#
«
#
OVER DE WYZE OM DE ONDERSCHEIDENE #
HARTSTOGTEN OP ONZE WEZENS TE §
#
OVER DE VERBAAZENDE OVEREENKOMST |
TUSSCHEN DE VIERVOETIGE DIEREN f
DE VOGELEN , DE VISSCHEN £N - §
*
&
#
#
PORTRAIT van den AUTEUR
#
#
#
#
Te ü T R £ C h T,
By B, WILD en J. ALTHEER
m d c c X c î i.
#
777. X7 t
; V-
t - f:
K Y Y - ,
A [7 ■
I «
* \' -, ...v-f-u* ..vi\'-
/^\'sfvK;
; \' - -
77
ïl
4
\' v 7\' \' \'
7.77 ; vkv A-a-/ci a „<7:r il,.....l-.Hi,. V
, V , r ( , ^
C /
y f&rt v> VA- V\' -T
>fc"W\' V!
1- • ■
li
m. ; v
\'t;
\'r~~ \'x
-M
. I * 1
\'■■"/vr / .-; 7\' v. "
A\'/--
-i\' . , -
ïfc\'V)\'1
" \'y-
}
f5
SSM/\'
f};; >
■:v / " L vi Î.- \' I
fer\' U
V, a
\' .>,^ Vil.\' i\'\';r77 /..; :7.7v
. ,.... v _
vi-\'. "Y «< ; I
^ ^ \' ■1 ^
\'S-Y-V iV\' I 7-
" , l\'t*!
#77^
- »
K ; .....; -, Kif -y
/ , \' ^ .V-- ■ .
- ^ J rr .\'ï . " \' N-\' 1 , \' \'
,...... \'
\' \'f * , - " ■ y • l
,-Tl
\'I
: \'r,;- > \' v/: --ft
rY r&
/\'Mr
YY
vs: v\'ss ,
\' 1 - - r
, h r !
-ï\' ... , i\'.li ,
wy:^ Y\'^Y -
! \'Ö
i
..... -.^J
y
■ i\' 1 Y ; - \\ \' , ! ;
\' ii \' -
" " > \' ^ " \'Iv-s---. -,
! 1,1 \' - - - \\ ^,
v \' 1 / ,f M
1 - Y ~ 1
\'YYYY-i\'YY^
SI
x ;
I
, ,1 ^ Y ,
r
m
I ( ^ f $ " Y 5
, / Y << :
y^lfy-U\'f1 r
^ \\ ^ - gr\' <
^ - y yé \'^r -- ■■•
"Y - . ^ 4 ■ iY\'
j\'yy \'-.■]. : lyy y y fk: -y .i\'1
1 ■ ^ - - ^ \'y\'\' , v \' v;
s , -, - , *
........"
- -- I //Y I
, f \'s - \' ,> ■ ^ \'
« 1 Y v
mm
J I- #
>> 1 r-:-K \'
m
yJ,
.. \'p>: v II......
\' \' , " M > , " \' \'
Y1/ ! , vP^YY;. \' s p ■
Y\'; !
... a . , , - 1
M-/
j)
M
/ ; - - ,
7 .\'■ / - - * ; \': \'V^v:\'/ \\ / v
7V," ,, \' ; ,
" \' 5 " \' 7 • «
I >\'p \' .. \' , \',V . h - ^ -, 1 j / \'
\' Y -- \' ^ J " 1 - .. • ;• Y\'^Y Y
x,. - . x \' - \' : • Y / -, ■ \' . V ^ , 7. Y ■ ,
>i \' I ! " - ^ 9 1 \' , \'
11 Y - 1 Y7 1 - , x \' : ^ , V^ , I ,
7> ( - , ^ \' I \' \'\' \' - r - \' \'\' 7
\' -il v ^ \' \' > \' ■
\' \' t > - / - \' Y 1 Y - ; 7 ~ 7" \' - 2
,v. .. ^ v , . ...... i a ....... i. i ,
... • • 1 , \' -
. , Y y. • \' .
, /i , < "Y / \'
7 $
1 y i \'. .-
V\'
> : \'CAÏj
• h, i\'
\' \' Vi
\' K
v, . v,"
■W -t.-
■ \'7\'
^ M \' \' x Y
^ - ^ ^ - V ^ ~ f 1 , t . - . ( . i X \\ r ! • V ^ O\'
J ^ ^ ) , 179 \' "
1 ^ ?! i . \'1 v fJ ] ^ r •
r \' \'7 \'Y\'-" 11 \' ; j
7 7 / X - 7 7. > 17, ,, . , . V .. _ . \' r. ^ ■ :7, /
\' V- ; - ; u ..
- ■ V.-1 V, • \' - - 1 -, .-V ■ \' t \'
f1 , , ,
, \\ Y! \'j , Y -
Ik\' ,r \'V.
- 7 :l7
m\'y
H . ^
I
ï-y*
-7 Vf-
K il: if. >T. ~
, . 777 \'■ ■ >.t77t-7\'i &."(7-V \'\'Iy■■
Y\'Y ,, Y7 v ,
r - - J # ;
\'^rnm
REDEN VOERINGEN
VAN
PETRUS CAMPER,
-ocr page 8- -ocr page 9-S;
: J
-ocr page 10- -ocr page 11-VAN WYLEN
OVER DE WYZE, OM DE ONDERSCHEIDENE HARTS-
TOGTEN OP ONZE WEZENS TE VERBEELDEN;
OVER DE VERBAAZENDE OVEREENKOMST TUS-
SCHEN DE VIERVOETIGE DIEREN,DE VOGELEN,
DE VISSCHEN EN DEN MENSCH;
E N
OVER HET GEDAANTE SCHOON»
GEHOUDEN IN DE TEKEN ACADEMIE TE
UITGEGEEVEN DOOR ZYNEN ZOON
Te U T R E C H T,
By B. WILD en J. ALTHEER.
fi y,*;
m d c c x c i ï,
-ocr page 12- -ocr page 13-\\
A A N
HAARE KONINGLYKE HOOGHEID
PRINCESSE YAN ORANGE
E H
NASSAU,
ETC. ETC, ETC.
GEBOOREN
PRINCESSE VAN P R U I S S E N.
BOOR-
-ocr page 14-BOOR LUC HTICHSTE VORSTIN!
MEVROUW!
JOL et is een uitneemend voorrecht van U WE Kg-
ninglijke Hoogheids geboorte , uit eenen flam gefproo-
ien te zijn > welkers onfterfelijke daaden \'bij de naa-
Jtoomelingfchap nimmer evenaard zullen worden; en dee~
ze gunflige befchikking der Voorzienigheid was alleen toe-
reikend? den Eerbied en Achting van het weldenkend
Menfchdom aan UWE Koninglijke Hoogheid te verze-
keren. Doch de talrijke Deugden en Verdienjlen, wel-
ke Hoogst Der zeiver Ziel met zoo veel luister doen
blinken; en de Verbindtenis met het Geflacht der Hel-
den 9 welke dit Gemeenebeft 9 ten koste van hun goed
m bloed 9 hebben gelukkig gemaakt, zijn de onwan-
kelbaar e gronden , waarop recht-geaarde Nederlanders
hunne harten voor altoos op UWE Koninglijke Hoogheid
hebben gevestigd.
Ingevolge van zulk eene billijke Verplichting achte ik
mij gelukkig, de blijken van mijnen verfchuldigden eer-
bied aan UWE Koninglijke Hoogheid te mogen aanbie-
den , door het opdragen van deze redenvoeringen welke
tv ijlen mijn Vader tot volmaaking eener komt heeft
ingericht, waarin UWE Koninglijke Hoogheid die groo-
■te vorderingen gemaakt heeft, welke naast de Mee ft er-
jlukken der eerfte Schilders geroemd en bewonderd mo-
gen worden.
Het ftrekt de naagedachtenisfe van den Overledenen
Schryver tot een onverwelkbaar fieraad, dat deszelfs
werken onder de befcherming van UWE Koninglijke Hoog-
heid het licht mogen zien , en dit treffend bewijs van
Hoogst Der zeiver goedkeuring is de zekerfle waarborg
van hunne altoos durende vermaardheid l
M hebbe de eer 9 en den dtepfien eerhiedte zijn;
DOORLUCHTICHSTE VORSTIN!
MEVROUW!
UWER Koninglijke Hoogheid,
Klein Lankum den
X» November - *
Ze^r onderdaanigen en gehoor-
i\' * \' \'
IV
zaamen Dienaar
ABRI AAN GILLES CAMPER,
YOOR-
-ocr page 17-VAN DEN
J_ hans verfchïjnen de drielaatile Redenvoeringen , wel-
ke Petrus Camper in de jaren i 774 ? 1778 en 1782111
de Teken Academie te Amfterdam gehouden heeft. Elk
dèrzelver was beftemd, om tot eene bijzondere verhan-
deling te worden uitgewerkt; dochbleeven in den üaat„
zoo als zij inliet openbaar zijn uitgefproken, en wor-
den dus, om haare kortheid, in eenen bundel uitgegeeven.
De Eerfie heeft de natuurkundige befchouwing der
hartstogten en eene zekere manier^ om dezelve aftebeel-
den, tot onderwerp. De verdienften van den Schrijver
in de Tekenkonst en Ontleedkunde hadden Hem bo-
ven anderen in ftaat gefteld, de gebreken der Schil-
ders in dit treffend aandeel hunner Konft op te merken
en door nieuwe denkbeelden te verbeteren. Hoe gelukkig
evenwel Hij daar in geilaagd zij 9 valt buiten ons beftek
Mer aanteduiden; alleen durven wij ons beroepen op
VI VOORBERICHT.
de toejuichingen, welke deze Reden voeringen heb-
ben mogen ondervinden, en op het verlangen der
Liefhebbers van de Schilderkonst, welke bijna eenpaarig
naar derzelver uitgaaf hebben gewenscht. Zo ftreelend
een vooruitzigt heeft ons niet weinig aangemoedigd,
hoe zeer Wij ongaarne bekennen moeten, niet in ftaat
te zijn, aan deze gunftige verwagtïng te kunnen vol-
doen, vermits de Tekeningen, welke tot opheldering
dezer Redenvoeringen noodzaakelijk zijn, zo onvol-
tooid door den Schrijver zijn naagelaten, dat Wij, ten
minden wat cje afbeelding der hartstogten betreft, lang
getwijffeld hebben aan de tnoogelijkheid, om dezelve
uittegeeven. Het geene Wij daar van bezitten, bepaalt
zich bij luchtige fchetzen, die hoe zeer met vuur be-
zield , en wel het voornaame te kennen gevende, dat de
Schrijver wilde aantoonen, nochthans, op die wijze in
Plaat gebracht, niet konden voldoen. Wij hebben dus,met
behulp van eenen kundigen Plaatfiiijder de nevensgaan-
de afbeeldingen zo > veel mogelijk naar de oorlpronke-
lijke Ichetzen uitgevoerd , en in dezen alleen veranderd,
het geene onmiddelijk wierdt vereischt. Daar wy der-
halven niet in Haat zijn, voor de echtheid derzelver vol-
koomen in te ftaan, hoopen Wij nochthans op de toege-
vend-
vendheid onzer Leezeren, welken iets beters te kun-
nen aanbieden ons alleraangenaamst zoude zijn ge-
weest.
De Tweede Redenvoering behelst eene toepasfing op
Schilderkonst der zonderlinge overeenkomst der vier-
voetige Dieren, Vogelen en f^isfchen met den Mensch ;
vervolgeus de opgaave eener nieuwe manier, om alle die-
ren langs eene gemakkeljike en zekere wijze te keren af-
beelden. Hiertoe hebben wij de fehetzen van den Schrijven
toe rijkende genoeg geoordeeld, om zonder eenige veran-
dering te worden naage volgd, wij hebben \'er Hechts de i ode
en laatfte, figuuretï bij gedaan; welke dus aan P. Camper.
niet moeten worden toegereekend.. Offchoon wij gaarne
in allen meerder uitvoerigheid van omtrek, en eene aange-
naamer houding gewenscht hadden te zien plaats heb-
ben , was onze verkiezing, de echtheid boven alle fle-
raad te ftellen, en.de geringde verandering der trekken
als naadeelig te belchouwen.
Het zelve konnen Wij, omtrent dé Tekeningen tot de
laat fle Redenvoering, over het Gedaante Schoon, .aan-
merken, waarvan de fehetzen, meest alle uit boeken
ontleend, die in veeier handen zijn, konnen worden na-
gegaan; ook kwam het ons voor, dat dezelve minder
VIII VOORBERÏGT van DEN UITGEEVER.
naauwkeurigheid vereifchten, dan de voorgaande. De
zelve zijn dus ook als fchetzen zonder verandering in
Plaat gebragt
Het zal misfchien aan Leezers niet ontbreeken, die
bij het houden dezer Redenvoeringen tegenwoordig
geweest zijnde over derzei ver uitgaave minder vol-
daan zullen zijn: Zij kunnen zich te binnen brengen
veele dingen aangehaald en op het tekenbord te hebben
zien vertoond, waarvan hier geene melding is gedaan. De
kanttekeningen op het handfchrift en de mondelingebe-
richten van toehoorders hebben ons ten vollen overtuigd,
dat Wij veele zaaken misfen,die tot luister en klaarheid
der betooging eenen aangenaamen indruk op de aanfchou-
wers moeten veroorzaakt hebben: Dan er was niets van be-
houden gebleven noch op de Tekenborden der Academie,
noch in de papieren van den Overledenen, Gelukkig is
de zakelijke inhoud dezer Reden voeringen in zulk een
ftijl en order bewaard tot ons gekomen, dat wij eenige
hoop mogen voeden ,met derzelver uitgaaf aan onzelee-
zaren geen onaangenaam gefchenk te zullen aanbieden,
Gefchreeven op Klein Lankum den
li Auguflus 1791.
A, Ge CAMPER«
-ocr page 21-EDELE, GROOT ACHTBAARE, GELEERDE,
EN KONSTRIJKE HEEREN.
D e Schilderkonst is van de aloude tijden af niet alleenlijk gehou-
den voor de bevalligfte, en allernuttigfte van alle konffcen, maar tef-
fens zoo noodzaakelijk gefchat voor alle lieden zonder onderfcheid van
rang, dat de Grieken, gelijk wij uit de uitmuntende proeven van Ari-
fioteles over de Gemeenebesten leeren, de Jeugd in dezelve lieten on-
derwijzen , op dat inzonderheid de Kinderen van de voorn aamffce Bur-
gers netter, en kundiger zouden können oordeelen over de werken
der Konftenaaren!
De groote meefter van den onverwinnelijken Alexander voegt er
bij, dat die betooverende konst ook daarom behoorde geleerd te wor-
den aan de Jeugd, op dat zij haaren fmaak beter zou können beoefe-
nen , en zelfs in het koopen van haare huisgeraaden niet misfen zou-
de ; en op dat zij eene grondige kennis zoude hebben van het gene
tot waare fchoonheid behoort.
Dit prijsfelijk voorbeeld wierdt wel eer in ons Vaderland zoo alge-
meen opgevolgd, dat de Jongelingen van de Eerfle, en uitgezogtfte
Burgers al vroeg in alle de Steden opgeleid wierden tot die Edele
A konst;
-ocr page 22-feonst; dog thans moeten wij met recht het verval van de Schilderkonst
betreuren, zelfs in die Steden van Holland, die wel eer de Zetel wa-
ren dier aangenaame konstï
Het is deeze Stad alleen, die fteets aanhoudt deeze bevallige Sus-
ter der Dichtkunde te koesteren , en met zoo veel roem aantekweeken ;
dat niet alleen de opwasfende Jeugd de allergunftigfte voordeelen be-
looft; maar reets Konstenaaren uitlevert, die door den Edelaartigen
Yver om eikanderen voorbij te ffcreeven aangefpoord, konst - tafereelen
voortbrengen, die tot een fieraad van deeze groote Koopftad, en tot
roem van ons Vaderland vertrekken.
Ik zal, om niet te verre uittewijden, voorbijgaan de uitmuntende
Lesfen en fraaije redenvoeringen die door verfcheidene der Leden op
deeze plaatze gegeeven zijn. Hunne zedigheid duit niet dat ik in hun-
ne tegenwoordigheid die Hukken naa waarde verheffe, ik zal alleen
van mijne ondervinding fpreeken, eene ondervinding, die mij aller*
fterkst overtuigd heeft van den Yver der Mecaenaten deezer Akade-
mie, en van den kist der uitgelezendfte inwooners; deezer luisterrijke
Stad.
Hoe fïreelend was het niet voor mij, Edele en Aanzienlijke Heeren l
als ik in den Jaare 1770 met zoo veel toejuiching aangemoedigd wierdt
om de grondbeginzelen van eene konst, die altoos mijne wellust ge-
weest is, en nog blijft, dieper te onderzoeken^
Uwe vriendelijke aanfpooringen wierden voor mij wel haast eene
verplichtende wet, en vatbaar voor roem , die ik hoope dat men voor
geene verwaandheid houden zal, brandde ik van yver om nog eens
het geluk te hebben van in Uwe tegenwoordigheid te doen zien, hoe
groot invloed der Ontleedkunde zij in de Schilderkunst t
3 dg*
In den Jaare 1770 had ik het genoegen UL. te toonen met hoe
veel zekerheid, en met hoe veel geraak, men de verfcheidene we-
zenstrekken in onderfcheidenen ouderdom, en natiën, konde verbeel-
den i In deeze Lesfen heb ik voorgenoomen UL. te doen zien, met
hoe veele zekerheid men de onderfcheidene hartstogten op onze we-
zens kan verbeelden ! Dog, gelijk deeze konst diepzinniger is , zoo
zijn ook de gronden moeijelijker. Zij vereifchen netter denkbeelden
van ons geitel, niet flegts van het gebeente , maar van de Spie-
ren , en Zenuwen , zullen wij een volkoomen doorzigt hebben in
het wel toepasfen der Regelen die ik voorneemens ben aan de hantj.
te geeven.
Ik wende mij derhalven tot UL. Grootmoedige Befchermheeren
van deeze Tekenakademie! Tot UL. kundige beftierders van dit be-
roemde School! Tot U, uitmuntende Konstenaaren die door uwea
nijveren arbeid den luister fchraagt van dit nuttig geflicht! Tot U,
Liefhebberen en Voedfterheeren van de Tekenkonst! Tot alle Toe-
hoorders zonder onderfcheid van Rang! Ik verzoeke ootmoedig U-
wen Aandagt, en uwe Gunst; verfchoont mijne ftoute onderneeming
om in het bijzijn van zoo veele Groote Mannen U de konstregels te
willen voorfchrijven , die misfehien mijne kundigheden overtreffen.
En duidt eenen yver ten beste, die offchoon zijne uitwerking krach-
teloos zij, nogthans uit een allerprijsfelijkst beginzel, dat van nuttig
te zijn, voortkoomt!
Het wel afbeelden der Hartstogten door het konstig naarbootzen der
verfchillende wezenstrekken is van de aloudfte tijden af zeer hoog ge-
fchat geweest. Plinius immers verhaalt ons , dat zekere Jristides
van Thebe, dezelve allereerst gefchilderd, en alle de bijzondere ge-
a a moeds»
-ocr page 24-moedsbeweegingan afgemaald heeft. En ofTchoon de armen, bee-
nen, en de geheele Zwier van het lighaam in de uitwerking van on-
ze driften medewerken, is nogthans altoos het aangezigt gehouden
voor het voornaamfte deel, waar in de hartstogten zig laaten zien.
Cicero noemt het aangezigt, de ftilzwijgende of ftomme fpraak der
ziel. En Seneca, die onbeprijpelijk verre gevorderd was in het ken-
nen des menfchelijken gemoeds, zegt te recht, dat \'er naaulijks eene
geweldige drift in het gemoed omgaat, welke zig niet zigtbaar op het
Wezen vertoont 1
Dit is te algemeen om te mogen befluiten, dat zi} \'er Juist daarom
zooveel, als wij, van geweeten hebben; wij moeten derhalven mes
den vinger aanwijzen, dat zij \'er zeer veel van kenden, en ook dit,
dat de Oogen in de driften het meest deelden. Het gemoed, zegt
daarom Piinius , die groote kenner van alle fraaije konften, het ge-
moed huisvest in der daad in de oogen! Ook wist hij zeer wel, dat
de beweeging der wenkbraauwen daar in de voornaamfte rol fpeelde.
Wij moeten UL. tot onzen grooten Junius over de Schilderkonst
der Ouden verwijzen, om overtuigd te zijn van die grondige kennis,
welke de Ouden gehad hebben van die konstgreepen. Wij hebben,
wel is waar, de meeste konstftukken van die achtbaare Meesters
verlooren , dog uit den Laocoon alleen konnen wij genoeg op-
maaken, hoe diep zij de uitwerking der aandoeningen van fmert had»
den doorgrond. Het is het aangezigt alleen niet \'t welke fmert te ken-
nen geeft> het lighaam» armen, beenen, alle de fpieren geeven het
zelfde te kennen-
De Vriendelijkheid van de Medlcëifche FenuSy de Statigheid, van
den Pythifchen Jpollo; de Goden, en Godinnen in de Edele fteenen
door de Oude graveerders gefneeden, de verfchillende momaange-
zichten, de dartele Faunen, en dergelijke moeten ons overtuigen,
dat het afbeelden der hartstochten, op verre naa, het geringde deel niet
was der Schilder-en Beeldhouwkonst, welke zij volmaakt verftonden.
Onderwijlen zijn de fraaije konsten als bedolven gebleeven onder
den kwaaden fmaak der Middel-eeuwen , tot dat men in de XIV.
Eeuwe alle Wetenfchappen langzaamer hand weder zag uitbotten, en
in de XVI. en XVII. Eeuwe zoo keurlijk bloeijen, dat wij thans nog
verfteld moeten (taan, hoe geheel Europa als nog vermoeid, door het
voortteelen van zulke groote mannen, wederom eenige Jaaren rusten
moet, om gelijke foorten voort te brengen.
Misfchien ontbreekt het aan Mecaenaten J dog dit zou ons te ver-
re afwijden, en wij zouden onrecht doen aan deezen tegenwoordi-
gen tijd, en aan deeze Stad in het bijzonder, indien wij den weer-
gaaloozen yver, en krachtige befcherming niet eerbieden, en hul-
de doen wilden: nergens immers worden thans alle fraaije wetenfchap-
pen, nergens alle konsten met gelukkiger uitflag gevoed, en voort-
gezet.
Dan wij keeren te rug van deeze ftreelende befchouwing; wij
verkiezen liever op te merken dat Paullo Lomazzo, in zijn voor-
treffelijk werk delf arte della pittura, reeds in den Jaare 1581. uit-
gegeeven, zeer uitvoerig is geweest in het befchrijven der onder-
fcheidene wezenstrekken in de verfchillende driften, en der draaijin-
gen of beweegingen of wendingen van het lighaam , op welke hij
nogthans meer gelet fchijnt te hebben.
Hij verhaalt, hoe Mkhelim, een Milaneesch fchilder, twee boe-
ren gemaald hadde , en twee boerinnen , die zoodanig Jagchende
a 3 \' ver*
-ocr page 26-verbeeld waren, dat niemand dezelve zonder uit te barsten konde
aanzien l
Ook vermaakte zig Da Vinei volgens zijn zeggen, met het tekenen
van lagchende tronien; Gijlieden weet dat de Caricatures toen zeer
in de mode waren, en eindelijk walgelijk wierden.
Leonard onderwijlen, die in het begin der 1<5. Eeuwe bloeide heeft •
in zijn onfterftijk werk over de Schilderkonst, welk alle natiën, uitgeno-
men de onze (\'zoo veel ik weete}, met eerbied, en te recht overgezet
hebben; Leonard, zeg ik, heeft zeer naaukeurig alle de bijzondere trek-
ken in de wezens befchreeven, gelijk Gijl: in het 255. en 257.
hoofddeel zien kunt, alhoewel hij , even als Lomazzo, meest de
lighaams draaijingen er bij aangehaald heeft. Die groote mannen fchij-
tien meer op het grootsch geheel, dan op eene bijzondere tronie geoogd
te hebben.
Alle deeze beroemde mannen, waar bij wij Michaël Angelo en Ra-
phaël met reden voegen konnen, hebben die konst wel verftaan, en
zig bijzonder eigen gemaakt; mij heugt met eene verbaazende verruk-
kinge gezien te hebben den weenenden en berouwhebbenden Petrus,
door Raphael op een karton gefchilderd. En wie bewondert niet da-
gelijks met mij de beangfte Proferpina in de fchaakinge van Pluto, door
Buonaroti zoo overheerlijk in fteen gehouwen?
Niemand evenwel heeft haar in netter orde gefchikt dan LeBrun, in
het midden der 17. eeuwe, en dus ruim honderd jaaren geleden. En
tot zijn eeuwigen roem moet men zeggen, dat.alle natiën niet alleen
daar in zijne lesfen, maar zelfs zijne tekeningen, of gegeevene voorbeel-
den , gevolgd hebben. Het is de Groote deBujfon alleen, die, fchoon
met ongelijken uitflag, gewaagd heeft nieuwe voor te ftellen. Beoordeelt
ze
-ocr page 27-ze zelve, en onderzoekt, of ik dwaale door die tekeningen verre bene-
den die van Le Brun te fchatten?
Het beroemde werk van den Grooten Le Brun is door De Kaarsgieter
in onze taaie zeer wel overgebragt, en bij onze konst beminnaars zoo
getrokken geweest, dat reets in den Jaare 1728 eene tweede druk aan-
gelegd is geworden.
q LmreJJe, dat edel vernuft, en die groote Schilder, geene kans
ziende om Le Brun hier in te verbeteren, prijst te recht in zijn
Groot Schilderboek de fraaije vertaaling van De Kaarsgieter, enflaat
dit ftuk geheel over, ten bewijze van de groote waarde, welke hij
ftelde op dit uitneemend werk van Le Brun.
Zedert heeft Wattelet de lesfen van Le Brun een weinig uitge-
breid, en de Ridder de Jaucourt heeft fVattelets waarneemingen,
die zekerlijk veel lof verdienen, woordelijk overgenoomen. Einde-
de lijk is de Buffon verfcheenen, en heeft in het 2. deel der Nat:
Hiftorie wel zeer meesterlijk over dit deel der menschkunde gehan-
deld, dog niets nieuws voortgebragt.
Gij vraagt met reden H. G. T. wat ik mij dan vermeete te willen doen
in eenen tijd, waar in reets zoo veele groote mannen in dit ftuk
uitgemunt hebben? Ik antwoorde, geen nieuws voorzeker! Wij
Jagchen, huilen, fchrikken, fchreeuwen, en derven nu als voorheen,
voor en naa den zondvloed! en over den geheelen aardbodem vertoo-
nen zig de hartstogten even eens op de Wezens der menfchen: In-
dien men flegts de zulken uitzondert, die uit inzigten van ftaat, ge
leerd hebben vriendelijk te zien, ais het hart fterkst door toorn of
ontwaardiging geflingerd wordt; die zoo wel bewind over hunne we-
zens
zens fpieren, als over hunne kleur gekreegen hebben, die nietbloo-
zen van fchaamte, nog verbleeken van toorn!
Alle de groote voorgangers, die wij hebben opgenoemd , heb-
ben alleenlijk de verfchijnzelen, als ik ze zoo noemen mag, opgegee-
ven, en, gelijk Le Brun, bovennatuurkundig gehandeld over de wer-
king der Ziel, zonder op het phyfifche, dat is op het waare natuurlij-
ke te denken. Dog mijns bedunkens raakt ons niet hoe de Ziel werkt,
nog waar zij haar verblijf houdt. Dit behoort tot de Metaphyjici, die
evenwel, behalven een doolhof van klanken, of woorden zonder zin,
niets zekers voortgebragt, veel min beweezen hebben , omtrent de
werkingen van dit onltoffelijk wezen.
Plinius, Da Vinei, en Junius hebben wel de voornaamile verfchijn-
zelen opgegeeven, dog niets gemeld van den zaamenhang der aange-
daane deelen, veel minder de veranderingen getoond, die noodwendig
volgen moeten, zoo draa zekere Zenuw aangedaan is.
Wattelet heeft zeer kondig, dog als een Redenaar, de driften afge-
maald.
Wij moeten ul. aantoonen, niet wat \'er in de Ziel, maar wat \'er
in het Lighaam omgaat, in de bijzondere gemoedsaandoeningen! Die
verfchijnzelen moeten wij befchouwen, hunne ftandvastigheid, en de
uitwerkingen in de trekken van het Wezen.
Gijl: begrijpt ligt, hoe ik verlange, dat men voor eerst het Geraam-
te wel verftaa, ten tweede de voornaamfte Spieren, althans van het
Wezen. Jen derden de Zenuwen en haare bijzondere verdeelingen met
derzelver vereenigingen.
Ziedaar mijnbeftek! Het voorneemen van deeze Lesfen, en tef-
fens de nieuwigheid van mijne aanwijzing! Ee-
Eenige weinige voorbeelden zullen de zaak zelve flerker licht bij-
zetten.
Een bedrukt, bedroefd, een treurig mensch Iaat het hoofd vallen,
hij fleunt met de hand het bukkend zwaartens-punt, \'tgene niet lan-
ger gehouden wordt door de fpieren van den nek. Wat is dat anders,
dan dat de Zenuwen van alle die fpieren verlamd zijn?
Een vrolijk, vergenoegd, een lagchend mensch integendeel trekt het
hoofd in de hoogte, zijne borst wordt bij verwisfeling gefchud; fpoedig
fleunt hij met beide de handen de zijden zijnes ligchaams. Zijne bee-
nen begeeven hem eindelijk, en zeer fchielijk zou hij omrollen, indien
die drift lang duuren moest.
Een toornig, verwoed mensch flaat met handen en voeten, hij doet
flampend den grond dreunen, terwijl zijn aangezigt in duizend bogten
gedwongen wordt.
De eerbied, en het ontzag beneemen de Hem, eene inwendige
beeving belet den voortgang van het lighaam, de oogen anders vol
vuur flaan nederwaarts, het hart klopt. En zoo \'er, gelijk dikwerf ge°
beurt, fchaamte bijkoomt, verft het bloed de wangen, aangezigt en
borst met roode verf!
Ik zoude geen einde vinden, indien ik alle de overige op gelijke
wijze befchouwen wilde. Alleenlijk moet ik dit gevolg trekken uit
deeze veelvuldige verfchijnzelen. Dat in alle de hartstogten, zekere
bepaalde Zenuwen worden aangedaan. En derhalven dat een fchilder,
den zaamenhang van de zelve behoort te weeten; of indien men meent,
dat dit niet mogelijk is voor een Tekenaar, behooren de gene, welke zig
de moeite geeven om \'er over te fchrijven, zig van deze kundigheid
B mees»
-ocr page 30-meester te maaken, ten einde de Schilders in ftaat teftellen om de alge*
meene regels te können volgen.
Het verbleeken van fchrik en vrees, hangt zoo wel als het bloozen
van de werking der Zenuwen af. Deeze verfchillende kleuren kan
de Schilder verbeelden, maar de Beeldhouwer en Tekenaar heeft min-
der voordeel. Dog boven allen hebben de Redenaars, en Toneel-
fpeelers, welker kennis in het uitdrukken der hartstogten de zelfde is,
dit uitneemend voordeel boven alle de vorige, dat zij met de be-
weeging der deelen zeiven grooter kracht können bijzetten aan de
trekken van het gezïgt.
De geduurige ontleding van menfchen lighaamen heeft mij gele-
genheid gegeeven om na te fpooren, welke zenuwen, naar deeze
werkende deelen toeloopende, eigentlijk aangedaan wierden? En
derhalven welke fpieren noodwendig in beweeging moesten geraaken ?
En uit de werking deezer fpieren, uit haar beloop, en in-hegting leer-
de ik fchielijk, welke plooijen eigentlijk in het wezen; ook welke be-
weeging in de handen zig vertoonen moesten ?
Het is deeze aanwijzing alleen, welke ik in deeze mijne Lesfeß
foeoogeï
Gij lieden zult tegenwerpen, dat, zoo wij al ftelden, als of de Ou-
den de hartstogten ontleedkundig befchouwd hadden, evenwel Raphael>
Callot, Le Brun en anderen daar verwonderlijk in gedaagd zijn zon-
der deeze kennis \\
Dat de beroemdfte van allen die ooit in het verbeelden der hartstog-
ten uitgemunt hebben, Hogarth naamelijk, een onfterfelijken roem
fjehaald heeft, Fchoon hij onkundig was van al het gene ik als noodzaa-
lelijk aangepreezen hebbe I
Dat Steen, zoo onvergelijkelijk zomwijlen in de afbeelding
der hartstogten, nimmer gedagt heeft aan een gevild aangezigt, of
aan zenuwen, die veele ontleedkundige zelve nog naaulijks ter dege
kennen. Ik gaa met opzet anderen voorbij, op dat men mij niet
verdenke, als of ik willens hunnen roem kwetzen wilde.
Evenwel, houde ik mij hier van verzekerd, dat mijne befchouwin-
gen ULieden daarom aangenaam zullen zijn, om dat zij in de Eer-
fte plaats de naafpooring der natuur van de zelfde waarde doen blij«
ven : haare verwonderlijke behendigheid helpen uitvinden; en
eindelijk om dat zij eenen gemakkelijken weg baanen aan de Jeugd,
en aan de Schilders zei ven, om fchiel\'jke vorderingen te maaken in dit
betooverend deel der konst 1
Wij zullen ons, gelijk „ik gezegd hebbe, bepaalen tot het aange-
Het is derhalven noodig dat ik UL. te binnen brenge het doods-
hoofd (Fig. O welk ik> dat het te beter van verre gezien
zou konnen worden, zeer groot afgefchetst hebbe. (*).
Ten tweede moet ik UL. nu afmaaien de voornaamfte Spieren
van het Wezen en van de waare plaatzing der Oogen, op dat Gijl*
overtuigd zoudt zijn, dat Le Brun p. 33. pl. 22. dezelve tegens de
natuur nederwaarts, en inhetïagchen p. 36. pl. 2 . met een bogt in
den grooten hoek te veel naar beneden geboogen heeft; ook in het
huilen.
Ten
f*) De Lezer gelieve zich voorteftellen dat P. Camper, alle figuuren welke in
dit werk aangehaald worden, op houten borden zeer groot afgefchetst hadde, en ook
het gebrekkige omtrent de verbeelding der Oogen in Ie Brun, hadt daargefteld in
tekeningen. ^
B 2
-ocr page 32-Ten derden moet ik UL. aanwijzen dat de plooijen van het wezen
noodwendig rechthoekig loopen moeten op den ftand of legging der
vezelen (*).
Ten vierden zal ik eenige Zenuwen aanwijzen, om den zaamenhang
te konnen ontvouwen van de gelijktijdige werking van zommige fpieren
in de zelfde hartstogt.
Het 6. paar der Ouden, of het 8. van het Onze, is lang genaamd
het patheticum of aandoenelijke, en is vereenigd met de ftrot, borst ,
buik, en door de tusfchen ribbige zenuw met alle de zenuwen van de
armen, ook van de beenen.
Het 4* of kleine patheticum doet, in verrukkinge, in liefde, in het
fterven, verwonderlijke uitwerking.
Het 7. paar doet ons lagchen, bloozen, en verbleeken. En
hoe?
Eindelijk moet ik de fpieren der oogen aanduiden, op dat men een
denkbeeld hebbe van derzei ver beweeging , als wij leven, of als wij
fterven, en dood zijn.
En dus iets zeggen van de gelijktijdige verwisfelende beweeging
der fchuinfe fpieren, in vriendelijke ontmoetingen, en in eerbied.
Terwijl de beide oogen tot elkander trekken als wij derven, om dat
dan de wil ophoudt, en alles werkt naa den invloed der nog overblij-
vende levensgeesten , of veerkracht der fpieren.
O wierdt alle met tekeningen opgehelderd, en gaf dus een treffend bewijs
van de zaak selve,
Hgh 13 ^
B 3
SLOT.
Zie daar het gene ik in deeze eerlte Lesfe, die alleenlijk in eene voor
bereidmge beftaat, voörgenoomen hadde af te doen. Ik zal morgen
UL. de toepasfing daar van voordraagen, en overtuigend doen zien
dat men op deeze gronden naar believen, alle de Hartstogten in
volle kracht en met zekerheid kan uitbeelden.
EDE«
-ocr page 34-EDELE 9 ACHTB, HOOG- EN ZEER GEL. EN
ZEER AANZIENELÏJKE TOEHOORDERS!
j/^Js ik gisteren de eer hadde UL. uit te nodigen Op de toepas-
fing der voorgeftelde Regelen op het verbeelden der hartstogten, moes-
ten UEdelheden noodwendig verwagten, dat ik heden in Uwe tegen-
woordigheid die hartstogten op de Leye tekenen zoude, en met het
allergrootfte recht.
1. Ik zal dan eerst toonen een wezen in Rust QFig. 3.); dan in
Verwondering; 3. in Verachting C&g. 4.); in Verontwaardiging
2. Daarnaa, weder een in Rust QFig, 3.); dan Vergenoegd; 3.
Verheugd QFig. 6) 4. fterk Lagchende (ivg. 7.).
3. Vervolgens weder een in Rust, (Fig. 3.); dan Bedrukt; einde-
lijk Huilende.
4. Eindelijk, zoo de tijd het toelaat, zal ik in het kort aanduiden,
het eerbiedige, treurige QFig. 8.), en het derven CHg. y.).
De fpoedige verandering der Hartstogten in deeze Wezens zal UL.
niet minder voldoen, dan den Grooten Ferdinand van Tofcanen,
als hij Pieter van Cortona te Florence zag fchilderen. Deeze als hij
zag, dat de Hertog zig naaulijks verzadigen konde in het verwonde-
ren van een kind , \'t welk hij huilende gefchilderd hadde , vroeg
of zijne Hoogheid zien wilde, met hoe weinige trekken hij de kin-
* deren
^ is ^
deren kon doen Jagchen en huilen ? Hij gaf flegts eenïge weinige
Penceelftreeken, en het fchreijend Kind fcheen te lagchen. Daar-
naa bragt hij den Mond weder in de voorige plooij, en het ween-
de, waarover die groote Vorst zeer verbaazend verrukt was. Ik
verwagte van Uw keurig oordeel hetzelfde, alleenlijk verzoeke ik van
Uwe heuschheid, dat Gijlieden geenen Pieter van Cortona zult zien
tekenen, maar flegts een liefhebber vaa de konst.
1. Ik gaa over tot het tekenen zelve.
ï. Zie daar een Wezen in Rust! In de 3. Fig.
2. Stel nu dat er zig iets verwonderlijks opdoe. De tusfchenribbige
Zenuw wordt aangedaan, en werkt op het 3 paar, dat is het Ooglid o-
pent zig, en het Oog (laat onbeweeglijk ftil in de Oogbollen, de Tan-
den blijven bedekt.
Te gelijk werkt diezelfde Zenuw op het 8. paar Zenuwen, (Fig.
4.5, de Ademhaaling wordt belet, het Hart zelf wordt in zijne be-
weeging geftremd, de Mond opent zig, om dat de Spieren die de
kaak openen worden aangedaan, de Handen zijn uitgeftrekt, voor al
de Vingers, om de zelfde vereeniging.
3. De Verachting werkt op eene andere wijze. Het 5. paar
werkt, dus worden de Wenkbrauwen ingetrokken, de Mond wordt
geflooten, de Onderlip (Eg. 5.) rijst in het midden, en de Oogen
worden zijdelings getrokken, dog hierin heeft plaats *t gene ik ge-
zegd hebbe, naamelijk, dat de abductnsy en adducens door gewoon-
te geleeerd, gelijk werken.
Hes;
-ocr page 36-^ lö c^
Het afkeeren van het lighaara, voor al als het Hoofd rechts, en
de Oogen flinks gekeerd zijn , maakt deeze drift nog zigtbaarer»
§ Se
Zoodraa iemand Verheugd is, werkt niets buiten die deelen, die
onmiddelijk van het 7. paar Zenuwen afhangen.
1. Zie daar een Wezen in Rust. als Fig. 3.
2. Vriendelijk. Dog nooit moet men de hoeken alleen optrekken
van den Mond, en vooral zorg draagen, dat de Wenkbraauwen (Fig.
6.) niet ingetrokken zijn.
Schol, hierin zondigen zeer veele Franfche Pourtrait Schilders.
3. Zoo draa het lagchen wordt, ziet het Wezen vooruit, zonder
op een voorbeeld bepaaldelijk te letten. De buiten kant van de
ronde Oogfpier trekt zig toe , van daar de Rimpels? Het zwel-
len van den Wang. enz.
2. Wilt gij eene Wulpfche tronie hebben, zoo plaatst de Oogen
op zijde 9 en trekt het eene Ooglid wat toe, als wenkende.
Zie daar weder eene in Rust, QFig, 3.) of de zelfde.
2. In de treurige Bedruktheid Fig. 8. werkt het vijfde paar, de
Mond wordt nederwaarts getrokken, de Tanden worden bedekt, om
dat de bovenlip nederwaarts gaat.
Zoo draa er wanhoop bijkoomt, dan is het gezigt naar boven ge-
flaa-
-ocr page 37-flaagen wordt, en wel fchuins, zoo fronst het Voorhoofd, en de
Wenkbraauwen worden in het midden opgetrokken.
3. In het huilen, werken flegts alle de Spieren ^Fig.!pO> die
van het 5. paar Zenuwen ontleenen fterker.
4. Als er kwaadheid bijkoomt, zullen de Oogen door alle de Spie-
ren ftijf open getrokken worden, de Wenkbraauwen diep nederwaarts,
en de tanden vast op een geüooten zijn.
Over het fterven moet men in het algemeen aanmerken, dat 1. alle
de Spieren van den hals, (Fig. 11.) den Mond open trekken, 1. dat
de nervi pathetici , de beide Oogen tot elkander trekken , dat er
3. geene de minfte werking is in de overige Spieren.
Het gene Le Brun noemt, Hoogachting PI. 3 P. 18, en PI. 4. fig»
5. Eerbied, is in der daad niet wel verbeeld , alzoo de Oogen
alleen door de beide fchuinfe Spieren opgetrokken verbeeld zijn, daar
zij verwisfelen moeten, dat is de bovenfte, en onderfte fchuinfe
Spieren moeten werken.
Ziedaar, Geachte Toehoorders! \'t gene ik voorgenoomen hadde in
dit School, te toonen! Gijl hebt misfchien verwagt dat ik alle de
mogelijke hartstogten zoude doorloopen, en van ieder een voorbeeld
opgeeven. Dog Gij L. begrijpt ligt, dat daar toe zeer veele uuren
zouden vereischt worden, en dat ik als dan als Schilder, en niet als
Ontleder zoude gehandeld hebben.
Mijn voorneemen is alleen geweest UL. lust te ontvonken, en op
-ocr page 38-X8
te leiden tot het Onderzoek der Natuur, zonder verflaafd te zijn aan
de gebrekkige voorbeelden van de opgenoemde Meesters. Ik heb UL.
willen aftrekken van de flaafTche wijze om altoos de zaaken van den
zelfden kant te befchouwen. Dit immers is het eenigfte middel om
de waarheid te ontdekken. Menfchelijk gezag immers behoort nim-
mer een bewijs te zijn van de waarheid ! wij moeten op het voor-
beeld der Ouden, Socrates eerbieden, en Plato, maar de waarheid in-
zonderheid beminnen.
Heb ik niet geflaagd, zijn mijne woorden niet duidelijk, en mijne
hand in het tekenen gebrekkig geweest; Uw vriendelijk gelaat, Uw
genoegen, de Gunst die ik uit uwe Oogen heb konnen leezen, zijn
bij mij waarborgen geweest van de voldoening, die mijne poogingen
gegeeven hebben.
Hoe zal ik mijne verplichting, hoe mijne dankbaarheid uitdruk-
ken , daar uwe goedheid mijwaarts de kracht der Taal, en mijne kun-
digheid om haar wel te bezigen overtreffen. Ik zwijge met eerbied t
om dat ik in mijn hart meerder gevoele, dan ik kan..... Ook verbieden
uwe kiesheid, en Edelmoedige wijze van denken de verdiende uitbrei-
ding van mijne dankerkentenisfe.
Indien mijne wenfchen vervuld worden, zal deeze Stad onder de
gelukkige beftieringe van zulke Regeerders als thans haar roer behee-
ren, altoos de Zetel blijven van Edele konsten!
En Gij mijne Medebroeders ï Ik draage immers roem op den naam
van Lid te zijn van zulkeene vermaarde Akademie , Gij zult door uwen
jiijveren arbeid den luister weder verfchaffen aan deeze waereld ftad
van de Zetel te zijn van de Edele Schilder-, Beeld-, en Bouwkunst.
OVER DE OVEREENKOMST TUSSCHEN DE
VIERVOETIGE DIEREN, DE VOGE-
LEN EN DE VISSCHEN, enz. enz.
GEHOUDEN
den 13 en 14 O C T 0 B E R 1778,
IN DE TEKEN ACADEMIE TE
DOOR
-ocr page 40-^ E
L E
-ocr page 41-HOOG EDELE, ACHTBAARE, GELEERDE, BE-
ROEMDE , EN IN ALLERLEI WETEN-
SCHAPPEN, EN KONSTEN UIT-
MUNTENDE MANNEN.
ZEER GEACHTE TOEHOORERS!
^JPen derde maale verftoute ik mij, dit geftoelte in deeze ver»
maarde Konstzaal te beklimmen, Deels aangemoedigd door ULr
inneemende toegeevendheid, deels opgewekt, en aangefpoord dooi
verfcheidene zeer vermaarde Konltenaars van deeze Luifterrijke
Stad!
Wel eer heb ik over de verfchillende wezens gedaantens in on-
derfcheidene Natiën, en Ouderdom gehandeld! En eene nieuwe
wijze voorgefteld om dezelve allerzekerst te tekenen: Daarnaa,
heb ik de vaste Gronden aangetoond om veeïerlei onderfcheidene
Hartstogten, die zig op öns Aangezigt op doen, afcemaalen, en de-
zelve met eenige voorbeelden afgefchetst.
Thans heb ik voorgenoomen te handelen over de verhaazend\'s-
C 3. w»
<
-ocr page 42-E E
-ocr page 43-HOOG EDELE5 ACHTBAARS, GELEERDE, BE-
ROEMDE , EN IN ALLERLEI WETEN-
SCHAPPEN, EN KONSTEN UIT-
MUNTENDE MANNEN*
ZEER GEACHTE TOEHOORERS!
Hf^eii derde maale verftoute ik mij, dit geftoelte in deeze ver»
maarde Konstzaal te beklimmen, Deels aangemoedigd door UL?
inneemende toegeevendheid, deels opgewekt, en aangefpoord door
verfcheidene zeer vermaarde Konftenaars van deeze Luifterrijke
Stad!
Wel eer heb ik over de verfchiliende wezens gedaantens in on-
derfcheidene Natiën, en Ouderdom gehandeld! En eene nieuwe
wijze voorgefteld om dezelve allerzekerst te tekenen: Daarnaa,
heb ik de vaste Gronden aangetoond om veelerlei onderfcheidene
Hartstogten, die zig op óns Aangezigt op doen, afcemaalen, en de-
zelve met eenige voorbeelden afgefchetst.
Thans heb ik voorgenoomen te handelen over de verbaazend\'e
C 3 over*
-ocr page 44-overeenkomst, welke onderling tusfchen de viervoetige Dieren plaats
heeft; over hunne gelijkvormigheid aan de Vogelen, en aan dt
Visfchen; Terwijl ik teffens eene gemakkelijke wijze aan de hand
zal geeven, om dezelve allerzekerst aftebeelden.
Gij lieden verwondert U over dit vreemdfchijnend beftaan, even
als of het Onzer, en voor al ULieder aandagt onwaardig was, de
uitwendige gedaante der Dieren te befchouwen, en dezelve konflig af
te fchilderen! Neen! Geenzints.
Het prijsfelijk voorbeeld van de Achtbaare Oudheid zal in dit ge-
val mijne zaak verdedigen: De Grieken immers, de Romeinen,
en reets voor hun de Aegyptenaaren, vonden zig verplicht naau-
keurig acht te geeven op allerlei gediertens, niet flechts als Zin-
nebeelden tot hunne grillige Afgoden betrekkelijk, maar als onaf>
fcheidelijk van hunne Offerhanden , Renfpeelen , Overwinningen
en zoo vervolgens: welke allen nog door verwen , nog in (leen,
nog door metaal afgebeeld konden worden zonder teffens het fchoo-
ne, en volmaakte in het geftel der Dieren te bevatten.
Hoe groot eene waarde de Ouden, daar en boven, fielden op dee-
ze konst, blijkt uit den metaalen Hond, die volgens de aantekening
van Plinius (a) in het Capitool, als een Wonder beeld zoo naauwkeu-
rig bewaard wierdt, dat de Opzigters op doodflraffe de zorge over dit
Konst - ftuk was aanbevoolen.
Ook leezen wij dat Myron (F) zulk eene fraaije metaale Koe ge-
maakt heeft, van niet alleen deswegens door de beroemdfte Poëten
(V) Pmniös lib: 34. C. 17. p. 646. Vol. 3,
ibid: C. 19. p. 65o, $. 3.
met Lauerkransfen vercierd te zijn geweest, maar, dat zelfs de aller*
yitmuntendfte Graveerders die Koe, met geen minder vlijt, nas-
maakten , dan zij de Venus en andere Konst-juweelen der grootfte
Meesters deeden. De Graaf de Caylus Qc) geeft \'er Een in Cornalijti
gegraveerd van op, verbreidende teffens den wel verdienden Lof van
deezen zonderlingen Konstenaar.
Men roemde Canachis (d) van gelijken, om dat bij een Hart zoo
kondig in koper gemaakt, en zoo luchtig loopend verbeeld hadde, dat
het fcheen of men een draat onder de Pooten door zou konnen
haaien.
Een Tificrates (e) wierd om zijne Leeuwen vereeuwigd f Een Si-
mon Qf) om een Hond i JSicias QD door het fehilderen van allerlei
gediertens; en Androcydes (F) door Visfchen kondig aftemaalen!
Men behoorde de Monumenti Antkhi irnditi van Winkelman te
raadpleegen; En wel zijne Inleiding CO» om overtuigd te zijn, hoe
hoog men nog tegenwoordig den Leeuw in het Capitolium fchat,
en de Sphinx in het Paleis van Rorghefe: gelijk ook de andere Die-
ren bij de Fontein delf Aqua felice.
Omtrent de Paarden heeft men zig nog meer bevlijtigd. De ge-
fchiedenis van den weergaaloozen Apelles, behoeve ik UL., als te
over bekend, niet te herinneren; nog van zijnen Naaijveraar Lyftp-
pus\\ Calamis heeft zig in het vervolg wegens zijne Paarden zulk
eene achting verworven; dat niet alleen Plinius Qk\') hem deswe-
gens
O) Caylus I Deel. Tab 50. fig 3. p. 135.
(O Ib: p. 654 S I®. Cf. g. A.) »bid: p. 658. § 33.
CO P- XVIII. <£> Pxjwüs Tom. IU p. 654. $ xu
-ocr page 46-geus hoog roemt, maar dat Cicero, en Ovidius zelve zijne Konst in
hunne Schriften met Lof vereeuwigd hebben. Karren, of Chaifen
met twee , en vier Paarden, maakte hij zoo fraai, zegt Plinius, dat
niemand hem gelijk was; offchoon ook Lyjippus en zijn Leerling En-
thycrates mede daarin uitgemunt hadden.
Men kan onderwijlen in het heerlijk Kabinet van Stosch zien hoe
groot een Meester Afpafms (/) in her Graveeren van Paarden ge-
weest is, de konftige helm van Minerva is \'er een bewijs van; ook
hebben Hylus in Stieren, Aulus, en Luc\'uis in Paarden bijzonder
uitgemunt! Zommige Triomphkarren, niet ongelijk aan onze Chai-
fen, met vier Paarden naast eikanderen befpannen, vindt men zoo
heerlijk in Bas-relief, en in fijne Steenengefneeden, dat het alle be-
grip te boven gaat. Met 2, en 4, ziet men ze veelemaalen, met
10. heb ik \'er nooit gezien, offchoon Nero daarmede begonnen is te
jaagen. Echter vindt men bij Caylus O) eene afbeelding in Cor-
nalijn, daar de Overwinnaar 20. Paarden naast eikanderen ment, wel-
ke alle zoo duidelijk van eikanderen onderfcheiden zijn, dat het eene
lust is om te zien.
Er was geen einde te vinden, indien ik alle wilde aanhaalen, die
met het konftig naabootzen van Dieren grooten lof ingelegd hebben:
beter is het, dat ik UL. den Naamrol der oude Konftenaars door
Franc, jfunius met zoo veel oordeel te zaamengefteld, aanbeveele,
om zelve te zien, hoe veele uitmuntende Mannen, door het wel
af-
C/. m « ) Tab. 13. Tab, 40- Tab, 15, 16, en Tab. 31.
(0) Ibidem, , _ „
-ocr page 47-snelden van allerleie Dieren, zig een onfterfelijken naam verwor-
ven hebben.
Nog liever willen wij UL. de Groote Meesters, die even voor Ons
geleefd hebben voor oogen ftellen, en welker overheerlijke Konst-
ftukken in ULieder aller geheugen onuitwisbaar ingedrukt zijn. Wie
onzer, Geachte Konftenaars! wie onzer, zou niet met yver ftree-
ven naar den Onfterfelijken roem van van Berchem , van Potter,
van Wouwerman, van Wenix , van Adrïaan van de Velde, van
Hondekoeter en dergelijke Groote Mannen van ons Konstrijk Vader-
land?
Voortreffelijk, jaa onbegrijpelijk is de konst, welke die uitmunten-
de Schilders bezeten hebben; en daarom te rooeijelïjker naar te vol-
gen; overmits niemand (zoo veel ik weete, den Naarftigen Crispïjn
van de Pas , uitgezonderd,) zig opzettelijk toegelegd heeft om de
Proportien der Dieren te befchrijven, of aan de Leergierige Jeugd
eenige middelen aan de hand te geeven om \'er gelukkig in te flaagen.
Het gene Davinci van de Paarden zegt is, voorzeker niet gefchikt
om algemeene denkbeelden te geeven: al wat P. Lomazzo opgeeft,
is alleen eene Poëetifche befchrijving van de fchoonheid van zommige
dieren. Karei van der Mander vergaapt zig mede aan Rymelarijen,
die weinig ter zaake doen, terwijl Lairesfe integendeel, dit wezen-
lijk (tuk geheel en al met ftilzwijgen voorbij gaat.
Mijne Onderneeming onderwijlen moet UL. even daarom te (lou-
ter en te meer gewaagd voorkoomen, offchoon het gebrekkige, om
de zelfde rede, bij zulke heufche Toehoorers, als thans deezen Ge-
hoorzaal vervullen, te grooter verfchooning zal verdienen. Klaar-
blijkelijk echter zullen uwe WelEdelheden zien, dat ik zonder de
lastige, en allezints onzinnelijke Ontleedkunde der Dieren met de
D fchoo-
-ocr page 48-^ 2 <5 ^
fchoone, en bevallige Schilderkonst te zaamen te paaren, nimmer op
deeze denkbeelden zou gekoomen zijn. Ook zal de toevallige ver-
eeniging van deeze twee allernuttigfte Liefhebberijen , die in mij
plaats heeft, in voordeel van deeze mijne vreemde onderneeming het
allerfterkst pleiten. Vooral, wanneer men \'er bij in aanmerkinge
neemt, dat ik dagelijks in mijn Kabinet een groot aantal Dieren in ge-
raamte befchouwen, en gelijktijdig met eikanderen vergelijken kan l
. Ondertusfchen zal ik mijne moeite hiertoe aangewend rijkelijk be-
loond rekenen, wanneer ik door deeze Lesfen grootere vernuften aan-
fpooren kan, om dit deel der Schilderkonst tot waare volmaaktheid
te brengen
De twee Lesfen tot dit voorneemen gefchikt, zullen door mij zód
verdeeld worden; dat ik in de Eer ft e de wezenlijke overeenkoomst
aan wij ze, welke alle de viervoetige Dieren onderling met eikanderen
hebben; als mede de Overeenkoomst, die \'erheerscht tusfchen deeze
en de Vogelen, en Visfchen, met aanduiding van die omftandighe-
den, waar op de Schilder of Beeldhouwer bijzonderlijk te letten
lebbe.
Het zij eens vooral gezegd, dat ik door Schilderen alle die Kon-
Een verftaa, die van de Tekenkonst onmiddelijk afhangen.
In de tweede zal ik eene zekere manier aan de hand geeven,
om allerleije Dieren te konnen aftekenen, zoowel viervoetige als
Vogelen en Visfchen. En eindelijk befluiten met UL. te doen zien*
hoe men ais een andere Proteus met zeer weinige trekken eene Koe
in een Paard, in een Hond, Ooijevaar, in een Karper, of anderen
Yifch kan herfcheppen :
Verwagt onderwijlen niet, G* T. dat ik het voorbeeld van Zeu-
xis
-ocr page 49-jwV volgen, en veel tijds flijten zal in het aftekenen der Diere» y
die tot deeze Lesfen gefchikt zijn. Ik zal veel liever de voetflap-
pen drukken van Agatharchus , en aan mijn oogmerk trachten te
voldoen 5 door de Dieren fehielijk in Uwe tegenwoordigheid te fchet-
zen.
Niets zal UL. gemakkelijker vallen, dan \'er die kleinigheden ia
het vervolg bij te voegen, welke het bevallige, en het fchoone uit-
maaken in de overheerlijke Konstftukken van de zoo even genoemde
Meesters.
Met fchuldigen eerbied verzoeke ik dan, H. E. en Z. Aanz: Hee-
ren! UL. gunstige aandagt, en gewoone toegeevendheid! Verfchoont
mij, wanneer ik minder gelukkig flaage, of te kort fchiete in deeze
moeijelijke onderneeming. Befchouwt deeze geringe poogingen als
overtuigende bewijzen van mijnen ijver om aan uwe vierige verlan-
gens te voldoen i Befchouwt haar alleenlijk als algemeene befpiege-
lingen, die, hoe onvolmaakt voor als nog, echter eenen zekeren
grond zullen konnen leggen tot veele grootere en merkelijk nuttige
zaaken 1
Niemand, die ooit met eenigen aandagt de verrukkelijke Schil-
derkonst befchouwd heeft, twijfelt, of een Schilder behoeft flegts
nauwkeurig naar het leven aftemaalen, en door naavolging te verbeel-
den alle de bijzondere voorwerpen, die de milde Natuur ons , uit
haaren rijken fchoot, geduurig opgeeft.
Het zal des niet tegengaande altoos zeer nuttig, en ik zou dur-
ven zeggen, van alle verftandige Liefhebbers altoos noodzaakelijk
gehouden worden, dat een Schilder om wel te flaagen, eene door-
grondige kennis hebbe van alle de gefchaapene dingen, en een door-
zigt in de ontwerpen , welke de Groote en Godlijke Schepper zrg
fchijnt voorgemeld te hebben, bij het voortbrengen van die wijd uit-
geftrekte en verbaazende verfcheidenheid, welke ons in de viervoe-
tige Dieren ten voorbeeld, als mede in de Vogelen en Visfchen zoo
treffend aandoet, en tot de allergrootffce verwondering, en eerbiedig-
He verrukking, op de aangenaamfte wijze, vervoert.
Beginnen wij van den Mensch, wij zullen hem als het fchoonfte
viervoetig Dier achten , en trapsgewijze nederdaalende op Aapeo,
Honden, en de Gerboa, overgaan moeten tot de Vogelen , en van
deeze tot de Visfchen.
Waarfchijnlijk neemt GijL. dit gezegde voor eene allergrootfte
ongerijmdheid. Dog wel haast zal ik UL. overtuigend doen zien,
dat Visfchen en Vogelen, even zoo wel als Paarden, en Elephanten
met de daad viervoetige Dieren zijn. Dog verfchillend gemaakt op
dat ieder in zijne toegefchikte , en beftemde vloeiftoffe alle de ver-
eischte beweegingen gemakkelijkst zou konnen uitvoeren.
Ieder Schepzel verfchilt, behalven dat, van kop, van lighaam,
van pooten, en ftaart, naar het verfchillend oogmerk , waar mede
het gemaakt is: te weeten naar het verfchillend hoofdeinde, waar
toe het door den Grooten en Wijzen Schepper op deezen Aardbol
gefchikt is. Jaa, hoe ongerijmd het ook fchijnen mag, zoo is de
logge, en aan zijne vaste plaats gebonden Oester, het grondbegin-
sel van den Visch, en deeze van den Vogel, van den Hond, van
den Aap, en eindelijk van den Menfch l
Gaarne zoud ik UL. dit alles met fchetzen willen aantoonens
de kortheid van dit, reets fnel loopend uur, belet zulks.
Kortheids halven zal ik daarom UL uit de Geraamtens van dea
Mensch, den Hond, den Arend, en Penguin doen zien, hoe groot
de overeenkoomst is der bijzondere deelen in deeze Dieren , dog
den Aart der Visfehen zullen wij tot de tweede Lesfe overhouden O).
Gij ziet uit de vergelijking van alle deeze met eikanderen, dat de
Mensch het allervolmaaktfte Schepzel is. Niet om dat hij met het
aangezigt opwaarts gaat, zoo als Plato QO» naar hem Ciceroen
vervolgens Ovidius gezegd hebben, even als of het een uitgezonderd
voordeel in ons was onze oogen hemelwaarts te verheffen! Galc-
nus (r) heeft immers reets te recht aangemerkt, dat verfcheidene
Visfehen ; en wel, die daarom Hemel-befchmzvers Qs~) genaamd zijn;
dit veel beter doen konnen; maar om dat de mensch alleen over ein-
de gaat, en zit! Wij voegen \'er bij, om dat hij alleen op den rug
kan liggen, en het zwaartens-, en beweegings Center in het midden
zijnes lighaams draagende zig juist daarom gemakkelijkst keert, wendt,
loopt enz. alle welke voordeelen uit zijn werktuigelijk geitel onmid-
delijk voortvloeijen; hij heeft \'er nog veele anderen, die wij als tot ons
beftek niet behoorende opzettelijk voorbijgaan.
Wij keeren te rug tot ons Onderwerp.
Alle menfehen, die een Paard oppervlakkig befchouwen, vallen in
verwondering over de fchoonheid van zijn hals! Betrachten zij den
Ka-
O) De aanwijzing is bij die gelegenheid gedaan in geraamtens en met teke-
ningen.
O) Plato in Timaeo. Vol. 3. p. 44 - 45» Edit SerranL
C£) Cicero de Legibus. Lib. I. 9« Pag» 334*
00 Galenüs de ufu partiura. Lib. 3. c. 3. Ciasfis 1. p. ia8. L
(y) Onze Hoosmond, ook Pitvifch genaamd. Zie Gronoviüs en Willouo*
sy p. 57*
D 3
-ocr page 52-Kameel/ de langheid van zijn hals, en de kleinheid van zijn kop
verwondert hen het meeste; in den Elephant trekt de lange fnuijt
de aandagt naar zig , en zoo vervolgens.
In de Koe is de dikke buik aanmerkelijk , in den Windhond het
dunne lijf, de fchraale pooten, en zoo wijders.
Onderwijlen zullen wij UL. doen zien, dat het maakzel van deeze
deelen het allernoodzaakelijkst gevolg is van het einde waartoe die
bijzondere Dieren gefchikt zijn.
Cicero (O geeft eene alleifchoonfte befchrijving van dit onder-
ling verfchil, toonende teffens hoe veel doorzigt hij gehad heeft in
de gefchaapene wezens.
„ Zommige dieren hebben, zegt hij, zulk een laag geftel, dat
„ zij de fpijze, die de aarde opgeeft, gemakkelijk met hun bek
bereiken konnen. Dog die hooger zijn gelijk de Ganzen , de
„ Kraanvogels of gelijk de Kameelen, worden door de langheid hun-
ner halzen geholpen: Ook is den Elephanten eene hand gegeeven,
5, om dat zij wegens de grootte hunner Lighaamen zig zeer moeije-
3J lijk om te eeten, ter aarde buigen konnen
Deeze opmerkingen, fchoon zeer waardig aan de grootheid van
dien Wijsgeer, en ten uiterften nuttig, en gunstig voor onze
te-
CO Cicero de Nat. Deorum, Cap. 47. p. 249-
Cu) Wij zien dit bevestigd in den Walrus, welke offchoon lange tanden hebben-
de, geen Jlurp nodig hadt om dat hij in het water zwemmende zijn voedzel grijpt;
wij hebben dus een zeer merkwaardig voorbeeld van de nutheid der Snuijt in den
eenen en nodeloosheid in den ander. Galenus zegt reets* dat de Dieren wel-
ke hun voedzel van de aarde neemen, den hals gelijk hebben aan de lengte hunner
pooten. De ufu Part. Lib. 8. c. 1. n. 165. B. £dit, Br af.
tegenwoordige befchouwingen, verklaare ik niet recht begreepen te
hebben, dan, naa dat ik mijne befchouwingen over de beesten tot
deezen Trap van volkoomenheid gebragt, en al het overige ontdekt
hadde, "t welke wij in het vervolg toonen zullen.
De groote Natuurkenner Raij heeft in zijn voorreden over de
Visfchen, door Willougbij befchreeven, deeze gedagten van Cicero
in andere bewoordingen voorgefteld; en heeft tefFens zeer wel opge-
merkt, dat de Visfchen geene hals behoeven te hebben, niet zoo
zeer, om dat zij van pooten ontbloot zijn; maar, om dat zij hun
voedzel in het water overal gemakkelijk verkrijgen konnen. ArU
fïoteles evenwel heeft reets aangetekend, dat de Visfchen geenen hals
hebben. De Slangen hebben \'er van gelijken geen , en zijn hier
omtrent aan de Visfchen gelijkvormig.
Omtrent de Pooten dienen wij nog te melden, dat de Wijze
Schepper altoos de voorde in die Dieren laager gemaakt heeft, in
welken om de hoogheid van het geftel de halzen lang vereiseht wier-
den ; gelijk in het Schaap , het Hart, en in den Kameel; welkers
ruggeftreng en heupen daarom fchuins opwaarts loopen. Wij, moe-
ten den G iraf uitzonderen, als een ander einde hebbende.
2. Letten wij op de Buiken, zullen wij bevinden , dat die in de
gras eetende Dieren merkelijk grooter zijn dan in de vleesch eetende; en
in de herkauwende grooter dan in die niet herkauwen. Dereden is een-
voudig: Het gedarmte, in een woord, de ingewanden behoeven zoo
groot niet om vleesch tot vleesch, als om gras tot vleesch te maaken:
de voedende deelen van het gras zijn door een grooten bult verfpreid*
terwijl die als digt bij een in het vleesch bevat worden.
De Koe eet in eens het lijf vol, herkauwt daarnaa; het Paard eet ge-
-ocr page 54-daurig. De Koe moet dan grooter buik hebben dan het Paard; het
Paard, grooter dan den Hond , en zoo voorts.
3. De Dieren zijn ook langer naar het getal der Lendenwervelen,
waar van eenige, gelijk de Elephant, flegts drie heeft, terwijl het
Paard \'er 5, de Koe 6, de Leeuw, Kat, en Kameel\'er 7. hebben.
4. In de gras eetende Dieren, als Elephanten, Paarden, Osfen,
Harten, Kameelen, en al het herkauwend gedierte, ook in de Var-
kens , zijn de Pooten gehoornd, geheel, of gekloofd, om dat zij lang-
duurig Haan moeten tot verkrijging van hunne fpijzen.
In alle de overige zijn ze gedeeld in Vingers, drie, vier, of vijf,
gelijk bij de menfchen: meer dan vijf worden \'er in de viervoetige die-
ren niet gevonden.
5. In de Vogelen eindigen de Vleugels in Vingeren, alle hebben
eenen duim, en de meefte nog daar en boven twee vingeren: ver-
fcheidene hebben \'er nagels op, gelijk de Struisvogel, en het ge-
fpoorde Waterhoen.
Hoe naauwkeuriger de Schilder den aart, en het geftel der Die-
ren kent, hoe hij beter zal üagen in dezelve aftebeelden.
Dan eene Woordelijke uitlegging is alleen niet krachtig genoeg
om de waarheid van deeze aanmerkingen duidelijk aan het verftand
te brengen: ik zal beter gelukken met ze te fchetzen, en hier
door ULieder allen overtuiging met zekerheid bewerken.
EER-
-ocr page 55-Het Paard. Fig. i.
ï Laat B C DE F het lighaam en de pooten van een paard zijn: zoo
dat de pooten om wel te loopen zoo hoog moeten zijn als GE
en HD.
2 Trek het beloop der wervelen binnenwaarts, laat AY de voorfte
rib zijn, en A het draaipunt van den eerden halswervel, Er zijn in
alle viervoetige dieren 7.
GEVOLG.
Zoo moet hals en kop te zaamen zoo lang zijn, dat het dier eeten
kan, dat is als A Y 4* Y Z.
Hoe die kop met betrekking tot de hoogte van het dier kleiner iss
hoe de hals langer moet zijn, gelijk plaats heeft in den Kameel, het
Schaap enz.
3 Laat de kop over einde ftaan, zoo moet de hals krommen, of
mar buiten gelijk B©r, of naar binnen, zoo als bij de oude paar-
den, en de hals loopt B3T, meer of min naar maate de kop meer
zakt.
4. Om zulk een langen hals te draagen moeten de uitfteekze-
len der wervelen bij den fchoft zeer lang zijn, gelijk bij het Paard, als
AB.
Derhaïven minder in andere Dieren, en in den Mensch de kleinte
om dat hij het hoofd recht draagt.
NB. Het Paard heeft eene grootefpier, loopende over S C tot R, die
vereenigd met de /bleus in il dat geweldige agter uitflaan maakt, aan
dit Dier alleen eigen. In de Koe is die niet, en heeft daarom dit deel
geheel holachtig.
Het is zeker dat de kop van Bourgelats Paard in de Hlppiairique te-
klein is, hebbende F S af des hoofds, daar het zijn moest 2 i, ge-
lijk Stubbs en anderen. In het Engelsch model van het gevilde paard
Is de kop j van de lengte FS, dus nog kleiner. Geene van deeze
paarden konden eeten of zij zouden zeer lange halzen moeten hebben»
De Hoogte BE= FS. Bij allen = s Voeten. Ik heb de mee-
ie koppen twee Voeten lang bevonden, zelfs in de kedden die daas*
\'-mn een korten hals hebben.
TWEEDE VOORBEELD.
1
Trek eerst de fchets van het paard.
a Verkort de pooten van E tot e, en D, tot d»
GEVOLG.
behoeft de hals fiegts zoo lang als AF en bukkend als AY.
De
-ocr page 57-De hals behoeft: en kan dan niet krom ftaan als bij de paarden,
maar zal fchuins oploopen, zoo dat de kop om zijne zwaarte, altooe
met de hoorens laager-zal ftaan dan de fehoft B, die ook om die re-
den niet zoo hoog is als in het Paard. Het overige blijkt van zeiyen,
DERDE VOORBEELD.
De Hond. Eg. 3.
1 Trek wederom de fchetze van het paard en de lijn van de wer-
velen.
2 Verklein den Buik GH in GZ, gelijk te vooren geleerd is, van
wegens het voedzel.
3 De hals kan van verfchillende lengte zijn, om dat de hond liggen-
de eet of raamt zonder langs den grond te eeten.
4 De pooten moeten om de ligtheid van het beest dunner zijn.
5 Het fchenkelbeen langer zijnde wordt de voet Q, ¥ korter dan bij
het paard.
6 De ftaart moet tot Ipringen dienen.
Doe als vooren, maar verleng de pooten, verdik den buik, zoomoet
de hals langer zijn, en het dier \'s kop even groot als bij het paard blij-
vende ichijnt die kleinder.
E 2 Co -
-ocr page 58-Corollarium
Hij moet den hals inkrommen om het zwaartens Center. NB bi}
den Kameel, het Schaap, en Hart moet AT eigentlijk een weinig
fchuins opwaarts loopen.
V Y F D E VOORBEELD.
De Elephant. Fïg» 5.
Teken het paard als met de voorige.
Stel de hals AT zoo zoud \'er een hooge fchoft vereischt worden*,
evenredig aan de zwaarte die gehouden moest worden, \'t welke met
fchik van het dier niet kon gevonden worden. De hals moest der-
halven kort zijn als Ay. En het dier dus niet bij den grond konner-
de koomen^ moest noodwendig een flurp hebben. Het bewijs is te
klaarer,, wanneer men den Walrus in aanmerking neemt, die geenen
flurp noodig heeft om dat hij zwemt»
De wervelen van de borst en rug moeten nu een wulf maaken. —09
Het dier ilegts drie lendenwervelen hebbende fchijnt daarom kor-
wr*
$ Ij O- Ti o.
daar. ED. en A* Toehoorersl \'t geene ik in de eerfte Lesfè
wrneemens was te vexrigtenl Misfchien. heb ik UL te lang opgehou-
den*
den. Dog de rijkheid der ftoffe duldde nauwlijks eenige verkorting,
De tweede Lesfe, die ik morgen naamiddag op het zelfde Uur zal
geeven, verwagte ik dat als nuttiger voor den Schilder UL. te beter
behaagen zal
Ik hebbe gezegcL
TWEE-
TWEEDE LESSE
EDELE, GEACHTE, GELEERDE, BEROEMDE,
EN IN ALLERLEIJE WETENSCHAPPEN,
EN FRAAJE KONSTEN, ZEER UIT-
muntende mannen!
ZEER GEACHTE TOEHOORERS!
Jn de voorige Lesfe meenen wij aangemerkt te hebben, dat buiten
Crispyn van de Pas niemand bijzondere regels opgegeeven hadde om
allerleije Beesten met eenige zekerheid te tekenen. Wij voegen \'er
bij, dat de Geraamtens, offchoon die in de Dieren, gelijk in de Men-
fchen, den waaren grondflag van het geheele gebouw uitmaaken, over
het algemeen zoo liegt verbeeld, en zoo gebrekkig behandeld zijn,
dat de Schilders van dezelve volftrekt geen gebruik maaken kon-
nen»
Alle de Geraamt-verbeeldingen van Coiter zijn, wat de geflalte
betreft, affchuwelijk; die van Meyer zijn nog veel flegter: Zelfs is
fer geen één enkel in het kostbaar, en anders uitmuntend werk van
^en Graave de Bufon, welke den Schilders eenig nut doen kan. Want
in allen zijn de Ruggraaten in eenen rechten lijn, even als bij Coiter,
de
-ocr page 61-de Armbeenderen met den voorarm, het Deijebeen, en de fchenkek
meede in eenen rechten lijn, en dus de Pooten allen zoo lang, dat ten
aanzien der Halzen geen één van die Dieren het eeten van den grond
zou kunnen raaken.
Ik heb mij nog thans over deeze watigeftaltens niet verwonderd, ze-
dert dat ik in het vergangen Jaar de Sceletten zelve in \'s Konings Ka-
binet gezien hebbe. Als ik in den Jaare 1749. te Parijs was om mij-
se Studiën te voltooijen, hadt men 0111 de groote verandering, die men
toen in het Kabinet maakte, allen opgeflooten.
Chefelden heeft in zijn groot en kostbaar werk over de Beenderen
te gelijk een groot getal geraamtens van Dieren gegeeven , die wel
eierlijk behandeld, en door van der GucM, en Schijnvoet zeer kon-
dig gegraveerd zijn, maar altoos naar gebrekkige voorbeelden. Die
van de Haagdis, Schild-pad, Krokodil, en Arend zijn zeer fchoon*
Die van den Beer, en het Konijn zijn onverbeterlijk, zoo is, ook
die van den Zwaan. Het Geraamte van den Struijs kan genoegzaam
dienen, dog niet die van het Varken. Over het geheel derhalve»
zijn de Sceletten der Dieren door Chefelden naagelaaten de fraaiste*
en de befte.
Dan, UE. zullen met reden verwagten, dat men het Geraamte van
het Paard, (als het fchoonfte Dier voor Vermaak, en het nuttigHc"
voor den Landbouw, en Oorlog,) het allerbest, en dlernaauwkeu-
rigst zal afgebeeld hebben? Maar helaas! buiten die, welke door
den grooten, en beroemden Dierenfchilder Stubbs getekend, en ge-
graveerd is, vindt men \'er geen een eenige, welke eenigzints Lof
verdient.
De afbeeldingen van. Carlo Rumï% als d\'ea eersten Ysbreeker, zijn?
-ocr page 62-vrij goed, voor zoo verre dezelve tot de Ontleedkunde gefchikt zijn,
dog volftrekt onnut voor een Schilder, Oordeelt nu zelve, T. wat \'er
van die van Saunier, van Snape en van andere te gelooven zij, als zeer
flegte Copsjen van de reets zeer gebrekkige plaaten van Carlo Ruini?
Dog nog meer verwondering verdient, dat \'er thans in het zoo
beroemde School bij Parijs, dat is te Charenton in de IConinglij-
ke Ecole Veterinaire geen een eenig Paarden Scelet, fchoon door
Bourgelat te zaamen gefield, gevonden wordt ; welke ik eene plaats
in mijn Kabinet zou vergunnen. Het fchouderblad , en armbeen is
in allen kwalijk geplaatst.
Het Scelet van het Paard door de Buffbn, en door La Gueriniere
opgegeevenis nog ilegter dan de voorgaande.
Maar dat van G. Stubbs is overheerlijk, naauwkeurig, alle de dee-
len zijn welgeplaatst, in eene goede proportie, fchoon getekend, de
Spieren zijn naauwkeurig, en wel gedaan: in één woord, dit Paar-
den geraamte en Spiergeftel is een Meefterftuk, en Stubbs een ftand-
beeld waardig.
Is het dan zoo gelegen met het Paard, het allernuttigst Dier, ver-
beeldt U. G. T. wat \'er van de Geraamtens der overige te denken
zij, die geenen Stubbs tot maaker gehad hebben,
Dan gefteld, een Schilder hadt volftrekt noodig om de geraamtens
van alle dieren volmaakt wel te kennen: zoo was het niet moge-
lijk , dat iemand immer tijd genoeg hebben, of lang genoeg leeven
XOUde om ze wel aftebeelden. Ook leert de ondervinding, dat al-
le Beroemde Meefters reets Groot geweest zijn, voor hunne 30.
Jaaren; en. derhal ven, dat het niet volftrekt noodig is, zoo diep
<*) Dit was in 1777. ü.
-ocr page 63-eene kennis te hebben van alle de geraamtens: maar wel, dat men
zekere algemeene deelen kenne, en voor alle de zulke, die ik mij
vleije allerduidelijkst aangeweezen te hebben in alle dieren overeen»
koomftig te zijn, in de voorige Lesfe: op dat ifien naar het Leven
fchetzende te fpoediger, en met meer volmaaktheid de dieren zou kon-
nen aftekenen.
Zoo fchijnen Potter, van Berchem, zoo Wouwerman, en andere
gedaan te hebben! Op dezelfde wijze fchijnen Snijders, Cafiigll-
mei9 en voor al de weergalooze P* Testa gehandeld te hebben»
Welken laatften ik UL. als den allernauwkeurigften inzonderheid aan-
prijze. Ik fpreeke niet van Reidinger, om dat alle zijne Dieren,
eenige weinige Honden, en Harten uitgezonderd, wezenlijke Carica-
tures zijn , en buiten het tekenachtige niet waardig zijn om genoemd
te worden !
Van Berchem evenwel is niet net in de plaatzing der deelen van
Koeijen, Ezels enz. Hij is dikwijls gebrekkig in de fchouderbladen,
voor al van vooren te zien. De koppen van zijne Ezels zijnflegt,
veele Schaapjes mistekend of fchoon door hem zeiven geëtst. Het
fcelet ontbreekt overal.
Zijne Bokjes zijn de beste ten opzigte der waarheid. Die door D„
fisjcher gefneeden zijn, hebben de zelfde gebreken, en zijn minder
haairig.
In de Harten jagt door Dankerts gefneeden is een fraai Paard, het
Hart te dun van lijf.
Adrlaan van de Velde heeft in zijn zoogenaamd Bullenboekje
de meeste Koeijen zeer fchoon getekend: vooral den ftaandenBul,
ée eetende Hokkeling, fchoon wat te hoog van pooten» Ook is het
F heu»
-ocr page 64-42 c^g*
heupenbeen in zommige veel te lang ¥ voor al in het loopende-
Koetje.
Zijn eetend Paard is (legt, de kop f van de hoogte te klein, de fchoft:
niet hoog genoeg, en om de kleinte des kops de hals veel te lang~
Misfchien kan men zeggen,. dat geen fchilder ooit een eetend Paard
behoorde aftemaalen, zoo leelijk is de dan te lang fchijnende hals l
Om voort te vaaren, moet ik nog van Adr, v. de Velde zeggen,,
dat hij een eetend Koetje zelf geëtst heeft, \'t welk zonderling fchoon
is
Pauliis Potter heeft een Bul geëtst, die op verre naa zoo fchoon
niet is als die van A. v». de Velde. Veele van zijne koejen zijn zeer
gebrekkig in de tekening. Hij is mede met het fchouderblad verlegen »
gelijk meest blijkt in die door M. de Bije geëtst zijn.
Maar , Waarom vraagt Gij! Houden wij dan de Hukken van alle dee»
ze Meeffcers zoo verwonderlijk, en zoo fchoon? De oplosfing is ge-
makkelijk te geeven ; om dat wij zelve geene naauwkeurige kennis
hebbende van de dieren, ons ligt te vreden houden,. wanneer het over
het algemeen wat voldoet! Eene geestige Zwier, en meesterachti-
ge toets betoveren ons, en bedekken onze onkunde zoo wel, als het
gebrekkige van den Meefler l
Ik gaa over tot de werken van D. Stoop, die mede bij" de Liefheb-
bers in eenig aanzien is.v Alle zijne Paarden zijn zeer flegt getekend,,
de Pooten te grof, alle te klein van kop, en hals»
In den Windhond dien ik van hem gezien hebbe is mets zekers ;
kortom hij fchijnt bij mij,den naam van Meelter naauwlijks te verdie*
Men».
Wat zal ik zeggen vanS.de Vliegert iviens Landfchapjes in de daad
-ocr page 65-zeer fchilderachtig zijn. Dog zijne Vogelen zijn flegt, de Windhon-
den gebrekkig in fchouders, en armbeenen. Zijne Varkens zijn niet
naauwkeurig; even gebrekkig zijn ook zijne Schaapen.
Petrus de Laer heeft vrij goede Geijten, Honden, Ezels en Var-
kens gefchëtst, dog de Paarden hebben het gebrekkige van die van
Stoop, en de Koeijen zijn flegt.
Joan van den Hecke , fchoon nog al bekend bij de Liefhebbers ,
verdient niet dat wij hem aanbeveelen: om dat hij Paarden, Koeijen,
Ezels, Honden , in één woord, alle beesten zeer flegt getekend
heeft.
A. B. Flamen, die in de viervoetige Dieren zeer gemeen is, heeft
jlOgthans redelijk wel geflaagd in de Visfchen.
Picart Le Romam, heeft eene verzaameling naagelaaten van Leeu-
wen , waar van de meeften zeer flegt zijn getekend; zommige van
Rembrand zijn uitmuntend fchoon, ook is die van A. Durer zeer
fraai. De Koppen van allen zijn flegt, uitgenoomen die door Rem-
brand gedaan zijn.
Veelen geeven een flegt uitzigt aan hunne Dieren, om dat zij niee
letten op de plaatzing der Oogappelen, of pupillen. Want offchoon
die rond zijn in veele, ftaan zij dwars in alle de gras eetende en her-
kaauwende Dieren, en op en neder in de Leeuwen, Tijgers, en Kat-
ten. In de Honden ftaan zij niet midden in het oog, maar digter naar
den neus enz.
Omtrent de Tanden vallen de meeften ook gebrekkig:
Pb. Wouwerman is niet alleen zeer geestig in de afbeelding zijner
paarden, maar brengt \'er meerder waarheid in, dan ik bij anderen niee-
ne gezien te hebben,
F 2 Die
-ocr page 66-Die dimt Dankerts , en Joh. de Visfcher gefneeden zijn, houde ik
voor de befte.
Ik zou geen einde vinden, wanneer ik allen befehrijven wilde; het
is genoeg, dat ik als met den Vinger aangeweezen hebbe alle zulke
gebreken , zelfs in de grootfte, en beroemdfte Meefters, die voorge-
koomen zullen kunnen worden, door de. manier » welk ik in dit uur
zal aantoonen.
Dog eerst moeten wij zien, wat van de Pas gedaan heeft?
Mg.
C. v. de Pas geeft in het VDeelbladz. 6. van zijn werk,zoo ais Hij meent,
eenelig&e manier om eenPaard uit de hand zonderpasfer of regel te maaken»
Men trekke uit de hand naar het oog een vierkante ABCD, en
verdeele die in 9 gelijke deelen 1. 2. 3. 4. 5— 9, ik maake, zegt
hij wijders,, drie, ronde Cirkels r den een voor de billen, den an-
deren voor den buik, den derden voor de fchouderen en borst.
CV van Mander heeft mede zulke drie Cirkels aangepreezen, zie
fehilderboek cap. 9. § 8. fbl 16, waarfchijnelijk heeft v. de Pas
A. 166$ zijn werk uitgeevende C. van Mander die A. 1603 reets
fchreef hier in gevolgd.
Wijders voor de roede en fcheidinge des buiks { van 4 en 5.
Dan nog een voor den hals, naamelijk het 10de Veld en de ge-
tieele zijde daar van voor de lengte van den kop..
Op deeze manier heb ik aantemerken, i. Niet te begrijpen
welk mensch begaafdheid hebben zal om die juifte vierkanten en
wdëeüiigem naatemaaken»
3. Toont hij niet waarom de midden punten der Cirkels in des
fchuinfchen lijn F. G loopen ? nog hoe die bepaald worden ?
Het kruis van het Paard wordt hier door hooger dan de fchoft,.
daar de fchoft, en volgens Bourgelat, Tom. i. Fol, 476. -^ hooger is,
en omtrent even eens door Stubbs bepaald wordt. Het ftrijdt ook
met zijne eigene tekening, Bladz. 7.
3. Zie ik niet hoe de Kop 1 van de hoogte worden kan: daar de
hoogte van den fchoft of Garot H. tot onder den Voet I. is 2~ Kop3,
of zoo gij wilt, is de Kop gelijk aan f van de hoogte en lengte van
het Paard,
4- Maakt hij de Hielen M, en de voorhand N even hoog, daar die
voor i Kop,, agter ii van den grond is.
Dit is zeker dat men volgens de Pas zijn manier geene de minfte
zekerheid heeft, en vooral niet wanneer men Paarden in eenen ande-
ren (land wil afmaaien.
De proportien door Bourgelat opgegeeven zijn goed,, dog de Kop
van zijn Paard is te klein.
Chr. Tbeopb. Murr, prijst zeer eenen Heïnrich Lauten Saks»
unterweifung der perfpeftief und proportion der Menfchen und Rosfe*
JFrancf.. 1564 in folio,, welken ik nimmer gezien hebbe..
Daarna Bladz, 24. De Koe,. Fig. 7^
F. de Pas verdeelt de lengte AB in 3 deelen: ftwee maaien ga»
noomen geeft de hoogte.
y Voor de dikte, al het overige geeft geene zekerheide
De ICop is mede | \'t welke naa genoeg waar is.. Dan nooittot ee-
ne Koe met den Kop zoo hoog.
Dan dit alles helpt weinig om te flaagen, want nog hoogte, nog be-
loop der fchoften, rug en heupen, nog hals worden bepaald.
K de Pas geeft vervolgens Tab. 23.
Den Elephant.
In een vierkant gedeeld in ia ruiten, neemt hij een Ovaal voor den
•romp zonder dat die eene bepaalde maat heeft. De geheele gedaante
is wanftallig. Ook is \'er geene maat voor de Pooten. De agterfte
zijn dikker dan de voorfle, \'t geene niet alleen in de Elephanten, en
Kameelen, maar ook in Paarden en alle andere dieren recht anders om
waar is.
Het fcelet bij Perrault is zeer gebrekkig en tegens de proportie;
zoo is ook dat van De Bujjon.
De afbeelding van den Elephant PI. i» p. 142 is naar een bootzeer-
fel gemaakt, en mij weinig voldoende.
Ik kan zeggen dat de Elephant dien ik gebootzeerd hebbe, zeer
naauwkeurig van proportie is, dog hij was flegts een kalf, hebbende
den Kop werkelijk laager dan den rug. De Kop van den Elephant
door De Buffon afgebeeld is met de fchoft veel hooger dan het kruis.
Ik heb mij verwonderd over dit verfchil; dan laatstleden zomer te
Verfailles zijnde zag ik een Elephant die- veel grooter was en tekende
dien af, om dat waarlijk de kop en fchoft hooger waaren, en het dier
eene geftalte had tusfchen die van De Buffon en de mijne in. Men
saoet derhalven mijn model alleen op jonge Elephanten toepasfen.
Tab. 25. tekent V. de Pas den Kameel, wederom in een langwer-
pig
pig rond voor den buik; al het overige is kwalijk getekend. Het ge-
ne hij Tab. 31 voor de Honden opgeeft is geheel mis, gelijk ook de
regels voor de Katten.
Tab. 43. fchikt hij van gelijken drie Cirkels voor de Harten, den
eerften kleiner dan de tweede, en dien kleiner dan de derde, maar
waarom en hoe veel ?
Vermits nu deeze deeenigfteis, die getracht heeft tot het tekenen
van allerleije Dieren regels te geeven, en wij, fchoon zijne poogingen
lof verdienen, getoond hebben dat dezelve geheel en al onvoldoen-
de zijn, zoo laat ons nu zien en toonen, op welk eene wijze men
met veel meer gemak en met de grootfte zekerheid dit werk ver-
richten kan*,
Aïgemeene Regel voor alle Beesten*
Fig. 8»
Trek A B C naar behooren, of liever naar de eigenfehap van
het beest, het welke afgebeeld moet worden derhalven fchuins 2,
vlak of fchuinfcher naar C, b,. v, in een Schaap, Kameel enz..
2. Volmaak het dwars Ovaal ABC D.
3. Trek FE het fchouderblad, en C H het heupenbeenr gelyk f
van den Kop in een Paard. = den Kop. in eene Koe.
En fchets het Armbeen E G, en het Deijebeen I K, zoo dat de El-
boog en Knie in het Paard, Koe, enz.even hoog zijn* en gelijk met
den buik.
4. Volmaak de Bèenen voor en agter, dat is trek KL, MNr
N Q% O P en voor GR, R 3, S T».
Wmr
-ocr page 70-"Wanneer R en L even lang zyn, klimt de Hiel ML van selvea
hooger.
5. Schets den Hals , naar eigenfchap van het Dier, en vervolgens
den Kop met het geene wij reets pag. 33. hebben aangetoond.
En neem de regels in acht pag. 31. No. 2 en 3. Pag. 32. Voeg er
het verfchil in de lengte der lendenen bij, en men zal in allen dezelfde
fchets konnen gebruiken«
Tweede Regel
Wanneer men aan het Armbeen de Spieren voegt a Q. g f, G f R,
zal men het beloop des voorpoots; en trekt men c b, HcdM enz.,
aal men altoos de gedaante van den agterpoot verkrijgen.
De voorfte Ribben zijn altoos recht en gedekt door het Schouder-
blad, de agterfte ftaan altoos fchuins agterwaarts. In het Paard loopen
ze tot digt aan het heupenbeen, in de Koeijen zijn de lendenen langer
en van daar die driekante holte; zie fig. 2. E F G.
Vierde Regel
In alle dieren met Hoeven of gefchoende pooten zijn de handen en
voeten langst. RSenMN.
In de fpringende als Leeuwen, Honden, Haazen, zijn de Schen-
kels langst en de Voeten kort.
Toepaspng van deeze Regel op de Vogelen. Fig. 9.
Trek wederom het ovaal en plaats den arm A B. die nu opgevou-
wen moet zijn, als de Vogel niet vliegt, gelijk B C. trek C D de hand,
D F den duim en DE de overige vingers.
2. Trek vervolgens GH het Heupenbeen en fluit; IK de Deije, K
L den Schenkel, L M den Voet, M de Klauw.
3. Den Hals in evenredigheid der hoogte van het lighaam N Q, en
volvoer den Kop Q R. Waarvan de bovenkaak in zommigen zeer be-
weegelijk is, gelijk RS in den Arend, Papegaaij en in den Eendvogel
4. Is het een vliegende Vogel, zoo moet het borstbeen van eene
groote rib voorzien zijn, om de inplanting van de Spieren te bezorgen
(De Struis en Cafuaris hebben zulk eene ribbe niet) gelijk ook een
bril N O. tot het zelfde einde.
Door het aanvullen der Spieren verkrijgt men de gedaante der
Deijen, enz. en door de pluimen er op te plaatfen de gedaante van
het geheeie Dier, de Slagpennen dekken dan de deijen enz. (a)
CoroU
(0) Rclon de Mans heeft in zijne Hst oir e de la Nature des oifeaux in 1554 pag.
40, 41. met twee figuren het geraamte van een Mensch en Vogel verbeeldende,
de volmaakte overeenftemming der beenderen van het hoofd tot de voeten aller-
cierlijkst aangeweezen. Ik heb dit niet aangemerkt voor den 19 junjj
De Natuur heeft in alle Vogelen , om het zwaartes middenpunt naar vooren te
brengen den rug verkort en de lendenen geheel agtergelaten. Daar zyn veele,
welke flegts 6 wervelen, en dus ook maar 6 ribben hebben aan eenen kant; op
deeze manier blijft er van dc 17 wervelen, zoo als die in den mensch zijn, flegts
een 4 gedeelte. Het is genoegzaam omgekeerd bij den Kikvorsch fig. 10., wel-
kers\' zwaarte naar agteren moeft gebragt worden. Om de meefte kragt in de Spie-
ren der agterpooten te brengen, was het derhalven noodzakelijk dat de lendenen blee-
Ven. Dus heeft de Schepper bijnaa den geheelen rug weg gelaten en den hals op
G da
-ocr page 72-Corolïarium.
Aangezien wij getoond hebben, dat de voorfte pooten van alle vier*
voetige Dieren en Vogelen gelijkvormig zijn aan onze armen , zo
volgt , dat het ongerijmd is, de vleugelen te geeven aan menfchen?
zoo als men gewoon is aan Engelen en Cupidoos te doen.
Ten tweeden, dat \'er geene Centauren konnen zijn, om dat die
dan 6 pooten, en twee buiken en borften haddem Gelijk het Arijio-
teles de incesfu Animaüum Cap. XI. p. 742. D. klaar aangetoond heeft;
ook Lucretius.
Dat \'er geene Tritons zijn konnen nog Meerminnen zal uit het vol-
gende blijken
Over d e V i s sch e n. Fig, i r..
BETOOG dat Visfchen gelijkvormig zijn aan de Viervoetigen\'Dieren»-
Trek wederom den romp BACG, aangezien de visch geen hak
nodig heeft, en ook niet heeft (de ademende Visfchen uitgezonderd
die eenen kleinen hebben) zoo plaats den kop D A B E. onmiddelijk
op den ruggraat A (a).
q. Vermits de romp zig nu niet beweegen kan, fchoon in even-
wigt met het water, wordt \'er eene kragt vereischt even als de riem
van een boot AO0, waarmede men nu den Visch kan vergelijken.
Dan vermits in. den Visch zeiven eene beweegende kragt vereischt
wordt 3,
gfe lendenen geplaatst. I>aarom zijn er geene ribben, en het dier fchijnt ons met
jeden zeer kort van Lijf. Zie A. J. Roefcis figyuren in zijne hist. Nat. Kanarum.
etc Nüniberg. 1758.
(d) Ih allen is de eerde wervel met den Kop vereenigd door middel van\' kraakbeen,,
als alle anderen onderling zijp. Ik. heb dit in fnoeken zeer naauwkeurig naagegaau.
wordt, blijkt het, dat en de ftaart CH en de groote dwarsgraaten tot
inplanting der fpieren nodig zijn. Hoe n© of de ftaart langer is, hoe
de Visch fneller zal konneti voortzwemmen.
Corollarium I.
De Boot zal de minfte beweeging hebben, wanneer het center van
Turbinatie en zwaarte in een punt zig vergaderen. Dit is in eene boot
onmogelijk, maar heeft altoos plaatsin de visfchen, om welke reden zij
ook in een rechten lijn zwemmen konnen, terwijl de boot altoos met
het voorfteven henen en wederOingert.
Maar de Visch moet zich recht houden, om die reden heeft hij no-
dig de borstvinnen BF en de buikvinnen G. wanneer men BF weg-
fnijdt gelijk Actedi gedaan heeft, valt de visch om.
Corollarium II.
Vermits de Visfchen met het water in evenwigt zijn, en alle met den
ftaart zwemmen, of zig voortroeijen, blijkt dat ze alle horizontaal in
het water liggen.
2. Het center van Turbinatie zal verfchillen naar maate de zwaarte
van den kop van den Visch. En daarvan zal afhangen de lengte van
den ftaart.
3 Aangemerkt in de Visfchen de gedaante meer verandering kanon-
dergaan dan in de viervoetige dieren, zullen \'er meer verfcheidenheden
in de eerfte, dan in de laatfte plaats hebben. Ook telt Linnaus Edit.
io, 1766. flegts op 212 zoorten viervoetige Dieren en 480 van
Visfchen.
4 Het is daarom onmogelijk dat er Tritons, en Meerminnen
zijn, dat is Zeegedrogten die met het lighaam over einde zwem-
men, zoo dat de ftaart een rechten hoek met den ruggraat maakt.
G 3 Het
-ocr page 74-Het zwaartens Center zal ze in eenen rechten lijn brengen, en dus
is het ongerymd dezelve te ft ellen*
Dan wij keeren te rug tot de pooten der Visfchen. Aangemerkt de
Visfchen zig met denftaart voortzetten, hebben zegeene lange pooten,
geene deijen, nogfchenkels, nog voeten nodig. Derhalvenook geenbee-
nig bekken, gelijk bij alle viervoetige dieren en Vogels plaats heeft.
B E W IJ S.
De natuur geefc ons daarvan een zeer leevendig en zeer treffend
Voorbeeld in de gedaanteverwisfeling van den kikvorsch. Deezen
heeft de wijze Schepper een ftaart gegeven, zoo lang ze geene
pooten hebben, dan zoo dra die uitkoomen en kracht krijgen,
krimpt de ftaart allengskens in, tot die geheel verdweenen is. Dii
wonderwerk konnen wij alle voorjaar zien , dog wij loopen het
voorbij, om dat het dier zelf om zijne veelheid en onaanzienlijkheid
piet geacht wordt,
Herfchepping van Viervoetige Dieren in Vogels-.
E E N E KOE. EN EEN Vogel.
Trek en teken bet geraamte van de Koe als voren. pag. 34.
Bewerking. Ligt den romp overeinde in G C, zoo volgt van ze!*
Ven dat devoorpooten van den grond rijzen. En 2° dat het Center
van zwaarte nu niet langer gedragen wordende door de voorfte pooten»
«k agterfte EF moeten gebragt worden in EL
2. De romp G nu zoo hoog boven den grond koomende moet de
hals zijn als G H. En de kop agter over gehouden worden om gedraa-
gen te worden in HJ. de lijn van propenfie*
3. De Voorpooten nu onnut om teloopen, dienen tot vleugelen,
en worden gefchikt als in de 4de regel, pag, 48.
4. De vogelen als konnende wegens hunne vederen, door geene vlie -
gen geplaagd worden,, behoeven geen langen nog zeer beweegelijken ftaart»
tweede enlaatste VOORBEELD
Een Viervoetig, dier in een Mensch. Fig. 13.
B E WERKING.
Vermits de veelvuldigheid van Lijnen te groote verwarring maakt,,
is het best. Een Paard, bij voorbeeld, eerst op zijne 4 Pooten te Hel-
len , daarnaa overeinde te zetten. En aan te toonen. 1, Dat nu ds
heupen kort in een koomen.
2. De Voorpooten nederwaarts moeten hangen en een fleutelbeeiï
noodig hebben,
3. Dat de Deijeen Schenkel nu in een rechten lijn moeten koomen,
4. Dat het Hoofd nu niet nodig heeft op een langen hals te ftaan
en derhalven dat nu die hooge fchoft onnut is. En
5. Dat de Rug plat wordt.
6. Dat het Hoofd, eerst de Hersfenenvoor eikanderen hebbende ni*
in een rond gevormd is, en de centers van zwaarte en beweeging,
aa een punt moet hebben.
7. * Dat noodwendig de Kaak ingetrokken moet worden en dus de
Neus nu uitfteeken moet.
8. Dat men de Voeten moet inkorten.
9. De Pooten vijf Vingeren geeven.
NB. Uit de derde regel volgt natuurlijk dat de Deijen en Kuiten
bijdenMenfch, gelijk ook de Billen, naa evenredigheid zeer dik moe-
ten zijn, om den Romp overeinde te kunnen houden. Aristoteles
heefc zulks zeer wel opgemerkt, de Part. Animal. 1. IV". p. 1037.
Homo unus cauda vacat, nates habet, quod nulli quadrupedum da-
tum eft. Crura etiam homini femore furdque carnulenta funt. —•
Quorum caufa una eft omnium, quod homo folus animalium ere&us
eft, itaque nates carnofas fecit & femora & furas.
Zie daar Hoog Geachte Toehoorders! volbragt, \'t gene ik voor-
genoomen hadde aantetoonen! Heb ik niet geflaagd naar uwe ver-
wagting om genoegzaame regels aan de Schilders te verfchaffen. Ik
zal uwe nieuwsgierigheid voldaan, en UL. een dieper inzigt gegee-
ven hebben in het bellek der algemeene fchepping der Dieren!
De aandagt waarmede Gy L. my hebt gelieven te vereeren, ver-
plichten my UL, te bedanken, voor deeze zonderlinge Gunst,
Ik hebbe gezegd.
-ocr page 77-0 ¥ E R H E T
• -* "
E D A A N T E
c c
EDELE GRODTACHTB: ZEER GELEERDE 9
ZEER KONSTRIJKE, EN ZEER AANZIE-
NELIJKE HEEREN!
INLEIDING.
j/\\jle menfchen van gezond oordeel, en kennis, alle Bewonde»
raars, en liefhebbers der verrukkende Schilderkonst, hebben altoos, en
genoegzaam van alle tijden, éénpaarig zig opgedrongen, ftandvaftig
geloofd, en met kracht beweerd: dat \'er een eeuwig, of onver ander -
lyk Gedaante-fchoon beftond in de waereld. dis mede, dat wij er alle,
zonder onderfcheid, een ingefchaapen gevoel van zouden hebben. Dog
geen van allen, jaa niemand heeft, alsnog, dat wezenlijk, dat eeu-
wig , en onveranderlijk Schoon uitdrukkelijk kunnen bepaalen , veel
min aantoonen!
Het is mijns bedunkens niet in de Natuur! Dat is, niet in de ge-
fchapene dingen, of liever niet in Menfchen, in Dieren, nog Planten,
om dat nimmer in dezelve eenige Evenredigheid aan zekere, en ftand-
vafte Regels onderworpen, heeft plaats gehad; maar wel ééne onveran-
derlijke, en volmaakte Overeenftemming der zaamenftellende Deelen,
tot hun onaffcheidelijk nut alleen betrekkelijk, welke op geenerleije
wijze eenige Schoonheid influit!\'
De Achtbaare Oudheid, haare grootfte Wijsgeeren, en Beroemdfte
Konftenaars, hebben, even als die van onzen tijd, gemeend; dat het
Gedaante-fchaon in de daad afhing van zekere Evenredigheid der dee-
ien tot eikanderen. Dus zegt Galenus (a), „ dat Schoonheid niet
„ zoo zeer in eene gevoegelijke overeenkoomst der Elementen, als
„ wel der zaamenftellende Deelen gelegen is: bij voorbeeld van den
„ Vinger tot de Palm, en Hand; en van deeze tot den Elleboog, enge-
„ heelen arm om kort te zijn, van alle de deelen tot eikanderen ; zoo
^ als in het Boek der Proportien van Polycletus, Norma genaamd*
gezien kan worden!" Volgens deeze maakte hij een Beeld, \'t wel-
ke men om de Schoonheid der Proportie, even als zijn Boek, met
den naam van Norma of Regel, beftempeldet Van dit Konst-ftuk
wordt ook door PUnius Qr) gewag gemaakt,, als van een beeld, \\
welke van alle Konftenaars, geene uitgezonderd, om de fchoonheid
wi deszelfs proportie Canon bijgenaamd, en als zulk een gehouden
is gewordend
Op het voorbeeld der Ouden hebben alle Beeldhouwers, en alle
Schilders, van de XV. Eeuwe af, wanneer de fraaije Konsten weder-
om begonnen te bloeijen, die gewaande Evenredigheid op nieuws in-
gevoerd, en met yver verdedigd; gelijk uit Da Vinei, JW. Durer^
uit Lomazzo, en uit den grooten naavolger van Raphaël,, den be-
roemden Mengs, geblijken kan.
Wanneer nu hunne Helling, at eens voor goed gekeurd wierdt;,
bleef
(ö) Clasfis L p. 355. tegens liet einde H.
iïlinïuw, Tom. 3. Libo 34. Gap».8, §. 3. p, 650.—• Edit. Hardulnï.
-ocr page 81-bleef er nog deeze vraage over : Waarom die regelmaatige Evenre-
digheid op onze ziel eene noodzaakelijke uitwerking zou moeten hein
\'ben van goedkeuring, en toeflemmwg , en wsl, bij alle menfehen9
zonder onderfcheid? Wordt het wel vereischt, dat wij geboren wor-
den met het inwendig gevoel van Gedaante «fchoon, even als God onSj,
van de geboorte af aan, ingelegd heeft het inwendig gevoel van Zede-
lijk fchoon , van Deugd, van Liefde, van Dapperheid, \'van Trouwe,
van Vriendfchap, en dergelijke? Voorzeker niet! De verfchillende
fmaak in de Schilder-en Beeldhouwkonst, door alle tijden henen,
leert ons volftrekt het tegendeel!
Met recht vraagt Gij dan A. T.i van waar het koomt, dat wij de
Standbeelden der Ouden, met zulk eene aJgemeene toeftemming, door
200 veele Eeuwen bevestigd, fchoon noemen? Waarom een Polycle-
tus, een Lyfippus, een Phidias, een Apelles, ftandvastig geroemd
wierdt? Waarom een Michael Au ge, een Raphaël, een Correggio,
en een 7itiaan P om niet van anderen te fpreeken, die geen minderen
lof verdiend hebben? Terwijl bet teffens waar blijft, dat de Schoonheid
hunner Konstftukken, niet dan door veel ftudie, recht gekend, en be-
oordeeld kan worden?
Heeft, vraagt Gij eindelijk , heeft de Goddelijke Schepper, de
Menfehen, de Dieren, en Planten zoo gevormd, dat zekere Evenre-
digheid der deelen \'er het Schoon van uitmaakt, even als wij zien, dat
zulke Evenredigheden onveranderlijk plaats hebben, in de toeneemende„
Snelheid der Vallende ligh aam en ? In de werking der Vloeiftofen? der
Centervliegende krachten? in de wemelingen der Slingers9 en in den
omloop der Hemellichten om hun gemeen middenpunt P Misfchien is die
Schoonheid zelve enkel toevallig, en nimmer opzettelijk beoogd door
den Schepper?
Ons voorneemen is G. T. om UL. in dit Uur te toonen , dat de
groote Schepper van Hemel en Aarde, in de vorming der Lighaamen,
van Dieren, voomaamelijk, niets anders beoogd heeft, dan enkel de
Nuttigheid der zaamenftellende Deelen, en geenzints derzelver ftand-
vaste Evenredigheid! Derhalven, dat \'er geen Stellig, geen Onver-
ander lijk, geen EeuwigSchoon plaats kan hebben omtrent de gedaante
der Dieren !
Tot welke wij ons, hoofdzakelijk, bepaalen, om dat de befchou-
wing der Plantgewasfen ons te verre zou doen uitweiden, offchoon \'er
het zelfde in hunne gedaantens plaats heeft. Uit deeze gronden zal ik
derhalven zeer klaar, en onbetwistbaar, aantoonen, dat al het Schoon ,
\'i welke wij meenen in de gedaante der Menfchen, en andere Dieren
plaats te hebben, af hangt van eene onderlinge Overeenfemming, ge-
grondvest op het gezag, van eenige weinige.
En teffens betoogen, dat Gedaante - fchoon eene loutere inbeelding is „
die alleenlijk van gewoonte afhangt. (c~)
En eindelijk, zal ik doen zien, dat de bekwaamheid om het Schoo*
ne te bemerken, en te beoordelen, Gevoel, Smaak of TaSf genaamd,
wel af hangt van zekere gefchiktheid, aan zommige Menfchen bijzon-
der eigen, maar meerendeels van. aankweeking, van het dagelijks be-
fchou-
CO Edm, Burke on the Sublïme and beautifull, zegt daarom te regt p. 185-185,.
Since if proportion does not operate bv a natural power attending fome meafures,
ft must either be a cuftom, or the idea of utiliry, there is no other way. „ Aangezien-
de proportie niet werkt door een natuurlijk vermogen, welke eenige evenredigheden
hebben, zoomoet zij of door gewoonte of door het denkbeeld haar er nuttigheid
n bchaagen, daar is geen andere weg over."
fchouwen der beste Konstftukken: En, dat zij veel al is als de foiiï
van onze verkreegene Kennis en Opvoeding! Qf)
Zie daar G. T»! een onderwerp waardig aan deeze Akademie l
Maar, zoo als het door mij behandeld zal worden, weinig gefchikt
om uwe Toeftemming gereedelijk weg te draagen!
Indien ik derhal ven ooit uwe toegeevendheid nodig gehad hebbe, G«
T, indien ooit uwe goedgunftigheid mijwaarts is vereischt geworden ,
is het in dit Uur, nu ik geene nieuwe waarheden te berde kan brei>
gen, om UL. gelyk in mijne voorige vertoogen, door iets vreemds
aangenaam\' te verfasfchen , en in te neemen!
Dan nu, moet ik UL. eerst ontdoen van diep ingewortelde vooroor-
deelen, van vooroordeelen, die door hec gezag van eenige hcmderd
Eeuwen, eene fchijnbaare , en onwederfprookene bevestiging ofte.
fancik, verkreegcn hebben! Deeze moeijelyke taak afgedaan zijn-
de, moet ik UL. uwe toeftemming in weerwil van U zei ven afpersfen*
en gewinnen. Waar van de uitvoering voorzeker niet gemakkelijk zal
vallen !f
Om mijne Gedagten klaarer uit te drukken, zal ik even als voor-
henen , de zaaken met eenige nieuwe Schetzen ophelderen. Ver-
eert mij ondertusfchen G. T. met uwen aandagt,. en ontfangt mijne
poogingen gunftig, gelijk Gijl. gewoon zijt. Kan ik met eene
vloeijende Welfpreekendheid aan uwe Kiesheid niet voldoen , zal
ik ten weinigften door het betrachten van alle mogelijke kortheid .
UL. Genegenheid zoeken te verdienen.
(S) Winkelmann bevestigt mijn gevoelen pag. 7. Von der fahigkeit der empfin-
dilng des fchonen in der Komt. „ Dat de gefchiktheid tot het gevoel van het fchoo=>
m nc in de Konst alleen door Opvoeding wordt opgewekt en aangekweekt".
H 3 L
-ocr page 84-Het Schoon is van de aloudfte tijden af zoo duifter, zoo bewim-
peld , en met zoo veel omflag van woorden door de Wijsgeeren om-
fchreeven, dat niets moeijelijker valt, dan te wee ten, wat zij \'er ei-
gentlijk door gemeend hebben ! Alle hunne ingewikkelde Bepaalin-
gen immers van het Schoon, zyn ijdele klanken, die niets afdoen,
en geene de minde nuttigheid in zig bevatten 1
Plato O?)9 offchoon hij duidelijk zegt, dat het \'er eigentlijk op aan-
koomt, om dat gene te kennen, door welkers middel, of toedoen,
alle fchoone dingen, fchoon fchijnen; cujus beneficio omnes res pul-
chrae funt pulchrae ; Iaat hij \'er nogthans onmiddelijk op volgeni
„ Dat het niet anders zijn kan, of de dingen, die in de daad fchoon
„ zijn, ons alzoo moeten toefchijnen, vooral, wanneer \'er dat ge-
3J ne bij is, \'t welke maakt, dat ze fchoon fchijnen!"
De groote, en de eenige vraage is, wat is het voor een ding,
\'t welke zulks uitwerkt? Is het Evenredigheid? en welke? Is het iets
anders? En wat dan ?
]k vleide mij, bij Vitruvius, eene betere oplosfmg te zullen vinden;
dan, ook die zegt, dat fchoonheid in de Bouwkunst afhangt van fchik-
king, van evenredigheid, en van welvoegelijkheid (ƒ)• Hij laat \'er ftraks
opvolgen, dat de Eurythmie, de Schoonheid, een bevalligheid, en
een aangenaam uitzigt is in de Zaamenftelling der Deelen; die verkree-
gen
O) In de Hippias Major. p. 294. B. edit. Sernd.
(ƒ) Eurythmia in Architeftura eft dispoütio & fymmetria & decor, de Archit.
Cap, 3. p» ia-
gen wordt, wanneer alle de Deelen eens Gebouws, eene bekwaa-
vae Hoogte, tot de Breedte hebben ; en eene gevoegelijke Breedte
tot de Lengte: In het kort, wanneer alles beantwoordt aan de Even-
redigheid! Dat is-, mijnes eraehtens, te zeggen, dat alles Schoon is,,
het welke Regelmaatig is f (gj
Hier aan twijffelt niemand; de vraage is, welk eene Evenredigheid de
Lengte tot de Breedte, en Hoogte moet hebben ? te meer, om dat \'er
in de algemeen aangenoomen vijf Ordens van Bouwkonst, niet alleen
eene onderfcheidene Evenredigheid plaatsheeft; maar ook in ééne, en
dezelfde Orde , omtrent de Evenredigheid der overeenftemmende Dee-
len, een zeer groot verfchil befpeurd wordt: gelijk voornaamelijk in
de allerfchoonst geachte overblijfzeis der Tempels te Athenen, te
Heliopolis, te Palmyra, te Pofidonië, en te Rome gezien kan wor-
den,
GalenuSy die een groot Liefhebber der Schilderkonst was, (Aftel-
de, dat men de Schoonheid vinden moest in zulke menfchen, die ee-
ne goede kleur y eene Evenredigheid, en welvoegelijkheid in hunne
ledemaaten hadden: FVant, zegt hij, fchoonheid be(laat in de regel-
maatigheid, en in de bevalligheid van de kleur♦ (7)
Vervolgens prijst hij zeer het voortreffelijk Huk over de Proporties
van polycktus, (ß) en befluit daarnaa, dat, volgens het oordeel van
alle Wijsgeeren, en Geneesmeesters, de Schoonheid van het men-
fchelijk Lighaam in eene goede Zaamenfchikking van deszelfs Lede-
maaten beftaan zoude !:
-
Cgy ibidem.
W Meth. Med, Clasf. 7. p. 6.
(f) Ifagoge, Tom. I. p. 355. H. adfinenfe.
Q) Ibid. p. 255-
-ocr page 86-Uit het gene derhalven van Plaio, van Galenus, en van Vitruvïm
gezegd is, blijkt klaar genoeg; dat zij dat gene, cujus beneficio om-
nes res pulchrae fant pulchrae, door welkers toedoen, en mid-
del alle schoone dingen schoon zijn, niet recht gekend hebben,
nog tot Regels wisten te brengen!
De ftelling, die nog heden plaatsheeft, als of wij een ingebooren
gevoel hadden van Gedaante - fchoon, is van die zelfde oude Wijsgee-
ren ontleend , en overgenoomen. Durft Gij nog twijffelen , zegt
Symmachus (/), aan de Bekwaamheid der Wijsgeeren om over het
Schoon te oordeelen; daar zelfs de alleronkundigfte den Olympifchen
Jupiter van Phidias, de Koe van Myron, en de Priesteresfen door
Polycletus gemaakt, bewonderen, „ Het vermogen van ons Oordeel
„ gaat veel verder; anders zouden de fchoone dingen flegts van wei-
„ nigen gekend worden, indien het gevoel, van allerlei-fchoon, zig
j, niet zelfs tot de alleronkundigfte uitftrekte!"
Intelligendi natura latius patet, alioqui praeclara rerum paucis
probarentur, fi boni cujusque fenfus etiam ad impares non veniret.
Cicero zegt, dat men zig verwonderen moet, niet tegenjlaande \'er
zulk een groot onder fcheid plaats hebbe tusfchen een ervaar enen, en
een onervaarenen, dat het waare Oordeel van allen, door eikanderen
fjogthans, zoo weinig verfchilt Qmj.
Dion, de Halycarnasfenfer ftelde, om dezelfde reden , dat de na-
tuur
(7) Lib, I. Ep. 23. volgens Junius de pidura Veterum p. 40. §. 7.
Qn) De Oratore lib. 3.
-ocr page 87-tuur aan alle menfchen zonder onderfcheid, dit inwendig gevoel ge-
fchonken hadde. Epiaetus gaat tot een belagchelijk uiterfte over ; hij
eigent immers zulk eene kracht, en vermogen toe aan het fchoone,
dat het zelfs de Steenen aandoen moejie (n).
Dat onderwijlen de Ouden, even zoo weinig als wij, zulk een in-
gefchaapen gevoel van het Schoone gehad hebben, blijkt uit het ge-
val van Polycletus, ons door Aeïïanus (o~) naagelaaten. Naamelijk*
hoe die groote Beeldhouwer ter zelfder tijd twee beelden onder handen
hebbende, het eene telkens veranderde naar de Raadgeevingen, en het
Oordeel der zoogenaamde Liefhebbers, die hem in zijne winkel kwa-
men bezoeken; terwijl hij het andere geheel en al naar zijn eigen zin,
en oordeel voleindigde: Wanneer nu belde afgedaan zijnde, naar de
gewoonte van die tijden, openlijk ten toon gefteld waren; belagchte,
en befpotte men het eerde geweldig, terwijl men het andere beeld om
zijne uitmuntende fchoónheid hemelhoog verhefte! waarop hij zege-
praalende de toefchouwers te gemoed voerde. Het beeld, door U thans
veracht, en uitgelagchen, is naar uw eigen Oordeel, en aangeweeze-
ne verbeteringen geduurig door mij veranderd en gemaakt: Dat is
het uwe! Het beeld, in tegendeel, f welke GijL. zoo bewondert, en
zoo hoog opvijzelt^ is mijn werk alleen; en het mijne! Q>)
Dan, het is tijd om van deeze uitweiding te rug te keeren, en UL<
te
00 Volgens Junius ibid. p. 40. §. 7«
Co) Variïe hift. p. 940 — 41,
(/>) Ibid. in de noot*
te herinneren, dat volgens mijne aanwijzing de Ouden zulk een inwen-
dig, zulk een ingefchaapen gevoel van Schoon, als zij zig vleiden te
hebben, in de daad niet hadden: Ik moet\'er bijvoegen, dat alle de
Natiën van den wijd uitgeftrekten Aardbodem, zonder onderfcheid,
door de grillige vorming van hunne Lighaamen ons klaarblijkelijk over-
tuigen, zulk een ingefchaapen gevoel van Schoon , even weinig gehad
te hebben!
Befchouw de Indiaanen, die hunne fraaije en natuurlijk witte tanden
afïlijpen , op dat ze het Gitzwart te beter zouden aanneemen 1 en hun-
ne Ooren, die in Europa , en in ons Land niet te klein konnen zijn,
zoodanig uitrekken dat zij;, met de nederhangende lellen,, op de fchour
ders rusten ï
Het is onnoodig, dat ik UL. de dikke Chineefen, en hunne fchraa-
!e, en magere Vrouwen, als de fchoonfte der waereld, in hunnen
fmaak, afbeelde f of, de Afrikaanfche Vrouwen met haaren nederhan-
genden Boezem ï of de wilde Amerikaanen met hun gefchilderd , en
getatueerd vel 1 Die zig tefféns verbeelden zeer fchoon te zijn, als zij
huil; Neus, Lippen, en Ooren doorbooren, en met allerleije been~
deren , en lleenen verderen!
Het zou niet minder overbodig zijn te handelen van onze fraaije
Vrouwen , diea. om haare fchoonheid te verbeteren, het Lighaam, als-
een taatstol, met geweld inbinden, haare Schouderbladen over eikan-
deren persfen ,, en haaren Boezem plat, en tot eikanderen drukken! Ik:
ZOU; geen einde vinden ,, als ik uit de vergelijking der wijd , en zijd ver-
spreide Vólkern UL. overtuigen wilde van alle hunne grillige, ftrij-
dende,, en ongrijmde denkbeelden van Gedaante- fchoon t! Het is ge-
noeg;, aangetoond te hebben,, dat alle aan èèn y en dezelfde gedaante het-
kenmerk van Schoon toegekend, en gegeeven zonden hebben; indien
tiet gevoel van Gedaante -fchoon, in de daad zoo ingefchaapen was,
als dat van het Zedelijk Schoon; waarover nooit eenig verfchil heeft
plaats gehad in de denkbeelden van de befchaafdfte, zelfs niet van de
allertvoefte volkeren. Kuischheid, liefde, trouw, en dapperheid zijn
bij allen even hoog gefchat, en altoos in even grooten eerbied ge-
weest.
§. I V.
Wij moeten nu onderzoeken, of het Gedaante-fchoon, in zekere
onderlinge evenredigheid der zaamenftejiencïe deeien beftaa? zoo als
Galenus, en veeien oP het gezag der oude Wijsgeeren, geloofd heb-
ben : en de meeste Konscenaars, op het gezag van Poljcletus, als nog
gelooven \\
Wij zullen nogthans voor een oogenblik moeten ftellen, als of
«venredigheid of Proportie de grond was van Gedaante - fchoon. In
welk geval het ontegenzeggelijk waar zal Zijn, dat dit Schoon, indien
niet overal, althans in de Bouwkonst behoorde gevonden te worden;
waar van wij het tegendeel met overtuigende voorbeelden zullen aan-
toonen.
Vooreerst is de Stylobata, of Pedeftal (*), het voetftuk in alle
bouwordens, alsnog, zonder eenige bepaalde proportie. DeToscaan-
fche heeft tot Blok, een Cubus volgens Phllander (j) die een leer-
ling van Serlio was.
O Alle deeze Pedeftallen wierden op het bord getekend en aangeweezen.
Q) Vitruvius Edit. Phïlandri. p.
De Dorifchek als de Middellijn van het Quadraat, gemaakt op des-
zelfs breedte (f) De Jönifche is even eens genoomen (j). De Co-
rintifche is als de Diagonaal gevoegd bij de helft der breedte (f). De
Compojite of Romeinjche is als de Diagonaal en een vierde der breed*
fie (V).
Vignola geeft wederom geheele andere Grootheden aan deeze
Pedeftallen; Planch. L p. 3. Naamelijk den Middellijn des- Qua»«
draats voor hoogte aan het blok van de Joscaanfche Orde ; aan de
Dorifche aan de Jönifche iets meer; aan de Corinthifche twee**
maal de Bafis.
In de Ruïnen van Balbek vindt men de Corinthifche PedeMlen der
Pilafters, Tab. V. flegts twee Diameters hoog, en een en een vierde
breed. Een ander, als een Cubus. PI. 30. ib.
Om kort te zijn, nergens vindt meneene beftendige Evenredigheids.
Dit alles is derhalven loutere gisfing zonder zekere Progresjïe, en wil-
lekeurig; zoo als ook is de proportie der Pedellallen- tot de Plinthen,
©f focles Qu).
II. Omtrent de proportie der Schacht, in de DorifcheKoXom, blijkt
mt Vitruvius (w), dat de Athenienfers geheel en al onkundig, welk
©ene proportie men tea tijde van Dorus aan: de Kolommen gegeeven
hadde s
i:
Cr) ib. p. ïöGk
(v) Ibid, pag. 199.
Qsi) Lik IV, Ga u p.
-ocr page 91-fiadJe, \'er die vaneen Mensch op toegepast hebben; maakende de-
zelve volgens Vitruvïus als i: 6. (V)
Vitruvius (y) verleid door dit vooroordeel, keurt de proportie van
een Mensch zoo volmaakt fchoon, dat hij rond uit alle Gebouwen
verwijst, die niet even als een wel geproportioneerd Mensch gefchikc
zijn. Hij vergelijkt de Dorifche Kolom met een Man, de JÖnifche met
eene Vrouwe, zoo dat de Voluten het Hoofdhaair verbeelden zouden:
En maakt ze als i: 8j. De Corinthifche als nog dunner met eene Jon«
ge Dogter; offchoon zij mijns bedunkens beter met een Jongman
vergeleken wierdt, om der Heupen wille, en het rijzige \'t welk zoo
bevallig ftaat.
Deeze onnatuurlijke vergelijking worde bJpfira van alle Architecten
woordelijk herhaald, vooral door den Heere Riou (z).
Aangemerkt \'er nu geene overeenkoomende proportie plaats heeft,,
onder de menfehen van verfchillende Natiën, en Luchtftreeken, zoo
moet de proportie aan de Dorifche Kolom, en aan de overige Kolom-
men gegeeven, zeer ongelijk, en wisfelvallig zijll!
\'Er was geen einde te vinden, wanneer ik deeze veranderingen,
en verfchillen zoo in geftalte , wezenslijnen, gekroesd haair, zwaare
baarden, of geene baarden-, de bewooners van Afrika, of Amerika ei*
gen, wilde ophaalen?
Wat beduidt derhal ven de keuze van proportie in eene Dorifche,
JÖnifche, of Corinthifche Kolom, wanneer, die naar deeze aangetoon-
(») Ibid. p. 12.6.
GO Ibid- Lib. K c. r. p. 79.
Grecian ordeis of archite&ure. chap. IT. p. sg,
13
-ocr page 92-de, onftandvaftige gedaante der Menfchen genoomen zal worden ? Ik
heb mij verheugd gevonden te hebben, dat Perrault (aa) deeze aan-
merking bevestigt.
Wij zullen bij vervolg zien, dat de Doriè\'rs, nooit, aan zulk eene
vergelijking gedagt hebben , en alleen óeHut op paaien hebben gezet,
hoog genoeg om \'er onder door te gaan, en vervolgens die paaien lang-
zaamerhand hebben verhoogd, gelijk uit den Tempel van Theseus u
Athenen, en die van Pofidonië beweezen kan worden.
III. Wat zullen wij zeggen van de hoogte der Corinthifche Kapitee-
len, daar die volgens het getuigen van Vitruvius zei ven van verfchil-
lende hoogte gemaakt zijn geworden? Zoo dat die van de Portique van
het Pantheum, hooger dan elders gevonden wierden. (d)
Het uitmuntend werk van den Heere Riou over de Griekfche Or-
dens van Architectuur, vooral de Voorreden is waardig geleezen, en ver-
geleken te worden met dö fchoone Overblijfzels der Grieken, door
den Beroemden Le Roy ons naagelaaten, met die van Palmyra, van
Ballek en andere vervallene Gebouwen, door de Grieken, en Romei-
nen wel eer m Klein Afië, en Syrië, gedicht, om overtuigd te zijn,
dat niet alleen in de Onderfcheidene, maar ook in de zelfde Ordens,
een zeer groot verfchil heerscht omtrent de verdeeling der Entable-
menten, in de Architraavenof Epistylia, in deKroonlijften, indeFrie-
fen, of Zoophori, in de Metopes, Triglyphen, Modillons enz» Zoo
waar is het, dat\'er ge ene wezenlijke, jlandvaste, en gegronde pro-
portie ooit, of ooit bij de fchranderfle Natiën in acht genoomen is.
(ad) ibïd. p. 114. § 7*
O) ibid. p. ïoö. Expl. planche 33 de Perrauk.
-ocr page 93-De Beroemde, en naauwkeurige Desgodetz heeft, behalven dat,
zeer klaar beweezen, dat nog Palladio, nog Serlio de maaten der An-
ti jke Gebouwen, die te Rome gevonden worden, juist hebben opge-
geevem Zelfs heeft de Heer Chambral, in zijne Parallele van de
Oude en Moderne Gebouwen, zig dikwijls daarin vergist, gelijk bij
den zelfden op veele plaatzen gezien kan worden ! (*)
Omtrent de Metopes, welke Vignola, op het voorbeeld van Vitru-
viüs, volmaakt vierkant wilde hebben, hielden de Ouden van gelijken
volftrekt geene maat; maar maakten die langer, of korter, naar hun goed-
vinden,. gelijk in de Ruïnen van Paestum of Pofidonië gezien kan wor-
den , het is eveneens met alle de overige deelen gelegen!
Verkiest Gijl. te hooren G. T. m«® ^eik een blind vooroordeel, wij
dit alles volgen r zoo raadpleegt Le i^oj, die uitdrukkelijk zegt: dat
alle de verdeelingen in de Bouwordens, welke haaren öorfprong van
den tijd van Pericles ondeenen, zeer aangenaam en bevallig zijn, dog,,
dat in tegendeel, alle die\'er van afwijken,, niet dan liegt, en grillig;
feonnen gehouden worden t
Die groote Bouwkonstenaar eindigt met te zeggen, dat men om
de best mogelijke proportien in de Ordens te verkrijgen, nietflegts uit
die van Griekenland, Klein Afië, Syrië, en Rome moest kiezen , maar
ook de gedagten raadpleegen van Vitruvius, en alle de beste Bouw-
konftenaars van laatere tijden! Aangemerkt men de gronden der Bouw
wdens uit alle deeze met den anderen moest bevestigen.
IV. Wan-
O Zie de paral!. op de I plaat bij Riou pl. XVII. XVIII..
(**) TheRuins of Paeftum bij Thomas Major-1768 Tab. XIL-fig.. 1.0 en Tab»-
XXIII. fig. i en 4,
IV. Wanneer men den Oorfprong van een Dorisch gebouw naauw-
keurig naagaat, zal men haast zien, dat Schoonheid\'er de grond niet
van is; maar dat alle de deelen van Triglyphen, Metopes, van Enta-
hlement, van modillons, onmiddelijk afhangen van de willekeurige
ligging der Balken, Sparren, Dropplankjes of Triglyphen enz.
Men zal, uit den tempel van Ihefeus te Athenen, klaar zien, dat
ze, in de aloudfte tijden, aan de Kolommen geene Bafementen maak-
ten , en flegts dikke plankjes tusfchen de Kolom, en dwarsbalk of Ar-
chitraaf lagen, die naderhand tot Kapiteelen gevormd zijn! Dat men
er de bafementen heeft bij gevoegd, misfchien om een te kort afge-
zaagden ftam, door het onderfteeken van een blokje te verhoogen ;
misfchien om de verrotting voor te koomen; de Gecannelleerde Ko-
lommen heeft men, waarfchijnelijk, gemaakt, in naavolging der ge-
fcheurde basten van de oude Sparreboomen, welke men tot groote
Gebouwen bezigde. Vitruvius zal UL. van de gebreken der Dorifche
Orde, als toen, nog onbefchaafd, overtuigen (£); en, dat alles uit
nood, en geenzins 0111 fchoonheids wille zoo geordend is! \'t welke
door Thomas Major, van gelijken, bevestigd wordt! (hF)
De JÖniers fchijnen hun dat werk ligter te hebben gemaakt, en de
panlatten niet eerst op fparren, maar onmiddelijk op de muurplaat gelegd
te hebben ; waar van daan het Tandwerk zig onder de Kroonlijst
koomt te vertoonen.
Aan het Theater van Marcellus te Rome, vindt men het Tand werk
Onder de Kroonlijst van de Dorifche Orde. Chamhrai, p. 17.
V. Nie«
(J) P. 1,(1-113-114. Lib* IV. CL 2 dsPerrauIt.
(IF) Ib, p. 20 — si.
-ocr page 95-V. Niemand mijner Toehoorders is onkundig omtrent den oorfprong
van het Corinthifch Capiteel, door Callimachus, volgens het verhaal
van Vitruvius, (cc) toevallig gevonden, als een Korf met eenig fpeel-
tuig op het Graf van eene jonge dogter was (laan gebleeven met een
iteen overdekt, waar in, en tegens, een Acanthe Plant niet onaartig
gegroeid was? Wij zijn niet onkundig van de gedagten van Vilalpctnde ,
en van den Beroemden Paauw, uit deeze vermaarde Stad geboortig,
als of deez Oorfprong voor eene fabel gehouden moest worden? (7/i)
Laat dit Kapiteel naadie van Salomons Tempel genoomen, of naagemaakt
zijn naa de Aegyptifche Kolommen! Het is en blijft altoos ongerijmd,
een geheel gebouw te zien rusten op Korven, op klokken, en op
weeke bladen van eene fappige pi***\' or °P Laurierbladen! of op
Struisveders, Palmtakken, en dergelijke ! Met recht heeft derhalven de
Naamlooze Schrijver tegens Winkelmans aandrang om de Griekfche
werken altoos naa te volgen, beweert, dat dit belagchelijk was, enen-
kei door gewoonte bij ons voor fraai gehouden konde worden; even
ais Ovidius CD van zijn bemind voorwerp, dat waarfchijnelijk niet
zeer fchoon geweest zal zijn, zegt.
Eximit ipfa dies omnes ê corpere m endcis >
Qiiodque fuit vitium, definit ejje mor ai
(cc) Lib. IV. Cap. i. p. 1^-117.
Cdd) Vilalpande volgens Vignola p. 289 en p. 56. en Rech. fur les Egyptiens Tom♦
a. p. 71.
(f) Burmannus Tom. I. p. 644.
(jee) Monthlij, Review, append. Vol. 65. p. 558, bij the Chevallier d\'Azara»
K
-ocr page 96-„ Alle gebreken verdwijnen langzaamerhand, En rt geene eerst aan-
„ ftootelijk was, word draagelijk door den tijd!;
Plinius, en Vitruvius hebben geoordeeld, dat het ongerijmd wasr
in hunnen tijd, een zwaar gebouw door tedere Vrouwenbeelden, en
door Mansbeelden te doen fehraagen, op het voorbeeld der Athenien-
fers, die zulks uit hoon de Vrouwen van Carië doen lieten f Beide die
Romeinen zeggen eenpaarig, dat zulks, als een bewijs van verachting*
toen nog wel eenigzints verfchoonelijk was, maar nugeenzintsf
De Beroemde Chambraij Qf) en Riou (fj\\) oordeelen \'er, on-
der de hedendaagfche Bouwkonstenaars even eens over!! En, in weer-
wil van die gezonde aanmerkingen, zien. wij, dat A. Carraehe, dat
Serlio , Micbael Ange, en verfcheidene anderen in de voorledene Eeu-
we, dien kwaaden fmaak, hoe ongerijmd ook, overal hebben inge-
voerd Hoe veele Schoorfteen- mantels vindt men niet nog heden in
©nze oude huizen, door een Man enteder Vrouwenbeeld onderfteund?
Chambraij verfoeit inzonderheid ook, dat men nietflegts- door Slaaven
gebouwen heeft laaten torsfenmaar door aehtbaare figuuren , door
Deugden, door Zanggodinnen, door de Gratiën,, zelfs door Enge-
len!
De Franfchen hebben er van gelijken fterk in gedaan, de gebouwen
van Marot zijn ?er vol van-, in Duitfchland vindt men de fteenen bal-
kons boven den ingang van het huis dus onderfteund; De groote:
Mengs heeft nog onlangs het zolderftuk in het Theater te Aranjuez,
©et Caryatides gefchraagcL
Ze-
fj) Paraïlele p. 56,
-ocr page 97-Zedert onze bezittingen in de Indien, hebben wij op verfcheidene
plaatfen, onze balcons door zwarte Slaaven laaten torsfen.
Die haateUjke verachting moeten wij nog hij de onverdiende jlaa-
vernij van die ongelukkige» voegen! Ik had uuren noodig, als ik al-
le die ongerijmde voorbeelden aanhaalen wilde!
Wat is\'er, behalven dat, afichuuweiijker, wat aakeïiger, als men
\'er bedaard over redeneert, dan enkele Koppen van Marmer, en van
brons in den hals afgefneeden te zien? welk denkbeeld fchroomelijker
dan een buste, een term met afgefneedene armen, of met de beenen
in een blok van Heen te zien eindigen!
Wat kan men onnatuurlijker bedenken, dan Centaur, Mmotaa-
ren, Sphinxen, Satijrs, en Monflers!
Van alle die ftootende ongerijmdheden kan men niet anders zeggen,
dan quodque fuit vitium definit ejje mora! Dat eene loutere gewoon-
te dit draagelijk, daarnaa in onze Oogen aanneemelijk, en eindelijk
fchoon gemaakt heeft!
Men heeft het hier niet bij gelaaten! Vitruvius (?) heeft reeds,
zeer bitter, geklaagd over den flegten, en ongerijmden fmaak van
zijn tijd: Dat men in plaats van de Gebouwen met figuuren, die in
de natuur beftonden , te verfieren, dezelve met Monjiers had opge-
fchikt. Dat men uit Krollen en Bloemen halve menfchen liet voord-
koomen! Inde fries van de frontispice van Nero te Rome, in dat
door Winkelman afgebeeld; en in de Ruïnen van Palmyra
vindt men zulke voorbeelden. Vignola, Serlio 3 en Picart heb-
ben
0) Lib. 7. c. v. p. 276.
(k) Mornim. Antichi inediti No. 3. Pag. IX.
K 2
-ocr page 98-ben die belachelijkheid gevolgd , en men heeft haar zelfs fraai ge-
vonden 1
Indien ik wel oordeele,. zoo heeft men ook te Rome den ongerijm-
den, en belagchelijken fmaak, overeenkomftig met dien der Chineezen,
thans bij ons met zoo veel greetigheid overgenoomen, ten tijde van
Vitruvius gevolgd! Hij befchrijft immers een Theater (/) door zeke-
ren Apaturius gefchilderd, \'r welke van Licinius een Wiskundigen,
en een man van verheeven fmaak zoo flerk befchimpt wierdt, dat A-
paturius zelf het uit fchaamte veranderde! Over welk gelukkig gevolg
Vitruvius (m) met rede uitroept , Utinam dii Immortales fecijjent,.
Ut Licinius revivifceret, & corrigeret hanc amentiam! „ Gaven de
3, Oiifterfelijke Goden, dat Licinius weder opftondt, en die befpotte-
lijke dwaasheid uitroeide!
In weerwil van zoo veele Ongerijmdheden, durft men, evenwel\',
BOg flaande houden; Dat alle menfchen een ingeboren gevoel hebben
van Gedaante-fchoon.
VI. Vermits de Grieken niet alleen hunne. Goden , maar hun-
ne meeste fraaije konften van de Aegyptenaaren fchijnen ontleend
te hebben, oordeelde ik , dat de oorfprong der Bouwkonst mede
in dat Land gezogt moest worden. Als ik de keurige Reizen van
Pocock doorlas, vond ik wel haast, dat hunne Kolommen
nu , gelijk voor henen, van de aloudfte tijden, kort, dik , en
flegt gevormd waren! En, dat in Alexandrie alléén, eenige fraaije Ko-
lom-
(/; Ibid. p. 275, bij PerrauU p. -243..
(■ra) Ibid. p. 277. Lib. 7. Cap. V»
I Tom. p. 216.-—317»,
lommen gevonden wierden, die evenwel niet door de Aegyptenaaren >
maar door de Romeinen gebouwd zijn.
De oprechte Antijke Aegyptifche Kolommen door Pocock gemeeten-,
en afgebeeld (o), zijn met het bafement 7. Diameters. De Schacht
het Kapiteel: 4 : 1. Ook is \'er rede te gelooven, dat de Kolom-
men in den Tempel van Salomon van geen beteren fmaak zullen ge-
weest zijn. Want wij vinden in het 1 Boek der Koningen, dat Ei-
ram de twee koperen Pilaaren Jachin en Boas maakte ter hoogte van
18 Ellen, hebbende een middel-lijn van 4 Ellen. De Schacht van
4Ï Diameters. En dus omtrent als de Dorifche van den Eerden tijd*
zoo als die van den Tempel te Delos (f). Vervolgens dat hij aan de
Kapiteelen eene hoogte gaf van 5 Ellen- twen de Kapi-
telen als 5:18:: 1:3 f. het welk onbegrijpelijk tegens alle andere
Ordens, zelfs tegens de Toskaanfche aanloopt, fchoon anders de minst
aangenaams..
In het 2 Boek der Kronijken, vindt men die zelfde Pilaaren be*
fehreeven als 3,5. Ellen tot 5. dat is tot de Kapiteelen als 7 : \'t ge-
ne met het Corinthifche genoegzaam overeen zou koomen.
De Lijsten waren zeven in getal, en de Schacht als 1 : 7. waaruit
ik befluit, dat de maaten in het boek der Kronijken opgegeeven, om
de heiligheid van het zevental,, meerder echtheid zullen hebben. De
Uitleggers Patrik, Polus en Wells > die geene kennis van Bouwkonst
hadden > geeven er dien zin aan, dog die is niet overeenkomftig
met de opgaave, want 18 en 18. in denText maaken 3(5. en niet 35*
Ellen.
00 Ibid. pi. 66. en 67. fig. 12__p. aió.
Mr. Le Roy ibid.pag. 5. pl. II— 4. Distin*
K 3
-ocr page 100-Het zij zoo liet wil, het is zeker dat Salomon, hoe wijs een Ko-
ning hij ook geweest mag zijn, even weinig, en even flegten fmaak
gehad zal hebben als de Aegyptenaaren, welke hij blindeling fchijnt
naagevolgd te hebben !
Dan, te willen, dat de Grieken den Corinthifchen Kolom van de
Jooden ontleend zouden hebben, gelijk Vilalpande heeft {taande ge-
houden , fchijnt zeer ongerijmd. Ook merkt de Heer Wood te recht
op in de befchrijving van Palmyra, dat \'er nergens meer eenige ge-
bouwen van Salomon te vinden zijn, om deeze Helling te bevestigen!
Pocock meent niet zonder grond, dat de Aegyptifche Kolommen,
en Kapiteelen eene naavolging zijn van de Palmboomen, welkers mei-
jen alle jaaren afgefneeden worden. En dat de Pilaaren in Salomons
Tempel, waarfchijnelijk, van dat foort geweest zullen zijn ! (f)
Wanneer wij nu alles, wat wij omtrent de Bouw-ordens der Grie-
ken en Romeinen aangehaald, en uit de Aegyptenaaren betoogd heb-
ben, tot een brengen, is het onwederfpreekelijk.
I. Dat er in de Natuur geene waare, nog wezenlijke proportie ge-
vonden wordt, welke die Ordens wettigt.
II. Dat enkele gewoonheid ons die aangenoomene Ordens, en der-
zelver proportien doet fchoon vinden!
III. Dat het gezag daar in merkelijk mede werkt.
IV. En eindelijk, dat het Schoon in Gehouwen, een Schoon is van
Overeenkomst, en niets anders !
En derhalven, dat wij, minder bepaald, en minder verflaafd zijnde
aan de Inbeeldige Regels der Oude Bouwkonftenaars, de proportiën
ge-
Cf) Ibid. p. 217.
-ocr page 101-geheet en al , naa de welvoegelijkheid, en het gelang der Omftandig-
heden, kunnen, en vrijelijk mogen fchikken!
De Ouden hebben nogthans de opgegeevene proportien, hoewel
goedgekeurd, en met hun gezag gewettigd, met zeer veel oordeel
veranderd en verbeterd, alleenlijk om den fchijnbaaren misftand voor-
te koomen.
Vitruvius merkt daarom, te recht,, op, dat men de Architraaven,
of Epistylia,
nog liever de Entablementen, of trdbeationes* over
het geheel hooger moet maakeru «iaate van de hoogte der Ka-
lommen , om dat zij anders te klein gelijkenen O).
De Ouden maakten ook beide de uiterfte Kolommen van een peris-
tyle, of gaanderije dikker y om dat het doorfchijnend licht ze anders
dunner dan de middenfte deedt fchijnen Qf)>
Om die zelfde redenen verhoogden zij de kringen^ die hoog oplie*
pen in den Kolom van Trajaangelijk men bij Barbault zien kan (V).
Vitruvius leert van gelijken, dat men de Kolommen, hoe zij hoo-
ger zijn, minder van boven zal verdunnen (V). En zegt te recht T
quod ocuks fallit, ratiocwatione est exequendum. „ Dat men het gene
„ ons gezigt bedriegt door konst verhelpen moet, Naamelijk, dat
men verplicht is, hier omtrent, de Regels der Optica, der Gezigt»
kun?-
00 Ibïd. pé xia. en bij Perrault p. 98,
fqj ibid. p. 90.
(r) Monuments de Rome Ancienne, p, 39,
(?) ibi&Lib, a. Cap, 2,
tonde, (en niet der Perfpeétief) in acht te neemen, en te volgen!
Waarover ik UL. het fchoone werk van R. Smith, door wijlen den
zeer fchranderen Krighout zeer uitmuntend overgezet, aanbeveele.
Het was, om die zelfde reden, dat de Corinthiërs eene meerdere
hoogte aan hunne Kolommen gaven. Het was, om die zelfde rede,
dat de Griekfche Beeldhouwers aan hunne Beelden geene 7, maar 8,
en zomtijds meerder hoofden gaven. Dit is ook de rede van dt.figura
fvelta der Italiaanen, en van de verhooging der Koppen van Apollo,
en van anderefraaijebeelden! om dat, gelijk wij in den jaare 1770 ge-
toond hebben, eert Recht vierkant breeder dan hoog fchijnt!
Dit is de wezenlijke grond van het waare Gedaante - fchoon, en
het eenige Gedaante-fchoon, 7 welke onveranderlijk bejlaat/
Over het Gedaante-schoon in
MENSCHEN EN Dieren,
Wij hebben inde voorige Afdeeling, zoo ik mij niet vergéefsch
vlije, getoond, en overvloedig betoogd, dat \'er nimmer eene ftand-
vaste evenredigheid in de Gebouwen is waargenoomen ; het zal nu der
moeite waardig zijn, overtegaan tot de Gedaante-befchouwing, inde
Menfchen, en Dieren; Om UL, te overtuigen, Dat de Groote Schep-
per nimmer eenig bepaald Schoon beoogd heeft bij derzelver Gedaante!
Maar veel eer, zonder zig eeniger maate daaraan te binden, enkel,
aan het oogmerk van derzelver voorbefchikking, heeft voldaan, dat
is hunne gedaante alleenlijk tot derzelver nut heelt gevormd, en be».
\\ % - c v, ff - v ■
-ocr page 103-Wij zullen beginnen met de Menfchen, en derzei ver gedaante be*
fchouwen.
Beziet men de plaatzing van den Neus, en Mond; die der Oo-
gen; de Armen, en Handen; de Borst, en overige deelen: Alles
duidt aan, dat ze tot gemak van den Mensch aan de voorzijde geplaatst
zijn! Terwijl de Rug, het Agterhoofd, en de Beenen effen zijn, zon«
der eenig Edel deel te bevatten!
De cierende deelen ftaan derhalven niet aan den voorkant, om de
fraaiheids, maar om nuttigheids wille !
Befchouwt den Man! Zijne en rug zijn breed! Zijne
Heupen fraai; hij is fterk befpierd; heeft geene Borsten.
In de Vrouwen zijn de Schouders fmaller, de Borst boven platter
om den Boezem gemakkelijker te ontfangen. De Heupen zijn bree-
der. Zij hebben een Boezem, en zijn over het geheel teerer.
Indien men den Man voorfchoon houdt, is de Vrouw leelijk; en in-
dien men de Vrouwe fehoon acht, verliest de Man zijn voorrecht;
Dit is ook door den grooten Wijsgeer, en Staatkundigen M. Burke
opgemerkt. Ca)
S. n.
De Boezem dient alleen tot voeding van het nieuw geboren kind,
en geeft een toevallig cieraad, \'t welk alleen in onze denkbeelden
On the Sublime and beautifull, pag. 177—178,
-ocr page 104-beftaat. Het grondbeginzel van dat Schoon is het waare nut, wel-
Se een rijke Boezem belooft aan het tedere kind.
Indien de Borsten enkel tot cieraad aan de Vrouwen gegeeven wa-
ren, moesten de Mannen mede daarvan voorzien zyn: Dan, bij de-
oude Grieken, wierden de Borsten der Mannen te groot, en te vet
zynde, met het mes weg gefneeden, gelyk men by Paul van Egine (F)
zien kan, enkel en alleen om dat zv voor een teken van laffe ver-
wyfdheid gehouden wordende, teffens leelyk gefehat wierden!
In de Kinderen, zoo wel \'jongens, als Meisjes, zyn de Bortsjes e»
ven groot y en even poezel, om dat zy eene wezenlyke nuttigheid:
gehad hebben, als zy in \'s Moeders lighaam waren; offchoon de reden
daarvan,, voor als nog, by de Ontleedkundigen een geheim zy l In bei-
de de geflachten vindt men melk in de Borstjes by de geboorte S Daar
aaa verdwynen langzaamerhand die klieren, en de melk,, laatende al-
leen de tepels in beide over! Dan, in de Meisjes groeijen dezelve
weder uit, als zy huuwbaar beginnen te worden; gelyk.ze ook weder
verwelken, en verdwynen, zoo draa de vruchtbaarheid geheel en al
ophoudt!;
§. HL
De proportie in de Kinderen verfchilt onderwylen zeer veel van die\'
der Bejaarden. Het Hoofd is flegts ~ van de geheele hoogte. Het
Wordt f. i. i. eindelyk! Dat is5 de onderdeelen groeijen. meerder uit
tox»-
(£) LilvXV, Ci 46, p, 5$$
-ocr page 105-terwijl het Hoofd genoegzaam dezelfde grootte behoudt, ma dat zij
14 jaaren oud zyn.
De Heupen zijn in beide aanmerkelijk fmal in den kinderlijken
Haat.
Indien nu de proportie de grond was van het Schoone, zoo moes-
ten , wanneer de Kinderen voor fchooii gehouden wierden, de Volwas-
fene of bejaarde leelijk zijn! En wederzijsdch de Kinderen, wanneer
men de proportie der Volwasfenen fchooner hieldt!
§. IV
Wy erkennen inmiddels in ^«muom een bijzonder, en ei-
gen Schoon, Wij hebben ook alle zekere hoogachting , en eerbied
voor het aanfehijn van een Oud Man; waarfchijnelijk, om eene zede-
lijke reden. Een oud tandeloos, gerimpeld aangezigt, een grijze baard,
en een kaaïe bol met een krans van zilvere hairen omcierd , ver»
fchiiien anders te veel van het vrolijk gelaat der Jeugd, omze an-
ders gelijk te {tellen.
Dan, die zelfde gedaante verwisfeling, die van het klimmen der
Jaaren onaffcheidelijk is, wordt leelijk, en verachtelijk gehouden in ee-
ne Oude Vrouwe! Zeer waarfchijnelijk; om dat zy geene liefde meer
Inboezemt, en haare Vragtbaarheid, zoo {treelende, en hoog gefchat
bij de Mannen; dat is, het waare nut haarer beftemming, de be-
kwaamheid tot voortteeling naamelijk, door den Ouderdom verbo-
ren heeft!
Wij fchrijven den Grijsaail diepere kennis, meerder ondervinding,
en grooter wijsheid toe; wij voegen alle die Achtbaare eigenfehappen
L % bij
-ocr page 106-bij zijne zilvere hairen, bij zijn gerimpeld vel, en tandeloozen mond,
welke daar door onze bewondering, onzen eerbied, en den eernaam
van Schoon verdienen; en niet om de Gedaantes wille!
$. V.
Het gene wij in een zwart Schoon noemen, is lang zoo niet»
jaa het tegendeel ia eenen Blanken! wij konnen de yooruitfteekends
kaak, den ingedrukten neus, en groote lippen niet bij verwisfeling
in de Europeaanen dulden; enkel om dat het tegens onze gewoon-
te ftrijdt!
, Voeg hier nog bij de verfchillende maakzefc der bijzondere Natiën*
en Gyl. zult zien, dat de Esquimaviers, de Tzukiers ten Noorden^
en de inwooners van de Straat Magellaan ten Zuiden, de Hotten-
totten van de Kaap, en de volkeren, die onder den middaglijn woo-
nen, alle eene zeer verfchillende proportie hebben.
Uit deeze verfcheidenheid blijkt, dat \'er geen flellig Gedaante*
fchoon is in de menfchen, geen Schoon, welke van eene ftandvaste
proportie der deelen, afgeleid kan worden; maar dat het Schoon af-
hangt van eene gewoonheid, die van onze kindsheid af begonnen ,
eindelijk onuitwisfelijk is.
2. Mede van het gezag der zulken, die , om eene meerdere toege-
fchreevene kennis, gehouden worden het hest oordeel over het Schoon
te konnen vellen*.
Eindelijk van de rivier of mode van ieder land*
-ocr page 107-\' Het laatfce hebben wij zoo wel als het eerde overvloedig aange-
toond; Wij zullen \'er flegts bijvoegen, dat onze eigenliefde van ge-
lijken, in ons eene voorkeus uitwerkt, die wij zeer greetig aan onza
eigene gedaante, als de Allerfchoonfte toekennen!
Van de Aloudfte tijden af, gaf men reets eene menfchelijke ge-
daante aan de Goden l Dus deeden de heidenen, en dus doen nog
dagelijks de Christenen over den geheelen aardbodem! Dog de
Egyptenaaren hebben, om aan hunnen zinne - beeldigen Geest te vol-
doen , hoofden van Menfchen geplaatst op het lighaam van een Leeuw,
van een Stier!En bij verwisfeiu? «»ff*» van een ötïer, van een
Hond! van een Vogel op den romp van een Menfch l
Evenwel is den Goden, en Godinnen, in het algemeen door alle
Volkeren, geenen uitgezonderd, eene menfchelijke gedaante toege-
ëigend, met alle de Nationaale trekken, en zwier van yder Landaart E
Een Chinees Afgod heeft geen minderen dikken buik dan een Man-
darijn! Langwerpige Oogen, Een yle baard enz. Hunne veelhandi-
ge Godinnen zyn even rank, en fchraal als de jonge Juffers, heb ben
mede zeer lange nagels aan de handen, en even kleine mismaakte
voetjes! De Aegyptenaaren doen in hunne afgoden: hetzelfde door»
fleeken, \'t welke aan hunnen Landaart eigen is!
De Europeaanen daar tegen maaken hunne Goden blank; Dit ge-
fchiedt, om dat alle zig vleien, niet alleen de voornaamfte, maar tef-
fens de fehoonfte menfchen, en fchepzelen te zijn, onder alle de-
duizenden, die God ooit gefchaapen heeft. Cicero heeft dit zeer uit-
nemend uitgedrukt, guod homim hQmine gulchrïus nihil vïdea-
tur/ (e) Dat aan den mensch niets fchooner toefchijnt, dan de
menfchelijke gedaante !
Ook is het niet onwaarfchijnelijk, dat een Elephant, een Leeuw,
Paard, een Walvisch, een Arend, Kreeft of Spinnekop, wanneer zij
even als wij redeneeren konden , hunne eigene gedaante , voor de
fchoonfte zouden houden, en aan hunne Goden die zelfde gedaante,
als de voortreffelijkfte, zouden toeeigenen.
De verfchillende evenredigheid der Deelen tot eikanderen in de
viervoetige, vliegende , zwemmende en kruipende Dieren bewijst
al het gene wij van de Menfchen gezegd hebben .* Dat men alleen-
lijk de beftemming der deelen in acht moet neemen, als aan welke de
Schepper eenig, en alleen opzettelijk gedagt heeft.
In onze laatfte Voorleezing den 13. Oótob. van den Jaare 1778. ge-
houden over de viervoetige, en andere Dieren, en over de manier
om dezelve met zekerheid ie tekenen, hebben wij reets overtuigend ge-
toond, hoe noodzaakelijk de lengte der Poöten afhing van derzelver
beftemming, om hard of zagt te loopen, en over de noodwendige
langheid des hals, als daaraan ondergefchikt: zoo dat wij met weinig
moeite UL. zullen konnen overtuigen, van de ondergefchiktheid van
eenige andere deelen door ons te voren niet aangeroerd.
De Kameel, de Hond, het Paard, de Koe, de Leeuw, de Ele-
Q) De Nat. Deorura Lil)» 1. Cap, 27* p.
-ocr page 109-pBant, hebben daarom verfchillende evenredigheden, die tot hun ei«
genaartig beilaan volftrekt noodzaakelijk zijn.
Het zelfde heeft plaats inde Vogelen; de Struis, de Cafuar, de
Kraan, de Oyevaar, de Arend, enz: hebben halzen evenredig aan
hunne gefchiktheid tot vliegen; maar niet aan derzelver kracht.
Heeft de Zwaan, heeft de Ahinga (a) een veel langer hals dan
de kortheid zijner pooten fchijnt te vereifchen, hij heeft dien nodig
om diep onder het vlak zyner pooten, zyn Aas uit den Grond, en
onder water te zoeken!
NB. Bezie den Ooyevaar, en den Kluit om van het gezegde 0-
vertuigd te zijn.
De Tsvogels hebben crooi* om vlsch te vangen,, en door
te flokken , kleine lighamen, en nog veel kleiner pootjes, om dat
zij \'er niets zonderlings mede moeten doen,, en alleen\'er zig mede
vasthouden. De Waterhoeners integendeel, en vooral de Parra varia-
bilis QO, of de Chirurgijn, hebben zeer groote pooten om \'er ge-
makkelijk mede over de waterplanten henen te loopen ; een zeer
kleinen bek, dog groot genoeg, om de zaaden , en klein voedzel
op te pikken» De Pelikaan heeft een zeer grooten neb met een zak
\'er aan, om veele visfchen te gelijk op te vangen. De Toucans heb-
ben met betrekking tot haar lighaam een zeer grooten bek, en in ver-
gelijk met de overige vogels heeft \'er eene groote onregelmaatigheid
plaats.. 1
De Staarten verfchillen niet minder; de Faifant, de Pauw, de
Kalkoen , de Haan, de Raaf van Guljane, hebben zeer groote (taarten,
daar
£a) Bufon, Hift. Nat, des Qifeaux, Tom, VIII, p. 448, pi. .35».
»
-ocr page 110-daar de Struis, de Cajïiar, en dergelijke dezelve zeer klein hebben,
in evenredigheid tot hun lighaam.
De Staart van den Leeuw, Inkhoorn, Elephant, en Rhirn-
ceros bewijzen het zelfde: In de kruipende Dieren, in den Krokodil,
Haagdis, Schildpad, iW, en Kikvorsch, ontbreekt eene fchijnbaa-
re evenredigheid.
Hoe vërfchillende zijn niet de horens, en inzonderheid de tanden
in de Visfchen en viervoetige Dieren ? In den Narwhale ftaan ze recht-
uit, in den Walrus nederwaarts geboogen, in het Kaaps ch of Aetbio-
pisch Varken opwaarts, enz*, welke alle ons eerst, en in het begin
vreemd toefchijnen, daarnaa, door gewoonte draagelijk, en eindelijk,
fchoon voorkoomen; zoo zelfs, dat het gemis \'er van ons met afkeer
aandoet. Een Stier zonder horens, gelijk in het Noorden van De-
nemarken , en van Engeland gevonden wordt, bevreemdt ons veel
meer, dan een Kalf doen zou met horens.
De hooge pooten van een Kameel doen ons met verwondering
hun geftel befchouwen, en die van een Paard, Koe, Hond, Fret,
Slang, Worm enz. hoe verfchillend, en afwijkend ook van den ge-
meenen loop, doen die verwondering door gewoonte verdwijnen:
en door redeneering bevinden wij, dat de Godlijke Schepper de even-
redigheid, die wij ons, door inbeelding, voordellen, niet raadpleegt;
maar alleenlijk het nut, om hunne gefchiktheid tot het grootfte top-
punt van volmaaktheid te brengen.
De oogen in een Mensch hebben een middellijn van êên duim; het
aangezigt is 4 Oogen breed; vergelijk dit met eene Muis, met een
Elephants, een Walvisch Oog; men zal bevinden, dat het grootfte
Oog geen twee duimen middellijn heeft, terwijl het lighaam van een
Menfeh,naaulijks 6 voeten lang is, daar de Walvifch dikwerf 100
en meerder voeten overtreft! Het oog van een menfeh is dus =
dat van een Walvifch yW zijner lengte 1
De Ooren van een Zeehond zijn onzigtbaar klein, die van de Vle-
dermuis, de Lang-Oors zijn ijder afzonderlijk grooter dan zijn geheele
lighaam. Is de een nu, om dit merkelijk verfchil van evenredigheid,
fchooner, of leelijker dan de andere?
Dan Wil men weeten, weik ichoon onze toeflemming allermeest,
en ééniglijk verdient? wil men overtuigd zijn, dat de Schilderkonst
in den beginne wel eene bloote, maar getrouwe naavolging geweest
is van de voorwerpen van allerleije aart, die zig dagelijks in de Na-
tuur opdeden: En, hoe zij, daarnaa, door Mannen van een kloek
verftand tot eene wonderbaarlijke volmaaktheid gebragt is geworden?
En wel in dier voegen, dat zij ontdaan van het gebrekkige, V wel-
ke onaffcheidelijk. is van de wijze van zien, nu flegts in fchijii ver-
fchilt van de voorwerpen zelve; en, als het ware, een Ideaal
fchoon voortbrengt ? Behoort men zig te binnen te brengen, al
het gene wy reets getoond hebben aan de Gebouwen die bevallig-
heid te geeven ? welke onkundigen bewonderen, zonder de konst-
greep te ontdekken, waarvan de Groote Meesters zig bediend heb»
ben.
de Gunsteling van den Grooten Alexander,*>, volgens
M Pli-
Plinius (F), de eerjïe geweefi, dte op het gebrek van zien gelet, en
daar door een ongemeenen luider aan de konft toegebragt heeft!
Statuariae arti plurimum traditur contulijfe, Capita minora fa*
ciendo, quam antiqui, Corpora graciliora, ficcioraque, per quae pro»
ceritas figmrum major videretur.
Lyfippus maakte de hoofden zyner beelden kleiner, dan men vöorhee-
nen pleeg te doen. „Dat is, hij gaf agt, zomwijlen meer hoofden aan
3, zijne ftandbeelden;hij maakte de Lighaamen dunner,en fcheutiger,
„ waar door zijne beelden eene reijziger geftalce fcheenen te hebben»
Lyfippus pleeg, om die rede, te zeggen, dat de Beeldhouwers de
menfchen wel naabootften, zoo als ze in de daad waren, quales effent
homines. Dan, dat hij ze maakte zoo als zij zig behoorden voor te
doen, fed fe, quales viderentur ejfe (f)
De Oordeelkundige, en veel fmaak hebbende Cicero noemde dit
pingere ultra veruml dat is, door de fchilderkonji de waarheid zelve
te overtreffen !
Het fvelte der Ttaliaanen, dat is het reijzige bij ons, \'t welke de
beelden zoo bevallig maakt, en het welke door onze Nederlandfche
Schilders, door Rembrand, door Bol, door Flink en andere, geheel
voorbijgezien is, was, het gene Lyfippus allereerft ontdekte nodig
te zijn, niet om zijne beelden in de daadfchooner, dan de Natuur te
maaken; maar in onze oogen fchooner te doen gelijkenen J om dat hij;
de gebreken, welke uit den aart van zien, noodwendig, volgen, kon-
dig te gemoed kwam.
Men deedt in de Bouwkonfl het zelfde; de Gorinthiers gaven daar-
om
{/,) Tom. a0 p. 652. Lib. 34, C. 8. in fine.
,0) Ibid. p» 653, in fine»
-ocr page 113-om io Diameters aan hunne pilaaren! De Griekfche Bouwkonftenaars
maakten, om die zelfde rede, de Metopes fmaller dan breed, enz.
Zal derhal ven een Bouwkonltenaar, zal een Beeldhouwer, en ein-
delijk, zal een Schilder, het wezenlijk Gedaantefchoon in zijne (tuk-
ken brengen, zoo behoort hij den aart, en werking van het licht te
verfl:aan;Hij behoort grondig te weeten, op welk eene wijze wij zien f
Hij behoort kennis te hebben van de verandering welke de verafïtan-
dige voorwerpen ondergaan, en hoe zij boven 9 of beneden ons ge •
zigtpunt hunne waare gedaante fchijnen te verliezen! En eindelijk *
behoort hij alle de Konftgreepen te kennen, om die gebreken te be-
dekken !
Van dit alles, derhal ven, zuik een gebruik te konnen maaken, dat
de naagebootfte dingen in de oogen der aanfchouwers de zelfde denk-
beelden verwekken, als dezelve van nabijftaande doen, is het waa-
re Schoon van gedaante treffen! En het eenige, dat van de Bouw-
Beeld-,en Schilderkonft vereifcht kan worden!
Spreekt men over de keuze van de bevalligfte deelen, die een
Menfch uitmaaken, zoo handelt men van geheel iets anders; van iets
toevalligs in de Natuur, en van iets \\ geene wij getoond hebben van
de grillige verkiezing der menfchen, van den zonderlingen Natïonaa-
len fmaak, en van de geduurig veranderende mode afcehangen.
DER.
-ocr page 114-DERDE AFDEELINGo
Gelijk in de Bouw-Ordens het Gezag van Groote Konjlenaars eigent-
lijk den toon geeft aan het Schoone> zoo is het ook in de Beeldhouw-
en Schilderkonft gelegen.
Phidias (k) maakte, volgens het getuigen van Plinius, het beeld
van Minervain Brons, hetwelke, van alle Konftenaars, en Liefhebbers
zoo voortreffelijk, en zoo uitneemend fchoon, geacht wierdt, dat
men het den eernaam van het Model of voorbeeld van Schoon met alge-
meene toeflemming gaf; ut formae cognomen acceperït..
Wij hebben in de inleiding getoond, dat het fchoone beeld door
Polycletus gemaakt van gelijken bij alle Konftenaars den naam van.Nor-
ma of Canon verwierf!
Zie daar dan! overeenftemming geheel en al fteunende op het ge«
zag van enkele Groote Mannen in de konst! Alle de Overige heb-
ben zig vergenoegd met die zelfde evenredigheid der deelen, en den
welfden ftyl, als flaaven naa te volgen!.
Onze meefte Nederlandfche Meefters hebben de onbefchaafde Na-
tuur gevolgd: Gebrek aan opvoeding, gebrek aan gelegenheid om
door fchoone voorbeelden der antyken verlicht, opgewekt, en verbe-
terd te worden; gebrek aan oordeel zelve deedt de naavolging afgrijs*
felijk worden!
De tegenwoordige Jeugd is gelukkiger ; deeze Academie verfchaft
haarde beste modellen der Oudheid! fchoone voorbeelden van He-
den
(k) Tom* 2. p* 650-
-ocr page 115-dendaagfche Meefters, en zij wordt daarenboven nog opgewekt door
de uitgeleezene lesfen, der Beftierderen van dit Beroemde School !
$. ï ï*
Vitruvius zal l7L. ondertusfen overtuigen, dat men ook ten zijnen
tijde even eens dagt over de Schoonheid van een Gebouw. De wel-
doe gelijkheid of liever fchoonheid, zegt hij, van een gebouw vereifchtt
dat het met cieraaden die door gezag gekeurd zijn, opgefchikt wor*
de; en dit ft eunt hoofdzaakelyk op gewoonte: bij v. b. de Tempels 5
die aan Minerva, Mars, en aan Hercules toesnijd zvorden,
behooren van de Dorifche Ord* die voor Juno, voor Diana
of Bacchus beftemd zijn, van de Jonifche; en die aan Venus of Flora
geheiligd worden, behooren van de Corinthifche Orde te zynf
Men vindt nog tegenwoordig te Athenen (d) de overblijfzels van
een Tempel aan Minerva toegewijd, van de Dorifche Orde; een
van de Jomfehe Orde, aan Ceres (F)één zmjupiter geheiligd, van de
Corinthifche Orde ("O * wederom een aan Augujlus gewijd, van de
Dorifche Orde; en te Rome, een Tempel aan Mars, in de Corinthifche
Orde, volgens Desgodetz. en een ander aan Jupiter, en een aan
Bacchus,van de Gecomponeerde Ordel Een bewijs, dat de Ouden%
zig niet altoos gebonden hebben aan die dorre re gels!:
pitruvius zegt verders, door gewoonheid te verdaan, dat de Bouw-
kondenaar niet alleen lette op Overeenkoomft; maar, dat hij voor al
de Ordes niet onder één verwarren moet Lbij voorb. In Doricis Epifty-
Uit
(a) Le Roy Monuments de 3aGrece PartL pag. r. Q) PL V. (Tc) PI. X.p.19,,
M 3.
-ocr page 116-Bis jiin coronis denticulifculpantur ,& Jonicis triglypbi. „ Dat men
„ aan de Kroonlijsten der Etablementen van de Dorifche Orde geene
„ tandwerken make, of trigiijphen brenge in de Friefen der jonifche!
Hoe dikwerf zondigt men hedendaagfch niet tegens deeze billijke
Lesfen ? De nieuwmodifche Bouwkonftenaars fchijnen het juk der
gewoonte, en de verllaafdheid aan het gezag der Ouden wel min, of
meer, afgefchud te hebben; maar de groote vraage blijft, of zij iets
beters hebben ingevoerd? iets redelijkers?
De Romeinen hebben in hunne Gecomponeerde Orde niet alleen
het Jonifch met het Corinthifch, maar het Corinthifch met het Do-
rifche, zomwijlen alle drie de Ordens met eikanderen gemengd.
Zij hebben de Kroonlijst aanftonds op de Architraaf, het ftijlbint
of muurplaat gelegd, en de geheele fries weg gelaaten: dat is te
zeggen, zij hebben geene balken of zoldering gelegd! Is dit fraai?
IS het fchoon? is het overeeilkoomflig met den aart van een ge-
bouw?
Dit immers zal eene eeuwige waarheid zijn ; dat Gedaante-
fchoon niet tegen de gezonde rede moet jirijden /
Met duizende voorbeelden zoude ik konnenaantoonen, dat men nu,
meer dan ooit, tegens deezen regel zondigt; dan de tijd roept mij om
een Einde te maaken aan deeze Voorleezinge; lk zal haar derhalven
fluiten met eene korte herhaaling van het geene ik getracht hebbe te be-
toogen, en UL. hier door het voornaamfte verlevendigen!
Voor eerfi. Dat geen Wijsgeer hoe genaamd, nog eenig Konftenaar,
ons ooit ftellig geleerd, of aangeweezen heeft: JVat eigent lijk het Ge-
daantefchoon uitmaakt ?
Ten anderen:Dat wij \'er geen ingefchaapen gevoel van hebben, gelijk
-ocr page 117-van het Zedelijk fchoon; Maar, dat wij het Schoon der konst door
ftudie, door geduurige oefFening, en met grooten arbeid moeten lee-
ren beoordeelen.
Ten derden: Dat zekere Evenredigheid de Grond niet is van Ge*
daantefchoon. INiet alleen niet in Menfchen en Dieren; maar zelfs
niet in de Bouw-ordens.
Ten vierden: Dat de Goddelijke Schepper in het geeven van de
verfchillende gedaante aan de Menfchen en Dieren,^ zeker Schoon
beoogd heeft; maar alleenlijk het waare nut hunner beftemming!
In de vijfde plaats: Dat al wat het zoo genaamd Gedaantefchoon
betreft, alleenlijk afhangt van Overeenkoomji, ^ Gewoonte, en
Gezag ƒ
Eindelijk : is door mij klaar aangetoond, en beweezen, dat het
waare, het éénige Schoon, zoo in Gebouwen, Beelden, als Schilde»
rijen, \'c welke de Grootfte Meesters hebben ingevoerd, alleenlijk af-
gehangen heeft, en nog afhangt van hunne Konstftukken zóódanig te
fchikken, dat zij dezelve digtst aan de waare Natuur bragten door heE
wegneemen van die gebreken , welke uit de onvolmaaktheid van ons
Gezigt, en den aart der ftraalbuigingen noodzaakelijk volgen!
Hebben mijne redeneringen, en bewijzen geen krachts genoeg ge»
had om UL* allen te overtuigen; Zij zullen ten weinigfte UL>
het Gedaantefchoon hebben doen befchoiiwen van eenen kant, die
niet algemeen is; en de Konftenaars tot het onderzoek van grootere
waarheden opleiden»
Ik hebhe gezegdl
>
-ocr page 118- -ocr page 119-t; .
der
VOOR DE LAATSTE VERHANDELING
Taf. VIII. De fig. t. verbeeldt het gedeelte van een Kapiteel des
Tempels van Apollo Didymaeus te figuur ontleend
uit de Jonifche Oudheden van den Heer Chandler wordt gevon-
den in het III. Kapittel, bladz. 52. en behoort tot de V. Ver-
deling of §. 4. van het Eerfte Deel, by bladzyde 73.
Fig. 2. Ontleend uit de-Plaat XV. der Oudheden van Palmyra is een
gedeelte van een Corynthifch entablement. Zie bladz. 75«,
Fig. 3. Is uit een Frife, waarvan de Abt Winckelmann handelt in zij-
ne Monumenti Antichi Inediti, en door ons is aangehaald
bladz. 75.
Fig» 4. H. IX. behoort tot de §. 6. van de eerde Afdeeling. Zij
wordt gevonden bij Pocock Tab. LXVI. bladz. 215. fig. 7.
Fig. 5. Een Kapiteel op het hoofd van eene Ifis, welk door Pocock
veronderfteld is een Griekfch Konltenaar tot maaker gehad te heb-
ben» Deze figuur behoort mede tot de zesde §.
Fig. 6. Behoort tot de eerfle g. van: de Tweede Afdeeling. Dezelve
is uit het Tekenboek van G, de Lairesfe, en geefc in een opflag
van het oog te kennen de verfchillende evenredigheden der dee-
len van eenen Man en Vrouw.
Fig. 7. Is bij abuis op de VIII. Plaat gebragt, verbeeldt de gedaante
van een Ysvogel: Zy behoort tot §. 7. der II afdeeling.
Fig. 8. PI. X. is de jacana van Mexico volgens den Heer de Buffon
PI. 322. Dezelfde Vogel is ook bij Edwards verbeeld. Tom. L
bladz. 48.
Fig. 9. PI. XI. behoort tot dezelfde 7. der If. Afdeeeïing: Het
is de Trucan van Cayenne. Deze drie Vogels zijn in het bijzon-
der aanmerkelijk om de verfchillende evenredigheid der pooten en
nebben.
Fig. 10. PI. IX. behoort tOt 2. der Iïï» Afdeeling en toont aan
de ongerijmdheid van een entdblement, daar de Kroon lijft op de
Muurplaat ligt zonder Frife, zo als teffens de ongerijmdheid dei
iriglijphen buiten de Dorifche Orde,
-• /
/
i
Verfeeeteringei] in de Aanwijzing der CljfFeres & Characters in de pïaaten*
van de Verhandeling over het verfchil der Wezenstrekken van
P. CAMPER.
Pag. I, Voorreden lin. 14. Farnetes lees Farnefe.
Pag. 3. - - - - lin. 6 Gottifche lees Gothifche.
Pag. 4. - - - • lin, a Malerey lees Mahlereij.
ibid. - - • - lin. 13 in regels lees in de regels.
Pag. 7. - ■ ■ " lin. 2 van onder Celebei lees Celebes.
Pag. 9 - - - - lin. 17 Cameos lees Camêos.
Pag. 13 lin. i? Molkwerem lees Molkwerum.
Pag. 14 onderfte regel Tatoering lees Tatouêring.
Pag. 15 lin. 11 Aleuthififche lees Aleuthifche.
Pag. 17 lin. 2. van onder en Variétés lees ö5 Variétés.
Pag. 18 lin, 15 Lonbiêre lees Loubiêre.
Pag. 19 lin. 4 Celebei lees Celebes.
ibid. lin. 5. W, n, 9. lees Y, XI, S.
Pag. 20. lin. 11. Cl lees Q
ibid. lin. 12. XI lees Q
Pag. 26 lin. 15 §. 3. Eudopius lees Eudoxus,
Pag, 35 lin. 2 §. 2. grootfte lees grootte.
Pag. 37 lin. 10 « lees 8
ibid lin. 4 van onder d\'Ant. lees d\'Antïq.
ibid lin. eadem PI. 57. lees PI. 51.
ibid. lin. 12. 13. 14. moeten alle de XI in Q veranderd worden,
Pag. 38. lin 7 en 8. moeten alle de Xï in Q veranderd worden.
ibid. §. VI. I. 7. N X1:X1 C lees N Q:Q C.
Pag. 39 lin. 8 de lijn T V. lees de lijn T U.
ibid. lin. 12XV. lees X U.
ibid. lin. 17 de IV zien. lees de IVde fig. zien.
Pag. 41 lin. 7 M s. lees I H.
ibid. lin. §. X. g <& lees G
ibid, lin. 7. §, X, moet zijn PI. I. tusfchen 3 en de onderfte.
Pag. 42. lin. 3 § I, eerfte, tweede en derde, lees eerfte en tweede.
Pag. 43. lin. 4 2. m. g. S. lees ro. g. s.
ibid. lin. 3 3. de linie T. de linie T r.
ibid. lin. 4 ftaat Z. lees ftaat Q.
Pag,
-ocr page 144-ERRATA;
Pag. 44. lin. 4. V. Van IL blijkt lees van;I L, blijkfc
ibid. lin. 7. fig, 3. lees fig. 4.
Pag. 47. «a. 3- & VIII. K, A, B, H,I, L,M lees K»A, B,H, I,M,L».
Pag. 49. lin. 2. O N, V H, lees O, N, Ut H.
ibid. lin. 15. ZR lees QR.
ibid. lin. 18. Z R lees QR.
Pag. 49. lin. 19. Z R lees Q R.
ibid. lin. 20. R Z. lees Q R»
Pag. 50 lin. 14. is alsZ. lees is als a.
ibid. lin. 17. KL ^b. lees KL -6.
ibid. lin. 23. triangel C Z R. lees triangel C Q Ri
ibid. lin. 24. Z R. lees QR.„
Pag. ji. lin. 9, IV. gelijk Z. lees gelijk 2.
ibid. lin. 16. CZ.R, lees C Q R.
ibid. lin. 17. mond Z R. lees mond Q R.
ibid. lin. 19. Z R. iees Q R,
Pag. jfl. lin. 15. mond Z R. lees mond Q R„
Pag. 56, lin. I, CZ. lees C Q.
Pag. 59, dé onderfte O G V P Z. lees O G U P a,:
Pag. 60. lin. 7. ZD -lees Q D - J.
ibid. lin. a. IV. ZR. lees Q R,
Fag. 6t. lin. 2. Z D. lees Q D.
ibid. lin. 14. Z H. lees Q H«
ibid. lin. i<5. Flamingo, Quesnoi, lees Flamingo of Qaesnoiu
Pag. 63. lin. 10, het oor y. lees het Oor Y.
Pag. 64, lin. 9. jukbeen Z V. lees jukbeen H V..
Pag. 65. lin. 1« §. 2.Z. R. lees QR.
Pag, 66. lin. 4. Z R. lees Q R.
ibid, lin, 12. Z D. lees Q D„
Pag. 67. lin. I. Retour five, lees Retour fur.
ibid. lio. a- & VII. G. H. D. C. 4. k. lees G. H. D. C. Ii. K.
Pag. 69. lin. 2. van onder -ZKMfKM. lees tweemaal K M t &M 1
Pag. 70. lin.. 4. §. 4. Z D. lees Z B.
ibid», lin, 8. Z D E lees amaal D F,
Pag
a
E R R A T Al
Pag. 71, lin, 33. fchoon lees fchoon.
Pag. 7j. lin. 14 in E G lees in E, G
Pag. 78. Iin. 2. agterhoofden, lees agt hoofden,
Pag. 82. lin. a. §. 3. Tab. IV. lees Tab. 111.
Pag. 84. lin. 6. Z W O, lees amaal W O.
ibid. dezelfde lin. Y 2, lees Y Z,
Pag. 84. lin. 13. Tab. IV. Y 2, lees Tab. III. YZ.
jbid. verder lin. 13. C K, lees KK,
Pag. 85. lin. 3. C Z R, lees CQ Re
ibid. lin. 9. Plaat IV, lees Plaat HI0
ibid. lin. 13. Y 2, lees YZ.
Pag. 89. lin.. 17. I.N.G, lees T, N, G
ibid. lin. 18. I D n T D, lees TD - T
ibid.. lin. 20. dan UC, lees dan N C.
Pag. 90. lin, 1. 3 Tafel fig. 2. lees II Tafel fig.3*.
ibid lin. 8. in 2, lees in m 2;
Pag. 91 i lin. 5. §. V. hoek 0, lees hoek ml
Pag. 91. lin. 3. §. 8. tweede,- lees vierde.
Pag. 93 onder aan 1 E,. lees I B
Pag 96. lin. 2. van de noot, modele, lees modela«.
Pag. 99. lin. 4, Sifocles, lees Sofocles,
ibid. lin. 5. Guaeus, lees Gnaeus.
Pag. 101. lin, 5. B VI M, lees B N I M.
Pag. 102. lin. 9. S D E F,- lees S, D, E, F..
ibid. lin. 2o.-D, Z, S,R. lees D. Q. S. R.L
Pag. 103. lin. 8. n D B.- lees D F.,
Pag. 105. lin. ii. li K V Z lees KUZ.
ibid. lin. 16. zoo is k lees zoo is K.
Pag. 106. lin. 19. onderweezen lees Oud wezen,*
Pag. 107. lin. 9. 3, 1, e lees 3, 1, e
ibid. lin. 11. I E lees I B.-
Pag. 107. lin. 12. C, d lees c» dj
Gp de bladzijde 25, 36, 45, 70. moet agter iedernoot en Us welke
Uitgever beduidt , gepjaatst worden®