Over
epi= en peri=cellulaire
amyloidafzetting
DOOR
\'S-GRAVENHAGE
MARTINUS NIJHOFF
1917
Over epi- en peri-cellulaire amyloidafzetting
m
§
I
£
h
■
V,
J
epi= en peri=cellulaire
amyloidafzetting
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP GEZAG VAN DEN RECTOR
MAGNIFICUS DR. P. VAN ROMBURGH, HOOGLEERAAR IN
DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 27 NOVEMBER 1917
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR.
\'S-GRAVENHAGE
MARTINUS NIJHOFF
1917
DOOR
ARTS, GEBOREN TE GENNEP
-ocr page 8- -ocr page 9-Aan mijne vrouw.
-ocr page 10- -ocr page 11-Het is voor mij een aangename plicht, om U,
hooggeachte Promotor, Hooggeleerde Spronck, mijn
hartelijken dank te betuigen voor den zeer gewaar-
deerden steun en hulp, die ik bij het bewerken van
dit proefschrift van U mocht ondervinden.
Tevens breng ik U, Hoogleeraren, Lectoren en
Privaat-Docenten der Medische en Philosophische
Faculteiten van de Utrechtsche Universiteit mijn
oprechten dank voor het onderwijs, dat ik van U
mocht ontvangen.
Hooggeleerde Nolen, het is mij een groot voor-
recht, dat ik onder Uwe leiding mijn studie kan
voortzetten in de richting, die ik heb gekozen.
U, Zeergeleerde Mastboom en Roes ben ik zeer
erkentelijk voor de medewerking, die Gij mij verleende,
om sectie-materiaal voor dit proefschift te verzamelen
en tevens U, Roes, voor de vaak verschafte voor-
lichting bij het vervaardigen van praeparaten.
Hooggeleerde Tendeloo, Reddingius, de Vries, Zeer-
geleerde Hulst, Schoo, Fokke Meursing, U allen be-
tuig ik mijn beleefden dank voor het herhaaldelijk
toezenden van sectiemateriaal. Zonder Uwe mede-
werking was het niet mogelijk geweest voldoende
gegevens voor dit proefschrift te verzamelen.
Ten slotte nog een woord van hartelijken dank
-ocr page 12-aan Mej. van der Rijst en den Heer J. Hahn voor hun
kundige hulp bij het vervaardigen van praeparaten,
foto\'s en teekeningen.
INHOUD.
Bladz.
Voorrede ....................................................................xi
I. Microchemische amyloidreacties ..............i
II. Chemische samenstelling van amyloid ii
III. Amyloidose bij den mensch ......................16
IV. Locaal amyloid............................................3°
V. Amyloid en hyalin ....................................33
VI. Resorptie van amyloid ............................35
VII. Experimenteel amyloid ..........................37
VIII. Over het ontstaan van amyloid ................41
IX. Eigen onderzoek ........................................48
X. Conclusies ....................................................61
-ocr page 14- -ocr page 15-VOORREDE.
Ofschoon aan de kennis van de amyloide degene-
ratie nog veel ontbreekt, zijn in de laatste jaren be-
trekkelijk weinig pogingen gedaan om de lacunen te
effenen. De schaarsche publicaties over dit onderwerp
zijn bovendien over talrijke tijdschriften verspreid,
waardoor de indruk wordt gewekt, dat het onderzoek
over amyloid schier geheel tot stilstand is gekomen
en de stoot eener ontdekking op dit of op een aan-
grenzend gebied noodig is, om het onderzoek weder
aan den gang te brengen.
Zulk een baanbrekende ontdekking brengt mijn
proefschrift geenszins. Hoogstens kan van een beschei-
den vondst gesproken worden.
Bij het microscopisch onderzoek van amyloid
gedegenereerde bijnieren van den mensch, heb ik
een eigenaardige afzetting van amyloid rondom de
schorscellen gevonden, die mij als vanzelf aanleiding
gaf de literatuur te raadplegen om na te gaan, of deze
pericellulaire afzetting reeds door andere onderzoekers
waargenomen en beschreven was.
Voor zoover mij bekend, is dit laatste niet het ge-
val. Daarom wensch ik mijn bevindingen hier mede
te deelen en mijn literatuur-studie tevens te benutten,
om een overzicht te geven van onze huidige kennis
van de amyloide degeneratie.
«i-.«»..., ......... ...
. /
V
-ocr page 17-I. MICROCHEMISCHE AMYLOID-REACTIES.
Om in microscopische praeparaten amyloid van
andere homogene, hyaline stoffen te onderkennen,
wordt ook heden nog gebruik gemaakt in de eerste
plaats van het klassieke reagens, jood, resp. jood-
zwavelzuur, waarmede Virchow het amyloid als zoo-
danig in 1853 ontdekt heeft, en voorts van metachro-
matisch tingeerende aniline-kleurstoffen, die in 1875
nagenoeg gelijktijdig ontdekt zijn in Frankrijk door
Cornil en in Duitschland door Jürgens en Heschel.
Jodium kleurt amyloid mahoniehoutbruin, zoo-
wel in versche, als in vooraf met formol of alcohol
gefixeerde weefsels. De sterkste kleuring pleegt men
te verkrijgen in ijsdoorsneden van weefselstukjes,
die vooraf slechts enkele uren in formol 10% zijn ge-
fixeerd. Doch ook in paraffine-doorsneden wordt
amyloid door jodium bruin gekleurd.
De jood-reactie kan op verschillende wijzen worden
aangewend.
Men kan de te onderzoeken ijs- of paraffine-door-
snede (na verwijdering van de parafine) brengen
in een mengsel van met water 4 x verdunde Lugols-
oplossing (3 deelen) en glycerine (1 deel). Na ver-
loop van 5—10 minuten wordt de doorsnede in water
afgespoeld en in glycerine onderzocht.
Doch een gelijk resultaat wordt verkregen als men
de doorsneden gedurende ongeveer 10 minuten in een
met water sterk verdunde Z-wgoZs-oplossing legt, die
de kleur heeft van Rijnwijn. Het stroogele praeparaat
wordt dan weder met water afgespoeld en in glycerine
onderzocht. Om jood-praeparaten te verkrijgen, die
längeren tijd (een half jaar) te bewaren zijn, past men
de methode toe, die Langhans voor de kleuring van
glycogeen heeft aanbevolen. De doorsneden worden
5—io minuten in niet verdunde Lwgo/s-oplossing ge-
kleurd. Vervolgens wordt het water uit de doorsnede
verwijderd door indompeling in een mengsel van abso-
luten alcohol (4 deelen) en tinctura jodii (i deel) en
onderzocht in origanum-olie.
De jood-zwavelzuurreactie bestaat hierin, dat het
door jodium bruin gekleurde amyloid door de inwer-
king van zwavelzuur een blauwe of blauwgroene tint
aanneemt.
Daar niet elk amyloid deze eigenschap heeft, is
het wenschelijk de reactie op twee wijzen te be-
proeven.
a) men kleurt de ijs- of paraffine-doorsnede 5—10
minuten in een mengsel bestaande uit 4 x verdunde
Lugols-oplossing (3 deelen) en glycerine (1 deel),
spoelt haar met water af, legt haar vervolgens enkele
minuten (3—5) in verdund zwavelzuur (1 %) en onder-
zoekt in glycerine.
b) Men kleurt de doorsnede met sterk verdunde
Lwgo/soplossing (Rijnwijnkleur). Heeft het amyloid een
bruine kleur aangenomen, dan laat men op de bekende
wijze onder het dekglas een druppel geconcentreerd
zwavelzuur toevloeien.
De basische anilinekleurstoffen, die voor het her-
-ocr page 19-kennen van amyloïd (metachromasie) worden aange-
wend, zijn: methylviolet, gentiaanviolet, joodgroen,
methylgroen, polychroom methyleenblauw en thionine.
Met methylviolet of gentiaanviolet behandelt men
de doorsneden als volgt: Men legt ze enkele minuten
in een waterige oplossing (0,5 %) van de anilinekleur-
stof, spoelt met water af, differentieert enkele minuten
in verdund azijnzuur (2 %), spoelt nogmaals met
water af en onderzoekt in laevulose. Het amyloid is
helrood, het overige weefsel blauwviolet. Indien deze
laatste tint te donker blijkt, zoo behandelt men de
doorsnede nogmaals met verdund azijnzuur. Een
mooie dubbelkleuring geeft de methode van Birch-
Hirschfeld: men kleurt vooraf 5 minuten met een
Bismarckbruin-oplossing; afspoelen in alcohol, daarna
in water. Vervolgens nakieuren met methyl- of genti-
aanviolet, zooals boven is beschreven en daarna mét
i % azijnzuur differentieeren, totdat de bruine kleur
van het Bismarck-bruin weder verschijnt; \'uitwasschen
met water en insluiten in laevulose. Met deze methode
verkreeg ik fraaie praeparaten.
Indien het azijnzuur niet grondig uit de doorsneden
uitgewasschen is, verliezen de praeparaten spoedig
hun schoonheid.
Ten einde de differentieering met azijnzuur te ver-
mijden, kleurt men de doorsneden gedurende 12—24
uren in een sterk verdunde methyl- of gentiaanviolet-
oplossing (3 druppels van een 1 a 2 % waterige op-
lossing in 20 cM3 gedestilleerd water). Na afspoelen
met water, onderzoekt men in laevulose. Men verkrijgt
aldus een schoone amyloid-kleuring, maar het overige
weefsel wordt in den regel zóó zwak gekleurd, dat
men de ligging van het amyloid niet goed beoordeelen
kan.
Met betrekking tot de aanwending van joodgroen
of methylgroen, zij vermeld, dat joodgroen de voor-
keur verdient. In joodgroen komt het jood als jood-
methyl voor. Omdat dit vrij duur is, heeft men een
kleurstof in den handel gebracht, die in plaats van
joodmethyl, chloormethyl bevat en heeft daaraan den
naam methylgroen gegeven. Joodgroen werd door
Stilling aanbevolen voor amyloidkleuring.
Om doorsneden met joodgroen op de aanwezigheid
van amyloid te onderzoeken, kan men weder van een
sneller of langzamer kleurende oplossing gebruik
maken.
Een waterige oplossing van joodgroen 1:100 kleurt
de doorsneden binnen i—2 minuten. Men spoelt
af in water, differentieert enkele minuten met ver-
dund azijnzuur (2 %), verwijdert het azijnzuur zorg-
vuldig met water en onderzoekt in laevulose.
Bijzonder fraaie praeparaten verkrijgt men, naar
mijn ervaring, indien men de doorsneden gedurende
24 uren kleurt in een meer verdunde waterige oplos-
sing van joodgroen (1:300). Differentieering met ver-
dund azijnzuur is dan overbodig. Men spoelt enkel
met water af en onderzoekt in laevulose of in glycerine.
Joodgroen kleurt het amyloid rood, het overige
weefsel gróen.
Terwijl de boven beschreven kleurmethoden het
nadeel hebben, dat de praeparaten in laevulose of
glycerine onderzocht en bewaard moeten worden,
bieden de volgende methoden gelegenheid tot in-
sluiting in canadabalsem.
Twee van deze methoden zijn door Schmorl aange-
geven.
I. De eene methode bestaat hierin, dat paraffme-
doorsneden, waaruit de paraffine niet verwijderd is,
worden gelegd in een op 40° C. verwarmde, waterige
oplossing van gentiaanviolet (0,5 %); de doorsneden
drijven dan aan de oppervlakte en spreiden zich uit.
Na verloop van 10 minuten of langer, laat men de
kleurstof afkoelen. Eerst als de kleurstof koud ge-
worden is, gaat men over tot afspoelen in water en
differentieeren in verdund azijnzuur (1 %)i gedurende
10—15 minuten. Men spoelt nogmaals goed in water af.
Vervolgens worden de doorsneden in een geconcen-
treerde waterige aluinoplossing gebracht, die met een
gelijke hoeveelheid water verdund is. Na wederom
met water afgespoeld te hebben, fixeert men de door-
sneden, als gewoon, op een dek- of objectglas door
droging in de broedstoof bij 370 C. gedurende 1—2
uren, verwijdert de paraffine met xylol en sluit in
canadabalsem in.
De roode metachromasie van het amyloid is in
deze praeparaten duidelijk te herkennen. Maar op
den duur gaat de metachromasie ook in canada-
balsem te loór.
Dat de metachromasie aanvankelijk in canadabal-
sem bestaan blijft, is volgens Schmorl hieraan toe te
schrijven, dat zich nog eenig water in de doorsneden
bevindt. Met het verdwijnen van het water, ver-
bleekt de metachromatische tint.
II. De tweede methode van Schmorl verschaft
praeparaten, waarin de roode metachromasie meer
duurzaam bewaard blijft.
De doorsnede van het (in formol bij voorkeur) ge-
fixeerde weefsel wordt gedurende 10—15 minuten
gekleurd in polychroom methyleenblauw, afgespoeld
met water, 10—20 seconden in verdund azijnzuur
(0,5 %) gedompeld, en 2—5 minuten behandeld met
een geconcentreerde aluinoplossing, die met een ge-
lijke hoeveelheid water is verdund. Vervolgens brengt
men het praeparaat gedurende 1 minuut in absoluten
alcohol over, daarna in xylol en eindelijk in canada-
balsem.
In deze praeparaten is het amyloïd rood, het overige
weefsel blauw en de roode metachromasie blijft lang
bestaan, mits men ze in het donker bewaart.
III. Een derde methode, door Edens aanbevolen,
is een modificatie van de sub I vermelde methode
van Schmorl.
Paraffinedoorsneden, waaruit de paraffine niet ver-
wijderd is, kleurt Edens gedurende 24 uren in een me-
thylviolet-oplossing, bestaande uit 1 cc. acidumhy-
drochloricum (spécifiek gewicht 1,24) of acidum aceti-
cum glaciale, 300 cM3 aq. destillata en 10 cM3 gecon-
centreerde alcoholische methylviolet-oplossing.
Na afspoelen in water wordt de doorsnede op een ob-
ject- of dekglas gefixeerd door droging, de paraffine
door xylol verwijderd en ingesloten in canadabalsem.
Het amyloid vertoont weder roode metachromasie,
maar na verloop van enkele maanden verbleekt zij.
IV. De vierde methode is die van Kantorowicz.
-ocr page 23-Doorsneden van weefsels, gefixeerd in alcohol of su-
blimaat (niet in formol) worden 3—5 minuten gekleurd
in een verzadigde, waterige thionine-oplossing, met
water afgespoeld, op een dek- of objectglas met fil-
treerpapier afgedroogd; daarna opgehelderd door be-
handeling met anilineolie-xylol (2 deelen anilineolie op
i deel xylol) en vervolgens met xylol behandeld en in-
gesloten in canadabalsem. Daarbij wordt slijm rood,
amyloid helblauw tot lila, het overige weefsel blauwvio-
let gekleurd.
Eindelijk zij nog hier vermeld, dat Scharlach-R. en
Sudan III, die, zooals bekend, vet donkerrood kleuren,
amyloid roodachtig blauw tingeeren, indien de door-
sneden niet vooraf met alcohol zijn behandeld. Vol-
gens Lubarsch wordt deze tinctie veroorzaakt door
het voorkomen van een geringe hoeveelheid lipoide
stoffen in de amyloide substantie, welke qua talis door
de genoemde kleurstoffen niet getingeerd wordt.
Op grond van eigen ervaring meen ik, dat het raad-
zaam is de weefselstukjes, die op amyloid te onder-
zoeken zijn, in formol (10 %) te fixeeren, doch niet
langer dan 24 uren. Na de reeds boven besproken
kleuring met joodgroen in sterke verdunning, bleef
de roode metachromasie van het amyloid in glycerine
maandenlang bestaan.
Joodgroen heeft ook, volgens Stilling l), dit voor,
dat al het aanwezige amyloid metachromatisch wordt
s) O. Lubarsch (Rostock). Zur Frage der experimentelle Erzeugung
von Amyloid (Virchow\'s Archiv Band 150 H. 13).
») Stilling, Uebcr den Zusammenhang von hyaliner und amyloider
Degeneration in der Milz. (Virchow\'s Archiv Bd. 103).
gekleurd, terwijl methyl- en gentiaanviolet in dit op-
zicht niet in die mate te vertrouwen zouden zijn. Als men
bovendien met een sterk verdunde joodgroen-oplos-
sing kleurt, bereikt men het voordeel, zooals boven ge-
zegd, dat differentieeren met verdund azijnzuur geheel
uitgeschakeld wordt. Het differentieeren met azijnzuur
heeft toch dit nadeel, dat niet te bepalen is, hoelang de
inwerking van azijnzuur mag plaats hebben. Werkt
azijnzuur te lang in, dan verdwijnt immers het meta-
chromatisch rood ten slotte geheel. Om de vraag te be-
antwoorden, of de door joodgroen rood gekleurde deelen
als amyloid te beschouwen zijn, moet, naar ik meen,
controle plaats vinden met jood en joodzwavelzuur.
Om zekerheid te verkrijgen, dat men werkelijk met
amyloid te doen heeft, kan men met één reactie niet vol-
staan, doch moeten er minstens drie beproefd worden.
Bij de beoordeeling van het resultaat moeten even-
wel de volgende drie punten in aanmerking worden ge-
nomen.
In de eerste plaats is aan te nemen, dat een atypische
amyloidreactie kan voorkomen, hierdoor gekenmerkt,
dat het amyloid door jood alleen blauw of blauwgroen
gekleurd wordt. Hier reageert het amyloid dus als
amylum. Deze atypische amyloidreactie is, voor zoo-
ver ik kon nagaan, slechts in twee gevallen waarge-
nomen, waarvan het eene door Friedreich, het andere
door Schuster is medegedeeld. In het geval van Frie-
dreich gaf het amyloid der milt een atypische reactie,
reden waarom deze onderzoeker van „amyleuze milt-
tumor" sprak, terwijl het amyloid der overige organen
typisch reageerde.
In de tweede plaats leert de ervaring, dat in niet
weinige gevallen de joodzwavelzuurreactie negatief
uitvalt of het amyloid daarbij enkel een groene tint
aanneemt.
In de derde plaats moet opgemerkt worden, dat vaak
het amyloid in verschillende organen van hetzelfde lijk
niet op gelijke wijze reageert. Het is algemeen bekend,
dat voornamelijk het amyloid van de milt door jood-
zwavelzuur blauw wordt en dat van de nier deze reac-
tie zelden vertoont. Ook heeft de ervaring geleerd,
dat bij algemeene amyloidose het amyloid in een deel
der organen niet de joodreactie geeft, doch wel me-
tachromasie vertoont. Zelfs in één bepaald orgaan kan
het amyloid op de eene plaats enkel de joodreactie,
op een andere bovendien de joodzwavelzuurreactie
geven.
Bij den mensch is dus het resultaat der amyloid-
reacties niet constant en in het algemeen betreffen deze
afwijkingen zelden de metachromasie met methylvio-
let enz., doch voornamelijk de jood- en joodzwavel-
zuur-reactie.
De studie van het experimenteele amyloid heeft de
oorzaak daarvan aangetoond. Het amyloid, dat kort
geleden is afgezet, reageert niet op gelijke wijze als
ouder amyloid. Jong, versch amyloid vertoont me-
tachromasie, doch geeft nog niet de joodreactie. Eerst
als het amyloid wat ouder is, openbaart zich ook de
joodreactie, terwijl de joodzwavelzuurreactie pas later
optreedt, waarbij aanvankelijk een groene, eindelijk
een blauwe tint verschijnt. De blauwe tint, door jood-
zwavelzuur verwekt, wijst er dus op, dat het amyloid
zijn volle ontwikkeling heeft bereikt. Davidsohn1)
noemt dit „amyloid in hoogste potentie".
Volgens Schmidt 2) heeft men evenwel rekening te
houden met de mogelijkheid, dat ook het oud amyloid
niet meer al de reacties geeft. Als veel amyloid in een
orgaan aanwezig is en het orgaan een hoogen graad van
atrophie vertoont, is wel aan te nemen, dat het amy-
loid vrij oud is, en als deze stof dan plaatselijk de jood-
of joodzwavelzuurreactie niet geeft, zou een regressieve
verandering van het amyloid in het spel kunnen zijn.
Want men kan zulk een regressieve verandering kunst-
matig verkrijgen door amyloid in de buikholte van
dieren te brengen. Een klein gedeelte wordt dan ge-
resorbeerd en de rest geeft niet meer al de reacties, die
het amyloid vooraf vertoonde. Amyloid, dat prachtig
reageerde met jood en anilinekleurstoffen, had, vol-
gens Schmidt, de joodreactie bijna geheel verloren,
nadat het 12 dagen in de buikholte van een cavia
had gelegen.
1 !) Carl Davidsohn. Ueber experimentelle Erzeugung von Amyloid
(Virchow\'s Archiv Band 150 Heft 1.)
2 ) M. B. Schmidt. Referat über Amyloid. Verhandlungen der Deut-
schen Pathologischen Gesellschaft 1904, p. 2.
II. CHEMISCHE SAMENSTELLING VAN
AMYLOID.
De bovenvermelde joodzwavelzuurreactie had Vir-
chow aanvankelijk tot het vermoeden gebracht, dat
amyloïd een stof was, die verwantschap bezat met
amylum. Reden waarom hij de stof met den naam
amyloid {xfivXQ-eüw = op amylum gelijkend) bestem-
pelde. Doch amylum wordt reeds door jood alleen,
zonder zwavelzuur, blauw gekleurd. Amyloid zou men
dus veeleer kunnen vergelijken met cellulose, die im-
mers ook door joodzwavelzuur blauw wordt, niet door
jood alleen.
Amyloid heeft chemisch noch met amylum, noch
met cellulose iets te maken. Latere onderzoekingen
(Friedreich en Kékulex), C. Schmidt2), W. Kühne en
Rudneff 1), E. Modrzejewski2) hebben het bewijs ge-
leverd, dat amyloid een eiwitstof is, welke volgens het
onderzoek van Modrzejewski, 49 % C, 7 % H. 14 % N
en 2,8 % S. bevat.
Nadat Ruggero Oddi in 1894 in amyloid gedegene-
reerde organen chondroïtine-zwavelzuur gevonden had,
is Krawkow 3) in 1897 op grond van het chemisch on-
derzoek van amyloid, gewonnen uit organen, door be-
Virchow\'s Archiv Bd. 16, 1859—p. 50.
») Ann. d. Chera. Pharm. 110 1859, p. 250.
\') Virchow\'s Archiv. Bd. 33, 1865, p. 66.
2 ) Archiv f. expcrim. Pathologie u. Pharmak. Bd. 1, 1873, p. 426.
-ocr page 28-handeling met pepsine-zoutzuur, tot de conclusie ge-
komen, dat amyloid een verbinding zou zijn van chon-
droïtinezwavelzuur met een basische eiwitstof.
Volgens Nowakx) zou het chondroïtinzwavelzuur
de amyloidreacties met jood en anilinekleurstoffen
geven, de eiwitstof niet. Het chondroitinzwavelzuur
vertoonde de reacties niet, als het in oplossing ver-
keerde. Dampte hij het tot een geleiachtige massa in,
dan vielen de reacties weder positief uit.
Davidsohn2) daarentegen besluit, dat juist de eiwit-
stof de amyloidreacties vertoont, het chondroitin-zwa-
velzuur niet. Naast deze tegenstrijdigheden is nog de
bevinding van Neuberg te vermelden, dat de eiwitstof,
die in amyloid voorkomt, uit verschillende organen
gewonnen, niet altijd dezelfde eigenschappen heeft.
De onderzoekingen van Hanssen3) schijnen trou-
wens de opvatting, dat amyloid uit de compronenten
chondroitinzwavelzuur en eiwit zou bestaan geheel te
weerleggen. Hanssen is uitgegaan van de grondge-
dachte, dat voor het chemisch onderzoek gebezigd
moet worden noch een amyloid, dat verontreinigd is
met omgevende weefsels, noch een amyloid, waarvan
de samenstelling reeds veranderd is, door voorafgega-
ne chemische procedures. Want het was hem gebleken,
dat amyloid, verkregen door behandeling met pepsine-
zoutzuur, niet meer de joodreactie geeft.
Hanssen isoleerde daarom het amyloid mechanisch.
Schijfjes van een sagomilt werden in water geschud en
de korrels met een pincet uit het weefsel gehaald. De
korrels werden gedroogd en vervolgens gepulveriseerd.
Dit poeder, dat de jood- en joodzwavelzuur-reactie
gaf en voorts alle eiwitreacties vertoonde, bleek geen
of slechts een spoortje phosphor te bevatten, terwijl in
zijn asch ijzeroxyd en soms een spoortje phosphor-
zuur, doch geen zwavelzuur te vinden was.
Het mechanisch goed geisoleerde, niet met omge-
vend orgaanweefsel verontreinigde amyloid bleek der-
halve geen zwavelzuur en dus ook geen chondroitin-
zwavelzuur te bevatten.
Hanssen meent tevens te kunnen verklaren, waar-
om vroeger zwavelzuur in amyloid was gevonden. Door
inwerking van pepsine-zoutzuur op amyloid, zou de
steeds daarin aanwezige, niet-geoxydeerde zwavel in
zwavelzuur overgaan. Bovendien vond hij, dat amy-
loid gedegenereerde organen steeds een verhoogd chon-
droitinzwavelzuurgehalte bevatten, waardoor het be-
grijpelijk wordt, dat Krawkow, die voor zijn onderzoek
amyloid had gebezigd, dat verontreinigd was met or-
gaanweefsels, tot de conclusie was gekomen, dat het
gevonden chondroitinzwavelzuur een component van
het amyloid was.
Het is derhalve de amyloide eiwitstof, die de amy-
loidreacties geeft. Volgens Hanssen bestaat de amyloi-
de eiwitstof uit een labiele, joodaffiene groep en uit
amyloidproteine. Door behandeling met pepsine-zwa-
velzuur wordt het mechanisch geisoleerde amyloid
niet opgelost; terwijl de jood- en joodzwavelzuurreac-
tie daardoor verloren gingen, doch de metachromati-
sche roodkleuring door methyl violet bleef bestaan.
Ook door inwerking van alkaliën verdween de jood-
en joodzwavelzuurreactie, terwijl de methylvioletre-
actie niet gewijzigd werd. De labiele jood-affiene groep
zou het dus zijn, die de joodreactie, het stabiele amy-
loid-proteine, dat de metachromatische reactie ver-
wekt.
Ofschoon de onderzoekingen van Hanssen het ver-
trouwen in de leer van den chondroitin-zwavelzuur-
component van het amyloid in niet geringe mate ge-
schokt hebben, blijven toch nog verschillende onder-
zoekers vasthouden aan de resultaten en conclusiën
van Krawkow. Een herhaling en uitbreiding van de on-
derzoekingen van Hanssen zou daarom zeer wensche-
lijk zijn.
Ten slotte moge hier nog gewezen worden op een
onderzoek van H. Raubitschek 1), die amyloid bij die-
ren heeft ingespoten, om na te gaan, of het antigene
eigenschappen bezit, dus tot de productie van speci-
fieke antistoffen aanleiding geeft.
Het amyloid, dat hij bij zijn proeven bezigde, was
volgens Modrzejewski en Krawkow uit amyloidmilten
gewonnen door fijnwrijven met kwartszand, wasschen
gedurende 24 uren in stroomend water, behandelen
met pepsine-zoutzuur gedurende eenige dagen bij 370
C, filtreeren, uitwasschen, oplossen in verdunden am-
moniak, praecipiteeren met zoutzuur, oplossen van het
praecipitaat in barytwater, nogmaals praecipiteeren
*) H. Raubitschek. Zur Kenntnis des Amyloids. (Verhandlungen
der Deutschen pathologischen Gesellschaft, Jahrgang 1910, p. 273).
met zoutzuur, reinigen met alcohol en aether, drogen
in vacuo. Het aldus verkregen geelbruin poeder gaf
niet meer de joodreacties en was gemakkelijk oplos-
baar in zwak alkalische physiologische keukenzoutop-
lossing. Menschelijk eiwit was in deze amyloidoplos-
sing met een sterk praecipiteerend serum antihuma-
num niet meer te ontdekken.
Het serum van konijnen, waarbij een oplossing van
dit amyloid in de buikholte of in het bloed was ge-
spoten, bleek antigene eigenschappen te bezitten („an-
tiamyloid serum"). Het verwekte in de ingespoten
amyloidoplossing een praecipitaat, doch niet in nor-
maal menschelijk serum of in extracten van de milt
van den mensch.
Voorts bleek, dat een anti-amyloidserum, verkregen
door injectie eener amyloidoplossing van menschelijke
herkomst, op nagenoeg gelijke wijze reageerde met een
amyloidoplossing van dierlijke herkomst (konijn), ter-
wijl ook een anti-amyloidserum, bereid door inspuiting
eener amyloidoplossing van dierlijke herkomst (konijn)
nagenoeg op gelijke wijze reageerde met amyloidoplos-
sing van menschelijke, als met die van dierlijke her-
komst (konijn).
Het amyloid van den mensch en het amyloid, ex-
perimenteel bij konijnen verwekt, zou dus biologisch
identisch zijn.
De bovenvermelde chemische procedures, die het
amyloid onderging, zijn echter zóó ingrijpend, dat de
juistheid dezer conclusie te betwijfelen is, wijl de spe-
cies-specificiteit door scheikundige omzettingen kon
zijn te loor gegaan.
III. AMYLOIDOSE BIJ DEN MENSCH.
«
Amyloide degeneratie in verschillende organen komt
bij den mensch voornamelijk voor bij tuberculose, chro-
nische etteringsprocessen, syphilis en actinomycose,
voorts bij carcinoom. Eindelijk komt nu en dan een
schijnbaar spontane amyloidose voor, waarvan de
oorzaak bij de sectie niet is op te sporen.
Volgens de statistiek van Blum wordt amyloidose
in 79 % van de gevallen door tuberculose veroorzaakt,
in io % door chronische etteringsprocessen van niet
tuberculeuzen aard.
In de statistiek van Lubarsch bedragen deze getallen
resp. 67 % en 14,3 %.
Een nadere beschouwing van de gevallen van tuber-
culose, waarbij amyloidose wordt aangetroffen, leert,
dat deze gekenmerkt zijn door ettering en ulceratie.
Amyloidose komt dan ook in de eerste plaats voor bij
phthisis pulmonum cavernosa, tuberculeuze darm-
zweren, voorts bij urogenitaaltuberculose met ulce-
raties, tuberculeuze abscessen aan beenderen en klieren
met fistelvorming. Secundaire infectie met fistelvor-
ming speelt blijkbaar de hoofdrol.
Zoowel uit de waarnemingen bij den mensch, als uit
experimenteele ervaringen blijkt, dat amyloidose
wordt veroorzaakt door vergiften, voornamelijk van
bacterieelen aard. Bij de bespreking der experimentee-
le amyloidose kom ik hierop terug.
Met betrekking tot de bovengenoemde, schijnbaar
spontane amyloidose zij vermeld, dat men met Browicz
als oorzaak daarvan een chronische darmcatarrh met
de daarbij voorkomende fermentatieve processen be-
schouwen kan. Deze verklaring vindt steun in het feit,
dat Nowak door injectie van rottenden bouillon, bij
kippen binnen korten tijd amyloidose verwekken kon.
In gevallen van schijnbaar spontane amyloidose is bij
de sectie niet altijd vast te stellen, of een darmca-
tarrh in het spel is geweest en de mogelijkheid bestaat
ook, dat korter of langer geleden eenig ander vergift
op het lichaam heeft ingewerkt. Men zou b.v. kunnen
denken, dat in het verloop van een infectie-ziekte met
slepend verloop amyloidose was ontstaan en na de ge-
nezing der infectie-ziekte was blijven bestaan. Einde-
lijk zij vermeld, dat ook autointoxicatie ingevolge ver-
anderingen van de stofwisseling amyloidose schijnt te
veroorzaken, daar men ook wel bij arthritis urica,
leukaemie en myxoedeem amyloid kan aantreffen.
Het vaakst wordt amyloid gevonden in de milt, le-
ver, nieren, bijnieren, darm en lymphklieren. Onge-
veer in 90 % van alle gevallen van amyloidose zijn
milt, lever, nieren en bijnieren min of meer aangetast.
In de milt vond Blum amyloid in 92,5 % van zijn ge-
vallen, Lubarsch in 97,4 %, Litten in 99 %. De nieren
waren volgens Lubarsch in 92 %, volgens Litten in 98%
van de gevallen de zetel van amyloid, de bijnieren vol-
gens Lubarsch in 95 % van alle gevallen van amyloido-
se.
*) J. Nowak, 1. c.
-ocr page 34-Betrekkelijk zelden wordt ook amyloid gevonden
in hart, glandulae parathyreoideae, hypophyse, pan-
creas, speekselklieren, ovarium, uterus, maag, longen,
huid (voornamelijk van de okselholte en van het hoofd).
Ook in zenuwen kan amyloid afgezet worden.
Bij hooge uitzondering blijven de organen, die ge-
woonlijk aangetast worden, geheel vrij, en wordt het
amyloid uitsluitend aangetroffen in organen, waarin
slechts bij uitzondering amyloid voorkomt. Zoo hebben
Steinhaus en Westenhoffer ») een geval beschreven,
waarbij veel amyloid in het maagslijmvlies en in het
hart werd gevonden, terwijl milt, lever en nieren geheel
vrij gebleven waren.
AMYLOID IN DE MILT.
In de milt pleegt het amyloid voornamelijk in de
noduli voor te komen. Het wordt hier voornamelijk
afgezet op het reticulum en geeft aanleiding tot atro-
phieeren en verdwijnen van de cellen van den nodulus,
die ten slotte uit een klompig amyloid netwerk be-
staat en op een glazige, bleeke, gekookte sagokorrel
gelijkt. Vandaar de naam sagomilt.
In andere gevallen wordt ook de pulpa aangetast; hier
wordt het amyloid in den wand der kleine venen, te-
gen den wand der veneuze sinus en op het pulpareticu-
lum afgezet. Dientengevolge ziet de sneevlakte der
milt er homogeen glazig uit en doet, als zij anaemisch
is, aan gekookt spek (spekmilt), als zij nog een zekere
hoeveelheid bloed bevat, aan gekookte ham (hammilt)
\') C. Davidsohn, 1. c.
-ocr page 35-denken. Volgens Davidsohn zou de spek- of hammilt
voornamelijk bij syphilis voorkomen.
Stillingheeft de amyloidmilt microscopisch nauw-
keurig bestudeerd. Hij vond, dat de afzetting een aan-
vang neemt aan de peripherie der noduli, waar het
eerst de capillairen worden aangetast. Vervolgens ver-
schenen amyloidklompjes tusschen de lymphocyten.
Was de degeneratie zoover voortgeschreden, dat de
noduli op sagokorrels geleken, dan bestond het cen-
trum der noduli uit een homogene amyloidmassa,
waarin nog enkele met bloed gevulde capillairen te zien
waren en die bij sterkere vergrooting een sierlijk sy-
steem van fijne spleten vertoonde, waarin bij de knoop-
punten nog eenige cellen lagen. Deze centrale amyloid-
massa was omgeven door een netwerk van amyloidbal-
ken, waartusschen nog lymphocyten en celresten lagen.
Ebert2), die een nauwkeurig onderzoek heeft in-
gesteld naar de wijze, waarop amyloid zich verhoudt
ten opzichte van het bindweefsel, is van meening, dat
ook in de milt het amyloid op de reticulumvezels
wordt afgezet. Bij het op en neer bewegen van het
objectief zag hij wel vezeltjes, die geheel omgeven wa-
ren door amyloid. Maar hij vond nooit een overgang
der vezeltjes in amyloid, evenmin, dat de vezeltjes
smaller of dikker werden.
Op het onderzoek van Ebert zal ik evenwel nog nader
terugkomen.
Ten slotte zij vermeld, dat in de amyloid gedegene-
*) Stilling. Ueber den Zusammenhang von hyaliner und arayloider
Degeneration in der Milz (Virchow\'s Archiv, Bd. 103).
*) Ebert, Die Beziehungen des Amyloids zum Bindegewebe (Dres-
den) Virchow\'s Archiv, Bd. 216. (1914.)
reerde gedeelten der milt vaak kleine bloeduitstortin-
gen worden aangetroffen.
Amyloidafzetting doet de consistentie der milt toe-
nemen. Op dezen regel komt zelden een uitzondering
voor. In zeldzame gevallen is de amyloidmilt week,
bros en brokkelig. _
AMYLOID IN DE LEVER.
In de lever vertoont zich het amyloid het eerst in de
middenste zone der lobuli, om zich vervolgens naar de
centrale en ten slotte naar de peripherische zone uit te
breiden. Het amyloid ligt duidelijk tusschen de ca-
pillairendotheliumcellen en de levercelzuilen. Het geeft
aanleiding tot drukatrophie van de levercellen en van
de capillairen. Voorts pleegt men amyloid te vinden in
den wand van kleine arteriën en venen alsmede tegen
den wand van galbuizen.
Amyloide degeneratie doet de consistentie van de
lever toenemen. Verweeking van de lever en spontane
ruptuur ingevolge amyloid, zooals die bij dieren voor-
komt, ziet men bij den mensch niet.
Volgens Ebertl) wordt het amyloid afgezet op de fij-
ne bindweefselvezeltjes (Gitterfasern), die de leverca-
pillairen omspinnen.
Kschischo 2) daarentegen is van meening, dat het
amyloid wordt afgezet in de lymphspleten tusschen
capillairendotheliumcellen en levercellen.
>) Ebert. 1. c.
P. Kschischo. Uebcr Amyloid der Lunge (Virchow\'s Archiv,
Bd. 209).
AMYLOID IN DE NIEREN.
In de nieren is voornamelijk het vaatstelsel de zetel
van amyloid, zoowel de grootere vaten als de capillai-
ren, en voornamelijk de capillairen der glomeruli, als-
mede de vasa afferentia en efferentia.
In de glomeruli worden aanvankelijk enkele capil-
lairlussen, later al de capillairlussen aangetast, die ten
slotte geheel oblitereeren. Voorts wordt ook de mem-
brana propria der nierkanaaltjes aangedaan, voorna-
melijk die der tubuli recti in het merg.
Naast amyloide degeneratie komt vaak vettige en
hyaline degeneratie der nierepitheliumcellen voor.
Volgens Ebert ligt het amyloid in den aanvang als
een dunne ring vlak tegen de endotheliumcellen van de
capillairlussen der glomeruli aan, dus tusschen de en-
dotheliumcellen en het fijne bindweefsel, dat als tunica
propria de capillairen omhult. Bij de niertubuli zou het
amyloid tusschen de membrana propria en de epithe-
liumcellen liggen.
Edens, Gierke 2) en anderen meenen evenwel, dat de
membrana propria der tubuli opzwelt, zoodat dus het
amyloid in de membrana zelve afgezet zou worden.
AMYLOID IN DARM EN MAAG.
Zoowel de dunne als de dikke darm worden door
amyloide degeneratie aangetast; de dunne evenwel va-
ker en meestal sterker, dan de dikke. Het amyloid
wordt voornamelijk afgezet in den wand van de arte-
riën en tegen de capillairen van de submucosa en de
mucosa, voorts ook in de tusschenstof, in de eerste
plaats in die der villi, eindelijk in de muscularis mu-
cosae. Ook wordt amyloid afgezet in de tunica muscu-
laris, doch hier bereikt de amyloide degeneratie zelden
een hoogen graad.
De solitaire follikels en plaques blijven in den regel
vrij.
Indien de amyloide degeneratie van den darm een
hoogen graad bereikt heeft, kan men de aandoening
reeds macroscopisch herkennen aan de opvallende
bleekheid, den wasachtigen glans van het slijmvlies, de
verdikking en plaatselijke afwezigheid der villi. In
zulke gevallen heeft men ook wel ulcera aangetroffen,
die door vele onderzoekers toegeschreven worden aan
peptische inwerking van den darminhoud op het zie-
kelijk veranderde, zeer anaemische slijmvlies.
De maagwand wordt slechts bij uitzondering in be-
langrijke mate amyloid gedegenereerd gevonden. Ook
hier zetelt het amyloid voornamelijk in de submucosa
en mucosa, waar in de eerste plaats weder de kleine ar-
teriën en capillairen aangetast worden, alsmede in de
muscularis mucosae. Ook de tunicae propriae der
maagklieren en het interstitieele weefsel kunnen de zetel
zijn van amyloid.
Bereikt de amyloide degeneratie van het slijmvlies
een hoogen graad, dan plegen uitgebreide, oppervlak-
kige zweren aanwezig te zijn.
Indien de tunica muscularis sterk gedegenereerd is,
kan ectasie van de maag daarvan het gevolg zijn.
AMYLOID IN LYMPHKLIEREN.
In lymphklieren wordt amyloid veelvuldig afgezet
tegen den wand van capillairen en aan de oppervlakte
van de vezels van het reticulum. Soms ligt het uit-
sluitend tegen de reticulum vezels.
Sommigen meenen, dat het amyloid op de reticulum-
vezels wordt afgezet en dat deze laatste steeds haar
eigenschappen behouden, dus nooit tot amyloid wor-
den. Anderen daarentegen nemen aan, dat het reticu-
lum een amyloide metamorphose ondergaan kan, voor-
namelijk op grond van de waarneming, dat de vezels
van het reticulum reeds de amyloidreacties kunnen
vertoonen, terwijl zij nog geen verdikking vertoonen.
AMYLOID IN DE BIJNIEREN.
In de bijnieren wordt het amyloid afgezet in de
schors en wel tusschen de capillairwanden en de cel-
zuilen. De schorscellen atrophieeren dientengevolge en
verdwijnen ten slotte.
Volgens Paul Schilder1) bevindt zich het amyloid
voornamelijk in de zona fasciculata en reticularis, ter-
wijl de zona glomerulosa meestal vrij blijft.
Volgens Scheel2) blijft niet alleen de zona glomeru-
losa, doch ook het buitenste deel der zona fasciculata
in den regel vrij, terwijl de amyloidafzetting het sterkst
is in de zona reticularis.
Victor Hecht3) vond de grootste hoeveelheden amy-
1 P. Schilder. Ueber einige wenig bekannte Lokalisationen der amy-
loïden Degeneration (Zieglers Beiträge no. 46).
2 ) O. Scheel, Ueber Nebennieren. (Virchows Archiv, bd. 112).
3 ) Victor Hecht: Ueber die Herzamyloidose (Virchow\'s Archiv,
bd. 202).
loid in het deel van de schors, dat aan het merg grenst.
In de zona fasciculata zag hij de amyloidmassa vaak in
breedte gelijk worden aan de celzuilen.
Ook de Japanner Tsunoda kwam tot het resul-
taat, dat de zona fasciculata en reticularis voornamelijk
aangetast worden, de zona glomerulosa in veel mindere
mate. In den aanvang der amyloide degeneratie zou
het amyloid zich in den vorm van korrels op de bind-
weefselvezels afzetten.
AMYLOID IN HET HART.
In het hart wordt amyloid voornamelijk aangetrof-
fen in het endocard, in de eerste plaats in het endocard
van het rechter atrium. In sommige gevallen komt
amyloid in het myocard voor.
Hecht1) heeft een meer uitvoerige studie gemaakt
van het amyloid in het hart. In het myocard bevond
zich het amyloid vooreerst in den wand van kleine
arteriën, doch niet tegen den wand van capillairen, en
voorts in het bindweefsel tusschen de spiervezels, waar
het dunnere en dikkere banden vormt, geheel onafhan-
kelijk van den loop der capillairen. „Het is," zegt
Hecht, „alsof de spiercellen door amyloidringen omge-
ven zijn".
Beneke en Bönning*), die eveneens een belangrijk
-ocr page 41-onderzoek over amyloide degeneratie van het hart
hebben verricht, deden gelijke waarnemingen als
Hecht. Terwijl de capillairen slechts weinig degeneratie
vertoonden, lag het amyloid duidelijk om de spiercel-
len. De onderzoekers, die van „Einmauerung" der
spiercellen door het amyloid spreken, werden door
deze opvallende localisatie, die volgens hen uitsluitend
in de hartspier voorkomt, bijzonder getroffen en ne-
men op grond van deze localisatie aan, dat de spier-
cellen bij de amyloidafzetting hier een zekere rol
spelen.
AMYLOID IN DE SCHILDKLIER.
Bij amyloidose kan ook in de glandula thyreoidea
amyloidafzetting plaats hebben, zoowel in de normale
als in de vergroote klier. Indien een struma bestaat,
kunnen opvallend groote hoeveelheden amyloid in de
klier gevonden worden, zoodat het amyloid macros-
copisch reeds te herkennen is. Men spreekt dan van
amyloidstruma.
Edda Stoffelheeft de zetel van het amyloid in de
schildklier nauwkeuriger onderzocht. Zij is tot de con-
clusie gekomen, dat het amyloid hier niet, zooals ge-
woonlijk, in den wand der bloedvaten en tegen de ca-
pillairbuisjes wordt afgezet, doch tegen de follikels aan.
Voorts vond zij amyloidklompen in holten liggen, die
met platte cellen bekleed waren en door haar voor
lymphruimten gehouden werden.
Paul Schilder2) wijst op het interessante verschijn-
-ocr page 42-sel, dat het amyloid in de schildklier haardsgewijze
wordt aangetroffen. In deze amyloidhaarden lag het
amyloid deels vlak tegen het follikelepitheel aan, deels
in kleine arteriën en voorts rondom capillairen. Hij
kreeg duidelijk den indruk, dat het amyloid in den aan-
vang tegen de follikels wordt afgezet. Later vindt men
zooveel amyloid tusschen de follikels liggen, dat
deze sterk uit elkander worden gedrongen en atrophiee-
ren. Zulke atrophische follikels bevatten slechts wei-
nig of geen colloid, zij verliezen hun ronde gedaante,
collabeeren, worden tot gestrekte epitheelstrengen.
AMYLOID IN DE GLANDULAE PARATHYREOIDEAE.
In deze kliertjes zetelt het amyloid uitsluitend in de
kleine arteriën en tegen de capillairen .De specifieke
cellen vertoonen dientengevolge druk-atrophie.
AMYLOID IN DE HYPOPHYSE.
De hypophyse schijnt nog niet vaak op de aanwezig-
heid van amyloid onderzocht te zijn In vier gevallen
van amyloidose kon ik in de hypophyse geen amyloid
vinden.
Volgens Paul Schilder1) vindt men hier alleen het
vaatstelsel aangetast. De afzetting om de capillairen
geeft ook hier aanleiding tot hun obliteratie, alsmede
tot drukatrophie der specifieke cellen.
AMYLOID IN HET PANCREAS.
/
Ook in het pancreas komt amyloid voor, dat aan-
vankelijk alleen afgezet wordt in den wand der kleine
arteriën en tegen de capillairen, later ook tegen of in de
membranae propriae der klieracini, alsmede tegen den
wand der klierbuizen.
In de eilandjes van Langerhans schijnt amyloid niet
voor te komen. Tsunoda 1), Paul Schilder, Albrecht,
zochten tevergeefs naar amyloid in de eilandjes en in
een viertal gevallen van amyloidose kon ik evenmin
amyloid in de eilandjes vinden.
AMYLOID IN SPEEKSELKLIEREN.
Behalve aan kleine arteriën en capillairen vindt
men hier af en toe amyloid afgezet onder het klierepi-
theel, tusschen dit laatste en de tunica propria. Som-
migen meenen, dat de tunica propria vrij blijft, ande-
ren, dat zij een amyloide metamorphose kan ondergaan.
AMYLOID IN DE LONGEN.
Bij amyloidose wordt zelden amyloid in de longen
afgezet. Kschischo 2) vond in de literatuur slechts vier
gevallen vermeld. Volgens dezen onderzoeker lag het
amyloid steeds vlak onder de epitheliumcellen der
longalveolen, nooit om de capillairen. De subepitheliale
*) T. Tsunoda, 1. c.
a) P. Kschischo, 1. c.
amyloidafzetting gaf aanleiding tot belangrijke ver-
nauwing der alveolen.
AMYLOID IN DE BLOEDVATEN.
Het bloedvaatstelsel is de plaats van praedilectie
voor het amyloid. In de kleine arterien wordt het veel-
vuldig afgezet in de tunica media, bij de capillairen aan
de buitenzijde vlak tegen de endotheliumcellen aan,
waardoor het lumen vernauwd en ten slotte geheel af-
gesloten wordt. Raubitschek kon in serie-doorsneden
aantoonen, dat de bloedvaten niet gelijkmatig over een
grootere lengte amyloid bevatten; zij zijn altijd plaat-
selijk aangetast; op een gedeelte, dat min of meer ge-
degenereerd is, volgt een ander, dat in het geheel geen
amyloid gevat.
Doch ook in de groote vaten, arteriën en venen, kan
amyloid afgezet worden, hier voornamelijk in de inti-
ma en in de adventitia. In de wanden van aorta en ar-
teria pulmonalis vindt men niet zelden amyloid, even-
zoo in die der venae cavae en andere groote venen.
Eindelijk zij vermeld, dat de kleine venen — van
microscopisch kaliber — volstrekt niet zoo zelden de
zetel van amyloid zijn, als vrij algemeen wordt aange-
nomen. Schier in elk orgaan, waarin amyloid pleegt af-
gezet te worden, kon men amyloid gedegenereerde
kleine venen, vinden. Schmidt 1) vond vaak amyloid in
takjes van de vena porta, in de venae centrales der le-
ver, in de venen van het omentum majus, de bijnier, de
submucosa van den darm en het panecras. In tegen-
stelling tot de localisatie in de tunica media der kleine
arteriën, begint de afzetting van amyloid in kleine ve-
nen in den regel in de intima, vlak onder de endothe-
liumcellen, die door de amyloidklompjes op onregel-
matige wijze opgetild worden. De subendotheliale
amyloidklompen kunnen zóó groot worden, dat zij het
lumen van het vat onregelmatig vernauwen.
Ten slotte zij nog vermeld, dat aan de follikel-arteriën
van de milt soms een primaire afzetting van amy-
loid subendotheliaal voorkomt, overeenkomende met
de gewone localisatie in kleine venen.
Op grond van de localisatie van het amyloid aan de
uitwendige oppervlakte der capillairen, is vaak aange-
nomen, dat het amyloid uit het bloed transsudeert.
Maar het geheele vaatstelsel is onderhevig aan amyloi-
de degeneratie, geenszins alleen het gedeelte, dat een
transsudeerende functie heeft.
AMYLOID IN DE LYMPHVATEN.
De quaestie, of amyloid in het lumen van lymphva-
ten kan voorkomen, is nog niet met zekerheid te be-
antwoorden. In vaatlooze deelen, n.1. in de kleppen van
het hart en chordae tendineae vond Schmidtplompe
amyloidstrengen van verschillende dikte, die voor een
groot deel de richting der bindweefselvezels kruisten en
een netwerk vormden, dat plaatselijk met endothelium
cellen bedekt was. Schmidt houdt dit netwerk voor
lymphvaten, die met amyloid opgevuld zijn.
\') Schmidt, 1. c.
-ocr page 46-IV. LOCAAL AMYLOID.
Behalve de bovenbesproken, gewone, amyloide
degeneratie met neiging tot generaliseering, komen
locale afzettingen van amyloid voor, die zich meestal
als gezwelachtige producten voordoen. Terwijl de
algemeene amyloidose het gevolg is van een anomalie
der stofwisseling, ingevolge intoxicatie, zijn de locale
amyloidafzettingen aan bepaalde weefsels, namelijk
kraakbeen en elastiek weefsel gebonden en als ge-
volg te beschouwen van plaatselijke stoornis der
stofwisseling in deze weefsels.
Tot het locaal amyloid is niet te rekenen amyloid
van één enkel orgaan, als amyloid uitsluitend van de
levervaten, van één groep lymphklieren, (b.v. de
mesenteriale klieren na typhus, de okselklieren na
caries van het schoudergewicht). Blijkbaar heeft men
hier te doen met den aanvang, zij het dan ook een
atypischen aanvang van amyloidose.
Gezwelachtige amyloidafzetting komt voor aan
de tongbasis, den tractus respiratorius (neusseptum,.
larynx, trachea, bronchi, longen) en aan de oogleden.
Volgens Schmidtx) zou het amyloid bij deze z.g.
amyloidtumoren voornamelijk of uitsluitend in ver-
wijde lymphvaten liggen. Daarbij komt dan verder
afzetting in het normale weefsel, alsmede in den wand
van bloedvaten. Stellig heeft men niet te doen met
echte tumoren, waarin amyloide degeneratie is opge-
treden. Veelal is het amyloid dezer amyloidgezwellen
omgeven door een dunnere of dikkere laag granulatie-
weefsel, dat als een product van reactieve ontsteking
is te beschouwen, niet als de matrix, waarin secundair
het amyloid zou zijn afgezet.
Als een tweede vorm van locaal amyloid is aan
te wijzen amyloide degeneratie van kraakbeen in
synchondrosen, die herhaaldelijk op hoogen leeftijd
is waargenomen.
Volgens Virchow komt kraakbeenamyloid aan de
sternoclaviculaire gewichten, aan de symphysis van
het bekken en aan de tusschenwervelschijven voor.
Schmidt1) zag kraakbeenamyloid in de symphysis
ossium pubis bij een oude vrouw.
Hüter 2) zegt: „Nach meinen Beobachtungen musz
ich annehmen, dasz zuerst die Knorpelkapseln amy-
loid imbibirt werden und sodann die hyaline Grund-
substanz ebenso durchtränkt wird". Van deze amyloid-
afzetting in de kraakbeenkapsels geeft hij ook een
afbeelding. (Taf. IV, 5.)
Schmidt zag in het kraakbeen van de symphysis
pubis eener 90 jarige vrouw amyloide knobbelige
verdikking der kraakbeenkapsels, die drukatrophie
der ingesloten cellen veroorzaakten, en voorts amyloid-
strengen in de tusschenstof.
2 \') C. Hüter, Ungewöhnliche Lokalisation der Amyloidsubstanz in
einem Falle von multiplem Myelom Beiträge zur pathol. Anatomie und
allgem. Pathologie. Bd. 49, 1, 1910, p. 101.
Eindelijk zij vermeld, dat in zeldzame gevallen
amyloid in echte gezwellen wordt gevonden. Zoo
heeft men amyloide kogels aangetroffen in sarcomen
van lympklieren aan den hals, van het palatum molle
en van de tonsillen. Davidsohn vermeldt een geval
van lymphosarcoom, doorJaquet waargenomen, waarbij
zoowel in het primaire gezwel, als in de metastasen
amyloid voorkwam. Ook in de bekende menggezwel-
len van de parotis wordt wel eens amyloid gevonden.
De bekende corpora amylacea, voorkomende in
het centrale zenuwstelsel, in de prostaat, in de longen
en in gezwellen, geven wel de amyloid reactie, typisch
of atypisch, doch zij zijn in tegenstelling tot amyloid
dubbelbrekend. Hun chemische samenstelling is waar-
schijnlijk niet identisch met die van echt amyloid.
V. AMYLOID EN HYALIN.
Ofschoon niet te ontkennen is, dat amyloid en hya-
lin eenigszins met elkander verwant zijn, bestaater geen
grond om aan te nemen, dat hyalin in amyloid zou
kunnen overgaan.
Hyalin van epitheliale herkomst heeft stellig niets
te maken met amyloid. De inhoud van de follikels der
schildklier — ook colloid genaamd — geeft nooit de
amyloidreacties, ook niet bij sterke amyloide dege-
neratie van het orgaan. De colloide inhoud van nier-
cysten, alsmede de hyaline- en wasachtige urinecy-
linders geven evenmin de amyloidreactie. Wel vindt
men niet zelden in de kanaaltjes der nier cylinders,
die met aniline-kleurstoffen metachromasie vertoonen,
maar deze amyloidreactie alleen is immers niet vol-
doende om amyloid te herkennen.
Voorts moet opgemerkt worden, dat physiologisch
hyalin bij het optreden van amyloidose, geens-
zins de eigenschappen van amyloid aanneemt. De
hyaline follikellitteekens van het ovarium blijven
onveranderd, ook als de omgevende bloedvaten amy-
loid degenereeren. De hyaline intima-verdikking der
arteriën van het ovarium ondergaat, volgens Schmidt,
bij amyloidose evenmin verandering, zelfs niet als
in de tunica media dezer vaten amyloid wordt afgezet.
Doch in amyloid gedegenereerde organen en voorname-
lijk in amyloid-tumoren vindt men soms hyalin vlak
S
-ocr page 50-naast amyloid, wat aanleiding heeft gegeven tot de
meening dat eerst hyalin zou worden afgezet, dat
dan later de eigenschappen van amyloid zou aanne-
men. Het bewijs, dat dit werkelijk geschiedt, is even-
wel nog niet geleverd. Hyalin en amyloid zouden
naast elkander kunnen ontstaan onder gelijke om-
standigheden en voorts moet, zooals boven vermeld,
aan de mogelijkheid worden gedacht, dat oud amyloid
door verlies der amyloidreacties tot „hyalin" kan
worden. Door Davidsohnis opgefnerkt, dat, als
hyalin steeds de voorlooper was van amyloid, dan
toch ook wel eens een hyalinose gevonden zou zijn,
op één lijn te stellen met amyloidose.
C. Davidsohn, i. c
-ocr page 51-VI. RESORPTIE VAN AMYLOID.
Over de quaestie of amyloid geresorbeerd kan
worden, is veel gestreden. Virchow was van meening,
dat amyloid niet voor resorptie vatbaar is en noemde
het daarom een caput mortuum. In lateren tijd is men
evenwel meer en meer tot de overtuiging gekomen, dat
resorptie van amyloid mogelijk is, doch naar alle
waarschijnlijkheid slechts in beperkte mate plaats
heeft.
Lubarsch neemt aan, dat amyloid resorbeerbaar
is op grond van de volgende waarneming. Bij een
hond, waarbij kunstmatige amyloidose was verwekt,
verwijderde hij in de 17e week een stukje weefsel uit
de milt en constateerde daarin amyloid en hyalin.
In de 21e week herhaalde hij de excisie, doch kon toen
geen amyloid meer in de milt vinden. Het is evenwel
duidelijk, dat deze waarneming niet als strikt bewijs
van de resorbeerbaarheid van amyloid gelden kan.
Want het is denkbaar, dat slechts op bepaalde plaat-
sen amyloid in de milt was afgezet en dat bij de tweede
operatie een stukje verwijderd werd, dat steeds vrij
van amyloid was gebleven.
Om de resorbeerbaarheid van amyloid aan te toonen
heeft men stukjes in een celloidinezakje of vrij bij
dieren onder de huid gebracht. Rondom het amyloid
*) O. Lubarsch (Rostock), Zur Frage der exp. Erzeugung von Amy-
loid (Virchow\'s Archiv, Bd. 150, H. 3).
werd dan granulatieweefsel gevormd en het amyloid
verloor zijn kenmerkende reacties. Ook bracht men
stukjes amyloid bij dieren in de buikholte, met het
gevolg, dat een klein gedeelte van het amyloid gere-
sorbeerd werd en het overige verloor een deel van de
oorspronkelijke reacties.
Dat bij den mensch eenige resorptie van amyloid
mogelijk is en plaats heeft, blijkt duidelijk uit ana-
tomische bevindingen. Een laagje granulatie weefsel
omhult vaak het locaal amyloid, dat aan de opper-
vlakte kuiltjes vertoont, waarin reuzencellen liggen,
welke zelfs diep in het amyloid kunnen dringen. Ook
bij algemeen amyloid vindt men af en toe reuzencellen.
Tsunoda1), die een onderzoek naar het voorkomen
van reuzencellen bij amyloid heeft verricht, vond ook
reuzencellen bij amyloidose in de milt en nieren,
doch slechts zelden.
Bij experimenteel amyloid komen reuzencellen niet
zelden voor, met name in de milt van konijnen.
#
-ocr page 53-VII. EXPERIMENTEEL AMYLOID.
Bouchard en Charrin 1) gelukte het voor het eerst in
1889 bij dieren amyloidose te verwekken. Doch pas de
experimenten van Krawkow in 1896 gaven aanleiding
tot algemeene belangstelling in dit onderwerp.
Bouchard en Charrin verwekten amyloidose bij
konijnen door inspuitingen van den bacillus pyocya-
neus en tuberkelbacillen.
Krawkow spoot bij konijnen bouilloncultures van
staphylococcen onder de huid. Bij twee konijnen
vond hij reeds 3 dagen na deze behandeling sporen
amyloid in de milt. Ook bij kippen verwekte hij door
inspuiting van staphylococcen amyloidose van milt
en lever.
Maximow 2) experimenteerde voornamelijk bij kip-
pen, waarbij hij twee malen per week staphylococcen
in de borstspier injicieerde. Het tijdstip, waarop
amyloidose ontstond, was zeer wisselend, Na verloop
van 2V1—3 maanden werden de dieren gedood en
bleek een hooge graad van amyloidose te bestaan.
Doch ook reeds na verloop van één maand werd zekere
graad van amyloidose geconstateerd. Bij konijnen
vond hij reeds amyloid drie weken na de eerste in-
spuiting van staphylococcen.
1 ) A. Czerny, Zur Kenntnis der glycogenen und amyloiden Entar-
tung (Archiv fiir expcr. Path. und Pharmacologie, Bd. 31-1893).
Een reeks onderzoekers (Lubarsch 1), Davidsohn,2),
Nowak3), Petrone, Schepilewsky e. a.) hebben zich
met dit onderwerp beziggehouden, waarbij de boven-
vermelde resultaten bevestigd en ook nog nieuwe
vondsten gedaan werden. Het staat thans vast, dat
men bij verschillende proefdieren (konijnen, kippen,
duiven, muizen en honden), amyloide degeneratie
van de milt, lever, nieren en darm, kan verwekken.
Maar het is gebleken, dat dit niet altijd gelukt en dat
diersoort, ras en individueele dispositie zekeren in-
vloed op het resultaat uitoefenen. Het amyloid, dat
bij dieren gevonden wordt, is stellig op één lijn te stel-
len met het amyloid van den mensch, ofschoon de
reacties niet zelden onvolkomen zijn en de amyloide
organen vaak breiachtig broos zijn, wat wel aan bij-
zondere eigenschappen van het dierlijk eiwit is toe te
schrijven. Gebleken is verder, dat de volkomenheid
der amyloid-reacties in oorzakelijk verband staat
met den duur van de proef: wordt de proef lang ge-
noeg voortgezet, dan verkrijgt men een amyloid, dat
al de reacties vertoont. Het kort geleden afgezette
amyloid vertoont alleen metachromasie met aniline-
kleurstoffen, later volgt de joodreactie en eindelijk
de joodzwavelzuurreactie, waarbij eerst een groene
en later een violette en blauwe tint wordt waarge-
nomen. Geeft de behandeling van versche doorsneden
met joodzwavelzuur een blauwe tint, dan beteekent
dit derhalve, dat het amyloid zijn hoogsten trap van
ontwikkeling heeft bereikt. Op grond der vele experi-
menteele ervaringen is aan te nemen, dat staphylo-
coccen bijzonder geschikt zijn, om bij dieren amy-
loidose te verwekken. Doch ook inspuitingen van
diverse andere bacteriën, als bacterium coli, bacillus
pyocyaneus, bacillus prodigiosus, enz. geven aanlei-
ding tot amyloidose.
Terwijl men eerst meende, dat ettering een conditio
sine qua non was, om bij dieren amyloidose te doen
ontstaan, bleek later, dat dit geenszins het geval is.
Bijzonder duidelijk blijkt dit bij paarden, die ten be-
hoeve van de vervaardiging van therapeutische sera
langen tijd met bacteriën of hare toxinen behandeld
zijn. Een zeker percentage van deze „serumpaarden"
gaat op den duur aan amyloidose lijden en sterft
tenslotte aan verbloeding in de buikholte ingevolge
spontane ruptuur van de vergroote, weeke, breiachtige
amyloid gedegenereerde lever, op gelijke wijze als de
kippen bij de bovenvermelde proeven van Maximow,
ook zonder dat eenige ettering is voorafgegaan. Al
deze ervaringen toonen duidelijk aan, dat voornamelijk
bacterieele vergiften aanleiding geven tot amyloidose
en dat ettering daartoe niet noodzakelijk is.
Doch ook eenvoudig chemische vergiften, als ter-
pentijnolie en zilvernitraatoplossing kunnen amy-
loidose veroorzaken, zooals de proeven van Czerny,
Lubarsch en Nowak leerden. Tegen deze meening
is aangevoerd, dat de abscessen door de inspuitingen
van terpentijnolie of zilvernitraat verwekt, niet
steriel geweest zouden zijn, zoodat dus bacterieele
infectie de amyloidose der proefdieren zou veroor-
zaakt hebben. — Schepilewsky, die door inspuitingen
van lebferment en pancreatine abscessen verwekte
en daarna amyloidose zag ontstaan, heeft evenwel de
steriliteit der abscessen gecontroleerd. Bij al de ver-
melde proeven trad amyloid in den regel eerst op,
nadat de inspuitingen weken en maanden waren
voortgezet. Op dezen regel komen slechts weinig uit-
zonderingen voor: Krawkow x) zag reeds na 3 dagen,
Nowak na 8 dagen de amyloidafzetting een aanvang
nemen.
Indien evenwel de amyloidafzetting eenmaal een
aanvang heeft genomen, schijnt de amyloidose slechts
weinig tijd te behoeven om een vrij hoogen graad te
bereiken. Een proef van Lubarsch is in dit opzicht
leerrijk: elf weken na den aanvang der inspuitingen
was in een geextirpeerd miltstukje nog geen amyloid
te ontdekken; doch 5 weken later constateerde hij bij
de sectie uitgebreide amyloidose.
J. Nowak, 1. c.
-ocr page 57-VIII. OVER HET ONTSTAAN VAN AMYLOID.
Betreffende het ontstaan van amyloid zij in de eerste
plaats vermeld, dat in vroeger jaren velen meenden,
dat verschillende cellen amyloid konden degenereeren:
gladde spiercellen, levercellen, leucocyten. Tegen-
woordig is deze meening geheel of bijna geheel ver-
laten. In den lateren tijd heeft Schuster nog eens de
amyloide metamorphose van nierepitheliumcellen ver-
dedigd en als bewijs aangevoerd, dat de amyloide ring
der urinekanaaltjes aan den binnenkant gestreept
was. Deze streepjes mag men echter niet houden voor
metamorphoseerende staafjes der nierpitheliumcellen.
Want amyloide banden vertoonen zulk een gestreepten
zoom aan de zijde, die aan epitheliumcellen grenst,
ook als deze laatste geen staafjeszoom bezitten b.v.
in de lever.
Maar het komt mij voor, dat Schmidt terecht op-
merkt, dat het niet aangaat alles aan vergissing toe te
schrijven, wat als amyloide degeneratie van epithe-
liumcellen beschreven is. Hijzelf verklaart af en toe
in lever en nieren sterk gekorrelde epitheliumcellen
gevonden te hebben, waarvan een gedeelte van het
cellichaam amyloidreactie vertoonde. Schmidt meent,
dat deze cellen afgestorven of in afsterving begrepen
waren en neemt aan, dat zij niet met amyloide stof ge-
imbibeerd waren op gelijke wijze, als dit, naar zijn
opvatting, met bindweefselvezels geschiedt. Hij wijst
daarbij ook nog op een waarneming van Edens, die
aan den rand van een miltinfarct pulpacellen vond,
welke diffuse amyloidkleuring gaven.
Grooter moeilijkheden nog heeft sinds lang het
gladde spierweefsel opgeleverd, dat vaak den indruk
maakt, een amyloide metamorphose te hebben onder-
gaan. De amyloid gedegenereerde kleine arterien zien
er vaak dwarsgestreept uit; de amyloide stof bestaat
dan uit loodrecht op de as van het vat verloopende,
spoelvormige staafjes, die op de plaatsen van de
spiercellen liggen en ook door hun gedaante aan spier-
cellen doen denken. Het is begrijpelijk, dat dit beeld
aan amyloide degeneratie der gladde spiercellen is
toegeschreven. Maar Ebert, Wichmann e. a. toonden
aan, dat het amyloid niet in de spiercellen, doch steeds
intercellulair wordt afgezet.
Omtrent de vraag of fibrillair en reticulair bindweef-
sel getransformeerd kan worden in amyloid, loopen de
meeningen nog uiteen.
Volgens Wichmann wordt het amyloid steeds op de
bindweefselfibrillen afgezet en ondergaan deze nooit
een amyloide metamorphose. Om de fijnste bindweef-
selfibrillen goed zichtbaar te maken heeft Ebertl) ge-
bruik gemaakt van de zilverimpregnatie-methode van
Bielschowsky; de verzilverde praeparaten kleurde hij
dan nog volgens de methode van Birch-Hirschfeld. In
zulke praeparaten lag het amyloid in den aanvang van
de afzetting vlak tegen de bindweefselfibrillen en de
vezels van het reticulum der lymphoide weefsels aan.
!) Ebert. Die Beziehungen des Amyloids zum Bindegewebe (Vir-
chom\'s Archiv, Bd. 216. (i9*4-)
Een metamorphose dezer fibrillen en reticulaire vezels
in amyloid zag Ebert nooit.
Terwijl in den aanvang der amyloidafzetting de fi-
brillen nog goed te herkennen zijn, verdwijnen zij later
door drukatrophie. Of bij dit atrophieeren de fibrillen
verdwijnen of met amyloid geimpregneerd worden, zal
wel niet zijn uit te maken, daar atrophische fibrillen
nog moeilijker te herkennen zijn, dan atrophische bind-
weefselcellen.
Betreffende reticulair bindweefsel verklaart Schmidt,
dat zoowel afzetting van amyloid op de vezels, als een
amyloide metamorphose van het reticulum voorkomt.
Intusschen moet opgemerkt worden, dat het afgezette
amyloid in den aanvang uit een zeer dun laagje kan
bestaan, zoodat bij de variabele dikte van de vezels
van het reticulum, moeilijk te zeggen is, of een vezel, die
de amyloidreactie vertoont, al of niet verdikt is.
De tunica propria van klieren en de membraan der
vetcellen, zou volgens sommigen een amyloide meta-
morphose ondergaan, volgens anderen daarentegen
zou het amyloid aan de oppervlakte van het celproto-
plasma, dus aan de binnenzijde der bedoelde mem-
braantjes afgezet worden. De tunicae propriae zwellen
en vertoonen amyloidreacties, maar m.i. wettigt dit niet
de conclusie, dat een amyloide metamorphose in het
spel is. De membraan der vetcellen en de tunicae pro-
priae der klieren zijn slechts schijnbaar homogene
vliesjes. In werkelijkheid bestaan zij, volgens Beneke en
Bönning, uit een buitengewoon fijn systeem van bind-
R. Beneke und, F. Bönning : Ein Fall von lokaler Amyloidose des
Herzens. (Beiträge zum Path. Anat., Bd. 44.)
weefselfibrillen. En nu komt het mij waarschijnlijk
voor, dat in den aanvang het amyloid in de mazen van
het fibrillensysteem gedeponeerd wordt, zoodat de
niet verdikte, schijnbaar homogene membraan den
indruk maakt een amyloide metamorphose te hebben
ondergaan, terwijl in werkelijkheid het fibrillensysteem
eerst secundair door drukatrophie verdwijnt.
Volgens Petrone, Obrzut en voornamelijk Browicz *)
zou amyloid ontstaan uit roode bloedlichaampjes.
Maar hun argumenten kunnen den toets der critiek
niet doorstaan. Dat roode bloedlichaampjes tusschen
capillairwand en levercellen gevonden worden, dus op
de plaats, waar het amyloid gewoonlijk aangetroffen
wordt; dat zij bij intoxicaties hyalin worden en met el-
kander samensmelten, overtuigt ons nog geenszins,
dat de amyloidklompjes uit samengesmolten bloedli-
chaampjes bestaan. En de amyloide klompjes en ko-
gels, die Browicz in het lumen van venen vond, zijn
volgens Schmidt1) niet anders, dan subendotheliale
amyloidmassa\'s, die in het lumen uitpuilen. Deze theo-
rie houdt bovendien geen rekening met de afzetting
van amyloid op de fibrillen van het reticulaire bind-
weefsel, alsmede aan de oppervlakte van gladde spier-
vezels en andere cellen.
De meening, dat elastiek weefsel in amyloid omge-
zet zou worden, voldeed niemand en wordt niet meer
verdedigd.
Alles schijnt er op te wijzen, dat bij het ontstaan van
1 ) M. Schmidt: Referat über Amyloid. Verhandlungen der Deut-
schen Path. Gesellschaft, 1904.
amyloid, zoowel het bloed als de weefsels een rol spe-
len. Bij amyloidose is in het bloed amyloid niet aan te
toonen: nooit vond men het in thrombi of coagula.
Evenmin is aan te nemen, dat bij amyloidose een stof
in het bloed zou circuleeren, die al de eigenschappen
van amyloid vertoont, zoodra zij den vaatwand heeft
gepasseerd. Want bij amyloidose is in ontstoken sereu-
ze vliezen enz. geen amyloid te vinden.
Toch zou het geen twijfel lijden, dat transsudatie
uit de capillairen bij het ontstaan van amyloid een rol
speelt. Het veelvuldig voorkomen van afzetting van
amyloid buiten tegen de capillairen aan, zou de betee-
kenis van den transsudatiestroom aantoonen. In de
tweede plaats wijst men op het feit, dat het stroma
van de nieren, de schildklier en het pancreas nooit
amyloid degenereert, zonder gelijktijdige amyloide
degeneratie van capillairen.
Eindelijk pleit voor den invloed van den transsu-
datiestroom, dat de amyloidafzetting nog voortgang
maakt op plaatsen, waar de parenchymcellen en de
bindweefselfibrillen reeds door drukatrophie verdwenen
zijn, zoodat van het weefsel niets meer is overgebleven,
dan de endotheliumcellen van den capillairwand.
Dat ook de weefsels bij de afzetting van amyloid een
rol spelen, blijkt hieruit, dat de afzetting geenszins
overal plaats heeft, doch in bepaalde organen, in be-
paalde weefsels, soms tegen of rondom bepaalde cellen.
Vaak vindt men amyloid immers bijna alleen in den
wand van kleine arteriën en wel in de omgeving der
gladde spiercellen van de tunica media.
Schmidt onderstelt, dat amyloid het product is
-ocr page 62-van een fermentatief stollingsproces, dat in de weef-
selspleten resp. in lymphvaten, steeds buiten de cellen
tot afscheiding van amyloid uit het weefsel vocht resp.
lymphe aanleiding geeft. Volgens zijn hypothese wer-
ken drie factoren samen: een eiwitlichaam, een ferment
en chondroitinezwavelzuur. Omtrent de herkomst van
deze drie stoffen is niets met zekerheid bekend. Daar
amyloid hoofdzakelijk uit eiwitstof bestaat en de af-
zetting in groote hoeveelheid nog plaats heeft, waar
het weefsel reeds bijna geheel verdwenen is, ligt vol-
gens Schmidt voor de hand, om aan te nemen, dat de
eiwitcomponent uit het bloed afkomstig is, in de weef-
selspleten transsudeert en hier in bepaalde weefsels on-
der den invloed van een ferment, dat de cellen producee-
ren, tot praecipitatie komt, welk praepitaat in statu
nascendi de eigenschap heeft om chondroitinezwavel-
zuur te binden. Indien men nu afziet van het chon-
droitinezwavelzuur, dat immers volgens de laatste
onderzoekingen geen component van amyloid zou zijn,
dan komt dus de hypothese van Schmidt hierop neer,
dat de eiwitcomponent van het amyloid, uit het bloed
afkomstig, in de weefsels zou gepraecipiteerd worden
door een celferment.
De afzetting van amyloid in de onmiddellijke om-
geving van cellen, treedt bijzonder duidelijk op den
voorgrond bij het onderzoek van Beneke en Bönning 1)
die in een geval van amyloid van het hart getroffen
werden door de mantelvormige afzetting van amyloid
om de spiercellen van het hart en om de vetcellen. Dat
het amyloid ook aan de oppervlakte van bindweefsel-
Beneke und Bönning, 1. c.
-ocr page 63-cellen en endotheliumcellen afgezet wordt, achten deze
onderzoekers waarschijnlijk op grond van de beelden,
die zilverpraeparaten opleveren.
Aan de oppervlakte van verschillende cellen (spier-
cellen, vetcellen, bindweefselcellen, endotheliumcellen)
schijnen dus inderdaad chemische processen plaats te
vinden, die de praecipitatie van amyloid veroorzaken.
IX. EIGEN ONDERZOEK.
Ofschoon wij dankbaar mogen zijn voor hetgeen de
onderzoekingen over amyloid aan het licht hebben ge-
bracht, blijkt uit de voorafgegane hoofdstukken duide-
lijk genoeg, dat aan onze kennis van deze stof nog heel
wat ontbreekt.
Volgens Lubarsch waren in 1895 voornamelijk de na-
volgende vijf vraagpunten aan de orde:
ie. de zetel en het voorkomen van amyloid;
2e. het begrip der amyloide degeneratie.
3e. het verband tusschen hyalin en amyloid;
4e. de resorbeerbaarheid van amyloid;
5e. de vorming van het amyloid.
In zijn referaat over amyloid gegeven in de vergade-
ring van de Deutsche Pathologische Gesellschaft ge-
houden te Berlijn in Mei 1904, verklaarde Neuberg
omtrent deze vraagstukken het volgende: Eigentlich
nur die erste dieser Fragen hat bisher eine einigermas-
sen befriedigende Beantwortung erfahren; alle anderen
harren noch der entgiltigen Lösung.
Op dit oogenblik is het met de beantwoording dezer
vragen niét veel beter gesteld, dan voor 13 jaren. En
nu zal uit het volgende blijken, dat zelfs aan de beant-
woording van het eerste vraagpunt nog wel wat ont-
breekt.
In microscopische praeparaten van een bijnier, af-
komstig van een lijder aan amyloidose, had ik epithe-
liumcellen van de cortex gevonden, die een opmerke-
lijke pericellulaire amyloidafzetting vertoonden. Daar-
in vond ik aanleiding, zooals in de voorrede vermeld,
om de literatuur omtrent dit punt te raadplegen. Toen
mij bleek, dat van de onderzoekers, die beschrijvingen
van amyloide degeneratie der bijnieren gegeven heb-
ben, niemand gewag maakt van pericellulaire afzet-
ting, kwam het mij wenschelijk voor het microscopisch
onderzoek van amyloid gedegenereerde bijnieren te her-
halen en daarbij voornamelijk op de ligging van het
amyloid ten opzichte van de epitheliumcellen der
cortex te letten. De bijnieren, die ik onderzocht heb,
waren afkomstig uit de Instituten voor pathologische
anatomie te Utrecht, Leiden, Groningen en Amsterdan
alsmede uit het Wilhelmina-Gasthuis te Amsterdam
en het Ziekenhuis Johannes de Deo te Den Haag. In 12
gevallen bleek amyloid in kleinere of grootere hoeveel-
heid aanwezig.
De bijnieren waren gefixeerd in formol (10 %). Pa-
raffine-doorsneden werden in de eerste plaats met ani-
line-kleurstoffen gekleurd, om amyloid op te sporen,
waarbij gebruik werd gemaakt van methyl- en genti-
aanviolet, doch voornamelijk van joodgroen. Bij voor-
keur kleurde ik de doorsneden gedurende 24 uren in
een verdunde waterige oplossing van joodgroen (11300),
spoelde enkel met water af, en onderzocht in laevu-
lose of in glycerine. Bleek metachromatische sub-
stantie aanwezig, dan werden voorts de jood- en de
joodzwavelzuurreactie verricht.
Voor foto\'s en teekeningen zijn in canadabalsem in-
gesloten praeparaten te verkiezen. Voor dit doel heb
ik gebruik gemaakt van polychroom methyleenblauw
volgens de boven vermelde, tweede methode van
Schmorl. Hiermede verkreeg ik de fraaiste canada-prae-
paraten. Volgens Schmorl zou de roode metachroma-
sie in deze praeparaten duurzaam bewaard blijven.
Naar mijn ervaring is dit evenwel niet het geval. Ook
als de praeparaten in het donker bewaard werden, ver-
loren zij spoedig hun fraaiheid, om weldra geheel on-
bruikbaar te worden. Af en toe takelde het versche,
mooie praeparaat reeds af vóór de teekenaar met de
afbeelding van de vooraf gephotographeerde plek
gereed was. Op dezen regel kwamen slechts weinig
uitzonderingen voor. Enkele praeparten bleven weken-
lang fraai gekleurd en scherp.
i. Bijnier van een lijder aan longtuberculose met alge-
meene amyloidose. Pathologisch Instituut te Utrecht.
De bijnier bevat veel amyloid, dat in hoofdzaak ge-
legen is in de zona fasciculata en reticularis; slechts op
enkele plaatsen vindt men een kleine hoeveelheid amy-
loid in de zona glomerulosa en in het merg, waar het
voornamelijk in den wand van bloedvaten wordt aan-
getroffen. Het amyloid geeft metachromasie met anili-
nekleurstoffen en wordt ook door jood bruin gekleurd.
Daarentegen geeft het de joodzwavelzuurreactie niet.
Het amyloid ligt in de cortex voor een deel inter-
stitieel, voor een ander deel bijzonder duidelijk pericel-
lulair. Juist in deze bijnier viel de pericellulaire afzet-
ting van amyloid het eerst in het oog.
De foto\'s I en II met de correspondeerende ge-
kleurde platen geven twee plaatsen uit de zona reti-
cularis weer, waar de pericellulaire afzetting van het
amyloid zeer uitgesproken is. Bij nadere beschouwing
herkent men duidelijk, dat het amyloid niet tegen de
capillairen, ook niet zonder regelmaat tusschen cellen
en capillairen, maar aan de oppervlakte der schorscel-
len is afgezet. Een aantal schorscellen zijn geheel om-
huld door een uit amyloid bestaande, dunnere of dik-
kere schaal. Foto III en de correspondeerende teeke-
ning toonen groepen van epitheliumcellen, door amy-
loidschalen omhuld, welke met elkander samengesmol-
ten zijn.
2. Bijnier van een lijder aan longtuberculose met
algemeene amyloidose. Pathologisch Instituut te
Utrecht.
Het afnyloid ligt hoofdzakelijk in de zona fascicula-
ta, doch ook hier en daar in de zona reticularis, alsme-
de in den wand van vele bloedvaten, ook van het merg.
Het amyloid kleurde zich fraai met anilinekleurstoffen,
voorts ook met jodium. Maar het gaf niet de joodzwa-
velzuurreactie. Het amyloid is voor een deel pericellu-
lair, voor een deel interstitieel afgezet. Op plaat IV
is een gezichtsveld afgebeeld, dat voor het grootste ge-
deelte pericellulaire afzetting te zien geeft, voor een klei-
ner deel interstitieele. Plaat V toont de combinatie van
pericapillair-interstitieele en pericellulaire afzetting.
3. Bijnier afkomstig uit het Binnengasthuis te Am-
sterdam.
In deze bijnier was slechts weinig amyloid afgezet
en wel uitsluitend op enkele plaatsen in de zona fasci-
culata. Behalve met anilinekleurstoffen, kleurt het
• zich bruin met jood, doch geeft niet de joodzwavel-
zuurreactie.
Ook in deze bijnier ligt het amyloid deels pericellu-
lair, deels pericapillair-interstitieel.
4. Bijnieren afkomstig van een jongen van 18 jaar,
lijdende aan tuberculose van longen, darm en been-
deren, verpleegd in het Ziekenhuis van Johannes de
Deo te \'s Gravenhage. Bij de sectie werd amyloid
van milt (sagomilt) en nieren gevonden. In de bijnier
ligt een groote hoeveelheid amyloid in de zona
fasciculata en reticularis. Behalve de kleurreactie met
basische aniline-kleurstoffen en jood, gaf dit amyloid
ook een mooie blauwkleuring met joodzwavelzuur.
Deze blauwkleuring was duidelijker in weefsel, dat in
alcohol, dan in weefsel, dat in formol was gefixeerd.
Het amyloid bleek ook in deze bijnieren deels pe-
ricellulair, deels pericapillair te liggen.
5. Bijnier afkomstig van een meisje van 10 jaar,
lijdende aan tuberculose van longen en darm, als-
mede aan amyloidose. Wilhelmina Gasthuis te Am-
sterdam.
De bijnier vertoont amyloid in de zona fasciculata en
reticularis. De zona glomerulosa en het merg zijn vrij.
De amyloidreacties waren duidelijk met anilinekleur-
stoffen en met jood. Daarentegen werd de joodzwavel-
zuurreactie niet verkregen.
Het amyloid ligt zoowel pericellulair als pericapillair.
6. Bijnier afkomstig van een \\nan van 21 jaar, lijdende
-ocr page 69-aan longtuberculose en nephritis. Pathologisch Instituut
te Utrecht.
Bij de sectie werd amyloid in milt, lever, nieren en
darm gevonden.
In de schors der bijnier vindt men veel amyloid in de
zona fasciculata en reticularis, weinig in de zona glo-
merulosa en in het merg. De amyloidreacties met
aniline-kleurstoffen en met jood waren positief, die
met joodzwavelzuur was negatief. Ook in deze bij-
nier lag het amyloid zoowel pericellulair als perica-
pillair.
7. Bijnier afkomstig van een jongen van 16 jaar, lij-
dende aan tuberculose van de longen en darm.
Boerhaave-Laboratorium te Leiden.
Bij de sectie vond men amyloid in de milt, lever en
bijnieren.
Het amyloid ligt uitsluitend in de zona fasciculata.
De amyloidreacties zijn met anilinekleurstoffen en
jood positief, die met joodzwavelzuur negatief.
Het amyloid ligt pericapillair. Wel vindt men plaatse-
lijk cellen, die door een amyloidring omgeven zijn, doch
dit valt zoo weinig in het oog, dat men in dit geval de
pericellulaire afzetting niet zou hebben ontdekt. Plaat
VI geeft een afbeelding van deze pericapillair-interstiti-
eele amyloidafzetting; zij illustreert het verschil tus-
schen de pericapillaire en de op de platen I, II, III en IV
afgebeelde pericellulaire afzetting bijzonder duidelijk.
8. Bijnier afkomstig van een meisje, lijdende aan
longtuberculose. Pathologisch anatomisch Instituut te
Groningen. Er werd amyloid in de milt, nieren en
bijnieren gevonden.
Het amyloid in de bijnieren kleurt zich goed met
anilinekleurstoffen en jood, doch het geeft niet de
j oodzwavelzuurreactie.
De bijnier bevat nog slechts weinig amyloid, dat
verspreid ligt in de zona fasciculata. Hoofdzakelijk is
het amyloid op de capillairen afgezet, doch op enkele
plaatsen schijnt het ook pericellulair te liggen.
9. Bijnier van een lijder aan longtuberculose. Patho-
logisch Instituut te Utrecht.
Het amyloid ligt in de zona fasciculata en reticula-
ris. Voorts is amyloid afgezet in den wand van veel
bloedvaatjes in de zona glomerulosa en in het merg.
Het amyloid kleurt zich uitstekend met basische
anilinekleurstoffen en met jood. De joodzwavelzuur-
reactie viel evenwel negatief uit.
Bij nader onderzoek blijkt het amyloid zoowel peri-
capillair als pericellulair afgezet.
10. Bijnieren afkomstig van een man van 42 jaar,
lijdende aan tuberculose van longen en beenderen. Bij de
sectie (Ziekenhuis Johannes de Deo te \'s Gravenhage)
vond men amyloid in de milt, lever, nieren en bij-
nieren.
De cortex der bijnier bevat in alle zones amyloid, dat
met anilinekleurstoffen en jood de typische reacties
geeft, doch met joodzwavelzuur geen groene of blauwe
kleur aanneemt.
Voorts bleek, dat ook in deze bijnieren het amyloid
zoowel pericellulair als pericapillair was afgezet.
11. Bijnier afkomstig uit het Binnengasthuis te Am-
sterdam.
Het amyloid bevindt zich, als gewoon, in de zona
fasciculata en reticularis. In het merg wordt alleen in
den wand van bloedvaten eenig amyloid gevonden.
De reacties met anilinekleurstoffen en jood waren
positief, die met joodzwavelzuur negatief.
Het amyloid bleek zoowel pericapillair als pericellu-
lair afgezet.
V
12. Bijnier van een man van 24 jaar lijdende aan
tuberculose van longen en darm. Boerhaave labora-
torium te Leiden.
In de lever, milt, nieren en bijnieren werd amyloid
gevonden.
Amyloid bleek alleen in de zona fasciculata en reti-
cularis voor te komen. Het gaf de typische kleurreac-
ties met anilinekleurstoffen en jood, doch de jood-
zwavelzuurreactie was negatief.
Ook in deze bijnier was het amyloid deels pericapil-
lair, deels pericellulair afgezet.
Uit het bovenstaande blijkt dus, dat het amyloid der
onderzochte bijnieren bij behandeling met aniline-
kleurstoffen regelmatig metachromasie vertoonde en
ook de joodreactie gaf, terwijl de joodzwavelzuurreac-
tie in elf van de twaalf gevallen negatief uitviel.
Zooals boven vermeld, heeft de studie van het ex-
perimenteele amyloid geleerd, dat versch, kort geleden
afgezet amyloid wel metachromasie vertoont, maar de
joodreactie nog niet geeft, terwijl het allerlaatst de
joodzwavelzuurreactie verschijnt, als het amyloid tot
„rijpheid" is gekomen. In onze gevallen was het amy-
loid dus niet versch, kort geleden afgezet, maar het
was toch ook nog niet tot,rijpheid" gekomen, behou-
dens in één geval.
In enkele gevallen (7 en 8) was de ligging van het
amyloid, dat in het algemeen hoofdzakelijk in de
zona fasciculata en reticularis der schors voorkwam,
bijna uitsluitend pericapillair. Tusschen de capillairen
en de schorscellen ziet men het amyloid liggen, de
fibrillaire tusschenstof is er mee gedrenkt. In dwarse
doorsneden, verticaal op de oppervlakte der bijnier,
doet het zich in hoofdzaak als roode, vertakte strookjes
voor, zooals plaat V, die betrekking heeft op de zona
reticularis, aantoont.
• De amyloidafzetting volgt in een aantal gevallen de
vertakkingen der capillairen en ligt daar, zooals
Tsunoda *) heeft beschreven, op en tusschen de fijne
fibrillen van het stroma en volgt ook de fibrillen, waar
deze tusschen de schorscellen indringen als dunne
roode strookjes, die de cellen evenwel niet geheel
omhullen.
Tegenover de genoemde gevallen staan andere, waar
de ligging van het amyloid overwegend pericellulair is.
Het amyloid is hier op de schorscellen afgezet en kan
haar tenslotte als een schaal omhullen. Het amyloid
doet zich hier niet als vertakte strookjes voor, maar als
ringen en schalen, die de contouren der cellen volgen.
De platen I, II, III en IV illustreeren de localisatie. Bij
T. Tsunoda (Kyoto), 1. c.
-ocr page 73-nadere beschouwing herkent men duidelijk, dat het
amyloid niet zonder regelmaat tusschen de capillairen
en de schorscellen ligt, maar beslist aan de oppervlakte
van deze laatste is afgezet. Vele schorscellen zijn ge-
heel omhuld door een uit amyloide substantie be-
staande, dunnere of dikkere schaal. Is de schaal niet
aangesneden door het microtoommes, dan ziet men bij
het instellen van het objectief eerst alleen de roode
schaal, die in het centrum bleeker gekleurd is dan aan
den rand. Bij het dieper instellen van het objectief
komt de blauwe kern van de schorscel, omgeven door een
bijna kleurloos protoplasma te voorschijn, omvat door
een rooden ring, de optische doorsnede van de schaal,
die nu eens een meer gelijkmatige dikte bezit, dan weer
op de eene plaats dikker is, dan op de andere. Stelt men
nog dieper in, dan verdwijnt de cel en verschijnt weer
de roode schaal met bleeker centrum en donkere peri-
pherie. Cellen, die door het microtoommes aangesneden
zijn, vertoonen een schaal, die meestal aan de buiten-
zijde donkerder rood gekleurd is, dan aan de bin-
nenzijde.
De amyloidkapsels hebben aan de binnenzijde een
gladde oppervlakte. Een uitgerafelde, als het ware met
franjes bezette oppervlakte, zooals het amyloid wel in
lever en nier vertoont, waar het vlak tegen de cellen
aanligt, heb ik in de bijnieren niet kunnen ontdekken.
De door een amyloidschaal omgeven cellen, liggen
soms in groepen en de celschalen kunnen dan door
amyloidafzetting in de tusschenstof tot klompen sa-
mensmelten, zooals afgebeeld op plaat III.
Ook ontmoet men nu en dan plaatsen in de prae-
-ocr page 74-paraten, waar geen amyloid voorkomt, behoudens
rondom enkele schorscellen. Zulke beelden wijzen bij-
zonder duidelijk er op, dat de schorscel op de af-
zetting van amyloid invloed kan uitoefenen.
De door een schaal van amyloid omhulde schorscel-
len sterven niet direct af. Maar zij worden wel kleiner
en kleiner, waarbij ook de kern atrophieert en ten slotte
verdwijnt de cel spoorloos.
Deze celatrophie wordt in veel gevallen waarschijn-
lijk veroorzaakt door druk, die de in dikte toene-
mende schaal op de cel uitoefent. Men vindt in de
praeparaten naast atrophische schorscellen, omhuld
door een amyloidschaal, ook massieve amyloidklomp-
jes, die den indruk zouden kunnen geven, dat de
schorscel een amyloide metamorphose heeft onder-
gaan. In deze soliede amyloidklompjes is de cel
waarschijnlijk door drukatrophie verdwenen.
Maar druk is wellicht niet de eenige oorzaak van de
atrophie der schorscellen. Veel cellen toch, dooreenamy-
loidschaal omhuld, vullen de holte der schaal niet meer
geheel op, zoodat de schaal als het ware te groot is ge-
worden voor de atrophische cel. Nu doen zulke beelden
natuurlijk denken aan verschrompeling der cellen in-
gevolge ondoelmatige fixatie en het is ook zeer wel mo-
gelijk, dat men hiervoor een deel met kunstproducten
te doen heeft. Maar men vindt ook amyloidschalen, die
geheel leeg zijn en aangezien geen reden bestaat om aan
te nemen, dat dit louter kunstproduct zou zijn, toe te
schrijven aan het uitvallen der cel uit haar schaal, kom
ik tot het besluit, dat de door een amyloidschaal om-
geven cellen niet alleen door druk, maar ook door an-
dere oorzaken (onvoldoende voedseltoevoer) atrophi-
eeren. De kans, dat bij het kleuren van mijn praepa-
raten veel cellen uit het weefsel loslieten en wegge-
spoeld werden, was gering, daar ik gebruik maakte
van paraffine-doorsneden, die volgens de Japansche
methode op dekglaasjes waren bevestigd.
Opmerkelijk is, dat bij pericellulaire afzetting van
amyloid, de schaal in dikte schijnt toe te nemen door
depositie van amyloid aan de inwendige oppervlakte
van de schaal.
Voor deze opvatting pleiten in de eerste plaats de bo-
venbeschreven soliede amyloidkogeltjes, waaruit de cel
waarschijnlijk door drukatrophie verdwenen is, en
voorts ook het feit, dat deze balletjes, onderling vergele-
ken, een gelijke grootte hebben, die vrij wel met die van
een normale schorscel overeenkomt. Wel smelten de
amyloidkogelt j es later tot klompen samen door intersti-
tieele amyloidafzetting, maar dan herkent men duide-
lijk, dat de schijnbaar homogene klomp uit balletjes van
gelijke grootte is opgebouwd. Althans in metachro-
matische canada praeparaten zijn de contouren van de
bouwsteenen der klompen nog duidelijk te herkennen.
In canada-praeparaten doet het metachromatisch
gekleurde amyloid zich in den regel niet homogeen
voor, zooals bij onderzoek in laevulose of glyceri-
ne, maar eenigszins gestreept, alsof het uit fijne fibril-
lenbundels bestond. En nu vertoonen de dikkere
pericellulaire amyloidschalen aan haar oppervlakte een
meer geprononceerde vezelige structuur, dan dieper in
den schaalwand.
X. CONCLUSIES.
In de bijnier van den mensch wordt bij amyloidose
amyloid afgezet, niet alleen pericapillair en intersti-
tieel, doch ook vaak pericellulair, met name om de
epitheliumcellen der schors. Meestal overweegt de
pericapillair-interstitieele afzetting, maar er komen
ook gevallen voor, waar de pericellulaire bijzonder
op den voorgrond treedt.
Afzetting van amyloid op de epitheliumcellen van de
bijnierschors schijnt tot dusver door niemand beschre-
ven, en een schaalvormige totale omhulling door amy-
loid, zooals die hier voorkomt, is wel nooit aan epi-
theliumcellen gevonden.
Bij oppervlakkige beschouwing zou men dus geneigd
zijn aan te nemen, dat mijn vondst een uitzondering op
den regel, een curiosum zou mogen heeten.
Raadpleegt men de pathologisch-anatomische leer-
en handboeken, dan wordt daarin van amyloidafzet-
ting op cellen geen of nauwelijks gewag gemaakt. Men
is het er over eens, dat het amyloid alleen in mesen-
chymale weefsels (bloedvaten, bindweefsel, lymphoid
weefsel) gelocaliseerd is en dat de afzetting uitsluitend
in de interstitien plaats heeft, voorts dat de cellen en
de vezels onder invloed van die afzetting atrophieeren.
Gaat men dan in bijzonderheden na, waar het amyloid
in de verschillende organen pleegt aangetroffen te
worden, dan komt men tot dfe ontdekking, dat het
vaak genoeg op cellen wordt gedeponeerd. Aan dit feit
werd geen voldoende aandacht geschonken. Het komt
mij daarom wenschelijk voor, in verband met mijn
bevinding, de veelvuldige afzetting van amyloid tegen
cellen aan, te releveeren.
In de eerste plaats zou ik dan willen wijzen op de af-
zetting van amyloid tegen cellen van het bloedvaat-
stelsel, dat, zooals bekend, het meest constant amyloi-
de veranderingen vertoont. Bijzonder frappant is dan,
dat amyloid zoo veelvuldig tegen de uitwendige opper-
vlakte van de endotheliumcellen der capillairen wordt
gedeponeerd. Deze pericapillaire afzetting wordt alge-
meen beschouwd als een duidelijke aanwijzing, dat het
amyloid uit het bloed afkomstig is en dat de transsuda-
tiestroom een grooten invloed op deze localisatie heeft.
De onderstelling, dat de moederstof van het amyloid
door den capillairwand is getranssudeerd, buiten de
capillairen gestold is en de eigenschappen van amyloid
heeft aangenomen, ligt voor de hand.
Doch verschillende feiten wijzen er duidelijk op,
naar het mij voorkomt, dat op deze eenvoudige onder-
stelling een en ander valt aan te merken.
In het vaatstelsel ligt het amyloid noch uitsluitend,
noch het eerst daar, waar een belangrijke transsudatie-
stroom bestaat. In de arteriën, voornamelijk in de
kleinere, maar ook wel in de groote, waar van een trans-
sudatiestroom toch wel geen sprake kan zijn, vindt men
veelvuldig reeds zeer vroegtijdig amyloid afgezet, dat
hier merkwaardigerwijze in de media wordt gedepo-
neerd.
„Die amyloiden kleinen Arteriën sehen bei Flächen-
-ocr page 78-betrachtung quergestreift aus, weil die amyloide Sub-
stanz sich aus quergestellten Spindeln und Stäbchen
zusammensetzt, die an Stelle der Muskelfasern liegen
und annähernd deren Form wiederholen", Vandaar
dat men langen tijd gemeend heeft, dat de spiercellen
zelf amyloid gedegenereerd waren. Later vond men
evenwel, dat het amyloid volstrekt niet in de spiercel-
len, doch streng interstitieel ligt.
Het wil mij voorkomen, dat men ook hier weder een
duidelijk voorbeeld heeft van afzetting van amyloid op
cellen, in casu gladde spiercellen. De boven aangehaal-
de woorden van Schmidt doen zelfs vermoeden, dat hier
een schaalvormige omhulling der spiercellen in het spel
zou kunnen zijn, overeenkomende met die van de
schorscellen der bijnier.
Ook in de venen wordt vaak amyloid afgezet. In
kleine microscopische venen ziet men het amyloid het
eerst verschijnen in de intima, vlak onder de endothe-
liumcellen, die als het ware er door opgetild worden en
in het lumen van het gecollabeerde vat bultvormig uit-
puilen. Ook hier dus afzetting op cellen, in casu tegen
de uitwendige oppervlakte der endotheliumcellen.
In het voor amyloid-afzetting zoo bijzonder gedispo-
neerde vaatstelsel ontmoet men dus al dadelijk een in
het oog springende afzetting tegen cellen aan. Bij de
capillairen doet deze ligging aan invloed van den trans-
surdatiestroom denken. Bij de kleine venen is dit reeds in
mindere mate het geval,terwijl bij de arteriën van dezen
invloed, om zoo te zeggen, geen sprake meer kan zijn.
!) M. B. Schmidt. Referat über Amyloid. Verhandlungen der
Deutschen Pathol. Gesellschaft, 1904. .
Verder kan ik wijzen op de pericellulaire afzetting
van amyloid bij vetcellen. Dat de celmembraan, zooals
sommigen aannemen, een amyloide metamorphose zou
ondergaan, nemen de meeste patholoog-anatomen niet
meer aan.
Anderen zijn van meening, dat het amyloid aan de
oppervlakte van het celplasma, dus binnen tegen de
celmembraan zou worden afgezet. Mijn vermoeden is,
dat de afzetting op het celplasma plaats heeft en dat
daarbij tevens, zooals begrijpelijk is, amyloid op en
tusschen de uiterst fijne fibrillen, waaruit de celmem-
braan zou bestaan, wordt gedeponeerd.
De afzetting van amyloid op vetcellen en de spier-
cellen van de media der arterien heb ik zelf tot mijn
leedwezen niet kunnen bestudeeren. Ik betreur dit te
meer, wijl ik vermoed, dat hier een analoge pericellu-
laire localisatie met toename van de dikte der amyloid-
schaal door afzetting aan den binnenkant, zal zijn aan
te toonen.
De bekende localisatie van amyloid in de tunica
propria van de nierkanaaltjes en andere klieren is een
verder voorbeeld van afzetting tegen cellen, in casu
epitheliumcellen, waarbij het amyloid, op analoge wij-
ze als bij de vetcellen, op en tusschen de fijne fibrillen,
waaruit de tunica propria bestaat, wordt gedeponeerd.
Algemeen bekend is, dat op de draden van het reticu-
lum van lymphoid weefsel opvallend vaak amyloid wordt
afgezet en dat de capillairen soms daarbij geheel vrij
kunnen zijn. In tegenstelling tot fibrillair bindweefsel
waarin, naar beweerd wordt, amyloid alleen secundair
wordt aangetroffen, in aansluiting aan pericapillair
amyloid, hebben wij bij lymphoid weefsel met een pri-
maire afzetting op de draden te doen. Er is dus, wat de
afzetting van amyloid betreft, een treffend verschil
tusschen het reticulum van lymphoid weefsel en ge-
woon fibrillair bindweefsel. Een verklaring daarvan is
tot dusver niet gegeven. Mij dunkt evenwel, dat dit
niet moeilijk is. Het reticulum van lymphoid weefsel
bestaat uit bindweefsel vezels, bundels van lijmgevende
fibrillen, die in tegenstelling tot het gewone fibrillaire
bindweefsel met platte endotheliumcellen bekleed zijn,
zooals Bizzozero en Ranvier het eerst hebben aange-
toond 1). Indien dus op de draden van het reticulum
van lymphoid weefsel amyloid wordt afgezet, dan wil
dit zeggen, dat het amyloid op de endotheliumcellen is
gedeponeerd, die deze draden omhullen. In het gewone
fibrillaire bindweefsel, dat deze bekleeding met endo-
theliumcellen mist, heeft ook wel afzetting van amy-
loid plaats, doch pas secundair. Het amyloid, dat op de
capillairendotheliumcellen wordt afgezet, dringt ook
tusschen de in de nabijheid gelegen bindweefselfibril-
len, maar wordt op deze laatste niet primair gedepo-
neerd, zooals op de reticulumdraden van lymphoid
.weefsel.
Opgemerkt moet evenwel, dat amyloid ook kan
voorkomen in fibrillair bindweefsel, dat geen vaten be-
vat, met name in de klepvliezen van het hart en in de
chordae tendineae.
Volgens Schmidt2) doet zich het amyloid hier voor in
1 C. A. Pekelharing. Voordrachten over weefselleer. Haarlem 1917,
2 p. 225 en volgende.
Schmidt, I. c.
de gedaante van fijnere of grovere balken, die netvor-
mig met elkander verbonden zijn en naar zijn meening
heeft men hier te doen met lymphvaten, die met amy-
loid zijn opgevuld. Herhaaldelijk kon hij ook waarne-
men, dat de amyloidbalkjes door endotheliumcellen
begrensd waren. Onwillekeurig denkt men derhalve
weder aan localisatie op endotheliumcellen. Maar een
nader onderzoek is noodig om dit na te gaan.
Ten slotte wil ik hier nog herinneren aan de reeds
vroeger vermelde mededeeling van Beneke en Bön-
ning1), die in de hartspier een in het oog springende
pericellulaire amyloidafzetting hebben beschreven, een
„Einmauerung" der spiercellen door amyloid. En
voorts zij gewezen op een onderzoek van Hüter2), die
bij amyloide degeneratie van kraakbeen het amyloid
het eerst pericellulair zag verschijnen in de kapsels der
kraakbeencellen en daarna ook in de hyaline tus-
schenstof.
Bij de bespreking van de wijze, waarop amyloid ont-
staat, is boven vermeld, dat amyloid, hoofdzakelijk uit
eiwitstof bestaande, vermoedelijk het product is van de
stolling van eiwit, die steeds buiten de cellen, althans
buiten de levende cellen, in de weefselspleten resp. in
lymphvaten plaats heeft, onder invloed van een fer-
ment. De eiwitcomponent zou uit het bloed afkomstig
zijn; het ferment door cellen geproduceerd worden.
Waar nu blijkt, dat primaire afzetting van amyloid
1 *) R. Beneke und F. Bönning. Ein Fall von lokaler Amyloidose des
Herzens (Beiträge zur Path. Anat, Bd. 44—1908).
2 ) C. Hüter. Ungewöhnliche Lokalisation der Amyloidsubstanz in
einem Falle von multiplem Myelom. (Beiträge zur Path. Anat. und
Allgem. Path. Bd. 49—x—1910.).
tegen cellen vaker voorkomt, dan tot dusver bekend
was, ja het vermoeden begint te rijpen, dat primaire
amyloidafzetting uitsluitend epi- en peri-cellulair plaats
heeft, daar is het duidelijk dat de theorie, die onder-
stelt, dat het ferment door cellen geproduceerd wordt,
in niet geringe mate aan waarschijnlijkheid wint.
Blijkbaar zijn de cellen, waarop de amyloidafzetting
plaats heeft, de producenten van het ferment, dus dè
endotheliumcellen der capillairen, kleine venen, lymph-
vaten, lymphoide weefsels, miltpulpa; verder vetcel-
len, kraakbeencellen, wellicht ook bindweefselcellen;
gladde spiercellen en dwarsgestreepte van het hart;
epitheliumcellen der nierkanaaltjes, epitheliumcellen
van de galbuizen en van klieren, alsmede van de
cortex der bijnieren.
Dwarse doorsnede van bijnier 1. Substantia reticularis.
Afzetting van amyloid om de schorscellen. Winkel,
Apochromaat 7,5 m.M., Oculair 5.
Dwarse doorsnede van bijnier I. Substantia reticularis.
Afzetting van amyloid om de schorscellen. Winkel,
Apochromaat 7,5 m.M., Oculair 5.
Dwarse doorsnede van bijnier I. Substantia reticularis
vlak bij liet merg. Amyloid-klompen, gevormd
door samensmelting van amyloidschalen, om
schorscellen afgezet. Winkel, Apochro-
maat 7,5 m.M., Objectief 5.
Dwarse doorsnede van bijnier 2. Substantia reticularis-
Pericellulaire en pericapillaire rsp. interstitieele
afzetting van amyloid. Winkel, Apochro-
maat 7,5 m.M., Oculair 5.
Dwarse doorsnede van bijnier 2. Pericellulaire en
pericapillaire rsp. intcrstitieele afzetting van
amyloid. Winkel, Apochromaat 7,5 m.M.,
Oculair 5.
Dwarse doorsnede van bijnier 7. Substantia reti-
cularis. Pcricapillaire rsp. interstitieele afzetting
van amyloid. Winkel, Apochro-
maat 7,5 m.M., Oculair 5
Het praesystolisch „geruisch" aan de hartpunt, dat somtijds
voorkomt bij aortainsufficientie (het z.g. roulement de Flint)
mag niet steeds worden verklaard door een mitralisstenose
aan te nemen. Het is vaak een bruit de galop.
Geringere graden van hyperindicanaemie, aantoonbaar met
de reactie van Jolles, mogen niet als bewijs gelden voor het be-
staan eener lichte nierinsufficientie.
Voor klinische doeleinden is daarom de reactie van Obcr-
meyer-Tschertkoff te verkiezen, die pas positief wordt bij een
graad van hyperindicanaemie, die met zekerheid wijst op nier-
insufficientie.
Wat de differentieeldiagnose betreft tusschen ulcus ventri-
culi en ulcus duodeni, is de bewering van Moynihan, dat pijn
binnen een uur na een gewonen maaltijd met zekerheid wijst
op een maagzweer, onjuist.
Het in vele cellen voorkomende netwerk van kanaaltjes, door
Hohngren beschreven onder den naam „Trophospongium" is
bij de vertebraten als identiek te beschouwen met het Appa-
rato reticulare interno van Golgi.
De Grawitz\' tumor ontstaat niet uit verdwaald bijnierweefsel.
De Paget\'s cellen (bij Paget\'s disease of the nipple) zijn geen
degenereerende epitheelcellen, maar in de epidermis binnen-
gedrongen carcinoomcellen.
Er bestaat gegronde reden om aan te nemen, dat in de jeugd
verminderde functie der glandula pinealis gepaard gaat met
vermeerderde functie der bijnierschors.
Bij de quantitatieve reactie van Wassermann is voor de be-
paling van den syphilisindex van een luetisch serum, serum-
verdunning te verkiezen boven antigeenverdunning.
\' Onder de hypothesen ter verklaring van het ontstaan der
mola hydatidosa, is die van Nijhoff het meest aannemelijk.
(Deze hypothese luidt: de blaasmola moet beschouwd worden
als een ontwikkelingsstoornis van het bevruchte ei, bestaande
in het uitblijven van de embryonale vascularisatie der chorion-
vlokken.)
(Ned. Tijdschr. voor Verloskunde en Gynaecologie, 25e jaar-
gang, pag. 208.)
10.
De vorm van iritis, door Gilbert onder den naam van Her-
pes iridis beschreven, moet als een zelfstandige ziekte beschouwd
worden.
Patienten met intraperitoneale blaasruptuur sterven in de
meerderheid der gevallen niet aan peritonitis of door shock-
werking, doch aan uraemie.
Het ontstaan der haustra coli wordt in de meeste anatomi-
sche handboeken op onjuiste wijze verklaard.
13-
De biologische reactie op morphine bij witte muizen (vol-
gens Straub-Hermann) is noch specifiek voor morphine, noch
voor alcaloïden in \'t algemeen.
14-
Bij verschijnselen van hersengezwel, waarvan de aard on-
bekend is, moet men met het lumbaalvocht de reactie van
Ghedini-Weinberg laten verrichten.