-ocr page 1-

1916 /^/W

\'7

.iiuiin\'ni^.iiwJimwwwwit\'.jmnWH«*^^

5 * - -
... ............................................. .lui...... \'i
...............kiWjii t*.............

I HET VROEGTIJDIG BRE=
i KEN DER VLIEZEN BIJ
j
DE BARING\'

■utl^M) iHii ■*•«« iHt^a^WQEin»winrti »i i m ïk ; r «u*: fmfftHMf ui»ii»Minia

i

1:

i-.v

IX\'";:».

!
I

l

•t:

<nftM<»MM{ni\'»!MI-I11".I»•"»lll»M«li»M»A^t»W»»«rtM«M«»MMM«tUWI»ll»Jh>IIIIWIHI»»»««»nt|ü ilUtW\' ..ntf.il <1>tH>. .1 \'•MHtli..: n\'ll-ICh.ll.».IW.MUI-:iaMli...rMM«r»uawT«S!»s.mHHMIl»nmBI1HM, ill \'NMKN

DOOR I. A. WIJSENBEEK

r..iH.< <nitn ! \' il\'H\'.if\'lultmHHtHWirl! fjii rtiwmi\'i^tHIrttfM^ sr *;frt)(K

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

ERRATA

blz. 41 onderschrift figuur 4 moet luiden als bij figuur 2.

blz. 58 regel 17 v. boven

contracteering, moet zijn : contractiering.

id. regel 6 v. beneden:

cocygjis, moet zijn: coccygis.

blz. 61 regel 11 v. boven

O. M. S., moet zijn: O. U. S.

blz. 86 regel 2 v. beneden matereriaal, moet zijn : materiaal.

blz. 107 regel 2 v. boven vau, moet zijn: van

blz. 117, regel 4 van beneden

partuur, moet zijn: partum.

blz. 133 regel 13 van boven

^ae/aren, moet zijn: /ae/area.
c vT c S

-ocr page 6-
-ocr page 7-

HET VROEGTIJDIG BREKEN DER VLIEZEN
BIJ DE BARING

\\

-ocr page 8-

-

1

-ocr page 9-

het vroegtijdig breken der
vliezen bij de baring

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG-VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dr. P. VAN ROMBURGH, HOOGLEERAAR IN
DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 28 MEI
1918 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR DOOR

isaAc abraham wijsenbeek

GEBOREN TE CULEMBORG

A. H. KRUYT

— UITGEVER - AMSTERDAM — 1918

-ocr page 10-
-ocr page 11-

AAN

MIJNE OUDERS.

-ocr page 12-
-ocr page 13-

Bij het voltooien mijner academische studiën is het mij
een aangename taak, U, Hoogleeraren en Docenten der
Medische en Philosophische Faculteiten te danken voor
Uw onderwijs.

Bovenal geldt die dank U, Hooggeleerde KOUWER, Hoog-
geachte Promotor. Ik beschouw het als een voorrecht eenige
jaren Uw assistent te hebben mogen zijn. Uw werklust,
Uw critische geest, de U nooit verlatende zelfcritiek hebben
grooten indruk op mij gemaakt. Wanneer ik ooit een goed
medicus mag worden, dan zal ik dat niet in het minst te
danken hebben aan Uw voorbeeld, als mensch en clinicus.

Hooggeleerde MAGNUS! Dat ik in mijn studententijd
eenige jaren onder Uwe leiding op het Pharmacologische
Instituut mocht werken, schat ik op hoogen prijs. De aan-
gename geest, die op Uw laboratorium heerscht en die
het tot een genoegen maakt er te werken, zal voor mij
steeds een prettige herinnering blijven.

Zeer geachte dokter HOCKE HOOGENBOOM! Ik wil niet
verzuimen U van deze plaats te danken voor de groote
belangstelling, die gij immer in mijn werk toondet en voor
de welwillendheid, waarmede gij den jongen aanstaanden
collega steeds behulpzaam waart. Ik hoop erin te slagen,
evenals gij dit in zoo ruime mate getoond hebt te kunnen,

-ocr page 14-

temidden van beslommeringen der practijk, belangstelling
te blijven houden voor wetenschappelijke vraagstukken.

Ten slotte mijn dank aan allen, die mij bij de bewerking
van dit proefschrift behulpzaam waren. In \'t bizonder breng
ik dien aan Mejuffrouw
GUILLAUME, die mij bij het samen-
stellen der tabellen steeds zoo bereidwillig hare mede-
werking verleende.

-ocr page 15-

L

INLEIDING.

Zoolang de verloskunde als wetenschap beoefend wordt
heeft het al een punt van overweging uitgemaakt, of het
voordeelig was voor het beloop van eene baring, wanneer
de vochtblaas zoolang mogelijk gespaard bleef, of dat het,
aan den anderen kant, voordeelen opleverde, wanneer de
vliezen vroegtijdig braken. De meening hierover onder de
oudere verloskundigen was zeer verdeeld. Naast enthou-
siaste verdedigers van het nut der vochtblaas, waren er
anderen, die niet zoozeer opzagen tegen een „partus siccus",
en de nadeelen, die men aan een dergelijk beloop toeschreef,
overdreven achtten. Hier de meening dier ouderen in bi-
zonderheden weer te geven, schijnt overbodig, sedert
Prof. v. d. Hoeven dit in zijn, in 1908 verschenen boek:
„De betcekenis van het breken der vliezen bij de baring"
gedaan heeft.

In Holland was men echter vrij algemeen de groote
voordeelen, die een zoolang mogelijk bewaarde vochtblaas
in alle opzichten opleverde, blijven erkennen. Het wekte
dan ook eenige opschudding onder de Nederlandsche ver-
loskundigen, toen Prof. v. d. Hoeven een voordracht hield
in de subsectie van het in 1905 te Arnhem gehouden 10de
Nederlandsche Natuur- en Geneeskundig Congres en deze

W. 1

-ocr page 16-

voordracht publiceerde 1), waarin hij aantoonde, dat er vele
voordeelen waren, wanneer de vliezen braken bij een
kleine ontsluiting; hij stelde dan ook voor, wanneer men
met eene normale ligging en een niet te zeer vernauwd
bekken te doen had, in ieder geval de vliezen te breken,
zoo gauw de ontsluiting tot ongeveer 5 c.m, gevorderd was.
Selhorst, KOUWER en Walaardt Sacré, Meurer, Geyl,

kwamen het ongeoorloofde van dezen raad reeds spoedig
aantoonen; allen uit theoretische overwegingen, KOUWER
en MEURER bovendien met het materiaal hunner klinieken.

Het is de bedoeling in dit hoofdstuk de argumenten van
voor- en tegenstanders nader te beschouwen. In zijne
publicatie laat
V. D. HOEVEN aan de bespreking van zijne,
uit de daarvoor geschikte ziektegeschiedenissen gemaakte
tabellen, een beschouwing voorafgaan, hoe hij zich het tot
stand komen van de ontsluiting voorstelt. Volgens hem
zou dit geschieden, doordat, door de contractie van de
spieren van het corpus uteri en van de vagina, het onderste
uterus-segment wordt uitgerekt, en bovendien door directen
druk van het voorliggend deel, wanneer dit werkelijk tegen
het ostium aandrukt. Dit is dus soms alleen de vocht-
blaas. Deze doet het vaak slecht, getuige die gevallen,
waar een groote uitpuilende vochtblaas is, en die gevallen,
waar, na het breken der vliezen, de ontsluiting weer terug-
gaat, het ostium weer samenvalt.

V. D. HOEVEN ziet geen reden om aan te nemen, waarom
de schedel dit oprekken niet even goed zou kunnen doen.
Al lag bij staande vliezen de schedel niet tegen het ostium
aan, dan is dit na het breken vaak wel het geval. Bovendien

1  prof. p. c. T. v. d. Hoeven. De beteekenis van het breken der
vliezen voor de baring. N. T. v. G. 1905, II, 5.

-ocr page 17-

zien wij herhaaldelijk, hoe, na het afloopen van het vrucht-
water, de weeën krachtiger worden, wijl de uteruswand
zich nu wat om het kind kan terug trekken, en de ontsluiting
nu sneller toeneemt.

Het is vooral deze redeneering, de hoofdzakelijk passieve
rol, die aan de vochtblaas wordt toegekend, en de over-
drijving van de actieve rol, die aan het gerekt wordende
onderste uterus-segment wordt toebedeeld, die SELHORST
en GEYL hebben trachten te weerleggen.

Aan de hand van tabellen berekent V. D. HOEVEN dan,
dat bij een primipara de ontsluiting gemiddeld 2 uur, en
bij een multipara 3 uur korter duurt, wanneer de vliezen
breken voordat de ontsluiting 6 c.m. bedraagt, dan wanneer
de vochtblaas tot het einde der ontsluitingsperiode behouden
blijft. Het feit, dat deze gemiddelden berekend zijn uit resp.
154 en 146 gevallen, is voor de bestrijders een afdoende
reden, alle waarde aan de hieruit gemaakte gevolgtrekkingen
te ontzeggen, en den practischen raad, dien V. D. HOEVEN
geeft, om de vliezen bij 4 a 5 c.m. ontsluiting te breken,
mits de ligging van het kind en de bekkenmaten een
spontanen afloop mogen doen verwachten, ongeoorloofd
en gevaarlijk te noemen.

De bezwaren, die men van oudsher tegen het vroeg
breken der vliezen heeft aangevoerd, vindt V. D. HOEVEN
ook niet juist. Dat de baring langer zou duren vindt hij
door zijn cijfers weerlegd. Dat de weeën pijnlijker zouden
worden, beschouwt hij als een voordeel, omdat ze ook
sterker en frequenter worden en de baring dus korter
duurt. Hij heeft nog nooit door het opzettelijk vroeg breken
der vliezen kleine deelen of een navelstreng zien uitzakken,
ja. hij koestert zelfs de hoop, dat dit minder voorkomen

-ocr page 18-

zal, omdat al weer de baring korter duurt. Ook voor
infectie, die ontstaan zal, wanneer het doel niet bereikt
wordt en de baring dus langer duurt en dit nu bij geopende
eiholte, is hij niet bevreesd, aangezien het dikwijls vooraf
te zeggen zal zijn, waar geen succes te wachten is, namelijk
bij eene primipara, waar vóór het breken der vliezen de
ontsluiting slechts langzaam toeneemt en waar het ostium
niet als een scherp randje, maar als een dik ringetje aanvoelt.
Hier acht
V. D. HOEVEN het breken der vliezen tegen
aangewezen. — Wanneer het bij
21 primi- en 23 multiparae
met een vernauwd bekken blijkt, dat hier veel minder
kunsthulp noodig is om het kind te doen geboren worden,
als de vliezen vroeg breken, dan wanneer de vochtblaas
tot grooter ontsluiting behouden blijft, is dit kleine aantal
voor
V. D. HOEVEN geen bezwaar voor het geven van den
raad om ook hier de vliezen vroeg te breken, mits men
een spontane geboorte verwachten mag. En dit kan men,
als de conjugata vera ten minste 9 c.m. is ; want dan is
de distantia biparietalis van den voldragen kinderschedel
volgens
V. D. HOEVEN 10 c.m. en deze kan door vervor-
ming 1 c.m. verkleind worden. Het spreekt vanzelf, dat
niet alleen de gevolgtrekkingen uit deze veel te kleine
getallen
(21 en 23 waarnemingen) gemaakt, maar ook dit
handelen volgens een schema grooten tegenstand ontmoet
hebben.

SELHORST *) komt op tegen de waarde, die V. D. HOEVEN
toekent aan de actieve rol van de samentrekking der spie-
ren van de vagina en aan de miskenning van de waarde
van de vochtblaas voor het ontsluitingsmechanisme, „Zijn

Dr- J. F. selhorst. Het nieuwe verloskundige leerstuk van PROF.
P. C. T. v. d. Hoeven, N. T. v. G. 1906, I, 8.

-ocr page 19-

de vliezen gebroken, dan is het gedaan met de gelijkma-
tige persing volgens de wet der hydrodynamica op den
baarmoederinhoud uitgeoefend, die noodzakelijk moest
teweegbrengen een geleidelijke verwijding van cervix en
ostium. Ongelijkmatig zal na het breken der vliezen die
persing zich verdeelen, doordat de baarmoederinhoud, nu
alleen bestaande uit het kind en de placenta, den bolvorm
heeft verloren," „Het is niet de snelheid van de baring,
maar het is de regelmatigheid, de geregelde aansluiting van
de verschillende baringsperioden, het geleidelijk praepa-
reeren van de verschillende deelen van het baringskanaal
voor de passage van het kind, wat de baring voor moeder
en kind gunstig doet zijn. Deze functies der natuur zonder
dringende reden te willen verbeteren, betaamt ons niet,
zoolang voor den verloskundige en voor den medicus in
het algemeen geldt: primum non nocere."

Verder betoogt SELHORST, dat V. D. HOEVEN\'s getallen
te klein zijn en dat zij bovendien niet voor statistiek vat-
baar zijn, omdat tal van bizonderheden, die op het tot
stand komen van de ontsluiting invloed hebben, niet ver-
meld worden. Als bewijs, hoe met cijfers kan worden
omgesprongen berekent
SELHORST bijvoorbeeld uit de
gegevens van
V. D. HOEVEN, dat in de Leidsche kliniek de
onvoldragen kinderen, door partus arte praematurus geboren,
tot- op een gram even zwaar zijn als de voldragene.

KOUWER en WALAARDT SACRÉ l) komen niet alleen op
tegen het zonder indicatie ingrijpen in een physiologisch
proces en tegen het
schematische systeem van vroegtijdig

M Prof. Dr. B. J. kouwer cn Doct». J. C. Walaardt Sacrê: Is
het geoorloold de vliezen bij de baring vroegtijdig te breken? N. T.
v. G. 1906, II. 20.

-ocr page 20-

breken der vliezen, maar zij toonen bovendien aan een
gedeelte van het Utrechtsche materiaal, dat wel is waar
ook te klein is om als bewijs te dienen (318 primi- en 188
multiparae), maar dat de waarheid in ieder geval dichter
benadert dan de 300 gevallen van v. d. Hoeven, aan, dat
het ontsluitingstijdperk bij een primipara gemiddeld IV2
uur, en bij een multipara 21/2 uur
langer duurt, wanneer
de vliezen breken in de eerste helft der ontsluitingsperiode,
dan wanneer ze later breken ! Uitkomsten, die in letterlijk
ieder opzicht lijnrecht staan tegenover die uit de Leidsche
kliniek. Vooral opmerkelijk is het groote aantal gevallen,
waar, na het vroeg breken der vliezen, de ontsluiting juist
heel lang duurt.

Volgens MEURER *) werkt de vochtblaas als een wig:
passief, omdat de uterusspieren het ostium externum als het
ware over de wig naar boven trekken, actief, doordat zij
tevens bij elke wee in het verwijde ostium externum wordt
gedreven, en zoo de randen uit elkaar drukt. Nu is het
wel waar, dat de schedel die rol kan overnemen en er
dikwijls van geen opmerkelijk verschil in tijd tot volkomen
ontsluiting sprake is, of de vliezen staan of niet, maar men
kan niet tegenspreken dat bij behoud der vliezen de eerste
periode van de baring niet nog vlugger geëindigd zou zijn.
Theoretisch geredeneerd toch, kan de schedel het ostium
nooit zoo goed verwijden als de vochtblaas, welke laatste
veel gelijkmatiger is en overal beter aansluit en daardoor
verwijding beter tot stand doet komen. Aan den anderen
kant is het niet te ontkennen, dat de weeën sterker kunnen
worden als de vliezen breken. Of dit echter altijd als een

Dr. R. J. Th. meurer. Over de belcckcnis van de vochtblaas voor
de baring. N. T. v. G. 1906, II, 20.

-ocr page 21-

voordeel te beschouwen is, met name voor het kind, is een
andere vraag, die niet door theoretische overwegingen,
maar alleen uit nauwkeurig waargenomen gevallen te be-
antwoorden is.

MEURER berekent nu, dat bij een primipara (1012 geval-
len) de baring gemiddeld 23/s uur, en bij een multipara
(743 gevallen) gemiddeld 22/
b uur langer duurt, als de
vliezen breken bij eene ontsluiting kleiner dan 5 c.m., dan
wanneer dit het geval is, als de ontsluiting meer dan
5 c.m. bedraagt. Ook de prognose voor de kinderen wordt
dan slechter, terwijl bovendien prolapsus funiculi meer
voorkomt en kunsthulp meer noodig is.

Theoretisch is al te verwachten, dat bij vernauwde bek-
kens de bezwaren, verbonden aan het vroeg wegloopen
van het vruchtwater, zullen toenemen. Kan bij normale
bekkens het gemis van de vochtblaas tot op zekere hoogte
door den in het ostium indringenden schedel gecompen-
seerd worden, hiervan is bij vernauwde bekkens voor-
loopig geen sprake, en zijn de uteruscontracties, zoolang
de schedel nog niet dieper is kunnen komen, de eenige
krachten, werkzaam bij de ontsluiting. De cijfers, die
meurer geeft, wijzen dit dan ook ten duidelijkste uit,
zoodat volgens zijn ervaring het kunstmatig en vroegtijdig
breken der vliezen ten strengste is af te keuren, als bren-
gende geen voordeel, maar wel nadeel voor de moeder,
maar vooral voor het kind.

Gorter *) heeft getracht de waarde van de cijfers van
meurer te verkleinen, door er op te wijzen, dat ten on-
rechte enkele gevallen van bizonder langen duur van het

A. Gorter. Conclusies uit cijfers. n. T. v. G. 1906, II. bl. 1654.

-ocr page 22-

ontsluitingstijdperk in zijne tabellen heeft opgenomen.
geyl merkt hier echter zeer terecht tegen op, dat deze
gevallen door gorter zóó willekeurig uitgekozen zijn en
dat de „zuivering", door hem toegepast, zóó onnauwkeurig
geschiedt, dat dit niet veel afbreuk doet aan de uitkom-
sten van meurer.

v. d. Hoeven heeft aan deze bestrijding niet veel aan-
dacht geschonken en voorloopig verdere critiek tot zwijgen
gebracht, door te beloven, spoedig met grootere cijfers
voor den dag te komen. Deze uitvoeriger publicatie die
met zooveel belangstelling tegemoet gezien werd, verscheen
betrekkelijk korten tijd later, in 1908. Hierin bespreekt
v. d. hoeven, na eerst de meening van de oudere verlos-
kundigen over het vraagstuk dat ons bezig houdt, te
hebben weergegeven, nog eens uitvoerig zijn, reeds in
het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde in het kort
aangeduide opvatting over het tot stand komen van de
ontsluiting. Deze is, samengevat, de volgende:

De spieren van het corpus uteri contraheeren zich. De
spieren van de cervix zijn zwakker dan die van het corpus;
deze worden dus uit elkaar getrokken. Als gevolg van
deze rekking van het onderste uterus-segment scheuren de
vliezen hier van den uteruswand los. Deze losschuiving
gaat dikwijls gemakkelijk, zoo zelfs, dat het voorkomen
kan, dat bij geringe rekking van het onderste uterus-seg-
ment dit verder gaat, dan strikt noodig is. Het gevolg
hiervan is, dat de losgeschoven vliezen buiten het ostium
uitpuilen. Gaat dit losmaken echter moeilijk, omdat de
vliezen te vast met den wand verbonden zijn, dan kan

Prof. Dr. p. c. T. v. D. Hoeven. De beteekenis van het breken
der vliezen bij de baring.

-ocr page 23-

het onderste uterus-segment niet méér uitrekken, dan de
rekbaarheid van de vliezen toelaat, dat is heel weinig.
Het ostium zal dus maar weinig opengaan en de partus
vordert niet. Is de rekking van het onderste uterus-seg-
ment sterk, dan wordt de van den uteruswand losgeschoven
koepel van den eizak, die aan zijn randen mee naar boven
getrokken wordt, sterk gespannen, en vlak over den schedel
gehaald. Van een uitpuilende vochtblaas is dan natuurlijk
geen sprake. Heeft deze gespannen koepel zijn maximale
uitrekking bereikt, dan stelt hij aan verdere rekking van
het onderste uterus-segment paal en perk, zoolang hij niet
verder van het contraheerende deel van den uterus wordt
afgeschoven. Het onderste uterus-segment kan dan niet
verder rekken, de ontsluiting kan niet verder toenemen,
en de partus vordert weer niet. Het eenige, wat dan het
onderste uterus-segment in staat kan stellen, zich verder
uit te laten rekken, is het verdwijnen van dezen remmenden
invloed, dat is het breken der vliezen. Waar de spanning
in dezen koepel zoo sterk is, zal deze onder invloed van
de weeën spoedig barsten. De vliezen breken dus niet
vroeg, omdat ze gemakkelijk verscheurbaar zijn, maar
omdat ze spoedig onder sterke spanning staan. De mate
van rekking van het onderste uterus-segment hangt vooral
af van zijn rekbaarheid en van de rekbaarheid van de
randen van het ostium, dat geopend moet worden. Is het
ostium gemakkelijk rekbaar, dan zal het spoedig meegeven
aan de excentrische tractie van het onderste uterus-segment;
dit wordt dus weinig uitgerekt en de vliezen kunnen, als
ze behoorlijk losgeschoven zijn, uit het ostium puilen. De
partus gaat nu snel; niet omdat er een mooie vochtblaas
is, maar omdat het ostium zoo gemakkelijk rekbaar is. En

-ocr page 24-

omgekeerd: de partus duurt lang, niet omdat, de vliezen
vroeg breken, maar de vliezen breken vroeg, omdat het
ostium moeilijk rekbaar is, en daarom duurt de baring lang.

Ook over de werking der vochtblaas heeft V. D. HOEVEN
een andere meening dan de meesten. Zoolang er niets van
de vliezen uit het ostium puilt, wordt bij een wee het
geheele ei van alle kanten gedrukt en dus de druk in het
ei in een bepaalden graad verhoogd. Puilt nu wel een deel
van den eizak als vochtblaas uit, dan wordt bij een wee
dit deel niet van alle kanten van buiten af gedrukt, maar
het ondervindt alleen een drukverhooging, doordat er
vruchtwater in overloopt uit het in den uterus gelegen
deel, dat nu in elkaar gedrukt wordt. De vliezen zijn
elastisch, de vochtblaas zet uit en de drukverhooging wordt
hierdoor minder. En nu de druk in het ei minder hoog is,
zal zoowel de rekking van het onderste uterus-segment,
als het verwijden van het ostium, minder snel gaan. Een
groote vochtblaas is dus nadeelig, omdat zij den druk in
utero verlaagt.

Bij staande vliezen is in de eiholte op iedere c.M2. van
den wand de druk gelijk (p.). Op den rand van het ostium
drukt dus
p X het oppervlak van den rand van dit ostium
in de richting loodrecht op het oppervlak van de vliezen
hier ter plaatse. Puilen de vliezen niet in de cervix uit en
is het onderste uterus-segment schuin naar boven gericht,
dan werkt deze druk ongeveer loodrecht op de richting,
waarin hij moest werken, dat is buitengewoon ongunstig.
Puilen zij wel in de cervix uit, dan werkt het uitpuilende
stukje, maar ook alleen dit, onder een kleineren hoek (± 45°),
dus beter, maar niet ideaal. Alleen zoolang het onderste
uterus-segment nog horizontaal ligt, werkt de uitpuilende

-ocr page 25-

vochtblaas gunstig. Dit zouden wij kunnen vinden bij het
begin van de ontsluiting: bestudeering van de bestaande
cadavercoupes leert ons echter, dat de vliezen nu gemeenlijk
niet in de cervix uitpuilen. De staande vliezen werken dus
bijna altijd in ongunstige richting.

Zijn de vliezen echter gebroken, dan boort de schedel
het ostium open en wel met een kracht, die uitgedrukt wordt
door de formule:
p X ab, waarin p weer den druk in
utero en
ab de .grootte van de ontsluiting voorstelt. Hoe
meer de ontsluiting toeneemt, hoe meer de richting van
het onderste gedeelte van den uterus tot de verticaal nadert
(bedoeld is waarschijnlijk hoe meer het onderste gedeelte
van den uterus evenwijdig komt aan de as van het orgaan),
des te gunstiger zal deze druk werken, in tegenstelling met
hetgeen wij bij staande vliezen waarnamen, waar de richting,
waarin de druk werkt, nu steeds ongunstiger werd. Volgens
V. D. HOEVEN heeft dus het breken der vliezen tengevolge,
dat het nuttig effect der weeën, ook als zij op zich zelf
niet sterker worden, vergroot wordt. Bovendien ziet men
echter de weeën herhaaldelijk krachtiger worden, omdat
na wegloopen van het vruchtwater de uteruswand zich iets
retraheeren kan, dus minder gespannen is, waardoor een
krachtiger contractie mogelijk is. En deze sterkere contractie
wordt inderdaad vaak opgewekt, omdat zoowel het meer
naar boven uitgerekt wordende onderste uterus-segment
als de dieper komende schedel, een prikkel op het praecer-
vicale ganglion uitoefenen.

In deze niet al te duidelijke theorie van het ontsluitings-
mechanisme, die ik met opzet wat uitvoerig heb meegedeeld,
en die van de opvattingen der meesten afwijkt, wordt dus
bijna alle waarde ontzegd aan het actieve deel, dat de

-ocr page 26-

vochtblaas voor het tot stand komen der ontsluiting bij-
dragen zou en wordt deze hoofdzakelijk toegekend aan
het gerekt wordende onderste uterus-segment. Dat deze
theorie voor veel critiek vatbaar is, heeft GEYL x) in een
zeer uitvoerig, helder en naar mijne meening volkomen
juist betoog aangetoond. Volgens hem zijn de proeven van
DUNCAN, volgens welke de vliezen weinig rekbaar zijn,
minder dan het haar omgevende deel van den uterus, het
onderste uterus-segment, proeven, waarop V. D. HOEVEN
voor een goed deel zijne meening, omtrent het geringe nut
van de vochtblaas voor het tot stand komen der ontsluiting,
grondt, van elke wezenlijke waarde ontbloot. Men kan,
zegt GEYL, ter bedekking van het onderste deel van den
uterus bij volkomen ontsluiting met een vee! geringer
quantum van losgemaakte vliezen volstaan, dan door V. D.
HOEVEN gevorderd wordt. Het is onjuist, dat de losgelaten
vliezen der onderste eipool, als gevolg van hun elasticiteit,
na elke wee hun oorspronkelijke grootte en vorm herkrijgen.
Dat met de vorige grootte en vorm hun vorig weerstands-
vermogen niet terugkeert, leert het feit, dat de wee, die
de vliezen tot barsten brengt, bijna nooit in het oog loopend
sterker is, dan de daaraan voorafgaande, iets, wat niet
zou kunnen gebeuren, indien zij niet iets van hun vroegere
sterkte hadden verloren. Voor deze meening zijn ook nadere
bewijzen aan te voeren, b.v. dat POPPEL vond, dat een
stuk der vliezen, uit de buurt van de plaats waar ze
gebarsten zijn, minder weerstand bezit, dan een ander stuk,
dat uit de nabijheid der placenta is genomen en dat dus

ür. geyl. Physiologische werking der vliezen. Geneeskundige
Courant van 27 Juni 1908.

-ocr page 27-

minder aan rekking is blootgesteld geweest. Ook pleiten
de zeer uiteenloopende resultaten van
POPPEL, DUNCAN en
RiBEMONT over de draagkracht der vliezen ervoor, dat
men met vliezen te doen had, die, de eene korter, de
andere langer, aan rekking waren blootgesteld.

GEYL betoogt verder, dat manometrische proeven over de
drukking in de uterusholte
(SCHUTZ, POLAILLON, WASENIUS)
hebben aangetoond, dat reeds bij normale weeën de onderste
eipool onder hooge spanning komt te staan: een spanning,
waarvan hoogstwaarschijnlijk een vrij aanzienlijke rekking
der vrije vliezen het gevolg zal zijn. De in omvang toe-
nemende vochtblaas zal het haar omgevende onderste deel
van den uterus trachten te dwingen aan deze uitzetting
deel te nemen. Dat deze uitzetting werkelijk geschiedt
onder invloed van de zich aanspannende vochtblaas, leert
de ervaring, dat men aan de vermeerderde spanning en
uitzetting van dit segment en het ostium, de vergrooting
der vochtblaas voelt voorafgaan. Ook het feit, dat na het
breken der vliezen het ostium soms samenvalt, toont aan,
dat ook de intrauterine druk
buiten de wee zijn invloed
op de spanning van den benedensten uteruswand doet
gelden. Naast deze passieve rekking kan ook nog een
actieve, door de werking der eigen spieren van het onderste
uterus-segment, worden aangenomen. Maar deze actieve
spierwerking is stellig van ondergeschikte beteekenis en
kan voor de verklaring van het ontsluitingsmechanisme
geheel ontbeerd worden.

Een ander bewijs nog dan GEYL in het juist medege-
deelde aanvoert, is een anatomisch, waarop
VARNIER 1)

1  H. Varnier. Obstétrique journaliórc, p. 122.

-ocr page 28-

de aandacht vestigt. „L\'ascension de l\'orifice est trop
insignifiante, si tant est qu\'elle existe, pour découvrir à ce
point le segment inférieur de l\'oeuf. A l\'état normal, avant
l\'effacement du col, les bords de l\'orifice correspondent
au plan sous - sacro - sous - pubien. C\'est encore là
qu\'on les trouve sur la coupe de
BraüNE" (poche à la
vulve et dilatation complète).

Ook VARNIER haalt meerdere bewijzen aan voor de
groote rekbaarheid der vliezen.

Evenmin kan GEYL zich vereenigen met de verklaring,
die
V. D. HOEVEN geeft voor de wijze, waarop de vliezen
los gemaakt worden, volgens welke verklaring dit geschiedt,
wanneer het onderste uterus-segment geïsoleerd gerekt
wordt, terwijl de eipool passief blijft. Men vergeet daarbij,
dat de organische verbindingsstof, die in casu de twee
samenhangende vlakten verbindt, de decidua, rekbaar zijn
zal en dat, zoolang deze meegeeft, er onderlinge verschui-
ving der deelen zonder scheuring volgen kan, en er dus
van opheffing van den samenhang geen sprake behoeft te
zijn. Alleen dan, wanneer de incongruentie zeer aanzien-
lijk wordt, zal de losscheuring niet kunnen uitblijven. En
dat dit zoo is, blijkt hieruit, dat op het vrije chorion
gemeenlijk een dunnere of dikkere laag van decidua ligt.
De verbreking der verbinding komt dus, zeker grooten-
deels, tot stand binnen het weefsel van het onderste
uterus-segment zelf, in de decidua. En dat de oppervlak-
kige slijmvlieslaag, al is die nog zoo gedegenereerd, door
een eenvoudige rekking van haar onderlaag zou afgestooten
worden, is onwaarschijnlijk.

Een andere verklaring vindt GEYL meer voor de hand
liggen. Is er een vrije eipool in het onderste uterus-segment,

-ocr page 29-

dan zal bij een wee een zekere hoeveelheid water in den
ondersten eizak overgepompt worden. De druk, waaronder
dit vocht komt te staan, is gelijk aan dien, waaronder zich
dat in het corpus zelf bevindt, daar de eivliezen niet meer
zullen gerekt worden, dan noodig is, om het overgeperste
water op te nemen en dus de inhoudsmaat van de vocht-
blaas steeds gelijk blijft. Maar terwijl laatstgenoemde
membranen gerekt worden, zullen die in het corpus in
plooien gaan liggen. De sterk gespannen vliezen zullen nu
krachtens hun elasticiteit, dat is de neiging om terug te
keeren tot den, voor de rekking bestaanden, evenwichtstoe-
stand, een tractie gaan uitoefenen op den ring der onmid-
dellijk boven hen gelegene, die in het corpus geplooid
liggen. Deze tractie zal de vrij losse verbinding tusschen
spongieuze en compacte decidualaag verbreken, en zal
telkens effect moeten hebben, indien zij krachtig genoeg
is voor het beoogde doel, en zoodra er meer kracht noodig
is om de vrije vliezen verder te rekken, dan om de ver-
binding tusschen de decidualagen te verbreken.

De werking der vochtblaas verklaart GEYL op de volgende
wijze. De in omvang toenemende eiblaas dwingt het haar
onmiddellijk omgevende onderste deel van den uterus, aan
deze uitzetting deel te nemen. Want het daarvan afhanke-
lijke, gewenschte effect, de ontplooiing van het onderste
uterus-segment en de ontsluiting van het ostium, wordt in
normale gevallen volkomen bereikt. De intra-uterinedruk
doet zich op alle punten van de binnenvlakte der vochtblaas
op dezelfde wijze en met dezelfde kracht gelden, en plant
zich weer op dezelfde wijze en met dezelfde kracht voort
op alle punten van de binnenvlakte der spierlaag van het
onderste uterus-segment, Het gevolg zal zijn, dat dit laatste

-ocr page 30-

meegerekt wordt en gedurende een wee onder verhoogde
spanning komt te staan. En daar de druk op alle punten
der binnenvlakte precies dezelfde is, zullen alle spieren,
zij mogen longitudinaal, schuins of circulair verloopen, ge-
lijkmatig in de richting van hun lengte-as gedrukt of gerekt
worden. Er zijn dus steeds twee krachten werkzaam om
de cervix te doen verstrijken en het ostium tot ontsluiting
te brengen: de intra-uterinedruk, die de circulaire en
schuins verloopende spieren uitrekt en de kracht, waarmee
de longitudinale spieren, die hun punctum fixum aan den
onderrand van het corpus uteri hebben, zich tegen hun
eigen uitrekking verzetten. De normale intra-uterinedruk
kan, bij voldoende hoeveelheid vruchtwater, zoowel den
weerstand, die hem door de vliezen, als die, welke hem
door het onderste deel van den uterus geboden wordt,
meestal overwinnen.

Ook de verklaring, die V. D. HOEVEN geeft voor de
moeilijke rekbaarheid van het onderste uterus-segment (dat
namelijk de moeilijk rekbare vliezen er mee vergroeid
zouden zijn) komt GEYL onjuist voor. Die vergroeiing is
moeilijk te verklaren, waar het onderste uterus-segment
toch een schepping is hoogstens van de laatste maanden
der zwangerschap, maar bovendien is het moeilijk te be-
grijpen hoe er nog eenige verbinding kan bestaan tusschen
het chorion en de decidua van het oorspronkelijk toch zeer
smalle onderste uterus-segment, indien dit laatste zoover
gerekt is, dat de cervix niet slechts geheel verstreken is,
maar er zelfs een ontsluiting van 2, 3 c.m., ja zelfs vol-
komen ontsluiting bestaat.

Een ieder, die de monografie van V. D. HOEVEN gelezen
heeft, zal de wiskundige zekerheid zijn opgevallen, waar-

-ocr page 31-

mede de schrijver de kracht, door de zoo gecompliceerde
samentrekking van de baarmoeder uitgeoefend, in een
formule uitdrukt:
px abl Ten overvloede wijst GEYL er
nog op, dat dit alleen dan juist zou zijn, als de schedel
gedurende zijn werking niet van plaats veranderde, dus niet
indaalde en geen spildraai volbracht- Nu dit wel zoo is,
komt tijdens een wee dat deel van het onderste uterus-
segment, waarheen het achterhoofd gekeerd is, onder ver-
hoogden druk te staan, en wordt het deel er tegenover
van druk ontlast.\' Het onderste uterus-segment wordt dus
ongelijkmatig gerekt. De kracht, waarmee dit geschiedt, is
zeker niet door een eenvoudige formule uit te drukken!

Omdat GEYL de eenige is, die de theoretische overwe-
gingen, welke voor V. D. HOEVEN aanleiding waren den
invloed van het vroeg breken der vliezen na te gaan,
bestrijdt en naar ik geloof, weerlegt, heb ik zijn inzichten
breedvoerig weergegeven.

NIJHOFF1) kan zich evenmin met V. D. HOEVEN\'s stelling,
dat op den verloskundige eigenlijk de plicht zou rusten om
onder de door hem geformuleerde voorwaarden de vliezen
te breken, zoodra de ontsluiting tot 4 c.m, gevorderd is,
vereenigen, en wel op grond van de overwegingen, dat
het bewijs van de nutteloosheid der vruchtblaas niet is
geleverd, dat na het vroegtijdig breken der vliezen niet
zelden de ontsluiting eerst na vrij langen tijd volledig wordt,
en dat door het kunstmatig vroegtijdig breken der vliezen
o.a. een schadelijke, tot ingrijpen nopende retractie der
baarmoeder kan optreden. Door een andere groepeering
van V. D. HOEVEN\'s eigen cijfers kan hij zelfs de gevolg-
trekking maken, dat door het vroegtijdig breken der vliezen

*) Boekaankondiging, N. T. v. G. 1908, II, bi. 1945.

W. 2

-ocr page 32-

het aantal gevallen, waarin de tweede helft van het ont-
sluitingstijdperk bizonder lang duurt, zeker niet af-, maar
eerder iets toeneemt. NlJHOFF vindt het breken der vliezen
een tweesnijdend zwaard: soms gaat het goed, soms baart
het ongeluk.

TREUB x) is de eenige der Hollandsche verloskundigen,
die zegt, door
V. D. HOEVEN volkomen overtuigd te zijn,
dat, als de schedel ingedaald is, het breken der vliezen
op het genoemde tijdstip een groote vooruitgang in onze
therapie is, omdat het de baring verkort en het aantal
forcipale extracties aanmerkelijk vermindert. Op 120 barin-
gen, waarbij de vliezen bij 4 c.m. gebroken werden, kwam
geen enkele tangverlossing voor, terwijl in den onmiddellijk
voorafgaanden tijd bij 120 baringen 6 zoogenaamde uit-
gangstangen moesten worden aangelegd.
TREUB vindt het
verschil groot genoeg om, niettegenstaande het geringe
aantal der waarnemingen, bewijzende kracht te hebben.
Over deze „bewijzende kracht" mag toch eenig meenings-
verschil heerschen, waar het niet moeilijk moet vallen,
een dergelijke kleine reeks te vinden, waar evenmin de
tang gebruikt is, als de vliezen niet gebroken werden,
voordat de ontsluiting volkomen was. Als voorbeeld moge
hier dienen, dat in de Verloskundige Polikliniek te Utrecht,
zonder dat er van eenige verandering in de behandeling
sprake was, in ongeveer 3 maanden, dat is bij ongeveer
500 baringen, geen enkele tang is aangelegd. Dit moet toch
wel aan het toeval geweten worden I

De bestrijding, die het leerstuk van V. D. HOEVEN ge-
vonden heeft, en waarvan ik hiervoor een overzicht heb

-ocr page 33-

trachten te geven, is door den hoogleeraar maar met een
enkel woord besproken in zijn boek; hierop kom ik later
terug, wanneer ik in de volgende hoofdstukken van dit
proefschrift de uitkomsten zal mededeelen, die een bewer-
king van de hiervoor geschikte ziektegeschiedenissen uit
de Utrechtsche kliniek hebben opgeleverd. V. D. HOEVEN
blijft van de voordeelen van zijn handelwijze overtuigd en
zoo kon hij in 1911 verslag geven van de resultaten bij
een veel grooter aantal gevallen, die even gunstig zijn als
zijn vroeger opgedane ervaring. Het is evenwel jammer,
dat V. D. HOEVEN de waarde ervan zoo zeer heeft ver-
kleind, door het leeuwenaandeel van de vergrooting van
het aantal gevallen, waardoor dus de betrouwbaarheid der
uitkomsten zou moeten winnen, te doen vormen door
waarnemingen uit de polikliniek. KOUWER 1) heeft reeds
vooruit dit bewijs-materiaal gewraakt, omdat onder de
waarnemingen door studenten gedaan om velerlei redenen
er zóóvele onbetrouwbaar genoemd moeten worden, dat
het eenvoudig onmogelijk is uit te maken, hoevele er wel
vertrouwen verdienen.

V. D. HOEVEN heeft zijne meening over het vraagstuk
ook in wijderen kring bekend gemaakt, door publicatie van
zijn uitkomsten in Duitsche tijdschriften 2) Het is opmer-
kelijk, dat zijn raad, om de vliezen vroeg te breken, bij
onze Oostelijke buren, onder wie er toch velen zijn, die
van schematiseeren geen afkeer hebben — „Entweder
genau nach dem Schema oder gar nicht!" — zoo weinig

1 ) 1. c.

2 \') Gynaec. Rundschau 1909, bl. 808 en Zeitschr. f. Geb. u. Gyn. Bd. LXX.

-ocr page 34-

instemming gevonden heeft. Wel was men er algemeen
van overtuigd, dat, wanneer het waar mocht blijken, dat
het vroeg breken der vliezen niet alleen de baring aan-
zienlijk verkortte, maar dat men ook minder complicaties
zag optreden, het de plicht van iederen verloskundige
moest zijn de barenden deze niet geringe voordeelen te
verschaffen. Toch stuitte het ook hier iedereen tegen de
borst, dat men ging ingrijpen in een geheel physiologisch
proces ; een nauwkeurig onderzoek op groote schaal werd
dan ook noodig geacht, voor men aan zijn raad gehoor gaf.

Onder leiding van KRÖNIG bewerkte KAUERT1) in de
kliniek te Freiburg de ziektegeschiedenissen van 400 vrou-
wen, bij wier bevalling de vliezen vroeg gebroken waren,
dat is zoowel vóór het begin der baring als tijdens het
ontsluitingstijdperk. Hij vond, dat zoowel de ontsluitings-
als de uitdrijvingsperiode verlengd was, dat er meer kunst-
hulp moest geboden worden en dat de sterfte der kinderen
was toegenomen. Op het ziektecijfer der moeders in het
kraambed kon hij geen duidelijken invloed waarnemen.

DÖDERLEIN schijnt een bizondere belangstelling voor het
vraagstuk te hebben. Niet minder dan vijf dissertaties zijn
er sedert 1910 uit de kliniek te München verschenen. In
dat jaar kwamen de mededeelingen van KÄSS,2) DOI3) en
FINGERHUT 4) die de uitkomsten zochten, die de bewerking
van resp. 1000, 1560 en 750 geschiedenissen van partus,
waar de vliezen vroeg gebroken waren, opleverde, terwijl

1 x) W. kauert. Der vor-und frühzeitige Blasensprung. Diss. 1908.

2 ) J. käss. Über den Einfluss des vor-und frühzeitigen Blascnsprungcs
auf die Geburt.

3 ) m. doi. Über die Folgen des vor-und frühzeitigen Blasensprunges
bei einer normalen Geburt.

4 *) L. Fingerhut. Die Bedeutung des Blasensprunges bei der Geburt.

-ocr page 35-

de laatste bovendien nog de ervaring naging, opgedaan in
2000 gevallen, als de vochtblaas niet brak, voordat de
ontsluiting volkomen geworden was. Zij hebben zich alle
drie alleen bezig gehouden met normale gevallen, d. w. z.
wanneer er een normaal bekken was en het voldragen
kind zich in schedelligging bevond; alle andere gevallen
zijn uitgeschakeld. KASS vond, dat het ontsluitingstijdperk
bij een primi- en een multipara aanzienlijk korter duurde,
wanneer de vliezen gebroken waren, voordat weeën waren
gevoeld, en dat tij een primipara de baring aanmerkelijk
korter, doch bij een multipara iets langer duurde, als de
vliezen braken na het begin der weeën, doch voordat de
ontsluiting volkomen was. (Als bewijs van de groote „nauw-
keurigheid" van den onderzoeker kan dienen, dat hij den
duur van het ontsluitingstijdperk tot in seconden berekent!).
DOI kwam tot bijna dezelfde resultaten, maar FlNGERHUT
kan de uitkomsten van V. D. HOEVEN niet bevestigen, dat
de baring korter duurt als de vliezen breken bij eene
ontsluiting van 5 c.m. of meer. Wel is dit het geval, als
het vruchtwater weggeloopen is, vóór het begin der weeën.
Al heeft dus het vroeg breken der vliezen het voordeel,
dat de baring korter duurt, dit voordeel wordt ruimschoots
te niet gedaan, door de nadeelen, die de schrijvers vonden,
dat er aan verbonden waren. Alle drie vonden zij, dat er
veel meer baringen kunstmatig ten einde moesten worden
gebracht, dat er meer gevallen voorkwamen, waarin de
navelstreng uitzakt, dat de mortaliteit der kinderen steeg
en dat de morbiditeit der moeders duidelijk was toegenomen.

Eenige jaren later hebben HOFMANN1) en FOGT2) uit

1 M A. HOFMANN. Der vorzeitige Blascnsprung. Diss. 1913.

2 ) E. FOGT. Vor-und frühzcitigcr Blascnsprung und Gcburt. Diss. 1914.

-ocr page 36-

dezelfde kliniek nog een mededeeling gedaan, beide ook
weer met dezelfde resultaten.

moritz1) publiceerde uit de kliniek van zweifel te
Leipzig, een statistiek die aantoont, dat er groot gevaar
is voor infectie (> 38.6 rectaal), wanneer het langer dan
6 uren duurt, voordat, na gebroken vliezen, het kind
geboren is. Op grond van zijn waarnemingen stelt hij zelfs
voor in zulke gevallen de baring kunstmatig te beëindigen.

Tot dezelfde conclusies als de vorige schrijvers komen
dockhorn2), Breuer3) en basset4). De eerste vindt bij
1119 gevallen van vroegtijdig afloopen van het vruchtwater
de baring verkort,
breuer bij 500 gevallen den duur,
zoowel bij de primi- als bij de multiparae verlengd en
basset vindt, dan in 500 gevallen, waar de vliezen braken
bij een ontsluiting van 4 a 5 c.m., dat is dus het meest
gunstige moment volgens
v. d. hoeven, de ontsluiting wel
is waar korter duurt, maar alle drie vonden ook zij weer
dezelfde nadeelen, die de anderen hadden aangetoond.

De verloskundigen der „geassocieerde" landen hebben
aan de publicaties van
v. d. hoeven geen aandacht ge-
schonken. In de Fransche- en Engelsch-Amerikaansche
tijdschriften na 1905, die mij ten dienste stonden, heb ik
tenminste geen enkel artikel over dit onderwerp gevonden.
Wel zijn er twee Fransche dissertaties, die zich met de

1 \') PH. moritz. Über vorzeitigen Blasensprung in Beziehung auf
Spontaninfektion. Diss. 1910.

2 ) w. dockhorn. Die Geburt bei frühzeitigem Blasensprung. Diss.
Göttingen 1911.

3 ) a. Breuer. Über Geburten mit vorzeitigem Blasensprung. Diss.
Bonn. 1910.

4 ) r. Basset. über die Bedeutung des frühzeitigen Blasensprungcs
für Geburt und Wochenbett. Zeitschr. f. Geb. u. Gyn. Bd. LXXIII.

-ocr page 37-

gevolgen van het vroeg afloopen van het vruchtwater be-
zighouden. De eene is van DESCLOZEAUX1). In een tamelijk
oppervlakkig gehouden theoretisch gedeelte behandelt hij
de vorming en de werking van de vochtblaas en gaat hij
de oorzaken na van het ontijdig en vroegtijdig breken der
vliezen („rupture prématurée" en „rupture précoce"). Uit
theoretische overwegingen vindt hij „qu\'il ne faut jamais,
dans un accouchement lent, faire la rupture avant dilatation
complète dans le but de hâter la marche du travail. On
payerait, à coup sûr, quelques cas heureux par und grand
nombre d\' insuccès." Statistisch heeft hij de baringsgeschie-
denissen bewerkt van de 1302 normale gevallen, die in
1905 in de kliniek van TARNIER voorkwamen. Hij vond
den duur van de baring verlengd, het aantal tangverlossingen
en de gevallen van infectie vermeerderd, wanneer de vliezen,
zoowel bij eerst- als bij meerbarenden vroegtijdig, niet
wanneer ze ontijdig gebroken waren. En hij concludeert,
dat men van het kunstmatig vroeg breken der vliezen nooit
een „manoeuvre banale" maken mag, om den duur van de
baring te versnellen.

De andere dissertatie is van PIERRE2). Deze kent de
onderzoekingen van KÀSS en DOCKHORN. Hij bespreekt eerst
de, steeds pathologische, gevallen, waarin ieder verloskun-
dige de vliezen vroegtijdig breken zal en hij berekent dan
uit een zeer klein aantal gevallen (233) dat de baring bij
primiparae korter duurt als de vliezen on- of vroegtijdig

1 x) e. desclozeaux. Considérations sur la rupture précoce de la pochc
des eaux. Thèse de Paris 1907.

2 ) M. H. pierre. Influence de la rupture prématurée et précoce des
membranes sur la durée de l\'accouchement et de l\'utilité de la rupture
intempestive artificiellement provoquée dans certains cas. Thèse de
Nancy. 1912.

-ocr page 38-

breken, dat dit ook het geval is bij multiparae, als de vliezen
voor het begin der weeën breken, maar dat bij multiparae
de partus verlengd wordt als het vruchtwater gedurende
de ontsluitingsperiode afloopt. Complicaties komen in on-
geveer dezelfde verhouding voor of de vliezen vroeg of
„op tijd" breken. Het is niet goed te begrijpen, waarom
hij, niettegenstaande deze gunstige resultaten, tot de gevolg-
trekking komt, dat men over het algemeen de vochtblaas
sparen moet als de baring een normaal beloop heeft, maar
dat er gevallen zijn, waar men, zonder grooter gevaren te
duchten voor moeder of kind, de vliezen vroeg kan breken,
wat dan een onbetwistbare therapeutische waarde heeft.
Men is geneigd te vragen, waarom hij, tenminste bij primi-
parae, waar de baring korter duurt, als er toch geen andere
nadeelen, noch voor de moeder, noch voor het kind bestaan,
de vliezen niet steeds vroegtijdig breekt?

In de geheele literatuur is dus niemand, behalve TREUB,
die, hetzij uit theoretische overwegingen, hetzij daartoe ge-
noodzaakt door de uitkomsten van statistische berekeningen,
den raad van V. D. HOEVEN durft opvolgen.

In de volgende hoofdstukken zal nagegaan worden, wat
de gegevens uit de Utrechtsche kliniek ons, omtrent het
vraagstuk van het nut van vroeg breken der vliezen, leeren.

-ocr page 39-

OVER DEN INVLOED VAN HET VROEG
BREKEN DER VLIEZEN OP DEN
DUUR VAN DE BARING.

A. Het ontsluitingstijdperk.

Als een van de groote voordeelen, zoowel voor de
vrouw als voor den arts, van het vroeg breken der vliezen,
beschouwt V. D. HOEVEN de in zijne gevallen zoo duidelijke
bekorting van het ontsluitingstijdperk.

Hoe is dit nu in ons materiaal ?

Ik heb bij mijne berekeningen de primiparae van de
multiparae gescheiden, iets dat noodig is en dat ook door
alle onderzoekers gedaan wordt, omdat bij deze beide
groepen zooveel verschillende factoren werkzaam zijn.
Evenals de anderen, heb ik bovendien het uitdrijvings-
tijdperk voorloopig buiten beschouwing gelaten. Om den
invloed na te gaan, die het vroeg breken der vliezen op
den duur van het ontsluitingstijdperk heeft, moet men den
tijd, die er verloopt, van het breken der vliezen totdat
volkomen ontsluiting gevonden wordt, vergelijken met de
overeenkomstige periode van de baring, waar de vliezen
niet breken, voordat de ontsluiting volkomen is. Behalve
het betere oordeel, dat men zich zoo vormen kan over
den
invloed van het vroeg breken der vliezen, heeft deze

-ocr page 40-

methode van vergelijken nog dit voor op het vergelijken
van de geheele ontsluitingsperiode als het vruchtwater
vroeg of eerst bij volkomen ontsluiting afloopt, dat men
nu minder dikwijls genoodzaakt is de zeer moeilijke vraag
te beantwoorden : „wanneer begint de baring ?"

Deze vraag schijnt gemakkelijk, maar iedere arts weet,
hoe moeilijk het bijna altijd is om met eenige zekerheid
te zeggen, op welk oogenblik de baring begint. Het beste
is dit wellicht met enkele voorbeelden toe te lichten.

Een vrouw heeft al eenige dagen lang nu en dan pijnen
bespeurd, die in den morgen van den dag, waarop haar
kind geboren wordt, regelmatiger worden. Kort, nadat de
weeën dit regelmatige karakter aangenomen hebben, onder-
zoekt men de vrouw voor de eerste maal en men vindt
bij deze eerstbarende een geheel verstreken portio vaginalis
en het ostium reeds voor ongeveer 2 c.m. ontsloten.
Wanneer is hier de baring begonnen? Eenige dagen ge-
leden reeds, toen de onregelmatige samentrekkingen van
de baarmoeder, die toch reeds als pijn zijn waargenomen,
haren invloed deden gelden op het verstrijken der portio,
of eerst toen de weeën regelmatiger werden?

Een andere barende wordt, terwijl ze duidelijke „weeën,"
dus regelmatige, pijnlijke contracties heeft, naar de verlos-
kamer gebracht. Uren lang worden deze contracties, niet
alleen door de vrouw, maar ook door den geneesheer
waargenomen, om eenigen tijd later langzamerhand op te
houden. Het inwendige onderzoek doet nog geen verschijn-
selen waarnemen, die er op wijzen, dat de vrouw barende
is. Na eenige dagen, soms weken, komen de weeën terug
en nu bevalt de vrouw vlug, in korten tijd. Wanneer is
hier het begin der baring geweest?

-ocr page 41-

Ja, het kan zelfs zijn, dat de ontsluiting tot 4, tot 5 c.m.
gevorderd is. Dan houden de weeën geheel op, om na
meerdere dagen, soms wel na een week, terug te komen
en de baring ten einde te brengen. Wie zal uitmaken,
wanneer hier het tijdstip geweest is, waarop de baring
begon ?

Weer een andere vrouw bemerkt, terwijl zij met haar
dagelijksch werk bezig is, dat het vruchtwater afloopt.
Van weeën voelt zij niets. Dagen later komen deze pas
en bij inwendig onderzoek vindt men een geringe ont-
sluiting. Moet men hier het begin van de baring rekenen
bij het breken der vliezen, of bij het begin der regelmatig
optredende weeën ?

Al deze vragen zal men minder dikwijls te beantwoorden
krijgen, wanneer men den tijd, die er verloopt, van het
breken der vliezen tot volkomen ontsluiting, vergelijkt met
de overeenkomstige periode van het geheele ontsluitings-
tijdperk, waar de vliezen tot volkomen ontsluiting zijn
blijven staan.

Toch heeft deze methode ook een nadeel, dat vooral
te voorschijn komt, wanneer men gemiddelden wil gaan
berekenen. Dit zal echter hierna nog toegelicht worden.

Ik heb uit de ziektegeschiedenissen van de Utrechtsche
kliniek van 1900 tot en met 1916 die verslagen gezocht,
waar met juistheid bekend was, wanneer de vliezen gebroken
waren. Ik heb mij niet tot de schedelliggingen beperkt, maar
ook stuit- en dwarsliggingen meegerekend. Te samen beschik
ik zoo over 2560 waarnemingen.

v. d. Hoeven legt er in den tekst van zijn monografie
(blz. 34) den nadruk op, dat de kinderen voldragen waren.
Wat hij onder voldragen kinderen verstaat, zegt hij echter

-ocr page 42-

niet. Gaat men nu de tabellen na, die achter in het boek
de gevallen nauwkeurig mededeelen, dan vindt men daarbij
kinderen van 2570 gram en 47 c.m. lengte (tabel 1, no. 7)
en van 2530 gram en 44 c.m. (tabel 6, no. 98), kinderen,
die noch als men het gewicht van een voldragen kind op
3000 gram, noch als men zijn lengte op 50 c.m. stelt, twee
gebruikelijke grenzen, als voldragen kunnen gelden. Hieruit
kan blijken, dat ook
V. D. HOEVEN niet zoon groote waarde
hecht aan den eisch, dat men alleen die gevallen neemt,
waar voldragen kinderen geboren worden. Het is toch ook
moeilijk in te zien, waarom de baarmoeder zich in haar
regelmatig spel van samentrekkingen anders gedragen zal,
wanneer het kind enkele honderden grammen minder weegt,
dan men als gemiddelde voor een voldragen kind gewend
is aan te nemen. Of zou men moeten veronderstellen, dat
de weeën anders zijn, of elkaar anders opvolgen, wanneer
de zwangerschap eenige weken vroeger eindigt dan 280
dagen ? Het feit, dat hier klinisch niets van waar te nemen
is, noch bij spontane, noch bij kunstmatige vroeggeboorten,
pleit tegen deze overwegingen. Daarom zijn in mijn materiaal
ook de baringsverslagen opgenomen, waar een onrijp kind
ter wereld kwam, wanneer dit tenminste niet zoo klein
was, dat men mocht veronderstellen, dat de baarmoedermond
niet volkomen ontsloten behoefde te zijn, om dit kind te
doen geboren worden.

Verder heb ik bij de berekeningen over den duur van
het ontsluitingstijdperk alle bekkens met een vernauwden
ingang uitgeschakeld. V. D. HOEVEN vindt, gesteund door
berekeningen over de distantia biparietalis van den kinder-
schedel, dat men verwachten mag, dat een voldragen kind
den ingang van een bekken met een conjugata vera van

-ocr page 43-

972 c-m. nog spontaan passeeren kan. Zonder hiermee de
juistheid van deze schematische opvatting te erkennen,
heb ik, om mijn uitkomsten beter te kunnen vergelijken
met die van
V. D. ÜOEVEN den bekkeningang niet vernauwd
gerekend, wanneer de conjugata vera 9V2 c.m. of meer
bedroeg. Dat in de tabellen achter in het boek van
V. D. HOEVEN de baringsgeschiedenis voorkomt van een
vrouw met een conjugata
inclinata van het het bekken van
93A c.m. (tabel 16, no. 14) zal waarschijnlijk op een ver-
gissing berusten.

Van de 1040 gevallen, waar de vliezen gebroken zijn,
voordat de ontsluiting volkomen was, is dit verreweg het
meest spontaan gebeurd. Slechts betrekkelijk zelden (138
keer) werd het raadzaam geacht, de vochtblaas op te
offeren bij nog niet volkomen ontsluiting en dit is dan
altijd op scherp omschreven indicatie of onopzettelijk ge-
schied. Toch is dit materiaal naar mijne meening geheel
te vergelijken met dat van
V. D. HOEVEN, die verschillende
tabellen geeft voor de spontaan en de kunstmatig vroeg
gebroken vliezen.
V. D. HOEVEN is, uitgaande van theore-
tische beschouwingen over de rol, die de vochtblaas speelt
in het mechanisme der ontsluiting, tot de overtuiging
gekomen, dat een lang bestaan blijven van de vochtblaas,
o.a. voor het tot stand komen van de ontsluiting, nadeelig
is. Bij de bewerking van het materiaal der Leidsche kliniek
vindt hij voor den duur der ontsluitingsperiode, nadat de
vliezen ook spontaan vroeg gebroken zijn, bepaalde waarden,
die zijne meening bevestigen. Daarna is hij, hierdoor ge-
steund, de vliezen systematisch kunstmatig gaan breken,
en nu vindt hij uit dit materiaal dezelfde waarden als
voor de bevallingen, waar de vliezen spontaan vroeg

-ocr page 44-

gebroken waren. Een bewijs dus, dat de invloed van het
spontaan en kunstmatig vroeg breken der vliezen dezelfde
is op den duur van het ontsluitingstijdperk. En allerminst
wordt door zijn eigen cijfers de juistheid van de bewering
aangetoond, dat de vliezen spontaan vroeg breken, omdat
het ostium moeilijk rekbaar is en dat daarom de baring
langer duurt! Dit geeft mij dus het recht, mijn materiaal
van grootendeels spontaan gebroken vliezen tegenover dat
van
v. d. hoeven (kunstmatig vroeg gebroken vochtblaas)
te plaatsen, ofschoon
v. d. hoeven later herhaaldelijk heeft
verklaard, dit niet te kunnen toestaan.

In zijn critiek op de eerste publicatie over dit onderwerp
van
v. d. Hoeven, zegt Meurer, dat v. d. hoeven\'s cijfers
niet erg nauwkeurig kunnen zijn, omdat hij niet aangeeft,
wanneer de graad van ontsluiting bepaald is, buiten of
tijdens een wee. Deze volkomen juiste opmerking geldt
zoowel voor de cijfers in het boek van
v. d. hoeven als
voor de waarnemingen uit de Utrechtsche kliniek, waarover
ik hier bericht. In de ziektegeschiedenissen was bijna nooit
aangeteekend, op welk tijdstip de ontsluiting bepaald was.
Nu\' geschiedt dit wel meestal tijdens een wee, maar alleen,
wanneer er gedurende het onderzoek juist een wee is —
en er wordt niet op gewacht! In het algemeen zal dus bij
de snel verloopende partus de ontsluiting tijdens een wee
bepaald zijn, omdat de meer frequente weeën hier de kans
grooter doen zijn, dat tijdens het onderzoek de baarmoeder
zich toevallig samentrekt. Het is te betreuren, dat ook
mijn cijfers in dit opzicht minder juist moeten zijn. Daar
dit echter eveneens voor die van
v. d. hoeven geldt,
blijven ons beider waarnemingen onderling te vergelijken.

In de volgende tabellen A en C is opgeteekend, hoeveel

-ocr page 45-

tijd er nog noodig was, om, nadat de vliezen bij een zekere
ontsluiting gebroken waren, deze laatste volkomen te doen
worden. Deze tabellen vereischen evenwel eenige toelichting.
In verschillende gevallen is wel bekend bij welken graad
van ontsluiting het vruchtwater afliep, doch hierna werd
niet meer onderzocht, voordat het kind geboren was. Er
is nu aangenomen, dat er bij eerstbarenden volkomen ont-
sluiting was IV2 uur voor de geboorte van het kind en bij
meerbarenden x/a uur voor dit oogenblik. Deze getallen
voor den duur van het uitdrijvingstijdperk zijn eenigszins
willekeurig, doch zij vormen ongeveer het gemiddelde, be-
rekend uit de waarnemingen van de schrijvers over dit
onderwerp, die ik in de inleiding genoemd heb. Bovendien
is de groote meerderheid van de uitdrijvingstijdperken
van mijn eigen materiaal ongeveer binnen deze tijden af-
geloopen, zooals uit de tabellen en krommen aan het einde
van dit hoofdstuk te zien is.

In de groep „vliezen breken bij 0 c.m." zijn die gevallen
opgenomen, waar het vruchtwater korteren of langeren tijd,
voordat de weeën begonnen, afgeloopen was („unzeitig",
„rupture prématurée") Het begin van de baring is dan
echter gerekend op het oogenblik, dat de vrouw aangaf
weeën te krijgen, of dat deze op de verloskamer duidelijk
waargenomen werden.

In de groep „vliezen breken bij 1 ó.m." zijn tweeërlei
soort gevallen ondergebracht. Hierin staan zoowel die ge-
vallen, waar de vliezen werkelijk bij 1 c.m. ontsluiting
gebroken zijn, als die gevallen, waar de eerste weeën
waargenomen zijn tegelijk met, of direct na het breken
der vliezen, doch waar bij het eerste onderzoek, eenigen
tijd later, reeds een grootere ontsluiting gevonden werd.

-ocr page 46-

Bovendien is het nog noodig te vermelden, dat alle cijfers
naar boven afgerond zijn. Verliep er dus nog
61/l uur na
het breken der vliezen voordat de ontsluiting volkomen
was, dan is dit gerekend 6V2 uur te zijn en was er in de
ziektegeschiedenis aangeteekend, dat de ontsluiting 3 a 4
c.m. bedroeg, dan is dit beschouwd 4 c.m. te zijn geweest.

Bij de bepaling van de getallen uit de tabellen B en D,
waarin die partus zijn opgenomen, waar de vliezen niet
gebroken zijn, voordat de ontsluiting volkomen was, is naar
denzelfden maatstaf gehandeld. Alleen zijn hier in de groep
van 0—10 c.m. de gevallen geplaatst, waar het begin der
weeën bekend was, doch waar niet onderzocht werd, voordat
de ontsluiting volkomen was. Dat zijn dus in het algemeen zoo-
wel de snel verloopende baringen als die, bij welke de weeën
zwak, of weinig pijnlijk waren, zoodat er geen aanleiding
voor een vroeger onderzoek bestond. Deze groep is dus
niet in alle opzichten geheel te vergelijken met de overeen-
komstige groep uit de eerste tabel.

De tabellen zijn natuurlijk zoo, zonder meer, niet met
elkaar te vergelijken. Het gemakkelijkste zou het zijn om
gemiddelden te berekenen, doch hieraan zijn zeer aan-
zienlijke bezwaren verbonden. Om te berekenen, hoeveel
tijd er gemiddeld nog verloopt, als de vliezen bij een
bepaalde ontsluiting breken, totdat de ontsluiting volkomen
is, zou men de som van het geheele aantal uren kunnen
deelen door het aantal gevallen. Het spreekt vanzelf, dat
dit een ongeoorloofde methode is, waar iedere groep uit
betrekkelijk zoo weinig waarnemingen bestaat. Eén beval-
ling, die buitengewoon lang duurt, zou dus op het gemid-
delden-cijfer een veel te grooten invloed hebben.

Een andere methode is door V. D. HOEVEN toegepast,

-ocr page 47-

een methode, die op het eerste gezicht zeker iets aanlok-
kelijks heeft, doch waarvan bij nadere beschouwing al
spoedig blijkt, dat zij nog minder juist is dan de vorige.
Om het bovengenoemde gemiddelde te berekenen, gaat
V. D. HOEVEN als volgt te werk. Hij veronderstelt, dat de
helft van het aantal gevallen korter, de helft langer dan
het gemiddelde aantal uren duurt. Om nu in tabel A het
gemiddelde aantal uren te berekenen, dat de ontsluitings-
periode nog duurt, als de vliezen bij 4 c.m. breken, ver-
onderstelt hij, dat de helft van het totale aantal gevallen
(51 : 2) = 25 korter, de andere helft (51—25) = 26 gevallen
langer dan het gemiddelde aantal uren noodig heeft.
1 1 5 5 4 4 5 = 25 gevallen doen dus minder
dan 4 uren over de ontsluitingsperiode, nadat het vrucht-
water bij 4 c.m. is afgeloopen. Het gemiddelde voor deze
groep is dus 4 uren. Het springt direct in het oog, dat de
4 gevallen, die extra-lang geduurd hebben, resp. 43, 78,
100 en 119 uren, die bij de berekening van het gemiddelde
door een eenvoudige deeling een veel te grooten invloed
hadden, nu eigenlijk in het geheel geen invloed uitoefenen
op het gemiddelde. Het is toch voor de bepaling hiervan
op deze wijze geheel zonder belang, als deze 4 gevallen
nu eens niet zoolang, maar, om het andere uiterste te
nemen, b.v. 5, 6, 7 en 8 uren geduurd hadden. Ook dan
zou het gemiddelde 4 uren bedragen.

Ik heb dus naar een andere manier van vergelijken
moeten zoeken. Het spreekt vanzelf, dat men het duide-
lijkste beeld krijgt, wanneer men berekent in hoeveel
percent van de gevallen de ontsluiting nog een bepaalden
tijd duurt, als de vliezen bij een bepaalde ontsluiting
breken en hiermee vergelijkt het percentage van de ge-

W. 3

-ocr page 48-

vallen, waar er nog dezelfde tijd noodig is om, als de
vliezen blijven staan, van dienzelfden graad van ontslui-
ting tot het volkomen worden ervan te geraken.

Om nu bij het berekenen van percentages de fout zoo
gering mogelijk te maken, is het noodig, de getallen zoo
groot mogelijk te nemen. In de tabellen A, B, C en D
verschillen de tijden maar uur en de graden van ont-
sluiting slechts 1 c.m. Deze groepeering is dus aller-onvoor-
deeligst om met eenige kans van slagen de waarheid be-
naderende percenten te vinden. Er is echter geen enkel
bezwaar om de tijden niet 1/2, maar b.v. 3 uur te doen
verschillen en dus te zien in hoeveel gevallen na 3, 6, enz.
uren de ontsluiting volkomen geworden is. Men kan de
tabellen op dezelfde wijze in een richting van boven naar
beneden comprimeeren, en zeggen: als de vliezen breken
bij een ontsluiting van minder dan 5 c.m., duurt het in
zooveel percent van de gevallen nog 3 uur, in zooveel
percent nog 6 uur, voordat de ontsluiting volkomen is, en
deze getallen vergelijken met het percentage der overeen-
komstige gevallen nu echter met staande vliezen!

Hetzelfde kan men doen voor de gevallen, waar de
vliezen bij een ontsluiting van 5 c.m. of meer breken.
Men krijgt zoo tenminste getallen, waaruit, met een vrij
groote kans om de waarheid te benaderen, een percen-
tage berekend mag worden.

Beziet men de tabellen A en B, dan is er niet veel
verschil in groepeering te zien. Zoo oppervlakkig beschouwd
schijnen de cijfers in hoofdzaak geÜjkmatig verdeeld te zijn.
Zooals op blz. 33 is besproken, is het ongeoorloofd voor
een goede statistiek om uit deze getallen een gemiddelde
te berekenen, zoowel door eenvoudige deeling van het

-ocr page 49-

TABEL A. Tijd, die verloopt van het breken der vliezen, totdat de ontsluiting volkomen is (P ri m i p a r a e).

1/2 1 i1/* 2 2V2 3 31/« 4 4Va 5.5Va 6 6V2 7 71/« 8 8V» 9 9V2 10 10V2 11 11 Va 12 121/» 13 131/, 14 14V2 15 15V, 16 16*/2 17 17V2 18 19 20 21 22 23 24

Totaal

Al] de vliezen
breken
bij:

uren

24—30 uren: 2 X
52 „ : 1 X
57 „ :1 X
62 „ : 1 X

89

0 c.m.

24—30 uren : 3 X
30-36 „ : 7 x
36-48 „ : 8 x
43—60 „ : 3 X
60—72 : 3 120 : 1

154

10

43

51

51

54 uren : 1 X

60 uren : 1 X

43 uren : 1 X
78 „ :1 X
100 „ : 1 X
119 „ : 1 X

41

43 uren : 1 X

62

10

13

10

53

11

19

54

42

17

TABEL B. Als de vliezen niet breken, voordat de ontsluiting volkomen is, duurt het ontsluitingstijdperk bij p r i m i p a r a e.

1/2 1 1V2 2 2l/a 3 3V2 4 4V2 5 51/» 6 6V2 7 V/2 8 8V» 9 9V« 10 10Vt 11 lll/i 12 12V2 13 13Va 14 141/? 15 15Va 16 16V, 17 17!/, 18 19 20 21 22 23 24 uren

640.

Totaal

vanO—10 cm.

2

4

4

10

12

8

7

15

8

10

11

12

8

11

7

8

4

9

7

3

10

6

8

5

1

3

5

4

4

7

3

4

2

4

4

1

2

4

5

1

3

24—30 uren : 4 X
30-36 „ : 3 X
36-48 „ : 2 x
48\'/, : 1 i 50\'/, : 1

257

« 1-10 „

1

1

4

2

3

4

7

3

3

8

6

8

1

5

8

5

5

5

6

2

3

2

6

4

3

1

1

3

2

1

1

1

3

3

1

2

3

2

24—30 uren : 5 X
30-36 „ : 2 X
36-48 „ : 3 X
48-60 „ ■ 5 X
96 „ :lx

145

H 2—10 H

1

1

1

2

1

3

5

8

4

7

1

2

4

2

2

5

2

1

3

1

1

1

1

4

1

1

1

1

1

24—30 uren : 4 X

« „ : 1 x

61 „ : 1 X

81 .. : 1 x

75

„ 3-10 „

2

1

5

6

6

5

4

6

8

7

7

5

6

4

2

5

4

2

2

2

2

1

1

1

2

1

1

1

1

29\'/, uren: 2 X
34 „ : 1
x

121 „ : 1 x

129 „ ! 1 X

105

„ 4-10 „

2

4

1

8

5

9

2

5

5

5

6

2

4

4

1

2

2

1

1

1

3

2

1

1

2

1

1

uren : 1 X
50\'/, „ : 1 X
57 „ : 1 X

84

.. 5-10 „

1

4

7

6

6

6

5

2

3

2

2

1

-

_

_

1

1

2

1

1

1

1

1

_

_

_

_

54

„ 6-10 H

2

3

1

5

8

6

6

4

2

5

3

1

_

_

_

_

_

_

-

2

_

1

25 uren : 1 x

30 „ : 1 X

51

« 7-10 „

4

10

6

9

3

3

7

1

2

1

1

2

1

1

1

_

__

_

1

_

_

28 uren : 1 x

54

„ 8—10 „

4

14

5

6

3

5

_

4

_

_

1

-

_

___

_

-

_

—.

,_

_

_

_

42

H 9-10 ,,

5

6

5

17

-ocr page 50-

TABEL C. Tijd, die verloopt, van het breken der vliezen, totdat de ontsluiting volkomen is (Multiparae).

vliezen X/j j ji^ 2 21/« 3 3l/2 4 4V2 5 5Va 6 6V2 7 7V2 8 8Vs 9 9Vz IOIOV2II li1/« 12 121/» 13 131/» 14 H1/« 15 151/* 16 I6V2 17 171/» 18 19 20 21 22 23 24 uren. Totaal

0 c.m.

1

4

5

2

2

1

4

4

1

2

2

2

3

2

2

1

1

1

1

4

2

1

1

1

1

2

1

1

59 uren : 1 X

56

1 „

1

2

2

8

5

3

4

1

3

6

1

2

2

1

4

5

1

1

2

1

2

3

1

2

1

1

1

1

24—36 uren : 4 X
36—48 „ : 1 X
48—60 „ : 3 X
60-72 „ : 2 X

77

2 „

1

1

1

2

1

1

1

1

2

1

1

1

1

24—30 uren : 2 X
43 „ : 1 X
48 „ : 1 X

22

3 „

1

2

2

5

2

3

1

4

2

1

1

38 uren : 1 X
52 „ : 1 X

27

4 „

3

1

7

4

1

4

2

1

2

1

1

1

1

1

1

1

32

5 „

5

5

8

4

3

2

2

1

48 uren : 1 X

37

6 „

7

8

3

1

1

2

30 uren : 1 X

28

7 „

16

3

5

4

2

3

2

1

39

8 „

31

6

4

7

1

3

1

54

9 „

22

1

1

1

1

1

28

400.

TABEL D. Als de vliezen niet breken, voordat de ontsluiting volkomen is, duurt het ontsluitingstijdperk bij multiparae:

1/2 1 IV2 2 21/ï 3 3V2 4 4Va 5 51/» 6 6V2 7 71/« 8 8Va 9 9V2l01/» 11 HV2 12 12V2 13 13V2 14 14l/2 15 15x/j 16 16V» 17 171/» 18 19 20 21 22 23 24 uren Totaal

van 0—10 cm.

„ 1-10 ,,
„ 2—10 „

„ 3—10 „

,, 4-10 „
„ 5-10 „
„ 6—10 „
„ 7—10 „
„ 8-10 „
„ 9-10 „

4

11

16

16

18

12

17

22

8

9

7

10

3

2

4

7

9

4

3

5

4

3

3

3

2

4

1

2

1

3

1

1

2

1

2

220

1

1

2

2

1

2

1

3

1

2

1

1

1

2

1

1

2

1

1

341/} uren : 1 X
87 „ : 1 X

30

1

1

5

2

1

2

1

1

1

1

3

1

1

1

4

1

1

26\'/i uren : 1 X

28 „ : 1 X
34 „ : 1 x

31

3

2

2

8

3

5

4

3

3

3

1

2

3

2

2

4

3

1

1

2

1

1

1

1

1

1

1

29l/s uren : 1 X
36 ,. : 1 X
43\'/, „ : 1 X
55\';, „ : 1 x

69

3

4

9

5

5

4

6

5

3

5

3

4

3

2

1

1

2

2

1

1

1

1

1

1

1

74

3

3

7

3

8

5

6

1

2

3

1

1

2

1

1

49

3

10

8

5

6

8

1

1

1

1

46

10

6

14

8

2

1

2

1

1

1

2

1

49

6

15

8

5

3

1

1

1

1

1

43

11

8

5

1

25

636.

-ocr page 51-

totale aantal uren door het aantal partus, als op de manier
door V. D. HOEVEN toegepast. Volledigheidshalve echter laat
ik de uitkomsten van dergelijke berekeningen hier volgen.

Gemiddelde duur van het ontsl. tijdp. berekend
volgens
V. D. HOEVEN.

De ontsluiting duurt in de
helft der gevallen bij
primiparae van:

Met staande vliezen.

Met gebroken vliezen.

0—10

c.m.

ontsl. •

7x/2 uur of minder

7 uur

of minder

1—10

tf

ff

10 „ „ „

lOVa „

ff ft

2—10

M

n

7 Va......

5

ff ff

3—10

n

ff

6l/2 „ „ „

5

ff w

4—10

«f

ff

4

f* H

5—10

ff

n

3 Va......

3

ff ff

6—10

n

ff

3Va „ „

2

ff ff

7—10

n

2

f* tf

8—10

ff

ff

lVa......

1V2

M ff

9-10

ff

ff

„ „

« tf

Gemiddelde duur van het ontsl. tijdp. berekend
door deeling

van i

Met staande vliezen.

Met gebroken vliezen.

0—10

c.m.

ontsl.

9.8

uur

9.6 uur

1—10

ff

13.5

ft

15.4 „

2—10

ff

ff

10.8

f*

7.5 „

3—10

ff

M

9.9

ff

6.7 „

4—10

tf

ft

7.1

ff

11.2 „

5—10

ft

ff

4.5

tf

3.4 „

6—10

H

ft

4.7

ff

2.9 „

7—10

ff

ff

3.4

3.6 „

8—10

tf

1.9

tf

2.4 „

9—10

"

ft

1.1

ff

1.6 „

-ocr page 52-

Men ziet dus : cijfert men alle partus, die extra lang
geduurd hebben, weg, zooals dit gebeurt bij de berekening
van het gemiddelde volgens V. D. HOEVEN, dan vindt men,
wat den duur van de ontsluitingsperiode betreft, een bijna
constant voordeel voor de vroeg gebroken vliezen. Laat
men deze langdurende baringen echter wèl meetellen, doch
kent men haar een te grooten invloed toe, zooals bij de
deeling geschiedt, dan krijgt men een ongelijkmatige cijfer-
reeks, die nu eens in het voordeel van de vroeg, dan weer
in dat van de laat gebroken vliezen is.

Berekent men evenwel den duur van de ontsluitingsperiode
op de wijze, zooals die hiervoor besproken is, n.1. in per-
centen, en die m.i. den meesten waarborg geeft, om juiste
waarden te vinden, dan krijgt men getallen, zooals die in
tabel A B zijn samengevoegd.

TABEL AB.

De ontsluitingsperiode duurt in... % der gevallen nog

t/m 3 6 9 12 15 18 21 24

Als de vlieren breken
bij een ontsl. van min-
der dan 5 c m.

(388 gevallen).

14.9

31.4

23.4

12.6

5.2

2.8

3.1

2.3

9.3

Als de .vliezen niet bre-
ken vóór volkomen ont-
sluiting, duurt de over-
eenkomstige periode

(666 gevallen).

14.7

27 —

20.5

13.6

8.5

4.2

2.4

2.7

6.3

Als de vliezen breken
bij een ontsluiting van
5 c.m. of meer

(252 gevallen).

72.6

19.8

3.9

1.6

—\'

0.8

0.4

0.4

0.4

Als de vliezen niet bre-
ken vóór volkomen ont-
sluiting, duurt de over-
eenkomstige periode

(218 gevallen).

62.8

25.7

4.6

3.7

1.4

0.5

1.4

Primiparae.

-ocr page 53-

Hieruit kan men dus lezen, dat, wanneer bij eene prini-
para de vliezen breken bij een ontsluiting van minder dan
4 c.mM het in 14.9% der gevallen nog 3r in 31.4% nog 6
uren duurt, voordat de ontsluiting volkomen geworden is.
Blijft de vochtblaas echter gedurende de geheele ontsluitings-

£32
30
28
26
24
22
20
18
16
14
12
10
a
6
4
2
0

___Vliezen brekenbij

J

v
72

60

40
36
32
28
24
20
16
12
8

0

---Vliezen breken bij

0
r

ni5i. % J <- ■"•

vereeokorostige
eriode als de

O

O

IIL3I. ? O

vereenkorostige
eriode als de

l:____1___1___

P

P

Vliezen ui^nKii OIJ

volk. ontsl.

1
i

volk. ontsl.

t
i

i

i

i
i

»

[ i

\\ i
\\ i

-d

1
1

1 /
lf

\\\\

I

1

1

i

\\\\
i \\

\\ \\
\\

1

\\

1
\\

1
1

\\\\

\\

)/
//

li

\\

«

i-r.

>

<

3 6 9 12 15 18 21 24 meer
uren

3 6 9 12 15 18 21 24 meer
aren

Fig. 1.

Primiparac. Duur van het ontsluitings-
tijdperk. Vergelijking van de overeenkomstige
perioden, als de vliezen breken bij ern
ontsluiting van minder dan 5 c.m. en als de
vochtblaas tot volkomen ontsluiting behou-
den blijft.

Fig. 2.

Primiparae. Duur van het ontsluitings-
tijdperk. Vergelijking van
de overeenkomstige
perioden, als de vliezen breken bij een
ontsluiting van 5 c.m. of meer, doch minder
dan volkomen ontsluiting en als de vocht-
blaas tot volkomen ontsluiting behouden blijft.

-ocr page 54-

periode behouden, dan is er in 14.7% der gevallen nog 3,
in 27% nog 6 uren noodig, om van een kleinere ontsluiting
dan 5 c.m. tot volkomen ontsluiting te geraken, enz.

Om het beeld nog wat overzichtelijker te maken, heb
ik van de zoo berekende percentages twee krommen
geteekend (fig. 1 en 2).

In fig. 1 en 2 stellen de getrokken lijnen den duur van
de ontsluitingsperioden voor, als de vochtblaas behouden
blijft tot volkomen ontsluiting, en de gestippelde lijnen, die,
wanneer de vliezen breken bij een ontsluiting van minder
dan 5 c.m. (fig. 1) en van 5 c.m. of meer (fig. 2). Uit den
gelijkmatigen vorm van deze krommen blijkt, dat de getallen,
waaruit de percentages berekend zijn, groot genoeg zijn.
Was dit niet het geval, dan zou de kromme veel meer
toppen en dalen vertoonen.

Men ziet dus, zoowel uit tabel A B als uit de beide
krommen, dat het er voor den duur van de ontsluitings-
periode bij een primipara weinig toe doet, of de vliezen
vroeger breken, of dat de vochtblaas tot volkomen ont-
sluiting gespaard blijft. De groote meerderheid komt in
beide gevallen in ongeveer denzelfden tijd tot het einde
der ontsluitingsperiode; in beide gevallen zijn er ook
ongeveer evenveel ontsluitingsperioden, die lang duren.
Voor den extra-langen duur der ontsluitingsperiode (meer
dan 24 uren) is het misschien een nadeel, dat de vliezen
vroeg gebroken zijn, doch dit verschil is zoo gering, dat
er niet veel waarde aan gehecht mag worden.

Welke uitkomsten krijgen wij nu voor de multiparae?

Berekent men uit de tabellen C en D, die dus te verge-
lijken zijn met de tabellen A en B voor de primiparae,
de gemiddelde volgens
V. D. HOEVEN dan krijgt men:

-ocr page 55-

De ontsluiting duurt in de helft der gevallen bij
Multiparae:

Van:

Met slaand« vliezen.

Met gebroken

vliezen.

0—10 c.m. ontsl.

4 uur

of minder

6Vj uur

of minder

1—10 „

8

fi ff

7 „

ft

tf

2—10

8

H tt

8

ff

3—10 „

6V2

n ff

4 „

ff

n

4-10 „

4Vz „

ft «

3 tf

ff

»9

5—10 „

2llt „

« ff

2 „

n

ff

6—10 „

2

ff ff

2 „

ff

n

7-10 „

lalVz»

H n

IV2 „

ff

ff

8-10 ..

1V2

tf ft

^172 „

9-10 „

1

ff ff

ff

ff

Ook hier dus, nu echter met uitzondering van de gevallen,
waar het vruchtwater is afgeloopen, voordat de weeën
begonnen, een, wel is waar niet zoo sprekend als bij de
primiparae, maar toch duidelijk voordeel voor het geval, dat
de vliezen vroeg gebroken zijn. Laat men nu echter de zeer
lang durende ontsluitingsperioden haar te grooten invloed
uitoefenen op de berekening van het gemiddelde, dan
vindt men door deeling van het totale aantal uren door het
aantal gevallen:

Gemiddelde duur van het ontsluitingstijdperk bij

Multiparae:

Van:

Met staande ▼liezen.

Met gebroken vliezen.

0—10

c.m.

ontsl.

5.7

uur

8.3

uur

1—10

ti

11.9

tt

12.1

tt

2—10

9.2

tt

13.8

tt

3—10

tf

»»

9.7

tt

7.6

tt

4—10

tt

»1

5.7

tt

3.5

n

5—10

H

tt

3.8

tt

3.9

tt

6—10

tt

tf

2.3

tt

3.7

M

7—10

tt

M

2.1

tt

2.1

ft

8—10

tf

ff

1.7

tt

1.3

tf

9—10

«

ft

0.9

"

1.-
*

tt

-ocr page 56-

Volgens deze berekening zou het dus alleen van voordeel
zijn als de vliezen breken bij een ontsluiting van 3, 4 of
8 c.m. In alle andere gevallen is het öf van geen invloed,
öf een nadeel als de vliezen breken voordat de ontsluiting
volkomen is! Het is duidelijk, dat, wanneer men dergelijke
grillige uitkomsten krijgt, de wijze van berekening van het
gemiddelde fout
moet zijn!

TABEL CD.

De ontsluitingsperiode duurt in ...% der gevallen nog

t/m3 6 9 12 15 18 21 24 uren

Als de vliezen breken
bij een ontsluiting van
minder dan 5 c.m.

(214 gevallen).

30.8

24.7

15.9

10.3

3.7

3.7

1.9

7.9

Als de vliezen niet bre-
ken vóór volkomen ont-
sluiting, duurt de over-
eenkomstige periode

(424 gevallen).

28.9

32.8

14.1

10.8

6.1

2.4

1.4

1.—

2.4

Als de vliezen breken
bij een ontsluiting van
5 c.m. ol meer

(186 gevallen).

83.3

10.7

2.6

0.5

1.6

1.—

AU de vliezen niet bre-
ken vóór volkomen ont-
sluiting, duurt de over-
komstige periode

(212 gevallen).

81.6

13.7

3.3

0.5

0.5

0.5

Multiparae.

Berekent men nu voor de multiparae een frequentie-
tabel, C D, zooals dit voor de primiparae gedaan is (A B),
en brengt men deze tabel in krommen (fig. 3 en 4), dan
krijgt men weer dezelfde uitkomsten. Voor de overgroote
meerderheid der gevallen is het onverschillig, wanneer de
vliezen breken, om in een bepaalden tijd de ontsluiting
volkomen te doen worden! Alleen krijgt men meer zeer

-ocr page 57-

)

lang durende ontsluitingstijdperken, als de vliezen vroeg bre-
ken, doch ook dit verschil is niet van heel groote beteekenis.

4
32
30
28
26
24
22
20
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0

--

_ Vliezzn breken bij

_ l _ 1 , c ~

u

o

riusi. v j //

vereenkomstige
eriode als de

p

vlieden ui uij

volk.ontsl.

/

■/

\\

i .

v

Nl

i\\
i\\

i\\
i \\

\\ *

1

1

1
1

\\

$
!

jA

\\

3 6 9 12 15 18 21 24 meer
uren

i

Fig. 3.

Multlparoe. Duur van het ontsluitings-
tijdperk. Vergelijking van de overeenkomstige
perioden, ais de vliezen breken bij een
ontsluiting van minder dan 5 c.m. cn als de
vochtblaaa tot volkomen ontsluiting behou-
den blijft.

Fig. 4.

Multipara«. Duur van het ontsluitings-
tijdperk. Vergelijking van de overeenkomstige
perioden, als de vliezen breken bi| een
ontsluiting van minder dan 5 c.m. cn nis de
vochtblaas tot volkomen ontsluiting behou-
den blijft.

In de inleiding tot dit proefschrift heb ik mij aan de zijde

-ocr page 58-

geschaard van hen, de ouderwetschen als men wil, die uit
theoretische overwegingen aan het bestaan blijven der
vochtblaas voor het ontsluitingsmechanisme een groote rol
toekenden. Op grond van de uitkomsten over
den duur
van het ontsluitingstijdperk alleen
bij vroeg- en laat gebroken
vliezen, kan ik deze meening niet blijven verdedigen. Dan
moet ik tot de conclusie komen, dat de baarmoeder, als
de vliezen vroeg breken, in even korten tijd de ontsluiting
volkomen kan doen worden, dan wanneer de vochtblaas
gedurende de geheele ontsluitingsperiode behouden blijft.
In het vervolg, als we
den duur van de uitdrijvingsperiode
nagaan, en bij de beschouwing van het aantal keeren, dat
men genoodzaakt was de baring kunstmatig te beëindigen,
zullen we echter zien, dat het lang niet onverschillig was,
op welke wijze en ten koste van welke moeite de ontslui-
tingsperiode ten einde gebracht werd: „physiologisch", waar-
onder ik blijf verstaan : genietende van de voordeelen van de
goed functionneerende vochtblaas, öf met gebroken vliezen !

V. D. HOEVEN beweert, dat het een door niets gerecht-
vaardigde meening is, dat de vochtblaas „physiologisch"
gedurende de geheele ontsluitingsperiode bestaan blijft, dat
het een verzinsel van ons, menschen, is, dat het in de
bedoeling van de natuur zou liggen de vochtblaas tot vol-
komen ontsluiting te sparen. Volgens hem is men niet ver
van de waarheid, als men beweert, dan in
1Jl der gevallen
de vliezen veel te vroeg, in 1/i te vroeg, in 7« op tijd en
in
1Ji te laat breken.

In de 2560 gevallen, waarvan in dit proefschrift de duur
van de ontsluitingsperiode is nagegaan, hebben wij kunst-
matig in 138 gevallen de vliezen gebroken, voordat de
ontsluiting volkomen was. Verder braken de vliezen

-ocr page 59-

bij O c.m. ontsl. 145 maal

1 „ „ 230

2 „ „ 64

3 „ „ 73

4 „ „ 71

5 „ „ 69

6 „ „ 74

7 „ ,, 75

 8..........66

9 „ „ 35

10 „ „ 1520

15.5 %

21.8 %

62.7 %

De vochtblaas bleef dus in de overgroote meerderheid,
in 62.7%gedurende de geheele ontsluitingsperiode behoudep.
Een echte „droge arbeid", een „partus siccus", waarbij de
vliezen breken voordat de weeën begonnen waren, of
tegelijk met het begin der weeën, had plaats in 15.5 %■ In
de overblijvende 21.8% brak de vochtblaas spontaan bij
iederen graad van ontsluiting ongeveer even dikwijls.

Uit de medegedeelde tabellen en krommen is niet te lezen,
dat het vroeg breken der vliezen van nadeel is, wat betref t
den duur van de ontsluitingsperiode. Evenmin is er echter
de gevolgtrekking uit te maken, dat het van voordeel is.
In beide gevallen komen er ongeveer evenveel ontsluitings-
tijdperken voor, die zeer lang duren en in beide gevallen
is het grootste aantal ongeveer in denzelfden tijd afgeloopen.
Dit is ook niet te verwonderen, en strookt geheel met de
ervaring van iederen verloskundige. Er zijn gevallen, waar
de baring lang duurt en waar het breken van de vliezen
een onmiskenbaar gunstigen invloed op de kracht en de
frequentie der weeën en daarmede op een spoedigen afloop
heeft. Maar evenzeer kent iedere arts de gevallen, waar

-ocr page 60-

goede weeën zijn, totdat de vliezen breken, terwijl nu
plotseling, erdoor of erna, de weeën in kracht verminderen,
ja, waar zelfs gedurende geruimen tijd een stilstand der
weeën-werkdadigheid optreedt. Wie zal nu durven voor-
spellen, hoe de baarmoeder in een gegeven geval zal rea-
geeren op ons ingrijpen om de vochtblaas op te offeren?
De baring kan dan sneller gaan, maar even groot is de
kans op een ongunstige wending en vooruit is niet te zeggen,
wat er gebeuren zal. De natuur laat zich niet dwingen!
Om dit, iederen verloskundige voldoende bekende feit, nog
eens aan te toonen heb ik in tabel E de 138 gevallen
verzameld, waarin wij of op bepaalde indicatie het noodig
oordeelden de vliezen te breken, of waar dit onopzettelijk
geschied is.

-ocr page 61-

TABEL E.

Tijd, die verloopt, van het kunstmatig breken der vliezen
tot volkomen ontsluiting.

Vliezen wor-

den gebro- i/2 1 lVa 2 21/2 3 3^2 4 4V2 5 51/, 6 6V2 7Vz 8 uren

ken bij :

1 c m. ontsl.

36 uur: 1

2 „ „

3„ „

4 „ „

1

1

1

1

1

14: 1
100: 1
119: 1

5„ „

6 „ „

1

1

3

1

1

1

7 O »

1

1

24: 1

8» »

5

5

2

1

1

1

1

16: 1

9

7 » »»

7

2

4

1

2

1

1

Primiparae.

1 c.m. ontsl.

2 n ii

3 ii „

1

1

1

4.. „

1

1

1

1

51, „

2

2

2

1

»

6„

3

3

1

30: 1

7„ „

6

1

1

2

1

\' 1

8.1 „

15

3

4

2

1

9 „ „

13

1

1

1

1

Multiparae.

-ocr page 62-

TABEL F. Duur van het uitdrijvingstijdperk bij p r i m i p a r a e.

V* \'U 1 IVi 1V2 l\'/i 2 21 2V2 2JA 3 31/» 4 4Va 5 5Va 6 uren. Totaal

0 c.m. ontsl.

1 „

2 n h

3

J n h

4 „

5

j ii h

6 „ „

7

* 11 h

11 ii

9 „

Volk. „

3

11

10

15

7

4

1

9

4

3

1

5

2

1

1

6\'/i uren : 1 X

78

6

22

21

21

3

10

7

9

4

2

4

2

3

3

4

1

2

3

6—9 uren : 3 X
9—12 „ i 2 X
15 „ : 1
X

133

2

4

6

4

3

7

2

1

2

4

2

1

ö\'/\'j uren : 1 X

39

3

6

8

6

2

6

1

3

1

1

2

1

1

1

6\'/j uren : 1 X

7 „ : 1 X

44

- 3

11

7

5

3

3.

1

1

1

1

1

1

1

39

-333

6

3

4

5

1

3

2

2

3

1

1

71/, uren : 1 X

8 „ : 1 X

33

8

5

8

5

8

3

2

2

1

1

1

1

10 uren : 1 x
I2V4 „ : 1 X

47

8

6

4

2

2

3

4

5

3

1

2

1

1

1

7 uren : 1 x

131|2 „ i 1 X

45

5

5

7

2

4

1

3

2

1

2

2

1

1

2

7 uren : 1 X

8 „ : 1 X

40

3

3

7

4

3

2

2

1

1

1

13 uren : 1 X

28

———193

136

145

120

102

76

61

43

37

25

20

13

12

14

5

5

10

3

7

6—9 uren : 12 X
9—12 „ : 6
X

16»/, „ : 1 X

854

TABEL G. Duur van het uitdrijvingstijdperk bij m u 11 i p a r a e.

Abreken br 1,1 3/< 1 1\'A 2 2l/< 2V. 23/, 3 31/2 4 41/2 5 5Va 6 uren.

Totaal

0 c.m. ontsl.

p ii

2 li ii

3

^ ii ii

1.

5 H ii

i, ii

7 ..

8 „
0

7 h 11

Volk. „

15

9

3

2

1

1

1

1

1

34

21

11

5

3

2

1

1

1

1

8 uren : 1 X

47

5

2

2

3

1

1

14

9

1

1

2

1

1

15

10

4

2

2

1

1

1

21 131

11

2

2

1

1

9 uren : 1 X

18

6

5

2

1

14

9

4

1

2

1

1

7 uren : 1 X

19

17

3

5

1

1

1

2

1

1

1

33

11

2

1

1

11 uren : 1 X

16 100

396

90

44

26

9

11

7

7

3

2

4

2

7

3

4

2

2

1

620

-ocr page 63-

Men ziet hieruit, zonder dat een nadere verklaring noodig
is, dat ook, al worden de vliezen bij ongeveer 4 of 5 c.m.
ontsluiting gebroken, dan nog niet altijd de ontsluitings-
periode spoedig afgeloopen is. Wij hebben dus gezien, dat
het
noch van voordeel, noch van nadeel is voor den duur
van de ontsluitingsperiode of de vliezen vroeg breken, of dat
de vochtblaas gedurende het geheele ontsluitingstijdperk
behouden blijft.

I

B. Hoe is het nu gesteld met de uitdrijvingsperiode;
ondervindt ook deze geen invloed van het tijdstip waarop
de vliezen breken ? Men zou kunnen veronderstellen, dat,
wanneer de cervix geleidelijk tot verstrijken gebracht is
door de goed functionneerende vochtblaas, de baarmoeder
zich dan minder daarvoor heeft moeten inspannen, dan
wanneer het harde, ongelijkmatig drukkende hoofd voor-
namelijk de ontsluiting heeft moeten voltooien. Het zou
toch mogelijk zijn, dat op den duur van de ontsluitings-
periode nog geen duidelijken invloed ten kwade van het
vroeg breken der vliezen te bemerken is, doch dat op het
einde van de baring de uterus te kort blijkt te schieten
in kracht, om nog even snel het kind te doen geboren
worden, dan de baarmoeder, die voor het ontsluitings-
mechanisme van de goed werkende vochtblaas heeft kun-
nen gebruik maken.

Ik heb hiervoor in twee tabellen F en G den duur van
de uitdrijvingstijdperken bij primi- en multiparae opge-
teekend. Hiervoor zijn alleen die spontane partus gerekend,
waar het tijdstip, waarop de ontsluiting volkomen geworden
was, bekend was, waar men dus met zekerheid den duur
van de uitdrijving kon berekenen.

-ocr page 64-

Van de kunstverlossingen zijn alleen die meegerekend,
waar de kunstbewerking, dus de forcipale extractie, om
den langen duur geschieden moest. Alle gevallen, waar de
tang om een andere reden aangelegd is, zijn buiten be-
schouwing gelaten, evenals de gevallen van versie en
extractie.

Bij de multiparae zijn vele gevallen, waar de uitdrijving
korter dan een kwartier duurde ; hier is gerekend, dat er
voor de uitdrijving een kwartier noodig was.

TABEL H.

De uitdrijvingsperiode duurt in... % der gevallen.

als de vliezen breken l/2 1 IV2 2 2*/2 3 4 5 6

bij een ontsluiting van
minder dan 5 c.m.

(333 gevallen).

21.3

30.9

14.4

9.—

5.7

3.6

4.2

4.8

3.—

3.—

bij een ontsluiting van
5 c.m. of meer.

(193 gevallen).

26.9

24.8

15.5

11.4

3.1

2.5

5.5

3.—

2.—

4.5

bij volkomen ontslui-
ting.

(854 gevallen).

32.8

25.9

16.—

9.3

5.2

2.9

2.3

1.8

1.1

2.2

Primiparae.

Maakt men van deze tabellen eerst weer frequentie-
tabellen en gaat men daarvoor na, in hoeveel percent van
de gevallen de uitdrijving bij
primiparae 1/2, 1( lV2, 2, 21/2,
3, 4, 5, 6 of meer uren duurde, wanneer de vliezen breken
bij een ontsluiting van minder dan 5 c.m. of meer en bij
volkomen ontsluiting, dan krijgt men een duidelijker beeld,
waarvan de cijfers onderling te vergelijken zijn (tabel H).
Brengt men deze in een kromme (fig. 5), dan is het dui-
delijk te lezen, dat de groote meerderheid der vrouwen
het kind in denzelfden tijd uit kan drijven, onverschillig

-ocr page 65-

wanneer de vliezen breken: alle drie de lijnen loopen

3
30

25

20

15

10
9
8
7
6
5
U
3
2
1

\\

Vliezen breken biiontsl.<5cm.

\\ i

„ „ >5..

\\ 1

„ volk.ontsl.

\\l

\\

X

\\

l

f-.

h

/

\\i

/

v

1

\\\\

\'\\i

\'Al

\\

\\

\\

f

vV

U\'.

\\\\ •

\\\\

V

\\

\\\\

\\

\\\\

—i—

\\

\\

Vi 1 Jï 2 ft 3 5 6 meer

uren.

Fig. 5.

Primiparae. Vergelijking van den duur der uitdrijvingsperiode
al» de vlieten breken bij een ontsluiting van minder dan 5 c m.,
van meer dan 5 c.m., doch minder dan volkomen ontsluiting, en als
de vochtblaas tot volkomen ontsluiting behouden blijft.

W. 4

-ocr page 66-

samen. Doch even duidelijk is het, dat zoowel wanneer
de vliezen breken bij een ontsluiting van minder dan 5 c.m.
(—.— . —.), als wanneer dit geschiedt bij een ont-
sluiting van 5 c.m. of meer, doch minder dan volkomen

ontsluiting (----), er veel meer gevallen zijn, waar

de uitdrijving langer dan 3 uren duurt. Na 3 uren
loopen in de kromme beide gestippelde lijnen boven de
getrokken lijn, die de gevallen aangeeft, waar de vocht-
blaas tot volkomen ontsluiting behouden is gebleven!

TABEL I.

De uitdrijvingsperiode duurt in ... % der gevallen:

als de vliezen breken Vj \' *U 1 2 3 4 5 6

bij een ontsluiting
van minder dan 5
c.m.

(131 gevallen).

45.8

20.6

9.9

7.6

6.9

6.9

1.6

0.8

bij een ontsluiting
van 5 c.m. of meer.
(100 gevallen).

54.—

16 —

9.—

1.—

11.—

3.—

2.—

1.—

3.—

bij volkomen ont-
sluiting.

(620 gevallen).

63.9

14.5

7.1

4.2

5.5

1.7

1.6

0.9

0.5

Multiparae.

Voor de multiparae is het doelmatiger de tijden eerst x/i
uur en vervolgens pas 1 uur te doen verschillen. Doet
men dit, dan krijgt men voor de multiparae de frequentie-
tabel I en de kromme, fig. 6. Ook hier is het weer duide-
lijk, dat de meeste vrouwen in l/2 uur het kind uitdrijven.
Daarna zijn echter bijna voortdurend die vrouwen in het
nadeel, waar de vliezen eerder gebroken zijn dan bij vol-
komen ontsluiting.

De uitdrijvingsperiode ondervindt dus een nadeeligen in-
vloed van het vroeg breken der vliezen.

-ocr page 67-

Uit de bewerking van dit materiaal, wat den duur van

60

50

<»0

30

20
18
16
1<»
12
10
e
6
•f
2
0

_____Vliezen brekenbiiontsl.<5cj7Y

.....>s..

.. » .. volk.ontsl.

i

1

1

T

il

■ i

J.

H

r

1

1

\' \\

V- -

... » \\

Y \\

V

■ V\'

\\

1 1

\\

\\

.. \\

*

v* H M. i 23056 meer

aren.

Fig. 6.

Multipara». Vergelijking van den duur der ulldrijvingsperiodo
ali dc vliezen breken bij een ontsluiting van minder dan 5 c.in.,
van meer dan 5 c.m. doch minder dan volkomen ontsluiting, en als
d» vochtblaas tot volkomen ontsluiting behouden blijft.

-ocr page 68-

de ontsluitings- en de uitdrijvingsperiode betreft, hebben
wij toch wel dit geleerd: bescheiden te zijn, te individu-
aliseeren ! De uitkomsten geven ons allerminst het recht,
op een willekeurig, door ons gekozen oogenblik, den na-
tuurlijken gang van zaken te verstoren —, nog afgezien van
alle overwegingen van doelmatigheid in de natuur, die
ons van een zoodanig optreden zouden kunnen weer-
houden, en afgezien van de vraag, of er in anderen zin
voor- of nadeelen verbonden zijn aan wel of niet ingrijpen
in de rol, door de eivliezen gespeeld bij de baring. Wij
hebben daarentegen de
therapie, die het kunstmatig vroeg
breken der vliezen ongetwijfeld zijn kan, te bewaren voor
scherp omschreven gevallen.

-ocr page 69-

OVER DEN INVLOED VAN HET VROEG
BREKEN DER VLIEZEN OP HET AANTAL
TANGVERLOSSINGEN.

Oefent het vroeg breken van de vliezen een gunstigen
invloed uit op het aantal tangverlossingen, dat noodig is?
V. D. HOEVEN heeft waargenomen, dat dit inderdaad het
geval is. Sedert hij de vliezen principieel kunstmatig breekt
in ieder geval, waar een schedel- of stuitligging bestaat en
waar de conjugata vera van het bekken niet kleiner is dan
9V2 c.m., zoodra de ontsluiting
4 c.m. bedraagt, heeft hij
bij primiparae maar in
2.9% der gevallen en bij multiparae
in 1.8% de tang moeten aanleggen, terwijl hij, voordat de
vliezen kunstmatig gebroken werden, in
9.4 en 2.2% der
gevallen genoodzaakt was dit te doen. De juiste waarde
dezer cijfers verschijnt evenwel in een ander licht, wanneer
men bedenkt, dat zij berekend zijn uit een totaal aantal
van
271 en 116 primi- en van 162 en 89 multiparae. Maar
ook bij een grooter materiaal blijft deze gunstige verhouding
voor de bevallingen, waar de vliezen vroeg gebroken werden,
bestaan. In zijn korte publicatie in
1911 \') deelt V. D. HOEVEN

M N. T. v. G. 1911, I, no. 22.

-ocr page 70-

mee, dat hij bij de primiparae in de kliniek maar in 3.6%
gedwongen was de tang te gebruiken, terwijl bij de primi-
en multiparae samen de tang maar in 2.8% is aangelegd.
In 1916 is dit cijfer gedaald tot 1.9%x), maar voor de
verkrijging van dit lage cijfer heeft ook de toediening van
pituitrine een rol gespeeld 2).

In een lange lijst van de verschillende klinieken neemt
dan ook de Leidsche, waar het betreft het aantal tangver-
lossingen, een plaats vooraan in, terwijl de Utrechtsche
kliniek — als waarschuwing voor haar conservatisme! —
op één na achteraan staat. En deze nakomer is .... de
Leidsche kliniek van 1896—1903 onder directie
vanVEIT.\'
Wil men duidelijker bewijs, om den gunstigen invloed van
het vroeg breken der vliezen op het aantal tangverlossingen,
dat noodig wordt, aan te toonen? Toen men de vliezen
niet brak was het percentage 7.9, nu men het wel doet 2.95,
terwijl het materiaal der kliniek toch wel zoo ongeveer
hetzelfde gebleven zal zijn! Of speelt misschien het toeval
bij deze kleine cijfers een te grooterol? Worden de cijfers
misschien anders, wanneer over meer waarnemingen beschikt
kan worden? En hoe is het met de verhouding van de
getallen, als men de vliezen wel en als men ze niet vroeg
breekt, in dezelfde waarnemingsjaren? Het is jammer, dat
dit uit
V. D. HOEVEN\'s cijfers niet is op te maken. Gaat
men wel vergelijken, en dat doet hij voor de spontaan
vroeg gebroken vliezen, dan komt men tot heel andere

-ocr page 71-

resultaten. Ik kan niet nalaten V. D, HOEVEN\'s cijfers hier
over te nemen:

I-p. M—p.

Als de vliezen spontaan breken vóór den partus

14 %

5°/0

tangverl.

w tf ft

tf bij \'t begin v. d. partus

12 u/o

J 5 %

ff ff tf

„ „ 2—3 cM. ontsl.

15 o/o

if

ff ff ff

4_6

ff I» ^ U ff tf 1

8,8%

7 %

ff

ft ft «

7_Q

ff 1! 1 7 11 11

12 %

5%

11 ii

.....10 „

7.8 %

3 °/o

ft

Het aantal tangverlossingen is dus het kleinst, waar de
ontsluiting volkomen was geworden, voordat de vliezen
waren gebroken! Voor
V. D. HOEVEN is het duidelijk,
waarom deze cijfers zoo verdeeld zijn, immers: „waar een
beletsel voor de baring aanwezig is, zullen de vliezen vroeg
breken, en in dergelijke gevallen kan blijken, dat niettegen-
staande de natuur zich door het breken der vliezen tracht
te helpen, haar krachten toch onvoldoende blijven en dat
kunsthulp, nu gemeenlijk forcipale extractie, noodig wordt."
Zooals reeds gezegd is, heeft
V. D. HOEVEN noch op grond
van zijn theoretische uiteenzettingen, nóch op grond van
de vergelijking van den duur van het ontsluitingstijdperk
als de vliezen kunstmatig of spontaan vroeg breken, het
recht, deze verklaring te blijven volhouden.

Evenmin, als men den duur van het geheele ontsluitings-
tijdperk mag vergelijken bij vroeg en laat breken der vliezen,
wanneer men den
invloed van het vroeg breken wil nagaan,
mag men, om de verhouding van het aantal kunstverlossingen
in deze beide gevallen te bepalen, zeggen: als de vliezen
vroeg breken is in zooveel percent, en als de vochtblaas
tot volkomen ontsluiting behouden blijft is in zooveel percent

-ocr page 72-

de tang aangelegd, maar men moet wel degelijk nauwkeurig
de indicatie in ieder geval afzonderlijk nagaan.

Hoe staat het nu in ons materiaal met de verhouding
waarin, bij vroeg of laat afloopen van het vruchtwater, de
tang is aangelegd?

Bij de 1524 primiparae, van wie in het vorige hoofdstuk
den duur van de ontsluitingsperiode is nagegaan, is 98 keer
(= 6.43%) de tang aangelegd, en bij 1036 multiparae was
dit 31 maal (2.99%) noodig. Bovendien moest bij de primi-
parae 2 maal sectio caesarea en 4 keer een perforatie
uitgevoerd worden en was bij de multiparae nog 2 maal
een perforatie noodig. Zonder nadere toelichting kan men
deze cijfers echter niet beschouwen.

Dat de 10 tangen, die aangelegd zijn bij eerstbarende
eclampticae, evenmin mogen meetellen als de 3 tangen,
die noodig waren, omdat het niet geoorloofd werd geacht
de uitdrijving aan de natuur over te laten in een geval
van ernstig vitium cordis, van haemoptoe en van psychose,
zal wel aan geen tegenspraak onderhevig zijn. Om deze
redenen is de tang bij multiparae 5 maal gebruikt. En de
overblijvende gevallen van tang-extractie zijn evenmin alle
geschikt; om den invloed te doen blijken, dien het al of
niet vroeg breken der vliezen in dit opzicht had. Omdat
het „zuiveren" van het materiaal voor een statistiek echter
zeer gevaarlijk is en de betrouwbaarheid van de statistiek
ermee staat of valt, zal ik, na aftrek van de gevallen, waar
de tang op bovengenoemde indicaties is gebruikt, alle
gevallen, die overblijven, hier meedeelen met de verschil-
lende gegevens, noodig voor een juiste beoordeeling.

-ocr page 73-

TANGVERLOSSINGEN.

No.

Toe.

Pariteit. |

Vliezen breken
bij een ontsl. van

Van begin baring |l
tot breken vliezen. >1

Van breken vliezen 1
tot volk. ontsl.

Van volk. ontsl. j j
tot geboorte kind. !l

B1ZONDERHEDEN.

1

1900— 51

I

3,Sp.

11

6

7

Weeënzwakte. Uitputting. Albumi-

nurie. Rigiditeit van de weeke
deelen.

2

1901—101

I

l,Sp.

0

71/2

4V2

Slechte harttonen. Contractiering

tot aan den navel. C. v. 10 cM.

2a

156

I

4,k

72

100

_

Kunstmatig vliezen gebroken bij

4 cM. om weeën te versterken.
Ostium dun randje. Geen in-
vloed. Wankleurige uitvloeiing.
Temp. goed. Bij volk. ontsl. is
vrouw uitgeput. Tang. (Twee-
lingen; dreigende nier-insuffi-
cientie: uterus myomatosus).

3

1902—105

I

l.Sp.

0

19V2

0

Temperatuursverhooging. C. v.

9Va cM.

4

144

I

4,Sp.

9Vi

78V4

Va

Slechte harttonen.

5

1903— 11

I

2,Sp.

3

18

lVa

Uitputting. Oedeem v/d. voorlip.
Albuminurie.

6

59

I

0

28

4\'/2

Weeënzwakte.

7

1904— 2

I

4,k

3

6

5\'/«

Lange uitdrijving. Pijnlijke ween.

8

188

I

0

5Ï/4

5V4

Weeënzwakte. Albuminurie.

9

1907— 5

I

l.Sp.

0

IOV2

15

Weeënzwakte.

10

1908—101

I

l.Sp.

0

2IV2

lla/4

Wecenzwakte.

11

175

I

l.Sp.

0

29V2

4

Bloedige urine. C. v. 10 c.M.

Hóófd half ingedaald.

12

211

I

0

321/2

2Va

Harttonen dubieus; daarna niet

meer te hooren. Tang kon eerst

2 uren later worden aangelegd.

13

1909— 8

I

l.Sp.

0

7

6

Lange uitdr. Goede weeën.

14

161

I

4,Sp.

1

42\'A

IV4

Aangczichtsl. Manucele corr. tot

achtcrhoofdsl. en uithaling met
de tang. C. v. 10 cM. Gewicht
3000 Gr.

15

327

I

2,SP.

8\'U

8\'/4

2>U

Weeënzwakte. Uitputting en

zwakte der vrouw.

16

1910— 1

I

l.Sp.

0

54

53/i

\' Lange uitdr.

17

218

I

l.Sp.

8V2

39Vs

7

Na manueele corr. van Aa. k.r.a.

in Aa. k.r.v. C. v. 10"~.

-ocr page 74-

No.

Toe.

Pariteil.

Vliezen breken
bij een ontsl. van

Van begin baring
tot breken vliezen

Van breken vliezen
tot volk onttl.

Van volk. onsl.
tot geboorte kind.

BIZONDERHEDEN.

18

262

I

0

0

30V<

23A

Temperatuursverhooging.

19

283

I

l.Sp.

0

31

4Va

Weeënzwakte. Uitputting. C. v.

9V2 c.m. Hoofd geheel ingedaald.

20

1911— 7

I

l,Sp.

12

421/2

4

Temp. verhooging. Weeënzwakte

21

271

I

0

0

20V2

5

Lange uitdr. Flinke weeën. Matige

uitgangsvernauwing (dist. tub. 8V2)

22

295

I

l,Sp.

0

IOVS

71/*

Lange uitdr. Weeënzwakte.

23

1913— 15

I

l.Sp.

0

40

4V2

Lange uitdr. A. a. 1. dw.

24

41

I

2,Sp.

4

4V4

4

Lange uitdr. Niet herkende, ge-

heel atypische ruptura uteri.

25

1913—160

I

l,Sp.

0

32

43/4

Lange uitdr. Slechte harttonen.

26

339

I

l.Sp.

0

13

103A

Lange uitdr. Weeënzwakte.

27

1914— 79

I

3,Sp.

5V2

6

5

Lange uitdr. Goede weeën.

28

143

I

0

0

ll3/4

41/4

Lange uitdr. Snoerende contract.

29

266

I

l.Sp.

0

11s/4

71/4

Lange uitdr. Weeënzwakte.

30

1915—237

I

0

0

363/4

41/2

Weeënzwakte.

31

464

I

l.Sp.

0

123/<

6

Snoerende contracteering.

32

1916— 7

I

0

0

10

41/4

Lange uitdr. Slechte harttonen

l.Sp.

Krachtige weeën.

33

157

I

0

43

lVa

Weeënzwakte. Koorts.

34

282

I

l.Sp.

0

6Vi

2

Weecnzwakte.Sterke albuminuric.

21/4

Weinig urine-secretie.

35

444

I

0

0

63/4

Uitgangsvern. (dist. tub. 8V2 c.m.).

Zwakte der vrouw.

36

516

I

0

0

17

5

Weeënzwakte.

37

1900— 92

I

5,Sp.

34

8

71/4

Lange uitdr. Hystcro-epilepsie.

38

1902— 37

I

7,Sp.

19V2

2

Hoogc stand van de contractie-

ring. C. v. 91/2 c.m. Hoofd staat

voor den uitgang.

39

181

I

5,Sp.

6

4V2

23/.j

Harttonen slecht. Expressie helpt

niet.

40

1903—133

I

5,Sp.

IOVÜ

2Va

31/2

Hoofd reeds 3l/a uur zichtbaar.

Goede weeën. Sterk omgekruld

os cocyggis.

41

1904— 26

I

9,Sp.

17

7 V.

13

Weeënzwakte.

42

1905—143

I

7.k

15

23 Va

lVa

Kruinl. manueel gecorr. Weeën-

zwakte. Eerste van gemelli.

2330 gr.

43

1906— 88

I

8,Sp.

15

lOVa

51/2

Weeënzwakte.

-ocr page 75-

No.

Toe.

Pariteit. i

Vliezen breken
bij een ontsl. van j

Van begin baring
tot breken vliezen

Van breken vliezen
tot volk. ontsl.

Van volk. ontsl.
tot geboorte kind.

BIZONDERHEDEN.

44

1908—179

I

6,Sp.

23Va

3Va

10

Lange uitdr. Oedeem v/h. pcri-

naeum.

45

1909— 64

I

7,Sp.

9

IV2

7

Lange uitdr. Weeënzwakte.

46

1910— 87

I

6,k

75

33/4

lVa

Langzame harttonen.

47

1913—123

I

7,Sp.

5

3Va

13Va

Lange uitdr. Pituitrine zonder

effect. Weeënzwakte.

48

179

I

6,k

2

5

121

Weeënzwakte. Albuminurie. Los-

lating van de placenta.

49

1915—179

I

5,Sp.

4

6\'/4

3Va

Belangrijk cercixoedcem. C.v. 91/2.

Hoofd geheel ingedaald.

50

206

I

5,Sp.

55Va

10

8

Lange uitdr. Goede weeën.

51

313

I

9,Sp.

5Va

IV2

4 Va

Verkeerde spildraai. Manueele

correctie. Tang. Kind 3660 Gr.

52

333

I

8,k

8»/*

37a

41/4

Lange uitdr. Veel bloed in urine.

53

420

I

8,k

ll3/4

16

7

Matige uitg. vern. Goede weeën.

54

1916— 70

I

5,Sp.

383A

31/4

IV2

Slechte harttonen.

55

153

I

6,Sp.

6

IV»

4

Uitg. vern. (dist. tub. 9). Weeën-

zwakte.

56

1901— 80

I

volk.

2Va

_

43/4

Hoofd vordert niet, ondanks

krachtige weeën. Kind 4260 gr.

57

162

I

u

36

5V<

Weeënzwakte.

58

1902—193

I

ii

63

9

Harttonen laatste uren zeer wis-

selend. Nu traag en onregel-

-

71/4

2Vi

matig.

59

1903—166

I

ii

A. a. r. a. Corr. tot A. a. r. v.

Spoedig harttonen zeer onre-

gelmatig. Herstellen zich niet

in de weeënpauze. Tang, zon-

der narcose.

60

1904— 54

I

ii

67,

47<

Lange uitdr. Rekking O. U. S.

61

82

I

ii

14

Sterke weeën. Contractiering tot

boven den navel.

62

161

I

tl

13

6

Lange duur. 4 X omstrengeling

van de 100 c.m. lange navel-

streng. 3740 gr.

63

190

I

ii

20

_

1V4

Uitg. vern. (dist. tub. 7V2). Plot-

seling slecht worden van de

harttonen, die zelfs geheel ver-

dwijnen. Tang, zonder narcose.

-ocr page 76-

<

No.

Toe.

Pariteit. j

Vliezen breken
bij een ontsl. van

Van begin baring
tot breken vliezen.

Van breken vliezen
tot volk. ontsl.

Van volk. ontsl. ï
tot geboorte kind. 1

BIZONDERHEDEN.

64

1907— 28

I

volk.

83/4

1

Geen strenge indicatie. Diagno-

stische moeilijkheden. Vrees

voor rupt. uteri.

65

1909— 31

I

ff

6V2

5/3

Loslating v. d. placenta.

66

244

I

8

_

2V2

Slechte harttonen.

67

1910— 30

I

13

_

1V4

Slechte harttonen.

68

284

I

tl

9V2

_

8V2

Lange duur. Oedeem van de

labia.

69

1912—111

I

ft

18® A

_

5

Lange duur. Dreigende eclampsie.

Pituitrinc zonder effect.

70

1913— 38

I

9V2

6V2

Lange duur.

71

124

I

16

_

9Vi

Lange duur. Albuminurie. C. v.

10. Hoofd geheel ingedaald.

72

229

I

ff

14V2

7

Lange uitdr. Slechte harttonen.

73

328

I

53/4

v2

Slechte harttonen.

74

1914— 26

I

ff

13V4

1V2

Slechte harttonen. Tang zonder

narcose.

75

36

I

ff

36V2

6

Pos. occip-sacr. Manueele corr.

Dan tang.

76

172

I

ff

13Va

_

VA

Slechte harttonen. C. v. 9tya .

Hoofd ingedaald. Tang zonder

narcose.

77

257

I

ff

18

_

2

Slechte harttonen.

78

265

I

f*

191/4

_

43/4

Kruinl. Manueele corr. Tang.

79

280

I

ff

8V2

_

V 4

Slechte harttonen. Stormachtige

weeën. 1 X omstrengeling. Geen

narcose.

80

389

I

ff

36

91/2

Weeënzwakte. Dreigende eclamp-

81

1915— 39

I

ff

48

_

6V4

sie.

Weeënzwakte. Lange duur.

82

262

I

ff

4

11 Va

Lange uitdr. Weeënzwakte.

83

1916—223

I

ff

5l/i

3Vi

Weeënzwakte. Expressie. Bloe-

ding. Harttonen slecht. Tang

zonder narcose.

84

394

I

19® A

Uitg. vern. (dist. tub. 8V2).

85

1900—157

V

l.Sp.

0

12

2V2

Weeënzwakte. Elders, vroeger

ventrofixatio uteri verricht.

Voorwand O. U. S. puilt tijdens

baring naar beneden uit.

-ocr page 77-

No.

Toe.

•s

e
o *
«1 s>

•Sa

O

\'ea d

•S £
S.2

.5 a

X* o>

d
0

N ■
^ g

8.*

.T3

-5.S

O-*

d s

O 0

BIZONDERHEDEN.

CL,

v C
N V
0) o

ÉS

UJ1
„O V

C-O
<

> O

« 2
«

>

> ja

- «

C xo
>0

86

1901- 86

II

0

0

10

2Va

Uitg. vern. {tub. ischii 9), Flinke
weeën.

87

1911—200

VI

0

0

58

Tympania uteri. Weeënzwakte.

C. v. 93/* cM. Hoofd geheel

ingedaald.

88

1912—272

VII

0

0

32\'/i

v4

Weeënzwakte. Slechte harttonen.

Expressie helpt niet.
Cervix oedeem.

89

1915—204

VII

0

0

J7V2

90

1916—171

IV

0

0

7Va

Voorhoofdsl. Manueele corr.Tang.

91

476

VIII

l,Sp.

0

8

2V4

Langzame harttonen. Rekking 0,

M. S.

92

1902— 78

II

8,k

13VÏ

1

3V4

Onregclm. harttonen. C. v. 9V2.

Hoofd in de vulva zichtbaar.

93

1903—194

II

8,k

14

V2

Dwarsl. Uitw. keering. Vliezen

worden gebroken. Na 1lt uur
harttonen slecht. Snel tang.
Kind schreeuwt dadelijk.

94

1904— 96

III

5,Sp.

14V2

6Va

83/4

Weeënzwakte.

95

1909—224

III

7,Sp.

14V2

3Va

Slechte harttonen. C. v. 9Va-

96

1911—331

IV

8,k

11V4

33/4|5\'/4

Weeënzwakte. C. v. 9,8. Hoofd
ruim half ingedaald.

97

1913—192

VII

8,SP.

5 Va

^3VT

Voorhoofdsl. Manueele corr.Tang.

C.v. 10-.

98

259

IV

9,k

44

3

10\'A

Lange uitdr. Matige weeën. C.
v. 9V2. Hoofd half ingedaald.
Kind 4180 Gr.

99

1901— 22

V

volk

2

2

Zwakke weeën. Plotseling hart-
tonen slecht.

100

24

III

li

4Va

5V<

Uitg. vern. (dist. tub. 9l/t). Con-
tracliering tot boven navel.
Kind 4470 Gr.

101

1904—165

XVI

41/4

_

3Va

Foetus maceratus. Weeënzwakte.

Extractie met Muzeux.

102

1905—158

III

tl

73/.i

_

31/4

Weeënzwakte. C. v. 9Va. Hoofd

ingedaald.

103

1909—228

V

43/4

_

Va

Plotseling ophouden v. d. hart-

tonen. C. v. 9>/j. Hoofd half

-ocr page 78-

a

■ec c

e

e g

V >

J2

a <j>

u

N •

2 £
~
"a
O

■3 a
° »

No.

Toe.

\'3

•O e

O °

5 e

«j»

O .

4 °
si

BIZONDERHEDEN.

£

.§ s

o

> O

1 "

<d
>

ö XlO
> O

ingedaald. Kind 3840 gr. Dub-

bele omstr. v. d. 50 c.m. lange

streng.

104

1911—303

X

volk.

5

_

6

Voorhoofdsl. Man. corr. Tang.

105

1915—339

VIII

303/,

43/4

Aangezichtsl. Man. corr. Tang.

106

1916— 12

II

4Vi

_

3

Kruinl. Man. corr. Tang.

107

46

II

i*

19

V 4

Slechte harttonen. Tang zonder
narcose.

108

75

V

ii

21/2

3V4

Slechte harttonen. Tang zonder
narcose.

109

329

VI

20"/4

31

Slechte harttonen. C. v. 9V2c.m.

Hoofd geheel ingedaald. Geen
narcose.

110

509

VI

ii

17

5V2

Positio occip-sacr.Manueelecorr.
Tang.

Bij No. 14, 17, 42, 51, 75, 78, 90, 97, 104, 105, 106 en
110 bestond een
slechte stand van den schedel, als aan-
gezichts-, voorhoofds- en kruinligging
of een positio occipito-
sacralis.
Hadden deze kinderen spontaan geboren kunnen
worden, wanneer de vliezen bij 4 c.m. gebroken waren,
doordat de weeën dan sterker, of doordat de ontsluiting
spoediger volkomen geworden zou zijn en de vrouw hare
krachten dus had kunnen sparen voor de uitdrijving? Bij
No. 14
zijn de vliezen bij 4 c.m. ontsluiting gebroken, en
bij No. 17 en 90 heeft de natuur er voor gezorgd, dat het
vruchtwater reeds vroeger afgeloopen was. Deze 3 tang-
verlossingen hadden wij dus niet kunnen ontgaan door de
vliezen vroeg te breken.

No 42. Van het begin van de baring af waren er slechte

-ocr page 79-

weeën. Na 15 uren is de ontsluiting pas 7 c.m.
De vochtblaas was zeer klein. Deze werd nu, ter
bespoediging van de baring, gebroken. Maar —
nu duurt het nog 23l/2 uur eer de ontsluiting vol-
komen is !

Het opofferen der vochtblaas heeft hier op den aard der
weeën dus geen invloed gehad.
Dat dit wel het geval ge-
weest zou zijn, als de vliezen eenige uren vroeger gebroken
waren, toen het ostium nog slechts voor 4 c.m. geopend
was, is niet goed aan te nemen.

No. 51. Tot het breken der vliezen bij 9 c.m. duurt de
baring pas 5% uur. 1% uur later is er volkomen
ontsluiting. Niettegenstaande
frequente en zeer
krachtige weeën
komt het hoofd niet verder. De
oorzaak van dit oponthoud blijkt de slechte stand
van het hoofd te zijn met het achterhoofd rechts
achter. In narcose wordt deze stand verbeterd
en de tang aangelegd.

Dat de weeën hier, wanneer de vliezen vroeger gebroken
waren, nog frequenter en nog krachtiger geweest zouden
zijn, of dat dan het hoofd een beteren stand gehad zou
hebben, kan niet aangenomen worden.

No. 75. De baring duurt met weinig krachtige weeën
tot volkomen ontsluiting 1 % etmaal. Dan worden
de vliezen gebroken en daalt het hoofd iets dieper
in. De stand, A.a.l.a., met de pijlnaad van links
achter naar rechts voor verandert evenwel niet.
6 uren later wordt in narcose de stand verbeterd
en het 4160 gr. zware kind met de tang uitge-
haald.

-ocr page 80-

Wanneer het waar zou zijn, dat vroeg breken der vliezen
betere weeën geeft, is het niet "te ontkennen, dat deze
operatie hier misschien van gunstigen invloed had kunnen
zijn, hoewel de slechte stand van het groote hoofd bij
deze primipara toch zeker ook zijn invloed zal hebben
doen gelden.

No. 78. De partus duurt tot volkomen ontsluiting 19%
uur j dan worden de vliezen gebroken.
De weeën
blijven even krachtig
, doch de kruinligging vormt
hier blijkbaar het beletsel voor de geboorte. Na
een .uitdrijvingstijdperk van bijna 5 uren wordt
de kruin- in een achterhoofdsÜgging veranderd en
het 3270 gram wegende kind met de tang ter
wereld gebracht.

De weeën behoefden hier niet versterkt te worden en
de stand van het hoofd zou waarschijnlijk niet door vroeg
afloopen van het vruchtwater verbeterd zijn.

No. 97. Het zeer bewegelijke kind is in de zwangerschap
herhaaldelijk op het hoofd gekeerd, doch het is
moeilijk in een bepaalde ligging te fixeeren. Nadat
men in het verloop van 3 a 4 weken de vrouw
eenige malen naar de verloskamer gebracht heeft,
omdat ze weeën had, begint de baring eindelijk;
5Y2 uur na het begin der matig krachtige weeën
loopt bij 8 c.m. ontsluiting het vruchtwater af.
Drie uren te voren was er bij 2 c.m. ontsluiting
nog geen voorliggend deel te voelen bij het in-
wendige onderzoek; nu blijkt er een voorhoofds-
Ügging te bestaan.
Zeer krachtige weeën doen het
hoofd in 3 uren niet indalen. Daarom wordt in

-ocr page 81-

narcose een achterhoofdsligging tot stand gebracht
en het groote kind (4670 gr.) na een moeilijke
tangoperatie („hooge" tang) geboren.

Bekorting van de baring, vermeerdering van de weeën-
kracht of verbetering van den ongunstigen stand zou hier
door het vroeg breken der vliezen evenmin bereikt zijn.

No. 104. In 5 uren tijd is, na het begin der weeën, vol-
komen ontsluiting bereikt. Dan worden de vliezen
gebroken en het tot nu toe boven den bekken-
ingang staande hoofd begint in te dalen.
Krach-
tige weeën
kunnen het in 6 uren niet geboren
doen worden. Nu pas wordt als oorzaak van het
oponthoud een voorhoofdsligging ontdekt. In nar-
cose wordt er een achterhoofdsligging van gemaakt
en het kind, 3870 gr. zwaar, geboren door een
gemakkelijke tangoperatie.

De eenige afwijking, die hier kunsthulp noodig maakte
was de voorhoofdsligging; deze zou, als de vliezen 2 uren
vroeger gebroken waren toen er 5 c.m. ontsluiting was,
hoogstwaarschijnlijk ook ontstaan zijn.

No. 105. Bij 4 c.m. ontsluiting is het hoofd inwendig niet
te bereiken. Bij 6 c.m. blijkt er een aangezichts-
ligging te bestaan. De vliezen breken bij volkomen
ontsluiting spontaan. Na \'t breken der vliezen zijn
de weeën zeer krachtig geworden en frequent,
doch ze blijken niet in staat het hoofd te doen
geboren worden. Bijna 5 uren later wordt daarom
in narcose deze stand verbeterd en het 4010 gr.
wegende kind in achterhoofdsligging met de tang
geboren.

W. • 5

-ocr page 82-

Het breken der vliezen zou misschien den duur van de
ontsluitingsperiode bekort hebben; de uitdrijvingsweeën
behoefden geen verbetering en de aangezichtsligging, die
bij 6 c.m. ontsluiting gediagnostiseerd werd, bestond waar-
schijnlijk ook reeds bij 4 c.m. en deze ligging is de oor-
zaak geweest, dat de tang moest worden aangelegd.

No. 106. Bijna 3 uren na het begin der weeën wordt bij
het eerste onderzoek 8 c.m. ontsluiting gevonden.
Nog geen 2 uren later is deze volkomen; dan
worden de vliezen gebroken.
Krachtige en frequente
weeën
zijn in 3 uren niet in staat, het zich in
kruinligging op den bekkenbodem bevindende
hoofd, uit te drijven. De correctie in achterhoofds-
ligging gelukt niet buiten narcose. Daarom wordt
dit in narcose gedaan en tegelijkertijd de extractie
van het 4250 gr. zware kind verricht.

Het ontsluitingstijdperk heeft niet te lang geduurd (4%
uur in \'t geheel); de weeën waren sterk en frequent, ook
in de uitdrijving ; een vroegtijdig verdwijnen van de vocht-
blaas had evenmin de geboorte van dit groote kind in
kruinligging waarschijnlijk gemaakt.

No. 110. Regelmatige weeën, die vrij krachtig en vrij
frequent waren, hadden
17 uur noodig om de
ontsluiting volkomen te doen worden. Reeds bij
staande vliezen werd een matig oedeem van de
cervix waargenomen. De vliezen werden nu ge-
broken, doch na 5 uren is het hoofd nog niet
geboren. Nu wordt als oorzaak voor het opont-
houd een positio occipito-sacralis ontdekt: de

-ocr page 83-

kleine fontanel pal naar achteren en de groote
pal naar voren. Gemakkelijk wordt nu buiten
narcose het hoofd dwars gezet; door persen der
vrouw wordt het dieper gedreven, maar omdat
het neiging heeft terug te draaien, wordt de tang
aangelegd. Het kind woog 2540 gr.

Bij deze multipara was de slechte stand dus wel hoofd-
zakelijk de belemmering. Toch is het niet te ontkennen,
dat betere wee.ën misschien een gunstiger afloop zouden
hebben bewerkt.

Uit deze uiteenzetting blijkt dus, dat, zelfs wanneer men
zich op het standpunt plaatst, dat het vroeg breken der
vliezen allerlei gunstigen invloed heeft, van deze tang-
verlossingen hoogstens twee misschien niet zouden zijn
voorgekomen, wanneer de vliezen vroeg gebroken waren
(No. 75 en 110). Maar ook de positio occipito-sacralis
speelt hier een groote rol! Ik geloof, dat al deze 12 tang-
verlossingen afgetrokken moeten worden van het totale
aantal, wanneer het er om gaat den invloed van het vroeg
breken der vliezen te bepalen op de frequentie van het
aantal forcipale extracties.

Het is misschien niet ondienstig op te merken, wat in
de Utrechtsche kliniek onder kruinligging verstaan wordt,
in afwijking met wat in andere klinieken de gewoonte is.

Wij bedoelen hiermee niet dien stand van het hoofd,
waar de groote fontanel dieper staat dan de kleine, doch
de groote fontanel moet in of vlak bij de bekken-as staan.
Deze stand van het hoofd behoeft geen beletsel te vormen
voor de baring, doch doet hij dit wel, dan wordt de kruin-
ligging met de hand in een achterhoofdsligging veranderd,
door het achterhoofd dieper te trekken en het, zoo noodig

-ocr page 84-

naar voren te draaien, terwijl verder de baring aan de
natuur wordt overgelaten.

Gelukt deze handgreep buiten narfcose niet, dan wordt
hij in narcose toegepast en dan wordt meestal, wanneer
er geen tegen- aanwijzingen zijn, van de omstandigheid,
dat de vrouw in narcose is, gebruik gemaakt, om het kind
nu met de tang geboren te doen worden.

Bij de verandering met de hand van een deflexie — in
een achterhoofdsligging is zoo goed als altijd narcose
noodig; daarom, en omdat anders bovendien de deflexie
van den romp moet worden opgeheven, wil de verbeterde
stand van het hoofd behouden blijven — een handgreep,
die dikwijls niet gelukt — volgt op deze operatie ook
meestal het beëindigen van de baring met de tang.

Verder waren wij genoodzaakt van de tang gebruik te
maken in 7 gevallen van
vernauwing van den bekkenuitgang
(nos. 21, 35, 40, 53, 84, 86 en 100).
De bekkeningang was
normaal, dat wil zeggen, bij het onderzoek met twee vingers
was het promontorium niet te bereiken. Ik weet niet, welk
standpunt men in de Leidsche kliniek in zulke gevallen
inneemt;
PROF. V. D. HOEVEN noemt de vernauwing van
den uitgang niet als tegenaanwijzing voor het vroeg breken
der vliezen. In de Utrechtsche kliniek is men gewoon,
wanneer de vernauwing tenminste niet zoodanig is, dat de
spontane geboorte van een voldragen kind onmogelijk en
de primaire keizersnede dus aangewezen is, het spontane
beloop der dingen af te wachten en zoo noodig met de
tang het hoofd hulp te bieden bij het passeeren van den
vernauwden uitgang. Hier wordt liefst geen vroeggeboorte
opgewekt, omdat ons iedere houvast ontbreekt voor de
beoordeeling van de verhouding tusschen de grootte van

-ocr page 85-

het hoofd en de mate van de vernauwing, een beoor-
deeling, die, waar het een vernauwing van den ingang
betreft, van zoo groot nut is voor de bepaling van het
tijdstip, waarop de bougie zal worden ingebracht.

Hadden wij ons minder van de tang behoeven te bedienen,
wanneer in deze gevallen de vliezen vroeg gebroken waren?
In 3 gevallen (nos.
21, 35 en 86) had de vochtblaas het
reeds opgegeven, voordat het volgens
V. D. HOEVEN gunstige
oogenblik van bersten der vochtblaas, nl. 4 c.m. ontsluiting,
bereikt was.

No. 40. Hier loopt sppntaan het vruchtwater weg bij 5 c.m.

ontsluiting, terwijl het vervormde hoofd reeds op
den bekkenbodem staat. 272 uur later is het reeds
in de vulva zichtbaar. Het aanzienlijke barings-
gezwel bewijst, dat de weeën krachtig waren,
doch in 3Va uur zijn zij niet in staat, de belem-
mering, die veroorzaakt werd door het vrij sterk
omgekrulde os coccygis, te overwinnen. Het3100\'gr.
zware kind werd gemakkelijk met de tang geboren.

De samenwerking van alle, volgens V. D. HOEVEN gunstige
momenten: het bij 5 c.m. ontsluiting
bersten van de vocht-
blaas, de goede weeën en het kleine kind, was hier niet
toereikend om het kind te doen geboren worden.

No. 53. Door een verkeerde beoordeeling van de ontslui-
ting worden de vliezen bij 8 c.m. gebroken, nadat
er sedert het begin van de baring bijna 12 uren
verloopen zijn, waarin de weeën frequent en
krachtig, doch kortdurend waren; 3 uren later
houden zij vrijwel op. Het weeke hoofd met wijde
naden, dat het bekken voor de helft opvult, en

-ocr page 86-

waarvan de stand niet nader te bepalen is, is oor-
zaak dat buiten narcose geen zekere diagnose te
maken is. De bekken uitgang is vernauwd; hij laat de
heele hand niet door. Bij onderzoek in narcose
met de heele hand blijkt, dat het weeke hoofd, dat
in
A. a. 1. dw. staat, het bekken moet kunnen pas-
seeren. Zonder dringende indicatie wordt nu, in
de verwachting van een gemakkelijke tangver-
lossing — men krijgt den indruk, dat de nog niet
verstreken rand van het ostium niet veel tegen-
stand zal opleveren — de tang aangelegd. Deze
verwachting wordt niet bevestigd; omdat er geen
reden is tot eiken prijs de verlossing ten einde
te brengen, wordt besloten de baring liever aan
de natuur over te laten. 4 uren na deze, achteraf
gezien voorbarige poging, zijn de weeën krachtig
en is de ontsluiting volkomen geworden, terwijl
het hoofd bijna op den bekkenbodem staat. Nog
7 uren later maakt een gemakkelijke tangoperatie,
die noodig wordt, omdat frequente en krachtige
weeën het hoofd niet verder kunnen brengen,
zonder schade voor moeder of kind een einde
aan deze baring. Het kind woog 3310 gram.

Het mag dus wel aangenomen worden, dat ook, als op
het kunstmatig vroeg breken van de vliezen even krachtige
weeën gevolgd waren als nu in het uitdrijvingstijdperk
bestonden, deze evenmin in staat zouden zijn geweest het
hoofd door den nauwen schaamboog te drijven.

No. 84. Flinke krachtige weeën brengen de cervix in 20
uren tot geheele ontplooiing, waarna de vliezen

-ocr page 87-

gebroken worden. Tevergeefs echter trachten zij
het hoofd, dat met den pijlnaad dwars, voor den
uitgang staat, te doen geboren worden. Meerdere
pogingen om dezen ongunstigen stand met de hand
te verbeteren, mislukken, omdat het hoofd telkens
weer terug draait in zijn ouden stand. Langzamer-
hand verminderen de weeën in kracht en frequentie;
na een 6 uur langen vergeefschen arbeid wordt
de geboorte van het 3260 gr. zware kind gemak-
kelijk met de tang voltooid.

Hier zou men kunnen zeggen, dat, indien de vliezen
vroeg gebroken waren, en indien dan nog krachtiger weeën
de ontsluiting eerder volkomen hadden doen worden, die
krachtiger weeën wellicht voldoende zouden zijn geweest
voor de overwinning van de uitgangsvernauwing. Heel
zeker is dit evenwel niet, gezien den slechten stand van
het hoofd, die ook wel tot den langen duur zal bijgedra-
gen hebben.

No. 100. Sterke weeën doen in 41/> uur de ontsluiting
volkomen worden. Dan breken de vliezen. Zonder
ophouden werkende, zeer krachtige weeën, kun-
nen het hoofd in 5 uren niet verder brengen.
Verschijnselen van rekking van het onderste
uterus-segment maken nu een uithaling met de
tang van het 4470 gram zware kind noodig.

Van vroeg breken der vliezen zou hier evenmin veel
heil te verwachten zijn geweest.

Ook hier dus, waar in al deze gevallen hoofdzakelijk
de vernauwde bekkenuitgang de belemmering vormde,
ware op zijn hoogst één enkele maal
(No. 84) te ver-

-ocr page 88-

wachten geweest, dat vroeg breken der vliezen ons de
tangverlossing zou hebben bespaard. En in dit geval was
het bovendien nog zeer twijfelachtig! Deze 7 gevallen
mag men dus evenmin laten meetellen bij de waardeering
van het aantal tangverlossingen, dat noodig is, als de vlie-
zen vroeg of als ze laat breken. — Eéns
(No. 62) was
het een
viervoudige omstrengeling van de 100 c.m. lange
navelstreng, die het oponthoud in de baring vormde.

Weliswaar waren de weeën niet krachtig, maar de vraag
of krachtiger weeën, die zouden hebben kunnen optreden,
wanneer de vliezen niet bij volkomen ontsluiting gebroken
waren, zooals nu het geval was, doch reeds bij 4 c.m.
ontsluiting, hier veel geholpen zouden hebben, mag op
goeden grond betwijfeld worden.

No. 103. In een analoog geval waren er sterke weeën.

Het geheele ontsluitingstijdperk duurde nog geen
5 uren. Bij volkomen ontsluiting werden de vlie-
zen gebroken, doch 5 minuten later zijn de hart-
tonen niet meer te hooren. Fluks wordt alles in
gereedheid gebracht om het kind door een snelle
uithaling met de tang nog te redden. De niet op
te heffen
dubbele omstrengeling van de dunne,
50 c.m. lange streng, is de oorzaak, zoowel van
de tangextractie als van den dood van het kind.

Het is duidelijk, dat vroeg breken van de vliezen noch
het ééne overbodig gemaakt, noch het andere verhinderd
zou hebben.

Verder zijn in ons materiaal nog 4 gevallen, die niet
mee mogen tellen.

No. 34. Hier zijn de vliezen vroeg gebroken, tegelijk met

-ocr page 89-

het begin der weeën; wij zouden hier dus niet
in de gelegenheid geweest zijn de vochtblaas bij
4 c.m. ontsluiting te vernietigen. De baring duurde
kort, doch om de
dreigende nier-insufficientie is de
spontane uitdrijving maar 2 uren afgewacht; toen
is de tang aangelegd.

No. 65. Drie kwartier na het bij volkomen ontsluiting
spontaan breken der vliezen, na een snel ont-
sluitingstijdperk van 6V2 uur, noodzaakt voort-
durende bloeding, die toegeschreven moet worden
aan het
loslaten van de laag ingeplante placenta,
ons tot het aanleggen van de tang. Had de
placenta reeds bij geringe ontsluiting losgelaten,
dan was het den aangewezen weg geweest, hier
de vliezen te breken. Nu trad de bloeding eerst
op, nadat de vliezen gebroken waren !

No. 64. In de zwangerschap heeft een tumor, die links
tegen den sterk naar rechts verplaatsten uterus
aanlag,
veel last gegeven voor de diagnose, die men
eindelijk kon stellen op een uterus bicornis, met
het grootste deel van het kind in dc rechter helft,
terwijl het hoofd geheel in het bekken was ge-
daald. Dc baring vordert in bijna 9 uren tot vol-
komen ontsluiting; dan worden dc vliezen gebroken.
De „tumor" is gedurende de baring snel naar
boven, langs den uterus omhoog getrokken, en
na het breken der vliezen schijnt dc tumor geheel
in den uteruswand te zijn opgegaan. Controle is
nu moeilijker geworden. Evenwel kan dit snel
stijgen niet anders dan ten koste van een even

-ocr page 90-

snel rekken van het onderste uterus-segment ge-
schieden. Daarom wordt het veiliger geoordeeld
het hoofd met de tang over den bekkenbodem
te lichten en het kind ter wereld te brengen. \')

Vroeg breken der vliezen zou ons dezen twijfel en daar-
mee de operatie, evenmin bespaard hebben.

No. 56, 2% uur na het begin der weeën is de ontsluiting
volkomen geworden ; dan worden de vliezen ge-
broken. De weeën blijven even krachtig, maar
blijken niet in staat het
groote kind (4260 gr.) uit
te drijven. Daarom wordt na 4% uren de tang
aangelegd.

Noch de grootte van het kind, noch de kracht der weeën
zou invloed hebben ondervonden van het vroeg breken
der vliezen.

Zonderen we al deze gevallen dus uit, dan blijven de
tangverlossingen over, die hoofdzakelijk noodig waren om-
dat de uitdrijving te lang duurde, omdat de weeën te zwak
waren, of omdat de onregelmatige harttonen ertoe dwon-
gen. Dit zijn er nog 69 bij de primi- en 17 bij de multi-
parae. Hoeveel malen zou dit aanleggen van de tang niet
noodig geweest zijn, wanneer de vliezen maar vroeg ge-
broken waren? Al dadelijk blijven er 32 bij primi- en 5
bij multiparae buiten beschouwing, waar de vliezen reeds
eerder gebroken waren en wij het dus niet meer hadden
kunnen doen. Deze tangextracties hadden wij dus nooit
kunnen ontloopen!
(Nos. 1 t/m 13, 15, 16, 18 t/m 20, 22
t/m 33, 36 en 85, 87, 88, 89 en 91).

Zie Dr. A. OVERBOSCH. Ned. Tijdschr. v. Verl. en Gyn. 1908,
bl. 144.

-ocr page 91-

We mogen ook wel aannemen, dat in de gevallen, waar «
de vochtblaas vroeg gebroken was of werd, al was dat
dan niet precies bij 4 c,m, ontsluiting, toch nog gedeeltelijk
de voordeelen gewerkt hebben, die aan het vroeg afloopen
van het vruchtwater verbonden zouden zijn. Wanneer wij
ook deze 15 verlossingen bij primiparae (nos.
37 t/m 39,
41, 43 t/m 50, 52, 54 en 55) en 6 partus bij multiparae
(nos.
92 t/m 96, 98) beschouwen als niet te kunnen dienen
voor de beantwoording van de bovengestelde vraag, dan
blijven voor een nadere bespreking 22 bevallingen bij eerst-
en 6 bij meerbarenden over, waar de vochtblaas tot vol-
komen ontsluiting behouden bleef. Hoeveel van deze tang-
verlossingen hadden misschien niet behoeven te geschieden,
wanneer de vliezen bij 4 c.m. ontsluiting gebroken waren ?
In de gevallen aangeduid met
no. 59, 63, 66, 67, 73, 74,
76, 77, 79, 99 en 107
duurde het uitdrijvingstijdperk nog
maar kort en was het plotseling slecht worden van de
harttonen de oorzaak, die ons naar de tang deed grijpen,
welke vaak nog zonder narcose moest worden aangelegd.
Waardoor deze slechte hartswerking bij het kind ontstond
is moeilijk met zekerheid uit te maken, maar de veronder-
stelling, dat de nauwere retractie van de baarmoeder om
het kind diens voorziening met zuurstof belemmerde, ligt
voor de hand. Hiervoor kan het vroeg breken der vliezen
niet behoeden! Integendeel, een spoediger optredende en
langer durende belemmering is dan waarschijnlijk.

Er blijven dan in het geheel maar 13 primi- en 4 multi-
parae over, waar de noodzakelijkheid van de tangoperatie
afhankelijk kan zijn geweest van het te lang behouden
blijven van de vochtblaas, dat is dus zoowel voor de eerst-
als voor de meerbarenden maar in
13% van alle tangver-

-ocr page 92-

lossing. Men ziet dus, dat het onjuist is, om zoo, zonder
nauwkeuriger beschouwing van de indicatie, het percentage
van de tangverlossingen te gaan berekenen en die te ver-
gelijken. Hoeveel minder nauwkeurig is het dan niet, om
de forceps-frequentie uit verschillende klinieken, in het
minst niet gezuiverd, onder elkaar te zetten!

Laten we nu eens een oogenblik veronderstellen, dat
deze 13 en 4 tangverlossingen niet noodig zouden zijn
geweest als de vliezen vroeg gebroken waren, dat dan de
baring spontaan was afgeloopen. Dan nog zijn er in Utrecht
veel meer tangen aangelegd dan in Leiden. Dit verschil
kan dus niet verklaard worden, doordat in Leiden de
vliezen vroeg en in Utrecht ze laat gebroken worden. Hoe
dan wel? Het antwoord op deze vraag moet ik schuldig
blijven. Misschien is het materiaal anders. Uit een onver-
klaarbare oorzaak komen in Utrecht ook veel meer stuit-
liggingen voor dan in Leiden!

In de volgende tabel heb ik de primi- en multiparae
weer verdeeld in 3 groepen: één waar de vliezen gebroken
waren, voordat de ontsluiting 5 c.M. was, één waar dit
geschiedde, nadat de ontsluiting 5 c.M., maar voordat zij
volkomen was en één waar de vochtblaas tot het einde
der eerste periode behouden bleef.

-ocr page 93-

Forcipale extracties.

Als de vliezen breken bij
een ontsluiting van

Om redenen, waar het
breken der vliezen van
invloed kan zijn geweest

Eclampsia

Vitium cordis

Haemoptoe

Psychose

Slechte stand van den schedel,
waarvoormanueele correctie
noodii was.

Belemmering in den
bekken uitgang

.5

"w

*OÖ
G

0
U

1
O
O

yc
a

O
>

u

£

Andere redenen
(No. 34, 56, 64 en 65).

< 5 c.m.
(388)

32
8.42

O
O
(N

3

2

2

1

> 5 c.m.
(252)

15
6.12%

in

t-i

3

2

2

Volk. ontsl.
(884)

22
2.53 o
/o

4

1

1

1

2

1

1

3

I

\'rim

iparae.

< 5 c.m.
(214)

5

2.36 %

O
O
d

1

1

> 5 c.m.
(186)

6

3.28 »/o

ci

1

1

—•

1

Volk. ontsl.
(636)

6

0.95 %

2

1

4

1

1

Multiparae.

We zien hieruit, dat men, als de gevallen zijn uitge-
schakeld, bij welke het tijdstip, waarop dc vliezen braken,
van geen invloed geweest kan zijn op het aanleggen van de
tang, men tot de tangextractic zijn toevlucht moest nemen
bij primiparae in 7.52 %» als dc vliezen breken voordat de
ontsluiting volkomen is en in 2.53 °/0, als dc vochtblaas
behouden blijft tot het einde van de ontsluitingsperiode.
Voor de multiparae zijn deze cijfers resp. 2.79 % en 0.95 %.

-ocr page 94-

Een duidelijk en const&nt verschil ten nadeele van de
gevallen, waar de vliezen vroeg gebroken zijn. En deze
verschillen blijven aanwezig, wanneer men het materiaal
niet „zuivert". Onverschillig om welke reden, is de tang
bij [primiparae in 9,69% aangelegd, als de vliezen wel, en
in 4.07% als de vliezen niet gebroken zijn, voordat de
ontsluiting volkomen was. En voor de meerbarenden zijn
deze getallen 4 % en 2.36 %. Toch ook nog zeer sprekende
cijfers!

Wanneer men dus uit bovenstaande waarnemingen, na
de gemaakte opmerkingen, eenige conclusie mag trekken,
dan is het deze, dat
het vroeg afloopen van het vrucht-
water nadeelig is voor den gunstigen afloop van de baring:
immers, zoowel bij primi- als bij multiparae moet bijna 3
maal meer de tang aangelegd worden als de vliezen vroeg
breken, dan wanneer de vochtblaas tot volkomen ontsluiting
behouden blijft.

V. D. HOEVEN geeft in zijn boek wel de totale forceps-
frequentie op voor primi- en multiparae, wanneer hij de
vliezen kunstmatig vroeg breekt, doch hij vermeldt niet
afzonderlijk, hoe groot het percentage is, wanneer de vocht-
blaas tot volkomen ontsluiting behouden blijft. Met zijn uit-
komsten kunnen onze cijfers dus niet vergeleken worden.

Hoe staat het nu met de andere opgaven uit de lite-
ratuur? Uit de kliniek te München bewerkten KASS en
DOI 1000 en 1560 verslagen van bevallingen, waar
de vliezen ontijdig, dat is voor het begin der baring, of
vroegtijdig, dat is gedurende het ontsluitingstijdperk, maar
vóór volkomen ontsluiting, gebroken waren, terwijl FlNGER-

-ocr page 95-

HUT 1) 2000 van zulke verslagen onderzocht, wanneer de
vliezen op tijd, dat is bij volkomen ontsluiting, braken.
Bij de berekening van het aantal malen, dat de tang is
aangelegd, zijn de eerst- en meerbarenden niet gescheiden
gehouden, maar in alle gevallen samen moest bij het mate-
riaal van
KASS de tang in 3 % worden gebruikt als de
vliezen ontijdig, in
3.1 % als ze vroegtijdig braken. Deze
cijfers waren voor het iets grootere materiaal van DOI
4.1
en 5.8%. Daarentegen was de forceps in de 2000 gevallen
van
FiNGERHUT, waar de vliezen bleven staan, totdat de
ontsluiting volkomen geworden was, slechts in 1 % der
gevallen noodig. In deze onderzochte gevallen was het
bekken normaal, en bevond het voldragen kind zich in
schedelligging. Alle andere partus zijn uitgeschakeld.

Uit dezelfde kliniek berekent HOFMANN*) uit weer andere
1200 verslagen, waar de vochtblaas gedurende de ontslui-
tingsperiode te loor ging, de tangfrequentie op 4.6%.

De andere schrijvers vergelijken hun cijfers voor de
gevallen, waar de vliezen te vroeg breken, met de in de
literatuur bekende cijfers, die
ElSENHART2) gepubliceerd
heeft; deze kunnen dus voor ons doel niet gebruikt worden,
maar zij zijn het er allen over eens, dat er veel meer
baringen kunstmatig beëindigd moeten worden, wanneer
de vliezen vroeg, dan wanneer ze laat breken.

Voor zoover ik kon nagaan, is V. D. HOEVEN de eenige,
die ook hier een gunstigen invloed van het vroeg breken
der vliezen zag.

De gevallen, waar keizersnede gedaan werd, of de schedel

») 1. c.

\') Archiv f. Gynacc. Bd. 35. Hft. 3.

-ocr page 96-

van het doode kind geperforeerd, nadat al of niet een
poging gedaan was, om het kind met de tang geboren te
doen worden, zijn te gering in aantal, dan dat ook hier-
voor een percentage berekend kan worden. Hieronder
volgen zij:

3

gS
t*

O c

~ CJ
•OO N

c v

s^

i—\'
~ "3
Ë °

ontsl. to
kind.

No.

Toe.

J3-:

(4

u

.s-S

V

A "5

B1ZONDERHEDEN.

du

>

•SC

® c

M V

Si
>

CJ ^
°

2 B
>
8

Van vol
geboo

1

1906—36

I

3,SP.

10

60

Weeënzwakte. Physometra. Koorts.

Perforatie.

2

262

I

3, Sp.

72

>24

Ontsl. komt niet verder dan 4 c.m.

Daarom S. C; C. v. 9. 6.

3

1911—244

I

l.Sp.

24

67

lX/4

Uitgangsvern. Harttonen plotseling

slecht. Voorzichtige poging tot
forc. extr. Dan verdwijnen hart-
tonen geheel. Perforatie.

4

1915—239

I

6, Sp.

18

43.

Afwezigheid van weeën. Sterke

albuminurie. Perforatie.

5

1912—276

I

Volk.

93A

_

8\'/4

Slechte weeën. Na 6 uur pituitrine.

Harttonen onregelmatig, maar
herstellen zich. Weeën verbe-
teren. Na V2 uur weer pituitrine.
Harttonen slechter. Daarom for-
ceps. Gelukt niet. Harttonen
weg. Perforatie.

6

1915—109

I

Volk.

39

11 .

C. v. 9Vj. Schedel niet ingcdaald.
Poging tot forc. extr. mislukt.
Daarom S. C.

7

360

III

l.Sp-

0

35Vi.

Albuminurie (10 %o). Weeënzwakte.

Perforatie.

8

1914—373

VII

Volk.

9

201/4

Rekking O. U. S. Perforatie.

Voor nos. 1, 2, 3 en 7 hadden wij de omstandigheden
niet gunstiger kunnen maken, wanneer wij de vliezen bij
4 c.m. ontsluiting gebroken hadden — de natuur had hier

-ocr page 97-

reeds eerder voor het verdwijnen der vochtblaas gezorgd.
En wat no.
4 betreft: dat de afwezigheid van weeën plaats
gemaakt zou hebben voor zoo krachtige, dat het kind
spontaan geboren zou zijn geworden, wanneer de vliezen
nu eens niet bij 6 c.m., maar bij 4 c.m. gebroken waren,
is wel niet aan te nemen!

Voor no. 5 moet natuurlijk toegegeven worden, dat de
kans bestaat, dat de weeën in plaats van slecht, best zouden
zijn geweest, wanneer de vochtblaas maar niet tot volkomen
ontsluiting was blijven staan, maar met het oog op . den
invloed, dien het vroeg breken der vliezen, zooals wij
zagen, op den duur der ontsluitingsperiode heeft, beschouw
ik die kans als zeer gering,

No. 6. Het bekken is vernauwd. (C. v. 9\'/2 c.m. volgens
Bylicki gemeten). De vliezen blijven tot volkomen
ontsluiting behouden; dan worden zij, terwijl het
hoofd in het bekken gedrukt wordt, gebroken.
Krachtige weeën kunnen het hoofd niet geheel
voorbij het ver uitspringende bovenste promon-
torium brengen; een groot gedeelte blijft er boven
staan. Nadat onderzoek met de geheele hand ge-
leerd heeft, dat het hoofd waarschijnlijk wel door
het bekken heen zal gaan, wordt met de tang een
poging gedaan om het hoofd in de bekkenholte
te trekken. Deze poging mislukt, waarom besloten
wordt de keizersnede te doen; de harttonen zijn
goed gebleven. Even voor de operatie worden zij
echter onregelmatig en ook de snel uitgevoerde
sectio caesarea is niet meer in staat het leven van
het kind te redden.

W. 6

-ocr page 98-

Het lijdt wel geen twijfel, of de vernauwing van den
bekkeningang is hier de schuld van den langen duur van
de uitdrijving. De weeën waren krachtig. Zou de belem-
mering in den ingang wel overwonnen zijn, als de vliezen
vroeger gebroken waren? Het kind woog 3860 Gr.

No. 8. Na een ontsluitingstijdperk van 9 uren loopt bij
volkomen ontsluiting het vruchtwater van zelf af.
De vroedvrouw vond toen het kind in voorhoofds-
ligging. Verandering van den stand gelukte haar
niet. Zij besloot de baring aan de natuur over te
laten, in de hoop, dat er een aangezichtsligging
zou ontstaan. 12 uur later vond zij dezen toestand
onveranderd, waarom zij de vrouw naar de kliniek
bracht. Het kind is dood. De uterus is strak
om het kind heen gespannen, dat zich in aange-
zichtsligging bevindt. Als het meest onschuldige
voor het onderste uterus-segment wordt de schedel
geperforeerd. Het kind woog zonder hersenen
4500 Gr.

Als hier op tijd een betere behandeling ware ingesteld,
zou misschien de baring spontaan hebben kunnen afloopen
na de manueele correctie, of anders had op het achterhoofd
de tang kunnen worden aangelegd. In ieder geval is de
tegenspoed niet aan het behoud van de vochtblaas tot
volkomen ontsluiting te wijten geweest en zou hetzelfde
gebeurd zijn, ook als de vliezen vroeger gebroken waren,
zelfs als dit bij een ontsluiting van 4 c.m. gebeurd zou zijn.

Uit dit lijstje zal men ook moeilijk een argument kunnen
halen voor het voordeel, dat er in gelegen zou zijn, als de
vliezen vroeg breken. Bovendien illustreert no. 5 ten duide-

-ocr page 99-

lijkste het gevaar, dat er in de toediening van pituitrine
kan liggen en versterkt het de overtuiging, dat pituitrine
alleen mag toegediend worden, als de omstandigheden zoo
zijn, dat, wanneer er gevaar voor het kind gaat dreigen,
de baring oogenblikkelijk, op voor de moeder onschadelijke
wijze, beëindigd kan worden.

Enkele opmerkingen, die bij nadere beschouwing van
deze gevallen gemaakt kunnen worden over den invloed
van het vroeg breken der vliezen, zullen bewaard worden
voor het laatste hoofdstuk, waarin enkele merkwaardige
ziektegeschiedenissen besproken zullen worden. Veel meer
toch dan de uitkomsten van statistische berekeningen, geven
ons enkele afzonderlijke waarnemingen, waar het vroeg
breken der vliezen van nadeel geweest is, een waarschuwing,
om toch vooral niet schematisch te werk te gaan.

-ocr page 100-

OVER DEN INVLOED VAN HET VROEG
BREKEN DER VLIEZEN OP HET UIT-
ZAKKEN VAN DE NAVELSTRENG*

Als één van de nadeelen, die in de literatuur van het
vroeg breken der vliezen worden opgegeven, neemt van
oudsher het uitzakken van de navelstreng een plaats in.
Reeds
MAD. LAQHAPELLE wees erop.

Waar nu het uitzakken der streng van zooveel verschil-
lende oorzaken afhankelijk is, moet men uiterst voorzichtig
zijn om aan de hand van statistische gegevens den invloed
te bestudeeren, dien het vroeg breken der vliezen hierop
hebben kan.

Dat bij dwars- en stuitliggingen, waar de navelstreng
zooveel dichter bij het ostium ligt, deze meer zal uitzakken,
evenals dit het geval is bij lage inplanting van de placenta,
insertio velamentosa aan den onderkant, of bij zeer lange
streng, is duidelijk.

Het spontaan vroeg breken der vliezen is hier dus onge-
twijfeld voor het kind nadeelig, omdat, wanneer de ontsluiting
nog niet zoover gevorderd is, dat intra-uterine handgrepen
uitgevoerd kunnen worden, de levenskansen voor het
kind verminderd worden.

En wat het kunstmatig opofferen der vochtblaas be-
treft: bij dwarsliggingen zal men het niet doen en voor

-ocr page 101-

stuitliggingen kan men verdedigen, dat het feit, dat de
navelstreng uitzakt, de prognose voor het kind niet veel
slechter maakt. Maar bij de andere oorzaken, die ik hier-
boven noemde, en die men dikwijls niet diagnostiseeren
kan, zal het kunstmatig breken der vliezen wel degelijk
de navelstreng, die men bij staande vliezen nog niet voelen
kon, in de gelegenheid stellen, nu uit te zakken. Vooral
zal het geschieden, waar de bekkeningang onvoldoende
door het hoofd wordt afgesloten, zooals dit bij bekken-
vernauwing rege.1 is, en zooals dit bij multiparae, ook met
een normaal bekken, zoolang de ontsluiting nog niet vol-
komen is, geen uitzondering vormt. Evenwel, noch het feit,
dat de bekkeningang vernauwd is — wanneer deze ver-
nauwing tenminste binnen zekere grenzen blijft —, nóch
het feit, dat de schedel niet is ingedaald, is voor
prof.
v. d. hoeven
een tegenaanwijzing om de vliezen vroeg te
breken. Evenmin is dit het geval als er hydramnion bestaat.
Bij deze afwijkingen komen meer ongunstige liggingen voor,
die de kans groot maken, dat de navelstreng zich dicht
bij het ostium bevindt en bovendien zal de streng nu, als
het vruchtwater dikwijls met groote kracht wegstroomt,
gemakkelijk meegenomen worden. En het puncteeren van
de vliezen met een fijn instrument kan, zooals ieder bij
ervaring weet, niet beletten dat de gemaakte puntvormige
opening direct tot een groot gat verder scheurt.

Het vroeg breken der vliezen bij hydramnion zal de
kans voor uitzakken der navelstreng dus grooter maken.
Ik wil hiermee niet zeggen, dat men bij hydramnion de
vliezen nooit vroeg breken moet. Wanneer de uterus over-
matig uitgezet is, en hij kan zich daardoor niet, of slechts
zeer onvoldoende samentrekken, dan zal men dezen toe-

-ocr page 102-

stand verbeteren door het vruchtwater weg te laten loopen,
waardoor de spiervezels retraheeren en zich nu weer
contraheeren kunnen. Maar men is dan ook altijd bevreesd,
bij deze therapie de navelstreng te zien uitzakken.
Prof. v. d. Hoeven meent, dat men minder met de, voor
het kind zoo gevaarlijke, complicatie van uitzakken van de
navelstreng te doen heeft, als de vliezen vroeg gebroken
worden. Dan toch zal meestal de ruimte, die er tusschen
voorliggend deel en uteruswand is, en die er zijn moet,
zal de streng kunnen uitzakken, verdwijnen. En verdwijnt
die ruimte niet, dan zal, wanneer de vrouw maar op haar
zijde blijft liggen, de streng toch niet uitzakken, omdat
het laagste punt van den uterus nu niet meer bij het
ostium gelegen is. Het is juist, dat de ligging van de vrouw
op zijde, tenminste totdat de schedel vast in het bekken
staat, het uitzakken van de navelstreng dikwijls verhinderen
zal, maar of de ligging van de vrouw wel zulk een over-
wegende rol speelt bij het tot stand komen van de pro-
lapsus funiculi, is nog twijfelachtig. Dan zouden de klinieken,
waar het gedrag ten opzichte van de vochtblaas hetzelfde,
doch waar de ligging, in welke de vrouw bevalt, een andere
is, een grooter verschil moeten aanwijzen.
v. d. hoeven
geeft zelf op, dat de frequentie van prolapsus funiculi in
Amsterdam, van 1895—1905, (toen de vliezen nog niet
stelselmatig vroeg gebroken werden, maar de bevalling
wel in zijligging plaats had),
1.49% was en dat dit in Utrecht
voor de periode 1899—1904
1.4% was. En in Utrecht liggen
de vrouwen tijdens de baring op den rug en het gedrag
ten opzichte van de vochtblaas kent men.

In mijn eigen malereriaal werd bij de 2560 bevallingen,
waarover dit onderzoek loopt, 20 maal de baring gecom-

-ocr page 103-

pliceerd door het uitzakken van de navelstreng, dat is
dus in
0.78%. Maar dit cijfer geeft geen juist beeld, daar
deze bevallingen alleen die zijn, waar het tijdstip, waarop
de vliezen braken, bekend was: bovendien nog met uit-
sluiting van vele gevallen van vernauwde bekkens, metreu-
ryse, enz. In het geheel kwamen in de Utrechtsche kliniek
op 3640 partus 50 gevallen van prolapsus funiculi voor,
dat is in
1.37%. v. d. hoeven vindt hiervoor in Leiden in
1908 0.65% en in 1912
0.36%.

Wanneer wij na willen gaan, in hoeveel gevallen de
navelstreng niet uitgezakt zou zijn, wanneer wij de vliezen
maar eerder gebroken zouden hebben, kunnen al vast
nos.
1, 5, 6, 11, 15 en 17 niet meetellen. Hier toch was
de vochtblaas reeds vóórdat de ontsluiting tot
4 c.m.
gevorderd was, gebersten. Evenmin kunnen nos. 2, 7, 9,
10
en 12 voor de beantwoording van deze vraag dienen,
omdat hier de navelstreng bij een ontsluiting van
4 c.m.
reeds in de vochtblaas lag.

Nu wat de overige gevallen betreft:
No. 3. \'s Morgens om 4 uur beginnen de weeën. Om 9
uur is er 5 c.m. ontsluiting; het hoofd staat nog
beweeglijk boven den ingang. Om 11 uur breken
de vliezen spontaan bij volkomen ontsluiting en
tegelijk wordt een navelstrenglis zichtbaar, die
goed blijft kloppen. Versie en extractie. Het zwaar
asphyctische kind wordt bijgebracht. De navelstreng
was excentrisch ingeplant en 80 c.m. lang. C.v. 9V2 c.m.
No. 4. In de zwangerschap is het kind op het hoofd ge-
keerd. Later is er weer een dwarsligging ontstaan,
die nu niet meer in een hoofdligging te veranderen

-ocr page 104-

Prolapsus funiculi.

No.

Toe.

s

Streng

Vliezen gebroken

Ligging

Therapie

Kind

Bizonderheden.

M

CU

voorl.

uitgez.

spont.

kunstm.

ontsl.

voor na
operatic

1

1904-

- 4

XVI.

_

ja.

Sp.

_

0 c.m.

Hoofdl.

Extr.

t

Extractie met Muzeux v. h. gema-

cereerde kind.

2

9

III.

bij 4 c.m.

ja.

Sp.

_

Volk.

Stuitl.

Extr.

1.

Stuitl. Versie op \'t hoofd.

Voorliggende streng.

Versie op de stuit.

3

1905-

- 59

XI.

ja.

Sp.

Volk.

Hoofdl.

V. E.

1.

4

1910-

- 63

IV.

ja.

K.

Volk.

Afgew. Hoofdl.

V.E.

1.

5

1911-

-202

XII.

ja.

Sp.

3 c.m.

Hoofdl.

V.

1.

t

Plac pracvia lat.

6

227

IX.

ja.

Sp.

0 c.m.

Hoofdl.

V. E.

1.

7

284

X.

bij 5 c.m.

ja.

K.

7 c.m.

Hoofdl.

V. E.

1.

Plac. praevia lat. Bij 7 c.m. ontsl.

geen streng te voelen. Om fluxus

vliezen gebroken. Prol. funic. V.E.

8

1912-

- 57

I.

plm.volk.

ja.

K.

Volk.

Sch. h. 1. r. a.

V. E.

1.

9

1913-

- 16

VIII.

bij 4 c.m.

ja.

K.

Volk.

Dw, h. r. r. a.

V. E.

1.

In gravid. herhaalde malen uitw.

keering.

10

1914-

-165

IV.

bij4à5c.m.

_

K.

8 c.m.

A. a. r. a.

_

I.

1.

S/V. Baring gevorderd tot 4 ü 5 c.m.

Prol. brachii et funic. Weeën

houden op. Beginnen weer 20/V.

Dan geen prol. funic. meer.

11

311

VII.

ja.

Sp.

< 3 c.m.

Hoofdl.

V. E.

1.

t

12

419

XI.

bij 3 c.m.

K.

Volk.

A. a. 1. v.

Uitw.

1.

17/XI. Voorl. navelstreng. Uitw.

*

Lr o r> ri r\\ rt

keering. Ontsl. vordert tot 7 c.m.

xvttriii^

Baring houdt op. Ontsl. terug tot

3 c.m. Spont. weer een hoofdl.

ontstaan. Vrouw bevalt 28/Xl

Uitw.

spontaan.

13

435

II.

bij volk.

K.

Volk.

Hoofdl.

keering

1.

ontsl.

Extractie

14

468

I.

ja.

K.

Volk.

St. s. r. dw.

Extr.

1.

15

1915-

- 61

I.

_

ja.

Sp.

_

< 3 c.m.

A. a. r. v.

Geen.

t

Haemorrhagie ante partum. lnsertio

4

velamentosa aan de vliesscheur.

16

100

I.

ja.

_

K.

Volk.

Hoofdl.

V. E.

1.

t

17

257

IV.

ja.

Sp.

2 à 3 c.m.

Hoofdl.

Uitw. keering

1.

18

314

I.

ja.

Sp.

7 c.m.

St. s. r dw.

Geen.

t

19

1916— 57

IX.

_

ja.

Sp.

_

Volk.

A. a. v.

Geen.

1.

Kind spontaan geboren met navel-

streng naast het hoofd.

20

395

X.

bij volk.

ja-

_

K.

Volk.

Hoofdl.

V. E.

1.

ontsl.

-ocr page 105-

is. Als de baring begonnen is, wordt bij het eerste
onderzoek reeds volkomen ontsluiting gevonden;
van een navelstreng is in de vochtblaas niets te
voelen. Omdat de uitwendige keering op het hoofd
mislukt door buikspanning, wordt de vrouw genar-
cotiseerd ; nu is het hoofd gemakkelijk op den
ingang te krijgen. Terwijl dit hier gefixeerd wordt,
worden de vliezen gebroken, doch nu is er naast
het hoofd een handje en een lis van de navelstreng
te voelen. Het kind, door keering en uithaling
geboren, is diep asphyctisch, doch wordt bijge-
bracht. De lateraal ingeplante navelstreng was 50
c.m. lang.

No. 8, Het kind lag in één hoorn van den uterus bicornis
sterk zijdelings samengevouwen, zoodat hoofd en
stuit elkaar ongeveer raakten en in de vochtblaas
één der voetjes en de linkerarm tegelijk te voelen
waren. Toen de ontsluiting 3 c.m. was, werden er
alleen kleine deelen in de vochtblaas gevoeld; bij
volkomen ontsluiting bovendien een kloppende
navelstreng. De vliezen worden gebroken en het
kind door versie en extractie levend geboren.
Lengte der navelstreng 100 c.m.

No. 13. Bij het eerste inwendige onderzoek ligt in de
vochtblaas een kluwen navelstrenglissen : de ont-
sluiting is volkomen. Het hoofd, dat op den ingang
staat, wordt op zijde geplaatst, het kind uitwendig
op de stuit gekeerd en de vliezen gebroken. Om-
dat de harttonen zeer onregelmatig werden kon
het plan, om het kind spontaan te doen geboren
worden, niet ten uitvoer worden gebracht en

-ocr page 106-

moest de extractie verricht worden. Het kind was
goed. De lateraal ingeplante navelstreng was 90
c.m. lang.

No. 14. Bij het eerste onderzoek is de ontsluiting volkomen
en de vruchtblaas sterk gespannen. Terwijl er
moeite gedaan wordt om een diagnose te maken,
breken de vliezen en zakt er een kluwen navel-
strenglissen uit. De streng houdt tijdens een wee
op te kloppen ; daarom wordt aan een voetje (er
bestond onvolkomen stuitligging) geëxtraheerd. De
navelstreng was 65 c.m. lang en marginaal inge-
plant. Het kind leefde.

No. 16, Bij het begin van de baring is bij deze primipara
het hoofd niet ingedaald. Bij het eerste onderzoek
is er volkomen ontsluiting. De vliezen worden dus
gebroken, terwijl het hoofd op den bekkeningang
gefixeerd wordt, doch dit daalt niet in. Van een
navelstreng is niets te vofelen.
De vrouw wordt op
de linkerzijde gelegd
, omdat het hoofd neiging had
iets naar links af te wijken. Bijna 3 uur later is
het hoofd nog niet ingedaald, maar nu is in de vagina
. een kluwen kloppende navelstrenglissen te voelen.
De inwendige keering wordt in narcose verricht.
Bij de extractie passeert het hoofd gemakkelijk den
bekkeningang, doch het gelukt op géén manier het
hoofd verder geboren te doen worden. Tenslotte
moest het hoofd van het, intusschen reeds afge-
storven kind, geperforeerd worden. Ondanks her-
haald onderzoek, ook na de bevalling, is er voor deze
stoornis in de baring geen oorzaak in het bekken
gevonden. De lengte van de navelstreng was 60 c.m.

-ocr page 107-

No. 18. De vliezen zijn, even voordat de patiente in de
kliniek kwam, gebroken. Bij opname is er 7 c.m.
ontsluiting en liggen beide voetjes met een lis van
de niet kloppende navelstreng in de vagina. Het
onvoldragen kind wordt dood geboren. De streng
was in de vliezen ingeplant en ± 50 c.m. lang.
No. 19. Patiënte heeft slechts zwakke weeën. Op de ver-
loskamer slaapt ze bijna voortdurend. Plotseling
verschijnt de vochtblaas in de vulva en berst. Dan
komt een navelstrenglis en direct daarop wordt
het kind in achterhoofdsligging levend geboren.
De streng was 95 c.m. lang.
No. 20. De vrouw heeft een sterken hangbuik. Nadat ze
eenige uren kortdurende en zwakke weeën gehad
heeft, blijkt er volkomen ontsluiting te bestaan. In
de vochtblaas zijn het hoofd en twee lissen van
de goed kloppende navelstreng te voelen. Omdat
de uitwendige keering niet gelukt wordt het kind,
door versie en extractie, levend geboren. De streng
was 85 c.m. lang.

Al ware de meening van V. D. HOEVEN juist, dat vroeg
breken der vliezen een voortreffelijk voorbehoedmiddel
zou zijn tegen het uitzakken van de navelstreng, dan hadden
wij toch in onze gevallen dit uitzakken meestal niet kunnen
verhinderen, omdat de baring zoo snel verliep, dat bij
het eerste onderzoek reeds volkomen ontsluiting bestond
en de navelstreng toen öf reeds in de vochtblaas lag óf
eerst na het breken der vliezen uitzakte. Men kan toch
niet beweren, dat deze gevallen niet voorgekomen zouden
zijn, als de vliezen vroeg gebroken waren!

-ocr page 108-

Dat het op de zijde blijven liggen van de vrouw ook
niet steeds het uitzakken van de navelstreng belet, bewijst
het geval, kort beschreven onder No. 16. Hier was van
de navelstreng niets te voelen, toen de vliezen bij volkomen
ontsluiting gebroken werden; eerst 3 uren later vond men
die, nadat de vrouw al dien tijd op de zijde gelegen had,
omdat het hoofd niet wilde indalen en neiging had van den
bekkeningang af te wijken.

No. 18 kan eigenlijk niet meetellen, omdat de vrouw
op was, toen de vliezen braken. Dat dan de navelstreng
groote kans heeft uit te zakken, spreekt vanzelf.

In \'t geval No. 8 bestond een zeer eigenaardige dwars-
ligging. Hier is het bepaald van voordeel geweest, dat wij
de vliezen gespaard hebben, toen bij 3 c.m. ontsluiting
alleen kleine deelen in de vochtblaas gevonden werden.

Het eenige geval, waar men zou kunnen beweren, dat
het vroeg breken der vliezen nuttig geweest zou zijn, is
No.
3. Het is niet tegen te spreken, dat, wanneer hier bij
het eerste onderzoek de vliezen gebroken waren geworden,
de navelstreng
misschien niet zou uitgezakt zijn!

Bijna alle prolapsus funiculi, die wij te boeken hebben,
zijn dus ontstaan onafhankelijk van het feit, dat de vliezen
in Utrecht zoo lang mogelijk gespaard worden.

Weer een reden te meer, om toch voorzichtig te zijn met
het maken van gevolgtrekkingen uit statistische bereke-
ningen, zonder geval voor geval nauwkeurig te beschouwen!

Het heeft dan ook geen waarde, hier de cijfers neer te
schrijven, die de andere onderzoekers vonden voor de
frequentie van prolapsus funiculi als de vliezen vroeg
gebroken waren. Een onderscheid mag misschien gemaakt
worden voor de al meer aangehaalde dissertaties van

-ocr page 109-

KASS, Dol EN FiNGERHUT uit de kliniek te München, die
alle 3 een volkomen gelijksoortig materiaal bewerkten, de
beide eersten wanneer de vliezen on- of vroegtijdig ge-
broken waren, de laatste, wanneer de vochtblaas tot vol-
komen ontsluiting behouden bleef. Nadrukkelijk zij hier
erop gewezen, dat alle drie de vernauwde bekkens hebben
uitgesloten en slechts die partus bewerkten, waar het vol-
dragen kind in schedelligging lag. Zij vonden, als de vliezen
ontijdig braken 0.7% (K.) en 0.6% (D.), als ze vroegtijdig
braken 0.6% (K.) en 1.23% (D.) en als de vochtblaas tot
volkomen ontsluiting behouden bleef 0.2%
(F) prolapsus
funiculi.

-ocr page 110-

OVER DEN INVLOED VAN HET VROEG
BREKEN DER VLIEZEN OP HET ONT-
STAAN VAN KOORTS TIJDENS
DE BARING.

Wij hebben gezien, dat het vroegtijdig breken der vliezen
in het algemeen geen duidelijk te bepalen invloed heeft
op den duur van de baring; zeker versnelt het de ontsluitings-
periode niet steeds. Wanneer nu de vliezen vroeg breken
en dus de eiholte vroeg geopend wordt, zal er langer
gelegenheid bestaan voor bacteriën, die zich in de vagina
bevinden, of die er bij een inwendig onderzoek door de
onderzoekende vingers ingebracht worden, om in de eiholte
terecht te komen. Hier vinden zij tevens in het vrucht-
water volop gelegenheid om zich snel verder te ontwik-
kelen. De stofwisselingsproducten van deze microben kunnen
in de moederlijke bloedbaan worden opgenomen; toxin-
aemie kan optreden. Dit zal wellicht meer de oorzaak
zijn van de temperatuursverhooging, die wij bij de barende
waarnemen, dan dat deze veroorzaakt wordt, doordat de
bacteriën zelf in de moederlijke weefsels komen en er dus
bacteriaemie optreedt. Toch is het gevaar, dat er zelfs
echte infectie tot stand komt, lang niet denkbeeldig. Het
zal in een bepaald geval dikwijls moeilijk zijn uit te maken
of men met intoxicatie of met infectie te doen heeft; het
feit, dat spoedig nadat de baring beëindigd is, de tempe-

\\

-ocr page 111-

ratuur weer normaal is geworden, kan ervoor pleiten, dat
men met het eerste te maken had. Maar daargelaten, waar-
door de koorts, die men soms tijdens de baring ziet op-
treden, ontstaat, zal het optreden ervan toch niet onver-
schillig zijn voor de gezondheid der moeder en vooral
niet voor die van het kind. En dat de kans, dat de vrouw
zal gaan koortsen, grooter is, wanneer de vliezen vroeg
breken, dan wanneer de vochtblaas tot volkomen ontsluiting
behouden blijft, is a priori te verwachten.

In de literatuur wordt opgegeven, dat ook de morbi-
diteit in het
kraambed vergroot zou zijn. Het is evenwel
zoo uitermate moeilijk te zeggen, waardoor de koorts, die
in het kraambed optreedt, veroorzaakt wordt, er zijn zoo-
veel verschillende factoren, die bij een kraamvrouw hun
invloed doen gelden, dat het mij toeschijnt, dat cijfers over
het voorkomen van koorts in het kraambed voor ons doel
niet goed bruikbaar zijn. Het is toch haast ondoenlijk te
zeggen, welk aandeel het vroeg breken der vliezen in het
optreden der koorts gehad heeft. Hier is juist groote voor-
zichtigheid geboden bij het maken van gevolgtrekkingen.
Wanneer men zich daarentegen alleen bepaalt tot het
bestudeeren van de gevallen, waar de koorts reeds tijdens
de baring is opgetreden, dan kan men veel beter de noodige
voorzorgen nemen, om andere invloeden uit te sluiten.

v. D. Hoeven gaat in zijn monografie alleen de koorts
in het kraambed na, terwijl hij geen bizondere aandacht
wijdt aan en geen afzonderlijke cijfers geeft voor de koorts,
die reeds tijdens de baring is opgetreden.

Borst heeft echter onder leiding van prof. v. D.

1) F. J. Borst JR. Dc dood van het kind in aansluiting aan koorts
van dc moeder. Diss. Leiden 1905.

-ocr page 112-

hoeven in 1905 een dissertatie bewerkt, waarin wel ge-
gevens voorkomen, die voor ons van belang zijn. Als hij
spreekt over de oorzaak van de koorts van de moeder
bij zwangerschap en bevalling, meent hij naar aanleiding
van enkele meegedeelde gevallen te kunnen aantoonen,
dat infectie van het ei ook bij staande vliezen mogelijk is,
doch hij erkent de zeer sterk vergroote mogelijkheid op
infectie van de eiholte, wanneer de vliezen gebroken zijn
en dus de baarmoederholte in breede gemeenschap staat
met de vagina. Waar in zijn gevallen van koorts tijdens
de baring in
61.90% de vliezen vroeg gebroken waren,
(bl. 94) zal het logisch klinken als hij zegt: „de redeneering
ligt voor de hand, dat het toch veiliger moet zijn, de
vliezen zoo lang mogelijk intact te laten." „Stonden
tegenover dit ongemoeid laten der vliezen geen voordeelen
bij vroeger breken, dan zou hiermee de zaak ten einde
zijn." Maar omdat „men practisch kan zeggen, dat na het
breken der vliezen gewoonlijk de partus afgeloopen zal zijn,
voordat men de gevolgen der infectie te duchten heeft," vindt
hij in den raad van zijn leermeester geen gevaar. Hierover
kan men echter van meening verschillen! Wij hebben gezien,
dat het althans voor de vrouwen, die in de Utrechtsche kliniek
bevallen, niet opgaat, dat de baring sneller verloopt als
de vliezen vroeg breken. En in het bovengenoemde groote
percentage van zijn eigen gevallen, waar koorts optreedt,
als de vliezen vroeg gebroken waren, zou ik een waarschu-
wing te meer willen zien, om goed te overwegen, voordat
men in den natuurlijken gang van zaken gaat ingrijpen.

moritz\') heeft in de kliniek van zweifel te Leipzig

ph. moritz. Übcr vorzeitigen Blasensprung in Bcziehung auf Spon-
taninfektion Diss. Leipzig 1910.

-ocr page 113-

een dissertatie bewerkt over den invloed van het on- en
vroegtijdig springen van de vochtblaas op de koorts tijdens
de baring (koorts is hier 38.6 in den anus gemeten). Hij
vindt onder 298 partus, waar het vruchtwater afliep, voor-
dat de weeën begonnen, waren er niet minder dan 28,
waar reeds tijdens de baring de thermometer éénmaal
deze temperatuur aanwees, dat is in
9.4 %, terwijl bij 715
baringen, waar de vliezen vóór volkomen ontsluiting ge-
broken waren, en bij welke de eiholte dan nog 6 uren
geopend bleef, deze complicatie 63 keer, dat is in
8.8 %
voorkwam. Alle gevallen, waar hij als oorzaak voor de
koorts een anderen pathologischen toestand vinden kon, als
de oorzaak dus niet in de geslachtsdeelen gelegen was,
zijn niet meegeteld.

rostowzeff1) beschouwt als koorts een stijging van de
temperatuur boven 38°. Hij neemt met
stöckel2) aan, dat
in 24 tot 27 % van alle baringen het vruchtwater vroeg-
tijdig afloopt. In zijn gevallen van koorts tijdens de baring
was echter in 75.9% (bij de partus a terme) en in 62.5%
(bij de partus praematurus) de vochtblaas vroeg gebroken.
En een vierde van al deze koortsgevallen werden waar-
genomen, als de ontsluitingsperiode niet meer dan 2—10
uren na het breken der vliezen duurde en een vierde
als er van 10—20 uren verliepen, voordat de ontsluiting
volkomen geworden was. Hieruit blijkt dus, dat het niet
juist is, wat zoo vaak wordt aangenomen, dat hoofdzakelijk
in die gevallen koorts tijdens de baring optreedt, waar het
vruchtwater lang geleden is afgeloopcn.

\') N. rostowzeff. Ficbcr in der Gcburt und bei dem Abort. Diss.
Strassburg, 1907.

J) Zie: Handbuch d. Gcburtsh. van v. wlnckel. Bd. 2, Teil III.

W. 7

-ocr page 114-

Uit de Charité te Berlijn publiceert R. SCHUR1) haar
waarnemingen. Onder 7216 baringen, a terme of praematuur,
doch met uitsluiting van de abortus-gevallen, nam zij 116
keer koorts tijdens de baring waar; alle extra-genitale
oorzaken van de koorts zijn natuurlijk ook hier buiten
beschouwing gebleven. Als een van de voornaamste fac-
toren, die het ontstaan van koorts zeer in de hand wer-
ken, vindt zij eveneens het vroeg afloopen van vrucht-
water. Het is opmerkelijk, dat ook uit deze cijfers blijkt,
hoe het in \'t geheel niet noodig is, dat de baring buiten-
gewoon lang duurt, nadat de beschutting, die door de
staande vliezen tegen infectie van het vruchtwater wordt
geboden, verdwenen is, want van het totale aantal gevallen
duurde de baring in
Va gedeelte nog maar 5 uren en even-
eens in 7s gedeelte nog van 5 tot 15 uren, nadat de
vliezen gebroken waren.

DÖDERLEIN, die, zooals wij reeds zagen, in \'t bizonder
belang blijkt te stellen in alle vragen, die met het vroeg
breken der vliezen samenhangen, liet over het optreden
van koorts tijdens de baring een dissertatie bewerken door
MiTTELACHER2). Deze ging vooral de morbiditeit en mor-
taliteit in het kraambed na. Ook in dit onderzoek wordt
gewezen op het op den voorgrond tredende aetiologische
moment, dat gelegen is in het vroeg breken der vliezen.
En dat de optredende koorts niet zoo onschuldig is, bewijzen
de ernstig gestoorde kraambedden en de vele zieke kin-
deren, van welke er meerdere stierven.

1 x) R. SCHUR. Über die Bedeutung des Fiebers in der Geburt. Diss.
Berlin 1910.

2 ) 0. MiTTELACHER. Über den Verlauf des Wochcnbettes bei Fieber
unter der Geburt. Diss. München 1911.

T

-ocr page 115-

Ten slotte vond ik in de literatuur der laatste jaren
nog een mededeeling van B.
WOLFSOHN 1), die het met de
overige schrijvers over dit onderwerp eens is, dat de
prognose voor moeder en kind ernstigen invloed ondervindt
van het feit, dat er tijdens de baring koorts optreedt en dat
voor het ontstaan van deze koorts, het on- of vroegtijdig
afloopen van het vruchtwater de grootste beteekenis heeft.

Thans mijn eigen onderzoek:

Bij de 2560 baringen, die het materiaal voor deze be-
rekeningen vormgn, kon ik ook meerdere gevallen vinden,
waar tijdens de baring koorts was opgetreden.

Het moet nogmaals gezegd worden, dat dit materiaal
en dat dus mijn uitkomsten, niet zonder meer te vergelijken
zijn met de gegevens, hiervoren uit de literatuur meege-
deeld. Alle partus arte praematurus, waar de ingebrachte
bougie de kans op infectie zeer vergroot kan hebben, alle
gevallen van placenta praevia, waar niet volstaan kon
worden met het breken der vliezen, maar waar b.v. een
metreurynter in de uterusholte werd gebracht, zijn uitge-
sloten, omdat men voor den duur van het ontsluitingstijd-
perk hier met geheel andere factoren te maken had, dan
gewoonlijk het geval is. Mijn cijfers geven dus een veel
duidelijker beeld van den directen invloed, dien het vroeg
breken der vliezen op het ontstaan van de koorts heeft
gehad. Het spreekt vanzelf, dat ook alle gevallen, waar
de oorzaak van de koorts niet in de genitalia gezocht
moest worden, zooals bij eclampsie, pyelitis, gonorrhoe,
longtuberculose, gewrichtsrheumatisme, pneumonie, enz.
buiten beschouwing zijn gelaten. Ook is onder koorts niet

J) BERTHA wolfsohn. Der Wochcnbcttsvcrlauf bei Ficbcr intra
partum und übelriechcndcm Fruchtwasscr. Diss. Freiburg i/B. 1911.

-ocr page 116-

de, in de buitenlandsche mededeelingen gebruikelijke oksel-
temperatuur van 38° gerekend, maar
is de grens van de
nog normale temperatuur op 37.5 (oksel) gesteld.

Met deze beperkingen vond ik 28 vrouwen, dat is 1.09%,
die tijdens de baring koortsten. De koorts is hier werkelijk
tijdens de baring opgetreden; was de eerste temperatuur,
die kort na de geboorte van het kind wordt opgenomen,
verhoogd, dan is gerekend, dat het kraambed reeds begonnen
was; deze temperatuursverhoogingen zijn dus niet meegeteld.
Van die 28 gevallen was 18 maal, dat is in
64%, het
vruchtwater afgeloopen, voordat de ontsluiting volkomen
was, terwijl bij 7 vrouwen
(25 %) de vochtblaas gedurende
de geheele ontsluitingsperiode bewaard bleef. In de 3.
overblijvende gevallen werd de koorts bij geringere ont-
sluiting, doch bij nog staande vliezen, waargenomen, zoodat
deze eigenlijk bij de tweede groep gerekend moeten worden.

Breken de vliezen dus vroeg, dan is in ons materiaal
in 18 op 1040 baringen, dat is in
1.73%, koorts waarge-
nomen, terwijl dit slechts in 10 op 1520 partus bij staande
vliezen het geval was, dat is in
0.66%. Zonder een absolute
waarde aan deze cijfers te willen toekennen, blijkt hier
toch duidelijk uit, dat, waar beide groepen, die vergeleken
worden, volkomen gelijkwaardig materiaal omvatten,
de
kans op koorts tijdens de baring veel grooter is (ongeveer
3 maal), wanneer de vliezen vroeg breken.
Algemeen is men
overtuigd, dat in het kraambed hiervan nadeelige gevolgen
kunnen blijken en dat het kind door het optreden van koorts
tijdens de baring, aan ernstige gevaren wordt blootgesteld.

Dit versterkt dus onze opvatting, dat het gevaarlijk is,
de vliezen bij iedere normale baring vroeg te breken,

-ocr page 117-

Koorts tijdens de baring na \'t breken der vliezen.

U —»

0) O
> —\'

Vliezen

Koorts gecon-

Toe.

\'3
*S

■ 13
O. v^

s s
" s

breken bij

stateerd . . .
uren na breken

Partus.

Kraambed.

13

.H
«

BIZONDERHEDEN.

CU

ontsl. van

der vliezen.

1902—78

II

37.8

7 c.m.

?

forc.

gestoord

1.

105

I

38.4

1 „

16 uur

ff

rt

1.

In kraambed septi-

1903—72

I

38.1

8 „

1 „

spont.

n

1.

chaemie.

1904—10

I

38.3

5 „

7 „

»

ft

1.

1909—36

I

38.2

2 a 3 ,,

36 „

perf.

ff

t

Physometra.

[ 56

I

37.7

5 „

direct na

spont.

1.

1

\'t breken
d. vliezen

262

I

39.7

6 „

18 uur

S. C.

extra-
perit.

H

1.

1910—262

I

39.3

2 „

30 „

forc.

ff

1.

283

I

37.6

1

11 ,,

spont.

1.

385

II

38.2

1 „

2 .„

H

1.

1911—7

I

38.5

1 a2 „

42 „

ft

1.

1913—15

I

38.7

1 a2 „

27 „

forc.

ff

1.

297

II

39

1 a2 „

40 „

spont.

t

t

339

I

37.7

0 „

17 „

forc.

gestoord

1.

[ 1914—92

VI

38

8 „

reeds bij
staande
vliezen

spont.

onge-
stoord

I.

1

100

I

38.7

3 „

3Vi uur

H

ff

1.

240

I

37.7

< 2 „

33 „

forc.

gestoord

1.

1915—50

I

39.1

< 4 „

4 dagen

spont.

t

360

III

38.5

1 a2 „

20 uur

perf.

t

t

Septichacmic. Pneu-
mobacil v. Fried-

1916—157

I

38.1

1 a 2 „

43 „

forc.

gestoord

1.

liindcr. f 2 uur p.p.

[ 330

I

37.7

6 „

reeds bij
staande
vliezen

spont.

ff

1.

1

Koorts tijdens de baring bij staande vliezen.

1901-

-138

II

38.5

spont.

gestoord

t

1909-

-334

X

38.9

ff

ff

1.

Kind bij de geboorte op
de huid talrijke roodc
plekjes met sereus vocht
gevuld, zonder leuco-
cyten.

1910-

-72

I

37.6

ft

H

1.

233

II

38.2

_

ff

ongest.

t

Kind aangeboren

297

I

37.7

N

ff

1.

gebreken.

1916-

-39

I

38

ff

ff

t

Doodsoorzaak kind?

71

III

38.4

m

gestoord

1.

-ocr page 118-

terwijl men in het minst niet weten kan, hoe lang het
nog zal duren, voordat het kind geboren is, hoe lang de
inhoud van den uterus dus aan de vermeerderde infectie-
kans is blootgesteld.

-ocr page 119-

OVER DEN INVLOED VAN HET VROEG
BREKEN DER VLIEZEN OP HET ONT-
STAAN VAN CERVIXSCHEUREN*

i

Verschillende factoren dragen er het hunne toe bij, dat
de cervix bij de baring gescheurd wordt. In de voornaamste
plaats komt wel de bouw van de cervix, de mate van
rekbaarheid in aanmerking. Dan de snelheid, waarmede
de cervix gerekt wordt en het al of niet aanwenden van
kunsthulp bij de geboorte van het kind.

Bij het vroeg afloopen van het vruchtwater is meer
kunsthulp noodig; hierdoor alleen is het al waarschijnlijk,
dat het gevaar voor het ontstaan van cervixscheuren bij
vroeg breken der vliezen toegenomen zal zijn. Maar boven-
dien is het niet onwaarschijnlijk, dat de meer ongelijk-
matige oprekking van het ostium, zooals deze door het
harde voorgaande deel geschiedt, eerder leiden zal tot
plaatselijke overrekking en zoo de mogelijkheid van het
ontstaan van scheuren meer in de hand werkt, dan dit
geschiedt bij de gelijkmatige ontplooiing van de cervix
door de elastische vochtblaas. Uit een nog klein materiaal
der Utrechtsche kliniek kon
ENGELHARD1) dan ook mee-
deelen, dat bij de gevallen met verscheuring der portio in

J. L. B. Engelhard. Over het ontstaan en de gevolgen van cervix-
scheuren. N. T. v. V. en G. 1911.

-ocr page 120-

48% het vruchtwater vroeg was afgeloopen, terwijl dit bij
de gevallen zonder verscheuring slechts in 34.9% voorkwam.
Deze ervaring bevestigde de meening van de meeste
verloskundigen.

V. D. HOEVEN geeft daarentegen in zijn boek cijfers van
ElSENHART, KRULL en SCHEURER. die vonden, dat het vroeg
afloopen van het vruchtwater geen invloed heeft op het
ontstaan van cervixscheuren.
V. D. HOEVEN zelf heeft dezen
invloed nagegaan sedert hij de vliezen kunstmatig vroeg
gebroken heeft en hiervoor den 14den dag post partum
de grootte der ruptuur geschat
«Va» Va, 1 en lV2 c.m.)
Hij vergelijkt zijn cijfers met die van
NiEBERLING, KLEIN,
en SCHEURER, welke betrekking hebben op gevallen, waar
men de vliezen niet gebroken heeft, voordat de ontsluiting
volkomen geworden was, bij jonge eerstbarenden en vindt
zijn cijfers dan „niet verontrustend, noch ontmoedigend"
(blz. 193). Kenmerkend is wel, dat
V. D. HOEVEN nog
nooit een bloeding zag uit een spontaan ontstane cer-
vicaalscheur! Dit is voor de Utrechtsche kliniek heel
anders. Hier zagen wij wel degelijk meer dan eens na
een spontane baring een cervixscheur ontstaan, die om de
aanzienlijke bloeding hechting vereischte! In de Utrechtsche
kliniek wordt regelmatig, wanneer er verdenking bestaat
op een cervixscheur, de cervix in specula blootgelegd, met
Muzeux aangehaakt en naar buiten getrokken, om zoo,
met het oog, den toestand der cervix na te gaan.
Het
onderzoek met enkele vingers, zonder controle van het
oog, op de
aanwezigheid van cervicaalscheuren, zelfs van
groote, gelijk in Leiden gebruikelijk is, geeft niet de minste
waarborgen. Wanneer men de cervix niet bloot legt, zal
menige bloeding, die uit een bloedend vat in den cervix-

-ocr page 121-

wand ontstaat, behandeld worden, als ware zij afhankelijk
van atonie der baarmoeder!

In de eerste plaats heb ik uit de hier besproken geval-
len die gezocht, waar een bloedende cervixscheur ontstaan
was, die hechting noodig maakte. In geen enkel geval is
de oprekking van de cervix manueel geschied (Bonnaire)
of met een instrument (dilatator van Bossi of metreurynter).

Bij de 1524 baringen bij primiparae ontstond deze com-
plicatie 15 keer\'en bij 1036 multiparae 3 maal. In niet
minder dan de helft der gevallen, dat is dus 9 maal, kwam
de ruptuur tot stand na een spontane baring, wat wel niet
pleit voor de groote zeldzaamheid ervan! Waren de
vliezen niet gebroken, voordat de ontsluiting volkomen was,
dan ontstond een bloedende cervixscheur in 0.65% der
gevallen (10:1520); liep het vruchtwater af, voordat de
ontsluiting gevorderd was tot 5 c.m., dan ontstond zij
eveneens in 0.65% (4:602) en braken de vliezen bij een
ontsluiting van 5 c.m. of meer, maar vóórdat er volkomen
ontsluiting bestond, dan was het percentage
0.91 % (4 : 438).
Deze verschillen zijn niet groot genoeg om er waarde aan
te hechten. Uit deze cijfers blijkt dus niet, dat het vroeg
breken der vliezen een merkbaar ongunstigen invloed
uitoefent op het tot stand komen van zoo groote cervix-
scheuren, dat de bloeding aanleiding geeft de cervix te
inspecteeren en waarbij de bloeding door hechting van de
scheur gestelpt moet worden.

Er zijn echter ook verscheidene rupturen ontstaan, die
niet direct na de baring opgemerkt zijn, doch die pas
ontdekt werden, toen de vrouwen bij haar ontslag uit de
kliniek gynaecologisch onderzocht werden. Steeds is hierbij

-ocr page 122-

ook in \'t bizonder gelet op de aanwezigheid van litteekens
in de cervix. In de meeste gevallen werd de vraag:
„cervix bij ontslag?" beantwoord met: „licht gehavend,
matig gelacereerd, geen grootere scheuren, slechts kleinere
inkervingen" en dergelijke uitdrukkingen meer, die er in
ieder geval op wijzen, dat er geen kenteekenen gevonden
werden van een eenigszins belangrijke verscheuring van de
cervix. Meerdere malen stond er echter ook: „diepe
scheur, litteeken tot in het gewelf reikend, sterk gehavend."
De ziektegeschiedenissen, waar deze opmerking in stond,
heb ik ook uitgezocht. Uit den aard der zaak zijn hiervoor
alleen die der eerstbarenden bruikbaar. Zulke groote lit-
teekens kwamen voor in
2.4 % der gevallen als de vliezen
bij volkomen ontsluiting gebroken waren (21 : 884); in
2.5% als het vruchtwater afliep, voordat de ontsluiting
5 c.m. geworden was (10: 388) en in /.9% als dit gebeurde
bij een ontsluiting van meer dan 5, doch minder dan 10
c.m. (5:252).

Hier blijkt dus, evenals dit het geval was voor de bloe-
dende cervixscheuren, het tijdstip, waarop de vliezen breken,
van geen belang te zijn voor het ontstaan van groote cervix-
rupturen.

Den invloed, dien het vroeg breken der vliezen kan
hebben op het ontstaan van
nabloedingen, heb ik niet
nagegaan. Men zou hiervoor uit de beschrijving van het
nageboortetijdperk de ernst der bloeding moeten afleiden
en het is wel duidelijk, dat hiervoor het persoonlijke
inzicht van den verloskundige bij de beschrijving van de
waarnemingen een zeer groote rol speelt. De één noemt
een matige nabloeding, wat de ander tamelijk ernstig

-ocr page 123-

/

- 107 -

vindt; een jong arts zal eerder onder den indruk komen
vau een werkelijk matig bloedverlies, dan hij, die reeds
vele baringen leidde! Om deze redenen leek mij de be-
trouwbaarheid der uitkomsten niet groot genoeg om de
moeite van het onderzoek te loonen.

-ocr page 124-

OVER DEN INVLOED VAN HET
VROEG BREKEN DER VLIEZEN OP DE
MORTALITEIT DER KINDEREN

Na al wat wij in de vorige bladzijden besproken hebben
over den invloed van het vroeg breken der vliezen, zal
het geen verwondering wekken, wanneer uit ons materiaal
mocht blijken, dat ook de sterftekans der kinderen door
deze complicatie grooter wordt. Wat toch is het geval?

Zooals wij zagen is over den tijd, die de ontsluitings-
periode nog duren zal, nadat de vliezen gebroken zijn,
niets met zekerheid van te voren te zeggen. Het is mogelijk,
dat de baring vlug afloopt; het is evengoed mogelijk, dat
er een stilstand in de weeën komt, waardoor de baring
veel langer duurt en de kans op infectie van den inhoud
van de baarmoeder, met alle gevaren voor het leven van
het kind, grooter wordt. Wanneer echter het tegenover-
gestelde gebeurt, wanneer de weeën krachtiger worden
en sneller op elkaar volgen, dan kan men zich denken,
dat ook dit niet altijd van voordeel voor het kind zal zijn.
Nu de beschuttende laag vruchtwater verdwenen is kan
de navelstreng eerder tusschen den uteruswand en het
kind gedrukt worden. Hoe krachtiger de weeën worden
en hoe sneller ze op elkaar volgen, des te langer en des
te vaker zal ook de circulatie in de vaten, die naar en

-ocr page 125-

van de placenta gaan, belemmerd worden tijdens een
contractie. De oxygenatie van den foetus, die onder phy-
siologische omstandigheden tijdens een wee al te lijden
heeft, zal nu dus nog meer in ongunstigen zin invloed
ondervinden.

Evenzeer zagen we, dat de baring vaker kunstmatig
beëindigd moet worden, wanneer de vliezen vroeg breken.
Dat het kind hierbij grooter gevaar loopt schade te onder-
vinden, behoeft geen betoog.

Ten slotte is dë vermeerderde kans op infectie, waaraan
het kind bij lang geopend zijn der eiholte blootgesteld is, niet
denkbeeldig, zooals uit de hiervoor gevonden cijfers blijkt.

Laten we nu nagaan, hoe het in onze gevallen gesteld
is met de sterftekans der kinderen, als de vliezen vroeg
en als ze laat gebroken zijn.

De 2560 vrouwen, wier baringsgeschiedenissen voor dit
onderzoek gebruikt zijn, brachten
122 kinderen öf leven-
loos ter wereld, öf de kinderen stierven tijdens hun ver-
blijf in de kliniek. Gaan we de doodsoorzaak na, dan
blijkt al dadelijk, dat voor het beoordeelen van de vraag,
of het vroeg breken der vliezen hierop eenigen invloed
kan gehad hebben, verschillende gevallen niet mee mogen
tellen. In
8 gevallen toch waren de kinderen zoo onvol-
dragen, dat door de geringe levensvatbaarheid alleen de
dood voldoende verklaard werd. In
17 gevallen stierven
de kinderen aan verbloeding bij placenta praevia of los-
lating van de placenta,
12 keer was nephritis der moeder,
6 keer eclampsie, 6 keer lues, 1 maal pneumonie en 1
maal tuberculose de oorzaak van het afsterven der kin-
deren.
14 kinderen kwamen gemacereerd ter wereld,
zonder dat hiervoor een oorzaak te vinden was, en 2

-ocr page 126-

kinderen hadden een vrouw tot moeder, die steeds doode
kinderen baarde („habitueele vruchtdood"). Bij 7 kinderen
is de dood voldoende verklaard door de aangeboren ge-
breken :
3 anencephali, 1 kind met een hernia diaphrag-
matica, 1 met een defect van den darm, 1 met een open
foramen ovale en 1 met algemeen oedeem hadden niet in
het leven kunnen blijven, onverschillig op welk tijdstip de
vliezen gebroken waren. Evenmin kan dit laatste eenigen
invloed gehad hebben op den dood der beide kinderen
tengevolge van een meervoudige omstrengeling van den
hals door de navelstreng.

In de overblijvende 47 gevallen was de doodsoorzaak
als volgt verdeeld:

22
5

Onbekend...............

Prolapsus funiculi.............

Bekkenvernauwing (lange duur, moeilijke forcipale

extractie).............

Hersenbloeding.............

Moeilijke extractie bij stuitligging.......

Aangezichtsligging............

Atelectase...............

Ruptura uteri..............

Infectie van de moeder..........

( pemphigus. f na 18 d. . .
Infectie van de kinderen bronchopneumonie
f na 11 d.

(navelinfectie f na 14 d. . .

Samen . .

47

Het blijft natuurlijk een vraag, die noch met ja,
noch met neen te beantwoorden is, of het tijdstip, waar-
op de vliezen gebroken zijn, eenigen invloed gehad

-ocr page 127-

kan hebben op den dood van de 22 kinderen, bij welke
men
geen oorzaak heeft kunnen vinden. In ieder geval
moeten deze kinderen meegeteld worden, wanneer wij de
verhouding willen nagaan van de sterftekans der kinderen,
als de vliezen vroeg of laat breken. Bij deze 22 baringen
was 5 maal de vochtblaas verdwenen, voordat de ontsluiting
5 c.m. was, 7 maal nadat zij 5, maar voordat zij 10 c.m.
bedroeg en in 10 gevallen bleven de vliezen tot volkomen
ontsluiting staan.

Door het uitzakken van de navelstreng zijn 5 kinderen
gestorven. Is hier het oogenblik waarop het vruchtwater
wegliep van invloed geweest?

1906—27. Lange cervix met oedeejn en een ulcus erop.
Bij 8 c.m. ontsluiting breken de vliezen en komen
een voetje en een navelstrenglis naar buiten. Intra-
uterine manipulaties worden verboden wegens het
ulcus cervicis. Tijdens een poging tot rekking van
de cervix sterft het kind.

Wanneer hier de vliezen eerst bij volkomen ontsluiting
gebroken waren, had de uithaling van het kind, die nu
verboden werd door de geringe ontsluiting, terwijl aan
den anderen kant b.v. inbrengen van een metreurynter
niet mogelijk was vanwege het gevaar voor infectie, direct
kunnen geschieden.

1913—260. Tijdens het onderzoek breken de vliezen bij
volkomen onsluiting en daalt het hoofd in met een
lis van de zwak kloppende navelstreng ernaast. Snelle
expressie van het kleine kind bij deze multipara gelukt
niet. De forceps kan niet snel genoeg worden aangelegd.
Het doode kind wordt verder spontaan geboren.

-ocr page 128-

De kans, al is deze gering, dat de navelstreng niet uit-
gezakt zou zijn, wanneer de vliezen maar vroeger gebroken
waren, blijft natuurlijk bestaan, zoodat ook dit geval mee
moet tellen. Hetzelfde geldt voor:

1915—100. Bij volkomen ontsluiting worden de vliezen
gebroken. Het hoofd was bij de eerstbarende vrouw
niet ingedaald, ofschoon er geen bekkenvernauwing
bestond, 3 uren later wordt een lis van de navelstreng
naast het hoofd gevonden. Keering. De uithaling gaat
eerst gemakkelijk; het hoofd kan echter den bekken-
uitgang niet passeeren (oorzaak onbekend gebleven),
zoodat eindelijk het nakomende hoofd van het in-
tusschen afgestorven kind geperforeerd moet worden.

Omgekeerd is het duidelijk dat het bij 1914—311 van
groot voordeel zou zijn, als de vliezen pas bij volkomen
ontsluiting waren gebroken. De keering zou dan waar-
schijnlijk geen moeilijkheden hebben opgeleverd en de
uithaling had dadelijk aangesloten kunnen worden.
1914—311. Bij het begin van de baring breken de vliezen;
de ontsluiting is 3 c.m. Tusschen hoofd en bekken is
een navelstrenglis te voelen, die onregelmatig klopt;
daarom keering volgens Braxton Hicks. Het kind
wordt 2 uur later spontaan geboren; dood. Onmid-
dellijk na het kind komt een groote hoeveelheid bloed
met de placenta naar buiten, die los in den uterus
moet gelegen hebben.

Evenzeer zou het in het laatste geval van voordeel zijn
geweest, als de navelstreng aan minder druk was bloot-
gesteld geworden; dit had kunnen geschieden als de
vochtblaas tot volkomen ontsluiting haar beschuttende
taak had kunnen volbrengen.

-ocr page 129-

1915—314. Een uur na het begin der weeën is het vrucht-
water afgeloopen. Kort daarna wordt 7 c.m. ontsluiting
gevonden en in de vagina 2 voetjes en een lis van
de navelstreng, die niet meer klopte. Even later komt
de streng buiten de vulva en die blijkt nu geheel
regelmatig te kloppen, doch na 10 minuten zijn de
pulsaties verdwenen. Na een kwartier wordt het
praemature kind dood geboren.

Bekkenvernauwifig was de oorzaak van den dood van
3 kinderen:

1911—255. Bekkenuitgangsvernauwing (dist. tub. 63/J. De
baring begint met het afloopen van vruchtwater. De
ontsluiting vordert slechts heel langzaam Na ± 3
dagen is zij volkomen geworden. Dan worden de
harttonen plotseling slecht. Voorzichtige poging tot
forcipale extractie. Harttonen nu niet meer te hooren.
Perforatie. Gewicht van \'t kind 3400 gram. Weeën
waren krachtig.

Op welk tijdstip de vochtblaas hier ook gebroken was,
de vernauwing van den bekkenuitgang zal wel steeds
dezelfde hinderpaal gebleven zijn voor de geboorte van
het kind. Het kind is echter, nu het vruchtwater bij het
begin van de baring afgeloopen is, gedurende 3
X 24 uren
blootgesteld geweest aan de slechte invloeden, die wij in
het begin van dit hoofdstuk bespraken. Het is in het geheel
niet zeker, dat, als de vliezen pas bij volkomen ontsluiting
gebroken waren, het kind wel levend geboren zou zijn(
maar ook is het niet zonder grond als men aanneemt, dat
het vroeg afloopen van het vruchtwater tot het onheil
heeft bijgedragen.

W. 8

-ocr page 130-

1912—276. Matige uitgangsvernauwing (dist. tub. 8—). In
93/4 uur is de ontsluiting volkomen geworden; dan
worden de vliezen gebroken. Na een uitdrijvings-
periode van 6 uur zijn de weeën veel minder ge-
worden; daarom krijgt pat. V2 c c* pituitrine, doch
nu worden de harttonen onregelmatig; deze herstellen
zich echter weer. 3A uur later weer V2 c c. pituitrine. Er
komen nu vrij frequente, kortdurende weeën. Omdat
de harttonen na V2 uur weer onregelmatig worden,
wordt de tang aangelegd. De extractie is moeilijk.
Inmiddels zijn de harttonen geheel verdwenen en
wordt de schedel geperforeerd. Gewicht van het kind
3470 gr. zonder de hersenen.

Het is duidelijk, dat hier meerdere momenten zijn, die
een rol gespeeld hebben bij het veroorzaken van den
dood van \'t kind: de matige bekkenvernauwing, de pituitrine
en de langdurende uitdrijving. Het is moeilijk tevens nog
als oorzaak aan te nemen, dat de vliezen eerst bij vol-
komen ontsluiting gebroken zijn. Toch is het niet tegen te
spreken, wanneer een ander zou beweren, dat, als men
de vliezen vroeger gebroken had, de weeën krachtiger
en de pituitrine dus onnoodig geweest zouden zijn. Ik
geloof het weliswaar niet, op grond van de uitkomsten
van mijn onderzoek over den duur der baring, maar te
bewijzen is het natuurlijk niet. Ook dit geval moet dus
meetellen.

En om dezelfde reden het laatste, al is hier blijkbaar
door de wanverhouding tusschen den matig vernauwden
bekkeningang en het groote kind, de lange uitdrijving en
daarmee het gevaar voor het kind wel hoofdzakelijk te
verklaren.

-ocr page 131-

1915—109. Conjugata vera 9*/2 c.m. De vliezen worden bij
volkomen ontsluiting gebroken. 12 uren later is,
ondanks krachtige weeën, het grootste deel van het
hoofd het promontorium nog niet gepasseerd. Nu
wordt de tang aangelegd; de extractie gelukt niet.
De sectio caesarea, die snel geschiedt, omdat de
harttonen onregelmatig geworden zijn, is niet meer
in staat het kind levend te doen geboren worden.
Gewicht van het kind 3860 gr.

In het volgende geval van aangezichtsligging is het kind
gestorven door de laesies, die het toegebracht zijn bij het
uithalen met de tang, nadat de slechte stand in een achter-
hoofdsligging verbeterd was. Indien deze manueele correctie
ook noodig geweest zou zijn, als de vliezen tot volkomen
ontsluiting waren blijven staan, spreekt het vanzelf dat het
kind dan in gelijke mate gevaar geloopen zou hebben.
Maar, wanneer de baring dan misschien veel korter ge-
duurd zou hebben, ware het kind wellicht spontaan in
aangezichtsligging, door krachtiger weeën, geboren! Dit
sterfgeval moet dus wel degelijk meetellen.
1909—161. De baring begint met afloopen van het vrucht-
water. De ontsluiting is na ± 2 dagen volkomen. De
aangezichtsligging wordt in achterhoofdsligging ver-
anderd en het kind met de „hooge tang", die twee
maal moest worden aangelegd, geboren. Na 2 uur
sterft het kind. De obductie brengt een schedelbreuk
met uitgebreide bloedingen op de fractuurplaatsen
aan het licht.

Twee kinderen zijn gestorven tengevolge van ruptura

-ocr page 132-

uteri. In beide gevallen liep het vruchtwater in \'t begin
der baring af. Zonder te willen beweren, dat hier de
baarmoederverscheuring niet ontstaan zou zijn, wanneer
de vliezen pas bij volkomen ontsluiting gebroken waren,
mag tóch wel worden aangenomen, dat de kans ervoor
dan veel kleiner geweest zou zijn. Het vroeg afloopen van
\'t vruchtwater kan zeer goed een begunstigenden invloed
gehad hebben op het ontstaan der ruptuur.
1908—185. De vliezen breken voor \'t begin der baring.
De weeën beginnen 11 uren later. Na 2 uur is er
reeds volkomen ontsluiting. Het kind ligt in Sch. h.
r. r. a. Voordat metr de keering begonnen wordt komt
er een geringe hoeveelheid bloed te voorschijn; bij
de gemakkelijke keering komt veel bloed naar buiten.
Het kind is dood. Dit wordt toegeschreven aan los-
lating van de placenta tijdens de keering. Bij de
obductie blijkt echter een ruptura uteri aanwezig te zijn.
1913—41. De vliezen breken bij het begin van de baring,
toen de ontsluiting nog geen 2 c.m. bedroeg. Na
± 8 uur is deze volkomen geworden. Het laatste
uur komt er telkens wat bloed naar buiten. Na 4
uren wordt de tang aangelegd. Het kind is dood,
lijkstijf. Bij de obductie van de 4 uren later overleden
moeder wordt een ruptura uteri gevonden.

In het hoofdstuk, dat handelt over de koorts, tijdens de
baring ontstaan, zagen we, hoezeer het optreden hiervan
begunstigd wordt door het vroeg afloopen van het vrucht-
water. Dat bij
infectie van de geopende eiholte, het kind
groot gevaar loopt, is duidelijk en dit wordt dan ook
door alle schrijvers over dit onderwerp in hun materiaal

-ocr page 133-

bevestigd gevonden1). Het lijdt dan ook geen twijfel, of
de beide volgende gevallen behooren geboekt te worden
ten nadeele van het vroeg afloopen van het vruchtwater.
1909—36. Het vruchtwater loopt bij 2 a 3 c.m. ontsluiting
af. Lange baring. Tympania uteri. Het kind sterft.
Later geperforeerd.
1913—297. Direct na het afloopen van het vruchtwater
komen er weeën. Langdurige baring, waarbij infectie
optreedt en het kind sterft.

Niet zoo duidelijk is het echter dat de infectie, die tijdens
de baring optrad en die de moeder het leven kostte, ook
de oorzaak geweest is van den dood van het kind in het
volgende geval. Het aandeel, dat de nephritis der moeder
(albumen 10
%o) hierin gehad heeft, is niet juist te bepalen.
Maar waar de dood van het kind pas is ingetreden, nadat
de temperatuursverhooging bij de moeder voor het eerst
was opgemerkt, is het wel waarschijnlijk, dat de zeer
virulente kiemen, die de moeder zoo snel tot den exitus
brachten eerder hun invloed hebben doen gelden op het
zoo veel teerder leven van het kind.
1915—360. De baring begint met afloopen van het vrucht-
water. Spoedig komen er zwakke weeën. 20 uur later
is de temperatuur 37.6 en de pols 120. Nog 5 uur
later zijn de harttonen van het kind niet meer te
hooren. De temperatuur stijgt voortdurend (38.5). Na
een lange baring wordt het kind geperforeerd. De
moeder sterft 2 uur post partuur. Uit de milt wordt
de pncumobacil van Friedlander gekweekt.

Dezelfde opmerkingen als boven kunnen gemaakt worden
voor het volgende geval, waar tijdens een langdurig geopend
Zie vooral BORST. I. c.

-ocr page 134-

zijn der eiholte de temperatuur tot 38° steeg en het kind
tijdens den partus stierf.

1916—515. Twee dagen voordat de weeën beginnen, loopt
het vruchtwater af.
6l/z uur na het begin der weeën
is de temperatuur 38° (ontsluiting 5 c.m.; het vrucht-
water geurt niet). Nog 1/2 uur later zijn de harttonen
van het kind plotseling verdwenen. Spoedig na de
geboorte (8V2 uur na het begin der weeën) wordt de
vrouw bleek, de pols onregelmatig en klein en verliest
ze een weinig bloed. De placenta wordt met de hand
verwijderd; de uterus getamponneerd; niets helpt.
Een kwartier later treedt de dood in. Bij de obductie
worden stipvormige bloedingen onder de pleura en
de leverkapsel gevonden. Uit de weeke milt worden
geen bacterieën gekweekt. Acute sepsis?

Al deze kinderen zijn dood geboren of enkele oogen-
blikken na de geboorte gestorven. Kinderen, die langcren
tijd geleefd hebben, doch nog tijdens hun verblijf in de
kliniek overleden, vallen echter ook binnen den kring
van onze beschouwingen. De meeste van deze kinderen
zijn gestorven aan afwijkingen, die in geen enkel verband
konden staan met het al of niet vroeg aflo\'open van het
vruchtwater. Bij een enkele is het niet geheel uit te sluiten,
dat, als de vliezen tot volkomen ontsluiting waren blijven
staan, de uitdrijving van het kind geschied zou zijn, voor-
dat het onderste uterus-segment zoo sterk gerekt was, een
rekking, die nu de uithaling, welke het kind het leven
kostte, noodzakelijk maakte.

1Q04—40. Bij de eerstbarende vrouw worden de vliezen
bij ongeluk gebroken, toen de ontsluiting 8 c.m.

-ocr page 135-

bedroeg. Het kind bevond zich in stuitligging. 3 uren
later is er een hooge stand van de contractiering, die
uithaling noodig maakt. Deze is zeer moeilijk en doet
het kind diep asphyctisch geboren worden. Het sterft
na 4 dagen aan een hersenbloeding tengevolge van
de extractie.

Daarentegen is het verband tusschen vroeg afloopen van
het vruchtwater met de tympania uteri, die daarvan het
gevolg was en de bronchopneumonie, waaraan het 11 dagen
oude kind stierf zeer aannemelijk bij:
1911—200. Het vruchtwater is bij het begin van de baring
afgeloopen. Er is tympania uteri ontstaan. Het kind
sterft na 11 dagen aan een bronchopneumonie, waarvan
de verschijnselen zich reeds den 2^cn dag na de ge-
boorte vertoonden.

In deze 39 gevallen kan dus het tijdstip, waarop de
vochtblaas brak, van invloed geweest zijn op den dood
der kinderen.

Er blijven dan nog 3 kinderen over, die dood geboren
en 5 die tijdens hun verblijf in de kliniek gestorven zijn,
waarvan het moeilijk zal vallen eenigen samenhang aan
te toonen tusschen de oorzaak van hun dood en het tijd-
stip, waarop bij de baring de vliezen gebroken zijn. Hier-
onder volgen zij:

1909—32. Bij 2 c.m. ontsluiting breken de vliezen. 47a
uur daarna wordt het kind spontaan in A.a.v. geboren.
Bij de geboorte is het niet asphyctisch. Na 2 dagen
sterft het, terwijl het bijna voortdurend blauw is
geweest. Obductie werd niet verricht.
1909115. Een half uur, nadat bij volkomen ontsluiting

-ocr page 136-

de vliezen gebroken zijn, wordt het kind spontaan
geboren. Het vertoont dadelijk een uitgebreide der-
matolysis in alle tijdperken van ontwikkeling, van
blaren, tot uitgebreide plekken waar het corium bloot
ligt. Steeds had het kind temperatuursverhooging.
Na 18 dagen sterft het. Bij de obductie werd geen
verklaring voor de ziekte gevonden.

1909—122. Bij 6 c.m. ontsluiting werden de vliezen ge-
broken. Er kwam geen voortgang in de baring. De
schedel stond in K. a. r, v. en sterke asynclytismus
posterior. Met de hand werd getracht dezen slechten
stand te verbeteren. Dit gelukt niet, maar de navel-
streng zakt uit. Keering en uithaling geschieden ge-
makkelijk. De eerste 4 dagen was het kind goed.
Toen kreeg het verschijnselen, die op een hersen-
bloeding wezen, welke dan ook bij de obductie, den
6den dag na de geboorte, werd gevonden.

1910—83. Direct nadat de vliezen bij volkomen ontsluiting
gebroken zijn, wordt het kind geboren. Het schreeuwt
dadelijk, maar wordt spoedig cyanotisch en blijft dit
ook in de couveuse. Na 8 uren sterft het.

1913—328. De ontsluitingsperiode duurt bij deze primipara
6 uren; dan worden de vliezen bij volkomen ontsluiting
gebroken. Een half uur later worden de harttonen
plotseling slechter; door een gemakkelijke tangextractie
wordt het kind nog levend geboren; het sterft echter
na enkele minuten. Bij de obductie wordt een bloeding
gevonden vooral in de buurt van de kleine hersenen,
door verscheuring van een sinus.

1914—373. Na een ontsluitingsperiode van 9 uren liep bij
volkomen ontsluiting het vruchtwater weg. De vroed-

-ocr page 137-

vrouw vond een voorhoofdsligging, Het gelukte haar
niet er een aangezichtsligging van te maken. 17 uren
na volkomen ontsluiting wordt de vrouw in de kliniek
gebracht. Om de overmatige rekking van het onderste
uterus-segment wordt het do ode kind, dat in aange-
zichtsligging lag, geperforeerd.
1915—163. De vliezen breken bij een ontsluiting van 6 c.m.;
deze is ÏO1/» uur later volkomen. Nog 2 uren daarna
wordt het kind geboren, dat direct schreeuwt. Na 7
dagen krijgt fiet kind hooge temperatuur
en den 14dcn
dag sterft het. De obductie toont een septisch ver-
weekte thrombus in de v. porta aan. De navelstreng
was den 6dcn dag afgevallen en het litteeken zonder
eenige reactie genezen.
1915—284. Een dag, voordat de baring begon, kreeg de
vrouw pijn in den rug en had ze een keer gebraakt.
Ze voelde zich niet ziek. Tijdens den partus heeft de
vrouw hooge temperatuur, waarvoor geen oorzaak te
vinden is. Bij volkomen ontsluiting worden de vliezen
gebroken ; het vruchtwater is geheel reukeloos. Het
doode kind wordt spoedig daarna geboren; het is
tijdens de baring gestorven. Bij de obductie is geen
oorzaak voor de infectie gevonden.

Ook uit deze opsomming blijkt weer, hoe gevaarlijk het
hulpmiddel der statistiek is en hoe noodzakelijk het is alle
gevallen nauwkeurig te bezien in verband met de vraag,
die men beantwoorden wil.

Dit is zeker, dat er in het geheel 39 kinderen gestorven
zijn, bij wie het tijdstip, waarop de vliezen gebroken zijn,
eenigen invloed gehad
kan hebben op de oorzaak van den dood.

-ocr page 138-

In 16 van deze gevallen zijn de vliezen gebroken toen
de ontsluiting nog geen 5 c.m. bedroeg. In deze groep is
dus de kinderlijke mortaliteit 2.65 % (16 : 602). In 10 ge-
vallen braken de vliezen bij een ontsluiting van 5 c.m. of
meer, doch minder dan 10 c.m. Hier was de kindersterfte
dus 10: 438 = 2.28%.

In alle gevallen echter, waar de vochtblaas tot volkomen
ontsluiting behouden bleef, stierven slechts 13 kinderen,
dat is in 0.85% (13 : 1520).

Ook hier zien wij dus weer bevestigd, wat de redeneer-
ing ons trouwens al waarschijnlijk maakte :
als de vliezen
breken voordat de ontsluiting volkomen is — onverschillig
of dit in het begin der baring of in het latere deel der ont-
sluitingsperiode geschiedt — is de mortaliteit der kinderen
veel grooter, dan wanneer de vliezen tot volkomen ontsluiting
behouden blijven.

-ocr page 139-

OVER DEN INVLOED VAN HET VROEG
BREKEN DER VLIEZEN OP DE MORTA-
LITEIT DER MOEDERS.

Van dc 2560 vrouwen moesten wij er 20 door den dood
verliezen.
4 vrouwen stierven aan eclampsie, 3 aan tuber-
culose, 1 aan pneumonie, 1 aan vitium cordis en 1 tengevolge
van verbloeding bij placenta praevia.

Geen enkel van deze gevallen mag dus meetellen, waar
wij de rol willen nagaan, die het vroeg breken der vliezen
gehad kan hebben in de actiologie van het ziekteproces,
dat tot den dood voerde.

De overblijvende 10 gevallen zijn de volgende :
19034. Het vruchtwater liep 19 uren voor het begin
der weeën af. Dc ontsluitingspcriode duurde 7 uren,
dc uitdrijving van het 3490 gr. zware kind Vs uur.
Over den aard der weeën wordt in dc ziektegeschie-
denis niets vermeld. Een uur na dc geboorte van het
kind worden er eenige bloedstolsels uitgestooten. Met
den handgreep van CREDÉ, die 1 uur later te vergeefs
werd toegepast, kwamen weer wat stolsels voor den
dag. De pols is klein, 130 per minuut. Nu wordt de
placenta met de hand verwijderd; zij zat overal nog
vast. Irrigatie met heet water, tamponnade van den
uterus of secale helpen evenmin als de toe-

-ocr page 140-

diening van kamfer en infusie, subcutaan en intra-
veneus, van zoutwater. De vrouw sterft 4 uur na de
geboorte van het kind.
Obductie: cadaver niet anae-
misch. Toch is het
bloedverlies per exclusionem als
de doodsoorzaak aan te nemen.

Het is heelemaal niet zeker, dat, als de vliezen hier pas
bij volkomen ontsluiting gebroken waren, de atonie van
de baarmoeder niet zou zijn opgetreden. Toch is het niet
te ontkennen, dat die mogelijkheid bestaat en dat het vroeg
afloopen van het vruchtwater van invloed geweest is op
den slechten afloop.

Ruptura uteri was de oorzaak van den dood in 2 ge-
vallen. Het eene,
1908—185 is reeds in het vorige hoofd-
stuk op blz. 116 besproken, en het andere,
1913—41 volgt
hier wat meer uitvoerig. In beide gevallen is het vrucht-
water vroeg afgeloopen. Al blijft het vreemd, dat in het
laatste geval de ruptuur reeds in het begin van de uit-
drijving ontstaan is bij een primipara met een klein kind
(2530 gr.) en een normaal bekken, toch zou het langer
bestaan blijven van de vochtblaas zeker een beschutting
hebben opgeleverd tegen een te groote rekking van het
onderste uterus-segment.

1913—41. Het vruchtwater loopt bij het begin van de
baring af als de ontsluiting nog geen 2 c.m. bedraagt.
Na een vrij krachtige weeënwerkdadigheid gedurende
4 uren, die de ontsluiting nagenoeg volkomen had
doen worden, komt er tijdens een wee wat licht ge-
kleurd bloed naar buiten. De harttonen zijn langzaam,
maar regelmatig, doch een kwartier later zijn ze in
eens verdwenen. Er blijft steeds wat bloed afvloeien.

-ocr page 141-

Na 1 uur wordt met krachtige expressie begonnen,
2 uren later is er nog geen voortgang in de baring
te bespeuren, terwijl de vrouw wat onrustig geworden
is. Daarom wordt de tang aangelegd. Als de vrouw
uit de narcose bijgekomen is, wordt ze vrij plotseling
onrustig, klaagt over benauwdheid, ziet bleek en
wordt ook wat verward. De pols is zeer klein. Na
y2 uur wordt de placenta uitgedrukt; er komen groote
coagula en yrij veel oud bloed mee. De uterus staat
goed saamgetrokken even beneden de navel. De
algemeene toestand is snel achteruitgaande. Omdat
de graad van anaemie niet aan de hoeveelheid voor
den dag gekomen bloed beantwoordt, wordt de uterus
nagevoeld, maar van een ruptuur niets gevonden.
Ondanks alle maatregelen bezwijkt de vrouw.
Obductie:
Er is toch een groote scheur in het onderste uterus-
segment; de bloeding heeft in het parametrium plaats
gehad en zich voortgezet tot aan de onderste nierpool.

Het verband tusschen het vroeg afloopen van liet vrucht-
water met de daarvan afhankelijke
iympania uteri en den
dood van de moeder is duidelijk bij:
1909—36. De vliezen breken bij een ontsluiting van 2 a 3
c.m. Tijdens de lang durende eerste periode van de
baring ontstaat tympania uteri. De uterus wordt, nadat
het doodc kind met den cranioclast ter wereld is
gebracht, uitgespoeld met waterstofsuperoxyde. De
eerste 6 dagen is het kraambed slechts licht gestoord;
daarna gaat de temperatuur echter meer stijgen. Op
den 20stcn dag post partum worden krakende en
vochtige reutels in de rechter long gehoord; ook is

-ocr page 142-

er demping. Den 26sten dag wordt patiente tijdens de
defaecatie plotseling benauwd en sterft. Bij de
obductie
wordt een thrombus in de rechter v. femoralis gevonden,
die het vaatlumen niet geheel afsluit, waardoor dus
het ontbreken van klinische verschijnselen verklaard
wordt, In een der takken van de v. iliaca, die het
bloed van de genitalia afvoerden, bevond zich de
vermoedelijke primaire thrombus.

Evenzeer is de samenhang tusschen de infectie, die tijdens
de baring optreedt, en den dood der vrouw duidelijk bij:
1913—297. Spoedig na het afloopen van het vruchtwater
beginnen er weeën te komen, die tamelijk frequent
doch zeer slap zijn en die de ontsluiting maar lang-
zaam verder brengen. Nadat de baring twee dagen
geduurd heeft is de temperatuur 39.1 geworden;
enkele uren later wordt het kind in stuitligging geboren.
Er is een vrij sterke geur bij kind en placenta. In
het kraambed blijft de temperatuur hoog en krijgt
patiente herhaaldelijk koude rillingen. Den 7den dag
ziet de punt van den neus wat rood. Er ontwikkelt zich
een erysipelas, waaraan patiente den 12den dag overlijdt.

In de beide volgende gevallen is het vruchtwater vroeg
afgeloopen, ontstond er tijdens de baring
temperatuurs-
verhooging
en is de vrouw spoedig na de bevalling over-
leden. In het eerste geval is de bacil, die de sepsis ver-
oorzaakt heeft, gevonden, in het tweede zijn wij genood-
zaakt een peracute sepsis als de meest waarschijnlijke
causa mortis aan te nemen.

1915—360. Spoedig na het afloopen van het vruchtwater
bij 1 a 2 c.m. ontsluiting komen er weeën. Na een
lang ontsluitingstijdperk wordt eindelijk om de nier-

-ocr page 143-

aandoening der vrouw (10%o albumen) de baring
beëindigd en het doode kind geperforeerd. Durante
partu was de temperatuur reeds tot 38.5° gestegen.
Anderhalf uur na de geboorte van het kind wordt
de vrouw cyanotisch en benauwd. De placenta wordt
manueel verwijderd, doch na een kwartier sterft de
vrouw. Bij de
obductie wordt niets bizonders, gevonden.
Uit de milt wordt de pneumobacil van Friedländer
gekweekt. ,

1916—515. Het vruchtwater loopt 2 dagen, voordat de
weeën beginnen, weg. 6V2 nur na het begin der
weeën is de temperatuur 38°; de ontsluiting bedraagt
5 c.m.; het vruchtwater stinkt niet. Nog V2 uur later
zijn de harttonen van het kind, die eerst zeer duidelijk
waren, niet meer te hooren. Spoedig daarop wordt
het doode kind geboren. Eenigen tijd erna verliest
de vrouw wat bloed, terwijl ze bleek en de pols
onregelmatig en klein wordt. Een poging, om de
placenta met den handgreep van Credé geboren te
doen worden, mislukt: daarom wordt zij met de hand
verwijderd en de uterus getamponneerd, doch binnen
het halve uur sterft de vrouw. Bij de
obductie wordt
geen oorzaak voor den dood gevonden. Alleen zijn
er kleine bloedingen onder de pleura en de leverkapsel
en is de milt week. Is de doodsoorzaak misschien een
acute sepsis ? Uit de milt konden geen micro-orga-
nismen worden gekweekt.

Bij al deze vrouwen is bij de baring het vruchtwater
óf voor- öf tegelijk met het begin der weeën afgeloopen.
Het nadeel van het lang geopend zijn der eiholte wordt
hierdoor dus wel aangetoond. En aangezien wc nu eenmaal

-ocr page 144-

niet weten kunnen, hoe lang de partus nog duren zal,
nadat de vliezen gebroken zijn, volgt hier wel uit, dat het
van groot voordeel moet zijn, ook voor de sterftekans der
moeders, dat de vliezen zoo lang mogelijk staande blijven.
In al deze gevallen zou waarschijnlijk de infectie niet op-
getreden zijn, als de vochtblaas gedurende de geheele
ontsluitingsperiode bewaard was gebleven.

Drie vrouwen evenwel zijn gestorven, die in de gunstige
omstandigheid, dat de vochtblaas zoo lang gespaard bleef,
verkeerd hebben, Eén ervan mag zeker niet meetellen,
daar de vrouw reeds ziek was, voordat de baring begon :
1915—284. Reeds een dag voordat de baring begon, kreeg
patiente pijn in den rug en braakte zij een keer.
Tijdens de baring steeg de temperatuur, waarvoor
geen oorzaak te vinden was. Bij volkomen ontsluiting
worden de vliezen gebroken ; het vruchtwater is vol-
maakt reukeloos. Onder voortdurend slechter worden
van den pols sterft patiente 6V2 uur na de bevalling.
Bij de
obductie wordt geen oorzaak gevonden. Uit de
milt wordt een reincultuur van streptococcen gekweekt.

Ook in het volgende geval zal het moeilijk zijn eenig
verband te vinden tusschen het ontstekingsproces, dat zich
pas den 5dcn dag na de bevalling begon te openbaren door
een lichte temperatuursverhooging en het feit, dat de vliezen
hier bij volkomen ontsluiting gebroken zijn. Gedurende de
baring bleek er tenminste niets van infectie en was de
vrouw tijdens den partus geinfecteerd, dan zou dit wel
vroeger dan den 5den dag na de bevalling gebleken zijn.
1914—26. Na een ontsluitingstijdperk van plm. 12 uur, loopt
bij volkomen ontsluiting het vruchtwater af. De hart-

-ocr page 145-

tonen van het kind zijn IV2 uur later zoo onregelmatig,
dat buiten narcose de tang moet worden aangelegd ;
tot narcose kon des te minder worden overgegaan
met het oog op de slechte nieren der vrouw (7
°/oo
albumen ; ascites). Den 5den dag na de bevalling begint
de temperatuur te stijgen, den 8,len is er een linkszijdige
phlegmasia alba dolens. Later ontstaat een longembolie
met secundaire pleuritis, die overgaat in een empyeem.
De vrouw sterft den 38sten dag post partum.

En eindelijk nog :

1914—182. De vrouw is voor den 19den keer zwanger. Een
jaar geleden is er bij haar een perineoplastiek verricht.
Na een ontsluitingsperiode van ll/2 uur wordt de
vochtblaas bij volkomen ontsluiting gebroken. Bij het
doorsnijden van het hoofd ontstaat er een centrale
ruptura perinaei. In narcose (10 gr. chloroform) wordt
deze scheur langs den anus afgeleid. De pols is frequent,
klein en regelmatig. De narcose, die voor het herstel
van het perinaeum noodig is, en die 3/i uur duurt,
wordt begonnen met chloroform (10 gr.) en voortgezet
met aether. Na enkele uren wordt de pols veel slechter
en stijgt de temperatuur tot 40°. Ondanks alle pogingen,
die aangewend worden, sterft de vrouw ongeveer
24 uur later.

Het behoeft geen betoog, dat hier de noodlottige afloop
niet verhinderd had kunnen worden, onverschillig op welk
tijdstip de vliezen gebroken waren. De dood is hier waar-
schijnlijk veroorzaakt door hartparalyse na een chloroform-
intoxicatie, waarbij misschien een acute sepsis tevens een
rol gespeeld heeft.

W. 9

-ocr page 146-

Wij hebben dus geen samenhang kunnen vinden tusschen
den dood van de moeder en het feit, dat bij de baring
de vochtblaas gedurende de geheele ontsluitingsperiode
behouden is gebleven. Deze samenhang loopt daarentegen
zeer in het oog, als de vliezen vroeg gebroken zijn.

Men zou kunnen opmerken, dat deze laatste gevallen
evenwel alleen die zijn, bij welke het vruchtwater zeer
vroeg is afgeloopen en dat deze ernstige gevolgen dus niets
bewijzen tegen het kunstmatig breken der vliezen, nadat
de ontsluiting eenmaal 4 c.m. geworden is! Hiertegen dient
dan toch gezegd te worden, hetgeen reeds herhaaldelijk
betoogd is, dat, waar bijna al de sterfgevallen op infectie
berusten, die tijdens de baring is opgetreden, de kans op
infectie sterk vergroot is hoe langer de eiholte geopend is.
En al breken de vliezen bij 4 c.m., ook dan kan de baring
nog lang duren! Daarentegen leveren de staande vliezen
zeker geen nadeel op, al beschutten zij de vrouw dan ook
niet absoluut.

-ocr page 147-

)

IX.

BESLUIT.

In dit hoofdstuk zal ik de gevolgtrekkingen, die ik meen
uit het hiervoor meegedeelde te mogen maken, nog eens
neerschrijven en enkele daarvan met eenige sprekende
gévallen, die ik bij de verzameling van het materiaal vond,
toelichten. Deze gevallen zijn evenwel niet alle genomen uit
de 2560 ziektegeschiedenissen, waarover ik berichtte.

In de inleiding zagen we, dat de theorie, die v. d. hoeven
heeft opgesteld over het ontsluitingsmechanisme, niet veel
ingang gevonden heeft cn dat die theorie vooral door
GeYL
vrijwel weerlegd is. v. d. hoeven\'s bewering, dat, wanneer
de vliezen vroeg breken, de baring niet hierdoor langer duurt,
maar dat de vliezen vroeg breken, omdat de cervix moeilijk
rekbaar is en dat dit laatste dus eigenlijk de oorzaak is
zoowel van het vroeg breken der vliezen als van het lang
duren der baring,
is door niets bewezen. De beide volgende
ziektegeschiedenissen van twee baringen van dezelfde vrouw,
waar men ongetwijfeld te doen had met een cervix, die
zich moeilijk liet rekken, mogen dit nader toelichten.
1909—262. Als de baring begint is het hoofd bij deze primi-
para niet ingedaald (C. D. 12. C. v. 9.6 (Gauss).) Zwakke
weeën, die zelfs gedurende eenige perioden geheel
ophouden, doen de ontsluiting in 4 dagen tijds slechts
tot 5 a 6 c.m. vorderen. De vochtblaas puilt in het

W. 9\'

-ocr page 148-

ostium, dat een dunnen rand heeft, uit. Dan breken
de vliezen spontaan.
7 uren later schijnt het, of de
ontsluiting afneemt; ze is nu maar ± 4 c.m. Men
krijgt den indruk, dat de cervix hoogerop de vrucht
moet omsnoeren, maar het gelukt niet iets van een con-
tractiering te ontdekken. Toch krijgt patiente lOmgr.
morfine. Den volgenden dag zijn er tamelijk goede
weeën, doch de toestand blijft in- en uitwendig onver-
anderd. In den loop van den morgen krijgt de vrouw
plotseling een koude rilling. Omdat het zeer onwaar-
schijnlijk is, dat hier de baring natuurlijk ten einde
gebracht zal worden bij dit eigenaardige gedrag van
de cervix, wordt tot extra-peritoneale sectio caesarea
besloten.

Hier zijn dus de vliezen tot een ontsluiting van 5 a 6
c.m. staande gebleven, om dan spontaan te bersten. De
moeilijke rekbaarheid van de cervix bleef echter bestaan,
ook na het verdwijnen van de vochtblaas. Dit geval zou
dus kunnen pleiten voor de theorie van V. D. HOEVEN.

Onze nieuwsgierigheid was groot, hoe de volgende partus
bij deze vrouw zou verloopen; 5 jaren laten werd haar
tweede kind geboren,

1914—219. De weeën beginnen in den avond van den
3den Juli. Zij blijven zwak tot den volgenden middag.
Dan staat het hoofd op den bekkeningang, de ont-
sluiting is 4 c.m., de vochtblaas strak gespannen en
de weeën zijn krachtig en frequent. Terwijl de vrouw

Zie voor dc indicatie: PROF. Dr. B. J. KOUWER. De Verloskundige
Kliniek en Polikliniek der Rijks-Universiteit te Utrecht. Zesde integraal
overzicht, (blz. 146).

-ocr page 149-

voortdurend over hevige pijn in den rug klaagt, vordert
de ontsluiting slechts zeer langzaam. Ze is 6 Juli 2 uur
v.m. bijna volkomen geworden, alleen links staat nog een
randje. Tijdens het onderzoek breken de vliezen echter.
Het hoofd staat nu vast op den bekkeningang in
geringe asynclytismus posterior; de pijlnaad verloopt
dwars. In uur komt er geen verandering in den
stand en de indaling van het hoofd, ondanks frequente
en matig krachtige weeën. Dan wordt tot forcipale
extractie besloten, mede omdat de temperatuur
stijgende is. De poging hiertoe piislukt tot twee malen;
er komt gas uit de uterusholte. Daarom wordt van
sectio caesaren afgezien en het reeds stervende kind
geperforeerd.

Hier zijn nu de vliezen, niettegenstaande de cervix zeer
moeilijk rekbaar was, blijven staan totdat de ontsluiting vol-
komen was. Wanneer het nu waar zou zijn, dat de vliezen
vroeg breken, omdat de cervix moeilijk rekbaar is, dan had
dit toch zeker hier het geval moeten zijn. Doch ook nu duurde
de baring zeer lang, ofschoon de geheelc ontsluiting met
behulp van de vochtblaas tot stand kon komen. Eén geval
bewijst niets. Maar het is toch wel duidelijk, dat men het
lang duren van de baring wanneer de vliezen vroeg breken,
niet kan verklaren door te zeggen, dat de vliezen vroeg
gebroken zijn, omdat de cervix moeilijk rekbaar is!

In het algemeen ondervindt de ontsluitingsperiode geen
invloed van het al of niet vroeg breken der vliezen. In een
bepaald geval is het nooit van te voren te zeggen, hoe de
baarmoeder reageeren zal op het wegvallen van de werking
der vochtblaas.

-ocr page 150-

Er zijn ongetwijfeld gevallen, waar de weeën nu flink
en krachtig worden en de ontsluiting spoedig volkomen is.
Dat er évenzeer gevallen zijn, waar het antwoord der baar-
moeder een ophouden der weeën voor korteren of langeren
tijd is, mogen de volgende gevallen illustreeren, welker
aantal gemakkelijk zou kunnen worden uitgebreid.
1909—213. Zonder dat de vrouw, die voor den eersten keer
barende is, veel pijn heeft, is de ontsluiting in 12 uren
tijd tot 9 c.m. gevorderd. Het hoofd staat in den
ingang van het normale bekken. De vochtblaas puilt
ver in de vagina uit.
Daarom worden de vliezen ge-
broken.
Eerst 5 uren later zijn de weeën krachtiger
en is de ontsluiting volkomen geworden. Na 1 uur
wordt het 3480 gr. zware kind geboren.

1916—420. In 3 uren tijds is de ontsluiting bij een primipara
bijna volkomen geworden; er stond nog een smal
randje. Dan worden de vliezen gebroken en het hoofd
daalt meteen voor 1/3 in. De weeën zijn niet krachtig;
2x/2 uur na het breken der vliezen is de ostiumrand
nog niet verstreken; het hoofd staat intusschen bijna
op den bekkenbodem. De ontsluiting is pas 3 uur na
het afloopen van het vruchtwater volkomen geworden.

1097—168. De vrouw, die voor den 5dcn keer bevalt, heeft
een vernauwd békken (C. v. 83A c.m. met Bylicki
gemeten). Ze heeft den heelen dag al wat pijn gehad;
tegen den avond worden de weeën regelmatiger. Om
10 uur n.m. van den 28ste Sept. wordt de sterk uit-
puilende vochtblaas bij 8 c.m. ontsluiting gebroken.
Het hoofd staat in asynclytismus posterior goed op

-ocr page 151-

den bekkeningang. De ostiumrand trekt zich terug
tot 6 c.m.
Na een half uur verdwijnen de weeën en
treedt er gedurende 3 dagen een atonie op.
De tem-
peratuur stijgt tot 38°, Dan worden de weeën beter,
de ontsluiting volkomen en perst de vrouw met eenige
zeer heftige weeën het kind door den bekkeningang.
Het werd dood geboren met troebele corneae 1).

1912—99. Met zwakke weeën is de ontsluiting bij deze
VI—para in 7 uren tot 9 c.m. gevorderd. Tijdens het
onderzoek breken de vliezen bij ongeluk. In den
bekkeningang zijn twee voetjes te voelen.
De weeën
houden geheel op.
Eerst na 4 uren komen ze weer
terug. Dan wordt het kind spoedig geboren.

1915—436. De vrouw bevalt voor den 9dcn keer en heeft
een vernauwd bekken (C. v. 8V2 c.m.). Onder wisse-
lende weeën is de ontsluiting in 18 uren zoo goed
als volkomen geworden. Dan worden de vliezen ge-
broken.
Nu houden de weeën echter bijna geheel op.
Na 5 uren komen ze langzamerhand terug en pas
7V2 uur na het breken der vliezen worden ze krachtig
en frequent. Nog 1 uur later is het 4200 gr. zware
kind geboren.

Toch zijn er gevallen, nu echter pathologische, waar men
op goeden grond mag verwachten, dat het breken der
vliezen een gunstigen invloed hebben zal. Bij
placenta
praevia lateralis
zal het breken der vliezen de tractie aan
de placenta doen ophouden. De placenta zal nu tijdens

*) Zie Prof. DR. B. J. KOUWER. De Verloskundige Kliniek en Poli-
kliniek der Rijks-Universiteit te Utrecht. Vijfde integraal overzicht,
blz. 55.

-ocr page 152-

een wee met het gerekt wordende onderste uterus-segment
mee kunnen uitwijken, waardoor er geen vaten meer ver-
scheurd zullen worden en de bloeding dus zal kunnen
ophouden. Bij
hydramnion kunnen de overmatig gerekte
spiervezelen zich, als de baarmoederinhoud door het af-
loopen van het vruchtwater verkleind wordt, wat retra-
heeren en zich dan dus ook beter samentrekken. Hetzelfde
geldt voor den uitgezetten uterus bij
tweeling-zwangerschap.
Wanneer in deze gevallen de baring dus slechts langzaam
vordert, zal men kunnen overwegen of het breken der vliezen
een gunstigen invloed op den duur der baring hebben kan.

Dat deze therapie echter lang niet altijd door een resultaat
gevolgd wordt, bewijzen de volgende baringsgeschiedenissen.

Men zal zich dus altijd bewust moeten zijn van het
gevaar dat hier dreigt.

1901—156. De eerstbarende vrouw wordt om de ernstige
albuminurie in de kliniek gebracht, toen ze reeds
weeën had. De ontsluiting was 4 c.m. ; een hoofd
half ingedaald. De met talrijke myoomknobbels bezette
uterus is door tweelingzwangerschap sterk uitgezet.

• Zwakke weeën brengen in 3 dagen tijd de ontsluiting
niet verder.
Daarom worden de vliezen gebroken.
(ontsluiting 4 c.m.; ostium een dun randje). Ruim 2
dagen verloopen er zonder dat er weeën komen.
De
temperatuur is in dien tijd goed gebleven doch er is
een kwalijk riekende uitvloeiing uit de vagina gekomen.
4 dagen na het breken der vliezen zijn de harttonen
twijfelachtig geworden en is er een contractiering
voelbaar. De ontsluiting is dan 7 c.m. Als na eenigen
tijd de ontsluiting volkomen geworden is, wordt het
kind met de tang geboren; het is dood. Het tweede

-ocr page 153-

kind wordt levend ter wereld gebracht. Zij wegen
beiden plm. 2500 gr.

1905—143. In het begin der graviditeit heeft de vrouw, die
voor den eersten keer zwanger is, een hydramnion, dat
echter bij het begin van de baring geheel verdwenen
is. Zwakke weeën brengen de ontsluiting in 15 uren
tot 7 c.m. Omdat de ontsluiting slechts langzaam
vordert, er weinig voorwater is en de weeënzwakte
toegeschreven wordt aan de sterke uitzetting van den
uterus
worden de vliezen gebroken ; het hoofd is ruim
voor de helft ingedaald.
Nu houden de weeën een poos
geheel op.
Langzamerhand komen ze terug, doch eerst
24 uren na het breken der vliezen is de ontsluiting
volkomen geworden. Het levende kind wordt met de
tang geboren.

1905 — 14. Het bekken van deze VI-para is vernauwd.
(C. v. 9 c.m.). Alle vorige partus verliepen spontaan.
Er is een matig hydramnion. Zwakke weeën hebben
43 uren noodig om de ontsluiting tot 5 c.m. te brengen.
Om
de weeën te versterken worden de vliezen gepungeerd.
3 L. vocht loopt af. In plaats van krachtiger worden
de weeën echter spaarzamer.
Heete vaginaaldouches
helpen ook niet. Pas 31 uur na het breken der vliezen
wordt het kind, dat 3110 gr. weegt, spontaan geboren.

Al heeft dus het vroeg breken der vliezen geen duidelijken
invloed op den duur van de ontsluitingsperiode, het uit-
drijvingstijdperk ondervindt die wel degelijk.
Als de vliezen
vroeg breken komen er meer baringen voor, waar het uit-
drijvingstijdperk zeer lang duurt.

-ocr page 154-

In overeenstemming hiermee is het feit, dat, als de vliezen
vroeg breken er ongeveer drie keer meer van de tang gebruik
gemaakt moet worden, dan wanneer de vochtblaas tot vol-
komen ontsluiting behouden blijft.

Het gespaard blijven van de vochtblaas gedurende de ge-
heele ontsluitingsperiode heeft niet méér uitzakken van de
navelstreng ten gevolge.

Wat a priori reeds te verwachten was, is ook uit deze
onderzoekingen gebleken, dat,
als de vliezen vroeg breken,
de gevallen, waarin tijdens de baring koorts optreedt, sterk
zijn vermeerderd.

De staande vliezen beschutten niet absoluut tegen infectie
van de eiholte. Dat ze echter een krachtige barrière vormen
blijkt uit de volgende geschiedenis:

1917—23; Den lstcn Januari heeft patiente met een bougie
abortus laten opwekken. Den volgenden dag werd ze
ziek en kreeg ze koude rillingen. Ook braakte ze. In
den avond van den 4^cn Januari werd ze hoog koort-
send opgenomen. Eenige uren later werd een sterk
stinkende foetus geboren, die gemacereerd was; tevens
liep er veel wankleurig, sterk riekend vocht af. Een half
uur later wordt een tweede foetus, nog levend, geboren.
Het vruchtwater van deze laatste vrucht geurt niet.

Op het ontstaan van groote cervixscheuren heeft het vroeg
afloopen van het vruchtwater geen invloed.

De sterftekans der kinderen en der moeders is vergroot
als bij de baring de vliezen vroeg breken.

JfJLcfc//

-ocr page 155-

stellingen.

i.

Het is nadeelig voor moeder en kind, de vliezen bij de
baring te breken, voordat de ontsluiting volkomen geworden
is. Het vroeger breken der vliezen moet als therapeutische
maatregel bewaard blijven voor enkele pathologische
gevallen.

II.

De eivliessteek is te verwerpen als methode tot het
opwekken van vroeggeboorte.

III.

Na de operatieve behandeling van baarmoederkanker
passé men Röntgen-, resp. radiumbestraling toe.

IV.

Wanneer er na de geboorte van het kind ernstige ver-
denking bestaat op een ruptura uteri, voele men de baar-
moederholte na. Wordt geen scheur gevonden en gaat de
toestand der vrouw toch achteruit, dan verrichte men
laparotomie.

-ocr page 156-

De physiologische bepaling van de sterkte van digitalis-
praeparatin, zooals zij in de Amerikaansche Pharmacopoe
is opgenomen, is onjuist.

VI.

Voor de diagnose van miliairtuberculose is een Röntgen-
photo onmisbaar.

VII.

»

Het is waarschijnlijk, dat de roode bloedlichaampjes in
het embryo in afzonderlijke haarden worden gevormd.

Zie CH. STOCKARD in „The American Journal of Anatomy", vol. XVIII).

VIII.

De op chorionepitheliomen gelijkende tumoren, die op
verschillende plaatsen van het lichaam kunnen voorkomen,
zonder dat er van zwangerschap sprake, of zonder dat
deze voorafgegaan is, moeten als ware chorionepitheliomen
worden opgevat.

IX.

Het aanwezig zijn van de compensatorische raddraaiing
der oogen bij bewegingen van het hoofd, mag niet zonder
meer als bewijs dienen, dat de labyrinthen nog function-
neeren.

X.

De Rickettsia Prowazeki moet als de verwekker van
vlektyphus worden beschouwd.

XI.

Een beginnend melanosarcoom der chorioidea is klinisch
niet te onderscheiden van een melanoom.

-ocr page 157-

Bij icterus, die geruimen tijd bestaat, zonder dat de
oorzaak bekend is, verrichte men proeflaparotomie.

XIII.

Bij de verklaring van het mechanisme der opneming en
voortbeweging van het ei in de tuba, moet meer dan tot
nu toe is geschied, rekening worden gehouden met de
werking van de spieren der tuba.

Zie J. SOBOTTA in „Anatomische Hefte", Band L. IV.

\\

XIV.

De bundel van Forel-Onufrowicz, die optreedt in ge-
vallen, waar de balkverbinding tusschen de beide hemi-
spheren niet tot ontwikkeling is gekomen, is te beschouwen
als een vezelsysteem, opgebouwd uit balkvezels, die om
ons nog onbekende redenen, een sagittalen loop hebben
genomen.

-ocr page 158-
-ocr page 159-
-ocr page 160-
-ocr page 161-
-ocr page 162-
-ocr page 163-
-ocr page 164-