputeerde Staten
van Noordbrabant
vóór 15 September a. s.
\'s Hertogenbosch, 12 Augustus 1909.

De Gedeputeerde Staten voornoemd,
L. A. N. GERUITS, l. V.

De Griffier,
W. VAN LANSCHOT.

HERHAALDE OPROEPING.

BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Beilen roepen
op sollicitanten naar de betrekking van

Gemeente-Veearts,

op oen jaarwedde van f 500.—» benevens oen jaarlijksche
toelage van de gemeente Westerbork van f 175.— cn van de
provincie Drenthe f200. — .

Inzending van stukken aan den Burgemeester vóór 1 Oc-
tober a.s.

BURGEMEESTER en WETHOUDERS van BLOKZIJL
roepen sollicitanten op naar de betrekking van gediplomeerd

Gemeente-Veearts,

op een jaarwedde van f 575.—
Op zegel geschreven adressen met sollicitatiestukkcn worden
ingewacht vóór 30 September e.k.

Burgemeester en Wethouders voornoemd,
VON GEUSAU, Burgem.
K. P. ROEGE, Secr.

-ocr page 868-

In de gemeente Lichtenvoorde (Gelderland), met groo-
ten veestapel, wordt ten spoedigste gevraagd:

een Gemeente-Veearts

op een jaarwedde van f 500.—.
Diploma als rijks-veearts vereischte.
Stukken aan den Burgemeester vóór 30 September e.k.

Een Candidaat-Veearts

(4e studiejaar) wenscht van 15 tot 30 September te vervangen
of. te assisteeren.

Brieven onder letter C. Y. aan den Uitgever van
dit blad.

- Op aanvraag bij ondergeteekende zijn — zoover de voor-
raad strekt — tegen de daarachter geplaatste prijzen, ver-
krijgbaar de volgende complete deelen en afzonderlijke afleve-
ringen van het Tijdschrift der Maatschappij.

Vracht wordt den kooper berekend.

Complete deelen: 3—12 a ƒ1.50 per deel; 14—19 (exclusief
16 en 17) a ƒ1.— per deel; 20—25 a ƒ1.50 per deel;
27-30 a ƒ2.— ; 31—34 ƒ 5.— per deel.

Afzonderlijke afleveringen: van deel 3—12 a ƒ 0.40 per afl.;
van 14-25 a
f 0.30 per afl.; van 26—27 a f 0.80 per afl.;
van 28 tot heden a
f 0.50 per afl.

VAN ESYELD.

-ocr page 869-
-ocr page 870-

EEN EN ANDER OVER DE NEDERLANDSCHE
BESTRIJDING DER TUBERCULOSE,

doob

dr. A. A. O VERBEEK

to Groningen.

Toen het bekende koninklijk besluit van 2 September
1904, Staatsblad n°. 219, genomen was, werd algemeen in
de Nederlandsche regeering en speciaal in de directie van
den landbouw geprezen, dat getracht zou worden, de tuber-
culose onder ons rundvee te bestrijden, hoewel dan ook
niet algemeen de wijze waarop de bestrijding zou worden
aangevangen instemming vond, en zelfs enkele veeartsenij-
kundigen zich \'over de te verwachten resultaten zeer scep-
tisch uitlieten.

Nu de bovenbedoelde maatregelen ruim jaar in wer-
king zijn, en deze belangrijke bedragen uit \'s rijks schat-
kist en groote inspanning der ambtenaren van het veeartse-
nijkundig staatstoezicht eischten, is de vraag gewettigd of
de resultaten welke met deze bestrijding verkregen zijn of
in de toekomst verwacht kunnen worden, inderdaad een en
ander kunnen rechtvaardigen.

Over het geheel genomen, zijn de resultaten, in Neder-
land verkregen met de bestrijding van besmettelijke vee-
ziekten, gunstig te noemen, bij enkele, als kwade-droes,
• longziekte, schaapspokken, veepest, zijn deze zeer gunstig,
terwijl in den laatsten tijd de krachtige strijd tegen het
mond- en klauwzeer ook zeer bevredigende resultaten heeft
opgeleverd, welke algemeen in den lande worden gewaar-
deerd.

-ocr page 871-

Waar getwijfeld wordt aan het resultaat in de toekomst
bij de tuberculosebestrijding te verwachten, wordt door
sommige veeartsen gaarne een vergelijking gemaakt met
enkele andere ziekten, waarbij dan vooral de namen long-
ziekte en kwade-droes worden genoemd, en er op wordt ge-
wezen, dat bij deze beide, evenals de tuberculose zuiver
contagieuse ziekten, de resultaten toch ook zoo schitterend
zijn geweest.

Het is inderdaad waar, dat uit een oogpunt van bestrij-
ding tusschen de bedoelde ziekten overeenkomst bestaat.
Deze beperkt zich echter in hoofdzaak tot de zuivere con-
tagiositeit, in tegenstelling met miltvuur, vlekziekte, boutvuur
en andere. Naast deze overeenkomst bestaan evenwel zeker
ook zeer diepgaande verschillen, waarmede degelijk rekening
moet worden gehouden.

In de organisatie der bestrijding van de rundertu-
berculose kunnen, vergeleken met die van de andere be-
smettelijke veeziekten hier te lande, belangrijke verschillen
worden opgemerkt. Nadat de wet op het veeartsenijkundig
staatstoezicht in werking is getreden, is de leiding bij de
bestrijding der besmettelijke veeziekten steeds in handen
geweest van de districtsveeartsen. Deze organisatie heeft,
zooals boven reeds is opgemerkt, bij onderscheidene ziekten
bevredigende resultaten opgeleverd; evenwel is meer-
malen de vraag gedaan of eenige meerdere centralisatie
niet wenschelijk zou zijn, met andere woorden of door
de verschillende districtsveeartsen bij het voorschrijven
van bestrijdingsmaatregelen niet onvoldoend rekening
werd gehouden met de wijze van toepassing van ver-
schillende maatregelen in andere districten. Het kan
niet worden ontkend, dat uniformiteit in de wijze
van toepassing van de verschillende bestrijdingsmaatregelen
inderdaad zeer Avenschelijk is; evenwel doen zich in
de onderscheidene districten verschillende omstandigheden

-ocr page 872-

voor, waarmede nauwkeurig rekening dient te worden gehou-
den. Daar deze omstandigheden uit den aard der zaak door
de betreffende districtsveeartsen dienen te worden beoordeeld,
is een zekere mate van zelfstandigheid dier ambtenaren ook
in de toekomst noodwendig.

Wij zullen moeten afwachten of het in uitzicht gestelde
ontwerp tot wijziging der wet van 20 Juli 1870 (
Staatsblad
n°. 181) in dit opzicht veranderingen bedoelt, of misschien
een centrale raad van advies, in zake bestrijding van besmet-
telijke veeziekten zal worden in het leven geroepen, of een
adviseur voor veeartsenijkundige zaken aangesteld.

In den laatsten tijd is er bij de tuberculosebestrijding en
bij de bestrijding van het mond- en klauwzeer meerdere
centralisatie betracht. De vraag is gewettigd of deze cen-
tralisatie hier op haar plaats is.

Bij mond- en klauwzeer is deze centralisatie practisch
doorgevoerd onder de directe leiding van den directeur-
generaal van den landbouw. De resultaten zijn gunstig
geweest, gunstiger dan ze tot nu toe ooit bij mond- en klauw-
zeer-epizoötieën in ons land zijn bereikt.
Inderdaad is het
succes naar onze overtuiging in den laatsten tijd bij de be-
strijding van mond- en klamvzeer verkregen voor een goed deel
aan het krachtig centraliseerend ingrijpen te danken.
Unifor-
miteit over het geheele land bij de bestrijdingsmaatregelen
tegen mond- en klauwzeer, zoover deze mogelijk is, zoowel
bij het preventief optreden op veemarkten, bij stalinspecties,
enz., als bij de directe maatregelen bij het ontstaan der
ziekte, is hier met succes bekroond.

Hoe staan te dezen opzichte de zaken bij de tuberculose?
De bestrijding is hier, zooals bekend, gecentraliseerd in de
Rijks seruminrichting. Waar opzichtens andere besmettelijke
veeziekten de districtsveeartsen met de leiding der bestrijding
zijn belast, treden deze ambtenaren hier alleen als tusschen-
persoon op, terwijl juist hier wellicht meer dan bij andere

-ocr page 873-

ziekten, wegens de sterk verschillende omstandigheden in
onderscheidene streken, meer zelfstandigheid van de districts-
veeartsen wenschelijk zou zijn. Bij meer dan één andere
ziekte toch is hier rekening te houden met die omstandig-
heden, welke uit den aard der zaak beter door de districts-
veeartsen kunnen worden beoordeeld dan door den directeur
der Rijks seruminrichting. Stalinrichting, zuivelbereiding, in-
richting der fokkerij en zoovele andere omstandigheden,
benevens bovenal de huidige stand der ziekte, dienen te
worden overwogen bij de organisatie der bestrijding. Is met
al deze verschillende omstandigheden voldoende rekening
gehouden bij den opzet en de doorvoering der bestrijding?

Uit de herhaalde wijzigingen welke hebben plaats gevon-
den in de toepassing van meergenoemd koninklijk besluit
van 2 September 1904 blijkt voldoende, dat de inrichting
van den beginne al niet geheel aan alle eischen heeft vol-
daan en vermoedelijk ook thans nog niet ideaal zal zijn.

Waar juist sommige van veel invloed op de bestrijding
zijnde omstandigheden in het begin niet voldoende bekend
waren of konden zijn, ligt het voor de hand, dat herhaalde
wijziging bij de bestrijding noodig is gebleken. Het
behoeft evenwel te dezer plaatse niet nader te worden
betoogd, dat het wenschelijk is, in het belang der bestrij-
ding zelve, dat niet te veel en niet te dikwijls wordt ge-
wijzigd.

Meer dan bij sommige andere besmettelijke ziekten zal
het vermoedelijk bij de tuberculosebestrijding waar zijn, dat
verschillende wegen naar het doel kunnen leiden, terwijl de
kortste weg wel niet onder alle omstandigheden dezelfde zal
zijn. Een zeer groot onderscheid bestaat bij voorbeeld in
Nederland in verschillende streken wat betreft het gevaar
dat ten opzichte van tuberculose aan melk is verbonden,
doordat de melk op onderscheidene plaatsen verschillend
wordt bewerkt. Het is duidelijk dat dit gevaar zeer ver-

-ocr page 874-

schillend is, naarmate de melk op de boerderijen blijft of in
fabrieken wordt verwerkt, terwijl de inrichting dezer fabrie-
ken verder weer een zeer belangrijke rol speelt.

Tot nu toe zijn geen bepalingen in het leven geroepen,
welke direct ten doel hadden om de gevaren aan de melk
verbonden tegen te gaan. Blijkbaar is bij het ontwerpen der
bestrijdingsbepalingen uitgegaan van de gedachte, dat ook
zonder deze het doel zou zijn te bereiken. Misschien is dit
inderdaad het geval in streken, waar de melk op de boer-
derijen blijft. Zoo werd mij medegedeeld, dat in enkele
streken waar kaasmakerij een hoofdbedrijf is en de kaas op
de boerderijen zelf wordt gemaakt, sedert 1905 de toestand
ten opzichte der tuberculose merkbaar is verbeterd. Ik acht
dit zeer goed mogelijk.

Andere bestrijdingsstelsels hebben veel meer dan het
Nederlandsche het zwaartepunt gelegd op dat melkgevaar,
terwijl hier werd gezegd : „wanneer de dieren, welke lijdende
zijn aan open tuberculose slechts worden opgeruimd, zal
de verbreiding door de melk van zelf ophouden." Deze rede-
neering heeft inderdaad veel schijn van waarheid, en scheen
mede te worden bevestigd door de onderzoekingen, welke
in de eerste paar jaren der bestrijding met mengmelk uit
verschillende rundveekoppels werden genomen. De loop van
de zaken was toen in den regel als volgt: wanneer een
rund uit een koppel werd overgenomen en bij sectie lijdende
bleek te zijn geweest aan open tuberculose, werd daarna
de geheele koppel clinisch onderzocht, en zoo dit een negatief
resultaat had, werden monsters mengmelk van die koppels
verzameld en deze monsters op tuberculose onderzocht,
zoowel microscopisch als door enting bij caviae.

Van de 2242 monsters mengmelk, welke in 1907 op deze
wijze werden onderzocht, was het resultaat in het overgroot
meerendeel der gevallen (98.8 °/o) negatief, waaruit de
conclusie zou kunnen worden getrokken, dat de melk uit

-ocr page 875-

deze koppels ten opzichte van tuberculose inderdaad gevaar-
loos zou zijn.

Deze conclusie schijnt mij echter zeer gewaagd; immers op
welke wijze werd de bedoelde mengmelk verzameld? Elke
uier werd eerst grootendeels leeg gemolken en daarna wer-
dén enkele stralen in de bekende monsterflesch verzameld.
Bij eenig nadenken is het duidelijk, dat deze mengmelk
volstrekt geen zuiver monster is van de melk, zooals ze
gewoonlijk op de boerderij wordt verzameld. Wel zullen
op deze wijze tuberkelbacillen welke in den uier mochten
voorkomen kunnen worden aangetoond, doch wanneer bijv.
bacillen langs anus of vulva naar buiten geraken, zullen
deze in de in bedoelde flesschen gemolken mengmelk in
regel niet terecht komen, terwijl ze in den emmer van den
- melker of de melkster gemakkelijk zullen kunnen worden
gedeponeerd. Ik meen dat hier een belangrijk verschil be-
staat of bestaan kan ten opzichte van de tuberculose tus-
schen de mengmelk, zooals ze onderzocht werd aan de Rijks
seruminrichting en de mengmelk zooals ze practisch in de
betreffende bedrijven zal zijn verzameld.

Terwijl vit de bedoelde onderzoekingen wel is gebleken, dat
tuberkelbacillen zelden in de melk voorkomen zoolang deze
gezonde uiers niet heeft verlaten, is er niet door aangetoond
dat inderdaad de melk van koppels uit boerderijen waar tuber-
culose voorkwam en waar het koppelonder zoek, zooals het
wordt verricht, is afgeloopen, ten opzichte van de tubercu-
lose gevaarloos is.
Wat betreft het gevaar in het algemeen
aan de melk verbonden, hebben deze onderzoekingen natuur-
lijk nog minder waarde.

Zeer terecht wordt er in het laatste verslag der serum-
inrichting met meer nadruk dan in de vorige op gewezen,
dat het noodzakelijk is, dat de gevaren aan de melk ver-
bonden worden tegengegaan.

De sterke uitbreiding in den laatsten tijd der tuberculose

-ocr page 876-

onder de varkens is hier een duidelijke aanwijzing van
het gevaar, dat mede klaar werd geïllustreerd door de be-
kende voederproef met fabrieksmelk te Lonneker, waar
-f- 60 °/0 der kalveren, welke met niet-gepasteuriseerde
fabrieksmelk werden gevoed, na verloop van f jaar op
tuberculine reageerden. Deze gegevens moeten tot ernstig
nadenken stemmen.

Inderdaad mag worden verondersteld, dat de verspreiding
der tuberculose door de fabrieksmelk reusachtig is en ver-
moedelijk belangrijk grooter dan de mogelijke beperking
door de opruiming van eenige duizenden runderen per jaar
over geheel Nederland. Wanneer deze veronderstelling juist
is, volgt daaruit, dat wanneer naast de bestaande maatregelen
geen andere worden toegepast, althans in die streken waai-
de melk fabriekmatig wordt .verwerkt, wij met de bestrijding
der tuberculose niet tot ons doel zullen komen. Tegengaan
van dit gevaar door pasteurisatie moet dan noodzakelijk
worden geacht.

Wordt deze noodzakelijkheid ingezien, dan moet de vraag
worden overwogen, of de toepassing mogelijk is, eerstens
of door wettelijke maatregelen kan worden verkregen, dat
afdoende pasteurisatie geschiedt. Ik meen dat de technische
mogelijkheid op stoomfabrieken bestaat, doch op bandfa-
brieken zeer bezwaarlijk is. Het aantal der laatste neemt
in het algemeen, althans in de goede fokstreken vrij snel
af, terwijl de zuiveldeskundigen van oordeel zijn dat deze
inrichtingen niet zijn in het belang der veehouders.

Waar dit vaststaat, ware het mijns bedunkens niet over-
wegend bezwaarlijk om in het vervolg het stichten van
bandfabrieken te verbieden. Voor de bestaande zou een
overgangstijd kunnen worden genomen.

De vraag of goede controle mogelijk is, schijnt mij moei-
lijk op te lossen. Waar evenwel de groote wenschelijkheid
bestaat, moet dunkt mij worden getracht om deze moei-

-ocr page 877-

lijkheid op te lossen. In Denemarken bestaan omtrent
pasteurisatie wettelijke voorschriften, misschien ook elders.

Uitermate nuttig schijnt het mij toe, wanneer aan iemand
werd opgedragen, om in het buitenland na te gaan, of daar
de bedoelde maatregel wordt toegepast, zoo ja, met welk
resultaat en welke v)aarborgen omtrent de uitvoering te ver-
krijgen zijn, ten einde daarna te overwegen of pasteurisatie
van de centrifugemelk cum annexis voor Nederland of een deel van
Nederland verplichtend zou zijn te stellen. Misschien zou het
hierbij overweging verdienen om na te gaan, of de noodige
controle kon worden verbonden aan den rijks-botercontrole-
dienst.

Mocht blijken dat inderdaad verplichte pasteurisatie van
fabrieksmelk niet is door te voeren, dan behoeft daarom
nog niet te worden gewanhoopt aan het toekomstig succes wat
betreft de bestrijding der tuberculose.

Vooral in de fokstreken wordt het groot belang der be-
strijding meer en meer ingezien, en ik acht het vrij zeker
dat onderscheidene coöperatieve zuivelfabrieken, welke dit thans
misschien nog niet doen, tot pasteurisatie zullen willen over-
gaan, wanneer het rijk de behulpzame hand biedt bij de
bestrijding der tuberculose.

Op deze wijze zou de pasteurisatie der ondermelk zeker
ook belangrijk kunnen worden bevorderd.
. Door de in den loop van 1909 ingevoerde wijzigingen
in de bestrijdingsmethode is het aantal aan open tubercu-
lose lijdende runderen, welke van rijkswege worden opge-
ruimd, belangrijk verminderd. Hierdoor klemt de noodzake-
lijkheid van het tegengaan der gevaren aan de fabrieken
verbonden des te meer. Immers al konden wij aannemen
dat allo runderen, aan open tuberculose lijdend, waren op
te sporen, dan zou dit thans toch niet kunnen beletten,
dat van een deel dezer dieren de melk aan fabrieken wordt
afgeleverd, namelijk van die dieren, welke ten gevolge van

-ocr page 878-

de bovengenoemde wijzigingen niet voor overneming in
aanmerking kunnen komen.

Deze dieren leveren inderdaad een groot gevaar op, vooral
in streken waar het aantal afgewezen dieren, uithoofde van
het bedrijf der eigenaren, groot is. Zoo komt bijv. tuber-
culose in de fokstreken der provincie Groningen vermoedelijk
minder voor dan in sommige andere streken van ons land;
vrij veel evenwel worden tuberculeusen aangetroffen bij
melkslijters en dergelijken. Een deel der melk van die vee-
houders of alles wordt gewoonlijk geleverd aan fabrieken,
waaraan ook fokkers verbonden zijn. Hier hebben wij der-
halve een bestendig gevaar voor de verspreiding der ziekte
in een streek, waar zij niet bijzonder veelvuldig voorkomt
en waar door deze laatste omstandigheid
algeheele uitroeiing
binnen afzienbaren tijcl zeker mogelijk is. Waar het nu boven
eiken twijfel verheven mag zoorden geacht, dat het verkrijgen
van gezonde centra zeer bêvorderlijk zou zijn voor het succes
in de toekomst, is het naar mijn meening bedenkelijk te achten,
dat de bovenbedoelde wijzigingen ook zijn doorgevoerd in die
streken, waar het verkrijgen van deze gezonde centra binnen
niet te langen tijd mogelijk moet worden geacht.
Met name
ware in dergelijke streken vermoedelijk de wederinvoering
van het zoogenaamd formulier Bbis beter achterwege
gebleven, totdat in zake de gevaren aan de fabrieksmelk
verbonden voorziening zal zijn getroffen. Nu in den laatsten
tijd, ook van de zijde der zuiveldeskundigen, met meer nadruk
op de noodzakelijkheid van voorziening te dezen opzichte
wordt gewezen, kan dunkt mij met grond worden verwacht,
dat het niet meer zoo heel lang zal duren of hier zal worden
gedaan wat practisch kan geschieden.

Behalve ten opzichte van de melk is in andere bestrij-
dingsstelsels, met name ook in dat volgens
Ostertag, even-
eens een ander standpunt ingenomen aangaande liet dia-
gnostiseeren der ziekte.

-ocr page 879-

Waar Ostertag zooals bekend is bij de onderkenning der ziekte
weinig of geen gebruik wil hebben gemaakt van de tuber-
culine, wordt in ons land aan dit diagnosticum veelal het laatste
woord gelaten, zoodat ook zelfs in streken, waar tuberculose
veelvuldig voorkomt en de clinicus ten gevolge van die om-
standigheid belangrijk minder kans heeft mis te tasten dan
daar waar de ziekte slechts sporadisch wordt waargenomen,
toch in de meeste gevallen na een nauwkeurig clinisch
onderzoek bevestiging van het vermoeden vclinische tuber-
culose" in de tuberculineproef wordt gezocht, indien deze
bevestiging niet bacteriologisch heeft plaatsgevonden. Wanneer
wij de rapporten hieromtrent bestudeeren, schijnt deze maat-
regel zeer juist en worden door de tuberculinatie een be-
langrijk aantal runderen van overneming uitgesloten, waarbij
overigens de zuiver clinische verschijnselen deze overneming
zeer goed zouden motiveeren.

Gelijk bekend is, \' wordt in verschillende streken van
Duitschland getracht de tuberculose te bestrijden volgens
het stelsel
Ostertag, dus zonder van de tuberculine
gebruik te maken, doch met vrijwaring der kalveren tegen
infectie, door de melk te verhitten vóór zij aan de jonge
dieren wordt verstrekt. Volgens de verluide mededeelingen
zijn de resultaten met deze bestrijding gunstig. Mocht het
inderdaad waar zijn, dat op de door
Ostertag bedoelde
wijze in beperkte omgeving, bij voorbeeld onder de deelnemers
aan coöperatieve zuivelinrichtingen, of onder de leden van
fokvereenigingen goede resultaten zijn te verkrijgen, dan
ware het alleszins gewenscht ook hier dit stelsel in toepassing
te brengen, zoover de omstandigheden daarvoor gunstig zijn

Ook hier echter, evenals bij de melk, zou mijns bedunkens
een nadere besludeering van het stelsel aangewezen zijn en
zou die bestudeering dienen te geschieden op de plaats waar
het stelsel in de practijk toepassing vindt, om na te gaan of
de vermelde gunstige resultaten inderdaad zijn aan te toonen.

-ocr page 880-

Zeer terecht worden door de directie van den landbouw
herhaaldelijk jonge ambtenaren naar het buitenland gezon-
den, ten einde verschillende vraagstukken te bestudeeren, en
om zich voor te bereiden voor hun , ambtenaarstaak hier te
lande. De Nederlandsche landbouw heeft van dit stelsel
onderscheidene goede vruchten geplukt, en het is niet twij-
felachtig dat toepassing van hetzelfde stelsel ook op het ge-
bied der veeartsenijkunde nuttig zou werken. Een eerste
proef, ten einde te geraken tot een juist inzicht in de ver-
schillende wijzen van bestrijding der rundertubercftlose in
het buitenland en omtrent de resultaten aldaar bereikt, zou
wellicht de Nederlandsche bestrijding dier ziekte ten goede
komen. In andere landen wordt het nut van dergelijke
studie blijkbaar wel degelijk ingezien, althans herhaaldelijk
vernamen wij van buitenlanders, die hier aan de serum-
inrichting en elders een studie kwamen maken van de Neder-
landsche wijze van bestrijding.

ZIJN DE CULTURES TER BESTRIJDING VAN RATTEN,
DOOR DE RIJKS SERUMINRICHTING TE ROTTER-
DAM VERSTREKT, NIET SCHADELIJK
VOOR HONDEN?

door

J. B. F. SOLKES.

Zaterdag 28 Augustus 1909 werd mij ter behandeling
aangeboden een sloequi, eigenaar de heer K. te L. Ge-
noemde patiënt vertoonde verschijnselen van een hevige
rhinitis; op meters afstand was het zware snuiven reeds te
hooren. Aan de neusvleugels zat een waterig grauw slijm.
Verder had het dier vrij sterke conjunctivitis en aan de
ellebogen en zitbeensknobbels verwonde plaatsen.

-ocr page 881-

Bij onderzoek der longen bleken deze volkomen normaal.
De temperatuur bedroeg 39.4° C. Mij werd toen nog mede-
gedeeld, dat de jongen van bovenbedoelde sloequi alle het-
zelfde vertoonden.

\'s Maandags ben ik naar den heer K. gegaan om de
jongen te onderzoeken. Deze vertelde mij, dat sinds een
week zijn honden plotseling ziek waren geworden (9 in
getal), behalve een teef, welke reeds sinds eenige weken
geheel afgezonderd was gehouden, nadat zij uit een groote
ren los* gebroken waren en eenige kippen en jonge kalkoe-
nen doodgebeten en verorberd hadden.

Verder deelde de heer K. mij mede, dat hij einde Juni
aan de Rijks seruminrichting te Rotterdam had gevraagd om
een vergift ter verdelging der ratten en muizen in zijn
fabriek en bij-gebouwen. Dat vergift werd hem verstrekt
in den vorm van cultures. Daar hierbij was gevoegd de
mededeeling „volgens gebruiksaanwijzing" en de heer K. 9
bonden, paarden, schapen en vele hoenders en kalkoenen
houdt, meende hij dus terecht zonder gevaar zijn uitroeiings-
campagne te kunnen beginnen.

Het succes was schitterend; ratten en muizen stierven
als ratten en muizen.

l)e heer K. bemerkte toen echter, dat zijn kippen en
kalkoenen de cadavers der vroegere plaaggeesten overal
vandaan haalden en met graagte verslonden. En zooals
verwacht werd, de dieren bleven gezond.

Maar nu gebeurde het den 218ten Juli 1909 dat een dei-
honden (sloequi\'s), een teef, moeder der op 10 Juni 1909
geboren jongen, uit de ren losbrak en van de nog steeds
ratten en muizen verslindende kippen er eenige doodbeet
en verorberde. Een andere sloequi, reu, geboren September
1907, deed aan dit spelletje mede. Denzelfden dag wist een
der jongen een jongen kalkoen te pakken te krijgen en op
te peuzelen.

-ocr page 882-

Reeds twee dagen daarna vertoonden alle honden, welke
met elkaar in aanraking kwamen, dezelfde verschijnselen,
en de drie, welke van de kippen of kalkoenen hadden gege-
ten, het hevigst. De heer K. zond den reu Zaterdagmorgen,
28 Augustus, met een begeleidend schrijven naar de Rijks
veeartsenijschool, doch kreeg 24 uur later zijn hond terug,
daar er geen plaats voor was. Doch hoe zag het arme dier
er nu uit! Was het eerst ter behandeling opgezonden, om-
dat het plotseling zwaar ongesteld was geworden, hevig
benauwd door den neus ademde en uit den mond kwijlde,
bij thuiskomst bleek het dier overal wonden te hebben.

Denzelfden Zaterdag werd mij de reeds genoemde teef
ter behandeling aangeboden, met dezelfde verschijnselen als
bij den reu en de jongen aanwezig waren.

Bij het onderzoek, dat ik nu instelde, bleken alle dieren
te lijden aan rhinitis, stomatitis en huidgangraen aan elle-
bogen, zitbeensknobbels, knieën en onderborst.

Een der jongen had zich aan prikkeldraad den staart een
weinig opengehaald; deze wond genas niet, hoewel steeds
nauwkeurig behandeld, doch produceerde een blijkbaar zeer
prikkelend secreet, want twee dagen later leed het diertje
aan een vrij hevige proctitis.

Bij een der honden waarbij uit een wond droppelsgewijs
bloed vloeide, bleek dat dik vloeibaar. In de darmfuncties
waren geen veranderingen waar te nemen.

I)e temperaturen varieërden van 39.2° C. tot 39.8° C.

Het optreden der ziekte onder al die dieren, welke met
elkander in contact kwamen, deed mij onmiddellijk denken
aan een infectie, en daar de drie stroopers onder de zieken
het hevigst waren aangetast, kon het naar mijn meening
niet anders zijn, of hier moest de oorzaak der infectie worden
gezocht bij de doodgebeten kippen.

Kon het nu zijn, dat de kippen een ziekte hadden, welke
was overgegaan op de honden ? Neen! Want alle hoen-

-ocr page 883-

ders waren volkomen gezond en zijn dat ook nog heden.

Kon het dus zijn, dat ik meer en meer dacht aan de
opgegeten, aan besmettelijke ziekte lijdende ratten en muizen,
als eerste oorzaak? Omtrent het beloop der ziekte kon ik
dus slechts twijfelachtig oordeelen.

Als voorloopige behandeling schreef ik voor nauwkeurige
sterk desinfecteerende wondbehandeling, desinfecteerende be-
handeling der stomatitis en melkdiëet.

Dat was Maandag 30 Augustus 1909. Donderdag 2 Sep-
tember was de toestand in zooverre vooruitgaande, dat alle
honden temperaturen hadden variëerend van 38.2° C. tot
38.7° C.

Bovendien was bij bijna alle de rhinitis verdwenen en de
stomatitis beterende. Ik liet de honden nu weer gewoon
voedsel geven.

Daar ik gaarne met zekerheid wenschte te weten wat
door de seruminrichting was verstrekt, verzocht ik beleefd
dr.
J. Poels, directeur dier inrichting, mij daaromtrent te
willen inlichten. Zijn antwoord stelde mij echter zeer te leur,
want hij wenschte mij slechts dan inlichtingen te verstrek-
ken, indien ik nauwkeurig wilde aangeven, waarom de
gestelde vraag was gedaan. Ik meen, dat het voor gediplo-
meerde veeartsen op dergelijke manier geheim houden der
veelvuldig aangewende cultures geen aanbeveling verdient.

Evenwel doet de nauwkeurige aard dier cultures, hetzij
„Ratin", muizentyphus, bacillus enteritidis of andere hier
weinig ter zake, daar zij toch alle behooren tot de groep
der splijtzwammen.

Waarschijnlijk zal tegen mijn opinie, dat de oorzaak ligt
in de verstrekte cultuur, worden aangevoerd dat deze voor
kippen en honden niet schadelijk is. Omtrent die schade-
lijkheid ten opzichte van verschillende dieren is men het
nog lang niet eens (zie „
Kitt\'s Bacterienkundë\')\'; zou
het ook niet mogelijk kunnen zijn, dat de in cultuur ver-

-ocr page 884-

strekte bacteriën, bij passage door vogels (hier meer spe-
ciaal kippen), wel degelijk voor honden, zij het dan ook
onder het verwekken van andere symptomen pathogeen
worden ?

Hoe het zij, in ieder geval is het zeer gevaarlijk dergelijke
cultures te verstrekken zonder nauwkeuriger voorschrift dan
in de gebruiksaanwijzing wordt medegedeeld.

NB. Ook het paard van den heer K. vertoonde vrij
hevige verschijnselen van een rbinitis. Dit paard stond in
een stal waar de cultuur op de daar aanwezige ratten was
toegepast en het dus door middel van het ligstroo geïnfec-
teerd kan zijn.

Korte mededeelingen en referaten.

Verzameling van longsecreta ten behoeve van hot tuberculose-
onderzoek by runderen,
door dr. A. A. Overbeek. — Het
verzamelen van ziektestoffen uit de longen bij runderen met be-
hulp van tracheotomie, zooals door mij is aangegeven in dit tijd-
schrift (zie deel 34, aflevering 6) en later gewijzigd beschreven
in het verslag van het veeartsenijkundig staatstoezicht over het
jaar 1907, ontmoet naar het schijnt in de praktijk veelal be-
zwaar. Te oordeelen althans naar het gering aantal opzendingen
van dergelijke -ziektestoffen naar de seruminrichting wordt de
operatie niet veel toegepast. In 1907 werd van meer den 7000
aangeboden dieren slechts 408 keer sputum en 86 keer bron-
chiaalslijm opgezonden.

Wanneer men weet, dat met behulp van tracheotomie zoo
goed als steeds ziektestof is te verzamelen indien longverschijn-
selen aanwezig zijn, moet iuderdaad worden erkend, dat de
bovengenoemde cijfers in verhouding tot het aantal onderzochte
dieren zeer laag zijn.

Het schijnt, dat onderscheidene veeartsen tegen de operatie
opzien, en deze bij sommige veehouders op tegenkanting stuit.
Hoewel deze tegenkanting door mij zelden werd ondervonden,
moet ik aannemen dat zij elders wel bestaat.

-ocr page 885-

Een belangrijk eenvoudiger metbode dan de bovenbedoelde
ter verkrijging van ziektestoffen uit de longen is aangegeven
door den «Kreistierarzt> dr.
Nnuhaus te Lennep (Deutsche tier-
artzliche Wochenschrift
, 1909, S. 285).

Neuhaus bezigt de DiECKEUHOFP\'sche aderlaatcanule, welke hij
in de trachea brengt, waarna door de canule een kippeveer wordt
gebracht, welke door prikkeling van den achtersten tracheaal-
wand hoesten opwekt, waardoor gewoonlijk slijm wordt opge-
hoest, dat licht voor een gedeelte aan de veer blijft hechten.

De operatie is door mij enkele keeren beproefd en blijkt inder-
daad hoogst eenvoudig. De canule kan gemakkelijk in eens door
huid en tracheaalwand heen worden gestoken; beter beviel mij
evenwel om eerst een kleine huidsnede te maken.

In plaats van de door Neuhaus aanbevolen kippeveer, gebruikte
ik ook een dunnen, aan het eene einde omwikkelden koperdraad,
welke in de trachea naar beneden geschoven en op dezelfde wijze
gehanteerd wordt, als bij bovenbedoelde tracheotomie geschiedt.

Het is bij het inbrengen van de veer of van den draad wen-
schelijk de tong van het rund beet te pakken, daar dan veel
kans bestaat, dat door het hevig hoesten sputa langs den mond
naar buiten worden geworpen; door de kleine opening van de
canule geschiedt dat niet gemakkelijk,

Genezing eener vlekziekte-infectie door vlekziekte-serum,
door
M. B. ten Have. — Bij het afbreken van de punt van
een buisje vlekziektecultuur verwondde ik den top van mijn
rechter duim. Eerst dacht ik niet aan dit wondje, evenwel ont-
stond een paar dagen na de verwonding een pijnlijke zwelling,
rondom den wondrand. Deze zwelling ontwikkelde zich dagelijks
meer en deed erg pijn, zoodat den 14den Juli de geheele duim
er in was betrokken. Daar met wasschingen en zalven geen gene-
zing kon worden verkregen en hier zonder twijfel sprake was van
een infectie door vlekziektebacillen, besloot ik tot een inspuiting
met vlekziekte-serum. (Zie
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde deel 35,
blz. 26 en deel 36, blz. 98.) Den Juli \'s morgens om 9 uur spoot
ik onder de huid van mijn rechter onderarm 5 gram serum
in. Het resultaat was verrassend; na 42 uur was de pijn
geheel weg en de zwelling zoo goed als verdwenen ; alleen op
de buitenvlakte van het 2de gewricht bleef een roode zwelling

-ocr page 886-

ter grootte van een dubbeltje bestaan, welke gaandeweg grooter
werd en den 20sten Juli bijna den pols had bereikt. Nadat de
duim mij \'s nachts weer erg pijn had gedaan, zag ik dat dit
lichaamsdeel den 21sten \'s morgens opnieuw sterk was gezwollen,
zelfs dikker was dan ooit te voren. De ingespoten dosis serum was
zeker niet groot genoeg geweest, zoodat ik dadelijk besloot tot
een inspuiting van 10 gram. Ook uu was het resultaat verrassend.
De zwelling en evenzoo de pijn waren reeds na 12 uur zoo goed
als geheel verdwenen, evenwel kreeg ik \'s avonds nog al koorts,
namelijk bedroeg de temperatuur, in den mond gemeten, 38.7° C.
De arm zwol vrij erg op en was tamelijk pijnlijk; wasschingeu
en omslagen met een oplossing van acetum plumbi en carbol
brachten evenwel binnen drie dagen totale genezing aan. Het
herstel is thans volkomen.

Midwolde, Augustus 1909.

Het abattoir te Haarlem over 1908 (directeur J. H. van
Oyrn). — Uit het eerste volledige jaarverslag is het volgende
overgenomen.

Geslacht werden: 4224 runderen, 2476 vette kalveren, 1921
nuchtere kalveren, 486 schapen, 15 geiten, 9860 varkens en
570 paarden. Hiervan werden volgens den Israëlietischen ritus
geslacht: 841 runderen. 227 kalveren en 38 schapen. Van de
geslachte paarden waren er 375 uit Engeland ingevoerd; ook
de in nood geslachte en gestorven dieren zijn onder het aantal
begrepen en wel: binnen de gemeente: 3 runderen, 4 vette
kalveren, 3 nuchtere kalveren, 1 schaap, 24 varkens en 13
paarden; buiten de gemeente: 2 runderen en 10 paarden.

Ingevoerd werden: £ rund en 87 Kg. vleesch, 5 vette kalve-
ren, 20 nuchtere" kalveren, 6 schapen, 2 varkens en 103 Kg.
vleesch, 23 geheele en 4 halve paarden, 2050 Kg. rundvet en
2660,5 Kg. ingewanden.

Afgekeurd werden: 26 runderen (21) 1), 9 kalveren (3), 132
varkens (125) en 8 paarden;
van runderen: 3 koppen (2), 1 tong,
243 kaakklieren (242), 72 borstvliezen (69), 37 buikvliezen (33),
1034 longen (952), 7 harten (2), 222 levers (75), 49 milten (37),
72 nieren (44), 90 maag en darmen (83), 215 baarmoeders (22),

1) Do cijfors tusschen ( ) geven hot aantal gevallen van tuberculose aan.

57

-ocr page 887-

90 uiers (6), 1 ondervoet, 678 Kg. vleesch (433.5) en 1016
Kg. vet (741.5); van
kalveren: 1 kop, 1 kaakklier (1), 4 borst-
vliezen (2), 2 buikvliezen, 60 longen (15), 4 harten, 8 levers,
3 milten (2), 14 nieten (2), 7 maag en darmen (1), 1 baar-
moeder, 1 ondervoet, 15 Kg. vleesch, 1 Kg. vet; van
schapen:
26 longen (1), 37 levers en 44 baarmoeders; van geiten: liever
en 2 baarmoeders; van
varkens: 5 koppen (5), 758 kaakklieren
(754), 55 borstvliezen, 1 buikvlies, 640 longen (471), 40 harten
(1), 336 levers (287), 157 milten (144), 48 nieren (8), 537
maag en darmen (525), 8 uiers, 68.5 Kg. vleesch, 29 Kg. vet;
van
paarden: 1 kop, 30 longen (2), 1 hart, 10 levers, 2 maag
en darmen, 2 baarmoeders en 3 ondervoeten.

In het geheel zijn 20607 dieren onderzocht en daarvan werden
3115 niet geheel gezond bevonden (15 pet.), zoodat het geheele
dier of een gedeelte er van moest worden afgekeurd. Naar de
afzonderlijke diersoorten gerekend waren niet geheel gezond:
runderen 34 pet., vette kalveren 2.3 pet., nuchtere kalveren 1
pet., schapen 18.5 pet., geiten 20 pet., varkens 14.3 pet. en
paarden 9 pet.

Aan tuberculose hebben geleden : runderen 25.6 pet., vette
kalveren 0.72 pet., varkens 11 pet., bovendien 1 schaap en 2
paarden; aan algemeene tuberculose leden: runderen 0.5 pet.,
vette kalveren 0.12 pet. en varkens 1.26 pet.

Gesteriliseerd werden: 22 runderen, 3 vette kalveren en 126
varkens. De directeur dringt voor het vernietigen van het afge-
keurde vleesch aan op het aanschatfen van een KoKi-oven.

Van besmettelijke ziekten, bedoeld bij de wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), werden waargenomen: 1 geval van malleus
en 10 van vlekziekte.

Van de 84 beschikbare cellen in het koelhuis (oppervlakte
266 M2.) waren er 20 verhuurd (oppervlakte 61 M2.), benevens
1 cel van 3 M2. Het koelhuis wordt uitgebreid om te voldoen
aan het besluit dat de gebruikers van het slachthuis gratis
van het koelhuis gebruik kunnen maken. De pekelkelder wordt
zeer weinig gebruikt. Aan gebruikers van het slachthui,s werd
15575 Kg. ijs afgeleverd, aan ijshandelaars 455750 Kg.

Er werden 39 processen-verbaal opgemaakt; bij 16 volgde
veroordeeling, bij 17 had geen vervolging plaats en bij 6 werd
vrijspraak verleend.

-ocr page 888-

In Je gemeente, gerekend op 70000 zielen, werd 3393333.5 Kg.
vleesch verbruikt, dat is per inwoner 48.474 Kg. per jaar.

De ontvangsten bedroegen f56308.005, de uitgaven, waaronder
f3000 voor huur van grond, f30108.825, zoodat er f 17199.18
voor rente en amortisatie overblijft. v. E.

Abattoir te Groningen over 1908 (directeur P. D. Beundeus).—
Geslacht werden: voor gewoon gebruik: 5064 runderen, 3174
vette kalveren, 20 graskalveren, 1103 nuchtere kalveren, 3640
schapen, 296 geiten, 11824 varkens en 297 paarden; voor
export:
345 runderen, 1658 vette kalveren, 276 graskalveren, 6947 scha-
pen en 4 varkens; voor
worstfabrieken: 547 runderen, 7 vette
kalveren, 8 graskalveren, 24 schapen en 4804 varkens. Het
geh\'eele aantal geslachte dieren bedraagt dus 40038.

In de slachthal voor ziek vee werden geslacht en gekeurd: 124
runderen, 27 vette kalveren, 5 graskalveren, 105 nuchtere kal-
veren, 29 schapen, 3 geiten, 48 varkens en 149 paarden, waarvan
dood waren ingevoerd: 30 runderen, 10 vette kalveren, 72 nuch-
tere kalveren, 21 schapen, 1 geit, 27 varkens en 54 paarden.

Vrijstelling der verplichting tot keuring was verleend voor
dieren bestemd voor Duitschland; het waren: 344 runderen,
1010 vette kalveren, 275 graskalveren en 42 schapen.

Van elders werd ter keuring ingevoerd: 1 geslacht varken,
147650 Kg. vet en 53321.4 Kg. zoogenaamden afval.

Afgekeurd werden van runderen: 178 geheele dieren (132), J)
14 koppen (5), 10 tongen, 926 longen (652), 10 harten (1),
386 levers (142), 41 milten (33), 53 baarmoeders (11), 133
nieren (54), 324 uiers (8), 21 stel darmen (4), 248.5 Kg. vet
(248.5), 14 borst- en buikingewanden (13), 5 buikingewanden (1)
en 332 baarmoeders met vruchten ; van
vette kalveren : 6 geheele
dieren, 2 koppen, 2 tongen, 32 longen (4), 1 hart, 6 levers (3),
3 milten (2), 10 nieren (1), 2 stel darmen, 1 borst- en buikingewan-
den, 1 buikingewanden ; van
graskalveren : 5 longen (1), 2 levers (2),
1 milt (1), 2 nieren (2) en 2 stel darmen (1); van
nuchtere kalveren:
56 geheele dieren, 1 kop, 12 longen, 1 hart, 4 levers (1), 14
nieren, 24 stel darmen, 9 borst- en buikingewanden, 3 buik-

1) De tussclien ( ) geplaatste cijfers gevon het aantal gevallen van tober
culose aan.

-ocr page 889-

ingewanden; van schapen: 11 geheele dieren (1), 1 kop, 699
longen (1), 1 liart, 441 levers (1), 1 milt (1), 10 baarmoeders,

1 nier, 20 uiers, 5 borst- en buikingewanden, 1 buikingewanden
en 2 baarmoeders met vruchten; van
geiten: 1 geheel dier, 7
longen, 10 levers, 2 milten, 1 stel darmen; van
varkens: 55 ge-
heele dieren (42), 631 longen (504), 10 harten, 403 levers (351),
178 milten (154), 1 baarmoeder, 81 nieren (56), 26 uiers, 5
stel darmen, 14 borst- en buikingewanden, 5 buikingewanden
en 4 baarmoeder met vruchten; van
paarden: 35 geheele dieren
(1), 3 koppen, 1 tong, 31 longen (1), 2 harten, 12 levers, 3
milten, 3 baarmoeders, 8 nieren, 1 uier, 7 stel darmen, 8 borst-
en buikingewanden en 7 buikingewanden.

Van het ingevoerde werd afgekeurd: van runderen: 1 tong,
30 levers (1), 48 nieren en 498 Kg. vet; van
vette kalveren:
3 levers en 75.5 Kg. vet; van schapen: 137 Kg. vet; van
varkens: 1 tong, 44 harten (46), 180 levers (47), 31 nieren (6)
en 192 Kg. vet; van
paarden: 1 lever.

De percentage voor tuberculose, bedroeg: runderen 10.98 pet.,
vette kalveren 0.07 pet., graskalveren 3.57 pet., nuchtere kal-
veren 0.09 pet., schapen 0.009 pet., varkens 5.09 pet. en paarden
0.67 pet.

Cysticei\'cus inermis werd gevonden :

a. levensvatbaar bij runderen van minder dan 2 jaar 1 exem-
plaar in de inwendige kaakspier; bij runderen van minstens

2 jaar bij 1 rund 1 exemplaar in de tong, bij een ander 1 exem-
plaar en het hart;

b. in gedegeneerden toestand bij 1 rund onder 2 jaar 1 exem-
plaar in de inwendige kaakspier; bij een ander 3 exemplaren in
het hart; bij runderen van minstens 2 jaar: 2-maal 1 exemplaar
in de inwendige kaakspier; 6-maal 1 exemplaar in de uitwendige
kaakspier, 4-maal 1 exemplaar in het hart; bij 1 rund 4 in het
hart, 1 in het middelrif; bij l rund 1 in de inwendige en 1
in de uitwendige kaakspier; bij 1 rund 2 in de uitwendige, 1
in de inwendige kaakspieren, 1 in het hart; bij 1 rund 2 in
de uitwendige kaakspier, 1 in het hart; bij 1 rund 1 in de uit-
wendige 1 in de inwendige kaakspier en 2 in bet hart, en bij
1 rund 1 in het hart en 1 in de uitwendige kaakspier.

Gesteriliseerd werden : 95 partijen rundvleesch, 1 partij schapen-
vleesch en 42 partijen varkensvleesch.

-ocr page 890-

Verbrand werden in den Kofti-oven: alle afgekeurde organeu,
benevens : 84 runderen, 6 vette kalveren, 56 nuchtere kalveren,
10 schapen, 1 geit, 13 varkens en 35 paarden.

Ter vernietiging werden aangebracht: 1 levend en 1 dood rund,
2 levende en 68 doode nuchtere kalveren, 1 levend en 14 doode
schapen, 1 levende geit, 5 doode varkens en 1 dood paard.

Het koelhuis was in gebruik van 3 Februari tot 28 December;
de tusschentijd werd gebezigd voor reiniging en reparatie.

Van de 100 koelcellen waren er 87 in gebruik, 21990 blokken
ijs werden verkocht tegen prijzen, afwisselend tusschen f 0.125 en
f0.20. Een groote hoeveelheid vleesch werd voor doorvoer aan-
gegeven; na 1 Mei werden daarvoor 1386 doorvoerbiljetten
ingevuld.

Er werden 15 processen-verbaal opgemaakt, waarop slechts bij
1 vrijspraak volgde.

De ontvangsten bedroegen f62513.75, de uitgaven f 39951.23.

Voor rente en aflossing moest f23357.98 aan de gemeente
worden terugbetaald. v. E.

Boekaankondiging.

Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1909—1910. XXI
Jahrgang. Herausgegeben in drei Teilen von Prof. Dr, R.
SCHMA.LTZ. Mit Beiträgen von Departementstierarzt
Vet. Rat. D". ARNDT, Bezirkstierarzt Dr. ELLINGER,
Bezirkstierarzt HARTENSTEIN, Schlachthofdirektor
KOCH, Professor Dr. SCHLEGEL, Departementstierarzt
Vet. Rat. Dr. STEINBACH, Marstall-Oberstabsveterinär
Professor Dr. TÖPPER. Berlin, RICHARD SCHOETZ 1909.
Preis geb. Mark 5.

Indien het overigens aan onze aandacht ware ontgaan, dat de
herfst is ingetreden, dan zou het verschijnen van
Schmai.tz\'
kalender ons tot de werkelijkheid terugroepen. Dit zoo juist op
tijd komen, pleit voor de groote punctualiteit van den bewerker,
welke nauwgezetheid overal in den almanak is terug te vinden.

Alle hoofdstukken zijn herzien en, waar noodig, aangevuld.
In het bijzonder geldt dit van die over de geneesmiddelen en de
therapie. Naast de oude, nog vigeerende, Duitsche veeziektewet
is de nieuwe opgenomen, welke spoedig in werking komt. De

-ocr page 891-

oude wet is verrijkt ruet de voorschriften omtrent de bestrijding
der influenza, terwijl ook de bepalingen in Beieren aaugaande
mond- en klauwzeer, trouwens overeenkomende met de Pruisische,
een plaats hebben gevonden.

Het gevolg van een en ander is, dat de laatste drie afdeelin-
gen (van
Ellinger, Schlegel en Regenbogen) uit het eerste
naar het tweede deel zijn overgebracht; anders ware de eigenlijke
almanak te dik geworden.

Dezen ouden kameraad den Nederlandschen veeartsen aanbe-
velen, mag onnoodig worden geacht. De enkele herinnering dat
hij zich weder beschikbaar heeft gesteld om den praktizeerenden
veearts bij zijn moeilijke taak te vergezellen en van raad te
dienen, schijnt mij voldoende.

W. C. Schimmel.

Nederlandsche Rundveeteelt door JACQ. TIMMERMANS,
Landbouwkundige M. O. te Sittard. Met 49 Afbeeldin-
gen. Verkrijgbaar bij den Schrijver en den Drukker, de
Firma LEITER-NIJPELS te Maastricht. Prijs fl,75; bij
minstens 10 exemplaren fl.50.

Dit boek geeft meer dan de titel in den strengen zin van het
woord «veeteelt» belooft. Trouwens scherpe grenzen heeft het
begrip «rundveeteelt» geenszins; het teelkundig gedeelte moet
steeds betrekkelijk kort zijn, wil men zich niet in allerlei theorieën
verdiepen.

Na een inleiding, welke voornamelijk over historie en statistiek
handelt, komt het eerste hoofdstuk: de beoordeelingsleer. Voor-
afgegaan door een korte anatomische en physiologische beschou-
wing volgt het eigenlijk exterieur, het nemen van maten, liet
keuren, met inbegrip van het puntenstelsel, de vleesch-, melk-
en werkrichting, de ouderdomkennis en de onderscheidene be-
namingen bij het rund naar geslacht, leeftijd, kleur, afteekeningen,
enz. gebruikelijk. Afbeeldingen verduidelijken den tekst.

Het tweede hoofdstuk draagt tot titel : rassenkunde en is voor-
namelijk gewijd aan de Nederlandsche rundveeslagen; echter
worden ook een typisch vleeschras, een typisch melkras en een
type, vertegenwoordigende de melk-vleescb-werkrichting ten
tooneele gevoerd. Fraaie afbeeldingen van Nederlandsche en
vreemde runderen versieren dit gedeelte.

-ocr page 892-

De fokleer vormt het derde hoofdstuk. In 9 bladzijden worden
*de theorieën daaromtrent afgedaan, evenals de beschouwingen
over mutatie, erfelijkheid, atavisme, reine teelt, familieteelt, iu-
cestteelt, (geen incessieteelt, incestus = bloedschande), kruising,
telegonie, verzien en invloed op het geslacht van het jonge
dier. Het spreekt van zelf dat van dit alles slechts een kort
overzicht is gegeven.

Het vierde hoofdstuk draagt tot titel: voeding en verpleging.
Hieraan zijn 50 bladzijden gewijd. Bij verpleging zijn ook ver-
loskunde, stalinrichting, het laten werken van fokvee (met een
ietwat zonderlinge afbeelding) en het melken ondergebracht. Ook
hier een kortheid dus, welke in vele gevallen voor den leek een
verklaring noodig zal maken.

Ten besluite wordt gehandeld over stierhouderij, fokvereeniging,
contröle-vereeniging, stamboeken en bemoeiingen der overheden
in Nederland en het buitenland.

Men ziet dus, dat in een kort bestek veel wordt aangeboden.
De schrijver heeft het boek bestemd voor den eenigszins ont-
wikkelden veehouder, voor cursussen en scholen, en veronderstelt
dus öf dat de lezer reeds eenigermate op de hoogte is. of anders
dat de tekst, waar noodig, zal worden toegelicht. Inderdaad kan
het in dat geval nut stichten.

Dat hier en daar aanmerkingen zouden zijn te maken, spreekt
van zelf; op welk boek kan men dat niet ? Het moet echter
den heer
Grooten, hoofd der school te Sittard, bij nader over-
weging niet aangenaam zijn, dat in het voorbericht («voorwoord»
is Duitsch) is vernield, dat hij het boek «uit een taalkundig
oogpunt verbeterde». Ik betwijfel dit zoolang de heer
Grooten
het niet zelf bevestigt. W. C. Schimmel.

Dr. R. SCHMALTZ, Atlas der Anatomie des Pferdes. Zweiter
Teil: Topographisclie Myologie. Berlin, RICHARD SCHOETZ
1909. Preis 30 M.

In 1901 verscheen het eerste deel van bovengenoemd werk,
waarin het skelet van romp en ledematen werd behandeld. Ilier-
.van werd door mij in deel XXXII, blz. 434 van dit tijdschrift,
een tweede veel vermeerderde uitgave aangekondigd. Aan het
slot daarvan leest men: «Wanneer nu de volgende afleveringen
spoedig komen en (wat vaa ontwerper, teekenaar en uitgever

-ocr page 893-

niet anders te verwachten is) de eerste evenaren, dan zal de
anatomie met een waar standaardwerk zijn verrijkt.»

Thans ligt het tweede deel «Topographische Myologie» reeds
enkele weken op aankondiging te wachten. Wat moet ik er
van zeggen: ik weet het waarlijk niet. De platen te critiseeren
kan alleen, plaats hebben wanneer men ze veelvuldig gebruikt
en daarvoor leent zich noch de vacantie, noch het IXde Inter-
nationaal veeartsenijkundig congres dat voorbereid en bijgewoond
moest worden.

Ik wil dus alleen den indruk weergeven welken het groot aantal
platen op mij maakte en ik mag wel beginnen met te zeggen
dat deze hoogst verrassend was. Niet minder dan 35 platen,
waarvan enkele 2 of 3 bladzijden innemen, liggen voor mij en
de een is nog fraaier en doelmatiger bewerkt dan de andere.

Naast den anatoom, die voortdurend de practische zijde dei-
zaak voor oogen heeft, zijn het de teekenaars
Vincent Uwira,
die helaas de voltooiing van dit gedeelte niet heeft mogen be-
leven, professor
Bruno Héroux van Leipzig en Gustav Heuer
van Berlijn, die onze aandacht gespannen houden. Het romp-
skelet gaat vooraf en daarop volgen de rompspieren in een drie-
tal prachtig bewerkte dubbele platen. De groote bloedvaten en
zenuwen, zoowel oppervlakkige als diepe, zijn gekleurd aangegeven.

De zyvlakte van den borstwand, na het wegnemen van den
schouder, vertoont de armvlecht en leert de groote gevaren ken-
nen bij indringende wonden onder den schouder.

Negen platen zijn aan het voorbeen gewijd, waarop niet alleen
de spieren, maar alle zenuwen, aderen en slagaderen in verband
met elkander juist zijn aangegeven, wat ook bij
de andere platen
het geval is, waardoor later voor vaat- en zenuwleer heel wat
platen kunnen worden bespaard. Verder zijn in een twaalftal
platen de achterste ledematen en de hoeven bewerkt, terwijl daar-
tusschen keelgang, borst- en buikspieren, dam (mannelijke en
vrouwelijke dieren), middelrif, lenden en bekkeningang met de
spieren op den bodem van het bekken een plaats vinden.

Op elke plaat zijn steeds bloedvaten en zenuwen in de juiste
ligging in verband met de spieren aangegeven. Het geheel is
voor den chirurg als het ware geknipt.

Op enkele platen zijn de bijschriften op de plaat zelve aan-
gebracht, maar bij het meerendeel vindt men ze op het inge-

-ocr page 894-

voegde «Pauspapier», waardoor het geheel veel duidelijker wordt.

Zeer gemakkelijk is het register dat aau het slot is toegevoegd.

Het geheel maakt een zeer gunstigen indruk en een woord
van lof, behalve voor anatoom en teekenaars, mag zeker niet
worden onthouden ook aan drukker en uitgever.

Wat nu werd verkregen, doet te meer verlangend uitzien naar
het derde deel waarin de ingewanden worden behandeld. Het
slotdeel zal omvatten het hoofd met alle onderdeelen.

Dat ik onzen Nederlandschen veeartsen dit werk van den Ber-
lijnschschen anatoom dringend aanbeveel, spreekt na het voren-
staande wel van zélf.
 Van Esveld.

Nieuw uitgekomen boeken.

Dr. A. Buciier, Topographische Anatomie der Brusthöhlenorgane des Hun-
des mit besonderer Berücksichtigung der tierärtzlichen Praxis.
Inaugu-
ral-Dissertation Leipzig 1909.

Dr. A. Andreae, Die inneren Irisschichten der Hausvögel. Inaugural-Dis-
sertation Zürich 1909.

Dr. C. Giese, Beiträge zur Architektur der Knochenspongiosa und zur
Statik und Mechanik des Fessel- und Kronenbeins bei der regelmässigen,
der bodenweiten und bodenengen Stellung des Pferdes.
Inaugural-Disser-
tation Bern 1909.

D1\'. F. Koch, Vergleichende anatomische und histologische Untersuchungen
über den Bau der Vulva und Klitoris der Haustiere.
Inaugural-Disser-
tation Bern 1909.

Dr. O. Höckel, Die Venen des Kopfes des Pferdes. Inaugural-Dissertation
Loipzig 1909.

Dr. II. Schultze, Historisch-kritische Darlegung der Arbeiten über die
Versorgung des Kehlkopfes, der Trachea und Bronchien mit vasomoto-
rischen und sensiblen Nerven nebst eignen Versuchen über Gefässnerven
der oberen Luftwege.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

Dr. E. Weisser, Kritische Studien über den Serual-Trimorphismus. Inau-
gural-Dissertation Bern 1909.

Dr. A. Hempel, Ueber Altersveränderungen an der Fundusdrüsenregion
des Pferdemagens.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

Dr- A. Schultze, Die Altersbestimmung bei Kälbern nach den Merkmalen
an den Zähnen, am Zahnfleisch, am Nabel, an den Klauen und an den
Hornanlagen.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

Dr. E. Bosch, Untersuchungen über die Ursache der Haarwirbelbildung bei
den Haustieren mit besonderer Berücksichtigung des Gesichtswirbels und
dessen praktische Bedeutung für Beurteilung, Leistung und Zucht der
Haustiere.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

D>\'. A. Kemner, Die Wirkung und Gedeihlichkeit der Mohnkuchen. Inaugu-
ral-Dissertation Bern 1909.

D1\'. S. I. M. Mogendorff, Die Milchuntersuchung vom tierärztlichen Stand-
punkte aus betrachtet.
Inaugural-Dissertation Bern, Schoonhoven, S. &
W. N.
van Nooten 1909.

-ocr page 895-

Dr. F. Püntioam, Ueber den Wert des Büffelfleisches als Nahrungsmittel.
Inaugural-Dissertation Wien. Brünn 1909.

M. Braun und M. Lühe, Leitfaden zur Untersuchung der tierischen Parasiten
des Menschen und der Haustiere
, für Studierende, Aerzto und Tierärzte.
186 Seiten mit 100 Abbildungen. Würzburg, C. K
obitzsch 1909. Preis
Mark 5,20.

D1\'. J. Eckert, Weitere Beiträge zum Vorkommen von Bazillen der Para-
typhusgruppe im Darminhalt gesunder Haustiere und ihre Beziehungen
zu Fleischvergiftungen.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

D\'\'. F. Magnussen, Untersuchungen über Echinokokken und Echinokokken-
flüssigkeit.
Inaugural-Dissortation Giessen 1909.

C. Gruenhaldt, Die industrielle Geflügelzucht im Gross- und Kleinbetrieb.
Sechste, neubearbeitete und erweiterte Auflage. Mit 50 Abbildungen.
Hannover, M. & H. S
chaper 1909. Preis elegant gebunden Mark 3.

Di\'. H. Lehnig, Ueber die sanitätspolizeiliche und volkswirtschaftliche Be-
deutung der Trächtigkeit der Schlachtschweine.
Inaugural-Dissertation
Born 1909.

Di\'. J. Zisterer, Bedingt die verscheidene Zusammensetzung der Eiweisskör-
per auch einen Unterschied in ihrem Nährwert ?
Inaugural-Dissortation
Giessen 1909.

Di. A. Zschocke, Die Intrakutan-Reaktion bei Tuberkulose von Rind und
Schwein.
Inaugural-Dissertation Leipzig 1909.

Di\'. G. Schwartz, Untersuchungen über das Sinusgebiet im Wiederkäuer-
herzen.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

Di\'. r. Tang, Untersuchungen über die Oxydationsfermente einheimischer
Wurzeln und Knollen mit besonderer Berücksichtigung von Solanum
tuberosum.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

Schumann, Die neue pommersche Hengstkörordnung. Stettin, Pommorsehe
lteichspost 1909. Preis 75 Pfg.

Di\'. H. Degbnkolb, Experimentelle und klinische Untersuchungen über die
Verwendbarkeit des Acosin C (Di-p-anisyl-mono-p-phenetyl-guanidin-
chlorhydrat) in der Tierheilkunde.
Inaugural-Dissertation Born 1909.

Dr. O. Liess, Ein Beitrag -zur Kenntnis der Wirkung der Formäthrolprä-
parate.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

Dr. F. Schüttler, Versuche über die Wirkung des Extraktum Digitalis de-
puratum — Digipuratum — bei Tieren.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

l)i\'. G. Francke, Ueber die Ursachen, weshalb die Glykogenaualyse bei An-
wendung verdünnter Kalilauge zu niedrige Werte geliefert hat.
Inaugural-
Dissortation Bern 1909.

Dr. G. Brücher, Ueber die pharmakologischen Wirkungen des Holokains
und Euktrins verglichen mit denen des Kokains.
Inaugural-Dissertation
Bern 1909.

Dr. E. IIuber, Die Ehrlicuscäc Diazoreaktion. Eine Monographie mit Bei-
trägen über den Ausfall der Reaktion bei gesunden und Kranken Tieren.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

Dr. A. Kolstock, Ueber den Einfluss der konstanten Berieselung mit heis-
sem Wasser auf die Wundheilung.
Inaugural-Dissertation Leipzig 1909.

Dr. D. Holzapfel, Untersuchungen über Para-Pari sol. Inaugural-Dissertation
Giessen 1909.

-ocr page 896-

D>. Jos. Baeiir, Vorkommen and. Bedeutung der Streptokokken in der Milch.
Inaugural-Dissortation Bern 1909.

Di. A. Koester, Ueber die Giftwirkung der Kalta palustris. Inaugural-
Dissertation Giessen 1909.

Dr. F. Grüter, Beitrag zur Kenntnis der Bronchitis chronica des Pferdes.
Inaugnral-Dissertation Zürich 1909.

Dr. J. II. Klein, Ueber Vorkommen und Herkunft des Inosit im Tierkörper.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

D\'\'. 0. Lange, Ueber die Verwendbarkeit des mit Kupfervitriol oder For-
malinlösung gebeizten Getreides zu Fütterungszwecken.
Inaugural-Dissor-
tation Giessen 1909.

Dr. Bai.avoine, IHe Schutzimpfung des Rindes gegen den Bauschbrand in
der Schweiz und in einigen anderen Ländern.
Inaugural-Dissertation
Bern 1909.

D,.. O. Laabs, Beitrag zur Kenntnis des Rauschbrandcs. Inaugural-Disserta-
tion Bern 1909. \'

D>\'. G. Siebert, Beiträge zur Wundheilung unter dem feuchten Blutschorf.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

Dr. F. Bühler, Doppelanlage des rechten Auges mit Dermoidbildung beim
Kalbe.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

Dr. K. Ohly, In wieweit sind Operationen von Neubildungen der Nasen-und
Kieferhöhle beim Pferde ausführbar ?
Inaugural-Dissertation Gies-
sen 1909.

Dr. F. Schuh, Untersuchungen über die Pyometra des Pferdes. Inaugural-
Dissertation Bern 1909.

Dr. G. Hessler, Ein Beitrag zur Frage der Infektiosität der Milch tuber-
kulöser Kühe.
Inaugural-Dissertation Born 1909.

Dr. AV. Dornis, Ueber die Flecknieren der Kälber. Inaugural-Dissertation
Giessen 1909.

Dr. A. Kühn, Radiologische Beiträge auf dem Gebiete der Veterinärmedizin.
Inaugural-Dissertation Wien 1909.

D\'". L. Masür, Ueber den Hydrops des Sprunggelenkes beim Rinde. Inau-
gural-Dissertation Leipzig 1909.

D\'\'. W. Schmidt, Die Kystitis und Nephritis unserer Haustiere und ihre
Behandlung mit Urotropin.
Inaugural-Dissertation Giessen 1909.

D\'\'. E. Schützer, Ein Beitrag zur Kenntnis der Dermatitis chronika ver-
rukosa in der Fesselbeuge des Pferdes (sogenannter Straubfuss).
Inau-
gural-Dissertation Leipzig 1909.

Dr. O. Guth, Wurden die Interessen der Landwirtschaft in der nördlichen
Oberpfalz dadurch, dass man die öffentliche Förderung der Viehzucht
auf einen Landschlag konzentrierte, irgendwie vernachlässigt oder ge-
schädigt ? Ein Beitrag zur Rassenbiologie in besonderer Berücksichti-
gung des roten mitteldeutschen Landschlages.
Jnangural-Dissertation
Bern 1909.

Das Reichsviehseuchengesetz nach den Beschlüssen des Reichstages vom 18
Mai 1909. Hannover, M. & H. S
chaper 1909. Preis 50 Pfg.

Prof. Dr. R. Schmaltz, Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1909—
1910.
XXI Jahrgang. Ilerausgegoben in drei Teilen. Mit Beiträgen von
Dr. A
rndt, Dr. Ellinger, Hartenstein, Koch, Prof. Regenbogen, Prof.
Dr. S
chlegel. Dr. Steinbacii und Prof. D1\'. Topper. Berlin, R. Schoetz
1909. Preis Mark 5.

-ocr page 897-

L. Monier kt E. Huon, Guide pratique de l\'inspection des viandes. In-16 de
166 pages avec figures. Paris, C
harles Lavauzelle 1909. Prix 3 fr. 50.

J. Timmermans, Nederlandsche Rundveeteelt. Met 49 Afbeeldingen. Maas-
tricht, L
kiter-Nijpels 1909. Prijs f 1.75.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Ontvangst van het lXde Internationaal veeartsenij -
kundig congres te Utrecht.

Toen het hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland vernam, dat de excursionnisten vau
het IXdc Internationaal veeartsenijkundig congres in den na-
middag van 18 September 1909 naar Utrecht zouden komen,
besloot het deze congresleden in die stad, den zetel van genoemde
Maatschappij, op waardige wijze te ontvangen.

Daar de opvoering van een operette, opera of tooneelstuk met
het oog op het internationaal auditorium moeilijkheden zou op-
leveren, werd besloten den congressisten in de taal aller volkeren,
de muziek, toe te spreken. Tot dit doel stelde het hoofdbestuur
zich in verbinding met de directie van de Naauilooze vennoot-
schap «het Concertgebouw» te Amsterdam, ten einde zich de
medewerking van het voortreffelijk orkest dezer instelling onder
leiding van den heer
Willem Mengelberg, te verzekeren. De
onderhandelingen leidden tot een goed einde ; het orkest werd voor
den avond van 18 September geëngageerd. Hierdoor was tevens
zekerheid verkregen, dat hetgeen den congressisten zou worden
geboden qualitate qua ook van internationaal belang zou zijn.

Ten einde zich eenigszins op de hoogte te stellen van de te ver-
wachten opkomst van de leden der Maatschappij, werd in Augustus
j.1. aan ieder lid een circulaire gezonden met verzoek om mede-
deeling of een kaart, ev. ook een dameskaart, werd verlangd. Het
resultaat was dat door 68 Nederlandsche veeartsen in het geheel
111 kaarten werden aangevraagd. Inmiddels was ook aan het
geheele congresbestuur met zijn verschillende comité\'s, aan de
leden van de permanente commissie voor de Internationale

-ocr page 898-

veeartsenijkundige congressen en aan burgerlijke en militaire
autoriteiten in de gemeente Utrecht, een uitnoodiging gezonden
met, het gevolg, dat door 1G0 personen in toto 425 kaarten wer-
den aangevraagd.

Van een goed bezoek kon men dus reeds verzekerd zijn-
Bovendien waren aan het einde der congresweek ±100 kaarten
voor excursie n°. 2 door het bureau van
Lissone verkocht.

De langs het podium met groen en bloemen versierde schouw-
burg te Utrecht was dan ook op den avond van 18 September
uitstekend gevuld; op vele rangen was geen plaatsje onbezet.
Het hoofdbestuur had gemeend aan het programma een interna-
tionaal karakter te moeten geven, door werken van componisten
van verschillenden landaard te doen uitvoeren. In overleg met
het hoofdbestuur stelde de heer
Mengelberg het navolgend pro-
gramma samen :

1. Akademische Fest-Ouverture.......Joh. Brahms.

(1833-1897)

2. Eine kleine Nachtmusik, Serenade voor

Strijkorkest.............W. A. Mozart.

(1756—1791)

A. Allegro.

b. Romance : Andante.

c. Mcnuetto : Allegretto. Trio. Menuetto da capo.

d. Rondo : Allegro.

3. Suite tirée du ballet „Casse-Noisette" . . . P. Tschaikowsky.

(1840-1893)

a. Ouverture miniature. e. Danse arabe.

b. Marche. f. Danse chinoise,

r. Danse de la Fée Dragée g. Danse der mirlitons.

. (Celesta-Solo). h. Valse des fleure.

1). Trepac, danse russe.

4. Ouverture „Le carnaval bomain".....H. Berlioz.

(1803—1869)

Pauze.

5. Ouverture „Cyrano de Bergerac" (Op. 23). . Jon. Wagenaar.

(geb. 1862)

6. a. Chanson de nuit...........Edw. Elgar.

(geb. 1857.)

b. Serenade uit „Intermezzi Goldoniani" . . M. Enrioo Bossi.

De Alt-solo door den Heer H. Meerloo. (geb. 1861)

c. Herzwunden............E. Grieg.

(1843—1907)

-ocr page 899-

7. Voorspel van de Opera „Die Meistersinger

von Nürnberg"........, . . . R. Wagner.

(1813-1883)

Het programmaboekje, met een opschrift in het Fransch, Duitsch
en Engelsch op den omslag en een titelblad in het Hollandsch,
bevatte voorts het portret en eenige biographische bijzonderheden
van eiken componist waarvan werken werden uitgevoerd, alsmede
dat van den dirigent.

De wijze, waarop dit programma werd vertolkt, is boven allen
lof verheven. Het orkest van het Concertgebouw handhaafde
zijn beroemden naam en de leider van het geheel, de heer
Willem Mengelberg, gaf door zijn directie (voor wi§n dit nog
noodig mocht zijn) een verklaring van zijn wereld-reputatie; hij
bespeelde het groote instrument dat orkest wordt genoemd op
meesterlijke wijze. Na n°. 5 van het programma werd hem dooi-
de Maatschappij, na n°. 6 door het Veterinair Studentencorps
Absyrtus een lauwerkrans aangeboden.

Een uitbundig applaus weerklonk na elk nummer.

Aanwezig waren onder anderen de waarnemend commissaris
der Koningin in de provincie Utrecht, de waarnemend burge-
meester der gemeente Utrecht, de voorzitter en de secretaris van
het college van curatoren der Rijks universiteit te Utrecht, de
rector-magniiicus dier universiteit, vele professoren, leden van
de Provinciale Staten, den gemeenteraad en van verschillende
rechterlijke colleges, alsmede militaire autoriteiten.

Na alloop van het concert kwamen vele veeartsen-congressisten
bijeen in een der bovenzalen van het Haagsche Koffiehuis, alwaar
de buitenlanders door den voorzitter der Maatschappij van harte
welkom werden geheeten en verder menige dronk aan de inter-
nationale collegialiteit werd gewijd.

Door het hoofdbestuur zijn als leden der algemeene afdeeling
aangenomen:
P. Visser te Gendringen; II. den Daas te Etten,
L. J. H. Stadhouder te \'s-Gravenhage en A. I). Oosterbaan te
Markeloo terwijl zich hebben aangemeld: G.
Hupkes te Veenen-
daal en G.
J. Fror te Oude-Wetering.

Bij de nieuwe afdeeling Zuid-Holland gaan, met ingang van

-ocr page 900-

1 Januari 1910, als leden over: dr. 1\\. Büchli vau de afdeeling
Groningen eu W. J.
Esser van de algemeene afdeeling.

Als leden der Maatschappij bedauken, ingaande 1 Januari 1910,
de navolgende heeren paardenartsen:
E. A. R. F. Baudet te
Milligen; dr.
E. C. H. A. M. Bemklmans te Rotterdam ; dr. J.
van Dorssen te \'s-Hertogenbosch; R. H. J. Gallandat Huet te
Zutfen en dr. M.
H. J. C. Thomassen te Breda.

Het lid der afdeeling Zeeland, P. H. J. Gasille, gouverne-
mentsveearts, gaat 1 Januari 1910 over bij de algemeene af-
deeling.

Den 3lsten September jl. is aan het abattoir te Amsterdam
een cursus in vee- en vleeschkeuring aangevangen voor veeartsen
uit de provincie Noord-Holland, onder leiding van de heeren D.
van hek Si.uijs en dr. IJ. van der Sluis. Acht veeartsen nemen
aan den cursus deel.

IXde internationaal veeartsenij kundig congres
in den Haag.

Het IXde internationaal veeartseuijkundig congres, vau 13 tot
18 September 1909 onder de hooge bescherming van Z. K. H.
Prins
Hendrik der Nederlanden gehouden in de ruime en
schoone zalen van het Kurhaus en het Palace-Hötel te Scheve-
ningen, heeft een schitterend verloop gehad; het was een door-
loopend succes.

Voor een groot deel moet dit ongetwijfeld worden toegeschre-
ven aan de goede voorbereiding en de prachtige regeling van
het congres. Ik acht mij dan ook verplicht dit kort verslag te
beginnen met hulde te brengen aan hen, die daaraan het meest
hebben bijgedragen, dus in de eerste plaats aan den secretaris-
generaal prof. dr.
de Jong, die inderdaad reuzenwerk heeft ver-
richt, aan den voorzitter den heer
Schimmel, en den penning-
meester den heer
van Esveld, die eveneens een zware taak
hadden, en aan den directeur van het secretariaat den heer
de
Jongh van Arkel, bij wien de regeling der meer materiëele be-
langen van het congres in zoo goede handen bleek te zijn.

Zondag 12 September des avonds te 9 uur werden de reeds

-ocr page 901-

aanwezige congressisten door het uitvoerend comité in het Kur-
haus ontvangen. Bij deze receptie heerschte onmiddellijk een
aangename en gezellige toon en bleek reeds een groot aantal
deelnemers, vooral vreemdelingen, tegenwoordig te zijn.

Maandag 13 September, des namiddags 2 uur, had de officiëele
opening van het congres in de groote zaal van het Kurhaus
plaats. Nadat de voorzitter van het uitvoerend comité, de lieer
Schimmel, Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden en den
minister van landbouw in de Fransche taal het welkom had
toegeroepen, hield de minister van landbouw in dezelfde taal de
openingsrede. Zijn excellentie betuigde daarbij zijn dank aan
Z. K. H. voor de belangstelling, betoond door zich bereid te ver-
klaren het beschermheerschap te aanvaarden en het congres per-
soonlijk te openen; hij wees op het groote belang der veeartsenij-
kunde, niet alleen uit een oeconomisch oogpunt door het gene-
zen van zieke dieren en het bestrijden van besmettelijke veeziek-
ten, maar ook in zake de hygiëne van den mensch en der
dieren door het keuren van voedingsmiddelen van dierlijken
oorsprong. Daarom, zeide hij, moet de regeering het veeartse-
nijkundig onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek zooveel
mogelijk bevorderen, en wijl zij ook veel verwacht van een inter-
nationaal congres heet hij allen welkom, die gekomen zijn om
het welslagen daarvan te bevorderen. Het laatste werd in de
Uuitsche en Engelsche taal herhaald.

Z. K. H. Prins Hendrik opende daarna het congres met eenige
waardeerende woorden mede in de Fransche, Duitsche en Engel-
sche taal.

Op voorstel van den minister van landbouw werd nu de heer
Schimmel benoemd tot voorzitter van het congres. Deze hield
daarop een rede, wederom in het Fransch, waarin hij de ge-
schiedenis der internationale congressen behandelde en waaruit
bleek dat de congressen steeds in belangrijkheid en in omvang
waren toegenomen. Hij betuigde zijn dank aan den Koninklijken
Beschermheer, aan de regeering en vooral ook aan den directeur-
generaal van den landbouw voor den belangrijken steuu in alle
opzichten ondervonden en riep, mede in het Duitsch en Eugelsch,
het welkom toe aan afgevaardigden van regeeringen als anders-
zins en aan allen die het congres met hun tegenwoordigheid
vereerden. Verder stelde hij voor den heer
Arloing van Lyou te

-ocr page 902-

benoemen tot eeretid van het congres, wat onder luid applaus
werd aangenomen. Daarna werden op zijn voorstel benoemd de
eere-voorzitters en de eere-ondervoorzitter der algemeene en
sectievergaderingen, de secretaris-generaal, de adjunct-secretarissen
en de penningmeester van het congres.

De voorzitter van het permanente comité dat in Budapest is
opgericht, de Obergeheimrat dr.
Lydtin, kreeg toen het woord en
deelde mede, dat een reglement voor de internationale congressen
is ontworpen. Dit ontwerp werd goedgekeurd.

De secretaris-generaal, prof. dr. de Jong, bracht daarna evenzoo
in de Fransche taal een uitvoerig verslag uit over de voorbereidende
werkzaamheden. Hieruit bleek onder meer dat overal nationale comi-
té\'s zijn gevormd, dat van een groot aantal opgegeven onderwerpen
32 belangrijk genoeg zijn geacht om behandeld te worden, dat 145
personen zijn aangezocht om rapporten uit te brengen, waaraan 111
gevolg hebben gegeven, dat niet minder dan 247 gedelegeerden
van regeeringen, universiteiten, steden en vereenigingen zijn op-
gegeven, dat het aantal leden weer grooter is dan bij het vorig
congres, namelijk 1373 gewone leden uit alle werelddeelen en
bovendien 75 buitengewone en 164 damesleden, en ten slotte
dat zich een damescomité heeft gevormd om den dames het
verblijf in den Haag en Scheveningen zoo aangenaam mogelijk
te maken gedurende den tijd dat de zittingen van het congres
plaats hebben. Nadat de eerste gedelegeerden van de meeste
regeeringen het congres een welkom hadden toegeroepen, sloot
de voorzitter de vergadering. De Prins en de minister van land-
bouw verlieten onder de tonen van den Veterinairmarscli de
zaal, waarna in een der bijzalen de gedelegeerden aan Z. K. II.
werden voorgesteld, evenals reeds vóór de vergadering de leden
van het uitvoerend comité. Des avonds te 9 uur hield de
Prins in het koninklijk paleis een receptie voor de gedelegeerden
en de leden der verschillende comité\'s.

Op Dinsdag 14 September had des voormiddags een algemeene
vergadering plaats onder voorzitterschap van dr.
Lydtin, waarin
behandeld werden: 1°. de officieële strijd tegen de besmettelijke
borstziekte der varkens en de varkenspest, en 2°. de bescherming
van de uitoefening der veeartsenijkunde. Deze eerste algemeene
vergadering werd bijgewoond door den Koninklijken Bescherm-
heer, die daardoor een bewijs te meer gaf van zijn groote belang-

58

-ocr page 903-

stelling. Z. K. H. was vergezeld van zijn adjudant en werd in
warme bewoordingen verwelkomd door den leider van de verga-
dering, den heer
Lydtin.

Dinsdag namiddag werden in de tweede algemeene vergade-
ring besproken: 1°. de rol van den veearts in zake zoötechnische
vraagstukken en 2°. de voorwaarden ter verkrijging van den
graad van doctor in de veeartsenijkunde. De bespreking van
het laatste onderwerp gaf dr.
Schmaltz van Berlijn aanleiding
om den wensch uit te spreken, dat de Utrechtsche veeartsenij-
school spoedig een hoogeschool zal zijn en dat de dank van het
congres wordt betuigd aan de regeeriugen van Oostenrijk en
Hongarije voor het verleenen van het jus promovendi aan de
veeartseuijkundige hoogescholen te Weenen en te Budapest.

Na afloop van deze vergadering werden de deelnemers aan het
congres op het terras van het Kurhaus gephotografeerd.

Voorafgegaan door een diner, dat door den minister van land-
bouw, den heer
Talma, als voorzitter van het eere-comité van
het congres, werd aangeboden aan de gedelegeerden en een aantal
genoodigden, en dat ook door Z. K. H. den Prins werd bijge-
woond, had des avonds te 10 uur in de conversatiezalen van
het Kurhaus de officieële ontvangst van regeeringswege plaats
van de congresleden en hun dames. De zalen waarin zich rijk
voorziene buffetten bevonden, waren geheel gevuld met de gasten
van het diner en schier alle deelnemers aan het congres met hun
dames. Ook deze receptie kenmerkte zich door het heerschen
van een allergezelligsten toon.

Op Woensdag 15 September werd des voormiddags te 9 uur
de 3de algemeene vergadering gehouden. Hierin werden besproken
1°. de verplichte vleeschkeuring, 2°. de officiëele melkcontróle
en 3°. de behandelingswijzen van dierenlijken en van in beslag
genomen vleesch ter onschadelijkmaking. Des namiddags had
een excursie naar Botterdam met boottocht door de havens
plaats, welke, wegens het slechte weer, niet het genot gaf, dat hij
bij goed weer had kunnen opleveren.

Des avonds werd door den voorzitter van het congres, den
heer
Schimmel, een keurig en rijk diner aangeboden aan meer
dan 200 genoodigden. Bij de opening stelde de gastheer onder
groote geestdrift van alle aanwezigen een dronk in op de geheele
Koninklijke familie en deelde hij mede dat telegrammen met

-ocr page 904-

uiting der gevoelens van eerbied werden verzonden aan H. M.
de Koningin, aan II. M. de Koningin-Moeder en aan Z. K. H.
Prins
Hendrik der Nederlanden. Aan het dessert werd het
woord gevoerd door de heeren
Dammann, Degive en Mac Fadyean,
respectievelijk namens de Duitsch, Fransch en Engelsch sprekende
congressisten. De eerste huldigde in de eerste plaats den Konink-
lijken Beschermheer en verder den voorzitter en den secretaris-
generaal, de tweede den minister van landbouw en den voorzitter
van het permanente comité, terwijl hij tevens het den vorigen dag
over het jus promovendi gesprokene in herinnering bracht en den
wensch herhaalde, dat de veeartsenijschool te Utrecht spoedig
een hoogeschool zal zijn. De derde spreker sloot zich aan bij
de hulde door de vorige sprekers gebracht en dronk tevens op
het gastvrije Nederland, terwijl hij de nuttige instellingen in
Nederland op veeartsenijkundig gebied releveerde. De minister
van landbouw betuigde zijn dank voor de aan Nederland gebrachte
hulde en voor den lof aan de Nederlandsche instellingen, als
Rijks veeartsenijschool en Rijks seruminrichting. Na het zingen
der verschillende volksliederen werd de tafel opgeheven.

Op Donderdag 16 September had een algemeene vergadering
plaats, waarin werden besproken: 1°. de prophylaxie en de pa-
thogenie der protozoënziekten met demonstratie der parasieten en
der overbrengende dieren; 2°. de controle en bereiding van sera
en bacteriënproducten vanwege de regeering. Des namiddags
hielden de 5 secties vergaderingen, waarbij in elke sectie 2
onderwerpen werden behandeld. Ondertusschen waren tele-
grammen van dankbetuiging ingekomen van II. M. de Ko-
ningin, van H. M. de Koningin-Moeder en van Z. K. II. Prins
Hendrik.

De3 avonds had het groote officieële banket plaats, waaraan werd
deelgenomen door ruim 400 dames en heeren. De groote zaal
van het Kurhaus leverde een prachtigen aanblik door verlichting
en versiering, terwijlr de tafels eveneens zeer smaakvol waren
opgemaakt. Het diner werd gepresideerd door den minister van
landbouw. Er heerschte van den aanvang af een uiterst ge-
zellige toon, terwijl aan het dessert gesproken werd door de
heeren
Schimmel, Arloing, Schmaltz en Mac Fadyean, door den
minister van binnenlandsche zaken, door den commissaris der
Koningin in Zuid-Holland en door den minister van landbouw.

-ocr page 905-

Van den laatsten verdient bijzondere vermelding dat hij een dronk
instelde op de studenten van de veeartsenijschool.

Vrijdag voormiddag weer een algemeene vergadering, waarin
werden behandeld: 1°. de vogeltuberculose in betrekking tot de
zoogdiertuberculose; 2°. de onvruchtbaarheid van het rundvee
en haar betrekking tot de besmettelijke ziekten der geslachts-
organen. Des namiddags vergaderingen der 5 secties, waarin weder
een aantal verschillende onderwerpen werden besproken. Des avonds
een gala-voorstelling in den Koninklijken schouwburg te \'s-Graven-
hage. De verschillende nummers voldeden goed, maar de Oud-
Hollandsche dansen vielen ongetwijfeld wel het meest in den smaak.

Zaterdag 18 September des voormiddags nog een algemeene
vergadering, waarin werd gesproken over de bestrijding van
regeeringswege der tuberculose, met betrekking tot de wijze van
besmetting. Des namiddags de sluitings-vergadering, waarin de
welverdiende dank werd gebracht aan allen, die hebben meege-
werkt tot het welslagen van het congres, en werd medegedeeld
dat het eerstvolgend internationaal veeartsenijkundig congres zal
worden gehouden te Londen in 1914.

Daarna begaf het meerendeel der congressisten zich naar
\' Utrecht, om op Maandag 20 September door bijwoning der ont-
hulling van het monument van wijlen dr.
Thomassen hulde te
brengen aan de nagedachtenis van dezen grooten collega en
landgenoot.

Opdat de tusschentijd aangenaam zou kunnen worden doorge-
bracht, werd Zaterdagavond door de Maatschappij tot bevorde-
ring der veeartsenijkunde in Nederland een concert aangeboden
in den schouwburg te Utrecht, te geven door het orebest van
het Concertgebouw te Amsterdam, onder leiding van den heer
Willem Mengelberg. Dit concert was prachtig, het overtrof
zelfs de hoogst gespannen verwachting.

Zondagavond werd door de veterinaire studenten-vereeniging
Absyrjtjs een gezellige avond aangeboden in de lokalen dei-
sociëteit; inderdaad was liet daar echt gezellig.

Na de onthulling van het monument van wijlen dr. Thomassen,
waarover ik verder niet zal spreken wijl dit elders in dit tijd-
schrift ongetwijfeld uitvoerig zal worden gedaan, maakten enkele
deelnemers aan het congres nog een excursie onder leiding van
Lisojjne, maar overigens keerden allen huiswaarts om weer met

-ocr page 906-

nieuwen lust en ijver de gewone werkzaamheden te hervatten.

En hiermede ben ik aan het einde van mijn kort verslag,
liet congres behoort weer tot het verleden, maar de gunstige
resultaten blijven, niet alleen ten opzichte van de veeartsenijkunde,
maar ook ten opzichte van de veeartsen. Daarom zijn wij dank,
grooten dank verschuldigd aan Z. K. H. Prins
Hendrik voor
zijn hooge bescherming en belangstelling, aan de regeering en
meer in het bijzonder aan de ministers van landbouw en van buiten-
landsche zaken en aan den directeur-generaal van den landbouw,
voor hun medewerking en belangrijken steun, aan het voorbe-
reidend en uitvoerend comité en meer speciaal aan den wakke-
ren voorzitter, den heer
Schimmel, den onvermoeiden en steeds
werkenden secretaris-generaal, prof. dr.
de Jong, en den accuraten
penningmeester, den heer
Van Esveld, verder aan de secretarissen
en commissarissen, en ten slotte aan allen, zoowel buitenlanders
als Nederlanders, die hebben medegewerkt aan het welslagen, aan
het groote succes van het IXdo internationaal veeartsenijkundig
congres.
 W. J. Paimans.

Gedenkteeken-THOMASSEN.

Zooals den stichters van het gedenkteeken door het comité
per circulaire d.d. 30 Augustus 1909 was medegedeeld en den
leden van het lXde internationaal veeartsenijkundig congres door
middel van het congres-programma bekend was gemaakt, heeft
de plechtige onthulling van het
TnoMASSEN-gedenkteeken plaats
gehad op Maandag 20 September 1909, des voormiddags 11 uur,
in de manege van \'s Rijks veeartsenijschool. Deze manege was
tot dit doel smaakvol versierd, van een plancher en stoelen (in
twee vakken) voorzien en bood ± 500 zitplaatsen aan; het monu-
ment- was op een laag podium geplaatst, waarop tevens het spreek-
gestoelte stond; daarnaast bevond zich een tafel voor de pers.

Terstond nadat de minister van landbouw, nijverheid en handel,
de heer
Talma, vergezeld van den directeur-generaal van den
landbouw, den heer
H. J. Lovink, van het station begeleid
door den president eu den secretaris van het comité, de heeren
Kroon en Markus, waren aangekomen en de zonen van wijlen
den heer
Thomassen, de heeren A. en M. Thomassen, aan ge-

-ocr page 907-

noemde autoriteiten waren voorgesteld, nam de plechtigheid een
aanvang.

De voorzitter van het comité, de heer H. M. Kroon, hield de
onthullingsrede en droeg het beeld aan den Nederlandschen staat
over. Vervolgens huldigde de heer W. C.
Schimmel de veel-
zijdige verdiensten van
Thomassen in een uitvoerige redevoering,
welke in het Fransch werd uitgesproken. Daarna sprak de
voorzitter der Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland, de heer dr. H.
Markus, in de Duitsche taal, uit
naam dezer vereeniging, welke redevoering werd gevolgd door
een van den praeses van den senaat van het veterinair studen-
j
tencorps «Absyrtus», den heer T. D. Sigling, die tevens een
krans met groen-wit-groene linten aanbood.

Daarna kwamen de buitenlandsche vereerders en vrienden aan 1
het woord.

Prof. Aüxoing (Lyon) sprak namens de Fransche collega\'s ]
en legde een krans neer met linten in de kleuren van Frankrijk, j
op één waarvan het volgende stond: «Les vétérinaires français
au professeur
Thomassen». Prof. von Ra/rz (Budapest) voerde
namens de veeartsenijkundige hoogeschool te Budapest het woord
onder aanbieding van een krans met breede rood-wit-groene
linten waarop in gouden letters:
«A la mémoire de Thomassen, j
«L\'école supérieure vétérinaire de Budapest». Prof. Degive
(Brussel) sprak namens de Belgische veeartsen en legde een ;
krans neer met linten in de Belgische kleuren. Prof.
Bang |
(Kopenhagen) deed hetzelfde namens ■ de school te Kopenhagen. \'
Prof.
Makcone (Pisa) sprak namens de Italiaansche collega\'s en
schonk een krans met linten in de kleuren van Italië, waarop: \'
*A1 I\'rofessore
Thomassen. I rappresentanti Italiani del Congresso l
«dell Aja», terwijl hij tevens een brief voorlas van Prof.
Perroncito,
(Turijn) die niet aanwezig kon zijn ; Prof. Albrecht (München)
legde namens de veeartsenijkundige hoogeschool te München een
krans neer met witte linten, waarop: «Tierärztliche Hochschule,
München». De krausen waren hoofdzakelijk samengesteld uit ;
laurier- en palmtakken, waartusschen varens, witte lelies, dahlia\'s,
chrysanthen en orchideeën.

Na deze toespraken aanvaardde de minister van landbouw,
nijverheid en handel het gedenkteeken voor den Nederlandschen
staat, waarna de heer
A. Thomassen, de oudste zoon van wijlen

-ocr page 908-

dr. Thomassen, allen dankte voor de hulde, zijn vader bewezen.

De voorzitter van het comité deed alsnog lezing van een
telegram van prof.
Venneuiiolm, waarin namens de veeartsenij-
kundige koogeschool te Stockholm, hulde werd betuigd ; daarna
sloot hij met een kort woord van dank aan de aanwezigen de
aangrijpende plechtigheid.

Aanwezig waren, behalve het thomassen-comité, vele Neder-
landsche veeartsen en excursionnisten van het
IXde internationaal
veeartsenijkundig congres, de waarnemende commissaris der
Koningin in de provincie Utrecht, de waarnemende burgemeester
der gemeente Utrecht, de rector-magnificus der Rijks universi-
teit te Utrecht, vele professoren, leden der Gezondheidscommissie
te Utrecht waarvan
Thomassen deel had uitgemaakt, en andere
belangstellenden.

Het gedenkteeken bestaat uit een meer dan levensgroot borst-
beeld, vervaardigd door den beeldhouwer prof.
Bart van Hove
te Amsterdam. De houding is zeer rustig; de handen steunen
op een boek; de gelijkenis is voortreffelijk.
Het voetstuk is van
rood marmer en draagt aan de voorzijde tot opschrift:
M. H.
J. P. Thomassen, 1847—1906; aan de linker zijde: Gewijd door
collega s, leerlingen, vrienden.
20 September 1909; aan de rechter
zijde:
Veearts, Medicinae doctor h. c., Leeraar aan de Rijksvee-
artsenijschool
2 Aug. 1881—21 Vee. 1906.

Het monument wordt heden geplaatst in de benedengang van
het Pathologisch instituut van \'s Rijks veeartsenijschool.

Aan ieder der stichters zal binnenkort een boekje worden uit-
gereikt, bevattende een photografische reproductie van het borst-
beeld, den tekst der redevoeringen en de namen van de stichters
en van de leden van het TnoMASSEN-comité.

Utrecht, 22 September 1909.

Dr. H. Markus,
Secretaris van het TnoMASSEN-comité.

Internationale Militair-Veterinaire Vereeniging.

Op voorstel van dr. Antonio Pricolo van Rome en dr. M. H. J. O.
Thomassen van Breda zijn de militaire paardenartsen der ver-
schillende landen, die op het IXdo internationaal veeartsenijkun-
dig congres te den Haag aanwezig waren, in een vergadering

-ocr page 909-

samengekomen en hebben besloten tot het oprichten van een
Internationale militair-veterinaire vereeniging.

De aanvvezige militaire paardenartsen waren:

Duitsckland : Feldtmann, Oberstabsveteriniir, Munster; Bens,
Oberstabsveteriniir und technischer Vorstand der Königl. Militiir-
Lehrschmiede, Berlin;
Kaden, Oberstabsveteriniir, Münster; Gramm-
licu
, Oberstabsveteriniir und Hülfsreferent im Kriegsministerium,
Berlin;
Kühn, Stabsveterinär, Berlin; P. Rakette, Stabsveterinär
Schutztruppe, Süd-West Afrika (Berlin) ;
Fischer, Stabsveterinär,
Wesel.

België: Colonel Dr. Leonard, Vétérinaire en Chef de l\'Armée,
Bruxelles ; Capitain E.
Meuleman, Vétérinaire, Professeur à l\'école
supérieure de guerre, Bruxelles.

Denemarken : St. Früs, Stabsdyrlaege, Chef for Hoerens Dyrlaege-
korps, Kjobenhavn.

Frankrijk : Colonel Jacoulet, Vétérinaire Principal de l\'armée
au ministère de la guerre, Paris; Major
Joly, Directeur de l\'en-
seignement vétérinaire à l\'Ecole de Cavalerie de Sauruur;
Brochehiou, Vétérinaire-Major de l\'Artillerie, Laon.

Madagascar : Carougeau, Chef du Service Sanitaire 1er, repré-
sentant les vétérinaires militaires de Madagascar.

Tunis : Ducloux, Vétérinaire en 1er (hors cadre), Chef du
Service de l\'élevage à Tunis.

Groot-Brittannië en Ierland: A. Olver, Captain Army Veterinary
Corps (War Office), London
S. W. ; A. G. Todd, Captain Army
Veterinary Corps, Aldershot.

Italië : Dr. Antonio Pricolo, Capitano veterinario batteriologo,
Rome.

Japan : Dr. KiiciiiRo Muto, Lieutenant-Colonel, prof. o. t.
Military Veterinary school, Tokio.

Nederland: J. N. Ballangée, Lieutenant-Colonel Vétérinaire,
Attaché au Service Sanitaire Militaire, La Haye;
J. M. Knipscheur,
Capitaine Vétérinaire, 3° Régiment de Hussards, La Haye; F. Laméris,
Capitaine Vétérinaire à l\'Ecole de Maréchalerie, Amersfoort;
Dr. E.
C. H. A. M. Bemelmans, 1er Lieutenant Vétérinaire,
Institut séro-thérapeutique, Rotterdam ; Dr. M. H.
J. C. Thomassen,
lor Lieutenant Vétérinaire, prof, à l\'Académie Royale Militaire,
Breda; W. M.
P. Pulle, lor Lieutenant Vétérinaire, Amersfoort ;
Th. van Capelle, 1er Lieutenant Vétérinaire, Amersfoort.

-ocr page 910-

Nederlandsch-Indië: A. E. ten Broeke, Capitaine-Vétéri-
naire, Java.

Zweden: P. Schmidt, Fiiltveteriniir (Véfceriuaire en chef),
Stockholm.

Zwitserland : Dr. D. Pottërat, Colonel, Chef Vétérinaire, Berrie.

De vereeniging heeft ten doel militair-veterinaire vraagpunten
in studie te nemen, om deze op het volgend congres te bespre-
ken. Aan de permanente commissie der internationale veeartse-
nijkundige congressen zal daarom worden verzocht de Internatio-
nale militaire veterinaire vereeniging in de gelegenheid te willen
stellen een middag te vergaderen.

Aan den luitenant-kolonel dirigeerend paardenarts Ballangke
werd verzocht het voorzitterschap te willen aanvaarden, terwijl
de
lsto luitenant paardenarts dr. M. H. J. C. Thomassen als alge-
meen-secretaris werd benoemd.

Voor elk land werd een commissaris en een adjunct-commis-
saris aangewezen, welke de opdracht hebben de internationale
militaire veterinaire vereeniging in hun land te orgauiseeren en
zorg te dragen, dat aan den algemeene secretaris een opgave
toegezonden wordt vau de onderwerpen, welke zij op het aan-
staand congres wenschen behandeld te zien. De algemeene secre-
taris verzamelt deze opgaven in een lijst en stelt den commis-
sarissen voor een drietal vraagpunten uit deze lijst te kiezen.

De gekozen vraagpunten worden aan de paardenartsen der
verschillende landen ter kennis gebracht, met het verzoek omtrent
deze onderwerpen een rapport te willen uitbrengen.

Als commissarissen en adjunct-commissarissen werden be-
noemd voor :

België: Dr. Leonard, E. Meüleman.

Denemarken: Dr. St. Fuiis.

Duitscliland: Dr. Grammlich, Feldtmann.

Engeland: Oi.ver, Todd.

Frankrijk: Jacoulet, Joly.

Italië: Dr. A. Pricolo.

Japan: Dr. KiiefliRO Muto.

Nederland: Voorzitter, secretaris.

Zweden: P. Schmidt.

Zwitserland: Dr. D. Potterat, Dr. Schwijtek. Dr. C. Th.

-ocr page 911-

Personalia.

Bij koninklijk besluit vau 20 Augustus 1909, n°. 37, zijn
benoemd tot vertegenwoordigers der Nederlandscbe regeering op
bet in de maand September 1909 te \'s-Gravenbage-Scheveningen
te houden internationaal veeartsenijkundig congres dr.
A. W. H.
W
jrtz, oud-directeur van de Rijks veeartsenijschool te Utrecht
en dr.
J. Poels, directeur van de Rijks seruminrichting te Rot-
terdam.

Bij koninklijk besluit van 1 September 1909, n°. 46, is be-
noemd tot vertegenwoordiger van de regeering op het vau 13—
19 September te \'s-Gravenhage te houden
IXdo internationaal
veeartsenijkundig congres dr. D. A.
de Jong, buitengewoon hoog-
leeraar aan de Rijks universiteit te Leiden.

Bij koninklijk besluit van 14 September 1909, n°. 39, zijn be-
noemd bij het personeel van den geneeskundigen dienst dei-
landmacht tot paardenartsen der 2do klasse de veeartsen: W. M.
P. Pulle, W. H. Schultze en T. J. van Capelle.

Bij koninklijk besluit van 14 September 1909, n°. 40, zijn op
den voet van het bepaalde bij art. 2 onder 2°. van het koninklijk
besluit van 11 Maart 1909, n*. 12, en alzoo voor den tijd van
8 jaar, gerekend van de dagteekening van eerstgenoemd besluit,
benoemd, bij het reserve-personeel der landmacht tot reserve-
paardenarts der 2do klasse de veeartsen B.
Eggink en J. C. A.
Verheul; eveneens zijn bij koninklijk besluit van 27 September
1909, n°. 46, benoemd tot reserve-paardenartsen der 2de klasse
de veeartsen J. L.
Moerkercken van der Meulen, H. ter Beek
en W. van Doorn.

Bij resolutie van den minister van koloniën van 21 September
1909, D, n°. 18, zijn C. J. van Temmen en H. J. M. Valois
ter beschikking van den gouverneur-generaal van Nederlandsch
Indië gesteld om te worden benoemd tot veearts bij den bur-
gerlijken veeartsenijkundigen dienst daar te laude.

Bij koninklijk besluit vau 27 September 1909, n°. 44, is, met
ingang van 15 October 1909, benoemd tot paardenarts met den
rang van majoor de paardenarts der
lste klasse J. J. Westbroek
te \'s-Gravenhage.

De commissie in zake vivisectie (23 Februari 1907, n°.
1916) heeft thans haar taak ten einde gebracht en de vrucht

-ocr page 912-

harer werkzaamheden neergelegd in een rapport, waarvoor aan
de leden der commissie de dank der regeering is betuigd (
Staats-
courant
van 23 September 1909, n°. 222).

Gevestigd: G. J. Faos IIzn. te Oude Wetering.

Geplaatst: de rijkskeurmeesters 3ds klasse H. L. F. L. Warnecke
te Hoek-van-Holland, J. Zweeks te Vlissingen en T. van Heils-
bergen
te Os.

Verplaatst van Zurich (Zwitserland) naar \'s-Gravenhage dr. A.
Vrijburg. De gouvernementsveeartsen B. Vrijburg en J. Hel-
lemans
, beiden met verlof, wonen te \'s-Gravenhage.

Bij beschikking van den minister van landbouw, nijverheid en
handel van 29 September 1909, n°. 9491, afd. O, is voor het
tijdvak van 1 October 4909 tot ultimo Maart 1910, benoemd
tot tijdelijk leeraar aan de Rijks landbouwwintersehool te Meppel
J. M. A. van Nes te Zuidlaren.

Bij ministeriëele beschikking van 29 September 1909, n°. 9323,
afd. O, is met ingang van 1 October 1909 op zijn verzoek eervol
ontslag verleend aan R.
Bosscuer te Veendam, als tijdelijk leer-
aar aan de Rijks landbouwwintersehool aldaar, en is als zoodanig,
voor het tijdvak van 1 October 1909 tot ultimo Maart 1910, be-
noemd M.
Smit te Veendam.

Rijks veeartsenijschool.

De cursus aan \'s Rijks veeartsenijschool is op 28 September
aangevangen.

liet natuurkundig examen is alsnog afgenomen aan een tweetal
leerlingen van het 2do studiejaar ; één er van trok zich gedurende
het examen terug, terwijl aan den ander, S.
de Vlas van Wom-
mels, het diploma van candidaat-veearte op 30 September kon
worden uitgereikt.

De candidaat-veearts F. W. Tervoert van Zeddarn was, even-
als de beide hiervoor bedoelde leerlingen, door ziekte verhinderd
het overgangsexamen tot het 4do studiejaar te doen ; na examen
werd hij op 30 September alsnog tot het 4de studiejaar toegelaten.

De cursus begon met 144 leerlingen, als volgt verdeeld:
4de studiejaar 46; 3de studiejaar 28 ; 2de studiejaar 29 ; lste studie-
jaar 41.

Als nieuwe leerlingen zijn tot het lst6 studiejaar toegelaten:

-ocr page 913-

P. van den Berg te Krimpen aan de Lek ; A. Kool te Lutje-
broek ; D.
van der Maas te Zieriksee; K. Schuijtemaker t,e
Midwoud ; J.
P. I. Bruggeman te Amsterdam ; J. C. M. Gurck
te Ambt-Delden ; J. Tolsma te Berliku m (Friesland); K. Visser
te Viane (Zeeland); A. H. J. Pinkse te Nieuwerkerk aan den
IJsel; J. A.
van Velzen te Schiedam ; C. Brands te Winters-
wijk ; S. J.
Hoogstra te Gouda; II. van den Berg te Zwolle ;
J. II.
Wilmink te Dingsperlo ; P. J. M. M. Boots te Venloo;
W. K. Picard te Utrecht; Th. E. Ch. Merens te \'s-Gravenhage :

7 O "

B. T. Koopmans te Jellum; L. van Leeuwen te \'s-Gravenhage;
li.
van den Hoek te Pernis; M. Frenkel te Utrecht; EI. A.
Dingemans J.Wz. te Rossum; J. J. Meijer te Vlissingen;
J. van der Kooi te Kollum ; P. J. de Jong te Herbaijen (Fries-
land) ; II.
Detmers te Wildervank ; A. B. Vaandrager te Rot-
terdam ; P. N.
Wildkrs te Huizum ; J. Hordijk te Charlois;
R.
H. Veenstra te Schrans; J. A. M. van Hal te Rozendaal;
Th. J. B. Balink te Winterswijk; B. Crezée te Rotterdam ;
P.
L. H. Hameleers te Sint Pieter ; J. M. T. A. Mallens te
Tilburg.

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907.

Bij koninklijk besluit van 4 September 1909, n®. 46, zijn, niet
ingang van dien datum, tot wederopzegging benoemd tot rijks-
keurineester in bijzonderen dienst: M. B.
ten Have te Midwolde
en K.
Huizinga te Hoogezand.

Bij koninklijk besluit van 4 September 1909, ii°. 47, zijn, met
ingang van 6 September 1909, voor den tijd van één jaar, be-
noemd tot rijkskeurnieesters in algemeenen dienst 3do klasse de
veeartsen: St
Douma te Eibergen, T. van Heelsbergen te Dor-
drecht,
H. C. F. L. Warnecke te Utrecht en J. Zweers te
Renen.

Bij koninklijk besluit van 14 September 1909, n°. 33, is, met
ingang van dien dag, voor den tijd van één jaar, benoemd tot
rijkskeurmeester in bijzonderen dienst te Epe B.
van Goor,
veearts aldaar.

Bij koninklijk besluit van 15 September 1909, n°. 39, zijn,
met ingang van dien dag, tot wederopzegging benoemd tot rijks-
keurmeester in bijzonderen dienst dr. K,
Büchli, tijdelijk assi-

-ocr page 914-

Stent van den districtsveearts te \'s-Gravenhage, te Gouda, en A.
A.
van Manskeld, tijdelijk assistent van den districtsveearts te
Teteringen, te Bergen-op-Zoom.

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 21 Augustus 1909, n°, 32, is, met
ingang van 1 September 1909 tot wederopzegging, benoemd tot
plaatsvervanger van den districtsveearts wien Groningen als
standplaats is aangewezen, de veearts
K. Huizinga te Hoógezand.

IXde Internationaal veeartsenijkundig congres
\' in den Haag.

Na de opgaaf op bladzijde 701 zijn uit Nederland en de
koloniën nog de volgende veeartsen ingeschreven :
A. J. Abspoei,
Wzn, te Ede ; W. F. Ai.tevogt te Klaaswaal; J. G. Th. Arntz
te Nijmegen; E. A. R. E. Baudet te Miliigen; dr. E. C. H. A. M.
Bemelmans te Rotterdam; J. A. Beijers\' te Lochern; K. Bergsma
te Weidum; H. Billekens te Weert; J. Bjllkkbns te Horst;
G. W.
Brink te Wijë; J. Burggraaf te Bodegraven; Th. J.
van Capelle te Weesperkarspel; J. L. G. Cayaux: te \'s Graven-
hage ;
F. C. de la Ciiambre te Diemerbrug ; W. van Doorn te
Amsterdam; L.
F. Dixhoorn te Terneuzen ; G. Daams te Baarn ;
J. Eggink te Utrecht; C. Fauel te Rotterdam; S. Ferwerda te
Oldebroek;
J. M. Fillekes Jzn. te Hillegersberg; J. W. H.
Gekrlings le Purmerend; W. L. Gitzels te Bemmel; J. P. L.
Gokmans te Zieriksee ; G. L. J. Gooren te Amsterdam; D. II.
G
oossen te Amersfoort; J. A. de Graaff te Scherpenisse; E.H.
Berch Gravenhorst te Leerdam; D. van Gruting te Leiden;
G. Hannema te Zaandam; J. H. Hartog te Utrecht; L. Herm-
kes
te Kuilenburg; J. H. Hillen te Maastricht; J. Hoogland
GJzn. te Zeddam; H. H. Huizinga te Appingedam ; J. Jansma
te Joure; L. Jenniskens te Helden (L.); A. de Jong te \'s-Grevel-
duin-Capelle; R.
Kattenwinkel te Kampen; I. van Klaveren te
Utrecht; J. M.
Knipscheer te \'s-Gravenhage; J. Koelkmeij te
Ooster-Blokker; E. A.
Kok te Rotterdam; J. Kok te Delden;

-ocr page 915-

E. P. L. Kortman te Rozendaal; D. Kruijt te Delft; J. Laaij
te Rijsoord; J. A. Lenshoek te Pamekasan ; dr. J. A. van der
Linde te Kota-Radja; M. Lucieer te Oostburg; C. M. Mazuke
te Rotterdam; E. L. van Mervennée te Middelburg; J. B. H.
Moubis te Utrecht; A. P. Muller te Lisse; P. C. Muijzert te
Leiden; dr. J.
Nauta te Witmarsum; D. Nïeburg te Yarseveld;

F. J. Nieuwenhuijzen te Hilversum ; R. Nijiiofj? te Hoogeveen;
H. H.
Nijssen te Maasniel; J. H. van Oyen te Haarlem ; P. P.
van der Poel te Bandoeng; G. C. Post te Medan; dr. H. E.
Reeser te Rotterdam; A. F. Reiciiman te Steenderen; J. Rempt
Dzn. te Ouderkerk aan den Amstel ; J. Z. Risch te Goes; W. G.
Schepens te Beek (L.) ; J. Schuurmans te Bolsward ; J. P. van
der
Slooten te Utrecht; J. C. F. Sohns te Taroetoeng; J. B.
Solkes te Hilversum ; L. Tu. Steding te Eist; L. J. H. Stadhouder
te \'s-Gravenhage ; H. J. M. Valois te Nijmegen; dr. J. van der
Veen te Rotterdam; W. Vle.ming te Almeloo; J. ue Vries te
Zalt-Bommel; M.
Wester te Schagen; K. F. Wiersum te Gro-
ningen, dr. A.
W. H. Wirtz te Utrecht; Th. F. Wismans te
Venraai.

Bovendien werden lid de gemeenten: Alkmaar, Amsterdam,
Delft, Deventer, Dordrecht, Enschede, \'s-Gravenhage, Leeuwar-
den, Leiden, benevens de volgende vereenigingen:

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Neder-
land ; Nederlandsche vereeniging voor tropische geneeskunde;
Genootschap ter bevordering der melkkunde (buitengewoon lid);
Vereeniging van directeuren der gemeentelijke slachthuizen in
Nederland; Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in
Nederlandsch-Indië.

Het geheele aantal gewone leden bedraagt 1411.
Als buitengewone leden traden nog toe:
J. R. G. la Bastide, «T.
M. F. R. Beokers, J. W. F. Bloemkolk, J. A. van Blomme-
stein
, D. H. van den Bosch, F. J. Buekers, W. C. A. Doeve,
P. A. van Driest, 0. J. Folmer, B. Hartog, H. Hendriks, A.
J. H
oltz, mevrouw L. J. Hoogkamer te \'s-Gravenhage, B. B.
L
autenbach, mejuffrouw W. Poels te Rotterdam, J. F, C. Raabe,
W. L. Scheltema, P. Stapel, D. van der Veen, mevrouw J. de
Vries—Bokrsma te Zalt-Bommel, K. Waal, L. W. de Waardt.
Het aantal buitengewone leden bedraagt 83.
Als damesleden werden nog ingeschreven:

-ocr page 916-

Mevrouw H. van Aken en mejuffrouw W. E. van Aken te
\'s-Gravenhage; mevrouw
Cayaux—Nicolas te \'s-Gravenhage;
mevrouw
Dekhuijzen—Peters te Utrecbt; mevrouw M. Dhont—
van
Deventer te Rotterdam ; mevrouw J. K. F. de Does te \'s-Gra-
venhage; mevrouw J. W. H.
Geerlings te Purmerend; mevrouw
J. P. L. Goemaxs te Zieriksee; mevrouw A. L. J. Goethals te
Amsterdam ; mevrouw D.
van Gruting te Leiden ; mevrouw J.
Hellemans te \'s-Gravenhage; mevrouw E. Hengeveld—Ger-
ritsen
en mejuffrouw G. H. Hengeveld te Haarlem; mevrouw
van Heus den-—van Lith te Nijmegen; mevrouw H. J. van der
Hoeven—Schimmel te Utrecht; de dames E., J. L, en E. J. O.
Laméris te \'s-Gravenhage; mevrouw Mazure—Huffnagel te
Amsterdam; mevrouw dr.
Mogendorff te Schoonhoven ; de dames
A. en W.
Poels te Rotterdam; mevrouw C. Roodzant te Alk-
maar; mevrouw dr.
Rab te Oosterbeek; mevrouw Roeloffs—
Dros te Texel; mevrouw J. van der Sluijs—Messemaeker de
Graaf te Amsterdam; mevrouw L. C. Stuurman—van Golden
te Alkmaar; mevrouw dr. P. Vermaat te Oud-Beierland; me-
vrouw A. M. G.
de Vries—van Dijk te Gouda; mevrouw B.
Vrijburg te \'s-Gravenhage; mevrouw A. C. M. Westholz —
Verkerk te Rotterdam; mejuffrouw T. Wiersema te Gouda.

Het geheele aantal damesleden bedroeg 193.

v. E.

-ocr page 917-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederla
gedurende Augustus 1909.

(De cijfers tussclien ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

O

ai

c

V

ES

M
*

g

=0
B

P

©
a>

N
£

s\'
t-
O
£

\'3


al

3

M

O
m
b

fl

^

«ö
b
oj
M
E
3

33

Honds-
dol-
heid.

-

PKOVINCIE.\'

S

®

W

"3

c

rt
<

<u
JS

u

O
T3

00

<U

ft

®

<U
>

O
O

te

s

O

»J

JS
3

b

®

TS
b
O

S

c

<S>
CO
«3
O
u

a

£
&

•O

3
bi

■O

i.
L.

3

ja

O

co

O
ft
QQ
ft
ci
et

O

co

©

•O

©

s

\'S
<9

O

P

N
1

fl

C3

O

H

0
&

1

-u\'

a
M
a

O
•O

a

O
j3

n

Bij ander vee.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-llrabunt .
Limburg . . .

5
18

1
8
8
3
2
11
5
7
12

w

Tt

n
»

n

n
»»

»

n

n
«

«
»

s

«

i>
n

M
-

»
V

71

W

M

r>

D
Ti
n

n
«

1

V

n

n

50 (2)

16" (2)
2(i)

rt

ï

r)

V

rt

r>

n
»

n
n

w

n

»

»
V

6(4)

23 (22)

1

3(3)
32 (li)
1

75 (25)
16(1\')
7 («)

d

w

«

»

n
1)

n
«

rt

2 (2)
1

4 (4)

1

n
1

•n

6 (5)

16(15)


ï)
n
n

if
b
b
B
!t
r>

»

n
n
rt
1)
ft

rt

1

2

Totaal

70

-

1

69(6)

-

164 (87)

n

31 (211)

»

J

(Staatscourant van 9 September 1909, nu. 210.) v. I

-ocr page 918-

BESTRIJDING VAN HET MOND- EN KLAUWZEER. \')

(Voordracht, gehouden door den heer H. J. Lovinic, directeur-generaal
van den landbouw, in de algemeene vergadering van de
Hollandsche Maatschappij van landbouw te Gouda
don lsten September 1909).

Mijne Heer en,

Toen ik voor eenigen tijd met u, mijnheer de voor-
zitter, over de middelen sprak, die zouden kunnen worden
aangewend om bij de landbouwers de noodzakelijkheid van
de bestrijding van het mond- en klauwzeer meer en meer
ingang te doen vinden, kwam, zooals u zich zult herinneren,
ook het denkbeeld ter sprake om op uw algemeene ver-
gadering een voordracht over dit onderwerp te houden.

Dat denkbeeld werd door het hoofdbestuur uwer Maat-
schappij overgenomen, en in verband daarmede verklaarde
ik mij gaarne bereid de bedoelde voordracht te houden,
omdat het een goede gelegenheid zou zijn om in deze,
tot oordeelen zoo bevoegde vergadering, mededeeling te doen
van de ervaringen en resultaten door het veeartsenijkundig
staatstoezicht bij de jongste epizoötie opgedaan.

Ik meen dat niet beter te kunnen doen dan door het-
geen ik hier wensch te bespreken in drie onderdeelen te
splitsen en door achtereenvolgens te behandelen :

1°. hoe het mond- en klauwzeer tot dusverre in ons
land werd beschouwd en bestreden;

1) Do plaatsing van dit stuk word vertraagd wijl door den schrgver uit-
breiding en nadere toelichting waren toegezegd. Door de benoeming van den
heer
Lovink naar Indië was het hem onmogelijk aan dit voornemen to
voldoen, zoodat het thans wordt opgenomen gelijk het werd toegezonden,
namelijk uit
Land en Vee van 17 September 1909.

-ocr page 919-

2°. welke methode van bestrijding thans wordt ge-
volgd, en

3°. waarom men het mond-en klauwzeer moet bestrijden.

Ad. 1. Hoe werd het mond- en klauiozeer beschouwd en
bestreden ?

De eerste sporen van eenige officiëele bemoeiing met
deze ziekte heb ik eerst kunnen vinden in een rapport,
d.d.
10 October 1879 door de heeren prof. dr. Mac Gillavry
en dr. Wirtz uitgebracht, ingevolge een opdracht van
den minister van binnenlandsche zaken om in Londen een
onderzoek in loco in te stellen, naar aanleiding van klachten
van de Engelsche regeering, in zake den invoer van vee
in Engeland. De regeering van dit land had namelijk ge-
schreven, „dat, al was de longziekte zoo goed als geheel
uitgeroeid, van toelating van vee geen sprake zou kunnen
zijn, zoolang de Nederlandsche veewet het mond- en klauw-
zeer niet tot besmettelijke veeziekte had verklaard en als
zoodanig behandeld."

In het door bovengenoemde heeren uitgebracht rapport
lezen wij dan ook: „op de vraag, welke bezwaren de
Engelsche regeering heeft tegen het toestaan van den vrijen
invoer van vee uit Nederland wees de heer
Peel op het
ontbreken van eenigerlei maatregel tegen de verspreiding
van het mond- en klauwzeer."

Terwijl de heeren Mac Gillavry en Wirtz met klem
wijzen op de billijkheid van het verzoek van het Engelsche
ministerie, komen zij tot de conclusie dat, waar naar hun
meening het vaststaat dat het mond- en klauwzeer is een
besmettelijke ziekte, het nemen van maatregelen hier te
lande mede in verband met den uitvoer dringend nood-
zakelijk is.

Spoedig daarna, den 29sten November daaraanvolgende,
bracht een commissie van deskundigen een verslag uit aan
den minister van binnenlandsche zaken over de voorstellen

-ocr page 920-

der bovengenoemde heeren, waarbij deze voorstelt het mond-
en klauwzeer in de wet op te nemen, zij het ook niet dan
nadat door verschillende leden was gewezen op de groote
moeilijkheden die zich zouden voordoen. Maar men stapte
daarover heen, vooral met het oog op den eisch van het
buitenland.

liet voorstel van deze commissie werd door den minister
van binnenlandsche zaken overgenomen, en bij koninklijk
besluit van 14 Maart 1880 werd het mond- en klauwzeer
onder de besmettelijke ziekten in de wet van 1870 opge-
nomen.

Het is geen aanlokkelijke lectuur, die verslagen van het
veeartsenijkundig staatstoezicht over het mond- en klauw-
zeer na te gaan. Nu eens meer optimistisch dan weer
pessimistisch is de toon.

En dit laatste vooral in die streken, waar men uit den
aard der zaak nog al met tegenwerking te kampen had.
Immers al is ons weinig officieel bekend van het mond- en
klauwzeer in Nederland, toch wijzen verschillende berichten
en mededeeliïigen er op, dat ook in vroegere tijden de tong-
blaar herhaaldelijk was opgetreden.

Het denkbeeld, dat tegen die ziekte niet veel te doen
was, de grillige verspreiding, het plotseling optreden, enz.
enz., hadden daartoe veel bijgedragen.\' Maatregelen daartegen
lachtten velen dan ook verkeerd, vooral waar deze, als zij
niet onverbiddelijk streng worden genomen, geen succes
hebben.

Voegt men daarbij het feit, dat indertijd, toen het mond-
en klauwzeer in de wet was opgenomen, de ziekte hier
reeds jaren heerschte en men destijds niet over die ervaring
beschikte als thans, om zoo te durven ingrijpen, dan kan
men nagaan dat het denkbeeld, dat tegen die ziekte niets
kon worden gedaan, eer versterkt dan verzwakt werd. On-
geveer zes jaar nadat de maatregelen waren opgenomen

-ocr page 921-

in de wet, was liet mond- en klauwzeer, althans volgens de
verslagen, verdwenen, of zooals men zich destijds uitdrukte,
„doorgeziekt."

Dat duurde echter slechts eenige jaren. Op hetzelfde
oogenblik dat hier de ziekte uitgewerkt had, brak zij in
Rusland met hevigheid uit en verspreidde zich van daar
over nagenoeg geheel Europa, om eindelijk in 1892 ook
weder in Nederland te verschijnen.

Opnieuw werden de maatregelen, en nu met meer kracht
dan vroeger, in toepassing gebracht. Ik zal u besparen
een opsomming van de ellende, den last en de moeite, die
zoowel aan de betrokken regeeringen -en haar ambtenaren,
als aan de belanghebbenden werden veroorzaakt in het 10-
jarig tijdperk, dat thans voor ons aanbrak.

Velen, zoo niet allen kennen die geschiedenis uit eigen
ervaring beter dan ik. Genoeg zij het, dat ik u in her-
innering breng het feit, dat de minister van binnenlandsche
zaken in 1898, op aandrang van verschillende landbouw-
maatschappijen en anderen, strijdensmoe, besloot sommige
bepalingen der wet, die toch reeds voor verschillende pro-
vinciën genomen waren, voor het geheele land in te trekken,
dat wil zeggen practisch werd besloten voortaan het mond-
en klauwzeer niet meer te bestrijden, maar het door te
laten zieken.

Zoo stonden wij na 18 jaar weder op hetzelfde stand-
punt als wij geweest waren in 1879.

Ik zal niet in een beoordeeling treden van den destijds
genomen maatregel. Ik kan mij te zeer voorstellen, dat
men na jaren en jaren groote sommen vruchteloos te heb-
ben besteed, ten einde raad maar besloot het bijltje er bij
neer te leggen.

Maar een teruggang is die maatregel geweest, paedago-
gisch heeft hij op onze landbouwers een zeer slechten in-
vloed gehad, en het verschoont veel voor hen, toen wij in

-ocr page 922-

1907 voor de derde maal weder voor de moeilijkheden van
een epizoötie stonden.

Ik kom thans tot mijn tweede punt: welke methode wordt
nu gevolgd bij de bestrijding van het mond- en klauwzeer?

Vooraf moet ik evenwel opmerken, dat in 1902, toen
het laatste ziektegeval geconstateerd was, de maatregel van
1898 onmiddellijk werd ingetrokken, mede op grond van
het feit, dat ons bij zekere onderhandelingen voor de voeten
was geworpen, dat men ter zake van de bestrijding van
ziekten onder het vee niets op ons kon rekenen, omdat wij
zelf het mond- en klauwzeer maar stil lieten voortwoekeren.

De enkele gevallen die in het najaar van 1906 in Limburg
voorkwamen, laat ik, omdat zij geen verderen invloed hadden
op de algemeene verspreiding der ziekte in 1907, buiten
bespreking, en ga thans over tot de groote epizoötie van
1907.

Toen in het voorjaar, in het laatst van April en begin
Mei, de eerste gevallen werden aangegeven, werd op voor-
stel van den districtsveearts door minister
Veegens besloten,
deze runderen af te maken. Maar spoedig bleek, hoewel in
de gemeente waar de koeien waren afgemaakt de ziekte geen
uitbreiding verkreeg, dat wij toch reeds „achteraan" kwamen.

Zooals op de kaart ,,Mei 1907" is aangegeven, brak de
ziekte toen het vee in de weiden kwam op verschillende
plaatsen uit, zonder dat men den oorsprong der besmetting
kon vinden. Deze feiten deden, op grond van de reeds
vroeger opgedane ervaring, voor de regeering een gevoel
van onzekerheid ontstaan, hetgeen er niet beter op werd toen
men op een gegeven oogenblik tot de ontdekking kwam,
dat in bepaalde weiden reeds weken achtereen koeien had-
den geloopen, aan mond- en klauwzeer lijdende, terwijl
van diezelfde koeien al verschillende dieren waren verkocht.
Was een der sleutels gevonden voor het raadsel van de
plotselinge hier en daar voorkomende ziekten, daarmede

-ocr page 923-

werd ook bewezen, om een in landbouwkringen bekenden
term te gebruiken, dat de ziekte „overwinterd" was.

Van onderdrukken was clan ook geen sprake meer, en in
verband hiermede werd door den minister besloten de pro-
vinciën Noord- en Zuid-Holland, alsmede Utrecht, maar te
laten doorzieken, doch in overleg en met het oog op buiten-
landsche afnemers daarentegen er voor te zorgen, dat de
ziekte in de overige provinciën zich niet zou kunnen „vast-
zetten", zoodat de veehandel zoo min mogelijk zou worden
belemmerd.

Dit stelsel nu is met goede uitkomsten bekroond ge-
worden, zoodat — aan de hand van de kaarten is zulks na te
gaan — de ziekte in 1908 zich slechts tot enkele gemeenten
beperkte en de minister in de maand Juni van het vorig
jaar kon mededeelen, dat er toen geen gevallen meer waren.
Wel hebben wij in den loop van 1908 hier en daar nog
een enkel geval gehad, maar door spoedig in te grijpen
konden die worden gelocaliseerd.

Het was echter te verwachten indien wij de geschiedenis
van het mond- en klauwzeer raadpleegden — met name verwijs
ik hier naar de kaarten die het verloop in de periode van
1892—1899 aangeven —dat zich in de doorgeziekte provin-
ciën nog sporadische gevallen voor zouden doen. Vergelijken
wij namelijk de kaarten van 1907 met die van 1894, dan
is er een merkwaardige overeenkomst in de verspreiding
der ziekte over het land; ja, zonderen we Zeeland uit, waar
wij door de strenge afsluiting van 1907 slechts één geval
kregen, dan is het verloop in 1894 nagenoeg hetzelfde ge-
weest als in 1907.

Maar ook 1908 en 1895 toonen veel overeenkomst, want
in dat laatste jaar zien wij ook uitsluitend in de doorge-
ziekte streken sporadische gevallen.

Waaraan is dit toe te schrijven?

In de eerste plaats heelt in doorgeziekte stallen in den

-ocr page 924-

regel geen ontsmetting plaats en kan zich daar dus de smet-
stof hier of daar nog bevinden, zoodat, wanneer binnen
betrekkelijk korten tijd niet immune dieren op die stallen
worden gebracht, deze besmet kunnen worden. Van deze
gevallen hebben wij in de practijk zeer sprekende voor-
beelden gehad. Zelfs een niet nauwkeurig ontsmette stal,
bracht na \\erloop van eenigen tijd nog besmetting.

In de tweede plaats, en dat is een zeer belangrijk feit,
waarop de bekwame geleerde dr.
Poels, de directeur der
Rijks seruminrichting, en na hem ook andere autoriteiten
de aandacht hebben gevestigd, kan de ziekte ook door zoo-
genaamde smetstofdragers worden verspreid.

Men neemt namelijk aan, dat na een epizoötie altijd een
zeker aantal dieren overblijven, die hoewel zelf niet be-
smettelijk, toch als smetstofdragers andere dieren besmetten
kunnen. Ook bij besmettelijke ziekten van den mensch
heeft men dat verschijnsel waargenomen.

Op grond van de ervaring, welke wij in de laatste jaren
hebben opgedaan, kan ik die waarneming van dr.
Poels
bevestigen. Wij hebben namelijk verschillende gevallen ge-
had, waarbij absoluut niet aan besmetting van buitenaf
kon gedacht worden, terwijl ook niet kon aangenomen
worden, dat smetstof op de boerderij aanwezig moest zijn.

In den regel troffen wij deze gevallen aan in besmette
streken en een enkele maal buiten den kring.

Doch overigens — de vergelijking van de kaarten 1907—
1909 en ook 1895 leert dit overtuigend — hebben wij
buiten de doorgeziekte streken geen gevallen gehad, tenzij
op een vijftal plaatsen, waar door den handel de besmetting
gebracht was. Ik zal deze gevallen hier niet nader beschrij-
ven, maar ik mag toch zeker wel even memoreeren, dat de
heeren districtsveeartsen zoo actief waren, dat in enkele
gevallen de verdachte dieren konden worden nagespoord,
voordat de betrokken eigenaar er eenig idee van had, dat

-ocr page 925-

hij een koe bezat, die, zooals ook inderdaad na eenige dagen
bleek, mond- en klauwzeer kreeg.

Zóó de taak opgevat, kregen wij buiten dezen doorgeziekten
kring geen uitbreiding. We liepen er niet meer „achteraan",
maar wij waren vóór, en konden elk geval en mogelijke
uitloopers daarvan onmiddellijk onderdrukken.

Is het dus een feit, dat men in doorgeziekte streken in
den regel de meeste sporadische gevallen krijgt, zoo moet
men bij de bestrijding der ziekte daarmede wel degelijk
rekening houden.

En op dien grond heeft de regeering dan ook zooveel
mogelijk het afmakingsstelsel toegepast. Niet dat men met
isoleeren geen goede resultaten heeft verkregen, integendeel,
deze zijn zeer gunstig geweest. Maar men kan dat isoleeren
niet overal doen en wanneer men nu tevens rekening houdt
met de theorie der smetstofdragers, dan heb ik de over-
tuiging, dat men zeer juist handelt, door de besmette en
verdachte dieren af te maken. In Amerika, in Engeland en
in Denemarken heeft men met dit stelsel uitstekende resul-
taten verkregen. Ook ik heb de overtuiging, dat wij
zekerder
gaan, indien wij zoo mogelijk de sporadische gevallen af-
maken, omdat de smetstofdragers dan ook vernietigd worden.

Ook op practische gronden laat zich het afmakingsstelsel
bij sporadische gevallen uitstekend verdedigen.

Intusschen zijn er nog meer nieuwe gezichtspunten, waar-
mede men bij de bestrijding van mond- en klauwzeer reke-
ning moet houden.

Behalve de verklaring van het feit, hoe mond- en klauw-
zeer dikwijls kan ontstaan zonder „besmetting van buitenaf,\'\'
heeft de wetenschap ons nog een ander hulpmiddel aan
de hand gedaan, dat ook bij de jongste epizoötie zeer
goede resultaten heeft opgeleverd. Het betreft namelijk het
„serum."

Ik zal u hier sparen een beschrijving van de wijze waarop

-ocr page 926-

dit serum wordt bereid en welke werking het uitoefent,
maar mij alleen bepalen tot de mededeeling, dat het aan de
Rijks seruminrichting gelukt is, een serum op het voetspoor
van hetgeen door professor
Löffler is gedaan, te bereiden,
waarmede runderen circa 14 dagen immuun worden tegen
de besmetting van het mond- en klauwzeer.

Wordt dit serum nu 3-maal, telkens bijv. om de 10
dagen ingespoten, dan kan men de, in de omgeving van
een besmette hoeve verblijvende runderen gedurende den
.tijd dat zij daaraan blootgesteld zijn, vrijhouden. Ook heeft
de ervaring geleerd, dat dieren welke behandeld waren met
serum, doch die reeds besmet waren, de ziekte in mindere
mate kregen en spoediger genezen waren.

Is het tot dusverre aan de wetenschap nog niet gelukt
een langere immuniteit te verkrijgen, met de door haar
reeds thans verkregen resultaten hebben wij — de ervaring
in Nederland opgedaan heeft dit herhaaldelijk duidelijk aan-
getoond — in dit serum een krachtig hulpmiddel bij de
bestrijding der ziekte dat, doelmatig aangewend, hoogst
nuttig heeft gewerkt.

En ten slotte moet ik nog op een belangrijk punt wijzen
dat niet vergeten mag worden bij de bestrijding, omdat het
een factor is, die zeer in ons voordeel is gebleken. Neder-
land heeft met zijn uitgestrekte landgrenzen in hooge mate
belang bij hetgeen onze naburen doen. Immers al nemen
wij de meest mogelijke voorzorgen als er in een naburig
rijk in hevige mate mond- en klauwzeer heerscht — de vroegere
epizoötieën hebben het geleerd — dan loopen wij steeds
de kans dat er gevallen overslaan. Sinds, met name in
Duitschland, de ziekte krachtig wordt bestreden, konden wij
ook veiliger en zekerder in de oostelijke provinciën optreden.
Omgekeerd vindt onze nabuur in de hier te lande getroffen
maatregelen steun. Ik behoef slechts te wijzen op de kaarten
van 1896 en 1897, toen de ziekte in de oostelijke provin-

-ocr page 927-

ciën\'heerschte, om te toonen, welke ver strekkende gevolgen
het kan hebben indien de oostelijke provinciën in werkelijk-
heid besmet zouden worden.

Wanneer ik nu samenvat hetgeen ik kort heb uiteengezet,
dan blijkt duidelijk, dat met toepassing van hetgeen weten-
schap en ervaring ons geleerd hebben, het mond- en klauw-
zeer met goed gevolg is te bestrijden, een uitspraak, die
ook elders herhaaldelijk bevestiging vond. Maar dan moeten
ook al die maatregelen genomen worden om een besmette-
lijke ziekte snel te kunnen onderdrukken. Een van de
eerste vereischten om dit te kunnen doen is, dat men
iveet
waar de ziekte uitgebroken is.

En in dat opzicht is vroeger veel verwaarloosd.

Moge dit voor een deel zijn toe te schrijven aan het
feit dat men niet overal uniform optrad, dót men de ziekte
achtervolgen moest in plaats van ze vóór te zijn, kortom,
aan tal van hier niet nader uit te spinnen oorzaken, nu
inderdaad wordt uitgegaan van het grondbeginsel om zoo
min mogelijk het bedrijf te belemmeren en schade te ver-
goeden, nu is het naar het mij wil voorkomen onverant-
woordelijk indien er gezwegen wordt. Het. voorwendsel, dat
de ziekte toch niet is te bestrijden, kan niet meer gebruikt
worden: waar wij in dit voorjaar, hetzij in den stal, hetzij
in de weide, hetzij met, hetzij zonder afmaken steeds de
ziekte konden bedwingen en localiseeren, moet dit verouderd
standpunt verlaten worden. Ieder die dan ook opzettelijk
mond- en klauwzeer verzwijgt, handelt niet alleen onverant-
woordelijk, maar benadeelt daarenboven opzettelijk de belan-
gen van zijn medeburgers en handelt derhalve in strijd met
het algemeen belang.

Volkomen terecht zijn dan ook, in die gevallen waar op-
zettelijke fraude werd geconstateerd, zware straffen door den
rechter toegepast.

Ik zeg daar zooeven : fraude geconstateerd, waaruit blijkt,

-ocr page 928-

dat wij helaas in vele streken van ons land nog niet zoover
zijn, dat wij kunnen afwachten of er een geval wordt aan-
gegeven.

Nog steeds moeten wij een scherpe controle uitoefenen,
niet alleen op markten, wat natuurlijk van zelf spreekt,
maar ook op stallen.

Dit moest eigenlijk niet noodig zijn. Wij moesten niet
behoeven te controleeren of op een achteraf gelegen boerderij
of weide nog verdachte of zieke dieren worden gevonden.
Dit stuit mij — eerlijk gezegd — tegen de borst, niet
alleen om het bedrag dat de regeering daarvoor moet uit-
geven, en dat zoo goed in ander opzicht zou kunnen worden
aangewend, maar ook, omdat het gemeenschapsgevoel bij
velen nog zoo weinig ontwikkeld is. Het moest een schande
worden geacht, dat iemand opzettelijk mond- en klauwzeer
verzwijgt.

Zal het nog lang moeten duren voordat wij daar zijn, of
is de tijd spoedig daar, dat het Landbouw-comité en het
bestuur dezer Maatschappij, die met anderen de regeering
steeds zoo krachtig hebben gesteund in den moeilijken
strijd, kunnen verzoeken om die controle-maatregelen ook
maar in te trekken, waar gebleken is dat de landbouwers
thans overal zoover zijn, dat zij in vele streken ook in dit
opzicht niet meer onder voogdij behoeven te staan.

Ik hoop zulks van harte, maar zoolang die zekerheid er
niet is, zou de regeering haar duursten plicht verzaken,
indien zij in dit opzicht „te zacht" optrad. In het welbe-
grepen belang van den landbouwer, moeten wij thans nog
een dienst er op na houden, die ons tegen verrassingen —
en zooals wij in het voorjaar nog ondervonden hebben
soms van de allerellendigste soort — waarborgt.

Immers al zijn wij vrij, al bestaat er volgens d,e deskun-
digen alle aanleiding om te gelooven dat wij voor goed
vrij zijn — de ervaring vroeger opgedaan leert dat wij niet

-ocr page 929-

mogen inslapen — verwaarloozing van één geval, kan groote
ellende en kosten na zich sleepen.

Op zijn hoede zijn is derhalve noodig, niet alleen voor
ons, maar ook voor u.

Ik kom nu tot het derde en laatste gedeelte van mijn
betoog, namelijk de beantwoording van de vraag:
waarom
wij het mond- en klauwzeer bestrijden.

Ten aanzien van dit punt moeten wij tweeërlei onder-
scheiden :

1°. landen, die geen vee uitvoeren maar die veeleer in-
voeren en welke de ziekte derhalve uitsluitend bestrijden
om de nadeelen die zij voor de veehouderij heeft, en

2°. landen welke vee uitvoeren.

Bespreken wij eerst het sub 1 genoemde geval, dan blijkt
dat alle staten van Europa welke hiertoe behooren op dit
oogenblik het mond- en klauwzeer bestrijden, zij het ook
dat de maatregelen niet in alle landen even streng gehand-
haafd worden. In de laatste jaren is echter overal een streven
merkbaar om scherper op te treden. Zoo is de Duitsche
veewet, die onlangs door den Rijksdag werd vastgesteld,
zeer verscherpt. Ook in Frankrijk heeft men voor eenigen
tijd denzelfden weg ingeslagen en het budget voor den ve-
terinairen dienst, voor het personeel alleen, met 500.000
francs verhoogd.

Met name geschiedde dit, zooals het in de toelichting
luidde, om met meer kracht dan tot dusverre de nadeelen,
die het mond- en klauwzeer veroorzaakt, te kunnen voorkomen.

Toen in den loop van het vorig jaar in Maryland in
Amerika het mond- en klauwzeer uitbrak, werden alle aan-
getaste dieren geslacht en hoewel tot dusverre nog niet
gepubliceerd is welke uitgaven een en ander veroorzaakt
heeft, zegt toch de staatssecretaris van landbouw in zijn
bijzonder rapport over de onderdrukking van deze epizoötie,
dat „the expense of this work will be heavy."

-ocr page 930-

Nog versch ligt het in ons geheugen, hoe in Engeland
het vorig jaar met alle kracht het mond- en klauwzeer werd
onderdrukt, toen in de omgeving van Edinburg zich een
geval voordeed en welke gevolgen dit voor sommige producten
uit ons land afkomstig had.

Bovenstaande voorbeelden, welke nog met tal van andere
zouden zijn te vermeerderen, haal ik aan om te doen zien
dat landen, die weinig of nagenoeg geen vee exporteeren,
doch veeleer invoeren, niet schromen om" schatten ten koste
te leggen, ten eine deze ziekte te onderdrukken. De mee-
ning, hier te lande wel eens uitgesproken, als zouden de
maatregelen om insleeping der ziekte te voorkomen, moeten
worden toegeschreven aan protectionistische overwegingen,
kan ik dus ook niet deelen. Zeker, ik wil gaarne toegeven,
dat die overwegingen wel eens van invloed kunnen geweest
zijn, maar aan de andere zijde heeft men hieraan bij ons
toch wel eens te groote beteekenis gehecht, om — ik hoop
niet dat het mij euvel worde geduid wanneer ik hier mijn
meening op grond van mijn ondervinding onomwonden
uitspreek — de gevolgen van eigen
zorgeloosheid te ver-
bloemen.

Bij ons is de schade, die door mond- en klauwzeer wordt
veroorzaakt, nooit zoo op den voorgrond getreden. Wel is
waar erkent men de groote schade die door een epizoötie
de landbouw lijdt; zij is zelfs door deskundigen herhaaldelijk
uitgerekend, maar onder invloed van de vrij algemeen, en
in 1898 gesanctionneerde meening, dat deze ziekte toch
niet was te bestrijden, heeft men zich hierbij neergelegd
als iets waaraan nu eenmaal niet was te ontkomen.

Toch weet ik zeker, dat gij allen het met mij eens zult
zijn, dat het voorkomen van deze schade voor den landbouw
een voordeel van ,,mil!ioenen" beteekent, als ik de epizoötie
van 1892—1902 tot voorbeeld neem.

Maar daarmede wordt dan ook tevens de billijkheid er-

-ocr page 931-

kend, dat het buitenland, evenals wij ook doen, er voor
waakt, dat geen ongewenschte ziekten kunnen worden inge-
sleept.

En hiermede kom ik tot de bespreking van het tweede
geval, namelijk het standpunt dat landen moeten innemen, die
vee exporteeren.

Het zou een lange lijst, worden, wanneer ik de ver-
bodsbepalingen zou opnoemen, waaraan onze uitvoerhandel
in de laatste 30 jaar heeft blootgestaan en waartoe aanlei-
ding heeft gegeven het overbrengen der besmettelijke ziekte
naar elders, of wel het uitbreken daarvan in ons land. Doch
deze feiten zijn te bekend, dan dat ik hierbij lang zou
moeten stilstaan.

Ik wensch hier op een ander punt te wijzen, waaraan,
hoezeer het wellicht reeds bekend is of kan zijn, te weinig
aandacht wordt geschonken.

Ik bedoel namelijk het gevaar, dat sommige andere van
onze landbouwproducten bedreigt wegens het nemen van
veterinaire maatregelen door andere landen.

Mocht ik zoo straks met lof gewagen van de belangrijke
resultaten van de wetenschap, waardoor wij, mits goed toe-
gepast, over vrij wat meer hulpmiddelen beschikken om het
mond- en klauwzeer te bestrijden dan vroeger, diezelfde
wetenschap heeft echter ook aangetoond, dat die ziekte door
producten of stoffen
kan worden overgebracht, waaraan men
vroeger niet dacht.

Van een dier producten hebben wij het nadeelige gevolg
reeds ondervonden. De Engelsche regeering heeft namelijk
in het vorig jaar den invoer van stroo en hooi verboden,
onjdat de deskundigen aannamen, dat de besmetting, waardoor
het mond- en klauwzeer in Schotland moest zijn ontstaan,
veroorzaakt was door uit Nederland ingevoerd
hooi.

In Amerika, waar de invoer van vee verboden was, heeft
men ook allerlei nasporingen gedaan, om te kunnen weten

-ocr page 932-

aan welke oorzaken die besmetting moet worden toegeschre-
ven. Officiëel heb ik van die onderzoekingen nog niet ver-
nomen. liet hier boven genoemd rapport zegt, dat het waar-
schijnlijk is, dat de ziekte ,,was introduced with some
material such as straw or with merchandises on the clothing
with the effects of immigrants or with biological products.\'\'
Kan men inderdaad vinden door welke stof het mond- en
klauwzeer is overgebracht, dan kan men er vrij zeker van
zijn, dat uit verdachte landen verbod van invoer of belem-
merende bepalingen te wachten zijn voor het product, dat
besmetting zal hebben overgebracht.

In Duitschland is, ik merkte dit boven reeds op, voor
eenigen tijd door den Rijksdag de nieuwe veewet aangeno-
men, welke bepalingen bevat, waardoor het mogelijk wordt
den invoer van producten als boter en kaas te verbieden,
wanneer deze producten komen uit een land, waar een
besmettelijke veeziekte heerscht of dat daarvan verdacht is.

Het mag zeker overbodig geacht worden om na te gaan
welke diep ingrijpende gevolgen het voor onzen landbouwer
zou hebben, indien van deze bevoegdheid eventueel ge-
bruik zou moeten worden gemaakt.

En het voorbeeld door Duitschland gegeven, zal, wij kun-
nen ons daarvan verzekeren, hier en daar ook elders gevolgd
worden, indien onverhoopt een besmetting in eenige dezer
landen mocht ontstaan, en men zou kunnen aannemen dat
die bijv. door boter of kaas zou zijn overgebracht.

Is het dus te verwonderen dat de achtereenvolgende mi-
nisters, met deze ernstige feiten voor oogen, hun groote
verantwoordelijkheid maar al te zeer gevoeld hebben, toen
zij nog kort geleden voor de moeilijkheid van het mond-
en klauwzeer stonden?

Immers de belemmering van den veeuitvoer staat tegen-
woordig niet alleen meer op het spel, ook andere producten
zouden ernstig kunnen worden getroffen.

-ocr page 933-

Is het dan te verwonderen, dat men zich zoozeer heeft
ingespannen om de ziekte te onderdrukken ? En is het te
verwonderen, dat ik, met uw bestuur het wenschelijk achtte
dit onderwerp op een algemeene vergadering te bespreken,
omdat het inderdaad
alle belangstelling verdient?

Zeker, Nederland kan er trotsch op zijn vele veeziekten
te hebben uitgeroeid ; ons vee is wegens zijn superieure
eigenschappen over de geheele wereld bekend en beroemd,
maar wij weten ook dat onze concurrenten niet slapen en
alles doen om met ons te wedijveren. Onzerzijds mag dan
ook niets nagelaten worden om den op de wereldmarkt voor-
komende moeilijkheden steeds het hoofd te kunnen bieden.
Er is in den laatsten tijd een strooming ontstaan om onzen
roem te herwinnen. De regeering èn volksvertegenwoor-
diging steunen den landbouw krachtig in dit streven. Ik
lees herhaaldelijk dat men daarvoor in landbouwkringen
„gevoelig" is. Maar niet beter zal men dien dank aan re-
geering en volksvertegenwoordiging kunnen bewijzen dan
door zelf krachtig mede de hand aan den ploeg te slaan
en er voor te waken, dat gevallen van deze ziekte onmid-
dellijk ter kennis gebracht worden van de autoriteiten. Ge-
schiedt dat — en hiermede eindig ik — dan behooren
epizoötieën als wij in 1907 en vroeger gehad hebben tot
de geschiedenis.

OVER VERLEDEN, HEDEN EN TOEKOMST.

Rede, uitgesproken door den voorzitter der Maatschappij ter be-
vordering der veeartsenijkunde in Nederland, dr.
H. Markijs,
in haar 50ste algemeene vergadering.

M. H.

Bij den aanvang van het tweede gedeelte der 50ste alge-
meene vergadering onzer Maatschappij vraag ik\' voor enkele
oogenblikken uw aandacht.

-ocr page 934-

De vijftigste algemeene vergadering brengt ons hier te
zamen en, alhoewel zij niet coïncideert met het vijftigjarig
bestaan dezer vereeniging, hetgeen pas in 1912 zal zijn te
boekstaven, heeft het feit toch iets gedenkwaardigs, al was
het alleen maar omdat er uit blijkt, dat de Maatschappij ter
bevordering der veeartsenijkunde in Nederland althans de
kinderschoenen is ontwassen.

Een vijftigste algemeene vergadering van een organi-
satie, welker leden als regel slechts éénmaal \'sjaars samen-
komen, is een rustpunt, een mijlpaal in haar bestaan; onwil-
lekeurig staat men een oogenblik stil; men ziet terug op
den afgelegden weg, men leeft in het heden en men
blikt in de toekomst en tracht te ontsluieren wat zij zal
brengen.

De terugblik kan meer of minder ver reiken; al naar-
mate hij verder gaat, wordt hij voor ons belangwekkender,
doet hij ons grondiger de lijnen kennen, waarlangs het
maatschappelijk leven zich in den loop der jaren heeft be-
wogen, vervult hij ons meer en meer met dankbaarheid en
eerbied jegens allen, die in moeilijke tijden ons schip in
veilige haven wisten te brengen. Het is de geschiedenis
dezer Maatschappij, welke hij voor ons ontvouwt.

Doch hoe belangwekkend en leerzaam zulk een retrospec-
tieve beschouwing ook moge zijn, toch wil ik mij thans
daarmede alleen bezighouden, voorzoover zij het tijdvak
betreft tusschen deze en de vorige algemeene vergadering
en dan nog uitsluitend ten aanzien van enkele punten, om
mij daarna te bepalen tot het heden en de toekomst.

In bedoeld tijdvak zijn drie leden door den dood aan onze
Maatschappij ontrukt; den 253ten December 1908 overleed
te Nunspeet de veearts
Andries de Boer, assistent aan de
Rijks seruminrichting te Rotterdam; den 27st6u December
daaraanvolgend overleed te Ambarawa de veearts
Herman
Henri Rörik
, luitenant-paardenarts Indisch leger; beiden op

60

-ocr page 935-

nog jeugdigen leeftijd; den 4den Juni 1909 verloren wij
onzen collega
Gerrit Jan Mos, veearts te Assen.

Moge hun beeld in onze herinnering blijven voortleven.

Naast deze sterfgevallen zijn eenige lichtpunten te ver-
melden.

Ons eerelid, de heer H. J. Lovink, werd onderscheiden
met het commandeurskruis 2de klasse, van de orde van den
Zähringer Leeuw; den heer J.
Laméris, gepensionneerd
majoor-paardenarts viel het officierskruis der huisorde van
Oranje ten deel, terwijl den heeren
H. van Staa, districts-
veearts\'te Leeuwarden, E. F
aber, arts te Deventer en C. A.
Penning, inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen
dienst in Nederlandsch Oost-Indië te Buitenzorg de eer te
beurt viel benoemd te worden, de eerste tot ridder, de beide
laatsten tot officier in de orde van Oranje-Nassau.

Namens de Maatschappij wensch ik dezen leden geluk
met de hun verleende onderscheiding.

Onderscheidene Nederlandsche veeartsen promoveerden in
genoemd tijdvak aan de veterinaire faculteit te Bern ofte
Zürich tot doctor medicinae veterinariae; hun namen en de
titels der door hen bewerkte proefschriften zijn de volgende:

A. Vrijburg, Versuche Uber die Bedeutung der Opsonin-
lehre in der Therapie der Agalactia catarrhalis contagiosa.

K. Büchli, Die Klinik und die Bekämpfung der Binder-
tuberkulose.

K. van der Veen, Beiträge zur Frage der Virusträger,
im Besonderen bei Sehweinerotlauf.

B. J. C. te Hennepe Jzn., Die Immunisation von Bin-
dern gegen Tuberkulose.

D, L. Bakker, Studien über die Geschichte, den heutigen •
Zustand und die Zukunft des Bindes und seiner Zucht in
den Niederlanden, mit besonderer kritischer Berücksichtigung
der Arbeitsioeise des niederländischen Bindviehstambuches.

IJ. van der Sluis, Das Töten von Tuberkelbacillen in

-ocr page 936-

natürlich inficierter Milch und über die Pasteurisirung der
Milch.

S. J. M. Mogen Dorff, Die Milchuntersuchung vom tier-
ärztlichen Standpunkte betrachtet.

R. H. J. Gallandat Huet, Samenbläschen als Virusträger.

P. Schat, Trypanosoma Evansi.

H. A. Vermeulen, Die Tuba auditiva beim Pferde und
ihre physiologische Bedeutung.

Namens de Maatschappij wensch ik dezen heeren geluk
met den behaalden graad; het respectabel aantal van tien
promoties in een tijdsbestek van een jaar bewijst dat de
Nederlandsche veearts en de Nederlandsche veeartsenijkunde
rijp zijn voor het
jus promovendi.

Wat het heden betreft, hebt u uit het verslag over den
toestand van de Maatschappij gedurende het afgeloopen jaar,
gisteren avond door het hoofdbestuur bij monde van den
lste secretaris uitgebracht, kunnen vernemen dat onze ver-
eeniging in bloeienden staat verkeert en er dus alleszins
reden is tot tevredenheid. Het ledenaantal is steeds stijgende
en het gebied der maatschappelijke werkzaamheid wordt
voortdurend ruimer.

Wat in het bijzonder als een verblijdend feit mag worden
aangemerkt, is de stijgende mate, waarin de Maatschappij
zich in het vertrouwen der regeering mag verheugen.

Zoo werd, gelijk u bekend is, in den loop van dit jaar
der Maatschappij advies gevraagd in zake de voorziening in
de veeverloskundige hulp. Het hoofdbestuur raadpleegde
hieromtrent de commissie voor beroepsbelangen, deed afschrift
van het rapport dier commissie aan de besturen der bijzon-
dere afdeelingen toekomen, met verzoek de quaestie in de
afdeeling te willen behandelen en riep daarna een bijzondere
vergadering bijeen, waarop afgevaardigden van alle afdeelin-
gen aanwezig waren, ten einde de groote lijnen van het uit
te brengen advies vast te stellen.

-ocr page 937-

In de memorie van toelichting op het Xde hoofdstuk der
staatsbegrooting voor het dienstjaar 1910 vinden wij nu de
door de Maatschappij aangegeven middelen opgenomen, waar
het betreft een post van f4000
voor aankoop van hoogdrach-
tige dieren ter verruiming van de opleiding der veeartsen op
het gebied der practische verloskunde.
Zonder dit succes nu
geheel op de creditzijde onzer Maatschappij te mogen boeken,
ligt er voor haar toch een reden tot blijdschap in, omdat
zij door het uittrekken van dezen post ook een der door
haar aangegeven middelen in toepassing ziet gebracht.

Dezelfde begrooting bevat een verhooging der subsi-
diën voor veefokkerij, schapen-, varkens- en geitenfokkerij
waaronder f 2000
voor stalivedstrijden. Het verheugt onze
Maatschappij in het bijzonder, dat deze stalwedstrijden, zoo
nuttig voor de gezondheid van het vee, doch, uit een melk-
hygiënisch oogpunt niet minder heilzaam voor de gezond-
heid van den mensch, thans van rijkswege zullen worden
gesteund.

Doch er is meer, wat ons voor het heden opgewekt stemt.

Indachtig aan haar doel, zooals dat in art. 1 der sta-
tuten is omschreven, stelt onze Maatschappij belang in alles,
wat ter bevordering der veeartsenijkunde kan strekken; de
internationale veeartsenijkundige congressen nemen daar-
onder een eerste plaats in.

Werden deze congressen in het buitenland gehouden, dan
trad de Maatschappij als lid toe en zond een afgevaardigde;
wat betreft het laatst gehoudene,
het 9dc internationaal vee-
artsenijkundig congres,
verkeerde onze Maatschappij in een
zeer bijzonder geval, daar dit niet in het buitenland, doch
in ons vaderland plaats had.

Toen in 1905 op het 8ste internationaal veeartsenijkundig
congres te Budapest het besluit werd genomen het volgend
congres in den Haag te houden, nam onze Maatschappij
zich al spoedig voor, dit congres financiëel te steunen. De

-ocr page 938-

47ste algemeene vergadering in 1906 nam daaromtrent een
definitieve beslissing. Bovendien traden zeer velen uwer als
lid van het congres toe. Het hoofdbestuur dankt U allen
voor uw krachtdadigen steun in tweeërlei vorm, aan een
zaak, welke zoo zeer bevorderlijk is voor het doel onzer
Maatschappij.

Evenwel is onze Maatschappij qua talis grooten dank
verschuldigd aan hen, die het initiatief namen tot het houden
van dit congres in ons land of wel door woord en daad
hebben medegewerkt aan de voorbereiding en de uitvoering
van deze bijeenkomst van veeartsen uit alle landen.

Naast Zijn Koninklijke Hoogheid Prins Hendrik dei-
Nederlanden, naast zijn excellentie den minister van land-
bouw, nijverheid en handel, den heer
Talma, die op niet
genoeg te waardeeren wijze het welslagen van het congres
hebben bevorderd, danken wij ons eerelid, den directeur-
generaal van den landbouw, den heer
Lovink èn voor het
initiatief, dit 9de congres in ons land te doen houden cn
voor zijn onscbatbaren steun ten einde het congres mogelijk
te maken ; zonder hem ware dit waarschijnlijk buiten onze
grenzen bijeengekomen.

Ook aan enkele onzer gewone leden zijn wij buitenge-
wonen dank verschuldigd, voor de vele moeiten en den
omvangrijken arbeid, welke zij zich voor dit congres hebben
moeten getroosten. Wie, als ik, in de gelegenheid was hun
werken van meer nabij gade te slaan, weet dat het hier
een voorbereiding gold van eenige jaren, men mag zeggen
sinds het najaar van 1906; en ik behoef u wel niet te
verzekeren, hoe de omvang der werkzaamheden vooral ge-
durende het loopend jaar in buitengewone mate toenam.

M. H. In naam der Maatschappij zeg ik den heeren
Schimmel, de Jong en van Esveld hartelijk dank voor alles,
wat zij voor het 9de internationaal veeartsenij kundig congres
en daardoor voor de veeartsenijkunde in Nederland hebben

-ocr page 939-

verricht. Het einde heeft hun arbeid gekroond; er is slechts
één roep : „dit congres was een volkomen succes." (Applaus.)
Voor het heden zijn er dus redenen te over tot tevredenheid.

En thans de toekomst; wat zal zij ons brengen? Voor
deze Maatschappij schijnen de voorteekenen niet ongunstig;
een stijgend aantal leden, hand aan hand gaande met een
groot jaarlijksch contigent aan nieuwe veeartsen, een vierde
studiejaar aan \'s Rijks veeartsenijschool met 46 leerlingen,
terwijl het totale aantal studenten dier inrichting 147 be-
draagt ; dit zijn feiten, welke bemoedigend stemmen. Ook
voor het overige kennen wij geen redenen om te verwachten,
dat de vitaliteit van ons\' maatschappelijk organisme zal ver-
minderen.

Wat het tijdschrift in zijn nieuwen vorm ons zal brengen,
wij weten het niet; wij moeten afwachten.

Het is mij als voorzitter een aangename taak den leden
der tegenwoordige redactie, den heeren
Schimmel en van
Esveld
te danken voor alles, wat zij voor ons tijdschrift
deden. De heer
Schimmel wil oök aan het gewijzigd tijd-
schrift nog zijn krachten blijven wijden, wij stellen dat op
hoogen prijs; de heer
van Esveld heeft verzocht niet meer
in aanmerking te komen; liet spijt ons, dat dit besluit
moest vallen, doch wij eerbiedigen het. Vijf en twintig
deelen van ons tijdschrift zijn onder het mede-redacteur-
schap van den heer
van Esveld verschenen; langzamerhand
was hij eigenlijk de gérant er van geworden. De arbeid,
welken hij daaraan heeft besteed, zou voor veel anderen
alleen reeds den tijd hebben gevuld;
van Esveld deed dat
naast zijn onderwijs, naast zijn lidmaatschap van het hoofd-
bestuur, naast zijn bibliothecariaat, om nu nog niet te spre-
ken van de omvangrijke werkzaamheden als rapporteur der
vleeschkeuringsenquête-commissie, als penningmeester der
Maatschappij, van het
TnoMASSEN-comité en last not least,
van het 9de internationaal veeartsenijkundig congres.

-ocr page 940-

En M. H., meent nu niet, dat de heer van Esvet,d na
1 Januari op zijn lauweren wil gaan rusten. Op gevaar af
van onbescheiden te zijn, kan ik u zeggen, dat hij verkoos
uit de redactie te treden, juist om andere zaken voor onze
Maatschappij tot een goed einde te brengen; ik noem u
den klapper op het tijdschrift, de kroniek van alle Neder-
landsche veeartsen en den catalogus onzer bibliotheek.

Nogmaals, wij betreuren zijn besluit, doch wij eerbiedigen
het. M. H., ik ben overtuigd naar uw hart te spreken,
wanneer ik den heer
van Esveld uit naam der Maatschappij
den diep gevoelden dank breng voor den onmetelijken
arbeid, welken hij als redactielid voor haar heeft verricht.
(Algemeen applaus.) Doch wij willen den toekomst-blik wat
ruimer nemen; wij willen niet blijven binnen den kring van
het inwendig leven dezer Maatschappij; wij willen ons af-
vragen : hoe staat het met de benadering van het doel onzer
Maatschappij, in het bijzonder, hoe staat het met de mid-
delen ter bereiking van dit doel, aangegeven in art. 2, sub
c, onzer statuten?

Wij lezen daar: „c, door toezicht op en medewerking aan
de ontwikkeling en uitvoering van wetten, welke de belangen
van de veeartsenijkunde, van de veeartsen en van den ge-
zondheidstoestand van den veestapel raken, alsmede van de
volksgezondheid, voor zooverre deze belangen gediend worden
door veeartsenijkundige wetenschap.

Er is des te meer reden tot zulk een vraag, omdat het
een publiek geheim is, dat er verschillende wetsontwerpen
op de helling staan of reeds nagenoeg gereed zijn, welke
tot genoemde rubrieken behooren, namelijk
a. herziening
van de wet van 20 Juli 1870
{Staatsblad n°. 131), tot
regeling van het veeartsenijkundig staatstoezicht en de vee-
artsenijkundige politie;
b. een wet op de algemeene vleesch-
keuring in Nederland;
c. herziening van de wet van 8 Juli
1874 (
Staatsblad n°. 99). tot regeling van het onderwijs in

-ocr page 941-

de veeartsenijkunde en van de voorwaarden tot verkrijging
van het diploma van veearts.

Wat de herziening van de wet van 20 Juli 1870 betreft,
is het ons bekend dat een voorloopig ontwerp met memorie
van toelichting zoo goed als gereed is; ongeveer een jaar
geleden is een concept van dit ontwerp ook in handen ge-
steld van ons bestuur, dat, op grond van een rapport van
een daarvoor aangewezen commissie, aan het verzoek der
regeering heeft voldaan. Sinds dien tijd is ons op geenerlei
wijze omtrent dit ontwerp iets bekend geworden; wij kun-
nen slechts gissen.

Ten aanzien eener wet op de algemeene vleeschkeuring in
Nederland, mag het wel als bekend worden verondersteld,
dat reeds geruimen tijd geleden een door den directeur-
generaal van den landbouw samengestelde commissie zich
met het ontwerpen daarvan bezig hield; naar verluidt, is
deze commissie met haar arbeid vrij wel gereed, doch doen
zich thans moeilijkheden voor, wat betreft de medewerking
der gemeenten in het kader van dit ontwerp en wat betreft
de vraag of een zoodanige wet uitgevoerd zou worden door
het departement, waaronder de veeartsenijkundige dienst
ressorteert. Aangaande eerstgenoemde moeilijkheden ware
het wellicht aanbevelenswaardig, indien enkele gemeenten,
bij wijze van proef, plaatselijke regelingen voor de vleesch-
keuring zouden willen treffen, welke zich aansloten bij de
grondslagen in het ontwerp en de uitvoeringsbepalingen
neergelegd, ten einde daardoor de practijk uitspraak te
laten doen.

In zake het al dan niet ressorteeren onder het departe-
ment, waartoe de veeartsenijkundige dienst behoort, kan
hiervóór worden aangevoerd, dat de vleeschkeuring in de
eerste en voornaamste plaats een veeartsenijkundige aangele-
genheid is, dat zij één der gebieden vormt, waarop de vee-
artsenijkundige wetenschap staat in dienst van de hygiëne van

-ocr page 942-

den raensch. Hiermede in overeenstemming is datgene, wat
zijn excellentie de minister van landbouw, nijverheid en
handel te dezer zake mededeelde in de openingsrede van
het 9d\' internationaal veeartsenijkundig congres.

Wij lezen aldaar: „D\'autre part nous voyons que la science
vétérinaire s\'occupe non seulement de l\'hygiène des animaux,
mais aussi de plusieurs questions qui sont en rapport avec
l\'hygiène de l\'homme. Il est nécessaire que les vétérinaires
soient aussi des spécialistes en matière d\'inspection de viande,
de lait et d\'autres aliments provenant du règne animal,
dans l\'intérêt de la santé publique."

Ten slotte de wet tot regeling van het veeartsenijkundig
onderwijs. Eenigen onzer meenen te weten, dat een ont-
werp tot herziening van de wet van 8 Juli 1874 (
Staatsblad
n°. 99) gereed is; geen onzer weet, wanneer het zal worden
ingediend.

Wanneer wij evenwel in bovengenoemde openingsrede
van zijn excellentie den minister van landbouw, nijverheid
en handel lezen :

„L\'enseignement de la médecine vétérinaire doit être per-
fectionné en rapport avec les progrès de la science," dan
hebben wij goeden moed, want, voor deze perfectionneering
is niet alleen noodig een èn in qualiteit èn in quantiteit
voldoend onderwijzend personeel, doch ook een organisatie,
welke steeds en onder alle omstandigheden de voor hooger
onderwijs zoo onmisbare vrijheid van onderwijs en onder-
zoek waarborgt en een voorziening met hulpmiddelen, welke
het gebruik maken van deze vrijheden mogelijk doet zijn.

M. H. Ik twijfel niet aan uw volkomen instemming,
wanneer ik hier als uw voorzitter aan het gevoelen der
Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Neder-
land in dien zin uitdrukking geef, dat zij, met het oog op
u allen bekende omstandigheden,
thans meer dan ooit, het
juiste tijdstip r/eJcomen acht, om de reeds jaren en jaren

-ocr page 943-

hangende rjuaestie van het veeartsenijkundig onderwijs definitief
en radicaal op te lossen.
(Algemeen applaus.)

Hiermede verklaar ik het wetenschappelijk gedeelte der
50ste algemeene vergadering voor geopend.
Utrecht, 14 October 1909.

Korte mededeelingen en referaten.

Veemarkt en abattoir te Amsterdam over 1908. — Aan

het verslag (directeur D. van der Sluijs) is het volgende ontleend-

Ter veemarkt werden aangevoerd: 22252 runderen, 10336
vette en graskalveren, 11723 nuchtere kalveren, 6488 schapen,
51781 varkeus, 2 paarden. Als slachtvee werden buiten de markt-
tijden rechtstreeks aangevoerd: 21162 runderen, 6404 vette kal-
veren, 2749 nuchtere kalveren en 4576 schapen.

In het abattoir zijn geslacht en gekeurd: 39073 runderen,
15308 vette en graskalveren, 14319 nuchtere kalveren, 6711
schapen, 377 geiten, 61342 varkens, 5609 paarden en 2 ezels.
-Bovendien zijn geslacht voor
export: 11 vette kalveren en 1273
nuchtere kalveren; onder de geslachte paarden zijn er 4991 uit
Engeland aangevoerd.

Ingevoerd werden: van runderen: 327 dieren, 21 voet, 61291
Kg. vleesch, 109876 Kg. vet en 31 7412 Kg. afval; van kalveren:
76£ dier, 3 voet en 399 vleesch; van nuchtere kalveren: 92
dieren en 968 Kg. vleesch; van schapen en geiten: 409£ dier en
483 Kg. schapenvleesch; van varkens: 247 dieren en 5512 Kg.
vleesch en reuzel; van paarden: 45£ dier.

Ter iwodslachting, reeds uit nood geslacht of gestorven zijn inge-
voerd: runderen 71 levend en 34 dood, vette kalveren 12 levend
en 5 dood, nuchtere kalveren 8 levend en 74 dood, varkens 11
levend en 27 dood, paarden 4 levend en 108 dood, waaronder
73 welke bij ruw weer gedurende het transport per schip zijn
gestorven.

Men nam dit jaar tot het dooden van runderen een proef met
een schietapparaat, hetwelk, omdat het werkt met een scherpe
pen welke er in bevestigd blijft, zonder gevaar voor personen
kan worden gebruikt. De proef heeft goed voldaan.

-ocr page 944-

Afgekeurd werden: van runderen: 733J en 35J dier (600 en
5) 1), 277 en 28 borst- en buikingewanden (248 en 0), 6641
en 166 longen (5958 en 77), 51 en 37 harten (4 en 0), 1538
en 186 levers (336 en 19), 31 en 26 milten
(7 en 0), 152 en

89 nieren (9 en 0), 6 en 5 koppen (4 en 5), 25 en 14 tongen
(0 en 10), 558 en 27 uiers, 559 en 28 drachtige baarmoeders
en 9564 en 106 Kg. vleesch; van
kalveren: 111 en 13 dieren
(6 en 1), 5 en 3 borst- en buikingewanden, 82 en 29 longen,
2 en 1 harten, 38 en 23 levers, 2 en 12 milten, 3 en 4 nieren,
0 en 21 koppen; van
schapen: 30 en 12 dieren, 4 en 18 borst-
en buikingewanden, 87 en 58 longen, 0 en 11 harten, 213 en
55 levers, 3 en 17 milten, 0 en 5 nieren, 8 en 28 drachtige
baarmoeders; van
geiten: 5 en 1 dieren (2 en 0), 1 en 0 levers ;
van
varkens: 1348 en 33 dieren (1157 en 12), 14 en 6 borst-
en buikingewanden; 2729 en 33 longen (2166 en 1), 4 en 4
harten, 1002 en 37 levers (879 en 1), 15 en 1 milten (1 en 0),
30 en 1 nieren, 4 en 4 koppen, 29 en 0 drachtige baarmoeders;
van
paarden: 112 en 5 dieren (3 en 0), 4 en 1 borst- en buik-
ingewanden, 49 en 6 longen, 2 en 0 harten, 56 en 5 levers, 3
en 2 milten, 1 en 0 nieren, 3 en 3 drachtige baarmoeders.

De tuberculose-c\'\\]ïers waren als volgt: bij runderen: aan het
abattoir geslacht 18.05 pet., ingevoerd 9.48 pet.; bij
kalveren
0.04 pet.; bij varkens: 5.56 pet. Deze cijfers zijn voor runderen
0.24 pet., voor varkens 0.61 pet. hooger dan in 1Ö07.

Het vleesch van tuberculeuse dieren afkomstig is: gezouten van
417£ rund, van 3 ingevoerde runderen, van 2 kalveren en van
692 varkens;
gesteriliseerd: van I71£ rund, van 2 ingevoerde
runderen, van 4 kalveren en van 459 varkens;
vernietigd: van
11^ runderen en van 6 varkens.

Voor om andere redenen dan om tuberculose afgekeurde dieren
is het vleesch :
gezouten : van 14 runderen, 5 kalveren, 10 scha-
pen, 51 varkens en 6 paarden;
[gekookt?: van 91£ runderen,
26£ kalveren, 3 schapen, 2 geiten, 71 varkens en 16 paarden;
vernietigd: van 58 runderen, 85J kalveren, 28 schapen, 2 geiten,

90 varkens en 92 paarden.

1) De achter elkander geplaatste cijfers geven aan: het afgekeurde bjj
dieren aan het abattoir geslacht en dat bij invoer; de tusschen () geplaatste
enfers het aantal afkeuringen voor
tuberculose, ook bij slachting aan het
abattoir en by invoer.

-ocr page 945-

De destructor werd 158-maal gevuld; het steenkolenverbruik
bedroeg 23700 Kg. De sterilisator werkte 315-maal, met een
steenkolenverbruik van 18420 Kg.

Het onderzoek op trichinen had ook nu een negatief resultaat;
cysticercus inermis werd in vrij groote hoeveelheid gevonden in
een runderkop van buiten ingevoerd en enkele exemplaren in
de kauwspieren en de harten van 7 jonge dieren. Alle exem-
plaren waren afgestorven.

Onder de dood aangevoerde runderen bleek er een aan milt-
vuur te lijden.

Het aantal vleeschwinkels was 31 December 771, namelijk:
457 voor rund-, kalfs- en schapenvleesch, 272 voor varkens-
vleesch en 42 voor paarden vleesch. Door de keurmeesters werden
50615 winkelbezoeken afgelegd, waarbij 9 processen-verbaal wer-
den opgemaakt; bij alle volgde veroordeeling.

Het aantal runderen door het rijk wegens tuberculose over-
genomen bedroeg 4917. Hiervan werden er 839 onvoorwaardelijk
goedgekeurd, van 344 dieren werd het vleesch gesteriliseerd,
van 534 ingezouten en van 200 vernietigd. Het gezouten vleesch
wordt in het algemeen grootendeels bij de bereiding van gekookte
worst verwerkt.

De inkomsten bedroegen f216722.755, de uitgaven f 124672.885,
zoodat er f92049.87 voor rente en aflossing overbleef, v. B.

Boekaankondiging.

Antwoord van de Afdeeling Nijmegen en Omstreken der
Nederlandsche Vereeniging tot bescherming van dieren
op den open brief van de Firma D. J. HINRICHS en ZO-
NEN te Nijmegen in zake het ritueele slachten. Nijme
gen, C. A. VIEWEG & ZOON 1909,

Aan het jaarverslag over 1908 betreffende het gemeentelijk
slachthuis te Nijmegen voegde de heer
E. A. L. Quadekker,
directeur van dat abattoir, een lijst toe van de in genoemde
stad aanwezige slagers, die hun slachtdieren ritueel doen afmaken
en van hen die ze vooraf verdooven. Naar aanleiding daarvan
richtte de firma D.
J. Hinrichs en Zonen, welke ritueel slacht,
een open brief tot de leden der Nijmeegsche Vereeniging tot
bescherming van "dieren. Daarin worden tal van autoriteiten op

-ocr page 946-

veterinair en medisch gebied geciteerd, die aan het ritueele slach-
ten de voorkeur geven boven elke andere methode, ook uit een
dierenlievend oogpunt. Deze citaten zijn bijeenverzameld dooi-
den opperrabijn van Gelderland, den heer
Wagenaar, tot wien
genoemde firma zich wendde.

Het bestuur der Vereeniging tot bescherming van dieren te
Nijmegen vervoegde zich voor advies aangaande dezen open brief
tot zijn medelid, den heer
Quadekker voornoemd; deze weer-
legde uitvoerig (in 65 bladzijden), evenzoo met uitgebreide ci-
taten, de zienswijze in den open brief neergelegd. Aan het slot
beschrijft hij met schrille kleuren hoe het ritueele slachten ge-
schiedt en welke folteringen daarbij, naar zijn meening, aan het
dier ten deel vallen. Hij veroordeelt deze slachtmethode scherp
en wenscht ze enkel toegelaten voor de Israëlieten, die er wegens
hun godsdienst waarde aan hechten.

Hun die in deze quaestie belangstellen, zij de lezing van het
95 bladzijden groote boekje aanbevolen. Het pro en contra het
ritueele slachten wordt daarin slagvaardig behandeld. Dat het
onderwerp er zich toe leent, bewijzen de van beide zijden aan-
gevoerde citaten, waarvan het dossier nu weder is verrijkt.

W. C. Schimmel.

Dr. med. vet. JOHANNES PAECHTNER, Respiratorische
Stoffwechselforscliung und ihre Bedeutung für Nütztierhal-
tung und Tierheilkunde. Mit einen Beitrag zur Kenntnis vom
Lungengaswechsel des Rindes. Mit 4 Tafeln. Berlin, Verlags-
buchhandlung von RIOHARD SCHOETZ 1909. Preis 2 M.

v. E.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

Verslag van den toestand der Maatschappij
over 1908—1909.

Namens het hoofdbestuur heb ik de eer hierbij verslag uit te
brengen van den toestand en de werkzaamheden der Maat-
schappg over het afgeloopen jaar. De algemeene toestand mag
in alle opzichten gunstig worden genoemd, daar het aantal ge-
wone leden steeds stijgende is en op heden het nooit gekende
cijfer van 424 bedraagt, als volgt over de afdeelingen verdeeld:

-ocr page 947-

Groningen-Drente.........37

Friesland . . . . .".......28

Gelderland-Overijsel.........52

Utrecht............48

Noord-Holland......V . . . . 29

Zuid-Holland...........25

Nieuwe afdeeling Zuid-Holland.....47

Zeeland............17

Noord-Brabant-Limburg.......45

Algemeene afdeeling........104

Totaal ... 432
leden, waaronder 3 buitengewone leden; voorts 4 eereleden en
1 correspondeerend lid.

Tegenover dit gunstig verschijnsel moet helaas het verlies ge-
boekt worden van leden, die ons in het afgeloopen jaar door
den dood werden ontrukt; hun namen zijn A.
de Boer, veearts
te Rotterdam,
G. J. Mos, veearts te Assen, dr. H. H. Rürik,
lste luitenant paardenarts Oost-Indisch Leger.

Hun nagedachtenis blijve bij ons in eere.

Voorts bedankten voor het lidmaatschap, met ingang van
1 Januari 1910, de heeren E. A. R. F. Baudet, dr. E. C. H. A.
M. Bemelmans, dr. J. van Dorssen, dr. R. H. J. Gallandat
Hust, H. W. Klerk de Reus
, dr. M. H. J. C. Thomassen, H.
J. Tromp de Haas, H. P. E. Verberne en J. Eggink.

In de meeste der bijzondere afdeelingen, welker aantal onver-
anderd bleef, heerscht een opgewekt maatschappelijk leven ; enkele
afdeelingen klagen over minder goede opkomst der leden ter
vergadering.

De helft der afdeelingssecretarissen was nalatig in het inzenden
der verslagen, wat zeer te betreuren is, daar de werkzaamheid
der afdeelingen uit die verslagen zou kunnen blijken. Een her-
innering aan de desbetreffende bepalingen van art. 11 van het
huishoudelijk reglement der Maatschappij is dan ook geenszins
overbodig. Ook bleven enkele afdeelingen nog in gebreke haar
huishoudelijk reglement, in overeenstemming gebracht met de
statuten en het reglement der Maatschappij, aan het hoofdbestuur
ter goedkeuring aan te bieden.

Het hoofdbestuur onderging tydens het afgeloopen jaar eenige
wijziging. Op
1 Januari 1909 nam dr. H. Markus het voorzit-

-ocr page 948-

terschap van den heer H. M. Kroon over en werd laatstgenoemde
als afgetreden voorzitter, door de leden van het hoofdbestuur gehul-
digd wegens de vele en nuttige diensten der Maatschappij bewezen.

De heer H. A. Kroes trad met dien datum in de door de
benoeming van dr. H.
Markus tot voorzitter opengevallen functie
van 2de secretaris.

Door het bedanken van den heer K. Hoefnagel in December
j.1. als lste secretaris ontstond een vacature, waarvoor een tus-
schentijdsche verkiezing moest plaats hebben. Met toepassing van
de artt. 12 en 19 van het huishoudelijk reglement werden door
de afdeelingen de navolgende heeren candidaat gesteld: J. J.
Westkr, N. H. M. van Altena, L. J. Hoogkamer en H. J. C.
van Lent en hieruit de laatste gekozen, die de benoeming aan-
vaardde en 9 Februari 1909 in functie trad.

Het hoofdbestuur brengt den heer K. Hoefnagel namens de
Maatschappij dank voor alles, wat hij als lsto secretaris te haren
bate heeft verricht.

Het hoofdbestuur vergaderde 8-maal te Utrecht, waaronder
eenmaal met de commissie voor de beroepsbelangen.

De besluiten der 49,te algemeene vergadering betreffende «vee-
consulenten» en «opleiding van zoogenaamde veeverloskundigen»
werden ter kennis der regeering gebracht.

Den 13den Februari 1909 werd te Utrecht een bijzondere ver-
gadering gehouden, volgens artikel 19 der statuten, naar aan-
leiding van een door de regeering gevraagd advies in zake de
maatregelen, welke ter voorziening in de veeverloskundige hulp
zouden kunnen worden genomen. Door deze vergadering, waarop,
behalve hef hoofdbestuur, de afgevaardigden van alle bijzondere
afdeelingen tegenwoordig waren, werd een door het hoofdbestuur
opgemaakt concept-advies met algemeene stemmen aangenomen.

Aan de regeering werden onder anderen door het hoofdbe-
stuur de navolgenden requesten verzonden:

a. Verzoek een gedrukten catalogus te doen vervaardigen van
de bibliotheek der Rijks veeartsenijschool en dezen verkrijgbaar te
stellen voor de veeartsen.

b. Verzoek, dat aan \'s Rijks veeartsenijschool in meerdere
mate de aandacht worde gewijd, aan het onderwijs in tropische
ziekten naar aanleiding van een door de 48ste algemeene verga-
dering te dezer zake aangenomen motie.

-ocr page 949-

c. Verzoek om bij eventueele wijziging van de wet op de paar-
denfokkerij 1904 verandering te brengen in art. 7, sub 4, dier
wet, door toevoeging achter «ademhalingswerktuigen en geslachts-
deelen», van de woorden «en been- en hoefgebreken>.

d. Verzoek, om voor zoover dit met de bestaande bepalingen
is overeen te brengen, de onkosten vallende op de declaraties van
de plaatsvervangend districtsveeartsen, zoo laag mogelijk te doen
zijn. Op dit verzoek werd door den minister van landbouw, nij-
verheid en handel geantwoord, dat de voorschriften geen vermin-
dering van zegelkosten toelaten en dat er geen termen bestaan,
die voorschriften te wijzigen.

e. Verzoek, om informatie te willen doen inwinnen betreffende
den inhoud der certificaten of attesten, welke de onderscheiden
landen eischen bij den invoer van paarden, runderen, schapen en
varkens,

en dat die inhoud, alsmede eventueele toekomstige wijzigingen
daarvan, op de eene of andere wijze worden ter kennis gebracht
van de veeartsen.

Indien de onderwerpen daartoe aanleiding gaven, werd door
het hoofdbestuur steeds het advies ingewonnen van de commissie
voor beroepsbelangen, welke zich met groote activiteit van haar
taak kweet. Het hoofdbestuur gevoelt zich verplicht deze com-
missie uit naam der Maatschappij voor haar arbeid oprecht dank
te zeggen.

Bij de regeering werd voorts aangevraagd en verkregen een
subsidie ter gemoetkoming in de kosten van minstens vier van
de Maatschappij uitgaande cursussen in vee- en vleeschkeuring
voor veeartsen. Dientengevolge komen dit jaar voor zulk een
cursus in aanmerking de afdeelingen: Friesland, Noord-Holland,
Nieuwe afdeeling Zuid-Holland en Zeeland, terwijl het hoofd-
bestuur respectievelijk Groningen, Amsterdam, Leiden en Rotter-
dam, na overleg met de directeuren der betreffende abattoirs,
aanwees als de plaatsen waar deze cursussen zullen worden
gehouden.

Besloten werd, verandering te brengen in het reglement dei-
cursussen in vee- en vleeschkeuring voor veeartsen, namelijk om
artikel 6 in overeenstemming te brengen met den eisch sub 4
van het schrijven van den minister van landbouw, nijverheid en
handel van 11 Juli 1907 aan het hoofdbestuur, zoodat de be-

-ocr page 950-

trokken afdeelingen verplicht zijn aan het hoofdbestuur een verslag
te geven van hetgeen op eiken cursusdag is behandeld. Deze
wijziging is door den directeur-generaal van den landbouw goed-
gekeurd.

In het geheel zijn ingekomen 139 en uitgegaan 172 stukken,
behalve de circulaires en briefkaarten voor het concert en het
Lovink -huldeblijk.

Door de commissie, belast met het onderzoek naar de wen-
schelijkheid een er bepaalde wettelijke regeling betreffende koop
en verkoop van vee, welke door de 48ste algemeene vergadering
diligent werd verklaard, werd een 2do rapport uitgebracht, dat
een punt van bespreking dezer 50ste algemeene vergadering zal
uitmaken. Het hoofdbestuur brengt deze commissie dank voor
haar belangrijken arbeid.

(l8te rapport dier commissie is afgedrukt in het Tijdschrift
voor veeartsenijkunde, deel 34, bldz. 762.)

De Maatschappij werd op het 9do Internationaal veeartsenij-
kundig congres in den Haag vertegenwoordigd door den voor-
zitter dr. H.
Markus, terwijl de 2do secretaris, de heer H. A.
Kroes
, welwillend de vertegenwoordiging op zich nam op het
ölsto Landhuishoudkuudig congres te Hoorn en op het congres
voor openbare gezondheidsregeling te Groningen; door het heer-
schen van de cholera is dit congres uitgesteld en zal deze ver-
tegenwoordiging in November plaats hebben.

Den excursionnisten van het 9 Internationaal veeartsenijkundig
congres en genoodigden werd op 18 September 1909 door de
Maatschappij een concert aangeboden, gegeven door het orkest
van het «Concertgebouw» te Amsterdam, onder leiding van den
heer W.
Mengklberg ; dit concert vond plaats in den schouw-
burg te Utrecht.

Bij de excursie naar het noorden heeft de afdeeling Gronin-
gen—Drente de excursionnisten ontvangen; op haar initiatief heeft
een concours hippique en een tentoonstelling van vee plaats gehad.

Hiermede meen ik u naar behooren een beeld te hebben ge-
geven van den toestand der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland.

Namens het hoofdbestuur,

De lste secretaris
H. J. C. van Lent.

-ocr page 951-

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij
over het jaar 1908.

De rekening over dit jaar, in aflevering 12 gepubliceerd, be-
hoeft niet veel toelichting.

Als men let op het saldo van f 929.775 en dat vergelijkt met
het saldo over 1907 ten bedrage van f 1092.74, dan is de achter-
uitgang, waarop wij sinds 1906 rekenden, niet zoo groot als
gevreesd werd.

Op 31 December 1905 bedroeg het saldo f 1148.50; in die
drie jaar zijn wij dus slechts f218.825 ingeteerd.

Het loopend jaar, dat 15 maanden telt wat het tijdschrift be-
treft, zal natuurlijk sterke vermindering ten gevolge hebben,
maar thans is ook alles gereed om de contributie-verhooging,
waarover wij reeds vier jaar denkende zijn, toe te passen.

Bij het naslaan der afzonderlijke posten blijkt dat de achter-
uitgang niet aan het tijdschrift is te wijten; het saldo daarvan
— ten bedrage van f 110.88 — werd als voorgaande jaren door
u weder ter beschikking gesteld voor het volgend deel.

Het zijn de gewone administratieve uitgaven welke stijgen,
maar vooral eischen de commissiën veel. ,

Boven de begrooting (zie blz. 809) zijn de posten: drukwerk,
lokaalhuur, reis- en verblijfkosten voor het hoofdbestuur, die vooi-
de vergadering volgens art. 19, die voor de commissiën voor
koop en verkoop, en die in zake «Wet van 20 Juli 1870» ; op
de beide laatste was zelfs in het geheel niet gerekend.

Ten einde de rekening zoo zuiver mogelijk te houden, is het
dringend gewenscht dat de nota\'s ingevolge art. 25 van het
huishoudelijk reglement op tijd worden ingezonden. Onderge-
teekende neemt de vrijheid de aandacht van bestuurs- en com-
missieleden daarop te vestigen.

Utrecht, 10 October 1909.

Namens het hoofdbestuur :

De penningmeester
Van Esvkld.

-ocr page 952-

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek
der Maatschappij over 1908/1909.

In verband met het feit dat Het maatschappelijk jaar —
ingevolge art. 16 van het huishoudelijk reglement — begint met
1 Januari, kan het bibliotheekverslag evenmin als dat over het
tijdschrift thans worden ingediend.

Het verslag dat eerst in Januari a.s. kan inkomen, zal wel een
groote vermeerdering van het aantal stukken aantoonen, maar er
zal niet uit blijken dat aan den catalogus iets is gedaan, omdat
ondergeteekende in verband met zijn gewonen arbeid en met het
congres daarvoor geen tijd kon vinden, te meer daar de inhouds-
opgaven van deel I—XXXVI van ons tijdschrift zeer veel tijd in
beslag nemen. Ik koester echter de hoop hiermede omstreeks
Maart a.s. gereed te zullen zijn.

Tot mijn leedwezen is verzuimd de bibliotheekrekening over
1907/08 bekend te maken.

Zij luidt als volgt:

Op 15 September 1907 was in kas .... f 320.\'28
Uitgaven:

1. assurantie..........f 3.00

2. aankoop kranten, boeken, enz. ...» 13.10

3. boekbinders werk........» 3.25

4. verzendiug verslagen, enz......» 1.80

5. niet terug ontvangen verzendingskosten. » 4.55

G. briefport, pakketten, enz......» 8.22

7. aan kleine verschotten, fooien, enz. . . » 4.00

8. schrijfbehoeften, portefeuilles, pakmate-

riaal, enz...........» 8.20

9. onderzoek in archieven, bibliotheken, enz. » 15.75 f 61.87

In kas op 23 Juli 1908 .....f 258.4Ï

Utrecht, 10 October 1909.

Namens het hoofdbestuur:

De bibliothecaris

Van Esvei,d.

-ocr page 953-

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der vee-
artsenijkunde in Nederland heeft de eer hierbij ter kennis der
leden te brengen, dat de bijdragen van deze Maatschappij in de
kosten aan het 9de Internationaal veeartsenijkundig congres, in
September j
.1. in den Haag gehouden, is vastgesteld op f 2789,45,
zijnde de som, door een hoofdelijken omslag over de leden, ten
behoeve van het congres, bijeengebracht, verminderd met de
kosten van de ontvangsten te Utrecht, vanwege de Maatschappij,
op 18 September 1909.

Namens het hoofdbestuur,
H. Markus,

voorzitter.

H. J. C. van Lent,

lste secretaris.

Utrecht, 26 October 1909.

Den 27ston October j.1. is aan het abattoir te Groningen een
cursus in vee- en vleeschkeuring aangevangen voor veeartsen uit
de provincie Friesland, onder leiding van de heeren
P. 1). JBeun-
ders
en H. G. O. Boom, resp. directeur en onderdirecteur van
genoemd abattoir.

Negen veeartsen, allen leden der Maatschappij, nemen aan den
cursus deel.

Door het hoofdbestuur zijn als leden der algemeene afdeeling
aangenomen: II. L. F. L.
Warnecke, rijkskeurmeester 3d" klasse
te Hoek van Hollaud en C. J.
van Temmen, gouvernements-
veearts N. O.-I.

De afdeeling Noord-Holland nam als lid aan F. C. de t,a
Chambre
te Diemen, terwijl het lid der afdeeling Utrecht C.
Tenhakff
met ingang van 1 Januari 191U bij de nieuwe afdeeling
Zuid-Holland werd opgenomen. Alsnog hebben als lid der alge-
meene afdeeling bedankt de heeren paardenartsen : J.
Eggjnk te
Amersfoort;
II. J. Tromp de Haas te Batavia ; H. P. E. Verberne
te Roermond; C. van Heelsberge^ te Breda.

Van de afdeeling Nieuw Zuid-Holland bedankten de paarden-
artsen :
M, E. baron Bentinck te Bergen-op-Zoom; J. L. G.
Cayaux te \'s-Gravenhage; A.. Frederikse te Utrecht en J. van
Zijverden
te Milligen.

-ocr page 954-

Personalia.

Benoemd: Bij koninklijk besluit van 16 October 1909, n°. 43,
tot ridder in de orde vau den Nederlandschen Leeuw dr. J.
Poels,
directeur van de Rijks seruminrichting te Rotterdam; tot veearts-
keurmeester te den Helder, met ingang van 1 Januari 1910,
D.
Haan van Dalen; tot veearts-keurmeester te Zwolle, iugaande
15 November, W.
Luxwolda van Utrecht; bij ministeriëele be-
schikking van 26 October 1909, n°. 10181, afd. O., met ingang
van dien datifm tot tijdelijk leeraar aan de rijks landbouw-
winterschool te Zutfen dr.
R. H. J. Gallandat Huet.

Gevestigd: te \'s-Graveuhage L. J. H. Stadhouder; te Eindhoven
H. H. Nijssen.

Verplaatst: van Utrecht naar Zeist cb\\ A. W. H. Wirtz; vau
Voorburg naar Alfen a/d Rijn
J. E. Reichman; van Eibergeu
naar Rotterdam
S. Douma; van Zuidlaren naar Assen J. M. A.
van Nes; van \'s-Gravenhage naar Basel dr. A. Vrijburg (tijdelijk);
vau Rotterdam naar Heerenveen dr.
J. van der Veen.

Bij beschikking van den minister van landbouw, nijverheid en
handel van 9 October 1909, n°. 9214, afdl. O. is, te rekenen
met ingang van 1 October 1909, eervol ontslag verleend aan
F.
Lam é ris als tijdelijk leeraar aan de rijks landbouwwinterschool
te Zutfeu en is, met ingang van 9 October 1909, als zoodanig
benoemd S.
Heimans aldaar.

Bij koninklijk besluit van 29 October 1909, n®. 48, is II. J.
Lovink, met ingang van 15 November 1909, op verzoek, eervol
ontslagen uit zijn betrekking vau directeur-generaal van den
landbouw, onder dankbetuiging voor de vele en gewichtige
diensten door hem in die betrekking bewezen.

De gouvernementsveearts C. J. van Temmen zal 13 November
a.s. per stoomschip
Rembrandt zijn bestemming naar Indië volgen,
terwijl de gouvernementsveearts
H. J. M. Valois op 21 Januari
1910 per stoomschip Grotius naar lndië vertrekt.

Ter beschikking gesteld: bij resolutie van den minister vau ko-
loniën dato
20 October 1909, afdl. D, n». 9, H. J. Lovink,
directeur-generaal van den landbouw om te worden benoemd tot
directeur van het departement van landbouw in Nederlandsch-
Indië.

-ocr page 955-

Rijks veeartsenijschool.

Als nieuwe leerling is tot het \\sto studiejaar nog toegetreden
E. F.
van Haaps uit Rotterdam, terwijl de leerling S. van der
Zwaag
uit Noordbroek zijn studiën aan de school heeft gestaakt.

Staatsbegrooting.
Begrooting Nederlaiidscli-Indië over 1910.

Afdeeling VI. Onderafdeeling 88.

Veeartsenijkundige dienst.

a. Traktementen en toelagen van den inspecteur en het verdere
personeel voor den burgelijken veeartsenijkundigen dienst, alsmede
schrijfloonen en belooningen voor buitengewone werkzaamheden.

1 inspecteur...........• . . f 9600

2 adjunct-inspecteurs f 7800 .........» 15600

28 Europeesche veeartsen a f 3300. . \\ . . .\' . » 92400

9 inlandsche veeartsen a f 420 ........» 3780

53 mantris, waarvan 9 a f480 en 44 a f 300. . . » 17520

schrijfloonen..............» 2520

1 oppasser...............» 144

periodieke en buitengewone traktementsverhoogingen . » 74175

f 215739

Het aantal inlandsche veeartsen, dat niet meer wordt aangevuld, is door
mutatie vermindord tot 9. Het aantal mantria is tijdelijk met 36 vermeerderd.

Voor periodieke en buitengewone traktementsverhoogingen is f375 meer
noodig dan ten vorigen jare.

De raming is voorts verhoogd met f15600 voor twee adjunct-inspecteurs.
De werkzaamheden van den veeartsenijkundigen dienst zijn zoodanig toege-
nomen, dat het noodig is den inspecteur voor zijn inapectiework de beschik-
king te geven over twee adjuncten, waarvan de een in don regel dienst zal
doen op Java en de andere in de buitenbezittingen.

Een bezoldiging van f650 \'s maands met 2 driejaarljksche verhoogingen
van f75 \'s maands wordt voor die ambtenaren noodig geacht; zullende in-
dien tot adjunctinspecteur worden benoemd veeartsen, die in het genot zijn
van de vroegere traktementsverhooging voor met gunstigen uitslag afgelegd
examen in een of meer inlandsche talen, zy ook als adjunct-inspecteur in
het genot van die verhooging blijven.

Voor ieder van die adjunct-inspecteurs is nog op een bedrag van f30
\'
b maands voor schrijfloon gerekend.

-ocr page 956-

b. Reis- en verblijfkosten; kosten van vervoer der door de
gouvernementsveeartsen bij reizen in commissie in het belang
van den dienst medegenomen instrumenten, utensiliën en proef-
dieren ; boekwerken en tijdschriften.

Geraamd naar de uitkomsten over 1907 en 1908:

c. laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek.

1 afdeelingschef..........f 6000

1 assistent. ...........» 3300

1 opzichter amanuensis.......» 720

laboratoriumbedienden........» 546

bedienden en wakers voor stallen en weiden » 480

1 schrijver............» 240

laboratorium-uitgaven........» 2500

aankoop en onderhoud vau proefdieren . . » 6000

reis- en verblijfkosten........» 1200

kleine uitgaven..........» 125

f 21111

De raming is verhoogd met f 5300 en wel met f 3300 voor een (veearts-)
assistent, waarvan de indienststelling zoowel door don aard als door den
omvang van de werkzaamheden b\\j het laboratorium noodzakelijk wordt
gemaakt en met f 2000 voor het onderhoud van proefdieren. De verschei-
denheid der proeven, die bij het laboratorium genomen worden, eischt een
groot aantal proefdieren. De onderhoudskosten worden tot duBver gekweten
uit den post voor aankoop van proefdieren, die dit thans echter niet meer
toelaat.

d. Fokstation voor pluimvee (maatregelen in het belang van

de economische ontwikkeling).

e. Opleiding van inlandsche veeartsen :

2 leeraren.............f 8400

1 inlandsch assistent-leeraar gedurende 4 maanden » 400

bediendenloon.............» 300

toelagen voor het geven vau onderwijs . » 3000

toelagen aan leerlingen.........» 3510

leermiddelen.....-........» 1200

genees- en verbandmiddelen..............» 500

vergoeding van reiskosten aan leerlingen . . . memorie

periodieke traktementsverhooging......» 75

f 17385

-ocr page 957-

In verband met de ontwikkeling van liet onderwys aan den opleidings-
cursus voor inlandsche veeartsen en de eischen, welke in de toekomst aan
liet daaraan verbonden onderwijzend personeel zullen moeten worden ge-
Bteld, is het wenschelijk de volgende nieuwe uitgaven te doen:

f 4200 voor indienststelling van een tweeden Europeeschen veearts-leeraar;
f 300 voor bediendenloon, terwijl de volgende verhoogingen noodig zijn:
f 600 voor den post voor toelagen voor het geven van onderwijs;
f200 voor den post voor leermiddelen, geneesmiddelen, enz.
Deze laatste post welke door de verhooging op f 1700 gekomen is, is
gesplitst in :

leermiddelen........f1200

genees- en verbandmiddelen . . * 500
De bezoldiging van den veearts-leeraar bedraagt ingevolge het Indisch
Staats-
blad
1907, n°. 66, f350 \'s maands met twee driejaarlijksche verhoogingen
van f 75 \'s maands.

Deze bezoldiging, dus ook die van den nieuwen leeraar, zal meer in
overeenstemming zijn met die van de gouverneinentsveoartsen, door met
behoud van de aanvangBbezoldiging van f 350 daaraan vijf drie-jaarlijksche
verhoogingen van f 75 \'s maands te verbinden.

De mogelijkheid bestaat, dat tegen het einde van 1910 een van de leer-
lingen, die dan vermoedolijk zullon wordon gediplomeerd, tot assistent-leeraar
zal kunnen worden benoemd. De raming is voorts verhoogd met f 75 voor
periodieke traktementsverhooging.

ƒ. Uitgaven in verband met de belasting op houden; maat-
regelen tegen hondsdolheid en ter voorkoming of beteugeling van
besmettelijke ziekten onder het vee en de paarden.

Geraamd naar de uitkomsten over 1908. Overigens is de raming
verhoogd met f 3200 voor het opvangen van honden.

Afdeeling IX. Onderafdeeling 142:

1 majoor (dirigeerend paardenarts).....f 7800.—

1 kapitein (paardenarts lsto klasse).....» 5400.—

3 > » » af 4800 . . » 14400.—

1 eerste luitenant (paardenarts 2do klasse). . . » 3900.—

1 > „» ».\'..» 3600.—

2 » » a f3300 » 6600.—
1 » > » . , . » 3000.—
Idemniteit voor fourage en tegemoetkoming voor

oppassing, enz. van dienstpaarden a f 346.56. » 3465.60

-ocr page 958-

Hoofdstuk X, Departement van Landbouw, Nijverheid
en llandel. Afdeeling II.

Memorie van antwoord.

Art. 28. Subsidiën veefokkerij, schapenvarkens- en geitenfokkerij.

Toegestaan voor 1909 . . . f 75000

Geraamd voor 1910. . . . » 91000

Meer . . f 16000

Voorgestelde verhoogingen.

Rundveefokkerij.....f 10000

Kleinveefokkerij.....» 3000

Stalwedstrijdeu.....» 2000

Veeteeltconsulent Zeeland . . » 1000

T 16000

In de Memorie van toelichting op hoofdstuk X der staats-
begrooting voor 1908 werd door den toenmaligen minister mede-
gedeeld, dat deze zich wel kon vereenigen met de voorstellen dei-
commissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschil-
lende provinciale commissiën ter bevordering van de veefokkerij,
om het rijkssubsidie geleidelijk op te voeren tot een bedrag van
f 125.000. Voor het dienstjaar 1908 werd het subsidie mitsdien
met f 25.000 verhoogd, terwijl de minister te kennen gaf, dat
het zijn voornemen was op hoofdstuk X der staatsbegrooting voor
1909 weder een verhooging van dezen post aan te vragen, welke
dan in hoofdzaak zou strekken tot het steunen van fokvereenigiugen.

De min gunstige stand van \'s rijks geldmiddelen liet niet toe
aan dit voornemen gevolg te geven.

De krachtige beweging op het gebied van de veefokkerij,
welke zich voornamelijk uit in het totstandkomen van contröle-
vereenigingen, stierhouderijen en fokvereenigiugen, alsmede in de
meerdere belangstelling in het werk der rundveestamboeken,
breidde zich in het afgeloopen jaar in alle deelen van ons land
meer en meer uit. De prijzen, welke voor de in de registers der
stamboeken ingeschreven dieren met gecontroleerd productie-
vermogen, worden betaald, stijgen voortdurend en het is niet
alleen de buitenlander, die deze hoogere prijzen wil besteden,
doch ook in den binnenlandschen handel wordt prima fokvee
duur betaald.

-ocr page 959-

Meer en meer komt men tot de overtuiging, dat de regeerings-
bemoeiing in zake veefokkerij zich behoort te concentreeren op
het steunen van het vereenigiugsleven op dit gebied. Om in die
richting krachtiger werkzaam te kunnen zijn, wordt voorgesteld
het thans daarvoor beschikbaar bedrag met f 10000 te verhoogen.

Doch niet alleen op het gebied der rundveefokkerij bestaat
thans opgewekt leven, zulks is eveneens het geval op het gebied
der kleinveefokkerij.

Ter bevordering van de varkensfokkerij zijn in alle provinciën
thans speciale commissiën werkzaam, wier taak het is om met
behulp van geldelijken steun van rijk en provincie de verbetering
van het varkensras te bevorderen. Ten deele geschiedt zulks door
het beschikbaar stellen van uitstekend mannelijk fokmateriaal,
voornamelijk van het Groot-Yorkshire ras of van het verbeterde
landras, anderdeels tracht men het voorgestelde doel te bereiken
door het steunen van het vereenigiugsleven in den vorm van
fokstations en fokvereenigingen.

Ook op het gebied der schapenfokkerij begint er bij de fokkers
meer en meer drang te komen naar verbetering.

In Friesland, Groningeu en Noord-Holland heerscht op dat
gebied thans veel belangstelling, welke zich uit door het invoeren
van prima fokmateriaal uit den vreemde, door verbetering van
het ras in zichzelf, gelijk men zulks op Texel met zoo gunstig
gevolg heeft gedaan en door het oprichten van stamboeken.

Merkwaardig is, dat in de laatste jaren ook op het gebied der
geitenfokkerij zich een zeer krachtige beweging heeft baan ge-
broken, welke zich ten doel stelt verbetering van het bestaande ras.

Zooals bekend, wordt de geit hoofdzakelijk gehouden door den
kleinen landbouwer, vooral door den arbeider ten plattenlande.
Voor deze categorie van menschen is de geit een van de nuttig-
ste huisdieren; met geringe kosten worden zij in staat gesteld,
door middel van de geproduceerde melk, de maar al te dikwijls
schrale voeding aanmerkelijk te verbeteren.

Tot voor korten tijd werd aan de verbetering van het geiten-
ras zoo goed als niets gedaan en dit had dan ook ten gevolge,
dat het oorspronkelijke, zeker niet ondeugdelijke, landras gaan-
deweg in qualiteit is achteruitgegaan. Om daarin verbetering te
brengen, is men voor een paar jaren, met steun der regeering,
begonnen uitstekend mannelijk fokmateriaal uit het buitenland

-ocr page 960-

in te voeren, terwijl tevens ook de geest van het verenigings-
leven op dit gebied vaardig is geworden blijkens het in het leven
roepen van bokhouderijen en geitenfokvereenigingen. Vooral van
de zijde van den kleinen man ondervindt deze beweging veel
sympathie en door het toekennen van kleine bedragen als sub-
sidie wordt deze beweging thans reeds door de regeering gesteund.

Ten einde in staat te zyn op dezen weg krachtiger voort te
gaan, is eenige vermeerdering van de beschikbare gelden zeer
gewenscht en daarom wordt voorgesteld, het bedrag, uitgetrokken
voor het geldelijk steunen van de kleinveefokkerij, met f3000 te
verhoogen.

Uit dit artikel worden ook geput de bijdragen in de kosten,
vallende op het houden van wedstrijden in het verbeteren dei-
rund veestallen. Ook deze beweging is van jongen datum. De Gel-
dersch-Overijselsche maatschappij van landbouw is, in navolging
van hetgeen op dit gebied met zoo goed gevolg in België ge-
schiedt, voor een paar jaren begonnen zoodanige wedstrijden in
het leven te roepen; het bleek weldra dat zy ook buiten den
kring der Maatschappij in hooge mate belangstelling trokken.

De beteekenis van deze beweging voor onze zuivelindustrie en
onze veefokkerij kan moeilijk worden overschat. Het valt toch
niet te ontkennen dat de inrichting der rundveestallen op het
zand en ook in de vruchtbaarder streken, uit een oogpunt van
ziudelijkheid, doelmatigheid en hygiëne zeer veel te wenschen
overlaat.

Nadat voorlichting verstrekt is omtrent het aanbrengen op
min kostbare wijze der meest noodzakelijke wijzigingen, worden
wedstrijden georganiseerd, met prijzen voor de deelnemers die de
verbeteringen het best aanbrachten. Deze wedstrijden staan onder
leiding van commissies, waarin meestal zitting hebben de rijks-
landbouwleeraar en de zuivelconsulent, terwijl het Instituut voor
landbouwwerktuigen en -gebouwen te Wageningen eveneens daarin
vertegenwoordigd is.

Het is een verblijdend verschijnsel, dat deze beweging van de
zijde der landbouwers zoo groote belangstelling ondervindt.

Ten einde deze nuttige beweging door het toekennen van
matige subsidies te kunnen steunen, wordt een bedrag van f 2000
aangevraagd.

-ocr page 961-

Veeteeltconsulenten. In den loop van het jaar 1909 is een twee-
tal veeteeltconsulenten aangesteld en wel één voor de provinciën
Gelderland en Utrecht met standplaats Arnhem en één voor de
provincie Limburg met standplaats Sittard.

Van de zijde van het bestuur der Zeeuwsche maatschappij van
landbouw is tot de regeering het verzoek gericht om het rijks-
subsidie voor het zuivelconsulentschap in Zeeland met t\'1000 te
verhoogen, ten einde daardoor in staat gesteld te worden den
zuivelconsulent een assistent ter zijde te stellen, vooral met het
oog op zijn bemoeiingen in zake verbetering van de veefokkerij,
waaronder de kleinveehouderij is begrepen. De zuivelconsulent in
Zeeland beweegt zich reeds thans met goed gevolg op dit gebied
en het schijnt wenschelijk voor deze proviucie de werkzaamheden
in het belang der zuivelbereiding en der veefokkerij in een hand
te brengen. Het verdient uit dien hoofde aanbeveling aan het verzoek
der Zeeuwsche maatschappij van landbouw, welk verzoek gesteund
wordt door de afdeeling Zeeland van het Nederlandsch rundvee-
stamboek, te voldoen, door het bedrag van het subsidie voor het
zuivelconsulentschap in Zeeland met bet oog op de behartiging
der veeteeltbelangen met f 1000 te verhoogen.

Art. 33. In het Voorloopig verslag van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal nopens het wetsontwerp tot vaststelling van
het Xde hoofdstuk der staatsbegrooting voor het dienstjaar 1908
werd op bladz. 5 ad art. 30 aangedrongen op bevordering van
uitbreiding van het aantal veeverloskundigen. Nadien is van
regeeringswege een onderzoek ingesteld naar den toestand hier
te lande met betrekking tot de veeverloskundige hulp. Daartoe
werden aan de burgemeesters, de veeartsen en de landbouw-
vereenigingen vragenlijsten gezonden ; de daarop ontvangen ant-
woorden werden bewerkt tot een verslag, waarvan exemplaren
aan de leden der Staten-Generaal zijn aangeboden.

Uit het onderzoek is gebleken, dat niet overal over voldoende
hulp van veeartsen kan worden beschikt, zoodat men zijn toe-
vlucht moet nemen tot veeverloskundigen of, waar dezen niet
aanwezig zijn, tot onderlinge hulp van de landbouwers. Het
behoeft geen betoog, dat aan dezen toestand nadeelen zijn ver-
bonden, voortvloeiende zoowel uit de omstandigheid, dat verlos-
kundigen en landbouwers geen wetenschappelijke opleiding hebben
genoten, als uit het onbevoegd uitoefenen van de veeartsenij-

-ocr page 962-

kundige praktijk, waaraan verscheidene van de genoemde verlos-
kundigen zich schuldig maken ; de kwakzalverij wordt er door
in de hand gewerkt.

Het Nederlandsch landbouw-comité, welks oordeel gevraagd
werd omtrent de resultaten van het bovenbedoelde onderzoek,
acht het ter verbetering van den bestaanden toestand gewenscht,
dat de regeering een wetenschappelijke opleiding van veeverlos-
kundigen bevordere, alsmede dat de veehouders in de gelegenheid
gesteld worden zich de kennis van de eerste beginselen der vee-
verloskunde eigen te maken en dat de regeering daarbij steunend
optrede.

De Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Ne-
derland, welker advies eveneens werd ingewonnen, meent, dat
als maatregel, ter voorziening in de veeverloskundige hulp aan-
bevelenswaardig moet worden geacht: het bevorderen van de
vestiging van veeartsen op het platteland, en wel door:

a. het geven van behoorlijke subsidies door gemeente en pro-
vincie, zoo noodig daarin gesteund door het rijk, aan den be-
trokken veearts;

b. het telken jare samenstellen en publiceeren van een lijst
van gemeenten of combinaties van gemeenten, welke een veearts
wenschen, met opgave van de eventueel te verkrijgen subsidies;

c. streuge vervolging van overtredingen der wet op de uit-
oefening der veeartsenijkunst;

d. het verruimen van de opleiding der veeartsen in het alge-
meen en in het bijzonder op het gebied der practische verloskunde,
der runderziekten en der ambulatoire cliniek ;

e. bevordering van maatregelen, welke de plattelandsgemeenten
uit haar isolement opheffen, dus verbetering der verkeersmiddelen.

Afgescheiden van de vraag, of, en zoo ja op welke wijze, aan
de wenschen van de bovengenoemde lichamen gevolg ware te
geven — een vraag, waarop thans nog geen beslist antwoord
kan worden gegeven — is de ondergeteekende, mede op grond
van hetgeen het gehouden onderzoek geleerd heeft, van oordeel,
dat het practisch onderwijs in veeverloskunde aan \'s Iiijks vee-
artsenijschool uitbreiding en verbetering behoeft. De jonge vee-
artsen toch zijn aan de school weinig vertrouwd geraakt met de
praktijk der verloskunde, een gevolg van de omstandigheid, dat
het beschikbare levende materiaal ter demonstratie van verlos-

-ocr page 963-

singen veel te gering is; een tiental verlossingen wordt jaar-
lijks geleverd door de koeien van de school. De opengestelde
gelegenheid, om runderen gratis te stallen enkele dagen vóór en
enkele dagen na het kalven, wordt weinig benut. Slechts enkele
abnormale verlossingen bij vee, dat aan de clinieken wordt aan-
gevoerd, of ook buiten de inrichting worden verricht. Het werken
op het phantoom, hoe nuttig overigens, geeft niet voldoende
zelfvertrouwen voor de praktijk. Aankoop van drachtige dieren
geschiedt tot dusverre slechfs op zeer beperkte schaal. Ten einde
aan dit laatste de noodige uitbreiding te kunnen geven, wordt
voorgesteld den post «aankoop van dieren» met f 4000 te
verhoogen. Hierbij zij opgemerkt, dat het in de bedoeling ligt de
runderen zoo kort mogelijk vóór het kalven te koopen en de
dieren daarna zoo spoedig doenlijk weer te verkoopen. Van de
voor dit doel uitgegeven gelden zal derhalve een groot gedeelte
weer in \'s rijks schatkist terugvloeien.

De hoogere eischen, welke tegenwoordig aan het veeartsenij-
kundig onderwijs worden gesteld, maken, dat ook voor andere
onderdeelen van dit artikel meer moet worden aangevraagd. De
post sub a kan in verband met de voltooiing van het pathologisch
instituut worden verminderd, zoodat het totaal van het artikel
hetzelfde is als voor 1909.

Art. 62. b. Veeartsenij kundig congres f 5000, Deze som is
de derde termijn van het in 1907 in beginsel aangenomen, over
3 jaren te verdeelen, subsidie ten behoeve van het in September
1909 te houden internationaal veeartsenij kundig congres.

A. Algemeene dienst.

Art. 6. Jaarwedden voor het personeel, enz. . f 73.370.—

In de laatste jaren bleek herhaaldelijk en meer in het bijzonder b(j de
bestrijding van het mond- en klauwzeer, dat meerdere eenheid bij en toe-
zicht op de uitvoering van de wetteljjke voorschriften ten aanzien van de
bestrijding van veeziekten, dringend noodzakelijk is. Wegens het ontbreken
van het daarvoor noodige personeel heeft de directeur-generaal van den
landbouw zich meer dan met het oog op zjjn overige veelomvattende werk-
zaamheden wenschelgk te achten is, met dezen diensttak moeten bemoeien.

Deze toestand kan niet langer worden bestendigd. Er dient een ambte-
naar te worden aangesteld, aan wien de leiding van en het toezicht op den
veeartsenjjkundigen dienst wordt opgedragen. Daarom wordt voorgesteld
een inspecteur te benoemen op f 8500, mot welk bedrag dit artikel is ver-
hoogd.

-ocr page 964-

C. Dienst van de rijks land- en tninbouwleeraren, landbouw-
krediet en maatregelen in het belang van de fokkerij.

Art. 24. Subsidiën voor zuivelconsulenten; subsidie voor en
kosten van de proefzuivelboerderij te Hoorn; subsidiën voor en
andere uitgaven ten behoeve van voordrachten en cursussen in
hoefbeslag, paarden- en veekennis, alsmede bijen- en hoenderteelt:

«. subsidie voor zuivelconsulenten .... f 38.300.—

b. subsidie voor pluimveeconsulent .... 3.000.—

c. subsidie voor en kosten vau de proefzuivel-
boerderij te Hoorn................3.850.—

d. subsidiën voor en andere uitgaven ten be-
hoeve van voordrachten en cursussen in hoef-
beslag, paarden- en veekennis, alsmede bijen-
en hoenderteelt 20)........ 22.800.—

20) Verhooging van onderdoel d met f500 is wonschelijk in verband
mot de vele aanvragen voor cursussen in paarden- en veekennis, hoefbeslag
alsmede in bjjen- en hoenderteelt.

Art. 26. Jaarwedden en toelagen van het vaste en het tijde-
lijke personeel bij het Rijkshengstveulendepöt . . f 8.000.—

Art. 27. Subsidiën en kosten in verband met de uitvoering
der wet op de paardenfokkerij 1901, zoomede subsidiën en andere
uitgaven voor de paardenfokkerij in het algemeen f 142.000.—

Art. 28. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de
rundvee-, varkens-, schapen- en geitenfokkerij . f\' 91.000.—

Zie de memorie van toelichting.

[). Veeartsenijkundige dienst.

Art. 30. Jaarwedden en toelagen vau het personeel:

districtsveeartsen..........f 27.000.—

assistent-districtsveeartsen, vee-opzichters en

tijdelijk hulppersoneel....... 27.300.—

Dit artikel wordt met f 1000 verhoogd, ten einde aan de twee districts-
veeartsen, die thans nog op hun minimum staan, een salarisverhooging to
kunnen geven, zoodat z\\j met de anderen gelijk komen.

Art. 31. lleis-, bureel- en verplaatsingskosten; reiskosten en
vacatiegelden van plaatsvervangende districtsveeartsen; reiskosten
en belooningen van gouvernementskeurmeesters en geëxamineerde
veeartsen; vergoeding voor het gebruik van rijwielen ten behoeve
van \'s rijks dienst...........f 85.000.—

-ocr page 965-

Te rekenen van 1 Juni 1.1. zyn geen aanbiedingen om overneming van
tuberculeuse runderen in overweging genomen dan die welke vergezeld zijn
van een verklaring van een geëxamineerden veearta, dat bij het ter over-
neming aangeboden dier verschijnselen van tuberculose geconstatoerd zijn.

In verband met deze wijziging kan het artikel lager worden geraamd.

Art. 32. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het per-
soneel van de Rijks veeartsenijschool, mitsgaders schrijfloonen:

a. jaarwedden van den directeur en de leeraren:
4 directeur, tevens bibliothecaris f 4.700.—

4 leeraren, a f 4000 .... 16.000.—

5 » > 3750 .... 18.750.—
2 buitengewone leeraren . . . 1.500.—
traktementsverhoogingen in 1910

toe te kennen............500.—

--f 41.450.—

b. jaarwedden der beambten:

2 prosectoren a f 2000 . . . f 4.000.—

1 hoofdopziener...... 1.400.—

1 smid......... 1.400.—

5 assistenten....... G.OOO.—

1 laborant in de apotheek . . 1.400.—

1 opziener....... 1.400.—

7 amanuenses...... 5.800.—

1 schrijver................600.—

uitbreiding van personeel en ver-
hooging van wedden in 1910 1.200.—-

- 23.200.—

c. loon der bedienden en arbeiders, mitsgaders

schrijfloonen........... 17.668.—

Verhooging van dit artikel is noodig :

1°. ten einde aan enkele looraren, dio daarvoor in aanmerking komen,
traktementsverhooging te kunnen toekonnen;

2°. voor weddeverhooging van eenigo beambten en bedionden, alsmede
voor de aanstelling vah oen amanuensis bij de züotechnische afdeeling, welke
thans geheel van hulp verstoken is;

3°. voor het loon van een tuinbediende, die tot dusverre uit het artikel
voor materieel werd betaald en wiens wedde naar dit artikel is overgebracht.

Art. 33. Gebouwen, meubelen, hulpmiddelen voor het onder-
wijs, lokaalbehoeften, reiskosten, kosten wegens het uitoefenen
van de buitencliniek, aankoop en onderhoud van dieren en
verdere uitgaven ten behoeve van de Rijks veeartsenijschool:

-ocr page 966-

a. aanbouw, onderhoud en lasten der gebouwen,

onderhoud en aankoop van meubelen en
gereedschappen, mitsgaders vuur, water en
licht.............f 36.249.-

b. hulpmiddelen voor het onderwijs en kosten

wegens het uitoefenen van de buitencliniek 13.000.—

c. voeding en verpleging van dieren .... 21.000.—

d. aankoop van dieren......... 9.000.—

e. schrijfbehoeften, drukkosten, reiskosten en ver-

dere uitgaven. . ......... 1.200.—

Zie de memorie van toelichting.

Art. 34. Kosten van de examens ter verkrijging van het

diploma van veearts....... . . . . f 3000.—

Art. 35. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het perso-
neel van de Rijks seruminrichting, mitsgaders schrijfloonen :
a. jaarwedden van den directeur en den onderdirecteur :

1 directeur.......f 3.500.—

1 onderdirecteur...... 3.000.—

- f 6.500.—

2.600.—
2.600.—
4,000.—
2.400.—
1.500.—
1.600.—
1.300.—
1.200.—

b. jaarwedden der beambten :

1 bacterioloog-scheikundige

1 bacterioloog ....

2 bacteriologen a f 2000 .

2 assistenten.....

1 statisticus-bibliothecaris

1 boekhouder.....

1 conservator.....

1 lithograaf-teekenaar . .

f 17.200.-

c. loon der bedienden, mitsgaders schrijfloonen . 8.081.—

d. tijdelijk hulppersoneel........ 1.779.—

Wordt verhoogd met f 2300, ten einde te kunnen overgaan tot;

a. verhooging van de wedden voor eenige beambten en bedienden, die
daarvoor op grond van hun diensttijd in aanmerking kunnen komen;

b. aanstelling van een opzichter, aan wien ware op te dragen het in
ontvangst nemen van alles wat voor de inrichting aankomt, het bijhouden
van en het uitoefenen van controle op den inventaris van instrumenten,
boeken, alsmede het toezicht op de expeditie en op de proefdieren.

-ocr page 967-

Art. 36. Gebouwen, meubelen, benoodigdheden voor de te ver-
richten werkzaamheden, lokaalbehoeften, reiskosten, aankoop en
onderhoud van dieren en verdere uitgaven ten behoeve van de
Rijks seruminrichting:

a. huur en onderhoud der gebouwen, onderhoud

vaif meubelen, instrumenten, chemicaliën en

materialeu, mitsgaders vuur, water en licht f 14.500.—

b. aankoop en onderhoud van dieren .... 55.350.—

c. schrijfbehoeften, drukkosten, reiskosten, vrach-

ten en verdere uitgaven....... 6.300.—

In verband met het toenemen van het aantal aanvragen om sera en ent-
stofFon en het voortdurend in toepassing brengen van nieuwe sera en ent-
3toffon is vermeerdering van het aantal paarden voor de productie dier
stoften noodig. Voor aankoop en onderhoud dezer dieren is vorhooging van
het artikel met f 10.000 noodzakelijk.

Art. 37. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het perso-
neel belast met de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch,
mitsgaders schrijfloonen.........t 423.160.—

Art. 38. Benoodigdheden voor de te verrichten werkzaamheden,
reiskosten en verdere uitgaven ten behoeve van de keuring van
voor uitvoer bestemd vleesch; subsidiën en verdere uitgaven ten
behoeve van cursussen in vee- en vleeschkeuring:

a. materialen, drukkosten, reiskosten en verdere

uitgaven...........f 35.500.—

b. cursussen in vee- en vleeschkeuring . . . 6.000.—

Art. 39. Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot afwen-
ding van het gevaar waarmede ziekten den veestapel be-
dreigen ..............f 450.000.—

Op grond van de ervaring, in laatste maanden opgedaan, kan dit artikel
belangrjjk worden verminderd. Zie ook noot 23.

Art. 40. Kosten voortvloeiende uit de wet van 5 Juni 4875
(.Staatsblad n°. 110)...........f 250.—

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907.

Bij koninklijk besluit van 27 September 1909, n°. 20, is be-
paald dat in het besluit van 24 Juni 4908, n°. 50, houdende
voorschriften ter uitvoering van art. 5 der wet op de uitvoer-
keuring van vleesch 1907 (
Staatsblad n°. 217) in de eerste alinea

-ocr page 968-

van art. 1 na het woord «bedwelming» zal worden ingevoegd
de woorden «tenzij de slachting plaats heeft gehad volgens den
Israëlietischen ritus.»

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Uitvoer van runderen naar Italië. Van de Italiaanscbe regee-
ring is de mededeeling ontvangen dat runderen, afkomstig uit
Nederland bij invoer in Italië in het vervolg voorzien moeten
zijn van een bewijs, dat zij zijn gekeurd en gezond bevonden
overeenkomstig het koninklijk besluit van 11 September 1908,
n°. 41, houdende bepalingen betreffende de keuring van voor
uitvoer bestemd vee. In verschillende plaatsen hier te lande zijn
deskundigen aangewezen, welke bevoegd zijn deze keuring uit
te voeren. Zy die runderen naar Italië wenschen te verzenden,
kunnen op aanvrage bij den directeur-generaal van den land-
bouw opgave van namen en adressen dezer deskundigen bekomen.
\'s-Gravenhage, 12 October 1909.

-ocr page 969-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende September 1909.

(De cijfers tusschan ( ) duiden het getal eiqenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm. i

Schurft bij paard en schaap.

•U03(3(0d8dTÏTÏl{08

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hon
do

hei

a

M

a

<o

T3

a

O
A

:3>
«

ds-

-

i.

ai

a>
>-

u

O
§

\'Z?

n

<D

P.
*

0

1
os

Groningen . .

n

n

V

»

ii

Friesland. . .

11

n

n

la

60 (2)

31 (26;

1

Drente. . . .

5

n

»

V

48(1")

11

71

i

OveryBel . .

6

ii

n

15 («)

2(2)

Gelderland . .

15

ii

n

31 (22)

8 (8)

Utrecht . . .

2

n

»

ii

11

n

5(4)

n

13(1)

Noord-Holland .

6

ii

31(^1

J.

3(3)

28 (7)

Zuid-Holland .

9

n

«

52(5)

12 (»)

2(2)

Zeeland . . .

21

V

2(2)

Noord-Brabant .

12

n

9(8j

9 (»)

Limburg . . .

n

n

D

n

»

V

*

V

1

11(10)

n

n

Totaal

67

»1

7)

la

206 (31)

n

91 (\'2)

V

36 |35)

»»

n

42(»)

a. Afgemaakt.

(Staatacourant van 13 Oetober 1909, n°. 239.) v. E.

-ocr page 970-

SPA T,

Van verschillende zijden kwam het verzoek tot mij, om
hetgeeu ik op de algemeene vergadering der Maatschappij
tot bevordering der veeartsenijkunde in September 1908 heb
gezegd over periosteotomie bij spat te publiceeren, opdat
het zou kunnen dienen als leidraad bij de uit te voeren
operatie.

Ik heb geen bezwaar hieraan te voldoen, en zal nu vol-
ledigheidshalve de geheele toen door mij gehouden voor-
dracht in dit tijdschrift plaatsen.

Hetgeen vroeger werd samengevat onder den naam spat
(en spatterigheid) kan men onderscheiden in een drietal
aandoeningen, namelijk: lo.
osteo-arthritis larsi zonder exos-
tose;
2°. osteo-arthritis larsi met exostose; 3°. periarthritis
tarsi (zonder laesie der geivrichtsvlaJclen.J

De osteo-arthritis tarsi zonder spatlcnobbel geeft zich
enkel te kennen door de aanwezigheid van spatkreupelheid,
is dus eigenlijk volstrekt geen arthritis deformans. Dit lijden
kan zich afwikkelen, zelfs tot volkomen herstel geraken,
zonder dat ooit uitwendige teekenen in den vorm van een
gewoon osteophyt daarvan te zien zijn. In den regel treedt
echter op den duur wel een exostose op.

Deze aandoening begint altijd met een osteitis in de diepte
van één der tarsusbeentjes. Soms treedt een haard op in het
centrum daarvan, meestal echter worden de eerste haardjes
gevonden vrij dicht onder het periost en ook vrij dicht
onder het kraakbeen van een der gewichtsvlakten.

-ocr page 971-

In het begin bestaat dit lijden slechts in verwijdingen
der
iiaver\'sche kanaaltjes welke zich opvullen met een gelei-
achtige, celrijke stof. Samenvloeiing van die verwijde kanaaltjes
geeft aanleiding tot de vorming van een spongieusen, lacu-
nairen haard in het been (osteitis rarefaciens). Ook reeds
in dit stadium is de kreupelheid natuurlijk aanwezig, daar
de schok bij eiken stap langs de beenderen wordt overgebracht.

De mogelijkheid bestaat dat een dergelijke osteitis in het
centrum van een tarsusbeentje op zich zelf blijft bestaan,
en dan ook kan genezen. De gewone gang van zaken is
echter, dat de haard zich gaat uitstrekken tot in het kraak-
been van een gewrichtsvlakte, en daar aanleiding geeft tot
usuur. Dan springt het lijden natuurlijk zeer spoedig op
de tegenovergestelde gewrichtsvlakte over, en schrijdt van
daar weer voort tot in het been.

Het pathologisch anatomisch beeld bij deze osteo-arthritn
is dan ook in den regel: osteitis in de diepte van twee
tarsusbeentjes, en arthritis sicca van het tusschen gelegen
gewrichtsdeel. Secties hebben bewezen, dat dit lijden kan
bestaan en ook herstellen zonder vorming van een exostose.

Herstel treedt op, doordat op de plaats van de oorspron-
kelijke weeke ontstekingshaardjes been in groote hoeveelheid
nieuw wordt gevormd. De vervloeiende osteitis van het be-
gin wordt opgevolgd door een verhardende (osteitis conden-
sans, osteosclerose).

Bij volledig herstel zijn de aangetaste beentjes volkomen
vergroeid en veranderd in één harde, ivoorachtige beenmassa,
terwijl er dan van het gewricht wat er tusschen lag, weinig
of niets meer valt te bespeuren. Het einde is dan alzoo
een echte centrale ankylose. Het bestaan daarvan zonder
exostose is bij secties dikwijls genoeg waargenomen.

Het is noodig hiermede bij het onderzoek van kreupel-
heden van de achterste extremiteiten rekening te houden.
Men is geneigd bij afwezigheid van een spatknobbel de

-ocr page 972-

mogelijkheid van spatkreupelheid weg te cijferen. Menig
practicus is dan ook dikwijls verrast door het verschijnen
van een spatexostose, terwijl hij het dier wellicht maanden
lang bijv. voor gonitis behandelde, omdat toch de spatproef
wel degelijk een positief resultaat gaf. In zulk een geval
komt men, ten minste op den duur, nog op het rechte
spoor. Rekening dient men echter ook te houden met het
feit, dat de spatknobbel weg kan blijven.

In den regel echter is het verloop van het lijden eenigs-
zins anders, Doordat de haardjes der beginnende osteitis
rarefaciens in den regel gelegen zijn dicht onder het periost,
is het periost meestal ook zeer spoedig in het lijden be-
trokken. Prikkeling van de onderste lagen van het periost
geeft aanleiding tot beennieuwvorming, tot vorming van
een exostose. De meeste dier zoogenaamde occulte spatten
blijven dus niet occult, maar worden zeer gewone spatten,
dus de onder 2°. bedoelde
osteo-art/tritis tarsi met exostose,
waarbij het been, het gewricht en het periost gezamenlijk zijn
aangetast.

Eerst bestaat dat osteophyt uit zacht, snijdbaar weefsel.
Later zetten zich daarin kalkzouten af en wordt been nieuw
gevormd, totdat de harde, knobbelige exostose bestaat welke
wij kennen. Hoe harder dus die exostose bij insnijding blijkt
te zijn, hoe ouder is het proces; hoe meer de ziekte in
zekeren zin haar natuurlijk einde nadert. Dit is, zooals latei-
zal worden aangetoond, prognostisch van beteekenis.

Bedoelde exostose gaat in den regel uit van twee beentjes
te gelijk, zoodat het tusschenliggend gewrichtsdeel wordt om-
vat, wat op zich zelf reeds aanleiding kan geven tot meer
of minder immobiliseeren van de aangetaste deelen. Dit is
dan de vorming van de zoogenaamde periphere ankylose.

De vorming van den spatknobbel kan dus teleologisch in
zekeren zin worden beschouwd als een poging van de natuur
om herstel te verkrijgen. Volkomen herstel van kreupelheid

-ocr page 973-

kan echter eerst worden verkregen, als been en gewricht en
osteophyt tot een harde, compacte massa zijn vergroeid,
zonder dat er nog ontsteking aanwezig is.

Onderzoekingen van de laatste acht a tien jaar hebben
aangetoond, dat de beschreven genese van
spat kan worden
beschouwd als het prototype van de wijze van ontstaan, van
alle sleepende, deformeerende arthriten, zooals: de chronische
deformeerende omarthritis, de chronische gonitis, de chronische
carpitis, den overhoef, de chronische hoefgewrichtsontsteking,
de chronische ellebooggewrichtsontsteking. Ook hierbij dik-
wijls eerst osteitis, daarna arthritis met exostosevorming.
Ik haast mij echter hieraan toe te voegen, dat ik overigens
volstrekt niet denk weg te cijferen dat speciaal na een distorsie
of ander trauma de gang van zaken precies de omgekeerde
kan zijn, namelijk eerst arthritis of periostitis en daarna pas
osteitis. Eigenaardig is dat bij deformeerende arthriten, uit-
gegaan van een acute arthritis, de prognose veel gunstiger
is te stellen dan wanneer eerst de osteitis aanwezig was.

In aard en wijze van ontstaan zijn met bovenbedoelde
sleepende, deformeerende osteo-arthriten te vergelijken: podo-
trochlitis, de sleepende sesambeenskreupelheid; zelfs sommige
chronische bursiten (bursitis infraspinati en bursitis trochan-
terica) hebben, naar het mij voorkomt, soms soortgelijke
genese.

Soms zelfs beginnen schuifels en andere exostosen met
osteitis in de diepte, terwijl ook verbeening van hoef-
kraakbeenderen dikwijls uitgaat van een osteitis der hoef-
beenstakken. Al deze aandoeningen zijn zusje en broertje,
en komen dan ook dikwijls gelijktijdig voor, of wel na
elkander. Zoo ziet men bij voorbeeld nog al eens spat
beiderzijds of gonitis beiderzijds optreden; of ook spat en
gonitis; spat en carpitis; spat met bursitis trochanterica ; spat
met podotrochlitis of velerlei dergelijke combinaties.

Zoo zag ik een 3-jarig paard in den loop van een jaar

-ocr page 974-

achtereenvolgens kreupel worden aan zijbeen, spat en omar-
thritis, terwijl het dier nooit had gewerkt.

Bij het gelijktijdig of achtereenvolgens optreden van velerlei
dergelijke aandoeningen spreekt men wel van
osteitismus of
panosteitismus.

I)e diathese voor deze aandoeningen bestempelt men wel
met den naam:
latent osteitismus.

Dat er soms een algemeene voorbeschiktheid voor deze
beenaandoeningen bij paarden aanwezig is, kan niet worden
tegengesproken. Deze praedispositie kan aangeboren zijn.
Ten bewijze hiervan zou men bijv. ook kunnen aanvoeren
het feit, dat sommige merries, ook al zijn ze soms uiterlijk
zelf van groote waarde, telkens veulens werpen, welke reeds
zeer vroeg beenverdikkingen gaan vertoonen, al of niet ge-
paard gaande met kreupelheid.

Dat de aanleg voor spat dikwijls erfelijk blijkt, en dus
aangeboren is, weet ieder. Blijkbaar niet zoo algemeen be-
kend is, dat ook de aanleg voor podotrochlitis erfelijk is.
Wanneer dit lijden op betrekkelijk jeugdigen leeftijd beider-
zijds voorkomt, wat nog al eens gebeurt (paarden welke
zoogenaamd uvroeg stijf" worden), dan is het vermoeden
meestal gerechtvaardigd, dat ook de moeder stijf was. Men
dient hiermede meer rekening te houden bij de fokkerij
dan tot nu toe; immers stijve paarden worden meestal nog
geschikt geacht voor de voortteling. Zij zijn dat echter
evenmin als spatterige paarden.

Die praedispositie kan ook zijn verkregen; kalkarm voed-
sel of ook weinig intensief voedsel spelen daarbij een rol,
vooral gedurende het eerste drietal jaren. Voor oudere
paarden is chronische vermoeidheid, vooral langdurig gebruik
in snelle gangen, een praedisponeerend moment (,/Ostéite
de fatigue" der Franschen).

De door mij onder 3®. genoemde {,periarthritis tarsi\' onder-
scheidt zich clinisch door aanwezigheid van soms zeer groote

-ocr page 975-

exostosen aan de binnenvlakte van het spronggevvicht, zonder
dat ernstige kreupelheid aanwezig is, soms zelfs zonder
eenige kreupelheid. Veelal zijn zoogenaamde koespatten en
achterspatten, en ook wel het zoogenaamd spatterig zijn ge-
volgen van deze periarthritis.

Bij de echte periarthritis zijn de gewrichtsvlakten volstrekt
normaal. De ontsteking omvat dan slechts het periost en de
buitenste beenlaag: een osteitis is dus naast een periostitis
aanwezig. Een arthritis echter ontbreekt; ten minste in eersten
aanleg. Wel kunnen in een later stadium de gewrichtsvlak-
ten gaan lijden, en dan is ook dit lijden geworden een
osteo-arthritis. De ontwikkeling is dan alzoo omgekeerd als
bij de gewone spat, centripetaal, tegenover centrifugaal.

Het feit dat\' de groote exostosen aan den tarsus haar
oorsprong dikwijls te danken hebben aan
periarthritis geeft
de verklaring voor het verschijnsel, dat de dieren veelal zoo
weinig lijden juist aan die groote knobbels.

Ik voor mij meen dat het aanbeveling verdient uit een
clinisch oogpunt, en ook uit het oogpunt van exterieur,
voor zoover het betreft de bepaling der gebruikswaarde van
een paard, meer rekening te houden met den veelal be-
trekkelijk onschuldigen aard van laatstbedoeld lijden dan de
meeste veeartsen tot nu toe geneigd zijn te doen.

Op welke wijze kan de clinicus bij dergelijke aandoenin-
gen van den tarsus nuttig werk verrichten?

Men heeft van oudsher gebruikt meer of minder sterk
werkende scherpe smeersels. Deze hebben slechts ten gevolge
hyperaemie van de huid en de vrij wel onmiddellijk daar-
onder gelegen deelen. De hyperaemie opgewekt door deze
middelen kan zonder twijfel soms groote geneeskracht ont-
vouwen. Het is echter bezwaarlijk te veronderstellen, dat
deze hyperaemiseerende invloed zich tot diep in den tarsus
zou kunnen uitstrekken. Een scherp smeersel zal steeds
een vrij oppervlakkig werkend middel blijven. Gevallen

-ocr page 976-

waarbij spatkreupelheid door deze medicatie werd genezen,
zullen waarschijnlijk wel steeds moeten worden toegeschreven
aan de aanwezigheid van periarthritis tarsi, in plaats van een
diepgaande echte osteo-arthritis. Voor oppervlakkig branden
geldt vrij wel dezelfde redeneering. Het werkt echter meer
intensief (kan dat ten minste doen), veroorzaakt ook lang-
duriger hyperaemie en kan dus meer resultaat geven. Vooral
bij periarhritis tarsi kan dit zeer gunstig werken.

Penetreerend branden is zeer zeker een der beste me-
thoden. Men kan hiermede in den haard der osteitis rare-
faciens doordringen. De hevige ontsteking welke daardoor
wordt opgewekt, kan de wording der condenseerende osteitis
bevorderen.

Deze methode is echter niet altijd van gevaar ontbloot,
vooral wanneer de spatknobbel nog niet groot, respectie-
velijk ternauwernood ontwikkeld is. Dan kan men licht het
gewricht openen, wak wel niet altijd, maar toch soms zeer
onaangename gevolgen heeft. De bruikbaarheid van deze
methode lijdt hierdoor.

Het doorsnijden van de pees van den musculus tibialis
anticus, welke dwars over den spatknobbel loopt, is reeds
door
Abilugaard en Lafosse verricht en aanbevolen. Deze
methode was gebaseerd op de meening, dat drukking op
het ontstoken periost aanleiding zou geven tot de kreupel-
heid. De operatie is reeds lang obsoleet, en ik zou geen
aanleiding hebben haar nog weer in herinnering te brengen,
wanneer ik niet dikwijls bij het verrichten van de perioste-
otomie had opgemerkt, dat juist deze tenotomie soms dadelijk
een verrassend gevolg kan hebben. De kreupelheid is niet zelden
na de periosteotomie (waarbij ook deze pees wordt doorge-
sneden) sterk verminderd. Dit wordt trouwens duidelijk als
men bedenkt, dat de pees uitstraalt in het periost van het
mediale griffelbeentje en het pyramidevormig beentje, waar-
onder de spatknobbel zich meestal uitstrekt. Tractie en

-ocr page 977-

drukking van het ontstoken periost door die pees zullen zeker
een deel van de pijn bij spatkreupelheid kunnen veroorzaken.
Afdoende en duurzame opheffing van de kreupelheid kan
men echter niet verkrijgen met die tenotomie volgens
Abild-
gaard
en Lafosse.

Ik heb al deze methodes en ook nog wel andere toege-
past bij spat, maar heb ze ten slotte allemaal laten varen
voor de
periosteotomie, waarmede ik betrekkelijk zeer gun-
stige resultaten heb verkregen.

Dit is de reden, waarom ik heb gemeend een nuttig werk
te kunnen verrichten, door hier eens te wijzen op de waarde
van die methode en haar te demonstreeren.

Zooals bekend zal zijn, is de operatie feitelijk alles be-
halve nieuw. Reeds omstreeks 1850 werd ze bij spat toe-
gepast door Duitsche veeartsen. Vooral
Peters beoefende haar,
weshalve de operatie nog wel die van
Peters wordt genoemd.

In den modus operandi heb ik echter enkele wijzigingen
aangebracht, waardoor de waarde der operatie is vermeerderd.

De periosteotomie wordt nu door mij als volgt uitge-
voerd. Het paard wordt neergelegd, met het zieke been
onder; het bovenste been wordt uitgebonden .als bij de
castratie, of desnoods op den kogel of de pijp van het voor-
been. De huid wordt op de plaats van de spat geschoren
en gedesinfecteerd. Hieraan wordt de laatste hand gelegd
door flink afwrijven met spiritus, desnoods brandspiritus.

De huidsnede wordt gemaakt op den onderrand van den
spatknobbel en wordt 8—12 mM. groot. Met een Fransche
setonnaald of een schaarhelft, of desnoods den achterkant
van een scalpel, wordt de huid van de onderliggende laag
losgewerkt, over een vlakte ongeveer overeenkomende met
een gelijkzijdigen driehoek, waarvan de zijden ± 5 cM.
zijn, en waarvan de top in de huidwond ligt. Daarna wordt
met het spatmes van
Peters door de pees van den musculus
tibialis anterior en het periost
zog diep mogelijk in het been

-ocr page 978-

gesneden, onder krachtige zagende bewegingen. Deze periost-
wond wordt op drie plaatsen aangebracht, namelijk langs
de twee zijden van het los gemaakte driehoekige veld, en
in het midden daarvan, zoodat de wonden bij de huidwond
samenkomen. Men moet hierbij natuurlijk vermijden den
grooten gewrichtszak te openen. Ook dient men zooveel
mogelijk te voorkomen de huid naar beneden op te splijten,
wat bij het snel terugtrekken van het spatmes, gedurende
de aanvallen van verzet van patiënt wel kan gebeuren.
Daarvoor is het aan te bevelen, de huidwond niet al te klein
te maken, het spatmes enkele millimeters smaller te Jaten
slijpen en dit niet te scherp te maken. Ook zal de ervaren
operateur bij het slaan van het paard steeds snel het mes
terugtrekken, met den rug van het instrument tegen de
bovenste huidlap gedrukt. Natuurlijk kan men een en ander
ook ontgaan door het dier te narcotiseeren of locaal onge-
voelig te maken, maar dit is voor de gewone praktijk wel
wat omslachtig en bovendien hierbij onnoodig.

Na het maken der insnijdingen in het periost drukt de
operateur het weinige bloed uit den gemaakten zak, en
blijft gedurende enkele minuten den lossen huidlap aandrukken
om de bloeding te stelpen. Daarna wordt de huidwond ge-
hecht met één a twee zijden of catgut draden, welke vlak
bij de knoopen worden afgesneden.

De huid wordt dan op de kaal geschoren plaats flink met
spiritus afgewreven, om het aan te brengen dekkend laagje
beter te doen aankleven. De kale huid in den omtrek van
de huidwond wordt daarna met traumaticine (caoutchouc in
chloroform 1 : 10) gepenseeld en dan met een laagje jodo-
formgaas bedekt. Hierover giet men een dikke laag jodoform-
collodium. Als deze dekkende laag droog is, Iaat men het
paard opstaan en brengt het naar den stal. Een verband is
te eenenmale overbodig.

Het verdient aanbeveling patiënt in den eersten tijd niet

-ocr page 979-

te laten liggen en zich in het algemeen zoo weinig mogelijk
te laten bewegen. Het best is daarom het dier in een broek
te plaatsen. Wanneer dit bezwaarlijk kan worden toegepast,
zet men het in een smal stalletje en bindt het op de gewone
wijze aan de ruif vast. Een stevig touw van bovenaf, achter
de ellebogen, onder den romp geappliceerd, kan eenigszins
tot steun dienen.

Wordt de patiënt moede, wat zich openbaart door luste-
loosheid, verminderden eetlust sen hooge temperatuur, dan
kan men hem een enkelen nacht laten liggen. Intusschen
moet dit zoo weinig mogelijk geschieden, omdat het opstaan
op een beginnend genezingsproces nadeelig kan inwerken.

Na 8 weken kan men, indien daartoe de mogelijkheid
bestaat, het paard eens per dag een half uurtje laten af-
stappen. Indien dit echter niet wel heel kalm kan geschieden,
door drukke omgeving bijv., of ook door den onrustigen
aard van den patiënt, dan is het beslist beter hem 12 weken
op stal te laten. Het beginsel toch, waarnaar moet worden
gewerkt, is zooveel mogelijk rust van het geopereerde ge-
wricht tot volledige ankylose is verkregen.

Na 12 weken rust kan men den patiënt weer in gebruik nemen.

Bij jonge paarden, welke niet dadelijk na afloop van de
kuur worden gebruikt en die dus desnoods meer tijd kunnen
gebruiken voor het genezingsproces, is deze absolute rust
niet beslist noodig. Wanneer de eigenaar weinig haast heeft,
kan men den patiënt des noods dadelijk in de weide laten
loopen en kan verder stilletjes worden afgewacht. Stalrust
is echter altijd te prefereeren.

Men kan de genezing nog bevorderen, door naast de
bovenbedoelde maatregelen het ijzer aan het geopereerde
been een vrij hoogen kalkoen te geven. Het spronggewricht
wordt daardoor meer in rust gehouden en eenigszins ge-
bogen, wat natuurlijk de vergroeiing der aangetaste deelen
kan bevorderen.

-ocr page 980-

De binnenvlakte van het geopereerde gewricht kan men
na 6 a 8 weken met dubbeljoodk wik zalf inwrijven of ook
branden. Deze middelen kan men zonder bezwaar toepassen
en ze kunnen misschien het genezingsproces nog bevorderen.
Schaden kunnen ze in elk geval niet.

Op boven beschreven wijze heb ik in de laatste jaren
tientallen spatkreupele paarden behandeld met gemiddeld
70 pet. herstel.

Jonge paarden genezen begrijpelijkerwijze gemakkelijker
dan oude dieren.

Prognostisch is van groot gewicht de omstandigheid of de
spatknobbel bij insnijding blijkt hard of zacht te zijn. Zachte
exostosen, welke weinig weerstand bieden aan het spatmes,
mogen den operateur aanleiding geven de prognose ongunstig
te stellen. Hoe harder de spatknobbel, hoe gunstiger de
prognose. Blijkbaar is de natuur reeds bezig het proces
tot „Abschluss\'\' te brengen wanneer het osteophyt sterk
verbeend blijkt, terwijl wanneer de spatknobbel zacht is,
er nog voortdurend een meer of minder acuut ontstekings-
proces aanwezig is. De exostose is dan nog in wording.

Gevaren zijn er aan de operatie niet verbonden. A priori
zou men vreezen het gewricht te openen ; men zou dit echter
slechts kunnen doen op de plaats van den grooten gewrichts-
zak. Dit kan men zeer gemakkelijk voorkomen, door ter
orienteering bij de operatie daar ter plaatse een vinger te
zetten. De gewrichtszakken tusschen de kleine tarsusbeentjes
kan men onmogelijk openen, tenzij men het spatmes zoo
ongeveer horizontaal zou gaan plaatsen.

Het gevaar voor infectie bestaat natuurlijk wel. Wond-
infectie kan men echter ook hierbij gemakkelijk voorkomen,
als men maar lege artis werkt. Desinfectie van het operatie-
veld en desinfectie van de instrumenten is daarvoor natuurlijk
een vereischte. De instrumenten kan men in de praktijk
het best desinfecteeren door ze te koken in een soda-op-

-ocr page 981-

lossing. Men rolt ze dan in een schoonen handdoek en
wrijft ze juist vóór het gebruik nog even met spiritus af.

Het is mij slechts eenmaal mislukt aseptisch te werken,
en dat kwam door onvoldoende sluiting van de huidwond.
De los gemaakte huidzak raakte geïnfecteerd, maar zonder
ernstige gevolgen na zich te sleepen. In het algemeen mag
men veronderstellen, dat ettering hierbij nog niet dadelijk
tot ernstige complicaties zal leiden.

Het komt voor, dat bloeding optreedt na het opstaan
van den patiënt. De huidzak vult zich dan met bloed, en
dit kan aanleiding geven dat er enkele bloeddruppels door
het dekkende laagje dringen. Ook dan treedt er echter nog
geen infectie op. Het opblazen van tannoform of iets der-
gelijks kan dan nuttig zijn. Een eenigszins overvloedige
bloeding, welke een enkelen keer optreedt door het aansnijden
van een kleine arterie, kan men doeltreffend stelpen door
injectie van gesteriliseerde gelatine in den losgemaakten
huidzak.

Zoo al geen gevaren, bezwaren zijn er feitelijk aan de
operatie wel verbonden.

In de eerste plaats is de tijd van behandeling wat lang.
Toch moet ik er nadrukkelijk op wijzen, op grond van
mijn ervaring, van de laatste paar jaren vooral, dat men
zijn succes ernstig in gevaar brengt wanneer men aan die
12 weken gaat tornen. Dikwijls zijn de patiënten na 6 of
8 weken reeds rad en bekruipt ons de lust het dier maar
te doen gebruiken. Zelden is dan echter het succes duur-
zaam. In den regel wordt het paard daarna weer kreupel.

Het is voorgekomen, dat een patiënt na 3 weken reeds
rad was en door de operatie in dien korten tijd was gere-
habiliteerd van slachtersknol tot rijtuigpaard in actieven dienst.
Later werd het dier echter weer kreupel.

Een bezwaar is vooral de ontwikkeling van een groote
exostose na de periosteotomie. Het periost wordt door de

-ocr page 982-

inkervingen geprikkeld tot proliferatie. Zeer spoedig is het
osteophyt vrij omvangrijk, waartoe ook bijdraagt de orga-
nisatie van het bloedcoagulum dat onder de huid optreedt.
Iioe grooter de bloeding was, des te grooter, in het begin
ten minste, de exostose.

Voor het genezingsproces is een groote exostose overigens
wel nuttig, want ze geeft aanleiding tot immobilisatie van
de ontstoken beentjes ten opzichte van elkaar. Die immobi-
lisatie begunstigt natuurlijk het genezingsproces in de diepte.
Mede wordt dat begunstigd door de heftige ontsteking,
welke na de operatie in het periost en in het aangesneden
been optreedt. De ontstekingshyperaemie kan secundair tot
hyperaemiseering van het in de diepte ontstoken veld leiden,
wat de osteitis rarefaciens in een osteitis condensans kan
helpen overgaan.

Immobilisatie en hyperaemie samen bevorderen dus het
natuurlijk genezingsproces, namelijk de vorming van anky-
losis. Aangezien bij spat de mogelijkheid van ankylose nog al
groot is, is het begrijpelijk, waarom spat nog het best te
genezen is van al deze osteo-arthriten, veel beter bijv. dan
overhoef of gonitis.

De nieuw gevormde exostose is eerst snijdbaar, bestaat dan
hoofdzakelijk uit bindweefsel. Later zetten zich daarin kalk-
zouten en beencellen af, waardoor het eerst weeke weefsel
langzamerhand ossificeert. Bij die ossificatie wordt het
osteophyt kleiner, en over enkele maanden is er weinig
meer overgebleven dan de spatknobbel, welke vóór de
operatie reeds aanwezig was. Het komt ook wel voor, dat
de geheele exostose op den duur verdwijnt, de oorspronkelijk
aanwezige spatknobbel incluis. In den regel blijft er echter
een vrij groote zwelling achter, welke meer diffuus over
de binnenvlakte van den tarsus is uitgebreid dan een spat-
knobbel.

De verkoopwaarde, van een jong paard vooral, kan hier-

-ocr page 983-

door aanmerkelijk verminderd zijn. Daarom opereerde ik in
den regel jonge paarden beiderzijds, wat zonder bezwaar
dadelijk achter elkander kan geschieden. De exostosen ont-
wikkelen zich dan aan de beide beenen vrij wel gelijk.
Hierdoor blijkt het dikwijls mogelijk den schijn op te wekken,
dat het dier in cjuaestie gaaf is, alleen wat gebombeerde
spronggewrichten vertoont.

Een enkelen keer is het mij voorgekomen, dat een beider-
zijds geopereerd paard een eenigszins gespannen gang had
gekregen, hoewel het volkomen pijnloos was Dit kan ge-
beuren bij diffuus verdikte, rachitische spronggewrichten.
De ankylose bepaalt zich dan niet alleen tot de onderste
geledingen. Dit kan men voorkomen door het periost niet
over te groote uitgestrektheid in te snijden.

Overigens vormen juist die rachitische jonge paarden zeer
dankbaar materiaal voor de hier beschreven operatie.

Utrecht, October 1909.

EEN NIEUWE LUCHTZAKOPERATIE,

dook

dr. H. A. VERMEULEN.

(Voordracht gehouden in de öOsto algemeeno vergadering der Maatschappij
tor bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, op Zaterdag
16 October 1809.)

Naarmate in verschillende diergroepen het gehoororgaan
ingewikkelder wordt van bouw, zinkt het oorspronkelijk zeer
oppervlakkig gelegen zintuig meer in de diepte en wordt
het door kraakbeenige of beenige omhulsels terdege beschut.

Bij de hoogst staande vertebraten ligt het zelfs besloten
in het hardste gedeelte van den beenigen schedel, in het
rotsbeen. Bij kieuwdragers kunnen geluidsgolven het opper-

-ocr page 984-

vlakkig gelegen zintuig bereiken langs den schedelwand,
door de kieuwspleten en, waar het voorkomt, door het spi-
raculum, een gereduceerde kieuwspleet. Aangezien bij land-
dieren het orgaan dieper is gelegen en omgeven is door
kraakbeen of been, moeten de geluidsgolven hier een anderen
weg volgen om de einden der gehoorzenuw te kunnen be-
reiken. Getrouw aan haar principe dat geen fundamenteele
organen verloren mogen gaan, stelt moeder natuur bij deze
dieren een gedeelte van het overtollig geworden kieuwbogen-
en kieuwspleten-apparaat in dienst van het gehoorzintuig.
De dorsale gedeelten van de twee eerste kieuwbogen worden
tot gehoorbeentjes, de eerste kieuwspleet tot middenoor en
tot buis welke dit middenoor gedurende het geheele opvolgende
leven van het individu zal verbinden met de keelholte.

Het middenoor, de trommelholte, wordt van de buiten-
wereld gescheiden door het trommelvlies. De geluidsgolven
welke dit vlies in trilling brengen, worden langs de gehoor-
beentjes naar het inwendig oor geleid; de verbinding met
de keelholte draagt zorg dat in het middenoor voortdurend
een drukking heerscht volkomen overeenstemmende met de
atmosferische drukking. Deze verbinding is de tuba auditiva, nog
steeds naar den beroemden Italiaanschen anatoom
Eustachius,
welke haar in 15(52 het eerst beschreven heeft, genaamd
,,de EusTAOHiaansche gehoorbuis". Bij mensch en huisdieren
vertoont deze buis den vorm van een langgerekte trompet;
de inmonding in de keelholte toch is vele tientallen malen
grooter dan de zeer fijne opening welke in de trommelholte
voert. Bij het paard bestaat zij uit een sleufvormig, fibro-
cartilagineus gedeelte, waarvan de convexe zijde naar de basis
van den schedel is gericht, en een voortzetting van het keel-
holteslijmvlies. Het sleufvormig gedeelte bezit een dorsalen,
gelijkmatig dikken wand, waarin het kraakbeenig element
gaandeweg verdwijnt om plaats te maken voor vast bind-
weefsel, en een ventralen, sterk kraakbeenigen wand welke,

-ocr page 985-

naar het rotsbeen toe, geleidelijk zwaarder wordt en een
dikken, afgeronden, vrijen rand bezit. Aan de ventrolaterale
zijde wordt de tuba geheel bedekt door een tweetal spieren,
den musculus levator veli palatini en den musculus tensor
veli palatini. Beide spieren beginnen aan den processus
muscularis van het rotsbeen en stralen in het zachte gehemelte
uit. De keelopening, het ostium pharyngeum tubae, is
spleetvormig, gemiddeld 4 cM. lang en wordt aan de mediale
zijde begrensd door een krachtige kraakbeenplaat welke in
gewone omstandigheden dit ostium sluit. Bij elke slikbe-
weging echter wordt deze kraakbeenplaat door een gedeelte
van den musculus palatopharyngeus opgeheven en kan lucht
door de tuba in de trommelholte dringen.

Bij zeer weinig diersoorten, onder onze huisdieren uit-
sluitend bij de eenhoevigen, doet zich nu het opmerkelijk
feit voor, dat het slijmvlies van de tuba zich, onder de
haar bedekkende spieren door, uitzet tot een kolossaal groote,
dunwandige, elastische blaas. Deze uitpuiling is bekend
onder den naam „luchtzak, divertix tubae auditivae." Het
slijmvlies komt onder den dorsalen wand van de tuba en
onder de musculi tensor et levator veli palatini te voor-
schijn, vormt dan een zéér dunwandigen zak waarvan de
mediale wand opstijgt naar de basis cranii, zich aldaar vast-
hecht om de ondervlakte te bekleeden van den ventralen
tubawand, daarna slaat het zich om diens vrijen rand om,
ten einde weer in de eigenlijke tuba mucosa over te gaan.
De onderwand van de tuba auditiva bij het paard is dus
aan beide zijden met slijmvlies bekleed. Craniaal liggen de
mediale wanden van de luchtzakken tegen elkander, meer
achterwaarts worden zij gescheiden door de buigers van
hoofd en hals. De sterk ontwikkelde, meest caudale ge-
deelten van de divertikels steken vrij uit in de vleugel-
groeven van den eersten halswervel. Tevens grenzen beide
luchtzakken craniaal aan een blind eindigende, zakvormige

-ocr page 986-

instulping van het voortgezette neusholteslijmvlies. Deze
voortzetting, de bursa pharyngea, is dorsaal bevestigd aan
de basis van den schedel en slaat zich, na een blinden zak
gevormd te hebben, den recessus pharyngis, ventraalvvaarts
om, ten einde in het keelholteslijmvlies over te gaan.

In sommige leerboeken staat vermeld dat de divertix
peervormig is, zelfs kan men in dien geest afbeeldingen
aantreffen. Deze voorstelling is geheel onjuist. De dun-
wandige uitpuiling ligt in tal van plooien en vertoont, wan-
neer men baar opblaast of haar opvult met warm vloeibaar
gemaakte stoffen welke bij afkoeling hard worden, een gril-
lige, maar niettemin constante gedaante. Onder zulke om-
standigheden en ook wanneer de uitbochting door ziekelijke
afscheidingen wordt gevuld, zet zij zich uit op plaatsen waar
zij aan weeke deelen grenst. Waar zij echter gehouden is
aan vaste, beenige grenzen is een uitzetting niet mogelijk.
Dit is het geval met het dorsale gedeelte dat zich voegt
naar de basis van den schedel en met het voorste gedeelte
van den lateralen wand, waarover een groot gedeelte van
het stylohyoid gelegen is. Verder zien we dat verscheidene
groote vaten en zenuwen verloopen op den dorsalen wand
en op het achterste gedeelte van den lateralen wand. We
treffen hier aan de hoofd vertakkingen van de arteria carotis
communis, het 7de, 9do en 12do paar hersenzenuwen, tak-
ken van het 5de en l()de paar, van den nervus sympathicus
en van dc lste halszenuw, voorts tal van venen, lymphbanen
en lymphklieren. De arteriën en zenuwen nu welke direct
op den luchtzakwand liggen, zijn hiermede door kort bind-
weefsel innig verbonden. Bij vulling van den divertix wordt
de wand ook op deze plaatsen vastgebonden, kan in geen geval
zoo sterk uitpuilen als in de naaste omgeving. Dit zijn de
redenen waarom men, bij uitzetting van den luchtzak, op
constante plaatsen, secundaire uitzettingen waarneemt. Bij
afgietsels zien we een zeer sterke uitzetting, een grooten

64

-ocr page 987-

blinden zak vormend, over het stylohyoid hangen; kleinere
recessus treffen we aan de basis van het rotsbeen aan, tal
van groeven en verdiepingen geven de plaatsen aan waar
vaten en zenuwen in de diepte getrokken zijn door de uit-
zetting van den omgevenden luchtzakwand.

Dc constante, grillige vorm dien de luchtzak moet aannemen
bij sterke vulling met ziekelijke afscheidingen verklaart vol-
komen het feit dat de chronische ontsteking er van zeer
hardnekkig is en zelfs de meest ingrijpende behandeling
maanden lang trotseert, üe verschillende recesssus, maar vooral
de groote blinde zak welke over het stylohyoid hangt, zijn
even zoovele plaatsen van waar de vaak ingedikte secreta
moeilijk verwijderd kunnen worden, het zieke slijmvlies
slecht met desinfecteerende of adstringeerende vloeistoffen
kan worden behandeld. Reeds toen de wetenschappelijke
veeartsenijkunde nog in haar prille jeugd verkeerde, heeft men
van verschillende zijden getracht het zieke orgaan chirur-
gisch te bereiken, wanneer dampbaden en massage van de
oorkliersteek met naar beneden gericht hoofd het gewenschte
resultaat niet hadden, wegens het ingedikt zijn van den inhoud
van den zieken luchtzak. Het is een zeer groote verdienste
geweest van
Chabert in 1779 den thans algemeen bekenden
weg gevonden te hebben onder de glandula parotis door;
liet was voor dien tijd een groote overwinning van de vete-
rinaire chirurgie, omdat een rationeel ingrijpen lang dezen
weg een nauwkeurige kennis vereischt van de ter plaatse zeer
ingewikkelde topographie van den luchtzak.
Chabert ging
door den musculus jugulomandibularis. Latere onderzoe-
kingen hebben geleerd, dat men deze spier, in de lengte-
richting van haar vezelen, 4 cM. kan klieven zonder gevaar
te loopen een voor het dier noodlottige vaataansnijding te-
weeg te brengen, indien men slechts zorg draagt zoo hoog
mogelijk te beginnen, dus direct onder de aanhechting van
de spier aan den processus jugularis van het achterhoofdsbeen.

-ocr page 988-

Na Chabert heeft Girard den zieken luchtzak geopereerd
in het begin der vorige eeuw. Hij voerde langs de onderste
neusgang door den luchtzak een dracht welke ter zijde van de
larynx uitkwam. Omstreeks dienzelfden tijd opende
Viborg
het zieke orgaan in het meest ventrale gedeelte, in de drie-
hoekige ruimte welke nog steeds zijn naam draagt.
Günther Sr.
heeft met een zeer ingenieus uitgedachten catheter het eerst
den luchtzak bereikt langs de ventrale neusgang door de
keelopening van de tuba. De methode
Günther vereischt
veel oefening; herhaalde mislukte pogingen brengen gemak-
kelijk lichte verwondingen van het keelstijmvlies teweeg;
de opvolgende zwelling bemoeilijkt dan een herhaling van
de operatie aanzienlijk. Ook zal men langs dezen weg
nimmer het doel bereiken, wanneer ingedikte, soms verharde
secreta aanwezig zijn. Andere methoden zijn van Eransche
zijde, door
Lecocq en anderen en van Duitsche zijde, onder
anderen door
Möller, aangegeven.

In de meeste gevallen is tot heden gevolgd de methode
Dieterichs (1822), een combinatie van de methoden volgens
ChaBert en Viborg. Zij heeft echter het nadeel dat het an-
terieure gedeelte van den zieken luchtzak, waar de groote
blinde zak over het stylohyoid hangt, niet wordt bereikt. Ten
einde ook dit gedeelte van het orgaan toegankelijk te tnaken
en ook daar een zieken inhoud door middel van irrigaties te
kunnen verweeken en verwijderen, is door mij de luchtzak aan-
gestoken langs de onderste neusgang, voorbij de keelklep
van de tuba, door de bursa pharyngea. De reeds beschreven
zakvormige instulping van het neusholteslijmvlies stoot ge-
middeld 6 cM. voorbij de keelopeningen van de tubae aan
beide luchtzakken. Een troikart, recht doorgevoerd, kan geen
anderen weg vinden en moet, verder doorgestoken, in den
luchtzak komen. Gevaar is aan de operatie niet verbonden,
belangrijke bloedvaten of zenuwen loopen hier niet. De
uitvoering is veel gemakkelijker dan bij de
GüNTHER\'sche

-ocr page 989-

methode en gelukt, zonder eenige oefening, altijd. Voor dit
doel is door mij een troikart gebezigd van 55 cM. lengte
en gelijken diameter als de catheter van
Günther.

Nabij het handvat bevindt zich aan het stekend gedeelte
een verstelbare schroef. Is deze zoo laag mogelijk vastgezet,
dan komt de punt van het stekend gedeelte juist achter den
voorrand van de huls. Beide deelen kunnen dus, zonder
gevaar voor beschadiging van de te passeeren organen, te gelijk
worden ingebracht. Doet men dit langs de ventrale neus-
gang en stoot men tegen den achterwand der btirsa, dan
wordt de gemakkelijk loopende schroef achterwaarts gedraaid.
Het stekend gedeelte kan nu zoover worden ingevoerd, dat
de huls gemakkelijk kan worden doorgedrukt en er geen
gevaar bestaat voor ongewenschte beleediging. Nabij het
handvat zijn, aan de huls, een tweetal ringen aangebracht,
waarmede het ingebrachte instrument aan den halster kan
worden bevestigd. Het spreekt van zelf dat in gevallen waai-
de zieke inhoud van den luchtzak is ingedikt of verhard,
langs dezen weg even moeilijk een gunstig resultaat zal
worden bereikt als met den catheter van
Günther; ik* stel
mij echter voor dat dan, door een combinatie van de methode
Dieterichs en deze eenvoudige methode, door de bursa pha-
ï\'yngea het genezingsproces aanzienlijk zal worden bekort.

Utrecht, October 1909.

Korte mededeelingen en referaten.

Rechtzaken. — De Hooge Raad behandelde heden het cassatie-
beroep van J. G. O., landbouwer te Ileino, door den kantonrechter
te Deventer vrijgesproken, maar in hooger beroep door de recht-
bank te Zutfen tot f 20 boete, subs. 20 dagen hechtenis ver-
oordeeld wegens het, zonder toegelaten te zijn tot de uitoefening
van het beroep van veearts, buiten noodzaak dat beroep uit te
oefenen door, toen ten huize van zijn vader die bevoegd was

-ocr page 990-

als veearts op te treden geneeskundige hulp voor een ziek
rund werd gevraagd, terwijl die vader verhinderd was zich naar
den stal te begeven waar zich dat zieke rund bevond, derwaarts
te gaan en het bedoelde rund, hetwelk volgens hem aan melk-
ziekte leed, in de tepels te spuiten met vocht dat hij in een
Heschje bij zich had, met het kennelijk doel om de ziekte, waar-
aan het rund lijdende was, te bestrijden.

Tegen het veroordeelend vonnis der rechtbank waren bij me-
morie twee cassatiemiddelen voorgesteld, waarbij werd beweerd,
dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd 1°. dat buiten
noodzaak gehandeld werd (zulks in verband met het feit dat op
een uur afstand van de plaats waar het zieke rund zich bevond
een gediplomeerd veearts woonde), en 2°. dat beklaagde is opge-
treden als uitoefenende het beroep van veearts.

Advocaat-generaal mr. Ledeboeu achtte de beide middelen
ongegrond en concludeerde dus tot verwerping van het cassatie-
beroep.
[N. Rott. Ct. van 25 October 1909.)

Uitspraak 15 November.

De Hooge Raad deed verder uitspraak in de zaak van:

J. G. O., landbouwer te Heino, door de rechtbank te Zutfen
veroordeeld tot f 20 boete of 20 dagen hechtenis wegens het
buiten noodzaak onbevoegd uitoefenen van het beroep van vee-
arts te Wijë. De Hooge Raad verwierp het beroep.

Rott. Ct. van 15 November 1909.)

Boekaankondiging.

Die Milchuntersuchung vom tierärztlichen Standpunkte aus
betrachtet. Inaugural-Dissertation Bern, von S. I. M.
MOGENDORFF. Schoonhoven, S. en W. N. VAN NOOTEN
1909.
(Auto-referaat van den schrijver.)

Beginnende bij Ciir. J. Fuchs, die reeds in 1841 de aandacht
er op vestigde hoe de veearts door waarnemingen en onderzoe-
kingen op het gebied der melkpathologie nuttig werkzaam zou
kunnen zijn, zoowel voor den landbouw als voor de physiolo-
gische en medische wetenschappen, worden verschillende bekende
schrijvers aangehaald, die de wenschelijkheid betoogen, dat de

-ocr page 991-

melkcontróle door de studie van de inelk, als zijnde een afschei-
dingsproduct van de koe, meer dient te komen in handen van
den veearts. De veeartsenijkundige wetenschap behoort de basis
te zijn van de studie der hygiëne van de melk en der zuivel-
producten.

De veearts die de plattelandspraktijk uitoefent in een streek
waar melkerij of boter- en kaasbereiding het hoofdbestaan dei-
boeren vormen, zal zeer dikwijls in de gelegenheid zijn belang-
rijke onderzoekingen op het gebied der melkpathologie te verrichten.
Het onderzoeken en combineeren van oorzaak en werking kan
voor de kennis der melk van grooter nut zijn dan de eenvoudige
analyse door den scheikundige alleen, zoowel in het belang van
de hygiëne van den mensch als in dat der zuivelproducten.

Door te trachten de ook oeconomisch gewichtige vraag te
beantwoorden: of, en in hoever, pathologische melk aanleiding
kan geven tot gebreken in zuivelproducten, beproef ik in mijn dis-
sertatie een bijdrage te leveren voor de kennis der melkpatho-
logie. Tot voorwerp van studie is speciaal de vraag genomen:
kan de melk van ziek vee de oorzaak zijn van abnormale gisting
in kaas, of kan zulke melk deze bevorderen ?

Uitdrukkelijk wordt gezegd, dat de meening van vele vee-
houders, alsof alle kaasgebreken door zieke koeien veroorzaakt
zouden worden, natuurlijk geheel en al verkeerd is. Op ver-
schillende zaken, welke mede oorzaak van abnormale gistingen
kunnen zijn, wordt de aandacht gevestigd; bijv. hoe door fouten
in de techniek, door het gebruik van ondeugdelijk stremsel, door
infectie door het bedrijfswater gasvormende bacteriën in de te
verkazen melk kunnen komen.

Nadat in het kort de resultaten van verschillende onderzoekers
omtrent den aard der bacteriën welke de normale kaasrijping
bewerken, zijn gereleveerd, worden de veranderingeu welke de
hoofdbestanddeelen van de melk bij de rijping ondergaan, besproken.

Zooals bekend is, wordt abnormale gisting in kaas dikwijls
veroorzaakt door bacterium coli of door bacillus aerogenes. Komen
deze dus in de melk voor, dan is het voor de kaasbereiding van
groot belang of de melk bactericied vermogen tegen deze bacteriën
bezit. Aan de hand van hetgeen verschillende onderzoekers hier-
over vermelden, kom ik tot de conclusie dat het bactericied ver-
mogen van normale melk tegenover bovengenoemde bacteriën

-ocr page 992-

bestaat, zoolang ze niet in zeer groot aantal aanwezig zijn.
Terwijl de weinige coli of aerogenesbaeteriën, welke eventueel in
zindelijk verkregen normale melk aanwezig zijn, spoedig door de
voor de kaasmakerij gewenscbte melkzuurbacteriën worden over-
vleugeld, is dit bij vele pathologische iuelksoorten niet het geval.
Vooral wanneer coli- of aerogenesbaeteriën in zeer virulenten
toestaud in de melk komen, zooals dit bij enteritis en bij mastitis
het geval kan zijn, zal naast de abnormale rijping sterke gas-
vorming in de kaas kunnen ontstaan. Het is dus mogelijk dat
de melk van één koe, zelfs die uit één speen, die van een ge-
heeleu stal voor de kaasmakerij ongeschikt maakt. Doordat de
gasvormende coli- en aerogenes-bacteriën vooral goed tieren bij
de temperatuur (37° C.) welke bij de kaasfabricage wordt ge-
bezigd, wordt dit laatste bevorderd, ook omdat bacterium lactis
acidi zich bij voorkeur bij lagere temperatuur (20° C.) ontwikkelt.

De resultaten der onderzoekingen van enkele Nederlandsche en
onderscheidene buitenlandsche schrijvers omtrent verschillende
uieraandoeningen als oorzaak van abnormale kaasrijping passeeren
dau de revue. _

Behalve door mastitis, kunnen nog door andere pathologische
toestanden gasvormende bacteriën in de melk geraken. Vooral
kan dit het geval zijn bij enteritis. In de aangehaalde literatuur
hieromtrent wordt onder anderen de mogelijkheid eener haema-
togene intectie der melk met colibacteriën nagegaan en kom ik
tot de conclusie, dat, hoewel deze niet uitgesloten is, galactogeue
infectie van den uier het meest wordt waargenomen.

Ofschoon de oorzaak der meeste mastiten, de streptocccus
brevis et longus, op zichzelf geen gas produceert, schijnt het
dat ze in combinatie met gasvormende bacteriën geheel anders
werkt; de melkzuurbacteriën, welke in normale melk de enkele
eventueel aanwezige colibactei\'iën snel overvleugelen, moeten in
streptococcenrijke melk eerst den strijd om het bestaan ook tegen
deze laatste voeren. Van daar dat de melk van koeien met strep-
tococc£n-iuastitis de gasvorming door coli in de hand werkt.
Bovendien zal bij de amphotere reactie van normale melk het
toevoegen van een betrekkelijk kleine hoeveelheid pathologisch
uiersecreet die reactie spoedig in een alcalische kunnen verande-
ren ; de ontwikkelingsvoorwaarden voor de colibacteriën worden
daardoor zooveel gunstiger. Tot het ontstaan van abnormale kaas-

-ocr page 993-

rijping kunnen dus niet alleen afwijkingen in de samenstelling
der melk op bacteriologisch, doch ook op physisch en chemisch
en zelfs op biochemisch gebied medewerken.

Nadat door het bovenstaande aangetoond is hoe een of meer
runderen de aanleidende oorzaak kunnen zijn van gasvorming in
kaas, wordt nagegaan op welke wijze de veearts in staat zal zijn
deze in den stal op te sporen.

Slechts zelden gelukt dit door koppelonderzoek; dit is zonder
eenige aanwijzing moeilijk en tijdroovend. Daarom liet ik het
clinisch onderzoek voorafgaan door het onderzoek van de melk
der koeien afzonderlijk. Verschillende methoden werden beproefd:
het beoordeelen van de melk naar kleur, naar smaak en reuk,
naar de reactie, volgens haar zuurgraad, door middel van de
gistingsproef, de stremproef, de methode volgens
Diethelm. Het
vóór en tegen dezer beoordeelingswijzen wordt besproken. Ver-
schillende methoden om door physisch-chemisch onderzoek ab-
normale van normale melk te onderscheiden, worden dan nagegaan:
het beoordeelen der melk naar haar soortelijk gewicht, de bre-
kingsindex, het draaiingsvermogen, de kryoscopie, het electrisch
geleidingsvermogen, de viscositeit, de oppervlaktespanning.

Al deze methoden hebben het groote gebrek dat ze in de
veeartseuijkundige praktijk niet zijn te gebruiken, öf doordat ze
te veel tijd en een te kostbaar instrumentarium vorderen, öf
doordat ze aan nauwkeurigheid te wenschen overlaten. Ook een
nauwkeurige chemische analyse der melk is te tijdroovend voor
het onderzoeken van talrijke melkmonsters te gelijk.

Zal een methode van melkonderzoek voor den veearts in de
praktijk bruikbaar zijn, dan moet deze voldoen aan de volgende
voorwaarden: ze moet in weinig tijd met niet kostbare instru-
menten een vertrouwbaar resultaat geven. Deze vond ik ver-
eenigd in de beoordeeling der melk naar haar gehalte aan
enzymen. In tegenstelling met
Koning, die voor het opsporen
van pathologische melk in mengmelk zoowel de reductase-, als
de diastase- en de katalase-reactie gebruikt, meen ik
dat voor
zijn doel de katalase-reactie voldoende is.
Terwijl het namelijk
voor den scheikundige moeilijk is de melk uit alle spenen af-
zonderlijk te krijgen, is dit voor den veearts in de praktijk niet
het geval, en dit is voor een nauwkeurig melkonderzoek noodig,
zal niet een laag katalasegehalte van de melk uit één speen, een

-ocr page 994-

te hoog van een andere speen neutraliseeren. Bovendien kan de
veearts in elk geval beoordeelen of een te hoog katalasegehalte
als een physiologisch dan wel als een pathologisch verschijnsel
moet worden beschouwd; ook dit is voor den scheikundige moei-
lijk, zoo niet onmogelijk.

Wil men de melk naar haar katalasegehalte beoordeelen, dan
dient dit onderzoek te geschieden voordat bacteriën in de melk
katalase kunnen vormen. Door vergelijkende experimenten wordt
aangetoond, dat het noodig is de melk niet later dan 3 uur na
het melken te onderzoeken, omdat anders door mogelijke infectie
met coli uit faeces ook hierdoor katalase zou kunnen worden
gevormd. De diastase-reactie vervang ik door de etterproef volgens
Rullmann en Trommsdorif, benevens microscopisch onderzoek
van het verkregen sediment.

Alsdan wordt beschreven hoe van het vermogen der katalase
om waterstofperoxyd in H O en O te splitsen, gebruik gemaakt
wordt om pathologische van normale melk te onderscheiden.
Verschillende methoden worden aangehaald en die van
Koning
en Lam het meest practisch geacht.

Ofschoon mastitis-streptococcen zélf geen katalase kunnen
vormen, is de melk van koeien, welke aan mastitis lijden, zeer
rijk aan dit enzym. Ik schrijf dit toe aan den prikkel door de
gevormde toxinen op de kliercel uitgeoefend en ook aan het te
gronde gaan van onderscheidene kliercellen; dit laatste wordt
door microscopisch onderzoek aangetoond. Dat ook de leucocyten,
waarvan bij elke mastitis toch een groote toevoer plaats heeft,
een groote rol bij het vormen van de pathologische hoeveelheid
katalase spelen, wordt bewezen door in een gezonden uier 100
gram eener 5 °/0 aleuronaatemulsie te spuiten ; de melk 1 uur en
ook nog die 24 uur na de injectie verkregen, bevat zeer veel
leucocyten en is te gelijker tijd buitengewoon rijk aan katalase.

Doch ook wanneer de kliercellen van den uier behulpzaam
moeten zijn om toxinen van patbologischen oorsprong uit het
lichaam te verwijderen, wordt veel katalase geproduceerd. De
prikkel door deze toxinen op de kliercel uitgeoefend, is de oor-
zaak van dit verschijnsel. Om de waarheid hiervan aan te toonen,
werd in een gezond uier 100 gram van een 2 °/0 boorzuurop-
lossing gespoten.

De melk na 24 uur verkregen, heeit een veel te hoog kata-

-ocr page 995-

lasegehalte, zonder dat het aantal leucocyten of bacteriën is
toegenomen. Een bewijs dus dat de geïrriteerde kliercel de meer-
dere katalase zelf heeft geproduceerd.

Hoe gevoelig de kliercel voor gewone prikkels is, wordt aan-
getoond doordat zelfs injectie van steriel water en van physio-
logische Na-Cl-soIutie het katalasegehalte sterk deed stijgen,
zonder dat aan de melk overigens iets ongewoons was te zien.
Ook door prikkel .van de kliercel zonder injecties stijgt de hoe-
veelheid katalase. Dit wordt aangetoond door een niet zeer
sterke electrische stroom door middel van een melkbuisje \\ uur
lang op een uierkwartier te laten inwerken; de eenigszins ver-
meerderde hoeveelheid melk bevatte dan wel meer katalase, doch
niet meer leucocyten dan voorheen.

Zelfs sterk masseeren deed het katalasegehalte eenigszins toe-
nemen. Injectie van melkzuurbacteriën (welke zelf geen katalase
vormen) deed mastitis ontstaan, die echter weer volkomen genas ;
het katalase- zoowel als het leucocytengehalte bleek bij onder-
zoek vau het uiersecreet sterk verhoogd.

Wanneer we in overweging nemen, dat de uier evenals elke
klier, niet alleen als voortbrengend, doch tevens als een uit-
scheidingsorgaan werkzaam is, en door zijn grootte in verhouding
tot andere klierachtige weefsels daartoe al bijzonder voorbeschikt
schijnt, dan behoeft het niet te verwonderen dat allerlei stoffen,
waarvan het lichaam zich wenscht te ontdoen, mede door den
uier kunnen worden verwijderd. Bij de liooge gevoeligheid van
het klierweefsel ligt de veronderstelling voor de hand, dat, wan-
neer genoodzaakt wordt mede te helpen tot afscheiding van
plantaardige toxinen of van ziekteproducten, het hierop even
goed zal reageeren door het vormen van een grootere hoeveel-
heid katalase (en dikwijls ook vau andere enzymeu), als bij de
zooeven medegedeelde experimenten.

Pathologische processen in het lichaam kunnen in vele ge-
vallen aan een clinisch onderzoek ontgaan en later worden op-
gemerkt, terwijl reeds een verhoogd enzymgehalte van de melk
in het begin iets abnormaals had verraden. Ziekelijke aaudoe-
ningen in haar ontstaan worden niet zelden door een verhoogd
euzymgehalte van de melk aangekondigd; ziekten in het stadium
van genezing blijven meermalen door een hoog katalasegehalte
van het uiersecreet kenbaar. Dit bleek dan ook bij de onder-

-ocr page 996-

zoekingen van melk tijdens verschillende ziekten verkregen: het
katalasegehalte was in den regel verhoogd: bij ziekten welke met
hooge koorts gepaard gaan, bij acute en langdurige chronische
metritis vooral in de melk der achterspenen (in verband met
bloedsomloop, inuervatie en lymphstroom ?); bij niet ingekapselde
etteringsprocessen (traumatische pericarditis, multiple abscessen
tusschen de bilspieren); bij hevig panaritium; ook in vele ge-
vallen van meer uitgebreide tuberculeuse processen, daarentegen
slechts in één geval van gesloten tuberculose. Drie keer werd
door de katalase-reactie uiertuberculose vermoed, welke cliirsch
noch microscopisch was geconstateerd, doch door de sectie werd
bevestigd. Een zeer hoog katalasegehalte ging bijna altijd ge-
paard met een verlaagd soortelijk gewicht; eenig verband tusschen
het vetgehalte, de intensiteit van het tuberculoseproces en het
katalasegehalte was niet te vinden. Het leucocytengehalte bleek
nu eens sterk vermeerderd, dan weer niet.

Eveneens vond ik het katalasehalte verhoogd in gevallen,
waarbij stoffen in het lichaam blijven, welke langs den natuur-
lijken weg hadden moeten worden verwijderd. Zoo bij icterus,
bij mumificatie van de huid, gepaard met icterus, bij hevige
nepbritis. Ook scherpe geneesmiddelen kunnen het katalasege-
halte sterk doen stijgen, bijv. drastica; in de melk van koeien
welke in een weide veel equisetaceae hadden gegeten, werd te
veel katalase gevonden.

Bij inwendige ziekten bleek het gehalte aan katalase in de
melk van alle vier spenen verhoogd ; bij mastitis alleen in die
uit het aangetaste kwartier; zoodra de melk uit eenige kwar-
tieren te veel katalase bevat, moeten deze als geïnfecteerd
worden beschouwd. Eveneens wordt de melk van verschkalfde,
tochtige en oudmelksche koeien besproken. In stallen waar
mond- eu klauwzeer was uitgebroken, onderzocht ik ook de melk
der schijnbaar nog gezonde koeien. Tijdens het incubatietijd-
perk bleek meermalen het katalasegehalte der melk zeer hoog;
nadat de blaren in den mond te voorschijn waren gekomen,
daalde het katalasegehalte weer spoedig; alleen bij combinaties,
vooral met enteritis, bleef het katalasegehalte langen tijd zeer
hoog. Ook bij de chronische longaandoeningen, welke als na-
ziekte voorkwamen, bevatte de melk dikwijls veel te veel katalase.
Stoornissen in de functie van maag en darmen bleken ook in-

-ocr page 997-

vloed op het katalasegehalte van de melk te kunnen uitoefenen;
evenzoo bij plotselingen voederovergang (bijv. van den stal in
de weide) kan het katalasegehalte stijgen, vooral als de koeien
den eersten dag slecht weer treffen.

Voor de diagnose van mastitis is het noodig de melk der vier
spenen afzonderlijk te onderzoeken en dit onderzoek aan te vullen
met het bepalen van het leucocytengehalte volgens
Rullmann
en Tuommsdorff, benevens microscopisch onderzoek van het
sediment. Vooral ook het vinden van vele neutrophile fijn ge-
granuleerde leucocyten geeft dan recht met zekerheid mastitis
te constateeren, ook al is bij clinisch onderzoek geen afwijking
te bespeuren.

Doordat ik de onderzoekingsmethoden van Rullmann en
Trommsdoeff op de melk van talrijke stallen toepaste, consta-
teerde ik dat chronische mastitis in de streek waar ik prakti-
zeer lang niet zooveel voorkomt als R. en T. voor de omstreken
van München vonden. Toch bleek, dat ook in Zuid-Holland in
onzindelijke stallen chronische uieraaudoeningen veel meer voor-
komen dan in zulke stallen waar het vee meer hygiënisch wordt
verpleegd. Niet alleen uit een hygiënisch, doch ook uit een
oeconomisch oogpunt beschouwd, is dit van gewicht; bij het
nagaan van zulke koeieu in haar verderen levensloop bleek
namelijk duidelijk, dat, al genezen zulke lichte uieraandoeningen
ook dikwijls, de melkrijkheid belangrijk achteruit is gegaan.
Komen vele van zulke koeien in een stal voor (soms vond ik
10 °/0 aangetast), clan kan de financiëele schade groot zijn.

Melk met een hoog leucocytengehalte is natuurlijk steeds rijk
aan katalase; omgekeerd echter gaat een hoog katalasegehalte
niet altijd met een grooter aantal leucocyten gepaard. Veel
katalase eu weinig leucocyten zal in den regel op een patho-
logisch proces buiten, veel katalase en veel leucocyten op een
ziekteproces binnen of nabij den uier wijzen. Ook bij chronische
mastitis komen echter niet altijd veel leucocyten voor. Daarom
blijft clinisch onderzoek steeds noodzakelijk.

In hoever melk welke abnorm veel katalase bevat nadeelig is
voor de kaasmakerij, wordt nu nagegaan. Een tamelijk sterk
katalyseerende melk heeft weinig neiging tot verzuring; melk-
zuurbacteriën gaan de ontwikkeling van colibacteriën in normale
melk tegen. Terwijl een infectie met weinig gasvormende bac-

-ocr page 998-

teriën in normale melk niet tot ontwikkeling zou komen, heeft
zulk een infectie voor met pathologische melk gemaakte kaas
soms kwade gevolgen. Bovendien blijft de katalase in de kaas
aanwezig, daar ze met de casëine wordt gepraecipiteerd. Door
enkele proeven uit de kaasmakerij illustreer ik het bovenstaande.
Door experimenten met «Hepin» (normaalkatalase) onderzocht ik
den invloed dien deze soort katalase eventueel op de ontwikke-
ling van melkzuurbacteriën en op de gasvorming door coli kan
hebben. Ik kom hierin echter tot geen beslissende resultaten,
doch wil anderen opwekken om deze onderzoekingen met ver-
schillende soorten katalase te herhalen.

Een feit is het, dat de melk van ziek vee niet zelden evenals
biest, melk van oudmelkte en sommige tochtige koeien rijk is\'
aan katalase, en ook evenals laatstgenoemde melksoorten het ont-
staan van abnormale gisting in kaa3 in de hand werkt. Ik
vermoed, dat de invloed welke biest enz. op de andere te ver-
kazen melk uitoefent, meer van een fermentatieven dan van
chemischen aard is. Immers, de wijziging in chemische samen-
stelling is over veel melk verdeeld zeer gering, terwijl ook een
kleine hoeveelheid enzymen soms in staat is groote scheikundige
omzettingen te bevorderen.

In de katalase-reactie bezitten wij dus een waardevol hulp-
middel om dergelijke pathologische melksoorten snel te onder-
kennen.

Hetgeen nu volgt, is reeds grootendeels beschreven in deel 30,
aflevering 5 van dit tijdschrift: de wijze waarop melkmonsters
worden genomen, de manier van onderzoek en talrijke ervaringen
op dit gebied uit de praktijk. Ik kom tot de conclusie, dat de
oorzaak van een te bestrijden kaasgebrek of van momenten
welke dit bevorderen, moeten worden gezocht bij het vee:

a. bij alle vormen van infectieuse mastitis ;

b. bij chronische en acute enteritis ;

c. wanneer de uier veel toxinen van pathologischen oorsprong
moet helpen afscheiden.

In het Chemisch Weekblad van 10 April 1009, bldz. 249, zegt
Koning terecht: «Het biologisch onderzoek (van melk) kan alleen
«dan succes hebben, als de scheikundige-bioloog, die aan een
«(melk)-inrichting is verbonden en zich met deze aangelegen-
«heden bezig houdt, zich volkomen op de hoogte stelt van wien

-ocr page 999-

«de monsters afkomstig zijn, en zijn werkkring tot de stallen
«uitstrekt,» De scheikundige in den stal?

Is hier niet veel meer de veearts op zijn terrein? Ligt in dit
gezegde van den bekenden cheinist-melkkundige niet de erken-
ning dat het melkonderzoek met meer vrucht door den veearts
zal kunnen worden verricht?

Het biologisch en biochemisch onderzoek van de melk is
vooral voor den veearts naast het clinisch onderzoek een diagno-
sticuru en meermalen ook een proguosticum van groote waarde.
Het geeft dikwijls aanwijzingen om een mislukt clinisch onder-
zoek meermalen te herhalen; vooral voor den praktizeerenden
veearts is het van belang, omdat deze te gelijker tijd kan beoor-
deelen den invloed van geslachtsleven, lactatieporiode, voedsel, enz-

Alleen dan, wanneer een physiologische stijging van het en-
zymgehalte der melk kan worden uitgesloten, is het gerecht-
vaardigd van een pathologische toeneming te spreken. Dit te
beoordeelen, behoort alleen tot de bevoegdheid van den veearts,
niet van den scheikundige.

Op grond van het bovenstaande pleit ik aan het slot van
mijn dissertatie voor het geven van meer voldoend onderwijs in
de kennis van melk en melkhygiëne aan \'s Rijks veeartsenij-
school en voor meerdere samenwerking van den veearts met den
zuivelconsulent. Dit laatste is als volgt geformuleerd: »Waai-
de oorzaak van kaasgebreken, speciaal van abnorme gistingen
moet worden gezocht in fouten in de bereidingswijze, in het
kaasstremsel of in het bedrijfswater, of wel in infectie door het
gereedschap bij de kaasmakerij gebruikt, daar is het de zuivel-
consulent, die volkomen op zijn terrein is. Waar echter de stal,
de houding en verpleging, de voeding, en vooral waar (soms in
verband daarmede) pathologische toestanden bij het vee de aau-
leidende oorzaak van de verspreiding der gistingsbacteriën zijn,
of waar abnormale samenstelling der melk de ontwikkeling dezer
laatste bevordert, daar behoort de veearts den zuivelconsulent
de hand te reiken, ten einde te beproeven gezamenlijk verbete-
ring te brengen in de productievoorwaarden.

-ocr page 1000-

Opstellen over Africhting van Paard en Ruiter door W. L.
VAN WARMBLO, l3te Luitenant 3de Regiment Veld Ar-
tillerie. Gedrukt voor rekening van den Schrijver. Gro-
ningen, A. W. HEIDEMA 1909. Prijs fl.50.

Dit groot-octavo boek, dat 117 bladzijden met 14 figuren in
den tekst bevat, is in elf hoofdstukken verdeeld, luidende als
volgt: 1°. is de kennis der anatomie van het paard voor een
goed ruiter uoodig ? 2°. rugwerking (ruggangers en schenkel-
gangers), 3°. rijdt uw paard voorwaarts, 4°. voorbereidende
dressuuroefeningen, 5°. het rijkunstig evenwicht, 6°. longeeren,
7o. trekoefeningen als voorbereidende dressuuroefeniug voor rij-
paarden, 8°. het schouderbinnenwaarts, 9°. rijlessen,
a. zitoefe-
ningen aan reci\'uten,
b. idem voor officieren, kader en remonte-
rijders, 10°. hulpen-lessen,
a. voor de stukrijders, b. voor officieren
en kader, 11°. de africhting der remonte bij de veld-artillerie.

Zie hier den rijken inhoud, althans rijk in mijn oog. Maar
ik moet mij in zake africhting van paard en ruiter incompetent
verklaren. Die uitdrukking is mij wel eens door een bereden
officier kwalijk genomen, doch ook bij het leger vreest men den
omnis homo.

Ik kan alleen bevestigen dat het boek er zóó uitziet, dat het
tot lezen noodt, namelijk hem die zich een denkbeeld wil vor-
men van de vele moeite en volharding welke aan de africhting
van paard en ruiter zijn verbonden.

Dat de uitgaaf niets te wenschen overlaat, behoeft van onzen
collega-uitgever niet te worden vermeld; zijn drukwerken bekoren
alle het oog. W.
C. Schimmel.

Bericht über die Königliche Tierärztliche Hochschule zu Dresden
für das Jahr 1908. Neue Folge III. Dresden, VON ZAHN
und JAENSCH 1909.

Als naar gewoonte wil ik dit jaarverslag, dat steeds in uitge-
breidheid, maar ook in belangrykheid toeneemt, aankondigen.

Aan de school zijn werkzaam 10 professoren, 3 buitengewone
professoren, 6 docenten, 6 privaat-docenten en bovendien 3 vee-
artsen voor de keuring van slachtvee en vleesch. Het aantal
assistenten bedraagt 27, terwijl 4 personen als volontair en pri-
vaat-assistenten optreden. Het geheele aantal hoorders wisselde
in zomer en wintersemester af van \'221—249.

-ocr page 1001-

Aan 33 candidaten werd het diploma als veearts uitgereikt,
terwijl vau 31 Juli 1907 tot einde 1908 aan 29 veeartsen de
titel van doctor werd toegekend.

Onder de verslagen wijs ik op enkele bijzonderheden. Walther
onderzocht peesscheeden en slij nibeurzen aan de ledematen van den
hond en
Schachtschabel den nervus facialis en den nervus trige-
minus bij het rund; bij beide verhandelingen treft men fraaie
teekeningen aan. Onder de talrijke punten bewerkt aan het
physiologisch instituut, bijv.: papillen in de mondholte, histologie
van den endeldarm, het gehemelte, de lip- en wangklieren, de
tweede maag der herkauwers, over digestie bij cricetus frurnen-
tarius, eiwitvertering bij het paard, vertering van vleesch in maag
en dunne darmen van het varken, stikstofgehalte in het rcaag-
dannkanaal bij stikstofvrije voedsels, wijs ik vooral op «het voor-
komen vau anaerobe bacteriën in de pens van het rund» en op
«het onderzoek van schadelijke voedermiddelen.»

Zoo zou ik nog lang kunnen doorgaan, want bij ieder der ver-
slagen van de verschillende instituten vindt men een groot aantal
korte mededeelingen, welke in duidelijkheid niet\'? te wenschen over-
laten en waarvan enkele met prachtig afgewerkte platen zijn
voorzien.

Het geheel is zeer lezenswaardig. Van Esveld.

Nieuw uitgekomen boeken.

Di\'. B. M. Maroiosches, Die chemische Analyse. Sammlung von Einzeldar-
stellungen auf dem Gebiete der chemischen, technisch-chemischen und
physikalisch-chemischen Analyse. Yltl/IX Band: Dr.
Kurt Teichert.
Methoden zur Untersuchung von Milch und Molkereiprodukten. Mit>54
Abbildungen und 27 Tabellen. 374 Seiten, gr. 8». Stuttgart, F.
Enkk
1909. Preis Mark 11.40.

Prof. J. Loeb, Die chemische Entwicklungserregung des tierischen Eies (Künst-
liche Parthenogenese). Mit 56 Textfiguren. Berlin, J.
Springer 1909.
Preis Mark 9 ; gebunden Mark 10.

Prof. Dr. C. Oppenheimer, Die Fermente und ihre Wirkungen. Dritte
völlig umgearbeitete Auflage. Spezieller Teil. 491 Seiten. Leipzig,
F. C.
"W". Vogel 1909. Preis Mark 16.

Prof. D\'. R. Schmaltz, Präparierübungen am Pferd. Teil II: Topographi-
sche Präparate,
Zweite vermehrte und veränderte Auflage. Berlin, R.
Schoetz 1910. Preis gebunden Mark 6.50.

Prof. Dr. R. dü Bois-Reijmond, Physiologie des Menschen und der Säugetiere.
Zweite Auflage. Mit 139 Textfiguren. Berlin, A. Hirschwald 1910.
Preis Mark 14.

-ocr page 1002-

Dr. M. Mintzlaff, Leber, Milz, Magen und Pankreas des Hundes. Tnaugural-
Dissertation Leipzig 1909.

Dr. 0. Höckel, Die Venen des Kopfes des Pferdes und ihre Variationen\'
Inaugural-Dissertation Leipzig 1909.

Prof. Dr. C. Kronacher, Körperbau und Milchleistung, Untersuchungen über
die Beziehungen von Körperbau und Hilchleistung beim grossen Fleck-
vieh an den Herden des Kgl. Staatsgutes "Weihenstephan und des
Schlossgutes Erching. Hannover, M. & H.
Schäfer 1909. Preis 6 Mark.

D\'\'. 0. Taschenberq, Die giftigen Tiere. Ein Lehrbuch für Zoologen, Me-
diziner und Pharmazeuten. Hit 68 Abbildungen. Stuttgart, F.
Enke 1909.

Prof. D\'". H. Braun und Dr. M. Lühe, Leitfaden zur Untersuchung der
tierischen Parasiten der Menschen und Haustiere.
Gr. 8°. 184 Seiten.
Würzburg,
K. Kabitsch 1909. Preis Hark 5.20.

Prof. Dr. Doflein, Lehrbuch der Protozoenkunde. Eine Darstellung der Na-
turgeschichte der Protozoen mit besonderer Berücksichtigung der pa-
rasitischen und pathogenen Formen. Zweite Auflage der „Protozoen als
Parasiten und Krankheitserreger."
914 Seiten gr. 8°. mit 825 Abbildun-
gen im Text. Jena,
G. Fischer 1909. Preis H. 24.

Dr. P. T. Schat, Beiträge zu den Untersuchungen über die Trypanosoma
Evansi und zur Bekämpfung der Surra unter dem Hornvieh auf Java.
Inaugural-Dissertation Bern. Mit 2 Tafeln und Abbildungen im Text.
1909.

O. Gruenhaldt, Die industrielle Geflügelzucht im Gross- und Kleinbetrieb.
Eine Darstellung ihrer Entwicklung bis zur Gegenwart und ein prak-
tischer Führer und Ratgeber für ergiebige Eierproduktion, Brut, Auf-
zucht, Mästung und Verwertung aller Arten unseres Nutzgeflügels. Mit
50 Abbildungen. Hannover, M. und H.
Schaper 1909. Preis gebunden
Mark 3.

Prof. D>\\ H. E. Ziegler, Zoologisches Handwörterbuch. Jena, G. Fischer
1909. Preis geb. Mark 10.

Dr. A. SoKOLOwsKif, Tierakklimatisation. Eine biologisch-tierzüehterische
Studie. Hannover,
M. und H. Schai-er 1909. Preis Hark 1.80.

E. Wörz, Der Vorsteh- und Gebrauchshund. 327 Seiten mit 76 Abbildungen.
Vierte, umgearbeitete Auflage von A.
Ströse und J. Müller. Preis
gebunden Hark 3.

Flaum, Stammbäume der englischen Vollblutbeschäler in Deutschland. Leip-
zig,
Hans Wehner 1909. Preis Hark 7; gebunden Hark 8.

Prof. Dr. O. Kellner, Grundzüge der Fütterungslehre. Dritte, neubearbei-
tete Auflage. 223 Seiten. Berlin, P.
Parey 1909. Preis gebunden Mark
3.50.

Arbeiten der Deutschen Gesellschaft für Züchtungskunde. Heft 1: Bezie-
hungen zwischen Körperform und Leistung bei den Milchkühen.
192
Seiten Text, 42 Seiten Tabellen. Hannover H. und H.
Schaper 1909.

Kichard Köpke, Der Hufbeschlag. Ein Studien- und Vorlagewerk für das
Fachzeichnen der Hufschmiede zum Gebrauche an gewerblichen, land-
wirtschaftlichen Fortbildungsschulen und Lehrschmieden, sowie zum
Selbststudium für Hufschmiedelehrlinge und Pferdeliebhaber. Essen, G.
D. Baedeker 1909. Preis einschliesslich der zehn Tafeln in einer Mappe
enthalten Hark 4.

-ocr page 1003-

D>\'. H. Zöbnig, Arzneidrogen. Als Nachschlagebuch für den Gebrauch der
Apotheker, Aerzte, Veterinüraortze, Drogisten und Studierenden der
Pharmazie bearbeitet. I Teil: die in Deutschland, Oesterreich und der
Schweiz offizinellen Drogen.
754 Seiten gr. 8°. Leipzig, Dr. W. Klink-
hardt 1909.
Preis Mark 15.

A. Ficker, Einfache Hilfsmittel zur Ausführung bakteriologischer Unter-
suchungen.
57 Seiten Kleinoktav. Wiirzburg, C. Kabitsch 1909. Preis
Mark 1.20.

R. Abel, Bakteriologisches Taschenbuch, enthaltend die wichtigsten tech-
nischen Vorschriften zur bakteriologischen Laboratoriumsarbeit. 13
Auflage. Wiirzburg, C.
Kabitzsch 1909.

0. Müller, Bericht über die Tätigkeit des Bakteriologischen Instituts der
Landwirtschaftskammer für die Provinz Ostpreussen,
vom 1 April 1908
bis 31 März 1909. Königsberg in Pr. 1909.

H. Raebiger, Bericht über die Tätigkeit des Bakteriologischen Instituts der
Landwirtschaftkammer für die Provinz Sachsen zu Halle
a. S, während
des Jahres 1908/09. Halle a. S. 1909. /

F. Banzhai\', Einwirkung normaler Tiersera auf Rotlaufbazillen. Inaugural-
Dissertation Glessen 1909.

F. Wulff, Vergleichende Untersuchungen mit rohem und mit getrocknetem
Rauschbrandvirus.
Inaugural-Dissertation Bern 1909.

A. Goedeke, Die Tubereulose des Pferdes, mit 4 Abbildungen im Text und
1 Tafel. 104 Seiten 8°. Hannover, M. und H. Schaper 1909. M. 2.35.

Prof. Dr. R. Disselhorst, Die Tierseuchen soweit sie unter das deutsche
Reichsviehseuchengesetz vom 18 Mai 1909 fallen.
Mit 39 Abbildungen
im Text und den Bestimmungen des deutschen Reichsviehseuchengesetzos
vom
18 Mai 1909. Berlin, P. Parey 1909. Preis gebunden Mark 4.

Prof. Dr. Robert Burri, Das T\'uscheverfahren als einfaches Mittel zur
Lösung einiger schwieriger Aufgaben der Bakterioskopie.
42 Seiton mit
3 Figuren im Text und 16 Photogrammen auf 3 Tafeln. Gr. 8°. Jena,
G.
Fischer 1909. Preis M. 1.95.

Prof. Dr. G. Uebele, Handlexikon der tierärztlichen Praxis. Mit zwei ana-
tomischen Orientierungstafeln. Ulm, J.
Ebner 1910. Preis Mark 10.

Prof. Dr. E. Fröhner, Lehrbuch der Gerichtlichen Tierheilkunde. Dritte,
neubearbeitete Auflage. Berlin,
R. Sohoetz 1909. Preis gebunden Mark 9.

Das Fleischbeschaugesetz nebst den Preussischen Ausführungsgesetzen sowie
den für das Deutsche Reich und für Preussen erlassenen Ausführungs-
bestimmungen. Zusammengestellt bis Anfang
1909. Textausgabe. 14 ver-
mehrte Auflage. Berlin,
Carl Heymanns 1909.

Dr. Zahnbrecher und Otto Süskind, Die Fleischversorgung der Grossstädte
und die genossenschaftliche Viehverwertung in Bayern.
99 Seiton Oktav.
München, Selbstverlag der Verfasser 1909. Preis 1 Mark.

Dr. J. von UexkUll, Umwelt und Innenwelt der Tiere. 259 Seiten. Berlin,
J.
Springer 1909. Preis 7 Mark, gebunden 8 Mark.

Bericht über das Veterinärwesen im Königreich Sachseti für das Jahr 1908.
Herausgegeben von der Kgl. Kommission für das Yeterinärwesen. 53
Jahrgang. Dresden 1909.

-ocr page 1004-

Koenig-Dammann, Veter inàrkalender für das Jahr 1910. Zwei Teile. Berlin,
Hibschwald 1909.

Camille Bidault, Les Chevaux de VArmée sous la Révolution et l\'Empire.
Paris, Berger-Le vrault & Cie 1909. Prix 3 francs.

Dr. P. Gastou, V Ultra-Microscope dans le Diagnostic Clinique et les Re-
cherches de Laboratoire.
62 pages avec 25 figures intercalées dans le
texte. Paris, J.
B. Baillière et fils 1910. Prix 1 fr. 50.

Gouin, Alimentation rationnelle des animaux domestiques. 2e édition, revue
et augmentée. 1 vol. in-18 de 480 pages. Paris,
J. B. Baillière et
fils 1909. Paris cartonné 6 francs.

H. Martel, Rapport sur les opérations du service vétérinaire sanitaire de
Paris et du Département de la Seine pendant l\'année 1908.
Paris 1909.

Sir Ray Lankester, A Treatise on Zoology. Part VII : Appendiculata, third
fascicle:
Crustacea by \\V. T. Calman. 346 pages demy 8°. London,
Adam and Charles Black 1909. Price cloth 15 sh.

G. Mayall, Cows, Cowhouses and Milk. 102 pages crown 8°. Sixteen plates;
eight illustrations. London,
Baillière, Tindall and Cox 1909. Price 2/6.

The Veterinary Bacteriological Laboratories of the Transvaal. Issued in
commemoration of the opening of the new Laboratories at Onderste-
poort, Pretoria, October 1898. Pretoria, The Government Printing and
Stationery Office 1909.

G. A. White, Restraint of Domestic Animals: A Book for the Use of Stu-
dents and Practitioners.
Published by the Author at Nashville, Ten-
nessee U. S. A. 1909.

W. Williams, The Principles and Practice of Veterinary Medicine. Ninth
Edition. Revised by
W. O. Williams and F. S. H. Baldrky. London,
Baili.ikre, Tindall & Cox 1909.

II. Caulton Reeks, Tho common Colics of the Horse. Second Edition. Lon-
don,
Baillière, Tindall & Cox 1909.

Prof. Dr. H. Zwaardemaker Cz., Leerboek der Physiologie. Eerste Deel.
Eerste stuk. Haarlem, de Erven
BonN 1909. Prjjs f4. (Compleet in 2
deelen, vormende samen ongeveer 60 vel druks, men verbindt zich voor
het geheele werk.)

LIJST DER NEDERLANDSCHE VEEARTSEN.

Het blijkt wenschelijk om de lijst der Nederlandsche veeartsen,
geplaatst in deel XXIX, geheel te herzien.

Mijn hartelijken dank aan de heeren districtsveeartsen en aan de
heeren
J. N. Ballangée, dirigeerend paardenarts, B. Vbijburg, gouver-
nementsveearts en
A. E. ten Broeke, paardenarts l3te klasse Indisch
leger, voor de hulp mij hierbjj verleend.

Mochten er nog fouten in de lijst voorkomen, dan houd ouderge-
teekende zich beleefd aanbevolen voor mededeeling, daar hij, ofschoon

-ocr page 1005-

geen lid der redactie meer zijnde, in een andere qualiteit toch nog heel
wat met de ledenlijsten heeft te maken.

De lijst is zooveel mogelijk aangehouden tot midden December 1909.
De namen zijn voor de provinciën alphabetisch gerangschikt en ook
nu is er onderscheid gemaakt tusschen gediplomeerde veeartsen en de
zoogenaamde empiristen.

De letters achter de namen hebben de volgende beteekenis:

A. Werkzaam aan een abattoir.

Ass. D. Y. A. Assistent-districtsveearts.

Ass. \'s R. S. I. „ \'s Rijks seruminrichting.

Ass. \'s R. V. A. „ \'s Rijks veeartsenijschool.

Adj. D. A. Adjunct-directeur abattoir.

Bact. \'s R. S. I. Bacterioloog aan \'s Rijks seruminrichting.

B. D. Buitengewone dienst.
Bk. 9 Atjeh 1873-1896.

Bk. 12 id. 23 Maart 1896—1900.
Bk. 16 id. 1901—1905.
D. A. Directeur abattoir.

D. V. A. Districtsveearts.

O. D. V. A. Oud-districtsveearts.

E. L. Eerelid der Maatschappij ter bevordering der veeartsenpunde.
E. V. Eereteeken voor eervolle vermelding in den strijd.

G. V. A. Gouvernementsveearts.
Gv. Km. Gouvernementskeurmeester.
G.z.h. C Gezondheidscommissie.

L. Lid der Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.
Tib. Lombok.

L. V. A. S. Leeraar \'s Rjjks veeartsenijschool.
O. P. A. Oud-paardenarts.
O. V. Oud-veearts.

Off. 0. N. Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Off. M. A. Officier du Mérite Agricole.

0.-G. V. A. Oud-Gouvernementsveearts.

Fl.v. D. V. A. Plaatsvervangend districtsveearts.
Pr. Y. Provinciaal veearts.

Rd. N. L. Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw.

Rd. 0. N. Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

1,2, 3 of 4 B. Eerste, tweede, derde of vierde regiment huzaren.

1, 2, 3 of 4 V.A. Eerste, tweede, derde of vierde regiment veld-artillerie.

-ocr page 1006-

R. A. Rijdende artillerie.

K. M. Ac. Koninklijke militaire academie.

E. en Hs. Rij- en koefsmidschool.

Het cijfer achter de namen der paardenartsen is het cijfer van het
dienstkruis, terwijl de datum aangeeft dien van aanstelling in den rang.

A. Gediplomeerde veeartsen, JcracMens koninklijke besluiten van
1855 of 1861 en de artt. 8 en 10 der wet van 1874.

GRONINGEN.

P. 1). Beunders, Groningen; rijkskeurmeester (B. B.); B. A.; Pl.v.
B. V. A.; (L.).

H. G. 0. Boom, Groningen; rijkskeurmeester (B. B.); Adj. B. A.; (L.).
R.
Bosscher, Veendam; Pl.v. B. V. A.; (L.).
J.
Bruijel, Nuis (Marum); G. z. h. C.; Pl.v. B. V. A.; (L.).
Br. Bruins, Wzn., Eenrum; (L.).
J.
Boornbos, Noordbroek; Pl.v. B. V. A.; (L.).
C. A.
van Borssen, Winschoten; rijkskeurmeester (B. B.); Pl.v.
I). V. A.; (L.).
Tm. Edens, Roodeschool; (L.).

B. de Fluiter, Schildwolde (Slochteren); (L.).

J. Goedhart, Groningen; rijkskeurmeestei (B. D.); A.; (L.).
M. B.
ten Have, Midwolde; rijkskeurmeester (B. B.); Pl.v. B.V.A.; (L.).
A. W.
Heidema, Groningen; leeraar aan \'s Rijks landbouwwinter-
school; (L.).

H. H. Hujzenoa, Appingedam; Pl.v. B. V. A.; (L.).

C. Huizinga, Hoogezand; gemeenteveearts; rijkskeurmeester (B. B.);
Pl.v. B.V.A.; (L.).

A. J. Koster, Beerta; Pl.v. B. V. A.; (L.).

II. A. Kroes, Groningen; tijdelijk leeraar aan \'s Rijks landbouwwinter-
school; Pl.v. B. V. A.; (L.).
K. J. Lamébis, Warfum; PI .v. B. V. A.; (L.).
H. S. Luurs, Zuidhorn.

B. S. R. Mensema, Ter Apel; Pl.v. B. V. A.; (L.).
B. Muller, Loppersum: Pl.v. B. V. A.; (L.).

Br. A. A. Overbeek, Groningen; B. V. A.; G.z.h. C.; (L.).
H. R. Rentema, Blijham; (L.).

-ocr page 1007-

M. Smit, Veendam; leeraar aan \'s Rijks landbouwwintersehool; Pl.v.
L. V. A.; (L.).
P. B.
Venema, Bedum; (L.).
U.
van der Wal, Grijpskerk; Pl.v. U.V.A.; (L.).
H. G. Werkman, Leens; Pl.v. D. V. A.; (L.).
K. F. Wiersum, Groningen; Pl.v. D. V. A.; (L.).

A. Wolf, Nieuwolde; Pl.v. D. V. A.; (L.).

FRIESLAND.

J. Attema Czn., Kollum; gemeenteveearts; Pl.v. D.V.A.; G.z.h. C.; (L.).
K.
Bergsma, Weidum; gemeenteveearts; (L.).

R. Boer Hzn., St. Anna Parochie; gemeenteveearts; Pl.v. D.V.A.;
G.z.h.
C.; (L.).
J. H. de Boer, Wolvega; gemeenteveearts; (L.).
ïh. Bosma, Wommels; gemeenteveearts; Pl.v. D.V.A.; (L.).
P. C. Buijterse, Harlingen; gemeenteveearts; Pl.v. D. V. A.; Gv. Km.; (L.).

B. Eggink, Akkrum (Utingeradeel); reserve-paardenarts.

H. F. Eggink, Beetsterzwaag; gemeenteveearts; Pl.v. D. v. A.; (L.).
R. Feddema, Ferwerd; gemeenteveearts; (L.).
M. A. Htbma, Franeker; (L.).

W. ten Hoopen, Hardegarijp; gemeenteveearts; Pl.v. D. V. A.; (L.).

B. J. C. Hubenet, Dokkum; gemeenteveearts; Pl.v. D.V.A.; (L.).~

J. K. Huizinga, Murmerwoude; gemeenteveearts; Pl.v. D.V.A.; (L.).
J. Jansma, Joure; gemeenteveearts; Pl.v. D.V.A); (L.).
S.
Kingma, Menaldum; gemeenteveearts; (L.).

G. van der Mkulen, Huizum; gemeentevecarts; (L.).

Dr. J. Nauta, Witmarsum ; gemeenteveearts; Pl.v. D.V.A.; G.z.h. C.; (L.).
J.
Plet, Heerenveen; gemeenteveearts; (L.).

H. Postma, Oosterwolde (Oost-Stellingwerf); gemeenteveearts; Pl.v.
D. V. A.; (L.).

G. A. de Raadt, Drachten; gemeenteveearts; (L.).

C. M. van Rooijen, Roordahuizum; gemeenteveearts; Pl.v. D.V.A.; (L.).
J. Schuurmans, Bolsward; gemeenteveearts; (L.).

H. van Staa, Leeuwarden; D.V.A.; G.z.h. C.; Rd. O. N.; (L.).
W.
van Staa, Sneek; gemeenteveearts; Pl.v. D.V.A.; (L.).

B. Tacoma, Imsum.

A. Veenbaas, de Lemmer; gemeenteveearts; Pl.v. D.V.A.; (L.).
H.
Veenstra, Huizum; leeraar aan \'s Rijks landbouwwinterschool en
zuivelschool; rijkskeurmeester 2de kl. j Pl.v. D.V.A.;
(L.).

-ocr page 1008-

H. J. uk Vries, Harlingen ; rijkskcurmeester 2de kl.; Pl.v. D.Y.A.; (L.).
M. de Vries, Langezwaag.

A. J. Winkel, Akkrum; rijkskeurmeester 2<]e kl.; Pl.v. D. V. A.; (L.).
H. IJmker Pzn., Koudum; gemeente veearts; Pl.v. D. V. A.; (L.).
J. M. A.
Zwart, Leeuwarden; gemeenteveearts; Pl.v. D. V. A. (L.).

DRENTE.

W. de Beijl, Koevorden; (L.).

F. Boerhave, Dieverbrug; (L.).

G. T. Bronsdijk, Eelde; (L.).

J. Kets, Gieten; rijkskeurmeester 3dekl.; (L.)

J. Knol, Meppel; rijkskeurmeester (B. D.); gemeenteveearts en keur-
meester ; Pl.v. D. V. A.;
(Ju.).

J. M. A. van Nes, Assen; rrjkskeurmeester 2de kl.; leeraar aan\'sRijks
landbouwwinterschool te Meppel; Pl.v.
D. V. A.; (L.).
R,
Nijhoff, Hoogeveen; Pl.v. D. V. A.; (L.).
Dr. J. Staal, Assen; Pl.v. D. V. A.; (L.).
A. H.
Steenbergen, Emmen; Pl.v. D. V. A.; G.z.b. C.; (L.).
Dr. J. van der Veen, Roden; (L.).

H. Wolters, Nieuw Buinen; Pl.v. D. V. A.; G.z.li. C.; (L.).

O VERIJS EL.

D\'\'. D. L. Bakker, Enschede; Pl.v. D. V. A.; (L.).
J. G. Boland, Deventer.

P. Boonstra, Steenwijk; rijkskeurmeester (B. D.); gemeeuteveearts;
Pl.v. D. V. A.; (L.).
A. A.
Bosch, Rijssen; Pl.v. D. V. A.; (L.).
G. W.
Brink, Wije; (L.).
W. F.
Brink, Deventer; (L.).
G.
Bulk, Ommen; Pl.v. D. V. A.; (L.).

E. J. Dommerhold, Hengeloo (0.); gemeenteveearts en" keurmeester;
Pl.v.
D. V. A.; (L.).

J. W. B. Egberts, Kampen; Pl.v. D. V. A.
E. F aber, Deventer; Arts; Of. O.N.; (L.).
G. Hupkes, Lonneker; gemeenteveearfcs; (L.).
Bd. de Jong, Olst; Pl.v. D. V. A.; (L.).

R. Kattenwinkel, Kampen; gemeenteveearts; Pl.v. D. V. A.; (L.\\
J.
Kok, Del den; gemeenteveearts; (L.).
G.
Lubberink, Zwolle; (L.).

-ocr page 1009-

W. Luxwolda, Zwolle; keurmeester; (L).
S. A.
van dek Mast, Staphorst; (L.).
A. D. Oostekbaan Jr., Markeloo; (L).

Dr. P. Schat, Hardenberg; rijkskeurmeester 2dokl.; Pl.v. D.V.A.; (L.).

G. H. J. Tervoert, Zwolle; Pl.v. D. V.A.; (L.).

J. Vlaskamp, Deventer; gemeenteveearts; Pl.v. D. V. A.; (L.).
W. Y
leming, Almeloo; gemeenteveearts; Pl.v. 1). Y. A.; (L.).

GELDERLAND.

D. Akkerman, Brummen; Pl.v. D. V. A.; (L.).

J. G. Th. Arntz, Nijmegen; (L.).

S. W. Arntz, Millingen; (L.).

Th. H. L. Arntz, Nijmegen; (L.).

P. Baerends, Arnhem; Pl.v. I). Y. A.; (L.).

M. ten Broek, Tiel; Militie lste Luitenant; (Ij.).

J. Crans, Dieren ; Arts; (L.).

H. den Daas, Druten; (L.).

Dr. D. P. F. Driessen, Nijmegen; oud-Inspecteur; Rd. O. N.
P. A. van Driest, Arnhem; (L.)

F. W. van Dulm, Arnhem; D. A; Pl.v. D. V. A.; G.z.h.-C.; (L.).

G. J. Eggink, Twelloo; gemeenteveearts; Pl.v. D. V. A.; (L.).
W. F. Elsen, Geldermalsen; (L.).

S. Febwerda, Oldebroek; gemeeiiteveearts; Pl.v. D. V. A.; (Ii.).
W. F. A.
Gantvoort, Borkeloo; (L.).

A. H. Geluk, Didam; (L.).
W. L.
Gitzels, Bemmel; (L ).

B. van Goor, Epe; rijkskeurmeester (B. D.); Pl.v. D. V. A.; (1;.).

H. J. Tromp de Haas, Nijmegen; majoor-paardenarts I. L.

S. Heimans, Zutfen; leeraar aan \'s Bps landbouwwinterschool; Pl.v.
D. V. A.; (L.).
L.
Hkrmkes, Kuilenburg; Pl.v. D. V. A.; (L.).
A.
van Heusden, Nijmegen; Pl.v. 1). V. A.; (L.).

G. L. Hinrichs, Nijmegen; Pl.v. D. V. A.; (L.).

.T. Hoogland J.Gzn., Zeddam; Pl.v. D. V. A.; (L.)
J.
de Jongh, Nijmegen; O. P. A.
D. Kok, Velp; (L.).

H, J. C. van Lent, Tiel; directeur hoefsmidschool; Pl.v. D. V.A.;
G.z.h.-C.; (Ti.).

-ocr page 1010-

J. Th. van Lohuizen, Winterswijk; gemeenteveearts en keurmeester;
rijkskeurmeester (B. D.); Pl.v. D. V. A.; (L.).

R. A. Baumen \'t Loo, Barneveld; Pl.v. D. V. A.; (Ij.).

A. Marcus, Zevenaar; rijkskeurmeester 2de kl.

J. L. Moerkercken yan der Meulen, Nunspeet; reserve-paardenarts; (Ij.).

W. J. G. Meerstadt, Nijkerk ; Pl.v. D. Y. A.; (L.j.

P. Mos, Elburg; Pl.v. D. V. A.; (L.).

D. Nieburg, Yarseveld; (L.).

H. J. O, Aalten; Pl.v. D. V. A.; (L.).

A. D. Oosterbaan, Lochern; rijkskeurmeester (B. D.); Pl.v. D. V. A.; (L.).

E. O verbosch, Zutfen.

E. A. L. Quadekker, Nijmegen; rijkskeurmeester; D. A.; o. P. A.;
Pl.v. D. Y. A.; (L.).

D\'". C. J. Rab, Oosterbeek; gemeenteveearts en keurmeester; Pl.v.
D.V.A.; (L.).

A. P. Reiciiman, Steenderen; Pl.v. D. V. A.; (L.).
P.
F. Reichman, Hengeloo; (L.).

II. C. Reimers, Wageningen; leeraar aan \'s Rijks Hoogerc Land-,
Tuin- en Boschbouwschool; Pl.v. D. V. A.;
(L.).
M. de Ridder, Arnhem; Pl.v. D. V. A.; (L.).
D. J. B. Rutgers, Doesburg; G.z.h. C.; (Ij.).
,T. H. Rutgers, Zetten ; Pl.v. D. V. A.; (L).

C. Schilperoobt, Apeldoorn ; Pl.v. D. V. A.; G.z.h. C.; (L.).
Dr. J.
Schouten, Nijmegen; Arts; lid centrale G.z.h. Raad.

D. Schurink, Laag-Keppel; Pl.v. 1>. V. A.; (L.).

J. Stapenska, Nijmegen ; rijkskeurmeester (B. D.); Adj. L>. A.; (Ij.).

Th. M. Thien, Vörden ; G.z.h. C. (L.).

J. van Tright, Zalt-Bommel: Apotheker; G.z.h.C.; (Ij.).

F. S. J. Veeze, Zutfen; D. Y. A.; G.z.h. C. ; (L.).
P.
Visser, Gendringen ; gemeenteveearts ; (L.).

J. de Vries, Zalt-Bommel; Pl.v. D. V. A.; (L.).
H. C.
de Waal, Putten (G.); (L.).
J. van der Willigen, Nunspeet.

H. L. A. Wijnen, Apeldoorn; oud-veearts en geneesheer.

ÏÏTEECH T.

W. van den Akker, Utrecht; Ass. \'sR. V. S.; (L.).
R. A. Plemper van Balen, Utrecht; O.P.A.; (L.).
J. A. Beijers, Utrecht; Ass. \'sR. V. S.; (L.).

-ocr page 1011-

J. Boek, Wijk bij-Duurstede; (L.).
S. A. Cramer, Leusden; Arts.
G.
Baams, Baarn ; Pl.v. B. V. A.; (L.).
W.
van Boorn, Harmeien ; reserv.-paardenarts 2 kl.; (L.).
C. Eukman, IJselstein; gemeenteveearts en keurmeester; Pl.v. B. V. A.;
G.z.h. C.; (L.).

B. F. van Esveld, Utrecht; L.V.A. S.; O. P. A.; G.z.h. C.; Bd. O. N.; (L.).

G. Goosens, Houten; Pl.v. B. V. A.; (L.).

J. Hari\', Venendaal; Pl.v. B.V. A.; (L.).

J. J. F. Hartmann, Loenen; Pl.v. B. V.A.; G.z.h. C.; (L.).

J. H. Hartog, Utrecht; Ass. \'sR.Y.S.; (L.).

W. H. van Haselen, Amersfoort; gemeenteveearts en keurmeester;
Pl.v.B.Y. A.; (L.).

K. Hoefnagel, Utrecht; «gemeenteveearts; rijkskeurmeester (B. B.);
B. A.; Buitengewoon L. V. A.
S.; Pl.v. B. V. A.; (L.).

G. J. Hoogland, Utrecht; (L.).

H. J. M. Hoogland, Utrecht; A.; (L.).
J. van Klaveren, Utrecht; (L.).

H. M. Kroon, Utrecht; L. V.A.S.; (L.).

A. van Leeuwen, Utrecht; B.V. A.; (L.).

Br. H. Markus, Utrecht; L.V.A.S.; (L.).

J. B. H. Moubis, Utrecht; O. P. A. (luitenant kolonel); (L.).

G. P. F. Munnik, Utrecht; (L.).

W. J. Paimans, Utrecht; L. V. A. S.; (L.).

Br. J. H. Picard, Briebergen; Pl.v. D.V.A.; (L.).

K. J. Poll, Zeist; (L.).

A. de Ruiter, Mijdrecht; Pl.v. B. V. A.; (L.).

W. C. Schimmel, Utrecht; waarnemend directeur \'s Rijks veeartsenij-
school; L. V. A.S.; O. P. A.; G.z.h. C.; Rd. O. N.; (L.).

H. Schornagel, Utrecht; prosector en conservator; (L.).

.T. P. van der Slooten, Utrecht; rgkskeurmeester (B. B.t; Adj. D. A.;
Pl.v. B. V. A.; (L.).

H. J. H. Stempel, Utrecht; 0.1). V. A.; Rd. O. N.; (L.).
l)r.
H. A. Vermeulen, Utrecht; prosector; (L.).
H. L. F. L.
Warnecke, Utrecht; A.; (L.).
J. J.
Wester, Utrecht; L.Y.A.S.; (L.).
F.
Westerling, Utrecht; Ass. \'s R. V. S.; (L.).
IX A.
W. H. Wirtz, Zeist; oud-directeur V. A. S.; O. P. A.; Rd. X L.;
(E.L.).

-ocr page 1012-

NOOR Ü-H O L L A N D.

H. ter Beek, Naarden; reserve paardenarts 2de kl.

B. M. Busing, Naarden; Pl.v. D. V. A.; G.z.b. C.; (L.).

F. C. de la Chambre, Diemen; (L.).
J. Floiiil, Haarlem; Adj. D. A.; (L.).

f. Folmer, Hoofddorp; gemeenteveearts; (L.).

J. W, H. Geerlings, Puimerend; Pl.v. D. V. A.; (L.).

A. L. J. Goetuals, Amsterdam; Pl.v. D. V. A.; Gv. Km.; (L.).

G. L. J. Gooren, Amsterdam; A.; (L.).

D. Haan, den Helder; veearts keurmeester; (L.).

G. Hannema, Zaandam; Pl.v. D. V. A.; (L.).\'

M. J. Hengeveld G.Jzn., Haarlem; D. V. A.; Rd. O. N.; (L.).

J. Koelemeij, Ooster-Blokker; (L.).

G. Krediet, Amsterdam; (L.).

D. C. Kruumel, Haarlem; Pl.v. D. Y. A.; (L.).

C. A. Leenheer, Weesp; Pl.v. D. V. A.; (L.).

F. M. de Leur, Hoorn; Pl.v. D. V. A.; (L.).

Hs. van der Linden, Amsterdam; Pl.v. D. V. A.; (L.).

J. Mazure Czn., Amsterdam; Pl.v. D. V. A.; Gv. Km.; G.z.h. C.; (L.).

G. Muus, Schagen; leeraar aan \'s Rijks landbouwwinterschool; Pl.v.
D. V. A.; (L.).

F. J. Nieuweniiuijzen, Hilversum; (L.).

Dr. K. Over, Amsterdam; A.; O. P.A.; (L.).

J. II. van Oijen, Haarlem; D. A.; Pl.v. D. V.A.; Gv. Km.; (L).

ür. C. G. von Reeken, Haarlem; 0. V.

J. G. A. Reeser, Amsterdam; A.; (L.).

J. Remi\'ï Dzn., Ouderkerk a/d Amstel; Pl.v. D. V. A.; (L.).

J. W. Roeloffs, ïexel; Pl.v. D. V. A.; (L.).

C. Roodzant, Alkmaar; rijkskeurmeester (B. D.); Pl.v. D. V. A.; (L.).

C. Sieswerda, de Rijp; (L.).

Dr. IJ. van der Sluis, Amsterdam; rijkskeurmeester (B. D.); Adj.
D.A.; (L.).

D. van der Sluijs, Amsterdam; rijkskeurmeester (B. D.)\', D. A.;Pl.v.
D. V. A.; Off. M. A.; (L,).

A. T. Smits, Amsterdam; A.; (L.).
J. B. F.
Solkes, Hilversum; (L.).

Dr. W. Stuurman, Alkmaar; rijkskeurmeester (B. D); D. A,; Pl.v.
D. V. A.; (L.).

-ocr page 1013-

W. S. Stuven, Amsterdam; Pl.v. D. V. A.; (L.)
Dr. J.
SwiERSTBA, Zaandam; keurmeester lsto kl.; rijkskeurmeester
(B.D.); (L.).

Dr. 1). Gr. Ubbels, Haarlem; rijkskeurmeester 2de kl., Pl.v. D.V.A.; (L.).
J. C.
van Veen, Halfweg (Houtrijk en Polanen); gemeenteveearts; (L.).
6. C.
Duval Verweij, Amsterdam; (L.).
W. 6. van der Wal, Heemstede; O. P. A.; (L.).
U.
Wester, Schagen; (L.).

ZUID-HOLLAND.

15. J. Aalbers, Jvijsoord; 0. V.; (L.).
H.
van Aken, \'s-Gravenhage; (L.).
A. J. S.
van Alphen, Rotterdam; Ass. \'s R. S. I.; (L.).
N. H. Mispelblom van Altena, Hoek van Holland; rijkskeurmeester
2d« kl.; Pl.v. D. V. A.; (L.).

W. F. Altevogt, Klaaswaal; Pl.v. 1). V. A.; G.z.h. G.; (L.).
H.
Anker, Oudewater; Pl.v. D. V. A.; (L.).
A. A. Barendregt, Barendrecht; (L.).

Dr. H. C. L. E. Berger, Hoek van Holland; rijkskeurmeester 2d<= kl.;
1\'l.v. D. V. A.; Gv. Km.; G.z.h. C.; (L.).
D.
de Bruin, Strrjen; 1\'l.v. D. V. A.; (L.).

l)r. K. Büchli, Gouda; rijkskeurmeester (B. D.); Ass. D. V. A.; 1\'l.v.
D.V.A.; (L.).
J.
Burggraaf, Bodegraven; 1\'l.v. 1). V, A.; (L.).
M. C.
van Buuren, Zuidland; 1\'l.v. D.V.A.; G.z.h.-C.; (L.).
J.
C. Colder, Gorinchem; gemeenteveearts; 1\'l.v. D. V. A.; (L.).
Dr. D. J.
Copper D.Jzn., Rotterdam; (L.).

,1. .1. F. Dhont, Rotterdam; rijkskeurmeester (B. D.); ï>. A.; Pl.v.
D. V. A.; O. P.A.; (L.).
J. K. F.
de Does, \'s-Gravenhage; G. V. A.; (L.).
S.
Douma, Rotterdam; rijkskeurmeester 3de kl.; (L.).
H. L.
Ellerman Lzn., Dordrecht; rijkskeurmeester (B. D); D. A.;
Pl.v. D.V.A.; Gv. Km.; (L.)
W. J.
Esser, \'s-Gravenhage; O. G. V. A.; (L.).
C.
Fauël, Rotterdam; Pl.v. D. V.A.; (L.).
J. M.
Fillekes Jzn., Hillegersberg; Pl.v. D. V. A.; (L.).
M.
Flohil, \'s-Gravenhage; Pl.v. D. V. A.; (L.).
M.
Frankenhuis Jr., Sliedrecht; (L.).

-ocr page 1014-

G. J. Fros, Oude-Wetering; (L.).

P. A. Goedhart, Meerkerk; Pl.v. D.V.A.; (L.).

C. de Graaf, Dirksland; gemeenteveearts; (L.).

E. H. Berch Gravenhorst, Leerdam; gemeenteveearts en keurmeester;
Pl.v. D. V. A.; G.z.b.C.; (L.).

D. van Grut ing, Leiden; Pl.v. D. V.A.; G.z.h. C,; (L.).

H. G. van Harrevelt, \'s-Gravenhage; D. A.; (L.).
J. Hellemans, Botterdam; G. V. A.; (L.).

A. J. van Hemert, Sommolsdijk; Pl.v. D. V. A.; (L.).
J. J. Bendrikse, Groot-Ammers; Pl.v. D.V.A.; (L.).
Dr. B.
J. C. te Hennepe, Rotterdam; Bact. \'s-R. S. I.; (L.).
L.
J. Hoogkamer, \'s-Gravenhage; O.P.A. (Majoor); Rd. O. N.; (L.).
Dr. D. A. de Jong Jzn., Leiden; buitengewoon hoogleeraar; rijkskeur-
meester (B. D.); D. A.; Pl.v. D.V.A.; (L.j.
J. M. Kerkhoven, Rotterdam; Pl.v. D. V. A.; Gv. Km.; (L.).
J. D. Keukenmeester, Vlaardingen; Pl.v. D.V.A.; G.z.h. C.; (L.).

F. P. Keijser, Leiden; rijkskeurmeester (B. D.); Adj. D. A.; Pl.v.
D. V. A.; (L.).

J. Kleiburg, Nïeuw-Lekkerland; Plv. D. V. A.; (L.).
S.
Knöps, Sommelsdijk; Arts; G.z.h. C.; (L.).

E. A. Kok, Rotterdam; Pl.v. D.V. A.; Gv. Km.; (L.).

D. Kruijt, Delft; Plv. D.V.A.,- G.z.h. C ; (L.).
A. Kuiper, Nieuwveen.

K. R. Kuipers, Alfen a/d Rijn; Pl.v. D.V.A.; (L.).
J. Laaij, Rijsoord; leeraar aan \'s Rijks landbouwwinterschool te Dor-
drecht; Pl.v. D.V.A.;
(L.).
J. Laméris, \'s-Gravonhage; O.P.A. (Majoor); Off. Huisorde 0. N.; (L.).
J. F. Laméris, \'s-Gravenhage; D.V.A.; G.z.h. C.; Rd. 0. N.; (L.).
Dr. L. F. D. E. Lourens, Rotterdam; Adj. \'s R. S. I.; Pl.v. D. V.
A.; (L.).

C. M. Mazure Czn., Rotterdam; Pl.v. D.V.A.; Gv. Km.; (L).
l)r. S. J.
M. Mogendorff, Schoonhoven; (L.).
A. F.
Muller, Lisse; Pl.v. D.V.A.; (L.).

A. Overbosch, \'s-Gravenhage; O.P.A. (luitenant-kolonel); Off. O.N.; (L.).

E. Overbosch, Gouda; Pl.v. D.V.A.; (L.).
H. W. Overbosch, Gouda; (L.).

M. C. van der Poel, Nieuwenhoorn ; Pl.v. D.V.A.; (L.).
Dr. J.
Poels, Rotterdam; directeur \'sRijks seruminrichting; Pl.v.
D.V.A.; Gv. Km.; lid Centrale Gezondheids-Raad; Rd. N.L.; Off. 0. N.; (L.).

-ocr page 1015-

H. Poot, \'s-Gravenhage; (L.).

Dr. H. E. Reeser, Rotterdam; Baci \'s R. S. I.; (L).

J. E. Reichman, Alfen a/d Rjjn.

Br. H. Remmelts, \'s-Gravenhage, inspecteur der rpsvleeschkeu-
ring; (li.).

Th. G. van Rijssel, Dordrecht; B. V. A.; (1;.).

Br. A ten Sande Jr., \'s-Gravenhage; Ass. B. V. A.; Pl.v. D.V.A.; (L.).

\\V. F. Schröder, \'s-Gravenhage ; O. P. A. (Majoor).

IK J. C. van der Slooten, \'s-Gravenhage; Pl.v. D. V. A. ; (L.).

K. T. Smits, Poortugaal; Pl.v. 1). V. A.; (L.).

L. J. H. Stadhouder, \'s-Gravenhage; (L.).

P. Stehouwer, Dubbeldam ; gemeenteveearts ; (L ).

W. C. van der Stolpe, Gouda; (L.).

H. van Straaten, Rotterdam; Bact. \'sR. S. I.; (L.).

R. Takens, \'s-Gravenhage ; tandarts ; O. P. A.

C. Teniiaeff, \'s-Gravenhage; rijkskeurmeester 2de kl.; (L.).

Jac. F, Vblde, Naaldwijk; gemeenteveearts; Pl.v. 1). Y. A.; (L.).-

A. J. van Yelzen, Schiedam ; Pl.v. B. V. A.; (L.\\
G. C.
Vf.rkaik, Woerden ; Pl.v. B. V. A.; (L.).

Br P. Vermaat, Oud-Beierland; rijkskeurmeester (B. B.); (Ij.).
M. H. de la Vieter, \'s-Gravenhage ; (L.).
K. de Vink, Zoetermeer ; Pl.v. B. V. A.; (L.).
J. A. Vreeswijk, Oude-l\'onge; (L.).

B. Vri.irurö, \'s-Gravenhage ; G. V. A. ; (L.).

G. G. J. Westholz, Rotterdam ; rijkskeurmeester (B. B.); Adj. D. A.; (L.).
Br. N. P.
Woudenberg, \'s-(iravenhage; (L.).

ZEELAND.

B. Boogaert, Axel; Pl.v. B.V.A.; Gv. Km.; Pr. V.; (L.).
J. W. Brouwer, Kortgene; Pr. V.; (L.).
L. J. Colsen, Hontenisse; (L.).
Ij. A. J. Beijer, Hoek; Arts.

J. P. L. Goemans, Zieriksee; Pl.v. B. V. A.; Pr. V.; (L.).

.T. A. de Graaff, Scherpenisse; Pl.v. B. V. A.; Gz.h. C.; Pr. V.; (L.).

J. Kooyman, Hontenisse; Pl.v. B. V. A.; Pr. V.; (L.).

J. Kraamer, Koudekerke; (L.).

J. Louter, IJzendijke; keurmeester; Pl.v. B. V. A.; Pr. V.; (L.).

-ocr page 1016-

M. Lucieer, Oostburg; Pl.v. ü. V. A.; Pr. V.; (L.).

E. L. van Mervennëe, Middelburg; Pr. V.; G.z.h. C.; (L.).

H. .T. van Nederveen, Middelburg; Pl.v. I). V. A.; Gv. Km.; (L.).
J. Z. Kisch, Goes; Pl.v. D. V. A.; Pr. V.; secr. G.z.h. Cr; (L ).

A. Risseeuw, Heinkenszand; Pr. V.; (L.).

M. van dek Vliet, Kruiningen; leeraar aan \'s Rijks landbouwwinter-
school te Goes; Pl.v. I). V. A.; Gv. Km.; secr. G.z.h.
C.; (L.).
D. G.
de Vries, Klinge; Pl.v. D. V. A.; (L.).
H. A.
Wei.man, Ylissingen; rijkskeurmeester 2dc kl.; Pl.v. D. V. A.; (L.).
•T. Zweers, Vlissingen; rijkskeurmeester 3de kl.; (L.).
J.
van zrjverden, Zieriksee; Pl.v. D. V. A.; (L.).

NOOR DB EABANT.

B. Bierman, Helmond; Pl.v. D. V. A.; Pr. V.; (L.).
J. C.
Boots, Kuik; Pl.v. D. V A.\' Pr. V.; (L.).

K. Bosma, Zevenbergen; O. G. V. A.; Pl.v. D. V. A.; Pr. V.; (L.).
A. C. ten Broeke, Oosterhout; kapitein paardenarts 1. I,.; gemeente-
veearts; Pr. V.; (L.).

Ii. F. van Dixiioorn, Uden; (L.).
T.
Heelsberoen, Os; rijkskeurmeester 3de kl.
P. P.
Heijnen, Boxmeer.

W. F. Hilwig, Heusden; Pl.v. D. V. A,; Pr. V.; G.z.h. C.; (L.).
1\'. .1. \'t Hooft, Almkerk; gemeenteveearts; Pl.v. D. V. A.; Pr.V.; (L.).

F. van Hootegem, \'s-Hertogenhosch; gemeenteveearts; 1). A.; Pl.v.
D.V.A.; (L.).

D. Hubertus, Os; rijkskeurmeester 2de kl.; Pl.v. D. V. A.; (L.).
A. de .Tong, \'s-Grevelduin-Kapelle; Pl.v. ü. V. A.; Pr. V.; (li.).
H. de Jong, Ginneken; Pr. V.; Rd. O. N.; (L.).

J. A. Klauwers, Teteringen; D. V. A. (L.).
R. L.
Klinkenberg, Klundert; (L.).
J.
Köhler, Almkerk; Pl.v. D. V. A.; (L.).

E. F. L. Kortman, Rozendaal; gemeenteveearts; (L.).

C. A. van der Leeden, Os; gemeenteveearts; Pl.v. D.V.A.; Pr. V.; (L.).
J. C. E. van Looveren, Prinsenhage; Fl.v. D. V. A.; G.z.h. C ; (L,).
J. de Man, Bergen-op-Zoom ; Pr. V.; (L,).

A. A. van Mansfeld, Bergen-op-Zoom; rijkskeurmeester (B. D.); Ass.
D. V. A.; Pl.v. D. V. A.; (L.).

C. II. Molendijk, Dinteloord; gemeenteveearts; (L.).

-ocr page 1017-

A. J. Montens, Best; O. D. V. A.; (li.).
J.
M. van Nieuwenhuijzen, Steenbergen ; Pl.v. D. V. A.; (L.).
H. H.
Nijssen, Eindhoven; rijkskeurmeester (B.D.); Pr. Y.
W. J. P.
van Oppenraatj, Oosterwijk ; districtschoolopziener; O. P.A.;
voorzitter G.z.h.-C.; Off. 0. N.

P. den Ouden, Tilburg; rijkskeurmeester (B. D.); Pl.v. D. V. A.;
Pr. V.; (L.).

M. F. Plankeel, \'s-Hertogenbosch ; Pl.v. D. V. A. ; Pr. V.; (L.).

A. van de Sande, Steenbergen; G.z.h. C.; (L.).

R. J. Schouten, \'s-Hertogenbosch; O. P. A.

J. B. Snellen, Chaam ; O. Y. A.; Rd. N. L.

J. C. A. Verheul, Rozendaal; reserve-paardenarts ; (L.).

Dr. P. F. Vermast, Etten ; Arts; O. P. A.; (L.).

T. F. Wismans, Kuik; (L.).

LIMBURG.

T. A. L. Beel, Roermond; D. A.; (L.).

H. Billekens, Weert; Pl.v. D. V. A.; Pr. V.; (L.).

J. Billekens, Horst; Pl.v. D. V.A.; Pr. V.; (L.).

L. J. H. Bloemen, Roermond; 1\'l.v. D. V. A.; Pr. V.; (L).

J. M. J. E. Duijsens, Heerlen; (L.).

M. J. H. Duijsens, Heerlen; Pl.v. D. V. A.; (L.).

G. B. Goossens, Roermond; D. V. A.; (L.).
J. H.
Hillen, Maastricht; (L.).

H. J. C. Horbach, Wittern; G.z.h. C.; (L.).

1\'. K. M. IIouba, Maastricht; Pl.v. D. V. A.; Pr. V.; (L.).
L. .Tenniskens, Helden; Pr. V.; (Ij.).
H. J. Kars, Maastricht; Adj. I). A.; (L.).

li. van Kempen, Sittard; leeraar aan \'s Rijks landbouwvvinterseliool;
D. A.; Pl.v. D. V. A.; Pr.V.; Rd.O.N.; (L.).

I\'. H. van Kempen, Echt; Pl.v. I). V.A.; l\'r. V.; (Ii).
H. .1. Lemmens, Maastricht; D. A.; Pl.v. D. V. A.; (L).

F. J. H. J. Quaedvlieu, Eckelrade; (L.).

II. J. H. Sala, Venraai; Pl.v. D. V. A ; Pr. V.; G.z.h. C.; (L.).
W. G.
Sohepens, Beek; Pr. V.; (li.).
J. J. W.
Urlings, Heerlen; (L).
K. J. V
roemen, Weert; rijkskeurmeester (B. I).); (L.).

G. J. Waldeck, Venloo; O. P.A.; (L.).

-ocr page 1018-

Veeartsen in het buitenland gediplomeerd en
toegelaten tot de uitoefening der prakt ij k
hier te lande.

B. Hess, Zuidlaren (Brussel). x)

Th. J. F. Kegelaer, Steenbergen (Hannover); Pr. V.

J. H. Pinckers, Gulpen (Brussel); Pl.v. B.V.A.; Pr. V.; (L.).

L. Th. A. Steding, Eist (Hannover); (L.).

P AARBEN ARTSEN IN NEBERLANB.
Dirigeerend-paarde n artsen (Luitenant-kolonel).
J. N. Ballangke (30), \'s-Gravenhage; 1 Mei 1909 (L.).
(Majoors).

J. L. G. Cayaux (30), 3 H; 1 December 1905, \'s-Gravenhage.
J. J. Westbroek (30), 2 V. A.; 15 October 1909, \'s-Gravenhage.
Paardenartsen der eerste klasse. (Kapiteins.)

L. J. M. Rijnenberg (25). R. A.; Rd. 0. N. ; 29 April 1899, Arnhem.
H.
Vixseboxse (25), l8te dep. H.; 3 Juni 1899, Haarlem.

C. van Heelsbergen (30), 3 V. A.; 23 April 1900, Breda.

A. Frederikse (25), 1 V. A.; Rd. 0. N.; 10 October 1901, Utrecht.
P. C.
Muijzert (25), 2 V. A. Rd. O. N. : 14 Juni 1902, Leiden (L.).
M. E Baron
Bentinck (20), 3 V. A.; 14 Juni 1902, Bergen-op-Zoom.
L. J.
van Riiijn (15), 2 H. ; 3 Maart 1903, Venloo.
J. M.
Knii\'scheer (15), 3 11.; 3 Maart 1903, \'s-(Jravenhage (li.).
Br. J.
van Dorssen (15), 4 V. A.; Bk. 9; 3 Maart 1903, \'s-Her-
togenbosch.

I). H. Goossen (15), 1 II ; 3 Maart 1903, Amersfoort (L.).
F. liAMÉRis (15), R. en II. S.; 23 Mei 1903, Amersfoort (L.).
.T. Maas (15), 2 V.A.; 23 Mei 1903, gedetacheerd Amsterdam.
W. Folmer, 3 V. A.; 9 Mei 1903, Breda (li.).
J. van Ztjverden, 1 H.; 18 Angustus 1909, gedetacheerd Milligen.

Paardenartsen der tweede klasse. (Eerste luitenants).
.T.
C. Numans, (gedetacheerd Nederlandsch-Indiö); 3 Maart 1903 (L.).
1)\'-. E. C. H. A. M. Behelmans, 3 Maart 1903, Rotterdam ftgd.).

1) Do namen dor steden tusschen ( ) geven de plaatsen aan waar het diploma is
verkregen.

-ocr page 1019-

H. P. E. Vebberne, 2 H.; 12 Mei 1903, Roermond.
Dr. M.
H. J. C. Thomassen, K. M. Ac. ; 12 Mei 1903, Breda.
A.
J. Abspoel, 4 V. A.; 12 Mei 1903, Ede (L.).
I)r. R. H. J. Gallandat Huet, 4 H.; leeraar aan \'s Rijks landbouw-
winterschool;
18 October 1905, Zutfen.
H. W. Klerk de Reus, 1 V. A.; 12 September 1906, Amersfoort.
A.
Kuipers, 4 H.; 12 September 1906, Deventer.

E. A. R. F. Baudet, 14 November 1907, Remonte-depot; Miliigen.
J. Eggink, 1 V. A.; 29 Januari 1909, Utrecht.

W. M. P. Pulle, R. en H. S.; 14 September 1909, Amersfoort (L).
W. H. Schultze, R. en H. S.; 14 September 1909, Amersfoort.
Th. J. van Capelle, R. en H. S.; 14 September 1909, Amersfoort (L.).

PAARDENARTSEN IN NEDERLANDSCH OOST-INDIË.
Dirigeer end paardenartsen (Majoors).

H. J. Tromp de Haas (15), Bk. 9.12; 4 October 1907, met verlof.
W.
van der Burg, Weltevreden; (L.).

Paardenartsen eerste klasse (Kapiteins).

J. N. A. C. Scheepens, E.V.; Bk. 12; 22Mei 1906, Weltevreden(L.).
A. E. ten Broeke, Bk. 16; 6 Augustus 1906, met verlof. (L.).
J. van Slooten, Salatiga; (L.).

Paardenartsen tweede klasse (Eerste luitenants).

Dr. J. A. van dek Linde, 28 Januari 1905, Kota-Radja (L.).
J.
van I)ulm, 25 Maart 1905, Padalarang.

F. H. Sardemann, 18 September 1906, Soerabaja (L.).
J. L. van Fck, 15 October 1906, Banjoe Biroo (L.).
J. A. Gunst, 11 October 1907, Salatiga (L.).

L. E. Hinrichs, 19 Juni 1909,? (L.).

VEEARTSEN IN NEDERLANDSCB-OOST-INDIË.

J. A. R. Avis, Fort de Kock (Sumatra); G. V. A.; (L.).
J. D. van den Bergh, Magelang; G. V. A.; (L.).
Dr. L. de Blieck, Buitenzorg; directeur van het veeartsenijkundig
laboratorium; (L.).

I. Breedveld, Bindjei (Sumatra); (L.).

J. E. Asbeek Brusse, Poerwokarto (Banjoemas); G. V. A.; (L.).
J. K. F. de Does, \'s-Gravenhage (met verlof); G. V. A.; (L.).
D. J. Fischer, Semarang; G. Y. A.; (L.).

-ocr page 1020-

P. H. J. Gasille, ?; G. V. A.; (Ij.).

J. Hellemans, Rotterdam (met verlof); G. V. A.; (L.).

A. C. A. Heshusius, Padang (Sumatra); G. V. A.; (Ij.).

Pr. H. C. \'tHoen, Buitenzorg; Adj. inspecteur (tijd.); G. V. A.; (h.).

I). IIubenet, Cheribon; G. V. A.; (L.).

C. S. Jeronimus, Medan; G. V. A.; (L.).

F. W. Kempen, Pekalongan; G. V. A.; (L.).

J. A. Lenshoek, Pamekasan (Madoera); G. V. A. (L.).

I)r. G. Leurink, Buitenzorg; leeraar inlandsche veeartsenijschool; (L.).

I)r. G. A. van Lier, Serang; G. V. A.; (Ij.).

W. Oostingh, Batavia.

C. A. Penning, Buitenzorg; inspecteur van den burgerlijken vee-
artsen jjkundigen dienst; Off. O. N.; (L.).
P. P. van der Poel, Soekaboemi; G. V. A.

G. C. Post, Medan; (L.).

D*. H. J. Smit, Buitenzorg; G. V.A.; (L.).

J. C. F. Sohns, Taroetoeng (Tapanoeli) (Sumatra); G.V. A.; (L.).

A. van der Steur, Singaradja (Bali); G. V. A.; (L.).

A. Fj. P. R. Stuur, Lahat (Sumatra); G. V. A.; (L.).

P. Teljer, Kediri; G. V. A.; (L.).

C. J. van Temmen, ?; G. V. A.; (L.).

H. J. M. Valois, ? ; G. V. A.; (L.).

Dr. K. van der Veen, Bandoeng; Tierzucht Inspektor; G. V. A.; (L.).

l)r. P. A. van Velzen, Soerabaja; G. V. A.; (L.).

A. M. Vermast, Bondowoso; G.V.A.; O. P.A.; Rd.O.N.; (L.).

J. H. C. Vermeer, Banjoewangi; G. V. A.; (L.).

A de Vletter, Weltevreden ; G. V. A.; (L.).

.T. Vollema, Djokjokarta; G. V. A.; (L.).

A. J. C. de Voogd, Soerakarta; G.V. A.; (L.)

B. Vrijburg, \'s-Gravenhage (met verlof); G. V. ; (L.).

D. B. Wagenaar, Bodjonegoro; G. V. A.; (L.).

Th. P. A. Sperna Weiland, Batavia; G V. A.; (L.).

C. F. G. H. de Wilde, Passoeroean: G. V. A.; (Ij.).
P. Zijp, Madioen ; G. V. A.; (L.).

J. H. Zjjp, Kediri; G. V. A.; (L.).

VEEARTSEN IN NEDERLANDSCH-WEST-INDIË.
Dr. H. J. van der Schroefp, Paramaribo; G. V. A.; (L.).

-ocr page 1021-

VEEARTSEN IN ANDERE LANDEN.
P. Duubsma, Amerika.

L. G. H. G. van de Pas, Buenos-Aires; prof. landbouwkundige
veterinaire hoogeschool;
(L.).

Dr. A. Vrijburg, Basel; (L.). %

M. P. Weijers, Antwerpen.

B. Personen waaraan, ingevolge art. 15 of 16 der wet van
8 Juli 1874 (Staatsblad n°. 99) de uitoefening der
veeartsenijkunde is toegestaan.

GRONINGEN.

R. Abbring, Tenboer.

D. E. Duursma, Marum.

S. D. de Jong, Groningen.

J. L. Meelker, Bellingwolde; gemengd bedrijf.

J. J. Smit, Meeden.

M. J. Smit, Appingedam ; koffiehuishouder.
H. G.
Vegter, Nieuwe-Pekela; gemengd bedrijf.

FRIESLAND.

J. W. Asma, Workum; oefent weinig praktijk meer uit.
S. IJ. Hamstra, Oudkerk ; (Tietjerksteradeel).

O V E R IJ S E L.

A. Bolscher, Raalte.
J.
M. Bolscher, Tubbergen.
L. Franken, Haaksbergen.
H. J.
Hommels, Oldenzaal.
H. G.
Meijnders, Weerseloo.
T. J.
Offenberg, Heinoo
M. PuiLirsON, Avereest.
H.
SciiuRiNK Hzn., Zwolle.
W.
Tijink, Goor.

E.\' Veurman, Avereest.

GELDERLAND.

H. Akkermans, Dreumel.
O. J. Boelens, Herveld.

-ocr page 1022-

Gr. J. Bierman, Linteloo (Aalten); landbouwer.

S. Goldsmit, Wageningen.

J. J. van de Graaff, Maurik (Eek- en Wiel).

J. van Hoevelaken, Scherpenzeel.

P. Hoppe, Zevenaar.

J. Lovink, Stad-Boetiehem.

H. Maarse, Eibergen; landbouwer.

N. Menco, Winterswijk; slager.

B. A. Walfoort, Buurloo; winkelier, beambte ter secretarie.

UTKECH T.

W. Hoogland, Utrecht.
L.
Kok, Soest.

C. Kuijer, Hoogland.

D. Goedhart, Willige Langerak.

N O O R B-H OX L A N B.

J. Hoebe, Alkmaar; smid.

C. H. Hoogland, Amsterdam.

H. Koelemeij, Spanbroek.

S. Rol, Krommenie.

B. Schekkerman, Venhuizen; smid.

J. Schild Gzn., Enkliuizen; barbier en lijkbezorger.

Z U I B-H O L L A N B.
A. A.
Donker, \'s-Gravenhage.

A. Klem, Herkingen ; smid; oefent geen praktijk meer uit.

J. Pjeterse, Stad-aan-\'tHaringvliet; ketellapper.

A. Riedé, Hoogvliet; oefent geen praktijk meer uit.

T. Rietmeijer, Oegstgeest.

H. Ripping, Gouda.

A. Trouw, Piershil; landbouwer.

G. Trouw, Zuid-Beierland.

W. van Wijngaarden, Zevenhuizen.

ZEELAND.

P. de Feyter, Terneuzen; landbouwer.
A.
Kievit, \'s-Gravenpolder; slager en rietdekker.

-ocr page 1023-

J. Kraamer, Oost- en West-Souburg.

C. F. van Rooij, IJzendijke.

J. van der Sande, Groede; smid.

F. Steijart, Ede; oefent geen praktjjk meer uit.

D. B. Waelput, Overslag; smid; oefent geen praktijk meer uit.

G. J. van de Welle, Nieuw- en St.-Joostland; smid; oefent geen
praktijk meer uit.

NOORD-BRABANT.

J. C. Dekkers, Oudenbosch; winkelier, handelaar in brandstoffen.

F. van Dommelen, Veldhoven; landbouwer.

A. van Doorn, Fijnaart; smid; handelaar in steenkolen.

S. van Doorn, Fijnaart.

W. Jansen, Vechel; slager.

J. van Kollenburo, Oorschot; landbouwer.

F. J. Monu, Hoogerheide (Woensdrecht).

Th. Faimans, Wagenberg (Terheiden); leerlooier.

F. Verhoeven, Ginneken.

A. Voeten, Wouw ; koffiehuishouder.

H. Voeten, de Leur (Etten); koffiehuishouder en rijtuigverhuurder.
W.
de Vries, Schijndel.

LIMBURG.

L. Hendriks, Grathem; herbergier en winkelier.
J. P. Knops, Wittem.
J. B. Mevis, Beek (bij Maastricht).
N.
van de Vorst, Sittard.

-ocr page 1024-

967 \'
t) VERZICHT.

Provinciën.

©
■O

0 a

<d <d

B £

o

a

ffi

#
m

S g.

a -g
-ë -§

\'■3 g

^
Ö

s
w

g

Groningen ...........

Friesland............

28
32

co

27
29

Drente.............

11

11

Overijsel............

Gelderland...........

22
56

10
11

20
49

Utrecht............

36

4

35

Noord-Holland..........

40

6

38

Zuid-Holland..........

78

9

74

Zeeland............

19

8

18

Noord-Brabant ..........

33

12

27

Limburg............

21

4

21

Buitenlandsch gediplomeerde veeartsen .
Paardenartsen van het Nederlandsche leger

4
30

2
10

» > » Indische leger .

11

9

Veeartsen in Nederlandsch Oost-lndië . .

41

39

» » » West-lndië .

1

1

Nederlandsche veeartsen in andere landen .

4

2

467

73

412

Aan de Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde zijn
nog verbonden als:

a. Eereleden, niet veeartsen: prof. dr. Th. M. Mac Gillavry
te \'s-Gravenhage; dr. W. P. Ruysch te \'s-Gravenhage; H. J.
Lovink te Buitenzorg.

b, Correspondeerend lid: J. Schmidt te Kolding (Denemarken).

<!. Leden, niet veeartsen: de Geldersch-Overijselscbe Maat-
schappij van Landbouw; dr.
M. (J. Dekhuijzen te Utrecht; prof.
dr.
II. J. Hamburger te Groningen; prot. dr. L. van Itallie
te Leiden ; dr. J. D. van der Plaats en dr. B. Sjollema beiden
te Utrecht. /

-ocr page 1025-

NAAM- EN RANGLIJST DER STUDEERENDEN AAN
\'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

4de Studiejaar.

C. van Baak, Breda; J. M. R. F. Beckers, Ubach-over-
Worms; C. A.
Bon, Amsterdam; J. Buitenhuis, Apeldoorn; B.
Eijsenburger
, Soerakarta; J. Eshuis, Stad-Aliueloo; B. Hartog,
Lochem; A. J. Holtz, Gorinchem; G. Langeler, Hengeloo (G.);
D. J. H. H. Monné, Utrecht; C. F. van Ouen, Haarlem; W.
A. A.
Koukëns, \'s-Gravenhage ; S. Schaap Pz., Wirdum; H. D.
Senstius
, Bojolali; M. L. O. Verkerk, Amersfoort; E. Vi.eming,
Zutfen; R, S. Bergsma, Weidum; C. Bubberman, Schiedam; L.
van Bergen, Middelstum; J. Roos, Lochem; C. Davidse, Arne-
muiden;
P. Stapel, Oudendijk; S. G. Zwart, Leeuwarden; D-
A.
Oskam, Bergambacht; W. Alberda van Ekenstein, Niebert
(Marum); J.
Bouwman, Tiel; F. J. Buekers, Haarlem; K. Edel,
Beemstef; F. A. A. van Diermen, Utrecht; S. Stuurman, De-
venter; P. H. A.
van Aelst, Maastricht; S. Schaap Hzn., Deer-
sum; J. A.
van Blommestein, Salatiga; J. S. Hoogstra, Gouda;
M. J.
Veenstra, Huizum; C. Kunst, Amsterdam; H. van den
Nieuwenhuizen
, Nijkerk; J. F. C. Raabb, Utrecht; A. Feber-
wee
, Zutfen; D. van der Veen, Tiel; G. de Vries, Amersfoort;
0. A.
van der Velden, Rotterdam; D. II. van den Bosch,
Venendaal; K. Waal, Bobeldijk; J. W. F. Bloemkolk, Utrcht;
F. W. Tbrvoert, Zeddam.

3de Studiejaar.

G. Terpstra, Marsum; B. B. Lautenbacii, Rotterdam; J.
Witkamp, Schiedam; J. M. G. Numans, Utrecht; G. Feikema,
Sneek; T. U. Sigljng, Purmerend; L. W. de Waardt, Helder;
H. J.
Weekenstroo, Arnhem; P. J. Offeringa, \'t Zand; K. T.
dk Boer, Blesdijke; R. H. P. Fischer, Amsterdam; R. Bergema,
Leeuwarden; E. J. A. A. Quaedvlieg, Ekkelrade; H. Hendriks,
Utrecht; W. L. Scheltema, Apeldoorn; W. Scheuter, Apel-
doorn: li.
Venema, Bedum; C. J. Folmer, Haarlemmermeer; H.
J.
van Daal, Amersfoort; J. Niks, Stadskanaal; G. M. van

-ocr page 1026-

dek Plank, Amersfoort; J. Koopmans, Amsterdam; M. D. Booy,
Purmerend; J. C. Witjens, Utrecht; W. C. A. Doeve, Soerabaja;

C. J. G. van der Kamp, Utreclit; A. J. M. Butgers, Utrecht;
S. de Vlas, Wommels.

2de Studiejaar.

J. L. Petten, Utrecht; W. Treffers, Js-Gravenhage; H. Vee-
nendaal
, Woudenberg; H. G. Hommels, Oldenzaal; A. de Boer,
Gorredijk; K. Loten, Koekange (de Wijk); W. H. Th, Barij,
Dokkum; N. Brandenburg, Oranjewoud ; M. van der Linde, Hoog-
werf (Spijkenisse);
C. A. Eggink, Beetsterzwaag; H. W. Schiphorst,
Amsterdam; D. Koiter, Assen; J. M. Hoogland, Utrecht; A.
Diemont, Utrecht; D. M. Hoogland, Utrecht; J. R. G. la Bastide,
Utrecht; H, Ubbens, Uithuizermeden; P. Kooijman, IJselinonde;

D. W. ZuiJDAM, Gouda; A. de Ronde, Ketel; A. A. de Haas,
Amersfoort; O. Wijma, Eestrum (Tietjerksteradeel); A. van der
Laan
, Assen; G. van Soest, Oudenrijn; D. Goedhart, Meerkerk;
W. Voorthuijsen, Kampen; A. Klarenbebk, Amsterdam; W.
Oostenburg
, Tietjerk; G. van Herwaarden, Woerden.

l8te Studiejaar.

A. van der Oord, Nieuwe-Niedorp; H. van Vuuren, Haar-
lemmermeer;
G. J. Loran, Utrecht; J. B. Bloemendal, Amers-
foort; N. li.
Slob, Gouda; P. van den Berg, Krimpen a/d. Lek;
A.
Kool, Lutjebroek; D. van der Maas, Zieriksee; K. Schuij-
temaker
, Midwoud; J. P. I. Bruggeman, Amsterdam; J. C. M.
Gurck, Ambt-Delden; J. Tolsma, Berlikum (Fr.); K. Visser,
Viane (Zl.); A. H. J. Pinkse, Nieuwerkerk a/d. IJsel; J. A. van
Velzf.n
, Schiedam; C. Bbanüs, Winterswijk; S. J. Hoogstra,
Gouda; H. van den Bekg, Zwolle; J. H. Wilmink, Dinxperloo;
P.
J. M. H. Boots, Venloo; W. K. Picard, Utrecht; Th. E. Ch.
Merens
, \'s-Gravenhage; B. T. Koopmans, Jellum; L. van Leeuwen,
\'s-Graveuhage; R. van den Hoek, Pernis; M. Frenkel, Utrecht;
H. A. Dingemans, Rossum; J. J. Meijer, Vlissingen; J. van der
Kooi
, Kollum; P. J. de Jong, Herbajum; H. Detmers, Wilder-
vank; A. B.
Vaandrager, Rotterdam; P. N. Wilders, Huizum;
J. Hordijk, Charlois; R. H. Veenstra, Huizum; J. A. M. van
Hal
, Rozendaal; Th. J. B. Balink, Winterswijk; B. Crezée,

-ocr page 1027-

Moerdijk ; P. L. H. Hameleers, Sint-Pieter; A. Reilingh, Arnhem;
J. M. T. A. Mallens, Tilburg; E. F. van Haaps, Rotterdam.
Utrecht, 10 December 1909. v.
E.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der vee-
artsenijkunde in Nederland heeft de eer den leden mede te deelen,
dat de heeren, die door de 50st<> algemeene vergadering t,ot lid
der redactie van het Tijdschrift voor veeartsenijkunde werden
gekozen, allen deze benoeming hebben aangenomen, zoodat met
iDgang van 1 Januari 1910 genoemde redactie als volgt zal zijn
samengesteld:

Prof. dr. D. A. de Jong, Leiden.
H. M. Kroon, Utrecht.
Dr. H. Markus, »
W. C. Schimmel, >
J. J. Wester, »

Vanaf 15 December aanstaande zal het adres dier Redactie zijn :

Pathologisch instituut van \'s Rijks veeartsenij-
school, Biltstraat 166, Utrecht.

Bedankt: als lid der algemeene afdeeling de paardenarts 2de
klasse A.
Kuipers te Deventer; als leden der nieuwe afdeeling
Zuid-Holland de majoor-paardenarts
J. J. Westbroek te \'s-Gra-
venhage en de kapitein-paardenarts
J. Maas te Amsterdam.

Bij de afdeeling Friesland gaan met ingang van 1 Januari 1910
over als lid: A. J.
Winkel te Akkrum der afdeeling Groningen-
Drente en J.
Schuurmans te Bolsward, lid der algemeene afdeeling.

Den lsten December jl. is aan het abattoir te Leiden een cursus
in vee- en vleeschkeuring aangevangen voor veeartsen uit de
provincie Zuid-Holland, onder leiding van de heeren prof. dr.
D.
A. de Jong en F. P. Kkijser, respectievelijk directeur en
onderdirecteur van genoemd abattoir. Twaalf veeartsen nemen
aan den cursus deel.

Namens het hoofdbestuur:
H.
Markus, voorzitter.
H. J. C.
van Lent, lste secrtaris.

-ocr page 1028-

Necrologie.

Bij het bewerken der lijst van veeartsen — in deze aflevering
geplaatst — is mij gebleken dat in het tijdperk van zeven jaar,
tusschen de voorgaande opgave en deze, eenige empiristen zijn
overleden, waarvan ik niet vroeger kennis heb gekregen en waarvan
de juiste datum van overlijden mij voor het meerendeel onbe-
kend is. Het zijn de volgenden:
F. C. Aerts te Huibergen; A. J.
C. Albrink teOotmarsum; G. Albrink te Denekamp; A. de
Bruin
te Krimpen a/d. Lek; D. Bijl te Laren; G. Daalmans
te Woensdrecht; J. van Dam te Oldenbroek ; N. Frank te Beilen ;
G. Gunder te Ursem ; A. de Haan te Nieuw-Lekkerland ; P. Hol-
leman
te Nieuwe-Tonge (12 Januari 1892); H. C. Hoogland te
Amsterdam; J.
Hutten te Geesteren; J. J. Kleijne te Assendelft;
P. J. Koch te Helder; A. Koelemeij te Oude-Niedorp; J. van
der Mast
te Dubbeldam (15 November 1907); J. W. Muijs te
Ter Aar;
H. P. Nieuwenhuis te Gendringen; H. Obuinkt te
Ambt-Doetichem; "W.
van Oosten te Driewegen (ö Maart 1902);
B. de Pauw
te Breskens (26 November 1904); A. van Peer te
Harmeien (18 October 1902); A. H.
Radersma te Anjum; J. M.
Rijs te Sevenum ; C. J, B. Scheper te Emsburen (Duitschland);
G. J. Stokreef te Markeloo; W. J. Tietema te Tolbert; A.
Timmerman te Benteloo; J. Veurink te Arriën; J. de Vries
te Nuneu ; A. Woolderinck te Deldenerbroek.

Personalia.

Benoemd: bij koninklijk besluit van 4 November 1909, n°. 34,
is verlof verleend aan
H. J. Lovink, directeur-generaal van den
landbouw, tot het aannemen van het onderscheidingsteeken van
commandeur van het Legioen van eer, hem door den president
der Fransche republiek geschonken;

bij resolutie van den minister van koloniën, dato 15 November
1909, afdl.
D., n°. 14, is Th. P. A. Sperna Weiland ter be-
schikking gesteld van den gouverneur-generaal van Nederlandsch-
Indië om te worden benoemd tot veearts bij den burgerlijken
veeartsenijkundigen dienst daar te lande;

tot provinciaalveearts, standplaats Eindhoven, II. H. Nijssen,

-ocr page 1029-

aldaar; tot gemeenteveearts te Dubbeldam P. Stehouwer van
\'s-Gravendeel; tot gemeenteveearts te Uden L.
F. van Dixhoorn ;
tot gemeenteveearts te Akkrum, ingaande 1 Januari 1910, B.
Eggink ; tot gemeenteveearts te Roden dr. J. van der Veen;
tot veearts-keurmeester aan het abattoir te Utrecht H. L. F. L.
Warnecke, rijkskeurmeester 3de klasse ;

bij ministeriëele beschikking van 26 October 1909, n°. 10181,
afdl. O, met ingang van dien datum tot tijdelijk leeraar aan de
rijks landbouwwinterschool te Zutfen, dr. R. H. J.
Gallandat
Huet ;

tot gemeenteveearts te Druten, met ingang van 1 November,
H. den Daas te Etten (G.); tot gemeenteveearts te Uden L. F.
van Dixhoorn
te Terneuzen;

tot majoor-paardenarts de kapitein-paardenarts van het leger
in Nederlandsch-Indië
W. van der Burg ; tot kapitein-paardenarts
de l6te luitenant-paardenarts bij het leger in Nederlaudsch-fndië
J.
van Slooten.

Tijdelijk toegevoegd: met aaustelling tot burgerlijk ambtenaar,
met den titel van adviseur, aan den inspecteur, chef van den
burgerlijken veeartsenijkuudigen dienst, ter bestudeering van maat-
regelen tot verbetering van het paardenras in de buitenbezittingen,
de oud-majoor der cavalerie van het Nederlandsch-Indisch leger
A. B. J. W.
Posno, ter beschikking gesteld van den gouverneur-
generaal van Nederlandsch-Indië, om werkzaam te zijn volgens
door den landvoogd te geven aanwijzingen; zullende hem door
genoemden inspecteur als standplaats worden aangewezen de
hoofdplaats van het gewest, waarin hem door den inspecteur in
overleg met den directeur van landbouw, werkzaamheden worden
opgedragen. (
N. llott. Crt. van 22 November 1909.)

Bij koninklijk besluit van 23 November 1909, n°. 30, is aan
H. J. Lovink, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als plaats-
vervangd lid voor Nederland in het permanent comité van bet
internationaal landbouw-instituut te Rome.

De oud-directeur-generaal van den landbouw, de heer H. J.
Lovink, is met het stoomschip Rembrandt op 23 November uit
Genua naar Iudië vertrokken.

De majoor-paardenarts H. J. Tromp de Haas van het Indisch
leger is met verlof wegens ziekte tijdelijk te Nijmegen.

Benoemd: tot bestuursleden van het gezondheidscongres (vroe-

-ocr page 1030-

ger congres der openbare gezondheidsregeling) op 12/13 Novem-
ber
1909 prof. dr. L. van Itallik en dr. J. D. van dek, Plaats;

tot voorzitter van het Nederlandsch Comité van het 3de Inter-
nationaal congres voor schoolhygiëne, dat van 2—7 Augustus
1910 in Parijs zal worden gehouden, dr. J. D. van deii Plaats.

De minister van landbouw, nijverheid en handel en die van
koloniën hebben, in verband met bet koninklijk besluit van 17
Mei 1909, n°. 28, en gelet op hun gemeenschappelijke beschik-
king van 12/19 Augustus 1909, n°. 8028, waarbij bijzondere
commissiën werden ingesteld tot het bijeenbrengen der inzen-
dingen, behoorende tot de verschillende groepen waarin volgens
het Belgisch reglement het ingezondene op de algemeene en
internationale tentoonstelling te Brussel in 1910 wordt gerang-
schikt :

b. uit de bijzondere commissie tot het bijeenbrengen der in-
zendingen behoorende tot de groepen VII,
VIII en IX, op zijn
verzoek, eervol ontslag verleend aan den heer
H. J. Lovink te
\'s-Gravenhage als lid en voorzitter; en alsnog benoemd tot leden
onder meer de heeren : dr.
J. Poels, directeur der Rijks serum-
inrichting te Rotterdam en dr.
II. Remmelts, inspecteur der rijks
vleeschkeuring te \'s-Gravenhage (
Staatscourant van 12 Novem-
ber 1909, n°. 265.):

Verplaatst de empiristen : van Langerak naar Willige-Langerak
D.
Goedhart; van Nederweerd naar Grathem L. H kndriks ; van
Urmond naar Beek J. H.
Mkvis; van Tilburg naar Hoogvliet
P. Riedé.

Tijdelijk belast: bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst
gedurende de afwezigheid van den gouvernementsveearts te Djok-
jakarta voor den aankoop van fokvee op het eiland Bali, met
den dienst in de residentie Djokjakarta, tegelijk met zijn eigen
functiën, de gouvernementsveearts te Soerakarta A.
J. E. de Voogd.

Toegevoegd: aan den gouvernementsveearts te Kediri, inet voor-
loopige standplaats Kediri, en zulks in het belang der bestrijding
van de aldaar heerschende surra onder den veestapel en om zich
op de hoogte te stellen van de maatregelen, welke er genomen
worden ter verbetering van den veestapel, de benoemde gouver-
nementsveearts
J. II. Zijp, met bepaling, dat hij, alvorens zijn
bestemming te volgen, voor den tijd van ten hoogste een maand
wordt werkzaam gesteld te Buitenzorg, om te worden belast niet

-ocr page 1031-

zoodanige werkzaamheden als hem door den inspecteur van den
burgerlijken veeartsenijkuudigen dienst zullen worden opgedragen.
(N. Rott. Crt. van 29 November 1909.)

Het verlof van den gouvernementsveearts J. K. F. de Does is
met één maand verlengd; de gouvernementsveearts
Th. P. A.
Sperna Weiland zal 21 Januari 1910 met het stoomschip
Grotius naar Indië vertrekken.

Rijks veeartsenijschool.

Opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag van rijkswege.
Het voornemen bestaat om met ingang van 1 Februari 1910
aan
\'s Rijks veeartsenijschool een cursus te openen voor zoodanige
hoefsmeden, die aan een der cursussen in Nederland een diploma
hebben verworven en die zich theoretisch en practisch verder
wenschen te bekwamen, ten einde een getuigschrift te bekomen,
waarbij zij bevoegd worden verklaard om
onderwijs te geven in
practisch hoefbeslag. Deze cursus zal worden gehouden op Vrijdag
en een jaar duren. Met het theoretisch onderwijs zal worden
belast de heer
H. M. Kroon, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool,
terwijl het practisch onderwijs zal worden opgedragen aan den
heer
W. A. H. van Horsen, onderwijzer in practisch hoefbeslag
aan genoemde inrichting. Voor dezen cursus zal worden gebruik
gemaakt vau de uitgebreide hulpmiddelen, waarover de veeartsenij-
school beschikt.

Van het reglement, dat hieronder wordt afgedrukt, zullen aan
belanghebbenden, op aanvraag aan den directeur van \'s Rijks
veeartsenijschool, gaarne exemplaren worden toegezonden.

Reglement. Art. 1. Aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht
is verbonden een
cursus voor opleiding van onderwijzers in practisch
hoefbeslag.

Art. 2. De cursus wordt gehouden één dag per week, gedu-
rende
één jaar en vangt aan op 1 Februari.

Art. 3. Het aantal leerlingen is hoogstens zes.

Art. 4. Om toegelaten te worden wende men zich vóór 20
Januari met
eigenhandig geschreven brief tot den directeur van
\'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht, onder overlegging van
geboorte-acte, diploma\'s (als van: ambachtschool, hoefsmidschool

-ocr page 1032-

of hoefbeslagcursus), het bewijs van met vrucht afloopen der lagere
school
en aanbevelingen uit vroegere werkkringen.

Art. 5. Aan alle aspiranten wordt een examen afgenomen,
bestaande in het vervaardigen van een hoefijzer en het beslaan
van een of meer hoeven.

Van hen, die aan de gestelde eischen voldoen, worden de zes
meest geschikten toegelaten.

Art. 6. Er wordt onderwijs gegeven in theoretische en practische
hoef kunde.

Theoretische hoef kunde:

a. Overzicht van lichaamsbouw en levensverrichtingen van
het paard.

b. Paardenkennis, vooral wat standen en gangen betreft.

c. Bouw en verrichtingen van den hoef.

d. Beslag van normale hoeven.

e. Beslag bij verschillende standen en gangen.

f. Beslag voor verschillende doeleinden.

g. Beslag van ziekelijke hoeven.

Practische hoef kunde:

a. Vervaardigen van alle soorten van hoefijzers.

b. Oefeningen in besnijden, passen en beslag op doode hoeven.

c. Beslaan van paarden met normale hoeven.

d. Beslaan van paarden met verschillende standen en gangen.

e. Beslaan van paarden voor verschillende doeleinden.

f. Beslag met zolen, inlegsels en kunsthoorn.

g. Beslaan van paarden met ziekelijke hoeven.

Art. 7. De cursus staat onder leiding van den leeraar in
hoefkunde aan \'s Rijks veeartsenijschool-,
hij geeft het theoretisch
onderwijs.

De practische lessen worden gegeven door den hoefsmid-onder-
wijzer in practisch hoefbeslag
aan genoemde school en het per-
soneel der hoefsmederij
aan \'s Rijks veeartsenijschool verbonden.

Art 8. De lessen worden gegeven op Vrijdag van elke week:

9 — 11.30 uur practische oefening in de smederij;

1—2.30 uur theoretische hoefkunde;

2.303 uur beoordeeling van hoeven, standen eu gangen bij
het levende paard;

3—6 uur practische oefening in de smederij.

-ocr page 1033-

Art. 9. De vacantiën aan \'s Rijks veeartsenijschool gelden ook
voor den cursus.

Art. 10. Leergeld wordt niet geheven.

Door de spoorwegmaatschappijen worden ten behoeve van de
leerlingen van dezen cursus
kaarten uitgegeven tegen zeer ver-
laagd tarief.

De reis- en verblijfkosten zullen zoover noodig gedeeltelijk wor-
den vergoed.

Art. 11. Aan het einde van den cursus iu de maand Januari
wordt een
examen afgenomen in theoretische en practische hoefkunde.
Aan hen, die aan de gestelde eischen voldoen, wordt een ge-
tuigschrift uitgereikt ten bewijze van gebleken bekwaamheid tot
het geven van onderwijs in practisch hoefbeslag aau cursussen
tot opleiding van hoefsmeden.

Art. 12. Het examen wordt afgenomen door het onderwijzend
personeel onder toezicht van een commissie van drie personen
daartoe door den minister van landbouw, nijverheid eD handel
aan te wijzen. (Besluit van den minister van landbouw, nijver-
heid en handel van 26 November 1909, n°. 11052, directie van
den landbouw, afdeeling V. en L.).

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

VOORSCHRIFTEN,

ter uitvoering van artikel 4, sub A, van bot koninklijk besluit van
II Septomber 190S, n°. 41, voor zooverre do in dat artikel
bodoelde keuring betrekking heeft op het cliniscli
onderzoek. (Zie dit tjjdsclirift, blz. 57.)

Art. 1. De keuring omvat het onderzoek naar de aanwezig-
heid, zoowel van besmettelijke ziekten iu den zin der wet, als
van clinische tuberculose.

Art. 2. Ongeschikt voor uitvoer worden geacht de runderen,
die bij het onderzoek bevonden worden lijdende t,e zijn aan of
verdacht van een der in artikel 1 bedoelde ziekten of, naar het
oordeel van den gouvernementskeurmeester, andere verschijnselen
of gebreken vertoonen, welke den uitvoer onraadzaam maken.

Art. 3. Van elk dier wordt de mondholte, inzonderheid ook
het harde gehemelte en de tong, zoo nauwkeurig mogelijk
onderzocht.

-ocr page 1034-

Het openen van den mond geschiedt door de zorg van den
aanvrager en op aanwijzing van den gouverneinentskeurmeester.

Art. 4. Van elk vrouwelijk dier wordt de mucosa der scheede
nauwkeurig bekeken, ten einde te onderzoeken of verschijnselen
van vaginitis granulosa aanwezig zijn.

Indien de waargenomen verschijnselen betrekking hebben op
overblijfselen van vaginitis, zoodat men mag aannemen, dat het
gevaar voor besmetting is geweken, dan blijven deze verschijn-
selen bij de beoordeeling of het onderzochte dier voor uitvoer
geschikt is, buiten beschouwing. •

Art. 5. De uitwendig aan het lichaam voelbare lymphklieren
worden nauwkeurig betast, voornamelijk met het doel om na te
gaan of afwijkingen en verhardingen aanwezig zijn, die op het
bestaan van clinische tuberculose duiden.

Bij dat onderzoek komen vooral in aanmerking de uierklieren,
de liesplooiklieren en de boegklieren, terwijl waarneembare afwij-
kingen van de overige halsklieren en van de kopklieren niet
onopgemerkt mogen blijven.

Art. 6. De uier wordt nauwkeurig betast en onderzocht of
veranderingen aanwezig zijn, inzonderheid knobbelvormige ver-
hardingen, die op tuberculose duiden.

Bij koeien, die nog melk geven, heeft de gouvernementskeur-
meester de bevoegdheid den uier voor het onderzoek te doen
uitmelken.

In verband met de omstandigheid, dat handelskoeien, die niet
zelden onvoldoende en op zeer ongeregelde tijden worden ge-
molken, meermalen verschijnselen vertoonen van een niet speci-
fieke uieraandoening, boude de gouvernemeutskeurmeester er
rekening mede, dat deze uieraandoeningen niet als oorzaak van
afkeuring in aanmerking mogen komen.

Art. 7. Alle runderen worden nauwkeurig geausculteerd en
het verdient aanbeveling, dat de gouvernementskeurmeesters hierbij
gebruik maken van den phonendoscoop.

Wanneer het den gouvernementskeurmeester noodzakelijk voor-
komt, laat hij onder zijn controle de temperatuur van het te
onderzoeken dier opnemen.

Art. 8. Van stieren worden vooral het scrotum en de testikels
met de bijballen nauwkeurig onderzocht, inzonderheid ook of
knobbelvormige zwelling of vergroeiing aanwezig is. Met het oog

-ocr page 1035-

op een tuberculeuse vergroeiing tusschen testikels en omgevende
vliezen, wordt rekenschap gehouden met het feit, dat het alsdan
veelal niet wel mogelijk is den bal door zacht drukken binnen
het scrotum in bovenwaartsche richting te verplaatsen, hetgeen
onder normale omstandigheden uiterst gemakkelijk geschiedt.
Indien noodig wordt ook de roede onderzocht.

Art. 9. Bij de aanwezigheid van afwijkende ademhalings-
geluiden, die met waarschijnlijkheid op het bestaan van tuberculose
duiden, wordt het dier geacht te lijden aan clinische tuberculose.

Art. 10. Volgens artikel 2 dezer voorschriften heeft de gou-
vernementskeurmeester de bevoegdheid ook zonder het bestaan
van tuberculose of van een besmettelijke ziekte in den zin dei-
wet, in bepaalde gevallen tot afkeuring over te gaan.

Onder deze gevallen worden o.a. begrepen:

1. alle afwijkingen, die tot verwisseling met besmettelijke
ziekten in den zin der wet of met clinische tuberculose aanleiding
kunnen geven ;

2. duidelyke verschijnselen eener interne ziekte, al dan niet
gepaard gaande met koorts, zelfs wanneer het niet mogelijk is
den juisten aard der ziekte vast te stellen;

3. boosaardige kopziekte, houtvuur, septicaemia haemorrhagica,
diphtheritis en polyarthritis bij kalveren, longontsteking, distoma-
tose, icterus, enteritis, acute vaginitis granulosa, pyelonephritis,
metritis, actinomycose, ulcereuse stomatitis, panaritium en elke
kreupelheid of stoornis in de
böWOging, die belemmerend is voor
het vervoer;

4. belangrijke verwondingen, subcutane abscessen, decubitus;

5. huidziekten, indien deze in bepaalde gevallen uitgebreid
optreden, zoodat de dieren er onoogelijk uitzien;

6. hooggradig vermagerde dieren, ook zonder dat het bestaan
eener ziekte kan vastgesteld worden ;

7. wanneer bij den gouvernementskeurmeester gegronde twijfel
bestaat omtrent de geschiktheid voor uitvoer der onderzochte dieren.

Met betrekking tot alinea 6 houde men rekenschap met het
feit, dat z.g. graskalveren in zeer mageren toestand kunnen
verkeeren, zonder dat zij voor afkeuring in aanmerking komen.

Art. 11. De keuring geschiedt bij daglicht en op een plaats,
waar -voldoende gelegenheid bestaat de dieren goed te observeeren
en te onderzoeken.

-ocr page 1036-

Het is verboden runderen te keuren, die geladen zijn in spoor-
wagens of in andere middelen van vervoer.

Art. 12. Op stal staande dieren worden door de zorg van
den aanvrager losgemaakt en ten behoeve van het onderzoek op
een geschikte en goed verlichte plaats gebracht, hetzij in, hetzij
buiteu den stal, welke plaats daartoe door den gouvernements-
keurmeester wordt aangewezen.

Art. 13. Ter bevordering van de belangen van den handel
en van den keuringsdienst tevens, worden de werkzaamheden
der gouvernementskeurmeesters met het oog op de markten,
alwaar gewoonlijk rundvee voor export wordt aangekocht, met
inachtneming der plaatselijke omstandigheden, door den chef van
dienst geregeld.

De in dit artikel bedoelde regeling wordt onderworpen aan de
goedkeuring van den directeur-generaal van den landbouw.

Art. 14. De gouvernementskeurmeester doet aan het einde
van elke week aan den chef van dienst een opgave toekomen
van de runderen, die door hem in den loop der week werden
gekeurd, met vermelding van de namen der landen, waarheen
de verzending plaats had, tevens van het aantal dieren van eiken
aanvrager in het bijzonder. Ook wordt hierbij opgegeven het
aantal dieren, dat werd afgekeurd met vermelding der redenen,
die tot de afkeuring aanleiding gaveu.

De in dit artikel bedoelde opgaven worden gedaan door middel
van een formulier, volgens een door den directeur-generaal van
landbouw vastgesteld model.

Art. 15. Afgekeurde dieren blijven ter beschikking van den
aanvrager. Wanneer bij de keuring besmettelijke ziekten in den
zin der wet worden geconstateerd of verschijnselen worden opge-
merkt, die het bestaan eener dergelijke ziekte waarschijnlijk
maken, dan handelt de gouvernementskeurmeester als in artikel 6
van de instructie voor gouvernementskeurmeesters is vastgesteld.

Art. 16. De gezondheidsbewijzen worden den gouvernements-
keurmeester door den chef van dienst toegezonden, welke bewijzen
voorzien zijn
Yan een volgnummer en aan de achterzijde van den
naam van den gouvernementskeurmeester.

De gouvernementskeurmeester neemt het keurloon der door hem
gekeurde dieren in ontvangst, tegen afgifte eener quitantie, waar-
van het model door den directeur-generaal van den landbouw is

-ocr page 1037-

vastgesteld. Omtrent de wijze, waarop dit bedrag aan den chef
van dienst wordt toegezonden, worden nadere voorschriften gegeven.

Het volgend schrijven is hierbij verzonden:

exportkeuring. Rotterdam, datum gostmerk.

Aan

Heeren gouvernementskeurmeesters.

Ik heb de eer u hierbij toe te zenden een exemplaar der
«Voorschriften ter Uitvoering van art. 4, sub A, van het koninklijk
besluit van 11 September 1908, n°. 41, benevens een boekje
bevattende 100 quitantieformulieren (zie art. 16, alinea 2 der
voorschriften) en enkele staten voor het doen van de wekelijksche
opgave, bedoeld in art. 14 derzelfde voorschriften. Aan de keer-
zijde der laatstgenoemde staten is een borderel van afrekening
aangebracht, waarop in de verschillende kolommen moet ver-
meld worden :

1°. het nummer der aanvrage, hetwelk gelijkluidend moet zijn
met het nummer der aanvrage, vermeld op de voorzijde van het
formulier;

2°. het bedrag, hetwelk ontvangen is;

3°, het keuringsgeld, dat door den keurmeester kan behouden
worden, zijnde f gedeelte der ontvangsten;

4°. het bedrag over te maken aan den chef van dienst, zijnde
} gedeelte der ontvangsten.

Het sub 4 bedoelde bedrag, als toekomend aan het rijk, moet
elke week per postwissel of aangeteekenden brief worden overge-
maakt aan den chef van dienst.

De aanvragers moeten zoowel voor afgekeurde als voor goed-
gekeurde runderen betalen.

Het verdient aanbeveling, bij aanvraag om certificaten, zoo-
veel mogelijk op te geven hoeveel en welke worden bedoeld
(B of C). Certificaten welke om een of andere reden onbruik-
baar geworden zijn, mogen in geen geval vernietigd, maar moeten
worden teruggezonden aan den chef van dienst, J. P
oels.

De bepalingen omtrent «Uitvoerkeuring van stamboekvee» zijn
afzonderlijk opgenomen in een keurig bewerkt boekje in het
Franscb, Duitsch en Engelsch, waarin een vijftal prachtige platen
van stamboekvee zjjn geplaatst.

-ocr page 1038-

Bij besluit van den Belgischen minister van landbouw is van
15 November 1909 at\' het tolkantoor Wuestwezel alle werkdagen
opengesteld voor den invoer van eenhoevige dieren, geiten, kippen
en vleesch, mits den veearts, belast met de controle, 24 uur. te
voren wordt kennis gegeven. Bovendien zal het kantoor eiken
Woensdag van 11 tot 12 uur geopend zijn, zonder voorafgaande
kennisgeving.
(Staatscourant van 24 November 1909, n°. 275.)

Staatsbegrooting.

Hoofdstuk X. II. Voorloopig verslag.

Art. 6. Inspecteur voor den veeartsenijkundigen dienst. Voorge-
steld werd voor het toezicht op den veeartsenijkundigen dienst
een inspecteur aan te stellen. Dat het brengen van meer eenheid
in de wijze van uitvoering der wettelijke voorschriften noodig is,
werd niet ontkend; maar eenige leden waren van oordeel dat
dit doel, beter dan door aanstelling van dezen inspecteur, ver-
kregen zou worden door een herziening der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), welke bij de rede tot opening der vorige
zitting werd toegezegd. Deze wet is verouderd en herziening
dringend noodig geacht. Bij die herziening zou het in het leven
roepen van een centralen raad van advies of de aanstelling van
een adviseur voor veeartsenijkuudige zaken in overweging zijn
te nemen. Voor dat \'de herziening is tot stand gebracht, scheen
het dezen leden niet raadzaam ingrijpende wijziging in den dienst
aan te brengen, en uit dat oogpunt achtten zij het door den
minister gedane voorstel niet boven bedenking. Zij meenden dat
op dit oogenblik het verkrijgen van meer eenheid in de uitvoe-
ring der wettelijke voorschriften wel op andere wijze kan ver-
kregen worden. Wordt echter aan de aanstelling van een inspecteur
de voorkeur gegeven, dan dient, naar men meende, in het oog
gehouden, dat het toezicht op den dienst alleen door een des-
kundige goed kan worden uitgeoefend. Men vroeg of het voor-
nemen des ministers is daarvoor een vakman aan te wijzen.

Het had de aandacht getrokken, dat de som bij art. 9 uitge-
trokken niet verhoogd is wegens de reis- en verblijfkosten van
dezen inspecteur. In verband daarmede vroeg men of de bedoeling
is dat hij administratief werk zal verrichten. Daarvoor is echter

-ocr page 1039-

geen inspecteur noodig. Men achtte het wenschelijk dat deze
ambtenaar zich overal in het land op de hoogte van de toe-
standen zou gaan stellen.

Art. 26. Hengstveulendepót. Opnieuw werd door vele leden op
opheffing van dit depót aangedrongen. Vermeld werd, dat bij
den laatsten verkoop de aangeboden veulens allerminst voldeden.
De landbouwers zien er niet tegen op voor hooge prijzen uit-
nemende exemplaren in het buitenland te koopen. Ook werd
aangevoerd dat het veel beter ware de uitgetrokken som van
f 8000.— te besteden voor subsidies aan landbouwvereenigingen
in het belang der paardenteelt.

Hiertegenover werd opgemerkt dat het depót goede diensten
kan verrichten, indien het er in slaagt voortreffelijk inlandsch
fokmateriaal te leveren. Voor inlandsche dieren van goede qua-
liteit zijn, naar men meende, altijd koopers, zelfs tegen hooge
prijzen te vinden.

Art. 28. Geitenjokkerij. Betreurd werd, dat ook voor de
geitenfokkerij vereenigingen op confessionneelen grondslag worden
opgericht. Door een der leden van de commissie van rappor-
teurs werd de aandacht gevestigd op de statuten van dergelijke
vereenigingen te Teteringen en te Ginneken, opgenomen in het
bijvoegsel tot de
Staatscourant van 24/25 October j.1. Daarin is
bepaald, dat leden van die vereenigingen zijn roomsch-katholieken
van goed zedelijk gedrag en dat ook van andere gezindten leden
kunnen worden toegelaten onder den naam van hospitanten, die
echter alleen stemrecht zullen hebben over zaken, die betrek-
king hebben op het naaste doel der vereeniging, namelijk de
veredeling en de verbetering der geit. Hieruit blijkt dat deze
vereenigingen ook zijn gesticht tot het bevorderen van andere
doeleinden, maar welke deze zijn, wordt in de statuten niet gezegd.

Gevraagd werd of de minister voornemens is aan vereenigingen,
als de hierbedoelde, subsidie te verleenen.

Art. 32. Rijks veeartsenijschool. Door een der leden werd
aangedrongen op verhooging van de bezoldigingen van het per-
soneel dezer school.

Voorts werd aangedrongen op inperking van den arbeid op
Zondag bij deze inrichting.

-ocr page 1040-

Art. 33. Veeverloskundigen. In verband met de mededeeling
der memorie van toelichting geven sommige leden te kennen,
dat het naar hun meening noodig is te zorgen voor opleiding
van practische veeverloskundigen, wier bevoegdheid zich zou
bepalen tot het verleenen van verloskundige hulp. Naar het
schijnt zijn vele veeartsen tegenwoordig niet of niet dan tegen
hooge belooning bereid dit deel van hun taak te vervullen.

Er zijn landbouwers en anderen die in de practijk eenige
kennis der veeverloskunde hebben opgedaan en met behulp van
eenig verder onderricht nuttige diensten zouden kunnen bewijzen.
Zoodanige personen missen evenwel de bevoegdheid om als ver-
loskundigen op te treden, tenzij zij dit beroep reeds vóór de wet
van 1870 uitoefenden.

Naar men meende zou de regeering goed doen, indien zij
trachtte opleiding van speciale verloskundigen te bevorderen.
Wellicht ware aan veeartsen op te dragen daartoe cursussen te
houden. Evenwel werd door sommige leden betwijfeld of vele
veeartsen wel genoeg ondervinding hebben om ten deze onder-
richt te verstrekken.

Het voorstel om f 4000 meer te bestemmen voor aankoop van
drachtige dieren ten behoeve voor het onderwijs op de veeartsenij-
school vond bij verscheidene leden tegenkanting. Men meende
dat op deze wijze weinig voor verbetering van den toestand
verkregen kon worden, vooral nu de veeartsen zich meer en
meer aan het verstrekken van verloskundige hulp onttrekken.
Bovendien kwam het eenigen voor, dat leeraren en leerlingen
der veeartsenijschool zich wel naar de boerderijen kunnen be-
geven, vooral indien behoorlijk bekend wordt gemaakt dat zij
bereid zijn dit te doen. Anderen vroegen of niet met behulp
van telephonische verbindingen met een aantal belangrijke vee-
houderijen de gelegenheid kon worden geschapen om moeilijk
te verlossen dieren tijdig voor het veeartsenijkundig onderwijs
te doen dienen, waar tegen werd aangevoerd dat dit nog duurder
zou uitkomen dan aanneming van het voorstel des ministers.
Ook werd gevraagd of drachtige koeien niet in bruikleen ver-
kregen kunnen worden.

Art. 37. Vleeschkeuring. Gaarne zouden sommige leden eenige
inlichting ontvangen omtrent de resultaten dezer keuring.

-ocr page 1041-

Ook werd gevraagd tot welke klachten de regeling ter zake
van de keurmeesters aanleiding heeft gegeven en of\' deze regeling
als een voorloopige is te beschouwen. Voorts zou men gaarne
vernemen of er nog plaatsen zijn waar een keurmeester gevraagd
en niet verkregen is.

Wordt bij de slachtplaatsen, inzonderheid voor export bestemd,
wel voldoende gezorgd voor de noodige reinheid?

Art. 39. Tuberculose. Sommige leden meenden dat bij de
bestrijding der rundertuberculose niet de goede weg wordt ge-
volgd. Zij voerden aan dat enkel door de ziekte aangetast fok-
vee door het rijk wordt overgenomen, waardoor met groote kosten
alleen de groote veehouders maar uiet de kleine boeren worden
gebaat, en dat gezonde dieren worden uitgevoerd doch de zieke
in het land achter blijven. Beter scheen het hun ter bestrijding
van de ziekte subsidies te geven aan de landbouwvereenigingen.

Wet op de uitvoering van vleesch. 1907.

Bij koninklijk besluit van 27 October 1909, n°. 36, is, met
ingang van dien datum voor den tijd van één jaar benoemd tot
rijkskeurmeester in buitengewonen dienst, standplaats Eindhoven,
11. H. Nijssen, veearts aldaar.

Bij koninklijk besluit van 29 November 1909, n°. 69, is, met
ingang van 1 December 1909, voor den tijd van één jaar be-
noemd tot rijkskeurmeester in bijzonderen dienst te Lochern
A. D.
Oosterbaan, veearts aldaar.

Verplaatst: met ingang van 1 November A. Maiicus van Gieten
naar Zevenaar; met ingang van
1 December J. Kets van Rotterdam
naar Gieten ; van Eindhoven naar Haarlem dr. D. G.
Ubbels ; met
ingang van
1 December van Gouda naar Harlingen H. J. de Vries.

De minister van landbouw, handel en nijverheid heeft, bij be-
sluit van 18 October 1909, goedgevonden te bepalen:

a. varkensvleesch, overeenkomstig de bepalingen vau het
koninklijk besluit van 24 Juni 1908, n°. 50, artt. 62 en 63,
ter keuring aangeboden, met de bedoeling het na verduurzaming
uit te voeren, zal, onmiddellijk nadat het voor uitvoer geschikt

-ocr page 1042-

b. afdrukken van dit stempelmerk zuilen worden aangebracht
op elke lichaamhelft, op de buitenvlakte van de dij, het mid-
dengedeelte van den ribwand en den schouder;

c. het merk, omschreven in art. 61 van voornoemd koninklijk
besluit, zal op het sub
a bedoelde varkensvleesch door den rijks-
keurmeester niet worden aangebracht dan nadat hem bij ondeiv.oek
is gebleken dat dat vleesch nog voor uitvoer geschikt is.

IXde Internationaal veeartsenij kundig congres
in den Haag.

Na de voorgaande opgave zijn alsnog als leden uit Nederlandsch-
ïndië ingeschreven de gouvernementsveeartsen dr. P. A.
van
Vej.zen en P. Teljer, en de kapitein-paardenarts J. N. A. C.

Scheepens.

Ook de Rijks veeartsenijschool te Utrecht trad als lid toe.
Het geheele aantal
gewone leden bedraagt op heden 1458.

-ocr page 1043-

Dankbetuiging.

Nu ondergeteekende uit de redactie vau het «Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde» treedt, brengt hij hartelijk dank aan allen die
hem sinds 1885 steeds zoo bereidwillig hebben bijgestaan.

Hij verzoekt u echter dringend hem ook voortaan — al is
het niet meer in de qualiteit van redacteur — die hulp niet te
onthouden, daar hij ze nog steeds zeer zal noodig hebben in het
belang der Maatschappij voor Veeartsenijkunde.

Utrecht, 3 December 1909. D. F. van Esveld,

Ook ondergeteekende neemt, door onvoorziene omstandig-
heden, afscheid van de lezers van dit tijdschrift; gaarne vereenigt
hij zich met den dank door zijn mede-redacteur hier boven
uitgebracht voor den steun en de waardeering gedurende zoovele
jaren ondervonden. De telkens herhaalde herkiezing als redacteur
was hem steeds een bewijs, dat de Nederlandsehe veeartsen zijn
diensten op prijs stelden.

-ocr page 1044-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende October 1909.

(De cijfers tussclien ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

CO
M

a

u

pi
d

OQ

Honds-

c

c
£

t-

<x>

O
tg

-O

a

O

dol-

®

-3

c

<D
N

•o

O
00

a

X

a5

heid.

0

3

É

\'3

s

v

CJ

PROVINCIE.

O

a

<a
u

u

u

^

T

I

§

c

co

o>

■a

3
«

M

O

ft

&

f4

XJ

0>

\'5
c

4)
fl

h

CJ
£

«
M

d
O
(-

p.
s

O)

"3
a

cd

£
C

i

T3

|

3

■s

O

1

1

S

T3

k

O)
■O

O

03

<s
<

p.

©

O

O

J

C

O

S

<3
Ê*
tf

ft.
3

J3

O
go

CQ

O
>

H

a

O
JS
::?
M

e
os

s

roningen . .

2

11

11

y)

1

11

1

.

riesland. . .

13

w

n

r>

90 (<)

16 (12)

7)

5(5)

»

7>

7>

3

n

ii

n

17(»)

*

«

7)

n

\'vergsel . . .

&

r>

n

11(2)

»

1

2(2)

it

V

elderland . .

10

n

185(1)

7!

24(23)

7)

5 (5)

ii

rt

i

trecht . .

1

11

n

ii

;>

11

7(6)

11

it

w

V

oord-Holland .

5

n

D

2(1)

n

»>

11

3(2)

n

7)

50(7)

uid-Holland

11

55 (7)

ii

21 (ll)

7i

3(3)

V

7)

8(2)

eeland . . .

1

ii

n

n

ii

7)

2(1)

li

7)

oord-Brabant .

7

n

»

y)

n

n

8(8)

6 («)

n

V

7)

imbnrg . . .

17

n

i

7)

17(17)

»

V

Totaal

75

-

7)

11

n

360 (21)

••

-

78 («i)

»

44 («)

1)

59 (W)

(Staattcourant van 11 November 1909, n". 264.) v. I£.