**•"''
|
||||||||||||||||||||||||
#
|
||||||||||||||||||||||||
i SCHILDER^BOECK,
BEHELSENV E
De Schilder-konftderQude,
Begrepen in dry Boecken. |
||||||||||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||||||||||
N U
|
||||||||||||||||||||||||
wcderom met ecn bequaem Regifter vermeerdert->>
|
||||||||||||||||||||||||
Tot MIDDELBUKGH,
|
||||||||||||||||||||||||
Z?yi£^charias Roman,Boeck-verkooper,woonende
op dm Burght, in den vergulden By be I. 16 f p. |
||||||||||||||||||||||||
G
|
||||||||||||||||||||||||
KUNS i'
|
||||||||||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||||||||||
-v,
|
||||||||||||||||||||||||
5
|
||||||||
-
|
||||||||
MORSLEDE
|
||||||||
ErentfeJ?e, Foorfienige, Edele
H 6 S R,
Jonck-H' LOUIS de BILS,
Heere van Coppenfdamme, Boonem> &c.
Bailliu der Stede en Schependomme
VAN
oA6RDeNBUR G H.
Myn Heere,
E menfch,wefende het voornacmfte
aller dinghen die door de wet en heerfchappye der nature beftiert werden, hoe-wel hy der eodde- licke en verganckelicke faecken deelachtigh zijnde , fijn vermaeck neemt in het gefelfchap van bey den > nochtans met een vyerigh verlangen tot het befte ontfteecken, behoort matigh na te jaeghen, 't welck vervolght werdt van de drift der * onre-
|
||||
DEDICATIE.
onredelicke creaturen. Dit foude ongherijmpt en
verfoeyelick fchijnen , foo hy bet hemelfche deel dat hem verleent is, door fchandelickheydt van fauten foude befraetten, of door bekommeringhe van aerdt- fchefaecken wildelatenovervallenj op dat hyalsver- loren zijnde fich t'eenigher tijdt niet foude konnen hooger verhefFen. Want die alfoo den treyn van haer leven beftieren, fchijnen niets beter te zijn als de ftomme dieren: want fy oock de nootwendige behulp- middelen foecken te verkrijghen, en in de felve een groote forge tot het geenvanhaervoort-gekomenis, befpeurt werdt. Doch de plicht van een edel men- fchetreedtveelverder, en verhooght fijn gemoetmet onderfoeck van heerelicker faecken; op dat hy door- lie, hoe veel hy alleen onder alleuytmuytet, en ver- druckt zijnde door de ketenen des lichaems, noch- tans door geduerigh bewegenderzielefijnerafkomfte ghedachtigh, en deGoddelijckheydt eenighfins ghe- lijck werde. Defe is des menfchelicken levens hooghfte volmaecktheydt, dit is de befte weghonfer wandel, en die eertijts defe ghevolght hebben, zijn voor Goden ge-eert gheweeff, ora dat fy door diepe wijshey t te verwonderen waeren, en om dat fy groote en heylfame weldaden het menfchelicke gheilachte toeghebracht hadden. Hier door is het gemoet van andere opgheweckt tot eere, en ghelijck het oogh- merck veelderley was, fijn oock verfcheyde konften gheoeffent; die of door nootwendigheydt, of door y ver tot de wetenfchap waeren begonnen. Andere tot |
||||
DEDICATIE.
de wercken der natuere met hare fchoonheydt ghe-
dreven zijnde, hebben de natuerlicke wijsheydc voort-ghebracht. Andere met een hoogher geeft tot hemelfche dingen beweeght, foo veel de broosheydt des verftandts begrijpen konde, hebben de kenniffe der Goden bekent ghemaeckt. Eenige tuffchen beyde komende, die luft hadden tot een middeler foorte, fljn oprechters geweeft der wis-konften, die van Tlato ghefeght werden aen de hemelfche en natuerlicke faecken ghevoeght te zijn , om dat fy onverander- lick blijvende, nochtans in het lichaem gheftelt de finnen onderworpen werden. Defe zijn dry dee- len der wijsheydt, al over vele eeuwen vernaemt, uyt de verfcheydenheydt van faecken oorfproncke- lijck, en door een hoogher beweghen des gemoets ge- fatfoeneert. Want fy dienen niet tot ghemack des levens , of tot de welluft, maer in haer eyghene pae- len bedwongen keeren als in een ronte weder tot fich felven; zijnde oockom haer felven ; niet om yetwes anders wille, begeerlick, op dat de onwetentheydt met de dwaelingen van de ziele geweert werden. Maer die van minder geeft waeren, om dat fy haer jaeren niet ledigh of fonder nuttigheyt fouden door-brenghen, hebben andere konften voortgheplant, meerendeels in de dagelickfche ommeganck ende voorfichtigheyt gheleghen. Waer by ghekomen is de befchrijvinghe der volckeren en lanaen, met een kennifle der grijfe outheyt, op datdedeughdenna-ghevolght, defauten vermijdt mochten werden. Doch de meefte konftea fijn
|
||||
D ED ICATIE.
fijn afkomftigh van defe foorte, die niet foo feer de
handelingen of zeden der menfchen, als weldewerc- ken hadden nagefpeurt. Eerft opdatfydemeeningen des ghemoets door taele fouden uyt-druckcn, hebben de Letter-konft ghevonden, om grondigh te fpreec- ken •, en de Poefye tot feeckere maeten verplicht -t en de Rhetorica , wefende een onderwijs om overvloe- digh en cierlijck te fpreecken^ met de konfte van reden-kavelen, welck is een leere om in kennifle der faeckenniettefeylen. Totdesmenfchelicke lichaems ghefontheyt of te befchermen of weder te krijgen is de Medicijne •, tot nootwendigheydt des levens is de Landt-bouweryej totftichtingevanwoon-plaetfen is de Bouw-konft ghevonden en voortghefet,metontal- lijcke andere tot nut of vermaeck des menfchen toe- ghepaft. Soodanighe dan de welcke met fulcke be- bedenckingen opgenomen waren, hebben oock door Schilder- konff beroemtheydt verworven , gheen van de gheringhfte, die daer af-beeldet alles wat onder t'uytfpanfel des Hemels de finnen beweeght. Defe beltaet de natuere uyt te drucken, nae 't vermengen van verwen af-malende allerley ghelijckeniflen der fienelicker lichamen } dus maecken fy menfchen, on- redeliche fchepfelen, boomen, veldt-flagen, ftroom- vlietende bloedt-ftortinghen, Koninghen, ghemeyne menfchen > fy maecken een Princelicke flaet-ftoel, den Prince fittende, den Barbarifchen vyandt onder fijne voeten neder-gheflort, hetfcherp geflepen fpits der fpieflen , loopende rivieren , vermaeckelijcke beem-
|
||||
DEDICATIE.
beemden; in't korte fy bereyden de befchouwers een
feer aengenaemeluftbaerheyt in't kunftighafbeelden van alderhande fichtbare dinghen. Soo en behoeft niemandt fich van defe konft afkeerigh te houden, hebbende ooek by haer een feer hemelfche kraeht: met alleen om dat fy ('t welck van de vriendtfchap gefeght werdt} de afwefende tegenwoordigh maeckt, maer oock de verftorvene na langhe eeuwen den Ievenden vertoont. Als CaJJander het beeldt van ^Alexander (dien Griexfchen Phoenix} aenfchoude, in de welcke hy des Konincks aenfienelickheyt be- merckte , feght Tlutarchus dat hy met fchriek en beven bevanghen wierdt; en dat \^4gejildus, weghen fijne mifrnaecktheyt, niet en heeft gewilt, datfijn ghe- ftalte van de naekomelinghen foude bekent werden. Dat oock de fchilderye der Goden, van de volckeren eertijts ge-eert, ghedaenteheeftuytgedruckt, wierdt vooreen goddelick gefchenck, aen de fterffelicke ver- eert, gehouden. Wat, fy isaller konften meefterlle, often minften een byfondere vercieringe. Want een bouw-meefter neemt de forme der pilaeren, hoochten, capitelen van den fchilder : ghelijck oock den fteen- houwer, en alle werck-winckelen door fijn ftel-Hregu- len tot een recht eynde geraecken. Ick laete ftaen hoe defelve bydeGriecken en Romeynen is ge-eert ghe- weed; hoe fy haere kinderen, neven de Geometrie, en Mufijcke, oock in defe konft gheoeffenthebbenj hoc dat de natuere felfs dickmael in marmer-fteenen den Hippocentaurum , en de Zangh-godinnen heeft uyt- gebeelt
|
||||
D6DICATI6.
gebeelt. Met gheen minder reden heeft oock ecn
drift mijne gheeft befwangert, om des Edelen Junij hooghwaerdighe boecken der Schilder-konft van de Ouden U Ed.op te draegen,om dat onder andere reden, die de Schilder-konft volmaecken, geen van de minfte fy de maetvoeghelickheyt, ofte ghelijckmaetigheyt: welcke t'famen-ftellinge der ledemaeten onder aller- hande fienelicke dinghen in gheen ander levendigh ghedierte , als in de menfche , meerder befpeurt werdt. Want de bevalligheyt des lichaems, beweeght onfe ooghen door de bequaeme t'famen-voegirige van alles, foo beftaet oock de vermaeckelickheydt der fchoonheyt voornamelick hier in, dat alle deelen door een feeckere lieffelickheyt met den anderen overeen komen. Door-leeft de fchriften van oudewijfen, aenmerckt de konftenaers die en eertijdts en nu on- langhs defe konft feer vierighlick hebben voort-ghe- f)lant, ghy fult bevinden, dat fy alleen eene onfterffe-
icke naem hebben bevoghten, door de grondighe kennifle der proportie , welck in het menfchelicke lichaera te bevinden is. Hetwaermijnsdunckenseen groote dwaesheyt, dat fich yemandt de allerbefte din- ghen niet en foude voor-ftellen om naer te volgen. Sy nae-boetfen niet eenen Bagoas of Megabyjus> maer dien Doryphorus, (Viens gheftalte tot den oorlogh afgerecht was) en ftrijdtbaere jonghelingen, die men met recht voor volmaeckte lichaemen oordeelden. Hebben niet de t^Abderitanen yet op-merckinghs
waerdigh in haer weefen ghehadt, om dat de oudc mee-
t ■
|
||||
D£DICATie.
meefters haer plachten naer te fchilderen? waerom
liep Apelles tot de beroemde Lais ? waerom maeckte hy Venus nae de hoere Thrijne, als fy naeckt in de zee gingh op den vierdaghi\fc/>/ww, anders als om de wel- maecktheyt? Gelijckdenaeckte lichaemen de gebrec- kelickheyt niet verduyfteren,alfoo zijn fy niet fpaerigh in het vertonen van't geen in haer lofwaerdigh is. Hier- om plachten de Griecken inde blote en onopgepronck- te geftalten haer vermaeck te nemen, op dat niet de opperfte deucht der konfte onder de optoyflels van een minkonftigh gewaet foude verbhjven. Defe gelijck- matigheyt heeftU.Ed. oock opghewecktmeteenon- fpreeckelicke begeerte om het menfchelicke lichaem te doorgronden ■, het lichaem dat boven andere die- ren een reghte en opgeheve geftalteheeft, welcknae den hemel en fijn fchepper fiende, hemelfche voncken en faet fijner goddelickheyt betnyght: datmetuytge- ftreckte handenbegaeftis, om lichtelick te bekomen, wat het gemoet mocht gebieden: dat ten laetften met de aldergrootfte herfenen boven in fijntop, als in een kafteel en woonplaetfe, reden ghebruyckt, denckt, herdenckt,en door de rontomftaende finnen,gelijck de koningen door trauwanten, het geen vanbuytenisbe- grijpt fchadelicke, en vorderlicke dinghen voorfiet. Voorwaer de eenighfte hoeckfteen der heelkonft is de kennifle en ontledinge der menfche. Gelijck de geene die de gefchiedeniflen onderfoecken, de lei vein't ge- moet niet konnen indrucken,ten waer fy eerfl de plaet- fen en landt-ftreecken daerfe ghefchiet zijn of gefien,of ** ten
|
||||
I D EDICATIE.
I ten minften door gedachten fich afgefchildert hebben t
alfoo oock om degeneeskonft befcheydelick teoeffe-
nen, ift nodich defe kleene werelt te doorwandelen, om de ghefontheydt te bewaeren, en defiecktenmet haere toevallen te ghemoet te gaen. Ick foude my feecker grootelick fchijnen te feylen, EdeleHeer^ foo ick niet ten laetiten een diepe ftilfwijghentheydt doorbroocken hebbende, ickdieuwedeughtveelcoe- fchrijve, met de penne, des zielen bode, foude aen- fpreecken: de blinckende Sonne der Anatomiften, die in de laetft e eeuwen foo veele wonderen irytftort, foo wel tot nuttigheyt van het menfchelicke geflachte > als tot exempel van alien. De Nature, als fy aen andere gelijck een fhefmoederyetwesverleent heeft, fchijnt in U. Ed. als haer lieve voedtfter-foon mildelickghe- fchoncken-te hebben, dat deuyterfte volmaecktheyt der ontledinghe konde ver§ieren. Voorwaer met waecken, vlijt en arbeydt, waer door de Goden aen de menfchen alles verkopen} heeft U. E feltfaeme dingen ghefoght, verkregen-, achtende niet genoegh te fijn van edele voorouders afkomftigh te weefen: met reght verftaende door geboorte en in de wiege de deught niet verkregen wordt, maer door veele oerfe- ningen, door geftadige drift des gemoets, door forge en y ver, op dat een waere adelickhey t onfe zy, en door ons felven verkreghen, de andere niet van ons, maer van voorouderen herkomende. Het zy verre met fchijn van woorden tot U.E. te komen, enhetgemoetmet de ooren door geveynftheyt te kittelen -, ick fpreecke |
||||
D E D I CAT IE.
met Zeeuwfche oprechtigheydt, ick fpreecke uyt de
borft. Op dat ick voorby gae de fcherpe oordeelen van de Heeren Profeflbren HeuruiiJFakoburgu, JVaUiy (lorFelicker gedachteniffe} en die tot voortplantinge der wijshey t noch overigh zijn, VorBii-, Lindani-, Sylvii* Blancardi-i Horn/ei-, Regit, met vele anderen , foo beroepe ick my op de eygene vruchtenuwervernuft, in gheen vorighe tijden ondervonden. HetLeytfche toneel is uwer gunfte deelachtigh , meermaels van groote Heeren, doch fonder vrucht, ghcftreelt: den man van fijn huyt, fonder armen of hooft te openen, ontbloot, en in fijne oude geftaltegebracht, is U. Ed. gifte. Wie heeft fulcks oyt ghefien? wie heeft fulcks ghehoort? Ghy ftelt den menfch fonder balfemenals een mumie: ghy omhanght hem met fpieren en zenu- wen: ghytoonthem in ingewant, in gebeenten, als een feltfamen herfchepper. T'warachtigh ghebruyck des tot noch toegemeendegijlbuis, deverrijfenisder leever^ hoe deweyachtigevoghtigheytendegallevan de gijl in de lever ghefcheyden werdenj doorwelcke vaten de felve vochtigheyt na de nieren is vloeyende > wat nuttigheyt de milt, met fijnetacken, enhetkorte vat,in 's menfchen lichaem toebrengenj de natuyrlicke fcheydingen van het rotsbeen, zijn uwe vonden: op dat ick voorby gae de doorlopinge der vaten fonder ftortinge des bloedts, tot uytvoeringe der ontledinge foo nootwendich, als het fonnenlight totafweringhe van fwarte verduyfterheyt: hier door zijn de natuyr- gheleerde met een naeuwkeurighe , maer loffelicke ** ij gie-
|
||||
D EDICATIE.
gierigheydt onftoocken, om U. Ed. kennifle te ver-
wecken tot meerder light der ontledinghe : bewuft zijnde, dat gelijck onfe eeuweingebruyckderdeelen de voorgaende te boven gaet , alfoo U. E. onder de beroemfte geenfins de minfte zijt: hier toe met reght verfoeckende de mildigheyt der Princen en Magiftra- ten, welckersplighten in befcheydenheyt beftaende, nietalleen met den fwaerde ghewapent zijn, tot heyl van ghemeene rufte; maer oock tot bekrooninge van nutte vonden, byfonderlick in foo een konfte, daer door het menfchelicke gheflaghte de ghefonthydt is verkrijghende, fonder de welcke den rijckdom, naem, eere, niet andets is als roock, fchaduwe, ydelheydt_>. Waer zijn nu de onaerdighe geeften , meer met een menfchelicken fchij n als reden begaeft, die oordeelen, dat de konft der ontledinghe door arbeyt vande ouden ghevonden, ghenoegh volkomen zy , willende al- le naekomelinghen de felvighe voet-ftappen nae- treden, van de welcke yetwes af te wijcken , ghe- heel verfoeyelick foude wefen. Defe ftoppen den wegh om nuttighe dinghen t'ondervinden , en be- fchuldighen andere van onbefchaemtheydt, die alle vlijt aenwenden of om yets nieuws voor den dagh te brenghen , of om de oude konflen door tijt van jae- ren vervallen te onderftutten, of yetwes by te doen, dat fy door arbeyt verkreghen hadden, en de welc- ke meer de tijden als de fchrijvers ontbraecken. Maer indien de oude wijfen in defe treyn hadden verbleven, en niet ghepooght hadden om de ver- bor-
|
||||
D ED I CATIE.
borghqntheydt der Nature te door-gronden , de
waerheydt foude meeft verdroncken zijn , en het licht der wetenfchap hadde noyt de naekomelinghen befchenen. Soo Numenius ^hilo, Tlotinus-, hetgeen fy A'an goddelicke faecken heerlick hebben aenghe- roert, 't felve van Joannes , ¥ aulas , Hierotheus, T)ionyJim, (Chriften - mannen} fteelfghewijs hebben ontleent, op dat fy de gheheymenifle van Tlato des re klaerder fouden uyt-legghen , en in een ghefon- den fin brenghen: fal ons niet te ghelijck geoorlooft wefen der voor-vaederen wijsheyt met nieuwe ver- nuftigheydt te vermeerderen ? Hoe-wel de fonne in de grijfe winter vermaeckt,nochtans haere vruch- ten vermeerderen van tijdt tot tijdt, als fy de locht naerder beftraelende , den fchoot des aertrijcks fwangher maeckt. Defe en meer redenen ftilfwij- ghens overdenckende , komt U. E. my dickmael voor , met verwonderinge en ghenegentheyt bevan- ghen, die daghelicks vermeerdert, en fich niet lan- gher kan inhouden , om mijne aen-fpraecke in het openbaer U. E. toe te fenden. Doch ghelijck eertijts de Goden met gheringhe faecken fich bevredighden, als maer het ghemoet opreght waer, verhope U. E. defe toe-eygheninghe niet verwerpen fal, fteunende op uwe aengheboore beleeftheydt, aen my menigh- mael jonftelick betoont, en liefde tot de wijsheydt. Twelck foo ick van mijn Edele Heer kan verkrij- ghen , fal my gheluckigher achten , als of de gou- ** iij dc
|
|||||
»
|
|||||
D SDICJTie.
de vloedt der Fortune neder - daelende my met
veel - voudighe giften quame te begroecen_». Vaert wel, leefc langh, en ghelieft voortaen my
te beminnen. Uyt Middelbnrgh in Zee- landt defen xxviij. Martij cid idc lix. U. E. dienfl-bereyde Vriendtj
|
|||||||
Zacharias Roman.
|
|||||||
¥9 ox*.
|
|||||||
•
|
|||||||
S$S£l^&£&&&S&6:SI^S6$£iSf&&:£§8
|
||||||||||
%^mf-%mnmf-mmmnmn
|
||||||||||
rOOR-RSDeN
|
||||||||||
Tot den
|
||||||||||
L E S E R.
|
||||||||||
Em in d e Le s Er.t
Een uyt-ghelefen vrucht brenght fijne
Suyckcr mede, feydt het fpreeck-woort. Uyt krachc hier van meynd' ick defe Schilder-konft fonder eenighen fwier van by-woorden aen den dagh te laten komen j doch ick voel my op het onverfienft deur-ftralen van een yver- grage fucht, die my ghebiedt niet voor het Boeck te pleyten, maer nier heel ftille te fwijgen_». OnfeNeer- landtfchetael, door ick weet niet wat natuerlicke foe- tigheydt met haer gheboren, is bequaem om te dragen de Majefteyt vaude grootfte invallen , die yemandts herflenen konnenbefwangheren, en Too wy neerftigh ghenoegh waeren om haer met een arbeydfaeme vroet- heydt
|
||||||||||
i
|
||||||||||
heydt te heghenen entepolijfteren , fy fou veel over-
vloedigher vruchten draegjhen_>. Doch \vy verydel- <uyten ons veeltijdts met ioo een fpitfvinnighe neuf- gierigheydt aen uytheemfche Taelen , dat wy onfe moederlicke verwaerloofen; als fotte Reyfigers die vermaeck fcheppen in't graten van vreemde Landen, daer fy ondertiuTchen vreemdelinghen zijn inde ghe- heymeniffen en wonderen van hun eyghen. Indien op onfen Schrijver anders gheene faeUgreep vatten heeft , foo verfeecker ick hem vryelick t'eenemae1. feylloos te wefen. Zijn twintigh-jarigh verblijf ia Engheland, heeft hem de fucht tot het naeupuntighfle verftand van fijn moederlicke tael niet konnen ont- wringhen. Een taftelickeproeve hier van verfterckt het teghenwoordighe Boeck , ghefchreven in fulcke termen dat thien reghels daer van konnen grond-veflen d'achtbaerheydt van een Man die onfe tael verftaet, niet in haer oppervlies , maer wiens kennifle dringht tot den grondt toe , als de fchoonheydt van eer Dia- mant_j. Men merckt in fijnewoorden nietdeminfte fchaduwe van ghemaecktheydL*. Alles is glad, efTp" eenparigh , niet dat knobbeligh , puntigh, af-brei,, kigh fy en vindt'er plaetfe_». Het begin fiet op hv't eynde, het eynde hanght aen'tbegin, het midden is 't een en't ander ghelijckvormigh, met een ongelijdce ghelijckheydt die altijdt behaeght en nimmer verfa- dight^. D'orderwaermeehy te werckgaet is fooda- nigh, datfy onfe ghedachten foetelick bemachtigho. Sijne Wet-reghels elck door verfcheyde paden wande- knde,ontmoeten malkanderen gelijckelick in't eynde, thoo-
|
||||
thoonendemeteenjuyfte gheliickmatigheydt dat debeenen overeCft
komen met het hoofd,en hec Iichaem met beyde. Doch als met de Son- neftralen, ibo is't mede met de lof • beyde fljn ly aengenaemer alffe de voorworpen zielinx flaerij dan als ly rechtdraeds daer op vallen; ick wil udanvanonfenSchrijverhet oordeel verthoonen, eet indeftoffedie hy verhandelt, dan inde ftatige voeghlickheydt, waer mee hy betdoet. Het ftaet by yeder een bekent, dat de weliprekentbey tis cen hoedanig- heydt van onverghelikelicke volmaecktheydt. Sy is d'uytterfte maght van reden ghetrout met wetenfchap, den betfil der ervarenheydt. Soo vol van glorij datfe niet hoeft te duchten met feninige tong-nepen ghe- blaeut te worden, als de wetenfchappen wel fomtij dts wedetvaett. Sy doet haer vreefen doet ly haet niet beminnen. Soo veel als ons de Ipraek verheft boven andcre Dieren, foo veel doet ly den eenen Menlch boven denanderenuytfteken, wantfyisde volmaecktheydt vande fpraeck. Kort om : hare overopperheydt ftrecktlich foo wijd uyt, dat (y Ichijrit te willen veranderen d'order der voorfienigheydt, hetghebruyckdes vrij heyds ontnemende aen diefe Godt heeft ghelieven te gheven, Segh dit, en al wat hier noch by kan doen de wellprekenfte tong dieyemand in de mont hangt. Als ghy alles uytgeleyt fult hebben, fai icker"Op'die- nen dat de Schilder-konltnoch al meet verricht. Mijn gevoelen fteunt op het oordeel van eendergrootfte Staets-Martnen oyt vandeSonbe- fchencii. D'oogenfijnveelfcherperghetuyghen, feydt Polyhius, dan wel onle ooren. Op defe bedenckinghe fchijnt Qumtilunus dit befluyt 'lemaeckt te hebben; de Schilderi je, feydt hy, een itilftvijgent werck n altijdt den felven fchijn houdcnde, dringht foo diepin de binrienftc ^ewegingen onles ghemoeds, datfy menighmaelde kracht der wel- fprekenheyd felf fchij nt te boven te gaen. Dit hebben wel eer die gene gheweten de welcke Schipbreuck hadden gheleden: Want ly plagnten de Schilderijen van haer melidelick ongheval om te draghen, fich fel- ven verfekerende dat ly den aenfchouwer door'tafghebeeldegheficht van haer ballturigh lot, kragbtiger tot medogen louden bewegen, dan door 'tbereicken van dehooghteder allerwelfprekenfte bedel -konft. ts£lianus mede in fijne Hiftorie der Beeften,nae dat hy ghefeidt heeft al wat men feggen kan , beroept fich menighmael op de Schilderie, wil- lende dat wy claer uyt ten vollen fouden aenmercken, 'tgheen ons lyne woordenmaer ten halven hadden voorgeftelt; maer fie hier van onfen Schrijver. Dit fal icker noch byvoegen ,• men plaght eertijdts omde *** iiij felfde
|
||||
felfderedendedeurender Kercken met den dagh des oordeels te be-
fchilderen: wanneer namelick onfezielen haeroude uytfchudfels we* derom aentteckende, met een onveranderlicke gheluckfalichcydt fal- len worden bekroont, of in een eeuwighe doodt (terveloos fullcn fter- ven. Te weten fy die nu de blijde eeu wigheydt in hope ghenotm,fiende hoe de vromezielen met een volvreughdige onfterffelijckh.yt wierden begenadight, fpanden al hun zenuwen uyt,om, hun geloof door de wer- ken yet makende, haer naemaels met de daedc te beerven. On^dadighe vrijlevigemenffcndaerenteghenjvermomde Vyanden en Afgodenvan hun felven,gewaer wordendehoedeboofegeeiten deverdoemde wcch ruckten en^>ij nighden, wierden dickwils met fulcke God-voelijcke fin- roeringen aengeblaien, dat fy hun felven niet meer verfuymelick te kort doende, denftempeldergodfaligheydtfagent'ontfangen. Want,ftydt 'Porta, de gelijckenis is een gefchilderde reden,cf fprekende Schild. ri je> die alle noten en woorden in macht vGrr te boven gaet. Een' andere be- wijs-reden om de waerdigheidt van 't onderworp van Heer Iuniut, deSchilder-konft namentlick, tebcweeren, is dedefe. Het is een gbebruyck, federteen langhe reex van eeuwen , onder oris ver- pndert, datwefegghenyemandt van overmatige fchoonheidt prijfen willende , foo fchoon-als een Beeldt. Men redent en krackcelt oock, wie van beyden > de Beeldhouwers of Schilders den meeften lof verdienen; doch die niet en fiet dat de Schilders nootwendiglick voor- ghelteltmoeten werden, dieheeft miffelick ooghen in 't voorhoofdt, maerfekerlicknietm'therte. Om dat alle twijffclachtighedinghen of doot aenfienelickheidof door redenen moeten worden bcwcfen,fullen wyteneerttend'authoriteiten voorbrenghen. Graef Halten Cufiiglion op het einde van't eerlle Boeck van fijn pit-vollen Hovelingh, veel en verfcheyde redenen voor d'een en d'ander fi/de bygebracht htbbende, befluit tenleftenen feidtde Schilderkonft edeler tewefen. Maerom da/het oordeel van een ander niet behoeft te wefen de mate van't onfe> fullen wy overgaen tot de redenen. Het kracbtighlte bewijs dat ick oyt gehoort ofgelefen heb, om de faeck der Beeldhouweren voor te ftaen, acht ick met reden het volgende te Wcfen. Beidc defe konftcn feggen- fe, foecken natuer naer te boot(en,en die van haer lal het edellte wefen die het befte wcet te aoen, en dc waerheidt het naefte treft; hier kon- nen wy niet tegen bebben. Nu, feggen de Beeldhouwers, de Schilde- rijeis iopailtiich, d^c is thjonfchijnig& en niet waerachtigh: want de din'
|
||||
dingen die in een Schilderije fchi/'nen > Hinder fnder waerheidt nietin,
foogaethetrnetde Beeldkonft niet : Hierom hoeweJ de JJchilders de felfde faken nabootfen die de Beeldhouwers doen, met meer dinghen, te wecen metghedaenten en vcrwen, en de Beeldhouwtrs metgedaen- ten maer alleen, nochtans bootfen fy haer waerlicker en natuerlicker nae. Dat dit waerachtigh zy; yeder een weet dat fchoon hct oogh 't e- delft is van alle vijf de finnen, en de vcrwen totzijn voorworpfefheeft, nochtans ift het fekerfte niet, want wyfien dat het menighmael wordt bedrogen; maer het fekerfte der finnen is 'tghevoelen : nu wect yeder een dac bet ghevoelea vindt in een ftockbeeld al waiter 't oogh in fiet, dacr in een Schilderije niet fulcx gebeurt hierom feggen de Beeldhou- wers dat hunne konft voor moet gaen , endat'er foo groot een on- derfcheydtis tuflenbeyde, alstufTen het wefen en 'cfchijnen. Dient totantwoort, datdaerom de Beeldhouwers natuer niet beter naeboot- fen om dat fy omhelsbare end' uytftekende dinghen maken, jae fy ver- fmalen en ontnemen de faeck die nu alree van de natuer foodanign was; overfulcx al wat menderronds, breedsenandersinvind, isghcenfins van de konft: want al te voren waren daer in breede en hooghte, en alle diedeelendiemen gheefcaen bondighe Iichamen ; maer alleen fijn van de konft delinien waer mee 'tgefeyaelichaem is omtrocken,dewelcke fijn in't oppervlies; hierom, als ghefeydt is, komt het niet van de konft omhelsbaer en uytftekende te wefen, maer van natuer. Defeantwoort geldt oock daer fy feggen van'tghevoelen: want dat men een dinghen ibodanigh vind is nu al gefey dt niet vande konft te wefen. Noch wor- pen de Beeldhouwers de duerfaemheydt voor, i'eggende dat hunne wercken beftendigh fijn, en op verr' nae niet foo veel ghevaers onder- worpen van reghen, vyer en andere toevallen, alsweldeSchilderijen. Hier op antwourden de Schilders teneerften, dat dat nictontftaetuyt de konft, maer uyt hec onderworpfel van de konft, het gheen waerach- tigh is. Tentweeden :daerenisgeen der on icr-maanighe dingen dat bevoorwaerdenkan altijdttefullendueren; niets houdcfijneghelijck- heydt onbeweeghelijck als dat groot onverandcrlick begin,die Opper- leen M-'elter,de rechte Hecr van de Alheyd j oock foo dueren de Schil- derijeneenighehonderden vanlaren, het welck gbenoeghfchijntte wefen. Ten derdm, feggenfe, kan men fchildercn op Manner, en fbo fullen deSchilderijen eenighfints vereeuwight worden. Maer om die gedingh niet langer uyt te recken, wilien wy de Beeldhouwers den V v bout
|
||||
boat op' t hooft gheven. Wy Teggen dan de Schilder-konft veel alghe-
meenertewefen, datisdatfy nacuerin alle dinghen kan naebootfen: want boven dat fy afmaelc allerley Dieren en ander tuyg dat men raken kan, weetfemeenaetebootfenalles watmen kanfien, hetgheende Beeldhouwers onmogelick is, hierom fey Ptinius van Af tilts dat hy ge- fchildert hadde dinghen die men niet fchilderen kan, als blixem-ftralen en donderilaghen. Oock maken fy ftroomen, licht, locht, waeffem, wolcken, weerfcbijnenandere oneyndelicke dinghen, als'topgaen van de Son, de morgenftond, de nacht, verwen van wateren, plumen van Voghelen , hayr van Menffen en Beeften, fweet, fchuym en wat'er meer van de Beeldhouwers niet gedaen kan worden. Vyt het gene wy tot noch toe bygebracht hebben, fpruyt onwederfprekclick de vvaer- heyd van het befluyt dat de Schilder-konft edelerzy: want fy doet niet alleen meer dinghen maer doetfe mee volmaeckter, ghevende aen alles op het naeupuntighfte fijne behoorlicke verwen ; waer uyt het ontftaet datfyde waerheydt beter treft, en ghevolghentlick natuer nabootft. Hier-en-boven fij n dat d'edelfte konften die ons alle de dagen onfes le- vensbyblijven;anderefijn verachtelick, om dat fyenckelick op den licbamelicken arbeydt fteunende; den konftenaer begeven als d'ouder- dom hem overvalt. De Schilder-konft heeft hier geen noot van: want hoewelfc de hand vereyfcht,fbo heeft fy evenwel gantfch geene ruftigc ftercktevandoen. Hier willen wy nu de Beeldhouwers buytengaen fluyten, en noch een woordt of twee voor de Schilders uytboefemen. Trifmegijlus in de verwonderingh der voor-rechten des menfchen foete- lick. verfwolghen, berft in defe woorden uyt: d'aerdfche menfch feydt hy, is een fterffelick Godt, en de hemellche Godt een onfterffelick menfch. Sijn woorden behagen my. Doch onder foo veel uytmuytent- heden waer door de menfch lich felven fchijnt t'ontmenfchen en te ver- goden, dunckt my dees'onfckonft de voortocht te hebben. Dever- flindige wielinghen der fterffelickhcydt fchijnen wy door haere gunftc t'ontworftelen, foodatwedebreeckneckaller dingen de Dood, geen kleyn leetweefcn opdringhen moeten. Want de verwen der gunftelin- ghen defer konfte , fchijnen ghemaeckt vandatverwonderlickktuyd, 'twelckvan GUucus gheproeft fijnde, hem van een menfch herfchiep tot een Godt. £n feker daer is gheen gheluckiger bedriegerije, waer door wy ons felven konnen inbeeldeu de godlickheydt deelachtigh te worden, als is defe konfte. Deglorij van een lichaemte maeckenis groot
|
||||
groocvan het met ziel en fpraeck te verrijcken onvergdijckelick groo
ter: maer indien deziel a;n de m.nfchelicke oogen een fienelick voor- worpfel was, nu wy foo diep fijngbedronghen in dj nabootiinghe van G )ds wercken > vele Schilders fouden hunne Tafereelen verlevendi- fen. Ick fegge vele: want eenige fouden het in hun vermogen wefen-
e verachten, uyt vreefe van dat hun ftucken gehouden mochten wer- den voor wercken van de natucr en niet van de konft. De groote veld- ruymte die ick heb fou my noch wel verder voeren, doch om in gheen onwyndelickheyJtteverdwijnen moethet alreegefeyde ghenoegh we- fen. LaetdatbethoonendatdeScbrijverdieuyren waer in hy veroor- loftwier van fijne godfalige oeifeningen, niet weerdigerheeft konnen aenleggen. Soo der yemand is die anders oordeelt, ick rade hem als een vriend fulck fijn ghevoelen ftilfwijgens by fich te houden, op dat men niet fegghe dat hy fijne groove onwetenheydt voor goedoordeel wilt doen deurgaen; dat hy fwarigheydc maeckt daer der geen* en is, op de wijfe der Tovenaren die fomtijds in de klaerfte ftonden eenen dicken nevel verwecken. Seker het is een faeck opmerckinghe waerdigh, te fien hoe fchriften van Mannen in allerley gheJeerde oefFeningen gebrc- kenengekonfijt, dickwils fulcke afgunitighe oordceL rs bejegbenen. Men houtfe veeltijds voorydele droombeelden van bottemuylen van't JLatijnfche Land; maer laet *er yemand weien die noyt grond van echte Schrijvers geraeckt heeft, weet hy fich maer wat quackfalverlick voor tedoen, fijne fchijndeughdekes met wat goedemijnen uyt temerck- ten, hyisde Godtder ghelctterden > de Monarch der wellprekenheyd, een Arend in de Wolcken, d'Oppermeefter der gheleertheid, het kon- toir der gantfebe wereld, de Man der nature. Alles wat fijne mifdrach- tighe vruchtbaerbeidt mach uytftooten, wordt voor doorhonighdc leckernijen opgefnoept, hoewej fijne beftevonden niet fijn dan ontij- dighe mifvallen, fchaduwen fonder iichamen, lichamen fonderzielen. Evenwel ncch, Schrijvers van fulck een (toffe zijnder al veel beter aen> alsdieiboverkeerdclickvan hun oordeelen: want het is erger flechte vonden van andere voor goed te keuren, dan felft yet flechts in't mid- den teftellen. Sie bier het befcheet van Qeerooj uytfpraeck : Hy is de wijite, feydt hy, die wat hem noodigh is weet te bedencken: de naefte aenhem die anders goede voorflaghen plaetfe weet te geven. I n de fot- heid gaet het heel anders: Want hy is mirt (bt dienkt met alin defin Ichiet, dan hy die wat ec a ander lottelick is uighelchoten j voor goedt - • keutr.
|
||||
keurt. Deredenhiervan wordtby GVwdrtiet ghegeven;bcv~redigha
^3an,wilje,metdedefetotmyeen betere voorfalkomen. Hecgheficht is feer bedrieghelick aendie met de geelfucht fijn overloopen ;doch hec bedrieghtonbefeffelick meer , hen dien d'eyghe liefde heeft vergalt. Achcer dcfen Afgod loopen wy mceft alle vei doolt. De Vinders dan van een dinghen beminnen het, als wefende hunne vrucht, en de natuer- licke fucht die yeder een heeft tot fijn maeckfel, ontfchuldight hun ee- nighfins van dat (y hunne vonden apelick vleyen en (treckrt, hoe vorme- loos die oock mogen wefen. Doch die behagen fcheppen in anderer on- gherijmtheen, en houden voor prijsweerdigh hunnc fotternijen, Iuyden van fulck geback konnen gantfch geen onfchult vinden, om dat fy met een vry en onbedwongen oordeel wercken; hierom is 't middagklaer, dat het breynveel meer averrechts ftaet aen hun , danaende Vinders felfs. OnderentufTen kome Schrijvers die van goede ftoffc fijn opgeleyt, hun geenfints dies te kreunen. Sy weten dat het een bedriegelicke regel is, vanyemanswaerdijeuytfijn^nnaemteoordeelen: wat eenige ver- dienenlof en andere hebbenfe. Het was de ghelegenh. ydt van 'Eibulur, de ver wonderingh der mcnfchen droegh hem op tot in den Hemehgeen leeger plaets wou hem dienen > nochtans als het quam aend'uytfpraeck van een wijs Man, hy beleet gecnen grondt te kenncn tot fulck een ver- wonderinghe, enminverdienftin hemtewcfen tot foo een hooghte. 'tis in de Brieven aen Atticus: de verbaefde grootachtinge derMenffen, feydt hy, Itelt Bibulm in den Hemel en ick weet niet wavrom. Het is dan buytentwijffelbeter,eereteverdienen , dan cere t'hebben: wantwy konnen haer genieten door den wil van diefe ons bewijft, fonder dat'er deughtvoorgae,nae welckers Noord-Sterr wy onfcn loop nemen;maer niemand kan haer verdienen als die door roemwaerdighe betrachtingen lich felven den weg daer toe heeft gebaent. Soo onfe Schrijver naer den waen van yemand net een? kan miflen, foo is't nochtans onmogelick dat hem het an iere immermeer (bu oncgaen. Lees met aendacht,en ghy fult feggen dat ick u tot een ftatelick Paleys ghebraght hebbe door een on- aengenamen en doornigen wegh. De vermakelicke en ongemeene ver- tellingen, waer mee hy fijne zet-regels veeltijts tempert, denck nietan- ders of fy Hinder met groot oordcelen voordacht tuffen gefaeydt: want wie weet niet dat onfe geeft door 'tvermaeck geopent, fich allerley hf- fendestebeter iaet infcherpen , op de manier van een Wond-artz die fijn vliem eerftin den oly dopt op dat het fijn werck te behendigher enongevoelicker doe, IAN d« BRUNE, delonghe, I.C<«'.
|
||||
o
COPI E
Van een Brief door den Ed. Heer Ru-
bens , Ridder &c ghefchreven aen den Edelen Hoogh-gheleerden Heer FRANCISCVS IVNIVS. Mtjn Heere,
ty. %£♦ ^nf feet<oe£66onoert #efen tvj foo (anQQty tlfot
Jf?ee»j tijoinjf? Ganoen cnt/anctf ty ""*& 2* oec66 0002 mjj ontfangfiti) te ikSGctj, oew 66e(c6e»j, <\(& 6ujc6t u£t ^ %*>. den ^f]enamey <oan$e»j 24. QMag, $002 oattinj aen mgjje- "oejtineert 66«6. cTocf) ic£ 6tote ty >£. (jc{k<5c te 0efoo<6e»7 "oafbetj <5oo2fejroevt -25oec8 nrgwt eetft ofotGeettfjtetj'oa- jfjevi 6er|ant>ijjrjt i6"ooo2 ecncy fon'oefe 4~tafct, jjenoemt Leon Hemfelroy, met <3efe egcufen <3an foo fpaoew 6eftefuwje* «£3ttt6oeoo2faecfo'oattc8 <5)>£. _2*,2tef ooc6 niet 6eant- €6oo2t en f|e66c; ffiant tc£ eetft fficnfcf^te'ben -25oec6 te /ten erioe te fefen; jf)eujc6 tc£ nu met attentte Jljebaen ^e6&. ^Snoe on) ?e e6aet^ejot te fejjjen, teg 6e<6tn©e oat ^ >S. enfe tfonfte {eet^eteett f?eeft immenfo hoc tctius antiquita- tis thefauro, tanta diligentia refoiTb , & ordine pulcherri- mo publice diftributo. Nam liber ifte DV*S utunovcr- bo dicarn, vere prom us condus eft uberrimus omnium ex- emplorum, fcntcntiarum&dogmatum, qua?avcteiibus ufpiam fparfim ad dignitatem & lucem Artis pictorie perti- nentialirterisconfccratamaximonoftroemolumentohac- tenusperennarum. Itaquetitulo&argumentolibriZY/w- turkveterumaDUJ ad unguemfatisfaclum cenfeo : monita etiam & leges} judicia & exempla maximam nobis lucfrn affe.
|
||||||
affercntiapaflim inferta,& admiranda quadam eruditione
elegantiffunoq; locutionis genere exprefTa, & ordine re&o totum hoc opus perfecliiflime digeftum,atqueiniigni cura & lima ad calcem ufque perpolitum. Scd quoniam exem- pla ilia veterum Pidorum fantafia tantum & pro cujufque captu raagis aut minus aflequi poflumus, vellem equidem cadem diligentia fimilem quandoque traclatum cxcudi poffe de pi<5turis Italorum, quorum exemplaria & prototy- paadhuchodiepubliceproftant, & digito polTunt mon- ftrari & dicier, B<tcfunt. Nam illa,qua? fub fenfum cadunr, acrius imprimuntur & ha?rent, & exa&ius examen requi-* runt, atque materiam uberiorem proficiendi ftudiofis pras- ftant, quam ilia qua? fola imaginatione tanquam fomnia fc nobisofferunt, & verbis adumbrata ter fruftracompren- fa (ut Orpheum Eurydices imago) eludunt fxpe & fiia quemque fpefruftrantur.Quod expertidicimus.Namquo- tufquiiquenoftrumpraeclarum aliquod ApelhsautTiman- this opus,aPlinio autaliisautoribus graphice dcfcriptum, pro reidignitateoculisfubjiceretentaturus.aliquidnonin- fulfum aut a veterum majeftate non alienum praeftabit jfed genio fuo quifque indulgens, Muftcum aliquid pro Opimi. ano illo dulceamaro promer, & injuriam magnis illis ma- nibus afferet, quos ego venerationc fumma profequor, & veftigiaeuntium potius adoro, quam vel folacogitatione afTequi mepoffe ingenue profiteor. ^8 6i$be tnijw o^wte 6cfte<Sem|66cfaftcn<mm 'tjjfjceHetcfl met <02i<n*>eftjc6e fitieitegt fan (escribe, met f^ope *>at ty. -\£. ow6 waeic foo Joefcenpromuljtdem nkt cvj faf66cjjfJcKM ipficm caput tetut^bvt (ffij? affejaoet feetnasr6erfaji0f?cy, ttanttot »oc<? tocm %ef t om6 Mtcmanot on je»j appettjt <3of v>aqj <oa*i a(k o« jc- Me"oiea(fufc6<»jiiiataiej^cti;rtct«ict^6feij ; namoportetve- gjt:e #d individua, ntdixi. 5Q?<KS m&l icR jjfJe&K&e mg tt£t jaMjClJCK
|
|||
jaittfcQet <J«t«») tw ty \3.jofce Jtmfte, cnte^tooteftcte
§002 be em "bie mg jj$efc$ie&t te met >e p2efentatie $<iw ^ >£. -25oec«enoc foicnfotfcfyip&etowcfterfte, tffijfoiw V. E. Oodmoedigen ende geaffed*0 Dicnaec
\ntwetpi«' raptim, !t A»ns peda in una.
Den ecrften Augulii 1637, Pietro Pauolo Ruben©.
|
|||||
He Druck-Uuttn die hier ofcUeringeflopenfouden moshen vvefia,faielc^
voor fichfelfs heufcheltckgheHeventt verheteten. |
|||||
M, tat .xstxxtx^ .":^j.
|
|||||||||||
^RATSTCJlSCV-S IVNIV.S T.T .
Difr I.V7>avS, Her SchilAcrs&cchte bant, tijn Blent- it Itel^Nbch Xcler zyn tyerfkint. l.V.Vattdelen |
|||||||||||
^.
|
|||||||||||
rr'r i"n'a^
|
|||||||||||
yttflM
|
|||||||||||
_
|
|||||||||||
■
|
||||||||||||||||||
t
|
||||||||||||||||||
HET
|
||||||||||||||||||
EERSTE BOECKS
|
||||||||||||||||||
: o
|
||||||||||||||||||
■ r;
|
||||||||||||||||||
■Jnko
|
||||||||||||||||||
"■■■ • i -. g
ON S voor-neme&is, door Godes liulpe, den
eerften aen-vangh , den voordtgangh , de voltrcckinghe van dc Scbilder-konft te verhan- delen. d'Eerfte beginfclen defer konfte wordenin 'teerfte Boeck aenghewefen. Hettweede Boeck ftelt ons verfcheyden middelen voor oogen, door welcke defe Konft in oude tijden foo dapper hecft toe-geno- men. Hctderde Boeck boudt fich befigh ontrentdie dinghen, dewelcke by d'oude Konftenaers in't werck gheitelr fijn gheweeft, omdevolmaeckthcydt defer Konfte naerder en naerder te treffcn. Aen-nopcnde [t eerfte Boeck , nac foo een alghemeyne aenmerc- kinsie van dien aen^heboren luft, wacrdoor de men- ichen aen-geieydt worden, om de wercken dcr nature A nae
|
||||||||||||||||||
•'-^"'"WJ^Mfelhj' *&»
|
||||||||||||||||||
9
nae teboetfen,fohoucfe!» wy daer in ftaende datdefe
gheneghentheydt door 'tbehulp van d'inbeeldens kracht (die gemeynlickd'imaginatie ofte fantafye ge- naemt wordt) op*gheweckt fijnde, fich grooter din* ghenbeftaet te onderwinden, fonder nochtans over> maetigh te wefen in'tvolghen van allerley dertele, verwaendefantafijer^die de aenkomelingen veel tijds plaghten te vermckt n. Ghemerekt ooek dat deKon* ftenaers fulcken onverfaedighden beufel luft van de Dichters (die men Poeten noemtjfchijnen gheerfr te hebben, foo is't dat wy op defe gheleghenheydt de groote ghemeynfehap die daer is tuflchen de Poefye ende de Schilder-Konft aenroeren r met een toe- voeghfel van't ghenc den ghenen voor 't eerfte te be- trachten ftaet, die wet oyt met een rijp ende ghe* fond oordeel de wercken van eenighe voor-naemftc Meeflcrs meyncn te befichtighea. |
||||
DateerfteCapitteL
|
|||||
ET fukken wt-nemendecierlijclc-
heyt, heeft den overgroten , alwijfen Maeker
van dh Al, de gefchapen Wereld, bekleed, dat de Grieken itiidtf-gaders ook de RomeyBen defilvighe cen-ftcmmighlijck fodaenigen naem hebbea toeghepaft,dieinfijneneyghenenaert* TUm.Uk! een cieraec * beteyckent. Oock foo heeft 11 aat.&ift- hy den menfche (die met recht een kleyne we- «ap. 4. teldc van d'oude t gheheeten wordt)niei daerom nae fijn even-beeidt tManil> kloeck ende verftandigh ghernaeckr, dat bydekracbtfijnesedeknj^^y^* ghemoedrs nae 'texempel derbeeften door gheringhe luft-tochten AAronl foude ver-bfeken,maer dat bem de bedenckinghefijnes Goddelicken Galenas oorfproncks altijdt tot hooghe ende eerlicke betra htingben foude lib. 111- *• aen-maenen Dit ghevoelen is van oud.sindeherten der menfehen ufu -patti- diepingheworteltj ioodat nietalleen degheleerdemaeroockd'on-u.D?£^P^T geleerde het daer voor houden„dat den fterffelicken licht-ver-gancke- Nemafius " Jicken menfeh cl'on-fterffelickheydr anders met en kan bekomen, als cap, I# de door doeffeninghe van de deughd. Doch in foo menigh-vuldighen Natura h<»- keur van deughdelick bedrijf 't welck fich den menfche tot verbrey- minis. 1«U dinghefijnes-naemsaen-biedt, plaght yeder een fich felven met defirmicus. heymelicke gheneghentheydtvan fijn aen-gheboren aerd teberaedt-'^PF*^''. flaegben. Deneenen,dooreengantfch]ofrelickeitoiit-moedigheydt Y?'l**n* aen-ghedreven fijnde, ver-voordert fich de maete des Hemels met fijn verftandt t' om-vanghen, ende't «n-ey ndelick ghetal der Hemellcher lichtendennae-komelinghenals eenghewis er£-deelaen tetellen*, *pijn. liK' of daer miffchien iemand nae-maels dit fijn erf-recht op den felvigenii.nat.hiil voetbeftondt tevervolghen. Denanderen fchroomtficb nietd'allerc»P'**« diepfte ver-borghentheden der Mature te door-fnuffelen: Hy en weet van gheen ruften tot dat by eenigh-fins begrijpt bet driftighe fwerck van de fwanghcre wolcken, hetvreefelick ghedommel des donders, het fnei-blickende veHchiet d es blixems, en wat daer noch meer bo- venendeontrentdeaerde 'smenfehen hert wel oyt vertfaeghtbeeft ghemaeckt. 'tEn v«r-veelt fulcken finnelicken onderloecker nim- mermeer alle defe wonder wercken nauw te fiften ; jae'tque!them &u eenighe der jfelyer nu en dan ont-fluypen % want hy en achrfich A q felvc»
|
|||||
4 Eerfte Boecfc
fclven tot geea ander eynde op die Aerdtfche Toned gelbrachr tc fjjn,"
*$fe i,: danomfoodanighe wonderdaedent'aenfehouwen, Anaxagoratghe-
vraccht (ijndc totwat eyndehy voordt-ghebrachtwas, heeft gheant- * Laert. woort.Tot befchouwinghe van dc Sonne, MaeneendedenHemel*.
lib. 11. ende in der waerhtydt, wat is docb den menfche anders als eenfehep-i * Declatn. ft '* ,ve^cK>nae 'tfegghen van Quintilimui *, naefl by Go&tcomt, gheftelt
tio, in de Wereldt tot op-merclgnghe van al't.ghene de Wereldt infijncnfihoof ver- v at. , ;,
2. Soodanighe dan dewekke met defe endierghel'ijeke bedenc-
kinghenop-ghenomen fijn, louden met groot rechtgheoordeelt wor-
den den ghemeynen tran^ an d'andere menfehen op 'taller verdtfte
t'over-ichrijden; 'tenwaer faecke datdie ghene noch verder gingen,
de welcke defe wonderen der Nature niet aUeen nae de maetcde*
menfchelicken vetnufts befchouwen, maer oock de ghelijclfceniUe der
fehigher wonderen nae 'tleven wonderbaerlick af-maekn. bt.Chryfi-
ftomus, die \ an wegheade foBderlinge wel-fprekentbeyd daerhy me*
debegaeftwasdennaem Chryfoftomm,.dat is, G«We-wio«itghekreghen
heeft, maeckt een wijdt-loopigh verhael derdingben die de Schilder
*Homilia. Konft pl&ght nae te boetfen; De Schilden, feght hy *, befiaen de Naturt
flu rial Jo' ^00r ^ari K?nft uSfte dritckenjiae '* mcrrnenghen haeret written, af-maelen-
dea!lerlcygbel'jckcniljederjienelicker>lichame»; dm maecl^en Jji menfehen,
on-redeliike Schepfilcn^ Boomcn, Oorlogben^ F'eldr-f.aegbcn, Sirocm-vltetendt
bloedt-fiortinghen, Spieffcn, Kjmingben, gbemcjne menfehen', fy maeeken oocl^
eenen f^onmghlijcken Staet-Stoel,, den Rgninghfittende,. den Barbarifchen
r^andt onderftjne veeten neder-gheftort,het feberpgbejlepenfpits derfpieffen,
toepende Rgviercn, vcrmaeckeltcke Beemden; in't kprte, fy bereyden de be~
fcheuwers een feet aen-gbenaemelujl-baeiheydt'm't kunfttgh af-beelden van
allsr-bande Jlchtbaere dinghen^ d'Aenmerckinge van Ifidorus Pelufwa is
* Lib. j, mede aen-merckens- waerd ; de Schilder!, leght hy *, de welcke don-
JE.fi It. iti,licbamelijcke dingben door ecnighe kchamelicke ghelijckeniffen af-beelden,
plachten 'tboofdtder Kjningben door een bandtuyt de toolcken veel-tijdsta
kroonen, om daer mede te verftaen te gheven dat bun d'opperfle 'vooghdije van
den Hemel "ver^unt ttwrdt. De wijdtlopigheydt der dinghen welcker-
ghelijckeniflen defe dappere leuntte foeckt voor te ftsllen, wordt op een
¥a jxg.gantfchandeie vvijfevan So«v»m verhandelt; deScb-ldcrs, feght hy*,
noph lib. 3 .fi'cken met haer.e ver wen afte beelden verdicpte ende verhooghte,verdoncker-
/i*otaa*m*de endeverlichte, harde enie facbte , ruygbe ende gladde, nieutveende ouds
liehaemen. Alhoewel oockd'allergroottte verfcheydenheydt der co»
feurenmeeft in de bloemenghefpeurt wordt, foo ishetnochtansdat
defe Konft daer in mede haere Ja-acht heeft wilicn betooaen;. wass
de»
|
||||
■
|
||||||
cfes Schildcr-Konfts.
den TerHsemdpn Schilder Paujias met de liefde van fijn randt£vroir-
weG{j«»v«bevangh"en fijndc, heeft defeKunftghebracht rotdevecr-
voudighe veranderlickheydt der coleuren die men in de bloemcn vine.
DefeGtycera heeft den eerften vondtghehadt vanbloem-kranfkens
met een fee* gheeftighe aerdigheydt te vlechtcn: waer over den Kon-
ftcnaer nauwe achtinghe nemende op dit bevalligh werck van fijn be-
minde Baefinne, is daer door op-gheweckt gheweeit om 't Pinceel in
dehandt te ncrrren. end' alfoo metde Nature felver als in den ftrijdc
te tieden^Plin.nat. hift. Lib. xxxv.eap. n. ^Cppelles heeft oockdin-
ghen ghefchildett die niet en konnen af-gemaelt worden; als naeme-
lick donder-flaeghen, wedcr-licht, blixem. Plin. xxxv. jo. Soo dat
Ibeophylaclus Simocatus hier op een oogh fchijnt ghehadt te hebben , als
fcy feght* dat de Schilders fich ondcr-winden foodaenighe d'mghen uyt te* *■?'" 37*
drucken, diede Nature felver niet en l^anghedoen.
3. So is bet dan blijekeluk dat onder'r ghetal van foo veele ende
verfcheydenKonften doordevvefckc eenengrooten naem ende een onfterffelieke beroemtheydt vervvorven vvordt, defeKonfte gheen vandc geringhfte en is, dewelcke daer af-beeJdet alles vvatmen ont- der'twijde uyt-fpanfeldesHemels bedecktfiet. 'tlsghevviflelick een uyttermaeten gtoote faeck de waere verbeeldinghen van allerley roerende ende orttoerende dinghen infijnghemoedt opte legghert; evenwelnochtansishet nochecn meerderfaecke datmer* een Ievende ghelijckenifTe defer inwendigher verbeeldinghen kan uytwercken, voornaemelick indien den Konftenaer niet en bJijft hanghen aen defc ofgeerccbyfondercwerckenderNi«ttere, maerlieveruytopmerkinge van d'alfer fchoonfte lichamen die erghens te vinden (ijn een vo!- maeckt voor-beeldt in fijufantafijein-ciruckft,. nae'cwelcke hy fijnc wercken naemaels meynt acn te richten. Hier toe dienen- de woor- denvan eenen vermaerden Platonijcben Plnlofobbe bygebracht, deBeelt- Snijders, feght hy *,verfaemelendial mat inbyfonderc ticbaemenfraey ende * Maxim its acrdigh is , brengben. door de fynjlin een enckele natboetflnghe van de vol- Tyriusdil"- maetktefchoonheydt te paffe alwatfr uyt menigbe ftbooneperfonajten hebben fsnar. v«« opghegaedert ; ten eynde dat fy een bequaemc, fuyvere, mel-ghetnaetichde gheftalte tnocbtm tteffen , fio datmen nauwlicxfulckenvolkpmenfihoonbeydt erghens \anghevinden, die met een'we\ gbewrocht Stocl^-Beeldtofte Statue mach worden vergeleken,wam deJ(onftenjoctken oyt 'tallerfchoonfte. 'tKomt *xi 1 Me- hier mede feer vvel over-een 't ghenc Ovidius *rverhaelt in de befehr ij- tarn. vinghe van CylUrus, die onder alJe d'andere Centauren de fchoonfte was; My had een aengenaeme ruftigbe^t in fijn tronie; en vaorfoo vele als by eenen wenfebegheleeck., fio quamjjjnenneck, fijnefebouderen, ftjnehanden, Jijne A iij bcrfl
|
||||||
,:
|
||||||
■■■■: ■ ' -,
6 SerfteBoecfc
borfl aller-naeft byde j>rijf-#aerdige Seclden der KgnJlenAert*. Start oo A
* la Hcioi- alhier op defe ghelcghenheydt acn te mercken dat Phylojtratus * veel-
«•«. tijdts de voor-treffelicke fchoonheydtvand'oudeHeldennietanders heeft willen voorftellen, als door ecn verghelijckinghe met konftighe
Statucn: dit wnden wy in Gjne befchrijvinge van Protefilaus, Euphorbia, * Lrb.v.ii. Neoptoiemus, als oack elders meer. Herodianm * geefc ons inf-ghelijcks
&»*• te kennen, dat SaJJianus (dien cenighe, nae datliy 't Roomfche Keyfer- rijekbekomen hadde, Pfeudantoninut noemden : andere Heliogabatus,
omd«hyeen Priefter van de Sonne was gheweeft) vanfijnetijdt-ge-
nootcnieenfteinmichlickmetd'aller fchoonfteBacchus-Beeldenwierd
ver-gheleken j foodaenigh was de bloeyende Jieffclickheydt fijnes
jeughds en't on-berifpelicke maeckfd fijnes hchacms, dat men't uyt-
ghedruckte wefen fijneron-begrypelickcr fchoonheydt maeralleen-
lick in de volmaeckfteBeeldcn koft aenwijfen. Indienghy neetnt eenem
*■ lib. 11. in menfebe van de Nature gbemacck.'. feght Prtclus *, ende eenen andtren door
Timajum desBeeldtjlekers kpnft voordt ghzbracht • fio en filhec nock tans met altijdt
PUtoais. ghefchieden, dat bet maecl^jd der Natureflaeteiicker fchijnen fit. Want dt
Konft doet velt dinghen met meerier netrigbejdt. Dit felvige heefc Ovidtm
if. Uttam,x ooc^ *enigh-fins uytghedxuckr, wanneerhy * betnyght dat Pwmalion
bet fneew-witteyvoar door eenfildj'tcme K<>nfl gkeluckjghitck^fnijdenie, bet
felvigbe fulcken ghedaentegkegevex heefc, datgheenfoodaenighevrouwe ter
weretdtkanwordenghebraght. Blijckt danuythecghene alrede verhaelt
is, datderechceKonftenaersdie in haer ghemoed een on-ver-valfcht
voorbeeldt der volmaeCkre fchoonheydt om-draeghen , Joorgaens
bencn oock in alle haexc vvercken eenen fekerenglimps deler inwen-
wendigher verbeeldingheplachten uyt u ftorten. Dat nu dit alles foo
heel licht niet en valt, is ketinelick ghenoech: want, nae't fegghen van
*-Ep<ft 19 dppolonius Tyanem*,'tBefte is altijdt hard omuyt te vinden, hard omteoor-
* Pa zvr' ^ee^en* 'c lS ooCk ^cr weJ van eenen oudenOrateur * aen-gemerckt,
Maxim. &^at ^e *fbee\dinghe van devoor-naemftefcboovlxydtd'aHer moeyelkkfteis; Conttant. aenghefiende mif-nuteckfheydt Ikhtelkl^doorfe\ere merd^-teyckenen kpn uyt- di&us. ghedruckf worden: de vergheli/ciiinghe daerentcghen van de waerefeboonheydt is foo weynigb gbemeyn, als de Jchoonhtydt felver. Den wijdt-beroetnden
• vide Tul- Schilder %euxit * vcrftondc fcer wel dat het de Nattterenoyt goed ghe-
iium inipto vonden heeft de volmaeckte fchoonheydt opeen eenigh lichaem te be- fiaum iai ftcjen »endeals fv ons yet frae-ys fchijntte willen vertooghen, foolaet jUUven- fy daei oockal watflechtsonderloopen .- eveajuyftalsof haernietsen lupus, foude over-blijven can aen andere uyt te deylen, indicn fy aen etn al- ieen gingh hangen al wat goetende volmaeckt is.ovcrfulcx, alsdefen
groetcn'Meciter voor-genomen liadde den inwoondeten van Crotott* ten
|
|||
jkMti
|
|||
-----—
|
||||
desSchildcr-Konffs; f
ten Hytnemende fchoon vrouwelick Becldt nae te laeten, foo e* vond
hy het niet gheraedtfaetn de gheheele volmaeektheydt van d'aller be- vallighftefchoonigheydtineen Hchaetn te foeeken, maer hyheeftvijf Tan d'aller fchoonfte Maeghden uy t ghepickt, ten eynde dat hy uyt d'ernftighe opinerckinghe der felvigher derechte fchoonheydt, die, nae 't fegghen van Lucianut *,noodtJiecl{elijcl^maer een wcfen kfn, moght ln"8tBaei* ghevinden. 't Beftaetdan in feer goede reden 't ghene Socrates ftaende ,,n ' Eoudt in (ijne t'faeaien-fptaecke die hy, na^ 't verhael van Xenopbon *, » Lib *, met denSchilder Parr hafins ghehoaden heeft^ Aengbefien het nietlicht Apomn. (ttib-feghtby, tenenmenfihst'ontmoeten die t'eenemael uyt onbsrifpelkkt ghedeelten befiaet, fio it't dat ghylieden uyt e!ck_ een het bcauaemfle op-foec- fende, te weghe brengbt dat de gheheele lichacmen van ugefcmldert voorfchoon warden ghchouden* 4 Dicifrdandefenaeboetfinghe, die men gbemeynelick d'Imitatie
noemr,, uytwelckedeTeycken-Konft, deSchilder-Konftyde GieE- Konft en al d'andere Konften van defen aerd voord-fpruyten. Oock fb is 'cdat defe lmitatiev&a PbHoflracm * genaemt word een feer oudeyont, eniemetdeNaturefelvernonderlick^wel overeenkomende.'tBewijshier van * in pro*" fouden wy vaerdighlick mogen ttecken uyt dicn gantfch befigen yver 0U° l°*' die in de kleyne kinderhens gelpeurt wordt, wanneer fy naemelick de nu teere verbeeldingen vanhaere on;*eoeffende imaginatienin'tmaecken der Beeldekens vanWasendePotaerde uyt drucken. Evemvel nocrr- tans fullen wy die bewijs laeten aenftaen.overmits yeder een fich felven hiervanten vollen kan berichten , die ilechts't daeghelickfche tijdt- verdrijfder kinderercwil aenfehoowen ; ende wy fullen reghen-woor- digUlijckditmaeralleen uyt QHtntiliattus * aenmercken dat alle die din- YoiarinRit ghen dewelcke toeloyt doorde Kgnft voltrocken warden , haereerfte begtnfelen lib.I r.cap, mltijdt »yt de Nature plagbten te freemen.. Oock foo en moghen wy in i7« ft mirtfte niet tens twijfelen of 'tgrootfle deel der Kgnfttn , ghelijck den . ^ fervighenQuintilianus ellers * fyreeckt,fteuntop d'imitatie , jaedatnoch jlf^l^^^f
meeris.'tgantfcbebele^dtonjeslevensbeftaetdaerin, dat wy altijdt vaerdigh- !/' ^ ' bjtk uaetraehten, 't ghene my in andere hoogb achtent Dm is het dat de kjnde- "' rendentrec^der letteren naevolghen , tot datjy de Schrijf-Kunftvajl hebbeni Die fich totjinghen begheven, letten opdeftemme haerer Zeer-Meejlers : De Schilders nemen baer ghemercl^op iemrckfn van haere voorgangbers : De Souw-lieden fekickenfieb naedegbeluckigheoniervindingbedergener die vter hunwel-cerde tandt-Neeringbe hebben gheplegbet. Wyfien eyndelic\d*t ie keginfeten van aHer-tey mtenfihappenfichdtorgaens henen voegen nae't een »f 't andere v»»r-ghejlelde voor-fibrift. f. Nu fop en bebocft fich hicr niiganaadt van d«fe Konft af-kecrigh
|
||||
... . ■ ■ ■
|
|||||||||||
8 EerfteBoeck.
te Jioudcti,ten aenfien van d'ontallickc tnenichte der naturelicker dingrt
•die af-ghebceldt worden; ghemerckt dacr nerghens een Konft is in wele-
ke alles vvat de Konft betreft van den Leer-Mecfter moct voor ghehou-
den worden. GhewilTe.lick,dewijdsenfijds verfpreyde nature derdin-
ghenkan "i niet verdraeghen dateenLeer-Mecfter in dcfe Konft fijnta
Le-erlinghen elckc byfondere ghedaente foude gaen voorftellen : ende
indienerghens yemantfukks aenvanght, defe high e fal, nae 't fcggen van
«oret.infli Quintilianm *, defe tweeonghemacken ondergaen, dat byfijne Lecr-jongkers
lib. J. cap, aitijdt te vele fal voorhouden , ennimmermeerghenoegh. Soo moeten v/J
lo- dan ons felven dacr mede te vredc houdcn,dat wy onfen arbeydt in't eer-
fte rnaer allcen beftcdcn ontrent net afceyckenen van de voornaemftc
dinghen.in't minftemet t wi jffelende of d'andere mindere faecken fullen
d.icr nae van felfs ghemackelick volghen. Als Polyclemiijntn Hercules
■voleyndighet hadde, foo en hecft hy niet vele moeytc ontrent het Leeu-
wenrcl otte oock ontrent de vcel-hoofdigewaeter-flange behoevente be-
ileden.Inf-gelijcks oock als Phidias 'tBeelt vanMsnert" gcmaeckt hadde,
loo en hceft hy lich in 't maeckenvanhaeren Schild niet fcer gcquollen.
Daer en is niemandt die in grooter dinghen foo dapper uytmtiytet,feght Quin-
•Orat infti- tilianus *. Dat hem d'aviere dinghen van minder waerde fouden begheven,
tut.lrbu. '/ en fy dat Phidias tnijfcbien lupiter beji van alien heeftgbemaeckt • maer
**P« 3 • dat d'andere dinghen even-w»l,die tot het op-toyffel des merest vereyfiht woe-
ren, beter vanyemantandersfoudenghewrocht fijnghewetjlAietxt danhier
•I il, i d welghcletop dewoorden des grootenOrateurs; ghelijck, in d'andere
©morel KpnJlen^eghtTullius*-, wannecer demoeyelickfte dinghen verhandelt fijtj^
'teverighc niet vele arbeydts en ver- eyfcht,als toefende nu licht om te begrypen,
-efte oock fom-ivijkn den voorighenghelijckyormigh ; foo ghebeurt het meat itt
Ac Schilder-Konfi, dat diegbenedewelcke eenen menfche ivel kauuytdrucken,
met eenen ooekjverftaen fal hoe eenigbe andere ghedaente, die hy noyt heeft
leeren Schilderen, behoort af-gemaelt te worden. Soo en behoeftmen oock.niet
tevrccfen, dtthy, die eenen Leeuwe ofteeenen Stier bequaemelkkfihildert,
bet fclvight niet en foude in vele andere viervoetighe becften ghedoen.
Dit felvighe viordt mede beveftight met defe woorden van
den ghcleerden Quintiliamu; 'tjlact eenen Leer-Mecfter toe , feght
» Qrat in-hy ^, iagbt licks aen tetvijfen hoedamgh 't ver-volgh der dinghen fy , als oecft^
*«t*»t'»M>'7.'hoeaefelvigheaenelcl^-anderhanghen:want bet onmoghelickis, al'tgbeue
*»p. to. de Kptrftaen-gaet, in't byfinderveor tefchrijven. Wacr vindtmen docber-
ghens eenScbildcr, die al-'tgbene in de nature voor-valt, heeft leercnnae-
ineckpn ? iiochtansfal hy, de rechtc maniere der imitatie maer tens gevat beb-
bende, al wft hem voor-kpmt licbtelick.af-beelden.
~ 6t De beginfelendan defer konftendie ficfa met de Imitatie be-
TF moeyea
|
|||||||||||
.. „
|
|||||||||||
._*_____
|
|||||||||||
■ -; " ■ ■■■■ ■ ■■-.....■■■■■■■ -■■--= —
|
|||||
aes'Schilder-ltonfts. *p
?#tfeeyeri, vereyfchea geenen on-eyndeltcken arbcydt; maer^bieften iiaer
•ielvf n in 't teghendecl vaerdighlick aen, tc vreden lijnde met fter gemac-
tighdeende nict alte fwaere voorTfchnftcn der behoorelickerproporrie..
Ende in der waerheydt., degantfcheSchilder-Konft wordc in dappei
sueynighe leer->ftucken begrepen.de welcke, gefjekfe heel-end alflodigh
(ijn den ghenend e niet tevexgeeffch wdllen arbeyden.fo moetenfe noch-
tans den aeukoiuelinghen op! taller kortlte ende opt'aHer eenvoudichfte
voor gheftelt worden. Wanneer men in c teghendeel een groot ghe-
baer maeckt ontrent dc grondtflaeghen defer Konfte, (bo ghebeurr.
het menjgh werven datde nieuwelinghen t'ecnemael van de-Konft
vervreemden, afghedhrickt fijnde door de verdrietfaemheydt van
fulck een v.eelvoudighendeinghewickelc onderwijs; oock foo wordc
altemeK haer verftandt, 't welck in 't.eerfte Qp't aller lieffelickfte ge-
'koeftirttnoer warden , verduft ghemaeckt door de fchraelheydt van
ailedey opghefochte voorflaeghen; jae fy laeten haer felven fbmtijdts,
tot groot naedeel vande Konft, dwaefelick voorftaen dat fy daer al-
•reede boven op fijn gheraeckt, indienfe Dechts van buyten hebben ge-
leert den inhoudt der grendtftuckendaermen foo vele van fnoften
poft als of de ghebeele Konft in de felvighe lagh vcrborghen: behal-
veiijdat menighmael oock d'aller edelfteverttanden., die fich aen foo-
daentge ivertun verbinden, leer jammerhek in hacren voordt-vaerendca
loop worden gheftut, alrjdt vreeiachtigh ende befchroomt fijnde, nae
dat fy de v rymoedigheydt die df n Konftenaer meeft van alien voordc
helpr, quijtlijngheraeckti Ghelijckhet dan hoogh-noodighis, dat-
men de beginners eenen fekeren wegh aen-wijft ; foo ftaet daer oock
op te letten,dat den felvighcn wegh (iecht ende recht fy.endeindien
daer erghens yemant is die in defeKonften yet war meynt uytte
richten, defelvighe moet hetvaftelkk daer voor houden,dar.rer eenen
fekeren goeden ep.de bequaemen wegh is, waer in de Nature felver
vanfelfs vele ding hen fonder leeringhe moet verrichten ; foo datde
gronden defer Konfte, dewelcke den aenkomelinghen plaghte: voor
ghehouden te worden., niet foo feer vande Leer-Meefters fchijnen
uyt ghevondente fijn, maer datfe vanhun alleenlick aenghemerckc
•ende aenghevaerdt fijngheweeft., als de felvi»heby grooteMeefters
in't werck gheftelt wierden. Tot het ghene \\ y alhier uyt Qmntilia- * ex.prewe-
nus *h~bben voor gheftelt, maghmen oockde woordenvan ^Cquifo rnjoncmpe
fymsnuf feer vvel toe paflfenj Schier alle defi dineben.feght hy *,detvelcke L 4 r **"
j« degrondt-Jtuclten vervatfijn, moraen tyfberp-JinntgbeGeejtetiveel-ttjts rentemiam
in >t werc^hefie'lt; ende dat niet foo feer met een voor bedttchte kennijfe, als
■fyghevdtJbamoetmen danalbwgheleertheydt ende o^merckinghe toebren-
|
|||||
-■
|
|||||||
la EerfteBocck
gben , dat ens defidinghen, diefichde Knnflenacrsfinder vetrdacht laeteo
entvallen , altijdt by der handt ende in onfe macht lieten vinden, fie menigh* mael de gbeleghenbeydt de fehighe fal -nreyjjchen. Wech dan met dit voorwendtfel der luyigheydt: 'tis teflecht, datwy de fchuldtvan onfe naelaetigheyd op d'arbeydfaeme moeyelickheydt der eerfter bc- ginfelen beftaen te fteken; dit en kan ons in 'r minfte niet vetfchoo- nen ; overmidts het fekergaet, dat defeKonften fonder cenigh on- derfcheydtderperfonenghereedt fijnalderley Konft-lievendeherten aae haeren wenlchte verfaedigen. Soo en moeten wy oock in onfen goeden yver niet verflaeuwen door acnmerckinghe dergrooterme- nichren die defe Konften nae veel arbeydts noyt en hebben getroffen, * Lib* i r. want nae den aerdtdefer dintfjen, feght Sidonius Apellinaris *t is de weten-
Epift. to. fihip aller Konften dies te kojlelicl^er, hoe min /kerneyn. 7. Dat noch evenwel vele haer felven ick en wete niet wat voor
eenenoneyndelickenarbeydt inbeelden,,ontftaet daeruyt, datfy dele Konften nunmermeer fo verdc ghebracht konnen (ien, of daer ont- breket noch altijdt't eene oft andere 't welck meerde* arbeydt cnde * Llb.fi.de forgheverwacht. De Scbilder-Kjnft, feght Plato*, fchijntgeeneyndete
Legibus. nemenin ''tafmaelendergbedierten, maerfiis altijdt befigh om'tghenejy eens ter handt ghetrocken bee ft meer en meer te vercieren. Dies en meet fy
oechjt>angheenophoul:n. TVant bet onmogheltcl^is dat daer niet met alien
meerfoude toeghevoegbt warden tot bet gbene nu alrede uytdrucl(elicl^genoegh
eni'i volmaec\t fchijnt te wefen. Om defe reden worden daer uytdef
maeten vele ghevonden die door een flaphertige wanhope't gewight
defer betrachtinghe vermijden, eerfe oyt den laft van dien met haere
uyterfte fchouderen aenroeren. 't Eerfte dan het welcke defe fwaer-
d-rernilV- noo^en hebbenacnte mercken, is ,dat alderley werc\, «4«"tfeggh«n
tati cap.18. P*3E*f***» fwnerende moeyelicl^fchijnt, eer men't beproefi. Ten anderer*
' moeten fy haer felven voor d'ooghen ftellen, hoegrooren macht
fiin'veniuft *c tncnfchelickc verftandt heeft, om alles wat het hertelick bejaeght
te werck t'achterhaelen; ghemercktflechter.doch moeyelicker Konften, het
fte't,4aeris woefte meer door loopen, den opgangh ende ondergangh der fterren
hetKloeck. nae rekenen, de Wereldt felver afmeren ; jae watijfer doch, feghtMax\.
*Di(rni*lt'Tyrius *> 'ttoelck.dti• menfehen onbefchroomt gtmoedt niet en weet konftigh-
licl{ uyt te vinden, als het datrfttchts eenen luft toe heeft ? Laetfe eyndenck
daer op letten wat voor een groote faecke het is daer fy nae ftaen : 'tis
eenKonftder Konften die den loon haeres arbeydt wefen fal ; Dever-
*Circaini maeAtheydt, feght T«Wa»* , is hem die fiecl^tfchandelicl^, ah het ghent
tium libti" '* ttekk. daer gheficht tvordt finderlinghfraey is, 't Welck indienfe recht
p nmi de begri jpcti, fooiliUen fy dit mede lichtelick toeftaan , dat den wegh die
Fiaibu*. tet
|
|||||||
1
, 1,. (■■».-----------------
|
|||||||
<3es SchMer-Konft. 11
|
|||||
«otdc Konftleydt niet bard .ende onbeganckelick en is; ghemerckt hct
eerfte ende het grootfte behulp voornaemelickindenwillebeftaet. Dies worden oock d'eerfte beginfclen defer Konften feer lichtelick van die ghene ghevat, dewelcke haeren wille ongheveynfdelick daer toe gheneyght vinden: ende foo wanneeryemant langhlaemlick daer in voordt vaert, defelvighe magh bet fijn eyghene weder-ftrevigheydt danck weten: want wy fallen het eerfte onderwijs kort ghenoegh vinden, indien wy maer alleenon« felven .en andere niet en foecken maedt-willighlick wijs te maecken dat het ecnen verdrietighlick lan- ghen wegh is : Behalven dat oock een bequaeme maniere van onder- wijfiinghe alie dinghen noch al korterfal maecken. Nu daerenteghen foo isde eerfte ende de meefte fchuld in deiLeer-Meefters,die 'rfutfe'l- boeck foeckende haere Leer-jonghers wonderlick geerne ophouden, niet alleen omde Leer-penninghen foo wat langer tetrecketi; maer •Qok op dat de Konfte fwaerder foudc fchijnerv, ende alioo in grooter achtinghe worden gehouden: fomtijdts mede uyt enckele onweten- beydt ende naclaetigheydt in't onderwijfen. De naefte ichuldt moeten ■wyin ons felvemibecken, aenghefien wy altijdtlieverblijven-hanghea ■aen 't ghcne wy alrede gelcert hebben, dan dat wy fouden voort fpoe- den tot die dinghen daer wy noch onervaren in fijn. Wy hekortea ons ■felven daerenboven in onfen eyghenen tijdt, en't ghene wy aen defe Vrye Konft hanghen is gaer weynigb ; want den ydelen arbeydtvan be foecken ende befocht te worden ontleent ons ettehcke goede uyren, die wyfeer onnuttelick verpraeten in nietighe fchow-fpelen, tijdt- quiftendc maeltf jden, vaddighe flaep-luft, dwaefe bejagh van alder- lande tijdtverdrijtd'onghemaetighde forghe onfes lichaems, 't ftraet- flingheren, 'therwaerdtsenderwaerdtsreyfen, gaen oock al met een goedt deelonfer daeghen fachtehck henen ftrijcken: dat icknietea fpreke -van degeylheydt,dronckenfchap, endierghelijcke bceftelicke luften meer die't lichaem foo g'heweldich met haeren fchaedelicken ffiaertfleyp ontftellen.dat Jiet ibo een kleyn overfchot van tijd niet wel beftedenkan. Dus is het dat wyons levengantfch achtelooflick aen- ftellen, en noch fchaemenwy ons niet te klaeghen datdebeginfelen tlerKonfte laaghfijn, ende den tijdt wonderlickcn kort. 'tEnfcbort ons dan aen geenen tijdt, jae wymeughen 't onfe eyghe flordigheydt wijten.d^r wy tijdt te kort komenj wantkidienwy onfen tijdt profy- teHck fochren aen te leggben, wy fouden moeten bekennendat wy tijdts ghenoegh hebieu 5 overmidts ons niet deJaeghen alleenle- digbei i tijdt aenbiedervraaer felfs oock de «achten,als we'lcker lengh- &e bey&e bequacm is onfenflacp-luft teboeten,, ende ioven Uien oock |
|||||
:'
|
|||||
EerfteBbecR.
©nfe verbeeldinghen door een forcbere ftilligheydr te verWecKen;.
Ghelijck dan in 'rreyfen die ghene de weleke vaerdighlick fonder eenigh uytftel*voordt vaeren, dchelft vroeghettotdeghewenfchte plaerfekomeni dan die ghene dewelcke haere reyfe ter felvigher ftond aenghevangen hebbende, hacren tijd vertrantelen ende fonder achter- dencken rer fijden afdwaclen om ergherrs een yerkoelende boom-kha- duweofte oock een lieffelicke fonteyne by den wegh re ghenieten;foo is net oock in 't ftuck defer Konften. by nae onuy tfp rtkelick hoe groo- ten verfchil datter is tulfchen de luye draelaerdsen vlijtige menfehen^ Soo is het dan indefeghelegenheydeerren gantfeh leelicken mis-flagh dat wy van demoeyelickheydc defer Konfte eenoordeel beftaen te- itrijcken.niet Coo feer uyt den tijdt onfesarbeydts, als wel uyt den tijd: *oratj in- onfes leYens. Ondertuflchen moeten wy ditakoos met Quintilianm* i it.lib.ti. |3eitennen)dat onsd'oudef60veleMeejierstnfooveleexembhh hebbennae- ' ghelaeten, dat defeonfe eetve met rechevoor d alder' gheluckjghfteghehoudcit mach worden , als de wtlcke uyt den fujircn arbeydt der roorigher Meejler* velkpmen onderricbtingbe haelen kflit. 8. Nietteghenftaendc dan hetblijckelick is dat deeerftcbeginfe-
len niet al re hardt Gjn , ende dat wy daer toe geenen tijdt ontberen, foofalnochtans yemant de redenfijnes onlufts daeroplicbtelick fte- ken dat net tenaenfien van de voImaecktheydtdeferKonfte een over- groote vermetelheydt fchijnt te wefen daer nae te willen ftaen.jae dat bet oock t'eenemael onmoghelick is in defe Konften vohr.aeckr te fijn. Den fulcken moet dit voor eeift tot antwoordt ende tot opweckinghe haerder naerftigheydt dienen, dat het teghen denature der dinghen niet en ftrijdt, dat yet't welck van te vooren noyt ghebeurt is,wel oyt ghebeuren foude ; ghemercktalle dele dinghen die nu ter tijdt groot ende aenmertkelick fijn , wel eereenen fekeren tijdt ghehadt hebben datfe niet en waeren, loo en behoeft dan niemant te fuylooren en den moedtverloorente geven,die beneffens de goede toe-gheneghenheyd tot dele Konften, niet alleen gheleghenheydt des tijdts, maer oock de hequaemheydt fijnes verftandts, de ghefontheydtdes lichaems, d'on- derwijfinghe van eenentrouwen Leer-Meefter tot hulpe heeft; want al vvaer't fchoon faccke dat hem denlofder hooghftervolmaecktheyd ontgingh.foo is het hochtans prijfelick op den tweeden enderden trap * Lib. XI. bovenandereuyt te muyten. 't Enisgheen l^leyne eer, feght Columella*, de Ruftica, wri eengrooteJaecl^, hoe wcynigb bet oocl(_weJen magb 'tghene men daervan tap. i. befit, deelachtigh te wordenghemaeikt. 'tis dan een dapper onvaft' ende ongherijmt befluy t, 't welck eenighe maecken, fegghende, dat het on- nodighis veel arheydtsaen te wenden daer men voorflaghs wetet,, dar dc
|
|||||
- ■-■- - — - - - - ------------------------- „
|
|||||||
cfes Schil'der-Kbnfts;. t$
SeTdlmaecktheydt niet en kan vvorden ghetroffen, Dit befluy t,fegge
kk,gaet feer Ios. Acnghefien die ghene felverde welckc wel oyt *oor de beite Konftenaers vernaemt fijii gheweeft, noyt daer toe g.eraeckt fouden bebben, 'r en waer faecke dat fy eenen moedt grijpende vafte- lick hadden ghehopetnochal beter te dben dan d'aldcr beite die voor bun lieden waeren; ende of ty fchoon d'alder volhnaeckfte niet en ach-1 terhaelden ende voorby ginghen.datfy nochtans d'eere fouden h'ebbeh van aldernaeft by dc felvighe te komen, oock foo wordt daer felfs uyI het middelmaetigh gebruyck defer Konft ghenoeghfaem piofijt ghe-» trocken : Want foo wie dewerokenderonvolmaeckterKonfte met d'alder volmaeckfte wil verghelijcken, defelvighefal bevindendatden arbeydt (oo wel van d'eene ais van d'andere altijdt beloont is geweeft. Ende alhoewel het alhier feerlicht foude vallen met oude ende nieuwe exempelen aen te wijfen dat defe Konft bovert alleandereKonften' de goede gunft van d'alder machtighfteKoninghen, grootefchatten, de teghenwoordighe ende toek'omendeeere denghenen diefe reclu wel oefFenen toebrenght^fbo achten vvy nochtans dat het ghewagh van fbodaenige beloomngen met de waerdicheydt defeiKonfte niet te wel over een ko mt; alsdewekke haer voornaemfte vergenoegenfehept in 'tgantlch liefFelicke vermaeck'twelck fy in haer eyghenfelven befit. Doch hicr van fullen vvy op een andere gheleghenheydt breeder fpre- ken. Nu vvenfehen vvy maer alleen datalle de ghene die't metde Konft vvel meynen , de bedenckinghe defer beiooninghe op een fijde*' ftelden., ende haere ooghen alleenlick flbeghen op de uytnemenheydt Van defe hooch-gheduchte Konft. 't Wekk doende, foo fullen fy buy- ren tvvijfel tot den hooghften trap der volmaecktheydt opftijghen,. of ten mi niten fullen fy vele onder haere voeten fieri 'tonder-blij.- ven. __ p. De Poeten placbten doorgaens henen indenaenvangh haerer
rvercken de hnlpe vande neghen Mufenaen tefoecken, ten eynde dat haere ghedichren niet anders ah een Vloedt-Beke ghefnackelick daef henen louden ftroomen : deKonftenaers inighelijcksmoghenhetfel- vighe in't begin haerer betrachtinghen feer becjuaemelick doen; So» en fal het hun oock niet onprofijtelick vvefen 't foete ghefelfchap defer neghen Maeghden te begroeten ; niet foo feer om van de felvige eenen g-oeden voordtgangh haere1; voornemens af te fmeecken, als vvel om uyt d'eygenfehan haerer naemen met Fulgentius de verfcheyden trap- pen aen te mercken die den Konft-gierighen Leerlingh tot de vol- naaecktheydt defer Konfte aen'eydeti. dEerfte , feght Fulgentius *, is w Life: t \ &>»• de welck? defe btnaemittgheghekreghenheeft titf een Griecly wetrdt, MytholDg* JBuji 't»ek\.
|
|||||||
«4 EerfteBoeck
"* wekkjenmgoedenttaemendefaemheteycjcent; fio dat onsmet defen Httem
d'eerfle beweginghe die ons tot het leer en aendrijft te kennenwordt ghegeven^ aenghejien de wetmfthap der Kjinjlm meejl gheficht wot dt omfijn eeredaer .door te verbreyden. De tweede is Euterpe ; dat is, goedt vermaeck^ toebren- vljende ; want ghelijcl^den eerjien trap doer in bejlaet, datmen de wetenfihap joeckt, fio volght daer op daty emantfich daer in vermasckedat hyfifieckf. De derde is Melpomene j dat is, den aendachtyejlende ; want ghelijtkjden wille voorgaet, ende 't verlanghen daeropmolght, fi bejlaet bet derdedaer in datmen met eenen aendachtighen emit amdringht om 't ghenedaermm vanfilfs nae verlanght te bekomen. De vierde is Thalia ; dat is, 't begrijp; want dit moet op den aendacht nootfaeckelijcl^ volghen. De vijfde is Polymnia • dat is, font- bouden derdingben, 'twelck\in de memorie bejlaet; want nae't begrijp worde daer vereyfebt dat wy de begrepen dtnghenwelonthoudcn. Dejejteis Erate$ dat is, vindendeyet ghelijckj; overmides bet nae't begrijp en nae de memorit verwacht tvordt dat denKjnJlenaeryetwat bet -welck e ilenbegrepen dingenge- iijclijyuyt fi/ne eygene herjjenen Jbude voordtbrenghen. De feyenjlc tsTer— pjichore; dat is,, vermaeck\ nemende in't onderwijs; want nae'tuytvtnde* derdinghen moet men defelvigke onderfchcyden,om wcl daer van te oordeelen. De acbtfte is Vrania ; dat is, Hemelfibe • aenghejien men nae't onderfcheydt des oordeels 't eene verkjejl en't andere verfocyt, t welck, eengantfch Hemelfch vtrjlandtvereyfiht. Deneghenjleis Calliope^datis, weluytdruckgnde. Sooit dit dan't gantfihe vervolgh. 't£erjle is, datmennaede leeringhe haeckj. Het pweedc,datmen eenen fonderlinghen lujlfihept in deje begheerte. Het derde is, ernjlelicl^te.bejaeghmhet ghene men Heft. Het vierde is, datmen recht-wet hegrijpt 'tgmedus opgejpeurt wordt, Het vijfde is, i'onthoudentoatmen al- rede begrepen mdeverjlamheeft. 'tSefle is, datmen uytfijn eyghen hoof it 't em oft ander verfmne, 't wlc\met het gbme wy begrijpm over-eenltomt. Hetfevenjle is*met eengefondt oordeel 'tghene wy dus verfinnm t'over-wegen. Het achjle is , dat men t' allerbequaemjle verkjejl uyt het gbme wy met een rijp oordeel hebbenghefift. Het neghenjle is, datmen volume tick, uytdruS svatms oordeel voor 't bejle ghekeurt heeft. CAP. IL
BEncffens defe voornoemde Inikatie der narurelicker Hchaemeo
door vvekke deKonftcnacrs aengeleyd vvordenom allerley fiene- Jickedingen nae't leven uytte diucken, ioo ftaet ons alhier noch een andere foorte van lmitaiie aente me«cken , d cor wekke den Konfte- xue# fich jjreritouxt oock &odaeaigUc dinghen af te lxcldcn die van |
||||
dcs Schilder-Konfts.
|
|||||||
**
|
|||||||
Vraenfchen gheficht verde fijn afghefcheyden. Ende alhoewel de
voornaeinlte kracht van defe imitatie in dc fantafije bcftaet , foo is het nochtans dat wy d'eerftc beginfelen defer imaginatie onfen ooghen moetcn danck wecen; want d'inwendighe verbe Idinghen die in onfc ghedachten fpelen, konnen daer in noyt ghefatfoeneert worden'ten fy dat wy eerft de ghedaente der dinghen ergens in't ronwe metonfe ooghen hebben aenfehouwet, often minften met d'een of d'ander on- fer vijffinnen hebbenghevoelt. Oksghemoedt begrijpt deverdachte din- ghen uyt deghevoettcke, ieght Strabo *, want de ghedaente, 't coleur, de groote * l ib. i r. desappels, infghelijckj oock\den reuckjdefachtigheydt, denfmaeckjworden on: Gcogtapfc door h't toedoen onfer vijffinnen bekent gbemaeckt; onfe ghedachttn gaen dner nae uyt defe dino ben de volkomen kenniffe van eenen appel opmaecken. Soo s t oock, dat onfTfinnen om maer alleen de ghedeelten der dinghen die Ujinewtide groot fijnvoorjlellen, uyt welcke voor ghejlelde ghedeelten ons ge- tnoedt d ternae degheheetegbeftMte by eenbrenght ende begrijpt. ThemiJtitU he«ftdita!lts wonderlick weluyt gedruSt. Defantajije,feght hy *,is een* Paraphri Printe ende eenenvoetjtap der dinghen die wyfien envoelen. Want ghelijckfn lib. 111. denh.indtboom door onfe handen betvoghenfijnde, denfteen beweeght -.ghelijcl^ AtiHoteiis eock, de %ee door den windt bete >ghen zijnde , het Schtp beweeght: foo en is ?. n,™f* 'tgbeen wonder dat het felvighe mede voorvalt in die dinghen ^we/^«'jiql,ecju|jc fun endeghe'uoelen, want onsghevoelen doord'uytwendighticl^ghevoelul^e din- Themiftil ghen ga:ndeghemaecl{t ji;nde,ende aifoo een ghedaente aenghenomen hebbende y&nyht. in van 'tghene daer door hetfich fdven btwoghenvindt, betoeeqbt oockjn devol- Atift. d« maeckte fchspfelen een andere kracht haeres ghemoedts , diemen de fantafije Memoria naetnt; mlckcn aerdt is de Pnnten diehaerdoor'tghevoelen warden over ienun'* ghelevett ende inghedruckt binnen in haerfelven op telegghen, endealfoo daer j^e'tame n in te ver/eghelendatfe voor een goede wijle ttjdts, nae dat nit de gbevoelicke Alex. A- dingben uyt d'ooghen wtchghenomenfijn-, de foet-Printen der fe'.vigher din- phrodifien- ghen behouden. fen lib I. dc 2. Soo is dan defe gantfeh vruchtbaere kracht onfes ghemoedts, Aaima.
nae'toordeel van Pla^o *,tvveederley:d'eerftefoeckt maer alleen foo- m . - ■• daenighe dinghen uyt te drucken die d'ooghe teghenwoordighlick ^^, * aenfehouwet; d'andere beftaet daer en bov en oock die dinghen afte beelden welcker voorbeeldt maer alleen in de fantafije voor gheftelt ^ Wordt. Eenigb'e wenk.-meejlers, feght Procliu *, connen de wercken van # Lit II. \wf-
andere nauwpuntigb!ick,naev»lghen;andere daer en teghen hebben in fich een Timaeuna fekjre bequaemhe^dt om wonderhc/te dinghen tevetfinnen. Soo feght cock Pla'oni*. den feJvighen Autheur noch vorder in de felvighe plaetfe, Alwat nae 'tverdachte wordtgbemaeckt, is fchoon. Wat daer en teghen nae'tghene ^k 41 ian deHature voordtghebfttn is gbemaeckt wordt, is met fchoon. Want W
a/mneer
|
|||||||
.mutineer yemant yet me't verdachte maecltt, fio moethy nooitfaechelUI^ eeh
-van beyde doen ■ ofte by druckt het verdachte voorbeeldt wel ende beqiiaeme- melukjKft, ofte met, indien by 't tvelafbeeldt fio fat't uyt ghedruckte beeldt fihoon wefien ; aengbcfien acerfie en meejle fihoonbeydt in 't verdachte voor- ,beeldt te vinden is. Indien hy daer enteghcn't verdachte voorbeeldt met tvel uyt en druckt ; fio en is fijn maeckjil nae't verdachte metghrwrocht, maer '-i valt in 't teghendeelverder afvan de volcomen fihoonbeydt defies voorbeeltt. 'j: Is danblijckelick.dat die ghene de wetclie yet maeckf nae't gbene van de na- ture voordtgbebracht is, het felv'ighemet recbtfihoon maecken can \ evermidts '■tghene hyfich voorjielt vol ghebrcckelickfieydts is, en dat d'eerjte en meefte fihoonbeydt daer niet in te vinden is, fio dat oock_ t ghene daer nae ghemaeckf tpordt, noch al meet van de recbte fihoonbeydt afdsvaelenmoet. Over-fulckj heeft oock, Phidias, als hy dien ruchtbaeren lufiter maeckte, fijne ooghen niet glseflaeghenopyet-wat 't weli'kyandenature was voordtghebracht, maer hy %eeft fich felven etn voorbeeldt verdacht over een comende met de befchrijvingb van Iupiter die ons Homerw veor gbeflelt heeft. Qp defe verbeeldens "kracht die daer in Phidias wordt aen ghemerckt, dringhenoock andere vermaerde Schrijvers dapper aen, cm te betoonen op v\ at voet eenea rechten Konltenaer inoet aen^aen. Ick houde het daer -voar, feght Tul- ' * deperfec-/»«* *> dat daer nerghens yet fio fihoon ghevonden can warden , of noch is dat.al rt# axatOiC'.ttf/e fihoonder waer nae 'tfelvighe , niet anders als een beeldt nae de tronte^ ttytghedruckt is; aenghefienfiulc s noch met d ooghen, noch met d oorev , noch met eemghe onfierfinnen doorgrondet I an warden; wy begriipen 't maer atUcn met onfie gbedachfen ende met ons ghemoedt. Sao is 'toeck dit wy ons felvcn noch altijdt eenighe verbeeldinghen connen voorfieUen die de fihoonbeydt det BeeUen van Phydias ghemaeat verde te haven gaen, alhoewel defilvighe on- der alle andere wercken van dienfiagh daller volmaec^fie waeren. Qac, fio en •heeft dien grooten Konfienacr, als hy 't Beelt van Jupiter ende Minerva maec- tefijne ooghen niet gheflaeghen op yemant daer hj defie gheHjcxemffe uyt trockt maer b$ heeft in fijn ghemoedt het voorbeeldt van een far uyt ghelefen fihoon- JKydtghch.idt, op 't welcne hy fijne osgbenfiandtvafiighUc houdende, heyde Jijnefconft ende fijnhandt nae de ghettjeheniffe desfielvighen voorbeeldts bs- Jiierde. 'Daerisdanindeghefialte derdinghenyet-wat'twelck invalmaec t- heydt uytfteket, fio dat nae 'tverdachte voor-beeldt defer velmaecktheydt ate Jonfieneltcke dinghen door een Kgnjlighe imttatie warden afghebeeldet. Wy en moghen hier de wooiden van feneca niet vootby £aen, l'htdias en #* Seneca heeft Iupiterniet ghefien , feght by*> nochtans heeft hy hem ghemaecst als SR.hwtou'lrb. dander ende, oocl: fio en heeft Minerva voor fijne ooghen niet ghefiaen ,• ende %. centro nochtans heeft fijn ghemoedt, waerdigh fboiaenighmKpnft tevaeten. defi &&h»). ^o4en begrepen ende yert.ooM. Dat,&ier na ecu groot oadqrfcheyJt is t uf- £b£M
|
||||
— ■ : "W-M-W" TO ' -
|
|||||||
des Schilder-Konfts. vr
fchendefe maniere van wercken, <n d'anderediefnaer afteen 't ghene
teghenwoordighisuyt-druckt, leert ons den ftlvighen Autheur, Defe Majefteyt kan daneerfl gbetreffet worden, feghthy *, als 'tghemoedt fijne •LSb.VHt. 10mien van tevoarenrecht-weloverfiaet. Die ielvighe wordt ons noch Cormo- duydelicker voor ghefteJt indie«effelicke ftcmen-fprekinghe dienae vctf.2, 't verhacl van Philofrratus ghehouaen is gheweeft tuffchen 'Tbefpefion den voorn-iemftender Gymncfopbifien ende Afollonius Tyaneus. De woorden van Phibjimtiti * fijn aenmerckens wacrd , Hebben Phidias en Praxiteles, . .. v ,* Jight 1-beffefion,denHemelbebJommen ende van datr deghedaente derGoden . vj" ^ tet deI(o>ifi nederghebracbt-,efishetwatanders,'tjsekkjjundegheftalteniffe poi|0nii der Goden heeft Iceren af-vormen ? V*y mat anders, fcgbt Afollonius, en dat tap. ?, •vol van allerley Wtjfbeydt. Wat is docb dat .•> fcght Tbefpefion, rant du en jpeteji beb.ilven d'Imitatie anders niet voordt te brenghen. De fantafije,feght AfoUomus, heeft defe dinghen vottrocliCK, als tvefende een Kjinflenaer vele wij- fer dan d'Imitatie. Want d'Imitatie wcrckt maer aL'een teat fy ghefien heeft-; defantafije merely oocl^ wai fy niet ghefien en heeft; haerfelven 't ghene jj. noytghefien heeft voorftellende met een opficht op't ghene in de nature is, noch foo toordt d'Imitatie menigbmael doer een verbaefele duyfelinghe verhin&crt-y defantaftje daer en tevhen tvilfich niet laetenfiutten , maerfy vaert koeneliclt_ voordt in 't ghene fy voor heeft. Dies moet hy oocl^ die't voorbeeldt van lupiter in fijn ghemoedt bevormt hem aenfehoumen als verghefelfchapt met de Iaer~ tbetijden, met degheflemten, met dengroten Hemelfeher • .wantfoodaenigh heeft hem .Phidias doe ter tijdtfichfetven -voorghefielt. Om Pallas wel af te heelden,fo moetmen fith gbeweldighe Heyr-crachten, diepe aenflaegben , ver- ■horghene Konflen voorfieUen; als oo(\hoe fy wel eer uyt de herjfenen van Jw- fiter op'toilergeellighfleqtiam -voordt-fpringben. 3. Blijcktdan uyt defe beurt-fpraecke ghehouden tuflchen ApoUo-
n'uii and Tbefpefion, als oock uyt het gene wy tot noch toe bewefen heb- ben , dat de verbeeldens ktacht den Konitenaeren op't hoochfte van noode is; niet foo feer den genendte de ghelijckenis der fienelicker dinghen af-bceldcn manncken nae manneken maeckende, als weldea genen dewelcke nae de volmaecktheydc defer Konften trachten. Want het ftaetde foodaenighe toe door't oeffenen haerer fantafije de verbeeldinghen van afwefighe ©fte oock onfienelicke dinghen fich foo ghemeyn te maecken, dat fy de felvighe altijdt by de handthadden„ om nae 'tverdachte voorbeeldt der felvigher wat volnueckts vooidt te brenghen. Onder-en-tuflchen fullen wy ons fel-ven van de noodtfaec- kelickheydt defer betrachtinghenoch meer vcrfekert houden, indien wy dit in ons ghemoedt over-legghen , dat den Konftenaer oock me- eighmacl fooaacnighe dinghen .moet uyt-drutken, diemenCc!dem<n C dat
|
|||||||
%
|
|||||||
^'iix.: -7- ■■ -:^*^'.;^....' ",^:-
|
|||||||
it Eerfte Boeck »,
dat aiaeralleen voor eenen korcen ftondt kan befien. Als naemeFicfc
't verbranden van een Stadc, Dorp, ettelickeHuyfen; 't jimtnerlicke ghevaer dergener, die haer ,Schip aeneenKhppebreken; 'tbbedigh ghevecht van een deei woedendc menfchen, died'een dooi dander over hoop hgghen. Den aerdt van defe en dierghelijcke dinghen is, datwy'tvolleghefichtderfelvigber niet langfie enkonnenghenieten, maerdatfeals met eenen fvvenck licHteliek voorby fchieten. Wat ful- * Lib. 19. '°* wy doen, feght Seneca *, indten w% een Oorloghsghevecht wiUenuytdruc-
contioy.5. kp>? fullen wy verfcheyden Benden tot haer onderttnge verderfgaen wapenent. rnoet hct nooelijck^daer toekpmen dat d overtvmners jugchet de weder b\eeren,
naejichfleypende een kleynover-blijffel der gener dte de nederlaighi hebbenge- hadt ? even als ofdaer mm Jw-ierigheydt in te maecken was, dat eengrott deel des menfihelicl^en gbejlachts vcrmoordt fiude wcrden , dan dat de handt de* Schilders erghens in onvajt fiude gaen. 4. Soo is net dan den Konftenaren t'eenemael nut, jaenoodighdat
fy hun felven foodaenighe verbeeldinghen forghvuldighlick /ouden in-
*otat iufti printen, 't Welcl^dengbewillighen jeer luht vallnfal; fcght Quintilianui *,
tut. Lib 6, wantgh'lijcl^ in 't middsn van d ontledigtngh onfes ghemoedts, dewijle wy met
cap, 3. gantjeh ydcle verbtpinghen endeicl^en wete niet watvoorwacckendedroomen
apghenomenjijn, defe verbeeldinghen onfesgkemoedrs ons foo vaerdighltckjver-
ghefe/fchappen, dat wy fchijnente reyfen, tevaeren, teyechten, groote tiolcke-
ren aen te fpreken, ' t ghebruycl^ der tvaenfehatten aen te legghen , ende dtt at-
les ftellen wy ons felven met foo een gantjeh levendighe imaginatie voor ooghen
als ofwy met met bet denrl^en,maer met bet doen be fig waren;Jitllen wy dan dit
ghebrecl^ onfes ruftelofen ghemoedts van defe vlieghende ghedachten niet af-kee-
ren. Om hetflvighe tot profijteltcker inbeeidtnghen aentewenden ? Staet
feier oockaen temercken 'tghene oris den lei- ighen Autheurin eenan-
• t . dere plaetfe voordraeghr, Ghetijcl^dcVoghels,[c^ht hy * , totbetvlie—
ftit. Lib. 1 f$3eni ^e Pterden tot hetloopen, de wilde beejien tot een troedende wreedtheydt cap.i, warden voordtghebracht ■ foo is ons de vaerdigheydt desghemoedts ende'tver- nitft aengheboren : averfukkj wordt oocl^ den oorfpronil^ onfes ghemoedts den
Jjemel toeghefchreven. Deplompe tnlterfaeme wnfehen daer en tegen dwa~ tin afvan defen ghcivoonelickcn loop der nature, niet anders als mtfinaeckte MonJler~ditren ; Doth defe jijn gantfeh wCynighe. V Bewtjs hier van biedt jich aen in de hope &te men veel ttjdts in jonghe ktnderen fpeurt • Want als de felvigbe hope daer naemet dertijdt aljiengf\ensvergaet endeverdwijnt, fo& maghmen daer uyt vrijelicl^ bejluyten,dat he: hun aen de natuere met enfehort, maer aen eengoede enie trouweonder-ruhtinghe. Sod is het dan met de- nature feer wel over een komende , dat wy d'aengheboren Betldt-luft door'toeffenenonferimaginatie meer enmeerfoccken opte weeken; 'twelcK
|
||||
des SchUder-Konfts. 19
H. welok van ons beft ghepleghet kan wordcn, wanned wy ons felven
nu en dan in heymelicke ende onverhinderde vertrcck-plaetfen to: oefFeninghc defer verbeeldinghen begcven. Valt net evenwel foo wat, dat ons de ftille cenigheydt, daer wy benevens een gheruft ende onbe- kommert ghemoedt meeft behooren nae te wen(ehen,nict en ghebeurt; foo en moeten wy nocbtans den crnft defer betrachtinghe terftont niet overghcven; want hoe fallen wy dochoytopentlick in'tghedrangh van vele Omftanders ende in tgherucht van een deel voordt-vacrende Oordeelders, de fuyverheyd van een recht-finnigh oordeel bewaeren, inden ons 't minfte voor-vallende beletfel ftrecks in de weghe is. Wordc dan alhier vereyfcht dat wy van eerften af d onghemacken,achtetvolgens den raedt van Quintiliantu *, teghenftaen • ons felven daer toe getvennende, # Oravin- dat onfen aendacht allerlej vcrhindcrtnghen mocht overwinnen; aenghefien bet ftitut.lib X den aerdt eents goeden aendachts is, :t ghemoedt op dtverdacbte dinghen foo tap.3- feerteflellen, dat daer niet anders van 'tghene men boon endefiet in 'tgemoet i^anfincken: en 'tghene ons op eenighe voor-vallende ghedachten menighmael vanfiifs weder vacrt, fiions veel tneer ghetvorden , indien fpy met opfit daer tiae trachten. Soo en l^an het ons oocl^ alhier gheen goedt doen * verfcheyjen voor- wendtfcls der luytgheydt op tefoecken ■ want $t>y fullen altijdt 't eene of 't andere tot onfcr verjchooningbe meten -voordt te brenghen , indien wy defi beeldt-oeffeningh ontitddu \achten tefi/n tvannetr daer in ons %bemoet d'atter minfte<}ttel!ir.ge begint t'ontjiaen . Laet ons liever in de menightejn 't reyfin, in mael-tijden ir.rde om fiivt n daer toeghtwennen, dat onfi ghedachtgh in 't midden van :dl bande ghewoel niet anders als in een heymelicke vertreck? flaetfi vaerdighjxifiden om devoor-vaSende verbeeldinghen tvaerte nemen. f. Soo molten danalle dieghene dewelcke ontrent defeKonften f;heen verloren arbeydt willen aenwend«n,haer ghemoedt gheitaedigh-
ick met allerley profijrelicke verbeeldingen verrijcken. "Onfi Kleer- hfiffen, eensvervuttfijnde, feght CaJJiodorus *, enkonnennietmeerbergen: *.k A»hr.« dtt Trefoor tvordt noyt over-laeden. Maer als het alredefeer velehecft ingbe- cap. I i, ' nomen , fit gacpt het noch altijdt naemeer* Defenon-uyt-puttelicken rijckdom in ic heymelicxe fchat-kelder onfes ghemoets eens op ghe- leytfijnde, wordt t'elcken te vootfchijn ghebracht als ons d'eene of d'andere fchielickegheleghenheydte«nighe levende verbeeldinghen af-voordert. Hndan bbjckt het, Jioegrootenvoordeeldie gheneJbeb- foendeiyelcke in dit ftuck nietnae-laetigh fijngheweeft. d'Andere <Jaerente^hen die fulcken voorraedt niet -en hebben gemaeckt, fi jn dan eeritte foecken;endein defehaeregheleghenheydtfijnfyden genen t'eenemaelghelijekdie (ichmetJochendroch.met fchrappenen fche- rea behdpen moeten, overmidts fy haer felven noyt een fekerErf- C ij goedt
|
||||
, ■
|
||||||||
'■■'
|
||||||||
zo EerfteBoccft
goedt hebben opgheleyt. Phdopeemen, die van weghen fijn fonderfifu
ghe ervarentheydt in denKrijghf-handel metd'aller vernacmfteder ouderVeldt-Overfteo maehwordenvcrghcleken, heeftdeLicf-heb- bers van allcrley goede wetenichappen door fijn eyghen bcdrijf cen feer krachtigh exempel defer voorlichtigher naeTitigheydtvoorghe- ftelt. Philopamen had een feer vernuftighe ervarenheydtm't aenleydcn ende * Lib. J5,i» 'tnederflaenvanfijn Krijghf-Heyr, feghtZxw<* *, want met aUeenin Ob V. & tijden van Oorloghe,maer cochin tyden van vrede oeffende hyfich filven meefi van alien indatftttc\, indten hem erghensin 't reyfen eea onbegancl^Ucke Bofi fihagie voor quam,fioplacht hy,de nature derflaetfe van alle kantenbeficbticht hebbende, hyfichfelven, alt hy alleen gingh, ofte met andere, ah by ghefilfchap hadde, t'overfiaen wathem foude tedoen ftaenfoo denVyandt in die plaeifi van vooren ,. vanterfijden , ofte van achteren op hem acn vie! : hy fieldeficb fehen voor when dat hem fijn tveder-partye fimtijdts in een voUeflagh-order, fimtijdts tvederom met een ongbefihic^te menicbte aldaer ontmoeten mochtj dies gingh hy dan worder bedencken ofte onder-vraegben in tvatplaets hyfich fehettvoorficbtighlick fiude begeven; hoe velegbetvaepende, en watfiorte van Waepenen hy ghebtuycken moejl ; Waer den tros metd onmerbane menichte wel verfekert mocht tvefen, alt oocl^ mat macht van volcks tot het befitten ende beaiaerenvan dien vereyfcht fiude warden; of het hem dan ghcraedtfaemcr foudefijn den totgh dien hy aenghevanghen had te vercolghen, of tvederom te ruggbe te keercn; hyfich oocbjtltijdt om nae een bequteme plavtt voor fijn Ze- gber; hoe vele grondts de Bolvercken fiudenbegrijpen; teaer hy mtr.fi van maeter, voeder, bout vetleghen fiude fijn; tpaerhenenendeinwat order hy fijn Legber den aenftaendendach fiude aenleyden. Met defefirghe ende met defi bedenckjngben hadhy van kjndts beenen affijn gbemoedt (bo dapper ghe- oeffent, dat hem in fiodaentghen gheleghenheydt noytyet nieuws vcorviel, of hy hadde 't alvan te vooren overleydt ende bedocbt. Cicero hecft mede yet fulcjcs in L- lucullusaen ghemerekt ; want alt hem dm Roomfiben raedt fcCirea ini uytfindtom tegben Mithridateste Oorloghen, feghtTa&w *, fou ert gingh by t'U-n Librlff/ff aUecn'tghemeyne ghevoslen 't welckyedereen van hem hadde te boven, Qiiartt \- maer ]y j}eefi met eenen ooch den lofder voorigher Veldt- Overfien gheweldigb eau. ijuatit. Qtfdontktr*. De verwonderingb tvas dicstegrooter, orn dat niemamgelaofde dat hy defen fijnen lajl fiudevoldoen ; vermidts het Itptnelkl^tpas, dathyfijne jonghe jatren verde van allerley kjijghf-oeffeningh in verfiheyden Stadf-dien- fien had door gbebracht. d'Ongheloofelickekrachtfijnes-dooi-dringendenver- jlandtsfcbeendervaerenheydt van 't Krijghf-gebruycl^met van doen te hebben. ^Cls hyfich ovcrfulcks in fijne gantfibe reyfe te Waeter en te Lande met het on. dervraeghenvan ervaerende mannen ah oockmethet lefen van allerhwdt ghe. fsbiedemffen hadt beficb ghehoudtu , fio i(l dat hy in AfiaghcKomenfijnde ahe* dede
|
||||||||
ii .i • y .....-----------------
|
||||||||
des Schildcr-Konft, si
|
|||||||
£eAewxteenvolmietl>t Leger-tieertedoenheeft,daer hy nochtans vattFjoemett
*ettra%»<& inl(riighfJaecl(ent'eene»iaetonervaren teas. Hy had eenmeer
dm menfchelicl^onthoudtvan dinghen* Gheltjcitty daerom- in 't Schrift jhl-
\en, tgbeneons ghedenckens maerd dttnckt ; fie behieldt hy alio dinghen iu
fijn gbemoedt in ghegraveert. Dus cjuam het te faffe dat hyjicb in alierlej
Krijcbs-bandel, in Veldt-Jlaeghen, in'tbefiormen der Steden, in'tScheeps-
Chevecht, in degantfcbe voor-bereydinghe en toeruftinghe tot den Oorfogbfiv
teetghecjiteten beeft, dat Mithridates, die dengyootjien Kj>ningb nae Jilex-
ander gheweeji is, hem voor een groeterVeldt-Heer erkent heeft, dun hy wtl
eyt in t lefen ontmcetet hadde. Veele woorden fijn nerghcns toe nut.
Wordt hier maer alleen vereyfchc, dat yeder een die nae eenighe wc-
tcnfchap ftaet fich felvcn in defe cxempelen fpieghele, ende hy falghe-
noeghfaemdaeruytverftaen war nytedoen heeft. Sooblijckthetdan
dat daer oock tot defe Konften eea behoorelicke voor-bereydinghe
moet worden toe ghebracht j ende al hoe wel wy niet alnjdt ende
overal de Teycken-Konft in 'twerck konncn ftellen, foo en kanhec
nochtans onfe ghedacbten aen tijdt en plaetfe niet ontbrekcn.- Code
loftfegiOvidi,s*,onsgemo<'dt kanaller wegenheenengaen. 'tis ons g«- *Lib.Hff
moedt, 'twelck in den korten tijdt vanweynighe nyren feet wijdt- dcPonto,
Ioopighe dinghen begrijpt. Ons-ghemoedt wordt felfs oock door dc Eleg,5.
duyltemifle des nachts in defe oerreningh, Ceo wanneer ons den ftaep v«M8»
begheeft, gheholpen. Ons ghemoedt en wetet van gheen ruften,
maer het vindt noch a't'ijdt ecnighen fpaertijdt in 't midden van- ons aller
ernftighe bedrijf. Oock ioo en bemoeyt het fich niet alleen met d'or-
dre der verbeeldinghen, maer het brenghr de verdachte marerye foo
verde , dat daer anders niet a^nont-breket-als dehandt des K.onfte-
naers.
6. Alhoewel het nuden ghewillighcn licht valt dcfe beeldt-bevor-
mingh op te wecken, foo en mach nochtans niemantverhopen dathy daer toe ftrecks met der vlucht gheraecken fal; want wy moeten voor 'teerfte maeralleendeghewoonte defer betrachtinghe door een dae- ghclickfche oeffeninghe aennemen; *t naefte is dat wy defe rouwe endeonghefchaefde verbeeldinghen naeons vermoghen afteycken- s den ; volght daer op darwyt'elcken meer en meer, fonder nochtansv ons ghemoedt te overlaeden , onfe fantafye daer toe brochten dat fy donvervalfchte voorbeelden der dinghen die uy eens ghevaetet liebben vterdighhek voorftelle, ten eynde dat wy de i'elvighe cp,ee» behoorelicke wijfe mochtenuyt drucken^ want fonder defe vaerdig- heydtvan't voorftellenen'tuyt drucken defer voornaemderverbed- dinghen, foo waer het veel betcr een loffe inbeeldinghe, even als de Q iij felyighe
|
|||||||
32 EerfteBoeck
felvighe eerft voor valt, uytde vuyft nae te volghen , dan langbe t«
duti.cn ontrent verbeeldinghen die bcfwaerlkk te voorfchijn komen.
* out in- Iheo Samim heeft eertijdts nae'tfegghcn van QutntiL * beven andere
Sit. life it. f^pnfienaers in de verbeeldens kracht uyt-gbemuytet. Wy hebben dan al-
Cap. 10. hjerinditteghenwoordighe Capitrel betoontop wat manierede fan-
tafije op-gheueckt ende in'twerck gheftelt wordc; bet wekke wy
niet flappelick moeten betracnten ■ aenghefien de naturelicke volgh-
luft fich felven meeften-deels nae de fantalije placht te f«.hicken. Soo
en komthet dan met een verheven fantalije in t minfte nietover een,
datd'Imitatie den ghemeynen voet boudt ; maer men vvordt in't te-
ghendeel altijdt ghewaer, dat kloeck-finnighe imaginatien d'imitatie
niede.ghehjck wy in 't naefte Capittel bewijfen.tot een onbefchrooui-
de vrymoedigheydt aen Jeyden.
|
|||||||||||||
Cap. 111.
|
|||||||||||||
H
|
Oe gantfch grof ende on-volmaeckt de beginfelen derSchil-
|
||||||||||||
dcr-Konft wel eer gheweeltGin, geeft ons ALltanw te veiftaen,
• v«. hilt, als hy * ghetuyght dat d'allcrOudtfte SchiJders de waere gelijckenifle
Jib. x. cap. der natarelicker dinghen foo gantfch erbarmelick plachten af te mac- s'' len, dat fy ghedwonghen waere 11 by elck byfonder Beeldt haerer Schilderyen by tefchnjven .- dtt» eenen Os, dit is een Paerdt, dit k eenen
Boom, en foo voordt. Den gtooienOnderfoccker der nature geeft
*Plin.nat. ons het felvighe mede te verftaen, wanneer hy *ftaende houdi dat
hift.lib.35. d'eerfte Schilder-Konft niet andersgheweeft is als de fclaedu$e van
cap. j. eenmenfche met linien omtrochm. d'AUer vernsemfteSchrijvers ghetny-
gben oock dat meeft alle de ftatuen voor den tijdt van Dccddus een
gantfch lompe ftijvigheydt ghehadthebbea, als de welcke fonder
eenigh leven merghefloten ooghen,hanghende armen , t'famen ghe-
voeghde beenen feer kleyn vermaeck den aenfehouwers toebrochten.
* C caini. ^c<^mw heefr. ons nae gelaeten *een feer klochtigh verhael van eenen
tium libri fekeren Parmenifcm, dewelcke uyt het hoi can Trophonius wederghe- XIV.Dei keert fijnde met eengheftreckt en droevighghelaetfijn leven fonder pnofoph. lacchen door bracht, Maer als het hem verdnetfaem dochtvandefe ghemeyne vreuchdt der menfchen berooft tc fijn, foo heeft hy uyt
^Cpollo foecken te vernemen door wat middel hem het lacchen weder- ota foude aenkomen ; waer op hem't orakel gheantwoordt heeft, dat hem defe vreughd door 's Moedets gift wederom foude gheworden; foo txock hy dan met een gherult ghemoedt te rugghe nae fij-n Vader- landt,
|
|||||||||||||
..._..
|
|||||||||||||
....... .h■-,.i - ■ "-■.»■ ^—......-.....—
|
|||||||||||||
dcs Schilder-Konfts. 1}
kndr,vaftelick vertrouwende dat de Goddelicke antwoordt op *t eerfte
gheiicht tijnesMoeders waer ghemaeckt i'oude worden ; dochaite vergcefs $ want hy en vondt lich felven door't aenfchouwen fijnes Moeders niet gheholpen ; dieshyoock, denckende dat hem ^Apollo bcfpot hadde, den moet verloren g.if, tot dat hy eyndelick in 't by land Delta by gheval eenreyfeghemaecKthebbende, al wat in't feJvighe Eylandt waerdt om fien was met groore vetwonderingh befchouv* de; foo heeft hem oock de menichte der ieldtfaemer vertooninglicn aen- ghepotc om *t beeldt van Latona te befien , in't minfte niet twijffelende of'i Beeldi van ^A^allo (ijn Moeder foudc allc d'andere wonderen verde te bovcn gaen. Dochalshy indenlempel van Latona buyten fijne trieynin^he eenoudt onghcfchaepen houtenBeeldt vondt, foo is hem oo« achtervolghens de voorighe Godt-fpraese 't lacchen buyten fijne Yerwachtinghe krachtighlick uyt ghebor(ten. 't Soude ons alhier lichc vallen met meer andere exempeien te betoonen hoe dapper flechtende belacchelick d'eerfte wercken defer Konfte gheweelt fijn ,'tenwaer faecke dat ons de reden (elver te kennen s>af dat het anders niet heefc konnen fijn -r Want daer en is niet, leght Tulliis *, het tvelck\efijn begin- * de Claris fel ende volmaec: theydt op eenen tijdtheeft bekomen. ^€mobius ftelt ditfel-oratorib. vighe wijdt-loopigher voor ooghen, de fynften, feghr hy *,ftjn niet te * Lib, i r. piemen met onsghemoedt uyt den Heme!ghevalien , maer fyfijn hier op Ae r- adverfus den uyt ghevonden, ende in den voord'gangh del tijdii by weynigh en weynigh gerues. tf ghemneckf. Ons arm endeghebreckelic\ leven , fiends dat vele dinghen by gbevalle tvelfioeghen, dewijlhet ttae-volgbt, arbeydt, ende beproeft , dcttrjl bet nu en dan eenen miflagh begaet, verhetert, verandert, heeft uyt dit berif* fen fijnes bedrijfs eemghe bjeyne beginfelen der Konfte moordt ghebracht* despelcke het daer nae meer en meer beatbeydt ende verciert heeft* 2. Blijtkt dan uyt het gene alreede ghefeyt is, dat onsde bloore
imitaiie leer weynigh prohjts toe-brenght j Wantdie ghene A: sWc- k\e noyt op baer eyghen beenen ft den , fcpht Seneca *, volgben haere veor- « jr-jfj .-.,- gangers eerft infoodanighe dingben,inmelckeniemant vanhunafentp'tjeket- daer nae in fodaenighe dinghen , die alsnoch worden ghefocht. Nufoogaet het tmrner vaft , dat wy nimmermeeryet fullen ghevinden, foo langhe wy ons felven met hetghene alreedts ghevonden is te vrede honden, Boven dien, foo tvie eenen andiren ttae-volgbt de (elvighe richt even foo vele uyt als ofhy niet met alien nae volchde • dies ghebeurt het ooik\dat hy noy<yet vindt, want hy niet en foeck\t. Staet ons dan alhier naeuw te letten opdefe woorden •van Quintilianui , daer en Is nerghensyet , feght hy *, 'twelil^ door , oraf {{1^ enckeie imitatie toe neemt: endeindien het ongheoorloft waeregheweeft tot j^lt |j(,,I0> bet gene ghevonden wasyet-wattoete voegben, my enfoude» als nub anders c3p, ^ ghee»
|
||||
/
*4 EerfteBoecfc
vixen Schilder-konjl hebben Jan die d uyterfte linien van iefchadvme Act Ii£
baemen nae-trechj. Slaat uwe ooghen toaer-tvcterdgby wilt, nochtans betide ick. my felven daer van ver-fekert, datgby nerghens eenighe kpn/ienfttlt ont- moeten die fob binnen d'enge palen harer eerfler beginfelen gbchouden hebben. So en is daer oecl^geen reden ter merelddat tty van defe onfe ttjden joo quatlic\ fit/den gbevoelen, ah of bet't eene-mael on-meghtljckjtKter dat daer set meet totde wetenjchappen die al-reede aen den dagk gbebracbt fijnfiudeitrerden toe- gbevoegbt, det—balven moeten die ghene felfst dewekk* nae den hoogbflen trap dervoHfiael^tbeyt met enjlaen, daer toe liever arbeyden dat fy aen't voor-lopen teaeren, als aent 't nae-loopen, want die d'eerfte fieckt tejijn , fal mijjchien de i&orjie met der tijdacbter-haelen, ai ■hoe-wel'hy defelvige niet en i^an voer-by loopen : Soo tvie daer-en-teghen mtynt dat by maer allien &e voet—jlapjcn der ghener die voor-gaen maet betreden, defelvige kjtn nimmer-meer d'eerfie tve- Jen ;tvant die votght moetnood-wendighlul{d'aebterfte blijven. Daer-en-bo- vejt valthet ooj>_door-gaens henen licbtermeer te dom, Ms 'tfelvige ■ gemerckt dcerfoveletot de waeregbeltjckeniffever-eyfcht toerdt, datde nature Jelver met ntagbttgb en is fo gant/eh levendegbelijh\eniffe voord tebrengien , of men kan dejelvigbenoch alttjd door'l ecn oft ander merfctcyken onder *fcheydeni hehalven dat bet ghene't tvelckde ghe/ij^eniffevan tat anders draeght, mob ah jk ii)dminhebkenmo£tals'tandere ■ tvetmidsdiedtngbenM tvelcke toy tot ecm exetnpel aenntmemde natureJelfs,en dejvaere \tach in ficb bebouden ; daer men*n \tteghen-deelin deimttatieaMjdiet-wat vindt 'twelcl^gemaecktendt gbedtponghenfchijnt tejijn. 3. Ghelijk wy dan wt defe duydelicke woorden des aller ver-ftan-
4ighften.fchrijversver-nemen, dat dequaedeghowoonte «anfooeea flaeffche imitatie de leerlinghen gantfeh met voord-helpen kan , foo gecftonsden felvighe aurtieur in een andere plaets noch worder te ketinen dat deleghewoonte den aen-komelinghcn nietalleenon-pro- fijtelijck, maer oock lied fchaedelick is. Vele diein defcon-ontbindeltcke *.©tat. In^firicken ghevaUenJijn, feght hy, * verltefen meteenen oocl^den ernji de vrij- itit.i,ib.v. moedigher betracbtinghe daer zyvan nature toe gheneghen tvaeren ;ja Jyver- <*ap. 10. laeten de nature felfs, den allerbefien leydf-man, detettlfs. nae tcj^ en we te niet teas xoor een leer-meefler om-fien. Tot heveftingh van't ghene wy tot noch toe voorgheftelt hebben, fal het niet on-dienftigh fijneenwey- nighop defe volghende fpreucken uyt ver-fcheyden treffelicke au- thiureB by-een gheraept te letten j of ons miflchien door't op- mere- ken Act felvigher eenighe goede Ln-vaHen wierden in-gheftort, t'lt XatfltlxiyMs&i-mogheltjkergbenswuyt tenuyten^ feght Bio ~Chryfijlomut,*'ten JyMt&jmetd'allertQt-mitytenJleomftrijdtdA&nae tradtttn. iangl-duj- right*
|
||||
# des Schilder-Konfts* af
tigben arbcydt fiude nerghms toe nut fijn, feght Quintilianut #, miien het o»- *oeat. «*-
gheoorloft waeryet beters dan'tgheneghevonden is uyt te -vinden. Het is den ftitut.lib. jq ghenen, feght eenenanderen *, dewekheyet bejiaen te ieerengantfch on-C*V- ?• frofijteticl^ te denckjn dat een menfeh niet machtigh en is alies te vaeten. Den » ? °5 moedaoirlaten tegheven in dinghen die niet ondoenelicl(Jijn,feght Quintilia- H t'?'niunl • mis, #isgantfcbfchandelicl^. Wyfiendatde J^pnjlen en cinders dinghen toe-\^ *> ghenamen hebien, feght I/ocrates *, niet door hettoe-doen dergbenerdie ble- *oratinWc; ven by'tghene eens aenghenomen ende gheflelt was, maer door't behulp van lib*, t. cap. die ghene demelcke ftch bevoorderdente verbeteren en te verandcren mat daer 10. noch onvobnaecktfiheen te wefen. Den tijdtbeeft vele dinghen uytghevonden * inEnaga- endeverbetert,ke,hiSyneJius*, alle dinghen warden niet ghenthtnae't een **• ._ . of't ander voor-ghefielde voor-beeldt, 't ghene profijtelicl^ is behoort altijdt ™ '"* meer by ons tegelden als 't ghetvoonlkke. . 4. 't Magh wefen dat andere in dele voorghemelde fpreucken haere
ghedachten op-yet anders lac ten vallen; t feggben van Synefius klinckt my allcr meeft in d'ooren ; wanneer hy naemelick daer opaendringhr, dat het ghene 'twelck ghewoonelick placht te ghefchieden, ruym- plaetfe maecken moet als daer yet voor-komt't wekk meerprofijte- lick is dan't ghene van tevoorenghepleghet wierdt. Dies vindeick my felven ajhier krachtighlick aen ghedreven om den achtbaeren Sttintilianus, die op diergelijckegheleghenhcydt wijdtloopighlick uyt- weydet.een weynigh nae te volghen. Eenighe vermijden alJerley ver- maeckelickheydt in't Schilderen, maeralleen voor gotdt keurende 't ghene flecht is, ende gheringh , ende fonder ghepooghj dus kruy- pen fy altijdt, uyt vreefc van vaJlen, ontrent de gront. 'tWaer te wenfehendat defe armhertigheKonftenaersmcteenea
oock de redenhaeres weer-fiens voorfteiden; want wat iffer doch ,'twelck men in'twel Schilderen mif-prijfen kan? brengthetde Kohft geen groot voordeel aen? vint (kh den Aenfchouwer daer door niet be- wogen? Is 'tondienftigh tot den lof des Konftenaei s? jae maer.fcggcn. fy, daeriseenfekere maniere van Schilderen die by d'oude noyt gh<- bruyckt en wiert.'tSchijnr alhier vry watflotstehebben.datfy'texem- jpel deroudbeyt voorwenen; maer wat voor een oudtheydt is het-doch daeropfyhaer felven beroepen? 'tisimmers ongheloovclick dat fy haer felven 'texempel van d'aller uytetfte oudtheydt voorftellenj ■overmidts het hun niet onbekent is,dat Phidias ende ^fpctles vele dinger* in 'twerck te patfeghebrocht hebben die devoorigheMecfrersnoch niet en verftonden ■J oockfooen konnen die gene de Konft van Praxi- *e/«ende Fre^««nietprijC-waetdichachte , dewelcke mcynendat men £ch aende wercken van Ctlamis ende P-oIygnottu* fonder yet daer D ka
|
||||
a* EerfteBoecfe *
in te reranderen, hadde behooren te verbindert. lae rnaer.fegghen ff
wederom, daer heeft voor den tijdt van dcfe groote iVieefters een veel een-voudigher manierc van docn den hooghften f rijsghevcert. Dit is kennelick gheuoegh. Nochtans hebben defe groote Meefters tot defe een-voudicheydt een feker c.eraet toe ghebracht'twelck men in haere wercken fach uytfteken even als helder-fchijnende ooghenin een fehoon aengheficht plachien te doen; Jbnde ghelijck de Lichae- men dewelcke overal met ooghen befet fyn,deilhoQnheydt van d an- dere leden vcrdonckeren, foo verdooven oock de huydenf-daeghfche Konftenaers denlufter haerer iichilderyen met al te vele oppronckens, Wilmen oock de gantiche ftecke recht verftaen.foo behoonmen, dies noodtfijnde,de fchraelheydt van d'oude verde boven de verwentheydt onfer tijden te itelJen. Doeh nu foo en belioeft men daer niet toe te komen, datmen fichaen t eene of'tandere ghebruyck foude gaen ver- binden; want daer is eenen fekcren middel-wegh j even airmen tot d'oude een-voudigheydt van't.eerfte voedtfel ende ghewaedt een on- berilpelickenettigheydt heeft teegevoeght, 'tiierite nochtans't ge- ne wy alhierte betrachten hebben,is, datwy grovefouten vermijden; anderfins.in ftede van betertewefen,fulien wy denouden maer alleen onghelijck bevonden worden. QutntUumw. lib. 3- cap. f 5. Teneyndedandatonfeimitatie alfoo gerichtetwierdr datwy
de voornaenifte deughden der ghener die wy nae volgbenbthoore- ljcker wijle mochten uytdrucken, foo en is het niet gnenoegh haere wercken met een loopend' ooghe te befichtighen, maer wy moeten de felvighe wederom en wederom in de handt nemen, om alfoo nae een. v.eel-voudighe opmerckinghe de rechte kracht haerer Konfte met r fa- men oock den Gccft waer door fy ghedreven fijn gheweeft ons- felven ghemeynfaem remaecken, even ghelijck wy defpijfevanons gheno- ten niet neder-fwelghen voor ende al eerwy defelyighewel door- kauwet ende bynae in onfen mondt verlmolten htbb.er.de lichtelicker venerea: ende in fuyver groeyfaem lloedt veraruieren. Wy moeten -oock voor een langhe wijle d'allerbefte maer alleen nae volghen; ende dat met een fonderlinghe naerftigheydt: ovem.idts d'aller treffe- Jickfte menighmael haere deughden met voorniedr becteckthouden. Nochtans is het den ghenen die fich d'imitatie van d'allerbefte voor- ftcllen niet gheraedtfaem te dencken,dat hetal goedt ende volmaeckt \i_\\ at van groote Meefters \ oordt komt, want fy ftruycl.elen oock nu en dan, fy befwijeken al te metsonder den !aft,fy geven haere verftan- den te vee! toe, iornwij'en ontbreeckt het huh aen behoorolicken aen- dachtjvoor-nacmelick als hundevermoedtheydt begint.aen te.komen. ^t Magh
|
||||
&is Schilder-Konfts. 47
tMaghwefen dattiet d'aller voomaemfte fijn die wy verkiefcn, doch
evenwelfijn'tmenfchen. 't Ghebeurt oock menighmael den ghenen de al watfyby groote Meefters vinden voor een we: van doen enlae- ten aennemen, dat fy, 'c welck nun altijdt lichtcr vale, dc fouten der felvigher Meefters beft van a!le trefFen; en noch fy haer felven als dan voorftaen dat fy de groote Konftenaers feer wel volghen, wanneer fy in der waerheydt haere ghebreken rnaeialleenuytghedruckt hebben*. Hier toe fouden wy feer vere te fegghen hebben, 't en waer faecke dat wy her meer hooghnoodigh achten op 'rghene wy van te vooren aen- gheroert hebben wat meer acn te dringheu j dat naemelick die dingen de welcke in d'uytnemenfteKonftenaers voor de befte worden ghe- keurt,bynae on-nae-voIghelickfijn;'t verftandt, d'uytvindens kracht, die men d'Inventie noemt, d'onbedwonghen ghemackelickheydt in "twercken, en<al wat ons door de regelen der Konfteniet en kan wor- den ingheplant*. Sooisonsoockdefe moeyelickheydt alhiermeeft van alien dienftigh • overmidts ons de bedenckinghe defer moeyelick- heydt tot meerder aendacht verweckt • Too dat wy nu d'uytnemende Konftenaers vry wat naerder beginnen te verftaen, niet meer over haere werckengaendemeteenachteloofe opmerckinghe, maerwy flaen onfe oogen aendachtighlick opelck byfondere deel haerer werc- ken, endevvy begrijpend'over groote kracht haerer deughden voor- naemelick daer uyt, dat het ons onmoghelick is de felvighe nae te volghen. Qutnt. X. %. 6. Soo ftaen ons dan alhier twee dinghen voor-naemelick aen te
ciercken. Wy moeten in't eerfte daer op Tetten, wat voor Konftenaers Wy beftaen nae te volghen ; aeaghefien daer niet weynighe worden gevonden die haer felven d'alder flimfte tot een exempel hebben voor gheftelt. Soo moeten wy oock ten anderen wel gaede flaen wat het is 'tghenewy meynennae te volghen in die ghenedewelckewy ons fel- ven aldus voorftellen; want wy ontmoeten felfs in d'alder volmaeckfte Konftenaers eenighe dinghen die laeckens waerdt fijn .- en'twaere wel te wenfchen dat ghelijck wy't quaede 't welck in de Konftenaers ghevonden wordt ergher maecken, dat wy even alfoo'tgoede beter uyt druckten. Even wel nochtans foo en is het den ghenen die oordeels ghenoegh hebben om de fouten groote Meefters te vermijden niet ghe- rioegh dat fymaer alleenlick een ydele fchaduwe haerer deughden nae volghen, overmidts d'Imitatie dan eeiftprijfwaerdighfchijnt te vvefen als fy de voile kracht der Konft in dc voomaemfte dinghen heeft ghetroffen. Die* worden oock die gheae voor envroedt endc onbefint gehouden,de welcke de deughden van grooee Meefters niet wel deor- D ij grander
|
||||
EerHeBoecfc
|
|||||||
28
|
|||||||
grondet hebbende op'teerfte ghefiehttewerckgaen, meynendedat
hua d'Imitatie wonderlick wel gheluckt is als fy d'uytgeleien. wercken der ouder Konftenaeren eenigher vvijfe in'tnae-trecken vanLinien en 'topfmeeren van Coleurenhebben afghebceldet, daer fy nochtans verdevan de rechte kracht der felvigher vcrfcheydenfijn. Denver- waendenroemderghener dewelcke d'eenvoudigneydt der oudtfter Schildcryen door een gantfch harde ende dorre maniere van doert fbeckenuvrt te drucken dient ons alhier tot een exempel; want defe fchickcn fich maer alleen rot d'Imitatie van'rghene huneerft in d'oogh komt y fonder eens te bevroeden war een fondcrlinghe kracht en hoc groote Schatten der Konfte ouder defe eenvoudigheydt fchuylen. £m»til- X. 2. Het voornaemfte werck van e-enen goeden Nae-boetfer isvoor-
naemelick daer in gheleghen , dat hy ervaerene ende wel ghe- oeffeade ooghen foecke te bekomen ; niet alleen om dat wy de ver- borgene deuchden der ouder Konftenaeren in 'tminfte niet en konneif begrijpen.'tenfy faeckedatwijfeeerft wtvindcn ; maer ooekomdae defchijnbaere deughden felver menighmael foo konftighlick door'tge- heele werck in een ghevlochten ende in ghevvickehfijn , dat d'alder fcherpfichtichfte Konftbnaers en d'aller ervaerenfte Leermeefters de felvighe maer alleen njfe den aendacfat van een gheftaedighe opmerc- kinghe konnen befenen. Soo is dit oock d'eenighe reden waerom defe Konlten altijdc in haeren eerften aenvangh de hulpe ran een oprechc Leer-Mcefter vereyfchen.die ons ghetrouvvelick voor houde alle 't ge- ae in d'oudeKonft nae-volghens waerdtisr die onsonderwijfe, die cwfe eerfte mif-grepen verbetere, dieonfeonervaerene finnen ende bander* (brghvuldighlickbeftiere, die ons eyndelickte kennen gheve door hoedaenighen fchijn van onghelijckheydt de ghclijckenifle van d'aller ghelijckftedingtnbehoortbedeckt ende in maniere vanfpreken bewimpelt te worden. Want een recht-finnich Nae-boetfer moet im- mers doch een goedt verheler fijner Konfte vvcfen: foo vvordt het oock voor enckel kinderwerck ghehouden, wanneer eenigh Schilder ficfr felven meynt wel ghequeten tc hebben, als hy flechts de felvighe tree- ken eulinien in'tCopyeren van d'oude Stucken rcdelicker vvijfe kan waernemen. Alhoewel eenighe over fulcks uyt der maeren wel daer mede ghepaftfijn, dat eenKonftenaer de \emu van„4pellesofte den Satyr vanProfo^«exb.-quaemelick uyt drueke; alhoewel het oock in haeroordeel een gantfch prijf-waerdighe faecke fehijnt te fijn, dat hy d'on-onderfcheydenlicke ghelijckeniffe van foodaenighe edele Parro- ne» i'uyverlick. trene ; nochtans plachtcn'tdcKonft-vroedc altijdt |
|||||||
r
|
|||||
da Schitdcr-Koofii.
daervoortehoudetydatdien Werck-Meefterprij^waerdighcris, die
«te felyighe kracht der l£onfteinde.ScnUderye van^hitfette pafle brenght.diemen wet eer in den ^exandet van ^/Cpeiks gelpeurt heefc. Dies behoort cen goet Konftenaer voor't eerfte daernae te trachteisv. dat fijn werck niec en fchijne in alles met de Tafereelen van andere vermaerde Meefters over een tc komen; ghebeurt het onder en tuf. lichen dat de gantiche gheleghenheydt fijnes werckseen fekereghe- lijckheydt met de voorighe ftuckenvan andere Konftenaers uyt wijflr, foo moet hy in de tweede plaetfe beforghendat hy defe gelijckheydt niet by gevalle, maer met opfet fchijne ghetroffen te hebbcr*. 't Staet yeder een vry den eenen ofte den anderen Konftenaer, van weghen defe ofghene deuchdt, hooghe teverheften: wax my belanght * die Konftenaers fpannen, mijnes dunckens, de kroons boven d'andere, de welcke d'oude Konlt ontrent een nieuw argument naerftighlick oerle- ncn, om haere Schilderyen door dit middel met het aengenaeme ver- maeck van een ongelijcke gelijckhey t behendighlick te vervullen* Socr ftaet ons oock alhier aen te mercken, dat dit aldermeeft by hun in 't werck geftelt moet worden, wanneer fy door eenen loffelicken naer- yver worden aen ghedreven,om delebevalligheydt van een ongelijcke ghelijckheydt in foodaenigbe wercken uyt te drucken die met de tref- felicke Stueken der voorigher Meefters maer alleen in de bequaeme handelinge fouden over een komen. 7. Overfukkswordtalhier vereyfcht dat wyonfevolgh-luft niet al-
leen ontrent de belle dinghen befteden, maer dat wy met eenen oock verftaen waerom wy defelvighe voor goedt behooren aen te nemen, ert waerind'uytnemenheydtderfelvigherbeftaet. 't Welckrechtwel be~ grepenhebbeude, foo en fallen wy ons telven naeuwlickskonnenbe- geven tot d'tmitatie van fulcken uytnemenheydt, fonder eerft onle ey- ghenekrachten t'overweghen ; ghemerckt daer vele dinghen plach- ten voor te vallen die niet alleen on e macht te boven gaen, maer tot welckewy door ick en wete niet wat voor een hey;nelieke ongheftelr- heydt t'eenemael onbequaem fijn. Yeder een heeft infijn eygen borfi een fekere Wet der nature, die hy fonder merckelicke mif-ilaeghen te begaen niet en kan verfuymen ; daer en wordt oock noyt loo gantfeb onaerdighen werck ghevonden als'tghcnemen aenvanght fonder een oo<*he teflaenopde bylbndere toe-gheneychtheydt onfer nature. Soo en fchimt bet dan alhier met gheraedtfaem te fijn dat wy ons felven maer alleen aen eenen, dien wyinalle dinghen mochten nae volghen, fouden gaenverbinden ^ want van duyfendenfal daer niet een eenigh Meefier ghevonden worden wiens invallpn ende maniere van doen in C iij aUcs
|
|||||
■'~-----------------------------
|
|||||
mg. ,^-L . ^u^;j^ftg Jq-^jj
aHes met d'otifeover eenlcotnen. jtffin was onghetwijffelt den 4l3e»
•srolmaeckften; noehtans hebbenhemandereKonftenaers in'tecne df *c andere te boven gegaeti'. 'tis wel waer dat in fijne wercken bee groot- ifte deel van'tgheneprijfelick wasghevonden wierdt, ende noehtans hebben d'oude niec gheoorJeelt dac hy die aldermeeft behoorde gh«- volght te worden, oockalleen foude worden ghevolght. Maer hoe .doch; fal miflthien yemant fegghen : is het dan niet ghenoegh dat men all?s dae-ghelijck Affiles ghedaen heeft > onghetwijfrelt behoorc ons dat te^voldoen, indien wy daer toe'Konnen gheraecken; maer over- «ridts dat niet wel doenclick is, (bo en kan 't niet fchaeden dat men tot de bevalligheydtvan Apelles toe voeght de gheluckighe ftoudt-moe- digbeydt van %euxis, d'onvermoeyde naerfticheydt van Protegenes, de kloecke diepfinnigheydt \3nTimanthes, alsoock de hooghftaetelicke .grootfeheydt van Nicophanes. Want ghelijck het een wij s man toe ftaec van yeder ecn t'ontleenen alWat hy vindt met fijne nature beft over sen te komen3foo en kan het niet wel ghefchieden dat hy lulcks in een alleen ghevindt,dewijle het oock den menfche niet en fchijnt toe ghe- daeten te fijn dat hy een Meefter in alle dinghen heel en d'al foude uyt drucken, (bo vinden wy'tmeer gheraedtfaem dat wy onsfelven de .deughden van veifcheyden Konftenaers fouden voor ftellen* ten eyn- dedatjons Heeneof't andere uyt den eenen of den anderen mochtaen Jileven. Quintil. X. 2- 8. 't Ghene wyvoor defen alreede voor ghehoudes heliben, moet
Slier en elders al wederom verhaeit worden ; dat wy naemelick de kracht der oprechter imitatie niet tehooren te ftellen in't nae- *epen vand'uytwendighevercierfels, maer dat wy meeft van alien d'inwen- dighe kracht deswercks moeten uyr drucken. I.aet ons danaltijdt raaeawe achtinghe daer op nemen., war een fonderlinghe bevalligheydt d'oude Meefters in 't wereken ghehadt hebben ; hoedaenigh haer voornemen ghevveeft is; wat maniere van ftellinghe fy hebben ghe- ■foruyckt, als oock hae dat hun felfs die dinghen, dewelcke maer alleen tot vermaeck fcheenen te dienen.den wegh tot eenen eeuwigen naem hebbenghebaent. Voorend' alleerwydefedinghengrondighlickbe- ■^riipen , foo en is het ons niet moghelick d'oude wel nae tevolghen. 'Jfadienyemantdaeren teghentotditbegrijpfoo vele -van'tfijne toe- 'brenght, dat hy op maecken kan wat daer in d'oude onrbreket, dat Siy wetettebefnijden 'tgheneinhaerewerckenovertollighis, defel- •vighefal ons dien langh-ghefochten volmaeckten Konftenaer weleii, <Jie defen reem met eenen oock nae fich treckenial, dat hy de voorige seswen flier &UeeB van'tgheniet der fcooghfter eere bcrooft heeft, » maer |
|||||
rfes Schiiaer-Konff* |t
»aer dat ny «ock d>n naekonielinghen de nope felfs van defeeerev
feeeft benotnen *. Dn is 'tvoornaemlte dat wy indefcKenft hebben *.QuintiG' waer te nenien; dies moet hct ons oock nier quaelick af gHerietnen x^jy worden dat wy in 't verhael uefes plichts wijdtlsopigher fijn ghe* tveeft. 9. Dewijle wy nu nyt de voongfie woorden van Qnintilianut ver-
ftaen dat den Konfknaer totdefe lorghe der imitane oock fijne eygene deughden nnoet toe brenghea, foo worden wy als met der handt we- derom te rugghe gheleydt tot her ghcne van 't welcke wy met Quittti- liantueen weynigh hebben uyt gheweydet; ende wy fijn-alhierghe- noodaeckt 't oordeel van den vol-leerden Parro voor:goedt te houdeni Afelles, I'rotogenes, en d'mdere tnffebcke Kpnjienaers enjljn niette berijpen, feght hy *,datjy degbetcoonte vanMycon, Diores, Arymnas , en d'andert * lifr, T,d%
voor-g<mghtrs niet en hebben gbevolght: foo en heeft ooct^ Ljjiffm niet fio L. L, feer dcfouten der voorigher Meejiert, als melde Konftfelver ghevolght. Dit cms nu gandch met vreemdt. Want als Jefe groote Meefters bevon- den dat hun haere fantafije volmaeckter verbeeldingen fonder eenigh exempel voor droegh, loo en konde het nietghefchieden dat fulGken puyck der menfchen de rechte reden foo verde van fich foude verban- nen, als dat fyde liefdevan cen mif. prijfehcke ghewoonte hoogher fouden achten dan 't ghene fy verftonaen de Konlt dienftigher te lijnw Dusblijckt het hoegantfch grootcn goedt defe fantafije te weghe fcrenghr • wanneer ly naemeliek de vvackete verftandenderKonite- naeren van den onvrnchtbaeten arbeydt der ghewooneiicker imitatie tot een g.oot-moedigher ftoutigheydt everbrenghet, foodat fy haei felvennu ni tmeeraen foo. een fiaeftchtighe maniere van doen ver- binden, maer beftaen met eenen vrycn Gheeft veider te gacn dan haere voorganghcrs wcloyt hebben ghedaen. Elc',eK,onji, feght Epitletus*, f. . heeft eenfikere vajligbeydt ende onvertfaecbdtbeydt in die dinghen ontrentde £„,!>' y.\.- weic]^fy baerfelven le/igb houdt. t J ' j !"• 10. Soo is daer dan onghctwijfclteenighe voimaecktheydt defer
Konften ,• oock foo en moghen wy met dencken dat her ons onmoge- lick is der felvigher voltnaecltheydt cenigher maete deelachtigh te Worden gheiraeckt, want al :s 't ichoon faecke dat wy den hooghften trap der Konfte niet en kunnen bereycken, foo fullen nochtans die ge- ne hocgher opltijghem, die fich den arbeydt niet en ontfien, dan die ge- ne de welcke door een klcynhertighe wan-hope in 't eerfte begin ach- terwaerdt deynfen. De veldt-ruymte is dan vele bequaemer voor de Kpnfi; feght Quintilitmtu *, alsd'enghepaeden .-. Jy en moet met uyt tyeyne fijfk.ens ^ jigr y.
antjlaen, als Eentejnen fUcfiten te doen j maer fy bebtort liever we de wtjje. capi ,^* van.
|
||||
: ■ - ■ -
t -
|
|||||||
ta EetfteBoecfc
1jKk van groote rivieren gawfehe vaUeyen t'overhopeft, bdtt feiven eenen mg^
maeckende daer fey gheenen tvegb en vindt. Want tvat w daer dock e/lendigher,
dan datmett altijdt als Kjnderen de voor-ghejlelde letteren nae freely •> So©
moet dan denKonftenaeralderleyontijdighe vreefe acn d'eene fijde
ftellen, en kloeckclick met fijn werckvoordt vaeren. 't Ghene feeler
**de«duc. gaet, wordtmaeraUeengbeprefen; feghc Plutarchm*, 'tgeneperijckellooptl
*•• merdt daerenboven met een fonder linge vermonderinge btoggeacht. Den jon-
m ghen Wwmmj ftelt ons hec {elvighevvijdt-loopighervoorooghen. Feete
•fLib.iS konjlen behaelen den opperften Zof, feghthy * twanneer[eyet ghevaerlicks
E|>ift.i6. aenvanghen* Soo fien wy dat K$ordc'danJJers 't alder grootjle ghefebreeum
vcrmeckm , aisfyhegmnente wanckelen en fchijnen daedelick\van boven neer
te fullen tuymelen. tGbene met vele perijkels vermengbt is, ende nochtans
bttyten 'ver&achtinghe cen goede uytkpmfte krijght, verdient altijdt degrootfie
ver&onderingh. Soo en is oocl^ de Kjnft eenes Suermans die in 't kalme ttae-
ter eenen voorfpoedighen loop houdt in 'tminjle met te verghelijcken met de
Konft van dien Stierman die fenSchip m een onftuymigheZjse mel tvetet te
bejiieren. 't Moye ttteer brengbt den eenen in de Haeven, fender dat by ceni-
vhett prijs te verwachten hceft.- den anderen daer en teghen . die de Haeven
haelt in noodtveer, als de Maft kromt, den Helm-flock kraeckt, bet gantfehe
holdes Schips davert endreunt, ivordtmet eeniuerbaiefdewjertvonderingb aertm
fchouwst en met de %ee- Godenfelfs vergbeleken,
4* ii. Alhoewelwy nuindefevoorigheaenmaeninghedenKonfte-
nasren een voordtvaeixndc ftoutvaerdigheydt foecken aen te racden,
wordtnochtansal-hierver-eyfcht datgroore ver-ftandenden hmi-
ghen loop haeres vierighen gheeftes fo wat foudea in-teu gelen ^ want
hetmenighmaelghebeurt datjonghe luyden door dekittellngh vaa
eenige aen-ghenaeme ver- heeldinghe verlockt worden.om de felvige
metmeerderluftdan oordeelaente vaerdenen'tonderhouden, De
* de ■fubli- verjianden defer etuwe feght Dionyfim Longinus * ivorden als door eenfek\er
eni crauo- Joarte vanraefemije ghedreven tot bet ghenefehijnt nieuwtefijn : -want vaa
**B> *' -^esvelcke ons bet goede her -voord komt, defelvighefijn ook\ menkb-mael den
ffmor-fprongh vant 't quacde. En di: is ghew iliehck de eenighe reden waer-
omdat ghemeyne ver-ftanden veel-tijds met meerder ltand-vaftig-
•heyt haer voornemen uyt-voeren; want fy met lichreJick doorde foe-
righeyt van eenighe fchielicke in-beel-dinghen ter fijden af gheleydt
ende ver-voert worden van'tghenefy voor hadden. Sogbebeurt bet
*l»J>.n. dat die Vrijfters.de tvelck\energhens nae de goelik\feefijn, feght Seneca, * ook
Contra- tnenigbmael on-bedorven hl-.jVen ; en dat nietfoofeer by ghebrek\ van gbene*
iSjsja. i. gbeniheyd, als aelbygbebre.ck\ van eenen aen-feecker, Waer uy t dit mede
flOod-facckeJickv,o!ghen anoci,dat bet etnghewu msrcl^teytkenis van eat
aver
|
|||||||
.. _
|
|||||||
ties Schflder-Konfls. 33
jbeY'ttifliltekverJlantlt, gelijck ons den filvighen Seneca betuyght *, wan- * Ih j,reas.
ticcrcn: tie uytnementbeyatenfes verflandts niet en verleydtom hetquaelick mi0 libra 4ente leggben. Secundi 12. Soomoet dan den Konftenaerwel toe fiendathy door een ver- Contto-
wende dertelheydc fijnesaitegoed-dunckendengbemoedts niet en vef** verfiere veffeheyden grillige wanfchepfelen die de nature niet en er- kentwant: bet is hem beter dat fijn gemoet gelijck fy eeneu onvefvuyl- den helderen Spiegel, iegt lucianus ' iwelckjrsmiddel-punt reiht welgefiele * j«con_ fijnde een onvervalfcbt fihijn-betldt vertoont over een h\omende met degbe-xcttb. !fciR> daente die daer inontfangben wordt. Sander dat menyet 'twelcli verdraeyt, mnderverwigh, ofee oock van een anderegheftalte is daer in befpeure. Over- fulcks mach men't ghenetot noch toe ghefeyt is niet verftaen van al- lerhande ydele inbeeldinghen, hoedaenigh de i'elvighe oock moch- •ten fijn.maer alleen van fantafijen die op de nature der dinghen fijn ge- grondet. DeSchilder-'f^onft,teght Socrates *, is een verghelijckinghe ^e|r * art„jXe fienclitkjr dinghen. Ende wanneeronfeimitatiedeorifienelicke Hingen noph.lrb.j fich voorftelt, foo doet fy dat altijd, gelijck \vy voor defen hebben aen- Aponm, gheroert, met een opficht op't ghene fienelick is. d'Oude, feghtViftu- •biut *, oordeelden dat die dinghen met gantfeh gbeenenjchijnvan reden ver- * lib. I'7- ieeldet l^onnen warden, de tvrfeke van den ghemeynen loop der nature verde ArcKit. fijn verfiheyden ; -want Jy plitbtcn alte dinghen tot devolmaeckjnghe haerer CaP- 2» werckgn nae tteene of d'andere gbewiffe eygenfihap der nature tetrecken} maer aUeenvoor goedt boudende , t ghene de reden-k\aevelingb voor waeraehtigk \eurt. Den felvighen Autheui heeft dit fturfibo veele waerdt ghe- acht dathyop een andere rlaets Wtdetom met eenen fonderlinghen ernft daer op aendringht. Zaef de SchHJerye een Bceldtwejin.icghz hy *, ■¥■ Lib.Ylu vanfulcken dingb, ah is, often minfien kanjijn; van een menfihe naemelick\, Cap- J. eenHuys, eenSchip, en fiodaenighe dinghen nyt welcket bepaeIdenotntreck\ -d'Imitatie haer felven een exempelworfteUenkan. Soo plachten dand'oude baere Binnen-kaemers, baere Gaelderyen, baere Eet-Saelen metfiodaenighen JC?«/? op te proncken , die uyt fikere naturelicke dinghen ghenomen was. Paerenteghen -Jjeeft bet de verdorvene gbewoonte da er toe gheoraght, dat try .d'exetnpelen die van bun uyt waere dinghen warden gbebaelt mif-jrijfen; want daer wordenin onfeplaefteringben vile eer Monfters ghefchildert, dan ecnighe fekere afbeeldinghen der naturclicker dinghen : en noch berifie* de menfehen fiodaenighe vervalfihte Schilderyen niet, maerfifiheppen daer int tegendeet een graot vermaec\in, finder eens daer op te let ten offulckj gbefchieden kan» *fte niet. Dm gbebeurt bet dat ons gbemoedt door de \ranckjieydt des oordeils verdcnclgert fijnde, niet en l^an underfiheyden wat drier met de autortteyt ck tecbte.reden Jethcvaltigheydt ever-ten harm. Want din Schflderyen moghew ft w
|
||||
C ■'"'
|
||||||||||
14. DesSchilder-Konfts*
ingbtenerleytvijfevoorgoedtghehaudenworden, die de teaerbeyitonghtlijc^
Jijn : ends albot tvelfe door de Kfnftfio teat opghetoyt morden, foo en much- men evenmelvandefelvighe terftondt bet befteghevoelen niethebben, bet en fy men daer in een blijcl{eliick.betfijs der uyt ghedruckter waerheydt kan gbe- vinden, Ghelijckwynu ghelienhebbendatdenKonftenaerdevryig- heydt fijner fantafijen alfoo behoort te maetighen dat dc (elvighe noyt bcvonden vvorden teghen de-nature te ftrijden, foo moec oockdeti J^ief-hebber defer Konften een recht ende flecht werck hct welck met de eenvoudigheydt der nature over een kcunt hoogher achten dan eenighe vreemde op ghefochtc. beelden uyt verfcheyden lichaemen van byfondere ghedierten by een gheraept. Daer fijn eenighe te Roomen, * de Cuti- fcght Plutarchm *, de welck\e niet met alien vraeghen naegoede Schtlderyen •fittt t. ende Statuen, maer aorden allentbalven op de Monjler-mercktghevonden, aU waer fy begherigblick baereooghen ghejlaegben houden op de ghene die ghe~ breeckelicl^fijn van beenen ofte armen, die dry ooghen ofte oocl[ flruyf-voghelt kpppen hebben , en foo daer erghens eenighe andere yfilicke afjkhtighe mif- maecktheydt te vinden is; end* al hoe tveljyin het eerjleghemeldighevreucht fchijnen te nemen in bet befibouiven van defe vermenghde Monfter-dtereu , fit morden f% de [elvighe nocbtans lichtelicl^moede, jaejyftehendaer de tvalghc »f, wanneer bun bet glxficbt der felvighe menigbmaelvoor komt. 1$. Blijckt dan dat die ghene verdc ^anderechte waerheydt af-
wi|cken, de welckc het nae dit ghemeyne ghevoelen daer voorhouden dat de Schilders foo wel als de Poeten een onbepaelde vryigheyd heb- ben om te verfieren enaf te beelden a'\va.thun in het hoofdt fchict. Defe bedrieghenhaer felven voornaemelick daer in dat fy niet en be- mercken hoe het den Poeten felver niet toe ghelaeten is hacre ghe- dichten met enckel leughen-werck te ftofferen. Befietdocheens wat berichtonsH»rdf;'wdaer van ghe,geven heeft in den aen-vangh fijnes Boecks van de Poetifchc Konft. Oock foo is hct felvigbe van LaRan- t'm wonderlick wel acn ghemerckt gheweeft. Bet is dentnenfihe onbe- •-DiTin- kent ,feghthy *, teat maeiede Po'etifcbevryighe^dt behoort te bouden , en inftitut. hoeverdebetgbeoorhftis inbetverfierenvoordt tevaeren; want betwerck^ 1 .sap. VM eenpoite daer in meeji beftactdathy dewaerachtighegbefcbiedenijfen |
||||||||||
in.
|
||||||||||
met eenen aerdighen kpoey fio mat verdraeye, datfe maer alleen den blooten
Jchijn draeghen vanverferfelen.. Dieghene daer en teghendewe'.cte hetghe- heele tetrck a>f hiren pootfuygen, mogen metmeerder recht beufelacbtige Lew f maersdan Poetengenaemt warden. Overmids nu alhier niet te onpafle
et ghewagh van de Konitenaers en Poeten tc faememftek voor ghe- vallen is, foo en magh het niet verde ghefocht fchijnen de Schilder- Konft metdc Poefijeeca weynigh te verghelijckcnj temeer, omdat yed«
|
||||||||||
xtesSdhilder-Korifls* 3$
yedcr «en bekenc ftaetciac defe kracht dcr fantafije, van de wekke wy
m die teghenwoordighe Caput el ghehandelt hebben, den Konftenae- j;en met de Poeten ghemeyn is. Mens voor al dit aen merckende, dat wy onderden naem van Konftenaeren ende Schilders alk d'andere Kuniten van dien aerdt begn jpen, CAP. IV.
DE woorden desRoomfch^nOrateurs fijnaenaaerckenswaerdigh, mdt
ASegoede Kpnften, feghr hy *, hebben eengemeyne verbindtenijfe, en- * proTr- defijn aen malcanderenah het maere vermaegh-Jchapt. Dit fel-vighe heeft cnia P^18' oock Tertnlli*niu beveftight, daer en iigheenerley Kpnfi., feght hy *, die niet + ^ j J0|e. en fade Moeder van een andere Kgnft , of ten tninflen een bloedt-vermant. i;,^, Dewijle dan 't vervolgh defes wercks ons daer toe aenleydet, dat wy de waerheydt defer fpreucken in d'ondetlingheghemeynfchap die daer is tuflchen de Poeftjeendc de Schilder-konjl fonden aenwijfen , foo fullen wy wat naerder in fien waerin defe twee Konften voor-nacme- lick overseen komen j 't voor-recbt van alles nae haeren luft te mogheia verfieren voorby gaende, aen.ghefien de raefende Poeten en wilde Schilders haerfelven fulcks maer alleen toe fchrijven. Dochfoois on- det alle d'andere ghemcynfebappen dit wel eenvandevoornaemftc, dat foo wel de Schilders als de Poeten tot de liefde defer Konften niet foo feer door een voor-bedochten raedt, als wel door ick en wete niet *vat voor een voordt vaerende toe gheneyghtheyd haerer nature wor- den aen ghevoert, vandePa«e»geeftdenuytnemcndenP»«e Qvtdius dit ghetuyghenis. Daer is eenfekere, Goddelicke kracht in ons,ende itj war- den gaende ghemaeckt, feght hy*, als ons de felvighe begint t'ontroeren. * Faftor, Defe voordt vaerenhcydt heeft tnfich 'tfiedtvan eenen Goddelicken Geeji."' Van deSchilders feghtPlmim*, Nicophanes.hadeenen voordt vaerenden #llj ... <?ee/r, fio-dat weynighe hem daer in ghelijck\fijn. En wederom in de felvi- XJ[jy ' gheplaetfe, eenftkerevoordt-vaerenheydtfiJHesghcmoedts , ende eeneft- %eren luft dcr Kgnfte heeft Trotogenes tot deft dingben aen ghedreven. Seer wel feght Plinius alhier dat hem eenen fekercn luft der Konfte aen ghe- dreven heeft, want dit gaet immcrs altijdt vaft dat die gene met meer- .det ghemack defe Konft oefFenen die fich daer toe uyt een vrye be- geerte, of lie vex uyt een loffe luft en heymelicke neygingh-tocht foo vaerdighlick begeven, dat fy nauwClxks de reden van dit verlanghen 'twelck fy naede Konfthebben felfs verftaen. En hier op hebben on- ghetwijffelr de PerJpatetifc&e PMlofipheu haere ooghea g.heflacghea, air, E ij fy
|
||||
I
|
||||||||
■
|
||||||||
yd EerftcBocck
fy ftaiendc hidden dot nremantyettreffelicksverrhhtenkdH> 'tenfi fatty
**Cice.'o daer eenenfonderlwghcnluft toe bebbe*. Sao moetendan dieghene de- £ife IV. We!cke nae defe Konft trachten in haer felven cenighe fneHe gefivinde auaft ' beweginghcn haercs verftandt? ghewaer worden ; fy moecen uyt der naturenietalleenfcherp-finnfgh lijnin'tbedenc'ken.rriaeroockover* vloedighin't uyt-drucken endein'tverfieren. Soo en behocft oock nicmantalhiertedenckendatdeeetftebegiafelen defer Konfteuytde Konft voordr komen, want het een gift der nature is datmen dele be- quaemheydt in fich ghevoelt;dies ftaer het oock met onfe faecken heel Wei, dat dit eerftcfaedt door de Konft kan worden op ghequeeckt ende vermcerdert; want dat herons door de Konft in gheftortibud* worden, is t'eerremael onmoghelick. Wt defe aenmerckinghe is'dat- vraeghftuck ghefproten 't welck Horatita in fijne Poetiftbe Konft korte- !ick beantvvoordt, £« merdt 6jg velen onderficbt, feght hy, ofdegedichtcn door de nature of door de I(onft prijfilick warden gbemaeibt. Ickjioude bet daer voor, dat den arbeydt finder ten rycke fpringh-adereven fio weynigb voordeeU' bybreitght, ah een redelick docb onghefchaeft verftandt. Defe twee dingbett ffannen ficr vricndehck te faemen, en bet eenevereyftht altijdtdehulpevan 'tandere. Dit fclvighe wordrnoch uyt druckelicker van Quintiliantti voor gheftelt ende beantwoordt, Tck mete dat daergevraeght tpordt,(eghv *Lib- II. hy *, of de K$nft grootcr bait van de nature of van de lecringe heeft te ver- Sap. i?. n,achten; 'tWclckalhoemel het lotons vosrnemen feer weynigb dient, aen- gbefxcnmy bet daer voor bouden dat eenvobnaeckt Kgnftenaergheenvanbey- den derven kan, fio achten wy nechtans dat daer feer vele aen gheleghcn is bor menditvraegh-ftuc'.tvoorftelt. Want indien men bet tent van het andere feenetnael nnl gaen of trecken-, fio faimen bevinden dat de nature finder de letringbe velevermagh, en dat in bet tcghendiel fonder bcrtocdoen der nature V gbeen Iveringbe tet wereldt belpew kan .- manneer men wederom in een middel- baer verftandt en wetenfibap beyde de Kjnft en de nature te faemen voeght,fio flh:jnt bet dat in fiodaenigbe de nature meeftgeldt: als daer cnteghen defe midde'maetigheoftc aoc\uytmwytendevcrftanden totdevolmaecl(tbeydtgbe- raccken, foo fchijnt bet datin hunde Konft meet uyt gbericht bee ft dan dena- ture. d'Onvruihtbaere dorre aerde ivordt tt'eynighghelwlpen door den arbeydt Jes alder beften Bouttrmans : uyt een -nette Landouwe fal'oock. matgoedtsop- g-rocyen , alhoewel niemant de handt datr aen (laet: maer m een vruchtbare grondtfal degoedtbeydt des ^Ac'^ers nerghens nae fio vele uyt ricbtcn , ah weV de naerftijjeydt des Bautv-Meefters. Ende indien Praxiteles ghepooght bad" d/eeen Beeldt «vf eenen Meulen-Steen tefnyden, fiofoude icli lieyer een-goetif fiuckjoanhet rouwe Puriacnfihe Manner hebben , dan foe een halt ghetnaeckje Seeliti indien den fynftenatr daertnteghen het felvigke tenvoHen hadde op— gemacrkSt ■
|
||||||||
—-
|
||||||||
dcsSchilder-Konffe. $f
gitmaeckt, fiofottde ick, mchtans de »'aerd)je des tttrc^fijnen banden liever
toefihrfoen, dim die ick.de felvighe inde kpftelhkheydtdes Maimersfoude- gaenfiecken. De nature magb met dematene warden vergMek\m-t even als de Kgnft met de leeringhe fierwelover een komt. d'Eene ttferckt; d'and'ere teotdt ghewrochtr De Kpnji en vermagbfonder de Maierie niermet alien ; de mate- rie heeftootk finder de f^anft haer eygbene fpaerdigheydt. Seo is dam deboogh- Jie Kj>*ft tegaeder metde befte Materie alder meefi te wenfehen. \fy foir- den ons felven alhier metde woorden des deftighen Autheurs ghe- noeghfaetnliekvoldaenhotiden, 'ten wacr facckedatons den felyi- ghen Authcur v'oorder openinghe van een andernoodtwendigh punt hadde ghedaen. Want aenghelien inde vvercken der Konftenaeren de ghevoeghelicke bevalligheydt der iclvfgfter'mecft van alien aen± merckens waerdt is , foo ghebeurt het nochtans menighmad datden tenen Konftenaer doorhct behulp der nature yet warmet een fonder- linghe bevalligheydt docn fean't ghene den anderen heel quaeltck. voeght. Want daer is in ditftuckjen heymelick\e ende onbeduydelkke r(deny feght Qujntilianns *, endc vbelijck het hoofiftucl^der Konfte dacrinonttififffe- * r,oetfm Uck\befiaet Aat hetghevoeghelichfihijne 'tghene wj docnyfoo is't nochtans <£tf'tunc invC- defi bevaUigheydt, ghelijckfe fonder de Konji niet tn lym beflacn , fio en kanfe nias fu bfi* oock doorde f(pnji niet heetend'alvoorgb'efihrevensrnrden. Tn esnigbe K&r* nem lib.si,- Jienaers hebben de deuchden gantfeh ghecn aenghenaemhejdt; in andtre daer- en teghenfijn de fouten filfs vermaeckelick. Wy hebben gbefien hoe Demetrius en Stratocls, de uytnemenfle der Comcedianten, de aenfehonwers door gantfeh verfibeyden diughden hebben we ten te bekjiren. Maerdit is in bun alder minji te ver.vortderen, dat den eenen op het aide r bequaemfte Godert; bedaerde longe- llnghen, goede Huyf-Vaders, Huyf-MocderSi enDienaers, als ooxk\Jiemmighe Wide Vrouwen tvift te Jpelen; den anderen daer en tegben h'idt meerder be- fui:mheydt omgemelicke Grijfierts,doortrapte Slaeven,af-bcfihic'tende Pluyrn- firijekers, fibaemteloofi liberevoojoien^en atlerley perfinen tot te druc'.en die ' met eenfekcre beroerthtyt wierden vtrtoonr. dit en-mis m bun fio vreemt niett fisgheick, tvant Jj w-teren van een gantfeh verfibeyden nature-t oocl^foo was' Demetrius Jijnftemme Itctjelkker, des anderen daer en tegben doordringender. Soodaenighe eygenfebappenftaen ons in bun meet aen te mercken,die den eenen van den anderen niet en konde ontteenen. Hit en voejjde niemant fio me I als Demetrius debanden tvyds enfijds wt lefpreyden, fijnen rock onderen tujfcben 'i Jlingher-flippen met eenen facht-fwdlendttt wirtdt tefrannen, defchouw^ flaetfi met den wedcr-galm van een fietghefchreeiiw te 'vervuUen • want tot alledefedinghen was hemfijne hjf-lenghtealsoeik.de teonderlitkegeftaltefrjnes lichaems dienfiigW. Stratocles daer en tegben wierdt dapper gJyefrefenvantve- g>en dt wotlende rappigheydtjijnes lichaems, het intretkenfijnu necks ; als oock E m . het
|
||||
3$ lierfteloeefc
fctlacchenteghenden rjfcbderperjonediehydrteghi tBtmt tier in fkcht hy
Jicb mede tot vermaeck\ der menigbtenu en dan te buyten tegaen, mel beteuft fijnde dat hem fukkj niet quaelick enfiondt: ende indien den anderen eenighe defer,dinghen begoft nae te aepen, 't en toilde evented van hem foo nietghedae* fijn. V Is dan beboorelick dat een yederfichfehen kenne; em niet alteenlick sine degi'emeynegronden der :t\pnfte het teerck aen te richten, maer oock nae de gbtkghenheydt fij.ner nature. Soo en isheteventvelniet onmoghelick, -dat jtf- mantaUe dtnghen often minflen het meeftedeelderfelvigbermetecnfchicke- .lickebevaUigheydtfoudeuytvoeren. 't Blijckt dan dat men in defe ghele- ghenheydt niet terftondtvoorquaedcmachkeuren, 'tgheneeenigh- iins verichilt van die dingen de welcke wy voor goet houden, Daer en « ■* Lih^nitrHiinetdunckeni, feght Cicero*,gbeenerley nature, ofmenfalin defelvighe j£SQ£ateiOi "vele dinghen bemercken de wekke al boewelfe dapper van elckander verfchi&n, foofipife nuchtam evenprijfbaerdigh. Daer u maer een giet konfle, in welcke JMyro, Polycletw, Lyfxbpus de Kroonefpanden; ende al hoe teelden eenen defer Konftenaeren den anderen feer ongbelijck bevonden toierdt, foo en teas daer evenwelgheen reden maeromyemant wenfcben foude datjy haerfelvcn erjoens ^k- dn ongbelijck foudenJijM. BAer is maer eene Konft ende maniere van Schilde- '^ ten , in welcke S^euxif^ ^Jglaophon, Apelles een verfheyden handelinghevolgh- den ; ende mchtans en teas daer onder defe gtoote Meefiers niet eenen dien yet tot de JKjmji fcheene te ontbreken^ Wat nu de byfondere nature der Kunilenaeren belanght, men net doorgaens henen dat de levendighe Jtracht van defe fraeye verftanden niet en kan bedeckt blijven, fy wil altijdt hier of daer uytberften ende te voorfchijne komen, dewijl ve- rier een d'inwendighe gheftalt-e fynesghemoedtsin'rwercken vaer- -dighlickuytdruckt. Soo bevindt men dan dat de KonftenaersJiaerea arieydt ontrent foodaenighe dinghen gheluckighlick hebben beftedet tot de welcke fy door een heymelicke toe-geneycht-hcydt der nature wierden toe gheleydet. Paufiai verlieft fijnde op Glycera, ghelfjck wy in 't eerftc Capittel defes Boecks verhaelt hebben, heeft een Schilde- jije nae ghelaeten die Stephanoplocos, dat is, kranfvlechterflcgenaemt wierdt, ende om dat hy'rfetvighe werckmereenfonderlinghetoe- gheneychtheydttotdat Vrou-Menfch haddeghemaeckt^ foo ghevicl Jiet oock dat dit ftuck niet te onrecht boven d'andere hoogh gheacht was,/'/in. XXI. 2. Den Schilder ^Cndrocydes heeft eenen grooten #iaem ghekreghen door 'tgeeftighafmaelen der virTchcndie hy rondom $cylk ffaeckte -y -ende overmidts hy bekent was eenen grooten Vifch- vuedt te fijn, foo heeft al.de Wereldt doe ter tijdt gfacoordeelt dat liem den luft dien hy tot Vifch hadde niet min in't Schilderen re.pafle -ghskomen baefk alt WjcI deKonft felyer. Plut. Sympos.ltb.*. quccfl.z, G.hjdijfk
|
||||
,4^----- ■ -Twwff-*^rrt*n^™1^
|
||||||
i
|
||||||
des SchMer-Konfh 3^
GhelijckPdn'^w in fijne gantfche.maniere vaslevcn gbenoeghfaenv
tekennen gafdathy torovedaedighert prachc en onghehoorde wel- luften gheneghen was, foo vondtrneri oock in fijne werckeri veelrijdi* uytdmckelick bcwijs van de verdonene luft-tochten fijnes derrelcfi* gnemoedts. 'tBlijckt bydevuyle Schdderije van welcke Suetonim ge-- wagh maeckt in frjn 44. Capittel van 't levcn van den Keyfer Tjkerws. • Doch aenghefien yemant alhier lichtelick dencken magh dat hun defe gheluckigne voordt-vaerenheydt tot de Konft te ghelijck met de min- ne ftuypen aenghekomen is, en dat fy door haere gulfigheydt ofte oti* kuyfcheydt krachtigher tot de Konlt aenghedreven wierden'dan door1 een aengheboren Konft lieflte, foo is net dat vvy in andere Konfte- naers haere naturelicke toe ghcneychtheycit tot de eene of de andere byfondere maniere van wercken fallen voorftellen ; temeer, om dar/ wy in defe haere eyghenfchappen een fckere ktacht der nature konnen1 befpeuten die d'andere Konftenaers niet wel en konden nae volgheni Al hoewel Collides door fijne Tafereel-Beeldekens die de groote van; vicrvingherenniet te buyten ginghen groote eerehadde ingbelcydr, fooenkondehy nochtans de hooghftactelickheydt van Eitphranor niet bereycken. Varro de VitH pop. R^omani. Zyfippus heeft in alle fijne werc- keneen fekerebiefaerdigheydtuytghedruckt, jaehyheeftdefelvighe in d'alderminfte dinghen waer ghcnomen, Plin. xxxiv. S. Poljclem hadt dele eyghenfchapdat fijne Beelden altijdtopeenBeenftonden. Plin. xxxiv-8. Apclles heeft een fonderlinghc beval'ligheydt in dc; Konft betoont, Pltn. xxxv. 10. Dionyjim en hccft anders niet als merf- fchenghefchildert, endc over fulcks wierdt hy door de banck Antler** ptgraphus, dat is, een Menfchen Schilder ghenaemt.- Plin. xxxv. io. Steuvi gingh alle d'andere Konftenaers verde te boven in't Schildereri - Van Vrouwelicke Lichaemen, Cicero lib. II. de Invent. Hiciatvan Athenen heeft met een fondcrlinge naerftigheyt Vrouwen uyt gedruckt. vier-voetighc ghedierten wordcn hem toe ghefchreven. Doch heefc Uy de honden alder beft ghefchildert: Plin. xxxv. n. Antimachus ende Jcthenodortu hebben Doorluchtige Edele Ionck-Vrouwen ghemaeckt; Plin. xxxiv. 8. ApeHas heeft acn-biddende Vrouwen ghefchildert. Plin.xxxiv. 8. Ariftodemwhceft Worftelacrs gemaeckt.P/»».xxxiv.8. Ettphranor fchijntd'aenfienelicke hooghwaerdigheyt als oock derechtef ken-teyckenen der ouderHelden alder eerft uyt ghedruckt te hebben. Plin. xxxv. 1 t . Staet ons hier by den wegh acn tc mercken, dat defe Helden ofte Heroifche perfonen doorgaens henenmet hetVel van #a4rtt/*"j*i 'teene of't andere wildebeeft, by hun omgebracht, bekleedt waeren. +> lib f.. leeft Scbol. vet. in Apottwittm R]j»dium*. Statins Pttpftim ghetuyghr dat Argonaut.-- Tyieti*
|
||||||
EerfteBoedK
|
||||||
4*
|
||||||
Tydem 1>y fijn Leeuwe-vel bekent wierdt, ghelljck totjmtti Set .d«
Jiuydt v an een wildt Verxken omgordct was; Get Statius lib. I. jhebaii.
*"[• 197» 5oo was niede het Leeuwe-Vel cen van de voornaemfte
eyghcnlcfaappcn daer men Hercules by kende.en hy word om dies wille
*iePailio,in TertnUianus * niet onhequaemelfck Scjtalofagittipelliger gheheeten,
niet alleen om de knodtfe en de pijlen maer oock om 't Leeuwe-Vel
?rwelckhy droegh, Her.csiles viordtiin een leeuwe-vel afgbemaeltt feghc
Fejlus, om dc ghedachtentffe van 'toude ghewaedt in om te temieumen,
•d'oude Helden plachten.oach bacrvoets ghefchildert te wordenr/afow-
• m Epifto- nen, pantoffels, enjlodfen., fcght Phdojlraw *, fyn den draght van krancke
Uadtxcal endebedaechde luyden. Overfulckswordt PhiloBctes, ahwefende fieckelick en
daTdce/" 'kreufeK '» pantoffels ghefibtldert: Diogenes daer en teghen ende Crates, als
•tulum. " *"** Ajax ende Atbilles Jijn onghefchoent. Den tenen voet van Iafin isghc~
fchoent, den anderen bhot^ avermidts eenfijnerfihoenenin den Modder bleef
Jlehen, als hy over de Riviere Anauros megitde te waeden.&c. Siet Uigynut
fabula 12. Het ontftaet medc uyt dit oudc ghebtuyck wanncer ons
Valer. Maximm alseen groot wonder verhaelt dat daer o.p 'tCapholium
eenghemantcldeendeghepantoffeldeftatue van Seipio Africanus opge-
recht was; want ly fijn Beeldt in datghetoaedt toilde ghemaeckthebhen,
■emdat bj Jioplacbt.te caen, feghtValeuutLib. III. Cap. 6. Apollodorus,
Androbulus., Afdepiodorui , Alevas hebben Philofophen ghemaeckt,
flm.satXW.'Z- Soonamenfyoockindefe Schilderye derVhilofophen
goede achtinehc dat yeder een door fijn byfondere eygbenfcbap van
d'andere mocnt worden ondcrfcheyden : In d'^Areopagitifche Scholcn
*Lib.ix. endein'tHaedt-kuys, fcght Sidtnim^CptUinaris*y tvordt Speufippusgke-
lEpift. .?♦ Jchildert met eenen krommen bals, Aratus metfijnen neck nederwaerdtsgbt-
bo^hen, %ent met eenghefronjjelt voorboofdt, Epicurus met eengladdeghefpan-
■nenhuydt, Diogenes met eenen dichten ruyghen baerdu Socrates met blondt
■hayr, Ariftvtelesmet eenen uyt-gheftreekten arm, Xenocrates fchijntjijn been
ten weynighop telie'bten, Heracliwftaetmetgfiejloten ooghen als krijtende,
Democritm opentjijne lippen als of by ficb van't lacben niet *» konde onthou*
Jen , <%ryfippm boudtfijne vinghers 4'faemen ghedruckt om btquaemeUck te
telien, Euclides Jihijnt fijne vinghers wijdt van malkander te fperren om it
maete beter te wman, de vinghers vdn'Cleanthei fijn omknabkelt. Niemant
jieeft Calank in <t afbeelden derPacrden konnen verghelijck-en. Plin+
xxxiv.8. Serapion heeft de ftellagjcn der Schouw-fpeelders beft van
alien ghefchildert, P/w*.xxxv. ic. Pjireicin, alhoewel hy in'tftuck
der Konfte met d alder befte Meefteirs wierdt vergheleken, foe heeft
iiynochtans anders niet dan Barbiers-WiBckels en Schoenmacckers-
'Winckslg ghefchUdert. Ptoj.sxxv. lo. .CV*/<»c«te,eft TaiereeleR yoor
at
|
||||||
--------------------------------------------------------------------------------------------------- - -•-■ - ' ". " " "' '" •
|
|||||||
iflcs Schildcr-Konf s. 4t
Ik Comerdianten ghemacckt„ ende eenen grooten naemdaerdoor *
«erworven. JPlin. xxxy. 10. Ludio heeft ten tijden des Keyfers Atigufii
eerft van alien in gheftelc de vermacckelicke Schilderye der Muyren metl.andt-huyfen, Galeryen, Prieel-werck., gheheylighde Boffchen, l,uft-wouden, Heuvelkens, Vijvers, Waterleydinghen,.loppendeR.i- vieren i oock foo plaghc hy op de kant der felvigher .foodanighe din- {jhen te fchilderen, die's Klcnlchen hert tot fijn vermaeck aldaer w£n-
chen mocht j als naemelick vcdcheyden .foortcn der ghener die on- trentde kant defer Rrvieren wandeluen, metSchuytkensyceren, ofte »ock te landc waerdt in nae haere pachthuyfen ginghen met Ezels.cnde 'Karren : eenighe waerenbelighmet viifchen,met net voghel-vangen, met de wildt-jachr, met de wijnTpIuckin.gh. Daer worden oock in fijne itutken feer heerelickeHoeven v.ertoont,, dewelcke nochtans eenen broeckachtighen taegaogh hebben ; io&. en pntbreken daer oock die ghcne niet dewelcke verhaejde V.rouf^ens op.haeren hals draegbendea icheencn tefulleri ftruyckelen, met meer anderedierghclijckekluch- tighe drolligheden. Defen Ludio heeft mede den eeriten ghewieeft die in d'opene wandd-plaetfen Zee-Swden feer vermaeckcuck ende - •;••■': ? * jiochtans onkoftelick.heeft ghefchildert.iVw. xxxv. iq. sr. DeToefije ende dcSchilder-Kpttft fijn oock daer in malkanderenge-
'lijck.datfe haerfelven allcbeyde meeft metd'Jmitatie bcGgh honden. V/y fien'tdaghelicks hoe niet alleen de Paeten maer oock-de Schilders door eenen onderIinghennaer-yvero£tea:mulatiedeghedaenteder Goden met e.enftoute handt af-beelden., oock Too befteden fy haeren afbeydt omden menfche mctt'faemen't menfchelick bedrijf uyt te drunken. Sy vertoonen de weelderighe yrooJickheydt der bancketten^ de ar'beydtfaeme vennaeckelickheydt der jacht, cte bloedighe grouwe- •lickheydtder Veldt-flaeghcn, denon.verrrnidelickenanghft «an fChip- 'brcucke, de doodtverwighe deluwheydt der ghener die in den diepen nacht cents duyfteren Kerckers gheketcnt Uggen, en vvat fichyewaerds •ttieeronfenooghenaen-biedt. Vande Poeten alleen fpreeckt Hermo~ genes in dele volgende woorden, De Poefje,Ceoht hy *, is een imitatievan * Lft }j, allerlcy dmgenjo is't oocl^dat by voor een goedt Foetegehouden maty warden, de Jdeis, die met een bequaem beleydt Jijner woorden beft van alien [prel/ende Orateuren., Cap. 10. finghetide M/ificanteu, ah oock andere pcrfenen en dingen uyt~druck\t. Van de Poeten te gclijck met de Schilders feght Pbilojlratus *,Indien daer ergtms ye- * in -proie. tnant van deSchilder^pnfl niet velewerci^s en maec^tfdefelvige verongeLft dc mio Ico- watrbryt, 'hy ticron^eU^kt mede die wtfbeydt die den J?oeten eyghen is ; want nu™- defetipee hotuden fic'h met ghHijchen em ft beji/n ontrcnt.de gbedaente als oock, ■onmntdelaeden der audarMtlden, Dio Chrifijlomus hcefcoockvan beyde |
|||||||
4* EerfteBoecfc
* Orat.xii. te gbelijck ghefproken, wanncer hy feght *,De Schitdert ende teelden*
fntjdersjijit m 't minfteniet in het afbeelden der Goden van de Poeten afghe*
wek\en; niet allien uyt vreefi dat fyalt overtreders dejlraffe fbudenonder* war fen fijn; maer mck. om dat htm de Poeten de h\anffe hidden afghefien, en datnualreedein de gantfchc Wereldt de ghedaeme der Goden nat'tver* dtchtfel der Poeten bekent watghemaeckt. Overfulckt hebben fy 't niet raedt- faem gheacht door ten ontijdehcke vernieuwinghe haer fehen den ghemeynen man of den halt te haelen ; maerjj hebben liever in't matck\en haerer beeUtn de Poeten nae gbevolgbt; maer aUeen bier en doer een weynigh van't haere in* voertnde; ten eyttde dot Jy door'tghefichtaen een grtote menichte van arme aenjbboiimers fouden verte&n, 't ghene de Poeten door het gheheor opening hodden voor gkeftelt. Al hoc wcl wy nu alhier uyt defe woorden van Pbilodratus en Dio CBryfoJiomus de groote ghetneynfchap <Le daer is tuf. fchen di Poeten en tuflehen de Scbitdert ghenoegh begriipen konnexi, fooheefton$Simonidet nochtansditfctvighc vry wataerdighertevef- ftaen ghegheven, al* hy naemelick ghetuycht dat de Schttderye is een fwyghcnde Poefye i de Poefie daerenteghenit een fprek\$nde Scbilderye. Oj» * Bcllane welck fegghen Plutarcbut defe woorden toe paft, die dingben, feght hy \
anpac«cla- dewelck\ede Schilder-Konft vertoont alt affi teghentvoordigblitl^gedaen mter- liotes fue- jeu > defehighe Jtelt tnt de ffraeck-kpnfl vooroogben ah offildngke tevoorem iunt ^■t"e'ghejihiedt tvaeren, endeghelyck de Scbildert dat met verwen afbeelden, 'tgene de Schrtjvert met woorden uyt drucken, fio it't datjy maer aUeen verfih'Uen in
de materie en maniere van imitatie; wantjy hebben alle beyde 'tfehige oogen- #merck. Ende by it den alder- bejlen Schryver dtefijne verttUinghen met een
zjel-roerende kyacht der wel ffrekenheydt Joo tveetet te beklceden , dat ont de gantfche gheleghenhejdt der fiecke alt is een Tafereel wordt voor~ghedrae» ghen. 3. Nocli foowordt de Scbilder-Xpnft feer wel met de Poefye daer ia
verghelekcn, dat foo wel d'eene als d'andere met een dapper vermaec- kelicke beweginghe in onfe herten influypen, alwaer fy ons verflaegen ghemoedt door d'aenlockelickheydt van een aenghenaeme vervvonde* ringh foo gheweldigh berocren ende ontftellen, dat wy't ghene nae- gheboetft is voor't waereaennemen. Ghelijck nu dit lelvighe inalier- ley foorten van Poeten lichtelick bewaerhedet kanworden/oowordr, nochtans het bewijs van dien noch alder duydlickfte uyt de Comadit * Com- cnTragtedie-Sibrijvcrtghertomcn. Want mat it doch de Comccdie andert,
mem. vet. ftght eencn *, alt een af-beeldinghe det menfthelicken levens ! van deTra- Art*"1 ^gvdie heeft Gorg'm mede feer wel onde bequaemelick getuyght», Datfe * apu'd Pi 11 n^et ar,dert en it alt een fekere foorte van bedtogh, 't welck den bedrie^her recht-
tatchum de*acrdigher maeckt alt die ghene de wtkkt met fotdaenighen bedrogb met om- Peetis aud, gaen, |
||||
des SchiJder-Konfts. 43
gun* *od fee werit den bedrogben menfihe wijfer ah by die met bedreghen en
ts. Van de lieffelicke aenlockinge der Schiideryen, en hoe wy efts (A-
ven door de bedrieghelickheydt der felvigherwillens eftwetenslae- „ . t
ten vervoeren, fonden alhicr duyfendtexempelenby ghebrachr kon-
nen worden 3 t wdekwyonnodighachten; overmidts hetghenoegh"
bekentis, dat goede Schiideryen maer een enckcl ooghenfpoocklej
fijn. Soo houdc dan Pbilojlratus *oock opeenen feer goeden grond: • Philofcj
ftaende dat dit een gheneeghelick^tndeonfibandehek bedrogbis. Want aenjunior in
die dinghen dewelcke niet en fijn Jicbfie te vergaepen, Ms offi waeren ; ende piooemia
van defelvighe foo gheleydet te worden , dat tfy [finderfihaede nochtans) en* icon*"*
felven wijs maeckjn datfifijn; b$e tnis bet dock niet Menfiigh tot verluftinghe
anfes gbemoedts, envryvan alder ley opfpraecbj? Wat n« de reden aengaer*
waeromhet ons naemclick vetvroolickt deor een valfehe gelijckemfle
der dinghen bedroghen te fijn, de felvighe wordr ons van Diegenet
Laertim voor gfcedragen, de Syrenaifche Philofopben beudenjlaeride, fcgfatl
hy*, datons door''t bloetegbefiebte ende gheheor gheengbeneeghte wordttoe-'
jfiebracht i en daerom is bet dat »j Vghemaecktegheween met een fondetlinght* ~*" •" ™*
iujh aen hooren, doer wy notbtanshit tegbendeel van 'tengheveynfde ghekjrijt WW
ende ghehuyl eerun afkeer hthben. Die voordei berichr inditftuckbe-
geerr, moet het de pijne waerdt achren dat hy nae foecke 't ghene
«b$ Plutarchus dies **ngaende Synpof. frebl, V-1- naer ghclaeten
heeft.
4. Aenghefien dan de Schilderye met t'faemes oockde Pvefiedoov
een aeoghenaem docb voor-bemerckt bedrogh onsverftandtalshet Waere beguychden, foo neyghenfc noch voorder door kracht defer bedrieghelickheydt de beweginghen onfes ghemoedis herwaerts en derwaerdts nae haeren eyghenen luft. Van de poeten heeft Horatius * feer wel gefeght, Dim Poetefchijnt my ever een gbefpannen koo.de tc fallen * *"*•** teandelen, diemijnghemoedt opnietigbeoccafien kan beanghftighen, rvergram- Epift> ** men.wederem tevredeftellen, metdlderbandeverfebrickinghen niet anders Mis een TeoyenaervervuUen; die my nae fijn en witte, nu in de Tbebaenjche Stadt, en van Jaer t'Athenen op t'alderJchieUckfte brenghen kan. Van beyde fpreeckt St. Bofiuut, WelfprebjndeScbrijvers,Ceghihy,* en Schildersdruc- « uomiU ken menigbmaeluyt demanbafiigbe Kjijgbfadaeden van vytnemende He/den; +0. mart* tnde ghetjek d'eene met weordendoen, 'tgbene d'andere met verwe tepaffh brenghen, fio is 't nochtans datfe beyde vele menfehen tot kjoeckmeedicbeydt «pweeken, Dit felvighe wordt nochtans krachriglier doot de Scbilder- Ksnft te weghe ghebracht. Die dinghen, feght Na^arim*, warden net- . , ghern r.aefeo vaerdighticijn onsgbemoedtin gbedruckf, dewelcke ons doer d'oer •Jri-Jr'^ Wtrde* mjjfiejkrt, «& <fc mkke wj deer tfeegbe m-drincken, Soo feght8> *• F -ij oock
|
|||||||||
|r\
|
|||||||||
■ ■ ■ - -T- -r,::T:-Wt.-.'-- ■
|
|||||||
■
|
|||||||
44 Eerfte Boecfc
Xl.lb.'^ifitoockPotybiin *, dard'otghenvelefbirpcr gheitnghenfijn, danrvetonjeooreiei
* Op-vvelcke bedenckirtghe Qvintitia>nuAiibeLln\t fchi tit ghcmaeckF ce hetjben ybt/Schildciye een-flitlt-jw^jj?iniemere*, ende altyd. den fehighen * Lib. K\. fib jr^^yti»j.{\%\\zl\y*, fought fpa 4»>/>*» debmnenjle bewegmj>en vnfes Gap. }• ghtmpeMi-i datfe meni^hmdelde kradn der melfprekenbeydt [elverfchfitte- boven te gaen. J>.x hebben Mel eer die ghen'e dc weic<e Schip-breucke gheledenhadden rechrghcvar, wantfy i/hehten-de Schlderyevan hacr droevigh onghcval oaited.Meghe« ,; haer lelven. verfekerende dat fy p{. ,'/ .^'d'aqafchouvvers<£qo('taf-ghebeeldegheliohthaeres Hjdens vaerdigep ,anmi >i<?c in,ede,;ijjiien foudftnvb^^vegheni, dan door d'alder webprekenfte be- del-konft. Qock foo plachten dieghene de welcke te recht ginghen over een groocleedt t weJckhunbydeen of dander ghefchiedt \vas>- de Schiiderye haeres geleden ongelijcksin de Vierfchacre te brengeiv ten eyndedV detvr«ch'ereenengrouwelkreghevan foo eenleel'ckc' ^_ naif handeliflgh* &£«*"/• -V'/li..,i.. 'f Is-.jrjede Vernvonderens ende aen- ▼ rnerfckens vyaerdc dac,St. Bafiliuydekrashi&erSchiMer-fyvJte verde bo--. Bi ,• tli ; I'm'cvermogfien tijner wel-.fprekenhey<lc verbefc,, Staet op wufeghc •■rtbmfl.iriiby *', O ghy doorluchtigbe Scbildsrs, die d over-treffelic\e daeden der tQwtp* Barium vechters af beeldet; verheer/ickt nudoor time Kpnft't verminchte Beeldt des> jnartyr«m. Qpper-Hters; verlicht doerds Colt^rpn u»er wi/fheydt de vroome daeden der ghekjoanden i^ampioenr, die toluol te duyfierltcl^.af&hcfcbildertbebbe-, kl^ gae mijnertveghs van nlieden ovcr-wonnen fijhde in de Schiiderye van di kjoeoke dxeden der MAttelaf.tr; jae iek\ verheug/a myfelven, dder, in dat ickdiu bifrovermonnen. Want ick\fie de banden ontrent bit vier, tnde den gantfcben flrijeli ,mtt t'faemen den-grottenWorftflaer in it beeldt vele netter ende be- cjuaemer uyt ghedruckt.. Defe oprcchtigheydt yvordr cock in Latinm Pacatut gefpeurtv\vant als hy 'tcyndc van dien bienMaximas ten vol- , > len hadie befchreven,, loo roept Ky nochtans allc de Poeten en Scbtl" derstot hulpe > als of't ghene by hem verhaelt was- niet met alien r«
beduyden hadJe , 'ten wacre dat fy daer de handt aen floeghen; *Panfgp.Brenghtberwaerdtr, brenght herwuerdtr, Ovrtome Dicbterr,. feghthy *, Theod. den gantfchm arbeydt van utoe gheleerde naehten : g}r/ Kgnfttnacrs mede, Aug.diito, vertperpt degbeteootelickj beufelinghen del verfufcer fabulen,. ende laet uwe 'verntifiigbe binden defe dingbm liever- afmaeJen ; laet degheme$nc merckf- f laet fen als oock de KSTc'«en met d afbeeldingbe defer gbefchieientffen verciert Warden; laet defe in'tyvoor ende in ' t lA-armer uytghcdruckt warden ; lattfe in de C'JtKten verlevendijien ende inU f\pper ficb verroeren ; laetfeden prijs van d edeleghefleenten iaerinfegbffncien mordenveihooghen ; 't is dienjligb tot de bebendenijje der toe -Vtmende eetimen te^bedencken dat filers meioyt ge- btmt is $ tnde indien yemtnt door een »n»etulyckt btgt otn-^beirevtn wort |
|||||||
- -• --
|
|||||||
des Schildfer-Konfts. 4$
nmyet qtitedtsteheflten , defelvihe magh de liefds vxn tenen anfchulSghetn
Ixinid eitde wi»del door d ooghen in-drmeken, als hy de ghedathtenijfen onfer eeuire aenfcboutoer. Seer ,vel gheeft Picatm alhierte verltaen datwy door'caenichouwen ibod<enigher Sthilderyen deliefdevan eenenon-* fels'ddigb.nhtnde! en wandeldoar d ooghen in-drmcl^en; want het ormvijffe' lick »vacr is- r ghene Seneca- * legh;, dat de vervaerelicke Schilderye van een. * Life; t, dW dnevigbe uyt komjle der rtektvacrdi^her jlrajfe onsgbemoedt omroert. Ghe--I£a» Gap.•% lljck \vy aa fiea dat on(e herten door een ftuck 't welek ons een-rechc- vacrdi/,he wraccke af-becldetkrach'ighiick berocrt worden , looghe- beurr het felvighe foinwi)lenoock door't aenichouwen van andere Schldaryen. 't JBIijckt in'texempel des grooten Alexanders, die in fijnen Gheelt dapper ontftelt is gheweeft als hy te £phefen in een tafe- reel den onfchuidighen Palamedes door valfche liften veroordeelt ende vermoordc lach j wan: op die gheleghenheydr quam het hem in den- fin * dat fijnen (peel-ghcnoot /triflomcM even juyft op dc lelvighe wijfe was omghebracht. Photius inexcerptu ex PtoloniM Hephteftioms Hijioria, Den Ondcvader Greg. Kyjfenus nae een wijdtloopigh en gantichbe- weghelick verhael van Ifaackj Offcrhandc.heeftdit daeren boven daer by gevoeght. lckjiebbe menighmael,fcght hy *, d-af-beeldinge defer gefebie- * in oratl*' dcnijfe in een Schildcrje met weenendeooghen aenfehouwet-, fbo hracbtighlick,^ Dcitat* teas degjmtfcbe Hifiorye door de K&nfl voor ooghenghefielt. Nae dat fate- J^1" .&Slfe riui Maximm de vroomigheydt van Pero die haeren Stock-ouden Vader 'an4tu Cimon. inde ghevanckenis methaere borft-voedt>!terde verhaeltheeft, wo voeght hy noch defe woorden daer by *, De ooghen der menfehen blij-- %>en met eenfpraeckeloofe verbaeftheydt daer aen httngben, als jy defe Schilderye * Lflfa V. vefchouwen ; want fy vernieumende ghelagaenheydt der ouder ghefchicdcnijje cap. 4. ex- Jeer de verwonderingb van bet tcgbenwoorhgbe Beeldt, acbtende dat ficb in emploext,; diettftommenomtrecii.dcr leden.levende licbtemen,ve.rtoonen. De Schilderye u van ^hdr«mach<t wrocht fbo krachtighlick op't Manbaftighe Hertr van Parcia, dat haere moedighcftandtvaftigheydt door't aenichouwen: • defes Tafereels vermor wet fijude in traenen uyt brack. Suet Plntarcbm
in £rutat . * Lib. V|w , Daer is wel eertijdts/,•#'?*««,. feghr den felvighen Valeria Maxi- Cap. j.
win*, eenweelderigh witten-broodtskindtgheweeft, met naenien •xt,I«' IVewjOj.de welckeniet alleen in de kittelinghe der weJluftenfijn vet- eiaeck nam, maer hy droeghfelfs oock fijnen roem op de fchande die hem defe fijnc wu'plcheydt toebracht; defenalshy uyteendrinck- ghelagh ,.n:et nae den ondeigangh der Sonne, maer nae den opgangh t?Huyf-wae»dc gingh, fach de deure van den Philofophe Xet.ocrater ogenftaenj/ooishydanvQlenfat, met welueckende /alven. ove*» . J J? iij. ' goten>. |
||||
46 EerfteBoeck
goten, 'thoofdtmetkranfkensverciert, in een doorfchijnende fact*
te kleedinghe in dcfe Scholc die vervult was met een groote menichte van gheLerde mannen inghetreden, endc nict te vreden lijnde met foo eenen fchandelicken mgangh, hy heeft fich felven aldaer oock ncder- ghetteJr,ten eynde dat hy d?uytnemende wel-fp*ekenheydt met t fae- tneaootkde tucht-ieere defes grooten Philolophes door Hjn dronck- derrele ghelaet te fpot foude ftellen. Waer over als daer eenheyme- lick mompelen en morren der toehoorders ontftoadt, foo is "t dat Xenocrates fijn wefen in het minfte niet verfet en heeft, maer hy heeft dc verhaadelingh der dingen van de wclcke hy fprekende was aen een fijde gheftelt, endc met een fonderlinghe ftandtvaftigbeydt vande manierelickheydt ea maetigheydt beginnen te fpreken^ foo dat Po» lemo door de deftigheydr defer aenfpraecke op ftaende voet bedwon- Cwas te vernuchteren; dies heeft hyeerft fijne kranfkensvan het
fdt ghetrocken ende wech gheworpen; daer nae heeft hy de hand binnen fijnen mantel ghehouden ; jac hy heeft met der tijdt nist al- leen de vroolickheydt fijnes bancketterenden ghelaets afgheleyt.maer iiy heeft eyndelick oock de gantfche weelde verfaeckt ende verlaeten, uyt eenen fchandelicken flemper en demper een groot ende veruiaert Pbilofej/ke gheworden fijnde 'tSoude ghewiffeiick vry al vvat vele lchijneutefijn'tgeneK«/w«(«aihierghet«ycht dat Polemo de vrolick- hcydt fijnes bancketterenden ghelaets afghdeydt heeft , 'tenwaer fae«ke dat ons Ha#att%enui de wonderbaerlickheydt defer veranderinge noch wat breeder hadde voor gheftelt.beruyghcnde dat daer naemaels in fiineTroaije foodaenighen ftaetelickheydt heeft ghelchenen, dat een lichte-koye door'tbloote aenfehotrwen fijner Schdderye meteea rechtvaerdiehe fchaemte haeres hoerachrighen levens gheraeckt is * Carra. ^heweeft. Een onghebonden jongheHngh.feght Na^ian^enus *, hadde jamb. 18. cen gherieffelkk meyfken t'fijnent ontboden , maer al« ly nu ontrent flaoJeft<le,tportaeldesHuysghekomen fiindehaereooghen by ghevalle op de Tirtstc. ftaetighe Schilderye van Ptlemo floegh, foo is fy daedelick te rogghe ghekeert, het Contrefeytfel defesBhilofophes niet min duchtende al* svel den Philofophe felver. Al* Michael den Sone xaniheopbiltu t'fae- mentlick met fijnMoeder TW/wvi'tOpperfte ghebiedt in'tOofteu voerde, foo ill dat het gantfche Bulgarijcbe Lan&t door een verderffe- . licke peft-Iucht foo feer verwoeft wierdt, dat daer gheen hope van eenighe veriichcrnghe fcheen overigh te fijn, vermidts dc belmette- Sickheyd der fieckte felfs oock alle dc Medicijn-Meefters uyt het mid- den hadt wech gheruckt. Den Bulgarijchen VerftBogoris vondt rich over- ialcks door de verfchrickelickheycte v*n dit on-overwinnelicke quaedt |
||||
desScfiffder-JConfts. 47
too dapper cmtroerr, dat het hem goedt docht fijne Vaderlicke Go-
den, die hy nae sLandts wijfe cot noch toe te vcrgpeficbghefineeek* hadde, te veilaeten,enfichtotdenGout dcr Chnftenett tekeereti; fij- nen onderdaenen met eenen oock ghebiedende het felvighe op't aller demoedighfte te doen. d'Arme ghematteerde inghefetene.gbelijekfe het redelicke verfoeek van haeren Vorit fonder eenigh teghen-lpreken; Ver«illigbden,foo wicrdenle oock daedelick ghewaer dat dengoeder- tierenHeer, dienfynae t bevel haeres Landt-Vooghdts aenriepen, kaere af goden in't fpclen van den dooverie* niet en flachte^maer dat Jby dit groote ghemeyne verdriet fonder eenigh uy tftel van haer Landc fhenaedighlick afweetde. Daer is noch yet anders tot de verfche ge-
achteais van defe Hemelfche weldaedt tocghevallen, 't w elck den Bulgartfchen Vorji, die no alreede nae de Chrijlelkke Religie ghenoegh icheen te hellen.t'eenemael heeft omghefet en van 't Heydendom tot het Chrtjiendom over ghebracht. Want ghehjck fijn hert dapper op de jachtghefteltwas, fooplacht hy fich mede in't heymeliek en binnea 'sHuys met het gheficht van de ghefchilderde jacht-Juft te ver- maecken. Daerom dan heeft hy ecnen fekerenMonick, ghenaemt Methodius, geboottigh van R$ome»i die redelicken wel SchiJderde, tot fick ontboden; hem belaftende dat hy't nieuwe ghebouwde Prince- Iicke Paleys met alderley aenmerckehcke Schilderyen rijekelick foude vercieren, fonder hem nochtans't eeae of't andere byfondere Argu- ment voor te fchrijven, De voorfienigheydt Gods heeft defe gantUhe feecke ontwijffelicken dusbeftiert ,da Bo*ern den vooifeyden Monick aen gheen fekere Materie heeft willen verbinden, te vrede fijndc dat hy fijn eyghen finnelickhcydt in 't verkiefcn van de ftoffe foude volgenj indienhyflechtsyet falcks af-maeMe, "twelck d'aenfchouvvers door den yfelicken fchijn van een onvervvachte grouvvfaemheydt eenen fthrick foude aenjaeghen. Met bedim heeft den jonghlten dagh op defe gheleghenheydtaf-ghemaclt; wanneernaemelick onfe Zielep, haer oude af-ftroopfel ofte uyt-fchudtfel des Lichaems wederom aen ne- mende, een onverbrekelicke vrcuchdt ofte een oneyndclicke pijne eeuwighlick fullen beerven, Sorora over fulcks op d aenmerckinghe en 't bloote verhacl vande gheweldigne Heyrfchaeren der Heyligner Enghelen die de faelighe Zielen aea d*eene fijde verghefelfchappen cndevertrooften, alsooekvand'omallickcmenichte der boofer Gee- ften die de vcrdoemde menfchenaend'andere fijde wech ruckenen- dc pijnighen, heeft fulcken krachtighcn werckinghe defer uytdrocke- licker Schilderye invyendigMick ghevoelt, dat hy nae den rechtvaer- dighen fchrick van een langhduerighe fpraeckeloofe dubbinge 'rHey- denfehe
|
||||
4$ IserfteBoccft
<denfcfae by-gheloove met de fijne verfaeckt hebbende het Chrirle-
jxke ghcloo^e door den doop heeft aen ghenomen,, Siet Cf- dre-nin. ,f. Soo wel de SchiUer-Kpnfi alsde Poefije betoonenhaere kradht in
•doorluchughe tnannen; vergodende, indienmen de Poeten ghc'Ioof
gevenmach, of ten-mmften vereeuwighende alle d.c ghene welcker
Becldcnfy den natkomelinghen aentellen. Van de ?«#/?* ■feghtSV-
#Epift. A9..nejius *., 'tis de Poefije van Gode ghcgevcn dewermaertheydt uyt u dejlen.
*AmeiuiB Htermede komt Ovidius over etr\^K}ecderenverflijten,k^\\t hy * juwee-
3-ib i, iea ende goudt vcrbreken; de Famedie ons de Poefije gheeft fitl eeuitigh ght-*
Eleg to. Austen. £nvvederom feght den felvighen Autheur *, de memorie van
L«MV,at fcdeugdJt wordt daar de Poefije verlenght, ende onfien nae-neven voergbe-
Ele"0* .draegben. De Goden [elver* indien men'tfcgbenmockt, tvordendoor de
Boejijeghemaeckf: fio das defegtoote Majefteyt den mondtdtr Smgbersfih.jnt
* in Pane, van doen te hebbeti. Van de Schilder-Konit feght Latinus'Sacams *, L'tn
gyt. Kgnfier.aeren is het twtede Lot nae de Dichters -toe gloevaHcn dat fiy mede etn itetttvigheFamefiwdenfichencken. Dit heeft Piinius mede erkent, 'tistvon-
*Ub.xqMm.der indefieKs"ft. feght hy* > datfefLdde 'MattnennochEdeldermaecl^t. sC.ip *-*mJ^och foo.gaet Ovidius verder, als hy.feght *, Indian AffilesVenusmee * life* J. de.eB hadde gbcfichildert voor cCInwoonders van hetEylandt Coos, fiy ftitde als
At'« am. ^,oc£ ow^fc '< 7f(?-waeter gbedaken iiggheu. Den Key;'er sIujhJIks heeft in *r RoomfcheRaedthuys een Tafereel van Philochares ghelch Jdert in
.deMuereghedruckt: de verwonderingh vandnftuck beftondt >voor- naemchckdaer in, dat den jonghen Sone fijjien oudcn Vader, 't on- derfeheydt.der.jaerenonvermindert. t'eenemacl ghelijckwas, 'tver- *Li'b.xMv. wtybenjUfier Kpnfie is dan otimetelid* feght Vlinius *, al engingh men nkt Cap. 4. ' reorder dan defe eenighe Schilderye • Want door bet toe d»en van Phttochares teorden Ghtucio metfijnen Sone Ariflippusfio <vtle eeumen nae haste aflijvig- heydt van tie Roomfiche Rgedtfiheeren metifiaemen oeck 'tgkemeyne volckjtoch daghelicks aenfchoutvet, 6. Nu komen vvy eyndelick tot het "oornacnvfte 't welck ons be-
woghcn heeft defe verghclijckinghe der Poefije met de Sohilder-Konjle
dus verdete vervolghen. De Schilder-Kjnjl, feght den jonghen Pbile-
% ^norox- ftratus *> wordt bcvonden met de Pocfite nae vermaejjfihatt tejij» j fiofihij-
miolco- .r.enfie oack beyde een fiekerefantafieofte verbeeldenskracbtgbemeyn teb/b-
mitm. .hen. DePoeienbrengbea de tegbenmoordtghcydt der Goden inbaere trerc-
jeen « faffe, en al mat met groeteuftaet, deftigbeydt, endevermaeelielul^heydt
vermcnght is. De Schild'r-Kpnji maelt injghelijel(i afep een Tafereel al
'tghene de^eeten tynxenver.haelen, Sooileunt dan de ScJ>ilder-E.oxJl Coo
wel a's de Pe<$eopeenfckere kracht der iantaiije die haer fcl«n vesl-
fijdti
|
||||
aesSchilder-Korifts; 49
♦rjdrg jret-nieVRHi plaetu t'onderwinden. De P«ttcn door den voordt-
-vaerenden loop haerer fantafijen nict anders als dooreenenTuymel- gheeit ofte oock door -ecn (-"ropheufehe raefernye ghedreven fijn* de befchouwen meccen veibaefde verwonderingh vrolijcke reyen ■van danliende Veldt-Godinnen., de broodt-droncken boctachiigheyt «an de Bockf-voetighe Satyrs, aldcrley -Wapentuygh, onbetoomde Paerden die.met haere waeghens aen rbollen g"h«raeckt fijn; fomtrjdts maeltliun de levende ghedaenie derGodeninden kop, en *t afgrijfe* Ikk ghekriel der onder-aerdtfeher wraeck-Goddinnen fchijnt hun 'tflmgher-flangigh hayr vanhaer eyghen heofdt af te rucken ende ih 'taengheficht der bloedcdorftigher menfehen te verfmijren. linde wanneer haerghetnoedt eenes gaende ghemaeckt is, foo en is het hun aiet moghelick de hitte haerder beroerder finnen Iangher re hedwin- ghen , maer ly worden door ick en wete niet wat yoor een onweder- Saenelicke kracht aengheport orn haere fwangheife herffenen al met .den eerften t'ontUifcen, en haercn vryen Gheeft door vreemde om-we- gben , door dtneenen of dcnanderendienftbaer-enGodt,-door ver« icheyden fabulachtighe grepen overvloedighlick uytteftorten. Als Qviiius den roeckeloolen jonghelingh , die fij-nes Vaders yJerighea wa< ghen verlanght&adde te beoreden, nae 't leven befchrijft, dunckt u dan nice dac ny fejfs mede met Phaeton opden waeghen gheftapt ljjnde het felvighe ghe^vaer van't begin tot bet eynde toe uyt gneftaen fceeft ? want het en hadde hemanderlins niet moghelick gheweeft de Biinfte fchaduwe van fooeen vrecfelickverwerde noodtf-praemedoor 't yerbeelden t'a hicr Jnelen, 'ten waer faeike dat hy fich felven al- daer inmaniere van fpreken, ver-wghenwoordighet hadde omelcke byfoidv're gheleghenheydt des periiekels aen te mercken, Hy ftelt fich de Paerden voorooghen dieduylendten duyfendt'ftappen , eer 'r. aen'tloopeja komt, door hacr onverdaldigh tredenende ftampen ydel ck v erquiften. Daer nae (iet hy den verwaenden quant met ecu groorfighc trotfheydt '* hoofdt optteken , tot dat hem denmoedtaJ- Lenghf kens begint te fincken, als de gevkughelde beefier) d'onmacbt haeres nieuwen Meefters vernemende den gnntfehen waeghen nae vele hobbelens en tobbelens verbrekeR-, ende den onervaeren Waufrenaet door een anghitighe bangigheyt van boven twder af-ftorten. De Schilders worden in/ghel^cks door de'e en dierghelijcke fanrafika treer niet anders ontroert, als of iy de-gantfche gheleghenbcydt deJ ier dinghen voor-haere ooghen aenfehouwden; fooen1<onnen fy oock ttiet ratten%-oorende ai eer fy dcdie-pfmrngheydt liaerer verbeeldin- jjfcea nae iiaerefl ..wea&h r«r digiaeafteycteneii. Wacr uyth<r dan |
|||||
_
|
|||||
5o EerftaJtoccfc..
|
||||
bUidtM^-4i©nlS«fift«8*eraia«rail«e»duydelickende uytdruxkelick?
Ttfer$kef\k3n, 4§ >v-ftt«ke,<J« dingben die by rer handt trcck t als tcghen-
woordigh aeAiifhouwt^ 't Wdck mceft van alien in de hertf-tochten
ofte in de inwendighe beweginghen onfesghemoedts plaetfe heeft;
wantoverniidts defelvigbealtenetstn de utaerhejdtbejhtenjeght Qtttttt'tliit*
• Lib XI. &">*> tnde "Its mets in de imitate; foots't dat de waere beroertngben n*l
Cap. ?■ " turUkkuytberjleVifnter't onbreechtbun aen de Kfnft, diesmoetenftoocl^door
it leerin^he foo wat ghefatfieneer* warden. Dt gheimitecrde beroertngben
doer en tejjen.rbtslijckfi de K»njl hebben^foo ontbreeckt bet bun aen de nature^
en daeiom is dit albiet 't voornaemfte , dat menfich recht wel bewogben vinde
cm devetbeeldinghen met under s te vat ten , ats of bet waeraebtighe dingben
tpaeren daer mede wj ons felvettbeficb hoaden, Soo moeten dan deffe be-/
roerten in aldei ley maniere uy t de waerbeydt der dinghen ghetrockeh;
wordt-n; ende eenrechtfinnigb Kooftenaer behoorc liever te verfoec-
ken al wat daerergens te vcrfoeckenis, dan dat hy de verbeeldingea
fijnes vrwchtbaeren gbemoedts door een bedwonghen ende koele imi-
4 jMdtie foude laeten verdwijnen. Dit heeft den Schow-Speler Polut
•^^certijdts in een andere ghelegbenheydt fe: c wel waer ghcnomenjwant
alsby te Athenenc$n.lJag$die, van Sofscfesghetnaeckt foude lpelen,
in devyelcke hem depej-IOBcvanidle bedroefde Elicrra opgheleyt was,
cndedathy over (picks in. haeraa fthijnfich vertoonende hetgebeente
van haeren broeder Qrc^^di*nYywaende.vermoordtte fijn, met een
bitter gheween moeft beke-rcnen; foo heeft hy ten middelverlbnnen
. om.de /chouvv-plaetfe met een onghoveynfderouw-klachfete vervul-
Ien;'want by heeft de dopdtf-bcenderen van fijn eyghenSone, dien
hy icrachtighick bemint hadde. wederom opgegraeven ende met fich
op de fiellagie ghebracht, ahvaer hy de felvigbe befcho'uwende den
drqevaerdt op't alder natnerlickfte ghcipeek heeft. AgeBm milium
^iftlc. Lib. VII.Cap.5. StaetdeKonltenaetsmaer alleendaerop te
letten.dat fy haer felven in dit ftuck niet al te vele toe geven, met Dio»
• dtfubli- njfm Longynm* wat onderfcbeydt maeckende tuffchen deverbeeldens
mi "ratio- kracht diede Peef<H gaendemaeckt, en d'andere die de Schilders te ne, §2. vverckftelt.- De ^petifche fantafije en heeft andersgheen oogheit-' (Merck, alseqn qnfinnighcydt der tier wanderings te verwecken: de Kon-
flienaers:daer crv teg hen fijn m aen alken dp de tytdrucke/iritbczdt vyt. Sot) • 6 t j. fi^kcn't oocft de Paten alfooiemaecken, feght den felvighen Autheuf *,
dit baereghcdicbtenfabefacbtigh en de waerheydc onphel.tl^fiudenfefjijiiert te,
fijn; 'tfraeyjle daer tn tegben 't tpelek in de fantafije der Schilders aengbe- tnerckttnoetwarAen, beftaet daerin, datbtt'treverbccidinjjen Mrbiigh fijti eh1 met de watrheydt over-eenfrmtP- Aerigbeficn wy dan vyt htei ■ghefielr&' I> noch
|
||||
________________1.1--------r— --—--------...... - " ... - -- - - - - - -
---.... -. -
|
||||||||||||||||
Dcs SchildcrlKtfhfts. 5f
tioch toe ghefeytisten VoNert ovatnyght fijn-tfar'de fattfafije Ac Stbib-
jaw foo wtl als defdefe* treffelickevetbeeldinghen v66r draeght, foo en mach oockniemant daer Sen twijffeteft of't ftaet htin beyde toe defe mUdefieelden-voetfterin grootetvifserde te houden.ten eyndedat de {elvighe door een daghelickfcheoeffeninghe vaft en feker ginghe, ton- , ... -derin'rminfte te wanckelen ©f fich ye't varr^ gbene fy.e#ns ghevat . heeft te fatten ontvallen. "Want iribiighmaet, feght 'Diidiryfijionnu *, fe » orat# ^ .Iwr t>4W needs dat daer in deghedncbtcn des Kgnjleniiers'bet felvigke beeldt ve)e Iaren vnverandtrt blijve, tot dat naemelick het H>er(k_ vtltrifyn vfordt. Soo veritaen wy dan oock uyt bet gene voor de/eri ghefeyt is de rcden waerorn Dimyfim Longinm * betuygbt dat het voornaemfte eynde Sit * 513. fastafije in de uytdtuckelk,beyt ohe duydelic^heyt beffaet: ak oock dat de Konft^oor'tbehulpderfantafijegheholpen frjnde ghentlatkelitk va'tt de menfeien fchijnt te vervverven heigh''ne fy hiin afdringhs ende a\- ftoewel fyde aenfthouwers haert were!-*H bynaegheweldt aen ddet, dat ly euemvel nochtans niet en fchijnen wech gherudt te worden maeTltevergbewillighlick te volghen. *t£n is niet moghelick dat het anders foude ghefthicden; want gheli jck d'opreehne Konftenaers tot Aet werck wotden aen ghedrtven doot een kraehtighe Verbeeldinghe <Ier*linghen die fy als teghen woordigh aenfehomvea, foo vindttnen at- *ijdt iniiaere wercken een klaer afdruekfel van defe verbeelde teghen - woordigheydt, daer vertoontfichfelvenalJenthalven eenen levendi- ghen Gheelt die fich inde herten der befchouwers f«o vaerdighlick uyt-ftortdatftrm'tbefchouwen der Konfte den felvighen inval defer tegenwoordigbeydt gewaer warden die den werck-meefter in *t werc- ken jghevoelde. Wy hebben ghefien wat vrucht de fantafije den |
||||||||||||||||
'V
|
||||||||||||||||
Konftenaeren toebrenght, volghtdatwy een weynigh daerop letten
dat de felvighe fantafije oock deri ghenenhooghnodigh is die de k©n- ftighe werckcB der grooter Meefters met een opreehtverghene^g'hen eenesgheiondenoordeelsfoecken te belchouwen. |
||||||||||||||||
: •-..- •;.-. , I III .• ; ■
r. 'i'j n •. srbr: •■ -. -' • . t
|
||||||||||||||||
A&Wi^.
|
||||||||||||||||
T^f Jemandtheeftoytde wonderbaere wercken defer Konften be- 4H^
X^* hoorelicker wijfe befcaonwt.dan die tich felven by tijdts daer toe placbt teberey<Jen en'toverfchotfijnes iedighen tijdts tot dele oeffe- ningbetc gewennendoor't behulpvan een onbekommerde ftdligheyt dereenfaetper.vert«<;k-plaetlen. Ltdi^hcyit is doorgaensbenen vergefel- f:kaBtine:€engMtfcb{int&teke(xrieKftheydt*fegfotden /oagtenIBtimut*.* *Lti>.ix. G i; Den EpiU. jx.
|
||||||||||||||||
.......... . -____ . . i
|
||||||||||||||||
5-a EerfteBoecft
Den <wden P#>«'«rinfgelijcksJfprekende van de vermaer<7e lWken iet
ouder Konftenaercnj Me menfcben u*rden door't memghvuldigbe fodrijf
hacrer lafitgherbcdtentnghenvertuckten ten fijden afgeleydtvan vbtfchmmett
•Ifb.xxxvi, joodaemjier dinghen, feght hy *,w<ttx deje venvondertn^hvtreyjtbtkdubeyd
■at. hift.j^endeeenanghemoeydeliittightydt. Bhjekc dandat de rechte Konit- minrre
GaP'J^Phaer fel v#n nice eu kan onthoadf n in een,gbcnaoedt t welck mer de
lorghvuldigheydovandaghelickfthennoodt drufc beflet ende belem-
mertis, De redes hier van behoeft niet verde gelbchx tc worderij de-
wijlhec blijckelick is-dat onfe ranta'iie ofte verbeeldcns ktacht, die la
ditvverckfeer vele vermagh, door een iorghlcdighe ende onverhin-
derdeeenfaemheydt dapper, op gefcherpt end* verweckr wordi. Wane
aenghefien net een oprecht Lief-hebber toe-ftaer. de lever dighe vC<-
beeldinghen van allcrley naturelicke dinghen in fijn gbemoed-t op re
legghen, teneynde dat nydefelvighcteiijnsrrijdt met de werefcender
Konftenaeren mochi vcrghelljcken; loo is't klaer dat men fiilcksciet
en kan te weghe brenghen fonder her, toe-doen van een ftercke imagi>-
natie, endatdcimagiuatiegantfehengaer krachteloosvvelenialloo
langhe alsvvy alle daegh van den morghen tot den avond het Ioopen en
draeven vande woelende menichte onder-hevigh bLjven: overiukks
plachtcnoock vele treffelicke Konftlicvendernanrenhaereniledgen
tijdt (brenwiflen door te brenghen •met het oeffenenende verrdjeken
*i.n Atiftst, haerer fantalljeu De fantafije, feghtMiihrrtEpfreflus-#, k nonsgemoedt
de Memo ' gbefleltals een Regifter-ofte aenwijfervan 'tgiint w$ oyt met onje nojien^efien
t\i & remi- afte met ons verjtandt begrepen bebben, Daerormbdudr. oock Afslloniui
nilcentifl. jyaneut ftaende,. dar. daer een finderlin,:he verbeeldenskratht vereyfehrtpordt
in die gbene de meltke. de wenken det Schttder- Konjte recUt met tneynen te be-
|
||||||||||
♦
|
||||||||||
apud Phi-fichtighen^ Want het sitmoghtlitk is, ieght Ijt*%. datyemanreen beauaem
Joftr.de vi oorjtelJ}rycUnfhtvan eenghefibilderfi Paerdtofte Stier, tenfy dat hemjijngf
ta ApoMo- moe^t etn nr/twverbeeldingbe dernat-gheboetfterdmghen vaerdighlickyoor-
Ca»'i "" dneghe- Alhoc.vel nu defe reden ons volkomen berecht gheeft van
viicquo 'l voordeel t wclckd eenfaemheydt der heymelicker verrreek-plaetfen
que Plato denLief-hcbberen toebrenghi: foo bieat lich aimer noch eenanderc
■em lib i. niet min bondighe reden aen, die cms hetfelv.ghe afvoordert. Want
de Legtb. ghelijck een goedt Medxijii fijne oophen r.iet alleengheflaegen houdc
-op de fienelicke ende openbaere ghebreken, maer by irfoer: infgelijek$
oock met een gaeuwe opaierckmtrhe nae-fpeuren war daer etgens in-
wendighlick verfwackt endeontitelt is, ghemerckt de krahtke felvef
haerequaelen menighmaelfoecken te bewimpelen; evenalfoo wordt
her in een oprecht Lief-hebber vereyfehr dat hy fich felven ghevvenne
dfevyerekeji. der Kentteuaeren met sen dieper inficht in fi;n ecnigheydt
te
|
||||||||||
desSchtfder-Kbnfrs. 5§-
te befchduwen. t'overmaeriga lof rayten dergbnfliigrier, en *t 6itr«
kec^en der ruifgonftigher- omftandeis verbrtken de kracht onfes ghev iotiden oordeels door een ontijdighe en gantfchverkeerdefchaenite, Yeder een kan by lien lelven alleen bequaetner oordeelen r d'an in 't midden van fulckcn onbefinden ghekhreeuvv: weynighe heb&en i\e vrymocdicheydt dat fy tover-een fremmenderaei-kallenvan foovefo ©nbefeheydene krijters fouden weder ■ fprek'en: ff miftrouwen haer^ey- ghen verftandtr achtende dat het in hun een onmanierelicke vef metef- heydtloudewefenyetanders teghevoelen : alhoewel men-veeliijdc's bevmdt dat den meeften hor>p de flechtfte wercken in de grootfte achtinghe ho^dt, dat pljymltriickers felfs o >ck prijfen wat hun ifl 't minltenietaenftaet, dateyndel:ck de vinnighe quaedtvvilligheydfe der bemijdcrs d alder befte wereken verkeerdelick mifprijft, Quin- 2. Overfulcks plachten odck die gfiene dewelcke haer fefven mec
eenen ongheveynfden luft tot defe bekhouwinghe begeven, fomtijdts
eenighe verbeellin^hen by der handt tenemen, omdefelvighe veel-
derley wijfe tekeren ea te wenden, even ate een eemgftuck wafchdoor
't endeloos hervormen honderdt en honderdt verfcneyden gheftaireii-
aenneemt. Doch voemaemelick fbecken (yhacrefantafijete venrjtf«
ken met de voimaeckfte Breldenvan een volkomene ende onberif-
pelicke fchoonheydt. 't Gaet vaft-en feker dat d'alder be'tte Meefterr
diehareKonftinKopen Yvoor, Manner,ofte oock inverfchcyaene
Verwen oeffcnen, uyt denacurel eke dinghen felver eenighc-grdnd't;-
leertnghen trecken om haere imitatie nae Jt voorfchrift de-r fel'vgher to
richten, om niet alleen den gamlchen omtreck dervoor-gheitelder
lichaemen recfk wel te treften,-maer oock om 'tlicht ende de fchacdu-
wer»,- de verhooginghen enHeverdVpingen nae'tlevenu^ttedxuckeff.
Sy arbeyden uyt vele bylondere lichaemen devoornaemfteeyghen-
fchappen der oprechrer fchoonigheydtuyt te picket* 3 ten eynde-
dat iy de felvighein een beeldt te pafle brenghende niet foo feer
en fouden fchijnen by de Nature onderwefen te fijn, als wel" mec
de Nature felver in den ftrijdrte tteden, of liever haer een wer x&-
ftellen. Dcftn arbeydc foude r' eenemael onaoodigh fijn, indien
rrenin'teeneof'tandeie menfchelick lichaem fulcken recKt-fchae-
pen fchoonh -ydt konde ghevinden, dat een finnelick* naeuwkeu-
»igh oordeelerdaerniet met alien op wiftte fegghen jrnaer nil is het
heel ander* met defe faecke ghelc?hen; want al Hoe wel den gant-
fthen roem van een on'veder-fprtkelxke volkomenheydt indena*.
ttu«Ucke maetveeghdickheydt van alle de Iedcn beftaet, &t\cr-
G ii) menginge1
|
||||
54 EerfteBoecfc
tincnginghe nochtaas vanVader$adeM«eder diemaikanderen me.
^nigfemael f»o wel in haere naturen als in haere ghedaenren gaiwkh ori- gbelijckfijn, midtfgaeders oc*k de gJaeboort*plaetfe van yeder«eri, '{voedtfel'twelckhyinfijnekindtfcheydtgheniet, de luchtdaerhy •Jbyleeft, enandere dierghehjcke dinghen meen.vermindei>en merogh- jtnael.de bequaeme nettigheydt yaneen goede naturelicke gheitake. ,Aenghcmerckt dan dat de Konftenaers lelver nimmermeer daer toe yerftondendac fy 't rechte voorbeeldcder volmaeckter fchoonheyd in xen bylbnderlie.iaem foudcn gaen foecken.foais het mede blijckeridc dard'oprechteLief-hebhersiuer felven niec en behooren te verghe- noegen met de hyfondere fchoonheydt van defe ofgene, maerdarhet hue xoordet toeftaet haere ooghen gheduyrighhck op verfcheyden acrdighe maeckfcls dor Nature gheflaeghen te houden; ende al hoe- w«l den menfche., als wefende 't haoghfte mecfter-ftuck der Godde- Jicker fcheppinghe,, de meefte opmerckingheverdient., een*pi«cht lief-hehber.niet te min neemt felfs oockin Leeuwen.Arenden, r.icn- »den, Paerden, Slanghen, end' alderley andere ghedierten de vol-
maecktheydt haerder fchoonheydt op't naeuwfte waer. D*eru i» aldcrleyfoorten der fcbepfelea,Ceght£pi8etus *,»'» Offht ndemtdick,in Honden, ^fj^w". *» Syen, m Paerden yet mat 'twclckinhunuytmwjtet, Hy befchouwt infc £* ghelijcks het ruyme uytfpanfcl desHemels heerelickv.erciertmethej; Gtg*'i* filver-ftraelighe licht derMaene, enrijckelkk over-goten meteea
groote menichte van floncketende ghelternten. Hy bemerckc mede met eenen fonderlinghen aendacht hoe de groote lampe des Hemels uyt de Zee's morghens opftiight en 'tflickerende water met een twijf- feiachti gh bevende licht vergvddtj hoe de glimmende fackel van de- feiieldere ooghe des wereldts ontrent den middagh-ftont verkleynt lijnde met cencn oock de fchaeduwe aller dmghea verkdrt; hoe de daeJende Son den gSntfchen Aerd-bodem alleaghfkens met een;fche- •Mera^htich licht en voordts meteen dicke duyfternuTeovertreckr; ■Jisedtnprael der ftaetigher Tooren-Saelen ia't verfchiet van verde rerflacuwt, en hoestgheberghte hoogher op in een nevelachtighe blaeuwighey t Verdwijnt. Hy befichtight met een fin-wackere noeft.'g- sfeytal"tgenefichden mcnfchenhieropd'aerde enJf oitrentdeaerdfe Jienbie*. De damp< veel-v^r^yige waerer-wolcken.voar-naetnelkk als ©ns dien Wonderbaeren bo^e dac in yertooght word; de oa-begancke- flk e hooghte der geberghten; de vervaerelicke fteyhgheyt der afbrea- Isglherfleen-klippen; 'tkoeleoyer-wedffel van een dicht bepimrghe- feoen«e, wekkers bevende Loaf in jctrc'klce plaetfea meear of min &mr&r)di wefeade,, fcbjjat met eep Iciitter-j^ck fpelcndu licht de ' '' iqininer* |
||||
des Schtfder-Konfts. ty
lonHnefaehtighe graf-ga-oenre te ve*vreughden 3 de fachtelick fwellen-
de Hcuvelkens; vlacke VeJden; luftbacre Beemden jHoven bekleet met haer Somerfche Tapijc-ghewaedt; fpringh-aders die uye eea karde Rotfe gbemackehck uyt-bordelen j foet-ruyffchende Beekf- kens die met c«n aenghenaeme fuyfelinghonfenflaep-luftfoo ghewel- dighj-ckniet en konnen verwecken , ot lyhoudenonfe ooghen npch veel kracfatigher open metde fuyvere klacrheyt haerderulver-ft»oo- men; Stadr&vcitinghen om end oin ghekroontmetden Cingel-trans van Hemel-dreyghende 1 innen, Gaeideryen die onrrent hacr uy terfte eynde verenghende, niet alleenlick haere breedde, maer oock de tuf- fchen-ruymte vande ververrcnde Pilaerenallenghfjjcns verliefen.luf- tighe wel-gheoouwde Hoeven, leeghe beroockie Dorp-huyf kens,en alwatdaer erghens tefienoftevindenis, 'tMenigh-vuldighe bedrijf der menfchen die haeren ernftin debyfbndere werckenhaeres be- roeps verfcheydenlrck aenwendeiv wordt oock by denKonft-lieven- den Ondcrfoecker optnerckens waenJr gheaeht. Ontmoet hy er- ghens cenen werck-faelighen Ackerman die het fteegh-traeghelick ploeghende Offen jockaendrijft: fiet hyeenenforghlcdighenSchaep- herder in het midden fijner Oyen en weelderighe Lammeren op eencn ftockleenen: flaet hy fijne oogen opeenen bekrofen Smit die't gloey- end-e fparckelende ijfer op 't aenbeeldr haemert: fpeurt hy eenighe Maetroofcn, die in kaerof fmwyckende in kalm of bijfende weder 'tzeyl gaen , Viflcbers, Voghelacrs, die haer fetven ineen Joop- baene om ftrijdtoerTenen,broodtdronckenKermif-gaften, de menigre der ghener die verfaemelt fijn om cenen Landtf-dagh te houden, Krijghf-luyden die 'rplatte Landt afloopen en dichr bewoonde Steden verwoeften, 'tkomt hem al te paffe om fijne fantafije met dclevendi- ghe verbeeldinghen foodaenighcr dinghen te verrijcken, dies en hout hy Gch felven ooek met h^t bloote gheiicht defer dinghen niet te vre- den, maer hyghewent fijn werckendchoofdt daer toe dat het t'eeni- gher tijdt de gantfche gheleghenhcydt der fehigher van vooren tot athieren ordenteLck foud© wetcn op te haelen. De verbeeldingbe vaneenStadtdieop'ralderfchieiickfteby den Vyandt ovrr rompelt ttfte oock ftormenderhandc in ghenomenwordt, brenght hem in den fin al wat daer in vcroverde volckrijeke fteden placht om te gaen. GantfcheBemden van ghewaepcnde Krijghf-kntchcen loopen her- waerdt en derwaerdt met vlieghende Vaendels fonder, eenigh onder- fcheydt ghewijdde en ongbewijdde plaetfen met cen.vreefehckghe- baer. aenrantfende, waer over de verQaegbene Inwoonde.rs den inoet heel en d'al verlooren gheven> verwachcende anders niet dan d alder (li-mlte
|
||||
** EcrfteBoecS
Simile mif handelingh en d'uyterfte wrae&e van eeaenivijatid die fidj
«iet en omfiethet heyl ghdom felver t'onrfeeylighen, 't kraekenonde* itttfTcheji der huyfen die om verdc ghefmeten worden, 'tghekletter des gheweers, 't ghedommel der Trommelcnen Trompetten , 't gheroep ..ontftaendeuyc dc verlcheyderue ftetnmea derghtner die vervaeren ende vervaert worden ghemaeckt, 't iuy then,der ghener die d'over- &andhehben, 't krijten der ghener die haer felven overheert vinden, 'tghehuyl der Vr.ouwen en Kinderen, een gheluyd opgheniaeckr fi}n- -de uyr fo ve'le-ende verfe'heyctene gheruchten, vermeerdert haere ban- -ghighey t -t en noch fchijnt net verdriecfaem ghekerm der Moedere, welckex teere Kinders van haeie horften afgherucit en vvechgevoert werden, 't voorghernelde ge'Iuydt'eenemaelrteYerdooven, -Deganc- 4che ghedaen.eedesbefchreyelickenonghevals is menighvuldig'h.on- -feker, grouwfaem, afgrijfelick,, menigbtenyaneeniaeme verlaetent fcedrnckte Vrouwen .ioqpen .fomtijds den eenenfomt-ijds den ande- vrenaae,maeckendegroot mifbaer, met dehandenin'thayt en met een bitter verwijt haere ve.rflaeghene Mans, Braeders , ende Sonen fdierpdick afvraeghende wat fy daermedevoorhebhen dat iy haere Wi^fs, Sufters, ende Moe.dejts fo fchandelickmdennood ver,laeten, .d-'ove rwinners bewijfen haer felven aUenrhalven door onbeta^melic- ke verfoeyelickeluftenovcrw.ennentefijn, jeder een achtende dat het J»em al gheoorloft is waer hy.flVchts eenen kift toe he.eftyen niemandt ,onder hun alien denckende dat heiniet ongheoarioft foude Gjn. Gcen acnficn.eliffkbeydt derrijper, frheenmeedooghentheydt der jongher jaeren vermoghen foo v.eelin haer ongberegbelt ghemoed,.dat fy niet en fouden voort't njjorden fchoffieren, en.nae't fehorEercn moor- den. Broeders en Suiters, cer fy jio.ch den trooft van de laetfte on- helfingh ter deghe ghenieten , worden van ma ikandcr haeftiglick af- ghefonderdt. Die ghene dc welcke noch bequaem fijn.om wapenea <te voeren,.moeten 't mer haeren hals bekoopen. Stock-oude grijfaerds He nuwel wenfehten een g'letijdighedood vroegherontmoette heb- ben, bejaerde Vrouwen die de brandende luften haerer onkuyfeher Vyanden niet mrer en konnen bluflchen, worden fmaedclick verfchopt •ende yerftooren tot enckel vermaekdes moedwJlighbck deitelmoe- dighen oveiwinners, 't meeile ghevvocl wordttnen ontrent de joaghe fcoubare maeghden ghewae , wanneer de felvighe by nae aen ftuckeii £heruckt worden door 'tgeweld der ghener diefe in hcymelicke yhet* leo met gheweld foeken wech te fleypen ■ fo t p is daer ook ghcen cyn- 4evan tguevechr.rotdat fyhun vananderediefteickeriiinwederom warden pntfc||a£ckt, Benighe, niet vele wexeks ruaeckende van 'r ge^ DC
|
||||
■ ■*■?*••*!*•#*'-*? ■'"" ■" I I '"^.1 ■ I!_■'■ J■,H*-■ WPjMt
|
|||||||||
<!es Schilder-Konlte 57
oevoor de htndis trachten met dreygben endepijnigentf'eyglienaere
te dwmghen ©m *t gbcne fy vcrmocden Terholen te fijn sen den dagh De brenghen ; fy door-fnuffelen allerley donckere nolle n met bcrncnde tortfen in de haad, om de Jciiighe Huyfen daer mede acn brand te fte* ken a,l$ alle den roof uy rghedraghenis. Bus wordtdan bet prachtigc J^hebou der nooghcr Saelen die weleer met goude Taepiflexijeo en
cnoone S«hildexijen ghetaft waxen tot eentn aieh-hoop ghemaeckt, ja't befte dcel derStad niet hare Inwoonders wordtdoor'ivallen van Kercken en torees verplettert ertde bedeckt.De ftxaeten krieknover- al met ontallicke meriighten van gheknevelde em t' laemengbckop- pelde ghevangheirs, den-welckenalhoewel'twringhen der kandew «n't borft-kloppen benomenit, haer demoedigh wefen niet te niim mixfgaders occk de fpraeckcloofe erkentews haeres onghevals foude« 'thexte desonveibiddelkkerKri^hs-kheciuen magntighfijn te ver- jn«rwen,'t en waei faecke dar de Roof-gien gbeyt haere herten t'eene« oiael had verfte«night ende verftockt. °t Ontitaet mede uyt de felvi- $he ghiefigfaeyd dat d<e ftraeten overal beftxooyt 6ja met vericheydea facken en bondeis van dkighen al hoe\sel niet onkoftelick, nochtans vervvorpen ende veracht als fich by den wegh yet koftelickersaenbood* Ghewaepende, onghewapende, Ior^bers,Paerden,Vrouwen,Mans, Hat nas.Huyfiaed, Vyanden, Burgers, t is al vcrmengiit fonder eenich ondcrkheyd, Vooibedachten xaedt vermaghhier niet met alien in dctegelegentbcydj'tTouckeloofe gheval heeft het gantfche befticr. Den droevigben fchijn van 't on-ontwoxftelbaer dwangh-fcefchick 3breeckt ende Tcrfadightevenwel den grimmigben moed eenigl>er vy- anden dewijl andere vexmoeyc fijnde van 'r moorden > pkinderen, brand- ftiehten haer frl ven neder fetten, met e«n ftuyxfth g hefkht loe- wndeofhimd'eenofd'andex dooreenonbefinde vreefe indenmomi quaeragneloopen. Ma« 't grootfte deel der rampfaelighen inghete- *er»en rinden fich int midden van vier en fvvaerd met AJcken ongevoe- iigheydt geflaeg*s; dat fy't ghenaeckende verdriet met opene oogen met en fien.noch 'tmoord-ghefchrey met opene ooren in "t mmfte nice iefeffen; *t en fchiet him niet eens in den fin haere by (bitdere fwari6a~ heden t' overweghen daer't ghemeyne fulcken laft lydt; foo verwach* ten ly dan dathun den bloed*dorftighen vyand in haere eyghene Huy- fen foude komen befpringhen , daer iy hacrcn befwaerdea Ghceft m 't midden van d'ailer dierbaerfte verluftinghen haeres levens wenfchen uy t te braecken. Asdere, die kloeckmoed.gher fijn, foeckendedap- perbeyd haeres manhaftigen ghemoeds door wanhope op te feherpen. ja fy en fchroomen fid> niet den vyand met het ontbldoren ende aenoie- '- - <• H dera |
|||||||||
$% EerfteBoecft
den haerer ft rote te beroepea, ofte hem met eefi doeidv&erdiglie t *&.
ferije felverte keertc gaen , bereyd fijnde*t onprofijTeHckoverfchot haereslevensontxentdcfoetvoerendewraeckeaesoveiWrdenVadetw lands ce befteden. Eenighe wederom de wtlke't ftjfgavaer meynen tfomflippen.ruyffchen bhndelinghin haereyghcn verdeffc Sommige, dieden ftrijdghaeme louden vernieuwen>worden door V gbtWeldvaa de vluchtighc menighte teghen foaeren- danek wechghevoert.]l Waer over fy den moed nut'cenemael vcrloren ghevenjendeverlaeiWhae- re bcminde woonmghen daer in fy gheboren e de epghevoet fijn- fy verfaeeken haere Huyfen enHoven met een hemvrocghendequellin- ghe menighmael ftilJeftaende, en d' aenghenaemc placfieh wederorn enwederom befchouwende, fbdat het fchijntdat fy de magtniet en fouden hebben eenen eenigen ftapverder te gaen 'ten waef deyrefe van de kefe afgcfnede te worden hunte veritaen gatfdat hexyeder eerf-ify ftaet ende gheoorlooft is fijn eyghenlijfre berghcn, als den ghemeyt. nen-ftaet me t een onverhaelicke fchade onder de voetverfmeten is. Als dan beghinnen fy eerft nae een goed hene komen om tc fien , verv kielende eenen heymelicken fluyp-wegh en d' onfekere verftroyde menighte- foe veleals "thun moghelijk is vermijdende; 't En geld niet; fy moeten doeh malkandewn in de ftad-poarten wederom bc- jeghenen, die cpgheftopcfijn niet alleen mereen grootghetal der ge- ner dewclcke in ende ontrenr de enghce ghematft iijn, maer ook met een grootermenighte derghener die naevcle vechtensenloopens in *t ghedrangh ter nedergheitort ende metvoeten veitrcden fijm Half- doode met de doode vermenght ligghende-worden in "tbloed ver- fmoort. Menfchen en Paerden r ghewonde en onghewonde, fwaer- den enfpieflen, bondelsmedevankofteiicke dingheo'Tnaecken' alle maer eenen hoop. De naevluehtighe infghelijcksleetendaer-nicteem opof het mede Burghers en bloed-verwantenfijn die hun in den w&gh ligghen , fy vertrappenfe al!e fonder eenigh onderfcheyd , haw felvea dies nood fifnde overde doode liebaemen haefler vhrefchelicfce Broe- ders en Suiters eenen weg on-eerbiedighliekuytpickande. Buyten de Pborten vertoont lich wederom een eliemlighe rreuntnoedige Schaere, dergherierdie de felle Moordenaers handcuoritfnapt fijn • 't luft hun dan eerft te weenen als fy fraer felven buyten fcheuts vinden jhaere be* anghfte fiele, die van re vooren met droeflieyd verkropt was, begint denaeffem foowat te fcheppenj'tjammerhckgefkht haerer vriehden en maeghen , die uvtalie haer welvaeren ghejaeghtfijnde van wel» gheftelde lieden Bedelaers en Landloopers worden, 01 tlaet baere •oghen door eenonderlinghemedelijden, Sy-laeten lick evenwel voorftacrc
|
||||
des Schttdef-Konfls. 5*
vcorftacn datd'«ndrachtighe flemmen der mede-Maghers ghee*
onliefelick ghelayd maecken, wcnfchende iulcken verlichtmghe haeres befwaerden ghemoeds langher te ghenietcn. Docfa al te ver- gheeffch. Want dacr ontdetktfich eerft-ganghsind' opene v-clden eea ander derelick fchou-fpel. De vinnige verbolgentheyt des overwinaet* komthunhier oockaenbowt, nice lijdende dat fich de vluchtighe er- gens fouden t famen rotten. 'tVervolgen,'twoiukn,'t vangen/t moor- hen derglievanghenenaljandere meerte vanghenfijn, beghinr hie* opeen nieu. Allerhande Wapenen-tuygh, doode lichamen, afghe- kaptc armen en beenen vervallen't bloedighe veld.indien bet onder •entuffchen ghebeurtdat de verjaeghde 't itleyne ghetal der vervol- ghersaenghemerkt hebbende door ecu moedighefchaernte, miet lan- gher konnenghehenghen, dat fulcken menighte van fbo weym'gheals •eenkudde Schapen louden worden voongedreven, foo i«'t dat daer <en.kort-ftondigh dapper ghevecht tuflchen de vervolghers endever- volghde omgaet, tot dat de vervolghde itch van alle kanten be- Jpronghen ende benavjt vinden, door den toeloop van andere die bin- nen de ftad niet meer te doen vindende buyten de Aad werck foecken. Dit doet hun'tkoude fvveet afJoopen, dit tnaeckt dat hun'therre 'teeoegaer ontfinckt, haere gantfche hopebeftaet in een fpoedighe vluc.ht, diesloopen fy meteenen aeiTemibuder omfiennae eeafame «inbeganckelicke plaetfen, fy fchouwen 't ghefelfchap , uytvreefe dat fy met andere verghefelfchapt fijade den Vyand wedexom achter de hielen fouden ghekrijgh.em„ }, Hetisdau blijckclickhoegrootenarbeyd d'oprechteliefhebbers
aenwenden ontrent liet oeSenen ende voorbereyden haerer fantafije. wanneerfy Baemelick de volmaeckte verbeeldmghen alkr dinghca door een nau-puntighe imaginatie in haere eyghene herf&nen affchil- fleren. Dies ghebeurt het oock raenigh werven dat die gene dewelc- ked'uytgneleten wercken van groote Meefters naeeenbehaorlicke voorbereydingheindehandneinen, bequamer dacr van plaghtente oordelendand'allerbefteKunftenaer, wiens oordeel dootdeliefde die hy fijne eygeneWercken toedraegt veeltijds benevelt is, behalves dathem'theymelicke asifnoeghen'twelck hy in de wercken van an- dere Meefters neernt, menightnael in fijn oord«el verfwackt. Wat -^y »t ghemeyne yojck belanght, een fcke* Schilder in Phtarchut * fegt .,J*Jf^ feer wel, dat roumeende mgheoeffendebefehoumert der Kjinftc den ghenen Aenj0 5*; fjhelijck lijn die tengroote menighte t'Jaemenilick begroeten ende bejichtighen, ciatj$, " "* fiven ds £ ervaerne Kpnji-Uevers in 'tteghenied Acnghenen gbeUjckfijndie <f emt vm tn £ undere not begroeten ende beficbtijten, £ Eerjic ntemeM, |
||||
6q EerfteBoecR
die'emerik finder etrngheJinHelickheydMnfcktutren, vergnemtgUen fitter fit*
ten met een'grof begti/p der F^tnfie : d' Andert daerenteghett, die ekk tyjon*
den deel des metvks, met ten ryp oerdeelfifteen, metcken 4/ mat doer in reel of
qualickgefteltis* Overfulcks, ah dot geboot het weicke inner alleen 't ge-
*Arri«ni luydonderfche^iet, ftghtEp&etut* ymct recht em ghemeyn ghehoor■ ghe~
Epift. Lib*Haemt worde; fio it 'tgbehoorhet article de toonen onderfcheydt nn niet meet
macr lievereen wel gbeoeffent ende kemfl-gheleerdghehoor, Dit
felvigeftaetoasoockindegetegentheytran 'tgefiehtaen te merken.
Alhoemeliedereen nae de ghemeyne ghewoonte onfes gheficbt? eenen Wiftgaeri
ende eenfaerdaenfchoumt, het it den Land-man eyenme I beter beltf** ofdiett
Wijngaerdvruchtbaer it ofhietyfefaleenenHpstuyfchermJgelifks lichtelick we-
tentefegghenofheteenmoeddgh ofte droomacbtighPaerd is■■, fegfa. Clemen*
Aiexandrinus Stremat. I. Allermenfchengheficbt en it niet begaeft met de
3f«*ISto» filvigbe oordeelenskfacht ; fegbr Plutarchus *„'teene gbeficbt it meet vol-
bfeunaCcr. maeckt door de Nature en betergeoeffent door de konfl alt bet under om betge-
firmttto**nefcbomisteonderkpenen. Hier uytontfiaet het dat de Schilders met et»
vaerdighc gaumgheydvande ghedaenten ende gbefialteniffender diitgentve-
tente ootdeelen Alt- een oitnretend menfche, eenen rechteri Idioot, volmonde,*-
lick bekende dot by de Venus due %euxugkefchildert hadde nietfihoon tnvondt
^^ h.. Neemt mijne ogen, feyde Nicomachuf, enjyjalu een Goddinnefcb men te fijtit
j*]£ J?if Daer is dan ecncn fekeren (lag *an oogen diemeo met AUianus* konfti*
CaCi+7. *gheof %o*ft-gheleerdtnooghen magnoemen^ Soen is berooekniet ge.
nocgh d«r wyooghen in ons hoofd hebben alsandere menfehen^ (naet
het uvoordervannoodedatwy fulcke oogen Ibchcen ce bekomen di»
Pacact^Jk naede maniere van fprekenbyCtcew*gebTujckierHditioeuli,dttis,ge»
teerdeoBghem verdiend'en te worden ghenaemt.
4. Indienieman evenwelfijneooghen indefe befchouwinghenocfe
niet ghenoegh nae deneyfch der foecke gheoeffenc fehiintte niebben^, hocntansbehooten wy hemdaerom'tghefichtderKonfte niet t"onti» feggbenijghemerkrhetinhetminftenieten ftrijdt daticman een fon- d'eflingbvermaeckfoiidefcheppen Lade luftbaere ghecitigheyt defer aerdigheden,alhocwelhyde-rcdenfijnes vermaecks nice en kan vobr- fteEen, dVytnemenheydende bevaUigbt^di die maUcrley mercken gheprefe* SfclLffTt. teordt>, {eghtDionyfiULHalicarna/Je»fu*y tt een veeltreffettckerende won. derbierlicker ftteckedan ditfemet woorden Uftghedrucj fan worden. Wonder* Jlatidigbe konnenfe fi mdfien ende bemerckenalt de• verfiartdigbe; tnnochtans valt het dUWer welfprekgnfte fwaer ghenoech de reden Aaer van tegheven.. f«-. Henditcr dun ergiens iemangevondenarordtde teeleke-verwacht, detmcv hem met: moor den fpud'egaen ondermijfen^maet■in.defekraeht■der^riffelickerwereJieft' gftelegbemk't, difeh^hesm^metejtneM tock de ntien vandndertgrbote ende gan£ck'
|
|||||||
m
|
|||||||
BesSchilder-Konfte $i
itnftbdlepefaeckenafvordere*: ATr naemelick* mat net is bet »e&t men in
Jihoone lichaemen bevoQigkeri noemt; matmen in het draeyen en teen Jen der Jiemmevoor harm onieusfeurt j tpaerm de ghevoeghelickheydi en matte aller dinghen beftatt: Want wy begrijpen alle defe dinghen door kk en mete nut war ghevoelen, en met door't behulp van woorden- onft. Quintilianus het ft die alles in korter woorden yervat, Dtgheteerden/cghx hy *, befiffendt re- Lib. IX, den<&r kgnfte; dongeherde, het vermaecl^, Wy bevinden het daegbelicks Cap^ 4* dat diervaerenetnd' onervaerene een moedighlickacnncmen het gene fbet en lieflfelijkis het bondighewordt een ftemmighlick van beyde gheprefen; het ghene fijn voile kracht heeft^plaght fo wel den eenen als denandercnopteweckeo j ilTer daerenteghen iet in het ganfthe werck te vinden het welckeemghchardighcyt heeft, ifler iet het wclo ke met een overmaetighe onghevoeghelickhcyd ontciett of met een ghebreckelicke lammigheyd ontfenuwet is, het vvordt eendraghtigh- Eck van beyde uytghevonden ende verfoeyt. Het isgantfch monderlivk, feg?. Cicero*,hoe me/nigdegeleerde en deongeJeerde verfohitleninhetoordelen, .^ _.,, daerfi nocbtans dapper velc verjehitkn inhetwerck\en. Sofeghthy weder- j ©taw* omin de felvighe pl'aetfe„ Doeriseen heymelickghevoelenindemenfihen, ftt door bet wetckejr fonder eenighe kpnfl of reden in elcke konft en reden bejlujt oorieelen mat daer in tpel of quaelick gbeftelt it;fi doenf^ het felvighe mede in SchiUerijcHyftock-beelden, en andere mercken tot welcker begrijpjy nergbeup naede meefte bequaemheydvande Nature bebben ontfangben. f. So houden wy dan ftaende datmenallerJey onervaerene fonder
eenigh onder/cheyd van hetbefchoawen defer Konften nice terftond behoortuyttefluyten;ghemerckt daeronder't ghetal der felvighec vele worden ghevonden die de Kbnft met een- brhoorelicke vexwon<- deringhe bejeghenen, aliftfehoon faekedat fyd«ervanfovolkomeii oordeel niet en konnen ftrijken als andere die haere llnnen eenen lair- ghentijd daer toe geoeffenthebben. Wat het eerfte bclanght ;'tSt4c? ieder eenvrij, feght Symachus *, de deughden van andere aen te mtrcken. Soo £,;&,,? toordinmygewaerdatd'onbedrevenmeniztediefichopdefe f&nftenin'tmn- Bpift. tf. Jtemet enwrflwd deivlupiterOlympinsvan Pbidiat, betverf-kalfvan My- ron, deCanephoravan Polybletfiseertijdsmet grootevermonderingh' befchw- wet heeft.. ^Jngaeridehet verftand, dat flre':tfich verier uyt. En d" aller bef- ttdinfienfhuden maeralleenby weyntgbe warden gheacht, indiend'alter gbe~ ringhftefelvergheenghevoelen badden van het ghene acbtbaer ir. So fegt den> felvigen auteur in-een ander plaetfe*, De Faemvan%r«te Mhnncnfalhae- LIB' VJ11V re behoorelic'ieruchtbaerbeydt noedelicl^ derven moeten, tndien fibaer felven kp'ft*2*,. ptetmindere ibetuygenbenevensd'andere niet en toil verghenoeghen'tis aen- merckcnswaerd'w'at Dionjlius Halicamajf fe^ht byIiineygheBond<;r^- fcl iij vindingh
|
|||
ft Ecrfte Boecfc
At Com- windinghgheleert te hebben. Atydunckt fcghthy *,dat %ck.t» de fchois*
#efitioae flaetfen die met eengroote mtnighte van ongbeleerde en onfoete menfehen ver* as-«. yult warmge~leertheb.be datter in onssen natnrelick\e toegeneygtheydgevonden tpordt door de welcke wy den Heffe'licken galm, van een maetvoegeUck lied fon-
der eenigbe meeyte onder-fiheyden; overmids ick\ daerjacb dateen trtffthckjn Wijd-beroemdHarfen-Jlaegher van de meaicbte uytghe^loft wietd 2s byfijn " gbefanghdaor hetflaen van een vcrkeerdeJhaere verdorven badde; een Pjjpet infghelijks, die nae den eyfch der k\onfte metjijn inftrument mtlghenoech wijl
*mtegaen, was oj) denfehiigben hamghefihoren,ah hy fijn ghtjkngb byghevallt quaelhk\ofgbe'heven ofte oej^ met bet druchenfijnes wands eendoofgeluyt ghe- maeckt hebbende de wetten der Kjnfte tebuytengingh. Wilt gbyvstten wttt daer van is ? geeft dan een van defe Idiot en bet inftrument in de band, vergbt hem dat by verbetere bet ghene in den kmftenaer mifln^dendt•fcbsjnt tefijn, en byfatmoeten bekennen, dot bent jiitkt endoenelickis.. Waeramdoch !ont dat dit in de Kjtvft beftaet, die wsyntghe deelachtich fijn gbemaeckt ;betdndere dterenteghen in eenftkere bewtghingbe die de nature niemantgcweygert heeft. ■Wat het cweede betreft j ^inacharfxsvcrwondert fich niet te cmrechte hoc het te w.erck gingh dat de Konftenaers die in Griecke-Undom prijs ftreden van die ghene de welcke gheen Konftenaers vvaeren plaghten gheoordeelttewerden. Siet Diogenes Laertiw Lib. I. want alfaqevvel Jiy fulcks voornaemelick van de Grieckjchebaerfpelen vefftond, hei magh nechtans op defe Konften ook wel worden toeghepaAj ghe- merckt daer in de fclvigne doorgaenslienen yet watte vinden is, bee welk de Konftenaers maer aJleenhegrijpen. Mechofanetvertoondeinfij' ftewerc^en eenfekerenaerfigbeytdie de Konftenaers maer alleen verfttnden% fcghtPtiniusLib.xxxr.Cap. ii.Eenftock\-beeldnaebehoerenrecbtwette **7tI b' fnaeek^, ^Fg^E Epittetus * , wiens were!; duncht u dat te wefen fJoet is be* M Ca Wer'ckeehes Seelibomvers, Maerteatghevoeltgh% doch van bet befehouwen de- ' *"* fts wenks, verejfcht hetgheeu k\enft dat men't tverk met verftanaaenmercke? bet vereffchtkpnft. Hermojbencs dringht mede daer opaen; een bequaem *hibA,i*J)er^ee^tekonnenvellen, fegthy *, over de ivercken -vanandere Ueefters offe SormLs nagmefick met een bihotreltcke nettigheytghewrocbtftjn ofte niet, offeinfghe- <jrat, Mss nae d'oude of nae denieuwe konjie foijmen, kanniet lichrel^uytgevonden worden, bet enJyd*tmeneenigbekenniJJebeeftvanJodaenighedmghent Den
iongbeaPlinius fpreeckt aocb uytdruckelicker ; by moetnood-mndiglick een konftenaer wefen, feghthy*, die van een Scbilder. Beeld-Jhifder* ofte ook, *i,ife i.t- van eengiet-Konftenaerrecbtmelmtynt te cordeelen. Staet ons ondcren ^pjli. 10. tuffchen in defc woorden aen te mtrcke dat Pliniui en andere oude au- thcuren den naem konftenaer niet alleen den geneiuocfcirijyen die de i;aad firfver aen't werk flaen, maer dac fjr on4er dien naem ook lb- 4a*ni£te
|
||||
des Schildei-Kdnfis. &$
afatrigC Kosftlievende totnnen vervatten die met eenfeldfaroe en wef*
cheoeffende verbeeldens kracht d'uytnemende wercken van groote
fdeefbmbefchouwen.en meteen onbedriegbtlickc gauwigheyd den
gheeft die in d«fe wercken fpeek uyt haere maniere van doen vaerdig- m ^ .
lickonderkbeyden. Tot het beproeiien eener sMAtrtjt, feght Cicero *^*0 »,_
fporden oock dn ghene de m ekke met wercken en lontien toe-gheroepen, dijy^^
fiechts eemghtkkeahcyd in't oordeelen fchijnen te hebben. Enwederomm
een araieie phetitPjttdieHiekfprtkendevan een Kamer*fpeler,Jtaende hielt
dat hy jhnoeroep nietwel en kan heandmoorden fonderdeDanJ-konfiegheteert * rfeok»
te hebben als>oock hoe Ly fich in aUerley ghelegbenheyd ghevoeghelick draeghen 1010.
tnoet,. 'tenjoude daer uyt met voighen dat KJ^fulksfgghende myfelven voof
«en Schou^ffekr uytgbeve, maerhetis genotghdat menmynieten achte een ,
dtcaes oordcehrvan eenes anderen mans- konji tefijn.. Plutarcbus*veiheft*'a k-
den grdoten «n goeden *Aratus van weghen fjjn diepghelcerd oordeel
in't gbene de Schilder-konft aengaer. So wordc ooek Vmdex, een Ro-
meynvangaiulch treffeftckenAael-, hooghlick daer over gheroemt
dat hy. lien foowel op deKonft verftond. Siet St4tins Papmius Lib.
IV Syharum,in Hercttle epitrapeqo-,
■ 6. Menvindtookrhedenl'-daegs vele edele groot-moghendeHee-
-r«nen yvijfe ftaeti-lieden die hacrielven nu en dan nae hetexempel va» Aratiit en Vindex\&n het gewight hacrer daeghclickfcher bekemmer-
-niflen ende land-forghen ontballaften *ten eynde dat fy haere afghe- floofd« finnen door een getijdige verpoofinge vergadert hebbende ha- re voorige betrachtingen, met eenenverfchen moed daedvaerdigh'ck* meghtenhervatten. Hetisghenoechbekent inhoegrooten aehtiqge fy defe konften houden,en wat verborghene fchatten van vermaecke- ihckheyd en verghenoeghen fy daer ingevindenjfo dat fy felfsoocfc .de ailer aijnfteomftandigheden defer konften metfuickenbefigenen- de onvermoeyden ernft irienightnael averweghen, dat men uyt haeren ganfeh noeftighen onverfaetelicken yver Ikhteliek afmeten kan, dac fulcke grooce verftanden gheen meerder of" waerdrgher verluftinghc -erkeruieiT. Hyfchyntjijnevfijheydmi/neroordeels tederven, die fjnwercS tiiet alte mets enjUcckt ;fobe/iaet ooik de tpaerezruchionfesonbekommerden ledighen tijds.metfifcerin het fpannendh in-bet ontffannen onfes"themeeds,. ■ fegt €tcct**t Ondertuffchen gaet dit .aitud ■vaftrfeg: Quintilianus, * datd* tlfc II,
acntreckelieke hejfelickhe^ddejer Ksnfiendie-verft'anden voornaemelick\'ver- dc °'at*r' quick? devclcke haerfelven wet din dageticliftkn arbeydvan rechtfhandelwg*1- j pytgemtrgelt vinden, De volgendewoorden van den jonghen Plinius nfefyli." frjo aenmerckens naerd jgelytkhet de velden niet en verergert, fegt hy*>, E«ift. ^ ■ ■ ■ " ■ ' dot*
i
|
||||
,
|
||||||
«4 Ecrfte Boecfc
datntenfe .nu met bet een*, en dan wider em mtthetemiere ptei ttjaejftfb*
»T A "A W&' **> veijlani fomttjd door d' eene, fotntijddovrd'.anierebedenekinghe ©i««"e, ' •*"***»*. €««* k Wat wijdlopigher in een anderegbtlijckieniffej £v«» «/j dieyene , fegt hy *, deaelcke haerjelvrn let eemengheduyrigkendae- gbeiiekfcbenarbeyd-bebbenghewmt, wanneer hunt ennedir van'tteerci^af. jhefehejden boudt. fuhtothetjpelenmet denial., met fickclen, met teerlin- ghenflatten tebeghnen, ofteoech^etnigh tinder mien tijd-wrdrifievtrfi'n- nen 4 foe flagbttneockjiie ghent de -weleke em d tnbilhgheyd votegbevaerelickj *ijdeu te vermi/den ,,efteeed^em.interfetven eenen Htyltgben daghtemaeckcnp 'ighemejne Lands-.dienft voor een #<jte effeborten, fichbeel end al met de foefije,met de Zand-meterye, tnetde jittgb Kjmj't e befit-k te houdetiofte eoek een andext nimtre betrachtinghe tot haer eygbene mermaeck ttyt tevmden, 7- Dai nil-de tevendige verftanden van yeele n*ffelicke-aei"(Ieac lk-
•fctriani ** .Mannen fich door de loctkhey.d defer befchouwinghe alkrmecft
Epiftctu* veuuekt vinden , verdLent gheen .groote verwonderjngh j wngtoe-
Lib- in, ficn de fchoonheydt, nae 't fegghefl van Ipiiletue *, felfi oeck eenen Ji€i»
.Cap.aj,vi magbtighit tebopeghat, *Artfteules ghevraeght fijnde waerom'tge-
drouoitne &£ fchoon rs benumwordt, dit uecnesblmden Mansvraeghe, antwoorde
WoviMem hy, Siet Diogenes JLaertiusLib. V. In Artliotele. Alsoock Si&imt/trm.
SddatT* - ^"deipulobritudinu. Dejehoenbeyd da lichaemt, feghtCicfro* , bt-
meeght onfi eoghem doer een bequaeme t'faemenfihickinghe der leden j h$ vet'
*Life i, dtntaecl^one daermedevoornemelick t dat alle de gbedecItcn doer een aengbe-
•ffkiis,. maeme lieffelictiheydmet matkanderen over-een uomen. Ohelijck net <iati
^giieen wondfr en is datwy eenen fondcrlinghen !uft fcheppen inde
khooaheyd der nauwelkker lichaemen, foo 15 bet veel mimverwon-
jder«oswaerd^latonsdeKonfligenaeboetfing«e defer fchoonhcydriodb
al beiei behaegiit dan de natuerelkke khoonheyd felver ; niei alleen
om datwy daerin bemercken fooe gheluckighlixk de Konft metdc
nature ftrijd, maerookoaidatonsgnemoed ficbeeflmael doordefe
befchouwinghev<rvrolkktvindcndefiiacblijfchapniei langer en kan
binnen houden, net ontfpringt vanvreugd, hetjuycht, het berocmt
fob door een heymelicke gunftedir het den Konftenaer toedraeght
€veflalsofhetfodaenigh£iiw€rckfi:lvef uyt fijnen eygbenen boelem
hadde voord-ghebracht. Den Konftenaer die met K$oper endemct Ifer
tror/ieiende de nature door de K&nft betemt, gheeft de Kjnft- tievers gbenoeg-
ftem bericht door mat middel 'ti{pf«r onfen tvdle onierbevigh tfordt gemaeckjt.
* Bafil. Se- 5eght Bajilius *. d' Ooghen der gbener dte t behendigbe werck -van em aer*
Epifcopijs dighftock-Beeldbefichtighen, blijveneencn 'angben tijdghebecht aen'tgbene
0£a?.xtv. huneerjlvootquam; endcalsjynaederhand'tgkeficbtvan'teenedeelop'tan-
4mbegbmuenttfiaen%fy verliefen haer felven, metuetende wot hunbefi
p>a**e
|
||||||
__....... - - -■ ■
|
||||||
des&chilHerKohfte. Uy
Watre eerji en nteefl te hefchouwen fegr HimerifM *, XVmnterenspjicbt ecni- Apu.t Pho
ghefraeye Schilderijen, Stattten, ofteoot'i eemgcandcregheejlige hand-werken tjum, entmoetenda, (eghc Diottyfim HalrcarnaJJ. *, de joetigheyt enftbvonheyddie daer in te vinden isghewaer word, bet bovdtfich dan vokomelick vergtnoeght * de fonder iet meet te begheeren. Ghera-eickt dat ons dan in de treffelicke Comp, wercken van groote Meettcrs defchoorheyd der dinghen felver ner- aonainum, ghensnae (b kradiiigtolick beweeghr, als de voorfpoedighe ftoutig- heyd der Konlte, foghebeurt hct oock menighmael dat de levendc fhelijckenifff van leelicke endc afikhtighe dinghen niet min vermaec-
elickbevondenwori.it als degclijcke iirevandallerfchoonfte licha- men. Wy aenfbouwcn de Scbilderije van een Haegdifje, van een Simme, van Ttoerjites tronie met lufl ende verwondcringh, feght Tlutarchus *, meer om de dePoetis ghelijckemffe dte try dacr in jlen dan omdefchoonheyd. Want alboewel men aud. hetghene njijn eyglxen-natnre leelick is niet en kanfhoon maecken, d'imitatie van jchBsne ifleeUcke dtnghcn tt>:rdnochtans fonder eenigk onderfcbcyd gepre- fen. Leeft denfelvighen aurheur^wpo/TLib. V. quarft. i.waerhy de *>antiche gheleghenhcyd defer faecke v i d-Ioopighhck verhandelt. 8. Konlt-haeters sn andere Idioten bc-hocven kch overfulcks niet
eens meer te verwpnderen wat kloeeke en ichcrp finnighc verftanden daer medc voor heBben dat fy "de konltighe wercken van grooteMee- fters met fuktCeri cijd qir.ftigen aendacht befich igen, Wy vinden onsfet- ven met Itchtelick metgoene dinghen verf.ietigbt, feght Symmaibus *fi plagt Lit) v. eock he1- ghens vfrmaechehek is onfe begheerte meeft te yerwecken als hct onsge- &P1"' * •« ■moed ten naejien by fchynt te vervuUen. Hoovaerdighlick neuf-vvijfe en koppighe menfehen, die met een fmaedighe verwondcringh het ghe- riebun niet aen en ftaet vaerdighlick veroordeelen ende verwerpen, bchoeven rich mfgelijks daer mede niet te quellcn dat maghtige fchat- Tijckehefhebbersweynighdaer nae lchijnente vraeghen wat hethun koit, alsfy lkchtshaerenhiftmoglienboeten; gemercktdele dinghen gheacht behooren te wofden nae het verghenoeghen de Konft-ken- ners daer in fchenpen. Hy moet een dieper inlicht in defe dingen freb- ben, die daer wel van meyntti' oordee'en. Een Konft-ghelcerd oogh kau maer alleen beipeuren w-K daer in te vinden is Itk achte dat ivy. defe ■d;* hen behooren aentejlen '; feght Gcfro *, fprekende van den ongeloo- f'b.iv. in felicke prijsdiecertijdsopdelCrmft-rtuckenghefet was, nae dat fewer- Vetrcm, denghevaerdeert in het oordeel'derghener die eenen fonderlinghen treck tot de }\pnjle bebben Het en is ook fo heel vreemd niet dat het defe wackere verftanden hno^h-noodigh hebben gheacht den prijs te verhooghen^ het migh mach vvel wefen, fegghe idc, dat fy de Konft nae het exetri- pelvan Apelk's willens en wetens hebben foeckeh te verdieren ;ghe- merckt die dingen maer alleen by vele menfehen in grooi.e achtingc I worden
|
|||||
•*
|
|||||
66 Eerfte Boecfc
worden ghehouden, de welcke van weghen haere dierte quaellck re
bckomen fijn. Ghelijk die dinghen veel tijds ongheacbt fijn , de welcke wy te huys ende in onfe vermoghen hebben ; foo gheviel hetoockdac Pratogenes ;ert»'jds in fijn eyghen Vader-land aJh een ma» Vankleyner vvaerde verfchoven Iagh, toe dat hem Apelles door een ganfeh lofFelicke liftigheyd in de kennifle brogt. Want als defen goed- aerdighen Konftenaerin heteyland Rhodus gelandet wefende, Proto- ^»Mnaedenprijsfijnerwerckenghev^aeghthadde , fo bevond hy dat Pme-iencs een feer ghering gheld voor fijn werck eyfclne -t het welck .Afelles dapper verdroten heefc; dies hy oock op Prote^nes verfocht, dat hy hem fijne wercken om vijftig talencen wilde verkoopen ; uyt ge- vende.dat hy koop-luyden ghenoech wift te vinden de hem die felvige voor de fijne fouden af<oopen. Defe gefchiede.iifle heeft d'lnwoon- ders van Hindus haere ooghengheopent, om niet aileen haeren Kon- ftenaer beter te verftaen, maer oock om te verhinderen dat lijnc Schil- derijen niet en fouden vervoert worden; alhoewel Apelles van fijn voor- nemen in het nvnfte niet ghefint en was te wijcken, tot dat fy den prijs dien hy daer voor gheboden hadde verbeterden, leeft Plin. Lib. xxxr. Cap. 10. p. So en valt daer dan op die ghene niet met alien te fegghen,de
welcke haer ge'.d liever aen eeneerelick ende onfcbaedelick vermaeck han^hen, dan dat fy haere vaederlicke aengheerfde goederen met iBM.tccll braflenendefwelghen, met dobbelen en tuylTchen Iichtvaerdighlick ' fouden door brengen. Plutarchm* verhaelt ons dat Marcellus, een vvijd- beroemd Veld heer, deeerftegheweeft isdiede RoemfiheStad totde kennifle der Grieckfcher aerdigheden aengheleyd heeft, ende als hem eenighe daer over beftonden te berifpen, hy en ftoorde fich aen haere woorden in het minftc niet, achtende defe fijne daed boven alle ande- re groote daeden prijf-waerdi^h te fijn: rele hetuygben feght Sueto- * in Iulio, nius *, dat Iulius Gefar allerley edelegefttmten, tafereelen, beelden, midgae-
Cap- 47• 'dersoock_vele aniere dinghen naed'oudekonft J>efneden, feermotdighlick heeft opgehocht. Wy fouden ons felven eenen oneyndelicken arbeyd op den
halslacden.indien wy beftonden alle de Keyfers, Koninghen, als oockveleanderevermaerde Yorftcnende&cpublijcken op te rekenen, die defe Konften metgroot gheldt hebben beraelt ,• dies laeten wy het nu hier bvb'ijven , den Leferonderen tuffchen tot hetneghenfte t'a- pittcl onfes tweeden Boecks uytftellende ; want daer hebben wy dies aengaende eenighe weynighe exempelenaengheroert Immer blijft * Ecioga. die altijd vaft, dat ieder een, nae het fegghen van Virgilius *, door een hy-
2> findereghenetghteverruc'tttpordt Over fulcks begaen oock die ghene eenen groven mis flagh de welcke't vermaeck van anderemenichen
foeckeo
|
||||||
1
|
||||||
-
|
||||||
dcs Schilder-Konfts. Sj
foeekenteverbindeni>end'eenofd'andere verluftinghe daer fydoor
eenheymelicke toegeiieygtheyt haercr nature fchrikkclijk op vcrio**inptr<0 (ija. Het enkannietmeighejehieden, leghtALtiawus*, datalltdtngbtnm faU\foty doojie van teder tcnjcbwnJoHdtnftbyncnfi en mogen toy ottk niet verhoftn ptini d« dateen tetterJijnen arbcydaen alUrley dmjbtn gttvtUightuk bangcnjal. hen Ammali. jonghen tlmtus geeft ons eenen raea die vol is van onderhnghe vcr- feus, draighiaeuihevdendebelcefdheyd; Laet em undent menjebenvtmatek + ijjj.jx. met ten vaerdfyh verlej bejeghentn, leght hy *, ten eyndedat my in onfi met' jpift, 17, infiingben verlofmtgbten vttwerven. De volghende woorden van Seneca hetx.cn medt bacr ghewigt j Wat kent^bj ojbrtnghen, leght hy *, tvaer- * deTian- •mhytiicetverdttnt oejirajtte wordtn dieeenengrotteu enioffelkken imob jui.'M'i doerhetofgaedertn van warmer* endeyviore wertken naejaeght, dandiede*'*''*' fibnften van onbekende «fte tock ongbeacht ambeuren opjoctkt, tn het midden van/o veledutfendBvecken, welcken ofjthrtft en bleoteuytfijdefijn votmaem- Jle vetmauk is, niet an den nacnde dangeeuwen engafen. M ^cr miiichicn fid jcuian daer niet veJc teg hen hebben, dat mannen die haere grootmo- ghenheydt met een behoorelkk* grootmoedigheyd beandw ourden fcetgbenietdeSeraerdighcden londer milieu ghebruyken^alhoewel hethenuegendeboiltiteeckt datgemeyneheden, d'aenmerckinge hacres ghcringen ttaets aen een hjue fteliende, niet allcen haere kley- ne tTiittdeienmaeroockhacrenkoltehcken tijdinhetbejaghvan iuic- kedorrc ende onprorijtelicke ve»lurtingktn fonder eeug achierden- ken verirm-Jtcn. Lhenr delentotai.twoord j dat liedenvan redelicke middelei. haere Konft-liefde leer wel oettenen konnen, londer daer door opgrooiekoltcn ghe^eght te vsorden j aengheuenderragh- tighe ciiivijckeli el hebbershaere Konit-kamers ei-de Galenjeu met ailecu tot haeT «)ghen vemaeckmaeroocktot vermaeck van andere vtrciereii, athtende haere koften wel beftedet Gjn ahTe haeie HuyUn door den aaghenlickkhen tceloop der Konft-hevers kneien. fccaec voorder aen te merc-.en dat dele cerclicke en prijlehcke tijdkor* tingen het onrecht met den naem van dorre ende onnutic vcrlultingen. ghcbrandn.erkt worden,want hoekann en doehmet enigen lchijn van reden ltaende houden dat dele bctrathtinge, door welck ons loo mc- mgvuldigevruchte worden verichaft,vruch\eloos ibude ujn ? 't lchijnr, em de waerheyd te legghen , vecle eer een Land-nutte oeftenig te we- fen ;ghetnercKt derechte fchoonheyd det naturelicke lcneplelen, eenen ghetweiden vvegh om lot de kenn.ffc des heerliCi%en Seheppers te becer te gheraecken, ons door dit middel te verltaen gegeven word; behalven d<t dtfe befchouwinge,door d' exempelen van eenighe voor- Jcd eneghetchiedenilfe t onfe herten menighmael tot de deughd aen- pricKek.envandeondeughdafkeerigh nueckt,foo Vrordt oockons I ij bslwaert
|
||||
6.8 . EerfteBoecfl
befwaertghemoed door defe verluftinghekrachtighlickveHicht;ja,
4' ontemmelickc minne-tochtend'onlcflchclickc wratck-luft plagh- ten mede veeltijds te.verfterven in 'therteder ghener die veie mer de Kunltophcbben. Wat dc minne-ituypen belanghi, Properiw* geeft onstcverftaen datdeKunft-minne eenkrachughmidddis omdefel- yigheV ove'rkomca. Soo vernemen.wv oockuyt Plutarc'hus dar grmi- ichap cnde quaed-wiiligheyd ghee.n r-Jerberghe konrcn ghevinden in cenKonftrlievende gcmoed, 'it n is ons met onbekent dac eewehe ©rider den valfchcn fchijn vanKonft-liefde haer \erkanckerde glie- moedmetallerleyqttacdwillighe aenflaeghen en (limme grepenhey- inelick beh'gh houden : Van defe lpreken v>y nice : 't gheneuy feg- ghen , is maer alleen te verftaen van 4' ongheveynfde j.ief-hebbers. Bemercktfe wel, doorfietfevan btnnen en vanbuyten, neemtgoede acht opallehaerdoen en laeten , fy fullen u onglietwijfelt een over- blijffel van d' oude guide eeuwc fchijnen te (ijn. Want waer vintmen docli erghens een oprecht gemqed, ;t welck de foetigheyd defer vri'er Konften gefmaeckt ende ingedroncken hebbende , lich onder de (laef* fclie tyraimije van den blinden minne-God laet betrecken P'twelck (Ich ghewillighljcklaetfleypenenfleuren waervvaert de roeckeloofe ortgherufte.ftact-fuchtd'arme menfehen plaght. te drijven ?'t welck eenbehaeghenheeft inonghebonden acluerkla>p.")'t welck verdwijnt in een felf-quellighenijdigheyd^'t welck anderc met een fmaedigfce hoovacrdije veraclit ?Hetfoeckteenftilende§befuit leven te lcyden fonder yemand t' ontruften; 't haeckt maer alleen nae welbehan'ghen Kamers en Konft-iijcke Galeryeti; hct en kent gheen grooter forghe, lietenonderhoudtghectinieerdere Wenfchdandat hetden overighen tijd fijnes levens in't midden defer verluftinghen met een gheluckfali- ghe onn oofele onghemoeytheyd moght doorbrenghen. Ditisden rechten aerd vandeKonft-lievende herten. Indien fvdan evenwel met yemand een krackeel krijghen, den foen wordt daedelick ghc- maeckt, voornaemelick als fy met dieghene te doen hebben dewelcke defe Konften toeghedaen ftjn.Polemon heeft fulcks uytdermaeten wel- begrepenende in twerek geftelt; want als een groot Lief hebber van juwelc en alderhande koftelicke fegel Ringen hem met bitterc fcheld- Woorden vinnighlick tekeergingh, hyenheeft fich dele hevigheyd niet eens aenghetrocken , fijneooghen maer alleen op cenen feghel- Ring ernftelick llaende ; wacr over net oock ghebeurt is dat defen goe- denmanfijnentoorne ftaends-voets vallen lier, feggsrnde, Verbeydt- eta weynij] , oVolemon, befichtigt denringb in eenbeldcrelicht, enghrfult' daervelemeerwercksaftnaeckjn. Siet Plut, dcira cohibenda. Gbetvi(fe!ick,i fiet-fachte Konften verinorwen'tvcrjland, monfe maniere plagbtenpcbte fchicken,
|
||||
Dts Schilder-Konfh. . Up
{chicken n/ie't ghenewy daghelickjplejw, feght OpidimZih. tll:T>e Arte.
Rguwt ongheboxde Landouwen, feght Petronim Arbiter4',,fijn langher w^'#Lib. 3* Jheett befiet j mm kan daerenteghen 't woo rdfio bapft nietfpreken', ofmenfiet ^net4» dedttnne rijpvorft nock alvroegher indegeplorgde Aclters verdwijnen. 't Gaet in onfe herten even[00 met de gramfcbap toe : GbehjcJiJy baeren neft inde ivoe- Jie onbefiende herten maeckt, fio en derftf'y bet tvelgbefielde ghemoed niet eens gbenaetken. yirgilim, als by belchrijft hoe Mneas nac yele fuckelens in Africa gheUindt.fij.de de nieuvve balfgheboude ftad Carthgo befach, heeft een leer aenmerckelicke.plaetfe -} Jiier u eenfchielickdgdegentheyd ' !*t«f A voorghe-jallen, feght hy*,die lF,ne<u 'vanfi/ne vrgefi bevryt en metgoede *in$aty- hoj/cvervuh heeft : Want onderintujfchen dat bydi komfte dcr Kpninghi'ntie rito,'' vcrmacbtendcjljitzoogen in eenengrooten Tempelop elck byfondere werck-ftuck. gheflae^ben hield, dew.jl fjyjhh.mede ever de Fortuyne derftad. > over d' arbeyd- Jx embeyd des wcrcls, over dejt naer'yver dcr f^mftenaeren yer.tponderde, hyfach daer 't rocm-ruchtgeghevccbt deiXrojaenfchen Ocrlo^bs ordenteltck afgbemtelt. Agamemnon, Priamu^ t;n Achtllesibjierer bender fcbrick,waeren in defe&hil- d-'rye niet vergetett.< }\'a.er_over M.ncmfitllejlaende en weenende, 0 Achate!, .-'■ »' fyie by , wot plaetfe, mat Zmdfchap 11 daer in dengantfcben aerd-bodem niet vervult met de F.imevan onsverdriet. Sie, hierisPrimnus ; aenfchou hierde leloomnjhe van 't^bene pijjptick is j d' ettendigbeyd der flerffelicker ntenfcben wirdt bier met Htaerekkghten befchreyt. Vrees niet % defe Fame is onfe behoitf deniffe. Dus fgrackj}], yerfadifrende fijn gbemoed metd'ydele Seinlderye, gbstp eldighliufycbtende, en bevocbt'gbendefijn aengbefuht metovervloeyen'de tracnen. Servias treckt een bequaem befluyt uy t defe woorden des al- ler ftaetelickftendiehtersjyEnfcw vondfieh fduen dapper beducht, feght liy, niet wetende wat te gbevoelen vandemanierendcr Africanen ; tot dat hem't Asnfchoxipendefer Scbtlderye van fodaenighen bekpmmerniffe bevrijdt. \Vant dieghene detpelcke Oorlojoenafmaetett^ fihijnen de deugd tebeminnenm met medelydengbcraeck\ttefijn. 't En is h:er niet van noode dat wy de nutrigheyd defer Konften breeder, verhandelen, ghemerckt wyin 't achtfte en't negenite Capittel onfes tvveden Boecks van het menigu vnldigheghebruyck defer Konften'als oockvande cere die men da«r mede mlegghen kan wijd-loopighlick fpreken 10. Stactons maer alieenaen te merckendat defame der gene r die
h^ergrotegoed met een grotergemoedt gebruyekengenenlafthjdB'n kan, wanneer fy het ghemet van defe met min vetmaeckeiicke alspro- n;telickeKonfteiinetongheIoofelickekoften naejaeghen; behoudeas dat fy defe haere Konft-heide befcheydenlick weten te maetighen , al- tijd goede achtmghe daer op nemende d»f fy haercevgenoachtbaer- heydniet en verwaerloofen de wijlfed'aenfienelickheyd defer Kon- itemner eenen qntijdigen ernft foccken ftaende tc houden. Hoe ver- , ■ I iij ickncke |
|||||||
-
|
|||||||
7
|
||||||||||
7© Ecrflc Bocck des Schildcr Konfls.
fchrickclickwas c«rrujds de hoog-gheduchte Majeftey t der J^oomftket
Keyfers in de gantfche wereld ? evenvvel was het den Key fer Adrtanus onmoghelick de bitfige ichiinplcheuten van Afollodorus den Architect t'ontgaen,diehemleehckoverhaeldeomdathy fichvan wegben fijne Konft inhetSchilderenderkouwoordenluyd-iuchtigerberoemde dan het fulckcn Monarche wel fchcenre voeghen. Xtphtlinus verhaeltdefe ghefchiedemffe brecder^met eenen oock befchnjvende wat droevighc uytkomtte daerop gevolght is. Den Koningh Aniiochus, toegenatmt ApudatheIfifhunes, hceftinlghelijcks, iUfolybm *ghetuyght, den fmaed van na»ura . fijne onghemaetighdeliefde tot dele Konftenmoe ten draegben. At- Lib. v. talus,&\t van weghen iijneprachtighe grootfeheyd eenen geweldigtn foph"0 »aem boven vele andcre Koninghcn heeft verworven, vvordt mede in d'oude Hdtorien mifpreien, om dai hy iichn;ttalleen tot het maecken van waffe Beeldekens maer oock tot het gieten ende fmeden van Ko- perwerck begaf, fonder eensom te fien nae de beltieringe Jijnes njeks. Stet Iujiintti U.b,XX-XVl, overfulcks Ichijncn oock de volghende * in Peri- woorden van P/«f<irr/w/goude letteren teverdienenj Wanneerons fe- ci*, circa nib merck wel bevalt, iegnt hy *, het en volgbt daer uyt niet iat wyfelfs oak intuitu, tie hand aen het mtrckjouden merjehen ttjiaen. Alt den UpttinJ} fbttiffut finin Sane in etn bar.ckjeJeerbefell- op ten inftrumem boordeffelen,fchaemt ghy u nitty feyde hy,fi aerdighlick tefpelen ; bet bthoou eenen t\pntnj) genoegh te'fijn dat hyfichfek em nu en dan verledi.Jse tot het hooren dtr Mujijkf , en by doet de Mu/en gheneegbfiertie eere am, manncer >yjitb niet en verantitaer- dight dieghenede ve'.cke omjir^dfyeten met j-jne teghertwordighe$d ah 't \a{- fe gee ft te vereerelicken : Maer het jilftmoej men van fbdaentghe J^onjien brenjit temeghe dat onfenemjlontrent dinghen van kleyndet waeram i»fi onachtfactnheyd tntrent rneeideredifijben cntdeckt. Dacr en is nergh.ns een naedigh jongh-man tevindende welckeden Ivpiter die te Pi fa gbebynghtis befchoutvt bebbende , menjebt teften Phyai'ij te jjjn, gheijCk nunandt mede frenfebt eenen Polycletus te fijn , alhoewel hem de luno die te ia>/,cs ghewijdt it dapper tvel aen flaet, Een tnotdigb jon^h-man rnagh inj ght lijck\t eenen fondtrlingben treck\tot de Poefce bebben, fonder datr>% n chiant Anacreon, Philemon , en Arihtlocnus haei e fortune Jat berrijden. Want bet en is niet nood-faeckelick dat ah ons cent J} merck vermaeck.eltcl{jihijm tejijn, dat toy denwerch-meefterdaerom vanjtonden aennaevcljitns waerdjouden ach- ten. CietBoethius Lib. I. *rtisMitfic<e,Caf. 14. Wy hebben ce 6childer- konftc tot nochtoe in haere eerite bcginlelen acnghemerckt i volght dat wy den voordgangh defer Kvnitcn »n het naelten Boeck *er- handelen, |
||||||||||
HET
|
||||||||||
.
|
||||||||||
71
HE? TWEEDEBOECIC
Denlnhoudt.
GH E L Y C K wy voor-defen ghefien hebben
Jatd'aengheborene toeghencyghtheyd om al- ierley narurelickedinghen vaerdighlick nac tc boetlen door't behulp van een welgheoeffende fan- tafije wordtopgheweckt, foo ftaenons nochvoor der verfcheydcn middelen aea te merckcn door welcke defe volgh-Iuft meeren mccr op de been ge- holpenen tothetfatfoen van eenvoltrockenkunfte ghebrachtis. DenalmoghendenGod, als wefende den eenighen rijcken fpringh-ader alles goeds, word hier God/ruchtiglickind'eerfteplaetfe geftelt-.wiens oneyndelicke goedertierenheydtdeherten der Ou- dcrs gheftaedig hlick verweckt, om goede forge over haere Kindcren tedraeghen,ten eyndedat haere lief- ftepanden ghetijdighlickinhandeneenes goeden en« de ghetrouwen Leer-meefters overghelevert fijnde, nictalleen d'eerfte grondflaeghen maer oockd'aller diepfte gheheymeniflfen der Konfte van kinds beenen aen moghtenindnnken. Indien hct dangheviel dat de Leerlingen haere leer-jaeren ghceyndight heb- bende 't goede voorfchrift der Mecfters aehter den rugghebeftonden te vcrfmijten, ende haer eyghen hoofd
|
||||
- ■
jft*
hoofd tot naedeel van dekonft te volghen, fo plaght
devreefevan ftrenghe wettcn teghen deverdervcrs der konften ghemaeekt defebacre onghcbondenheyt kra'chtigblie.k ti,hitoomen:vindien fy dacr entcghen van oprechtigheyd haerer eerftcr onderwijfinghe in het minfre niet ghefint waeren af te wijcken,fo wier- denfyindefen ftandvaftighen loop dapper gheftijft doorcenenfekcrenNaer-yvcr, oftCi£mulatie, die de wackere ve'rftanden ghcen rafteliet ghenieten tpt ela.t fy niet alleen haer Meeftersashterhacldcr: maexoolj: de Meeftcrs haerer Mccfters te boven.gingen. Doch over mids d'outfte cnbeftcKonftenaeis de vooinaem- frekracht hacres wereks niet ioofeer enfrelden in't ©pghepronckte cieraet van fchoone en koftelicke ver- ■wenalsin eenilechterTencmanierevan wercken doe rer tijd ghebruykelick,,fo plaght fich d^fen «antfch prijfwaerdighen naer-yveTonrrentd'eenvoucUgheydt der Konftc fo gheluekighlick btfigli te houdt n, dat de Konft*gherige Nae-yveraersdefotte vermaeckclkk- he'ydder konfte (die uytfulcken onbedwongen nae- volghingheontitond) recht ghefmaeckt lubbende, rneteenen oocktot meerderncerftigheyd ontftcken wierden , niet alleen doer d'aenmerckinghe van het menighvuldighe gebrnyck defer Konften , maer oock door d'aenmerckinghe van d'over groote eere die de iKonftenacrsallent halven platjhten te^cnieten. De- fe ghenoten eere was't fmae-kelickc hengelacs, waer door haercn vlijt wierd opghefcherpt om fo gtetigh- lick naede Konit te fnacken, dat fy haer felven met de -idaghelickfch'c-Konft-oeffcningh van andere Meefters met
|
||||
nietlangher en verghcnoegden,foeckendcaltijd door
eenvrymoedigheftoutvaerdigheyd yet riieus aen te vanghen. Dus vklen fy dan met een dappere koen- heyd aen't werck, fonder nochtans de behoorlicke forghe die tot defe deftighe Konften en tot het bejagh vanenen onfterffelicken naem vereyfcht wierd te ver- fuymen; want fy gaeven defe noodwendighe forch- vxildigheyd volkomenlick te verftaen door een gants offelickeoprechtigheyd haeres ghemoeds, wanneet fy naemelick baere wercken openlick ten toone ftel- den, om 't oordeel van geleerde en ongheleerde men- fchen te verfoecken. Ghelijckevenwel denhittigen ernft des naeryvers, "t verlangh nac ecnen onverganc- keheken naem, cn'tmeefte deel der voornoenuler middclen fonder d'algem eyne gheruftheyd van vreed- faeme bloeyende tijden niet vele vermoghtcn, foo was de byf ondere Fortuyne des Konftenaers een fon- derlingh behulp om de Konft ende den Konftenaer te voorderen« |
||||||||
• ' . . .
>■ ■" ,....■■
K CAP,
|
||||||||
74 [TweedeBoecfc
Cap.L
E N almaghtigen God en d'albefchicken-
de Nature, die anders niet en ichijnt te fijn dan een on-
■m TfttSjk vcun(*Crlicke wet» waer toe den Schepperde nature- [3 \QfJHrJQ licke Sehepielen verbint,hebbenonghetwijffclt de vin - rgi ■ m-ftS*" dinghe defer vo!gh-konftendoor haer exempel aller eerft veroorfaeckt: Nietdat wy't bewijs hicr van uyc de Beemden die met Bloemen gefchaeckiert fijn , ofte oock uvt de wolckn efl geftern- ten behoeven te haelen; want fodoende fouden wy met de laffc So* iMptooe^ phifttfche ydel fpraeckeal te vele geraeynfchap hebben. Ghetvjffelickj mio l«*^j"egt phihjtrams +jnditn het ieman lujl natdewijfe der Sofbijien tejfreken^ wm* ie ScbiUer-konft if der Godenvond-,niet alien* ten aenfien van deveelvoudige gedaenteH daer mede dtgroene tvcyden door't verloop der jaer-getijden befehil-
dert fift,tnatr oock ten aenfien va* die Sn^enwelcke ons in den hemelvertoont worden. Het en is hicr met geen kaeckelen te doen; wy fouden groo- ten reden hebben om onsftlven overde diepfinnighe welfpreken- hcyd der Sophiften teverwonderen, indien fy defc faecke met een kort en gaed befiuyt foo lichtclick konden beweeren. Nu daer en te- ghen ishei ons maer al tevele bekent dat d'aller vrolikfte vclden de Ronftweynigbaetc bybrengen, alhoewelfede Befchouwers dapper feer vermaeken; dat 'smenfenen vernuft degefterntennaedc gclijke- nifle van roerendeende onroerendedingen afgebeeldethecft; dat het onghewifTe maeckfel der wolcken veeltijd verfcheydene ghedaenten fchijnt aen te nemen, nae dat d'een of d'andere loflen iaval onfe onge- gheftaedige ghedachten herwaerds en derwaerds vervoert. Het beelt \a.nPaUas, 't welckieft bekent is by den naem Palladiitnt, a!s oock vele andere beelden die't byghdoovighe Heydendom fich eertijdsbe- roemde van den Hcmel ontfanghen te hebben, en fijn mede geen on- wraeckbacr bewijs dat defe Konften van den Hemel nederdaelen; 'tVerficren fodaenigher dinghen was enckeleydelheyd , 'tgheloo- vea is gropterflechtigheyd.: Ghemerckt het feker gaet dat gheweldi- fhe K<5iiinghen wel eer eenen fondcrlinghen luft daer in ghefehept
ebbendat fyde volghende naegheflachten door't eene or't andere ,f. .a valfthe mirakel widen teblindhockenen by den ncus te leyden.Sf. Lh- XIX 1? eat * bcfchrijft met wat vooreen moeyelicke verdrietfaemheyd de ver- * *3 maerde Scad EbhefitsCich daer over plaght te beroemen dat deforghe van degroote Godinne Diana en van't Hemelv allighe beeld haertoe- betrontwasjhec en quam d'arme Inwoondersniet eens in den fin te vcrmc)9ficnditli\xQeen>.-£lexanttrijHfihe ftajue voor een Hemelfchc in d*
|
|||||||
•--—■ ------------------------------ - ._________________ _ .__.. --. - -----
|
|||||||
wpm ' * 1 ".....
•des Schilder-Konfts." f$
de vuyft haddc ghefteken. Want als den Koningh Ftolemety verfchey-
dcn fraeye Konftenaers van alle kantcn heymelick ontbodeii hadde, fo ilt dat hy hun laft gafeen uytnemcndc fchoon beeld van Diana in het verborghen tc maceken; fich ghclactcnde als of fy eenen rijckenloon en overvloedighe cere voor harcn arbeydt hadden te verwachten, 't werck gingh op defen voet vaerdighlick voord.- Dae^ wierd onder- <ntuflchen een heerlickemaeluid voor de Konftenaers, teghen datfjr 't werck vol-eyndct fouden hebben, ghereed ghemaeckt in een banc- ket-huys'twdckyantevoorenmetopftel was onder-graeven. Diesfy oockal tefaemendoor'tinvallendesloofcn vloers om hals gheraeck- ten ; en het viel den Koningh licht de wereld wijs te maecken dat fulcken treffelickcn werck uytden Hemel quamjhydocht dat nie- man dit bedrogh, de rechte werck-meefters van kartt geholpen fijnde, foude melden. Leeft Suydas, of reliever Ifidorus Felttfiota*, want Suydas * Lib. IV. heeft hem deft: Hiftorieontleent. Epift. 107. 2. Ue wijl dan het Sophiftifche en *t Hiftorifehe bewij's beyde on-
vafteaen, fowordenwy vannoodsweghenghedwonghcn onfen toe- vlujtpttcncmentotd'eerflemenfihettdeiDelcke, nae'tfegghen., van Cen- firmio *, uyt bet weeckeflijckvan Prometheus ghemaecktfijn ; Want Jo beeft » rje ifa Demecritus ^tbderita eerfl van alienftaende ghehouden dot de menfcben uyt natali. water en modderachtighe flijm voord-ghebraeht fijn gheweefi. Dit is onghe- Cap. *i tvvijffeltdenfekerlten wegh; ghemerckt nieman/ten fyt'eenemael van de rechte wijfheyd en kennifle vervreemdt is, eenen anderen Pro- metheus erkent be nevens d'onbepaelde kracht der Goddelicker voor- fienigheydt ons door Mofes indeHiftorie der fcheppinghe voorghe- draeghen. fiet Genef. II. 7. vergheleken met LaBantius dtvin. indit. Lib. SI. Cap. It, RttoockTertuUianusdeRefurr.carnis. Fuhentius Lib.II.My- thol. Bajilitu SeleuciieEpifcopmorat.il. Gregorius jNyfJentts deHominisopi- ficio. Cap. 22. waernyt'het oock ontftaetdat den felvighen Gregorius fich niet en ontfiet den menfche in een andere plaetfi: * een aerden Jia-* ^ra t j_ #e tub' te naemen, De menfch, indien ghy hem niet en mif-neemt, is Gods beeldt Beatitud, feght Minuc'tus Felix Oilavio. Den alter kunflighften Wader en Werck-mee- Jler de:gbefchaeten werelds, feght Clemens ^ilexandrims * heeft ons, 't ge- *Protrep- heele menfchelicke gheflacht, levendigbs flock-beeldenghemaeckt. Sttjdas inf. ti so. gkelyckjjprekendevan Adam, defen mas d'eerfle ftatue, feght hy,een beeld nae Godgheuaemt-^nae't tvelcke dezantfche konfiederbeeld-fnijders gbericht tnoetworden. So was dan Adam d'eerfte ftatue van Godt ghemaeckt, ghelijck Lots Wijfde tweede gheweeft is. Gbedenckf Lots Wtjf, feght onfen faefeghmaeker, Luc. XVII. ?2: teneyndedan dat wy haerer jwet ikht en fouden vergeten, fo fchijnt het dat deHeere haer in een K ij •duerighe
|
|||
7$ TwecdeBocck
£jk; duerighe ftoffe heeft willen verandercn $ want Ptiniut *ghewaeghteen
XXXI. fekere foorte van fout ftcen die'tyfer, naede maniere derfteengroe-
Cap.7. ven wederftaet. Alhoevvelde wonderbaerebeftandigheydtdeferfta-
vidtquo- tae, indien wy Aureliut Prudentius gheloove gheven, niet en vereyfch-
que SoW-datmen fichdegheduerfaemheyd van icken we:e niet wat materie
numCap. foude voorftellen. Sy mierd door en door wet een fekereverftijftbeyd ghejlae-
J r * ghen, feght hy *, en-de Vrouwejlaet doer, ghelljk\ Jf eerfl in een fmeltbaere
^Hamar. jieen verandert isgheateji, alt nocb hhoudende in haer beeldal'tghent daer
tigjnia, -m van te veoren tefien was; haere. levaHigheyd, naemelick, batr cieraet voor*
hoofd, ooghett, bayr-tof: Haer otnfiende tronie mfghelijcls met tfaemen haer
lynne te rugghe ghedraeyt verftreckjn ons een gedenck^teye^en van d'oude mif.
daed. Ende alhoemelfygheftaedigblick in font fweetverfmelt, nocbtans wordt
de vohomenheyi van haere gbedaente door defen vhedigen afgangh in't minfte
tuetverfmaelt,grooteveekuddenenfomen.oOck\depinpnaeckelickeHfteenfove~
U niet verdtlnnen, of daer blijft noeb edtijdt vtcbtigheyd ghenoeghom andere
kttdden te laeten licken en't afgheflettn 'vel te vernieuwen. Wy en moghen
hier'tvoorbeeldvandeverbond-kifttnietvoorbylaetengaen, ghe-
merckt den alwijfen God op den bergh Sinai aen Mofes een i-olkomen
patroon dcs gantfchen wercks heeft willen vertoonen. Siet Exod.
XXV. 40. De metaele Slanghedie achter-volghens Gods uytghe"
druckt bevel ghegoten wierd, Num. XXI 8. o. 't voorbeeld van den
TempeldienGodwilde dat hem Salomon te IerufaUm foude bouwes
nac 't vootfchrift 't wekk hy met fijn eyghen hand gemaeckt ende aen
David overghelevert hadde. I. Chron. XXVIII. 10.den Prophete
E^ecbicl, om d'inwoonders van Ierujalem op 'taller duydelickftetot
kennifle van't aenftaende gevacr te brenghen , kreegh defen laft van
God.dathyde ftadlerufalemopeenfchaelie foude afteykenen alswe-
fende beleghertende opgeblockt met Schantfen en Bolwcrcken &c.
Siet Exechiel, IV.I,'t Is mede aenmerckens waerd wanneer Godt fel-
« ver Exod. XXXI. en XXXV. ghetuyght dat by Bexfileel ende Jifco-
liah bynaeme tothet maeckender verbond-kifte gheroepcn en haere
herten met Godesgheeft vervult heeft, hun bequaemheydt ende ver-
ftand ghevende niet alleenomallerley konftigbe werckenin Goudt
Silver, ende Koper te verfinnen, maeroockom andere in defelvighe
Konften vaerdighlick t'onderj-wijfen.
»i Hetenisoverfukk niette-vergeeffchgefchietdatonsdeHey-
ligheSchrifturedeGoddelickheyd defer Konften in foveleende ver- fcheydenplaetfenfchijntaente prijfen ,• want fy ons daer mede niet allecn te verftaen geeft dat God door fiin eyghen exempel ende bevel defe Konften gheheylight heeft, maer d« hy met eenen oock door hei inftor-
|
||||
des Schildcr-Konfts. 77
inftortcn fijnes goeden gheeftsdcn gheeft dcr Konftenaeren tot de
Kontt plaghi opte wecken ende te bekrachtighen. Dies wy oock vrijelickmet Thedoretus*R.acnde houdendat Godt wil dat wy hem » Stttn. voor den eenighen autheur en gunft rijckcii helper defer Konften er- IV. d« kenncn. Dewaerheydt van dit point is fo bljckelick, dat de blinde Proyiiea- Keydeneu hetfelvighe mede befeffen ende met ronde woorden belif-tia# den. Wybebben 'tfied alter Kjnflen inonsfelvem, en Godt, den opperften Lecr-meefler brengt de vcrjianden uyt bet verberghen te voorfchijn fegt Sene. ea Lib. If. de Benef. Cap. 6. Daer is een menfehelicke reden, fegt Epiehar- tnus * , en daer is beneffens defe noch een atidere Geddelicke reden: De * Rcpubli- menfchelicke reden houdtfich befigb ontrent ens {even ende onfen daghelick- ca» Jihsn nood-drufi, De Goddelicke daerenteghen plaght ens vaerdighltck. te vet* gefilfihappen en t'ondetwyfen , ats wy ens feltien tot eenige Kpnft meynen te tegheven. Want dz Kpnfi en is met der menfehen vond, maer Gods gift • en H defe felvighe menfehelicke reden neemt haeren corjprongb uyt de goddelicke. Den Keyfer Iulianus heeft het felvighe mede feer wel aenghemerckt; Gelijck als de vogbelen ghefchaepenfijnde tot het -vlieghen, de vijjihen tot het fwemmen, de herten tot bet loopen, teght hy *, niet van noode hebben dat * orat. hunyeman defe dingjjen foude leeren iflaytfe op, beudtfefoo portals bet imtners VU. ptoghelick is, nochtans fallen fy nimmetmeer 't uaturelicke ghebritycl^ haerer ledenvergheten : Sooplaght ooc^'tmenjibeliclc_ gheflacht ( wiens levendtghe fie.'e, andersniet enfchjnttefijn, dan een opghejloten reden ende henniffe]de gheleerde heuden't daer voor dat het een fikere krachtende betjuaemheyd is om yet mat te leeren, t' onderfiecken, tnverfcheydenlicktt oeffenen)Jichfleedste begbeven tot het gheene metfijne nature befi over een komt • ende wanneer bet dengoed-gunjiighen God ghelieftyeman van defe banden vroegh t' ontbinden en defef.jne kracht in't tverck tejiellm, Jlracks gheraecht by tot de rechteiew. niff,. 4. De Konft-rijeke nature middeler tijd, alswefende een gantfeh
vruchtbaere voedfterMmocder van goed en quaed, heefthaer felven, niet ledigh konnen houden; Want fy de m*ght haeres wijdftreckenden hebieds overal gheweldighlick aenlegghende, ons door dele ongha- ondene vryheyd fcfcijnt te verftaen te gheven,dat het haer beft voegc met de vermaeckelicke verfcheydenheyd der dinghen een'weynigh te fpelcn, dewijl den arbeyd van alles voord te brenghen op haer voor- naetnelick aenkomt. AI hoevvel, wat is doth de nature anders, feght Se- neca *, als God en een Goddelicke kracht in degantfche wereld ende in haere * De bene' ghedetttenverffreydt ?om nochtans vande wonderlieke wercken defer ftcijs Lib- ghenaemder oature t voorfoo veele ons defelvighc tot de Konft dien- 4. Cap. 7, ftigh fijn, te fprekeu , foo en behoeven wy hier d' onuytfprekelicke K. iij nettig-
|
|||
7$ TweedeBoeck
nettigheydder blocmen nietop te haelen, ghemerckc n'temanfiovaer-
■Lib dighlickfirelftnkan, (e^MPliniin*,ofbet valtde nature vry mat lichterte XXI.Cap.Scfc/WerfMj VoornaemeUcl^manneer fy haer fitvenm den dettelen overvloed I, vaneenbrooddrenckenvruchtbaerheydmeyntteverluflen. Wymogheninf- ghelijcks de ghefpickelde PergamijcheOeJier-Jcbilpen, daer Apuleius* ge-
?'a AP°" wagh van maeckt, wel laeten blijven ; als oockde Pauwen, degheplackte *» ' Ttjghers en Luypaerds, beneven de Schildetye vanfeo verie anderegbedierten,3ls |
|||||||||
•
|
Lib. VII n*n'ttS * fprceckt j want defe dinghen Jijn medc van dien acrd datfe dc
|
||||||||
Cap. I. ' Konft >n 'l mtnfte niet en helpen, ofle fchoon d' ooghen der aenfchou-
wers ghenoeghfaemlick verluften. De menigbvuldighe Schilderye van d'edele ghcfieenten, deveelvemight vtacken diemen inandere Jieenen ver- * Lib. II weewf. ah Tlinius *fptceclut, konnen ons teghenwoordighe voorne- Cap.l^Lmentennacftenbyvoldoen. Enonderdcgroote mcnightevan on- ^PPtallickekoftelickekleynooden fchijmhet juweel tan denKoningPyr- rhus, dieeertijdsmet dc RftneynenQorlogh voerdc, allermeeft ver- haelens waerdte fijn $ want hy ghefeyt wordt eencn Agaeth ghchad tehebben, daer in men de neghenMw/ew ende .<4po/k met eenHarpe in de hand duydelijck moght onderfcheyden -, overmids dcplacken niet door.de Konft, maer door de nature^den gantfchen fteen in fuk- ker voeghe overliepen dat ekk een van ,de Mufen haer eyghen eex- teycken behieJ. Siet P/i»*'« Lib.XXX V Il.Cap.I Stoma Cap. 12. DeLiefhebbersplaghtenfodaenighefeWfaemc en finnelicke din- ghen Gamahe te heeten : Ende overmids eenighe nu onlanghs ver- fcheydcn exempelen van Schilderyen, die de nature in naeaepinghe des Konfts oy t haeren rijcken boefem by gevalle fchijnt uyt te ftorten, op- gegaedert hebben ; So ift dat wy degene, die voorder bericht foecken in dinghen ran dcfen flagh, voornaemelick raeden inde hand te nemcn 't Boeck by Monsr. Gafarelin de Ftanfche taele uytghegeven ondcr den naem Curiofites monies. y. Indienyeman defe wonder-wercken der nature niet en achtet,
em datfe by aventuyre ende jock-wijs fchijnen uyt te vallen; Wat fal hy dan daerop weten te fegghen datde nature veeltijds, niet met een ghevallighe fchelickheyd , maer met opfet ende ingoeden ernft het inewrk byd" eenofd'anderin fijnlichaem ghedraghen a«n fijnc nae- neven, als een feker ende ghewiffe erf-goed, plaghtoverte fetten. Soo lefen wy dat de naekomelinghen van Sekucus een ancker voor haer gheflacht merck vertoonden , even als denKoningh Seleucus felver de volkomen ghedaente van een ancker op fijn dije gnehadt heeft, Siet ItfJiinusLib. XV. Aufonius in Claris urbib. A^pianus in Syrians, Telops fijn afkomfte was met dierghelijcke merck-teycken van d' andere gc- flachicn
|
|||||||||
Dcs Schilder-Konfte. 79
flachten onderfcheyden; Soo enfoudeoock Ifhigenid, ghelijck Cedre-
ntu ons betuyghr, haerenBroeder Ore/?«nimmermeer ghekentheb- bcn, 't en waer faecke dat fy den Olijf-boom, *t onbedrieghelicke merck der ghener die van Pelopsafkomftigh waeren, op haeres Broe- dersrechtefchouder hadde ghefpeurt. Diegene detvelckeindelhebaen- fcbeftadSparti gheheeten tvierden, feghtDioCbryfoflomus*.voerdend'af- #otatjv beeldinghe van een lancie in baere lichaemen, als een gbexeit merck-tejcken detfgno. deferftamme; ende indienyeman dat merck. niet en hadde, men kield bet dae- delick daer vtor dat hy van't recbte biocdniet en was. Gregorius Na%ian%enut lpreeckt van beyde; de Spamwarden onderkent by baere lancie, feght hy * * jn Epift." De naekomelingtn van Pelops by baere fchouder, dengrooten "Aemiflius t) ad The- fijne weljprekentheyd. Sietden Keyfer lulianus ora.II, De J$. Qejl. mittium. Conftantij. Ais oock Tzctzjsin ZjcophronisCaflandran. De teratten, mae- len, endejproeten der ouders, feght Plutarchus *, verdwijnen menighmait in * De »i* dekinderen, envcrtoonenfich wederam inde kinds kinderen. Een Grieckfi 1?os **- vrouwe die ten [wart kind ter wereld brogbt, van overfpel beticht fijnde, tvierd \ J^ jVt'^je bevonden in 'tvierde lid van de Moor en ajkomflig tefijn. Python Nifibenjis, afl-eqUituI, dieuytde Spart'tvoord^hefproten wefinde nieitw'elick overleden is , had eenen Jone wiens lichaem , als hy ter wereld quaem, met een lancie ghemerckt was, a" eyghenfthap defisghe/lachts, die [no menighe jaeren verdonckert hadde ghe- mefl-, heeftfichinhem, alsuyt etne* diepenkolcl^opfchictende, wederom gbeopenbacrt. 6. Defe Konft-fucht van de befighlick fchildercnde nature foude
d' aller hoogfte verwondcring verdienen indien fy haer felven bov en dien met liet maekender ftatuen niet fchenen bemoeyue hebben. Dus fien wydat veele hooge bergen en voor bergender Zee, haren name trecken uyt die dingen welker geliickheyd fy draegen; fiet Euftatb'm ad- verfum $<).enx<;j.Dionjfij perieg. So worden oock veele kroydenen' fproyten genaemtmet den naeme der dingen diefe gelijckfijn. De gantfeh wonderbaerlicke Mandragoras en't andere gnewas der aerde gheven dit ghenoegh te kennen; fiet Theaphrafius, Diofcorides, Columella, Plinm, Doch'voornaemelick fchijnt het alle verwonderingh te bovea te gaen dat de Konft-lievende nature bevonden word fomtijds uyt ha-* ren milden fchoot volmaeckte wercken voordgebracht tchebben; ge~ tyckCarneades* verh.dt dat daer eertijds'thoofd van eenen kleynen *apudCi< Pan in de fteen-groeven van't Eyland Chios ghevonden is gheweeft «ls "ronem? de fteenhouwers een groot ttuck fteens in ftucken hieuwen. Plimns * Lib, hdc ■ geefc ons infgelijcks te kennen dat de Scheyffers, die in de Pariaenfihe ^ivina'' icheyf-putten eenen gheweldighen ftecn met haere weghen vaa mal- *Lib; fcanderbraeken^t beeld van eenen S»7fl»«$ binnen in den fteenghevon- XXXV, • d«n Cap<ji.
|
|||
8o TwecdeBoecfc
denhebben. Her en foude hier niet fwaer vallcn de waetheyd van
't verhandelde point met meerande re exempelen te beveftighen, 'ten waer faecke datwy'tghene alrcede byghebracht is ghenoechfaem hidden om daer uyt te verftaen dat ons God en de nature door haer cxempel tot de Konft krachtighlick aenleyden. |
|||||||||||
Cap. II.
|
|||||||||||
D!
|
ghetijdighcforghederOudersvoIghtopd'eerfte aenleydinghe
acr mede ons God door fijn eygen exempel ende door't exem- |
||||||||||
pelder nature totdeKonft toevoert; gemerckt goede lievende Ou-
ders haer felven inde genegenheyt die ly haercn kinderen tocdraegen nitnmermeer konnen voldoen, eer dat iy haere dierbaerc panden., d" eenigehopeen troofthaeres levens, den dock haerer afgaender jae- ren ineenfekere vaftemanierevanoptreckingebeveftigetfien,. Den deftigen philofophe Crates drong dapper hier op acn, Want hy, nac 't * de libe gene piutatchus * van hem verhaelt, gevvoon waste feggen dat dien
jorum m- man WOnderlick*velfoudegedoendie op'tfpits van de meeft verhe- I,ut onc veneplaetfenopkltmmendeinaJlerrnenfehenorengeftadigJick foude
uyt-krrjten, Onbedachte onfinnighe mettfehen, to At gaet m over, datgyfi grooten arbeyd neemt om velegoedsbjeen tejcbraepen;d4ergby nechtms kleyne firghe draeght voor uwe kjnders, dien ghy de vergaederde middelen meytt nte te laetcn ? Diogenes had even het felvighe voor, als hy,ghclijck ons &li- * Var. hift. anus * befchrijft, ghemerckt hebbende dat de Megarians haere Schaepf-
Lib. xit. Sudden beter beforghde n dan haere k'nderen, feyde.dat hy fich liever ?3P i6\'h eener|Ram defer luyden dan eenen fone wenfehte te fijn. Alhoewelnu v^p'lut deg"-ove onghefchaefde lAeganans een fonderbaere vernoeghinghe <i« AmotefcnePtenindefeonnature]ickeachtelooiheyd , foo hadden nochtans divitiaium d'ander beter gemanierde Grieckfihevokkeren enen groten afkeer van defc haere dominigeyd;'ten was hun niet genoeg dat haere kinderen
inallerhandenoodfaeckelickewetenfchappenoader-richtfoudenwor- den, maer fy vercyfehten met eenen oockdathun de kenaiffe deftr v«rmaeckelicke Konften van kinds beenen afwierde ingeplanr. 'tMee~ P y' vili' fitdeelderGriecken, feght Arijlottles* ,flaghtbaere kinderenindeSchildet' 9 "' P t\onfie t' ondermujin , ten eynde dat jytn 'tkoepen tnde in't verkoofen van allerhande Vaten ende Huyfraed niet eifiuden bedrogen warden; ofte liever, datjjde voimaeckttfchoonbeydderticbaiiven metmeerderverMiftenfektrdtr kfnniffefiuden heren onderfiheyden. De woorden van f^rr#,gbetrocktn uyt fijn Bocck dacr in hydercch.ee maniere hoeroen kinderen heboorc op
|
|||||||||||
"DcsSchilder-Kon^ Si
ap te voeden voorftelt, ftemmen hier mcde over-een; 't Is enmoghelick . .■„
dat een Frotttoe die de Schilder-konfl nietgbeteert en beeft, feght hy * , me I *£?: ■ ^ "* Jiude oordeelcn tpat van den Boeidu^r-ieercker oftc den Wevermie JQtJfens piumaii- welghefchildert is. So geeft ons Farro wel duydeliek te verftaen dat het urn. riet min een Rpomfike alseen Grieckfche ghewoonte gheH-eeft ii.dc fcmdfche jaerenvan haere Sonen ende Dochters in defe Konften te .. ocffenen. Plutarcbtts* geeft ons boven dien te kennen dat niet alleen de * »n ?'.u~ ghemeyne Huyf-ghefinnen defen voet hielden, maer dat felfs oock J? Ae*»« ti'aller cdelfte kpomfche familien het fo verftonden, gbemerckt Panlus Aimilius, een wijd-beroemd Yeld-overfte, fijnen kinderen gheduyren- dedentijd haerer Leer-jaeren nieralleen Sophiften en Meefters det welfprekenheyd tocvoeghde,' maer oock Beeld-fnijders en Schilders* Onderen tuffchen konnenwynietontkennendat dit ghebruyck on- der de Griecke* meeil in fwangh ghegaen heeft. Aenghcfien bet eerft in Sicyon endt daernai in heelGriecken-land door d'autoriteyi vanPamphiluste paffeghebraght is, feght PUnits*, dat de vrijgeboortighe Kinders voor aUe an- * Lib. dcre diiigen eenfektre foortevan in't bof-boomen bout te fchildetenfouden lee- XXXV-.' ren,endatdefeK£nftinf-ghelijck\s voor een tian de voornaenife vrije konften ^aV'10' ghehouden fmde warden : Soo is oock\ defe Ronfte altijd mfulcken ach- twgbeghemeeft, dat gheen andere dan de vrijgeborene, often minften die van een eerelick gbejlacbt voord-quamen, defelvighe mogbtenoeffenen -,metem eeuurigh verbod•;', dat niernan eenigbe bjf-eygbene daer in foude ondetw^fin^ Bies ureetmeoo\ niet veletefpreken van 'iwerck dergener die inflaverhijege- leefthebben. Galenus geeft ons eenen goeden ende ghefonden raed, metcenenoockdereden voorftellendc waerom dele Konften onder 'tghetalder vrijer Konften behooren gheftelt te worden; 'tis _. onsbeft, feght hy *, fodaenigben konji te oeffenen, die ons alle de t ■ ■ T, daegben onfes levens ban by bijven. Want gbsltjck de Kgnften in J^riSe, batre eerfte afdeylmjie tweederley fijn ; eenigbe beftaen in bet ghebruyck JjaJ ini6 van reden.en worden overfulcks eerwaerdigb gheacht; d'anderedaerenteghm fijn verachtelick,om datfe enckelick op den lichaemelickeit arbcydfteunende voor gheringbefittends ambachten worden ghehouden; (bis het alt yd meeft gherae- den, datmen de Ron/ten van d'eerfte foorte feckf den te nernen j overwids d'andere den Kgnftenaer pUgbten te begeven, als hem den ouderdom overvalt. De J^onften van d'eerftefiorte.denevens de Recbtf-gekerdbeyd, fijn defe vol- ghende,Median*, t\hetorica, Mufica, Geometria , Arithmetica, Dia!eElicat Aftrotiomia, Grammatial. Voegbt doer by, indien 't u goed dur.chj,defe Giet- kjmfte met tfaemen de Sthilder-konfte • want alhoemelfe met de handgewroiht Warden, fi en bebbenfe even- welgheen \eughdighefterckte van doent '-■ *♦ Dit dan wefende delandf-wijfe/eerft van Sicyon, en daer nae van "L 'tgantftne |
|||||
—^^' -.--r.;.v. ./.:■- ■ ■ ■■■■-*■- ■-.,...,;.■..-■; ^ :.:is-iw. ".i<f...i&l.-^.-.*i.'.t^«Sa(
|
|||||
rwr*Fi?"<r"zr--i-~
|
|||||||
■
|
|||||||
82 TwecdeBoccfc
gantfche Griec^fche ghebied, dat de jonghe Kinderen 't proefftuck hae-
resveiftands in defe Konften plaghtente geven,fbenbehoefther ons
XX XV n'et vreem^ tc ichijnen dat Plimus * de Srad Sicyon't Vader-Undc oft e At Cap ?," tfisboort plaetfe der Schilder-konjte heeUgcaAemt, So feght Sitabo * inf- rib.'v'll. ghelijcks <£*f <fe Schildr k\r>njlt de Giet-\pnft, »»« alkd'anderekorjlcnvau Ceograph atenaeid, meeji van alien te C«rtntben en te Sicyathebiat toeghentnten Oc- » Lib V ./;«/ * lprekende van Covintben , brtuyghtdat deft Stad gheduyreiule kill. Cap dbnti/d van etcelxkeeeu.veueenen (Phuketvn»aU.rlyKonften en f^onjle- i* ntersjizmijtis, \a ten^htme^ne fyop fiad -van Aji.i ende Ettropa vvac Sici- yon belanght, Plutanh*s, in't leven van ^A.' atus fprcccktdaer van wild-
s' "ft VI" '""P'S''0'4- So feght StdoniuS slpoRi»aris*-datGriecl{enland mat betoemd P|U* «*• vtn 0egheit de frteye ScMders en BMd boumers die bet votrd^hebrafht had- dt. 'tlsmede kennelickwatghcvoeletiP/iHiw.JvandeGraee/.wi ghebad
• inptae- beefr^ah hy * ie noemtgrond ledgers ofte opbonwersvtn dt Scbilder k^n-
fat.atdui fteenGiet-.onfte. Defen nactnquam hun,boven alle d'andere Europu opKss, Jibs volckercn, van rectus wegen toe j ende alhoewel het waer lchij- ■telick is dat hun d'JEgyptenaen ecn groot behulp tot defe Konftenheb-
ben toeglwbraght, fo itt nochtansdatdeGrieckendoor'tvoorghemel- dela df-ghtfbmyckden eerften gtond-flagh defer Konften in Europa fchijnen gheleyt te hebben : Want srls fy de teere verftanden haerer kinderen ontrentdefc dinghen beproeft hebbendc ghewaer wierden datfe dele na,v-luyfterende Konften met een handighe naturelicke bequaemheyd oeffenden, danplagtenfydefelvige vecltijds tot d'oef- feningh van de gheluckigftlickbcproefde Konften t'eenernael op te offeren ; gel:;ck fiife in't tcghendeel tot andere Konften plaghten aen te leyden, als fy bevonden dai het hun aen vernuft ende kutp-handig- »VU« Lb heya ontbrack. L»«4w<ij*tnaeckteen feergeeftigh verhael van'tgc cknumin neheminfijnekmdfeheyd weder-vaerer. is, hoefijnen Vadernaeme- 3omnio. hck, als h/ merckte dat'het nu hoogh tijd was hem op "t eene of tan- dereambachtteftellen, fichmetGjne vriendeu en naeftehloed-ver- wanten ';>eraedflaeg' hebbendc vvat by beft met defen fijnen (one doe» foude, nac ve!e voorflaeghen goed vond eenen Beeld-houwer van hem te mmcken; Want h van langher hand af feyde ghemerckr te hebben dat den jonghen uyt.de fchole t'Huys komende neri»;hens andets ver- maeck in fcheptedan i»*t maecken van Oflen,Faerden,menfl he en dac hy haer mede aerdig'ick genoeg fchecn te werck te gaen, Het is on- * Lft. r'. get wi jrTelt een groofc faeeke , gehek wy voot defen * hebben aenge-
Cup 4^ 1. rocrt, dat jcmanlkh felven toteen Konltebcgeefrdicmct detoeghe- neygtheyd rijner nature meeft overeen komt; en noch heefthet «neer»
ier ghe wight, dat hy d« hajndalvroeg acii die fclf verkolea Konft be- glimt
|
|||||||
_
|
|||||||
-■T
des Schildcr^Konfts.' 8?
ghiniteffacn. Het is metdefefaecke, mijnesdmehcnt,foghejlelt fegh.t CV-» Lib. j."
tero *, dat nicmxn erghens in villeerd mefen kan , 't enjy dath$ vroegh aen de <Jiatore,« 't leeren fjdt. Quintilianus is mede van't fclvighe ghevoelen j tniitn Jichjeman onderttnndt, fegt hy , eenen menfcbe t'ondermijfen tviens bejaerd verjrand nu alreedt eenjekete floje ghcnomen heeft, dtfehighe fal met der vatrd bevindtn dat dieghene de teelck\e in haere ejghene konft uytmuyttn, nits pmderoorfaeckeghefeytwordenvan kinds beentn afdaer inondermefen tejijrt. ?. d'Ouders daeroro, nac dat fy de naturelicke tocghencyghtheyd haerer kinderen hadden uytghevonden, plaghten crnftelick forghe te draegen datde felvighe metd'eerftegheleghenheydt cenen goeden cnde ghetrouvven Meefter bequaemen, die djne lcer-jonghers de wae- rcghedaente van de Konft cnde niet den blootcn fchijn ibude voor- , houden,dtefimettenVaederlickegenegenthe^dfiudeomheljeif,feght Qjuin- ^ .''.'*
tilianus *, acbtende dat hy nujiaptein deplactfederghener diebem haere kin- £i ™ ' * derentoebetroudcn. Dus dochten fyhaer felven van gYoote/brghe ont- flaeghen, daer waseenfwaer pack van haere bertenghevveertals fy met AilckcenenMccfterontmoetethadden, fylietenaide reft ojr hem . o3f-0. " aenkomen,welwetende dat tfcnww^feeM £««<*, feght Libanius *, nae dat ncadlulia- ■hetmet denVnermangbeficlt is. d'Ouders en khenenvoord aen gheen num \mo, meerdere forge t' erkennen, dan dat fy d'otnfichtige forghe der Mee- -fters niet en ibuden te korr doen; dies lietcn fy de Meeftets met haere kinderen begaen, niet anders wenfehende dan dat fy de felvighelanghe by fichhidden, fonder teverdraeghen dat de jonghe maets, doord'y- dclc hope van een fpoedighe winite aenghedreven fijnde, haeren Mee- fter te vroegh foudenontioopen. De k*ren-vruehtenvertsacbten den tijd tot haere rijpigbeyd b(fcbcyden,i'cght g>C*rttw+, en daer en is niet Jo verde van alUrley ghevoelen vervreemdt, of nock luyflert bet nae een fekere wet daer * ' * ,v * ' door htt verntorwet etideverfacht wordt, Dus gingh het oockfecr welmct ^* de Konft, fo langhe als het d'Ouders goed docht in defe voordachtige forghe te volherden; ghelijck de Konft daerenteghen heel end' al ver- Tiel, fohaeft als defe forghe naeghelaeten endeverfuymt wierd. Soo liebben wy hedenfdaeghsoock ghenoeghfaeme reden om de klaghte, diePetroni-is Arbiter'm diergelijcke gheleghentheyd wel eer maeckte, wederoin op te haelen ende te -vernieuwen; want nae dat hy vele van <tenondergangh derKonften ghefprol<en heeft, Waerfchort bet dani feght hy *, d'ouders, om de waerheyd te fe^ghen, fijn beflraffens waerd, die ^^ - , niet en ficcken dat haere kinderen nae'tvoorfehrift van een gbejlrengbe leer- ,'" '■ mrtfoudentoenewen. Want vcor eerftghevenJybaerehope, als oocl^aHe ande- rt dinghen, door cnck\ele ecrfacht licht-vaerdigblick ovet; ende als $ daer nae erver-baefli^hfijn om haeren wenjeh te bekomen.fe iji dat Jj den routoen onvo\- L i) mated en
|
|||||
-
|
|||||
.. ■
|
|||||
84 Tweede Boeck
tnaeckten arbydbatretVtndtren in't Itch* brengen; hun, dewljlfentchgfteyen,
eeribjinfitoejchrijveyide, die, naehaeren,benebckdernffe, grooter.cn fpaerdi- gher is dan eentghe andcre konjlen^ fnaienid otidersgbefint tfderen teterdrae- gben datden «rb jdmetfekere tiafftnjou.de o, klin.tnen • dae de leerJaem.e]on~ gbelinibi.fi door te* dai'ptr otffemn^he gbeboo^ hjaemfoudcn warden jiemaeckt dot yhaer Jyemted d»orde redden der trijjhtydtotdekfinji Jittden voerberty- d*n;datjybaereteyckentn^,iennu en dun, athoctrelbundejvtvijiem'teirjtt $ponderliCk welaenjtonden, nut een ongbenaedigh penfecl jvttden vyttptjfhenj iat jyUnghe [ouden belitbtijyen , mat Jy van mtyntnjjejijn nae te volgbtni defegheweldijbt tonjtjoude dan'tgbewijbtbaererMajejieypinjijngehcelbe- boudcn, end Oudarien feuden bei met alveorgoedenjiaetelick kfimen uat dt jongert we'bevalt. N« daerentegen vait bet heelandei s tyt, de: mders , gelijk %ij haeren tijd in defcbolen met lout ere qttejelingcn en brabbeltpgbcn aoorbren- sf>en,jb warden fy doer naf jamtnerlici. be/jot all baere trercUn am den daji kpmen ; en, bet welcl^mcbfltrmner is,teat ieder etn verLeerdelicki»ftjntjeiigi gheleert heeft, by en wtl bet injijnen oudetdom nut be^ennen- Cap. Ill*
DEnvlijtighenetnftder voorighe Meefters.d'e'rgoedegevoelei
't welck de forchvuldighe Outers van haer haitcfen n cr eenghe- trouwc wackerheyd lochten te beandwoorden , was voortiids i^edc ten van de voornaemfte middelen waer door defe Konlten rnertkelick chevoordert fijn gheweeft. Pliniushecfttwee djnghen aenghemerckt in denwiid-bcroemdenen leer aenficnelickenKoiftenaerPflw^/ji/«/; by wildegheent Leerlingtn aennemen onder een talent, fcght hy * , en dat voor den tijd van/ten jaeren. 'tJsvopreertt ghedenck-waerdigh indc- fenovenreffelickenMeefter, uyt wiens fchole Apelles en anderedap- pere mannen voprd quaemen.dat hy een talent nam van die ghene de- welckevanhembegheerd€n enderwelen re lijn;want hydefen voet Ichiint ghe&ouden te hcbbe om de achtbaerheyd defer Konften beter te hand-haeven indien dc lei vighe w el bekoltight vw'erden. Prota.orat isden eerjitnghetpeejl, iet'ht PhUoflratus*,diedeKpnftedertrelfjirekenbtyi om eentnfeleertn Lon oeffende ; In beeftden Griecken defe onberi/jteticlte ±bt- Woonte eerft werbegheven. Want teat by met greote l,«ften moeten laden, flagbt weef by ons gbtackt t e warden , dan't ghene wy om niet bekomen. Het aadere 't welck jplini*t\n defrn Pamp'mltu aenmerckt, is,datfijne (cbo- Bereh ttea jafren aen hem verbondtn bleven;hy (ocht den goede* nactnc fijner Schole boven alle dinghen te behouden, niet willende d« |
|||||
Des Schf/der-Konfts. 85
deleerJcindcrenfbudenbeftaente Tlieghen eerfe vleaghelen haddetoj
dies plaght hyfe ont rentdc teycken-Konft en andere noodfaeckelicke gronden try war langhe befigh te houderi, fonder telijdendat fy door eenighe onbefuyfte goed-dunckenheyd de hand al te vroegh an*t ver- vvcn loudenflacn. Wy en ioi denciefe voorficbtigheydderouderMec- fters met hebben aen^heroei t, "t en waer faecke dac velehedcniUaegh* fche Meelters gantfeh verkeerdelick te werck ginghen, door eeneer- .., . gh-engbe haejiigneyd beg.hnende met bet ghtne laetft behoort tcfijn, feght **^] ** Qiimilianus * , Kant jy den watt en voortghang haer.r Leerlingen grot elicits °ta' ' * • vahmderen , tPanneerJj def hie maer alieen ontrentJth:;n-jcbickelick\edtri- v' *" ghentenioonepecktH tejlellen. Ghemerckt oock dat veele jonge mclck- inuylcndoord t middc; loo onbefchaemdelick. laetdunckenae worden jhemaeckt, dat fyd'aller boite Konftenaers niet tn itroo-breed w.llen wijckeh, looishethierniet-onghcraedlaein dewoorden van Zyeon,dic in'tftuck vande kinder-iudu voor een fonderlmghe ervaeien man ghehoudenwierd, wel waer te nemen ; want hyghewoonwas te feg- ghen, ghdijekons Lairtius betu\ghc*,datmende kindcrea fonder . fchaemteendeeerfucht even fooweynigh kan beftieren, als de Paer-■•* W* ™* den fonder tooni en fporen, 2. Aenghefien dan eeiuge yoordvafcrende rermetenheyd cen (cherp ■'"
ghebietvereylchte, ghelijck andere lchaemhertighe moedelooiheyd fcherpe fporeti.van docn hadde, fo ph gten oock d* oude Meelters haere. Scholieren das of fo, naedeneyfchhaeres verttands, tehandelen: Wy be-rtnden dat uyt de Schalen van fnlcke Kjrnjlenaers en Meefters ah voor de vytnemenfle in latere foortegheboudenwierden, fcgt Cicero*,vele Scholieren * ' V^ voordgektmen fijn , de welt e , albtcivilfe onder malckanderen feer veele ver- fiheelden, nschtans was ekk een in ficb fdven frijf-waerdigb; evermids den leer- Meefters fijn maniere van onderwijfenfchickte nae de nature derghener die b% onderhanden hadde., Saetata, een fenderlmgh Leeraer, gheeft ons bier van een krachtigb extmpel, feggbende,dat hy ghedtconghen was Efhorns metfporen ten te drijyen , rhelijiJ^by Jiieopompus in't teghendeelntet den room inteugelen . wtefl. Den eenen wasghettman in een aelmaerdighe Jiotttigheyd van wear den uyttth-ehen, en daerom plajnt by hem in defen onghebonden loop teftuxten; den anderen datrenteghen, met een verk\eerde fibaemte ingbinomenfijnde, mat attvdgbettotn 't futfel-Boeck tefiecken, en daerom Pltjst hy hem in deft jlapnvedighe trae± heyd voordtepricielen. Evfntoel heeft byfoo veele nietken- nen tewtjte brenghen dat ft makltjmderen piuden ghelijcbjfjn, maer hybenam den eenen tgbene by den anderen toevoeghde, em aljbo.in allebe-ide te verftere~ ken mat methaere nature bejl ever een <juam. Soo ieght oock den aihtbae- renJ^w»/r<i»iM#uytdernjactcn wel;al i&fckum faecke dat ckdeughdeeni- *■ Lib Xtf, L i<i ghe Cap *♦
|
||||
■ ■
|
||||||
%6 TwcedeBocck
gbe aenruckmghen van it nature ontkent, fit met hdsrev»lpi4tck\thtyinich°
tans uyt het ondertvjs hervtord kerne*. 3. Alhoewclnud' oudeMeeftershaere Leerlingen met een fcker
©piichtverfcheydenlickaenghingeri, nocfetans ftcldenfyhun daghc- licks de menighvuldighe exempelen van de waerc ende onvervaUchte Konft fonder cenigh onderfcheyd voor ooghcn. Het en it nietghenotg dat de SchildersenSeeld-fnijders met woorden uytdrucken boedaenigh de vtr- toenen linienmoetenfijn ; maer'tmeefieprofijtisdaer uytttraepen , dat men haere manure -van Scbilderen enjhijden teghenwordigblkk aenjbi.out feght DioChryfqft. Orat.XVUI. Allerleyleerjtuckenporden beauaemelicbjngbe- plant en lichtelick ghtvatdoor'tbehulfder exempelen, feght Columella Lib. XI.DereruJt.Cap. 1. d'Exempelen maecken ons oft aller gemachelickjie tvijs w*t ton bebooren nae te volghm en te vermijden, fegt Seneca Rhetor. Lib. iXiControv. 2.. Deleerinj^hediemennytde regulen haelta meet ,valt laugh ende verdrietigh;'/ tnderwtjt daerentegben't welck men uyt d' exempelen treckt ,i$ kert en krachtigb feght Seneca Pbdofopbus Etift.Fl. Dan bevin- Aen my dat onfen arbcyd profijtelick\aenghemendt is, alt de proefjiucken met * circa ini- it regulen ever een ftcmmen feght Quintilianus Lib. X.II..Cap. 6. <f exem-
tiumlibil peltn dienen ens in fiedevan ghetuyghemfien, feght den authetir * die quarii. fijn Boeck van de vveliprekenheyd aen Herennius toegheeyghent heeft want t' rhene ens de Konjienreden inaer Jlechtelick voorhoudt, wordt door't
gbetuygheniffedssexcmpels bevejligbt, Soo feght den feJvighen autheur jgt wederom in de felvigbe plactfe , Chares enbetft de Giet-X?nfie van L%- jippus op defe maniereniet gheletrt, dat hem Lyfipptts't hoofd van Myron, de armen van Praxiteles, de borfl van Polycletusfiude vcrtaonenymaa hy heeft daerfilverby gejlaen ,alsftjnen Meefier atledefi dingen macckte .- De mere- ken van under e Meefters kendehy t' eenigher tijdbyjuhfeken op fijn gbemack * Lib. V. befibouwen, Galenus * ghewaeght dat Pol^cletus niet alleen de regulen
it« Hippo- om een volkomen ftuck-wercks te maecken in't fchrift gheftelt heefr, lr.a,i . maerdathy boven dien goed vondeenftatue nae't voorfchrift der dcKcmaU voornoemder regulen tc maecken. Poltcletus maeckte een fiuck wcrchj, bus. hghtPhnius*'twclckonderdeKonJlenaers eenenCanenofterich-fnoertt- Libl heeten wordt, emdatfy denrcchten treck\der Kpnftedaeruyt, als u$t eenfe- XXXIV, lere wet, flatten te haelen : En hy alleenwerdt ghtootdeelt de gantjebe Xonft Gap.8, in een konfiQjwerckvervattthebben. 4. Wy en tnoghen 'tgenc tot noch toe ghefeyt is fooniet verftaeH,
alsofdefetrerrelicke Mecfters haere frbolicren ghedujrighlick on- trentd'imitatie vanhaereen sndfre Meefters wercken befig hidden fonder hun t'eenighen tijde yertef te ghevendat fy haereyghenver- ftand fouden bepioc vet) ; want Qantilianus lwrt ons heel anders; ,'t is Itthoo'
|
||||||
—-------1--------------- —__..... * m t-.lmiiilii.iiiiiitel^
|
||||||
-—-■-■■ j ■ -
Des Sehilder-Konfts $7
inhocrlkk, fegt hy *,datmen de Lenlingcn nu tn Jan of haereefgtni veete" ~} "* "•
/<«* /fJ«j j wj!' vr*/* <A»f hun 't foogcn ende onderfetcken nict t' tncmatl bin*" a^*'* men wi erd door de auaedegemoonte van anderer luyden arbejdfinder ophtttden naettvolgen, VExetnpclvanZj/rp/ttugeefcons hetlelvighe medete kenncnjghemercktdefenvernaemdenKonltenaer ( alhoewel hy in'i eedtemacr eengheringKoper-fmklt was ) tichfelven fchijntvcrftout te h-.bben, en tot dehoo^hite vo'macikiheyd derKonfteopgheklom- mentelijn, door't toedoenvan den ^oeden ghefonden raed hem by d<n Schilder Eujfompui voorghehuuden. Dewelckt, ghelijck ons Plt- mus * becuygh' , het rxethtfijtide tut Meejiert handelmgb in fijn cordeet „]^V naevo'gh'-ns sraera was, eengroote jchaere aenipijfendeg^efyt heeft, datmen ~ Vjjk ' de nature bchoort nae te volghcn , met den Kfnflenaer, (Jhelijck dan 't oudc MeeftcrsthootddtrvreelachMgherbeghinnersfbrghvuIdighlickghe- woon waeren op te houden fo lieceri fyle by hacr fclven begacn als het nur jd was dat tie lelvige alleen(iluden fwemmen lbnder't behulp van e?nhelpende handot kindcrachtighe dobbers. Dewijlfy nochtans nietgvierne faeghen dat hiere fcholteren louden mifraeckei, wel- wetendf dat de volmaecktheyd der Leerlingen den Meefttr voornae- Kielick tot I of ;hedijdt, foo plaghten fy deti arbeyd van't eenj aenge- vanghenondenvijsnoytt'eenemaeiteltaecken, maer fyhielden noch altijd een wackere ooghe op dieghene dewekke uyt haere Scheie voord-quaemen vecltijds oock eenighe regulen der Ko.sfte in 't fchrift ftellende die hun dengantfehen tiid baerer levens moghten by bhjven. Alhoewel ^petles (ijnen difcipe! Perfeus met een fonderlinghe nacrftig- heydindeKotift onderrtchtethadde , loo heefthy noch boven dien, « r it,. ghelijck onsP/wr«/*tekcnr,enghecft,eenBoeckvandeKonftaenhem XXXVc ghefchreven.- Wy bevin<ienin*ghelijcks; dat benerens/'^c/^wjen- Cap, 10. de /tye//«,veIeandereK.onttenaers ende doorluchrigeMannenge- focht kv'bbth'j deKonften Konitighe wercken door haere fchnf- ten ende difputatiente verklseren. 't'Enisonsvoorncmen »:et de befchrijvinghe der ftatuen die ons CaUiftratus naeghelaetcn heeft , de Beclden van denouden ende jonghen Philojlritius , het vier envijfen dertighfte Boeck van ?linius, als oock andercautheuren drc noch in't we fen fijn by te brenghen; yedcf een magh fich felven daenn voldoea, dewiil menhaere Boeckettoveral bekomenkan; ons oogheninerckis hier maer allien eenen naem-rol van fodaenige fchiiivers voort te ftel- lcn vvelcker fchriftcn vcrgjen fijn. ^€dxut Mitylenaus heeft ghefchre- ven van de Giet-Konftcnaers. SktAthenawLib. XIII. DHpufifh. Cap.?. Aketas heeft gHe?chreven vande giften engaeven indenTempel
V*n/tfotlo Dttybitus opgheoflert, waeroadcre nonulLckcmcrjigbte |
|||||||
-
|
|||||||
■ ■
88 TweedeBocck
van Stamen ende Schilderyen bcgrepen Vtzs./itbmeusLib.XllI.Dei.
*pnofipb. Cap. 6. Alexis heeft een Comoedie gefchreven die Scbildene genaemt vvierd;
ibofchijntoocK den inhoud defer Comoedie eens gneweeft tefijnmet het argument der fchrij vers die nu van ons worden opgherekent,indien men van de geheele Comoedie oordeelen magh uy t ecn ftuck't welck Atbenaus Lib. XIII. Cap. 8. by-brenght. Even her felvighc magnien oock gevoelen van de Comoedien die Pherecrates,Dipbiliut AlcxandricLes ende Pompomus onder den naem van Scbilders bebben in *t Iicht gheger ' ven j ghclijckoock Eupborion een Comcediconder den naem van J^/c^- jraverer uytghegeven heeft. Anafimenes heeft eenBoeck van d'cude Schilderyen uytghegeven, CictFufomtiuJFlariades Lib. HLajthol.tn Ailaont. Antigoms den Giet-Konftenaer heeft van MjneKonft ghcfchreven.
Plin.Lib.XXXIV, Cap-8. Daerfchijntmede eenen anderen Antigo- ttus gheweeft tefijn , die ghelijckdcn felvighen Plinius Lib. XXXV. Cap. io. ghetuyght, eenBoeck van de Schilder-Konft ghemaeckt heeft. AriftoJemus Carius verhaelt de byfondere betrachtinghen der ghener
die de k childer-Konft ghevoorderthebben, met eenen oockvoorftel- Jende wat Koningcn ende Republijken it Konft wel toeghedaen wae- xcn*Pbiloftr. in prooemio loottum, ^Crtemon heeft eenBoeck van deSchilders laeten uyrgaen. Siet
, Uarpocration daer hy van Polygnotus fpreeck r. Callixtms heeft een befchrivirtghe van deSchilders en Giet-konfte-
naers ghemaeckt; foo gheefr ons Photius mede te verftaen dat het twaelfde Boeck van Sopattrt uytghelcfene Hiftoiien uyt defe fchriftcn van CaMxenus ghepickr was. CmjloiorM heeft een befchrijvinge gemaecktvan de ftaruen dewelcke
tc ConjlantinopoleH, in een plaetfe die%ewcipptn hiet.waeren opghericht. fiet Suidas. DemocritmEphepuiheeFi denTempel van Diana die te Ephefen was,
befchreven.L<?eV/*'wLib,IX.»»D«nocrir». AtbensusLib. V. Cap. ij. Duris heeft van de Schilder-konft ghefchreven Laertius inlhalei,
JEuphranerlfthmius, een gantfeh vermaert Schilder, heeft van de Synr tnetrie oftc ghelijck-maetighey d en van de coleuren ghefchreven Plin. XXXV. i c. HegheJanJer Dtlphtcus heeft van de Beelden ende Stamen ghefchre-
ven. Athtneus Lib. V, Cap; 14. fjtpfus Eletvs, €cn veftnaert Sophift, plage van de Schildei-Konft en
Ghiet-
|
||||
•v,
DesSchilder-Konfls. ?P
Giet-konftte difputeren. Philoftr. Lib, I. De vitis Sophifturum.
Hypfurates heeft een Boeck van deTafereclcn in't licht gegeven,
fiet Laertius Lib VII. in Chryjippo, Iamblichus van de Sratucn is wcderleyt gheweeft by lobmnts Philo-
ptntts. Photius fpreeckt van beydc. Ittba den Kontngh van Mauritania ( die nae 't verhacl van Plinius* cert * Lib. 5 .'
wijd ruchcigher naem doorfijne gheleerdheyd dan door fijn kroon ver- Cap. 1. worven heefc, isbekenttcn minftenachc BoeckenvandeSchilders ge- fchreven te hebben. fict Harpocration in Patrhafim. Den felvighen Koningh heefc oockeenighe Boecken van de Schilder-konft uyt ghe- fheven „ ghehjek ons den voornoemden Harpocration ghetuyghr, daer
y van Polygtotus fpreeckt. Photius infghelijcks.als hy gewag maeckt van Sopaters uytghelefene Hiitoricn, naemt lubat tweede Bocck van <ie Sciiilaer-konft. Makhus ty^antim heefc gefchreven van den brand der Confantinopb-
Utaenfiher Bibliotheke en van de Scatuen dewelcke in \ Augufttcum te fien waeren, iiet Suydas.' Melanthius, een overtrer7clickSchilder,hceft van de Schildcr-Konft
ghefchreven, fict Laertius Lib. I V in Polemon. Mewechwus den Giet-konfienaer heefc van fijneKonflgefchreven,
fie> Plin. XXXIV. 8. Athenxtts infghdijcksLibll, Cap.24. en Lib. XIV. Cap.4. Gheefconstc verftaendathy vandeKonftenaersghe- fchreven heefc, Menetor heefc gheichreven van de God-gheheyligde gifcen, fiet Atbenatts Lib.XIII-Cap.7. Menodotus Samius heefc getchreven van de dingen die te Santos in lu-
noos Tcmpel geheylight waeren. Athennus Lib. XIV, Cap. 20. Pamphihu heefc van de Schilder-konft en van de vermaerde Schilders
ghefchreven, Ret Suydas. Pc/owaa heeft gefchreven van de Schilders. Athenauslib.XhC&ip;
6. Van de Tafereelen. Laertius Lib. Vll.inChryfppo. Van de gifcen die'xAthenenin'tKafteelwaerenopgheofferr. StraboLib.IX. Gcogr. Van de Tafereelenin 't portael van Miner-vas tempcl, fiet Harpocration. Van de Sicyowfcke tafereelen. Athemcus Lib. XIL Cap. 2. En't fchijnr. dat dit den felvighen Pokmon is die menigh-werren van Clemens Alex- mdrinus m Protreptico en van Laertius Lib. II in ^/Crijiippus Wordt byghe- bracht. Porphyrins heeft van de Statuen gefchreven. fiet Stobaus Cap. XXV.
Sclog. phyf. Veele houden 't daer vobr dat defen Porphyrins den felvigea man is met dien Malchus die boven verhaelt wordt. . Prafitcleshceh vijfBoecken ghefchreven van de wcffelicke werckea
M d$y
|
||||||||
_i^i___.
|
||||||||
$o Twecde BoecR
der gantfeher wereld Plin. XXXVI. 5.
Protbgeuesde n Schilder hecft twee Boecken van de Schilder-konft en
Tan de Figuren naeghelaten, Smdat. iheophanes heeft van de Schilder-konft gefchreven. Laertitu Lib. II,
in Ariftrippm. Xenecrates een Giet-konftenaer heeft Boecken van fijneKonft ghc
ttiaeckt, Plin. XXXI V,8,fo becuyghtden lelvighcn Plmius XXXV, 10. dat AntigonusenXmocrates van de Schildei-konft ghefchreven hebben* i .....; :■ -.. *.
Cap. IV.
|
||||||||||||
w;
|
Webben ghefien hoe God t en de Nature onfer aengheborea
olgh-luft tot de Konft aenleyden; hoe de lievende Oudcrs in |
|||||||||||
haere kindereneen vaerdighe toeghene3gktheyd tot defe Konften bc-
Jpreurcnde. by tijds nae goede ende ghetrouwe Meefters taelen; met wat een vli/tighe vvackerheyd dc trouhertighe Meefters haere Scholie- ren van 't beghin tot hct eynde toe volghen : Doch aenghefitn den leflenkop van veleroeckelootlickonbelinde jonghelinghen degoede leflfen haerer Meefters al te vroegh plaght in den wind te flaen, fonder daereensop te lettendatfulckstothaer eyghen verderfen tot hetver- derf defer Konften ftreckende was, fois het datde voorfichtderou- der eeuwen dit onghemack heeft foecken te voorkomen door den dwangh van ttrenghe wetten teghen de verfuymers ende vervalfchers van Konften ende wetenfchappen ingheftelt; ende wy bevinden dat d'oude wet-ftellers niet alleen goede forghe hebben ghedraeghen voor de Konften ende wetenfchappen die in jeder eens bekentenis nootwendigh fijn, maeroock voor die Konften dc weicke meer tot vermaeckdan totnoodfaeckelick ghebruyck dienen, Wat de nood- faeckeheke Konften belanght, 'tblijcktuyt deLaiv'-oermgendc Ar- chite&ure als ooek uj t de Seyl -konfte mer hoe grooren ernft fy de fel- vigheweten'ihappen hebben foecken tehand-haeven.- 't Is aenmerc- kens waerdig i'n d'oude fymeynen, Dat indienjemanfijnen Acker dtor ge- ¥ Noft. hreck vanploeghen en wieden onachtftemlick. Het vepvuylen, feeht AgeBiut * A»tic, Lib* indienjemau infjhclijc'itfijngbeboomte offijnen WijHgaerd terftamde , de fel- ' aP' vigbe wierdniet onb.fi aft^helaeten, maerhywat't oordeel dL-riucht-mee' fiers (te Roomen wierden ly Centresphenzemt) onder-worpen, die hem 't torgber-recht btnaemen. Het is mede aenmere':ens vvaerd t ghene wy iaVitruvms lefen $ daer is alt nochin devemaerde engotte StaJEphefos een titdt
|
||||||||||||
!
|
||||||||||||
------------ _ _
|
||||||||
DesSchilder-Konfts.' ft"
tuiewttinherevellekracht, light hy*, dewelckealhoewtl/e wat tefiraf^ «iifi|.
fihijnttevefen,menmaghfenochtansntetonbillighachien. Want den Archi- ii0fltiji„f teB die eenigh ftadftverck aenneemt, maeckt eenen voorflagh hoe vele hy tneynt dccioii. dat hetgamfche werck koftenfal.- Haedathynu Jijnen eyfch ghcmaeck\tbeefi, dan blijftaUefijn goedaende Magiftraet verbonden tot dat bet aenghenomen werck valeyndight is : ende indien bet beloof der rekeninghe met jijnen voor- flagh over een kpmt,, de Stad verklaert hem Me eere tvaerd te fijn; infgclijks, indien de koften jijnen voorflagh niet'tvierdeel te bujtten gaen , de Jtad maeckt het of watdaer tekprtkomten'tive-rdtuytdeghemeynefcbat- tenbetaelt,faeniso»ckdenArcbite8voorfiilckemijgrepenietftrafhaer : In- dien't werck daerenteghenmeer dan ecu vierdeelvereyfcht, hetwordt ttjtjij- tte middelengoedghemaeckt ende mollaen. Dienteyndelickalhier aengo merckt't ghene Stobaus * uytNicol.de morib. gentium, vcrhaclt, dat de *Tit,de Cerceta d'onrechtvaerdighe voor verwaeten men&hen houdenjniet Ltgib. & Jijdende dat die ghene, de welcke eenighe valfche boeve rancken heb- confuttn benaengherecht, het heylighdom fouden ghenaecken. Ende indien Minibus J tenigh Stierman iijn fchip verroeckclooft., de felvige moet het gedul- dighlick verdraeghendat d'eene voor end'anderenae totbemghe- naeckende fijne kladde-bellen op hem uy tfpouwet. Wy fien dan in dele exempclen hoe dapper d'oude met het hand-haeven der nood- faeckelickcr Konften ?oord-ginghen, en noch waeren fynietmin ern- ftigh in't ophouden der Konften die tot's menfchen vermaeck dien- fligh fijn. D' inwoonders van de beroemde Stad *Argos hebben eenen Muflcant eertijds in de boete beflaeghen, om dat hy't ghetal der fnae- ren vermeerderthadde, daer andere Speel-Iuyden haer felvcn met fe- venfnaeren verghc oeghden, fiet Plutarchns de Mufica. De Zaced,t- fhoniers hebbenTimothe*t Mileflusins-ghetijcks uyt haere ftad verban- nen, als fy ghewaer wierden dat hy de fingh-konfte door verfcheyden nieuvve vondenbeftond tevervalfchen. Haere uytfpraecke daer mede fy hem fijn vonnifle wefen is van woord nedergheftelt in Boethius Lib. I. Mafic*, Cap. I. 't Isdepijne waerd daimen de felvighe foudc nae foecken ende eens of twemael overloopen. Den grooten Alexander wenfchende eenen Poete t' ontmoeten die fijne groote daeden foude blaefoenen ghelijck Humerus den lof van Achilles in voorige tijden ver- breydt hadde, moeft !ich felven by ghebreck van eenen beteren dich- ter met Cbariluste vredc houden; doch overmidshyhem niet te ve'e toebetroude, fo heeft by met den aller ongheluckigften Poete een vet- bond ghemaeckt dat hem eenftuck gouds vande Sy^antjfche mnnte vooi «>lck goed of ten minften verdraeghelick vers ghedicht gegheven foude worden, ghelijck;hy voor jeder dim ghedichtfel eenen kinne< M ij back
|
||||||||
.
|
||||||||
gi TweedcBoeck
back flagh hadde te verwachten/twelck hem fodickwijlfchtebeurt
viel, dat den goeden Sul geen geld acn d'eene fijde, en fijnehuyd vol
flacgheo aen d'andere fi jde krijghende, jammerlick om 'c leven'quam,
fiet CornutHStn Horat.de Arte foetica, VeTbebaenfe wettenvereylchten
dacelckKonftenaerendeSchilderdeghelijckcniflen foo welals'tim-
mers moghelick was foude uytdrucken; die anders dede, was gehou-
deneenfekereboete tebetaelen, fict AHianus Lib, IV. var. hift Cap.4.
2. Ghelijckhetnumetde ftemmigheyd der ouder tijden wonder-
lik wel over een quam dc verdervers ende vervalfchers der Konften en
wetenfehappendoorgheftrcnghewettei vanhaere verkeerdheydaf :c
fchricken, fo voeghde het de beleefdheyd der felvigh r tijden noch ve-
Ie beter de vervalfchinghe der Konften door een lorlelick ghebrnyck of
billighe inftellinghen te verhinderen: Want alhoewclher nict te mif-
prijfen is dat men d'overtreders ftraft., noehtans is het alrijd mrer prij-
Jelick d'overtredinghe door een wijs toeverficht foverde te voorkomen
datmengheen ftrafFe vandoen heeft. Ghelijk d' Athenienfen inailerley
land- nutte beyfvoedende inftellinghen boy en alle andere volckeren de kroont
fpanden, feght Valerius Maximus * , foo flaghtenfy oock de luyheyd in haere
Lib. II. $laj tlyt dejchuylipinckels, daerinfe door tenflauwe vermufte vaddigheyd ver~
•xemoio molmjemt lagh, aen den dagh te brcnghen en haer eenfchaedelkke en fthande-
, £ f lickefchuld te lafl te legghen. Defehigheftadt heeft oocl{ den hoogh-^heduch'
ten Areopagitifihen rati, die met eenfonderlinghe naerftigheyd 't bedri/der in-
ghefetenen flaght te [iften enfeer nanute t' onderfoecl[cn met wat neeringhejc-
der eenfichgencerde • ten eynde dat de tnenfchen,bcdenckende hoejy rek\cnfchap
moeften gheven-van alle haer doen en laeten, een eerlkk\ende onberijpelickleven
fouden Joecken te leyden, fiet oock RLlianus Lib. IV. var. hift. Cap, r, en
Laertitts Lib.Ti in Solon. Daer mas t' Athenen noch een andere treffclicke
*Epift.63'. wet anderhottden,fcght Gregorius Na^ian^enui *, dat de jonghert dertienof
veertienjaeren oudjijnde t ot de Konften, als volght, fouden aengeleydettvordcn
d' Inftrumenten ofte het w*rck\-tuygh van allerhande Konften wierd hun epen-
lick voorgheftelt, en nae datmen bevond dat de kinderen 't eene of't andere in'
Jlrttmentmet een gretighe noeftigheydt aengrepen , foo wierden jy tot' d' eene of
d'andere Konft befcheyden : Om dat naemelick die dinghen doergaeni henert
sveljlaen, tot welckeons de Nature van felfs aenle^det j en dat die dinghen «
't ttghendeelquaelickghclucken, daer van my ecnen naturelicken afkeerhebben.
Dewoordenvan Vitruviuthjn medeaenmerckens waerd; Alexis houdt
* In t>t*— Paen^e> feght by*, dat d' ^Athenienfen den hoogbften frijt verdienen , am dat
fation* li- & wetten van alle d' andere Griecken de lenders daer toe dspinghen dntfe haere
M fextj, ouders moeten voeden -de Athenifche wettendaerenteghen vereyjibtn niet dat
tenighekinderen hxereondersfouden onderhmden, dan die door de ghetijdifo
forght
|
||||
DesSchilder-Konfts. pj
forghe dtr cutlers in £ eeneofd' andere profijtelicke Konft waeren opgetmkenz^^
Want fkeh'\ons de Fortune lichtvaerd>ghlick\beneemt't ghenejy eens gbeghe~Hr venheeft, fo enkonnen ons de wetenjchappen, die wy in onfejeughd volkomcn- lick hebben inghedronck\en,niet lichtelic\begbeven , maer fy bli/ven ons by tot hetuyteyndeonftslevens. Sietwr^ Gulenusin Exhtrtntione adpsrdifcendas artes, Doch voomaemelick dienen wy op de woorden van Plutarch** acht te nemen, als hy ons te verftaen geeft waer door Solon fich bevvo- ghen vond defewet temaecken : Als Solon vernam, feghrhy *, dat de * in $6f<yi Stadmeer en meet vervv.lt wierd metgroote menighten der ghener die de geruf- tevrijheyddes </Cttifcbengebieds bovenalle dinghen bemindtn ; en dat de lan- domvt omenieomnietdte vruchtbaer teas ■ dat oock\ de vaerende luyden wey- ni£b inbrogbten , om dat Haer weynigb was uyt te brenghen ■ foo ift dat h$ de Stad tot bet oeffenen der J^onften atngbeleydt heeft, een wetfteUende dat eenen fine niet enfiude ghehouden wefenfijnen Vader t' onderhottden, die hem in een Konfle-loofeonwetenhejdhaddeopghebrogbt, Dies mogen wy op dele be- denckinghe lender eenigh omiien dir befluytmaecken, dat die van Athenen door kracht defervvctcen denprijs die hun Plutarchus toe- fchrijft over ende over hebben verdient; Athenen was oyt een goedertiej ren Moeder en voedfler veler Konftevj feght hy *, wantghelijkjy eenighe * Bti}ont Kpnften eerjlghevondm heeft, fio hebben andere wetenfehappen door haer toe- an pacecla Aoen groote eere ende eenen fonderlinghen aenw as bckomen • doch vtornaeme- tiores fuc™ Uck\ heeft de Schilder-konft in defe ftadmeeft van alien toeghenomen. Arifiides tint Atht- heeftinfghelijcksdefe (tad niet t'anrcchte'tVader'landallergoeder din- nien/cs. gen ,jade gheboott-plaetfe van allerley konft en wetenfehapghenaemt i maer door bet mede gbeftbiedt is, feght hy*, dat defe ft ad niet alleeninfiaeye beel- *<n°r*f- den maeroock in konftighe Seeldfnijdersplaght uyt te munten. >a' '"" J-, Naedatwy nu alreede verfeneydene wetten, in'tberoemde *
Argos,F.phefen,lheben, end'Athenen tot behoudenifle derKonften in-
ghettclr, hebben aenghemerckt; foo en moghen wy hier 't Algjptifcbe ghebruyckniet voorbygaen,'twelck evenhct felvige wit ende oogen- merek ghehadt heeft. De Konften hebben baerevoornaemftevoUnaeckthcyd van d' Algyptenaers ontfanghen , feght Diod. Sicuhn *, want indten eenigh * Lib. I. Konft enters onder butftib met eenighe ghetneyne Lands-dienft en bemoeyt, tfte B ibl. oock\eenighe andere Kpnften ter hand treckt, defelvighc wordt fwaerlick ghe- * Apud ftrafr. d' Mgyptifche ambaehts-lieden moghen gheenen anderen dienft in de Scholiaf- HepubhjCke aenvangen , dm die hun door de wetten befcheyden en dcorhaere*tn ■ J? ouders overghegeven is , u)t vreefe dat hun miftchiend' afgunftigheyd baerer ?.^lLvtt~ Meefters , de menigbte der borgberheker bekommernijfen , ofteyet anders,van 't Ubiil den rechten ernftfoud: afkeeren. Dicwarchus * lcert ons dat Sefmchofis Ko- i v.'Aigty. niogh vany£g^e«defe w,etgemaeckc heeft dat nienian fijn vaderiickc nam. M iij Konft
|
||||
94 TwecdeBoeck
Konft foude verfaeckf n,want hy het daer voor hield dat fulcks ityf ee»
wnverfaetelickc begheerlickheyd voord-quam, Met Ificratei m B»firidn
iandat. Alwaer hy defe wet wijdloopigher verhandelt. Herodotus * ge-
tuyght dat deZacedtemoniers, nae'texempel derALgyptenaeren, defe
•Lib. VI- vvetmede hdiben onderhoudcn. Strabo * feght dat cl' Indiaenen defe
Hitt. ghewoonte oock plaghten te volghcn. End' in een andere plaetfe*
Lib. xJ'fehrijft hy d' Arabiers het felvighctoe. Wat d" Aigyptenaers ondet en-
Lib-Xv*. tulfchen belanght, 'tenwaerloo vreemd niet indicn wy'tdaer voor
hidden dat fy door kracht deles wets tot fulcken uytnemenheyd der
lib. 3. Koiifte gheracckt fijn als van ons * uyt Diod. Siculas fal worden voor-
CaP«3.I'.gheftelt. 'tBlijckttenminftenuyt'dover-een-ftemminghe vanfoo
vele verfcheydene natien, dat die Konftenaers noodfaeckelick d'aller
yolmaeckfte mocten fijn, dewclcke haere hcrten maeralleen inet een
_ ... eenighe forghe bekommert houden ; Dies oock Plato * uyt fijne ftad
d '*"__foodaenighe Konftenaers ver«: ant, die haer felven tot twee verfchey-
TjPfclen Koniten beglieven. 'tis beter datnien een dingh uytnemende we\ kan
Lib it gfredoen, feght den jonghen Plinius *, dan veled nghtn maet Alleen rede- epift. 29i ticker wijfe, ALfofut * teyde dat het dan met alle menfchen onghe- Apud Sto. twijfeltquaelick moetgaen , als alleman fichallerley dinghen onder- bxum windt. Ons ghemoed ev kanfichniet tergoeder trouwen op eenen ttjdmet Seim. de vele ende v crjiheydende dinghen befigb houden , feght Qutntilianus * ,nrant R«publica;betmoetjicbnoodteendighlickjvan'tvoorghcjlelde afktexcn als hetnaeyetan- "Lib.X. foyjhegbimomtcfun; Cap. V.
GHelijck nu de vreefe van ftrenghe wetten fnde verkeerdelick Jaet-
dunckende beghinners foo veeic.te weghe broght, dat fy haer fel- ven ten minften binnen de fchreve hidden, foo wrocht d Aemulatie(al- dus wordt den naer-ijver ofte naevolgher.s luft gemeynlick ghehecren) noch vele krachtigher inde leerfaeme Scholicren, wannecr fy niet al- leen door een goedaerdighe ghefegghdicJ heyd bleven by't ghene fy van haere ghetrouwe onderwijfers ontfanghen hadden, maer wannecr fy boven dten d' aller belie wercken haerer Meefters en ander Konfl e- |^naeren door een rufteloofe eergienghey u fochi en t' ov.er-treffen. De ^^naevotghens luji is krachtiger dan dejlraffe en vreefe di? uyt de wetten ontflact, ... . feght Tacitus Annul. Ill, Cap. 5 f. Dedeughd is in haeren eyghenm aerd eer- Benif. * fi^tigbt feght Seneca*, fiofiecktjji oockd'alltrperjte voorby tcfteppen, De Cap. 3$. volghende woordenvandendapperen.Wfwvertoonen onshetrechte afdruckfel
V J
|
||||||
. . ....... ....piMUMjlHH!" . --------
DesSchilder-Konft. 0J
afdruckfelfifnesophevighen ghemoeds; Ick hcudemy daervitnverfekert, A JU^j.
feght hy *, dat ekkgrootmoedigh herteflcb niet alleen met tie huydenfdaegfche .J™ Lj^# xermaerde mannenverghelijckt, maer oock meealle deghene die mcl oyt eenen XXVHI; hoogh-loffelickennaemhebben verworven. Themiftiut gaet nochverder, 'tit ab V, C« < den menfihe aengheboren, feght hy * ,naefijnuyterfte maght te heforghen,
wittnet eenJekere foorte vanamulatieuytghevoert meet teerden;gbelijtl^het in'tteghendeel met fijne nature over een kpmt firghltoflick teverrichten, wot fonder eenighe amulatieghemackelick toegaet, 't maeckt ons traegh ende naefa- tigh, wanncer ousyet fonder eenen med-begheerder te doenftaet .- Onsgemoei tvordt daerenteghen veriveckt om hoogher of teflijghen, als bet anderefoeckt te }>i>ven tegaen DewijI het dan blijckelick is dat de klocckfte verftan- «L-ndoorgaenshcnendcord'oiilijdelicke pnckeJcn der amulatie roc grooterfaecKen kracktighlijck vvorden aenghedreven.foo volght daer . uytdithet eenghewis inerck-teyeken van ten ftvacr ende onluftigh ghemoed is , wanneer fich yeman doer de groote tnenightc der gener die met eenen fonder!.ughen ernftnae de vulmaecktheyd eenigher Konftrn traehten niet bewogen en vindt om't fel vighe mede te doen. 'tghebeurt oack veeltijds dat dieeyghen-finnighe ende eysjhen-wijfe luydetv, detvekke haere verftanden en haere wercken met yeman an- de/s vergbeli/cken,dwaefelick van haer fel»cn en haere eyghenc werc- ken oordee en. 't Valt wonderlicklicht, nae'tghemcyne fpreciwoord.denjkk prip.fi behaelen alfmcn aBsene loopt, feght Lucianus pro imajnib. bet en kan^1 andsrs niet gaen, feght Quintihanus *, of hy meet fich felvm te vele tocjchrij- Lifc,i • men, die fich met nieman vcrghe/ijekj. Caj>. 2. Z * Cicero geeft ons hier een ^antfch profijtelicke leffe ; het is behoor-
lick, fegh: hy *, dat alle dieghene de welcke nae grooteendearbeydf- waerdighe Q„ci jm'tjj. faeckjn fiatn ag,j fiud'en verfoecken , Indien het onderentufJchen'tgbe- um|ibn btxrt, dat ieman de vtordvaerende toegheneyghtheyt fijner nature tf/s de perfcft* oock de kracht eenes overvheghinden gbeefis niet te bxete en heeft, indiett oraieic . oock. ieman met de kenniffe van allerley nutte konften niet gbenoecVfaem vcrfienis, de filvigbemoetevenwelnaefijn bsftevermojnen in defen loop vol- her den, Wa nt bet hemy die nae de eerfie flaetfiftaet, gbenoegb faeme eere aen- bren^btda'hijdetweedeofderdeflaetfekanbehouAen. Seoen hebben oocl^ dt Kgnfienaertden moedterftondniet verloren^hegeven, ah%ijdefchoonheytvan lab fits dun teij te Rhidus ghefUn bebben , ofte oock\de bevalligheydvan de Ve- nus die in bet eyUid Coot cheheyliju tt>as% nttt en kondett treffen, De Beeld- fhyders hebben fich ingbefyks door het bceld Tupiter Olymfius, ofte oock door de ftatuevan Dorijfhorut niet laetenaffcbrk^en, dat fy haer vermoghen bene' vens andereniet enfouden beoroeven. Diesis daer oock foogroten menkbtt der kpnfteuacrengbetpeejl) ttwclebeVbtn haerfelven in defe tonflenfo vtelgbe- gututf
|
||||
s6 Twcede Boeck
queten, dat wy haere minders wercken niet quaed en vinden, aliioewel wj it
tneerderemet een finder lingheverwonderingh aenfihouwen. Leeft Columella in profit, libriprimi dererujt. Daerhy een ruyme uytlcgghingheop de voorgaende woorden des grooten Orateurs fchi jn t gemaeckt te heb- ben : Noch vinden wy in Velltim Patereulus een leer fchoone plaetfe, die wy niet moghen voorbygaen, om dac ons der? aerd des naeryvers daer in op't after levendigttewordtvoorooghengheftelt : Wantnae dathy feght met verwonderinghe aenghemerckt te hebben, hoe vele fraeye verftande n en uytnemendeKonftenaers binnenecnen korten tijdteghelijck verfcheenen ende een wtynigh daer naet'faementlick verdweenen, (bo vindthy fich in een diepc dubbinghe verwert, niet wetende wat reden van defen fchiclicken opgangh ende ondergangh der Konften byte brenghen, tot dathy fich in't befluyt met dele ghif- Sub fi neai finghe verghenoegt j d' Mmulatiekoeftert de verfianden, feght hy *., «i- Hn'hjft'" de overmidsonfenvolgb-lufi altemet door een heymelicke nijdigbeyd, altemet door een rechtvaerdtghe verwonderingh gaendeghemaeckt tfardt, fio plagbt oock bet ghene wy met den hooghfien yver naeiaegheti , fijne hoogbfle volmaeckt- heyd vroegb tebekomen. Maer dan valt bet ons beelfwaer b$ die volmaeckt- heyd te bltjven \ghemerckf eenigh dingh nae denghemeynen loop der natureplagt tedtynfen , all bet niet meer voorden kan. Gheiijck wy onsfelven daerom in't eerjlevierighlick ontfteken vinden om deghene t' achtcrhaelen die ons den toegh leyden; fio beghint defen ernjl met ffaemen de hope aflengfiens te vejgaen, tils wyghewaer tvorden dathct ons onmoghelickjs dtji dappere voorganghers •voorby te loopen, often minften een even voet met Inn tebouden, 't DuncU ens loutere dwaefheyd tefijn , langbe te volghen, 'tghene men immers niet en kjvi ttchtcrbaelen. Ftrlaetendedaerom wat tiual-rtedcby andcreghcluckigltck ter handghetrocken is, wyfoeckenyet nieuws daer in wy ons uyterjie befle mog- tenaenwenden, Waer nytbet oockjvolght datfu'eke tnenighvufdigbe enwjf- pelduerighe veranderingben de volmaeck\theydgrocteliek_verhtnderen. 3. Alhoevvelnud'oude Konftenaers buyten tvvijiel door de hitte
hacres volgh-Iufts en doord' onverdraeghelicke ocwcderftaenlicke prickelen desnaer-yvers krachtighlick tot een gantfeh crnftighe oeffe- ninghe defer Konften aenghedreveti wierden , nochtans moghen wy niet dencken dat defc Konften macr aiieen door d' onderlinghe ^Brsu- latie der Konftenaeren ghevoordert fijngheweeft, maerwy houdefl 't daer voor dat den grooten naem van vele welfprekende mannen de wackercgheeften der Konftenaeren met eenenoockopghewecktheeft om yet wat te verrichten't welck dierghelijcke eere verdienen moght. 't Bewijs van't ghene wy alhier ftaende houden.wordt ghetrocken uyt de woorden van I'ltttanlms die v»y voot defen hebben byghebrochc Lib,
|
||||
■
des SchildeMConfts. 97
Lib.I.Cap.4. 2 Soheefthetmedeindevolgende ceuwen gebleken,
<lac defe Konften dan allcimeeftplagten te bloeyen.als de welfprekerc- heyt meeft geoeffent wierd: De konfte der welfprekenbcyd, gehjck oock aHer- handcgoede wetenfchappen, Jtjn ontrentdien tijd in Dtrttfcbland hervattetge- weeft , feght Felix Faber* ,waer of dan oock de verfland-rijcke Schilder- konften en Giet-kpnfcen fracas volgbden. Want defe konften fijn sens met*Lib.1. . male lender en; en gelijck dt Schilderye em goed begrijp vertyfcht, foo beeftde hiftoiis* welfprekenbeyd mede cengroot en diep verftand van doen. 't Wordt met ver- Su«to- wonderingb aenghemcrckt, dat de Schilder-lonft't hoofdbeeft opghehouden,™"11' foo langhe als.het met de welfprekenbeyd welgingb; datfe [daerenteghen onder ?' dtvoetgheraecktis .foohaeftalsbet metdewelfprekenbeydgbedaen was. Dt itjden vanDemoflbenes en Cicero wijfen'tuyt. (?c, |
||||||||||||||
Cap. VI
|
||||||||||||||
■ ;
■ i
|
||||||||||||||
d;
|
rechte en flechteeenvoudigeyt defer Konften heeftdenvoord-
angh derfelviger benevens anderc middelen medc veroorfaeckt. |
|||||||||||||
Want ghelijck wy bevinden dat die ghene allernaeft tot de volmaeckt-
heyd quaemen , dewelcke d' aenghenaeme bevalligheyd haerer werc- ken nietfbofeer enfteldcnin't ydcle waenkunftighe verw-gepronck, als welindekracht van ecn cnvervalfchteTcycken-konftende in'c naturelickghebruyck van wcynighe en gantfeh ghemeyne verwen ; fo plaghten oock d' oprechtelick goed-acrdighe Leerlinghen, die't met de Konfte wel mey nden en haere gewefene Leermeefters geen fchan- de fochten aentedoen , fieri aen defe gantfeh loffelicke eenvoudig- heyd itandvaftighlxk te verbinden, den voornaemftcn ernft haerer /Emulatiedaerin ftellende dst fydefe eygenfehap der ouder Meefters recht wel moghten treffen. d' Aenfieneliclheyd der Konften wordtftaende gchonden , nietfoo feer by die ghene de melcke veeledaer van tveten te bragghi- ren, als wel by dieghene dewelcke tveten uyt te vinden wat doer inyedere Konfte * v?rvattetis, feght Ifecrates contra Sopbiftas. Wat juy ver lick enfoberlick\
verciert is, fegt ^Cgellius *, wordtftaeds beter en betergeacht; wat daerente * No£r, gengeblanc\ctendeover-fmeert\s,tvordtvoorenckelg»ychel-fpelgebouden. So Attic. Lib. itaet onshier aente mercken dat deKonft geen flimmer vyanden heeft 7.Cap. i4, dan dieghene dewelcke met een verbaefde verwonderingh foodaenige werckenmaejralleenvoorgoedendeprijf-waerdigh houden, diekof- telick en verde van d' cenvoudigheyd der ouder Meefters. v^rvremdr. fijn. Doth ditis'm itlkrb<tndcfaeck\en de gheligentbeydonfesghemoeds, feghc N Pimm *
* .
|
||||||||||||||
98 TweedeBoecfc
Lib. «xi i PUmtis*,ditt de wercken die inhet etrfte met noadjaecketieke dtnghe* beghini
Cap. 4, nentin'tlaetjteveelt^dtotovermaetvervaUen. Denfelvighen Plinius be-
vcftight defc fijne woordenin een andere plaetfe meteen merckelick
.. exetnpel ; AptUes, Ecbion , Metanthius, Nicomachus, toijd-beroemdt
XXXV" Konfttnaers, feght hy *, hebbtn defe haere onfterffelicke merc\en maer alleen
Cap.vii. met v*er coleuren gbemaetkf, en noch wierd elck byfondere tafereelvoor de
Jcbattenvangantfchefledenverkocht. N« daerenteghett weetmen nautvdick
tenroem-waerdlgbe Schildcrije tevinden, nae dat de mueren metpurper over-
decktfijn,en dat a' Indiaenen den modi.tr hacrer Rgvicren met t'piemen't vcr*
etterie bloed Draeckjen ende Elefanttn tot de KfnJH toebrengen. Alio dinghen
daerom waeren doe ter tijdvele beter, als ens den overvloed mm qttelde, bet is
in der waerheydfo, warn het werckjrerkrijgbt huydenfdaegbsgrooter aenfiene-
tichejdt uyt de kpften diemen daer aenghehanghen heeft, dan uyt iet mat bet
welc\upbetkonft-rijckeghemoeddeswerck-meefters moet voor &.omen (?c.
"Ledi Plinius felver ■, want hygeeftons daer by naeme te verftaen welc
defeviercoleurengheweeftfijn. P^rraww heeft fichlanghe te vooren
daer over beklaeght dathet dus met de Konfte toegingh; Het en magk
• Lib. yW.nietverdegheJochtfihijnen, feght hy*, datwyalhier uytlegghen hoe het by
C ap.i • komt dat d' oprechtigheyd der Konfte vervalfcht is. Want den prijs die d' ar~
beydfaeme oudheyd uyt de Kpnfte felver behaeld*, tvordt nu maer alleen in den
utter lichen ft'njn van cierelicke verwen gheftelt, Jo battgbt oock\den aenbefteder
figroote koften aen 't werck, datmen tiiet eerts meer em vraejit nae d'authori-
1|l teyt die d'oudeftucken tot defubtijlheyd des Konftenaers trocken. Daer en is
*^' uiet cen onder d" oude Meefccrs, of 'hy heeft de Menie-verwen in fijne Schilde-
r'qen vcmepcntlick\ aengbewreven» gbelijck\ als men de medicijnen fpaerighlick
plaght teghemeten, Nu daerenteghen wardengbeheele mueren niet alleen met
defe vcrwegrofen %root bekladt, maer men it daerenboven wonderltck riff in het
ghebruyck van bergh-gioen, purpur, blaeuwen a^uyr, en andere diergbelijckt
verwen meer, de weleke alhoeweljefonder eenighe k\pnjl aeugheftrekenfijn, fo»
treckenje nocbtans doo^hett der befcbouwirs door haeren helderen Jcbijn; dies
tnoeten oock defelvighe verwen, nae den eyfch der toetten, van den aenbefteder
(om datfe koftelick ftjn) en niet van den aennemer des werckj verfchaft wot
den. Daer is noch een andere foorte van een aelwaerdighe ende ver-
wendeKonft-liefdegheweeih diswy hierkortelick moeren aenroe-
ren; niet alleen om datfe rcgel rech: tcghcn defecenvoudigheyt ftrijd.
maer oock om datfe d'edele Konftentot kleyn-achtinghe ghebragbt
ende alfo te niete ghedaen heeft. De Schilder-konft, dieeertijdsrooree»'
Lib xxxv .ovex-edele t\pt$flghehouden wierd, feght Plinius* , is nu van haere voorigbc
Cap. i. aenfieneliekheyddoor'tinkruijpenvanMarmerenGoudt' eenemael vcrjaeght
endeverftlnven. Niet alleen datmen gantfcbe mueren daer medewerdeckt,
|
||||
Des Schilder-Konfh $9
tnnet datmenfe bovtn dien metghevijldemarmer-korftennaedegbelijckenijje
van -verftbeydene dinghen ende ghedierten overleyt. Marmer-Jieene recbt- bancken enghemeldigbeftucken die van htt ghebirgbte afgtfthenrtfijnde in onje kamers fcbuijlen,fijn nu niet meet ^ermaeckelick* Wij htbben deftenen felfs be- ginnenteSehilderenire.Befietdeplaetlefelvcr.Befietoock,indien ode lecfluft aenkomt, Lib. XXXVI. Cap. 6. als mede Tertullianus de Pallia. De voortrefFclickfte oude Konftenaers, ghelijck fy volftandigh- Jick by de voorghemelde eenvondigheyd bleven, fo en faeghen fy die ghene noyt door de vinghcren de welcke van defe eenvoudighcyd ter lijden affwevende tot een vertaerde ende toon-fchijnighe Konft-prael Vervielen. Hieruyt ontftonthet dat ApeHes,mehctvernacl van Clemens Alexandrinus *, als hy een vanfijne fcholieren beiigvond met de Schil- psja» derije van Helena die naemaels de Goud-rijcke Helena ghenaemtwierd, Lib.il* hem daer over beftraft heeft j fegghende ,• Ghy hebtbet beeld rijck gbe- Cap. fa. maec\t, met wet ende bee dat ghy 'tjelvighefindfehoon maecken. Daer is een dapper groot verfchil tuflcnen hetonnoodighe poppe-ghepronckende tulfchen de behoorelicke nettightyd ; fiet Pfatat chits Sympef. problem* VI. 7 . bet ghene eerlick is, feght Quintiliantts *, it met eenen oock ghevocgh- Lib. xM i lick in dien mtnfibe die Jich niet te eenemael tet een weelderigbe wulpfcbeyd Cap. 10; evergbegheven heeft. Alhoewel dan d'oude Meefters met eenen fonder- lingnen emft daer op uyt waeren dat fy defe prachtighlick verwaende maenicre van wercken ongheacht fouden maecken, in verghelijckinge vandcwaerekrachtderKonftediein de eenvoudigheydt der ouder ftucken ghefpeurtwordt; 't heeft hunnochtansaen haere maght ont- broken j fy moghten doen en fegghen wat fy konden, dewereldhep cveriwel als d jl nae defe verbaftaerdeKonfte die d*onve»ft'andige men- fchen door't lock-aes van vele aenghenaemc en gantfeh aentreckelicke ghebreken verltrickt ende ghevanghen houdt. Waer op het ghebeuit is dat meeftallede Konftenaers, merckendehoe hethun onmogelick was teghen de ftroom op te fwemmen, door een moede-looie flap- hercigheyd denghemeynen loop hebben ghevolght, het naturelick man-haftige gelaet der Konfte is in een ghemaeckte fchijn-lieffelick- heyd verkeert, foo haeft als met't goede ghevoelen van de wufte oor- deel loofi menighte locht te winnen, fonder dat men de rechtekrachf derKonltc in 't minfte waer nam. Als ick mijne ooghenop denatureJlae, feght Quititilianus *, Joo dunckj mij dat men den allerfthoonftenontmanden Lib V. menfebe met een anderghemeyn man in het minfte niet en magb'verghelijckenCaf.iZk 't gaet mede vaft dat d' albeftierende voorfienigheyd noyt Joo verde van haere eyghene werckenvervremdtfchijnenfal, data" onvolmaeckthejd der verminc^ ter UcAaemett voor een van d' aller befte vondenjoitde doorgaen; gelsjck het oock N ii wwo-
|
|||
ica Tvvcede Boecfc
anmogheltfck is dat iel door 'tfnijden joude verhetert Warden, 'twelck, indie*
hetfoo ter wereld quam , een recht monfter fiadefijn. Zaet de vuyle ongeeor- lofde lufl hae r vermdeck [cheapen in het bedrogh van een verivi/ft ghejlacht^ nochtam vertrouwen ft>ij dat het verkeerde ghebrujck noytfio velefal vermogen., dat het ftrackj goed en prijfetick Joude fchjnen , tvat 1$ kojlelick ghemaeckj heefe. |
|||||||||||
Cap.VII.
|
|||||||||||
D!
|
e gene dan de welcke door den volftandigen ernft harerj£mulati»,
'eenvoudigheyd der ouder wercken gheluckighlickhaddenuy t-
|
||||||||||
ghedruckt, vonden haere hertcnfo dapper daer in verghenoeght, dat
haer ghemoed door de foete ver tmeckelickheydt der Konfte eenmael
gheketelt fijnde, fich niet en ontfaeh den aller fwaerften arbeyd t' on-
dergaen, op hope dat hetde lofFelicke eygenfchappen der ouder Mee-
fters door een onbedwonghen naevolginghe naerder en naerder fou-
detreffen ; fo plaght oock de voorfpoedighe uyckomfte en vremde
werckinghe die op defe flechte maniere van doen volghde, iulcken
verwonderingh in bun te vcrvvecken, dat fy fonder eenigh ghevoelen
des arbeyds in haer voornemenluftighliekvoord-ginghen . 'tValt den
% Epift « Konftenaergbenocghelicker, {eght Seneca *, tefihilderen , danghefchildert
te bebben, d'ernftighe bekomtne^mjfe die bem ontrent het gantfthebeftaghfijnet
teerckj bejigh hottdt, -vindt e'en fonder lingbe tuft in de befigheydt Jelver. Dc
vreughd der ghener die V voUrue'<en were!: den esnfijde legghen, is nerghens ntte
fsgroot, S^ghenieten nude vriicbt baerer konfte, daerje van te vooren dek\on-
fic [elverghenoten, [oo langhe naemehck\ alsfy nochfchildcrden . Alhoewel de
jeugbdonfer kinderen profytelickeris, [o tsnocbtans haere kindftheyd'tfoeter en
Ueflicker. Plutarchw geeft ous een levendighe exempel van de verluf-
,. r tiugben die den werckendon Konftenaer ghevoe.'t; Die haer[ilven tot
C i fiu v it er ^e Schilder-konji begeven, feght hy *, »or den ft kjachtighltck door den [chyns
i'ecuuium baerer wsrckenvcrruekt, dat Nicias, ah hy befigh teas meteenftuck_werck het
Eplcuiusi. tvelck\Neci/a ghenaemt wierd, fijne dienaers menigh-tperven afghevraeght
hecft of by ooekfijn noen-maelhaddeghehouden. Sijnevermoeyde gemat-
teerde linnen wierden te eleker ftondt door de (maeckeliekheyd defer
arbeydfaemcr leckernijen fo vaerdighliek ghefpijft ende ververfcht, dat
^Jiemdefc verluftinghcvoor een bancket der banckeitcn verftreckte.
* V~;c\-3^*Ic!:heb vele ScbiUersgbefien , feght Libanius'*-, die haer werck c.ljinghtndt
mat. VI. volghden. So en verdient het oock ghecn groote verwonderingh, datfy
haer werck fonder ecnighe verdriptfaemheyd fchijnen-te volghen de-
|
|||||||||||
DesSchilder-Konfts xor
♦vijl'het fcker is dat de Konftenaers gheftaedighlick verquickt wor-
den door dekrachtdeslevendighcnroerendegheefts die den onver- wachten voord-ganghhaeres vvercks inhun overvloedigh/ick uytftort, , Het roerten leeft almat dtter is, feght Q/ttntilianus *,fi>plaghten wy oock^de _ *' nietcwe en verfche tnvallen met eengantfittJorghvuldigbe tunfte t' entmoeten. *' * i. Her, en maghdaeromnietghcloochent v^orden dat die ghene,
de A-elcke defe hittighe werck-luft der kloecker gheeften befchimpen, noyt ietbemint ofte ghekenthebben't welck 'smerilchcn verftandc. doorfijnewaerdigheydtplaghtte bekoren tot een aendachtighe op- merckinghe te bewegen jfogeefthy daerenboven met defe fijne fpot- terijeduydelickte veritaendathy noch noyt uythet albefchickende bedrijfder jongher kinderen gheleertfaeeft, hoeons beftedeel (het welck onghetvyijrTelt Goddelick is) doorden arbeydt ghevoedt wordt.. Wjfien't daghelicks, feght Cicero *, dat het den kinderen onmoghelick "te* M?'-,^* rttjlcn ■. Men wordt ood ghejtmer,a!s fy nu tot meerdere jaeren ghe\omenfijn, ■£'^&. datmenfie nauwel'ick met flaeghcn vangantfihfwaere eh moefelick\e oeffeningen _[' kanafkeeren : Enfiowiedaer op leltenmil, defelvighe fid bevinden dat iefi. bedrijvens lufl met him plaght op te ttrajfen. Seneca heeft het.felvig'he feer wel aenghemerckt;ghehjck de vlammcopwaerd jiijght, feght hy *,fiander ^ rpjft datfeJliUe ligghcn ofte ter neder ghedruckt kan worden-fio is onsghemoed altijd , 9 J in d eene ofd'andere beweghinghc-en dat dies te levendigher en befiger hoe meet doordringhende het fetvighe is. 't Gaet dan immers vaftdatd' onver- moeyde ghenegh;ntheyd onfer nature, waer door felfs oock d' aller domffnnighfte menfchen aengedreven worden om altijd wat te knoe - yen.de Konften gheweldigh voord-helpt : Want als de naetuerelicke wefck-lufteenighedappereverftanden door een heymelicke toeghe- neyghtheyd tot defe Konften aenl'eydt, foo en kan't anders niet ghe- fchieden of het werck most hun gantfch lichren feer vermaeckelick' vallen jovermids den werck-luil, inhaeren eyghenen aerd on-over- winnelickwofende , doord' aentreckelickeaenghenaemheydder dm- ghen die ons beftghevallen gheftijft wordt. 3. SoishetdanbHjckelick waer iiyt de foete vermacckelickheyd
derKonftehervoordkomt ;a'hoewel dacr noch vele andere dingheri fijn door welcke den arbeyd defer Konften wonderbaerlick verfachtct ends verfoeret wordt, 'ten is net moghelick dat fichieman in 't mid- den vanallerhande weiluft en overvloedighen rijckdom foongeveynf- delick verheughen kan, of den Konftenaer is noch al met een meerdere Vreugfed opghenotnen, alshy bevindt dat vele grootmoghende aenfie- nelickemannen tothemdaghelicks tocloopen ende eenen meerdari weafchelicken ringh rondom hem flaen. Den hcerJickenluylter van- N iij; Mv
|
||||
ito TwecdcBocck
bet edele gefelfchap treft fijn eerlick ncdcrigh ghemoed met fulck ee*
dicpe verflaeghentheyd, dat hy fijnc eygcne oogen ende finnen niet ;cn durft betrouwen; hem dunckt dat fijne ooghen fchemeren , dat fijne finuenals met een bedrieghelickdroom-gheficht ghetroctelt wordenj want hy niet verCnnen kan,hoe't by komt dat het puyck der menfehen, menfehen die de gheheele wereld te vville fchijnen te hebben , men- fehen dienaehaeresherten wenfeh vol fijn van eere ende van goed, fo vele wercks van hem maecken, 't ftreckt overfulcks tot groot voordeel derKonfte dat hem binnen's deurs fulckenmoedghevinghe bejegent; hyvalt dies te vierigher aen het werck, wel vvctende dat hem defe vreughd gheftaedighlick fal volghen, fo langhe naemelick als hy fijne Konft ernftelick volght: Macr noch plaght hem de Kon ft meer aen te foeten, alshy te Hoveontbodenfijndeofte ineenighe groote woelen- de Palayfen verfchijnende gewaer wordt dat hem defe eere cock buy- ten's Huys ontmoetet. Demenightederghenerdie hem aldaer eer- biedighhek aenkomen, vergefellchappen, volghen 3 de verbaefde ver- wonderingh van anderc die ftock-ftill. op hem ttaen en gaepen ; het vefelen der ghener die melckanderen iet van hem in doore vvifperen, doen hem goed aen het herte, 't brenght hem infghelijcks een fonder- linghe blijfehap aen, dat fijnen naem een van d'eeifte naemen is die de Konft-lievcnde ouders haercn kinderen inplanten ■, dat het forgeloofe onachtfaetne ghemeyne volck nae 't exempelder opperfter Land- vooghdenenHeerenvelc van hembeghintte houden, hem by fijnen naem noemende en met den vingher aenwijfende wanneer /y hem lien voor by gaen; dat de vrcemdelinghen die buy ten 's lands iet van hem ghehoortofteghefienhebben, foohaeftalsfy aengheJandet fijn, naehemvernemen. Dit fijnde techte blaefbalgen die den werck-Iuft meer en mee,r inhemontfteken. 't Blijdmoedigbegunftighehand-ghellof > des ghemeynenvolcks, feght Ovidius *, flaght even d' alter traeghfle verfian- den t' ontvoncken. • 4, d'Oprekeningh van defe flechte ghemeyne vreughden, dieyc-
der een by fich felven ghenoeghfaemlick befeffenkan, heeftonsalte langhe opghehouden; ghemerckt daer anders en vele grooter verluf- tinghen in't herte des Konftenaers heymelick verborghen ligghen, dienieman beter ghevoelt ende verftaet dan den Konitenaer felver. Want wanneer hy een volmaeckt ende allenthaven door-wrocht werck aen'tlicht brenght, foo ghebeurt het dat de vreughd die hy daer in fchept, niet min als't werck felver, haer ghewight ende een duerfaeme beftendigheyd krijght; wanneer hy daerenteghen met een fchicUck ende half-ghedaen werck voerdkomr, foo ghefchiedt het dat |
||||
" .
|
||||||||||
DesSchild^r-Konfts.' ioj
doa anghft fiines vreefachtighen ghemoeds hem tot meerder vreughd
ghedijt, als hy ghewaer wordt dat het onvoltrocken werck d' onver- wachce gunfte der aenfehouvvers begint te vervverven. 'tis boven dica onmoghclick dat fich dicn menfche niet en foude gheluckfalich achten, die nu foo verde buyten fcheuts geftclt is dat fay't quaed-willighe raef- fhckal van de gaufichtighe naufiftighe nijdighcyd in *t minftc niet be-
oeft te vreefen; die door een grondige kenniffe fijner deughden met een fekerder hope der onfterffelickheyd inghenomen is dan nun de lof- tuyterije vanden eenen of den anderen baetfoeckighen lief-lafFer kaa toebrenghen; die nu alreede by fijn leven fiet enhoortwatmen nae fijne dood van hem ghevoelen fal. Den voorfmaeck der dinghm iaermen gheerne toegheraeckenfiude, feght Pliniusiunior *,is uytdermaeten foeten * L'b- UT Meffelicit Soo feght oock LattnusPacatus * feer wel j gheli/ckons de vlie- Ep'ftola. gbeude vreughd -van etn kortjlondighe voorfpeed op V alter fihieiicifie aenkomt, * f>• foo pUjbtfi ons met der vaerd te verlaeten, Het is een langhduerigherghelutk- -.tJ^T Jaelicbeyd datmen niet en vreeji te verliefen 't ghene men vermacktende is.«. Au<1 * Hier op is't voornemen v an die Konftenaers eertijds ghegrondt ghe- ,j,ao. weeft, dewelckehaere volmaeckte ftucken in denTempel van Apollo Jtr Dety/jiowonder'theyligdom plaghtenoptehanghen. Die ghene dewel- k.e den Goden eenighe treffelickegaevenbebben opghetffert, feght Lihanitu*, + jn AntjM flaghten den overighen tijdhierestevens in tenlufl-finnigevrolickheyd door te 0£nico. ' brenghen, deivijlfj in allerley ghefelfcbappen ghenoegh tefigghen vindenvan eenjaecke die hun acngaet en verhaelenstoaerdtfchtjnt te Jijn. Syverjwijghe* de reft, enfprekjn maer alleen van'tghene tot verbreydinghebaertrfame dien- Jligh is; va(lelick\ vertronwende dat haeren loffelicken goeden naem nimmer- tneer in verghetenijfe begraeven fal warden, om dat haere seercken op't toontel desgantjehen aerd-bodems tepronck gbejleltfijn. Soo en is 't oock niet onghe- rijmt dat fy baer fehen daer opfonden verlaeten. Want bet tpaerfihijnelick is ^ dat h$ fuh eenen eewighen loffdlverwervev , die denvoornaemflen arbeydfij-^ nes verftands voorftelt in een plaetfe dder den voornaemften toeloop is. Dit ooghen-merck bebben, mijnes dunckjns, die Scbildersghebadt de tttelcke hatre kpnftigbe hand-mreken in den Delphifchtn Tempelbebben opghehangem |
||||||||||
Cap.VIH.
/"■"' Helijek nu de foete vertnaeckelickheyd, die uy t een gheluckighe
^-Jnae-boetfingheder ouder Eenvoudigheyd ontftaet, defe Konttep grootelick Voordgheholpen heeft; foo fijn de felrighe oock tot meer- der volmaecktheyd gheb'fagbt door't menighvuldighe ghc,bruyck het wtldc
|
||||||||||
,
|
|||||
104 Tweede Boedc
welck men in voorleden tijden daer van maeckte. Het ghebeurt CeU
den anders, of den menfche wil altijd iijnen arbeydt ontrent die Kon* ftenbelledcn,dewelcke meeftghebruyckelkkende overiulcks bock meeit gheacht lijn. d' Aenjlokinge totondeughden, feght P limits*, heeft de Kjmji oock vermeerdtrt. Want ctnigbc waeren daerfeer wel medeghefajl, In proce- dat baeredrinck--vaten met het graveerfel van allerlejgheyle onluyfiheyd ver- fciiolib.jj ckrtjoudenfijn j even ah of htm den dranck door defe onvlatighe vuy'tgheden
Jinaeckeltck\erfottde wardenghemaeck\t. Dadalus heeft een houteKoe kon- ltighlick ghewrocht, om de beeftelicke luftenvande raefende P<j/j- /^ae'door dit middelteboeten, fat Hyginus,fabula 40. Het foude ons licht vallen meer andere exempelen van fukken groven mif-bruyck - : der Konite by te brenghen, 't en waer faecke dat wy voorghenomen fiadden den voord-gangh defer Konften maeralleen uyt het eerlicke often mintten uyt het onfchaedelicke ghebruyck der felvigher te hae- len. OnderentuiTchen houdenwy't daer voor, dat die gene dekrachc haeres verftands quaelickhebben aengheleyt, die de hoogh-waerdige achtbaerheyt der edeler Konften aen een flaeffchc dienftbaerhey t van allcrlley fchandelicke gheringhe luiten fochten te verbinden; gelijck - fy oockinhetteghen-deelhetgantfchemenfchelicke gheflacht, onfes dunckenSjgrootonghelijckhebbenacnghedaen, die de fachte liefe- lickheyd van fulcke ibere Konften tot d' inftrumenten van een onghe- hoordconmenfchelickewreedheyd plaghten te verkeeren. Als Medea den ondergangh van Pelias fochr, foo heeft fy daer toe een holle kope- rebeeldghebruyckt, fietDiod, Siculus Lib. XV. Den koperen Stier van Perillusofte Perilausis ghenoegh bekcnt uyt de fchriften van onral- licke oude khrijve.s, doch voornaemelick uyt den brief dien Phalaris felver aen d' Jttbemenfcn dies aengaende ghefchreven heefr. Uaer ftond in de tijden dcsKeyfersfheodofii ontrent de Conftaminofolitaen- ycfoemarckt-plaets eenkopere Olfen-beeld, 't welck van Pergamm ghe- Apoc.1.13 bragbt fijnde bckent was den oven gheweeft te fijn daer in dien ghe-
trouvven bloed-ghetuyght Antipat, die in d'openbaeringhe lohannis * ghewaeght wordt, eertijds ghebraeden is, Met Cedrenus. Wat de koet- le van Agathocles belanght, leeft Diod. Siculus Lib. XX. d' Apega van denTyranifchen Nabis word befchreven in PotybiusLib. XVIII. Ow- *ln Ibin, dius * ghewaeght een maef-houte Paerd waer in de kele der ellendiger
yet* 569- rnenfchenplaghtinghedoutteworden. De K&rthaginenfencerden een
kopere ftatue van Satttrnus, diefijne armen in fulcker voeghcn uyt- ftreckte, dat de jonghe kinderen die hem opgheoftert wierden uyt fijne handenineengroot yier, 't welck, ondcr hem gheftoockt was, fon- der* |
|||||
DcsSchilder-Konfts. 105
flen neder tollen fietDiW. Siculus Lib. XX. Eeaighe onder d' oude
franfche natien hadden eertijds vervaerlicke groote Beelden van rijf-
Werck ghcmaeckt, die fy met levcndighe menfchen vervulden, en foa
ftaekeD fy daer den brand in. CafarLtb, VI. detello Gall.Cap. 16, Ciee-
re pro Manio Fonteio. Strabo lib.IV. Geogr. Daer was wel eer te Hgmen
in een diep hoi enen wonderlick groten Draecke, die ecn bloot fweerc
in fijnen mond hadde, met vreefelick glinfterende ooghcn van koftelic«
ke fteencn ghemaeckt. Defen Draecke vvierdgceert metdejaerlick-
fche offerhande van ghewijdde maeghden, die op 't aller cierelickfte
met bloemen befteken waercn., en in den kuyl fonder eenigh kchter-
dencken nederklommen, om hem haere giften op te draeghen: Maer
fy enkonden de loofe lecr-fporte, aen welke defen Draecke door een
DuyvelfcheKonftbehendighlickghehanghen was, foohaeftaietbe-
treden,ofhetfweeidvoerhunopitacndevoctin'rlijf. Eenen fekeren
Moninck, die om fijne verdlenften van den grootmoghenden Stilico en
fijn gantfche hofin grooterwaetden ghehoudenwierdr, heeft het be-
droghrenlanghen leften ontdeckt. Want gdijck hy voorfichtighlick
in't hoi nedergingh, fo heeft hy elcke fporte van te vooren beproeftj
dies hy oock den bedrieghelicken ftep vermijdende ende naebygheko-
men fijnde.den Draecke verbroken ende vermorfelt heeft, Get D.?ro-
fier parte III, de PromiJJ. Or PradiBionib. Dei. promijf. 38. Vele Godde-
loofeKoninghen cnPrincen plaghten mede voortijds haere eyghene
en andere ftatuen op te fetten, ghebiedendedat ieder-ecn de felvighe
Goddelicke eere foude aendoen; foo en hadden fy daer mede anders
nietvoordan datd' oprcchte Dienaers des Allerhooghiten door dit
middel ontdeckt fijndc met vier en fweerd, als ongheiegghelickwre-
vclighe Muytmaeckers fouden worden aenghetaft. Het biijckt in hec
exempel van Nebukadnetfr, ghelijck ons Daniel in het derde Capittel
fijner Prophetije wijdloopighlick befchrijft. Siet oockPlinim junior
Lib. X, Epift. 97, Cn p8. Den Keyfer Iulianus beval dat men de
beeldenvanf«fi>er, Mars, Marcurius, en van eenighe andere Goden
meei in't felvighe tafereel tot fijne Schilderije foude toevoegen; mec
cenenoocklaft ghevende datmen dieghene foude ftraffen, alsKo-
ringh-haeters, die defe fijne fchilderije geen Goddelicke eerebewe-
fen, fiet Cedrenut, Licinnius heeft infgclijcks den felvighen gangh inge-
gaen.alshy wreedclick nae 't leven van denGodvruchtighen Auxentius
ftond, fict Suydas'm Auxentius,mzcr hetis nu hoogtijddatwy d'exem-
pelen van fulcken onmenfchelicken verwoedheyt lieten vaeren; wane
fy niet en verdicnen onder 't ghetal der middelen, die tor voorderingh
aerrvonfteftrcckendefijn, gherekentte worden, fo enrooghenwy
O " oocfc
- — . ... «%i
|
|||||
•
|
|||||
. t ...... _.__
106 TweedeBoeck
oock niet twijfelentof die gene hebben vele beter van't gantfcfee m«*
fchelickegheilachiverdient, de welcke den voordgangh defer Kon- ften voornaemelick in 'c eerlkke ghebruyck der felvigher ghefocht hebben, . . 2. Maerhier fchijnt de noodfaeckelickheyd defer Konften den
eerften en meeftenvoord-gangderfelyigerveroorfaekt te hebben,Het 4& ghene profijtelick is verrnagh meer dan'tghenevermaeckelick.it, feght Varro Lib. Lie re ruftica.Cap.q.. 't Ghene geionden is omenfe gbebreckelickhejdt VDi ptT.tegbemoet tegaen, heeft meerderoudbeyd, fcght Cicero*, dan'tghenetnaer fefto ora— alleenghevonden is om onfen Inft te vernoeghen, Aenghefien dan den men- tort, fche (die de ghefelligheydt boyen alle dinghen van naeturc bemint) in. heteerfte,eerdaereenigheletteren ghevonden waere , gheenghe- meynfehap konde houden met de gene die een andere taele gebruyc- ten, ofte in verre landen van hem verfchevden waeren, ofte oock in de volghende eeuwen de wereld fQiiden bewooneri; lo hecfthy nood- wendighh'ck een middel moeten verfinnen door't welck hy fijne mey- ninghe aende ghene die fijne taelghenooten, landghenooten, tijdghe- nooten niet en waeren moght uytdrucken. Dus vinden wy dat het vernuft dereerfteren oudfter tijden een fekere foorte van Schilder- foraeke ghebruycktheeft, die niet alleen van d' ander taelinge en van et'afwefighe,maeroock vande nackomftighe menfehen ghelefen en- de verftaen vw'erd, Died. Suitlus fprckende van de Mooren, die hy de oudtfteonderalle volckeren acht te(ijn;Dd letters derMooren, feght hy, draeghen de gbelijckeniffe vanverfcheydene ghedierten, van d' uyterfteghe- deelten der menfehen doch voomaemelick van d' infirumenten derKenjlenarenl Want haere woorden worden niet uytghedruckt door de tejaetnen-knoopinghe vanjyttaben ende letters, maer door deghelijckbeydt van fekere beelden tvelcker bedttydmghe door'tghebruyck tvordt onderhouden. Tacitus verhaelt even het I 'h^x! * ^"e^vlSne van & &gyptenaers; d" Mgyptenaers fijn de eerfte ghetveeft, feght Cap i ' hy*» dte haere meyninghe door de ghelijckentjfe van verfcheydene'ghedierten *' *' hebben afghemaelt. Soofiet men ah noch dat d' alleroudjleghedenck-fchrif'ten opdefett'^feinghemeldighejleenenttytghehouwenjijn. Wyen moghen hier hetexempelvan de fpraekeloofePW/«ttW*,dieghenoodfaeckt was het verhael van haereleelickemifhandelingh door deWecf-kcmfte afte beelden, niet voor by gaen, fiet Ovid. Lib^VI.Metam, en Aufon, Epift. * Lib V 23* Fhtfomela, feght ^-fcbiBes Tatius-* , heeft eenfa^gbendeftemme uytghe- <Je Amo- von^en '> toant fy weefde eenen grooten Jlufer-doeck, toner in de tragifihegbe- tib.C\ho~fckiedeniJJe door den inflagb bacrer webbeii'ytdruckelick gbewrocht was ybaere phontis & handdede 't teerck\kaerertonghe; enghelijck {y haer Sufier ■tivedervaere.n. Iced l.«uappes door-de Scbiet-Jpoele vertelde,fi heeft fy te {aft gbtbroght dat Progne dbdr h*$; |
||||
-
|
||||
------11
|
|||||||||||
*
|
|||||||||||
Be* Schiider-Konfts* 107
teooghen verflond 'tgene maer aUeen met d'oeren kendegheiiat warden. Prog~
wehoortdeverkrachtingbe'uyt denjluyer. Het lchijnt inghelijcks dat dc overtreffelickfte mannen des R$omfchen ghebieds baerooghe op defe noodfaeckelickheydgheflaeghenhebben, als-fygoed vonden datft^ Pedius, die Horn gheboren was, de Sehilder-konft foude Ieeren, g^ Pe- T .u dius, den neve van dien Q. Pedius, feghtPlinius *, die't EKrger-nteeJlerjchap * ~*'„. te Upomtn bedient ende^etriumjiheert hebbende van C<efir DiBator tot een Qap * ' medeErfghendemmetAuguftusgkefteltisgheweeft, ghelijckbyftomgheboren teas, fo heeft den Orateur lAeffatttt (uyt miens geflacbt des kinds Groot-moeder voord-quam) met fonder bet toeftemmen yan Auguflus gbeoordeelt dat men hem in atte manieren in de Schilderkonfl foude onderwijjen, Hy overleedeenenion* |
|||||||||||
1 tvefende, ende inde Kgnjl ytonderliik teel toeghemmen bebbenie%
|
|||||||||||
~L~t:.__r
|
|||||||||||
fhelingb
|
|||||||||||
Hoewel net nu miffchien niet vele om hetlijf fchijnt te hebben.als vvy
maer flechtelick heenen fegghen dat defe Konften de ghemeyne - fpraeke des gantfchen aerdbodems fpreken ; foo vvordt het nochtans naerijpeopmerckinghebevondeneengantlch wondeilicke faeckete fijnj dat de fpraekeloofe ftomme menfchen de ghebreckelfckheyd hae- rer nature, doorhet behulpderTeyckenkonfte bykants overwinnen- datdie ghene.de welcke van weghen degroote verfcheydenheyd ba- rer taelen nauwelick mede-menflhen fchijnentefijn, maereenighe weynighe treckfkens van defe Konften behocven te ontleenen om rnal- kanderen te verftaen. 3. De ghewoonclicke en fchier inallerhande Konften en weten-
fchappen ghebruyckelicke maniere vanonderwijfen,geeftons mede een gantfeh duydelick bewijs van de nood faeckelickheydt defer Kon- ften ; ghemercktde nature veler Konften ende wetenfehappen fodae- tiighis, dat d1 aller verftandighfte ende bequaemfteLeer-meefters nimmer-meer foo vele daer teewetente fegghen,of nochvindenfy haer felven nu en dan ghenoodfaeckt haeren roevlucht tot de teyclccn Konft te nemen. Wy fien het in de fchrijvers der Naturelicker Hffto- rien, hoe fy naeeen moeyelicke veelwoordighe befchrijvinghc van verfcheydene creatnren noch eyndelickgedwonghen fijn totde Schil- derije te komen, om ons de ghedaente van allerley Voghelen, Viflchen viervoetigheen kruypende ghedicrten bekent te maecken,' Mlianus in (ijne Hiftorie der beeit en, nae dat hy geleyt heeft watmen iinmers fegghen kan, beroeptfich menighmael * op de fchiJderije, willende •I.^-XV,' dat wy daer uyt volkomenlickerfouden aenmercken 'tghene ons fine f,f A£imaf' woordenmaer ten halven hadden voorgheftelt, foo enisdaer oock«„aiii • gheen twijffel aen , of't gantfche mepfchelicke gheflacht foudc in een dieper nevdnacht der onwetenheydt verfoncken tfgghen, 't en O i'i waer
|
|||||||||||
■
|
|||||||||||
io8 TweedeBoecfc
waer ftecke dat vff tnenighmael ay t ecu klcyn beeldeken leerden 't ge»
ne on$ vele woorden niet konnen wijs maecken, Alle d' andere Kon- ften, die tot den oorlogh ofte vrede dienftigh fijn, moetenfichmede met de Teycken-konft behelpen. De krijgs ordinantie, die gem ene- lick laS/crfgenaemtword, gelijckfedeVeld-overfteleert hare ben- den in een bequaeme flaghorden te ftellen, foo en kanfe niet wel gke- oefFent worden fonder datmea't gantfche beleydtder faecke vante vooren affchetfe ■ want her ghemoed des Veldheers wordt door die proef-ftuck voorbereydet otn fich in allerley fchielicke voorvallende gheleghentheyd vaerdighHck te beraeden. Penelope gecft onstever- *P"4*. ftaen * dat d' oude Helden redelick wel met defe Konften wiften om te Epiftolis 8aen» wantfyuyt den TMMew/cfow oorlogh wederghekeertfijndeheB jjgroidum gantfche ghevecbt midfgaeders oockde belegheringhe der Stadt op haeretacfelsmeteenvveynighwijnsafteyckendcn. Mneas heeft me- Lib.il. dtde,nae'tveihaelvan0w'dw*»degheheelebelegh ringh dcr Troiaen- Atte am. fiher Stad op het verfoeck van dc-verHefde Calypfo met een rijfken in het fand des oc?ers afghebeeldet» Het is oockaenmcrckens waerd dat _ It , Vegetius*, alshy alle de Konftenaers enwerck-lieden oprekent die remUita-i"n°odwendighlicktotelckelegbentoeghevoeghtmoeftenworden, de Cap. n ' Schilders met en heeft willen voor by gaen. De Boumecfters, diemen Architecften noemt,moeten infghelijcks goed verftand van de Teyc- ken-konft hebbeo; ten eyndedatjy de hoedanighe)t haeres vootghenomen tvercks door eengbejchilderae fchetfighemackelitker foudenvoorjiellen , feght Vttruvius Lib. {.Architect. Cap. i. 'tis wel waer datfy haer felven fom- tijds met de Model-konft en' niet met deTcycken-konft fchijnen be- holpente hebben, als fy naemelick een patroon haeres wercks in was • Otat iii ofteinkley bevormden; Sieighy niet, feght Greg. Xjffhnus*, hoe datie fnRefiir- ' ^CrchiteBen'tmtwtrp van groote ende gheweldighe gbeboumen in eenkleyn ica.Chri- klompkentf<tsvoorbeeiden;endeproportie,die m'tkleyveghejpeurt word, he* &i, houdtdevoUekUchthaererghetyckmaetighpidin 'tgroote. Nochtans mogen wy vrijelick dencken dat fy defe modellen felfs oock nae een voorighe
teyckeninghefatfoeneerden j ja veeltijds hielden fy haer felven met de bloote teyckeningh fonder cenighe modellentevreden.ghelijckons ylgellius noil. Attic. Libro. XIX. Capittel. 10. te vcrftaen gheeft Indien wy noch tot vele andere Konften en wetenfehappen voorrgaen, wyfullen bevtndendatde Teycken-konft overal een hand in't werck heeft. Wat de Medecijne belanght, 't is blijckelick , dat niet alleen & Anatomici ofte Leden-fnijders 't behulp defer Konfte vereyfehen, maer dat oock de Botanici ofte Kruyd-kenners defe Konft van ouds af tot haer Toordcelhebbeawetenteghcbruycken ; DeGriekfcht aathen- |
||||
DesSchilder-Konft* lop
fthdettnedicijnt, Cratevas, Dionyf.us, Metrodorus, fcght Pliuitts*, beb- Lij,.xxy
i«i door eenjeer aenghememe mankre van doen de gbedaenten der kruyden i» Cap. 2, '
baereBoeckenafgbcfibildert ,enfoofihreven fide krachten der felvigber onder
ten. Den fel/ighen Vilnius fprekende in cen andere plaetfe van d' ou-
de Voghel-raemers, Daer maerenverfcheydenfoorten van Fogbelen, fegt Lib. X.
ny *, m haere Kgnft-Boecken afghefcbildert, Van.de Konften der Land- Cap. ift§
|
|||||
vigbefcbijntvtordgibrachttebebben. Soo feght oock LaBantius *Dat Ar- nuptiis.-
chitnedes de ghelijckeniffe der wereld in't holle koper uytghedruckten- De oiigide de ghefternten daer in ghefchildert heeft. d' Aller profijtelickfte Geo- etrori*. grapbifche wetenfchappen konnen oock naulicks beftaen, by foo verde Cap. j. mendefelvige van defe Konften gaetafTcheydenjdies magh yeder-een voor fijn hoofd leer wel met Propertw * fegghen, kk\bew gbedtoongben j_ib;iv deghefcbilderde werelt uyt cen Land-k\aerte te lecren. Doorloopt alle de EUgia {i GeograpbiJibeBoeckcndicm de gheheele wereld te vindcnfijn, door- wandeltendedoorfnuffelralle dehoecken des gantfchen aerd-bodems, nochtansfaludenarbeyd die gby felverneemt en andere voorughe- nomen hebben.andersniet dan een verwerde duyftere kennifle toe- brenghen,. inverghelijckinghe van't groote heldere licht'twelckons een kleynekaerte op't eerftegheficht (tracks aenbiedr. Bereyfdelic- den, gbelijckfe gheerne van haere verde reyfen yet verhaclen , foo konnenfy mede defe Konftnietvvcl ontberen ; Dieghene, feght Macro- Lj{,,y^ tins *, dewelcke Land en Zee beteandelt bebben, pkgbte'n'wonderlick wei in Saturn. haerfchick tefijn wanneer httnyeman eenvraegbevoorfielt ontrcm degelegent- Cap. I, beydvaneenighe onbtkende Land-firehen, oftevan eenen inhamder %ee die te •vooren onbefiylt mat : Diesanttf09rden.fi met een gbemllighe vlijtigheyd en befchrjven deplaetfenfamtijds met moorden, fimtijds met een roedftoc^; acb • tende dat bet bun eerlickjseen tevendigb verhael te maeken van tgbenefi ght* Jien bebben. De Hiftorie heeft oock eertijds erkent war een fonderling behulp fy van de Runft verwachtende was; want dieghene dewckke 't leven van eenighe groot-daedighc mannen bekhreven, plaghten oock de Schilderye der felvigher daer by te voeghen; ten eynde dat alle de naekomftigheecuwen'tuytgbedruckteBeeld hacres ghemoeds aen- ghemerckthebbende, met eenen oock haere lichaemelickc ghelijcke- nifle mogten aenfchouwen.r. Pamponiiu Attkus heeft in wcynige verferv begrepen wie de ghene waeren die in eere ende groote daeden alle d' andere Upmeynen te boven ginghen , foo dat by onder't Beeld van yeder- •**» ghelijcl^Corn. Nepos *ghetuyght, met met mer danvitrofvi/fver- inAtitfi O iij [en y'tt^j, *
|
|||||
• ■ —
lio ^TweedeBoeck >3
» '•- JenbaerekffeUckedaedenmett'faemendeetr-amftendiefebedienthaddenveft
matheefi^ •• Varro focht infghelrjcks den naem van verfcheyden door*
luchrighe mannen door'tMyige midd«l*meereh meer teverbreyden:
Soo heeftoock Pliniutdefe twee t' faementlick ghenaemt, als overeen
komendeinhaeremanierevanfchrijven : Dat vele eertijds met de liefde
»L ib.' van Beelden ontftekenfijtt ghcweefl, feght hy * i Uijchtuyt d' exemfeten van
xxx^>. Atticus , die Cicereor finderlinghen vriend tpejendeten Beeiden-boetkuytghe^
CaF«4» ; geven hee ft-,-envanden altergheleerdjhn Varro, die door tengantfib goeder-
4ierenvend inde menighvuldtghevruchtbaerheydjijnerwercken nietalleen de
naemen van/even bonderd doorlucbtighe nidnnen, maer ooc\haere Beelden te
faffeghebragbt heeft. Dewijl by niet verdraeghen kpnde dat de gbedachtenijfe
baererghedaentefoude vergaen, en dat de ottdheyd tegen de menjchenyetfiude
vermoghen, foo iji dat hy met defi nieu-gbevonden gift de Goden felfs focht
■•t'overtreffen • vermids hy niet alleen d'onfterffeliekheyd aen defe mannen ^af,
: maer dot hyfitnit eenert'oocl^inalle landen beenen fond, te teethe ghebragbt
hebbende datmev dejihigheoveral niet fich otndraeghen ende ah tegbenwoordig
aenfchouwcHionde, DatdeZederi-konftefomwijlen oock deteyckc-
.ninghinplaetfevan vele woorden plaght te ghebrnycken, blijcktin
*t exempel van den Philofophe Menedemut, die eenen moedwilliglick
verwaenden joflghelingh door't behulp defer Konfte foo ftil als eeft
lam-ghemaeckt heeft : Wantalsdien johghen quant fich uytdermae-
ten hooghvaerdighlick teghen bem aenftelde, foo en andvvoorde hy
gantfch niet, maertrock de ghelijckenifle van eenen fchandelick mif-
handeldenjonghelinghmeteenveeikenindengrond : Dus heeft fich
defen jonghen wulp ftilfwijghcnde wech ghefpoedt., niet maghtigh
fijnde 't verwijt van fijn eyghen ghcwiffe en den opflaghvan d' ooghen
der omftanders te verdraeghen, fiet Laertim Lib. Il.in Menedemo.
d'Vy tlegghers der Heylighe Schrifture plaghten fich oock met defe
Konfttebehelpen; De Schilderyevanden Tabernak\el, van den Temfeldes
. ... . . Ueeren, ghemaeckt nae deghelijc^eniffe des Hemels, feght C.\fftodoms*,is
ledtioni ' & *9 * gbelijCk defehigbe in haere eyghene linien konfcigblick ghetrock\en was,
Cap. 5. *» • latijnfibe Pandeilengheftelt. Den naem van Gifftodorus brenght my hier in den fin dat denfelvigenautheutineenandere plaetfenocheen ander ghebiuyckdefer Konfte ontrentmindcre dinghcn aenghewefen » ibidem, heeft; Ick heb ten dienfte van de Boed^brndcn, feght hy * , verfcheyden foot' Cap 130. ten van inbindfels in een Boeck lac ten af-fchiidtren • of dat de Student en die m<t' niere van binden,daer fy 't befte ghevallen in hebben, mo^hten verkjefen. Het foude ons alhier licht vallen 't ghebruyck defer Konften in vele andere gheleghenthedenaentewijfen,'ten waer faecke dar fich alhier ver- fcheyden cxerhpelen aenboden die ons de. nuttigheyd derfelvigher • Konften |
||||
- i i
|
|||||||||
D es^childcr-Kok'ftsl tit
Ronften in Oorlogh ende Vxede noch dnydelicker voorftelleii *
4, A4*c/>a/heeftliaeren man David door'rmiddel van een Beeld
behendighlick bevrijdt van de vervolginghe haeres vaders Saul: Wane als fy vcrnam dat dieghene dewelcke Sanlgelonden haddc omhaeren man 'tlevcn te benemen haer huysghenacCkten, fooheeftfy hem ter venlteren uytgheiaeten ende een Beeld in fijne plaetfe in't bedde ghe- lcyt en ibrgbvuldighiick bedeekt, als of by fieck te bedde lagh s dies oockdeSend-boden niet goed en vondenhaere hand aenden kranc- kenmanteflaen,eer dat iy den Koningh gbeboodfehapt hebben in war fchijn fy hem ghevonden ende gheiaeten hadden; ioo dat David onder-en-iuffchen refpijt ghenoegh kreegh om fieh met der haeft vvech te packen.liet i Sam. XIX, 13. 't Doode lichaem van den groo- ten .d/cxaWerbleefeengrootc wijle tijds onbegraven' ligghen,dewijl de Prince* onder malksnderen krackeelden wie van hun 't meefte recht lot de kroone hadde^ja 't foude vry wat langber hebben aengheloopen eer fy de begraveniffe haeres Koninghs oyt ter herten fouden hebben ghetrocken, 'tenwaerfaeckedathundenwaerfeggherj4r*y^n^raen- ghefeyt hadde dat net land't welck defes aller voorfpoedighften Ko- ninghs liehaemin haerenfihoot foude ontfanghen, geea inbreukeder Vymden behoefde te vrecfen; waer op ghevolghtis dat yeder-een het lichaem om ftrijd ter aerden focht te bevelen, daer hy fijn gcbied had- de , om fich felven en fijnen naefaeten dat land eeuwighlick te verfe- kereni Maer als Perdiccas merckte dat Ptolomaus fijnen flagh vvaer- ghenomen hebbende't lichaem met groote dagh-reyfen nae JE-gypten toevoerde, fooheeft hyhem vanftondenaeu met een ghewaepende menighte naegheiaeght; en daer foude dien dagh feer vele borgher- lickbloedsgheftortlijn gheweeft, indien Ptolomtem niet en hadde een Beeld in (tededesKoninghhcken lichaeras toeghemaeckt't welckhy fich gheyeynfdelrck als teghen fijnen danck lict ontweldighen, fiec JElianus var.hijl. Lib. XII. ,Cap. ultimo, 't En is niet van noodc dac \vy veele van 'tTroiaenfche Paerd fpreken, ghemcrckt Virpliusen ande- re autheuren daer vol van fijn. Crefias Cbidius verhaelt in fijne Per-fifebe Hiftorien dat Qr«,als hy de Stad -SVmfobeftormde,de gaetfche Land- £PU * ftreke om end' om mer houte Beelden van Pcrfiaencn door den raed van Oebares befec>heeft, endatd'ifighefetene hafir felven uyt vreefevan fulcken menighte inde handen van Cyrus vaerdighlick hebben overge- geven, fiet oocklhcon SopbiftaFrogymn. Cap.Xl. lul. Frontinus Lib. III. Stratag. Ctp. i.T^et^es Chiliad. I.hijt. i. Semiramis heeft even het felvi- ghe krijghf-belteck ghebruyckt, fiet Diod. siculus Lib. II. als oock X^ettes Chti. XII. hijl. 4yz, spartactts ismede door een djejghelijcke votid
|
|||||||||
"
|
|||||||||
___
|
|||||||||
°S . "
|
||||||
ii* ;•< TweedeBoeck
vond fijne vyanden, die hem aen alle kanten omcinghelt hadden, ent»
konaen ; fiet Iul. Frontinus Lib. 1, Stratag.Caf. $. Als Amafu in fijne oorloghe tcghend' Arabiers hun eenen veld-flag meynde tcleveren, foo ilt dat hy 't JEgyptifche heyr van achtercn befet heeft met de Beelden van die Goden dewelcke in JE-gyjten allermeeft gheacht worden j niet twijfelende of fijne Lands-luyden fouden met meerder dapperheyt den ftri jdaenvanghenonder d' ooghen van de Goden die fy in ghener- ley vvijfeinhandenvanfulcke roor-ghieiighe vyanden vvildcn laeten vervallen, fiet Polyxnus Lib, VII. Stratagem. De Lacedamoniers rati t'faemenhaere bond-ghenootenhebbendeeenheyr-kracht vanveer- tighduyfend mannen opgemaeckt, yielenin't ihebaeufihehndi, Efa- minondas daerom alshy befefte dat fulcken groten menighte der vyan- dexideibebanen dappervertfaeght hadde ghemaeckt, vond hetniec .ghcraedfaemdat hy lulcke machtighe vyandcn met ccn handvol fijner •verflacghener Lands-lieden foude ontmoeten ■ dies hy oock ecn bc- quaem middelverfonnen heeft omde felvighemet een luftighe ftout- moedigheyd te vervullen, eer dat hy de kanfe foude vvaeghen. Daer was in de Tbebaenfche (tad een Bcelt van Pallas houdende een fpieffe inde rechte hand, ende eenen fchild inde flinckchand nedervvaerts ontrent haereknien. Dit Beeld liet hy's nachts door vlijtighe getrouvve Kon- ftenaers heymelick veranderen, en heeft s'morghens vroegh alle de Kerck-deuren door de gantfche ftad gheopent, ten eynde dat yeder- cen met een voetvallighe nederigheyd voor allcde Goden en Godin- nen verfchijnendecengoedeuytkornfte vanhun fouden affmeecken. Veledieghebedentotde voornoemde PaUai meynden uyt teltorten, vondenfich door een diepe verwondennghe dapper ontitelt dat ly de Godinne in eenen gantfeh anderen fchijn vonden; 't gherucht liep van ftonden aen door degheheeleftad, dat de Godinne felver haerewae- penen teghen de ghemeyne vyanden alreede uy tgheftreckt hadde; en- de als daer eenen grooten tocloop was, dergener die fulck en wonder- daed van alle kanten quaemen befchouwen, foo heeft ficb Epamittondas daer oock laeten vinden, fegghende dat fy hacre vyanden niet meer behoefden te vreefen, ghemerckt fy nu de Goddelicke hulpe oogh- fchijnclick aen haere (ijde hadden, Defen aenflagh heeft foo veele te \veghe ghebracht, dat deThebaeuen 't ve'd behielden en hacre vyan- den met een gheweldighc neder-laughe fchar.delick te rtigghe dreven, fiet PolyanusLib. II. Stratogematttm. Als X. Sylh beraedflaighdehoedac hy fijne Soldaeten tot het vechten foude aenmocdighen , loo heeft hy fich laeten verluyden dat hem de Goden van'tghene toekomftigv.'as verwittighdehi dies heeft hy oock openlick voor d' oogen van't gant- fchft
|
||||||
&
|
||||||
.....
|
||||||||
/
|
||||||||
Des Schildef-Konffs. 113
gamfche heyr. Als her nu In fla g-orden ftonr.enen vaetval gedaen acn
cen klcyn Bceldeken 't welck hy uyt d en Delphifchen TempeT ghebro&t hadde, -verfoeekende dathet hem doch de toeghcfeyde vi&orie wilde laeten volghen ; Get Frmtymts Lib I. Stratag. Cap. i4f. en Vater. Mmmml,\b. I. Cap. l.Exempto ). Phttarehtts * voeght daer by dat het tn Sjllii vooinoerndeBecJd een gbudeBeeld van ApUo gheweeft ij. Als een ..gheiHeyacndeojOTermaerdmenfche denKeyfef N«ro een Beeldeken .van conjonghiken hadde ghefchoncken, 't welfik hyfeyde die kracht <e hebben dat het alleiley ts faemen-rottinghert teghen fijnen perfonc of,teghen'tI^«<)>«/c/jffrijckfekerlijckfoudeaen 'tlicht br«nghen , foift dat het den Keyfer pp'tfchielicke ontdecken van'eenen vreefelicken aenilaghnjetalleen voor een gantfeh Goddelick Beeld beeftbegin- cen re houden , rnaerhy heefthet oock. boven dien drymaels' daeghs door eeneti ghefettcn offer-brand foecken te verfoenen, wenfehende yede,r-een vvijs te maecken dat hy door't ingeven des felvighen Beclds tot de kenniffe van toekomftighe dinghen ghebraght wierd. Sueteniui in Nerone,Cap, c6. Jheagenes infghclijcks van meyninghe fi;nde ergens tegaenofte yet watte vcrrichten, plaghtfijn voornemen bekent tft maecken aen een Beeld van Hecate't welck hern overal verghefelfchap- te j Get Suidas. Iupiter heeft Juno door't toedocn van een ftatue in haer •voornemen yerhinderr, als fy tot echt-fcheydinghe ghefint was; Get PatifomasLib, IX. /Imo/frnam'toi naturelicke ghebruyck van't men- ichen orler,het welcke inde JEgptifche ftad Heliopolis plightelick onder- houdenwierd, t'eetiemael vvech; ghebiedende datmen dry walTe Beelden in ftede van dry menfehen aenl«»ofbudeop-offeren ■ Get Per- tfyrm Lib. II. de Abjlit)enti&. 't Is dan alhier aenmerckens waerd'r ge- ne- Serytif! fchr jjft j St.iet te weten, feght hy *, datghehontrefeytedinghen f^sec"™- in de gheleghentheyd dtr Offerhanden fooveele gheldett als de tvaerachtighe: ,li AcneiJ. Wanneernienot>er-fu\cks een Offerhande doen most van dinghen die quaelicl^ te bekomenfijn, fio maccktmen defdvighe van deejfem ofte was, en 'tdoet even fio veele als of men de waere dinghen [elver opgheoffert hadde. D' ftgyptenaers maeckten weynigh wercks van haeren Koningh Amajis in't eerfte be- , ghintfellijner regeringhe, om dat hy van een onedel ende gheringh ^rj'jf; gheflacht was; fy en konden daertoe niet verftaen, dat fy hem d' eere K^»ndoot diehemtoequam ghewillighlick fouden opdraeghen^ dies hy oock, wat mid del om voorder verachtir.ghe re voorkomenenlijneonderdaenen tot een Amafisetn fchuldighe eerbiedighevd tebewegen, eenenbequaemen wegh heeft we'rendVaen i,nghegaen. Nae dat hy een gouden Becken , !t welck eenen langen de fcro onge- t;jd ondcr.den Koninghlicken Huyfraed maer aileen ghebruyckt wierd r"-fkt •»•fiet om de voeten des Koninghs en der ghener die met hem aen de tafel LjtavDei- *W P faeten pno'c,c.-ip-7» |
||||||||
■ ■
|
|||||||
ii4 TweedeBoedc
faeten te waflchen, verfmolten ende in cen Beeld verandert hadde/oe
I>eefthyhetopgherichtendegheheylightmet cen fcherpghcbod dat hetvanyeder ecngheeert ende aenghebeden foude worden. 'tEn liep niet langhe aen of't bevel dcs Koninghs wierd van allerlcy foorten van menfchen vaerdighlick naeghekomen > en hy gaf fijnen onderfae- ten op die ghelegenheyd te kennen uyc wat ftoffc dit Beeld ghemaeckt was, naemelick uyt het Becken waer in fy menigmael haere vuyle voe- ten ghewaflchcn, haerwater ghemaeckt, en haere overlaeden mae- ghenontledighethadden. 'tis met my even foo ghefklt, feyde hy noch voorder; want alhoewel ick in 'c eerfte een gbemeyn man fijnde van't flechte volck niet met alien en verfchilde, foo magh ick nu nochtans met goed recht die eerbiedigheyd vanuafeyfchen diemen de hoogh-gheduchte Majefteyt der Koninghen fchuldigh is, fiet Hero- dotus in Euterpe. Gelijck de Chaldaen he t Vter eertijds Goddelicke eere plaghten aen cedoen, foo quam het hun inden finde kradtt haeres Gods metdc maght der Goden die van andere volckeren ghedicnt wierdentebeproevcn. Dies fy met haeren God omrcyfende gheen Goudc.Silvere, Metaele, Home of fteene Goden vonden, die teghen 't al-verflindende vier konden uythouwen/twierd al verteert wat daer by ofte oncrent quam ; 't gingh met hun en haeren God o veral voor de wind, totdatfydenPrieftervanC<«*o/>w( dieeenen afgherechten en feerloofen quant gheweeft fchijnt te fi;n) ontmoetet hcbbende feer leelick van hem wierden uytgheftreken. Want defen Gtnopifchen Prie- fter wel wetende met wat God hyte doen hadde , nam eenbcfpuyt kruycke , ofte eenen gatighen water-pot dien hy met water opvnlde nae datalle deholenenicheureneerftmenvasgheftoptwaeren. Tot defen rompe deslichaems heeft hy naederhand'thoofd mett'faemen d' andere leden toeghepaft en met eenerley verwe overftreken, Als hynu dit bedrieghelicke Beeld dus toeghemaeckt hadde, fooiftdat defen ydelenGoden-ftrijd een gantfch belacchelick eynde ghenomea heeft. De Chaldaien maeckten haere rekeninghe dat net vier haeft eea eynde van defen God foude maecken, ghelijck het alle d'andere Go- den lichrelick te niete hadde ghedaen ; doch't heeft hun ghemift. Want dit CanopifcbeBeeld in't midden van het vier geftek fijnde heeft terftond uytghegeveu wat het in hadde, foo dat delevendighekracht des Cbal&eifchen Gods daedelick in eenen hoop doove kolen verandert is gheweeft, fietCedrenusen Suidastn Cartefus . DenKoningh Antio- thus door't Rgomfche ghcweld t' onderghebracht wefende ,foo vond fich yfatfita/ghedwonghen de vluchtte iiertienm Gortyna, dehoofd-ftad van'cfiyland Creta, om daer met ghemack t'oveillaen wat hem tot |
|||||||
-.
|
|||||||
1
|
|||||||
des Schilder-Konfts. its
verfekeringc fijneslijfs te docnftond. Maerhierquam'them daede-
lick in den fin dat hy niet vete goets van de Cretenfen haddete verwach- tcn; wantgheljjck hethembekentwasdacfy met de gierigheyd dap- per behanghen waeren, loo merckte hy dat fy den fntif van fijn grootc gheld in den neufe hadden, en dat fy hem niet en fouden fpaeren 't en waer faecke dat hyfe met eenen gamvenaerdighen treck om den tuyn wift te leyden. Hy vulde verfcheydene groote potten met loot, 't op- perfte derfelvigher maeralleen met een weynigh gouds bedeckende; defe potten hceft hy openlick inden Tempel datiDiana doen brenghen, als of hy de Godinne de bewaeringhe van alle fijne fchatten beft toe- vertroude. Dit ftond die van Gortina wonderlick wel aen • foo hid- den fy oock goede wacht ontrent den Tempel, niet foo feer vrecfen- de dat yeman anders de hand daer aen fbudeflaen, als wel dat Anmbal felver roukoop hebbende »an 't ghene hy ghedaen hadde, de felvighe ontvoeren moght. Maer 'z en was Annihal daer niet te doen ; want hy fijn gheld in de holligheyd van ettelicke kopere ftatuen die hy ever- al met fich voerde verfteken hadde, laetende de voornoemde ltatuen onachtfaemelickopdcvloerligghen, om minder naedencken tever- wecken. Als nu de Cretenfen meynden fijn gheld in haere klaeuwen vafttehebben, foo en hadden fy daer niet teghen dat hyginghvvaer 't hem gheliefde j dies hy oock met allefijn geld in Pent us tot den Ko- ninghPr«/J<M gheylucht is, fietCornel, JHejnsinvita Hannibalis. Alci- biades, nae dat hy nu eenen langben tijd in't wilde gheloopen hadde, begoft groote ende ghewightighe faecken ter hand te trecken, en fich cenighe dinghen i' ondcrwinden die niet wel fonder de hulpe eenes ghetrouwen vriends fconden uytghevoert worden. Daerom heeft hy net oock noodigh gheacbt de voornaemfte fijner vrienden, die hy meynde te ghebruycken, door een feer bequaem middelte toetfen hoe fy t' hem waerd gheneghen waeren. Want als hy een feecker Bceld 't welck nae de ghelijckenuTe eenes dooden mans ghemaeckt was in een doncker gat verfmeten haddefoo heefr hy den vriend voor den ee- nen andercn nae met een gemaecktc fchrick betdode lichaem getoontj fegghende dat dit nu den rechten t;ijd was om't goede ghevoelen 't welck hy van haere vriendlchap hadde te beandwporden en hem ge- trouyvelick by teftaen in *t vervoeren ende verhelen van dicn hy fcyde felver omgebraghttehebben : Maer't grootfte deel fijner vrienden -fchrpomheriigblickaerfelende en wilde met defe faecke niet tc doenc hebben; CaHiat alleen toonde fich ghereed te fijn om't ghevaer fijnes vriends trauhertfghjick t'ond.etgaen ; dies hy hem jiaemaels altijd voar een opwcht vriend ghehfluden ende ghewuycktheeft, fiet Poly- *wsUb,lJ.:^iratag. Her, veihaelvanftmsnighvujdige ghebruyckder adg ■; P jj ftatuen |
||||
ii<5 f weede Boeck
ftatuenfchijntonsoock't ghewagh van die houte Paerden afteVPrgen
daer Vegetim van fpreeckt; So wd d dude alsjongbe Soldaeten tvaercn eer- ¥ Lib T,d«tijdsghehouden'tPaerd-Jpringhen etnftilfc\ tegeffenen, feghthy *, fioifi it milit. oocl^dat heifelvighegbebruyck tot op defen huydigben daghghefikgbct wordt, al- eap,i8» boewel niet met dien ernji. Houte Paerden ivierden ? winters onder't dackj s' Somen m't opene veld onder-den bhuwen Hemel geflelt -,op defemoeften dejonghe Soldaeteit eerjl fonder eenighc ivapeneit, en diet nae'(4lsj^nu dt rechtegrepe hodden ) in baer voile harnafchjpringhen, Dit weird Jeofitgb- vntdighttcl^ 'vanhiinghedaen, datjy niet allien van.de recbte maer oock van dt flinckefijde leerdenopenaf fpringben, fimttjds blootefwaerden en halve fpief- fen inde handhoudende. Dit washaer daghelickfche werck, ten eynde datjy in- de menighvuldigbe verwarringhe des ghevechts vaerdighlick fiuden'*&etdn in 't werck teftellen 'tgbenefy Men tijd van vrede enfiilligheydfeo befigbUck leer- den. De Perfmnen plaghten haerc Paerden niet alleen tothet fcherp* kletterendc gheluyd der waepenen en tot het heefchc ghekrijt der gc - wapenden te ghewennen, maer fy plaghten oock voorde vocten haer der Paerden, als defelvighe ineenen vollcnfpoed quaemen aenghc- loopen, eenighe menfche Beelden met kaf opghevuk te vverpen i uyt vreefedathun haere Paerden in'tghevecht bruyckeloos fouden fijn, indienfe de menfehen die onder haere voeten verfiatghen ligghen ont- faeghen, fiet ALIianiu Lib. XVI. deA»imalibCap.z$, AlsdenM*. cedonifchen Koningh Perfius den Oorlogh teghende Rpmeynen opne- mende verwittighet was dat niet Libya alleen i maer oock de victorie die fy onlanghs oytx\Atttiochus hadden ghehadt, hun veele Elefanten toebroght -, foo ift dat hy terftond dacrtoe arbeydc, dat de Macedonine- fehe Paerden't on ghewoonelicke gheficht van fukken y felicken beeft niet en fouden vrcefeh, Hy liet oyer-fuleks verfcheyden boute Beel- den maecken die d' Elefanten in ghedaente endc coleur fecr wel ghe- leken. Bevelende dat d' een ofd' ander op dit houte Mohfter klimme* end' een trompet door deholligheydfijnes fnuyts blaefen foude, dus heeft hy met der tijd teweghe ghebraght dat de Paerden *t vervaer- licke gheficht endeghekrijfch defer beeftenfeer wel konden verdrae- ghen, BetPolyamtsfub finem Lib. IV. Stratag. Wy eii moghen hier oock die ghewijde ftatuert niet roorbygaen dewelcke eertijds ittah- gurat<eftat«te, alsmedeDHAi(^/arMoftedt»err«»»ghehaeTnt!Wierddli. Want defe waeren eenighe fekere Beelden door *t toedben van konfe- ghe belefers in een ohbeganckelicke plaetfe des Tempels opgheftt ofte in't ccn ot't ander oort heytrielick begraeven.om de grimmigheyi derGoden ter neder te legghen en'tland van den aenftoot der Vyan- den te be vrydeii,fiet"Phetiusin exeerftisexbift. Olympiodori. 't Scbijflt dat dieri Talus, daer J^Uinmi Radius * ghewagh vin maeckty onder t' ghetal
|
||||
■,■■ ;^7TK«^™^^™«--
|
||||||
DesScWlder-Konfts.1 117
't ghet a! defer ftaruen gereken: rriagh faorden. Den Philofophe Afiik
lieeft bockeeii fcker Bfeeld van Pallas door de werckinghe der hemel- fcher inflttentien loo bekrachtight, datde behoudemffeder Trojaen- fiber ftad aon de behoudcnilTc van her Palladium bekent was te hanghen, fiet'i^Ryjtt Lycofhroftis Ckflandram, Dochhiervan fullen wyellers war breeder hasidelen, Indien yeman under en tuflchenyet meer van defeghevrijdde itauien, die hetiens-daeghs onder de cutieufen met ■dea¥ilaerh3?afij'!wfcM-bekent fijo; begheeti teweten, defelvighe magh ■kfa'n't'fe&e Ca'pittelyan't Boeck by Monfr.Gafarell in't Franfch uyt- •gheghevefi, ghenaerat Curiefite^inoiiits. *,• Wy fouderi ons felvcn eenen oneyndelicken ende bndoenelicken
■arbeyd op den hate haelen mdien wyalle de Statuen cnBeelden, die Wei" eer toe noodiaeckelick ghebruyck en vercieifel gemaeckt fijn ghe- weeft, beftonder>bpte rekerren , 'tblijckt, dat ick vele andere au- f heuren voorby gae, uyr C*#Wor«J alleen; DeTofcanenfijnd'eerfte ghe-' ' ' •' tveefl'■? feghthy *-, die de ftatuen in Italien hebben ghevomen : Sod heeft # variar,5 oockdenaekpmflighe eeawe defin haerenvondmetfulcken vaerdigen gunfi om' YII> j ,4 ~helfl ende onderhouden, dat het met vele verjehilt of het volckjt welck. inde • Upontfcheft&d door de Konftegemaeckt was, <juam ten naeflen bj over een met
' demeriigbte der ghener diede naturefelvel had voordgbebrackt. Ghelijck ick dan de fchuld van veroicfenheyd ende verwaendheyd niet en foudd
konnenontgaen, indien ick op my nam in't byfonder te verhaelenal wat d'oude fchrijyers aengaende'tmehighvuldighe ghebruyck der Konftigher wercken hebben naeghelaetenj foo voeght het my beft dat ickmijn voornemeri nae de gheleghentheyd mijnesgheringhenver~ Hands en middelmaetighe naerftigheyd foude befnoeyen, fonder de hoogh-ftaetelicke vercierftlen der Kercken, der Merckt-plactfen.dcr ghemeynerGaleryen in't minfteaen teroefen. Want het vecle beter -» • isdat wy d' aenfienelickheyd fodaeni'ger wercken door een ftilfwijgeh-
de verwoiideringhhaerebehoorlickeachtbaerheyd lieten behouden, dandatwy:defelvige doorde dorrefchraelheydvaneenonvolkomen ende onagrdigh verhael fouden ontcieren, Om dan maer alleen op eenighe andere exempelen van't mehighvaldighe ghebruyck defer Konftenaentedringhen, loo ft'aet oris vooreerftaentemerckendat miflchien eenighe onder d' pude 't exempcl der Lacedttmohiers volgen- • deghefbebthebben niet alleen de ghemeyne maer oockde byfondere
plaetfenmetallerhande fchoone Statuen en Schilderyen te vervullen, Soolefenwydat de Lacedxmoniers, die door een goedrondfche rou- ■wigheyd,veeleandereKonftenplaghten te verwerpen, defe Konfte in grootcr waerde hebbenghehouden. Want ghelijckdieKnjg-fuch - •V* 1? iij tighe
|
||||||
■jMte
|
||||||
nS TweedeBoeck
tighe mannen veele hidden van fchooae en welgemaeckte lichaemca,
als wefende d'aller bequaemfte tot den Oorlogh door de tappigheyd
en fterckte die in welgheftelde Ieden ghevonden wdrdt, fbo hadden fy
oock een fonderlinghe begheerte om luftighe en fraeye kindercn voord
te brenghen , gheen bequaemer middel daer toe vindende dan datfy
haere fwanghere huys-vtouwen de Beelden van Afollo en Bacchus, van
Cajior en Pollux, Nigeus, tiarcijfm, Htacyntbw gheduyrichlick fouden
voor d' ooghen ftellen. Oppianus in fijn eerfte Boeck van de Iaght be-
Jchrijft dele ghewoonte der iacedamoniers in't breede, daer by voe-
ghendedat de Duyven-mclckersenRof-tHyfchersdoor een dierge-
Jijcke maniere van doen Duyven-jonghens en Paerde-veulens nae
haere eyghenefantafijeghefpnckelt krijghen. Soo komt oock'tbe-
driif van den Patriarche Iacob daer mede feer wel over-een, fiet Gs-
j^fl we/XXX- en St. Hteronymus QgfBionib. in Genefin. De ghelijcken'tjfen
*Lib. wT fibickten fwh meeftendeels naede gelegentbeyd onfes gbemoeds, feght Plintus*,
■C ap. 11. als in'} if elcke verfcheydengbevalligbe dingbat veele 'vermoghen .- 't Gbeficht,
'tgheboor, de memorte, de verbeeldingbe die ens ontrent den tijd der ontfanc-
kenijfe in den fin komen. 't Wordt oock daer voor ghehouden dot eenen Jchie-
licken inval, die dan in's Vaders of's Moeders berffenen fieelt, deghelijckt*
niffegantfeb engaerfatfoeneert often minftenvermengbt, Defhalveti vindt
men oockin den menfche eengrooter verfcheydenbe^ddergbedaenten dan in alle
d' anderegbedietten, Devaerdige bemegelickjieyd onfir vlieghender gedach-
ten, defnelligbeyd onfes doordringhenden gbemoeds, d'ongbelijckbeyd onfes
, veranderlicken verflands blaght inde voqrdghebraghtedinghen menigherhande
merckteyckenen in te drunken ■daer d'andereghedierten irit tegbendeel een enhe-
wegbtlick gbemoed hebbende met d' andere beeflen van dien aird niet met alien
»Retra£t' verfchillen. St. Auguflinus* verhaelt uyt de fchriften van denwiidbe-
lib.ijCap. toemden Mcdecijn Soranus, dat eenen feer mifmaeckten Koningh van
**• Cyprus fijn Huyf-vrouwe een flhoone Schilderye plaght voor te ftellen
als hy van meyninghe was haer te bekennen, verhoopende dat fyhem
fchoone kinderen nae de ghelijekenifle des voorgheftelden Beelds fou-
de voord-brenghen, indienfyflechts haere ooghen daer op gheflagen
• De The- hield wanneer hy met haer te doen hadde. Galenas * brenghteen ex-
Pilonem. empel by'twelck met het voorighet'eenemael oyer een komt. 'I Js
medeghenoeghfaem bekertt dat HeliodorusAcn gawfchen inhoud fijner
Mihiopifcher Hiftorie op fulcken ghefchiedenifie ghegrorideert heeft.
Doch overmidsdefeaenmerckinghedeleeringhen van Hippocrates ey-
ghentlick fchijnt aentegaen, foo laeten wy defelvighc vaeten, ons
keerende tot verlcheyden andere ex«mpelei» yan'unenigbvuiAghe
ghebruyck deferKonften. ,-y.oov ;J
|
||||||
Des Schilder-Konfts. n>
S, yf/ieZ/Mdoortempceftin^v^engelandet fijndc.dacr Ptolem<ens
doe ter tijd regheerde> die hem eenen ooden wrock droegh feder dien tijd dat fy beyde 'r Hof van den grooten Alexander volgnden, was in *t uyterfte ghevaer fijnes levens gfaebraght. Want als fijne bitfighe doortiapte benijders eenen vcrmomden bedriegher hadden toeghe- maeckt die kem in'r ghelaet ende ghewaedt der Koninghlicker roepers te Hove tot een bancket foude roepen, foois by fonder eenigh achter- denckenvoor den Koningh verfchenen, niet beterwetende ofhy was van den Koningh ghenoodt om met hem ter tafel aen te fitrcn. Pttle- mtius kreegh den Konftenacr foo haeft niet in d'ooghe.of hy heeft hem in fijnen verbolghen toorne af-ghevracght vvat hem overgingh dat hy foo met fijn leven fpcelde. Apelles wilt niet wart' andwoorden , da* dat hem d< Koninghiicke roepers van s' Koninghs weghe hadden aen- ghefeytdathy daer verfchijnen moeft : Dies oock den Koningh alio nine roepers op ftaende voet Voor hem ontboden heeft, ghebiedende dat hyaenwijfen foudewie hem hadde aenghefproken. Maerals/fye/- les dien Roeper onder dat ghefelfchap niet en konde ghevinden, foo is hy ghed wonghen ghcweeft de voorfpraecke fijner Konfte te ghebruyc- ken ; Want hy heeft een doove kole uytden haerd ghenomen en de ghelijckeniffe fijnes roepers daer mede loo levendigh opdc wand uy t- gbedruckt, dat den Koningh uyt het beghintfel der Teyckeninghe den bedneger ftaends-voets kende, P/w.XXXV, 10. Met walfe Beeld van Inlius Cajar, 't welck yfelick was om aen te lien van weghen de dry en twintich gaepende wonden die hy in'tRaed-huys ontfanghen had- de, heeft het Roomfcbe volck krachtighlick tot wraecke verweckt, Afytmus Lib.II.de Sello chili. Galba op den richterftoel ghetredea fijnde, enfkhnae'tvoorftellen van ettelickeBeelden derghener die Nero veroordeeh ende omghcbraght hadde over den ellendigen ftand der tijden een weynigh gheklaeght hebbende, wierd daedelick fyom- fihenKeyCet ghekofen . Suetonius in Galba, Cap lo. Den Keyfer Antoninus uytdermaeten feer verfotfijndeopd'onmanlicke maniere vankleedinghc die in P&iswricirfghebrHyckelickwas, heefrfijne Schil- deryevoor heenen nae Roorneu ghefchickt, om't volck allenghfkens daer toe te brenghen.dat hun dien draght nietenmoght vreemd fchy- nen als hy onder hun in fulcken ghewaed fonde komen, Get Ucrodianus l.ib.V. EenigheKoninghenplaghten deSchilderye van een (choon vrouwe Beeld, 'twelckfy na hare eygene fantafije lieten fchilderen, in altedeplaetfenhaeres ghebieds te fenden, ofdaer mhTchienerghens een maegbd ghivouden wierd die met het voorfchrift haCer weelderi- .glierluften overeenquam, Cxei^lauditinHs AzHonoTijetftUticenuptiis. £. Fubius,
|
||||
120 .*vW58d&fc&«*i«<3
g^Fa&tjtf.een'wifd-beroemdt. Veld-heer, fond de Rjirthaginetifen enen
vreede-ftafcnde.een fpieife toe, ghevende hun daoreenen brief tevcr* ftaen da: net Room/ikc vokk aen hun defe twee teyckenen van Pays of- teOorlogh had ghefonden , ten eyndedat fy esn van beydefouderi vcikiefeu, nietaBdcrs.akofd'acfcltighc/twelckfy >erko(en maeral* ken ghelonden waer. Hier op hebben de K&rthagiwenfin geanwoord dat fy haet feJven in 'ttninfte nietghenoodfaeckt vonden een van bey- dete kiefcn, ghewerckt hetftor.d,inde maghc der ghener die defe twee dinghen broghten een van beydc daer te laetcn , en dat net ghenefy daer hetencven foo vcele by han ghelden foude als of her verkoofen Jiadde gheweeft. M. Varro houdt ftaeride dat hetgheen rechtevrede- itafenfpiefTc wasdiefy overenweder fonden* maerdat hcienckele richelfteenkens gheweeft fijn waer in defe dinghen ghegraveert fton- den , fiet AgeU, noB. Attic. Lib. X, Cap.ty, Den L«ced<em<mier Hippo- damus inde (fad Crornmusvrn d' Arcadimtt* beleghert fijnde heeft fijne Landf-luydendenuyterften noodvan de benaude ftad bedecktelick te verftaen ghegeven, mids eenen Bode aen dc Lacedamonifthe ftad af- fendende, die anders geenen laft hadde, dan dat hy fijn Moeder foude aenfegghen, dat/e 'r vrouken, 'c welck in den Tempel van Apollo ttond opghebonden, noodwecdigblick voor den tienden dagh ontbinden moefte. Den Locedamenijchen raed (indathtighfi jnde dat daer een ghe- ketende Scbiidcrye van den hangher in folios Tempel gbewijhet was) heefc ayt defe duyftere boodfehap befloten, dat het de bclegherde van weghen de honghers noodt, geen tien dagen maghrigh waercn te her- den; daerom hebben fy oockdaedelickmiddelen ghefchaft om de ver- hongherde ftad fonder eenigh uy tftel tefpijfen. Athenieus Lib. X. Dei' pnofiph, Cap. j p. Eubata Cyrenceus hie Id uch foo ftand-vaftighhek aen de trouwe die by fijn echte vrouwe fchuldigh was, dat hy de branden- de onverduldighe luften van d' onkuyfche Lais door fchoone woorden opghefchort heefc ; belovende dathy haermet fjch nemen foude als hy wederom nae Cyrenen vcrtrock. So heeft fy dan haer moeyelick ver- foeck voor een wijletijdtgheftaeckt, vaftelick vertrouwende dathy niet en foude van iijn woord afgaen. Macr'teerlickc ghemoedvan Bubata koft daer toe niet verftaen, dat by de beloften die hem van de- fe lichre Hkf-poppe vvaeren afghedrongenineeneven weegh-khac- le foude ftelicn met de beloften die hy fijn eyghen wijfvryelick hadde ghegeven ; dies hy haer eyudelkk de flippe heeft gheboden, maer al- leen de Schilderye van defchoone Hoere in plaetle van de Hoere fel- ver wechvoerende , fiet Mlitous Lib. X.var Mfl. Cttp.l. Wyfienjieerne 'tBeeld der ghener die wy beminnen, feaht Dionyjitts SopbiftaAntiochenu'*t |
||||
DesSchilder-KonfK lit
eh het o» s met ghtbeurcn magh de beminde filver t' Aenfchautom. fifet oock
AZtieas Sophijh epifi. iz. Ovid. Lib. II. de PontcEleg. 8- en Ueroidum epijl. XIII, vers. 151. Den jongen Plinius heeft het felvighe feer wcl uytghedruckt ■ Gelijek itk dim uytnemendenjenghelingh altijd een finder lingt ^» .. • , Hefde toeghedraeghen hebbe, fcghthy * ,feoifi dat mijn verlanghen als nachcpjft ~ ' ghetveldighlick t' hemwaerd ftr'eckt. Daerem falhet my dttffei aenghenaem wefendat ick. fijn Beeld altemetbefienmagh,dat ichm% tot het felvighe keere, dai ick_ bet genaecken ofte oock, daer voor by toandelen magh: Want indien de feci den derghener die overledenfijn enfefwaermoedighedroeffenijji dapper ver- lichten, wanneerwy de felvighe binnen 'shuys opghefet fien; hoe veel te mecr fallen om dieBeelden allerley treurigheyd benemen, detvelcke ens in't openbaer en in d' oiler vermaerdjleplaetfen niet alleen de gheftalte en tronie infer vrien- den, maeroock haeren loffelicken naem en welverdienden roem aenwi/fen. So fchijnenoockd'cerfte beghinfelen defer Konften haeren oorlpronck daer uyt voornaemelick ghetrocken tehebben, datde menfeh altijd. begherighisde memorie van d'overledenc tcveilenghen, ofte oock vandieghene wekkers afwefigheyd hem fonder fukken gfaedenck- teycken onveidracgelick fchijnt te fijn, fiet wat Fulgentim* verhaclt van » j„j|,, j; den Agyptifchen Syrophanes. Een Corinthifche maeghdinfghelijcks, door Mytholog deliefdeaenghedrevenendeonderwefenfijnde, heeft net eerft ghe- unJeldo- avontuyrt haerc onervaerene handen aendefeKonft te flaen : Wantluas dica- als fy eenen vrycr hadde die cen verde reyfe aennemende om fijn af-tur* fcheydquam, ibo ift dat fy haeres vryers fchaduwe by dekeerffemet linien omtrocken heeft. Haren Vader Dibutades, die eenen Potbac- ker was, flende wat fy ghedaen hadde, heeft dadelick ( ghelijck der menfehen ghewoonte is op d' aller kleynfte en fchielickfte beghinfelen met eenen noeftighen ende ftandvattigen ernft aen te dringhen/tgant- fchebcgrijpbinnen dele linien venamytgheholt, met kleye vervult, en 't Beeld hetwekkin de(e votmeghefatfoeneert was in h'jnen oven ghebacken, den Grtecken't eerfte Beeld voorfteUende, ghelijck fijn dochter den eerften grondflagh der teycken-konfte fcheen gheleytte hebben. Dir verhael fullenwy, doorde ghenaede Gods, in onfen naem-rol derKonftenaeren wat breeder veihandelen , wanneer \vy daer van Dibutades fpreken. _ 7. Dies halven was het een gantfeh prijfelicke koftuyme die onder
d' oudeghepleeghtwierd , dat fy naemeliok de memorie derghener die vvel van't ghemeyne befte verdient hadden door't oprichten van StatuencnandereBeeldenfochten tevereeuwighen. Want ghelijck fy'tverlanghen'twekkfy naede deughdender overledener Helden hadden niec wel verdraghen konden , en dat fy boyen dien andere Q^ medc
|
||||
%ii TwccdeBoeck
mcdetotdeliefdeder fclvigher deughden doorde belooninghe des
deughds fochten te verweclcen; foo hebben fy door dit middel niet al- lcenhaere eyghenehertcn van droeffenifTe ontlait, maer oock de her- ten van andere tot de liefde des deughds krachtighlick ontfteken, fiet LaBant. Cap. 15", de Falft religione. Ieder een laetfichfelvenghemeyne- * Lib. IX. fob voorjlaen, feght Sjmmachus *, dap hemgroote eere ghefchiedt, als hy vet-
Epilt. loi,neemt dat anderenae dewaerdtgheyjt haerer verdienjien eenen behoorlickcn T .. frijs cntfanghen. So feght den lelvighen autheur in een andere plaetfe *,
j.', * Wannest treffcliche manncndevrucht haerer deughden ghenieten , dan tvordt
-' ' "' daer een goede hopebereyd voor alle deghenedie denfelvighen wegh meynen in
tejlaen. d'Athenienfen hebben den fabel-fchrijver Aifopus, die maer
eenen gheringhen(lave was, een heerlicke ftatue opghericht, feght
• Subfi- P&<eJjw*,willendedaermede te rerftaen ghevendatden ghebaenden
nem libri wegh die ons tot de onfterffelickheyd leydtvan allerleyfoortender fecundi menfchen fonder eenigh onderfcheyd betrcden wordt, endatdeaen- fabula—. fienelickheyd van eenen grooten naem niet fo feer op de gheleghent- tum. heydonfergeboorte,aIs opdedeughdelickheytonfeslevens plaghtte volghen. Ptolomams Philopator heeft eenen Tempel ter eeren \anHome-
nwopghebouwt, vvaer in hy Homerus bequaemelickfittende heeft laten rnaecken, en rondom hem alle de fteden die fich de geboorte van Ho- merus ora ftrijd toefchrijven, fiet AIUmus Lib. XIII. var, Hiftor, Cap. 2z. Agellius Lib.lll. nocl:. Attic.Cap. u.heeft de naemen van ver- fcheydenvcrmaerde fteden , die omde gheboorte \-an Homerus krac- keelden , voorgheftelt. Berofus had een fcmderlingheervarenheydcin d' ^Cjirohgie, en heeft door een gantfch Goddelickvernuft veletoe- % Lib.VII .komftighe dinghen voorfeyt, feght Plinius *, dies hem de voornoem- nat. kift. de Athenienfen een ftatue met een goude tonghe in haere openbaere Cap. 37. Schole hebben opgherecht. De naecktewaerheydvanhet ghene Har- Ktodiusea^rijlogitonghefsyt worden ten dienfte haeres Vader-lands gedaen te hebben, is ons v&nihticydides in'tfefteBoeckfijner.Hiftoricn befchreven. De nackomltighen Athenienfen evenwel niet berer we- tende dan datfe haer leven voor de ghemeyne vrijheyd lietcn, hebben hun twee Kopere ftatuen opgherecht; fiet Plinius Lib. XXXIV. Cap. 8. Paufanias in Atticis, Valer. Maximus Lib, II.Cap. X.ex.ext.I. Defe ftatuen, ghelijckfe daer nae van Xerxes wechghenomen ende in Pcrfm vervoert waeren.fofijnfewederom, naehet fegghen van Plinius , te Athenen ghefonden uyt Iaft van den grooten Alexander ; Paufanias houd ftaende, dat den Koningh Antiochusde felvige acn de Athenienfen heeft wederghefonden; Valer. Maximus heeft den Koningh Seleucus d' eere f^ vanfulckcn bdeeftheydttoeghefchreyen, Daer was in denfelvighen |
||||
des Schilder-Konfts." xif
tf/'d eenfekereIichte Vrouwe, Leantghcheeten; metwelcke Uermedius
enrie Arijlogiton groote ghemeynfchap hidden, otn datfe in't fnaeren- fpelbovenanderefcheenuyttemuyten. Dies hebben deheerfchendc Pifijlratida defe Vrouwe laeten aengrijpen en op de pijnbancke vver- pen, niet tvvijfelende of fywifthet voile befcheydt van den gantfehen aenflagh ■ maer fy liet (ich foo langhe pijnighen tot datfe den geeft gaf, fonder nochtans jeman van de med-wetighe te faemen-rotters te nae- men. DeAthenienfen, ghelijckfe nieten wildendatdenlofvanfulc- ken trouw-hertighen volftandigheyd foude verdonkert blijven, foo en kondenfe evenvvel daer toe niet verftaen datfe een hoere lulcken eere foude aendoen • daerom gaven fy den Konftenaer laft, dat hy een leeuwinne fonder tonghefoude ghietew; want ghelijckhet leeuwin- nen beeld haeren naem beandvvoorde, fookoft jeder een d'oorfaeck van fulcken eerghift uyt de tongheloofe ghelijckeniffe lichtelick afne- men, Plin. XXXIV. 8- fiet oock Plutarchus de Garrulitate. Als den KeyfcrX»kw'«j vele fteden herbouwet hadde die gheduyrende den tijd fijnerregheringhe door een vreefelickeaerdbevingheinvX(i«om ver- degheftort vvaeren, feght Vhlegon *, foo ill dat de Afiaenfihe fteden ¥_ , haere danckbaerheyt bewefen mids hem een Colore op de Upomfche j8r,J,ui
merckt-plaetfe opfettende, met eenen oock daer by voeghende de Sta- miiabii j. tuen van allede fteden die hy wederom had opghebout. NaedatGe- j,Us, Ion de maghr der IQmbaginietifcn in het gevecht ontrent Himera ter ne- der ghevelt en heel Sicilien onder fijn gheweld ghebraght hadde, foo is hy op de marckt-plaetfc naeckt onder 't volck ghekomen; verklaeren- de, dathy ghereedtwas de regeringhe des lands aendeghemeynte over tegeven,indien fy fulcks wilden aenvaerden, maer degemeynre, ghelijck fy hem in't ftuck van deregheringhe fijn begheerte affloegh, foo heefefy hemmetghemeyneftemmen eennaeckce beeld in Iunos Tempel opgherecht, de prijf-waerdigheyd van defe fijne daed met ee- nen oock door een volruytneopfchrift betuyghende,fiet AUtanusLib. VI. var. hift. Cap. n. &. Lib,XIII. Cap. 22. Ic/e/>/:)«jdenvermaer- den fchrijver derlooJ/ciWghefchiedeniflen, onder andere ghevanghe- nen te fyomen wechgevoert fijnde, heeftaen den Keyfer Fe/pafiamsen Titus feven boecken overghelevert die by van't belegheren en't inne- rnen der Stadt lerujalem hadde befchreven. Defe Boecken wierden niet alieen in de ghemeyne Bibliotheke forgh-vuldighlick opgheflo- ten^ maer den hodfehen ichrijver heeft boven dien oock d' eere ghehad datmen hem een ftatuevergunde, fiet Suydas. Dengrooten Capiteyn Chabrias is de eerfte gheweeft die de Athenienfen gheleert hceft hoe dat fy den aenloop eenes moedighen Vijandsop't aller veylighfte fouden Q^ ij Tewachten
|
||||||||
SZ4 Twfiedc Boeck
venvachten mids haere fpieflen vellende en haerc fchilden met een g#»
boghen knie ondcrftuttende: Dejen vond wierd fio dapper in'tgamjche •lftChaba- Griecken-landgheroemt, feght Cornel. Nepos * , dat Chabrias tvilde dawen ria. hem eenftattte in die ghejialte fiudejlellen, en £ Athenienfen hebben hem Juki ken flatu e in haere mercktplactfe opgherecht ; fio plaghten oockalle d' andere
Campioenen ende Konftenam defi gbejlalte in haere flatuen te ghebruycken als fy haere tegen-partyenhaddenovertvonnen: De ftatuen van de ghefan- tendie tot Fidsna vermoordt waeren, ftonden tc Rgomen in eenver- tnaerdeplaetfe die Roftraghenaemt wierd, om dat (y haerleven lieten in den dicnft der Republijcke, fiet Livius Lib. IV. ab V. C. d' Atheni- enfen hebben infghelijcks de ftatue van Anthemocrittts opghefet, die op dierghelijcke gheleghentheydt van de Megarenfin aen ftuc- ken ghefcheurt was, fiet Harpocration in Anthemocristts. Den grooten Alexander heeft op den uytnemenden Konftenaer Lyfippus verfocht dat hy de ftatuen der Ruy ters die uyt fijne bende ontrent Granicum verfla- gheHwaerennae 'deven foude uytdrucken, en fijne ftatue met eenen oock in't midden van hun ftellen ; fiet Arrianur Lib; I. de Expedit. Ale- xandri.als oock Velleius Paterculus Lib.I.hill. Cap; it. AcciusNavius, een gantfch bedreven voghel-raemer, als hy den KoninghT4r^/«w«/ cen onvveder/prekelickproefftuckfijnerKonfte wilde betoonen, heeft eenenwetfteen voor d' ooghen dcs Konings met een Scheermes door- ghefnedenjoverfulcks plaghtmen daer niet allecn dien wet-fteen tot een ghedenck-teycken defer ghefchiedenifle te bewaeren^jnaer fijne ftatue wierd oocfc doe ter tijd aen de fltncker fijde van't Raed-huys op de trappen felver ft welck de plaetfcwas daer hy het feytgedaen had- de) opgherecht, fiet Livius Lib. I. ab V. G. Den Koningh Porfina nu alreede tot het Ianicttlum toeghekomen fijnde, is door de dapperheyd van HomiusCodes vcrhindert gheweefb fijn volck over denser te brengen.- WantH«fttf««hielddeHem<r»/rfearmeyeftaende,terwijIe dat d' andere Rgmeynen de houte brugghe achter fijnen rugghe verbra- ken: Het welckghedaen fijnde, fooheefthyfich met fijn volleHar- nafchin de riviere begheven, en is tot fijne Landf-luyden overghe- fwomrnen, niet teghenftaende den dichten haeghel der pijlen die hem •Lib.U* vanalle kanten treften: Hy beftondeenfieeket fegt Livius *, die b%de me ab.\\C. kpmelinghen nerghtns not fio ghehof-waerdighgheacht \al warden alffb fftl roemtvaerdigbjcbijnt tefijn: Dies heeft oockde i\omfche Stad fidaenighe* manhaftigheyddanckbaerlicl^erkent, en heeft hem eenftatue opgherecht itt het Comitium, dat is, indievergaeder-fldetfedaer'tgantfcbe Roomfche volckfijne by cen kpmften bieldom van's ghemeyne lands faeckente htmdelen. Het is aenmerckens waerd wat Livinso$ defegheleghenheyd nochvoorder verhaelt
|
|||
DesSchilder-Konfts* 125;
yerhaelt, als hy in de felvighc plaetfe ghettiyght dat de Vrouwen fel-
ver, aenghemerckt habbende wat cere dappere mannen genoten., hae- re herten verkloeckten om d' eene of d' andere vroome daed ten dien- fte van de Republijcke te verrichten. Wane Clcclia, die onder 'tgetal vanvele andere edele Ionck-vrouwen aen denKoninghPor/ow voor een ghijfcl ovcrghelcvert was, de handen der gener die haer in hech- tenille hielden ontfnapt frjnde, is met het gantfche ghefelfchap der gy- felen te Paerd over den2>ferghefvvommen. De fymeynenhebben de onghewoonlicke dapperheyd defesmaeghds met een onghevvoonlicke eerc beloont. De ftatue van een Vrouwe te Paerd is tot haeter gedach- teniffe opghefet gewecft in het fchoonfte van de ftraer., die Viafacra gc- heetenvvierd. NVyvindeninfghelijeksdat Qaitt Suffetia, een Roomfihe Nonne, deeere ghebudt heeft, datdeovereenftemminghedesgant- fchen volcks haer een ftatue foude befcheyden ., met dit toevoeghfel, datfydefe ftatue moght oprechten daer 'thaergoeddocht;'tvvelck niet min eerlick gehouden wierd, dan dat men defe eere aen een Vrou- we vergunde. Haer verdienft was , dat fy den grond, die daer nae Campus Tiberinus ghenaemt wierd, aen den {{aomfiben ftaet om niet had- de ghefchoncken, fiet Plinhts Libi XXXIV, nat. hift. Cap. 6", JEmiliut Lef>i'i«;alsnocheen jonghfken wefendeen ontfachfich niet in eenen Veld-flagh tc verfchijnen en (ich te laeten vinden daer het heetfte ghe- vecht was j alvvaer hy een dobbele eere in gheleyt heeft; want hy nieC alieenljck eenen Vyandverfloegh, maermet eenen oockeenen ande- reumede-borgheruyt's Vyandshand verloftc: Den Rjiomfchen raed heeft hem daerom een ftatue op 'tCapitolium befcheyden, die door hacre kinderlicke cieraeten ghenoegh te verftaen gaf dat hy maer ee- nen jonghen was doe hyditmanneliekefeyt aenrechte, Vater. Maxi- mus Lib; III.Cap. I. exemphl. Daerplaghr.cn oock menigh-mael fta - tiienopgherechttewordenomdememorievaneenighe vreemde en gantfeh wonderbaerlicke ghefchiedenilTen te onderhouden. Sodae- nigh was de ftatue van priori; fiet AgeU. noB. Attic. Lib. XVI. Cap. ultimo, en <Anthol.Gr<se„ Epigramm. Lib. IV, Cap. 14. daer met eenen oock de ftatue van den vermaerden muficicnEtmomes befchreven wort die hem tot ghedachtenifle van een feldfaem toeval opgherecht was, Cicero *, maecktinfgelijcksghewagh van de ftatue des AJpendiaenfihen # Lib. IV; Harpen-flaeghers; en AjconiusPedianus geefc ons noch breeder in fij- in Verier*, ne uytlegghinghe op de woorden des grooten orateurs te verftaen wat voor een ftatue het gheweeftis. Eenen veftwijfelden Kerck-roover diegrootghelduyt denTempel van Apollo Delpkicus gheftolen ende in het bofachughfte deel van-den bergh Pamajfus verborghen hadde Q iij wieri
|
||||
\t$ TweedeBoeck
wierd aldaer van ecnen Wolf qmghebraght de wijl hy lagh en fliep;
den Wolf en hield niet op dc Stadt daghelicks te doorwandelen, en met een vreefelick ghehuyl te vervullen. De nieuwighcyd van fulckea feldfaemcn wonder, wrocht een heymelick achterdencken in de herten der Invvoonders, enjeder eenbegoft bet daer voor tehoudendatden Wolf Gjnefchouwelickewildigheydvoor een wjjletijds niet en foude verg eten en fichdaer naewcderom in het woud begeven, het en waer faecke dat het Godt foo wilde hebben: Eenighe overfulcks die het de .pijae waerd achten den Wolf nae te fporen, den verflaeghen met te lac- men het heylighe Goudtvindende, hebben het kopete beeld deles Wolfs ontrent den grootften Altaer opgherechr.fiet Paufamas Lib. X; Mtus Cefar plaght een uyt der maeten fchoon Paerd te ghebruycken, met voeten die de menfche voeten by nae ghelijck waeren j want men daer in eenighe kloofkens vernam, die de hoeven teenf-wijfe fchenen te verdeylen. Dit Paerd en was fo hacft niet in een fijner Pacht-huyfen gheveulent, of de wijchelaers hebben terftond defe uytfpraeke daer op ghedaen.datdeneyghenaerdes felvighen veulens onghetwijffelt des gantfchenwerelds Opper-heer foude worden; dit heeft lulius C<efar bewoghen, dat hy dit Paerd met een fonderlinghe fbrghc opghevoedt heeftjhy wasdetteerftendiehetbettondte befchrijden, als hetnie- man anders op fijnen rugghe koft verdraeghen; foo heeft hy bock na- derhand het beeld van fulcken Paerd voor den Tempel van Venus Ge- netrtxghewij'her, Suetonius in Julio Cap. 6i- Plttiius,Lib, VIII. nat.hift. Cap. 6"i. SolinusCty- f J. CWrww Pag. 140. De HpomfikeKaedf-hee- ren hebben den Medicijn-ineefter Antonms M#fa een ftatue dicht by het beeld van/Efculapius opgherecht met h«tgheld het wekkdeeen end'ahderdaer tot tefaemen braght,om dat hy den Keyfer Augujtus uyteengahfchghevaerlickefiecktewederomopde beenhaddeghe- holpen, fiet Suetonius in Auguflo, Cap. 59, van defen AntoniusMufa, die den Keyfer Auguftus door het gebruyck van een koud bad van 't fleder- cijn verloft heeft, (let Dion Lib. LIU, hilt, ad.annu, 731 ab V, C, P/»'»< Lib.XIX, nat.hift.Cap.$,Horar» Lib, l.Epijl. 15,irvet. Comment, in ijiutn locum, Antpnius,etn vande grootmogendc Rpomfctie dry-Hee- iren, heeft de penninghen die iew<a"»genaemt wrerden, met yfer ver- mengr. Dies is daer een fekere Konft gevondeno'm de penninge te be- proeven^ endefeh vondisonder de gemeynte foaengenaem geweeft, dat het Rsomfche volck den yinder Gratidianus van ftraet tot ftraet wet «^gehele ftatuen vereert heeft. Plin, XXXIII. 9. De Koninginne Semi- ramis was befigh met het opknpopen haerer tuytetf, alsmen haer<fe boodfehapbroght datde groote ftad Babel yanhaeregfehoorfaemheyd .' was |
||||
Des Schilder-Konfts.1 127
vvasafghewekenjenghelijckd'eene fijde van haer half-gheciert hayr
noch niet opghebondenwas, ibois fyindien onverduldighen fchijn
nae d'afvallighe ftad met haere ganrfche maght ghetooghen, fonder
telijdendatmen de hand aen haere vlechten floeghvoor dat fyde ftad
wedero nonderhaergheweldhaddeghebraght .- Opdefeghelegen-
heyd hecft men haer binnen defe.ftad een flame in 'c hanghende hayr
opgerechr, fiec VaUr. Maximns Lib. iX, Cap. 3. exmplo ext. 6. Bupaltts
ende ^/Cntbirmus door een grille die hun in'c hoofd qnam aenghedre-
ven fijnde hebben de ftatue van den poete Hippona&es, die eenen hal-
ven dwerg en met eenen oock feer leelick ende mifmaeckt was.open-
licktentoonegheftelt j't we\ck BtpponaBes vernoomen hebbende, en
dat daer daghelicks groote menighten van ledighe gaepftocken en be-
fighe fpot-voghels tor den vvinckel van Bupaltts ende Amhermus toe-
liepen om haeren gaep-luft enfpotrluft aldaer te verfaedighen ; foo
heeft hy defe fchampachughe Konftenaers door een bitter wraeck-
ghedicht van Iambifche verlen foo dapper over den hekel ghehaelt,
dat fy haer felven uyt enckelen fpijt hebben verhanghen; iiet Suydas
ittHipponax.AcroninFl.Epod, Als oock Plin.Lib. XXX FT, Caf.5.
De rvoninghinne Artemifia heefc nae'tinnemen der ftad Rpodus, tot
eenghedenck-teyckenhaerer vicftorietwee ftatuenin defelvighe ftad
opgnefet; vvaer vand'eene de ftad feheen af tebeelden, d'andere
daerenteghen was nae de ghelijckenifTe der Koninghinne felver ghe-
maeckt, even als of fy de ftad brand-merckte. 't Stond die van I{ho-
dm niet vvel aen dat fy haer felven ghedwonghen vonden 't verwijt hae-
rer maghteloolheyd daghelicks voor haere ooghen t' aenfehouwen,
nochtanswaerenfy van religie wegheverhindert'de hand daer aen te
flaen.ghemerckthetongheoorloitwasde ghewijdde ftandaerds ofte
feghe-teyckens vyech te nemen; loo hebben fy dan een Huys rondoot
dieplaetfeghebout, nietwillende dat yemanfijne ooghen daer op
foude Qaen, en hebben oock om de felvighe reden een ghebod Iaeten
uyt gaen datmen die plaetfe Abatott ,dat is,een onbeganckelicke plaet-
fe foude noemen, tetVimtvius Lib.II. Archie. Cap. $. Den Keyfer
Cowwo^mj heeft fich felven verfcheyden ftatuen doorde gantfche ftad
opghericht. als onder andereeen voor't Raet-huys , die den boghe'
fcheente fpannen -, niec foo feet om dat hy eenen dapperenrnoed daer
op droeghdathy een goed fchutter was, als wel dat hy fijne Beelden
allenthalven met de verfchrickelickheyd van een dreyghende gheftaitc
focht te vervullen, fiet Herodknus Lio.l.hiftoriarttni, De ftatuen der
ghener die door de gunfte van groote Manarcben boven andere men-
fchen vcrheven wierden, plaghien oock rnenighmaeliu verfcheyden
plaetfen
|
||||
i28 TweedeBoecfc
iio Cap." pketfen opghercckt tc worden ; foobetuyghtS«*f«»i70*datmen de
c,' goudeBeeldenvanS«(»?i«jfchieroveral opghefetvondalsrikri'wre- gheerde. En Iuvenalis * gheeft ons in' teghcndeel door't exempel
yets*'6 van ^en ^e'v'gnen Seitmui te verftaen, dat defe JBeelden met foo grooten !' ernft niet en konden opgherecht worden of fywierden, nochal met meerder yverom verde ghetrocken , als den Monarcbe den boogh- gheduchten gunft-ghenoot flechts eenvveynigh fuyr beghon sen re lien. Den Keyfer Claudius heeft de ftatuen van Simon magus opghefet, met dit opfchrift, SIMONI. DEO. SANCTO, bctTertul. Afolog. advt geittes, Cap., i j; d' Ontijdighe curieufheyd van eenighc Upomfehebur- ghers heeft te paffe ghebraghrdatmendeftatuen van haereii artfeh- vyand Hannibal eertijds in verfcheyden plaetfen ,der itad aenfehout heeft. P/»».XXX1V, 6. Alhoewelfchierailed' Athenienfin het daer voor hielden dat Pififtratus eenen onderdrucker haerer vryheyd was, nochtans fegtmendat fijneftatueeertijdst' Atbeneninden'l'empel van Bacchus gelien vvierd. ^Crhenxus Lib. XII. Deipnofifb. Cap. 8. Het mar- mere fitt ende en ghemanreldeBeeld van dien grooten kinder-gheeffe- laer, den Beneventaenfeben Orbilius, wierd aen de ilincker fijde van 'tCa- pitolium ghetoont, met twee dooien ofte letfenaers ontrent hem (t^ ftaende, fiet SuetoniusdeillttftribusGtammaticts,Cap. 9, Dehuysvrouvve van Eubata Cyrentcus heeft haeren man een ftatue opgherecht, vermids hy fich door daenlockelicke fchoonheyd van de wijd-beroemde Lais ^metenliet bekorenomdeghetrouvvigheydrii« hyhaerfchuldigh was • Of aen d'eene fijde te ftellen , Het JEliamis Lib. X. var.hift.Cap.z, Den ™ Koningb Ptolemaus beval den Konftenaet Dinoch^res dat hyfijnfufter Arfinoi van weghend'ongheoorloide ininne-luitcn inde lucht fbude ophanghen ; dies heeft den Kor.ftenaer in 't verwelfiel \an den Phari- aenfehen Tempel eenen fcjl-fteei: vaft ghemaeckt , tlie't Beeld van d' ellendighe jonckvrouwe by t yferc hayr leude optrccken, fiet Au- fonius in Mof.Ua. Plinilis Ltb. XXXi V. dip. 14, Suydas in Magnetis. Ce- dr en us ad annum undmmumihcodofnimp, Alhoewel men uyt alle defe vaorighe exempelen lichvehck afnemen kan, dat veele en gantfeh ver- fcheydene gheleghenheden 't ghebruyck der ftatuen eertijds veroor- faeckt ende vermeerdert hebben j'tgaet evenwelvaft dathetvoor- naemfte ghebruyck der felvigher daer uyt allermeeftontftond, datde dappere gheeften der gheneer die van de deughd niet heel end5 al ver- vreemdtvvaeren, doorde belooninghe des deughds meer en meer tot deughdelicke betrachtinghen fouden worden opgheweckt. Sco heefc oockde ghewiffehope defer eere in voorleden tijden veele wackere verftanden uytliaerc droomachtighe fchuyl-winckels voordghetroc- kcH
|
||||
Des^Schilder-Konfts. 129
ken en tot manhafugheyd aenghedreven, Waiude menfchen aengo
merckt hebbende den gantfch Goddelicken lufter der onfterffelickheyd die uyt Aefe verbeeldinghen der deughd uyt-ftraelde , lieten fich vaerdiglick voorftaen dat fy de fekere uytkoinfte hacrer vroomigheyd inde Beelden van andere deughdehcke perfbonen aenfchouden. De memorie van uytneeme nde deughden wordt met finder rcden in grootirwaerde ghehottdto ■ ghemerckf veelehaer felvcn ghewiRighir tot de deughd begheven, indicn de gttnftighe achtbaerheyd vangoede eerkeke mannen met bun niet en vcrflerft : feght Seneca Lib. IV. de henef. Caj>, ? o. 't Gebeurt veeltijds dat de menfehenhaer felven tot de deughd of tot d' ondeugbt begheven, feght deti jonghen Plinius * ,nae dat fide deughd en ondetigbd in andere beloontfien. #pane„_ Wcynighc hebben die ftandvajiigheyd des gbemoeds , daify 'tgbeno ecrlick oftKO * fchandelick is niet enfoxden naevolgben oftevermijden , nae datfy mercken dat andere wel ofquaclick, daerby ghevaeren Jijn. cC Andere, wanneerjyghe- ivaer warden dat de luyheyd, ftaeperigbeyd,en wtclderighen everdaedden loon van denaerfiigk"y&» wackerheyd, en beraedj'aeme ghemaetightheyd bekomen, vinden 'tgberaedfiemer fiodaenighen loon dc-or defelvighe middelen nae tejae- ghen ; ende ovemridsfy een fonderlingbe begheerte hebben om den ghenengclftk tefchijnen die doorflimme byweghen tot hooghenftaet vp'Jimmen , fooghebei.rt het oock dat fy denjdadaemjjenvaerdigh'ickgheljck wardenghemaeckt, dew$l fy dacr nae trathttn dat fy bun ghehjc\ moghtenfehijnen^ Symmcchus heefc oock een aenmerckelicke plaetfe:0mdatonje navolgens luftdoor d'aenfe- neliclbcyd van deugdeluke lityden meer en meer inonsgemoedj/lagt t' ontkran- den, feght hy *, en dat denaer-jverende deughd door'tcxempel van an der er if. Ljb.'X.' lityden cere ghevoedt wordt ■ daerom is bet in d eerfte eenvondigheyd der o'uder cp, 25. tijden een gbewoonheke maniere van doengheit'eeji , dat de ghedacbtenijje van d' aller bcjtc mannen door den arbejdder Kjmftenaercnfouden verlengt warden: Soo ivaer het oocl; tewenfeben dat de hchtvaerdigbcyd van een hoop gheringbe flttym-ftrijckers d' auiboriteyt defer prijfwaerdi^ber vercierjilen met en hadde vcrm'indert .- Alhoewelhet niet even-eem ishoemen aen d1 ecregheracckt, en tLu die dmghen dapper vetfchillcn die door verfcheyden middelen tep.iffe war- den .ghehraght. dJ Aller oudfte Gricc\en plaghten d'eere der itatueu fcer fpaerighlick te vergunnen.j en dat maer alleen aen fodaenighe mannen, die jn allc-rley denghdelickheyd boven andere uyiftaken; De naevolghende eeuwen daerenteghen maeckten meer wercks van eenigheviiylegheringheKonften, dan van de kennifle der dingen die- men door eenen gheftaedighen arbeyd moet haelen. Soo hebben d" AthenicKfin nier alleen'tborgher-rcdu haerer ftad aen Arijlcnicus Carfftiits ghefeboncken , die eenen fpeel-^henoot was van den grooren Alcxan4tr, maer fy- hebben hem boven dien metcen ftatuc verecrc,om K ' ■ dat
|
||||||
ijo TweedeBoeck
dathyfkhin'tKaetl-fpeel met fulcken bevalligheyd plaght te bewe-
ghcn , dat hy een feeckcre maniere van danflen in't fpeelen fcheen te ghebruycken. De Eftiai en d'Oritanita hebben eenen fekeren Theodo- rus inde ghemeyne fchou-plaetfe een ftatue opgherecht, met een fchijve inde hand, om dat hy de fchijven in't fpelen met een fonder- linghe behendigheyd van *t Damberd wift wech te preeuvven. d'In- Woonders van Miletus hebben den fnaeren-fpeler Archtlaus een ftatue vergunt. DeThebanen, alhoewelfe gheenftatue van Pindaruskonnen aenwijfen, nochtans hebbenfe defen eertijtel tot de ftatue van den 5ia- gher Clean toeghevoeght, datfijn Vader-land door hem grooter ver- maerdheydhadde bekomen, fiet Athenaus Lib. I, Deipnofbph. Cap. if. & 16". Ptolem&m Philadelphia had eenfckere fchenckfter met naemen £li»e, die van hemfobemint wierd, dat hy haer allenthaiven door de Alexandrijnfche Stad verfcheyde ftatuen liet oprechten.in een enckel rockfken met eenTuyt-kanne ofte eenen Schenck-pot in de hand, fiet Menem Lib. X.Deipnof.Gap 7. & Lib.XIII.Cap.5. Harpalus hecftde Hoere Glycera een kopere ftatue opgherecht, fiet Athenaus p Lib. XIII. Deipnofiph. Cap. 7. De ftatue van Phryne wierdt onder de Delphijihe ftatuen ghetoont j en't welck grooter verwonderingh ver- weckte, fy was geftelt in't midden van twee treffelicke ftatuen .- Want fy had de ftatue van den Lacedcemonlfchen Koning ^/Crchidamus aen d' ee- rie fijde , en de ftatue van den Macedonifchen Koningh Philippus ata de anderefijde,fiet Athenam Lib.XIII. Deipnofiph, Cap. 6. 't(chijnt eyn- delick dat het de Lacedxmoniers /elver wel mogten lijden dat het beeld van de vermaerde Hoere Cottinain hareftad van jedereen openlick aenfchoutvvierd,fiet./fr6ew.<!<«Lib. XIII. Deipnof. Cap. 5. P/hmWftelt het ons wijdlopiger voor ogenhoe de ftatuen in't eerfte feer felden en maer alleen op rechtvaerdigeoorfaecken gebruyckt fijnde, in de vol- gende tijdenal tegemeynwierdengemaeckt; Diegene,fegt hy *, de XXXIV teelckedoor d'eeneofd'andere treffelickedaed enen dueiende naem verdien- Cap,4. * den, plagten maer alleenafgeheeldtte warden. Vooreerft, indienfy ineenige van degheheylighde baerfpelen, dock voornaemelick\in d' Olympifthe, de viBorie behieldeni Want het was de ghewoonte dat deftatuenvan ailed' overwinners daerfiudenghewijdtivordenx Met onderfeheyd, datmen de gkelijckenijfe der ghener die d' overwinninghe drijmael verworven, van haere ledenfelver fouie afdrucken • Defe ftatuen wierden Iconiaeftatuagheheeten. Ditghebruyck is nae der hand van de gheheele wereld met eengantfch heleefde emftigheyd aen" ghenomen $fio dat de ftatuen nu ter tijdt op de merckt-plaetfen van allerhande vrije Vlecken voor een vercierfel, en om deghedachteniffe der heogh-loffelicker manntn te onderhoitdcn, mrden opgherecht; de eertijtelen warden oock op den veet
|
||||
Des Schilder-Konfts. ijf
voet derflock-becldcn ghejlelt ten eynde dat de naekomfligbe eeuwen de-fifvige
nietalleen op degraffl eenen fiuden lefen. De byfondere huyfen met haere fhelen hebben eyndelick mede voor merel(t-plaetfenghedient, nae dat dieghene de welc- he debnlpeoftevoorfpraeckevan eenighe maghtighe liedenvan doene hadden haere beweerders en veorjprekersdoordtt middeljochten tebehaeghen. De ge- meyne Bibliotheken waeren infgelijcks vcrcicrt met de goude, filvere, kopere beelden der ghener welcker onfterffelicke fielen aldaer in hae- re fchrifrcn Ipraekcn. Afxnius Pollio heeft defegewoonte inghebraght, feght Vilnius *, wanneerhy sen Bibliotheke epgherecht hebbende een gheheele Hepu- ^ jj^; blijcke vangroote verftanden verfaemelt heeft. Hetfiaet onderentufjchen te be- XXX V*. dencken of men defen vond den Kgningbenvan Alexandria en Psrgamusniet en Cap,*. behoort toe tefchrijven, gemerckt defe omjlrijdgeweldige Bibliotheken hebben <>/>g/>e/^,fiet oock den jonghen ?/;»»« Lib. IV. Epift,28, Alhoewelnu de beelden van d' overledene maer alleen in deghemeyne Bibliothe- ken wierden opgherecht, nochtans heeftM.Varre van weghen fijne diepegheleertheydtd' eere ghehadt, dat men hem gheduerende den tijd fijnes levens een beeld in de Bibliotheke van Afirims Pollio vergun- de; fiet Plin. nat, hift. lib. VII.Cap, 30. Wat d' andere byfondere Bi- bliotheken belanght, 't fchijntdatmen defe laecke daer infonauniet en keutde, overmids ons Partialis *, te verffaen geeft dat de beelden * jn j.flj derlcvcndighen uyt de felvighs niet en wierden uytghefloten. Onfe ftatim inN vooroudersfioffeerden haere Saelen* fcght Plinius *, met beelden die verdien- tio libr'* den befien te worden, nietfofeer om 't werckmanfihap van eenigbe ttytbeemfche Noni. Meefters die haere konfl in't koper ofte marmer betoont hadden, ah we\ om dat * Lib' de majfeghedaenten haerer voervaderen op byfondere buffetten ten toons ghe- XXXV Jielt waeren ten eynde datfyghtene beelden fiudenghebreck hebben die met het P* *- lijckgingben ah daerjeman van haer ghejlachtfiude overhjden ; ende altijd alt daerjeman van bun verfcheyden was, Jbo hadden fa daedelick do gantfche me- nighte des volcks, 't tvelck oyt in haere familiegheweeji hadde, by der hand. De krantfkens onderentujfchen, maer in denaemen van de voornaemjiejlammen des gheftachts ghefchreven ftonden, wierden met linien aen de ghefchilderde beelden gehecht. De Contoiren ofte Schrijfkamers waeren vervultmet degbe- dencl^-fchriften van hetghenefy in den tijd haerer ampten voor't getnsyne befle ghedaen hadden. Daer vertoonden fich buyten 's buys ontrent de dorpels andere beelden: Den roof dienjy haeren vijanden ontnomen hadden, was daer tot be- wijs haerergrootmoedigheydvaflgbemaecke3 fonder dat dieghenede welcke htm 't buys aj\ochten de hand daer aen mogtenfiaen; De huyfen feluer hielden niet •p te triumpheren, alhoewelde eyghenaersverandert waeren, Soo was dit me- de eenen gheweldighen prickel, wanneer fy 't verwijt haerer huyfen daghelicks moeflen verdraeghen, dat eenen onkryghbaeren meefierf'jnen wet in anderer & ij luyden
|
||||
132 Twcede Boecfc
luydenTriuntphebaighejielt, De woorden van SalluJIiusG)n aenmerckens
„ ... waerd, ick hebbs menighmaelgbehoort, feght hy *, dat Q^MaximuSjP.Sci-
1 furth ° f'"'en an^ere voortref'elicke mannen in onfe Stad ghemcynlick pUghten ttfeg-
"' ' ghen^dat baerghemoedgbeiveldighlicktet dedcKgbd^ntjlekenwierd, ah fide
hidden haerervoorouders aenfchouden. Met dot de tvtffe beelden en de blete
gbedaente hacrer voorfaeten defi kracht inficb badden i nuer dat de ^henachte-
nijje van haere vroome daedenfuhc-.en vlamme in de eerfuchtijhe her ten plight
te ontfieken,. d.n bet hun onmoghclicl^was dim brand teleffchen, totdatjj den
loff'eltckennaem der felvigher door hairedeughd badden achterhaelt. Siet me-
de VatiMaxinius Lib,P'.Cap.\}t exemplo j» Aihoewel niet alleen detia-
tuen d'erghener die van't felvighebloed fijnonfe hertenplagfuen tc
verwecken, maer odck de ftatuen der ghcner die oris t'cenemad
vreemdfijn, foohcefcfich lalius Cafar tot Caliz. in den Tempel van
• Lib. Hercules, nae't verhael van-D/'s CtJJius*, op't aenfehotnven van Ale-
XXXVII. ganders ftatuemetdiepe verfuchtingen jammerlkk d'uerover beklaegt dathy lijnememorie nochniet door eenigbegrootedaeden vereeu-
wighet hadde, het en was dan fo heel ongherijuit niet dat fy de beelden haereredelervoor-vadersirvde voorfaekn tot opfchcrpinghe van ha- re deughd plagh-ren opte letten; ghelijckfy oockpm de fefvighe reden deghelijckeniflevand'alleredeMte haerer bjord-verwanten in haere ringhen fchijnen ghedraeghen te hebben, Lentulus, een overgegeven boofwicht endc een van d' allerghevaerlicktte roervincken in de God- deloofe t'faemen-rottingevan dien grooten vvervogcl Catilina, plaght lijae brieven te fegbelen met eenen ringh daer in deghelijckeniffe fij- nes edelen Groot-vaders ghegraveert was: Ick hebbe Lenttdus de brieven - gbetcont, feght Cicero*, en bent ttfgbevraegbt offy dienjetbel l^ende, by tn I L^c'' beefthetriieK>ntl{ent, hetisfoo,feyde ick wcaerom, en't en kmnietgeldecbent ts'inam " U^orden dat dit het beeldt is van uwen doorluchtighen Groot-vader i diefijn land enlandflieden dapperplagbttebeminnen;foo dat u dit Jfomme beeldvan fulckefchandeliekeraedjlaeghen haddebehooren af tc raeden, Ten eyndedan datdeoude ftamrhen door d'onghereghelde boefachtigheyd eeniger jongher fpruyteri niet en foudeh ontcicrt worden, foo plaghten de nae- ite vrienden van't bloed fodaenighe edele montters eendraghtighlick toveriaecken, niet lijdende dat ly den lufter hacrer familie door vuyle fielterijen fouden verdonckeren. Het maeghfchapvanS«/>»'o Afiicanus heeft fijnen fone vrij wat hard aengheraft, als hy van de deughd fijner voor-ouderen veraerdende , haeren eerlijcken naetn door een vtfrdorvenc endc eerloofe maniere van leven , "tot fchande broghrj Sijue naefie vrienden hebben hem den ringh van de bandt ghetrockeny, * Lib.in fc%ht Paler. Maximus *,daer't■ hoofd van Stipio Africanus ingbejneden &**■
Cap. j. Die fichaendeleere van d' een of d' ander Eiiilofophe verbonden, plagten
|
||||
desSchilder-Konfts. 133
f)laghteninfghelijckscfcn rmgh-lcyder van d'aen-een-hangende leer-
inghen defe eere aen te doeu, datJe fijn bceld in hacre ringhen om-. ., . droegheni-Onfe goedehekeade; feght TuUms* fprekende vande Epicurtf- f|n,km * ten, bebben 't bcctd van Epicurus met altecnlkk in baere tafereelen, maercock in baeredrinckbe.ers ende ringbm. x ^i6. 8. Ickacbte, leght Piinius *,datdeScbilder-Lonjlbaereveornaemfleaen- XXXV,
fieneUckhejd te Rpomen behomen heeft door't toedoen van M.Valerius Maxi- Cap.4» mus Mejala, die in't vier honderden tneghentighjlejacr nae de eerjie grond- legingbe der St ad de Scbildvrije van't T^ee-ghevecbt > daer mede by de Cartba- ginenfenmet te faemen oocl^ den Komngb HieroinStctlienoverwon, aev.de- eenefydivait'tHoJiiliJi.be l$aed~huysr>pghefet hecft. Den K?yfer M.t>un;i- nus heeft infghelijcks den UpomJchenlKucd niet alleenlick door brievcn daer van vervvittight, hoegheluckighlick by de itoutmoed gheyd der Duytfchen in debroeckaehtighe plaetfen ter neder hadde gheilaegheu, • maer hy heeft de levendighe verbeeldinghe Jes ganttchen ghevechts meteencnoock voor'tRaed huys in'tgroote latte:; afmaelen ; ten cynde dat het Kpomfche volck de by fondere omftandigheden der ghe- fchiedenifle als tegenwoordiglick moght aenichouwen, fiet Herodianus Lib. VII. De ach:baerheydtder fchou-plaeife i heeft defe Kotiften ©ockin grooter waerdeghebraght,nae darlich jeder-een over de net- tigheydr der Schilder-konfte die in het tooneel van Claudius Pulcher voorghefteJtvvierd, verwonderthaddc; Want de ravens, door deghelijck- heydder gbefhillerder tegbelen bedrajien [l)nde, quaemen tot defejlellagiege- •vloghen; fegt Plmiusin de felvighe plaetfe. Als de Athenienfcn ecnighe fjroote Feeft-daghen terceren van den Koningh Demetrius vierden, fo
lebbcn fy den Koningh felver op "t Voor-tooneel gefchilderr, njden- de op den klbot der aerden als op een Paert.fier Athcmeus Lib. XII. De- ipnof. Cap. 9. 'tis gantfeh koddigh en't behoorttot hetmenighvuldige ghebruyck defer Konften't ghene van Lepidus verhaelt wordr. Want alsdefenGrootmoghenden ligmeyn, gheduyrende den tijd fijnerdry Heerfchip, by de Magiftraeten van een fekere Stad in een bofchachn— gheplaetfeghelogeertwas, foo heeft hy hun 's anderen daeghsmer. vreefelickedreyghemententekeerghegaen,orn dat fy hem deden ver- nachtenineenoorddaerhemdervoghelenghefangh niet en lietflae- pen. Derhalven hebbenfy defe plaetfe met de Schilderije vantenen gheweldighen Draecke, die op een lange perkement-rollegefehddert ^j, was, omhanghen. Het wardt tierbaelt,.feght P/jmww*, d&tdeVoghekn xxXV. door defenfebrickhaerquinckeleren naelieten: Soopkgbtmenfe oock naemaels, (jan x j|. diesnoodjijude, doardit middeltejlillen. De twee vo'gbende exempelen,. alhoewelfe eyghenlick rot defe plaetfe niet en behoren, noehtans kon- nen wyxle felvighe niet wel voor bv gaen ; ovenruds wy daer uyt vcr- R iij nernerj.,
|
|||||||
...... ■■■■^jt^*t'i["i:i'ii'iii
|
|||||||
134 TweedeBoeck
nemen, dat de onredelickc gedierten fomwijlen nict min beroert wor*
den door haer eyghen beeld't wclck fich in het water ofte in eenen fpieghel vertoont, als dc voorghemelde voghels door 'tDraeken-beeld yer-tfaeghtwierden ghemaeckt. EenPaerdfchijnt kcnniflcte drae- van 't cicraet fijner maene ; dies fiet men oock menigh-maeldat lufti- ghe en weelderighe Paerden haer felven op deuytnemenheyd haeret maene grootclick verhoovaerdighen ^en die ghene de wclcke haere Merrien van d'Efels laeten bcfpringen, vindendefelvigbe fomtijds byfterwilden oughelaetenj want defe moedighe beeften nemen het feer quaelick, datmenfe met een veracht ende onedel ghedierte pae- renwil. Het eenighe middel om fodaenighe trotfheyd tebreken,is, datmen defe merrien nae 't affhijden haerer maenen gaet wateren, want fy en konncn uyt het water fo haeft niet vomemen dan den roem haeres necks ghegaen is, of fy laeten dien grooten moed daedelick val- len, haer felven fonder eenighe teghenfpertelinghe met d' efels ver- menghende, fietMlianusLib.XII de Animalib. Cap, lo.als mede Iul. dL^PolluxOnomaft.Lib. I. Cap, 11. Het allet gherecdite middel om cen Paepe-gaey te leeren klappen, is daer op ghegrond, datmenfe door haere eyghene ghelijckeniffe bedrieghe, Den leermeefter fchuylende achter eenen grooten fpieghel, fpreeckt wat hy wil wat hem de Pae- pegaey naefegghen foude j en d' arme toghel, niet beter wetende of hetiseenPapegaeydie fyinden fpieghel aenfchouwt, benaerftight haer felven de taele te lpreken die fy meynt dat de andere voghels van haere vederen fpreecken, fiet Phetius in Excerpt, ex lib, y, Theodori tpifcopi Tarji centra Fatum. Wy fouden ons felven alhier verghenoeghen met het ghene tot noch
toe aengaende het menighvuldighe ghebruyck defer konften ghefeyt
is, 't en vvaer faecke dat lich vele andere dinghen in verfcheyden au-
theuren voordroeghen die met de voorighe exempelen overeen fco-
_ ., .. men ; Men behooft oocl^ allerley faecken ende allerhande ghefpreck, nae het
nat qusft. fegghenvan den Phllofophe Seneca met deeene of de andereghejbndelee-
Cap.jg. ' ringhe te vermenghen, Ghelijck ick my felven overfulcksdaer van
ten vollen verfekert houde, dat alle de volghende exempelen vermaec-
kelickfullenfijn,vanweghen degrooteverfcheydenheydtdie daer in
tevindenis; fooverhoope ickinfghelijcks dat fommighe profijtelick
fulleHbevondenworden,vanweghendenuttigheyd ecnigher leerin-
ghen die daer in begrepen fijn,
* Lib. S. 9. dcu fingers, De naeld Schilderije wordt den Pbrygiaenen toeghe-
nat. h ift- fchreven ; foo wierden oock dc Boorduyr-werckers eertijds Phrygiones
Cap.48. ghenaemt,fcght Plinius *, om dat de Konft van allerhande ftickfel-
werek
|
|||
Des Schilder-KonftsJ '227
werck te maeeken intbrygta eerft ghevonden is,' Alhoewel Lucanus *
den Algyptenaren defen lor fchijnt toe te fchrijven, Doch hier van fullen (' *•
wy,door de genade Gods, op een an die gelegenheyd brcder handelen. et •14z*
Textilts piBura , Cicero * naempt de Weef-fchilderije van aller- , m, jyj
feandeTapijt-werck metdefen naem, Soo lefen wy mede mValer, inv«'teml Maxituus * , dat het legher van Antiochus Koningh van Syritn tenten * Lib. IX, ghefpannen heeft die met gheweefde beelden verciert waeren Lucre- Cap. i .«t. tius ghebruycktoockde felvighc maniere van fpreken. Debrandende ««>+» kortfen, feght hy * , fulkn u niet te vroegher verlaeten alsgby it inghetveven m . .. Scbilderye enpurpure bedde-kleden omwentelt, dan alsghy in eengemeyne far- r ' * gie hobben en tobben meet. Onder vele en gantfeh verfcheydene werck- ituckenvan defenflagh, fijti ditdevoornaemfteeertijds gheweeft^r- cadici pilij , Attalica;veftes, Babylonia* testa , Chlamydes militares , Di~ ademataregum RLgyptiorttm, ludaicavela, Peplum Palladis.TogapiBa. Arcadkipilei. Den Qw/c£ettPhilofophe.M«*e</«fl«.fwierddoor dcon- Jfc»
ghefegghelickheyd fijnes gemoets ofte oock doar de ftraffigheydt van d' eerite grond-leeringhe foo dapper in fijne (innen verbyftert, dat hy in een oninenichelkke verwoedheydt uytbrekende in denfehijn van eenenonder-aerdfehen wiaeck-gheeftop en neervvandelde; dieses ontfach hy fich niet voor eencn helfchen befpieder uyt te gheven, feg- ghende, dat hy nerghens anders omuyten afgrondwas opgheklom- men, dan om 't bednjf dcr mifdaedigher menichen aen te mercken en de Duyvelen daer nae te boodfehappen 't ghenc hy ghefien hadde , fij- nen langhen bruyn-donckeren rock was meteenen vlamtnigen gordel omgordc j de twaelf beghinfels der Nature waeren door de.weef-kon- fte in fijnen <Arcadifche» hoed afgebeeldet: Hy gingh op Tragifchebor- fekijnen: Sijnen langhen baerd honghover fijnen gordel j nyhaddc eeneffchenftockfkeninde hand/t welk hy fteedsherwaerds ender waerds plaght te fwieren, Get Lamms ontrent het eynde fijnes Seften Boecks. Attalica vejles. Den Koningh Attains is den eerjien gheweejl, feght Pli-
*>'«s *, die de gheidoontevan 't goudin de kleedinghen in te meven opghebraght *Lib, heeft ■ u<aer van oocl^d' Attalifchekleederen haeren naem bebben. Het is wel nat. hift. waer dat Silius Italicus *, ghewagh fchijnt te maecken van eenighe At- Cap. 42. talifehe tapifferijen die met den naelde verfcheydenlick ghefchildert s"b finem waeren;dochvvy moetenindefefijne woordendoor de Attalifche tapif-j J!'?,1* ferijen maer alleen koftelicke en gantfeh ftaetelicke tapijten verftaen; pC„n|C0° Want het een ghemeyn gebruyck onder de oude fchrijvers gheweeft is, dat fy allerley heerlicken koftelicken huyl-raed Attalifchen Huyf- raed noemden, overmids den voornoemden Koninjjh in aile fijn bedrijf . uyt
|
|||
I3<5 TwcedcBoeck
uyt der maeten grootfch en pragtigh was.
Babylonica text a. Babylon hecfr wel-eer den opperften roem der weet-
konfte ghenoten; want ghelijckd' inwoonders van die ftad verfchey- dencoleureninde ghefchilderdeTapijtenkonftighlickplaghtenin ce weven, foowierden oock fodaenighe wercken doorgaens henen Saby- lonijcben wevinghen ghcnaemt, net PlinituLib. VHI. Cap,48. Chlamides militares. Als Philoftemen, ecn fee r vermaerd Krijgf-over-
fte, de ^Cchteans van 'c vermaeck 't welck fy in ganrfch ydele en nie tige frayigheden plagten te fcheppen tot de liefde en 'tgebruyck van fchoon Waepen-tuygh locht aente leyden; fooheefthy haere voet-knechten ghebeelde veld-klcederen ofte kafacken, en haere Ruyterije gebeeJ- de waepenrocken laeten draeghen. Defen grooten Capiteyn liet lick vooritaen dat het blooteaenfcbouwen fixbenigher vercierfelen haere grootmoedighe voordvaerenheyd gheweidighlick foude ontfteken. even als ons Hcwenu befchrijfr dat den dapperen Achilles op't eerfte ghefichtvan nieuwe en kofteHcke Waepenen feer beluft gheweeftis om fi nedapperheyd door't ghebruyckvanfulcke cierlickc Waepenen ^ te betoonen,liet 1'lut. in Pbilofeemen. Iff" Diademataregum ALgyptioram. De fluyer-krocmender JEgyptifcherKc-
jiinghenwaereurond-om befet met de ghehjekeniffe van doodeiicke llanghendiemen^///!/'iw noerr.t. Want ghehjek noyt jeman, die van fulcken flanghe ghebeten was de dood konde onrgaen j foo wiiden fy daermedeheymelick te verftaen gbeven dat den vetbolglien toornc eenes vergrimdenKoningbs feer ghevaerhek ja teeenemael onvermij- delxk is, fiet JElianns lib. VI, de Animalib. Cap. 38. ludaicavela, De loodfihevoorhanghfels wacren doorwrochtmet vcr-
-fcheyden monlt«r-dieren, diejeder een fich felvenplaght intebeelden wanneer hy de wondeibaerlickc vreemdigheden der Indmnen meynt te aenfehotnven, fiet Claudianus in Eutropiurn, Lib. I, verf. 3 f f. pcplum Palladis. De vaene van Pallas, die alle vijf jaeren t Atbenen in
eenopenbaere proceffieeensomghedraeghenwietd, plaghtmctee- nen fonderlingen luft in de Panathenaifche hooghti jd van jeder een be- fchoutteworden;om datde nedeilaeghe van deonbelindeftcufen, die den hopghen hetnel dwaeflick beftormden , daer in rijckelicken konftighlick afghcbeeldet was, fiet Virgil. Ciris. TogaPabnata. Van dit prael-kleed fpreeckt Ifidorus Hifpalenfis; Dk
* Ori"i— ghene, feghthy *. de wekkehaere Vijanden hodden overwonnen, plaghten te~
numUb. tien tabbaerdteverwrvendie toga palmata ofte oock toga pi&a ghcnaemt
XIX,- ivkrd; van wcghen deViflorien en Palm-tacken die daer in door de tt>eef-l,<mfte
ohetiimbttt><tcren% £ndeghe!jjck wy voor defen hebben aenghewefen
...■-•.'- 1., dac
|
|||
Des Schilder-Konfis* I if
dat AtTofcatntn d' eerfte gheweeft fijn die de Statum in /«/»>» bragtcn,
foo ftaet ons oock alhicr aen te mercken dat dit cieraet medc van hun bervoord ghekomcn is. Onfivoorfiete»,ieght Salluftius *, bebben 'tgrott- »Cc be Ho ftedeel van £ ecrteyckenen, die by de magifiraeten ghebruyckt tvierden, van Catilio. <fc rojeaenen ghenomen. Macrobyus beveftight even het felvighe j TuUus Hofiilius den fine van Ho/ins en derden Kpningb der Kpmepien , fcght hy *, «« ^»t/jr <fe Tofiaentn onderfijngheweUghebraghtbadde, is £ eerfte geweeji * I>ih, ij die den eipen-beentn maeghen-Jioel (Silla :urulis)te Rpomen ingbevoertheeft^ S aturnal. als oock.de Sergeanten littoret) en de ftaet-tabbaerden (togapBa atauepra- *-*?•*• texta) want alle defe dinghtn waerenjimtijds eerttyclynen van de Tojcaenfcht ■hoogk'Overigheyd. io» Minerva wierd eerfijds op de ftad-poorten en op veele deuren
van byfondere huyfen ghefchildert, ghebjek de Schilderye van Mars ghemeynlick ontrent den eerftcn ingangh der voorfteden te vinden was : Dacrmedete verftaensh«""»~«>-. «■»■»• j;. gncn binnende ftads veftinghen en binnende muyren van byfondere Huyfen door denraed en t wijfe beleyd van Mi«er*<ibeftiert moeten vvorden ; ghe- lijck de voorfteden in "t legended Man voor baeren fcherm-heer moe- ften aennemen, fiet Schol. vet. inJE.fchjlum.en Hfetqtsm Lycophronu Cajfandra. Noinmighe nochtans plaghtcn haere deuren met eenighe andere Goden ofte menlchen > nae baeren cyghenen luft, te befchil- deren. Dit heeft ^Cufiniut * bewogen om dien verwaenden fnorcker boerdigblick over te haelen > dewekke van een gheringhe en gantfeh ♦ Epigr, J j! duvftere afkomfte vobrd-ghefproten fijnde , 't hoofd evenwefbene- Vcns andere cdel-liedenindewindfochttefteken; ende omdathy niet en konde eenighe doorluchtighe mannen uyt den boeckhaelen die hy de wercld voor d* eerfte en d' oudfte ftammen fijner familie opdringen foude loo hceft hy lijne afkomftc van Mars, Rgmulus en Bgmus,(d' eer- fte ftichters der Rgomfcker ftad)beghinnen afterekenen ■ de felvighe niet alleen 6p verfcheyden waeghen-borghen in fijne voorfaele opict- tende, maer oock op alle lijne deuren voor d' eerfte grond-Icgghers fiines gheflachts afmaelende. Den Medifchen Koning Hifiafpes met t* faemen fijnen jongen breeder
%madres waeren beyde foo uytdermaeten fchoon, dat haere onder- daenen midfgaeders oock alle de naebuyrighe volckeren uytgaeven datfe van Venus ende .<4<fo»*.r,voord-fproten, vermids bet hun onmo- "ghelickfcheend'uytnemendc fchoonheyd defer ghebroeders anders uyt te dtucken. Hijpafbes heerfchte over Media en't gantfche land *t welck daer onder was gheleghen : Zariadres voerde 't opperfte ge- hied inde gheheele Land- ftreke boven dc C'JfiapW* tot aen dc riviere S Jonah
|
||||
<
|
||||
1$9 TweedeBoeck
Tanaii i d* Anderelanden aen d' overfijdc van de riviere waeren ondet
'tgheweld vandenKoninghOw4r««. Het wordt inveele Hiftorien betuyght dat Odatis, de dochter van Omartet, de ghelijckenifle van Zariadres in hacren flaep ghefien hebbende, dapper op hem verlieftis gheworden j dat oock %ariadrts aen d' andereiijde met dierghelijcke liefde bevanghen wierd, foo haeft als hem't Beeld van de fchoone Odn- fw'snachts voorquam. Soo heeft oock d'inbeeldinghe van defen minne-droom daghelicks meer en rreer d' overhand genomen in't her- te van d' een en d'ander, als i'y naemelick uyt het ghemeyne loopende gherucht verftond dat %ariadres wonderlicken fchoon was, ende als het hem wederom van yeder-een wierd aenghefeyt dat Odatisalled' ande- re Vrousperfonen infchoonheyd verde te bovengingh. Diesvond fich %ariadres ghedwonghen eenighe aenfienelicke mannen aen Omar' tes af re fenden , om 't houweliek tuffchen hem ende Odates te maecken. Maer Omartm fc« ■"•«"'•*♦ ->—- -— »~"»frh nicr verftaenj want ghelijck hy gheen mannelicke arkomfte nae fich in't rijcken kcmde beveftighen, foo en bcgheerde hy fijn dochter aen gheenen vreemdelingh, maer aen d'een ofd' ander van fijne bekende Landf-luyden te gheven. Dies heeft hy korts daer aen alle de voornaemfte Heeren van'r gantfche land midfgaders oockallefijne vrienden ende bloed-verwanten tot fijner dochters Bruyloft-feeft ghenoodt, fonder nochtans den Bruydegom te melden. De maeltijd gingh onder en tuffchenaen, yedcr-een vicl hard aen'tdrincken.ja eenighe beghoften denWijnalreede in'thoofd tekrijghen, als den Koningh fijn dochter Odatis in 'tghehoor van alle de Bruylofts gaften aldus aenfprack,dit is uwe Bruylofc dochter Odatis; bemercktalled'aenfutende gaften met een gauwe ooghejden tijdis nuhierghefchaepen, datghyeenengoudenKopmoet vol fchencken ende-ien hem aenbiedendienghymeynttetrouvven .* Wyfullenhem opftaende voet eenftemmighlick uwen Bruydegom begroeten De benaude maeghd, nae datfe haere ooghen achter-volghens 't bevel haeres vaders van d' een op d' ander hadde gheQaeghen, gingh al kry- tendc nae *t buffet, wenfchende ondet entuflchen de beminde tronie &utjfocten %ariadres t' ontmoeten>dien fy nu alreede van den tijd hae- res aenftaenden trou-daghs verwstigbt had. ^rWre^wasbefigh met fijn legher aen de kant van de riviere Tanais te flaen.als hem defe droe- ve tijdmge ter ooren quam : Daerem voer hy fonder veitoeven met lijnen inghefpanden waeghen en waeghener heymelick over't water; alwaer hy dappe j aenflaende en dien nacht ontrent tachtentigh ftadien gheloopen hebbende* als hy nu het Dorp daer de Bruyloft ghehouden wierd beghoft te ghcnae.ck.en, Jfoo befteldc hy iijn«n waeghen ende Waghener
|
||||
'
|
|||||||||
DcsSchilder-Konft. 139
Waghener in cen fekere plaetfe die hem tot volvoeringhe fijnes voor-
nemens de meefte bcquaemheyd fcheen te hebben. Oock enhaddc
hy fij n ghewaed foo haeft niet verandert ende e enen Sciibifihen rock aen- ghetrocken, of hyfpoeyde fich daedelick nae'thof, Daerfach hy hocdatde bedruckte Odatit aen't buffet ftaende ende eenen dnnck- kop met tracnende ooghen langhfaemlick opvullende, andcrs niet en focnt dan den tijd te veilenghen, of daer miffchien onder en tuffchen yet voor-vicl't welck haer teghenwoordige verdriet in een onverhoop- te vreughd maghtigh waere te verandcren, %ariadret, ghelijck hy de beanghftheyd haeres belaeden ghemoeds uythacrwefenendeuyc haere maniere vandoenghenoeghfaemlick befefte, foo heefthy fich fonder eenigh vertraeghen aen haer ontdeckt; fegghende; keen uwe ooghen t'mijwaerds, Odatit; ick ben uwen %ariadm, die niet ghe- twijfelt hebbe alhier op u bevel te verfchijnen. De verbaefde maeghd, bevindendedatdienoverfchoonea vreemdelingh die met haerfprack de ghelijckenifle droegh van'tbemindeghelaet't welck fywel eerin- de nacht-rufte ghefien hadde, wie»d met een onuytfprekelicke vreugd vervult engafhem den voorfeyden kop daedelick inde hand. Dus heefthy haer op 'taller fchielickftetrythet midden van dehalffuyfe- lendeBruyloftsgaften ontfehaeckt ende op fijnen waeghen haeftigh- lick wech-ghevoert. Dedienft-boden die ecnighe kcnniffe van de flccke hadden , ghelieten fich als of fy daer niet metallen van wifteo, Ende als hun den Koningh belafte datmen fijn dochter wederom fbude inroepen, foo hebdenfy hem gheandwoordt dat fy niet en wiften vver- vvaerds henen de Princeffe gnegaen was. d* Inwoonders van Afia, ghelijckfe defe avonduerfche minne ghaerne en met een fonderlinge vervvonderingh verhaelen, foo plaghtenfe de Schilderye van defe ge- fchiedenis.die allerley verfierdeminne-praetjens verde te bovengaer, niet alleenlick indeKercken en in de Koninghlicke Paleyfen, rraer lelfsoockindeHuyfen van gemeyneluydenafte maelen. De groote Vorften des felvighen rijeks houden den naem OJ4f«infghelijcksin fulcker waerden, datfe gheen liever naem kennende haere dochters veeltijds dien naemgheven,fiet Athenceus Lib. XIII. Deipnofopb. Cap.f. Men fachveeltijds in treffelickeHuyfen eenen grooten gheketenden
Hond ontrentdesPoortierslogijs opde muyr gnefchildert j foo fton- denoockb ven hen defewoorden met vierkante groote letterenghe- fchreven, CAVE. CAVE. CANEM. Get Arbiter in Satyrko.. Het ghevecht toflchen de wefels en muyfen wierd eertijds op de
berderen van vele kraem-winckclkens ghefchildert, feght Ph<edrus
FabulalXlV, En ghelijck fy door dit middel dekallancen totbaere
u: -. • _ S ij winckcls
|
|||||||||
140 TwccdtBocck
wiackelsverlocktcn, fooplaghten fy infghelijcks.twec ftanghen op.
d' uy tfijde haerer Kraemen te fchilderen om 'r onmanierlicke ghe-
boefce van haere winckels af te wijfcn; fy en konden foo haeft niet be-
merckendatyemanindehoecken haererKraemen fijn ghevoegb be-
ftond te doen en fijn water meynde te maecken , of fy wacren terftond
inde weer om hem door de Schilderye der flanghen te vcrwittighen
dat het een ghewijdde plaetfe was, en dat hy den Genius ofte den goe-
den Enghel van die plaetfe foude verftooren indien hy defelvighe
plaetfe met fijne vuyligheyd verontreynighde. Daer en isghhenf'aetfe,
* aJ v«r- *e& ^erv'uf *' "ffaheefthaerenbyfinderen Genius ; en defen Geritus wordt
fumSj ll- &oorSPeni kenen deor deghelijckentjjevan een Jlangbt ujtghedruckt, fict oock
fcri V. Cornutus in Perfium ad vers. 113 .Satycefrim*, daerhy defe ghewoonte
A«neiioi. der Kraemers op'taller doydelickftevoorftelr. Het wierd oock by
d'oudeHeydenen daer voor ghehouden dat nictalken dehoutehut-
tekens der winckeliers, maer oockde ftad Poorten, dcbyfondere
Huyfen, de baed-ttoven, de ftallen felver- *" alle dehoeckender
Santfcher ftad veele duyfenden van dc/c Gemujfei ofte Enghelen had-.
en 3 fiet Aurel. Prudentius Lib. U. contra Symmachum. Soolcfen wy mede in Iuvenalis * dat Efnna en mcer andere leelicke tronien veeltijds, ¥ Sat. VIII ontrent je vunftighe kribben ghefchildert plaghten te worden.. f«f.i|7 jf,e„delinda, deKoninghinnederLongobardcn, heeft haer lelyen een Palaysin Modicia ghebout (welcke plaetfe twaelf mijlenvtrtMtlanen Sheleghenis ) en heeft daer in verlcheyden lengobaerdifihe ghefchie-
eniflelaeten af-maelen; foo kan men oock uyt die Schilderye duy- delick vernemen hoe de Longobarden in den rijd haere boofden plagten te fcheeren. als ooek wat voor een maniere van kledinghe fy plagten te ghebruycken. Haeren neck was ghefchrabt en tot het achterhoofd toeontbloot; 'toverighc hayrhongh nederwaerds foo leeghals hae- ren mond, wefende van't Ccheydfel haeres voorhoofds afaen beyde fijdenvetdeylt, Sy droeghen wijde en doorde bancklijn-wacte kle- deren, ghelijck wyfiendatd' Anglo Saxones nutertijd doen, verciew met breede en verlcheyden verwighe booiden. Haere fchoenen wae- ten fchier tot het opperfte van den grooten teengheopent, en wier- denvand'eenefijde tot d'andere beurt-wijfe opghebonden. Nae- derhand begholten fy hofen te ghebruycken, een dicker en ftercker foorte van kouflen daer over trcckende alsfy erghenste paerdgin- Ehen. Maer defe ghewoonte hebbenfy van de R$meynen ontkert,
et PautusDiaconus de Rtbusgefiis Longob.Lib. IV.Cap.2l. De plaetfen in welcke d'oude Martelaers omghebraght waeren, plagten vcrciert te 6jn met de Schilderye haere*lydensjalle d'omftan. ' digbedeo |
||||
D es Schilder-Konfts. 141
digheden der onmenfchelicker wreedbeyd die de woedende Beulen
teghen defe, heylighe mannen ghebtuycfct hadden, wierdea daer in nae 't leven ofghemaeit, fiet Prudentimin'tlijden van Cajjianusden School-mcefter,dievanfijneeyghene leerkinderen uytlaftdesbloed- dorftighen vervolghcrs met fchrijf-priemkens terdood gheprickelt is gheweeft, fiet mede den felvighen Prudentms in't lijden van den vroo- men blced^ghetuyghe Hippoljtus, Als oock Pauhs Diac,de Geftii Lon- gob. Lib. IV. Cap. 17. :• Die ghene dewelcke uyt cen fwaere kranckheyd opftonden plagten
de Schilderye van Aifiulapius in haere beftcKamen- tot een teycken haerer danckbaerheyd op te fetten, fiet Libanius Declantat. XXXIX. Wat de tafereelkens der ghener aengaet die lchip breuke gheleden hadden ofte oock te recht ginghen over eenigh groot onghclijck 't welck hun was aenghedaen, wy hebben de ielvighe Lib. 1, Cap. IV. § 4. aenghcroert. Hetachter Kafteel der fchepen was doorgaens henen verciert met
de Schilderye van den cenen ofte den anderen God dien de befchuttinge des Schipsbevolen was; loo wierd oock defen Scherm-heer veeltijds metGoudenallcrhandetreffelicke aflteeckcnde coleurcn befmeert, fiet Virgil. Lib.X Mneid. en Valet.Flaccus Lib. VJII Argonaut. *ers. Z^Z, Dieghene dewelcke gewoon waeren d' een d' ander fomtijds te ver- gaften, plaghten altemets, als hethun niet gheleghen quam haere vrienden te befoecken, eenighe lieffelickheyd van Fruyt en andere min ghemeynedinghenaen makkanderentoe te fenden : Debackfkens en korfkens die met fodaentghe ghefchencken vervult waeren, wierden X«*i4oftegaft-gaevengheheeten : Soo behielden oock haere Schil- deryen den felvighen naem .• Want als den opgheuften hoop van (b- daenighc onder een ghefchaeckierdc foetigheden den Konftenaeren heel fthilderachtigh fchenen te ftaen, foo plaghten fy defelvighe na en dan door haere Konft nae te boetfen en defe haere tafereelkens Xewdtenoemen.ghelijckons^rBWW Lib. VI. ArchitCap. 10. te kcn- nen gheeft. Philoftratus Imagmum Lib.I, ontrent hct eynde des felvi- ghen Boecks, ftelt ons een volkomen befchrijvinghe van fulcken ftuck wercks voorooghen. Mitandrum is een fekere foorte van Schilder-werck't welck defe be-
nacminghc van de Rieviere Meander ghekrcghen heeft, om dat het door'tmenighvuldighe draeyen en wenden met den krommen loop defer dwaelender Riviere fchijni overeen te komen , fiet Fejlus Pom* feius: Mi Murana caVarro boumeefters( <edtks} vvaeten, foo hebben fy
S iij »<»
|
||||
. .. .
|
||||||||
.f
|
||||||||
142 TweedeBoecfc
tot L/tce&ittnon een feker ftock plaefter-wercks uyt fteene mueten om
d'ttytnemenheyd der Konfte nytghehouwen en in home lijften te Roomen ghcbfaght tot cieraet der plaetie diemen 't Comitium noemde. Ditwerck alhaevvel het in fich felven gantfch wonderlick fcheen te fijn,foo heeft: het nochtans meerder verwonderingh verweckt dat het onghefchent ovci quam. f7»»,XXXV, 14.fietoockFjVrOTiwLib.lI. Arcbit.Gip.8: M sAgrifpa heeft deheetfte plaetien der baed-ftoven verciertmet
kleyne tafereelkens die in 't marmer bequaemelick waeren inghc- voeghtfietPIin.XXXV.4. De vloeren waeren eertijds in Grieckenland door een gantfch arbeyd-
iaeme konlt nae de maniete van een Schilderije gheplaveydr, tot dat deMofatfcheofte Mufaickevloeren wierden inghcbraght, defe fchijnen by d' oude litkoflnta ghenaemt te fijn: En Vtinius verhaelt ons dat Sefus in lbdaenighe werckenboven ailed' andere Konftenaers plaght uyt te muyten, fich eenen grooten naem verkreghen hebbende door 't vloe- ren van een huy s 't welck in de vernaemde ftad Pergamus met den naem ■Afarotos cecos, dat is, 't onghevaeghde huys bekent was; om dat hy de fchraeffelinghen ende fchuddelmghen van de taefel daer in van kleyne verfchtyden verwighe fteenkcns fooaerdighlick ghemaeckt hadde, als offe onachtfaemlick op den grand nae't icheyden der maeltijd ge- itroyt laghen. De drinckende Duyve is daer rrede vervvondeiens waerd.dje'twaeterdoordefchaeduwe haeres hoofds verbn.ynt, de wijl haereen andere't eten ontfnapt; andere fitten en fpelen op den rand van de kruycke, andere Ijdderen en baeckerenhaer felven in de fonne, den tijd met het pickenenftreelcnhaerer vederen door-bren- ghende, fiet Plin. XXX V1.25. Den cupreffen-boom wordtoocktotde fchilderijevanallerlcy hifto-
rie-werck ghetrocken, bekleedende allerhande wild-iaghten , vloten van Schepen, rnidfgaeders oockde verbeeldinghe van vele andere din- ghennict een dun, kort,en groen loof, fiet Plin. XVI. 3 3. Die ghene wierden onder de Soldaeten imagenarij ofte tmtgimfcri ge-
naemr, de welcke de beelden derKeyfersdroegen als't leger te veld gingh, fiet VegetiusLib. II. de i<e milit. Cap. 7. Het filver wordtin JEgypten ghefchildert, en niet ghegraeveert:
Want d'jEgyptettaers onderwinden fich het filver te verweo, ten eynde dat fy haeren hoogh-geeerden Anubis'xn haere drinck-vaetenmogten aenfchouwen. Defe ftoffewordt daer nae totde triumphaele ftatuen ghebruyckt■ em't welck gantfch wonderlick is, den prijs van fulcken verdoofdenlufteryvordt uytenckele nieuwfghierigheydt verhooght. Plin. XXXIII. 9. Het |
||||||||
.............
|
||||||||
des Schiktei-'Konfts. 143
. Hct glas heeft een fenderlinge bequaemhey d om fich te Iaeten be-
fchildcren, P/w. XXXVI. 2.6. =i' •:- De ghelpickelde fchellen der fchild-padden wierden door een be-
drieghelicke fchilderije gheholpen, als de placken in fommighe plact- fen niet en fchcnen net ghenoegh te ftaen; fiet Seneca Lib. V ll. de Be' nef.Cap.9. ■■ ■■■■■l'jj\ - "j.<:i • i -;■; -'.ri-xjo ,••',; :•;'. t3';u ..<:>■ .'■'''•>' De ksuendiers ofte almanacken fchiinen weleer van binnenofte
van buyten belchildert te fijngeweelt, miflchien oock van binnenen- de van buyten, Ovid, lib.I,Faji. circa inieium., ' tl-':) : • ; »: Befchuderde hanghlel-riemen. ^tpulemX.Metatn.
Befchlderde toomen, Ovid. IV, Met am. verf 14,. =
Befchilderdepijl-kokers, Ovid. U. Metam.verf 421.
Befchilderdeborfekijnen, OvidAmorwn Lib.II,£% 18. .
BefchUderdetenten, Claudia,Lib. L deStilteonislaudtb; verf.ittf. ■ i
Beichilderde fchUdenwaereneeitt|dse€nghewis tncrcktcycken van t4(j jjiU!j
de dapperheyd dergenerdiefe droeghen; Defchslden vandapperernan- yitgil.fub nen, feght Servius *, waeren in voorledentijden bifchildert; defchilden dacr finem VII. enteghenvan bloode loeren end'aenl^pmende Soldaeten waerenblanch, Hct Aencid fchijnt nochtansdat alierley Soldaeten fonderecnighonderfcheydna- pietiftuu roaelsd'eenofd'anderghefchilderde merck ophaere fchjlden bad- Lf^"j| den ;Vyt vreefedat dejoldaetenin't ghewoeldes ghev^chts van haere rotght- *. ^T. ^-^ fellenjiuden af-dwaelen, feght Vegetim *, fio tji dat byfondere bendender ^' lS< ltfi/ghf-knechtenbjfondereghe]childerdemerck-teyckens in haere fchilden voer- *' den; behahen dat den naeme van elck Soldaet op't binnenjie fijnes fihilds met letteren uytghedrucktjlond, als oock tot mat companije den eyghenair des filvi- f en fihilds behoorde^ So magmen oock feer wel ftaendc houden dat ons
•Jcderlandfchc wqord Schilderen oorfpronckelick van dc(e ghewoonte hervoord komt, want het waer fchijnelick is d»t d'loude ftrifdbaetein- ghefctene defer landen defeKonft voor eenenlanghcritf jd maer alleen tot op-pronckinge haerer fchijden gebruyekten $engelijckditwoord in't eerlte fijn benaeminghe ende eyghehfehap uyt het fchtld-cieraec , ghenomen heeft, fop is het naederhandiB^cntfuyj&ef fin verder ghfc- trocken, als de Konft niet alleen bntrent.de fchHden maer oock «a- trent vele andere dinghen begoft ghebeffent le worden. bV- I De ftatuen felver waeren al te mets medebefchiidert* niet in dien
fin, ghelijck Plinitts * feght datfe meirverniillioert ghefchildert waren; • Lib.' maerom datfe menighmael metalle devervendie in een vlacke Schil- xxxitr; „ derije ghebruyckelick fijn oyerftrekeri wierden. Sogeeft onsPauja- Cap. 7. »«<«*tekennen dat tot C««/?;ieenplaefter-werckeftatuevan Bacchus ghewecftis, die door de Schilder-konft opgheciert was» tb ud.ix. De
|
|||
!44 TweedeBoeck
De MgsptetUers plaghten infghelijcks de houte ghelijckenifle van ee-
ren dooden man in hacre fceften om tcdraeghen, nae datfy 't felvigc Beeld door de fnijd-Konfte en Schildcr-koutte fooverdeghebraghc hadden datmcn'tvan een doode lichaem niet wel en konde onder- lchcyden, fiet Herodotus Lib. II. hifi. Den voornoemden autheut fpreeckt oock in't felvighe Boeck van foodaenighe over-fchilderde ftatuen1 $ii&jlegjMen*ert eertijds inde ganifch wonderlicke maniere kaerer begraeveniffen plaghten te ghebruycken. In fijn derde Bocck rerhaelt hy 't felvighe van de Mooriaenen. Alhoewel dan de ftatucn altemets ghefchilderr wierden , nochtans
waercn d' onghefchilderde meelt ghebruyckelick j nictallecn om datfe d' opene luchtbeft verdraeghen konden, maer oock om daimendacr in de Konft veel beter aenmcrcken koft dan inde ghefchilderde.in wel- ke den rechten treckder Konfte uytghewifcht of tenminftew verdonc- k«rt wierd, door de bedriegedickheyd van ichoone aentreffelicke co- Jeuren. Daerom fullen wy nu voord-vaeren tot het menighvuldighe Jhebruyck van foodaenighe ftatucn en anderc Konftighe wercken van
ienaerd. . ' II. Hetenis my niet onbekent hoegrooten faecke datickopmy
neme, en datmen feer befwaerlick in weymghe blaederen d'over- groote menighte der Statuen midlgacdcts oock bet menighvuldighe ghebruyck der felvigher vervatten kan; dtesickmyder kortigheyd, ?oo veele als 't immers moghelick is, bevlijtigben fal; my klven met het bloote verhael en d' enckele naemen van veele konftighc wercken te vrede hondende, fonder langhe te ft.cn op een naupuntighe be* fchrijvinghe van elck ftuck wercks in't byfondere. lndien yeman ♦oorder ber/cht vereyfcht, de felvighe maghde byghebraghte au- theuren inde hand hemen ; Of fich tenminlten aen die ghene bevrae- ghen j devvelcke in dele autheuren niet heel end" al ongheoeffent fijn. /Egis, was een borft-plactfc met het flangh-hayrige noofd van Me-
duft in't midden, fiet Virgil. Lib. VIII. JEne'td. Wy moghen hier d'aenmcrkingedie Servim opdcfe woorden van Virgilius ghetriaecki becft niet voorby gken j -<fg« is eyghentlick ten kpfive borji-plaete, fegt hy ,hebbende\thoofdvmG6tgom'tmtdde». Wdnneetdeft plane eenGed- delickeborfl bedeikt, Jwarordtf? fcgii ghenaemt ; Wanneerfe daerentegen een mmfchelicke borfi waefcut, ghelijck v>% veeltyAt ind' otide ftatuen W« d'allervermaetdjle Veld-overfitn bet fihijie bemenken, foo wordtfe Lvrica {keheeten, fietMartiatisi,ib, VII, Epigr.i. Hetisvoorder aenmerc-
;enswaerd't ghene Serwwdaer by voeght; Minerva wordt vetbaelt iit hoofd of de borfi tedraefan, om dat baere borjietnvttn-flaetjhisvan'lle di e
|
||||
BtsSchilder-KcMs. W
tiewtjt%ej& envoarfieni^heyd doormeltkt fi haerev>eder-fir^ckrsjuhhmvef^
baefthe-ti aen-jaeght datfe fib/mm mttten mighevteliibe fitenaebtighyi ft-* Qaqhen tefijn, ^trains Hermes, Was een kopefe flame ran Mercurial t' AthenenOp
4e merckr-plaetfe opghef icht.dichr by de Galeryft die Fecile genaemt wierd, fiet Ariftofhanes m Eauitibas, en Paafaniasin Achaicis, Defe ftatae was rond-om met fctteren befchreyen, fiet inciantu in Im trapedt. ^Agyieus ofte Agylleus t Was den naem van dien veld- AfoSo, mtni
ftatnen ten plattcn Jande inde Dorpenende Land-huyfen plaghten op- Sherecht te worden. Comment, met. in, Herat. Lib. IV. Carm. Ode.6*
iamb. lib. I. Satmnal. Cap. p, Stephanas ie Frbibat. Uefycbins. Harpo- eratien. Suidat. Antefixa. Dfcwas den naem van'tKonftighekley-werck'twelck,
flendeHnyfenonderdenover-hanghvaftghemaeckt wierd, fiet Fe- Jtas Pompeiui in Antifixa. Als ootk wat J«/". Scalier dies aengaende op dien authenr aenmerckt Anttlii, Wierdehdie Goden gnenaeoat dewelcke fefty ten dc Poortea
•nder den blaeuwen Hemel ftonden. Hefichius; Aries , mufiulus, teftuAo, £n 't andcre Kjrijghf-ghereedfchap, Bet
Welcke lijnen naem van die beeften ontleefit nae wekker ghelijckenia net ghemaeektis, wfcrden over alin # iude authWKn gewaeght en* 4e befekrevet). Balnea iibertinnam, De baed-ftooven vande vry-gbemaeckte knech*.
ten en andcre rijeke fockeis waeren medtoiet den prat he van allerley ftatuen verciert, fie t Seneca epijl.86. Bafiania Waereneei%hebelacchelick«ghefts!tenifFedie defend* * AJverf.
voorhacre fchoorft^ffnen plagte'n te maeckeh otrr 6ti wingunfte van 455 Odyflf. haercwinckels af tekceren.fiet Potiu*6nomafi:tib, VII, Cap. 24. Soo ?• gheeft 011s Enjlatbius * mede te kennen dat daer eertijds ontrent allef- Icy rchoorftecnen aerde Beeldekens van Vutcanui geftelt wierden. Butti anrea. De vrijgheboortighe kinderen i die ingenui ghenaemt
Wierden, plaghten een goudeBaggfre omhaeren neck te dfaegh'en^ de ZiJem'Bi daerenteghen, dat is dicghene dcwelcke vaneeftighe vry- » Vicfc Af- ghemaeckteafkomftighwaeren, molten haer felven m6teen lidere con. Pedf- bagghe te vrede houden*. De vry-ghebobrrighekindei'erifchijhen anrnnin mlghelijcks oock dit voor-recht boveifd'ahde're ghehadt fe hebberi, orat-"' datfy in ditgoudecier-setdeghelyckenifTe van een hen op haere borft £„. dro«ghen, Etnigbe houden'tdaer• vo6r, feght Macrobius*, dattnen de «Lib.I.Sa. ~*rf-ghtboorttye iQndersn deghedacnte^aneenhertmhaefgendebarficieraet tutnai.Cap T Hit 6.
|
|||
Uetdueghen, tea eyn&e dat fyhaeieMgbtnAaeropflaende ^dacbtigh fiuden
teorden gbemaeckt datfy inalU.dmghendie uyt een wijs ende verftandighbertt 'voordkomcn b'ekooren ujt te muyten, eerjy haerfehen lieten voorftaen daffy numnen waeren.het word oock daer voat.gebonden, dot bun den tabbaerd met gene* purpurenboord,(togapr<«rexta) eerti/ds befcheyden is getpeeft, opdatjx door de roa.hcyddeipHrpurenboords vermaeot moghtenwarden datfy batrfel~ venin ah baer d*en tn laeten door een recht-fimimgefcbaemte fiuden laeten befiieren. Caduceus. Dcwpordeava.n:Serntft fajoaenmerckerjs Wfexd/enyre-
¥ Ad rtt. de-ftafdergbefanten mordt metfinder eengantfih merckeltcke redeu met ttvet
ftimijs. ferpentenbetyiopt, feghthy*^ghemrcktdeghenediedefenftafvoerendaer
OCtiri 9p ttytgaen dat partijdigbe deod-vtjanden baerenmdertmgben baet verfaeck\ende
Aen«ii, metmaUkanderenvercenighenjonden\ ghelijck\wyfien dat twee Serpentende
rthaedelickevenjfoighey&haeret doodelickm veiMftfbinpen bouden em een
* Scholia * draghtelich tefi.emenupdeun. 't. Wordt; van lommighe auders ged uydj
fttsin Lib*. Denvrederfi^fe^it een oudfchrijver%iseenenrecbten ftock ,b*bbende
I. Thucy-' tweeSlanghendie d' eerid' ander van beydefijden om windenen haere koppen
itti*, tegben malckander ofhouden, D& pajs-beden oftcgefanten plagtenfi-daenigen
Rock tt voeren : Soo ginghenfy oock vrij en vranck\wemacrdfywilden, finder
- dat hunieman eenigbleed ntoght aendoen. tiegbebejmeHtJfedefes vrede-teyc-
hens beftaetdaer in, dat de kjacht van een recht-finnigbedoor-dringende ipel-
fprekenheyddoor den rechten ftock te verftaen wordgegeven : Deghedaente der
Slangeh die men den beyde kanten tegben malckander gefteltfiet, beteyckent de
tree tegen-ftrijdige legerjj want een recht-fwnige ende vrijmoedige aenjbraerte
door wandeitjoo »el de eneals andere partije, fiec PolybjusLib, Ill.hijt, Ms
bockSttidasdeIndiane'n plagten eertijdseengoudeanckerken in ftede
vanenen Caducetu oftevrede ftafte vberen,omdateenancIcera!Ie din-
eenvaftaeneenhoud.u^t *Moj?r<«fttf Lib. III.devita ApoSonii, Cap. j,
Canet aureiatme a.mntei. Ghelijckwydegefchildej-dehondendie
©ntrentde Poortierstiuyfkens de wachte hieldch voordefen aengie-
¥ 9&*(T roert hebben, foo geeft ops Homerus * te-kennen dat den toegangh tot
H/Yetf.91 hetpalaysvandenKoningb Alcinout aeri beyde fajden mer goude «
'""■' f^erewacbt-hondenbefctwas.
Cbaribh. Dit was't beeld van een jongheMaeghd t tvelckons jgjd*
loppighliekbcircHrevcn.wordt influtarchut..Qufejl.Grax. n. CiettfaAitrat. De gekrolde nair locken der Athenienfen vvaeren eer-
tiids met goade (pritjek^hacnen vercfert, ghcli|ck ons Thucydides Lib, h bifl verhaelt - alwacr den ouden Schotiaji.aenrnerckt dat (y 4efe ghe- woonte hidden, om dat de fprinck-haenen muficaele, dat is, fangh-he* vendecreaturenfijn j ofce oock, om daer mede te kennen te gheven |
|||
DcsSchildcNKonfts: %#*
dat fy Aumhthtnes waeren,- ghcmeicktde^^«('rt»/si«(ich daer qvef
gnfotlicks beroemde« dat fysiet, naedewijfe vananderevolckeren, uyt een vreemd land in de Attifche land-ftreke waeren overghebraghr3 Kiaer dat fy haeren eerften oonpronk naemen nyt d«n grout dien fy bewoonden, even als de fprinck-haenen uyt d' aerde plaghten voor te' komen. d* Inwoonders van lenia hcbben defe ghewoonte,oock voor een goedewijle rijds onderhouden, all wefende afkomitigh van d' A- thenienfen. Get Tbucydides ontrentdefelvighe plattfe, Wy vernemen eyndelick eyt de woorden van den poetc Afita, ghelijck Atbenaus * de # Lifc.JSt't, felvighe bjr-brenght, dat d'inwoonder* van'tEylandSums&igfre- Deipno-* brayck mcde ghevolght hebben. fapl. Citeria, Was een belacchclick Beeldekeii *t welck inde proceflle ofte
inden ommegangh dieingroote hoogh-tijden ghehoudeawierd tot vertnaeck der aenfchouwcrs plaght omghedragben te wordch,om dat Met heel befighlick fcheen te praeten en te kouten,Cet Teftus Pumfeiiu. Cubicula faint ami*. De kamer* <daer die ghene vcrfaemclden, de-
welcke naede R$omfcbe maniere van doeh eeriighegroote Heeren in den morghen-ftond rrieynden te begroeten, waeren met allerhande t Beelden vervult, bexPlinius Lib.XV. Cap. t r. Sttemiits * fchijnt defe * in All- Beelden tubicvlaretimagines te heeten. J..eeftd'aenmerckir)gendieden gufto, gheleerdes Cafaubonus op defe woorden ghemaeckt heefr, '. Cap. 7, Curnu Darii regit. Den waeghen van den Koningh Darius kreegh
een fonderlinghe aenficnelicKhcyd door't cieraet van vele goude en filvcre Beelden der Gdden die aen beyde fijden des waeghens opghefet waeren. Het jock ^as met edeleghelteentenghefchacckiertj uyt bet, welcke twee goude beelden een elle Jangh uytftaeken -t't eene droegh de ghelijckemfle-van N*»«/tanderevan JWhxj fob was daer oock ee- Ben arend.die fijiie vletcken fcheen uyt te ftrecken, tuficHen defe twe ' beelden ghewijet, fiet QjCurtius Lib. III. Cap,'. 3,. Delpbines, Eeriighe aerdighe drinck-vaeten naet fatfoen van eeneri
Dolfijnkonftighlick gbewrorht, mex&enDttphines ghenaemr,To fegt Flinius * dat C. Gracchus eenighe Delphinosigheh&dt heeft daer van helrj elckpond op vier duyfentfefterrien quam te Men. ZUcianus *fpreeckr * tifc van een Dolfvn-tafel, en*r fchijnt dat d;t eeritafel gheweeft is wieris xxxiir.' fchraeghe nae de ghelijckenirTe van eenen Dolfijn ghemaeekr.waS, yi- CaP-«»♦' tr*t>iut*i\t\t kopcre Dolfijnen {Betfbmos tcreos) onder 'tghetalder *-»»LexU ghedeelteh die tot de waterWcrcken bchooren. De oorlogh-fchepefl J LiT'X waeren tnfghelijcks vooffieiirnctyfere ofteloode Dolfijnen; die fy van Auhi't ' den-rtia^fprietmet een kr chtighgheweia'itide fchepen haerer Vyan- Cap. il.- denneder-wierpen om dc felvighe te fincken, taeiibitcjdidcs Lib. Vll. T ij hifi.
|
||||
$4? Tweede BoedE
hift. en fiinen Schoftaft op d ie plaetfe.
Dracones militates. Debanieren naed* ghelijckeniflTe der Draecke*
ghemaeckt, worden van St. AuguJUn»s aengercK rt -yDc ftandaerden en dt
• l*b ii Orteckcndcr kjijghf-knechten,kgbthy *,geven ons denmttedes Veld-veer-
**Jc?"tt fttHdwtghefichttekcnnen, hetoock\ iiaqmt^. or at. UJ, Wat nudefe
Cap J" ' ftandaerden belanght, wybevinden d$t verfcheyden volckeren ver-
* fcheyden,y*ld teyckensgcbruyckhebben; jadateenigcnatien haer
gswoonlickeveid-teyi:kensinlangheyddestijdsmenigmaclverani.iti4
bebben. De inwoonders van Bceotiahidden'tbeeJd v^n Splynx\(jor
haercu ftandaerd, ghelijck Laffanttiis in, Stat, Paftnium * ghttuyght.
«ad vsr- De Indiaenfcbe Ruyterije plaghtgoude en filvere hoofden van wijdgae-
fum2;t pende Dtacckenopeenlancietevoer*a,endeeenenwimpcl van ghe-
iibti'Sep- dubbelde fajdf, dieflanghf-wijfe uytghe&edenwas, daeraenvaftte
tina Tht- maecken; fy en konden overnilcks fo haeftniecbcginnen aen te r:jdeH,
bataoi. 0f ftracksplaghtendeopghefpcrde kagckenvan defe flanghf-koppea
den wind te vacten, en het Cjde bybanghfel al« met eenen levendigen
roerendengheeftfqokjachtigblickte vervullen, dat met het ydele
wind-gheblaes 't welckdaerin fpeeldevan 't hifTehen en't woedea
cgiies waeren draecks niet wel en konde pndeifcheydenj fiet Sn^dat
dacr hy van de Indiaenen fpreeckt. Den fclvigbcn autheu* vcrhaelt in
een andere plaetfe dat de Scjthijihe natien defe Baniere oof k gebruycki
hebhen, Deoude ^o»i««e»hebbenop verfcheydea tijden <rerfchey-
den veld-teypken$ghcbruyckt: Te wetcn, 't beeld van een VerckeB<
van M»»e»iwr«^van Arenden,vanDraecken. Vaa het Verckenbeeldt
Set Pimm Lib. X. Cap. 4. en Fejlus'm Potci effigies. Djen Minotaur id
wordt gewaegt in Vegetins; 't Stretkt tot ie faboudenitfe tones hejr-hgers,
feght hy *, dat den denjUgb beymtlick worde gbebouden: Diet bebben oock
» Lifc.i 11. tnje Voor-vaders 't beeld van Mtnotaurus in baere legieenenghevoert; omdaet
de R« mi- medetektnnentegbevendatdenraedder Veil averftenbedeckt meet blijvtM
lit .Cap. 6. gym alt Minotdurtts. in de tiler heymeliajie flaetfenvan den Dool-hcfwas c/>-
gbeflottn, fiet, oock Fejtns Pemftius in Mmotamrus. Van de Arenden, leeft
Dio Caffiut Lib.XXI. Van de Draecken. fiet AmmMaruVxnns Lib, XVl
«l9 oock Clattdian, Panegyr. de III. Conf. Ho»»r ii vetf. 1 »8. & Libt II. i*
Hiifintm, verf. ?6f, fiet mede Sidon, AfoUmarisPanegyrico Valerio Mn-
soriano Jittg. d»8o
Engythcae. Dp drijvoetige pot-yfers waeren met de beeldekert
fan eenighe Satyrs ofte oock fomwijlen met Offenhoofden konftiglick bewrochtiCietAtbetueusLib- V. Deinof. Cap. iz» KntrapeyiDtj, Groote mael-t^den wierdcnfclden gehouden, oS
' . , ' d»«3t |
|||
Bes Schilder-Konfts. J47
iaer ftond alttjd 't eene of'tandercGoddelicke beelropdetafel; met
jilleen om d' aenfittende gaftcn indachtigh te maecken dat fy haer fel- ven eerbiedighlick ae den gbeheylighden difch order'tghefichr der Tafel-goden behoorden aen te ftejlen, maer oock om dat fy haere oo- ghen (o wel met het verroaeckeJicke ghelicht der Kontte, als haere Sarmen met leckere fpijfe louden vereullen; loo was dit ooek cen be- quaemmiddei wacr doorfy't onujdighe tonghfehrabben der ghener died'een end'ander lochten te fiften en uyt te haclen vaerdighlick piaghten te vermijden, wa: t hun de teghenvvordigheyd des konitigen wercksghcnoeghlaeme gheleghenheyd aendiende om allerley befige engantfeh maeyelicke redenen af te breken en op een ander tc flaen. Arnobtus ichijnt dele ghewoonte als met eenen vingher aen te vvijfen, wanneer by.'t Heydendom aldns aenfpreeckt \Gbjbejligbtuwetafels, feght hy *, midsfiur- yaten en beeldett der Goden daer op fettende. Wy vin- Lib t t-. deneengantfchghedenckwaerdighexempelvanditondeghebruyckaivetfae in Statius Papimtts, als hy wijd-loopighlick vertelt hoe treffelick hy van G«nt«». denedelenK*»d«onthaeIris gheweeft; want hy op defe gheleghen- heyd betuyght dat hem onder a" ontallicke menighte van-allerley oude konftighe wercken, die't huys van defen Vindex vervulden, hetkleyne Tafel-beeld van Hercules aller beft aenftond. Hercules, den Genius end* Scherm-heer van de reyne'tafeh feght hy *, heeft mijnghemoed boven aUe an- j^j. j« dere dtnghen met em finder hnghe liefde bevanghen, finder nochtans mijne oo- sy\r. fben te verfaedighen, alboeteeliekfigbeftaedigblick daer opgheflaeghen hield^ fidaenigitf aenftenelitkewaerdigheyddes verc^s, enfitlckenMajefleyt is daer in fijne ftercke leden ingheftort. Hy is eenen God, eenen God is by. Hj heeft het h vergimt, o Lyfifpc^bem te hefibouwen; toelaettnde datgyfijne groott m definklejnenfchi/njoudtbegrijptn. Dit wonderlicke beeld'ts naulicks een vott Ungh, eunocb is daer fo grooten bidrieghelickhtydder K^nfie in dit klejne fluck tverehs,dathetiedereen luftenfal wijd-m»ndtghlick\ujt te-roe fen , defeborft • heeft den Nenueaenjchen •verwoefier dood ghedruckt.- Defe armen drotgen den doodelick\etrknodfi, en bratken de riemen van 'tfihip Argo. Wat voor een field- fume kracht was daer inde hand defes meeflers, en met hoegrooten experientio wasdefirgbe van dengheleerden konftenaer vergheftlfihapt, dat hornet eent moeyte een tafeUbeeldfaude tnaelten en ghemeldighe Colojfen in Jijn gbemoeit betverben ? Leeft Statiu: felver , enghy fultbevindendat hy onsnoch voorder te kennen geeft hoe den grootea Alexander, Hannibal, en SjUt diij groote Veld-overften, fo vele wercks van defen Hercules macckten, dat fy hem in de ghevaerlicke onfekerheydt der Veld-flaeghen en in d,' onbekomrneTde gheruftheyd der Banckettengeftaedighlickontrcnt iraer hidden, fictoock MariiaUfLib.lX. Epigr,, 44* Alwaeihyevea T iJj bft
|
||||
i jo TwecdeBoecfc
fact fcivighe bcvcftight.
EnHoftor. Dit was een kleya flecht beeldeke* "t wclck in de moleaj
opgcrecht fijnde kheen op't bedrijf dtr Molcnaers acbt te neaien, ties Mejichius, Galea btlUtontm- Ben helm-top der krijghlluyden plaghr. met de
grijnfendenhoofdenvaneenighe vervaerlickemonftcrsverciert ende
veryfelickt te worden. A He de Hiftorifthe ende Poetifche fchriften
fijndatrlbo vol van, dat wynietbehoeven veleexempelcn byte bren-
3a Rttia- ghen, 't is maer alleen koddigh 't ghene Fejlus * van de mirmiuones ver-
iio pug. Eaelt, dat fy de ghedaente van een Vifch op't fpirfe haerer beckenee-
*anti, jen droeghea ; dies oock den J^etiarins, als hy met een van hun vecbten
moeft.ghewoonwas tefinghen, Nontefeto; ptfeem peto, Quidmefttgisf
Galle?
Gertn. Dit was den naem van een fpin-rocke, 't welck nyt een grof
ftuck houts nae de ghcli/ckcniffe vanMercunus quadratus met armen en kcenen ghemaeckt was, hebbende een outie mans hoofd, waer van net, eock defen naem gbekreghea hceft, net PuBux Onetnajr. Lib. VI$7 Cap. 16. , GymndfiorHmprafides dii, De vrorftel-pfaetfen in welckcde Kamp-
vechters haer felven plaghten teoerlenen waeren doorgaens benen met de ftatuen van Mercurius, Hercules, en ibefetts verciett; want gelijck deft bekent fijn in de wotitclkonft uytgbemunret te hebben, foo wier- den fy oock bequaemelkk in defelvighc plaetien als d' eenighe Scbutf- heren defer plaetfcn ende oefteningen opgerecht, (iet Paufatiias in Mif- JiniaciK Cicero Lib I. ad Att, epf. 5,6.7. tf. Antkol. Grecc, Ipigr, Lib. II. Sap. 2<jf.£r lib. IF. Cap, iZ. Did^mmad yerfi 198* OdyjJT, irServiusad •erf, 14J libri VIII f£.neid, Lafiantius deFalja relig. Cap. 20. Hecataa Waeren fekere beelden van Hecate buy ten de deuren ofte
oock ontrent ee»en drij-fprongb, daer dty weghen in malckander loo- pen opgerechtjfiet Hejychius, 't beeld van dele .#«v<fe,dieop de kruyf- weghen ofte drij /pronghen gewijdt wicrd, was drijhoofdigh, Get Ovid. T.Faft.verf.141. Paufanias in Corinthiacis, Fujiathiw adverj,z-o6 I had. *A. Dereden waerom Hecate drij hoofden worden toeghefchieven, iste vinden in CleomedcsLfb.il,Cap. y, -VV. Herm<e. Waeren fekere fteene ftatuen van Mercnrius.'jtisiedcr em bt~
Lib.vi. kent, feght Arnobius *, dat deHermat' Athenen nae de gkelijckenijfe vM adv. gen- Alcibiades ghemaeckt fiin. ,e *• HerniesJiroph^Hs, Was een ftatue van Menurius dicht by de deure op-
gherechr om 't huys van Dieve.fi te bevrijen., Hctttymolog. magnai*. a|s
oocWHe/jchiusetiHarpKratim, ::!( ,; -.. ■ • S* Hermiues,
|
|||
I)es Schilder-Konfts* i jr
flemines, De vocten der ledekanten wierden aldus geheeten, om
?latde ghelijckerafle van Mercurms dacrin veeltijdsghefneden was, als de welcke gheoordeelt wierd den flacp en t droomen der menfchen te beAiexen^ei Etymol magnum. Hefyihitafiidythusadverf. ipl-Odsff.*. Ipfultices, Waeren fekere ghedaenten van Mans en Vrouwen uyt een
goude, filvere, ofte oock blecke b lad gemaeckt, fiet leflus Ptmfeius, «n Iof.Scdiger op die plaetfe. Irminjut, Was een beeld in voile ruftinghe.'t welck d'oude Saxen
Goddelicke cere aendeden, fiet Cmr. Abbas Vefpergenfu ad annum DCCCOLiy. vide quo<jue Sataviam Hadrianilunii, Cap. iS. Iupiter Ctefiits, Wierd in de gemeyne Schat-kainers opgherecht, als
Wefende den ghever derrijckdomtnen, fiet Harpocration, en Suydas, Kanatbra, Waeren eenige houte waeghen-borghen, dewelckenae
degelijckeniflevanGriffoenen enbrand-henen ghemaeckt fijnde, in de openbaere ftaetelicke vertooninghen ghebruyckt wierden om jon- ghc deerneR dacr in om te draeghen fiet Plutarcbus in Alchiadet. J^inmbus, Is eencn lede-man oftc een beeld nae1 't vvelcke de Kley-
ftekers ende Schilders haere wercken plaghten te richten, fiet Suydas^ en Apoftolius. LtmpaAes in juvenilem fpeciem format*. De Palayfen der Koninghea
als oock dehuyfen van andere gtootc heeren hadden in haere eetfaelen en voornaemfte kamers Vericheyden goude en filvere beeldeu van fchoone jonghelinghen met tortfen in haere handert die o«- trendt den avond ontlteken wierden, fiet Homerus Odyff. H' vcrf. roo. Athement Lib. ly, Deiptiojoph. Cap. 2. Lucretius Lib. II, verf. 24, Lemcslapidei, Steene leeuwen wierden menigmael op degedenck-
graven van eenighe trefFelicke heldcn opghefet. Herai'es verloor eea van fijn vinghers in 't ghevecht met den Nemataenjchen leeuwe ; foo if da*r dan cenen fteenen leeuwe tot Lacademon op 'tgraf fijnes vinghers, tot bewjjs fijner fterckte, opgherecht ; ende uyt fulcken beghinfel is defe ghewoonre allenghf kens inghekropen, dat de graven van andere |
||||||||||||
dappcre mannen met het felvige eerteycken verciert fijn geweeft, fiet
Pbotius *, ghelijekhet dan blijckelick is datd' oude dit ghebruyek vdor |
*I*M-
ccrptii ex |
|||||||||||
een goedewijle tijdshebben onderhouden, "foo vmden wy nochtans l,'^...
dat fy naemaels fodaenighe beeldcn op de ghedenck-graeven hebben Ptolemtei opgherecht, door vvelcke't leven en't voornaemfte bedrijf der overle- Hephift |
||||||||||||
ippen fijner vingerealledingenlv-uccii in utu »vuiu ...
te Qaeti en licht te achten, 't opfchrift was ; Sardanapulus den [one van £, "Jf"*" Anacynda-
|
||||||||||||
f-5* TweedeBoeck
JnatynJarax4t heeft Anchiahis en Tarfus op eenen i*gh ghebottm; nuetgty,
fnijn rriend, eet, drinckt,fptelt, want alle £ andere menfcheliclee dingfcen niet fie velt waerdjijH. Meynendc 't ydele gheluydt bet welcke door h«t knippen onfer vingheren veroorfaeckt wordt, net Uniterm Lib. II. it ExpeJit, magni Altxandri, Die van Ccrintbcn hebben op't graf van den Cynifchen philoCophe Diogenes eenen marmorenhondopgherecht, fiet iaift. Lib. VII. in Diegene. Den eerftcn Afticmus heeft belaftdat men tie ftatuevan gJ2«w#wopfijnengraf-fteenfoude ftellen.wenfchende iatden hoogh-gheduchten naem vanJW^wbeneffeiisden naem dei yermaerden dickers op de felvighe farcke ghelefen moght worden, fiet PliniuiLib.Vll.ndi.hift, Cap.30. De Syracnfaenen hebben op het graf van den vernuftighen Archimedes niet alleen eenen kloot des Hc- mels doen ftcllen, maer oock een langhe-ronde Geometrifihe figure die ■Mk/lindrus ghenaemt word t, fiet Gent JLtb. K. Tufi. quaji* De JLongebar" den hebben oock in voorkden tijden defe ghewoonte ghehadi, dat jiaT fyeenhoute duyve in't midden van de bcgraefeniflen op een flan* $he iteiden/t hoofd vande voorghemelde duyve wendende naede plaetfe in wc'cke haere vrtenden begraeven-laghen, GttPanlut Diact- nus Lib. V. degefiis Longob. Cap, 34. Zoctrumfactoratnprefanatio. DeHeydenen plaghten eenighe haeref
Afgoden in de heyiighe plaetfen op te rechten ;achtende dat de Cbrif'
tenen eenen afketr van tie, felvighe louden ghekriighen, als (y de felvige
doorden onreynen God£dienfT ontheyligntfaghen, dit is eernjds ghe-
pleeghtbydenKonrngh^iwittfc*", QetMachab. Lib\l. Cap. 6. Den
Mgtmfchen Keyfer Caligula heeft het felvighe mede ghedaen, fiet Ore"
Jtf fins lib. VII. Cap. e. Daer heeft feder den tydfan den Ksyfer ^Cirianui tot
^W fan {yd vau Conjlantinus, 't wick ten uaeflcn by htnderd en tachtentighjaeren
^ftkf \l' hi™?11 kg*" St• Hieronimut *, tenjiatue van lupiter in de plae'fe van de
"j *errijfeniffe opgberechtghemeefi ;fio mierddtei eock een mafmore beeld van
"' ** Venui of derootfedeskruyces by'tHeydendom ghedtent ^ want de vnvelghers
haerfelvtn lieten dmcken, dat J$ ens 'tghetoofvan deverrij$enijje£/i 't trustee
feuden benemen, indunfy debtyligbe plaetjen doer den dienji baerer Afgodei*
tntheylighden. \
Lunulatncalccit. Dieonderd' o\xdeR$mt</nen van adelwaeren,plag-
ten halve maentjensin haeri fehoenen tot een kcriteycken ofie eer- teycken te draeghen , fiet Pluiarcbus quajl. Rpm, § 476. daer hy ver- fcheyden redenen van defe baere ghewoonte by-br»nght. ManducM, Was eenen bytebaw met groote wanghen, die eeirtifds m-
4c openbaere vertooninghen onder d' andere vetvaerlicke ende belao dieliGke beeldcn omgingh, otn 't ghemeytse volckf ken dooffijn onma- rigk
|
||||
ies SchUder-Konils., 153
' tigh gaepen enklapper-tanden te vervrolicken. fiet Tejltit.
Manes jiatua, der Suydasin Kottabi^ein.
Marjyas, Eenen aenhangher van Liber Pater ofte Bacchus, is een bf-
wijs van de vrijheyd dcrltcden op welcker merckt-plaetfen fijne ttatue opgherecht wordt; fo geeft hy oock met een opgheheven hand te ken- nen dat de ftad gheen ghebreck en lijdt, fiet Serviusadverfum 58,iibri ly. ALnc'idos, als oocl^ad verfiim 2.0. Iibri III. Aineid. Keurofpajia, Waereji eenige kleyne feliroerende beeldekens, daer
poppen-ipeeldershaeren koft by kreghen, Citt^AnjlotelesdeMunds, gfielijck by van Apuleius overgefet is. Berodottts in Euterpe .Lucianus de Syria dea. Als Socrates een van defe Land- loopers afvraeghde, feght Xeno- pbon *, waer of hjfulckengrooten mocddroeghen mat het was daer op hyjich * jn <j« jff; verliet ; Op de ontpetende dtvaejelachtigbc tnenfchen, tvant fy tny den cofio. koft rijckeUck verjcbaffisn. em mijne BeeUekens, die haere befvegbinghenvan eenighe bejeckte jhoerkenskrijghen, tebefehouwn. sSymphamm imagines. De Siciliaencn plaghren niet alleenlick offer-
hande te doenaen verfcheyden Kymphe-beelden diefc inhaere huylen opftelden, maer fy plaghten oock roivdoni de felvighe in eenen ronden aingh :e danffen. en den gantfchen nachtvol enfatfijnde ontrentda felvigeonbekommerlickte fiaeperi,Athetutiis Lib. VI.Deipnefiph Cap,i$. Oppidorum capiomm imagines De beelden der fteden die ingheno-
menwaeren plaghten ondcr andere gantfchftaeteikkedinghen < m- ghedraeghen te wordeninde vertoomnghen die van de triumferende ovenvinncrs ghemaecktwierden, defe beelden waerenfomwijlen v*n filver; fiet Ovid. If. de Panto, Eieg. i.ibmtijdsyanyvoof jfiet den fel- vighen Ovid. Ill de Ponto, Uleg. 4 altemets van hout; fiet QuintU.Vh 3,alwaerhyverhaeltdatrti^)j^ttfghefienhebbendedeboiHe beelden der fteden die Fabins Maximus in fijnen triumfe omvderdej ghefeyt heeft, dat defe honre beelden van Fabius anders niet dan de kalfen wa- ren van de filvere beelden dieCatfir eenighe weynighe daeghen te vooren onighedraeghen had, doe hy fijne triumfante intrede in de Stadmaeckte. .:.,., Oracuium quercuum Dodonxarttm. De Dodonaaenfehe Godfpraeke was
vertnaert van wegben 't harmonieufe welluydende koper'gheichaLhet welck in dit orakel door een ftatue veroorfaeckc wierd, fiet Siydas daer hy van Dodena handelt. Oftilla, Een feller fpeel-tuych't melck\veertienGeometrifche figttrenttnhoog- W*
fteninfichyervat, feght Aufonitts *,fio warden daer oock duyfendverfebeyden *ln epifto- ghedaenten Jtor 't konjli4> te faeinen-voeghen defes tuychs nnegbeboetfi , den la ptaefixa verfcbrickelic+en Elefmten'twilde fTercj-en ;een ■vliegheudeGam endeeenen Ccntoni |
||||
154 Twcecie Bocck
Mirmilto infijm tv.iebcncn nedctduyckende; een Iaegher tnde eetten biffendeH
Hond; eenen borght alfo,een W.jnkanne,met noch eenoneyndelitk^ghetal van andere figuren,die den eenen konftiger wcct te fatfoeneren dan den anderen ;fo itottck^tty eenvoejhfel-ran de ervaerene, eenrecbt wonder werck igbelijcl^'t alter befighfte ghefoogh van d' onervaerene, in bet tegbendeel belacchehck is Sier Iof, Scaligher op die plaeife. Palejir<e- De worftel-plaetlen waeren oock met de Beeldendcr
Campioenenverciert. Plin. XXXV, z- Palladsa,Waeren eenige home b«eldcn van PaHasop de voorfteve des
fchips op-gherecht. Sy maeckten vele wercks van defe beelden, wan- necr Cy ter (ee meynden te gaeti, fiet Suydas als oock ScW. vet.m Achat- nenfcs ^/Crifiof bonis, Pataici, Waeren infghelijckskleyne Beeldekens.die van de Pigmteen
in grooce nieten verfchilden. d' Inwoonders van Phoenicia ftelden de- fe op devoorftevenhaererochepen, fiet Herodotus Lib. Ill bifi.He- fych.us. Suydas* Penates. Waeren een fekere foorte van Huyf-goden, fiet Servius ai
verfum 12 & 14S. Libri III. Alneii. De Huyf-goden wierien ghemaeekt na de manure van 'tghewaedt bet melc^e Cinilus Gabintts ghenaemt word, leght Cormtm*, hebbende haeren tabbaerdover deflinckefihouderghejlaegen , met * in J«"'» den rechten febouder bloot,
5at. v. pwtis urbmrn adftabantftatua. Daer waeren veeltijds eenige ftatueft
ontrent de Stad-poorten opghctecht. Ambracia heeft twee Manneltckt
ftatuen van koper voor haerepoortenopghefet, feghc Varro Lib.IV^dt LL. Cedrenus maeckt infghelijcks ehewagh van een ftatue die voor de ge- meyne Stadf-poorte van YLdejfahoogner op gheheylight was, ten eyn- dedatdieghene devvelcke terpoorten inginghen de felvighe fouden aenbidden. So geeft ons Philoftratus * mede te kennen dat in de tijden * Lib. I. yan jtpHtnto Tyaneus een goude ftatue des Perfifchen Koninghs den
Apouonii ghenen vvierd voor gheftelt die in de Stad Babylon meynden in te gaen; <B*p. 19- ' want niemanmoght ter poorten irikomen , 'ten waer faecke dat hy die ftatue, op Bjn Perfiaenfih met een behooreHckc eere eerft beje-
ghende. Ptofopoutu, Wasnae de Anifche maniere van fpreken een kopere
vat, hebbende ontrent den mondt verfcheyden Leeuwen endeOf- fen-hoofden ; waer vanhet oock den naem ghekreghen heeft, fiet Hefycbiut, als oock lul. Pollux Onomaft. Lib.ll. Soo gheeft ons den felvighen Pollux inde voorghcmelde piaetfe mede te verftaen dat de Konftenaers die fodaeaighe vaten maeckten , eertijds Profit foiti, ckt is.Trouie-rqaeckets genaerm wierden* |
||||||
DesSchilder-Konfts. 1S5
Satptcafigna. Daer waeren cenige beelden van S*tyr$ in dc Tuynes
©fte oock in de Boomgaerden opgherecht, om de vruchten te bewae- ren, P//». XIX, 4. Wat den onghefchickten Hellefponttfcben Tuyn-god belanght, d'oudc Poeten fijn oaaer al te vol van die vuyligheyd. Sceletus. De rijckfte onderd' Mgyptenaert plagtcn in haere bancket-
ten'tBeeldvaneen doode lichaemomte draeghen. fiet Herodotus in Euterpe, Flin. in Symf.feptemfy. J\et^ei Chiliad 111.hiji,?*.'tis onder- entuuehen aenmerckens waerd't ghene Incianus * verhaelt ghelien te hebben, dat d' JEgyptenaers fomwijlen waere doode licbaemen die op* ghedrooght waeren in haere feeften plaghten voor te ftelltn. Sccftrum Babyloniorum> Alle de JSabyloniert droeghen eenen konftig-
lick ghewrochten Scepter, hebbende een Appel, een Roofe, een Le- lie, eenen Arendjofte yet dierghelijck op den top; want het hunon- gheoorloft was eenen Sccprer te draegen die fodaenighenmerck-teyc- ken nice enhadde. Get-Herodotus Zib.l, Sceptrum Confultim Rpmanorttm, Den yvooren Scepter van defyom-
fche Burghermecfters had eenen Aerend op den top, fiet Iuvtn, Satyra, X, verf 43. Als oock Attrel, Prudent'ms in Romano martyre. Scorpio ligneus. Als denKoninckZ^wtfriw fijnenfmorotfeher Bithet
een partewildefpelen, foheeft hy hem een grocteichrickaengejaegt, mids eenen honten fchorpioen heymelick op fijne klederen werpendc. Den taljoor-lecker Bithes was dapper omftelt op 'teerfte gheiicht van den Scorpioen.meynende dat hemyeman facht te beJeedighen: Macr als hy uyt het ghelach des Konincks verftond.dat fulcks flechts in't jock ghefchiedt wasjick fal u, oKoningh, wederom vervaett maeckenj feydehy.Oockcnlicthyhet nietlanghe aenloopen, ofhyquamtot den Koningh op't aller fchielickfte * fegghende ,gheeft my een talenr.- Hy en vond geen bequaemer wraecke, dan Lyfimathus door die middel fijne karighcyd te vervvijten j wehvetende dat daer niets tcrvvereld is 'twelckdeghierighaerdsfofeervreclen.dandatmenhun 'teen of't ander bottelijck foude afeyfchen.fiet AtkemeusLib. VI Deipno%Cap, izK SeUacuruli:. Den elpen-beenen waeghen-ftoel der Roomfeher magi-
ftraetenwasmetverfcheyden yvoore JBeeldekens verciert, lictOw'rf. L/fc. IV.de Ponto, Elegt p. vert. 22. Siftrum, was een inftrument het welcke by d' JEgyptenders in d' offer-
handen van de Godmne Jfis ghebruyckt wierd. 't Hooghfte deel defes mftruments, daer het fich ombuyght, was verciert met de ghelijcke- nifle van eenKatdie eenes menfehen aenghefichthaddej't Jaeghfte u 1' jVvelck c,nder de gedeeltcn is die gheflaeghen fijnde een fcherp gheluydmaeckcn, hadiomtijdshetaenghefichcvan Ifis, enfomtijds V ij het
|
||||
116 Tweede Boecfc
hetaenghefichtvanNty/Jf?.r, fiet Pltttarchus de Ifide irOjiriae^
Sphinges, d' v£^fe»<»m plaghten eenighc Beelden van Sphinxvoot
haere Kerck-deuren op te rechten r om datdekennilTe der Goddelic- ker dingheu van vveghen haere duyfterheyd een raediel fchijnt te wee- fen : Ofte oock, om da: God ghelieftende ghevreeit meet worden. Wy moeten hem lief hebben, overmids hy deghenediehaer leveii heylighlickaenltellen met een^antfch gunftighe goedertierenheyd te gherhoete gaet. Wy moctenhem daerenreghen ontficn.om dat fijne rechtvaerdigheyd teghens de Goddelbofe onrerBiddciiek is. Wane dit wierd bedecktelick daer mede tc kennen ghegeven, dat Sphinx cenf-deels de gheli)ckeniife van een menfeh, eenf-deek deghelijcke- riifTe van een wild-ghedierte droegh, fiet Plut. de Ifide & Ofiride, Strab* Lib. XVII. Geograph. CkmerisAtexandrinus Lib. V. Stromal. Stabuia. De vce-ftallen waeren vercicrt met d€Beelden i%nFb&ui)
fiet Apuleius Lib. III. Metamorpb, Tabernaculam Alexandr't magni. D-e rente vandengrocteti Alexander
wierd doorgaenshenen met eenige ftatuen onder itut.P/i«.X,XXlV.8- Terminis injiulpt<efigur<e. Verfeheyden figuren, die in de pael-ftenen
uytghchoawen vyaeren, plaghten vericheydenliek gheduydet te wor- den. Ben pael-iteen daer een WoH-klaeuwe in uytghehouwen is, beteyckent eenen vreemden Boom. Den pael-fteen die met een Becrft kiaeuwe ghemercktis, beduydt een gheheyli'ghde bofchagie. Den pael-fteen die met de ghekloofde kiaeuwe van ee'nigh ar.der Vee-ge- merckt is , gheeftons tekennen , dat daervan onderden fteen eenigh water uyt bordelt. Den pael-fteen die met een Kalfs hoofd gemerckr is, kert onsdat & waters uyt twee Bergen voord-komeHde door d'aen- eyndigende linien nederwaerts-vlieten /dat oock de Dorp-lieden van d' omligghende plaetfen haere dfierlianden op dien fteen plaghten te doen. Deri pael-fteeti die met dehoeve vaneenPaerdghemerckt is, beteyckentheteyndevandeloop-plaetfe, ons met eenen tot de naefte Fonteyne fendende , Her^AuBores veteres delimitibutagrerum, Tritoncs xrei. Men plaght eertijds eenen koperen Triton op't fpits dcr
Torensvoor eenen wirid-wijfer op .te fetten, eyenaHmenhuydetii- daeghs eeaenblecken weder-haen tot onderfcheydinghe der yvinden op de Toren naelde itelt, fiet Vitruyius Lib. I, Cap. 6. Alwaer hy ons den achtkantigen marmeren Toreh van AndronicttfCyrrheJies befchriifr. Vdlut aureum. Het wijd-beroemde eerteycken van't guide Vlies
'twelck in voorleden tijden van den Burgundifihen Hertogh Philipf.w II. is ingheftelt, wordt als noch by den vcornaemften Adel des door- luchtigheo. rijeks met eenen fonderlingen emit bejaeght;even geh>k |
||||
DesSchilder-Konfts.' 157
de bloeyende Grieckfche jeughd eertijds een gantfchmoeyelickeende
ghevaerlickereyfeonder 't gheleyd vanl<i/0»heeft aenghenomen , op hope van de'wijd beroemde goude vacht tebekomen : sdhoewel het feker gaet, datter een gheweldigh onderfcheyd istuffchen 'c huydenl- ilaeghfckc ghegoten of'te ghedreven guide Vlies , en 't oude Cokhijche Vlics'twelck de moedighe Grieckfche avonduriers wech-voerden. Want eenighe houden 't daer voor , dathet Celchifcbe Vliesanders nier ghevveeftis als een Schaeps velle perckenent, 'twelck de goude vatht of'tgulde Vlies ghenaemt wierd.. on datdaer in belchreven .ftond hoemen door dc Cymifche Konft goud kan maecken, liet Suydas in ver- fcheyden plaetfen, Als mede Eufiatbius ad vcrfum 6 89. Diwyfi't de fun orbis. Het.heeft over fulcks lijn befcheyd ghehadt dat ALetcs den Ko- r.ingh van Colchoa, die't golden Vlies befat, gheleyt wordt denfone von ApoHo te fijn'j vermidrs de Sonne den eenighen oorfpronck endc Fonteyn isvan die hitce, door welcke alkrley metaelen worden voor- ghebraght. Diogenes ghetuyght infgheh'jcks in Stob<eui *dat Medeageen *Setm.de tooverelle, m.ier een feer vernuftighe en gantfeh vvijre vrouweghe- Affiiuitate weed is, wantfe de verteerde en -verwijfde wee'eke linghen door 'c ge- bniyck van'c eene of't andcr heere bad als oock door't voorfchrift van vericheyden iiiannelicke oefferiinghen tot haere voprighc fterckte plaght te brcnghen. Paltephatus voeght daer by datfe in't hayr vervven eenfonderlmghewetenfchapheeftghehadt, en datfe een fekerever-. menghinghe varat' faemen ghefodercdinghen heeft uytghevonden ton ghenefinghe vanvelerley fwackhederi ende ghebreken .: Daerom is betgheen wonder datlyghefeyt wordt d'oude luyden jongh ghe- maeektte hebben . vermidsfy'thayr door een heymelicke grepe koft ververwen, en de jeughdighe fterckte van dc verfwackte lichacmeii door een opghefodeabad will te vernieuwen , fret Palapbatm deFat/u- lofu uarrationibm, Als- oock Eufebius Lib. X. de Prctparat. euangelka. f^aajttKj was cen God diefich inallerhande ghedaenten plaghr tc
herfcheppen, fiet Propext. Lib. IV, i\egz,P>enveranderlickenyenumnus _•'•■> was in veleplaetfen der Rgomfiherftadopgherecht, feghc Acron *, foo mae- * J1,1^"
ren daerfehierinalledevrye vlecken van Italien eenigheftatuengbeheylightt]?t* ' de welck\e van wegben d on[ekerheydbaerergbejialtenijje degbedaentevan al- ierley GoJen met baer ghewaedt aennamen, Veritatis fimulacrum. d' Mgypttfcht Priefters plaghten't Beeld dsc
mterheyd in etn edel gbejieehts aen baeren nctU\tehangben, fiet .liliarius Life.XIV var.hift. Cap. 34. en Diod. Siculus Lib. f.'tisde pijne waerd datmen dit verhael met de Heylighe fehrift verghelijcke. Staet ons Hier orider eatuGTcben aea tc msreken dat Aclianiiscn Diodor'm,\n iteciq V iij vaci
|
|||||
,
|
|||||
,/.
|
||||||
tj8 YweedcBoeck
van'tghenc wyalhier'tBeeldderwaerheydnoeme* , eenwoordge-
bruycken 't wclck nae den gemeynen (in eenjlatue der waerheyd beteyc-
. kent ■, foo iftdat Pimm oock defelvighe maniere van fpreken ghe-
XXXIII bruyckt j De tnaitfiperfion. feght hy *, beginnen Harpocrates endcjlatuen
Cap., van if Aegiptifihe Goden atn hatre vingbercn te draeghett. dewijl wy dan
uyt dele en diergelijcke mameren van fpreken lichtelick afnemen kon-
nen dat het verfchii tuflchen ftatucn en ghegraveerde wercken ni et feer
groot en is, foo moghen wy ons felven op defen grond tot de ghegra-
Tecrde en ingheteyde wercken bequaemelick keeren.
Ji. Volght na dat wy eenighe foorten van ghegraveerde ende in-
gheleyde wercken ter loops aenroereu jghemerckt het ons te duchten ftaet dat de groote menighte der dinghen die wy in dit Capittel alrede feebben byghcbraght den I.eier verdnetfaem genoegh vallen fal, fon- der dat wy langber op dierghelijcke dinghen blij ven ftaen. Bahheusealatus. Hanghfel-rieraen met goud ingheleyt, fiet Ovid,
Lib. lX.Metamorph. vers, n8$>. Capttli militum. Degheveften derSoIdaercn wierden met filverin-
gheleyt, nae dat het yvoor al te ghemeyn ende verachtdick geworden was , fietP/jw.XXXHT, ra.Tfce/ewontgingh 'tghevaer van dc gewiffe dood die hem ghenacckcnde was, door'tiniddel van het graveerfel fijnesyvoorenghevefts, fiet Ovid. VW.Metam.V.423. Hetgheweer van Paufanias, 'twelck vermaerdwasvan weghen den vvacghen met vier Paerden in den hecht ghegraveert * is noch ruehtbaerer gemaeckt door't onvermijdelijcke nood-lot het welcke den Kon;ngh Philifput daer in vond, fiet Val Maximus Lib I, Cap 8. ex. txt, 9, Ais oock Atli- *nus Lib. HI, vat. bift. cap. 45. ., Carruca, Eenighe foorten van karren met twee paerden wierden
•ock met filver ingheleyt, fiet Plin. XXXUI 11. Ctyflalla. Daer wordt in eenighe ftucken kriftaels een ftrepe gevon-
den gelijck een fcheure, dele wordt van de Konftenaers bedeckt wan- aecr fy iet-wat op het kriftael graveren, fiet Plin. XXXVII. z. Cunxfegmentat<e. Dc wieghen plaghten met allerhande foorten van
verfcheyden verwigh ende konftighlick ghefneden hout ingheleyt tc worden. Invenal.Sat. VI,verf, 89. EjfedaBritannica. Eenen fekeren fl'agh van ghegraveerde rolle-
waeghens onder de oudc Brittifche volckcren in den oorlogh ghebruyc- kelick. fiet Propert, Lib. II. Eleg. 1, Figulinavafaaetata. Hetghemeyne aerde-werckplagiitfomtijds op
een grove maniere ghegraveert te fija, fiet Martialis Lib. IV. Epigr 46, De a'ller fijnfte aerde yaten daereutegen waeren met een gant/chkeur- lick
|
||||||
1
|
||||||
DesSchilder-Konfts* 159
Jick ende firraelick gravecrfel verciert; foo lerfen wy in Plutarchus * dat vApeph.
Cotys Koningh van Thracien, die iijn eyghene tornmoedigheydt voor r«gurnSc verdichtbield, allede konftighlickghegraveerde vaten die hem van^impeiat" eenen /reemden werckmeeiter ghefchoncken wierden aen ftucken ge- fmeten heeft, nae dac hy den vreemdelingh redelick wel beloont had- de, verklaerendc, dathyfulcks dcde uytvreefe dat hy fijne dienaerS in eenen grammen moed al ce heftighlick foude ftraffcn, indien fy mif- ichien door een ongheluck'teeneof'tandere vat quaemente breken. Gale* e<ekt<e. Kopere helmctten met Corinthifche werck inghcleyt, fiet Cicero Lib, VI. in Verrem. foo fpreeckt InvenalnSat. Xl.vcrf, io3» van eenen ghegraveerden Sturm-hoed. Hydri* Ccehte. Groote ware r-pottcn met Corintifcht wefck ingheleyt
fiet Cicero Lib. IV. in Verrem. Lefaium was een gegravcert vat her welcke in *t eyland Zefbos eetft
nytghevondenende ghewrocht wierd, Fejlus. Panit cxlatune, °t Brood fchijnt ooek met verfcheyden foorten van
graveerfel verciert te fijn ghevveeft, fiet Plin, XIX,4, Scutac&'at*. Ghegraveerde fchilden. De fchilden waeren indetijden *Lifc.
van denTroiaenfcben oorlogh, feght P/(Wnj *, metbeelien verciert, foo ont- XXXV^
fiond den eerflen oorjpronck defer gewoonte uyt een gemeldige dapperbeytderge~ Cap. J.
ner die het biltigh oordeelden tefij* dat deghedaeme der eygbenaeren in atte de
fchilden «y tghedruckt foude worden, De Punifihe Vorflen plaghten de fchilden
met haere beelden vangoud te maecken ende in't legher metficbte nemen, fo»
it het gebeurt dat Q^Marcius, diefichin Spanjen ovtr deScipiones ghewrokeu
heeft, fodaenighe /child van Afdrubalvond alt hy 't legher van de JQtrthagiw-
enjin op't onvoorfienfte overrumpelde, Defen f child mat over de poorte van den
C*pitoIijnfthenTempelten toonegheftelttotden eerflen brand van 't Capitol}.
um. Den (child van Achilles is befchrcven-in Homerut Iliad, S, verj, 474
fietoock denjonghcn Philoftr. inPyrrho.den fchild van Mneatword be-
fchreven in Virgil, VIII, ALntld. Stefichorns ende Euphorion verhaelea
dat Vlyffis hfet beeld van eenen Dolfijn in fijnen fchild voerde, fiet
Txet^esin Lycophronis Cajfandram. Alcibiade*had altijd een fonderlinghe
begheerte om fchoon te fch'jnen , doch meeft van alien als hy met fijn
volckte veld trock; foo was hy dan ghewoon eenen fchild van I voor err
Goud te roeren, en daer in eenen Cupido die den blickfem omhelft,,
fietP/w, in Alcibiade, als oock ^thenaus Lib, XII.Dtipnofoph. Cap. 9.
den fchild van Crenteus die feer wonderbacrlick ghegraveert was, is be-
fchreven in Statins Papinius Lib. IX. Thebaid. verf 333.
Nileus droegh fijnen roem dat hyvan de Riviere N»7«xafkomftich
Vfasendedaerom hadhy de fevengatendesfelyigcn riviersin fijnen fchild
|
|||
i6q Tweedc Boeck
fchild met g<$ud en filver ghegraveert, fiet Ovid Lib. V. TS/UtMt
"Lib. """J' x^7, M'HS Italic"1 Lib. VIII. fpreeckt van eenen Scxvola die
XVij. ncC beeld van(ijnen dapperen voorvader Mk»'k'j Schavola in den fchild
voerde. Den felvighen Silius * verhaekdat Sctpio Africanus-de becl-
*Lib i'i» den vanlijnen VaderendeOom in den fchild ghegraveert hadde.
Cap. 3. Vehicula ctelata. Ghegraveerde waeghens , foo feght g^C«m«**dat
daer tien waeghens, die met vcele gouds en filvers ghegraveert waren
het ontreckendeheyr van Darius volghden.
* Libi Vitrum celatum, Ghegraveert glas, fimmigh glas krijght een gheiaentc
xxxvi, doer't blaefen, feght Flinius *, fimmigh wotdt met het draej-yfer ghefatfoe-
Cap. 1 . reert,fommigh word ghegraveert even als men't filver flaght tedten. Van
*T b " d ^°^aen'gnen g'as fpreeckt Achilla Tatius, by beeftnae den hop van Glaum
Clit'o'1' Chius, icght hy * eenen anderen briber van ghegraveert glas inghebragbt ■ de
■phontisSc randendesfelvigenBekers waeren gekroont met Wtjn-rancken die daer tnfehe-
Leucippcs nentegroeyen ;fio waeren daer oock allenthalvcneenighe Dray f-torfeben aen
amonbus. defe rancken hanghende^en deft torfchen waeren grocn tnde onrijfjbo lange als
het glas ledigb tvas\het en londe daerentegen fiohaeflniet ofgevu-lt irorden, of
defe Wyitbefien k\reghen daedeli:k\ een onverivachte roodighcyd ende riipighcyd.
Bacchus was in het midden van defe rancken ghetnaeckt, omdenWijUgaerdt
waertenemen,
I}. Wy enmoghen nae dit wijd-loopigh verhael van't menigi-
vuldigheghebruyck defer Konften de ghemunte penninghen en ie- ghel-ringhen niet vooriiy gaen. Aennopende't geld, den eenigheh band die verfcheyden natien dooronderlinghen handel aen malckan- *Satya xiv der verknocht, war is het doch anders dznftlver inkleyneAenfichten enfe- vers.zji. f,ere tytcls verbrok\en ? ghelijck Iuven'ali's * fpreeckt. Het is mede aen- merckens waerd dat die ghene de welcke hacr felven op de oude pen- ninghen grondighlick verftaen een dapper groot onderfcheydt vinden tttilchen de penninghen die inKoaft-lievende tijdenghemuntetfijn, endeandere die gheflaeghen.fijn jntijdcn alsde Konit veracht ende verluymt wierdjfodat fyais nochuytde penninghen konrien afnemen wanneer en waer defe Konften aiiermeeft plaghten te bloeyen ondcr degrootememghte van'tfchooheende kbnftighlickgheflaeghen geld 'cwelck cenijds vermaerdtvva5,wordendeOj;?/rfwj7<iterMaiiermeeft geprefen, alswefende wonderlick wel ghemuntet. Defe-haddencen vrouwen aengeficht aen de eene fijde, ende het voorghedeeltc van een Leeuwe aen de ahdere" fijde , fiec Hefychius , Suydas , %enobiM> Diogenianus. j 4 Dat de aller oudfte Hebraen't ghebruyck der feghelringhen ge-
Lenthebben, blijekt uyt dienringhdiehula ac*lhamarte pandegar. |
||||
|
||||||||||||
Des Schilder-Konfts. 161
.fatGeref,XXXVIII.SooIefenwyExod.XXXIX, <J. datdaeron-
«ler deanderePriefterlickecieraetenenige Onijckel-fteenengeweeft iijn die nae de wijfe vanfeghel-ringhengefnedenwaercn metde nae- mcn van de Kinderen van Ifrael. De Griecken fchijnen de kennifle der .Seghelringen vrij wat laeter bekomen te hebben ;en dan ofte door on- wetenheyr, alsniet wetendemethet fnijden der edeler ghefteenten ,0111 te gaen; ofte oock door eerbiedigheyd, als houdende d'. edele ge- ttee men in fulcken achtinghe dat.het hun een ongheoorlofde faecke -fcheen te fijn haer handen aen dele koftelicke giften der nature te flacr. Hacre onwetenheyd wordt oatdeckt van Hjefichius, iheophraft, hifi. flant. J.ib. V.Cap. i. T\et^sinlycothromC^JJandram. Want defe au- theuren fpreken als uyt eenen mond, en geven ons eendraghtighlick te kennen, dat de aller oudfte met een worm-etigh ftuck houts plaghten te verfeghelen, het ghene fy van meyninghewaeren te verfeeckeren, »Lib-' looghetuyght,P/»'w»tt/*infghclijcksdathetgrootftedeeldervoIckeren XXXllFs dieonder hct i^oew/^ghebiedleefden't ghebruyckder ringheninfij- Cap.i. nen tijd noebnict en kenden, De Orientaelfche landen ende Egygten, fegt hy noch voorder in de felvighe \>lactfe, feghelen noehniet, haer felven met bloote letteren te vrede houdende. Van d' eerbiedigheyd die fy de edele ghefteenten toedroeghen, fpreeckt P/inim in de voor-reden fijnes fe- yen en dertichftenboeeks • Dat ons voorgenomen werck nergbens in te kort kpme, feght hy, fo moeten try-van de edele ghefteenten oockjoat-handelen^ge— merest deMajeftiyt der nature bier kortin een ghedronghen fijn de, velen ner- ghens info tvonderbaerlh\fcbijnt tefijn ah in de gheleghenheyd der edeler ghe- fteenten. Deverfeheydenheyd, decoleuren, detnaterie, defchoonheydderfel- vigher wordtvtm htm in fitlcker uaerde ghehouden, datfy 't ongheoorloft achtctt de felvighe met eenighe Seelden^te bevkeken-. Soo ieght hy wederomin 'tvijfde Cap.deslelvigenBoecks, alwaerhyvandeSmaraghden ofte Emerauden fpreeckt, defe hebben doorgaens henen eenfel^ere kolligbeyd ,foo datfy 't gheficht vergaederm. Dies bli,venfe ooehjdoor 't eendroghtigbe over- ee»-ftemmen dermenfeben ongbefchonden., even als of bet verboden tvaer de ♦jnTL«isa Jelvigbe tejnyden. Evenwel verhaelt oasHerodotus * dat den vermaer- den fteenvan Volycrates feghel-ringheen Smaragndgheweeft is, tegen 'tghevoeIenvanPfo.XXXVII.il. Dcch hier van fullenwy, door de ■ ghenade Gods., inonfennaem-rol der Konftenaeren wijd-loopighex
handcle*. |
||||||||||||
'Cap* IX
"p\Eo?er-grooteeertdie de KoBftenaerseertijds. glicnotcn, is me.
|
||||||||||||
■ •
|
||||||||||||
X • - ' *s
|
||||||||||||
.._.
|
||||||||||||
■ ---t—- --■-
|
||||
i5» TweedeBocck
mede een krachrich middel gheweeft door het welcke defe Kon-
ften ghevoordenwierden. Want ghelijck wy in'tvoorgacndeCapit- telvolkomenlick hebben aenghewefcndaih'ch defe Konften tot aller- hande gheleghemheyd van oorlogh envredcplaghtetwiytte ftreckcn, foorrughhetons niet vreemd fchijnen dat allerley foorten van men- fckeade feivighe in grooter waerde hidden ; als obck dat de kloecke geeften dcr Konftenaeren haer felven door het toedoen defer Konlten hoogh gheacht vindende.dc verworven gunfte met meerder vlijt foch- *Citc» ini- ten t' onderhouden. Een loffelickgheritcht voedt de Jtynjien,ieghx Cicero*, tiura Libn fao warden:wy ooct; door £ eere , ah doer't rechte lock-aet, totdtnarbeyi aen* pttmiTufc.ghedreven $ gheltfcl^diedinghenin't teghen-deeldoorgaens henen verfuymt bh» quaslt. ven> dewelckebyyeder een-veracht warden. Den jonghen PA'wn/dringhc mede hier op aen; Alle dieghene deustltke nae eenen grooten naem ende eere »Lib,iV ftaen, feghthy * ,Jijn wonderlick welin haeron fchick , wanneer fyghewatr Cap. 11. warden dat felfi oock de gberingher. foorte der menfchen een goed ghevoelen van lucre wercktn heeft. Ghewifleiick, defe belooninghe vermagh foo vcele in de gheleghenheyd vanallerhande Konften , dat dcSchilder- konft onder andere (alhoewelfe in haer eyghen felven vol is van aller- ley luftbaerheyd en vernoeghinge) door t gheniet van den \erdienden pnjs dapper opghawecktende aengheftoockt wordt. Want Wat heeft T .. ... dock C. Fabius, een doorluchtigh ftoomfch Edelman , anders voorghehadt, fegt Cap 11' ex' fr^er- Maximus *, de wAckffijntn naem daer byghefibreven heeft, ah by it 6 p* ■ muerenin dtnlempelvan Saint befibilderde, even ah ofeen familie die van weghenhatre Sorghermeefter-jchappen, Hotgh-prieJier-amptev,en tnunphin gbenoegb vermaerd mas, deftn roem bene-vens alle. A': andere cieraeten noch van doen hadde. Maer by heefthier tn'texempel van Phidiasnaeghevol6ht, die (ijne ghedaente inden [child van Minerva foe behendighlick invoejtde ,Mt- men defilvighenieten Ifpnde wechnemen finder 'tgantfihe werck te verbreke*- ende tefibmden. Wy en moghen hier't exempel van Saurus en Batrt" ILi&KXXVj. chusniet voorbygaen, Die de Tempeh ghemaeck? hebben, feght Plimus *, Cap. j, it welcke inde Gaterijert ran OBavia ingheflooten waeren. Defe waeren Lace* de moniers van gheboorte. Eenigbe houden 't daer veer dat ft oec^maghtig rijck ghemteftJiJH, en datfi 't-&trckj>f hatre eyghtnekqflen gbebout hebben, verht- pendedatbethnnvergunt fiudetMrden door-defeneertijtel in't werck tqtte drttcken. Maer alt bunfukkf&eiccygertaicrd, fo hebben fybet felvige op een an - der wij[e te tvegegebragt ■ want menfiet noch hedenfdaeghtop 't onierfte vieTj kantdtColummen eenenKjck-vorfch\ende eenBaeghdiffeinftedeyon haert m < . naemenuytgbefneden. 'tBIije&tdau dat Qutntiliams op eeneti goeden "Lib iv. grotKj fteunt, als hy feghr * , Wy haecken altefaemen nae eenen (offeHd*" -*' ** mem, aehttnde dat onfen atb/eydwel bejiedtt it als »y daer teegheratcken ken- |
||||
De$Schilder*Konft$, i*j
U?». De waardci vanPlinius fijn mede aen merckens waerd; De $ckil~
dcr-konjt teaseertijds een gantfib edele Kjwft, feght by *, ah Kpttmghen en *Lib.H*V rrovte volcieren met ten fonderlinghe be^heertedaernae verlangbden. Sooi'aP• '• ghceft onsPlutarcbus* bier van een uyidrucMick ghetuyghenis, als *;niffo hyae -vvijftdatdeic Konften in detnden van den grootenAlexanderftaumlni, fag dapper hebben toeghenoemen , overmids de gauvve verftanden 'io Lib,n der grooter Meefters voorfaghen dat hun't gunftighe oordeel van fulc- v"t""„J * ken Monarche niet en foude ombreken.indien fy yet wrochten 'twelck fort' Aj£3t. fijn gheficht verdienen moght. andii, 2. Dat nu vrele andere uytnemende treffelicke manneneenijds
een fonderlinghe ervaerenheyd in defe Konften ghehadt hebben,kan Jichtelickafghenomen worden uyt de liefdeende eerbiedigheyd die fy de Konftenaers toedroeghen. De deughden van vele bltjven verdmtktrt door d' onkenmjje der K?nflen, fegh t Vitruvw in protemio Libri Tert'tu Het is door een natuerlkt ghebreck in de herten der menfihen inghedruckt end* in- gewortelt, feght Sidonius AboHinaris*, dat die gent deweltke de K$nfien niet »Lib.V. en verftaen,oocl{van de Konfienaersfierweynigh tcerchsmaecken. Cemerckt Epift.i o dan dat het eerfuchtigh gherrjoed vand'aller treffelickfte Meefters censophct tooneel der Fame verheven fijnde door de hand-kloppin- gen endelofredenen van de verbaefde aenlchouwersallermeeft voord^ gheprickelt en tot een ernftighe oeffeninghe der Konften aenghedre- ven wordt, ghelijck wy in'tfevenfte Capittel defes Boecks hebben aenghewefen, feo is het gantfehgheen wonder dat veele in die tijden plagten uyt te munten in welcke de Koninghen felver met haere voor- naemfte gunft-ghenooten de winckels der Konftenaercn betraden. Den Koningb Demetrius, toeghenaemt Poliocetes, was dapper befigh met de belegheringh van de ftad Pjmdus als hy den Konftenaer Proto- genes quam befoecken ofn dc Schilderye van laltfus die hydoetertijd onderhand haddc te befiehtighen} Hy amfchoude den K$nftenter in't mid- den derwaebenen en'tneder~merftn dermueren, feght Plinius *,dehofe ,r fijner via9rie voor een tpijle tjjds aen tf temfijdeghefitlt btbbendt. Siet den **,'** overvloedighen autheurfeJver, Hetisonderen tuflcben aenmerckenst waerd 'tghene Plutarcbut * daer by voeght; dat naemeliek den voor- ¥ In noemden Demetrius de voorftad in welcke Ptotogenes fich onthield al- ap0pht h, reede veroverr haddc, al j die van ttyedw, vreeftnde dat fulcken heer- ngun> Iicken ftuck wercks onder an Jerc dinghen vernielt foude wordcn.ood- impp. moedighlickopbemvcrfocht hebben diie Schilderyete fpaerenjwaer op Demetriusghcantwoordt beefi, dathyde handveeleeeraenGjfic vaderlicke Beelden dan aen defe Schilderye loude flaen. Den grooten ^M4*fa",metyeleenmaghtighePrincen verghcfclfcfoptfijiMUplagt ap, |
||||
TwecdcBbeck
|
|||||||||||
I;64
|
|||||||||||
oockden winckel'van jtyW/wmenighmael te vervullen. Ende alhoc-
wel het de grootfteeere was die s menfehen hen kondeghewenfeheru dat dien opperften-Overheer, wiens oordeel voor 'toordeel des gant- fchen wercldsghehouden vvierd, fijne gunfteop fulcken lieflicke ende ghemeynfaeme maniere van doen bewees;nochtans heeft defen groot- moedighen Koningh noch een ander niiddel verfonnen, door het welcke hy den Konftenacr in de gantfche wereld meerder aenfienlick- heyd foude toebrenghen : Want alsby belafr hadde dat Campafpe , een- vanfijnbeft-bemindeByfitten,feghi Vlinius *,omhaerer wonderheker fchoon- heyd wiHe moedernaecktvan Afellesfiude worden ghefchildert, foo hetft by defe fijne lieffte aen den l^onftenatr gbefchoncken , dien lr/ vernam met even foo ftercken liefde bevangben tefijn. Soo was by dangroot van sbemeed j en dies tegrooter , omdathydit dappereghemoedenderjijnghebiedhtcld, Overfutds heeft by- oock grooter eere met defe daed ingheleydt, dan met etnigbe ander e ViBorie; want hy in defeghekgentkeydjijne onbedwinghelicke brandendelufien overtvon ; nietalleenjijn bedde ghtnoot, macr oock fijnegenegbenhcyd fehcr aen den Konftenaerovergbevende ; fonder daereens opte letten, datjijnfocte- liefvan eenes Komngbs byjlaep tot eenes Schtlders boclkenghemaecl^t foude titer- den. 't Ontftond mede uyt een fondcrlinghe^erbiedighcyd die den felvighenKoningh .defe Koniten en Konftenaers'toedioegh, dit hy fijne ghedaente van veeie ghemeyne Mecfters niet en vvilde bcfoetelt hebben, wenfehendeden nackomelinghen eenonvervalfchteghelijcke- niflefijnes wefensnaete laeten ■ So hetft by. door fijn gantfche rijck fcherpe- licl^verbodett > feght <Apttleitts ,dat meman de ghelijckeniffe dct Koninghs ttcbtvaerdighlick foude ghietett, fcbtlderen , graveren ; maer dat hem Policle- tusalleenin't koperfoudeghieten , dat hem Apelles atleen in vex wen fiuds afinaelen, datbemPirgotelesalleenfoude graveren : Bndjeindiendacryeman ander s benevensdefe dry overtreffelicke Meefters bevonden wierdde hand aen 't heylighe Bttld des Koninghs gheflaeghente hebben,dathyals-een Kjrck^-rover fwaerlickjbude gheftraft worden. De vreefe defer afkondiging heeft fo veel to weghegbebtaght, dat Alexanders Beeld over al 't voornaemfteder Beeldenghe- weejf is -y en dat daer in alle fijne flatuen ah oock in allefijne ghejchilderde en ghegraveerde verbeeldinghendefelvighe luftigheyd van een dapper Kjijghfman, defelvighe aenfienlickheyd van fijn ftaetighwefen, defelvighe levendigbeyd van fijnegroenejeughd, defelvighe bevaUigheyd van fijn verhevtnvoorhoofdghe- fpeurt wierd. 3, Hetvoorighe verhacl gheeftonsuytd'eere die-den Konftenae-
ren van d' aller maghtighfte Koninghen en Princen wierd aengeboden
ghenoeghfaem te verftaen in hoegrooteo achtinghedefe Konftenen
. Konftenaers eertiidsghehonden fijn 5 yolghcnudat wy haere aenfien-
Uckheyi-
|
|||||||||||
*Lib.
xxxv,
|
|||||||||||
••InFloii
diJ. |
|||||||||||
desSchilder-Konfts. 16$
lickheyd noch wat naerder leren kennen uyt den hogen prijs die op dc'
konftighcwercken van d'oude Meefters eertijds ghefet was. Her is ghenoegh bekent dat Candaule Koningh van Lydia een tafcreel van den Schildcr BuUrchtis teghen goqd heeft opghewoghen; infulcker wacrde, feghr Plimns *jwierdde Scbtlder-kpnftfclfsoockindientijdghe'nouden. Art* *L!b. Jfides Thebanus heeft den flagh metde P<?r/f/»e»»e«gheichildert. L-aer XXXV, wacrenhonderd figurenin dat ftuck, en Mnafon heeft hem tien minas Cap. ** voor eicke figure betaelr. Defen Ariftides vermogt loo veel in de Konft dat den Koningh Attalus een van fijne ftucken om honderd talentcn ge- kochtheeft; fieiP-Hn.XXXV. 10. Denteerjeoghdighen Diadymenes ■vanPoljcletmheeft eenen feergrooten naem, am dat deCc ftatue-op honderd ulenten ghehouden wierd. Plin. XXXIV. 8. AIsL, Mummius fach dat den Koningh Attains \n denuytroep van den Corintifchen buyt een ftuck van Arijtidei voor fesduyferid feftertiengnekochthad, foo heeft hy fichgrootlicks over den onredelcke hogen prijs verwondert, met eenen oock een heymel.ck achterdencken krijghende dat daer on- ghetwijfelt yet meer in die Schilde ye was dan hy befeffen konde^ dies heeft hy defelvighe inghehouden, fonder te lijden dat/e verkocht foude worden:eiii4«(»/(ij heeft fich daer overdapper beklaegt.P/<» XXXV .4 AIs Apeltis den Koningh'Alexander om twintich talenten in den ternpel van Diana Ephefia met Mickfem indohand ghefchrlden hadde, loo heeft hy den loon fijnes handwercks in goudepenninghen by maete enniet by ghetalbntfanghen. Plin. XXXV. 10. Areefilatts de kley-wercker had met Lucullus den koop ghemaeckt dat hy hem't Bceld van dc Seliti- teyt of'tgoede avontuyr voor XLIIII. Seftertien foude rnaecket); 't werck bleef ten halven fteken , overmids de: dood foo wel van d! een als d' ander tuffchen beyde quam. Ais OSavim, een Roomfih Ridder, van meyninghe was- een fchoone drinck-fchaele te laeten maecken, foo heeft hy den voornoemden Arcefilaus een takns voor een patroon- ken vanplaefter-vverckbetaelt. Pirn. XXXV, XZ- *A}clepiodortts fchilder- de dc twaelf Goden.en Mnafon gaf hem dry honderd minas voor'tftuck. Den felvighen Mnafon gaff&«w»K<?/rWinfghelijcks honderd minas vobr elckeen vand'oude Helden by hem ghefchildert, Plin. XXXV. 10. Den orateqt-Hortcnfiui betaeldeH. S. XLIIII voor d' Argenanten van .- Cydias, foo heeft hy oock een-kapelle voor dit tafereel in fijn Tujculaen- fiht Hof-ftede ghebout, ?lin. XXXV, 11. Timemaehm By%antiushe.efx inde tijden van Ciejar Difiator de Sehiideryefi \znAiax en Medea voor hem getr)aeckt,C<«/Sirheeft tachtentig talentcn daer voor betaelr.om de felvigein dentemp«l van Venns Genetrixo^ te hanghen. Plin. XXXV, w. Daert» eenitatue ooirent de Rfftr* die wyalhier in-'tghewagh> X iii &e-r
|
||||
TweedcBoeck
|
|||||||
166
|
|||||||
der St atuen ende Schilderyen niet moghen voorby gaen, alhoewel d<n
werck-meefter der ielviger itatue niet bekent en is. Het is eenen Her- cnles meteenen rock opl\]nEleaenfeh gheklcedt, by toont een gritn ge- licht, cvenalsofhy fijt? uyterftelijaen in dien rock ghevoelde. Defe ftatue heeft dry tijtels, Deneerften tijteli's, dat £. £«r*#«jdefelvige uy t het buyt-gheld opgherecht heeft. Den tweeden is, dat den on- derjaerighen vader-loofen foone van Z«e«//iw defelvighe uytlaftvan den Rgomfchen racd ghewijdt heeft. Den derdenis datr. Septimus Sabinus fiLdiliscttrulis defelv ighe ftatue wederom in 't openbaeropghe- recht heeft, nae datfe indc handen vand'eenofd'ander byfonder liefhebber en foo in fijne handen gheraecki was. Soo vele ftrijds wierd dit Beeld vvaerd gheacht. Plin. XXXIV, 8. Alhoewel JW, Jgrippt meer tot boerfcheyd dan tot defe foortevan aerdighedengheneghen fcheen te fijn , fiochtansbeefthy de Cyci^enen twaelf duyfend/e/im/Vtt voor twee tafereelcn van Venus ende *,<iax gegheven. Plin. xxxv. 4. Den Keyfer Tiberius was dapper opghenomen met den ^Crchgallusyan Parrhafius; foo heeft hy defe Schilderye in fijn flaep-Kamer opgheflo- ren, ghelijckons DeciusEctdeo verhaelt, waerdereride defelwighe op L.%fe(lertien. Plin. xxxv, i o. Men feght oock dat die van Coos honderd talenten voor de Schilderye van Venus Anadyomene ghenoters , dewijl daerfooveel afghet rocket) wierd van de fchattingtie die hun was op- gheleyt. Strabo. Lib. xiv. Den Koningh Kicomedes had een fonderhngc beghecrte, om de PraxiteU/cbe Venus van die van Gnidus tekoopen; belovende dat hy alle haere fchulden , die ongheloofhck groot waeren, wilde betaelen^ Maer die van Gnidus hebben't uyterftelieverwiJlen verwachten, dan dat fy van fukken ftnek wercksfouden fcheyden: Oockenkonde men hunhierin gheen onghelijck gheven; ghemerckt Praxiteles die plaetfe door dit Becld ten hooghten vcrmaerd gemacckt heeft. P/*«.xxxvi, 5. Lyfippus maeckte een ftatue, die Apoxyomenos gheheeten wierd. M. Agnppa heeftfevoor fijne baedftovenghewijdt; foo nam oock Tiberius den Key fer een fonderling vermaeek in datBeeld; ende alhoewel hy in 't eertte beghintfel fijner regcringhe goed ghefagh overde luften fijne* ghemoeds fcheen tehebben, nochtans was het hem onmoghelijckfichielvenianghertebedwingen.wanthy dit Beeld in fijne flaep-Kamer opghefet heeft, nae dat hy een ander ftatue roor .dgW/'/'ajbaed-ftovctihad opgherecht. 'tis mede aenmerckens waerd, dat het Roomfihe volck op defe gheleghentheyd met fukken ongeloofe- licken fteeghigheyd inghenomen was,, datde gahtfehe. menighte die in de fchou-plaetfe vergaederde meteenvreefelick gefthreeu begeert heeft dat den Afoxyomenos in fijn rechte plaetfe foude herftelt vvorden, 'twefek
|
|||||||
DcsSchilder-Konfts. 167
't welck hun Tiberius, aihoewelhy dapPer daer op vetfot was, inghe-
willight heeft, Phn xxxiv, 8. Onle eeuwe heeft op'c Capitohum in de bmnenfte kapelle van luno eenen koperen bfond gefien die de hey- melicke deekn van cen Soch leckte. Ret wonderbaerlick maeckfel en levendighe ghelijckenilfe van defen Hond vvordc niet alleen daeruyt verftaen, dathyindieplaetfe gheheylight was ; maer oockdaeruyr, dat die ghene dewelcke lait hadden omhemwel tebewaeren^door ee» nieuwe en gantfeh feldfaeme ghenoegh doenwghe veibonden waeren goede forgete draegheti. 'tGhemeyncoordeelderftadhieldhetdaer voor , dac gheenerley geld't verlies van die Beeld konde boeten; foo was dan de bewaerenilie van ditkonftighewerckoplijfftraffe gbeftclt. P/<>7. xxxiv, 7. Het wordt als noch onderfocht wie dien Olympus,Pan, en Chiron met AchiUes, dieinde plaecfe Septa ghenaemt opgherecht fijn, ghemaeckthebben;temeer, om dat daer een fekergheruchton- der de man loopt dat haere bewaernifie op lijf-ftraffe verdicnt geftelt teworden. Plin, xxxvi, f. Wy moghen hier'texempel van Clefis niet voorby gaen , die lien niet en oncfach de Koninghinne Stratamce lpijtighlick te mifhandelen, om dat fy hem fijnes dunckens een groote kleynigheyd hadde aenghedaen. 't Stack den Konftenaerindc I Top dat hyfeer flechtelick van haeronrhaelt was /JVer-fulcks heeft hy haer afghemaelt, alswe telendeind'onkoyfche omhelfinghen van eenen Vttfcher, daerde fpraecke van gingh dat de Koninghinne op verlieft was. Dit tafereel heeft hy tot Ephefus in de haeven openlick ten toone gheftelt. Hy felver ift ontfeylt. De Koninghinne was daerfeer regen datmendeSchiideryefoude wechnemen , overmids de ghelijckeniffe van beyde wonderlick wel daer in ghetroffen was. Dus heeft fy d'eere die fy den Konttenaer gheweyghert hadde, op de fchandelick fchamp» achtighe Konfte be ftadet,P/»'». xxxv, 11. 4. Allc defe exempelen geven ons ghenoeghfaem te verftaen met
wateenfondtrlmgheforghe maghtigheKoninghenen groote Repu- blijckende brave gheeften derKonftenaeren opkoeiterden ; ende , in- dienwy degantfche gheleghentheyd der faecke rechtwel overflaen, wy fullen bevinden dat d' aller grootfte de grootfte reden hebben om defe Konften endcKonftenaers boven andere aen te haelenjgemerckc hun allermceft daer aen gheleghen is, dat de Konften dienftigh tot on- derfcheydinghe van de deughd eti d'ondeughd wierden onderhouden. ^^e die ghtne metier daedenverf-wtieriighfi\n, fcght Chudianus *>^1-*iBptxfaf xigke platm otck de verfghedichten uyt den grand haerer berten te beminnen. Lib. «i d • 'tSchijnt even foo met defe Konften gheftelt te fijn;wyenkonnen Laudib. 't:oockandcrsnictbefeffen,ofdiegenemoe«nde metnork derftatuen Sulictgtfo endie
|
|||
i68 Tweedc Bocck
endefchilderijen noodfaeckelick liefhebben , die haer felven fodae-
nighen cere vvaerdighkennen. Hcten verdient over-fukks gheen vcrwonderingh, dat d'oudeKonftenaers eenen dapperenmoed gre- pcn op d' aenmerckinge van d' ovcrgroore cere die hun van d' opperfte maghten vvicrd bewefen; want fy en konden gheen gheringh gevoelen hebben van de Konften die in't oordcel van d' aller eerwaerdigbfte perfonagien ftilcken eerwacrdtgheyd verdienden. Dies vindenwy oockdatd'eerfte Ko«ftenaersditghevoelen foohacftniet begonrien in te drincken, ofhaereherten wierden van ftondcnaenmetde liefde Van een gantfeh fcldiaeme grootmoedighey d bevanghen. J^eaxiV was d'eetftediefijne vverckenbeftond wechtefchenckcn^feggeiide, dat den allerhooghften prijsde waerdighcyd fynerwercken nerghens nac koft haelen ; ioo heeft hy de Schilderye van Akmena acn d' Agrigentijn- fiheiiad, ende Schilderye vanPrfwaen Auhdaus om niet ghege\en. Tlin. xxxv,j>. Alhoewel den Kcningh Attalushch niet enomfach Ix. talenten te bieden voor een ftuck van Nicias't welck rermaerd was by dennaem Necyia, nochtansen wilde hem den Konftenaer dat ftuck niet laeten volghen, maer hy heefthet op fijn eyghen Vaderland vrije- lickbeftedet. Plin, xxxv, xi..Tolygnatus heeft.d' At henifche Gaiety e,die Facile ghenaemt wierd, omniet ahefchrldert, als Afycoween feecker deel der felvigher Galerye om ghcld fchildercie; foo heeft fich Folygn*- .fKsdoor dit middelgrooteraenfienlickheyd veivvorven ; en d" Arnphic' tyones, eenen ghemeynenraed van't gantfche Grieckjche land,hebben hem overal vryelogimentcn befcheyden. P/<n.,xxxv, o, 'tElijcktdan dat veele van d' alJer treffelickfte Konftenaers defen voet befcheyden- lick ghevolght hebben, om d'aenfienlickheyddefer Konften te beter ^►te handhaeven j Want veeledingenfehijnen minder tvaerdigheyd te hebbtn, • l ib. XII, feght Quintilianus *, om datfe of eenen fekeren prijsghefielt warden, CaP-?« 5, itaetonsnochvoorderaente vvijlen dat d'oude Konftenaersop d' aenmerckinghe van d' over groote ecre daer in defe Konften certijds
ghchouden wierden , nietalleen eengrooter ghevoelen van de felvige kreghen , maer datfy fe boven dien meer eerbicdighlick oeffenden, fonder te lijden dat fulcke alghsmeyne vvijd-ftreckende Konften in eenighebyplaetfenfoudenopghefloten ende verdonckertblyven : S? en vonden'toverjulcks niet gheraeden dewueren maer alken ten dienfie der *Lib.xxxv Hyf-heeren met Schilderyen tevercieren., feght Plinius*, nocboocl^dehy Cap. 1 o, jin2ie 0p defelvigheplaetfen enbtweghelijck_(laende uyt den lr/tnd-»iet en kp"' ncn vcrvcert ivorden- Protogenes vernoeghde fich felven -met senhutteken 't tvelcl^by in fijn Upfienbaddf Daeren.tvat niet een Schilderye in defla^ Jlen'nghe van Afetlcs tevinden, Het en lufte \.vn nochriietgamfche-mtttrm |
||||
,-'
|
||||
Des Schtlder-Konfts.' 169
te befchilderen. Al teat baere Kgnftvermoght, wierdmaer alken ten goede
vangroote Steden aengependt, den Schilder was' t ghemeyne goed desgheheelen Aerd-bodems. Dient hicr mede aenghetnerckt't ghene Plinius dies aen- gaende op een anderc plaetfc by-brengt; Daerisals noch eenfeer treffe- \ick\e engantfch waerdigbe oratie van M. Agrippa in't wefen, feght hy *,aen- * Lib; nopende'tghemeynmaecken van allerhande Schilderyen ende Stamen X 't Welch *%™ £*¥■ gheraedfaemer gheweeft badde, dan datmen defelvighe inde Land-buy fen gaet 4* verbannen. Het plaght medc uyt defeeerbicdigheyd voord te fpruyten Dat d" eerfte grond-leggers van de SchiUer-kouft en Giet-konft baere volmaick- temercken , diemyrnet eenonverfaetelkk\evermonderinghe aenfchouwenjcg: iiavtXfa^, Plinius*, met het opfchrift vaneenen onfekeren tjjtelin'tlichtgaven : Soo tl9r{eacdul fchrevenjy, Apelles facicbar, Poiycletus faciebar. Ape lies maeckte ditjluck- optris. teercks, Poiycletus mas befigh met het maecken vandit tverckj even als ofde K.onft maer alleen heghomen fijnde onvolmaeckt gbebleven was, tcneynde dat den tXpnftenaer infulckengrocten menigte van verfcbeyden oordeelen eenen vryentoegangh tot beterberaedfoudevpenbeuden; Alsofoockden Kgnftenaer verbetert fiude hebben tvat daer aen ontbrsck, 't en waerfaecke dat hem dedood fchielick badde verrafcbt. Soo was dan dit oude ghebruyck met een gantfch loffe- licke fchaemte vermenght, iatfy alle baere wercken voor delaetfte wercken uytgamen, niet Anders als tfjy door de doodvan defelvigbe tvaeren afgefcbeyden, Daerfijn , unities dunckens, boven de dryftucken niet gheweeft demelcke met tenvo'kpmen opjchriftonderdemanqttaemen : Apelles fecit; Apelles beeft betghemaeckt ; Waer ujt het blijckt dat denweick-meejler de Kjnft boven al- le imghen wenfchtete verfekeren ende onbefchaedight te houden : Daerom hebbenoocl{_allejodaenighewerckengrooteopfpraeckeverweckt. Dat fy nu by deli forghvuldigheyd , dieiyontrenr netuytgheven haerer wercken ghebruyckten, niet quaelick en voeren, blijckt uyt de volghende woordenvan denfelvigen Plinius; Het is een gantfch feldfaeme en gedtnk\- *LH, waerdigbefaecke, feght hy *, dat de laetfte wercken en d' onvolmaeckte ta- xxxycap« fereelenvan uytnemende i\onftenaers, als naemelick.de Iris van Ariftides, it, de Tyndarides van Nicomacbus , de Medea van Timomacbus, de Venus van Apelles, ingrooter vermonderingcmorden gbebouden dan de volmaeckte -jovcr- midts men ir.Jli felvighe d' overighe trecken , ja felfs oock\ de gbedachten der m Ityiftenaerev kan beficbtighen, 'twerck wordtons doordetreurigheydonfcs iedroefden gbemoed* aengheprefen , diwijl wy met een onverdraeghelickc be- gbeerte nae die banden verlangcn demelcke door de dood verhindert maeren haer voornemen te veltrecken, Wy moeten bier onder en tuiTchen in't voor- bygaen aenmercken, dat, als wy alhier ftacnde houden dat de eere - die de Konftenaers in voorleden tijden ghenoten haere herten tot een vierighe liefdc ende ectbiedighe hand-hae daghe der Konften opge- Y week*
|
||||
TweedeBocck
|
|||||||
170
|
|||||||
vveckt heeft x dat fulcks maer alleen tc verftaen is van de vvaerc
beftandighe ecre felver, en niet van haere valfche kortftondighefcha- ■^j^ftduwe, Dicghencdewelcke haere Konft quackfalverlijck ten toone willenftellen, begaen hier in eenen gamfch groven mifllagh .- Want dewijl fyhaerfelven door eenverkeerde eerfucht vcrhaeften om toe den ghewenfehten roem fpoedighlick te gheraccken, foo dunckt hun daVfy in haere, verwachtinghe niet enkonnen bedroghen wordenir- dien fy flechts de voornaemfte oppronckfels der Konfte voor d' oogen van d' onrerftandige aenfehouwers niet anders als een vvaen-koftelicke Kramerije bequaemelickweten voor te doen ; Maerdefc, ghclijck fy de Konft aen d* eenefjjdegroatehcks veronghelijcken haei eyghen eere ende niet d' eere van de Konft foeckende , foo ftelt hun de Konft aend'andere fijde tot fpot, repaffe brenghende datfyin'toordeel van de konftighe onkonftigh bevonden worden, dewijl fy met grootcn arbeyd daer nae trachten dat fy den onkonftighen konftigh fouden ichijnen. Die ghene demelcke de dommemenighte maer alleen foeckente be- lt Be Edac. haegben,k%hx Plutarchus *, moeten d' aller wijjie modwendighlick mijhaegen*. Labsr. Doch van defe forghe, dewelcke in onfe herten uyt een eerbiedigh ghevoelen 't welck wy van defe Konften hebben plaght t' ontftaen,ful- len wy in't elffte Capittel defes Boecks breeder fpreken. 6. Ditgoede ghevoelen van haere Konft endefe onverfaetelicke
begheerte van eenen eeuwighen naem is den Konftenaeren bygheble- venfbo langhe als groote Koninghen en maghtige Volckeren defe Konften door haere ghewoonlicke gunfte ophielden : De geld-liefde daer en teghen en heeft de Konft-liefde nytde herten van moghende Vorften foo haeftniet beghinnen uyt te roeyen, of't ghetal der treffe- lickerMee.ftersismet eenen oock allenghlkensvermindert, tot dat daer naulicks een meer te vinden was die de aenfienlickhey d van fulc- ke hooghwaerdige Konften door een on vervalfchte rnaniere van doeii focht ftaende te houden. Dir, heeft al oyer eenen langheniijdde klaghte van Petronius ^Arbiter gheweeft ; Ick vraeghde een ervaeren mitt nae d'oudheyd van eenighe tafereelen, nae't argument ofte de Hijlorie van f>- daenigheftucken die ick niet to el.en verfiond, nae d' oorfaeckevan onfe teghen* *JflSatf» fpwrdighe moedeloofheyd, feght hy *.> en hoehet bykomt dat de Schilder-konf, I:co» onder'tghetal van verfcheyden gbeeftighe Kjtnften diet' eenemael vervallai fijn , niet foo veelals de minfiefchadume van haere voorigbe uytnemenheydht'
hield. Sijn andwoord was, dat degheldgierijheyd defe veranderingb had i"' ghebraghti De vrye Konften bloeyden eertijdt, jeyde by, foo langhe naemelick .i!s ik naeckte deitghd in waerde ghehouden wicrd;diesfocbten cock de menfehen aSerhandj f{onJlen em ftrtjdaen dendagh te brenghen, nietmlkndeaatjet |
|||||||
Des Schilder-Konfts* i fi
twelcl^den wukomelingbenvoordteligb wefen might verholenfoudeblijven.
fio is het (9m van de Gbiet-kpnftentters een meynigh te fpreken ) dat Ljfippus daoreuckele artnoede onder de vect gheraeck\t is, dewijlhy ontrem denomtreck van een Statue bleefhangen ; dat Mjron , die de levendigefiekn van menfchen en wilde beeften in't koper bynaefchijnt vervat te hebben , gheenen erfghenaem vtnd. Wy daerenteghen , in wijn en allerley onknyfihe luften verfmoort lig- ghende, hebben 't herte niet em nae de kenniffe van de voltrocken Konften te jlaen -, ende overmids het ons lichter valt d' oudhe^d te berifpen dan nae te vol- ■ghen, fio iji dat wyd' ondeughden maer alleen filter fiecken te leer en enandere in teplanten. Laet bet k dan nietvreemd duncken dat wy de Schilder-k\pnjl quijtghe warden fijn ; overmids een klompegoads in't eogh van alle de Goden en menfchen veel fchoonder fihiftt tefijn dan 'tghene Apclles en Phidias^ twee re- velende Hchte Griecken , oytghemaeekt hebben , fiet oock Theocrit, Idyll. xvi. Phn,inprocemio Ztbrj. xvi. Dionyfius Longinusde SubHmi oratione ultima. 7. Het is ovcrfulcks blijckelijck ghenoegdatdenvryen gheeftvan
die Konften, dewelcke van weghen haer grootfte en meefte goed vrye Konften ghenaemt worden.t'eenemael verbroken en tot een flaefach- tighe dienftbaerheyd ghebraght is gheweeft, foohaeft alsdemagh- tighe voorftanders ende voord-fetrers defer Konften de hand daeraf begotten te trecken. Want de Konftenaers kleynen trooft in't oeffe- nen derKonfte vindende, lieten haere ongheftelde ende onvernoeg- dc finnen in't wild loopen, het niet min fchaedelicke dan fchandelicke tijdverdrijf van allerley weelderighe dertelheyd tot haeren trooft vaerdighlick omhelfende. Doch overmids hun dit bcjagh der wel- hiftengantfchdierquam te {hen, foo moeften fyd'onkoften haerer weeldenoodwendighlickdoorvuylghewin oprnaecken. Duswierd het overblijffel van haere hooghvaerdighe ghedachten doordevvcl- luften aen d' eene fijde en door dcghierigheyd aen d' andere fijde heel end1 al uyt gheblufcht: want het hun nu niet meer om de eere te doen was , als fy 't penceel fom-wijlen in de hand naemen, maer blootelick *Inpro- om eenen drinck-penningh tot volvoeringe haerer.luften te bekomen. oeroio Wat de wellnften belanght, De welluft is het Met doodelickfle vergift van hbii pr' • 'tmenfchelickeverltand, leght Seneca rhetor *,fiet oock Qwntilianus lib. roi«ontiO" xij.Cap. 1. Wat de gheld-ghierigheyd aengaet, d' Overmachtige bes*"' gheerte om rijck\te worden vervnlt ons maer alleen met gantfch Jlechte ende ge- Lib, iv ringhe bedenckingen, feght ArrianiEpiBetus *. fict mede Horat.de Arte. Cap.+ , Gouden filverwierd eertijds met bet \oper vermenght, feght Tlinius*, en ^ ., nocb was de K$nft koftdicker dan defloffe ; 't Is nu daerenteghen onfiker welck x j^i v. ■*an defi tipeejlimmet is, Alhoewd dcnprijs van d' mide wercken (t wehkjver- q3„ z"t Y ij tponderens
|
|||
ijz TVeedeBoeek
wondcrmt tttatrdis)onejndelickverhooght wordt, noehtms vtrgatt d'aen~
fienlickheydder Konjle meer en meer; overmids bet met defe Konfle als wet al-
le andere dinghengheftelt is 'tghenemen eertijds flagbt tedten em eereinte
legghen, wordt nu maer alleen om winjiegheoejfent. \Vy mocten hier al-
lecnlick by den wegh aenmercken dat dele woorden van Plinius aller-
ley winfte niet uyt en fluy ten, ghemeicktdaerghcen rechcvaerdiglur
winfte ghevonden vverdt, dan uyt hetoefienen van eeneerlicke endc
srbeydfaemeKonfte jvoornaemelick, indien ds felvighe onfen ga«t-
fchen rijd Too opneemt, dat wy nae ghcen andere middelen om on-
len Konft te ghewinnen konncn omfien. Dit is dan de meyninghe
van ciefendeftighen autheur, dat dehope van eenen onftertfelickea
naem 't voornaemfte ooghentnerckdcr ouderKonftenaeren ghevyeett
is , als dewelcke wel ghenoegh befeften dat het hun aen ghesn winfte
ontbreken foude indien fy eens onder 't ghetal van de voortreft'elickfte
Konftenaers gherckent wierden. Dies inoghcn defe twee dinghen
leer wel met malckandcr beftaeti, dat een Konftenaerfijneooghew
allettreeft op d'ecre foude (laen, en met eenen oock nae een tedtlic-
ke vvinite omfien. 't Islboverde van daen datdegemaetigde begeer-
te van een eerlicke winfte de Konft foude verhmderen.datfe dc felvige
*Vam- i-n '* teghendeel krachtightick opweckt; Het is kennelick gkenoegh,Cegbt
tu mvij-lj. Ca(fwdoius *, dat d" oeffcnittghe der Konflen door een redelicke taJnjfegheaejl
behoort teworden. JheofbykBus Simocatus been het felvighe w at bree-
*TEpift.io. der ende krachtigher uytghedruckt ;'Den goud-konger, feght hy *, it
't menfcbelkke gheflacbt uytdermaeten pofijtclicks : Want van dacr komt het
dat om ttood-druftigh leven allerhande goede J^onjien uytghevonden heeft, dat
^roote Stcden volck-rijCk\wardengcmacckt .datallerley handelmet een gherMC-
lelickeover-een-draeghende toegaet : En ( em recbt uyt en kortelick\ tefegg'-en
tvat daer van is ) 'tgrootfie deel des aerd-bodems foude onJiebout ende over-
hicks ontciert blijven , indien'tgoudde menfchen door Jijne tuffcben-kotrijle
met en hadde te verftaengkegeven datjy malclyinder van doen kebhen. Den
Matroos en foude tioyt t'feylgaen^den reyfcrftude in den koeck\vanfijnen haerd
blijven fitten ■ den Acker-man en foude nacjijne ploeg-O/fenniet eens onfien;
de Koninghlicke Scepers fouden haere behoorlicke eerbiedigkeyd, cnd'aRe-r
deughdelick\fie enderdaenen fiuden haere eeramf ten als occlude verdiende'ver'
eeringhe vangroote inkomflen mod en dtrven ; den. Veld-keer enjuudefijn bejt
niet maghtighjijn uyt te leyden. Wilt ghy dat ic£ u noch een andere verborgt-
ne reden medt-deyle ? 't goud heeft den toom van de deughd en d' ondeughd in
Jijnemagbt; hetioetjt aekeymelickp tochtenonfts ghemoeds^hetmagbovet'
Sticks met it Celtifche riyiere feer bequaemelick tvordenverghelektn, cm dat
** het de bajlaetd deugbdtnvaetdiglKk wee* t' entdecken, d' Iawooriders van
phcenicii*
|
||||
DesSehilder-Konfts^ 175
?bx»ic!a, ghelijck ons Suydas betuyght, maeckten haereGoden met
taifchen op de fijd, om de grootc maghc der felvigher door't goud 'twelck fy in hacre taflchen haddcn bedecktelick te verftaen te gheven. Cap. X,
DAarrlaght ghemeynlickop'tgheniet vand'eere eenrrymoedige
(toutv aerdigheyd der Konite te volghen. 7 Isonghelooflick, feghr Plmius *, hoe dapper de f\pnji, eerfl door een gheluckighe uytkomfte, en daer *Lit». nae door eenfiechtre Jlotttmoedigheyd hecft totghenomer. • Alwaer wy doer xxxiv, de gheluckighe vytlomjle anders niet en moghen verftaen ,dan d' aenficn- Cap.7» licke eerbiedigheyddie defe KonftcnhaddenfdolanghealsKoningen «i Republijeken veele wercksvan de felvighe inaeefcten. Daer nae■, icght Vlinius noch voorder wierd de Kgnft dapper ghevoordert door eenfe- kerefloutmtedigkeyd, ons met defe woorden te verftaen ghevendc dat de voornoemde gheluckighe nytkomfte de Konftenaers door't gevce- len van de foete eer-ketelingh foo verdc braght dat fy fich niet en fchroomden de hand aen cenigh# nieuwe en onghehoorde wercken te Jlaen, de ghevveldighe Co/»/^» van d'oude Meeftcrs gheven hier van ghetuyghenis ;en Plinius,. in de voorghemelde plaetfe, naemteeni- ghe CohJJifche wercken der ouderKoHftenaeren totbewrjs van baere voordvaerende ftontmoedigheyd.. %euxis was meeft van alien ver- maerd over fijne ftoutigheyd; hyis vaerdighlick door de deuredie hem Apol- lodorus gheopent hadde inghejlep, ftght Plinius wederom inde felvighe plaetfn, hetfenceel,'twehl^nuvry watbeftaendorft y totmeerdercere enJe aenfunliek]>ejd hrengende. Van dc ftoutigheyd defes uytnemenden Kon- ftenaers iiet Lucianus in fijn Boeckiken 't walck %euxis gheheeten wordr. Dinocrates biedt ons infghelijcks een merckelick exempel van defe boude vrijmoedigheyd aen; doch hier van fallen wy, door Gods ghe- naede, in onfen naem-rol derKonftenacren wijdloopighlick hande- lea. 'tKomt hier medet'eenemaelover-een'tgene den uytnemen- den Schilder Me/4»«/)»W in fijne Boecken van deSchilder-konft ineea goedMeeftervereyfcht, fegghende,datdaerin de werckenvan groote Konftenaers een fekcrelaetdunckenheyd enhardigheyd behoortuyt te blijeken, fiet laert. Lib, IV. in Polcmone. Eufhanor heeft eenen Thefeus ghemaeckt, die met een ftoutehand ghefchildert fijnde feer. fierckftond ; dies hyoock, vanweghen de londerlinghe krach der Konftediedaerin gbefpeurt wierd, G)nenlhefeus met eenen anderen "tixfiusyuiPmhafius ghemaecktplaghueverghehjckenen ftaende te Y iii heuden.
|
||||
j 74 Tweedc'Boeck
houden dat fijncn Tbefeus met vleefch was opghevoedt.waer den arrde-
ren daer en teghen met Roofen fcheen opghequeeckt te fijn, fietP/*». xxxv. 11, 't Blijckt dan dat de hoogh-beroemde deugdenvan d'oude Meefters daer in voornaemelick beltonden, dat iy de vlugghe bewe- ghinghen van haeren verwartnden geeft ftourvaerdighlick naevolgdcnj evenals of haere doorleerde langh-gheoeffende finnen nerghens op en konden vallen, 't welck haere ervacrene handen niec en fouden Yaerdighlick weten uytte wercken. 'tEn isdan gheen wonder dat defeKonfteninvoorledentijdengheweldighlick toenaemen, ah de dappere ghecften van groote Meefters met een ftoute hand door haer werckginghen; fooeniftoock niet vreetnd datdefelvigheKonftenin dcfe onfe traeghe eeuwenochdaghelicksterugghegaen, ^Aengefitn *Lib.viij. toy , als ofalle dinghen alteede voltrocken «'a*je»,feght Quintiltanus*, 't herte Gap.6. niet en hebbenomfeher yetvoord te brengen-. daer nochtans veele tvetenfcbap- penbycT oude gbeluckigblick ujtghevonden daghelicks verjierven. 2. D«b vryen gheeft van een oprecht en luftigh Konftenaer vraeght
feerweynigh nae d'authoriteyt der gener die fijn wcrck op't allcr nau-
fte fullen fiften ; hy is vvonderlick prat, en ftaet ghevveldigh op fijn
Konftej'r is hem even-eenswie fijn werck hide hand neemt; hy draegt
eengrondighe kennifle vandeverfcheydendeughdendieia fijnwerck
verborghen ligghen , niet twiife.'ende of t gaufte oordeel fal hern al-
•Lib i.Cap tijd'tgrootfte voordeel aenbrenghen. Wy hebbenvoor defen*uyt
frj.a. drriani EptBetui acnghcwc&n dat defe onvertfaeghdevrymoedigheyt
den gheneneyghcnisdiehaer felvenbewuft fijn datfeineenigheKon-
ften boven andere uytmunteni Dies moghen vvyoock in'tminfte
nicttwijfelen of'tgrootfteen't goedeghevoelen 't welck d'allertref-
felickfte Meefters van haere eygene wercken hadden , hceft grootlicks
gheftreckt tot voorderingh der Konfte; want gelijckeen rbeckeloof-
lick verwaende lactdunckenheyd deKonft aen d' eene fijde dapper te
ruggheftelt, fooenift aen d'andere fijde nietmoghehckdaton sd'al~
ler volmaeckfteKonft, den noeftighften arbeyd, jaden fpood'gften
voord-gangh felver eenigh voordeel foude bybrenghen fonder't be-
hulpvaneen befckeydene ende ftand-varftige vrymoedigheyd ; even
als eenen onftrijdbaeren blooden loere niet een hayr te beter is in
't midden van allerhande krijghf-ruftinghe. Wy tnoeten overfulcks
boven alle dinghen die verkeerde fchaemte vermijden, dewelcke an-
*Lil>.xij. ders niet en is dan Eenfekerevreefe, feght Qumtiliantis *, door prckke c«s
Cap.}. ghemoed vanfodaanight din±ben diemen niet en bcboort nae te laeten ttordt af-
gbekeert : Waer uyt dan een diefe verwarritigbc in ens ghemoed ontfiaet,
aIs otok ecu heymeltek berouvan Vghene tvy cms hadden aenghevmghen. Diet
ick
|
||||
DesSchilder-Konfts; 175
ilk in't minjle met en kan twijjfelen of die beweginge,door tbelckc «y bejchaemt
jijn te doen 't gheene wel ende eerlick\ is, wordt vaerdighlick vanyeder een onder 'tgbetalder ghebreecken gherckent, Ickfegghe'tnoode, omdnthet kanmif- duydet warden, nochtans dient bet in alle manierenghefeyt, ddt defejihatm- hmigheyd een ghebreck is, docb eengantjih minnelick gbebreck, en't tvelcke feer ghemackelick verjibtyden deughden veordbrenght \JLatfe onder en tuffchen fchiedelic\is , alsveroorfneckende dat den arbeyd van vele treffelick\everjlan- den in't heymehtk vermolmfemt ende vermuft, Defefchaemte wordt op 't aller bequaemjie verbetert door't vrymoedighe vertrouwen 't ivelck try op onsjelven hebben; oocl^fooen is dtter nerghensjufckenfchaemelacbtigben menfche te vm~ den diejich niet en verflont op de kenmjfe van jijn eyghen vermoghen * als hem fijnghewiffe daer van verfikert dat bet bem aengeen kunjlpntbreeckt. Alhoe- wel nueen voordvaerende ftoutmoedigheyd de grootfte ftreke in defe Konftcn voeren moet, nochtans en magh den Konftenaer fbo gantfeh forgheloos nice wefen dat hy 't perijckel daer hy fich felven in fteeckc in't minfteniet enfoude befeffen : Hy behoorevry watmeerachter- denckens te hebben j dan dat hy foo onbefuyftelick daer henen foude loopen ; behoudens dat dit achterdencken rijfe uyt het begrijp en niet uyt de vreefe des wercks; 't en kan niet fchaeden dat fich den Konfte- naer over de groote des wercks een weynigh ontfette , aliftfchooR faecke dathy (ijnefchouderen in ghenerley wijie onder den laft magh laetenbefvvijcken. Endeinder waerheyd, hoe faldochyeman fijne hat?daendieKonftenforgheloollickflaen , inwelcke ons den blooten fchijn der deughden menigh-wer ven plaght te vervoeren ? Die gene de- wAcke ftaennae't ghene glad is enghemackjlickfihijnt tevloeyen, feghtHo- ratius *, plaghten doorgaens henen de fenumen en den levendighenghecjl haerer • wercken te verbrekjm ; diejich groote dingben onderwinden, toorden veeltijds tpgeblafen; die altefek\er wiHengaen en den jlorm te velefoeekcn te vermijdem^ kruypen langhs den liver, 't Schouwen der ghebreken wordt bet grootjieghe- breck^, wannetrmen onaerdighlick daer mede te werck gaet. Wy worden oock menighmael verleydt door de groote menighte der ghener die verkeerdelick oordeelen : Want d'onkonftighe werck-Meefters en lacten fich niet alleen felvervoorftaen, dat devoomaemfte vcrmaec- kelickheyd ofte kracht haerer wercken in een opghefmuckte fachtig- heyd of grove hardigheyd beftaet : Maer d'onervaerene befchou- wers houden'tinfghelijcks daer voori dat d'aller Konft-ledighfte werckend'aller kraghtighfte fijn ; even alshethun nae'tghemeyne gevoeleneen teycken van meerder fterckte fchijnt te fijndatmeneeni- ghedeurenmetgheweldoplooptdandatmenfemetghemackontfluyr, datoien eenen knoop aen ftuckan ruck dan datmen hers ontbindt, dat. men
|
||||
176 TweedeBoeck
men yeman teghen fijnendanck treckt dan dat menhemfachtdijck
leydt. Soo plaghten oock d' onervaerene te oordeelen dat daer meer- der ftactelickheydisineen rouende onghefchaeftftuck-wercksjdanin een werck'twelck devijleghefmaecKt ende verdraeghcn heeftjdat daer eyndelick grooter overvloed is in't ghcne los henen verftroyt light, dan in't ghene ordentclick in een ghefloten en t'laemen ghe- voeght is. Qmntil, II. 12. Die isdereden waerom alle de ghcne diehaerfelvenopdeieKonftenredelicker wijfe verftaen , hetvverck foolichtnietenkonnenfchickcnalsd'onwetendewel plagten tedoen; fy begrijpen hoe gantfeh ghevaerlicken faecke dat het is de verwach- ringhe van foo veele goedgunftighe en wangunftighe menfehen te vol- doen ;ti*onfekere uytkomfte derKonfte betotert bacrghemoed niet weynigh; fy overweghen wat fmaed en fchimp die ghene ondenvorpen fijn dewelcke de hope van eenen eeuwighen naem in'tghefichtdes gheheelen aerdbodems door haerc brod-achtighe wercken dwaefelick nae-jaeghen : En ghevviflelick is het een dapper faecke't oordeel der gantfeher wereld f ondergaen, en fich door't uytgheven fijner werc- ken daer op (in maniere van fpreken ) tc beroepen. Ghenoode gaf- ten verwachten betcr ciere.dan die ons van felfs ende op't on voorlien- ftekomen befoecken; evenalfoo plaghten dieghene fcherper te oor- deelen, dewelcke daer toe verfochtworden • fy vereyfehen dewaere kracht derKonlte, fonder nae'tuyterlicke oppronckfel endeicken wete niet waf voor aentreckelicke nieuwigheden om te fien ; foo ghe- beurt het oock doorgaens henen dat een naukeurigh oordeeler de ge- breken van ltonden aenmeteen halve ooghe weet uyt te vlnden ■ en wat daer erghensin'twerckmifprijfelickis, plaght met eenen oock denluftervandeprijf-waerdighedinghen te verdonckeren • voornac- melickin die Konft«n, dewelcke niet foo feer tot noodfaeckelick ghe- bruyckgheoeffentworden, alstotenckel vennaeckvan onfecurieule nieuf-ghierige finnen. Ghelijci^ons een doove mifluydende harmonie,grove falveti, en heul-faed-krnyd met Sardijnfihen Honigh in een treffelicke matt- , tijd teghen deborfiJieken. feght Horatius*, om dat het bancket die dinjjen feermeldertenkan • e-venfoo is het tnetde foetifihe ghedichtengheflelt, it' tveicke tnaer allien tot t>erlujli»ghe onfes ghemoeds ghevondenfijnde, inghe-, jteT ivaerde ghehouden tvorden j wanneerfe in^t minjten van btercbchioAicH aerdigbeydbeghinmnaftewi/cken. 't GheneHorat\usn\ hiervandePoe- t&"3 ghetuyght, magh op den ielvighen grond de Schilders ende Gier- konftenatrs toeghepaft worden, overmids alle hteren arbeyd voor- uaemelick ftreckt tot vervreughdinghe onfer eoghen, als Max, Tynus Ipreeckt Dijfert, V, |
|||
D es Schilder-Konfls. i ? 7
5. Den Konftenaer moet overfulcks goede forghe draeghendat hy
niet alleen den ghenen fchijne tc voldoen, die fich met fijn werck noodwendighlick moeten vcrghenocght houden -} maer by moet bo- yen dien fijn uytdlte befte aenwenden dat hy den ghenen wonder- baerlick fchijne, dienhctvryftactdus of foo Van fijne wercken te oor- deelcn. Die fich felven degoede gunfte van de naekoaiftighe eeuwen durft beloven, defelvighe moet niei) alleen in fijnen eyghen fin, maer cock in den fin van dekonft- vroede Liefhebbers vvel ende bequaeme- Jick fchilderen. Indien yeman daerenteghen niet-met-ailen kan voordbrenghen waer door hy den hooghwaerdighen naem van een Konftenaer foude ftaendehouden, indien hy fich in't minfte niet ge- raeckt vindt metd'eerbiedigheyd der Konftc dievanhemverkleynt ende verontreynight wordt, defelvighe magh veel eer onbefchaemt dan ftoutmoedigh worden gheheeten, foo en fal het hem oock niet moghelick wefen dien haetelicken naem van fich felven afte weeren, Aengbefien wy den naem van onbefchaemdheyd moeten ontgaen, feght TuHius*, * Lib. I i tnidsonghedaenlaetende'tghenefthandelickis , finder tedenckfn dat bet she- d«oratotc» noegh is dat wy ons felven daer over een weynigh bejebaemt toonen ft fijn. Hen fchijnt daerom dat wy indefe gheleghentheyd een lekere middeltnact moeten houden , Wantgkelijck het ons aen d" eenejijde ongheraeden is dat wy defchaem-fchoenen ai te vroegk uyttreckende onfin onrijfen arbeydaerit Ikht fouden brtngben, feght Qeintilianus *tevermids wy dnsdoende ons felven •Lib.XJl. ghiwennen deKjinjlte verachten, wylegghenden eerjien grond-Jlagh van Cap.6. wbefchaemdhejd, en ('t welck allenthalven uytdermaetenfchaedelickis) ons vertroumen voorkomt de magbt .- Soo mothen wy aen d' andere fijde'tproef- Jiuck\ onfer eerfter beghinfelen tot den uyterften ouderdom niet uytjlelkn, over- , midsdievreefedagelickstoeneemt,gbeUjck'tgbeneivyftoutelick\behoordenaen-
te vaerdenftaedsgreater wordt, en 't 'vatt m« te laet te beghitmen dtwijl try overflaen wanneer bet ons beji waer te beghinnen. So is het dan oorbaerlic/^ dat wy de vruchten onjes arbeyds voor den dagh brenghen de teijlfi nochgroen endejoetfappighftjn; de wklons de hope, gunfte, verontfcbMiginginden aen vangh onfer wercken vaerdtjjlick bejeghenen i de wijlons niet qnaelick en word afghenomen wanneer wy mat te koen fchijnen tefijn, giemerckj ieder ten oor- deelt det dejaeren voltrecken fullen watdoer mch aen t werck ontbreecit, en 'tgheue altejeughdelick\ghefchildert is wordt gbeoordetlt uyt de voortvaeren- heydonfer naturelicker toeghemygbtbe'jdt word tefpruyten, sSochtans behoort denjongbelingh, die benevens de teere krachtenjijnerjeughdgeen anderfteun* felen kent, met eeo licbte ende blyde materie, mijnes dime kens, te beghinnen^ even als men dejongbe Hondekens door eenenfachten vangbtotde wtld-jagbt aenleydt. Svoijl mtdt ongheraedfaem dat men d' aenkj>mtlmghenffelfs occk in Z deje
|
||||
178 TweedeBoeck
defeghemitckelicke begbinjekn , ghejiaedighlickaen 't werckfoudeverbinilen$
uytvreejedatmen haerevtrftanden , die.in 't eerftejacbteltckghehcmdelt ends opghekoeftert moeten worden,dcor dcngheduyrighen arbeyd vereeltfiude maec- ken. Dusfullenfy de vreefe haerer leerjaeren alter beji overminnen de wi/l bet bun nietfwaer en valt iet w*t te avontuyren, behalven datfe de onbe-vreejiheyt haeres bejiaensdaorditmiddelniet ltcbtelick\tot kleynachtingbevan 't wenk fallen verkeeren. Die is onghetwijffelt den eenighe rechten vvegh die denNieuwelinghbetredenmoe' 5 behoudensdathy in't,eerfte niet stl teftoutenfy, maer darby lichliever eenen goeden ghetronwen Leydf-man vporflelle, wieus voetftappen hy voorliehtighlick en vol- ftandighlickghehnt is nae te w andelen, tot dat hy ionder eenigh voor- «ler gevaer de nature met Lyfipput in Stede van den Leermeefter magh naevolghen,gelijckwyLib,II.Cap. HI. § 4, uy t Plinw hebben vei» Kaelt. . >,-.- A < :j! •■ Cap.xr.
ALhoewel het dan blijckelick is dat de oude Meeftersdoor de gke-
luckige uytkomfte haerer konfte toteen vrijmoedigheitoutvaer- digheyd wierden aengheleydt, nocbtans vervielen fy noyt tot fulcken achtelobfen roeckeloof heydt als dat fy dc behoorlicke ibrghe die tot defe deftigc Konften en tot het beiagh van eenen onfteTtFelicken t^aem vereyfehtworde verfuymden, dc wijlfe al te ernftigh waerenom tot piacren wenfeheen weynigh vroegherte ghcraecken. De woorden van FMus Maximut fijn aenmerckens waerd; Diegbene de svelcken baer felvcn *Apud Li- niette veelen verhaeften , feghthy * , vinden alle dingbenfeker ende k\!aer; viurn l^Aden overbaejlighen fpoed daer en teghen is onvoorjichtrgh enda blind. Haef- XXU. £jr tigheyd en naerftigheyt fijn twe gantfehtegenftrijdige dingen; fo be- y>Ct vinden wy^voornaemelick in de gelcgenheyt der Konften,dat de naer- ftigheydt verwetft wat de haeftigheyd verdetft. Denaerftigbeydiieert
groot bebtdpfelfs eock\ vanmiddelmaetigevcrftanden* fegt Seneca rhetor Lib. Ill.Controv. in procemio, Metrocks plaght te /egghen, dat Huyfen en diergelijcke dingen cm filverte kooplijn, maer dat ons de geieerd; hey t tijd en arbeyd koften mcet,fiet Laerttus Lib. VI. Den vermaerden *Lib.lI. fchilder Pamphilus, ghelijekwy voor defen *uytPiinius hebben aen^e- Gap. 3. 1. rnerckt, wilde niet verdraeghendat hem fijnedifcipulenontvloghe* eerfedentijd van tien laerenin hjne Schol'e ordentlick hadden door ¥ . ., .. gebragt: pit was een gantfeh loffelicke inftellingtee, gheinerckt dct- Cac 7" ' ,vocrdgangh,x\as het fegghen van Quintilianus *tvoornaemelwk in de nw BivbeydgbtleMtiis, Staet ons voorder aen te tnercken dat de oude |
||||
des Schilder-Kohfts.' 179
Konftenaersdeghewoonlickeriaerftigheydthaererleerjaeren met en
plaghten te verlaetcn foo haeft als fy uyt de fchaduwe der Scholen in het openbaere licht voordftepten, wanthet in het teghendeel blijckt dat haere naerftigheyd met de Konft daghelicks toenam. Wy hebben de onvermoeyde naerftigheyd van Nicias voor delen * uyt Plutarcbus y jj ■voorgheftelt. Men feght dat Protogenes warmeerhj de Schilderije van Ialy. Qtp Jus onder handen hadde, andersniet dan Zupijnenuyt bet fop gheghetenbeeft- omdat defelvighe met alken magbtigh waeren fijnen hongherteverfaetighen maer oock fijnen dorft te verjlatn ; bcbalven dat by vreefdefijnefinnen door de fmetjcheydvan allerley leckerefpyfen tehefw aeren,by heeft deje Schilderije te-&> ghen bet mijhandelen en tegben de oudheyd ghewaepent, mids viermael de ver* »e daer over jhtjckende, datdeonderjlemoghtverfebi/nen, als de opperfle be- ghoft teverdwijnenjPlin. XXXV* to. Apellesondtrhielddefe onverbreke- Itcke ghewoonte , feght Plinius in de felvighe plaetfe , dat hemnoyt eenen foogantfcbbefighendagb kpndevoorvaUen, ofhyptaibtnochaltydde J{onft door het treckpnvan een linie teoeffenen Soo leenn wy mede uyt de volgen- de woorden des ielvighen autheurs, dat fijn hand door defe daghelick- fche oeffeninghe fulcken vaftigheyd ghekreghcn heeft, dathy de aller treffelickiteMeeftersinhethaelenvanfubtijIelinien verde te boven gingh. Het isgheefligh het ghene wel eer tufjchen Protoghenes ende Apelks uytvtel, feght Plinius wederom in de felvighe plaetfe, Protogenes ontkielt ficb in het eyland Rhodus • alwaer als Apettesgbelandct wasom de wercken van defen Kgnfienaey te beficbtigen dien b$ maer allecn van heren figgen kende -,fo heeft hyjichvanftonden aenntefijnen winckelghefpoeyt, den Ronjlenaer{el- ver en was in fijnen wiuckel niet te vinden , maer by vond daer een oude Vrou- wedie een groot panneel het tvdcke op den Efel ghereed fiend bewaerde. De Vrouwe gaf hem te verftaen dat haeren Meejler niet by der hand was, en be- gheerdeteweten wie (y feggben foude dat naebern ghevraeght hadde : Seght hem, antwoordc ^/Cpelles, dat het defen Man is die hemfoeckf ;met defe woor- den nam by't naeftepenceelin de hand en trbcU een wonderlickfijne linie met deeeneofdedudereverweop het panned. Protogenes en was foo haeft niet weder-ghe>< eert, ofde oade Vrouwe gafkemdegantfcheghefchiedemffe ttken- ticn. Men feght dat den Konjtenaer de fubti/Jheyd defer Imie foo haeft niet en hadde befchouwt, tf't qttam hem daedctick in den fin dat Apelksghekomen was, want hybet daer voor hielt dat nieman anders fttlckenvolmaeckten wenk kpnde voordbrtngben ; dies hy oock\ een linie die noch vele dunner was met een andere verwe op de <voorige linie getrocfcen heeft j en als hy voor ficb nam een weynicb van kfint te gaen, foo heeft by't oud e Wtjflaji gegtven datfy den vreemdeling defe liniejoude tonen ende hemmet eenen aenfegvcn dat dit den man was dien hyfotht, bet ghevieijuyfifoo, ^Cpellss komt andermael, Maer gelijcl^hem de Z ij fchaemte
|
||||
i?o TweedeBoeck
fobaemteverhinderde dat by ficbfoude hekennenovermonnen tefijn, foe hecft
by de linien met een derdefoorte van verruwe doorfneden, den anderen fynfte- naerdehoapefelver van eenighe voordere jubtijlheydt benemende. Dm bieldt ficb Protogenes overwonnen , en lief met de* vaerd nae de h*even om den vreemdelingh te vinden. Sao bee ft bet die eeuweoock\ goedgheacht den na&e- tnelinghen dit tafereelals bet was nae te laeten, tot verwonderingh van allerky menfchen docb voornaemelick van de Koaftenters, Het u kemtelitk ghenoegk dat dit (luck mercies vergaen it als het buys van C>efar in het pala^tde eerjie rey- fe aen brandgheraeckte * altpaer wy het gretigbltck f lighten te aenfihmwert, alhoetvel het onder foo vele treffelick\e werckenvan groote Meejlers onbefchil- dertfcheen tefijn, anders niet infulck\*n wijden begrijp vttvattende dan linien die men door 'tgbeficht nawlick\s koji onderfcheyden; dies het oocyte aentrecke- ticker was, en wierd boven alle d'andere wercken verheven. Het en is my niet onbekent dat defe plaetfe van velen heel anders tegen de kracht van fulcke eenvoudighe klaere woorden gheduyder wordt -, nochtans en ftooteick my daer aen in het minfte niet; overmids het (ijnc reden hecft dat de amheur maer alleen van blote linien fpreekt, die met andre verruwige linien ot'c alter fubtijlfte waren doorfneden: Het heef t mee fijn befcheyd dat hy't wonder werck des panneels daer in ftelt, dat niet alleen de voorighe eeuwen maer oock de eeuwen dienaettby fijnen tijd quacmen niet anders als onfienlickc linien,linien die met een vaer- dighc lichte hand fachcelick ghetrocken waeren, daer in ghefocht heb- bcn. Doch hier van fallen wy ellcrs op een ahdere gheleghenheydt breeder fpreken. Nu achten wy het noodigher te fijn de lbrghvuldige Haerftigheyd der ouder Meefteis met dc forgheloofe onachtfaemheyd der huydenfdaeghfcherKonftenaereneenweynich re vergelijcken. 2. Doch hier achten wy'tvoor eerft onnoodigh te fijn ons felven
befighlick teghen die ghene te kanten^de welcke Itaende houden dat denaengheboren volgh-luft mett'faemen de naturelicke bequaem- heyd om deftn luft te boeten maghtigh ghenoegh fijn ons tot de vol- maecktheyd der Konfte aen te leyden. Het i» te vergeeflch dat wy ve- le tijds en vele woorden ontrent fodienighe luyden fouden verflijten, ghemerckt het vail gaet dat die ghene haer felven maer alleen met Tulcken voorwcndlel foecken tc behelpen, de welcke allerley arbeydt ende forghe met opfet vermijdenjfob kanmen oockde onwillighe feer befwaerlick wijs maeckenhoe vele de forghvuldighe arbeydfaeni- heyd tewegbebrenght, Wy-fullen ons ovetfulcks voldaen houden, ja wy fullen 't hun grootcn danck weten, indienfe ons in onfe arbeyd- fa faepie forghe flechts met vrede laeten. Want daer en kpn, onfes dwck\enS ^t\b.Xi,gheenvolm«ecktbeyighetroffen warden, feghi fijuntilianns*,hettnfydat Cap. 3, men |
||||
DesSchildcr-Konfts. 18*
mendenature door eenghetijdigheforgbehelpt, Het en is cms niet moghe-
lickdit ftuckanders te begnjpen, overtnirs wy bevinden dat onder 't ghetal van lo vele doordringhende verftanden die gene certijds den hooghften lofderKonfte hebben wechghevoert de welcke de teyc- kenfcholen niet alicen van verde plaghten te begroetenendeeenighe weynighe leerjaeren daer in door te brenghen, maer die het noodwen- digher hidden langhfaemlick in te drincken het ghene fy naemaels in andere vaerdighlick louden inftorten: Wy vernetneninfghelijcksdat de aeniienelicke Majefteyt der Edeler Konften ghequetft ende met voeten vettreden wierd foo haeft als de lcerlinghen haer gemack foec- kende weynich wercks van de voornaemfte ende noodfaeckelickfte gronden der felvigher beghoften te maecken. Wat seen vaftfundament en heeft, feght Seneca *, wordt haeft bevonden bouvalligh tefijn. So fteken * Lib. i.4c oockdie gene tnecn gantfchfchaedelickedwaelinghede welcke haer Ira, Cap. felven door her valfche be icht haerer onverftandigher Leermefters ultimo, laeten beweghen om dcfe Konften van de aerdigheyd der diepgrondi- gherwetenfchappeu af te fcheyden, even als of de gantfche ghelegen- heydderKonftevoornaemelick ineen ghemackelicke en vaerdighe oerfeningebeftond, fonder datfichden Konftenaer voorder behoelde te bekommeren. Die haerjehenverhaeften, feght Qnintilianus *, houden # ,.i .y alle dtedtnghennoodmendiglickjvoor gantfchijdel endenietigh, de welcke moe- caP * ■ *' tenvotrgaen eer fy tot het uyterfte kj>nnen gheraeckjn. Het onftaet mede hier uyt dat fy menighmael de aller noodfaeckelickfte dingen verfuy- men, de wijl fy maeralleen nae den uyterlicken fchijn van ecn opghe- pronckte ende onghegrondeerde Wacnkonfte trachten ; ja fy verfoe- ye 1 alle de groote behulp-middelen der Konftc die men immers niet ea kan derven om tot de volmaecktheyd tegheraecken, Hun duncit, fegt Quintilianus *, datfy dekracbt baeres vernuftsnietghenoeghtn kpnnen beto- * Inproce- Heri, en dat ftden opperften piijsvan verftand niet en hebben te vertvachten foo m{0 \\\n\ langhefy haer felven maer aUetn ontrentde onroembaere, doch noodfaeckelicke Ptiaii. dinghen befigh htuden • even als den top van grootegebouaren plaght uyt te fte- ken, den gantfthengrond-flagh daerentegenplaght verdonckert te liggen. Die is de reden waeromme fy de eerfte gronden der Konftc naulicks aen- roeren.offeerlichtelickdaer af fcheyden; Want de vermaeckelick\beydt ende nuttigheyd vanfbdaenighe leerftucken, fegh t Varro *, is in baer mt eynde * Ap u t A- ghelegben. als menfe naemelick\ volmrochi ende voltrocken heeft • in bet beghits gt v V,** daerenteghenftbynenfionfietendeonnoodigbte fijn. Men vindt benevens *V '* d«fe hoch andere die maer ecnen kleynen tijd in de Scholen der Schil- ' dersgheletenhebbendeallerhandeKonftregulendooreen luye ver- Metelheydt fmaedelick yerwerpen, fy laeten haer felyen dwaefelick Z ii) voorftaen
|
|||
3 82 TweedcBoeck
vootftaendat fy de authoriteyt der Konfte aller beft oeffenen, wan-
neer fy die ghene onbeicheydenlick uytlacchen de welcke niet alleen naerftighe ende onvermoeyde handen tot het werck toebrenghen, maeroock alle de anderedinghendiedaertoe dienftigh (ijn, Dit fijtt "•Lib"i. de luydendie eenighekjeynedinghenlichtelickaftlaeren,feght Qmntiliaitts*, Cap. 5 • en daer op nemenfy deftouttgheyd om daedelick te bewijjen watjydoen kotment; alhoeweljy dat maer alleen doen kpmen, 't ghene bun ecrft ter band lipmt, het en is metjfonderlmgs 'tgenefy bedrijven, maer mat [y doen dat doenjy vaerdigh- lici, bet en heeftfijn voile kracht niet,oock en kan hetgeen dtepe won el hebben; evengelyck hetfaed'e wekk op de bovenfteaerdk'uyten geftroyt teerdt, vroeger voordfpruyt, en't n'tetighe ghetvas van de wilde gherjie draeght menighmael voor den tijddes ooghfts eenenfchijn van rijpe Kgren-aderen , het is wel waet dat defe dinghen in het eerjle wonderlick fchijnen, als menfemet dejaerengaet afmeten • maer defe voordvaerenheydt ghelijckfe daer nae ep V alier Jchielickjlt gheftut tvordt,feo plaght oock\ de verwendrtngh afte nemen. 3. Soomoeten dan die ghene dewelcke nae een grondighe ende
onvernepen kenniffe defer Konften trachten, noodfaeckelick gheloo- ven, dac haere forghe fich tot alle die dinghen moet uytftrecken,fon- der dewelcke den Konftenaergeen volmaeckt Konftenaerwefcn kan; fy behooren haer felven infghelijcks daer van verfekert te houden, dac het hun onmoghelijck is hoogher op te Itijghen, 't en ly faecke datfe vry wat laegher met de ghevvoonlicke ende ghemeyne grond-regulen *Lib.i. beghinnen. Degoede Kgnften , feght Qutntilianus *, hebben oock^ haere Cap,i« onmondighekjndfcbeyd. Want ghelijckd opvoedinghe van de lichae- men dieweloyt d'aller kloeckfte fullen wefen metde melck fpijfe, methetwieghen-ghefol, met hetkruypen langhsftoelenen bancken plaght te beghinnen, foo moeten ootk dieghene dewelcke met der tijd voor d'alleruytnemenfteKonrteiwetsghehouden worden haer felveri een goede wijle tijdsontrentd' eerfte linien befigh houden, tevrede fijnde dat de hand desLeermeefters haere hand b^ftiert totdat fy nae een gheaoeghfaeme hand-leydinghevan felfsop denrechren rreck val- len, Ghelijck nieman't opperfte van eenijie verbevene plaetfen beklimmen kan , 't enfsfxccke dathybeghinne waermen beboert te beghinnen ;fio plagten £ eerfte dinghen hoe't werck -voorder gaei, voord' alier mtnfte ghehouden te toorden , feght Qtuntil. X. 1, De hooghte van allerley groote Kjinften, als van uytfttkende boomen , brenght ons een fonderlingh vermaetk by; 'tgaet heel anders met den woncl ^nochtans en kan de hooghte Jmidcr den wort el niet be- . flaen, feght Cicero de perf Oratore, Men plaght d" onervaerenekinderk\e,>s de ghejialteniffi met t'fiemen den naeme der letteren in 't eerfte voor te houden, » Lib ii. feght Manilius *, daer nae plagbtmen hun'tgbebruyck dcrfelvtgherin't op' Attion. maeckfrt |
||||
DesSchilder-Konfts* m
matken der fyUtben aen te wijfen■ volht bet t' faemen-voegbfel der woordett,
diemen in haere gbedeelten lefcn moei ; der dingben hjacht en d oeffeninghc der Konften wordt eyndelick\door 't be'nulb derfilvigher voorgheftelt; de puetifche ghedtchten volgben oock haere tnaete, Wyghetmcken te beter tot ons voorne- > men, wanneer w$ de voorgaende dinghen orient lick leer en i la den verkeerden
arbeyd van een overh.aejfifbe ondertvijfinghe gaet dapper los ende en kan ons gantfch gheenbaettbybrenghen, 't enfydat de leeringbe op haere eyghene ele- menten ghegrondeert blijve. Soo heefr dan het vraernemen van defe kleynebeghinfeienf aihoewel men, omeyghenlick te fpreecketi, in 'tftuckvan leeringhe gheenerJey dinghen voor kleynendegheringh magh houdenwaer door'c voornaemlte ooghcn-merck onfes voorne- niens ghevoordert wordt ] d' oude Meefters gtoot voordee! toeghe- braght,- foo enfoudenfy oock defe Konften nimmermeer totfulcken aenilenlicken heerlickheyd hebben weten te brenghen, 'ten waer faecke dat fy haer felvenliever met een langhfaeme en fekere dan met eenlpoedigheendelofleuytkomfteverghenoeghthadden. 4. Het flrijdr overfufcks teghen rechten reden datonfe huydenf-
daeghfche jonghelinghen focweynigh op defe hooghloffelickeghe- woonteder ouder MeeiterspafteritWanturie isdaerdothonderbun, ^"gt*Lib viii1 den jonghen Plinius , die Jich door dejaerenofte oock door d'authoriteyt van gpj(j "j, ' andere Meejlers laet bemegben om jeman die beter foude fijn t' erkennen }fy fijn vanfiondm am tt?ys;jywordenin eenen oogenblick met allerhandekennif- fe vervttlt ;fyen ontfien nieman ;fy eu behoeven nieinan nae te volghen; het is ghenoegb datfy 't exempelbaeres wercks uyi haer eyghenfelven baelen. Defe Konften wierden eertijds met een fonderlingheeerbiedigheydghe- ot-ffent; nudaef en teghen , nae dat het grootfteende ghevvightigfte point derKonfte deri eerften ingangh totde Konfte gheworden is, vindtmen datyeder-een de handdaer aenflaet fonder eenigh achter- dencken, fonder eenighcfedigheyd -} wy ftoppen onie ooren voor den ghefonden-raed; wy en vvillen den tijd niet verwachtendarmen ons ordentlick tot deKonft foude aenleyden , maerwy va'len daerplot- felickin nae dat wy defehaemte eens hebben afgheleyt;men ontmoec naulickseen onder duyfend leeriinghen die' den gebaenden vvegh der oudet Meefters bttreden wil, om tot de volmaecktheyd defer treffe- licker Konften te gheraecken- het is een gantfch feldfaem dingh dat fich yeman "niet en foude verftouten grooter faecken aen te vaerden, e-erhy de mindere vaft hecft; d'aller profijtelickfte naeritrgheyd die- men ontrentd'eerfte beghinfelen plaght te ghebruycken wordt van nun door een verkeerde vermetenheyd eendraghtighlick verfaeckt; endeovennids-fy. met Cenen fprorigh van den laeghlten trap tot den hoogften
|
||||
x84 TweedeBoeck
hooghften meynenoTer te fchrydcn, fooift dat dehope haercr arbeyd
by ghebreck* van forghe verlooren loopt. d' Ontthtjaemheyd heeft noyt _ w* ytt treffelicks voord-ghebraght, (e%ht Max. Tyrius Differtat, XXXIV. iRPrO- Ghelijckdenature■■metenvereyfcht, ieght Liba»ius*,dattvfklejnedmghen =tf mn' met eenen fweetighen arbeydfiudenbaelen, foo in lydtje nitt dat onfe forghe- Itofheyd den loon der naerjligheyd fo*ie verwerven. Alhoewel hct dan blijckelickisdatfchieryeder-eenmetdefegantfch fchaedelickedwa- linghe befmet is, nochtans fouden wy gheen quaede hope vande Konfthebbenindienhet moghelick wasccnighe leerlingen van defen onbefindeii dommen loop af te raeden • doch nu is het heel anders met defefaeckeghcftelr, vermids haer hert en haere finnen fookrachtig- lickmetde teghenwoordighe fchijn-vreughd opghcnomen fijndat fy alle vermaeninghcn met ecn doovc oore voorby gaen i hun dunckt dat fy daer alreede boven op fijn j fy verftaen fich in haer eyghen oordeel IbovvelopdeKonftalsaebefteMeefters wel oyt ghedaen hebberi; en om defe reden laeten fy feer noodcyet in haere oorenende herttn ^gjtnfincken 't welck haere onbehoedfaeme vreughd verftooren moght. - Den tvegh die fy injlaen , feght Quintilianus *, en kanfoo quaed niet tt>eJen,of t^b.iil. Koch hebbenfy daer een goedbehaeghin in : Soo is het mede ondoenhck dattncn Op. i; hunyet ttyt het hoofdfbudeftooten, 't welck jy met haere eerfie melck beghofien in te drincken, ghemerck} het in't oordeelvanyeder een beter is alreedegheleert tehebben , dannoch temottenleeren. Ghelijck het dan acnd' eeDe lijde tierghenstoenutis.dat wyonsfclven met dit quaede ongheneielicke feer voorder fouden bekommeren , foo achten wy't aen d' andere fijde meeftwaerfchijnlickte fijn dat diegenede Konft op't aller volmaeck- fte fullen oefFenen , dewelcke in't eerfte grooter forghe draeghenom wel dan om rafch te fchilderen : d' onverduldighlick haeftighe iuyden daerenteghen, dien het altijd aenghenaemer fchijntghelchildertte hebben dan te fchilderen , vinden lich in't uyteynde jammerlick be- droghen ^ fy vvorden al te fpade ghewaer dat de foete keteliiigh van een loffe verwaende hope haere herten leelick heeft verleydt, want fy nu gheen andere vrucht van haer quackfalverlijck ftoffen en poffen ghe- nieten dan hetydele Lof-tuyten van de lichtvaerdighe onverftandige menighte., behalven dat fy door dit middel tot een eyghen-finnighe laetdunckenheyd, tot een onbekhaemde ftoutigheyd, tot de ghc woonte van brodden, en toi een oneerbiedighe mifhar.delingh van de- fe achtbaerc Konften vervallen. Als den Schilder Agatharchusfich'« In P«ticl« ** bywefen van Zfuxis niet enfehaemde te vermeten, Jeght Plutarch** *Jat hy allerhande Schildery en finder eenighe moeyte vaerdighlick\ afmaeckte -nmer ick-t andwoorde %ettxis, ben daer vrjwat Unghermedebejigb i Wanted |
|||||
\
|
|||||
DesSchilder-Konfts. iS>
ie'ft ovctfpoedighe knaphandigbeydhetwerck van devolntdeekte fchooubeyd en
van'tgbeduerjdeme ghewigbtder Kpnjlecntbloot, foobrijght bet vandentijd dieti wy da er aen hangben eenfebere bektyvendc krachtjlreckende tot de bebou' denijje des wercks, ThemifUus i nfgelijcks fprekende van Phidias, Alhoe- tvel Phidias de rechtegbedaente van eentghen God efte Menfcbe in't goud en- deyvoor behendighlk\tt>ijt afte beelden, feght hy *, nochtansplaght by daer * In orat? toe tijdsgbetioegh te nemen : Soowordtby tnede gbejeyt een goede wijle tijds ad com ontrent den pantoffel vae Minerva befiedettehebven. Den grootcn mee- <lui P«>ftu'* fter Konftenaer Apelles heefc fich mede verklaert van't felvighe ghe- '"^'-q, voelen te fijn ^ want als een verwaent werck-meefter htmeen Schilde- reftinj0.* rye toonde-daer van hy lijnen roeir dfoegh dat hyfe in ecncn leer kor- nern nai. ten njd ghemaeckt hadde; hk\fiedat welgbtnoegh , andwoorde Afdles,en beret, 't gheeft mij wonder datghy met meer dan defe eene Schilderye in dien tijdghe- fchildert bebt, fotPlutarchtisdeEduc. Liberis, c. Ghen^erckt dan dat d' aller grootfteende volmaeckfte Meefters
lelver met altevoordvarendeinhaere wercken wildenfijn, foo mogen wy daer uyt lichtelijck afnciren dat het den meuwelinghen toeitaet fachrelickenbedachtelickte beghinnen. De volftandigheydvaneen arbeydfaeme naerftigheyd is het voornaemfte het welck men in de be-, ghinners yereyfchen magh; welverftaende dat fy eerft rijpelick over- legghen wat Konftenaers allermeeft dienen naeghevolghtendeuyt- ghcdiucktte worden;, want rr enghemeynlick net dat dieghenede ganrfche hope haeres arbeydsin 'teerfte door een quaed aenvvenfel verderven, de welcke haerfelven'texempel van eenigeonvolmaeck- te Meeitetslichtvaerdighlick vootftellen: Dothhier vanhebbenwy voordefen* breeder ghehandelt. Nae defe noodfieckelicke toeyer- *Lib ». ficht moeten wy noch voorder foighe draeghen dat onfe proefftucken Cap.;, allenghf enstevoorfchi n worden ghebraghtjwanr wy ons felveR van de gcede uytkomftc.onfes arbeyds niet welen konnen vcrrekeren,'t en fy faecke dat wy onfe wercken ghetijdighlick uytgheven. AHerley i\pn- fieri en allerhande wercken worden door het dagbelickjchegbebmyck\ en door een gheftaedighe oeffemngh dapper voordghehelpen, feght Vegetius Lib. III.de fymilit. Cap, io. 't f^altgantjcj} moeyelick f onderboudentvatwy gbeleert kebben, 't enfyfaeclxdat wy ens naerjligb daer in oeffenen> feght den jon- ghen riimus lib, VIII Epifi. 14. Alkoewelde Konflfelver eenfekere foot- tevan oeffeninghe infichveivat; feght een ander*,«>4w* het onmoghelick *Auft©r isdatyemanfoo vele verfiheydene en diepe dinghen kan beLrijfent offijne we- dialogi d« tenfebap maetkem noidwendigblick met allerhande fynfl-rijcke bedenckinghen Cauflis vervullen , fio moeten oockdefe bedenckjngben fijn vermoghen notdfaeckelick^otx^°' tfordeye^gheUjCk't vermoghen de rechte krafht derKenftein htm altijd plagt 1°' *' A a voori"'
|
||||
i85 TweedeBoecfc
•voord te hrenghen ♦ Waer uyt men -vrij elick bejluyten magh, dat dart tnaer ee*
nen ends denfelvighen wegb it om te begrtjpenwat wy meynenuyt te drucken,
enomuytte drucken teat wy begrijpen. De naelaetigheydt in dit ftuck
brenght menighmael te weghe datvele redelick wel ervaerene Mee-
ftcrs haere vvercken niet fonder een hey melicke fchroomte aen den dag
brenghen • want overmids fy de felvigne al te langhe binnen houden
en het oordeel der wereld al te traeghelick verfoecken, foo plaght het
oock veekijds te ghebeuren, dat haere fchernerendeooghen de helde-
re klaerheydt van het onghewoanlicke ghemeyrie fcbt in het minfte
nietenkonnen verdraeghcn, gheduyfigblrckomfiende nae defchadu-
we daer in fy tot noch toe ghefchuyfc hebben. Het fombere ftilleftvij-
ghen van de naukeurighe (innelicke oordeelers, het moeyelicke tieren
en baeren vanhaerebitterevinnige benijders,het onmaetighe hand-
kloppenende juyghen der ghener die haere vvercken met eenverbaef-
de verwondetinghe aenichouwen, "t fpringht hun al teghen de fchenen;
betquelthun dat haere wercken, nae't heyfnehckeverghenoegen het
welck fy daer innamen, de opeibaereproeve tnoeten uytftaen • het
ontftelt haer ghemoed, als fy gewaer worden dat de aller minlte mif-
flaeghen niet en konnen verholen blijven;ja fy gheraecken t'eene-
maelvanhaeiendreve , nietvvetende vyaerwaerds datfy fkhkeeren
ofte wenden fullen , als fy ©p *t beproevcn haerer weixken bevinden
datdievrijmoedighe ftoutigheydr daer opfy haer felren in haere ee-
nigheyd verlietenincenkleyriheitighe vreefachtighe bekommerniffe
^ verandertis. Ghelijck dan de enckele Konft-regulen in alle anderc
wetenfchappen feer weynich baeten, 't en fv dat menfe daghelicks door
een gheduyrighe oeffeninghc tot de vvercken toepaffe ; foo bevint men
oockindeteKonftendat debloore leeTinghe ncrghensroe nut is, in-
dien menfe niet in't werckfteltetadegeti'digLickaenhe-tlichtbrengt,
al is de naerftigheyt die wy in het heymelick aenwenden noch fo groor,
hetuytgheven ende ghemeyn maecken heeft nochtans cer.bylondere
^^'''^i' nutrigneyd- Sooishet mede waerfchijnlick, fcght&uintiliantts''-, datde
•~ap.6»B& oeffeningbe fonder eenighe teeringhe (indien ghyfe van makkartder affchydt)
meet te meghe brenghen fal, dan de leeringke fonder oeffeningbe. ■
6. Allerley uytwendighe tniddelen behoorlickerwijife aengewend
fijnde, foo fullen wy merckelick bevinden dat de arbeydfaemheyd van eengbeftaedighe ehde onvetmoeyde orffeningh eenen rijcken loon met fich brenght; aenghefien defe Konften haer eerfte beghinfel van de nature trecken, ghelijckfe haeren voordgangh voornaemelick uyt Jiet menighvuldighe ghebruyck, en haere Volmaecktheydt alleenlick *C^uint,:' «yt deforghvuldigheoeffeninghkrijgheri*, Protagoras plaghttefeg- |
||||
I5esSchi!der-Konfts.f 1S7
gben dat de Konft fonder de oeffeningh een gantfch nietigh dingh is>
even alsde oeffeningh fonder de Konft niet met alien vermagh, fiee Stob#nsSerm.de Dtfiiplina & eruditione. Wat heeft Phidias met de Kj>nft tedeen, indienhf defelvighe ontrenthet goud endeontrenthetjvoor niet en meynt aen te legjrm ? feghi MaximusTiriui Differtat. V. Wat belpt bet dat die . tne dewdike trd oyt meytten tefibilderen, fegt Thcotfiphifttt*, de were- ken van Protogenes, Relies , ende Antiphilus bejicbtigben, 'tenjydatfefel- * T" veroockaen'twen^tijen} Het ftnjdt teghen den ghemeynen loop der cap".!, nature, dat fy jet groots ende fonderlinghs fchieliek fouden voleynden; fo ticn wy mede inde dagelickfe maniere van voordteclinge dat de al_ ler grootfte gedicrten langlaemlick worden voordgebragt. GelijckaL lerhande kruyacnende planten haer groeyfe! cndevoedfelovervloedu gher rreckenuyrdeaerdedieforgvuldiglick gedolvenen dicp omge- ipit is. Soplagt oockenen vvelgegrondeerden voordgang de vruchten enfes arbeyds rijckelicker uyt te ftorten en ghetrouwelicker re bewac- ren* , al wat men van defe Konltenverhaeltisonghetwijffelt maer # Quint eenen ydclen droom van curieufe werckende koppen,'t en fy faecke ^f. datfeden ghenendie door een naturelickc toegheneyghtheydt daer toe worden aengedreven, eenen fekeren wegh tot de volmaecktheydt konnen aenwijfen. Soo ftaen wy tnedc bekent dat de Konft voldaen heeft, wanneer fy ons haere regulen mitfgaeders oockhaer werck- tuyg aenbiedt;wy moeten voor de reft forge dragen om met een on- vermoeydenaerftigheytdaer nae tetrachten dat wydeaengeboden middelen behoorlicker wijfe ghebruyckten *, ttaet oock aen te mere- * Quint, ken dat daer onder'tgrooteghctal der Konften die het menfchelick Lib. vi/" ghefl cht tot noodfaeckelick ghebruyck en tor vet-maeck oeffent, geen C ap. ul. andere Konftwordt ghevonden die too lichtelick toeneemt ofte af- timg. neemt nae dat menfich daer in forghvuldighlick of forghelooflick plaght te qttijten. Volghtdandatwyderechtehandelingh der Kon- fteboyenalledinghenroeckentebekomen ,• wanr het ons anderfinrs ontrioghelick is de aenfienlicke achtbaerheydt van de Schilder-koiift recht\velte handhaeven. Wordt maer alleen vereyfcht dat wy ons felveniniiet beghin defer oeffeningheniet altefeer en verhaeftenj ghemerckt wy tot den eerften aenvangh onfes arbeyds dit voornemen moeten toebrenghen, ja wy en moghen ons fclven gheen rufte gheven tot dat wy dit ons voornemen ftandvaftigblick hebben uytgevoert, dat Wy wel fouden doen het ghene wy ter hand treclen, in het minfte niet twijrTelendeof defe ghewoonte van wel te doenfai ons allenghfkens tot eenonberifpelicke vaerdigheydtaenleyden. De gheftaedigheydt van een arbejrdfaeme oeffeningh heeft oyt ende oyt te pafle gebraght A a ii dat
|
||||
Tweede Boecfe
|
|||||||
183
|
|||||||
dat fichalle dinghen ghemackelickerplaghtentevertoonen en aen tt
bieden . ja dat alle dinghen, als in ecn welghercghelde fami- lie, ghereedt fchijnen te ftaen om het bevel te verwachten. Al watwytotnoch toeghefeyt hebbenvvordt in defe weynighe vvoor- Mjfc den begrepet? j Het rajch doen en is gheen middd om wel te doen • mner ha wel doen is een middel omrajcb te doen, Qui»til. X. 3. Dus velefygefpro- ken van die ghene de welcke door een lichtfinnighe voordvaerende onbefuyftheydtallerley forghe van fich verbannenj Isnuoyerighdat wy die ghcne een vveynich aenroeren de welcke haet felven door een qvercurieufe forghede fchuld van traegheydopden hals laeden. 7- Alsickopmy namden voordvaerendenlolTenloop van vele on-
bcfinde roeckeloofe beghinners te ftutten, foo en was die mijne mey- ninghenietdatickfeaenden ramp fpoedighe verdrietfaemheydt van eenachterdochtighnaeghepeyns foude foeckeh te-verbinden 3 want het immcrs feker is dat die ghene noyt maghtigh fijn fulcken grooten. Konftegheluckighlick te oeffencn, de welcke altelangh ontrent ek- ke byfonderelinie bhjven hatighenjiaer felven nimmermeer met het ghene fy alreede ghedaen hebben verghenoegentle, Een goedt ende welberaedenKonftenaerdraeght groote forghe dat hy fijne forghe nietalte feercn ontdecke^hy en heeft gheen ander ooghenmerck, dan dat hy een uytnemendematerie uytnementlickfchijnete verhan- delen ende uyt te drucken, foo wordt hy buyten twijffel gheoordeelt wel ghefchildert te hebben, die de ghewigbtigheyd van het voorghe- ftelde argument met fijn werck beandwoordet, Al tvat nae den eyfib * Lib. viii. der ftecke gheneeghfaendicf^bewrocht is, feght Quintiliamts *, heeft fijn vollt CaP. i • yacht. Onder en tuffchen is het niet alleen verdracghlick, maer het is oockprijielick.ja't helptde bevalligheydtdes wercks veel meerdan men wel befeffen kandat de aller gheeftighfte fchilderijen hier en daer eenfekere fborte vanonachtfaemheydbetoonen. Leckere fpijfe wort fomwijlendoor eengemaetighde ferpheyd fmaeckelicker gemaeckt, Het gheeftoock mcnighmaeleenen fekeren fchijn van ghevoeghlick- heyd dat eenighe dinghen in een rijck en welgheftoffeerdc Huyfgefia verfuymighlickverftroytligghen. Daer worden evenwel fommighe ghevonden die haer felven onophoudelick quellen ■, elcke inventie wordt by hun voor verdachtghehouden • fy fcheyden feeronghaerne vande bequaemelick ghetrockenlinien; hunduncktdat fy het nock al beterfouden klaeren , indien het te hetdoen ftond. Dusplaghten fy dan door eennordfche ghemelickheyd menighmael uyt te wuTcheD> wat met grooten arbeydt beghonnenwas ; fonder censte bedencken dat het een yerkeerde en gantfehontijdighe linnelickheyti&, wanneer- mea
|
|||||||
D e$ Schilder-Kon (is. it*
men fich door ecn oordeel-loos verftanch Iaet"verleyden"6fh iet nac te
jaghen het gene beter dan wtl foude fijn, de quelliagpeVan dit fcherp- (innige verdriet is maer enckele mijmeringh ■ dit is de beruchte kJi'p— pe dacr aen fich fulcken grooten menighte van eerfuchtighe verftan- den gheftooten heeft; die is het flimftehet welck men inde gheheeie Konlt ontmoeten kan; Wantghehjck wy van de andere gbebreken eenen af- kter bebben, feghc Quintiliamis *,foo.flaghtenwy<ditghtbreck in het teghen- ^ ... ... deeltekoejleren. Den felvighenaathcdrtpreeckrhiervari in e'en andere cgp.j,
plaetfe wijdloopigher; Eenighefijnnimmermeertevrede ,-legbt by*, het * Lib.x. tnoetnlverandert warden -bet. meetheelende alverfchillen van bet&hene htm Cap-3. inbet eerfteredelitkwdgheviel. Andere doenhaer eyghen •verftand door een vcrhecrt mifvertroitwen grootlicks fvkort., achtende datmen htm den hfvan nacrjligheydvaerdigberfalupdraegbenindienfy'twenk^nioeyelici^er maecktert,. Dies kan men oockjeer befwaer lick fegghen^.of die ghene eengrooter miflagb be- gaen dien alle'tghenefy doen tael aenjiaet, of dtan nietmet alien ae» en ftaet. Want hetgbebeurt menighmael dat den levendigben gheeji van veeh mosdighe jongbelinghen door den onmatigben arbeyd t' eenemael •verbroken toordt , en d' over-ernjligbe begheerte om wel te doen brenght tepaffedat fjtot cen droomachtigbe traegbe vaddigheyd vefvallen. Degantjchegheleghenbeydt derfieckc bejlaet bier in ,. alhaewel wy ons uyterjle beflemoeten aenwenden omfi welte doen ah het itnmtrs moghelickis, nock- tans is bet ons't eenemael onoorbaerlick dat try boven ons vermogen foecken tt gaen, Het is bier met naerjligheyden met geen korfelbeyd te doen. Diesmoe- ten wy vaerdigblick feylmaeckpt, ah wy den wind mede bebben -ja wy moctett oockfomtijdsdeheymelickebetveghinghen vanonfe inwendighe betts-tochten opvolghen, want men vecltijdsghewaer wordt dat de h'ttte onfis beroerdenge- tnoeas meet daer in vermagh dan de naerftigheydtjelver* W% bebben maer alleen daer op te letten, dat ons de fen gladden voordgangh niet en bedrieghe, overmidts betjekergaet dat aide onfe werckenyde wijlfe noch men ende verfeb fijn, ons maer al te welflaghten teghevallen. 8. Soois het dan hooghnoodigh dat wy (benevens de voorfichtige
inghetoghenevoordvaerenheydaaer toe wy de beghinners voor de- fen * aenmaenden, en benevens de vertoevinghe ofte den uytftel die *ln d« d««- ons door de traegheydonfer handen toeghebraght wordt alsdefel- d«afdey- vighe de fnelheyd onfe§ ontlaeten ghemoeds foo vaerdighlicfc niet en linghc de- konnen achterbaelen)onfe werckende finnen nu en dan mettipfet iou* fcs "gen- den ontfpannen ende onfen aeffem by wijlen herfcheppen j voor ghe- v^?^q11. wis houdende dat daer gheen iekerer middel ghevonden word torn on- pit["u, fen verdachten voordgangh met een rijp oordeel te toetfen , om't ge- *e volghen moet met het yoorgaeude bequaemelicker te verknoopen,. Aaiii om
|
||||
ijjo TwccdeBoeck
©mde gheeft-braeckende verrrioeytheyd beter te vermijdea. bit
isecnghewightighen gantfch aenmerckens waerdigh point. Want Jset immers vaft gaetdat de madgheyd onfes ghemoeds, foowelals de vermoeytheyd onfes lichaems, cen groot letfel is van voordere naerftigheyd ; 'tlswelwacrdatmenlefoolichtelicknietenverneeiit als de HchaeMelicke , nochtans is (c veel meer aenkkevende ende on- overwinnelick,. verfwackende onfe finnen niet alleen voor den tegen- woordighen maer oock voor den roekomfttghen tijd. Staet noch voorderaenteriiewken dat d'eerfte hittc die wy tot het werck brag- ten door fiilcken uytftel vernieut ende verquickt wordt, wanneerie door de gheftacdigheyd van't wercken beghmt te verkoelen, even als tvy fiendat die gene de welckeomftrijdfpringen cen goedftuck wegs tertigghegaen, om haer felven met meerderkrachtoverdeflootte Jichten; t is mede eea groot behulpom verdetewcrpen, datmenfij- nen arm achterwaerd om fwiert \ loo plaghten die ghene oock ver- der en met meerder gheweld te fchieten , die denpijlmecftnaefkh trecken. Quint. X. }. Maerhiermoetcnwy noodwendighlick noth «enandcrfoorte vanbeghinnersaenroercn, die op eenandere manic- re te verftacn gheveh dat (y de pronjtelickheyd vaneenen ghetijdi- ghen en welgemae'tighden uytftel in't minfte niet en b. egrijpen: Want ghelijckfyhaer/clven door de eerftehitte laetenaendrijven om fpoe- dighlick over t ghehecle werck te loopen en't ghene hun in den (in quam haeftighlick fonder eenighe vertoevingheaf te teyckenen, Too worden fynochcvenwelghedwonghenhaere verhaeftighde wercken nae eenenlekeren uytftel wederom te hervatten ; doch iy verbeteren inaer alleen de byfondcre ghebreken die in't eerre oft ander deel te vinden fijn, 't gantfche werck behoudt onder en tulfchen de voorighe lichtvaerdigheyd. Wy behooreuovtvfilcis, nae<t ghevoelen van den 5 • diepfinnighen Qmntilumui *, bj-ttjds goedefirghe te draghen dat on$ werck, in't eerfte fulcken fatfoen kreghe, datmenbetfelvighe maer alleen behoefde of tefihic\en, finder'tgantfche befteck des toercksm.'t minfte te veranderen. j. Ghelijckvvy dan lien dat dieghe ledewekske de eerfte hittc hae-
res werck-fuchtighen ghemoeds foi.der eenigh achterdencken op vol- ghen, hct werck (ooverde plaghten tebrehghett, dathethunonmo ghelick is hetfelvighewel te verbeteren • fbo vinderi wy'tinallema- nieren gheraedfaemer datde Leerlinghen. \& felfs oock de volleeroe hct gantfche bewerp haeres wercks in't eerfte maer alleen rouvvelick fouden affchetfen , om d' eerftefchetfe nae «en redelijck verpoofinge wederom en wederom in de hand enemeni eerfe'rghcheele werck beftaen op tc tnaecken. Dan moghen fy mctvryer herten aen 't werck |
||||
DesSchilder-Konftsi tpf
tijen j niet twijfelende of't fal hun voortaen licht valient de byfondire
ghedcelten te verbeteren als't ghebeele welgheftelt is, Wordt maer alleenveieyfcht dat fy h'aer ghemoed nae't opmaecken deswercks op een nieu ontfpannen , om nae eenen redelicken uytftel meteenghe- ftrcnghehand over't gantfchcwercktegaen. Ditis'teenighe mid^ delomde waerdigheyd deferKonftennae behoorente handhaeven, foo krijght oockde lo0c fchielickheyd onfes eerften gheppoghseen grondighe ende ghefetre beftendigheydjeven als de forghvuifjighe er- yaereneAcker-luyden d'opperfteworfels haererWijngaerden plagh- fen re befnoeyen, ten eynde dat d'onderftc dieper inghewortelt uja- de overvloedigher fap en fterckte kreghen. 't Gbene dej^onften vtord- brengben , leght Plutarchus *, is in't eerftegantfih onhebbehck ende mijfcbae- VT ^ peris tot dat elck byfondere lid fijn tyghene ghedaente naederband bekomt: ?.r' etn* Daerom pUght nock den Ghiet-konftenaer Tolycletus Jlaende te houden , dot het u>enk_a!ler moeyelickftis, wanneer men de kltye tot den naeghel toegbe- bragktheeft, De beftbekende vrienden eh maeghen van denpoete Virgtlius , ghelijckonsdenphiloibphe Phavorinus *btxuyghz, verhae- * ^| T .. len onder andere dinghen die fy aengacndelijn vetftanden maniere -f-V-l*' van doen befchrijven, dat dien artfch-dichter van fich felven ghewoon Attic. Cap was te fegghen, dat hy fijne ghedichren voord braght even als den I0, Beyr (ij«ejonghen plaghttedoen.", Wantgheli'jck men verhaeltdat dit beeftin'teerfte een onfehickelickeengantfchonbeiheden vleefch lompe werptrdie hetdaer nae door deglieftaedigheyd van ftrijcken en lecken fatfoeneert; dat infghelijcksoockde verfche vruchten fijnes' verftand onaerdigh ende onvolmaeckt waeren , tot datfe door't han- delen enherhandelen een bequaeme ghedaenreonrfinghen. Soois dan de vetbeteringhe den eenighen wegh tot de volmaecktheyd ■ en "twordt niet fonder reden ftaende ghehouden, dat net penceelde Konfte foo wel met het uytftrijcken als met het aenitrijcken dienft doet, De vetbeteringhe, feght Quiutilianus*,beftaetin't toevoeghen, in 't aftrecken, in'tveranderen. Het toevoeghen en'taftreclen isncrgbensnae "*'** fio tnoejelick , dies plaght fich oock een flecht eenvoudigh oordeel daer in welge- a^' ** notgh te qitijten : 'tVereyfcht daerenteghendubbelen arbeyd deftpellende din- ghen ter neder te leggben, defimktnde dinghen opte heffen , de verwendelicl^ vyweykende dinghen in tebinden, d' onordentelicke dinghen in haere recht e plaetfe te herfiellen ,. d' onachtfaemelick verfpreydende dinghen aen ma!k\an~ derteverknoopen , d'overlstftighe dinghen tebedwinghen; want tvy moeten niet alleen verwrpen teat ons in 't eerfte wel bevel, maer toy most en ooc\ uytvmden mat ons van te vooren niet eens in den fin quam. Soo is het oock on— *^k ghetttijffelt tf alter bequaemfte maniere van verbetering dat men d' eerfte teyc- keningbi
|
||||
J9» Tweede Boeck
heningb totr etteltcken fijd-atn d' eenefijdeftelh, orn't mrck HAefulckfn 3>rt>*
foofingbewe'deiom in de hand tenernen als of bet yet nieus.envan een ander
voordghebraght ttas : Anderfins hebben wy tevreefendat tvytpmfevtxfche
inventie, als op eennieu gheborenvrucht, a\ tefeer verfitfallen blifven. Ket
jjf en is niet moghelick dat ons ghemocd wel oordeeien kan, ioo langhe
als het door den ftercken ftroom van een vloeyende inventie wech ge-
iroert wordt. 'tJEnfydatdevoordvaerenheyd onferloopendetghe-
dachten gheftut worde, vyy enfullen: oyt eenighrefpijt vindenom
tebederibkenwat hetis't ghenewy ghcdaen hebben. \Vie te bijiter
graegh is verfnoept fich felven. H>er uyt ontltaet het dat die Schil.
ders, dewelcke haere uytgheftelde vvercken nae eenen redclicken ft:I-
le-ftand op een nieu als bloote aenfehouwers befichtighen, de Konfte
geluckiger plagten te oeffenen dan diegene dien het cveneens is, hoe
feer fy haer felven verhaeften, f et Plutarchus in tcerfte beghinfel tijnes
Boecks, De iraccibib, \Vv tr.oeten hier niaer allccnlick lbige draegen
dac defen ftillc-ftand niet.il tela: g-vvijligfy; vermids het fcker is dat
allerley werck, *t we'ek al te lar,«he uy tgheftelt is, befwae'rlick hcrvat
kanworden, Het is kjthneUt\_ghenoep} dat het niet Itcht en valt, feght
* Lib IX Sidoiaus AfoUinaris*,eenighbedrijf te hernemen, naedatmen't alte lan<he
Xrift. 12. heeft laeten berujien. Want wie is daer doch die niet tuverjlaet dat allerlej
J^pnjien en Konjienaer's haeren voomaetnjl en hfuyt d' oeffeninghe behadtn}
fio en kpnncn w'y occk onfegbewoordtc'ke.betrachtmgen foohaejl niet verfuymon
of onfe verftanden plagbtenjlra'cl^s in de 'fynflen te verluyaenien en onfe armen
flaghten in tie lichaeme* allengbjkfns tevertracghen. Dit tnacckt eynddkk
dat den bogbe , die laet offeldcn ghefpannen wordi, de band niet en volgbt;
den os vertverptbet jock ; 'tpaerd mil uae den toom in't niinjle met luyfteren.
10. Alhoewel wydenaerftigheKorvft-lieversals noch tot een be-
dachtfaeme endc inghetogene vodrdvaerenheyd .Wijdvoerighlick heb-?
benae 'ghemaent, V.iette min magh yeder-een fich felven korrelick
daer toe aenporren indien hem *t oude i'eghwoord FeJIina lente daghe-
licksind'ooren klinckt : Enghelijck wy een wejnigh te voorenver-
fcheyden dinghen hebben aengheroert door welcke d'omficrnighe
iorghevan defe traeghe voordvaerenhcyd t'eenemael onderdevoet
verlmeten wordt, fooinoghen wy hier niet voorby gaen hoe feer het
\vel eer tot naedeel defer Konften gheftreckt heeft, datcenighede
verdrietfaemheyd van de ghemeyneleerftuckenvermijdende, haer
felven met een korter wegh focbten te behelpen. Een deftighe ends fir
vere mantere van fpreken en is niei vleckacbtigh noch bol, feght Petrcwut
* In Saty- Arbiter *,maerfy plajjt door baere eyghene natnerlicke fthoonheyd boogher op
cteo« te Jlyghen, Defctvindtobtighe evermaetighe praet-lttji gheltjckfe onUnghs
tejCM*
|
||||
des Schilder-Konfts. 4*$
f Athemn ttyt *Afien werdghebraght tvierd, foo beefife 'tghemoed van veeh
jonghelirighen dtenaeyet grootsjtcndenalsmet cenfchadelickeghcfterntever- bluyftert, met eenen cock te pafje bunghcndedat de verdorvene verftomde tvel- fprckenheyd naemaels ftille j\ond : Iadaeren verfcheenntetfooveelalseen eenigh ghedkht, 7 tvelchjijne ghefonde verve behield. Alle d'cnderblevcn Rcnjlenfchenen defehighejptjfeghenoten te hebben * want gheenvan aUe kon- den tot de rijpe jaeren toe ttythoudcn. De Schilder-konji heeft oockgheen an- der eynde ghenotnen, nae dat dejloutigheydder Algyptenaeren eenen toepad tot fitlckcngreoten K,onfte heeft u^tghevonden, her blijckt dan hoe dapper dat degherrdefeuytnemendeKonften eertijds veronghelijckt hcb- ben, de welcle een korter maniere van werckenvolghden; alhoewel wy tot noch toe ghetnfekereghiflinge konnen maecken van watkor- tigheyd Pettotttus alhier Jpreeckt. Het en kan immers niet v erftaen worden \andeoude ALgyptifhe maniere van fchrijven, die wy voor de- fen in d't ons t% cede Eoeck * een weynigh hebben aengheroert • want v cap, het leker is dat defe fchilder- fchriftmenighe eeuwen voor den onder- viii. 2. gangh defer Kontlen ghepleeght wierd. Het fchijnt mede onghe- rijmt dat wy defen byv.egh der Konfte op het kleervlecken der JEgyp- /«w*r<;» louden duydeni De Mgyptenaers, leght Plimits *,fchilderen hat- *Lib. rekle'eren op eetigatitjch feldfieme en tvonderbaerlicke tvijfe. Syoverftrijcken sxxv. fu» mote witte doecken, nae dat Me tvel te deohe ebewreven hebben, niet met ver- "n?JB t,ar |
||||||||||
men, macrmet het eene of't andere veruwdrinckende nat. De doecken onder en ^'"
|
ami.
|
|||||||||
tujjchen flight en fulcks in het eerjtentet tiyt te tpijfen, tot datfe in eenfttdende
vertv-ketehnghedooptfijnae, vanftonden aen gejchildert tporden uytgetrocken. Soo is het oock up der maeten wonderlick , dat de eenderley vertvc die in den ketel te vinden ts, in het kleed veelvermigh tvordt gbemaeckt, verandert fijndc nae dehoedaenigheydt des verw-drincken-den nets. Het is mede onmoghelitk defeghejchlderde verw-vlecken te eentger tv4d uyt te wajjehen j en den ketel, die de Coleuren buyttn twijfjtljoudevermenghen, indtenjeghejchildertdaeringbc- fm tten wierden, fchaeckiert enjchildert dejelvt^he alkokende ;ja de ■verjengh- de kjeederen fijn daer nae velejlercker, dan ofje noyt verfenght baddengheweeft, Alhoewel het nu fekerisdat dele maniere van kleedeten re vlecken feervaerdighlicktewerck gingh, nochians dunckt ons dat niet ghe- noegh te fijn om de voorgen clde plaetfe van fodanighe veruw vlecken teveiftaenj maerwy houden het liever daer voor dat het wackere verttand van de fubti]le JEgyptenaers een byfondere grepe ghehad heefc om vaerdighiicktefchlderen, evenalsPhiloxenus Eretriusaiet alleen de voetftappen van den ailerinelftenichilder Mcomachus nacgevolght heeft, macr by heeft haven dun, ghelijck ons Plinius * ghetuyght, nocb*m"t ten Hterder en korter toepad tot de Scbilder-konji ytrfwnen-, »xxv .* Bb Cap, Cap. 10.
|
||||||||||
194 TwcedeBpeck
Cap. XII.
|
|||||||||||
d:
|
voornoemdeforghe derouder Meefters heeft fich nochvoor-
erdaerin vertoont, dat fy dewercken diefe onder handen had- |
||||||||||
den door een gantfch loffelicke oprcchtichheydhaeresgemoeds open-
lick ten toonefteldcnomhet oordeel van gheleerde en ongheleerdc mannente beter te verfoecken. Mintitius heeft devvoorden van den overouden poete Hefiodm uytdermaeten wel uytghedruckt. Ick\ hcbbe * Apui menighinaelgheboort, kghiMinutius *, datdiemenjchendennllerhoegbfien
Livium prjjsverdienen, de tvelckj van felfs weten uyt te vindenhetghene tet bevoor- 'b V* C-1 deringh haerer gheleghenheyd dienftigh is; volghen die ghene , de welcke den voorflagh van wyfer raedflnyden .pUetJe gheven ; die gbene daerenteghen de
welcke [elver niet en konnen -verfinnen mat profijtelickft is, noch oock nae den goedenraedvan andere witten luyfleien,dat de felvighe van een (eerquaede na- * AP.U turefijn. Den natnrelicken Philofophe Heracluus * heeft dit point tot
rnon»l-U'n de vnjeKonften toeghepaft\alshy feght datde Iaetdunckenheydteen chum gheweldigh beletfeiis vanonfen goeden voordgangh. Ick houde het Scrm. daervoor, leght Seneca *, dat vele tot de tvijfheyt foudengheraecken, ind'tfn fj xxxiv. qu' haerfilven niet en lieten voorliaen datjy atreede daer toegheraeckt fijn. Siet eltde va- rnede Arriani Zpitletus Lib. II. Cap. 17. Sooenkan men oock in defe naglotia. gheleghenheyd gheenhaetelickerKonftenaers ontmoeten dan die op * DsTran ^ vai(cnen|Chijn der Konfte eenen hooghen moed fcheppen., al-
n>i' GaT'i" hoewelfede eerfte linicnnauwlicks ghepaffeertfijn. Hun dunckt dat *" fy hem met naegels en tanden behoren te keer te gaen , die de minfte
fauten in haer werck beftaet atn te vvijfen ■ en ghelijck fy niet een hair
bret-d voordealler treffelickfte Meefters willenwijcken , foo gheven fyhaereeyghenedwae/heyd tekennendoor de forgheloofheydt van een verkeerdelick opghenomen authoriteyt. De oude Konftenaers verftonden 't heelanders. De Scbilders, de BeeldjlekerSija de Poe'tenfelver, ., T ieghtTullius*,wenfchendaernaedatdememgbtehaere wercken op het allet nff deunfte foudenonderjoecken, teneynde dat fy verbeteren tnogten mat by velen
berifpt wordt. Soo plaghten fy dan by haer< felvenenmet andere te overflaen, teat daer erghens in baeren arbeyd mifprijfelick it. Den jonghen Plinius ftelt onsdereden vandefen haerenemft op een andere gheleghenheydr, voorooghen; Hetonbreecktm%nochaltijdaen forghvuldigheyd, feght hy *, * L<b. vii. als ickbedencke hoe grootenfaecks dat bet is iet in'tlichtte gheven: Soo ettktit
37< ickmyfelvenoockanders niet wijs maecken , of het moet niet alleen met vele
maerootk menigbmael verhandelt worden , het ghene fry begheeren dat alien
menfcben altijd tvel foude ghevttllen, De woorden van Xenophon fijn mede
•» aenmerc-
|
|||||||||||
DesSchilder-Konfts, 193
aenmerckenswaerdj Diebet Harpen-flaen, 'tFluyten, het Paerderijden,
ofte oocl^eenigheandere dierghehjCke oefftntnghen volmaecktehcl^ meynen te leeren, ieght Xenophon*, verfoeckenhetjelvighenietalleeninhetheymelic^ T ,, • maeroockjn'tbywefen der ghener die injoodaenighedinghenuytmuyteni Sy Ltb-1, d«en ende verdraeghen al mat hen te doen ende te verdragenjtact,om ailcs nae geed-vmeten vmde aUerierjlandigjle Mejkrs teverrictm , m timet ende dat het bun anders onmoghelic is enen groten naem in defe Kfitijien te wrwtrven. 2. Benevens defe waenwijfe fotten vindt men nocheenen anderen
flagh van men chen, wclcke, aihoewelfe de voorghemelde oprechtig- heytnietenplaghtenmoedwillighlighckte verwerpea, nochtans lae- tenfy fichdooreen vieelachdgheiciiaemtebevveghen om dit nood- faeckchckebehulpte vermijden; dekloecke dapperheyden manhaf- tighe ftandvaftigheydt die de konftvaerdighe Werckmeelters door- gaens henen veighelelfchapt, wordt in hun door een moedcJoofe kleynhertgheyd reenemaelverhvacktendeverbroken, todatfyhet oord. el dir vvtreld nieten durven verfbecken ende vervvacluen. Dma- fe luyden, leght tiorattus *, plaghten haere verfeerdeghefoellen door een qua- de fchaemre teverhelen. Hetheeft ghewitfelick fijn befcheydt dat iich * kib.i> den verftandighen poetemet en ontlkt dele fchroomhertighe men-£p6* fchen met den naem van dwaefeluyden te brandmercken, vermids het fc- ■ * ker gaetdat aUcrhnnde ghebreck groeytenbloeyt, icght Ftrgiltus *,fo langhe »lib ■,: ah het beaeckt wordt. Het wordidan vooreerftveieyitht in die ghene g-oj<* ' de wdeke haere gebreckelickheyd midfgaeders oock haere fchande door het unoorcn haerer fame met en willen vergrooten, dat fy haere mif'laegen felverfouden opfpeuren ende verbeieren;'t welckindien fy haer feJven niet toebetrouwen, Jaetfe dan ten minften overieggen d&tde erientenis onfer onwetenhiyd, nae het feggen vanMinucius Felix*, vjnofla eenfindertinghe m'faeyd is. Laetie mede bedencken dat die gene de ivelc- vio * kejich finder eemghe oorfaeckjehaemen , als M. Porcius Cato ipreeckt*, * Apud
fchaemteloos pla^hten te Jijn als het hun aen gheen oorfaecl^en ontbreechs. Livinm Doch van dele verkeerde lchaemte hebben vvyalreede wat gheibro- Lib xxxiv, kenCap. X.§ 2.vandit onstweedeBoeck. abV.G. 3- Het is naturelickdat ieder eenhet befte ghevoelen heeft van
fijneeyghcnewercken;wantdeeyghenliefde brenghrainjdie palfe, dat het onsuvtnemende fraey fchiint tefijn , hetghme wy (elver be- hiyrtende arbeydt hebben, Den menfeheis metetngantfcbfeldfaemegoed- |
||||||
'•3*>)i<iuvn amiam ■ nochtans is loetjoo ;j« en han anaer s met aencken, of mi'- -------
*>eteercLenJiJ»debeJ}e,ghjdaerentegbcn het ufelven vastdtghlick worjiaen 1U*8,
Bb ij das
|
||||||
i9» TweedeBoeck
dat de uwe de iSet aerdighjle engbeejiighjlefijn. Seneca ftemt hier mede
over cen -} Wi aenfcbouiven onjewereken opeengantjchfamiliaere enie ght-
V-De T«an« meynfaeme wijfe, leght hy *, foo plagbt oock deje gunjie ons oordeel daffier te
au. auirai . verhinderen* Ghy bedr'iegbt ufelven indien ghy bet daer voor houdt dat uj do$r
Cap i, anderer luyden pluymftrijclterije en met door onfe eyghene liefkoofmghe onder de
voetgheraecken. Die ghenede welcke de Amazons in den tempel van
Diana £/>J>e/i<aheylighden , hebbendit feer vvel aenghemerckt;want
gheltjck fy het oorbaerlick achten dat beeld te verkiefen 't welck in het
oordeel der teghenwoordigherwerclcmeeftershetaller volmaeckfte
fchecn te fijn, foo heeft het ghebleken dat die Amazon de beftc was de
Welcke van elckKonltenaer in de tweede plaetfe nae fijn eyghen vverck
gheftclt wierd. Plin. XXXIV. 8. Overmidts het dan met denature
der menfehen t'eenegaer over een komt datiedereen fijn eyghene
wercken, als den Aepfijncjonghen, met een ibnderlingheliefdeom-
helft; foo behooren wy defe ontijdighe felf minne al met den eerften
aendeeenefijdete ftellea en onfe eyghene wercken onpartijdighlick
te befchouwen. Hier uytftondt het dat de roemruchtigfte onder de
oude Konftenaets eertijds meer op het oordeel van andere groote
Meeftersj dan op haer eyghen goed vinden plaghten te fteunen. Soo
Epitt. r, gheeft ons Synefms* te verftaen dat tich Lyfippus nae den raed van Ap el-
les veeltijds plaghtte richten,ghelijck^f/'f//«infghelijcks het oordeel
van Lyfippus in grooter waerde hield. Praxiteles ghevraeght wefende,
* Mb, feght Plinius * welcke vanjijne marinere wercken hem befi aenftonden, heeft
XXXV. gheandwoordt, dat hy die wercken voor de befle kenrde daer Nicias de handt
Cap. rt. aengbejlaegkenhadde.
4. Staet hier evemvel aen te mercken dat fy haerfelven niette vre-
dehidden metdeKonftenaersalleen, maer fyplaghten oock bovei dien nae eenen grooten toeloop van ervaerene ende onervarene • van nijdighe, gunftigheenonpartijdighebefchouwers hertelick ieverlan- ghen, tcneynde dat haere wercken by alledefe fouder eenigh onder- fcheydmoghtenonderfochtendeghekeurtworden, fiet den jonghen Pro Trna— Plinius Lib. VII. Cap. 17. Men verhaelt, feght Lucianus *, dat Phidiu, ginib. nae dat hy dien vermaerden Iufiter voor £ Eleanenghemaeckt en X eerfte rey fe aen den dagh ghtbraght hadde, achttr de datrc ftoud omte luyfleren W& d' omjlanders in fijn werck prefen en laeckten. Den eenen oordeelde, dat di* neusaltcdhhjoas-yden anderen, datde lenghtedesaeaghefichts'tBeeld t»*f" maeckte; den derden, vondyetanders daer op tefegghen. Soo en kondeti oo'K deft befigbe oordeelers foo haeflniet vertrecken, of Phidias plagbt fijn dev" daedelick toe tejluyten en't werckjnae den fin 'van dengrootjlen hoop te verbe- teren, Het oordeel van fulcl^en tnenigbttdocbthemgheen kjeyne jaeckete■Jij" |
||||
De^ Schildcr-Konfts.' 197
wanthyhet veergbewis hi eld dat het groote ghetal der aenfihoumYS ntodttren-
digblick\meerfien moeft dan Iryalleen, niet teghenfiaende dan het hem met lichtelkk ontv alien \onde mie hywas. Dat nu dcfc treffelicke Meefters aende domme wufte menighte fulcken maght over haere wercken gaevcn, was niet uyt hope van yetfoodaenighen raepaelie te leeren •twelck tot voordeel der gantfcher Konfte in'tghemeyn ftrecken L,b y moghr, JVantdaergheengrooterdwaefheydgevondenwordt, fegbtr«ff«u*, Tuf^ ' dandatmenyet finderlingbs vande ■vergaederingh derghenetverwacht, die c^xi, een by ten unders niet danjleckte vetachtinghe arbeydf-lttyden fijn. En Poly- cletus , ghelijck ons Mlianus * tc kennen gheeft, ghebruyckte eertijds yiit Aell- eenenfeeracrdighenrreckom defe ghemeyne verftanden vandelof- anu.Lib, heydhaeresoordeels krachtgelijckt'overtuyghen, en klaerlickaen XIV. vat. tcwijfen, datdenKonftenaerdie haeren raed inallesbeftaettevol- hift.Cagg. ghcn , fijn werck veel eer verdimmen dan verbeterenfal. Ghelijck dand'oude Konftenaers in'tghene deKonft acngact niet fecr veel nae 't kallen van Ian rap en fijn maet plaghten te vraeghen, foo docht het hun nochtans behoorlick dat fyde waerfchouwinghe van elck by- fonder ambachts-man in dinghen die fijn ambacht betrefFen niet en fou- de verfuymen. Ghelijck ApeUssfijne voltrocken wercken in d' eene ofd' an- dere plaetfe fijnei winckeh flight optefiellen, feghtP/»'»»w *, daerfevan Lib.xxjtv, aUe de voorby-ganghers befchout moghten warden; fio plaght hyflch mede achter Cap, i o.. dejlaende taefereelen te verberghen, en met een w*cl{ere oore om te luyjleren watfauten 'tgbemeyne volck daer in befpeurde; want hy bet voorghemis hield, dat hem den ghemeynen man in'tnaerfligh oordeelen verdo te bovengingh. Men fight oock\_ dat hem eenen fihoenmaecker berifpt heeft , ah hy een rijgh- gat minder in de binnen [tjde des pantojfeh dan in de buytenfijde vend, 't An- deren daeghs beftond fich dien fihoenmaecker daer over te verhejfen, tvant hy bemerckte dat den fynftenaer de faute by hem aengbetvefenverbeterthadde: dies hyflch noch vourdergingh verjlotiten om't eenof'tander ontrent de dije te berifpen : JVaerover <Apellei onverduldigh wordende , hem aenghefytheeft, dat den fihoenmaecker niet voorder danjijnen leeft behoorde te gaen : 't Welck naederhand een gbemeynfpreeckwoordgheworden is. Cap. XIII.
NV kornen wy tot de alghcmeyne gheruftigheyd van vreedfaeme
bloeyende tijden, als wefende een van de voornaetnfte middelen. waer door defe Konften eertijds dapper ghevoordert fijn gheweett; want hct immers feker gaet dat des naeryversluft> deeerfucht.de forghvuldighcnaerftigheyd, en andere middelen meer, defe rVonftea * B b iij gantfeh |
||||
■--■ ■ ■— -- ~™ ■ ".......
|
|||||||
"* ,|.1'1:^
|
|||||||
198 TweedeBoeek
gantfchgheea voordeel fouden hebben toegcbraght, tenwaerfaee-
ke datfe de voorfpoedighe onbekommertheyd van een vafte ende on-
ghemoeyde vredc ontmoetet haddcn. Soo en is dan dit onfe meynin-
ghe niet datd'alghemeyne gheluckfaeligheyd van een voorfpoedighe
eeuwe daer in voornaemelick beftond, datde verftandenvand'oude
Konftenaers onghelijck beter waeien dan d' aller beftc verftanden on-
fer huydenf-daeghicher Meefters. 'tlswel waer datcenigheoude
fchrijvers dit ituck foo fchijnen te verftaen ; Daer en isgheen twijffel aett,
■n • » feght Seneca *,ofdewereldheeft beter dtnghen voord- gbebragbt, eerfever-
^ ' wordtnen f cenemael veroudert was : Soo hadden oockdie mannen eenen
gantfih verhevtn gheeji, dewelckj veifch van de Goden afkomjiigh tvaeren,
Sidonius Apollinaris itelt het noch lcherter , Den bejtierer der euteen hetft
d'oude tijden meefi van alien met eenfekerc kracht der J^onjlen beghiftigbt,
Lib. viii, feght hy *, welcke kracht door den ouderdom dei afgaenden w.erelds als in baer
Epiit,6. veraerdendefaed uytghemerg'ielt Jijnde nu tcr u~d gaer weynigo en dat maer
in weynighe voord-brenght 't tvelcll verwonderens en verhaelens waerdjchijnt
tewefen. Defewoorden van Seneca ende Sidonius, bjn om de vvaer-
heyd te fegghen, al te (cherp en nerghens anderstoe nut dan om
d'aenkomelinghent'cenemael van'tvolghcn der ouder Meeitersaf
te fchricken. 't Segghen des Ityodifcben Ambafiadeurs dunckt ons
mm partijdiii en meer trooltelick te liju ; Wy hebben ons verfteutet, fegt
Apud Li— dien moed'.ghen ghefante*,eenengantjch !ujfeltc;.eri Jhijd vandeughden
\iuni JL,ib, ln allerhande goede Konjlen met onfe voor- ottuers aentevarlghen. Den jotl-
sxxvii. ab gnen pitniusen fchroomt fichmet even foo veel , oi lie er meer te
*L'b* VI fegghen;Ickjlelletnyfehenonder'tghetalderg!.e)ier, Ughthy *,died'ou-
Epift.'n.' de ingrooter tvaerdebouden , evenwel enkania dehi^deKjdaegfiheverjhn-
den niet verachten , als eeni/he plaghten te doen. Want de naiuyre en ts im-
nters noch foo feerniet afgbement ende uytjsetecrt, datfe niet maghtighfiude
fijn yet pr:jfwairdiths voord te bren.hen, liet Tacitus Lib III Annal. Cap. <j}.
ZaBantms de Ori^me errorts. Cap. 8. Galenus in opufculo Quod optimum me-
dicum ettamphtlofopbum ejje oporteat. Anderc au heuien gaen verder.,
wanneer fy naemelick dit Ichaedelicke ghevotlen van de dorreon-
vruchtbaerbeyd onier eeuwen met ailecti tight ripreken .maeraibey-
den boven dien de rechte reden voor te (tell, n hoe het bykomr dat iich
veele menfchen foo lichtelick met hetfelvigre laeten itmemen. De
* Auflor quaedwithghcyd onjergkebreckeltcker,naturebrenght tepajfe, (eghr eenen*,
dialogi 4* datwy. t ghene tanghe ghepajfeert is alti/d ingrttter xcaerde houden, [belijCk
caufliscorr Wy:t ghene teghenwoordigh is ghemeyilick plaghten te verwalghen Felleiits
tloqu. patentdus fpreeckt noch duydelick^r ; 'tis den menf hen aengheboren,
v l^'b (j' feght hy *, dat fy m in tvercks maecken van'tgheneJy voor haere ooghtn aen-
..tuli, ' ' f<hott"
|
|||||||
DesSchilder-Konfts: 5>5>1
fihouwen, dan'lghene hun meter alleen door't boorenfegghen aengbtbroght
$t>crdt. Wy pi tghten de tegbenreoordigbe dinghen met een fekere afgunjtig'
heyd, devoorleden dtnghen met eenfinderlinghe eerbiedigheyd te bejegenen:
d' eerfte fchjnenons ovcrlajiigh tefijn, waer ah' wy ghelooven datd andere
totonsbeter bericht dienen• Ghelijckwy hetdan op goeden grond daer
voor houden dat ons d'oude tijden in veritand niet tebovenginghen.,
foo moeten wy doch evenvve! bekennen dat die he'dachtighe dappere
eeuwedcughden-rijcker (ijnde dan die ons verbaitaerde wangheflacht,
mcteenen oockmeer wercksghemaeckt heeft van dea loon der deug-
den ;Gewi0ehck, feght Plinius *,onfe flaphertighe traegheyd heeft den on- L'b *x*V.
dergangk defer Kjmften veroorfaeckt. Wy verfuymend'afbeeldinghen ov/?rCaP'i«
lichaernen, om dat wy onsghemoed van de verbeeldinghe der deughden ontbloot
vtnden.
2, Wy verftaen dan door den alghrmeynen welftand der tijden an-
ders niet dan een fekere diepe vrede-ru(t, died'oude Konftcnaers in lbdaenighe tijden ghenoten, als de Konfte allermeeft toenam. Den bay is een bequaeme voedjler-moeder van goede l^onjlen, feght Caffwdo- rus variarumlib.i-Solinusfprekende van de vreedfaeme regheringhe des Keyfers Augufti,Dit fchijnt den eenigen tijdgbeweepte /j/w.. feght hy*, Cap.i iOMr in de waeptnenflille ftonden en de verflavden dapper bejigh waerenyvant bet hun onbehoorlick\docht dat allerley deughdelkke wercken ghedueretide defen Jlilleftandderwaepenenjoudenachterb/yven, De noods-praeme daer in verfcheyden Koningh-rijcken ende Republijcken als door eenonver- mijdelicke beunveranderingh vervallen , plaght in ons de ftandvaftig- - heyd onfes ghemoeds t'eenemael t'ontftellen door vvelckedele Kon- ften worden opgheholpen. Het en is niet moghelick dat eenighe fterffelicke menlchen haer voornemen volftandighlick foudenvolgen, wanneer fy haer felven rondom met allerley iampfpoedigheyd ende verdriet befet vindendenoch met een fwaerder vreefe van't ghene hun over't hoofd hangkt bevanghen fijn. Verflaegheneherten , feght Ovi- < dius *, worden haer voorberaed eerji van alien qttijt $0plaght ons oock defin- £,{, jy, ^e : .• wackeregauwigheyd onfesghemoedsdaedelick te begheven ,Jbo haefl als ons de Ponto, behulpmiddelenbenomenfijn, De wenfchelicke gheruftheyd daerente- Elegit* ghrn van ghemackelicke ende onverfeerde tijden plaght den naeryver niett'faemend'eerfuchtinonfe herten wonderlick opte koefteren; De eergierigheyd, midfgaeders oock\dtn deughdenfttijd,fijnbeweghinghen der- * voorfpoedightrmenfeherf, feght Tacitus Annal.XV- Cap.if. Dewoor- - . , den van Diod, Siculus fijn aenmerckeus waerd; Den veldtocht dien Xerxes ft"(-J^0 wrtijdsinGriecken-landdede, feghthy*, heeft alledeGrieclfchevolckeren jnitioli*. - eentn byftergrootenfihritkjunghejaeght, tpantjywelghenoegh verjionden dat briDno-- >- bet d*,claai,. <»
|
||||
xoo TweedeBoeck
|
|||||
het om hacre wljheyt te doen was. <AU dan defe oorloghe buy ten de Vermel-'
tsngbevan allemenfchen eengoede uytLcmfte kreegh , Joo tfi dat de Giicckfche
volck/ren met alleen haere ir^heyd behouden ende eenen funderlinghen tof'ver-
toorven bebben, maer alle de byfondere fiedenfijn injghelijcksjooJckatrijcl^ ghe-
toorden , dat fich ieder een overfidcken veranderinoh niet te onreclt verwon-
derde ;ghemerckt bet land vvftiibjaeren naedieu tijd tvotidcrbaerlick, bloeyde-%
joo dat allerhandegoede Kptiften in die welghejie/derijeke eei we daffertoenae-
*nert;en vele treffelicke f^pnfienaers, onderwelae Phidias eenvan devoor-
naemjle was, hebben dej'elviibe eeutve tot neck toevemaureti gttnaecht. St?,et
occkalhieraen te merckendat het tot dcfe aigbemeyne gheluckiae-
ligheyd det tijden behoort, wannecr dcKui fteraersin hereeneofhet
andere land quaelick ghehandelt fjnde, h?cre woenplaetfe in het
midden van een vernuftigh ende leerfacm volck nemen ; JUerhandt
SnbnnCJn j^nfim ende wetenfchaffen fijn vernieuwt gbeworden , feght ^4tbemus *,.
q n ■ ah denfevenften Hpningb Pto!om<eus, die cpjeetgoedengrondvan de Alexan-
Dcirnolop drijnfiheinwoonden Cacergetesghtnaemtwwd.bet offerjie^bebied tn Afyyp-
* tenvoerde. Want als dejen i\pnir,gh vele ingbefetene door degantfihejladl
embrogbt, en vele aenfienlicke Manncndie metJijnen Breeder ofgbcgroeyt iwt-
ren veibande,foo ifi dat gantjchefieden ende eylanden met Letter-kpnfienaers,
Pbilofofhen, Landmeters,MufKantin, Schildert, Schoolmeejlers, Medecipen,
en andere Konfienaers meer vervult fijnght weefi-.deje Ballwgbcn hehben nae-
derhandeengrootementghtevanfraeyeMannen voordgbebragi.t, vermids fy>
tmhaeren kofi te trinnen, ghedwongben wderen andere teender wijftn in bet
ghenefyghileert hadden.
Cap. XIV.
DE byfondere foituyneder Konftenaercn dient eyndelicktot be-
fluyr van her ghene w y tot ncch toe gefeyt hebben; aengefcn tie vaerdighe toegheneyghrheyd ©nler Konft-lievende nature,de foigh- v uldigheyi van goede Oudeis en trouwv Meefters, de vreefe van ftrenghe wetten, des caeryvers luft.de cenvoudigheyt en foetigbeyd ' ;*- delerK.onft.en, als oock alle d' andere vooigaendc u iddelen fonder de byfondere fruyne der Konftenaeren feer we\nicb vermoghef' Dientonderentuflchenaenghemerckt, dat v\y alhkr met en fpreken van dat blindt ghevai stwelck den Hond van Frotogenesen 't Faerd van JNealces door 'tbehulp van een onverduldighe korfelhevdvolmaeckt heeft , maer van die fortnyne , de we'ckedenKonftenaerals ha«* eenigh dierbaer troctcl-kind gunftighlick cmhelft en by dei hand
neemt
|
|||||
DcsSchilder-Konfts. *ox\
neeait, omhem indekenniffevangroote Koninghen en aaaghtighe
Prirjcen tc brcnghen. Daeris dapper nctltacnghcleghen, in mat tijden de
deughdvan jeia eenverfchijnt, feght den ouden Vilnius Lib, VHnat.hift*
Cap. 28. Daer en witrd noyt fuk\en overilteghtr gbevondtn, lcght den
jonghen Plimus *, dat by daede-lick finder de heipevan etn btquaeme materie, »Lib.vf.
vaneengoedejideghetbeyd, vaneemngunjlightn aenleyderen v*ord-kruyer^i&tt^.
konde upnmnten, fiet Lutanvs tarm, ad Ptjonem. Aihoewel het dan
blijckeJickisdatde bylondere FortOyne der Konltenaeren eenfon-
deilmghe gn«wight<heeft., aoihtans rooghenwyniet dencken dat de
gantkhc Fame der Konftcnaeren maer alieen aen deFoituyne hangt;
Vvant het immers vcrey fcht wordt dat fich den Konttenaer door'tcene
of'( afcdete werck foude bekent maecken, eer hy de goedegunfte
van d' alkr gheringhfte Liefhebbers kan verwerven. De Ghiet-konjle-
naers enworden nietgheooraielt, feght Socrates * ,nae't ghene fy van fc*«'*Ai>udX«%
felvenwijd-tTiondighlick\beJ.aentereemen; maer alswy vernemen dafyeman noph.Lib,
fiinc veorighefiatuen welgbewrocht hetft, danbegbinnen wy eerjl tegheltoven iij Apomo.
dat hyfich infghelijckj tn d'andereweljalquijten. Corn. Celfus dringht me-
de hicr op aen; Dit fijnetygkent Schtldetjewcnfiht welgetrocken tehebbent
feght hy *, plaght nae eenettteefaerfochten kpnjlenaerim tcjitn. ¥j„ Cpitlo-
z. Watnud'ongelijckhcyd van defe byfondere Fortuyne belangr., laad.C.
defelvighe wordt maer alleen in foedaei.ighe Konftcnaers ghefpeuft lulium die malckande en in defe Ko ften niet veele ontloopen. De woor- CaHiftum, den van Vttruvius fijnaeiimercl-ens waerd,- AlhottfeideKonjlenaersgrv- te dinghen betaven, leght hy *, ntchtans kpttnen fi door den gantfihen ernji ^ x[tm haeres arbeyds fooveelenitt verwerven 3 dawtn bun gbeloof foude gbeten in tl0neL,b"j 'tgacne fybtitr fetvm endertmnden. 7 Ltopt hunal tegben, indienfy met «r«nii ghelds gherioeib ntbben om d' atifnteyt der Konfte nae bebvoren te'hand-baeven, indtenfy doord oudbtyd haerer tvirxkeliinde ktimiffemet engheraeekcnjndten Jydegbimeynegunjiederten , ir,dienfjbaer\eiven met fcaoon fratten niet en met en re bthdpcn* Die wordt meeji van alien in £ oude Ghiet-kmjlenaers ende Schslders aenghttnerckt, overbids men in defeht^he bevtndt, dat die- ghene maer alleeneeneeuwigbefamelerkjreglen , dewetcke door degunjic van maghtighe Laud-vooghden engkeweJdige RepubhjCken aengenomen endevoord- gbekjuyt~mierden, om datfe de recbte merek-teyonnen van een groutfibe ende J(onji. tvaerdtghe acnfiemickbeyd betoonden ^alsiVyron, Polycletus, Phidias, lyfippus* en andere die eenen giooten nacm door de A**Jl bequaemen : Want deft, gheLckJyvoer gheweldfghe Rcpubltjcken, Kpningben, ofte cock\voor cent* gbe Edele tnannen wrochten , fio vertvorven Jy een greot en goed gherucht, d Andere daerenieghen, die-met even foo^rcoten atbeyd, ^enniffe ende ver- wfi niet mmtrefjeltckeiperckenvoorgkt-ringhe ende J.cmeynef erjooncnghe- Cc mattkt
|
||||
202? Twe6dc Boecfc des Schilder-Konfts?
tnae:kthebbeny bleven ongheacbt, om dat.hethm aen de byfindere Fortuym
endenirt aen denaerfligbeydvan eenghejtaedigheKonfi-otffeningh ontbrackj, als Hellas Athenienfis, Cbion Corinthius ,Myagrus Phocteus, Pharax Bfhefmr, S.edas By^antius, en andere meer. Ditfilvighe is oock veele Schilders iveder- vaeren ;als Ariftomenes Thafius, Policies Atramitenus, Nicomacbus, en verfibeyden andere. Want alhoewelbet bun aen naerjtigheyd, verntift, en Kpnft.qeffeninghnietenfihorte, nochtans bleven Jy verdonckert, en war- den altijd door haere armoede, ramf-fipoed, en door d' een fijdtghe gttnfie van eenen hoop parijjdighe oordeekrs in haere achtbaerheyd verkort tpanneerjy met *Lib, eenighe andexe Konftenaers denfirijd aenvinghen, Plinius * veihaelt dat sxxiv Telephones Phoc<eus onbekendt ende onberuchc bleef, om dathyfichin Cap,8 een flechce ende onvermaerdcwoonplaecfe onthield. Denlelvigen antheur verhaelt mede in een andere plaetfe datvecle overtreffelicke wercken van Scopus, die cenighe andere ftadeenfonderlinghcieiaet .''.'. foucien hebben toeghebragh:, te Roomen onbcmerckc bleven -, d' on- tallicke memghte van foo veele en foo gantfch uytnemende wercken die in de fclvighe ftad te fien waeren, broght te paife dat dien Konfte- . naernaulicksghemeldcwietd. Veler Konftenaerenfame light verdonckert, Lib.xxxvi. fcght hy wederom *, foo tvordtoock eenighervernaemthe^ddoor 'tgrootege- P' *' talvan andere Meefters t' onder-ghehouden , ghemerckt een alleen niet magh- tigh is alls d' eere totficb tetrecken, en fio veele konnen tegbdyck niet ghe- ., naemt tvorden+ }. Dewijl het dan feker gaet dat veele Konftenaers niet foo feerin
haere Konft als in haere byfondere Fortuyne van d' andere groote Meefters verfchillen, foo is het daer uyt lichtelick af te nemen datmen welecryan veele dapperctmnnen door een verkeertvoor-oordeelmin wercksghemaecktheeft dan fy verdienden , en dat andere redelicke Konftenaers daerenteghen door een al te gunftighen voor-oordeel . boven haere verdienften verheven wierden, Hetghemeyne volckheeftiit ProRofcio fegjjt Cicero*, dat het veele dinghennae't ghemeyne gbevtelen oordeelt,mey- °' nighsnae de maerheydder dingben fielver, tietJElian.var.hiJt. Lib.I.Caf. 24. De wercken van %ettxis, Pofycletus.cn Phidias, wierden in meerder achtinghe ghehouden, omdatal de wereld met een feer groot ghe- voelen vandefe Konftenaers ingenomen was ,fiet MaximusTyriusDif' Sympos. fir tat, xxxix, '* Ghene toy fien endegevoelen,. feght Plutarchus *J>eeft n*et probl.Lib, ait-^defelvighekrachtinonsgbemoed,als het niet verghefelfihapt is meteettghe- V- <{uxu. 1, wjjj-e 0hinie dat den Kgnftenaerfijn toerck wel en naerfti^lick\voltrocken heefit fiet Plutarchui inde voornoemde plaetfe; want hy daer, onder vele an- dere dinghen die tot defe teghenwoordighe verhandelingh dienftig W' een koddigh verhael mackt van Parmenos verckiken. |
|||
203
HET DERDE BOECK>
Denlnhoudt.
WYhebbentot noch toe aenghewefen hoe
onfe aengheboren toe-gheneyghtheyd om alles nae te boetfen door het toedoen van een welgheoeffende fantafie eerftgacnde ghemaeckt wierd, als oock hoefc daer nae door verfcheyden an- dere midcieten mceren meer ghevoordert ende op- gheque^ckr is gheweeft 5 ftaet ons nu in dit ons derde Boeckteverhandelen, door watmiddel defe nature- lickcvolgh-luft naebehoorenopgheweckt endeop- gekoeftert wefbnde, het rechte fatfoen van ecn gron- digh/hck yoJmaec'ktt Kon,ilc ghekreghen hceft, Soo nam eu daft "dt'r'oiidc Meefters dcfe vijf hoof d-ftucken in haere Schilderyen op'taller naufie waer. L Den Uiftorifchen inhoud, die yecffijids d' 1/wentfg ofte oock 'targuwem ghenaernt wordt. II. De gheUjck-niaetig- heydjjdienlen dbprgaens ^cn^de" Pro^ie9^mmetm} firialoUe^t^ ]h4m'o0e noe'rnt* 111, D$y ewe ofte't Cb- Icvfrv^ett'facetinplaghten fy' tlichtetv f^haduwe, als WtixfcmftiMeniaajftt^j$K naukeurighlick t' on- derfche]?def). JV£ 6et J;even;'twelck in, fjftfc en M| betagtVofte (ohi dftiydelicker te fprc'keh) m de r- Cc lj bequame |
||||
204
bequacmeatbeeldinghedereyglienfchappcndiemen-
in deonroercndedingHenvcrneemt, als oock indc levendighe uytdruckinghc dcr bcweghingen dicmen in d& soerende dlnghen foeurt, wanneer defelvighe yettnicrckiliclls doenoflijd^n, V. Dekhlckinghe,die menghemeynlick dc Bifpcfitie oftc Ordinantie plaght te hecten* De viereerftehoofd-ftucken wierdenfo wcl in d' enckele Sthilderye van een figure wacr gheno- men, als in deveelvoudigheSchilderye dieuytvele figurer* beftond : Dc Difpojitie daerenteghcfrplaght aUeimeeftlnde vcelvoudighe Schilderyen plaets te hebben % acnghefien veeltende verfcheydenefiguren die hobbel tobbelin eenftuck achtelooflick opghe- hoopt wotden> and'ers niet en fchijrten te wefen dan een. donckere doode verwarringhe van cttelicke quaelickover-een-ftemnTei>de dingendielicht noch leven in fich hebben, tot datfd door dafchicRingh' Konft inhaerc-rechteplaetfebequaemelickendeor- dentelick gheftelt fijjv Alhoewel wy net ovcrfulcks met groot recht daer voor houden dat d' oude Mee- fters de volmaecktheyd haerer Konftein, defe vitf
hoofd-ftucken voornaemelick fochten,noehtans ftaet ons. bier met ecnen oock aen te mercken, dat fy dc volkomenheyd haeres wercks niet foo feer en ftelden in't bertaorlicke ghebruyck van clckbyfondre hoofd- ftuck, als welin een fekere foorte van bevalligheyd die uyt de fchickelicke gbevoeghfaemheyd van clciS hpofd-ftuck inhetbyfondef, en uyt d'onderbnghe oyer eendraeghinghe vanalle defe hoofd-ftuckenin |fghcmcyi|
|
|||||
*
|
|||||
'tghemeyn plaght te vloeycri. Dieshebbeni wy hec
oock hooghnoodich gheacht den rechten aerd en d'eyghenfchappen van deefe bevalligheyd (die veel« tijd>degrade derSchilderyen ghenaemtwordt) een weynigh tc doorgronden; te meer; overmids het va(fc gaetdat nieman maghtigh is de wercken van groote Meefters recht wel te befichtighen, fonder de gron- dighe kennifle van dc voorghemeldegratie gueb<£ valligheyd. |
|||||||
SI«i
|
sm
|
||||||
2c6 DetdeBoeck.
|
||||||||||||||||||||||||
Cap. I.
EN Hiftorifchen ofte den fede-vor- mendeninhoudderSchilderyen, diemenef Irrven-
tie noemt, wordt hier met recht in d' eerfte plaetfe
ghefteltj Aenghefiennieman , ofhyfihoqn allerleyver-
|
||||||||||||||||||||||||
»lpi8,lxxi
|
tpenbyderhandheeft , feght Seneca *, een ghelijckeniffi
|
|||||||||||||||||||||||
Van tiytdrucken ;'t enjyjaecke dat by van te vooren type-
licl^ overlegghe mat hy meynt te fchilderen^ Het is even-
tens h$e de windwaeyt, alsmen noch niet befloten heeft teat baeven te befeylen,
JEengoed Schutter moetfichfehen ten fel(ere Doel-pitwevoorftellen, om fijnen
Fiji met een wajle ghewijje hand nae 't voorgbejielde merely te bejlieren,
't Ghene den Konftenaer meynt te bearbeyden , moet overal met een
rechtlinnighe jTwiw»r*edoar-reghene, endein maniere vanfprcken, ge-
|
||||||||||||||||||||||||
*Apud
Quintil Lib.iv. Cap.i, • Apud
|
lardeert lijn. H«/»oi?<,nac'tfeggenvan;^e»o*, met eenengoeden fin , ah
met een bequaeme verwe, eenpaerijilick overghoten ende doorweyckjjijn. Dc
woorden van Socrates lijn ovcrfulcks aenmerckens waerd ; Alhoeweleen
ghefibilderde waeben-wftmge ghenoeghfaeme vermaeckelickbeyd in fich heeft,
feght hy *,nochtans isfe nerJbens toe nut. .Aufonius betuyght even het
|
|||||||||||||||||||||||
Stobaeum felvighe van een ghefchdderde nevel-mift; 't Vermaeck van een ghefchil-
Seim.De derdenevel, feght hy *, ■verdwijnt met hec gheficht, Doch dit ismaer al-
|
||||||||||||||||||||||||
Adulatio
nc |
||||||||||||||||||||||||
leen van die tafereelen te verftaen, daer in ons de bloote ghelijekenifle
|
||||||||||||||||||||||||
van een miftigh? Iocht wordt voorghedraeghen ; want als ons in de
*Epift.xvij felvighe mift eenighe andere figuerenwordenafghebeeldet, foo kan
het feer wel ghefchieden dat fulcke Schilderyen, van weghen den
rijekenfindie daer invervat is* nictt'eenemael vruchteloos en fijn.
|
||||||||||||||||||||||||
*Edyliio
vf.
|
Dus is het dat ons den felvighen/4R/b«»K; in een andere plaetfe* den
inhoudvancen gheeftigh ftuck beichriift, waerin den vernuftighen
|
|||||||||||||||||||||||
Schilderdelommerachtighe nevel-nacht van'tonder-aerdfche rijck
door een dicke mift afghebeeidet hebbende, met eenen oock voorftelt
hoedebleeckefchimmen -an Hero, Sappho, Pajiphae, Pb<edra, Ariadne,
Dido, en andere oude rampfpoedighe Heldinnen meer, den Minne-
god aldaertekeer ginghen; want fy hem foo haeftnieten haddenbe-
ipiedt, of fy vieien eendraghtichlick op hem aen, hem naecenvin-
nighe ende onghenaedighe mifnandelingh onbarmhertighlick ophan-
ghende, liet de befchrijvinghe van dit tafereel in Aufcnms felver.
Soomoetlich daneengoed Konltenaer eerft van alien voorftellen^
wathy meynt nae re boetfen; i welckherruindien hyniet t'eenemael fjMtfr^erbeeldenskrachtfeesq^ir^s, in fulcken oneyndelicken me- |
||||||||||||||||||||||||
pesSchilder-Konfts» 107
nighte van foo veele ende verfcheydene dinghen niet fwaer vallen falj
jawy hebben veel eer re vreefen dat hyfich met fodaenigheiv over vloed van gantfch waerdighe ende overtrerTelicke dinghen foo dapper lal bevindenovervallentefijn^dathy nietweten fal waerhybeft de hand aenbehoordeteflaen. Keur baertanghft. Onderentuffchengaetdit* Lib, Ids oock feker'twelck Cicero ieght; Daer en is niet ter teereld, feghthy*, lfatd«o» '* wdcl{ onsghemoeddoor de bedenckens kjacht niet enfchijnt tekonnen affchil- nir deren. Sea feght mede een anderoudautheur *, Onfigbedachten fijn mightigh eengheheeleland-ftreke tebegrijpenyen datrindeghejlaltevan d'eene *'iutor. of J' andere plaetfenae hueren eyghenen luft te betverpen ende of te maecken. ^tx^nn Maximus Tyrius kotnt war naerder, als hy ftaende houdt*, dat ons Lib. iij! ghemoed ^'i»fle»»V als haereyghen ende van felfs aengheboren goed befit ende omdraeghc. Alhoevvel nu alle menfchen, voorfooveelfe XXxvHi haerevijffinnen en't ghemeyne vernufcniet en derven, bcquaem fijn 't eene oft andere't inventeeren ofte uyttevinden, foo plaghten die- ghene ntfchtans in haere Inventien uyt te muyten , dewelcke redelick wel gheftudeert hebben. Men vindtgheen vruchtbaerer verjlanden, fsgh^. Cicero *, dan die vol fijn van allerbandc tvetenfihappen ende kennijji. tfa Btuto, Z. Ghelijck dan een gheleerd ende vernuftigh Konftenacr vaerdig-
lick plaght uyt te vinden wat verdient ghefchildert te worden.foo plagt by met eenen oockfijne eyghens krachten voorfichtighlick t' overwe- ghen, ofhy naemelickmaghtigh isuyt tevoeren'tghenehy ter hand treckt. Neemteen materie, feght Honwia* *, die met uwe krachten over- #jn ^t{C, een komt; laet oock uwe fchouderen van langber hand beproeven matje magtig fijn tedraeghenofte niet, Diefich injijnen keur niet en vergrijpt, bet en fa.1 hem nimmermeer aen uytdruckelickheyd ende aen duydelick\heyd van een klaer- fchijnende ordre ontbreken. Marttalis beveftight even het felvighe j Die fijnenlajlvan te vooren overweegbt, feghthy *, is heft maghtigh tedrae- ., ghenwuthemwordt opgheleyt. P/wiw ftelt ons'texempel van Pattfiai,* '™-xu-
tot bewijs van't ghene wy alhier ghefeyt hebben, voor ooghen ; want aP'S18™* als defen vermaerden Konftenaer op fich nam de ibefpiaenfibe mueren, * die Pofygnotus weleer befchildert hadde, te vermaecken ■ foo wierd hy in verghelijckinghe met Polygnotkj gbeoordeelt nerghens nae by hem te komenjovermids hy den ftrijd met fulcken Meefter had aenghevan- |
||||||||
f.
|
enin een foorte van wcrck daer in hynieis tcwel bedreven Icheen te
|
|||||||
ljfl.of't welckten minften met (ijne natureniets te wel over een quam.
fiet Plin.XXXV. 11. Daer is noch, benevens defe bedachtfaeme voorfichtigheyd, een andere noodlaeckelicke leffe, die wyontrent het ftuck van d'ln-ventie hebben waerte nemen : Hetjiaetonstoejegt TulliHt *,Jbdaenighe dinghen in hanim te nemen, dewelcke, ofte uytnemende fijn iflnBtuot
|
||||||||
ao8 Des Schildcr-KonftsI
fijnvan weghen hdertgrootheyd, ofte«enmtrckflick v«n tetghtn bitfe mini'
vtgbeyd,ofte eockfondtrbaer in haeren tyghenen aerd : Want mat degberin-
gbe, gbewoonlicke, tftt otck de ghemeyne dinghen bekn^bt, deJihigBcftbtj-
nen gantfcbgbeenen (ofende verwonderinghe te vtrdtcne*. Vytuenitudc
'Infane Srootcdinghen wordcn hier ind ceitteplaetfeghefielt; Hctgaetim-
eviico mersvaji, lejiht Naxarms*,d«tdedtugbdhaerfehtu-mterofmm, nuedcn
Conftarti <>/c^ Att voorvaUehder dinghen plaght ofte trcckcn. Cbcluekfemet kleynt
no Aug, jatckenflappelickenbynaeforgbelocj7icktetrerckg*ettfioplagbtjc eenredcltcke
difto. tvackcrheydtntrent midden-nntettghe dmgbttt tetb< bruykm; wanneerfe daer-
tnteghen yet groots heeft teverncbten , dan is dat haert'n trnft naedeghele-
ghenhtyd des wenks grooter en groottr wordt. tn-et n>edc ftcmt noch ce«
neri andcren oudcn autheur feer wel over ecn -Hetgaetmet de Koiji toe,
Alitordia. feght hy *. evenahhelmet devlarnmepU^bt tedoen , detvelckf iota^htnoeg-
•logi de fietnefioffe Jbevoedt wordt, gbetyckfedoor de^bejiacdighe bett>e$}]i»gke wordt
Cauilscot- ,hghett>eekt, endoortbernen mter en meer epblaeckt. Di kracht cnfes ver-
Cao^"^1^""''ffr*^t injgbelijcks oockmet degroote der dinghen ; fee u bet medeonme-
t7, ghelick datyttnan eenwijdrttchtighen treffelick werckfoude naecken , finder
eerft een waerdighe materieghevonden te bebben. Dit was de reden wacr»
em der*plulofophc Anjioteles nict op en hield den Schildet Pretogcnet
aen te inacnen dat hy de daedcn des grooren Alexanders foude afmae-
len ,• ttn aenpett van d' eettwigh-duyrigbe Fanndejer dinghen , feghi Plimot
XXXV. 10. iyJippHs heeft oock't leven van Mexavder in veele ende
vcrfchcydene wercken voorgheftelt, van fijne kindfcheyd afbeghin-
nende. Plin. XXXW.,8. Pol^damas Scotujftus, een wijd-beroemd
kamp-*echter,gingalle fijne tijdghenootei. mlijf lenghde en fterck-
te verdete boven; ieodar hy in fijne jeughdeenenvreelelick uoeden-
den Leeuvve fonder't behulp van cenighe waepenen h«eft omgebragt;
als hynaemaels cenengeueldighen Sitier uyt'her. midden derkudden
by't achterfte been aen greep , fou hi eld hyhemfoovaftftaende.dat
defen dapperen Sticr nae vech' ghew elds en teghen fpertelens fkh uyi
fijne hand niet en konde ontdraeyen fonder de klauwe des aenghegre-
pen voets in den loop te laeten blijven. Men feght oock dat defen fcl-
vighen Pelydamas eencn loopenden waeghen met eene hand teghen*
hield . fonderdatden voerman met allefijnfiaencn fmijtinde magbt
had fijne Paerden verdcr aen tedriJTen. Zyjippus heeft hem een beeid
onderd'andeieO/'wfj/c^ftatuenopgherecht, delof ti;tels van 0c-
ken onghehoordc ftercktc daer by voeghende, fiet Paufmas Lib VI.
Watdedinghen belanght die vanweghen haere feldfaeme nieu^ig-
heydaenmcickelickfijn, Pompeius heeft fijne fchou-plaerfe met fulc-
ken flagh van Beelden foccken op te prortckeu, fiet Vtin. n«t. bifi
Lib
|
||||
Des'Schilder-Konfts.' 209
Lib. VII. Cap. 3, Soodiencn wyoock wel te Iettenop'tgbene den
felvighen autheurdaer by vocghc; DengrootenPompeius, feght hy,heeft inJijnefchou-plaetfeJbodaenigbeJieelden opgherecbt, die een wonderlieke fame hadden ende overjulckj vaa groote Konftenaers met meetder arbeydbemrocht waeren. Dinghen die in haeren cyghenen a«rd fonderbaer en dief- halven aenmerefcens waerdigh fijn, waeren afgbebeeldet in die feven en twintich tafereelen dewelcke Forres uy t Minervas Tempel wech ghe- voert heeft; De Contrefeytfilt van verfiheyden Siciliaettfcbe K$ninghen ende Tyrannen waeren duet in nae'tleven voorghefielt feght Tullitts *,fro datfe »Lib. IV. d'aenfihouwers nietalleen vermaecktcnvan megbende Schilder-Kgnftdiedaer inV«r«m•' in ghefpeurt wierd., maer oock van weghen de gbedachteniffe dir perfionenfel- ver en d' erkentenijje haerer trorittn. Docb hier ghefchiedr net menigh- mael dat ons in defe Schilderye van treftelicke manuen een vaerdighe Jwwafiewordt aenghebodenuytyctwat'twelckfy wel oytghefeytof- teghedaen hebben. Soo heeft Galaton den artlch*dichter Humerus in *t midden van de gantfche bende der naekomftigher Poeten ghe- fchildcrt, dewelcke met een onverfaetighe ghierigheyd de fuyvere water beken die uyt fijnen mond voord-quamen om ftrijd op-florpten., fiet [EHanus var.htJi.Xlll. 22. Alhoewel het kennelick ghenoegh was dat den vermaerden Veld-heere Timotheus groote faeckeu voor de Republijcke van i4*fceH«j.baduytghevoert, nochtans wilde hy niet lijden datmen hem den lof defer daden t' eenemael fbudc toefchrij ven, fegghende, dat de Fortune daer in oock een hand hadde. Daerom , hebben hem de voerloofe verftanden der ipijtiglick fchimpighcr Kon- ftcnaeren ghefchildert als ligghende in fijne tentemet eenendiepen flaep bevanghen, ter wi'le datde Fortune aen'thoofd-eynde fijner koetfe groote en maghtige fteden met een (ley p-net t'hemwaerd trock, CittJEIianuJvar.hiJl. lib. XIII. Cap,*$.SttyAas. Sth»l. in PlutumArt* flopbanis. Nae dat den verfchrickelicken dwinghelandv4«;7<idevolck-rijckc
■ftad Milanen overvveldight hadde , Too is hem oivder andere dinghen een tafereel ter hand ghekotnen, in'twelcke de Rpomfche Koninghen op haere goude pracht-ftoelen Gttende het Sihythifibe-volck met dc voct vertraden , alswefende t'eenemael verbroken endeoverheert : Dit docht hem onverdraeghlijck re fijn : Daerom fondhyftaens voets aen alle kanten uyt, om dien Konftcnaer te vinden, die fvlcks hadde afghemaelt. Den armen bloed wierd daedelick voor den Koningh ghebraghtj nietbeterwetendc ofmenfoude hern'tlevenopftaende. voetbenemen : Maer Attiia oordeelde beteengenoegfaeme wraec- ke te fijn, dat den Schildcr fijn werckfoude verandeten, gaet hentfi. D d ieght
|
||||
Berde Boedc
|
|||||||
210
|
|||||||
leghthy, ftefc my op denTKoninghlidcen ftoel, en maeekt datde
Rpomfcfa Koninghcn gheheele facksnvol van goudop haere fchouders laeden en .voor mijne voeten oodmoedigMek uytftoften, Iht Stydm, 3. Gbelijck da>n indeSchilderyen vandefenilaghalti;deenfekere foorte vauHiftorie^tot bchuiponferInveittie, tevindenis; foeplagtn . ons 'c aeneen hangheijde vervolgh der wa«rachtigher Hiftofien en vei- fierderfobulenaliertoeefteeagh«noeghfaemeen gantfchrij€ke ftoffe aen,ce>bieden. Wyhebben'fteehrsgoedeachtinghedaeroptenemen, dat onfe Inyentie nietal tefchrael enal tedorreeivfy; rnaer liever,dat- feovervloeye , en fich verder uytfpreye , dan de teghenwoerdighc ghelegbentheydder voorgheftel'der verhandelinghe fchijnt re verey- fdien .• Ten eynde dat ons werck-tochtigli ghemocd, een ganrfch luyraie ejti:volle materie omtnoetet hebbende, meteenendoordrin- ghendonloflfen luft-bpeederuyt-wcyde , dan net ons r«neerften aen- lien fchijntrcebecaertien. Wpbehooren -een vrutbtbaere materiete verl;k-> 'fen, fegfot:Senecfr*, Jloor.de-fOilaheovswrjhmdt'faimentlick •vermnetl^t en- de.Qpghevecltf moSt-tDveAen. SofiMft onsoock( om de vvaerheyd te ieg-- ghenJ;gheraed&mer,4*tvyde:we«lderigheyd onfes onghetemden gheefts voor't eexlfceinecn lnftbaere etideovervloedighe tewentie, felfs oock cot vergri;pens toe, foaden l>aetenipelen;dandat vvyde vao digheyd;onfes voordvaerenden ghemocds door een al te beklemde ofie verkrompen materie fouden laeten verflauwen ende verfterven. Want waer fel doch een lamme nierighe Inventie haer beginfel nemenf waerwaerd falfyhaerfelvenkeerenofwendenpwat uytkomfte heeft jBiea eyndelickdaervan te verwachten?betenkomtmetde vrycwao kere linnen deredeler Konftenaere-Ti> in't mintte niet overeen aldus in 'tenghebeknepentefij.n. Dedooddunckt hen verdraeghelijeker te ■*vefen, dan dacfydehoogh-vlieghende kraehten haeres kvendigben vernuf<sontrenceenigheichraelegebreckelickeverbeeldinghen wi!* lens en weten fouden gaen verdempen endeverfmooren. Ickwen- fcbe dat nieman defe mijne woorden mifduydc ^ Want het mijnc meyningbe nict en is yeman tot, die onmaetighe wide onghebondene toeckebofbeydacnteleyden, doorwelcke vele overvliegfeende ver- ftandemhaer felven menighmael van de flechtecenvoudigheyd der on- yexvalfchter .nature tot een gaRtichfeldfaeme vreemde woeftigbeyd' haerer grilligberherffenen fchandelick laeten vervoeren • maer dit foec;keickftaendetehouden,daide onbedwinghelickc enkrachtigl' oncroerde gheda<;kten der werck-fuchtigher Konftenaerenden vol- lerj'toom beghcren • voornaemelick , wanneerfe op eenwijd-voerigh argument gheYaUenfijn,. Eengroott f*eck$beef:trtpmtevan4aen, feght |
|||||||
Des Schiitf er-Konfts. 111
Seneca*, ghelijckmefldaeroradapperelaftigbe Paerdenineen groo- e_;ji jg<
te loop-baene allerbeft leert kenaen, v ermids fy 't aeti *r Joopen ' plaghten tc fteUen foo haeft als bun die renplaetfe felver daer toe fchijnt aen te maenen, ende in maniere van fpreken te te>rghefl ; even alfomoetenoockde Kenftenaers een©perrveldhebbenotM>den,vie- righen ernftkaerer brandender Kohft.Hefde dae* in fonder eenlghe verhinderingh te oefFenen ; gbemcrckt de vaerdigbeyddefer edeler Konften 'teenemael verfwackt ende vetbroken vvordt, ails men de felvighe beftaet binnen den omloop van eenen kleynenringh te be- fluyten. Het a den naeboetfer ongberaeden, feght Hordtiut *, dat fyficb in * ln Arte. Sodaenigenmghdebegbeve,waertythemdefehaetnt6vfteoockdighekgenbeydt ies tvercks niet tee eniaet te rugghe te j^wrtfj 'tghene ov4rvl<ftyendv is, keml ttyt eenvoUebmft, GheHjckmenonderentuflehenmet de overltfftighe groeyfaemheyd van eenen vetten acker lichtelicken raedvveef, fb»cn ilt in't teghendeel niet wel moghelkkde onvnichtbaerbeyd van een magherftuck lands teverhelpen. Wat men dvor aftteckjnghe kan ghene- /e»,feght Seneca Jtyetor*,isaltijdepeenen beterenvoet omtot degejbhdbeydt * Lib.IS, tegberaecken, Indien het over folcks ghebeart dat een VoHctwarefie Control opeenalte vrooheke vveelderighc niafriete eh wat te jfiughdigMick veri.t. fchijnt verhandelt te wefen; foofal noeh evenwelde rijpigheyd onfes toenetnenden oordeels metdertijdt maghtighfijn te befnoeyen wat daer in defe nieuvve vonden onroaerighTick uytfteeckt; onfe forghe daerenboven fal devoornaemfterouwigheydallenghtkens weten te befchaeven j en't ghene in de gantfche Inventie overtolligh is, fal door bet we'rek felver foetelick argnevijlt ende afghefl&feH wGrdeti. Word maeralleen vereyfcht dat het ons aen ftoffe met^n ombrekejendat daer yet in het wer-ck te vinden fy, het welckde vijlekari verdraeghei*, dies moeren wy ooekin den eertten aenvangh onfes wercks de piaete foo dunne niet maecken, dateen redelick die'p graveeifel de felvighe foude doorfnijden ende verbackelen. Het fchijnt mede op defeh grond datmen de jonghe leer-jaeren der Konfblievender aenkomelin- ghen van eerften af'aende fobere ftraffe wetten der Konfte niet al fe feer behoort te verbinden., wanneer fy naeaielick'door een lchijn-dcr- "tele brood-dronckenheydt Haeres ongheoeffenden verftands vvorden ^enghedreven om haer vermaeck in de volheyd van een iicbtvlocyen- de ende gemackelick voordfehietende Inventie te ftheppen. De woor- den van dentragif&enpoete Accius verdienen alhter o'riie opmerckingej Hetgaetmetdevetflandeu,feghxby *,a!ihet'met4ebiom'Vr«!chten flaght #Apud A* tc deen ; detieic^e inheteerj}eeenwrangh>-/imjiereihdrdigheyd hebbende ,nae g«U. nqft. aer handfithten aenghenaem warden: Die vrttchten "daerentegben,de~»elc- Attic. Lib Dd ij *<?:»'» xiii.Cap**.
|
||||
art DerdeBoeck;
he in bet eerftefacht en tnowe voorighebraghtfijn, kebbende van aenheginm
cen lieffelkke fmaeckelickejappigheyd,dejetv;ge plagten op't allerfchielicl(ftete vtrtotten injlede van rijp te tvorden.Diesmoit men oocl^deverflanden in file- \enghelegenheyd een tveynigh toeghevenjnidsdaerinyet laetendehetmelel^ter veauaemer tijd enftondfijne behoorlieke rijpigheyd moght bekomen. Siet mede Seneca Bippolyto,Aii. II. Scet z. 4, Watdiedinghenbelanghtdewelcke den Konftenaer oordeelt
fijnen aendacht te vcrdicnen, hy fal de felvighe nier alleenop dc befte, maeroock op de ghemackelickfte wijfe uytvinden^ aenghefien de fcherpinnighfte kracht van de aller netfte en belt beworpen hiventie gantfeh gheenc verwonderinghe verdient, indien den Konftenaer cenenlanghen tijdt.met de quellicke moeyelickheyd van een dicpe dubbinghejnoet yvorftelen , eerhem fijnen eyghenen vondter deghg kan voldoen. De vernuftighlick gheeftighe en heelden-rijcke imagi- jiatie van een verheven en wel-bedreveivMeeiter is om ende om befet met keurvan velerhandefraeye finnelicke Inventien ;bet en is hier overfulcks met ghecn kamer-kokerollen te doen; hy en behoeft fijn tooofd To feer niet te breken en d' uyterfte krachtcn fijnes vwftands (00 gantfeh belighlick niet af te flooven, om eyndelick nae veel trachten en hertrachten d' eene of d' andere behaeghelicke Iwvemk te verfin- nen; want hyfe altijd by der hand heeft, als offe anders niet te doen hadde dan gereedr te ftaen en nae fijn bevel te iuyfteren die op de op- perftekruynevaneenenhooghen bergh gheraeckt fijn, moghen vrij kaerghemack nemen; "t beklimmen vaneencn aenbergh yak fwaer- derontrentdenvoet van't ghebetghte ^ want ghelijck ons de onbe- ganckelicke oneffenheyd van de afbreukighe plaetfen om lecgh alier- meeftplagbt te quellen, fo worden wy veeltijds ghewaer dat fich hoo gheropghemeynelickeencffene vruchtbaeregrond op doet, alwacr menignerley vruchten onophoudelicken voord-komen, die men noch- tans daghelicks, eerfe verwelcketen, beboort teplucken. Alhdewel het ons dan nae den cerften ernft van eenen ghetijdighen arbeydt acn ghenenovervloed fchorte« kan , foo behooren wy noch eveowel in defen orervloed fulcken gkemaetighden lorghvuldigheydt te bevvij- fen.datdenetugheydonleswercksaltijdmet een mannelick cieraet, en de volheyd onfer/>«*»»'« geftaedighlick met een rijpoordeel mogt vvefen verghefelfchapt. Dus fullenwy te paffe brenghen dat onfei>" vmtie bevonden fal worden niet vcrwaendelick grootfth te .fijn , n>«f behoorlick groot sniet afbreukigh Itcyl, maet fachtelick verheven> niet roeckelooflickonbefintjmaervolkomenlickkrachtigh; niet p»jBC' li^kdroeyigh^maerrJjprno^dighlJckftrafiniettraeghhcKla^g^^01
jnaet
|
|||
DesSchilder-Konfts. *i-3
maer ftemmighlick bedacrt; met aelweerdighlick dertel, maer heuge-
lick vreughdigh ; niet voerlooflick onghebonden, maer manierlick, iaftigh j niet onraaetighlick bol, macr ghevoeghlick vol, en fo voordt. I-mvners gaet dit vaft, dat wy den middelwegh voor den beften en fe>- kerften wegh moeten.houden, want het uyteifte, foo wel aen de cene als aen d' andere fijde, gheoordcelt wordt ghebreckelick te wefen. £>K/»f.XII. 10. Dewoordcn van den jonghen Plinius iijnoverfulcks aenmerckens wacrd, en moghenfeerbequaemelick toeghepaft wor- den tot hct ghene wy alhier hebben voorgheftelt: leder eenjlaet gheer- « rib .1. ne bekent, feght hy *, dat daer niet en is bet tpelcke demiddel-maet te haven Epift.ie; gaet, niet te min fchijnt hy de tnaetefio wel te vergheten, die minder doet dan de gheleghenheyd derjaecke vereyfcht, ah die meerder doet, den ecmn teordtge- feyt vcrder te gaen dan de materie verdraeght • den anderen daer en teghen tvordgcoordeelt de materie nergens nae voldaen te hebben.Het is wltcaer datfi- btydceenleelicke mijgrepe begaen : Dochden eenen vergrijptficbfelven deer ten flapmoedighefmackjjeyd, den anderen tmrdt ver-voert doorfijn khecknuedi- ghejlerckte : hetwekke, ghelijck het miffchien -voor gheen merckteyeken van- een doorjlepen ends wel afghereeht verfland verfirecken magh,foogheeft het ens nochtanseenklaerenduydclicl^ hetvtjS van eenen grooten werckclicken gbecjii Soplaghcen dan ulle die ghene, de wekkedefeonveriaeghdekloeck- heydderven, lichtelick te befwijeken j de li jtrfachtighe fwaermoedig* heydt haeres wanluftighen verftands maeckt hun wijsdathet beftis langhsdengrondte kruy pen, om't ghevaer, 'twelckdeboogh-vlie- ghendeghedachten verghcfelfchapt, te beter te vermijden •• Het en is oyerfulcks niet vreemd dat fy de hope van een goede trefFelicke Inven* tie vaerdighlick overgheven, ,ghemerckt fy de felvighc foo fchroom- hertighltck aentaften ; Sy laetenjichdttraefelickvoorllaen, feghr Quintilia- *LibHi nus *, dat de ghefindheydt in magherheyd bejtaet; ah oock dat d' ennta^ht hat-- Cap,^ »er kyancker herjjenen -voor een vajl betmji van haer ctnfichtigh oordeelgkeho*-- ien tvordt; ende overmidsjy het ghenoegh achtennerghens in te fatten, fit vtr- •valienjy enverhoeds in die grootefattte iatfe haer tverck met eenen oock 'van al~- leiley loffelieie deugdenontblooten. Den felvighen autheur fegt oockfeer *1 ib. xrf- wel op een andere $\iet{c''-,Dorreeneantfchuytgheteerdemenfcben, wen- Cap.i©^ fcben die gheen Japnochbloedt in fich htbbende anders niet dan een gberaemte van vel en-been fchijnen tefijn, flaghten d' onghefteltheydtvan haer (ianck en teereUchaems met den fchijnetitkennaem yanghefondheydtebekleeden, aik«e- uul dielenaeminghe metdefihaere gheleghenheydt in't minjienietover een k»mt. Want overmids het hun fmaer valt de tcvendighe kracht van ten heldere Some-Hcht te verdraeghen, daerotn foecken jy onder de Jihadume van eenen gmten endeonbefirokenmem tejtbujilm. Het is wonder -dat die gjiene- Ddiij 4«-
|
||||
314 DerdeBoeds
de welcke fulcken ejigaeve verflccude tanck jgheyd \mt de rechte ge-
fondkeydt houden , als oockaliede andcre die in 'tfelvighe Gaft-huy s
fieckliggheude defe jammcrlicke gheftalteniflc yan haer onghedaen,
ghepijnighde, en uytghehonghwde lichacm beminnen, fo goeden ge-
voelen vaa haereghefontheyt hebben, ghemercktfy door al te vele
vaftens en door een treuimoedighc qucllircghe daer toe maer alleen
A utor dial, gheraeckcn datfc ghefend fchijnen te fijn. IHocbtmsf tighten 't deMedi-
de cauflfis cijti-meejiers nimmermeer daerveortebouden, fegr eenander *out fchrij-
corr.eloqu ver, dat ons degoedeghefindheytdoor de angbftighe quetlinghe onfes ghemoeds
Ca p .2 J. moet tocghebraght worden. Het en is niet ghenoegh dat men vry is van eenighe
merckeltcke kjmchtt, aettghefien het albier vereyftht wordt datmen ml te faft
(ijVroolicl^eH bl<jgheejlighjy,ja dien menfihe is onghetwijfeit of den rueftent rap
omfiecl^tewotdengbejlelt, die andersgheen beipijs vanfijnegvedeghefindhtjt
toeet by te brenghen, dan dat bygheenejiccltte »p 't lijf heeft,
f. Vermids wy dan uyt bet voorigbelichtelickkonnenafnernen
, datonfe Inventiegnemaekelick behoort te vloeyen ende als ayt een voi- le borfl vaerdighiick voor te fchieten, dat daer oock met en is 1' wekk den levendighen gbeeft van de ghevonden dingben foofecr verdooit ende vernietight, als dat men de fe'vighe met itreeken en recken tot fijn voorgheikkle ooghen-mcrck loeckr te draeyen; foo worden wy medc volkomcnlick daer uyt bericht, dat <£>InvemieAie ons in't hoofd fpeelt, felden goed ende bequaemwefen kan, afcmenfe van haeren felfsverkofen loop door eenen gantfch befighen arbeyd ter fijden af- keerttot het ghene wy eetw bebben voorghenomen. Den giants van d' alJer glinfterighfte dinghen wordt befmockelt en t'eenemael wetft* ghenomen, alfmenfich nietenontfiet de ieivighe fonder ophouden te palmmoiten ; foo plagnt het oock defcherpigheyd onfes verftands om te flaen en t' eenemaelte verplompen, wanweermen de voorghe- ftelde matcrie door eenen onnoodighen en.gantfch ormutten arbeyd Lib:xii • beftaet te befchroyen en te verbrijieJen. lie krathtder dinghen die altt Gap.*, feet doorhackelt en doorjhedenfijn, feght QuintUiatiHS*, wordt door baere overgroote {ubtylheyd verfmaeh en te.ftiete ghebraght. Daerdm fietme* 't oock menigh-werveh ghebeuren dat de verhaeftigbdeftoutvaerdig- beyd vand'aller fchielickfte invallen veeltijds een fonderlinghever- Autoidial. maeck in fkh heeft; Want ghelycl^inonfen aij^er , foo tnedeinons verfiani, de caul", feght een oud fchrijver *, afootrvelmen langhe befigh is met bet bearbeyden corr.elo- enfaeyenvanverfcbeydendtnghen , nochtunsflaghibetbehaeghlickerte weft* l!ib aP dc '*&ine '"""f^fi opfpruft. Pbihftramsbev«ftigbt even hetfelvighe met vitisSo- een ^eer bequaeme reden. fVawneeryemanaik dinghen dear eendiepgron^- .j>bift. in gh«befcbouwmgbemcyntviOQrdtebren$)W9 feght hy *, fioijl datftjn ver- 4ri(iide. Jand |
|||
D£sSchilder-Konfts* 215
fianddaermedefoodapperwordtopgenotnen, dat het de vaerdigheydvertieji-
Dewijlhetdanfekerisdateenal te bekommerde forghede vaerdig- •heyd onfes voordvaerenden gheefts merckelick verhindert ende ver- rraeght, foo kanmen oock lrctuelick daer uyt afnemen dat dieghene beftberaedeniijn , dewekkchaerfelven voor den teghenweordige/i tijdverghenocght howl-en, wanneerd'Inventieioo verde ghebraght isdadenuop'thuoghite fchijnttewefen■■ d3 andere daerenteghen die nimnienneer te vrede fijn, blijven doorgaens henen ten halven fteken, nae datle de hitte haeres werckenden verftands door al te veele fam- melens en door een I'waerhoofdige twijffel-moedigheyd eenitiacl heb- ben laeren verkoelen, Het entjlaet nyteen gheringh enfleckt ghemoed, feght QtuntilianHs *, datmenfich overalfchroomhertigh aenftelt. Soo en kan hit oockjtnders'nietghefthieden , ofdtfe vreefe moet den loop onfes hloecken ^lb '*" gheefltitoodfa&kelickftuntn en van andere meerdCHmerckeiickedinghenafkee- *' ren. Den felvighen autheur verwondcrt fich overfulcks in een andere plaetfaniet t5 onrecht dat veele foo verd riecighlick langhe ontrent ye- derdeel haererr»rw»#iebflijven hanghen , dcvvijlfenaemelickmet het vinden en met het overweghender ghevondener dinghen befighfijn: Lib,viii.in ' Hlet uvlckealboemelfy het daerem dcden , feght hy *, datfy de befte dinghen ptoccmio.- '• Mtijdin haer werekfiudente paffe brenghcn, nochtans behooren fy dien onghe-* Inckigben arbeyd', grootlicks te verfoyen ; want hetfeker it datfe niet allien de voordvaerenheyd onfes ghemoeds inteughelt, tnaer datfe lown dien de hitte vnjer ghepeynfen door een miftrouwigh tranfelen uytblufhti 't En is dan foo • hed vreemdt niet dat het altemets gheraedfaemer gheacht wofdt d'eerfte beweghing-hen onfes ghemoeds, nae dat het eens gaende ge- maecktis, fonder eenigh achterdencken te volghen. Bemercktghy. niet hoe grooten onierfcheyd datter is tuffchen de' water-bek]en die uytflaende maeteren voord-ktuypen, en die uyt een fpringhende Fonteyne uytbortelen }al' vatfijnenvollenloop behoudt, isfiifch en krachtich , feght Symmachus Lib. Vir.Bpift,6o. Die het ■rennen der Paerdendus of foo meynt te bejtieYen,&&t Ljfc'.f x» 8^jnt'lianits*tverminderthaerenfpoed : Soo en kan men oock\ fijne treden Cap,4. ten eenfekere maete niet verbinden, fonder Jijnsn hop te breken. Ghelijck debernende tortfen haer vier door een gheftaedighe beweghinge lich- telickbehouden,'twelckfe nochtans fwaerlick hervatren als het door laugh ftiiie ftaen ;s uytghegaen; even alfoo wordt den vierighen ernft enfer Inventie, dietnen door'tuytftellen ende flabbacken quijt ghe- raeckr, door 'taenhoaden ende volherden wonderbaerlick ghehand- haeft. Want deverbeeldinghen van foo veele verfcheydene dinghen • die vvy ons felven in't opmaecken van'teene of't andere argument >. ocuftellen, de heymelickc hercf-tochten infghelijck s, dieonsghe- fcwn-,-*
|
||||
Derde Boeck
|
|||||||
%\6
|
|||||||
i'windighliok werckende ghemoed als dan krachtiglilick ontroeren,
houden haeren ghewooniicketi loop; foo datfemenighmael nietfoo veelalsdchulpe onfer handen verwachten; jamenwordt heelfelden ghewacrdatfefichwederomaenbieden, naedatmenfe dooreenenon- tijdighen uytftel verfuymt ende verwaerlooftheeft; voornaemelick, wanneer dit opfchorten ende verfuymen.door een ighemclickefaut- vindingh vcroorfaeckt is gheweeft j °t welck oock fijne fvvaerigheyd hecft; want het dan allermeeft onmoghelick is dat de kracht onferaen- ghedrevener Inventie eenpaerighlick loude voord-fchieteajonfe werc- ken Wijven gheduyrighlick met een gantfeh haetelicke oneffenheyd ontciert; en of fenoon alle de byfonderc ghedeelten noch foo wel verkoofen ende beleyt fijn , 'tgantiche befteck onfes wercks fchijnc evenwel brodachtighlick aen.een ghelaptte wefen.,endenietmeefter- lickaeneen te hanghen.<2«w«X. 7. Wy worden'tdaghelicks <jhc- waerdatveele menfehen haere aenghenomen wercken wel ende be- quaemeliek uytvoeren, als fy de fclvighe flcchts hertelick en vlijtclick aengrijpen, in'troinfte niet twijfetendeoffy fallen allerley voorval- lende fvvacrigheden door den ernft haeres toegheneyghden ghemoeds ghemackelick overmeeiteren. Immcrs d' Inventie bettaet voornaeme- lick in de kracht onl'es ghemoeds jaenghelien onsghemoedfich van eerftenaf een levendighe vertooninghe dergantfeher materie moet voorftellen -, behalven datdefe levendighe vertooninghe ofte vertegen- woordighingheder begrepener dinghen ons ghemoed met eenen oock foo krachtighlick behoort t'ontroeren, dat het fich door de fchijn- biijckelickheyd van fbodaenighe verbeeldinghennaede gheleghen- heyd der dinghen.die wy ypor hebben verandert vindende , vaerdigh- lick ende onvertooghelickaen 't werck valle. Het fchijnt overfuldcs dat den achtbacrcnQujntiliantts fijne ooghen op'tgroote vermoghea onfes veritandsgheflaeghenhield , alshyftaende houdt.dat ons ghe- moed, hoehetedeler endeverheveneris , doorgrooter behulpmid- deien plaghtbewogen en.de aenghedreven tc worden; Dies bet oock dtor • Lfb i. den verdicttden lofmerckelick toeneemt,Ceght hy \htt wordt door de votri' C* P.*-* vtterenbeydfijntsfiotiten bejiaens wonderhek voord^hekolpen^, bet netmt eyndt' Ikk eenen fonderlinghtn lujl om ttltijdyet groots tet band te treckeu, 6. Volght hieruytdat den daed-vaerdighen kloeck-vernuftighen
Konftcnaer een omfichtigh, marckfaem, en gantfeh wijs menfche . wefenmoet ;end.atniet alleenlick naede wijfe derouder fchrijvers, a "'?l~ dieallerleybedreveneambachtf-luyden wijfeluyden plaghtentehee- EuiEUthio ten *»maervecl-eerineteen feker opficht op de wonderbaere kracht siverf -oi 'ijlicr Inventie -, want daer onghetwijffelt vet grooters inftaet acn te liiad.*, merckcii |
|||||||
DesSchilder-Konfts. %ty
mercken, dan vvy met den eerften maghtigh fijn te befeffen. Dit al*
ghemeynewelghegrondeerdebegrijp, doorhet vvelcke wyvoorbc- reydetwordenom een goede ende bequaeme Inventie voord tel>ren- ghen, wordt in ons door de kenniffe van verfcheydeneKonften en wc- tenfeharpen inghefton : Soo ems hetoock niet welmoghelickdat , yeman een a«nmerckens waerdighe Invtntie foude voordbrenghen,
'i en fy faecke dat hy de voornaemfte gronden derrechtfinnigherghe- leertheyd van kinds beenen af leer-ghierighlick hecft foecken in te drincken. Traeghe verfianden plagbtenfich met de kleyne tvaeier beeckf]<cns tebehelpen, feght Cicero*, fonder eens om te fien nae dejpringk-aders der Lib.ii.cU dinghen daer'tal van voord komt. Een voltrocken ende bfcquaemelick Oiatoie. verhandelde Inventie moet uyt eengrooteen diepghcworteldevol- gheleertheyd hervoord fpruyten j ghencrley ftudien behooren ons vreemd te fijn,- wy moeten de gantfehe oudheyd met tc faemen 't on- tallicke gctal derPoetifcher ende Hiftorifcher vertelhnghen op onfen duym hebben j doch voornaemelick is het van noode dat wy de veel- voudighe beweghinghen des menfchelicken ghemoeds micftfgaeders oockalle de byfondere eyghenfehappen der felvigher grondighlick fouden verftaen, ghemerckt degroteen hooghgheduchte kracht defer Konften in de levendighe uytdruckinghe van fodaenighe beroerten a!- leimeeftgheleghenis. Dus verftaen wyhoe de Konftenaers eertijds mcteenbyfonderinMcht voorwijfe luyden ghekeurt wierden ; ghe- merckt men onderallede andere vrije Koniten naulicks eenighe vin- denkan, die'tbehulp van eennoogheen welverfochte geleertheydt meer van doene hebben. Eupbranor heeft in fijnen tijd wondcfbaerlick ghefchencn, om dat hy ficn niet alieen in de Konft van fchilderen en beeld-fnijden dapper wel hadde gheoeffent, maer om dat hy met eenen oockinalled'andere Konften uytnemendewas.fiet Quintil, XII. io, Pamphilus, den Meefter van ApeUet, plaght mede gheweldigh hiet op acn te dringhen-} want ghelijck hy den eerften Schilder gheweeft is die allcrhande Konften,doch voornaemelick de <Arithmetijche en Geometri- /y>ewetenfchappeni tot fijrie Konft heeft toeghevoeght .> fohieldthy medeftaende, datnieman tot de voimaecktheyd der Schilder-konfte fonder *t behulp van defe andere Konften maghtigh was te gheraec- ken.fietPlin.XXXV. 10. 7- Dat nu de Mathematifche Konften, doch voornaemelick Geometria
ende Optica, fcer vele in defe gheleghenheydt vermoghen, wordt uyt netvolghendeexempellichtclickafghenomen. Ghehjckde ^Atbenien- fin grote reden meynden te "hebben dat fy haere fchermgoddinne Mi- nerva boven alle d' andere Goden en Goddinnen fouden eren en dienen E e foo
|
||||
si 8 DerdeBoeck
foohebben fy 't goed ghevondcn haer een fchoon beeld op cen verhe-
ven pijlerne op te richten ; dies fteldcn fy tot uytvoeringhe haeres voornemens twee van de aller befte Konftenaers, Akamenes en Phidias te werck; en lieten fich met eenen oock verluyden,dat het beeld, het welckin aller menfehen oordeel heoghft gheacht wierd, met een ron- de fomme ghelds foude betaelt wovden, dus vielen de Konitenaers vierighlickaen 't werck, aenghedreven fijnde door de hope van groote winfteengtootereeredie daeropfcheentefullenvolghen« Akamenes was in de Mathematifihe Konften gantfeh onervaeren., enhieldthct daer voor dat hy fich wonderlickwel ghequeten hadde , als fijn beeldt denghenendiedichte byftonden fraey fcheen. Tbidtas heeftdaercn teghen, achtervolghens dekennirie die hy in de Geometrifche en d' 0/>- tijche wetenfehappen hadde, gheoordeelt, dat den gantfehen fchijn des beelds nae gheleghenheyd van de voorbefcheyden hooghde foude ver- anderen, diesheefthy d'ooghenfijnes beelds wijd open ghefperret, den neus.in verfcheyden bochten ghedronghen, delippen al gaepende vannsalekander afghefcheyden -enfovoord,'t was cyndekek vreenid om fien hoe gheckelickhet met defe beelden toegingh,alsfe eerft in 't openbaerten toonevvierden gheftelt; Want de gantfche menightc, ghelijckfe'c beeld van Akamenes met een fonderlinghe vernoen;hen aenfehouden, foo kreeghfe eenen gtocten afkeer van het beeldt het welcke Phidias hadde gemaeckt ; het docht hun fulcken mif- iehaepen wanfchickelkken maeckfel te wefen,. dat menfe nauwelick kondewederhouden, of fy wilden Phidias met gheweld fteenighen, den armenKonftenaer vond fich overfulcks ghedwonghen om mctve- lefmeeckensenbiddensoodmoedighlickteverfoecken, dat men het oordeel foude opfchorten tot dat de beelden om hooghe op haere bs- hoorlicke plaetfe fouden gheftelt worden, 't welckghedaen fijnde,.foo fachmen de kanffe van ftonden aen verkceren ^want ghelijck de foe- tigheydt die men in'tlieffeliGke beeld van Akamenes nazby fpeurde, doorde hoogde verdweenendeineenfekcrehardigheyd veranderde, (o wierd deverdraeydemifmaeckiheydt van Phidias fijn beeld door de verkortinghe dcr verhevener plaetfe wonderlick vcrfachc, en't ver- fchil tuffen 't hand-werck deier twee Konftenaeren was fo merckelic- ken groot, datden eenen fijnen verdiendenJof heeft verworven, den anderendaer en teghen is met fijn werck tot fchande ghebraght > fiec T^etzjs Chiliad. Xl.hift. $81.ennoch duydelicker ChiL VIII.hiji.i9h alwaerhy ons't voorghemelde exempel voorftelt. De Minerva van Amulius fchijntmededoor'tbehulp defer Konften ghemaecktte we- fen; wartffy, nae't iegghenvan Plmmfhme oeghenaltijio^maeit' (chttavtt
|
||||
D es Schilder-Konfts. 2 19
fihiuwefghejlaghm houdt , alifi dat hyfe van 'verfcheyden tymten bekjjckt.
Eenighen houden 't daer voor, dat die ecn vJackc tronie mer d' ooghen rechtuytfiende gheweeft is, gelijck fich d5 onwetende memghte daer over grootlicks plaght te vervvonderen dat fodaenighe fchilderijen ge- duerighlick haere ooghen t'onfwaerd fchijnen te wenden , aliftdat wynochfbodickwils van plaetfe veranderen ; nochtans en kan ick met dencken dat ons Ptinius 't grove ghevoclen der onervaerener me- nightefoudcvoorftellen, als of het een gantfeh feldfaemeendeaen- merckens vvaerdighe faecke vvaere geweefi; dies dunckt het tny oock waerfchijnelicker te fi;'n, dat defe fchilderije iet ghemeyns gehad heefc met het beeld van luno, 't welck in den tempel van de Syrifibe Goddin- deopghericht w-efende den aenfehouwer vol in d' ooghe heeft, alshy recht 1 eghen overftaet; foo houdt het hem oock in d' ooghe, als hy van plaetfe verandert ; ende mdienyeman anders het beeld van eenen atiderenkantaenfiet, hem wedervaert even het lelvighe, fiet Zucianns de Syria Dea. Bupalui ende Antberrnns hebben de tronie van het beeld r. van DUna,'x. welck in het eyland Chiosopeen veiheven plaetfe ftondr, infulckervoeghenghemacckt, dat die ghene de welcke eerft in den tempel intredenandersniet ghelooven kom»enof fy dreyghthun met een ftuer gheficht; d' andere daer en teghe«, die nae 't betaelen hae- rerghelofteughereedfijnuyttegaen,laetenfich vaftelick voorftaen datfy nuvolkomenlickghepaeytcnde verfoentis, Plin. XXXVI. y. Het wordt oock daer voor ghehouden, feght den felvighen P/i'mj'iw * * .'Lib. datdienHerctt/e^dieonsinden tempel van Antonia den rugghe toe-xXXV. keert, het hand-werckvan *4j>elletis, De fchildetije (het welck be- Cap. to. ftvaerliek in een omghekeerde figure ghefchieden kan) vertoont ons veeleer het voile gheficht fijner tronie, dandatfe ons maer alleen met de bloote hope van lijne tronie te Gen foudeophoudeu. 8. DeKonftenae.rswotdeninfghelijcksdoorhetexempelvan Ni-
ce* ghewaerfchouwt generley naturelickedinghen.van hoc kleynen ghewighte de felvighe oock moghen fchijnen., teverachten: Want alhoeweldefenwijdberoemdenMeeftert'Athenenin de Galerije, die Po^ifegheheeten wierd , een fee r fchoon Paerd aerdighlick nae'tle- ven hadde ghetroffen, fo dat men daer in een fonderlinghe kracht der Konfte fpeuren inoght; nochtans bleet dit wonderlicke vverck doe ter tijddenfcbimpen lmaed vanyedereenonder worpen ; om dat nae- nielick den fchilder d' onderfte ooghfchelen des Paerds haerigh hadde ghemaecht,'t welckteghen denature desfelvighenbeeftsis ftrjjdende het Mianut Lib IV. de Animal. Cap. yo. Pollux Onomaft. Lib. II. en Tiptoes Chiliad, XII, hift. 417- Ghelijckwy dan uyt dit exempelaen Ee i; de
|
||||
220 DerdeBocck
deeene fijde vcrnemen dat d' achteloofe onkennifTe der naturelicker
» Iconum dinghen de Konft gantfch naedeeligh is, foo gheeft ons Phihftratus *
Lib.i.in aen de andere fijde te vcrftaendat de byfondere kennifle vand'ey-
Fatuiibas ghenfchappen der Nature den Konftenaeren menighmael een gdede
endebequaemel«ve»f*>plagt aen te dienen; want als by ons de fchil-
derijevande broeckachtigeveldenbefchrijftjfoowijfthy daerin aen
hoe den Yernuftighen Werck-meefter door de kennifle van den rcch-
ten aerd der Dadel-bomen aengheleydt wierdc om een naturelicke
brugge feer geeftelick over het water te flaen.niet willende de fchoon-
heydvanfulckenluftbaerenlandouwe door "topfetten van een ghe-
maeckte brugghe ontciertn, fiet 1'hiloftratus felver in de befchri^vanghe
van die fchilderije , als oock in de befchrijvinghe van meer andere
fchilderijen. Den kloecken gheettder Konitenaeren moetfich over
fulcks benaerftighen de nature aller dinghen , doch voornaetnelick
's menfehen nature, grondiglick teverftaen. Indienyeman de fchilder-
konjl nae behooren recbt wel megntte otffenen, feght den jongen Philoflra-
* In ptooe- tus # defelvighe most niet atteen de menfchelicke natiue volkpmenliskjverfam,
rtuiP tnaerhy moetfich felvep bovendien daertoe [chicken, dathjde rechte eyghen-
fchappen ende merckteyckenen onjes gbemoeds, fclfi oock inde ghene diefiik
fwijghen, befcheydenlick wete uyt te drucken '. Sooishet medehoogh-noodigh
dat hyjer degbe begrijpe teaer in de voornaemfte kracbten diemen m degheftalte
onfir tvanghen, in den ofjlagh onfer ooghen , ivde betvegkelickbeyd enftr wif'
brauwenbefeft, ghtleghen jijU ■) hortelick,hy moet alls die dinghen met een
omfichtigheopmerckinghe tvaerncmen, dewelcke'toordeel verjtercken. TVift
tnyderbahen eenenMeeJlerdiefichdefe dinghen door een tnarck\fteme natf
ftigbeydfoecktinteprinten, endeick en fal daeraen in'tminfle met twifffekn
ofdefehighe jal bovenveele andere uytmunten, en aller ley kpnflighe toerckn
gbfluckighlick uytvoeren. Valt het foo uyt dat by eenenmenJcheinfjneMle
rafernije ofte infijnen grimmighe verboljienheydt woedende moet ttytdrnd(»>
komthethemtevooreneenen vermutften minnaeraf tefchilderen, ofteoock\
eenen menfthe die volts van diepeghepcynfen, dien het herte -van vroolickhiyfc
cmfpringht, die door eenigheftercke beroerin^hen krachtighlkk wordt aengbi-
dreven ; hetenfaibem nietftvaervallen yeder een hetfijne tegheven, otn alfi"
de onvervalfcbtegbelijckenijfe uyt de byfondere eyghenfehappen van elck tens f
legenheyd te haelen,
p. Soo gaet hetdanvaft enwy. houden'tdaer voor, dat een nj"
ende bequaeai K.onftenaer boven alle dinghen nae een natuyr-koiw|" ghe ervaerenheyd behoort te trachten : Nier dat wy hem erghensw een kluyfe foecken op tefluyten, omaldaer fijnen kopmetverfchey- den Geometrifche proef-ftucken te breken; veel min dat hy't ghcvoelen |
||||
DesSchilder-Konfts* 221
vanfoovecle teghenftrijdighe ghefintheden dernaturelicker Philo-
fophen in fijne een;gheydbefighlickfoude fiften, om daer uyt den rechtenaerdvanallerlcyhartf-tochtenende bcwcginghen volmaeck- telickte verftaen : Dit enisdemeyninghenier : Wantvvy hetghe- noeghachcen dathy door een daghelicklche opmerckinghe uytvinde hoede menighvuldighegheneghenheden endc beroerrenonfesghe- moeds 't ghebaer onfes aenghelichts dus of foo veranderen ende ont- ftellen. Elckc beroerte ovfes gkemoeds, feght Cicero*, ontfanghteen fekcr * Lib. Vh gheket van de nature, 't we liftmen voor 't byjondere ende eygbeneghelaet der cje orator* felvigber beroerte bouden ma&h. Een wijs ende verftandigh aenmercker der dinghen djemen behcort nae te volghen , houdtfijne ooghen ge- duyrighlick gfieflaeghen op die menfehen onder de welcke hy leefr; achtende dat hem de lelfe, diehy te leerenheeft, in elckbyfonder menfche, alsine^n klaeren leeibaer Boeck, op't aller duydelickfte voorgheipeltis, Indienhet dan ghebeun dat hy fieri in een ghefel- fchap vindc in't welcke eenighe Juyden merckelick ontftek fijn, men foude terftonduytfijnen aendachtighen ernft afnemen dathy fulcken gheleghenheyd ghefocht heeft, om uytd' ooghen der ontftelder men- ichende veelvoudighe gedaente van garmfchap, liefde, vreefe, hope, fmaed , vroolickheyd, vertrouwe-n, en dierghelijcke beweghinghen meer, te lefen. Alhoewel nu de Konft-lievende gvoote Meefters haer meefte werck en ftudie hier van maeckten, nochtans plaghten fy fomwijlen oock een we) nigh tijdsuyt te fplijten omdeZede-konft, de naturelicke Philofo'phie, vcrfcheyden Hiftonen, Poetifche ver- fierfelen, alsoock de Maihematifche wetenfehappen te verfoecken: Want al ift fchoon faecke darde zede-vormers, de naturelicke Phi- lofophen, deHiftorie-Mitijvers, de Poeten.de mathematijeken me- de niet maghtigh fijn een eenigh Schilder te maecken ; Nochtans brenght de kennifle defer Konlten foo veelete weghe, dat de Kon- ftensers die fich op defe wetenfehappen redelick wel verftaen voor beterendevolmaeckter Schilders worden ghehouden. Tegen-ghifc en wond-falve wordea uyt verfcheyden en menighmael oock uyt tegenftrijdige dinghen opghemaeckt,- Ende alhoewel fulcken vreem- den vermenghinghegantfehgheensghemeynfehap met de fimtelen fchijnt te hebben, nochtans vindtmen daer ineenfekerekrachtdie uyt alle de vermenghde dinghen hervoord komt. De Byen fuyghen- infghelijcks uyt veele ende verfcheydene Bloemen fulcken aen- ghenaemen fmaeckeliekhcyd van den foetgheurighen honigh, dat allermenfehen, vernuftin een ghefmolten niet maghtigh en is yet fulcks nae te maecken. Soo en is het mede niet vrecmdt dat de Ec.iij Schildejcj;
|
|||
223 DerdeBoeck
|
|||||
Schilder-konftfKh met verfcheydene Konften en wetenfehappen be-
helpt,dewelckealhoewelfeinde konftighc wercken foo heelduyde- lickniet en worden gefpeurr, nochtansovcrftortenfedegantfche fcbil. derije met een heymelicke bevalligheyd die men lichteiick verftaet uyt dekenniflevan velerhande Konften en wetenfehappen voordge/pto- ten te fijn, Wordc hier teghen gheworpen dat vele Meefters taeme- lick wel in de Sehilder-konft hebben toeghenomen, niet tegenftaende datfe haer hoofd »iet d' andere voorgemelde Konften en wetenfehap- pen feerweynichhaddenbekommert. Dienttot antwoordt, datons ghevoelen niet met alien daer door foude verfwackt worden , al fton- denwy bekent dat eenighe Meefters fonder't behulp*an d' andere Konften en wetenfehappen redelicke Schilders gheworden fijn • ghe- merckt wy in defe onfe verhandelinghe niet en fprcken van de gemey- nc dozijnvverckers, maer alleenlick vandcrechteKonftenaersjdiein ons oordeel gheleerde kloeckaerds behooren te wefen • dat is; mat> ncn van fulcken nytnemenden veritand en naerftigheyd, dat de Natu- re t'jaementJick me: deKonlte tot haerevolmaecktheyd fchijntaen-- ghefpannen te hebben, • 10, Ghelijck dan de oude Konftenaers een feer treffelicke maniire
»an wercken ghehadthebben, foo haddenfymede eenfonderlinghe gaeve om lich de waere verbeeldinghe van allerley beweghinghen on- fesghemceds op'taller levendighlte voorte ftellen ; ja wy moghen 'toock vri;e]ickdaervoor houden, dat fy haere wercken nimmermeer metfulcke bequaemeuytdruckinghen vande verfcheydenehertf-toch- ten louden vervult hebben,'t envvaer faeckedatfy het depijne waerd gheachchaddenalledie naturelicke beroertenwiiflick nae te fpeuren door devvelcke ons ghetnoed verrucktende^len gewoonlicken fchijn onfes wefensverfcheydenlick verandertwordt. ^e«;m hceftde fchil- derije van Petielope ghemaeckt,lo dat hy de fedigneyd haeres eerbac- renvvefensdaer in konftighlickfchijnt uytghedrucktte hebben. Plin- XXXV- p. Timomacfxis heeft den raefenden Aiax afgheir.aelt, en hoe by iichindefeuytfiiinighe dolligheyd alaenftelde Pbilofir. Lib. 1L A' vita ^Cpolloni'uCay. 10. Silanion heeft den wrevelmoedighen Konftc* naer Apotlodorus ghemaeckt : ende overmids defen Apdkdams eenen rcchten korlel kop was, fooiftdat StUmen nietalleen den Konftenacr felver, macr lijnc koppighe krijghelheydt met eenen oock in't kope' heeftghegotcii Plin, XXXIV. 8- Protogenes heeftPbilifcus gefchilderr< alswefende met eenighe diepe bedenckinghen opghenomen Pii"» XXXV. 10 Praxiteles heeft Phryne ghemaeckt, als of men haerw deriirhherteincen volleZe? van vreughd en welluft fach fvvemwen>
° c Pin |
|||||
Des Schtider.Konfls7
|
|||||||
221
|
|||||||
PJin.XXXIV.8. Parrhafius maeckten eenen jonghelingh dieinfijne
waepenruftinge om ftrijd loopt, Plin. XXXV. 10. Den Anapanomenos van Ar if ides iterfc uyt liefde van fijnen broeder, Pun, ibidem. Phihjlra- tus* belchrijfc ons de fchilderije van ecnen Bacchus die maer allecn be- Iconum kentwordeby de minne-ftuypen die hem quellen. Defe exempelen L ib.i.in ghevenonsghenoeghteverltaen, hoegrooten ervaerciiheydd' oude Atiadnc Meeftersin'tuytdruckenvarraflerley beroerten ende beweghinghen ghchad hebben;de volghende gacn noch verder; want vvydacruyt oogenfchijnlick fullen vernemen, dathaereJ>n>«»/e»boven dien oock vol van allerley verftand ende gheleerthey t getveeit fijn. II. De vermaeghfehapte verdichtfels der gbeefigher Schilders en verfandi- 'HP1"
gher Poeten feght Latinus Pacatus* Jtomen daerin uyt der maeten wel over *Panegy> een, datfe beyde eendrachtighlick deVifiorie vleugbels toepaffen; ghemerckt die tico The* ghene, de welckt de Fortune aen haer fijde hebben, veei eerfhijnen te vlieghen ° .. „ dan teloopen. Hetisghewiflelickloo, en Pacatus brenght het feer be- "a* quaemelick te paffe datde Schilders en Poeten, alsgoedelievende bloedvervvanten, t'faementlick een lijne trecken ■ want't gheoe Theo- fhilaBusSitnocratu!* van de Poeten fegt,dat mcmelickde verlufinge der * Epitt.Sz, Jpdender dichters vol is van allerley wijfheyt j Het felvighe word t oock be- vonden in de Schilders en Beeld-houwers plaetl« te hebben. Hetenis mijnegettroonteniet, feght Ailianus*, debeeldender Giet-'kpnflenaers ledig- * \^V' lick ende achteloojlick t' aenfehouwe» ; want men altijd in defe haere tverckeu iJ"r" " cenfonderlingbe wijfheyd ende een kloeck\oordeel plagbt tevernemen. Het is onmodighdat wyfulcks met vele exempelenjoudenfoecken te beveftighen, aen- ghefien het daeritytgbenoegbfaemlick\betpefen trordt, datmen nojtfukkfn on- b'fwjjten Konftenaerkondeghevinden die deMufen, de Dochtersvan lupter, weemdeende vervalfchteghedaenten dorjl toe\chrifoen- Sooen tveetmen oock vangheen -vermaerdnverekmeefters tefpreken,die de felvighe Mufen in 'thar- nasghemaecly hebben -} om daermedebedecktelick te verjiaen tegeven , dat het Icven derghenerdiehaerfehen de Mufen opoff'erenmet eenfachte endeonglie- moeydegherufticheyt bchoort verghefelfihapt tefijn, Hettafereel van Celts waerinde veranderlicke ghevalligheydt des mcnfchelicken levens verftandighlickwordt afghebeeldet, verftreckt ons mede tot bevefti- ghingh van defe wijfheyd. Den Hercules van Prodkus is even juyft van dicnflagh; fooheertfichrte»M//?»W*infgeliicks vcrvoordert den aerd * Inarar van den valfche en waere vnendfehap nae 't exempeJ van denvoor- d« AmtcU fchreven Sophifte, af te beelden. Wy vinden oock in Agellius * een "a* feer levendigheafbeeldinghc van derechtvaerdigheyd , gelijck C%- Ll^.*X1^* Cippiisde felvighe van te vooren door de ftraffe en gantichitaetelicke"" ra*I" csleuren fijjnet deftigber . welfprekenheydr hadda voorghefchilderr. ^ Applies-
|
|||||||
224 DerdeBoeck
■Jlpelles heeft defe wijfheydt oock re baete ghehadt, alshydatv«-
maerdeftuckwerckstot ontdcckjnghe der laiteringe maeckte.gelijck
ons Lucianus de gantfche befchrijvinghe defer fchilderije heeft naege-
laten. Zyfippus enfoude nimmermeer maghtigh fijn gfieweelt dc voor-
byfluypendeenfachtelick weehftrijekende gheleghenheydaf tebeel-
den/c en waer faecke dat hem defe wijfheyt in fijne Inventie beftierat
hadde; fiet Attfin.Epigr- 12. Het enkan it metonkekentfijn , feght He/10-
* Lib. IV • dorus *-3 dat dejchilders eenen ghevleughelden God van Cnpido maecken ; om
A;thiop. de wifpeldueriJJe lichtvaerdighcyd der gener, die van hem overheertfijn, daer
medeteverjiaen te gbeven, het oock Xenoph. Lib- I^/Cponnem.zh mede
Theophyl. Simacatut £pijl.: 54, T^et^ei Chil. V. hijt. it. Propertms
Lib. IhEleg, 10. Het foude ons alhierlichtv alien daylend en duyfend
exempelen defer wijfheytuytd' oude fchrijvers voord te brenghen,
indicn wy het daer voor niet en hielden dat defe weynighe bygebrae-
te exempelen volkomenlick bewijfen hoe d' aller loffelickfte wercken
van groote Meefters doorgaenshencn uyt den overvloedigen fpringh
•Apud ader defer wijfheydt her voordt komen. Dies vinden wy ons felven
Philoftr.. eyndelickootkghedwonghentebckennen dat Apdlonius * de Pban-
Lib. VI. tafie niett' onrecht een dinghvol van wijfheyt ghenaemt heeft, als welcn-
Cap.9. de d'eenighe Voedfter-moeder van allerley goedelnvcntien.
\%. Alhoewel het nu fchijnen magh dat wyden rcchten aerd der
vvijfheyd, diemen in de Inventie moet waernemen., wijdloopighlick ge- tioegh verhandeld hebben; indien yeman evenvvel naerder bericht daer van begheert, de felvighe moet r.och voorder met ons uyt d' ou- de fchrijvers aenmercken dat de voornaemfte deughd van een neite enweigheftelde Inventie aller meeft in defe vicr dinghen beftaet. In dewaerheyd. Ind' Oporta»iteyt, ofte in de waerneminghe van een be quaeme geleghenheyd van tijd en plaetfe, in de difcretic, ofte in de be- fcheydenheydvaneentuchtigh ende cerbaer belcyd. IndcMagnifi- centie, ofte in de ftaetelickheyd. Wat de tvaetbeydt belanghtjDs ScbtLler-konft maeckj aetijd vele werckj van de toaerbeyd, (eght Pbilojlratiis ■Lib. IconttmLib I.in Narcijfb. Ende ghelijck Sen Hijiorie-Jchrijverfoo «A X XIX. ., nlet bedrogbfibijnt om tegaen, feght Ammianns Marcellinus *, de tpelckees- nigbe warachtighe ghefihiedeniffen to it em en willens voor bygaet, als die «- r.ighevalfcbcghefchiedeniffenverdicht; even alfooplaghtde maeIkonfte>n , het uytdrucken der waerheydt op defe twee dinghen goede achtinghe te nemen, fy en wil aen de eene lijde daer toe niet verftaen datfe yet foude uytdrucken'tghene men in denature niet en vindt, meaka de wederomaen d'andcre fijde daer toe nietbrenghen datfeyet foude *Lib vii. overflaen 'tghene men in denature vindt. Fitruvius dringht op het -Cap. 5. eerfte |
||||
DesSchilder-Konfts* 225
terfte acn. Laet defchildtrije ten beeld wefen,hghthy #> van'tghene is, -}*-,«,
often minfien kanftjn. &c. Siet her vervolgh deier woordcn sis oockde cat>", j.' beveftighinghevanditpointCap.IH. U. van onseerfteBoeck. Het tweede wordt ons in Philojiratus voorgeftclt ; Die de voorvatiendedingen niet enfchilderen naefefljn, feght hy, * vergri/pen fich in haere Schilderyen #IConnm teghende waerheyd. Immers vinden wy dat daer aen dit ftuck foo veele Lib: 11 in gheleghen is, dat de oiide Meefters op verfcheyden geleghentheden V«neie. nerghens nae fco veie vraeghen nae de fchoonheyd haerer Beeiden als nae de waerheyd; En vvanneer de waerheyd der Hiftorie fcheen te All- ien fchaede lijden indien fy al te veele nae de fchoonheyd ftonden., foo haddenfy'tlieveralles teverfaeckendan dat fydewaerheydin't min- fte fouden te kort doen. Philofiratus gheeft ons hicr van een aenmerc- kenswaerdigexempel.wanneerhyverhaelthoede Paerden van Am- phiaraus gefchildert waeren ; het dunne ftof't tvelc\ de fmeetende Paerden ¥jconun van die kanten aenkjeefde , feght hy *, ghelijck het him de fchoonheyd benam, T jj,. j, jn foogafhet bun een grooter'fihijn van waerheyd. Den v^rnuftighen fcon- Amprii- ftenaer heeft overfuJcks de vvaere gheitalte defer Paerden feer wcl ver- aiio. fonnen ende uytghedruckt; Want het anders niet ghefchieden en kon- de, of de Paerden moften in't midden van fulcken bloedighen ghe- vecht bijfter feer verhittight ende beftoven fijn. 'tBIijckt dan met hoe grooten ernftd'oude Meefters de waerheyd, indinghcn die de Hiftorieaengaen,gadefioeghen;fy lietenfichduncken dathet hun aen 'tvoornaemfte onibrack, vvanneermen de waerheyd in hiere ftucktn nietenfach uytfteken. Dereden van dithaer gheycelenen behoeft niet verde opghehaelt teworden. Want ghelijckyeder-een bekent ftaetdat dekonftighe wercken'd'aenfchouwers fooweltot onderwijs als tot vermaeck behooren te dienen, foo gaet het mede vaft en 't moct noodiaeckelick daer op volghen dat de waerheyd boven alle andere dinghen in de Schilderyen betrachtmoet worden^ghemerckt, nae 't fegghen \zn Ludanus*'tghene profijtetick ismaer alleenuytde tvaerheyd*Dcccn- pUght t' ontftaen, Wy hebben hier alleenlick tot befluyt aen te mere- knb.hj. ken , datmen onderentuffchen op een fekere geleghenheyd verfebey- floria, den eyghenfehappen der waerer ghelijckenilTe voorfichrighlick magh voorbygaen , often minften lichtelick aenroeren. Want alswy ons felven van noods weeghe daer toe niet gheperft en vinden, datde waerheyd der ghelijckeniffe in eenighe bylondere figurenforghvuldig- lickfoudewordenuytghedruckt; dan is hetgheraedfaemer, datwy de fchoonheyd der hupfcher lichaemen door'toatijdighe ende on- dienftighebejagen der waerheyd niet en fouden verdooven. Wanneer- de Sihitders eenighe fchoone ende bevallighe tronien, daer nochtans 't eene of F f 't andere
|
||||
DerdeBoedc
|
||||||||||||||||
2»<S
|
||||||||||||||||
ms vita.
|
(todereghehrecliinghefyetiit wordt,beftaen te ContrefytenfegfaxPlittdrchus*-
|
|||||||||||||||
nry plagbten dan op defelvighe te verfiecken , datfe die tnifmaeckte hardigheyd
met t' eenentael en fonden voorby gaeKi noch ooch^al te befighliel^ uytdrmken; overmidshetfeker is dat bet Beelddtts offio ghehandelt wejende, ofte ontghe- lijck, ofteleelickfchijnenjal. I j. De voornoemde waerheyd plaght. fich altijd nae de teghen-
woordighe gheleghenheyd van de voorgheftelde materieterichren; Soobeftaec oock't waernemen vande oportuniteyt ofte occatie al- lermeeftdaer in, dat vvy onfe wercken nae den eyfch der voorvallender omftandighedcn marckfaemlick foeckenaen te legghen. Want ghe- lijck men dienKamer-fpelervoor onvroedendeonbefmthoudt, die eenen lichtvaordighen dronekaerd op deftellagie in Raedf-heercn kleederen al danffende vertoont ; foo wordt het mede in eengoed Konftenaer vereyfcht, dat hyfijn werck nae de gheleghenheyd der voorgheltelder dinghen op 'taller ghevoeghlickffe fchicke. Derhal- |
||||||||||||||||
• Iconum
Lib. i. in Paludib. • Iconum
Lib.i.in Amine. |
ven heeft oock Philojlratus * deWijfhcyd ende d'occafie op eenen feet
goedengrond de voornaemjle hoofd-Jiuckcn der Kgnfte ghenaemt. De Schilderye van den verliefden Bacchus, ghelijckfe ons in den felvigen autheur befchrevenwordt, dienttot bewijs ^ Bacchus wordt maer then bekent,Cc^aihy*,byderninnefluypendiehe)n aenkonien : Wathitcieract Jijnes koftelick ghebloemden ghewaeds aengaet, dedajfe-vellen, infgbelijckj ah |
|||||||||||||||
oock de lancien met aerd-veyle bekleedt, alle dtfe dinghen ligghen terlijden af
•verfmeten ; wantfe met dettjebijn vandefefijne teghenwordighe gbctegbenbeyd inhetminjlemetovereenkomen, Denjonghen ?hi\oflratiu fteltons even het felvighe.in de fchilderije van de verbaefde Hejione , voor ooghen; InHeCoat De occafiewit nietlljden, feghthy *-,datdefehoonheydvan de v'erjlaeghene jongb-vroumepuntighlickfiude warden uytjjedruckt, ae»gbcfien 'tgbevaer hi- res levens en 't bert-feeronfjktende uyt hetmenighvuldigkeverdriet het ipekk\ fyaheede voor eoghen hadde,ghelijekfe de IHoeme hitererjeughd verdorven, fio vertoondefe noch evenwdeenighe merckteyckenen waer u%t d' aenfehouwers de bevalligbeyd van haere volmaeckte fchoonheyd moghten afnemen. Daer wordt oock fulcken foeten ende welftandighen verbaeftheydt inde fchilderije van de bedruckte ^Cndromeda aengemerckt.nac de befchrij- Lib.iv. d« vinghedie-<4cfc»/y«r<*«W*daervanmaeckra.,Ghelijck wydan fien dat c'i,0~ . d' oude Meefters de geleglicnheyddes tijdts in haeteftucken aendach- Le'uoppes tigblick waernamen, foeckende't gantfche werck met fulcken be- amqiibus, quaemheyd te belegghen > dat men de rechte eyghenfehappen ende d'omftandigheden der tegbenwoordiger occafie uytdruckelick daer in befpeuren moght • even alfooftaet ons noch voorder aen te mere- ken, dat fy met eenen oockopdegheleghcnheydtderplaetfenauwc plagh„
|
||||||||||||||||
DesSchilder-Konfts. 417
plagbten te letten, gheduyrighlickhenendaer nae trachtende datfy
tiaer fclyen en haere werckcn g.heenc kleynigheydt door d' onfchicke- lickheydvaneenceghenftrijdighe plaetie louden aendoen. DeSchil-% ... .. derijen die van de waerbeyd affw^men, feght Fitruvius *, verdienen gheetun qw, < lofj enie alhoewelji door de Konji redetfck opgheproncktfijn, nochtans magh- menfe daerom terflond nietveor goedkeuren, 't cnfy faeckc dat den inheud der felvigher btxonden n orde onberijpelick te we fen enmetde reckte reden in alles over een tejlemmen, /lis Apaturitts van Alubanda te Tralleit een JchotitV' flaetfe ofte etn toneelgantfih aerdighltck haddegemaeckt, in het welcke by ver~ fiheydenbeeldcnvoorpilernenfielde, alsoock\Centamendie't capitaelderpi- iemeno[hielden -} foo heeftby daer en boven noih een oppertooneelghemaeckta in het welcke't mtddel-verwelf, de Kerck- poortaelen, de halve ghevels met al- let ley Scbilder-konftverciert waeren, nlsdan'tgheficht defis toonedsd''eo- gen vanyeder een am de vreemdigheyd naefich trock, en dat elckjeengereed was a uytnemenbeydt des fehighen tvercks hoojje te 'verheffen ;Joo is daer esnen fekeren licittitti, die in de Mathematifihe wetenfchappen groote ervaerenbeyd hadde, verfchenen 3- defen Licinitu heeftfijnghevoelen van dit werck rechtfin- wgltck\uyrgedruckt;fegg9ndedat die vanAlabanda,offifchoon van euds her voor garajcb -vernuftighc luyde ghehouden wierden overmidsfy haer fetven altijde vaerdigh ende bequaem gewegh tot allerley borgerlick bedrijf betoonden; dtttfe nu nochtans am een (lechte 'vergrijpinghe , die in een enckele ongeweglick]heyd bejtond, nerghens nae de mftefchenen tejijn. De mijte was, dat alle de ftatw en die in haere oeffenplaetjeopgherecht waeren, 'tvolcknae de maniere van de Orateurenjchenen aen tefpreke^d' andere daer en tegen die de gemeyne merely* plaetfeftonden, febenen met de werpfchijve tejpelen, te loopen , ofte oock te kaetfen^Jto heeft dan degheheelefiadt denfmaed van d' ongbevaeghlicke ende verkeerdeftellinghe derjlatuen moeten draegben ; ende Apaturius en dorfi niet eens daer teghen kicken • maer heeft het tooneel daedelick\ wechghenomen, tot dat by bet nae der handt verbetert en nae Aen eyfch der maerheyde verandert hadde. Alhoewel het nu een gantfeh lichte faecke magh fchijnen dat men Gjne wercken op het allergevoegh-lickfte tot de ghelegheaheydt der plaecfe ioude toepaflen, en dat deallerghe- nieynftc verftanden , op de minfte openinghe diemen hun dies aengaeude doet, wel ghenocgh daer mede weten om te gaen; noch- tans en laet fich d' occafie der omftandigheden, die men in't fchilde- ren moet waernemen, aen fulcke onveranderlicke Konft-regulcn niet verbinden, dat men de lilvige alien Konftenaeren voor een lekerc va& tewet haerer Konfte foude moghen opdringhen .- Wantghclijckhec m vele andere dinghen plaghtte ghefchieden , foo fiet men't felvighe oock menighmaelin d'aenmerckinghe van de(e oportuniteyt ofte oc- F f ii cade.
|
||||
228 DerdeBoeck
cafie ghebeuren, dat de gantfche gheleghenheyd der omftaftdighedeu
fich anders en andersopdoet, dus of fo verandertfijnde nae den eyfch van tijd., plaetfe*en andere eyghenfchappen die men in'twerck nood- faeckelick moet uytdrucken, 'tblijcktdan dat het den Konftenacren immers doch hoog-noodigh is altijd met d' occalie haerer tegenwoor- digher maierie te raede te gacn. Het beraed is't voornaemfle V tvelck een « L ib; ii. gped Kjmftenaer van noode heeft,fe^hi Quintilianus *, ghemerckf het nae den Cap. 13, aerd derfaechen die toy ter handt treci.cn verjcheydenlick plaght te keeren en te draeyen. So feght den felvighen autheur wederom in een andere plaet- * Lib.vi. fe; * Icl^meyne voldaen te hebben ah ick Jit maeralleen iioorfielle, dat het far-
Cap, ulti- Yaed in de gantfche gheleghenheyddes menfchehcken levensfeer veele vermagh, fao' en datmenfinder 'tfelvighe te vergheefs in alle J' andere I^pnfien arbeydt, ja dat Je toeverficht finder kemifjeveelmeer te weghe brenght dan de kennlffe
finder toeverficht, Soo gheloove ick\ ooc'n vaflelicl{ , datmen i^kyn onderfiheyd tuffchen 't beraede en tujjlhen 't oordeel kan aenwi/jen • "t en tvaerfaecke datmen't daer in voornaemelick\ftelle, dat bet oordeel Jich ontrent die dmghen befi-gh bottdt, de weicke nu alreede te voorfihijn gbebraght fijn • het beraed daerenteghen bemoeytfichvoornaemcliek met die dinghen, de weicke als ttoch verborghen liggbende ofte noyt ghevonden of ten minjten twijffeUchtigh fijn: Dat eockhet oordeeldoorgaens henen vafl gaet ■ 't beraed daer en tegben is een vcrre-gbebaelde reden , de weicke, ghelijckfivceltijds met het verfmnen endeoverweghen van vexfcbey dene dinghen befigh is, foo yervatfe in fich niet aUeen d' inventie maeroock d ocffemnghe des oordeels filver.. De 6childer- konfts vereyfcht een gantfch vlijtighe naerftigheyd, een gheduerighe oeffeninghe, een groote ondervindinghc een diepe wijfneydt, ende een dapper vacrdighberaedt, de grondregulenderKonfte lijnonder en tuffchen maghtigh den Konftenaer met een ghewuTc hope der vol- maecktheyd te vervullen , voor fo ve!e naemelickals hem de felvighe regulenden rechten wegh voorftel len , fonder toe t« laeten dat hy fijnen neus neffens andere volghende denghemeynendwaelvvegh fou- de inflaen, ghebeurt het dan dat hem defe regulen begheven,foo meet fijnvcrftand't overighe uytvvercken , mids voorfichtighlick overvve- ghende wat tot de tegenwoordighe gheleghenheyd t der voorgheitel- * Life. der materie ghevoeghlick ende oorbaerlick magh worden toegepaft.
XXXV. tieakes tpasttyt der maet.engheeftigh, feght Plinius +■, en heeft een fonderlin' yap.il. ghe vernuft in de J(onfi ghetruyckt: Als byoverfulky't ^eeghevecht tufjehen d' Aigyftenaers en de Pexfianengbefchildert hebbendt•-, dcnNijl, daerfe mal-
kanderinaenboord](lamften,van de%ee niet wel en kpnde onderfibeyden, overmids bet coleur des Ntjl-waten van V Xe water niet met alien en iierfihilt; foo heeft hy Joqt eenenjeherpfinnighen vonafiecken te Vtrkkeretti hetghene hy doer
|
||||
DesSchilder-Konfts. ?29
door de j^enftinghenerley maniere mft uyt te drukken , t&4nt hyfchilderde op
den oever eenen dnnckenden Efel,die van eenen Kjo\odijl aldaer belaegt wiert, Timanthes in(gheli\cks befighiijndemet het (tuck't welck hem in fij- nen Konft-ftrijd teghen Colotes den opperften lofderKonfte vcrwor- venheeft, fchijnt (eer wel befefc tehebbendateenigheomftandighe- den daer in nier en moghten uytghedruckt word en , of datfe ten min- Ite nae den eyfch der faecke met en konden uytghedruckt wordcn,en daerom behoorden foowatopghea-ioffeltteworden: Wantovermids hy *}*">• "* in deopmofferinghe van Iphigeniajeght Quintilianus*, Calchas droevigh hadde P'1^ ghefchildert, Vlyffes noch droevigher , en dat hy Menelaus den grootflen anghji ende bedrucktheydhadde toeghsjchreven die men door de Kjinjt eenighfws tref- fin kpnde , alhynu degancfche kracht defer beroerten aen dtt ftuc\haddeghe- hanghen , en dat hy niet en fach hoe het benauwde tvefen haeres Vaders naebe- hoorenfiude uytghedruckt warden ,foo heeft h$ Agamemnonsaenghefichtals met ten deckJelovertoghen,ten eyndedatfch yedereen des Vaders ghebaer nae fijneyghenbegrijpfoude voorftcllen, Plinins i& wijdloopigher in fijn ver- hael't welek hy van defen Konftenaer ghemaeckt heeft; Timanthesj *Ub. feght hy *., had een fonderlingh verftandt, de Iphigenia, die de Oratueren ghe- XXXV. noeghfaemefteffe&enghedient heeft om haere lofreden Konji daerontrentte CaP* 10' oeffenen, tods fijn werck i?c Men meet noch van verfckeyden andereftucken tat bewifs fijnes verftands te Jpreken; Het tafereelken van eenen flaependen Cyclops dtent ons bier tot een exempcl. Want h^etnighe Satyrs ontrenthem gbefhildert heeft, diefijnen duym met denftenghelvan het eeneofhetandere ^uydafmetcn, om degroetevan defen Rcufe info kjeynenfluck wercks te be- ter te verfaen tegheven , menvindt alt yd een diepefin infijne wercken , dan de fhilderije felver teneerftenaenfienfchifit uyt te wijfen ; ende alhoetvel de tynftnytnemendegroot is,no"chtansgactfijn verjlandde Konft verde te boven. 14. Dedifcretie ofte de befcheydenheydt van een tuehtigh ende cerbaerbeleyd, ghelijckfe met rechtonderde vierhoofdftuckender wijlheyd gheftelt wordt, foo plaghtfe teghen alle rech: en redenvan dieghene verfuymt teworien dewelcke de waerheyd end'occafie altenauwpuntighlickwaernemen, wantghelijck de Tragoeche-fpe- lers niet gherechtight en fijn allerley vuyle en gantfeh vvreede gefehie- denilTendenvolckeopenlickte vertoonen, (ooishet mede onbilligh dat deSchilderscenighe onvlaetighe ofte ooek felle daeden voor dc ooghen der aenfehouwers naecktelickfouden voorftellen. Het isonbe~ hoorltck, lege Horattiu * fprekende van de Treurfpelers, dat Medea haere # jn ^ ktndireninhetby wefen des volcks den halt foude affnijden, datoock den boof- mllighen Atreus 't menfehen vleefch in hetghefuht dergantfeher menickefou- «btjiucntekoken, Daerplagtmen ons naemelick in verfcheyden voor- Ffiij; vat-
|
||||
a 30 DerdeBoeck
vallende materien vele dinghen t' ontmoeten, dewelckereghelrechc
tegendebefetheydt van een degelickendewelghelteltgemoedfchij- nen te ftrijden • Too dat hec den Konftenaeven raedfaemcr is fodaeni- ghe dinghen met het verlies van t' eene of het andere deel der Hifto- rie te vermijden, dan dat fy haercn goedcn eerlicken naem lichtvaer- dighlick in de Waegh-fchaele fouden ftellen, Lucianus naemt de fchil- denje van Pykdes ende Oreftes, die Cltfemneflra ende JEgifius ombrog- ten eengantfch billige ofte recbt vaerdige Schilderije,met enen oock de redcti van defe nieu.ve benaeminghe daer by vocghende. Ben Schilder, feght hy *, heeft eenen feer eerlicken megb beraemt, overmidshy de aenfchouwers de omnenfchehckbeydt van bet Moedel-moordea maer alleeri ah met eenen fmenck van verde liet befien, even ah offy datfeyt Hu alreedegekla en hebbende met het kelen van den overfpeli^en Aigifthus alvaft doende waeren. Timomachus heeft cock defe befcheydcnheyd in iijne Schilderye Van Medea waergheno- men, Ret Ah:hoi. Gr<tc. Epigr, Lib. IV^Cap.y. en Aufinius Epig\ 121. Wat d'andere belanght, die de wulpfche begheerlickheyd van d' on- befinde aenfehouwers door t onkuyfche gheticht haerer ontuchtigher werckenfoecken gaendete maecken , 'tis maer al te kennelick datfy delichtvaerdighequaedluftighejeughd door ditniet min fchandelick dan fchaedelick bedrijf van d' afbreukigheklippen defer fieltachngher boeveryen in eenen diepen afgrond desverderfs hoofdelingh neder- ftorten, en dat fy haer felven overiulcks teghen defe beftheydenheyd leelickvergrijpen : 5oo behoort oock een oprecht en eerlick K011- ftenaer in defe gheleghenheyd goed-e achtinghe daer op te nenien, dat hy fichinfijnen dertelmoedighen eerfuchtdoor't loftuyten van eenen licht-ghelaeden hoop niet en laete vervoeren; aengheficn veele groote Meefters d' aenfienlickheyd van eenen eerlicken naem quijtgeraeckl fijn, omdatfedenroem vanicken uete nietwatvoot een kluchtfin- nighe gheeftigheyd al te hittfghltck naeiacghdcn , fiet Promt. Lib. II. Eleg. f. Als oock Sidonms ^Ctollinaris Lib. II Epijt. Z. Dat nude lodder (ieckte van allerley fpukkfe ghefdlen door'taen- fchouwen van eenighe vuyle Schildeiyen wonderlick ghevoedtwordr, blijckt uytdeghekghenheyd van eenen lofkoppighen minnaer in Pe- tronhs Arbiter, alwaerhy ons befchrijfc hoe d"«en raerebol fich ont- roert vindende door 't ghetichtvaneitelioe Sch'.lderyen ( alsnaenie- lick van 't ontfchiccken van Gmymedes, van d' "hbefchaemde Nats die den fchoonen HyUs tot onefre verfoeckt, van ^ei/odiededoodvan fijnen beminden Hyacinthtts bekerrnt ' in defe woorden uytbrack. flagbten dan oocl^ de GoAen /elver met liefde bevan^hen tie fijn ? en op de^n gfond is hy daedelk,k aen't hollen gheraetkt , Al ijl datjich een #**' fibe
|
||||
DesSchilder-Konfts* 23 r
fche nochfio tmflelkk.tot de ontboudingbe aenmaent, feght ^Achilles Tatius,* * Lib.j. dg
nochtans tvordt by door de quaede exempelen lichtelick tot naevolgbinghever- Clito- hckj -voornaemelicl^alshetd'exempelen fijn der ghentr, van dewelcke by ten phontis 6c goedgbevoelen heeft : Want defchaemte van demifdaed toordt ah dan door Leucippes d' denjienlickheydvan fulcke voorgangbersin een vrjmoedigheftoutigheydver- Altl0Ilbuy» andert, Wy vernemen infghelijcks in rerentius * hoe denraefenden # £unAa Chareadoor deliefde ende eenfaeaiheyd, tweequaedcraedf-lieden, iii,Sce','5» 'i vacrdighlick ghenoegh wierd aenghedreven omdemaeghd, diehy met eenen dollen luft naeliep, te verkrachten; alen haddehemde Schilderye van loiter , ghelijck hy de raft verfekerde Dame door 'cfchijnfel van fijnen bedrieghelicken goud-reghen fchoffierde, niet aengheftoockt. 'tis de pijne waerd dat wy d'aenmerckinghe, die Donatusdaer opghemaeckt heeft, fouden voorftcllenjTflWMMtf heeft alhier op fijn pkilojoophs aenghctvcfen, feght hy , hoegrootenfcba'ede depoe- tifihe verdichtfels allenthalven dom, tvanneerfe dengheenen eenijie ondeugen~ de exempelen aendienen , die yon haer Jdven gbenoeghfaemlick tot allerleyghe- brekengheneygbtfijn, Het fchijnt oockdat fich d' oude Rpmeynen door defe bedenckinghe ghenoodfacckt hidden nauwe daer opte letten, dat denphghtigheu Godf dienltder offerhandendie voor't gantfche volck ghefchicdenin 'tminfte niet en louden onthcylight vvorden; Wantfy daer in alhrley manvolck joo verde van't ghefwht der Vrouwen affmderden ( endeverfchoven, feght Seneca*.datfelfi oockde mannekens-beeldenvanal- Epift.'
ierbande ghedierten bedeck} wierden. 'tKomt hier mede niet quaelick x:viiv over-een'tghene Valerius Maximnsvan die van Marfeillen verhaelt, Dejladvan Marjeillen isfnlckenfcberpen onderboudjlervan de gheftrengkigr beydderouderwetten, feght hy*, datfedefche-fpelers, melckervertoonin- ghen meeftendee's met Frouwenfchenderye veouengfo jijn, baere Jlellagien *Lib. ii. verbiedt • als vreefende, dat degbewoonte vanrmcks t' aenfchouwen, met der paP* ff tijdoockde begheerte van fitlcksnae te volghen fouier't volck tnogbt invoeren. *naF°7' Wy fouden hier tot b'efluyt van dit derde hoofd-ftuck roch voorder aenmercken,datdeefe befcheydenheyd oock van die ghene ghequetft wordt, dewelcke haere goude en filvere fchaelen in meerdcrwaerde hcuden, wanueerfemetd'onghefchickteBeelden vandeHeydenfche gheylheyd konftiglickbewrocht fijn, Ewh als ofde dronckenfchap in hae- ren eyghenen aerdniet maghtigb geneegb en teas onfi luften't ontjleken , feght Plinius*, 't en waer datmenmalckander den jiercken dranckjn bordeel-kroe- *}■&■ xiv,, fentoedronck, en dat oris defe beeftelicke overdaeddoor deKpftelickheydvan Ckf.txt een quaelick aengelejdefynft wierd-Mngeprefen, Maervan dit mifbruyck defer Konften hebben wy voordefen ghefprokeatin 't beghin van't adult e Capittel onfes tweedenBoeeks. if; Nu
|
||||
23* DerdeBoeck
if. Nukomenwycyndelicktotde Magnificentie ofte ftaetelick-
heyd, die fich ghemeynlick in een welbeleyde Inventie laetvinden, ghemerckt het d' Inventie altijd een fonderlinghe aenficnlickheyd toe- brenght, dat den Konftenaer bevondenwordt de waerheyd, d' occa- fieende difcretie omfichtighlick daer in waerghenomen te hebben. Want ghelijckde gantfche Schilder-Konftniet veleom 'tlijfen heeft, 't en fy faecke datfe met een fonderlinge ftemniigheyd vergefelfchapt fijnde, d'aenfchouwers door den aenghenaemen fchijn van eenhoog- vvacrdighe bevalligheyd beroere , foo maghfe evenwelniet altc feer op d' opghepronckte verluftinghe van een overarbeydfaeme nettigh- heyd fteunen, vermids de grootfche heerlickheyd des gantfchen wercks door fulcken optoylfel verhindert ende vermindert wordt; dies plagten oock de Konftenaers felver d5 achtbaerhey t haerer Kon- ftcte verliefen, als d' aenfchouwers opd* aenmerckinghe van't alte forghyuldighe cieraet beghinnente vermoeden , dat het maerenc- kele affectatie, en gheen rechte magnificentie en is, diemen in 't werck fpeurt, dat is, als de Konft-vroede aenfchouwers beferTen, dat den Konftenaer (ijn werck oiaer alleen met den gbemacckten fchijn van ftaetelickheyd en niet met de ftaetelickheyd felver heeft foeckentevervullen. 't Gebeurt daghelicks dat veele, bygebreck van dekennifleendeervaerenheyd die tor defe curieufe nauluyfte- rendeKonfte veteyfcht wordt, met eenen gantfeh belighenarbeyd kafteeleninde lucht bouwen., op datfe beoevens andere ghemeyne werck-Meefters niet en fouden fchijnen langhs de grond te kruypen. Noch fijn daer andere die door d' erkentenis van haer ghering verftand eengrootghelaetindewereldfoecken temaecken , midshaer felven boven haer vermoghen op-poffende ; even als onmachtighe weecke- linghen haer felven met groote en vervaerlickedreyghementenbe- helpen, enkortedwerghachtigheluyden ftaen gheerne op haere uy- rerfte teenen. Alhcewel nu milfchien d' een of d' ander doer dit over- recken fijnes verftands., den lof van een groote enkrachtighe Inventie fchijnt te vcrwerven j nochtans en kan hy 't ghevaer van fulcken roec- keloofen ghepoogh niett'eenemael ontgaen. 't Plaght welfomtvijle* te ghekeuren , feght Quintilianus*,dat hy, die altijd nae'tovermaetiihe fiaet ,yetgroots foude u%tvinden • doch ghelijck^hemfulchs gaerfelden tvedet- vaert, foo en kan het evenwel d' anderefauten , in een teghenfchaelegheleyit fijnde, niet epweghen, Soo fchijnen oock de loffe invallen van fulcken vertwijffelden overmoed veel eer uyt den tuymel-Gheeft van een ontroer&e 1 en pijnigklick woelende fantafie voord te kpmen , feght Dionyfius Longinus*> dim datfe fouden fchijnen op een grootfe maniere gbehandelt tefijn. jVtltgty
fftten
|
||||
D es Schilder-iC6nfts., 2 j 3
tftttn teamen vanfoodaenigeinventien heeft tegevoele»?brengt de eeuevoot
<» <f tiniere naerin eengoedende onbedrieghlick licht, englyfult daedelicti gem maer wot den dat dedihghen die in bet eerfte vtrfchrickelick fihenen , aUenghf- kens tot een gantfeb Jpottelicke kleytiachtinghe vervallen. Ghe'lijck wy dan uyt defe woorden van Longinus blijckeJick verftaen dat dc licht ver- ganckelickheyd der fchijnitaetelicker dinghen ons volkomenlick daer vanovertuyghr,datfegheenbeftendighe grootfheydt in fich hebben j foogheefronsden felvighen antheuTin een andere plaetfe wijdloo- pighlickte verftaen dat het rechte merckt-eycken van hooghftaetelic- ke grooife dinghen in debeklijvende achtbaerheydt^er felvigherbe- ftaet; Dat is waerlickgroot, feght hy *, 't wick ons t' elcken tvederom verfib * f« voordeotgen verfchijnt ;'ttvelckmsfwaervalhoftelieveronmeghelicl^is, uyt den fin tejlellen, welckers gheduerfaeme ende onuytwiffchtlickegkedachtenijje diep in onfe herten inghedruckt blijft. Immers bebooren «<% dat attijdt voor een gantfeb treffelick\e ende waerachtighe hoogk-ftaetelickbeyd te bouden, daer alls menfehen overal eengoed behaeghen in hebben. Want als men bevindt dat een grootemenigtedergfcenerdie inden gantfehen loop haeretlevens, in haer bedrijf, in haere jaeren als oock m haervotrnemen wonderlick velevarnnalckander verfihillen bet fehige ergens van gevoelen;het overeenflemmende oordeelvanfb veele en dapper feer verjchiUende luyden, moetdan d' aenfienltckheyd,van bet genefiUcken verwondering allenthahen verdient, noodtvendighlick vermeerde ten. Den jongen Plinitts heeft fich mede opden felvigen grond verftout eengoedi ghevoelen van fijnefchriften te hebben; Ick\ben datringroot- Hcks verbeught, feghthy*! dat mijne Soeckenbuyten's lands defelvighe aen" ... . gbenaembeydbeho»den,diefeteR^omenghehadt hebben; mantick\ na eenigb' epj[{# llt fins beghin te gbelooveu, dat hetfijne behoorlick\e volmaecktheyd heeft, daer van d' oordeelender menfehen in joo gantfeb verfcheydme landjlreken hetfelvighe ghevoelen. Dercden wacrom verfcheyden Konftenaers defe Magnifi- centie meer of minoeffenen,wort gerrocken oft* uyt de byfondere toe- |heneyghtheyd haerer nature, ofte uyt een feecker gebruyck't welck ly met voorraed aennemen. Ghclijcj( de hoeghdraejrhende dinghenuytde ... . nature oorfpronckelickvoordkomen, feght Zonginus^feoenkonnenfe ons door oiJtioaelt de hertnghe niet warden inghefiort ; jadeeenighe Konjl om tot defegrootfe dapperheydtegheraecken, befliet ■voornaemelick daer in, datmenvan de Na- ture daer-toebequaemwtrdegemaeckt. pen felvighen autheur feght we- derom in een andere plaetfe; Die van eenen verheyen gheejifijn, feght # 7# hy * hebben de meefie beqnaemheyi om groote hoogh-ftaetelic^eghedachten te onierhouden, Het blijekt in Varrhafms. Immers gaet dit altijd vaft. Oat daer,me het fegghen van Dimyfius Halicarnafenfit *, eengroattmedi- * ln lfo" trtuttmmdenKfnfttnmvtxeyfebt wordt, of dat by fob tenminjienmet ctM' G s ««*
|
||||
234 DcrdeBocck
eenfinnivtjligh vwtnemttiMt ttUerley kooghfiaetelicke en ttonderhaetiickehem
denckjnghen meetgbewennen, Het fchjjnt dat de goedgunftighe nature den vermaerden Schilder Kicopbanes als met der hand tot fulcken heer- licken maniere.van wercken heeft aenghelcydt; Nieopbanes was net enaerdigh feght Plinius *, ditsplogbt hyfichfelven allermeefi met bet afmae- Lib.xxxv. len wan i oude dtngbeitbefigh tehoHden.verfikert Jijtide dat hem d' eemigh- Cap, to. duertgheyd derfilvigbetdengmttfien loffittde vertvervem Men wifi in Jiji nen tijd vangbeen audere Meefim te fpreken, die hem m de voordvaerenhcydt fijnesgbemeedsghelijek maeren. Syne metcken wierqen allermeefi gheprefe^ om dat by diet in eenfenderhnghe deftigheyd en tragifthe parmantigheyd ghe- briQckte. Pyreicm farijnt mede veritands ghehaegn ghehadt te heb- benotndelegroote maniere te volghen, heii en waer faecjee dathy (ich puer willens tot allerley ongheachte engantfeh gheringhe din- ghenbaddebegheven ;; Daerwaeren weynigbe diePyreieusin fQ»tftteha- ven gingben ,, feght Plinius in, de felvighe plaetfe , maerickentvetenietof hemfijn voornemen btdorvenbeeft; want alhoetvel hy eenen dappire luft tot a!- lerley-gheringhejlecbtedinghen hadde, mchtans verkreegh by daer in den heog- ftenlof, Byfchilderde Mrbiersmfnekels.Sihoenmaecktri winckeli, Mfelkens, verfiheydenfiortenvan toejpijfo, endiergbelijcke-dinghen meet, dies wierdth) onder de mmdelingh Hjpyparographusgheheeten yt melck evenfia veele bedwyt, alt of men hem KJad-fihilderehadde gentemt, by was in defidingheauyt der maeteu vermaeckelick, foo dat d' alter ftaetelickfte tafereelen van vele andtre Kjnfienaers minder plagbten te ghelden dan defe grollen van Pyreicm. Soo hebben dan die ghenedegantfehekracht van'r gene wy tot noch toe ghefeythebbeninweynighe woorden(onfes dunckens) verftandigh* lick begrepen.de wekke wy dchooghftaetelickheytder lnvemien,dic uyteen verhcyene Imajnatie voordkomen, eenen achtergatmofteoock het naegbefchalVan de waere grootmoedigheyd noemen, \V"y houden het mede daer voor, dat het alien den ghenen, die nae eenen onfterf- felickennaemhungkeren, hoogh^noodighis, datfe eenen uytnement- lick grooteagheeft hebben, of datfe ten minften allerley groote ghe* dachten en ftaetelicke verbeeldinghen vaerdighlick fouden weten te cmderhouden, Doch aenghefien ons ghemoedt nietvvel maghtighen is defclefle nae te komen.het en fy faecke dat het gantfeh en gaer ont- kommerten yan allerhande nederige vuyle forge ontlatt fy ; (6 voIgE het o.iwederfprekelick daer uyt, dat wy wel moetcn toefien dat dege- willighe vaerdigheydt onfes vrijen gheefts door hetbittere.forg^n- pack.hetwelckorisellendighelevenallenthalven aenkleefc, "iet e.n wordeonderdruckt. Want ghelijckhet denmen(chenonmoghe'lcK,.s hacr ghemocd op eenen tijd t' faementlick. te verenghenen te v««J'jJ" |
||||
I) es Sch tlder.Konft s.* au
den ;cVfen>al<oGls*berhun medeondoeulickhaetefinnenop eeoen rijdt ;,,
metftaetelicke ende gheringbe bedenckingfaen befigh te honden» Een vervroolickt gbemoed flaght altijdeenJcherffinnighe Inventiettyt teftor- ten,fegbtCa£iodorusXl,rariarum, inprafat, Het enisnietmoghelick, ieght Lotiginus *, dat dieghene, de welckedengheheelen tijd haeres levenson- jjg fuHj. trentgheringbe en gontfcb Jlaefachtighe bekommerniffin verflijten,yetfouden mt otatio,. uytrechtenhetwelck^de'yewonderingb dervolghendereettwen moght •vetdie* nij. tie», fiet luvenalis Satyra VI. en T. Calfurnitts Siculus , Ecloga IV. Protoge-9W ties hecfc een goedc wijle tijdts met armoede ende ghebreckelickheydt gheworftelt,«er by fich ter dege konde voort doen en grooter faecken ter hand trecken; Ghelijck by in het eerjlehyfler tarn was , feght Plinitu *, Lib xxxv I fienamhyfijne Kpnjigewtidightvaer,'twelcl^mck^deredmgheweeft ismaer- Cap. i». urn by nerghem naefukken menighte vanfraeye mercken naeghtlaeten beeft ah de undere f&njienaers ; eenigbe bouden bet daer veer, dat by febier under s niet dan Schepen tot het vifftigbfte jaer fijnes levens toeghefehildertbeeft. Het ilijcktoverfulcks dat nieirranoyt iijne Inventie met kioe eke en gantfefa treffelicke invallen heeft wetea te verrijeken, dan die d' onghemocyde geruftheyt fijnes onbekommerden gemoeds ontrent het vormen ende hervormen van allerley groote verbceldingen deeds plaght aen te leg- men. Alhoewel dit niet en fchijnt genoeg te fijn. Want hy moet boven dienfijn beftedoen^om defen ruftelofen arbeyd fijnes geruften ghe- moeds door het naevolgenvaiidevoornaeinfteoudefcijrijvers tever- ., wackeren. Het naevolgen van de bejie autheuren, fegt den jongen Pl'mrHs * ^'-^ 1 geefi ons eenfekerebequaetnbeyt>omfodaenige dingen uyt te vinden,die met ha- * ' re Inventien over een komen. Cajficdoiu* enlaethet daer niet by blijven, Voortoaer, feght hy *, ons verftand plaght dagbelicksaftenemenenteverval- v XI. Va- len.altbet door den onyeriioeyden leej-luft niet en wordt vernieuwt, Ow/erfaaum in fibueren wordtn haejiigblick verbefight endeverdaen, het en fyfaecke dattnen- pisefatt fe door een gbeduerighe opvullinghe onderhou.de, De Scbat-kaemers [elver, boelicbtelickjwordenfivermindertendeu^tghefttt, ssanneerfehaaegetvoon- licke inhomften derven ?Jo plaght oock 't menfihelicke begrijp in eenen korten tijd teverfihraeien, ah het door de Inventie van undere niet en tvoxt gbcho/f>ent De aendachtigheydt van't leftn vervult ons niet alleen met d«n rijeken overvloed van groote ende aenmerckens waerdige vonden, maer wijft °"s met eenen oock aen hoe mende felvighe tot aJlerley voor vallende gneleghenhcdenbequaemlickmoettoepairen. Die ghene de welckc daghelicksmethooghgeleerdeengantfth deftighe Mannen omgaen, plaghten uifghelijcks door de kracht defes ghefelfchaps een fekere grootfheyd in alle haere ghedachten, woorden> en wercken aen te ne- men, Degnedeo^trKkftigheenbethanteren aUerley ttrlickghefetfthafAegbt ML Gg if Porciit ^
|
|||
Derde Boecf:
|
|||||||||||||
l\6
|
|||||||||||||
Porcid de Dochter van Caw *, beeft een finder little krieht wet «nfi mawe*
ten. Dies en magh het ons niet vreemd duncken dat den Edelen Beri- e/Mjdie ijifijnentijd een gtoot ophoudervandefeKonftcn endeeeR kloeekmoedig voorttander van den onvergelijckehjcken Phidias ghe- wccft is foo vele wercks macckte van Maxagoras Clajemenius, want als hem defen wijd beroemden Philofophe volkomenlick in allerley natu- relicke dingen, doch voornaemelick in de dingen die bovenin de lucht ende in het firmament fweeven.onder richthadde, foiftdarhyin.alle fijne woordenen werckenfulckendeftighen ftemmigbeyd heeft \ve- ten teghebruycken, datmenlichtelickdaeruytafnemen moght hoe grooten voordeel hem de ghemcynfchap met den voorfchreven */f»a- xagous toebroght. Sijne daghclickfche maniere van Ipreken quam met de giootfheyt fijner verhevener gedachtet woaderh'cke wel.over een,londerdatmendaerineenigcboerfchegrovigheyt ofte gemaec- ten ichijn konde vernemen; fijn wefeninfgheHjckswasdoorde gefta- digheydt fijnes. hooghdraeghenden ghemoeds foo gantfch ftaetigb, dat men hem felden lach kokcrmuylen ofte fijnen mend totlacchen, trecken jfijnen ghemaetighden dochfieren gangh, de ghevoeghlicke fcdigheyt (ijnes ghewaeds, en veleandcre dinghen van dienaerd, ver- vulden deien Vorfitnetfukkenaenfienlickheydjdat hem m'emau fon- der een verbaefde vervvonderingh konde aenfchouwenjfiet Phtanhus in hetlevefi van Pericles. Aengefien dan de natuerlicke Philofbphie ioo velc in defen moedighcn Prince te weghe braght, hoeenfaldochde Hiftorieendepoefijehetfelvigheincenen leenaemenKooftenaerniet vermoghen te doen ? het en is niet moghelick of de Hiftorie fdioinec grootrecht van Cicero * gefeyt wordt de ghetuyghedertijden, hethebt derwaerheyd, bet tevenvan detnemorie, de meeflre[fe van atteonfen handel en 8"a«<fe/tevvefefl)aioetonsnoodfaecke!ick met allerley grootmoedighe bedenckinghen vervullen, wanncerfe ons een plaetfe op haer eerlick toneel vergtmt, tencyndedat wy d'aller nuttelickfte exempelen van grooteendappere Capitcynen aldacrop onsghemackmoghtenaen- fthouwen - dat wy in net midden vande vergaederinghederouder Helden fieppende.haere groote racdflaeghen als tegenwoordigh fou* denbefichtigben jdatwydeallerdeugbdelickfte tijden ende perfoo- nen uyt alle de eemven. fouden uytpicken, en goede kennifle m« de felvighe houden. De Poefijc inighelijcks (de welcke nae het fegghcn VAn£.uci*nus*j grootfyraekigh ende vaneenen 'verheven gheeji is) plaght onfe ghepeynfen bbogher op telichten. Dieswordenwymedeinde oudeKonftenaers'ghewaer.dathetaltijd debefte Meefters ivaeren, die haexe Inventien ran de treffelickfte pocten oruleenden. Den g»'eJ |
|||||||||||||
Afvi Pill-
tarchum in btuto. |
|||||||||||||
QeO;a»
cute. |
|||||||||||||
Et c»ni
fen bend a tiftoria. |
|||||||||||||
t>es Schildcr-Konfts; S37
met t'faemen it verbevenheyd der materie, feght Qmntilianas *, de levcndi- * Lib. *}
gktvertooninghe mm devoornaemfte beweghinghen onfts ghemoeds, Jewel- Cap.i* ftsndtghe bevalhgheydt die men in verfcheydene perfoonennaehaerebyfondere gheleghcnheydplaght tejpeuren, wordt uyt de Poeten ghehaelt. Demetrius, Pbalereus, Dionyjius Halicarnajftnfts , Plinius, en andere oude fchryvers meer, pry/en den wyd-beroemden Phidias van wegheir de ftaetigeen gantichhooghwaeidige Magnificentie die in fijnevvercken wierd ge- vonden ^ en miUchen fullen wy ons felven niet vele vergiffen , indien wy itaendc houden dat defen Konftenaer de voornaemfte kracht fijner Inventte uyt de poetifche fchnften heeft getrocken, want hy fich niet en fchaemde te belijden, dat hy het voorfchrift van fijnen Eleaenfihen Iupiter in Humerus hadde ghevonden, fiet Valerius Maximus Lib. HI. Cap. 7. ex. ext. 4, Apelles heeft oock Diana, achtervol ghens de be- ichrijvinghe van Humerus, in het midden van d' opofferende maegh- dengheichildert,Jt,lin.XXXVJ 10. Hetblijcktmedcdatdienr»W(j«- *ks,.die fbohooghlick inallede oude fchrijversgheroemt wordt om den gheeftighen treck die hy in de fchilderije van Iphigenia gebruyckte het eerfte bewerp van fulcken aerdighen grepe uyt enripides gbeno- men heeft; want defen wijfen tragcedie-fenrrjver* brenght hjnen Ago- In ,Ph,S*- wewmon op deftellagie met eenen fluyer over het hoofd. Califiratus* ™*ii(itnf;# g-heeh ons te kenncn dkt Pwjf»'«/« eenen gheeftighen Bacchus in nae- *inde volghinghe van Euripides ghemaeckt heeft, Wederom verhacl't ons fcript. ft** den felvighen Calltjiratus in een andere plaeife*, dat Euripides mede tuacBa^w ghevolght wierd by alle de Konftenaersdie den anghft daer 't fchou- chi. ghei vlotighe ghemoed van d' ellendighe Medea in ftuck meynden uyt J.n de* tedrueken, ghelijck fy naernelick door mede-lijden ende wraeke w"^ verfcheyndenlick verruckt fijnde ghereedt ftondt om de vrucht * haeres Iichaems te behouden ofte verderven. Dat nu ons ghemoed
vanftonden aen vaerdigher wordt ghemaeckrom hoogherop te ftij* ghen, foo haeft* naernelick alshet den grootcn gheeft: van fulcke he- melfther verftanden met eenen hertelicken teughe beftaetinteflor- pen, blijekt uyt de volghen de ghelijckenifle j Veele teorden doer anderer luydengheeft niet andersgaende ghemaeck(t, feght Zonginus *,alsoffedoor Defublimj eengoddelicke ingheeftingbe vervoert tvierden. Want ghelijck, Pythia.de pro- orauoww phetifthepriefter-nonnevanApoltoDelphicusteengantfchvreemde 'verruckinge "• haererfinnengevoelt,foo haeft naernelick aiffe detr dryvoet btgint tegenaeck\en. Alwaermenwerhaeltdatter eenen goidelicken damp nyt eentndiepen k\uy} flight uyt-te maefemen, en dat de friefter-nome defin damp foo haeft met en hanvatten , ofhberftterftonduytindeGod-fpraeke die haer doer een godde- Isekeingheeftingbefibijnt tenghtblaefen ofte aengbewaeyt tejijn> Even^lfoo Gg.iij t!«gbm
|
|||
DerdeBoeck
|
|||||||||||||||||
238
|
|||||||||||||||||
flaghtcH daer verfiheydm mjtenr'beeckjkjns uyt de boogb-ftdeteliekljtydderott-
derfchrijvers, als uyt eenighegbeheyligbde fpringh- aders , in 'tghemoed hae- rer naevolghers afte vlieten joodatfe dtgrootjheyd van andere verruckte otn ghefelfihap begbinnen nae te loopen, alhoemelfe de fluyfen van Apollos tiow want en van te vooren noyt en voelden. Dit en is gheenditfte, maer veil eer ten ajdruchjelvand' eeneofd' andere beqtsaeme -maniere vandoen dietnenin tf oude fpeurt. Dies behoertmen ooc'kjodaenigen eeren-firijd vaerttigblicl^ (ti- de eerbiedighlick aen te vanghen;ghemerckt hetfu!cl{engantfch treffelickenfaee le is d' overhand daer in tebebouden, dat felfs oocl{ die ghenetryf-teaerdigh fijn dewelckedaerinvanhaer voorganghers overmonnen blipen. Ghelijck net daeromnietcnkangheloochent vvorden , dat het lefen van groote fchrijvers en'tghefclfchapvan welgheoeffende verftandcn devoor- nacmfte middelcn fijn waer door ons ghemoed metallerleyhoogh* ftaetelicke ghcdachten vervult wordt; loo gaet het nochtans vaft dat die Konftenaers hacrewerckenmet eenen overluftig4ien moed ende eenen dapperen gheeft boven andere aenvaerden, dewelcke met d' al- ler pronjtelicklte betrachtinghe van een naer-yverende deughd in 't minfte niet te vreden fijn, maer fy begeven fich boven dien in't ge- felfchap vznAfelles, Lyfityus, Protogenes, Po/yeletus, J>hidias; fy ftellen fich de teghenwoordighe van defe edelegheeften door een levendige inbeeldinghe voor ooghe^ niet alleen by haer felvenoverflaende wat hun defe gioote Meefters in't aenvanghen haerer weccken louden rae» den, maer oock wat oordecl datfe van haere volwrochte wercken fouden ftrijcken. Dies plaght oock de vreefe van fchar-de te behaelen aen d' eene fijde, en de hope van eenen eeuwigh- duerighen naem aen d'andere fijde defe forghvuldigheyd der Konftenaeren te vermeer^ deren, foo langhe naemelick als fy noch door een ernftighe begeette |
|||||||||||||||||
*Incaad
Ptifcum cpiftola, quseprxfi |
omfulcke aenfchouwers tcbehaeghen tothetwerckwordenaenghe-
prickelt.' 't Schijnt dat fich Martialis aldus ghettelt vond,aIs hy ftgt*. is daer yet behaeghlicks in mijne boeckpt, den toebcorer beeft bet my iugbejiekft . Hier uyt plaght het mede t'ontftacn dat het tneefte deel der Konfte- |
||||||||||||||||
ia citEpi~ naeren, alhoewelfed'tenfacmevemeck-pl^etfen dapper beminnen,
gramma- foo langhe naemelick als fy noch met wercken befigh, fijn s nochtans |
|||||||||||||||||
tumLibro
Duodeci-
mo* |
|||||||||||||||||
verlanghcnfe nae eenen giooten toeloop van gretighe aenfchouwers,
als het wcrck nu ghedaen ende voltrocken is, Haer eerfuchtigh her- |
|||||||||||||||||
te wordt met een heymelicke veronwaerdighingh gheraeckt, jafy
wordent'eenemaelonvcrduldighals hethunfiechts in den fin fchi& dat de kracht haerer Konfte, daer aen fy foo veele tijds en ztbcyds . hebben ghehanghen, verdonckcrt foude blijven, Ee»faeckedie^e * . Jr '* menfchen in 'tvlitmeyn bmeft. ieght AmntaXbus *, en is nimmermter *•* fcpllt. 49. , (in
|
|||||||||||||||||
DesSchiider-Konfts* %vq
tintcnighghetuyghe te vreden. Gbelijck wy dan fien dat een groote nte*
nighte van toehoorcrs dc Poeten gheweldigh plight oprewecken, foo fallen de Konftenaers ihlghelijcks haere Konften metmeerder ernftennaerftigheydoeffenen, indienledevoorghemelde liefde van eenfaemheyd fointijds aen een lijde ftellende, 't ghefelfchap van ecni- ghe; trouhertighe aenfienlicke mannen nu en dan tot haere wercken toeroepen.. Hetghekeurt\elden ,feght Quintilianut*tdatjemanjichfel- *Lib.x.' ven ghenoegbfoude ontjien. Doch hier van hcbben wy in't twaelffte Cap. Gap. 6. onfes tweeden Boecks wijdloopighlicfc ghelproken. Staet oirshier maer alleen tot befluyt van dele magnificentie aen te mercken, dat d' inghebeeldc teghenwoordigbeyd van d" oude, als oock de waerach- tighe teghenwoordigheyd van de huydenf-daegbfche Konftenaers en Lief hebbers krachtigher op onfe hcrten wercken fal <, indien wy vafte- lick ghelooven dat het ghevoelen van de teghenwoordighe en van de toekomftighe tijden ae . defer luyden oordeel is hanghende, en dat ons de ghewenfehre eere niet en kan ontgaen foo Ianghe als wy't goede ghevoelen van foodaenighe mannen verdienen. Dienmenfche, ftght Mamertinus T, en kanjich met gheenjlechteende gbemeyne gkedachtenbefigh f jn Pa««- houden , dewelckemeet datmen altydvan hemjdlfpreken; Quintilianus be- gyr. Inlia-. veftighc even het fclvighe ; Daerenisgheentmijffelaen , leghthy *, o/noimp. dieghenmplaghten haer ghemoedaltermeejl te verheffen, dewelchf het nietge- ditto. noeghacbtenhaereooghen op de naejivolghende eeiimeenop dentegbentvoordi- • Lib.xn. ghtn tijd teflaen; maer die de lenghie haeres eerlkken levewals oock den loop CaP« ** haeres loffelicken gheruchts in degheda ehtenijje van alle de naegheflachtenjiel- len. Wanneer yeman overfolcks d' uy tnemende lieffelickheyd diede verwachringhe deronfterffelickheyd metfich brought befefFende, fijn vetmaeck beghint te fcheppen inde ghewifle ende onveranderlrcke vruchten, ontftaende, niet uytde feetigheydvan eengheringhebe- looninghe, maer uyt het onbegrijpelicke vernoeghen't welck een Konft-lievende gemoed in d'oeffeninghe defer Konften plaght te vin- den; defelvighe fal fich met eenenoock lichtelick laeten overreden, om dien tijd aen allerley magnifijeke verbeeldinghen te hanghen, die vanandere ontrcat gantfeh fchaedelickeenfchandelicke betrachtin- ghenverquift wordt. Degoddelikkevoorftenigheydheeftdenmenfihendefe gavegbegheven , ,feght Qmntilianut *, dat hun d' eerlick&edingben bejlfiu~ * Lib-1. den bevallen. Cap. 12. • 16. HetenverdientoverfulcksgheengTooteverwondcringhe, dat
de goede Konftenaers huydenf-daeghs foo dunne ghefaeyt fijn ; ver- mids dele Konfte de hulpe van cttelicke andere diepe Konften ende wetenfehappen vereyfehtj foo dat een redelick verftand gheoordeelc wordt
|
|||
540 DerdeBoedc
wordt fich wel ghequetcn tehcbben, als het maer in eene defer we*
tenfchappen kan uytmunten. Daerom plaghten oock d' oudc Mce- fters, die nae de volmaecktheyd ftondcn, haer felven voor gheea Konftenaers uyt te ghcven, 't en waer faecke dat fy haer leerfaem ge- mocd met een alghemeyne kenniffe van verfcheyden andere Konlte* ende wetenfchappen tot deft Konftbehoorlickerwijfihaddenvoor- bereydet. Gelijck fy dan een voorfichtige forghe in'raenvanghen derKonfteghebruyckten, foo plaghten fy mede in'tuytvocren hae- rerwerckeneengheluckighe uytkomfte te hebben t waeraJshetnu met onfe aenkomende nicuwelingken heel anders toegaet j want fy haere taferelen loo haeft niet en konnen opvullen met de lamme Inven~ tie van wiids en fijd* opgheraepte figuren, of ftrecks dunckt hun datfe d'allerheymehckttevcrborghenhedenvan fulcke achtbaere diep-ge- leerde Konften week hebben, Onder en tufl'chen gactdic immers vaft, dateenmoedighhertefodaenighen ydelbeydverfoeyt. en dat nieman oyt maghtigh was yet waerdighs te verfinnen ende uyt te drucken, fonderdathy fich van te vooren in allerley gheleetde Kon- ften ende wetenfchappen redelicken welgeoeffent hadde. d' Andere daer en tegen, voor al haer pocchen en fnorcken, hebben den rcch- ten Konft-wcgb noyt bek«nt, often minften hebben fy'therte niet ghehadt dien bekende wegh te betreden. Noch vindtmen eenighe die tuflchen beyde loopen; fbodatmenfe voorgheen ghelcerde, noch oock voor heel end'alongheleerde luydenmagh houden. Wantal- hoewel fy in de voornaemfte gronden van d' alghemeyne gheleertheyd niett'eenemaelonervaeren fijn, nochtans en willen fy'tniet wecen, maer foecken defe haere kennkfe gheveynfdelick te yerheien -, hopen- dedathethun tot meerdcr lof vangheeft en naerftigheyd ghedyen fal, iindienfe in dele Konften.yet fchijnen uyt te richten, fonder't be- hulp van eenighe andere noodfaeckelicke Konften en wetenfchappen. Maer defe worden, ftlfs oock teghen haeren danck ,ghemackelijck uytghevondenj; want fy en konnen'tlicht haerer middel-mactighet gheleertheyd foo behendighhek niet verdonckeren, of daer plaghten noch altijd verfcheyden prijfelicke merck-reyckenen van d1 eerwaer- dighe oudheyd in alle haere wercken uyt te fchijnen. Om dan niet veelc tijds ontrent defe veynfaerds te verflijten , bet dunckt ons noo- digher te fijn , dat wy ons een weynigh tot die ghene fouden keerefl, dewelcke door een onbefinde vermetelheyd plotfelinck in't midden yan delediepe Konften beftaen in tevallen, fonder de minfteke<J* niflo van de philofophie.hiftorie, poefije daer toe te brenghen; wat de Mathematuche wetenfchappen belanght, hctis tevcrgheefsdat^y |
||||
DesSchilder-Konfts. *4i
oe felvighe onder'tghetal van de noodfaeckelicke wetenfehappen
louden ftellen ; want onfe huydenfdaeghfche Konftcnaers verftaen 't heel anders; fy ligghen foo diep in hacre forgheloofheyd verfmoort, datiy de noodfaeckelickheyd der Mathematifcher wetenfehappen in 't minfte niet en befeft'en^ lylaeten fich niet alleen verkeerdelickvoor- ftaendatly'twel ghenoegh fonder de felvighe konnenaffien> maer fyhouden fich bovendien met een lofle kenniffe van deandere nood- faeckelicke Konften en wetenfehappen tevrede , fonder eens te be- dencken dat ecn flechte en flordighe manierc van ftuderen den ftuden- ten kleyn voordeel toebrenght. Het moct door eenen gheftaedigen arbeyd in onfe hcrten inghedrucktende ingheplantet worden, "t gene wywenfeben wel inghewortelt te fienende als ons eyghen. goed re bclitten. Soo is daer mede groot ondcrfcheyd, oft ghene wy voord brenghen ons eyghen is, dan of wy maer alleen ghebruycken wat wy van andere ontleent hebben : Wantghelijck dedingben dicwy uyt ons eyghen felven haelen een fonderlinghe kracht hebben, alhoewel- fe ghemackelicken fchijnen voord te komen; foo placht oock de ken? nine van velerhande Konften en wetenfehappen onfewerckenwon- derbaerlick te vercicren, aiift fchoon faccke dat wy daer opnietuyt enfijn. Ditwordt van de gheleerde voornaemelick uytghevonden ende aenghemerckt;alhoeweld'ongheleerde rouwe menighte het felvighe mede fchijnt toe te ftaen, alffe naemelick d' uytghelefen werckenvan groote Meefters op'teerfte gheficht met een verbaefde verwonderingh aenfehout hebbende, fich niet en ontlien te bekennen datfevol fijn vanallerley verborghen ghelecrtheyd , en dathetver- nuft met t' faemen de wijfheyd des Konttenaers daer in aen alle kanten uytbreeckt. Aenghefien dan d'oprechte Konftcnaers een redehek- ervaerenheyd in alierley goede Konften ende wetenfehappen behoo- ren te hebben , foo konnen wy daer uyt lichtelick verftaen dat het an- ders nietenkondegefchieden of defe Konften moeften noodwendig- lickinonfe eeuwe vervallen ; want het nu foo verde met ons gheko- menis, datd'aller nuttelickfte ghelecrtheyd verfmaedt wordt ;de hooghnoodigfte Konften en wetenfehappen worden fchandelick ver- fuymt ■,yeder-eenlaet fichdwaefelick voorftaen dathyd'oudeMee- ftersinverftand en oordeel verde tebovengaet. Daerom plaghten oockdegewoonlicke wercken van onfe huydenf-daeghfche Konfte- naers deMagnificentieallermeeftghebreck te hebben, wantfeoveral met het fchuymof met den droeftem van allerlcy fiechte ende gemey- ne Inventien gheftoffeert ende opgbevult fijn, De over edele Konfte, diewclcermet den ftaert-fleyp van ettclicke eerwaerdighe weten- H h fchappem
|
||||
24i DerdeBoeck
fchappen vergbefelfchapt fijnde, haere aenfienlidcheyd behield, ij m
t'ecnemaelonderdevoet gheraeckt; ly light fonder eenighe hope van beterniffe, londer eenighen trooft, jammerlick vcrfchopt ende vetftooten; ja fy is ghedwonghenhaerbrood,benevens andere ght- ringheftcchtc AmbachtenenBedel-konften.kommerlick te foecken, foo-plaghten oock die ghene devvelcke andere in defe Konften onder- vvijfen,armherrighlickdaermede te werck te gaen, even als deleer- linghen gheen ander voornemen tot defe Kofiften fdhijnen toe re bren- ghen, dan datfe den armenkoft daer medemoghten ghewinnen, het wclck grootlicks tot naedeel ende kleynachtinghc defer Konften ftreo kende is, Maer wat behoeve ick my dit ftuck foo feer ter herten tetrec- ken, dat ick my daer over met droeffeniffc ofte gramfchap-foude laeten verrucken ? ghemevckt men fodaenigheKonft-verderversmermeer- der recht behoort nyt te lachen, op datfe haer felven met wijs-en rnaecken iet groors verworven te hebben, alsfe met alle haercnbefi- ghen en dwaefelick aengheleyden arbeyd tot defe opperfte gheluck- iaehgheyd ghebraght warden, datmenfe overal voor verwaende gee- ken en moeyelicfce fpottelrcke natre-koppen houdt. Y^rheught u overiulcks'engnjpt eerten dappereamoed, ghy groote verftanden, ick enkan het niet naelaeten u lieden gheiuck te wenfehen, dat ghy met cenen kloecken gheeft fonder eenighe moeyte, fonder arbeydt de al- ter diepfte verborghenheden defer Konften foo ghemackelick weet te begri/pen ende invt werck te ftellen. Nochtans houde ick my felven daer van ten vollenverfekert dat die ghene , dewelcke onbequaent Cjn om iet tretfelicks te verfinnen, als oock die haeT felven door het leeren van andere Konften en wetenfehappen niet Vixl en hebben voorbereydet, metatfeihaer pooghen entrachien met maghtigh fij« iet te verrichten het welck haere groote gheweldighe hope in het min- fte moght beandwoorden, maer als fy haer ghetnoedte langhe leften, niet alleen by ghebreck van de nature, maer oock by ghebreck van een goede voorforghs, totallerleyhooghftaetebxke Iavmtien onbequaetn vinden> dan fijn fy ghedwonghen haer felven met ander Iuyden Invert' tientz vrede te houden, deit gantfehen tijd haeres levensmet het nae- teyck.jnen'van anderer Meefters wercken doorbrenghende , aJsoffy van aenbeghinne maer alleen nae defe volmaecktheyd gheftaen had- dem datfe de ftacTcenvan andere Konftenaers met palters erilin^D moghten naetrecken. Dusfeeftcren fy dan de dienftmaeghd in ft*»e van de jonglwrouwefelver ; en hier in flachren fy de ramp fpoeaig e Vtijers van Pmel&pe, die !fich tot den dienft haererDeemei begaven^ alsfydegunfteder PrinceBe niec en konden veidienen. talB. " |
||||
DesSchilder-Konfts* 24 3
Cicero *,van de Gtiec^fibe muficiens verhaelr, dathetnaemelickpi;-«Pr8Mu«
pcrswordendiegheenluyt-flaegherseirkonnen fijn.fchijnr de ghe-rxna. Jeghenheydvanfulckeonwaerdighe Sshilders bequatmelick uyt ce drucken. Alhoeweldaer gheen reden ter weield is datmen fulcke jammerlicke Konftenaers de naemc van Schilders tefijnfoude ghe- vea j vermidsdien loffelicken naem den genen ej^ghentlick toekomr* Die nietalleenietfraeysweten te verfinnen, maer die met eenen oock maghtigh fijn vaerdighlick uyt re drucken wat hun haeren verhe- ven gheeft voordraeght. Het cerite fonder het tweede is nerghens- toe nut.en magh fecr wel met een fchoon Swaerd het weick in fijne fchee- de verroelt, worden vergheleken. Dit is het voornaemfte hetwelck wyindegatwfcheK.onfthebbenwaerte nemen; den gantfchen ernft deronderwijfers,den arbeydc der leerlingben is maer allecnlick daer op uyt dat wy onfe invallen bequaemelick louden weten voorte ftel- len 3 dit wordt door de Konft te wegheghebraght; al ons ghepoogh ftrecktdaerwaerds henenj dit is 'teenighe oogbenmerck en het wit onfer Imitarie ■ foo dat een menfche fijn gantfche leven ontrent defe oeffeninghe befteden magh, fonder dat hy fich nochtans behoeft te vermeten dat hy het voile befcheyd daer van vvechheeft,- dateynde- lick den eenen Meefter gheoordeelt wordt vele atidere Meefters in fijne handelinghe t' overtreffen, ontftaet maer alleen uy t defc gheree- de maniere van uytdruckinghe, Doch hier moet ick myfelvennuin defemijnevoordvaerenheyd eenvveynigh bedwinghenjwantgelijck het naeite het welek op de Inventie volgnt daer in beftaet, datmen het ghene ghevpflden is wel ende bequaemelick uytdrucke, foo ift dat myd'onderlinghe t'faemen-knoopinghe die daaris tufTchen d'I»>» venue en d' uytdruckingheder ghevondener dinghen vcrder ghetroc- ken heeft dan den inhoud defes Capittels fchijnt te vereyfehetr. Om dan niet al te veel buyten de fchreve te gaen, foo fullen wy ons alhier te vtede houden met het ghene alreede van d* Inventie ghefeyt is, ten eynde dat wy in het naefte Capittel fonder eenighe verwarringhe . moghten yerhandelen waer in de Konft-maetighe proportionclc uyt- druckingheder ghevondener dinghen beftaer. Cap. II.
-rr Olghtop het vinden des Arguments, dat den Konftenaer de regu-
«,, 'e™dewaere Proportie in fijne teyckeningh nae behooren vvacrneme, ghenaerckt nieman oyt fijn hoofd plaght te brekw om iec Hh ij wac
|
||||
244 DerdeBoecft
war uyt te vinden ," of by meynt ende laet hem voorftaen het eene of
hecandere ghebruyck van de ghevonden materie te maecken. War nu de Konft-maetighen proportionele uy tdruckinghe der ghevonde- ner ttoffe belanghr, de felvighe wordt i n ver fcheydene autheuren ver- fcheydenlick ghenac.mt ; doch voornaemelick wordtfe in Philojlu- tus en velc andere fchrijversdoorde naemen Symmetrie, Analogic, ofte Harmonic, te verftaen ghegheven; dies heeft oock den jonghen Pkik- jlratutdefe dry benaeminghen bequaemchci: t' faemen ghevoeght, • Iaprooe- Deoudc wiffe Mannenhebbenmijncsdunckens, feghthy*, velcgbefchreven "urn C°" van^t Symmetric der Schilder~konfle,mids ons eemgbe fekere wetten ontrcndt d' Analtxgie van alle de byfondere leden voorflellende, even als of het niet gte- noegh en ivaere dat de Kjnftenaers eenighe lichaemelicke betvegbingen bequae- melicl^nae haerbergyp fiuden uytdrucken, het en waer faecke dat Jhb de Har» monie haeres tverrts binnen de natureticke maete befloten hield, want de Natu* re (wanneerfe ons naemelic!^ een rechtfmnighe en wclgheftelde bewegbinge ver- toont{ en tvilgheenjjins erkennen hetghene. van fijnen eygbenenaerd en macte begbim aftefwervcn, Ghejijck wy dan uyt defe woorden ghenoegh- faemlick verftaen dat de Grieckfche naemen van Symmetric, Analogic, Harmonic even het felvige beteyckenen., foo is het evenwel t' eertemael onfeker ende onghewis wat Latijnfcben naem dat men daer voor heeft. Het woordt Symmetria en heeftgbeenen Latijnjchen naem, feght Plinius lib, XXXIV-«<»*, hift. Cap. 8. Nochtans ichijntden jonghen Plinius dit woord uy tghedruckt te hebben metden naem Cpngruentia ofte fiLqtti- lit as, dat is, medvoeghlickheyd ofteghelijekvcrmigheyd. Indien u het hoofd ofte ccnigh ander deel, het welch vanfijne flattie afg/>eruck\tis, voorghe- • ijb.ii. fleltwierd, feghthy *,gby enfotidt mijfchien de ntedvoeghlickheydt endeghe-
Epitt. 5« fyck vormtgbe$d desgantfihsfl werckj <daer uyt foe lichtelicl^niet llpnnen afnt- men, niet te min foudtgbj daer uyt konnen oordselen ofditgbedeelte infich fl\-
^mvenaerdigbgbenoeghis. S'«#o»j«.nnfghciijcks fprekende van den Key-
¥ In JPu—.. fer Augujlut, Hy war fart van Ijflenghte, feghthy *,maer defe Jijnekortig*
a ufto Cap. heyd ivierd doordeghefihicktbeyd ende ghelijckvormiglycyJ. van allede andere lc-
79. dcnfiobequaemelick\bcdeckt, datmenfe maer alleen door de verghelijckiiigbe
met een laugher Man, die nae by hem flond, verncmen konde. Wederotn
fprekende vande Keyfer Tiberius; Hy was breeivan borflen Jchouderen,
• In Tibe- feght hy *,fio was hy mede iu allefijne andere leden, tot d' uyterfte voetfolo*
rio. Cap. toe , gbelijck-vormigh ende medvoeghhek. Tullius mcmtliet convenientiam ' panium & aptam compofitionem membrorum,dzt is, een overeenkominge
der ghedeelten ende een bequaemet'lacmenftellinghe der ledema-
tent Wanralshy d' uytnemende vvaerdigheydt des menfchelicken gheflachts op een fekere gheleghenheyd voorftelt; OnderaUerhimfa fitne«
|
||||
DesSchilder-Konfls* 245
fienelickedingheti, feght hy * w»<fe w«» gfoew ander levendighghedierte het * Lib. i. de
wdck de jcboonheyd,de bevailigheyd, d' overeenkomingbeder ghedeelten magb- Off* tigb is te bejeffen, ftracks daer nae feght hy wederom; Defiboonbejdt des luhaems beweeghtonfe ooghen door de bequaeme t'faemen voeghinghe der le- demaeten,foo bejlaet sock de veimaekelickheydt der fcboonheyd voornaemelic^ daer in, dat alle deghedeehen door een fekere Iteffelickheyd feer welmet mal- kander over ten komen. In VitruviusLWord t het woord Symmetria fchier overal Commenfus gheheeten, dat is, een afmetinghe, ofte maet- voeghlickheyd' , ofte ghdijckrmaetigheydt . Gnder en tuffchen gheefc hy het fomwijlen hi.ei en daer noch eenen anderen naem, A. Gel ■ litis *, naemt het eyndelick Naturalem tnembrorum omnium inter fe com- * Lib< f« fetentiam , dat is, een naturelickeover een dracghinghe van alle de t]°^> ^t" .
cden met malckandcr, Wy en konnen overfulcks anders niet dene- ,ic> CaP-i« ken, of den ouden Phnius heeft wel ghenoeg gheweten dat het woord Simmetria op alle dele ende andere mauieren konde uytghedruckt wor- den, rr>aer iijn curieus oordeel wilde fieri daer mede niet laeten vcr- ghenoegen.vermids hy niet en vond dat de rechte kracht van't woord Symmetric in dele belchrij vinghen ey ghenlick ende met een woord ge- troffen wierd. Z. Wat het woord Analogiebehnght;eenigbe hebben't woord analogic,
feght A. Geliius*, in't Latijn Proportiegbenaemt.. Soo fchijnt oock den * No£r, ghelcerden g«jn«7M»«jdefelvighebenaeminghenietquaed te vinden; $*?*■'. die't woord Analogic nu oniangbsuytbetGrieckfth in't Latijn hebben overge- z1 • "*, fit, feghthy *,noemen'teen Profortie. Den vermaerden philofophe P" 24' Seneca gaetnochvoordenals hyoordeeltdat menfichniet en behoeft *Lib. i. aen 't woord Profortie te verbinden j vermids 't Grieekfche woord ®ratl in«lf» *Xnalogiaden Rftmeynen foo gantfeh ghemeyn ende ghebruyckelickis, Cap> *' dat het feer wel vaoreen Latijnfch woord pafferen rnagh^ Aengkefien |
|||||||||||
' ontpoorteren ende naefijn eyghenfiad wederom i - .
Jenden, Ten eynde dan dat wy ons felven niet al te langhe met een al tefinnelickeoverfettinghe vandefe dry woorden fouden bekommeren, foo fallen wy'thierby laetenblijven, dit maer alleenlick daerbyvoe- ghende, dat-de Schilderrkonftenaers defe woorden Anahgte ende J*jw!<w<tfchijnen ontleent te hebben van die Proportiedewclcke by deTel-konftenaers en de Singh-konftenaers wordt waerghenomen^ wantdefe AnalogieoftePrapmieen is anders niet dan eenfekereghe^ tal-wet, nae welckersroorfchrift de Konftenaers alle haere werckea aenftellen. Die wen^-meeftersJewelcke-opJich nemen alltrley licbaemelkke Hh-ii; ' ' ghejlal;
|
|||||||||||
—111
|
|||||||||||
.
|
|||||||||||
t$k DcrdeBocck
* Li|b:1ii* gheJlaltexiJJankonflighrickMytteiffertketf, feght St. Augufirutii*,grt*>dertn
d<: Libero ^w K$vft op eenighefekereghetaelen , daer naefy'tgantfihebemerp baeres Cap i6* wsreksbejlieren, Diesplagbtenjy~haerebandettt'faementlick»»ethaermer<:k- ' tuygh foo l#nghe ontrent het werck bejighte hottden * tot dat het uyttpendigbe iperck^ftuck., verghtleken fijndemet bet •voDtpmenlicht der iwendigher ght- talen,d' allerhooghftevolmaecktheyd naefijn verrnogben hekame. : Vermids devoornaemjte ktttcht- defer ■vtJmaec^theyd daer in beftdet, dot deninmendigc* oordeelerbet,nercky 'ttaekkhemdoord'uytwendighdfinnenaenghedientwordt, nietauaed en vinde; als overeenrkpmende met bet volkomene vtmbeeld der be- tnelfchergbetaleu, die by bejchoutret. Plutarebus gheeft ons even het fel- vt Audi- vjghe uytdruckclijck re verftaen ; 'tgbme fihoon is, feght hy *, wordt als het waere uytveele ghedtchti^hlicl^t'Jkemm ghevoegbde gbetalmdoor de ktackt van een fekere Symmetries ende Harmmieofghemaeckt. 't Onfihickelickedaer- enteghen wordt lichtel/cl^ ende ghemackelick voord-gkebragbt, als'teene of t'andtre daer.in tekortkomt ofte overfchiet, Staet oock acn te merckcn datfichdenvermaerdenSingh-konftenaer Mintanor, doordc groote gherneynfchap die deSingh-konfte met deSchilder-konftheeft.liet bevveghen om'tghefangh-boeck by hem uytghegheven Chromntopaum te noemen j 't welck even foo veele beduydt, als of hy fcgghen wilde dat den aerd van defe fijne Mufijcke feer wel overeen qnam met de ge- leghenheyd der verwen dewclcke fachtelick d'een doord'anderghe- trockcnenlieffelick vereenight vvorden, al lchijnenfe ten eeriten aen- fien noch Too verde van malckander afghefcheyden ende tcghenftrij- Apod digh te fij'n, (let Fnlgentius Lib. I. Mythol, Damafieius *, mlghelijcks pho'ium^ naemt een fekere foorte van Mufijcke Chromaticum wanneer hy te kcn-
tibi it la* nen wil gheven datfe foet en liefFelick is, en datd'aller vcrftneyden- cobo jne- ^e rtemmen daer in fonder, eenighe afbreukigeafwijftgheyd bequae* dicoagit. ineijc^jjopr malckander loopen, even alsde teghenftrijdighfte ver- wen in een vvelghewrochte Schilderye in malckander fonder eenighe Lib.>x«v> hardigheydpJaghten te verfchieten. Wy leeren cynddick uyt fl'' Cap. J. n*us * dat d'oude Schilders de woorden van tonus en h»rmoghe vande Mufiltanten ontleent hebben; om daer made te kennen te ghevendac d' alier teghenftrijdighfte verwen in een goede SchilderyctteeJf-W'K6 in malckander moeien verfmeheiv, even als de verfcheydene ftem- inenineenmaetvoeghlickghefanghghebtoken worden, ten eynde datmen van den hooghften toon tot den laeghften fachtclick «ed.f£ daelende , een fekerc eenftemmigheyd treffen mpght. Ghelijc* vvydan hier uyt ghewaerworden datfichd'oude Singh meefters acn d'eene fijde met de maniere van fpreken die in de Schilder-konite ghebruyckt tvordt beholpen, en d'at de Scbildershaere Koaft-woor- de"
|
||||
Des Schilder-Konfls; 247
den van de Singh-meeftersontleenden; foo maghmendaer uytvrye-
lick die befluyt maecken, dat d' oude Konftenaers niet en wildengc- dooghen datmendeie twee Konften, overmids haere onderlinghe ghemeynfehap, van malckanderfoudeaffcheyden. 3. Gbcmerckt yeder eenonder-entuffchen bekenrftaetdatdege-
meyne end'aMer flechrfte oeffeninghe van .de-Rekcn-k©ra1:«enye)r- nufrighe fin-wac'keThey d vereyfcht ( want het a lrijd voor een ontwij* • ffclick bewijsvawgantfch weeckeendehalf-gheteachte herfTenen ge- houden wordt ^wahneeryemannaedeverdrietfaemheyd vaneenon- iekere moeyelicke haperingti in't verghelijcken eh't faemen voeghen der ghetaelen ten halven blijft fteken ) fookonnen wydaer uyt met eenen ooekIichtelidk afrremen dat devoorghemelde Anahgie een uyt dermaeten icherp en vaeidigh ooideel vereyfehc, als he'bbettde dtt ooghen-merek, -datfe't volmaecktevoorbeeld derinwendigber'gbe- talen in &'eene of d' andere uytwendighe ftoffe bequaemHck foude weten uyt te drucken en't gheeftighe bedrijf van de Konftyrijcke No* fiwedoorditmiddeltetrefFen. DatdeRjinJlenredenfiovaJl *en;malc* t kanier verbonden fijn , feght Philojimus *, tmtftaet uyt de Symmetric.In P«>a>
"tKomt mede uyt de naerdere verbtneenifte die daer is tuffchen de ni!ol<®'- Koriftenrechte reden hervoetd, darGod, den eenighen oorfprongh van de waere en d' onvervalfchteteden, in'tfioeck tferT^yky*/* ge- #cap.xi. feydtwordt alle dinghenghefchickttehebben met een fekcre*iaete, ytu,ii„* ghetal, ende ghewight. d' Oude heydenfche Godf-gheleerde, die- men d' eetfte Philofophen noemt.floeghen infghelijcks haere ooghen op defe ghemeynfe'bap, feght Tlutarchus *,als fy de ftocfc-Beeldeh De Anj__ haeter Goden jhethet eeneoPt andere fangh-tuyg in de handtnaeck- ma. pr0~ ten t Want alhoewel fijfe voor ghcen pijpers en fnaeren-fpeelders creation e,' hidden, nochtans gaven fy daer mede bedecktelickte kennen datde quae in IT- Harmmie den Goden eyghen is. Het is overfulcks kennelick genoeg, mato Pla. dat den opperften fchepper van Hernel en Aerde foo gantfen klaetc Jon.ls. de~ en duydeiicke metck-teyckenen van de fchoonheyd defer Hartnome' «"Jltur* inalferfeyghefchaepenelrchaemeri irigfoedruckt heeft, darmen noyt een eenigh Konftenaer wift tevmden , die den minften fchijn one fthaduwe defer fchoonheyd verdfaegelicker wijfe ikonde uytdrucken, ionder fich van tevoorcn vdlkomenlick gheoeffent te hebbeninde befchouwinghe van die Sjmmetrie dewelcke d' ooghen der menfehen pagt te rermaeckenentot fich te trecken door een bequame tTamen- voegingeende overeenlftemmige van alle de leden met malckander. ^e fchoonheyd van't lie'?aem befiaet in ten fekere Symmetric die deghedeelten «n lichaemsmet malckander en met het ghehnle hebben, feght Stobans |
||||
248 DerdeBoeck
Eclog. Ethie.Cap. i. Een lichaem, het welckeinalhfijnegedeeltenfchoonh>
tvordt voor veelefchoonder gbebouden, dan de byfbndere fthoone leden die'tge-
beele lichaem door een ordentelickf fcbici^elickheyd opmaeck\en, feght St. Au-
gufiinui Lib. III. Dulciloau. Cap. z6. Want mdien 't eeneof't andereonfer
lede-maeten van de reft afgbefnedenfijnde, alleen byficbfilven befchtight
*Defubli- wordt, feght Dionyf. Longinus *, bet en fal gantfch gbeene aenjienlickhe$i
miorat, bebben •yvermidsderecbte valmaeektheyd tnaer alleen ind'wer-een-kominge
3 J • van alle de leden beflaet • wanneerfe naenulick door haete onderlingheghemeyn-
fchapeenlichaemghewordenJijndem met eenen oock daer in doer den banddet
Harmonie aenalle kanten mordenopghefloten. Dewijl het dan vaft gaet
dat de waere fchoonheyd der naturelicker lichaemen maer alleen in de
ghevoeghlicheydt defer Harmonie tevindenis 5 foovolght het oock
daer uytonwederfprekelick, datde rechte naeboetfinghe defer licha-
men voornaemelick in hec waernemen defer Harmonie gheleghen is,
Alleghedeelten van eenfteck-beeldbehoorettjchoontejijn feght Socrates api
Stoheum Serm, 1, Wy en ftaen in de ColoJJtfthe wercken nietjoofeer of de
aerdtghenetticheyt van elck by finder ghedeelte, ofwsplaghten vele meeropie
fchoonheydvan 'tgbebeele tnaeckfel te letten, feght Strabo Lib, I Geogr. Die
Lfb.i.de naeboctfingken worden woord'allerffotteltckfteghehouden, feght Galenus*,
Vlu parti* demelcke de ghelijekentjje, diefe in vele ghedeelten maernemtn , indevooi'
um corpo- naemfte verfttymen. Parrbajius, Polydetus, en Afclepiodorus fijn d'eeifte
nsnuma,ni en vooriuemfl.e grondleggers ende onderhouders defer Symmetrk
gheweeft. Parrhafius was den eerften die de Schilder-konft baere behoor-
licke Symmetrie gbegheven heeft. Plin. XXXV. io. Polydetus nam de
Symmetrieop bet aller naerftigbfte waer. Plin XXXIV. 8. Jlfclepiodons
ginghfoo meejierlkkmei-fijneftucken te aerck , feght den felvighen Plinkis
tib. xxxv. *, datfuh Apellesgrootlickjptagbt te vtrwonderen over de Symmetrie dieh%
Cap. 10, daer inghebruyckte.
4. Overiuicks behoort een recht Konftenaer allermccft nae de
T . ... kenniffe van de menfchelicke Proportie tetrachten, ghelijck ons de
Cap 1 felvigbe in Vitruvius * cenigher maetc wordt voorghehouden» ofte
' liever, glielijckde felvighein demetaeleen marberebceldenvande
vermaerde Crieck\en ende Rgmeynen te vinden is. Metis mede oorbaer-
lick dat het leerghierighghemoed der Konftenaeren fich met eenen
gheduyrigen ende onvermoeyden vlijt d' aller voJmaeckfte lkhaenie"
foude vooritellen ten eynde dat het uy t de gheftaedighe aenmerckinge
derfelvigher eenighe alghemeyne nrofijtelicke leffen moght treckej'.
overeenkomende met de grondleeringhen die hier en daer in d' oll"e
•Bhfchrijvers worden aengheroert. ^Cenghefien daer twee verfcheydene pf"
Lib.i de tsn derfihoonheyd te vindenfijn,feght Tnllius*, waer vand'eene,h de &/'
.Cfiiciis, fdiM*'
|
||||
Des Schilder-KonflsJ 249
felickheyd, d' andere in deftaetelickbeyd ofte nenfienUckJieydbeftaet ;fio iji dat
deltffelickheyd,Vrouwelick ; d'aenfienlickheyddaeren tegen, ManneUcl^fihijnt tewefen. Dejeaenjienelickbeyd wordt door eenghetifvighe verwe ghehandbae- vet,gheli/ck_dejeughdighe levendighcydt van eengoedtgbefinde verwe door ds oeffeninghe onfer lichaemen wordt onderhouden. Wat nu d' alghemeyne eygheni'chappen van fulcke ghefonde welgeftelde lichaemen belangr, ghelijck de Konftenaers daer in met een oudfchrijver*aen d* eene Atiflor fijdeaenmercken. Dat de fwellendebolligheydeenigber lichaemen menigh- jj>«fcad, maelvoor de goede ghejlaltenijfe derfelvigher ghebouden wordt. Soo vinaen t fkC?y" fy fich aen d' andere fijdeghenoodfaeckt de flancke ongheftalte van d'overfchraepeleend'ongaevelichaemen tevermijden : Alhoewelhet menfehelicke lichaem de beenders met eukanderven, en offchoon defelvighe door baerefenutvenaen malckander moeten gbehecht fijn ;/oo beboorenfi noch- tans met vleejch overdeckt te wefen; fegh t Quintillanus in procemio Libri Pri' mi, De rechte fchoonheyd wordt dien tnenfihe maer allien toeghefcbreven., feght een anderoudfchrijver * , in wiens lichaem d'aderen niet uyt puy- Aufloi di len, ttoch oock de beenders konnenghetelt worden • maer wiens rechtfihaepene alogi .ic ledemaetenengladdevleefcbachtighehijfen allenthalven Joo bequaemelickmet ca°lfis tvelgbetempertengbefind bloed vervultfijn, datfe de jenttwen felver door de !j0"'' bevalligheyd van een aenghenaeme roodachtigheyd verbergen, Wat de vrou- ^ap 2, welickc fchoonheyd atng; et, de Konftenaers plaghten daer in aller- meeft op de bevallighe lieffelickheyt des acnghefichts teletten • bet en isgbeenfcboonevrottwe, feght Seneca*,wiens dyenoftearmenprijfwaerdigh Epift. 3J* fijn\maerwiensgheheele acngheficht de wondcrbaerliclheydvan ailed'andere leden vnmindert endeverdooft, Alhoewel eenighe dit ftuck heel anders verttaen; als of naemelickdie vrouwe maer alleen den hoogften roem der fchoonheyd verdiende, wiens uytmuntende tronie 't minfte deel isderfraeyheyddiemeninallehaerevolmaeckteleden befeffen kan. Al ijl dat de tronie van mijn beminde Limone de natmcliche 'fcboonheydt van Lib }J ailed'anderevrouwenverdetebovengaet, feght Arijltenetus *,mcbtans en Epift. 3; kanfe haer felven fio haeft niet ontkleeden, ofd'nytnemenheydvan d' andere heymelicke endeverborgbene ghedeelten brenght daedelick te paffe , dat- figheen fchaens tronie meerjlhijnt te hebben. Statins Papinius befchrijft ons den fchoonen Panhenopxus, Atalantas foonc, even juyftop de felvighe rraniere ;Siinfiboon lichaem heeft fich vertoont, feght hy *, foo haefl als hy }$*'?}' fijnen Ujdrock bejlondt' ontghefpen ; degantfcbe vroolickhey'dJijner hupfiher le- Th,b'_ . dcmaeten heeftfubop defegheleghenheydt terftond gheopenbaert ;fijne lujii- vets */l5» gbe Jcbouders ; fijne borfi , die met de lieffelkkbeydt Jijner Mooter waa- gbett wonderlic::en wel over ecu auam , ja het heldere ghilaet fijuer jeugbdigher tronieJefoer wierd door d' onuytfpreh^licke fchoonbeydtfijnes lic- 3 . J i hattr.i |
||||
I ....... T~ ~™»~~ —
|
||||||||||
250 Derde Boecfc
haei ns t' eenemael veydonc\ert ende uytgheblufcht, Noch plagh ten de Kort-
Lib.iv. ft«na^rs in de gheleghenheydt van andere jonghe Vrouwen cnde Cap', 1," Maeghdcn met Vitruvius * waer te nemen dat de Maeghdekens van m- ghende teerighefd haerer jaeren wat rancher gbetnaec'kt fijnde, het memgh- vuldighe cieraetvan aHerley Maegbdelicke optayfjtlsgbevoeghlicker aennemen, Hoewel dit gheenen alghemeynen reghel fihijnt gheweeft te fijn; want Zfuxis plaght deghedeelten des lichaems watmeer tee te gheven, en de felvigbegrooter te maecken; acbtende dat deflaeteUckheyd ende Majejlep fij- ner beelden door dit middel vermeerdert tvierd, Eenigbe bouden bet daet voor, dat defengrooten Konftenaer den jlrtfch-dichter Homerus in dit Jluci: ghevolght heefi, die de lujligheydt van een vrome endefterche gbejlaltefclfi oockjnde Frouwen voor goed houdt • feght Quintilianus Lib. XII. Cap, 10 %enxis wordt bevonden de hoof den end' andere ledemaeten watgwo- letghemaeckt tehebben,Ceght Plinius lib, XXXV- Cap. 9, Euphramrwas den eerftenditde Sjmmetrtefchijnt waerghenomen te bebbeu. Dock plaght hyhetgantfcheliehaetnkleynder>de hoofden end'andere ledemaeten grootet temaecken, PliniusLibtX-XXV-Cap, II. Statueit, beelden , fchilderijeti, Lib.i. . feght den jonghen P/;»;w *, het maeckfel infgbelijck\s van menfchen, vM Spilt. 20, flomme beeften, als oock van boomen , indienfe Jlecbts gbevoegbltckfraejfijn, tvordt allermeejl van weghen haere grootte gheprefen. 5. Daorfnuffelt allerley oudeendenieimejaertijd Boecken,aen-
merckr alle de Konftenaers die defe Konften over eenen langhen tijd ofte au onlanghs gheluckighlickhebbengheoeffent, en waerwaerds fichuwegedachtenkeeren ofwenden.ghy fultallenthalven bevinden dat die Konftenaer maer aileen eenen eeuwighen naem hebbenver- worven, dcwelcke degantfche kracht haeresKonft-lievendenver- ftands ontrentde grondighe kennifle van de Pro/»or«'edes,menfchelic- ken lichaems voornaemelickplaghtenaen telegghen, want (yen kon- den de minfte fchaduwe van de fchoohheyd defer Proportie foo haeft nietbefcfFen, of fy waeren eerftganghs beluft de felvighe door haere Konft uyt te drucken, en ghelijck fy door den volftandighen ernft of- fer bcfchouvvingbed'irfw, dat is, het on vervalfchte voorbeeld van de naturelicke wel geproportioneerdc fchoonheyd allengfkensindronc- fcen, foo en kondehetanders nietghefchieden , of daer moeftaltii"'n hacre vvercken een gantfch netteen puntigheafbeeldinghevandeft naturelicke Proportie uyt blijcken. Daerom plaghten deoudejw^ fters d' eerfte grondeahaerer Konfte doorgaens henen uyt de naeboc^ finghe van d' aller fchoonfte lichaemcn te trecken: Het is tnijnes W"' Ir'ft''* kenseen&roote dwfbyd' feght den jonghen Plinius * Jatfitkye^^jL
|
||||||||||
*P«m >• fa fcjie fongben metenfoude voorjielkn m nae te volgben, &!?
|
7pieeck>
|
|||||||||
. .,»,...,,■,,*.......-*■!!-----!:'■-—?.:t'T»'- ■' ' ■ ---------
|
|||||||
""
|
|||||||
DesSchilder-Konfts. 251
fpreeckt noch duydelicker ; d' AUer vermaerdjie Ghiet-Kf»fienaers ende ^ - ... v
Schilders, feght hy *, wanneerfe eenighefraeye lichaemen door haere Ghiet- r3p.it " JJyjw/f o/>e Schilder-konjl meynden nae te baetjen, beghingen gaer felden fulcken graven mifjlagh, detje fich eenen Bagoas ofte Megabytes voerftelden, ntaerfy flaghten haer toerck vele eer te ricbten nae de gbelijckeniffi van dim Dorypbo- tut,miensghtftalttghenoeghjaemhck uf twees dathy beydetotden oorlogb. en tot deWorjtel-kpnftbe^uaem ende afgherecht was, foo plaghten jy fich met eenen eock de lichaemen van joedaenighe Strijdtbaere Ionghelinghen en Worftelaers *veor te ftellen, die men met recht voor gantfeh fchoone ende volmaeckte lichaemen hield, Het fchijnt dat d' Inwoonders van Abdera . ... jet merckeh'cks in haere tronic ghehadt hebberi, vermids Stephanusde n Abi€ra Vrbibus * ghetuyght dat <T oude Meefters vele Abderitaenen met eenen fonderlinghen ernft plaghten nae tefchilderen. De aller edelfte Kon- Itenaets plaghten inighelijck met groote benden rot de vermaerde Hof-poppe Lais toe te loopen,en de Dorft.de mammen, met te faemen d'andere ghedeelten van haer ovcrfchoone lichaem om ftrijdnae te trecken, dies heeft oock Apelles feer vele wercks van haer ghemaeckt, alffe noch onder jaerigh wefende haer voile groeyfel niet en hadde bekomen, Het is mede kennelick datdcn/elvighcn Relies de wijd- beroemde fchilderije van Venus anadyomene nae de hoere Phryne ghe- maeckt heeft.als fy op den vierdagh van Neptunus moeder naeckt met het hanghende hayr in de Zee gingh, leeft ^Cthentem Lib. XIII. Deib- *Vb.x*x v nofiph. Alhoewel Plinius *, verhaelt datdit ruchtbaere ftuck wercks taP-I0« nae Campafpe, een boelken van den grooten Alexander,gemaeckt was. * I" Pro* Clemens Alexandrims * verhaelt dat d' ouders Schilders en Beeld-hou - ttrptico. wers de fchilderijen ende beelden van Venus en Mercurius nae Phryne * Lib. vi\ ende^/rt'tiWwmaeckten. Arnobius * ghecft ons te kennen dat Praxi- adv.g«ntc« re/whet beeld van Venn* Cnidia nae de ghelijckenifle van de drelle Cra- tina ghemaeckt heeft. Andere Konftenaers plaghten eyndelick hae- re zlcen komften oai ^e felvighe reden in het Huys van de lichte ko~ ye Weodota te houden, fiet Xenophon Lib, HI. Afomnemon. Staet noch , voorder aen te mcrcken dat d'oude Meefters in dele naevolginge van de lchoonfte ende vohnaecktfte lichaemen het aenghefichtaller meeft L,b .„,-,•, u?luen tc bewercken j want Alhoewel ons aengheficht niet meet als tien Cap! i, ghedeelten ofdaer ontrent infich vervat, feght Plinius *, nochtans meet men nauwehcks onder foo veele duyfend menjcnen twee ononderjcheydenlicke gp»- aaentenaentemijjen. Alhoewel oock ailed'andere ledemaeten onfes Iichaems tea nacftenby glad ende effen fijn , 't aengheficht nochtans is . Io . rifi(_ vol van groote verfcheydenheyd, vermids de inoeyelicke oneffen- *d".4icM. nfy? der&nedeeltendie daer inrijfen endaelen; Ons aengheficht heeft Cat«- eetjelsere hardigheyd, feght Ammonius*,om dat het ujtoneffene ende, on-goiias. Ii i; ghelijcke
|
|||||||
Derde Boeck
|
||||||||||||
25*
|
||||||||||||
ghelijcke ghedeelten bejlaet; ah uaemelick uyt den nettfe, uyt d' ooghen, ende uyl
meerandereghedeelten, welckersgheftahe eenfdeelsierheven, anderjdeeh uyt- gheholt wefende een groote verfiheydenheyd veroorfaeckt. Ghelijck wy dan. uytdefe byghebraghte plaetfen vernemendat hetaengheficbtmeer- der arbeyd vereyfcht, loo en is dit evenwelnerghens naedevoor- naemfte reden waeromd'oudeKonftcnaers de tronic allcrmeeft plag- tente bearbeyden; ghemerckt de reden haerer aendachtigher vlije diefyaen'taenghefichthinghenvoornaemelick dacrin beftond , dac het uytwendighe ghebaer onfes wefens door haere marckfaeme naer- ftigheyd eenighe feker.e trecken moght bekomen , nytwelckemen d'lnwendighe beweghinghen endegheneghenheden onfes ghemoeds ooghen-fchijnlick foude konnen afnemen ende verftaen. De Schilden vraeghenfeer weynigh nae d 'andere ghedcelten des lichaemsjeght Htutarchus*, wanneerjj flecbts te ttreghe konnen brenghen dat haere Schilderye nae deghelyc- kjnijfe van't acngheficht en van den epflagh der ooghen > waer uyt men der tnenfihenaenghebooren tfden-aerd verneemt, fchijnt tefwtjmen , fiet oock Solinus ineatfitam Polybiflcrifuopwfixit Epijlolaad Antiutn. Dient eyn- delkkaenghemerckthoefy dcfemaniere vanContrefeyten in'ceer- ftemet fulcken forghvuldighen finnelickheydvvaernaetnen, dac den Schilders, felfsnietom beters «;'We,ghelijckden jongenPlimui* fpreeckr, van devoorghefleldeghelyckeniffe moght afivijcken. Sy waeren beducht dat dewaereghelijckeniflenimirierrneer van hun foude worden ghetrof- fen, indien fydekrachc haerer Konfte door een ontijdighe pluym- ftrijckerye beftonden te verbreken, Dieghene, (eght Eunapius *, de- tpelcke de fchoonej eughdighe lichaemen dieje fchilderen door haere Konfijbcc? ken fchoondcr te maeck\en danfejijn, verderven degantjchegheleghenheydder ghelijckenijje j foa tvel vanhaervoorghejlelde patroon., ats van de. fchoonheyi desfelvighenpatroonsafwijckende. 6. d'OudeKonftenaers enlieten'tevenweldacr by niet blijven,
maer fy plaghten nae de voorghemelde afbeeldinghe van allerley by- fondere fchoone lichaemen, ontrent dewelcke fyhaerfelven eenen gantfch langhen tijd befigh hidden, tot een arbeydfaemer-.ende diep konftigher maniere van wercken voord te vaeren -, wanneer fy naernc- lick di'tdta van de volmaeckte fchoonheyd.die door de gheduerfaem- heyd der.voarigheroeffeninghe in haerghemoedwas inghedruckt.in haereSchilderyenfochtenuyttc drucken .- Wantgelijckfy denrech- ten gro.)d-flag van de waerc Proportie voor een gocde wijle tijdsmaer alleenuytdenaevolghinge van d'allerrolmacckfte lichaemen fochten te haelcn, foo plaghten fy defc oeffeninghe met der tijd ajlenghlkens over te ghevcn: fy en wilden haer felven niet langer met d' afbeddings ■ van
|
||||||||||||
inAlexan
dro. circa iaitium, |
||||||||||||
Lib. iv^
Epift. i8.
|
||||||||||||
Inlam-
bljcho.
|
||||||||||||
Des Sdiilder-Konfts;; 253
van't eene of't andere byfondere fchoone lichaem bemoeyen, als net
hunnuhooghtijd fchcente wefen om uyt den fchat-kelder haerer fantafie sen uytmuntcndc fchoonheyd achtervolghens de waere wet- ten ende regalen van de lang-bearbeyde Symmetric voord te brcngen; hun dochc dat fy dan eerlt deghewenfchte vruchthaeres voorighen arbeyds beghoften ic ghenicten, als haere bevalligheBeelden met fulcken uytgelefen ende gantfch feldfaeme fchoonheyd verciert wae- ren, datmen dierghelijcke fchoonheyd nerghens ineeneenigh men- fche konde aenwijien, maer datmenie alleenlick uyt veele ende ver- » fcheydene fchoone perfonagien moghc opgaederen. DeKJey-Jiekers, Scbilders,Ghiet-konJlenacrs, ende alte d'andere Beeld-houtvers,feghi Gale- lj[,, lltie ttus *,fiecl{e>i maer alleen het genevolkpmen\ick fchoonis nae teboetfenjoplag-icmpciam, tenfydanin d'allerfckoonjle Menfchen, Faerden, OJfcn. Lecuwen, tvatdaerin ekkefoortegbevoegheltcl^Jl is* waer te nemen, Dies heeft het beeld van Fahy- cletus, het wekk\ Polycleti canon, ghenaemt wicrd, eenen fonderlinghen lof verworven i om dat dien grooten Konjtenaer aRe deghedeelten des felvigben- beelds met fulcken ghevoeghfiemen Symmetric op malckandcr ghepafl hadde, dit het overalveor een onbedtieghlkk\ ende onbefproken richtfnoer der Kgnfte was aenghenoomen, 7. Alhoewcl nu d' oude Meefters de Symmetrie op het allernaufte
fchijnen waer genomen te hebben wanneer fy naemelick d" uytnemen- heyd haererKonfte op't aller hooghfte fochten voor te ftellen ; noch- tans plaghten fy de ghelijckeniffe in dele uytnemende ende andere da- ghelickfe wercken riimmermeer te verfuymen. Ieder een verwacbt dat de menfchelick\ejlatuen^deghelijckenijje van senen menfehefouden draeghen,. fegtLonginusdeSublimierat< 3.2. Sooenmaghmen'toockmetgbeenenjchiju •van reden een Beeld noemen, leght Arnobtus*,'tvedck\metdafghebeelde I-ib.vi. gbedaente in fijne voornaemjle linien niet over een enkomt...Get oock Na- aJv, gtrj* \ian%enus orat. IK de Theologian Daeren is.gheen reien ter wereld, feght te»' Ammonias *,datyeman't Beeld van Socrates, voor het rechte Beeld van dien Fbilofiphefoudeerkennen, 't enjyfaecke dathyfijnen l^aelen kop, fijnen,plat- " *r,«°S ten inghevallen neufe, fijne uytpuylende ooghen daerin verneemt. Apelles -j-j"1""" plaght de Contrefeytfels van a een en d1 ander foo gantfch ghelijck te " maecken, datde tror>iebekijckers,diemen Metopoccpos ofte Flqfiogno- wwnoemt, foo wel uyt fijne Schilderyenalsuythetlevenfelver voor- fegghenkonden wanneer dien afgheraaelden perfoone foude overli;- den. P/»i».XXXV-10. DiesheeftfichoQcki'/>»/o^<>>MtJvervoordert de reden by te brenghen ,,waerom goede Schilders de waere ghelijc- keniffe der naeghebootfter dinghen niet wel en konncn miffen; Men, imAtgaerfelden eenighemonjters onder de menfchen, feght hy *, vermids. I.i iii <fe-
|
||||
i»'tft.it. *» DerdeBoeck
At/ft.de demenfcbenvolmaeck\te fchepfelsroord brengben • enalwat volmaeehtefcbep
gentat, Jelsvoordbrenght, flaght fijneoghenmerck heelfelden te mijjen ■, even ghelijck
'iunj3" & *Ueraerdighfle Schilders befwaerlic^ van deghelijckeniffeder ajghemaelder
Hchaemen konnen «fwijcl{en, 'tMagh yeman overfulcks met rechr,
vreemdfchijnen'tghene Plutarchus van Demetrius Polioretes verhaclr,
datmen naemelick in fijnen tijd geen Giet-konftenaers ofte Schilders
heeft ghevonden (a.\hoewel Lyfippus, Apeltes, Protogenes. en veele hae-
rerdifcipulenindientijdleefden)diehem naeden eyfch fijiie.s vol-
InDerre- maeckterfchoonheydmaghtig waeren afte beelden : Demetrius teas
tu0' foo wonderbaerlick.endeuytnemende fchoonvanghedaente,feght Plutarchus*,
datniemanonderalledeGhiet-konftenaers en Schilders deghelijckenijfefijnes
tvefmsbequaemliek kofttiytdrttckett. Want gbelijcbjnen daer ineenfoetebc-
valligbeyd, een aenjienlicke deftigheyd, ee» Jluyrfctie fchrickelickheyd, ende
in een gantfch lieffelicke fchoonheyd vermm; foo fachmen mede daer in eeik
dapper feldfaeme vermengbinghe van fijnejeughdigheyd endefloutmoedigheyd,
met den onnaevolghelicken heldachtighen fchijn en met de hpninghlickejlaete-
lickheyd die in hem te vinden was, &c.
8. Ghelijck dan d' oude Konftcnaers de ghelijckcnifle niet t'eene-
mael en verfuymden, foo plaghtenfe nochtaas meer wercksvan de Symmetric te maecken; achtende dat de gbelijckenilTe maer alleen uyt de Konftontftaet.waerals de Symmetric uyt een fekere volmaecktbeyd, die de Konft vcrde te boven gaet, hervoord komt, fkt Maximus jyrius Differtat.XVJ, Wantdaer itelthy ons een gantfch merckelick ondcr- fcheyd tulfchen defe twee hoofd-ftucken voorooghen. Men feght oock dat %euxis een jonghlken met eencn druyf-torfch inde hand ghe- ichildert heeft j ende als de Druyven foo wel nae 't leven ghedaen waeren dat devoghels tot defelvighe toevloghen, fooheeftecn van d' aenfchouwers (ijnen fpot daer mede ghedreven, fegghendc dat hct ghevoghehe gheen goed ghevoelen van het tafereelhadden, wantfe de Schilderye niet en foudenhebben dorven ghecaecken indienden Schilder de ghelijckeniffe van"t jonghfken recht' hadde ghetroffen. Niettemin lefen vvydat vwjmdeL)ruyvenheeft uytghewifcht,-be- houdende in fijne Schilde»ye'tghcne beter was., ende niet'tghenc ghelijcker fcheen te wefen , fiet Seneca rhetor £ib."X. Controverfj. "• Libjxii. jer een houdtjsetdaer voor, feght Quinlilianus * , dat Lyfippus en Praxiti" Cap. io, ies aUetjiaeft tot de ivaerheyd komeni want Demetrius wordt bertfptalsW fendealtefinneUckinditfiuck.'Vermids kybevonden toordt meerder arbeya' , t enmoeyte aende ghelijckenifie dan aende fcboonhejdt tebanghen. WatA*" axxW fiPP*1 aengaet, Plmus*, gheeft hem he: volghende ghetuyghenis, dat Cap S h de Gbiet- korifte op eenen feergoeden voet ghebraght heeft, midts het bpr ' * ' gbcij't" |
||||
DesSchilder-Konfts; 2jj
gheeftigheriiytmerckende, de hoofden injgheli/cks Ueynder en het gOMjcbe hc-
haemjlancker en droogher maeckmde dan d' oude voor bemgbewoonmaeren te doen, ten eynde datfijne beelden dear dit middel een gbevoeghlicker lengdt moghtenghekrijghen, Hy nam de Symmetrie op het alter naufte ttraer, veran- derende de vierkante flatnen van d'ottde meefters door een meutee ende onge- . bruyckelickemaniere van doen, dies liet hyjich mede verluyden, datdemen'
fihen van X oude Konflenaers ghemaeckt waeren, ghelijchfe fijn-% datfe van hem daerenteghen ghemaeckt wierden,ghelqckfebehooren tefijn. p. Dewijlhetoveifulcksnietenkangelothentvvorden datde Sym-
meerieeenijds voor 'tgrootfte hoofd-ftuck der Konfte ghehouden vvierd, fooenmagh hetons mede niet vreemd fchijnen dat d' oude Meefters haeren voornaemften luftin naeckte Beelden fchepten: V/zntgheltjcl^de naeckte lichaemen 'tghene ghebreckelick\is niet en verhelen, foo^plaghtenfi cock niet fpaerigh te Jijn in'tvertoonen van't ghenefe prij- waerdighinfichbebben,kghx den jonghen Plinius Lib. III. Eptfi-S.'s Men- fchen naechtheydis eengantfib »onderbaerlick\hehulp derIchoonhqdy feght Lactantius de opificio Dei, Cap 7. Nochtansplaghten d' oude Griecken al- ter meefthaer vermaeck inde bloote ende onopgepronckte lichaemen te nemen; want iy niet en konden verdraeghen dat de Symmetrie (die vanhunmetgroot recht voor d'opperfte deughd des Konfte wierd ghehouden) onderd'optoyflels van eenmin konftigh ghewaed ver- donckert foude blijven. Apelles heeft een van d' oude Helden naeckt ghe- fihildert, even alt of hy de naturefeher metditjluck,tpenksuyt-eyjjchc»eit tot denftrijdberoepen wilde, feght Plinius Lib. XXXV Cap. 10. Hetis een Grieckfihe ghewoonte ,. feght den lelvighen P//»/»/wederom in een andere plaetfe *, niet met alien te bedeckenjhet Bfiomfche oorlooght ghebruyek Lib. xxxjy brenghtdaerentegbenmede, datmendeBeelden eenpanf-cierofte eenighan- Cap, j. der borft-harnas toepajjh. Praxiteles heeft het onderfcheyd tuffchen ghe- kleede ende onghekleedefiguten door ee'nen feer gauwen vond loole- Kck te verftaen ghegheven .- Want als Praxiteles twee Qjner Venus-beelden *? f «*«»tijdvowdenjelvighenprijs tekoop droegh, feght Blinius *,fio ijl dad »b. xxxyi, «' inwoonders van ,t Eyland Coos (dim dekettr toebehoorde) hetghekleede beeld Cap. j.. verkofen , avhtende dat bet felvighe met deqedigheydende eerbaerbeyd aller bejl over eenquam. De Gnidianen kochten overfukk't verworptne naeckte beeld om het gkelijc\egbeld, alboewel met een onghelijck gherucbt -.want Pra- xtteles heeft de Stadt Gnidoi door bet beeldt van defe Goddinne eenen gantfch P,0fe naem verworven. Haer Hu^(\m wordt mijd open gbefetjen eynde dat h"Jfftdvan alle kantenmogbt worden beftcbtight t Btt fchijut mede dat de Goddinne Jelver daerniet teghen enbeeft .fulcken verwonderingh verweckf vtbeeldtvanwat k.antdatmenhetootkbejlet. Gelijckwyhet overfukks daet
|
||||
25<5 DerdcBoeck
daer voor houden, dat de ftuckcn van d' oude Meefters met allerley
. loffelickedeughdenrijckelickvervultwaerenjfooghelooven vvy me- de vaftelick,datde prijfwaerdigheyd haerer wercken voornaemelick beftond in den roem van de feldfaeme proportioned eenvoudigheytdie in d' oude ftockbeelden ende fchilderijen met de nature felver fchijnt re (trijden. Het is mede onmoghelick dat yeman fijne ooghen op de alnochoverigheoude beelden foude fiaen. Of hy fit vele beter dinghen Jien, feght Cajfiodorus *, dan hem oytin bet lefen voorquamen ; hyfalfikoon- Vai. vii. der dinghen beooghen , dan hem oyt in denfinfchooten ± de flatuen naemelick, 15 • die de deughden van haere wercl^-meejler) tot op defen bujdighen dagh toe mi- den, H%fil met groote verwonderingh befchouwenhoe d' adercn in bet koper
fpelen, hoe de bijjen door het ernjlighe ghepoogh fwellen, hoe de fenuwen ondti en tujjchen bet gaenghcjpannenftaen ;ja denghegoten menfihejal ficbjekm infoo vele ende ver\cheydeneghelyckenijjen aen hem vcrtoonen,dxthy den nae- gheboetjlen man veellicht voor eennatuicliche menfibe hottdenfal. Defi vet' tvonderingh falhem noch toorder tot d' aenmerckinghe van de paerden aenlcy- den ■ vermids hy nict ea kan verfinnen hoe het by kpmt dat men in -de meedighe heeftenjitlcken levendighcn vierigheydfpeurt, ja by maccktuyt haere ghefron- fte ronde neujgaten, uyt haere t' faemenghcdronghene ledemaeten, ende uyt hi' re nederghedrucliteooren een vajl befluyt, datjy het ghaerne aen bet loopenfiu- denjleffen , alii het hem ghenoegbfaemlick bekentdat bctmetael een omoerc~ licke (lijvighe^d heeft. io. Wyvinden daer en boven in ettelicke vermaerdeSchrijvers
hoe d'oude Konftenaers, benevens de forghvuldighe waememinge vande voorgemclde Symmetric, oock daer opplaghten telettendat deBa/is oftc den voet haerer ftock-beeldcn met de proportioned grootte der Beelden foude over een komen, als oock dat haerc Beel- den felver de proportie dcrplaetfe daer infeopgherecht waeren nietcn fouden re buyten gaen- Plutarchm fprceckt van't eerfte; Iammcrlick' K°»JleHaers brenghen tc paffe, feght hy *, dat de klcynheyd haererJloch-kd- \i\>. ii;de Jcnaenmerckelickeris , wannecrfy den voet der [(higher altegroot maecken. fortuua Vttnvius vereyfcht het andere; Degedeelten der Kerctin, feght hy, rr.K- am vittute ten de gbebeelegroote door een proportionekghevoeglickheyd haeresbyfo»i«« *Lib.iii. jluckenvolkpmcnlickbeaitdtfioorden. Want datmen alhier door teg"1' Cap i J dcelten derkercken nietalleen de byfonderetfucken van het ghebouw, maer oock de ftock-beelden die daer in opgherecht fijn , verftae" rnoet, is lichtelick uyt ^Crm>ius*aftenement als hy denKcy'^ ln¥°. . ^rwiwumeteengantich befighe noefcgheydt daer van verwittigW- uo pTti'-"'" d^t de ftatucn van Mercurius ende Pbilejw vele te kleyn waeren voo* p!u*Po~tuj denTripeymttfibenTempel. _ ^ Cuxini.
|
||||
DesSchilder-Konfts. nr
Soo heeft fich den Bou-meefter Apollodorus, nae'cverhael van Xi~
pSiilims* ,mede geftooten aen deBeelden die in den Tempel van Venustjn ^dtj. ghcvvijdt ftonden ; want hy fich niet en fchroomde te fegghen,' datfe ano. grooterwaerendande gheleghenheyd desTempelsverdroegh. Wy leleninfghelijcks in Styabo *, dat Phidias goede achringhe op defe Pre- . ib.vifu portie ghenomen heeft, als hy't Beeld van IufiterOlympus al fitterjde Ckogi, maeckte -; want alhoewel den Tempel ruym ghenoegh was, nochtans fcheen het beeld, felfs oock in defehuende geftalte, hethoogftc ver- welffel des ghebouws met fijn hoofd by nae te raecken; foo fcheen het oock het gaitfchedack van fijnen tempel te lullen aflichten , in- dien het eem van fijnen fetel beilondtop te rijfen. Ghelijckhct dan openbaerisdat d'oude Meefters ha'ere beclden plaghicn te fchicken nae de gheleghenheydt der Ketcken daer infe ghewijdt louden wor- den, foo plaghtenfe met eenen oock goede achtinghe te nemen op de plaetien tot oprechtinghe deftr beelden voorbeicheyden ; want fy maeckten haere ttatuendus of foo, nae dat men hun een hoogherof leegherplaetshadde toebeftemt, ende alhoewel wy voor defen.irihet voorgaende Cap. 8. een leer merckclick exempel van defe haere ghe- woonte byghebraght kebben, nochtans en vindenwy het hier niet on- gheraeden een ghenoeghfaeme reden van defe haere betrachtinghe uvt Vitrttvjfis voor te ftellcn; Hoe vele boogher defcherpheyd tmfer oogben oj>- klimtfeght hy * , fio veel minder kanfe de dit$jgheyt des luchts doorfnijden• lj{,, jjft leantfe doer de booghde -verfwackt ende in haerekraehtenverbroken wefende, Cap'.}* onfifinnen een onghewijfe maetedergrootteplaght te.boodfchappen en voor te draghen, overfulck\s moetetywy, alknthalven door de reden fiecken op te vul- Isn, bet gene daer in de by fonder e gedeelten vanfidaenige Sytnmetricn mangelt, ten eynde dat de toerc\en de wdcke in een hoogher plaets ghejfeltjijn, ofte oock een Coloffifche grootte bebben , de feller heydt baerer proportie niet enjouden quijt warden, ii. Soo plaglnen dan die ghene de welckeeen goede'ervacren-
neyt in de volmaeckte regulen defer SjawwrJehaddcngantfch vreem- dc dinghen door kracht deferkenniffe uyt terichten, Lucianas¥iver<" InHetm*" haelt dat Phidias ftrecks op het eerfte gheficht van een Leeuwen timo; , ffUWC ?'?eoordeeftheeftJhoe grootcn Leeuwe hy tot de proportie der iclviger klauwe moeft toepaffen. Pblegon TraUianus * een vnjghelaeten Knecnt van den grootmoghenden Keyfer Autujlus, maeckt infgelijcks SUk1 j,, |
|||||||
eenwidloopighverhael hoe dat den Land meter Pulcber, die by den ^^
|
sroira-
|
||||||
v ft Tl nm van wegne« fijne uytnemende kenniffe in allerley wif- tilib,
Konitenhooghegheachtwierd, dc nieufghierigheyd defgs Keyfers voiaaenn«efcdoornetmaecken van een hoofd het welckmet de Pro- K k pome
|
|||||||
"''
|
||||||||||||
238 DerdeBoecR
fortie van eenen ghewcldighen tand over een quam: Want als de Pa»»
tifche narien den Keyfcr eenentand toefonden die meer dan een voet- langh was,foo ift dat den Keyfer verlanghde te weten watlijf lenghde. deneyghenaerdefestandsmoghthebhen ghehadc, en Puleher heefc fichopaefe gheleghenheydtvervoordertde wonderbaerlicke groote van dien afgheftorven Held pertinentelick voor te ftellen. Dc ffigypi- f"b -pCm /c&e Priefters, nachetverhaelvan Diodorus Siculus*, plaghten eynde- |
||||||||||||
on.-
|
lick uyt haere heylige gedenck fchriften een gantfeh ieldfaeme vertel-
|
|||||||||||
linghevoor tebrenghenjfegghende jDatde twee vermaerde Beeld-
ftekers Tekcksen Theodoras, fonen van I{hacus, eenen feerlanghcntijd in.<£y/tf«*verkeerthebben,,endatfe tuflchen hunbeyden hetbeeld van Apollo Pythius voor d'inwoonders van het Eylandt Somas op een gantfeh feldfaeme ende onghehoorde wijfe vohvrochfcen: Want al- hoewel Teleclcs d* eene helft defes beelds in het Eyland Samos, en fijnen Broeder jfjeodorus d'andere helft in de. wijdberoemde Stad Epbefws maeckte; nochtaus paften defe twee halve beelden foo wonderlicken welopmalckander, datmenarjders nieten konde oordeelen, of het gheheele beeld was toet.werckvan cen meefter alleen.De felvighe Prieftcrs houdendaeren boven ftaende dat defe maniere van doen den Aigyptenarencyghtn was, fonder datde Griecl^ende felvighe oytte vooren in het werck ftelden. Want de Algyptifihe Konftenaers en plaghten de ghelijckenifTe haerer beelden, nae het fegghen defer Prie- ftcrs, van demenfchelickelichaemen door het bloote ghefichtniet af tenemea, ghelijckde ghewoonte der Griecken fukks mede brenghtj maer als eenighe twee Konftenaers de Marmer^fteenen die uy t ghe- houweaende in twee verfcheydene ftucken verdeylt vvaeren tot fich trockeri, dan plaghten fy tuflchen hun beyden een bequaeme Proporm des voorghenomen vvercks van het hooghfte tot het laeghfte te berae- men,het gantfche befteckdermenfcheltckergheliickenifTein een en twintigh yerfcheydene ghedeelten afdeylende; dies plaght het ooclc doorgaeos henen'te ghefchieden dat de Konftenaers , nae het onderlinghe befpreckvanfuleken of fulcken groote, Verde van male- kandervertrockenfijnde, de byfondere ftucken haeres ghemeynen vvercks tot groote.verwonderingh van de verbaefde Aenfchouvvers naehet verfchiet van ettelicke maenden en daghen by een bragten. ii. Noch openbaert fich d' onghelooflicke kracht 'defer Symmetrii
allermeeftindeTeycken-konft ofee in d' eerfte afTehetfinghe der gheyondentr dffighen. Dies plaghten oockallerley Konft-vroede Mannen h/t fcfeierlicke wel gheproportioneerde bewerp van een ghe- Hoeghfaemlick door katide Imentie voar.het voornaemfte grond- werck
|
||||||||||||
■■a---'- ■-■- ■,*■■■ .....
|
||||||||||||
m --------
DesSchilder-Konfts. ?$•
werck defer Konften te houden j vvaoneerrjaemelickd'arbeydfaeme
Konftenaers baere eerfte iiiyaHen ,' 'fonder *t'b<fiiulp Van eenighe ver- maeekelicke Coteuren, inenckelepfoportipnelelinlen. fbognceftig- . lick voor ooghen ftellen, datmen alienthaiveri de levetidigfie kracht derdinghen felverin d" eenvoudigheyd haeres'pjmirecks en jie'flech- tigheyd haerer eenvcrwigher binric-wercke'n ver'neemt'. d' Overmote verwonderingh daer mede ick my fehen beyinie inghenomen tejijn, Teght Horatius *, brought te wegbedatick\ 'tghevecht't welck metrtodeaerdeoft* ¥ Lib,if, met sen hole epde muyrghefcbildertftaelfiogretighlick begaepe, dat ickmijne %^.7\ teenen don 'tfpannen der haejjen bynae overtec\e j niet tinders ah ofde gbe- trocken figuren band-ghemeyn gbetvorden Jijnde vcaer\ic\yochten , en ah qffe hah gheweer in 'tlrenghen ende in't onttvijcken der Jcherm-Jlaeghen in der daedherwaerdsen dertvaerdsfwierden, T hi loft rat us he eft den rechten aerd rr^jdfgaders oock de waere kracht van de Teycken-konft vee le duyd«- lUik'er uy.tghedruckr. Het tn magb niet gbeloochent warden of delinieu, fe^ht hy *, die finder eenighenvertven-prael maer alleen inlicbt enjehaduwe Lib. ii.de bejtaen, verdienen dennaem van een Stbilierye ;vermids ivy in dejelvighe vita Arol- nietatkende gbelijckenijje vand'afghebeelde perjonagien.befibott&en , inacr to'nij.Cap. oock baere beweghinghen (elver, ""tfy datfe door een jchroomhertighe fchaemte I0* ■erghens van afghekeert of door een vryrfioedigbe voordvaerenheyd ergbens toe , aenghedreven warden ; ende alboewelaeje linten opt aller eenvoudigbfte t'fae-
tnengheflelt Jijnde de vermenghinghe van't bleed a\s oock.de jeughdigbcyd van 't hayr en Jen baerd in't minfte niet uyten drucken, nocbtans gbevenje ons de volmaecktegbeftaltenis van eenenfwarten ofte tvitten menjihe bcfche^denlick\ te kennen, Indien yeman oiierfulcks eenen Indiaen in ivitte tinien beftaet te trecken, bj fal niet te minfieart fejjijnen ;ghemercb,tfijnen flatten neus,ftjn ftaende hayr, Jijne bolle kaecken , ende een fekere foorte van dommigheyd ofte verfuftbeyd ontrent Jijne ooghen de gantfchegheleghenbejdderveorgheftelder gbelijckenijje plagbt te verfwarten ende eenen Indiaen alien den ghenen ttyt te wijjen die fodaenighen Teyckeningh met onvroedfattnlick. befchouwen. Ghelijck het dan blijckelick is dat fich deneenighen ende vvaeren grond-flagh der Konfte in deTeickenitighenallermeeftontdeckt, too gaet het mede vaft datfeden verftandigen een ibnderlinghe vermacck door de kracht van een rechtftrhaeperie onopghepronckte Symmetrye aenbrenghen. Wyfien'toockdaghelicksdatfichde vvelgheM^nde Konft-kenners niet alleen met de konftighe wercken felver ^fhe- noeght houden ; maer datfe bove«n diend'eerfte, tvveede, derde fchetfen, diede grootc Meefterstot ontwerp haerer weicken ghe- maeckt hebben , met een dapper vierighe ende onverfaetelicke be- gheerte befchouwenj niet aliecn, om 'datfe d'uytnemende fchoon- Kk \) heyd
|
|||||
SiiAL^^..^;^;^_
|
|||||
a6o DerdeBoecft'
heyd en ktacht van cen welgheproportioneerdeTeyckeningh allerbefifc
in d'eenvoudigheyd defer onghecierder linien befeffenjmaeroock, omdatfe indeielvighe,den foetenanghftdes werckendenKonftenaers ordentLck konnen naefpeuren ; hundunckt dathaerengheeftt'1'ae- mentlick tnst den gheeftdes arbeyd(aemenKonftenaers fpelen gaer, als haer ghemoed door een heymelicke goed-gunftigheyd vvordt aen- *Lh •? ahedrevenom'tonyermoeyelicke gevvoelfijnerdiepgheleerderghe- (.' 'J ' aachtennaetevorfchen, Wyhebben voor defen* uyt Seneca aenge- "'■'" ' vvefen, dathetdenKonftenaerenghenoeghelickeris tevvercken.dan ghewrocht te hebben ; even het felvighe ftaetonsalhierindeghele- ghenheyd der Konft-lievcrs aen te mercken; want net hunnerghens nae foo vermaeckelick is de volmaecktewercken der Konftenaeren met ghemack te befichtighen, oft fchijnt hunvele vertnaeckelickef uytdevergheljjckinghevanverfcheydenegheteyckendc fchetfen aen te mercken met wat een bekommerde forghvuldigheyd Jt oordeel des twijfelmoed.ighen Konftenaers was opghenotnen eer hy fijn werckrnet cengoed verghenoeghen heeftdurven aentaften. Die gheneonder ■ en tuffchen 'dewelcke het teyckenen lang ghenoegh en met eenen vlij- tighen ernft gheoefFent hebben i moghen 't hier by niet laeten blijven en d'aenghevangheneKonfte tenhalven niet laeten ftekenj aengefien de Teycken-konlt( alhoewelfe met goed recht voor een gantfeh ghe- wightigh point en voor den eenighen ghebaenden vvegh tot de Schil- der-Konft end'andereBcotfer-konften ghehouden wordt) maer al- ieenlick een aenleydinghe tot yet grooters fchijnt te wefen. De verwen , hebben eenfinderlingbe krachtom onje ooghen totficb tetrecken, feght Pitt- *. . ':ejf tarchus *, vcrmids 't mwfchelicke ghefnht doer de bloeyende lieffeliekhejd der i'nithmi" higher Irachtigblicl^opghcweckt ende ghejpijji wordt. Ghelijck het over- fulcks uyt oris voorigne bewijs lichtelicken is af te nemen, dat een welgheproportioneerde Teyckeningh de waere ghelijckeniflederaf- gheteyckenderdinghenghenoeghfaemlickuyt-druckt; fooenmagh- men evenwel de fchaduwe defer onvolmaeckter ghelijckeniife met de levendighe volmaecktheyd van een veelverwighe Schilderye in'tmin- fte niet vergheiijeken. Derhalven fchijnt het vervolgh van onfevoor- gheftelde materie te vereyfehen, dat vvy nae de verhandelinghvan de Prqmmie tot de Calcuren fouden voord-vaercn. |
|||||
Cap/III..
EEngoed-Konftenaer, leght Senccaepijl, izi. Bandeltfijn werck-tu$$
met een finder linghfherqack, Soo en volt bet denjliixmm niet flWe??** ■ - ■ •--■ .....----------- 'trust
|
|||||
DesSchilder-Konfts* a«i
V reer berwaerds en derwaerds, nae 't hemgotd dttnckt,te draeyen. Een Schit-
derflagtinfgheljjcks degroote menighte vanfoovele endeverfcheydeneverwen, dieby tot bet opmtuckenfijnes Contrefeytfeh vtor hem heeft, lichtelhk. f onder- fcheyden, en Cich met een vaerdighehand ende ooghetujjchendevoorgheftelde wuhs-verwen enfijn aenghevanghen toerck befightebouden. Wantgdijck men tot het fchrijven van'teene of'tandere woord maer alleenlick eenige fekere letteren van doen heeft., fonder't gantfche A, B, C, over- hoop te haelen 5 even alfoo behoeft men tot het oprjvaecken eener Sdulderye maer alleen de noodwendighfte verwen racd'en cyfth van cen Konlt-maetighoordeel aen teftrijken, fonder de gantfche me- nightevanfoo vele verfcheydenecoleuren plodelinghsen blindclings op het tafereel te fmacken. Die Scbilders worden maer alleen voor de befte Konflenaers ghehoudcn , feghtGreg, Na^ian^enus *, dewelckedewaerach'* Caim^i tigbe en levende gbelijcheniffhdergbefehaepener dinghen in haere tafereelen of- tnaelen : d'^inderedaerenteghen, die nae een ydele vermenghinghe, van veelegantfch treffelicke ende vermaeckelicke Coleurenandcrs niet dan eenghe- fchilderde tempeefl in haere flticken vertooncn , gbelijcbjeverde van derechte .Konfl-oejfemngh afwijken, foo en magbmen bun defin eerlicken naemme% gheenenjcbijn van reden toepajfen. Ondertuflchen moeteen goed ende oprecht Konftenaer den rech-
ren aerd en de byfondere krachtenyan allerley verwen volkomenlick foecken te verftaen. Het is t' eenemael onmoghelick, feght Hermogenes*, Lib.id* datyeman de vermenghinghe eenigher dinghen grondigblickverfidenende be- Fotmfs <piaemelick\in't tverck fiitdejlellen,'t en Jy faecke dot by eerft een befcheydene orat" kennijje van de menghbaeredinghen bekome, Indienyeman eeri graetttve ofte bruyne venvenaede teghenwoordigheghekghenheydfijnes wercksbequaemelkl^ tncynt te vermenghen, het is hem van nooele dat by de nature van /mart en wit volkomenlick befeffe. 2. DeGr/ertjc£eSchildershebbendcfe vermenghinghe der verwen
een vcrdervinghe ofte ontwordinghe ghenaemt, ghelijck ons Vorpby- riusLib. IV, De Abjiinentia het felvighe te verftaen gheeft. Soo fegc oock Plittanhus inlijn boeckvan de ruchtbaerheyd der ^fthenitnjen, datden Schilder ^Cpollodorus, die de corruptie ofte ontwordinglie der verwen alsoock demaniere van't fchaduwen aller eerft ghevonden heeft, een Athenifch borgherwas. Hy ftelt ons infgelijeks in eeflian- dere plaets*de rechte reden voor ooghendied" oude Konfteriaers Sympofi. bevvoghen heeft dele vermenghinghe der verwen een ontwordinghe problem., tenoemen, rmmerishetkennelickdatdeSchilder-konftdoor'ttoe-Viii.S. doen van een Welghemaetighde vermenghinghe ende verfcheydenheyd aervervventeweghe brcnght, dacmeri in haere Beeldende,levende K& iij gelijckenifle :m
|
||||
*
|
|||||
n6i DerdeBoeck
ghelijckenirfe van d' afghebeelde.perfoonen befcheydenlick befpeuren
kan. De SchiUer-RpnJl beJlaetvoornaemelkkjndeCokuren; feght P&i/o-
Inproos- flratus *■ alhoewelfy't&aer by niet c» laet blyyen • mder gbelijckfe m de
mio Ico- eenverwighe Schilderyen baere fonderlinghe kratbt openbaert, Jbo fcbijntji
notbtam in de veelvcr&igbejiucken eengantfch andereXpnft tefijn ■ verm\is
fy ms As fchaduwen aenwijfl;fy vertoont bet ondtrjhbeyd, 't tvelckc men in 'tge
laet 'van eenen rafenden, bedmckten, verheugbden menfcbeplaght te bevi».~
den; J) ondermindt fich de kracht van de glinjlerende ecghen-Jlraelen(men
hoe tJen , 't tvelck den Ghiet-kpnjlenaeren ondoenlickjs; Jy en vindt daergeen
fwaerigheyd in of hot ten bruyn , een graeu , ofte een fwartooghis'tteelck
haer wordt voorgbejielt ft is baer mede even eens offy goud-gbeel., roffachiigb,
*fte blondhayfmoet uytdrucken -Jy meettockgoeden raedmet allerley tvaepen-
rujiingb en verfcbeydenverwighekleederen • betvalt haer eyndelick Ikht Slaif-
/tamers, Httyfen, Foreejlen , Bergben, Fonteynenjade Lucbtfelver die4c
defe dingben begrijpt, ofte maelen.
3. Hct vooruaemfte wcrck van een goed Schilder beftaet overfulcks
Inzeuxidtfogdu , datbyjijnevemen, nae 't voorichrift van Lucianus *, bequaemc-
Ikkjvermengbt, dat byje wclvanpasaenjirijeke, enbeboorticker wijfe befeba-
dutve, 't welck hem t' cencmael onmoghelick is,'ten fy faeckedat
hy van te vooren een goed panned ofte eenen bequaemen docck heb-
be voorbereydet. Plimus gheeft ons re verftaen Lib, XVI. tiat.-btJt.Of,
39. Ontrentden eerftenaenvanghdesfelvighen Capittels, vanvvar
bout d'.oude Konftenaers de berders ofte panneelendaer fy opfchil-
derden ghemaeckt hebben. Theophrajlus infghelijcks Lib. 111.biji,
plant. Cap. re. AlsoockLib. V'. Cap.8- Veibaek ons in't byfonder
wat flagh van hout fy totfulckcnghebruyckeertijds verkofen. Ghe-
lijckhec dan blijekt dat de Konftenaers hex bequaemfte hout naukeu-
rigfalickplaghten uyt te picken,fokeren wy mede uyt Ioannes Gramma-
ticusdathet.hunnieteven-eenswas watdoeckfy tothet opmaecken
haeres wercksghebruyckten. AlhoeweleenSchri^-meeflervanmcynin-
ln .•)■?". gbe iitoel tefchrijven, feght hy *, nocbtans plaght hem't al te dunne ofte door-
I'l.M.ji;.' u vloeyende papier, ah oockdenflimrnenitickt, infijn voornemen meni^hmael
aufcukat. teverhinderen : Even betfelvighe plaght de Schtlderste tpedervaer'en, iff an-
neer haeren doeck niet en deught, ofte oock de verwen niet recht enfijn.
•4. Volghtop't voorbereyden van goede verwen, als oock van ft"
bequaem berd ofce van eenen bequaemen doeck, dat den Konftenatr
dele vierhoofd-ftucken naede gheleghenbeyd fijnes wercks behoof-
Jickerwijkwaerneme jhetiichtenfehaduwe^het fchijnfelen duyftc*
DeDiCcti* n'^e » gbelijck Platarcbus defe vier dinghen bequaemelick t' faeffl^
mineadu 1 knoopt, De Scbilders brenghen tepaffe, feght hy *,dat hchteenfchijii^1'
&amki. ' «ir"
|
|||||
Des£childer*Konfts? atfj
Ainghen etngutter licht enie een heldererjchijnjelbeiomen, toannterjy etn
lommerachtigbe fcbaeduwe ofte een dickt dmyjlernijfe danmtrent vertwnen, Dit is cen wonderlick behalp onfer ooghen ,• Ons ooghe fchept eenen Di/Tnti fonderlinghen Ittjl in d' alter giinfterighfte Coliuren, ieght Maxima* Tyyiiis*, xxxy. notbtans fit onsditvermaeck eenfter kleyn verghemeghen toebrengben, 't enfy faecke dat meuhet aenghenaeme Jcbijnfil vanjulclten beldere verwedoor etn naebuyrigebruynte^eenweynigbJoecktte helpen. ■ 't Streckt mede tot voor- deel der Schilderyen felvcr,- Want dl alter teghenjlrijdighfle vermen worden bevonden eenpaerighlick dienjiigh tefijn tot bet opmaecken van ten uytnemen- defchoonheyd, feght Philcjlrafuilcontttn Lib. II. in Centauries, , Daerom maecktmen oock\eenfwarte Schilderye op eenen wittengrond, fegt To. Gram- mtttkus*,ghelijck men een witte ofgonde Schilderye in't tcghendeel op Sen **nLib.- ftBArtegrondplagbt tenfaecken. Teghenftrijdighevertvendieht by malckander '' *Te*f ". ghefteltfijnde, plaghten ayt rhecr aftefteken ;joo kpnmen oock gbelijcke dingen ftot€ijs befwaerlick van de gbelijcke dinghen, daerfi mede vermengbtjijn, onderken- nen; even als ofmen tvitte Schilderyen op eenen wittengrond; enfwarte»p eenen furarten grondbejlend tefcbilderen. Pier ttyt ontftaethet oock\,datmen deghene diefmarte kleederen draegen's nachtsfio tvelniet en kan onderfoheyden, ah die in't witte gheklecdt fijn : Dieghene infghelijcks dewelck\e 's daeghs,doch vo<irnaemelick\ in een helderefonne-hcbt, in een witghewaedop enneergaen, konneneven[oo meinigh bekenttwtden aleoffqin 't midden van cenfcbemer- achtighe nevel-trifi wandelen, 5. Het licht wordt t'eenemael totdeSchilderyen vereyftht, ghe-
merckt de rechte verwe der fchaduwe maer alleen uyt de naebuyrig- heyd des hchrs ontftaer. Dies hceft oocktertullianus *, als hy be- *Adveifas <
wijfenvviJde dat Hermogenes eenen gantfch lammen broddachtighen Herruogo-. Schilderwas, anders nietby ghebraght, dan dathyfijne fchaduwen I?'nu haere verwen fonder eenigh licht plaghtte gheren. Men wift in 'tb'eghin, eerde Konft door den gheluckigen arbeyd der ouder Mee- fterstot eengantfch wonderbaerlicke uytnemenheyd verheven was,., van gheen ahdere als eenverwighe Schilderyen te fpreken, diemen doen ter tijd Monochromata noemde; De Rjnjl heeft haer fel-ven eyndelick wAerfiheyden* feght Plinius*, en beef'bet licht en defchaduwenuytgevon- # Lib. den • de teghenfirijdighe verfcheydenhtyd der verwen opgemeclitfijnde door een xxxv.Capj onder Hughe beurtveranderingbe, 5 • 6. Defchaduweheeftlulcken onverbrekelicken verbintenifTef met"
het licht, datmenfevan malckander nkren maghaficheyden, jadat d:een fonderd' ander in'tminften niet en kan beftaen. d' Aengbe- naemhe^d van't licht wordt in de Schilderyen allermeejl door defchaduwe ver- oorjaeckt, feght den jonghenPliniits Lib, HI. eptft, 13. Daer uyt ont- ftaer |
||||||||
1
|
||||||||
**_;_-—t-i.Jii.
|
||||||||
.. . ............
|
||||||||
-------------------------
264 " DerdeBoeck
ftaet het oock datdieghene dewekke met enc\eie vewenhebbengbefehiiden
altijd eenighe verhaoghinghen ende verdiepingbenghebruyhen; want het hiai anderjins onmoghelijck foude fijn de byfimdcre leden door haere byfondere linien t' onderfiheyden, feght Quint, XI. 3. Dus henwydar. de Konftenaers allenthalven in haere wercken eenighe fchaduwen ofte verdiepinghen te palfe brenghen, ten eynde dat het ghene 't welck in haere Schilde- ryen verhooghtis, met meerder kracht moght uytfteken end'oogen der aenfchouwefs felfs oock buyten het tafereelibude fchijnen t'ont- moeten. Zaet twee paralleleofte even-wydighe Unien op een fanned metde *DefuMi- Qoleuren van licht en fcbaduwe warden ghetrocken , feghc langinusf,noch- eifoiat.ij. tans [aide ttytftekende blinckende helderheyd des licbts ontghejicht vaerdigher cntmoeten en veele natrderfchijnen tejijn. JNicias heeft onder allc d an- dere oude Konftenaers het. licht ende de fchaduvve leer naupuntighlick vvaerghenomen*a]lermeeft daer nae trachtende dat fijne Schilderyen van 't berd fouden aftteken. Plin. XXXV. 1 r. %euxis, F0lygnotus,ende Euphranorhehbtix met eencn fonderlingen arbeyci ghei'ocht haere ftuc- ken behoorlicker vvijfe te befchaduwen ende met eenen levendiglien gheeftin teaeflemen ; foo plaghten fy mededaernae te ftaen datfein haere verdiepfels ende verhooghfels den opperften lof boven d'ande- re Meefters tnoghten verwerven. Philqftr. Lib, II, Cap,$, Devita Jpollonij, ^cfolchilderde den grooten Alexander met blickfem-ftra- len in dehand ; fijne vinghers niett' faemen den blickfem fchijnen van't tafereel a'f te fteken. Plin. XXXV. i o. Xhylofiratus heeft het ielvighe in de S-childeryevan de yvoore Vemis
aenghemerckt; De Goddinne en wil nietfchynenghefcbildert tejijn , feght jcenum hy ^ wantkaer beeldis foogheweldigh afftekende.dat het fchijnt onihelflaer te Lib.ii. wefen. Paujias was d'eerftedie dehand floegh aen een lekere fborte van Schilderye, in welckehy van niemsnachterhaelt wierd, alhoe- wel hem veele daer in naevolghden : Wantalshy delenghde van ee- nen Offe vvilde aenwijfen, loo heeft hy hemeerft met het hoofd en met de borft recht teghen over d'aenfehouwers ghewendt, fonder hem nae deghewoontevanandeteMeeftersfijdelinghsteftellenien dusdoende heeft hyniette minfijne gantfche lenghde en dickte ghe- noeghfaemlickte verftaenghegheven. Daer nae, gheliick ailed'an- dere Konftenaers eenighebyfondere ghcdeelten haerer Ueelden, om defelvighe beter tc doenaffteken, met licht vcrwen verhooghen en door een naebuyrighebruynigheyd verdiepen ; foo heeft hy den gbe- heelcnOftefwartghemaeckt, het wefen fijner fchaduwe maer alleen uyt de kracht der gheweldigher verdiepinghe uytvverckende, en door een fonderlinghe verkortens Konft met eenen oockte weghebren- gende
|
||||
Des Schilder-Konflsi 265
brenghende datmen fijneplatteSchilderije voor ecn verhevenende
half rond beqld foude hebben aengheficn, en dat eenighe dinger) daer
in afbreukigh en ptmigh ftonden , dienochtansghcheel endeeffen
waeren,P/«*. XXXV. i i. Ghelijck dit buyren alle twijrTeleenaen-
merckelickengantfch feldfaem meefter-ftuck gheweeftis, fooheb-
ben wy hier me: eenen oock in het voor by gaen waer te nemen, dat
de voornaemfte Konft eenes goeden M eefters fich allermeeft in de ge-
leghenheyd van fitrende ofte oock anderfins nederwaerts gheboghcn
figuren plaght te vertoonen. Sittende figuren beiben velerhande, fchadu-
wen,feghc Philoftratus*,foo wordt oockdefonderlinghemijjhcytofte Kpnjl- i?^l"ia
kennijfedesSchilders voomaemelkk daeringbeopenbaert-, dathy de Maeghd al pjjejjta
fittende gemaeckj bceft. Den felvigen autheur heeft defe aenmerckinge
op een andere gelegenheyd nocl? wijdlopiger aengeroerc ■ Het en heeft
tiict vele wercks in, fegt by *, de fchaduwe dergencr dievlack nederliggen ofte *Ibidem,
over endflaen te treffen; dies honnen occl^ vele ghemeyne verfiandenfodaeni- inAtlante*
ghefchaduwenfcbappelickghenoeghuytivercken, Maerdefchadttwen van *A- m&
tlas gaen de ghemeyne K^nfi-kenn'iffe vcrdete boven;vermids de fcbaduwen
vanfukk\ennederbuchende figure, alts hetfchoonfaecke datfed' een op d' an-
der vaUen, nochtans en verdonck\erenfe die dingen m het minfle niet, de welc-
k\e behooren uyt te flekjn, maer feveroorfaeken liever een ghenoeghjaem licht
ontren t de holligheydfijnes buycks,
7. Deduyiterniffefchijntalhierandersniet te fijn, dandebruyn-
achtighedonckerheydtvaneendieper fchaduwe ; even als het fchijn- felghefeyt niagh worden anders met te wefen, dan de blickende hrf£ derheyd van eer klacrer licht, Want indienwy een herd met wit en fwart ffi| teghclyckoverftrijken, feght loannes Grammaticus*, nochtans falhet ivitte *">T*ib-h altijdnaerder,enhetfwarteverderaffchi/nen te fijn. Daetom plagbten oock, ?*"*?T°7" de Schilders op aenmerkjnghe van diifluck , haer felven met fwartacbtighe of .°^- ". doncher bruyneverwcn te behelpen, wanneerfy deverdkptehoiiigheydyan ee- nen bornput, van eenen reghen-bacl^, van eengracht, tan eenen grondeloofen htyhofteietjulcks meynenafte beelden ♦ Wanneer fy eenighe dinghen in het teghendeelfoecken te verhooghen , als-naemelick de borjien van een maegM, een uytghejlreckje hand, de vocten van een fpringhende ofte hopende Paerdt, danplaghten fy aen beyde fijden een ghenoeghfaeme fchaduwe vanfwarte en bruyne verwen aen te wrijven, ten eyvde dat dejeghedeelten door de naebuyrige verdiepinghe met een levendighe kracht van het tafereel moghten affteken. Denjonghen Philoftratus heeft iet fulcks willen te verftaen gheven; ^- want als hy ons de fehilderije \znPyrrhus gaet befchrijven,Do» wercl.mee- iflffj^ yrer,fegt hy *, heeft de donckere bruynigheyd van de gracht uyt der maeten kon- fitglukjytgewroebt ,op dat wy de diepte des gracht s dies te beter fouden begrijben. U 8. Het
|
||||
|
|||||||
"
|
|||||||
z€& DerdeBoeck,
8 Het Sehjjnfel wordt fomtijdsindc Schilderycn te pafTe ghebragi
van vveghende noodfaeckelickheyd des ghebruycks, fomwijlen wotdt
bet in de felvighe yereyfchc, tot, enckel cieraet. Het wordt nood-
wendighlickghebruycktin d'afbeeldinghc der Enghelen, koftelicke
gheiteenten, waepen-ruftinghe, vlamme, blocmer^ goud, en veele
andere dinghen van dien aerd. Wat d' Enghelen aengact • Gantfih
beldereenklaer-blinckendeUleederenfijn derechte eyghenfihap der Enghelen,
*©Mt.xxiij wanneerfein eat Ucbaemelicbegbedaente verfchijnen, feght Greg. Haxjm-
zenus*, on daer door., ahdoor.een onbedriegheltck merck-teycken , haerfy-
ver ende onbevleckt rvefen te verjlaen te gheven,, Sukken befchrijvinghe
der Engelen vinden wy Matth. XXXVIII. 5- En in veele andere
plaetfenderH. Schriften. Wat de Schilderye der edelergefteenten
belanght, de felvighe iai oock t'eenemael van dewaerheydfehijnen
aftefwijmen.'ten iyfaecke datmen daer in'de bernende krachtvan
eenglinfterighegloeyenheyd befpeurt. Degheheel«: Schilderye % feght
Iconum Pbtloftratus *> gheeft oris de Kjmft-vroede wijfheyd des uytnemenden tverck-
jLib.ii.m meejlers tekjmnett. Want dekofielicke ghefteenten die-ons daer in vertoont
Veijeie. jiaen , ontfanghen de teaenheydhaerer gbelyckeniffe nictjbofier uyt de verfchey-
denbeyd der vertven, als uyt de belderheyd van een kjaerjehynende licht, °t ivelck
d' ooghen der aenfehoumers door d' aengenaemheydfijnes aentreckelicken lujlers
H«catom- krachugblick vervoert en (et fich verruckt. , Varro* fpreeckr infghelijcks
be, apui vailPaerden-cieract en waepeo-tuygh met perlen rijckelick befet: Al-
Noniumm j10ewel men fulcken glantfenden f'chijnfel nietalleen inde bepetlde
Vm" waepen-ruftinghe magh aenmercken , maer oock in allerley recht
gheiuyverde blancke harnas» Draeghtgoedefirghe, feghtPyrgopqtiniccJ,
eenen verwaenden fnorkenden poppen-ruyter in Plautus *, dat de»
1 Aft &mts rrtynesJchildl-klaerderfy dan dejome-ftraeleninfchoon tveder plaghten
®c?r * ' te mefen , ten eyndc dat ick d' ooghen dtr vyanden in't ghevecht daer tkedt
mogbt verjlerren. Onderentutfchen ftaet ons hier in'tvoorby gaen
aen te metcken, datmen in den giants van't blancke harnas menigh-
maeleengantfchwonderbaerIick-v£rfchietvaaverwen , als in eenen
reghen-boghe, plaght te vernemen .- Want ghelijck de verffevene
en d'allermeeftuytpuylendeofteafftekende ghedeelten der felvigher
ruftinghe door den weder-glants van eenen vollen dagheen helder-
ftraelende licht van fich gheven* loo plaght de blaeckende klaerheyd
defes glimmendenlichts in d' omgheboghen wijekende ghedeelten al-
lenghfkens te verflauwen en door de vcelvervvighefchemeringhvan
een lommerachtighe fchaduwe eyndelick in een ftoelc-duyftf re donc-
kerheyd verlooren re gaen , fiet Philoftratus Iconum Lib, Lin Amfhione.
. Als;oock lib. II. inPaliadis ortu, fiet mede. Co(fioderi(sVkmrum.^-'»
d'Aengenafflc
|
|||||||
DesSchildei'-Koflfts. 26>
d'Aengeaaeme jeughd van Wyd-roode onvettvelckte bloemen »midfga-
ders de lichte laeye van een bernende vier hebhen oock-eenigJiraiEende ^^ kf achr. Daer en isghten drceve doef-domkere vetwe in de-bloemen #jxh m dp J^tr . viervlammen te vinden , feght Qvidius *, ghemerckt menfoloken ghemld des ^ '|,L •• lichts inbeyde gbewaer wordt, dat het den menfchenty*-me omnoghehck is httenooghen daer van afte dwinghcn. PhiloJIratiis fchijnt oock fodaenf- ghenvroolickheydvaneenfuyvere klaerhcyd tot de Schilderye des goudstevereyflchen.dat het maghtigh fy nietalken d'ooghen maer oock de hcrten der aenfchcuwers krachrighlick te vemeughden. *A Den Schilder heeftfich in d' afbeddinghe van 'tgoud wonderlick wel ghequeten* ^W feght hy *, niet alleendoorfijne Konft te tveghebrengbende dat het delevende ¥ jconmn ghedaenten der dinghen die het ghedwonghen wasaen te netnen behield, maer Lib.ii'.fts bcvendien eenfekerekjackt daer in uytjlortendeam'$menfchen ghemoed door Therein eengantjcb aenghenaeme vermaec\elick\beydtevervroolicken. Dient maer Itocle, alleen aenghemerckt, dat ditftuck fchijnt ghevvrocrute fijngheweeft achtervolghens de regulen van d' oude eenvoudigheyd die van ons in 't fefte Capittel onfes tweeden Boecks verhandeJt wordt; foo dat den Konftenaer "t goud in defe fijne Schilderye niet en heeftfoeken afte beelden, mids eenighefekere ghedeeken fijnes rafereels vergulden- de; maer wvmoghen'tliever daer voorhouden, dat hy'tglinfteren- deaffetfel des gouds uyt dekrachtvanfterckeengantfch.levendighe verwen ghehaelt heeft. Blijckt dan uyt het ghene wy tot noch toe a 1- hier gheleyt hebben, dat het fchijniel noodwendighlick vereyfcht Wordt tot d'afbeeldingheder dinghen van defen aerdj volghtdatwy' voorder aenmercken, hoe dat allerhande goede ftucken haer voor- naemtte cieraet van het fchijnfel ontleenen. Want of fchoon de ghe- heele Schilderye vol is van allerley uy tgheleefen blijd-gloeyende Co- leuren, nochtans falfe onfe ooghen in't minfte niet bevaUen.. als vvefendeplat en krachceloos, 'tenfy faecke datonsgheficht defchie- licke heydinge vanettelicke flicker-fnelle itraelen daer in vernemen. Defefcbijnfels hebben baere voomaemfte krdcbt in de kortftoudigbefcbieltckheyd flfe van een blich,fem>-fcheutighe fiickeringh, feght Phihjiratus Lib. I. Devitis Sophiftarum, in Lolliano. Soo en k\an het oock anders niet ghefchieden, of de- fe giant fendeblencken moeten d' een d'ander noodfaeckelick verhinderen, wan" neerfe dick opmalckander en finderophouden iierfehiflten^egt QuintilX\.l.lo. Diejhahen is het mede ongherijmt dat men van defe afflekptide Hchteneen b!aecf(ende vier-vlamtnefou.degaen maecken,feght den felvigen autheur*, * Lib.'vfiu ghemercktfe maer alleen bier en daer heymelick behooren uyt tekyckcn , als Cap. 5. vierighe endeuytdenroockvanfclfsvoord-(farck\ekndeameringben. Soo is het mede vnmogheltjck dat Jich defejlerke Itchtenineen Schilderye, die daer LI i; fikke
|
||||
ad§ Derde Boecft
fiicke-volvanis, ghemdckeliek fouden vertoonen ; fy tertiefen haett-ltacnt\
tven als de belderheyd van een lllaer-fch^nende Senne-licht betflonckcrende ghefternte 't eenemael pUght te verdooven. Het is eyndelick te vergeefs, dat »•) eenighe bevalligheyd in die Scbilderyetifiudenjoeken, die met een groote menighte van onftercj^e en gantfchfiauwe lichtenbefproeytfijn ; vermidsfec- daemghe licbten anders niet dan een barde oneffenheyd inficbhebben ; dcwijU fi niet allien de verwonderingh van de hyachtigblick afflekende dinghen nict en bekomen, tnaerfeverliefenmet eenenoack d'aenghenaemhe$d vandiefluck\en dewehke van qeghen haere effenefachtighcyd ghcroemt ivorden. Ghelijck wy dan uythet voorgaende verftaen dat de verdrietfaemheyd der ftucken, die wy om haere lamme eenpaerigheyd plaghten te verwal- ghen , doord'aenlockelickheyd defer klaer-blinckender Iichten dap- per feer verfoetwordt; foobehocren wymet eenenoock voorficluig- ApudPhi.lickdaeropteletren, datwy defclvighe feldenen maetighlick ghe- loftr, bruycken; Wybehooren den Honingh met bet uytcrfte onfcsvinghers, iegt Lib..i.!cie BionyfiusMikfuts *, ende niet met degantfche handleproeven. Corinna
vitisSophi- infghelijcks, alsfy ghewaer wierd dat Pindarus in'topproncken fiji er flaium. ghedichten gheen maete hield ; Wymoeten maer allecn met d'eene band Apud Plu- faeyen, feydefy *, ende niet tret den gbebeelen jack. tatchum_ p^ Ghelijck het voorgaende verhadons volkotnenlickdaer vanbe- 4e Atheni- r;c^t j ^at jiet fchijnfsl, nae 't fegghen van Seneca. *, altijdeen fel^ere vet trifium mcnjj'wgbe deslichts vereyfebt ; Soohebben wy nosh voorderte lerten " op'tgheneonsP/j'ww voorhoudtjdat daei- naemelick nae'tuytvin- Ipift.xxxi. den van't Jichtcnfchaduwe ^. noch yet anders tot dc Konft is toeghe-
voeghr, 'twelck men 'tfchijnfel ofte het affetfel noemt, Ditfckijnfl lib. xxxv, teierd Tonosgbenaemt, leght hy *, om dat het tujjchen 't hcht en fchadutve €'£•$• tujjchen beyden loop , endeuyt bcydefchijnt t' ontflaen. Wat de verdrijvinge ende het -verfchiet dcr mermen belangh, hetfihigbe wierd Harmoge gebee- ten. Dies fchijnt oock het woord Tonus allcenlick uytte wijfen d' uyt- werckinghe van een gheweldigherlicht; wanneer naemelick het eene of het andere deelder Schilderye, 'twelck ghenoeghfaemlick fchijnt verhooght te vvefen, noch krachtigher verhooght wordt; mids te we- ghe brenghendedat het gene hetvvelck ghenoeghfeheen aftefteken, nu maer alleen voor een fchaduwe dient, om het ghenc van te vooren af-ftack noch meer afftekende te maeken. Doch hier van hebbenwy in de voorgaende afdeylinghe ghehandelt, Wat het woord Hf diyge belanght , het fchijnt maer alleenlick een onondervindclic- ►• ke Kontt-grepe te beteyckenen , door welcke d' allerbchendigh- fte Konftenacrs onghevoelighlick en fteelfch-wijfe \an d' eerie
verwe in d' andere vallen. fonder datjnen de rechte yerwiftlingri en
|
|||||
■
|
|||||
Dei Schilder-Konfts; 269
en'trechte affcheydfel der felvigher verwen eenighfins kan be-
fpcuren, Wyoordeelen'roverfulcks niet onghevoeghlick tot bree- der veritand van dcteHarmoge, ofte vandit verfchiet, eenexempcl of twee uyt de nature voordte bfengen. Wantindien wy de gantfeh fcldfaeme vermenghinghe van Zee en Lucht inhaer ontwijeken ende ververreB oyt hebben aenghemerckt, het en kan ons niet onbekent iijn, hoe wijle beyde ontrent den Hori^ont, ofte ontrent den gheficht eynde, uyt ons gheficht verliefen ; dewijlfe nae haer verflauwende verfchiet iachtelick in malckander loopenjtich ineenen bedommeldcn nevel-miftfowonderbaerlickvereenigende, dathetons onmogelick is'trechte affcheydfelderfelvigher aentewijfen, fietStat. Papinius Lib, P+Thebui. Daer is noeh in denreghen-bogheeen klaerer be- wijsvau fulcken verfchiet der verwen te vinden. Want al hoe welmen in ditveelverwige wonder-werck der nature een groote verfcheyden- heyd derColeuren ghewaerwordt., nochtai s kanmen nietfien clatdc felvigheerghens hardelickaen <nalckanderftoo:en, dewijlfe door een feeraerdiglick ververuwdeverdrijvinghe niet alleen fachtelickin male- kander khijnen te vloeyen , maerooGkuyt malckander te groeyen; offs fchoon inhaere uyteifte deylen dapper verfchillen, evenwel wor- denfe een in't raeken; wantfe weder-iijds in haeren tuflchen grond foo fantfeh foetelick verdvvijnen, dat men nochd'ecne noch d'andere
efchcydenlick lien kan; ende in ftede van d' een of d' ander vindtrnen maer alleen de verftervinghe van twee verwen , die allenghfkens ver- bleyckende heymelick in malckander worden verfmoken , fiet Ovid% Lib. VI. Metamorph. en Stneca Lib. I. Nat, queeft.Cap. 3-. Boethiiu heefc even hetfelvigheuytgedruckt; Wanneerficbdenregbenbogbe in demolc- ken vertoottt, leght hy *, de naebuyrigbeyd der •verfcheydener Cohuren plagt * Lib vj daerinfidaenightefijn, datmen gheen fek\er eynde tot onderfebeydinghe der'Cap. 4 arti? virfchillender Coleuren kan vernemen ; maerghelijck wy oogben fchijnlick\be- Muficaw ' feffen dat de roode ftrel(e defes boogbs door't verfchiet van eenpeerfcheen bleyck~ ghele miftachtigbeyd metghemack in't naefie Coleur verandert, fio en konnen wy gheen andere verme aenwi/fen die d' uyterjle Coleuren van malckander af- fcheydt. De woorden van Marcus SizAntins dienen hier in'c voorby gaen acngem erckt; Byfitverdeyemandenreghen bogeaenfcbout,feght hy*, *ApudPrfi ats onftaende u2t een enckeleverwe , defelvighejalfwhdaer over niet ghenoegh loftr.Liu.i konnen verwondereni'mdienyeman daer en tegbenfijne oogen daer op Jlaetah dcvitisSo* onftaende uyt veele verwen, defelvighe [al fich noch met een dieper verwonde- phiflairtm ringb gheraeckt vinden, fiet Cicero Lib. til. De Nat. Deorum, Alsoock PlutarchusLib.IH.Cap. ^.DePbilofiphorumplacitiSi d'Exempelen de- <> ferYerdrijvingheplaghtenfichinallede goede Konft-rijcke Schilde- L\ iii ryen.
|
||||
#£p a Derde Bbeck f
*A -ryen ovetvloedighlick aen te bieden, Aracbnes werck fchijnt deti
^^ liooghften lofdoor't waernemen defer deughd vervvorven te hebben; ^^jheliick oris Ovidius in de voorghemelde plaetfe te verftaen gheeft. Wr}3hi!oflratiis pnjft den ghefchilderden CWrow van weghen defe deughd; i*b"ii @3'rtn *!gbefchildert, feghthy *, ah eenen Centaurtts ; maer ghelijck^het nine in ^^■^veelebyfandersinfickheeft, eenen halven man met een bahe paerd bottelingh cdu«ati«l f faemen te bechten;foo•fchijnt hetmaer allien't werck van een goeden bandig Meejlerteftjn, bet paerd in flicker voeghen met den menjihe tcvereenighen, datje d' cen in d' under door een konftigh bedrogb t' effens inghelijfefijnde, d' al- ler doorficbtighfte ooghen verhinderen uyt tevinden waer't eem itchaem aen- ■vangbt en bet andere aflaet. Hier mede komen de volghende woorden van Ltirianus wonderlick wel overeen ; Devermenghinghe der lichaemen, *in Zc u - fggh; hy ¥-5 voorfoo veele naemelick ah bet vronweltcke Itchaem met betpaer- '-de-lijf 't faetnen nheknoopt ende opghebonden tvsrdt , is met goede moete en langbfaemlick ghewrocht, fonder dat den Kguftenaer de felvighe lichaemen p/ompelick en met der vluchtvan malckander heeft ivillen affebeyden; maerhy bee ft het affiheydfel defer hchaemen van laugher hand metfuklenfoeten manu- re verdreven', jafi loopenfoo dieffelick het eene in het under,dat het allerfcherp' Jlegbeficht niet magbtigh is te befpieden hue fich defe vercenighingb fio behen- dighltck uyt d'oeghen kan ontfeelen. Mfet 10. Overmids danieder een bekent ftaet dat de ftucken die fchaeck- berds-wijfe met groove ende vericheyden verwighe placken bekladt fijn , niet t'onrechre voor gantfeh leelick ende verfoeyelick wordeu gehouden, foo en kanmendacr uyt lichtelick afnemen, dat herharde bruyu fich reghen het klaere licht niet en behoort ichielick aen te ftoo- flfe ten. 't Bruyne moetganrfch foetelick in 't graeuwe vervyrccht wor- ■^^ den, om te beter van het graeuwe tot het lichte te komen. De Schil- derven diehetfwarte en'tvvitte loflelick aen een klampen, ichijnen van verde eenen marmer-fteen ofteeen fchaeck-berd te ghelijcken; dies nioetmen defe hardigheyd door't tuflTcben-komen van half-ver- wighe graeuwen foeken te verfachten, ten eynde dat twee teghe"- ftnjdighe verwen, door een konttighe verdrijvinghe allenghfkens ver- flaeuwende in malckander rnoghten verlooren loopen en verfmelren, Even het felvighe ftaet ons oock in de naebuyrigheyd van andere te- ghenftrijdigheende verichillende verwen te betrachten^ ghelijck wy in de voorgaende afdeylinghe in de ghefcghenheyd van den regben- tbogheaennierckten. Volght nu dat wy medeeenwcynighvanci'uy-
terlte linien handelen. Want ghelijck denKonftenaer forghvuldig- ■ lickdaeropheeft te letten , datfijfse verwen , alshet pafi'egheeft,apt" dighlick in malckander rnoghten verfchiete*'.: foo behoorthymec eenen
|
|||||
'""■ ■■ .I, ' i - in---'--- •____.----------L
|
|||||
BesSchtlder.KonftsJ 27©
eenenoock goede achtingheop d' uyterftelinien te nemen; vertnidts
dehooghftevolmaecktheytderKonftewierd oyt gheoordeclt voor- naemehckdaer inre'beftacn, datdenomvanghofteomtreckderfigu- A ren met fulcken aerdighen ende onbedwonghen foetigheyd fy gecroc- " ken j dat d' aenfchouwers dacr in meynen te fien 't ghene onfienclick is. Onsooghelaetfichlichtelickvoorftaen, dathet achter defchil- derije iet meet fier dan daer te fien is - wanneer d' uyterfte linien, die het beeld omvanghen ende in fich befluyten, foo gantfch fuyverlick fijn gctrocken,datfe een goet ftuck weegsin't tafereclfelfs fonder eeni- gefchaerdigeiiytkantigheyt fchijnen te fijn verdreven. Het maeckt dac de figured, niet plat, maerrondachtighfchijnen te fijn j alsde kanten dcr (elviger met gantfch dunne en ftjne verwen-ftreken., Cell alienghf- kens ornrondende , uytonsgheficht ontvvijcken. De alkrtreffelicl^fte Konftcnatrs hebben eertijds ongeveynfdelicl^beleden, feght Phnius *, dat Par- . rhajiusfijn wenkjn hetmacken 'van goede omtrecken alley bejiplaght te vol- V" x*xy' docn. Ditis d' opperflevolrnaecktheyddaer eengoed Kpnftcntter toegberaecken aP* •* kan. Ende alhoewel hetgheen kleynefaecke en is de lichaetneitfelver met baere binnemerckjn behoorlicker wijfeafte maelen, nochtans hebben vele daer in ee- nenfondcrlinghen lofbehaelt ■ maer d' uyterfte Uchaernen welte maeck\en, als oock de maeten van d! aflaetende Jchilderije beiptaemelick binnenfijne linien op tefluyten^ isgheenghemeynefaecke, ende wordt maer aUeen gheacht bet werch tejijnvan een gheluckighe hand. Want denuyterflen emtreckjnoetfichfel-J^ ven foo b!ijckelick\ omvanghen, enfoogheeftighlick in een derdigh omrondfel eyn-*^^. d'igken, dat het niet alleenfchijnt te bdoven wat daer achter fihujlt, maer dat het met eenen oockfchijnt te vertoonen 'tghene daer onder verborghen light* Ghelijck dan dyoude Meefters den opperjlen lofin d'uyterfteftreken vrykertig- lick aen defen Parrhafius gaven,foo wieri b% nochtans ghcoordeelt fich felveo in het binnenwtrck dappet ongdijck tefijn, De kracht die daer in Jt Konftig -^^ uytwcrckeav'and'uyterfte linien gevondenwordtpis mede aengeroerc ^* in de volghende W'oorden van Petronius Arbiter; Ick quam in eenftate- Uckeg4lerije,'(eghth'y*, die allenthahenmet den Konft-rijcken prael van In Satyr." gantfth wonderlieke Schilderijen beltjeedt mat. Daer fach ick een ftuck van %euxisgb'edaen i'tw elck defcherpe bet en van de aluerflindende eeme noch niet tn hadde'befuyrt,Wdt de SchHkrtje van Apelles aengaet,dietvelecrMonochme- - mi mierdgeheten,ickvond myfelvendoor het aenfehouwen desfelvigen tdfereels foo ghemeldigh ontroeit, datickheteerde boven alle het ghene mcnfchelick\is. Want de uyterfteftrekjn der figuren waerendaerin foo fuyverlick naede ivaere gheltjCkeniffeder Uchaernen afghefneden , datgby nanwlicks ntdghtighfiudifipi aiders tegbelooven of ghyfaecht delevendtghe Schitderije van de gbeefteneu %ielenfetvert Ghemerckt dan dat ons Blinitts en Petronius duydelick te - ^L verftaen« ~
|
||||
272 DerdeBoeck
verftaen gheven , dattertot de volmaecktheydt der Schilder-konfte
gantfchhjne en fuyverlickghetrocken linien vereyfcht worden, foo moghen wy fonder eenighe merckelickeonghenjmtheytvrijelickver- moeden, dat het d' oude Meefters prijfelickhebben geacht het uyter- fte haerer figuren met fodaenighe verwenftieken af te fnijden, die met de verbeelde Geometrifcbe linien over een komen, Dat hetgeenydele her- In Atifto. fin-Jtecke inhteldinghe en it, feght ^Ammonius *, dat daer een fekere lenghde teli s prae- fonder breedte [oude pjn, maer dat daer iet fulcks»'»tie nature tvefenlkk is te dicameuta vinden, blyckt oogenjchijnlick uyt d' afj cheydingeti van de vtrlicbte enbefchadu- tvedeplaetfen. Want ah de Son eenen tnnyr befcbljnende, maer alleenlick een feker ghedeelte desfelvighen muers verlicht,foa moet't ghene't w ekk. de verlich- te plaetfc van befchaduwede affiheydt, uoodfaeckclick. een breedte fonder lengde toe fen, Indien yemanjlaende houdt dat het eenighe breedte heeft, foo most by fich noch voordcr verklaeren cf by defe breedte voor t' eenemael verlicht cfte beftbadutecthoudt -}want daer en is tuffchen defe wee andcrs niet over'igh; menmoet het een of het ander fteV.cn. Achthijfe verlicht tefijn,fio behoortfe tot het verlichte deel. Dunckt hem daerenteghen datfe befchaduwet is,fo moet fe tot het befchaduwede deel worden toegevoegt.Mdcr nufietmen in het midden van Acfctwe gedeeltc een fekere lwie,de welckcin hacre le^de uytgefrecktfijnde, anders niet en doet^dan datfe het verlichte deel deimuers van het befchaduwede affcheydt, Ende voorfoo veel ah deft twee ghedcelten van mak\anderfijnaf- ghefcheyden,foo moet daer noodfaeekelick\>et anders ghefielt worden't welck de' fe twee van malckander affcheydt, fonder dat hetfelver verlich t of befchaduwet Jy,ja]elfsaockgheen breedteen hebbe. Dus fien wy dan dat d' affnijdinghe van d' uyterlte lichaemen nae het langhfaem verfchiet der verwen in een gantfeh wonderbaere ende onbegrijpelicke lime behoort te eyn- dighen^ende alhoewel het konftighe verlchiet ende uyterfle linie nietweynighinhaeren byfonderen aerd verfchillen, nochtans lcbij- iienfe een heymelickverftand met malckander te hebben ; ghemerckt hetbinnewerck,ghelijck het foetelick van fijn verhooghfel wechfinckr, foo fchijnthet eyndelick nae het gheduyrigh omronden des verfchiets ineeDfijneendecnlichtbaereverwen-ftreke te verdwijnenenvernie- tight teworden. Geeftmyover fulcks eenen menfche die nerghens naehetdiepfteinfichtin defeKonften hebbende, maer alleen in het het gros begrijpt hoe gantfeh quaelickalleiley grove en kladdachtige linien met een goede nette fchilderije overeen komen; ende ick en twijffelenietofhyfal fich lichtelick laeun overreden.dat d'uyterfte linien deronderftucken een groote ghemeynfehap met defe Geomem- jctalinienghehadt hebben. la wy moghen 'toock vrijelick daervoor kouden, datd'oude Meefters, haeckendc nae dcie volmaecktheya |
|||
DesSchilder-Konfts. 275
derKonfte* fkhmet fulckenonverrfloeydenvlijtigheyd hebbcn ge-
pijnigt ooi allerley ftjne en fuyvere verwe-ftreken meteen lichte en fachte hand ghemackelick te trecken. Derhalven ftaet ons hiet met eencn oock aen te mercken 'tghene wy in't elffte Capittel onfes twee- den Boecks hebben aengewefen.dat fich ApeUes tot de daghelijckfche oeffeninghvanrechteen fijne verwen-ftreken te haelen pliehtelingh fchifnt verbonden te hebben j als mede dat den felvighen Relies en Prqtogencs naemaels, door de prijfwaerdighe eergierigheyd van hae- ren onderlingben ftrijd-luft aenghedrevenfijnde, het voornaemfte proef-ftuck haerer Konfte ghefteit hebben in't wecken van fodaeni- ghe linien met een loffe hand. 11. Wy hebben tot noch toe aenghewefen hoed'oude Mcefters
door'twaernenen van'tlicht en (chaduwe te weghe braghten, dat haere ftucken met eenen fonderlinghen lufter over-gooten fijnde, van 't afftekende verhooghfel der binnenfter ghedeelren door een foet ver- fchietderversvenallenghfkens tot de fuyvere omrondinghevan d'uy- terfte vervven-ftreke plaghten af te daelen : Volght nu dat wy noch voorderaenmercken hoc defe dappere Konftenaers de voornaemfte kracht der fchbonheyd, gheliick defelvighe allermeeft in de nature- licke verfchi^heyd van t levendighe vleeich ghevonden wordt, in hae- re wercken fbrghvuldighlick plaghten uyttedrucken. Daerenisniee fio aentreckelicl^in 't menfcbelicke lichaem, ah deverwe feght Seneca Lib.II. |
|||||||||
De ha, Cap. 1. Defihoonheydiseenaen^benaeme med-voeghlickbeydvanal-
|
|||||||||
le de ledemaeten en d' andcreghedeelten des lichaems, feght Hermogenes*, *
verghefclfihapt met defchoonheyd der verve, Ieder-een ftaet het geerne —^"j^ bekent, datdemannelickeen vrouwelicke lichaemen hupfcher lijri. |
<
|
||||||||
vvanneerhaervolenwelghevleefcht lijf overaleen ghelijvighe verwe
vcrtoont, fonder datmcn 't fcherpe en knobbclachtighe ghebeente in de fchraepele en vermacgherde Ieden hier in daer fiet uytfteken. De manhafeighefcbijn-Jlaetelici{heyd, ghelijckfe voornaemelick in de rechtfchaepene rujligheydvan een onverfenrde kloeckheyd bejlaet i (bo moet fe haer meefte cie- raetfothen in de ghefonde verwe van een onghelrencktefierckte, finderJicb met de veuaerde glattigheyd van hoogh-vermighe blancketfils in't minfle te behel- pen , feght Quintil. Vlll.x, Het is grootelick dienftigh totde volmaecktbeyd derfihoonheydjcgi LMiantts*,datmen yederlidt in fijne eygene verve op't al- *« Imagl lergheveeghlickjlegtve; mids Rpven-faart maeckende, 'tgenefivart behoort nib« tefijn enfneeu-witfehilderende, 'tgbene wit we fen moet; fonder noch tans de blocjende roodbeyd te yergbeeten, die fich overal met het witte vermenght. Soo feght den felvighen autheur wederom in de felvighe plaetfe i Het lic- haem moet niet al te witfijn, maer eenpaerighlic\ met bloed overgooten. Den M m Artfcb
|
|||||||||
274 BerdeBoecfc
artfift"»l4eler Homerus heeft de dijen van Menelaus alius afghefcbildert, alt
lyfijneghelijck?niffe necmtvan 'tyvoor't w.elcl^litbteticb, met rood is overjlre-
ken Sodaenigb fy hetgantfche liff; Wijft my overfiilcks een ftuck wercks
daer in dat defe deughd tot de voorighe toeghevoeght is, ende ick en
falmynietfchroomenevenhetftlvighevandieSchilderyete feggen,
't ghcne Cicero wel eer van de Apellifche Venus ghefeght heeft; Het en is
t t • j gheen lichaem'twtlekgbjaenfibout in de Venus die in'tEyland Coos ghewijt is,
Nat D ^eSnt hy *ymaer yet tvat het welck de gbehjckenifje draeght van een lichaem:
i n m. " $00 en is oeck de roodtgheyd die over't gantfche lichaem gheftortfijnde fich met
het witte vermenght, gheenbloed, maer een fekere ghelijckeniffe van bloed,
De Poeten hebben defe iijf-verwe op Too veele ende gantfch verfchey-
dentnanieren voorgheftelt, datheteeneneyndeloofen arbeyd foude
fijnallehaereuytdruckinghendiesaengaende te verhaelen.. Denin-
val die ^Attfonius infijrie befchrijvinghe. van BiJJhla ghevolght heeft,
magh onshier tot een exempel dienen,.om daeruyteenighfins te
verftaen wat d'anderedichters in dierghehjeke gheleghenheyd wiften
by te brenghen, als fy de rechte gheftalte van eenfoetverwigh ghelaet
beftonden uyt te drucken., Het en is nietmoghelijck datBijfula dooreenige
•Kdyllio mojaerdije der.vermen recbt-welghetroffenworde , feght Aufonius *, haere
vii. naturelicke bevalligheyd(fit niet te doen hebben met een f^pnftdie maer alleen
toeet nae teaepen. 't Maghwefendat hethrgh-rood en'troofetflnieton*
dienflighfijn tot het Contrefeytjeloan eenige anderefchoone Deernen, d'Allet
honjligbfte hand en meet gheenen wegh met de Ueffelick\heyd van fukkenfiet'
voerighen tronie. Welaen dan, Scbilder; fmackt ettelicke blijd-roode roofert
over-hoop • vermenghtfe daer nae met eengoede menighte vanlouteregbifoei'
blancke lelien, ten eynde datghyde ghelijckenijfe haeres wefens haelen mogbt
uyt de roof-verwighe blanckigbeyd die den wedetglants der vetmengh de bloemm
in de luchtfchijnt uyt tejiorten,
12. Nae dat wy no duydelick ghenoegh voorgheftelt hebben't ge-
ne meeft aenmerckelick is in de gheleghenheyd der verwen, fookon» nen wy mede lichtelick daer uyt afnemendathetandersnietenkan ghefchiedenofieSchilderyendiede volmaecktheyd defer deugden in fich vertoonen, moeten onfe finnen noodfaeckelick door een foet gheweld tot fich trecken., De bloote teyckenivg heeft nerghens naefulcktn • DeVotUsbeweghenskracht, feght flutarehus *, als de verwen : Ghemerckt de fefaig1 khj d. maer alleen magbttghfijn onsghemoed door't bedrogh -van een levendighe ghe- lijckeniffe dapper t% ontroer en. Het is wel vvaer, ghelijck wy voor defen
te kennen gaven, datmen in d'enckelelinic trecken menighmael h« levendighe roerfel van 'tmenfchelicke bedrijf ghewaer wordt , dat men oock fomwijlen ecoen fachtenaeffem-tochr. in de kopere en fteene
BeeUen
|
||||
DesSchilder.Konfts.' 27 j
Beelden fchijnt te vernemen j d'ovcr-vefuwdefigurcn evenwel, ge-
lijckfe de verfcheydene eyghenfthappen endc werckinghen van eenen levendighen gheeft klaerder uytdrucken, foo plaghtenfe met cenen oockons gheficht door d'aenlockehcketnftbaerheyd van menigherley treffelicke veruw-cieraeten feldfaemlicktebeguychelen. Een voorfie- nigh en befcheydcn Konftenacr heeft maer alleen goede achtinge daer op te nemen, dat hy de maete niet te buy ten gae ; want ghelijck de maetigheyd in allerley andere dinghenplaetfe heeft, foe en maghmcnfe in defe gheleghenheyd niet verfwijmen. Het is beydefpottelick en haete- lick ,te»nmerme» een klevnlichaem met een onmaetigh flodder kjeedom hangt: Datghewaedis 't allergkevoeghetitkfte omaen tetrecken, twelck\gheenenftef •verweckt, noch oockonder onfe voetenflingberende vertreeden wordt ^ feght "Sjmmachus Lib. IH.EpiJl, 10. '/ Cieraet behotrtftch niet naefijneyghen ^. .. . ghelcghenbeyd te [chicken j feght Quintilianut *, maer naede gheleghenheyd Qal'im ' der dingben die opgheboetfl worden. Wanneerhetovtrfukksverkeerdelicktet defelvighe dingben wordt toegbepafl ■, foo enfalhetniet alleen vndietijligh fijn tot de verklaeringhe des wercks, maer hetfal'tgantfche tverck veel eer beder- ven, ende kracht der dingben t' een em ad verbreken'ende omfinuwen. Apellet wift fich uytnemende wel te maetighen in alle het ghene de Konft aen- gaet .- Dies hield hy het mede ongheraedfaern, d' ooghen der aen- fchouwers, door de vroolickheyd van aenporrendc heldere Coleu- renaltefeerteverwecken • maer hy plaghtfijnevolwrochteftuclen door eenen onnaevolghelickentreck met iulckendunnenintrkt over te verniffen, dat d' al te groote gloeyenheyd der verwen daer door vcr- dooftwierd, dat fijneftucken door dit middel van ftofen vuyligheyd befchermt waeren, en datmen't overftrijckfel des felvighen inckts maer alleen van naeby konde befeffea, Hy heeft redenghenoegh daer tee gbehadt, fegh, Plinius*, want by den lufterfijnerglimmenderColeuren een Lib. xxxv weynighficht te verfmooren en te verdonckeren , wel w-.tende dat den giants Cap, to, derfehighet d' ooghen der aenfehoutvertfoo licbtelick\ niet en konde verveelen, w*"neerJydek\laergHnjlerende verwen maer alleen vanverde ah door eenen Jpieghet-Jtee* befichtigbden. Ghelijck wy het overfulcks daer voor hou- . den, dat een goedKonftenaerdefe onfe verwaende finndicke tijden
metvryer herten foo veele magh te ghevalle doen/dathy (ijne verwen «p taller keurelickfte met een fonderlinghe forghvuldjgheyd foude loeteen aen te ftrijeken^nochtans en behoort hem dit ver*u-ghepronck noyt loo feer ter herten te gaen , dat hy d" eenighe en hooghfte forghe «)ner Konfte daer aen vobraemelick foude befteden i Wantbehal- ven datter ghcenredelicktnenfch wordt ghevonden die het dekonfte- naers vv,l afvoorderen, dat fy't goed vindenvan een hoop grillighe Mm ii en
|
||||
yj6 DerdeBocck
en flechje Schaepfchoofden fouden inwillighen; fbo en kantnen oock
nerghens ecn moedigh ende groot-hertigh Konftenaer ontmoeten, die fijnen goeden tijd met t' faemen d'ervaerenheyd der edeler Konfte daer aen wil tc kofte hangen.dat hy maer alleen de verwondering van ettelicke domme dwaefelachtighe gaep-ftocken foude verwerven. Wy fouden defe ver?uylde en bynae ongenefelicke feerigheyd gheer - lie onaengheroert hebben ghelaeten,'t en waer faecke dat ons fulcks had afgbedronghen.gheweeit door d' over groote menighte der ghener die de dinghen leiverf de rechre fenuvven der Konfte) haeftighlick overQobberen, ende ontrent den ydelen onmaerighen verwen arbcyd met eenen fonderlinghen luft vcrouderen, Sy foeken defe haere on- t.ijdighe forghe over fulcks met den deck-mantel van de noodfaecke- licke en gantfeh ghevoeglkke bevalligheyd des verwen-cieraetstebe-. wimpelen :'tWelckvrywat flotsfchijnt te hebben : Oockfoo en it daer niemanfooonbefchoft, ofhyftaethetgeernebekent dat het dc Schilderijen wonderlick verfraeyt ; behoudens alleen dat bet felvighe paleerfel uyt denature der dinghen felverfchijne tevloeyen, fonder dat het in't minfte daer teghen ltrijde, ofte oock teghen 't hayr en me} ghcweld daer toe fchijne ghe.trocke.n te fijn.. __ 13. Wy verftaen uyt tgene tot noch toe gefeyt is het hoe diegenein
een gantfeh diepc dwaelinghe fteken , dewelckc achten dat een ver- werven ende ghebreckelicke maniere van wercken de.grootfte gunfte en'ternftighltchand-gheklapverdient, wanneerfe haer opperfte ver- maeck neemt in cen onbedachte kinderacbtighe lofligheyd, wanneerfe tot berftens toe fehijnt op tc fwelle.n met een ydel. windighe opghebla- fenheyd, wanneerfe een groot ghebaer maeckt ontrent nietighsen gantfeh vruchteloofe invallen,wanneerfe allermeeftfteunt op de moy- acrdije van't waenfehijnigh veru-cieraet, wanneerfe d' afbreukighe ftoutigheyd van een roeckeloos en ghevaerlick ghepoogh voor de. rechtc hoogh-ftaetelickheyd naejaeght, wanneerfe door een dertel- ± moedighe onbefuyfte onghebondenheyd aen't hollen gheraeckt; ^mpieghene dewekke door din uyterlicken fcbijn der dingen vervoert wordenjegt il'b ■i£^£tnntilumtu *, laetenjicb menighmaehoorfiaen, dat daer in den ghefchral' <S»aP.J» den, ghekrolden, geblancketten ko$ van fruyckfihe fronck-jonckers een grea- ter kjracht der fihoonheyd ghevonden aordt, dan in 'tonghecierde cieraet vm dcnatHrelicke eenvoudigheyd : luyjl alsofd'uytwendigbe fihoonheyd des lit' baems maer alleen uyt d' inteendigbe ongbefchicktheyddes ghemoeds en tfft de quaedeqeden voordquam. Alhoewel het dan maer al te. waerachtigh is dat de ftucken van defen flagh in het oordeel van de domfinnigheme- BJghtc.d'opperfte krotne fpanaen, als maghtigh fijnde haer grove begnjp
|
||||
DesSchilder-Konfts. 277
begrijp door een aenghenaeme fchijn-lieffelickheyd vaerdighlick ie
beKorcn • nochtans plaghtdit fchielicke vermaeck niet langhe uyt te houden $ t magh foonatuerelick fchijnen tefijn als het wil, nochtans en heeft het gheen duerfaemc ftandvaftigheyd. Daerenwasoock noyt by's menfchen ghedachtenis een eenigh Konftenaer tevinden, die door fodaenighen pronck-werck een blijvende achtbaerheyd in deherten der aenfchouwers heeft wetente verwecken, Ghcmerckt den hooghften prijs deier toon-fchijnigher ftucken maer alleen beftaet in de lichtvaerdige toeftemmingh en'twijdmoedigh lof-ghetuyt van euelicke onbefindeniet-wetighe, ja fomwijlen oock valfchertighe lief* lafFeis. Dies plaght oock de hope defes roemvaerdighen gheruchts lichtelick te verdwijnen ,-even als ons de ver.wachtinghe der boom- vruchten, die inhaereeerfte bloeyfels meteen fchaedelicke Hemel- vlammegheflaeghen fijji, op het alter onvoorfienfte plaght verlooren te gaen. itenen v\ eerhaen en.kan fich op het roren-fpits met alle nin- den foo haeft niet omdraeyen, ofhet onbedreven oordeel defer ver- vvonderaers wendt fich noch vetle vaerdiger herwaerds en derwaerds. Want ghelijckhethun van daghe goed dunckt'teene of't andere lam- me pronck-werck met luyde roepen en krijten tot den Hemel toe te <erheffen , foo gaen fy het felvighe werck's anderen daeghs ftilfwij- ghende voorby, en vaJlen opyet anders*'twelck fymet ghelijcken ernft omhelfen .- 't En kan hun foo haeft niet in't hoofd fchieten dat hetghenefymiddeler tijdghefien hebbenbeter i», ofdclaetftever- wonderingh plaght d'eerfte terftond uyt den kop te ftooten. Het vervalfchte laecken magh miflchien yet fonderlinghs fchijnen, foo langhe alfmen de rechte purper-verwenietenlactdaer ontrentver- fch. jnen ; de teghenwoordigheyd daer en tcghen van het fuyverlick gheverrudekleedfaldevalfchvervvighe wolle met der vaerd befchae- men. Inlghelijcks plaght oock het waenkonftigh optoyfel vanKon- fteloofe Schilderyen in de fchaduwe van eenfaeme plaetfen dapper uyt tc muyten, niet anders als de fchijn-wormkens en licht mugghen ■s nachts glinfteren ; Brenghtfe voord in't opene licht, fteltfe bene- vens andere goede endc onberifpelicke ftucken, en ghy fult daedelick ghewaer worden datfe den vollen dagh mid fgaeders oock de naebue- righeyd van meefterlicke ftucken in't minfte niet en konnen lijden. Mcuigbe nemen 't quaedevaerdighlic^aen, maernieman vermerpt het goede, *lM*xii. feght Qutntilianut*. Ghefinde , jenghdighe, melgheoeff'ende lichaemen, Ca'pTxo. light den felvighen fchrijver wederom in een andere plaetfe *, kjijgen in proce„ baerefchoonheyd vanwaerfe haere fterckte bebben .- WantdegoedheydhaerermioLibti, *fme, de vajligbyd-vm hture f [amenghedronghm leden,deghevoeghlick- Oftay v Mjn tfj hejd
|
||||
a?8 DerdeBoeck
heyd van haere uytghedrucktehijfenkomtvan daer, Indienyitnan defehigbe
liehaemen daerenteghen do*rfihrabben en blancketten meyntfcboonder teniae. ken , by falbevinden datfe door den verkeerden arbeyd van fulcken ghemaeckten fchoonheyd gheweldigb -verleelicken. Eeu gheoorloft en ftaetigh eieraet geeft het mannelick lichaem eenfinderlinghe aenjienlickjieyd ; toner als de vroutve* licke en tceelderigbeoptoyfelsdienftigherfijn d' ongbeftalte desghemoeds t' ont- decken , dan de goede gheftaltenis da ghefonden lichaems te helpen, Dit is de rechte ghelcghenheyd van het brave hoog- gearhte poppen-werck; het vermindertende vernietight degantfche kracht der dinghen, die- men met fulcken befighen noeftigheyd foeckt op te pioncken. Indien yeman een van defe hjoecke worftelaers die van weghen haere fterckteuyt eencn BcHiftoiia boom [cbijnen ttytghebouwentefiju, feght Luciams *, niet alleen met fur* confuib, fere kjeederen ende allertey bordeekchtighe nercierfels bejlondt'overladen, maer oockfijn aengbeficht met iUerley blawketfels gingb overftrijkcn; defekige Joude nimmermeer dejcbimpaehtige heonffraecke enjbolwoorden dergantjchet tvereld machtighfijn t' ontgaen , van fulcken welghemaeckten luftighen quant fio(ehandelick mifhandelt teheiben. Dus vernemen wy hoe het menig- maelghevoeghlkker is» datmenfijn werck met eenen ruyghen rock bekleede , dan datmen'tmetd'omhanghfels van hoerachtighecie- raeten ontfchoone. Het hoofd pundt onfes teghenwoordighen ghe- fprecksbeftaetkortelickdaerin; datwy goede forgheontrentdever- vven, maer een fonderlinghebekommernifle ontrent dedinghen fel- ver behooien teghebruycken. Dies moghenwy niet dencken dathet ahijd beterishet ghene rich als nochverborghenhcudt : Hetbefte behoeftniet verde ghefocht te worden; het is dic'ht by der hand, en met de dinghen felver foo vermenght, datmen het door iijn eyghen licht ghemackelickkan uytvinden, 't en fy datmen ghelint is het felvi- JMghe puer willens en met winckendc ooghen voor by te gaen. De* Var. xi.™ overvloed van 'tgbene men foeckt, feght CaJJiodorut *; fchijnt in twijffel gbe- trocken te worden, Daer uyt gheichiet het oockdat wyde cieraecen fteeds foeken, als offe fich Hyt ons gheficht meyndeti te verfteken en heymelickt'ontduydcen j wy hebben 'r minfie achrerdencken niet datfe fich in ende ontrent de dinghen felver aenbieden , maer wy trachtenfe in't uytvvendighe verwen-ghepronck tevinden, nietmer- kende dat wyde gantfche kracht van onft Inventie door fulcken ontij- dighen arbeyd in den grond verlemmen. Ghewifleltck, wy behooren de hand met een moedvaerdigher dapperheyd aendefeKonftente flaen • fonder ons felven veele ontrent de nettigheyd van eenigbe dunne hayrkens end'tiyterfte naghelen te kekommeren , als vvy flechts daer yan verfekertfijn datde voornaerrifU en ghewightigh"* |
|||
DesSchilder-Konfts. 979
Konft-regulen in't opmaeckenvan *t gheheele lfchaem rechrwelfijn
waergbenomen.. Eengantfchghemeyn r^onjlenaer ontrent d'Almiliaenfche Scherm-fchoole, leght, Horatius *, plaghtde mgbehen het fachte hayrfier Dt Arte. aerdightic* in 't kofer nyt tedracken. Hy vond fichghedmonghen de hooghjle •volmaecktheyd fijner Xjinjledaer in voomaemelkk\teJoecken, om dat hy met maghtigh en was de rechteproportie van dengheheelen menfch te treffen. Op dele uoordei maecktdenouden Commentatordie verhael; d'JEmiliaen- fthe Scherm-fchoole waseen plaetfe niet verdevan den Circus ;fooghenaemt> om dat de techters vaneenenfekeren Aimilius fich at daer oejfeuden. t>aer was een Ghiet-konftenaer ontrent defe piaetje woonachtigh , die de naghels en 'thayrfeer gheejlighlick\ upghedruckt hebbende, alderejl van het werc^on' volmaeckt liet. Dies \>laght hem yeder een jammerlick te befpttten. Ick ver- neme dat my de vermaenesluftal te vcrde van kant ghetrocken heeft: Alhoewelhet mynvoornemen niet en was, dcSchilderyen t' eenegaer vanallerley cieraet t' ontblooten; maer ick vond my felven ghenood- faeckt d'onbevroedfaeme rvonft-lievers te waerfchouwen dat fy fich in'toptoyenhaerer wercken niet al tevcelefoudentoegeven, haere ooghen gheduyrighlick op't exempel van Athenion flaende j Defen wierd niet alleen met Nicias vergheleken, feght Plimus *, maerveeleplagbten hem Lib. xxxv. mck bovendien vermaerden Konjlenaer te verhefftnt als vefende harder in Cap. 11, fijne verwen , ende nochtans vermaeckelicker in defebardiglieyd ^foo datmtn een fikerejoorte vangheleertheyd infijne wercken plaghtteverneemen. Doch nulchijnthetimmershooghtijdtcfijndaeruytte fcheyden, en'tge- fte overigh is te vervolghen. Want ghelijck het anders niet en kan ghefchieden of een goede Inventie, verghefelfchapt fijnde met een Konft-maetighe reyckeningh en bequaeme verwen, moet altijd een fekerekrachtdeslevcnsdoor de gantfche Schildcrye uytftortenjfoo ftaet ons d' Aitie en Pajfce midfgaeders oock het levendighe roerfel, het welck voornaemelick in defe twee hoofd-ftucken bellaer, in' ver- volghteverhandelen. Cap. IV.
AZhoeweleen Beeldalledewaerachtighelimen derafgheheelderdingenuyt-
druckt; noehtant derft het de rechte kraeht der dinghen[elver, alswefen- deonbeweghelick enfonder„eenighroerfel, feghtTertullianuslib. II. adver- InApoIo- fas Marcionem. Het mttnghelt de f^ley-ftekerye, feght Apuleius*, aende gia. behaeghelicke luftigheyd die het leven dapper flaght te vewackjren; hetfehort defteenen aen de Calm j het iiegt de Schilderyen ttenjlijvigheyd; en alle defe verfcheydene
|
||||
280 DerdeBoeck
fchiydene foorten van naehoetfingbe hebben *'t roerfelgbebreck,'ttt>elck de leven-
iigheltjckenijfe der dinghen met een fonderlingheghetroutoigheyd flaght tever toonen, Ghelijckhet overfulcks alcijdwaerachtighisdatd'afghebeel- de dinghen't natureticke roerfel derven, foo plaghtcnfe oock fomtijds heel end' al van hct naegheboetfte roerfel ontbloot te fijn; ghemerckt d' aller oudfte en d'eerfte Meefter^in haere werckea een gantfch fwae- re, lotnpe, ende onbevvegheikke' maniere volghden, fonder eenigh levendighe roerfel in de felvighe uyt te ftorten. Doch van defe onlief- felieke grocigheydhaerer wercken hebben vvy in't beghin van het der- de Cap. onfes eertten Boeck* ghefproken. Cimon Cleomeus heefc aller eerft in fijne Schilderyen eenighe halve en wijckende ghedaenten ghe- bruyckt, diemen doe ter tijd Catagrapha noemdc } wanthy door den Hieuwen vond van defe fijne verkneydene tronie fteldfels te weghe braght, dat de menfchen nieralleen fcheenenotntefien, maerdatfe oock nae den eyfch der gheleghenheyd haere ooghen opwaerds en nederwaerds fcheenen teflaen.P.'«>J. XXXV. 8. Van dien tijd affach- men de Konft dagelicks toenemenjfoo datter in't ghelaet,in 't gebaer, in de gantfche gheftalteniffe der Schilderyen een fekere ABie ofte be- drijvefts kracht beghoft uyt te blijcken. Daeren is gheenfinderlingbe *LibiiK- bevalligbeyd ineen opgberecht lichaemte vinden, feght Qtiintilianus*, het Cap.i}. aenghefichtbehoort naemelickt'onfmaerdghewendt tejijn, de armen neder* tvaerds hanghende, de beenen t' faemen gbevoeght, en het gantfche werck most van boven tot beneden een onbemeghelickeftijvigheyd kebottden. d'Ombu^ia- ghe,ende om foa iefprebjn, bet roerfel gheven de naegeboetfte dinghen een feke- re ABie ofte bedrijf. Dtts worden de handen niet altijd op eenerley tfijfeghe- maeckt, en"t etengheficht heeft duyfendverjihejdenevertooninghen. Eenighe lichaemenfijngheftelt tot het loopen ende om eenigh ander gbeweU te bewijfenl Eenighe fietmen fit ten, eenighe neder ii^gben x Eenighe fijn moedernaeckt, eenighe ghekleedt, eenighe half naeckt en half ghekleedt. Wat iffer doch foo verdraeyt ende bearbeytats Myronsfchijf mcrper> die eertijds Dtfcobohs wield ghenaetnt. Overfulcks plaghten oock dieghene, dien ditftucl^merckjniet wel (ten en ftond, gbeoordeelt te worden ga^tjeb gheen verftand van de Konft te hebben , ghemercktyedcr een bekentftond , dat de moeyelickefeldfaemheyd defes beelds den hoogften'lofverdtende. Gelijck vvy dan (ien dat het roerfel een van de ghewightighfte punten is, diemen in defe Konft moet waerne- men; foo en is het mijnes dunckens, niet fvvaer den ghtbaerden vvegh daer toe uyt te vinden.Wy behoeven maer alleen onft oogen op dena- ture teflaen , en haere voetftappen naerftighlick te volghen. War' ghelijck den voornaemften ernft defer Konften andersnietvooren heefc, dm 't mcnighvuldighe bedrijf der naturelickcr lichaemer met
een
|
||||
-----
|
|||||
DesSchilder-Konfts* a8i
*cn ghefchickte endc bevallighe Ievendigheyd uy t te druckcn; too en
kan't ghemoed vaneenen rechr-oordeelenden aenfchotiwer andars gheene Beelden aennemcn, dan die hy nae eenen merckfaeme verge- lijckinghe bevindt met het naturelicke Jeven/oo wel over een te ko- men, dat onle ooghen krachtighlick verlcydt worden door d' onon- derfcheydenlicke ghelijckeniiTe die de naegheboetite wercken met de naturelicke lichaemen hebben. 2- Ghelijck dan de voornaemfte kracht der Schilderyen ghelegheti
is in de bequaeme naeboetfinghe der eyghenfchappen diemen in d'on- roerende dinghen verneemt, alsoockinde levendigheafbeeldinghe derberoeringhen diemen in de roerende dinghen fpeurtjlbomoeten vvy het mede daer voor houden, dat de vvelftandigheyd des gant- fchen vvercks gheoordeelt wordt allermeeft in't ghebaer ende in 't roerfel derfiguren te beftaen, wanneer defelvighe yet merckelicks doen ofJijden. Diesplaghtoock he tlevendighe roerfel, naed'eene ofd'andere gheleghenheyd der figuren, fomtijds^Sj'e lomtijds de Pd/T'e ghenaemtte worden : Want dc Beelden die de kracht van eenig emltigh bedrijfinhaer uyterlick ghebaer uyt-wijfen, worden gefeyt eengoede ABieit hebben ;d'andere daerenteghendied'inwendigc beroeringhen haeres ghemoeds door d' uytwendighe ontfteltheyd te kennen geven, worden ghefeyt vol van Pa£ie te fijn, Dit vervolt de wercken met eenenlevendighengheeft, *t isde rechtezieieder Kon- fte. Doch ghelijck het hoofd niet»fondergrootereden voort aller treffeiickfte deelonfes lichaems ghehouden wordt, foo plaght-het oock't voornaemfte behulp-middel te weien waer door wy allerhande beweghinghen onfes ghemoeds aae den eyfch der gheleghenheyd be- qoaemelick uytdrucken. 's Mehfchen hoofd nederwaerds ghefjaegen fijnde.beteyckenteen gedweeghen nederiggemoedjalfmen'tachter- Waerds over fijnen necklaet leenen,dan beduydt het een trots en hoog vaerdigh hert ;als het overd'ecne fijde hanght, dan plaght het een onmannelicke en gantfeh larTcflauwigheyd uyt te wi;fen;hetgheefr. ens infgelijcks een orckachtighe tteegheyd ende een barbarifche hard- neckigheyd te verftaen, wanneerhetfichmet eenen onbeweghelick Itij'ven hals beghint op te fteken. Wy plaghten 't een oft ander met ons hoofd toe te fegghen,, t'ontfegghen, entcete ftemmen^bene- vens dat de dagbelickfchcberoeringhen onfcs ghemoeds, de fchaem- hertigheyd nacmelick , de twijfelmoedigheyd , de verwonderingh, als oockde verontwaerdighingh haere woonplaetfe daer in fchijnen te hebben. Immers kan bet niet gheloochent woiden.dat hetgl.elaet *t opperfte ^hefegh daei' in beeft ; Vermids wy ons jfeivendcor 't gc- • Nn baer |
|||||
l8* DerdeBoecfc
baer onfes wefcns veroodmoedighen ; het helpt ons in't dreygen en-
fmeecken; het ondecktdevlijtigheydvan een opgherecht ghemoed, ende traegheyd van een nederflaghugh hert, door dc liftighe vrolick- heyd ende droomachtighe iomberheyd onfes aenghefichcs. Dies plaghten oock de menichen haere ooghen alleimeeft op ons ghelaet gheflaeghen te houden ; fy blijven daer aen hanghenjjafybeftaen daer uyt van d' inwendighegheftalcenis onfes ghemoeds te oordelen, eer wy kicken of micken. Ons aengheficht is her aengheficht onfet ghedachten , denipieghelen'tBoeckonfer hertcn,, Gunftenwan- gunft, liefde en haet ftaen in ons aenficht als of hct waer ghefchreven, Too datmenfe duydelick daer in lelenkan, en even.fooveel daer uyt verftaenalsuytallede woorden terwereld. Her enisniet mogelick dat daer erghens eenighe ftercke invallend'overhand in ons herte louden nemen, of de krachtighe.werekinghe der felvigher plaght fuh terftond in'twefen aytftorten-. Soo plaghc fich de manierlickheyd vaneengoedaeidighen eerbaer herte in de fedighe fehaemte t'ont- decken, als ons aengheficht beghint te blofen overgoten fijnde met den vollen ftroomvan deughdelick bloed ; onfe heymehcke vreefe worix. infghelijckste voorfchijn ghebraght, als ons bloed door een fchielicke overbleyeke ebbe.uyt het aengheficht nae 't herte begint :e vetfchieten ; de gnerultheyd daeremeghen van. een ftil en kalm ghe- moed i wordt uyt de gheftaedigheyd van een middel-maetighe vvel- gheteinperde veiwe afghenomen. De oogenonder en tuflchenheb- bende.meefte kracht onderallede andereghedeehen onfes ghelaets. het fijnde fend-bodenonfer herten- dekijck-venfters onfes getiioeds. Want ghelijckfe alte mets, fonder fich nochtans te beweghen > een blijd-gheeftigh fchijnfel uytftorten.; foo wordt defen haeren vroolickcn opflagh fomtijds door eenighe droefachtighe nevel-wolcken overto- ghen ende verdenckert. Dies heeft oockde nature een plaetfein de ooghen voor de traenen befcheyden; want de traenen fijn mede onbedrieghelicke ghetuyghendcrinwendigher beroeringhen jenge- lijckfe in een ongeveynfde droefheyd krachtighlick ende overvloedtg- lickuyt befften ,fooplaghtenfe mede door het aenghenacme ghevoe* len van een oiverwachte vreughd fachtelijck te verfmelten en km oockteghenonfendanckuytde ooghen re bickelen. Maerghelijck fich dele dinghen van felfsjen fonder eenighe merckelicke bewegingh' der ooghen in d' ooghen openbaeren, foo heeft de bevveghingheder ielvigher een byfbndere kracht om onfe ernftighe opmerckinghe, onfe forgtieloofe onachtfaemheyd, onfe grootfeheyd, ftuyrigheyd, facht- finnigheyd, verbirtettheyd te omdecken : want alle defe'dinghen be- ■ '. i * ■ - ■■■ hooren |
||||
DesSchildcr-Konfts. iBj
hooren wy dus of foo uyt tedrueken nac dat &cj€&ie, dievanons
wordt afghcbeclder, ial fchljnen te vereyfchen. Hct komt oock me- nighmael indc Schildery£ft tepaffedatfe met haere ooghen van nie- manyetmoetenafvoordcren, ofteaenyemanyetfonderlinghs belo- ven; altcmets moetenfe een ftrecke ftijvigJieyd, een winckende onbe- forghtheyd, een fwaermoedighe traegheyd.een rollende wulpfcbeyd, een fwemtnende welluftigheyd, een lonckende gheylheyd en lodder- lickeminne-luft in haere ooghen vertoonciij en gnelijck ons deoogh- Ichelen mid fgaders oock den appel der wanghen feer ghedienftigh fijn omdevoorghcmelde eyghenfchappen onfer ooghenuyt tedrueken, foo is het mede hooghnoodigh dattnen deftlvighe forghvuldighlick nae de voorvallende ghcleghenheyd defer beweghinghen foude fchic<- ken. Dewijnd-bracuwcnmiddeiertijdhebbenmernet voornaemfte bedrijf, want ghelijckfe de ooghen cenighfins haer fatfben gheven, foo ghebiedenfe her voorhoofd, midshet felvighe fomtijds verkortende* fomtijds verheffende, fomtijds nederwerpende. d' In een getrocken endeghefro fte wijnd-brauwen, beteyckenendroeflenis; deonghe- dronghen en vriielick uytghefpreydde wijnd-brauwen , beduyden vroolickheyd; de nedergheQaeghen hanghende wijnd-brauwen , fijn ecnghewismcrckteycitenvan fchaemte. Wyplaghten onfe wijnd- brauwen infghelijcks te verhefFen of neder te flacn, ils wy yeman yet willen toefegghen ofte ontfegghen. Met den neufc en met de lippen vvordt bcfchimpinghe, verachtinghe , verfoeyinghereverftaenghe- gheven. Wat de lippen in't byionderaengaet defelvighe moeten fich in onfe daghelickfche maniere van fpreken maetighlick verroeren, ge- merckt de bequaetnheyd der fpraeke het werclc is vanden gheheelen mond > en niet van de lippen afleen .- Dies wordt het oock voor een onvolTiaeckrheyd endeeen grootghebrcckghehouden , wanneerwy onfe lippen tot d'ontblootinghe onfer tanden openen, wanneer wijfc in't fpreken verde uytfteken, wijd van malckander fpreyden > vaft t' faemen klemmen, wanneer wy <enen fcheeven mond maecken mids onfe lippen aen d" eene ofd'andere fijde fchicr totdeooren toe optreckendc, wanneer wijfe uytwerpen alsof wy yemanmeteenen vercken-muyl menden te beguygen, Wy moeten onfen neckrecht op draeghen, fonder hem al te ftijfte houden.ofte oock achterwaerds om te buygen. Ende alhoewel het twee gantfeh teghenftrijdighe ge- breken fijn ^nochtans is het niet min mifvoeghelickdatmenfijnenhals te veele intxecke, als datmen hem te gheweldigh uytftecke. Het ver- hefFen en nederdrucken onfes fchouderen ismede onghevoeghlick, want hctverkort onfen hals, behalven datheteenghebaervanghe- N h ij iinghe,
|
||||
284 DerdeBoeck
linghe, flaefachtighe,fchalekeboeven fchijnt te fijn, wanneer fyfich
in haere doortraptepluymftrijckerye, in haere ghemaecktc verwon- deringh, alsnochin haere gheveynfde vreefe met het huck-fchou- dcren foeckente behelpen. Hetheeftoockfijne byfonderewelftan- digheyd datmen in een ghemeynfaeme fachte aenfpraeke fijneu arm maetighlick uytftrecke, mids de fchouders een weynigh ontlaetendc, cnde vinghers van d' uytgeftreckte hand bequaemhck uytfpreydende; vyanneer wydaerenteghen eenen menfche uytdrucken die met meer- der ernft vaneenaenghenaemer ende overvloedigher materie fpre* kendeis, dan plaghten wyfijnen arm terfijden af te laetendrijven, evenalsof hy defe lijne redendoor fulcken bevveghinghe merm'eerder overvlceyentheyd foude uy tttorten, Watde handen belangt^fonder vvelcke de gantfche ^4Bieeenkrachteloofe lammigheyd fchijnt teheb- ben, het is onuytdruckelick hoeveele engantfchverfcheydenebe- weghinghen daer in te vinden lijn. Want waer als d'andere ghedeel- ten onfes lichaems de fpraecke helpen, de handen ( oin foo tefeggen) fpreken fel ver. Het is onfer handen daghelickfche werck te eylchen, te beloven, totfich teroepen, wechtefenden.. te dreyghen, te ver- oodmoedighen, te vraeghen, te weygheren , onfcn grouwel, vreefe, vreughd, draetheyd, twijfelingh, erkentenis.,leedwefen., ja felfs oock dc maete , den overvloed,'tghetal, den tijd daer medete kennen te gheven,. Wy plaghten oock met onfe handen tefmeecken ,yeman aen te porren en wederom intehouden , yet aen te nemen en vveder. era te verwerpen, onfe verwonderingh en ichaemte uyttedrucken. de fpraecke der handen rnaghoverfulcks met groot recht in defever- fcheydenheyddertaelen diemenosiderallerley volckeren verneemt, voor de ghemeyne fpraecke des aerd-bodems door-gaen. Noch heeft de hand eenighe andere lichte enkorte beweghinghen ,-want een fachtelick ontloken en by wijlen nederfinckende hand diefichnu endanrnetecnkleynbehulpder/chouderen beweeght, naedevvijfe derghenerdie G ode eenighe gheloftenilTen doen, plaght gheoordeelt te worden den gheenen eyghen te fijn die fpaerighlick en fchroomher- tighlipk ipreken. Daer en isgheen bevveghinghe die onfeverwonde- rieghemet meerderbequaemheyd uytdruckt.. dan.dat fichonfe hand nae't opgaederen van alle de vinghers een weynigh nchteromghebo- ghenhebbendeteghelijckindeveranderingh van'tdraeyenuytfprey- de ende omkeere. . Alhoewel wy ons felven in't vraeghen aen gheen ghefette beweghinghe verbinden, nochtans plaghten wy deghefta'- te onfes hands ondertiuTehen het vraeghen ghemackebek te verande- yen., Wanneferwycenigefaeckeofteee|iigereden voor goedkeurerr' infgelijcks,
|
|||||
r
|
|||||
Des Sthilder-Konfts.' 2Sj
infghelijcks oock wanneer wy yeman doorhct ernftig yirnael eeniger
gheichiedeniffe foecken t'onderrichten,dan plagteti wy gevoeghlick. onfen duym-naghel met den top onfes voorften vinghers tedrucken, d" andere vinghers los laetende. Een foetc en langhfaeme beweghin- ghe onfes hands heefc dan allermeeft plaetfe,wanneer wy yeman eeni- ghe belofte doen, als oock wanneer wy yeman yet met een ftreelendc vleyinghe inwillighen ; ghelijck wy daer en teghen een ghefwinde be- . weghinghe onfes hands ghebruycken, wanneer wy yeman door den verdienden lof in fijn aenghevangen werck meynen op re wecken : Soo plaghc demoed-gevinghe al te mets medeinde beweghinghe van een nolle hand te beftaen, wanneer fich de felvighe hand een weynigh bo- vendefchoudcroplichtcndeallede vinghersvanmalckanderaffcheyt. Wyplaghten onfen mond met hetuyierite van d'opghegaederde vin- ghers te raecken, wanneer wymet een ghemeyne verwonderingh ingenomen lijnde yet wat daer in meynen te fpeuren'twelckonsdoor een onverwacntemilnoeghingeniet ghewiffeonghemacken fchijntte dreyghen,'tenfy laeckedat wy'taenitaende verdrier gbeti jdighlic- ken afbidden. Degramtchap cn'tberou brenghen mede, dat wy onfe ghefiooren hand op de borft legghen. Die fich op defe dinghen rechtveiltat:n, houdent voor gantifch ongheri'mt, datmen dehand boven d'ooghen verheffe ,- fy veibieden oock, datmenfe laegher dan debori! ioude laeten fincken : d'^S»«wordtinhaeroordeel 't eene- maelb-dorven.wanneerievan'topperfte deshayr-tops nederwaerds, of van !t nederighfte des buycks qpwaerds ghebraght wordt. De hand magh tothetbinnenftevan'deflinckefchouder, enniet verder, uyt- geftreckt wordenjdies nioeten wy de flincke fchouder met eenen oock voord brenghen, wanneer wy yet afgrijfelicksmetder haeft foecken te verrnijden j want anderfins en kan de beweghinghe des fchouders ■ niet over een koinen met de beweghinghe des hoofds, 't welck in fo- daenighc (chielicke beroeringen over de rechte fijde ghewoon is over te leenen. Ghelijck de flincker hand alleen met maghtigh en is een bequaeme JBie voord te brenghen,foo plaghtfe fich doorgaenshenen nae de reenter hand te fchicken; hetfy laecke darwy onfe rekeningh opde vingersmaecken; het fy dat wy onfe vlacke handen naede flinc- ker fijde toe wenden, om yet fchouwelicks te vermijden^het fy dat wy met yeman hand ghemeyn wordende, ons teghen hem met bey de han- den te weere ftelien 5 het fy dat wy onfe handen, om yeman te voldoen oftefmeecken,terfijdenuytwerpen. Deuytwendighebeweginghc onfef handen plaght noch veele andere inwendighe beroeringhen onfes ghemoeds uyttedrucken j doehdewijlwyden Lefergheen verdriet Nn iij " foeken
|
||||
DerdeBocck
|
|||||||||||||||
.286
|
|||||||||||||||
oeken by re brenghen, foo fullen wy die maer alleen tot het ghenc
ot noch toe van de haad ghefeyt is toevoeghen; dat wy daerlicht af cheyden mocten, wanneer wy door de beweghinghe onfer handen eenighe gheringhe, druckelicke, doch niet onverdraeghelicke dingen mocten voorftellen j ghelijck wy in't teghendeel d'uytdruckinghe van ghewightighe, overheughelicke, en gantfch grouvvelicke dinghen met meerder gheftaedigheyd behooren re volghen. Debeweghinge des gheheelen lichaems behoort hier oock vvaerghenomen te worden, want het mede fijn vermoghen heetr. 't Voornacmitc't welckwy inde gheleghenheyddcslichaemshebben aen temercken, fchijnt daerin tebeitaen, datwydeborft midfgaeders oock den buyck inhouden. Dunckt het ons niet de pijne waerd acht daer op te flaen, foo fal fich onfen ruggheniet alleen dwaefelick achterwacrds ombuyghen, maer onfe borit lal fich met eenen oock door een gantfch haetelicke onghe- voeghlickheydvoor uytfteken., Onfe fijden moeten metdegeltalte des ghehcelenlichaems overeen komen. Wat onfe beenen belanght, wy moeten daer in allermeeft letten op de manicre van ftaen, ende maniere van gaen. Maer aengheficn het een oueyndigh wcrckis alle defe dinghen ten volIc;i te verhandelen., ibo fullen wy onsfelvenver- ghenoeght houden met het gbene tot noch toe uyt Qutntilianus voor- ghefteltis. Die eenighenluft daer tot heeft, magh dien overvloedi- ghen en gantfch deftighen Authcur felver infien. Lib.Xl. orat.itijiit. Cap. 3. $. Waer defe dinghen niet verfwijnt enfijn, daer plaght fich dae-
|
|||||||||||||||
f In vita
Apollonii, 1,1b. vi. Cap-5. • Inde fchtipt tuxNar tiffi |
delickin d' ooghen van elcke byfondere figure te laeten vinden 't ghe-
ne Tbiloftratns * niet oneyghenlick de meyninghe der ooghen ghenaerat heeft. la't gantfche werck lal de Hijlorie der manieren>dacrCaltijlratiu* ghewagh van macckt > allentihalven uytwijlen. Want het en is niet ghenoegh datdeghegoten , deghefneden.ileghefchilderdebeelden der Konftenaercn met de natvirelicke Proportieen 'tlevendighe Cokat ovcr een ^gj^g^ },er en fy faeckc dat alle de byfonderefiguren 't ghe- |
||||||||||||||
^
|
|||||||||||||||
baer des gheheelen lichaems; doch voornaemelick in den opflagh der
oogeiv,een fekereroerendekracht vertoonen.overeenkomeudemet de menighviddighebewegihghen, beroeringhen, neyghingh-tochten dietotd'omftandigheydder afghebeelder hiftorie toebehooren. t)e natvolgbcnt Kpnft flaght haeren meejien arbeydt ontrent de manieren te bejle- den, feght Proclus m Polit. Platonis. Heiiors becldt, 't welck wel eer in een openbaere plaetfe van de Trojaenfibe Stad was opgherecht, drae^i de ghelijchtniffe van eenen halve* Godt, feght Pbilojlratus * , diesflaghit* oock diethent die hem metgoede oPmmkinebeaenfchouwett, velerleybe«eg*n"
gbe*
|
|||||||||||||||
•InHuoi
|
|||||||||||||||
■
|
||||||
DesSchilder-Konffsv 287
ghenjijncsgbemoeds daer in te fppteren. Want hyfchijftt een teelbefinde mot*
digbeyt,eenfiaetelicke (luerigbeyd, een lufiigbe vrolickkeyd te bebben. Men verneemt in bent eenfiercke gjhtfetbeydt fijnes lichaemsniet teghenfiaende de jeugdige lieffeltci.heyd/ijner leden. tiy is onberijpelick fckoon fondereenighhair, bet held is eyndehc\ tnetjulcken levendigben gheejl vervult, datfich den aen- fihouwer bf nae belufi vindt het fehighe aen te roeren. Dus vernemen wy uyt defeen andere dierghelijcke beichiijvingbe dat CaUifiratus*, de * *?dc~ Giet-konfte met groor recht eenkonfiedie demanieren contrefeyt ghe- |"'^J'J?a" naemtheeft. Gheraerckthettiiet ghenoegh en is datfe den rechten lapjj.'cu" omtreck en de waere linien der naegeboetlter dinghen foudenafbeel* den, maer fy behoort met eenen oockhetbyfondere ghebaer uytte druckercnae de hoedaenighey d van die perfonen vvelckcr ghelijckenif- fe voorgefteltwordt. Wy moeteneven het felvighevan de Schilder- konft gevoelefl; Men magb Vlyffes licbtelick aen fijnfiter en wacker ghelaet kfnnen, feght Philofiratus* , Menelaus aende vriendtliikefoetigbeydfijner *'Iconunv tronie; Agamemnon aende Goddelicke Majejlcyt fijnes tvefins. In Diomedes Lib. 11. in vindt men de Scbilderije van een fioute vrymoedigheydt. Aiax Telamonius *"tl,ocM fihijntfichjehen doorde grimmigbeyd van een fitters vervaerhek gelaet te met- P1 uf **' den, Locrus door de voordvaerenheyd vanfijn opbevigb ende avonduyrsgemoed. Ditisde redendatgroote Meeftershaere handdoorgaens henen ver- anderen, eniedcrcenhet fijnefoecken tegeven, wanneerfe fenighe Goden, Koninghen, Pricfters,Raedi'-heereii,Redenaers, Singh-kon- ftenaers meynennyt tedrucken. Inpiters beeld wordt door een Ks- ninghlickeaenjienelicltfieydvan alle d'andcre Goddelicke beelden ondci- ^.... . fcheyden, ghelijck ons Ovtdius*in de befchrijvinghfc van Arachnes »i, konftige hand-werck te vetftaen gceft. De Schildcrije van den Koning morp"i,t Agamemnon wierd bekent by de Goddelicke hiajefieyt die den Konftenaer in fijn beeld had uytgheftorr., gelijck wy uyt de nieuwelick bygebragte woorden van Philofiratus verftaen. Den Priefter Amphiaraus had een *lconnm Priefierlickghalaet, ieght denfelvig'henPhilofiratus*,evenals of by ghe. Lib.i. in reed was eenigbeGod'fpraeke uyt te fiorten. Den jonghenPtowM *prijft Amphiara MinutiusAclianus v*n wegen een Rgedf-heerlickf bejetheyd die in hem ge- Lib.i.epi4 fpeurt wierd. Germanicus en konde fich tor het fpreken foo haeft niet aenftellen, of men pkght daedelick, nae h verhael van Ovidius *, de ge-*Ub ,H.d* • fialte en het ghelaet van eenen weljbrekenden man in hem tevernemen. Ponto Den felvighen dichterfprekende van Apollo, alshy nu vacrdigh ftondt Elt8J* om den finghftrijd met Pan aen te vangben,die hem daer toe beroepen had, fvnegefialtefelver. feghthy*. wasdeghefialtevaneengoedKonfie- «. Metam. naer. SodaenighwordtonsdeftatuevanBatbyllusin Apnleiusbefchre- Ten, Defiatuevan Batbylltis^ die recht voor den A»taer bf den half-heer Pa/y- cta'tut-*
|
||||||
'
|
||||||
-—■— — ■
|
||||||||
P^ibMHW, "l ,
|
||||||||
2S8 DcrdeBoeck
InFloiidif. c rates ghewijdt te<ts , feghthy *, is in mijtt oordeel'c aerdigbftejlucj^wenks
dat ick.o$t met mijne ooghen befiboude, Denjonghelingb isuytdcrmaetenfihoom Sijtt twee Jcbeydigb hayrJianght wedeifijds van bet voorhoofd gbetijckelicl^ ever de wanghen j V uyterfte Jjjnesfihoueler-blaedcrs is door de voile lenghde van V overighe achter hayrfoo bequaetnelicl^befchaduwet, datmen bet aengenaeme fchijnfeljijnes fyeeuw-tvitten necks bier en daer tujjchen deiocken foete/ickfiet uytghntj'en, Hybecft eenenvolfappighen bah ,enfacbtfwellenderonde wan- gbenin een bejhedentronie : Sijnghejtalte komt heel end' al over een met it gheftalte eenes rechten Zu^t-Jlaegers. £rc> fiet .Afuleius ielver. Befiet oock de bcfchrijvinghe van Amphion den Harpen-flaegher , en Olympus den Pijper, ghelijckons defelvighe vvorden voorgheftelt inPhiloJiratusIco- numLib.I. Callijlratus beefc ons infgbelijcks de befchrijvinghe van eenenpijpendenSatyr naeghelaecen. Indien yeman de moeyte wil nemenom de voorghemeldeplaetfen naeiefoeckenendein te lien,de- felvighe fal onghetwijffek bevinden dat hy fijnen arbeyd niet quaelick aenghcley t heeft j war my belanght, ick en lean daer toe in gheneiley wijfe verltaen, dat ickde voorghemeldeplaetfen van woord tot woord foude uytfchrijven; vvanthet n.ygheraedfaemerdunckt^om allerhan- de verdrietfaemheyd te vermijden, dat ick maer alleen kortelick eenighe andere exempels bybreughe, diemijnes dunckens niet on- dienftigh fijn tot bevvijs van de groote forghvukligheyd der ouder Meeftersin dit ftuck. %euxis heeft Pe»e/0/>eghernaeckt, foodathyde levendighe karcht van haere eerbaere zedigheyd in defe fijne Schilde- ryefchijnt uytghedruckttehebben.Plin.XXXV.p, Ecbion fchilder- de een nifeughehoudc, die een merckelicke fchaemte hadde. Plin, XXXV. 10. lAriftidesTbebanes maeckteeenen waghen met vier Paer- den, loopende • als oockeenenoodmoedighlick fmeeckenden men- fche foo levendigh, dathethem felfsoockaendeftemme nietenfehe- ne'tontbreken, Plin. XXXV- ic, Antifhilus v/ordi feer gheroemf, van weghen den jonghen die't vier blaeft;als oock van weghenhec fchoonehuys/tweickdoor d'opweckinghe des viersbeghintteglin* fteren -} nochtans wordtdes jonghfkensmond allermceft in datftuck gheprefen. Den felvighen Konftenaer heeft mede eerien grooten lofverworvenincfe Schilderyederwollen-werckfteis, wantmen dart in ooghen fchijnlick verneemt met wat fpoedigheyd allc de vrouvven haer dagh-werck afmaecken. Noch heeft hy een ander feer vermaerd ftuck ghewrocht, waerinfichdenKoninghPfo/owrfw methetjagen befigh houdt. Plin .XXXV. 11. Het kindeken van Boethus gaet fe« ivonderlick te werck met het vervvorgen van een gans.Plin.XXXI V,8. Fhihxenus Eretrius heeft de vyulpfcheyd inde Schilderye yandryfmet- -J ■- fchende
|
||||||||
......... .
|
||||||||
DesSchilder-Konfts. a&9
fchendebancketterendeSilenujfin voorgheftelt. Plin.XXXV.io.
Parrkajius heeft twee dapperevermaerdeSchilderyenghemaeckr,
die Hoplttides ghenaemt wierdenjden eenen loopt fijnen loop in't voile- harnas met fulcken gheweld, dat hem't fweet fchijnt uyt te berftenj den anderen fchijnt fijnen aeflem feer befwaerlick te haelen, dewijl hy met hetafbindenfijner waepenruftmghebelighis.Piin. XXXV. io. Praxiteles heeft twee Beelden naegelaeten,daer in hy gantfeh ver-
fcheydene en teghenftrijdighe werckinghen uytdruekt. 't Eene-Beeld draeght de ghehjekenis van een fchreyende Matrone, 't andere daer en tcgen gehjekt een ghichelende Hoere* Eenighe houden 't daer voor, dat het Pbrytte ghevveeft is ; Dies laeteu fy haer .lelven voorftaen, dat fydcliefde, die defe.Drille den Konltenaer was toedraeghende, in 'c ghebaer van de krijtende jorTVouwe bemercken ; alsoockdatfy de foetigheyddeshoeren-loonsinde gtenickende tronie van dele vuyle Sack vememen. Plin. XXX1V-8* Eu\>hranor heeft eenen Alexander Paris gemaeckt; (bo wordt, oock de
prijfvvaerdigheyd van dit ftuck vvercks voomaemelick daer in gheftelr, datmenuyteenBeeldghelijckelick verftaet delen Alexander den por- deeieider Godinnen, denviyer van Helena, en den ombrenghervan A/j»7/«gheweeft te fijn, tier Plin. XXXIV. 8. 4. Dit is een gheweidigh punt; in d' oude Meefters, dewijl fy het
voor een van de voornaemfte hoofd-fl ucken defer Konfte hieldemplag- ten het felvighe met eenen vlijtighen aendacht waer te nemen. Dies hebben \vy oock voor delen inde neghende en tiende afdeylinghe des eeriten Capittels van dit ons derde Boeck aenghemerckt wat voor eer> forghvuldighe voorbereydinghe fy daer toe ghebruyckten. Immers gaet dit vaft, dat den aller noeftighften ernft diemen tot defe Konften toebrengt,maer alleeniick bevonden wordt een gantfeh dorre, fchrae- le,vruchte-loofequellingheteweefen,ja ons gheheelewerck en fchijnt anders niet te fijn dan een platte en gantfeh' doode verwen-kladderye, :tenfyfaeckc dat het door'tleven der mamerenbehoorlickerwijfe opgheweckt ende verwackert worde. Dit is den levendighen geeft, de ziele der Konfte, Oock plagthetyeder een oyt daer voor te hou- den , dat de mcefte krachtder bevalligheyd die in de konftighe werc- kenghefpeurtwordt, voomaemelick gheleghen is inde waere ghe-< lijckeniffe van'tuytwendighe roerfel ende ghebaer ontftaende uyt d' inwendighe hettf-tochten er.de beroeringhen onfes gemoeds. Hen gefpraeck'twelck Socrates dies aengaende met den Schilder Parrhafius- en met den Ghiet-konitenaer Ctito ghehouden heeft^ verdientonfen aendacht,, Xenofion Zib, HI. Afomnem. maeckt een wijd-loopigh- Oo\ verhael
|
||||
ago DcrdeBocdk
verhael van d" onderlinghe redencn die fy over die ftuck met malckan-
der ghevoert hebben. Siet wat den autheur felver daer toe fegt. Wan- neer ick ftaende houde dat fich den K.onftenaer nae't exempel der ouder Meefteren meteen befinde naerftigheyd tot het uytdrucken van allcrley beweghinghen ende beroeringhen behoort te fchicken, fo enisditmijnemeyninghe niet, dat bydefelvighe met al tegrooten |
||||||||
»Lib.x.
|
forghvuldigheyd ibude bejaghenj want Ah on\eghedachten eensgaende
|
|||||||
G«° *' gkemaecl{tjijn., feght Quintilianus *, danplaght dehitte onfes ontroerdenge-
*'** moedsmeertevermooghen dan allede naerftigheyd ter tvereld. Dus verne- men wy't daghelicks dat fich dieghenein'tuyteynde jammerlick be- droghen vinden, dewelcke de waere verbeeldinghe van allerley hertf- tochten, andeifins onbereydt fi}nde„ dooreenarbeydfaeme bedenc- kinghe ineynen uyt te wercken. Den arbeyd en gheldt hier niet; ge- ttierckt de levendighe verbeeldinghe der beroeringhen, die de ghele- ghengheyd onies aenghevanghen wercks vereykht , doorgheenen onvermoeyden arbeyd ghehaelt kan worden j fooen kan oock 't ghent dus befighlickbearbeydt ende uytgheperft wordt, nimmermeer een ghevoeghlicke bevalligheyd bekomen; 't moet uyt d' omftandigheyd der voorgheftelder materye ghemackelkk vloeyen,'tghene onsen anderc foude konncn behaeghen. Debequaemeuytdruclcinghe van d'aller fterckte hertf-tochten end'aller beweghehekfteberoeringen plaght maer alleenlick uyt een verruckt eade ontroert bene, als uyt eenen levendighen rijeken fpiingh-adei , over\ll<5cdighIick uyt te bortelen , en fich over't gantfche werck loo krachtighhek uyt te ftor- ten, dat d' aenfthouw ers door't foete gheweW ran eenen aenghenae- men dwangh even de felvighe beweghinghen in haere herten ghevoe- len die den wcrckenden Konftenaerghevoelt hceft, Befiet ons eerfte Boeck, alwaervvy ontrent het laetfte des vierden Capittcls yet fulcks hebben aengheroerr, De volghende woorden van Quintilianushjn aenmerckens vvaerd; Hertelicl^ bedruckte ende vergramde, dock anderfint Lib.vi. engheleerde menfehen , fcght hy *, fUgbten menighmael in't midden van P' ' haere ontfleltheyd veele dinghen met eenfinderlingke tvelfprekenheyd uyt te krij' ten; vermidsde kracht haererontroerdenghemoeds den tvaer en febijn defer be- weghinghen finder eenighe gbeveynjtbejd ende in eenen goeden ernfiveorfelt- Derhalven is het ens mede hoogh-noodigh, om eenen tpaerfcbtfnelicketifckijn te maetken, dat wy de beroeringhen derghener die waerlick Itjden in ons fehtn "he-vinden, Het en is niet teelmoghelick yet fonder vier f ontjiehen; yet fin' der vocbtigleydnat te maecken Jooisbet mede mtmoghelicl^dat eenigh dingo de verwe die het felver niet en heeft, aen yet andersfinde gheven. Onfe tyg,*m ne herten moeten infgbelijtks de levendighe kracht der vefrghejlelder dinghen*» |
||||||||
DesSchilder-Konfts. ajr
Jtcbgbeveelen, terfidefelvighekracbtwanderermenjcben herten fonnen*y/-
Jlorten. Hetis van mode, em andere teberoeren,dai tpyfiher eerji entroert Jijn, Maer bee fallen wydaer toegheraecken, magbzj.eman hier vraeghen, gbemerckt my fodaenigben bemghinghen in onsgheweld niet en bebben ? dienf- tat and wo or d, dat ens de verbeeldinghe der afwefigher dingben doerde fbanta- fiejo krachtighlicl^veerghejielt wordt, dat wijfi dicht by der hand en voor d' o»» genfehtjnen te bebben. Dies plaghten eock dieghene allerleyhertf-tochtennae baeren eyghenen lujl ghemackelick tegbebieden, diedefe verbeeldingben recht- tvel begrijben , fender yet te verfwijmen't welcl^ tetdemaere omftandigheden derfelvigher teebekoert. Waer of dan d' uytdruckelickfreyd ofte diydelickjieyd plaght te volghen, die-ens de gantfchefaecke fio blijckflick. ■veer d' eoghenjlelt, alsofwy denaeckte verteoninghe der dingben [elver aenfekouden. Ghelijck fich d' exempelcn defer uy tdruckelickheyd overal aenbieden.foo hecft cms Phikfiratuslcenum Lib. Hi In de Scbilderye van Aiax Lecms en van TbeJJMta een klaer bewijs daervannaeghelaeten. Sietoock denjon- ghen Philojlratus inde Schilderye van Pyrrhustcn andere meer. Ariftides Jl)ebanus was den cerften die't ghemoed.midfgaders oock alle de nertf- tochien ende beroeringhen die ons gheitioed ontftellen, ghefchilderc heeft. Die vrouwe-plight in fijne Schilderye van een overrompelde ftad de meefte vervvonderingh te verwecken, dewelcke door een fwaere vvondeinonmaghtligghendehaerkruypende fuygh-kind van haere bebloede borften foecktafteweren; want ghelijckfe het nacr- deren haere* fooghelinghs in haer uyterfte fcbijnt ghewaer te worden, foo gheefefe haere moederlicke bekommernifle ghenoeghfaemlick te verftaen, niet lijdende dathetkindeken haer verfebe bloed in plaet- fe van de verftorven melck foude intrecken.Plin.XXXV.io. Parrha- (""fchilderde twee jonghf kens, daer in men een kindfche onbekom- mertheyd ende onnoolele eenvoudigheyd vernemen kan, Plin, Niceanhus ichilderde Herewfe/ghewcldigh bedroefr overdefchaem-
""jnerraeferye. Plin. XXXV. 11. ^Cntiphilusfchilderde Htppolyttts, grootlick verflaeghen op'teerfte gheficht des Zee-monfters. Plin. XXX V. to. CtefiUu maeckte eenen ghewonden dood-braeckenden roenfehe, daer in te verftaen ghevendehoe veele levensdatter noch >n hem overigh was. Plin. XXXIV; 8. Men vindt oockeeqighe fter- Vende menfehen onderde ftucken van AfeUes Pli». xxxv. 10. Leoeras maeckte eenen arend.. die in't opnemen van Qanymtdes be-
leftcwat fijnen roof-was, enwienhyden felvighen roof toevoerde; want hy fijne klauwen met fulcken teeren forghvuldigheyd in hield, dat hyiein'tgrijpen felfs niet door des jonghelinghs uyterfte kleed be- Qoii geerde
|
||||
t$i Derde Boedk
gheerdc te flaen. Plin xxxiv. 8. Myron maeckte eenen Satyr , die Cch
over fijne pijpen verwonderde. Plin. xxxiv. 8. Maucerus maeckte ee- nen aeflen-tochtighen worftelaer. Plin. xxxiv, 8. DenVxlcanus van Alcamenes wordtfeergheroemtvan wegheneenheymelickeen nieton- ghevoeghlickelammigheyd die in hem ghefpeurtwordt j nicr tegen- itaende dat hy ghekleedt is en ftock-ftille blijft ftaen. Cicero lib J. De Nat. Deorttm. En Va\er. Maximus lib. VlII, Cap. 11. Pythagoras Leon- tinus,heeft te Syracufen eenen hincke-poot ghemaeckt; d'aenfchouwers Jaeten fich voorftaen dat fy de fmcrte fijnes verfworen beens ghevoelen Plin. xxxiv.8. Ctefilochus heeft fich felven eenen grooten naem door een dertele Schilderye verworven. Den inhoud fines tafereels was Jupiter in'tkinder-bedde, doe hyvan fijnen Bacchus verloite, Ver- fcheyden Godinnen om-cinghelen hem aen, alle kanten , om de vroed- vrouwen tefpelen ; dewhlhy andersnierendoecdankreunen enker- men,naedevvijfeder\rouwen die inbaerens noodfijn. Plin. xxxv.ii, Theodoras fchilderde Leontium, de vmndinne van Epicurus , ghelijck fy met eenighe diepe bedenckinghen was opghenoaien.Plin.xxxv. [ i, Zyfippuswovdt dapper gbeprefen van weghen een dronken Huyr-fpeel- fter. Plin. xxxiv. 8. Den wijdberoemden Ghiet-Konftenaer Myron heeft een ouddronckenwijfghemaeckt, met fulcken aerdighen gee- ftigheyd, datmendaerwijdsenfiydsghenoegh van wilt te legghen, Plin. xxxvi. 5. cT Oude Ghiet-konftenaers plaghten Hercules veel- tijds met een kanne inde vuyft ende al ftriemelende tc.maecken,daer mede te verftaen ghevende dat dien grooten Held door'c overmaetig dtincken meenigmael bekent was te ftiyfel-bolkn en te waggel-b«- nen, Get Macrobius Lib. y.Saturnal. Cap. zi. Het word met'meerder tpaerheyd van Stratonicus betuyght dat by denflaeperighen Satyr in de drimk? fchaele fachtelick neder gheleyt heeft, dan dat hy hem daerinfoudeghegraveen hebben.Plin. xxxiii. i2> Diodorus heeft denflapenden Satyrutldaer neder- gheleyt, ennietghegraveert. fyfalop'tminjlefchadden,daedelickontivaec- hen. Hetfilver is met eenen facbten jlaep bevangben, feght Plato Anthol. "Epigramm, Lib, ly. Cap. 12. Soo feght Philoftratus Iconum Lib, I. in de Schilderye van dc flaependc Ariadne ; Aenfchout Ariadne, oflieverden flaepfelver. En wederom inde Schilderye van Midas; den Satyr Jlaept, feght hy, laet ons facbtelic^preken , ten eynde dat fijnen flaep nietghebrohen en tvorde;waat fao doende fouden tvy de heffelkhheyddefes gefuhtsfirackjquijt warden, 5. Alhoewe] het ons niet enfoudefwaervallenettelicke andereex-
empelenvan fulcken gheluckige en gantlchbewegfaelicke uytdruckin- gheder beweghinghen by tgbrenghen, nochtans fallen wy ons fel- ven |
||||
Dcs SchUder.Konfts.' '293
vcn met het ghene dies aengaende alreede ghefey t is verghenoegheri,
fonder verdcr in ditftuck tetreden,\velwetendedat oris d'oude&chrij- vers een groote menighte van foodaenighe exempelen hebben naege- laetciijdiein dcfeonfe huydenfdaeghiche eeuweby veelengheenge- loove fchijnen :e -verdienen,indien yeman overfulcks 't eene of't an- dcreverhael onder en tuffchen'tlefenontmoetet het vvelcke hyoor- deek onghelooffelick te fijn, de felvighe magh fijn oordeel een vrey- nigh opfchortenenhier in't voorby gaen met ons aenmercken, dat net metd'omfichtigheyd van een vvijsende befcheydenmenfcheniet wel over een komt alle die vertellinghcn terftond voor een verfierde kluchte ende een beufelachtig fabel werck te houden, dewelcke foo wat vervreemdt fchijnen te fijn van't ghevvoonlicke ghebruyck der Konft-ocffeninghe die nutertijd ghepleeght wordt -} ghemcrckt het feker is, datd'oude Meefters vericheyden behulpmiddelen haerer Konfte ghehadt hebben, die ons nut' eenemael onbekent fijn. Als Ariftonidas de wroeghendefchaemte van Athamas in eenghegooten beeld wilde voorfteUen, feght Flinius *, midjgaeders oock het hert-kiiaeghende leedwefen r - '4' 't tvelck defen Ironing!? quelde, alshynu nae't leelicl^ mtfhandelen van fijnen P'14, fitrne Learchus, beghojl te bedaeren en uytfijne dolligheyd weder totfith te ko- men -foo heeft het defen vemuftighen Konftenaer gyedghedocht, eenighyfer in de ghiet-fpijfe met het kofer tevermenghen ; teneynde dat de roejtachtighe roffigbeyd desyfers door de blickende [daerheyd deskopersu)tfchifiende,dewae- reghelpjCkenijfevan een fchaem-roode ontroertheydin''t beeld joudehertvcckcn. Plutanhus gheeft ons infghelijcks te verftaen dat een ander Konftenaer de ftervende Jota/fofeeraerdighlickheeftuytghedruckt, mids eenigh filverinhaeretroniemethetkopervermengende ; want het hem nier. onbekent was, dat het koper door de vermenghinghe des filvers ver- ftorvenendeverbleyejct wefende dere'chtekiacht der dood-vervvein haer aenficht foude uytwijfen, het Pktarchjts Synpofjacon Lib. V. quajl. i. o -/Egyptenaers hebbeneenjeker middelverfonnen van 'tjilver tevertven ] dies flaghtenfy oocl^, amhaeren Anttbis in aflerleyfilvere vaten i"aenfchoumen,hct Jihertevertven enniet tegraveren. Defe zerveruwdeftojfe wordtdaernae tot diefiatuenghebruyckt dewelcke d' O'oerwinners in haere triamph-kliederen uytdmcken, en'tfchijnt een gantfch wonderbaere faecke tefijn, datdenprijs vanfulcken mifvermjghen ende verdoofden filver-giants foo dapper verhooght wordt. M.^Ctttonius, een van devermaerde S^omfche dr^ Heeren, heeft de Lopere fenninghen by hem ghe/laegben met• yfer vermenght .- En hier is het we- derom te verwonderen, dat wy in defe T^onfte aUermeefl begherighfijn het mif- bruyc\derfelvigher te -verftaen ;ghemerckt wy defe verdorven muntefoo gte- tijilick aenfthoutoen,datfich niemsin en ontfiet etteHckegpede ganghbaere pen- Oo iij ningcn
\
|
|||||
\
|
|||||
a<?4 BerdeBoecfc
penningen met eenen eenigen vervalfchten penning te verwijfelen. P/i M.xxxiu,
V.d'oude plaghten eenigh hod met het kpperte verfmeltenj tvanneerfy name- lick dien pttrpurenboori, die prastexta g/.enaemt wierd, in haere ftatuen wilder) uytdrucken. P/iw.XXXlV. 9. Alhoewelmen eertijdsbetkopermet het xxxlvJilverengoudplaghttevermenghenAeght Plinius *,nocbta>u wierd de Konft 2; in meerder■maerdtghebouden -} men macb bet nu daer en tegen met groot recht in twijtfel trecken-, of de KohJI of de ftoffe flechter it. Diet is bet oock feer vreemd hoe de Konjl Joo gketveldigh quam aftenemen en gantfch en gaer te veroallen^ ghemerckt den prijs der Kjmftigher werckennoeb daghelicks wordt opvjhejaegbt■',' ja bet isn» met bet gietenvan kojhlicke metaelenfio\verde verloopen, dat felfs oock het ge-uallig avendupdefe menigbejaeren met kpn- Jlighs heeft tveten voord te btenghen. Het wierd allertneeft in den tijdt vandenKeyfer Nero ontdeckc, dac het numetd'oudeGietrkonft ge- daenwas : Want naedat den Giet-konftenaer %cnodorus (die doe ter tijd met d' aller vermaerdfte oude Mesfters wierd vergelcken) een Co- hjpfche afbeeldinghe van den Keyfer hadde bevvorpcn.ontrent hondert en tien voeten hoogh, fo,o en wilt hy evenwel gheenen raed om 't me- tael nae d'oude Meng-konfte te temperen, alhoewcl Nero fich felven vaerdigh ghenoegh toonde om foo velc goudtsen filvers daer aen te kofte tehangenals het werckop'taller ruymfte foude fchijnen te ver-. eyfchen, Get Plinius Lib. xxxiv. ontrent het eyndtdes fevenden Ca- piucls* 6". Gheliick het dan blijckelick is dat d' eertijdighe Konftenaerj
een fonderlinghe wetenfchaphadden in het vermenghen der metae- len, endat fy door defe ervarenheyd menighmael een gantfch feldfat me kracht deslevens in haere wercken gcwoon waeren uyt te ftorten, foo plaghten fy oockdoorgaens henen ionder 't behulp van de voor- gemclde vermenghinghebeyde in haere ftatuen ende fchilderijen die levendigheyt uyt te drucken,de welckeons CaUiftratus inde befchrij- vinghe van fijnen Praxitelifchen,Bacchus hecft voorgeftelt, De handen van Praxiteles, feght hy Jiebbengantfch leytndigbe tverc\en voordghebraght, Soo feght den felvighen autheur wederom iHde befchri jvinghe van de hollende Baccba, die Scopatuyt het manner foo uytdruckelick hadde uytghehowwen, datfe door eenea goddelicken raefluft verruckt fijnde berwaerdsen derwaerds in eenloffe ongebondenheyd fcheengedre- vente vvorden. Alhoewel den fteenvanhet mcfenlicke levent'eenemaelont* Hoot u/egt hy nocktans heeft by levendightyt,Infgelijcks in de befchrijvin- g« van Orpheus-, fijn hayr Isfiojolijdfcgt hy,e» maeck\tfuleken aengenaew* fchijn van levendigeyd en geefi,datftch onjfe ooghen daer door finder eenigbad- ferdencken laeten verleyden, Indieo,de ycroan de moeyte wil nemcnotn |
||||
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------..........■--■ ■■- ------------i------------
|
|||||||
DesSchilder-Konfts. z9S
nider» oaden en jonghen Philofttatus als oock in Callipratus dewi/'d*
loopighc verhandelingh van dcfc en diergheJijcke befchrijvinghe met acndacht'roverlefen, de felvighe fal daer uyt volkomenlick vcrftaen dat de hooghfte volmaecktheyd defer Konften voornaemelickinde Je- "vendighe uytdruckinghe van allerley hertf-tochten ende bewegingen inde poefelachtighe rondigheyd van het facht-fwellcnde fwadderighe vleefcru ende in een onderfcheydenlicke ghclijckehiife gheleghenis; wantd'afbeeldinghe behoort met de waerheyd van d'afghcbeeldc dinghen Too wel over een te komen, dat het fchier onmoghelick is d'eenvand'andert'onderfcheyden. »Ant'h I Damagttus% noemt hetghevecht van Hercules ende ^ntteus, ghe- Epigram*
Ifjck het in't koper ghewrocht was, een levendighwercl^-manjchaf. Daer Vj,g# wierd eertijds in de ftad Pergamus een feer vermaerd marmere Beeld ghetoont, 't vvelck Cepbifidoms ghemaeckt had nae de ghelijckenifife van twee jonghfkens die malckander door een fpcel-fiecke kindfche dertelheyd omgrijpende haere vinghers met meerder waerheyd in 't lichaem felver, feghx.Pli»ius*,danin'tmarmerfchijnenintedrHCken, Pygmalions 40tf yvoore vrouvven-beeld veritreckfons een ander exempcl van defis Lib.xxxvL vleefchacbtighe fachtigheydj wantGbelyck^Pygmalien een uytdermaeten^V 5- goedghevalleninfijn ey^henhandivertkhadde,feghtOvidms *,fooMethyficb felven voorftaen dat heiBceld ntaer alleen doot eenfchaemhertigbe eerbaerheyd »<w.x.l*t« verhindert wierdfieh te beweghen : Hy maeckfeficbjelven met eenen otck wifS tamoIP "• ■dutfijne vinghers diepiu 't aengheroerde lichaem infincken, niet fender vreefe dat het harde handelen eenigbebloed- rafiinghe inde teere leden van fijn fchoo- ne lief vertoecken moght, Als ons den felvighen Ovidius in eenandere flaetfc vvil te verftaen gheven met wat eenfonderlingheaerdigheyd Arachne d' ontfehaecki nghe van £ uropa door de Weef-konft heef t afgc- beeldet, Ghy enfiudt anders niet dencken, feght hy *> oft is eenen waeren « Lifc.vi, Jiier en derecbte %ee die ghy in haerwerck aenjaiout, Metatn- Arbiterkomt hier mede over een;m% quam een verhaefde bangigheytever, °rph.
feght hy, alsick my felven derouwe affchetfels van Protogenes voord'ooghen Jielde, verntids defelvighe met de waerheyd der nature felver in eenen fir^d febeenente treden. Dat is dan debefte Konft die de meefte ghelijck- heyd heeft met denature .- Soo wordt cock de Ks»ft daneerfl vtorvrt- IMtckl ghehbuden, feght Dionyf Longinus *, vanneerje de nature felver * De fubli- fchijntte wefen. Dit was de reden wacrom AfeUes,tmtttovmtttde 't oor- mietat.i 9' deelvand'eenfijdighefcghf-luyden, fich van haer oordeelop'tbee- ften oordeel heeft beroepen; Want als hy vernam, feght Plinius *, dat Lib.xxxf.' hem eenighe fijner med-yveraers in den aengbevanghen jXpnft-Jlri/d meynien Cap.10, *' Pvertoppm ", en dat op hope van een beymelicke gtmjl die (y de J\p»Ji-re(hters dear
|
|||||||
290 DcrdeBoeck
door veele fineedent baddea afghetrugghelt, fio heeft hf Jijn eygben mrch
midfgaeders oock het werok van dieghene met de welcke by te doen bad, aen eenighe Paerden moorghejlelt, diehyinde beflemde flaetfe dede komen j jVi'e* ttvijffelmde of defe beejlen , ghelijck\ bet oock gheyiel Jouden de naturelicke gbe(ijckj}e}id Jijner paerde-beelden door baer neyen en brijfcbenvoor d' andere erkennen, Defeproeve tvierd" daer nae infulcken gheleghenheyd menighmael gbthruyckt. Hier uyt.oritftond het oock dat de Schilders die fich op de waere
Dedifcrim ghelijckeniffe haerer Becldenniet en dorftenverlaeten^ feer noode
aiulatotis toelieten datmen haeretafereelen methet teghenwoordighe nature-
Scamici, licke leven foude verghelijcken, Duslelenwy in Plutarchus * dat ee-
nen broddachtighen Krabbelaer die fecr ongheluckigh was in *t fchil.
derenvanHaenen.fijnen jonghen meteenen goedenkluppel ontrent
het ftuck de wachthedt houdeni, hem laft ghevende dat hynieten
foude ghedulden dat Iich eenighe Haenen daer ontrent fouden ver-*
toonen.
7. Athoewel wy ons felven Iangh ghenoegh met het ftuck van *de-
vendighe roerfel befigh hebben ghehouden, nochtans enmoghen wy-
daer foolichtelicknietaffcheyden , fonder eerft de mifgrepederghe-
ner een weynighaen te roeren, deweleke meynen dat haere wercken
• • de waere kracht van cenen levendighen geeft ontbeeren,'t en ly iaec-
ke datfe aen alle kanten met den harden fchijn van een hafpeleide ghe-
woel vervultfijn : Want dewijl (ydeKonfte foeckendaerfeniette
vinden is , foo ghebeurthet doorgaens heneti dat fy den ghebaenden
Konft-wegh verlaetende tot een gantfeh nietighe ende licht-hoofdi-
ghe futfelioghe ter fijden af ke'eren, Defe dohnghe plaght uyt d'enc-
kele onervaerenheyd endeonke:.nifle van't ghenegoed ende vvelitan-
digh is voort te fpruyten. Dies vond fich den gheleerden Plutarchus ger
noodfaeckt net onverftand van (odaenighen onbefinde Ghiet-konfte-
raers en Beeld-fnijders te beftraffen, die fich laeten vooritaen dathae-
reBeelden dan eerft groot ende gheweldigh vvorden , wanneerfe fob
onmaetighlickuytftrecken, haeren mond wijdopenfperren, engro-
tefteppenmaecken naedeavijfe der ghenerdieopftelten vvandelen.
Siet Plutarchus adPrincipemineruditum, Ditghebreckwordt feer be-
q'uaertielick end? eyghenlick parenthyrfius ghenaemt; 't vvelck anders
met eri beduyd:*ta» een oitghetijdigbe ende ydele bewegbinghe > feghtXou*
©eSubli-c ginuf *'f daei men gantfeh'gheen betveghinghe -van doen heeft; ofte anderfiis
miorat,2. geno„maetighe bemeghinge,daerme>t'tmet een maetigbe kan affien •• tffat
veele, ah offe half buys waeren , plagbten fich bier met gheckeliche grimm*'
gim enfeldf»emlkk,verwronghenleden-fteldfilspe behelpen, di»fi uyt detvif'
• ' • ': i - , pldtiyrichw&
|
|||||
**
|
|||||
Des Schilder-Konfls. 297
pelduerigheyd van kaere grillighe hetffenenofte oochjbmijds up de vermuftbeyd
van d' terfte School-here tot bet werck toebrenghen, fonder in'tMinfte datr ob te let ten of bet met de teghenwoordtgbe ghelegheJihejd hastes tterehs over een komt ofteniet. Ghemerckt het danbuyten twijftelgheftek rrioet war- den , dat dcfe arbeydfaeme fotterfiije grootelick ftreckt tot naedeel van de Konft en Konftenaers; (bo en konnen wy niet Veele wercks van die Brabbelaers maecken, dewelcke (ich niet en ontfien defe edele Konlten te fchenden ,om datle niet ea verftaen hoemen defelvighe be- hoort te oeffenen, £>y fcheppenhaercn meeften luft inde fwellende opgheblaefenheyd van een fchijn groote handclingh; fy foecken den voornaemften lof haeres verftands van een wilde onbefchoftheyd t'ontlcenen ,weynighdaer naevraghendedatfederechteKonft-maet en de nature felver onder en tuflchen te buy ten gaen • fy nemen eenen grooten moed op't ydele hand-gheklop vanettelicke onwetende bot- te-kroefen j die haere foey-fraeye wercken met een verbaefde ver- wonderingh fchijnen t' aenfchouwen. Volght daer op, 't welck 't al- ler fchaedelickfte is, dat fy defe haere dwaelinghe beghinnen liefte hebben .- Want daer en is gheen beteringheterefhoopcn, aisonfe ghebreken niet alleen vermaeckelick maer felfs dock bchaeghlick wor- den, Dewijl het Jan dus verde met ons verioopen is, dat het nu voor eenprijfelicke ghewoonte door gaet,'tghene eertijds voor een onver- draeghelicke faute wierd ghehouden, foo is het daer uyt lichtelickte verftaen, dat het quaede onvermeefterlick ehde onverwinnelick is, dat alle defe klaghten te vergheefs uytgheftort worden;want alhoewel wy nu ter tijd niet maghtighenfijn defe onfe krsnckheyd langher te- Verdraeghen, foo en willen wy evenwel van ghene gheneef-middelen yet hooren. Diesachte ick dat het nnhoogh tijd is't onnutte klaegen aend'eenefijde te ftellen, en tot deDifpofitie, diemen ghemeynlicfc i'Qrdinantie ofte Schickinghe noemt, voord tevaeren. Cap. V.
D Emocritttshielii ftaende dat de verWen in haeren eygenen aerd een
gaotfch nietigh dmghfijn, maer dat de vermenghinghen der fel- vigher onfe fantafijen allermeeft plaghten te verwecken, wanneermen m'tbequaerne ende maetvoeghlicke aenftrijcken derColeuren een goede ftellinghe , bevallighc figuren, ende een ghefchickte by-een* voeghinghe der felvigher figuren verneemt, fiet Stobxus eclog. fb$fie. Cap. IQ. Dies ghebeurt het oock menighmael dat verfcheyden figuren in een tafereel, niet teghenftaende de bequaeme ghevoeghlickheyd hae- P p ret
|
||||
i
|
||||||
%.$% DerdeBoeck
haerer verwea, onfeooghen in'tminfteniet en konnenbekoren • onj
dunckt datwy een haetelicke wanfchickelickheyd in de felvighcipeu- ren, niet foo feer van weghen 't een oft ander ghebreck 't welck wy inde figuren felver aenmcrcken, als van weghen de lofFe onghefchickt- heyd der by-cen voeghinghe, Defe fchickingh-Konft ofte tf faerr.cn- voeghinghe van veele ende verfcheyden figuren die malckander ineen ftuck ontmoeten, wordt ghemeynlick de Difpofitie ofte Ordinanttc ge- naemt;foo fchijntfe oock maer alleen indie Schilderyen plaetlete hebben, devvelcke uyt veele ende bylondere Beelden beftaen, Het is wel waer datraen oock inde ftucken die maer eenBeejdin lichver- vatten een fekere ghefchicktheyd behoort waer te nemen; en d en Koi.ftenaer vvoidr met lechtgheoordeelt f joe Konfte.onlijdelick mif« handelt te hebben, die e.enen deftighen menfche.in ftaetelicke Raeclf- heers kleederen op hjn hoofd ftaende contrefeyt; nochtans iohtjnt de- U onhebbelicke onghevoeghlickheyd veele eer den naem van een quae- !■ de ftellinghe dan.van.een quaede Ordinantie te veiditntn. Als den vermaerden mcefterP<»«/o» hadaenghenomen een tuymelende Paeid voor yeman te maecken, /eght Pfatarchus■*, foo heck hy het Paerd *CutI>y- rennende ghemaeckt .- Den aonbefteder niet bererwetendeofden "eddatKonftenacr Mde hem ter leure gheftelt, beghoft den Schilder over oracuia denhekel tehaelcnenhem'tbrekenfijnerbelofcen fcherpelickte verwij- Cgtrnine, ten : Keerthetonderftedes tafereels boven, andwoorde Puw/oM.en. ghy fult bevinden dat iek u ghcen onghelijck hebbe ghedaen. Doch- dit was maer eenen, enckelen treckdes Konftenaers, die'tnaeckte Paerd fonder eenighengrond ofte lucht foo aerdighlick hadde afghe- beeldet, dat het nae'tqmdraeyen van^tberd een wentelcnda ofte- een viervoeteude Paerd Icheentevertoonen. Een Schildetyedieuyt veele ende verfcheyden Beelden t'faemen gheyoeghtis, enlijdt niet > datmen daer mede inlulcker voeghenfpcle. Elekefiguremoetfijn, cyghen gheftaltenisen plaetfe naeden eyfch der voorgheftelderghe-
leghenheyd hebbenjfoo isdaer medeeen fonderlinghe vermacck in de- fe verfcheydenheyd; 'tGenedaerenteghen alt yd denfdvtghenfcbijn beboudt,, Serm.ii.d feght Tbeodoretus*, plaght ons Uchtelickte vernoeyenentotwalghenstoete Providec- verfoeten. Heten verdientoverfulcksgheenverwonderingh,datorj ^•- d'overvloedigeenbeelden-rijcke thicken foo vvel bevallen,gemerckt fodaenighe Schildcryen inde veranderingh van elcke nieuvvc figure-
eennieuweghedacntefchijnentekrijghen, benevensdatfeons gretig ooghe t'elcken verfche ftoffe tothaere verluftingheplaghtenaefl te dicnen, voornaemelick als defe veelvoudighe Beelden door'tgant- fQhewerckwetecngeyoeghlickebequ-aernheytgeplaetftfijn. i-Otdtn t - ' iShtt
|
||||||
;
|
||||||
■ ■ '";
DtfsSch]Ide^K6nfts., -2^9
'fe fcj* ghebrtiyckfaemfle en 'tfchickelichjle dat de menfih ontfatighen heeft,
fcght Xenopbon in Oeconomice. 'tSlijckt in groote maeltijden , feght ^n . ,
Demetrius PhalereHS*,dat tveynighefchotels ordentlick aengherecht wefende , *
cenenfinderlingenjchijnvanuytdermaeten goedeciere maecken. Nieman ^
plaghtfich grootelick over de menighte van ettelicke fraeye dinghen W-
te verwonderen, foo langhe als de(elvighe loflelick overhoopliggen;
derhalven is het mede waerfchijnlkk dat die Schildefye maer alleen
onfe finnen krachtighlickfalvervoeren, in welckeyederdeelbyfich
fclven volmaeckt is, en alledegedeelten met het geheele ftuck wercks
doordebcquaemheyd van een naturelicke ftellinghe ende t'faemen
knoopinghe over een komen Dekyachtvangoededinghenblijftonver-
tnindert, feght Ciffiodorus *, foo langhe als defelvighe dinghen in haere eygene Variarum
flaetsghefteltfijn; d' aller prijjwaerdighjle dinghen plaghten daer en teghen hae- V. 2i.
re ghewoonlickf aenghenaemhejd teverliefen, als menfe van de redte plaetfe
affehejdt.
2. Dit ghcwighcighe punt vereyfcht een fin-wackere opmerckinge
vankloeckeengantfchfuyvereherffenen : Wantghelijck het nietge- noegh en is , datyeman tot het opbouvven van fijn Huys allerley nood- faeckelickheyd van kalck en fand, hout en fteen by een brenghe, 'ten fy faeckedathyde voornoemde ftoffedoorde hand van eenighekon- ftighe MetielaersenTimmer-lieden tot hetwercktoepaffcjevenalfoo -fchijnt den grooten overvloed van een voile en vruchtbaere materie in 't fchilderen anders niet te fijn > dan eenen onlieffelicken hoop van et- telicke woefte en wildelick verftroyde figuren,'t en fy datfe door 'tbehulp van een bequaeme fchickingh-konft by een ghebraghten tot opmaeckinge vande gantfche Schilderye't faemen ghevoeght worden. Alle de byfondere ghedeclten van een ghegoten Becld over-hoop lig- ghende en fijn niet maghtigh een ftatue op te maecken, 't en fy datmen yeder lid in fijne eygene g&ewrichten tot het gheheele Bceld toevbe- ghe : Nochfullendand'in-een-ghevoeghde ledemaetendegelijcke- ni(Te van een yfelick ende afficfltighmontter-dier drieghen, indien'fe i>y ghevalle mifnomen ende verftelt fijn,'indien een ooreinftede van denneus, indienhet beenin plaetfe van den arm gbeftelt wordt;bc- halven dat het gantfche maeckfel door defeonfchtckelickheyd fal fchij- nen bruyckebos te fijn , dewijlonsdcdaghelickfche ondervirrdinghe daer van ghenoeghfaemlickovertuyght dat alle onfe leden op de ghe- leghenheyd van een lichte vcrttuyckinghe haergcwoonlicke ghebruyck verlielen, Verftroyde Heyrleghers worden op de minftebreukedes flagh-ordens maghteloos ghemaeckt; ia de nature felver fchijnt oock haervoornaemftekrachtindebeftendigheydvan een goede orden te 1 a Jt\p ij hebben |
|||
joa De'rdeBoecfc
bebben, Ghemerckt het dan feker gaet dat dc behoudenis aller dirt-
ghen allermeeft inde volftandigheyd van een onverbrooken ende on- gliekrenckte ordca gheleghen is, foaen kan oock de Schilder-konft fonder dit ftcunfel in't minfte niet beftaen, fy moet fonder dit behulp noodwendighlick van den rechten wegh afdwaelen ende in'twilde flaen, nae de wijfe der ghener die in onbekeude duyftere plaetfen vcr. dooltloopenen'tblindeghevalbyghebrcck van een beterleydfman ghedvvonghen fijn nae tevolghen-. Wanneer yemandaer enteghen 'igantfche bewerpfijnes voprgheftelden vvercks recht wd bedocht ende in fijn ghemoed ghefchickt heeft, defelvighe (indien hy maer een taemelick Konftenaer is)fal'tgantfche werck met een wonderbaer- licke vaerdigheyd van't beghin tot net ey nde toe vervolghen ende vol- jfctrecken, Als.men deveorgheflelde mater iegkenoeghfaemltck, door-kauwet * In A tte. heeft, (eght Horatius *>dan plaght en de woorden met een onbedsvonghen ghe- mackelickheyd daer ep te volghen. Den ouden Commentator indijtie uyt- legghinghe op defe woorden beveftight dit Ituck met hetexempel van Mettandet, die voortijds een feer vermaerd Comoedie-fchriiver gheweett is; *Mt Menander deDifpofitie van eenighe fabel Jlecbts in't hoofd "^jr hadde , feght by, fonder defelvighe mchtins ghedicht.wijfe befchreven te hebben, danliet hyfithevenwslverlttjden , dottynualreedefulcken Comeedie hadde ghemaeckts #}. Dewijl hetdankennelickis,datdemeefte volmaecktheydonfer
wercken voornaemelickin 't bevatmen en fchicken van deInventiebe~ ftaetjdat oockhec werckfelfs meer dan half fchijnt afghemaecktte fijn.alfmen den eerften voorflagh des gantfehen wercks met eengoed ep fchickelick beleyd heefi beworpen,- fookonnen wy daer uyt lichte- lick befluyten, dat ons alle de behulp-niiddelen daer toe dies ftigh vliitighlick ftaen vvacr te nemen , en dat wy de hand noy t aen 't werck behooren te flaen, 't en fy faecke dat alle de by fondere ghedeeben on- fes eerften invals door den ernft van een diepe ende innigheverbeel- dinghe in haere behoorlicke plaetfen verfchijnen; Doch hier moe- ten wy eerft een onderfcheyd maecken tuffchen de Difpofitie die uyt d'Jnv entie plaght te vloeyen, en d' andere Dijpofi toe die't werck is van een nauluyfterende Proportie. Defe eerfte Difpofitie ofte Ordinance, die haeren oorfprongh uyt d' Inventie /elver treckt, en is anders niet dan een levendighe afbeeldinghe vande naturelicke orden diemenin 't vervolgh dervoorvaHender Inventie plaght te fpeuren .- Overfulcks behoeftmen hier niet te verwachten.dat defe Qrdinantie yet nieus foude voord-brenghen; want haer anders niet te doen ftaet,dan datfe't gunt alreede ghevonden is foo bcquaemeljckaen een foecke te hechfen, dat het
|
||||
Des Schilder-Konfts'. 301
net d' eenvoudighcyd der naturelicker ghefchiedenifle door een effene
ende eenpaerighe vloeyenheyd nae 't leven uytdrucke, Ghelijck dit een gheweldigh punt is, ioo vereyicht hec een fonderlinghe forgh- vuldighcyd : Wantindien hetd'oudeMeeftersmoghelickhaddege- weefteenfekereOr«i«<*«»'ete beraemendie tot allerley voorvallende gheleghenheden toeghepaftkc-ndeworden, veelefoudenieeruytne- menac in'tby eenvoeghen haercr J figuren gheweeft fijn, en /ipelks foude daer in ongherwijfelt boven alle d' andere hebben uytgefteken; rnaer nu dorft fich defen grootenMeefter daer van niet veeJe beroemen, vryelick erkennende, feght ttiniut *,dat hem Am Mot) in dat ftuck Lib.xxxy. verde te boven gingh. Acngefien dan dat daer altijdcenoneyndclic- i«.Cap- ke menighte van verfcheyden invallen ende verbeeldinghen gheweeft is en welen fal, datoock niemanoyt eenighe matericn hceft konnen ontmoeten die malckander in alles ghelijck fijn ,dattnen eyndelick de gantfchegheftalte fijner Ordinance nae debyfondere gheleghenheyd van elcke voorvallende materie behoort te richten • ioo is het daer uyt lichtelickaftenemen, datdenKonftenacr, dieiichindhghewighti- ghe punt niet en wil vergrijpea, een dapper goetl oordeel hebben moer, , hymoettneteenen oockomfichtigh, wacke.r , befcheyden., volvan Inventie, en vaerdigh van beraed iijn, hymoethetvoornaemfte be- hulp uytfijn cyghen borfthaelen. Ghelijck het evenwel metenkan ghcloochent worden dat daer eenighe aenmerckinghen in d' oude fehrijvers te vinden fijn , dieonshiervoor Konft-regulen mogcnver- ftrecken, fooen wil ick defelvighe niet onaengheroert laeten. 4; Hetgrootitebehulponfer Ordinantie is daer in gheleghen, dat
wy de voorgheftclde materie grondighlickverftaen, dat wy 't ghene ons<i'f«i)«»««evoord-draeghtonophoudelitk overlegghen onfe ghe- dachtendoor de gheftaedigheyd defer oeflFeningheaUenghfkens daer toeghewennende, datfefich de waere teghenwoordigheydderdir- ghen felver door den aendacht van een merckfaeme verbeeldinghe fouden voor-ftellen; want ons ghemoed en kan t' hiftorifche vervolgh der voorvallender materiefoo haeft niet v atten, of daer fal ons daede- lickeenvaerdigheengantfchfekeremaniere sa.nQ'rdinantiein denfin fchieten. Doth hier moeten wy., omgoedwerckte maecken, wel toefien , dat wy al met den eerften tot denipringb-ader van de Hifto- rie felver foecken te ghenaecken ; ten eynde dat wy't voile befcheyd det gantfcher faecke inghedroricken hebbende, ons felven 'tgeheele bevverp der materie t'effensmoghten voor ooghen ftellen : Want indien wyde'faecke rnaer alleen ten halven ende verwarrelickinfien eadcbtgrijpen, hctenwilnoytwouteren, daer fal immermeer't een > Pp iij of-
|
||||
|
||||||||||
305 DerieBoecfc
of'tanderontbreken, en onfe Difpofuieial noodwendighlick laroen-
de onvolmaeckt fijn. Het eerftc dan't welck ons in deien moeyelic- ken arbeyd der Ordimntie ftaet waer te nemen , is daer in voor- naemelickgheleghen, datwy'tgantfcbevervolgh van een beelden- rijcke materie in onfe ghcdachten volkomenliek omvangen: Volght daer op dat wy de bytbndere figuren der felviger materie door de ver- beeldenskrachtfoo befcheydenlickaenlchouwen, datfedoordeghe- fwindighey t onfes werckenden geefts tot hacre eygene plaetfen vaer- dighlickfchijnentoeteloopen: Alhoeweleyndelick defen omvangh der figuren alcemets op d'eeneakemets op d'anderewijle te faemen gebonden ende opgefloten worit,nQchtans moeten fich alle de eerfte en middclfte figuren met iulcken opfichttot de laetfte toevoeghen, dat het ons van het eerfte aen beghin onfer fchickinghe magh blijc- ken boedanigh hetbepaelde omvanghiel van alle d'opghefloten figu- ren wefen falj Want ghehjck ons oogh in.het lefenplaghtte doen, fo moet oock ons ghemoed in het fchicken altijd op het volgende fieri; vermidshetfekeris dat de gantfche fchickingh Konft fal bevonden vvorden eengaependehardigheyt tehebben, indienwy d' eerfte en laetfte figuren te faemen voeghen fonder ons met de middelfte te be- kommeren. Onsghemoedmaghfich niet met eendwghalleenbefighhouden, \jb. X. ♦ feght QuintManas *, maer het moet vele aen een han^hendedinghen te ghi- |
||||||||||
cap.7 ,
|
||||||||||
lijck aenmercken : even als ons gheficht eenen langhen wcgh befchouwende , al-
let mat daer in ende ontient is flaght te becoghen ;iry fien hetuyterfte niet tl* leen,maertvyfientothetuyterjte, Wyvinden(chitroveraiindewijdloo- pigheytvandeHiftorifchematerien eenen eerften, tweeden , derden fin, ontftaende uyt het menighvuldigh bedrijt t welck daer in ver- toontwordr,ghelijck het overfulcks niet ghenoegh en is , dat wy de veelvoudigbe gheleghenhey dt van een overvloedigh argument in een fchijnfchtckelicke orden foecken te betrecken,het en fy Faeckedatde- feordenhetbyiondere vervolghhet welck in d' omftandigheden del gheichiedenifTe lelverte vinden is nae het leven voorftelle ; foobehoo- ren wy noch voorder ons uy terftebefte daer toe aen te vvenden , dat alle de byfondere ghedeelren der voervallender materie met fulcken behendighen ende omiytvindelicken te faemen knoopinghe aen een ghehecht wierden, datfe nu niet meer vetfcheydene ghedeelten, maer een gheheel ende volkomenlichaemfcheneri tefijn, Dit fal van ons gheluckighlickwordenuytghevoert, indienwy de naturelicke over- een ftemminghe der ghedeelten rijpmoediglick overwoghen hebben- de, niet alleen de nabuerigheyt der teghenftrijdigher dingben voo*- fichtighlidt foecken te vermiiden, maer oock by eenfoecket) te bren-
ghen
|
||||||||||
,--------,
|
|||||||||
Des Schilder-konfls? 303
Hien 'tgheene wy verftaen ghelijck-aerdigh often minftenniet on-
|
|||||||||
&
|
|||||||||
<?helijck van aerd te fijn;. Want door dit middel fullen verfchcydene
nguren, uyt verfcheyden plaetfen, fonder van te vooren eenighc ghemey >(chap ghehadt te hebben, malckander in een ftuck fbganfch vrieudelick bejeghenen ,• datfe fich eendraghtighlicken fonder eenige hardigheyd met net ghene voorgaet en volght vereenigende, met foo feerdooreenkoaftighet'faemen voeghinghe.als door een naturclic* ke felf-weligheyd aencea fchijnen te hanghen,, j-, Sooishetdan enckelicknoodigh tot ons voornemen, datwy
'tgantfchebefteck onfer Ordinantie trecken uytde naturelicKe orden die weleerin't doen der dinghenfelver heeft uytghebleken. Dit is de reden waerom Hemeriusop dit punt Coo dapper geftaen heeft ;\vant alshy ons de klaghte van eenen armen katijvighen menfche voor- draeght, vviens fonevan eenen rijcken man die hem voorifijneyghea kindhaddeaenghenomen jammerlick vvasomghebraght, fooicnijnt hy ailermeeft in het bevverpen en fchicken van d'afbeeldinghe defes grouvvelieken moords op dit ftuck aen te dringheit ;Soei^teenen Schilder,,. . _, icght den armen ellendighen man *, dieniet alleenlick een bequacme hand *[" , £X" heeft omfulcken tragtfchen ghefihiedemjje afte matlen, mair miens gbemoed cefptjs cx- noch veete meet tot allerley tragi(che verbeeldinghe is gbeneghen. Ghcbiedt Himctio.- hem dat hyd'ordenfijner Schilderyehaele uytd' orden ntfter menighvnldigher rampfaeli^heden. <yc. Merckt hier alleen in't voor by gaen , dat de 't faemen-voeginghe van een ghefchilderde Hiftorie fich niet alnjd aen de wetten van een befchreven Hiftorie behoeft te verbindcn; aenghe- fien het den fchuldighen plight van een goed Hiftorie-fchrijver is , de. byfondere ghefchiedeniffen ordentlick van'tbeghin tothet eynde te. verhaclen, fonder nochtans tijd en plaetfe it vergeten : Den Schilder daerenteghen vraeght daer niet veele nae, of hy plotfelingh in het mid- den der ghefchiedeniflen i rival t • hy beghint al te mets daer't hem beft' gheleghen dunckt jfomtijds pickt hy uyt den hoop't ghene met fijn oo- • ghen-merck ailermeeft over een komt; en wederom , dies noodlijnde,. keert hy fich tot het voorighe en't volgende; want het hem nietfwaer envalthetghenealreedeghefchtedtis, 't ghene teghemvoordighlick fchijntteghefchieden, en'tgheneals noch ftaet te ghefchieden , in een ftuck door fijneKonftt'faementlick uyt tedruckcn. De Schilderye druckt uyt't geneghepajjeert, 'tghene tegbenwoordigh, en 'tghene toekpmjligh '*> fcghiPbiloftratus *, niet fan Jeer daer nae trachtende., datfedenwaeren Iconunr fihynder dxnghen door demenightederfehiger lichtvaerdigklickfiudeuytteerc- Mb.i'in ktn i alsdatfeyedere figure betfijneghevende, niet anders daer mede te werc\ Boil0i°v J MM&ttttfals offi inter met betjihilderen van een dingh alleen befigh was. Allc.
|
|||||||||
,■ ■ ■
|
||||||||
m
|
||||||||
304 DerdeBoeck
6. Alle deSchilderyen die uytveele figuren beftaen.moetennood-
faeckelick't ecn oftander Hiftoriche verhael in fich vervatten j wait het ghemeynlick gheoordeelt wordt cen gantfch onfoet ende onnut ftuck wercks te fijn/t welck met ecn groot ghecal van fodaenige Beel- den vervuk is,daer in men noch hoofd noch fteert kan ghevinden, oftc (bin klaerder tefpreken)daer uyt men noch verftand noch leeringhe kan raepen. Daerom plagfrt oock yeder ecn te verwachten dat de figu- ren felver ., die in een Beelden-ri jck tafereel afghemaelt ftaen, door de bequacmheyd van haere ghcfchicktet'faemenvoeghinghe, alsdoor een ftomme aenfpraecke , een hiftorifcheoftezede-vormendefwwwre foudenvoorftellen. Maer aenghefiendiedinghenin elck hiftorifche vethael allermeeft aenmeickens vvaerd fijn, dewelcke eenigh teghen- woordighbedrijfafbeeldenj foo plaghten oock d'omfichtighe Kon- ftenaers die figuren inde voornaemfteplaetfeteftellen,diedehooghfte hand in'tafghebeeldebedrijf fchijnen te voeren. Icken achteniet datter erghens iulcken dommen Konftenaer ghevonden wordt , die niet en verftaet hoe veele hem daer aen ghelegen is dat hy de verwach- tinghederaenfchouwers al met den eerften foude voldoen ;want in- dienyemanin dit groote punt naelaetigh is, deielvighe behoeftniet te hsopen dat het overighe fijnes onghefchickten wercks deminfte aenlockelickheydfalbehouden_ Overfulcksmoeteen goet Konftenaer denaerd, denftaet, de gheftaite,'t ghebaer, *t eyghenftebedrijfder voornaemfter figuren bovenalleandere dinghen aendachtiglickvvacr- nemen ende uytdrucken , ten eynde dat alle d'andere omftandighe- dendesgantfehen wercks daer nae ghefchickt ende beftiertwierden, Lib. iii. JVlew behoort altijd met het eerfte te beghinnen, feght Quintilianus *, Joo en Cap.?, heeft oock nieman oyt,die een ghefchilderde ofte ghe^oten beetdmeynde tentta1' ken, fijn beghinfelvan devoeten ghenomen. Aennopcnde d andere om- ftandigheden die in't werck voorvalkn, den Konftenaer en plaghtfich met de felvighe nictvele te bekommeren, tot dathy devoornaemfte figuren heeft afghemaeckt : Als dan beghint hy fich de mindere figu- ren cerft aen te trecken* defelvigbe fomtijds van verde in eenen donc- kerachtighen miftfoofeer bedommelende , datfe nu als ghepaflcert uyt onfe ooghen fchijnen te verdwijnen. Denjchiider heeft aandere Iconum dinghen met eenen fekeren nevel-mifi overgoten, feght Philojlrattts*, om luf i?'"1 daer mede te verftaen tegheven datmen inde felvighe dinghen deghelijtkeniffi fiich van'tghenealreedeghedaen was, en niet te doenftond, Het en is niet van noode dat \vy meer woorden tot bevelling van dit punt ghebruyc- ken, want het klaer ghenoegh is, d' Al te voordvaerende Konltcnaers moeten fich onder en tuiTchcn op defe gheleghenheyd gbewaerfchout houden
|
||||||||
DesSchilder-Konfts. 36$
houden , datfehaere hand niet lichtelick van de voornaemfte Beelden
behooren afte trecken, fonder defelvighe volwrocht te hebbea, dewrjl d' eerltc hitte van haeren doordringhenden wercWuft als noch verfch en warm is. Het ongeval van den wijd-beroemden Konftenaer Euphra- »ordient onstot een exempelomd'onbefindheyd van dieMee"fters daeruyt afte nemendewelckede voornaemfte Beelden uytitellen tot datfe de levendighe krachten haeres ontroerden gbeefts gants en gaer ontrent mindere figurenverbreken. Alboewel denature»,enigmaelfihijnt ., |
||||||||
via.
|
||||||||
tedulden dat de K$nft met haerin denftrijd trede, feght Faleritts Maximus*, q' J-,u'
nochtans plajitfe defelvighe Kfnftfomtijds nae dev&moeydbeydvan eenenver- gheeffihen arbejd in't eynde kelick te befchaemen, De handen van dengroot-en Konftenaer Euphranor bebben ditgbevoelt. Want ah hy de twaelf opperfle Go- den t' ^/Cthenen bejlond afte maelen , foo heeft hy naejljn uyterfte ■xormoghen d'alleytreffelickjie verwen gbebruycktom'tBeeld van Neptunusmeteenfon- derlirighe Majejleyt te i>etvuUen -} niet Mijffelende, ofhetfoude hem daer nae licht valUn , noch eens foogrootengbeweld van Majejleyt cp lupiters Beeld te bejieden, Maerhy vend fich hier dapper bedroghen , hy mierd gbedtoonghan te bekennen dathyfijne rekenmgegantjch quaelick hadde gbemaeckt. Want het hem onmoghelick was door alle den emft vanjijn laetfte half-gbematteerde ghe- fooji de mtnfte fchaduwe van de voorghenomen Majefteyt uyt te druck\cn, vet- midsbyde gantfcbe ktachtjijner ghedachten am'tvoorighe Beeld ghehanghen hadde* 7, Wy hebben tot noch toe duydelick ghcnoegh aenghewefen hoe
d'oude Meeftersnier onfchickelick, maer met een fekcrc ghevoegh- faemhfyd md' Ordmantie te ■werckginghen ■ dies waeren oockde by een voeghinghen haerer ftucken leer eyghenthek ghehandelt, fy wae- ren op een iekere vafte wijfcmet fulcke mercktlicke uytbceldinghe door-knuffrlt en doorwrocht, datfe de ghefchiedeniffe felver fcheen tefijn, Alhoevvehvy overfulcks inde voorighe afdeylinghen defes Capittels drijvcn,dat de nettichey t van een prijf-waerdighe Ordinantie allermeeftin den overvloed van een voile materie plaetfe heeft; noch- t , tans en Is die onle meyningbe niet, datdieghenede'volheyd van een
Beelden-rijck argumentrecht beandwoorderi, dewelcke een groote* verfcheydenheydvanperf onen , plaerien , enallerley bedrijfdaerin ontmoctende, =t een oft ander loader eenigh oordeel uytpicken, met het vvelcke fy een weynighipclende haere onervaerenheyd in de voor- naemfte dinghen foecken tebedecken. Hetfchijnt ghewiflelickdat dele fijne Konftenaers de gheck met de Konlt fc'h<:eroi, ah fy de wae* re kracht van een Beelden-rijck argument/1 weick fy behoorden te vo!- aoen, foo ichandelkk ontfeouwen. Die en kan immers den rechten Qq Konft
|
||||||||
306 DerdeBocck
Konft-wegh niet fijn; aenghefiend'aller treffelickfte voorganghers,.
die ons den onbedrieghelicken veylighen wegh der Konftehebbcn ge* baent, haergantfche werckmet.eenftoute vrymoedigheyd plaghien aen tc taften j hun docht dat haerc edele verftandeifcdocr den over- vloed der vcorvallendcr materie gheterght wierden, om alles,\vathtin voor-qua m, te beproeven. Daerom fchijnen oock die Kouftenaers haere eyghene fyvackheyd door een openbaere erkenteniste veirae- den ende aen'tlicht te brenghen, dewelcke haere handenaepcen veel-voudighe vermaeckelicke Hiftoric niet en dorven flaen ; 't bloote gheficht van fboveelegantfch treffelicke ende ghewightighedinghen brenghtinhunte weghe., datfe fich door een weeck-finnlghe vreefe 'r gheheelc werck fchrooHien aentevatten jfy enhebben'therteniet om elck byfondere deel, ghelijck het uyt denaturelicke ordender voorgheltclderdinghep isvloeyende , manhaftighb'ck ende volftan- dighlick aen tegrijpen ; dies valJen fy trtenigbmael op.denopghe- pronckten fchild van d' een of d' ander vermaeid Kapiteyn, op een bor- valligh oud Kafteel, op eenen feldlaeirien kuy] die fee raerdighlickmi t Klemmer-boom,Geyten blad, Myrtel, en Wijngaeid fcbeuten over- fchaduvvetis, ofteoockopyet anders'twelck hun \nA' Inventie meeft aenftaeten daer fy beftrnotiwen aen weten te (cttcn. De reeht-finnighe Konft tvordt dan eerfi voor good gbelteurt, feght Quintilianus*, wanneerfe haete meeflekracht ontrent de grootjle dingben bcftaet aen te leggben. Defe andere byweghen ende kfom-ffronghen daerentegbenfijn enckelefchuyl-tpinc- kels en Jluyp-bolen, tvaer toe diegbene haeren toevlught nemen, dewelcke Me Kgnftnietfeervaftgaen. : Evenals degbene, die niet welte beenfijn Juh m't loopen met keeren en teendcnfeecken t'ontdraeyen, Sooligghen dan die ghene oock in't felvighe ofte in't naefte Gaft-huys fieck.. die't eencof t andere laffchel-beeld hebben,'t welck fy in alle haere Ordinantien met fheweld willen inproppen .. en dat nerghens andersom, dan datfy
et felvighe taemejick wel weten te maecken. Ah een arm enfeer be- lacchelick SthiJder diefekier anders niet en baide geleert dan (tyfrejfe- bcomen verdraeghelicker ttijfe te maecken, feght Acnn*, daer,toe van eenen ftbij>' breukigben menfth verfieht wierd , dat by den eltendighenjckijn vanftjn ramp" fptedigh verdriet nae '$ levenfottde afheelden t foo heeft by den armen veivew den Kalis dttedelick afgbevraegbt, of by niet en begheerde eenen Cyprejje- bourn daer by gbefihilderttehebben, Daer is noch eer.en anderen^agh van Konft-verdervers inde wereld,, dewelcke, aihoewelfe d' ooghendei aenfehouwers door fulcken guychel fpel van de ghebteckelickheyd haerer Ord'mantie niet enfoecken af te keeren, nochtans plaghtenfe door een grove onwetenhcyd in veleiley en gantfeh onverdraegelicke rniigrepen
|
||||
Des Schrlder-Konfts. 307
mifgrepeate vervallen, NietveelevafidieXjiaepen verfcbillendejcgt Lu- ¥ De C9tim
utont *,dmelcke door deonvemacbteefffehfs van httere onUnghs afgbejior- fctib.hiflo" ■Gene Meeftcrs jchietick verrijckf fijnde, niet alken met bet aentreekehvan ria. d' filler cierelkkfle kleederen gantfib oHgbevoegHck enftbotielickte werekgaen, tfuterfelfs oock'tghemeyne tafel-rech't aen denditchverfuymen•:, betiheftreng- de vleefchfeo baejielick inflocketlde en hacrepenffeii met eehjtecbtefippehfe tot lerjlens toefiofeer opvuUende, ah effe nojt gheleert hidden datter m tvelfthe- fcbickte maeltijden em ttoeede en derdegetethtievermachtenfiaet,foodat bet ooc\onmaenierelickismetde» eetften fid gulfigblick aendllerleji grovefpijfi te vallen, datmen in bet minfte gheen plaetj e tiooy Hdefen, feld-boenders, en under Wild-braed open hoadt, 8. Een oprecht Konftenaer fthept fijn mecfte vermacck inde\ol-
faeyd vaneenovervloedighe endeonvernepen materie : Wanthyhet oordeelt met de vrijheyd van fijn edel endc onbepaelt ghemoed aller- beft over een tekomen, dat fichd'ongheruftheyd fijnes vverckenden hoofds midfgaders oockde voordvaerenheyd fijner Konft-oeffenin- ge aen een Beelden-rijck argument foude gaen verbinden, Hetquelt fijnen wackeren werckelitken gheeft, alfmen hem een dorre en fchrae- le Inventieroorftclt ■ en ghelijckhy altijd nae een ghenoeghfaeme ftoffe is wenfehende, foo foeckt'hy detuymigheyd dcr gantfcher ftoffe iu'tghemeyn en aile deghedeelten der felvigher in't byfondere nae deneyfch haerergheleghenheyd bequaemelick tefchicken enuytte wercken j vermidshethem niet en kamonbekeht fijn, datfichd'uyt- nemenheyd fijnes verftands als oock d' ervaefenheyd fijner Konfte al» lermeeft inde menighte der voorgheftelder dingen plaght t'openbae- ren ; datdeSchiIderyen> achtervolghens'tghetuyghenis van Philo- #icomim; flrattts *, eengaiufch bevallige" welftandigheyduyt fooveele verkhey- j^b ii.m xlene figuren ende beweghinghenontfanghenjdai: eyndelickdieScb.il- Rhodogy. ders altijd in grooterverwonderihghghehouden worden, dewelcke ne. de voornoemde bevafligheyd door een ghelchickte t' faemenvoegin- ghe van foo veele verfcheydeae figyreri (becken te vermeerdercn: d'AndereKonftenaers daerert regnen, diefich idditftuckderOrdi- nantie niet met alien ofte feqr weynigh hebben gheoeffent, ghelijckle met eenenckeleSchilderye redelkk wel wetenomtegaeh, (bovin- denfe haer felveti gheweldigh verleghen, alfmen huh't by een voegen en't fchicken van eenighe veelvoudighe Beelden-rijcke ftuckenop- leght; fy plagten de vaerdigheyd diefe in't kleyhe hebben, in't groo- te te verliefen; Even ghelijckeenighe beejljem in't ruyme van een open veld -n , ., „ lichtelick beirapt worden feght Quimilunus *, al fcbijnenfe web foo gauwen cap.x* rajipigbeyd in't sngbe te hebben, De woorden van Demetrius Plaltreus v' ' Qjl V fijn
|
||||
30.8 DerdeBocck;
fijn aenmerckens waerd; Den u>l;d- heroemden Schi/der Ni'cias bieldfiacn.-.
DeElocilt. (fefeghthy '', dat Jicghencdetptlcte yet meyncntefcl.ilderen, fich eenghe* 7.6* tioeghfaemlicl^grootematerie behooren moor teftcllcn , finder de felvigheaacr nae te befchroyen ende in eenighe kleyne dtnghen , als Bloemen, Vogbeleit, en
andere beufil were'* te verbrijfdm. Hy oordeelde dat de. materie [elver groote- lick.dienflighis om de Schilder-lonfl of te w.eckcri,gkelijCk yeder een bekentjlaet dat de voornaemjle deughd'Jer Dkbt-i-enfteallermeejl ivdefabulen [elver ghe- leghen is, Daerom vond hy bet met ongberaeden dat fich een goed Meejhr tot bet afmaelen van allerley Schcpengheyecht en Paerdcn gbevecht fiude begeven, als waerinniet allien nerfiheydengheftalteniffen van loofende , fieygberende, en nedervallcnde Pairden , tnaer odekvan febietende, Jlaende, en doodelick gewonde Rjtyters op V alter vcrmaeckelickjie te paffe tvordenghebraglt, , p. Ghelijckhetdanfekeris , datde grootftc vcrftanden altijd den
meeften trcck naede.grootfte materie plaghrente hebben jfoogaet het mede vaft, dat fich d'uy tneinenfte konfte allermeeft in 't verhande- len van't uytnemenfte aigument uyt vvijit. Dochaenghefien de befte Konftenaersfchieranders nice met den gantfehen ernlthaeresorver- tnoeyden arbeyds voor hebben, dan datfe deghedachtenis van haer verftand en Konfte totd'aller laetfte achter-eeuwen, moghten uyt- ftrecken , foobehooren-fy oyeral cen gheduerfaeme kracht der Kon- fte in haereftucken uyt teftorten , en hucre Ordinautien met een fon- derlinghe forghvuldigheyd aenalle kanten foowel te befteken, dat- men in't gantfche befteck haercr fchickinge een glatte eftenheyd ende een onverbroken aen een houdinghe ve'rneme .- Alledeghedeeiten haerer DifipofitiemoetenCoo vaftaen een verbonden en foo diep inecn verknoeht fijn s datfe ghemackelick op malckander fchijnen te pafTen en fachtelick in malckander fchijnen in te vloeyen, nae de vvijfe der ge- ner die hand in handgaen, om haere treden door dit onderlinghe ce- htilp te ftijven ,• iy houden d' andere op,en worden vvederom van d'an- dereopghehouden,, Ghclijckmendien menfche overfulcks vooree- nenvuylenverwaendenkeker-beckende niet voor een trerTelickwel- iprekendmenfehbehoorttehouden, dieeen vermaeckelickc vertel- Mnghe vaerdighli'ck aenghevanghen hebbende, in't midden van fijn verhaelfodeclickaen'tftamerengheraeck'r, dat hy veele ecr eenon- volmacckte en kortelick afghebeteneredenfehijntuytterifpen, dan yet befcheydenlick uyt te fpreken;even alfoo wordt eenenwerck- meefter noyt gheoordeek een fbnderlingfce verftand ende een goed oordeel te hebben, foo langhe alfmen in fijn gheheele werck een knob- belachtigheengantfch harde oneffenheyd verneemr, ontftaendeuyt 4'©nfchjckelickheyd van ettehekeonbondighe niifebevoeghdeledftt" R jVxer
|
|||||
... ...-.-
|
|||||
DesSchiiaer-Konfis. 309
Waereie bloote kdenfijn voorghrjlch, feght Seneca *, daeYffoght het Jlrecks *jn procr.
openbaer teworden matterirghens aen'tgbetal ofteoock aen de orden rs oat- mioLib.i.' bmende. 't Ghene daeroininde kortftondighe ilechte vvercken be-Controv. vonden wordt etn lolie ende ongheichickte woeftigheyd te hebben, hetkl.ighe tnoet indebiijvende volmaeckre wercken foo wel gegron- deert, ioobequaemelickbevormt, en foovatt aen een ghelchaeckelt ende in een ghetroft fijn, het moetin dengheheeJen omvangh vande voorgheitelde-Hiftorie fulckenverrr>aeeke!icken rondigheyd der t' fae- men voeghinghe vercoonen, het moet inde rechtfirmsghe uytdruckin- ghevan allede noodwendighfte omttandighcden fulcken ftaetelicken eenvoudigheydderhandelinghcuytwijfen, dac d'aller plompite een redelickghevoelendaer van hebben, datde middelrraetighe verftan- dendaerineengrootvermaeck nemen, alhoewd dieghene maeral- leen bequaem fijn daer van teoordeelen dewelckc haerverftand.be- bporlickerwijfe inde dinghen van defenaerd hebben gheoeffent. Daer worden overal uytdermaten veele Schilders ghevonden , die de quaede Kocksflachten : Want ghelijck befelafFekeucken-vlieghen,ghevvaer wordendedatfe't etennieten konnen leckerliek toebereyden , haeren toevlught nemen tot eeneivvreemden onfmaeckelicken comport die van hunuytverfcheydenqmelick over een komendefpijfen in eenen pot t' faemen ghehutft en op een nieuwe maniere gbeftovet wordt ,• inf- ghelijcks foecken oock dieghene , devvelcke meer nae den ydelea waen der Konfte dan nae de Konfte felvertrachten, de ghebreckelicks. heyd van haere fchaerdighe verhackelde Schicking-konft te verheelen en't overfalven met een groore tnenighte van bondel-loofe ftucken en brockendie van bun uyt verfcheyden Hiftorien onlchaemelickbyeen gheithraept en daer nae onkonftighiick ende ongheluckigbJick aen malckander gheklampt fijn. Ditis immers heel vreernd; ?n noch is het vreemder, dat defe fraeye Konftenaers. fich niet en fchaemen eenen hooghen moed opfoodaenighe wercken te draeghen; fy laeten fich niet alleen ghaerne voorftaen, maer foecken'rand ere met eenen oock wijs te maecken, datfe in't verfinnen en't by een voeghen hac- rer nietigher Inventie dcor een krachtighe en meer dan menfchelicke ingheeftinghe boven de ghewoonlicke laefae van andere ghemeyne yetftandentothetwerckwaerenaenghedreven endeverruckt; daerfe cochtans inhaer ghemoed ghenoeghfaemliek ovcrruvght fijn, hoe tnenighmaelfyhaer felvenin't midden van defe voorghewende ver- ruckinghe door een fchieliekc ende onvermijdelicke haeperinghe ghe- ftut vonden • en dat veel tijd,by ghebreck van ftoffe -, fomtijd oock van weghen haerc onervacrenheyd in*t by een voeghen der ftoffe ;doch Qq iij allermeeft--
|
||||
--...... "," - —-* -
|
|||||
310 DerdeBoeck
allermeeft, om datfe ha«re loffe en quaelickaen een hanghendeinval-
len feer Iichtelick quijt gheiaecken, londer datfc maghtigh fijn tebe-
dencken waer fy defeivighe erghens uyi eenen hoeck wederom fallen
ophaelen, Om dan defc Brodders voord aen in haer wefen tc laeten,
foohoude ick my verghcnoeght met het ghene alreede gheleyt is, dit
maer alleenlickdaerby voeghende; dat allerley SchMderyen dieste
flimmerfijn, hoebetcrdathaeren fin als oock de verftroyde ghedeel-
tender felvigher fouden gheweett fijn, indien fyfe door een goede
fchickinghe bequaemelickhaddenopghemaeckt, Wane ghelijck df
welftandigheyd van een goede OrMnantie door d'uytnemenheyd dei
dinghen die wel in een ghevoeght fijn dapper verfraeyt wordc, foo
plaght oock d' onghevoeghlickheyd van een qnaede Difpofitie ghewel-
digh verleehckt te worden door de treffelickheyd der dinghendieon-
bequaemelick t' faemen ghevoeght fijn ; vermids de grove verfuymin-
ghen, dieinde fchickinghebegaen fijn, nietalleenctaor hetlichtder
dinghen {elver gheopenbaert worden,maer men kanfe met cenen oock
ghemackelick ontdecken uyt de onghelijckheyd der vervven, als medt
uyt de holle oneffenheyd van diepekloven en fcheuren die allenthalven
in't ondichte en mifvocghdewerck fijn te vinden.
10. Alhoewel het dan uyt ons voorgaende verhael onwederfpreke-
lickvolght, dat den werckelicken gheeft derkloeckfinnigherKonfte- naerenalleibeft met een voile endeovervloedighe materie ghepaftis, dat oock defe groote verftanden de kracht haeres ghefonden oordeels in't by een votghen en't fchicken van foo veele verfcheydene figuren illermecft plaghten uyttevvijfen3 nochtans houden wy't dacr voor, <lat de vermetelhcyd der gheener mifprijfelick is, die allerley mindere mate rien fmaedelick verwerpen, als offe haer felven grootelick te kort lbuden»ghcdoen, indienfe haerchandenaen een ghemeyne materie beftonden te flaen Wyen konncn anders niet ghcvoclen, of defe laetdunckende Konftenaers gaen wat te verde buyten de fchreve; want men ghene redenter wereld kan by brenghen j vvaerom con god Konftenaer fich niet en foude fonder cenigh onderftheyd fchicken nae de voorvallende gheleghenheyd derdinghen, het fy groote of klcyne; *L^WmXenmer>Jche magh fijn verjtand, feght Pdulus Silentnrws *,fdfs oock, »" r^tam ^'a^eTminfledinghen betoonen. InTghelijeks begaen dieghene, onf« Cap. 31/ dunckens > eenen gantfeh haetelicken miflagb, dewelcke meynen d« de drooge fchraelheyd van een vefnepen materie niet alleengheh0'* pen wordt door'tfehoon-verwigh poppen ghepronck van verfchey- den toon-fchijnighe bywercken, daer mede fy't buytenfte hacrf ftucken rondom befmeren : maer oock d<Jor bet toeyoeghfel van veele v«r*
|
|||||
Des Schilder-konfts? 311
verre ghehaelde Iappen endeuren, daer mede fy'tbinnenfte haercs
ghebreckelicken arguments foecken opte vullen; want het immers fekeris, datdieftuckencnftollen daer mede fyde reten en fpleten van haere van eenwijekendewercken foecken op teftoppen, defel- vighe werckenveeleerwa«ckelende maecken, dandatiijfed'aller- minftefterckte en ftijvigheyd louden toebrenghen, beflet Hcrat.de vine. khoockDionyf. Longinus de Sublimi orat.8- Veele treftelicke Meefters fochten eertijdsniet alleend'opperfte volmaccktheyd der fchoonheyd in haere Schilderyen nae haer befte vermogheri at" te mae- len, maer fy plaghten defelvighe oock menighmael metdehardig- heyd van dichte boom-ruyghten en allerley afbreukighe fteen-klippen* roiidom te befchaduwen^ten eynde dat de foete welftandigheyd hae- teswercks door d' onlieffelickheyd van den rand te beter loude affte- ken. Indienyemanonderentuffchen beluftishetexempel vandien^j.. ... Pawfbiltts nae te volghen j dewelckj, »<w'tfegghen van Tuttius*, w^jeOratoft groote dtngben in't midden vanverfckcjden-orr.banghfeh info letter voegen bee ft afghemaclt, alt of bet maer enckel lender-[pel was Hgbene hyjcbilderde ; Het ftaet hem vry te beproeven, vvat voordeelhy daeruytmeynt reghe- krijghen, Nochtans moct lck hem raedeti dat hy aendachtiglick aen- mercke en by fich felven rijpehck overweghe, hoe d' oude Meefters veele meer yet groots ftilfwiighende en fonder eenigh ghewcel foch- ten te weghe te brenghen, dan datfeeen groot gherucht ghemaeckt hebbende niet fonderlinghs en fonden uytrechten. Xenm Kpnftenaer diewonderen meyntte doen x SeghtHoratius .*, en fisckt ghemen iocck\uyt «DeAri*,< betlicht, maerhchtuyt denrooc\yoordtebrenghen. Soofeghtden fehi- ghen autheur wederom in't felvighe boeck; Ickfal em bekendefaeckefoo yerfierlkk.handelen, dat alhoem)fich yeder een defekerehope van'tfehigbete doen vocrftelt, nochtans fal hem den vergheeffchen arbeyd vanfijnficnt bejfaen fweetsghenoegh uytperjfen. Soodaenigh is de kracht van ten ordentlicke by een voeghmghe, en d' aller ghetneynfte dinghenpkghtendaer doorfukkm mercke- licken cieraet t' ontfanghen. ii. Alhoewelwyin de voorigheafdeylinghenwijdloopighlickge-
noeg hebben aengewefen,dat de fchilderijen door't bequaemeby een voeghender figurenveelfins wordcngbeholpenjfofchijntdocheven- welde duydelickheyt, diefomtijds oock d' uytdruckelickheyt g,he- naemtwordt, een van de voomaemfte vruchten der Ordinavuc te wefen. Want gelijck een goedende omfightigh Konftenaer het gant- fchebeleydfiinerD»^o/j/,> Uytde kracht der fantafije ghewoon is te haeren,mids de gantfche eeleghenheyd der materie fich felven als te- genwoordigh voorftellende; fo pbght by oock altijd een klaer en le- vendigh 3
|
||||
3H DcrdcBoeck
vendigh afdruckfel vandefe verbeeldc tsghenwordigheydfookrach-
righlickinfijne werckeninte printen. datd'aendachtighe aenfchou- wersdoor deduydelickheycdeferaf becldinghen aengheieydt fijnde even de felvighe verbeeldens kracht inhaere herten fchijnen te verne- men, die den werckenden Konftenaer wel eer in't fchicken ende in 't by een voeghen dermaterie ghevoek heeft, fictdelaetfte afdeylinge van 't vierde Capittel onfes eerften Botfcks, alwaer wy den grond-ilag van die punt kortelickhebben aengheroert. De uytdruckelickheyt vet- eyfvht dat men d' afgebeelde dinghen nietverkeerdelickjvoorjlelle, maer acker volghens d' orden daer in de dinghen felver ghejehiedt fyn , feght Ariftiies * Rhetor de Civili or at. Cap. io.De tiytdruckelickheyd van t'Jaemen ghevoegbdt ~f ^°n' en konjligblicl^in een ghsvlochten dinghen, feght Luciantts *, meet over al in °i a bet gantfbhe w erck uytfchijnen ; want de volmaecktheyd des tvercks voorname- lick daer in ghclegben is. Bet eer fie deel der Hijlorie beboorlickcr wijje uytghe-
tvrocht fijnde, fal hot ttoeeie , bet welck daer aen vafl verbonden endegkeke- tent is, foo\vaerdighlick\inbrenghen datje beyde maer een onverdeylde ter- tellinghe fallen opmaecken ■ ghomerckt het tweede niet aileen door fijnc naebuerigheyd met het eerfle vereenight tvordt, maer oocl^ door een on- derlinghe vermenginghe van d' uytcrjle aen een klevende ghedeelten. Pits- tarchtts verhaelt hebbende hoe den ede'.en manhaftighen Status de Pel- la Arato» lenenfen van den overlaft der ffisoliaenen bevrijde ; Defefiine daed teierdt hoogolic^gheroemt, feght hy *,daer om heeft oock denfchilder Timanthesde levendighe afbeeldinghe defes gbe-vecbts in eengamfch uytdrtickelicke Ordtnau- tie voor oogenghejlelt• Als ons den jonghen Philoftratus inigelijcks de fchilderije van ettelicke lagers gaetbeichrijven/ooift dat hy het felvi- ghe ituckwercks allenneeft verheft van vvegheu d' uytdruckelickheyd In Vena- der fchickinghe die den Konftenaer daer in waergenomrn heeft. Goer toiibus. de God, feght hy *, hosgantfih wonderbaerlick en liejfdic\is de duydelickhi)^ defer fchilderije, hoegbemackelick is bet daer, uyt afte nonen, wat fpoed yedet een in het jaghengbehad heeft. De vijfvoornaemfle jaght meeffers fetten ficb ter neder om de byfondere voorvallen, diefy in hetjaghen onmoctet bebben, aen malkandei te verhaelen, de mattras ofte den bolfter, daer fi epfitten.fchijnt Up •verfcheyden baejliglick opgehoobte netten te-beftaen.Sietghy met met wat ernft fich din middeljlen obwec^t e\t tot fijne \aghtJJjenoten keen , even als of by ntt alrecde bejigb was met het verhaelder dinghen die hem in de jaght Ji^n w^tr- vanren.wc. Indien yeman bcluftisde gantfche maniere der uyidruc- kelickheyd., die van d'oude Meeftersin haere wercken ghebruyckt vvierd^noch befcheydenlicker te begrijpen i de felvighe moet het ftch de pijne waerdachten, de ichnften van den ouden ende jonghen PI*' loftratus in te fien .- Wantdaerin worden ons de befchrij'inghen van .yele uvmemendc fchildeiiien vocrgheftelt, die haeren voornaeinften lof
|
||||||
|
|||||
DesSchilder-Konfts. 313
Iof uyt de duydclickhcyd van cen gantkh nettc en welbeknopte
Ordiriantie trocken. 12. Tot noch toe hebben wy d' Ordinantie, die uyt d' Inventie oor-
fpronckelick voordfpruyt, aenghemerckt j volght dat wy nu een wey- nigh handelenvan de Bifpofitie,die 5t wcrck is van ecn nauvvluyfteren- deProportie. Daerom fchijnt oockdefe£>$o/iM>, omde vvaerheyd te fegghen, fecr weynigh van de Proportie te verfchillen: W»nt ghelijck- fe nerghensanders op uyt gaet^dan datfe't rechte tuflchenfcheyd der figuren beboorlickerwijfcwaernemeende onderhoudt $ foowordtfe ten aenfien van de groote ghemeynfchapdiefe met de Ptoportie felver heeft., een SymmetricinPlinius ghenaemt : Apelles, feght hy*>/>/<*gfcf*Lib.JCxSv de Symmetric van Afclepiodoms met groote vertvondering t'aenfchottwen; Want Cap. i o. dit fegghende, foo heeft hy daermede anders niet te verftaen ghege- ven, dan dat rich Apelles met den voornoemden Ajclepiodorus niettn heeft dorven verghelijckem Inde maeten, dat is, in't waernemen van de tuffchen-wijdde diemen inverfiheydenfiguren behoort t' onderhouden,gheli)ck den felvighen aotheur in't felvighe Capittel is fprekende, Wat def« Difpofitie belanght, men kanfe aen gheen fekere ghefette regulen vetbinden^onsooge heeft daer in'tmeeftebedrijf : Wanneer de Kpn- flenaers verfebeyden Beelden in een tafereel te paffe brenghen, dan plagbtenfi defehighe dear een fekere tuffchen-wijdde van malckanderoftefebeyden, ten cynde dat defebaduwe van d' eene figure opd' ander niet enfoude <vatlent feght Quinttlianus Lib. Fill. Cap. 5. Maer defe tujfchen-fcheydfels, feght den felvighen autheur wederom in een andere plaetfe *,gbelijckfe in defegt' *Lib«ix, leghenheydfeer veele vermoghen, teawordenfemaer alleen by d' ooghe onaer- Cap. 4- fcheyden endegheoordeelt. Ghelijck wy nu alreede eenige regulen voor- gheitelt hebben, dienftigh tot die eerfte alghemeyne DiJf>ojftie,dewelc~ ke uyt denature der Inventie is vloeyende ■, foo louden wy infghelijcks een weynigh fpreken van de laetfte byfondere Difpofitie, die haer fel- venmaer alleenlick met het afionderen van eenighe weynighe figuren befighhoudt; 't en waer faecke dat wy bevonden fulcks maer alleen het werck van een Icherp-fichtigh ende recht oordeelende oogh te wc- fcn. Indien fich yeman overhUcks in defe Difpofitie wel meynt te quijten, defelvighe heeft anders niet tedoen dan dat hyeen arbeyd- faeme opmerckinghe tot het werck toe brenghe; ionder dat hy noch- tansfijne herlfenen op de pefe ftelle.om eenighe nieuwe Konft-wetten uyt te vinden. Dies fchijnt oock Philoftratus de voornaemfte krachc en de rechte eyghenlchap defer Difpofitie met den naem van een moeye- licke arbeydfaemheyd te kennen tegheven. Laet onsde moeyelicke arbeydfaem- *TCOn„m >3eyddtsSchildersAenmerckm, feght hy *>manthet,mijfflsditnckenhgtenen ljj,. j>in Rr fe/ej»e»Pclopei
|
|||||
314 DerdeBoeck
kjeynen anghftfchijnt infich te hebben, vier Paerden infulckcr voegen V faemm
tegarreelenendein te jpannen ,datnittfooveelealseen vandepaerde.beenen
door ten onfihkkelkke verwarringbe quaelick ghefielt fy i Bet enheeftntede
gheen kleyne fwaertghejdghehadt te tvcghe tebrenghen, dat defe dappere beejlen
in't midden van haere moedifie hittenae dentoom fibijten teluyfleren fitt
eerfteflaetjiille , alhoewel teghen fijnen danck; bet andere begbint teflcyghe-
ren ;het derde laetjich vaerdighlkk\gebieden- hetvierde verlujtfich indejchoov.
heyd van Pelops, en fleltficb door het cpienenfijner nevfgaete tot het neyen. &c.
Alhoewel fichindeSchilderyen van Menacusontallicke welgheplaetltc
Beelden acnbieden, nochtans ftellenons deThebaenfihe ftads-veften
can gantfch aenmerckelick exempel van defe bylondere Difpqjitievoor
Iconum. oogenj Den vend der Konflenaersjeght Philoflratus * is uytdermactenfict:
l,ib. i. tn yymt a\s fjj je fallen metgheivaepende mannen random bejet, foo maeckt by
' eenige in haere voile lenghde $ eeniger benen fijn maer alleen cr.fuhtbaer; tenige
toorden maer half gbefien ; een'ighe vertoonen maer alleen haere burfi, haere
hoofden, haere helmetten, haere fpies-yfirs, Dit en is anders niet, dan ecu
filipre foolte van Proportie ; want onje oogen moeten dus vcrkydi tvorden, de'
wijlfifich door'tverfihiet van foodaenighe circlets laetenverioeren, AIis
't fchoon faecke da: alle de Beelden in de Schildetye van Hefione haere
behoorlicke tulfchen-wijdde hadden, nochtans was daer een fonder-
linghe bewijs vandefebyfondere D»jj>o/win debyfondere gedeelten
. des Zee-monftets te vinden j Het Zee-monfier beghoftfichom te wringer
IaHeuone, j-ggjjj £en jonghen Pbitoftratus *, niet in een rond omwinfel, maer in vet'
fiheyden rondelaeghen : SoodatmeneenigedeelendesfelvighenT^ee-monfteri
onder't water \ofibefihomven , finder defelvighe nochtans befcheydenlkk_ W>
tpeghen haere diepte te kpnnen beooghen, eentghe wederom waerenfio hooghe
boven't waterverheven, dat diegbene , dticelckefahkenZee-wonder van ts
vooren myt en haddengbefien > ettelicke kleyne Eylanden meynden f aenfihott'
wen.trc. d'Eyghenfchappenderdinghen, die fich onder het water
vertoonen, worden noch uytdruckelicker iude volghende woorden
van den ouden Philofiratus voorgeftelc : Men Jiet de verwen der Vtfjchen
in't blau'verwigbfihi/nfel van de%ee allenghf 'kens verfchieten ende verande-
Iconum ten, feghthy'Jeo dat d' opperftefchijnenhetl'fivart te fijn , de naeflehebhen
1,ib;!.in eenminderefwartigheyd, d' andere beghinnen eerfl een weynighuytonsgefuht
jFifcatonb. f ontwijeken, daemaekrijghenfe eenen fihaduacbtigben, en foo voort eenen
teaeterigbenfihijn, tot datmenfi eyndelkk maer alleen meynt in'tgheficbtti
hebben. ($c Den felvighen Philojlratus gheeft ons oock in een andere
Iconum plaetfe* teverftaen jdathetfooheellichten valt derechre gheftalte
fib. i. ia van die figuren uyt te drucken, dewelcke haer eygen fchijnfcl in't wa-
Olympo. ter uyt-wijfen wat dc verkeerde ftellinghe van die dinghen aengstr.
dewelck*
|
||||
Des Schilder-Konfte -jtj
dewelcke in't water ofte oock in eenen fpieghel verroont worden, fict
/njniusinMofillat AkmedeAgell.Lib.X'Vl.noSl.Atttc, Cap, 18, Cap. VI.
VEledingben, alheewelfiin haere bjfindengbedeelteh eengantfch aenlec-
kelic\e aengheaaembeydhebben, CeghtQuintilianus*, nochtans enkomt *pra<. in- het gheheele met fijtt* gbedeelten niet tvelover een. Dies plaght het oock ,5.*' ' menigh-werve te ghefchieden dat een Schilderye van wegben d* uyt- ,v* p' *" nemenheyd haerer Inventie, Prop mitt Vertoe, Rperfel, Stbickjnghe niec t' onrechte gheprefen wordt; daerfe nochtans van die bevallighe wel- ftandigheyd t' eenemael ontbloot is, dewelcke de waere krachten den rechten geeft der Konfte in fich vervat. Defc vijf hoofd-ftucken, die wyindevijfvoorigheCapittels hebben verhandelt, enmoghen ovcr- fulcks van malckander in'tminfte niet afghefondert worden. Een aileen vcrmagh feer weynigh in't oeffenen der Konfte •. Soo en is het oock nerghens toe dienftigh, datmen alleenlick twee, dryjoftevier in't fchilderen waernetne. Men moetfe alle vijf t' effens in't werck tc paife brenghen. Want alfmen maer een van defe vijfonachtfaemlick verhandelt het en is nergens toe nut datmen nocli foo grooten arbeyd ontrcnt d' andere vier beftede. De opperfte volmaecktheyd der Schil- deryen is voornaemelick daer in gheleghen, dat defe vijf hoofd-ftuc- ken malckander in't werck foo vriendelick ontmoeten en foo wel met malckander over een draeghen, datfe door haeren onderlinghen een- draght een fekere foorte van aengenaemheyd ofte welftandigheyd(die ghemeynlick de Grade ende Bevalligheydt der Schilderyen ghenaemt wordt) 't faementlick uy tftorten; Soo en is oock defe Grade in haeren eyghen aerd anders niet, dan een foete en gantfch vriendelicke over een ftemmige van allerley volmaecktheden in een ftuck wercks op een ghehoopt : Hetisdebefteverfaemelinghvand'aller beftedinghen. Delevendigheghelijckenifle van het teghenwoordighe punt wordt ons inde vermaeckelickheyd van ettelicke uytghelefen Bloemen uyt- druckelickvoor ooghen gheftelt, wanneer de felvighe het groene veld met een prachtigh rij c-verwigh tapijt pvertrecken : Want alhoewel elckBloemken devroolicke gloeyenheyd fijner naturelickerfchoon- neyd by fich houdt, nochtans wordtmen ghewaer datfe in't by een brenghen van haere byfondere. lieffelickheyd eengantfcb feldfaeme ende onbegrijpelicke vertooninghe der fchoonheyd ghelijckelick op- maecken. Ghemerckt dan dat de gheeftigheyd der Inventie ons ghe- moedfoetelickplaghtteverlocken, datde nettigheyd derProportie Jk t ij oafe
|
||||
31(5 DerdeBoeck
onfe ooghenvaerdighlickplaght tot (iehtetrecken, dat debequaem-
heyd der vervven onfe fantafie door een aenghcnaem bedrogh leld- faemlickplaghttebeguychelcn.datde levendigheyd des Ftyerfelsonk ziefekraghtighlickplaght tevermcken, dat de ordentelickheyd der fchickinghe onfe linnen op een gantfch vvonderbaerlicke wijfe plaght te belefenjhoeenfal dochdieSchilderyegheen fonderlinghc kraihc in onfe herten uy tftorten.daer in fich alle defe hoofd-ltucken eenfaernent. lick laeten vinden ? dat menfchelicke lichaeav, in 'twelcke ycderlid fraeyen welghemaecktis , maghnietftrecksvoor hupfchenaerdigh gheiceurt worden ■ maer wanneet de byfondere volkomene gedeehen het gantfche lichaem dooi haere onderlinghe maetvoelickheyd met een rechtfchaepen ende onbefproken bcvalligheyd alienrhalven vervullcn. Dies plaght het oock menighmael te ghefchieden, dat Ikh onfe ooghen doord'aenghenaeme fchijn-licffelickheyd ecnighcr lie— haemen op't eerfte gheficht lichtelick laeten bevanghen • daer def'el- vighelichaemennochtans, naeeenrijper op:ncrckinghe, bevonden worden die bevalligheyd te derven , dewelcke in't oordeel van d' al- |
||||||
ijfenteden, dan bevalfghisghe
• Lib ii de Ovidius *, feght daer en teghen, dat de fchoonheyd van Venus met een
Arteam. ghenoeghfaemegrarieofte bevallighcyd vermengt was. De bloote
fchoonheyd en is niet akijd maghtigh onfe herten en finnen tot fichte
trecken ; het ismaeralleende voornoemde Gnm'i: ende bevalligheyd
died'aller fchoonfte lichaemen doorde luftbaere en minnelicke acn-
ghenaemheyd van een foet ende aentreckelick ghebaer fchooner dan
fchoon maeckt. Catullus heeft dit onderfcheyd feer vvel uy tghedruckt
c in fijne verghelijckinghe tuflchen Quintitcn Zejbia : Niet weynighe,
arm 7. feght hy *, betide* fich in dat Quintta fchoon it. Syis, mijnes dunckens,
blanck van vertee, aenjienlick van lijf-tenghde, recht van lijfen leden, Alboewtl
ick\ ovtrfulckj defe byfondere dinghe» inhaer erkenne; ttochtans enkanick.'"
'tghemeynneittoejlaen, datmenfe voorfchoon behoort te houden : Ghimtrckt
daer infukkengrooten lichaem gantfeh gheene bevalligheyd, ja niet een krujme
vangheefligheaerdigheydghevondentvordt, Lefbiais waerlickfchoon : Want
fbelijchfe van't hoofd totde voeten volmaecktelickjchoon is, foo heeftfe alietlej
foetigheden ende bevaltigheden van d'allerfchoonfte heymelickjveten teprecu-
i-'b.iv; f^en. Tibullus */verhefc infghelijcks de fchoonheyd van Sulpitit, al*
§»eB»*« wefende verghefelfchapt met de vcrmaeckelicke luftbaerheyd vafl
een foet erUieffelick ghebaer; ghemerckt fy dehand aenghencrlej
wercken kofide flaen, fy en kondc haer felyen nerghens henenkeren
— ..... ._ . . .... . en
|
||||||
Des Schtlder-konfts.' 317
en wenden, of daer plaght fich ovcral een heymelicke'gratfe inalle
haer doen en laeten te vertoonen. ClaudiaRufina,een Engeilchejonck- vrouwe, fijnde wonderlick van de nature begaeft, wordt oock hoog- lick in Mantalis* gbcroemt, om datfe cot defe aengheboren gcedc Lib.xi. deelen alle de gratien hadde toeghevoeght die den l{$meynen en Ep'or> 5+i de Griecken maer alleen fcheenen eyghen te fijn. De gheleghen- heyd der Schilder-konfte is even de felvighe. Want 'ten fy iaeckedatmen in'tgantfche werck een fekere bevallighe welftan- digheyd vernemen kan, ontftaende uytd' eendrachtighe over een korninghe van alledebyfonderevolmaeckteghedeelten, her ison- moghelick dar de aenfchouwers eenighen fmaeck daer infouden ghe- vinden : Ghelijck dehoorers kleyn vermaeck plaghtentefcheppen in eenluytc, welckers Inaeren van dehooghftetot de leeghfte quaelick gheftelt fijnde , d'oore nier maghugh fijn te vcrluften door hct foete gheluyd van een verfcheyden ftemminge t'facmen-ftemminge. Jpellet l'chijnt de voornaemfte kracht fijner Konfte daer in gheftelt te hebben, dat hy dele deughd boven d'anders Meefters wilt te treffen : Warn alhoewcl daer in fijne ceuwe verfcheyden treffelicke Konftenaerste vinden waeren, nochtans plaght hy fich felven defe eere op een by- fondere wijletoe te fchrijven; ende als hyde Konft van andere grootc Meefters hooghlick hadde gheroemt.. foo plaght hynoch evenwel ftaende te houden datfe dele Grade in fulcken uytnementheyd haerer Konfte niet ghenoegh enhadden waergenomen , fiet Plin. Lib% xxxv. ttat.bift. Cap. 10. AlwaerdenonyergnelijckelickenKonftenaerdoor defeeratie anders niet en verftaet, dan eenbyfonderevolmaeckrheyd van /' Inventie , de Proportie, 't Coleur, het Rocrfcl,, de Schickinghe, foo blijckelick in 'tgantlche werck uytgheftort, dat de teghenvvoor- dighe Schilderyeonfe finnen nerghens naefoo feeren treckt door d' Inventie, de Prop*rtie, het Coleur, het fyerfel, de Difpofitie, ghelijck de lelvighc in fich felven volmaeckt fijn ; maerliever , ghelijck de felvighe haere hyfor.dere volmaecktheden r' faemen brenghen, tot opmaeckinghe van defe opperfte volmaecktheyd die fich allent- halvenintghcheele werck ende in alle de byfondere ghedeclten des felvighenwercksovervlocdighlickuytlpreydt. 2, Dit is buyten twijfel die Grade one bevalligheydt^de welcke uyr
denvrijen gheeft der Konftenaeren vaerdighlick ende ghemackelick voordkomende.door ghenerleyKonft-regulen kan voorgheftelt wor- den; even ghelijck wy met den grootftcn ernft van eenen onvermoey- a a^cyddaertoenietenkonnengn,?raecken,datwy defe opperfte deughd nae onfen eyghenen luft min oftneer in het werck feuden te Rr iii pafl"
|
||||
3i8 DerdeBoeck
lib.viii. pafle brenghen. Bit ghene overmaetigh is, feght QaintiTidHMi *,wordt
Cap.;. overalvoorgbebreckeltck^gehouden, Dus leertonsdedaghelickfche onder-
vindinghe dat de lieftelicke bevalligheyd defer gratie vele eer doorde
quellickheyd van een al te forghvuldige bekommernifie bcdorven dan
gheholpen wordr j want a-y den vrijen loop onfes onbed wongen geelts
door een onghetijdighefinnelickheydtfoohaeft niet en beghinnen te
beklemmen, of wy plaghten d' aenghenaeme welftandigheyd des
wercks daedelick te verliefen, Hetghene mif*oegblick_is, en k*n ons met
behaeghen,feghtQuinttl,I.ib.I.orat,inJ}it.Cap. u. Dies flagbt ooc^hct
... . ghene met de nature Her tegenwoordigbergheleghenbeyd welghenoegh over een
Cap*I ' komt,fijne bevalligheyd quijt te worden, feghtdcn felvignen autheur**/;
men de rechte maete te buy ten gaetjnjgheltjcks kanyeder een defe gbebeyrnenif-
fiderkonfle door fan eyghen oordeel beter itenmercken, dan datmen den leerlin~
gben eenighe fekere regulen dies aengaende foude voorftelle*, het ghene ghenoe^h
is en hoeivele de teghenwoordige matene vereyfcht, en kan by maete ende ghe~
might niet worden voorghefchreven; permits het met defe faecke, als met de
fiijjengheflelt is, de eene verfaetight ons meer, d' andere min. Hier uyt ort-
ftaet het mede dat vele ghemeyne verftanden, op welcke de nature ba«
re befte giften wat tekarighlick beftedet heeft, De [elvighe naturelide
Oratorc* Savenfi maetighlick ende befiheydenliik\ toeten tegebraycken, feght Tullitts *,
datfeten minflen ingbeenerley or.welftandighe mifvoeghlickheyden vervullen,
want daer van behooren wy onsfehen allermeeji te wachten, endit is het cent-
ghe punt het welck Jjchbefwaerlickaen eenighe regulen laet verbinden. B$f*
cius heeft menigbmael in mijne tegenwoordigbeyd jlaende ghehouden , dat het
voornaemfle hoofdftuck der Kjmjte daer in bejtaet,dat ons 'tgene ivy doen niet
enfouie mifvoegen,en dat dit het eenige punt is daer dekonfi feer wejnigb toe
tveet tefeggen. Het is wel waer dat de Konft niet maghtigh en is de be-
valligheyt op grondt van eenighe fekere ghefette regulen uyt te
wercken.nochtans plagt dele gratie uyt de krachrvan een heymelic-
1/b ;. ke ende voorfichtiglick verheeldeKonfte te vloey en ;Gemerck\t men fender
Cap',4, Ksnjleniet met alien nae behooren kan verrichten, feght Quint Mantis *>en
dat de bevalligheyd doorgaenshenen dewelgbebandelde Kpuflplaght teveigbc
felfchafpen. Dusfien wy dat diejavelijnen oftefihichten aller bequaemftc *»''*
gben die met een Kpnftighe handfijn ghedreven , en die Soogh-Jchutters, de
welcke de fekerfte hand hebben, plaghten oock attijd haere pijlen op het aUer ge*
veegbelickftetelojjen. Isdanoverig, dat wy defe Gratie voor het werck
van een voorfichtighlick verheelde en wijflick bedeckte Kontte aen-
nemen ; ende indien het yeman met ghewelddaer voor houdcn wi'>
dat defe hooghfte volmaecktheyd maer alleen de vrucht is van een
gheluckighlick voordvaerende natujre » foo moet hy nochevenwel be-
Icennen
|
|||
Des Schilder-Konfts. 319
kennen dottle fetvighe nature door defynjl tvordtgaendt gemactkt, gelijck
den felvighen autheur in de felvighe plaetfe is fprekeude. Want de Nature en Konftehjnfo vaft aenmalckander verbonden.dat w yd'ee« van d' ander niet en konnen aflcheyden, fonder de welftandige beval- ligheyd des gantfehen wercks in de waeghfehaele te ftellen ; ende in- dien ycrnan den rechten aerd vandefegeweldighe en meeft aenmerc- kelickedeughd eygenlick meynt te befchrijven, de felvighe moet met Dionyfms Halicarnajjenfis * fegghen, datfe anders Diet en is, dan eenghe- lnLyii*- hickighevoordvaerenheyd der Nature, oftehex merck van een aibeydfaeme Ronjte, ofte eenfekere behendigheyd ontjiaende u$t de vermenginghe van defe - tmee. Even ghelijck Dionyfiuslonginus * drijfc.dat dele volmaecktheyt m*0lUat ~ voornaemelick beftaet in d' onderlinghe aen eenhoudingbe van de Konft en '*" de Nature. Siethet vierdeCapittelonfeseerftenBoecks, want daer
fpreken wy breeder van't vermogen 't welek de Nature en de Konfts t' laementlick tot de Konft tot de konftighe wercken toebrengen. 3. Blijckt dan uyt het voorgaende, hoe gantfeh ghevvightighen laft
dieghene op fich laeden, de welcke haere fame door het eene of het anderemeefterjftucktordenaekomftighe gheflachten foecken Hyt te ftrecken i gbemerckt de volmaecktheyd des wercks door de voorge- melde bevalligheydt weynigh gheholpen word t, het en fyiaecke dat daer met eenen oock in't gheheele vverek eenige voorfpoedige werc- kinghen van een ftoute ende dnverfaegde voordvaerenheyd uytblijc- ken. Naedat Plinius, in de plaetfe die wyind'ecrfteafdeylinghe de- fes teghenwoordigen Capittels aenroerden, verhaelt heeft dat fich /fye/fej liet voorftaen, dat hyailed'andere Meefters in defe bevallig- heyd verde te boven gingh, fo feght hy noch voorder j Apelles heeftficb felrennoeh eenen anderen lof toeghefchreven■■, alsby betKonft-rijckeenalte firghvttldigblickhearbeydejluck vanVrotogenes meteenfonderlinge vertvon- deringh aenfehoude : Want fegghende dat bent Vrotogenes in aUe dingen ghe- l<jck«>*s,oflieverbeken*tendedatbemProtoge»et in eenighe dtngen te boven Sini, fibeefthyfiehnoeh evenmi'boven Protogenes verheven,voor wendende, dat Protogenes niet en ttrift wanneer bet tijdis de hand van het bert afte trecken. D«s gafms dien over grooten Konflenaer door defe gedenckpaerdighe tvaer- fchottwinghe teverjlaen, dat d' overgroote naerfti^heydmenighmaelnaedeeUgb is. •P/«f<*reWmaecktinfgclijckseenmerckelickonderfcheyd tuflchea de voorgemeldeGiwi* en defe onbedwongen fchijnlofle ftoutvaerdig- neyd, van de tvelcke wyalhier aenghevanghen hebbente fpreken ; De 4g& |
||||||
mo.
|
||||||
ghedtchten van Antimachus, fegt hy *, mitfgaeders oock de tafereehn van Di- In Tlrn<
™2f>''s>ghelijckfeeenghett>e!dighfterckekrachtder Konft e in fich hebben ,./o} leonte fikjnenfeal tefeer bedwonghen endebearbsydttefijn. Men kan dit dasr en te- ghon.
|
||||||
!-*<
|
||||||
3 20 Derde Boeck
giben m J;Schilderijetiv/tnNicomacbus als oock indeghedichtenvan Home-
ths, benevens d'andere deughden en gratien diemen daer in Tiindt, ae». mercken, datfe vaerdigblick engantfch ghemackelick fchi/nen ghedaen tefijn. Soo word dan de be valligheyd der Schilderijen be valligher gemaeckt vvannneer men in de felvighe een gemackelicke vaerdigheyd verneemt, ontftaendc uyc d'opwellendekrachtder Inventie die uyt de voile borft des moedighen Konftenaers, als uyt eenen rijckenfpringhader, over- vloedighlick uytbortelt. De nioedeloofe fchroomhertighe Draelcrs daer en teghen, ghelijckic de werckelicke hitce haerer eerfter invallen door detraegheydt van een langhfaeme dubbinghe onwijflick laeten ■verkoelen, Co plaghtenfe de kraeht defer Gratie met eenen oock te ver- ' lammenen t'eenemaelte verbreken.wanneerfehet verliesvan d'eens aengheboden vaerdigheyd door dequellicke moeyelickheyd van ee- nen oneyndelicken arbeyd wederom foecken in te haelen. Staetonsin •InOrato- alle dinghen aen te mercken, hoe verde dttmen gaen magh, feghtr»//«M*, te, want alhoewel yeder dingh ftjn befcheyden maeteheeft, nochtans flaghtons 'tghene te veele is meer tegben de berjl tejleken, don'tghenete weynigb is,
Daerom heeft oock Apelles gheoordeelt,datJicb die SchiUers bier in te buy ten gacn , detvelcke niet en bejejfen jpanneer 't gbenoegh is. Den overnaerfti- ghen kley-ftekei ApoHodorus had fulcken quaeden ghevoelen van fijn ey- ghenwerck, dat hy de volmseckte Beelden menighmael aen ftucken floegh, niet maghtigh fijnde fijnen Konft-luft tevoldoen : Ditswierd hy oock onder de wandelingh den dollen^o//Wor«igheheeten.PIin, XXX1V.8. Callimachusen wift mede van gheen ophouden, daer was noch alrijd
'teen oft ander in fijn werck't wekk hemmilhaeghdeen'twekk hy door een nieuwe naerftigheyd focht te verbeteren : Dies wierdhy Cacoxjtecknus ghenaemt: Ons een aenmerckelick exetnpel naelaetende ^ dat wy ons felven in onfe forghe behooren te matighen. Hy heeft on- w der andere dinghen eenighe Spartaenfche jonck-vrouwen danffende ge- nueokt, Eenonberifpeliclijluckwercks,feghiPliniusindc felvigheplaetfe, 't en waerfaecke dat hy degantfibe bevalligheid des merely door een alte bekom- tnerde naerftigbeyd badde vernietight. De Schilder-konft behoort over fulcks een ftoutvaerdighe ende forghcloofe manieie van werckente volghen; often minften moetfe veele dinghen foo beheadighlickhan- dslen, datfe met een voordvaerendeforgheloofheydfchijnen tefijn ghedaen. Pbiloflratus ftelt ons een uytdruckelick excmpel van defe achteloofe ende onbearbeyde vaerdigheyd voorooghen, alshyctte- lickc Cupidines in een tafereel afbeelde, ghelijck fich defelvighe door een brooddroncken dertelmoedigheyd in't jaeghen van eenen Haeie Ycrlulten,
|
||||||
........
|
||||||
|
|||||||
•^v~
|
|||||||
DesSchildcr-Konfts, 322
verluften, roeckelooflick ghenoegh over hooptuymcJende van we-
ghen den etnft daer mede iydevermaeckelickheyddesjaghts onder- iccnum houden : DeCupidinesvallenloJftlickteraerden, fcghthy *,nktmaghtigb Lib.i.in /()We baerfelven door't lacchen of debeen te houden. Den eenen valt epjijn Amonb, fijde, den anderen opfijn aenghejicbt, eenighe op haeren rugghe j menfiet eyn- delick in yeder-eens mdniere van liggben, door watgbeval hem de proye ontflipt is. Wy en konnen 't anders niet begrijpen, of de bevalligheyd deles tafeieels heeft meerder bevalligheyd uythetverwendenederitorten derweelderigherquant;ensontfanghen,ghelijckde(elvigheindeSchil- derye door de vaerdigheyd van cen ftoucelick vermeten, doch fchijn- lofle, Konfteforgheloollickdaer henen gheflingherrwacren. 4. Ghelijck het dan blijckelick is, dat een verdrietighlick fwaer-
moedighe maniere van wercken d'aenghenaeme Gratis des wercks door een onliefFelicke hardigheyd gantfeh en gaer verdooft; dat oock de wackere lichrfinnigheyd der gener die haere wercken met een mee* fterlickeen gantfeh mannelicke kloeckheydaentaften, ghemeynlick met een vaerdighe vloeyenheyd verghefelfchapt is, die 'tgheheele werck met een levendighe kracbt der bevalligheyd plaght te vervullen en d' aenfchouvvers door een foete aenlockelickheyd ibnderbaerlick te bekoren • foo is het daer uyt iichtelick afte nemen datfich den Kon- ftenaer al met den eetften daer toe ghewennen moer jdat hy de byfon- dere ghedeelten fijnes wercks met fulcke ftoute penceel-itrefcen foo kluchtigh henen fwiere adatmen daer in d'ervaerenheyd van een vafte en vaerdighe handelinghe vernemc. Siet ons tweedeBoeck,Cap. XI. 7. Alwaer wy eenighe weynighe aenmerckinghen dies aen- gaende kortelick hebbenvoorgheftelt. Dusveele moet ickmaer a!* leen tot het ghene aldaer ghefeyt is toevoeghen; datmen noyt een eenigh Schilder heeft weten te naemen, die onder de wijd-beroemde . Meefters gherekent wierd, 't en fy faecke dat hem defeghemackclicke vaer- digheyd door eengoedonderwijs, door eenen voljiandighenarbeyd, en door een owermoeydeoeffeninghewas toeghehraght, feght Quintil. Zib.XII. Cap.g. Eenflechteenrechte eenvoudigheyd , leght den felvighen antheur in een andere plaetfe *, wordt allertneejigheprefen -van tveghen defuyverheydjijnes *L ib. viii. cieraetsj ah oock van teeghen de ptmtighe nettigbtyd die uyt een onbedwonghen Cap, 3. endeonbefbrghdenaerfligheyd voordkoomende felfs oock indevrouwen een aen- ghenaeme minnelickl?eyd uyt-ftort. Alhoewel <f JJJyrifche Koninghinne Semiramis allerley gewoonlieke behulp-middelen der fchoonheyd ver- toeyde, nochtanswiftmenin haere eeuwegheen fchoone vrou-perfo- nen te vinden , hoe feerdefelvighemoghten opgheproncktfijn , die «ele haere nacurelicke ende onghehaevende bevalligheyd te boven Sf ginghen
|
|||||||
322 DcrdeBoeck
ginghcn, (let Alliinus Lib, VII, var, hift. Cap. x, AlsoockLib.XII
Cap, 14, Alwaerhy den grooten Alexander debevalligheyd vaneen jg^verwaerloofde fchoonheyd fchijnt toe te fchrijven. Daeriseenfekere *In Oii(b-forte man onacbtfaemhtyd, ieghtTuUius*,diemenbe^itaemelicl{_eennaeirJlig« re, onachtfaemheyd noemen magh : Dus vernemen my dat bet veelc vmwen niet quaelickenvaeght, onghecierttefijn, d'Al te forghvuldighiick opghe-
loydefchoonheydverliefthaerekracht; vermidsyedereen, dietpa- j^ leerfelaenmerckt, meteen heymelicke vermoedinghe wordtinghe- ^P nomen, dat wy ons veele eer aen *t cieraet dan aen de fchoonheyd iel- ver plaghren te vergaepen, Derhalven ftact ons boven alle dinghen daer op te letten , dat wy de forighe moeyelickheyd van een al te feer bearbjyde Gratie in,ons werckgheenplaetfegheven jdewijl.hetim- mers vaft gaet, datfulckcnghemaecktenfchijn vanbevalligheydhet mannelick ghepoogh van onfen ontroerden ende.werck-fuchtighen gbeeft verfwackt, dat oock d' al te groote naerltighey d het werck door- gaens henen yerflimt;\vant het andersniet enkan ghefchieden, of dieghene, dewelckealtijdhiereen yveynigh en daer eenweynighvvil- len peuteremmoeten'tgantfehewerckin 'teyndenoodfaeckelick ver- peuteren. 'tGhenenietverdeghefochtwordt, isaltijdbeft;omd3t het met de waerheydenmetd'ecnvoudigbeyd der nature allermeeft over een komt, 'rGhene daer en teghen bevonden wordt met een overmaetighe forghe bearbeydc te fijn, derftde bevallighewelfon- digheyd; omdatonfefinnen door den ydeleh giants van een parmante fchijn-fchickelickheyd bedwelmt (ijnde, het werck felvcr niet en kon- nenbemercken .- Even als het groeyiaem enlieffelick bloeyendeon- kruyd gantfche velden menighmael foodicht plaghtt' overdoopen, dathetgoedekorendaeronderverfticktligghende, fijn hoofdnieten •Libixi kan opfteken. 't Verbetertfclver, feght Qitintilianus *, moet tens een e)n- Cap,4.* debebben : Wantdaer veele warden gbevonden, die deb^fondere deeknhae- res wercks altijdfiecken te herfmeden ;fy hebben gbaerne eengoedghevoelen van 'tgheneyet anders fchijnt te wefentals of het ongheoorloft waer datmen op't eer- Jle ghepoogh niet met alien foude wit en tefcgghen : Daertm magbmenfe oock met die wond-arjlen bequaemelick verghebjeken, dii baerfelven doer 'tjnyde* en kerven van't gheneghefend en toelgbeftelt is werck^gheven, Diesgebeurt he oacl^dat baere wercken bevonden worden vol van Uckteyckfns, ontledight *** Hoed, en door d' over-grootefirgheverflimttefi\n. Het is dan hoogh-""0^ dat wy ten langftenleften of yet watfeuden vallen,'t welcl^ ons behaegben often minjlen verghenoegen moght: Ten eynde dat wy met al ons vijlun ende hcrvi/lt ejndelick bevonden tvierdenhet werck ghebolijft ende niet te hebben door'.«j* Si&t den jonghen Plinius Lib, XI, efify 5.. Kortelick: ghelijck in veie |
|||
|
|||||
DesSchilder-Konfts. 32$
andere Konften de voornacmftekracht der Konfte daer in fchijntghe-
Jeghen te fijrj,dattnen fijne Kontt voorfichtighlick verhele; foo beftaet oock hetmeefte gheweldderSchilder-Konftedaerin, dathetghenc Konft fchijne te fijn. Maer wyfien hier in al te onverduldig, feghc Qutn- tilianus *, achtende dat wyde Kpnft vtrliefen, 't enfyfacckedatfegheofenbaert 'Lib. ir. tvorde • daer bet nochtans vajl gaet, dat de Kjmftgheen K^nji meet en is, wan- Cap z. neerfe fich ofenbaert. Ovidius heeft het rechte befcheyd van dit punt fcer eygentlick uytgtedruckt inde fabel van Pigmalion .- Want als hy* V?'^' x' de voornaemftc oorfaecke van dcZiel-roerendekrachtdes yvooren Mt,an*' Beelds inde behendighlickbedeckte Konfte fehijntteftellen,foo geeft hyonsdaer mede anders niette verftaen , dandatdcneerfuchtighen Konftenaer van eerften af fulcken vaerdighen ende ghemackelicken maniere van doen behoort aen te nemen, datmen inde rechte en flech- te eenvoudigheyd fijner wercken gheen Konfte maer de nature felver rneynt te befchouwen» y. Wy hebben tot noch toe op'taller duydelickfte aenghewefen..
dat devvaere bevalligheyd der Gratie allermeeft inde onarbeydfaeme ghemackclicke voordvaerenheyd van een onbedwonghen vaerdigheyd gheleghen is ; ftaet ons noch voorder aen te mercken , dat daer in dc- fe voordvaerende bevalligheyd fulcke verborghene fchatten van een onbegrijpclick verghenoeghen fijn te vinden, dat felfs oockd' aller edelfte verftanden haere gretighe ooghenmeteenfonderlinghever- maeck in den luft-hof defer Konfte plaghten te vermyen. Over- fuleks plaght oock dieSctiilderyc, devvelcke gheen verwonderinghe in't herte der aenfchouvvers verweckt, nauwelick den blooten naem van een Schildcrye teverdienen ; even als' de Konft-vroede manneH anders gheenevooroprechteSchilders aennemen, dan die haere diep- grondighlick gheleerdeinvallen op't aller overvloedighfte,maetvoe- ghelickfte, vermaeckelickfte , levendighfte, fchickelickfte.ende be- vallighfte weten uyt te drucken. Dit isdieveinae*nde deughd, de- welcked'yverighe faetnen-rottinghen der v^rbaefder aenfchouvvers vcroorfaeckt , wanneerfe naemefick eenen dicken ringh rondom. de konftighe wercken flaende, fich aen de felvighe ftucken met fulcken diepen verwonderinghe vergaepen, datfe als door een verrucktc ver- flaeghenheyd en heymelicke beduchtheyd ftock-ftille blijven ftaen; ende alhoewelfe met een domme en ftomme onghevoeligheyd fchijnen gheflaeghen te fijn, nochtans kanmen uytde foetc mildigheyd hae- res vlijtighen ghebaers lichtelick befluyten, dat haere vreughdighe nerten in een grcndeloofe Zee van allerley weelde ende verluftinghe wcmmen. d' Fynemenbe^i kaerer verwonderinghe lijdt nitt datfe't aen- S f ij ghemmt
|
|||||
|
|||||||
i
|
|||||||
324 DerdeBoeck
ghenaeme gheweld vanfulcken %tel-roerende verghenoegbcn door degbemtnn-
liclfe hand-kloppinghenfouden bituyghen , feghc Symmachus Lib. X. epifi.zz, *DecUm. d'Ongbelooffelicke dinghen, feght Qwntilianus *, gaenorife uytfpraecke te xix, boven. Eenighe dingbenfijn vangrooterghewight, <&i» cfof deghemeyne mae- te der menfcbelicker weljprekenheyd dejelvijje foude konnen omvanghen. Be-
merckt doch hoe fieri Damafeius gheftek vond, en wat voor een feld- faeme verontrultingehy op 'c gheikht van de Venus die Hcrodcs Attuus ghevvijdc hadde ghevoelt hecit ; Hetfacet hracl^my aenalle kantennyt, ApuiPho- feght hy*, van tveghcn denfchroomelicken verwardenjmnen-ftrijd, dienick tium. in mijnghemoedgbetvaerwierd. M-jne innighfteghedacbten wierdenfoofeer gheketeltdoor' tlevendigbe ghevoeknvaneen onaytfprekelickevermaeckelic\-
heyd, dat bet my bynae onmoghelick was t' buys te gaen ; ende als ick my tin t' huyf-maerd beghoji tiJpoeden,foo wierden tuijne ooghen nu en dan door degc-. dachtenijfe vanfulcken jbldfaemen ghejlcbt terttgghe ghetrocken^ Ghelijck het dan menighmael ghebeurt dat de Konft-hevers, een uytgenomen aerdigh ftuck vvercks'.ontinoetet hebbende ..voor.eengoede wijle tijds fpraeckeloos ftaen en kijcken; foo plaghtenie nochtans, nae 't opgae-. deren van haere verftroeyde finnetij in gheweldighe en feerernltige lof-redenenuyttebreken. Wanneer fyinde Schilderye vwPafiphae aenmercken hoe fich de kleyne Cupidities met het faegen der bakken befigh Iiouden; Defaeghende Cupidines,k°°;hcn fy dan, gaen 'smenfchen vetftand ende Kgnfte van's menfchen band en -venven verde te boven. Befiet doch hoe de/aege in 't bout gaet, en nualreede daer doorgedreven wordt, Defe Cupidinesfijn vajibejigh met het treckenderfaeghe-den eenenftaet op degrond, den anderen op ee'nftelldgie.&c. fiet Philoftratus Ic»num Lib. I. in Pafiphae. Alhoevvel fy in het tafereel van Pindarus gheboorte de menighvuldige deughden van een feeruytnemende Konfteallenthalven vernemen; nochtans ftaenhun de Byen, die den Konftenaer daer in afghebeeldct heeft, foo wonderlicken vvel aen, dat fy bedwonghen fijn den fmaeck. dien fy daer in vinden aen d' omftanders mede te deylen ■ De Byen.feg' ghen fy , die met eenfoete enfachte teerigbeyd uytdermaetenftkyverlickjtfghe- maeltjijn, verdienen buyten tteijffeluwe verwonderingb.£rc.i\et Pbiiojlr. Iconum Lib. II, in Pindaro. Sy verluften fich inde Schilderye van Pent' lope niet alleen met het gheficht van haere wijd-ruchtighe webbe.tnacr fy vallen infgelijcks op de kleyne fpinne die fich daer ontrent vertoont; Defbinnefiofyverlick nae't leven uyt te drucken, fegghen fy , en haere ar- beydfieme wehbefio aerdiglick afte maelen ,'t is't werck van eengoed ende ver- Jlandigh Konftenaer, fiet Philoftr. Iconum Lie. II. [in Telis. Sy aenmercken met een verbaefde verwonderingh inde Schilderye
VinPanthia hoe dat haere nagels defoettgheyd van een Schilderye te bovengaen, |
|||||||
s
|
|||||||
DesSchilder-Konfts* 3*j
iiet Pbiloftr, Iconttm Lib, II in Pantbia, Als oock Pbiloftr, lunior in Vena-'
toribus, Sy aenmercken in het tafereel in't welcke d' yvoore Venus vvordt afghcmaelt, dat dedanjfende Nymphen op een boven-naturelicke goddelicke wijfe fijn uytghedruckt, fiet Pbiloftra, Iconum Lib. II. in Venere. In'tgoude laeckene kIeedvanFe»«j vinden fy fichaliermeeftopghe- nomen met den naed des felvighen kleeds ; Aenghefien men dien naedvele eer met fijneghedacbten begrijpen, dan met d' ooghen kan onderjcheyden , dec Pbiloftr. junior in ludibundis, Sy befpeuren in't niarmere "keld van de verwoede Saccha alle d' eyghenfchappen ende beroeringhen van een onbetoomdc raferye; Sulcke merckeluke teyckenen defer ontfteltbejd, (eg- ghen fy ,,waeren daerin't fehighe Eeelddoor een onHytfprekflickemaniere van doen uytghedruckt, fiet Calliftratus in Bacchte ftatua. Hetmarmere Bceld van Narcifjus brcnghc te pafle datfe van weghenhaere onghevoe- Iighe verfteende verwonderinghe feer weynigh van dien fteer.en Nar- q/7ajfehijnen te verfchillen,, tot datfe eyndelick uyt defe verflaeghen- heyd als uyt eenen diepen droom tot fich weeder-keerende, in defe of dierghelijcke woorden uytbreken^ Het en kan metgheene woorden uytghe- druckt warden, feggen fy, boejich eenen ft een foo feer \oude konnen ontlaeten dat by degoedegheftalteniffe van eenjeughdighe luftigheyduytdruckende, ons een lichaem 't welck teghenjijn eyghen wefenftrtjdendeis foude voor oogenftel- len. Want alboewelbet marmer hard enftijfvan aerd is ,.nocbtansfthynt het feofachtelick vae de wijfe van eenfwellende lichaem te rijfen, dat bet in onsge- moedeen levendighghevoelenvaneenbolle poefeligbevleefachtighe%dylagbtin te prenten, fiet Calliftratus in fiatua Narcijft. Op'taenkhouwen van Cupidos kopere Beeld ; Sietghy niet hoe het eenfekere vloeyenheyd aenneemt, feggen fy,hoe het fi)ne gketeoonlicke hardigbeyd verlaetende op een ondoenlicke tvijfe facht en vleefchachtig teordtghemaeckt, fiet Calliftratus inftatua Cu- pidims. 6. Volght dan hier uyt, dat detafereelendiede lieffelicke foetig-
heyd van allerley ghefchilderde wercken overtreffen; tafereekn, die 's menfchen beprijp en Konft teboven gaen ■ tafereelen, die ghefeyt worden door een onuy tfprekelicke, onnaed oenelicke, boyen nature- licke, goddelicke Konft-grepe fuy verlick ghedaen te fijn, yet in fich moet hebben'twelck uytd'arbeydfaeme moeyelickheyd der Konft- regulen niet en kan ghehaelt worden $maer dat hyde vryegheeften derkloeck-moedigherKonftenaerenaengemerckt hebbende hoe fich de nature in fulcken grooten verfcheydenheyd der dinghen al fpelende P»aght te verluften, even het felvighein'tnaevolghen der nature be- x^ib.-i.Sylv trachten. Myrons hand fcght StatiusPapmms *, heeft In't koperghefpeelt, 1D Tiburti- Gejijck hem fijn vvexck overfulcks al fpelende afgingh foo en was daer no M'anlii SI iij, in Vopifcu
|
||||
$i6 DerdeBoeck
in fijne ftatuen gheen arbeydfame ende onvermoeyelickeKonft oeffe-
ninghtevindenjmaeroienplaghtvele eer indefeln'ghe fulckcn fon- derlinghenGw»evaneenghetnackelickc ende cnbedwonghen vaer- digheydte vernemen, als offich den Konftenacr macr alleen dooreen jeughdighefpeelfieckte tothetwerckhaddelaeten aendrijven. Den jonghen Philojtratus ghebruyckt infghelijcks een maniere van fpreken, die met het gene wy alreede gefeyt hebben over een komt;De» Schilder, , . , teght hy*,Jpeeltjet4ghdighlick. Sietmede Callijiratus in fijne befchrijvin- n r^ c ghe van .Memwew* ftatue; want beyde Philojtratus ende CMifiratus ge- bruyckeneen woord'twelck in fijne eyghene kracht anders niet en beteyckent, dan iet war met fulcken voordvaerenden moedigheyd en- de ghemack te verrichten, dat het vverck magh bevonden worden uyteenvlijtighewerckelickhcydtenluftighe jeughdigheyd voordte komen.So bettaet oock de byfondere en d'aller aenmerckelickfle kracht der Konfte voornaemelick daer in, dat daer in de Konftighe wercken die gheluckighe endeonbearbeyde vaerdigheyduytblijcke, dewelc- ke ons eerftc ghepoogh ghemeynlick plaght te verghefelfchappen.' Dit is dea levendighen gheeft, de fiele der Konfte, Dies gebeurt het oockrnenighmael, dat die ghcnede welcke d'eenvoudighey t haercr eerfter invallen met ghemack opvolghen, de bevalligheyd haeres ivercks door dk middel plaghten t'onderhouden , waer als d' andere, die d'eenvoudigheydt haeres eerften ghepooghs door een overniae- tigh pronckghetuygh verdooven, degantfche Gratie haeres wercks quijtgheraecken. Dewoorden van Vilnius fijn aenmerckens waerdj Lib.xxxr. Wy hebben tot noch toegefproken, fcght hy*, van deftervende Konfl. Hy Cap, 5. fpreeckt feer eygenlick endebequamelick, wanneer hy de Konft die nu begoft te vervallen, eenfiervtnde ^o»/?enoeJnt;gemerckt wy in'tfefte Capittel onfes twedenBoecks hebben aengewelen.dat defeKonften die eertijds door den onvermoeyden arbey tt van vele kloeckeMeefters op denhooghften eer trap gheftelt vvaeren, otitrent detijden van den Keyfer ^K^a/fwfooleeghefijnghebraght, darfefchenen haeren geeft daedelickte fallen geven; want het onmoghclickwas datde Konften haer hoofd langhe louden ophouden, als allerley fchaedelicke vonden endeghebreken d' overhand foo gheweldigh beghoften te nemen,dat deKonftenaers d' eenvoudigheyt van haere ghcleerde voorganghers verlaetende, rich maer alleen met het optoyenhaerer wercken befigh hielden. dus fach men dele Konften daghelicks verargheren ende ver- flimrnen, tot datfe heel end' al onder de voet gheraeckten , bedorven fijnde door den onprofijtelicken arbeyd van cenen kinderachtighen verwaenden pronckluft* 7. Acn
|
||||
Des Schilder-konfts? 3»7
7. Aengefietmyynualreedehebbenaenghewefenwaerinde voor-
naemfte welftandigheyd defer Gratis gheleghen is,en hoe onfe vervro- licktehertendoordeheldevaneen verbaefde vervvonderingh foere- lick gevetertende gevangen houdtjdewijl wy infghclijcksinhet voor by gaen hebben aenghemerckt dat d' overbefighe moeyelickheyd van vreemde en verdc opghefochte cicraeten't vyandighfte is 'r. welck defe Grade ontmoeten kan; fo fchijnt daer anders niet overigh te fijn, dan dat wy een weynich fouden ovcrlegghen door war middel defe Grttierebekomenis, Hetis wel waer dat wy de felvigheniet en dur- veoaenenige fekere Konft-rcgulen verbinden,vermitsr»//;»wenQ«J«- ulianusoordeelendat fulcks t' eenemael onmogelickis. nochtans ach- ten wy,dat, alhoewelmen defe Gratie voor gheen volmaecktheyd der blooter Konfte maghhouden., datfe evenwel een vrucht der Konfte is,voor foo vele fich de volmaeckteKonfte befig hout ontrent het gene met onfe nature aller bell over een komt. Soomoetendan deKonft ende nature defe bevallicheytt'faementlickopmaeken,dies is het occk van noode dat wyde volmaecktheyd dei Konfte voorfichtighlick on- trent het gene foeckenaentelegghen, daer toe wy van naturen aller- meeft fijn gheneghen. leder een die fich redelicker wijfe op de- fe Konften verftaet , foeckt ahijdt doende te fijn, Alhoewel het overfulcks waerfchijndick is dat fich een goedt Konfte- naer wel, often minften verdraeghelicker wijfe, quijten fal in't gene hy ter hand treckt; nochtans is het feker dat hy de waere kracht defer bevalligheyd op't aller ghemackelickfte fal treffen, wanneer hy d' uyt- nemenheyd fijner Konfte niet en hanghtaenfoodaenigedinghcn daer hy eenen afkeer van heeft, of die lof-hertighlick van hembegheert worden, maerlieveraenfoodaenighe dingendie eenheymelickeghe- meynfchap hebben met de byfondere toegheneyghtheyt fijnernaturc. Daerom is bet ons gjieraedfaemfi, fe ght Tullius *, de leydinghe onfer eyghener jflfe, j nature te volghen, etide onfe betrachtinghen t' eenemael nae den regel der na- <^jf; ture te richten • Want het nerghens toe nut is dat wyde nature [oudentegen- ftreven, befigblick naejaeghende 't gene my niet maghtigh fijn te bejaegen. Dies kanmenoockbier uytdenrechten aerddefer'bevalligheydduydelicl^er verjiaen: Ghemerckt het ons ontnoghelick is de rechte tt>elJia»digheyd(achtervolgens'tghe- tneyne fegh-woord ) infpijt van Minerva te treffen, dat is ,foo langbe als onfe teghenfpartelende nature vervreemdt is van 'tghene wy ter hand trecke"- Of defe bedenckinghe hehoortfichyeder een't onderfoecken, en V ghcne hem eygen isvoornaemelickjn 't wercl^tefteUen, fonder te wilten beproevinhoe hem ande- rer hyien eyghenfchappen voeghen .- Want dot voeght ons altqdbejl,''tghene •Us alletmeeft eyghen is, Derhalven is het oock^van noode dat elck eenfijn ey- ghen;>
|
||||
328 DcrdeBoeck
ghcnverftandingbefienhebbende , meteenjiraf oordeel aenmercke't ghene hy
daer inbevindt goedenquaed tefijn; ten eyndedatons de Kamcr-fpekrs in wtjjheyd niet enjchcnent'overtreffen, wanneer fy naemelick nietfoofeer de bejie als de bequacmftefabulen verkjefen. Dieficb op haere flemme verlaeten, flagbtenghaerne Eftgonos en Medea tefpelen. Die opdebequaemheydhaeres ghebaers ftemen, plaghten ficb veeltijds in'tjpelen vanMenalippaen Clytt- mneftrateoeffenen. Rppilitts kieldfich am'tfpelvan Antiopa. JEJbpus liet ficb bejwaerlick daer toe brertghen, dathy't[pel van Aiaxfiudefpelen. Son tnoeten wy dan onfen arbeyd aUermeefl ontrent diedinghen befteden, tot welcke wy onsfelvenbequaemft hennen, Indien bet onder en tujjchenthygkevallege- beurt dat ont de noodfaeckflickbeyd tot yet mat aendrijft, 't tvelck met ons ver* Jiand niet te welover een kpmt ;/io meeten ivy doeh evenwel met alle moghe- lickeforghe, aendacht, nasrfiigbeyd daernae trachten, dat wy ketfehighe met de minjle ongevoeglickpeydfindtn affie»;veele eer daer nae tracbtende, itt Wy't ghene gbebreckelick_ is tnogbtenvermijden, dan dat ivy onsfehenfouden afverghen , 't ghene ons de nature gbeweyghert beeft, Siet het vierde Ca- pittel onles eerften Boecks, daer wy ditpwntwijdloopigherhebbeu vethandelt. Cap. VIK
WY hebben tot noch toe aenghewcfen dat de hooghfte kracht itt
Konfte allermeeft inde voomoemde Grade ghcleghen is > en dat defeGratie haeren oorfprongh uyt de volmaecktheyd vaneengoede Inventie, Proportie, Vertve, Rgerfil, en Schickinghe moet nemenjiiiet alleen yoor foo veele elck een defe hoofd-ftucken in fichfelvenvol- maecktis, maer voorlbo veele men uyt d'onderlinghe over-een ftem- minge van alle defe hooft-ftucken in'tgemeyneen welftandige beval- ligheyd in 'tgheheele werckendein alle de byfondere ghedeelten des felvighenwetckskanbelpeuren, Wy hebben met eenen ooekaenge- merckt, dat defe Gratie ofte bevalligheyd door gheen moeyelicke ar- beydfaemheyd ghehaelt kan toorden; maer datfe veele eer teweghe wordt ghebraght door d' onbedwonghen vaerdigheyd van een uytne- mende Konft ende voordvaerenheyd van een gheluckighe nature, ge- lijckfe beyde tot het opmaecken der Konftigher wercken eendragh- tighlick plaghten toe teloopen._ Derhalvengaethetoock vaftdatnoyt cenigh Konftenaer de minfte fchaduwe defer bevalligheyd, londer d' onderlinghe bchulpfaemheyd van de Konft ende nature, heeftkon- nentreffen. Denature moet nae het voorfchriftdcr Konfte luyfteren, even alsde Konfte fich nae de vaerdigheaendriivinghconler nature behoof
|
|||||
- -. ... .....
|
|||||
-----
Des Schilder-Konfts. 3 29
behoort te fchicken. Aenghcfien dan defe Gfttf/t maer aJJeen kan
wordenuytghevvrocht, wanneer devijf vodfghemelde hoofdftuckeu ten oveitreffelicke Kohft ende een bequacme nature ontmoeten: Soo is het met eenen cock lichtelick daer uyt af te nemen, datmen van de- fe Gratie niet wel kan oordeelen, 't eh fy faeckc datmen inde konftighe vvercken infghelijcks waerneme, hoe fich de Konft ende nature on- trent het volmaecken defer vijf hoofd-ftucken om ftrijd befigh houden. Daer en is gheen bequaetner middel om een onwraeckbaer oordeel van allerley konftighe werckcn te ftrijcken, dan datmen even den fel- vighenvoetin'toordeelen volghe, die den Konfrenaer in't vvercken heeft ghehouden. 't Ghent men ghelutkjghlickjneynt tide tefteurcn , fegt •Cafftodorui *, tnoet infijnen tvegh ghefocht worden. Soo fteken dan die- DeDivinfs ghene in een feer grove dwaelinghe, dewekke meynen datmen de l*ftioni- hooghfte volmaeckthey d van fulcke diepe Konften lichtelick en fonder bJ?5 «Cap» eenighe moeytc begrijpen kan. Het en is met gheen fegghen te 2 doen; want defe onnaevolghelicke ende eenpaerighlickdoor'tgant- fche werck vlietende Gratie, ghelijckfe door de voordvaerenfaey d van eenen behendighen aendacht voord ghebragt wordt, foo woidtfe oock door de gheftaedigheyd van een omfichtigh bemerck onderfcheyden. Den ovei vloed van een gheleerde diepfinnigheyd, de nettigheyd van een maetvoeghelicke teyckeningh, de luftbaerheyd van eenfoet ende bedrieghlick verwen cieraet, delpoockerye van het fchijn-roerighe leven, d'uytdruckelickheydvaneenghevoeghelicke ghefchicktheyd enwordennietuythetceneof'tanderedeel, maer uyt hetgantfche werck afghenomen. De woorden van Diwjf. Zonginus fijnaenmerc- kens waerd j d'Ervaerenbeyd des Konjlenaers in't verjmnen, als oockfijn vernuft in't hy een voegben, feght hy *, en warden niet uyt een of twee ghe- *De Sublf- deelten, maer ugtde gantfcbe t' faemen-jleUinghe des wrcksverjlaen, en dat mi oiat.i. beffvaerlic^ehenoegh. 2. Wcch dan met die verwaende Blaef-kaecken, dewelcke fich de
kenniffe en d'aenfienlickheyd van de Konft-vroede Lief-hebbers onbe- fchaemdelick durven toe fchrijven. Het is te vergeef/ch dat fy d' uyt- ghelefen vvercken van d" aller treffelickfte Meefters ahemets met een fmaedelick ghelaet voorby gaen, ende altemets wederom met een ghemaetkte deftigheyd tot den hooghen Heme! toe verheffen : De wereld en laet fich foo niet uytftrijckcn • want defe dnfegauwe ende dootflepen eeuw e heeft meerder fcheipfichtigheyd-, dan datfe fich van t&lckeflechteSchaepf-hoofden foo leelick fouden laeten blind-hockcn. «et waer overfulcks te wenfchen dat fich defe vermetele Quanten een weynigh fpieghelden acn 't rechte vaerdighe verwijt 't welck den goed Tt danckenden
|
||||
3 j® DerdeBoecfc
dunckendenMegaby^tts in dierghelijcke gheleghenheyd heeft moetan
draeghen. Want als defenprachtighlick toegemaeckten grootfaerd,
dooreenneuf-w'ijfelaetdunckenheydghedrcvenfijnde.in^awwiric-
kel uyt der maetcn onbefchaemdelick van dcfe Konften begnoft te kou-
tcn > niet andcrs als of de dwaefe reden die hy voerde door d' opdrag-
tigheydfijnes moedighen ghefichtsen door d* aenfiericlickheyd fijnes
jjurpuren ghevvaeds foude verfchoont worden ; foo ift dat hem %cuxis
in a' open Schole fchandelick over den hekel ghehaelt heeft, hem vry-
moedighlkk aenfegghende, dathyvanyeder-een met verwondering
ende eerbiedigheyd wierd aenghefien., foo langheah.hy fichnieten
vervoorderde te fpreken van die dinghen die hjn verftand te.buytcn
ginghen; maer dat hy nu daer en teghen denfpot.der veruw-vrijven-
der jonghfkens onder-hevigh was ^ naedat hy.fijneonervaerenheyd
door fulcken ontijdighen ghekal beftond i' onrdecken, fiet Mlianui
var.hiJior.Lib.il. Cap. 2, Het en is dan alhier met gheen gabbercn
en mallcn te doen. Want het in defe gbelegenheyd vereyfcht wordr,
dat wy met den gantfehen emit van een omfichtigh oordeel ondeifoec-
kenof de groote menighte van (bo veele verfcheyden dinghen die
malckander ineentafereelontmaeten ecn gladdcrohdigheyd fonder
eenighe oneffenheyd ende een vermaedcelickefachtigheydfoiideree-
nige hardigheyd hebbenjbencvens dat wy meer befcheydenlick moe-
tenaenmercken , hoe eenbequaeme fchickinghe, uyt een voile en
ftaetelicke,Jr»T'e»"'e voordrfpruytendej ons verftand onderriehtet,hoe
een maetvoeghelicke.Teyckeningh, metliet vermaeckelicke cier&et
van gantfeh bioeyende Goleuren verrijekt fijnde,onfe finnen verlockr;
hoede beweghelickheyd van't levendighe Roeflel onle herren.vei-
ruckt, mids de gantfche gheftalte onfer inwendighfer beroeringhen
door een foetgheweld naede gheleghenheyd der teghenwoordigher
Schilderycnveranderende. Dusblijckthetuythetghene alreedege-
feytis, dat de. gheleghenheyd der Schilders met de gheleghenheyd
van d'Orateureh endePoeten t* eenemael. over eenkomt j aenghefien
het hun, nae 't fegghen van Tullius ghelijckelick toeftaet t' onderwijfen,
te vermaecken ,te beweghen ; Haerenfchuldighen plight brenghthet mede,
vDeOpti- feghthy *, datfyonsfiudenonderwijjen^ bet behoorttotvermierdermghevM
baereaenfienlic^heyd, daijy onsfoudeH vermaecken j denoodwendigbey&bnties
tvoomemens vercyfiht >ketejttdelick , datjjonfe herten fottden beroeren. 3M
diep-gheleerde dinghen, gheven ons bericht ; de biefaerde dinghen, Jlrecken
ons totvcrmaec\;dchooghjlaetelicke dinghen, fijnmagbtighonsghemoedte,
beroeren. Soo tvie in alle defe dinghen overtrefi, defe highe falvoor den aller
irottjien Meejlcr gbehouden worden ;ghelijck bt voor een middel-maetigh JQ>»-
•»■',' ,•'-:.- — •. ff ■. ■ (letter
|
|||||
r
|
|||||
Dcs Schilder-Konfls.' f§i
jlenaer door gaet, He de voorgbemelde dinghen maer ttlleen Yedclicker wijfi
taaemeemt • aits warden cock diegbene, dewelcke 't minfte daerin vermoghen, j. voor d' aller gheringhfte Schilders ghehouden ; want brodders tverden in dienfm 4V even foo wel Scbilders genaemt ,als debefle die't penceeleyt ghehandelt bebben. Indienytman onier en tuffchen de biefaerdegbeejiigbeydvermijdt, alsflrtjdigh fvejendemet diedeftigheyddaer by voornaemelic\naeflaet ; indien een andet daerenteghen de noodighe cieraeten verfaeckt, dewijl hyalte veete met de fiberp- finnigbeydfijner Inventie op heeft ■ defiMgbe, dlhoewelfe mijjchien eenver- draghelicke manure van Kpnjlefehijnen te volghen, nochtdns is hetfeker dat- fe vandenrtchten K$nfl-teegh afdwaelen • want men magh dat maer alleen voor'tbefte keuren,'t tvelck bevonden ivordtalle de prijfwaerdighe deughderi ep 't aller volmaeckfle infich te mervatten. it Hetenisevenwelmijnemeyninghe niet dat yeiilan in d' onbe-
dachtheyd (ijnes fchieloofen oordeels d'opperfte volma«ktheyd in d'aller minfte ghedeelten der voorgheftelder tafereelen foeckende, e!ck punt del' felvigher door een gantkh viefe en kribbighe korfelheyd aenhctfpitf-finnighfte begrijp dcr Konft-reguleti behoorttetoetfen; wantmend'overvlieghende verftanden van groote Meefters hier en daer wat toe gheven meet, welverftaendc, dat wy maer alleen in kley'* ne mifgrepen beleefdelickflap fijn, fonder in grove ende onlijdelicki ghebreken door de vingheren te fien. Hy fdhijnt fich felven inder waerheyd boven den ghemeyncn ftand van andere menfchen te ftelka, often minften niet te ghedencken dat hy mede een menfch is benevems ^ andere, die gantlch gheene fouten ranfijne mede menfchen ghcfint^Bfcit is teverfchoonen. DengoedenHomerusplagkt oockfbmtijds tefluymeren, feght Horatiitsin Arte% Zaet 's menfchen nature noch fio voltnaeiktjijn'fegc Diodorus Sicttlus *, tioebtans is bet baer onmogbelick d' onberijpelicke tpelftdn*- *L ib xxvi, digbeyd its werck\s in alle dinghen recht te trejfen. Want Thidias, alkoemU bytvonderbaerlicl^was in't by een voeghenvand' yvoore Bcelden • PraxiteISs mede, ofhyfiboon de^iel-mroeghendebeweghinghen injijne mdrmire fiuc- l^en wijiin teflon en ; Apelles infebetycks ende Parrhafms, niet tegbenflaende Aatfe de Schilder-kpnft door de bequaeme vermenginghe haerer'verwenghetvel~ digb voord-holpen ^-nochtans ploghtenfe noyi daer toe teghirdccksn, datfedih 'naekomehnghen eenonbefproken patfoon haerer ervaerenheydfiuden naelaeten, Ghelijck bet menjchen fijn gbeweefl , foo fldghtenfe altemets door de menfche- MM. lick\e fivackbeyd in veele mifflaeghen te vervatlen; behalven ddtfeooek menigh- •mael door de hoogb-draeghendeverhevenheydhaetes aenghevanghentferc\sJlo kyachtighlick wierden overvalten, datfe'tvierlgblick beghonnen tverck niet en konden nytvoeren metdenfihighen ernft dien fy in't eerfle tot bet wercktoe- hoghteni Dies achten \vy dat Horatius de gantfche gheleghenheyd Tt ij defer
|
||||
33 j DerdeBoeck
defer faecke rijpelickinghefien en grondighlick verftaen heefc, als hy
cen befcheydcn ende ghercckelicke verdracghfaemheyd inftedcvan ^ defen oordeelens ende veroordeelens luft onder de menfchen foeckt ipfcin te voeren,- Die 'tprofijtelicke met het verm*eekeli(ke t'faemen vermengheu, la Alt < feghthy * ^Jelvighe isordeu gbeacbt de Kgnftevoldaentehehben. Sooont- moetentv? wckminigbmAelind' atler befte teetckw eenighe fouten diemenfoo naume niet en behoort tejifien, De luyt-fnaeren en geven met altifd 'tgelujd |
|||||||||||||
elckden Luytmjlaegber vtemacht j want daer fomtyds eenewwdfiken toon
gbt onder teloopen. Den boghe en treft niet altifd 'tgbene daermen naemickt, m de befieSchuttersfchieten welaltemtt mis t finder 'tvoorghejielde ivit |
|||||||||||||
tegbenaecken. Injgbelifcks oock, waerveelz dettghden in 'w.erckjuhtbaeilich.
wyt blijeken, daer en [al ick my niet ftooten am eenighe weynighevlecken St door een hoedeloofi voordvaerenheyd ofte ooek door de menfcbdicHfwackheyd veroorfaecktjijn. Den jonghen Pliniui.foeckt ons door een andere ge- |
|||||||||||||
fPfrjc
|
|||||||||||||
kenifle tor dele verdraeghfaeme befcheydenheyd aentemaenen,
|
|||||||||||||
Alhoeteclwyindenghemoonlickenoyervhed vangroot/e maeltifden veelefeko-
telsnieteeniaenroeren, feghihy*,wchtan$plaghtenm3Welenloffelkk'vA* »Lib,u, Jeghebeelemaeltyd tefpreken, finder dat degberechten,, dieonfc maegbeva- J* wtfgbt, de vermaeckelicliheyd van d'andere aenghemente ftyfen *' eenemaet fiuaenttjech-nemen, Ghclijckdan dicghene dewelckedaller diepfte
gheheymenilfen der Mael-konfte maghtigh fijn te doorgronden,lich- teliek uyt vinden, of den Konftenaer (i jn,efaecken wel aengheleyt heb- bende, het gantfche werck met een gheftaedighe vlijt doorvvrocht heeft, foo plaghten oock dieghene dewclcke fieh voor Konft-vroede luydenuytgheven* de byfondere deughden ende ghebreken der kon- ftigher ftucken met eennuchterfinnighe wackerheyd t' overweghen.en de gantfche ghcleghenheyd haeres onvervalfchten rechtfinnighen oor- deels fonder eenighe bewimpelingh fcberpelickgeaoegh t« voorfchijn tebrenghen, welwetende, dathetyedereentoeftaetrekenfchapvan Ejn eyghen vernoeghen ende mifnoeghen te gheven, fonder ficji door Jtfchonghelvlotigheghefwiervand'onbefindemenighte herwaerdsen derwaerds re lacten drijvcn. De vaerdigheyd defes gheftrengheR oordeejs moet evenwel door een beleefde verdraeghfaerpheyd voor fichtighlick worden inghetcughelt,ten eynde dat wy doordefe voord- vaercnheydin'toordeelendcyoornaemfte krachtonfes oordeels niet en fouden lichtyaexdjghlick verquackelen ende vertieren, ghelijck Vf ghemeynlickfien dat eenighe door delofligheyd haeres verhaeftigh- den oordeels in d' uytnemenfte wercken varrd'aller befte Meefters yet voor bolende. opgheblafen houden,'t welck nae'toordeelvande rerftandigheaenlchouwerseenfondejlinghekracht vandeftigheyden ftaetehek-
|
|||||||||||||
V
Des SchildiE^Konfts* 3 j 3
ftaetelickheyd in fich heeft; fy berifpen eenighe dinghen als offe al te
weelderigh ende ovcrdertel waeten , died'allerdoorfichtighfteKon- ftenaers voor prijf-waerdigh houden van weghen de manhartige ftout- moedigheyd die daer in ghefpeurt wordt; fy verwerpen eenighedin- ghen als onmaetigh ende overtolligh, die nae't gheionde oordeel van andere Konft-vroede Liefhcbbers den rijckdom van eenen vvelghe- tempcrdenovervloeduytwijfen, Daer isoverfulck\s monderlickvteldaer acngbdethen, fcght den jonghen Plikius *, of het berifpelickeofte ttytmun- #_ .. < Wide dinghenjijn , dieghy aenmerckt. Wantyeder een plaghtvaer dighlkkjn ^. '-" d' wght te hebhen, mat daer erghens isuytflekjnde ; maer het vereyfiht een " fckerpe opmerckmghe t' onderfiheydemof het fehighe onmaetigh eftsgroot is,of- bet mederomhoogh-verhevenofte maeralleen opghepofiendeofdraghtigh is. 4.. Doch aenghefien het maer al te kennelick is, dat de bedrieghe-
Jickheydonfer ooghen defekerheyd onfes oordeels, fonder't forgh- vuldigh wacrnemen van allerley behoorlicke behulp-middelen , me- nighmael op eenen gantfch verkeerdenvoetplaghttebrenghenjfoo behooren wy altijds inde voorbaet re fijn , en foodaenighe dinghen naerftighlick te verforghen, door welcke d' onghewifheyd onfes ghc- fichts beftiertwordt. Onsghejicht heeft titer dinghen van mode, feght Nemefius\tot enderfiheydinghe vanU ghene my fien; Het vereyfiht een EcNatura- enghequetft oogh;eenlichtebeweghinghe ofteflaets veranderingb naedeghe- q^j' ' leghenheyd der dinghen diemenfiet , een bequaeme tujfchen-mijde tuffcben 'tgheficht eu't ficbtbaere, een klaere enfuyverelucht, fietoock Themijlius ende .Alexander Afhrodifienfisin Arijiot. Lib. II, deAnima, Aennopen- de 't eerfte, Het en isyeder-eene merckniet, feght den voornoemdenNe- ntefius in een andere plKts*,vanalledinghenteocrdeelen. Ghemerckt het „ q ,,. maer allein mUghedaenJijn van een ervaeren mtnfche en die een naturelicke be- quatmbe%ddaer toe heeft. Daerom is het oock onghehoort dat eenigh redelickman, verftaendehoegrootenvyandfehap datteris tulfchen d'oogh-druypinghe en tuflchen klaere afftekende Cokuren, eenen fijp-ooghe tot het befchouwen van Konft-rijcke Schilderyen foude nooden. leepe ooghen, feght Pltttarchtts*, gbelijckjh in de lommeringhe van jn p j,o«- verdoofde en half-donckere Coleuren een gted verghenoeghen plight en te nemen, ne. fit bebbenfe eenen naturelicken afkeervan allerley beldere blinckendeverwen. Tullius heeft het tweede t" faementlick met het eerfte en't derde ver- handelt, Onfeooghengaen dan fekerfte, feghthy *, tvanneerfi ghefondfijn, Lib.iv»; en dat het algheweertM't welck de felvighepUght te beletten. Daeromjoecken Acad. mt niet alleen het lichtmenighmael te verandexen, maer my ■ vereyfehen ootk dat <!«*«•' de dinghen die my meynen tebefuht'tghen anders ghefleltmierden, altemets naebyJiomend^, ende altemets i>trderafjtaende,ja my verfiecken'talles mat Jp Tt ii; verfeskf-- |
||||
3 3-1- DerdeBoecfc
verfocht kan worden,eer wy of't oordcelonjes gbefichtt Millet hertendufveH
- . . flam. He c vierde beftaet daer in, dat wy de /turfmen die welghedaen J\fa oratoiibus "* emgw& endehequaem licht ffe//ew,ghelijckr«///'«j in een andere plaets* isfprckende. Daeroni houdt oockfr«>ir«w'«jftaende,datdeGaleryen ^Pbfce Konft-kamers, als medealled'andereruymtendieeenpaeriglick moeten verlicht fijn,de ftandvaftigheyd haeres onbeweghelicken lichts van 't noorde bchooren te trecken ■ Vermids die Incht-ftreke door den ghe- . _ woonlicken Sonnen.loof nimmermeer te veele verdonckert ende verklaertwort, 5-io>1*CaP'fcghc hy *, maerbeboudthaereonveranderlickefekerbeyd den gantfchen dagh door, fin wederom in een andere places; de Kjmft-kamers ah oock de werck\-huyfen der gbener dieficb tot bet maecken van eenigb borduer-werck of- tib.vi. telegh-werck begbeven, feght hy *, moeten haeren daghvan'tnoordefebetyen-, Cap.7. ten eyndedat de verwen in'twerck, door de gheftaeetigheyd des licbts -, tenon- veranderlkk\e hoedaenigheyd behielden. Alhoewel net nu uy t defe byghe- braghte vvoorden blijckt qp wat grondVitruvius fteunr^den ouden Phi- In proce- hflrattts * ghewaeght evenwel een-Galerye die inde voor-ftad van Na- mio Ico- p[s aen de Zee-kant ghebout fijnde en met allerley konftighe Schilde- nu 31. rven rijc^elick gheftoffeert ende behanghen vvefende, nae de Tyrreeni- fcheZ.ee, dat isnae'tweften toeuytfach. Dochditlaetenvvy fijnbe-
Joop hebben, fonder voorder daerdaer in te trcden, alleenlick vinden wyons felven ghenoodfaeckt de volgtiende woordenvan Horatitis tot dc voorighe aenmerckinghen toe te voeghen , eenigheSchilderyen behae- Ju arte. ghen ons bejl j fcght hy *, als wy dkhte byjlaen,andere,ah wy verder affiaen: Eenighe vercyjjehen dejchemeririghe van donckerachtighe ptaetfen, andere be- \heeren eenen vollen dagh, fonder 'tfc'her(>fichtighe onderfoeck van d' alleyfin- nelickjle oordeders te vreefen .- Eenighe gheven ons eengoed •verghenoeghen, indien wijje maer eens befichtighen; andere,indien wy de moeytewillennemen am onfeoogben tienmaeldaer of ghejlaeghen te houden, Met den ouden Com- mentator aldaer. y. DeKonft-vroedeLiefhebbersplaghtendan, rrae'tverforghen
vanalle't ghenehaergheficht uytwendighlick helpen kan, deSchil- dcryen felver met eenen aendachtighen emft'tovervveghen, tien en tien-mael (dies nood (ijnde)'t befchauwen der ielvigher hervattende. Wantghehjekonfevijffinnenin'tghemeyn bedrieghlickujn,f<>oplagt onsgheficht, voornaemelkkin'teetfte^heelonvaft tegaen : net is eenen ganefch onvoorfichtighen onderfcheyder : En ghelijcfc wy da- ghelicksbevinden dat hetons veele dinghenfooyerkeerdclick enval* fchelickaendient, dat wy het vvaere befcheyd der felvigher. fonder het toedoen van de rcchte reden, nimmermeer maghtigh fijn te beko .mejojfoo pJaght fich mede een welberaeden Konft-kennerindefe ge!e- ghenhey'd
|
||||
DesSchiider-Konfls. fis
ghenheyd allermeeft op de reden re verlaeten en fijn oordeel voornae-
mclick daerop te bouwcn : Want alboewelde vijf finnen bynae mallerley Kgnflen, feeht B.oethitts*JjaJelfs oocl^in dengantfchen loop onfes levenhet Lib.i.arts'j nteefle bedrijfbebben, ttochtans en i: daer inde felvighegheenfikerbeyd des oor- M uficx. deels, gheen ttytvindmgbe der waerbeyd te verhopen, 't enfildat de reden haere Cap. 9* helpcnde bandgbefint is aen te bieden. Niet alleen degrootfle, maerfelfs oock. dc kleynfle dinghen fijn maghtigh onfe finnen t'ontfiellen, want ghelijck\fe de rninfle dinghen door haere onfchijnbaerheyd befwaertick onderjchtyden- ,foo wor- denfeoock men'tghmaeldoor de bijflerheydvan d' aller greotfte dinghen verwel- dtghtendeoverrompelti Soofeghtden felvighenfchrijver wederom in een andste^ptettk ,.DeHarmonifcbe. Konfl en is anders met, feghthy*, Lib. v. dan eenfekeregbefleltenijfeoftebequaemheydonfesghemoeds , door welcketvy ^aP' **" de verfcbeydenheyd vanhooghe en leegbe toonen, niet alleen met onfe finnen^ maer oockrneldereden overweghen. Want onsgehoerin kanandersnietdan ten verwarde gheluyd begrijpen, dochfulcken gheluyd 't wick nae by de waerbeyd van 'tgbehoordefcbijnt te \omen, de reden daer en teghen , ghelt/ckfe 't onder- fcheyd meer befcheydenlick aenmerckt, fioflrijcktjletnet eenen oock een volko- tnen oordeel over de recbtfmnigheyd desfelvighengbehyds. Onfe finnen over- Jitlcks , ghelijckfe verwarde dinghen, en die maer alleen de waerbeyd naeby ko- men, flaghtenaente mercken, fiokrijghenfehacre volkpmenheydvan de re- den ; maer de reden, ghelijckfe volkpmenlick oordeelt, fee ontfanghtfe 'van onfe finnen een onghefchickte engantfeh ongejlelde ghelijck\eniffe der waerbeyd. Onfe finnen en kennende waerbeyd naebehooren niet begrijpen ; ghemercktfemaer alleen de naejleghelijckeniffe der waerbeyd, en niet de waerbeydfeiver, vatten; Bet is de reden die eenen jlagb daer in flaen en't oordeel volkomenlick vellen, moet, fiet mcde Macrob'ms Lib. VII. Satttrnal. Cap. 14. Volght dan hier uyt, dat wy de byfondere figuren, die ons in't werck fijn voorgeftclt niet alleen met onfe ooghen hacftighlickbehoorent'overloopen; maer datwyde felvighe infghelijcks door den gantfchen aendacht onfes Konft-licyenden ghemoeds moeten infien • als of wy met de lcvendi- ghe teghenwogrdigheyd der dinghen felver, ende niet met haere ge- kontrefeyte vcrbeeldinghe te doen hadden. Wantgelijck wyontrenc heteyndevan'tvierdeCapittel onfes eerften Boecks hebbeo, aenghe- wefen, dat de goede Konftenaers, diefich onder en tuflcfeeta't werc- ken deleyendighe teghenwoordigheyd der dinghen voorftellen , bae-* re ftucken met een gantfch uytdruckelicke duydelickheyd. plaghten te vervullenjfooftaet ons hier medc aen te mercken,dat de Konft-vroe- y* aenfchouwers, die fieh door 'tgheficht van de ghekontrefeyte af- beeldinghe totde bedeiickirigeder waerheyd lelverlaeten aenleyden,'. «e kracnt defer uytdrtiekelickjieyd allcr beftmaghtigh fi;n te bereffen». ( Waer-
|
|||
336 DerdeBocck
Waer op net dan daedelick fal ghefchieden » dat ens de Schilderye fel-
ver rot de voornaemfte figuren, en 'r ghene ons daer in ftaetvvaer te nemen, ghemackelick fal aenleyden. Pbihftratus fthijnt Ons indc Schilderye van Amphiaraus even het felvighe te verftaen te geven;want nae 't verhael van feer veele en gantfeh vreemde ghe vallen die d' oude Helden , de vvijlfe onder de wallen ende ontrent depoorten van de Ihebaenfche ftad vochten, aldaerommoetethebben,Mafr</e/2, fegthy*. vereyfehen een andet ghefpreck, vermids ons de fchilderye fctynt aen te maenen3 dat my onfe ooghen voornaemelick\op Amphiaraus behooren teflam, ghelijck by fichindenmondvandegaepende aerde met dervlughtbeghteft, dePriefter- lickeciermen fijnerKjrantfcn ende Zaurier tackenals noch behoudende, (3c, En wederom inde Schilderye van Panthia , Wnt de jiads vefen, di bemende Huyfen, als oocl^de fchoone Zgdiaenfche jmck^Vrouieen aengaet, feght hy *, bet is onsghelijck\e veelhoe de Perftaenendaer mede omfpringhen, enhoefijfenaehaereniuftft.eu.ren en trechen, Abradates ende ft erven de Pan- thia, ghehjChfe de dood omfijnent wille ondergaet, ghemtrckt het de Schilderye foofthijnttetoiUenhebben, moetenonfeooghen allermeeft mdtrhouden„alsti'C" fende 't voornaemfte argument destafereels. 6, Het en magh overfulcks niet ongherijrnt fchijhen op grond van
'tvoorgaende alhierinte brenghen, datfich denvoornaemften vlijt van ons Konft-ghierigh hert meteenen fonderlingen aendacht ontrent d'oytnemenfte ende ontrent d'aller aenmerckeHckfte dinghen bc- hoort befigh tehouden. Pbihftratusgheeftdies aeflgaendeten feer duydelickexempel, alshy ons de Schilderye vande Viftchersvoor- ftelt; Otn niet veele tijds aengheringhe engamftb fiittige dinghen fehangen, feght hy *,maeraen fodaenighe Jmghen die onfeoftneickinghe i/erdienen, befiet docb. ire. Hex is dan blijck*l ick dat de vocinaeaifte dinghen on- fen voomaerhften aendacht vereyfehen, Oieghene daerentcghen, dewelcke fichmeteenighe kleynjghedeT), daer haere ooghen rn'teci" fte op ghevallen fijn, te viede houden^de felvighe fchijnen die hoogh- ftaetelickheyd weynigh te verftaen, oftwtninftenniet veetegade te flaen » totvvelcke lichniet alleeh de Kotifteoaeft iflt-werdken, rnaer oockde Liefhebbers rn'tbekhcoiwende^Kotiftc behooren te getven- nen. Indien yeman deghehtehjc^oonhtydvOniinOlympifchtn Jupiter, die fio uyt derma menfray ende wenderbmlkkn, <*fo wetblinde oegWt febfi* voorbj tegaen, fegt Lticiamts*, m&etihyJewi&throtmttHichaenanderever- telt, maer blijft alleenlick aen'taerdfgke Wetc1(mtmfcbap de welgkejnedtu voet-bancke ofte een den meighefatjeeneeriim pantefftl kanghen, etnaM' derlick vHbael daer van maec^ende^feudtgby^ifmWetmetdienfhntptn ?&' pe vetghelijcksn, die ontrent mmfytfilmihfitvghtfipii^ghtm tfetck^f |
||||||||||||
konum
Lib.i in. Amphia-
rao. |
||||||||||||
leonum
Lib ii.in fanthia.
|
||||||||||||
Jcoinm
Lib.i. in Pifcatoiib |
||||||||||||
CeCon-
fcribtnda iijftoiia.
|
||||||||||||
DesSchilder-konfts. 33?
*Sm van it reofenfelver fchijnt te maeckfn, vermids fghet beter acht Jijnem
fchou-luft te boeten aen de deornen efteftekfh die ontrent den wortelende ellers groeyen; De rechte maniere van Schilderyen en Stock-beelden tc be- fchouwen, is klacrlick ghcnoegh tc vinden inde boecken der Beeldea befchrevendoordenoudenen jonghcn Philoftratus, als oockindebe- fchrijvinghcvanverfcheyden ftatuen die onsCalliftratHS heeftnaege- laeten men vindt infghelijcl^ in veele andere oude fchrij vers ontallicke uytdruckinghen van dicn aerd, dewekkeniet alleen magbtigh fijn den Konft-lievenden lefer een gtoot vermaeck aen te brenghen , macr fijn oordeel met eenen ooek rotd' oeffhinghe defes tegnenwoordighen plights te bereyden, Daerom fal i«k uy t duyfend en duyfend fooda- nighe befchrijvinghen, die fich hierghemackelick aenbieden , alleen- lickeenuytdenhooptot excmpel by brenghen. Amphinomus ende Anapus, twee vleefchelicke brocders > dooi 'tfchiclick ontbranden van denbergh Mtna;t' faemcntlick met haere ouders in't midden van den brand gheftelt fijndc>j hebben d' oude luyden fonder Iangh beraed op haere fchoudcrs ghelaeden, en foo fiin fy 't beyde met haere Gil- ders ontkomen. Dies heeftOvickd' oude deughd-lievende eeuwe de- fe lof-waerdighe daed der vroomer jonghelinghen rot een eeuwighe ghedachtenis in't koper uytghedruckr. Claudianus heeft met het be- febouvven defer Beeldente werck ghegaen , alsvolght : Atnjckoutde , Mreeders, heefyender haerghedugbtepackfoeeten, fegnt hy *, en hoefich**F<**3m' den ontftelden bergh m 't midden van defejijne bangigheyi doer een welvtrdien-* xv' de eerhiedigbeydverledight deflickerende vlamme-fiheuten van haere lichaemtn afte keeren. Alhaemel de bevreefde Ouders haere amen vafighenoegh om der jonghelinghen neck gheflaegbew houden , nochtans achten't de jenghelinghtn nooiigb datje't oudepaer oock met haere handen fouden onderjiutten; vindende> Merfelckj datjjife melverfekert hchbtn , fie ifl datfe *t hotfd tuflightickj>pfte^ i kende met eenfloexe wackerheydghemeldigh aen-Jieppen. H»t bejaerde paer- vordt onder en tujfchen van tweefoonen of een nicer iierheven enftaetelicktr ttrijfeghedraegben, vermidthct defthighe doer'tlieffelickebetetfel varteenen aenghenaeme lafi vernoodfaecktfachterte gam. Enverneem't gby niet hot den enden Fadet'tvrtifilickf viermet der hand aen wijft. enhoe deverfaeghde Moeder haere ghebeden i net een verbaeft ghelaet xkrighliek ttyt ftort>d? over- groote vreefifet bun't hayr over eynde; dusfietmtn oock't metaelfelverin haer verjlaegben aengheficht verbleycken. Alls de byfendert leien vandejonghe ghefellon fijn met een meedighe gherfelingh> vervutt, ah bevreeft ftjnde voor haer pac\, alboewel v*orhae* fehtnC eenemael fender vreefi ende onbe- fchreemtfiin. DewindtArijfthaererijd^reckenteruggbe. Deneenetrfttedkix * - fijnrechtet'handemhoeghe, tevredtJijndedathyftjnengfijfen Fader metd*.
Vv flincUt
|
||||
n
|
||||||||
DerdeBoeck
|
||||||||
f 3 3S
|
||||||||
flincker-handvaft heeft : denanderen daer en tegenboudt beyde fijne handen
tn.een ghevlochtenettdeverknocbt, wel met ende dat de beboudentffe van de weeckjle meerder firgbe van doen heeft. Siet wel toe dat ghy mijfchien niet onaenghemerckt enlaet voor bygaen, 'tghenedehanddes Kpnjlenaers in dit fiucl^wercksftilfwifghende heeft voord^bebraght: Want alkoewelde)ongelin~ ghen malckander van bleeds teeghe wonderlicl^welgbelijcken, nochtans heeft den eene de troniefijnes Moeders , den anderenfwijmt nae den Vader. De onge- JifC^ejaeren fijn injgelijcks door de behendigheyd der Ronjiefiogantfch wonder-. baerlick ghetemfert, datmen degbelijckeniffevan den Vader tn den eenen fi- ne vernemen kan , endegheltjcl{enijfevande Moeder in denanderen .- Soo, dat den vernuftighen Kjnflenaer een nieu onderfcheyd tttffchen;de ghebroeders • Jiellende, nietbeters envond, dan dat.hybaere gbedaenten achtervolghen$ haere toegbeneygbtheydfoude verdeylen. ' Das lesren wy in dit iexempel hoe daer in de konitfge wercken niet by fonders voor vak.ofdenKonlt- vroedenendeverftandighenaenfchouwer wilalles met ghemack aen- aenmercken , fonder yet over te.flaen. Verrnids hy daeromniet ghe- fint is de voornaemfte kracht van fijnen fchou-luft ontrent verfcheydcn, quefelachrighc tateringhen te verilijten, foo arbeyd hy doorgaens he- nende wonderbaerlicke vreemdigheden der edeter Konlte mereen ganifchernftigheende fin-wackerenocftigheydwaer te nemen, ghe- Jijckfichdelelvighejn'reen oft anderedel argument rijckelickplag- tenopentedoco. 7. Ghelijck hst dan vaft gaec dat de" rechte Konft-liefde allerley;
flechre beuielinghen herteljck plaght te verfoeyen^ foo behporen wy in't teghendeel daer nae tcmchten* dat wy ons ielven.de gantfche gheleghenheyddesvoorgheftelden arguments door eenwijdloopighc ende onvernepen verbeeldingenae 't leven konden voorftellen: Want dus doendefullenwy nietalleen'tghene inde Schilderyen ielveraen- merckelickfteisvaerdighlickuytvinden, maerhetfal ons oocklicht vallen't gantfche begrijp ende voornaemfte omftandigheden derkon- ftigher wercken met onfe voorbedochteen nieuwelick opghehaelde. f verbeeldinghen te verghelijcken; Dat het nu gheen fwaeren moeye- lick werck^ is de flaepende memorie t' ontwecken ende ghedachtenifle van't eene.of'tandere bedrijf op'tminfte ghefichc van een voorghe ftclt tafereel wederom te hervatten en te vernieuwen, wordt uyt onfe daghelickfcheondervindingha onwederfprekelickbewefcn. 'tGaec feer lichtelick toe ^ eo 't is met der vaerd ende als in eenen ooghenbhcK ghedaen, Oflfeberdenckinghe is een Mytdermaetet* lichte ende ghemacke- Biffertat Hckefaecke, Cegbt Maximus.TyriM #,enghelijck delicht-roereudeJichaemet jgTiii, ' finders »iet dan een beweghende band vm^Mbtbbm,wA'ontfM$e.n'" |
||||||||
DesSchilder-Konfts^ 33p
tbeohinghe vast tenen fonghen tijd daef nde te behouden, foo flaght medecrj
ghemoed, wanneer flechts d' uyterlic\efinnen de minfteghekghenheydvany$t te herdencken befhinnen acn te biedeyi, wtjds en fijds of dit beghinfel uyt te wey- den, Nhmant en\tm'thondf-eyndevan eenlavgheen dunnefyiejfe bewegen, tfhyfaldefelvigbe bewegingc door de gheke elefpiejfejelfs oock tot hetfpiefe toe, voord-Cenden. Hetfilvighe Jietmen oockin een langbe uytgheflreckte koorde rhefchieden , tpantfio ii'ie huer beghinfel fchudden mil, dtfehigbefaldegant- fehe kporde noodfeeckelick tot het uytenfle eynde toe doen dreunen en daveren, Evmalfooheeft on s ghemoed maer eenkleyn beghinfel van dotn, om de gant- fcheghelegbenheydvan d' eeneofd' andere ghefchiedeniffe volkomenlick te her- vatten. AUerley redelicke verftanden , die niett'eenemaelvan defe Konften vervreemdt fijn, worden overfulcks op'teerfte ontmoeten van een ghefchilderde jaght ghewaer, hoe vaerdighlick hun de gant- fche gheleghenheyd defes manhaftighen vermaecks, midfgaders oock de byfondere omitandigheden die onder en tuffchen 'r jaeghen plagh- ten voor te vallen,in den fin fchi«ten. Hun dunckt dat fy de vroolickc jaghers met hcteerfte krieckenvan dendagh inde vechtc veldcn feer befighlick en fonder gherucht fien loopen ; yeder een bevlijtight fich de ftilligheyd; in fulcker voeghen, dat felfs oock de t* faemen ghekop- pclde honden fchijnen door haerghewilligh volghen en ftille iwijgen te verftaen te gheven.. datfe haeren tijd kennen. 't'Bedoude gras mid- delet tijd fachtelick vettrcden fijnde, en houdt niet op met een groen- der groente te melden, waer-waerds de Weydf-luyden met haere ghevolgh fijn ghegaen • tot dat dit ordentlicke ipoor der voeeftappen een eynde neemt, alfmendebeftemdeplaetfe, daer't wild fijn leger houdt, beghintte ghenaecken ; Want dan fchijnt het alinhetwilde te Qaen. De gretighe honden gevendoorhaeronverduldigh jancken en fpartelen te kennen, hoe feer datfe nae'rdierhunghcren, en dat- fe nu enckelick begheeren ontkoppelt te fijn. Eenighe jaghers volg- gen de lof-ghelaetene honden met een vervaerlick gheroep ende ghe- tierjnietalleen om de naerttigheyd Act honden door dit middel te ver- wackeren.maeroock om't beteuterde die op den loop te helpen. Som- mige omronden d'aller dichtfte en beft-geboomde plaetfen des wouds, om haer net gaerentot haerbeftevoordeclbequaemehck te fpannen. Andere ftaen hier en daer verfpreydt met fwijn-fprieten inde hand.om 'c verbaefde wild inde laeghen van het liftige warre-gaeren te verftric* ken. !t Neder-ghevelde dier wordt eyndelick ontweydt, de honden ontfanghen haeren arbcydi-loon, en de juchtende overwinners vol- f'renden karrendenwaghen, die onder denlaft van haeren welghe-
ecfctenvanghfchijattekreurien. Komthun een andere Schilderye Vvij voor |
||||
|
||||||
34a DerdeBoedv
voorooghen, daer in tweedappere manner), diclijfomlijf .vechren,
afgebeeldct Gjn -} haere gedachren worden dan al wederom op't bloo- te gheficht defes tafereels fookrachtighlickgaendc ghemaeckt, tlacl* (ich degantfchegheleghcnheyd vanfuicken ghevccht door een ghc- mackelicke verbeeldinge Hae ;tleven voor lteilen. Sy laeten fichvoor ftaendatfe'tverfchrickelicke ghebaer van fulckeeerlitchtighe herten als teghcnyvoordigh aenfchouwen. Dc bittere dreyghementen van haere kamperlicke aenfpraccke, den vierighen opflagn van haere ber- nendeooghen, vervulien haere herten aen vveder hjden met fulcken vyandighenvvraeck-luft, datfedoordefewaedende verbolgbenheyd- eens hand-ghemeyn gheworden fijnde, niet en wenkhen dat hun ye? man fcheyden foude. Ende alboevvel fy.ioo terftond tot d' uyterfte felligheyd en raeferye niet en vervaljen, vermids haere herten in't eer*- fte door defen beym elieken inval een weynig bedroeft ende vemaegt worden, dat het eynde van d'een ofd'ander maer alleen het eywle haeresghevechts wefen moet; nochrans wordenfe door defroerte vao d'ontfanghenals oockde vreugbdvan.de ghegeven worden op een nieu aenghemaent allerley vreeie acker den rugghe te verfonijten ea Jhacr felven maer alleen inde hope van een loffehcke dood te verfterc- ken; diesplaghtcnfedan door de.f rickels van, iulcken hopeloofe hope met eenen verfchen moed daer aen te vallen, wenfehende den dood haerer teghen.-partije, als'tandersnietiijnenmagh, met haereygen levenie bekoopen, Wy fallenons hier met het ghenealreede.geleyt is verghenoeghen ,;Om den Lefer door het verhael vanmeer andere exempelenniet,balootigte maecken ; benevens dat yeder eenuytde- ic twee voorghe^tclde exempelen ghenoegh begrijpt, dat bet altijd op't felvighe uyt komt. Onie uyterlickeiinnen behoeven flechts het i beghinfel eenigher ghefchiedenifenaen ons ghemoed aen tc.dienen, en ftrecksfalons werckende hoofd de gantfehc ghefchiedenis.gelijck- fe uyt veele en yaft aen een ghefchaeckelde omftandigheden beftaet, niet alleen nae deneyfehder laecke vaerdigblick belcffen, maer oock metdegheleghenheydderteghenwoordigherSchilderycbequacmlick verghelijcken* Wordt ajleenlick vereyfcht dat den Konft-kennerdie behoorlieke voofbereydinghe tot het oordeclen tocbrenge, van welc- ke wy inde twecafdeylinge van't vijfde.CapjucLonfes «erften Boecks aiet ipaerighlick hebben ghehandelr.. 8. Soowiedande voorgaendeafdeylinge fal verghelijekenroet^1 §hene wy in 'c vijfde Caputel onfes ceiften fioecks voorgheftel* heP-r
en, dcleJvighe fal fich daer in volkomenlick onderricht vinden, daf het den ghenes die nae dc reehte fconft-kespifle engheveyn^6,^* Kachw»
|
||||||
.._j__^.
|
||||||
DesSchilder-Konfts. 341
-trachten; hoogh-noodigh is , haere fantafije door een gheftaedighe
oeffeninghe daer toe te ghewennen, datfe de waere ghdijckenis ak oockde byfbndere omftandigheden van aJlerley voorvallende facckcn door een levendigheverbecldingh t'cenighcr tijd van voorentot ach- terenordentlickenvaerdighlickwiftenop tehaelen : En dat niec aU leen, ghelijckwy voordefenftaende hidden, omdekonftigheweic- ken mec defelvighe.verbeeldingh te veigbclijcken; maer oock.ghelijck ons nu ftaet aen t.ewijfen, om onsfelven't argument der voorvallendet Schilderyen door kracht van defe onveivalfchte verbeeldinghe als te- gbenwoordigh" vooroogheate fteHen. Want net den ghcnen, die cte Jconftighe wercken met een nip, oordcel foecken t' overweghen , niet ghenoegh en w, datfe de rechte verbeeldinghe vaw't afghebeelde ar- gument metde Schilder-beelden felververghelijcken,'ten fy faecke datfe fich't afghebeelde met eenen oock voorftellen als ofhet voor ghcen bloote afbeeldinghe maer voor de faecke felver was te houden. Den vermaerden Schilder Theon heeftons defe lefTe wflen inplancen, wanneer hy eenen ghewaependenkrijghf-man ghemaeckt hebbende, ghelijckden felvighen ghereed ftond om eenenuytval tedoenop de vyanden die'tomligghendeplatte land afliepen, nietgced envond datmen defe fijne Schilderye te voorfchijnfoudebrenghen, fonder eerft eenen Trompetter heymelick by der hand te hebben dieiifn Trompette ftckende eenen loofen alarm op den felvighen ooghenblick foudemaeckenalfmen de gordijnedie't ltuckbedeckt hield beghoft te verfchuyven. 'tScbkkelickeghekjanckderTrompette heeft ghedienijtgt AlianHs*,omd:opghewecktefantafijnederaenfchouwerskrachtigblichjever* !~i,^'1i^^,"' tihllen met den levendighen inval van een kloeck Soldaetf-hert 't mkkficb doer h!'^v' 'tghefichtfanes vermoejlen vaderlatidt!ghedmonghenvonddaedelk^tehulpe te U ' ' hopen. Den treffelicken Konftenaer heeft het recht voor ghehadtj als hyfich daer van verfekert hield, dat het ghemoed der aenfchou- wers door't hooren defes alarms aller beft daer toe konde aengheley t worden om anders niet dan't ghfeficht van wel toegherufte en ftrijd- vaerdighe mannen te vetwachten, dat oock deft yetwachtinghe aller bequaemft was om haere fantafije met deJevendighe teghcnwordig- heyt van d'afghebeelde faecke te vervullen, Pbiloflrattts heeft oock in h« befchouwen der fchildcrijen den felvigen voet ghehouden; want als hyfich onderwindt eenea jonghelingh in de Konft-kennifle t' on- dernchten foo raed hy hem defen gangh te nemen; met aen,jonghelingh j^^^Y *>f>jt gb betifidatttrf ujetwa* aengamdtdefe l<™p verbaelen even als ofwy defelvighe in den vwrfimer omfeylden, wanneer l i b,ii,in
m^fi door 'tfietegheblaet, van den tvettea mini ververftbt<eode vervwlickt> lnfnij», Vyiii WQtdj}:
|
|||
34* DerdeBocck
0 or it; ten c$nde dan dat ghy het landghewillighlkk vergetende, ttfehen te be-
termoght laetenvvorjlaendntditgheenonftu^mm^e, ah oocl^ghsen bekalm- de, maer eenfeylbaere zj:e is, een%ee die door" een maye leelte fachtelick bemo~ ghen wotdt ■ fiet, myfijn alreedegefcheept en onderfeyl (3c. Het blijckt hier ■ dat £hileflratuJ,2LC.htersiolghens d' ondervindmg dichy in defc Konften ghehadt beeft, den jonghelingh met fich t' ichepe nam, vvillende dat hy het land met opiet uyt den fin foude ftellen, om de byfondere omltandigheden van fukke luftbaere eylanden als van het fchipboord leghenwordighlick teaenfchouweniwanthy ©ordeelde dat het ghe- pioed defes jonghelinghsde gantfche gheleghenheyd defer afbceldin- ghe beter foude begrijpen, in dicn hetde voornoemde eylanden door een lcvendighe inbeeldingheomghefeylt hebbende, hetbeeld felver met fijne verfcbe verbeeldinghen beftond te verghelijcken. Voorder inoghen wy uyt betghenetot noch toe ghefeytis vrijelick dit befluyt maecken, dat die ghcnebeftmaghtighfijnvande gheleghenheyd v'e- lerdingbente oordeelen, die de felvighe van te vooren vetfocht en ghehandteert.hebben , often minften door het gheficht der felvigher toteen naerderkennifie ghebraght fijn. Het is koddich en met de te- Xib xiii ghenvvordige verbandelingh feerwel over een kpmeflde,'rgene/ftfo- jjeipno* natus verhaelt: Alsden.ConiadiefchrijverviBf^fca»«,feghthy*, een foph.in vanfijneComeedien acnden grooten ^Alexander voorghelefen heb- ipfo ltatira bende uytdeonluftigheende onachtfaemeafkeerigheyddes Konings initio. ghewaer wierd dat nemhetlefennietfeerter herten gingh ; Het is t'eenemael noodigh,heerKoningh,feyde.<4«tJpfr<?KM.., datyetnsndie fich in de fchriften van defen flagh foudeverluften,. eenr,edelick ervae* renheyd hebbein'die dinghcnfelver die her fchrift vqorftelt - fo is het mede ontnogelick dat yemandeminfte bequaemheyd,foude hebben om behoorlicker wijfe daer van te oordeelen, her en fy faecke dat hy menighmaelmetdenachtloopersen tavotterendeflampampers op de been njendealtemetsom een moye meyds wille teghende vuyft loopt en andeie a-hemets vuyftloock te eten geeft* \haui o. De mcnichvuldigheend«aendachtigheb,efcliouvvingederKon-
fte plaght eyndelick in ons ghemoed foo vele te weghe te hrenghen,
< dat wy door de gheduyrigheydt defer oefFeninghe bequaem warden
ghemaeckt om van allerley;Konftighe werckeu met een feldfaem ge-
Dc fubli- mack en met een onbedrieghelicke vaerdigheyt tc oordeelen jdaerom
ny orat. 4. heeft oock Dionyfius Longinns* defe gemackelicke vaefdigheyd in het
oordeelen met groor recht d'alter laetflavrutbt van een veelvtudighe tt'
Qaerenheydghenaem.DcwQordMXinDionyJi»sHAlk^
deaenrnerxkens waerdt en Jonderlingbe dienftigh tot het ghene wjr
YOOt
|
||||
DesSchUder-Konfts: 34j
voor hebben ; Viet bejie kjnteyckenvan de levallighe asrdigheyd, feght hy *, flh ^u>
beftaetin een redenloosghevoelen, dat is, in eenghevoelen daer mengheene re- mjneac vi. <Je» vanghevcn enkan. Dit redenloo\e ghevoelen vereyfchtbenevens de veel- vtudighe oeffeningh een gheftaedieh onderwijs mondelingh ghedaen. Dies valt het cock de Beelt-jhkers en fchilders fio heel licht niet d' oude wercken t' onder- Jiheyden,'t enjyfaeeke dat fy door het onophoudelickjeffenenbaeresgefichts een gheweldighe ervaerenheydiu de iverck\en van de oude Meejiers hebben verwtr- ven ;foo is het hun mede onmoghelicl^fekerlick te.fegghcn, dat fulcken offulcken icerck is van Polycletus, van Phidias, van Akamenes, als oock dat deje ofghe- ne fchilderije de hand isvan Pblygnotus, •vanTimantha, -van Parrhafw , het en fy datfe fulcks ergbens uyt een laopende gheruckt hebben ofghevat, Ghe- merckt het overfulcks yeder etfns werck niet en is de rechteeygheh- fchappen van die behendighe bevalligheyd uyt te vindeh , de weJcke in de wercken van groote Mcefterswor een onfeylbaerbewijsvan ha- ren byfondeten gheelt woidt ghehouden; foo be hooren Wy mede ge» willighlick een weynigharbeyds daer aen tehanghen.dat wyde ftuc- van de allertreffelickfteKonftenaersuvt haere byfondere handelingh vaerdighlick moghtcn ontdecken. Alboewel try de gheltjckheyt eenigher tweelinghen voor een onderfcheydenlicke ghclijtkheydhouden , feght Ttttlius *, »Lib.lr. nochtans plaghtje de moeder door d' enckeleghemeontehaerer oogentelick te oh- Acadqupef* JcheydenijamyfttUenhetfelvighemedeghemackelick weteu tedoett, indien ftionum, tvyflechtsonfeooghen daer toeghettennen. Het is kennelick ghtnoegh dat de tyeten makkanderfoeghelijckjyn , dat haereghelijckpvrmigheyd ten by woordt heeft veroorfaeckt ;nochtan$ plaghten vele inwoonders van het EylandDelos, diefich voor de vertooejlinghe des felvighen Eylands met de hoeneineemghe beholpe»,fionaHtt>eQphacrftuckteletten,daijetf)thetfatfieMwn elck ey da Heme die het gheleyt hadde vaerdighlick en fekerlick mfien aen te mi/Jen. Uhehjck wy dan fien dat de Singh-Meefters eenighe leerlinghen ont- inoetei:hebbende, dieghaerne tot een befcheyden kenniffe der Har- mome louden gheraecken.hun gheen andere lefle metghelijcken ernft voor nouden, dan datfe haere ooren van eerften af fouden gewennen de minlte eenckelinge der toonen niet te laeten onghemerckt voor by gaenjfoobehooren oock alledieghene, dewelcke wenfehen tever- Itaen waermderechte Gratie der konftighe wercken gheleghen is, al- lerley naerftigheyd aen te wenden datfe haere redeu-bofe ghevoelen meet e»meerverjtercktendwdegheduyrfaemheyd van eenghejiaedighe oeftnmgh tnioor tofweckenvandie heymeticke beweghinghe daermen gheen reken- Jcbab vangheven enkan, feght Dionyfms Halicamajjinfis in Lifia. Gheluci-.- r!l,Z^Ln'eti7,eno^hit'' ftgh* *«««»♦, damen eenen finderinghn vjjb.ij ******^h^SVfi-maetightfoete-ghefanghmi't enjy freckedawn Mufi<i f • w«€ap.t«>
|
||||
ct
|
||||
34^. DerdeBoeck
met eenen eockghefmj) ae» temcrcken, hoe de verfeheyien ftemntighetoonen
door een maetvotghelicke eenjiemmtgheyji aen malckander hanghen en door dm anderen fchieten; even alfeo boudenfichde Kpnjl-vroede mannen nimmermeer tnethetblooteghefichtder vertvente vreden, 't enjyfaecke dat/ed'eygenfehaf. fen derfelvigher met eenen oock begrijpen. 10. Die ghene dan de welcke haere ooghen doorde daghelickfche
-oeffeniDgh van een gheftaedighe opmerckinghe tot defe onmoeyelickc vaerdigheyd van een onwederfprekelick oordeel ghebraght hebben, plagten de meeftekrachthaererKoftft-kennifledaer in voomacoielick te bewijfen., datfed'originelen ftaends-voets van de copijen weten V onderfeheyden. d' Oorfpronckelicke wercken die de treffelicke Meefters nae 't leven felvet ghemaeckt hebben, vvorden alhier door den naem van originele ftoeken te verftaen ghegeven; de copijen datr en teghenenfijnanders niet dand'afteytkeninghen, ofte vytdruck- fels.ofte affetfels,ofte naemaellels diemen nae't oorfpronckelicke ftuck feeeft afghereyckenten naeghemaelt. De rechtfinnighe Konft-ken- ners plaghten overlulcks ina oorfpronckelicke ftucken de volkomene kracht van een leventfige bevalligheyd te vcmemen j daerfe nochtans inde naemaeckfels maeralleen de ghebrekelicke lammigheyd van een ontleende welitandigheyd ghewaer te wordem. Daer is altijdeen beval- •1 n TW- light lujiigheyd in die d' originelen te vindtn, fegt Dionifius Halkarnajfcvjis*, »aicho. & ghecopteerde fluent daer en teghen,alfijnfe»ocb firweluytghedrucktjtag- ten ejf het een of het ander uyt te wijfen bet welched te feer bearbeydt fi\nde uyt de nature niet enfihijnt word te komen. Ditsfien my dat niet alleen d'OrateU' ten de wercken van d' andereOratevfen achtervolghen dit voorfihrift ondet- fiheyden , maer de Schilders volghen infghelyckj defen reghelom de Schilderyeit man Affiles t' onderkennen van't werck der ghener diejijnejiucken naehoot- feren-t't felvighe doen oock de Ghiet~konjlenaers ontrentieftatuen van Paly-- eletus, als eoek de Beeld-fiekers ontrentie wereken van Phidias, Het is gantfch wonderlick met wat voor een vaft-grondigh oordeel en met hoedaenighen befcheydenheyd dieghene van de o»igineie ftucken en van de ghekopieerde wercken weten tefpreken, dewelcke gbeieerifc en vvelgheoeffende ooghea tot de belchouw inghe der konftetoebren- gbcn j waer ais d'anderc. die daer m onbedre*en fijo, niet met alien teiegghen hebben; vermids het hun onmogelick is 'taller blijckelick- fte verfchil tufTchertd'eene en d'-andererebunercken, Deapjeflagt dltijd van 't criginele tt verjchiVen, feght Diogenes Laertius itiOmeficritt, 4 'ttiaeghebeotjeerdetv.ordt alienthalvstt vande ma^heydmttpijfiilickenover' fo proa- vmrm > feght THniHS Lfc jfi Jepratare. De>, naewlghet; ieghlSenec*
tiimiCoa-*k<?M'*»«» km dot eerjleu atttbettr nimmtrmeet ghtmeekeiiyghemtrckt den EfOYCll.
|
||||
|
||||||||
Des Schilder-Konfts. 345
<w<i o'erdinghen fiodaenigh is, dat d' alter naefte gkelijcLenis de tsaeiheyd die
inde dinghenfeher ghefpeurt wordt in'tminjie niet enkan haelen. De woorden van Quintilianus vervatten de gantfche gheieghenhejd der1 faecke die van pns tegenwoordighlick wordt vei hande!t;'f Gh^niyet ati- dersghelijckt, feghthy *, moet noodfaeckelick^te kort fchieten en meerbcval- * jJbtX. ligheyd jpebben dan die dinghen tvelctersghelp/kenis hetfcbijnt te draegen, Want Cap.2. ghelijckde dinghen , die wy voor ons patroon aennemen, de nature felvtr ende een waere kjacht infich hcbben < joo plaght alkrley nae-volghmge in 't teghen- |
||||||||
gheluckighlick hadden uytghedr
fichnietftaendetehouden, dachun deGodenietwat vergunt hadden 'cwelckde ghemeyne nature dermenfefeen te boven gaec. Hetgcbeurt ^ felden, feght den jonghen Plinius * dat de Sckilders een volmaechtelick fchoo- * L'b' *
neironienietflimmeruytdrncken. Even alfoo plaght het oockmet de Co- pl* ' pijenvand'allervoImaeckftcSchildeiijentoe te gaen • men fietfe da- ghelieks van de nettigheyd haerer onginelen afwijeken • Wantghelijck bet fwaervalt een waere ghelijckenijji nae het leventetreffen , feght den fel- vighenPUniusineenandere plaets *,fooishet naebootferenvan'tnaeghe- Jj'?• "' bootfeerde noch veelmoeyelicker. P II, Staet noch voorder aentemerckendat dc Konft-kenners door
defe ghewoonte haerer ooghen niet alleen d' oorfprorickelicke tafere* len vandenaemaelfelsvaerdighlick leeren onderkenncn; maer datfe daer door met ecnen oock d' oude wercken van de nieuwe fekerlick vvetent'onderfcheyden. Men vindt in £ oude (iucken eenfekere onnaetol- ghelickeauthoriteytofceachtbaerheydder Konfie,(eght Quintilianm , die de Lib viii» Schildertjeneenfonderlickeaengenaemheydfiaghttoetebrengben. Gaerwey- Cap. J. nighefijnmetjL. Mummiuseens in dit ftuck ; want als defen grooten Capiteynnae'tinnemen van Corinthus verfcheyden oude tafereelen en ttatuen nae Koomen fchickte, foo heeft hy het noodigh gheacht dft wijfe vcrdmgh met die ghene te maecken dien hy de vracht aen befte* J. d?tieGch itnmer doch fouden Wachten eenighe defer ftucken te
™e" i want hy hun fulcks nimmermeer van meyningbe was quijt te flu'tot datfe de1 gheleden fchaede vergoedende andere nieu- we itucken in plaetfe van de oude wedergaeven, Met felleius Paterculus lib II btfi. Ctf. i3. Macrdefe fijne beiacchelicke grovigheyd quam leerwelovereenmetde gbeleghenheyd van d'onbelompen eeuwe oaer m hyleefde;d'andere edeie Konft-vroede gheeften middeler £Varl*on^n'tteelander^ Want het hun niet onbekenten was dat a owe itucken onghelijck beterwaeren dan dc nieuwe , dat oock de Xx leven*
|
||||||||
*
|
||||||||
345 DerdeBoeck
Icvendighewackerheydvand'allerkloeckfte verfianden door'tver-
maeck van fodaenighen oudheyd ghcvveldigh verquickt word. Daer- om verdicnt het oockgheen verwonderingh, dat d'aller oudite Kon- fte doorgaens henen de herten der aenfchouwers met een gantfch eer- biedige verwonderinghe plagh te raecken ; Ghelijck tvyjicn, feght Quin- Lib. x. tilianus *, dat vele tnenfchen 't eene of t andere Wcud, 't tvelck van wegen Jijtie *' ' oudheydghewyhetis, met een Goddelicke eere bejcghencn •, ghemtrckt degroote verouderde boomjiompen d' oogben der aenjchouwers niet foo feer door baere vermaeckelicke luft baerbeyd to tfich trecken, ah door den heymelicl^en fcbitn van hcyligkdom die daeringhefpeurt wordt. M.Tulliui Cicero verklaert lich een van defc vervvonderers der oudheyd ghevveeft te u'jn ;lckben d' oudhyd DePerfec- uyt der maetenfeer toegbedacn , feght hy *, diespryfi ick lievermd' oudhyd y>Otatot«. 'tghenefykeefc , dan dat ick in haer't ghenefy niet en beeftfoudevercyfcben- te meer, om dat ickjiet ghenefe heeft bcvinde grootcr en ghewightigbcr tefijn, dan bet ghenefe niet en heeft. Den felvighen autheurfeght vvederomin Lib. tii.de een andere plaetfe ; Het en laetfichfoo licjjteliek niet beduyden,(eght hy *, Otatoie. foaerom toy door eenfek\erefatheydt ende oor-aetigheyd foo haeflighlkl^van die dingben vervreemden , die onfefinnen het grootfe vermaeck by brenghen ende onfe herten op het eerjiegbsjichtalter meeft bcroeren, Hoe vele aenghenaewer en Injligher warden alle dingben door de bloeyende fchoonheyd ende terjcheyden' heyd der vertven in de nieiwefchilderijen ghemaec\t, dan in d' oude ? nochtans flagt hetvermaeck\der dingen die ons in het eerjie wcnderlicken welgevalkn niet ianghe te dtieren; tvaer als wy onsjelven in het teghendeel aen den rouwen af» gaendenfchijn der ouder ftucken veeltijds vergaepen. Ghelijck wy dan fieri dat Cicero niet ghefocht en heeft d' oorfaeck hier van te doofgronden, foo wordt ons evenwel in andere fchrijvers eendobbele reden voor- Ialfseo gheftelt van defe-eerbiedighcyd die vvyd'oude ftucken der voorigher '' Meeftersplaghten tebewijfen. Dionyfius Halicarnaffenfn*ftelt ons dc eerfte reden voor ooghen , wanneer hy drijft dat d' oude tafereelen i'h een gantich wonderbaerlicke eenvoudigheyd der Coleuren haeren Toornaemften lof uyt de bevallighe netrigheyd der teyckeninghe troc- ken j ghelijck de nieuwe daer en teghen allermeeft op ick en wete niet wat voor een verfcheyden verwig cieraet ftonden, als wefende flech- telick en gaer forghelooflick gherey ckent, fiet oock Tliemiftw de Amu titu, daer hy't felvighefunt op de felvighe maniere voorftelt. De tweede reden vloeyt uyt d' eerfte; want ghelijck d' eerfte reden d' ou- de ftucken boven de nieuwe verheft, van vveghen d' cenvoudighe en- de onbedwonghen bevalligheyd diemen daer in plaght te vinden, foo fchijntde tweede reden d'oude wercken allermeeft te roemen.. van weghen een gantich voortreffelickehooghwacrdigheyd ofteMajefteyt diefe
|
||||
DesSchilder-Konfts.' 347
diefe uytd'eenvoudigheyd van d'oude Konftc alS noch behouden.
Por-/>tyr«» *..feght dar de nieuwe Beelden der Godeu met verwonde- Libii.de ringhe vvorden aengliefien, om de waerdigheyd des wcrcks; maer dar Abitinen. d'oude daeremegheti gheducht worden , om dar d'eenvoudigheyd "'• hacres vvercks met de heerlicke Majefteyt der Goden aller beft over- een komt. Paupwias * infghelijcks, fprekende van Dtedalus, feghc In Gotia- dat fijne wercken met feer fraey in d' ooghe vvaeren, maer datmen inde thiacis.- felvighe een fekere goddclicke Majefteyt, die't al verfraeyde, plaght te vernemen. Stlius halicus * heeft oock defe byfondere eyghenfehap *Lib. 14,' ind' oude Godf-beelden aenghemerckt, datfe den goddelicken fchijn, diedeKonftop de felvigebeftedet hadde> alsnochbehielden. Ghe- lijck dan alle die ghene, dewelcke fich door een gheduerighe opmerc- kinghe daer toe begaven.d'oude wercken van de nieuwe fcherpfichtig- lick widen t'onderfcheyden; foohadden fy oock ghenoeghfaeme re- den , om nae defe vaerdigheyt in het oordeelen te trachten : Vermids veele bedrieghcrs in dien tijd yeder een trompen fochten te verfcoopen, nerghens anders op uyt gaende , dan datfe eenighe arme onbedreven Sullen door den fchijn van eengecontrefeyte oudheyd de fack over *t hoofd trecken en't geld uyt den buydelfijntjens moghten uyt-klop- pen, fiet PhcedrusLib, V,Fabularutn,irt Prohgo. Alsoock Murtiahs Lib, , VIII.Epigram. 6.<Tc. 34.
12. Aenghefiendan de voorghemelde ghewoonte fbo reele ver-
magh, dat vvy door t' behulp der felviger ghewoonte niet alleen d'ori- giaelenvandecopijen maer oock d'oude wercken vande nieuwe met een half ooghe vaerdighhek weten t' onderfcheyden • foo moghten vvy ons felven hier mede wel ghenoegh tevrede houden, achtende dardedaghelickfcheoeffeninghvan een nauw-keurigh oogh 'tvoor- naemfte middel is omdefe vaerdigheyd in het oordeelen te bckomen; 't en waer faecke dar ons den Konmgh Theodericus noch een ander mid- del voor hield/t welck tot de voorighe oeffeninghe toeghevoeght fijn- deons oordeelnoch krachtigher verweckenen meteenfonderlinghe vaerdigheydt vervullen fal. De woorden van Theodericus fijn genomen uyt een ghefchrift 't welck hy den fyomfihm ftad-houder toefond, hem belaftende allerley fnoghelicke vlijt en forghe in't verkiefen van eetien bequaemenopper-boumeefter aen te wenden; d' ^tenfienlickheyd van */ Roomfcbeg:bott feght hy *, beboort eenen welbedreven toefieuder te hebben; ljj,. vii, tea eynde datfulc\en wonderlicken be^rijp der mueren door een behoorlicker Vat'iaru* nurftizbeydonderhoudenendehujdinjdtteghjckeghejlrttertiljedes ivercks door Formula. dcgoedefcbiedngheder gbebouwsnverciert teorde, Onfe mildbeyd bemoeytlS, fich grootclisk daer mede, du my d' oude mrc\en door bet aftvetren van allerley Xi i) ghebreck*'
1 '
|
|||
348 DerdeBoeck
gbebrsckelickhejdfoudeii virnieuwen, en dat my de nieuttre met Jenheerlicfyn
fibijn deraudbe\dmogbtmbeileeden. Derbalven behoort bet ooch eenfeer ervaeren man te wejen, diefulcken lafl meynt opficbtenemen : Anderfins hebben ay te vreefen , dat by in.'tmidden van de ghecjligbe tvercken der oudcr jfynjie'narenmet eenhayrghevoeligher fa!fihjnen , dan bet metael datrfe van ghegoten.Jijn j endathyniet maghtigbfalfijn te begrijpen,het ghene de konftige oudbeydiaJlelick.dairinu>itghedTuci:t heeft, Laethem overfu'cks deoude boec- ken door[)inffelenenMlerky-<mdeghebeuwinaendacbtigblic\infien , ten eynde Jathy viet bevonden worde minder kenniffe dan fijne voorgangers te hebben. Ghelijck het veele was dat Theodenctts fijn koninghlickghemoed met het vernieuwen van dc cieraeren der (tad bekommerde, ibo is hei noch meer dac hy fijne gedachten felfs oock op den toefiender van dele cie- raeten liet nederdaeleii, mids eenen voorfiagh maeckende hoe ikh ye man tot ditampt behoorde te fchicken, Lxet hem deoude boecken doorfnuffellen, feght hywonderJicken wel; het is te vergheefich dat wy eenen anderen iveg mey nen in te fiaen -s want ghelijck wy in het eerfte Capittel van defen onfen derden Boeck hebben aenghcwefen, dat fich dieKonftenaers maer alleen met de ydele hope van een ingebeelde vol- maecktheyd ketelenidiedehulpevanallerleyKonften en werenfchap- pentot dele Konfte riiet toe en brenghen, (oomoeten vvyeven bet'fel- vighe de Konft-lieveis alhiertoepalfen., ghemerckt alierley footten van gheleerdheyd hun foo wel te paffe komen , a!s den Konftenaeren felver. Het iswelwaer datden ongheleerden Konft-liever eenighe goede ftucken ontmoetende , door't behulp lijnes naturelicken ver- nufts en d' enckele ghewoonte fijner ooghen de uytnemenheyd van de Konfte der werck-meefters eenighfins uytfijne maniere van teycke- ningh, uyt fijne verwen , uyt fijne hooghfels endiepfels, uyt fijne ftel- Jingheen anderedinghen vandien aerd lichtelick en met een onuyt- fprekelick vermaeckialbegrijpen ende onderfeheyden , maerdit'sal het ghene hy doen kan , want het hem niec moghelick is de andere verborghcntheden derKonftedieperte door-gronden ; aenghefien het maer alleen net vverck is van die ghene de welcke waerlick gheleert fijn, een rechtfinnigh oordeel vande gantfche gheleghen- hcyd der Invmtie teftrijeken, t' overweghen of alle de figuren in haere behoorlicke plaetfe gheftelt fijn , en of daer in de felvighe door een Konftighe ingheeftinghe het waerelevenvan fodaenighe hertf-toch- ten,beroeringhen, beweghingheningheftorcfyn, die met de gekgen- heyd van net afgebeelde Hiftorifche of ledenvormende argument over een komen. Het is overfulcks een ongehoorde faecke dat yeman fon- der d' openinghe fijnes begrijps, de iuyyeringhe lijnes verftandts, de verrijekm-
|
||||
DesSchilder-Konfts. 349
verrijckinghe fijner memorie deverfterckinghefijnes cordceJsfgelijck
den naem van Gheleerdheyd alk defe dinghen in fich plaght te vervat- tenj het is onghehoort, fegghe ick, dat yeman fonder den voorraedt van fulcke noodfaeckelicke behulp middelen de waere meyninghe e» 'trechteooghenmerckvaneen diep grondighlick gheleerde Inventie te deghe kan befeffen ■ javvy houdenonsfelven vele eer dacr van verr fekerr,dathy verfcheydenlamtne dinghen die heelendeal ongerijmt fijn en gantlch geen (lot en hebben voor goed fal aennemen, Gelijck wy danuythetghcnealreede ghefeytis volkomenlick veiftaen , datdefen grootmoedighen Koningh de Konft-lievers metgroot recht tot net. kfen van d'oude Schrijversaenmaent ,-foo blijckt het oockuytde fef- teafdeylinghedetesCapittels, datter allenthalven vele dinghen in de oude Schrijvers wordenghevonden, die maghtigh fijn ons vvankelba- re oordeel in den rechten weg der Konft-kenniiie te beftieren ; behal- ven datteroveral inde felvighe fchrijvers fulcke volkomene ende uyt- jdruckelicke befchrijvinghen van de waere fchoonheyd voorvallen., dat fich den aendachtighen Lefer uyt de felvige fulcken volmaeckten Idea ofte verbeeldinge der fchoonheyd ende bevalligheyd kan voorftellep., dat beyde Konttenaers en Konft-kenners, die het leven felver tot noch toe met gheen blinde ooghcn hebben aengheiien, fich met het felvi- ghe voorbeeld we! ghenoegh te vrede moghen houden.om daer nae te wercken en te ooidcelen, maer van dit punt, 't welck miffchien tegen 't ghemeyneghevoeienregel recht fchijnt te ftrijden, hebben wy den gheleerden Lefer ellers ghefocht t' onderiechten. i;. Wat wy tot noch toe in de twaelf voorgaendeafdeylinghen de-
fesCapittels verhandelt hehben , fchijnt een ghenoeghfaeme aenley- dinge tot den rechten wegh van een goed endeghefet oordeel te we- len ; dies louden wy het daer by gaerne laeten blijven ende eea eynde onfes Boecks met het eynde defes Capittel maecken, het en waer iaec- ke dat ons iet wat inden fin quam aengaende d' overwercken, die ghe- nieynlick in d' oude Latijnfche en Grieckjche autheuren Parerga genaemt wbrden. Dies fullen wy maei aJleen defe korte bedenckinghe van de overwerckentotons voorighewerck alseen over-wercktoevoeghen, den Lefer onder en tuffchen waerfchouwende, dat cenen oordee- ler fich felven en deKonfte door het waernemen vanalle de voori- ghe aenmerckinghen'nerghens nae foo grooten voordeel aea d' eene fijdekan toebrenghen, of fijne veifuymenifle van hetvolghende punt jal hemendegantfcheKonft aend'andere fijde tot grooter naedeei ftrecken. Defe Parerga ofte overwercken fijn dinghen die tot het werck worden toeghevoeght om het felvige te verciereu, feght Quintil. II. 3. T limits Xx iijU gheeft
|
||||
35® DerdeBocck
tib xxxv. geeft°ns net felyighe mede te verftaen ; Ah Protogenes t' Athenen int
Cap. i o. ' Kerck-poortaelvan Minervas tembelhet vermaerde Schip Paralus fchddtrde, ieght hy ** met t'faemen een ander Schiphet wdc}{ Hemionisgebeetenwkrt, foo heeft hy nocb ettelicke kleyne Galeyen^ onder die dingen toegevoegt, de welc- JAb. x j. ds kevan Je SchiUlers Parerga warden ghenaemt% Galenus fpreeckt noch uyt- viupartiu druckelicker^Go^e jVercl^-meefters> fcghthy ■*,flagbtenaltemetseenighe hurnaat Varergaop degrendels en op de voorfcbuyven der floten als mede op de fchilden tot beurijS haerer Kjnfle te maecken, menighmael wercH*fe oock op de Jwaerd- gheveflen en op de drinckbekers eenighe verhevene wercken, maer alleenlick tot cieraet en boven den eyfch van het noodfaeckelicke ghebruyck eenigh Idemmtt' Iconum lonf, eenighe Wijngaerdfibeuten , en fomwijlen ooc\ eenen cyprejfenboomkon' Lib.i.in Jlighlick en cierlicl^ ttytdruchende. Philojirattu * fchijnt fodaenighe toe- Pifcatoub, yoeghfels in een tafereel de fnuce der Schilderije ghenaemt te hebben. Maer aenghefien vele Konttcnaers defe en dicrghelijcke overwercken menighmael haeftighlick en met een lichte hand plaghten af te klae- ren^fooiftdatwy defelvigheheclfelden met eenen aend^chtigenernft CutPythia befichtighen ; Wy komendaer feernoode den > dat wy de overwircken d& mine nor» J^pnjienaerenrijpehckfoudenoveriueghen, kghtPlutarchus * , want het ons reddat ota- njet onyef,ent \s fatfe ^ner m veeltijds maer alleen fchijnlieffelickjoecken tefijn, "■ c r~ endathunmidf-dienonmoghelkkisdekoeligheydvandenonluftdie de onnoo- dighe wercken verghefelfchapt t' eenemael te vermijden. Indien wy onder en tuffchen by geval gevvaet worden dat den Konftenaer de voile kracht ■van een onbearbeyde Gratie in defe fchielicke toevoegfels beter heeft ghetroffen dan in het werck felver > foobehooit ficheen befcheyden oordeeler even wel forghvuldighlick daer van te vvachten , dat hy het overwerckdoor d' onbedachtheyd fijnes overhaeftighen oordeels bo- ven hetvverck felver nieten verheffe; ghemerckt een goed en treffe- lick Kanftenaer fulcks dapper terherten plaght te trecken. Onder ve- le ftaetelicke Kerckgefchencken die de ftad HJiodas vermaerdt maeck- ten, wierd de Schilderije vznlalyfus midtfgaeders den Satyr ftaende ontrent eenen pilaer op welcken een ghefdiildert Patrijf ken ghewijhet was, voor d' aller voornaemfte ghehouden. Maet't Patrijf ken en wiert daer foo haeft niec ghehanghen, of den lalyfus fcheen ts eenemael ver- achtelick te (ijn, nieman floeg fijne ooghen daer op,het Patrijfken daer cnteghen wasallemansgaedinghe, dit verdroot den Konftenaer Pro- togenes uyt der maeten feer , want het hem onmoghelick was dit fijn onverdouwelicke leed gemackelick op te kroppen , hy en konde met ghedooghen dat men fijnoverwerckinmeerderachtin- ghe hield dan bet werck felver ; dies heeft jhyeyndelick uyt loutctf •nverduldigheyd, nae 4athem de Kerck-meeiters veriof hadden ghc geven
|
||||
DesSchilder-konfts*
|
||||||||
35i
|
||||||||
ghegeven, dengrootelickverwonderdenvoghel uytghevaeghr, fiet
Snabo Lib.XIV. Geografh. %euxis vond fich felvcn infghelijcks met
eenengrooten hoop van fuickc vveeckfinnighe raefebollen enaeffche-
lick oordeelende Gaepaerdsghcquelt, wanneer fy hem door de venoe-
yclickeonbevroedfaemheytvanhaerverkeerdeoordeelindefe woor-
den dede uytberften. Defef.echtaerds prijfen den modderonfer Kanfte, fiet
Lucianus in %ettxide, Ghelijck wy nu ghewaer worden, dat het gevoe-
len onfer vermoedheyd oris raedtofteliever noodighrop te houdenj
foo worden wy met eenen oock door de gedachtenis van het gene wy
voor hebben aengemaen^ons felven niet al te lange met dit overwcrck
van d' overwercken befig houden. Wan: alhoewel wy erkennen dit ons
tegenwoordige werck fo flecht ende gering tc fijn,dat het door de aller
netfte enfinHelickfte verhandelingh van het eeneof hetandere
over-werck niet en kan verGimr worden , uochtans bedenc-
kende dat het maer cen overwerck is't welck ons nu befih
houdt ; foo fcheyden wy daerlichtelickaf, om
ons felvenendenLefervan voordcrarbeyd
te ontlaften.
|
||||||||
UN D E.
|
||||||||
'""?■■■'■■ ■ -'V^T'^yi
|
|||||
i
|
|||||
........— -....... __
|
|||||
|
||||||||||||
REGISTER,
Van de womaemfte d'mgen ,die in d'tt
Boeck vande Schilder-konii der Oude vervaet zijn.
|
||||||||||||
Lie dingen, welcke door de Konft gedaen wer-
den fpruyten uy t de natuer Fol. 7
vEgyptifch Konft-gebruyck 5)3
. A&ie des Lichaems, hoe die* in alle geftaltenis
uyt-gebeeldc werdt . 287
Allerley onervarene Lief hebbers der Konften behoort
mennietterftondtuyttefluyten 61
KAm'afis van flechten en verachten Stamme tot den Ko-
nincklicken-ftact gekomen zijnde en van fijn Onderda-
nen veracht brenght haer door een beeldt datfe hem
eeren en vreefen 114
i^dmphiongaztApellesvtxde. te boven metordineren 301
KAmphinomus ende Anapus, twee vleeflchelicke Broe-
ders, door 't fchielick ontbranden van den Bergh
^Etna,t'famen met hareOuders in't midden van den
brandt geftelt zijnde, hebben d'oude Luyden fonder
langh beraetop hare fchouders geladen, enfoozijnfy
't beyde met hare Ouders ontkomen 337
lAnaxagorat ghevraeght zijnde, tot wat eynde hy voort-
Yy ge-
|
||||||||||||
A
|
||||||||||||
..
|
||||||||||||
3 fj, Register van dit Schilder-boeck.
gebracht was, heeft geantwoordt. Tot befchouwin-
ge van de Sonne, Mane ende den Hemel 4 Androcydes heeft eenen grooten naem ghekreghen door
't geeftigh af-malen derViflchen die hy rondtom Schjlla maeckte 38 ApeUes bcfoeckt'Protogenes in'tEylandtRhodus en hoe
fy malkanderen kennen door't halen van linien 179 ApeUes beftraft den Schoen-maecker 197
Apelles beftraft een fij ner Leerlinghen om dat hy't Beeldc
van Helena met goudt befmeerde, als hy *t by gebreck vanKonftnietkondefchoonmaecken 99 ApeUes beftraft eenen Brodder die fijnen roem droegh,
dat hy een feker ftuck Wercks in korten tijdt hadde gemaeckt i8f ApeUes hielt veel van Afclepiodorw om dat hy de Sym-
metric in fijne Wercken heel wel waer nam 313 ApeUes liet noyt eenen dagh door-ftrijcken, of hy oef-
fende fijne Konft in't trecken van een linie 179 ApeUes houdt veel van't oordeel van Lyfippus 196
ApeUes als hy fijn ftucken ghefchildert hadde plachtfe met
eenen dunnenincktteverniflen 277 ApeUes heeft Donder-flagen,Weer-lichten, Blixem, &c.
gefchildert f ApeUes koopt allede Wercken van Trstogenes > en fteltfe
op veel dierder prijs 66 ApeUes wordt verloft van fijnBedriegher doorfijnafteec-
keninghe up ApeUes heeft maer dry ftucken gefchildert daer hy by Cettc
ApeUes fecit, maer wel metfaciebat, en waerom 169 ApeUesfchildert deHoereP^'^inde gelijckenifle van
* een |
|||||||
......
|
|||||||
-^H*WV'.....'»"' - ■■ ■■-■— w^m—n—"— —-
RegiHer van dit Schilder-boeck. 3 5-5-
cen Venus, foo oock and'ere Goden eh Godinnen naer
Hoeren en Boeven 251 isipel/es mzeckte de cohtrefeytfelsvanPerfonenfooghe-
lijck dat men daer uyt konde fien hoe langh fyleven fouden » 2 5:3 xjifeUes, Echion, Melanthius, Nicomachm, hebben maer
vier coleuren tot haer Schilderyen gebruyckt, en noch- tans wierdt voor yeder Tafereel fchattenvan ganfche Stedenverkocht 5>8 i^Apollodorus den Architect beftraft den Key terJldrianusy
om dat hy hem roemde over 't fchilderen van Kou- woerden 70 t_ApoUodorns den Kley-fteker brack 't grootfte deel der
Beelden by hem gemaecktjom dat hy fich in fljn Werck niet wel en konde voldoen 320 KAriHtdes Thebanus was den eerften die de Herts-tochten
die't gemoet over-heerfchen in fijne Schilderyen heeft uyt-gedruckt 25)1 B.
T\ Afilius verheft de kracht der Schilder-konft verde bo-
ven het vermogen fijner wel-fprekentheyt 44
Beter is *t fijn goet aenteleggenaendeKonft, dan met
braflen, fuypen en fwelgen door te brengen 66
Befchrijvinge van de Jacht 339
Befchrijvinge van twee dappere Mannen die lijf om lijf
vochten 340
Befchrijvinghe van BorgherlijckeOproer, Moorderye,
Toorn, Vrouwe-kracht en alle wreede dinghen die in
den Oorlogh omgaen, &c f 6 - 57
Yy ij Be-
|
||||
3f6 Regitfer van dit Schilder-boeck.
Befchrijvinghe van de Statue, van denKeyferAuguffus
Tyberius-, &c 244
Befchrij vinge van de Difpofitie in eenige ftucken 314
Befchrij vinge van Tarthenopaus Atalantas Soon 249
By de bevalligheytvan^^Z/wmoetgevoeghtwerdende
ftoutmoedighey t van Zeuxis, d'onvermoeyde naerftig-
heydt van 'Frotogenes, de kloecke diepfinnigheydt van
Timanthes, als oock de hoogh-ftatelicke grootsheydt
van Nicophanes 30
Befchrijvinghe van Loths Wijf verandert in een Sout-
fteen 76
Befchrij vinge van een Tafereel by Aufonius 206
Bibliotheken waren eertijts verciert met de Boecken der
gener wiens wercken daer te lefen waren 131
C.
/~^ Alanis heeft Paerden allerbeft gefchildert 40
^k-/ Chryfoftomus feght dat de Schildersdenatuerenaer-
boetfen 4
Cyllarus, die onder alle d'andere Centauren de fchoon-
fle was f
C. Fabiusy fchildert de mueren van den Tempel van
Salus 161
Cimon Cleonaus heeft alder-eerft fijne Schilderyen met
halve en wijckende gedaenten gebracht 280
Z>.
r\syEdalus heeft een houte Koe konftighlijck ghe-
-*-^ wrocht, om de beeftelicke luften van de rafende
Tafipha door dit middel te boeten 1 °4
Jt De
|
||||
Register van dit Schilder-boeck. 3 $7
De aengenaemheydt van'tlichtwordtindeSchilderyen
allermeeft door de fchaduwe veroorfaeckt 2 64,
De Athenienfen rechten ^Efopus fijn Beeldt op en
waerom 122
De iEmulatie ofte naer y ver, koeftert de verftanden 9 f
De Konft-luft onthoudt haer niet in een ghemoet 't welck beflet en belemmert is, in deforghvuldigheydt van da-
gelijckfche nootdruft 52
De Menfch wordt een kleene Werelt genoemt 3
De Menfch is uyt water en modderachtighe fiijm eerft
voort-gebracht 7f
De oudehebben ons foo veel Meefters en onderwijfinghe
naer-gelaten, dac defe Eeuwe van de Leerlingen geluc-
kigh mach geacht werden 12
De Menfch is't befte Meefter-ftuck der Godlicker Schep-
pinghe 54
De Griecken lieten haer kinderen in de Schilder-konft
oeffenen en dat waerom 80
De Koninghen van ^Alexandria en Tergamus, hebben
groote Bibliotheken opgericht, Soo oock andere 131
De Griecken zegelen met houte frempels 161 De Hebreen zijn de oudtfte, die deZegel-ringhenghe-
bruyckt hebben 160
De inventie behoord' vaerdighlick en gemackelickvoort
te vloeyen 214*
De Konftenaer moet een omfichtigh , marckfaera en
ganfch wijs Menfche wefen 216
De befte Konftenaers liepenfeertenhuyfevandeHoere
Lai's, omhareBorften, Mammenend'anderegedeel-
ten des Lichaems na te treffea 2 y 1
Yy iij Dc
|
||||
358 Regitter van dit Schilder-boeck.
De Konft van een goetMeefter-ftuck, hebben de treffe-
licke Meefters ghethoont in een fittende of neder-buy- gende Figure 26$ 'Democritm houdt ftaende dat de verruwen een ganfch
nietigh dingh is, maer dat de vermengingen onfe fan- tafyen meeft verwecken 297 De magnificentie ofte ftemmigheyt doet de aenfchouwers
beroeren 232 De Hiftorien zijn getuygen der tijden, het licht der waer-
heyt, het leven van de memorie, de meefterfle van on- fen handel en wandel 236 De Lacedemoniers, om fchoone ende rappekinderente
krijgen, ftelden hare fwangere Vroiiwen, voor fchoo- ne Beelden van Goden en Godinnen 118 De Martelaers placht men op de plaetfe daer fy gherecht
waren,af te fchilderen met de maniere hares lijdens 140 De langhfame Dralers verliefen de gratie van haer
werck 320 De Naturaliften in't befchrijven van haer dinghen zijn
dickmael ghedwonghen ons tot de fchilderyen te wijfen 107 Den Koningh 'Demetrius befbeckt den Schilder 'Proto-
genes om de fchilderye van Jalifus te befichtigen 163 De natuere heeft noy t goet ghevonden in een Lichaem de
volmaecktefchoonheydttebefteden 6 DenGrootenA/exander befoeckt dickmael^>(?//<?j,laet fijn
lieffte by-fit Camfafpe moeder-naeckt by hem uyt-fchil- deren, en daer-en-boven haer aen Apettes ovzv&ozt 16^ Den Schilder Clejts betaelt de Koninginne Stratonica van
dekleenigheythemaengedaen t&7
5 J< & De
|
||||
!tnffy^.pT
|
|||||
RegiHer van dit Schilder-boeck. 3 5-9
De oude Meefters gebruyckten weynigh verwen 517
Pe onvolmaecktheydt der Schilder-konft in de begin-
felen 22 De Schilder-konft wordt in weynigh leer-ftucken be-
begrepen 9 De Schilder-konft heeft gheen eynde in't af-malen der
gedyerten 10 De Poeten pleghen in den aenvangh harer wercken de
negen Mufen aen te roepen 13 De vruchtbare kracht onfer volgh-luft is tweederley 15
De Schilder-konft vertoont de dinghen al of fy teghen-
woordigh waren, de Poeten alof fyal langh ghefchiet waren 42 De Schilder-konft maeft Edele Mannen noch Edelder 48
De S tadt Ephefus roemt over haer Beeldt van T>iana 74
De wijsheydt die men moet hebben in de inventie beftaet
in vier dingen, in waerhey dt, aportuitey 13 difcretie en magnificentie 224 De Poefye doet onfe gepeynfen hooger op-ftijgen 2 3 6
De vreefe van fchande,en de hoope van een eeuwigh-due-
rendenaem doet den Konftenaer de forghvuldigheydt vermeerderen 138 De fchoonheyt van't Lichaem beftaet in een fekere Sym-
metric die de gedeelten des met malkander en met het geheele hebben 247 De Schilders moeten meeft letten op de lieflicke bevallig-
hey t van een Vrou wen aengeficht dan op haer dyen of te armen 240 De Schilders pleghen de Inwoonders van Abdera met
grootenernfttefchilderen 2fi • i
•- . -
|
|||||
..
|
|||||
360 Regitter van dit Schilder-boeck.
De roem van de oude Meefters beftaet meeft in depro-
portionele eenvoudigheyt 25S. De proportie van een Menfch, deelendeoudeincen-en-
twintigh deelen 2 f8 Des Menfchenhooft nederwaerts gheflagen, beteyckent
een nederigh gemoet, achter over een trots, aen d'een zijde de laffigneyt 281 De ooge heeft het meefte bedrijf in de difpofitie 315
De verwonderinghe die T)amafcim heeft over den Venus
die Her odes Atticus gewy et hadde 324 De verwonderinge van konftige ftucken 324
De oude Sehrijvers plegen allerley bedrevene Ambachtf-
luyden wijs te heeten 216 DeTofcanen zijn de eerfte gheweeft die de Statuen in
Italienovergebrachthebben . 217 De neghen Mufen als Clio, Euterpe, Melpomene, Thalia,
cPolymnia , Erato, Terpfichore3 Urania, Calliope, wat die beduyden 14 Die in de Schilder-konft vol-leert wil zijn moet vroegh
aen 't leeren zijn 83 Die van i^drgos flaen een Muficant in boete om dat hy het
getal der fnaren vermeerder t hadde 91 Die van een verheven gheeft zijn, hebben de meefte be-
quaemheydt om groote hoogh-ftatelijckegedachtente onderhouden 233 Die ghene de welcke daghelijcks met Hoogh-geleerde en
ganfchdeftigeMannenom-gaen, plachten infgelijcks doorde krachtdefesghefelfchaps een feeckere grootf- heydt in alle hare ghedachten, woorden en werckefl aen te nemen *3f Die
|
|||||
RegiHer van dit Schtlder-boeck. 361
Die't voornaemfte bedrijfineenHiftorieheeft, moetin
de Schilderye meeft uyt-muyten 304,
Door de oeflfeninge derdeughtverkrijghtdeMenfchde
onfterffelijckheyt 3
Door'tdifcoureren van de Conft by welfprekendeMan-
nen,heeft veel Conftenaers totde Conft opgeweckt 96
Door welluft en geltgierigheydt zijn de Conften ver- gaen 171
Door war. middel den Conftenaer opgeholpen wort 201
DoorvuyleSchilderyenworden jonge luyden tot wulpf- heydt aengeftoockt 230
E.
"O En Conftenaer is't nut fijn verbeeldingen hem felven
■*-' vaft in te prenten 18
Een Lief hebber der Conft moet in fijn eenigheydt de
wercken der Conftenaren met diepen inficht be- fchouwen 64 Een Veldt-overfte is noodighdeTeecken-konftomfijne
Benden te ordineren 108 Eenige groote Meefters van de Conft, hoe-wel fy groot
gelt van haer Conft konden maecken, hebben haer ftucken liever wegh gegeven en verfchoncken 169 Een goet Meefter weet wel wat fijn Conft vermach, moet
derhalven hem niet bloodachtigh of fchroomachtigh houden jjf Een goet Leerlingh moet opgekoeftert, en aengeleyt wer-
den,gelijckeenjonghkindt 182 Een Conftenaer moet hem benaerftigen te kennen de
natuere van alle dingen, maer de natuere der Menfchen Z z gron-
|
||||
i6t Regitfer van dit Schilder-boeck.
grondighlick 220
Engelen, Gefteenten, Wapen-ruftinge, Vlamme, Bloe-
men, Goudt, &c. hoe te fchilderen 267
Een' fchilderye is niet fonder het behulp van een bequame
Schickingh-konft 2^9
Een Schilder heefc hem niet te verbinden, oft hy de
Hiftorie van vooren, in 't midden oft van achteren
begint, ter contrarie een Hiftory-fchrij ver, &c. 303
Een Schilder moetmet fonderlinge forghvuldigheydtfijn ordinantie ende difpofitie vaft aen malkanderen en in
malkanderen hechten 308
Een Konftenaer behoort alledePoetifcrfeenHiftorifche
vertellingen op fij n duym te hebben 217
Een goet Konftenaer moet den aerdt en de byfondere
krachtenderverruwenverftaen 261
Euphranor was uy t der maten grootfch en ftatelick in fijne
wercken, dies heeft hy uytgemunt in de fchilderye van
d'oude Helden 35)
Euphranor heeft fich in't af-malen van de twaelf opper-
Goden wat te onvoorfichtigh aen geftelt 30^
Euphranor had een fonderlinge geleertheytbenevensde
Schilder-konft , 217
G.
(~* Eometria ende Optica dienen wel by de Schilder-
^^ konft 217 Glicera heeft eerft ghevondenkranskensvanBloemente
vlechten j
Gelijck wy een luft fcheppen in de fchoonheyt der natuer-
lijcke lichamen, foo doen wy oock in de naerbootiinge
der
|
||||
RegiHer van dit Schilder-boeck. 363
der felver 64,
God den Qpperften Leer-Meefter brenght de verftanden
uyt het verborgen te voorfchijn ' 77
Goden, Coningen, Priefters, Raedts-heeren, Redenaers,
Zangh-konftenaers worden met haer meefte wefen uy t-
gedruckt 287
Goudt-hongervindtveleKonftenuyt 172
Gramfchap en quaetwilligheydt vindt men niet in een
konft-lievend gemoet 68
Groote Maeltijden wierden felden ghehouden, oftdaer
ftonden eenige Goden op de Tafelen 147
H.
ILTAeftigheyt en naerftigheytzijntweeganfchteghen-
r- ■* ftrij dige dingen in de Konft-oeffeningh 178
Harmonye is den Goden eygen 247
Hefiors Beeldt binnen Troyen wat geftalte het hadde 287
Heliogabalus wierde by de fchoonfte Beelden verghe-
leecken 6
Helden ofte Heroifche Perfoonen hoefe eertijdts ghe-
fchildert wierden i 35>
Het aengheficht heeft maer thienghedeelten, nochtans
onder foo veel duyfent Menfchen, vindt men qualick
twee on^onderfcheydelicke 2fi
Het helpt dickwils aen de bevalligheyt van een ftuck, foo-
deryet onachtfaemlickinvoorbyghegaenis* ghelijck
eenige fappigheydt van een foete fauce de fpijfe fmaec-
kelij cker maeckt 188
Het komt den Schilders noch der Poeten niettoe te fthil-
deren al wat in haer hooft fchiet 3 4>
Zz 2 Hen
|
||||
-■■ - ■-■■-........■ ■"'"------------------------------~~-~------------------------------—■■■,.-.
|
||||
364 Register van dit Schilder-boeck.
Het moet een goet Conftenaer zijn, die van een Schilder,
Beeldc-houwer oft Giet-konftenaer wel weet te oor-
deelen 6%
Hercules by Apelles gefchilder t 219
Het woordt Schilderen, waer't van daen komt 143
Het moet door geftadigen arbeydt gehaelt werden *t gene
wy willen in onfe herten ingedruckt te zijn 241
Het is niet altijt goet wat van groote Meefters ghedaen
wordt 26
Het tnaeckt dat de Figuren rondtachtigh fchijnen te zijn,
als de kanten met dunne en fijne verruw-ftreecken om-
rondende uyt ons gefichtontwijcken 2 70
Het is de gratie, die eenfchoon Lichaemfchooner dan
fchoonmaeckt 316
Het hooft is het treffelickfte deel des Lichaems 281
HetPaerdt by Nicon gefchildert teAthenenwaeromhec
veracht wierdt 2ip
Het vyervan de Chaldeen, voorharenGod^gehouden,
wordt van de Priefter van Canopus uytgeblufcht 114
Hoe dat eenige Schilderyen, Statuen en andere, Conft- ftucken bewaert fijn geworden op lijf-ftraffe i6f
Hoe die van Athenen haer Jongeren tot alle Conften aen-
leyden pz
Hoe den Grooten Alexander begraven werde ende
waerom 111
Hoe men de Hiftorien moet uyt-vinden en waer op te
mercken 339
Hoe men een Papegaeye leert klappen 134
Hoe Saunis en Batrarchus treffelijcke Bouw-meefters
hare namen uyt-drucken i6t
Hoe
|
||||
RegiBer van dit Schilder-boeck. $6f
Hoe huydendaeghs veelcLeerlingentewerckgaenende
de Conft aen - vatten 183
Hoe den Beyr voortgebracht werdt 1 <> 1
Hoe men een lichaem fchoon verruwigh fehilderen
moet 274,
Hoe de Egyptenaers eenmiddel bedacht hebben, om het
filver te verruwen 293
Hoe de Egyptenaers hare kleederen fehilderen 193
Hoe men een ordinantie van een ftuck fchilderye maec-
ken fal 302
Hoe datmen principale ftucken fchilderye,van de copyen
fal onder-kennen 344
Hoe de oude Meefters hare wercken te thoon ftellen 194
Hoe Theon fijn Sehilderyen te thoon ftelt 341
Hoe fommighe Schilders een dingh, datfe naer haer fin
beft maecken, in alle haer ftucken meeft te pafle
brengen 306
Hoe-wel de Philofophen, Mathematijcken, Poeten en
Hiftory-fchrijvers niet machtigh zijn een Schilder te
maecken, nochtans helpt het feer een Conftenaer ken-
nifle van defe wetenfehappen te hebben 222
Honden op de mueren gefchildert 138
Huyfen ende diergelijcke dingen zijn om filver te koop ,
maer de geleerthey t ende wetenfehap om arbey dt 178
I Mitatie is naer-bootfinge 7
IfiodorusTeliifiora feydt dat men de Coningen placht
meteenhandtuytdeWolckentebeelden 4 Inwoonders van Phoenicia maecken hare Goden met
taffchen op haer zij de ende waerom 17 J Zz iij Kod-
|
|||
#
|
|||||
366 Register van dit Schilder-boeck.
K.
XT Oddigh verhael van Tarmenoos Vercksken 202
-"- Koningh Geleucus heeft een Ancker op fijn dye, foo
oock andere teeckens 78
Koningh Tinhus heeft een Agaet gehadt, daer in men de
neghen Mufen ende Apollo met een Harp in fijnhandt
genoeghfaemlick in konde onderfcheyden 78
Konft fonder oeffening is nietigh 187
Konftige wercken behooren *iet alleen tot onderwijfinge
als tot vermaeck den aenfchouwers te dienen 2 24
Konftenaers als fy in 't eene oft ander Landt qualick
gehandelt wer den, ver wifielen haer woon-plaets 220
Konft-kamers behooren haer licht van 't Noorden te fcheppen 334
L.
X i- ■
T Eere van den Konftenaer Eufhranor 307
■■-'Leven van den Philofophe Menedemus ende fijn
geftalte 135*
Leelicke ende af-fichtige dingen worden dickwils (wan-
neerfywelgedaenzijn, met Tuft gefien 6f
Licht en fchaduwe, fchijnfel en duyfternifTe 263
Licinius beftraft Apaturiusvan Alaband om'tmaken van
een Schou-plaetfe,welck niet wel geordineert was 226
Lyfippus hoe hy fijn Beelden naer de Symmetric giet 2 f $ Lyfippus oordeelde dat men de natuere felver meer behoort na te volgen in't oeffenen der Konftev dan
eenige andere Meefters 87
LyfippusJ heeft in alle fijne Wercken een feeckere
vief-
|
|||||
RegiHer van dit Schilder-boeck. 367
vief-aerdigheyt uyt-gedruckt 3P
Lyjipfus heeft fijne Leer-jongers niet alleen door konft-
regulen onder-wefen, maer hy heeftfe by fich gehouden
als hy werckte, op datfe fijne handelingh uyt fijn doen
mochten leeren 86
LyfiPfm hieldt veel van't Oordeel van Apelles 196
Lyfippus is door enckele armoede onder de voet geraeckt,
dewijl hy fich met den omtreck vaneen Statue befich
houdt 171
Tl/f Annen ofte Vrouwen zijn hupfer wanneer fy vol
"^•* ende wel gevleefcht zijn 273 Men kan beter van dingen oordeelen die men felfs gefien,
gehoort en ondervonden heeft 342
MenmoetoudeBoeckenlefen 348
Men moet de ftucken op goet licht flellen 334
Men moet deftucken met een goetoogefiea 333
Men moet hem wachten te fchilderen grillige Wanfchep-
felen die de natuere niet en erkent 3 3
Men moet de konft van nettighey t niet toonen aen dunne
hairkens en nagelen wanneer't aen 'tgeheeleLichaem
niet is waer genomen 275?
Men moet fijnen voortvarende loop wat in-teugelen 3 2
Men foeckt de §ieraten om het principaelfte te ver- duyfteren 278
Men moet fijn werck eerft maer rouwelick af-fchetfen ipo
Men moet de kinderen langh by een Meefter houden 8 3 Cnenedemus befchaemt een verteerenden Jongelingh doordeTeecken-konft no
Men
|
||||
|
|||||||||
368 Regifier van dit Schilder-boech
Men moet hem niet al te langh befich houden ontrent een
gedeeke van een (tuck wercks 188 Men placht Ringen, waer in de gelijckenifle van yemant
gegraveert was, te dragen 132 Merrie-Paerden wanneermenfe van een Ezel wil laten
befpringhen, fnijdt men haer moedighemanenaf, als menfeeerftgedoceert heeft 134 Met wat Goden de Schepen gefchildert waren 141
^Methodius Monick fchildert den Jonghften dagh in de
Galerye van den Bulgarifchen Vorft, enwatdaeruyt fpruyt 47 ^Minerva en Mars worden op de Stadts-poorten en
publijcke plaetfen gefchildert, ende waerom 137 LMmtanor verghelijckt de Sangh-konfl; by deSchilder-
konft 246 iJMyron niet teghen - ftaende d'uytnementheyt fijner
Konfte, heeft fijneErfgenamengeenemiddelennaer- gelaten 171 N.
|
|||||||||
N
|
Aerftigheyt verwerft, wat haeftigheyt verderft 178
|
||||||||
Nealces en Timanthes uytnemende Schilders hare
Schilderyen zip NicophanesSchilderwaer toe hem de natuere aengeleydt
heeft 234 Nicy as heeft allerbeft Hondekens gefchildert 39
Nicyas is foo befich met een ftuck wercks dat hy fijfl
Difcipelsdickmaelvraegb.de, ofthy fijn noen-mael al gehouden hadde 100 Niemandt kan foo vaerdighlijck yet fpreecken oft het
yalt de natuere vry wat lichter te fchilderen 78 Ons
|
|||||||||
Register van dit Schilder-boeck. 369
O.
/^\ Ns aengeficht is het aengeficht onfer gedachten, den
^-^ fpiegel ende boeck onfer herten 282 Odates verlieft opZariadresende hoe fy by den anderen
komen 158
Onfe oogen zijn de beginfelen van de verbeeldinghe die
in onfe gedachten fpelen 1 j
Onfe wercken duncken ons de befte 196
Ons ghemoet begrijpt in weynightijts feerwijt-loopige
dingen 21
Oorfaeck waer door den Konftenaer tot fijnKonfte foo
aengedreven werdt 102
Onfe hert en finnen moeten wy op d'aenmerckelickfte
dingen befich houden 336
Op't meefte uytmuntende moet meeft gelet zijn 8
Ouders zijn gratigh om veel goets te vergaderen, maer
draghen weynigh forghe voor haer kinderen diefe
meenen dat de felve fullen hefitten 80
Over groote neerftigheyt is altemet na-deeligh 3 ip
Over-wercken genaemt Tarerga wat die zijn 349
SP.
PAerden van Amphiaraus hoefe gefchildert waren 225-
Paerdt van Julius Cafer 126
Paerdt-fpringen wanneer ende waerom geleerdt 116
Tamphilus was een dapper geleerdt Man 217
■ramphilus Schilder wilde niemandt voor minder dan een
Talent aen-nemen, ende dat voor dentijdtvanthien
Jaren . . 84
Aaa Tats
|
||||
I
|
||||
37° Register van dit Schilder-boeck.
'Pais is een bequame Voedfter-moeder der Konften i <jp
Panhajtus Polycletus, en Afclepiodorus eerfte en voor-
naemfte grondleggers der Symmetric 24,8
Parrhafius heeft ontuchtige ftucken gefchildert 39
Paufon maeckt een tuymelende Paerdt ende hoe hy 't
fchildert 298
Paujias Schilder heeft de veranderinghe der Coleuren
voort gebracht 5
Phantafye is d'eenighe Baer-moeder van allerley goede
inventien 224
Phidias heeft fijnen Eleaenfchen Jupiter na 't voor-
fchrift van Homerus, en Apelles fijn 'Diana gefchildert,
foohebben oock andere gedaen 237
Phidias en verhaefte fich nietin't wercken i8f
Phidias oordeelt uyt de klaeuwe hoe groot de Leeuwe
was 257
Philojlratm beeldt de oude Helden af 6
Philojlratus befchrijft de fchilderye van eenige Jagers 312
Planten ende voort-teelinge der gedyerten die langhfaem voort komenzijngeduerigh 187
Plato verbande uyt fijne Stadt die twee Konften
oeffende 94
Poefye ende Schilder-konft hebben een onderlinghe
ghemeynfchap ^
PolycletusRicht-fnoer ofte den Canon van Polycletus %6
Polycletus oordeelde dat het werck aller-moeyelickft is, wanneer men de kleye tot den naghel toe ghebracht
heeft 191
Polydamas ScotuJJaus een wijdt-beroemt Kamp-
vechter 208
Pokmo
|
||||
" ■ ■ ........."...... " "" " .......... --'"""
|
|||||
RegiHer van dit Schilder-boeck. 371
Polemo wordt van een flemper en demper een groot
Philofooph 4<j
Poppen ghepronck van verfcheyden fchoon-fchijnighe
by-wercken 310
Praxiteles verkoopt een gekleedt Beeldt van Venus ende
een ongekleedt, en waerom 257
Praxiteles oordeelde dat die wercken onder alle fijne
andere wercken de kroone fpanden, aenwelcke Nicias
de handt hadde geflagen 196
Protagoras is de eerfte geweeft die de wel-fprekentheydt
om gelt leerde 84,
Protogenes fchildert fchepen tot fij n vij ftighfte Jaer 235-
Protogenes fchildert vier-mael fijne ftucken over 179 Protogenes wanneer hy het ftuck wznjalifus fchilderde,
atandersnietdanLupinenuytfop 179
Protogenes, na't oordeel VznApeuesi en heeft niet ghe-
weten, wanneer het tijdt was op te houden 319
Pulcher oordeelt uyt een tandt van een Reufe hoe groot
fijnslijfs-lenghde is geweeft 258
Pyreicus Schilder 234
s.
CChilderye die uyt veelFigurenbeftaenmoetd'eenof
d'ander Hiftorie beduyden 304
Schilderye van den verlierden Bacchus met fijn ghe-
waet 216
Schilderye van de Stadt van Troyen in de Tempel te
Carthago 69
Semiramus verfoeyt alle fchoone cjeraten der Vrouwen,
tenharentijde 321
Aaa ij Sicyon
|
|||||
37* Register van dit Schilder-boeck.
Stcyon de gheboort-plaetfe vande Schilder-konft, ende
waerom 82
Sommighe houden hare Beeekers in meerder waerden,
wanneerfe met de onghefchickte Beelden van de Hey^
denfche Geylheydt konftighlick bewrochtzijn 231
Soo de Konft-lievers eenigh krackeel krijgen, fyverfoe- nen lichtelijck 68
Statuen van Paerden 1,16
Schilder-fpraecke by de ouden gebruyckt 106
Sonder materie kanmen qualick een wijt-ruchtigh werck
maecken 208
Schilder-konft en Poefye ofte Dicht-konft hebben een
onderlinge gemeynfchap met malkander, enwaerinfe
over een komen 3?
T.
TPEntijde vanvrede worden de Kortften meeft geaeht
-■- endedeKonftenaersverheven ip8 Timomachus heeft den rafenden Ajax gefchildert 222
Telecles enTheodorus tweeGebroeders maecken te fa men
het Beeldt van Apollo Tythius, de eene woonende in 't Eylandt Samos ende de ander in de Stadt Ephejks, en beyde de helften pafifen op den anderen 2 f8 Ten tijde van den Keyfer Augustus waren de Konften
ganfch vervallen 326 Timantheswas wonder geeftigh, diesfietmeninallefijne
ftucken een diep verftandt 229 ■'^ '■
Van |
||||
Regitfer van dit Schilder-boeck. 373
-. •
V.
XT An Berifpers der Konft 33 3
V VanC^/mzdiealseenCentaurusgefchildertwas 269
Van den laetdunckenden Megabyzus, hoe hy van Zeuxis
is over gehaelt 330
Van den Schouder > Arm, Handt 2 84,
Van de Necke, Hals ende Schouderen 283
Van de Ooghen ende wat men daer mede beduyden
kan 283
Van de twee Beelden van CMinewa ghehouden by de
twee konftighe Meefters AlcamenesendeThydias: en
wat behulp en onderfcheyt daer in is de Geometrifihe
en Optifche Konften te kennen, ende hoe fy beyde
voeren 218
VancDiana in't Eylandt Chios hoe fy gefchildert was 219
Van de verbaefde Hefione 226
Van gegraveerde ende ingeleyde wercken 158
Van gemunte Penningen ende Zegel-ringen 160
Van Doecken en Paneelen en hoe de Oude die gebruyckt
hebben 262
Van konftighe, ghenaeyde, gheftickte, gheborduerde,
geweven en Tapij tfe Hoeden ende Kleeden 135. &c.
Van fchetfen en af-teeckeninghen die alleen met kool
ghedaen zijn 259
Van >t fchijnfel oft af-fetfel 268
Van feecker Schilderdie fijnftucken van fijnJongers met
een kluppel in de handt, liedt beWaren, dat de Hanen
daer niet aen fouden komen 296
Van't verfchiet derColeurenindenRegen-boogh, van.
Aaa iij Zee
|
||||
374 Register van dit Schilder-boeck.
Zee en Lucht' 169
Van vermenginghe van Koperen Silver, Koper en Yfer,
Loot en Koper, Silver en Gout met Koper 294
Vele huydendaeghfche Schilders flachten de rampfalighe
Vryers van 'Penelope, welcke als fy de gunfte der Prin-
ceile niet en konden bekomen gaen naer haer Dienft-
maeghden 242
Vele Schilders werden niet gheacht om dat fy te gheringe
prijs voor haer werck eyfchen 66
Vloeren naer de Schilderkonft geplaveyd 142
Verfcheyden Oorloghs-treecken door Beelden te weghe
ghebracht 112
Verfcheydenheydt der Schilders, welck als fy eenruyme
materie hebben, haer niet en weten te behelpen, ende
in' t naeuwe wel>fommige ter contrarie 307
Verfcheyden gefchilderde dingen van Fruyten, Jachten,
Riemen , Pijlen, Schilden, Glas, Silver, &c 142
Verfcheyden Meefters haer wercken worden ver-
haeldt 222
Verfcheyden voort-teelinghen door't aenfchouwenvan
fchoone fchilderyen 118
Verfcheyden ftatuen en om verfcheyden faecken op-
ghericht 122. &c.
Verfcheyden foorten van in-bintfels van Boecken af-ge-
fchildert, om daer naer in te binden 110
Verhael van verfcheyden Statuen , Goden, Godinnefl
|
||||||||
haer gebruyck, kleedingen, $ieraten watfy beduyden
|
>
|
|||||||
en wat plaetfe 143. &c
Verhael van eenighe Konfr-ftucken, hoe fy de a£tie ende
paffie daer in uyt-gedruckt hebben 287- &c-
Ver-
|
||||||||
■
|
|||||
Regitter van dit Schilder-boeck. 37 f
Verftroyde Heyrlegerswordenopdeminftebreucke des
flagh-ordensmachteloosgemaeckt 299
Voortichtigheytva.n'Pkilop£meti in't aenleydenvanfijn
Krijghs-heyr 20
Vry-geborene oft van eerlicke gheflachte mochten alleen
dees Konfte leeren 81
Vreemde fchilderyenomvrouwentebekomen, maniere
van kleedingen en andere dingen 119
Vuyle en al te treurige dingen moet men niet te naeckte-
lijck voor-ftellen 229
VTTAer door men de eyghenfchappen der Meefter-
v^ ftucken fal leeren kennen 343
Waer den konftlievende Leerlingh op let 5"7
Waer door de ftoutmoedighey t van Co jftenaers ghevor-
dert wierdt 173
Wat de voorbarige Meefters wedervaert 186
Wat de difpofitie ofte Ordinantie is 298
Wat de gratie in een ftuck wercks is 31 f
Waerom de bloote lichamen en nietdeghekleedebyde
oude Meefters in achtinge zijn geweeft 2f 5"
Waer in de Poefye en Schilderye over een komen 3 5
Waer in eenigne oude Schilders meeft uyt-ghemunt hebben 40
Waerom men de oude ftucken voor de nieuwe acht 345
Waerom de Conftenaers huydendaeghs foo weynigh zijn 239
Waerom de fchilderye vmZeuxis beftendigerblijftdan
defchilderyevan^f^rf^f 184
Waer-
|
|||||
376 Regitfer van dit Schilder-boeck.
Waerdyevaneenighe ftucken fchilderye enTafereelen,
welcke van eemge betaelt zijn bedragende een groote
fchat 165-. &c
Wanneer de a&ie en paflie inde fchilderyen zijn waer
ghenomen 281
Waerom den Schilder Euphranor in fijn tijdt uyt-ghe-
muntet heeft 217
WaeromeenigeMeefters onvermaerdt zijn gebleven 202
Waerom men de Af-conterfeytfels van fijn afgheftorven Magenendeuytmuntende vriendenheeft 121
Waer naer de groote Meefters haer ftucken, plachten te
veranderen en te verbeteren 196
Wanneer de Konft vervallen is 83
Wanneer ende waer door de treffelicke Meefters zijn
vermindert ende begonnen op te houden 170!
Wat kracht devermengingederverruwen heeft, omuytj
tebeelden. 262 j
Wat men met de Neufe en Lippen beduyden kan 2 831
Wat reden het is, dat die de Konft verftaen, hetwerckl beter weten te fchicken, dan de onkundige 1761
Wat Schilders haer in't ey nde bedrogen vinden 184
Wat ArafSs jfttila een Schilderaendede, alshy Milanen
in-nam 2op ■
Wat Symmetric, Analogie oft Harmonie te feggen is 244
Wat voor Beelden de Schilders haer moeten voor-ftellen, t om naer te richten 2711
Weynigh fchotels ordentelick opeenTafelaengerecht, I
is een fchij n van goede giere te maken %991
Welluft vergiftight het verftandt 171
Wereldtbeteeckenteensieraet J
Wetten
|
|||
RegiHer van dit Schilder-boeck. 377
Wetten tegens verfuymers en vervalfchers derKonften
geftelt 90 Wet van de Stadt Marfeillien, om Vrouw-fchenderye te
mijden , . 231 Wet van Solon te Athenen , dat geen kindt ghehouden
was fijn vaderteonderhouden, wienhy nieteengoede Konft had laten leeren 93 Wie den on vertfaeghde vrymoedigheyt eygen is 174
Wie het Beeldt van Diana van Ephefen ghemaeckt heeft
ende hoefe ofrt't leven quamen 7f Wonderlicke Draecke te Roomen iof
Z.
r~F EuxiSi Tolygnotus, Euphranor en Taufias, hoe fy haer
fchilderye fchaduwen 264. Zeuxis fchilderye van *t Jongsken met druy ven 2 74.
Zeuxis beftraft Megabyzus 330
Z«mr beftraft den SchilderAgatarchus over fijne licht-
vaerdigheyt in't fchilderen 163 Zeuxifhzdyet fonderlinghs in't fchilderen van vrouwe-
licke lichamen 39 Zeuxis wierdt korfel als eenige flecht-hoofden in fijne
ftucken die^dinghen de weicke min verwonderinghe verdienden boven *t ghene prijs-waerdigher was beftonden te verheffen 371 Zeuxis liet in alle fijne ftucken de ftoutmoedigheytvan
een vaerdige onbefchroomde Konft uyc-blijcken 175 |
|||||
Bbb Naemen
|
|||||
N A E M E N
D E R
AUTHEUREN
welcke in't Schilder-boeck
aen-ghetoghen zijn_>.
ABbas Urfpergenfis Amobius
Accim Arijlenatus Achilles TartUS siriftides
Acron Arrianus
tyEtianus Afconius Tedianus
z^Eneas SophisJa Athenneus
AgeUius Auguftinus
Alexander Aphrodijienfis Aurelius Trudentius
Ammianm Marcellinm Aufonius %
Anthologia Epigrammatum Bajilius
■ Gracorum Barnardus
Apollenius Rhodius Bo'ethius
ApoUonius Tyanaus Calliftratus
Appianus Calpurnius Siculus
Apuleius Cameades
Arifioteks Cafauboms
|
||||
.
|
||||||||||||||||
^^^^P^^^^"^^^
|
||||||||||||||||
defcs Schilder-boecks. 3 79
Epiffetus
Eunapius
Euripides
Eufebius
Eujlathius
Felix
Faber
FeHus Tompejus
Firmicus
Florus
Fulgentius
Galenus
Gregorius Najianzenus
Gregorius Nyjjenus
Hadrianus Junius
Harpocration
Heliodorus
Hermogenes
Herodianus
Herodotus
Hefychius
Hieronymus
Himerius
Homerus
Horatius
Joannes Grammatkus
Jofephus ■ :\
|
||||||||||||||||
Naemen der Autheuren
Cajfiodorus
Catullus
Cedrenus
Cenforinus
ChryfoHomus
Cicero
Claudianus
Cleomedes
Clemens Alexandrinus
Columella
Cornelius Celfus
Cornelius Nepos
Cornutus
Ctefias Cnidius
tDamaJius
'Demetrius Thalereus
1)emocritus Abderita
*Didymus
Dio CaJJius
¥)io ChryfoHomus
T>iodorus Siculus
T)iogenes Laertius
Diogenianus
Dionyjius Alexandrinus
Dionyjius Halicarnajjenjis
'Dionyjius Longinus
Dionyjius Mileffus
jJiofcorides
cDyc<earchus
Epicharmus
|
||||||||||||||||
■»
|
||||||||||||||||
Jofephus Scaliger
Ifidorus Hijbalenjis
|
||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||
IJidorus Telufiota
Bbb ij Ife.
|
||||||||||||||||
3 8o Nacmen der Autheuren defes Schilder-boecks.
|
||||||||
Paufanias
'Perjius
'Petronius Arbiter
Phcedrus
Pha'vorinus
Phlegon Trallianus
Photius
Philoftratus
Plato
Plinius
Plutarchus
Pollux
Polybius
Polyanus
Porphyrius
'Proclus
Projper
Properties
Quintilianus
Quintus Curtius
SatluHius
Seneca
Servius
Silius Italicus
Socrates:
Solinus
Statius Papinius
Stephanus
Stobaus
Strabo
|
||||||||
Ifocrates
Julius C<efar
Julius Frontims
Jufiinus
Juvenalis
LacJantius
Latinus Pacatm
Libanius
Lucanus
Lucretius
Lucianus
CMacrobius
<JMamertinus
tJManilius
LMartialk
CMartianus Capetta
tJMaximus Tyrius
^Michael Ephejius
CMinutius Felix
LMonf.Gafarel
LMofchopulus
Nazarius
Nemejius
Oppianus
Ovidius
Orojius
ePaulus cDiaconus
Paulus Silentiarius
tPalaphatus
Parrhajius
|
||||||||
Suetth
|
||||||||
Naemen der Autheuren defes Schilder-boecks. 381
|
||||||||||
Theophiladtus Simocatus
TheophraHus
Thucydides
Tzetzes
Valerius Flaccus
Valerius Maximus
Varro
Vegetius
Velleius <Paterculus
Virgilius
Vitruvius
Xenophon
Xiphilinus
Zenobius
|
||||||||||
Suetonius
Suidas
Sidonius ApoUinark
Symntachus
Synejius
Tacitus
Terentius
Tertullianus
Tibullus.
Titus Livius
Theocritus
Theodoretus
Themiftiw
Theon Sophitfa
|
||||||||||
Bbbiij
|
AU-
|
|||||||||
P
|
|||||||||||||
|
|||||||||||||
382
|
|||||||||||||
AUTHEUREN
DIE V A N D E
Teecken-konft, Schilder-konft,en
Giet-konft gefchreven hebben_».
|
|||||||||||||
Euphranes IHhmius
Hegefander T>elphicus Hippias Eleus Hypficrates Jamblichus |
|||||||||||||
Joannes Thiloponus
Juba
tJMalchus Byzantius
tJHelanthius
tJMenachinus
<JMenetor
Cftlenodotus Samius
Vamphilus
Tarrhafius
fPolemon
'Polycletus
'Porphyrins
Trafiteks
Trotogenes
Theophanes
Xenocrates,
|
|||||||||||||
E Y N D E.
|
|||||||||||||
'De Konjl werdt wel onthaelt-> >
tyils miltheydt met haerpaeltj. |
|||||||
Tot MIDDELBURGH,
charias Roman, Boeck-verkooper, woonende
op den Burght, in den vergulden Bybeh 1659. |
|||||||
m
|
|||||||
L:¥
|
||||||||||||||||||||||||||||
rctsx^
|
||||||||||||||||||||||||||||
L
|
d
|
eufe^'^ftiv. ^ ^.^, ff^f^X y
|
||||||||||||||||||||||||||
V> v., ..',._'
|
||||||||||||||||||||||||||||
,11 o." 'T'" J^eii: - r
|
||||||||||||||||||||||||||||
fci 0 KA
|
||||||||||||||||||||||||||||
.1 c
|
||||||||||||||||||||||||||||
•<?,t«ii •'■
|
||||||||||||||||||||||||||||
- ■■;• r" -, • -^ f- - " v F ■ v v........ ', i.- S i* p.
|
||||||||||||||||||||||||||||
KUNSTH1STORISCH $»5TmjUT
D£R RIJHSUMIVERSiTEg UT^ST.HT. |
||||||||||||||||||||||||||||