TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN HET ROMEINSCH EN HEDENDAAGSGHE REST,
AAN DE
ÏÏOOGESCHOOL TE UTRECHT,
NA MAGTIGÏNG VAN DEN RECTOK MAGNIFICUS
GEWOON HOOGLEERAAR IN DE GODGELEERDHEID,
met toestemming van den academischen senaat
EN
VOLGENS BESLUIT DER REGTSGELEERDE FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
OP VRIJDAG DEN 3den APRIL 1868, DES NAMIDDAGS TEN 2 URE,
DOOR
PAULUS CORNELIS DIRK LEDEBOER,
utrecht,
J. GREVEN.
1868.
Er bestaat geen tegenstrijdigheid tusschen 1. 2
§ 16 D. pro emtore en 1. 7 § 2 D. de publiciana
in rem act..
1L
De lasthebber, die krachtens lastgeving eene zaak
levert, niet wetende dat zij hem toebehoort, blijft
eigenaar.
De 1. 6. D. de compens. moet niet zoo beperkt
worden, dat slechts de natuurlijke verbintenis uit
een en dezelfde overeenkomst voortvloeijende in
vergelijking kan gebragt worden.
Hypotheek is een roerend regt.
Wanneer iemand komt te overlijden op reis van
zijne vroegere woonplaats naai\' de plaats, waar hij
zich gaat vestigen, dan is het sterfhuis op zijne
laatste woonplaats.
Art. 607 B. W. is overtollig.
VII.
Echtgenooten van tafel en bed gescheiden, worden
met betrekking tot art. 879 2". B. W., als echt-
genooten beschouwd.
Zij, die volgens art. 260 B. W. gescheiden zijn.
kunnen geen nieuw huwelijk met elkander aangaan.
De onwaardig verklaarde erfgenaam is niet ge-
houden de verzuimde vruchten uit te keeren.
In art. 599 1° W. v. K. omvat het woord «.Scheeps-
volk» ook den schipper.
Dading kan in koophandel niet door getuigen
bewezen worden,
Het woord «belanghebbende» in art. 813 W. v. K.
beteekent zoowel den curator, als hem tegen wien
geageerd wordt.
De eene vreemdeling kan van den andere de
cautio judicatum solvi vorderen.
Al is de dag van het pleidooi reeds bepaald,
staat het toch nog vrij bewijsstukken over te
leggen.
Appel moest in criminele zaken zijn- toegelaten.
-ocr page 6-De inschrijving van minderjarigen bij de politie
kan geen verandering te weeg brengen in de straf-
baarheid der personen bedoeld in art. 334 C. P.
De straf van verbeurdverklaring van bepaalde
voorwerpen kan bij maatregelen van inwendig be-
stuur niet worden uitgesproken.
Het verzet van art. 121 W. v. K. moet niet,
alleen aan den officier van Justitie, maar ook aan
den beklaagde worden toegelaten.
Zeer juist is de bewering van G. K. van IIogenüorp
(Bijdragen V. p. 349): «De adel zal niets hatelijks
behouden, wanneer de aanzienlijkste geslachten ge-
durig daarin opgenomen worden, d. i., wanneer elk
geslacht, dat aanzienlijk geworden is, daarin komt.»
Ik stem niet in met Émile de Laveleye, Revue
des deux Mondes. 4 Nov. 1867. p. 12.
«Le patriotisme n\'est pas un de ces instincts
innés, éternels, comme celui de la famille; il n\'a
pas toujours existé , il n\'existera pas toujours.
Quand on trouvera en tout pa3Ts même sécurité,
même liberté, mêmes droits, on considérera la
terre entière comme sa patrie et tous les hommes
comme des frères. Déjà maintenant on tend au
cosmopolitisme.
Het besluit van den Deventer Gemeenteraad in
zake de weideregten, berust op regtmatige gronden.
Door de heffing van den bieraccijns bij den
oorsprong en de daaruit voortvloeiende beperkingen
der vrijheid van arbeid, bepaaldelijk door art. 0
al. \'2 en 3 K. B. 12 Oct. 1867, houdende nadere
bepalingen omtrent den accijns op de binnenland-
sche bieren en azijnen:
«Het tijdsverloop voor het overbrengen der af-
treksels , volgens lilt. c. van het vorig artikel op te
geven, mag voor elke soort van bier niet langer
worden gesteld dan drie uur.
Vóór of na het opgegeven tijdsverloop mogen, de
aftreksels niet uit de koelbakken afgetapt of tot
de wijngisting aangezet worden, doch indien zij
niet tijdig genoeg zijn opgekoeld, kan de bier-
brouwer, mits minstens één uur vóór dat het
oorspronkelijk opgegeven tijdsverloop is geëindigd,
dit bij eene gelijke inschrijving als volgens de
vorige alinea met hoogstens tivee uren verlengen»,
wordt de fabriekatie van goed bier zeer bemoeije-
lijkt, bijna onmogelijk gemaakt.
Alle verbruiksbelasting is af te keuren.
De invloed van het in de vorige eeuw algemeen
aangenomen gevoelen, voorkomende in den tegen-
woordigen staat der Vereenigde Nederlanden. I. bl. 51:
«Indien de vaart op de Indien opengesteld wierdt.
zou men dat land en het onze ook haast met koop-
manschappen overvoeren, en daardoor de beoogde
winsten missen:» heeft aan de ontwikkeling der
Nederlandsche scheepvaart en nijverheid veel af-
breuk gedaan. Ook op de vaart tusschen moeder-
land en koloniën moet handelsvrijheid worden
toegepast.