-ocr page 1-

DB AKTEN VAX BESCHULDIGING EN DAGVAARDINGEN

IN

STRAFZAKEN.
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT,

UTRECHT,

A. J. VAN HUFFEL.

1869.

tee verkrijging van den graad van

na magtiging van den rector magnificus

Dr. J. J. VAN OOSTERZEE,

gewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid,

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

en

VOLGENS BESLUIT DER REGTSGELEERDE FACULTEIT,

aan

DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT

TE VERDEDIGEN

OP WOENSDAG DKN 17 MAART 1861), DES NAMIDDAGS TEN 2 URE,

door

WILLEM GEORGE EREDERIK ADRÏAAN VAN SORGEN,

-ocr page 2-
-ocr page 3-

AAN

mijne moeder.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

INHOUD.

Bladz.

X. Het Romeinsche Regt......................1

H. Het oud-Hollandsche Regt....................7

III. De Criminele procedure van 1795—1811 ..........25

IV. De akte van beschuldiging in het Engelsche Regt . 38
V. De Fransch-Nederlandsche criminele regtspleging van

1811—1838 ..............................55

VI. De akten van beschuldiging van art. 143 en 144

Wb. v. Stfv................74

^11- De dagvaardingen in correctionele zakeü.....97

Besluit.................105

Stellingen................111

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Het Romeinselie Regt.

Ot in re tam gravi, in qua libertas , lionov et
vita liominum vertitur, ecrta ac solemnis eonstarct
proeedendi methodus et norma, ut et qui potesta-
ten) lialient, ea atmti ex privato aliquo affcctu
nequirent, et qui supplieio damnandi simt , non
ab liomine , sed a lege damnari se faterentur.

Jos. Bekdoni Prol.

Over de oudste tijden van het Romeinsche regt
kunnen wij niet veel met zekerheid zeggen. Het
spreekt van zelf dat de in ons hedendaagsch regt
zoo prijzenswaardige voorschriften van gemotiveerde,
duidelijke en volledige akten van beschuldiging in
vroeger eeuwen niet bestaan hebben. De jurispru-
dentie moest zich eerst ontwikkelen, voor men in-
zag dat de beschuldigde, als burger der maatschappij,
op die formele waarborgen aanspraak maakte. Een
libellus accusatorius moge in later tijd groote

naauwkeurigheid vereischt hebben, onder de ko-

1

-ocr page 8-

ningen bestond er in het Romeinsche rijk niets van
dien aard.

Van den beschuldigde lezen wij dat hij «vel in
jus rapitur» vel «eius nomen defertur». Een voor-
beeld hiervan is Iloratius, die zijne zuster, welke
met eenen van de Curiatiussen verloofd was, ge-
dood had. Ook bij den dichter Iloratius lezen wij
in eene van zijne satiren, hoe de adversarius komt
en zijne tegenpartij «in jus rapit».

Na het verdrijven der koningen waren de comitia
de wettige regtbank en het volk regter. Alles ging
in dezen tijd nog mondeling. Om over eene zaak
te oordeelen moesten de
comitia bijeengeroepen
worden, en hiertoe wendde de aanklager zich tot
den magistraat die het regt had deze vergadering-
op te roepen. Was er een misdrijf gepleegd en
kwam er geen beschuldiger opdagen die de bijeen-
roeping der
comitia verzocht, dan trad de overheid
als zoodanig op en riep de vergadering bijeen. De
overheid vervulde dan de rol van O. M. In de
comitia tributa deden dit gewoonlijk de tribunen. In
de
comitia centuriata de praetors of de quaestors, en
buiten twijfel ook de consuls. Door de
anquisitio
noemde de aanklager de gepleegde misdaad, en
tegelijk de straf, welke hij eisehte, waarop dan,

-ocr page 9-

als de aanklagt waar bevonden werd, door de
formule «uti rogas» door het volk beslist werd.

Geib \') geeft ons van den loop dezer procedure
een duidelijk denkbeeld. Het begin, zegt hij, be-
stond in eene formeele verklaring van den kant
des aanklagers, dat een bepaald persoon eene even-
eens juist gequalificeerde misdaad gepleegd had.
Gedurende drie op elkander volgende
nundinac
moest de beschuldiging herhaald worden en eerst
na de
quarto, accusatio kon de zaak behandeld
worden. Wij treffen nu reeds een
libellus aan,
nl. indien de beschuldigde niet voor de regtbank
gebragt kon worden. Een
libellus was in dezen
tijd niets meer dan eene exceptie.

Na den ondergang der Quaestiones Perpetuae,
gelooft Geib 2) dat de aanklager de geschrevene
en behoorlijk onderteekende beschuldiging voor
het geregt medebragt. Hij moest dan op straffe
van nietigheid zorgen dat daarin geen fouten
gevonden werden. Kwamen er gedurende den
loop der debatten zaken te voorschijn, waar-
uit het bleek dat de aangeklaagde aan iets

\') Geschichte des römischen Criminalprocesses bis zum Tode
•Tustinian\'s.

-) In zijn bovengenoemd werk.

-ocr page 10-

anders schuldig stond dan in de akte genoemd
werd, dan moest er eene nieuwe akte gemaakt
worden, ja zelfs moest men zich hieraan on-
derwerpen als er verzwarende omstandigheden
bij kwamen. Niet dan onderteekend mogt een
libellus overgegeven worden. Trajanus hechtte in
later tijd groote waarde aan die onderteekening,
zooals wij zien uit zijne Epistolae ad Plinium. \')
Beschuldigde men iemand dan moest men altijd
duidelijk het tijdstip opgeven, waarop hij het mis-
drijf gepleegd had, zooals blijkt uit Cicero\'s Rede
«pro domo». 2)

Bij het vervaardigen van een libellus accusationis
waren er bij de Romeinen drie dingen waarop men
vooral moest letten, nl. 1. «narratio facti», 2. «causa
vel medium concludendi», 3. «petitio s. conclusio».
Omtrent het eerste vereischte vinden wij bij Paulus
den jurisconsult het volgende: «apud illum praeto-
rem vel proconsulem Lucius Titius professus est
se Maeviam lege Julia de adulteriis ream deferre;
quod dicat eam cum Cajo Sejo, in civitate illa,
domo illius, mense illo, cons. iilis, adulterium

\') Lib. X Ep. 98. „Sine auctore propositi libelli in nullo crimine
locum liabere debent, nam et pessimi exempli,nec nostri seculi, est.%

2) „Ne nisi prodicta die quis accusetur."

-ocr page 11-

commisisse». 1) Uit dit alles blijkt duidelijk dat de
naauwkeurigheid van zulk een
libellus eischt:

1. den naam van den beschuldigde,

2. de beschuldiging,

3. den naam des regters,

4. het misdrijf behoorlijk gequaliticeerd,

5. waar,

6. wanneer, en

7. bij medepligtigheid met wie bedreven.

Bij niet aanwezigheid van een dezer punten wordt
cle
libellus nietig verklaard, ook als de tegenpartij
dit niet eischte. Bovendien mogt de regter bij de
Romeinen geene veroordeeling uitspreken ter zake
van andere feiten, dan in de aanklagt vermeld
waren, zoodat, zegt Mr. de Bosch Kemper 2), «indien
in den libellus het feit verkeerdelijk als strafbaar
volgens de lex Cornelia de sicariis was voorgedra-
gen, de regter niet uit kracht van de Lex Julia,
de vi armata, eene straf kon opleggen». Volgens
lex 9 Cod. de accus. werd dit later aldus gewijzigd
dat cle regter uitsluitend op de feiten in den
libel-
lus
vermeld, moest acht slaan.

1  L. 3 Dig. XLVIII de accus. et inscript. 2.

2) Wetb. van Strafv. naar deszelfs beginselen ontwikkeld, II,
art. 144.

-ocr page 12-

Dooi\' de «causa» of het «medium concludendi»
werd verstaan de gevolgtrekking, waaruit de aan-
klager van het feit tot de straf besloot. De «dolas
malus» moest als het essentiele gedeelte duidelijk
aangetoond worden.

Behalve het maken van den libellus had de aan-
klager ook nog eene andere taak, nl. den beschul-
digde te dagvaarden om op den bepaalden tijd voor
de regters te verschijnen. Dit heette de «diei
dictio»; wij lezen er van bij Livius II 35, 61 III
31 enz. Vóór dien dag had de aangeklaagde dan
nog de gelegenheid zijne verdediging gereed te
maken, terwijl de beschuldiger intusschen getuigen
oproepen en bewijzen bijeenbrengen kon, ten einde
zijne aanklagt te staven.

En hiermede hebben wij het voornaamste van de
Romeinsche akte van beschuldiging behandeld. Wij
willen nu nagaan hoe het oudtijds bij ons met cle
aanklagten gesteld was.

-ocr page 13-

Het oud-Hollandselie Regt.

Ook hier te lande gold oudtijds, evenals bij de
andere vrije Germaansche volken, het accusatorisch
proces, met zekerheid van aanklagt, en het be-
ginsel: geen klager, geen regter, zoodat deze
moest afwachten tot eene zaak door de beleedigde
partij in zijne handen gesteld werd, en anders ex
officio niets te verrigten had. Hetgeen wij uit den
tijd der comitia voor het Romeinsche regt opmerk-
ten, dat als er geen beschuldiger kwam opdagen,
en de overheid, wetende dat er een misdrijf ge-
pleegd was, als zoodanig de vergadering bijeen
riep, en de rol van O. M. vervulde, vinden wij dus
in de eerste tijden bij ons niet. Eene proeve van den
regel: geen klager geen regter, vinden wij bij Hugo de
Groot\'): «de klager» verhaalt hij, «was de nagelnaaste

\') Inleid, tot de Holl. Begtsgel. Ille B. 32e deel.

-ocr page 14-

van den overleden, ten overstaan van des overle-
dens vier vierendeelen en de klager moest met vier
anderen van de magen, te kiezen bij de magen van
den beschuldigden, of bij den rechter, zweeren vier-
werf, dat hi j niemand t\' onrecht zoude beklagen :
waarna de klager, gedaan hebbende zijn wapenroep
opentlijk over het graf, dat voor den overleden was
toebereid, dede voorts zijne klachte aan Gode van
den Hemel, aan den Grave van Holland, aan den
Bailliu van de plaatse en allen goeden lieden; ver-
halende hoe, waar, wanneer en van wien de over-
leden met geraden wille was gewondet ter dood,
en dat daaraan was gebroken Godes vrede van den
Hemel, des Graves vrede van Holland en des
Baillius vrede, en al zulken vrede als. ieder on-
schuldig man behoort te hebben van eenen anderen
dien hij niet misdaan hadde, verzoekende dat het-
zelve ongelijk zoude worden gerecht». Aldus, zegt
de Groot, tot in de 15de eeuw gebruikelijk, en
beter, voegen wij er bij, dan het inquisitorisch
proces dat onzekerheid, en tengevolge daarvan on-
régtmatige bewijsmiddelen, zooals de pijnbank,
medebragt. Zoo lezen wij in de Verhandeling over
de oude wijze van strafvordering in Gelderland,
Holland en Zeeland van Mr. L. Ph. C. van den
Bergh, dat de lijfstraffelijke gerigten in ons land

-ocr page 15-

in de 13de eeuw reeds van tweederlei aard waren,
welke
stille waarheden en openbare vierscharen ge-
noemd werden. Van die stille waarheden \') ver-
moedt de schrijver dat zij reeds in de 12de eeuw
zouden hebben bestaan, op grond dat zij in de
volgende eeuwen niet uitdrukkelijk als eene nieuwe
instelling genoemd werden, terwijl Mr. W. C.
Ackersdijck deze instelling nog vroeger terugbren-
gen wil. 2)

Men versta hier door zuiver inquisitorisch proces,
dat bij het ondervragen ambtshalve vooral op het ge-
weten van dengene wien men verhoorde, gewerkt
werd; terwijl de geestelijkheid daar zeer waarschijn-
lijk nog al invloed bij uitgeoefend zal hebben. De per-
soon die ondervraagd werd was niet altijd een
schuldige, soms ondervroeg men iemand enkel om
te weten of hij als getuige van een misdrijf kennis

■) Inquircre veritatem, inquisitie.

a) Ygl. Mr. de Bosch Kemper, Wb. v. Strv. Inl. Hoofdst. III
§ 1. „Ofschoon de vorm der regtspleging (in den tijd der Graven)
een processus accusatorius was, schijnen de Missi en de Graven
reeds, uit krachte hunner bediening, ecnige misdrijven te hebben
opgespoord. In de instructiën toch der Graven en Missi wordt
aan hen herhaaldelijk de vervolging van roovers opgedragen, en
het is zeker dat zij hieraan niet hebben kunnen voldoen zonder
eene opsporing van misdrijven, welke vreemd is aan eenen zuive-
ren processus accusatorius."

-ocr page 16-

droeg. Het inquisitorisch proces was dus eigenlijk
eene vervolging die ambtshalve, en niet volgens
klagte geschiedde, en werd in 1570, met de af-
kondigingder Ordonnantie op den stijl van Philips II,
tot algemeen beginsel der strafvordering hier te
lande verheven. Wij lezen toch in art. VII van
deze wet: «dat in criminele zaken ende materien
geprocedeert sal worden van officie-wegen om de
oprechte waerheyt van den feyte te ondersoucken,
ende dat ordinaerlycken ende extraordinaerlycken
bij corte dagen ende intervallen van tyde». \') En
nu moge deze ordonnantie in enkele gewesten niet
gegolden hebben, en de haat tegen Spanje oorzaak
geweest zijn dat men er zich minder aan stoorde, in
de provincie Holland had zij feitelijk veel gezag,2)

\') Ygl. Mr. de Bosch Kemper 1.1. „Het extra-ordinaire proces
verdrong echter weldra het ordinaire; zoodat hetzelve ten tijde
van de invoering der crimineele ordonnantiën, ofschoon in naam
nog extra-ordinair, reeds de gewone wijze van procederen in cri-
minele zaken was geworden.......Zeker is het dat reeds onder

Karei V de meeste criminele procedures extra-ordinair werden
beregt."

2) Mr. M. C. van Hall zegt hierover in zijne Kegtsgeleerde ver-
handelingen en losse geschriften het volgende: „dat ons voorge-
slacht dezelve als gedenkstukken eener verlichte en menschlievende
wetgeving heeft erkend en gewaardeerd, blijkt daaruit, dat het,
in weerwil van deszelfs geregten haat tegen Philips en de bar-
baarsclie werktuigen zijner dwingelandij, zelfs nadat het den tiran
afzwoer, dit gedeelte zijner wetgeving niet heeft afgeschaft."

-ocr page 17-

en dit artikel kan als een bewijs dienen dat de
inquisitorische procedure toen als algemeen bekend
moet beschouwd worden; hoewel wij gaarne met
Mr. van den Bergh aannemen, dat men in dit
artikel er den oorsprong niet van zoeken moet.
Om van deze procedure en daarna van die zoo-
genaamde «stille waarheden» eenig denkbeeld te
geven, willen wij eerst stilstaan bij de volgende
voorstelling van Hugo de Groot in zijne Verant-
woording : 1) «Wat nu de ordre» zegt hij, «ofte
manier van procederen belanght, so hebben wij
ons op \'t hooghste te beklagen, dat men ons niet
en heeft ontfangen in ordinaris proces. \'T is waar
dat extraordinaris proceduren in onse Landen ge-
bruyclcelijk zijn. Maar in wat saacken? In sulcken,
daar het feyt met de naam alleen buyten twijfel
delict en straffe medebrenght, sulcx dat het feyt,
zijnde bekend de straf uyt de wetten notoirlyck
volght; maar soo wanneer de qualiteyt van het
feyt is disputabel: als by exempel, als men twijfelt,
of een nederslagh is geschied bij noodweer ofte
niet, so is de manier, so bij \'t Iiof, als bij lage
Rechters, dat men den beschuldichden ontfanght
in ordinaris proces. Heeft dit nu ergens plaats,

\') Cap. XVI blz. 153.

-ocr page 18-

soo behoord het hier plaats te hebben. Want de
decisie van onse sake quam aan ten deele op Ques-
tie van Rechten, ten deele op \'t ondersoec van de
qualiteyt van de feyten, alsof \'t gunt wij ghedaan
hadden was jeghens de Unie, hoe verre de soldaten
aan de Staten van de provinciën waren verbonden,
wat last ons van onse Principalen was gegheven,
ende diergelycke meer. \'T en is niet genoeg dat
alhier eenige weynige seggen, daarin delict te syn
gelegen, daar duysent ende duysent anderen anders
oordeelen: dit most rijpelyck ende opentlyck, en
over sulcx door ordinaris proces werden ondersocht».

Verder kunnen de navolgende «Poincten ende
Articulen
, op welcke de eed \') werd afgeeyscht van
de persoonen, op de
gemeyne wciarheydt gecom-
pareert synde», een denkbeeld van die zaak geven.2)

-ocr page 19-

«In den eerste, van den comparant te vragen ofte
hij den Hartogen van Braband, ende in dier qua-
liteyt de Ileeren Staaten Generaal als souverainen
niet en heeft verkort in hun dominiael regten,
ende geregtigheeden.

«Item of hij geen hout en heeft gehouwen,
staende op de gemeente voor syne erve; ofte selve
verkogt, ofte verbragt, ofte heelt daervan den
houtschat betaelt.

«Item of hij geen gemeynte en heeft ingegraven
op syn eygen authoriteyt, ende dat tot syne be-
hoeve gebruikt, nogh eenige kuylen leem, ley- en
kalckputten op de gemeynte heeft gedolven, ofte
doen delven» enz. \')

Een groot onderscheid merken wij hier op
met het accusatorisch proces, dat meer en meer
op den achtergrond gekomen scheen. Zoo schrijft
Mr. van den Bergh a) «In vroege tijden, d. i.
onder de Karolingen, werden de gerigten on-
derscheiden in
gebodene, die den belanghebben-
den aangezegd, en onregelmatig gehouden wer-
den , en
ongebodene, op vaste tijden bepaald,

\') cf. Chr. Joan. van Beresteyn specimen liistorico jurid. inaugu-
rale de jurisdictione scabinorum sylvaducensium, Utrecht 1845.

2) In zijn bovengenoemd werk pag. 48,

-ocr page 20-

en tot welke alle ingezetenen, tot een mallum be-
hoorende, moesten zamen komen. Op deze laatsten
kon elk klagen, en werd hem regt gedaan; ook
werden er alle zaken verhandeld, die het algemeen
aangingen. Maar het schijnt dat deze laatsten al-
lengs van aard veranderd zijn, en van ongebodene
tot gebodene gerigten overgegaan». Verder was
in Zutphen en Overijssel het veemgerigt niet ge-
heel vreemd, en in de Zeeuwsche keur van 1290
wordt gewaagd van
waarheid, en «die waerheit
sal die G-rave seggen openbare». \')

Wij wezen reeds op de verregaande onzeker-
heid , die het inquisitorisch proces, en de ambts-
halve vervolging, te weeg bragt, en willen nu
aantoonen dat de misbruiken, waarover door
Schorer, 1) Amalry 2) en al vroeger geklaagd werd,
daarmede onvermijdelijk zamenhingen. Dat dit
tot de omwenteling van 1848 in Duitschland vrij
algemeen nog het geval was, blijkt uit Mitter-
maier\'s klagt.3)

1 ) Vertoog ovcr de ongerijmdheid van hei; samenstel onzer
hedendaagsche regtsgeleerdheid en praktijk.

2 ) Besckouwinge der crimineele zaaken.

3 ) Anleitung zur Vertlieidigungskunst u. s. w. Regensburg 1845.
„Es fehlt darin (Inquisitionsprinzip) an einen offenen Angriffe

gegen welchen der Angeschuldigte sich vertheidigen kann. Der

-ocr page 21-

Bij de beschouwing van vroegere ontwerpen ter
verbetering van de manier van procederen noemt Mr.
de Bosch K emper een plakkaat van 158G, behelzende
voorschriften omtrent bedelaars en landloopers,
die «bijna zonder indiciën konden worden gepij-
nigd», een plakkaat, in 1588, 1595, 1614, 1630
enz. nog strenger afgekondigd. Hij haalt dit
aan als een voorbeeld van de treurige gevolgen,
die liet inquisitorisch proces noodwendig met zich
sleepte, en noemt het eene onmeedoogendheid
jegens de lagere klasse der maatschappij.

In 1734 werd, echter te vergeefs, eene belangrijke
poging ter verbetering in het werk gesteld: er was nl.
door de Staten van Holland eene commissie benoemd,

letzte erfährt nur sehr langsam und in klug und sparsam zuge-
messenen Vorhaltungen, was man von ihm wolle, und wessen man
ihn beschuldige, und warum; er musz sich selbst einen Angriff
und eine Anklage fingiren, um dagegen seine Verteidigung zu
richten; er ist keinen Augenblick sicher, dasz man nicht, wenn
auch das Verbrechen, welches zuerst die Untersuchung veranlaszte
nicht erwiesen wird, wegen irgend einer hingeworfenen Zeugen-
aussage oder eines Gerüchtes die Untersuchung auf neue Verbrechen
ausdehne. Die Vorhaltungen am Anfange der Untersuchungen sind
häufig so zurückhaltend, das der Angeschuldigte oft gar nicht
wissen kann, weswegen er sich vertheidigen soll, um so weniger,
als häufig der Inquirent selbst nicht recht weisz, wegen welches
Verbrechens er inquirirt. Der Inquirent, dessen Unparteilichkeit
der Angeschuldigte vertrauen soll, kann ihm nicht als Vertrauen
erweckend erscheinen, da die Bollen des Anklägers und Richters
durcheinander geworfen sind." etc.

-ocr page 22-

bestaande uit leden van den Hoogen Raad, het Hof
en pensionarissen, die een zeer goed ontwerp ver-
vaardigden. «Welke de redenen zijn, waarom dit
ontwerp, hetwelk menigvuldige verbeteringen be-
vatte , geen gevolg heeft gehad, is mij niet geble-
ken» zegt Mr. de Bosch Kemper. De gewoonte om
alleen op confessie te veroordeelen bleef niet al-
leen in stand, maar kwam zelfs nog menigvuldiger
voor dan vroeger.

Men pijnigde, naar \'t schijnt, niet meer zoo fel
als te voren, want er bleven meer gevangenen over
die niet bekenden, maar wat nood voor de voor-
standers eener inquisitorische procedure ? Men bood
een request aan de Staten aan, en verzocht de
gevangenhouding van de zoodanigen. In 1773 werd
er weder eene commissie benoemd, doch in plaats
van daaruit aanleiding te nemen om eenige wezen-
lijke verbeteringen te kunnen opnoemen, moeten
wij het Mr. de Bosch Kemper nazeggen: «Even-
als zoo vele nuttige commissiën gedurende onze
Republiek liep ook deze te niet zonder dat men
immer iets verder van haar hoorde».

Herinneren wij hier kortelijk het proces van Cor-
nelis de Witt, beschuldigd van aanslag op het leven
van Willem III in 1672, om een nieuw en sprekend
bewijs te geven dat men over de gebrekkige en

-ocr page 23-

gruwzame strafvordering van die dagen niet ten
onregte geklaagd heeft.

De verklaring van Willem Tichelaar behelsde
o. a. deze feiten :

dat hij den 8 Juli des morgens vroeg naar den
Ruard was gegaan om hem te spreken;

dat hij eerst de Ruardinne had gesproken, en
daarna in de kamer van de Witt was toegelaten,
terwijl de Ruard nog te bed lag,

dat hij den Ruard iets verzocht en deze zich
zeer bereidwillig getoond had, onder voorwaarde
dat Tichelaar hem ook dienst zoude bewijzen, door
nl. den Prins of te vergeven, of op eenige andere
wijze van kant te maken, enz. \')

Hiertegenover staat de verklaring van de Witt,
waarvan wij ook eenige punten willen aanhalen.

De Witt erkent dat Tichelaar bij hem is geweest,
maar verhaalt juist dat die persoon betuigde «beducht
te syn, dat de grote authoriteit, aen den heere prince
van Orangie tegenwoordich overgegeven, de jngesete-
nen meer soude onderdrucken», enz. en dat hij de
Witt «aenstonts nae het vertreck van den voorsz.
Tichelaer, den secretaris van Dordrecht, Arent

\') Vgl. Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht, Dl.
II stuk I 1849.

-ocr page 24-

Muys van Holy, bij hem heeft ontboden, om d\' voorsz.
discoursen van Tichelaer bekent te maecken, met
versoeck ende begeerte, dat hij secretaris deselve
aen den heere borgemeester en den officier soude
willen communiceren omme t\'overleggen, of d\'selve
geraeden mochten vinden den voorsz. Tichelaer
t\' arresteren. Ende heeft den opgem. secretaris
Muys van Holy rapport gedaen, de voorsz. notifica-
tie aen de opgem. heeren gedaan te hebben, de-
welcke geresolveerd hadden, door den substituyt
van de officier op de comportementen van de voorsz.
Tichelaer te sullen doen acht nemen».

Vergelijkt men verder de andere verhoor en
uit het aangehaalde werk, met hetgeen Tichelaar
en vervolgens de Witt verklaard hebben , zoo zal
men bemerken dat die meer overeenkwamen met
hetgeen de Ruard, dan hetgeen zijne tegenpartij
verklaard had; toch was het oordeel der regters,
of liever der inquisiteurs Nyrop, Goes, Lier en Gooi
als volgt:

17 Lunae 15 Aug:

«Nyrop soude meynen datter indiciën genoech
syn om den Ruaert te brengen ter scherper examen».

Goes ut supra.

«Lier soude noch eerst ontbieden Arent Muys
en lloogewerf» (de eerste was dan, naar \'t schijnt,

-ocr page 25-

nog niet gehoord, en had toch, zooals men gemerkt
zal hebben, zulke gewigtige mededeelingen kun-
nen doen) «en door deselve den Ruaert aansegge
syne onweerheden (?), de poincten daeriime hij
met de getuygen discrepeert ende perseverer ....
en tot scherper examen comen».

De raadsheer Baen was van een beter gevoelen.
Was er van pijniging sprake, dan meende hij dat
Tichelaar die eerst ondergaan moest; doch
Gooi
vond dat men den Ruard tot scherper examen
moest brengen, terwijl de president zich tot den
anderen dag wilde bedenken.

De geschiedenis leert dat men den ongelukkigen
Ruard werkelijk op de pijnbank gebragt heeft,
en toen het graauw aan het drama een bloedig
einde maakte, belette de justitie dit niet. Het jaar
1672 kenmerkt zich door den afschuwelijken moord
der de Witten. \')

\') Verg. overigens A. W. Kroon, Jan de Witt contra Oranje,
1650—1072 Amsterdam 1868 bi. 233 volg.

Belangrijk is vooral het vonnis tegen den ongelukkigen staats-
man geveld, dat wij in dit werk kunnen lezen. Wij zullen
kunnen opmerken dat het geheel niet met redenen bekleed ge-
veld is :

,,\'t Holt\' van Holland, gesien ende geëxamineert hebbende de
stukken ende munimonten bij den Procureur-Generael aan densel-
ven Hove overgegeven tot laste van Mr. Cornelis de Witt, ouclt-
Bur gemeestcr der stadt Dordrecht ende B.uard van den lande van

-ocr page 26-

Een ander voorbeeld voor ons beweren is eene
sententie van het Hof van Holland, gewezen in zake
van zekeren Jan Ilarge «waarbij hij is vrijgespro-
ken van de beschuldigingen door den Bailliu Maar-
ten Mooij tegen hem geformeert, den 5 April 1743»,
liet onvolledige en verwarde in de opeengestapelde
beschuldigingen is voor ons belangrijk, wij willen
er daarom het een en ander van aanhalen:

«Eerstelijck, dat de voornoemde Jan Harge, als
rentmeester van de Heeren, buiten derselver wee-
ten, door grooten dwang, overmagt, bedreyging,
en selfs onder den eed, de huurders van het Bui-
tenveld soude hebben gedwongen tot liet teekenen
van een schelmagtig contract tot syn eyge voor-
deel, als te zien zoude zijn uit het contract in
dato 6 Sept. 1735».

«Ten tweede dat hij zonder eenige wettige Regts-
pleginge of Authorisatie van den Regter, het huis
van Nan Bessels met een mooker soude hebben
opgeslagen, schoenen met silvere gespen en ander

Putten, jegenswoordigli gevangen op de voorpoorte van denselven
Hove, mitsgaders syne examinatiën ende confrontatiën, als mede
het geene van wege den voorsz. gevangene is overgelevert, ende
voorts alles overwogen hebbende, \'t geen ter materie dienende
is ende eenigsints heeft, mogen moveren, verklaert denselven ge-
vangene vervallen van alle syne digniteyten ende ampten" enz.

-ocr page 27-

goed daeruit, en meede genomen; zoodat den voor-
noemde persoon om zijn geweld, de voorsz. plaats
zoude hebben moeten verlaten, en na de Rijp ge-
trokken zoude zijn, zooals voorm. Marge selfs op
het Regthuis voor de Heeren zoude hebben be-
leeden».

«Ten derde dat hij een afgedwaald ram van
Cornelis Janse Jongejan soude hebben benadert,
sijn oormerk daer in gesneden, en bij zijn schapen
gehouden, tot dat Jongejan cleselve hadde ge-
eygent».

«Ten vierde dat hij des nagts op een gansch
wonderlijke wijze aan de strand zoude hebben af-
gehaeld en geschut circa 100 schapen, toebehoo-
rende aan de erven van Pieter Muller».

«En wijders», lezen wij iets later, «soo veel schelm-
stukken gepleegt soude hebben dat het getal daer-
van als ontelbaar geworden soude sijn»; terwijl wij
uit een Request van zijne huisvrouw weten dat
deze Jan Ilarge «in zijne lankduurige gevankenis»
door afmattende en nachtelijke verhooren werd
gekweld en mishandeld. Veertien verschillende
misdrijven waren dezen beschuldigde tegelijk te
laste gelegd, en wij kunnen daaronder geen enkel
opnoemen bepaald vermeld of gemotiveerd. In-
dedaad bij zulke beschuldigingen zou men eer aan

-ocr page 28-

eene uitbarsting van personeele veete, dan aan
jurisprudentie gaan denken.

Zelfs nog in het jaar 1791, na de noodlottige
tweespalt van 1780—1787, vinden wij een voor-
beeld van de bedorvenheid der procedure in de
toenmalige Vereenigde Nederlanden, blootgelegd in
de «Rechtmaatige en vrijmoedige verdeediging» van
den uitgeweken Utrechtschen procureur en notaris
Adrianus Hoevenaar. \') Het werk is geschreven
om aan te toonen «het wederrechtelijke en nietige
der crimineele procedures tegen hem ingesteld door
Jonkli. Frederik Christiaan Reinhard Baron van
Reede en Agrim». — Genoemde Hoevenaar, bur-
ger van Utrecht, was, afwezig zijnde, alleen bij
Edicte gedagvaard, zonder dat eenige citatie in
persoon had plaats gehad, niettegenstaande de wet
die citatie duidelijk beval:

«Item alle citatiën sullen gedaen werden aen
den persoonen van den ghedaechden, indien zij
binnen beuren huyse zijn, ende tot heure domicilie,
ende woonstede, als zij absent, ende niet binnen
den huysen sijn». 2)

Het werk is gedrukt te Duinkerken in 1791.

2) Costum. en Usant. Rubr. 5 van citatie art. 1. — pag. 5 de.
genoemde „Verdeediging".

-ocr page 29-

«Het tweede vereischte is, zoo vervolgt Hoeve-
naai\', dat volgens onze stijl, bij het doen van citatie
aen eenen gedaagden word geïnsinueert en over-
geleevert copia van het tegens hem gepraesenteerd
Request; welk Request teffens moet inhouden: de
misdaed bij den Gedaagden begaan; de tijd wanneer;
de plaats waar hetzelve is geschied, en de per-
zoon aan wien: — opdat een gedaagde, compa-
reerende, zich kan verweeren op de questiën van
zijne apprehensie».\')

Uit een en ander leidt Hoevenaar zeer juist
af dat ook nu al de daarop tegen hem gevolgde
procedures «nul en van geener waarde zijn» ; want,
zegt hij, «het zal daarom dan ook voor altijd een
essentieel defect, informaliteit, en nulliteit zijn en
blijven dat de indaagingen in onze tijden zijn ge-
daan met het voorbijgaan der woonsteden van de
Beklaagdens»; (d. i. bij Edicte.)

In den Woordentolk van Mr. Thymon Boey van
het jaar 1773, komen de vereischten van eene
ordelijke en ordinaire regtspleging, hetzij dan in
burgerlijke of in strafzaken, zeer duidelijk voor:
«De dagvaardingen moeten geschieden aan de
persoonen zelf, of aan imant van haar huisgezin

\') Pag. 8.

-ocr page 30-

of buuren, met copie van het Mandement volgens
het
91 en 99 art. van de Instructie, en het 8 art.
van de Ampliatie van dezelve Instructie van den
21 sten Dec. 1579. En moet beneevens de dagvaardinge
werden gegeeven copye authentiek van de brieven
van verbrande obligatiën en Accoorden of andere
Instrumenten, waarop van weegen den Eischer ten
daage dienende , namptissement of condemnatie zal
verzogt worden».

Was de manier van procederen, vervat in het
inquisitorisch proces alles behalve behoorlijk, de
praktijk liet dikwerf nog meer te wenschen over,
en men ontzag zich somtijds niet lijnregt tegen de
wetten te handelen. Het zij genoeg tot het opstel
de Baljuwen van den Rijks-Archivaris Mr. L. P. C.
van den Bergh te verwijzen.

-ocr page 31-

De Criminele procedure van 1795—1811.

Bij de behandeling van dit tijdvak zullen wij nog
niet veel vooruitgang in de wijze van procederen
kunnen bemerken. De omwenteling van 1795 bragt
wel het afschaffen der pijnbank te weeg, maar
tengevolge daarvan ook bepaaldelijk in Holland
«eene stremming in de criminele regtspleging»,
zooals Mr. de Bosch Kemper het uitdrukt. !)

De algemeene manier van procedeeren in civile
en crimineele zaaken, gearresteerd den 22steu
Augustus 1799, geeft in een der artikelen het
geval aan wanneer een extra-ordinair proces in
een ordinair veranderd moet worden, nl. «als het
Hof bevindt dat de beschuldigde de hem te last

*) Inl, III § 13.

-ocr page 32-

gelegde misdaad standvastig ontkent, en het daar-
enboven twijfelachtig schijnt, of de bewijzen tegen
hem ingebragt, al of niet genoegzaam zijn om hem
als schuldig te beschouwen»; maar wij zouden in
eene wet, in dat tijdperk van hervorming vastge-
steld , liever alleen het ordinair proces vermeld
zien. l>e beschuldigde zal inmiddels, volgens art.
128, nog in hechtenis blijven, doch zijne gevan-
genis kon in zooverre verligt worden dat zijn echt-
genoot, nabestaanden en verdere vrienden hem
mogten bezoeken.

De pijnbank was door art. 1 van het provisioneel
reglement van 10 October 1798 geheel afgeschaft,
zoodat de extra-ordinaire procedure in 1799 ten
minsteniet meer de gruwzaamheid van vroeger tijden
behield; maar dat men wel andere middelen wist te
baat te nemen, toont de zaak van een\' zekeren
Jansen, die in 1802 nog door middel van slagen
tot bekentenis gebragt werd. \') Het zoo even

\') Zie Crimineel proces tegen Hendrik Jansen met aanmer-
kingen uitgegeven door Mr. B. A. van Houten, Amsterdam 1803
pag. 172. „Ordonneert dezen Gevangen stellig te andwoorden
op de vragen, welke hem alsnu zullen gedaan worden, respeeti-
velijk; en bij weigering aan het voldoen van deze order, stelt
denzclven, in confonnité van het twede lid van Art. 1 van het
reglement van 10 October 1798 , in handen van den procureur
der Gemeente, om hem Gev. bij provisie door Bullepeesslagen,

-ocr page 33-

genoemd reglement «volgens hetwelk bij provisie,
en tot dat eene alge me ene manier van procederen
zou zijn ingevoerd» in Holland zou worden gepro-
cedeerd tegen gevangenen die niet bekend hadden,
hief de pijnbank (wij zagen \'t reeds) in art. 1 op,
maar in de tweede alinea van dat art. lezen wij
niettemin dat dit den regter niet belet den ge-
vangene die blijft ontkennen, door zoodanige mid-
delen, als hij gepast zal oordeelen, tot belijdenis te
noodzaken. —■ Dat deze bepaling tot eene gebeur-
tenis als die van 1802, hoe schreeuwend dan ook,
aanleiding gegeven heeft, zal wel niemand be-
vreemden. Heeft de gevangene niet bekend en
zijn de genomen informatiën nog ongenoegzaam,
dan wordt hij onder handtasting en belofte van
weêr te zullen verschijnen, als \'t noodig is, ontsla-
gen volgens art. 6 van genoemd reglement. \')

Een allerbelangrijkst geval dat om een duidelijk
denkbeeld van de procedure dier dagen te geven,
vermelding verdient, is de zaak van de twee ge-
vangenen H. S. L. en H. M. L. beschuldigd van

ter arbitrage van dit Committé, te doen gehoorzaamcn, enalzoo
stellig op de vragen, die liein gedaan zullen worden, te doen
andwoorden".

\') Ygl. Volledige verzam. der Publieatiën der Bat. Rep. vau
12 Junij—7 Nov. 1798 , Dl. II.

-ocr page 34-

het vervalschen of doen vervalschen van drie re-
cepissen, en verdedigd door Mr. 1L Calkoen, wiens
Memorie van verdediging in 1801 te Amsterdam
gedrukt en uitgegeven is. De toedragt dezer zaak
was volgens de voorstelling van dien regtsgeleerde
aldus: de genoemde drie recepissen waren door
eenen van de gevangenen te koop aangeboden aan
eenen zekeren R. die het al spoedig over den prijs
met hen eens was geworden, doch bij wien dade-
lijk na de ontvangst twijfeling ontstaan was omtrent
de echtheid der bedoelde stukken. Hij had de ver-
koopers daarom gedwongen met hem naar het kan-
toor van den ontvanger te gaan, en hen onderweg
herhaaldelijk beticht hem valsche papieren in han-
den gegeven, en aldus bedrogen te hebben, ja zelfs
«houd den dief! valsche recepissen!» luidkeels op
straat uitgeroepen. Een der bedienden van het
kantoor had «tamquam ex tripode», het verwijt dei\'
vervalsching herhaald, en de beschuldigden waren
zonder eenig regterlijk bevel door «ongequalificeerde»
personen aangehouden en aan de justitie overge-
geven. Uit de verhooren, die terstond gehouden
werden, was volgens Calkoen, geen spoor van schuld
gebleken, maar niettemin had de procureur der
Gemeente (zoo heette destijds het O. M.) Tadama
goedgevonden eene huiszoeking in de woning der

-ocr page 35-

gevangenen te bevelen, welke, evenmin als de ver-
hooren, eenig bewijs van schuld had gegeven.
Indedaad een sprekend bewijs voor de onvolkomen-
heid der toenmalige regtspleging: een zeer zwak
vermoeden doet niet de justitie, maar burgers de
handen aan hunne medeburgers slaan, en hen aan
liet geregt overleveren, en toch dit geschiedde
straffeloos. Hoeveel nog zou er hebben moeten
gebeuren vóór aan dezen toestand een einde ge-
maakt werd, indien de Code d\'instruction crimi-
nelle hier niet ten gevolge der inlijving bij Frankrijk,
in 1811 ingevoerd was.

Doch ook in Frankrijk is men niet in eens tot
de nuttige instelling van eene akte van beschuldi-
ging gekomen. Grove onregelmatigheden zijn,
zoo als men weet, aan deze wet voorafgegaan.
Oneindig erger willekeur dan wij gekend hebben,
vinden wij daar eerst onder de oude monarchie,
daarna ten tijde der revolutie, zelfs bij de wet als
regtvaardig erkend. Getuige de verfoeijelijke wet van
22 prairial an 2 (10 Juni), waarin wij dit lezen:

Art. 4. «Le tribunal révolutionnaire est institué
pour punir les ennemis du peuple.

5. Les ennemis du peuple sont ceux qui cher-

\') Bij heete daad kan dit nog geschieden. Zie hierbij Wetboek
van strafvordering artikel 39.

-ocr page 36-

chent à anéantir la liberté publique, soit par la
force, soit par la ruse.

6. Sont réputés ennemis du peuple ceux qui
auront provoqué le rétablissement de la royauté,
ou cherché à avilir ou à dissoudre la convention
nationale, et le gouvernement révolutionnaire et
républicain, dont elle est le centre.

Ceux qui auront trompé le peuple ou les répré-
sentants du peuple, pour les induire â des démar-
ches contraires aux intérêts de la liberté.

Ceux qui auront cherché à inspirer le découra-
gement pour favoriser les entreprises des tyrans
ligués contre la république.

8. La preuve nécessaire pour condamner les
ennemis du peuple est toute espèce de documents,
soit matérielle, soit morale, soit verbale, soit écrite,
qui peut naturellement obtenir l\'assentiment de
tout esprit juste et raisonnable; la règle des juge-
ments est la conscience des jurés éclairés par
l\'amour de la patrie; leur but, le triomphe de la
république et la ruine de ses ennemis; la procé-
dure , les moyens simples que le bon sens indique
pour parvenir à la connaissance de la vérité,
dans les formes que la loi détermine», etc. 1)

\') cf. Droit public français ou histoire des institutions politiques
par J. B. J. Pailliet, Paris Juin 1822.

-ocr page 37-

Geen wonder dat zelfs een van de mannen die
lang tot de voorstanders van het schrikbewind be-
hoorde, en dus aan de uitvaardiging van deze wet
mede de hand geleend had, er later op terugkwam,
en er den bittersten spot meê dreef. Wij willen
de woorden van Camille Desmoulins, aangehaald
bij Louis Blanc, \') hier laten volgen. In bijtende
satire doet hij, met toespeling op de slechtste
tijden van Rome, de heillooze ongerijmdheid dezer
artikelen duidelijk uitkomen.

...............«Bientôt ce fut un crime de

lèse-majesté ou de contre-révolution à la ville de
Nursia d\'avoir élevé un monument à ses habitants,
morts au siège de Modène; .... crime de contre-
révolution à Libon Drusus d\'avoir demandé aux
diseurs de bonne aventure s\'il ne posséderait pas un
jour de grandes richesses; crime de contre-révo-
lution au journaliste Crémutius Cordus d\'avoir appelé
Brutus et Cassius les derniers des Romains ; crime
de contre-révolution à un des descendants de
Cassius d\'avoir chez lui un portrait de son bisaieul ;
crime de contre-révolution à Petréius d\'avoir eu un
songe sur Claude; crime de contre-révolution à
A-ppius Silanus de ce que la femme de Claude avait

\') Hist,. de la révolu t. franç. Par. 1858. Ed.fr. p. 216. sqq. T. X.

-ocr page 38-

eu un songe sur lui.....; crime de contre-révo-
lution à la mère du Consul Fusius Geminus d\'avoir
pleuré la mort funeste de son fils».

«Tout donnait de l\'ombrage au tyran. Un citoyen
avait-il de la popularité, c\'était un rival du prince
qui pouvait susciter une guerre civile. Studia
civium in se verteret, et si multi iclem audeant,
bellum esse. Suspect.

«Fuyait-on, au contraire, la popularité, et se
tenait-on au coin de son feu, cette vie retirée vous
avait fait remarquer, vous avait donné de la con-
sidération. Quanto metu occultior, tanto famae
adeptus. Suspect.

«Etiez-vous riche, il v avait un péril imminent
que le peuple ne fût corrompu par vos largesses.
Auri vim atque opes Plauti principi infensas.
Suspect», etc.

Is de aanhaling van deze artikelen, en de kritiek
van Robespierre\'s tijdgenoot welsprekender dan
eenig ander bewijs, voor de waarheid der bewe-
ring dat het systeem van eene akte van beschuldi-
ging en een zuiver accusatorisch proces in Frank-
rijk niet zonder moeite zijn binnengedrongen, wij
behoeven evenmin naar voorbeelden eener slechte
manier van procederen in ons land, en dat zelfs
nog zeer kort voor de invoering der Fransche wet-

-ocr page 39-

geving, te zoeken. Het is de Deductie in de zaak
van den luitenant-generaal S. J. Bruce, tegen den
procureur-generaal van het hooge nationale geregts-
hof, die nog in het jaar 1810, als een treurig bewijs
daarvan voor ons ligt.

Als eerste vereischte voor de wettigheid eener aan-
klagt herinnert de verdediger van dien krijgsman, van
der Spijk, aan hetgeen reeds in het Romeinsche regt
als zoodanig gold: duidelijkheid en bepaaldheid
der aanklagt, en volledige opgave van de wetten
waartegen misdreven is, terwijl in de conclusie
van eisch geen tekst uit het toenmalig Wetboek,
van 26 Junij 1799 nl., bijgebragt was. Zonder
wet toch, merkt de verdediger op, kan geen
overtreding bestaan, en als de procureur-generaal
iemand beschuldigde zonder dat hij bepaald te
kennen gaf, waarvan, ware de verdediging eveneens
onmogelijk als de aanklagt ongemotiveerd. Maar
er was hier nog meer geschied. De eischer had
den «verweerder» aangeklaagd als hebbende bedre-
ven de misdaden van
desobedientie, pligtverzuim en
wandevoir, benamingen die in het Militair Wet-
boek niet te vinden waren. Welke misdaden,
vraagt de verweerder, worden hier nu mede be-
doeld ? Is
desobedientie misschien insubordinatie ?

En wat zijn pligtverzuim en wandevoir 1 Zijn het

3

-ocr page 40-

niet, vraagt de advokaat, afgetrokken denkbeelden
die meer tot de qualiteit dan tot het wezen der
misdaad behooren? En, gaat hij voort, mag de
verweerder zich niet ten hoogste beklagen daarover
dat de noodzakelijkheid zich opdoet tot het doen
van zoodanige vragen, welke in eene criminele
accusatie niet behoorden voor te komen?

Als conclusie uit het een en ander leidt de ver-
weerder eindelijk af. dat ((gelijk in facto waarachtig
is, in het libellus accusatorius geene hoègenaamde
allegatie van een doleus opzet voorkomt, hetwelk
als een primum verzuim had moeten geconstateerd
worden», —

«dat wij hier onder het oog hebben een libellus
accusatorius, hetwelk deficieert in de precise en
bepaalde opnoeming of daarstelling der feiten waar-
in het aangetijgde delict gezocht wordt», —

«dat het aan geen minder defect laboreert in het
gebrekkige der qualificatie, welke noodig was om
zoodanige gespecificeerde faiten tot in justitie straf-
bare delicten te maken», —

«dat de eischer in zoodanige verlegenheid schijnt
gebragt te zijn, dat hij het allereerste requisiet tot
het vinden en daarstellen van een delict noodza-
kelijk, nl. het aanwezen van een doleus opzet, niet
alleen niet heeft trachten te bewijzen, maar (zoo-

-ocr page 41-

als de verweerder reeds aanmerkte) zelfs niet als
een positief in het libel heeft gebragt», —

en «eindelijk dat in het geheele libel geene al-
legatie van bepaalde wetten voorkomt, waartegen
de verweerder zoude hebben gedelinqueerd, en uit
kracht en op grond van welke wetten mitsdien regt
gevraagd wordt».

Een ander belangrijk voorbeeld van ongemotiveerd
beschuldigen vinden wij iets vroeger in de Verant-
woording en verdediging van den zeekapitein Cornelis
de Tong, \') en wel in deze zinsneden: «het is niet
genoeg dat de Fiscaal met brommende woorden
maar ter neder stelt, dat dat pligtverzuim wordt
geaggraveerd door de wonderlijke samenloop der om-
standigheden — dat hier coneurreeren verraderlijke
praesumptiëns tegens den gedetineerde.— De Fiscaal
moet dit bewijzen, hij moet dit zo klaar als den dag
bewijzen, en ontbreekt er zoodanig volledig en con-
vaincant bewijs, dan behoort dien eisch aan den
fiscaal te worden ontzegd.

«Aanmerkelijk en belangrijk is op dit sujet, het
zeggen van den Italiaanschen criminalist Risi, 1)

1 ) Risi Observations sur des matières de jurisprudence criminelle
Chap. 1 des preuves nécessaires pour fonder sou jugement, etc.

-ocr page 42-

«Quoique les peines que les hommes ont statuées
contre d\'autres hommes, servent à les contenir dans
leur devoir, on ne saurait trop être sur ses gardes,
pour ne pas recourir légèrement à ces remèdes ex-
trêmes, toujours douloureux aux yeux de l\'huma-
nité, de peur que la précipitation avec laquelle on
en userait, ne causât à la société civile un nouveau
mal, dont il importe de la garantir. Sans cette sage
précaution, les uns périraient de la main des bri-
gands, et d\'autres par la sentence des juges. Voilà
pourquoi les Tribunaux ne doivent prononcer aucun
jugement en fait de crime, que sur des preuves
si évidentes qu\'elles égalent ou qu\'elles surpassent
même, comme le disent les jurisconsultes, la clarté
du jour. Probationes luce clariores».

«Zo dra de inhoud dezer vreemde sententie», zegt
de kapitein ter zee verder, «de fatale en onbe-
grijpelijke uitspraak des rechters, ter mijner ken-
nisse kwam, presenteerde ik dadelijk Request om
herziening van dit, ik moet het herzeggen, buiten
voorbeeld vreemde vonnis te mogen hebben, en
— voegt hij er bij — «hoe wonderlijk \'s werelds
zaken wisselen en veranderen, kunnen ook deze
twee commissarissen getuigen ; de een, A. Schier-

-ocr page 43-

hout, had eene sententie tegen zich, waarbij hij
verklaard werd: meineedig, infaam en inhabil, om
immer den lande in eenige qualiteit te kunnen
dienen, en wijders voor altoos gebannen uit de
Vereenigde Nederlanden en Ressorte van de Ge-
neraliteit, zonder ooit wederom daarin te mogen
komen, op poene van zwaarder straf.» enz.

Dit zij in het voorbijgaan herinnerd om te be-
toogen dat vonnissen, hoe vreemd ook soms ge-
wezen, en hoe gestreng den misdadiger treffende,
in die dagen niet altijd de gevolgen mede sleep-
ten , die men er van verwachtte.

Het zoude ons te ver van het voorgestelde doel
afbrengen deze zaak nog breedvoeriger te behan-
delen. Gelukkig dat uit deze onzekerheid en ver-
warring eerst in Frankrijk, daarna ook bij ons,
een beter systeem ontstaan is. Het is inzonder-
heid uitgedrukt in de acte d\'accusation van art.
241, code d\'instruction eriminelle, onze akte van
beschuldiging, in de wet van 1838 overgenomen.

-ocr page 44-

De akte van beschuldiging in het Engeische Regt.

Bij het beschouwen der criminele regtspleging
uit den lateren en tegenwoordigen tijd trekt het
Engelsche Regt in niet geringe mate de aandacht.
Niet alleen toch is dit Regt ten voorbeeld geweest
aan het Fransche. *) en dus ook aan het onze.
maar wij vinden in \'t bijzonder aldaar in de akten van
beschuldiging vooral in den laatsten tijd, zooveel
voortreffelijks dat zij eene nadere beschouwing vol-
komen waardig zijn. Duidelijke en volledige opgave
der feiten is een eerste vereischte voor de geldig-
heid van een
indictment, waarin ten eene male het
stilzwijgen over het vroeger hetzij dan berispelijk

\') Die Gesetzgebung und Recktsübung über Strafverfahren nach
ihrer neuesten Fortbildung von Dr. C. J. A. Mittermaier, Erlan-
gen 1856. pag. 78.

-ocr page 45-

of onberispelijk gedrag van den beklaagde, zoo-
wel wat zijn zedelijken, als maatschappelijke»
toestand aangaat, bewaard wordt. «L\'acte d\'accu-
sation» lezen wij bij Mittermaier\'s vertaler \') «doit
garder un complet silence sur les antécédents mo-
raux et judiciaires». Daarom noemt hij deze akte
een van de steunpilaren der burgerlijke vrijheid,
daarom is zij zoo eenvoudig mogelijk, en prijst
Chauffard haar als «purgé aujourd\'hui de tout
formalisme inutile».

Dit laatste mogen wij echter niet voorbijgaan
zonder te wijzen op de groote verandering die de
Engelsche akten van beschuldiging vooral ten ge-
volge van de wet van 1852, waarop wij later
zullen terugkomen, ondergaan hebben. Blijft het
reeds opgemerkte omtrent duidelijkheid en volle-
digheid waar, men kan niet ontveinzen dat een
en ander vroeger al te zeer overdreven werd, en
dat men een vloed van geijkte termen en formu-
len in de oudere akten aantreft die geheel over-
bodig was. Uit Archbold\'s summary, 2) waar-

v) Traité de la procédure criminelle en Angleterre, en Ecosse
et dans l\'Amérique du Nord, augmenté des additions de l\'auteur
traduit de l\'Allemand par A. Chauffard, Paris 1868.

2) Archbold\'s summary of the law relative to Pleading and
Evidence in criminal cases.

-ocr page 46-

van in 1843 de negende Editiete Londen verscheen,
behoeven wij slechts een paar akten aan te halen
om dit te bewijzen.

Indictment for Murder by Strangling.

— «did make an assault; and that the said J. S.
a certain silk handkerchief, of the value of one
shilling, about the neck of him the said ,T. N. then
and there feloniously, wilfully, and of his malice
aforethought, did fix, tie, and fasten, and that the
said J. S. with the silk handkerchief aforesaid ,
him the said J. N. then and there feloniously ,
wilfully, and of his malice aforethought, did choak.
suffocate, and strangle; of which said choaking
suffocation and strangling, he the said J. N. there
and there instantly died;» etc.

Indictment for murder by throwing a stone.

— «did make an assault; and that the said J. S.
a certain stone, of no value, which the said J. S.
in his right hand then and there had, and held,
to, against and upon the said J. N. then and there
feloniously, wilfully, and of his malice aforethought,
did cast and throw; and that the said J. S. with

-ocr page 47-

the stone aforesaid, so cast and thrown by him as
aforesaid., the said J. N. in and upon the right
side of the head, near the right temple of him
the said J. N. then and there feloniously, wilfully
and of his malice aforethought, did strike and
wound, giving to the said J. N. then and there,
with the stone aforesaid, so as aforesaid by the said
J. S. cast and thrown, in and upon the said right
side of the head, near the right temple of him,
the said J. N. one mortal wound, of the length of
three inches and the depth of one inch».

Bij dezen vloed van woorden en onnoodige
herhalingen moeten wij toch met Mittermaier \')
erkennen, dat het hier uitsluitend om het aange-
tijgde feit en het bepaaldelijk ter zake dienende te
doen is; dat slechts de toedragt van het feit met het
booze opzet vermeld wordt, en dat men er niets vindt
wat den beklaagde bovendien nog in een ongun-
stig daglicht stelt, iets, wat men in Frankrijk,
België en elders maar al te dikwijls zal aantref-
fen. Onder de voordeelen der Engelsche akten
noemt de hoogleeraar deze: «Was bei der Be-
trachtung des Gangs der englischen Strafver-
handlungen vorzüglich den guten Eindruck her-

-ocr page 48-

vorbringt, dasz hier ein unparteiischer Versuch
gemacht wird, die Wahrheit zu entdecken, ist die
Leidenschaftslosigkeit, die Ruhe und Würde der
Verhandlung, welcher die Idee zum Grunde liegt,
das der Ankläger strenge die Schuld des Angeklag-
ten, so wie er sie behauptet zu beweisen schuldig
ist, und für den Angeklagten die Vermuthung der
Schuldlosigkeit spricht. und der Ankläger auf keine
Weise begünstigt und der Grundsatz der Gleichheit
zwischen den Waffen der Anklage und der Ver-
teidigung nicht verletzt wird».

Toch was hij voor het al te angstvallig nakomen
der vormen niet blind waar hij in een ander werk \')
schrijft: «die durch Gesetz und Praxis bestimmten
Formen dieser Anklagsacten müssen ängstlich
beobachtet, und mit den genauesten gerichtsge-
bräuchlichen Ausdrücken dem einzelnen Verbrechen
angepaszt werden» en: «die Parlamentsacte vom
26 Mai 1826 Art. 20. hat zwar viel dieser Pedanterei
entgegengewirkt».

Waren de vroegere akten van beschuldiging dus
al te naauwziftend en volledig, de latere hebben het

\') Das deutsche Strafverfahren in genauer Vergleichuug mit
dem englischen und französischen Straf-Processe , Theil II >
Heidelb. 1840.

-ocr page 49-

overtollige verworpen, maar desniettemin het goede
behouden, en zoo ergens, dan is het hier dat de
woorden van Montesquieu hunne toepassing vin-
den : «le peuple n\'est pas jurisconsulte ; il faut lui
présenter à juger un seul objet, un fait, un seul
fait. Il ne faut point régler les tribunaux humains
par les maximes des tribunaux qui regardent l\'autre
vie. La justice humaine , qui ne voit que les ac-
tions, n\'a qu\'un pacte avec les hommes, qui est
celui de l\'innocence; la justice divine, qui voit les
pensées, en a deux : celui de l\'innocence, et celui
du repentir». Men neme ten allen tijde wel in acht
dat hetgeen aan den regter ter beoordeeling wordt
voorgelegd, enkel het feit is met de omstandigheden,
en het booze opzet, maar dat de justitie over \'s men-
schen karakter geen oordeel te vellen heeft, daar
dit alleen voor de regtbank der zedelijkheid te pas
komen kan.

Graan wij nu meer in bijzonderheden de in beschul-
diging stelling en de opmaking der akte zelve na.
Wanneer het «commitment» of de verwijzing naar
de criminele justitie heeft plaats gehad en de pro-
cessen-verbaal van de instractie aan den bevoeg-
den regterlijken ambtenaar zijn overhandigd, moet
er eene akte van beschuldiging opgemaakt worden.
Wij willen nu het groot verschil dat de Engelsche

-ocr page 50-

regtspleging in dit geval oplevert met betrekking tot
de Fransche en Duitsche, door het aanhalen der woor-
den van Chauffard aangeven : «Tandis que suivant
la législation française et allemande l\'acte d\'accusa-
tion n\'est dressé qu\'après que la chambre des mises
en accusation a renvoyé le prévenu en état d\'accu-
sation devant les assises, cet acte (indictment) \')
en Angleterre et en Amérique se trouve d\'ores et
déjà tout préparé pour être soumis au grand jury,
qui a uniquement à décider s\'il autorise l\'accusation
telle qu\'elle est formulée». Het kan in Frankrijk
gebeuren, zegt Chauffard 2), dat deze akte, die daar
uitsluitend het werk van den procureur-generaal,
of van een\' der ondergeschikte ambtenaren van het
parket is, de zaak op eene eenzijdige wijze voorstelt,
en er dingen invlecht die er een nieuw karakter
aan geven, die de kamer van beschuldiging (chambre
d\'accusation) niet heeft kunnen beoordeelen, en,
voegt hij er bij, «bien que cet acte se réfère en ap-
parence à la décision de cette chambre». Mitter-

!) Dit woord wordt afgeleid van indictare, gebruikelijk in de
Middeneeuwen.

Zie hierbij Sc. Bexon , Développement de la théorie des lois
criminelles, Paris 1802. Joseph Rey, Des Institutions judiciaires
de 1\'Angeterre etc. Par. 1826.

2) Pag. 272 aangeh. werk.

-ocr page 51-

maier zag dit nadeel reeds in toen hij schreef:
«Die Anklageschrift soll die rechtliche Natur des
Verbrechens, dessen Anklage zugelassen ist, und
die Thatsachen und Umstände, worauf das Ver-
weisungsurtbeil die Anklage baute, unter dem Ge-
sichtspunkte , unter welchem das Urtheil sie auffasste
(nicht mehr und nicht weniger) enthalten. Wie
wenig dies in der Rechtsübung beobachtet wird,
und beobachtet werden kann, ergiebt sich, wenn
man die Anklageschriften näher prüft, deren Fehler
vorzüglich darin liegen, dasz der Staatsanwalt (dessen
in seinem Antrage aufgestellte Ansichten oft von
der Anklagekammer nicht getheilt werden) in der
Schrift Thatsachen , die in der Anklagekammer
nicht so aufgefasst wurden, in einer seinen Zwecke
gemässen Weise darstellt, Thatsachen, für die
in den Akten ungenügende Beweise sich fin-
den, als Wahrheit zum Grunde legt, in einer
mit kühner Phantasie entworfenen Interesse er-
weckenden Darstellung der That, wie sich der
Staatsanwalt vorstellt, als wirklich geschehen er-
zählt, aus der Lebensgeschichte des Angeklagten
beliebig hereinzieht was den Glauben begrün-
den kann, dasz ihm das Verbrechen zuzutrauen
ist, Gründe zum Verbrechen als Gewissheit be-
hauptet, Beweis- und Verdächtsgründe, selbst

-ocr page 52-

mit Aufführung der Namen der Zeugen und
wörtlicher Angabe ihrer Aussage aufnimmt». 1)
Men is er dan in Engeland ook ver van af de
Fransche in staat van beschuldiging stelling goed
te keuren. 2) De naauwkeurige uiteenzetting van
feiten en omstandigheden, veeltijds een goed deel
van des beschuldigden levensgeschiedenis (natuur-
lijk in korte trekken vermeld) en eene meestal
ongunstige beschouwing van zijn karakter, dit
alles komt in Frankrijk, zoowel als bij ons, in
de akte van beschuldiging voor, en steunt op de
voorloopige instructie. Als men zulk eene akte in-
ziet zou men er bijna niet aan twijfelen of de be-
schuldigde heeft het feit bedreven. Wat men er
in vinden zal is gewoonlijk eene allerzwartste
schildering van de diepe verdorvenheid, zoo niet
onverbeterlijkheid des beschuldigden, om aan te
toonen hoe de voorgenomen misdaad langzamerhand
bij hem ontstaan en gerijpt is. 3)

«li fallait», zegt daarom Chauffard op pag. 274
«s\'emparer de chaque déposition défavorable ä
i\'accusé mais émanant de témoins qui ne présentaient

\') Gesetzgebung und Rechtsübung pag. 411.

2) Vgl. Edinburgh Review Julij 1842. pag. 365, bij Chauffard.

3) Vgl. Feuerbach Betrachtungen über die Oeffentlichkeit und
Mündlichkeit, Th. II, Legraverned enz.

-ocr page 53-

aucune garantie, et faire considérer tout ce qu\'ils
déclaraient comme vérité incontestable, pour inspi-
rer aux jurés la plus grande indignation contre
l\'accusé, et les remplir de cette conviction qu\'il
n\'y avait pas de monstruosité qu\'on ne pût attendre
de l\'accusé)). r) Als dit zoo is, en de akten van
beschuldiging leeren het in menigte, vragen wij of
zulk eene voorstelling niet stellig ten nadeele van
den beschuldigde moet werken, en of het niet veel
beter ware eenvoudig de misdaad met alle omstan-
digheden aan te geven, zooals ook door het Fransche
Wetboek, zoowel als door het onze wordt voorge-
schreven. «Tout tend ici» zegt een Engelsch regts-
geleerde 2) «à dérouter le jurv, à jeter du trouble
dans son esprit, et à obtenir son verdict sans le
secours de la preuve. Dans un acte d\'accusation
semblable, les déclaratiçns passionnées d\'un témoin,
entendu d\'une manière superficiel le, sont présentées
comme véridiques; le ministère public y suppose,
avec le secours de l\'imagination, de quelle manière
le crime pouvait être commis, et s\'arrête à cette

-ocr page 54-

supposition, comme si elle était démontrée. Le
caractère de l\'accusé y est peint de manière à faire
admettre la vraisemblance de son crime». In En-
geland , Schotland en Amerika is het juist het
tegenovergestelde, zooals men uit deze woorden zal
opmerken : «cet acte doit contenir un énoncé simple,
clair et précis des faits et circonstances servant de
base à l\'accusation, sans qu\'il s\'y mêle aucune
supposition, aucune appréciation particulière de
l\'organe de l\'accusation. Il a uniquement pour but
de faire connaître clairement à l\'accusé le crime
qui lui est imputé, et partant aux jurés l\'objet de
l\'accusation, ainsi que les points sur lesquels leur
attention doit se porter, au moment où ils auront
à se prononcer sur la question de culpabilité». Al
deze aangehaalde bezwaren kunnen dus in die akten
niet voorkomen. Men zal er zelfs geene vroegere
veroordeeling in mogen aanhalen, omdat die slechts
op de straf invloed kan hebben, niet op de onbe-
vangen waardering van het aanhangige feit.

Iets anders wat men vroeger met groote naauw-
keurigheid toepaste, doch later als overbodig ver-
wierp wordt gevonden bij Bexon l) en bestaat in
het met Latijnsche termen en volgens vaste for-

\'j Développement T. I p. 454/5.

-ocr page 55-

muien aanduiden van het booze opzet. Het is iets
dat sedert ais onnoodig afgeschaft is, omdat men
eens het booze opzet vermeld hebbende, het niet
ten tweeden male behoeft te doen. Zoo vinden wij
o. a. «proditorie et contra ligeantiae suae debitum»
«murderavit s. murdravit» «ravished, rapuit» en
dergelijke uitdrukkingen, die tot de duidelijkheid
niets zullen afdoen, omdat een beklaagde en ook
het grootste aantal leden eerier jury eerder zijne
moedertaal dan latijn verstaan zal.

Wij zien echter in het indictment behalve de hier
en daar nog al te angstvallige naauwkeurigheid, het
van ouds als wezenlijk nuttig en vereischte behouden:
duidelijkheid in de opgave van personen en feiten ,
met het booze opzet vervat in de woorden «felo-
niously, wilfully and of his malice aforethought».
Een
indictment bestaat uit drie deelen:

a. De aanhef luidt als volgt: «Middlesex to wit:
The jurors of our lady the Queen upon their oath
present, that J. S. late of the parish of R. in the
country of M. labourer, not having the fear of God
before his eyes, but being moved and seduced by
the instigation of the devil2), on the third day of

\') Archbold pag. 18.

2) In het hierna gemeld opstel van The Law magazine sloeg
men (p
ag. 69) voor, den Duivel maar weg te-laten.

-ocr page 56-

August, in the fourth year of the reign of our
sovereign lady Victoria, with force and arms, at
the parish aforesaid, in the country aforesaid, in
and upon one J. N. in the peace of God and our
said lady the Queen then and there being, felonious-
ly, wilfully», enz.

Inderdaad onze aanhef: «de procureur-generaal

bij het Hof.......geeft te kennen», is vrij wat

eenvoudiger, en daarom beter.

b. De beschrijving van het feit met al de om-
standigheden, en

c. Het slot, /\'conclusion, résumé), als volgt:

«do say, that the said J. S. the said J. N. in
manner and form aforesaid, feloniously, wilfully,
and of his malice aforethought, did kill and murder;
against the peace of our lady the Queen, her crown
and dignity».

Aan het slot wordt dus het misdrijf met het booze
opzet herhaald. Bij de beschrijving van het feit
zullen, behalve alle verzwarende of verligtende om-
standigheden de naam, voornaam , ouderdom ,
woonplaats en beroep van den misdadiger vermeld
moeten worden. Bij het
indictment zal men
van niet meer dan één misdrijt kunnen betich-
ten, ook zullen daarbij niet meerdere personen
mogen aangeklaagd worden, behalve wanneer zij

-ocr page 57-

medepligtig zijn. Eene misdaad kan strafbaar
zijn in
\'t algemeen volgens de wet, en dan is het
slot, zooals wij reeds aanhaalden: «against the
peace of our lady the Queen her crown and dig-
nity». Maar eene misdaad kan ook strafbaar zijn
volgens een bepaald statuut, en dan is het slot:
«against the form of the statute in such case made
and provided», enz.

Bij onvolledigheid en gebrekkigheid van een in-
dictment
, zoodanig dat men er den beklaagde niet
op veroordeelen kan, zal men het indictment ver-
nietigen. Eene al te schroomvallige naauwkeurigheid
deed soms een
indictment om nietige redenen on-
geldig verklaren, doch dit is als eene uitzondering
te beschouwen: men verkrijgt de nietigverklaring
door een verzoek aan de jury, voor welke het is
opgemaakt.

Het indictment dient vooreerst tot gids voor de
jury, en tevens om in elk geval op eene gemoti-
veerde beschuldiging te steunen, iets waarvan het
nut onmiskenbaar is. Vraagt men wat een
indict-
ment
eigenlijk is, het antwoord wordt gevonden
bij Arcbbold : «An indictment is a written accusation
of one or more persons of a crime, preferred to,
and presented upon oath by a grand jury».

Belangrijk is hier vooral de latere wet, nl. die

-ocr page 58-

van 1852 \') in Engeland op de akten van beschul-
diging gemaakt. Zij bestaat uit vier deelen en wij
geven hier den korten inhoud terug 2) om aan te
toonen hoe practisch de zaak in Engeland behan-
deld wordt.

Het opmaken der akte van beschuldiging wordt
als eene zaak van groot gewigt beschouwd: daar-
door worden de debatten geregeld, en er mag ge-
durende het verhoor niets anders aan den beklaagde
worden te laste gelegd, dan reeds door de akte
vermeld wordt, omdat zulks de verdediging be~
moeijelijken zou. Het eenige waar het in Enge-
land en Amerika op aankomt, is dat de jury
beslisse of de beklaagde het feit bedreven heeft
dat in de akte wordt omschreven. Op de quali-
(icatie van dit misdadige feit zal bijzonder gelet
worden, omdat hiervan het al of niet schuldige,
of de meerdere of mindere mate van schuld zal
afhangen, en dus ook de uitspraak der jury.

De oude formules, waar de vorige akten van over-
vloeiden, worden bij deze wet als onbruikbaar verwor-
pen; het is voldoende in de akte een getrouw en duide-

>) Law Magazine Ao. 1852 pag. 66. Vol. XVI. Forms of in-
dictments under Lord
Camphell\'s Act. 14 en 15 Vict. c. 100.

2) Volgens Mittermaier en Chauffard, p. 289 volgg.

-ocr page 59-

lijk verslag van het feit, zooals het zich toedroeg, te
geven , met alle ter zake werkelijk dienende omstan-
digheden. «Il doit y être fait mention des caractères et
éléments constitutifs du crime au point de vue légal,
en même temps que de toutes les circonstances
matérielles de l\'acte incriminé». Tijd en plaats
moeten zoo algemeen mogelijk in de akte van be-
schuldiging vermeld worden, omdat het vaak
moeijelijk is te veel in bijzonderheden tredende in
alles aan de waarheid gelijk te blijven, en men
zich dan ligt verkeerde voorstellingen zoude maken.1)
Men ziet terstond hierbij in de waarheid der woor-
den van Chauffard : «Il est facile de voir que, par
ce moyen, la délibération des jurés se trouve sin-
gulièrement facilitée, tout autant qu\'ils peuvent
plus aisément se mettre d\'accord»; te meer wan-
neer men bedenkt dat de jury slechts de regter
van het feit is, en niet van de straf die er op
volgen moet.

In geval van hoogverraad zal de akte van be-
schuldiging met bijzondere zorg moeten worden
opgemaakt; omdat het in dit geval een eerste
vereischte is den beschuldigde zijne verdediging

\') Zie hierover Complete report of the trial of Dr. Pritchard „
Edinburgh 1865 pag. 3. Chauffard p. 291.

-ocr page 60-

zoo gemakkelijk mogelijk te maken, moet men alle
omstandigheden naauwkeurig vermelden, en b. v.
als er eene zamenzwering bestond, het doel daar-
van , zoo bepaald mogelijk aangeven , en dergelijke.

Het is in Engeland geoorloofd, wanneer er ver-
scheidene zamenloopende misdrijven mits gelijk-
tijdige bestaan , ze in een en dezelfde akte als
zamenhangend te vereenigen. l) In dit geval zal het
indictment in verschillende deelen gesplitst moeten
worden. Zoo mag men ook
alternatief beschuldi-
digen (Times, 13 Febr. 1852), Insgelijks mag men
iemand aanwijzen als hoofddader, mededader of
begunstiger. Men mag ook verscheidene personen
in ééne akte aanklagen, behalve als het belang
dier personen zelve het tegenovergestelde vereischen
mogt; eveneens als men één individu van verschil-
lende misdrijven mag beschuldigen. Men zal echter in
het laatste geval elke zaak afzonderlijk behandelen.

!) Wetb. v. Strafvord. Art. 129, 130, 165.

-ocr page 61-

Y.

De Fransch-Nederlandselie criminele regtspleging
van 1811—1838.

Zoovele eeuwen moesten er verloopen, de erger-
lijkste wetten moesten in Frankrijk afgekondigd
en weer herroepen of afgeschaft worden, vreemde
overheersching ons onze nationaliteit ontnemen,
en uitheemsche wetten opleggen, vóór men het
eenvoudige en gewenschte systeem van aecusato-
rische regtspleging en de Romeinsche libelli ac-
cusationis gewijzigd terug zag. In 1811 werd de
Code d\'instruction criminelle hier te lande inge-
voerd, die tegelijk met de daarin omstandig ge-
regelde jury tot ons kwam. Duidelijk en volledig
is de bepaling van art. 241: «Dans tous les cas,
où le prévenu sera renvoyé à la cour d\'assises, le

-ocr page 62-

procureur général \') sera tenu de rédiger un acte
d\'accusation. — L\'acte d\'accusation exposera: 1 La
nature du délit qui forme la base de l\'accusation,
2 le fait et toutes les circonstances qui peuvent
aggraver ou diminuer la peine; le prévenu y sera
dénommé et clairement désigné. L\'acte d\'accusation
sera terminé par le résumé suivant: En conséquence
N. est accusé d\'avoir commis tel meurtre, tel vol
ou tel autre crime avec telle et telle circonstance».

Vraagt men naar de juridieke beteekenis dezer
akte, het antwoord is te vinden bij Bourguignon2)
en dient tot een sterk bewijs dat deze akte in den
grond der zaak hetzelfde is als de genoemde libellus
van de Romeinen: «L\'acte d\'accusation, suivant la
loi d\'instruction du 29 Sept. 1791» (de schrijver klimt
dus reeds iets vroeger op dan den code van 1808,
in 1810 ingevoerd,) «n\'est autre chose qu\'un exposé
exact mais précis, dans lequel on énonce que tel
jour, à telle heure et à tel endroit, il a été com-
mis un délit de telle et telle nature ; que telle
personne est l\'auteur de ce délit, ou soupçonnée

\') De wet van 1791 en de Code van 3 brumaire an 4 droegen
de redactie dezer akte aan den directeur der jury op; terwijl de
wet van 7 pluviôse an 9 er den „magistrat de sûreté" mede
belastte.

2) Manuel d\'instruction criminelle Tom. I. p. 251.

-ocr page 63-

de l\'avoir commis. Cet acte doit contenir toutes
les circonstances qui ont précédé, accompagné et
suivi le délit : en un mot présenter dans toute
leur étendue les faits qui ont rapport au délit :
de sorte que le lieu, le jour, l\'heure, les personnes
et le délit soient désignés le plus clairement possi-
ble. L\'acte d\'accusation n\'est sujet d\'ailleurs à
aucune autre forme».

Even als te Rome de misdadige wil (dolus malus)
als vereischte tot het toerekenen van eene mis-
daad, het voornaamste was waarop men bij het
vervaardigen van een libellus te letten had, en
geen aanklagt voor wettig gehouden werd, als de
beschuldiger niet aantoonde dat er opzet, een be-
paalde drijfveer der handeling die hij bekend maakte,
bestaan had, evenzoo moest ook in Frankrijk, waar
vooral de C. P. van 1791 bij een tal misdrijven
voor de strafbaarheid den boozen wil en de bepaalde
drijfveer zorgvuldig formuleerde, in deze akte het
opzet in de eerste plaats vermeld worden. \')

-ocr page 64-

Scipion Bexon \') schreef reeds: «Mais ce qui est
le plus essentiel, c\'est dénonciation du fait avec
clarté et précision, en employant même pour définir
certains crimes des termes que la loi leur a telle-
ment appropriés, pour en rendre l\'idée précise,
que nulle autre expression équivalente, quelque
synonyme elle pût paraître, ne pourrait les rem-
placer, sinon l\'acte d\'accusation est nul.

Par exemple, dans la trahison, il faut exprimer
pour en rendre le fait, qu\'elle a été commise
traîtreusement et contre la fidélité jurée — trea-
sonably and against his allegiance — proditorie et
contra ligeantiae suae debitum.

Dans les actes d\'accusation pour meurtre, il est
nécessaire d\'articuler que le prévenu a tué meur-
trièrement, et non tué simplement et mis à mort
un tel. —

*

C\'est par ces moyens que les actes d\'accusation
présentent des idées claires sur le fait et sur l\'in-
tention qui a pu raccompagner».

Zonder boos opzet toch is geen misdaad denkbaar ;

moyen violent que ce soit, des bâtiments, maisons etc., sera
puni de la peine de six années de fers". C. P. de 1791 pag. 2
tit. 2. sect. 2. art. 35.

\') Développement de la théorie des lois criminelles. Paris,
Nivôse an X.

-ocr page 65-

wil men dus beschuldigen dan zal men in de eerste
plaats, het bestaan van den wil om te misdoen
moeten aanduiden. Als voorbeeld kan de navol-
gende mededeeling van Bexon dienen : Twee kna-
pen hadden elkander zoodanig mishandeld, dat
een hunner, dertien jaren oud, zijn makker had
dood geslagen. De groote jury in Engeland be-
sliste dat hier geen dolus aanwezig was en gaf
verder geen gevolg aan de aanklagt.

«Ainsi» lezen wij bij Bourguignon, «au lieu de
dire en conséquence, tel est accusé d\'avoir commis
un assassinat sur la personne de N. il faudra ex-
pliquer les circonstances qui caractérisent ce crime
résultant de l\'instruction ; en conséquence, tel est
accusé d\'avoir commis
volontairement et de guet
apens,
porté des coups avec armes à un tel, qui
ont causé sa mort avant les 40 jours», etc.

Uit de aangehaalde woorden van Scipion Bexon
zal men opgemerkt hebben, dat het juist qualificeren
van het misdadige feit van ouds in Engeland
een eerste vereischte is, en aldus in Frankrijk
is overgenomen. Het is naar aanleiding van die
woorden dat ook een paar zinsneden uit het
werk van Mr. J. A. Weiland hier niet overbodig

\') Bijdragen tot de wetenschap der strafregtspl., Delft 1826. p. 101.

-ocr page 66-

zullen zijn: «In Engeland is het de pligt van
een ieder die het bewijs voert, tegelijk bij het
gebruik van eenig bewijsmiddel, punt voor punt
de daadzaak, of de met de daad in betrekking
staande omstandigheid aati te wijzen, die door het-
zelve moet bewezen worden; en indien zulks wordt
verzuimd, of wanneer het twijfelachtig is tot welke
stelling of daadzaak het middel van bewijs moet
dienen, zoo behoort het tot de pligt des voorzit-
tenden regters, om door doelmatige vragen dit
gebrek voor te komen».

Behalve de vermelding van het opzet zal de
akte van beschuldiging naauwkeurig het misdrijf
met alle bijkomende omstandigheden, hetzij die
tot verzwaring, hetzij tot verligting aanleiding-
geven, beschrijven; den naam van den dader of
van hem en zijne medepligtigen aangeven, en
ten slotte de gevolgtrekking inhouden dat ge-
noemde persoon, hetzij alleen, hetzij met zijne
medepligtigen, beschuldigd wordt van de opge-
noemde misdaad. Wanneer wij dit alles met de
Romeinsche libelli vergelijken, vinden wij in
den aard der zaak geen onderscheid, en dat
eene dusdanige manier van procederen, al was
die dan ook door vreemde overheersching bij
ons tot stand gekomen, oneindig beter was dan

-ocr page 67-

de vroegere, zal wel niemand betwijfelen. \')

Dat men nogtans in Frankrijk deze akte van be-
schuldiging wel eens misbruikt heeft, door op in zich
zelve onbeteekenende feiten het bestaan te gronden
van misdrijven die in werkelijkheid niet aanwezig wa-
ren, blijkt o.a. uit de verwijten van Feuerbach 1) en
wel uit deze woorden: «Die gewöhnlich sehr detaillirte
Anklagsacte wird in Gegenwart aller Zeugen verlesen
worauf sich diese wieder in ihr Zimmer zurückziehen,
um alsdann einzeln vorgerufen zu werden. Eine,
in vieler Hinsicht, besonders aber auch darum
höchst gefährliche Einrichtung, weil dadurch all-
zuviel den Zeugen im Voraus in die Seele und in
den Mund gelegt wird. Das Verlesen der Anklags-
acte dauerte in diesem Hochverrathsprocesse von
Nachmittags 1—5 Uhr und suggerirte den Zeugen
die speciellesten Umstände. Wer zum Informati-
onsprotocoll gelogen hatte, durfte nur aufmerk-
sam zuhören, um in der Anklagsacte sein Zeug-
nisz wieder herauszufinden und dadurch gegen
die Gefahr von Widersprüchen zwischen seinen
öffentlich-, mündlichen und seinen geheimen

1 ) OfFentl. und Mündlichkeit der Gerechtigkeitspflege, Giesseu
1325. II pag. 389.

-ocr page 68-

schriftlichen Aussagen sich im Vorans gehorig zu
sichern».

Het is toch boven allen twijfel verheven dat men een
bepaald misdrijf aan de Justitie ontdekkende, niet in
gevaar zal komen bij het getuigenverhoor iets an ders
te zeggen dan bij de aanklagt, omdat men zich tot het
opnoemen van dezelfde feiten bepalen zal. Wanneer
echter uit het opgeven van eenige onbeteekenende
en dikwerf onzamenhangende feiten tot het bestaan
van een misdrijf moet geconcludeerd worden, zoo
als in Frankrijk menigmaal geschied is, zal men
alligt iets anders getuigen dan men vroeger, gedu-
rende de instructie, gezegd heeft, omdat die feiten
meestentijds onbelangrijk, en onzeker wat de bedoe-
ling van den dader aangaat, zullen wezen. Men
heeft dan, zooals Feuerbach zegt, slechts goed toe
te luisteren bij het lezen der akte van beschuldiging
en de would-be aanklagt zal den schijn van waar-
heid niet missen.

Maar nog sterker zal men van het soms plaats
gehad hebbende misbruik der akte van beschuldi-
ging overtuigd worden, bij het lezen der woorden
van Guizot«Dans le proces qui vient d\'avoir lieu
au sujet des troubles du mois de juin, 1\'acte d\'ac-

\') Des coiispiratious et de la justice politique , Ch. IV.

-ocr page 69-

cusation dressé par M. le procureur-général a été
divisé en deux parties, la première sous le titre
de faits généraux, la seconde sous celui de faits
particuliers aux accusés. La procédure a été con-
duite, et les témoignages rendus, du côté des
accusés eux-mêmes comme du ministère public,
dans le système de l\'acte d\'accusation». Deze on-
derscheiding nu, zegt Guizot, komt uit den aard
der zaak het meest voor bij politieke misdrijven,
omdat men daar niet zoo juist bepalen kan waaruit
de misdaad die men bedoelt, bestaan heeft: «Le
crime, conspiration ou autre, ne s\'était point résumé
en un fait complet et certain, les éléments en sont,
pour ainsi dire, épars; ils résident dans une mul-
titude de circonstances, plus ou moins indifférentes
par elles mêmes, visites, réunions, paroles, lettres
obscures, etc. où le pouvoir qui poursuit est obligé
d\'aller les chercher».

Het is duidelijk dat de naauwkeurige opgave van
het feit of de feiten met deze onderscheiding niet
kan gepaard gaan, en zoo heeft men dan ook ter
vermijding van die bezwaren,
van de moeijelijkheid
in het preciseren der kenteekenen van een complot
tegen de veiligheid van den Staat, in 1834 onder
Louis Philippe bij de wet van 24 Mei, de zaak
vereenvoudigd, en de duidelijke aantijging van

-ocr page 70-

gemakkelijk te bewijzen feiten bij oploopen, za~
raenrotting, oproer, enz. gevorderd. Helder vinden
wij dit verband van de feiten en van den misda-
digen wil door de wet gevorderd, aangetoond bij
Chauvean «La législation caractérise l\'attentat par
le but auquel il veut atteindre, destruction ou
changement de gouvernement, excitation à la ré-
volte contre l\'autorité royale, ou à la guerre civile,
etc. C\'est dans les limites de cette définition légale
que les accusations relatives doivent être ramenées.
Les actes les plus flagrants d\'insurrection sont
impunis s\'ils ne contiennent pas un attentat; des-
cendre en armes dans les rues et sur les places
publiques au milieu d\'un mouvement insurrection-
nel, s\'y retrancher et se préparer à soutenir un
siège contre la force publique, ce n\'est rien encore
si l\'accusation ne prouve pas que cette prise d\'armes
et ces retranchements étaient l\'exécution ou la
tentative d\'un attentat».

«Un principe incontestable», merkte de schrandere
Odilon Barrot 2) aan, «c\'est qu\'il n\'y a de crime
dans notre législation que quand le fait matériel
est uni à une intention criminelle; que tout crime

\') Théorie du Code Pénal Tom. I Brux. 1837. Chap. XVII § 3.
2) Pag. 280.

-ocr page 71-

se compose de deux éléments, la matérialité des
faits et l\'intention criminelle».

Hoe menigvuldig ook de pogingen mogen geweest
zijn die er bij ons tusschen de jaren 1813 en 1838
zijn in het werk gesteld om een nieuw Wet-
boek van Strafregt tegelijk met dat van Straf-
vordering tot stand te brengen, geene daarvan
werd met goed gevolg bekroond, en wij hebben den
Code d\'instruction criminelle, evenals de andere
Fransche Wetboeken, gedurende 27 jaren behouden.
Het eenige wat uit dien tijd beteekenis en ge-
wigt heeft, is het besluit van 11 December 1813,
waarbij de jury afgeschaft, doch overigens het
accusatorisch proces gehandhaafd werd. Wij mogen
deze instelling echter niet voorbijgaan, zonder er,
alvorens onze akten van beschuldiging te bespre-
ken , het een en ander in korte trekken van mede
te deelen.

«La procédure parjurés» zegt J. M. Ie Graverend \')
«fut établie en France par la loi du 16—29 Sep-
tembre 1791. Cet établissement qui changeait
entièrement l\'organisation judiciaire, fut précédé
de longues discussions. On proposait d\'appliquer

\') Traité de la législ. criminelle Brux. 1832 Ed. III Tome III
Ch. II Sect. I.

-ocr page 72-

ce mode de procéder aux affaires civiles, comme
aux affaires criminelles; on proposait de donner
aux jurés le pouvoir de prononcer sur les questions
de droit et de fait, et sur
l\'application des peines.
Enfin on se détermina à laisser aux juges la décision
des affaires civiles, et on établit seulement les jurés
pour la décision des affaires criminelles, en leur
soumettant le fait et la culpabilité de l\'accusé, et
en laissant à des juges le soin d\'appliquer la peine.

On voulut alors que l\'admission de l\'accusation
fut prononcée par un jury, comme la déclaration
même de culpabilité. On établit donc un jury
d\'accusation, et un jury de jugement, comne chez
les Anglais, dont le système judiciaire servait,
jusqu\'à un certain point, de modèle; mais à la
différence de ce qui se pratique chez eux, où le
jury de jugement se compose d\'un moindre nombre
de personnes que le jury d\'accusation (le grand
jury cf. Blackstone), le jury d\'accusation en France
fut moins nombreux que le jury de jugement».

Bij Feuerbach \') vinden wij eene vertaling
van de woorden van den Engelschman Phillips,
om te betoogen dat het systeem eener jury,

\') Betrachtungen über die Offentl. und Mündlichkeit der Ge-
rechtigkeitspflege — Her Th. p. 435.

-ocr page 73-

zooals dat in Engeland in gebruik is, een bij
uitnemendheid geschikt middel is om onschuldigen
voor het ondergaan van straf te bewaren. «Les
grands-jurys», lezen wij daar «préservent les per-
sonnes innocentes d\'être soumises à un procès
ignominieux, et les mettent à l\'abri des caprices des
juges. — Si les décisions du tribunal révolution-
naire de France eussent été précédées d\'actes d\'ac-
cusation portés devant un grand-jurv, au lieu de
l\'être seulement par l\'information de l\'accusateur
public, sur soixante personnes qui étaient envoyées
à l\'échafaud, pas une seule peut-être n\'eût été
mise en jugement. Comme les grands-jurys sont
les gardiens légitimes du peuple anglais contre les
persécutions, il est évident que les procédures
criminelles, faites par quelque voie que ce soit,
si ce n\'est par l\'intermédiaire d\'un grand-jury, sont
contraires à l\'esprit de notre constitution».

Een nadere bevestiging hiervan lezen wij in de
woorden van Mr. ,T. A. Weiland \') : «Daarom worden
ook de bewijsmiddelen der beschuldiging, vóór dat
men van dezelve voor de kleine jury gebruik mag ma-
ken , eerst door de groote jury onderzocht, en door
deze wordt alle onverdedigbaar, weifelend, en slechts

\') Bijdragen tot de wetenschap der strafregtspleging. 182(1. p. 95.

-ocr page 74-

vermoeden en waarschijnlijkheid opleverend bewijs,
aan den drempel van het geregt afgewezen, en al-
leen dat bewijs toegelaten, hetwelk of onmiddelijk
de daad zelf, of zulke, met de daad in naauwver-
band staande omstandigheden betreft, die, volgens
de overtuiging der over de aanklagt uitspraak
doende gezworenen, door derzelver bondigheid als
volledig bewijs genoegzaam zijn».

Ten slotte halen wij, insgelijks uit het werk van
Mr. Weiland \') eene stelling aan van den reeds
genoemden voorstander der jury Phillips: «Un
grand jury doit être pleinement convaincu de la
vérité de tout ce qui est allégué dans une plainte
avant de la déclarer bien fondée. 11 ne doit se
laisser influencer ni par des probabilités, ni par
des possibilités éloignées».

Al spoedig zou men, na het vernemen van deze
zinsneden, geneigd zijn de instelling der jury
als eene boven alles nuttige te beschouwen; wij
mogen echter niet uit het oog verliezen dat ook
deze instelling haar eigenaardig nadeel met zich
brengt. Wij willen hier verwijzen naar de verwar-
ring van het feitelijk met het regtspunt, die juist
uit deze instelling al ligt ontstaat, en door Mr.

\') Pag. 139.

-ocr page 75-

A. C. Cosman \') zoo duidelijk is in het licht gesteld.
De schrijver begint met op te merken dat in een
Wetboek, waarbij de uitspraak over de schuld of
onschuld van eenen aangeklaagde aan gezworenen
is opgedragen, het feitelijk punt met de meeste
naauwkeurigheid van het regtspunt afgescheiden
moest worden. Hij doet opmerken dat gezworenen
in den regel geen juristen zijn, die dus niet over
het regtspunt maar wel over het feitelijk element
mogen oordeelen, hetgeen vaak niet geschiedt. «En
echter» gaat hij voort, «is de Fransche lijfstraffelijke
regtspleging zoodanig ingerigt, dat de jury bijna
altijd tegelijk met het feitelijk punt ook het regts-
punt moet beslissen, hoezeer het ontwijfelbaar de
bedoeling van den wetgever was, het laatste uit-
sluitend aan de beoordeeling van het Hof van
Assises over te laten». — Een beklaagde wordt
door de Raadkamer der Regtbank naar de ka-
mer van beschuldiging van het Hof verwezen,
en als er genoegzame bezwaren bestaan in staat
van beschuldiging gesteld door een arrest, en
ten gevolge van dit arrest maakt de procureur-

x) Mr. A. C. Cosman, over de verwarring van het feitelijk en
het regtspunt, Bijdr. tot Ttegtsgel. en Wetgev., 6e deel Ao. 1831
en 1832.

-ocr page 76-

generaal de akte van beschuldiging op volgens art.
241 Code d\'instr. crim. met het résumé aan het
slot, zooals wij dit in genoemd artikel lezen kunnen.
Naar dit resume nu wordt de vraag geregeld die
de voorzitter van het Hof aan de jury ter beant-
woording voorstelt. Is de aangeklaagde schuldig
aan alles wat in het resume der acte van beschul-
diging wordt vermeld ? zal men aan de jury
vragen volgens art. 337, en hierop zal deze
antwoorden. Maar juist door hierop een antwoord
na ingesteld onderzoek te geven beslist de jury
over beide punten tegelijk, want zij zegt tevens of
het genoemde feit een diefstal, manslag, of wat
ook, daarstelt of niet.

«Hierdoor», zoo vervolgt Mr. Cosman, «zal
de verdediger dikwijls genoodzaakt zijn het regts-
punt reeds voor de jury te bepleiten, opdat
deze niet door eene voorbarige uitspraak het Hof
dwinge, tegen de letter en den geest der wet eenen
beschuldigde tot eene straf te veroordeelen, welke
hij niet verdiende». — Wij zullen de in zijn betoog
aangehaalde voorbeelden overnemen.

«Voor het Hof van Assises alhier, (te Amsterdam
in 1831) verscheen de Directeur eener zoogenaamde
ziekenbus, beschuldigd van diefstal door middel
van valsche sleutels gepleegd; hij had uit de kist,

-ocr page 77-

waarin de kas van het genootschap werd bewaard,
eene vrij aanzienlijke som weggenomen. Daar er
nu aan de genoemde kist drie sloten waren, ter-
wijl de beschuldigde, als directeur, den sleutel van
slechts een derzelve in zijn bezit had, zoo maakte
de akte van beschuldiging hieruit op, dat de be-
schuldigde de twee andere sloten door middel van
valsche sleutels had geopend. Het bleek echter uit
de verklaringen der getuigen, dat men den beschul-
digde bij verscheidene gelegenheden ook de sleutels
van het tweede en derde slot had ter hand gesteld.
Hierdoor verviel niet alleen de qualificatie der val-
sche sleutels, maar verkreeg ook het delict zelf
eenen geheel anderen naam en aard. De directeur
maakte zich nu alleen schuldig aan misbruik van
vertrouwen, gelijk het Hof dit dan ook heeft be-
grepen. Indien nu deze zaak voor gezworenen ware
behandeld geworden, dan had de verdediger reeds
voor deze regters van het feitelijk punt het regts-
punt moeten ontwikkelen; dan had hij hun moeten
aantoonen, dat diefstal alleen gepleegd wordt omtrent
goederen, die in eens anders bezit zijn, en dan
hadden de gezworenen het regtspunt beslist, waar-
toe zij eigenlijk niet bevoegd zijn».

«Op den 20stt\'n Januarij 1830 stond voor het Hof
van Assises dezer Provinciën zekere Leon. Meijer

-ocr page 78-

te regt, beschuldigd van valschheid in onderhand-
sche geschriften, door het valschelijk namaken van
geschriften en naamteekeningen, alsmede van het
gebruik maken van deze alzoo valsche onderhandsche
geschriften, wetende dat dezelve valsch waren.

De openbare aanklager beweerde dat de be-
schuldigde eenige getuigschriften van goed gedrag
had opgemaakt en met een valschen naam onder-
teekend. Het viel echter den verdediger niet moeie-
lijk te betoogen dat hier geene crimineel strafbare
valschheid gepleegd was. Dit is het natuurlijke,
het onmiddelijke gevolg van art. 161 C. P., waarbij
hij, die een valsch getuigschrift van goed gedrag
onder den naam van eenen
openbaren ambtenaar
vervaardigt, slechts met eene correctionele" gevan-
genisstraf van zes maanden tot twee jaren wordt
gestraft. Voor gezworenen pleitende had de ver-
dediger hun dit regtspunt moeten voordragen; want
anders zouden zij, eenmaal overtuigd zijnde, dat
de beschuldigde de valsche getuigschriften had ge-
maakt, niet geaarzeld hebben hem schuldig te ver-
klaren aan valschheid in onderhandsche geschriften
en alsdan ware het Hof genoodzaakt geweest den
beschuldigde tot eene onteerende straf te veroor-
deelen, hoezeer hij zich alleen aan een zoodanig
feit had schuldig gemaakt, hetwelk door geene

-ocr page 79-

strafwet verboden was. Doch zelfs dan, wanneer
de gezworenen, de voordragt van den verdediger
gehoord hebbende, den beschuldigde
niet schuldig
verklaarden aan valschheid in onderhandsche ge-
schriften , zoude deze uitspraak, waardoor het regts-
punt beslist wordt, strijdig zijn met de bevoegdheid
en het doel der zending van eene jury». \')

\') Vgl. hierbij den strijd tusschen den Hoogl. Modderman en
Mr. A. F. Jongstra over wettelijke bewijsregelen.

-ocr page 80-

De akten van beschuldiging van art. 143 en 144 Wb. v. Stfv.

«In het geval waarin het Hof de teregtstelling
van den beklaagde overeenkomstig den vijfden titel
van dit Wetboek zal hebben bevolen, zal de pro-
cureur-generaal verpligt zijn binnen den kortst
mogelijken tijd eene akte van beschuldiging op te
maken» lezen wij in art. 143 Wb. van Strafv. De
eerste vraag die zich hierbij voordoet is: wat is
deze akte eigenlijk, en wat moet zij bevatten?
Buiten twijfel heeft deze akte hetzelfde doel als de
libellus accusatorius van de Romeinen, nl. zij moet
den regter eene duidelijke voorstelling van de mis-
daad met alle bijkomende omstandigheden geven,
en den naam van den dader, of van hem en zijne
medepligtigen kenbaar maken. «Met alle de om-
standigheden» zegt het artikel duidelijk. Dat deze
uitdrukking tot velerlei opvatting kan aanleiding

-ocr page 81-

geven zullen wij al aanstonds bemerken. Het ont-
werp-reglement op de Strafvordering voor de West-
Indische Koloniën, zegt in art. 122: De akte van
beschuldiging moet inhouden (sub n". 2) : «eene
duidelijke en geregelde voordragt van al hetgeen
de instructie heeft doen kennen betrekkelijk het
feit of de feiten aan den beklaagde te laste gelegd»,
hetgeen duidelijker mag genoemd worden dan het-
geen in art. 144 sub n°. 2 in ons Wetb. v. Strafv.
te lezen staat. Dat men deze woorden uit ons
Wetboek alleen op verzwarende omstandigheden
zou moeten toepassen, zou eene dwaling zijn:
«naar deze bedoelingen des Franschen wetgevers»,
zegt Mr. de Bosch Kemper , «welke, blijkens de
gehouden beraadslagingen, ook door den Neder-
landschen zijn aangenomen, behoort de akte van
beschuldiging een onpartijdig overzigt der instructie
te behelzen» (zooals ook het Indische ontwerp zegt):
«zoowel de bezwaren van schuld, als de voordeelige
omstandigheden behooren in dezelve vermeld te
worden».

Daarom zegt ook Rauter 2) «L\'acte d\'accusation
ne doit pas avoir exclusivement pour but de pré-

\') Wetb. v. Strafv. ontwikkeld . Dl. It p. 315.

s) Cours de droit criminel, II § 772.

-ocr page 82-

senter les charges; il doit être un acte de ma-
gistrature judiciaire, fait dans le but de procurer
1\'application positive ou négative de la loi pénale».
Deze akte zal tevens bij het verhoor dienen, om den
president de gewenschte orde in het ondervragen
van getuigen en het nader onderzoeken van de te
last gelegde feiten, beter te helpen in acht nemen.
Mr. de Bosch Kemper maakt er opmerkzaam op,
dat men in de akte van beschuldiging slechts daad-
zaken zal moeten vermeld vinden, en geenszins
eene redenering over de bewijskracht daarvan,
omdat de regter alleen ten gevolge van gepleegde
feiten zal kunnen veroordeelen, en zegt verder:
«dat, ofschoon de tegenwoordige akte van beschul-
diging veel overeenkomst heeft met den libellus
accusatorius van vroeger, het arrest van teregt-
stelling eigenlijk de aanklagt bevat».
De akte van
beschuldiging
, zou men kunnen defmieren de aan-
klagt van het O. M. bij het Hof; zij is het die
een onpartijdig overzigt der instructie moet geven,
zoowel aan den regter als aan den beschuldigde,
(de
akte toch wordt hem in de gevangenis beteekend,
en vóór het verhoor in zijne tegenwoordigheid
voorgelezen)
en dient tot inachtneming van de orde
bij het verhoor.

Het is juist dit wat artikel 144 bedoelt al is de

-ocr page 83-

redactie minder gelukkig, en wij kunnen met
het oog op de gansche geschiedenis der instelling
niets anders aannemen. De verklaringen van getui-
gen, en veeltijds ook van deskundigen omtrent
de misdaad ingewonnen, zullen bij de akte
vermeld moeten worden, en aan het slot de
«dolus malus», meestal bij ons vervat in de woor-
den «des bewust». « Van hier», zegt Mr. de
Bosch Kemper (ad artic.) «dat de Nederlandsche
wetgever in het ligchaam der akte, een duidelijk
voorstel van het feit met al de omstandigheden
vordert, waardoor hij niets anders dan een overzigt
der instructie kan bedoeld hebben, daar het be-
paalde feit, hetwelk als misdaad wordt te laste
gelegd, in het slot der akte van beschuldiging
vermeld behoort te worden». Toch is de schrijver
dezer woorden met de bepalingen van dit artikel
geenszins ingenomen : ook hij meent dat deze veel
naauwkeuriger hadden kunnen en moeten zijn. In
zijne voorlezingen over het Wetboek van Strafvor-
dering, aan ervaring en wetenschap getoetst, zegt
hij dat dit artikel zeer onjuist uitdrukt hetgeen
eene zoodanige akte zal moeten behelzen. Aan het
slot is het bovendien onzeker of de wetgever de
vermelding van het feit, dan wel van de qualificatie
gewild heeft. Bepaaldelijk met het oog op art.

-ocr page 84-

206 was een duidelijk voorschrift van hetgeen de
akte van beschuldiging moet inhouden zeernoodig,
omdat daarop voornamelijk regt wordt gesproken.
«Zoude» gaat de regtsgeleerde voort «aan de be-
doeling van de akte van beschuldiging niet beter
voldaan worden wanneer werd bevolen dat dezelve
moest behelzen eene opgave van al de bijzonder-
heden, welke bij het onderzoek belangrijk konden
geacht worden, met vermelding van de getuigen
en de bewijsstukken, waarop men zich tot staving
daarvan zoude kunnen beroepen?» Dat deze ge-
dachte aan het Romeinsche Regt reeds niet vreemd
was, zal men uit de woorden van den jurisconsult
Paulus hebben opgemerkt, welke in deze beschou-
wing zijn aangehaald. Om slechts een enkel voor-
beeld eener akte van beschuldiging uit den nieuwsten
tijd aan te halen, die volgens dit gevoelen van
Mr. de Bosch Kemper in elk opzigt rigtig zoude
opgemaakt zijn, noemen wij die tegen Johannes
Graus, van den procureur-generaal bij het Hof te
Utrecht. l) Deze akte- vangt aan met. eene naauw-

\') Zie ook die tegen Jan van der Burg, van het O. M. in
Zuid-Holland, ofschoon niet zoo volledig als de zoo even genoemde.
Weekbl. v. h. Regt Ao. 1859. Alsmede de zaak van J. C. van
Stenis, in de zitting van het Hof van Zuid-Holland van den 6en
Junij 1843, Weekbl. v. h. Regt No. 397, waar men zal kunnen

-ocr page 85-

keurige beschrijving van de woning des beschuldigde,
iets dat volgens art. 144 wel niet vereischtwordt,
maar dat in casu, om eén helder inzigt van het wer-
kelijk gebeurde te geven, toch uitnemend geschikt
bleek te zijn. Verder zien wij den toestand der
vermoorde, gedurende hare laatste dagen, zeer
naauwkeurig geschetst, nevens eenige van hare
gewoonten opgegeven. En zoo behoeft men deze
akte slechts door te lezen om tot in de kleinste
bijzonderheden met alles bekend te worden, en
tot de overtuiging te komen dat zij aan het
begrip eener doeltreffende en juist vervaardigde
akte van beschuldiging allezins voldoet. Voorlang
had Bourguignon geleerd «Le but du législa-
teur en prescrivant sa confection, a été seulement
1a. rédaction d\'un tableau raccourci des charges
de l\'instruction et des faits antécédents ou con-
comitans au crime, au moyen duquel les juges et
les jurés puissent avoir dès l\'ouverture des débats
une idée générale de l\'affaire». Dit kan echter
zonder eenige volledigheid niet bereikt worden.
Carpzovius zegt hiervan, hoewel onder het gezag

opmerken dat er in deze zaak insgelijks eene zeer naauwkeurige
akte van beschuldiging was opgemaakt door den Advokaat-generaal
Mr. Piepers.

\') Jurisprudence des Codes T. I. pag. 518.

-ocr page 86-

der inquisitorische regtspleging schrijvende, in zijne
quaestio CVI, 23 «ut libellus accusatorius indicia
singula ponat, et articulate atque ordine referat,
ad evitandam confusionem et obscuritatem, quae
alias ex libello accusationis facillitne oriri posset».
Hetgeen art. 144 sub n°. 2 eischt is dus met be-
trekking hiertoe niet stellig genoeg. Eindelijk zal
de akte worden besloten door de bepaalde vermel-
ding der misdaad, waarvan de aangeklaagde mits-
dien -wordt beschuldigd, met alle de omstandigheden
welke volgens de wet tot verzwaring of verligting
van straf aanleiding geven. En hoewel deze bepa-
lingen niet op straffe van nietigheid worden voor-
geschreven, zal wel een ieder met het oog op den
aard der zaak met Mr. de Bosch Kemper aannemen,
dat deze nietigheid uit het niet nakomen van eene
dezer vereischten noodwendig zou ontstaan. Hoe
toch zou, wanneer men een verkeerden persoon
noemde, of een feit te laste legde hetwelk de be-
schuldigde niet bedreven had, zulk eene akte aan
de vereischten voldoen? Duidelijk en practisch is
daarom het gezegde van Bonnier \') «L\'acte d\'accu-
sation, qui est la base de la procédure au grand

*) Traité théorique et pratique des preuves en droit civil et en
droit criminel, Paris 1843.

-ocr page 87-

criminel, doit aboutir à des conclusions bien nettes,
énumérant chacune des charges qui pèsent sur
l\'accusé, et les moyens à l\'appui de ces charges.
Il doit faire ressortir les inductions que l\'on peut
tirer du fait allégué, puis démontrer comment ce
fait lui-même est établi, tandis que trop souvent
on procède au hasard, en insistant sur des cir-
constances insignifiantes, autant que sur celles
dont la justification serait décisive».

Deze woorden zullen de strekking der akte van be-
schuldiging beter doen kennen dan de belagchelijke
wijze waarop men in Engeland voorheen het begrip
van naauwkeurigheid in die akten heeft doorgedre-
ven. Wij lezen toch bij denzelfden schrijver eenige
weinige regels verder : «Il y en eut un (acte d\'ac-
cusation) d\'anulé le 10 août 1824, aux assises de
Hereford, parcequ\'on s\'y était servi des mots assises
générales, au lieu de ceux de grandes assises», en
deze werd op dien grond vernietigd Ook de woor-
den van Jules Anspach pleiten voor het geopperd e
gevoelen \') «Une lacune dans la copie signifiée de
l\'acte d\'accusation n\'opère point nullité, si cette
copie fait suffisamment connaître le fait et toutes
les circonstances qui peuvent aggraver ou diminuer

-ocr page 88-

la peine ainsi que la nature du délit, qui forme
la base de l\'accusation». 1) en: «en général, les
omissions et fausses qualifications, contenues dans
l\'acte d\'accusation, n\'opèrent nullité, que lors-
qu\'elles se reproduisent dans les questions posées
au jury».

Aan het slot der akte zal men deze formule
vinden: «......... en wordt N.N. mitsdien be-
schuldigd van ............misdaad waartegen

voorzien is bij art. .... Wetboek van Strafregt»,
zonder dat het hier wederom noodig is de plaats
waar, en den tijd waarop de misdaad bedreven is
te vermelden, omdat men dit reeds uit het lig-
chaam van de akte zelve kan weten.

Evenmin is het noodig bij het résumé der akte
van beschuldiging alle feiten en omstandigheden
te herhalen en op te geven, welke ten grondslag
liggen van het begane misdrijf. Wij vinden dit
geschilpunt behandeld in het Weekblad van het
Regt, n°. 1717 Ao 1856. 2)

1 ) Cass. 3 août 1846 La Haye 4 Juillet 1829.

2 ) Men zie met betrekking tot de qualificatie der feiten aan
het slot der akte, de akte van beschuldiging tegen Jan Slotboom
in het Weekblad No. 1290 Ao. 1851. Daar was doodslag
op verzoek
van het slachtoffer
gequaliliceerd : „doodslag met voorbedachten
rade eu verraderlijk begaan", hetgeen volgens den verdediger des

-ocr page 89-

Daar het juist aangeven en uiteenzetten van de
feiten een hoofdpunt der regtspleging uitmaakt,
zullen deze in het arrest van teregtstelling en in
de akte van beschuldiging op dezelfde wijze ge-
qualiliceerd moeten worden, zoodat er tusschen die
beide stukken de meest mogelijke overeenkomst
ontsta. Iedere criminele procedure toch kan gevoeg-
lijk verdeeld worden in twee afzonderlijke regtsge-
dingen : 1°. de voorloopige of schriftelijke instructie
met het arrest van teregtstelling, en 2°, het openbaar,
mondeling verhoor met de akte van beschuldiging,
die bij de opening der eerste zitting van het Hof
door den griffier wordt voorgelezen. De Lacuisine J)
zegt hiervan het volgende: «Or, il est aisé déjà de
comprendre, par l\'ensemble de ces dispositions, que
l\'arrêt et l\'acte d\'accusation, exigés dans le double

beschuldigde streed met den regel „volenti non fit injuria" doch
door den Reg-ter in cassatie als eene volmaakt juiste qualifieatie
beschouwd is. Zie Weekbl. No. \'1326 Ao. 1852. De pleitreden,
daar te vinden, zijn, zoowel als de conclusie van het O. M.,
^eer belangrijk, doch voor ons onderwerp is het voldoende slechts
de qualifieatie te releveren. — Zie Tit. IX, § 207, Strafgesetz-
buch für das Groszherzogthum Baden von Willi. Thilo, Karlsruhe
1845, waar de „Todtung eines Einwilligenden" als een delictum
sui generis beschouwd en met „Arbeitshaus nicht unter zwei
Jahren, oder Zuchthaus bis zu zehn Jahren" gestraft wordt.

\') Traité du pouvoir judiciaire dans la direction des débats
criminels, Dyon. 1844
p. 158.

-ocr page 90-

but de préciser et qualifier la prévention, et de
déterminer la compétence des juges du fond, for-
ment l\'un et l\'autre un point d\'intersection néces-
saire entre la procédure morte et la procédure
vivante, qui doit succéder à la première. Afin
donc que ces deux procédures distinctes ne soient
jamais confondues, il faut de toute nécessité que
le sort de la première soit irrévocablement fixé
avant que la seconde soit entreprise.»

«L\'acte d\'accusation, d\'ailleurs», gaat dezelfde
schrijver voort (pag. 161), «n\'a comme on sait, pas
moins d\'importance que l\'arrêt de renvoi, dont il
est une émanation, puisque c\'est à proprement
parler, le manifeste du ministère public contre
l\'accusé. Voilà pourquoi les artt. 241, 242, 313,
314, 337, 341 et 342 le considèrent comme la base
fondamentale du débat, de la déclaration du jury
et du jugement, et cela est si vrai, qu\'ainsi qu\'on
en a vu des exemples, il peut être, après l\'arrêt dé-
finitif, l\'objet d\'une cassation individuelle». Men ver-
gelijke hierbij het verslag van de teregtzittingen van
den H. Raad van 10 en 12 Maart en 1 April 1845, Bijbl.
Dl. 7 Ao. 1845 pag. 271. De vraag was deze :
behoefl
het voorschrift van art.
211 Strafv. al 2. «Het (arrest)
moet wijders inhouden \'s Hofs beslissing over de
punten bij art. 206 vermeld, mitsgaders, in geval

-ocr page 91-

van veroordeeling, den tekst der wet welke wordt
toegepast, en de straf, waartoe de beschuldigde
wordt veroordeeld, alles op straffe van nietigheid»
in verband met art. 206 Wetb. van Strafv. te wor-
den opgevolgd, zoodat het Hof op straffe van nietig-
heid beslissen moet naar aanleiding van de akte van
beschuldiging, zoo het slot dier akte van beschuldi-
ging afwijkt van het arrest van teregtstelling?
De
advokaat-generaal, Mr. Arntzenius, beantwoordde
deze vraag ontkennend, en de H. Raad vereenigde
zich met zijne conclusie. Toch weten wij uit
de jurisprudentie dat de H. Raad in verscheidene
gevallen, waarin het arrest van teregtstelling en
de akte van beschuldiging andere feiten inhielden,
of het eerste vollediger was dan de tweede, zulke
akten vernietigde. Anders is het gelegen met
de min volledige en zelfs onjuiste voorstelling van
enkele omstandigheden in de akte van beschuldi-
ging. De jurisprudentie heeft geleerd dat dit geen
aanleiding tot vernietiging dier akte kan geven,
mits die vergissing of dat gebrek niet de hoofdzaak
gelde. Wij verwijzen hier nogmaals naar de vroe-
ger aangehaalde woorden van Jules Anspach, en
het betoog van Mr. de Bosch Kemper, waar
aangetoond wordt dat de nietigheid alleen zou
volgen uit merkelijke en beslissende fouten of on-

-ocr page 92-

naauwkeurigheden. Al wat in de akte van beschul-
diging vervat is, steunt nog op informatiën en
verklaringen van onbeëedigde getuigen, en van
dit alles zal gedurende het openbaar geding op de
teregtzitting nader moeten blijken. Men vergete
insgelijks niet dat er nog niets bewezen is op
het tijdstip waarop de akte van beschuldiging
vervaardigd wordt, en dat de regter eerst na
de evengemelde openbare behandeling der zaak,
zekerheid zal hebben en dus zal mogen veroor-
deelen.

Duidelijkheidshalve willen wij een voorbeeld van
eene rigtig gestelde akte van beschuldiging uit
de formulieren van het werk van Mr. de Bosch-
Kemper overnemen :

«De procureur-generaal bij het Hof voor de pro-
vincie ......

«Gezien het arrest van genoemd Hof, waarbij de

teregtstelling wordt bevolen van......oud ....

jaren, van beroep........geboren te.......,

wonende te.......ter zake van (het feit zooals

in de akte van teregtstelling),

«Gezien de geregterlijke instructie, welke te dezer
zake heeft plaats gehad,

«Verklaart dat uit dezelve is gebleken (al de
omstandigheden te vermelden, welke uit de instructie

-ocr page 93-

in betrekking tot het feit, wegens hetwelk de te-
regtstelling is bevolen, gebleken zijn.)

«En wordt ........ mitsdien beschuldigd van»

......enz.

Het zou overbodig zijn hier nogmaals het nuttige
van zoodanige akten te doen uitkomen, en deze
manier van vervolgen in criminele zaken, bij die
van vroeger te vergelijken. Toch heeft men, hoe-
wel de inquisitorische procedure onmiskenbaar
en op verre na niet zoo goed :i.s als de accusa-
torische, aan het practisch nut eener akte van
beschuldiging wel eens getwijfeld. In de aan-
merkingen op het ontwerp van het Wetboek van
Strafvordering, van de H.H. Mrs. UijtwerfSterling,
F. A. van Hall, den Tex en J. van Hall van het
jaar 1829 lezen wij op artikel 19 «doch wij twijfelen
of inderdaad het stellen van eene akte van be-
schuldiging doelmatig zij. In het algemeen toch
behoort men in het oog te houden, dat de lijf-
straffelijke regtspleging, zoowel in het belang van
de maatschappij, als van de beklaagden, met ai
den spoed behoort bestuurd te worden, welken een
grondig onderzoek naar schuld of onschuld slechts
eenigzins toelaat. En wanneer men dan in aan-

-ocr page 94-

merking neemt dat er reeds een geschreven verslag-
en requisitoir van den procureur-generaal en een
gemotiveerd (?) vonnis van renvooi bestaan, dan
gelooven wij dat er van de beschuldiging voorloopig
zoo volledig blijkt, dat men alles veiliglijk op de
mondelinge behandeling ter teregtzitting van het
Hof mag laten aankomen».1) Verder wijzen de schrij-
vers op het onderscheid tusschen de instelling der
jury en de procedure zooals die bij ons plaats heeft,
en toonen aan dat wat voor eene jury noodzakelijk
was, bij ons minder doelmatig mag genoemd wor-
den. Later, in het Ontwerp van herziening der
Strafvordering onder het ministerie Godefroi, komt
iets dergelijks over de akten van beschuldiging
voor. 2) Daar staat het denkbeeld uitgedrukt, dat
men óf de akten in
alle zaken zou moeten behou-
den, óf geheel verwerpen. Reeds vroeger, lezen
wij daar, had de Regering ingezien dat deze in-
stelling slechts bij de jury te huis behoorde, en
dat zelfs eene enkele dagvaarding voldoende was.
Wat hiervan zij vermeten wij ons niet te beslissen;
liever willen wij bij al de reeds bijgebragte gronden
nog enkele plaatsen uit geschriften van Cicero

\') Verg. bl. 168/9 , T. IV, van genoemd werk.

3) Memorie van Toelichting, Titel YI, de akte van besch. p. 66.

-ocr page 95-

vermelden. Wij doen het om aan te toonen dat een
groot deel van hetgeen wij als vereischten eener wel
ingerigte akte van beschuldiging en van de bewijsvoe-
ring der schuld door den openbaren aanklager aan-
wezen , door den Romeinschen jurist reeds als zooda-
nig aanbevolen werd. (Rhet. ad Herennium Lib. II
Cap. 2): «in Causa conjectural! narratio accusatoris
suspiciones interjectas et dispersas habere debet,
ut nihil actum, nihil dictum, nusquam ventum.
aut abitum, nihil denique factum sine causa pute-
tur.» — «Causa est ea quae induxit ad maleficium,
commodorum spe, aut incommodorum vitatione;
ut cum quaeritur num quod commodum maleficio
appetierit» eet. (Cap. IV) «Collatio est, quum ac-
cusator id quod adversarium fecisse criminatur,
alii nemini, nisi reo, bono fuisse demonstrat; aut
alium neminem potuisse perficere, nisi adversa-
rium». — «Tempus ita quaeritur, qua parte anni,
qua hora: noctu, an interdiu: qua diei, qua noctis
hora factum esse dicatur, et cur eiusmodi tempo-
ribus». (Cap. V) «Argumentum est, per quod res
coarguitur certioribus argumentis et magis firma
snspicione». — «Accusator dieet, si poterit, ad-
versarium, cum ad eum ventum sit, erubuisse,
expalluisse, titubasse, inconstanter locutum esse
concidisse, pollicitum esse aliquid; quae signa

-ocr page 96-

conscientiae sunt. Si reus horum nihil fecerit,
accusator dieet, eum usque adeo praemeditatum
fuisse, quod sibi esset usu venturum, ut confiden-
tissime resistens responderet quae signa con-
fidentiae, non innocentiae sunt». (De Inventione
Lib. II Cap. 5.) «Nihil factum esse cuiquara
probatur, nisi aliquid, quare factum sit, ostenditur.
Ergo accusator, quum aliquid inpulsione factum
esse dieet, illum impetum, et quandam commo-
tionem animi, adfectionemque verbis et sententiis
amplificare debebit, et ostendere quanta vis amoris
sit, quanta animi perturbatio ex iracundia fiat,
aut ex aliqua causa earum qua impulsum aliquem
id fecisse dieet».

Het eerste geschilpunt waarop wij bij de be-
schouwing der akten van beschuldiging te letten
hebben,".is het geval, waarvan artikel 203 Strafv.
melding maakt.

«Indien», lezen wij in dit artikel «bij het onder-
zoek de afgelegde getuigenissen of andere bewijs-
middelen hadden geloopen over omstandigheden ,

\') Verg. andere wenken aan Cicero ontleend bij Zachariae, die
Lehre vom Versuche der Verbrechen, I § 76.

-ocr page 97-

welke niet bij het slot van de akte van beschuldi-
ging waren vermeld, en die volgens de wet tot
verzwaring van straf zouden kunnen aanleiding-
geven , zal de procureur-generaal den beschuldigde
daarop opmerkzaam maken, en hem alzoo in de
gelegenheid stellen zich deswege uit te laten». —
He reden, waarom dit voorschrift gegeven is, ligt
voor de hand: geen beschuldigde mag veroordeeld
worden, tenzij de regter eerst zijne verdediging
gehoord heeft. Zelfs ambtshalve zal den beschuldigde
een verdediger gegeven worden, als hij zelf er
geen\' gekozen heeft, en daar de hier bedoelde
omstandigheden tot verzwaring van straf aanleiding-
zouden kunnen geven, zal het wel boven allen twijfel
verheven zijn, dat eene zich zelve gelijk blijvende
wetgeving (en dit is toch wel een eerste vereischte
voor eene
goede wetgeving) den beschuldigde in staat
moet stellen, zich ook hierop te verdedigen. Hetzelfde
voorschrift vinden wij in het reeds aangehaalde
Ontwerp-reglement voor de West-Indische koloniën
in art. 175, dat aldus luidt: «Indien, bij het onder-
hoek, de afgelegde getuigenissen of
andere bewijs-
middelen omstandigheden aan den dag brengen,
die bij het arrest van verwijzing of van teregtstel-
üng niet vermeld zijn, en die volgens het bestaande
regt tot verzwaring van straf kunnen aanleiding

-ocr page 98-

geven, moet de procureur-generaal den beklaagde
daarop opmerkzaam maken, en hem alzoo in de
gelegenheid stellen zich daarover uit te laten. Bij
het proces-verbaal der teregtzitting wordt hiervan
melding gemaakt, en bij gebreke van het een of
ander, mag het Hof op die verzwarende omstandig-
heden geen acht slaan». Evenals bij ons is dus
ook hier deze bepaling op straffe van nietigheid
voorgeschreven, en zooals blijkt, geheel in het
belang van den beschuldigde.

Een voorbeeld van schending van dit artikel,
dat tevens dienen kan om nader aan te toonen
dat de bepaling geheel en al strekt ten behoeve
der verdediging, is de zaak die voorkomt in het
Weekblad van het Regt n°. .442. l)

Drie personen waren beschuldigd van geweld-
dadige aanranding tegen de eerbaarheid, door meer
dan één persoon gepleegd, hetgeen volgens art.
333 C. P. tot verzwaring van straf aanleiding moet
geven. De bijstand van twee dezer personen had
dus als verzwarende omstandigheid aan het slot
der akte vermeld moeten zijn, en de procureur-
generaal had er den beschuldigde opmerkzaam op
behooren te maken, hetgeen niet geschied was. 2)

\' ) v. d. Honert, strafregt DL IX pag. 353—363.

Het aangehaalde dieiie alleen tot voorbeeld. In cassatie

-ocr page 99-

Ofschoon art. 203 dus eigenlijk geschreven is in het
belang van den beschuldigde, volgt er echter niet al-
leen uit dat de regter geen acht mag slaan op verzwa-
rende omstandigheden, als die niet bij het slot der
akte zijn vermeld, wanneer het O. M. den beschul-
digde daarop niet opmerkzaam heeft gemaakt op
de bij dit artikel voorgeschreven wijze, zooals
wij reeds zeiden, — maar ook dat wanneer het
O. M. heeft gemeend later, gedurende den loop
der debatten, deze of gene omstandigheid te moe-
ten laten varen, het Hof niettemin geregtigd is ook
daarop uitspraak te doen. \')

Maar, en deze vraag zal zich al ligt voordoen,
wat wordt door verzwarende omstandigheden ver-
staan ? Het zijn dezulke, welke volgens de wet tot
verhooging van straf aanleiding geven, en alzoo
een noodzakelijk bestanddeel der qualificatie uit-

tocli is beslist, dat het gezamenlijk te laste leggen van het mis-
drijf, zooals dit bij de akte van beschuldiging geschied was,
voldoende moest genoemd worden. Zie Regtsgel. Bijbl. van Mrs.
den Tex en van Hall, Ao. 3848 pag. 467.

\') Vgl. Mr. de Bosch Kemper, Strafv. Dl. II p. 537 : „Zoo
dikwijls" lezen wij daar. „het O. M. overeenkomstig art. 203,
den beschuldigde op eene verzwarende omstandigheid heeft op-
merkzaam gemaakt, is het Hof, ook zonder dat het O. M. die
omstandigheid in zijn requisitoir opneemt, bevoegd die in het
arrest aan te nemen". Cf. art. 380 Strafv. Arr. 9 Maart 1841.
Léon. pag. 1327.

-ocr page 100-

maken. Zoo lezen wij in art. 211 Strafv.: «het
(vonnis) moet met redenen bekleed zijn en het
misdrijf uitdrukken met alle omstandigheden, welke
volgens de wet tot verzwaring of verligting van
straf aanleiding geven». Deze verzwarende omstan-
digheden zullen boven alles naauw met het misdrijf
zelf vereenigd moeten zijn, en niet van zoodanigen
aard dat zij tot een afzonderlijk regtsgeding aan-
leiding kunnen geven. Zoo vinden wij bij Léon,
Regtspraak van den H. Raad, aangeteekend (ad
art. sub n°. 8): «de
animus occidendi is bij eene
verwonding met voorbedachten rade zeker eene ver-
zwarende omstandigheid», omdat de wil om te doo-
den natuurlijk de toerekening van het opzet zeer
verhoogt; maar wanneer bij die verwonding b.v.
brandstichting gekomen was, of eene andere mis-
daad van die van verwonding evenzeer verschillende,
zou men dit niet als eene verzwarende omstandig-
heid, maar als eene geheel op zich zelf staande
en toch zamenloopende misdaad moeten aanmerken.

Het aanhalen van deze quaestie van jurisprudentie

/

brengt ons van zelf tot de vraag of men bij een
en dezelfde akte van beschuldiging aan verschillende
feiten als schuldig kan voorstellen. In het Week-
blad van 16 April 1857 n". 1843 is het verslag te
vinden van het volgend geschilpunt, dat bij den

-ocr page 101-

H. Raad was voorgekomen. «Uit het voorschrift
van art. 206 Strafv.», lezen wij daar, «dat nl. het
Hof over de daar vermelde punten moet beraad-
slagen in de
eerste plaats naar aanleiding van de
akte van beschuldiging, volgt noodzakelijk, dat waar
twee of meer punten van beschuldiging zijn, het
Hof niet mag nalaten over één daarvan te beraad-
slagen, en volgens art. 211 te beslissen». Hier
waren bij eene beschuldiging van valschheid, in-
derdaad twee punten geheel van elkander on-
derscheiden. Het eerste was: «het als notaris
verlijden en onderteekenen eener akte, waarin,
strijdig met de waarheid wordt vermeld, dat daarbij
genoemde personen zijn verschenen als verkoopers
en kooper»; en het tweede: «het in die akte als
reden hunner niet-onderteekening opgeven, dat
partijen nimmer hebben kunnen schrijven, mede
eene onwaarheid ten aanzien van den kooper».
De H. Raad heeft de vraag bevestigend beant-
woord.

Een belangrijk verschil tusschen ons Regt en het
Fransche is ontstaan door de 2e alinea van art. \'135
Strafv. «Indien uit de instructie blijkt dat er genoeg-
zame bezwaren tegen den beklaagde bestaan van zich
bovendien aan eenig wanbedrijf te hebben schul-
dig gemaakt, zal het Hof op het requisitoir van

-ocr page 102-

den procureur-generaal, en zelfs ambtshalve, kun-
nen bevelen dat die zaken gemeenschappelijk en
gelijktijdig op de openbare teregtzitting worden
behandeld». De criminele Regter in Frankrijk van
den correctionelen te eene male onderscheiden,
mist zoodanige bevoegdheid ; getuige de zaak van
de beschuldigde Laffarge van moord en van diefstal
correctioneel strafbaar, beticht. Men moet echter wel
in acht nemen dat in casu bet wanbedrijf geheel op
zich zelf moet staan , terwijl dit op politie-overtredin-
gen volstrekt niet toepasselijk is, die voor het
kantongeregt afzonderlijk behandeld zuilen worden,
Ten slotte verwijzen wij vooral hierop, dat deze
bepaling eene uitzondering bevat op de beginselen
bij de wet omtrent de bevoegdheid der regterlijke
collegiën vastgesteld. De bepaling behoort dus
beperkt te worden opgevat, zoodat, zonder de uit-
drukkelijke voeging door het Hof in Raadkamer
uitgesproken, geen grond bestaat om een\' be-
klaagde van zijnen gewonen , bij de wet aangewezen
regter af te trekken. *)

\') Art. 50 en 07 Wet op de regterl. organisatie.

-ocr page 103-

VIL

De dagvaardingen in correctionele zaken.

Het zal wel geen betoog behoeven dat de dag-
vaardingen ten correctionele juridisch hetzelfde zijn
als de akten van beschuldiging ten criminele. Het
is waar dat de eerste in den regel de zaak niet
zoo uitvoerig zullen wedergeven als de tweede, en
dat men er niet die uitgebreide beschouwingen in
zal aantreffen, die de akten van beschuldiging veelal
kenmerken, maar men behoeft de wet slechts in te
zien om te bemerken dat het doel bij beide is om
"vooreerst den beklaagde kennis te geven van het
misdrijf dat men hem te laste legt, en
ten andere,
den regter eene duidelijke voorstelling te ver-
schaffen van de feiten die aan zijne beoordee-
ling onderworpen worden. De dagvaarding zal,
volgens art. 223 Strafv. op straffe van nietigheid

behelzen eene opgave van het feit; de beklaagde

7

-ocr page 104-

zal daarin, even als volgens art. 94 met name
worden genoemd, of zoo klaar als mogelijk is,
worden aangetoond, en zoo ook het feit, waar-
mede hij belast is, mitsgaders het artikel van de
wet, uit krachte van hetwelk dat feit strafbaar
is, alles zooals wij dit reeds bij de akte van
beschuldiging aantroffen. Het is opmerkelijk dat
hier nietigheid zoo uitdrukkelijk wordt bedreigd ,
terwijl wij die straf bij art. 144 en 143 niet
vermeld vinden, hoewel de jurisprudentie die daar
toch eveneens zou toepassen. Wij kunnen hier
dan ook geene oorzaak voor opgeven, maar moeten
alleen aan verzuim van den wetgever doen den-
ken, die naar het schijnt, bij art. 143 en 144
eveneens nietigheid had behooren te bedreigen.

Mr. de Bosch Kemper maakt er (Wetb. v. Strfv.
ontwikkeld, Dl. III ad art. 223) opmerkzaam op dat
in het Fransche Regt eene eenvoudige dagvaarding
door het O. M. ter zake van diefstal, opligting,
enz. kon gerekend worden genoegzaam te zijn om
litis contestatio te weeg te brengen. Toch oordeelde
het Hof van cassatie bij arrest van den 7den Decem-
ber 1822 dat uit de analogie der wet volgde, dat
eene gearticuleerde opgave der feiten noodzakelijk
was. Wij halen dit aan om aan te toon en dat beide
akten in den grond juridisch dezelfde beteekenis

-ocr page 105-

hebben, en dat de hoofdreden waarom de akte
van beschuldiging veelal uitgebreider is, misschien
hierin gelegen is dat die alleen ten criminele te
pas komt, en dus het feit dat er in vermeld wordt,
altijd grooter misdrijf is. Beter en krachtiger betoog
voor ons beweren kunnen wij niet vinden dan in
den grond waarop het Hof van Cassatie genoemd
arrest uitsprak, bewerende: «que l\'obligation im-
posée à la partie poursuivante par l\'art. 183 du
Code d\'Instruction criminelle, d\'articuler les faits
sur les quels ses poursuites sont fondées, n\'est que
l\'application d\'rnn principe de raison et de justice,
commun à toutes les actions civiles et criminelles ;
qu\'il est nécessaire à l\'exercice du droit de défense,
qu\'il lui est substantiel ; que la poursuite ne peut
être légitime que sous les conditions du droit de
défense; que ce qui est un droit pour la défense
est une obligation pour la poursuite; que cette
obligation est surtout rigoureuse et sacrée dans les
matières criminelles et correctionnelles».

Mr. de Bosch Kemper aarzelt dan ook niet te
verklaren dat de dagvaarding het meest voldoet
aan de bedoeling des wetgevers wanneer zij het
feit duidelijk bepaalt en omschrijft met alle om-
standigheden die bij de toepassing der wet in aan-
merking kunnen komen, met vermelding van tijd,

-ocr page 106-

plaats en persoon tegen wien het gepleegd is.
De woorden van Legraverend Traité T, III p. 370
zijn hier toepasselijk en verstrekken ons weder tot
een argument. Mr. de Bosch Kemper haalt ze dan
ook aan: «La citation, qui doit énoncer les faits
et qui tient lieu de la plainte et dont la lecture
est indispensabie, doit être 1\'exposé le plus simple,
le plus naturel, et en même temps le plus complet
qui puisse être fait de l\'affaire». Hetzelfde zal men
ook kunnen opmaken uit de arresten van den
H. Raad 23 Augustus en 1 October 1839 Weekbl.
43, 47, 49; de dagvaarding zal vernietigd worden
als de beklaagde niet duidelijk kan te weten komen
wat hem wordt te laste gelegd, en dit dus aan
zijne verdediging afbreuk moet doen.

Men zal spoedig bemerken dat hier niets gezegd
is, waarvan vroeger bij de akten van beschuldiging
niet reeds melding gemaakt werd. Hetzelfde wat wij
vooral in de vroegere Engelsche akten opmerkten,
dat men veeltijds al te angstvallig aan nuttelooze
vormen hechtte, deed ook bij ons met betrekking-
tot de dagvaardingen den Heer de Bosch Kemper
schrijven: «Een goed regter behoort echter evenzeer
te zorgen dat de regten door den wetgever aan
beklaagden toegestaan , ongeschonden bewaard
blijven, als dat de letter der wet niet, tegen des-

-ocr page 107-

zelfs geest, aanleiding tot chicanes geve. Zoodra
de bedoeling der wet volkomen bereikt is, is de
exceptie, dat de letterlijke bepaling der wet niet is
nagekomen, naar ons gevoelen, als niet in de wet
gegrond, te verwerpen, gelijk dan ook dit beginsel
in art. 94 van het We tb. van Burg. Regtsv. uit-
drukkelijk is vastgesteld».

Hetzelfde beginsel vinden wij nog in den laatsten
tijd gehuldigd terug. De H. Raad toch besliste den 14en
Januarij 1868 (Weekbl. 2977) dat het geen verschil
in het wezen der zaak maakt, wanneer men wordt
veroordeeld wegens diefstal van een aan X toebe-
hoorend voer turf, en de dagvaarding het feit
qualificeert: diefstal van turf uit het veen van X.
Zie ook het arr. van den H. Raad, 28 Mei 1839,
Weekbl. n°. 24 en 29.

Even als bij de akten van beschuldiging de juiste
vermelding van het feit met alle bijkomende om-
standigheden een criterium voor de
bestaanbaarheid
der akten te noemen is, moeten wij hier hetzelfde
voor de dagvaardingen opmerken. Wij kunnen dit
niet beter dan door een paar Arresten van den
H. Raad aan te halen, waarbij om niet juiste ver-
melding der feiten cassatie werd toegelaten en

-ocr page 108-

vonnissen zijn vernietigd. Tegelijk met die duide-
lijke vermelding van het te laste gelegde feit moet
hetzelfde omtrent plaats en tijd worden in acht geno-
men , zooals wij dit kunnen opmerken uit het Arrest
van 23 Mei 1848, v. d. Honert, d. I, p. 403-406,
A°. 1848, Weekbl. n". 952. — Eene dagvaarding-
behelst niet eene opgave van het feit en moet dus
ambtshalve worden nietig verklaard, indien zij al-
leen inhoudt: «dat de beklaagde zich niet heeft
ontzien lasterende en beleedigende gezegden te doen
strekkende tegen de eer en den goeden naam
van den daarbij genoemden persoon; vermits wel
verre dat die woorden slechts zouden te houden
zijn voor min of meer duister of dubbelzinnig,
daaruit integendeel niet blijkt
wanneer en waar
die gezegden zijn gebezigd, veel minder waarin
die hebben bestaan, en de beklaagde daaruit even-
min kan opmaken waarvan hij was beklaagd, als
de regter, waarover hij moest regt spreken, en of
de zaak wel was binnen den kring zijner bevoegd-
heid». Hiermede komt overeen het Arrest van 2
Januarij 1849, v. d. Honert, A°. 1849, d. I, p. 1—7,
Weekbl. n°. 1024, waarbij is beslist dat de bepaling
vervat in art. 223 Strv. niet uitsluitend is in het
belang van. den beklaagde, «daar toch eene juiste
en volledige omschrijving of aanduiding van het

-ocr page 109-

feit ook in het belang eener goede regtsbedeeling
wordt gevorderd; dewijl, behoudens hetgeen door
het onderzoek ter teregtzitting nader mogt aan het
licht komen, reeds dadelijk uit de dagvaarding be-
hoort te blijken, waarover moet worden regt ge-
sproken, en of de zaak is van de bevoegdheid van
den regter, tot wiens kennisneming ze gebragt is,
en de regter mitsdien bevoegd is om wanneer de
dagvaarding niet bevat eene opgave van het feit,
die ambtshalve nietig te verklaren, dan zelfs wan-
neer de beklaagde daarin berust heeft; en daarvan
verder het noodwendig gevolg is dat het O. M.
mede het regt heeft om de vernietiging der dag-
vaarding te vorderen, wanneer het vermeent, dat
daartoe, hetzij in het belang der justitie, hetzij in
dat van den beklaagde, termen aanwezig zijn».

Er is hier een verschil met betrekking tot de
akten van beschuldiging op te merken. Hierbij
toch zal men aan het einde resumerende den be-
schuldigde schuldig voorstellen aan de een of an-
dere misdaad, waartegen voorzien is bij het Wetb.
van Strafregt, en wel het
artikel opnoemen, dat de
straf aangeeft. Niet alzoo is het met de dagvaar-
dingen. De jurisprudentie heeft uitgemaakt, dat
de wet nergens op straffe van nietigheid vordert,
dat aan eenen beklaagde worde kennis gegeven

-ocr page 110-

welke wet het O. M. oordeelt op de begane over-
treding van toepassing te zijn, Léon pag. 1477;
terwijl het voorlaatste lid van art. 144 Strfv. dit
voorschrift alleen tot wanbedrijven uitstrekt, wan-
neer het uit de instructie blijkt dat de beklaagde
zich bovendien aan de zoodanige schuldig maakte.

-ocr page 111-

BESLUI T-

Hebben wij in deze beschouwing steeds het
groote nut der akten van beschuldiging trachten
aan te toonen, wij vermeldden met een enkel
woord het gevoelen van hen, die deze akten als
overbodig wilden weglaten, en kortheidshalve eenen
anderen weg van procederen inslaan. Welk systeem
ons hier het beste voorkomt zal uit de behandeling
van dit onderwerp genoegzaam gebleken zijn; doch
ook de voorstanders eener akte van beschuldiging
mogen het nut daarvan niet roemen, zonder ook
de tegenstanders er van gehoord te hebben, en de
bestaande gebreken der akten aan te wijzen. Daar-
om herinnerden wij er reeds aan dat de minister
Godefroi de akten van beschuldiging onnoodig
vond, en herhaalden wij de woorden van Mrs.
Uvtwerff Sterling, den Tex en van Hall, daarom

-ocr page 112-

willen wij ook nog het gevoelen van den Franschen
regtsgeleerde Bonneville vermelden, die aan de
weglating der akten van beschuldiging, als over-
tollig, een afzonderlijk hoofdstuk wijdt. \') Hoewel
hij twintig jaren ambtenaar van het O. M. was,
is hij geen voorstander der akten van beschuldiging-
geworden, maar beschouwt het als eene verbetering
der strafregtspleging ze af te schaffen.

Hij begint zijn betoog met er op te wijzen hoe
de akte van beschuldiging tegelijk met de instelling-
der jury, uit Engeland in Frankrijk is overgebragt,
hoe de wet van 1791, en spoedig daarop die van
het jaar 4, de beginselen der Engelsche regts-
pleging in Frankrijk hadden getracht over te bren-
gen, en hoe «the bill indictment» in Engeland de
grondslag van elke criminele vervolging uitmaakt.
Hij vermeldt verder dat deze Engelsche akte in den
Franschen Code van 1808 een geheel ander karakter
had gekregen, en hij voegt er bij: «l\'onn\'appren-
dra pas sans surprise que, dans le nouveau rôle
qu\'il joue, non seulement il n\'a plus rien de com-
mun avec le
biU d\' indictment, mais que les cri-
minalistes anglais le considèrent comme un emprunt
inintelligent de leurs formes, comme une vaine

r) De l\'amélioration de la loi criminelle, Par. 1855, pag\\ 390.

-ocr page 113-

superfétation, sans terme correspondant, sans ana-
logue quelconque, dans la procédure anglaise».

Wij zagen reeds hoe in Engeland het indictment
eene naauwkeurige uiteenzetting van het feit met
alle omstandigheden behelst. Deze akte wordt
overgegeven aan den grooten jury, den «jury d\'ac-
cusation». Keurt die de beschuldiging goed, dan
schrijft die er onder de woorden
(drue büh, en de
akte wordt overgegeven aan den kleinen jury, den
«jury de jugement». Al deze formaliteiten had het
Wetboek van an 4 overgenomen: de akte van be-
schuldiging was daar de getrouwe nabootsing van
de Engelsche «bill of indictment». Tot hiertoe kan
Bonneville zich geheel met die Fransche gewijzigde
Strafvordering vereenigen. «Cette procedure était
simple, logique, expéditive, sans double emploi,
ni superfétations inutiles" zegt hij.

Maar sedert men in Frankrijk van dit systeem
is afgeweken, en de «Chambre d\'accusation» het
«arrêt de renvoi» medebragt, is het eene geheel
andere zaak geworden. «N\'est il pas évident»,
vraagt Bonneville, «que, depuis la suppression du
jury d\'accusation (remplacé par la chambre d\'accu-
sation) le véritable bill of indictment, l\'acte d\'ac-
cusation, qui saisit la cour d\'assises, celui, sur le
vu duquel elle doit statuer, c\'est l\'arrêt de renvoi?»

-ocr page 114-

Waarvoorv vragen wij nu met hem, zijn dan
twee akten noodig? Waarom in elke criminele
zaak behalve het arrest van teregtstelling nog eene
akte van beschuldiging, die toch beide hetzelfde
inhouden? Om de feiten uiteen te zetten kan het
evenmin zijn als om ze te qualiliceren, en de om-
standigheden, die de misdaad vergezelden, op te
noemen, want wat eenmaal geschied is, behoeft
ten tweede male geen plaats te hebben. Wat niet
alleen onnoodig is, is zelfs nadeelig: hoe toch
wordt er geklaagd over den eindeloozen duur onzer
criminele procedures, die door formaliteiten van
allerlei aard worden gerekt, vóór den beschuldigde
zijne straf wordt bekend gemaakt. Wij willen
niet spreken van het geval dat later zijne onschuld
aan het licht komt, en ons eene voorstelling maken
van alles wat de ongelukkige gedurende eenen zoo
langen tijd moest lijden, opdat weinig beteekenende
formulen zouden vervuld worden. l)

Maar men mag niet afbreken zonder op te bou-
wen ; wij hebben de verschillende wetgevingen niet
nagegaan en doorgeloopen, dan met het doel om

Verg\', hierbij de romantische voorstelling van den ongelukki-
gen Marter, den martelaar der regtsplegmg, „ontslagen na 230
dagen en nachten in kerkerhokken te hebben doorgebracht", in het
derde deel van Cremers Roman Anna Rooze.

-ocr page 115-

tot eene conclusie te komen. Wij aarzelen niet
aan Engelands systeem de voorkeur te geven, daar
hier thans, meer dan ergens anders, kortheid en
duidelijkheid gevonden worden.

Voor onze Strafvordering gelooven wij dat het
eene groote verbetering zoude zijn, wanneer de
procureur-generaal terstond na afloop der instructie
de akte van beschuldiging opmaakte , en het arrest
van teregtstelling verviel. Niet alleen zouden de
criminele regtsgedingen daardoor veel vereenvou-
digd worden, maar het Hof zou duidelijk en klaar
genoeg uit deze akte kunnen opmaken, wat den
beschuldigde wordt te laste gelegd, en den be-
schuldigde zelf zou men natuurlijk, even als nu
reeds geschiedt, de akte tijdig behooren te be-
teekenen. Deze akte zou tevens hetzelfde doel
behouden, en tot leiddraad bij het verhoor dienen,
terwijl het arrest van teregtstelling, dat gedurende
het verhoor toch geheel en al vervalt, en dus ge-
heel overbodig is, niet een\' nutteloozen tijd zou
geroofd hebben.

-ocr page 116-
-ocr page 117-

S T E L L I N G E N.

I.

Geenszins is met Sintenis aan te nemen, dat,
wanneer het bedrag der herhaalde impensae ne-
cessariae gelijk staat met de waarde van het tot
huwelijksgoed gegeven erf, dit ophoudt tot de dos
te behooren.

II.

liet is niet noodig met Huschke (Zeitschr. fiïr
Civil Recht u. Proces N. F. Dl. II.) in 1. 4 § 7
Dig. de usurp. 41, 3, in plaats van
non suffitit,
te lezen non officit.

-ocr page 118-

Hl.

Hij die na verpanding van eene inschuld, de
verschuldigde zaak heeft geïnd, verkrijgt op deze
zaak niet slechts eene retentie-regt, gelijk Mühlen-
bruch beweert, maar een pandregt,

IV.

Art 6 A. B. geldt eveneens voor vreemdelingen.

V.

De veroordeeling tot onteerende straf, door eenen
buitenlandschen regter uitgesproken, kan ook grond
tot echtscheiding opleveren.

VI.

Schenking onder den vorm van koop en verkoop
behoeft niet te worden ingebragt.

VII.

Bij de verklaring van een\' enkelen getuige kan
de regter den suppletoiren eed opleggen.

-ocr page 119-

VIII.

Ook de gewezen koopman kan failleren, mits
hij ophield te betalen toen hij nog koopman was.

IX.

Vreemde naamlooze vennootschappen hebben de
bewilliging van onzen koning noodig, om hier te
lande te kunnen handelen, en in regten op te treden.

X.

Niet door burgemeester en wethouders, maar
door den gemeenteraad behooren makelaars aan-
gesteld te worden.

XI.

Een vreemdeling, die faillissement van zijnen
Nederlandschen schuldenaar vraagt, moet cantio
judicatum solvi stellen.

XII.

De afschaffing der doodstraf is wenschelijk.

8

-ocr page 120-

XIII.

Medepligtigheid aan zelfmoord behoorde straf-
baar te zijn.

XIV.

Dooden in tweegevecht kan noch met moord,
noch met gewonen doodslag gelijk worden ge-
steld.

XV.

Teregt besliste de H. Raad den 23sten November
1841 (Weekbl. n°. 277): «iedere gestelde voor-
waarde, aan welker vervulling het niet volvoeren
van een\' bedreigden aanslag is verbonden, stelt
daar strafbare bedreiging, onverschillig of daarbij
al dan niet geldelijk voordeel is bedoeld.

XVI.

De beslissing van den H. Raad, op pag. 101 van
dit proefschrift vermeld (Weekblad n°. 2977) komt
allezins met den geest onzer wet overeen.

-ocr page 121-

XVII.

De bepaling van Art. 8 der Grondwet van 1815
was verkieslijk boven die van Art. (5 der tegewoordige.

XVIII.

De beste armenverzorging is die welke van Staats
vvege geschiedt.

XIX.

De opheffing van tollen op \'s Rijks groote wegen
is wensehelijk.

XX.

Gedwongen geldleeningen zijn af te keuren.

-ocr page 122-

___