naar aanleiding van art. 66 der Grondwet.
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT,
tbr verkbijging van den graad vak
bctor in \\ti JjLammwjï en geknbaapri[) Ee^t
na magt1ging van den rector magnificus
GEWOON HOOGLEERAAR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE.
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT
en
VOLGENS BESLUIT DER REGTSGELEERDE FACULTEIT,
aan
DE HOOGESCXOOL TE UTRECHT,
TE VERDEDIGEN
°P Vrijdag, den Ssten April 1870, des namiddags ten 3 uro,
door
Geboren te Amsterdam.
^jt^\'- UTRECHT,
A. J. VAN HUFFEL.
1870.
AAN
MIJNE OUDERS.
-ocr page 4- -ocr page 5-Aan het einde mijner academische loopbaan genaderd,
wensch ik enkele woorden van dank te zeggen aan hen,
die mij gedurende al dien tijd door hunne leeringen en
door hunne vriendschap hebben bijgestaan.
Zij , die mij kennen , weten welke moeijelijke omstandig-
heden zich dikwerf aan mij vertoond hebben, en het is
juist in het doorworstelen daarvan, dat hunne genegenheid
jegens rnij, mij duidelijk werd.
Aan U mijne vrienden, Dr. v. d. Laar en Dr. Wol ff, zij
dank gebragt voor uwe leiding, voor uwe welwillendheid,
die den leerling tot een vriend heeft gemaakt.
Aan U Hooggeachte Promotor zij dank gezegd , voor de
hulp, voor den steun mij ten allen tijde verstrekt, als een
dankbaar leerling ziet ge mij de Academie verlaten, ge-
dachtig aan uwe wenken, en bezield met eene onuitwisch-
bare genegenheid jegens U.
Zoo ik deze woorden tot mijnen Promotor rigt, wil ik
daarmede mijn dank, mijn hartelijken dank niet terug-
houden aan U, Professoren de Geer en Fruin, die mij
door uwe welwillende woorden het werk verligt en zoo
vaak aangemoedigd hebt.
Ofschoon ik in eigenlijken zin, Prof. Quack! uw leerling
niet heeten mogt, hebben toch, hoewel de keeren zeld-
zaam waren, dat ik \'tgenoegen had met U te spreken,
uwe gesprekken mij eene achting ingeboezemd, welke ik
ten allen tijde voor U zal blijven koesteren. Zoo ik uw
leerling al niet was, zoo draag ik er eer op in uw vak
dat geweest te zijn van een man, wiens nagedachtenis bij
mij steeds levendig zal blijven.
Professor Otto van Rees, zal nimmer uit het geheu-
gen gaan van hen, die hem gekend hebben, wij, zijne
leerlingen vereeren zijne nagedachtenis, als die van een
regtschapen man, en een welwillenden leermeester.
Wat te zeggen aan U, mijne vrienden, mede-studenten
der Utrechtsche Academie, denkt niet dat ik U vergeten zal.
Het is hier de plaats niet in herinnering te brengen,
wat wij zamen doorleefd hebben. Ik moet thans onze
kleine maatschappij verlaten om de groote in te gaan,
een gansch andere loopbaan ligt geopend voor mij, ver-
gezelt mij ook op dezen weg, al zij het ook, dat slechts
het geheugen, U aan mjjne zijde kan plaatsen.
Leeft wel! Ik zal U nimmer vergeten.
-ocr page 7-Eene der merkwaardigste gevallen van amnes-
tie \') uit de oude geschiedenis, waarmede ik deze
verhandeling wensch te beginnen, is voorzeker de wet
door Thrasybulus bewerkt of doorgedreven, na de
\') „Amnestie, is eene algemeene vergiffenis van alle verongelijkingen ,
men moet zeggen amnistie niet amnestie, naar de gedagte van
Menage, omdat het komt van het Grieksche ol[xvsiïa , dat in \'t alge-
meen beteekent, een vergetelheid, en in\'t particulier gemeenlijk gebruikt
word, voor een vergeeten van beleedigingen, het is eigenlijk de wet»
waar bij den Souverain vergiffenis verleent, aan een misdaat tegen Haar
begaan of geschiet, met begeerte, dat dezelve vergeeven en vergeeten
blijve. Men moet onderscheit maaken tusscben de abolitie en de amnestie,
boven dien behoort men in agt te neemen, wanneer de Souverain de
Amnestie verleent, ter zake van een oproer of diergelijk, het zelve moet
worden aangemerkt als een transactie, ten einde de rust wederom her-
steld mag worden, en dus ontleent de amnestie haar kragt van een over-
eenkomst , waar aan dient voldaan."
Mr. Thijman Boeij, Woordentolk, ad vocem Amnestie.
-ocr page 8-door Pausanias tusschen hem en zijne tegenstan-
ders tot stand gebragte verzoening.
Athene, eenmaal beheerscheres van de zee, had
hare Hegemonie in andere handen zien overgaan,
en moest nu den nooit gebogen rug krommen
onder eene zelfzuchtige en vernederende oppermagt
van vreemden.
Burgertwisten in den boezem der stad zelve; het
beurtelings overheerschen van partijen; het daar-
door vernietigen van het zelfvertrouwen der bevol-
king, hadden Athene innerlijk verwoest en in handen
gespeeld van een onbarmhartige mededingster.
Van de eenmaal onoverwinnelijke vloot waren
slechts enkele triremen overgebleven, en de mu-
ren, zoo moeijelijk verkregen, en de bolwerken van
den Piraeus waren verbrokkeld geworden, bij het
geklinkklank der fluitspelers, onder de houweelen
der Spartaansche soldaten.
Athene ging gebukt onder de dwingelandij van
dertig tyrannen.
«Niemand was \'er, die zig veiligheid voor zijn leven
of goederen kon beloven. Want na dat zij, om de vrij-
heid onder-de-voet te krijgen en de Volks-Regeering
om-verre te werpen, de Stad in handen van den
vijand meer geleverd dan overgegeven, derzelver
muuren ter aarde geslegt, hunne vloot, hunnetim-
merwerven en magasijnen in handen der Lacedaemo-
niers gesteld hadden, — heerschten die Dertigen op
de bloed-dorstigste wijze over hunne Mede-Burgers,
zig veilig reekenende onder de beschutting der Spar-
taansche Bezettelingen, welke Lysander, op hun
eigen aanzoek, binnen hunne Stad gelegd had, die on-
dertusschen op de beurs der Atheniensers zelve moes-
ten gevoed en onderhouden worden: En geen wonder!
Die overheerschers hunner anders denkende Mede-
Burgers wilden liever onder \'tjuk der beerschzuch-
tige Lacedaemoniers den hals krommen, dan in een
vrij Gemeene-best en onder de vorm eener Volks-
Regeering, naar de regels der Gelijkheid, met
hunne Mede-Burgers leeven: En, daar zij begon-
nen hadden met hen, die onder de even-gemelde
Regeerings-vorm het handwerk van valsehe Beschul-
di gers en openbaare Lasteraars tot middel van be-
staan gehad , en door hunne leugenachtige aanbren-
gingen of beschuldigingen de beste en aanzienlijkste
Burgers geduurig gekweld en gekneveld hadden,
te recht te vorderen en te vonnissen, en met de
dood te straffen, gingen zij straks van die gestreng-
heid, welke het braaf gedeelte der Burgerij niet mis-
prees, over tot de uiterste onrechtvaerdigheid en
woestheid: Niemand viel hen onder \'t oog als eenig-
zins in aanzien of rijkdom uitmuntende, of zij gaven
terstond bevel om hem te vatten, in de gevangenis
te werpen, voorts ter dood te brengen; zo dat,
binnen het korte tijdvak van agt maanden, geduu-
rende \'t welk zij in \'t bezit hunner geweldige heer-
schappye zijn gebleven, zij, volgens het getuigenis
van Isocrates en anderen, vijftien-honderd Burgers,
zonder vorm van Rechtspleging en onverhoord ver-
oordeeld, door beulshanden hebben doen sneeven» !).
Na den val van Theramenes, over wien het oor-
deel der Geschiedschrijvers nog al uiteenloopt, was
de deur wijd opengezet voor onregt en geweld.
Vele vlugtelingen door de Dertig uit hune bezit-
tingen verdreven, dwaalden van het noodige beroofd;
van plaats tot plaats rond, tot dat Argos en Thebe,
(ofschoon door Sparta zware straf bedreigd was,
tegen de opname van deze zwervers) hen gastvrij
ontvingen.
Onder deze vlugtelingen behoorde ook Thrasybu-
lus, die door de Thebanen ondersteund, met dertig
der zijnen, en met hoop op meerderen bijstand, zijne
verdrukte landgenooten wilde te hulp komen.
Thrasybulus bezette het op de grensscheiding van
Boeotië en Attica gelegen bergkasteel Phylae, en
\') Mr. Jokan Luzac, Socrates als burger beschouwd, ag. 57 volgg
eu pag. 231—236. Leijdeti, 1796.
weldra werd dit het punt van vereeniging der meeste
bannelingen.
Nepos merkt, dit verhalende, op, dat Thrasybulus
in den aanvang, omdat hij geen aanhang had, door
de Tirannen niet geteld werd; wat echter hun, die
hem verachtten tot verderf gestrekt heeft, en hem
die veracht werd tot behoud.
Dit heeft hen traag gemaakt in het vervolgen,
maar daarentegen Thrasybulus en de zijnen, door
hun tijd tot uitrusten te geven, sterker gemaakt\').
Thrasybulus had eindelijk het geluk denPiraeus
gedeeltelijk te veroveren en van hieruit bestookte
hij de stad, tot dat een beslissende slag volgde
waarin Critias sneuvelde, terwijl andere Oligarchen
door verraad in de handen der overwinnaars vielen,
die hen ter dood brachten.
Tienmannen in hunne plaats gekozen zijnde, kan
men zeggen, dat Athene van kwaad tot erger geko-
men was, zoo dat Eleusis en Athene, de hulp van
Sparta inriepen.
Lysander verscheen terstond met leger en vloot
en Athene zoude voorzeker weder in de magt der
Nepos in vita Thrasybuli: o. a. quo magis praeeeptum illud omnium
m animis esse debet, nihil in bello oportere contemni, nee sine causa
dici, matrem timidi fiere non solere.
Oligarchen gekomen zijn, indien niet Pausanias,
Lysander\'s erkende tegenstander, met een talrijk
leger in Attica verschenen was, en door geheime
onderhandelingen met Thrasybulus en de zijnen
gevoerd, eindelijk tusschen dezen en hen, die de
stad in handen hadden, vrede gemaakt had.
De verzoening die nu tot stand kwam, geschiedde
onder deze voorwaarden: dat niemand, behalve
de dertig en de tien, die later tot gezaghebbers
benoemd zijnde, evenzeer de grootste wreedheid
hadden gepleegd, zoude verbannen worden; noch
dat eenigerlei goederen zouden verbeurd verklaard
worden; dat het bestuur over de Republiek aan het
volk zoude terug gegeven worden. Voortreffelijk is
ook deze daad van Thrasybulus, dat hij, de vrede
tot stand gekomen zijnde, toen hij zeer veel in
den staat vermogt, eene wet gemaakt heeft, dat
niemand wegens het gebeurde zoude aangeklaagd
noch beboet worden eamque illi legem Oblivionis
appellarunt
\') Valerius Maxi mus lib. IV. cap. 1 Ext. § 4. Thrasybulus etiam hoe
loei adprehendendus est, qui populum Atheniensem, triginta tirannorum
saevitia sedes suas relinquere coactura dispersamque et vagam vitam
misBrabiliter exigeutem, animis pariter atque armis eoufirmatum in pa-
triam reduxit. Insignem deinde restitutione libertatis victoriam clariorem
aliquanto moderationis laude fecit. Plebei enim scitum interposuit ne qua
Men wilde nu de oude wetten en staatsinstellin-
gen doen herleven, maar cle zeden stemden daar-
mede niet meer overeen; en in plaats van de oude
degelijkheid en volharding, waren matheid en ver-
wijfdheid gekomen; eene zekere gemakkelijkheid
(een verderf voor alle volken van welken tijd ook!)
en de hang naar genot gaven tegenzin in krijg en
krijgkunst, terwijl Hetären het oude familieleven
en de (sit venia verbo) ouderwetsche huiselijkheid
sloopten.
«Allenthalben Parteikampf, Verfolgung und Flucht
der Demokraten; allenthalben Ermüdung der Geis-
ter, Verwilderung der Gesinnung, Abnahme der
poetischen und idealen Bestrebungen, Erschöp-
fung der Hoffnungen, Das Leben ward fortgeführt
wie eine Pflicht; man lebte dahin ohne freude, ohne
Aussicht auf ein heiteres, schönes Leben, auf Erfül-
lung von Traümen und Gedanken» 1).
Het tweede belangrijke geval van amnestie, \'t welk
ik hier aanhalen wil, is dat waarbij op voorstel van
praeteritarum rerum mentio fieret, Haec oblivio, quam Athenienses am-
nestian vocant, coucussum et labentem civitatis statuin in pristinum
habitum revocavit.
Xenophon, Hellenika. lib. II. cap. IV, ct.
1) Dr. Georg Weber, Lehrbuch der Weltgeschichte. 1er Band, p, 200.
-ocr page 14-Cicero aan de moordenaren van Caesar vergiffenis
geschonken werd.
Caesar door Cimber Tillius, die hem genaderd
was om quasi iets te vragen, op \'t onverwachts
besprongen, greep den arm van Casca, en door-
boorde dien met zijn\' ijzeren schrijfstift, door dit
oponthoud trachtte hij te ontkomen, toen een
nieuwe dolksteek hem gedwongen deed toeven.
Toen Caesar zich aan alle kanten bedreigd en
getroffen zag, wikkelde hij het hoofd in zijne toga,
en door drie en twintig steken doorboord, ofschoon
er geen enkele doodelijk was \'), viel hij zonder
een enkel woord te uiten, neder bij het standbeeld
van zijnen tegenstander Pompejus.
Deze inleiding zoude te wijdloopig worden, in-
dien ik de woelingen wilde verhalen, die op
Caesar\'s dood gevolgd zijn; men zou van de zaam-
gezworenen kunnen zeggen, dat zij het beraamde
plan volvoerd hebbende, zelf over hunne daad ver-
bluft stonden, want de verkregen uitkomst was
geenszins zóo, als men zich die denkelijk wel zal
voorgespiegeld hebben.
\') Cf. Suetonius I. Caes. Cap. 82: Nee in tot vulneribus, ut Autistius
medicus existimabat, letale ullum repertum est nisi quod in secundo loco
in pectore acceperat.
Antonius, op alle mogelijke wijze den schijn
aannemende als moesten zijne bemoeijingen en
werkzaamheden alleen den staat, en niet zich
zeiven ten voordeel komen, riep den vraad bijeen
in den tempel van Tellus, om over de middelen
te verhandelen, welke het best zouden kunnen aan-
gewend worden, tot bevestiging van de rust in den
Cicero heeft toen als het beste middel tot bijlegging
der onderlinge twisten, en versterking der een-
dragt het voorstel gedaan, om op \'t voorbeeld van
Athene, de herinnering aan de voorgevallene oneenig-
heden, door eene eeuwige vergetelheid uitte wisschen 1)
welk voorstel door Antonius niet alleen medegoed-
gekeurd werd, maar zelfs stelde hij als bewijs zijner
opregtheid voor, de eedgenooten aan de beraad-
slagingen deel te laten nemen, en zijnen zoon tot
Cicero, Philippica prima initio. Antequam de republica, patres coti-
seripti, dicam ea, quae dicenda hoc teropore arbitrai\', exponam vobis
breviter consilium et profectionis et reversionis meae. Ego cara sperarem,
aliquando ad vestrum consilium auctoritatemque rempublicam esse
revocatam , monendum mihi statuebam, quasi in vigilia quadam consulari
«ie senatoria, nee vero usquam discedebam, nee a republica dejiciebam
oculos, ex eo die, quo in aedem Telluris conyocati sumus. lu quo
templo, quantum in me fit, jeci fundamenta pacis, Atheniensiumque
renovavi vetus exemplum, Graecum etiam verbum usurpavi, quo tum
m sedandis discordiis erat usa eivitas illa ; utique omnem memorictm dis-
cordiarum oblivione Sempiternel delendam eensui.
onderpand, dat hun geen leed zoude geschieden,
als gijzelaar te geven.
\'t Is hier niet de plaats om Cicero\'s voorstel te
beoordeelen, of na te gaan in hoe verre de be-
roemde orator er belang bij had, het voorgevallene
te doen vergeten. Zeker is \'t dat Antonius den een-
maal door Brutus aan Cicero met uitgelaten blijd-
schap voorgehouden dolk, nog warm van Caesar\'s
bloed, later als wapen tegen Cicero gekeerd heeft,
hem verwijtende dat Brutus zijn naam daarbij luid
had uitgeroepen, hem dankende voor de herkregen
vrijheid1).
Met nog eenige voorbeelden wensch ik dit hoofdstuk
te besluiten; voorbeelden namelijk, welke nu en dan
door het positive regt der Romeinen gegeven zijn.
[n de tijden der Republiek, komen enkele voor-
beelden voor van Genade uitgaande van het volk,
nl. in de Comitia Centuriata en Tributa verleend.
Livius V, 46. Cicero philipp II. 23. A.
Een voorbeeld van Amnestie komt voor ten be-
hoeve der soldaten die te Capua in bezetting liggende,
eene zamenzwering gesmeed hadden om de stad te
overrompelen, bij tijds ontdekt, vielen zij uit vrees
voor straf van het Romeinsche volk af.
\') Cicero, Philippica secunda, 12.
-ocr page 17-Doch op goeden raad van den Dictator Valerius
Corvus, hun amnestie verleend zijnde, keerden zij
weder rustig tot hunne gelederen terug. Livius
VII. 41.
Abolitie kwam zeer onvolmaakt voor door tusschen-
komst der Volks-Tribunen !).
x\\lle soorten van Genade, zoowel de Restitutie
en Genade in den meer beperkten zin des woords
(restitutio damnatorum) als de amnestie (indulgentia
generalis sive beneficium generale) en zelfs de Abo-
litio (indulgentia s, venia specialis), waren onder
het keizerrijk in gebruik en werden in tegenstel-
ling met vroegere tijden, vaker aangewend.
Geheel onderscheiden van de heden ten dage
zoogenaamde abolitie, en volstrekt niet als eene
\') Een voorbeeld van gratie komt ook voor in bet geval dat Seipio
Africanus, die door twee tribunen was aangeklaagd van liet Crimen de
Reculatu, en van bet eens te zijn met Antiochus. Seipio deed niets
anders dan het volk er op te wijzen, dat juist op dat oogenblik de dag
verjaarde, waarop hij Hannibal verslagen had; het volk zweeg en vergat
de aanklacht.
Men beweert wel eens dat in de Romeinsche Republiek geen gratie
voorkomt, omdat de Romeinen de stoicijnsche Wijsbegeerte waren toe-
gedaan.
Het tegenbewijs vinden we bij Seneca, de Clemeutia 1. II. c. 7. Seneca
onderscheidt Venia van Clementia; Clementia liberum arbitrium habet:
Don sub formula, sed ex aequo et bono judicat et absolvere illi licet,
et quanti vult, taxare litem. Cf. Dr, Weiske, Rechtslexicon S. 811.
soort van genade te beschouwen, is de romeinsche
abolitio, namelijk zelfs de abolitio publica sive gene-
ralis
Als een soort van deze abolitio publica moet men
ook de zoogenaamde abolitio paschalis \') beschou-
wen, geenszins echter zoo als velen meenen als
een mindere soort der eigenlijke indulgentia. Hier-
bij zij ten slotte aan te merken , dat het regt van
Genade niet meer het Volk toekomt, maar alleen
en uitsluitend den Keizer.
L. 45 § 1. Dig de re. iudic.: de amplianda vel
minuenda poena damnatorum post Sententiam die-
tam , sine Principal! auctoritate nihil est Statuen-
dum. L 4. D. de poenis in fine: et nemo potest com-
meatum; remeatumve dare exuli, nisi Imperator,
ex aliqua causa 1. 9 § 11 eodem: verum referre ad
*) Ob diem Pasehae, quem intimo corde celebramus, omnibus, quos
reatus adstringit, carcer inclusit, claustra dissolvimus. Attamen sacrilegus,
in majestate reus, in mortuos, veneficus sive maleflcus, adulter, raptor,
homicida communione istius muneris separentur. Pasehae celebritas pos-
tulat, lit, quoscunque nunc aegra exspectatio quaestionis poenaeque for-
mido sollicitât, absolvamus. Decretis tarnen veterum mos gerendus est,
ne temere homicidii crimen, adulterii foeditatem, majestatis injuriam,
maleficiorum scelns, insidias venenorum raptusque violentiam sinamus
evadere.
Paschalis laetitiae dies ne ilia quidem tenere sinit ingénia, quae flagitia
fecerunt; pateat iusuetis horridus carcer aliquando luminibus. etc.
Cod. Theod.-lib. IX. Tit. XXXVIII. 3, 4, 6 initio,
-ocr page 19-Principem debet, ut ex auctoritate ejus poena aut
permutetur, aut liberetur.
Daar tegenover staan de lex. 1 § 10 D. de pos-
tul. L 5 D de L. Corn. de falsis: Senatus poenam
remisit ei qui legata a se testamento data, codicillis
sua manu scriptis ademerat. L. 3 C de his qui sibi
adscr. in iine: Amplissimus Ordo, vel divi Principes
veniam raro dederunt.
Hierbij valt echter op te merken dat die tegen-
stelling eigenlijk zoo groot niet is, als zij schijnt,
daar de opmerkzame lezer bij \'t vergelijken der
wetten in haar geheel, zien zal dat het genade
verleenen, van den Keizer of van den Senaat een-
voudig afhangt van de meerdere of mindere zwaarte
van de misdaad, waarop de straf wordt toegepast \').
») Cf. Geib, Lehrbuch des Deutschen strafrechts, 2er Band § 83.
Rudorf Röm, Rechtsgeschichte, IIer Band, S. 458—455 schrijft aldus:
Durch die Berufung au den hohem Richter wird nur die richtigere
Anwendung des Strafgesetzes gewährleistet; eine individuelle Ausnahme
Begnadigung (Venia, Gratia, Indulgentia) kann nur die gesetzgebend,
Gewalt, in der Republik Senat und Bürgerschaft (Centurien oder Tribus)
m der Monarchie der Kaiser oder Senat gestatter.
Die vor dem strafurteile ertheille Verzeihung gewärht Ausschliessung
der noch nicht begonnenen oder Niederschlagung der bereits eingeleiteten
Untersuchung (Suetl Caes.) jedoch unbeschadet der Civilfolgen. (L. 9. C.
ad L. Corn. de fals.) Nach der Verurteilung ist nur eine mehr oder weniger
volstandige Restitution denkbar. Der Restituirte erhält nach Massgabe
der Lex oder der personellen Verfügung des Senats oder Kaisers die
durch die Sentenz verlornen Rechte namentlich das Bürgerrecht, die
Bij het overlijden van Maria van Bourgondië,
a°. 1482, ging de heerschappij over deze landen, welk
het trotsche Bourgondische Huis vijftig jaren lang
in handen gehad had, over in het Oostenrijksche,
zooals ieder weet, hierom, dat behalve om andere
redenen ook bij de huwelijksche voorwaarden tus-
schen Maximiliaan en Maria gemaakt, bedongen
was dat Philips, (bij haar verscheiden vier jaren
oud) haar opvolger zoude zijn.
Maximiliaan\'s eerste werk was de Staten der
Nederlanden te bewegen, hem als voogd over zijne
Testamentifaction, die väterliche Gewalt, Suität, Agnation und den Pa-
tronat Zurück. Nur die Restitution des Vermögens bedurfte einer aus-
drücklichen Verleihung, da ihre Ausführung grössern Schwierigkeiten unter-
lag, weil die Verfügungen des Piscus nicht wieder rückgängig werden durften.
Die Verzeihung kann aber nicht nur einem Einzelneu gewährt werden
(Indulgentia Specialis), sie kommt als allgemeines Beneficium ganzer
Kategorien vor. Dahin gehören die wechselnden politischen Zurück-
berufungen der verbannten eigner Partei durch die zur Herrschaft ge-
langten Parteihaiipter während der sinkenden Republik, und die Resti-
tutionen der von den Vorgängern exilirten Majestätsverbrecher und
Christen unter den Kaisern.
Diese pflegten dergleichen allgemeine Gnadenacte mit Ausnahme be-
sonders schwerer verbrechen bei freudigen Anlässen und Pesten zu er-
lassen, die Wirking war jedoch beschränkt, namentlich wurde die
Ehrensehmälerung nicht aufgehoben, cf, Prof. Rein, Das Criminalrecht
der Römer S. 264 seq.
twee kinderen (Philips en Margareta) en als
Ruwaard dezer landen te erkennen,
In Holland gelukte hem dit wonderwel door de
ondersteuning, welke hij van de Kabeljaauwsche
partij ondervond.
Intusscben waren er hevige .beroerten in Holland
en Utrecht ontstaan, waar nu eens deze dan weder
gene partij de bovenhand had.
Evenwel gebeurde er iets dat het teeken zoude
geven tot een bloedigen burgeroorlog in de zuide-
lijke Nederlanden, waarin voornamelijk Gent en
Brugge de voorvechters zouden zijn.
"Wij zagen reeds dat Holland, langzamerhand
Kabeljaauwsch geworden, niet geweigerd had
Maximiliaan als voogd over zijne kinderen te er-
kennen, doch Vlaanderen en bij name de twee
bovengenoemde steden , wilden hier van niets weten.
Gent had den jeugdigen vorst in zijne magt en
had namens de andere Vlamingen vier voogden
aangesteld. Maar nog verder gingen zij en zonden
een gezantschap naar Frankrijk om met Bodewijk
XI over een\' eeuwigdurenclen vrede te onderhan-
delen, zich sterk makende, dat zij Maximiliaan in
de voorwaarden zouden doen bewilligen, of anders
zonder hem deze behoorlijk doen bevestigen.
Be voorwaarden werden naar ieders zin geregeld.
-ocr page 22-De koning vorderde Margareta voor den Dau-
phin ten huwelijk, en de Graafschappen Artois en
Bourgondië en eenige andere Heerlijkheden tot
bruidschat. Maximiliaan had er slechts dit tegen
dat de bruidschat te groot was; doch hieraan stoor-
den zich de Vlamingen niet, en de onderhandelin-
gen te Atrecht aangevangen ook in tegenwoordigheid
van Hollandsche en Zeeuwsche afgevaardigden,
leidden eindelijk tot een vrede, volgens het ont-
werp der Vlamingen, waartoe Maximiliaan zich ge-
noodzaakt zag zijne stem te geven.
Behalve het huwelijk van Margareta en den
Dauphin (het meisje was drie, de prins twaalf jaren
oud!) werd bij het Vredesverdrag van Atrecht, zoo
als men dit is blijven noemen, ook nög bedongen,
dat de koning zich niet mengen zou in den oorlog
der Luikenaars, met Willem van der Mark aan de
spits, tegen Hertog Maximiliaan gevoerd, nog den
Hoeksgezinde Utrechtschen hulp zoude bewijzen.
Het zoude te ver voeren, deze oorlogen te beschrij-
ven, en ik kan mij des te meer hiervan verschoo-
nen, naarmate ieder zal inzien dat dit eigenlijk tot
mijn onderwerp minder afdoet en slechts als inlei-
ding dienen kan voor hetgeen volgen zal.
Maximiliaan, intusschen van zijn vader Keizer
Frederik III den titel van Aartshertog gekregen
hebbende, trok met een leger van twaalf duizend
voetknechten en twee duizend ruiters tegen Utrecht
op, sloeg het beleg voor de Stad, en bestormde ze
heftig omtrent de Wittevrouwenpoort, waar hij een
groote bres in den muur schoot.
Lalaing sneuvelde, maar zijn dood deed den moed
der aanvallers niet verminderen, integendeel als
ware \'t om den dood huns bevelhebbers te wreken,
stormden zijne soldaten verwoeder op de Voorstad
buiten de Amsterdamsche poort los, welke zij wel-
dra vermeesterd en geslegt hadden.
Nu deed de Aartshertog de poort en wallen zoo
hevig beschieten, dat stalbroeders en burgers de
Burggraaf van Montfoort dwongen met Maxim iliaan
te onderhandelen.
Nadat nu het beleg ruim twee maanden geduurd
bad, kwam de lang gewenschte vrede tot stand,
onder voorwaarden van welke naauwelijks iets na-
gekomen werd.
Voor ons zijn echter de volgende zinsneden van
belang, welke volgens Wagenaar1) aldus luidden:
«Alle ballingen zouden vrijelijk wederom inkomen,
uitgenomen den burgemeester Zoudenbach. Voorts
zou alle vijandschap volkomenlijk verzoend, en de
Wagenaar, Vaderl. Historie, vierde deel, pag. 229.
-ocr page 24-burggraaf van Montfoort ook in dezen zoen begree-
pen zijn, en in \'tbezit zijner goederen hersteld
worden.»
Te naauwernood was MaximiJiaan van den Utrecht-
schen oorlog ontslagen of hij maakte zich gereed de
Vlamingen te tuchtigen en deGentenaars te dwingen,
zijn\' zoon Philips wederom in zijne handen te stellen.
Tot deze tuchtiging was reden te over, want niet
alleen bleven de Vlamingen weigeren hem als voogd
over zijne kinderen te erkennen, maar tevens gin-
gen zij een geheim verbond met Frankrijk aan,
wraarbij hun en den Graaf door Madame de Beau-
jeu, Regentes gedurende de minderjarigheid van
haren broeder Karei VIII, alle hulp werd toegezegd.
Na eenen bloedigen burger-oorlog, verzoenden ein-
delijk Gent en Brugge zich met den aartshertog en
de jonge graaf werd aan zijn\' vader overgegeven en
naar Brussel gevoerd tengevolge van een tusschen
hen gesloten verdrag onder voorwaarden, van welke
ik slechts diegene mededeel welke betrekking heb-
ben op mijn onderwerp:
«Ook hebben wij mede bevestigd en bevestigen
bij dezen, alle octroijen, remissien, gratiën, aboli-
tien, relieven, provisien en andere zaaken van jus-
ticie uitgevaardigd en bevolen bij die geenen, die
de regeering van denzelven lande hebben gehad
of bij eenige bijzondere ambtenaren of magistraa-
ten, sedert het overlijden van onze voorsz. gemaa-
linne, zoowel geduurende den tijd toen allezaaken
binnen Vlaanderen gedaan en uitgevaardigd zijn
op den naam van onzen voorsz. zoon, als te voren,
behoudens ons, onzen voorsz. zoon, en een iegelijk
zijn regt.
Voorts dat alle onderzaaten en ingezetenen van
beide zijden (uitgezonderd de persoonen hierna met
naamen en toenaamen gemeld) zullen wederkeeren,
en hunne goederen gebruiken, zonder onderscheid
waar die gelegen zijn, \'tzij binnen of buiten Vlaan-
deren , en dezelve terstond zullen mogen aanvaarden,
zoo en in dien staat als zij die vinden zullen, zonder
dat men henlieden uit hoofde van dezen oorlog daar
inne meer belet zal mogen doen, of het gebruik
derzeive onthouden, niettegenstaande eenige giften
of andere beschikkingen van die goederen gedaen
mogten zijn, voor een tijd of voor altoos, bij ons
of bij anderen, van beide zijden., of ook eenige
verbeurdverklaringen of bij contumacie verkregen
"vonnissen, welke vernietigd zullen worden, en van
nu af verklaard als niet in wezen zijnde, niettegen-
staande zelfs dat eenige dier goederen, en bijzon-
derlijk van erven, of huizen, en van renten, ge-
duurende dezen oorlog verkoft waren.
Ook hebben wij mitsdien, zoo veel in ons is,
alle misdaaden en verongelijkingen bij den voorsz.
onderzaten en ingezetenen van Vlaanderen, mede
gedimrende dezen voorsz. oorloge, aan ons of aan
die geenen die "onze zijde gehouden hebben, aan-
gedaan, \'t zij met daaden, woorden, geschriften
of anderszins, hoe en in wat maniere dat geschied
of gebeurd moge zijn, in \'t algemeen of in \'t bij-
zonder, geheel en al vergeven, kwijt gescholden,
uitgewist en te niete gedaan, gelijk wij al\'t zelve als
nog vergeven, kwijtschelden en te niet doen bij
dezen, zoncler dat men iemand derzelve van nu
voortaan uit dien hoofde zal mogen aanspreken,
verwijten, of enige moeijelijkheid of hinder aan-
doen, in lijf en goed, uitgezonderd, den grave van
Romont, den heere van der Veere, en den heere
ven Gruythuyse, dewelke, dewijl zij broeders van
onze orde zijn, en in dins bijzonderen eed staan,
gehouden zullen zijn te recht te staan voor hunne
andere medebroeders van dezelfde orde, over \'t geen
men hen te laste zal willen leggen, van enige zaa-
ken gedaan te hebben tegen de instellingen van
derzelve orde; enz. zonder meer en zonder onder-
scheid of zij nu in hechtenis of uitgeweken zijn,
dewelke gehouden zullen zijn te recht te staan voor
de wethouderen en rechters, daar zij naar de rechten
■
en previlegien van den lande behooren te recht te
staan. Ende indien men bevind dat het goed van
eenige der bovengenoemde uitgezonderde persoonen,
bij rechterlijk gewijsde, verbeurd is verklaard, zal
men daarmede vergoeden en herstellen de huizen
en plaatsen, die bij dezen oorlog in Vlaanderen
beschadigd of verwoest zijn, en zulks t\' onzer be-
scheidenheid en op ons bevel \').»
Dit vredeverbond kwam in Brugge tot stand «den
XXVIIJe dach van Wedemaent jn \'tjaer ons heeren
duust CCCC vijf en acht entich» en was op de wijze
der verdragen van ouden en nieuwen tijd natuurlijk
aangegaan «t\' eeuwigen dagen».
Nu zoude misschien de vrede vooreerst niet ver-
stoord zijn geworden, indien niet juist aan den kant
van wien men dit het allerminst zoude verwacht
hebben, aanleiding gegeven werd, om het nog smeu-
lende vuur van den burgerkrijg op nieuw te doen
ontvlammen.
Maximiliaan toch bleef, ondanks de bezworen
amnestie hevig gebeten op hen, die zelfs maar voor
een tijd het gewaagd hadden tegen zijn gezag op
te staan.
Cf. Nederlandsche Amnestien, Dordrecht, 1789, pag, 31 en volgg.
-ocr page 28-Deze verkropte woede te uiten tegen hen die niet
in de amnestie begrepen waren, lag te gemakkelijker
voor de hand naar de mate ze straffeloos en met
de letter van \'t verdrag voor zich kon geschieden.
Welnu, Rassinghem een der voornaamste aan-
stokers van den Gentschen oorlog had, na het treffen
van den vrede eerst den wijk genomen naar Doornik,
vervolgens naar Rijssel, en meende aldaar met zijn
geheele huisgezin veilig verblijf te kunnen houden.
Hier werd hij echter door Karei Menneville met
eenige Nassausche lijfwachten op bevel van Maxi-
miliaan, onder voorwendsel dat hij den koning van
Frankrijk was toegedaan, opgeligt en op het kasteel
van Vilvoorden gevangen gezet.
Deze daad, van den Roomsch Koning1) werd
natuurlijk door de bloedverwanten en vrienden van
Rassinghem zeer euvel opgenomen, en het was in
die stemming dat zijn neef Adriaan van Liedekerke
met veertien vertrouwde en gewapende personen het
waagstuk ondernam den gevangene te verlossen.
Onder voorgeven het kasteel, van welks beroemd-
heid hem zooveel ter oore gekome ware, te willen
bezigtigen, werd hij met drie der zijnen, (de bevel-
\') Maximiliaan was kort te voren (1486) te Frankfort tot Roomseh-
koniug gekozen,
hebber, de heer van Walraven, was afwezig) bin-
nen gelaten.
Rassinghem te paard te helpen en den poortier,
die alarm wilde maken te dooden, was het werk
van een oogenblik, en ijlings snelden de ruiters
voort en zonder ophouden voortrijdende, kwamen
zij behouden te Doornik aan.
Vandaar snelvoets naar Gent gereden, hangen
zij der burgerij aldaar zulk een logenachtig tafe-
reel op van de harde gevangenis, die Rassinghem,
onschuldig, te Vilvoorden had moeten uitstaan, en
weiden daarbij zóo zeer in \'t breede uit over de
gebreken der regering, dat het niet lang meer
duurde of de verkropte haat liet zich luide hooren
en aller hand greep naar \'t zwaard om op nieuw
den opstand te beginnen.
Het gevolg hiervan was dat de Gentsche muite-
lingen aan Liedekerke het bevel opdroegen, die aan
\'t hoofd van drie duizend Gentenaars optrekkende,
Kortrijk belegert, en weldra verovert had.
Wel zond de Roomsch-koning, Philips van Kleef
ter hulpe van de bezetting, doch deze kwam te laat
en moest onverrigter zake naar Brugge terugkeeren.
In het begin van Februarij sloegen de Brugge-
naars op aanhitsing van \'s konings vijanden aan
het muiten, terwijl de koning zich in de stad bevond
om de Staten der gezamelijke Nederlanden a.f te
wachten, die beschreven waren om, over het maken
van vrede met den franschen koning, te raad-
plegen.
Wanneer het volk eens aan het muiten slaat komt
het van kwaad tot erger.
Op hoogen toon eischte men van den koning de
uitlevering zijner raadslieden, en daar velen zich
schuil hielden, anderen weder in onbekend gewaad
gevlugt waren, en dus niet gevonden werden, werd
er een hooge prijs op hun hoofd gesteld. Dit prijs
uitloven, hetzij dan door het volk, hetzij van den
kant der regering gedaan, moet ten allen tijde, onder
welke omstandigheden, om welke reden ook ten stel-
ligste worden afgekeurd, want niet alleen is het
eene aanmoediging van verraad, maar tevens wrekt
het bij de burgers een onzekere vrees, die alle zelf-
vertrouwen zal wegnemen, hetwelk in tijden van
oproer niet gemist kan worden.
Een valsch gerucht, als zoude de Markgraaf van
Antwerpen den koning ter hulpe komen snellen,
verergerde den toestand niet weinig.
Oproerige benden vlogen met vliegend vaandel al
plunderend door de stad, hijgend naar roof, sporend
als hongerige wolven naar den buit, die hun telken-
male als onder de vingers ontvlood.
De Roomsch-koning hield zich met zijne edelen
en zijn hofstoet gewapend binnenshuis.
Op den vijfden Februarij kwam er van Gent een
brief aan de Bruggenaars, ten einde zij den Roomsch-
koning in verzekerde bewaring zouden houden.
Dit vond gehoor, en weldra werd de koning in
een vrij klein huis van een kruidenier, dat Cra-
nenburgh heette, staande in den hoek van de markt,
opgesloten en bewaard, en de Gentenaars hadden
zulk eene vrees voor zijne ontsnapping dat hunne
afgevaardigden er op aandrongen om de vensters
met dikke ijzeren staven traliegewijs te voorzien
en hem dag en nacht te doen bewaken, hetwelk
dan ook weldra geschiedde. Vlaanderen bleef volhar-
den in de weigering om Maximiliaan als voogd
over zijn zoon te erkennen; nieuwe magistraten
werden aangesteld in naam van den Aartshertog
Philips en des franschen konings terwijl de scha-
votten dropen van het bloed van Maximiliaan\'s aan-
hangers.
Weken lang hielden te Brugge 17000 gildenleden
de wacht op de markt.
De Vlaamsche steden herstelden, 26 Februarij, den
vrede met Frankrijk door eene hernieuwing van den
vrede van Atrecht. Het eenige wat voor Maximi-
liaan geschiedde, was, dat Willem van Kleef Sluis
bezette, en eene andere kleine soldatenschaar Gent
van Hulst uit bestookte, terwijl ze 1 Mei een groot
aantal Gentenaars op de vlugt dreef.
De Staten der overige landen, welke de jonge
Aartshertog te Mechelen verzameld had; zochten te
vergeefs vrijlating des konings te bewerken.
Op de mare dat de keizer, Maximiliaan\'s vader,
met ongewone snelheid te Keulen een talrijk rijks-
leger verzameld had, begonnen de Bruggenaars van
zienswijze te veranderen, waarbij kwam dat Paus
Innocentius VIII den ban uitsprak over Gent, Brugge
en Yperen.
Inmiddels was het grootste gedeelte der afge-
zondenen van de Nederlandsche Staten te Gent
aangekomen, waar men over het ontslag van den
koning heftig twistte, doch naarmate het keizer-
lijke leger nader en nader rukte, rekkelijker werd.
Eindelijk kwam men tot een verdrag waarbij de
koning uit zijne gevangenis ontslagen werd.
Na vier maanden van alle zijden belaagd te zijn ge-
weest, in vrijheid gesteld zijnde, vervoegt hij zich ten
eerste bij eene juist aankomende processie, en op een
van hout opgeslagen tooneel, waarop een altaar
stond, geklommen zijnde bezwoer hij «den vrede en
bedingen tusschen hem ten eenre en de drie staten
van Vlaanderen en derzelver mede standers ternadere
zijde, gemaakt; tevens op zijn koninklijk woord toe-
zeggende, dat hij nooit zoude toelaten, dat die
verbroken werden, en alle de Vlamingen onthef-
fende van den eed, dien zij hem, als vader en voogd
van zijnen zoon, hadden afgelegd». Evenzoo werd
door de andere belanghebbende partijen dezen Zoen
bezworen.
Nadat de koning in het huis van Ravestein liet
middagmaal gehouden had, begaf hij zich, na in
de kerk St. Donace, Philips van Kleef, (die voor
\'s konings woord als gijzelaar te Gent zou verblijven)
van den aan hem gedanen eed te hebben vrijge-
steld, naar de Kruispoort, waar het rijksleger in-
middels aangekomen was.
Na de afgezondenen van Brabant, Henegouwen
en Namen gegroet en bedankt te hebben, vervoegde
hij zich bij de Duitschers, wordende tot zooverre
uitgeleide gedaan door Philip van Kleef ]).
*) Opmerkelijk zijn de rijmen .van een ooggetuige, die, in welken
rang is onbekend, bij de aankomst van bet Rijksleger te Brugge, tegen-
woordig was, van welke ik slechts weinige als curiositeit meedeel.
235. Pürsten und herren, die da kamen
und solch schmach zu herzen namen,
si schriben den von Pruck (Brugge) mit ernst,
si wolten von ir aller gernst
den Künig giitlich wider han;
240. ob si dasselb nit wolten tan,
-ocr page 34-De «paix» tusschen den koning ten eenre zijde
en de drie leden van Vlaanderen ten andere (16
Mei, 1488) bevatte, behalve eenige bepalingen om-
trent \'s konings persoon en het afdanken van krijgs-
volk enz. bovendien eene grootere kwijtschelding
dan het verdrag van 85.
so müst es kosten gut und leut.
Das wert also piss auf ein zeit,
so schickten si die herolt auss
den Kiinig wolten si gehen heraus,
245. und zugen esdoch mit Worten lang.
Den edelen fiirsten tet der belang
und ruckten mutlich für die port
ir keiner wolt nit kumen fort,
piss si den Künig ledig heten.
250. Des haben lob die solchs teten;
man soll si pillich fiirsten nennen.
Im dem ward sich Pruck selb kennen
und ruften do den künig an
si heten ubel an im getan
255. si begerten gnad, es wer in leid.
Der edel Künig in nit verseit
und sach doch wol, dass hin und her
parteüsch menig ging enzwer.
Aber gefangen man wer geren ledig!
260. Damit ich zu lang nit predig
der edel Künig was nit zu lass,
er sprang darvon, als pillich was,
un traf den weg hin auss zum tor.
Het geheele gedieht is te vinden bij R. v. Liliencron, Die historischen
Volkslieder der Deutschen v, 13 b. 16 Jahrh. 2« band, n°. 167. „Von
der erledigung der Küniglichen Majestat und von allen hendeln geschehen
im Niederland, piss zu ende", z. ook Nederl. Geschiedzangen ad annum
1488,
Wij lezen daaromtrent het volgende:
«Voorts hebben wij..... ook op de ootmoedige
bede van de poorters en ingezetenen der stad Brugge,
uitgewist (geaboleerd) vergeeven en kwijtgescholden ten
eeuwigen dage, het houden en in bewaaring stellen
van onzen persoon mitsgaders al \'t geen voor en na
geschied of gedaan is, door wien, hoe, en in wat
maniere het zij, dat geheel en al vergeetende als of
het niet gebeurd ware.
Desgelijks hebben wij ter bede als voren, ver-
geven alF \'t geen bij de drie leden s\' lands van
Vlaanderen, en ieder van henlieden, in \'tgemeen
en bijzonder, misdaan of misbruikt mag zijn tegen
onzen persoon, \'tzij met het volk van Brugge aan
te hangen of behulpsaam te zijn, met op hunnen
naam ons gevangen te houden, en afzonderlijk of
te samen ons vijandelijk te behandelen en te beoor-
loogen, ons of de onze te verongelijken met woor-
den, daaden, of anderszins, op welke wijze hetzij,
zonder ter zaake van \'tgeen voorsz. is, of eenige
andere voorledene zaaken, van henlieden, die bij
de vrede van Vlaanderen van \'t jaar 1485 zijn uit-
gesloten, noch anderen, iets te vorderen, te doen
°f laten afvorderen, in \'t gemeen of bijzonder, in
lijf of goed, buiten of binnenslands, in eeniger
maniere.
Ook hebben die van Vlaanderen, ten gevalle van
ons en van de voorsz. heeren van den bloede, als
mede ter begeerte van de gedeputeerden derStaa-
ten (van de voorsz. andere landen) vriendelijk en
gereedelijk vergeven en quijtgescholden, gelijk zij
vergeven en quijtschelden bij dezen, alle laster,
ongelijk en geweld, dat henlieden is aangedaan,
ter oorzaake der verdeeldheden, door wien, hoe,
en op wat wijze hetzij, zonder eenige uitzondering
zoowel in het toestaan van verscheiden lasten zonder
eenpaarig consent van de leden, als andeiszins,
dat ook vergetende alsof het niet gebeurd ware en
bewilligen dat elk in vrede wederkeere tot zijn goed,
in dien Staat waarin hij \'t vinden zal, zonder dat
uit hoofde van dezelve verdeeldheden, henlieden
immermeer ietwat afgevorderd of verweten zalmogen
worden. — Ende dat alle anderen, die ter zaake en
onder \'t voorwendsel van dezelve verdeeldheden ver-
stoord , verongelijkt of mishandeld zijn geweest, aan
lijf, aan goed of anderszins, op wat wijze hetzij,
insgelijks dat alles vergeten en vergeven, zonder
immer meer daarover verschil of aanspraak te
mogen maken.»
Yoor ik de middeleeuwen afsluit, waarmee na-
tuurlijk niet bedoeld is, dat het hier vermelde geval
het eenige zij, dat uit dat tijdvak te vermelden valt,
wil ik nog eenige opmerkingen meèdeelen, ontleend
aan de «Verhandeling over de oude wijze van straf-
vordering in Gelderland, Holland en Zeeland, voor-
namelijk in de XIII6 en XIVe eeuw, door Mr, L.
Ph. C. van den Bergh.
De schrijver zegt te regt dat sommige verkeer-
delijk geleerd hebben, dat het regt van gratie in
vroeger tijden uitsluitend een regaal of regt van
den landsheer was; eerst later is het dit geworden,
waarschijnlijk op gezag van het Romeinsche regt,
waar de vorst boven de wet was, terwijl hij in
Düitschland er onder stond.
«Het gronddenkbeeld bij de Duitschers was dit,
dat de straf eene voldoening voor den beleedigde
was: niemand dan deze zelf kan die derhalve
opheffen of verzachten; maar tevens was de mis-
daad een vredebreuk, en als zoodanig was ook de
staat, het algemeen (res publica) beleedigd; waar-
uit volgde, dat beiden zamen het regt van gratie
hadden, niet elk afzonderlijk, tenzij voor zijn deel
in de voldoening; maar wanneer de misdaad tegen
den staat of den summus imperans, niet tegen een
van deszelfs leden gepleegd was, had ook gene
alleen het regt van gratie; indien men dit onder-
scheid in het oog houdt, zal men op geene tegenstrij-
dige bepalingen stoof en, althans in dien tijd».
«De landsheer had derhalve oudtijds geen ander
regt van gratie, dan in zoover de beleedigde partij
daarin toestemde, of bij aldien de misdaad alleen
den vorst of den staat betrof».
Eene uitzondering, door de gewoonte ingevoerd;
«deze namelijk, dat de landsheer bij zijne inhuldi-
ging het regt had, van alle bannelingen, die zich
aan zijn paard of zijn wagen vasthielden, vrijelijk
weder in het land te brengen \')».
Vervolgens haalt de schrijver eenige voorbeel-
den aan, die wel is waar van lateren tijd zijn,
maar «gelijk Grimm opmerkt waarschijnlijk van
oude herkomst zijn, want ook in het Noorden had
iets dergelijks plaats, en de Frankische koningen
lieten bij de geboorte eens zoons gevangenen los».
Mr. van den Bergh verhaalt gelijk wij gezien
hebben, dat door de gewoonte was ingevoerd dat
bannelingen, die zich bij \'s landsheers intogt aan
zijn paard of wagen vasthielden, vrijelijk weder in
het land konden komen.
Hiervan vinden wij bij de oude schrijvers vele
voorbeelden. Mr. Kaspar Burman, Utreehtsche jaar-
boeken, le deel pag. 68, maakt melding van twee
lieden die getracht hadden burgers gevangen te
\') Pag. 132. volgg.
-ocr page 39-nemen en in \'s vijands handen te leveren en
daarom voor eenigen tijd verbannen werden, met
verbodt van zelfs niet bij gelegenheit van d\'inhul-
diginge van eenen Bisschop, wanneer ballingen
voor dien tijd vrijgeleide wierd gegeven, in de
Stadt te komen».
Ook was het gewoonte dat zoodanige ballin-
gen binnen een touw den intrekkenden Landsheer
volgden.
Hiervan vinden wij een geval bij Burman, le
deel pag. 314, bij den intogt van Bisschop Sweder
waarbij, door te veel dringen of moedwillig, dit touw
brak en er eene «grote opstant verrees, want het
touw gebroken zijnde, wierden er sommigen dood
geslagen, welker dood de Bisschop op zich nam,
aanstonts eenige in den ban doende».
Men noemde het ook wel aan de lijn houden.
Hiervan een voorbeeld bij Gr. van Hasselt, Arn-
hemsche oudheden 28 deel pag. 219.
«Coram Henrick van Poelwyck ind Jan van Meke-
ren comparuerunt Henrick van Poelwyck, tvegende
aver hem selven ind Jacop van Epe, Poorter vur der
Rynpoerten myt Recht gébaedt vmb een getuijch
der waerheit to geven, ind tvgen, dat zy vur der
Rynpoerten gestaen ind gesien hebben, dat Tlionys
die Becker achter aen Keys. Mt. perclt gehalden ind
alsoe myt Keys. Mt. bynnen Arnhem gekomen iss
in der yrster inkompst van zyn Keys. Mt. Datselve
zy gehalden by den Ede, zy Keys. Mt. gedaen heb-
ben op ten VII February. Anno XLVI.
Op Donderdach den vierden February van dat
jaar was de Kyser tegen den avont \'t eerst in Arn-
hem gekomen. Nog een voorbeeld.
Van Jacob Becker, Thoenis de Moellener ende
van....., eenen nederslagh by HenLi geperpetreert
over eenen genoempt Heethorst, welcke nederslagers
ten incommen van Keyserlicke Majesteit in de Stat
Arnhem nair alden Costumen mit ari die Lyne gehou-
den hebben, ende mitsdien veylich ende vrij gepas-
siert sijn, dairomme hier. Niet.
Het laatste geval, dat den schrijver bekend wierdt,
betreft den Molenaar van St. Jans Moolen, hy hieldt
by den inrit des Graaven van Leycester te Arnhem
mede aan\'tsnoer, en verwierv in 1583 remissie enz.
HOOFDSTUK L
Wanneer Joost*) cle Damhouder bij het behande-
len der «Remissien» zich had voorgesteld nog «veel
schoone questien te solveren», houdt hij plotseling
met schrijven op, ons den raad gevende, zoo we er
meer van willen weten, ons dan te wenden tot
«gheleerde Doctoors».
Deze questien (hij stelt er een vijftal!) zouden ons
echter, al vonden wij ze dan ook gesolveerd, weinig-
meer baten, en ten tweede ons van onze taak te
ver verwijderen, die grootendeels daarin bestaat,
de Amnestie , en wel in andere tijden, in den alge-
meenen zin van gratie, uit een historisch oogpunt
te beschouwen.
We willen ons echter zijn\' raacl ten nutte maken,
en wel in zooverre, dat we in plaats van bij de Doc-
\') Over „Josse de Damhoudere" cf. Albéric Allard, Histoire de la
Justice Crim. 1868. § 256.
toors ter leere te gaan, ons regtstreeks tot hem
wenden, namelijk tot Joost de Damhouder zeiven.
De schrijver «der Practijcke in criminele saecken»
geeft ons in het honderd zes en veertigste Capittel
eene beschrijving van abolitien, die ik gemeend heb
hier niet te moeten overslaan.
Ik wil derhalve trachten den schrijver zoo naauw-
keurig mogelijk te volgen.
Wat abolitie is zegt hij reeds in de inhoudsop-
gave: Abolitie is een casseringhe van een inghe-
stelde saecke; en in het begin van het Capittel
zelf heet het: want ghelijck de Rechten ons leeren
t\' is casseringhe van eenighe inghestelde actie ende
absolutie van dien.
De Abolitie is drieërlei: Generaal, speciaal en
wettelijk.
Generale abolitie.
Deze wordt alleen door den Prins verleend, en
vernietigt alle mogelijke beschuldigingen welke de
aanklager of de Officier tegen hem intenderen,
maar de zaak (causa) van de partijen of van den
klager wordt door haar niet weggenomen; zoodat
de klager den beschuldigde binnen dertig dagen mag
oproepen en dagvaarden, welke termijn begint te
loopen van af den dag dat de generale abolitie
gegeven is.
Deze generale abolitie geschiedt bij verschillende
omstandigheden, b. v. op \'s Prinsen verjaardag of bij
de geboorte van zijn zoon, ook wel wanneer door
het leger overwinningen bevochten zijn. «Somwij-
len om het volcx solemnele vieringhe ende wille-
comheetinghe», of om eenige Kerckwijdinghe, of
om zijne «triumphante» inkomst in eenig land of
Stad, of bij andere blijde gebeurtenissen, daer bij
de wet selve jugheren soude datmen den gheaccuseer-
den absolutie vander accusatie behoorde te verleeneni).
Maar welke abolitie de Prins ook verieene, de
partij kan altijd reparatie, schaden en interessen
eisclien, enz.
Speciale abolitie.
Deze gebeurt door den klager, als deze met partij
heeft pays gemaakt, en vervolgens van den Prins
abolitie verzoekt, of van een ander Juge die kennis
draagt van \'s Prinsen zaken; deze abolitie wordt
somtijds toegestaan, doch ook om redenen geweigerd.
Deze abolitie moet verzocht worden binnen dertig-
dagen , gerekend van den dag waarop de actie
ls ingesteld, binnen welken tijd de aangeklaagde
gelegenheid heeft zijne zaken met partij te
regelen. Zijn de dertig dagen om, dan wordt
den aangeklaagde geene abolitie meer verleend,
tenzij de klager daarin toestemme.
Wettelijke abolitie.
Zoo als men reeds uit hare benaming ziet, wordt
deze abolitie door de wet verleend, en wel, wan-
neer de klager intusschen gestorven is, of door
andere oorzaken belet wordt voort te procederen.
In dit geval houdt de aanklagt op kracht te hebben
met betrekking\' tot den beschuldigde, niettemin is
hij aangeklaagd, .en nu zou zich het geval wel eens
kunnen voordoen dat hij nog eens door een ander,
binnen dertig dagen over dezelfde misdaad wierd
aangeklaagd. Van deze aanklagt wordt hij ont-
heven door de abolitie, hem in dien tusschentijd
(tusschen beide aanklagten in) verleend.
Sterft de aangeklaagde zoo is de aanklagt ver-
vallen, behalve in de navolgende misdaden, bij
welke geene wettelijke abolitie toegestaan wordt,
te weten: bij laesae Majestatis crimen, bij diefstal
van \'s Prinsen geld en domeinen, bij diefstal van
gemeente-goed en bij \'t crimen falsi «in dewelcke
men van beijde zijde groote inquisitie doet, omdat
deze crimen metter daat vanden accuseerder niet
gheextingueert worden».
In een volgend Capittel handelt Joost de Dam-
houder over «remissien» welker natuere hij hier ex-
presselijk wil behandelen, omdat de remissen ende
de Pardoenen van den Prince hedensdaechs in groote
i
é
usantien zijn, ende meer dant go et is overal ghe-
practiqueert worden».
De prins alleen mag remissien geven, maar de
«Souverijn in Vlaanderen» en ook sommige andere
particuliere heeren en officiers mogen met de delin-
quenten «composeren» *) krachtens hun ambt, maar
zij mogen geen remis van het delict geven. Even-
zoo mogen ook de heeren Kaden van Vlaanderen
eene schikking met den delinquent aangaan, als de
zaken twijfelachtig zijn, maar remis geven van het
feit mogen ze niet. Niettemin is deze «compózitie»
(schikking) van dien aard dat de delinquent daar-
door evenzeer vrij is, als wanneer hij door den
prins geabsolveerd was.
De prins verleent geen remis van civiele delicten,
noch van diegene welke bij schikking kunnen wor-
den afgemaakt, maar alleen van capüale delicten,
\') Composeren of Compromis maken over misdaden, is in 1570 verboden
geworden bij art. 13 Crim. Ord. cf. Cannaert, Bijdragen tot de kennis
van bet oude strafregt in Vlaanderen, 3e uitgave, pag 84 volgg.
Mr. M. C. van Hall, Regtsgeleerde Verhandelingen, pag. 73 in fine,
eii 74. Jacobus Koning, Lijfstraffelijke regtsoefening te Amsterdam,
pag. 55, ontslaan onder cautie of borgtogt; pag. 56—58 eenige merk-
waardige voorbeelden van redimeren of afkoopen van sommige straffen.
Z. nog art. 3, 4, 25 en 27 van „de Ordonnantie van den Jaare 1544.
Nopende Ilemissien van doodslagen" bij Mr. Simon v. Leeuwen, Manier
V- procedeeren in civ. en crim. zaaken, pag. 148.
als van doodslag, verminking enz., van alle deze
moet men den prins alleen kwijtschelding vragen,
«hoe onnooselijck en hoe rampsalichlijeken» men
daartoe vervallen was.
Niettemin zijn er zulke zware misdaden dat de
prins door zijne «ordinaerlicke cracht» daarvan geen
remis wil verleenen, b. v. van het laesae Majestatis
crimen, «vrouwen-cracht», valsche munters, moor-
denaars, brandstichters, roovers en dergelijke. Maar
door zijne «extra ordinaerlicke macht» mag hij deze
ook geheel en al kwijtschelden zoo dikwijls hij wik
De remissien van den prins zijn tweeërlei: ab-
soluut en gepaard gaande met civiele boete.
De absolute remissien worden door hem verleend
op Goeden Vrijdag en bij zijne eerste blijde inkomst
in Land en Stad.
Evenzoo is \'t gesteld met de remissien door de
vorstinnen verleend, bij haar eerste binnenkomst,
met dit onderscheid dat zij zelf de brieven van
kwijtschelding niet expediëren maar hare mans.
Alle andere remissien zijn met boete bezwaard,
evenwel kan de vorst alle delicten hetzij corporeele
hetzij civiele volkomen kwijtschelden.
In Frankrijk, zegt Damhouder, kende men deze
distinctie niet.
Bij \'t verzoeken en verleenen van remissien moet
-ocr page 47-men letten op den wil van den delinquent ten tijde
van de daad, wat er uit voortgevloeid is, en wat er
uit zou kunnen voortvloeijen, de wijze waarop de
daad begaan is, en andere omstandigheden clie de
daad kenmerken. Wat den persoon betreft zoo lette
men op zijne kwaliteit; verder op tijd en plaats.
Daarbij moet de vraag gesteld worden, of de dader
ook nog met meer andere misdrijen bezwaard is, zoo
ja, dan moet hij ze in zijn rekwest opgeven, al
mogt hij van te voren reeds remis daarvoor gekre-
gen hebben, en zijne partij hebben tevreden gesteld.
Vergeet hij daarvan iets in zijn rekwest, dan zoude
zijn bidschrift en zelfs het vroeger verkregen remis
geacht worden als heimelijk verkregen, valsch en
van geener waarde.
Zoo haalt de schrijver een voorbeeld aan van een
misdadiger die onthalsd werd, ofschoon hij volle
kwijtschelding had van een doodslag; alleen omdat
hij in zijn verzoekschrift om remis gezwegen had
van een soortgelijke misdaad, welke hij vroeger
begaan had.
Evenzeer moet men opmerken dat in elke kwijt-
schelding verondersteld wordt voldoening van de
tegenpartij, zoo clie te voren niet is geschied.
Daarom stelde de prins in zijne remissien gewoon-
lijk deze clausule: Partije eerst ende al voren ghe-
contenteert sijnde, welke clausule ook op het regt
gegrond was, want de prins mogt corporeele en
civiele boeten kwijtschelden, voor zooverre zij zijnen
fiscus betroffen. maar niet die de beurs van partijen
raakten.
«Evenzeer bevatten \'s prinsen remissien het interi-
nernent dat men later doen moet.
Maar eer men dit doen mag, moet men de brieven
van kwijtschelding vertoonen aan den commissaris
of wel dengene die het interinement moet ontvan-
gen, of daartoe aangewezen is, en dat wel binnen
een jaar en een dag na het tijdstip waarop de kwijt-
schelding verkregen is, anders zou het remis den
verkrijger weinig baten.
Tevens is het noodzakelijk dat hij die het remis
verkregen heeft, zich bij het overhandigen gevangen
geve en gevangen blijve, tot het interinement in
regten gesteld is.
Hij mag wel de gevangenis verlaten, maar dan
moet hij borg stellen, dat hij te allen tijde com-
pareren zal, wanneer hij wordt opgeroepen of wel
zijn procureur, en dat hij betalen zal de som waar-
toe hij veroordeeld wordt. Komt hij niet persoon-
lijk na dagvaarding op, dan wordt de borg gestraft
doch niet zoo zwaar maar «gratieuselijcker». Wil
men het remis van den delinquent ter interinatie
leggen, en is hij wederom persoonlijk gedagvaard,
dan moet hij zelf doen dagvaarden in regten
den Procureur-generaal en den Souverein in Vlaan-
deren om te zien procederen ter verificatie van zijn
remis en ter interinatie daarvan, henevens den
Baljuw van de plaats waar de daad is gepleegd, en
ook de tegenpartij al hadde hij te voren ook met
deze geaccordeerd.
Wanneer alle deze personen, die er groot belang
bij hebben de interinatie van \'s prinsen brieven te
hooren en te kennen, niet gedagvaard werden, zoude
men al ligtelijk zijne kwijtschelding houden voor
heimelijk verkregen en allen zijne partijen nadeelig.
Deze gedaagde personen kunnen zich tegen de
kwijtschelding verzetten en onderzoeken of zij op
eerlijke of oneerlijke wijze verkregen is.
Verleent de prins remis en gratie uit zijne volle
magt, dan behoeft men alle deze persoonen niet
te dagvaarden. Verzuimd hij, die remis verkregen
beeft, dit binnen een jaar en een dag ter verificatie
of interinatie te leggen, dan gaat de kracht van
de kwijtschelding verloren tenzij hij zich van dat
verzuim doe reveleren.
Dit doen de kanseliers, presidenten en andere
dergelijke officieren, doch niet zonder den nalatige
te beboeten. Evenzeer beboeten zij hen die achter
aan komen en zeggen dat zij wat in hun bidschrift
en remis vergeten hebben, of niet ampel alle zaken
hebben vermeld, enz.
Alle verificatie en interinatie is opgedragen aan
den Raad van Vlaanderen.
Aan het slot van het capittel geeft Joost de Dam-
houder het verschil op, hetwelk bestaat tusschen
remis, pardon, gratie en abolitie; remis, zegt hij,
wordt verleend van «dootslagen» en van andere
capitale misdaden, abolitie daarentegen van alle
andere delicten die niet capitaal zijn.
Vervolgens worden brieven van remissie geëxpe-
dieerd en gegeven in zijden koorden en in groene
was, de pardonnen en abolitien in «simpele» koor-
den en in roode was».
We hebben de voorschriften vermeld die bij
het verzoeken en verkrijgen van remissien moes-
ten worden opgevolgd. Intusschen schijnen vele
misbruiken en voornamelijk in het Hertogdom
Brabant op dit punt te zijn ingeslopen, waar zelfs
particuliere personen het regt van gratie schijnen
geoefend te hebben, en bij het verleenen daarvan al
te ligtelijk zijn te werk gegaan, zonder onderscheid
te maken tusschen de misdaden of de personen en
zonder op de ordonnantiën acht te geven «inhou-
dende ende vermeldende egeene remissien te geven,
ten zij van feijten gracie vereijschende oft merite-
rende, noch de selffve voir tjaer te gevene, ende
mit neerstich interinement, ende de geïnteresseerde
partije gehoirt zijnde, als onse raden obserueren».
Daarom werd het noodig bevonden op het stuk
van de remissien eenige voorzieningen te maken,
zonder echter, indien zoodanig regt van gratie
eenigen vasallen en hooge ((Justiciers» toebehoort,
dezen dit te ontnemen.
Deze voorzieningen komen voor in de Criminele
Ordonnantiën van Philips Iï, van 5 en 9 Julij 1570,
door den Hertog van Alva op naam van den laatsten
Graaf der Nederlanden uitgegeven, om voortaan wet
"te zijn.
De misbruiken, hierboven vermeld, schijnen voor-
namelijk daardoor te zijn toegenomen, dat vele hooge
justitien, i. e. ambten waaraan het ius gladii \') ver-
bonden was, verkocht werden, zonderonderscheid
J) lus gladii = hooge justitie. Haute justice et seigneuriale, zegt
art. 130 der Cost. van Henegouwen, s\'étend et comprend de faire em-
prisonner, pilloriser, eschaffauldrer, faire exécution par pendre, décapiter,
mettre sur roue, bouillir, ardoir, enfouir, fiastrir, exoriller (het afsnijden
van ooren), couper poing, bannir, fustiger, torturer etc. Cf. Cannaert,
Bijdragen tot de kennis van het oude strafregt in Vlaenderen, 3e druk,
Pag- Matthaeus, de Jure Gladii caput I Hals-heerlicheyt, Hooge
Heerlicheyt.
aan alle personen, met verlof gratie en remis te
verleenen, waardoor het dan wel eens gebeurde dat
zulke ambten geraakten in handen van personen
van mindere afkomst, van welke te duchten was,
dat zij niet altijd stipt zorg zouden dragen, dat de
hooge justitie naar behooren wierd uitgeoefend,
om de kosten van informatie en executie te ontgaan1).
De ordonnantie (art. XVI.) schreef derhalve voor
dat zoodanige hooge justitien, verpand of gealieneerd
zijnde, terstond zouden gelost worden, hetzij ze
losbaar waren of niet, indien er ten minste eenige
grond ware of wettige reden om zulks te doen.
Opdat men nu wete wat ieder daarvoor betaald
heeft, zoo beveelt de ordonnantie (art. XVII.) dat
de eigenaars allen binnen zes weken na de publi-
catie hiervan, hunne koopbrieven moeten exhiberen
en overgeven aan hem, die aan het hoofd der finan-
tien staat. Ten einde zij die inderdaad betaald en
te goeder trouw gekocht hebben, hun geld terug-
krijgen, maar anderen (bij wie eenig misbruik
ontdekt wordt) niet, en daarop zal tegen dezen
sommierlijk geprocedeerd worden, om hen voor
hunnen misslag te straffen. Maar behalve dat van
\'s prinsen zijde alleen deze aflossing zou mogen ge-
Crim. Ordonnantie, art. XV.
-ocr page 53-schieden, werd er echter eene uitzondering gemaakt
ten opzigte van hen, die vroeger onder het regts-
gebied van den prins regtstreeks geweest zijnde,
later onder dat van particuliere heeren geraakt
waren, en nu begeerden onder de justitie des Gra-
ven «immediatelijcken» weder te keeren, dezen werd
de preferentie voor aflossing nog voor die van de
regering toegestaan, onder voorwaarde echter dat
deze aflossing binnen een jaar na de publicatie
hadde plaats gevonden. (Art. XVIIL)
Wat nu betreft hen, die van oudsher door leen-
regt of op andere wijze de hooge justitie hadden
gehad, zoo zoude slechts toezigt gehouden worden,
dat zij deze uitoefenden naar behooren, zonder
misbruik van hun regt te maken, en van alle mis-
daden judicieel kennis te nemen. Behoudens dat
het geene gepriviligeerde zaken betrof, den graaf
°f den Raad van Vlaanderen gereserveerd. (Art.
XIX.)
Had iemand evenwel, door goede titels en be-
wijzen gestaafd, het regt gratie of remis te ver-
benen, dan mogt hij het blijven uitoefenen, natuur-
lijk naar behooren.
Om nu te weten wie dat regt bezaten, zoo
waren zij gehouden hunne titels of bewijzen of
authentieke copiën daarvan over te leveren binnen
drie maanden na de publicatie van dit bevel, in
handen van de fiscalen van den Raad van Brabant,
of van eenigen anderen Provincialen Raad, indien
er eenige zij, om die bewijzen met de adviezen van
deze Raden aan den stadhouder -generaal over te
zenden, opdat daarop door den graaf nader eene
beschikking wierd genomen; bij gebreke van voor-
zegde exhibitie zou daarin voorzien worden, zoo als
men bevinden zou te behooren. (Art. XX.)
Om abuizen te weeren wordt eens en vooral de
regel gesteld dat zij die remis verleenen, dit slechts
doen mogen aangaande feiten, die begrepen en
toegelaten zijn in de ordonnantiën die gemaakt zijn
of alsnog gemaakt zullen worden. (Art. XXI.) Om
te weten of het stuk voor remis geschikt is en
daarin geene overtreding van de ordonnantie voor-
komt, zoo moeten de brieven van gratie en remissie
in voorzegden provincialen Raad worden gepresen-
teerd binnen zes maanden na het verleenen van
die brieven, om deze in dien Raad te interineren,
de procureur-generaal, mitsgaders de belangheb-
bende partijen opgeroepen zijnde, op straffe van
nulliteit van de voorzegde gratie, zoo als dat in de
ordonnantie vermeld staat. (Art. XXII.)
Zij die dit regt bezitten zullen bij het verleenen
geen hoogere boete mogen nemen of iets anders
hebben, dan hetgeen de raad als civiele boete zal
taxeren, naar de gesteldheid van het bedreven feit
of het vermogen van den misdadiger, van welke
remissien, sententies en taxaties particuliere regis-
ters worden opgemaakt, die men, als het noodig
is, zal kunnen raadplegen, en zoo de fiscalen bevin-
den , dat eenige daarvan misbruik gemaakt hebben,
zullen zij tegen hen kunnen procederen, zoowel tot
verlies van hunne hooge justitie, privilegien van
remis te geven als ook tot andere straffen naar hun
goedvinden. (Art. XXIII.)
De moorden namen op schrikbarende wijze toe,
en niet zonder reden misschien, schrijft de ordon-
nantie dit toe aan het gebrek van eene snelle
en strenge regtspleging en door de ingeslopen ge-
makkelijkheid waarmede remissen verkregen werden.
Te veel personen bezaten dit regt, als: de gou-
verneur-generaal, de meesters van de requesten ten
hove residerende, eenige gouverneurs en raden van
sommige provintien, enz. ofschoon dit regt door
hen wel beperkt was tot gemeene en nietgequali-
ficeerde delicten en misdaden, waarop niet de dood-
straf viel of confiscatie van goederen. Doch wie kon
Weten, hoe ver men gaan zoude, als dit aan hun goed-
dunken bleef overgelaten? daarbij was het reeds ge-
beurd dat eenige bij het verleenen van remis alle
formaliteiten als interinement enz. geheel hadden
weggelaten.
Daarom werd alsnu aan allen de uitoefening van
het regt van kwijtschelden in zake van moord ver-
boden, en daarbij gezegd dat men in deze straffe
dit regt alleen verkrijgen kon van de persoon des
prinsen, die dit regt zich zelf reserveert, of zijnen
stadhouder-generaal, of diegenen die daartoe in het
bijzonder zijn aangewezen. (Art. XXIV).
«Ondertusschen zoeken wij in deze ordonnantiën
niet vruchteloos naar goede en wijze bepalingen
omtrent gratie vastgesteld», zegt een vaderlandsch
geleerde 1) over de ordonnantiën sprekende.
«Dan alleenlijk toch werd, ingevolge daarvan, het
misdrijf voor vergiffenis vatbaar verklaard, indien
er bij hetzelve omstandigheden voorhanden waren,
die \'£ delict ende misdaet verlichten ende verschoonen
konden; wanneer hetzelve niet met opzet, maar
toevallig ware gepleegd, of, indien de bedrijver
daartoe geprovoceerd ware geweest bij wettige oir zake,
ende eenighsins bij sijn partije bedwonghen, om hem
ter weere te stellen, oft diergelijcke. In deze gevallen
werd bij deze ordonnantiën verklaard, dat: Gratie
moest worden geprefereert voir rigeur ende strang-
*) Mi\' M. C. van Hall, Regtsgel. Verh. pag. 90 en 91.
-ocr page 57-heijt van Justitie, ende dat te groote straffheijt soude
wesen de voirseide strangheijt».
Maar men moest ook niet ligt gratie verleenen
«den ghenen die dootslaen mit opstekers, mit
stockaden van zweerden oft rappieren, mit pisto-
letten oft eenich ander geschut, oft anderssins mit
hinderlijcke ende grieffelijcke stocken». De ordon-
nantie beveelt dat van dit alles rapport gedaan
worde aan den Prins of den stadhouder-generaal
«om te verstaan, wat van de voorseijde gratiën zij.
(Art. XXV.)»
Daarenboven moet blijken dat zij die men gratie
geeft «goet catholijck ende luijden mit eeren» zijn,
en geen feit bedreven hebben «weerdich van straff
of reprehensie»; hetwelk alles blijken moet uit de
adviezen, af te geven door de officiers of regters,
ter verkrijging van welke adviezen, met bedreiging
van straf, verboden is «directelijeken of indirecte-
lijcken» presenten te geven of te beloven. (Art. XXYI.)
Tevens moeten die adviesen inhouden «oft die
sententie vanden ban gegeven ende de confiscatie
van goede (daer deselve in gelijcke zaken stadt grijpt)
geadjugeert ende gewesen is» en in geval dat niet
zoo is, te zeggen de oorzaak dat dit ontbreekt.
Hebben hier of daar eenige officiers «voir costuijme»
gehad gratie te verleenen, nu wordt hun dit bij ar-
tikel XXVIII «allen ende eenen ijegelijcken» verbo-
den «als een abusivelijcke sake, ende van quaden
exempele, op pene van nulliteit, arbitrale correctie,
ende destitutie van officie».
Men zie bij Bor, Authentieke stukken, de Apo-
logie welke Willem I, Prince van Oranje tegen
den Ban en Proscriptie van den Koning van Spanje
aan de Generale Staten heeft ingeleverd, den 13
Dec. 1580, «waarbij onder andere regten van dien
vorst, als Baanderheer van Braband, ook dat van
het verleenen van gratie en parclon gesteld wordt».
De woelingen tussclien de Arminianen en hen,
die de leer van Gomarus waren toegedaan, hadden
zich niet enkel tot het gebied der kerk bepaald,
maar deden ook weldra haren invloed gevoelen op
vele andere zaken, die eigenlijk vreemd moesten
blijven van godsdiensttwisten.
Zóo trachtte iedere partij hare aanhangers in de
regering te brengen, om, daardoor magt verkrij-
gende , krachtiger tegen hare tegenstanders te
kunnen optreden. Maar niet weinig ook werd de
godsdienst hier als een middel misbruikt ter vol-
doening van persoonlijke inzigten en eerzucht.
Zoo werd Utrecht in den aanvang van 1610 aller-
hevigst beroerd door eenige heerschzuchtigen, die
alles in het werk stelden om het verloren kussen
te hernemen, of een nieuw te verkrijgen.
De wet werd veranderd, nieuwe regeringsleden
-ocr page 60-gekozen, maar cc\'tVolk, eens aan \'t hollen gebragt,
was niet wederom tot stilstand te krijgen». Niets
kon den losgebroken storm bezweren, zelfs niet de
tegenwoordigheid van prins Manrits zelf.
«De algemeene Staaten vonden, hierop, geraaden,
\'tgeschil te besiegten, met de wapenen».
«Graaf Henrik Fredrik met eenig volk afgezonden
zijnde, kwam naar de stad; daar men, in \'teerst,
nog aan \'tsterken der wallen viel, als hadt men
voorgehad, een beleg te verduuren. —■ Doch men
bedagt zig wel haast, en opende de poorten».
Nadat eenige verschilpunten geregeld waren werd
door «Zijne Excellentie, Graaf Hendrick van Nassau,
en den Raad van Staten, door last en authoriteyt
van de Hoog. Mog. Heeren Staten Generaal, ge-
koomen wesende tot Jutphaas voor Utrecht, tot
rechtinge van de alteratie tot Utrecht verresen»,
een generale amnestie uitgevaardigd, gedagteekend
den 6 April 1610.
«Hierbij verklaarden syne Excellentie ende den
Raad van Staten, volgens de Resolutie van Haar
Hoog. Mog. dat alle het geene sedert den 21 Januar
St. Vet. lestleden, en ooyt te voeren in deselve
Stad, uyt saake van de beroerte is gepasseert, van
wegen de Heeren Staten Generaal en de Staten
van Utrecht sal worden gestelt in volkoomen ver-
geeting, ende gehouden als niet geschied; ende dat
niemand, van wat qualiteyt, of conditie hy zy, in
persoon, of goederen, ter oorsake van dien, sal
worden achterhaalt, misseyt, of misdaan, in eeniger
maniere; dat mede de Heeren Staten van Utrecht,
heden en Officiers van dien, ende de Magistraat
derselver Stad, sullen by eenen ygelyken worden
behoorlyk erkent, ende gerespecteert, sonder deselve
met woorden, of werken eenigsints te roeren, of
malesteeren, al op poene van als perturbateurs van
de geraeene ruste aan Ivf ende goed gestraft te
worden; improbeerende al het geene, dat ten eenre,
of andere syden, bij woorden, of schriften in jurieu-
sëlyk is uytgeworpen. Voorts dat ook voor Remigy
toekoomende geene verandering in de Magistraat
zal worden gedaan, mits dat de quaestieuse poincten
ten weder syden gemoveert, sullen gesteït worden
tot kennisse en decisie van de Heeren Ambassadeurs
der Koningen van Vranckryck ende Groot Brittan-
nien, van de Hoog Mog. Staten Generaal, syne
Excellentie, ende den Raad van Staten; dat de
Magistraat van Utrecht ook haare Gedeputeerden
sullen schikken in de vergadering van de voorsz,
Heeren Staten van Utrecht, gelast omme met de
andere Leden van de Staten van Utrecht te besoig-
neeren en resolveeren, \'tzy of zy binnen, of buyten
deselve Stad heure vergaderinge houden; ende dat
soleraneele akten van submissie ten wedersyden
binnen Utrecht sullen ingestelt worden; ook dat de
Compagnien, onlanx binnen Utrecht opgerecht, sul-
len terstont afgedankt worden; ende dat in derselver
plaatse, tot Versekertheyt der Stad, acht Compag-
nien in de Stad sullen ontvangen worden, boven
de twee Compagnien, die onlanx daar uyt getrok-
ken syn. Actum den 6 April 1610 1).
Nog eene merkwaardige in \'s Lands geschiedenis
vermaarde amnestie komt in het midden der 17e
eeuw voor, voorafgegaan door de volgende gebeur-
tenissen:
Den 30en Julij 1650 bragt de Hamburger postbode
de schrikverwekkende tijding in Amsterdam, dat hij
op de Gooische heide een aantal gewapende ruiters
ontmoet had, die verdwaald schenen te zijn, en uit
wier gesprekken, die hij zelf den weg zoekende,
langzaam rijdende, had opgevangen, hij wel gemerkt
had, dat ze niets goeds in den zin hadden.
1 Groot Utr. Placaatboek, le deel, pag, 737 en 738.
Vaderl. Historie, 10e deel, pag. 25 volgg.
Later werd verboden de om de zaken van Utrecht gebannen personen
te ontvangen en te herbergen. Groot Utr. Placaatb, le deel, pag. 739.
Voorts komen gedagteelcend van het jaar 1703 nog een drietal Am-
nestien voor, gegeven aan de „Borgerije van Amersfoort en Rheenen".
Van de Water, Groot Utr. Placaatboek, le deel, pag. 740—742.
-ocr page 63-Dit berigt den burgemeester Cornelis Bicker ijlings
overgebragt, spoorde dezen dadelijk aan tot het nemen
van maatregelen tegen het naderend gevaar.
De valbruggen werden opgehaald, oorlogschepen
in het IJ gelegd, volk aangeworven en de Amstel
door gewapende uitleggers gesloten.
Ieder dacht dat het de Zweedsche troepen
waren, die onlangs in Luikerland zich hadden ge-
nesteld.
Maar niet weinig klom de verbazing der Amster-
dammers, toen men bemerkte dat de naderende
vijanden, niemand anders waren dan krijgsvolk van
den staat, onder het opperbevel van graaf Willem
Frederik, stadhouder van Friesland.
Deze had zich den 29en met zijne troepen van den
Haag naar Abkoude begeven, waar, volgens bet
beraamde plan, de ruiterij onder bevel van de ko-
lonels Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk en
Frederik, Baron van Dohna, komende van Scherpen-
zeel, des middernachts zouden aankomen.
Ieder die in de geschiedenis des vaderlands eenig-
zins thuis is, weet, welke heftige discussien over
het afdanken of verminderen van het krijgsvolk,
door Holland, tegen den zin des prinsen, dieteregt
er op wees, dat over de grenzen, nog slechts een
gewapende vrede bestond, ter staten-vergadering
gevoerd zijn; de bezending aan de hollandsche steden
had dit misnoegen niet weinig gevoed , toen wrevel
en toorn zich eindelijk luide deden hooren, ter ge-
legenheid van bet gevangen nemen der zes heeren
de Witt en anderen.
Jacob Cats deed zich in dit laatste geval helaas!
als iemand kennen, wiens karakterloosheid of zwak-
heid een vlek zoude werpen op zijnen toen en later
verkregen roem.
Geen woord klonk van zijne lippen om den jeug-
digen , en nog aan de eerste opwelling des gemoeds
toegevenden stadhouder, het gevaar voor te houden,
waarin hij zich hals over kop stortte; geen enkelen
klank uitte de raadpensionaris, ten gunste van de
gevangenen.
Dat de heer Cats «gealtereerd» was, zal niemand
verwonderen, vooral niet als men weet, dat de prins
hem behalve bovenstaande gevangenneming, ook nog
mededeelde, dat Z. H. graaf Willem met ruiters
en knechten naar Amsterdam gezonden had om de
stad in te nemen.
Cats schreef de namen op, nadat hij eerst in den
spiegel gekeken had, en «reassureerde een weynich
syn coleur ende aensicht». Toen hij Z. H. vraagde
op wat «fundament ende last ende met wrat kennis»
deze dit gedaan had, antwoordde de prins dat hij
zich refereerde tot de resolutie van den vijfden Juni),
en tot den inhoud van de Unie.
En «de heer Catz sich daer mede retirerende,
communiceerde het in de Vergaderinge van Hol-
lant» 1).
De aanslag mislukte en de prins liet zich (hij
bevond zich inmiddels ook in het leger) uit den
Haag door de Algemeene Staten terug roepen, om
met eere van de zaak af te zijn.
Het verdrag met Amsterdam, en vooral het be-
sluit , dat geene bijzondere gewesten krijgsvolk zou-
den mogen afdanken, had aan den prins groot
gezag gegeven over de oorlogsmagt van den staat,
doch niet lang meer zoude hij zich in deze over-
winningen verblijden.
Reeds den 6en November daaropvolgende overleed
hij des avonds ten negen uur in den ouderdom van
ruim vier en twintig jaren.
Na \'s prinsen dood werden de naauwelijks in-
gesluimerde hartstogten weder op nieuw wakker
Aitzema, Herst. Leeuw. Fol, p. 33.
Men vergelijke verder aangaande dezen aanslag en hare gevolgen Dr.
O. Dapper, Historische Beschrijving van Amsterdam, pag. 288 volgg.
Mr. S. Ipz. Wiselius: \'t Geschied- en regtskundig onderzoek rakende het
eigenmatig en afzonderlijk afdanken van krijgsvolk bij de Staten van
Holland, naar een gevonden handschrift.
geschud, en Holland, naar zijne meening, van een
doodvijand verlost, trachtte weder zijn gezag te doen
gelden.
Maar tevens zon het op wraak, gevoed als het
daarin werd, door vroeger van den prins uitgegane
geschriften, die in de handen zijner vijanden, wa-
penen zouden worden tegen het stadhouderlijk gezag.
De Groote Vergadering, welke den 18en Januari
1651 geopend stond te worden, zoude gewigtige
beslissingen moeten nemen, in den toestand, waarin
het land zich na \'s prinsen dood bevond, en de drie
gestelde hoofdpunten moeten regelen namelijk: Unie,
Religie en Militie.
De beraadslagingen in deze gedenkwaardige ver-
gadering gevoerd, zal ik niet aanroeren, als niet
behoorencle tot mijn onderwerp, doch op het einde
daarvan doet zich iets merkwaardigs voor, dat ons
geheel weder tot het bovenverhaalde terugvoert.
De raadpensionaris Cats, zijn ambt willende neder-
leggen, had het geschrift, waarin de redenen op-
gegeven werden, die den prins geleid hadden, tot
het gevangen nemen des zes heeren, en tot de
aanslag op Amsterdam, op verzoek der meerderheid,
doen voorlezen.
Algemeen was de verontwaardiging en luide
w7erd. bovengemeld geschrift afgekeurd en gegispt.
Daarop werden de secretaris van wijlen Zijne
Hoogheid Heilersich, en de twee klerken ter griffie
Hulst en Cunaers door gemagtigden in verhoor
genomen, waardoor men vernam dat de geschriften,
genaamd «Redenen en Motieven» en «Iilagten over
die van Amsterdam» of ten minste het laatste, ont-
worpen of opgesteld waren door wijlen den griffier
Musch i).
De heer van Sommelsdijk, denkende dat men ook
onderzoek deed naar zijn gedrag in de onderneming
op Amsterdam, beging de fout, zich zelf aan te
bieden, om den gemagtigden deswege opheldering
te geven, al te zeer vergetende: qui s\'excuse s\'ac-
cuse. Drie punten werden hem voornamelijk ten
laste gelegd:
1°. dat hij in den eed van Holland zijnde kwalijk
gedaan had, aan het leiden van krijgsvolk naar
Amsterdam, op bevel van Zijne Hoogheid;
2°. dat hij de wrallen van Amsterdam bespied had; en
3°. dat hij verspreider was van het gerucht, dat
deze stad een verdrag gemaakt had, met het Par-
lement van Engeland 2).
\') De vragen en antwoorden, gedaan en ontvangen bij Aitzema, Herst •
Leeuw. Folio. pag. 160.
2) Ibidem, pag. 162 volgg,
-ocr page 68-Meer of minder gelukkig verdedigde de heer van
Sommelsdijk zich op deze aantijgingen, doch daar
hij den gelukkigen inval had het voornaam beleid
van dezen aanslag toe te schrijven aan graaf Willem
Frederik, zoo gaf deze verklaring aanleiding, dat
Friesland den voorslag deed, eene algemeene Am-
nestie af te kondigen, waarin Sommelsdijk ook ver-
zocht begrepen te zullen worden.
Een ontwerp van zoo eene amnestie werd ont-
worpen , doch Holland kantte er zich tegen aan,
de vrijheid zich willende voorbehouden om regt te
doen waar men het goedvond.
Doch Friesland en Stad en Lande, ja zelfs de Rid-
derschap van Holland, drongen er zoo sterk op aan,
voornamelijk ook dat de heer van Sommelsdijk daar-
onder zoude begrepen worden, dat men zich eindelijk
liet overhalen, onder voorwaarde dat hij zich uit
de vergadering der staten onthield.
«Daarna is aangaande de Amnestie eenpariglijk
gearresteerd, en vervolgens gedrukt, gepubliceert
en geaffigeert dit Placcaet.»
Alsoo in den beginne van den Jare 1650 eenige
onlusten in de Regeringe zyn ontstaen, de welcke
naederhandt verder ende verder gegaen zyn, op
\'t fundament van seecker Resolutien op den vyfden
ende sesten Junii des selven jaers, by de Ordinaris
Vergaderinghe van de Heeren Gedeputeerden ter
Generaliteyt genomen. En dat naderhandt Godt de
Heer Almachtich ghelieft heeft de voorsz. onlusten
Wederom na syn Vaderlycke goedertierenheyt ghe-
heelyck wech te nemen; mitsgaders tusschen de
gemeene Bondtgenooten sodanige Harmonie, Een-
dracht, Liefde, Confidentie ende affectie te doen
blycken, dat alle de grootwichtige deliberatien, die
ter occasie van het overlyden van syn Hoogheyt
den Heer Prins van ürangie hoochl. Memorie ge-
houden zyn in de Generale Yergaderinghe van de
respective Staten der Geünieerde Provinciën, Extra-
ordinarie alhier in s\' Gravenhage gheconvoceert,
met eenparigheyt ende volkomen contentement van
alle de Geünieerde Provinciën geluckelyck ten eynde
zyn gebracht, soo hebben de respective Staten van
de Provinciën van Gelderlant, Hollandt, Zeelandt,
Uytrecht, Vrieslandt, Over-Yssel ende Stadt ende
Landen, om de gedachten van de voorsz. onlusten
te eradiceren, uyt de Memorie van de tegenwoor-
dige en toekomende eeuwen, ende den Bandt van
de voorsz. Eendracht, Liefde, Confidentie ende af-
fectie onder de respective Provintien te vesten ende
mdissolubel te maecken, ende daermede te sluyten
de selve Illustre en Groote Vergaderinghe van de
gesamentlycke Bondtgenooten, verklaert, gelyck de
selve verklaren mits desen, nu noch noyt te sullen
nochte willen gedencken aen alle het geen in den
vornoemde Jaere 1650 is voorghevallen, noch oock
eenich ressentiment over het geen voorsz. is tegens
eenige Provinciën, Persoonen ende Iluysen in\'tge-
meen ofte bysonder, te bethoonen hoedanich\'t selve
oock soude mogen zyn, maer ter contrarie alles te
vergeten, alsof alle het selve noyt en ware gepas-
seert, houdende tot dien eynde mede de voorsz.
Resolutien van den vijfden ende sesten Junii voor-
noemt, als niet ghenomen; mitsgaders nul, krach-
teloos, ende van onwaerde, gelyck mede alle het
geen uyt krachte, ende ingevolge van dien in eeniger
manieren is gedaen ende daerop gevolcht, sullende
mede tot bekrachtinge van alle het geene voorsz.
is, vernieticht ende uyt de publyke Notulen soo
van de Generalitevt, als van de respective Provin-
ciën gelicht, geroyeert, ende uytgenomen worden
alle Resolutien, Acten ende Actitaten, ten saecke
als vooren genomen, ende in de selve geinsereert.
Aldus gedaen ende verklaert by de bochghemelde
Heeren Staten van de respective Geünieerde Pro-
vinciën, op de groote Zale van \'t Hof van Hollandt,
den negentienden Augusty sestien liondert een en
vyftich. AVas geparapheert J. de Jonge van Oos-
terlandt.
vt. Onderstont
Accordeert met het Register,
N. Ruysch. \')
Bijna twintig jaren later vinden we de Vereenigde
Nederlanden in veegen toestand, bedreigd door
een viervoudigen vijand, wiens geduchte aanval
op de verplettering van het gem eenebest was toe-
gelegd.
Frankrijk, Engeland, in verbond met den keur-
vorst van Keulen en den bisschop van Munster,
tastten op verschillende plaatsen het land aan, en met
regt kan men zeggen: dat de regering radeloos,
het volk redeloos, het land reddeloos scheen.
Doch boven alle verwachting werden onze wapenen
gezegend, en zoo wij in den beginne den ondergang-
nabij schenen te zijn, langzamerhand werd de strijd
gelukkiger gevoerd, en, de moed hierdoor herle-
vende, deed ons meer vertrouwen stellen in ons
zelf en in de toekomst.
Verschillende meer of min kleine overwinningen
\') Aitzcma, Herst. Leeuw, l\'olio, pag. 189.
Groot Placaet-Boeck II deel. col. 2397.
hadden onze troepen reeds bevochten, toen de in-
name van Coevorden, de kroon op het werk zette.
Overal vreugdebedrijven; overal herademing; van
aller lippen vloeide een dankgebed tot den Al-
machtige !
De prins (Willem III) wilde ook van zijn kant
de vreugde vermeerderen, en bewerkte eene gene-
rale amnestie \') om daardoor «de ontroerde gemoe-
deren der gemeente te appaiseeren».
De staten van Holland en Westfriesland herinneren
in hunne amnestie van 27 September 1672 de vele
«diffidentien en murmuratien» onder de ingezete-
nen der steden ontstaan, en wijzen er op dat dit
niet anders dan ten verderf kan strekken van het
vaderland.
«Soo is\'t,)) zeggen zy, «dat wy uyt een Vaderlyke
genegentheyt en voorsorge, op alles dat tot ruste
en welstant van den voorsz. Lande, en de goede
Ingesetenen van dien kan dienen, willende voor-
zien, met rype deliberatie van rade, na voorgaande
advis van den hooggemelten Heere Prince van
Orange, en op syn Iioogheyts ernstige recomman-
Generale Amnestie over Hollant en West-Vrieslant,
Cf. Mr. Valkenier, \'t Verwerd Europa, van de authentieke stukken,
n°. 60.
Groot Placaet-Boeck, III deel, pag. 517 en 518.
-ocr page 73-datie en begeerte, geordonneert en gestatueert
hebben, ordonneren en statueren bij desen, dat
alles \'t gunt ter zake van de voorsz. diffidentien en
murmuratien, mitsgaders in de voorsz. disordres en
confusien tot noch toe is gepasseert en voorgevallen,
van wat nature en qualiteyt, en by wie ook begaan
soude mogen wezen, sal zyn en blyven vergeten en
vergeven, soo als wy uyt onse rechte wetenschap,
en souveraine macht alle \'t selve aboleren, te niet
doen en vergeven by desen.
Interdiceren dien volgende wel expresselijk aan
alle Justicieren en Officieren deser Landen, door
op nu of namaals tegens yemand eenig onderzoek,
ealange, of vervolg te doen» enz.
Ook vinden we nog aldaar onder N°. 64 der authen-
tieke stukken eene generale amnestie, den 16 Sep-
tember te Haarlem verleend door eene commissie
door den prins naar die stad afgevaardigd om de
anarchie te doen ophouden die aldaar heerschte.
Zij begon aldus:
«Aan ons Albrecht Nierop, oudste Raad in den
Hove van Holland, en Johan Wierts, Raad en Reken-
meester van Syn kloogheyt den Ileere Prince van
Qi \'anje, als specialyk van deselve Zyne Hoogheyt
gecommitteert, omme de Regeeringe der Stad Haar-
lem wederom in goede Ordre te brengen. bij de
Heeren Regenten der selver Stad openhertelyck
verklaart zynde, gelyk zy als noch verklaarde, dat
zy lieden alle in \'t gemeyn en yder in \'t particulier,
niet meer wilden gedachtig wesen de ongeregelt-
heden, t\' sedert weynige dagen herwaarts by eenige
Ingesetenen binnen deser Stad gepleegt; maar al
het zelve meer toeschryvende aan een verkeerden
Drift, als aan een gepremediteerde malitie, geerne
wilde vergeven en vergeten; sonder daar over eenige
recherche of onderzoek te laten doen, of gedogen
gedaan te werden: Soo hebben Wij: uyt de Name
van Hooggedachte zyn Hoogheyt den Heere Prince
van Orange, prysende voor eerst in de gemelte
Heeren Regenten hare Vaderlyke genegentheyt en
affectie tegens hare Burgers en Ingesetenen, goet
gevonden dezelve Ingesetenen te vermanen, en op
het alder-serieuste te belasten, gelyk Wy vermanen
en belasten mits dezen, schuldige wederliefde en
gehoorsaamheyt aan hare respectieve overheden te
bewysen, de selve met alle behoorlyke eerbiedig-
heyt en respect te bejegenen, d\'een Burger den
anderen over het gepasseerde niet te injurieren,
en vorder alles te doen, dat de plicht van een goet
Burger en Onderdaan is medebrengende», enz.
Behalve de (pag. 56 in de noot hierv.) vermelde Am-
-ocr page 75-riestien, vinden we eene, ofschoon ook minder be-
langrijke «Amnestie van de staten v. Holland ter
zaake van de gepasseerde beroertens, mitsgaders
tot voorkoming van alle de ordres binnen de steden
en ten platte Lande, van den len October 1749.
Gr. Ph B. 7 deel; pag. 840. Men zie verder Gr.
Pb B. 9 deel, p. 420, 430, 433, 444, 446.
HOOFDSTUK III.
De toestand van ons land even voor de omwen-
teling van 1795, is een, waarbij de geschiedvorscher
dikwerf geen meester van zich zelf blijft, en een
bedaard onderzoek hem dan eens weerzin dan weder
stil verdriet veroorzaakt.
Onze republiek zoude voorzeker een eenig voor-
beeld hebben kunnen zijn voor gansch Europa,
voor alle landen die zoodanigen staatsvorm wensch-
ten te bezitten, als niet reeds in de grondslagen
van ons toenmalig staatsgebouw, de kiem had ge-
legen voor latere burgertwisten, in een woord,
indien de Unie duidelijker en afgeronder ware ge-
weest dan zij naderhand bleek te zijn.
De Unie, een werk niet in rustige, maar
in buitengewone tijden van gevaar ontworpen, wier
woorden vaak voor tweeërlei uitlegging vatbaar
waren, zoude een arsenaal wrorden, waaruit de meest
tegenstrijdige partijen, hare wapenen haalden.
Verwonder u niet roept Slingelandt uit, dat de
Republiek in verval is, verbaas u meer dat zij nog
bestaat, «zoo nadeelige effecten zyn er van tyd tot
tyd gevolgd uit de quade gesteldheid van de Regee-
ring van de Republiq»
Er was wel een stadhouder, maar deze stond
«steeds in openlijke \'tegenspraak met de souverei-
niteit der staten».
«De staten hebben zich steeds de souvereiniteit
van den lande genoemd, en de stadhouders zijn
inschikkelijk genoeg geweest, om hun dien groot-
schen titel te laten behouden. Was dit waarlijk
iets meer dan een bloote titel, was het iets wezen-
lijks, dan hebben in sommige gedeelten van Neder-
land, behalve in stadhouderlooze tijden, en, sedert
Willem den IVen, in bet geheele land, eerst bij elk
gewest en dan nog voor de generaliteit, twee sou-
vereinen bestaan, die naast of tegen elkander over
gesteld zijn, vermits de een, aan den anderen niet
is onderworpen, of men heeft de oppermagtwillen
verdeelen, hetwelk uit den aart onmogelijk is;
weshalve bij ons in dat geval geene regeering van
regt maar alleenlijk van daad aanwezig zoude zijn,
welk aan den sterkste vervalt; hetwelk ook in waar-
\') Mr. S. v. Slingelandt, Staatk. Geschriften, I. p. 187.
-ocr page 78-heid schijnt plaats gehad te hebben, in zoo vele
onderlinge worstelingen tusschen de aristokratie en
het stadhouderlijk gezag, als waarvan \'slands ge-
denkrollen getuigenis dragen»
Die aristokratie werd gevormd door de regeerende
familien, die vooral in het stadhouderlooze tijdvak,
van 1702—1747 geducht het hoofd omhoog staken.
«Ik behoef hierbij ten slotte niet aan te merken,
dat, gelijk in \'teerste stadhouderlooze tijdperk onder
de Witt, zoo ook in dit tweede, de zuivere Hol-
landsche staatsregering, schoon van zulk een ge-
wichtig hoofd, als de heer J. de Witt was, verstoken,
zich even zoo sterk en krachtdadig zien liet, en,
dat de stedelijke regeringen en magistraten, door
het zoet van regeren aangeknoopt, gedurende het
lange tijdperk van 45 jaren, meerder klem en aan-
zien in hun eigen stedelijk bewind over \'t gemeen
hebben bekomen, of, gelijk anderen dit haatlijk
zouden noemen, meer aristocratie vertoonden als
wel onder den stadhouders» 2).
Deze heeren regeerden vaak willekeurig en stel-
den de wet.
Mr. S. Ipz. Wiselius, De staatk. verlichting der Nederlanderen.
p. 277 en 278.
-) Adrïaan Kluit, Histcrie der IIoll. staatsregering tot aan het jaar
1795, IHe deel, p. 39 7.
«De heeren moeten het weten»; «wat de heeren
wijzen, dat moet men prijzen»; «elk voor zich en
God voor allen», waren de spreekwoorden van die
dagen, en was de geest van dien ouden goeden tijd» 1).
Voor de burgerij was de regering eene verboden
vrucht. Deze berustte uitsluitend in zekere familien.
«Men verbond zich bij schriftelijke akten; om
elkander en elkanders familien in \'t bezit der rege-
ring te handhaven, en bij sterfgeval of ander open-
vallen, altijd de kinderen en naaste betrekkingen
des overledenen of uitgevallenen voor alle andere
personen te praefereeren; en daar volstrekt niet
van af te gaan, zoo lang er iemand van die overig-
was: ook de groote en voordeelige ambten op die
wijze in hun familien te houden. Met deze clausula
constringens (dwangbepaling), dat die in de ver-
bindtenis geen deel nam, niet meer op eeuige
nominatie gebracht zoude worden, maar volstrekt
van alle deelneming in de regering uitgesloten wor-
den en blijven; die niet wilden teekenen bleven,
(gelijk men \'t gewoon was te noemen) op het stink-
Mr. H. W, Tydeman, Over de voormalige staatspartijen, enz. p. 87.
Bilderdijk, Gesch. d. vaderlands, Xlle deel, p. 6 en 7 en bijvoeg-
selen, waar zoodanige Conventien gevonden worden, p. 131. Cf. A
Kluit, Holl. staatsreg. Ille deel, p, 397, 398 en p. 556,
bankjen» 1). Alles voor het volk, niets door hot volk
was de leus der oud-Hollandsche arristocratie» x).
Opmerkelijk zijn nog de woorden van onzen
Adriaan Kluit, en misschien, ik ben voorzigtig en
zeg misschien, ook nog wel voor latere tijden geschikt.
Zijne opmerking geldt hier de geschillen tusschen
de staatsgezinden en hen, die de zijde des prinsen
hielden.
«Zij zagen niet in, zegt hij, of merkten niet op,
dat zij (de staatsgezinden) achter den rug hadden
eene derde, werkzame, en ijverige partij, de zooge-
naamde Volkspartij, die zich met en bij de Staten
in alles, wat den stadhouder betrof, voegende,
teffens hunne raadslagen op den naam van grond-
wettige herstelling van \'tNederlandsch staatswezen,
tegen de staatsregering zelve zeer wel beleidden,
en door gewapende en ongewapende genootschappen,
zamenkomsten, verzoeken, aandrangen en overleg-
gingen, alles zoo bedekt als openlijk daarhenen
inrichteden, oin eerst door beraamde inbrenging
der overige kleine steden in de Idollandsche staats-
vergadering; vervolgens door algemeene volkstelling-
en door eene nieuwe representatie, bij nationale
oproeping van alle ingezetenen, eenen geheel nieu-
1 \') Mr. Tydeinaii, Over de voorin, sfc. parlijeu. p. 84.
-ocr page 81-wen regeringsvorm in te voeren, en dus de staten
zelve de voet te ligten» \').
Met stilzwijgen wil ik voorbijgaan, wat deze pro-
fetische woorden tot waarheid gemaakt heeft, en
liever eene gebeurtenis behandelen, die ons tot het
gestelde onderwerp zal terugvoeren.
Men schreef 21 April 1787.
De staten van Holland hadden den prins het bevel
over het krijgsvolk in den Haag ontnomen en zich
toegeeigend.
Deze handelwijze deed den prins besluiten de Resi-
dentie te verlaten, en hij vertrok, na eerst zijne
baronie Breda bezocht te hebben, naar Friesland,
waar de prinses en hare kinderen zich reeds bevon-
den. Deze daad der staatsvergadering van Holland
werd door meer zulke gevolgd; het gansche land
werd een treurig tooneel van verdeeldheid, hier
en daar zelfs van burgeroorlog, en de partijwoede
vervreemdde broeders van elkander, en stelde ze
vijandig te wapen.
Willem de vijfde, in adressen vergeleken bij Alva,
Filips II en tot zelfs bij Nero, werd geslingerd in
cle twisten der staten onderling, en Holland victorie
A. Kluit, Hist. der Holl. staatsregering, III, p. 411 en 412.
-ocr page 82-kraaijende ontnam ten laatste den prins het kapitein-
generaalschap.
Wel trachtte de koning van Pruisen (broeder der
prinses) door graaf von Görtz eene bemiddeling tot
stand te brengen, maar de tegenwerking en eindelijk
het vertrek van de Rayneval, die met de patriotten
gemeen spel maakte, deed alle pogingen mislukken.
Nu bleek maar al te zeer dat de patriotten de
magt in handen hadden, en daar partijwoede ver-
blindt, werden daden van geweld gepleegd, die
een later geslacht, ja! de daders zelf naderhand
zouden betreuren.
Zoo werden in verscheidene steden van Holland,
door bezendingen uit de schutterijen en gilden, de
regeringen genoodzaakt om regeringsleden af en aan
te stellen.
Zóo te Amsterdam, waar, door een heimelijk
verspreid geschrift, getiteld het Verraad ontdekt,
de gemoederen hevig werden aangehitst om eenige
leden van de vroedschap af te zetten.
«Weldra kwamen afgevaardigden uit den krijgs-
raad ten Stadhuize, met een Declaratoir, «dringende
op het daadelijk verlaaten, van eenigen, van der-
zelver Raadsposten, welke zij thans bij naamen
noemden. Na veel over en wederspreekens, werdt
eindelijk, aan het verzoek voldaan, en den afgezette
Raaden, door eenen Notaris en Getuigen, deswegen,
eene Insinuatie t\'huis gezonden» l).
Den 25en April herhaalde zich dit tooneel, maar
nu was Rotterdam de plaats waar de vroedschap
gezuiverd moest worden.
In den krijgsraad van de schutterij dier stad
werd besloten dat daartoe eene aanzienlijke com-
missie, bestaande uit alle de kapiteinen en vaan-
drigs met den secretaris zich vervoegen zou in
de kamer van de vroedschap alwaar dan bij monde
van den secretaris een voordragt zoude gehouden
worden 2).
Op het stadhuis gekomen, en in de vergadering
van de vroedschap gehoor verzocht en zulks toe-
gestaan zijnde, deed de heer Mr. Hendrik Arnold
Kreet, secretaris van den krijgsraad de voordragt,
strekkende tot de afzetting van eenige raads-
leden.
De zeven leden, wier ontslag verlangd werd ,
Werden, al geschiedde het dan ook onder sterk
protest van hunnen kant, geremoveerd, en nieuwe
leden door de officieren der schutterij van hunne
\') Vervolg op Wagenaar, Geschied, v. Amsterdam, 4e stuk. p. 426.
Nederl. Amnestien. p. 129 volgg.
-) Nederl. Amnestien. Dordrecht, 1789. pag. 140 volgg.
-ocr page 84-huizen afgehaald, op het raadhuis gebracht en in
den eed genomen.
Weldra echter kwamen bij de staten van Holland
en West-Friesland, adressen in, door oud-schepenen
en de afgezette leden onderteekend, waarin bij Hun
Edel Groot Mogenden geprotesteerd werd tegen de
wederregtelijke handelingen door den krijgsraad
uit naam der burgerij ter vroedschaps-kamer ge-
pleegd 1).
Daarbij kwam nog dat men zonder verlof van
H. E. Gr. Mog. niet wilde overgaan, tot het be-
leggen der vroedschaps-vergaderingen, omdat men,
volgens burgemeesteren, daartoe niet oproepen
kon, zoodanige personen, «welke op den 23 April
laatstleden, door acht der mede-radenpraetenselijk
waren aangesteld, en tegen welke aanstellingen
dezelve meerderheid der kamer van nulliteit, en
illegaliteit heeft geprotesteerd. Van de andere zijde
vond men zich belemmerd daartoe te convoceren
die der mede-raden, welke de voorsz. meerderheid
der kamer als wettige vroedschapsleden considereert,
omdat zij zich bekommerden, dat aan denzelven
geen vrij acces tot bijwoonen dier vergaderingen,
Nederl. Amn. p. 170 volgg.
-ocr page 85-buiten interventie van H. Ed. Gr. Mog. zou worden
gelaten» \')•
Aan den eenen kant meende men in de Staten,
dat deze missive geen object van deliberatie kon
uitmaken, omdat zij mere clomestiek was; aan den
anderen kant, dat men bij provisie moest vernie-
tigen al hetgeen bij de praetense remotie van zeven
raden in de vroedschap te Rotterdam, was voorge-
vallen en alles aldaar weder op denzelfden voet
moest worden gebracht, zoo als het geweest was
voor den 23. April.
Op alle de missives en rekwesten, meenden de
Staten generalijk te moeten antwoorden, dat zij, als
mere domestiek, geen object van H. Ed. Gr. Mog.
konden uitmaken, en dat dientengevolge de voorsz.
adressen moesten worden gehouden voor vervallen 2).
Men wendde zich nu tot de heeren schout, bur-
gemeesteren en schepenen zeiven, met verzoek de
wettige vroedschap te helpen handhaven en te be-
werken, dat zij met effect kon worden geconvo-
ceerd, zoo als zij op den 23 April was geconvoceerd
geweest en aan de leden vrije deliberatien, mitsga-
ders vrij acces en reces tot het raadhuis zou ge-
laten worden.
Op welk adres in de vergadering van de wet-
houderschap besloten werd te verklaren, dat zij
van begrip was, dat het voorgevallene binnen de
stad Rotterdam op den 23 April niet meer kon
worden veranderd, en dat dienvolgens door de-
zelve daar in niets meer zoude kunnen worden
gedaan *).
Verders werd door de gewapende burger-corpsen,
tot bescherming des vaderlands uitgetrokken, in de
Rotterdamsche couranten van den 5 en 10 Julij, een
Declaratoir gepubliceerd, waarbij de commandanten,
ook met voorkennis der onderhebbende manschap-
pen, verklaarden dat zij «alle insultes, oproeren,
plunderingen en geweldadigheden», in hunne af-
wezigheid, «aan de nagelatene vrouwen, kinderen,
nabestaanden of goederen aangedaan wordende,
zouden aanmerken, als aan hunne personen zelve
te zijn geschied». «Dat zij alle staatspersonen re-
genten van steden en van het platte land, officieren
en verdere handhavers der justitie, die blijken zou-
den geven, dat zij met slappe handen de justitie
aanhouden tot stuiting van oproeren, geweld en
plundering, of ten dezen met draaijerijen en ge-
veinsdheid te werk gaan, of hunne traagheid,
onverschilligheid en onwil, met den glimp van ac-
tiviteit zullen pogen te vergoelijken, zuilen houden
voor schuldig aan meineed en verraad aan den
Lande»; enz. enz.
Dit Declaratoir later door den grooten krijgs-
raad van de schutterij te Rotterdam goedge-
keurd , is een van de merkwaardigste stukken
van dien tijd, waaruit we den geest kunnen leeren
kennen. Van A tot Z eigenrigting, maar te goeder
trouw, met een goed doel: de orde te herstellen,
het vaderland te redden, door het eene betere staats-
regeling te geven, en te letten dat niemand in zijne
pligtsbetrachting te kort schoot. Met wederkeerige
veroordeeling van partijen, minachting van elkanders
gevoelens, onderlinge twisten vernietigden zij hunne
krachten in een worstelstrijd, waardoor het lieve
vaderland weldra ten prooi zoude worden van dezen
of genen nabuur die maar lust had, daar wij te
uitgeput waren om wederstand te bieden. Intusschen
viel kort daarna eene gewigtige gebeurtenis voor, die
de volksleiders van gister, verplet zou doen staan, en
velen tot \'s prinsen aanbidders van heden zou maken.
Een pruissisch leger onder den hertog van Bruns-
wijk, dat voldoening zou komen vragen voor den
hoon der prinses, (\'s Konings zuster) aangedaan,
stond op het punt Holland binnen te trekken.
Terwijl Frankrijk, op welks beloften al te zeer
vertrouwd was, ons in den steek liet, zag men het
Pruissische leger, aan welks eischen men niet had
willen voldoen, de grenzen naderen.
En hoe meer het naderde, hoe meer het voor-
waarts rukte en eindelijk de grenzen overschreed,
hoe meer men trapsgewijze hier begon in te zien,
dat men misschien wel in zijne politieke overtuiging
misgezien had.
Men werd tot nadenken genoopt en de meesten
begonnen zich zelf de vraag voor te leggen, of ze
wel zoo geheel goed gedaan hadden, den stadhouder
tegen te werken, en het niet beter ware Zijne Hoog-
heid terug te roepen, ja! de hevigste patriot begon
aan de houdbaarheid van de politieke stelsels van
zijne partij te twijfelen, en te Utrecht b. v. waar
men nog weinige dagen te voren onder snoevende
bedreigingen het zwaard tegen den prins zou hebben
getrokken, kwam men tot vredelievender inzigten,
en vol innige overtuiging voor \'s prinsen zaak,
wierp men de wapenen in het water, en nam de
vlugt.
De prins werd weldra feestelijk te Utrecht inge-
haald.
Ook de Staten van Holland waren tot andere
inzigten gekomen, en b. v. in de zaak van het af-
zetten van vroedschappen namen zij den 22. Sep-
tember het merkwaardig besluit, alle resolutien
waarbij de remotien van wettige regenten voor
domestiek waren verklaard, te annulleeren, buiten
effect te stellen, en te verklaren dat geene andere
als wettige regenten der steden zouden worden
erkend, noch in de vergadering van Hun Ed. Groot
Mog. geadmitteerd, «wordende de door geweld in-
gedrongene nieuwe raden bij dezen verklaard, van
die posten vervallen te zijn, en ten sterksten gelast,
zich in het minste met geene directie van staats™
of stadszaaken te mesleeren» J).
Den 27 September werd door de staten van Hol-
land en Westfriesland een Publicatie openbaar ge-
maakt waarbij Amnestie werd verleend. Zij luidde
aldus:
De staaten van Holland en Westfriesland, allen
den geenen die deze zullen zien of hooren leezen;
salut. Nademaal zich door de zonderlinge en aan-
biddelijke Voorzienigheid van den Allerhoogsten,
\') Gr. Pi. B. 9 deel, p. 433.
-ocr page 90-de ongelukkige omstandigheden, in welke voorna-
men tl ijk deze Provincie door hooggaande onlusten
en verdeeldheden tusschen Regenten en Regenten,
Burgers en Burgers en Ingezetenen en Opgezetenen
was gedompeld, werklijk ten besten zijn veranderd,
en door de gelukkige herstelling van zijne Door-
luchtige Hoogheid den Fleere Prinse van Oranje en
Nassau, Erf-Stadhouder, Erf-Kapitein Generaal en
Admiraal Generaal dezer Provincie, in alle zijne
hooge waardigheden, Hoogstdenzelven bij zijne meer-
derjarig wording staatsgewijze wel en wettig opge-
dragen, wel haast, zoo wij van Gods gunstigen zegen
hopen en verwagten, geheel zullen ophouden, en
wij thans hebben buiten effect gesteld de Plakaaten
of Publicatien, waardoor de Voorstanders en Bemin-
naars van Zijne Doorluchtige Hoogheid en Hoog-
deszelfs Vorstlijk huis, wanneer zij op eenighande
wijze, al ware het zelfs door woorden of door in
derzelver aart en natuur onverschillige daaden,
blijken van hunne verknogtheid en aanklevinge van
Hoogstdeszelfs Persoon of belangen gaven, aan
zwaare straffe wierden blootgesteld, en daardoor is
veroorzaakt, dat veele, andersins goede en wel
meenende, in- en opgezetenen, welke hunnen ijver
voor die, met het heil des Lands zoo zeer overeen-
komende, zaaken niet kunnende bedwingen, de
voorschreven Plakaaten in het een of ander opzigt
overtreden hadden, in de gevangenissen geworpen,
en uit hoofde van rechterlijke vonnissen, sommige
aan den lijve andere met confinement, andere met
bannissement gestraft zijn geworden, en dat ook
andere. uit vreze van vervolgd en gestraft te zullen
worden, uit het land gevlugt zijn, en het onbillijk
zoude zijn, dat iemand ter zake van ijver, voor
hetgeen wij thans erkennen, de ware constitutie en
belangen des vaderlands te zijn, zoude blijven lijden,
of eenige onaangename gevolgen ondervinden.
Zoo is \'t, dat Wij, met rijpe deliberatie, na in-
gekomen advys van onzen Hove, hebben goedge-
vonden te verleenen, gelijk Wij verleenen mits dezen,
aan alle en een iegelijk, welke, uit hoofde van
aankleving aan of ijver voor de belangen van het
Doorluchtig Vorstlijk Huis van Oranje, hetzij voor
of na het emaneeren van de bovengemelde Onze
plakaten of publicatien, zich aan eenige onrustige
bewegingen of oproerigheden, of aan iets van het
geene bij voorschreven plakaten is verboden, op
eenigerhande wijze hebben schuldig gemaakt, eene
Amnestie of volkomen vergevinge en uitwissinge van
alles, wat zij daardoor tegen Ons zouden mogen
hebben overtreden en misdaan; verklaren wijders
alle proceduren, uit dien hoofde tegen dezelve aan-
gevangen, hetzij dezelven nog hangende of reeds
getermineerd mogen zijn, voor vervallen; vernie-
tigende bij deze alle vonnissen tegen de zoodanigen
om zulke overtredingen of misdaden gewezen; hetzij
dezelve reeds zijn geëxecuteerd of niet; met her-
stellinge der gecomdemneerden en geëxecuteerden
in derzelver eer en rechten, evenals of zij die over-
tredingen of misdaaden niet hadden begaan.
Bevelen en gelasten de respectieve officieren en
gerechten, om die genen, welken uit zulken hoofde
in hunne gevangenissen, of uit kragte van hunne
vonnissen in eenig confinement zijn, daaruit ilico
kosteloos te ontslaan en te doen relaxeeren, mits-
gaders alle om zulke redenen aangevangen proce-
duren te staken, en de ter zoodanige zaaken geban-
nenen onverhinderd te laten terug komen, en als
alle andere ingezetenen de vrije inwooninge en alle
andere rechten en voorrechten genieten, in ver-
wagting, dat dezelve zich zullen gedragen als stille
en vreedzame ingezetenen, voor welke de weg van
rechten, maar niet die van eigenwillige wraak, open
staat. En interdiceren wel expresselijk Onzen Pro-
cureur-Generaal en alle andere officieren iemand,
wie hij zij, ter zake voorschreven ooit of ooit in
eeniger maniere te bemoeijelijken, of in het rustig
en vreedig genot van deze onze amnestie en ver-
gevinge te stooren of hinderlijk te zijn; wel ver-
staande nogtans, dat onder deze Onze amnestie niet
begrepen zijn de zoodanige, die, onder voorwendzel
van zugt voor de goede zaak, zich aan moord, roof,
diefstal en faisiteiten, of eenig ander niet tot op-
roerigheid behoorende, maar op zich zelfs staande,
delict hebben schuldig gemaakt, als dewelke wij
hier door geenzins willen bevrijden van de door
zoodanig delict verdiende, of aan dezelve bij von-
nisse opgelegde en geinfligeerde straffen.
En, opdat niemand hier van ignorantie pretendere,
zoo lasten en bevelen wij, dat deze alomme zal ge-
publiceerd en geaffigeerd worden, daar zulks be-
hoort, en te geschieden gebruikelijk is. Gedaan in
den Hage onder het klein zegel van den lande, den
\'27 Sept. 1787 (onderstond),
Ter Ordonn. van de Staten,
(was geteekendf. C. Clotterbooke.
Niet lang daarna meende prins Willem de vijfde
dat hij een voorstel moest doen tot eene nieuwe
amnestie, waarin, daar Zijne Hoogheid geenzins op
wraak bedacht was, slechts het oog gerigt zou zijn
op beleedigingen den Staten, den regenten dei-
steden, en der justitie aangedaan, en in geenen
deele op die, welke Zijne Hoogheid zelve en hoogst-
deszelfs koninklijke gemalin, zoozeer hadden be-
leedigd.
Nadat de prins in de vergadering van 11 November,
den Staten daartoe het voorstel gedaan had, werd
eindelijk den 15 Februari een Placaat van Amnestie
uitgevaardigd:
«Omtrent de geenen, welke zig gemengd hebben
in de rampspoedige verdeeldheden, waardoor deeze
provintie onlangs zoo aanmerkelijk is beroerd, en
zulks onder zoodanige uitzonderingen, als de rust
en veiligheid des lands, en de uitoefening eener
ongekrenkte justitie, vereischen» \').
Dit Placaat was een quasie-amnestie en door over-
dreven ijver, en onhandige partijzucht met zoovele
uitzonderingen voorzien, dat \'s prinsen bedoeling-
of niet begrepen is geworden, of wel, opzettelijk
verkeerd uitgelegd.
Het gevolg was dan ook dat meer dan 40,000
lieden uitweken
\') Gr. PI, B. 9 deel. p. 441,
Den 17 April 1788, verscheen eene Publicatie v. de Staten van Holland
houdende verklaring, „waar en hoedanig de geenen, die in de Amnestie
van 15 Fehruarij 1788 begrepen zouden willen worden, zig zouden
hebben te addresseeren."
Gr. PI. B. 9 deel. p. 446.
2) Zie „de Bosch Kemper", De staatkundige partijen in Noord-Neder-
land, p, 295.
Opmerkelijk zijn de woorden van v. d. Spiegel
aangaande deze generale amnestie.
«Het eerste stuk,» zegt v. d. Spiegel, «dat ik ter
hand nam, was middelen uit te denken, om de
haatelijkheden, en partijschappen te doen ophouden,
niets dagt mij daartoe geschikter, dan het geene
Cicero ergens zoo fraai uitdrukt: «Het geheugen
der tweespalt door een eeuwig vergeeten uit te
wisschen».
Dé prins erf-stadhouder, en alle bedaarde regen-
ten, neigden zoo zeer tot dit wenschelijk middel,
dat wel haast een voorslag tot eene Generaale Am-
nestie gedaan wierdt, maar het besluit, naa veele
raadpleegingen ondergaan te hebben, beantwoordde
geenzins aan de verwagting. Aan den eenen kant
oordeelde men het zelve veel te algemeen, — aan
den anderen kant veel te bepaald; — en, om de
waarheid te zeggen, gaven de menigvuldige uit-
zonderingen, die den geest des tijds daarin gebragt
had, te veel aanleiding, om de haatelijkheden leven-
dig te houden, hoe wel deeze uitzonderingen kort
daar na door een nieuw besluit \') merkelijk zijn
verzagt, het welk aan de meeste der geene, die in
liet geval der uitzonderingen wTaaren, gelegenheid
!) Dit besluit is vau 24 Februari 1788. Bijlage C.
-ocr page 96-gaf, om onder zeekere voorwaarden de uitwerking
der amnestie te genieten; maar de voornaamste
reden, waarom de amnestie haar doel mistte, was,
om dat dezelve veel meer de houding had van ver-
geeven, in plaats van vergeeten, terwijl de partij,
die zich patriotten noemde, verre was van te er-
kennen , dat hij vergiffenis als een gunst noodig had.
Het past mij niet te zeggen, hoedanig deze zaak
misschien met meer magt had kunnen behandeld
worden, maar voor zoo veel van mij afhing, heb
ik niet nagelaaten voor allen, die zich naderhand
met de herstelde regeering wilden verzoenen, den
weg gemakkelijk te ma.aken, en zij, die mij door
hunne vrienden daar over hebben doen onderhouden,
weeten dat ik nooit verneederende belijdenissen aan-
gaande het voorledene gevergd heb, maar alleen
opregte verzeekeringen van hun gedrag „ voor het
toekoomende» J).
De latere amnestie, die volgens van de Spiegel,
de uitzonderingen der eerste merkelijk verzachtte,
was een palliatief , en volstrekt geen doortastend
middel om de geslagen wonde te heelen. Want
in verblinde partijzucht zag men niet in, dat die
uitgewekenen weldra partijen zouden vormen, die
\') v. d. Spiegel, Nadenking van eenen staatsman enz., p. 18 volgg
-ocr page 97-later, grootendeels gerugsteund door de mannen
der Fransche revolutie, zouden kunnen terugkeeren
om het te naauwernood gevestigd gezag te onder-
mijnen.
Yan de Spiegel was te hulp geroepen om het bijna
reddelooze schip van staat weder zeevast te maken,
doch welke bekwaamheden deze uitstekende man
ook bezat, men had hem te laat geroepen, en het
kwaad was te diep geworteld om het uit te roeijen;
het streven kon slechts zijn, het lijden van den
kranke te gemoet te komen, en dragelijk te maken.
«Zijne benoeming» echter «maakte geen indruk
hoegenaamd». «Na de omwenteling bleef de oude
verwarring en cle geest van kleinigheden en beu-
zelingen dezelfde» *).
Duidelijk zag hij in dat «eenheid in bedoelingen
en inwerking in de generale regering en in elke
afzonderlijke instelling gebragt moest worden. Hierin
kwamen zijne beginselen eenigzins met die der latere
revolutionairen overeen, met dit groote onderscheid
echter, dat v. d. Spiegel slechts die eenheid zocht
te bereiken, daar, waar gewestelijke en stedelijke
invloed niet dan nadeelig konde zijn, en dat de
unitarissen met revolutionair zelfvertrouwen al wat
J) De staatkundige partijen in Noord-Nederland, p. 288.
-ocr page 98-regering was uit hun midden wilden doen uitgaan,
en in hun midden doen terugkeeren. Daarbij week
de raadpensionaris; waar hem de gewestelijke geest
te magtig scheen. De revolutionairen sloegen al
wat hun in den weg stond neder \')•»
Wij weten allen dat v. d. Spiegel niet in staat
was den stroom, die reeds elders dijk en dam door-
brak, te koeren, en eindelijk zwichten moest bij
de aankomst van dezelfde Franschen, wier ver-
wachte togt hem vroeger zelfs eenige hoop had
ingeboezemd 1).
Wel werden de Franschen, die de republiek met
geheelen ondergang bedreigden bij hunnen eersten
aanval teruggeslagen en verdreven, maar niet lang
zou het duren of talrijker en talrijker troepen keer-
den weder en Holland werd onder den kreet van
vrijheid, gelijkheid, broederschap veroverd en uit-
gezogen.
1 ) v. d. Spiegel, Brieven en negotiatien. 1. p. 44.
„Want hoe onvergenoegd de mensehen ook mogen zijn tegen het Gou-
vernement, zij vreezen nng meer de Franschen".
Eodem, p. 97 in fine, „maar met dit alles heb ik goeden moed dat
het wel gaan zal, te meer, omdat de ingezetenen dagelijks meer en
meer afkeerigheid toonen van de Fransche Broederschap. Over het
manifest van üumouriez. Zie v. d. Spiegel, Brieven. I. p. 96. Mem. v. d-
Gen. Dumouriez. II. p. 22.
Willem de Vijfde week uit naar Engeland en
v d. Spiegel werd naar de gevangepoort, en sedert
naar het kasteel van Woerden gevoerd!
Nu had men verkregen, waarnaar men zoolang
gehaakt had; vrijheidsboomen werden opgerigt,
en lustig danste het vrijheid-dronken volk de Car-
magnole, de belastingen namen toe, vrijheidsliederen
klonken overal, en voor éen gewaanden tiran had
men er duizend teruggekregen \').
\') Merkwaardig is de commissie uit Purmerend naar Amsterdam, den
22 Januarij 1795 gezonden, om raad te vragen: „hoe zich omtrent de
Revolutie te gedragen", en
een request van de Amsterdamsche studenten, tot medeviering van het,
feest der Vrijheid op !t Revolutie Plein (Dam), onderteekend door J\', M.
Kemper, A, R. Falck en I. Verburg.
Cf. Handelingen van het Comitti Revolutionair in Amsteldam, p. 16,
19 en 356.
HOOFDSTUK !V.
«Het hof provinciaal van Utrecht werd van oudsher
niet beschouwd blootelijk als eene instelling ter judi-
cature, maar tevens als van eenen staatkundigen
aard. Meermalen werd hetzelve geraadpleegd, wan-
neer het staatszaken gold, op de rust en het welzijn
des vaderlands van invloed.
Uit de vele voorbeelden hiervan in Memorialen
\'s hofs voorhanden, zy alleen aangevoerd «\'s hofs
advys op het voorstel, door den erf-stadhouder, ten
jare 1787, aan de staten dezer provincie gedaan»,
of in de toenmalige situatie van zaken, wegens de
plaats gehad hebbende omstandigheden, en het voor-
gevallene in deze stad en provincie, ook zoude be-
hooren te worden verleend eene amnestie, mitsgaders
zulks noodig gevonden wordende, i.n hoeverre en
\') Memoriaal 1787. Pol, 137—195.
-ocr page 101-op welke wijze dezelve zoude behooren te worden
ingerigt ?
Het hof stelde de zaak in handen van den toen-
maligen procureur-generaal Hieronymus van Alphen.
Zoowel \'s mans advys als dat van het hof zelve,
bevat zóóvele trekken van echte staatswijsheid en
vrijgevigen zin, — daarbij wordt een zóo helderen
blik in de toen nog duistere, doch sedert opge-
helderde toekomst geworpen, — dat wij het niet
ondienstig achten daarvan eenigzins uitvoeriger te
gewagen. En wij doen dit te eerder, vermits (voor
zoo verre ons bekend is) deze stukken wel worden
vermeld in de toenmalige geschiedenis des vader-
lands , maar nergens in derzelver geheel zijn mede-
gedeeld \')•
Bij den aanvang van zijn advys trekt de procureur-
generaal eene scherpe lijn tusschen het, sedert den
jare 1784, «inroepen van zoodanige bezwaren, waar-
door ter kennisse der staten gebragt werden die
afwijkingen, welke van de constitutie, zooals die
in den jare 1747 was ingevoerd en in den jare 1766
\') Vaderl. Historie enz., ten vervolge van Wagenaars Vaderl. Hist.
üeel XXI, bladz. 128 en volgg. Vgl. Deel XXIII, bladz. 53 en volgg.
en de aldaar aangehaalde plaatsen van Chalmot, en uit de Nederl.
Jaarboeken.
was bevestigd, waren ingeslopen», zoo mede «de
opgave van zoodanige verbeteringen, welke, ten
algemeenen beste, op eene constitutionele wijze,
met communicatie en medewerking van den prins
erf-stadbouder, zouden kunnen worden ingevoerd»
en tusschen de opgave van bezwaren, die, zoo in
aard, als wijze van voordragt, «directelijk inliepen
tegen de vastgestelde regeringsvorm en constitutie
dezer provincie, van begrip zijnde (hetzij dan bona
of mala fide), dat het inbrengen van bezwaren het-
zelfde was met het betoogen van derzelver regt-
matigheid, en dat het diensvolgens aan de inbren-
gers, niet aan den souverein dezer provincie stond,
om over de wettigheid of onwettigheid der inge-
bragte bezwaren te oordeelen; en dat mitsdien alle
weigering van herstel, was eene inbreuk op de
zoogenaamde regten des volks, tegen welke wei-
gering of inbreuk men zich niet alleen wettiglijk
verzetten, maar zelfs via facti (de geweldadigste
middelen zelfs niet uitgezonderd) zich de gepreten-
deerde herstelling verschaffen mogt.
Alleen en uitsluitend het laatstgenoemde kwam
in aanmerking, en wel eeniglijk als de onmidde-
lijke aanleiding hebbende gegeven tot de daaruit
voortgevloeide «gewapende remotie der Magistraten,
de feitelijke resistatie met wapenen, de gepleegde
doodslagen tegen de door den souverein geordon-
neerde militie, de usurpatie van de Hooge Regeering
dezer provincie, de aanmatiging der legislative
magt, de spolie van \'s Lands kantoren en dergelijke
misdaden meer».
Ofschoon nu (zoo ging de procureur-generaal
voort), een groot aantal van burgers en ingezetenen
tot het plegen dezer daden hebben medegewerkt,
en dus ais deelgenooten van zoodanige delicten
konden worden beschouwd, zoo moest men toch
in consideratie nemen:
Dat velen, door valsche voorgevens misleid, door
onkunde vervoerd, door verleidende voorbeelden van
de gehoorzaamheid van hunne wettige overheden af-
getrokken zijn, ja zelfs door dwang of bedreigingen
tot deze en gene ongeoorloofde stappen vervoerd zijn;
Dat vele dingen op naam quasi van de burgerij
zijn gedaan, aan welke dezelven nimmer haar toe-
stemming heeft gegeven, ja van welke zij zelfs
somtijds geene kennis gedragen heeft;
Dat velen door een blind vertrouwen op hunne
hoofden, voorgangers en geleiders, ter goeder trouw
zijn gepersuadeerd geweest dat hun deze en gene
stappen geoorloofd waren, welke meerder kundig-
heid, bedaarder en geoefender zinnen hun als onge-
oorloofd zouden hebben doen beschouwen;
Dat velen, eens in den stroom der verwarringen
geraakt, zijn voortgesleept, geene kracht of moeds
genoeg hebbende om van hunne dwalingen terug-
te keeren, en daaraan hunne eer quasi, —- maar
vooral hunne personen en goederen te wagen.
Ten aanzien van deze en soortgelijken behoorde,
naar het gevoelen van den procureur-generaal,
eene generale amnestie plaats te hebben; «velen
toch waren door het afleggen der wapenen, door
zich te submitteeren aan hunne wettige overheden,
door zich tot het stil en vreedzaam opvatten hunner
gewone bezigheden te begeven, tot hunnen pligt
wedergekeerd; van velen mogt men hetzelfde ver-
wachten, zoodra zij zich van geregtelijke vervol-
gingen mogten bevrijd zien».
«Maar zoozeer het met de clementie van den
Souverein en eene goede staatkunde overeenkomstig
was, in tijden van burgerlijke oneenigheden en
verwarringen, het grootste en minschuldige ge-
deelte der natie te verschoonen en daardoor hare
totale ruine te voorkomen, — zoo noodzakelijk
kwam het den procureur-generaal voor, van de
amnestie uit te zonderen alle zoodanigen die zich
als voorgangers en zoogenaamde volksleiders, vrij-
willig hadden opgeworpen, en dus hunne bekwaam-
heden met daden gepretendeerd hebbende (peritiam
professi), noch als misleiden, noch als onschuldig
dwalende konden worden geconsidereerd, dewelke
onder eene generale amnestie begrepen zijnde,
daardoor slechts gelegenheid zouden verkrijgen om
den afgebroken draad hunner misdrijven weder op
te vatten tot eene onherstelbare ruine van den
burgerstaat», met één woord — «diegenen die
zich tot hoofden der zoogenaamde volkspartij hadden
opgeworpen en getracht op de puinhoopen van
eene wettige regering en van de gevestigde consti-
tutie, hunne grootheid te bouwen en zich daartoe
te bedienen van middelen welke het weldenkend
gedeelte der natie met afgrijzen beschouwde en
waaraan de nakomelingschap met verontwaardiging
zou denken.
Dan ook ten aanzien der zoodanigen kwam bij
den procureur-generaal in aanmerking, «dat onder
de alzoo van de te verleenen amnestie uit te zon-
deren personen, sommigen nog zouden kunnen
gevonden worden of door eene onkundige drift
vervoerd of door het kwade voorbeeld in de mis-
leiding van hunne medegenooten of verleid door
vrees van eens begonnen hebbende zich niet te
kunnen onttrekken».
Aan de zoodanigen adviseerde de procureur-ge-
neraal deze weg van adres of submissie open te
laten, — met verzoek om onder de verleende am-
nestie mede te worden begrepen, of zich bij requeste
van submissie, elk aan zijnen competenten regter
te adresseeren, ten fine de tot hunne verontschul-
diging ingebragte bewijzen behoorlijk mogten worden
geëxamineerd».
Tot die amnestie behoorden echter niet, naar
het oordeel van den procureur-generaal, «de bij-
zondere actiën van burgers tegen elkander, wegens
particuliere beleedigingen, toegebragte schaden en
vexatiën, mitsgaders de crimineele actiën wegens
bijzondere misdragingen (deiicta privata), gevende
hij echter in consideratie, «of het niet raadzaam
zoude zijn, uit hoofde van de situatie van zaken,
dat tot het institueeren van zoodanige actiën, een
korte peremtoire tijd werd gepraefigeerd ten einde
de rust, vrede en eensgezindheid in deze stad en
provincie, zoo ras mogelijk, werde hersteld».
Het Hof adviseerde, «dat er zoude dienen te
worden verleend eene algemeene amnestie, met
uitzondering van weinige personen met namen te
noemen».
«In het algemeen (zoo lezen wij) had de onder-
vinding zoo van vroegeren als lateren tijd geleerd,
dat het accordeeren van amnestie (bijzonder na
burgerlijke dissensiën of oproerigheden, aliernood-
zakelijkst is en de heilzaamste vruchten voor land
en volk gehad heeft, en daarentegen het straffen
van velen na het ophouden of wel bedwingen van
zoodanige oproeren, niet alleen onnut, maar ook
zeer schadelijk zoude kunnen zijn; want daar meest
altoos in volksberoerten een zeer groot gedeelte
des volks en bedreigingen van weinigen verhit en
verdwaasd wordt, zoo zoude door het straffen van
velen ter zake van rebellie, die verdwaasde menigte
eerder verbitterd dan verbeterd worden, — terwijl
ook het natuurlijk medelijden — dat zoo ligt bij
elk geboren wordt op het zien der veelvuldige
straffen , ja zelfs op bedreigingen van straffen, veel-
ligt zoude kunnen worden gaande gemaakt en
daardoor haat en afkeering omtrent de regering
in de plaatse van eerbied en liefde; — in het bij-
zonder wanneer geene daden gepleegd zijn waarvan
bf de natuur, of de zigtbare schadelijkheid een
afkeer heeft ingeboezemd; — terwijl ook het straffen
van velen in plaats van nuttig te zijn en tot heil
des volks te strekken allerschadelijkst zoude kunnen
wezen; omdat het meer nadeel doet, wanneer een
groot deel des volks genoodzaakt wordt land en
stad te verlaten dan uit het straffen voordeel kan
worden aangebragt». Hieruit vloeide nu, naar
\'s liofs oordeel van zelf voort: «dat een souverein,
die het straffen van enkele personen tot afschrik
en verbetering gewild heeft, na het eindigen van
beroerten, tot welzijn van een maatschappij, en
ter voorkoming van eene gevreesde devastatie, welke
uit straffen van velen noodzakelijk zouden geboren
worden, met zijne clementie behoort tusschen beide
te komen en (nadat hij eenige der voornaamste
aucteuren begunstigers of uitvoerders tot voorbeeld
gesteld heeft, waaraan het volk ziet dat zulke
daden niet straffeloos kunnen geschieden, en waar-
door, ook bij vervolg van tijd een ieder wordt af-
geschrikt om als een hoofd van oproerigheden zich
bloot te stellen) voorbijziende de gepleegde mis-
daden, door zachtmoedigheid, voorzigtelijk handelt,
indien hij, tot welzijn van zijn land zoekt te be-
waren, dezulken aan wien schuldeloos voor den
lande, gratie kon worden bewezen, «Op die wijze
scheen het middel van gratie of pardon allerge-
schikst» om het reeds plaats gehad hebbende verderf
of de ruïne binnen deze stad en provincie te stuiten,
vrede, rust en welvaren te doen herleven en het waar
welzijn en geluk der maatschappij te bevorderen.
Het hof gaf voorts de voorkeur aan de uitzonde-
ringen bij namen. Rangschikte men toch de uitge-
zonderde in classen, «een geheel aantal personen,
die niet zonder een te duchten nadeel voor stad
en provincie allen zouden worden uitgezonderd,
zoude daarvan verstoken zijn», eene amnestie met
talrijke en veel omvattende uitzonderingen, is eene
amnestie in schijn zonder wezentlijke clementie —
wanneer toch allen, die, in eenigopzigt voor auteurs
der rebellie te houden zijn zouden moeten worden
uitgezonderd, zoude er immers niemand meer ex
Lege Julia Majestatis te straffen, en derhalve bij
amnestie te pardonneeren zijn». Hoezeer het langs
dien weg zoude kunnen gebeuren dat een of meer
schuldigen niet in de uitzondering waren begrepen,
het uit een te naauwgezet onderzoek voortvloeijend
langdurig uitstel, zoude het effect een er weigering
hebben, terwijl het welzijn van stad en provincie
eene spoedige afdoening vorderde — de mindere
nauwkeurigheid en mogelijke verschooning van één
of meer zou door de spoedige daarstelling van de
rust en welvaart rijkelijk worden opgewogen. Ein-
delijk nam het hof deze gelegenheid te baat om
aan de staten het voorstel te cloen «om de confis-
catie van goederen in cas van misdaad van gekwetste
hoogheid, rebellie of dergelijken, (bereids in Holland
en andere plaatsen geheel afgeschaft) ook voor altijd
binnen deze provincie te doen cesseeren» \').
l) Het bovenstaande werd door den heer Mr. J. G. Voorduin medegedeeld
-ocr page 110-Door de staten van Utrecht werd vervolgens eene
generale amnestie verleend, bij publicatie van 14
November 1787, waarvan echter uitgezonderd waren
«alle de zoodanige, welke als de voornaamste aan-
en uitvoerders zig hebben gedragen, alzo dezelve
personen even hierdoor als de voornaamste oor-
zaken der desordres, oproeren en benadeling aan
den lande en desselfs goede en stille in- en opge-
zetenen moeten worden gehouden, declareren wij
alzulks van deze onze amnestie te excipièren:
\'1°. Alle de personen, welke hebben kunnen goedvinden
de binnen deze stad plaatse gehad hebbende onwettige
staatsvergaderinge, mitsgaders de pretense vergadering der
zoogenaamde gedeputeerden \'t zedert den 11. Juny tot den
15. September dezes jaars bij te wonen en te helpen uit-
maken,
2°. De personen, die in en bij de gemelde vergaderingen
de plaats van secretarissen hebben vervuld, en alzulks,
hoewel onder den eed van den wettigen Souverein staande,
niet geschroomd, zoo door het opstellen als contrasigneren
van derzelver wetteloze, en veeltijds al tegens s\'lands
in de Sectie-vergadering van 29 Junij 1847 der regtsgeleerdheid en
staatswetenschappen, van het Utrechtsch Genootschap.
Z. aanteekenirgen van het verhandelde in de Sectie-vergaderingen v. h.
Prov. Utrechtsch Genootschap ter gelegenheid van de algemeene verga-
dering gehouden in het jaar 1847, pag, 110 volgg.
staten vijandelijk ingerigte resolutien en publicatien strek-
kende eeniglijk om de ingesetenen te onttrekken van der-
zelver verschuldigde gehoorzaamheid aan de Hoge Overig-
heid , als anders, te helpen medewerken tot alle de confusien,
welke uit het formeren informeren en bijeenroepen dier
pretense vergaderingen voortgekomen zijn , zoo als dan ook
al verder die personen , welke met versaking van hunnen
eed, met welke zij aan de staten dezer provincie waren
verbonden, in de hun op dien voet bij ons toevertrouwde
posten, de onwettige en gewelddadige beveelen van deeze
pretense staten ofte derzelver gedeputeerden, hebben ten
uitvoer gebragt, specialijk ook met relatie tot het spo-
liëren van s\' lands Coinptoiren en vervoering der penningen
en manualen uit handen en de magt van zodanige Ont-
fangers , aan welke dezelve waren aanbevolen. Alles nog-
tans onverminderd de generale amnestie aan de burgers
en ingesetenen van Wijk verleend, zoo verre die alsnog
betrekkelijk kan en behoord gemaakt te worden op de
personen, welke als quasi gecommitteerden dier stad op
deze gernelte vergaderingen alvorens mogten zijn gecom-
pareerd.
3°. Alle de personen, welke, zoo uit de aangeblevene,
en zoogenaamde niet geremoveerde raden, als uit de Bur-
gerije, op het via facti onwettiglijk geïntroduceerd nieuw
i\'egeerings-reglement, zig tot raden in de vroedschap binnen
de stad Utrecht hebben laten aanstellen, en voorts te rade
kunnen worden onder het afleggen van den eed, tot hand-
having van evengemelte feitelijk geintroduceerd nieuw re-
geerings-reglement, ofschoon strijdig met de constitutioneele
forme van regeeriug, dezelve posten van regeering dadelijk
te aanvaarden, en ingevolge daarvan zig in alle zoorten
van Magistraats-bedieningen en commissien , zoo wel relatif
tot de administratie der politie als justitie, intedringen,
en dit alles tegen de gemanifesteerde intentie van den
Souverain.
4°. Alle de personen, welke als de voornaamste autheurs,
begunstigers of bewerkers van de plaats gehad hebbende
rebellie en ongehoorzaamheid te houden zijn en als voor-
gangers bij uitstekendheid in de voornaamste daden zich
hebben gedragen, voor welke wij bij deze declareren alle
de zoodanigen, die van wegens de zoogenaamde gecom-
mitteerden van 1215 burgers en inwoonders dezer stad,
in de raadkamer hebben geassisteerd bij de mondelinge
aanspraak door P. P. J. Ondaatje op den 7. en 11. Maart
1785 aldaar in de vergadering van heeren burgémeesteren
en vroedschap der stad Utrecht gedaan en waarover be-
reids wegens den Hoofd-Officier derzelver stad tegens ge-
melten Ondaatje procedures voor den Ed. Achtb. Geregte
geëntameerd en litispendent zijn, gelijk ook de zodanige,
welke de respective adressen, ten tijde voorz. en van ge-
lijken inhoud als die mondelinge aanspraak, aan de vroed-
schap overgelegd, zoo in naam van de bovengemelte ge-
committeerdens van 1215 burgers en inwoonders, als in
qualiteit van gecommitteerdens uit de agt burger com-
4
pagnien, opgesteld of onderteekend Lebben, en bij welke
op eene zeer verregaande wijze op de authoriteit der Ma-
gistraat geëmpieteerd en de vrijheid hunner deliberatien op
eene oproerige wijze is benomen; verder alle zoodanige,
als zig op den 19 December 1785 hebben laten commit-
teeren tot het inleveren van het zoogenaamde adres, ten-
derende om zittens vergadering te doen resolveeren tot
het vaststellen en publiceeren van het concept reglement
op. de bestelling der stads regering, met bepaling van den
tijd van drie maanden om hetzelve dadelijk in train te
brengen en wederzijds te beëdigen.
Als ook degene, welke het declaratoir op den 20. De-
cember 1785 daartoe relatif getekend en vervolgens aan
gecommitteerdens uit de vroedschap ter overbrenging in
den raad ter hand gesteld hebben. Voorts de personen,
die de adressen van den 6. en 13. Maart 1786, onder-
tekend, door alle de geconstitueerders en gecommiteerders,
hebben opgesteld of ingeleverd, en agtervolgd door eens
luidende voorstellen, op den 20. daaraanvolgende, aan den
raad gedaan, uit naam der agt burger compagniën, onder-
tekend, met de declaratoiren hierop gevolgd, tenderende
tot bet beëdigen van het nieuw regerings reglement aan
de zijde der burgerij en het via facti afschaffen van het
reglement van den jare 1674 voor zooverre het stedelijke
betrof, de personen welke het adres of zoogenaamd mani-
fest aan den heer eersten Burgemeester op den 3. Julij
1786 overhandigt, met het nevensgevoegde declaratoir,
waarbij alie zoodanige raden, als zig na het begrip van
de overhandigers eenigzins weigerden te schikken, met
eene remotie van hunne raadsplaatsen bedreigt wierden,
hebben onderteekend; gelijk ook de zoodanige welke de
circulaire missive aan de bondgenoten, geschreven uit
Utrecht den 5. Julij 1786 en aan alle de gewapende schut-
terijen en genootschappen opgesteld onderteekend hebben.
Verder ook zoodanige personen welke op den 2. Augustus
1786 (volgens het gehouden verbaal van het voorgevallene)
bij het via facti aanstellen en beëdigen van het zoogenaamd
gèqualificeerd collegie van gecommitteerders uit de borgerije,
de 16 quasi geëligeerde gecommitteerdei\'s den eed daartoe
vastgesteld, mitsgaders de bij het reglement gearesteerde
eed, zooverre de stads regeering betreft, afgenomen en in
dezelver handen hebben doen afleggen, zooals ook diegene
welke bij de voorsz. wederregtelijke actens en handelingen
van den 2. Augustus 1786 als amanuenses hebben gefun-
geerd , mitsgaders de zoodanigen welke de insinuatiën op
den 3. Augustus 1786 aan dertig van de toenmalige raden
gedaan, en waarbij dezelve van hunne raadsplaatsen ver-
klaard wierden door de burgerije geremoveerd te zijn,
opgesteld of getekend hebben. Voorts ook diegene welke
de insinuatiën op den 8. Augustus daarop aan de heeren
Burgemeesters Loten en van Bronckhorst, de heeren geëli-
geerde raden en edelen en de raden van Beek, Verbeek,
van dei- Dussen, Wieling, van Musfechenbroek, Boddens,
van Westrenen, van der Does, van Romondt,f Verschoor,
Pesters, Falck en Zaal, hebben gedaan overleveren en
onderteekend.
Item, de personen, welke de insinuatiën van 17 Augustus,
aan de heeren ordinaris Gedeputeerden gedaan, hebben
onderteekend, en waardoor, uithoofde van de zware be-
dreigingen daarbij voorkomende, de wettige regenten ver-
hinderd zijn hunne amptsbezigheden na hare beste kennisse,
ten nutte der provincie veilig te blijven waarnemen, in-
voegen dan ook de heeren Staten, ter voorkoming van deze
gevolgen, den 30. Augustus 1786 te Amersfoort beschreven
en aldaar tot den 18. September dezes jaars hare verga-
deringen en die van oude collegiën gehouden hebben. De
personen, die opgesteld, ondertekend of ingeleverd hebben
alle memoriën adressen of andere zoo schriftelijke als
mondelinge voordragten, welke het gevolg hebben gehad
het feitelijk decerneeren van zoogenaamde huis- en stads
aresten tegens verscheidene notabele burgeren en ingese-
tenen gedurende de onwettig geüsurpeerde magistrature,
eu daar onder in specie van het geweldadig gevangen
nemen en in detentie houden der heeren Raden J. A.
Martens en P. E. Voet van Winssen, ten einde, zoo als
de eigene woorden en ongehoorde uitdrukkingen van zekere
memorie (zoo gezegd wordt) van wegens de generale ver-
gadering van officieren der stads schutterij en den 5.
Augustus 1787 aan de onwettige magistraat overgegeven,
medebrengen, «van wanneer de pretense staten van Amers-
foort onder het commando van Willem de V, onze tot
nog toe onverdiend gecontinueerde, ondankbare en torne-
[ose stadhouder, capitain, en Admiraal Generaal, mog te
gelusten de stad Utrecht met geweid te attaqveeren,
dezelve gedetineerdens en alzoo ook de verdere gearre-
steerde personen den voorzorg te kunnen,, en op den
eiscli van het volk ook te moeten, geven om in de eerste
plaats door het geschut der geweldenaars vernield en ver-
pletterd te worden». En eindelijk de zoodanige welke het
adres den 7. Augustus 1787 aan den pretensen raad dezer
stad opgesteld, ingeleverd en ondertekend hebben, in zig
vervattende de buitensporigste en geoorloofdste eischen
nopens den persoon en goederen , zoo van den heere Prince
Erfstadhouder, als van de staatsleden ter vergadering
binnen Amersfoort comparerende.
5. Alle de leden van hét binnen deze stad plaatze gehad
hebbende zoogenaamde defensie-wezen, en degene die
daarbij als ministers hebben geadsisseerd.
6. Nog alle zoodanige op- en ingesetenen dezer pro-
vincie, welke als commandanten eenig deel hebben gehad
in het dadelijk attaqueren van de militie van den staat,
tot defensie en maintien van de Hoge Souverainiteit binnen
deze provincie ingerukt, of te tegens dezelve feitelijke en
gewelddadige tegenstand geboden hebben, inzonderheid bij
gelegenheid van de zoogenaamde actie aan of bij de Vaart,
en der expeditie op Zoestdijk, de canonade op de gelegde
batterije aan de Bildt, gelijk ook alle zoodanige in- en
opgesetenen der provincie, welke als commandanten van
zoogenaamde exercitie genootschappen of te vrijcorpsen,
met hunne onderhorige manschappen gewapend naar deze
stad zich hebben begeven om aldaar als auxiliairen mili-
taire diensten te doen jegens derzelver Souverain, al waar
het ook dat de zodanige in hunne qualiteiten geen deel
gehad mogten hebben in de evengemelte dadelijke attaques
der militie van den staat.
Dan alhoewel wij , als gezegd, alle deze personen breeder
nu omschreven en gedesigneerd, van deze onze generale
verleende amnestie en kwijtscheldinge van misdaad willen
hebben uitgesonderd, verstaan wij nogtans dezelve bij deze
daardoor niet aftesnijden de faculteit om met allegatie van
zoodanige redenen en motiven, als het meest zouden kunnen
dienen om hun onze singuliere gratie te doen meriteren,
het zij dan van door onkunde, misleiding of andere, hare
misdaad konnende verminderen, middelen gebragt te zijn
tot het instellen, ondertekenen of aanbieden van alle zoda-
nige instrumenten als hier voor zijn vermeld, of ook tot
andere stappen, van welke nu in waarheid berouw hadden,
onvoorzigtig te zijn gekomen, zig aan ons te adresseeren,
ten einde speciale brieven van pardon te obtineren, ofte
ook wel verzoek te doen, ten einde onder deze generale
amnestie zig rekenen konnen begrepen te zijn, daardoor
niet komen op te heffen alzulke dispositien als bereids bij
ons, de- heeren onze ordinaris gedeputeerden, ofte bij de
respective Magistraten van stad en steden mogten gevallen
zijn tot demissie van ampten en beneficien bij deze of geeie
bekleed geweest, ofte ook tot het ontnemen van derzelver
burger-regten, regt van inwoning of anders, gelijk wij die
personen ook door deze amnestie niet bevrijden van zoda-
nige dispositien welke nog bij vervolg zouden konnen
geoordeelt worden noodzakelijk te zijn, als willende dat
alzulke resolutien bereids genomen of nog te nemen, sullen
zijn en blijven van volle kragt en waarde en volkomen
effect sorteren. Gelijk wij ook al verder statueeren, dat
ingeval iemand van diegenen, welke onder deze generale
amnestie begrepen is, naderhand zich aan dergelijke mis-
daden wederom kwame schuldig te stellen, zoodanig een
niet alleen ter zake van deze nader gecommitteerden mis-
daden zal strafbaar zijn maar ook ten aanzien van alle
zoodanige Actens van rebellie, als bij deze aan hem gra-
tieuselijk zijn geremitteerd, als corrigibel zijn, als welke
in dien gevalle wij willen gehouden hebben niet geremitteerd
te zijn. Voorts verklaren wij ook van deze generale am-
nestie uit te sluiten alle de zoodanige, die, ofschoon ander-
zins daarinne begrepen met de daad zullen betonen van
dezelve geen gebruik te willen maken, en al zulks ook die-
gene , welke zich met hare personen en goederen gereti-
reerd hebben ter cause van gepleegde misdaden van rebellie
en ongehoorzaamheid, bij continuatie langer als twee
maanden na de publicatie dezes, van de plaatze hunner
vorige wooningen blijven onthouden, zonder zich weder als
bevorens derwaarts te begeven tot derzelver huisgezinnen
en familien en zig aldaar te gedragen als stille en vreed-
zame burgers betaamt. Verklarende wij al verder dat,
ofschoon ter zake van de gepleegde Rebellie en ongehoor-
zaamheid ieder onder deze amnestie mogt begrepen zijn,
dezelve daardoor niet verstaan moet worden gelibereerd
te zijn van zoodanige criminele actiën, als tegens denzelven
bevonden zouden mogen worden plaatze te moeten hebben,
ter zake van eenige bijzondere geweldenarijen, roverijen
en excessen door hun en we! in \'t bijzonder, door de zoge-
naamde scherpschieters, in stad of steden, of ten platten
lande, tegens bijzondere personen of goederen gepleegd,
als welke bijzondere excessen bij dezen niet verstaan moeten
worden geremitteerd te zijn; zooals ook mede ongeprae-
judiceerd, en aan een iegelijk, welke dezelve begrijpen
zal willen hem te competeren, gereserveerd blijven alle
civile actiën, hetzij in cas van injurie tot honorabele en
profitabele beteringe van eer, of tot recuperatie van alle
zodanige schadens en interessen, als zullen kunnen blijken
van denzelven toegebragt te zijn. zoo door de geweldadige
handelingen van particulieren, als ook specialijk door de
willekeurige daden van geweld en oproer van wegens de
wettelooze en geüsurpeerde auctoriteit, welke binnen deze
stad plaatze heeft gehad; gelijk dit inzonderheid mede
plaatze verstaan moet worden te hebben in reguard van
alle actiën die aan den lande competeren ter zake van het
onwettig misbruik van \'s lands penningen als andersints,
en de enorme schadens hierdoor aan de provinciale en
stedelijke cassen toegebragt, als welke actiën, tegens alle
8
-ocr page 120-degene, welke daarvoor bevonden zullen worden verant-
woordelijk te zijn, daar, en zoo zulks behoord, gereserveerd
worden bij dezen.
Eindelijk verklaren wij, tot onze nadere dispositie te
blijven reserveren hetgene binnen de stad Montfoort in het
bijzonder is voorgevallen, tot zoo lange het onderzoek van
onzen Hove Provinciaal, op onze speciale last binnen voorrz.
stad gedaan, afgelopen en daarover bij ons finaal zal zijn
gedelibereerd.
En ten einde van deze onze meeninge een iegelijk zoude
konnen blijken en zig daarna gedragen, zal deze alomme
worden gepubliceerd en geafflgeerd naar behoren.
Aldus gedaan t\' Utrecht den 14. November 1787.
(Was geparapheerd) A. F. Godin, vt.
(Onderstond) Ter ordonnantie van mijne voor-
noemde heeren de Staten
(Was getekend) H, A. Laan \').
Den 19. December 1787 werd eene publicatie der
Staten van Utrecht uitgevaardigd, waarbij eene
nadere verklaring gegeven werd van de amnestie
\') Vervolg van Mr. Johan van de Water\'s Groot Plakkaatboek \'s Lands
vau Utrecht, uitgegeven door de HH. Moorrees en Vermeulen. Ie deel,
pag. 437 volgg.
van 14 November, ten aanzien van het voorgevallene
binnen Montfoort.
Den 23 Julij 1788 verscheen eene resolutie der-
zelfde Staten, waarbij het te teekenen Declaratoir
werd vastgesteld voor ieder, die bij speciaal appoin-
tement in de algemeene amnestie dd. 14 November
1787 zou begrepen worden 1).
!) Eodem le deel, pag. 442, en pag. 453.
-ocr page 122-HOOFDSTUK V.
Den 15. December 1798 werd eene verordening van
het uitvoerend bewind der Bataafsche Republiek,
openbaar gemaakt, ten geleide eener «Proclamatie»
van het vertegenwoordigend ligchaam, wegens eene
volkomen amnestie voor alle misdrijven, enz. uit
verschillende gevoelens over staatkundige onder-
werpen veroorzaakt». Of tot dit verleenen van am-
nestie door het vertegenwoordigend ligchaam, de
magt moet gezocht worden in art. 50 der staats-
regeling van 1798, is wel eens betwijfeld en wel
op grond dat in het artikel slechts gesp roken-werd
van gratie, en daarin moeijelijk het begrip kan
opgesloten liggen van amnestie of abolitie, «daar
zulke regten niet wel denkbaar zijn in eene Repu-
bliek; ook kan men dit wel eenigzins opmaken uit
de bepaling: na ingenomen consideratien en op
gunstig berigt van den regter aan wien de zaak
behoort. Daar is dus altijd een gunstig berigt van
den regter noodig, dus deze bepaling sluit de
mogelijkheid eerier amnestie uit, want men kan
toch niet goed aannemen, dat al had het vertegen-
woordigend ligchaam aan het regt van gratie de
uitgebreidheid eener amnestie willen geven, de
regter voor allen die zij in de amnestie begrepen
wilden hebben, gunstig berigt zoude uitbrengen» \').
Ik zie echter volstrekt niet in waarom in art. 50
gratie beperkt moet worden, tot kwijtschelding in
den meest beperkten zin, ik zoude meer geneigd
zijn voor een algemeene opvatting, zoodat ook
daarin amnestie en abolitie begrepen zijn. Vat
men hier gratie op, gelijk Mr. de Grez, dan kon
wel eens de wettigheid van de amnestie van 15
December betwijfeld worden.
De amnestie van 15 December had tot grondslag,
wat alle amnestien tot onderwerp moeten hebben,
na tijden van oproer en burgerkrijg, door vergiffenis
de gemoederen te doen bedaren, door verzoening-
den onderlingen haat weg te nemen, en door meer-
dere toenadering van de burgers in den staat, de rust
en vrede te bevorderen en te bevestigen. Er werd
\') Mr. de Grez, over het Regt van Gratie volgens ons tegenwoordig
staat.sregt, p. 25.
-ocr page 124-dan eene volkomen amnestie uitgevaardigd «voor
alle misdrijven en excessen, welke hunnen oor-
sprong aan verschillende gevoelens over staatkun-
dige onderwerpen alleen verschuldigd zijn, mits-
gaders dezulken, welke zonder dat verschil niet
zouden zijn, noch hebben kunnen worden bedreeven,
en zulks voor zoo ver dezelven zijn begaan voor den
31. Julij dezes jaars, of de eerste zitting van het
constitutioneel vertegenwoordigend ligchaam, mids-
gaders om eenige andere beschikkingen van recht-
vaardigheid te maaken. Voor eerst. Allen, welke
wegens hunne gevoelens en gedragingen in het
staatkundige na de staatsomwenteling van denjare
1795, gehad en gehouden, bij eenigeproclamatien,
publicatien, decreeten, of andere politieke besluiten,
in hunne eer en goeden naam mogten zijn aange-
vallen, hetzij onder algemeene aantijgingen, hetzij
onder de meer bepaalde beschuldiging van misda-
den, welke zijn onbeweezen gebleeven, en voor zoo
ver het een en ander van geen rechterlijk vonnis
of procedures is gevolgd geworden, voor zoo veel
des noods, te ontheffen van allen blaam, welke
mogt worden gereekend uit voorschreeven hoofde,
op dezelven te hebben berust, of te zijn blijven
berusten; willende dat alle degeenen, welke zich
in de termen van deezen Articul zullen bevinden,
worden beschouwd even als of nimmer eenige po-
litieke dispositie of verklaaring, ten hunnen nadeele
ware gevallen of gedaan»
Uit het bovenstaande zal men, geloof ik, genoeg-
zaam den geest van deze proclamatie kunnen op-
maken, die, hoe volkomen zij genoemd werd, nog
eenige uitzonderingen bevatte, noodzakelijke ge-
volgen van de toen bovendrijvende staatkunde.
Intusschen was eenige weken voor de uitvaardiging-
der proclamatie iets gebeurd, dat tevens tot het
ontwerpen van deze schijnt medegewerkt te hebben 8).
Er was namelijk een zamenzwering ontdekt, welke
ten doel had het bewind, dat 12 Junij 1798 ver-
nietigd was geworden, te herstellen.
De hoofdschuldigen waren Cornelis van der Hoeven
en Jan Eijkenbroek, die zich te Parijs ophoudende,
door middel vau een derde te Brussel, briefwisseling-
hadden gehouden met eenige onverzoenlijken hier
\') Volledige verzameling der publicatien, Ille deel, n°. LXIII.
2) „En verder zoodaanige schikkingen maken, als het meest geschikt
zijn, om alle nieuwe verkrachting der staatsregeling, mitsgaders alle
poogingen tot het ondermijnen of omverwerpen van de thans gevestigde
constitutioneele orde van zaaken op het krachtigste tegen te gaan". Pu-
blicatie, eodem.
Z. Memorien van rechten in zake der burgers C. v. d. Hoeven en J.
Eijkenbroek, (door Mr. G. Beelaerts v.. Blokland) en aldaar het berigt van
den hoye van justitie over de voormalige gewesten Holland en Zeeland.
te lande, om met medewerking van velen dezer het
bestaand Gouvernement omver te werpen.
Vooral door verdraaide voorstellingen van \'s lands
toestand aan het fi ansche bewind gedaan, trachtten
zij aan het hier te lande in kracht zijnde regeerings-
stelsel afbreuk te doen.
Gevangen genomen zijnde werden zij veroordeeld
tot de straf van het zwaard over het hoofd, twaalf
jaar confmement gevolgd door een eeuwigdurend
bannissement, en een hunner medepligtigen P. J.
de Visser tot vijf jaar confmement en gelijk bannis-
sement.
De straf zou voltrokken zijn geworden zoo niet
op verzoek van eenige burgers, het Wetgevend
Lichaam, den 22. December 1799, surcheance ver-
leend had.
Na de opening van de extra-ordinaire vergadering
der Eerste Kamer, op Zondag den 22. December,
communiceerde de President (Couperus). «Dat hij
zich verpligt gevonden had de leden extra-ordinair
op te roepen, ten einde te delibereeren over een op
den vorigen avond door twee burgers aan hem
overhandigd request, terwijl hem nog op dezen dag
een tot hetzelfde einde tendeerend request door
twee burgers van Botterdam was ter hand gesteld,
dat van zulk een pressanten inhoud was, dat hij
gemeend had, nog heden te moeten vergadering-
beleggen».
Het eerste request had de strekking, de Eerste
Kamer te verzoeken, dat de zaak van C. v. d
Hoeven en Jan Eijkenbroek nader mogt worden
onderzocht en daar het vonnis zoo spoedig vol-
trokken stond te worden, surchéance teverleenen.
Het tweede verzocht dat het der Kamer behagen
mogt, alle de om politieke misdaden zich in heg-
tenis bevindende personen te relaxeren, en inmid-
dels surchéance van executie te verleenen».
De President zeide, nadat hij de stukken had
doen voorlezen, het volgende: Burgers Represen-
tanten! uit de particuliere discoursen, welke ik
met de inleveraars van deze requesten heb gehad,
heb ik zeer duidelijk kunnen opmaken, dat zij in
de daad met die sentimenten bezield zijn. welke
in deze stukken doorstralen, Ik heb echter gelijk-
tijdig kunnen voorzien, dat deze verzoeken oppositie-
in deze vergadering zouden vinden, en zoo iemand,
Burgers Representanten! tegen het vernietigen van
eenig rechterlijk vonnis is, ben ik het gewis; dan
daar het waarheid is, dat in een land en in een
tijdstip waarin revolutie op revolutie volgt, politieke
misdaden kunnen ontstaan, en de tusschenkomst
van den wetgever hierin van een goed gevolg kan
zijn, zoo heb ik mij verplicht gevonden, om, zonder
voor als nog van de zaak ten principale te spree-
ken, ter deliberatie dezer vergadering te brengen,
of er termen zijn, om in dezen eene provisioneele
surchéance te verleenen, terwijl wij nader zouden
kunnen onderzoeken of er zoo kort na het onlangs
gehouden plechtig Nationaal feest, en ter voldoening
van de heilzame oogmerken waarmede hetzelve ge-
houden is, geene favorabele dispositie in deze zoude
kunnen worden genomen.
Pompe van Meerdervoort, ofschoon het in hoofd-
zaak met den Voorzitter eens zijnde, vermeent toch
nog een anderen grond te kunnen aanvoeren, en
toont vervolgens aan «dat het tijdstip tot zodanige
ostensibele strafoelfening van politieke misdrijven
niet zeer gelukkig is gekozen, als zijnde juist zo
kort na het jongste feest.
Het vertegenwoordigend Ligchaam heeft het regt
van gratie en daar nu alle strafbepalingen het
welzijn der maatschappij ten oogmerk moeten heb-
ben, en deze, de maatschappij namelijk, door het
confmement en bannissement, een gedeelte der toe-
ge wezene straffe, voor de gedetineerden genoegzaam
is gewaarborgd, zo kunnen, mijns inziens, de termen
tot de mitigatie der straffe of remissie van het
ostensibele gedeelte daarvan genoegzaam en vol-
doende worden gevonden, uit het belang dat de
maatschappij heeft om de gemoederen van alle
patriotten zooveel mogelijk te vereenigen, en daarom
soortgelijke ostensibele straffen voor politieke mis-
daden te remitteeren, aangezien zij geen andere
dan nadeelige uitwerking, menschkundig berekend
kunnen hebben; — en wanneer dus het vertegen-
woordigend Ligchaam, door een bericht aan den
rechter legaal was geïnformeerd, dat de zaken dei-
politieke gevangenen alzo waren als zij bij de
requesten zijn genarreerd, komt mij het vertegen-
woordigend Ligchaam, op grond der staatsregeling-
voor, daar allezins toe bevoegd te zijn; ér zoude
dus mijns inziens aan \'t Hof van Holland en Zeeland
behooren gevraagd te worden berigt, of de twee
gevangenen bedoeld, alleen wegens politieke mis-
daden waren gevonnisd, en ten 2. of de straf be-
stond zoo als bij de requesten is genarreerd, en
inmiddels en hangende dat berigt en de deliberatien
daarover, de provisioneele surchéance der executie
zoude behooren gedecreteerd te worden.
Het kamerlid Steijn Parvé merkt op dat het deli-
bereren over de twee adressen strijden zoude «tegen
de goede order der wetten en het constant gebruik,
een verzoek om voor een ander, die zig zelfs kan
en behoort te adresseren, wanneer hij zulks begeert,
eene weldaad te obtineren is ongerijmt en door ons
te meermalen of buiten deliberatie gehouden of
althans van de hand geweezen.
Surcheance te verleenen, zonder dat er een be-
paald verzoek ten principaale is bijgevoegd is onge-
hoord, dan kon ieder de justitie ophouden en in
haaren loop stremmen».
De president doet opmerken, dat hij «nietgepro-
poneerd heeft de vonnissen te annulleeren op de
in de requesten voorkoomende gronden, maar tot
het verleenen van surcheance, op gronden van zijn
prae-advis».
Ook Leemans vindt het tegen de gewoonte van
de Kamer, die nooit plagt te delibereren over re-
questen door iemand ten behoeve van derden inge-
zonden.
Appelius is het met de vorige sprekers eens
«betrekkelijk den aart der deliberatien over de
voortgebragte requesten, doch zonder even zeer in
te stemmen met de gevolgen uit deze gronden ge-
trokken.
Maar zoo de vorige sprekers meenen, dat met de
conclusie, waartoe zij gekomen zijn, de zaak afge-
daan is, zoo schijnt hem echter toe dat zulk eene
executie in zulk een tijdstip als thands niet geheel
onverschillig kan worden beschouwd.
De tijdsomstandigheden leiden er voornamelijk
toe om in de misdaad van de veroordeelden, grond
te vinden tot remissie van een gedeelte der straf,
bij aldien zij zich daartoe tot de vergadering ver-
voegd hadden.
Nu zeggen eenige; zij hebben dit niet gedaan,
derhalve vervalt het geheele raisonnement.
Neen, zegt Appelius, dat moet ik tegenspreken
«en wel uit hoofde van de omstandigheden in welke
zich ons vaderland bevindt, van het wanvoegelijke
om thans die publieke straf, tot welke de gedeti-
neerden veroordeeld schijnen aan hun te infli-
geeren».
Men moet gedachtig zijn aan de woelingen der
laatste jaren; aan het feest kortelings gevierd, en
«onder anderen geschikt ter bevestiging van een-
dragt onder alle de Patriotten. Wie is er, dieniet
zoude wenschen medetewerken tot bereiking van
dit doel?
Is dit zoo, dan moet men de publieke straf ach-
terwege laten, die, zonder iets tot de zekerheid der
maatschappij toe te brengen, slechts strekken zoude,
om onaangename voorvallen op nieuw te herinneren.
«Welk patriot toch kan eene publieke terecht-
stelling, van welke de uiterlijkheid alleen de straf
uitmaakt, aangenaam zijn, zo geene laage wraak-
zucht in zijn hart heerscht, wanneer de voorwerpen
dezelve menschen zijn, die dezelfde gevoelens met
hem beleden, en die, wel is waar wegens misdaad,
maar wegens een misdaad, tot welke overdreven-
heid van gevoelens kan hebben bijgedraagen, het
schavot moeten beklimmen; hoezeer moeten tegen-
standers der tegenwoordige orde van zaaken niet
juichen, welke in zulk eene strafoefening meerde
blijken van verdeeldheid onder de patriotten, dan
de beteugeling van misdaad, dan de zorg voor de
veiligheid van den staat zullen vinden ? hoe veelen
zullen zich bij de remissie eener openbaare straf
niet verblijden, om dat zij daarin bij het Vertegen-
woordigend Lichaam een blijk van die gematigd-
heid zonder lafheid vinden zullen, welke alléén de
partijen kan bevredigen, en de gelukszon voor ons
vaderland doen herrijzen? Ik herhaale dus, dat ik
alle redenen vinde, niet om der delinquanten wil,
maar om het algemeen belang, om, met het ver-
leenen van surcheance, te onderzoeken, in hoe verre
reden zij, in den aart der misdaad, om de publieke
straf te remitteeren; en vereenig mij dus met de
conclusie van den burger representant Pompe van
Meerdervoort, om van den hove berichttevraagen,
of zulk een straf zij geinfligeerd, wegens misdaaden,
die pure politiek zijn.
«Ook ik,» sprak daarop de burger representant
M. C. van Hall, «kan, evenals de burger Leemans,
na gehoord te hebben de gedachten van den burger
Steijn Parvé, zeer kort zijn. Ik heb mij altijd voor
gesteld, dat de staatsregeling eene grenslijn had
getrokken tusschen de onderscheidene Machten van
Wetgeeving, Uitvoering en Justitie; dat daarin voor-
namelijk de waarborg van der burgeren vrijheid en
zekerheid gevonden wierd, en dat dan eerst, wanneer
de politieke macht op de justitieele invloed ver-
kreeg, of wanneer zij haar belemmerde, de slavernij
des volks nabij was.
«Het is waar, de staatsregeling kent bij het 50.
articul aan het Vertegenwoordigend Lichaam het
vermogen toe, om gratie te verleenen: maar in de
beoordeeling hiervan mogen wij niet willekeurig
handelen: hieromtrent moeten wij regelen en for-
men in het oog houden, zonder welke alles in
de maatschappij willekeur en onzekerheid worden
zoude; — terwijl dan eerst het schoone recht van
gratie door ons mag worden uitgeoeffend, wanneer
de omstandigheden, die de misdaad hebben verzeld,
ons daartoe roepen, anders begaan wij eene wreed-
heid tegen de maatschappij; dan hier kennen wij
noch de misdaad, noch de omstandigheden; het
zijn alleen bloote geruchten, waarover wij thans
clelibereeren. Men zegge niet, dat het verleenen
van surcheance, van eene op hande zijnde executie,
en geenzins het geeven van gratie of remissie van
straf het voorwerp is van onze deliberatien: want
behalven dat het verleenen van surcheance eene
soort van gratie is, zijn wij nimmer gewoon om
haar te verleenen, dan op het verzoek van de
gecondemneerden zelve: hier echter wordt voorge-
steld om dezelve te geeven ten verzoeke van derdens,
die de zaak zoo min als wij kennen, üp deze gronden
is het derhalven, hoe gaarne ik wenscbte, dat wij
over een geval als dit zo kort na het jongst gevierde
feest niet behoefden te raadplegen, dat ik mij noch
met het prae-advis van den president, noch met de
gevoelens van de burgers Appelius en Pompe van
Meerdervoort kan vereenigen, maar mij verpligt
viude, om mij tegen dezelve te verklaaren; en ik
worde te meer hier toe gedrongen, daar, indiende
gevoelens door mij bestreden, de gevoelens van
deze Kamer worden mogten, wij dan op het eigen
oogenblik verklaaren, dat wij bevorens ten opzigte
van anderen, die in een gelijk geval zich bevinden,
onrechtvaardig hebben gehandeld. — Ik concludeere
dus, dat deze requesten geen onderwerp onzer deli-
beratien kunnen uitmaaken».
Na vele discussien, wier mededeeling ons bestek
-ocr page 135-zoude overschrijden, werd bij appel nominaal met
39 tegen 13 stemmen besloten «\'t verzoek bij de
voorsz. requesten, te wijzen van de hand, te ver-
leenen provisioneel surcheance van zoodanige von-
nissen, als uit hoofde van politieke misdaden op
morgen alhier in den Hage ter executie gelegd
zouden worden, en verder den president te ver-
zoeken, op morgen, aan de vergadering een voor-
dragt te doen, hoedanig op de meest gepaste wijze
zoude kunnen worden onderzogt, of\'er termen voor
deze vergadering voorhanden zijn, om aangaande
die persoonen, welke uit hoofde van politieke mis-
daden alhier zijn gedetineerd, eene favorabele me-
sure te nemen, en is dit besluit zonder resumtie
ter sanctie gezonden aan de Tweede Kamer.
De president der Tweede Kamer (Yitringa) zegt
in de buitengewone zitting, die ten gevolge van
het bovenvermelde, aanstonds belegd was geworden,
dat hij reeds voor eenige dagen van den president
van het hof van justitie, vernomen had dat de dag-
van morgen (Maandag) bestemd was ter executie
van van der Hoeven c. s.
Dat hij dit niet van zóó groot gewigt gerekend had
om terstond aan de vergadering mede te deelen,
doch dat hij dit thans op legale wijze moest doen,
«dewijl het voorgevallene in die zaak hem in de
9
-ocr page 136-verpligting had gebragt, om de Kamer op dezen
buitengewoonen tijd bijeen te roepen, als zijnde
twee adressen van burgers, in den Haag en te
Rotterdam woonachtig, zich op onderscheidene gron-
den voor de gemelde gevangenen interresseerende,
in eene buitengewoone zitting van de eerste Kamer,
heden morgen aldaar ter tafel gebragt, met zodanig
gevolg, dat de gemelde Kamer, wel de verzoeken,
bij die requesten gedaan, heeft van de hand ge-
wezen, maar niettemin bij een onverwijld besluit,
de surcheance van de bepaalde executie heeft ge-
decreteerd, zo als van dat alles bij de lecture van
de gemelde stukken zoude blijken».
Nadat de secretaris de requesten voorgelezen heeft,
wijst de president er op, dat uit die voorlezing blijkt,
dat de Eerste Kamer door die adressen aanleiding
hebbende bekomen, om te veronderstellen, dat deze
sententien waren geveld wegens politieke wanbe-
drijven of misdaden- tegen den staat, zij vervolgens
begrepen heeft, dat nader zoude moeten worden
onderzogt, of er al of niet gepaste termen aanwezig
zouden zijn, voor eene tusschenkomst van het ver-
tegenwoordigend Lichaam, om eenige remissie van
de straffen, waartoe de gevangenen gecondemneerd
zijn, te verleenen, en dat zij, ten einde deze zaak
inmiddels niet uit haar geheel zoude gebragt worden,
had besloten, om de executie, die anderzints op
morgen voortgang zoude moeten hebben, provisio-
neel te surcheren.
Vervolgens brengt de President in omvraag, «of
de vergadering de onverwijlde noodzakelijkheid aan
het hoofd van dit besluit geplaatst gelieve te be-
krachtigen.
Hiertoe eenparig besloten zijnde brengt de Presi-
dent het besluit zelve in omvraag.
De burger-representant van Lennep, kan, al wil
hij ook geene reièctien maken ten opzigte van de
vorm van het besluit, zich met de conclusie niet
vereenigen.
Hij vindt het verleenen van surcheance op verzoek
van derden, eene zaak van zulke bedenkelijke ge-
volgen, dat hij geen zwarigheid maakt, om te
concluderen tot het niet bekrachtigen van dit besluit.
Het Kamerlid Busch, had zich, reeds vooraf van
de te verwachten deliberatien verwittigd, reeds
voorbereid tot bekrachtiging te stemmen, altijd in
de gedachte dat de gecomdemneerden zelf het request
hadden aangeboden, maar plotseling hoort hij tot
zijne verwondering, dat derden de aanbieders waren
der verzoekschriften.
Ten slotte acht hij de reden, aangevoerd door
de Eerste Kamer tot het verleenen van het besluit:
bevordering der harmonie en vereeniging van
verschillende partijen, niet krachtig genoeg, om
genoegzamen grond op te leveren, tot het surcheren
der executie van een reeds geslagen vonnis en
stremming van de uitoefïening des rechts.
Een ander lid, Roest, meent dat hier niet te
oordeelen valt over het misdrijf en geslagen vonnis,
maar alleen over de gronden, waarop de Eerste
Kamer het stellig besluit der surcheance gevestigd
heeft.
Doch spreker heeft te vergeefs naar eenige dade-
lijke gronden voor het besluit gezocht.
Ook hij kon niet tot de bekrachtiging stemmen.
De President doet opmerken dat de Kamer thans
niet delibereerde over het verleenen van gratie,
maar over een provisioneel artikel van executie;
den grond van het uitstel moest men daarin zien,
dat de Eerste Kamer op een daartoe morgen te
doen voorstel van haren President, zoude deli-
bereeren en bepaalen, op welke wijze nader zoude
worden onderzocht, of er al of niet gepaste termen
voorhanden waren, voor eene tusscbenkomst van
het Vertegenwoordigend Lichaam in het geval voor-
handen, en dat inmiddels moest gezorgd worden,
dat deze deliberatien niet vruchteloos wierden
gemaakt enz. Nadat nog een tweetal leden het
woord gevoerd had, werd, op voorstel van den
President, bij appel nominaal, het besluit der
Eerste Kamer, met 14 tegen 7 stemmen bekrach-
tigd. i).
In de vergadering van Dingsdag, 24 December,
is op voordragt van den President bij appel nomi-
naal besloten, om van het Hof, aangaande de drie
gesententieerden, bericht en consideratie te vragen.
Het hof gaf in allerbeleefdste termen, een on-
gunstig berigt o. a. ook op grond dat de verzoeken
om remissie aan de Eerste Kamer gedaan «tot niets
minder strekten, dan dat het Vertegenwoordigend
Ligchaam, en dus de representative souverain tot
een object van deszelfs nader onderzoek zoude maa-
ken, eene zaak, welke door een rechterlijk gewijsde
was afgedaan; deeze verzoeken leggen de weinig-
opgeklaarde denkbeelden der teekenaars te duidelijk
aan den dag, dan dat wij die zouden behoeven te
ontwikkelen of te wederleggen» 2).
Ook kwam het hof op tegen het Decreet waarbij
surcheance verleend was.
«Zoo het waar is,» sprak het, «dat in de volstrekte
\') Cf. Dagverhaal der Handl. v. h. Vert. Lichaam enz. Vle deel, pag.
901—912.
2) Mem. van Rechten der Burg. Corn. v. d. Hoeven enz. Besluit van
den Ilove van Justitie.
onafhanglijkheid der rechterlijke macht, het voor-
naam bolwerk der algemeene zekerheid en vrijheid
gelegen is; — zoo het waar is, dat alle politique
invloed op de rechterlijke macht, \'tzij rechtstreeks,
\'tzij zijdelings, voor den staat nadeelig en voorde
vrijheid en veiligheid van elk ingezeten gevaarlijk
is; — zoo het waar is, dat eene onbelemmerde
uitdeeling van onkrenkbaare gerechtigheid, de sterk-
ste steun der maatschappij is: en dit alles is boven
tegenspraak, •— dan ook meen en wij te mogen vast-
stellen, dat het bedoeld decreet van surcheance
(\'t zij met eerbied gezegd) niet geheel met deeze
onbetwistbaare waarheden overeenstemd.
En eindelijk nog dit: waar zou het heen met de
burgerlijke vrijheid, — waar met de zekerheid en
veiligheid ? — waar met de orde in de maat-
schappij ? — waar met de gelijkheid in rechten,
indien de souveraine vergadering in elk geval,
\'t welk door des rechters vonnis beslist is, nog zoude
mogen nagaan, of deeze beslissing zoodanig als zij
is, wel met het belang der maatschappij strookte?
Zou dit niet in de daad zijn eene herziening van
het rechterlijk vonnis? zou dit niet eindelijk ten
gevolge hebben, ja, zou het niet reeds zijn, eene
inéénsmelting van magten, welker gevaar de onder-
vinding onzer tijden nodeloos maakt voor te stellen.
Neen, de overweging, wat het belang der maatschap-
pij vorderd, behoord den Wetgever dan bezig te houden,
wanneer hij zijne wetten maakt, dan moet hij naauw-
keurig nagaan, wat dit belang voorschrijft, — dan
moet hij wikken en wegen, in welke betrekking-
de misdaad tot de veiligheid der maatschappij, en
tot deeze de straf staat — daartoe behoord vooral
in tijden van tweespalt en verdeeldheid (wij er-
kennen dit gaarne) eene groote maate van wijsheid
en voorzichtigheid; dit echter is des Wetgevers
plicht, maar, wanneer hij eens de Wet gegeven en
openlijk bekend gemaakt heeft — wanneer hij daar-
door heeft getoond die wet tot een rigtsnoer, zoo
voor elk lid der maatschappij in zijn burgerlijk, als
voor den rechter in zijn rechterlijk gedrag te hebben
daargesteld, en het alzoo de plicht is van elk
burger te gehoorzaamen, en van den rechter om
der overtreder te straffen, — dan is het ook voor
den Wetgever zeiven eene geheiligde verplichting, de
rechterlijke vonnissen, uit krachte der wet geveld,
te doen eerbiedigen. x).
Welke wetten toch zullen immer heilig zijn en
*) Men denkt bij deze zinsneden onwillekeurig aan de woorden van
Beccaria: Que les lois soient donc inexorables, que les exécuteurs des
lois soient inflexibles ; mais que le législateur soit indulgent et humain.
betragt worden, wanneer het eenmaal onzeker word,
of hij, die dezelve overtreed, de daarbij gestelde
straf wel ondergaan zal ? wanneer elk kan vooruit-
zien , dat nog immer zal worden nagegaan, niet of
zijn daad tegen de wet aanloopt, niet of hij ten
tijde van \'t verrichten zijner daad misdreven heeft,
maar, of, op \'toogenblik, dat van zijn misdaad ten
volle blijkt, en hij daarom reeds ter straffe verwezen
is, het belang der maatschappij wel toelaat dat hij
gestraft worde. — Zoo het waar is, dat de zeker-
heid der straften de beste waarborg voor de voor-
koming der wetten is, en de onzekerheid daaren-
tegen de meeste aanleiding tot overtreding geeft,
gelijk dit niet te ontkennen is, dan is zoodanig ge-
drag van den wetgever, \'t welk wij thans bestrijden,
in de daad wreedheid tegen de maatschappij en
tegen eiken volgenden overtreder» \').
Den tweeden Januarij werd door de Eerste Kamer
eene commissie belast, om advys uit te brengen
«of en in hoe verre, ter bevordering van het alge-
\') Beccaria, des délits et des peines. Si la clemence est la vertu
du législateur et non de l\'executeur des lois , si elle doit éclater dans
le Code et non dans jugements particuliers, si on laisse voir aux hom-
mes que le crime peut se pardonner, et que le châtiment n\'en est pas
toujours la suite nécessaire, ou nourrit en eux l\'espérance de l\'impunité ;
on leur fait regarder les supplices non comme des actes de justice,
mais comme des actes de violence, § XX,
meen belang des vaderlands» eenige remissie van
straf kon verleend worden met betrekking der
personen C. v. d. Hoeven c.s. 1).
Later werd nog eene generale amnestie uitge-
vaardigd en wrel die van 25 Maart 1801 en nog
later in eene generale amnestie van 16 Augustus 1802
werden ook diegenen begrepen, die bij de voorgaande
waren uitgesloten, omdat zij na de omwenteling van
zaken, in 1795, uitgeweken waren geweest, enz.
Alle crimineele procedures, over zaken, uit ver-
schil van staatkundige gevoelens, oorspronkelijk,
en welke alsnog bij den regter aanhangig zijn,
zouden van stonden aan ophouden, en, zoo rasch
de beschuldigde, met eene regterlijke verklaring
4) Deze commissie zeide o. a. dat zij zich verpligt zag „eene zwarig-
heid, die welligt bij den een of anderen opkomt uit den weg te ruimen,
namelijk of de vergadering wel gratie kan verleenen aan zulken, die
het niet begeeren, ten minsten niet vraagen. De commissie heeft ge-
meend dat het niet-verzoeken om gratie, in deezen haar niet behoorde
terug te houden van een favorabele dispositie; dewijl zij van begrip is,
dat de vergadering zeer wel uit haar zelve eene gratie kan verleenen,
zonder daartoe geadiëerd te zijn, gelijk de aart der zaak leert, en door
veelvuldige Amnestien bevestigd word — dat de edelmoedigheid vooral
niet minder is, ais ze uit eigene beweging, dan op verzoek gegeven
wordt —• dat de Vergadering in zooverre zij het algemeen belang des
Lands, hier werkelijk bevordert, daarvan niet behoort af te zien, om-
dat ze niet geadiëerd wordt, vermits dan het heil des Lands daarvan
afhankelijk zoude worden gemaakt." Zie verslag der commissie, be-
staande uit de heeren Huber, Leemans, Appelius, van Bennekom en
Werner, in de Memorie van Rechten enz.
voorzien zou zijn, dat zoodanig vonnis alleen ge-
slagen is ter zake van daden, uit verschil in staat-
kundige begrippen ontstaan, beschouwd worden,
als nimmer ondernomen.
«Dat, eindelijk, geene crimineele actiën, verder,
door de openbare aanklaagers binnen deeze repu-
bliek, ter zaake voorschreeven, zouden mogen worden
begonnen, en voortaan alle procedures van dien
aart, zich, zouden moeten bepalen\'tot daden, ge-
pleegd na het emaneren der hier van te doene
publicatie, alles echter met dien verstande, dat,
door de vernietiging der voorschreevene vonnissen,
procedures en actiën, de gesententiëerden en be-
schuldigden zoo min bevoegdheid bekomen, om
restitutie van proceskosten te vorderen, als om in
zoodanige politieke of militaire bedieningen te worden
hersteld, welken zij te vooren in deze republiek
hebben bekleed» 1).
Het Wetgevend Ligchaam ontleende tot het geven
van deze amnestie, de bevoegdheid, aan artikel 53
der staatsregeling van 1801.
In dit artikel werd dit regt toegestaan onder
\') De amnestie van 25 Maart 1801 te vinden in de Volledige Verza-
meling der Publicatien. VIIle deel, n°. CCXLI, die van 16 Augustus
1802. N°. CCCXXVII.
voorwaarde, dat men eerst het advies zoude in-
nemen van het Nationaal Geregtshof, met deze
restrictie, dat het Wetgevend Ligchaam alleen kan
geven absolutie en remissie van straffen, bij rech-
terlijke sententien opgelegd.
In het zeer leerstellig ontwerp van Elout en Donker
Curtius vinden we uitvoerige bepalingen gegeven
aangaande amnestie en vergiffenis welke laatste on-
derscheiden wordt in algemeene en bijzondere, art. 31,
terwijl vervolgens de bijzondere nader verdeeld wordt
in uitwissching (abolitie) en genade (pardon) art. 43.
Over het algemeen, zeggen de ontwerpers, mengt
zich de hoogste magt niet in de rechterlijke beslis-
singen , deze toch zijn niet anders dan de toepassing
der wetten op voorkomende gevallen.
Maar er kunnen gevallen voorkomen, waarin zij,
uithoofde van een dringend algemeen belang, ge-
biedt, dat zekere daden, of in het geheel niet, of
minder, dan de wet voorschrijft, gestraft worden.
Wij zien derhalve dat de beschuldigingen ook door
de tusschenkomst der hoogste magt ophouden.
Deze tusschenkomst is zoodanige gunst, door welke
de hoogste magt, van de straffende wetten en rech-
terlijke beslissingen, ontslag verleent.
Heeft deze tusschenkomst plaats dan geschiedt
dit of door een gebod van algemeene vergetelheid,
of door eene eigenlijke vergiffenis (art. 17—21).
Artikel 22 van het ontwerp geeft eene omschrij-
ving van amnestie, het is, luidt het, die gunstige
tusschenkomst der hoogste magt, bij welke zij ver-
klaart, dat zekere bedrijven moeten gehouden wor-
den als niet bedreven, zonder nader onderzoek
omtrent haren misdadigen of onschuldigen aart.
In tijden van burgerlijke tweespalt en oneenigheden
komt zoodanige verklaring voornamelijk te pas, dan
wordt zij door het algemeen belang aangeraden.
Hoe algemeen hare benaming ook luide, die
vergetenheid bepaalt zich tot daden, door welke de
uitwendige of inwendige veiligheid van den staat
benadeeld of in gevaar gebragt is.
Het bedrevene moet derhalve niet uitdrukkelijk
als misdaad worden opgegeven, maar als behoo-
rende tot daden, welke, zonder eenig onderzoek
naar haren aart, aan de vergetenheid moeten worden
toegewijd.
Daar het doel van zoodanige gunst is de bevor-
dering van eensgezindheid, moet haar eene groote
ruimte en eene zachte strekking gegeven worden.
Zoodanige algemeene vergetenheid baat allen,
die in de twisten betrokken zijn.
In tijden van burgerlijke tweespalt doet de hoogste
magtdeverschillendepartijen in dezelfde gunst deelen.
Maar hoe mild de ontwerper deze gunst wenschte
toegepast te zien nimmer mogt hij toelaten dat
daarvan misbruik gemaakt wierd, zoo zouden allen
uitgesloten zijn, die zich gedurende de twisten aan
altijd strafwaardige daden hebben schuldig gemaakt
als doodslag, plundering, diefstal en dergelijke mis-
daden. (Art. 23—29).
Zie stukken door de commissie tot het ontwerpen
van een algemeen burgerlijk en lijfstraffelijk wet-
boek, overgegeven aan het staatsbewind der Ba-
taafsche Republiek; enz. In den Haag, ter stcici/ts—
drukkerij, 1804.
HOOFDSTUK VI.
In artikel 29 van de staatsregeling van 1805 wordt
de magt tot het verleenen van gratie, abolitie en
remissie toegekend aan de vergadering van Hun
Hoogmogende, en wel op voordragt van den raad-
pensionaris, na ingenomen advies van het nationaal
geregtshof.
Ik geloof met Mr. de Grez dat uit de redactie
genoegzaam blijkt dat noch de raadpensionaris, noch
de vergadering van Hun Hoogmogenden zich naar
het advies van het nationaal geregtshof behoefden
te regelen.
«Men vond hier ook de beperking terug dat geen
gratie mag verleend worden dan van straffen bij
regterlijk vonnis opgelegd, hier konden dus ook
geene geregtelijke vervolgingen geschorst worden».
Ook deze staatsregeling zou het lot harer voor-
gangster deelen, en slechts van korten duur zijn.
Lodewijk Napoleon tot koning van Holland benoemd
zijnde, moest de staatsregeling natuurlijk geheel
evenredig gemaakt worden aan het nieuwe rege-
ringstelsel, en daar men bij het doorworstelen van
de verschillende constitutien langzamerhand gekomen
was tot de gewoonte om het regt van gratie aan
het hoofd (physique of moreel) van den staat te
geven, zoo volgde heel geleidelijk de bepaling van
artikel 38 Const. van 1806, waarbij dat regt den
koning werd toegekend.
«Niettemin vermag hij dat regt niet oefenen, dan
na alvorens de leden van het nationaal geregtshof
in geheimen rade te hebben gehoord» \').
Tevens lette men op eene tweede beperking,
namelijk alleen van straffen, bij regterlijke von-
nissen opgelegd.
De grondwet van 1814 kent het hier behandelde
regt toe aan den souvereinen vorst.
Art. 49 dezer grondwet luidt aldus:
De souvereine vorst verleent gratie, abolitie en
remissie van straf, na ingenomen advies van den
Hoogen Raad der Vereenigde Nederlanden.
Volgens artikel 67 der Grondwet van 1815 had
*) Cf. art. 392 van het Crim. Wetboek van 1809.
-ocr page 150-de Koning «het regt van gratie na ingenomen advis
van den Hoogen Raad der Nederlanden».
Deze beperking is echter overbodig, want hetzij
het ingenomen advis gunstig of ongunstig luidde,
voor den Koning was het niet verbindend,
Onder gratie zijn hier ook begrepen amnestie en
abolitie, want volgens het Journal van van Raepsaet
besloot de commissie van 1815 te schrijven:
Le Roi, en vertu du droit de Grace, accorde
abolition, remission, et commutation de peines»,
hetwelk eene zeer goede omschrijving is van het
woord gratie in den ruimsten zin genomen \').
In art.kel 66 van onze tegenwoordige Grondwet
komt het regt van gratie wederom beperkt voor.
Het artikel luidt aldus:
De Koning heeft het regt van gratie van straffen
door regterlijke vonnissen opgelegd.
Wanneer het veroordeelingen betreft tot drie
jaren gevangenis en daar beneden en tot geldboete,
hetzij te zamen, hetzij afzonderlijk, oefent de Koning
dat regt uit, na gehoord advys van den regter, die
\') Mr. de Grez, Regt v. Gratie, p. 29.
Bij deze verrassende verscheidenheid van staatsregelingen, moet het,
dunkt mij, vrij wonderlijk zijn toegegaan, met den politieken eed, wier
afschaffing toen wel eene question bruiante moet geweest zijn.
het vonnis heeft gewezen; in de overige zaken, na
gehoord advys van den Hoogen Raad.
Amnestie en abolitie worden niet dan door eene
wet toegestaan.
Art. 66. I. «De zekerheid van regt», zeide de mem.
van toel., «vordert evenzeer als het natuurlijk be-
grip van gratie, de bepaling die voorgesteld wordt,
in het eerste lid van het artikel bij te voegen. —
Tot de zeer buitengewone magt oefening, die in
abolitie en amnestie ligt, mag slechts de wetgever
bevoegd zijn. — Een advys van den regter, moet
gratie-verleening steeds voorafgaan. Ten einde
echter de Hooge Raad niet uitsluitend belast blijve,
met het advyseeren op de tallooze verzoeken, door
het gebruik tot hiertoe van het regt van gratie
gemaakt, bovenmate vermenigvuldigd, stelde de
regering voor, in zake van veroordeelingen tot drie
jaren gevangenis en daar beneden en tot geldboete,
hetzij te zamen of afzonderlijk, het advys in te
winnen van den regter die het vonnis heeft ge-
wezen en die in zulke zaken vooral verdient te
worden gehoord. — Het artikel omvat alle, en dus
ook de militaire strafvonnissen, zoodat het onnoodig
is, van deze afzonderlijk te gewagen.
[Volgens art. 2 van het ontwerp n°. V van 8
Maart 1848, zoude art. 66 Grw. 1840 dus worden
10
-ocr page 152-veranderd: «De koning heeft het regt van gratie.
Wanneer het veroordeelingen betreft tot eene zwaar-
dere straf dan van 3 jaren gevangenis, oefent hij
dat regt uit, na genomen advys van den hoogen
raad der Nederlanden». — «Wanneer», luidens de
memorie van toelichting, «het verzoek veroordee-
lingen van minder aanbelang betreft, veroorzaakt
de verpligting om daarover altijd den hoogen raad
te hooren, een groot oponthoud, nadeelig evenzeer
voor de goede toepassing van het regt, als voor den
veroordeelde zeiven. De hooge raad wordt daardoor
ook, bij al deszelfs zoo menigvuldige en gewigtige
bemoeijenissen, noodeloos met werk overladen».]
II. In het voorloopig verslag werd gevraagd, «of
het regt van gratie ook dat van cornmutatie in zich
vervat; met andere woorden, of de koning b. v.
eene criminele straf in eene correctionele kan ver-
anderen. Tegen zoodanig eene uitlegging had men
geen bezwaar; maar men achtte het wenschelijk
dat de te dezer zake meermalen gerezene twijfeling
eens voor al werd opgelost».
III. De regering was bij hare antwoorden van
oordeel, «dat hij die het meerdere kan, ook tot het
mindere in dezen moet geacht worden bevoegd te
zijn; dat hij,, die eene straf geheel of ten deele kan
kwijtschelden, haar ook tot verzachting, van aard
en gedaante kon veranderen, zoodat het niet twijfel-
achtig is, of de koning kan eene criminele straf in
eene correctionele, bij wijze van gratie, veranderen» 1).
Mr. J. R. Thorbecke zegt dat de commissie van
1814, als men art. 49 der Grw. van 1814 legt nevens
art. 47 der schets van Hogen dorp en art. 38 der
Constitutie van 1806, met het laatste schijnt te rade
gegaan te zijn. Ook de Staatsregel, v. 1805 art. 29
en v. 1801 art. 53, volgens welke aan het wetge-
vend ligchaam behoorde, wat art. 38 der Const.
v. 1806 aan den koning opdroeg, eischen vooraf-
gaand advys van het nationaal geregtshof; de Staats-
regeling v. 1798 art. 50, onder welke geen vast
hoog geregtshof bestond, voorlichting door de con-
sideratien en het gunstig advys van den regter,
aan wien de zaak behoort. In de commissie v. 1815
besloot men, volgens het verhaal van Raepsaet, te
schrijven: «Le roi, en vertu du droit de grace
accorde abolition, rémission et commutation de
peine» etc.
Het moge waarschijnlijk kunnen worden gemaakt,
dat men door ons artikel 66, als eene loutere zamen-
trekking van art. 49 der Grondwet v. 1814 verge-
leken met art. 38 der Constitutie van 1806, den
\') Voorduin, Geschiedenis en beginselen der grondwet, ad. art. 66.
-ocr page 154-koning de bevoegdheid meende op te dragen tot
ontheffing niet van de gevolgen der veroordeeling
alléén, maar van alle wettelijke gevolgen van het
misdrijf. Is die waarschijnlijkheid hier genoeg?
Gedoogt, ja eischt het woord niet, dat men het
slechts vatte in dien enger, oorspronkelijken en
meest natuurlijken zin, waarin het regt van gratie
gemeenlijk wordt geoefend, in dien van kwijtschel-
ding van straf? Kan er eigenlijk van gratie sprake
zijn, zoo lang geen regterlijk vonnis schuld en
schuldige en strafbaarheid wettig deed blijken? In
het engelsche regt heeft, door eene spitsvindigheid
der praktische jurisprudentie, het regt van gratie
middelijk de werking van abolitie, wanneer men de
gratie erlangt en doet gelden bij de vervolging en
het onderzoek, of vóór het uitspreken van het vonnis,
vervolging en onderzoek, gelijk uitspraak van het
vonnis, worden dan, behalve in \'t geval eener par-
lementaire aanklagt, nagelaten, omdat men ze
doelloos acht, maar echter in de plaats van zulk
eene stellige gewoonteregtelijke, theorie slechts een
geschreven woord staat, dat naauweren zeker, rui-
meren uitleg misschien duldt, is het daar veilig,
de gedachte eener ontwerpende of verslag uitbren-
gende commissie voor de gedachte der wet te nemen?
Er blijft veeleer grond, om een zóó buitensporig
dispensatie-regt, als dat van abolitie of amnestie,
bij stilzwijgen der wet, niet dan aan de gewone
magt van dispensatie, dat is, aan het wetgevend
gezag toe te kennen.
Ten einde elk spoor van twijfeling uit te wisschen,
stelden in 1840 drie Afdeelingen der Tweede Kamer
voor, te schrijven: «gratie van straffen; bij regterlijk.
vonnis opgelegd». Doch de Kroon hield zoodanige
verklarende bijvoeging voor eene inkorting harer
magt, waartoe zij ongenegen was mede te werken.
Het artikel spreekt algemeen, en omvat dus ook
de militaire strafvonnissen» \').
l) Mr. J. R. Thorbecke, Aanteekening op de grondwet, ad. art. 66.
-ocr page 156-HOOFDSTUK YII.
Wij hebben gezien dat art. 67 Grw. van 1815
den Koning het regt van gratie verzekerde, na inge-
nomen advies van den Hoogen Raad der Neder-
landen.
Dit artikel scheen in die dagen aan sommigen
voor tweeërlei opvatting vatbaar.
Zonder over de algemeene beteekenis van gratie
te dezer plaatse te willen uitweiden, moet ik toch
even aanstippen dat in dien algemeenen zin ook
amnestie en dbolüie daaronder begrepen zouden zijn.
Stellen wij dit vast, zoo moest de beteekenis van
het art. deze zijn, dat de Koning niet alleen gratie
kon verleenen na vonnis, maar ook vóór de regter-
lijke uitspraak de vervolgingen kon doen ophouden
en alzoo het vonnis voorkomen.
Aan den anderen kant behoorde men toen, gelijk
-ocr page 157-thans, aan het artikel slechts dien zin te hechten,
dat dit regt slechts kan worden toegepast op misda-
digers na de veroordeeling.
Deze twee gevoelens aangaande ons artikel, schij-
nen mij toe, te blijken, in een verhaal, aangaande
eenige ongeregeldheden in den nacht tusschen den
14. en 15, Augustus 1819, in de Yauxhall te Rot-
terdam voorgevallen J).
De staatsraad, Directeur-Generaal der in- en uit-
gaande regten en indirecte belastingen, Appelius
was dien nacht door eenige personen op de grofste
wijze bejeegend geworden, van welke feitelijkheden
bij de bevoegde magt aanklagt schijnt gedaan te zijn.
«Het was eene moeijelijke zaak, men had geene
bewijzen in handen, de een had gedrongen, de
ander was gedrongen, maar hierbij bleef het, en
niemand konde worden geconvinceerd inderdaad zich
te hebben schuldig gemaakt aan feitelijkheden jegens
den heer Appelius».
De schuldigen waren niet te vinden, en reeds
begon men te meenen dat de zaak in het vergeet-
boek geschreven was, toen onverwacht eene burge-
meesterlijke kennisgeving van den 21 Februarij 1820
van het Raadhuis afgekondigd werd en in het licht
i) Weegschaal van 1820, p. 65 volgg.
-ocr page 158-verscheen, wier inhoud beurtelings verbazing en
wrevel opwekte.
Zij luidde aldus:
Kennisgeving.
Burgemeesteren der stad Rotterdam, mededeeling
ontvangen hebbende van \'s Konings besluit van den
6. Februarij 1820, nn. 19, waarbij het Zijne Majes-
teit goedgunstelijk heeft behaagd, om gehoor te
geven aan de eerbiedige vertoogen en verzoeken,
welke op de daertoe door Butgemeesteren en ver-
scheiden voorname ingezeten dezer stad gedane
instantien, aen Hoogstdezelve waren voorgedragen,
ten gevolge der gunstige voorspraek van den heer
Gouverneur der Provincie Holland (zuidelijk gedeelte)
en de door denzelven ingeroepen edelmoedige mede-
werking van den heer Staetsraed, Directeur Generael
der in- en uitgaende regten en indirecte belas-
tingen, ten dien effecte, dat al hetgeen met be-
trekking tot de feitelijke aenranding van welgemelden
heer Staetsraed, Directeur-Generael, in de Vauxhall
alhier, in den nagt tusschen den 14den en 15den
Augustus 1819 was voorgevallen, met alle de ge-
volgen en aenkleven van dien, in vergetelheid mogt
gesteld worden.
Brengen bij deze ter kennisse van de ingezetenen
dat Zijne Majesteit bij het opgemeld besluit, uit
kragte van Hoog Derzelver Souvereine magt en
autoriteit, heeft gelieven te bevelen, dat al hetgeen
met betrekking tot de voorschreven feitelijke aen-
randing eenigzins is misdaen of misdreven, van
nu voortaan zal zijn en blijven vergeten en ver-
geven, met verbod aan den heer Procureur Generael
bij het hoog gerechtshof te \'s Gravenhage, mits-
gaders aen alle verdere officieren van justitie, om
daerop nu of namaels verder onderzoek of vervolg
te doen, vertrouwende Burgemeesters, dat dit blijk
van \'s Konings goedertierenheid bij de ingezetenen
dezer stad, op hoogen prijs zal gesteld worden, en
dat een iegelijk zich door een stil en rustig gedrag
hetzelve waerdig zal betoonen.
Aldus gearresteerd en van den raedhuize der stad
Rotterdam gepubliceerd, dezen 21sten Eebruarij, 1820.
Burgemeesters voornoemd,
Marinus Hoog, Vt.
In kennisse van mij,
L. van Oijen, Az.
We zien uit dit Koninklijk besluit dat de Koning
in art. 67 Grw. de gratie verleening in dien zin
opvatte, dat hem ook de magt toekwam verder
onderzoek te doen ophouden.
De schrijver in «de Weegschaal» is van een tegen-
overgesteld gevoelen, en ziet in dit besluit eene
verkeerde toepassing van het artikel.
Wat is dat recht van gratie? vraagt hij, doch
dadelijk is zijn antwoord gereed, en hij meent daarin
niets anders te zien dan de bevoegdheid, door de
Grondwet aan den Koning gegeven, om den mis-
dadigers kwijtschelding van straf te kunnen ver-
leenen, indien zij door den regter veroordeeld zijn.
Het regt van gratie kan derhalve dan eerst in
aanmerking komen, als er een vonnis van condem-
natie bestaat.
Deze laatste beteekenis aan het artikel gegeven,
zou dunkt mij juist zijn, indien er bijv. bijgevoegd
ware, dat advies moest worden ingenomen van den
regter die het vonnis had gewezen, nu echter ge-
loof ik, dat de algemeene slotwoorden: «na inge-
nomen advies van den Hoogen Raad», onze meening
billijken, dat de handeling des Konings hare regt-
vaardiging vindt in den zin van het artikel zelf.
Men zie de verdere beoordeeling in «de Weeg-
schaal», daar ik gemeend heb over deze zaak niet
nader te moeten handelen, slechts nog dit hier
bijvoegende dat de gratie verleening groote veront-
waardiging te Rotterdam opwekte, want men meende
in de algemeene bewoordingen waarin het besluit
gesteld was, eene strekking te zien, als gold de
gratie voor allen en niet voor de schuldigen alleen.
«Wij behoeven in het tegenwoordige geval, in
geenen deele gratie of goedertierenheid, was de
algemeene uitroep, aangezien wij ons geheel on-
schuldig bevinden aan het misdrijf, in het genoemde
besluit bedoeld. Dat wij derhalve noch het een,
noch het ander, als ons betreffende aan mogen
nemen, en dat wij ten onzen opzigte, het slot der
Burgemeesterlijke kennisgeving beschouwen als een
hors d\'oeuvre, en alle onze aandacht onwaardig,
naardien wij ons altijd als stille en rustige burgers
hebben gedragen en nog gedragen, en bereid zijn
om, zoodra wij tegen de maatschappelijke verorde-
ningen zondigen, voor den competenten regter te
verschijnen; terwijl wij op onze beurt vertrouwen,
dat het aan heeren Burgemeesteren zal behagen,
in het vervolg, de besluiten van hoogere autoriteiten
bekend te maken, zonder er iets van het hunne,
noch iets van den secretaris bij te voegen, en dat
zij voortaan met betere gedachten jegens derzelver
ingezetenen zullen bezield zijn» \').
\') De Weegschaal.
-ocr page 162-HOOFDSTUK VIII.
In Frankrijk werd het Regt van Gratie afgeschaft
door den Code pénal van 1791.
L\'assemblée constituante, zegt Le Graverend \'),
crut sans doute avoir assez fait pour la sauvegarde
des accusés en établissant le jury, et cédant trop
facilement à la crainte d\'affaiblir la force de la loi,
elle ne vit dans l\'usage du droit de grâce que les
abus que la faveur et la brigue pouvaient en faire,
et, au lieu d\'en régulariser l\'emploi, elle préféra
l\'anéantir.
Maar in het jaar VIII werd het regt van gratie
hersteld, en een van de artikels «de l\'acte du 16
Thermidor an X», hield in, dat le chef du Gouver-
nement exercerait ce droit dans un conseil privé
dont la composition fut déterminée.
J) Traité de la Législation Criminelle. T. IV. Ohap, XIV,
-ocr page 163-Be Charte Constitutionnelle gaf in art. 67 den
koning «Ie droit de faire grace et celui de commuer
les peines»
De koning deed dit uit eigen beweging of wel
meestal op rapport van den minister van justitie,
secretaris van staat, zonder dat de verzoekschriften
om gratie eerst aan het conseil moesten onderworpen
worpen; ook moesten de prefekten, luidens eene
koninklijke ordonnantie van 26 Februari 1818, elk
jaar vóór den eersten Mei, den minister van binnen-
landsche zaken, eene lijst aanbieden, van diegenen
der veroordeelden, in hunne respectieve departe-
menten in hechtenis, die door hun gedrag zich
gratie waardig getoond hadden.
Evenals bij ons hadden zich in oude tijden vele
heeren en groot officieren in Frankrijk zich het
regt aangematigd brieven van gratie te verleenen,
maar eene ordonnantie van Karei V van 13 Mei
1359, en hernieuwd door Bodewijk XII, in 1449,
verbood hun dit voor het vervolg.
Ook legaten en bisschoppen meenden dit regt te
kunnen uitoefenen, doch de parlementen, die toen
ter tijd deel hadden aan de wetgevende magt, ver-
\') Te vinden bij Pailliet, Droit public français, pag. 736 volgg.
-ocr page 164-kozen niet dit te dulden, terwijl koning noch volk
daarmede instemden.
Deze misbruiken, welke zelfs steden begingen,
zijn voor goed in 1791, bij de afschaffing van het
regt van gratie, vernietigd, en herleefden niet meer,
toen later dit regt aan de kroon teruggegeven werd.
Mais on ne connait plus aujourd\'hui les lettres
d\'abolition, ni celles de pardon pour ester à droit ;
on ne distingue point entre les lettres de grâce,
celles qui peuvent être accordées à un condamné
avant qu\'il ait commencé à subir sa peine, et celles
qui seraient données à un condamné aux travaux
forcés qui aurait déjà été conduit au bagne : ces
lettres, que l\'on désignait dans l\'ordonnance de 1670
sous la dénomination de lettres de rappel de ban
ou de galères, se confondent aujourd\'hui dans la
désignation commune de lettres de grâce ou de
commutation.
Ce n\'est plus en vertu de lettres du Prince que
la révision a lieu dans les cas que la loi détermine;
et quant à la réhabilitation, quoique le Code d\'in-
struction Criminelle ait fixé les conditions que le
condamné doit remplir avant de la réclamer, et
indiqué les actes qu\'il doit produire, et que l\'ac-
complissement de ces formalités semble lui donner
un droit à l\'obtention de cette faveur, cependant,
comme la réintégration dans les droits perdus par
la condamnation est une véritable grâce, la réha-
bilitation n\'a lieu qu\'en vertu des lettres du Prince,
qui sont accordées à cet effet, comme les lettres
de grâce proprement dites, dans la forme déter-
minée par la loi
We hebben reeds gezien hoe de Romeinen bij
vreugdefeesten van den staat, generale amnestien
afkondigden en abolitien, terwijl hierdoor wel de
straf weggenomen werd, maar de infamia bleef
bestaan.
In Frankrijk was de grens tusschen amnestie en
abolitie, nooit scherp getrokken, en men kan slechts
dit zeggen, dat de uitwerkselen van de amnestie
in dit land uitgebreider vorm aannamen dan te Rome,
en dat de amnestie tegelijkertijd bij het doen op-
houden der vervolgingen, de schuldigen aan de
infamie ontbrak.
Le Graverend merkt op dat het onmogelijk zoude
zijn eene juiste en algemeene theorie aangaande
amnestie te vestigen; les actes d\'amistie, zegt hij,
n\'ayant, à proprement parler, d\'autres règles que
\') Le Graverend, Traité de la Législation Criminelle. Tom. IV, pag.
311 volgg.
Carnot, de l\'instruction Crim. II, pag, 734 volgg.
-ocr page 166-la volonté du législateur, il peut, suivant les cir-
constances, les étendre ou les restreindre; ainsi
chaque amnistie doit être exécutée suivant la teneur
de ses dispositions L\'amnistie pour crime est géné-
rale ou particuliere, absolue ou conditionnelle.
Elle est générale, lorsqu\'elle s\'étend à tous les
individus qui ont pris part à l\'espèce de délit pour
laquelle elle est accordée.
Elle est particulière lorsqu\'elle ne comprend
pas tous les coupables et qu\'elle excepte quelques-
uns. Elle est absolue lorsque, pour en jouir on
n\'est assujetti à aucune condition. Elle est con-
ditionelle lorsque, pour en profiter, il faut rem-
plir de certaines conditions.
Quelquefois l\'amnistie abolit les jugements ren-
dus; dans d\'autres circonstances, elle ne s\'applique
qu\'aux individus qui ne sont pas encore jugés ou
mis en jugement.
Sedert den aanvang der 15e eeuw, onder de re-
gering van Karei YI, tot aan het einde der 18e,
telt men in de dertig acten van amnestie of van
abolitie, hetzij voor kerkelijke twisten, opstanden
enz. hetzij als kwijtschelding van boeten; en van
1693 tot 1780 alleen vindt men bijna evenveel am-
nestien ten gunste van deserteurs van het krijgs-
volk te water en te land.
On établit en général, dans ces différentes am-
nisties militaires, des distinctions entre les déser-
teurs. On distingue entre ceux qui étaient sortis
et ceux qui étaient restés dans le royaume ; et
parmi ceux qui étaient restés, on distingue encore
entre ceux qui n\'avaient servi dans aucun corps
et ceux qui n\'avaient abandonné le leur que pour
entrer dans un autre.
Le temps de paix ou de guerre influait sur l\'ex-
tention que l\'on donnait au pardon: pendant la
paix, il était ordinairement absolu pour ceux qui
n\'étaient pas sortis du royaume.
Pendant la guerre, au contraire, les déserteurs
n\'étaient amnistiés qu\'à la charge de s\'engager
dans quelque corps du roi.
L\'ordonnance de 1730, contre l\'usage antérieur,
étendait l\'amnistie en cas où celui qui s\'était en-
gagé avait donne un faux signalement.
Celle de 1757 applipuait l\'amnistie aux déser-
teurs passés en pays étrangers, à charge de prendre
partie dans les troupes d\'Allemagne et non ailleurs,
et d\'y servir jusqu\'au la signature de la paix et
la délivrance des congés. Celle du 12 décembre
1775 était absolue et générale pour les déserteurs
qu\'elle désignait, sans l\'obligation à ceux qui
étaient sortis du royaume de revenir dans l\'es-
11
-ocr page 168-pèce de deux ans, à compter du 1er Janvier 1776.
Celle du 24 Juillet 1780 s\'appliquait aux officiers
mariniers et matelots déserteurs; elle était générale,
mais à la charge aux amnisties de se présenter
dans un délai déterminé devant leurs administrateurs
de marine en France, les conculs français en pays
étrangers.
Les amnisties qui ont été successivement accor-
dées dans le cours de la révolution, ont presque
toujours eu pour objet des crimes ou des délits
réputés politiques, ou le crime de désertion. Elles
ont été, comme les précédents, ou générales, ou
partielles, ou absolues, ou conditionnelles.
Wij zijn nu genaderd aan de merkwaardige wet
van 12 Januari 1816 1).
De debatten, welke aan verschillende kanten ge-
voerd werden, vóór deze wet openbaar gemaakt
werd, leveren in overvloed de bewijzen, hoe eene,
eens onderdrukte partij, op nieuw weder het hoofd
*) Le 12 Janvier 1816, loi d\'amnistie. Les chambres, et surtout
celle des députés, se sont montrées plus sévères que le monarque, qui
désirait suivre scrupuleusement les dispositions exprimées dans le testa-
ment de Louis XVI, qui pardonne à tous ceux qui votèrent sa mort.
Pailliet, Droit public français, pag, 1300. De wet van 12 Janvier
1816, eodem pag. 1307 in de noot.
omhoog heffende, slechts teugel viert aan toom-
looze wraakzucht, en wêer gekom en met de leus :
geene partijzucht weer, maar alleen bevordering
van het geluk des Vaderlands, weldra niet anders
op het oog blijkt te hebben, dan lang heimlijk
gevoerde kuiperijen , openlijk in het werk te stellen,
en slechts de bereiking van hunne eigene bedoelin-
gen in den zin hebbende,- dat zelfde Vaderland,
in verblindende partij woede tot zijnen ondergang
zouden voeren.
Wat toch gebeurde er na de tweede terugkeer
des konings? Was het niet een drijven om, in
plaats, van eerst de nieuwe Monarchie op nog
vastere grondslagen te bevestigen, het allereerst
op wraak bedacht te zijn, en sprak niet de eerste
gedachte der nu bovendrijvende partij zich uit, in
deze woorden van velen hunner theoretici: la Ré-
volution a été essensiellement sociale. L\'ancien
état social ne peut être rétabli que par les mêmes
moyens qui l\'on détruit. Les partis se sont fait
une geurre civile; ils ont combattu à mort. La
chance a tourné, nous sommes aujourd\'hui vain-
queurs» 1).
Doch al bekennen we dat van officieele zijde,
\') La vie politique de M, Royer-Callai\'d par Barante. Tom, I, p, 189.
-ocr page 170-al ware het slechts geweest om de regering te be-
hoeden voor den schijn van magteloosheid of al te
ver gedreven toegevendheid, eene openlijke afkeu-
ring van het gebeurde moest gegeven worden, zoo
zal ieder met ons den wensch niet kunnen onder-
drukken , dat dit op gepaste, der regering waardige
wijze zoude geschieden.
Vijftien dagen na \'s konings terugkomst legden
de ministers den vorst eene ordonnance ter tee-
kening voor, waarvan zij, zonder twijfel, de gevol-
gen niet vooruitzagen.
De strekking daarvan was uitgedrukt in de vol-
gende préambule:
«Voulant, par la punition d\'un attentat sans
exemple, mais en graduant la peine et limitant
le nombre des coupables, concilier l\'intérêt de nos
peuples, la dignité de notre couronne et la tran-
quillité de l\'Europe avec ce que nous devons à la
justice et à l\'entière sécurité de tous autres citoyens
sans distinction.
Eene eerste lijst bestond uit generaals en officieren,
wier verraad dagteekende van voor den 20 Maart,
achttien namen waren daarop vermeld. De maar-
schalk Ney en de kolonel de la Bédoyère waren de
eerstgenoemde.
Deze lijst door Fouché, minister van policie,
-ocr page 171-opgemaakt, was, met betrekking tot de eigen
namen, en de data, welke de culpabiliteit daar-
stelden, aller slordigst geredigeerd.
Eene tweede lijst van acht en dertig namen bevatte:
«des individus qui devaient sortir de Paris dans
trois jours, et se retirer au lieu que leur indique-
rait le ministre de la police, en attendant que les
Chambres statuassent sur ceux qui devaient être
traduits devant les tribunaux ou bannis du royaume».
Deze lijst was, zoo het kon, nog eigendunkelijker
zamengesteld.
De hartstogten, die voor eenige weken zoodanige
ordonnance schenen te eischen, waren intusschen
merkelijk bedaard, en de ministers, die eerst, dezen
hunnen maatregel als onvermijdelijk hadden be-
schouwd, begonnen in de ten uitvoerlegging vele
zwarigheden te zien.
In den beginne had men wel driehonderd per-
sonen willen verbannen, maar van dag tot dag had
men zich genoopt gevoelt dit geheel te verminderen.
De minster van politie eindigde met het aanbieden
van eene lijst van honderd en tien namen, welke
zijne collegas echter tot op veertig verminderden.
De koning zelf schrapte nog bovendien de namen
van M. Benjamin Constant en van M. de Montalinet,
zoodat er slechts acht en dertig namen overbleven.
Daar op dit oogenblik de verkiezingen nog niet
waren afgeloopen, en men niet vooruit kon zien,
dat zij de meerderheid zouden geven aan de over-
dreven royalisten, kon het ministerie zich met de
hoop vleijen dat de ordonnance van 24 Julij, de
goedkeuring van de kamers zoude wegdragen.
Il fallut bientôt reconnaître quelle était la gravité
de cet acte, et combien il avait peu le caractère
d\'amnistie qu\'on avait voulu lui donner.
De La Bédoyère, een wakker jeugdig officier
zou de eerste zijn, wiens bloed vloeijen moest, als
het bewijs, dat het der regering ernst was, den 20
Maart niet ongewroken te hebben laten voorbijgaan.
Noch zijn erkende moed en uitstekende verdiensten,
noch zijne edele, onverschrokken houding tegenover
zijne regters, konden het onverbiddelijke zwaard
terughouden, dat reeds lang dreigend omhoog ge-
houden werd, terwijl men nog slachtoffers zocht:
zijn bloed vloeide, maar in stilte ontwikkelde zich
bij het algemeen de onrustwekkende gedachte waar
het einde wel zoude zijn, als de reactie op deze
wijze voortging.
Maar in tegenoverstelling stelde de partij, die
zich koninklijk noemde, door deze eerste overwin-
ning aangemoedigd, nog hooger eischen, en de
Chateaubriand, zeide in een adres aan den koning.
Ce n\'est pas sans une vive émotion que nous
venons de voir le commencement de vos justices.
Vous avez saisi ce glaive que le souverain du ciel
a confié aux princes de la terre pour assurer le
repos des peuples.
De daad van de la Bédoyère was nog geene ge-
noegzame voldoening voor de réactionaire partij
en moedigde hem zelfs aan meer te eischen. Het
zelfde adres smeekte den vorst : d\'écouter la France
qui lui demandait justice à genoux, cette justice
malheureusement nécessaire, le Roi la doit à son
peuple, et sa sévérité paternelle serait mise au
premier rang de ses bienfaits.
Zulke raadgevende vrienden, als de stellers van
dit adres, vond ook Willem de vijfde bij zijne
terugkeer rondom zich geschaard, maar de ge-
schiedenis der latere gebeurtenissen spreekt het
als een les voor de toekomst uit, dat zulke aan-
hangers vaak gevaarlijker zijn dan menige tegen-
stander.
Een tweede proces deed nog heviger schrik varen
in de harten der gematigden, daar zij, te regt
vreezende dat de overmoedigheid der ultra royalisten
van dag tot dag de overhand nemende, weldra alle
grenzen van regt en billijkheid zoude overschrijden.
Het was thans de Maarschalk Ney, wiens ter
-ocr page 174-doodveroordeeling, als was zij ook lang reeds
vooruit gezien, bij allen ontroering, bij de meesten
stillen angst verwekte.
Na eene redevoering van den Hertog van Richelieu
tot de Kamer der Pairs, waarin niet alleen aange-
drongen werd op uitspraak, maar tevens op ver-
oordeeling , werd de Maarschalk door de Kamer
ter doord veroordeeld *).
J) Dans le procès du maréchal Ney, qui fut jugé par la Cour des
Pairs, les défenseurs de l\'accusé se prévaloient de l\'art. 12 de la Con-
vention de Paris du 3 Juillet 1815, qui avait été conclue entre les
généraux en chef des armées alliées, et des commissaires français ils en
tiraient la conséquence qu\'il y avait en amnistie du crime dont l\'accusé
se trouvait prévenu. Le commissaire nommé par le Roi, pour soutenir
l\'accusation dirigée contre le maréchal, fit des réquisitions tendantes à
ce qu\'il fût interdit aux défenseurs de l\'accusé de parler de cette Con-
vention, attendu qu\'il avait été rendu arrêt portant, que la discussion
était fermée sur les questions \'préjudicielles ; mais l\'un des membres de
la Cour ayant observer qu\'il s\'agissait d\'une question péremptoire, et
non pas d\'une question préjudicielle la Cour se réunit eu conseil pour
prononcer sur l\'incident.
La cour ayant repris séance, Mgr. le Chancelier qui présidait, dit:
„En vertu du pouvoir discrétionnaire qui m\'est atribué, j\'aurais pu
m\'opposer à ce que les défenseurs de l\'accusé développassent les moyens
étrangers, qu\'ils voudraient invoquer, cependant, j\'ai consulté la Chambre
sur ce point, et, à uue grande majorité elle s\'est rangée de mon opinion:
j\'interdis, en conséquence, aux défenseurs de raisonner d\'un traité qui
est plus qu\'étranger a sa Mageste, puisque, vingt et un jours plus tard
et en présence même des Souverains alliés, elle a rendu son ordonnance
du 24 juillet; je leur défend de s\'occuper des moyens qui n\'ont aucun
rapport avec le fait de l\'accusation".
La cour des Pairs ne s\'arrête pas, comme on le voit, à l\'objection
-ocr page 175-«Il le fut en effet: c\'était un grand triomphe
de l\'opinion réactionnaire. Elle en jouissit avec
passion; jusqu\'au moment de l\'exécution, le parti
craignit de ne pas remporter cette victoire. Lors-
qu\'on se rappelle cette époque, on a peine à en
croire ses propres souvenirs, et l\'on voudrait douter
de ce qu\'on a vu et entendu».
Een derde slagtoffer de Lavalette, wist door de
hulp zijner vrouw en eenige zijner vrienden gelukkig
te ontkomen, en de restauratie werd daardoor behoed
zich met het bloed van een eerlijk man te bezoedelen.
De ordonnance van 24 Julij werd in de kamer
der gedeputeerden verlangend te gemoet gezien,
daar zij toch aan dit ligchaam het regt verleende,
de namen op de lijst te zetten van hen, die voor
de regtbanken zouden moeten verschijnen of wel
gebannen worden uit het koningrijk: elk der leden
tirée de ce que la question était préjudicielle, et dans la réalité, une
question d\'amnistie tient nécessairement au fond de l\'accusation, dans
ce sens, que si l\'amnistie s\'applique au fait qui constitue l\'accusation,
il n\'existe plus de délit aux yeux de la loi; d\'où suit que la question
d\'amnistie est toujours péremptoire de sa nature.
Mais la Cour des Pairs jugea qu\'il peut être prononcé sur la question
d\'amnistie, d\'une manière préalable au jugement de l\'accusation, et ce
fut ce qu\'elle fit, s\'étant trouvée sans doute suffisament instruite parles
mémoires imprimés qui lui avaient été distribués
Carnot de l\'instruction criminelle. Tom, III, p. 138.
-ocr page 176-zag met ongeduld de gelegenheid te gemoet, om
langs wettigen weg zijne wraakzucht te kunnen
bevredigen.
Ja zelfs! toen de meerderheid zag dat het mini-
sterie de indiening vertraagde, aarzelde zij niet
zelf het initiatief te nemen.
Verschillende voorstellen waren reeds aan eene
commissie gedaan, toen men voornamelijk het ont-
werp van de la Bourdonnaye, der overweging waardig
keurde.
Wij zullen hier weder de Barante woordelijk
volgen, waarbij wij vertrouwen dat de lezing slechts
winnen kan.
Sans prononcer aucun nom propre, zegt de schrij-
ver, il exceptait de l\'amnistie trois nombreuses caté-
gories: la première comprenait tous les titulaires
des grandes charges administratives ou militaires
qu\'ils avaient exercées pendant les Cent-Jours. La
seconde devait être composée des généraux, des
préfets, des commandants de corps ou de places
qui avaient passé à l\'usurpateur, arboré son drapeau,
exécuté ses ordres ou commis des actes de violence
contre l\'autorité légitime, — La troisième compre-
nait les régicides, qui avaient accepté des emplois
ou voté l\'acte additionnel.
Le jugement des individus composant ces caté-
-ocr page 177-gories était déféré aux cours d\'assises, aux conseils
de guerre ou à la justice prévôtale. La procedure
devait constater le fait, sans prendre en considéra-
tion la question intentionnelle. Les peines seraient
la mort ou la déportation. La confiscation des biens
était une conséquence de la condamnation.
Le discours, qui avait accompagné ce projet,
était plus effrayant encore. Il fût, sans injustice,
comparé aux déclamations des orateurs du règne
de la Terreur.
Het stelsel der categorien werd door de commissie
met het onderzoek belast gretig omhelsd, ondanks
de tegenspraak van de Richelieu et Decazes, die
zelfs daarbij de verzekering gaven dat de koning
nimmer zoodanige wet zoude bekrachtigen.
Alstoen besloot het ministerie de ordonnance zelve
aan de beoordeeling der Kamer te onderwerpen,
maar gaf daarbij tevens duidelijk te verstaan dat
het regt van amnestie den koning uitsluitend alleen
toekwam, terwijl men slechts de vorm van wet
verkoos, om aan deze handeling eene meer solem-
neele beteekenis te geven.
De discussien waren hevig in de bureaux, terwijl
in de commissie, zes tegen negen leden zich tegen
de rectificatie van de ordonnance uitlieten.
De commissie, nam, zonder de ordonnance in
-ocr page 178-overweging te nemen, het stelsel der categorien
aan, en haar rapport luidde in dien zin.
Het was voornamelijk Royer-Collard die met edele
welsprekendheid op kwam tegen dit stelsel, en ik
kan niet nalaten eenige zinsneden uit zijne rede-
voering hier te laten volgen.
Nadat hij de zelfstandige kracht en, het van de
beteekenis van wet afgescheiden wezen der ordon-
nance uiteengezet en er op gewezen had, hoe zoo-
danige maatregel dikwerf noodig wras om de van
elkander door burgertwist vervreemde burgers
weder tot elkander te brengen en de wanorde te
doen ophouden, zegt hij : C\'est dans ces circon-
stances critiques que le Roi, voulant séparer les
rebelles des traîtres qui les avaient égarés, publia
l\'amnistie de Cambray, amnistie universelle, dont
il n\'exepta que les auteurs et instigateurs du
20 Mars, lesquels seraient désignés par le deux
Chambres.
Peu de jours après, le Roi, rendu au vœu de
sa capitale, reprit les rênes du Gouvernement, en
présence des souverains et de toutes les armées de
l\'Europe. Il reconnut bientôt que le châtiment des
coupables ne pouvait être différé, et qu\'il n\'appar-
tenait qu\'à lui de les désigner. L\'ordonnance du
24 Juillet les nomma donc, et elle en limita le nombre;
ce sont les termes du préambule. Ce nombre, que
la commission a trouvé petit, est cependant de
cinquante-sept.
Quelles règles la sagesse du Roi s\'est-elle tracées
dans la désignation des coupables? Nous devons
présumer que c\'est dans les événements mêmes du
20 Mars qu\'il a cherché, comme la commission le
fait aujourd\'hui, les instigateurs et les auteurs du
20 Mars; et que, pour les recormaitre plus facile-
ment, sa pensée a divisé aussi ces événements en
plusieurs classes de crimes. Mais le Roi devait-il
s\'arrêter là, et embrasser dans sa désignation des clas-
ses entières, au lieu de la restreindre aux personnes?
Les considérations suivantes décident la question.
Les classes sont-elles en petit nombre ; elles lais-
sent échapper une partie des grands coupables.
Sont-elles en grand nombre; l\'amnistie est vaine.
De quelque manière qu\'on les établisse, on n\'évi-
tera pas que la plupart ne renferment des coupables
qui le sont dans des degrés prodigieusement divers,
et à côté des véritables auteurs du 20 Mars, des
hommes subjugués qui suivaient au lieu de précéder;
les uns, exemples dus à la justice et à l\'avenir; les
autres, objets naturels et nécessaires de l\'amnistie.
Quelques-unes de ces classes ne menaceront, il est
vrai, que des coupables, et les désigneront assez
clairement ; mais d\'autres menaceront innocents et
coupables sans distinction. Tel est le crime de
correspondance avec File d\'Elbe, le plus grand de
tous, qui, par cette raison, a nécessairement place
dans tous les systèmes, et qu\'il est si facile d\'im-
puter, en même temps qu\'il est si difficile d\'en
convaincre.
Qu\'eût donc fait le Roi, si, au lieu de désigner
des coupables, il eût désigné des crimes ? Ce qu\'il
eût fait, Messieurs? D\'un côté, il eût violé son
amnistie, de l\'autre, il eût renoncé au but qu\'il
se proposait d\'atteindre, etc.
Verder vervolgt de redenaar.
Je passe â l\'examen rapide des difficultés élèvées
par la Commission. Les principes que j\'ai posés
les résolvent promptement.
A l\'égard de l\'amnistie, la Commission juge les
exceptions du Roi insuffisantes et pour remédier,
dit-elle, à cet inconvénient ; elle propose de faire
poursuivre pendant trois mois encore certains
crimes, et non des individus.
Ainsi la Commission restreint et ajourne l\'am-
nistie.
Je ferai à ce sujet quelques remarques.
1°. Il en est de l\'amnistie comme de la justice:
l\'une s\'accorde, comme l\'autre s\'exerce, dans Fin-
térêt de la société. La nécessité de punir cesse
avec l\'utilité de le faire. Il ne s\'agit donc point,
en matière d\'amnistie d\'examiner, s\'il échappe même
de grands coupables, mais de comparer l\'avantage
de les atteindre à celui de hâter le rétablissement
de la paix intérieure. Ce n\'est pas toujours le
nombre des supplices qui sauve les empires. L\'art
de gouverner les hommes est plus difficile, et la
gloire s\'y acquiert à un plus haut prix. Nous au-
rons assez puni, si nous sommes sages et habiles;
jamais assez, si nous ne le sommes pas.
En second lieu, j\'ai fait voir que les exceptions
de classes ou de crimes sont destructives de l\'am-
nistie, et la rendent vaine et dérisoire. Le motif
qui les fait préférer à la commission me semble
dénué de tout fondement; c\'est, dit-elle, je cite les
termes du rapport, que Vobjet des lois pénales doit
être les crimes. Mais ni l\'amnistie ni ses exceptions
ne sont des lois pénales; et j\'avoue que je ne conçois
pas comment cette dénomination a pu leur être
appliquée Loin d\'être une loi pénale, l\'amnistie
déroge spécialement aux lois pénales; et les excep-
tions , qui déclarent que néanmoins le cours de ces
lois subsiste, soit à l\'égard de certains crimes, soit
à l\'égard de certaines personnes, n\'impliquent rien
de plus que l\'action de l\'autorité executive.
Enfin la Commission suppose évidemment que
les choses sont entières, et que l\'amnistie du Roi
n\'existe pas encore, puisqu\'elle la restreint et l\'a-
journe. J\'ai une autre idée, je l\'avoue, et d\'une
amnistie et d\'un Roi. Je pense que le jour même
où l\'amnistie a été proposée, et proposée par le
Roi, elle a été acquise aux coupables comme pardon,
à la France comme le signal du repos qui lui était
rendu. Mais s\'il est vrai que l\'amnistie existe dans
sa plénitude, une seule exception ajoutée la viole
manifestement, et fait rétrograder la clémence du
Prince. Que d\'autres plus hardis l\'entreprennent;
pour moi, je le déclare, je ne me placerai point
entre le Roi et les coupables; je n\'intercepterai
point le pardon royal, je ne lui ferai point rebrousser
chemin vers le trône dont il est descendu.
Ten slotte eindigt de spreker aldus:
Messieurs, la délibération de la Chambre se réduit
à des termes fort simples. Le Roi propose une
amnistie limitée par des exceptions telles que les
ont commandées les circonstances. Une amnistie
et ses exceptions sont une seule et même chose.
Si la Chambre s\'unit au Roi pour proclamer l\'une
et sanctionner les autres, quelque soit l\'avenir, elle
aura fait ce qui lui était prescrit par la prudence
et par le voeu de la nation. Mais si la Chambre
se sépare du Roi si elle rejette ou envenime les
mesures qu\'il destine au rétablissement de la tran-
quillité intérieure, sa responsabilité sera grande
devant l\'Europe et devant la postérité ; les malheurs
lui appartiendront Je ne serai point plus sage que
le Roi; je dépose ma responsabilité personnelle aux
pieds du trône. Je vote pour la loi sans amendement.
Als voorbeelden van hettegenovergesteld gevoelen
laat ik hier eenige zinsneden volgen uit het Advies
van de Bonald i).
Mon intention n\'est pas de m\'opposer, zegt de
schrijver, à l\'amnistie; mais j\'ai cru qu\'il était de
la dignité de la Chambre que le gouvernement
connût le prix de ce qu\'il vous demande, et la
nation, l\'objet de ce que nons lui accordons.
Qu\'est-ce qu\'une amnistie?
L\'amnistie est un déni de jugement envers la
société; je dis un déni de jugement, car la justice
c\'étant la loi la plus générale du monde moral,
et le fondement même de tout ordre parmi les
hommes, une société demande toujours, et néces-
sairement, justice des erreurs ou des crimes qui
en ont altéré les principes ou troublé la paix.
\') Cf. Pensées sur divers sujets, et discours politiques par M. de
Bonald, Tom. II, pag. 167,
Ainsi une amnistie,serait un crime, si elle n\'était
pas une nécessité. Ainsi, bien loin de douter,
avec quelques sophistes, si la société a le droit de
punir du dernier supplice les attentats qui mettent
sa sûreté\'en péril, je lui refuserais, comme chrétien,
que la justice divine atteint tôt ou tard tout ce
que la justice humaine laisse impuni.
Et qu\'on prenne garde que l\'amnistie n\'est pas
la grâce. La grâce ne s\'obtient qu\'après le juge-
ment. Un jugement a frappé le coupable d\'une
mort civile et judiciaire: la justice est satisfaite
et ce n\'est plus que la politique qui réclame la
mort naturelle du condamné. Aussi le droit de
grâce appartient à ce qu\'on appelle le pouvoir
exécutif, qui, dans le cas de grâce, n\'infirme pas
l\'effet moral et judiciaire de l\'arrêt rendu par la
justice, mais en refuse à la politique l\'exécution
matérielle.
Ainsi l\'amnistie, acte d\'oubli des erreurs et des
crimes que notre légèreté n\'oublie que trop tôt,
l\'amnistie, qui ne suspend pas seulement le juge-
ment, mais qui empêche la justice, qui anéantit
pour un peuple tout entier l\'action du pouvoir
judiciaire qui prononce le jugement, et par consé-
quent l\'action du pouvoir exécutif, qui institue les
juges, et assure l\'exécution de leurs arrêts; l\'am-
nistie ne peut être prononcée que par le pouvoir
législatif, supérieur à la fois au pouvoir exécutif
et au pouvoir judiciaire ou plutôt seul pouvoir de
la société, dont les deux autres ne sont que des
fonctions; et cette dénomination de pouvoirs donnée
à des fonctions quelque éminentes qu\'elles soient,
est la grande méprise de la politique moderne, et
les principes de toutes ses erreurs.
Iets verder zegt de Bonald : que l\'on n\'accuse pas
votre commission de provoquer d\'intempestives ri-
gueurs. Le projet de loi présenté par les ministres,
en nommant des coupables, punit l\'homme et am-
nistie le crime; le projet de votre commission, en
ne désignant que des catégories, punit le crime et
amnistie l\'homme : l\'un fixe ses regards sur le passé,
l\'autre sur l\'avenir. Les ministers veulent punir,
la commission veut surtout prévenir; et si, dans
le premier projet, on trouve des exemples de rigueur,
on trouve dans l\'autre des principes de conduite
publique. Cette vérité a été démontrée jusqu\'à
l\'évidence dans un rapport qu\'il est plus facile de
contredire que de réfuter, et par un rapporteur
que sa conduite, son caractère et ses talents met-
tent au-dessus de la calomnie ou de l\'injustice etc.
Nadat de discussien afgeloopen waren, zeide de
hertog de Richelieu nadere bevelen te zullen vragen.
Bij zijne terugkomst maakte hij bekend dat de koning-
het stelsel der categorien verwierp.
De categorien werden vervolgens verworpen door
eene kleine meerderheid van twintig stemmen.
En somme, cette lutte prolongée démontrait quelle
était la situation de la Chambre. Le parti ultra-
royaliste était évidemment plus nombreux et plus
puissant, mais contraint à ne point se déclarer ex-
cessif et menaçant, sous peine de perdre la majorité.
Ten slotte wil ik nog opmerken dat artikel
7\') der wet van 12 Januarij 1816, aangaande de régi-
cides, niet zonder heftigen tegenstand van de zijde
der ministers in de wet werd opgenomen.
Bij eene daad van goedertierenheid, zooals deze
amnestie vooral moest zijn, steekt deze bepaling
*) Artikel 7 luidde aldus :
Ceux des régicides qui, au mépris d\'une clémence presque sans bornes
ont voté pour l\'acte additionnel ou accepté des fonctions ou emplois de
l\'usurpateur, et qui, par-là, se sont déclarés ennemis irréconciliables de
la France et du gouvernement légitime, sont exclus à perpétuité du
royaume, et sont tenus d\'en sortir dans le délai d\'un mois, sous la
peine portée par l\'art. 33 du Code pénal; ils ne pourront y jouir d\'aucun
droit civil, y posséder aucun bien, titre ni pensions à eux concédés à
titre gratuit.
als eene betreurenswaardige uitzondering af, welke
slechts door partijwoede en overdreven zucht naar
plasdank in het leven kon geroepen worden.
Wij hebben bij het doorloopen der geschiedenis
gelegenheid gehad op te merken, dat in gevallen
van oproer en burgertwisten, eene staatkundige
voorzichtigheid meestal gebood, de herinnering aan
het voorgevallene door eene algemeene kwijtschel-
ding uit te wisschen.
Dat vergelen is de hoofdzaak en zoo er al vergeven
bijkomt, dan is het meer omdat het eerste slecht
zonder het tweede ingang kan vinden.
Hoe zal men bij den opstand van een geheel leger,
van welks eensgezindheid dikwerf het belang van
den staat afhangt, kunnen straffen?
Een officier wiens invloed daartoe medegewerkt
heeft, ook hij ten wiens gunste men in opstand
kwam, kunnen bij den kop gevat worden, want
een algemeen gevoel van regtvaardigheid zal de
straf billijken, maar een gansch leger te doen boeten,
waarvan het grootste gedeelte slagtoffer is van mis-
leiding en bedrog, zoude bij het algemeen een
afschuw verwekken, die in de straf een wreedaar-
digen moord zou zien, hetgeen de regering ter
wille harer waardigheid moet trachten te voor-
komen.
De eerste fransche revolutie is gesmoord in het
bloed, dat zij te overvloedig liet stroomen.
Men ziet das, dat het weldoen alleen niet altijd
de drijfveer is van de te verleenen amnestie, maar
meestal sporen daartoe aan, noodzakelijkheid en
zelfzucht.
Maar hoe men de amnestie beschouwe, aan het
doel, waartoe zij voorgeschreven wordt, beantwoordt
zij meestal uitmuntend.
Wat is haar doel toch? Is het niet het doen ver-
geten , het langzaam doen uitslijten van onderlingen
haat en wrok, die bij eene bloedig en op al te ruime
schaal volvoerde strafoefening op nieuw zullen los-
barsten, en juist het met de straf beoogde doel:
herstelling der rust, onmogelijk zullen maken?
Doch wij hebben tevens kunnen zien dat in dit
geval halve maatregelen wel het allerminst tot eene
goede uitkomst leiden.
Een halve amnestie is geene amnestie en dat is
de zoodanige die door hare vele uitzonderingen meer
het wezen van eene nieuwe vervolging dan van
eene vergetelheid van het gebeurde aanneemt.
Zoo men dan door de uitvaardiging van algeheele
kwijtschelding, verzoening der partijen op het oog
heeft, moet men in de eerste plaats beginnen zelf
niet partijdig te zijn, en zoo de noodzakelijkheid
al gebiede enkele uitzonderingen te stellen, zoo
vermijde men den vorm der categorien, en noeme
liever namen; wij hebben kunnen zien1), tot welke
onregtvaardigheid de categorien aanleiding geven.
Maar wat we ook gezien hebben, was de pressie
die bij het behandelen van eene zoodanige wet
door verschillende partijen op den wetgever wordt
geoefend.
Dikwerf zal na staatsomwentelingen de bovendrij-
vende partij al te zeer hare langdurige verdrukking,
ontberingen en ballingschap gedachtig zijn, om met
een onpartijdig ja of neen te antwoorden op de voor-
stellen bij de beraadslagingen gedaan, en deze stem-
ming zal ontegenzeggelijk invloed uitoefenen op het
wezen der wet.
Hoe ligt zal, b. v. in eene monarchie, zoodanige
partij niet al hare krachten inspannen om den vorst
tot hare gevoelens over te halen om door zijne magtige
medewerking de aanneming van eene wet in den
meest bekrompen geest, te bevorderen?
Derhalve zal ieder begrijpen aan welke moeijelijk-
heden het ontwerp van zulk eene wret onderhevig
is, en hoe groot de bekwaamheid moet zijn van
Zie hiervorea pag. 95 volg. het advies van den Procureur-generaal
Hieronymus v. Alphen,
den voorsteller om alle aanvallen af te weren en
eene wet te doen aannemen, die aan de omstandig-
heden en tevens aan waarachtige billijkheid voldoe.
Welk een heerlijk regt is dan het regt van amnestie!
Een inwendig beroerd land tot de rust te doen
wederkeeren, en daardoor alle welvaart te doen
herleven; het zelfvertrouwen weêr te geven aan de
onthutste gemoederen, en met het doen zwijgen
van partijzucht eene versterking te paren van den
broederband zoo noodig tot het welzijn van land
en volk. Is het land van binnen eendragtig, dan zal
het sterk zijn naar buiten: Eendragt maakt magt.
Ten onregte beweert Noodt (Observ. II, c. 1— 3),
dat de lastgeving om iets na den dood des last-
gevers uit te voeren, toch met den dood van dezen
eindigt.
Dat de bezitter te goeder trouw de cautio damni
infecti niet kan eischen, is tegen Windscheid te
verdedigen.
In den keizertijd werd door de restitutio plena
in integrum den deportatus verleend, de patria
potestas herkregen.
IV.
De schuldenaar, die door een hoofdelijken schuld-
eischer in regten aangesproken zijnde, aan den
anderen betaalt, is slechts gehouden aan den
eischer diens aandeel te voldoen, tenzij de vordering
uit eenen uitersten wil afkomstig is.
Hij, die afzonderlijk aan twee personen dezelfde
zaak heeft verkocht, kan bij toevallig vergaan dier
zaak, den prijs niet van beide koopers eischen.
De aanteekeningen (art. 1920 B. W.) door den
schuldeischer op den titel gesteld, leveren bewijs
op, al is die titel niet altijd in zijn bezit gebleven.
Artikel 1420 B. W. is uit art. 2014 te beperken,
wanneer het de betaling eener zaak betreft, van
welke hij, die betaalt, geen eigenaar is.
VIII.
Ten onregte heeft de H. R. beslist, dat men op
grond van schennis of niet toepassing van art. 1378
vollg. B. W. geen cassatie kan vragen.
De erkenning van een natuurlijk kind kan niet
bij olographiesch testament geschieden.
Te regt beweert Humbert, des Consequences des
condamnations pénales, p. 271, dat de redenen,
waarom de uiterste wil van hem, die den burger-
lijken dood onderging, verviel, niet gelegen was, in
de ontbrekende bekwaamheid, om, tijdens het
overlijden bij uitersten wil te beschikken.
Te regt zijn bij ons de regtbanken van Koophandel
afgeschaft.
Het ware wenschelijk dat het huren van waren
om deze weder te verkoopen, en evenzoo het in-
ruilen van waren om ze te verkoopen , het inkoopen
om ze te verruilen door den wetgever onder daden
van koophandel waren gebragt.
Art. 65 W. v. K. verbiedt den makelaar, die
volgens order heeft ingekocht, niet, bij weigering
van den lastgever de goederen te ontvangen en te
verkoopen.
Protest van wanbetaling moet bij den failliet zelf
en niet bij zijn curator gedaan worden.
XV.
Er kan geene tegenspraak plaats hebben tegen
de toelating van kosteloos procederen van arm- of
kerkbesturen op grond dat de verzoeker niet onver-
mogend is.
XVI.
Het beloonen van dienaren van Justitie en Policie,
boven hun tractement, is af te keuren.
XVII.
De verleende gratie kan niet door den veroor-
deelde geweigerd worden.
XVIII.
Abolitie is af te keuren.
XIX.
De benaming «algemeen stemregt» is eene onwaar-
heid.
XX.
Hij , die een\' ander in een duel doodt, begaat
een moord.
XXI.
Art, 22 al. 2 Strafv. verdient goedkeuring.
-ocr page 196-XXII.
De burgerlijke dood was voorzeker af te keuren
op grond der daartegen, door den eersten consul
ingebragte bedenkingen met opzigt tot bet lot der
echtgenoot en der kinderen van den veroordeelde.
XXIII.
De ambtseed behoort niet afgeschaft te worden-
XXIV.
Bij de wet is te regelen gedurende hoevele uren
kinderen in de fabrieken of in huiselijke nijver-
heids-ondernemingen mogen bezig gehouden worden.
XXV.
Het toekennen van subsidiën aan schouwburgen
van stadswege is niet af te keuren.
XXVI.
Met regt zijn de grondbelastingen niet afkoop-
baar gesteld.