-ocr page 1-

^llllllllltlMI(«l|||||(4|||||l|ll|||l||||||||l||||||||||||||tIllllllltllll|ll||l|lll|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||f||J

I RIJKSOPVOEDINGSGESTICHTEN; MEER |
| IN HET BIJZONDER DAT VOOR MEISJES I
I EN DE RESULTATEN DAAR VERKREGEN I

m

: K1

I ,

y\'

-ocr page 2-

A. qu.
192

Y? M

/

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-

RIJKSOPVOEDINGSGESTICHTEN; MEER
IN HET BIJZONDER DAT VOOR MEISJES
EN DE RESULTATEN DAAR VERKREGEN.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

RIJKSOPVOEDINGSGESTICHTEN; MEER
IN HET BIJZONDER DAT VOOR MEISJES
EN DE RESULTATEN DAAR VERKREGEN

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR
MAGNIFICUS, Dr. P. VAN ROMBURGH, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE, VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDEN-
KINGEN VAN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID
TE VERDEDIGEN OP MAANDAG 28 JANUARI 1918, DES
NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR
SELIENE JEANNETTE MEIJERS,
GEBOREN TE MIDDELBURG

A. H. KRUYT — UITGEVER — AMSTERDAM

-ocr page 10-
-ocr page 11-

AAN DE NAGEDACHTENIS
MIJNER OUDERS

-ocr page 12-
-ocr page 13-

Bij het einde mijner academische studiën wil ik U, Hoog-
leeraren der Juridische Faculteit, mijn oprechten dank betuigen
voor het van U genoten onderwijs.

In de eerste plaats aan U, Hooggeleerde Simons, Hooggeachte
Promotor, die mij bij de bearbeiding van dit proefschrift hebt
gesteund en geleid.

Ook Prof. Molengraaff, wiens leerzame colleges ik nog
mocht bijwonen en Prof.
d\'Aulnis de Bourouill zij een woord
van dankbare erkentelijkheid gebracht.

Steeds zal ik mij de bereidwilligheid herinneren, waarmede
gij, mej.
Snethlage en gij, mej. Dobbe, waarnemend Directrice
van het R. O. G. voor Meisjes, mij immer de gewenschte inlich-
tingen hebt verschaft.

Verder mijn dank aan allen, die mij bij het samenstellen van
dit Proefschrift op eenige wijze hebben ter zijde gestaan.

-ocr page 14- -ocr page 15-

INHOUD

Bladz.

Inleiding....................................1

AFDEELING I.

I. Wetsbepalingen............................4

II. Iets over de gebouwen en hun inrichting..........9

III. Gevolgen van het stellen ter beschikking der Regeering 14

IV. Gestichtsverpleging en gezinsverpleging.....17

V. Het leven der verpleegden in het R. O. G.....20

a. Dagindeeling..............i 20

b. Klassenindeeling............22

c. Onderwijs..............24

d. Opvoeding..............26

e. Straffen ................28

f. Voorrechten ...............31

VI. De verpleegden en de maatschappij........32

AFDEELING II.

I. Biographieën...............37

II. Gevolgtrekkingen en wenschelijke wijzigingen . . . 102

-ocr page 16-
-ocr page 17-

INLEIDING.

De kinderwetten zijn van zeer jongen datum. Over de Neder-
landsche Rijksopvoedingsgestichten bestaat weinig litteratuur:
vooral het Rijksopvoedingsgesticht voor meisjes is een onder-
werp, waarover nog zelden geschreven is.

Een behandeling van alle opvoedingsgestichten tegelijk doet
geen recht wedervaren aan het sekseverschil en aan het feit,
dat er slechts één meisjesgesticht is, waar dus alle categorieën
moeten worden opgenomen, terwijl de jongens naar leeftijd,
aanleg en gedrag over vijf gestichten worden verdeeld.

Daar ik in \'t meisjesgesticht eenige maanden mocht vertoeven
en er gegevens kon verzamelen, heb ik dit tot onderwerp van
mijn proefschrift gekozen. Hoewel ik aldus slechts een betrek-
kelijk klein terrein van het groot gebied der Kinderwetten heb
kunnen bestudeeren, meen ik toch, dat de belangrijkheid ervan
een onderzoek alleszins rechtvaardigt. Het Rijksopvoedingsge-
sticht toch, doet verder zijn invloed gelden dan op de verpleeg-
den zelf; ook haar latere omgeving zal zich niet geheel aan
de innerlijke en uiterlijke beschaving, die zij vandaar hebben
meegebracht, kunnen onttrekken.

De vrouwelijke verpleegden, later moeders geworden, hebben
veelal een talrijk kroost op te voeden en zullen zich daarbij
meermalen herinneren, wat haar vroeger als het goede is voor-
gehouden en trachten, dat in de jonge harten ingang te doen
vinden.

De kinderwetten willen geven een sociale beveiliging op
opvoedkundigen grondslag. Ze zijn gemaakt in het besef, dat
S. J. M. 1

-ocr page 18-

een kind iets geheel anders is dan een volwassen mensch en
dus een absoluut andere behandeling eischt.

De rechter, die kinderzaken berecht, zal niet zoozeer op de
daad, als op den dader letten ; hij zal een uitgebreid onderzoek
doen instellen naar diens aanleg en omgeving en in verband
daarmee den maatregel kiezen, die hem voor het kind het meest
gewenscht schijnt.

Een van die maatregelen is het ter beschikking stellen van de
Regeering, iets zóó ingrijpends, dat de rechter het slechts, als hij
langs geen anderen weg verbetering durft hopen, zal toepassen.

De tuchtschoolstraf met haar korten duur is erop berekend,
dat de verpleegde na beëindiging weer in een goed milieu
terugkeert; bij het stellen ter beschikking van de Regeering wor-
den de kinderen soms gedurende vele jaren aan hun omgeving
onttrokken. Meestal dan ook is het milieu, waaruit de Regeerings-
kinderen komen, allertreurigst en dient de dwangopvoeding om
ze, althans tijdelijk, eraan te onttrekken en te trachten in een
betere omgeving nog iets goeds van hen terecht te brengen.
Is het milieu, waaruit de opvoedeling komt, goed, dan zijn meestal
zijn aanleg en gedragingen zóó verkeerd, dat men alleen van
strenge en voortdurende controle eenig resultaat mag verwachten.

De misdadige jeugd wordt opgevoed in plaats van gestraft.
Is dat niet verkeerd; wordt zöo het element preventie, dat in
straf zit, niet ten eenen male miskend? Zeer zeker niet, want
dwangopvoeding, hoewel wettelijk geen straf, is een vrijheids-
beneming gedurende jaren. De verpleegden beschouwen het
verblijf in het gesticht als een straf, ofschoon velen zeer dank-
baar zijn voor alles, wat ze mogen leeren.

Dwangopvoeding werkt in ruime mate preventief, én op de
manier, waarop elke straf, ook bijvoorbeeld boete, preventief
werkt, èn zóó, dat zij, die haar ondergaan hebben, door den
geest van het goede, die hun bij die opvoeding is ingeprent, in
hun later leven worden teruggehouden van het bedrijven van
velerlei kwaads.

Hier wil ik even het verslag van de vereeniging Pro Juventute
afd. Groningen aanhalen:

-ocr page 19-

„In het impulsieve, dat in het karakter van ieder kind ligt en
in zijn groote suggestibiliteit schuilen twee factoren, die zelfs
het normale kind zoo licht tot handelingen voeren, welke hem
in botsing brengen met de maatschappelijke orde. Geniet een
kind een zorgvuldige opvoeding, dan leert deze hem juist zijn
impulsen beheerschen; van zijn vatbaarheid voor invloeden maakt
men een goed gebruik door hem te omringen met goede voor-
beelden en door aan billijke verlangens te voldoen, voorkomt men
strafbare handelingen en zelfs den lust tot het plegen daarvan.

Hoe geheel anders is het geval met deze kinderen, wier
opvoeder — in den regel — de straat is. Bedenkt men boven-
dien, dat voor de meesten van hen zooveel verlokkends ligt
uitgestald, dat eigenlijk ontoegankelijk voor hen is, dan laat
zich reeds voor een inderdaad niet slecht kind verklaren, dat
het op een zwak oogenblik tot diefstal kan komen. Het gevaar
voor zulk een kind kan hierin schuilen, dat de daad onontdekt
of onbestraft bleef, of dat het kameraden vindt, die reeds heel
wat meer ervaring op het pad der misdaad bezitten."

-ocr page 20-

AFDEELING I.

I. WETSBEPALINGEN.

Als sluitsteen onzer wetgeving kan wel het opvoedingswezen
worden genoemd. In „donnez-moi les enfants" heeft de Belgische
Minister van Justitie
Le Jeune het beginsel kort en krachtig
uitgedrukt. Ook bij ons heeft het denkbeeld ingang gevonden,
dat wie met kans op succes den strijd wil aanbinden tegen de
criminaliteit, met de kinderen moet beginnen. Hoe jonger ze zijn,
hoe beter, want des te vatbaarder zijn ze voor het goede. De
kleinen, ze weten zelf soms niet, dat ze zondigden; vaak werden
ze gedreven door een drang, waartegen hun zwak weerstands-
vermogen niet bestand was. Vele oudere kinderen, bewust van
het verkeerde hunner daad, begingen die wel uit eigen bewe-
ging, maar waren grootgebracht in een omgeving van zedeloos-
heid en drankmisbruik, of hadden een verkeerden aanleg.

De wetgever begreep, dat hij hier door enkel te straffen zou
handelen als de arts van vroeger dagen, die met kinine de koorts
bestreed, maar zich niet bekommerde om haar oorzaken.

Uit den aard der zaak kan een wetgever zich niet richten
tegen de van familie geërfde kiemen van criminaliteit, die de kin-
deren bij hun geboorte reeds in zich droegen, maar wel kan hij
ze onttrekken aan een slechte omgeving en door een zorgvul-
dige opvoeding die kiemen het groeien trachten te beletten.

Staatszorg en particuliere liefdadigheid zijn in onze wet tot
een harmonisch geheel gemaakt. Zij vullen elkander aan. De
particuliere liefdadigheid maakt door de talrijkheid harer gestichten
en verplegende gezinnen meer specificatie mogelijk dan het Rijks-

-ocr page 21-

gesticht, maar dit laatste is verplicht alle Regeeringskinderen,
die de minister er heen wenscht te zenden, op te nemen, ook
die, waarmee de particuliere liefdadigheid geen raad meer weet.
Van belang voor het Rijksopvoedingswezen in zijn tegenwoor-
digen vorm is de wet van 12 Febr. 1901.

Deze kent, in tegenstelling met de vroegere wettelijke regeling,
geen leeftijdsgrens naar beneden. Ook is de onderscheiding, of
kinderen tusschen de 10 en 16 jaren al of niet met oordeel des
onderscheids hebben gehandeld, vervallen.

Den rechter is bij strafrechtelijke vervolging van minderjarigen
groote vrijheid gelaten; hij kan drie wegen inslaan:

Vooreerst kan hij den schuldige aan zijn ouders of voogden
teruggeven zonder toepassing van eenige straf.

In de tweede plaats kan hij den schuldige ter beschikking van
de Regeering stellen zonder toepassing van eenige straf. In bij-
zondere gevallen is echter oplegging van gevangenisstraf, na be-
ëindiging der voorziening van regeeringswege in de opvoeding
te ondergaan, geoorloofd.

En ten slotte kan de beklaagde bij schuldigverklaring worden
veroordeeld tot een der in het nieuwe tweede lid van art. 9
genoemde straffen, naar de onderscheiding van art. 39 septies.

Ik wil hier nu de eerste en de laatste mogelijkheid terzijde
laten en de ter-beschikking-stelling bespreken.

De rechter kan haar in xle volgende gevallen bevelen:
1°. wegens misdrijf ten aanzien van alle minderjarigen beneden
de 18 jaar;

2°. wegens bepaalde in het strafwetboek strafbaar gestelde
overtredingen;

a. bij eerste recidive ten aanzien van jeugdige personen
tusschen de 14 en 18 jaar;

b. bij tweede recidive ten aanzien van kinderen beneden
de 14 jaar.

Stelt de rechter een kind ter beschikking van de Regeering, dan
wordt het, volgens art. 39 bis eerste lid, in een Rijksopvoedings-
gesticht geplaatst, opdat aldaar of later op andere wijze in zijn
opvoeding worde voorzien, uiterlijk tot hij den leeftijd van 21

-ocr page 22-

jaren zal hebben bereikt, hetzij ter opvoeding toevertrouwd aan
eene in het Rijk gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende,
vereeniging of aan eene aldaar gevestigde stichting of instelling
van weldadigheid, wier statuten, stichtingsbrieven of reglementen
duurzame verzorging van minderjarigen in of buiten gestichten
voorschrijven, opdat door haar of later op andere wijze van
regeeringswege in zijn opvoeding worde voorzien.

Verder spreekt dit artikel over het voorwaardelijk of onvoor-
waardelijk beëindigen van de voorziening van regeeringswege
in de opvoeding en zegt dat dit, naar beginselen bij de wet te
stellen, zal vastgesteld worden bij een Algemeenen Maatregel
van Bestuur.

Deze wet is de wet van 12 Febr. 1901 S. 64. Zij bepaalt
in haar eerste artikelen met betrekking tot de Rijksopvoedings-
gestichten in hoofdzaak het volgende:

het aantal en de plaatsen van vestiging der Rijksopvoedings-
gestichten zullen bij Algemeenen Maatregel naarmate van de
behoefte worden bepaald;

de Rijksopvoedingsgestichten zijn bestemd tot opneming van
hen, wier plaatsing aldaar volgens de artikelen 39 en 39bis moet
volgen en voor opneming der „weerbarstige voogdijkinderen";

bij den Minister van Justitie berust het opperbeheer over de
Rijksopvoedingsgestichten;

het beheer van ieder R. O. G. wordt gevoerd door een direc-
teur of een directrice onder toezicht eener Commissie van Toe-
zicht;

over de gezamenlijke Rijksopvoedingsgestichten wordt een
algemeen toezicht uitgeoefend door een Algemeen College van
Toezicht, Bijstand en Advies van het Rijks- Tucht en Opvoe-
dingswezen ;

de directeuren, directrices en leden van het Algemeen College
worden door de Koningin benoemd en ontslagen; de overige
beambten en de leden der Commissiën van Toezicht door den
Minister van Justitie, gehoord het Algemeen College en door
tusschenkomst hiervan, zoo noodig, de Commissiën van Toezicht;
ingeval van ontstentenis van het Algemeen College voorziet

-ocr page 23-

de Koningin, en bij ontstentenis der Commissiën van Toezicht
voorziet de Minister van Justitie op andere wijze in de vervul-
ling harer werkzaamheden.

Verder behandelt deze wet in art. 6 de verdeeling der kinde-
ren naar gelang van herkomst, leeftijd, verstandelijke en zede-
lijke ontwikkeling, gedrag en geaardheid over de verschillende
inrichtingen of van elkander afgezonderde onderdeelen van
inrichtingen, de mogelijkheid van klassenindeeling in de Rijks-
opvoedingsgestichten en die van onderlinge afzondering gedu-
rende den nacht.

Art. 7 spreekt over godsdienstoefeningen en -onderricht, ter-
wijl art. 8, het onderwijsartikel, zegt, dat aan de verpleegden
in de Rijksopvoedingsgestichten lager onderwijs en vakonder-
richt worden verstrekt.

Art. 9 handelt over de geldelijke belooning der verpleegden
en hun uitgaanskas; het artikel zegt o.a., dat moedwillig door
den verpleegde toegebrachte schade op zijn uitgaanskas kan
worden verhaald; dat de uitgaanskas overigens onvervreemd-
baar is en niet vatbaar voor beslag.

Art. 10 geeft een opsomming van 4 disciplinaire straffen, die
in Rijksopvoedingsgestichten niogen worden toegepast, en maakt
cumulatie dezer straffen mogelijk. Verder regelt het den duur van de
drie strengste straffen, in verband met den leeftijd derverpleegden.

Art. 11 bepaalt, dat alle kosten der Rijksopvoedingsgestichten
ten laste van den staat komen, voorzoover de wet niet uitdruk-
kelijk anders bepaalt.

Artikelen 12, 13, 14, 15, 16, 16bis en 16ter regelen o.a. voor-
waarden, waaronder vereenigingen en stichtingen van regee-
ringswege met de verzorging van ter beschikking der regeering
gestelde jeugdige personen en van voogdijkinderen kunnen worden
belast, de regeeringssubsidie, het toezicht van regeeringswege
en de mogelijkheid van overplaatsing naar Rijksinrichtingen.

Art. 17 noemt de gevallen, waarin verpleegden in Rijksop-
voedingsgestichten naar krankzinnigengestfchten, ziekenhuizen of
andere inrichtingen kunnen worden overgebracht om aldaar tijde-
lijk op \'s Rijks kosten te worden verpleegd.

-ocr page 24-

Art. 18 behandelt het voorwaardelijk of onvoorwaardelijk ontslag.

Het bepaalt, dat de voorziening van regeeringswege in de
opvoeding van jeugdige personen, die overeenkomstig art. 39
ter beschikking der Regeering zijn gesteld en die in een Rijks-
opvoedingsgesticht of elders worden verpleegd te allen tijde
voorwaardelijk of onvoorwaardelijk kan worden beëindigd, „wan-
neer persoonlijke of zakelijke omstandigheden hen betreffende
daartoe aanleiding geven."

Het voorwaardelijk ontslag kan altijd worden ingetrokken,
wanneer de ontslagene zich slecht gedraagt of in strijd handelt
met de in zijn ontslagbrief uitgedrukte voorwaarden.

Art. 19 maakt het mogelijk, dat in bepaalde gevallen aan de
verpleegden bij definitief of voorwaardelijk ontslag van rijkswege
reisgeld of reisgelegenheid wordt verschaft.

De slotartikelen dezer wet geven enkele meer formeele regelen.

Gewoonlijk wordt dwangopvoeding noch voorafgegaan, noch
gevolgd door straf.

Een uitzondering op dezen regel brengt art. 39ter Swb.,
volgens hetwelk de rechter bij het bevel, waardoor de schuldige
aan een misdrijf, met als maximum een gevangenisstraf van drie
jaar of meer, ter beschikking der Regeering zal worden gesteld,
hem tevens kan veroordeelen tot gevangenisstraf van ten hoogste
de helft van het maximum en, zoo dit levenslange straf is, tot
ten hoogste tien jaar. Deze straf kan niet worden opgelegd,
vóórdat de dwangopvoeding definitief is beëindigd en zelfs
dan nog kan de Minister van Justitie de uitvoering opschorten
bij een te allen tijde herroepelijk besluit. De gevangenisstraf
wordt geacht te zijn ondergaan door het verloop van haren
duur sedert den dag van het besluit van opschorting, indien
dit inmiddels niet is herroepen.

Mijns inziens is door het lange tijdsverloop, met de herinnering
aan het gebeurde, de rechtvaardiging van de straf als reactie
van de maatschappij tegen overtreding harer voorschriften ver-
vallen.

Op den ex-opvoedeling, die zich zoo lang geleden aan een
strafbaar feit schuldig maakte en die niet altijd het juridisch ver-

-ocr page 25-

schil tusschen straf en dwangopvoeding beseft, moet de gevan-
genisstraf wel een zeer zonderlingen indruk maken.

Bovendien het opvoedingsgesticht is vrijwel doelloos voor
wie onmiddellijk daarna in de gevangenis komt, want het dient
om misdadige kinderen op te voeden tot nuttige leden der maat-
schappij.

Verder is het opvoedingswezen geregeld bij den Algemeenen
Maatregel van 15 Juni 1905 S. 209, en wel in hoofdstuk II (art.
100 quater gaat speciaal over het Rijksopvoedingsgesticht te
Zeist), terwijl hoofdstuk IV over het Algemeen College van
Toezicht, Bijstand en Advies handelt.

Het besluit van den 15den Juni 1905 S. 208 houdt bepalingen
in ter uitvoering van art. 39 sexies van het Wetboek van Strafrecht.

Een besluit van den 14den November 1910 S. 354 geeft de
aanwijzing, bestemming en verdeeling in afdeelingen van het
tijdelijk Rijksopvoedingsgesticht te Leiden.

II. IETS OVER DE GEBOUWEN EN HUN INRICHTING.

Het gesticht is gelegen aan den Utrechtschen Straatweg en be-
hoort onder de gemeente Zeist. Tot November 1909 diende het
gebouw als tuchtschool voor meisjes en was het Rijksopvoedings-
gesticht te Montfoort gevestigd. Toen de inrichting voor de
talrijke opvoedelingen te klein en ondoelmatig bleek, heeft men
de veel grootere gebouwen te Zeist tot Rijksopvoedingsgesticht
ingericht, verbouwd en uitgebreid, terwijl in Montfoort de tucht-
school werd gevestigd.

Het gesticht te Zeist bestaat nu uit het ruime hoofdgebouw en
enkele bijgebouwen, benevens een terrein van 12370 M2 voor tuin-
en landbouw en een van 2130 M2 voor speel- en wandelplaatsen.

Door de ruime vestibule komt men in den zeer breeden corridor,
den z.g.n. hoofdgang. Hieraan zijn het bureau van de directie
en dat van de commiezen gelegen benevens de huiskamer voor
het personeel. Deze vertrekken bieden over het voorplein heen

-ocr page 26-

uitzicht op den straatweg. Aan den overkant van de gang vindt
men de keuken, waar in den „kookketel voor de tuchtscholen"
het middagmaal voor de verpleegden wordt gekookt en waar
verder ook de spijzen voor het personeel worden toebereid. Een
soort ophaalbrug verbindt de keuken met de provisiekamer. Naast
de keuken treft men de uitnemend ingerichte lessenkeuken aan,
waar de kookkunst wordt onderwezen.

Verder zijn aan deze gang de acht afzonderingsvertrekken
gelegen, waarin alle nieuwaangekomen verpleegden eenigen tijd
moeten doorbrengen. Het zijn kamers van
2l/z bij 3l/2 M; de
muur is in lichte kleur geverfd en de meubileering zeer een-
voudig. Zij bevatten een ijzeren krib met stroozak en beddegoed,
een waschtafeltje met toebehooren, een tafel, een aan een vloer-
regel verbonden stoel en een kastje, waarin het noodige vaat-
werk. Vier ervan zien uit op een gemeenschappelijke binnen-
plaats; elk van de vier andere op een met kiezel bedekt apart
wandelplaatsje, dat van de naburige door muren is gescheiden.

Van uit de hoofdgang voeren twee zijgangen naar de zijhui-
zen, waarvan een de woning voor de directrice en de kamers
voor een leerares bevat, terwijl het andere bewoond wordt door
de hoofdonderwijzeres, tevens waarnemend directrice en twee
leeraressen.

Aan beide uiteinden der hoofdgang bevindt zich een beambte-
slaapvertrek, de z. g. n. cachotkamer, waarin zich de toegang
tot een cachot bevindt. Dit is er door twee deuren van afgesloten.

De deur aan den kant van het cachot is voorzien van zware
grendels en een luikje, waardoor de gestrafte in geval van razernij
enz. kan worden bediend, wat in tal van jaren gebleken is

Deze gemeenschappelijke binnenplaats is bij wijze van proef ge-
bouwd en voldoet in de praktijk veel beter dan de afzonderlijke wan-
delplaatsen, daar ze den kinderen een ruimer uitzicht biedt.

Jammer is echter, dat de wandelplaatsen zoo weinig voor het
eigenlijk doel kunnen worden gebruikt, daar bij elke verpleegde
afzonderlijk toezicht noodig is bij het wandelen en dit de dienstdoende
beambte meer tijd kost, dan zij in den regel kan missen.

-ocr page 27-

zelden noodig te zijn. Tusschen deze deur en de andere is een
matras aangebracht om zooveel mogelijk het geluid te dempen.
Boven de deur is een van traliewerk voorziene opening, waarin
een lamp.

Het cachot is een zeshoekige ruimte met een vloer van graniet,
die door zwarte paraffine effen en glad is gemaakt. Dit is uit
gezondheidsoogpunt geschied. Alle afzonderingsvertrekken en
ziekenzalen bezitten dan ook zoo\'n vloer, die echter in de
praktijk niet aan de verwachtingen bleek te voldoen. De wanden
zijn van geel geverfd hout. De inrichting van het cachot be-
staat enkel uit een houten brits. Des avonds worden een stroozak
en beddegoed verstrekt, die \'s morgens weer weggehaald wor-
den. De verwarming is tusschen den buitenmuur en den houten
wand aangebracht. De cachotten zijn evenals de afzonderings-
vertrekken van een electrisch belletje voorzien.

Loodrecht\' op de hoofdgang staan de twee zijgangen, waaraan
de schoollokalen en verblijfzalen yoor elk der vijf klassen en
een costuumzaal, waar onderricht wordt gegeven in het knippen
en naaien van japonnen, mantels enz. zijn gelegen.

De lokalen van de 3 klassen der derde afdeeling zijn naast
elkaar aan de eene gang gebouwd. Schoollokaal en verblijf-
zaal zijn van elkaar gescheiden door een wand, die van onder
uit hout bestaat, terwijl het bovendeel van glas is. In dien
wand is een verbindingsdeur aangebracht. Schoollokaal en
verblijfzaal bezitten te zamen een speel- en wandelplaats, door
een laag hek afgescheiden van de plaats der aangrenzende
klasse. De lokalen in de andere zijgang zijn ook van plaatsen
voorzien; zij verschillen hierin met de plaatsen van de 3de afdee-
ling, dat er een hooge muur is opgetrokken tusschen die van
de II 3 klasse, en die van de klasse II 3e, waarin de prosti-
tuée\'s zijn opgenomen.

De schoollokalen zijn ruim en naar de eischen des tijds inge-
richt ; elke leerling heeft een afzonderlijke bank. De even groote
verblijfzaal bevat de tafels, die in hoefijzervorm in het lokaal
zijn geplaatst, een zijtafel en de noodige stoelen. Verder de
z.g.n. „boeltjeskast", waarin elk meisje een hokje tot haar be-

-ocr page 28-

schikking heeft en een kast, waarin de benoodigdheden voor de
klasse worden geborgen. Loodrecht op deze beide zijgangen en
evenwijdig met de hoofdgang loopt de zoogenaamde „stille gang."
Daaraan zijn gelegen de costimmzaal, het badvertrek voor het
personeel en dat voor de verpleegden, de huishoudschool, waarin
de verpleegden huishoudonderwijs ontvangen en de bibliotheek.

Het badvertrek voor de verpleegden wordt gedeeltelijk inge-
nomen door 9 hokjes. Een ervan bevat een zinken badkuip; in
de acht andere zijn douches aangebracht.

In de bibliotheek bevinden zich de boeken voor het personeel
en die voor de verpleegden. Deze laatsten hebben des Zondags
gelegenheid om te lezen. Opmerkelijk is, dat de meisjes meestal
de voorkeur geven aan zeer kinderlijke lectuur, wat zooal niet
als bewijs, dan toch als aanwijzing van haar teruggebleven
ontwikkeling kan dienen. De meisjes houden in den regel meer
van voorlezen dan van zelf lezen. Alle lokalen zi}n zeer ruim
en licht en maken op den bezoeker een prettigen indruk.

Evenwijdig aan den hoofdgang loopt het 3 verdiepingen hooge
chambrettesgebouw met zijn 72 chambrettes, • zijn zeven wasch-
vertrekken en drie beambtenkamers. De gelijkvloersche étage
vormt een verbinding tusschen de beide zijgangen.

Het slaapvertrek voor de beambte deelt elke verdieping in
tweeën en vormt aldus de afscheiding van de slaapvertrekken
van twee klassen. Door vier deuren is het verbonden met vier
gangen, die naar de waschvertrekken leiden. Aan den eenen
kant van zoo\'n gang zijn zes deuren van chambrettes. Twee derde
van den voorwand van een chambrette is van glas. Aan den
anderen kant zijn de gangen voorzien van groote ruiten en
tuimelramen, waardoor ruimschoots licht en lucht in de cham-
brettes, die van boven open en van traliewerk voorzien zijn,
worden toegevoerd. Verder bevat elke chambrette een ventilator.
Des avonds wordt elk meisje in haar chambrette opgesloten.

Het verdient aanbeveling ook voor deze chambrettes het stel-
sel in te voeren, dat al in verschillende gestichten bestaat,
namelijk dat de chambrettes i. p. v. met een sleutel, met een
glazen klink worden gesloten. Wil een verpleegde ontvluchten,

-ocr page 29-

dan wordt door het gerinkel van het glas de dienstdoende be-
ambte gewaarschuwd en kan haar maatregelen nemen. Het kind
kan niet ontsnappen, want de geheele verdieping is nog afgeslo-
ten. Bij brandgevaar echter werkt dit glaasjesstelsel veel veiliger
dan het sleutelsteïsel, want nu is de hulp van de beambte niet
meer noodig om de meisjes uit haar kamertjes te doen komen.

De chambrettes zijn niet groot; ze bevatten een ijzeren krib
met stroozak en beddegoed, tafel en stoel, kapstok. De zijwan-
den tusschen de chambrettes zijn van steen, zoodat de ver-
pleegden elkaar niet kunnen zien; door de ruiten der voorwan-
den kan de dienstdoende beambte voldoende toezicht uitoefe-
nen. Wanneer zij zich des avonds vergewist heeft, dat alles in
orde is, begeeft zij zich ter ruste. Een bewakingsdienst is niet
noodig, daar het chambrettesgebouw zeer gehoorig is en de be-
ambte bij eenig gerucht gewekt wordt.

Vanuit de hoofdgang voeren twee steenen trappen naar de
z.g.n. kerkgang. De kerk is een ruime, van banken voorziene
zaal, die voor Katholieke en Protestantsche kerkdiensten wordt
gebruikt. Bij een Protestantsche dienst zijn de specifiek Katho-
lieke kerkgoederen door een gordijn aan het oog onttrokken.

Aan den overkant der gang vindt men de kamer, waarin de
Commissie van Toezicht vergadert en die tevens als consistorie-
kamer dienst doet, eenige beambtenvertrekken en de spreek-
kamer van den dokter, die vier ochtenden in de week in het
gesticht spreekuur houdt. Deze vertrekken zien uit op den
straatweg.

De 3 ziekenzalen, die aan weerszijden van deze vertrekken zijn
gelegen, zien uit op de wandelplaatsen der afzonderingskamers.

De kerk ligt juist boven de keuken, iets zeer ongeriefelijks,
daar het heele gebouw buitengewoon gehoorig is. Hinderlijk is
het ook, dat de verpleegden van uit de drie ziekenvertrekken
kunnen spreken met haar, die zich in afzonderingsvertrekken en
cachotten bevinden en dat deze weer onderling kunnen corres-
pondeeren, terwijl de „afzonderingskinderen"in staat zijn
alles op te vangen, wat er in de hoofdgang gezegd wordt.

Term in het Rijksopvoedingsgesticht gebruikelijk.

-ocr page 30-

Bij twee der ziekenvertrekken bevinden zich badkamers; een
ervan heeft ook een eigen verblijfzaal. Ieder dezer beide ver-
trekken bevat drie bedden; de derde ziekenzaal is voor één
patiënte bestemd. Deze vertrekken zijn hygiënisch en eenvoudig,
doch comfortabel ingericht.

Vanuit de kerkgang voert een trap naar de magazijnen en
eenige beambtevertrekken.

Het gebouw wordt — behalve de zijhuizen — centraal ver-
warmd en met gas verlicht. In die vertrekken, waar geen voort-
durend toezicht op de verpleegden mogelijk is, zooals in de
afzonderingsvertrekken, zijn geen gaskranen aangebracht binnen
de vertrekken, maar aan den buitenmuur. Verder behoort bij het
gesticht een apart staand gebouw, het vereenigingslokaal, be-
stemd voor bijeenkomsten der verpleegden en waarin o. a. haar
zangvereeniging „Con Amore" onder leiding van een der onder-
wijzeressen wekelijks oefent en waar gymnastieklessen worden
gegeven.

Ook is er een afzonderlijk staand waschgebouw, dat op groot-
schen schaal is ingericht en waar de wasschen van alle ver-
pleegden en van vele leden van het personeel worden be-
handeld.

De tuinmanswoning behoort bij het gesticht; het gebouw
mist echter een portierswoning, zoodat de portier in de buurt
wonen moet, wat een groot inconveniënt is. De gebouwen
worden omringd door uitgestrekte tuinen. De verpleegden der
derde klasse kunnen het voorrecht genieten kleine eigen tuintjes
te hebben, waarin ze naar hartelust mogen zaaien en werken.

III. GEVOLGEN VAN HET STELLEN TER BESCHIKKING
DER REGEERING.

Is een kind ter beschikking der Regeering gesteld, dan wordt
het op last van den Minister van Justitie

I. hetzij in een Rijksopvoedingsgesticht geplaatst;

-ocr page 31-

II. hetzij ter opvoeding toevertrouwd aan eene in het Rijk
gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of aan
een aldaar gevestigde stichting of instelling van weldadigheid,
die aan bepaalde vereischten voldoet.

In het eerste geval zijn er twee mogelijkheden:
1°. het kind blijft in het Rijksopvoedingsgesticht in normale ge-
vallen tot na de voltooiing zijner opvoeding;
2°. het kind blijft slechts in het opvoedingsgesticht tot er een
vereeniging of stichting is gevonden bereid zich met zijn
opvoeding te belasten. Door de directie van het R.O.G. wordt
aan den Minister van Justitie voordracht gedaan tot het over-
dragen van dezen verpleegde aan particuliere zorg. In dit
opzicht vertoont het R.O.G. eenige overeenkomst met een
Doorgangshuis en dient tevens ter observatie.

Wordt het kind ter opvoeding toevertrouwd aan een vereeniging
of stichting, dan kunnen er zich twee gevallen voordoen:

a. het kind wordt in een particulier gesticht geplaatst
(particulier hier gebruikt als tegenstelling met Rijks-);

b. het kind wordt door de vereeniging of stichting in
gezinsverpleging uitbesteed.

Een overgangsvorm tusschen gestichten en gezinnen vormen de
„Tehuizen", een bij ons nog zeer kort bestaande verplegingsvorm,
die ik in het hoofdstuk Gestichts- en Gezinsverpleging zal be-
handelen.

In de gevallen genoemd onder 2° en onder a en b kunnen
de vereenigingen of stichtingen, die zich met de opvoeding van
een Regeeringskind hebben belast, onder opgave van redenen
aan den Minister intrekking van de opdracht aan particuliere
zorg verzoeken. Wordt dit verzoek toegestaan, dan komt het
kind in het Rijksopvoedingsgesticht.

Het onherroepelijk einde van elke dwangopvoeding is de 21
ste jaardag van den opvoedeling. Vaak wordt echter een pupil
vóór dien datum voorwaardelijk ontslagen.

Is door zijn wangedrag intrekking van het voorwaardelijk
ontslag noodzakelijk geworden, dan keert hij in het R. O. G.
terug.

-ocr page 32-

Behalve de bevolking, die langs deze wegen in het R. O. G.
gekomen is, treffen we er de zoogenaamde „weerbarstige
voogdijkinderen" aan.

Wanneer de ouders van een kind uit de ouderlijke macht
over hem zijn ontzet of wanneer een hunner is ontzet en de ander
ontheven, kan een tot de uitoefening der voogdij bevoegd parti-
culier en een in het Rijk gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezitten-
de vereeniging, stichting of instelling van weldadigheid, die aan
bepaalde vereischten voldoet, verzoeken om met de voogdij over
dit kind te worden belast. Bij wangedrag of weerbarstigheid
kunnen de vereenigingen enz. aan den Minister van Justitie
verzoeken om van de zorg over dezen pupil te worden onthe-
ven. Wordt dit toegestaan, dan kan het kind in het R. O. G.
worden opgenomen. Het kan onmiddellijk weer worden ont-
slagen, wanneer de reden van plaatsing opgehouden heeft te
bestaan.

Zoowel de vereenigingen, die regeeringskinderen als die, welke
voogdijkinderen verzorgen, kunnen daartoe van regeeringswege
worden gesubsidieerd. Aan de „Statistiek over de Toepassing
der Kinderwetten" ontleen ik een staatje

Gesubsidieerde
voogdij-
kinderen

Gesubsidieerde
regeerings-
kinderen

Vereeniging Pro Juventute . .

1913

212

169

1 1914

187

192

Vereeniging tot Steun van Ver-

1913

588

40

waarloosden en Gevallenen

1914

604

41

Vereeniging Onderlinge Vrou-

i 1913

15

wenbescherming .....

1914

21

Vereeniging Liefdewerk voor

1 1913

1077

37

Kinderbescherming . . .

\' 1914

1469

28

Kerkel. Instellingen (Diaconieën, 1

i 1913

4069

202

Kerkeraden, Weeshuizen enz.)

1914

4866

287

-ocr page 33-

Men ziet, dat het aantal gesubsidieerde voogdijkinderen ont-
zaglijk veel hooger is dan dat der Regeeringskinderen; hierbij
dient echter rekening te worden gehouden met het groot aantal
Regeeringskinderen, dat in Rijksopvoedingsgestichten wordt ver-
verpleegd.

IV. GESTICHTSVERPLEGING EN GEZINSVERPLEGING.

Goede gezinsverpleging heeft grootevoordeelen boven gestichts-
verpleging; vooreerst het opgroeien midden inde maatschappij,
het zich dus vanzelf leeren aanpassen aan de daar heerschende
gewoonten; dan de individualiseering, die in \'t gezin in ruimer
mate kan worden toegepast dan in het gesticht. Niet te vergeten
is ook, dat de aanraking met andere misdadige kinderen zoo
niet geheel vermeden, dan toch tot een minimum gereduceerd
kan worden, terwijl het gesticht een opeenhooping bevat van
crimineele elementen. Nu wordt wel door nauwlettend toezicht
en indeeling in kleine groepen zooveel doenlijk het smeden
van verkeerde plannen enz. tegengegaan, maar contact blijft
mogelijk en het elkaar kennen vanuit het gesticht alleen is al
voor enkele zwakke naturen voldoende, om zich, wanneer
ze voor zichzelf moeten zorgen, door slechte meisjes mee te
laten troonen op den .weg, die langs ellende en verderf naar de
gevangenis of een immoreel leven leidt. En ten slotte kunnen
de kinderen, die in gezinsverpleging zijn geweest er in hun
later leven niet hard om gevallen worden, dat zij in een ge-
sticht zijn grootgebracht, waardoor de Zeister meisjes o.a. zoo-
veel te lijden hebben.

In de gestichten worden wel maatregelen genomen, om voor
de verpleegden den overgang naar de vrije maatschappij gelei-
delijk te maken, zoo o.a. het voorwaardelijk ontslag, het plaat-
sen van de verpleegden in dagdiensten in het dorp Zeist, maar
toch zullen zij den overgang naar de vrijheid blijven voelen en

S. J. M. 2

-ocr page 34-

zal deze menigmaal een slechten invloed op haar gedrag uit-
oefenen.

Het gesticht heeft aan den anderen kant zeer veel voor op
het gezin, zooals de hygiënische huisvesting, die het zijn ver-
pleegden biedt, de medische controle, het uitmuntend vakonder-
richt en in het algemeen het meerder onderwijs, de paedagogi-
sche leiding en het voortdurend toezicht.

Ook mag men niet uit het oog verliezen, dat sommige kinderen
wegens geestelijke of lichamelijke abnormaliteit in het geheel
niet voor gezinsverpleging deugen.

Al zou ik ondanks deze groote voordeelen aan een goede ge-
zinsverpleging de voorkeur geven boven gestichtsverpleging, dan
blijft toch het groote practische bezwaar, dat er zoo heel weinig
daartoe geschikte gezinnen zijn, die een Regeerings- of voogdij-
kind willen opnemen, o. a. uit vrees, dat het opvoedelingetje
een verkeerden invloed op eigen kinderen zal hebben.

Bovendien stelt de Staat — zeer terecht — enkele eischen aan
zoo\'n gezin. Terecht, want men mag met grond verwachten, dat
hij, die aan ouders hun kind afneemt, een betere opvoeding
voor dat kind waarborgt, dan de ouders zelf het konden of
wilden geven.

Te betreuren is, dat de Staat zooveel minder kosten wil maken
voor kinderen, die in particuliere verpleging zijn, dan voor hen,
die in Rijksinrichtingen worden verpleegd.

De subsidies, die vereenigingen als Pro Juventute van rijks-
wege genieten, zijn in den regel te gering, om daarvan gezins-
verpleging te betalen. De vereenigingen beschikken niet altijd
over zóó groote fondsen, dat zij kunnen bijpassen en moeten dus,
noodgedwongen, weigeren om meer dan een bepaald aantal
pupillen aan te nemen.

Het gevolg is, dat de kinderen toch in Rijksinrichtingen worden
verpleegd.

Indien de Staat het bedrag, dat een verpleegde hem dan kost,
afgedragen had aan een vereeniging, die een geschikt gezin had
gevonden, dan was dit zeer zeker in het belang van het kind
geweest.

-ocr page 35-

Mijns inziens moet het gezin, waarin een Regeeringskind wordt
opgenomen, liefde voor het werk en daarmee voor het kind
voelen. Verder moet men er een ruimen kijk hebben en veel kunnen
vergeven. Tegelijk met een oneindig geduld is vastberadenheid
en volharding noodig, terwijl een gevoel van verantwoordelijk-
heid zeer zeker niet mag ontbreken. De Rijksgestichten kun-
nen aan hun personeel hooger eischen stellen dan de par-
ticuliere gestichten; ze zijn over het algemeen ruimer opgezet,
kunnen beter vakonderwijs verstrekken en laten hun verpleegden
een groote vrijheid, om die godsdienstige richting uit te gaan,
welke ze wenschen. Het bewijst natuurlijk niets, maar stemt wel
tot nadenken, dat vele kinderen, voor wie door de particuliere
gestichten wegens hun wangedrag of onhandelbaarheid intrek-
king van de opdracht aan particuliere zorg wordt gevraagd, in
het Rijksopvoedingsgesticht weinig aanleiding tot klachten geven.

Een tusschenvorm tusschen de gestichts- en de gezinsverple-
ging vormen de „Tehuizen" van Saluti Juventutis, die op den leest
van het gezinsleven geschoeid, de voordeelen van het gestichts-
leven niet buitensluiten. Ze zijn gevormd naar het voorbeeld
van de „Scattered Homes" in Engeland en nemen kinderen van
beiderlei kunne en allerlei leeftijd op, om hierdoor zooveel
mogelijk het beeld van een gezin te vormen. De jongens, die er
vertoeven, mogen echter volgens regeeringsvoorschrift niet ouder
dan 10 jaar zijn. Deze Tehuizen hebben vooral nut voor die
kinderen, voor wie geen strenge tucht noodzakelijk is, maar die
toch door lichamelijke of geestelijke afwijkingen niet voor gewone
gezinsverpleging in aanmerking komen, zooals scrofuleuse kin-
deren en lichte psychopathen, voor wie daar geregeld medisch
toezicht en een goed dieet mogelijk is.

De Tehuizen zijn op het oogenblik hoofdzakelijk bevolkt door
voogdijkinderen, maar nemen ook Regeeringskinderen op en
worden, nu de wet ze als verplegingsvorm nog niet kent, onder
gezinsverpleging gerekend.

-ocr page 36-

V. HET LEVEN DER VERPLEEGDEN IN HET R. O. G.
a. Dagindeeling.

Des zomers om half zeven en \'s winters om zeven uur ont-
sluiten de dienstdoende beambten alle chambrettesdeuren en
moeten de verpleegden opstaan. Na het ontbijt gaat elke klasse
haarlokalen schoonmaken, plaatsen vegen, kortom het huishou-
delijk werk verrichten, dat eiken dag noodig is.

Om half tien begint de school voor de twee jongste klassen
der derde afdeeling. Het onderwijs is zeer individueel. Dit is
noodig, want het eene kind is bij zijn komst veel verder dan
het andere en de bevolking wisselt steeds. Sommige zeer achter-
lijke kinderen krijgen afzonderlijk onderwijs. De schoolontwik-
keling der opvoedelingen is bij opname in het gesticht gemiddeld
meer dan treurig. De oorzaken hiervan zijn drieërlei. Eerstens
zijn de gestichten voor een groot deel bevolkt door paedagogiscb-
achterlijke, abnormale kinderen; in de tweede plaats moest
menig kind door huiselijke omstandigheden (op broertjes en zusjes
passen als moeder uit werken is enz.) veel schooltijden verzuimen
en in de derde plaats zijn vrijwel alle misdadige kinderen spij-
belaars. Of schoolverzuim oorzaak of gevolg is van de crimina-
liteit is niet in één woord te zeggen; de beantwoording dezer
vraag zou voor elk geval een afzonderlijk onderzoek vereischen.
Steeds zal echter wering van het schoolverzuim een uitstekend
middel blijken in den strijd tegen de jeugdcriminaliteit.x)

De school duurt met een korte pauze voort tot halfeen. De
klassen, die geen school hebben, zijn ondertusschen aan het
werk in waschlokaal en chambrettesgebouw. De kamers van de
beambten worden in orde gemaakt, gangen en trappen gereinigd.
In de keuken zijn drie meisjes aan het werk. Zij, die voor costuum-
naaister opgeleid worden, krijgen theorieles of naaien de uit-
zetten voor de meisjes, die vertrekken en mogen soms kleeren voor
het personeel maken. De gewone gestichtskleeren der verpleeg-
den worden gedeeltelijk in de vrouwengevangenissen gemaakt.

Zie Mr. A. de Graaf, Handelingen der Nederlandsche Juristen
Vereeniging 1917, bladz. 19.

-ocr page 37-

Eenige meisjes zijn in den tuin aan het werk. Om acht uur
reeds hebben de meisjes, die in het dorp in betrekking zijn en
zij, die op een atelier aldaar het modevak leeren, het gesticht
verlaten.

Om half een vereenigt elke klasse zich in haar verblijfzaal
aan tafel; er wordt gebeden en het middagmaal gebruikt. Dit
is eenvoudig, doch heeft een hooge voedingswaarde en is sma-
kelijk toebereid. Niet noodig te zeggen, dat ook hier een der
beambten het toezicht en de leiding heeft.

Tot half twee hebben de meisjes „uitspanning;" ze mogen
na het maal op de plaatsen wandelen en spelen.

Daarna beginnen de theoretische en practische lessen, zooals
handwerkles, kookles, waschles, strijkles, huishoudles; soms is
er \'s middags school. Om vijf uur krijgen de verpleegden brood
en melk. Deze tafeltijd duurt tot half zes.

De beambte, die vanaf half twee dienst heeft gehad bij een
klasse, wordt afgelost en de avond neemt een aanvang. De
oudste meisjes hebben dan vaak school; andere klassen moeten
haar kleeren verstellen of huishoudelijke werkzaamheden ver-
richten, zooals aardappelen schillen. Eén avond in de week is
er zangvereeniging, waaraan de verpleegden uit alle klassen
mogen deelnemen, indien zij er persoonlijk voor in aanmerking
komen.

Om acht uur krijgen de meisjes brood en koffie en is haar
dagtaak volbracht.

Om half negen gaat de eerste klasse der derde afdeeling naar
bed, om negen uur alle anderen. De kinderen zijn des nachts
afgezonderd. De beambte vergewist zich, dat alles in orde is
en sluit alle deuren af. De drie beambten, die in het chambret-
tesgebouw slapen, zijn elk voor haar afdeeling verantwoordelijk
en blijven vanaf negen uur op haar kamers.

Des Zondags staan de verpleegden een uur later op. \'s Mor-
gens vroeg is er een Roomsch Katholieke kerkdienst en \'s mid-
dags een Protestantsche.

Term door de verpleegden voor ontspanning gebruikt.

-ocr page 38-

Hier volgt een staatje over de verhouding van het aantal
leden der verschillende kerkgenootschappen. Het is ontleend
aan de „Statistiek over de Toepassing der Kinderwetten."

Rijksopvoe-
dings-
gesticht

voor
Meisjes

Totale
bevolking
aanwezig
geweest

Protestant-
sche Kerk-
genoot-
schappen

Katholieke
Kerk-
genoot-
schappen

Israëlieti-
sche Kerk-
genoot-
schappen

Overige 1)
Kerk-
genoot-
schappen

Zonder of
met onbek.

Kerkge-
nootschap

Abso-
luut

%

Abso-
luut

%

Abso-
luut

%

Abso-
luut

%

Abso-
luut

%

1911

107

66

61,7

36

33,6

2

1,9

1

1912

110

72

65,4

35

31,8

1

2

1,8

1913

117

78

66,6

37

31,6

2

1,7

1914

127

82

64,6

43

33,9

2

1,6

Hieronder worden alleen genoemd Apostolischen, Hersteld\'
Apostolischen en Mormonen.

Verder is de geheele dag aan uitspanning gewijd, \'s Ochtends
maakt elke klasse, indien het weer dit toelaat, een wandeling
naar buiten. Het deel van den middag na kerktijd en de avond
zijn gewijd aan gezellig samenzijn; de meisjes maken handwer-
ken, terwijl de leidster iets vertelt of voorleest. Ook mogen de
meisjes voor zichzelf lezen of vermaakt men zich met gezel-
schapsspelen. Deze rustdagen geven den beambten menigmaal een
goed inzicht in het karakter en de ontwikkeling der opvoede-
lingen.

b. Klassenindeeling.

Het gesticht is ingedeeld in 2 afdeelingen en 5 klassen; elke
klasse vormt een groep, is een collectieve eenheid, die haar eigen
woning heeft en o. a. bepaalde werkzaamheden verricht ten
dienste der gemeenschap. Alleen klassegenooten mogen met

-ocr page 39-

elkander spreken. Hieruit blijkt wel, van hoe groot belang deze
indeeling voor de kinderen is.

Er is bij den bouw van het gesticht óp ongeveer twaalf
kinderen voor elke klasse gerekend; vele klasse bevatten er
echter meer en vooral de klasse II 3, waarin de meisjes komen,
wier voorwaardelijk ontslag is ingetrokken, de weerbarstige
voogdijkinderen, zij, die zedelijk niet onbedorven zijn, zij, die na
overdracht aan particuliere zorg daarvoor ongeschikt zijn gebleken
en zij die in het gesticht blijken niet in de 3de afdeeling thuis
te behooren, is vaak dicht bevolkt.

Een goed overzicht van de klassenindeeling in het R. O. G.
te Zeist (art. 100 quater Algemeene Maatregel vastgesteld bij
Besluit van 15 Juni 1905) geeft een brief van de Directrice, ge-
publiceerd in de „Statistiek van de Toepassing der Kinderwetten"
over het jaar 1913.

„Het ééne Rijksopvoedingsgesticht voor meisjes is bestemd
voor
alle groepen van verpleegden, die uit hoofde van een
rechterlijke of ministerieele beschikking hier moeten worden op-
genomen ; voor de jongens bestaan 5 gestichten, waarin de onder-
scheidene groepen worden ondergebracht."

Nu volgt een zinsnede, die ik, als hier niet ter zake dienende,
weglaat.

„In het Rijksopvoedingsgesticht alhier bevinden zich drie
afdeelingen; de eerste afdeeling is bestemd voor observatie,
en daar worden de verpleegden afzonderlijk geplaatst; vanuit
deze afdeeling worden zij overgebracht óf naar de derde óf
naar de tweede afdeeling. Is gedurende den observatietijd én
door medisch én door paedagogisch onderzoek én op grond van
ontvangen inlichtingen niets gebleken van abnormalen aanleg .
en heeft dus de verpleegde een bètrekkelijk gunstigen indruk
gemaakt, dan gaat zij over naar de derde afdeeling: in verband
met den leeftijd is deze gesplitst in drie klassen (9—14,14—17
en 17—21 jaar).

„Is aan te nemen, dat zij in deze afdeeling niet thuis zal be-
hooren, dan wordt zij opgenomen in de tweede afdeeling.

Deze tweede afdeeling is tevens bestemd voor haar:

-ocr page 40-

a. die na overdracht van regeeringswege of na overdracht
van hier uit, aan particuliere zorg, daarvoor ongeschikt zijn ge-
bleken. Onder deze categorie treft men meisjes aan, die in ver-
schillende gezinnen of gestichten zijn geweest, soms 3, 4 en 5
maal van plaats verwisseld hebben;

ö. die geplaatst worden op grond van art. 16 der wet van
12 Febr. 1901 S. 64, de zoogenaamde voogdijkinderen, welke
door particuliere vereenigingen niet langer gehouden kunnen
worden. Deze behooren wel tot de moeilijkste individuen. Deze
maatregel van plaatsing in een Rijksopvoedingsgesticht, als straf
bedoeld, brengt hier meermalen aan het licht, dat bedoelde ver-
pleegde achterlijk of zwakzinnig, imbecil of psychopaath is en
daardoor maatschappelijk ongeschikt en nergens aanpasbaar —
ook hier niet — tusschen meer normale verpleegden;

c. wier aanwezigheid in het gesticht uit hoofde van wange-
drag of geestestoestand voortdurend storend blijkt te werken;

d. ook dergelijke Regeeringskinderen worden in die klasse
opgenomen.

„Bevinden zich onder deze categorieën meisjes met een onze-
delijk verleden, die als prostituée geleefd hebben met alle excessen
daaraan verbonden, dan worden deze in een afzonderlijke klasse
geplaatst.

De tweede afdeeling is daarom gesplitst in 2 afdeelingen, elk
voor 17—21 jarigen; jongeren komen hierin niet, öf worden ge-
plaatst in de derde afdeeling op voordracht dezerzijds."

c. Onderwijs.

Het onderwijs in de Rijksopvoedingsgestichten wordt beheerscht
door art. 8 der wet van 12 Febr. 1901 S. 64.

„Aan de verpleegden in de Rijksopvoedingsgestichten worden
lager onderwijs en vakonderricht verstrekt."

Deze bepaling is nader uitgewerkt door de artikelen 58 tot
en met 63, 102 tot en met 109 en door den Algemeenen
Maatregel van 15 Juni 1905 S. 209.

Vroeger reeds vond ik gelegenheid op te merken, dat
het onderwijs in een R. O. G. zeer\' individueel is en ver-

-ocr page 41-

meldde ik ook de redenen, die noodzakelijk daartoe moesten
leiden.

Aan de verpleegden der eerste afdeeling wordt weinig of geen
onderwijs verstrekt, wel wordt haar werk opgegeven, doch dit
dient uitsluitend ter observatie.

Zij moeten vragen beantwoorden over de gewone leervakken
van het lager onderwijs en over de omstandigheden, waaronder
zij zijn opgegroeid.

De eerste brief, dien zij naar huis schrijven, dient ter observatie,
evenals haar levensbeschrijving, die zij in de afzondering maken.

Voor nuttige handwerken wordt haar een taak opgegeven en
bij het schoonhouden van haar kamertjes toonen zij haar huis-
houdelijke bekwaamheden.

De eerste klas der derde afdeeling, waar de jongste kinderen
zijn, geniet het meeste schoolonderricht. Zeer vaak is deze klasse
dan ook in de leervakken van het lager onderwijs verder ge-
vorderd dan zelfs de oudste meisjes, die op zestien- of zeven-
tienjarigen leeftijd zijn opgenomen en na een zeer ongeregeld
schoolbezoek geen ontwikkeling meer hebben genoten. Wel
houden de meeste opvoedelingen veel van leeren, maar toch
schijnt de geest van degenen, die na haar leerplichtsjaren zijn
opgenomen, menigmaal zoozeer afgestompt, dat zelfs eenvoudige
kennis haar niet meer bij te brengen is.

Van het huishoudelijk onderricht zijn de resultaten beter. Wat
koken en huishoudelijk werk betreft zijn de meisjes, die het
gesticht verlaten, dan ook goed op de hoogte, beter dan menig
gewoon dienstmeisje.

Dat zij dikwijls als dienstbode niet voldoen is te wijten aan
haar asocialiteit en karakterfouten.

Behalve het eenvoudig lager onderwijs worden op school
met de verpleegden enkele algemeene maatschappelijke vraag-
stukken behandeld, zooals drankbestrijding en levensverzekering,
ook worden enkele wetten besproken, zooals de Leerplicht- en
de Ongevallenwet.

Het onderwijs wordt zooveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan
de opvoeding.

-ocr page 42-

Voorts ontvangen alle verpleegden, die tot een erkend kerk-
genootschap behooren, godsdienstonderricht en kunnen diegenen,
die dat wenschen en aan wie het niet verboden wordt, tijdens
haar verblijf in het R. O. G. haar belijdenis doen en bevestigd
worden.

Alle meisjes genieten huishoudonderwijs, bovendien leeren zij
koken, wasschen en strijken. Ze krijgen zeer veel handwerklessen,
zangles, slöjdles, gymnastiekles, les in hygiëne en eerste hulp
bij ongelukken. Dit zijn vakken, die haar bij alle soorten van betrek-
kingen, die zij later zullen bekleeden of indien zij huwen, dienstig
zullen zijn; het meer speciale vakonderricht, dat in het gesticht
wordt gegeven, is hoofdzakelijk bestemd voor de aanstaande
costuumnaaisters en onderwijzeressen in de handwerken.

In het hoofdstuk „de Verpleegden en de Maatschappij" bespreek
ik welke betrekkingen voor deze meisjes in aanmerking komen
en of in het gesticht gelegenheid tot opleiding daartoe bestaat.

d. Opvoeding.

Een van de eerste beginselen is de meisjes verantwoordelijk
te stellen voor haar taak; zij moeten het als een eereplicht
voelen, dat haar werk in orde is. Natuurlijk wordt bij het op-
dragen van een taak rekening gehouden met de kundigheden
en den aard van een verpleegde.

Ook moeten de meisjes leeren stipt te gehoorzamen, wat haar,
aangezien zij dit thuis niet gewend waren, vaak zeer moeilijk valt.

In het gesticht bestaat niet een bepaald systeem van opvoe-
ding. Elke beambte doet naar haar beste weten haar plicht.

Wekelijks is er een samenkomst van de beambten onder lei-
ding van de directrice, waar opvoedingsquaesties worden be-
sproken,

De vrijheid van het personeel in de manier van opvoeding
vereischt een uitgelezen corps beambten. De omgang met nor-
male volkskinderen op scholen enz. is dikwijls reeds moeilijk,
maar des te meer met deze misdadige, soms zwakzinnige,
abnormale meisjes. Hiertegenover staat, dat men in het opvoe-
dingsgesticht zeer veel macht over haar heeft en de maatregelen,

j

-ocr page 43-

waarvan men nog heil verwacht, zelden onbeproefd behoeft
te laten.

De groote moeilijkheid is om aan een in alle opzichten goed
personeel te komen, dat aan een fijne beschaving, een paeda-
gogisch inzicht en grooten tact paart. Hierbij is voor de meesten
nog vakkennis vereischt.

Over het algemeen lijkt het mij beter, dat er voor dit werk
niet zoo heel jonge krachten worden gebruikt.

In de eerste plaats voelen zij zichzelf vaak niet opgewassen
tegen haar zware taak, o. a. daar het leeftijdsverschil tusschen haar
en de oudste verpleegden te gering is en bovendien blijven zij
nooit lang. Het gestichtsleven legt haar vrijheid te veel aan
banden, ofschoon een goed ingerichte dienstregeling haar, indien
het personeel voltallig is, dagelijks een behoorlijken tijd voor
zichzelf waarborgt.

Een veelvuldige wisseling van het personeel is voor de ver-
pleegden zeer ongeschikt en onaangenaam; de continuïteit in
de opvoeding wordt verbroken en het duurt geruimen tijd, voor
de nieuwe beambte en de kinderen aan elkaar gewend zijn.

In de jongensgestichten treft men de opvoedende ambtenaren
aan, die met uitsluiting der overige, het werk der opvoeding ter
hand nemen. Voor hen bestaat een bepaalde opleiding. Dit is
daar weliswaar veel meer noodig dan te Zeist, aangezien èn
door maatschappelijke oorzaken èn door haar specifieke eigen-
schappen een beschaafde, ontwikkelde vrouw uit goeden kring
eerder tot het opvoedingswerk komt dan een dergelijke man.
Zij kan zich met het salaris, dat zij in het gesticht verdient, be-
druipen, terwijl hij dit niet zal kunnen, vooral niet, wanneer hij
nog een gezin te onderhouden heeft. Bovendien voelen vele
vrouwen, die niet tot het moederschap zijn geroepen, zich sterk
aangetrokken tot een werkkring als deze.

De gewone vakonderwijzers in de jongensgestichten zijn dan
ook menschen van absoluut anderen stand en ontwikkeling dan
de beambten, die in Zeist vakonderricht geven.

Dit ligt ook ten deele aan de vakken, waarin men de jongens
opleidt, als het smidsvak, het schoenmakersvak, het timmer-

-ocr page 44-

mansvak. De opvoedende ambtenaren echter, die beter gesala-
rieerd worden dan de dames, die te Zeist èn het werk van een
opvoedend ambtenaar èn dat van een vakonderwijzer verrichten,
komen uit dezelfde kringen als deze.

Al is het nu te Zeist niet zóó dringend als in een jongens-
gesticht, bestaat ook daar behoefte aan leidsters, die voor het
opvoedingswerk een opleiding ontvingen, evenals zij die voor
het geven van vakonderricht hebben genoten. Haar positie zou
natuurlijk in overeenstemming moeten worden gebracht met de
hoogere eischen, die men dan aan haar mag stellen.

Van groot belang voor de opvoeding is verder de reeds
besproken klassenindeeling. Ook verdient in dit verband het
beginsel genoemd te worden, dat op één dag zooveel mogelijk
dezelfde beambte bij één klasse blijft en elke beambte een of
meer klassen heeft, waar zij meestal het toezicht heeft.

Er wordt den meisjes naarmate van haren leeftijd min of meer
vrije tijd gelaten. Over het algemeen hebben zij ruimschoots
gelegenheid tot ontspanning, die besteed wordt met wandelen
op de plaatsen, werken in het eigen tuintje, sljöd enz.

Bij de opvoeding nemen straffen en voorrechten, die ik in
de volgende paragraphen zal behandelen, een ruime plaats in.

e. Straffen.

Deze zijn een noodzakelijk kwaad; met zachtheid alleen is
veel te verbeteren, maar een straf als preventie of reactie tegen
een vergrijp kan niet gemist worden.

De wet van 12 Februari 1901 kent voor de opvoedingsge-
stichten vier disciplinaire straffen:

1°. onthouding van het schrijven of ontvangen van brieven, van

bezoek of van andere voorrechten;
2°. verstrekking van water en brood in plaats van het gewone

voedsel;
3°. opsluiting in een cachot;
4°. gewone sluiting in de boeien.

Onthouding van het ontvangen van brieven wordt als straf
zelden of nooit toegepast; wel worden de brieven, wier inhoud

-ocr page 45-

ongeschikt is, niet aan de verpleegden ter hand gesteld. Bij
strenge straf b.v. cachotstraf wordt het bezoek voorloopig afge-
schreven.

De kinderen mogen slechts eenmaal in de drie maanden bezoek
ontvangen. Wordt echter een bezoeker, die, als de tijd daar is,
op een bezoekuur komt, niet toegelaten, dan zal de reden veeleer
in zijn persoonlijke qualiteiten, dan in het gedrag van de ver-
pleegde, die hij wil bezoeken, zijn te vinden.

De straf van gewone sluiting in de boeien wordt niet toegepast.

De overige in de wet genoemde straffen worden wèl aange-
wend Bovendien zijn er enkele huishoudelijke straffen, die in
elk Rijksgesticht verschillend zijn.

De Minister van Justitie heeft 2 November 1914 een circulaire
naar de Rijksgestichten verzonden, waarin hij, hoewel voorop-
stellend, dat het geenszins zijn wensch is, dat er algeheele
uniformiteit in de wijze van bestraffing heersche in de gestich-
ten, het bedenkelijk acht, dat in de meeste gestichten allerlei
door de wet niet genoemde maatregelen worden toegepast, waar-
van sommige een even ernstig, ja zelfs ernstiger karakter kunnen
dragen dan de overeenkomstige, in de wet genoemde straffen.
Hij erkent echter, dat er in enkele opzichten dringende behoefte
bestaat aan aanvulling, met name is naast de strengere straf
van plaatsing in het cachot, opneming in de wet van de straf
van eenvoudige afzondering in de chambrette of een ander ver-
trek gewenscht.

De gewone maatregel, die genomen wordt bij ondeugendheid,
brutaliteit e.d. of bij slecht werk, is het geven van een slechte
aanteekening.

Zes van deze aanteekeningen in één maand, naar aanleiding
van onbehoorlijk gedrag, hebben o.a. tot gevolg, dat de ver-
pleegde die maand van het voorrecht, om een brief te schrijven,
verstoken blijft. Meer slechte aanteekeningen kunnen tot andere
straffen leiden.

De straf van water en brood wordt nooit in haar volle streng-
heid toegepast.

-ocr page 46-

Een slechte aanteekening, naar aanleiding van slecht werk,
maakt, dat de verpleegde dien dag geen geldelijke belooning
krijgt.

De directrice behoudt absolute vrijheid in het beoordeelen
der juistheid en billijkheid van de slechte aanteekeningen en in
het al dan niet toepassen der daarop gestelde straffen. Een ver-
pleegde, die vindt, dat zij onrechtmatig behandeld is, kan zich
altijd bij haar beroepen.

Er heerscht hierbij in het geheel geen formalisme, maar men
houdt rekening met aanleg en verleden van het betrokken kind.

Een straf, die tamelijk veel toegepast wordt, is afzondering
in de gemeenschap; de gestrafte moet haar uitspanningsuren in
de verblijfzaal of in de school doorbrengen, naar gelang haar
klassegenooten zich buiten of in de verblijfzaal bevinden.

Eveneens wordt als huishoudelijke straf in Zeist de eenvoudige
afzondering in een afzonderingsvertrek of zeer bij uitzondering
in een chambrette toegepast. Zij doet dienst bij vrij zware ver-
grijpen, die echter niet zoo\'n ernstig karakter dragen, dat cachot-
straf noodig wordt geoordeeld.

De laatste straf wordt gelukkig niet vaak toegepast. Ik voel
ervoor, haar alleen te behouden voor die gevallen, waarin
de veiligheid van de gemeenschap en van de verpleegde zelf
een tijdelijke, absolute afzondering eischen en het meisje zoo
buiten zichzelf is, dat ze in een afzonderingsvertrek alles kort
en klein zou slaan.

In ieder geval vind ik haar ten strengste af te keuren, wan-
neer de delinquent volkomen kalm is.

Dikwijls werkt het goed, een kind, dat gezondigd heeft, eenigen
tijd alleen te zetten, maar het cachot is daarvoor niet de ge-
schikte plaats. Het verdierlijkt de kinderen en breekt soms hun
wil, maar buigt dien nooit.

Met de cachotstraf wordt altijd nog verbonden de straf van
water en brood i. p. v. het gewone voedsel, die dan om den
anderen dag wordt toegepast.

De preventieve werking van de straf is alleen te merken bij
de verpleegden, die het cachot nog nooit gezien hebben. Het

-ocr page 47-

zijn altijd maar enkelen, meestal kinderen uit de tweede afdeeling,
die er komen, maar dat zijn dan ook geregelde bezoeksters.
De cachotstraf wordt o.a. toegepast bij vernielwoede, bij ont-
vluchting of poging daartoe, bij vergrijpen tegen de zedelijkheid.
De termijnen zijn in de wet genoemd. Ze zijn voor verpleegden
beneden 14-jarigen leeftijd ten hoogste 4 dagen ; voor verpleeg-
den tusschen 14- en 18-jarigen leeftijd ten hoogste 8 dagen en
voor verpleegden boven 18-jarigen leeftijd ten hoogste 16 dagen.
Veelal zijn de meisjes, die met het cachot gestraft worden, psy-
chopathen, van andere blijkt later, dat zij krankzinnig waren.
Natuurlijk kan in deze gevallen van geen enkele straf eenige
verbetering worden verwacht.

Men ziet, dat de termijnen betrekkelijk lang zijn. In de
Kamer is bij de beraadslaging over de straffen dan ook èn tegen
de straf op zichzelf èn tegen de termijnen geageerd, terwijl
men van oordeel was, dat de wijze van inrichting van het
cachot van grooten invloed zou zijn op de resultaten, die ermee
te behalen waren. Ook tegen de „gewone sluiting in de boeien"
en de cumulatie der verschillende straffen is gestreden.

De praktijk heeft intusschen geleerd, dat de sluiting in de
boeien, in het meisjesgesticht althans, gemist kan worden.

Ook is gebleken, dat het straffenstelsel der wet onvolledig
is. Een herziening en aanvulling op dit punt verdient dus aan-
beveling.

f. Voorrechten.

Het is vaak moeilijk,- daar nergens in wet of Algemeene Be-
paling de voorrechten limitatief worden opgesomd, de grens te
trekken tusschen voorrecht en recht.

Een voorrecht is een recht, dat iemand vóór heeft boven
anderen, een privilege, een gunst.

Is het bijvoorbeeld een voorrecht,als de verpleegden dagelijks
eenige uren ontspanning genieten of Zondags wandelen?

Wel kunnen deze prettige dingen haar bij wijze van straf
worden onthouden, maar ik betwijfel het, of zij wel de kenmerken
van een voorrecht in zich dragen.

-ocr page 48-

Het ontvangen van brieven en bezoek en het schrijven van
brieven zijn door de wet tot voorrechten gestempeld.

Wezenlijke voorrechten noem ik het hebben van een tuintje,
het mogen bespelen van orgel of piano, het mogen gebruiken
van een deel der uitgaanskas voor geschenkjes, handwerkjes e. d.

Natuurlijk wordt de uitgaanskas ook verminderd met het be-
drag, dat de postzegels kosten, die noodig zijn voor de brieven
naar huis.

Ik zou gaarne zien, dat het stelsel van de z. g. n. „beloonings-
kamertjes" werd ingevoerd. De bedoeling hiervan is den kinderen,
die gedurende een bepaalden tijd goed haar best hebben ge-
daan, ter belooning gedurende eenige uren des Zondags een
kamertje te geven, waar zij alleen mogen zijn.

Het schijnt zeer onlogisch, wanneer ik eenzaamheid, die ik
als straf niet afkeur, tegelijk als belooning aanbeveel.

Neemt men echter de zeer verschillende indrukken in aan-
merking, die er door „mogen" en „moeten" op de psyche worden
gemaakt en bedenkt men, dat elk individu zoo nu en dan be-
hoefte heeft aan een rustig alleen-zijn, dan zal men misschien
niet meer verbaasd zijn over dezen wensch.

Verder moeten natuurlijk de inrichting van het kamertje en
het blijk van vertrouwen, dat in deze manier van beloonen ligt
opgesloten, er het hunne toe bijdragen, om de verpleegden
ernaar te doen verlangen, ook eens dit voorrecht deelachtig te
worden en zoo kan dit stelsel een krachtigen prikkel tot goed
gedrag vormen.

VI. DE VERPLEEGDEN EN DE MAATSCHAPPIJ.

De opvoedelingen worden ter beschikking der Regeering ge-
steld tot haar 21ste jaar. De meesten echter worden eerder voor-
waardelijk uit het R. O. G. ontslagen.

Een meisje, dat voorwaardelijk ontslagen is, komt onder toe-
zicht van een vereeniging of een kerkeraad, b.v. Pro Juventute,

-ocr page 49-

de R. K. Vereeniging ter Bescherming van Meisjes of den Ker-
keraad der Ned. Herv. Gemeente van Austerlitz.

Deze wijzen een plaatselijke(n) toezichthoudster(der) aan (door
de kinderen voogdes genoemd). Ook wordt wel eens een bepaalde
persoon door den Minister aangewezen, om toezicht te houden,
b.v. de directrice van het R. O. G. en wel over meisjes, die in
Zeist blijven.

De voorwaarden in den ontslagbrief uitgedrukt, zijn o. a. de
volgende:

1°. gehoorzaamheid aan de voogdes;

2°. het haar verstrekken van alle door haar gewenschte inlich-
tingen.

Het meisje krijgt een betrekking of werkkring en tracht zich
zelf een weg te banen. Gaat het niet en ook niet met den mo-
reelen steun van de patrones, dm kan altijd op haar advies
door de vereeniging, die het toezicht heeft, aan den minister
intrekking van het voorwaardelijk ontslag worden gevraagd en
komt het meisje, zoo dit wordt verleend, in het R. O. G. terug.
Dit is een uiterste maatregel, die alleen wordt toegepast, nadat
door verandering van betrekking of zelfs van patrones geen
verbetering is verkregen.

Het voorwaardelijk ontslag is een uitmuntend middel, om den
terugkeer naar de vrije maatschappij voor het meisje gemakke-
lijk te maken, daar het haar steeds een helpende hand reikt.

Bovendien stelt het haar in de gelegenheid te toonen, of ze
op eigen beenen kan staan, terwijl het haar behoedt voor een
algeheelen val, doordat de voogdes steeds toezicht uitoefent en
het voorwaardelijk ontslag, ingeval van gebleken noodzakelijk-
heid, onmiddellijk kan worden ingetrokken, waarna het meisje in
het R. O. G. terugkeert. Zij kan later weer voorwaardelijk wor-
den ontslagen of tot den datum harer meerderjarigheid in het
R. O. G. worden gehouden.

De meisjes zijn zóó gewend aan het gestichtsleven met zijn
stiptheid en zorgenvrijheid, zijn orde en netheid, zijn personeel, dat
steeds voor haar klaar staat, dat ze dikwijls er naar terug verlangen
en het haar vaak moeilijk valt, zich in het gewone leven te schikken.

S. J. M. 3

-ocr page 50-

Wordt een meisje eerst op den dag harer meerderjarigheid
ontslagen, dus definitief ontslagen, dan moet zij zich alleen door
de wereld slaan; wel wordt ook voor haar van gestichtswege
een betrekking gezocht, maar zij behoeft die niet aan te nemen.
Wenscht zij naar haar ouderlijk huis terug te gaan, dan is zij
daarin vrij. Een opvoedeling kan definitief ontslagen worden
voor de vervulling van haar 21ste jaar, wat gewoonlijk alleen
gebeurt om een huwelijk mogelijk te maken. Zoolang namelijk de
terbeschikkingstelling van de Regeering niet definitief is beëindigd,
mag een Regeeringskind geen huwelijk aangaan. Daardoor immers
zou het meerderjarig worden en zoo zou een huwelijk het middel
kunnen zijn om zich aan de Regeeringszorg te onttrekken.

Mijn plan is na te gaan, hoe de meisjes, die ter beschikking
van de Regeering zijn gesteld, zich na voorwaardelijke of defini-
tieve beëindiging van de dwangopvoeding gedragen in de samen-
leving, in welke verhouding zij staan tegenover haar omgeving
en of zij opgewassen zijn tegen de moeilijkheden, die het leven
in de maatschappij haar brengt.

Zij genoten lessen, die andere meisjes van haar stand moesten
missen, hadden in tegenstelling met haar een gezond leven in
een gezonde omgeving, terwijl er veel zorgen en kosten aan
haar opvoeding werden besteed; kortom ze kregen een betere
toerusting voor den levensstrijd mee dan menig ander meisje.
Die hebben zij echter wel noodig; zij toch zijn moreel meestal,
en physiek soms, zwakker. En bovendien, wanneer het bekend
wordt, dat zij in het R. O. G. zijn geweest, is de wereld hard
voor haar en stoot haar veelal uit, daar, waar zij haar juist moest
helpen in haar poging om eerlijk en fatsoenlijk te leven. Geluk-
kig tenminste, dat den meisjes, die enkel in gezinsverpleging zijn
geweest, deze smet niet aankleeft.

Meisjes, die vanuit het R. O. G. weer in de maatschappij terug-
keeren, kunnen daar verschillende betrekkingen bekleeden.

Hebben zij een besliste voorkeur voor een bepaalde betrekking
en bestaan er geen redenen, waarom deze verpleegde daarvoor
minder geschikt is, dan mogen zij meestal haar keuze volgen.

De betrekkingen, die in aanmerking komen zijn huishoudster,

-ocr page 51-

naaister, kamenier, kinderjuffrouw, bewaarschooljuffrouw, onder-
wijzeres, strijkster, modiste, vroedvrouw, kraamverpleegster, ver-
pleegster, leerares in de handwerken, kookster en dienstbode.

De meesten worden dienstbode; voor dit vak evenals voor
dat van huishoudster krijgen ze de vereischte kennis mee. Alle
meisjes ontvangen n.1. huishoud-, wasch-en strijklessen; degenen,
die neiging voelen om keukenmeisje te worden, genieten in de
gestichtskeuken, waar zoowel voor de verpleegden als voor het
personeel de maaltijden worden klaargemaakt, de voor haar
zoo noodige practische opleiding. Ook krijgen alle verpleegden
kooklessen en lessen in dekken en dienen, in naaien en ver-
stellen; kortom, als ze alle lessen met vrucht volgen, kunnen
er uit haar ideaal-dienstboden groeien. Een groote fout echter,
die in een gesticht bijna niet te vermijden is, is dat de meisjes
niet zelfstandig leeren werken, behalve diegenen onder haar,
die als dagdienstbode bij particulieren in het dorp werkzaam zijn.

De opleiding voor linnen- en voor costuumnaaister geschiedt
ook geheel in het gesticht. De meisjes, die hiervoor in aanmer-
king komen, hebben eiken ochtend van acht uur tot half een
practische en theoretische lessen in de daartoe dienstige vakken.

De meisjes, die bewaarschool- of kinderjuffrouw willen wor-
den, kunnen in het gesticht voor een deel daarvoor klaar komen.
Alle verpleegden, krijgen namelijk fröbel- en handwerklessen en
genieten voldoende lager onderwijs. Ook leeren ze wat van
hygiëne en worden onderwezen in eerste hulp bij ongelukken.
De andere vakken echter, die voor het diploma „kinderjuffrouw"
van de vereeniging Tesselschade worden vereischt, zooals zui-
gelingenverzorging, zullen zij na het verlaten van het gesticht
moeten leeren, als er tenminste in het dorp Zeist geen ge-
legenheid toe bestaat.

De onderwijzeres in de handwerken kan vanuit het gesticht
examen doen. Voor de onderwijzersacte echter gaf het gesticht
tot nu toe geen voldoende opleiding.

Zij, die strijkster wil worden, kan in het gesticht het daartoe
noodige leeren.

Wie de moeilijke betrekking van verpleegster heeft uitge-

-ocr page 52-

kozen, wordt na haar ontslag uit het R. O. G. als leerling-ver-
pleegster in een ziekenhuis of kinderziekenhuis geplaatst. Ook
de vroedvrouw en kraamverpleegster moeten buiten het gesticht
haar opleiding genieten.

De meisjes, die in het modevak willen gaan, kunnen tijdens
haar verblijf in het R. O. G. in een hoeden-atelier te Zeist de
technische vaardigheid leeren.

Het is het gevolg van de beschavende omgeving in het R. O. G.
en van vele andere factoren, dat er meisjes zijn, die de hoogere
betrekkingen van verpleegster, onderwijzeres enz. kiezen.

Waren ze in haar vroeger milieu gebleven, zij zouden er zelfs
niet over gedacht hebben. Of ze nu door het bekleeden van die
betrekkingen gelukkiger worden; wie zal het zeggen ? Ik voor
mij ben van oordeel, dat ze in de beroepen, waartoe weinig
kennis wordt vereischt, het meest bevrediging zullen vinden.
Ze verkeeren dan onder menschen van haar eigen stand, met
wie ze gemakkelijker kunnen omgaan dan met de hoogere
klassen, waar ze zich nog wel altijd vreemd bij zullen voelen.
Ik noem het dan ook gelukkig, dat de meesten dienstbode wor-
den. In die betrekking vinden zij, vooral bij burgergezinnen, me-
nigmaal een steun in de vrouw des huizes en hebben ruimschoots
kans om door kennismaking met een flinken burgerjongen tot
een goed huwelijk te geraken, waardoor de waarschijnlijkheid,
dat zij op den goeden weg voort zullen blijven gaan, aanzien-
lijk toeneemt. Vooral voor de gewezen prostituée\'s kan een
huwelijk, zeer kort na haar ontslag, een redmiddel zijn.

Hoe elk meisje zich na haar ontslag in de vrije maat-
schappij gedraagt, is niet in het kort te zeggen. Het blijkt uit
de biografische beschrijvingen, die in de tweede afdeeling zijn
opgenomen.

-ocr page 53-

AFDEELING II.

I. BIOGRAPHIEËN.

Hier volgen de levensbeschrijvingen van de meisjes, die tus-
schen Jan. 1906 en Jan. 1916 het gesticht hebben verlaten en
in de maatschappij zijn teruggekeerd. Zij, die na Jan. \'16 weer
als verpleegden in het R. O. G. zijn opgenomen, blijven buiten
beschouwing.

Ik heb de opvoedelingen ondergebracht in groepen, naar ge-
lang van het delict, dat de aanleiding vormde tot haar ter-
beschikkingstelling der Regeering.

Verreweg de meerderheid maakte zich aan diefstal schuldig.
Deze groote groep is dan ook onderverdeeld in 4 rubrieken.

In de eerste rubriek nam ik op de meisjes, die bij haar opname
14 jaar of ouder waren en geen beroep of betrekking hadden.
Dit kenmerkt haar, in het algemeen reeds, als asociaal; meisjes
uit haar stand plegen toch na den schoolplichtigen leeftijd in
een betrekking wat te verdienen. De overige meisjes, die zich
aan eenvoudigen diefstal hebben schuldig gemaakt, heb ik in drie
rubrieken geplaatst, die respectievelijk omvatten:
1°. haar, die uit een goed milieu afkomstig waren;
2°. die uit een middelmatig milieu afkomstig waren;
3°. die uit een slecht milieu afkomstig waren.

Deze indeeling bedoelt echter niet, met voorbijgaan van de
aanlegtheorie, uitsluitend de milieutheorie te huldigen. Ik stel
in dit verband het milieu op den voorgrond, omdat de aanleg
iets blijvends is en door de dwangopvoeding het milieu verandert.

Doel van deze beschrijvingen is, den invloed na te gaan,

-ocr page 54-

dien de dwangopvoeding op elk kind gehad heeft. Ik heb, om
duidelijk te doen uitkomen, welken invloed het regelmatig, werk-
zaam gestichtsleven op elke verpleegde heeft gehad, eerst het
karakter van elk meisje en het milieu, waarin zij verkeerde
vóór haar terbeschikkingstelling beschreven en daarop haar ge-
drag in de maatschappij na haar voorwaardelijk of definitief
ontslag laten volgen.

Ik behandel nu de meisjes, die zich aan diefstal hebben schuldig
gemaakt en begin met de 15, die bij opname in het R. O. G. 14
jaar of ouder waren en zonder beroep.

I is opgenomen op 15-jarigen leeftijd. Ze behoort tot het
Roomsch-Katholieke kerkgenootschap en is wettig kind.

Zij stal verschillende voorwerpen ten nadeele van haar ouders.
Het gezin bewoont een woonschuit. Het meisje verkocht deels
de gestolen voorwerpen, deels heleende zij ze en kocht voor de
opbrengst snoeperij.

Toen ze 2lJ2 jaar was, verloor ze haar moeder, die aan long-
ontsteking overleed. Ze kwam daarna bij haar grootmoeder in
huis, die haar bedierf.

Toen ze zes jaar was, hertrouwde haar vader en nam haar
weer bij zich in huis. Met haar tweede moeder kon ze het niet
vinden. Zij snoepte, stal en liep meermalen heimelijk van de woon-
schuit weg.

Op school echter gedroeg zij zich goed; een enkele maal ver-
zuimde zij, als ze haar stiefmoeder moest helpen. In het leeren
was ze iets meer dan middelmatig. Haar opvoeding liet veel te
wenschen over. Vader was timmerman en dronk niet.

Zij verklaart zelf, dat ze dikwijls oneerlijk was, om haar
snoeplust te bevredigen. In het gesticht maakte ze misbruik
van vertrouwen door omgang met jongens, als ze les ging
nemen bij de externe onderwijzeres, wat haar was toegestaan,
omdat ze zich behoorlijk gedroeg en goed leerde. Op den datum
harer meerderjarigheid werd ze definitief uit het Rijksopvoe-
dingsgesticht ontslagen en als strijkster in het krankzinnigen-
gesticht „Duin en Bosch" geplaatst.

-ocr page 55-

Na eenige maanden reeds kwamen er klachten, dat ze haar
werk slecht deed en te laat thuis kwam. Ze liep met verplegers
uit het krankzinnigengesticht en was brutaal. Nog een paar
maanden — en daar kwam het bericht, dat ze eensklaps weg-
gegaan was, zonder dat men wist waarheen.

Spoedig schreef ze zelf, dat ze bij haar ouders thuis was,
spijt had van haar handelwijze en een betrekking zocht. Daar-
na liet ze niets meer van zich hooren. We vernemen, dat ze
bij haar aanstaanden schoonvader inwoont, die haar in een
winkel van ongeregelde goederen heeft gezet. Ze was verbon-
den geweest aan een gezelschap, dat het buitenland bereisde
en had, toen ze aan het cabaret was, haar verloofde, een
pianist-humorist leeren kennen.

II was bij haar komst in het R. O. G. 17 jaar. Ze behoort tot
het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap en is wettig kind.

Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling was diefstal van
een horloge, dat ze wegnam van iemand, die met haar in ge-
zelschap was. Vier en een half jaar daarvoor was haar moeder
gestorven; daarna moest zij het toezicht houden op drie jon-
gere broertjes.

Onderwijs heeft ze op een Zusterschool genoten; ze heeft een
vrij goed karakter en is tamelijk handig.

Haar opvoeding was echter slecht, vooral na den dood der
moeder.

Haar zedelijk gedrag was zeer ongunstig; zij ging naar dans-
huizen en café\'s en werd zelfs ééns veroordeeld wegens open-
bare dronkenschap. Ook pleegde zij voor geld onzedelijke han-
delingen. Bij opname in het gesticht leed zij aan een geslachts-
ziekte.

Op haar twintigste jaar werd ze voorwaardelijk ontslagen.
Elk oogenblik veranderde ze van dienst, tot ze kort na haar
meerderjarigheid trouwde met een oppassenden jongen. Al spoe-
dig moest ze haar schoonmoeder, die verlamd was, bij zich in
huis nemen.

Door de hulpbehoevendheid van deze en bovendien door haar

-ocr page 56-

eigen twee jonge kinderen, die kort na elkaar werden geboren,
was ze aan huis gebonden en maakte veel handwerken, wat in
de buurt, waar zij woonde, iets ongekends was en dus opzien
baarde. Daar haar man in dienst was, had ze tijd in overvloed.
Ze zette een handwerkschooltje op, dat nog bestaat. Zij maakt
het uitstekend.

III is opgenomen op 16-jarigen leeftijd. Ze had f 0.30 gestolen
ten nadeele eener vrouw, bij wie ze den laatsten tijd thuis was.

Het is een meisje, dat slecht is opgevoed en zich altijd slecht
heeft gedragen. Op school reeds stal zij boterhammen van andere
kinderen. Ze heeft een wispelturigen aard en een zeer geringe
ontwikkeling.

Vaak liep ze uit huis, omdat — naar haar zeggen — haar
stiefmoeder haar mishandelde. Den laatsten tijd voor haar terbe-
schikkingstelling was ze dan ook niet thuis. Eerst zwierf ze in
de Zandstraat en woonde daar bij chanteuses, later echter werd
ze door een vrouw in huis genomen, van wie ze de 30 cents stal.

Het is een wettig kind; het zesde van elf.

Eens deed ze een poging tot zelfmoord. Vermelding verdient,
dat een broer van haar moeder krankzinnig was. In het gesticht
was ze psychopathe en had heftige aanvallen van drift. Een
paar maanden vóór haar meerderjarigheid werd ze voorwaarde-
lijk ontslagen en in dienst geplaatst in een Tehuis voor kinderen,
waarvan de Directrice haar kende en wilde voorthelpen. Daar
bleek al spoedig, dat ze een slechten invloed op de kinderen
had en een zonderling begrip over vrijheid. Ze ging weg naar
een dienst in de Haarlemmermeer. Drie maanden daarna was ze
reeds weer in Rotterdam in betrekking, waar ze uitstekend werkte
en in het eerst heel goed oppaste. Na een paar maanden echter
ging ze den verkeerden weg op en sliep acht nachten op straat.

Kort daarna kwam ze in huis bij haar verloofde, zoogenaamd
om zijn oude moeder te helpen. Ze was toen vuil, vervallen en
onbeschrijfelijk brutaal.

Vier jaar later is zij een publieke vrouw en zal gaan trouwen
met haar souteneur.

-ocr page 57-

IV was bij haar opname 14 jaar. Ze behoort tot het Roomsch-
Katholieke kerkgenootschap en is wettig kind. Aanleiding tot
haar terbeschikkingstelling was diefstal van lekkernijen uit de
uitstalling van winkels. Motief: bevrediging van haar snoeplust.

Haar vader durfde haar niet in een betrekking als dienstbode
plaatsen, daar hij haar lust tot stelen kende en zijn goeden naam
niet in gevaar wilde brengen. Zij is het 7de van 10 kinde-
ren, waarvan er 3 dood zijn. De moeder is niet sterk en heeft
last van haar zenuwen. Zij staat minder gunstig bekend; de
vader echter niet ongunstig. Het meisje bezocht een Roomsch-
Katholieke school en was daar door voortdurende ondeugend-
heid bij de andere kinderen ten achter.

In het gesticht was ze een bescheiden, zacht meisje. Op haar
achttiende jaar is ze voorwaardelijk ontslagen. Ze ging toen
naar huis, aanvankelijk om haar moeder wat in de huishouding
te helpen; een paar maanden later ging ze heele dagen naar
den „naaiwinkel." Ze was niet gezond, leed waarschijnlijk aan
tuberculose.

V was bij opname 18 jaar. Ze behoort tot het oud-Roomsch-
Katholieke kerkgenootschap en is wettig kind. Ze had herhaal-
delijk gestolen, vooral het geld, dat kleine kinderen op straat
bij zich droegen. Ze wist hen voor zich in te nemen door listige
praatjes en kleine geschenken. Een dergelijke diefstal is een
speciaal vrouwendelict, zooals Mr.
Loosjes in zijn proefschrift
„Bijdrage tot de Studie van de Criminaliteit der Vrouw" op-
merkt. Het stelen van oorbellen van kleine kinderen op straat
is ermee op één lijn te stellen.

Het gezin, waaruit deze opvoedeling afkomstig is, staat zéér
ongunstig bekend. De vader is schoenmaker en verstaat zijn
vak wel, maar is te lui om te werken. Opvoeden kan hij in het
geheel niet. De moeder heeft niets in te brengen. Het huishou-
den is vuil en verwaarloosd.

Het meisje zelf was prostituée en leed aan een geslachts-
ziekte. In het gesticht was ze zeer achterlijk en maakte een
goedigen indruk. Even vóór haar meerderjarigheid werd ze voor-

-ocr page 58-

waardelijk ontslagen en in een betrekking geplaatst, waar ze in
het begin goed voldeed. Maar nauw was de dag harer meer-
derjarigheid aangebroken of ze ging naar haar ouders te Rot-
terdam. Daarna verliet ze al spoedig het rechte pad. Haar vader
wilde haar daarom niet langer thuis houden.

Een jaar later leefde zij in concubinaat en gaf zich aan pro-
stitutie over, niettegenstaande zij een ernstige geslachtsziekte had.

Na vier jaar hooren we, dat ze nog een publieke vrouw is,
die wel gaarne weer den goeden weg zou willen inslaan, maar
er nu geen kans meer toe ziet.

VI was op den datum harer opname 17 jaar. Ze behoort
tot het Nederlandsch-Hervormde kerkgenootschap en is wet-
tig kind.

Ze stal een gouden ring van een dame, bij wie zij in betrek-
king was en ruilde dien voor een doublé ring, waarbij ze f 0.50
toe kreeg. Later kocht ze den ontvreemden ring weer terug,
die ze aan de eigenares deed ter hand stellen.

Zij stamt uit een heel goed gezin; het gedrag en de levens-
wijs van haar ouders, broers en zusters is bepaald gunstig
te noemen. Echter waren haar ouders haar niet de baas. De
opvoeding, die ze haar gaven, was niet slecht, maar het meisje
heeft een zeer leugenachtig en slecht karakter. Ze ontloopt her-
haaldelijk de ouderlijke woning. Ze is het zesde van 12 kinderen,
waarvan er 2 dood zijn. Haar doorgaand gedrag is slecht: ze
is een hysterica, zoodat twijfel, of zij wel volkomen toereke-
ningsvatbaar is, zeer zeker gerechtvaardigd is. In het gesticht
leed ze aan hysterische verlammingen.

Op haar twintigste jaar werd ze voorwaardelijk ontslagen en
in betrekking geplaatst bij een hoofdverpleegster voor zenuw-
patiënten. Al heel spoedig raakte ze overspannen en werd vier
maanden voor haar meerderjarigheid om gezondheidsredenen
definitief ontslagen. Ze vertrok naar haar ouders, waar ze het
heel goed had, maar daar ze liever zelf in haar onderhoud wilde
voorzien, ging ze in betrekking.

Daar was ze brutaal en kwam te laat thuis.

-ocr page 59-

Bij haar vele goede eigenschappen heeft ze een ontzettend
lastig karakter.

Vijf jaar na haar definitief ontslag, huwde ze met een bank-
werker, die gemobiliseerd was en heeft nu 2 kinderen.

VII werd op 17-jarigen leeftijd in het R. O. G. opgenomen.
Ze behoort tot het Ned. Hervormde kerkgenootschap en is
wettig kind.

Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling was, dat ze ver-
schillende malen geld had gestolen, samen voor een bedrag van
meer dan 30 gulden.

Dit geld versnoepte ze grootendeels en kocht voor het overige
allerlei voorwerpen.

Haar ouders staan niet ongunstig bekend; haar moeder stierf
heel jong. Ze heeft nu een stiefmoeder. Een oudere zuster was
op achttienjarigen leeftijd zóó verdorven, dat haar vader tucht-
schoolstraf voor haar aanvroeg. Deze is stadswerker.

Zij werd op den datum harer meerderjarigheid definitief ont-
slagen; ze was tuberculeus en had tevoren al eenige maanden
in het volkssanatorium te Hellendoorn doorgebracht.

Na haar ontslag ging ze naar huis en kreeg al gauw een
lichte betrekking in een andere stad. Niet lang daarna verloofde
zij zich, kwam éénmaal in plaats van \'s avonds den volgenden
ochtend thuis, beloog haar juffrouw en luisterde naar geen raad.
Toch was ze vlijtig voor haar werk en aardig met de kinderen.

VIII werd op haar 17den jaar in het R. O. G. opgenomen; ze
behoort tot het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap en is wettig
kind. Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling was diefstal
van 80 gulden. Haar oogmerk was om daarmee haar weekgeld
aan te vullen, daar, volgens haar zeggen, haar vader Zaterdags-
avonds tegen haar opspeelde, als ze te weinig geld thuis bracht.
Ze is het oudste van 8 kinderen, waarvan er 2 dood zijn.

Haar vader kwam dikwijls dronken thuis, vloekte dan, schold
en sloeg haar. Moeder is dood. Het meisje staat ongunstig be-
kend; meermalen liep ze van haar werk weg, zonder dat haar

-ocr page 60-

vader er iets van wist. Twee zusjes werkten op een fabriek;
één van 10 jaar deed het huishouden. Verder waren er nog
twee kleinere kinderen. Het gezin huisde in een veel te kleine
woning.

In het gesticht onderscheidde ze zich door grooten ijver. Haar
ideaal was later thuis het huishouden er bovenop te helpen. Zij
werd op haar twintigste jaar voorwaardelijk ontslagen, om
de huishouding van haar vader te doen. Deze en de twee
meisjes verdienden samen zestien gulden per week, maar niette-
genstaande dit betrekkelijk hooge loon was de toestand bij haar
thuiskomst zeer armoedig. Zij ging direct hard aan het werk,
om alles op te knappen, maar na een paar maanden moest ze
naar de fabriek, omdat er thuis geen geld meer was om kleeren
te koopen.

Drie jaren later schreef ze, dat ze sinds zeven maanden ge-
trouwd was met een goeden man, die niet drinkt en dat ze
over eenige maanden een baby verwachtte. Alle berichten, die
we verder van haar kregen, zijn goed.

IX werd op haar 16den jaar in het R. O. G. opgenomen. Zij
is een natuurlijk-erkend kind; het eenige onwettige, dat er onder
deze 15 meisjes is. Ze behoort tot het Ned. Hervormde kerk-
genootschap en is zeer achterlijk. Het gezin, waaruit zij afkomstig
is, staat niet ongunstig bekend. Zij is het vijfde van 10 kinderen,
waarvan er 3 dood zijn. Haar vader werkt op een spiritusfabriek.
Het delict, dat de aanleiding vormde tot haar terbeschikking-
stelling was diefstal van een paar kinderschoentjes, die ze voor
75 cent beleende. Voor dit geld kocht ze prentjes.

Eenige maanden voor haar 21ste jaar werd ze voorwaardelijk
ontslagen en in een dienst geplaatst. In het gesticht was ze een
vlijtige leerling en was, ondanks haar achterlijkheid, goed op de
hoogte van huishoudelijk werk. Na haar meerderjarigheid ging
ze naar huis, om moeder te helpen. Ze was toen reeds verloofd
en trouwde na drie jaar. Haar huwelijk was lang uitgesteld,
omdat de tijden te slecht waren om een huishouden op te
zetten.

-ocr page 61-

X werd op 14-jarigen leeftijd opgenomen. Ze behoort tothe*
Ned. Hervormde kerkgenootschap en is wettig kind. Het delict,
waarvoor ze ter beschikking van de Regeering werd gesteld, was
diefstal van eenige guldens op school.

Het is een zwakzinnig meisje, dat reeds vroeg neiging tot
stelen vertoonde en seksueel in het geheel niet te vertrouwen
is. Ze is leugenachtig, brutaal, zeer listig en opvliegend, soms ook
wreed. Ze verliet wel eens heimelijk de school en werd dan
zwervende aangetroffen. Ze was op verzoek van haar ouders
in het Tehuis voor Onbehuisden geplaatst, waar men haar niet
wilde houden. Ze heeft een school voor achterlijke kinderen
bezocht.

Een week na haar opname in het R.O.G. werd ze weggezonden
naar Groot-Emaus te Ermelo. Op haar 17 de jaar moest men
haar weer te Zeist opnemen. Vandaar werd ze overgebracht
naar het Rijkskrankzinnigengesticht te Grave en een jaar later
overgeplaatst naar Duin en Bosch te Castricum.

Nu, 3 jaar later, werkt ze op een fabriek te Amsterdam. Ze
staat onder toezicht van een verpleegster en woont bij haar
vader thuis. Ze kan echter niet geheel in haar onderhoud voor-
zien en geniet door tusschenkomst van den Minister steun van
het Reclasseeringsfonds. Als ze aan het werk is, maakt ze het
heel goed; thuis heeft ze nog wel eens driftbuien.

XI werd op 15-jarigen leeftijd opgenomen. Ze behoort tot het
Ned. Hervormde kerkgenootschap en is wettig kind. Ze had geld
uit een toonbanklade gestolen, om er snoepgoed van te koopen
voor haar broertjes en zusjes. Ze is het oudste van 8 kinderen.
Het gezin heeft het arm; vader verdient f5 per week; hij kan
geen toezicht op de kinderen houden en moeder leidt ze niet
in het rechte spoor, maar neemt ze mee uit bedelen. Sedert
jaren wonen ze gratis in het Allemanshuis; de naam zegt genoeg.
Het huishouden is zeer vuil en slordig. Er heerscht geen zorg
voor den dag van morgen. De vader is vroeger vijf-maal gever-
baliseerd wegens openbare dronkenschap en één-maal wegens
wederrechtelijke vernieling, maar past nu beter op.

-ocr page 62-

Kort na haar eerste, voorwaardelijk, ontslag is ze na een poging
tot ontvluchting uit haar dienst, weer in het R. O. G. opgenomen.
Ze was zeer achterlijk. Op den dag harer meerderjarigheid werd
ze definitief ontslagen en in een dienst geplaatst.

Telkens veranderde zij van betrekking en gedroeg zich overal
zeer slecht.

Op haar 23ste jaar schijnt ze tot inkeer te zijn gekomen, want
werkelijk heeft ze toen minstens een half jaar heel goed haar
best gedaan, maar daarna is ze den verkeerden weg opgegaan.
Zij was ontzettend moeilijk voor zichzelf en anderen, weinig
energiek, snoeplustig, grof egoïst en terughoudend. Bovendien
was ze driftig en zag weinig kwaad in stelen.

XII behoort tot het Remonstrantsche kerkgenootschap en is
wettig kind. Daar haar geboortedatum onbekend is, kan ik niet
zeggen, op welken leeftijd ze is opgenomen.

Haar delict was het stelen van zes guldens, die ze gedeeltelijk
versnoepte, gedeeltelijk aan sigaren besteedde, die ze aan haar
pleegvader cadeau deed. Het geld, dat ze overhield, gaf ze aan
haar pleegmoeder, voorgevende, dat ze het had gevonden.

Haar moeder is wettelijk gescheiden en daarna hertrouwd.
Bij de scheiding was het eenig kind haar toegewezen, maar ze
stond het aan een vereeniging ter opvoeding af. Zij is choriste
en laat zich heel weinig aan haar dochter, die hinderlijk doof
en bijna blind is, gelegen liggen. Het meisje werd in gezins-
verpleging gedaan, was moeilijk in den omgang en oneerlijk,
bovendien eigenzinnig en onverschillig. Ze was niet gezond,
scrofuleus. Haar vader was een zwendelaar en maakte misbruik
van sterken drank.

De verstandelijke vermogens van het meisje zijn meer dan
normaal; ze is ijverig en leergraag. Op school gedroeg zij zich
goed, behalve, dat ze wel eens jokte. Verder was ze vroeg-
wijs en dientengevolge voor haar klassegenootjes geen geschikte
makker.

Na haar voorwaardelijk ontslag werd ze teruggegeven aan
de vereeniging, die op zich genomen had voor haar opvoeding

-ocr page 63-

te zorgen. Reeds dadelijk stelde haar vader pogingen in het
werk om haar terug te krijgen. Dit gelukte hem echter, niet.
Het meisje vertrok naar Amsterdam om een kuur tegen lues te
ondergaan, waarbij ze geen baat vond. Daarna ging ze als
strijkster haar brood verdienen. Een maand later werd ze door
haar vader opgelicht en naar Berlijn gebracht. Ze kon het bij
hem, dien ze van onzedelijkheid beschuldigde, niet uithouden
en ging naar een klein Duitsch stadje, waar haar moeder met
gezin vertoefde. Deze menschen vertrokken echter met het
tooneelgezelschap, waaraan ze verbonden waren, naar Rusland
en zonden haar naar haar vader terug. Ze vluchtte van hem
weg, kon als vreemdelinge nergens een betrekking krijgen en
kwam in een Armhuis terecht. Opmerking verdient, dat ze niet-
tegenstaande haar doofheid en bijna-blindheid zich de Duitsche
taal heeft weten meester te maken.

Ze werd door de vereeniging, die voor haar moest zorgen,
naar Holland teruggehaald en in een betrekking geplaatst, waar-
vandaan ze wegliep.

Daarna kwam ze in het R. O. G. terug. Na haar ontslag werd
ze in een betrekking geplaatst, vanwaar ze naar Rotterdam, naar
het Tehuis voor Vrouwen vluchtte. Zij kreeg werk in een strijk-
inrichting. De meisjes, die daar werken, munten in den regel
niet uit door goed zedelijk gedrag, zoodat zij in een ver-
keerde omgeving kwam. Op het oogenblik gaat het haar zeer
slecht.

XIII behoort tot het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap en
is wettig kind. Ze werd op haar 14de jaar ter beschikking van
de Regeering gesteld. Aanleiding daartoe was diefstal van eenig
geld, ten nadeele van den houder van een zeer verdacht bier-
huis, waar haar moeder haar verhuurd had. Deze laatste staat
moreel slecht aangeschreven; ze bezocht, nadat haar eigen man
haar verlaten had, met andere mannen slechte huizen.

Het meisje is het slachtoffer van een berucht pecsoon, die ver-
oordeeld werd wegens ontucht met minderjarigen. De omgeving,
waaruit zij kwam, behoort tot de allerslechtste.

-ocr page 64-

Nadat ze ter beschikking van de Regeering was gesteld, werd ze
toevertrouwd aan een Roomsch-Katholieke vereeniging; ze kwam
toen, zwanger, uit de Tuchtschool. Nadat haar kind geboren
was, gedroeg ze zich zoo slecht, dat de vereeniging, hoewel
ze ongaarne de moeder van haar kind scheidde, intrekking van
de opdracht aan particuliere zorg vroeg. Twee jaar na haar
opname bij de Vereeniging, kwam ze in het R. O. G. en werd
na eenige maanden teruggeplaatst bij de vereeniging, waar ook
haar dochtertje werd verpleegd. Ze was er liefdeloos voor en
had zulke heftige driftbuien, dat men haar niet kon houden en
ze weer in het R. O. G. moest worden opgenomen. Het dochtertje
stierf, toen het ruim twee jaar was.

Toen zij 17 jaar was, werd ze weer onder toezicht van de
R. K. vereeniging gesteld en kreeg een dienst in den Haag,
maar veranderde al gauw van betrekking. Steeds wilde ze naar
huis, wat haar door haar voogdes niet werd toegestaan. Ze
was eigenzinnig, maar gedroeg zich verder goed. Al spoedig
ging ze zonder toestemming van haar voogdes naar huis en
werd keukenmeid in de stad, waar haar ouders woonden.

Drie jaar later trouwde zij en ging, daar haar man gemobili-
seerd was, bij een tante inwonen. Het is niet onwaarschijnlijk,
dat zij moest trouwen. Haar man is zwak met betrekking tot
vrouwen. Zij hebben één kindje.

XIV is opgenomen op 15-jarigen leeftijd. Ze behoort tot het
Luthersch kerkgenootschap en is wettig kind. Aanleiding tot haar
terbeschikkingstelling was het meermalen stelen van geld. Haar
ouders klagen zeer over haar; ze is onhandelbaar en voert niets
uit; is in dienstbetrekkingen lui, oneerlijk en brutaal. Men acht
haar niet volkomen toerekenbaar.

Ze genoot een zeer goede opvoeding en is tamelijk ontwikkeld.

Een half jaar na haar opname werd ze overgeplaatst naar
het" Rijkskrankzinnigengesticht te Grave en daarvandaan een
maand later naar „Duin en Bosch" te Castricum.

Op den datum harer meerderjarigheid werd ze definitief ont-
slagen. Ze is nog steeds krankzinnig.

-ocr page 65-

XV werd wegens diefstal ter beschikking der Regeering ge-
steld; behoort tot het Ned. Hervormde kerkgenootschap, was 17
jaar en wettig kind. Ze werd overgedragen aan een der Heldring-
gestichten, waar haar zoontje geboren werd. Ze is de oudste
uit een gezin met 14 kinderen, waarvan er 7 dood zijn. De
familie staat niet ongunstig bekend. Het meisje bezocht tot haar
13de jaar de school. Haar gedrag en vorderingen waren even
voldoende.

Ze heeft een wispelturigen, nukkigen aard en haakt naar vrij-
heid, is ruw en onverschillig voor haar zwak en hulpbehoevend
kind, maar zoekt steeds connecties met haar verleider.

Op 19-jarigen leeftijd werd ze in het R. O. G. opgenomen en
bleef daar tot haar meerderjarigheid. Ze ging toen eerst naar
het Heldringgesticht om haar kindje op te zoeken. De directrice
stelde haar voor, dat zij en haar vroegere verleider in een
proefjaar elkaar zouden bewijzen, dat beiden het goede wilden.
Het meisje ging hierop in.

Na een half jaar echter trouwden zij reeds. Al spoedig lieten
ze hun zoontje bij zich komen. De man had werk aan een olie-
fabriek en alles scheen in orde te komen.

Nu, na vijf jaar, bedelen zij samen. De man drinkt en ranselt
zijn vrouw.

Van 6 van deze meisjes was het familieleven abnormaal; van
o n.1. was de moeder dood; 3 van haar hadden een stiefmoeder;
van 1 meisje zijn de ouders gescheiden.
5 zijn slecht terechtgekomen
5 zijn goed terechtgekomen
over 4 kan ik geen oordeel vellen
1 is krankzinnig.

Uit het feit, dat van deze 15 verpleegden 5 zoo goed terecht
zijn gekomen, als met het oog op haar aanleg van haar verwacht
mocht worden, blijkt, welk een groote invloed ten goede er
uitgeoefend kan worden door een verandering van milieu.

De aanleg, die de meisjes van de natuur meegekregen heb-
ben, is weliswaar niet voor verbetering vatbaar, maar het rustige,
S. J. M. . 4

-ocr page 66-

geregelde leven in het gesticht werkt kalmeerend op haar, die
menigmaal reeds op zeer jeugdigen leeftijd onder zware zorgen
gebukt gingen.

Een goed huwelijk, kort na haar ontslag uit het R. O. G. ge-
sloten, is voor de gewezen prostituées vaak het eenige middel,
om op den rechten weg te blijven.

Merkwaardig vooral is de geschiedenis van II.

Dit meisje, dat een slechte opvoeding heeft gehad en zich
thuis zeer onzedelijk gedroeg — o. a. eens wegens openbare
dronkenschap veroordeeld is — heeft na haar ontslag geen reden
tot klagen gegeven, huwde met een oppassenden jongen en
maakte van de in het R. O. G. verkregen kennis gebruik om
handwerklessen te geven.

Behalve deze 15 maakten zich nog 35 meisjes aan enkel-
voudigen diefstal schuldig.

Ik zal deze in 3 groepen indeelen, naar gelang van het milieu,
waaruit zij afkomstig zijn.

Groep A omvat 7 meisjes uit een goed milieu

Groep B omvat 10 meisjes uit een middelmatig milieu

Groep C omvat 18 meisjes uit een slecht milieu.

Uit den aard der zaak is groep A het kleinst. De oorzaken
hiervan zijn tweeërlei:

In de eerste plaats zullen in een behoorlijke omgeving de
slechte neigingen van een kind veel minder tot uiting komen.

In de tweede plaats worden kinderen, die uit een goed milieu
komen, eerder tot tuchtschoolstraf veroordeeld, dan ter beschik-
king van de Regeering gesteld. De tuchtschoolstraf past voor
hen, die eens een tijd lang streng moeten worden aangepakt
en is berekend op het terugkeeren in een goed milieu; de ter-
beschikkingstelling onttrekt de kinderen gedurende een aantal
jaren aan hun vroegere omgeving.

Als een kind, hoewel uit een goed milieu afkomstig, ter be-
schikking van de Regeering wordt gesteld, heeft het persoonlijk
meestal een zeer slechten indruk op den rechter gemaakt.

-ocr page 67-

Ik bespreek nu eerst groep A.

XVI behoort tot het oud-Roomsch-Katholieke kerkgenootschap
en is wettig kind. Ze was bijna 17 jaar, toen ze ter beschikking
van de Regeering werd gesteld; verschillende malen had ze
kleeren en sieraden van de leden van het gezin van een draai-
molenhouder gestolen, bij wien ze in dienst was. Met die voor-
werpen ging ze naar Rotterdam; vandaar naar Amsterdam, werd
op reis ziek en moest in een ziekenhuis te Amsterdam gedurende
langen tijd verpleegd worden.

Herhaaldelijk was ze uit de ouderlijke woning weggeloopen;
thuis wist men zelfs niet, dat zij bij den draaimolenhouder in
dienst was. Moeder merkte wel, dat haar dochter „vreemd" deed,
maar ze twijfelde niet aan haar geestvermogens. Het meisje had
een eigendunkelijk karakter en een wispelturige geaardheid. Bij
opname in het R. O. G. bleek het, dat zij lijdende was aan een
geslachtsziekte.

Haar ouders zijn goede menschen; de vader is visscher en
dus veel van huis.

Toen het meisje, 3 weken vóór haar meerderjarigheid, na
voorwaardelijk ontslag het R. O. G. verliet, kreeg zij een dienst
te Hilversum.

Na tien dagen reeds hervatte ze de kennismaking met een
jongmensch, die nog van vóór Zeist dateerde, maar den dag voor
haar
21sten jaardag zijn de teedere banden weer verbroken.

Een maand daarna werd ze op staanden voet uit haar betrek-
king weggezonden wegens allerlei kleine diefstallen.

Na verloop van twee maanden verloofde zij zich weer, kleedde
zich zeer opzichtig en vertelde bij kennissen, dat zij zwanger was.

Tien maanden later was zij weer bij die menschen op bezoek.
Men vond haar wuft. Ze was niet zwanger, maar ook niet beval-
len. Ze zeide te dienen.

Ruim een jaar daarna vernemen we, dat zij te Amsterdam
gehuwd is.

XVII werd op 17-jarigen leeftijd in het R. O. G. opgenomen.

-ocr page 68-

Ze behoort tot het Gereformeerde kerkgenootschap en is wet-
tig kind.

Ze stal tal van gouden en zilveren sieraden, ten nadeele van
lieden, bij wie ze in dienst was; van de opbrengst tracteerde zij
jongens en ging met hen uit.

Van de ouders valt niets ongunstigs te vermelden. Haar vader
is smidsknecht en verdient weinig, zoodat het gezin armoede
lijdt. Er zijn in het geheel 5 kinderen.

Het meisje ging dikwijls van Zaterdagavond tot Maandagoch-
tend met jongens uit. Men vond haar, beschonken, op een stuk
weiland, in tegenwoordigheid van 4 jonge mannen.

In het gesticht was ze zeer ingetogen en behoorlijk.

Op 19-jarigen leeftijd werd ze voorwaardelijk ontslagen en
kwam in een dienst te Amsterdam. In het begin ging alles goed,
maar tien maanden na haar vertrek uit het R. O. G. was zij bij
haar ouders en beweerde ziek te zijn.

Nog een paar maanden later hoorden we, dat ze slecht bekend
stond. Ze was buffetjuffrouw in een café op den Zeedijk, kwam
vaak dronken thuis en gedroeg zich onzedelijk. Na vijf maanden
vertelde men, dat zij en twee andere oudverpleegden uit haar
diénsten naar Rotterdam gevlucht waren.

Een jaar daarna vernamen we, dat ze getrouwd is. Het café,
dat ze op den Haarlemmerdijk hield, moest ze opdoeken, daar
ze het financieel niet kon volhouden en haar man — naar haar
zeggen althans! — te jaloersch was. Deze heeft nu een tijde-
lijke betrekking aan de gemeente.

XVIII behoort tot het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap en
is wettig kind. Zij was bij haar opname 17 jaar. De aanleiding
tot haar terbeschikkingstelling was diefstal van wat geld ten
nadeele van haar meesteres en van een gouden ring, dien ze van
een militair, met wien zij in gezelschap was, ontvreemdde.

Volgens haar moeder leidde ze een onzedelijk leven en was
sedert 4 weken in een onzedelijk huis.

Haar vader was 14 jaar in dezelfde betrekking en verdiende
f 10.80 per week.

-ocr page 69-

Na haar voorwaardelijk ontslag werd ze overgedragen aan
Maison de la Miséricorde, maar kwam na een jaar wegens wan-
gedrag terug. Toen ze definitief was ontslagen, werd ze in een
dienst te den Haag geplaatst. Daar bleef ze ruim een jaar,
waarna ze trouwde. Haar man is melkboer en heeft eigen
paard en wagen.

De familie, waar ze in betrekking geweest is, was zeer tevreden
over haar.

Een jaar na haar huwelijk schreef ze, dat haar man zich goed
gedroeg, niet dronk en vrij was van militairen dienst. Twee jaar
later woonde ze nog in den Haag. Haar huisje is keurig inge-
richt. Ze heeft een flinke dochter en maakt het uitstekend.

XIX is oud-Roomsch-KathoIiek. Ze is tweemaal in \'t R. O. G.
opgenomen; de eerste maal was ze 16 jaar en werd een paar
weken voor haar negentienden jaardag voorwaardelijk ontslagen.
Dit ontslag werd, toen ze 20 was, weer ingetrokken. De reden
van haar opneming was diefstal van gouden en zilveren sieraden.
Ze stal om aan het geld te komen, noodig voor een nieuwe japon,
daar haar vader voor straf haar beste japon had weggesloten. De
ouders zijn fatsoenlijke, oppassende menschen, die hun dochter ook
een goede opvoeding hebben gegeven. Het meisje is echter zeer
onverschillig en brutaal, zóó zelfs, dat haar vader zich genoodzaakt
zag haar bij haar grootmoeder te doen verblijven, daar ze zich tegen-
over haar eigen moeder hoogst ongepast gedroeg, \'s Avonds laat
zwierf ze buitenshuis. Ze vertoonde neiging tot opschik.

In het gesticht werkte ze flink, maar was zeer onverschillig.

Na haar voorwaardelijk ontslag wordt ze in een boerendienst
geplaatst, maar al heel gauw komen er klachten, dat het werk
haar te zwaar is en gaat ze in een burgerdienst. Ze belooft nu
haar best te zullen doen. Werkelijk luidt dan ook het rapport,
dat er over haar uitgebracht wordt, zeer gunstig. Ze is verloofd
met een fatsoenlijken jongen.

Wat later is ze brutaal geweest, heeft gestolen en is uit haar
betrekking weggeloopen. Het gevolg is de intrekking van haar
voorwaardelijk ontslag.

-ocr page 70-

Na haar definitief ontslag gaat ze een paar jaar dienen en
doet goed haar best. Op haar 24 ste jaar is ze getrouwd en heeft
een dochtertje. Ze is heel gelukkig.

XX werd op 17-jarigen leeftijd opgenomen. Ze behoort tot
het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap. Aanleiding tot haar
terbeschikkingstelling was diefstal van een paar kousen, die ze
zelf aantrok en van een tooneelkijker, dien ze verborg ten huize
van haar verloofde, bij wien ze sedert eenigen tijd inwoonde.

Haar ouders zijn oppassende menschen, die haar reeds tweemaal
in een gesticht plaatsten, omdat ze steeds met jongens omging
en zich aan diefstalletjes schuldig maakte. Toen haar diefstal
bekend werd, heeft haar verloofde het engagement verbroken.
Men vermoedt, dat het meisje daarna in een café haar intrek
heeft genomen. De ambtenaar der Kinderwetten verwacht niet,
dat er nog ooit iets van haar zal terecht komen.

Op den dag harer meerderjarigheid wordt ze definitief ont-
slagen. Ze maakt van haar vrijheid misbruik, door een slecht
leven te leiden. Nu is ze getrouwd met een musicus, die vóór
dit huwelijk al tweemaal gescheiden was. In haar ondertrouw-
dagen had ze een miskraam, hoogstwaarschijnlijk echter heeft
ze zich schuldig gemaakt aan het misdrijf van art. 295 W. v. S.
het doen veroorzaken van de afdrijving der vrucht eener vrouw.

XXI is tweemaal in het R. O. G. opgenomen. Ze behoort tot
het Ned. Hervormde kerkgenootschap. Bij haar terbeschikking-
stelling was ze bijna 18 jaar. Aanleiding was diefstal van een
portefeuille, die meer dan tweeduizend gulden inhield. Ze kwam
uit een fatsoenlijk gezin, dat vroeger buiten woonde, maar zich
sedert eenigen tijd in A\'dam had gevestigd. Daar toonde zij
dadelijk neiging om in verkeerd gezelschap langs de straat te
loopen. Haar ouders lieten haar in een gesticht opnemen, maar
na 5 weken reeds kreeg ze heimwee en ging weg. Toen kwam
ze „als dienstbode" in huis bij een prostituée, die ze kende.
Deze lokte haar uit tot het plegen van het reeds genoemde straf-
bare feit, door haar 10 gulden van den buit te beloven.

-ocr page 71-

Het meisje heeft een zeer leugenachtig karakter.

Drie maanden na haar komst in het R. O. G. werd zij aan
een der gestichten in Zetten overgedragen. Vandaar uit is ze in
een dienst geplaatst; ze liep weg naar haar ouders te A\'dam.
Dit werd aanleiding tot de intrekking van haar voorwaardelijk
ontslag en zoo kwam ze een maand voor haar meerderjarigheid
weer in het R. O. G. terug.

Na haar definitief ontslag wordt ze als dienstbode in A\'dam
geplaatst. Een jaar later is ze getrouwd en heeft 2 maanden
daarna een kind. Nu, na 3 jaar, gaat het haar nog steeds goed.

i

XXII is tweemaal in het R. O. G. opgenomen. Ze behoort tot
het Ned. Hervormde kerkgenootschap. Bij haar eerste opname
was ze 16 jaar. Aanleiding was diefstal van 1200 gulden van de
persoon, bij wie ze in betrekking was. Het schijnt, dat ze niet
dadelijk de waarde van het weggenomene heeft beseft; ze be-
waarde het geld eenigen tijd, kocht toen van een deel kleeren en
sieraden, gaf zich uit voor gravin, is een reisje gaan maken, en
onderweg in het bezit van het grootste deel van het geld aange-
houden.

Het meisje is psychiatrisch onderzocht; het is een gedegene-
reerd en erfelijk belast type. Haar moeder stierf krankzinnig,
toen deze dochter acht dagen oud was. De vader is hertrouwd;
van dit nieuwe gezin valt niets ongunstigs te melden, zoodat
ik wel mag zeggen, dat het milieu van het meisje gunstig was.
Ze is snoepzuchtig, leugenachtig en plaagziek. Reeds vroeger
pleegde zij thuis en op school kleine diefstallen. Ook in het
gesticht stal zij herhaaldelijk en verried haar vergrijp altijd zelf
door een wonderlijk gedrag.

Op haar twintigste jaar is ze voorwaardelijk ontslagen en in
een betrekking geplaatst. Al spoedig gedraagt zij zich daar
zonderling en is zeer slordig. Men kan haar niet langer houden
en ze krijgt een anderen dienst. Den dag na haar vertrek daar-
heen vermist het gezin, waar ze gediend had. geld. Haar koffer
wordt doorzocht en tal van gestolen voorwerpen worden ge-
vonden. Men heeft haar toen naar \'t R. O. G. teruggebracht,

-ocr page 72-

daar men haar niet meer alleen vertrouwde. Haar voorwaardelijk
ontslag wordt ingetrokken.

Ze vertoeft nog een maand in \'t R. O. G., eer ze wegens
meerderjarigheid definitief wordt ontslagen. Vanuit het gesticht
gaat ze naar de gevangenis, waar ze 3 maanden straf moet onder-
gaan. Bij het onderzoek der zaak wordt zij weer psychiatrisch
onderzocht. De psychiater oordeelt, dat zij een onvoldoende
wilsbeheersching bezit, maar acht haar niet ontoerekenbaar. Wel
twijfelt hij, of ze ooit voor de samenleving geschikt zal worden.
Hij denkt bij haar aan kleptomanie.

Na het ondergaan van haar straf gaat ze naar huis; ze
maakt het slecht, plaagt vooral haar stiefmoeder en is lief, als
vader thuis is. Zeventien maanden na haar ontslag hoort- men,
dat ze slecht oppast; ze weet \'savonds den huissleutel te be-
machtigen en gaat met haar zuster naar danshuizen.

Een klein jaar later woont ze op een kamertje, komt af en
toe bij haar ouders, vertelt daar, dat ze uit werken gaat, maar
zegt nooit waarheen. Ze heeft kennis aan een kantoorbediende,
wiens zusters geen goeden naam hebben en komt bij zijn ouders
aan huis. Nu is ze goed getrouwd.

We zien dus, dat deze 7 meisjes allen getrouwd zijn. Van 4
kan ik melden, dat het haar (Sept. \'17) goed gaat. Van 3 andere
is met betrekking tot haar al of niet terecht komen in de maat-
schappij niets met zekerheid te zeggen.

Hoewel de voorgeschiedenissen dezer meisjes ongunstig zijn
en zij een slechten indruk op den rechter moeten hebben ge-
maakt — anders had\'hij haar, die immers uit een goed milieu
afkomstig zijn, waarschijnlijk niet ter beschikking der Regeering
gesteld — is meer dan de helft van haar geslaagd. Mijns inziens
mag dit succes voor een groot deel toegeschreven worden aan
de goede omgeving, waarin zij zijn opgegroeid.

Hierna ga ik over tot de bespreking van groep C; de meisjes, die dief-

Wegens het stelen van het geld na haar voorwaardelijk ontslag.

-ocr page 73-

stal pleegden en uit een slecht milieu kwamen. Onder deze groep val-
len 18 meisjes, waarvan 11 tot het Ned. Herv. kerkgenootschap be-
hooren 5 tot het Roomsch-Katholieke

1 tot het Luthersche en
1 tot geen kerkgenootschap.
14 van haar zijn dienstbode, 1 is boerenarbeidster, 3 waren bij
haar terbeschikkingstelling zonder beroep of betrekking.

Slechts 1 dezer 18 meisjes is onwettig.

7 meisjes zijn na langer of korter voorwaardelijk ontslagen
of na aan particuliere zorg te zijn overgedragen geweest, weer
in het R. O. G. teruggekomen;

10 meisjes zijn voorwaardelijk ontslagen en niet weer opgenomen

1 meisje heeft eerst op den dag harer meerderjarigheid het
R. O. G. verlaten.

Groep C.

Om niet bij alle 18 meisjes over legitimiteit te spreken, be-
handel ik eerst het onwettige meisje.

XXIII is tweemaal in het R. O. G. opgenomen. Den eersten
keer was ze 16 jaar. Ze behoort tot het Roomsch-Katholieke
kerkgenootschap en is een natuurlijk, niet-erkend kind.

Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling was diefstal van een
bloedkoralen ketting van iemand,-bij wie ze als dienstbode in
betrekking was. Ze beleende dien ketting voor één gulden,
waarvoor ze een rok en een halsdoek kocht. Zij komt uit een
omgeving van onregel en verwildering. Haar moeder, een zeer
liederlijke vrouw, is artiste en heeft behalve haar nog twee
buiten echt geboren kinderen. Ze krijgt wekelijks van een „heer",
met wien zij vroeger in ongeoorloofde betrekking stond, 10 gul-
den. De opvoeding, die zij haar dochter gaf, was uiterst slecht.

Het meisje heeft een onbetrouwbaar karakter en vertoont
de teekenen van vroegrijpheid. Ze bezocht de school zeer on-
geregeld. Een maand na haar opname in het R. O. G. wordt ze
overgedragen aan het bestuur eener Roomsch-Katholieke ver-
eeniging.

Een half jaar voor haar meerderjarigheid komt ze terug in het

-ocr page 74-

R. O. G.; reden is haar vlucht uit een dienstbetrekking. Ze had
den nacht te Luik doorgebracht, waarheen ze per automobiel
was gereisd met een heer en een juffrouw van zeer verdachte zeden.

Op den dag harer meerderjarigheid definitief ontslagen, komt
ze in huis bij een tante en oom; haar vroeger thuis was
ongeschikt.

Al na 2 maanden gaat ze in een hotel dienen. Waarschijnlijk
is ze nu buffetjuffrouw.

Van de 17 overige meisjes zijn er 4 Katholiek. Deze vier
vertoonen dus in de volgende punten overeenkomst: godsdienst,
delict dat aanleiding gaf tot haar terbeschikkingstelling en milieu,
waaruit zij afkomstig zijn. Slechts een van haar was bij opname
zonder beroep.

Deze XXIV was bij haar opname 13 jaar. Aanleiding tot haar ter-
beschikkingstelling was diefstal van twee paar lederen vrouwen-
pantoffels met de bedoeling die te verkoopen of te beleenen
en de opbrengst met haar moeder te deelen. Deze gaf er haar
dan ook f 0.10 van. Het meisje stal meermalen goederen uit
uitstallingen, om voor het geld, dat ze bij beleening ervoor
kreeg, snoepgoed te koopen. Dikwijls geschiedde dit met mede-
weten van haar moeder, die echter de gestolen goederen niet in
huis wilde houden uit vrees voor haar man, voor wien men
zorgvuldig de misdrijven verborgen hield. De moeder liet daar-
om de gestolen goederen beleenen.

Vader is werkzaam op een kaarsenfabriek; de eene week
overdag; de andere week \'s nachts, en kan dus geen toezicht op zijn
dochter houden. Zij kwam zelden op school en als ze er dan nog
was, gedroeg zij zich slecht, was ongehoorzaam en brutaal.

Haar opvoeding was slecht; haar vader maakte grof misbruik
van sterken drank, is een echt opposant en socialist. De ont-
wikkeling van dit meisje, geestelijk en lichamelijk, is goed. Zij
is het derde van negen kinderen. Ze heeft eenige maanden in
een nettenfabriek gewerkt; men verklaarde daar, dat ze leugen-
achtig en brutaal was.

-ocr page 75-

In het gesticht bemerkte men bij haar sterk uitgesproken
socialistische neigingen.

Na haar voorwaardelijk ontslag op 20-jarigen leeftijd werd
ze in een dienst te Zeist geplaatst. Ze vond het daar echter te
stil en veranderde na een paar maanden van betrekking. Na
een half jaar werd ze ontevreden, omdat ze oud brood moest
eten en om twaalf uur geen warm maal voor zichzelf mocht
klaar maken. Als ze \'s avonds uitging, vertelde ze naar een
naaikransje te gaan. Het bleek echter, dat dit nooit gehouden
is. Al spoedig kwam ze in een nieuwe betrekking en ging
kermis vieren. Ze vertoonde zich met een opzichtig gekleed
jongmensch.

Na eenige maanden werd ze uit haar betrekking weggezon-
den wegens dienstweigering. Dit gebeurde kort voor haar meer-
derjarigheid, een tijd, die voor een groot deel haar opstandig-
heid verklaart, aangezien voor de meeste meisjes uit het R.O.G.
het denkbeeld geheel vrij te zijn, te mooi is en haar tot allerlei
buitennissigheden brengt.

Na haar meerderjarigheid loopen er allerlei geruchten over haar;
1°. dat ze in Amsterdam bij haar zwager heeft gelogeerd en

dientengevolge moet bevallen;
2°. dat ze getrouwd is met een koetsier;
3°. dat ze weer gescheiden is.

Wat daarvan waar is, laat ik in het midden; zeker is, dat ze
drie jaar later gelukkig getrouwd is en een kindje heeft, terwijl
ze het tweede verwacht. Haar huishouding ziet er keurig uit.

De 3 overige R. K. meisjes zijn allen dienstbode.

XXV is tweemaal in \'t R. O. G. opgenomen. Den eersten keer
was zij 17 jaar.

Aanleiding was diefstal van f0.70 ten nadeele van de familie,
bij wie zij in betrekking was.

Ze komt uit een ruw en onbeschaafd gezin; haar vader is zeer
driftig. Ze werd slecht opgevoed.

Ruim een maand na haar opname werd ze overgedragen aan

-ocr page 76-

een R.K. vereeniging. Na 4 maanden reeds kwam ze terug.
Al spoedig bleek, dat zij krankzinnig was. Zij werd daarom naar
een krankzinnigengesticht overgebracht. Op den datum harer
meerderjarigheid werd ze definitief uit de dwangopvoeding ont-
slagen. Ze is nog steeds krankzinnig.

XXVI Ook dit meisje werd tweemaal opgenomen.

De eerste maal was zij 17 jaar. Ze had een portemonnaie
gestolen met meer dan 500 gulden inhoud. Ze deelde bijna alles
met haar zuster en twee mannen. Ze kochten er kleedingstuk-
ken van.

De moeder was van te voren niet ingelicht, maar na afloop
vertelden de dochters haar, dat zij ieder veertig gulden van een
heer hadden gekregen. Het heele gezin is slecht. Dit kind leidde
een onzedelijk leven. Vader is dood.

Nadat het meisje in het gesticht geweest was, is er nog een
zuster geweest, die nu al overleden is. 3 weken na haar eerste
opname is ze overgedragen aan een R.K. vereeniging. Vandaar
werd ze in een dienst geplaatst, waar ze kostbaarheden ont-
vreemdde. Daardoor k-wfam ze een half jaar voor haar meer-
derjarigheid door intrekking van de overdracht aan particuliere
zorg weer in het R. O. G. terug. Op den dag harer meerder-
jarigheid definitief ontslagen, werd ze in een dienst geplaatst.

Vier jaar later is ze gehuwd; vóór haar huwelijk had ze reeds
twee kinderen. Haar man is nu gemobiliseerd en haar moeder
woont bij haar in. Ze maakt het goed.

XXVII werd ook tweemaal in het R.O.G. opgenomen. Aanleiding
was diefstal van gouden sieraden. Ze was bij opname 15 jaar.

Zij is geboren in Zuid-Afrika in de gevangenis, waar haar moeder
wegens diefstal straf moest ondergaan. Deze was een zeer
onzedelijke vrouw. Het huwelijk, waaruit dit meisje stamt, is,
toen zij 7 jaar was, door echtscheiding ontbonden. Behalve
deze dochter, die de oudste is, zijn er nog 5 kinderen uit voort-
gesproten. De vader komt uit een gezin van 23 kinderen, waarvan
er nog 13 in leven zijn. Nu is hij hertrouwd en doen hij en zijn

-ocr page 77-

vrouw hun best om dit kind op den goeden weg te houden,
maar tevergeefs. Het meisje is bijzonder diefachtig en gaat met
heeren uit.

Den eersten keer bleef zij 2 jaar en 3 maanden in het R. O. G.
en werd toen overgedragen aan een R.K. vereeniging. Na ruim
een jaar vroeg deze intrekking van de overdracht aan particuliere
zorg wegens wangedrag.

Op den dag harer meerderjarigheid werd ze definitief ont-
slagen en werd dienstbode.

Na een half jaar is zij op bezoek in het R. O. G.; ze ziet er
netjes uit en vertelt, dat ze met een schilder verloofd is.

Een half jaar daarna is de verloving af, maar laat haar vroegere
verloofde haar niet met rust.

Anderhalf jaar later is ze getrouwd met een 17-jarigen werk-
man aan een spiritusfabriek. Ze moesten trouwen. Zij is bevallen
van een zoon.

Van de 13 overige meisjes volgen nu de 11, die tot het
Ned. Hervormde kerkgenootschap behooren.

Slechts 1 van haar is tweemaal in het R. O. G. opgenomen;
haar voorwaardelijk ontslag is namelijk ingetrokken. Twee andere
meisjes hadden bij haar terbeschikkingstelling geen beroep.

Van de 9 N. H. meisjes, die een beroep hebben, zijn er 8
dienstbode en is 1 boerenarbeidster.

Hier volgen haar levensbeschrijvingen:

XXVIII stal een gouden ring van de familie, waar ze in be-
trekking was, verkocht dien voor f 1.50 en verteerde dat geld
gedeeltelijk met haar vriendinnen. Ze was bij opname 17 jaar.

Haar ouders zijn ruw en onverschillig; vader is visscher
en maakt misbruik van sterken drank; een broer is wegens
manslag veroordeeld; een harer zusters leefde voor haar huwelijk
in concubinaat en had een kind.

Dit meisje leidt een zeer slecht leven; ze gaat uit met vriendin-
nen, die zich aan prostitutie en dronkenschap overgeven en doet
dit zelf ook. Zij was ook in betrekking bij vrouwen van ver-

-ocr page 78-

\\

dachte zeden in een bierhuis. In het gesticht gedroeg zij zich
echter zeer goed.

Na haar voorwaardelijk ontslag, op 20-jarigen leeftijd, komt
zij, als hulp-keukenmeid, in een Christelijk sanatorium. Al spoedig
verandert ze van betrekking en verbreekt haar verloving, daar
haar jongen een longziekte heeft. Na korten tijd heeft ze een
nieuwen verloofde, hoopt over twee maanden te kunnen trouwen
en wil dan een portret zenden van man, vrouw
en kind.

Vier jaar na haar voorwaardelijk ontslag is ze getrouwd en
heeft twee kinderen; ze heeft een moeilijken tijd achter den rug
met veel ziekten. Ze klaagt steen en been over haar man, die
veel schijnt uit te gaan.

Na 8 maanden is alles weer goed en heeft haar man werk
op een fabriek. Het duurt echter niet lang; al gauw klaagt zij
over den gezondheidstoestand van haar jongste zoontje en
van zichzelf; haar man is zonder werk en daardoor lastig in
huis; zij snakt naar uitkomst.

XXIX werd op 17-jarigen leeftijd opgenomen; ze had ver-
schillende malen gestolen bij de familie, waar ze in betrekking
was, tot een bedrag van meer dan 50 gulden benevens een
stuk linnen en een paar zakdoeken. Ze wilde van het geld een
oorijzer koopen.

Ze komt uit een klein gezin. Vader overleed, toen zij 5 jaar
was; hij was dronkaard. Het meisje is onverschillig en reeds
meermalen van diefstal verdacht. Op 20-jarigen leeftijd werd ze
voorwaardelijk ontslagen en in een dienst geplaatst. Toen ze
meerderjarig was, wilde ze liever ergens anders gaan dienen;
ze durfde dit niet ronduit te zeggen en knoeide daarom. Overi-
gens valt er niets op haar aan te merken. Ze krijgt nogeenige
andere betrekkingen in de volgende vijf jaren en voldoet
overal goed.

XXX werd op 17-jarigen leeftijd opgenomen. Aanleiding tot
haar terbeschikkingstelling was diefstal van kleeren en geld.
Ze stal, naar ze zei, om uit haar betrekking weg te komen.

-ocr page 79-

Zij is de oudste van 5 kinderen; vader is opperman en
verdient wekelijks f 13.—, moeder wascht voor andere men-
schen. Een van de dochters verdient wekelijks 5 gulden; de
andere kinderen zijn nog te jong, om iets te kunnen inbrengen.
Moeder beschuldigt dit meisje van ontucht en oneerlijkheid,
ofschoon ze zelf ook niet recht te vertrouwen is. Op school
kon niets dan goeds van haar worden vermeld. Nadat ze de
school afgeloopen had, kreeg ze verschillende dienstjes, maar
kon haar handen niet thuis houden en werd lui, onverschillig
en brutaal. Zij is normaal ontwikkeld, wel vatbaar voor
vriendelijk vermaan, maar moeders raaspartijen laten haar koud.

Na haar definitief ontslag is ze naar huis gegaan, met het
plan om na verloop van veertien dagen op een atelier voor
costuumnaaien te gaan werken.

Al na een maand wordt ze thuis mishandeld en wordt haar
haar vroeger gedrag verweten. Ongeveer een jaar later is ze
gehuwd en heeft één kind.

XXXI was bij opname 15 jaar. Ze nam meermalen geld weg
en versnoepte dat. Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling
was diefstal van 10 gulden ten nadeele van haar patroon.

De inkomsten van het gezin, waartoe zij behoort, zijn vol-
doende; toch heeft men er veel schulden, daar beide ouders
misbruik van sterken drank maken. Wel gaven ze hun dochter
een tamelijke opvoeding. Het is een ijverig meisje, maar met
een onvoldoende ontwikkeling, wat wel voor het grootste deel
het gevolg zal zijn van haar eenigszins achterlijk zijn. Zij bezocht
geregeld de school, waar zij zich goed gedroeg. Als bijzonder-
heid valt nog te vermelden, dat zij doof is. In het gesticht ge-
droeg ze zich buitengewoon goed. Op 19-jarigen leeftijd werd
ze voorwaardelijk ontslagen en in een dienst geplaatst.

Na 2 jaar gaat ze naar huis, daar haar moeder overleden is
en haar vader, die bij een val van een ladder een inwendige
kneuzing heeft opgedaan, hulp noodig heeft. Ze vat met vaste
hand de teugels van het bewind; de jongere kinderen gehoor-
zamen haar en vader drinkt niet meer.

-ocr page 80-

XXXII werd op 16-jarigen leeftijd in het R.O.G. opgenomen.
Aanleiding was diefstal van een bankbiljet van f 10 uit een
portefeuille, waarin meer bankbiljetten waren. Het gestolen
geld besteedde zij voor kleeren en versnoepte een deel van
haar loon.

De opvoeding van het meisje is geheel verwaarloosd. Haar
eigen moeder ging haar snoeplust niet tegen en met haar stief-
moeder kon zij het in het geheel niet vinden. Vader heeft een
slap karakter.

Ze genoot behoorlijk schoolonderwijs, had een middelmatigen
aanleg, maar toonde weinig ijver. Ze is lui en slordig, vooral op
haar kleeren.

Op haar twintigste jaar voorwaardelijk ontslagen, wordt ze
in een dienst geplaatst. Ze verandert meermalen van betrekking.
Tegen haar meerderjarigheid waarschuwt haar broer, dat ze niet
naar huis moet gaan.

Op haar 22 ste jaar heeft ze een bloedspuwing en moet van
haar arts een lichtere betrekking zoeken.

Ze gaat dan in een vegetarisch hotel in betrekking, waar ze
kamerwerk en bediening op de kamers tot taak heeft.

Nu, ruim een jaar later, moet ze, hoewel ongehuwd, bevallen.
Het is niet zeker, wie de vader van haar kind is, daar ze meer
dan een beminde had.

XXXIII werd op 14-jarigen leeftijd in het R.O.G. opgenomen.

Haar delict was diefstal van eenige kleeren en een wekker

ten nadeele van een vrouw, tijdens wier afwezigheid zij op de
kinderen moest passen. Zij stal, naar ze zei, uit armoede.

De vader van het meisje is een dronkaard, die haar moeder
en haar mishandelt. Hij verdrinkt alle inkomsten van het gezin,
zoodat het meisje bij opname bijna geen kleeren aan had. Boven-
dien was ze totaal vervuild en vol ongedierte. Ze ontliep van
tijd tot tijd de ouderlijke woning en gaf zich met mannen af.

Herhaaldelijk verzuimde zij de school, en was zij er, dan liet
haar gedrag te wenschen over. Zij deelde anderen kinderen
dingen mee, die deze niet behoorden te weten.

-ocr page 81-

Op haar 18de jaar voorwaardelijk ontslagen, wordt ze in
dienst geplaatst bij een boer. Ze knoopt al spoedig connecties
met den knecht aan en gaat in een burgerdienst, omdat het
boerenwerk haar te zwaar valt. Na een jaar krijgt ze onaange-
naamheden met haar mevrouw en vlucht naar haar voogdes,
die haar in een andere betrekking plaatst. Het blijkt echter, dat
het gezin, waar zij nu is gekomen, niet geschikt is en haar
voogdes laat haar daarom naar de stad gaan om een andere
betrekking te zoeken. Zij blijft echter drie dagen weg om kermis
te houden, waarop haar voorwaardelijk ontslag ingetrokken wordt.
Ze blijft nog ongeveer een jaar in \'t R. O. G., en wordt dan wegens
meerderjarigheid definitief ontslagen. Ze vertrekt naar huis, om
haar blinde moeder te verzorgen, maar reeds na twee dagen
gooit ze het hoofd in den nek en gaat met haar beminde
samenwonen. Dit gezin maakt een zeer gunstigen indruk. Na
10 maanden moet zij naar het ziekenhuis om een buikoperatie
te ondergaan. Zij overlijdt aan de gevolgen. De kennisgeving
is onderteekend door haar aanstaanden man en zijn familie.

XXXIV werd op 17-jarigen leeftijd opgenomen.

Dit meisje is boerenarbeidster.

Ze was eerst een voogdijkind van de vereeniging Kinderzorg,
stal kleeren uit een Doorgangshuis en werd toen ter beschikking
der Regeering gesteld.

Haar ouders, die uit de ouderlijke macht ontzet zijn, leiden
een zeer slecht levensgedrag. Zij hadden slechts twee kinderen.
Moeder is prostituée en bordeelhoudster.

Het kind kon het als voogdijkind in geen enkel gezin uithouden,
telkens ontvluchtte zij. Zij heeft een zeer goede ontwikkeling,
is lastig in den omgang en brutaal, maar eerlijk.

Ze werd op haar 19de jaar voorwaardelijk ontslagen en in
een dienst geplaatst, waar men tevreden
over haar was. Na een
maand verlooft zij zich, is een paar maanden later zwanger en
vraagt dan het departement toestemming om te trouwen. Die
wordt haar gegeven en
8 maanden vóór haar 21ste jaar is zij
gehuwd en wordt haar een flinke zoon geboren.

S. J. M. 5

-ocr page 82-

Nu volgen 2 meisjes zonder beroep of betrekking op het
tijdstip harer opname.

XXXV werd op 13-jarigen leeftijd opgenomen. Ze stal 41/2
gulden uit een winkellade, om snoepgoed te kunnen koopen.

Vader merkte wel, dat ze soms stal; overigens had hij geen
reden tot klagen over haar; door zijn veel afwezig-zijn kon
hij geen toezicht over haar houden. Voor zijn tweede vrouw,
de stiefmoeder van dit meisje, hadden de kinderen geen ontzag.
Het gezin is groot: 10 kinderen. De eigen moeder van het meisje
was gedurende de zwangerschap diefachtig. De vader is ontzet
uit de ouderlijke macht over een ander kind. De stiefmoeder
klaagt, dat dit meisje zeer brutaal is en steelt, waartoe geen
reden is, daar men een inkomen heeft van 22 tot 24 gulden
per week.

Het kind kwam op school in alle opzichten verwaarloosd, was
er niet lastig, maar stal griffels enz. Ze is zeer achterlijk, was
telkens op een andere school. Een
zuster van haar eigen moeder
was prostituée en dievegge. Een zuster van het meisje ook in
het R. O. G. geweest.

Op haar 17de jaar werd ze overgedragen aan een inrichting
voor achterlijke kinderen.

Na haar meerderjarigheid is ze wegens diefstal in de gevan-
genis geweest.

XXXVI werd op 13-jarigen leeftijd opgenomen. Aanleiding
tot haar terbeschikkingstelling was diefstal van 3 paar kousen.
De opbrengst ervan gaf ze aan haar moeder.

Haar opvoeding is zeer verwaarloosd, vooral door haar moe-
der ; deze zette haar aan tot diefstal. Door onverschilligheid der
ouders ging ze ongeregeld ter school. De voogdijraad te Rotter-
dam wilde de ouders uit de ouderlijke macht ontzetten. De
moeder had door drankmisbruik een demoraliseerenden invloed
op het gezin. Het meisje is ontaard; liegt, bedriegt en rooft.
Haar gedrag is voortdurend slecht; ze ziet er haveloos en slordig
uit. Van nature heeft ze wel aanleg tot leeren.

-ocr page 83-

Op haar 20ste jaar wordt ze voorwaardelijk ontslagen en in
een dienst geplaatst, waar ze uitstekend voldoet.

Na vier maanden gaat ze zich te buiten aan het koopen van
nieuwe kleeren, terwijl haar oude nog best te dragen zijn. Mevrouw
blijft over haar werk tevreden.

Na een tijd gaat ze in een nieuwe betrekking. Ongeveer een
jaar later solliciteert ze naar de betrekking van leerling-ver-
pleegster in een ziekenhuis. Zij wordt niet aangenomen en is
nu weer dienstbode.

Nu ben ik aan de beschrijving van 2 meisjes, waarvan 1
Luthersch is en 1 tot geen kerkgenootschap behoort.

XXXVII behoort tot het Luthersche kerkgenootschap. Ze is
opgenomen op 16-jarigen leeftijd. Aanleiding tot haar terbe-
schikkingstelling was diefstal van een gouden broche. Ze be-
leende die en versnoepte de opbrengst. Vader is dronkaard en
heeft wegens verduistering gevangenisstraf ondergaan. Het meisje
was reeds eenige nachten uitgebleven en ging om met jongens
van slecht allooi.

Op 19-jarigen leeftijd werd ze voorwaardelijk ontslagen en
ging naar \'t ouderlijk huis om de huishouding van haar vader
waar te nemen. Alles gaat goed, tot zij na 6 weken \'s nachts
niet thuis komt en in een herberg wordt gevonden. Ze wordt
in een gesticht opgenomen, is zeer onverschillig.

Na vier maanden wordt zij door het gesticht in een dienst
geplaatst. Wat later leert ze een netten jongen kennen. Ze ver-
andert nog eens van betrekking. Eens is ze wegens diefstal
voorwaardelijk veroordeeld. Vóórdat ze naar de rechtszitting
ging, bezocht ze het R. O. G., vertelde niet, waarom ze naar
Amsterdam moest, maar bleek behoefte te hebben, om haar
opvoedsters nog eens te spreken.

XXXVIII hoort tot geen kerkgenootschap. Ze werd op 15-jarigen
leeftijd ter beschikking der Regeering gesteld naar aanleiding van
diefstal van prentbriefkaarten en pakjes chocolade. Het is een

-ocr page 84-

voogdijkind van het Burgerlijk Armbestuur van een onzer kleine
gemeenten; haar ouders zijn uit de ouderlijke macht ontzet.
Zij waren onbeschaafde, gedegenereerde menschen. Zij is het
derde van elf kinderen, waarvan er vier dood zijn. Tot haar
14de jaar genoot ze in \'t geheel geen opvoeding. In haar
diensten was ze lui, leugenachtig en brutaal, vagebondeerde,
als ze kon, \'s nachts langs de straat; men twijfelt er aan, of zij
nog voor verbetering vatbaar is. Op 19-jarigen leeftijd wordt zij
overgedragen aan een inrichting voor achterlijke kinderen. Men
hoort niets dan goede berichten van haar.

»

De laatste 2 meisjes dezer groep zijn:

XXXIX werd tweemaal in het R. O. G. opgenomen. De eerste
keer was ze 16 jaar.

Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling was diefstal van
een parapluie.

Haar ouders leven in onmin. Vader is weinig thuis en be-
kommert zich niet om zijn talrijke kinderen. Het meisje is flink
en gezond; maakt echter een ongunstigen indruk en heeft een
vreemde uitdrukking in haar oogen. Ze is niet te vertrouwen.
Herhaaldelijk besteelt zij haar ouders, beleent huisraad en kleeren
van haar broers, waardoor steeds onmin ontstaat. Zij zegt, dat
zij het stelen niet kan laten; van de opbrengst koopt zij snoep-
goed en snuisterijen en blijft uit, tot het geld op is. In haar
diensten steelt ze en loopt herhaaldelijk weg. De laatste maand
vóór haar terbeschikkingstelling blijft ze \'s nachts meermalen
weg. Ze is een lastig kind, zenuwpatiënte. De ouderlijke woning
was vuil en slordig.

Op haar 19de jaar werd ze voorwaardelijk ontslagen en in
een dienst geplaatst.

Nadat ze daar eenigen tijd geweest is, vat ze haar taak te
gemakkelijk op, komt \'s avonds te laat thuis, loopt uit, als mevrouw
niet thuis is en laat dan de kinderen alleen. Dit komt alles,
doordat ze verloofd is. Eindelijk loopt ze weg naar de groote
stad, waaruit ze afkomstig is, wordt daar zwervende opgeno-

-ocr page 85-

men. Daarop volgt de intrekking van haar voorwaardelijk ont-
slag en wordt zij weer in het R. O. G. opgenomen. Kort voor
haar meerderjarigheid wordt zij nogmaals voorwaardelijk ont-
slagen en in een dienst geplaatst. Een week na haar
21sten jaardag
heeft zij plotseling haar betrekking verlaten met medeneming
van een deel harer kleeren en is naar haar ouderlijk huis ge-
gaan. Ze heeft daarna een poos gediend en leefde in 1916 reeds
twee jaar in concubinaat.

XL werd ook tweemaal in het R. O. G. opgenomen. Den eersten
keer werd zij overgedragen aan particuliere zorg; een der Hel-
dringgestichten te Zetten. Aanleiding tot haar terbeschikking-
stelling was diefstal van een metalen halsketting van haar mevrouw
en van 25 gulden van de dienstbode. Ook was ze betrokken in
een koppelarijzaak en gaf zich reeds over aan prostitutie of zou
daar door haar lichtzinnigheid- toe vervallen. Haar moeder is
een oppassende en fatsoenlijke vrouw; vader is een dronkaard
en wilde onzedelijke handelingen met zijn kinderen plegen. In
het Heldringgesticht gedroeg zij zich goed. Ze werd vandaar
uit in een betrekking geplaatst, waar zij brand stichtte. Ze had
geen enkele klacht over de behandeling, die zij had ondervon-
den, motiveerde haar vergrijp alleen door haar wensch om weg-
gezonden te worden. Na deze gebeurtenis werd haar voorwaar-
delijk ontslag ingetrokken. Ze bleef toen ruim anderhalf jaar in
het R. O. G. Op den dag harer meerderjarigheid definitief ont-
slagen, werd ze als dienstbode in een sanatorium voor zenuw-
lijders geplaatst. Daar leerde ze een heer kennen, die haar daarna
steeds is blijven volgen. Ze ging in een stad dienen, waar ze
hem dikwijls ontmoette.

Nu, twee jaar later, is ze getrouwd met een electricien, een
ouden schoolvriend; zeer tegen den zin van haar vader, die haar
verloofde veel te goed voor haar vond. Ze wonen op een heel
klein kamertje en sparen om zich langzamerhand netjes in te
kunnen richten.

8 van deze 18 meisjes zijn getrouwd. Van deze 8 waren er

-ocr page 86-

8 voor haar huwelijk zwanger of hadden een of meer kinderen.
Van de 10 andere meisjes is er 1 overleden en 1 krankzinnig,
2 maken het waarschijnlijk goed; over 2 andere kan ik moeilijk
oordeelen, daar ik haar levensloop slechts korten tijd kon volgen.

1 maakt het hoogstwaarschijnlijk slecht.

Een andere is wegens diefstal veroordeeld met voorwaarde-
lijke strafoplegging.

De 3de is prostituée; 1 leeft in concubinaat.

Over het algemeen maakt het gedrag der meisjes uit deze
groep na haar terugkeer in de maatschappij een minder gun-
stigen indruk dan van die uit de vorige groep. Dit zou ik weer
willen verklaren uit de slechte invloeden der verkeerde omge-
ving, waarin zij zijn grootgebracht.

Hierna bespreek ik de 10 meisjes, die uit een milieu komen, dat
ik in verhouding tot dat van de andere meisjes middelmatig noem.

Groep B.

Hiervan zijn 7 Nederlandsch-Hervormd; de 3 overige be-
hooren tot het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap; 9 van
haar waren bij opname dienstbode, 1 was zonder beroep of
betrekking. 3 zijn tweemaal in het R. O. G. teruggekomen; 6
behoefden na voorwaardelijk ontslag niet weer opgenomen te
worden, 1 heeft eerst na definitief ontslag het R. O. G. ver-
laten. 9 zijn wettige kinderen, 1 is onwettig.

Ik zal nu eerst de 3 Roomsch-Katholieke meisjes nagaan.

XLI werd op 17-jarigen leeftijd opgenomen. Aanleiding tot
haar terbeschikkingstelling was diefstal van worst en spek,
tweemaal gepleegd. Zij gaf dit aan een vrouw ten geschenke.
Haar moeder is hertrouwd. Deze heeft nooit iets van leugens
of diefstal van haar dochter gemerkt; wel vond zij\'t een wild en
onbezonnen kind. De stiefvader kan geen baas over het meisje
blijven; hij vindt, dat ze meer een jongens-dan een meisjesaard
heeft. Op school verzuimde zij veel, was slordig en leugenachtig.

-ocr page 87-

Na een verblijf van 4 maanden in het R. O. G. wordt ze voor-
waardelijk ontslagen en gaat naar een oom, waar ze een maand
blijft. In dien tijd wordt voor haar in de buurt een betrekking
gevonden in een café, waar vijf ondeugende kinderen haar het
leven lastig maken. Ze verlaat daarom haar betrekking tegen
den zin van haar oom, zoodat ze diens steun verliest en komt
in dienst bij een familie, die naar Indië gaat.

XLII werd tweemaal in het R. O. G. opgenomen. Den eersten
keer was ze 14 jaar.

Aanleiding was diefstal van f 100, ten nadeele van de dames,
bij wie zij in betrekking was.

Haar moeder is veel uit en heeft weinig zorg voor de opvoe-
ding van haar vele kinderen. Bovendien is zij leugenachtig.

De vader is een veel gunstiger type; door zijn vele afwezig-
zijn kan hij echter weinig invloed uitoefenen.

Het meisje is een gewoon kind, ziet er dom uit, maar is sluw
en leugenachtig. Ze is gezond.

De eerste maal vertoefde zij ongeveer 6 weken in het R. O. G.
en werd toen aan een particulier gesticht overgedragen.

Ruim 3 jaar later moest zij weer opgenomen worden en werd
na een verblijf van anderhalf jaar, op 19-jarigen leeftijd, voor-
waardelijk ontslagen en in een dienst geplaatst. Kort geleden
diende zij in een juwelierswinkel; er gaan geruchten, dat zij
daar gestolen heeft.

XLIII werd op 17-jarigen leeftijd opgenomen. Ze stal f 16. Een
oudere zuster van haar is wegens doorloopend slecht gedrag
in een gesticht opgenomen en onderging 1 maand tuchtschool-
straf wegens strooperij.

Het meisje in quaestie is sluw en onbetrouwbaar. Ze gedroeg
zich op school goed, maar was zeer woelig en leerde slecht.
Ze heeft een stiefmoeder; vader drinkt nogal.

Op den dag harer meerderjarigheid definitief ontslagen, is ze
naar een Tehuis voor Vrouwen gegaan, waarvandaan ze een
betrekking heeft gezocht. Ze kreeg die dan ook, maar sukkelde

-ocr page 88-

met haar gezondheid, totdat ze een half jaar na haar ontslag
geopereerd is van een soort struma. Al spoedig echter wordt ze
weer ziek en zoekt dan een lichtere betrekking, die ze ook krijgt.
Nu heeft ze geld en linnengoed van een dienstmeisje gestolen.

Na deze 3 Roomsch-Katholieke zal ik de 7 meisjes behan-
delen, die tot het Ned. Hervormde kerkgenootschap behooren.
1 van haar was zonder beroep op het tijdstip harer terbe-
schikkingstelling.

XLIV werd 3 weken voor haar 13den jaardag in het R. O. G.
opgenomen.

Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling was diefstal van een
portemonnaie met bijna f5.— inhoud. Het geld versnoepte zij.

Zij is het vierde van 8 kinderen, waarvan 4 dood zijn en
1 doodgeboren is. Haar vader had altijd veel last met haar;
hij vroeg zelf haar terbeschikkingstelling aan, daar hij vreesde,
dat zij zijn andere kinderen ook zou bederven. Hij verdient
f7.20 per week. Het meisje was op school middelmatig, had
een eenzelvig karakter, was scrofuleus. Soms versnoepte ze haar
schoolgeld.

Op haar 19de jaar is ze voorwaardelijk ontslagen en in een
dienst geplaatst. Daar is ze wel vertrouwd om met de kinderen
om te gaan, maar men ontdekt kleine oneerlijkheden.

Een jaar later, in een anderen dienst, steelt zij appels, krijgt
daarom geen verlof om naar een bruiloft, waar zij genoodigd
was, te gaan en vlucht.

In haar nieuwe betrekking loopt zij wel eens met een jongen.
Mevrouw zegt haar hoofdzakelijk daarom den dienst op en ook
wel, omdat zij verregaand slordig is.

Na verloop van een jaar is zij weer in haar ouderlijk huis
terug, waar ze nog steeds is.

XLV werd een week voor haar 17den jaardag in het
R. O. G. opgenomen. Ze had een paar maal vrouwekleeren
gestolen.

-ocr page 89-

Haar ouders beweren niets van deze diefstallen te weten.
Vader maakte vroeger misbruik van sterken drank. Haar ooms
zijn nog dronkaards en grootvader van vaders kant was het
ook. Haar ouders hebben behalve dit meisje nog zes kinderen
gehad, waarvan er een dood is. Het meisje schijnt diefachtig
van aard te zijn, geen gelegenheidsmisdadigster.

Op haar 20ste jaar voorwaardelijk ontslagen, werd ze in een
dienst geplaatst, waar ze wel haar best deed, maar nukkig en
kurig was. Zes jaar later is ze in een onzer groote steden in
betrekking en heeft het best naar haar zin.

XLVI werd op 17-jarigen leeftijd opgenomen. Ze stal een
bankbiljet van f 25 en een van f 10 uit een ijzeren kistje, dat
ze daartoe heeft moeten forceeren. Vroeger had ze thuis al
eens een muntgasmeter opengebroken. Voor het geld kocht zij
snoeperijen.

Haar vader leeft nog; haar eigen moeder is overleden, maar
ze heeft een stiefmoeder, die niet slecht is, doch weinig invloed
uitoefent.

Het meisje heeft een wispelturig karakter, is gluiperig, leugen-
achtig, snoepachtig, lui, onverschillig, koppig en brutaal. Haar
doorgaand gedrag is slecht. Ze heeft op verschillende fabrieken
gewerkt, bij voorkeur van chocolade- of suikerwerken.

Eenige maanden voor haar 21ste jaar is ze voorwaardelijk
ontslagen en in een dienst geplaatst.

Na haar meerderjarigheid gaat ze uit haar dienst en krijgt
een betrekking in de groote stad, waar ze vandaan komt en
waar ook haar ouders wonen. Met hen kan ze niet opschieten.
Haar mevrouw klaagt over haar slordigheid en luiheid. Dan
zoekt ze al heel gauw een anderen dienst in een stadje in de
buurt. Binnen 2 jaar komt ze weer in den vorigen dienst terug.
Haar ouders vertrouwen dit niet heelemaal en denken, dat haar
mevrouw met het meisje konkelt.

XLVII werd op 15-jarigen leeftijd opgenomen. Aanleiding tot
haar terbeschikkingstelling was diefstal van een paar gouden

-ocr page 90-

manchetknoopen en wat kinderkleeren met het doel om die te
beleenen en voor de opbrengst snoepgoed te koopen. Derge-
lijke handelingen deed ze herhaaldelijk en daar ze zoo nu en
dan panden inloste, werd de behoefte aan duurdere voorwerpen
steeds grooter.

Haar vader is een oppassend man, die reeds geruimen tijd
bij denzelfden baas werkt en niets van de diefstallen zijner
kinderen weet. Hij voedt ze goed op. Van de moeder moet dit
betwijfeld worden.

Het meisje is leugenachtig, maar gedraagt zich doorgaans goed.

Op haar 18de jaar werd ze voorwaardelijk ontslagen en in
een dienst geplaatst.

Ze maakt het daar zeer goed; wel is ze ruw in haar werk,
maar ze is vertrouwd met de kinderen. De heer des huizes
maakt echter een ongunstigen indruk en daarom bezorgt
haar voogdes haar na een paar maanden een andere be-
trekking.

Drie jaar daarna dient ze in het gemeentelijk ziekenhuis van
de groote stad, waar ook haar familie woont.

XLVIII is tweemaal in het R. O. G. opgenomen. Den eersten
keer was ze 17 jaar. Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling
was diefstal van een metalen halsketting.

Van haar ouders kan ik niets melden. Haar zusters maken
een zeer ongunstigen indruk; één zuster heeft zich verdronken.

Het meisje zelf is zeer achterlijk; haar zedelijk gedrag is slecht;
ze liep met allerlei mannen en jongens. Ze genoot onvoldoende
onderwijs.

Op 17-jarigen leeftijd werd ze overgedragen aan een der
Heldringgestichten te Zetten. Ze ontvluchtte daaruit en kwam
na intrekking van de overdracht aan particuliere zorg weer in
het R. O. G. terug, 5 maanden, nadat ze het verlaten had.

Op 20-jarigen leeftijd werd ze voorwaardelijk ontslagen en in
een dienst geplaatst.

Na haar meerderjarigheid werd ze helpster in een Oude-
Mannen-en-Vrouwenhus. Ze heeft plezier in haar werk, het ver-

-ocr page 91-

zorgen van de oude menschen. Al spoedig wordt ze ziek, heeft
zware koortsen; het schijnt, dat ze niet sterk is. Ze gaat naar
huis, maar kan het daar niet volhouden.

Na een maand vindt ze een betrekking aan een Coöperatieve
Keuken, kleedt zich zeer opzichtig en solliciteert naar allerlei
betrekkingen.

Ze kan haar werk niet lang volhouden, moet een buikoperatie
ondergaan. Deze loopt goed af, maar ze blijft lang sukkelen.
Een klein jaar, nadat zij geopereerd is, is zij verloofd en heeft
weer een dienst. Alles is \'goed met haar.

XLIX werd op 17-jarigen leeftijd opgenomen. Aanleiding tot
haar terbeschikkingstelling was diefstal van een tienrittenboekje.
Zij is de oudste van 8 kinderen; de zeven andere hebben de
school verlaten en geven geen aanleiding tot klachten. Wel zijn
een neef en een nicht van het meisje in Rijksopvoedingsgestichten
verpleegd.

Haar ouders hebben geen zorg voor haar en laten haar te
veel vrij.

Het kind is lastig, onhandelbaar en zenuwachtig, \'s Avonds
is ze niet in huis te houden en gaat met jongens en studenten
uit. Ze maakt een ongunstigen indruk, is onverschiliig en brutaal,
snoepachtig.

Op 20-jarigen leeftijd is ze voorwaardelijk ontslagen en naar
huis gegaan. Ze heeft eenige naaihuizen en maakt verschillende
handwerken. Alles gaat goed tot haar meerderjarigheid. Dan
krijgt ze met haar vader oneenigheid, omdat ze naar haar oordeel
te weinig kleedgeld van hem krijgt. Ze verlaat -dan het ouderlijk
huis en wordt in een naburig plaatsje huishoudster. Spoedig
verlooft ze zich. Twee jaar na haar meerderjarigheid is
ze weer
bij haar ouders thuis; ze is nog verloofd en maakt een zeer
gunstigen indruk.

L is tweemaal in het R. O. G. opgenomen; den eersten keer
was ze 17 jaar. Dit is het eenige onwettige van deze tien
meisjes. Het is een natuurlijk, niet-erkend kind. Aanleiding tot haar

-ocr page 92-

terbeschikkingstelling was diefstal van eenige kinderkleeding-
stukken. Toen dit ontdekt werd, heeft zij getracht zich te ver-
drinken en is bewusteloos uit het water gehaald. Ze staat bijna
alleen op de wereld.

Na een jaar in het R. O. G. vertoefd te hebben, wordt zij
voorwaardelijk ontslagen en komt in boerendienst bij haar tante
en oom. Na 2 maanden loopt ze daar weg naar een neef en
gaat vandaar weer in een betrekking. Ze toont zich onverschil-
lig en brutaal en loopt weer weg. Dan wordt haar voorwaar-
delijk ontslag ingetrokken en komt zij kort voor haar
19den jaar-
.dag weer in het R. O. G. terug. Ze wordt op den dag harer
meerderjarigheid definitief ontslagen en in een dienst geplaatst,
waarvandaan ze na 14 dagen al de vlucht neemt. Ze had met
geld geknoeid. Een rechercheur brengt haar weer terug. Dan
zoekt en vindt zij een anderen dienst, waar ze na anderhalve
maand al weg moet. Ondertusschen heeft zij zich verloofd met
een machinist. Ze heeft een dienst in de plaats, waar zijn broer
en schoonzuster wonen en brengt bij hen haar vrijen tijd door.
Al gauw krijgt ze oneenigheid met hen. Ook beschuldigt zij den
bakker, bij wien zij dient, van onzedelijke bedoelingen.

Zij en haar verloofde gaan dan uit \'t stadje weg; het meisje
gaat dienen, maar wordt van diefstal verdacht. Ze is later bij
haar zuster geweest; stond op het punt te trouwen, toen haar
verloofde van het plan afzag, vermoedelijk, omdat hij hoorde,
dat ze zwanger was.

Van deze 10 meisjes is er hoogstens 1 getrouwd.

Van 1 is het zeer waarschijnlijk, dat zij gestolen heeft.

Een ander heeft gestolen.

Van een 3de kon ik weinig zeggen, daar ik haar levens-
loop slechts gedurende korten tijd en nog zeer onvolledig kon
nagaan.

5 meisjes, de helft, zijn goed terechtgekomen in de wereld.

Van 1 meisje is het mogelijk, dat ze zich goed gedraagt.

In de beschrijving van L ziet men duidelijk haar psychische
abnormaliteit.

-ocr page 93-

Natuurlijk is de indeeling, die ik van deze meisjes heb
gemaakt, naar den aard van het milieu, waaruit zij voortkomen,
iets zeer subjectiefs. De plaats, die ik elk meisje heb toegewezen,
is bepaald naar verschillende factoren. Het is onmogelijk om
hiervoor vaste regels te geven.

2 meisjes heb ik buiten de indeeling naar het milieu ge-
laten, daar mij geen gegevens daaromtrent ter beschikking ston-
den. Hier volgen zij:

LI is een erkend en gewettigd kind en behoort tot het Ned.
Hervormde kerkgenootschap.

Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling was diefstal van
een zak met 3 paar kousen.

Ze is in verschillende diensten geweest, liep spoedig weg zon-
der reden of onder eenig voorwendsel, terwijl men haar algemeen
van diefstallen verdacht.

Op school was ze een aardige leerlinge, maar maakte weinig
vorderingen en loog soms, was niet betrouwbaar. De families,
waarbij zij gediend heeft, vermoeden; dat zij wel met jongens
uitging.

Zij is op haar 17de jaar in het R. O. G. opgenomen en bleef
er bijna 2 jaar. Na haar voorwaardelijk ontslag is ze in een
dienst geplaatst. Daar is ze eerlijk en ijverig, maar gaat zich
na een poos veel met jongens bemoeien. Tot enkele maanden
na haar meerderjarigheid blijft ze dienen en trouwt dan. Haar
man verdient goed, en zij kan flink naaien, zoodat ze ruim hun
brood hebben. Al spoedig verwacht ze een kindje, maar is niet
gezond.

Lil is waarschijnlijk een wettig kind uit een groot gezin, 13
kinderen. Ze was ter beschikking der Regeering gesteld naar
aanleiding van diefstal en was onder particuliere zorg gekomen,
in een der Heldringgestichten te Zetten. Daarvandaan werd ze
in een dienst geplaatst. Ze pleegde bij de familie, waar ze diende,
onzedelijke handelingen met het twaalfjarig zoontje en gaf ook

-ocr page 94-

in het gesticht op zedelijk gebied allerlei moeilijkheden. De op-
dracht aan particuliere zorg werd ingetrokken en het meisje
kwam op 19-jarigen leeftijd in het R. O. G..

3 maanden voor haar meerderjarigheid werd zij voorwaardelijk
ontslagen en in een dienst geplaatst. Nu, 2 jaar later, dient zij
nog en gedraagt zich goed.

Van de overige 35 meisjes, maakten zich schuldig, aan:

vernieling : 1

valsche aangifte : 1

openbare schennis der eerbaarheid: 1

strooperij : 2

oplichting : 3

verduistering : 5

verduistering en diefstal : 1

diefstal en oplichting : 2

diefstal en mishandeling : 1

gequalificeerden diefstal : 4

diefstal bij recidive : 1.

Van vier meisjes, die na intrekking van de opdracht aan particu-
liere zorg in het R. O. G. zijn opgenomen, is mij het vonnis,
waarbij zij ter beschikking der Regeering zijn gesteld, onbekend.

Negen meisjes zijn voogdijkinderen.

LUI is op 17-jarigen leeftijd in het R. O. G. opgenomen. Ze
behoort tot het N. H kerkgenootschap en is op den datum harer
opname zonder beroep. Aanleiding tot haar terbeschikking-
stelling was vernieling eener glasruit.

Vroeger woonde zij met haar ouders in een klein stadje in
de provincie Groningen en gedroeg zich goed. Toen men op
haar 15de jaar naar de hoofdstad van de provincie was ver-
huisd, begon zij zich op de liederlijkste wijze te misdragen,
bezocht danshuizen en maakte misbruik van sterken drank. Na
het ondergaan van een tuchtschoolstraf van 2 maanden, waartoe
zij was veroordeeld, werd het nog erger. Ze is een wettig
kind en heeft negen broers en zusters, waarvan enkelen door

-ocr page 95-

haar met een ernstige geslachtsziekte zijn besmet. Zij zelf was
bij opname geslachtsziek.

Na het einde der terbeschikkingstelling heeft ze nog 1 maand
gevangenisstraf te ondergaan.

Den eersten keer bleef ?ij 5 maanden in het R. O. G. en werd
toen overgedragen aan een inrichting voor achterlijke kinderen.
Na een week kwam ze weer in het R. O. G. terug; ze had in
de inrichting een driftbui gehad en men wilde haar niet houden.
Ze wordt op den datum harer meerderjarigheid definitief ont-
slagen en moet haar straf ondergaan. Vijf maanden na haar
ontslag is ze in een bordeel in Groningen. Daarna was zij een
tijdlang krankzinnig en is nu weer prostituée.

LIV is op 17-jarigen leeftijd in het R. O. G. opgenomen. Zij
behoort tot het Ned. Hervormde kerkgenootschap en was ten
tijde harer terbeschikkingstelling dienstbode.

Aanleiding daartoe was het zich schuldig maken aan het
misdrijf van art. 268 Strafwetboek. Zij liet namelijk bij de
overheid een valsche klacht in schrift brengen, waarin de vader
van het armhuis, waar ze verpleegde was, werd beschuldigd,
onzedelijke handelingen met haar te hebben gepleegd.

Zij is afkomstig uit een klein gezin; haar vader zwerft in
Duitschland, haar moeder is dood. Haar opvoeding was ver-
waarloosd; overigens stond ze niet ongunstig bekend.

Nadat ze 2 jaar en 8 maanden in het R. O. G. was geweest,
werd ze voorwaardelijk ontslagen en kwam in een dienst. Al
spoedig liep ze weg, werd teruggebracht en gedroeg zich daarna
zóó, dat men niets met haar kon aanvangen. Wéér liep ze weg
en kreeg een anderen dienst. Daar kwam ze \'s avonds te laat
thuis, liep met een soldaat en werd zwervende aangetroffen.
Intrekking van haar voorwaardelijk ontslag volgde, 8 maanden,
nadat het haar was verleend. Zij kwam in het R. O. G. terug,
waar ze tot haar meerderjarigheid moest blijven. Dit was slechts
vijf dagen. Ze ging toen naar haar getrouwde zuster.
. Een jaar later is ze getrouwd met een fabrieksarbeider.

-ocr page 96-

LV werd op 15-jarigen leeftijd in het R. O. G. opgenomen.
Zij had zich schuldig gemaakt aan het misdrijf van art. 239 1°;
zij had namelijk \'s nachts met een man openbare schennis der
eerbaarheid gepleegd. Ze was zonder beroep en behoort tot
het Ned. Hervormde kerkgenootschap. Ze is wettig kind en
genoot een goede opvoeding; ze komt uit een groot gezin van
14 kinderen, waarvan 7 dood zijn. Moeder is als meisje krank-
zinnig geweest. De ontwikkeling van het kind is slecht, evenals
haar karakter en doorgaand gedrag. Zij behoort tot de vrouwen van
verdachte zeden, gaat veel uit en slentert \'s nachts op straat.
Op school was ze dom, maar gedroeg zich goed. In het R. O. G.
toonde zij degeneratieverschijnselen.

Op haar 18de jaar wordt zij voorwaardelijk ontslagen en in
een dienst geplaatst, waar zij gewillig, maar ruw is.

Na een half jaar verandert zij van betrekking. De familie,
waar zij komt, vindt, dat zij een lastig karakter heeft. Ze ver-
andert eenige malen van dienst, heeft plannen om na haar
meerderjarigheid den verkeerden weg op te gaan. Zeven maanden
vóórdien gaat ze naar haar ouderlijk huis. Vier jaar later is
ze getrouwd met een gescheiden man, bij wien ze vóór haar
huwelijk reeds 2 kinderen had. Het huwelijksleven is zeer slecht.

LVI werd tweemaal in het R. O. G. opgenomen. Den eersten
keer was ze 18 jaar en zonder beroep. Zij behoort tot het
Roomsch-Katholieke kerkgenootschap.

Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling was strooperij bij
recidive. Ze nam gerooide aardappelen van het veld in haar
schort mee naar huis.

Het gezin, waaruit zij afkomstig is, doet zich armer voor dan
het is. Of de moeder werkelijk blind is, wat zij het publiek bij
haar bedeltochten doet gelooven, is twijfelachtig.

Het meisje is wettig kind, staat als stroopster zeer ongunstig
bekend en. stoort zich aan geen bekeuring. Na een jaar en 4
maanden werd zij voorwaardelijk uit het R. O. G. ontslagen.
Binnen het jaar moest zij weer opgenomen worden en bleef tot
den dag harer meerderjarigheid.

-ocr page 97-

Toen ging ze naar haar ouderlijk huis en zocht een dienstin
de buurt. Twee jaar later is ze getrouwd en heeft een kind.

LVII is tweemaal in het R. O. G. opgenomen. Den eersten keer
was ze 15 jaar. Ze is een wettig kind en behoort tot het Roomsch-
Katholieke kerkgenootschap.

Zij stond terecht wegens herhaaldelijk stroopen, gedeeltelijk
alleen, gedeeltelijk in vereeniging met haar broers en zusters.
Ze is afkomstig uit een beruchte stroopersfamilie en is het elfde
van twaalf kinderen, waarvan er vier overleden zijn. Drie van haar
broers waren wegens strooperij in de gevangenis, een is in een
Rijksopvoedingsgesticht geweest. Later is een nichtje van haar
in het R. O. G. geweest wegens stroopen.

De eerste maal bleef zij tot haar 18de jaar in het gesticht.
Ze was bij opname geslachtsziek.

Een jaar nadat zij het gesticht verlaten had, moest zij weer
worden opgenomen en is op haar
20ste jaar voorwaardelijk
ontslagen. Ze komt in dienst bij een landbouwer, waar ze
hard moet werken, maar een goede behandeling geniet. Na twee
maanden gaat zij daar weg, omdat het werk haar te zwaar wordt
en komt in een burgerdienst. Daar is men over haar tevreden.

Al spoedig krijgt ze verkeering met een sigarenmaker en
loopt acht dagen voor haar meerderjarigheid weg, naar huis.
Daarna dient ze een poosje in Duitschland en gaat weer
naar Amsterdam terug. Vervolgens is ze in verschillende steden
in goede hotels of pensions in betrekking.

Nu, 6 jaar na haar voorwaardelijk ontslag, is ze in een Rijks-
werkinrichting.

3 meisjes maakten zich aan oplichting schuldig.

LVIII was op het tijdstip harer opname 15 jaar. Ze behoort
tot het Gereformeerde kerkgenootschap en was dienstbode.

Zij maakte zich schuldig aan het misdrijf van art. 326 Strafrecht.
Zij heeft namelijk door het aannemen van de hoedanigheid van
dienstbode bij een dame, waarbij zij reeds lang niet meer in

S. J. M. 6

\\

-ocr page 98-

betrekking was, een winkelier bewogen tot de afgifte van een
paar bruine dameslaarzen.

Het is een natuurlijk-erkend kind. De ouders zijn oppassende
menschen.

Zij heeft een avontuurlijken aanleg, is zwerflustig, wil gaarne ge-
zien worden en uitblinken. Daartoe koopt ze voor gestolen geld
mooie kleeren,gaat op reis en bij familie logeeren. Ze huurt daar een
fiets, raakt ermee te water en komt zoo met de politie in aanraking.

Op haar 18de jaar wordt ze voorwaardelijk ontslagen en gaat
naar huis, om haar zieke moeder te helpen. Om wat te verdienen,
naait ze schorten voor een winkel.

Acht a negen maanden later is ze van huis weggeloopen,
vanwaar ze allerlei dingen heeft meegenomen; waarschijnlijk is
ze met een slecht individu naar Brussel gegaan. Ze wordt ge-
vonden op den Zeedijk te Amsterdam.

Nu wordt haar voorwaardelijk ontslag ingetrokken en komt
zij in het R.O.G. terug. Ze verkeert in verregaanden staat van
vervuiling en heeft een venerische ziekte.

Een jaar na haar definitief ontslag uit het Rijksopvoedings-
gesticht is ze met een slecht individu getrouwd. Haar huwelijks-
leven is ongelukkig.

LIX werd op 14-jarigen leeftijd ter beschikking der Regee-
ring gesteld. Ze behoort tot het R. K. kerkgenootschap en is
wettig kind.

Ze stond terecht wegens verschillende oplichtingen, gepleegd
om aan geld voor opzichtige kleeren te komen.

Zij komt uit een groot gezin; haar vader is dood en haar
moeder-voogdes is hertrouwd. Deze en haar man hebben niet
het noodige gezag en nemen niet voldoende maatregelen, om
hun kinderen op den goeden weg te houden.

Het kind in quaestie is een door en door verdorven meisje,
dat de nachten buitenshuis doorbrengt in gezelschap van militairen.

Zij vertoefde een maand in het R. O. G., werd toen overge-
dragen aan particuliere zorg, de R. K. vereeniging ter bescher-
ming van meisjes.

-ocr page 99-

Na vier jaar moest zij weer in het R.O.G. opgenomen worden
en bleef daar bijna 2 jaar.

Op haar twintigste jaar wordt zij voorwaardelijk ontslagen
en in een dienst geplaatst.

Al spoedig maakt ze groote uitgaven voor kleeren, wat vol-
strekt niet noodig is, daar ze evenals elke andere verpleegde met
een uitzet het gesticht had verlaten.

Een maand na haar voorwaardelijk ontslag overlijdt haar
stiefvader. Haar moeder is geheel versuft. Een broer is sedert
7 maanden spoorloos verdwenen. Zij wil dan naar huis, mag
niet en is anderhalve maand later ineens uit haar dienst ver-
dwenen, vermoedelijk ten gevolge van een brief van een militair,
met wien ze sedert eenige maanden verkeering had. Al spoedig
blijkt echter, dat haar „beminde" een zeer duister persoon is,
zelfs is zijn bestaan onzeker. Het meisje staat bij de politie als
een gewone prostituée bekend en wordt, 2 jaar na haar voor-
waardelijk ontslag, waarschijnlijk gemainteneerd.

LX werd op 17-jarigen leeftijd in het R.O.G. opgenomen. Het
is een wettig kind, dat tot het Ned. Herv. kerkgenootschap behoort.

Zij heeft door het aannemen van een valschen naam een
koopman bewogen tot afgifte van verschillende kleedingstukken.

In het groote, zeer arme gezin, waaruit zij afkomstig is, was
er geen voldoende toezicht op haar. Vader en broers maakten
misbruik van sterken drank.

Meermalen bezocht het meisje danshuizen in beruchte straten.

Ze werd 3 jaar en 3 maanden in het R.O.G. verpleegd, en
daarna, voorwaardelijk ontslagen, in een dienst geplaatst. Zij
verlooft zich; mevrouw mist kleinigheden.

Twee maanden na het verlaten van het opvoedingsgesticht
stuurt ze \' heimelijk een koffer met gestolen voorwerpen weg,
dreigt weg te loopen naar haar ouderlijk huis en den boel stuk
te slaan. Hierop volgt de intrekking van haar voorwaardelijk
ontslag en wordt zij weer in het R.O.G. opgenomen. Op den
dag harer meerderjarigheid wordt ze definitief ontslagen.

Ruim een jaar later wordt zij, daar zij bevallen moet, verpleegd

-ocr page 100-

in de Kraamzaal van de vereeniging „Onderlinge Vrouwen-
bescherming" te Rotterdam en vraagt om steun.

Ze is als dienstbode in een betrekking geweest, heeft gestolen
en is toen tot gevangenisstraf veroordeeld.

Een jaar en enkele maanden na haar voorwaardelijk ontslag
is ze bij haar ouders thuis; haar verleider is in Indië; zij verwacht,
dat hij met haar trouwen zal.

5 meisjes maakten zich aan verduistering schuldig, waarvan 4
wettige kinderen zijn. 2 van haar zijn dienstbode, 2 winkeljuffrouw,
1 loopmeisje; 3 behooren tot het Ned. Hervormde kerkgenoot-
schap, 1 tot het Roomsch-Katholieke, 1 is Gereformeerd.

Hier volgen de beschrijvingen:

LXI was bij haar opname 15 jaar. Aanleiding tot haar ter-
beschikkingstelling was, dat zij tweemaal geld had verduisterd
ten nadeele van haar patroon, bij wien ze als loopmeisje in
betrekking was. Zij loog voor den rechter, dat zij het eene be-
drag verloren had en het andere bij haar weekloon had gevoegd,
daar zij bij haar ouders niet met minder dan een rijksdaalder
durfde aankomen.

Het gezin, waaruit zij afkomstig is, staat gunstig bekend. Er
zijn elf kinderen, waarvan tien thuis. Haar vader werkt voor
eigen rekening. Het meisje behoort tot het Nederlandsch Her-
vormde kerkgenootschap en is wettig kind.

Als loopmeisje had ze verschillende diensten, waaruit ze vol-
gens het zeggen van haar moeder altijd direct thuis kwam. Deze
beweert ook, dat het meisje een goed karakter heeft. Op school
echter had zij niet zoo\'n goeden naam. Men vond haar daar
koppig, brutaal en leugenachtig. Zij werd reeds vroeger van
diefstal verdacht.

Op haar 19de jaar wordt zij voorwaardelijk ontslagen en komt
als dienstbode bij haar tante, die haar echter geheel als dochter
des huizes behandelt. Ze heeft veel last van haar maag.

Spoedig verlooft zij zich. Haar verloofde gaat naar Indië.

Een jaar na haar voorwaardelijk ontslag is hij in Nederland,
werkzaam aan een postkantoor.

-ocr page 101-

Het meisje is beleefd, netjes, zeer werkzaam, dankbaar voor
alles, wat haar tante voor haar deed en vol liefde voor haar
aanstaanden echtgenoot.

Na haar meerderjarigheid is ze naar haar ouderlijk huis gegaan;
het schijnt, dat zij zeer fatsoenlijk is. Vier dagen in de week
gaat zij uit naaien en helpt de overige dagen in de bier- en
limonadezaak van haar ouders. Haar verloving is verbroken.

LXII werd op 18-jarigen leeftijd opgenomen. Aanleiding tot
haar terbeschikkingstelling was verduistering van 25 gulden, welk
geld zij gebruikte voor een nieuw pak kleeren voor haar ver-
loofde. Zij is wettig kind, behoort tot het Ned. Hervormde kerk-
genootschap en was bij haar terbeschikkingstelling dienstbode.

Haar vader was onderwijzer, maar door dronkenschap sterk
achteruitgegaan. Haar eigen moeder is overleden; zij was
zenuwziek. Na den dood van zijn eerste vrouw is haar vader
hertrouwd. De stiefmoeder was inhalig. Men klaagde dan ook,
behalve over snoeplust, over kleine diefstallen van het meisje,
waarvan zij het geld voor kleeren gebruikte, die haar stiefmoeder
haar niet verschafte.

Op haar 20ste jaar wordt zij voorwaardelijk ontslagen en in
een dienst geplaatst. Haar mevrouw en zij zijn beiden zenuw-
achtig en prikkelen elkaar voortdurend. Ten slotte wordt het
meisje zóó overspannen, dat zij op kosten van mevrouw een
rustkuur gaat doen. Daarna wordt zij bij een andere mevrouw,
die buiten woont, te logeeren gevraagd. Deze dame wil haar
als dienstbode houden. Ze blijft er dan ook enkele maanden.,
Toen er eens officieren ingekwartierd waren en mevrouw en
mijnheer beiden niet thuis waren, zijn de heeren voor de terug-
komst der bewoners vertrokken. Men gaf het meisje de schuld
van hun vertrek, en beweerde, dat zij zich met de officieren aan-
gesteld had en zelfs seksueelen omgang met hen gehad heeft.
De laatste beschuldiging was hoogstwaarschijnlijk niet gerecht-
vaardigd.

Twee jaar later dient ze in een keurig gezin in den Haag en
past goed op.

-ocr page 102-

Nu heeft ze een nieuwe betrekking in een andere stad. Nadat
ze al haar geld aan haar aanstaande heeft gegeven, is haar ver-
loving afgegaan. Zij maakt het goed.

LXIII werd op 15-jarigen leeftijd opgenomen. Zij is wettig
kind, behoort tot het Nederlandsch-Hervormde kerkgenootschap
en was bij haar terbeschikkingstelling dienstbode.

Aanleiding was verduistering; ze verkocht namelijk een maat-
blouse, waarnaar haar moeder een nieuwe blouse moest maken,
ten eigen bate.

Ze komt uit een groot gezin; elf- kinderen, waarvan tien
meisjes. Twee van haar staan ongunstig bekend. Haar moeder
is zwak en vergoelijkend; haar vader was vroeger depothouder
eener bierbrouwerij, maar zocht later een betrekking in Engeland.

Het meisje leerde op school goed, was ijverig en had een
aangenaam karakter. Wel was ze slordig, snoepachtig en ver-
zuimde de school vaak met medeweten harer ouders. Ze was
erg handig in het verkoopen van door haar moeder gemaakte
blouses. Op het laatst verkocht zij ze bij voorkeur aan prostituées
en eigende zich de opbrengst ervan toe.

Op haar 20ste jaar wordt zij voorwaardelijk ontslagen en in
een dienst geplaatst. Ze toont een slecht humeur en is onwillig.
Mevrouw is niet tevreden en zegt haar spoedig den dienst op.
Van dat oogenblik af verandert zij telkens van betrekking. Na
haar meerderjarigheid gaat ze naar haar pleegouders. Zij wordt
eerst winkeljuffrouw in een groot magazijn, later verhuurt zij
zich als kinderjuffrouw. Zij is niet slecht, maar willoos.

LXIV werd op 15-jarigen leeftijd opgenomen. Zij is wettig
kind, behoort tot het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap en
was bij haar terbeschikkingstelling winkeljuffrouw.

Aanleiding: verduistering van bijna vier gulden. Zij is het
vierde van vijf kinderen. Haar ouders staan gunstig bekend;
vader is conducteur. Moeder is hoogst zenuwachtig. Krankzin-
nigheid komt in de familie voor. Het meisje is onhandelbaar en
plaagziek, buitengewoon verdorven en leugenachtig. Zij werd

-ocr page 103-

van verschillende scholen, o. a. de Kweekschool voor onderwijze-
ressen weggezonden. Ze snoept, steelt en gaat soms dagen achter-
een met jongens uit. Haar moeder kan niet met haar overweg.

Een maand na haar opname werd zij overgebracht naar het
Krankzinnigengesticht te Grave.

Zij werd op den datum harer meerderjarigheid definitief ontsla-
gen. Haar moeder is nu hoogstwaarschijnlijk in een krankzinnigen-
gesticht. Het meisje zelf is nog steeds krankzinnig.

LXV werd op 17-jarigen leeftijd opgenomen. Aanleiding tot
haar terbeschikkingstelling was verduistering van ongeveer
f50, waarvoor zij sieraden, schoenen en snoepgoed kocht. Ze
behoort tot het Geref. kerkgenootschap en is een onecht kind,
niet-erkend door den vader. Ze was van beroep winkeljuffrouw.
Sedert zeven a acht jaar werd ze door pleegouders verzorgd,
die het vrij goed met haar konden vinden. Ze is niet brutaal en
tamelijk gewillig, lichamelijk flink ontwikkeld. Ze ging wel met
jongens uit.

Op haar 20ste jaar wordt zij voorwaardelijk ontslagen en komt
in een sanatorium in betrekking. Al spoedig wordt ze kinder-
juffrouw in \'t kinderpaviljoen daarvan. Ze is nog een tijd naar
huis geweest, maar is daarna weer kinderjuffrouw geworden.

Van deze 5 meisjes zijn er 4 op den goeden weg geble-
ven. 1 meisje was krankzinnig en is niet genezen. Men kan
haar natuurlijk geheel buiten beschouwing laten, wanneer men
over al- of niet terechtkomen oordeelt. Ik mag hier dus wel van
succes spreken.

1 meisje maakte zich aan verduistering èn diefstal schuldig.

LXVI behoort tot het Ned. Hervormde kerkgenootschap en
was bij haar terbeschikkingstelling zonder beroep. Ze is een kind,
dat door het huwelijk harer ouders gewettigd is.

Zij heeft, als dienstbode, een bankbillet voor de huishuur, die
zij moest gaan betalen, verduisterd. Ook stal zij een costuumrok
van haar mevrouw. Ze vertelde bij het onderzoek der zaak,
dat een straatjongen haar het geld uit de handen gerukt had.

-ocr page 104-

Daar zij dit niet heeft durven zeggen, zwierf zij twee dagen
op straat en nam toen haar intrek bij een familie, waar zij veel
aan huis kwam en die zeer slecht bekend stond.

Haar ouders hebben een goeden naam; de vader bekleedde
reeds 20 jaar een gemeentebetrekking en verdiende f 12 per
week. Zij gaven hun dochter een behoorlijke opvoeding, doch zij
wilde niet oppassen. Op school was ze niet ijverig, kwam her-
haaldelijk te laat en moest dikwijls verzuimen om thuis op de
jongere kinderen te passen.

Ze heeft verschillende diensten gehad, maar overal klaagde
men over haar luiheid. Meermalen hield ze zich met jongens
van verdacht allooi op en kwam \'s nachts dan niet thuis.

Zij werd op 20-jarigen leeftijd voorwaardelijk ontslagen en in
een dienst geplaatst, waar zij zich de eerste maanden uitstekend
gedroeg.

Toen zij echter eens, na te laat te zijn thuisgekomen, brutaal
was, zond men haar weg. Zij ging naar haar ouderlijk huis,
bleef daar ongeveer een half jaar en is daarna gaan dienen bij
een kwakzalver. Ze zag er toen slecht uit — moest staal gebruiken
— maar was eenvoudig en netjes gekleed en had trouwplannen.

Een maand later1 is zij dan ook gehuwd.

Na een poos wordt er verteld, dat zij alleen naar Antwerpen
is gegaan, om haar brood te verdienen.

Vier en een half jaar na haar meerderjarigheid is ze van haar
man, die als souteneur van haar voordeel wilde trekken, geschei-
den. Sinds 2 jaar kent ze iemand van beteren stand, die in Indië
met haar trouwen wil. Ze voorziet door kamers verhuren in haar
onderhoud en was ook een tijdje juffrouw van gezelschap.

2 meisjes maakten zich aan diefstal en oplichting schuldig.
Beiden behooren tot het Nederlandsch Hervormde kerkgenoot-
schap en zijn wettig kind.

De eerste, LXVII, stal van haar moeder eenige malen geld en
lichtte verschillende winkeliers voor grootere en kleinere bedra-
gen aanjsnoepgoed, kleeren, snuisterijen enz. op. Haar beroep

-ocr page 105-

is strijkster. Ze was op het tijdstip harer opname 18 jaar en
komt uit een tamelijk net gezin met 12 kinderen. Haar ouders
maken geen misbruik van sterken drank en zijn goedige menschen.
Vader is ziekelijk.

Haar karakter is volgens de ouders zeer goed, wel is zij
driftig en trotsch. Anderen noemen haar leugenachtig. Zij is
bijzonder snoeplustig en heeft zucht tot opschik. Het is een zieke-
lijk, zenuwachtig schepseltje.

Na haar voorwaardelijk ontslag op 19-jarigen leeftijd heeft
zij een goeden dienst gehad en is daarna naar huis gegaan.

De tweede, XLVIII, is drie keer in het R. O. G. opgenomen. Den
eersten keer was ze 14 jaar. Zij pleegde eenige malen gequali-
ficeerden diefstal en oplichting, verbrak namelijk met een beitel
den toegang tot een gesloten kist van een buurvrouw en nam
daar geld uit. Ze gaf voor, daartoe door een andere vrouw te
zijn aangestookt, die haar van een deel van het geld allerlei
artikelen heeft laten koopen. Ook lichtte zij verschillende winke-
liers voor kleine bedragen aan snoepgoed op, door zich voor te
doen als kwam zij voor de mevrouw, bij wie zij diende. Haar
vader is 24-maal veroordeeld wegens openbare dronkenschap;
haar moeder bezat weinig energie en was weinig thuis, daar
zij voor anderen uit werken ging. Een onderwijzer beoordeelt
deze dochter niet bepaald ongunstig.

De eerste maal bleef ze bijna 3 maanden in het R. O. G. en
werd toen overgedragen aan een der Heldringgestichten te
Zetten. Na 2 jaar werd zij vandaar als dienstbode in een inrich-
ting voor vallende zieken geplaatst. Al spoedig maakte zij
zich schuldig aan diefstal; ook had zij veel omgang met
jongens. Zij werd ongeveer 5 jaar, nadat zij voor het eerst in
\'t R. O. G. was geweest, er weer opgenomen en ruim een jaar
later, op 20-jarigen leeftijd, nogmaals voorwaardelijk ontslagen
en in een dienst geplaatst. Dit ontslag werd echter weer inge-
trokken, toen zij tweemaal stil \'s nachts het huis had verlaten
en er eerst \'s morgens in was teruggekomen.

Zoo betrad ze dan, ruim twee maanden voor haar meerder-

-ocr page 106-

jarigheid, voor de derde maal het R. O. G. Na haar definitief
ontslag is ze naar het Tehuis voor Vrouwen in een onzer groote
steden gegaan, om een betrekking te zoeken. Ze veroorzaakte
in het Tehuis veel last. Men beschouwt haar daar als een slap,
niet geheel normaal schepseltje, dat moeite heeft om op eigen
beenen te staan.

1 meisje maakte zich aan diefstal en mishandeling schuldig.

Zij, LXIX, is driemaal in het R. O. G. opgenomen. Den eersten keer
was zij 17 jaar. Ze behoort tot het Roomsch-Katholieke kerkge-
nootschap, is wettig kind en was dienstbode.

Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling was diefstal van
verschillende kleedingstukken en het iemand opzettelijk geweld-
dadig slaan en schoppen. Haar vader is dood, haar moeder
zonder vaste woonplaats. Den laatsten tijd woonde het meisje
bij haar zuster in en was strijkster in een waschinrichting, waar-
mee zij f 2.50 per week verdiende. Ze was vrijwel zonder toezicht
en aan haar lot overgelaten, doch stond niet-ongunstig bekend.
Ze was in het gesticht zeer lastig, vocht, was ruw, dreigde met
scherpe voorwerpen, was psychopathe. Een maand na haar eerste
opname verliet zij het R. O. G. en kwam in particuliere ver-
pleging.

Drie maanden later moest zij weer opgenomen worden en
bleef toen 2 jaar in het Rijksgesticht.

Op haar 20ste jaar voorwaardelijk ontslagen, wordt zij in een
dagdienst geplaatst; \'s nachts zou zij bij haar zuster zijn. Dit
valt haar echter tegen en ze loopt weg naar Zeist. Vandaar
wordt ze in een anderen dienst in dezelfde stad geplaatst.
In den beginne gaat alles goed, maar na korten tijd vlucht ze
weer en neemt gestolen geld mee. Daarop volgt de intrekking
van haar "voorwaardelijk ontslag, een maand, nadat het haar ver-
leend was.

Negen maanden later wordt zij op den dag harer meerder-
jarigheid definitief ontslagen en gaat als strijkster naar een
krankzinnigengesticht. Na korten tijd is ze verloofd, maar al even
vlug is haar verloving weer verbroken. Ze is echter niet slecht

■/ ■ \' ■

-ocr page 107-

geworden, gaat wel veel uit, is niet geloovig meer en speelt
met alle jongens, naar haar eigen zeggen. De directie van het
krankzinnigengesticht ontslaat haar, daar ze onverschillig en
brutaal is, niet op haar tijd past en op plaatsen en in gezel-
schap komt, wat haar verboden is.

\'t Meisje komt dan als strijkster in een groot ziekenhuis, nadat
een vereeniging haar aan de daar vereischte uniforme kleeding
heeft geholpen. Ze blijft er niet lang.

Op het oogenblik, 5 jaar na haar meerderjarigheid, is ze ge-
trouwd met een wisselwachter. Zij maakt het goed.

4 meisjes maakten zich aan gequalificeerden diefstal schuldig,
1 meisje pleegde diefstal bij recidive.

LXX werd op 14-jarigen leeftijd opgenomen. Zij had in ver-
eeniging met een ander meisje zinken afvoerpijpen van huizen
gerukt, die ze verkocht hadden; de opbrengst werd versnoept.

Zij behoort tot het Ned. Hervormde kerkgenootschap en is
wettig kind; thuis was ze lastig en lui; ze kwam zeer onge-
regeld ter school en was daar bijzonder lastig. Haar ver-
mogens waren normaal. Ze was onverschillig, onwillig en stond
ongunstig bekend. Een bepaalde betrekking had zij niet, wel
ventte ze met sinaasappelen op de marineschepen.

Na zeven jaar in het R. O. G. te zijn geweest, werd zij op
den datum harer meerderjarigheid definitief ontslagen en werd
helpster in een vacantiekolonie. Toen de zomer voorbij was
ging ze naar Engeland als helpster in de huishouding van het
Engelsche zeemanshuis.

Vier jaar daarna is ze gezelschapsjuffrouw geworden, brak
met iedereen, hield haar adres geheim en zond zoo nu en dan,
anoniem, geld naar huis.

Nu is ze getrouwd met iemand, die in de maatschappij een
goede positie inneemt. Deze leert haar talen en geeft haar
muzieklessen en is ten zeerste ingenomen met de beschaafde
vrouw, die hij getrouwd heeft. Het gaat haar uitstekend.

-ocr page 108-

LXXI werd tweemaal in het R. O. G. opgenomen. Den eersten
keer was ze 15 jaar.

Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling was diefstal van
kleeren, gepleegd in vereeniging met een ander meisje, dat later
ook in het R. O. G. verpleegd is.

Zij behoort tot het Nederlandsch-Hervormde kerkgenootschap
en is wettig kind. Haar vader had uit zijn eerste huwelijk vier
kinderen, waarvan zij de oudste is. Ruim 372 jaar geleden overleed
haar moeder aan tuberculose. Haar vader is sedert 2V2 jaar hertrouwd.

Het meisje vertoonde steeds groote neiging tot zwerven en
vooral tot snoepen, die haar dikwijls tot oneerlijkheid bracht.

Op school was ze gehoorzaam, nooit brutaal, had een goed ver-
stand en een gesloten karakter. Eens heeft ze van een andere leerlinge
een paar schaatsen gestolen. Men merkte wel, dat ze veel snoepte.

Er wordt beweerd, dat ze met jongens uitging en in zeer
verdachte buurten kwam. Zeker is het, dat ze gedurende de
kermis een nacht in een tent heeft doorgebracht en, door de
politie opgespoord, in een Doorgangshuis gebracht is.

Na 3V2 jaar in het R.O.G. te zijn geweest, werd zij voor-
waardelijk ontslagen en in een dienst geplaatst; ze was daar
brutaal en vuil; liep ten slotte weg.

Gevolg: intrekking van haar voorwaardelijk ontslag, ruim
2 maanden, nadat het haar was verleend.

Een maand vóór haar meerderjarigheid werd ze nogmaals
voorwaardelijk ontslagen en in een dienst geplaatst. Toen ze meer-
derjarig was, liep ze weg en zocht zelf een dienst in een goed
hôtel, waar ze al heel spoedig werd weggezonden.

Binnen het jaar is ze getrouwd met een arbeider aan een
tabaksfabriek, die wekelijks f 10 verdient. Ze heeft een huisje
met een stukje grond en verdient er door naaiwerk wat bij.

Drie jaar later heeft ze een zoontje, een uiterst zwak, achterlijk
ventje. Zij gaat voor halve dagen uit werken.

Het kind sukkelt voortdurend, heeft een longaandoening,
bronchitis en Engelsche ziekte. Moeder is zeer trotsch op het
ventje en ziet er den treurigen toestand niet van in, tot het
kind ten slotte sterft.

-ocr page 109-

Vijf jaar na haar ontslag is ze reeds tweemaal de echtelijke
woning ontvlucht en heeft zich in de verschillende huizen, waar
ze als werkvrouw dient, aan diefstallen schuldig gemaakt. Ze
heeft een tweede kind, dat ook zwak is.

\'LXXII werd op 16-jarigen leeftijd ter beschikking der Regeering
gesteld. Het is een wettig kind, behoort tot het Roomsch-Katholieke
kerkgenootschap. Zij had in vereeniging met een ander meisje,
dat later ook in het R.O.G. verpleegd is, verschillende kleeding-
stukken gestolen, verkocht en de opbrengst versnoept. Vroeger
stal zij ook verschillende malen oorbellen uit de ooren van
kleine kinderen op straat.

Haar vader maakte grof misbruik van sterken drank, moeder
ging uit werken. Van de zes kinderen zijn de drie oudste jongens
naar een R.O.G. opgezonden geweest ter zake van diefstal. De
derde ondergaat ook daarom nog gevangenisstraf en een jonger
broertje is ter beschikking van de Regeering gesteld.

Het meisje werd aan de zorgen van een Roomsch-Katholieke
vereeniging toevertrouwd. Daar was ze leugenachtig, huichelachtig
en lastig. Men heeft haar driemaal in een betrekking geplaatst,
maar telkens vluchtte zij. Ze meende de laatste maal zwanger
te zijn, wat echter niet het geval was.

Vier maanden voor haar meerderjarigheid werd zij in het
R.O.G. opgenomen en bleef daar tot haar 21ste jaardag. Toen
ging ze naar haar moeder; ze zou daarna in een betrekking als
dienstbode zijn gegaan, maar kwam aan het huis met zeer verwarde
verhalen aan en zonder haar uitzet, dat door een broer naar den
lommerd was gebracht. Men wilde haar dan ook niet houden
en zij zocht en vond een anderen dienst, waar volgens haar
zeggen vier meisjes waren en ze veel pleizier had.

Een half jaar later móest ze trouwen met een smid. Na twee
jaar zijn haar ouders gescheiden en woont haar moeder bij haar
in. Zij heeft één kind en verwacht een tweede.

LXXIII werd tweemaal in het R. O. G. opgenomen. Den eersten
keer was ze 15 jaar.

-ocr page 110-

\\

Ze stal in vereeniging met het hierbovengenoemde meisje.
Ook zij versnoepte de opbrengst.

Zij behoort tot het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap en
is een buiten echt geboren, niet-erkend kind. Haar moeder leeft
in concubinaat. Het was niet de eerste maal, dat het kind zich
aan diefstal schuldig maakte; steeds versnoepte zij, na de goederén
verkocht te hebben, de opbrengst.

Een maand na haar eerste opname werd zij overgedragen aan
het bestuur van een Roomsch-Katholiek gesticht.

Vandaar werd ze na verloop van eenige jaren in een betrek-
king als dienstbode geplaatst. Zij verliet dien dienst en ver-
huurde zich in een groot hotel, dat een goeden naam heeft.
Haar zedelijk gedrag was echter zeer verdacht, ze had omgang
met verschillende heeren, kwam laat per auto thuis en kleedde
zich zeer opzichtig.

Twee maanden, vóórdat zij 21 jaar werd, is zij weer in het
R. O. G. opgenomen en vandaar op den dag harer meerderjarig-
heid ontslagen.

Hoe het verder met dit meisje is gegaan, is mij onbekend.

Eén meisje maakte zich bij recidive aan diefstal schuldig.

LXXIV werd tweemaal in het R.O.G. opgenomen; den eersten
keer was ze bijna 18 jaar. Zij moest na definitieve beëindiging
der voorziening van regeeringswege in haar opvoeding nog
ondergaan één maand gevangenisstraf en f3 boete of 3 dagen
hechtenis.

Aanleiding tot haar terbeschikkingstelling was diefstal van
een paar schoenen ten nadeele van een vrouw, bij wie zij als
waschmeisje in betrekking was en van kleeren van een andere
vrouw, die haar eten en onderdak had verstrekt.

Het is een wettig kind, dat tot het Nederlandsch Hervormde
kerkgenootschap behoort en bij haar terbeschikkingstelling dienst-
bode was.

Haar vader kon niets met haar beginnen, zoo nu en dan kwam
zij thuis, maar was meestal weg, zonder dat hij wist, waar ze was.
Ze wilde niet oppassen en gedroeg zich liederlijk. Haar moeder

-ocr page 111-

zag ook geen kans haar te verbeteren. Het meisje was prostituée,
diefachtig en lui.

De eerste maal bleef ze 5 weken in het R.O.G. en werd
daarna overgedragen aan particuliere zorg. Twee en een half
jaar later moest de overdracht aan particuliere zorg weer worden
ingetrokken en kwam zij in het R.O.G. terug, waaruit ze na vijf
maanden op den datum harer meerderjarigheid definitief werd
ontslagen.

Hoe het haar verder is gegaan, is mij onbekend.

Van vier meisjes, die door intrekking van de overdracht aan
particuliere zorg in het R.O.G. zijn gekomen, kon ik niet nagaan,
wat de aanleiding tot haar terbeschikkingstelling is geweest.

LXXV werd op 17-jarigen leeftijd in het R.O.G. opgenomen.
Ze was vóórdien in gezinsverpleging geweest, waar ze wel goed
haar best deed, maar over het algemeen lastig was en nogal
wat noten op haar zang had.

Ze is afkomstig uit een gezin met 6 kinderen, die allen in
leven zijn. De ouders waren eenige weken, vóórdat dit meisje
in het R.O.G. is opgenomen, uit de ouderlijke macht ontzet.
Moeder is prostituée en maakt misbruik van sterken drank; met
vader is het gunstiger gesteld.

Het meisje zelf heeft een hysterischen aard en gedraagt zich
slecht. ♦

Zij werd op den datum harer meerderjarigheid definitief ontslagen
en in een goede betrekking geplaatst. Zij was echter te zwak
en te ongeschikt, liep al spoedig weg en is nu bij een familielid,
waar ze voor de kinderen moet zorgen. Een heel goede betrekking
voor haar, maar niet voor de kinderen.

LXXVI werd op 18-jarigen leeftijd in het R.O.G. opgenomen.
Zij was aan de zorgen eener Roomsch-Katholieke vereeniging
toevertrouwd geweest. Daar was ze brutaal tegen de overheid
en wekte onder haar medeverpleegden een geest van onhandel-
baarheid en verzet op.

-ocr page 112-

Zij stamt uit een groot gezin, 14 kinderen, waarvan 6 dood
zijn. Vóór hun huwelijk hadden haar ouders reeds twee kinderen.
Vader en moeder zijn wegens slaan en vechten beiden in de
gevangenis geweest. De vader was dronkaard en had geslachte-
lijken omgang met zijn kinderen. Moeder is in het krankzinnigen-
gesticht gestorven. Het meisje zelf was prostituée.

Een maand vóór haar meerderjarigheid werd zij voorwaardelijk
ontslagen en als dienstbode in een slagerij geplaatst, waar zij
zich uitstekend gedroeg. Al spoedig verloofde zij zich en dacht
binnen kort te huwen; het werd echter uitgesteld.

Anderhalf jaar na haar meerderjarigheid is ze getrouwd.\'Een
huwelijk was noodzakelijk geworden. Ze heeft het goed en
verdient wat bij, door uit werken te gaan.

Nu is ze reeds meer dan 4 jaar uit het R.O.G. weg; ze heeft
3 kinderen en haar huwelijksleven is gelukkig.

LXXVII werd kort voor haar zeventienden jaardag in het R.O.G.
opgenomen. Ze is wettig kind, behoort tot het Roomsch-Katholieke
kerkgenootschap en was bij haar terbeschikkingstelling zonder
beroep.

Bij opname in het Roomsch-Katholieke gesticht, waar ze vroeger
was verpleegd, leed zij aan een geslachtsziekte. Ze was zeer
lastig en verstoorde de orde, wanneer zij met anderen samen
was, verder was ze lui en onhandelbaar.

De omgeving, waarin ze thuis heeft verkeerd, was verderfelijk.

Zij werd op 20-jarigen leeftijd voorwaardelijk ontslagen en in
een dienst geplaatst. Daar was men tevreden over haar werk,
maar klaagde, dat zij onhebbelijk, brutaal en opstuivend was.
Binnen het jaar kwam zij dan ook in een andere betrekking.

Ongeveer twee jaar na haar voorwaardelijk ontslag is ze bij
haar moeder thuis, die een wasch- en strijkinrichting heeft. Haar
stiefvader is er sedert eenige maanden vandoor. De moeder staat
bekend om haar dronkenschap; het meisje echter dweept met
haar en vertelt niets dan goeds. Zelf maakt zij een zeer gunstigen
indruk en heeft ook een goeden naam. Ze zou heel graag gaan
dienen, maar dokter heeft er bezwaren tegen.

-ocr page 113-

LXXVIII werd op haar 20ste jaar in het R.O.G. opgenomen.
Ze was tevoren onder het toezicht eener vereeniging als dienst-
bode werkzaam geweest, maar had zich aan snoepen en kleine
oneerlijkheden schuldig gemaakt. Zij is uit een zeer groot gezin
afkomstig; haar vader is een flink werkman. Na verblijf van
ruim een half jaar in het R.O.G. werd zij op den dag harer
meerderjarigheid definitief ontslagen en is naar haar ouderlijk
huis gegaan. Een maand daarna is ze verloofd en heeft het thuis
erg druk. Wat later is zij getrouwd met een weduwnaar met
eenige kinderen.

11 of 12 van deze 26 meisjes zijn gehuwd.

3 van haar maken het uitstekend, waaronder 1 (LXX) de
aandacht trekt door een huwelijk ver boven haar stand. In
Zeist reeds droeg dit meisje het hart hoog; uit haar geschiedenis,
nadat ze het gesticht heeft verlaten, blijkt, dat ze zich zelf niet
onderschatte.

In haar nieuwe omgeving gevoelt ze zich dan ook best thuis,
aardig is, dat ze intusschen het gesticht niet heeft vergeten.

3 meisjes zijn ongelukkig gehuwd; van 4 andere vernam ik
niets omtrent haar huwelijksleven. 1 meisje is gescheiden, maar
misschien reeds hertrouwd.

Van de overige meisjes is er o.a. 1 krankzinnig; een ander
was krankzinnig en is na haar ontslag prostituée geworden.

Opmerking verdient, dat onder deze 87 meisjes slechts 1
wegens een zedelijkheidsdelict (openbare schennis der eerbaarheid)
ter beschikking der Regeering is gesteld. De groote vooruitgang
van LXXVI is zeer merkwaardig.

Nu rest mij nog de behandeling van 9 z.g.n. „weerbarstige
voogdijkinderen". Men zou de plaats, die zij in het R. O. G. innemen,
kunnen vergelijken met die van de kinderen, die ten gevolge van
een vonnis van den burgerlijken rechter in de tuchtschool worden
opgenomen. Beide groepen bevinden zich in een uitzonderings-
positie, maar noch in de tuchtschool, noch in het Rijksopvoedings-
gesticht zijn zij in een aparte afdeeling of klasse ingedeeld.

S. J. M. 7

-ocr page 114-

Wat betreft de voogdijkinderen, trekt allereerst de aandacht,
dat zij zoo weinig in aantal zijn. Voorts is opmerkenswaardig
dat ik, hoewel ik de meisjes heb behandeld, die in de jaren 1906
tot 1916 het R. O. G. hebben verlaten om de maatschappij in
te gaan, geen enkel voogdijkind kan aanwijzen, dat vóór
1908 is opgenomen, noch een, dat na 1912 uit de inrichting is
ontslagen.

Dit verschijnsel is hieruit te verklaren, dat het R. O. G. meestal
geen plaats open heeft voor voogdijkinderen en er jaren zijn
geweest, waarin men ze in het geheel niet kon opnemen.

Het Rijksopvoedingsgesticht voor meisjes is te klein. Het beste
middel om in dit plaatsgebrek te voorzien zou wellicht een pavil-
joen zijn, waar de slechtste elementen worden opgenomen. De
algeheele afscheiding tusschen de verpleegden der
2de en die
der
3de afdeeling wordt dan eerst mogelijk en het zoo gevaar-
lijke en terecht gevreesde contact komt niet tot stand.

Van de 9 voogdijkinderen behooren:
5 tot het Ned. Hervormde kerkgenootschap
3 tot het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap en
1 tot het Gereformeerde kerkgenootschap.
Van 4 meisjes kon ik niet nagaan, of ze uit groote gezinnen
afkomstig zijn. Van de 5 andere komt

1 Ned. Herv. meisje uit een gezin van 7 kinderen, waarv. 5 dood
1 R. K. „ „ „ „ „14 „ „

1 17

•i „ n » n » » * \' » »

1 Ned. Herv. „ „ „ „ 17

1 » » » nu ii »18 „ „

LXXIX is opgenomen op haar 19de jaar. Zij was venerisch
ziek. Zij behoorde tot het Ned. Hervormde kerkgenootschap
en was voor haar opname dienstbode geweest.

7
13
12
11

Toen zij ruim 20 jaar was, is zij teruggegeven aan het bestuur
van het Heldringgesticht, dat de voogdij over haar had aanvaard.

LXXX is ongeveer twee maanden voor hare meerderjarigheid
in het R.O.G. opgenomen. Zij behoort tot het Ned. Hervormde

-ocr page 115-

kerkgenootschap en was voor haar opname zonder beroep.

Zij is op den datum harer meerderjarigheid definitief ontslagen.

LXXXI is op 19-jarigen leeftijd in het R.O.G. opgenomen. Zij
is afkomstig uit een ongelukkig gezin; de vader is dronkaard,
de moeder leidt een zedeloos leven, heeft al voor jaren haar
echtgenoot verlaten en trekt van slaapstee tot slaapstee. Het
meisje zelf liet zich met allerlei mannen in, werd door eenige
dames, die haar op \'t goede pad wilden leiden, in een dienstje
geplaatst, maar liep daar weg, zwierf het land door, leefde met
een boekenventer en ontvluchtte hem uit vrees voor een zware
verwonding met een mes. Daarna maakte zij in een onzer groote
provinciesteden de straat onveilig. Het is een prikkelbaar, zeer
ongestadig en grillig meisje. Ze werd als voogdijkind eener ver-
eeniging bij een predikant in dienst geplaatst, maar liep weg en
gaf zich aan ontucht over.

Toen zij 8 maanden in het R. O. G. had doorgebracht, werd
zij ontslagen en teruggegeven aan de vereeniging, die met de
voogdij over haar was belast. Deze plaatste haar in een dienst,
waar ze het aanvankelijk goed maakte.

LXXXII werd op 19-jarigen leeftijd opgenomen. Ze behoort
tot het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap en was voor haar
opname zonder beroep.

Na verblijf van ongeveer 9 maanden in het R. O. G. werd
zij daaruit ontslagen en teruggegeven aan de vereeniging, die
met de voogdij over haar was belast. Deze plaatste haar in
een betrekking als dienstbode.

LXXXIII werd op 14-jarigen leeftijd opgenomen. Ze behoort
tot het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap eri was voor haar
opname zonder beroep.

Zij is het dertiende van veertien kinderen. Haar vader pleegde
zelfmoord; een harer broers is dronkaard.

Na een verblijf van ongeveer vijf maanden, werd ze uit het
R. O. G. ontslagen en teruggegeven aan de vereeniging, die
met de voogdij over haar was belast.

-ocr page 116-

Spoedig daarna moest ze in een inrichting worden geplaatst,
daar ze lijdende was aan toevallen.

LXXXIV werd op 19-jarigen leeftijd in het R. O. G. opge-
nomen. Ze behoort tot het Nederlandsch Hervormde kerkge-
nootschap en was voor haar opname dienstbode.

Zij is afkomstig uit een gezin met achttien kinderen, waarvan
er elf dood zijn.

Haar vader is in de gevangenis geweest wegens mishandeling;
een zuster lijdt aan epilepsie. Een zuster van den vader is bor-
deelhoudster; een broer van hem was herhaaldelijk in de ge-
1 vangenis. Het meisje leed bij opname aan een venerische ziekte.
Op de datum harer meerderjarigheid definitief ontslagen, werd
ze in een dienst geplaatst.

Voor haar werk is ze heel goed, maar ze knoopt heel spoe-
dig weer oude relaties aan, gaat \'s avonds uit naar de stad enz. Ze
zegt dan ook na eenige maanden reeds haar betrekking in het dorp
vaarwel, om er een in een onzer groote steden te aanvaarden.

Vijf maanden, nadat ze het R. O. G. had verlaten, is ze
ziek ten gevolge van het slechte leven, dat ze den laatsten tijd
had geleid. Haar betrekking heeft ze opgezegd en ze ligt ziek
bij haar zuster en zwager.

Het is een meisje zonder schaamtegevoel, leugenachtig en
snoepachtig.

Twee éi drie maanden later is het duidelijk, dat ze spoedig
moeder zal worden. Ze wacht haar bevalling in een ziekenhuis
af en zou haar kind gaarne in een inrichting zien.

Na verloop van een jaar is ze absoluut prostit\'uée, woont op
kamers en weet in het geheel niet, wie de vader van haar kind
is. Opmerkenswaard is, dat zij talen spreekt. Zij voelt zich erg
ongelukkig.

LXXXV werd eenige malen in het R. O. G. opgenomen en
telkens weer teruggegeven aan het bestuur van het Heldringge-
sticht, dat met de voogdij over haar was belast. Den laatsten keer
was zij 19 jaar. Ze behoort tot het Ned. Hervormde kerkge-

-ocr page 117-

nootschap. Zij pleegde reeds op twaalfjarigen leeftijd ontucht
met een getrouwden man; later werd zij prostituée.Uit dediensten,
waarin zij vanuit het Heldringgesticht geplaatst werd, liep zij weg
en werd in een bordeel teruggevonden.

Zij komt uit een gezin van zeventien kinderen, waarvan er
twaalf dood zijn. Haar vader en moeder zijn neef en nicht. De
vader is een dronkaard. Het meisje is leugenachtig en zeer lui.

Op den datum harer meerderjarigheid is ze definitief ontslagen
uit het R. O. G. en naar huis gegaan, waar het haar naar den
zin ging. Vijf jaar later houdt zij een herberg in een zeer ver-
dacht stadsdeel van Amsterdam en leeft waarschijnlijk met een
souteneur.

LXXXVI was onder de oude wet een Regeeringskind geweest
en als zoodanig op den dag, dat zij achttien jaar werd, defini-
tief uit het R. O. G. ontslagen. Haar ouders waren intusschen uit
de ouderlijke macht ontzet en een vereeniging met de voogdij
over dit meisje belast. Ze werd een half jaar voor haar twin-
tigste jaardag als weerbarstig voogdijkind weer in het R. O. G.
opgenomen.

Ze komt uit een gezin met zeven kinderen, waarvan er vijf dood
zijn. Haar ouders zijn beiden dronkaards. Een harer broeders is
in een R. O. G. opgevoed. Het meisje is een kermiskind en behoort
tot het Ned. Hervormde kerkgenootschap. Uit het R. O. G. is zij
weggeloopen en sliep in een soldatenstal. Nadat zij teruggebracht
was, werd zij in de klasse II 3e geplaatst.

Op den datum harer meerderjarigheid werd ze definitief uit
het R. O. G. ontslagen.

Een jaar later is zij reeds diep gezonken; ze vent met schuur-
linnen langs de huizen. Zij vraagt de Directrice van het R. O. G.
haar een betrekking te bezorgen. Het schijnt echter, dat zij de
vrijheid niet verdragen kan.

Nu(Sept. 1917) heeft ze het wel goed in haar omgeving. Ze
leeft in een kermiswagen.

LXXXVII is op 17-jarigen leeftijd opgenomen. Ze behoort tot
het Roomsch-Katholieke kerkgenootschap en is wettig kind.

-ocr page 118-

Zij is tweeling met een zusje. In het gezin waren zeventien
kinderen, waarvan er dertien dood zijn. Haar vader is dronk-
aard en moest herhaaldelijk gevangenisstraf ondergaan. Haar
eigen moeder is dood en vader leeft met een andere vrouw.

Toen zij vier maanden in het R. O. G. had doorgebracht,
werd zij ontslagen.

Nu is zij krankzinnig.

Uit den aard der zaak kan ik over deze „weerbarstige voog-
dijkinderen" weinig melden. Haar geschiedenis is beter bekend
aan de vereenigingen, waartoe zij behooren.

II. GEVOLGTREKKINGEN EN WENSCHELIJKE WIJZIGINGEN.

Het aantal te noemen van de meisjes, die terecht zijn gekomen,
is natuurlijk heel moeilijk. Allereerst rijst de vraag: wat is terecht-
komen in de maatschappij; naar welken maatstaf moet men de
meisjes beoordeelen? In elk geval moet steeds in aanmerking
genomen worden, wat het meisje als kind voor zich heeft ge-
zien, hoe ze is opgevoed, hoe de graad van welstand thuis was,
of haar ouders of een hunner zich aan alcohol-misbruik over-
gaven en of de moeder een onzedelijk leven leidde. Verder
moet men er zijn aandacht aan wijden, hoe de inrichting der
ouderlijke woning was, hoeveel kinderen er waren, of de ver-
pleegde al dan niet wettig kind is. Ook dient op nog vele andere
omstandigheden gelet te worden.

Beschouwt men dit alles in verband met aard en aanleg
van het meisje, dan krijgt men een vrij juist beeld van hetgeen
zij waard is en wat er met een zorgvuldige opvoeding van haar

In dit verband kan ik niet nalaten op de mogelijkheid te wijzen,
dat veel van aard en aanleg dezer meisjes een erfenis van ouders of
grootouders is. Zoolang echter over de erfelijkheid van aangeboren
en verworven eigenschappen nog niets met zekerheid valt te zeggen,
lijkt het mij ongewenscht er hier dieper op in te gaan.

-ocr page 119-

te maken was. Het is dus ondoenlijk een criterium te stellen,
waaraan alle meisjes getoetst kunnen worden, maar wij zouden
er voor elk meisje in concreto een moeten construeeren.

Neemt men dit als juist aan en gaat men aldus bij de be-
oordeeling van de meisjes, die ik hier heb beschreven, te werk,
dan durf ik de resultaten
bevredigend te noemen.

Minstens 30 toch van de 78 meisjes — ik laat hier de voogdij-
kinderen buiten beschouwing — zijn goed terechtgekomen. Dit
is zeer veel, waar de meesten der 78 uit zeer slechte gezinnen
komen en als jonge kinderen reeds tooneelen van dronkenschap
en immoraliteit bijwoonden.

Natuurlijk zijn mijn gegevens in veel gevallen onvolledig ge-
weest, maar onbetrouwbaar waren ze niet.

De crimineele statistiek wijdt geen aandacht meer aan haar, die
na een veroordeeling niet weer met den strafrechter in aanraking
zijn gekomen. Dit is naar mijn oordeel onjuist. De meisjes, die na
ontslag uit het R. O. G. tot prostitutie zijn vervallen, zijn, zoo
niet lager, dan toch zeker even laag gezonken als degenen, die
zich weer aan diefstal of oplichting hebben schuldig gemaakt.

Wat de beroepen betreft, geloof ik niet, dat het over het
algemeen gunstig zal werken, de meisjes-Rijksopvoedelingen
klaar te maken voor die betrekkingen, waarbij zij tot een geheel
anderen stand gaan behooren, dan waaruit zij afkomstig zijn.
Ik bedoel hier betrekkingen als verpleegster, onderwijzeres enz.
De meisjes komen dan in een spheer, die niet de hare is
en waarin zij zich slechts met zeer veel moeite leeren aanpas-
sen. Zij blijven steun zoeken bij het personeel van het R. O. G.,
dat haar dan ook gaarne met raad en daad behulpzaam is, maar
voor het geluk van de meisjes liever zag, dat zij op eigen krach-
ten konden bouwen. Voor deze meisjes vooral is het feit, dat zij in
het R. O. G. verpleegd zijn geweest, iets, dat steeds voor intie-
mere kennismaking met collega\'s doet afschrikken en dat haar
vaak verhindert, zich geheel op haar plaats te voelen.

Natuurlijk geldt dit voornamelijk voor zwakke naturen. Toch is
de omgeving dikwijls zeer hardvochtig voor haar, die den moed

-ocr page 120-

heeft om voor haar verleden uit te komen en de gevolgen van
haar bekentenis onder de oogen te zien.

Het denkbeeld, dat haar geschiedenis bekend is aan de men-
schen, bij wie ze als dienstbode het eerst in betrekking is, nadat
ze het R. O. G. heeft verlaten, hindert de meisjes dikwijls zóó,
dat het een reden wordt om dadelijk na haar meerderjarigheid
weg te gaan, in de hoop, dat haar vroeger verblijf in het R. O. G.
in haar nieuwe betrekking een geheim zal blijven.

Verreweg het meerendeel der meisjes wordt na haar ontslag
dienstbode.

Voor de vele meisjes, die op de grens tusschen geestelijk-
normaal en -abnormaal staan en voor de abnormalen is het
moeilijk een passenden werkkring te vinden, vooral, wanneer zij
alleen op de wereld staan of — wat nog erger is — ouders of familie-
leden hebben, die haar tot verkeerde dingen trachten over te
halen. Zij missen in den regel het noodige weerstandsvermogen.
Het dienstbode zijn in een burgergezin, waar zij samen met de
vrouw des huizes haar werk doen en aan deze dikwijls een
sterken moreelen steun hebben, is de aangewezen weg.

Ook voor de gewezen prostituées is het zeer moeilijk een
geschikte betrekking te vinden in een omgeving, waar men zorg
draagt voor haar zedelijk heil..

Prostitutie is geen strafbaar feit; toch meen ik, dat het de
plicht van den staat is, haar zooveel mogelijk te beperken.\')
Daarom acht ik het gewenscht, dat prostitutie voldoende aan-
leiding vorme tot het stellen ter beschikking der Regeering
van de meisjes beneden 18 jaar.

In Conrad\'s Handwörterbuch vind ik aangeteekend:

„In Preuszen werden Mädchen unter 18 Jahren überhaupt nicht
unter Kontrolle gesetzt, sondern auf Grund des Gesetzes über
die Fürsorgeerziehung der Minderjähriger dem Jugendgericht
vorgeführt, welches in der Regel ein Unterbringung in eine
Erziehungsanstalt anordnet."

En Parent-Duchatelet zegt: „Si la morale n\'est pas unvain

Zie Aschaffenburo, Das Verbrechen und seine Bekämpfung.

-ocr page 121-

mot, si elle est de quelque importance pour le bonheur social,
il est du devoir de l\'administration de la respecter, de la
protéger et par conséquent de ne rien faire qui puisse lui porter
atteinte, elle lui doit sa protection plus encore qu\'à la santé
publique 1)."

De oorzaken, die de meisjes tot prostitutie voeren, zijn velerlei.

Het feit, dat de meeste prostituées uit de onderste lagen der
maatschappij afkomstig zijn, wijst erop, dat hierbij haar treurige
economische toestand een gewichtige factor is.

Toch is het zelden de nood van het oogenblik, die haar tot
prostitutie drijft, ofschoon dit zoo nu en dan wel voorkomt.

In den regel werken andere omstandigheden mee, zooals onwet-
tige geboorte, tweede huwelijk van vader of moeder, slechte
voorbeelden in het ouderlijk huis, gebrekkige of geheel verkeerde
opvoeding, het slapen in vertrekken, waar volwassenen geslach-
telijk met elkander verkeeren, de verleiding door vriendinnen enz.

„Diese kindlichen und jugendlichen Prostituierten, zumeist in
den ärmlichsten Verhältnissen aufgewachsen2), haben zuweilen als
Zeugen der Unmoral der Eltern den sittlichen Wert der Keusch-
heit sowie den Begriff der weiblichen Geslechtsehre nicht kennen
gelernt und haben es infolge der in ihrem allernächsten Kreise
herrschenden Ungezwungenheit der gegenseitigen Beziehungen
der Geslechter alsbald als ihr natürliches Recht betrachtet, über
ihren Körper frei zu verfügen. Sie erblicken also in der Prosti-
tution selbst nichts Schimpfliches und büszen auch innerhalb ihres
bisherigen Milieus, wo die Geslechtsehre nur als ein imaginäres
Gut erscheint und die Betätigung der Tugend sich höchstens in
der NichtVerletzung der fremden Rechts-spéziell der Eigentums-
sphäre äuszert, an Achtung nichts ein ..."

Lombroso verdedigt de stelling, dat evenals de moreel ge-
degenereerde man in den regel door natuurlijken aanleg tot

1 ■) Parent-Duchatelet, De la Prostitution dans la Ville de Paris 2). Zie
ook
G. Aschaffenburg, Das Verbrechen und seine Bekämpfung.

-ocr page 122-

misdadiger wordt, de gedegenereerde vrouw tot prostitutie komt.

Ik meen, dat deze stelling zeer bestrijdbaar is. Voor enkele
gevallen is zij juist, maar meestal zal het meisje eerst door de
uitoefening der prostitutie psychisch en physiek degenereeren.

Door treurige huiselijke omstandigheden op straat gedreven,
wordt zij spoedig ten prooi aan de verleiding. Is zij eenmaal
daarvoor bezweken, dan kan zij moeilijk terug en valt steeds
sneller en dieper.

In den beginne wil zij vaak niet terug. De overgang van de
diepste armoede en ellende tot een omgeving van vroolijkheid,
zorgeloosheid en weelde is te groot, dan dat zij zich niet door
den schoonen schijn laat bedriegen. Bovendien bevalt haar het
gemakkelijk leven zonder werken uitstekend.

Voor diegenen, die spijt hebben, is het vaak ondoenlijk tot
een fatsoenlijk leven weer te keeren. De maatschappij stoot
deze ongelukkigen uit; wel wordt er zoo nu en dan aan de een
of andere een hand tot redding toegestoken, maar het zijn slechts
enkelen, die geholpen kunnen worden. Zij, die in bordeelen
wonen, zitten in den regel bij de bordeelhoudsters zeer diep in
de schuld en krijgen geen vrijheid om te vertrekken, alvorens
zij die geheel afgedaan hebben.

Van de eigenlijke prostituées, die van het zich prijs geven
zonder keuze, en om geld, een bedrijf maken, zijn wel te onder-
scheiden de meisjes, die in betrekkingen als winkeljuffrouw of
naaister op een atelier een hongerloon verdienen en zich om in
haar onderhoud te voorzien en nog wat van \'s levens blijheid te
kunnen genieten, zoo nu en dan prostitueeren. Andere meisjes
vervullen bepaalde betrekkingen, als die van kellnerin, buffetjuf-
frouw, masseuse om zich daardoor de uitoefening van haar eigenlijk
bedrijf, de prostitutie, te vergemakkelijken.

Daar de prostitutie een gevaar is voor openbare zedelijkheid en
gezondheid moeten èn particulieren èn de Staat er het hunne toe
bijdragen, om haar zooveel mogelijk te beperken. Een algeheele
uitroeiing acht ik niet mogelijk. Economische veranderingen, zoo-
als vermindering van de weelde .en van de algemeene duurte,
die de mannen uit de betere standen in staat stellen op jeugdiger

-ocr page 123-

leeftijd dan thans te huwen en een gezin te vormen, zouden
zeer zeker een vermindering der prostitutie beteekenen.

Vereenigingen als „Onderlinge Vrouwenbescherming," die
ongehuwde moeders voorthelpen en haar op de hoogte brengen van
haar rechten tegenover den vader van haar kind, de vereeniging
„Tot Steun van Verwaarloosden en Gevallenen," de vereeni-
gingen „Ter Bescherming van Meisjes," die o.a. de meisjes
aan stations opwachten, verrichten goed werk.

Sommigen verwachten veel van meerdere seksueele voor-
lichting, zoodat er geen meisjes argeloos in den val loopen. Een
streng toezicht op besteedsters kan voorts van veel nut zijn J).
De Heldringgestichten en het Leger des Heils, die zich het lot
der gevallenen aantrekken, dragen veel bij tot een vermindering
van dit groote maatschappelijke euvel.

Van den Staat mag verwacht worden, dat hij dit werk steunt.
Daartoe is het gewenscht, dat bij de jeugdige prostituées niet
gewacht wordt, totdat zij een delict begaan hebben, maar dat
prostitutie op zichzelf voldoende aanleiding is tot het stellen
ter beschikking der Regeering.

Ik ben van oordeel, dat in veel gevallen een spoediger ingrij-
pen van den rechter heilzaam zou zijn. Nu komt een kind na
een eerste delict er dikwijls zonder iets af. Dit acht ik verkeerd,
want den eersten keer is zijn vergrijp voor hem zelf het zwaarst
en het gevaarlijkst. Op dat moment toch hebben zijn geweten
en de verleiding met elkaar gestreden en heeft het geweten
verloren. Bij die nederlaag heeft het zijn grootste kracht, zijn
ongereptheid, ingeboet; die kan nooit weer hersteld worden.
De tweede maal zondigt een kind veel gemakkelijker.

Met veel minder ingrijpende en voor den Staat minder kost-
bare maatregelen kan er daarom meer bereikt worden, indien er
voor kinderen geen of een zeer beperkt gebruik wordt gemaakt
van het opportuniteitsbeginsel.

In tal van gevallen zal de rechter b.v. kunnen volstaan met

Zie W. L. A. Collard, De Handel in blanke Slavinnen.

/

-ocr page 124-

het stellen van het kind onder toezicht van den ambtenaar der
kinderwetten. Ik citeer hier Mr.
Boll : „Geen beter toezicht van
den uiterst veelzijdigen arbeid van den ambtenaar kan ik geven
dan door aan te halen, wat het rapport van the departemental-
committee on the probation of offenders op pag. 4 zegt: „Tot
hen, die dikwijls geen vrienden of slechts verkeerde vrienden
hebben en die door geen beterenden invloed worden bereikt,
komt de ambtenaar als een man uit een ander maatschappelijk
milieu en reikt hun de hand om hen uit den poel omhoog te
trekken, waarin zij anders misdadigers zouden worden. De
werkloozen helpt hij aan een plaats. Jonge kerels brengt hij in
aanraking met jongelingsvereenigingen, waar goede invloed op
hen kan inwerken. Hij brengt betere toestanden in menig ver-
waarloosd huis, de broeiplaats voor jeugdig misdadigerschap.
Hij spoort de zorgeloozen aan, zich een spaarbankboekje aan te
leggen.

Bij dit alles staat als factor, die zijn woorden gehoor en zijn
raad opvolging verschaft, het machtwoord van de strafwet op
den achtergrond... Een goed ambtenaar oefent echter zulk een
krachtigen invloed op zijn pupil, dat zijn woord en vriendelijke
deelname zelfs nog na afloop van het toezicht worden gezocht
en zijn raad invloed heeft, ofschoon de autoritaire macht ontbreekt."

Een goed aihbtenaar is niet alleen een wandelende tuchtschool,
zooals ik hem eens hoorde noemen, maar ook een wandelend
informatiebureau en arbeids-beurs, en vóór alles een vriend van
zijn pupillen."

Nog in zeer weinig steden van ons land is een ambtenaar der
Kinderwetten. Het is wel zeer gewenscht, dat er ten minste in
elke hoofdstad eener provincie een komt. Ook meen ik, dat de
eisch niet ongerechtvaardigd is, dat er naast den mannelijken
ambtenaar een geschikte vrouw wordt aangesteld, speciaal met
het toezicht over de meisjes belast.

Soms zal zelfs een berisping, mits spoedig na het begaan van

i) Mr. V. G. A. Boll, „Vijf jaren .werk van den ambtenaar van de
kinderwetten te Amsterdam" in Tijdschrift voor Strafrecht, deel XXVII.

-ocr page 125-

het delict toegediend, de noodige werking hebben. En zijn tucht-
schoolstraf of het stellen ter beschikking der Regeering de eenige
middelen, waarvan de rechter heil verwacht, dan heeft hij bij
een jong en nog niet in het kwaad verhard kind, meer kans,
dat zijn streven met succes zal worden bekroond dan bij een
ouder kind.

Natuurlijk is in deze materie, meer dan voor alle repressieve
maatregelen, voor een preventief stelsel te zeggen. Maar zoolang
dit toekomstmuziek is, doet men verstandig, een zoo goed mogelijk
gebruik te maken van de repressieve maatregelen.

Het zou een grooten vooruitgang beteekenen, als de tweede
en de derde afdeeling van het meisjesgesticht in afzonderlijke
gebouwen ondergebracht werden. Dan zouden elementen, die
niet bij elkaar hooren, strenger kunnen gescheiden worden dan
nu het geval is en zou het zoo terecht gevreesde contact tus-
schen onzedelijke en op zedelijk gebied nog onbedorven meisjes
niet ontstaan. Bovendien zou er, wanneer de 2de afdeeling in
een paviljoen gehuisvest werd, in het gesticht plaats komen voor
een observatieinrichting. De voogdijraden n.1. moeten op dikwijls
onvolledige inlichtingen een keuze doen aan welke vereeniging
zij hun vrouwelijke voogdijkinderen zullen toevertrouwen. Voor
de jongens bestaat in het R. O. G. te Alkmaar gelegenheid tot
observatie; Zeist zou voor de meisjes in die bij de voogdijraden
gevoelde behoefte kunnen voorzien.

Om practische redenen zou het zeer gewenscht zijn, wanneer
het toezicht van regeeringswege op de gestichts- en gezinsver-
pleging niet uitsluitend door inspecteurs zou worden uitgeoefend
maar er voor de meisjes inspectrices zouden worden aangesteld.
Hierdoor wint de controle aan nauwkeurigheid en zal daarom
betere resultaten opleveren.

Aanbeveling verdient het, de kinderen bij opname te laten
photographeeren; dit heeft groote voordeelen o.a. kan het bij
ontvluchting als middel ter opsporing dienen. Bovendien is het

-ocr page 126-

gemakkelijk om den lichamelijken vooruitgang van de verpleegden
te constateeren.

De criminaliteit der jeugd is een uitvloeisel van talrijke sociale
en economische misstanden; bij haar bestrijding kunnen Rijks-
opvoedingsgestichten weliswaar belangrijke diensten bewijzen,
maar groote verbetering kan alleen verwacht worden van de
opheffing van het geheele milieu van ons volk.

\\

-ocr page 127-

STELLINGEN

i

In strafzaken tegen kinderen verdient het opportuniteitsbeginsel
van het O. M. afkeuring.

II .

De strengheid eener straf kan soms gerechtvaardigd worden
door omstandigheden, die met meer of minder schuld van hem,
die het misdrijf pleegde, in geenerlei verband staan.

III

\' i. ■

Voorwaardelijke veroordeeling is geen straf.

IV

Het is wenschelijk, dat de wet gedwongen ontheffing uit de
ouderlijke macht mogelijk maakt.

V

Hij, die een schat vindt onder een gemeenen muur, kan c.q.
aanspraak maken op 3/4 van het gevondene.

-ocr page 128-

Overeenkomsten, die afstand inhouden van vrijheidsrechten,
zijn volkomen geldig.

VII

Het beginsel van art. 1612 B. W. (koop breekt geen huur) is
ook dan toepasselijk, wanneer het verhuurde goed met een
erfdienstbaarheid wordt bezwaard.

VIII

De burgemeester is niet bevoegd, om zelfstandig, alléén uit
kracht van art. 188 al. 2 der Gemeentewet, de opvoering van
een tooneelstuk te verbieden.

IX

Publiekrechtelijke lichamen moeten zich bij het beheeren der
ten algemeenen dienst bestemde werken houden aan de ver-
plichtingen van het burenrecht.

X

Het is een eisch des tijds, dat de gemeentelijke overheid in
Nederland de aanstelling eener vrouwelijke politiebeambte bij
het gemeentelijk politiecorps bevordert.

XI

De affaire maakt geen zelfstandig vermogensbestanddeel uit.

-ocr page 129-

Bij veiling is er openbaar aanbod.

XIII

Pluraliteit van schuldeischers is niet een voorwaarde voor de
faillietverklaring.

XIV

De oprichting van gemeentelijke arbeidsbeurzen is een krachtig
middel in den strijd tegen de werkloosheid.

-ocr page 130-
-ocr page 131-
-ocr page 132-
-ocr page 133-
-ocr page 134-