-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

MOLECULAIR-VERBINDINGEN VAN ANTIPYRINE
EN ANDERE PYRAZOLONDERIVATEN

-ocr page 6-
-ocr page 7-

MOLECULAIR-VERBINDINGEN
VAN ANTIPYRINE EN ANDERE
PYRAZOLONDERIVATEN

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE ARTSENIJBEREIDKUNDE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP GEZAG VAN DEN RECTOR
MAGNIFICUS D
r. P. VAN ROMBURGH, HOOGLEERAAR IN
DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUUR-
KUNDE TE VERDEGIGEN OP DONDERDAG 4 JULI 1918,
DES NAMIDDAGS TE 3 UUR DOOR

AALTJE REGENBOGEN
GEBOREN TE SNEEK

A. H. KRUYT — UITGEVER — AMSTERDAM

Bibliotheek der
Rijksuniversiteit
te Utrecht;

-ocr page 8-
-ocr page 9-

AAN MIJN GROOTVADER

-ocr page 10-
-ocr page 11-

De voltooiing van dit proefschrift biedt mij de welkome ge-
legenheid mijn oprechten dank te betuigen aan U, Hoogleeraren
in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde, voor het van U genoten
onderwijs.

Een afzonderlijk woord van dank wensch ik tot U te richten,
Hooggeleerde
Schoorl, Hooggeachte Promotor, voorden bijstand,
dien Gij mij bij mijn onderzoek en bij de samenstelling van dit
proefschrift verleend hebt.

Zoowel van U, Hooggeleerde van Romburgh, als van U, Hoog-
geleerde
Kruyt, mocht ik vele nuttige wenken en voorlichtingen
ontvangen, waarvoor ik U hier mijne groote erkentelijkheid betuig.

-ocr page 12-

TOELICHTING.

Bij de notatie der verbindingen worden de pyrazolonderivaten
steeds in de tweede plaats genoemd, b.v. 1 -f 2 bij pyrocatechine-
antipyrine beteekent eene verbinding van 1 mol\' pyrocatechine
met 2 mol antipyrine.

De curven zijn uitgedrukt in molecuulprocenten, terwijl de
getallen in den text op gewichtsprocenten betrekking hebben.

-ocr page 13-

INLEIDING.

De Nederlandsche Pharmacopee Ed IV beschrijft onder den
naam „Antipyrinesalicylaat" eene stof, die zij laat bereiden door
samensmelten van aequimoleculajre hoeveelheden antipyrine en
salicylzuur.

Is hier sprake van eene verbinding en zoo ja, is dan de be-
naming „salicylaat" goed gekozen, d.w.z. in hoeverre is het de
aanwezigheid der carboxylgroep en niet die der hydroxylgroep
in het salicylzuurmolecuul, welke het tot stand komen dier ver-
binding veroorzaakt?

In verband met de eerste vraag valt op te merken, dat anti-
pyrinesalicylaat een scherp smeltpunt bezit, dit is echter niet
voldoende, om het als eene verbinding te beschouwen, want
dit zou ook het geval zijn, wanneer men met een eutectisch
mengsel te doen had.

Om het bestaan eener verbinding aan te toonen, kan men als
volgt te werk gaan. Bepaal van allerlei mengsels, die antipyrine
en salicylzuur in verschillende verhoudingen bevatten, de tempe-
ratuur, waarbij zij beginnen te stollen. Zet de concentratie aan
antipyrine uit op eene horizontale as, de bijbehoorende tempera-
tuur op eene vertikale as en verbindt de zoo verkregen punten tot
eene curve. Vertoont deze lijn een maximum bij aequimoleculaire
hoeveelheden der componenten, dan is het bewijs, dat er hier
eene verbinding aanwezig is, geleverd.

Om de tweede vraag te beantwoorden, ligt het voor de hand
om na te gaan, hoe zich stoffen gedragen, verkregen door eener-
zijds de carboxylgroep, anderzijds de hydroxylgroep van het
salicylzuur te bezetten.

Nu worden er nog vele verbindingen, zooals antipyrinesalicylaat
er eene is, in de literatuur opgegeven. Mijne bedoeling was, om
te trachten op te sporen, of bij eenige klassen van lichamen eene

R. 1

-ocr page 14-

regelmaat valt waar te nemen, zoodat men van te voren het
wel of niet optreden eener verbinding kan voorspellen. Hiervoor
werden gekozen: koolwaterstoffen, alcoholen, phenolen, aldehyden,
ketonen, zuren en esters, bovendien nog eenige andere stoffen.

De zeer vele verbindingen van antipyrine met anorganische
componenten zijn geheel buiten beschouwinge gebleven.

Ook heb ik mij uitsluitend bepaald tot moleculairverbindingen,
terwijl b.v. condensatieproducten, die onder uittreden van water
ontstaan (zie pag. 40), niet in aanmerking genomen zijn.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK I.

Methoden van werken.

De lijnen der beginstolpunten.

In de meeste gevallen zijn de curven bepaald, door uit te gaan
van 1 a \\]/2 gram van eene der componenten, hierbij te voegen
afgewogen hoeveelheden van de andere component, totdat onge-
veer 50 ü/o van elK aanwezig was en van deze mengsels de begin-
stolpunten vast te stellen. Zoo ook door met de tweede component
te beginnen. Het mengsel werd samengesmolten in een reageer-
buisje, 8 c.m. lang en met een inwendigen diameter van ongeveer
0.8 c.m., waarin een zeer dunne thermometer geplaatst was.
Na smelting kwam het buisje in eene wijdere buis, die als lucht-
mantel diende, terwijl de thermometer als roerder gebruikt werd.
Ik bepaalde nu, wanneer de eerste kristallen verschenen. Was
er veel van eene der componenten of van eene eventueele ver-
binding aanwezig, dan kon men gedurende korteren of langeren
tijd eenen stilstand van den kwikdraad waarnemen. Zooveel mo-
gelijk werd bij het verdere afkoelen op den gang van den
thermometer gelet. Bij het bereiken van een eutecticum toch,
bleef de temperatuur constant.

In den beginne werkte ik op grootere schaal en begon met
minstens 3 gram; om stof te sparen nam ik bovengenoemde
hoeveelheden, nadat ik me er van te voren van overtuigd had,
dat hiermede dezelfde uitkomst verkregen werd.

Slechts met genoemden luchtmantel vond beschutting tegen
uitstraling plaats, allicht niet voldoende, zoodat de afgelezen
temperatuur te laag zal zijn geweest. Bovendien werd niet ge-
corrigeerd voor den uitstekenden kwikdraad. Ik heb me om geen
van beide bekommerd, omdat zij op den vorm der curve, waar
het toch om te doen was, geen invloed hadden.

-ocr page 16-

In hoofdzaak is dus de methode van Kremann gevolgd, deze
nam echter veel grootere hoeveelheden stof, voorts gebruikte
hij een Beckmann-apparaat met roerder.

Door Winzheimer 2) werd op eene andere wijze het bestaan
der verbinding van antipyrine met methylaethylglycolzuur aan-
getoond. Hij bepaalde de smeltpunten van samengesmolten
mengsels van wisselende hoeveelheden der componenten. In het
algemeen krijgt men hierbij smelttrajecten, doch bij de verbinding
treedt een scherp smeltpunt op.

De isolatie der verbindingen.

Bij de bereiding der verbindingen door omkristallisatie werden
meestal de componenten eerst samengesmolten; voorts nam ik
de hoeveelheden der beide stoffen in de verhouding, zooals zij
voorkwamen in de te verwachten verbinding. Ik overtuigde me
er steeds van, door het oorspronkelijk materiaal en de hoeveel-
heid kristallen, die hieruit werd verkregen, te wegen, dat de
opbrengst niet kwantitatief was. Dan zou de samenstelling dei-
kristallen noodzakelijk eene stöchiometrische moeten zijn, immers
gelijk aan die, waarvan ik uitging.

Dikwijls werd gebruik gemaakt, van wat ik kortheidshalve als
de „chloroform-aether-methode" heb aangeduid.
Patein en Dufau ")
pasten deze toe bij het omkristalliseeren hunner pyrogallol-anti-
pyrineverbinding. Hiertoe werd deze stof opgelost in zoo weinig
mogelijk chloroform, bij deze oplossing voegden zij aether, zonder
dat de beide vloeistoffen met elkaar mengden. AI naarmate er
diffusie plaats vond, verschenen er kristallen.

Het analijseercn der verbindingen.

Voor zooverre de tweede component een zuur of chloralhydraat
of butylchloralhydraat was, werd deze getitreerd met loog.

-ocr page 17-

In de verbindingen met phenolen bepaalde ik de antipyrine
öf door deze uit alkalische oplossing met chloroform uit te
schudden öf door haar neer te slaan met pikrinezuur, het ver-
kregen neerslag uit te centrifugeeren, één keer uit te wasschen,
op te lossen in y10 N. loog en de overmaat loog terug te ti-
treeren met zuur.

In de combinaties van pyramidon met phenolen werd de
pyramidon eveneens bepaald, door deze uit alkalische oplossing
met chloroform uit te schudden.

Om de benoodigde hoeveelheid chloroform te leeren kennen,
werden ± 100 m.gr. antipyrine 1/2 c.c. 4 N. loog 2 c.c. water
2 X uitgeschud met 3 c.c. chloroform. De beide porties chloro-
form verdampte ik afzonderlijk, zij gaven 91.9 en 6.9 m.gr. tot
rest. Zoo ook werden van 101.3 m.gr. pyramidon, op dezelfde
manier behandeld, 97.4 5.0 m.gr. teruggevonden. Tetrachloor-
koolstof was bij antipyrine niet bruikbaar, want de oplosbaar-
heid van deze laatste stof bleek daarin slechts zeer gering te zijn.

-ocr page 18-

HOOFDSTUK II.
Koolwaterstoffen.

a. Verzadigde koolwaterstoffen.

1. Naphtaline-Antipyrine, zie fig. 1.

gew. % Anti-
pyrine

mol. % Anti\'
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

79.2

10.0

7.4

76

20.0

14.5

7272

30.0

22.6

a-N

oo

tv

37.8

29.3

66

62.2

42.0

33.0

62.2

47.3

\'37.9

66

54.0

44.4

74

56.7

47.1

77

58.0

48.5

78

59.7

50.2

82

60.0

50.5

80 .

63.5

54.2

82

70.0

61.4

89

80.0

73.1

96

90.0

86.0

103

100.0

100.0

108

-ocr page 19-

gew. % Anti-

mol. % Anti-

1

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

247

20.0

23.3

235

30.0

34.2

228

40.0

44.7

217

45.2

50.0

210

50.0

54.8

205

54.5

59.2

200

60.0

64.5

192

105.0

65.2

69.4

183

71.4

75.2

173

105.0

80.0

82.9

155

105.1

90.0

91.6

121

105.7

b. Onverzadigde Koolwaterstoffen.

1. Dibiphenyleenaethyleen-Antipyrine, zie fig

3.

gew. % Anti-

mol. % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

20.0

30.4

± 172

25.8

37.8

± 160

29.8

42.6

± 155

33.3

46.6

± 142

37.2

50.4

± 132

90

41.9

55.7

± 129

90

46.7

60.5

± 124

90

50.5

64.0

± 118

94

53.4

66.7

± 115

95.0

59.3

71.8

105

97.0

64.5

76.0

98

97.0

68.5

79.1

99

97.0

-ocr page 20-

De smelt van dibiphenyleenaethyleen was donker van kleur,
vandaar, dat de nauwkeurigheid der bepalingen te wenschen
overliet. Het smeltpunt van deze koolwaterstof bedroeg 189°.

Uit het verloop der curven blijkt, dat geen dezer koolwater-
stoffen eene verbinding heeft opgeleverd.

-ocr page 21-

HOOFDSTUK III.

Alcoholen.

Slechts van eèn alcohol vond ik in de literatuur opgave
omtrent zijn gedrag ten opzichte van antipyrine, n.1. van sali-
genine; waar deze stof tevens eene hydroxylgroep bezit, heb
ik haar bij de phenolen behandeld. Bij geen der onderzochte
alcoholen kon ik eene verbinding aantoonen.

«. Aflphatische alcoholen.

Genomen werden een eenwaardige en een meerwaardige
alcohol.

1. Cetylalcohol-Antipyrine, zie fig. 4.

gew. % Antipyrine

mol % Antipyrine

Stolling

0

0

41.5

10.0

12.5

44

20.0

24.3

58

30.0

35.5

78

40.0

46.2

85

50.0

56.3

90

60.0

65.9

95

70.0

75.0

99.2

80.0

83.7

102.5

90.0

92.1

105.4

100.0

100.0

108.5

-ocr page 22-

gew. % Anti-

mol % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

160.7

10.0

.9.7

158.9

20.0

19.5

157.8

30.0

29.3

156.8

36.5\'

35.8

154

40.0

39.2

153.1

45.5

44.7

150

99

50.0

49.2

152.0

100

55.0

54.2

150

100

60.0

59.2

146

100.0

64.0

63.3

145

70.0

69.3

138

80.0

79.5

121

101V2

90.0

89.7

103

-ocr page 23-

1. Menthol-Antipyrine, zie lig. 6.

gew. % Anti-
pyrine

mol. % Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

41.4

6.2r>

5.2

\' 37.6

10.4

8.8

35.9

14.3

12.2

33.7

32.5

18.9

16.2

35

32.5

23.1

20.0

44

28.8

25.1

53

32.9

31.6

27.7

56V-2

32.5

34.9

30.8

59

39.1

34.8

66

44.4

39.9

71

49.7

45.1

78V->

54.7

50.0

85

56.8

52.2

88

62.7

58.2

93 Vu

70.0

65.9

95

80.0

76.9

103 Va

90.0

88.2

105 Va

Hierbij valt op te merken, dat de punten met 6.2\\ 10.4 en
14.3 gew. % antipyrine tot den tak behooren, waar menthol uit
kristalliseert. De kristalpap ziet er uit als een gelei, echter niet
meer bij 18.9 gew. % antipyrine, dit zal dus een punt zijn van
de lijn, waar antipyrine uitkristalliseert. Wordt hier het eutec-
ticum bereikt, dan treedt weer wel de geleiachtige troebeling
op. In dit geval kan men dus duidelijk zien, op welken tak der
curve men zich bevindt.

-ocr page 24-

c. Aromatische alcoholen.

1. Benzylalcohol-Antipyrine, zie fig. 7.

gew. % Antipyrine

mol % Antipyrine

Stolling

40.5

28.1

-15

44.6

31.6

2

50.6

37.0

22

58.5

44.7

4i y2

66.2

53.0

63

74.6

62.8

77

89.2

81.3

1001/,

-ocr page 25-

HOOFDSTUK IV.

Phenolen.
Deze zijn wel het best onderzocht1).
a. Eenwaardige phenolen.

1. Phenol-Antipyrine, zie fig. 8.

gew. % Anti-
pyrine

mol; % Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

40.5

10.2

5.4

34.5

20.4

11.4

19

30.5

18.0

lager dan 7°

40.7

25.5

lager dan 3°

50.0

33.3

27.1

60.0

42.9

51

66.7

50.0

57.2

68.8

52.4

56.7

71.4

55.5

54.5

74.3

59.1

55

76.7

62.2

64

55

80.0

66.7

74

90.0

81.8

94.5

100.0

100.0

108.5

i) Roux, Journ. pharm, et chim. 23, 282-83 (1891).
Barbey, Ibid. 23, 371-72, 450-54 (1891).

Patein, Ibid. 23, 585-8G (1891).

Patein en Dufau, Compt. ronrf. 121, 552.

Patein en DUFAU, Bull. soc. chim. [3J 15, 172-73, 609—12, 846-50,
10-48-50, (1896).

-ocr page 26-

Barbey (1891) leidde het bestaan eener verbinding af uit het
feit, dat bij samenwrijven van gelijke deelen phenol en antipy-
rine eene olieachtige vloeistof gevormd werd, waaruit zich na
48 uur staan bij 6 a 8 graden kristallen afscheidden. Hij noemde
ze phenopyrine. Ze bewogen zich op water zeer lang rond, een
verschijnsel, hetwelk ik bij verscheidene dezer verbindingen even-
eens waarnam. Omtrent de samenstelling geeft hij niets op.

Uit de stolpuntencurve blijkt, dat er zich eene aequimolecu-
laire verbinding vormt (1 1)J). Deze laat zich uitstekend ver-
krijgen door omkristallisatie uit aether (groote, recht uitdoovende
naalden, smpt.
55—56° (gecorr.). De opbrengst is zeer over-
vloedig. Bij de chloroform-aether-methode verschijnt zij in de
grenslaag als lange, heldere kristalletjes, die zich onder den micros-
coop als recht afgesneden, recht uitdoovende platen voordoen.
Omkristallisatie uit alcohol of praecipitatie der alcoholische
oplossing met water kan ook worden toegepast.

De verbinding verweert bij liggen aan de lucht door verdam-
ping van phenol.

J) Bij deze manier van aanduiden der verbindingen wordt steeds de
antipyrine achteraan geplaatst.

-ocr page 27-

gew. % Anti-

mol. % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

29.8

6.2

3.7

27.3

11.8

7.1

24

18.9

11.8

17

28.6

18.7

lager dan 13

34.8

23.5

» «16

40.0

27.7

13

n n

41.4

28.9

19

44.4

31.4

28

45.5

32.4

30

50.0

36.5

39

53.6

39.9

46

56.6

42.8

50

60.0

46.3

53.8 .

63.5

50.0

56.0

63.5

50.0

± 20

66.2

52.9

54.8

66.6

53.4

37

69.1

56.2

54

54.0

70.0

57.3

55

72.6

60.3

66

54

73.9

61.9

70

77.7

66.7

78

82.0

72.3

85\'/2

86.7

78.9

93V2

92.0

86.9

99

Patein en Dufau (1896) smolten aequimoleculaire hoeveel-
heden antipyrine en o. kresol samen en kristalliseerden het be-
koelde product uit alcohol om, waarbij zij kleurlooze kristallen

-ocr page 28-

verkregen, smpt. 60—62°, bijna onoplosbaar in water, zeer weinig
in aether, meer in chloroform. Door analyse bleek hun de samen-
stelling 1 1.

Deze verbinding volgt ook uit het verloop der stolpuntenlijn.
Zij wordt door omkristallisatie uit water als sterk lichtbrekende
recht uitdoovende prisma\'tjes verkregen, smpt. 58 72° (gecorr.).
Toepassing der chloroform-aether-methode geeft antipyrine.

3. m. Kresol-Antipyrine, zie fig. 10.

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

60.6

46.9

0

65.0

51.6

29

70.3

58.0

52

77.0

66.0

71 y2

86.9

79.1

94

Patein en Dufau (1896) smolten ook aequimoleculaire hoe-
veelheden antipyrine en m. kresol samen en verkregen zoo een
mengsel, dat niet wilde uitkristalliseeren, ook niet na zeer langen
tijd. Bij samenbrengen van eene waterige antipyrine-oplossing
en eene alcoholische oplossing van m. kresol ontstond eene
olieachtige vloeistof, die nog geen 60% antipyrine bevatte,
(theoretisch is voor aequimoleculaire hoeveelheden noodig
63.51 %).
Werd deze vloeistof gedurende eenigen tijd onder eene klok met
zwavelzuur geplaatst, dan verschenen er kristallen, die uit zuivere
antipyrine bleken te bestaan. De resteerende vloeistof werd ge-
analyseerd en bevatte
63.3 en 63.10 % antipyrine, overeenkomend
met 1 mol antipyrine 1 mol m. kresol. Zij beschrijven de
verbinding als vloeibaar, bijna reukeloos, gedeeltelijk door water
ontleed wordend, oplosbaar in alcohol,, mengbaar met aether,
die er de antipyrine uit kan neerslaan, wanneer hij in voldoende
mate wordt toegevoegd. Voorts is zij weinig stabiel omdat,

-ocr page 29-

wanneer zij naast zwavelzuur wordt gezet, er antipyrine uit-
kristalliseert, terwijl de kresol dampvormig ontwijkt, de samen-
stelling der verbinding blijft hierbij steeds constant.

De door Patein en Dufau veronderstelde vloeibare verbinding
1 1 is volstrekt niet bewezen. Uit de curve blijkt, dat toevallig
juist bij 20° vast antipyrine evenwicht maakt met eene smelt,
die de verhouding
1 1 heeft en die bij de proef van P. en D.
noodzakelijk achter moest blijven.

Ik heb bij het bepalen der curve nog juist aequimoleculaire
hoeveelheden gehad. Er vertoont zich geen maximum, wat echter
nog niet veel bewijst; immers, evenals bij antipyrine-o.kresol
(zie fig. 9) eerst het geval was, kan ik me hier op het onder-
koelde deel van den tak, waar antipyrine uitkristalliseert, be-
vonden hebben. Heeft bovendien de eventueele verbinding een
overgangspunt, dan zou dit zich als een knik in de curve voor-
doen bij minder antipyrine, dan overeenkomt met de aequimo-
leculaire hoeveelheden en deze samenstelling kan liggen buiten
het gebied, dat bepaald is.

Aan het aantoonen eener vloeibare verbinding, heb ik me niet
gewaagd.

4. p. Kresol-Antipyrine, zie fig. 11.

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

0

0

33.9

62

3.7

30

11.8

7.1

24V->

60.0

46.3

lager dan 16

63.5

50.0

± 20

66.6

53.4

42

70.0

57.3

56

73.9

61.9

66

77.7

66.7

77

82.0

72.3

85

86.7

78.9

94

92.0

86.9

100\'A

R.

-ocr page 30-

Patein en Dufau (1896) geven op, dat ook p. kresol evenals
m. kresol een vloeibaar product opleverde, dat niet wilde kris-
talliseeren. Naast zwavelzuur traden ook hier kristallen van anti-
pyrine op; de resteerende vloeistof bleek bij analyse
63.80,
63.20 % antipyrine te bevatten (theoretisch 63.51 % vr aequi-
moleculaire hoeveelheden). Eigenschappen als die van de ver-
binding van, m. kresol met antipyrine.

Ook hier blijkt uit de curve, evenals bij m. kresol, dat juist
bij 20° de resteerende oplossing de samenstelling 1 1 moet
hebben.

Omtrent het verloop der curve valt hetzelfde te zeggen, als
bij antipyrine-m.kresol is vermeld. Mocht er al eene verbinding
zijn, dan is het even goed mogelijk, dat zij eene vloeistof is,
als dat haar smeltpunt boven kamertemperatuur ligt. Eenige
pogingen om eene vaste verbinding in aequimoleculaire hoeveel-
heden te isoleeren, hebben tot geen resultaat geleid. Nadat een
dergelijk mengsel in kokend water is opgelost, verschijnt bij
afkoelen eene olie, die door enten met de aequimoleculaire
verbindingen van phenol of o. kresol niet tot kristallisatie te
brengen is. De chloroform-aether-methode levert niets op, laat
men de vloeistof verdampen, dan blijft er eene stroop achter.

-ocr page 31-

gew. % Antipyrine

-

mol. % Antipyrine

Stolling

0

0

44.0

10.0

7.6

40.0

20.0

15.9

35.3

30.0

24.1

29.2

36.0

29.4

24.2

40.0

33.0

20.0

45.5

38.2

16

50.0

42.5

39

55.4

47.9

517s

57.5

50.0

57

60.0

52.6

62

62.5

55.2

68

65.2

58.1

73

69.6

62.9

79

73.0

66.7

8374

76.0

70.1

87

80.0

74.7

92

90.0

86.9

101

-ocr page 32-

gew. % Anti-

mol. % Anti"

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

93.2

10.0

7.6

87.5

20.0

15.9

78

■30.0

24.1

56

36.0

29.4

±25

40.0

33.0

lager dan 30

45.5

38.2

42

50.0

42.5

51

52.6

45.1

53

55.4

47.9

56

57.5

50.0

57.5

60.0

52.6

lager dan 26

60.0

52.6

56.9

62.5

55.2

36

63.0

55.7

55

65.2

58.1

53

66.7 .

59.8

59

53.0

69.6

62.9

68V2

73.0

66.7

77

76.0

70.1

83

80.0

74.7

91

90.0

86.9

104

Hier blijkt wel eene verbinding aanwezig te zijn en wel eene
in aequimoleculaire hoeveelheden.

Bij omkristallisatie uit aether verkrijgt men haar als lichtgele,
scheef afgesneden, recht uitdoovende naalden en zuilen. Smpt.
60° (gecorr.).

-ocr page 33-

gew. °/oAnti-

mol % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

, 110.0

10.0

7.6

102.0

20.0

15.9

89

68.3

30.0

24.1

70

68.4

36.0

29.4

76.8

40.0

33.0

78.6

45.5

38.2

86

50.0

42.5

92

52.6

45.1

95.1

55.4

47.9

98.7

57.5

50.0

99.2

60.0

52.6

98.8

62.5

55.2

96.3

65.2

58.1

94

69.6

62.9

88

79 Va

73.0

66.7

80.0

76.0

70.1

80.0

80.0

74.7

86

80.0

90.0

86.9

981/<2

Ook hier blijkt eene verbinding 1 1 aanwezig te zijn. Om-
kristallisatie uit water geeft eene overvloedige opbrengst van zeer
lichtgroene kristallen der verbinding 1 1, die zich onder den
microscoop als zwak geelgroene, recht uitdoovende zuilen en
platen voordoen, smpt. 102° (gecorr.).

Terwijl dus bij m. en p. nitrophenol wel een verbinding optreedt,
is dit bij o.nitrophenol niet het geval. Dit verschijnsel komt
meer voor.
Kremann vermeldt, dat o.nitrophenol met aniline,

1  Kremann und Rodinis, Monatsh. f. Chcm. 27, 125—180 (1906).

-ocr page 34-

ureum, nitrosodimethylaniline geen additieverbindingen geeft, ter-
wijl m. en p.nitrophenol hiermede wel verbindingen opleveren.
Nu heeft echter juist o.nitrophenol het meest zure karakter, dan
volgt de para- en vervolgens de meta-verbinding.
Kremann ver-
onderstelt nu, dat tengevolge van z.g. sterische belemmering door
de orthostandige nitrogroep de o.nitrophenol niet in staat is tot
het vormen van verbindingen.

8. Pikrinezuur-Antipyrine, zie fig. 15.

gew. % Anti-

mol. % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

118.9

6.2r>

7.5

116

115.9

11.8

14.0

135

116

17.8

20.9

148

25.0

28.9

ÏÓO1/.»

37.0

41.7

174

42.4

47.3

17772

48.1

53.0

180

51.5 •

56.4

177

55.7

, 60.5

176

60.2

64.8

165

65.4

69.7

135

71.7

75.5

96

75.3

82.2

84.9

83

76.0

88.2

90,1

94

93.75

94.9

101.8

Het product van antipyrine en pikrinezuur is door Knorr\')
beschreven als antipyrinepikraat, het kristalliseert uit water in
lange, gele naalden met smpt. 188° (onscherp).

1  Knorr, Lieb. Ann. 238, 137-220 (1887).

-ocr page 35-

Barbey (1891) noemt het picropyrine en laat het bereiden
door druppelsgewijze eene antipyrineoplossing in eene waterige,
koud verzadigde oplossing van pikrinezuur te gieten. Het is zeer
weinig oplosbaar in koud water, beter in kokend water.

De curve wijst eene verbinding 1 1 aan. Ik bereidde deze
verbinding langs den natten weg en verkreeg gele kristalnaalden
met smpt.
189° (gecorr.).

De smelt van antipyrine en pikrinezuur was donkerbruin, de
stolpunten, waarbij de temperatuur niet constant bleef, lieten
zich moeilijk bepalen.

Pikrinezuur, waarbij de hydroxylgroep vergezeld gaat van
twee orthostandige nltrogroepen geeft dus weer wel eene ver-
binding, doch bij symmetrisch trinitrobenzol, dat zich van pikrine-
zuur onderscheidt door het ontbreken der hydroxylgroep, kreeg
ik aanwijzing, dat ook hier verbindingen optreden, zie pag. 81,
dus onafhankelijk van eene hydroxylgroep.

9. Thymol-Antipyrine, zie fig. 16.

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

0

0

48.9

6.25

5.0

45.9

11.8

9.6

42.8

16.7

13.8

40V2

23.9

20.0

30

30.0

25.5

tusschen 10 en 16

52.2

46.6

10 „ 16

54.5

48.9

31

57.1

51.5

45

60.0

54.5

55

68.2

63.1

75

71.5

66.7

81

75.1

70.6

87

80.0

76.1

92-/2

90.0

87.8

102

-ocr page 36-

Barbey (1891) geeft op, dat thymol en antipyrine bij samen-
wrijven eene vloeistof gaven, waaruit zich geen kristallen lieten
verkrijgen, zoodat hij thymopyrine nief nader kon bestudeeren x).

Ik heb evenmin eene verbinding verkregen. De stolpunten-
curve vertoont er geen, doch deze is niet volledig. Bij samen-
wrijven van 40% antipyrine en 60% thymol ontstaat eene
dunne stroop, het is een goed voorbeeld van een zeer snel
vervloeiend mengsel.

10. Salicylalcohol<Antipyrine, zie fig. 17.

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

0

0

81.1

10.0

6.8

76.9

20.0

14.2

70

30.0

22.0

57

34.6

25.9

51

40.0

30.5

±40

43.1

33.3

29

46.7

36.6

lager dan 20

63.8

53.8

i) n 25

70.0

60.6

±55

75.2

66.7

72

80.0

72.5

83

90.0

85.6

98

Patein en Dufau (1896) hebben hieromtrent onderzoekingen
verricht. Zij vermengden warme, waterige oplossingen van
3.5 gram
saligenine en
5.6 gram antipyrine (dit zijn ongeveer aequimole-
culaire hoeveelheden) en verkregen eene olieachtige vloeistof,
die ook na langen tijd staan naast zwavelzuur niet kristalli-
seerde. Zij bepaalden het antipyrinegehalte en vonden
60.80%,
(theoretisch bevatten 1 mol antipyrine 1 mol saligenine 60.25%,)
en trokken hieruit de conclusie, dat saligenine zich met 1 mol

J) Dit kwam ik herhaaldelijk tegen, het is echter niet juist, het vervloeien
der vaste componenten heeft met de vorming eener verbinding niets te maken.

-ocr page 37-

antipyrine combineert, wat onjuist of althans eene zeer ge-
waagde veronderstelling is.

Ook hier geeft de curve geen verbinding aan, doch zij is niet
volledig, het is zeer wel mogelijk, dat er eene verbinding bestaat.
Het aequimoleculaire mengsel vormt eene dunne vloeistof, deze
vertoont, opgelost in water of alcohol, na maanden nog geen
kristallisatie, evenmin, wanneer zij wordt geënt met een mengsel
van ± 40 der antipyrineverbindingen. Ook de chloroform-aether-
methode levert niets op.

11. Naphtol-Antipyrine, zie fig. 18.

gew. % Anti-
pyrine

mol % Allti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

94.0

10.0

7.8

897a

20.0

16.1

76

30.0

24.7

33

39.1

33.0

geen kristallisatie

39.8

33.7

lager dan 30

45.0

38.5

n n 28

46.2

39.7

37

50.0

43.4

45

50.0

43.4

lager dan 30 j

53.9

47.2

51

54.7

48.0

49

56.3

49.7

53

59.0

52.4

61

64.0

57.7

6772

70.0

64.1

72

72.3

66.7

\' 73.8

75.0

69.8

7872

75.6

70.4

81

72.8

77.4

72.4

85

80.0

75.4

91

71.0

90.0

87.3

10.4

-ocr page 38-

Patein en Dufau (1896) geven op, dat werkende, zooals bij
0. naphtol is beschreven, zie pag. 27, zij geen kristallijn product
verkregen en vragen zich af, of het een verschijnsel van onder-
koeling is, of dat de verbinding (in aequimoleculaire hoeveel-
heden) hier inderdaad vloeibaar is.

Zooals de curve aanwijst, bestaan de verbindingen 1 1 en
1 2; entmateriaal voor 1 1 vormde zich pas, nadat de vloei-
stof die naphtol \'en antipyrine in deze verhouding met elkaar
geven, gedurende langen tijd had gestaan.

De verbinding 1 2 werd bij de chloroform-aether-methode
kristallijn verkregen, smpt. 76—77° (gecorr.). Zij ontstond ook,
toen getracht werd 1 1 door omkristallisatie uit aether te
• isoleeren, fraaie, zeszijdige kristalletjes, smpt. 76—77° (gecorr.).

De lijn is niet volledig, zoodat meerdere verbindingen moge-
lijk blijven.

-ocr page 39-

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

0

0

119.8

10.0

7.8

11372

20.0

16.1

97

30.0

24.7

56

39.5

33.4

lager dan 30

45.9

39.4

n » 26

53.5

46.8

li » 28

56.6

50.0

± 45

56.6

50.0

30

59.8

53.2

51

60.6

54.1

52

64.4

58.1

57

68.8

62.9

66

70.0

64.1

72

72.3

66.7

74

75.0

69.7

78

77.4

72.4

82

79.3

74.7

87

80.0

75.4

90

90.0

87.3

102

100.0

100.0

108.2

Barbey (1891) verkreeg door samenwrijven van antipyrine en
naphlol eene visceuse massa. Na verloop van
10 dagen begon
de naphtopyrine te kristalliseeren, doch hij verkreeg te weinig
materiaal, om ze te bestudeeren.

Gelukkiger was Patein (1891), die eene vaste verbinding 1 1
isoleerde, door 150 gram /?. naphtol op te lossen in\'alcohol van
90% en hierbij langzaam eene oplossing van
190 gram anti-

-ocr page 40-

pyrine in zoo weinig mogelijk water te gieten, er vormde zich
eerst eene visceuse massa, doch na 5 a 10 minuten werd de
vloeistof helder en zetten zich kleine kristalletjes af, de opbrengst
was kwantitatief. Grootere kristallen werden verkregen door eene
oplossing van het product in warme alcohol van 60 % langzaam
te laten bekoelen. Mooie, kleurlooze kristallen, smpt. 82—83°,
oplosbaar in alcohol en aether, die met koud water ontleedden
onder afscheiding van naphtol, terwijl de afitipyrine oploste.
Om de formule te leeren kennen, werd het N. gehalte bepaald,
dit bedroeg 8.75 %, terwijl theoretisch 1 1 8.43 % N. bevat.

Quercigh en Wautrain Cavagnari zeggen, dat de eutec-
tische temperatuur van antipyrine en /?. naphtol ligt bij 17.5° en
de eutectische concentratie bij 61.5 % antipyrine, eene chemische
omzetting zou er niet plaats vinden.

Uit het verloop der curve durf ik geen conclusies te trekken.
Bij de punten met 68.8, 72.3 en 75.0% antipyrine bleef de
temperatuur constant bij 51.2°, totdat alles vast was geworden,
terwijl bij 64.4% antipyrine de massa bij 40° nog lang niet
geheel gestold was. Hiertusschen ligt bij 66.2% antipyrine de
verhouding 2 3. Pogingen, om eene aequimoleculaire verbin-
ding te isoleeren op de manier, zooals
Patein dit aangeeft,
hebben tot geen resultaat geleid, er werd slechts eene olie ver-
kregen. Een mengsel 1 1 loste in aether sterk op, na ver-
damping van den aether resteerde er slechts eene olie. Een
mengsel 1 2 gaf na oplossen in kokend water bij bekoeling
eveneens eene olie, terwijl het volgens de chloroform-aether
methode behandeld, kristallen van antipyrine opleverde.

t) Quercigh en Wautrain Cavagnari. Boll. chim. farm. 51,705-6 naar
Chem. Centralbl. 1913. I. 560.

-ocr page 41-

1. Pyrocatechine-Antipyrine, zie fig. 20.

gew. % Anti-

mol. % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

103

10.0

6.1

100V4

20.0

12.8

9l7->

30.0

20.0

71

38.6

26.9

69

45.2

32.6

74

46.1

33.3

74.0

50.7

37.6

717"

53.6

40.3

69

57.1

55.1

41.8

68

56.6

43.3

64.3

58.0

58.8

45.5

58

60.0

46.7

58.0

61.8

48.6

46

63.1

50.0

59.0

63.1

50.0

40

66.0

53.2

57

56.2

67.6

55.0

lager dan 16

69.2

56.8

60

57.3

70.4

58.2

22

73.4

61.8

64

73.7

62.1

52

77.4

66.7

69

77.4

66.7

66.7

80.0

70.1

76

81.2

71.6

76

66.7

82.3

73.1

82

84.5

76.1

88

85.3

77.3

887-»

66.0

88.2

81.4

957"

90.0

84.0

9872

93.75

1

89.8

105

- ■

-ocr page 42-

Barbey (1891) verkreeg eene verbinding van pyrocatechine
en antipyrine door druppelsgewijze eene waterige oplossing van
antipyrine te brengen in eene waterige oplossing van pyro-
catechine. Er ontstond een overvloedig wit praecipitaat, oplos-
baar in kokend water. Na 24 uur verdween het, om plaats te
maken voor een olieachtig lichaam, zwaarder dan water, dat
onoplosbaar was in de kou. Na verloop van 5 a 6 dagen
begon dit lichaam te kristalliseeren. Catechinopyrine, oplosbaar
in alcohol en aether, werd ook verkregen door beide stoffen
samen te wrijven, dan vormde zich eerst eene dikke pasta, die
door zachte verwarming helder werd. De kristallisatie verliep
langzaam en moeilijk.

Patein en Dufau (1896) vermelden voorts, dat de verbinding
1 2 zich vormde bij mengen van twee waterige oplossingen
van antipyrine en pyrocatechine. Ze beschrijven haar als be-
staande uit kleurlooze kristallen, weinig oplosbaar in koud water,
ruimschoots in alcohol en chloroform, weinig in aether. Smpt.
78—79° na omkristallisatie uit kokenden aether.

De curve wijst de verbindingen 2 1, 1 1 en 1 2 aan.
De beide laatste waren bij het vaststellen der curve eerst achter-
wege gebleven. Entmateriaal verkreeg ik door de componenten
in genoemde verhouding in porceleinen schaaltjes samen te
wrijven, waarbij eene kleverige massa ontstond, tengevolge eener
gedeeltelijke vervloeiing. Vervolgens werd door verwarming op
het waterbad alles gesmolten. Men zag toen beide mengsels na
eenige bekoeling, terwijl voortdurend flink gekrast werd, in
korten tijd geheel vast worden.

De verbinding 2 1 kristalliseert uit water in sterk anisotrope,
recht uitdoovende naalden en platen, smpt. 73—75° (gecorr.)

De verbinding 1 1 werd op analoge wijze bereid; onder
den microscoop zag men zuilen met rechte en scheeve uitdooving,
smpt. 59° (gecorr.).

Tenslotte verscheen de verbinding 1 2.als recht uitdoovende
zuilen met smpt. 66V2—168° (gecorr.) bij de chloroform-aether-
methode. Omkristallisatie uit water gaf hier de verbinding 1 1,
smpt. 61° (gecorr.), terwijl omkristallisatie uit aether, zooals

-ocr page 43-

Patein en Dufau opgeven, nagenoeg zuivere antipyrine op-
leverde.

2. Resorcine-Antipyrine, zie fig. 21.

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

0

0

108.2

10.0

6.1

103.8

20.0

12.8

93

30.0

20.0

67

47.3

34.4

53

52.6

39.8

70

59.2

45.9

91V2

60.0

46.7

88

63.1

50.0

90.3

65.0

52.1

91

67.6

55.0

92

72.0

60.1

83

74.5

63.1

73

76.7

65.8

40

80.0

70.1

62

90.0

84.0

92.5

100

100.0

108.5

Barbey (1891) geeft op, dat, wanneer waterige oplossingen
van antipyrine en resorcine bij elkaar werden gevoegd, er een
praecipitaat verscheen, dat langzaam kristalliseerde. Het was onop-
losbaar in koud water, oplosbaar in alcohol, in ruime mate oplos-
baar in aether. Snipt.
80°.

Roux (1891) bereidde resopyrine door aequimoleculaire hoe-
veelheden antipyrine en resorcine in waterige oplossing bijeen
te brengen, waardoor eene glasachtige massa ontstond, onop-
losbaar in water, weinig in aether, gemakkelijk in alcohol.

-ocr page 44-

Patein en Dufau (1896) beschrijven resorcine-monoantipyrine
als kleurlooze naalden, oplosbaar in
50 deelen koud water, zeer
oplosbaar in kokend water, alcohol, chloroform, zeer weinig
oplosb. in aether, smpt.
103—104°. Het gelukte niet, om eene
combinatie 1 2 te verkrijgen.

Uit \'de curve blijkt de verbinding 1 1. Getracht is de mo-
gelijke verbindingen 2 1 en 1 2 op te sporen. Bij samen-
smelten in deze verhoudingen ontstonden slechts taaie massa\'s,
die ook na langen tijd niet kristalliseerden. Door deze smelten
gedurende eenige uren bij zoodanige temperatuur te plaatsen
(38, 48 en 66°) dat ze meer en meer dunvloeibaar waren en
daardoor grootere kans tot kristallisatie hadden, werd geen ver-
binding 2 1, wel de verbinding 1^ 2 geïsoleerd, die nu ook
als entmateriaal bleek te kunnen dienen, om bij gewone tem-
peratuur de taaie smelt van 1 2 geheel te doen stollen. Het
smeltpunt van de zoo verkregen vaste stof bedroeg 65° (gecorr,).
De curve kon er niet mee worden voltooid, daartoe vond de
kristallisatie te langzaam plaats.

De verbinding 1 1 kristalliseerde uit water in recht uitdoo-
vende, rhombische zuilen, smpt. 102.6° (gecorr.). Eveneens
ontstond zij bij omkristallisatie van een mengsel 1 2 of 2 1
uit verdunden alcohol of 2 1 uit aether, smpt. 103° (gecorr.).

De verbinding 1 2 verkreeg ik als zeer kleine zuiltjes door
omkristallisatie uit aether, smpt. 65° (gecorr.).

-ocr page 45-

gew. % Anti-

mol. °/o Ant\'-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

o

1677o

10.0

6.1

165

20.0

12.8

158

30.0

20.0

146

38.1

26.5

130

119

38.6

26.9

12772

40.0

28.1

124

41.5

29.3

121

42.2

29.9

119

119.0

46.4

33.6

121.0

118.2

51.6

38.4

126.8

53.3

40.0

127.0

56.6

43.3

125.8

61.1

47.9

123

11672

66.3

53.5

11672

11672

70.4

58.2

123

73.7

62.1

127.0

77.4

66.7

128.0

80.0

70.1

127.0

82.3

73.1

124

88.2

81.4

117

10172

93.772

89.8

10l7o

1017a

Barbey (1891) vermeldt, dat hydrochinon en antipyrine eene
verbinding gaven, wanneer hij druppelsgewijze de waterige op-
lossingen dezer lichamen bijeenvoegde. Hydrochinopyrine, zooals
hij haar noemde, was weinig oplosbaar in koud water, oplosbaar
in kokend water, waaruit bij bekoeling de verbinding in mooie
fijne naalden uitkristalliseerde, die oplosbaar waren in aether
en alcohol.

R • 3

-ocr page 46-

Patein en Dufau (1896) beschrijven hydrochinon-diantipyrine
als kleurlooze kristalnaalden, smpt. 127—128°, oplosbaar in 50
deelen water, zeer oplosbaar in kokend water en alcohol, heel
weinig oplosbaar in aether, onder ontleding oplosbaar in
chloroform.

De curve toont de verbindingen 3 2 en 1 2 aan.

De verbinding 3 2 werd verkregen door omkristallisatie uit
benzol, smpt. 129° (gecorr.). Omkristallisatie uit water gaf een
product, waarvan het antipyrinegehalte enkele procenten te
hoog was. Het bestond uit recht uitdoovende naalden, die, zich
in de moederloog bevindend, spoedig omsloegen in prismatische
kristalklompen. Omkristallisatie uit alcohol leverde evenmin een
zuiver praeparaat op, de samenstelling lag dichter bij 1 2,
dan bij 3 2. Chloroform en aether waren niet geschikt om
te gebruiken, in beide loste het slechts weinig op.

De verbinding 1 2 kristalliseerde uit water in scheef afge-
sneden, sterk anisotrope, recht uitdoovende naalden, smpt. 127°
(gecorr.).

-ocr page 47-

gew. % Anti-
pyrine

mol. % Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

121

10.0

6.9

116

20.0

14.4

109

30.0

22.3

84

36.0

27.4

50

40.8

31.6

lager dan 30°

44.9

35.3

40

49.9

40.0

60

56.2

46.2

66

59.9

50.0

67

60.0

50.1

67.0

63.5

53.9

64

64.0

54.4

64

67.8

58.5

60

59.1

70.0

61.0

50

71.2

62.2

64

74.9

66.7

64.9

75.0

66.8

40

79.1

71.7

68

64.0

80.0

72.8

70

83.7

77.5

84

61.9

84.5

78.5

89

88.2

83.4

95

90.0

85.8

96

62

93.75

90.9

106

100.0

100.0

108.3

Barbey (1891) verkreeg pyrogallopyrine door gedurende langen
tijd pyrogallol met antipyrine samen te wrijven. Hierdoor ont-

-ocr page 48-

stond eene visceuse massa, onoplosbaar in koud water, weinig
oplosbaar in kokend water, oplosbaar in alcohol en aether. Hij
verkreeg het product ook door geconcentreerde waterige oplos-
singen van pyrogallol en antipyrine bijeen te voegen als een
wit amorf praecipitaat, dat na eenige dagen kristalliseerde.

Patein en Dufau (1896) vermengden eveneens geconcentreerde
waterige oplossingen, die aequimoleculaire hoeveelheden pyro-
gallol en antipyrine bevatten, hierbij vormde zich eene olieachtige
vloeistof, die na verloop van eenigen tijd kristalliseerde. De
kristallen waren onzuiver en werden gezuiverd door oplossen
in zoo weinig mogelijk chloroform, bij deze oplossing werd
aether gebracht, zonder dat beide vloeistoffen met elkaar
mengden; na verloop van eenige dagen verschenen er mooie
kleurlooze kristallen, waarin de antipyrine bepaald werd, door
deze uit alkalische oplossing met chloroform uit te schudden.
Het antipyrinegehalte bleek 60.10, 60.15% zÜn (theor. bij
1 mol. antipyrine 1 mol. pyrogallol 59.86 %) Pyrogallol-mono-
antipyrine, zeer oplosbaar in water en alcohol, ook in chloroform,
zeer weinig in aether. Smpt. 77—78°. Met grootere hoeveelheden
antipyrine werkend ontstond toch altijd de aequimoleculaire
verbinding.

De curve wijst de verbindingen 1 1 en 1 2 aan. Ent-
materiaal voor 1 2 werd verkregen door antipyrine en pyro-
gallol in een porceleinen schaaltje samen te smelten. Na eenig
bekoelen, onder voortdurend krassen met een glasstaafje, werd
het mengsel 1 2 geheel vast. Doch 2 1 bleef op deze
manier behandeld eene stroop.

Evenals bij resorcine was geschied, werd nu overgegaan tot
langdurig verwarmen. Na 4 uur verwarmen bij 38°, en daarna
bekoelen was de smelt van 1 2 geheel vast geworden, maar
ook hier liet de curve zich niet verder bepalen, omdat de kris-
tallisatie in de taaie smelt zeer langzaam plaats vond. Het smpt.
bedroeg 45—50°. Dus is er toch eene verbinding of de stol-
punten van 40° en 50° (zie curve) zijn vertraagd geweest, maar
me dunkt, dan hadden ook antipyrine of 1 1 kristallisatie
moeten veroorzaken, wat niet het geval was.

-ocr page 49-

De verbinding 1 1 werd bij de chloroform-aether-methode
in den vorm van recht uitdoovende kristallen verkregen, smpt.

74V2° (gecorr.).

Ook 1 2 ontstond, wanneer evenzoo te werk werd gegaan,
in overvloedige hoeveelheid als heldere recht uitdoovende kris-
tallen, smpt. 68V2—70°.

Pogingen, om eene verbinding 2 1 te isoleeren, hebben tot
geen resultaat geleid. Omkristallisatie uit chloroform gaf pyro-
gallol, omkristallisatie uit aether de verbinding 1 1, zeer fraaie
kristalletjes in den vorm van rechtuitdoovende veelzijdige platen,
waarvan er dikwijls een aantal over elkaar heen waren gegroeid,,
smpt. 74° (gecorr.). Tenslotte leverde omkristallisatie uit de
3-
voudige hoeveelheid Water recht uitdoovende staafjes en plaatjes,
eveneens van de verbinding 1 1, op, smpt. 74° (gecorr.).

5. Phloroglucine-Antipyrine.

Patein en Dufau (1896) hebben eene aequimoleculaire ver-
binding geïsoleerd, smpt.
182—184°. Wanneer met overmaat
antipyrine gewerkt werd, ontstond toch altijd de verbinding 1 1.

Ook Barbey (1891) heeft phloroglucopyrine of phloropyrine,
zooals hij het noemde, in kristallijnen vorm verkregen.

6. Orcine-Antipyrine.

Barbey (1891) beschrijft orcinopyrine of orcopyrine als een
wit praecipitaat, dat bij de bereiding langzamerhand weer ver-
dween, om plaats te maken voor eene visceuse vloeistof, welke
hij niet kristallijn zag worden.

Patein en Dufau (1896) droogden de olie, welke zij verkregen,
naast zwavelzuur; ze vonden, dat zij
59.60, 59.85% antipyrine
bevatte, terwijl voor
1 1 theoretisch 60.25 % noodig is en
concludeerden hieruit, dat antipyrine zich met 1 mol orcine
verbindt.

7. Styphninezuur-Antipyrine.

Agostinelli ]) beschrijft een additieproduct van antipyrine met

i) Agostinelu Ckizz. chim. ital. 43, 1. 124—28; naar Chcin. Centralbl.
1913. I 1596.

-ocr page 50-

styphninezuur (= dioxytrinitrobenzol) als zijnde kanariegele
plaatjes uit alcohol. Formule Cn H12 N2 O. C(3 H;i 08 N>, dus
aequimoleculaire hoeveelheden. Smpt. 204°.

C. Phenolen, waarvan een of meer hydroxylgroepen
veraetherd zijn.

1. Guajacol-Antipyrine, zie fig. 24.

Gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

0

0

27.3

6.2"\'

4.2

24.7

11.8

8.1

21.3

21.1

15.0

15V2

28.6

20.9

3

40.0

30.5

lager dan —5

45.5

35.5

tt n 2

50.0

39.7

fi „0

55.6

45.2

±30

60.0

49.7

48

62.5\'

52.4

57

65.2

55.3

62

70.0

60.6

73V2

75.2

66.7

83

81.7

74.7

91V.\'

90.0

85.6

lOO\'/o

Patein en Dufau (1896) geven op, dat guajacol zich met 1
mol antipyrine verbindt, nadat men ze 15 uur op 100° heeft
gehouden.

De curve vertoont geen verbinding, doch zij is niet volledig.

Bij eene herhaling der proef van Patein en Dufau werd eene
vloeistof verkregen, die ook na weken staan niet kristalliseerde.

-ocr page 51-

2. Veratrol-Antipyrine.

Volgens Patein en Dufau (1896) verbindt deze dimethylaether
van pyrocatechine zich niet met antipyrine.

3. Eugenol-Antipyrine, zie fig. 25.

gew. % Antipyrine

mol % Antipyrine

Stolling

39.2

36.0

lager dan 4

44.5

41.2

31

50.0

46.6

44

55.3

51.9

62

62.0

58.7

73 V"

70.0

67.1

oo
(-n

80.8

78.6

98Va

91.4

90.3

106 Va

Ook hier geen verbinding.

-ocr page 52-

HOOFDSTUK V.

Aldehyden en Ketonen.

Het is bekend, dat 1 mol aldehyde zich onder uittreding van
1 mol water met 2 mol antipyrine condenseert

Waar ik mij echter uitsluitend met moleculairverbindingen
heb beziggehouden, worden deze condensatieproducten hier niet
behandeld.

a. Aldehyden.

1. Benzaldehyde-Antipyrine, zie fig. 26.

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

20.4

12.6

lager dan 20

30.1

19.5

24

37.7-

25.4

40

40.7

27.9

45

43.8

30.5

50

45.3

31.8

51

50.3

36.3

60

58.1

43.9

69

66.0

52.3

76

74.1

61.7

83

81.9

71.8

92

90.9

84.9

102

100.0

100.0

108.8

i) o.a. Diss. W. Krey. Jena. 1892.

-ocr page 53-

gew. % Anti-
pyrine

mol. % Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

36.0

0

0

36.0

3.2

2.6

35.2

6.25

5.1

36.2

6.2r\' *

5.1

36.0

11.8

9.7

34.1

16.7

13.9

32.0

21.1

18.1

30.0

30.0

25.0

21.1

30.0

30.0

30.2

25.8

33.2

34.8

30.0

43

40.0

34.9

49

45.5

40.1

58

50.0

44.5

637:>

53.6

48.1

69

57.7

52.3

75

61.1

55.8

781/*

30.0

64.4

59.2

81

68.1

63.2

84 7Ü

71.3

66.6

88

74.0

69.6

90

77.5

73.5

92

81.3

m

95

90.0

87.9

101.3

-ocr page 54-

gew. % Anti-

mol. % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

102.1

4.8

3.9

100.2

9.0

7.4

\' 98.3

16.7

13.9

94.3

25.0

21.1

89.3

/

30.2

25.8

86

69.0

34.8

30.0

83

69.9

40.0

34.9

78.0

69.8

45.5 -

40.1

74

70.0

50.0

44.5

71

71.0

53.6

48.1

70

70.9

57.7

52.3

7372

70.9

61.1

55.8

77

64.4

59.2

80

70.9

68.1

63.2

8572

70.8

71.3

66.6

8872

71.0

74.0

69.6

90

7072

77.5 •

73.5

94

70.2

81.3

77.7

96

90.0

87.9

104

-ocr page 55-

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

10.3

7.5

lager dan20

18.7

13.9

v »12

25.0

19.0

16Va

30.0

23.1

31

36.1

28.4

46

39.8

31.7

50

44.2

35.7

58

50.0

41.2

64

57.1

48.3

74

66.1

57.8

83 Vo

66.8

58.5

85

74.6

67.3

921/\'»

83.9

78.5

98 Vs

93.3

90.7

>

IO6V2

Geen dezer aldehyden geeft dus eene verbinding. Anders is
het gesteld met de volgende, welke gehalogeneerd zijn.

-ocr page 56-

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

0

0

49.0

10.0

8.9

38.4

15.7

14.1

27

19.1

17.2

26

21.7

19.6

36.3

27.2

24.7

52.0

34.0

31.2

60.5

36.2

33.3

61.8

38.9

35.9

6Ö.9

44.4

41.3

57.3

47.0

43.8

57.2

50.0"

46.8

60.0

53.2

50.0

62.7

55.0

51.8

61.2

59.5

56.4

55.0

63.5

60.5

49.0

70.2

67.5

58

72.0

69.4

66

80.0

77.9

88

90.0

88.8

101

100.0

100.0

109.0

In de geneeskunde wordt reeds sinds langen tijd, „liypnal"
gebruikt, zijnde de moleculairverbinding van antipyrine met
chloralhydraat.

Volgens Béhal en Choay 1) bestaan er twee verbindingen en
wel 2 1 en 1 1. Beide werden als olie verkregen, door

1  Béhal en Choay. Journ. pharm, et chim. 21. 539 (1890). Ibid.
Ann. chim. phys. [6| 27. 330 (1892).

-ocr page 57-

geconcentreerde waterige oplossingen der componenten te ver-
mengen. De olie van 1 1 werd langzaam kristallijn, sneller
bij enten, kleurlooze kristallen, smpt. 67—68°, die in droge lucht
water verloren, vlugger bij verwarming even boven het smelt-
punt. Er vormde zich hierbij eene verbinding, die 1 mol water
minder bevatte, zij was uiterst weinig oplosbaar in water, smpt.
186—187°. Door opnemen van water liet zich de oorspronkelijke
verbinding niet terugkrijgen. De olie van 2 1 kristalliseerde
snel tot naaldvormige prisma\'s, meer oplosbaar in water dan
1 1, smpt. eveneens 67—68°; bij omkristallisatie uit water
trad eerst monochloralantipyrine op.

Krey \') betwijfelt het bestaan der verbinding 2 1 en meent,
dat het wel 1 1 zal zijn geweest.

Zoo ook Patein -), die echter naar mij dunkt van meening
was, dat
Béhal en Choay eene verbinding 1 2 hadden ge-
ïsoleerd.

De stolpuntenlijn wijst hier wel degelijk de beide verbindingen
aan, die door
Béhal en Choay worden opgegeven.

Beide combinaties, n.1. 1 1 en 1 2 werden ómgekristalli-
seerd uit water, de kristallen groeiden uiterst langzaam. Zij bleken
in beide gevallen uit de verbinding 1 1 te bestaan, groote
recht uitdoovende ruiten, die glashelder waren, zoolang ze zich
in de moederloog bevonden, doch bij staan aan de lucht dof
werden. Bij drogen in een exsiccator naast zwavelzuur, werden
ze kleverig. Smpt. 63° (gecorr.).

Terwijl 1 1 bij behandeling volgens de chloroform-aether
methode geen kristallen gaf, ontstonden uit een mengsel 1 2
op deze wijze fraaie kristallen (rechte uitdooving), die echter
ook weer de samenstelling 1 1 hadden. Smpt. 63° (gecorr.).

Ook de anhydrische verbinding werd gemaakt en wel door
.verhittingvan antipyrine en chloralhydraat op 100° in de verhou-
ding 1 1. Hierbij vervluchtigde ook chloralhydraat zelf, dit werd
aangevuld. Het verkregen product kristalliseerde uit alcohol, in
groote, recht uitdoovende lenzen, smpt. 180° (gecorr.). Het week

i) W. Krey. Diss. Jena 1892.

-) Patein. Buil. soc. chim. |3] 17. 1022. (1897).

-ocr page 58-

in zooverre van de andere besproken verbindingen af, dat het
niet meer de gewone reacties gaf, zooals roodkleuring met ferri-
chloride. Omdat het anhydrische praeparaat zoo weinig oploste
in water, werd in alcoholische oplossing gewerkt. Voorts loste
het ook bij koken niet op in y10 N. Na OH (geen reuk naar
chloroform), wel onder verwarming in verdund zoutzuur.

Ook werd nog getracht, op eene andere wijze anhydrische
verbindingen te verkrijgen en wel door antipyrine te laten inwerken
op chloraal, dat versch bereid was, door chloralhydraat met sterk
zwavelzuur te schudden. De verhoudingen 2 1 en 1 1 werden
genomen; onder warmte-ontwikkeling werd de chloraal gebonden,
er ontstond eene witte massa, die eerst eenigszins taai was,
doch zich spoedig tot een droog poeder uiteen liet wrijven. De
verkregen producten deden \'meer denken aan de waterhoudende,
dan aan anhydrische combinaties. Dat uit 1 1 loste wel op in
y10 N. loog, waarbij de reuk naar chloroform te constateeren
viel; reductie van
Fehling, roodkleuring met ferrichloride en
isonitrosoreactie waren positief. Omkristallisatie uit alcohol gaf
mooie, kleine, onregelmatige zeshoeken, die recht uitdoofden. Het
oorspronkelijk smeltpunt was laag, n.1. 55—68°, evénzoo dat van
2 1, dat 59—62° bedroeg.

\\

-ocr page 59-

gew. % Antipyrine

mol % Antipyrine

Stolling

0

o

-

68.8

10.0

10.3

58.5

20.0

20.5

lager dan 36

27,7

28.3

33

» »

28.8

29.4

± 45

30.0

30.6

50

30.6

31.2

48 à 54

31.0

31.6

52

32.7

33.3

56

32.7

33.3

53

35.0

35.7

58

35.2

35.9

50

35.6

36.3

53.2

35.8

36.5

58

37.0

37.7

54i9

38.9

39.6

57.8

39.1

39.8

61

41.1

41.8

60

42.6

43.3

62 V2

43.5

44.2

62.1

46.2

46.9

64.0

49.3

50.0

63.8

52.9

53.6

62V2

56.8

57.5

58.0

65.2

65.8

59.0

70.0

70.6

74

80.0

80.5

94

90.0

90.3

102

-ocr page 60-

Calderato bereidde butyihypnal door aequimoleculaire hoe-
veelheden der componenten samen te wrijven, totdat zich eene
deegachtige massa had gevormd; hierbij werd eene gelijke hoe-
veelheid water gevoegd en eenige druppels geconcentreerd zout-
zuur en verwarmd, totdat alles was opgelost. Omkristallisatie
uit water gaf geelachtige kristallen, smpt. 70—71°, sublimeerbaar
tot eene witte massa, die hetzelfde smeltpunt had. Witte kristallen
van dezelfde samenstelling, smpt. 68—69° en eveneens triklin-
holoëdrisch (Billows) als de juist beschreven gele kristallen,
scheidden zich uit waterige oplossing, wanneer men deze liet
staan, af.

Bij het vaststellen der curve, verscheen slechts de verbinding
1 1; eene combinatie 2 1, analoog als bij chloralhydraat,
kon niet worden opgespoord.

Eene eventueele verbinding 2 1 bevat 32.7 % antipyrine, de
mengsels hier in de buurt lieten zich moeilijk bepalen, men ver-
kreeg eene visceuse vloeistof, waaruit zich slechts langzaam
kristallen afzetten. Het gedeelte der curve tusschen 30 en 40 %
antipyrine werd wel drie maal bepaald en hierbij werden wis-
selende uitkomsten verkregen. De mogelijkheid is dan ook vol-
strekt niet uitgesloten, dat er eene verbinding 2 1 bestaat. De
smelt met 32.7 % antipyrine werd bij staan bij 10° geheel vast,
doch het kan wel een mengsel van 1 1 en butylchloralhydraat
zelve zijn geweest, enten der smelt met dit mengsel gaf geen
andere cijfers. Omkristallisatie van dit mengsel uit water leverde
de verbinding 1 1 op, doch dit was bij chloralhydraat ook
het geval. Ook door omkristallisatie van een dergelijk mengsel
1 1 ontstond deze verbinding; zij groeide veel sneller dan
die van chloralhydraat en vertoonde zich als groote ruiten, die
onder den microscoop dikwijls onregelmatige zeshoeken bleken
te zijn.

Het smeltpunt bedroeg in beide gevallen 69° (gecorr.).

i) Calderato Boll. chim. Farm. 41, 669—71, naar Chem. Centrulbl.
1902 II 1387. \'

-ocr page 61-

1. Kamfer-Antipyrine, zie fig. 32.

gew. % Anti-
pyrine

mol. % Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

174

10.0

8.2

156

20.0

16.8

136

30.0

25.7

115

37.3

32.5

100

44.3

39.1

86

50

44.7

81

81.7

55.3

50.0

82.3

81.7

60.0

54.8

86.0

82.0

63.8

58.8

87.9

81

68.0

63.2

89.8

81

71.2

66.7

91.3

75.3

71.0

93.8

81.5

78.1

96.3

90.0

87.9

101.7

100.0

100.0

108.0

R. 4

-ocr page 62-

gew. % Anti-

mol. % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

I8V2

17.0

11.6

20

22.0

15.3

31

27.0

19.1

39

11

33.3

24.2

48

42.9

32.4

61V2

50.0

39.0

70

55.6

44.4

75

60.0

48.9

79

64.0

53.2

82

71.4

61.4

89

77.2

68.4

9272

82.8

75.5

99

91.2

86.9

104

3. Anthrachinon-Antipyrine, zie fig. 34.

gew. % Anti-
pyrine

mol % Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

277.2

20.0

21.7

268

30.0

32.2

258

36.0

38.4

254

40.0

42.4

249

48.4

50.9

245

-

52.6

55.1

238-

57.7

60.1

235

61.8

64.2

227

64.9

67.2

222

74.6

76.5

206

107.0

85.2

86.4

178

94.9

95.4

135

107.0

-ocr page 63-

gew. % Anti-

mol % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

110.2

10.0

6.0

106 V2

20.0

12.6

10272

30.0

19.8

97.0

7372

36.7

25.0

9272

7372

42.2

29.5

8872

46.5

33.3

85.4

74.2

53.6

39.9

80.0

74.2

56.6

42.8

7672

74.6

60.0

46.3

74.8

63.5

50.0

74

74.7

66.6

53.4

78.0

74.9

70.0

57.3

80.0

74.7

73.9

61.9

84.8

7472

77.7

66.7

88.0

747"

80.3

70.1

89.2

747-,

84.9

76.4

95

90.0

83.8

101

Het verloop der curve (in verband niet liet feit, dat bij de
mengsels met 80.3 en 77.7% antipyrine de temperatuur ge-
ruimen tijd constant blijft in de buurt van 89°) doet denken aan
eene verbinding 1 2. Een dergelijk mengsel gaf bij de chloro-
form-aether-methode slechts kristallen van antipyrine.

Salacetol, dat ook eene ketongroep bevat, doch later bij de
esters behandeld is, geeft geen verbinding.

-ocr page 64-

HOOFDSTUK VI.
Z
uren en Esters.

a. Aliphatische zuren.

1. Palmitinezuur-Antipyrine, zie îig. 36.

gew. % Anti-
pyrine

mol. % Anti\'
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

63

10.0

13.1

59

20.0

25.4

53

30.0

36.9

48 Vi»

38.2

45.7

56

45.8

42.3

50.0

64]/2

46.0

45.9

53.6

74

46.0

53.2 \'

60.8

86

46.2

59.7

66.9

937s

46.3

70.0

76.1

108

80.0

84.5

108

90.0

92.5

108

-ocr page 65-

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

0

0

177.1

10.0

6.5

174.3

20.0

13.6

169.6

30.0

21.2

16472

36.1

26.1

160

40.9

30.3

153

46.0

34.9

147

51.2

39.7

137

57.6

46.0

118

61.4

50.0

100

65.8

54.7

80

67.4

* 56.5

71

72.3

62.0

lager dan40

80.0

71.5

64

90.0

85.0

93

100.0

100.0

108.2

De curve is niet volledig. Dit kan het gevolg daarvan zijn,
dat het .eutecticum beneden kamertemperatuur ligt of wel, dat er
eigenlijk eene verbinding had moeten uitkristalliseeren. Pogingen,
om eene verbinding te isoleeren, hebben tot geen resultaat ge-
leid. Mengsels, samengesmolten in de verhouding 1 1 en 1 2,
blijven na bekoeling vloeibaar en scheiden pas na eenige dagen
weinig kristallen af, doch groeien hierop niet verder. De stroop,
onder verwarming opgelost in een mengsel van gelijke volumina
alcohol en water, geeft in geen van beide gevallen na bekoeling
en evenmin na verdamping van het oplosmiddel kristallen.

Wordt de stroop van 1 2 met chloroform geschud, dan ver-
krijgt men kristallen van barnsteenzuur zelf.

-ocr page 66-

Wrijft men 72 % antipyrine en 28 % barnsteenzuur gedurende
eenigen tijd samen, dan vervloeien ze geheel. Dit is nog geen
bewijs, dat het werkelijke eutecticum beneden kamertemperatuur
ligt en er dus, naar de figuur te oordeelen, geen verbinding is.
Het komt n.1. wel voor, dat ook, wanneer de geheele stabiele
lijn boven kamertemperatuur ligt, de componenten toch vochtig
met elkaar worden. Zoo b.v. bij antipyrine en pyrocatechine.
Bij samenwrijven van deze beide laatste in de verhouding 1 4-1
en 1 2 (ook weer moleculen) werd het poedermengsel kleverig,
wat allicht een gevolg zal zijn geweest van het feit, dat de
beide onderkoelde takken in de buurt van 65 en 70 % antipyrine,
zie fig. 20, zoo gemakkelijk te verwezenlijken zijn.

Eene verbinding van barnsteenzuur met. antipyrine is dus niet
uitgesloten.

-ocr page 67-

gew. % Anti-
pyrine

mol. % Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

185

10.0

10.6

171

20.0

21.0

153

25.9

27.1

142

31.0

32.3

125

36.8

38.3

110

42.9

■ 44.4

80

45.5

47.0

lager dan 50

48.5

50.0

?

48.5

50.0

lager dan 50

51.3

52.8

?

52.0

53.5

lager dan 55

54.5

56.0

71

57.6

59.1

lager dan 70

60.0

61.5

83.2

65.3

66.7

lager dan 60

65.3

66.7

89

67.3

69.1

88.8

70.0

71.3

lager dan 50

71.3

72.6

83.2

72.3

73.5

62

75.4

76.6

82

78.4

79.5

85

81

80.0

81.0

86

90.0

90.5

101

Ebert en Reuter1) vermelden- het volgende: „door met of
zonder toevoeging van een oplosmiddel de goed gedroogde com-

1  Euert en Reuter, Chcm. Ztg. 25, 43 (1901).

-ocr page 68-

ponenten zacht te verwarmen en na oplossing onder afsluiting
van het licht te laten bekoelen, met aether te wrijven, af te
zuigen en in vacuo te drogen, werden in bijna witten toestand
verkregen" en dan volgen eenige verbindingen o.a. neutrale
kamferzure antipyrine smpt. 98—100°, zure kamferzure antipyrine
smpt. 95—98°.

De verbinding 1 2 volgt uit de curve; eene verbinding 1 1
liet zich niet aantoonen, noch isoleeren, gesmolten mengsels met
40—60 % antipyrine worden bij afkoeling bij omstreeks 70° on-
handelbaar taai. Langdurig verwarmen, (38°, 48° en 66°), zooals
bij resorcine is toegepast, levert ook niets op. Evenmin heeft
enten van de opgewarmde smelt met een mengsel van 40
der antipyrineverbindingen resultaat.

Ook 1 2 vormt zich niet direct bij de stolpuntsbepalingen,
doch er ontstaat eene stroop, die niet kristalliseert. Entmateriaal
kan worden verkregen door deze vloeistof op te lossen in water
of alcohol en deze te laten verdampen. Na eenige dagen ver-
schijnen er kristallen.

De chloroform-aether-methode levert bij een mengsel 1 1
niets op, evenmin omkristallisatie uit alcohol in meerdere of
mindere mate verdund met water, terwijl bij omkristallisatie uit
aether 1 2 wordt verkregen, smpt. 95° (gecorr.) en uit water
kamferzuur.

De verbinding 1 2 geeft bij omkristallisatie uit water eene
olie, die langzaam kristallijn wordt, smpt. 95° (gecorr.).

4. d. Kamfersulfonzuur-Antipyrine.

Volgens Reichler \') geven aequimoleculaire hoeveelheden anti-
pyrine en d. kamfersulfonzuur, onder verwarming opgelost in
benzol, bij afkoelen kristallen, die blijken te bestaan uit 1 mol
antipyrine 1 mol d. kamfersulfonzuur, zij worden het best
omgekristalliseerd uit een mengsel van 4 volumina aceton en
1 volume absoluten alcohol: prisma\'s, smpt. 166° zeer gemakke-
lijk oplosbaar in water.

-ocr page 69-

5. Trichloorazijnzuur-Antipyrine.

Deze combinatie is onderzocht door Stollé hij vermeldt,
dat trichloorazijnzure antipyrine bereid wordt uit aequimoleculaire
hoeveelheden der componenten in waterige oplossing. Glanzende
blaadjes uit aether, smpt. 75°, die bij staan langzaam ontleden.

Het is niet mogelijk, hier de lijn der beginstolpunten vast
te stellen, omdat de stoffen bij samensmelten op elkaar inwerken
onder vorming van chloroform. Bij het vermengen van gecon-
centreerde waterige oplossingen van de aequimoleculaire hoe-
veelheden wordt eene olie verkregen, die bij overgieten met
aether in eene kristallijne massa verandert. Door deze uit aether
om te kristalliseeren, ontstaan heel mooie kristalschubbetjes der
verbinding 1 1 (onder het microscoop rechthoeken met rechte
uitdooving), smpt. 62—66° (gecorr.) onder ontleding. Pogingen,
om op analoge wijze eene verbinding 2 1 te isoleeren,
hebben slechts de verbindingen 1 1 opgeleverd.

i) Stollé. Ber. d. deutsch. chem. Ges. 20, 371—72 (1887).

-ocr page 70-

gew. % Anti-

mol % Anti-

Stolling

Euctecticum

pyrine

pyrine

0

0

60.8

7.4

3.9

58.0

16.7

9.2

50.8

24.2

13.9

40

29.6

17.6

28.0

32.4

19.6

21.0

40.5

25.7

lager dan 24

51.7

35.0

32

55.4

38.4

40

59.2

42.2

45

62.9

46.0

48.5

66.5

49.9

50.4

66.5

49.9

lagerdan 22

68.3

52.0

50.0

70.0

54.0

48.2

45.7

70.2

54.4

42

75.1

60.5

60

19.9\'

66.9

75

85.3

74.7

8772

92.6

86.4

101V2

De curve wijst eene aequimoleculaire verbinding aan. Zij ver-
schijnt niet direct. Pas nadat het vloeibare aequimoleculaire meng-
sel ruim een maand gestaan had, was het kristallijn geworden.

De verbinding 1 1 kristalliseert uit water in recht uitdoovende
zuilen, smpt. 51V20 (gecorr.).

7. Glycolzui\'en-Antipyrine.

Eene dezer combinaties is uitvoerig onderzocht door Winz-

-ocr page 71-

heimern.1. die van antipyrine met methylaethylglycolzuur.
De verbinding draagt den naam astroline en wordt verkregen
door vereeniging van moleculaire hoeveelheden der componenten.
Smpt. 64—65.5°. Dat het inderdaad eene verbinding is, bewijst
hij door de smeltpunten van wisselende samengesmolten hoe-
veelheden te bepalen, dit geeft in het algemeen smeltpunts-
trajecten, doch bij de verbinding treedt een scherp smeltpunt op.

Een aantal dezer lichamen vindt men door Riedel -) be-
schreven, n.1.:
dimethylglycolzure antipyrine, smpt. 71—72.5°;
diaethylglycolzure antipyrine, smpt. 77.5—78.5°;
methylaethylglycolzure antipyrine, smpt. 64—65.5°;
methylisopropylglycolzure antipyrine, smpt. 78.5—79.5°;
monoisopropylglycolzure antipyrine, smpt. 62—63°.
Van eene dezer combinaties is door mij de stolpuntscurve
bepaald, en wel van de verbinding met oxyisoboterzuur (= di-
methylglycolzuur), zie fig. 40.

gew. % Anti-
pyrine

mol. % Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

77.0

10.0

5.8

74

20.0

12.2

67 V-,

30.0

19.2

57 V«

36.3

24.0

50

38Va

41.5

28.2

42

38V2

47.6

33.4

44

51.4

36.9

50

38.0

57.2

42.5

57 V2

60.7

46.1

59.0

64.4

50.0

60.4

67.7

53.7

59.2

72.6

59.4

58V-2

56.8

78.3

66.6

74

57.0

83.5

73.7

86

57.0

90.0

83.3

99

1) winzheimer, Apoth. Ztg. 24. 610-11 (1909); Pharm. Ztg. 54.660-61
(1909); Pharm. Zentr.hall. 50. 702-4 (1909); Chem. Centralbl. 1909 II 1370
-) Riedel, Chem. Centralbl. 1910. I. 731. Kl. 12 p. N, 218478.

-ocr page 72-

De verbinding 1-1-1, welke hier te voorschijn treedt, lost
zeer gemakkelijk op in water. Ik paste er de chloroform-aether-
methode op toe, waarbij groote kristallen worden gevormd, die
zich onder het microscoop als recht afgesneden, recht uitdoovende
zuilen vertoonen; het product is echter niet volkomen zuiver,
de titratie klopt niet geheel op 1 1 en het smelpunt bedraagt
67—71° (gecorr.) terwijl wordt opgegeven 71—\'7iy20.

8. Dioxystearinezuur-Antipyrine, zie fig. 41.

gew. % Anti-

mol °/0 Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

121

10.0

15.7

11672

17.2

25.9

11272

22.9

33.3

109.0

28.3

39.9

105.3

33.5

45.9

101

37.3

50.0

98.0

78.2

41.0

53.9

94

45.0

57.9

90.9

81

49.2\'

61.9

90.0

82

52.6

65.1

85.3

82.0

61.2

72.6

86

82 V2\'

66.7

77.1

89

82.3

72.3

81.4

94 •

82.8

80.0

87.1

98

81.2

90.0

93.8

104

Hier valt dus geen verbinding te constateeren.

-ocr page 73-

1. Benzoëzuur-Antipyrine, zie fig. 42.

gew. % Anti-
pyrine

mol % Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

120

10.0

6.7

115

20.0

14.0

109.8

30.0

21.8

99.5

40.0

30.2

84

47

50.0

39.4

491/s

55.0

44.2

51.9

60.0

49.3

56

65.0

54.7

52.9

67.5

57.4

51.5

70.0

60.2

52

80.0

72.2

82 Vo

90.0

85.4

98

Antipyrinebenzoaat wordt volgens Cressati l) verkregen door
antipyrine te voegen bij eene kokende oplossing van benzoëzuur
in water. Op den bodem komt eene geelachtige vloeistof, die
bij bekoeling kristallijn wordt. Omkristallisatie uit alcohol geeft
kleine kristalletjes, die gemakkelijk smelten. Zeer oplosbaar in
alcohol en aether, weinig in water.

Volgens M. Schuyten 2) zou antipyrine zich niet met benzoë-
zuur combineeren. Hij kon door omkristallisatie uit water, alcohol
of chloroform geen verbinding isoleeren.

De curve wij^t er wel eene aan, n.1. in aequimoleculaire ver-
houding. Inderdaad kristalliseert uit de oplossing van een der-

1  Cressati in L\'Orosi naar Pluirni. Z.H. 33, 244 (1892).

•■:) M. Schuyten, Buil. Acad. roy. BeUj. |3] 37, 126.

-ocr page 74-

gelijk mengsel in water slechts benzoëzuur zelf uit. Met de
* chloroform-aether-methode zijn echter fraaie kristallen van 1 1
verkregen (recht uitdoovende zeshoeken en zuilen met zich openend
assenkruis), smpt 67—69° (gecorr.).

2. o. Nitrobenzoëzuur-Antipyrine, zie fig. 43.

gew. % Anti-

mol % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

141.8

10.0

9.0

134.0

20.0

18.2

119

25.9

23.7

103

69.0

31.6

29.1

8672

71.0

36.0

33.3

± 80

72.7

40.0

37.2

84

46.4

43.5

97.0

50.0

47.0

102.3

53.0

50.0

103.7

56.0

53.1

10172

60.0

57.1

97

64.7

62.0

93

69.2

66.6

90

83.2

74.1

71.8

84

83.2

80.0

78.0

91

8272

90.0

88.9

100

De verbinding 1 1, die uit de curve blijkt, wordt bij om-
kristallisatie uit water in overvloedige hoeveelheid verkregen als
scherp begrensde, uiterst dunne, groote zeshóeken en voorts
dikkere kristallen, meest zeshoekig. Hechte uitdooving. Smpt.
107° (gecorr.).^

-ocr page 75-

gew. % Anti-
pyrine

mol. % Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

137.5

10.0

9.0

129

20.0

18.2

116

67

25.9

23.7

103 Va

31.6

29.1

91

64

36.0

33.3

74

65

40.0

37.2

80

46.4

43.5

90

50.0

47.0

92.3

53.0

50.0

95.0

56.0

53.1

94

60.0

57.1

92

64.7

62.0

86V2

79.8

69.2

66.6

80

80.0

74.1

71.8

86V2

80.0

80.0

78.0

9272

797a

90.0

88.9

101

Ook hier blijkt eene verbinding in aequimoleculaire hoeveel-
heden der componenten op te treden. Omkristallisatie uit water
geeft geen zuiver product, doch een mengsel van het zuur zelf
en de verbinding 1 1.

De chloroform-aether-methode levert mooie ruitvormige kris-
tallen der verbinding 1 1 op, smpt. 96—97° (gecorr.).

-ocr page 76-

gew. % Anti-

mol. % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

231

10.0

9.0

224

20.0

18.2

216

25.9

23.7

205

31.6

29.1

195

36.0

33.3

180

40.0

37.2

166

10872

46.4

43.5

146

109.2

50.0

47.0

110.3

53.0

50.0

111.0

56.0

53.1

109.6

60.0

57.1

106

64.7

62.0

102

69.2

66.6

98

87.0

74.1

71.8

90

8772

80.0

78.0

90

87.8

84.7

83.1

94

87.2

90.0

88.9

100.0

94.2

93.5

103.7

Er kon niet direct een vloeistof gevonden worden, om de
verbinding, die de curve aangeeft, uit om te kristalliseeren;
water, alcohol en chloroform leverden slechts het zuur zelf op.
Met aether gelukt het, om haar te isoleeren, al naarmate de
aether verdampt, verschijnen er kristallen, deze werden gescheiden
van de resteerende vloeistof; het zijn deels onregelmatige kristallen,
deels ruiten en zeszijdige plaatjes, die recht uitdooven. Smpt.
112—113° (gecorr.).

-ocr page 77-

gew. % Anti-

mol % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

154.9

10.0

7.5

151.5

20.0

15.5

143

30.0

23.9

133

75

40.0

32.9

102

75.9

50.0

42.3

85

60.0

\' 52.4

88.8

65.0

57.7

86

67.5

60.4

81

70.0

63.1

80

75.8

80.0

74.6

88

90.0

86.9

99.3

100.0

100.0

108.5

De verbinding in aequimoleculaire verhoudingen, die de curve
hier aanwijst, is de bekende salipyrine. De firma G. en
R. Fritz-
Petzold & Siisz. Akt. Ges. in Wien brengt onder den naam
„ansal" een antipyrinum salicylicum in den handel.

Salipyrine kristalliseert uit water, in zeer fraaie kristallen:
zuilen, onregelmatige zeshoeken,
Parallelogrammen, dietusschen
gekruiste nicols in sterke mate kleuren en rechte
uitdooving .
vertoonen. Smpt. 91° (gecorr.). De Nederlandsche Pharmacopee
past omkristallisatie uit alcohol toe.

Patein en Dufau \') hebben pogingen gedaan, om eene ver-
binding 1 2 te isoleeren, wat echter niet gelukte, steeds kwamen
er mengsels van antipyrine en salipyrine.

i) Patein en Dufau, Buil. soc. chim. [3] 15, 847. (1896.).
R.

-ocr page 78-

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

0

0

196.0

10.0

7.5

190.8

20.0

15.5

181

30.0

23.9

166

36.0

29.4

156

40.0

32.9

141

44.4

36.9.

127

48.3

40.7

106

51.6

43.9

lager dan 65

70.0

63.1

n „ 50

72.5

66.0

» „ 50

76.0

69.9

„ „ 50

80.0

74.6

75

90.0

86.9

95.0

100.0

100.0

108.0

Patein en Dufau vermelden het bestaan eener verbinding
in aequimoleculaire verhouding, die als eene olie werd verkregen
bij mengen van eene alcoholische oplossing van m. oxybenzoë-
zuur met eene oplossing van antipyrine in water. Na drogen
. naast zwavelzuur, titreerden zij haar en vonden de samenstelling
1 -f 1. Werd met eene overmaat antipyrine gewerkt, dan bleef
deze grootendeels in het water opgelost en ook de verbinding
hield een weinig antipyrine in oplossing.

Door middel van thermische analyse is het mij niet gelukt,
eene verbinding aan te toonen, doch evenmin om het bestaan
van eene zoodanige buiten te sluiten. De mengsels, welke 50
tot 80 % antipyrine bevatten, zijn bij omstreeks 70° nog onhan-

-ocr page 79-

delbaar taai, het aequimoleculaire mengsel vormt bij gewone
temperatuur eene harde massa, men kan hier moeilijk van eene
vloeibare verbinding spreken. Pogingen, \'om langs den natten
weg verbindingen te isoleeren, hebben niets opgeleverd, even-
min langdurig verwarmen van eene smelt 1 1 (38°, 48°, 66°),
of enten van de opgewarmde smelt met een mengsel van ± 40
der antipyrineverbindingen.

7. p. Oxybenzoëzuur-Antipyrine, zie fig. 48.

gevv. % Anti-

mol % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

205.3 »)

33.3

26.8

168

40.0

32.9

155

44.8

37.3

132

47.6

40.0

110

50.0

42.3

83

60.0

52.4

± 75

63.2

55.8

87

66.7

59.5

931/2

70.0

63.1

100.0

73.2

66.7

102.7

75.9

69.8

100.0

80.0

74.6

93

88.0

90.0

86.9

95.0

\\

Patein en Dufau-) verkregen eene verbinding in aequimole-
culaire hoeveelheden door eene geconcentreerde alcoholische
oplossing van p. oxybenzoëzuur met eene waterige oplossing
van antipyrine te vermengen. Hierbij ontstond eene olieachtige

-ocr page 80-

vloeistof, die na verloop van eenigen tijd kristalliseerde; de kristallen
werden gezuiverd door omkristallisatie uit kokend water, of beter
kokenden alcohol vaft 50 %. Smpt. 78—82°.

De curve wees de verbinding 1 2 aan. Mengsels met 50 en
60 % antipyrine gaven eene smelt, die zeer taai was, wanneer
zij begon te kristalliseeren en het aequimoleculaire mengsel met
57.7 . antipyrine kristalliseerde in het geheel niet meer, doch
vormde bij kamertemperatuur eene glasachtige massa.

Getracht werd, 1 1 op te sporen, doch langdurig verwarmen,
enten met het mengsel der antipyrineverbindingen, noch krassen
in een schaaltje had resultaat. Evenmin enten met eene ver-
binding 1 1, verkregen door omkristallisatie uit verdunden
alcohol (smpt. 71—73°, doch reeds beneden 71° was de stof
eenigszins week). Het kan zijn, dat de kristallen, die in de smelt
zouden moeten verschijnen, niet isomorf zijn, met die welke
uit alcoholische oplossing uitkristalliseerden. Ook is het moge-
lijk, dat zulk eene taaie smelt niet kristalliseert, ook niet na
enten met de juiste kristallen, enkel door al te groote viscositeit.

De verbinding 1 2 werd bij de chloroform-aether-methode
als glasheldere kristallen in den vorm van dikke, onregelmatige,
recht uitdoovende zeshoeken verkregen, smpt. 105—106° (gecorr.),
terwijl omkristallisatie van 1 2 uit water de verbinding 1 1
gaf (lange, scheef afgesneden, sterk cinisotrope, recht uitdoo-
vende naarden, dikwijls met een punt), het smpt. was hetzelfde
als van het product uit alcohol.

8. Resorcylzuur-Antipyrine.

Resalgine \') scheidt zich als eene langzaam stijf wordende
olie af bij samenbrengen van geconcentreerde, waterige oplos-
singen van 2 mol antipyrine en 1 mol resorcylzuur. Na om-
kristallisatie uit alcohol of aethylacetaat vormt het kleurlooze,
zuur reageerende, bij
115° smeltende naalden, (Pétit, Fèvke).

9. Galluszuur-Antipyrine.

Patein en Dufau-) concludeeren, dat antipyrine en galluszuur

) Schmidt, Lehrbuch Pharm. Cliem. Org. II 1521 (1911).
■i) Patein en Dufau, Huil. soc. chim. L3J 15, 1050. (1896;.

-ocr page 81-

geen verbinding met elkaar geven, op grond daarvan, dat, wan-
neer kokende oplossingen, die eene gelijke hoeveelheid van
deze beide stoffen bevatten, bijeen worden gevoegd, er bij af-
koelen enkel galluszuur uitkristalliseert.

Nu deed zich bij mij herhaaldelijk het verschijnsel voor, dat
eene der componenten van eene combinatie afzonderlijk uitkristal-
liseerde, zoodat het me volstrekt niet uitgesloten lijkt, dat er
hier eene verbinding bestaat.

10. Tannine-Antipyrine.

Antipyrinum tannicum\') vormt zich als een kaasachtig neer-
slag, wanneer waterige oplossingen, die aequimoleculaire hoe-
veelheden antipyrine en tannine bevatten, bijeen worden gevoegd.
Geelachtig in water onoplosbaar poeder. Samenstelling volgens
S
ztAnkay CU H12 N2 O. Cu H,0 09.

11. Acetylsalicylzuur-Antipyrine, zie fig. 49.

;

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

30.0

29.1

95

38.6

37.6

±45

43.5

42.4

±52

45.2

44.1

±22

47.4

46.3

61

53.2

52.1

»

±30

51.1

50.0

65

54.8

53.7

±23

55.5

54.4

60

59.2

58.1

55

61.4

60.4

±55

70.0

69.1

81

80.0

79.3

94

90.0

89.6

104V-

i) Chem. Cenlralbl. 1898 II 826.

-ocr page 82-

Acetylsalicylzure antipyrine is door Ebert en Reuter bereid
en als acetopyrine beschreven.1) Het vormt een wit kristallijn
poeder, smpt.
64—65°, gemakkelijk oplosbaar in alcohol en
chloroform, moeilijk oplosbaar in aether, oplosb. in
30 deelen
warm en
400 deelen koud water. Volgens Lami2) laat het zich
door omkristallisatie uit water als zijdeglanzende kristallen
verkrijgen.

De curve wees de verbinding 1 1 aan, die pas ontstond bij
enten met acetopyrine uit den handel. Hierbij bleef de tempe-
ratuur niet constant, zooals anders bijna steeds het geval was,
doch daalde, waarschijnlijk door de te langzame kristallisatie
in de ook nu nog visceuse stroop.

Omkristallisatie uit water, wat Lami vermeldt, gaf aspirine.
De chloroform-aether-methode leverde zeer mooie kristallen op,
veelhoeken en ruiten met scheeve uitdooving, smpt
66\'/;>—67\'A.0
(gecorr.). Ook bij omkristallisatie uit alcohol werd de verbinding
1 1 verkregen, smpt.
67° (gecorr.).

De acetopyrine uit den handel is dunkt me een samengesmolten
mengsel van antipyrine en aspirine, het ziet er
11.1. onder den
microscoop precies eender uit, als een dergelijk mengsel, wat
ik zelf bereidde.

12. Salicylazijnzuur-Antipyrine.

Eene verbinding dezer beide componenten in aequimoleculaire
verhouding komt voor onder den naam pyrosal. Zij vormt
kleurlooze, bij 149—150° smeltende naalden of plaatjes, die in
water weinig oplosbaar zijn.

1  305.

-ocr page 83-

gew. % Anti-

mol. % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

177.8

10.0

8.2

174.0

20.0

16.8

168.0

30.0

25.7

161

34.4

29.8

155

38.2

33.3

151

41.8

. 36.7

14372

49.0

43.7

130

64.1

52.4

47.1

121

65

55.3

50.0

111

65.1

58.0

52.8

102

65.7

61.4

56.3

91

65.4

60.4

70

66.0

70.0

65.4

74

65.8

75.2

70.9

84

65.7

81.3

77.9

92

65.3

88.2

85.8

99 V2

93.7

92.4

1037a

Patein en Dufau \') losten antipyrine en anijszuur in aequi-
moleculaire verhouding op in kokend water en verkregen bij
afkoeling kristallen van anijszuur, waaruit zij besloten, dat anti-
pyrine en anijszuur zich niet met elkander verbinden. Ook de
lijn der beginstolpunten wijst geen verbinding aan.

14. Methylsalicylaat-Antipyrine.

Het waren weer Patein en Dufau 1), die onderzoekingen hier-
omtrent verrichtten. Zij vonden, dat geen verbinding optrad,

ii Patein en Dufau, Buil. soc. cliim. |3] 15, 849 (1896).

-ocr page 84-

want, wanneer zij het vloeibare mengsel, verkregen door
aequimoleculaire hoeveelheden methylsalicylaat en antipyrine
gedurende 12 uur op 150° te houden, uitwaschten met aether,
werd het methylsalicylaat door den aether meegenomen, terwijl
er kristallen van zuivere antipyrine achterbleven. Dit sluit echter
nog niet het bestaan eener verbinding uit.

15. Salol-Antipyrine, zie fig. 51.

gew. % Antipyrine

mol % Antipyrine

Stolling

0

0

41.0

4.8

5.4

38.0

9.1

10,2

35.4

10.0

11.2

35.0

13.0

14.5

33.3

16.7

18.6

34.3

20.0

22.2

42

30.0

32.8

58

38.6

41.7

71

43.0

46.2

721/2

45.3

48.5

77

46.8

50.0

77

50.1

53.3

8OV2

54.5

57.7

8W2

58.0

61.1

87

62.3

65.3

88 y2

80.8

82.7

100

90.5

91.6

10772

1) patein en Dufau, Buil. Soc. Chim. 131 15, 849 H896).

*

-ocr page 85-

In de literatuur werd hier en daar vermeld, dat antipyrine en
salol eene verbinding gaven. Van verschillende kanten is dit
tegengesproken.]) De stolpuntencurve wijst geen verbinding aan.

16. Betol-Antipyrine, zie fig. 52.

gew. % Anti-

mol u/0 Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

91.0

9.1

12.7

84.3

16.7

22.6

79.0

25.0

32.7

74

31.8

40.4

70.0

36.7

45.8

71

70.0

40.7

50.0

74 1/a

70.0

45.1

54.5

77Va

48.5

57.9

79\'/a-

68.8

52.7

61.9

82Va

57.8

66.6

87

62.6

70.9

90

66

70.0

77.3

95

80.0

85.4

102

90.0

92.9

106

Hier blijkt evenmin als bij de twee volgende esters eene ver-
binding op te treden.

1  Giacomo Tellera, Boll. chlni. pharin. 44, 517—19; naar Chcm. Cen-
tralbl.
1905 II. 1116.

Querceigh en Wautrain Cavagnaki, Boll. chim. pharni. 51,705—6, naar
Chem. Centralbl. 1913 I. 560.

-ocr page 86-

gew. % Anti-

mol % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

. 0

0

68.3

10.0

10.3

6372

20.0

20.5

58

26.8

27.4

54

52.3

32.6

33.3

53

39.4

40.1

62

46.2

47.0

69

49.2

50.0

7172

53.0

51.7

52.5

76

55.6

56.4

7972

61.9

62.6

827.

66.0

66.7

8772

52.7

70.0

• 70.7 •

9172

52.9

80.0

80.5

99

90.0

90.3

104

-ocr page 87-

gew. % Antipyrine.

mol % Antipyrine

Stolling

0

0

112.0

10.0

9.0

IO8V2

20.0

18.2-

98

30.0

27.6

80

36.2

33.5

68

41.8

39.0

54

46.4

43.5

±25

53.1

50.0

lagerdan 18

59.4

56.5

42

64.9

62.2

63

69.4

66.8

76

74.6

72.3

85

81.9

79.9

95

90.9

89.8

103

De ester is bereid door zoutzuurgas te leiden in de alcoho-
lische oplossing van p. oxybcnzoëzuur. Smpt. 115—116° (gecorr.).

Het aequinioleculaire mengsel vormt bij kamertemperatuur
eene dunne stroop, die ook bij lang staan niet kristalliseert,
evenmin na enten met een mengsel van ± 40 der antipyrine-
verbindingen.

19. Orthoform en Orthoform neu-Antipyrine.

Einhorn en Ruppert \') verkregen antipyrine-orthoform door
aequinioleculaire hoeveelheden antipyrine en orthoform op te
lossen in aethylacetaat, waarbij na eenigen tijd afscheiding van
eene dubbelverbinding plaats vond, die zich onderscheidde

i) Einhorn en Huppert, Ann. de Chim. 325, 305—339 (1902).

-ocr page 88-

door een buitengewoon kristallisatievermogen, smpt. 82°.

Antipyrine-orthoform-neu, bereiding als voren, smpt. 93°.

Zij beschrijven ook verbindingen, die bovendien nog salicylzuur
bevatten, salipyrine-orthoform, geelachtige kristallen, srnpt. 76° en
salipyrine-orthoform neu, uit toluol in prismatische naalden
kristalliseerend, smpt. 75—77°, ook weer bereid door samen-
smelten der componenten, gevolgd door omkristallisatie van het
reactieproduct uit toluol.

-ocr page 89-

HOOFDSTUK VII.
Rest.

1. Acetanilide-Antipyrine, zie fig. 55.

gew. % Anti-
pyrine

mol °/o Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticum

0

0

111.7

10.0

7.4

108

20.0 *

15.2

101

30.0

23.5

91

38.6

31.1

80

50.0

41.8

57

55.4

47.1

49

48

58.2

50.0

55

49.6

60.6

52.5

60

48,/o

61.4

53.3

62

65.6

57.8

69

oo

70.0

62.6

77

71.5

64.3

80

80.0

74.2

92

90.0

86.6

103

Anilipyrine wordt verkregen door samensmelten van 1 mol
acetanilide met 1 resp. 2 mol antipyrine, kristallijn, in water
tamelijk goed oplosbaar poeder.

-ocr page 90-

Gilbert en Yvon -) hebben de verbindingen nader onderzocht
en onderscheiden
et en /3 anilipyrine, d.w.z. met éen en met
2 mol antipyrine. De * verbinding wordt bereid door samen-
smelten van aequivalente hoeveelheden der componenten op het
waterbad en is bij 75° geheel gesmolten, doch begint reeds te
smelten bij 50—55°. Het smeltpunt der /? verbinding ligt bij 105°,
nadat het bij 75—80° deegachtig is geworden.

Ezio Comanducci ;!) zegt, dat x anilipyrine (smpt 75°) en i3
anilipyrine (smpt 105°) geen van beide chemische verbindingen
of mengkristallen zijn, doch eenvoudig mengsels van antipyrine
en acetanilide. In eene tabel worden "de kristallisatiepunten en
eutectica van 12 verschillende mengsels opgegeven. Bij 45 mol %
antipyrine en 55 mol % acetanilide vallen kristallisatiepunt en
eutecticum bij 45° samen.

Dit zelfde punt blijkt uit de lijn der beginstolpunten, die ik
bepaalde.

Deze wijst geen verbinding aan, voorts levert een samenge-
smolten mengsel vair aequimoleculaire hoeveelheden der com-
ponenten bij omkristallisatie uit water acetanilide zelf op, terwijl
bij toepassing der chloroform-aether-methode ook bij zeer lang
staan geen kristallen verschijnen.

De smelttrajecten, die Gilbert en Yvon vermelden, doen er ook
aan denken, dat men hier niet met verbindingen te doen heeft.

-ocr page 91-

gew. % Antipyrine

mol. % Antipyrine

Stolling

0

0

46.5

6.2

4.1

43.0

11.8

7.9

39.3

16.7

11.4

35.1

23.1

16.2

28

28.6

20.5

19.0

34.8

25.6

± - 5

43.7

33.3

± — 10

50.0

39.2

22

55.3

43.8

43

60.8

50.0

56

64.0

53.4

64

68.0

57.8

73

72.1

62.5

81

75.7

66.7

86

78.9

70.6

90

83.3

76.2

95

88.2

82.8

100

93.7

90.6

105

De curve wijst geen verbinding aan. Wrijft men 1 mol nnti-
pyrine 2 mol formanilide samen, dan wordt het mengsel zeer
vochtig, door verwarming op het waterbad ontstaat eene dunne
stroop, die ook na lang staan geen kristallen afzet, evenmin,
wanneer zij geënt wordt met een mengsel van ± 40 der anti-
pyrineverbindingen.

-ocr page 92-

gew. % Anti-

mol. % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

30.0

29.4

175

34.6

34.0

165

140

40.2

39.6

146

141.2

44.9

44.2

145.0

49.3

48.6

147.0

50.7

50.0

146.3

52.7

52.0

146

54.9

54.2

144.8

61.1

60.5

143

67.3

66.7

140

74.1

73.6

126

95

83.3

82.9

103

96.1

90.9

90.7

101

100.0

100.0

108.8

A. en L. Lumière \') lossen aequimoleculaire hoeveelheden anti-
pyrine en saccharine op in zoo weinig mogelijk heet water en
brengen de oplossing door af te koelen tot kristallisatie. Pris-
matische kristallen. Smpt. 145—150°.

Uit het verloop der curve blijkt eveneens het bestaan dezer
aequimoleculaire verbinding. Zij laat zich\' uitstekend omkristalli-
seeren uit alcohol. Ruiten en onregelmatige kristallen, smpt.
154—155° (gecorr.).

4. o. en p. Toluolsulfamide-Antipyrine.

Voswinkel \') bereidt de verbinding van antipyrine met o.
toluolsulfamide uit aequimoleculaire hoeveelheden der compo-

-ocr page 93-

nenten, zij kristallisseert uit aceton-aether in prisma\'s, smpt. 102°.
Evenzoo de verbinding van p. toluolsulfamide, deze kristalliseert
uit toluol in kleine prismatische kristallen, smpt. 95°.

5. Trinitrobenzol-Antipyrine, zie fig. 58.

gew. % Anti-
pyrine

mol % Anti-
pyrine

Stolling

Eutecticuin

0

0

120

10.0

11.2

111

20.0

22.1

100

25.9

28.4

92

30.6

33.3

83

35.1

38.0

67

40.0

43.0

53.0

43.9

47.0

52.0

46.9

50.0

52

49.6

52.7

42.3

50.0

53.1

52 Vi»

52.4

55.5

51.8

53.6

56.7

42.3

55.6

58.7

50

58.2

61.2

46.4

58.3

61.3

48

63.8

66.6

61

70.0

72.6

73.0

80.0

81.9

87

90.0

91.1

987.»

Bij de mengsels met 25.9 en 30.6 % antipyrine bleef de tem-
peratuur een tijdlang constant bij 57°, bij dat met 35.1 % anti-
pyrine bij 55.3°.
Terwijl trinitrobenzol eene lichtgele stof vormt, is het mengsel
R. 6

-ocr page 94-

met 90 % antipyrine reeds zeer donker van kleur. Het kwam
dan ook zeer van pas, dat juist bij deze mengsels in de meeste
gevallen de temperatuur bij het beginstolpunt een poosje constant
bleef, zoodat dit als criterium kon worden genomen, want het
was onmogelijk om in de donkere massa kristallen te zien.

De chloroform-aether-methode, toegepast op een mengsel 1 2,
geeft trinitrobenzol zelf. Dit ontstaat ook bij omkristallisatie
van de mengsels 1 1 en 2 1 uit alcohol, of 2 1 uit water.

Veronal-Antipyrine, zie fig. 59.

gew. % Anti-

mol % Anti-

Stolling

Eutecticum

pyrine

pyrine

0

0

183.9

10.0

9.8

180 ,

20.0

19.7

175

30.0

29.6

165

37.0

36.5

15572

42.1

41.6

14672

47.3

46.8

139

50.5

50.0

130

54.1

53.6

118

59.4

58.9

107

78

65.9

65.4

78.8

72.3

71.9

78.8

80.0

79.7

90 •

79.2

90.0

89.8

100.3

Dus geen verbinding.

-ocr page 95-

HOOFDSTUK VIII.

Verbindingen van Pyramidon.

Ook van pyramidon (4-dimethylamidoantipyrine) worden der-
gelijke verbindingen als van antipyrine beschreven.

Acetylsalicylzure pyramidon ]), smpt. 66—70°.

Pyramidon-Butylchloralhydraatsmpt. 83—85°.

Citroenzure pyramidon 3), smpt. 85° uit 2 mol pyramidon en
1 mol citroenzuur.

Neutrale kamferzure pyramidon \'), smpt. 81—82°.

Zure kamferzure pyramidon\'), smpt. 94°.

Pyramidon-Orthoform \'), smpt. 76°.

Pyramidon-Orthoforin-neu \'). smpt. 65—66°.

Salicylzure pyramidon \'), smpt 69—70°.

Salicyizure pyramidon C13 H17 N;! O. C7 H(! 0;;, smpt. 79—80°.

Styphninezure pyramidon1), smpt. 191°, kanariegele naalden.

Van enkele combinaties van pyramidon met phenolen en
zuren bepaalde ik de lijnen der beginstolpunten, ook hier traden
vele verbindingen op, soms meer dan bij antipyrine; zij kristal-
liseerden gemakkelijker, want onderkoeling trad minder op.

1  Agostinkixi, Gazz. chim. ital. 43, 1. 124—128 naar Chem. Centralbl.
1913 I. 1596.

\'•>) Schmidt, Lelirb. Pharm. Chem. Org. II, 1523.

-ocr page 96-

gew. % Pyra-
midon

mol % Pyra-
midon

Stolling

Eutecticum

0

0

103.3

10.0

6.2

99.6

20.0

10.6

92.0

30.0

16.9

78

55.2

36.0

21.1

65 Va

55.2

41.2

25.0

/

53.2

44.2

27.4

56.2

47.7

30.3

62.0

51.7

33.8

64.5

54.8

36.6

63.9

58.3

40.0

70.0

63.0

61.0

42.7 .

73.4

64.1

45.9

76.1

67.7

50.0

77.9

71.4

54.3

76.3

75.9

60.0

71.3

67.8

80.0\'

65.6

68.4

84.5

72.2

76.3

88.2

78.1

85.6

93.7

87.6

95.2

De curve wijst 2 verbindingen aan.

De verbinding 1 1 >) kristalliseert uit water in onjegelmatige,
recht uitdoovende zeshoeken en ruiten, smpt. 76—78° (gecorr.).
Eveneens ontstaat zij, wanneer 2 1 uit water of alcohol wordt
omgekristalliseerd of als hierop de chloroform-aether-methode
wordt toegepast. De smeltpunten zijn resp. 77J/2—78Vi2, 76—77
en 78° (gecorr*.).

>) Hier en in de volgende gaat steeds pyramidon achteraan.

-ocr page 97-

gew. °/o Pyra-
midon

mol. % Pyra-
midon

Stolling

Eutecticum

0

0

167.4

10.0

6.2

164.0

20.0

10.6

158.9

30.0

16.9

149

36.0

21.1

140

44.2

27.4

13172

47.7

30.3

123

51.7

33.8

110

54.8

36.6

58.3

40.0

95.0

92.2

61.0

42.7

94

63.4

45.2

95.5

67.7

50.0

97.9

71.4

54.3

95.5

92

75.9

60.0

93.9

80.0

65.6

96.8

84.5

72.2

94.0 \'

88.2

78.1

83

73.0

93.7

87.6

93.5

100.0

100.0

102.8

Bij de mengsels met 47.7, 51.7 en 54.8% pyramidon bleef de
temperatuur bij 100° constant, totdat alles nagenoeg vast was. De
curve toont de - verbindingen 1 1, 1 2 en misschien eene ver-
binding 2 1 met overgangspunt bij 100° aan.

De verbinding 1 1 kristalliseert uit water in zeszijdige, recht
uitdoovende prisma\'s, sinpt. 97—100° (gecorr.). Omkristallisatie
uit alcohol geeft haar eveneens.

De verbinding 1 2 kristalliseert uit water in lange, prisma-

-ocr page 98-

tische, scheef uitdoovende kristallen, smpt. 977a—99l/2° (gecorr.).

Omkristallisatie van een mengsel 2 1 uit water, alcohol of
aether geeft de verbinding 1 1, smpt. 97V2—100° (gecorr.)
(ruiten en zuilen uit alcohol, zware, recht uitdoovende zuilen uit
aether). Het lost slecht op in chloroform, zoodat de chloroform-
aether-methode niet is toegepast.

Bij de verbinding 1 1 doet zich het verschijnsel voor, dat
de kristallen, die zich in eene smelt gevormd hebben, na eenig
bekoelen tot een fijn poeder uiteenvallen of liever gezegd uit-
eenspringen. Dit onder den microscoop vervolgend, ziet men de
scheef uitdoovende naaldjes, die eerst uit de smelt uitkristalli-
seeren, omslaan in een conglomeraat van anisotrope kristalletjes.

3. Benzoëzuur-Pyramidon, zie fig. 62.

gew. % Pyramidon

mol % Pyramidon

Stolling

0

0

119.7

10.0

5.5

115.0

20,0

11.7

IO8V2

30.0

18.5

98 Va

40.0

26.0

84

43.5

28.9

75

46.9

31.8

62

50.0

34.6

51.7

53.6

37.9

51.7

56.6

40.8

50.0

60.0

44.2

53.8

62.7

47.0

56.5

65.4

50.5

58.0

67.6

52.4

57.7

70.0

55.2

56

75.1

61.5

68

79.1

66.7

76 Va

83.3

72.5

83

88.2

79.8

88 Va

93.7

88.8

95.7

100.0

100.0

102.0

-ocr page 99-

Bij het mengsel met 46.9% pyramidon bleef de temperatuur
bij 51.0° eenigen tijd constant. i

De curve wijst eene verbinding 1 1 en vermoedelijk eene
verbinding 1 4- 2 en dan met een overgangspunt bij 52° aan.

De verbinding 1 1 kristalliseert uit aether in hooggeel ge-
kleurde kristallen, smpt. 57—60° (gecorr.), terwijl omkristallisatie
uit water benzoëzuur geeft.

Omkristallisatie uit verdunden alcohol van een mengsel 1 2
levert in hoofdzaak benzoëzuur op.

4. Salicylzuur-Pyramidon, zie fig. 63.

gew. % Pyramidon

mol % Pyramidon

Stolling

0

0

154.7

10.0

6.2

149.2

20.0

13.0

141 Va

30.0

20.4

115

36.4

25.6

90

40.0

28.3

7

41.0

29.3

lager dan 50°

45.6

33.4

?

52.2

39.5

lager dan 40°

58.7

45.9

46

62.5

49.9

53

62.6

50.0

55

65,9

53.6

61.2

67.1

54.9

63.8

72.3

60.9

71.3

80.0

70.5

80

87.0

80.0

90

93.7

90.0

96.8

100.0

100.0

103.0

-ocr page 100-

Salicylzure pyramidon zou bereid worden door moleculaire
hoeveelheden salicylzuur en pyramidon samen te verhitten en
een wit kristallijn lichaam vormen, dat gemakkelijk in alcohol
en water oplost, moeilijk in aetner. Smpt.
75—81°. (Amer. Pat.
680 278 van 13 Augustus 1901. B. Reuter. Overgedragen op de
Farbwerken vorm.
Meister Lucius en Brüning Höchst a.M.).
Ook Schmidt geeft eene aequimoleculaire verbinding op, het is
mij echter niet gelukt deze aan te toonen of te isoleeren.

De curve toont de verbinding 2 3 aan, zij is echter niet vol-
ledig. De mengsels met 40—70% pyramidon kristalliseeren niet
of traag. Een samengesmolten mengsel van 1 mol pyramidon
2 mol salicylzuur wordt bij staan grootendeels kristallijn. Hier-
mede heb ik bij de bepalingen met 36.4, 40.0 en 45.6 % pyrami-
don geënt, hetgeen slechts tot resultaat heeft gehad, dat bij de
bepaling met 36.4 % pyramidon de temperatuur bij 42° constant
blijft, totdat alles vast is geworden, wat o.a. op een eutecticum kan
wijzen. Trekt men den tak, waarop het punt 36.4 ligt door tot
42°, dan nadert de samenstelling tot die eener verbinding 2 1,
Ik vermoed, dat deze inderdaad bestaat, ook in verband met het
feit, dat door omkristallisatie uit water of alcohol kristallen van
de samenstelling 2 1 worden verkregen.

Omkristallisatie van een mengsel 1 1 uit water, geeft de
verbinding 2 1, in zware, scheef afgesneden zuilen met rechte
uitdooving. Zij wordt ook verkregen, door een mengsel 2 1
uit water om te kristalliseeren, smpt. 40—45°. terwijl ze uit
alcohol gewonnen een smeltpunt 4272—47° vertoont.

Wordt het mengsel 1 1 uit aether omgekristalliseerd, dan
verschijnt er bij bekoeling eene overvloedige hoeveelheid kristal-
len van de verbinding 2 3, smpt. 76—78° (gecorr.)

i) Chem. Ztg. 25, 750 (1901).

-ocr page 101-

gew. % Pyra-
midon

mol % Pyra-
midon

Stolling

Eutecticum

0

0

177.8

40.0

30.5

153

43.2

33.4

150

46.7

36.6

142

51.8

41.4

132

57.1

46.7

122

75

60.0

49.7

115

64.8

54.8

10272

77.0

69.2

59.7

90

72.7

63.7

81

78.8

75.0

66.4

78.8

80.6

73.2

87

86.2

80.4

89

92.6

89.2

97

79.5

Alzoo geen verbinding.

-ocr page 102-

HOOFDSTUK IX.
V
erbindingen van 1-Phenyl-3-Methyl-5-Pyrazolon.

Hiervan vond ik slechts eene verbinding opgegeven en wel
met trinitrobenzol in aequimoleculaire verhouding, robijnroode
prisma\'s uit alcohol, smpt.
92° (gecorr.) (Sudborough en Beard ])).

Patein1) heeft naar verbindingen met phenolen gezocht, hij
nam & naphtol, resorcine, hydrochinon en salicylzuur en ver-
meldt, dat deze in waterige of aetherische oplossing wel eene
oplossende werking op phenylmethylpyrazolon uitoefenen, doch hij
slaagde er niet in verbindingen te isoleeren.

1 \') Sudborough en Beard, Joiirn. Chem. Soc. 97, 773—98 (1910); Cliem.
Centralbl.
1910 I. 2080.

Patein, Buil. soc. chim. f3| 17, 314 (1897).

-ocr page 103-

1. Pyrocatechine-Phenylmethylpyrazolon, zie fig. 65.

gew. % Phen.
meth.pyrazolon

mol % Phen.
meth.pyrazolon

Stolling

Eutecticum

0

0

102.0

10.0

6.6

98.0

20.0

13.6

91.0

30.0

21.3

83

68.5

38.5

28.4

70

68.5

42.0

31.4

68.8

44.2

33.4

68.9

50.0

38.7

65.9

55.2

43.8

61.0

\\

57.7

46.3

58.0

60.0

48.7

53.8

60.0

48.7

55.0

60.2

48.9

54.1

61.3

50.0

53.0

62.5

51.3

± 50

63.9

52.8

± 49

65.5

54.6

± 60

67.7

57.0

68 .

72.3

62.3

86

76.0

66.7

92 \'/2

80.0

71.7

98

88.2

82.5

1041/,

93.7

90.4

114\'/.»

100.0

100.0

121.0

De phenylmethylpyrazolon is bereid door condensatie van
acetylazijnester niet
Phenylhydrazine en omkristallisatie uit water
smpt. 128° (gecorr.).

-ocr page 104-

Het optreden eener verbinding 2 l l) blijkt duidelijk. De
curve is niet geheel voltooid. Dit zou kunnen komen, doordat
eene verbinding 1 1 niet uitkristalliseert. Zij ligt bij 61.3%
phenylmethylpyrazolon. Bij de punten met 44.2—61.3%phenyl-
methylpyrazolon vindt eene overvloedige kristallisatie der ver-
binding 2 1 plaats, zoodat de temperatuur bij al deze punten
een tijdlang constant blijft. Bij meer phenylmethylpyrazolon
(62.5 en 63.9 %) is het opeens geheel anders gesteld. Het begin-\'
stolpunt laat zich niet meer nauwkeurig bepalen, er kristalliseert
slechts weinig uit, wat doet denken aan eene onderkoelde smelt;
deze overgang is eenige keeren geconstateerd. Met zekerheid
valt echter niets te zeggen.

Een samengesmolten mengsel 2 1 geeft bij de chloroform-
aether-methode mooie kristalletjes, het blijkt echter phenylme-
thylpyrazolon zelf te zijn.

Een dergelijk mengsel 1 1 geeft bij omkristallisatie uit aether
eveneens fraaie kristallen, doch ook hier bestaan ze uit phenyl-
methylpyrazolon.

!) In deze en in de volgende is phenylmethylpyrazolon achteraan ge
plaatst.

-ocr page 105-

gew. % Phen.
meth.pyrazolon

mol % Phen.
meth.pyrazolon

Stolling

Eutecticum

•o

0

168.0\'

10.0

6.6

164.0

20.0

13.6

157.0

30.0

21.3

149

38.6

. 28.5

137

42.9

32.3

132

46.2

35.4

125

50.0

38.7

118

91 Va

54.5

43.1

108

93.0 -

56.6

45.2

105

95.0

59.3

48.0

96

94.0

60.0

48.7

94.5

61.1

49.8

95.0

61.2

49.9

96.5

63.1

52.0

96

65.1

54.2

95

65.9

55.0

95 »/o

67.3

56.6

93.0

69.6

58.8

90.0

72.1

62.1

87.8

72.3

62.3

89.8

76.0

66.7

85.8

76.0

66.7

87.1

80.0

71.7

84.8

88.2

82.5

101.3

85

93.7

90.4

112.0

100.0

100.0

121.0

De curve wijst de verbindingen 1 1 en 2 1 aan.

-ocr page 106-

gew. % Phen. meth.
pyrazolon

mol % Phen. meth.
pyrazolon

Stolling

0

0

155.0

10.0

8.1

150.0

20.0

16.5

144.0

28.6

24.1

138.0

33.7

28.7

135

40.0

34.6

128 V2

44.8

39.2

120

50.0

44.2

109

52.3

46.5

105

55.8

50.0

93

59.8

54.1

81

61.4

55.8

\' 58

70.0

64.9

70

80.0

76.0

102

90.0

87.7

111.2

100.0

100.0

121.0

Ook hier is eene verbinding niet uitgesloten, aangezien de
curve niet volledig is.

Het aequimoleculaire mengsel zet bij 93° kristallen af, wordt
dan bij verder afkoelen hoe langer hoe taaier en is eerst na eenige
dagen geheel vast. De kans bestond, dat zich hierbij entmateriaal
had gevormd, er werd opgewarmd en weer afgekoeld, echter
zonder resultaat, doch het blijft mogelijk, dat de smelt wegens
hare groote viscositeit niet kristalliseert, al zijn de juiste kristallen
aanwezig. Het smeltpunt van het later weer vastgeworden
mengsel bedraagt 70—90°, dus een traject, hetgeen niet op eene
verbinding wijst.

-ocr page 107-

HOOFDSTUK X.

Eigenschappen.

De verbindingen geven in het algemeen de reacties der com-
ponenten. Sommige combinaties met zuren vertoonen reeds met
natriumnitriet de isonitrosoreactie van antipyrine; toevoeging
van azijnzuur is dan overbodig.

Eene uitzondering schijnt de reactie van resorcine met basisch
loodacetaat te vormen, er ontstaat bij de antipyrineverbinding
(resopyrine) volgens Roux geen praecipitaat. Er bleek mij, dat
zulks inderdaad het geval is. Ik ging nu ook het gedrag der
overeenkomstige verbindingen van pyrocatechine en pyrogallol
na en dan blijkt, dat pyrocatechine en de antipyrineverbinding
er van, beide een dik wit neerslag geven met basisch loodacetaat,
voorts, dat pyrogallol een lichtbruin, doch de antipyrineverbinding
een wit neerslag geeft.

De binding is niet van zeer stevigen aard. Dit volgt reeds
uit het feit, dat combinaties als van antipyrine met benzoëzuur
en de nitrobenzoëzuren zich als eenbasische zuren laten titreeren.

Omtrent de mate van dissociatie in waterige oplossing, geeft
dit geen inzicht.

Coloriinetrische proeven met indicatoren toonen aan, dat de
dissociatie niet volledig is.

Aan eene salicy lzuuroplossing werden eenige druppels tropeoline,
(omslaginterval bij een H. ionen exponent 1.4—2.6) toegevoegd,
zij vertoonde de tusschentint van den indicator. Bij de eene helft
van de oplossing werd wat vast antipyrine gevoegd, de kleur
bleek hierdoor naar den alkalischen kant te verschuiven. Evenzoo
bij proeven met hydrochinon op methylrood (omslaginterval bij
eenen H. ionen exponent 4.2—6.3).

i) Roux, Journ. pharm. chint. 23, 282 (1891).

-ocr page 108-

Voorts werd het geleidingsvermogen eener salicylzuurop-
lossing bepaald en ook na toevoeging van antipyrine.

De salicylzuuroplossing was 0.01 N, de antipyrine werd in
den vorm van een zeer sterke oplossing toegevoegd, de volume-
verandering, die hiervan een gevolg was, werd bij de berekening
verwaarloosd.

De hoeveelheid antipyrine werd uitgedrukt als aantal moleculen
per 1 molecuul salicylzuur. De temperatuur was I8V20.

Mol anti-
pyrine

Weerstand
in Ohm.

Aequivalent geleidingsvermogen
salicylzuur zie fig. 68

0

350

91.4

Vs

352.5

90.8

74

357

89.6

72

368.5

86.8

3/4

379

84.4

1

388

82.5

1V2

404.5

79.1

2

420

76.2

3

451.5

70.9

4

476

67.2

Evenzoo werd gehandeld bij monochloorazijnzuur, de oplossing
van dit zuur was 0.04 N.

-ocr page 109-

Mol anti-

Weerstand

Aequivalent geleidingsvermogen

- pyrine

in Ohm.

monochloorazijnzuur zie fig. 60.

0

125.4

63.8

Vs

131.3

60.9

V 4

136.6

58.6

72

145.6

54.9

. 3U

154.6

51.7

i

162.4

49.2

174

169.3

47.2

172

175.7

45.5

2

187.5

42.7

272

197

40.6

3

207

38.6

4

223

35.9

Antipyrine-oplossing zelf (± 1 %) geleidde practisch niet.

Uit deze cijfers blijkt dus, beter dan uit de proeven met in-
dicatoren, dat in waterige oplossing uit salicylzuur, resp. mono-
chloorazijnzuur met antipyrine eene verbinding ontstaat, doch
zoo onvolkomen of m. a. w. zoo sterk hydrolytisch gesplitst, dat
in de waterige oplossing voor het allergrootste gedeelte de vrije
componenten nog aanwezig zijn.

Het eerste feit blijkt uit de daling van de curve, die het aequi-
valent-geleidingsvermogen voorstelt: ontstond er geen verbinding
in de waterige oplossing dan zou deze curve horizontaal loopen.

Het tweede feit blijkt uit het ontbreken van een knik in deze
curve, welke anders bij 1 mol antipyrine op 1 mol salicylzuur te ver-
wachten ware. Door de toevoeging van 1 mol antipyrine daalt
trouwens het aeq. geleidingsvermogen van salicylzuur slechts tot
ongeveer 3/,, zoodat aangenomen mag worden, dat in deze op-
lossing slechts ongeveer Vi van de verbinding gevormd en ;3/<i
gedissocieerd aanwezig is.

7

R.

-ocr page 110-

HOOFDSTUK XI.

Regelmaat en Constitutie.

Uit het voorafgaande blijkt, dat geen additievermogen ten op-
zichte van antipyrine is geconstateerd bij twee aromatische kool-
waterstoffen (naphtaline en chryseen) en eene onverzadigde
koolwaterstof (dibiphenyleenaethyleen).

Evenmin bij een eenwaardigen aliphatischen alcohol (cetyl-
alcohol) een meerwaardigen alipatischen alcohol (manniet), een
terpeenalcohol (menthol) en een aromatischen alcohol (benzyl-
alcohol).

Wel treedt het op bij phenolen. Phenol zelf, voorts o. kresol,
m. en p. nitrophenol en pikrinezuur geven ééne verbinding en
wel in aequimoleculaire verhouding; o. nitrophenol geeft er geen,
waarschijnlijk tengevolge van de orthostandige nitrogroep. Bij
a. naphtol, pyrocatechine, resorcine, hydrochinon en pyrogallol
treft men, meerdere verbindingen aan. Wat m. en p. kresol, thyrnol,
saligenine, p. naphtol, guajacol en eugenol opleveren, is niet
uitgemaakt. De beide laatste bezitten eene phenolgroep, die ver-
aetherd is. Nu geeft benzoëzuur wel eene verbinding, eveneens
p. oxybenzoëzuur, vervangt men hierin echter de phenolgroep
door
OCH; dan ontstaat anijszuur, waarin dus nog eene vrije
carboxylgroep voorkomt, dit geeft echter geen verbinding. In
overeenstemming hiermee zou men bij guajacol en eugenol even-
min verbindingen verwachten.

Wat de aldehyden betreft, noch bij benzaldehyde en kaneel-
aldehyde, noch bij o. en p. nitrobenzaldehyde kon eene inole-
culairverbinding met antipyrine worden aangetoond. Anders is
het gesteld, wanneer halogeen in het aldehyde treedt, zooals bij
chloralhydraat en butylchloralhydraat het geval is, deze geven wel

-ocr page 111-

verbindingen. Beide bevatten 3 chlooratomen, of minder al
voldoende zijn, zou nog uitgemaakt kunnen worden.

Van de ketonen geeft kamfer geen moleculairverbinding, even-
min de aromatische stoffen acetophenon en anthrachinon, deze
vertoonen echter meer een aliphatisch dan een aromatisch keton-
karakter. Of chinon, dat meer een aromatisch keton is, eene ver-
binding geeft, is twijfelachtig.

Bij de aliphatische zuren palmitinezuur en barnsteenzuur (twee-
basisch zuur) is geen verbinding opgetreden. In overeenstem-
ming met wat de aldehyden vertoonden, geeft trichloorazijnzuur
er wel eene, zoo ook monochloorazijnzuur. Ook is invoering
van de OH-groep bij de aliphatische zuren van invloed, bij oxyiso-
boterzuur is eene verbinding geconstateerd, vele andere glycol-
zuren zouden volgens opgave in de literatuur eveneens verbin-
dingen geven. Dioxystearinezuur vertoont er geen, hier zijn de
beide hydroxylgroepen op eenen grooten afstand van de car-
boxylgroep verwijderd, wat misschien de reden is van dit
afwijkend gedrag.

Voorts geeft kamferzuur eene, misschien ook meerdere ver-
bindingen. 1

Vórbindingen in aequimoleculaire verhouding treden op bij
de aromatische zuren, benzoëzuur, o. m. en p. nitrobenzoëzuur,
eveneens bij salicylzuur en p. oxybenzoëzuur, deze beide laatste
bezitten bovendien eene phenolgroep. P. oxybenzoëzuur geeft
ook nog eene verbinding, bestaande uit 2 mol antipyrine en
1 mol p. oxybenzoëzuur.

Ook tegenover aspirine vertoont antipyrine addeerend ver-
mogen, hoewel het eene veraetherde phenolgroep draagt. De
esters salol, betol, salacetol en p. oxybenzoëzure-aethylester, die
alle eene vrije phenolgroep bezitten, geven geen verbinding,
evenmin anijszuur, dal eene vrije carboxylgroep, doch eene ver-
aetherde phenolgroep draagt.

Tenslotte geven formanilide, acetanilide en veronal geen ver-
binding, trinitrobenzol en saccharine wel. Alzoo blijkt, dat diegene
der onderzochte stoffen verbindingen opleveren, welke:
1. phenolen zijn;

-ocr page 112-

2. aldehydgroep gecombineerd met 3 chlooratomen bezitten;

3. aliphatische carboxylgroep met 1 chlooratoom of naburige
hydroxylgroep bevatten, voorts kamferzuur;

4. aromatische zuren zijn.

Eene uitzondering op 1) vormen de phenolen met een ver-
esterde carboxylgroep en op 4) de zuren met eene veraetherde
phenolgroep.

Breidt men het aantal stoffen uit, allicht dat men dan nog
weer tot andere conclusies komt. Zoo onderzochten
Einhorn en
Ruppert \') bij de esters ook amidoverbindingen. Zij geven op,
dat volgens
Patein en Dufau, 2) antipyrine zich niet met salicyl-
zure esters verbindt en volgens hunne eigen onderzoekingen ook
niet met m. en p. oxybenzoëzure esters, echter wel met bepaalde
amidooxybenzoëzure esters, zooals p. amido m. oxybenzoëzure-
methylester (= orthoform) en m. amido p. oxybenzoëzuremethyl-
ester (= orthoform-neu), terwijl bij de amidobenzoëzure esters
(ze namen die van anthranilzuur en van p. amidobenzoëzuur)
evenals bij dep. amidosalicylzure esters deze eigenschap ontbreekt.

Speciaal de aliphatische zuren zouden nog nader onderzocht
dienen te worden. Het ontbreken van eene barnsteenzuurver-
binding is niet geheel zeker, wel dat van eene palmitinezuur-
verbinding. Dit laatste zou echter misschien toegeschreven kunnen
worden \'aan het groote molecule dezer stof, om welke reden
dioxystearinezuur dan ook geen verbinding zou geven. De rede-
neering over naburige of verafstaande OH-groep bij de oxyzuren,
zie pag. 99, zou dan vervallen.

Het feit, dat salicylzuur met antipyrine eene verbinding vormt,
wordt uitsluitend toegeschreven aan het voorhanden zijn van
de phenolgroep in dit lichaam, terwijl de carboxylgroep van
geen invloed zou wezen. Volgens
Einhorn en Ruppert \') houden
Patein en Dufau :j), Schuyten \') en Bourgeois •>) dit voor waar-
schijnlijk.

-ocr page 113-

Op grond waarvan komen ze tot deze conclusie?

Volgens Patein en Dufau geven alle drie de oxybenzoëzuren
slechts ééne verbinding met antipyrine en wel in aequimoleculaire
verhouding. Zij zagen voorts natriumsalicylaat (dus OHgroep vrij)
en antipyrine bij samenvrijven met elkaar vervloeien, waaruit
zij besloten, dat deze twee stoffen eene verbinding geven, die
weinig stabiel is, omdat chloroform haar reeds in hare compo-
nenten scheidt. Het feit, dat twee vaste stoffen een vloeibaar
mengsel geven, wijst er echter alleen op, dat zij eikaars smelpunt,
of dat eener eventueele verbinding zoodanig verlagen, dat dit
beneden kamertemperatuur komt te liggen, het is dus een zuiver
physisch verschijnsel en het geeft geen recht om aan een chemisme
te denken. \'

Bij anijszuur, waar de OH-groep bezet is, doch dat eene vrije
carboxylgroep draagt, vonden ze geen verbinding, terwijl sali-
genine, dat zich van salicylzuur onderscheidt, doordat naast de
OH-groep zich niet eene COOH-, doch eene CHo OH-groep be-
vindt, wel eene verbinding zou opleveren, zie echter pag. 25.

Dat methylsalicylaat, dat toch eene vrije phenolgroep draagt,
er weer niet eene geeft, zooals zij zelf hebben gevonden, ne-
geeren ze.

De onderzoekingen van Schuyten toonen aan, dat antipyrine
zich niet met benzoëzuur verbindt, noch met benzoaten, echter
wel met een groot aantal salicylzure zouten.

Bourgeois beroept zich op hetgeen Patein en Dufau en
Schuyten hebben gevonden.

Wat blijkt nu echter uit de stolpuntslijnen ?

Dat p. oxybenzoëzuur ook eene verbinding met 2 mol anti-
pyrine geeft en aangezien bij éénwaardige phenolen en één-
basische zuren tot nu toe slechts aequimoleculaire verbindingen
zijn geconstateerd, (•* naphtol vormt eene uitzondering, dat geeft
ook eene verbinding met 2 mol antipyrine) ligt het voor de hand,
om zich voor te stellen, dat én OH-groep èn COOH-groep hierbij
in het spel zijn, ook in verband met het feit, dat benzoëzuur met
enkel eene COOH-groep wel degelijk eene verbinding blijkt
te geven.

-ocr page 114-

Bij salicylzuur toont de stolpuntenlijn er slechts eene aan, de
aequimoleculaire.

Acetylsalicylzuur (= aspirine), dus salicylzuur, waarvan de
OH-groep bezet is, doch de carboxylgroep vrij, geeft eveneens
eene verbinding, waaruit men zou kunnen afleiden, dat het juist
het aanwezig zijn der carboxylgroep van het salicylzuur is, ten
gevolge waarvan de verbinding tot stand komt. Als reden, dat
dit laatste juist is, zou men ook kunnen aanvoeren, dat de
salicylzure esters, salol, betol en salacetol met vrije OH-groep
geen verbindingen opleveren, echter dient men te bedenken, dat
esters in het algemeen geen verbindingen geven, zoodat dit
argument vervalt. Afgezien nog van het feit, dat het ontbreken
van een maximum in de lijn feitelijk niet voldoende is, om te
bewijzen, dat de componenten geen verbinding vormen, omdat
er bij eene temperatuur lager dan die der stolpunten wel eene
zou kunnen bestaan. Waar bij deze organische stoffen hettem-
peratuurtraject, waar zulks mogelijk is, echter slechts kléin is,
werd hiermede in geen der gevallen rekening gehouden.

De feiten wijzen er dus op, dat antipyrinesalicylaat zeker wel
eene verbinding is en dat er tegen den naam geen bezwaar bestaat.

Men kan zich nu verder afvragen, hoe of die verbindingen
met antipyrine eigenlijk wel in elkaar zitten.

Men doet misschien het best met ze eenvoudig te vergelijken
met zouthydraten, waarbij de eene component in dikwijls zoo
vele en schijnbaar willekeurige verhoudingen het neutrale lichaam
water addeert.

Niemand stelt hiervoor structuurformules op.

Antipyrine of 1 phenyl 2. 3. dimethylpyrazolon
is eene neutrale stof, waarin 2 tertiair gebonden
stikstof-atomen voorkomen, wanneer men er de
door
Knorr opgestelde, nevenstaande formule
aan geeft.

CfjH.-,

N

CH3N0 5CO

f I

CH,C3=4CH

Béhal en Choay j) nemen aan, dat bij de ver-
binding van 1 mol antipyrine 1 mol chloral-

-ocr page 115-

hydraat, dit laatste zich aan het stikstofatoom 2 van de anti-
pyrine vasthecht, dat hierbij van 3-waardig 5-waardig wordt.

Patein neemt hetzelfde aan voor de verbindingen met
phenolen, waarbij de phenol zich zou splitsen in waterstof, af-
komstig van OH en de rest van het molecuul. Want het stik-
stofatoom 2 is het meest electropositief, daar het eene inethyl-
groep draagt en verder van de ketongroep verwijderd is, dan
het stikstofatoom 1.

Hij heeft dit ook experimenteel trachten aan te toonen, door
te. onderzoeken, hoe of 1. phenyl. 3. methylpyrazolon, waarin
N 1 identiek is met dat van antipyrine, doch het N. atoom 2
anders gebonden is als in antipyrine, zich ten opzichte van
phenolen gedraagt.

Hij verkreeg tot resultaat, dat met /3 naphtol, resorcine, hy-
drochinon en salicylzuur geen verbindingen ontstaan en besluit
hieruit, dat het N. atoom 2 der antipyrine de verbinding tot
stand brengt en voorts, dat het bestaan dezer verbindingen
niet in overeenstemming is met eene voorstelling van E.
van
Meyer
-), volgens welke antipyrine zou kunnen worden be-
schouwd als eene betaïne van de constitutie:

£ Dit laatste zou, dunkt me, toch wel mogelijk

j 5 zijn, wanneer men de betaïne vorm en die van
N Knorr als desmotroop beschouwt.

CH N^O^C 1\'e verkin(^n2 van 1 nl°l antipyrine met

;i li || 2 mol chloralhydraat betreft, meenen Béhal en
eb Choay, dat ook het N. atoom 1 in het spel treedt.

Ook Schuyten heeft, hoewel hij zegt, dat
vereeniging met het gephenyleerde
N. atoom onwaarschijnlijk is,
toch bij Cu
(C()H.| OHCOL»)2 CnHjoN^O en de overeenkomstige
loodverbinding, die op 1 mol antipyrine 2 salicylzuurresten be-
vatten, het voorbeeld van
Béhal en Choay gevolgd.

Bourgeois1) is tegen deze opvatting van Schuyten te velde

1) Patein. Buil. soc. chim. [31 17, 314 (1897); Compt. rcnd. 124, 233-35.

2) E. van Meyer, Journ. f. prakt. Chem. 54, 177.

3) Schuyten, Buil. Acad. raij. Belg. [3] 37, 126 (1899).

\') Bourgeois, Rcc. trau. chim. 18, 451 (1899).

<

-ocr page 116-

getrokken en meent, dat bij deze zouten de aanhechting van één
molocuul antipyrine oorzaak is, dat het combineerend vermogen
der tweede phenolgroep zoodanig is verzwakt of opgeheven,
dat het geen additieverbindingen meer vermag te vormen.

Noch Patein, noch Bourgeois gewagen van het feit, dat anti-
pyrine zich met 2 mol chloralhydraat verbindt.

De stolpuntenlijnen hebben ook bij pyrocatechine eene derge-
lijke verbinding aangetoond, voorts bij hydrochinon een lichaam
bestaande uit 2 mol antipyrine 3 mol hydrochinon.
, Verder is gebleken, dat 1. phenyl. 3. methylpyrazolon met
pyrocatechine en hydrochinon verbindingen vormt, wat de rede-
neering van
Patein geheel te niet doet. Echter laat ik het aan
een meer bevoegden geest over, om hieruit verdere conclusies
te trekken.

-ocr page 117-

INHOUD.

Opgegeven in
de literatuur

Gevonden

3
3

bfl
E

Bladz.

INLEIDING.

1

HOOFDSTUK I.

Methoden van werken.

3

VERBINDINGEN VAN

ANTIPYRINE i).

HOOFDSTUK II.

Koolwaterstoffen.

6

a. Verzadigde koolwaterstoffen

geen

6

1. Naphtaline

1

6

2. Chryseen

geen

2

7

b. Onverzadigde koolwater-

stoffen

7

1. Dibiphenyleenaethylcen

geen

3

7

HOOFDSTUK III.

Alcoholen.

9

a. Aliphatische alcoholen

9

1. Cetylalcohol

geen

4

9

2. Manntet

geen

5

10

b. Terpeenalcoholen

11

1. Menthol

geen

6

11

c. Aromatische alcoholen

12

1. Benzijlulcohol

geen

7

12

HOOFDSTUK IV.

Phenolen.

13

a. Eenwaardige phenolen

13

!) Bij de notatie der verbindingen in de 2e en 3de kolom, staat steeds antipyrine,
pyramidon of phenylmethylpyrazolon achteraan.

-ocr page 118-

Opgegeven in
de literatuur

Gevonden

t*
3

3

fcü
Ë

Biadz.

1.

Phenol.

verbinding

1 1 2

8

13

2.

o. Kresol

1 1 f

1 1

9

15

3.

m. Kresol

1 1

geen, maar mogelijk

10

16

4.

p. Kresol

1 1

geen, maar mogelijk

11

17

5.

o. Nitrophenol

geen

12

19

6.

m. Nitrophenol

1 1

13

20

7.

p. Nitrophenol

1 1

14

21

8.

Pikrinezuur

1 1

1 1

15

22

9.

Thymol

geen

16

23

10.

Salicylalcohol

1 1

geen, maar mogelijk

17

24

11.

x. Napthol

1 1, 1 2

18

25

12.

0. Napthol

1 1

geen, maar mogelijk

19

27

b.

Meerwaardige phenolen

29

1.

Pyrocatechine

1 2

2 1, 1 1, 1 2

20

29

2.

Resorcine

1 1

1 1, 1 2

21

31

3.

Hyclrochinon

1 2

3 2, 1 2

22

33

4.

Pyrogallol

1 1

1 1, 1 2

23

35

5.

Phloroglucine

1 1

37

6.

Orcine

1 1

37

7.

Styphninezuur

1 1

37

c.

Phenolen met veraetherde

hydroxylgroepen.

38

1.

Guajacol

1 1

geen, maar mogelijk

24

38

2.

Verat rol

geen

39

3.

Eugenol

geen

25

39

HOOFDSTUK V.

Aldehyden en Ketonen.

40

a.

Aldehyden

40

1.

Benzaldehyde

geen

26

40

2.

o. Nitrobenzaldehyde

geen

27

41

3.

p. Nitrobenzaldehyde

geen

28

42

4.

Kaneelaldehyde

geen

29

43

5.

Chloralhydraat

2 1, 1 1

2 1, 1 1 .

30

44

6.

Butylchloralhydraat

mogelijk 2 1, zeker 1 1

31

47

b.

Ketonen

49

1.

Kamfer

geen

32

49

2.

Acetophenon

geen

33

50

-ocr page 119-

Opgegeven in
de literatuur

Gevonden

3
3

fcfi
E

Bladz.

3.

Anthrachinon

geen

34

50

4.

Cliinon

geen, maar mogelijk

35

51

HOOFDSTUK VI.

-

zuren en esters.

52

a.

Aliphatische zuren

52

1.

Palmitinezuur

geen

36

52

2.

Barnsleenzuur

geen

37

53

3.

Kamferzmir

1 1, 1 2

mogelijk 1 1, zeker 1 2

38

55

4.

(1. Kamfersiilfonziiur

1 1

56

5.

Trichlooruzijnziiur

1 1

1 1

57

6.

Monochloorazijnzuiir

1 1

39

58

7.

Glycolzuren

58

Diinethylglycolzuur

1 1

1 1

40

59

Diaetliylglycolzuiir

verbinding

59

Methyluelliylglycolziuir

verbinding

59

Metliylisopropylglycolzuur

verbinding

59

Moiioisopropylglycolziuir

verbinding

59

8.

Dloxysiearineziiur

geen

41

60

b.

Aromatische zuren en esters

61

1.

Benzot\'ziiur

geen, wel verb.

1 1

42

61

2.

o. Nitrobcnzoi\'ziuir

1 1

43

62

3.

in. Nitrobcnzot\'zuur

1 1

44

63

4.

p. NilrobenzoL\'ziiur

1 1

45

64

5.

Salicylzuur

1 1

1 1

46

65

6.

in. Oxybonzoözuuv

1 1

mogelijke verbindingen

47

66

7.

p. Oxybenzoi\'>\'ziiiir

1 1

2 1, mogelijk 1 1

48

67

8.

Resorcylzimr

1 2

68

9.

Galluszuur

geen

68

10.

Tannine

1 1

69

11.

Acclylsalicylzuur

1 1

1 1

49

70

12.

Salicylazljnzuur

1 1

70

13.

Anijsziiiir

geen

geen

50

71

14.

Metliylsalicylaat

geen

71

15.

Salol

geen, wel. verb.

geen

51

72

16.

Belol

geen

52

73

17.

Salacetol

geen

53

74

-ocr page 120-

Opgegeven in
de literatuur

Gevonden

Figuur i|

Bladz.

18. p. Oxybenzozure-uethyl-

ester

geen

54

75

19. Orthoform

1 1

75

Orthoform neu

1 1

75

Orthoform salicylzuur

verbinding

76

Orthoform neu salicyl-

zuur

verbinding

76

HOOFDSTUK VIL

Rest.

77

1. Acetanilide

1 2, 1 1, geen

geen

55

77

2. Formanilide

geen

56

79

3. Saccharine

1 1

1 1

57

80

4. o. en p. Toluolsulfamide

1 1

80

5. Trinitrobenzol

1 1, 1 2

58

81

6. Veronal

geen

59

82

HOOFDSTUK VIII.

VERBINDINGEN VAN

PYRAMIDON.

83

Pyrocatechine

2 1, 1 1

60

84

Hydrochinon

• 2 1? 1 1, 1 2

61

85

Styphninezuur

verbinding

83

Butylchlorulhydraat

verbinding

83

Citroenzuur

1 2

83

Kamferzuur

2 verbindingen

83

Benzoëzuur

2 1 ? 1 1

62

86

Salicylzuur

1 1

• 2 1,2 3

63

83,87

Acetylsalicylzuur

verbinding

83

Anijszuur

geen

64

89

Orthoform

verbinding

83

Orthoform neu

verbinding

83

HOOFDSTUK IX.

VERBINDINGEN VAN 1-

m

PHENYL-3-METHYL-

5-PYRAZOLON.

90

f3 Napthol

geen

;

90

-ocr page 121-

Opgegeven in
de literatuur

Gevonden

[i annSij

n

3
S

Pyrocatecliine

Resorcine

Hydrochinon

Salicylzuiir

Trinitrobenzol

geen
geen
geen
1 1

2 1
1 1, 1 2

65

66
67

90
90

90.93

90.94
90

HOOFDSTUK X.

95

Eigenschappen.

HOOFDSTUK XI. •

Regelmaat en Constitutie.

98

Inhoud

105

-ocr page 122-
-ocr page 123-

STELLINGEN

i

De gevonden waarden voor de oplosbaarheid van antipyrine
in o. en m. kresol maken de proeven van
Patein en Dufau, op
grond waarvan zij aequimoleculaire verbindingen van antipyrine
met deze beide phenolen trachten aan te toonen, waardeloos.

II

De eigenschappen van cyclo-octatetraeen spreken niet voor
eene benzolformule met alterneerende enkel- en dubbelbinding.

R. Wilstatter en E. Waser, Ber. d. deutsch. cliem. Ges. 44,
3423 (1911).

III

Uitdrukkingen als „aromatische", „scherpe", „bijtende", „bran-
dende", „verwarmende", „verkoelende", „samentrekkende",
„slijmerige" smaak, zijn onjuist.

IV

Het is niet geoorloofd, aan het overgangspunt van een zout-
hydraat, den naam „smeltpunt" te geven.

-ocr page 124-

Ten onrechte trekken Tröndle en Lepeschkin uit hunne be-
palingen van de isotonische coëfficiënten, conclusies omtrent de
permeabiliteit van het protoplasma.

VI

Hoewel St. Meyer en E. v. Schweidler meenden, dat de nog
onbekende moederstof van actinium wel niet in de 5de groep
van elementen van het periodieke systeem gezocht zou moeten
worden, hebben
Hahn en Meitner deze stof, welke zij protac-
tinium noemen, toch in deze groep gevonden.

Hahn en Meitner, Physik. Zeitschr. 19, 208 (1918).

VII

Dat glycerine-aldehyde en dioxyaceton tusschenproducten zijn
bij de vorming van melkzuur uit koolhydraat in het dierlijk
organisme, zooals
Embden en zijne leerlingen veronderstellen,
is niet bewezen.

Biochem. Zeitschr. 45, 1—206 (1912).

VIII

Het feit, dat Arabische gom de chemische werking van zouten
op elkaar belet, kan worden verklaard door de vorming van
complexe ionen.

IX

* N

In de plantenphysiologie wordt bij de photosynthese de energie,
noodig voor de vorming der nieuwe stof, geleverd door het
licht, terwijl bij prikkelwerkingen die door het licht veroorzaakt
worden, deze energie reeds voorhanden is.

-ocr page 125-

De opvatting van Tschirch, dat de synthese van hars in de
membraan der secemeerende cel zelf plaats vindt, is onjuist.

XI

De vier wijzen, op grond van welke, naar Knorr aanneemt,
antipyrine volgens de door hem aangegeven formule kan reageeren,
verklaren nog niet alle reacties van antipyrine.

Knorr, Lieb. ann. 293, 1—70 (1896).

XII

De autoreductie van rietsuiker bestaat niet.

Bruhns, Zeitschr. f. anal. Chem. 38, 73—96 (1899).

Schoorl, Chem. Weekbl. 9, 678—694 (1912).

-ocr page 126-
-ocr page 127-

PLATEN

-ocr page 128-
-ocr page 129-
-ocr page 130-

<1

9

Q oi^boiitria. -/Gintij sy Hai«^,

oeö-it —

tkieu^im^--

v/

\\

X,

1

/

r

X

"S

r

\\

\'t a

? t

\' 4

\' *

O <

\\

Kp

\\

X

\\

/?>ƒ lÏTn/v1 /n 1 v).f> —

N

S

\' V

> 1

i 1

1

O II

. Ottvfc-i-p tj xÀ/r\\a/-

\\

\\

?

/S

(i

\\

y

/

•S

:

/

- Q/attj; tj\'t

\' >

> <

» j

"

/

0

/

ƒ

- Cl/nUfotj tUie-

J

/I

/

—/

/

/

s-
s

/
•w

4

j i

4

\' >

» «
JC

/

/

r

m • \'fJlyta io I--

;

/

J

- \'Cl/lÜtljJtj Ü/U«.

Z

/

/

/
/

/

/

H
1
1

/

r

\\

f

1 *

/

/

V

II,1
/

/

-ocr page 131-

1

Cckij Ci£e^oC -

— CUbtlpijT-i/nxJ/

J

y

A\'\'

*

< \\

7

e—

/

/

r

/

/

a

1 J

*

\' S

> 6

> »

>

X

\'cB <vi va; ßx^co ^ o -
—/IXnixtow liyrLûx

/

1

> X

> J

\' <

> I

«

\' ;

0

■ «

9

O

1 <v

üncmol/"

y

/

/

*

- \\XnJcvjj

/

/

/

Â

/

ƒ

/

HJ

f

/

/

• 1

» )

< t

• t

w

\\

\\

/

J

J

\\

V-,

1

/

/

1

- \'Ol/riitjit.

UJYLGS

/

/

> 4

>

» >

t

i

)

0 cféta/opIjvMvoC- -

— Cuiitl^ji^bnc..

J

ft

l

v\'

trT

-

/

{

/

\\

1

>N

\\

V

1

>

1

J

>

0 J

4

«

0

• 1

J g

«

-ocr page 132-

/tns. /cfé U/top^Vooïy—

^Aj

—A—

/ 33 .

-^O/niàpij-u/rL^r

\\

V

K

Asji

\\

1"
bo

f

4

8

iL

ÏÎ

Crt\'cJ&ap^Wff-

T/CUxtip tjalrte-:

-<Xtd

N


flo


<■>*

JO

■ to

■ 10

71

\\L-

£

ï

A

\\

if-

4

\\

Iii!

/ > XO SO IfO so

jo do 5

IjÓtO »V—

gJLwo tci/ru^-û/niipi|xi/rue,

V

N

"/(jiiiii jj ij ti/ne<

X

/

Sn .

?"

to
SO
</0

\\

e ïo jo i/o \' so 60 flo J"

\\

\\

5/:

/o ïo ïö fo oo

-ocr page 133-

«

-ocr page 134-

T r

<

G tuje^to C-

\'gJLWwjo/cJô^ »-( cW-

~ yCut Lpvj a, i/n<y -

j-

1

/

-

V

/

/

/

-

J

t *

/

1

y

> 1

5 </

3 1

ó

X CfJ {o ixx/^i-pc» taa-t- -
-/Clrbt L p a
\\A\\/y.

\' 3

\' <

" 1

■yGUvtl pt/jai/cuC\'.

h.

}

/

J

/

-<—v

/

V

/

/

\\
N

t
1

\\

/

\\ 1

/

\\ /

*

/

V
*

»

>

0 «

O ?

O

o

L>

1

0

O /;

1 J

0

\' 1

r-

/Clceto p ^cno-n/-
y Cl-ntip t J
z me

r

3

S.

__

/\'Clmi^xac^ Uno n/-

\\

a

\\

-/vWu

jtjalne/.

-

\\

/

\\

a J

O 1

O 6

O

o

o

/

» 1

o J

O «

a

. -,

o

«

V

«» A

ê

,1

-ocr page 135-

0/c

Uytoßeri^aföe^\'i j cV -

/

3.c/ èlln-o^i^n^aCc^ijcle- -

li

3

2.;

7

(jUrfcl

HKbUte/.

/

v..

s.

K

/

v

/

/

\\

\\ y

/

/

1

0 J

» «

0 "J

0 f

0

V

J

O J

>

t? J

o <

O s

\\

/&\\xMnjxyv -/ CUvii ptfti/ttc*

^u-kifc-^^xa^vj^tacU:- v

—. i ,l/n)r\\tr\\tiTx/Y\\t>s.

w

\\

/

s

\\

I-J

/

/

\\

A
\\

/

\\

/

\\

\\

\\

/

\\

y

\\

/■7

r

V

Y

\\

»

1 i\'

«

Jr

i j.

1 <

0 J

> 6

O V

> J

1

J J

J /

i

O

O

/C^ l/no tv- CUnkipijxi/iuî\'. s

^ctl^uLti/n^iuuir
7 CWtip y "u/>x<v~-

*

-K-*■

r

/

!

\'s

V

/

X

\\

/

s

/

V

N

/

-

/

/

/

/

« /

u J

o 4

0

O ?

0 à

0

/

y

• j

0 1

•>

»

&1


Co-

-ocr page 136-

1

7

*

cJj OA/TLA tZIAVliMVZ\' -

S

\\

Jchasrr^c/t/^u wi. -

J(

)

k

\\

>

K. z/QisnkX
\\

luxuria\'-

s

\\

\\

\\

\\

\\

/

\\

/

1

!

/

1

i

V

> 1

» ;

• s

> I

O c

£

ioxAjs baa/iAnuyz^ L wv-
-K Arr\\)rÀmiiA/ruOs\'-

w

V

\'cÜcAVTOM Ut\\A/ —

\\

\\

yCUifcijJtj iLnaS

_/

\\

/

\\

\\

/

VN

s

\\

/

-"s

X

\\

/

s

\\

»

0 <

\' \'i

■> J

0

i ?

i

\\

-vJO/LLCiJ LT lAWL"

^ -

\\

«

1

\\

ij

- ClrttijO i|\'Li/tve*

\\

V

-

\\

\\

V

-\\

\\

>

\\

/

L

rT*

[

Y J

/

V

V

u

-ocr page 137-
-ocr page 138-

LC

)

— N

\\

;

"-vu

Si

c

/ru j i ^ uw — ^ \'
— Cl-nti-p l| zÂ/>v2-.

\\

\\

-yCu tfclj: ij ónc/-

N

\\

\\

\\

\\

» •

1

i
\\

\\

\\

/

\\

J

\\

/

> i

1

»

çy

/

*

/

c

V „

p ewij oc^ nnxi--

t

1

\\

H

\\

—/Ct/rii^^avnc-,

/

» Z

3 3»

<-[• ƒ

>

?

> <

O f»

\\

/£) ai<xoci>o t-

r~

)

\\

/
f

—X^vtlp xiAVÛ-.

/

j

5

\\

/

y-

y

/

;

\\

I

ƒ

/ \'

1

> J

■« >

1

/

« -

\\

T

V

5

7

X

it.

cVzimd/bo b tm^ o—

H

\\

1

\\

-/Clntip^l "U/t VC\'■

/

\\

/

\\

/

oax/ja/J.i/1 ui\' -

-/ft/M^.j-»;

s

\\

/

\\

/

\'----"l-^i-----

\\

/

1

/

V

o 1

s!

i.
o

O

-ocr page 139-
-ocr page 140-

/ 1

/<

K

üc

\\

<VY\\^z)o\'<yi) miAs -
c?t| tû-n-vidon/.

0.

\\

tftxvmi^o n/

\\

\\

\\

\\

\\

V

\\
\\

/

\\

\\

\\

/

\\

/

\\

L

K/

\\

\\

/

/

0 J

» \\

3 i

) <

)

0 • t

s

O

\\

/

N

muÔLOCbvy-LOYis-

p

/

\\

t

-nuïaaoLou

t 1

3 1

3 3

1 <

» 7

» e

3 ?

\\

y^fij^tocatec^iru^ -

y

\\

\\

I J ~J

f^iiruj &ivefc^Lj C -

/

V

qr

\\

\\

\\

0<

J

\\

\\

\\

/

\\

\\

/

X

/

!

N

/

\\

/

Yo

/

s|

l

>

1 1

0 1

» s

i 1

)

3 V

> /

>

i f

a 1

*

\\

-ocr page 141-

\\

rj

\\

V

O oticiHi^uu^- •

/mji\'iyuM/Z\' -

- \'O. Li^oum-lcJc

YTV-

S

»

\\

-â^l\'ia^ntclo-f

\\

\\

i

S

\\

\\

s

\\

X

s

1

/

t

i

3 J

\' 1

o i

0 1

" i

» i

0

\\

/ ClMjulva&nb c&iAiny) -

\\_ -/«MmioaiMi/ -

6}

\\

/

H

J

!

\\

oo^cy f^ttivt/.

> !

< j

» *

\' i

« t

1 J

> l

0 1

\\

\\

^ali-ct^i

A.U/l\' -

Cmclfy C~

b/

\\

\'s

\\

\\

-P

1

-fcijjijil/rve.

\\

y

/Clc£jul/ucvCe/nJj- JO^MX^XAM^-

—/iJM/mnn o/yi S—

6\'

\\

/

/

\\

/

I

\\

—V \'oJ I u 0\\to Of) LO OT-Él/Ï /U "tt/7 OtU/L.

/

A

c

X

( «v

\\

1

l

. j --------

nvoÙ.OU*

1

nu

> J

o J

\' <

0

- 1

> 1

» i

1

-ocr page 142-
-ocr page 143-
-ocr page 144-
-ocr page 145-
-ocr page 146-
-ocr page 147-
-ocr page 148-