DE INVLOED DER AARDALCALI=METALEN
OP DEN RADIO=ACTIEVEN EVENWICHTS-
TOESTAND ONDERZOCHT AAN DE K/U LIJN
H. C. A. DETMAR.
- ,.
; ■ m ^
■ :
;
i : \' "
■ - ■■■■ \' . \' \'\'
-ocr page 4- -ocr page 5-DE INVLOED DER AARDALCALI-METALEN OP
DEN RADIO-ACTIEVEN EVENWICHTSTOESTAND
ONDERZOCHT AAN DE K/U LIJN.
v.\\, !... T J : .. :
•! : V i
O»
-ocr page 7-DE INVLOED DER AARDALCALI=METALEN
OP DEN RADIO=ACTIEVEN EVENWÏCHTS=
TOESTAND ONDERZOCHT AAN DE K/U LIJN
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN
DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG
VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS DR. G. W. KERN-
KAMP, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEES-
KUNDE TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 27
MEI 1919, DES NAMIDDAGS TE VIER UUR,
DOOR
HUIBRECHT CORNELIS ALETTUS DETMAR
OFFICIER VAN GEZONDHEID DER 1ste
KLASSE K. M., GEB. TE MIDDELBURG.
UTRECHT — A. OOSTHOEK — 1919
AAN-
DEN HEER C. F. OVERHOFF Jr.
Bij het voleindigen van mijn proefschrift betuig ik U, Hooggeleerde
Zwaardemaker, hooggeachte Promotor, die mij steeds Uwen raad
en Uwe welwillende belangstelling hebt geschonken, mijn hartelijken
dank.
De uren, in Uw laboratorium doorgebracht zullen voor mij steeds
een hoogst aangename herinnering blijven.
U, Heeren Professoren der Medische en Philosophische Faculteiten,
ben ik zeer dankbaar voor het van U genoten onderwijs.
Ten slotte mijn dank aan allen, die mij bij de bewerking van dit
proefschrift hun hulp hebben geschonken.
Wanneer men een kikvorschhart, door middel van een canule van
Kronecker doorspoelt met een geschikte voedingsvloeistof blijft het
urenlang zijn automatie behouden. Von Tschermak \') geeft een
beknopt overzicht van de samenstellingen, die men aan een door-
stroomingsvloeistóf kan geven.
Allereerst moet zulk een voedingsvloeistof een omschreven osmo-
tischen druk bezitten en verder een bepaalde ionencombinatie bevatten.
De reactie moet zeer weinig van de neutraliteit en dan in alcalischen
zin afwijken.
Men kan verder de kunstmatige voedingsvloeistoffen verzadigen met
zuurstof. Absoluut noodzakelijk is dit voor het kikvorschhart niet,
vooral bij gebruik van een Mariottsche flesch, omdat dan steeds eenige
lucht door den vloeistofinhoud stroomt.
Gaan we de door v. Tschermak genoemde voedingsvloeistoffen na,
dan bevatten ze allen Na-, K-, Ca-, Cl- en HC03-ionen. Enkele be-
vatten bovendien nog Mg- en H2PCh-ionen.
Wanneer we echter de ionencombinaties in de verschillende vloei-
stoffen beschouwen, blijkt, dat er een zeer merkwaardige overeenkomst
bestaat. We zien toch, dat de verhouding, waarin ze in de voedings-
vloeistoffen voorkomen ongeveer dezelfde is, als in het bloed. Onderling
vertoonen ze slechts geringe verschillen.
De meest gebruikte vloestof is wel die van S. Ringer 2). Hiermede
werden ook de in dit proefschrift beschreven onderzoekingen verricht.
Deze vloeistof bestaat uit NaCl 0.6 h 0.7%, KC1 0.01%, CaCI2
0.02 %, NaHC030.02 %. De genoemde zouten worden opgelost in water.
De in zulk een vloeistof voorkomende zouten wörden gedissocieerd.
Wat den dissociatiegraad betreft, kan men in \'t algemeen zeggen,
dat, hoe verdunder een oplossing is, des te vollediger de dissociatie.
In onze vloeistof zal wel volslagen dissociatie zijn bereikt.
De verschillende ionen vertoonen in eenzelfde medium en bij dezelfde
\') A. v. Tschermak. Algemeine Physiologie Bnd. I. Berlijn 1916. biz. 126.
2) Journal of Physiology Vol. III, IV en V 1882—1884.
temperatuur een specifieke bewegelijkheid. Volgens Nernst \') is zij een
periodieke functie van het atoomgewicht.
Hoe stelt men zich nu de werking der ionen op de hartspier voor?
Overton2) vond, dat cellen, die gebracht worden in een hyper-
tonische oplossing van zouten (of van stoffen, die in water oplossen
en in lipoiden onoplosbaar zijn) schrompelen.
Hij trok hieruit ten onrechte de conclusie, dat zouten niet in de
cellen doordringen. Loeb3) kan zich met deze conclusie dan ook niet
vereenigen, te meer daar het vaststaat, dat bij planten de eiwitsynthese,
" uit doelmatig gekozen oplossingen van anorganische en organische
zouten, zich in de cel afspeelt. Ook wijst Loeb op het feit dat alle
digestieprocessen erop uit zijn, de voedingsstoffen in een in water
oplosbaren vorm te brengen.
Hij vindt de osmotische verschijnselen even goed verklaarbaar, door
aan te nemen, dat de zouten wel in de cel doordringen, maar dat
water veel vlugger in en uit de cellen diffundeert, dan de zouten.
HöBER4) zegt, dat weliswaar het grootste gedeelte der cellen door
middel van de grenslaag beschut zijn tegen het indringen van zouten,
doch dat tevens bekend is dat deze grenslaag van het protoplasma
beschouwd kan worden als een zeer gecompliceerd en actief werkend
orgaan. Op grond van deze laatste veronderstelling, meent hij gerust te
mogen, aannemen dat althans een deel der zoutwerkingen zich hierafspeelt.
Omtrent den bouw van het protoplasma, zijn langzamerhand
nieuwere ideeën ontstaan. Reeds in 1858 heeft NaGELi aangetoond,
dat vele stoffen in plantencellen een bijzonderen vorm hebben aan-
genomen. Hij maakte onderscheid tusschen de moleculen van echte
oplossingen en molecuulgroepen in zulke bijzondere substanties, zooals
de plantencel. Hij noemde deze molecuulgroepen micellen.
De later zich ontwikkelende colloidchemie bracht veel meer feiten
aan het licht.
Het begrip „colloïd" staat in verband met den toestand van ver-
deeling, met de grootte der deeltjes in de oplossing. Men verdeelt de
colloïdale oplossingen, naar gelang de grootte der deeltjes in groepen.
v. Tschermak5) geeft hiervan een tabel, ontleend aan Ostwald.
Volgens deze inzichten zijn in het protoplasma de bestanddeelen
aanwezig in verschillende dispersiteitsgraden niet alleen, maar boven-
\') W. Nernst. Theoretische Chemie 7e auflage. 1913. pg. 388.
2) Pflügers Archiv Bnd. 92 blz. 115. 1902.
3) Handbuch der Biochemie van C. Oppenheim Bnd. II1 blz. 105. 1910.
4) R. HöBER. Phys. Chem, der Z. und G. blz. 473. 4e aufl. 1914.
5) A. v. Tschermak. Algem. Physiologie Bnd. I. Berlin 1916. blz. 88.
-ocr page 15-dien in een toestand van suspensie (verschillende soorten van aard-
alcaliën), en in dien van emulsoïd (eiwitstoffen, fermenten, lipoïden
en vetten). Het protoplasma, waarin al deze dingen vereenigd zijn,
blijkt dus te bestaan uit een complex van diverse colloïdale phasen.
Reeds R. Höber en O. Nast \') kwamen tot de overtuiging, dat de
werking van de electrolyten op de bestanddeelen van het protoplasma
niet alleen bestojid in een reguleering van den osmotischen druk, maar
dat de ionenwerking ook een zuiver specifieke is en wel een colloïd-
chemische. De electrolyten zouden het watergehalte van het proto-
plasma regelen en verder invloed uitoefenen op de doorlaatbaarheid
van de celgrenzen. Het bleek dan ook werkelijk, dat in het proto-
plasma veel zouten .voorkomen. Chemisch werd dit aangetoond door
onderzoek van het aschgehalte.
Höber1) vond bovendien, dat het protoplasma een goede geleider
was voor hoogfrequente wisselstroomen. Hij trok hieruit de conclusie,
dat de zouten gedeeltelijk gedissocieerd, gedeeltelijk in moleculairen
vorm en in beide gevallen gedeeltelijk aan colloïden gehecht in het
protoplasma voorkomen.
S. Ringer dacht in der tijd alleen aan een zuivere chemische ver-
binding tusschen de moleculen van zijn oplossing en de protoplasma
bestanddeelen. Dit standpunt werd grootendeels verlaten, toen de
colloïdchemie met nieuwere inzichten kwam.
Loeb houd er intusschen nog steeds aan vast, dat het grootste gedeelte
der ionen in het door Ringer geschetste geval verkeeren, zij het ook,
dat deze verbindingen niet meer electrolytisch dissocieerbaar zijn.
Hij wees hierbij op de analogie met aminozuren, die echt chemische
verbindingen met neutrale zouten aangaan.
Pfeiffer en Modelski2) meenden evenzeer op grond van vele
proeven aan te kunnen nemen, dat een deel der eiwit-zoutcomplexen
tot de echte chemische verbindingen behooren. Zij steunden daarbij
op het feit, dat de eigenschappen der in hunne proeven gebruikte
aminozuren zeer veel verwantschap vertoonden met die der eiwitten,
Pauli 3) is het hiermede intusschen niet geheel eens. Hij zegt, dat
zoowel neutraal eiwit, als gedissocieerd eiwit met de zouten ionen
verbindingen aangaan, maar dat deze wat stabiliteit betreft afhankelijk
zijn van het gehalte der zoutoplossingen.
1 ) R. Höber. Phys. Chemie d. Z. u. G. blz. 379. Leipzig 1914.
2 ) Pfeiffer und Modelski. Zeitschrift für Physiologische Chemie. Bnd.
■81. blz. 329. 1913.
3 ) PflüGERS Archiv. Bnd. 136. blz. 489. 1910.
-ocr page 16-Hij laat zich over den aard der stabiliteit dezer verbinding niet.
beslissend uit.
Höber \') en anderen, meenen daarentegen, dat slechts een kleine
hoeveelheid der zouten in het protoplasma organisch zijn gebonden..
Ook v. Tschermak2) meent, dat de zouten voor het grootste ge-
deelte "slechts physisch zijn gefixeerd. Deze fixatie zou volgens hem
bestaan uit een zuivere physische adsorptie.
Freundlich3) merkt eindelijk op, dat in het algemeen ook buiten
de levende weefsels veelvuldige losse, chemische verbindingen aan-
getroffen worden, die zooals van Bemmelen heeft aangetoond niet
naar stoechiometrische verhoudingen worden gevormd en chemische
adsorptiebindingen worden genoemd. Het kan niet ontkend worden,
dat dit geval tusschen eiwitten en zouten verwezenlijkt is, maar bij
het onderzoek van eiwitstoffen is gebleken, dat eiwitstoffen een geringe
dissociatie vertoonen. Er wordt een gering aantal moleculen gesplitst
in ionen en wel eenerzijds electronegatieve ionen naast positieve
ionen, overeenkomende met de H-ionen van een zuur, anderzijds
electropositieve ionen naast ionen overeenkomende met de OH-ionen
van een base. Het grootste gedeelte van de eiwitmoleculen blijft
echter ongesplitst.
Resumeerende komen we dus tot de slotsom, dat er kunnen bestaan,
echte chemische, losse chemische en physische adsorptieverbindingen.
Laten we alzoo aannemen, dat de ionen der Ringersche vloeistof
het protoplasma binnendringen, waar er tusschen deze ionen en de
protoplasmacolloïden al de bovengenoemde soorten van bindingen
aangegaan worden.
Biologisch zijn de kationen het belangrijkst, doch de anionen ver-
vullen toch ook een specifieke rol, hoewel weinig onderzoekers zich
hierover met beslistheid uitlaten.
H. Busquet en V. Pachon4) geven als hunne meening te kennen,
dat de giftigheid van het kation afhangt van den graad van dissociatie
van het zoutmolecule. Hoe sterker gedissocieerd het zoutmolecule is,
hoe giftiger het kation.
Loeb5) heeft in den laatsten tijd verschillende proeven gepubliceerd.
Hij toonde aan, dat Ca Cl2 aan vele zouten de giftige werking ontneemt,
doch dat andere zouten van het Ca dit niet doen, waaruit hij de conclusie
trok, dat de onschadelijk makende werking een functie zou zijn van
de concentratie èn van het kation èn van het anion. Ook vond Loeb,
dat aan de OH-ionen, dus ook anionen in sommige gevallen een
ongiftig makende werking is toe te schrijven.
Uit andere proeven bleek echter, dat niet uitsluitend de kationen
en anionen doch soms het g\'eheele molecule de ongiftig makende
eigenschap bezit.
Ook R. Höber en O. Nast\') hebben de werkzaamheid nagegaan
van anionen. Zij namen hiervoor de verschillende zouten van het Na
en gingen de haemolyse na, die ze veroorzaakten bij de roode bloed-
lichaampjes van het rund. Wat de sterkte der haemolyse betreft
maakten ze de volgende rangschikking S04 < Cl < Br, N03 < J.
Ook hier dus een specifieke werking der anionen.
Het is mogelijk, bij doo\'rstroomingen de werking na te gaan, die de
afzonderlijke kationen der vloeistof op het hart uitoefenen. Ook over
dit gedeelte der litteratuur, veroorloof ik mij iets mede te deelen.
Zwaardemaker en W. E. Ringer bevestigden de door N. R. Camp-
bell gedane ontdekking, dat het kalium een zekere radio-activiteit
bezit. Het had toch de aandacht van Zwaardemaker1) getrokken,
dat kalium het eenige element was in de Ringersche vloeistof, dat
radioactiviteit bezit, terwijl het tevens een der twaalf elementen is,
waaruit het dierlijk organisme is opgebouwd.
Daarom werd door hem het vermoeden uitgesproken, dat men het
kalium der Ringersche vloeistof zou kunnen vervangen door andere
radio-actieve elementen, mits in doelmatig gekozen doseering. Reeds
S. Ringer had getracht en met volkomen succes het k Cl in zijn vloeistof te
vervangen door Rb Cl en Cs Cl. Hij liet de vervanging plaats hebben in
aequimoleculaire hoeveelheden, zooals in den geest van zijn tijd lag.
Feenstra2) heeft deze proeven voor Rb herhaald en ze kunnen
bevestigen. Aangezien echter het Rb Cl, evenals het K Cl een zekere
radio-activiteit bezit, lag het voor de hand in plaats van de Ringersche
aequimoleculaire vervanging, de aequiradio-actieve te stéllen. Dit gaf
hetzelfde positieve resultaat, hetgeen geen wonder is, aangezien, wat
hoeveelheid betreft de waarden niet veel uiteenloopen.
De gang van zulk een onderzoek is als volgt:
Onthoudt men aan de voedingsvloeistof het KC1, dan blijkt de
automatie na gemiddeld een half uur op te houden om weer direct
te beginnen, wanneer men KCl of Rb Cl toevoegt.
1 ) Geneeskundige bladen XX reeks no. IX/X blz. 256. 1918.
2 ) Zittingsversl. der Kon. Ac. v. Wet. Deel 24. pg. 1822.
-ocr page 18-Er zijn door Zwaardemaker en Feenstra \') echter nog andere-
vervangers van het kaliurn gevonden en wel U02-, Th-zouten, het
Radium en bovendien emanatie.
Bij dit onderzoek kwamen nu enkele feiten aan het licht. Het bleek,,
dat men een vloeistof met een zout der lichte radio-actieve metalen,
gerust kon verwisselen met een, die een ander licht radio-actief metaal
bevatte. Verving men echter een vloeistof met licht metaal, door eene,.
welke een zwaar metaal bevatte, dan hield de automatie zoo goed
als terstond op.
Wilde men een dergelijk accident voorkomen, dan is men verplicht
het natuurlijke hart en ook het proefhart, dat afwisselend aan ver-
schillende doorstroomingen wordt onderworpen, eerst te ontdoen van
zijn circulatiekalium of circulatierubidium, voordat een zwaar metaal
wordt toegelaten.
Deze paradoxale verschijnselen hebben zóó snel plaats, dat een
indringing in de cel, met echt chemische binding aan het protoplasma
bezwaarlijk vermoed kan worden.
Van het vroeger aangeduide alternatief blijft dus alleen de physische
adsorptie over.
Men heeft nu getracht mengsels samen te stellen, waarin evenwicht
heerscht tusschen de beide antagonistische werkingen. Bij doorstrooming
moet het hart zich dan gedragen als bij doorstrooming met Ringersche
vloeistof, waaruit het kalium is weggenomen. Er werden verscheidene
mengsels gevonden van licht en zwaar metaal, waarin de werkingen
dezer stoffen elkaar in evenwicht hielden. Men kreeg in graphiek
gebracht de hoeveelheden der gemengde metalen op de coördinatie-
assen uitzettend een zone, waarin alle mogelijke punten voorkwamen,
die een evenwicht tusschen licht en zwaar metaal aanwezen, bij een
overigens constante samenstelling der Ringersche vloeistof.
Naar aanleiding van bovengenoemde vondsten, deed zich de vraag
voor, of eventueel door een vermeerdering van de normale Ca-
hoeveelheid* der Ringersche vloeistof deze evenwichtszönes van het
licht en zwaar metaal zouden worden verschoven. Tevens drong zich
de vraag op, of het mogelijk zou zijn, het Ca in de Ringersche vloeistof
geheel of gedeeltelijk te vervangen door een der andere metalen van
de aardalcaliëngroep met name het Sr, het Ba of wellicht het magne-
sium en of deze eventueele vervanging invloed zou uitoefenen op de bij
de normale Ca-hoeveelheid bestaande evenwichten tusschen K en U02.
Het beantwoorden van deze vragen is het doel van dit proefschrift.
\') Zittingsverslag der Kon. Ac. v. Wetensch. Deel 25. pg. 517.
-ocr page 19-Methodiek.
De in deze dissertatie genomen proeven werden verricht met
kikkérharten. Hierbij werd voornamelijk de Rana esculenta gebruikt,
hoewel verscheidene malen wegens gebrek aan R. esculentae met
Rana temporaria werd geëxperimenteerd. De uitkomsten waren in
beide gevallen dezelfdè.
Het hart van den kikvorsch werd blootgelegd. Na het losgemaakt
te hebben van het fijne ligament aan de rugzijde, werd het uit zijn
pericard vrij gepraepareerd. Vervolgens werd de sinus opengeknipt,
hierdoor een canule van Kronecker ingebracht en het septum atri-
oruin verwoestend tot in den ventrikel gevoerd. Ten slotte werd het
atrium om de canule met een ligatuurtje vastgelegd.
Hierbij moet worden opgemerkt, dat de draad stevig dient te worden
aangetrokken en gelegd moet worden over den boezem, dus proximaal
van den atrioventrikulairgrens. Ook moet men er op letten het hart
niet te veel laedeeren, aangezien het anders niet meer bruikbaar is.
In den beginne kloppen de harten dikwijls niet, tengevolge van den
doorstanen shock bij het uitpraepareeren. Blijft men echter kalm
afwachten, dan beginnen na een minuut of drie de pulsaties op te treden,
steeds krachtiger wordend, tot een regelmatig, krachtig kloppen toe.
Het doorstroomingstoestel bestond uit drie flesschen van Mariotte,
die naast elkaar waren geplaatst. Het moeten vooral echte Mariotsche
flesschen zijn (afdoend sluitende kurken, dus caoutchouc stoppen).
De afvoerbuizen der flesschen vereenigden zich en liepen uit in
een glazen buis, aan welks einde de kanule van Kronecker werd
vastgemaakt. De drie afvoerbuizen bevatten elk een kraan, zoodat men
de inhoud van elke flesch afzonderlijk door de canule van kronecker
en het daarop bevestigde hart kan leiden. Wanneer men nu een
andere flesch wil gebruiken, sluit men eerst de kraan van de in gebruik
zijnde flesch en opent dan dev kraan der andere om een mogelijk ont-
staande plotselinge drukverhooging en de daardoorontstane mechanische
prikkel, eventueel ook vermenging der vloeistoffen in de flesschen te
voorkomen.
Vooral moet ook worden opgelet, dat geen luchtbellen in de af-
voerbuizen der flesschen of in de verzamelbuis zitten.
De druk waaronder werd doorstroomd is ongeveer 9 cM. water.
Men moet echter niet letterlijk aan deze 9 cM. vasthouden, \'t Gebeurt
dikwijls, dat een hart beter klopt, wanneer men de druk iets boven
of iets onder de 9 cM. neemt. Men moet dit zelf beproeven, maar
groote, plotselinge afwijkingen mogen niet voorkomen. Deze 9 cM.
is de afstand tusschen het eind der canule van Kronecker en de
vloeistofspiegel in de Mariottsche flesch aan het ondereinde van de
luchtbuis.
Een dunne draad en een serrefine verbinde het hart met een hefboom,
zoodat eventueel de bewegingen van het hart kunnen worden gere-
gistreerd.
Eenvoudigheidshalve zal voortaan de kaliumlooze Ringersche vloei-
stof aangeduid worden met KLR en de gewone Ringersche vloeistof
met KR.
Evenals Streef \') had ik dikwijls last, dat de harten op KL R zeer
lang bleven voortkloppen. Gewoonlijk wachtte ik in zoo\'n geval
hoogstens 45 minuten en daarna werd door toevoeging van een zeer
kleine, doch bekende hoeveelheid Uranylnitraat (3 a 5 mgr. in maximo)
stilstand verkregen.
Wanneer het hart op KLR stilstond, werd 5 minuten gewacht,
alvorens het eventueele K-U02 mengsel itoe te voegen. Eveneens
stelde ik als eisch voor een evenwicht 5 minuten stilstand op het
evenwichtsmengsel en op één mechanischen prikkel, gedurende een
evenwichtstoestand, het optreden van slechts één contractie.
Er moet hierbij opgemerkt worden, hetgeen trouwens bleek uit de
beschreven praeparatiemethode, dat alleen contracties bedoeld worden
van de kamer.
Het niet stilstaan der harten kenmerkte zich ook wel eens door
het vormen van groepscontracties.
Het is mij evenals Streef1) wel opgevallen, dat men in een verwarmd
vertrek minder last heeft van het Jang voortkloppen op KLR. Zeer
aannemelijk is dan ook de door hem gemaakte veronderstelling, dat
in een koud vertrek tonus en als gevolg daarvan slechte doorstrooming
van het hart zou ontstaan, waardoor het wegspoelen van kalium
wordt belemmerd.
Mej. L. kaiser, eveneens in het laboratorium met kikkerharten
1 ) A. M. Streef. Acad. Proefschrift blz. 16. Utrecht 1918.
-ocr page 21-werkende, heeft getracht de kikkers reeds eenige dagen te voren in
een verwarmd vertrek te brengen en daar tot gebruik te laten. Ook
trachtte zij de vloeistof, waarmede werd doorstroomt zeer voorzichtig
te verwarmen. Doorslaande resultaten gaf dit alles niet. Het eenige,
wat een betrekkelijk succes had, was het Ca-gehalte der vloeistof
wat te verhoogen. De beste hoeveelheid bleek ongeveer 350 mgr.
Ca Cl2 per L. te zijn. Mej. Kaiser meent als gevolg van deze ver-
meerdering minder last te hebben van groepscontracties.
Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn, dat bij een vermeerdering
van het Ca-gehalte, meer Ca-ionen zich aan de cel hechten en er een
verdringende werking uitoefenen op de daar voorhanden zijnde K-ionen.
Wanneer het langdurig voortkloppen of het bestaan van groeps-
contracties zich door de verhooging van het Ca-gehalte en door
verwarming van het vertrek niet laten overwinnen, dan is het beter
zoo\'n hart uit te schakelen voor verdere proefneming en een nieuw
te nemen in de hoop, dat we de bovengenoemde bezwaren niet krijgen.
Het is toch best mogelijk, dat sommige kikkers ziek zijn en door
deze ziekte wellicht meer kalium, vrij in de cellen, dan normaal be-
vatten, wat bovengenoemde lasten zou kunnen veroorzaken.
Bij mijn proeven gebruikte ik voor het vervaardigen der Ringersche
vloeistof leidingwater. Gedestilleerd water heeft het bezwaar, dat er
bij het destilleeren metaaldeelen uit den wand van het destilleervat
kunnen worden opgelost, hetgeen natuurlijk invloed zou kunnen uit-
oefenen op de proeven, tenzij uit glas gedestilleerd water kan worden
verkregen. Ik gebruikte de Ringersche vloeistof nooit langer dan een
paar maal 24 uur na het vervaardigen, omdat bij lang staan, zoowel
bij gedestilleerd water als bij leidingwater, dat gewoonlijk in een flesch
van gewoon glas wordt bewaard, kalium uit de silicaten van het glas
in oplossing gaat. Bovendien ontwikkelen zich in oud gedestilleerd
water bacteriën. Deze brengen o.a. een vluchtige aan dierlijke kool
adsorbeerbare stof voort, die bij verstuiving van het water het ontstaan
van nevelectriciteit bevordert1).
Bij het gebruik van Ca, Sr en Mg is er tegen het gebruik van
leidingwater absoluut geen bezwaar. Bij de proeven met Ba bleek
echter, dat bij de oplossingen van 300 mgr. Ba Cl2 per L. en daar-
boven, een neerslag ontstond van Ba C03, wanneer ik leidingwater
gebruikte en niet wanneer ik gedestilleerd water als oplosmiddel nam.
Bij 200 mgr. Ba Cl2 per L. kon ik gerust, bij voorzichtige toevoeging
leidingwater gebruiken, zonder dat een neerslag ontstond.
\') Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde Jaargang 1918 Ie helft no. 9. pg. 603.
-ocr page 22-Bij het vervaardigen van de Ringersche vloeistof moet men er aan
denken een zekere volgorde te nemen bij het toevoegen der zouten.
Deze volgorde moet zijn:
Allereerst het NaHC03) daarna de chloriden der aardalcaliën en
het laatst het. Na Cl.
Bij het gebruik van leidingwater moet men natuurlijk rekening houden
met de aanwezigheid van een kleine hoeveelheid Ca, in ons geval 60
mgr., indien men het als Ca Cl2 berekent.
Eveneens moet men bij het afwegen der aardalcaliën het kristalwater
in rekening brengen.
Wanneer om stilstand van het hart te krijgen Uraan is toegevoegd,
moet voortaan deze kleine hoeveelheid overal medegenomen worden.
Ten slotte nog iets over het vinden van een evenwicht tusschen
K en U02.
Als oplosmiddel voor de mengsels dezer zouten gebruikte ik de KLR.
Men gaat nu als volgt te werk: Na eerst het hart op KLR te hebben
laten stilstaan, doorstroomen we het met een KLR, bevattende een
zekere hoeveelheid Uranylnitraat. Het hart vertoont begrijpelijkerwijs
nu geregelde contracties. Nu voegen we bij de U02-oplossing net
zooveel K Cl, tot er stilstand komt, m.a.w. tot een evenwicht is gevonden.
Daarna voegen we weer wat U02 bij, tot het evenwicht wordt
verbroken. Na het hart nog wat uitgespoeld te hebben met KLR, laten
we weer het nieuwe mengsel toe en voegen net zooveel KC1 toe
tot een evenwicht is gevormd. Dit doen we, omdat de hoeveelheid
U02, noodig voor het herstel der contracties veel kleiner, dus ook
moeielijkèr te omgrenzen zijn, dan die van het KC1.
De invloed van het Ca op de radioactieve evenwichtslijnen,
onderzocht aan de K-U02 lijn.
Het Ca behoort chemisch tot de tweede groep van Mendelejeff.
Het bezit een atoomgewicht van 40. Pharmacologisch is het uit deze
groep wel het meest onderzocht. Meyer en Gottlieb \') zeggen, dat
Ca Cl2 alleen naast een tot instandhouding van den osmotischen
druk voldoende hoeveelheid Na Cl, aanvankelijk toeneming van de
\') Experimentelle Pharmocologie 3e Aufl. blz. 482. 257. 1914.
-ocr page 23-hartsactie tengevolge heeft, zich uitende in een toeneming der con-
tractiegrootte. Bij hoogere dosis treden sterke stystolen op, maar de
diastole v/ordt onvolkomen. Het Ca werkt dan toxisch.
Meltzer en Auer \') houden desniettegenstaande de giftigheid van
het Calcium voor betrekkelijk niet groot, hetgeen ze aantoonen door
intra-veneuze injecties van Ca Cl, bij het konijn. Ze nemen integen-
deel aan, dat Ca hoofdzakelijk werkt door de ongiftig makende
werking op het K. en Na. De voornaamste werking van het Ca zou
dus volgens hen een anti-toxische zijn.
S. Ringer1) had trouwens reeds te voren aangetoond, dat Ca-
zouten absoluut noodig zijn voor het onderhouden van de hartsactie.
Deze feiten hebben tot verschillende voorstellingen aanleiding
gegeven.
Langendorf 2) is van meening, dat het Ca invloed uitoefent op
de factoren, aan wie het ontstaan der automatie is te danken. Het zou
zoowel een inotrope als een bathmotrope werking kunnen uitoefenen.
Howell 3) stelt zich een chemische, prikkelende werking der Ca-
ionen op het voor.
Loeb4) gelooft, dat de ionen van het Ca Cl, voornamelijk aanwezig
zijn, oin de nadeelige werking, die men ziet bij het gebruik van
zuivere Na Cl oplossingen tegen te gaan. Over een specifieke werking
der Ca-ionen op het celprotoplasma laat hij zich hier niet uit.
Zoowel Overton als Höber gelooven, dat het Ca de hypothetische
celhuid zou verdichten.
v. Tschermak 5) meent dat de Ca-ionen noodzakelijk zijn door
hun antagonisme en reguleerenden invloed op de ionen der aardalcaliën.
Rütkewitz 6) vond dat zwakke oplossingen van Ca-zouten de
prikkelbaarheid en contractiliteit van de hartspier doen stijgen, sterkere
oplossingen verminderen de prikkelbaarheid echter. Verder zouden
bij vergiftiging met Ca-zouten enkele systolen uitvallen, hetgeen hij
verklaart door werking van het zout op de hartspier zelf.
Jolles 7) die kort geleden het electro-cardiogram bestudeerde bij
Ca en eenige van zijn vervangers, vond, dat Ca noodig was voor de
1 ) Journal of Physiology Bnd. Ill, IV en VIII.
2 ) Pflügers Archiv. Bnd. 93. biz. 286. 1903.
3 ) American Journal of Phys. Bnd. 2. biz. 47—80. 1908.
4 ) Pflügers Archiv. Bnd. 80. 1900.
5 ) A. v. Tschermak. Algemeine Physiologie Bnd. I, biz. 120. Berlin 1916..
6 ) Ergebnisse der Physiologie Bnd. 129, biz. 505. 1909.
7 ) W. H. Jolles. Acad. Proefschr. Utrecht pg. 38. 1917.
-ocr page 24-automatte en de voortgeleiding. Bij het gebruik van Ca-looze Rin-
.gersche vloeistof kreeg hij een zeer sterk negatief dromotroop effect,
als gevolg van de Ca-onthouding.
Het blijkt dus, dat het Ca een belangrijke voorwaarde is, voor het
ontstaan en de voortgeleiding van bewegingen in de hartspier. Het
kan wel niet anders of zulk een voorwaarde moet ook van beteekenis
zi\\n voor de quantitatieve eigenaardigheden der radioactieve even-
wichten.
Om deze invloed op het spoor te komen werden de volgende
proeven verricht.
Het allereerst werden de evenwichten tusschen K en U02 bepaald
bij gebruik van een K. L. R., die 200 mgr. Ca Cl2 bevatte. Uitgaande
van kleine doses der elkaar aequilibreerende kationen klommen wij
met groote schreden omhoog, telkens evenwichtige paren opsporend.
We ontwierpen na afloop der proeven een graphische voorstelling
der uitkomsten, door de gewichtshoeveelheden van het K Cl af te
zetten op de abcis, die der Uranylnitraathoeveelheden op de ordinaat.
Op deze wijze krijgen we een reeks punten, telkens een evenwicht
voorstellend, die we kunnen vereenigen tot een lijn.
Gaan we de gevonden evenwichtslijn, in graphiek gebracht, na (zie
figuur I), dan zien we, dat ze een glooiend verloop heeft en van
Fig. 1.
zekere hoogte af ongeveer evenwijdig loopt met de as der abcis..
Het evenwicht 530 KC1 -f- 25 U02 (N03)2 is zonder moeilijkheden
te vinden. Komt men echter bij het zoeken naar een hoogere combi-
natio in de nabijheid van 650 KC1 27 U02 (N03)2 dan ziet men,,
dat het hart niet alleen stilstaat, doch het is ook niet meer mecha-
nisch prikkelbaar. Hoe dikwijls men het ook aanraakt, er verschijnt
op éen mechanische prikkel slechts éen contractie. Het hart staat
stil en blijft stilstaan in diastole. Men kan er elke hoeveelheid K of
U02 bijvoegen, die men wil, de automatie en prikkelbaarheid blijven weg.
Voegt men bij zoo\'n evenwicht (zie de rechtopstaande pijltjes in
fig. I) een zekere hoeveelheid Ca Cl2 bv. 100 mgr. per L, dan begint,
wanneer men met de toevoeging niet al te lang wacht, de automatie
weer spontaan. Wat zou hiervan de oorzaak kunnen zijn?
Ca oefent zoowel een balanceerende werking uit op het K. als
op het U02. Nu is het mogelijk, dat bij hooge doseeringen van het
K en U02 beide, de balanceertng van het Ca ten opzichte van het
K -f- U02 te kort schiet bij een hoeveelheid van 200 mgr. Ca Cl2
per L. Het gevolg hiervan is, dat de giftigheid, die de auteurs aan
een te veel van een ongebalanceerd element of elementen toeschrijven,
niet meer in toom gehouden kan worden. Als resultaat natuurlijk een
plotselinge vergiftiging van het hart. Wanneer men nu gauw genoeg
uitspoelt met K L R, herstelt het hart zich nog wel, wacht men echter
iets te lang, dan is het hart dood en niet meer te redden.
Verder moet opgemerkt worden, dat niet van een evenwichtslijn
gesproken kan worden, maar van een evenwichtsband. Er bestaat
binnen zekere grenzen de mogelijkheid van variaties in de hoeveelheid
K en U02, zonder dat het evenwicht verstoord wordt.
In fig. II wordt hiervan een voorstelling gegeven. De variatiebreedten
van het U02 zijn ongeveer 3 a 4 mgr. (van het zout) bij de lage
evenwichten. Naar de hoogere evenwichten toe wordt deze breedte
wel iets grooter (8 a 9 mgr. van het zout), doch niet veel. Ook
Streef \') kwam tot dezelfde conclusies bij de evenwichten tusschen
Kaliumchloride en colloïdaal thoriumhydroxyde.
Met de variatiebreedten van het K. is het echter heel anders ge-
steld. (Zie fig. III).
In de eerste plaats zijn deze breedten bij de lagere evenwichten
reeds grooter dan die van het U02, doch hoe verder de evenwichten
op de K-U lijn liggen, hoe grooter ze zelf ook worden.
Hoe zou" dit verklaard\'kunnen worden?
\') A. M. Streef. Acad. Proefschrift blz. 28. 1918.
-ocr page 26-^AtosnAjZylifaxuxk.&iccbkM^ bcïcfî.^li Cijrun
* ea.
ï
3 ^
V
, > • |.
a
! \'s. «..
i
o.
. o\'CiS
cK&CUi vrtcfjÙ/tÀàc inm Ç\'pci-
Fig. II.
dCcbfouincbtfatibt. êiceàktn ici tKJlbfynm
\' il; CcU
I t
t ......
s
ïM
f
8 d
* <3 \'
S Si
s JU.
#
o: ^
SKÔ.Ùurncfj^ovLic, m-mÇ pcx
Fig. III.
-ocr page 27-De zwaardere U02 ionen, hechten zich waarschijnlijk gemakkelijker
vast aan de cel en zijn eveneens moeilijker weg te spoelen dan de
K-ionen, zoodat er bij gewone hoeveelheden reeds meer K-ionen
noodig zijn om te zorgen, dat ze een plaatsje op de cel veroveren.
Wordt nu de concentratie van de U02 ionen nog grooter, hetgeen
bij hooge evenwichten het geval is, dan moeten de K-ionen in nog
grooter concentratie aanwezig zijn om met de U02-ionen een adsorptie-
cvenwicht te vormen.
Men kan nu zulk een evenwicht direct op verschillende wijze
verbreken: 1° door meerdere toevoeging van K, respectievelijk naar
de andere zijde van U02, 2° het hart uit te spoelen met K L R. Het
gaat dan spoedig pulseéren, waarschijnlijk, omdat het univalente K
eerder weggespoeld wordt, dan het bivalente U02.
Verbreekt men een hoog evenwicht bij doorstrooming met KLR en
laat men het hart op dit verbroken evenwicht korten tijd voortkloppen,
dan kan men het zeer gemakkelijk tot stilstand laten terugkeeren,
wanneer men het slechts doorstroomt met KR, die ongeveer evenveel
K bevat als het hooge mengsel.
Óok dit is verklaarbaar. Op de endotheel- of spiercellen van het
hart zitten oorspronkelijk de K- en U02-ionen geadsorbeerd in hoe-
veelheden, die eikaars werking opheffen. Bij doorstrooming met KLR,
worden de K-ionen het eerst weggespoeld. Ze zullen zich echter
weer in voldoende hoeveelheid kunnen vastzetten, wanneer men
in -de circulatievloeistof, maar weer K-ionen in voldoende concen-
tratie toevoert, dus doorspoelt met KR, die een ongeveer even
sterke concentratie aan K-ionen bevat als het verbroken evenwichts-
mengsel \').
Beschouwen we nu de evenwichtslijn bij een hoogere Ca-hoeveel-
heid en wel bij 300 mgr. Ca Cl2 per L (zie fig. I).
Er is reeds een duidelijk verschil te zien en wel, omdat deze lijn
in de graphiek hooger ligt dan de vroeger besprokene. In den beginne
is dit nog weinig uitgesproken, maar naar de hoogere evenwichten
toe wordt de scheiding steeds duidelijker.
We kunnen dus hieruit de conclusie trekken, dat bij een hoogere
Ca-hoeveelheid een evenwicht der vorige lijn verbroken wordt, doch
zich weer herstelt, wanneer.\'men U02-ionen in voldoende hoeveelheid
toevoegt. Ca oefent zoowel een balanceerende werking uit op het
\') Dit is tevens een manier om bij het zoeken naar een evenwicht te
zien aan welken kant te veel is. Is het b.v. een teveel aan U02-ionen, dat
de automatie doet voortbestaan, dan zal het hart op K R met voldoende
K-ionen concentratie stil staan.
U02 zoowel als op het K. Het ionenevenwicht op het celoppervlak
wordt dus wellicht verbroken, doordat de U02-ionen, zoowel als de
K-ionen op het celprotoplasma door de grootere concentratie der
Ca-ionen verdrongen worden, maar het U02-ion in sterker mate dan
het K-ion, zoodat U02-ionen noodig zijn om het gestoorde evenwicht
te herstellen.
Wat de variatiebreedten van het kalium en het U02 betreft, is er
weinig verandering te constateeren ten opzichte van de vroeger
besprokenen evenwichtslijn (zie fig. II en III). De voor de kalium-
hoeveelheid te kiezen grenzen wijken bij 300 mgr. Ca Cl2 per L nog
iets verder uit elkaar dan bij 200 mgr. Ca Cl2 per L. De meening
omtrent het ontstaan der variatiebreedten van het kalium, die hiervoor
reeds is vermeld, kan bij hoogere doseering van het Ca nog aange-
vuld worden met het feit, dat het aanhechten der kalium-ionen
wellicht nog moeilijker wordt bij hoogere concentratie der Ca-ionen.
Verder valt als bijzonderheid op te merken, dat de plaats in de lijn
waar het hart onprikkelbaar wordt door het te kort schieten der
balanceering verderop ligt.
Hoogere doseering van het Ca blijkt dus eveneens in te sluiten
een sterker balanceerende werking ten opzichte van het K -f- U02.
De punten, waar de balanceering van het Ca ten opzichte van het
K -f- U02 te kort schiet zijn in fig. I aangegeven door de in de buurt
van het einde der lijnen voorkomende pijltjes.
Tusschen de evenwichtslijnen bij 200 en die bij die 300 mgr.
Ca Cl2 per L, ligt in de graphiek een zone, waarbinnen bij geen van
de twee genoemde Ca-hoeveelheden evenwichten gevormd kunnen
worden. Elk punt in deze zone beantwoordt aan een combinatie van
K Cl en U02 (N03)2, die tot een mengsel vereenigd, bij doorstrooming
van het hart de automatie laten voortbestaan, hetzij door overmaat
van K Cl of aan den anderen kant van U02 (N03)2. Dit is echter
tusschen de lijnen bij 200 en 300 mgr. Ca Cl2 per L. niet duidelijk.
Een vrij aanzienlijk gedeelte der lijnen valt in het begin samen. (De
overkruising der lijnen in de figuur zal wel aan toevalligheden geweten
moeten worden, zoodat bij latere proeven wellicht het interval zal
worden aangevuld).
De evenwichtslijn bij 400 mgr. Ca Cl2 per L. onderscheidt zich,
wat het algemeen karakter aangaat, niet van die bij de twee reeds
genoemde Ca-hoeveelheden.
De grenzen, waarbinnen het kalium, zoowel als het U02 kunnen
varieeren, vertoonen met die der vorige lijnen weinig verschillen. De
geoorloofde variatiebreedten van het kalium nemen echter bij grooter
concentratie der Ca-ionen nog meer toe, terwijl de variatiebreedten
van het U02 bijkans niet aangroeien. De K-U lijnen bij 500, 600 en
700 mgr. Ca Cl2 per L. vertoonen weer dezelfde eigenaardigheden.
Intusschen zijn er toch eenige verschillen. Het belangrijkste is dit:
Er bestaat evenals bij de vorige lijnen een grooter variatiebreedte
van het kalium. In de tweede plaats zijn bij 600 en 700 mgr. Ca CI2
per L. de lagere evenwichtsmengsels onvindbaar. Wel kan men in
de buurt komen, maar absolute stilstand is niet te verkrijgen. Dit is
voorloopig onbegrijpelijk, want wel is misschien mogelijkerwijs de
balanceering eenigszins gestoord, wegens de overmaat van Ca, verge-
leken met de som der hoeveelheden K en U02, maar men zou dan
stilstand verwachten en geen beweging. Tengevolge van den tonus,
die in het begin en tijdens de doorstrooming met Ringersche vloeistof
van een hoog Ca-gehalte vaak optreedt, worden de lacunen niet
overal goed doorspoelt.
Is het misschien mogelijk, dat tengevolge van deze slechte door-
strooming, de betrekkelijk kleine hoeveelheden K Cl en U02 (N03)2
zich niet zoo gemakkelijk en overal kunnen vasthechten, zoodat het
vormen van een evenwicht belemmerd of zelfs onmogelijk is? Volkomen
bevredigen doet echter deze verklaring ook niet.
De in de litteratuur vermelde giftige werking van het Ca begint
zich pas te vertoonen bij 500 mgr. Ca Cl2 per L., hoewel niet sterk.
Men krijgt in het begin der doorspoeling met KLR een weinig tonus,
die echter na korten tijd verdwijnt. Noemenswaard is dit echter niet.
Bij 600 en 700 mgr. Ca Cl2 per L. heeft men er meer last van. De
bij deze Ca-hoeveelheden bepaalde evenwichten waren wat moeilijk
te vinden. Van een uitgesproken Ca-vergiftiging was echter geen
sprake, ook bij 700 mgr. Ca Cl2 per L. niet.
Jolles1) vond als toxische hoeveelheid 1000 mgr. Ca Cl2 per L.
Bij deze laatste hoeveelheid ging het hart snel te gronde.
Onderwerpen we alle gevonden evenwichten aan een nauwkeuriger
beschouwing, dan zien we, dat de verhouding der twee zouten in
een evenwichtsmengsel zoodanig is, dat moeilijk kan worden gedacht
aan een chemische binding. Deze verhouding wijst meer op een
colloïd-chemisch proces en de snelheid, waarmede de evenwichten
verbroken en gevormd worden wijst alweer op een zuivere adsorptie.
Ik aarzel dan ook niet de evenwichtslijnen als adsorptielijnen op te
vatten. Dit moet ook, aangezien alle evenwichtslijnen bestaan uit
punten, die de som van twee adsorpties voorstellen.
Wanneer we nu eens 7 coördinatievlakken achter elkaar plaatsen
en trekken in elk vlak een evenwichtslijn en wel in het eerste vlak
de K-U lijn bij 200 mgr. Ca Cl2 per L., in het tweede die bij 300
mgr. Ca Cl, per L.,........etc. ten slotte in het zevende vlak de
K-U lijn bij 700 mgr. Ca Cl2 per L.
We kunnen dan door de gevonden evenwichtslijnen een gebogen
vlak leggen.
In werkelijkheid is het vlak tengevolge van de variatiebreedten van
het Uranylnitraat een lichaam (zie fig. 4) van zekere dikte, dat in zijn
inhoud de variatiebreedten van het kalium bevat.
De dikte van het gebogen lichaam neemt naar den kant der hooge
evenwichten in geringe mate toe. Projecteeren we dit gebogen lichaam
weer op het platte vlak, dan krijgen we een beter inzicht over de
begrenzingen van het geprojecteerde lichaam en van het gezamenlijk
karakter der evenwichten als functie van de toenemende Ca-dosis.
We zien, dat we te doen hebben met een vierhoekig vlak, waarvan
de basis gevormd wordt door de K-U lijn bij 200 mgr. Ca CI2 p. L.
De rechterzijde wordt gevormd door de punten, waar de balanceering
nran het Ca te kort schiet bij de hoogere evenwichten. De bovenste
zijde is de K-U lijn bij 700 mgr. Ca Cl2.
De linkerzijde wordt gevormd door de lijn, tusschen het nulpunt
van alle K-U lijnen en het eerste evenwicht der K-U lijn bij 700 mgr.
Ca Cl2 per L. De laatste zijde is tevens de begrenzing tusschen den
toestand van hartstilstand en dien van voortbestaande automatie.
Onder en boven het lichaam, waarvan ik de projectiefiguur heb
beschreven, liggen alle denkbare combinaties van het K en U02, die
kloppende harten geven, in het lichaam de mengsels van stilstaande
harten.
Ten slotte heeft de ruimte, die de pulseerende harten voorstelt, naar
ibuiten toe een begrenzing, welke door de metaalgiftigheid van het
K U02 gegeven wordt. Deze metaalgiftigheid wordt, .terloops op-
gemerkt, niet zoo spoedig bereikt, dan wanneer men elk van de
metalen afzonderlijk had genomen. \'
Dit is een uitvloeisel van het antagonisme, dat de toxiciteit der
metalen wederkeerig verzwakt. De giftigheid, die bij twee tegen elkaar
opwegende metalen overblijft, is ten slotte een giftigheid van gestoorde
balanceering.
Wat is nu het practische resultaat van dit onderzoek?
We zien, dat ongeveer bij 400 mgr. Ca Cl2 per L. de meeste
evenwichtspunten gevonden kunnen worden. Bij 500 mgr. Ca Cl2 per
L. kan men weliswaar hoogere mengsels samenstellen, doch met het
•oog op den beginnenden tonus, al is deze nog zoo gering, moet deze
hoeveelheid als ondoelmatig gekenmerkt worden. De doelmatige hoe-
veelheid Ca Cl2 in de Ringersche vloeistof zou dus moeten liggen om
•en bij de 400 mgr., voor kikkers, die in den winter onderzocht worden.
De invloed van het Strontium op de radio-actieve even-
wichtslijnen, onderzocht aan de K-U lijn.
Het strontium bezit een atoomgewicht van 87.
Aan Blake worden de eerste proefnemingen met strontium toege-
schreven. Hij vond nl., dat strontiumzouten, die bij honden in de
•circulatie werden gebracht, een daling van den bloedsdruk en een
verlangzaming van den pols veroorzaakten.
Andere onderzoekers bevestigden deze uitkomsten.
-ocr page 32-S. Ringer, die den invloed van strontiumzouten op het kikvorschhart
bestudeerde, vond, dat deze zouten dezelfde werking te voorschijn
riepen als de Ca- en Ba-zouten en dat men het Ca Cl2 in de Rin-
gersche vloeistof in zijn geheel kon vervangen door Sr Cl2. In giftige,
dosis treden eerst sterke contracties op, daarna worden deze onregel-
matig en ten slotte staat het hart stil in samengetrokken toestand.
Rütkewitz \') kwam tot de conclusie, dat zwakke oplossingen van
Sr-zouten de prikkelbaarheid en contractiliteit van de hartspier ver-
meerderen, terwijl sterkere, naast een vermeerdering der contractiliteit,.-
een vermindering der prikkelbaarheid te voorschijn roepen.
Jolles1) verving in de Ringersche vloeistof het Ca Cl2 door
Sr Cl2 en onderzocht den invloed hiervan op het kikvorschhart, door
middel van electrocardiogram. Als toxische hoeveelheid vond hij
1250 mgr. p. L.
Hij toonde aan, dat Strontium, evenals het Ca, nadeelig werkt op\'
de automatie en de voortgeleiding.
Bij het onderzoek naar de K-U lijnen bij vervanging van het Ca
door Sr, bleek in de eerste plaats, dat de voedingsvloeistof met een
hoeveelheid Sr Cl2, aequimoleculair aan 200 mgr. Ca Cl2 p. L., aan
alle eischen voldeed, die men aan een voedingsvloeistof mag stellen.
Op deze K-Sr-vloeistof bleven de contracties uren lang voortbestaan.
Zooals in het eerste hoofdstuk reeds is vermeld, gebruikte ik voor
het vervaardigen der Ringersche vloeistof leidingwater.
Om nu zeker te zijn, dat de kleine zout-hoeveelheid in het
leidingwater ook niet den geringsten invloed kon uitoefenen, maakte
ik een KHR, waarbij in plaats van 200 mgr Ca Cl2 per L. een
aequimoleculaire hoeveelheid Sr Cl2 werd gevoegd, alles nu echter
opgelost in aqua destillata. De resultaten waren precies dezelfde.
Het Ca bleek dus in zijn geheel vervangbaar te zijn door Sr.
Nu werden mengsels van K en U02 gezocht, die bij 300 mgr.
Sr Cl2 per L. het hart in evenwicht hielden.
Maken we een graphische voorstelling, waarbij de K Cl hoeveel-
heden op de abcis en de uranylnitraat-hoeveelheden op de ordinaat
werden uitgezet, dan wordt elk mengsel door een punt in het
coördinatievlak vertegenwoordigd. We zoeken nu die punten op,"
waarbij het K en U02 tegen elkaar opwegen, zoodat ze wederkeerig
hunne werkingen vernietigen. Dit zijn de punten van hartstilstand,,
1 ) W. H. jolles. Acad. Proefschr. pg. 44. Utrecht 1917.
-ocr page 33-■die tot een lijn vereenigd worden. Deze lijn heeft een glooiend
•verloop en loopt ten slotte evenwijdig aan de abcis. (zie fig. V.)
Er is intusschen een zekere variatiebreedte van de U02-, zoowel
als van de K-hoeveelheden, zoodat de lijn in werkelijkheid een band
vormt, in welks midden zij loopt.
De variatiebreedten van het uranylnitraat nemen misschien iets
toe naar de hoogere evenwichten toe, doch zeer gering. Met de
variatiebreedten van het K is het echter anders gesteld. Zij nemen
naar het einde der lijnen in grootte toe en zijn aanvankelijk langer,
-dan die van het uranylnitraat. (zie fig. VI.)
De lijn bij 400 mgr. Sr Cl2 per L. heeft weer hetzelfde karakter
als die bij 300 mgr. Sr Cl2 per L. (zie fig. V.) De variatiebreedten
van het K zijn hier echter wat grooter. De verklaringen, die ik voor
dezelfde verschijnselen bij het Ca trachtte te geven, kunnen hier
eveneens dienst doen.
De afstand tusschen de banden van 300 en 400 mgr. Sr. Cl2
per L. is in het begin der lijnen weer gering, doch naar het einde
•der lijnen wordt de afstand geleidelijk grooter.
Ook bij het Sr. komt men bij het zoeken naar hooge evenwichten
tot punten, waar evenals bij het Ca, de balanceering te kort schiet.
(Deze punten zijn in fig. V met naar boven gerichte pijltjes aan-
gegeven).
Dit punt ligt bij 400 mgr. Sr Cl2 per L. iets verder dan bij 300
mgr. Sr Cl2 per L. Het Sr oefent toch evenals het Ca een balan-
ceerende werking uit èn op het U02 èn op het K.
Zoeken we nu evenwichtsmengsels bij een bepaalde hoeveelheid
Sr Cl2 per L., dan komt men allengs tot hooge mengsels, waarin de
som der hoeveelheden U02 en K te groot is om door de bovenge-
noemde hoeveelheden Sr Cl2 gebalanceerd te kunnen worden, als
gevolg waarvan vergiftiging van het hart optreedt.
De invloed van Barium-toevoeg;ing op de radio-actieve
evenwichtslijnen onderzocht aan de K-U lijnen.
Het Ba bezit een atoomgewicht van 137. Reeds Ringer en Sains-
-ocr page 35-bury \') toonden aan, dat sterke oplossingen van Ba. Cl2 vergiftiging
van het kikkerhart veroorzaakten, wanneer dit laatste ermede in
aanraking werd gebracht. Zwakkere oplossingen gaven slechts een
onregelmatige hartactie, tonische contracties en daarna stilstand.
In zooverre zijn deze gegevens op mijn onderzoek niet toepasselijk,
daar ik steeds met zeer zwakke oplossingen werkte en dan nog
wel in R. V. Andere onderzoekers, waaronder poulson z) trachtten
de giftige werking wat nauwkeuriger na te gaan en in grenzen uit
te drukken. Hij vond, dat oplossingen van Ba Cl2 van de sterkte
Viooo momenteel stilstand geven op voorwaarde, dat het hart en wel
het endocard ermede in aanraking wordt gebracht. Bij zwakkere
oplossingen, kunnen nog uren lang regelmatige contracties voorkomen,
hoewel in het begin dikwijls voorbijgaand stilstand optreedt. A.
Delcorde-Weyland 3) vonden, dat een oplossing van Ba CU, waarvan
de sterkte varieert tusschen \'Aoon en \'Aooo, bij doorstrooming stilstand
geeft in systole. Is de concentratie sterker en wordt deze \'Aooo tot
5 % dan blijft de ventrikel half in systole staan, dikwijls in diastole,
maar zelden in volkomen systole.
In de Ringersche vloeistof bewerkt het Ba CI2 in hoeveelheden
van \'/«o tot 1% diastolischen stilstand, onverschillig of het extra-
dan wel endo-cardiaal wordt toegevoerd. Bevat de Ringersche
vloeistof niet meer dan ln/o Ba Cl,, dan kan, wanneer men niet
langer dan een kwartier doorstroomt, het hart gered worden, wanneer
men het doorspoelt met normale Ringersche vloeistof.
Ook Werschinin vond dergelijke feiten.
Het stilstaan in diastole of systole is volgens hem afhankelijk èn
van de doseering èn van het feit of het Ba Cl2 endo- dan wel extra-
cardiaal wordt aangewend.
W. Burridge 5) toonde eveneens de giftigheid van Ba Cl2 oplos-
singen aan. De mate van tonus, die hij vond bij doorstrooming van
het kikvorschhart met bovengenoemde oplossingen, is dikwijls ver-
schillend, hoewel dezelfde concentratie werd gebruikt. Dit is ook in
mijn proeven bevestigd.
Ten slotte vermeldt Loeb n) in een latere publicatie, dat Ba evenals
\') Britisch Med. Journal 1883 (2) p. 265.
z) Archiv, für Experim. Path. bnd. 62 S. 265 1911.
3) Annales et Bullet, de la Société Royale de sciences nied. et. nat.
t. 71 pg. 66 1913.
4) Archiv, für Exp. Path. vol. 66 1912 biz. 191.
5) Journal of Physiology vol. 48 pg. 19 1915.
6) The organism as a whole biz. 309 1916.
-ocr page 36-het Ca en Sr, de giftige werking opheft van zuivere Na Cl oplos-
singen. Hij geeft een tabel, aanduidende een serie Na Cl oplossingen.
Er achter plaatst hij de hoeveelheid Ca, Ba of Sr, die noodig is,
om de ermede correspondeerende Na Cl oploosingen onschadelijk te
maken.
Tabel van Loeb.
50 cc. 14/8 m Na Cl 1 cc. Ca Cl2
„ „ 11/8 m „ 1 cc. Sr Cl2
„ „ 7/8 m „ 1 cc. Ba Cl2
In mijn proeven, maakte ik, zooals reeds is medegedeeld alleen
gebruik van zeer zwakke oplossingen van 2 a 3 op 1000 en dan
nog wel in Ringersche vloeistof, zoodat ik ver beneden de door
bovengenoemde onderzoekers gebruikte Ba-concentratie blijf.
Het zij mij vergund na deze litteratuur-aanteekeningen, het verslag
van mijn proeven te laten volgen.
Er werd begonnen een KRV te maken, waarin gelijke hoeveelheden
BaCI2 en Ca Cl2 aanwezig waren en wel 150 mgr. Ba Cl2 150
mgr Ca Cl2 per L. Hiermede werden verschillende evenwichten tusschen
K en U02 bepaald. Zooals de lezer weet, verstaan we onder een
evenwichtspunt de graphische voorstelling van een toestand, waarbij
gelijktijdig zóó gekozen hoeveelheden K, respectievelijk U02 zijn toege-
diend, dat de normale automatie achterwege blijft. Bij aanraking volgt
op één prikkel slechts éen contractie. Een kleine vermeerdering van de
hoeveelheid K, respectievelijk U02 in het mengsel, bij gelijkblijven van
de andere componenten, roept de automatie opnieuw te voorschijn.
De reeds genoemde evenwichtspunten werden in graphiek gebracht
en vereenigd tot een lijn. We zien allereerst, dat deze lijn bij de
gecombineerde CaCl2- en Ba Cl2-hoeveelheden boven de K-U lijn
ligt, die men zou verkregen hebben, wanneer men inplaats van het
Ba-Ca mengsel een Ringersche vloeistof zou hebben gebezigd, waarin
alleen Ca Cl2 was opgelost in een aan de som van beide overeen-
komstige hoeveelheid. We kunnen dus in elk geval hieruit conclu-
deeren, dat het Ba Cl2 werkzaam is onder onze voorwaarden. Een
evenwicht bij 300 mgr Ca Cl2 per L. wordt verbroken bij vervanging
van deze hoeveelheid Ca Cl2 door een combinatie aa partes en wel
zoodanig, dat meer uranyl-ionen noodig zijn om het evenwicht
te herstellen. De evenwichtslijn vormt het midden van een strook,
waarbinnen evenwichtspunten liggen (zie fig. VII), want er zijn ook
hier bepaalde variatiebreedten van het kaliumchloride en het uranyl-
nitraat. De variatiebreedten van het U02 zijn betrekkelijk klein en
nemen naar het einde der lijn slechts zeer gering in grootte toe. De
variatiebreedten van het K zijn vooreerst reeds veel grooter, dan
die van het UO2, maar ze nemen bovendien naar het einde der lijn
flink in grootte toe (zie fig. VII).
i-ivc i J-C xxnri&ArtMtiuo
. vatiGa.SIaCCz.. L
. SYbcA voAAsxticiwehtvtv
van
looèa.eit.tiooakiefi
3Ca£n</nu£> fcvw\'^il
Fig. VII.
Zooals ik reeds in het Ca-hoofdstuk heb vermeld, hechten de
grootere en zwaardere U02-ionen zich gemakkelijker aan de cel, dan
de veel lichtere K-ionen. Er zijn dus zelfs bij geringe concentratie
van het evenwichtmengsel reeds meer K-ionen noodig, om deze
laatste een plaatsje op de cel te verzekeren.
Komen we bij de hoogere evenwichtsmengsels, dan zullen de
bezwaren om zich aan de cel te hechten voor de K-ionen nog grooter
worden, zoodat ze in nog sterkere concentratie aanwezig moeten
zijn, dan bij een lager evenwichtsmengsel.
Vervolgens werden evenwichten bepaald bij de combinatie 200
Ca Cl2 200 Ba Cl2 p. L. en in graphiek gebracht (fig. VII). De
punten werden vereenigd tot een lijn, die hetzelfde karakter draagt
als de boven beschrevene.
De variatiebreedten van het Uranylnitraat en het Kaliumchloride
vertoonen dezelfde eigenaardigheden, als die der vorige lijn. De
variatiebreedten van het Kalium zijn hier echter wat grooter. De
hierboven beschreven bezwaren voor de K-ionen worden dus bij een
sterker concentratie van het Ca-Ba mengsel nog grooter, waardoor
dus meerdere K-ionen aanwezig moeten zijn.
De onderlinge afstand tusschen de twee reeds behandelde even-
wichtslijnen, neemt naar de hoogere evenwichten geleidelijk toe. Bij
het zoeken naar hooge evenwichtsmengsels komt men bij elk der
lijnen tot punten, waar het niet meer gelukt een evenwicht te vormen.
Dit is echter het eenige niet, want bovendien is het hart onder geen
enkel beding in automatie te krijgen. Meestal is daarbij de tonus
buitengewoon verlaagd, zoodat\'de indruk wordt verkregen, dat de
balanceering is verstoord. Er bevindt zich in de vloeistof slechts een
geringe hoeveelheid Ba Cl2 -J- Ca Cl2 p. L., terwijl geweldig groote
hoeveelheden der radio-actieve metalen voorhanden zijn. Aan Loeb\'s
eisch van wederkeerige opheffing der toxische eigenschappen kan
alzoo niet voldaan worden.
Het helpt onder zulke omstandigheden niet of van de radioactieve
zouten voldoende voorhanden is. Het hart kan ondanks het verbroken
zijn van het evenwicht boven en onder de lijn toch niet meer kloppen.
Het juist beschreven punt ligt bij de eerstgenoemde combinatie minder
ver dan bij de tweede en hoogere. (In fig. VII zijn deze punten
aangegeven met naar boven gerichte pijltjes).
We zien dus, dat- het Ba Cl2 aan het Ca Cl2 toegevoegd een
onmiskenbare werking vertoont. Waar bestaat deze werking nu uit?
In de eerste plaats werd, dien gedachtengang volgend, beproefd,
de Ba Cl2 hoeveelheid te verhoogen, bij gelijkblijven der Ca-hoeveel-
heid. Ik maakte dus een K H R, die eerst 200 mgr. Ba Cl2 200
mgr. Ca Cl2 p. L. bevatte en verhoogde nu geleidelijk de hoeveelheid
Ba CI2, terwijl de Ca Cl, hoeveelheid dezelfde bleef. Bij ongeveer
310 mgr. Ba Cl2 -f- 200 mgr. Ca Cl2 per L. trad reeds een begin
van vergiftiging op. Er doen zich nu verschillende mogelijkheden
voor. Deze vergiftiging kan het gevolg zijn van de hoeveelheid
Ba Cl2 alleen, maar het is ook mogelijk, dat de sofn van het Ca Cl2
en Ba Cl2 de vergiftigingsverschijnselen veroorzaakt. Het is ook
mogelijk, dat er een zekere balanceering tusschen het Ca en Ba
moet bestaan, wil een Ringersche vloeistof, die een mengsel van
Ca Cl2 en Ba Cl2 bevat goed funtioneeren.
Reeds S. Ringer \') sprak van een ander antagonisme tusschen
Ba en Ca.
\') Practitioner Vol. 31 pg. 81. 1897.
-ocr page 39-Met het oog op deze veronderstellingen werden K H R vloeistoffen
gemaakt met verschillende hoeveelheden Ca Cl2 en wel in de eerste
plaats een met 250 mgr. Ba Cl2 200 mgr. Ca Cl2 per L. Nu
werd geleidelijk de hoeveelheid Ca Cl, verminderd, terwijl de hoe-
veelheid Ba Cl2 (250 mgr. per L.) constant bleef.
Ter verduidelijking diene het volgende protocol.
21/12\'18. KHR gemaakt met 200 mgr. Ca Cl2 250 mgr.
Ba Cl2 p. L.
Hart opgezet te 10 u. vm.
Direct goede regelmatige contracties, die urenlang
aanhouden.
21/12\'18. KHR\' gemaakt met 112 mgr. Ca Cl2 250 mgr.
Ba Cl2 per L.
Hart opgezet te .10 u. vm.
Direct goede regelmatige contracties, die urenlang
aanhouden.
21/12\'18. KHR gemaakt met 60 mgr. Ca Cl2 250 mgr.
Ba Cl2 per L.
Hart opgezet te 1 u. 35 min.
Direct spontaan optreden der automatie. Urenlang
goede regelmatige contracties \')•
Ten slotte werd een eerst K. H R vloeistof vervaardigd, die uitslui-
tend 250 mgr. BaCl2 per L. bevatte en vervaardigd werd met aqua
destillatie. Hierop bleef het kikvorschhart urenlang voortkloppen. In
den beginne was er wel een ondeelbaar oogenblik een lichte tonus,
doch direct daarna vertoonde het hart urenlang spontane contracties.
Men moet echter gezonde, krachtige harten nemen.
Het Ca Cl2 bleek dus onder gunstige omstandigheden in zijn geheel
vervangbaar door Ba Cb.
Ter vergelijking met de radio-actieve evenwichtslijnen bij het
Ca en Sr werd nu besloten een dergelijke lijn te zoeken bij een
zekere hoeveelheid uitsluitend Ba Cl2 per L.
Aangezien echter de lijnen bij 200 en 300 mgr. Ca Cl2 per L.
gedeeltelijk samenvielen, vond ik het gewenscht een K-U lijn te
zoeken bij 300 mgr. Ba Cl2 per L. om een zuiverder vergelijking met
de K-U lijnen bij 300 mgr. Ca Cl, en 300 mgr. S2C12 te verkrijgen.
\') N.B. Alle bovengenoemde KHR vloeistoffen werden vervaardigd
in leidingwater. Bij de genoemde hoeveelheden Ca CI2 per L. is de 60 mgr.
Ca Cl2 van het leidingwater inbegrepen.
Er werd dus een KLR vloeistof gemaakt met 300 mgr. Ba Cl2 per
L. (in aqua dest.) en bij deze hoeveelheid werd getracht een aantal
-evenwichten te bepalen tusschen K en U02.
Hierbij deden zich echter moeilijkheden voor.
In de eerste plaats had ik last van een vrij flinken tonus, die zoowel
optrad bij doorstrooming met de mengselvloeistof als bij doorstrooming
met KHR en KLR.
Evenals in de litteratuur is vermeld, vond ik de tonus niet altijd
even sterk, terwijl ik toch werkte met een constante hoeveelheid
Ba CI2 per L. Geheel verdwijnen deed de tonus nooit.
In de tweede plaats, was het vinden van een evenwicht bij 300
mgr. Ba Cl2 per L., als gevolg van bovenstaanden tonus vrij moeilijk.
Het verbroken zijn van een evenwicht moest dus geconstateerd
worden uit den overgang van een stilstandperiode in een* van meer
of minder sterken tonus. Het Ba CI2 bleek m.a.w. bij 300 mgr. per L.
reeds een beginnende vergiftiging van het hart te veroorzaken.
Er werden bij 300 mgr. Ba Cl2 p. L. eenige evenwichten bepaald,
in graphiek gebracht en vereenigd tot een lijn.
Beschouwen we deze lijn (zie fig. VIII), dan zien we, dat de
-ocr page 41-variatiebreedten van het uranylnitraat en het kaliumchloride dezelfde-
eigenschappen vertoonen als bij alle reeds gevonden lijnen.
Tengevolge dezer breedten is de lijn weer het middelpunt van*
een band.
Het punt, waar de balanceering te kort schiet, in fig. VIII met een
pijltje aangegeven, ligt ongeveer bij 58 U02 en 870 K per L.
We hebben in dit mengsel dus te maken met zeer groote hoeveel-
heden der radio-actieve zouten, waartegenover een betrekkelijk geringe
hoeveelheid Ba Cl2 aanwezig is. Het gevolg hiervan is dat de giftige
eigenschappen van het U02 en het K, niet meer in toom gehouden,
kunnen worden, zoodat een vergiftiging van het hart optreedt.
In den zin van* Loeb is ook hier dus een balanceeringsstoornis.
De ligging van de zoo juist genoemde evenwichtsband bij 300 mgr.
Ba CI2 per L., wijkt af van die bij 150 mgr. Ca Cl2 150 mgr.
Ca Cl2 per L. en die bij 300 mgr. Ca Cl2 per L.
Ze ligt boven de twee laatstgenoemde evenwichtsbanden.
Wanneer we ons nu in de voorstelling der adsorptie-evenwichten
verplaatsen, zien we, dat bij aanwezigheid Ba, meer uranylionen
verdrongen worden, dan bij aanwezigheid van Ca. Er is dientengevolge
een grooter hoeveelheid uranyl-ionen in de doorstroomingsvloeistof
vereischt, om het adsorptie-evenwicht tusschen K en U02, dat de
automatie uitsluit, tot stand te brengen.
Het Ba blijkt, tengevolge van den bijkomenden tonus, die reeds bij,
300 mgr. Ba Cl2 per L. voorkomt, minder geschikt, om als alcali-
metaal in de Ringersche vloeistof te fungeeren.
De Onwerkzaamheid van Magnesium op de radro-actieve
evenwichtslijnen, onderzocht aan de K-U lijn.
In de litteratuur is weinig bekend omtrent de werking van Mg op
het kikvorschhart. Een enkele mededeeling zij hierbij vermeld. Zoo vond
Hahn\') dat bij doorspoeling van het kikvorschhart met een Mg S04-
oplossing van niet al te sterke concentratie, dit zich niet meer spontaan
contraheert, doch slechts op een directen prikkel eenige contracties
geeft. Als oplosmiddel voor het magnesiumzout gebruikte hij kalfs-
serum of Ringersche vloeistof. Was de Mg-concentratie der vloeistof
\') Archiv. fiir Physiologie 1910 supplem. band 199 p.
-ocr page 42-10 pro-mille, dan werd geen invloed bemerkt op de hart-actie. Steeg
de concentratie tot 20 pro-mille, dan hield de automatie na korten
tijd op. Het hart bleef echter nog mechanisch prikkelbaar.
De energie van de hartspier wordt niet blijvend verminderd.
Een 3% oplossing verlamt het hart. Hahn stelt zich voor, dat
bovengenoemde verschijnselen het gevolg zijn van de werking van
het Mg op de zenuwapparaten van het hart.
Om de,werkzaamheid van het Mg in ons geval na te gaan, werden
kaliumhoudende en KL Ringersche vloeistoffen vervaardigd, bevattende
200 mgr. Mg Cl2 per L. Als oplosmiddel werd aqua destillata gebruikt.
Het volgende protocol diene ter verduidelijking.
Hart op KLR (met 300 mgr. Mg Cl2 per L.) te 1 u. 30 min. nam.
In den beginne goede contracties 1 u. 55 nm. Contracties worden
wat zwakker doch blijven regelmatig.
2 u. 30 nm. Contracties onregelmatig, slechts bij tusschenpoozen
nog regelmatig.
2 u. 50 nm. Zeer onregelmatige contracties.
3 u. nm. Stilstand, onprikkelbaarheid, dood.
Hart op KHR (met 200 mgr. Mg Cl2 per L.) te 1 u. 30 nam.
1 u. 40 nm. Nog regelmatige contracties.
1 u. 45 nm. Contracties beginnen onregelmatig te worden.
1 u. 50 n.m. stilstand. Eerst nog op éen mechanischen prikkel
enkele contracties, daarna absolute onprikkelbaarheid.
Uit deze .proeven blijkt in het algemeen, dat het hart zich gedraagt
als een Ca-loos hart, waaruit we kunnen concludeeren, dat het Mg
weinig of geen werking bezit. Erg giftig is het zeker niet, aangezien
het op KLR nog vrij lang in leven blijft.
Dat het, hart op KHR eerder dood is, dan op KLR lijkt me ook
aannemelijk, wanneer het juist is, dat het Mg onwerkzaam is.
Bij doorstrooming toch met KLR, wordt het afsterven veroorzaakt
door de niet in toom te houden giftigheid van het Na Cl.
Bij doorstrooming met KH Mg-vloeistof heeft men echter te maken
met de giftige werking van het K Cl en Na Cl te zamen, hetgeen
noodzakelijkerwijs een spoediger afsterven van het hart tengevolge
zal hebben bij afwezigheid van Ca.
Er werd nu een hart doorstroomd met KHR (bevattende 200 mgr.
Mg Cl2 per L.) en onderzocht welke hoeveelheid Ca moest worden
toegevoegd om de automatie weer aan den gang te krijgen.
Toevoeging van 50 mgr. Ca Cl2 per L. heeft geen invloed. De
-ocr page 43-»
automatie verschijnt niet. Bij toevoeging van 100 mgr. Ca Cl, per
L. begint de automatie weer op te treden, doch houdt slechts 20
minuten aan, om daarna weer op te houden.
Eerst ongeveer 200 mgr. Ca CI2 per L. doet de automatie weer in
vorm terugkeeren, doch na ongeveer uur treedt ook hier stilstand
op. Het hart is echter niet dood, zelfs langen tijd daarna is het nog
prikkelbaar. Op éen prikkel volgen eenige contracties, meestal echter
slechts éen of twee.
Uit deze proeven volgt zonder meer, dat er een zekere betrekking
tusschen Ca en Mg moet bestaan, want ware het Mg niet aanwezig
geweest, dan zou 150 mgr. Ca Cl2 per L., stellig reeds voldoende
zijn geweest om de automatie in stand te houden. Op dit verschijnsel
hoop ik later terug te komen.
Om te onderzoeken of Mg invloed uitoefent op de radio-actieve
evenwichten tusschen K en U02 werd een K LR vloeistof vervaardigd,
waarin, om later te noemen redenen waren opgelost 200 mgr. Mg Cl2
-f- 375 mgr. Ca Cl2 per L. Er werd een reeks van evenwichten
gezocht tusschen K en U02. Deze evenwichten werden in graphiek
gebracht en tot een lijn vereenigd; ook deze lijn is het midden van
een band, tengevolge van de variatiebreedten van het K en U02 (zie
de stippellijn in fig. IX, waarin tevens ter vergelijking de K-U lijnen
bij 300 en 400 mgr. Ca Cl2 zijn afgebeeld).
Omtrent deze variatiebreedten valt weinig bijzonders te vermelden.
Ze vertoonen precies dezelfde eigenaardigheden als die bij de reeds
beschreven evenwichtslijnen en hebben ook ongeveer dezelfde wijdte.
Belangrijker is echter de ligging der lijn ten opzichte der reeds
bekende radio-actieve evenwichtslijnen bij verschillende hoeveelheden
Ca Cl2 per L. Het blijkt dat de lijn ongeveer samenvalt met die bij
400 mgr. Ca Cl2 per L.
Dit is dus een bewijs, dat het Mg Cl2 zoo goed als niet werkzaam
is op de radio-actieve evenwichten tusschen K en U02 (400 mgr.
Ca Cl2 en 375 mgr. Ca Cl2 -f 200 Mg Cl2 per L. geven dezelfde
evenwichtslijn).
We hebben zoo juist gezien, dat een Rir.gersche vloeistof bevattende
200 mgr. Mg Cl2 -}- 200 mgr- Ca Cl2 per L. niet aan alle eischen
voldeed, die men moet stellen aan een goede voedingsvloeistof, terwijl
een R. vloeistof, die alleen 200 mgr. Ca Cl2 per L. bevat dit althans
veel beter doet en het hart uren lang zijn automatie doet vertoonen.
Wat was n.1. het geval.
Om de bovengenoemde Mg -f- Ca houdende vloeistof weer als
-ocr page 44-voedingsvloeistof geschikt te maken, moest ongeveer 175 mgr. Ca Cl2
per L. worden toegevoegd. Toen eerst trad de automatie spontaan
op en bleef uren lang bestaan.
^l. (JtX^cftJ HvR ^
ÉUj ÏOQyWi 400 mgi,.<?a Cfj. f^i Atrui
^le Jlij xVö XsOtniima,bil lOO Tftty. CCz± .
375 Ca Ce2 t.
C m/m^v.)
Dit was dan ook de reden, waarom een K-U lijn moest gezocht
worden bij de laatstgenoemde Ca-Mg combinatie.
Er schijnt dus, wanneer Ca en Mg te zamen in de Ringersche
vloeistof gebruikt worden, een bepaalde werking van het Mg uit te
gaan. Bestaat deze werking in een antagonistische t/o van het Ca
of moet er tusschen beide metalen een zekere balanceering bestaan,
wanneer men ze gezamenlijk in een voedingsvloeistof gebruikt?
W. Ostwald \') heeft reeds een werking van het Mg aangetoond.
Hij vond, dat de giftigheid van een zuivere Na Cl oplossing verhoogd
werd, wanneer men er een Mg-zout aan toevoegt, terwijl aan den
anderen kant Mg, de giftige werking van een oplossing van K Cl
Ca Cl2 Na Cl verminderde.
Loeb 1) meent uit deze twee feiten\' te kunnen opmaken, dat het
-ocr page 45-Mg Cl2 op zichzelf niet werkzaam is, maar alleen dient om andere
giftige stoffen onschadelijk te maken. Hij ontleent aan W. Osterhout
een tabel, waarin deze de giftige werking van verschillende gebalan-
ceerde oplossingen aantoont op zeeplanten.
Tabel van W. Osterhout.
Levensduur
(in dagen)
23
23
65
25
88
150
Natuur der oplossingen
Na Cl . . . .
Na Cl K Cl .
Na Cl Ca Cl2
Na Cl Mg Cl2
Na Cl K Cl
Ca Cl,
Na Cl KC1 Ca Cl2 MgCI2 MgS04
De concentratie van bovengenoemde oplossingen was gelijk aan
die van het zeewater.
We zien dus, dat in doelmatige oplossing, Mg-zouten de levens-
duur verhoogen.
Burnet\') vond, dat de boezem van het hart der landschildpad in
zeewater even lang klopt als in Ringersche vloeistof. Hetzelfde nam
hij waar met stukken van de kamer.
Wanneer bij zulke kamerstukken stilstand was opgetreden, tengevolge
van vergiftiging met een zuivere Na Cl-oplossing met de concentratie
van zeewater, konden weer regelmatige contracties worden opgewekt,
wanneer men ze in zeewater lag en deze contracties duurden even
lang als bij het gebruik van gewone R V, hoewel het zeewater boven-
dien zeer groote hoeveelheden Mg-zouten bevat.
Hij vond dit echter niet voor sommige zoogdieren bv. konijnen.
Bij intraveneuze toediening van Ringersche vloeistof gebeurde er niets,
wel wanneer men zeewater gebruikte. Er ontstond dan bij deze
proefdieren een sterke glycosurie. loeb verklaart dit echter niet door
de giftige werking van het Mg in het zeewater, maar door de
groote concentratie.
Het reeds door mij geuitte vermoeden, dat Mg, alleen in de
Ringersche vloeistof gebruikt, weinig of niet werkzaam zou zijn, krijgt
hierdoor steun.
Beschouwen we nu nog eens de door W. Osterhout gepubliceerde
-ocr page 46-tabel, dan zien we, dat Ca en Mg te zamen gebruikt een andere
werking uitoefenen, dan Ca alleen, zoodat blijkbaar in dit geval door
Mg-toevoeging de schadelijke invloeden van de oplossing geringer
worden gemaakt. Dit zou dus eveneens kunnen wijzen op een zekere
balanceering tusschen Ca en Mg, wanneer men ze, zooals in mijn
proeven, gecombineerd in de Ringersche vloeistof gebruikt.
Loeb toch verstaat onder balanceerende oplossingen, zoodanige,
welker zouten in zulke verhoudingen vertegenwoordigd zijn, dat
de giftigheid, die elk bestanddeel zou hebben, wanneer het alleen in
de oplossing aanwezig was, verdwijnt.
Ten slotte blijkt Mg, tengevolge van zijn onwerkzaamheid bij
afwezigheid van Ca, ongeschikt om als alcalimetaal in de Ringersche
vloeistof dienst te doen.
Vergelijking der K-U lijnen bij aequimoleculaire hoeveel-
heden Ca, Sr en Ba.
Beschouwen we in de eerste plaats de ligging der lijnen.
Het dichtst bij de abcis ligt de Sr-lijn, daarboven de Ca-lijn en
ten slotte het meest naar boven de Ba-lijn. De lijnen (zie fig. X)
vormen telkens het midden van een zone. De zones vallen nergens over
elkaar heen, bij aequimoleculaire hoeveelheden der aardalcaliën.
Het zijn zones van stilstand, want elke plaats in de zone, beantwoordt
aan een combinatie van K en U02, die de automatie onmogelijk maken.
Tusschen de bovengenoemde zöne\'s ligt een ruimte waarbinnen alle
mengsels van de radioactieve zouten K en U02 liggen, die de auto-
matie in stand houden. De tusschenstrooken zouden we kunnen
betitelen met den naam van bewegingszönes.
De bewegingszöne tusschen 300 mgr. Ca Cl2 en 300 mgr. SrCl2
p. L. is zeer smal, m.a.w. er is slechts een nauwe spleet tusschen
de zöne\'s van stilstand.
De bewegingszöne tusschen het Ca en Ba is veel breeder. In het
begin smal zijnde, wordt ze naar de hoogere evenwichten toe zeer wijd.
Als vanzelf spreekt uit de boven besproken ligging der lijnen, dat
de bewegingszöne tusschen Sr. en Ba zeer breed is.
Gaan we met het oog op de bovengenoemde verschillen, de atoom-
gewichten der aardalcalimetalen eens na, dan blijkt, dat het gewicht
£
der Ba-ionen het grootst is, daarna komen respectievelijk de Sr- en
Ca-ionen en ten slotte de Mg-ionen, die het laagste atoomgewicht
bezitten.
,1£>0 m£}l. CA Ct; .,
_iOO^i.Sl.Cit,
Aangezien we ons bij de processen, die zich bij het vormen van
radio-actieve evenwichten op de cel afspelen, behooren te plaatsen
op een colloïd-chemisch standpunt, is de graphische voorstelling der
Ca, Sr en Ba lijnen, die we tot nog toe hebben gevolgd, niet geheel
juist.
Een duidelijker inzicht in de ligging der lijnen zou men kunnen
krijgen, door van de moleculen Ca Cl2, Sr Cl2 en Ba Cl2 alleen te
berekenen het gewicht van de respetievelijk erin voorkomende
metalen en deze metaalhoeveelheid niet uit te drukken in absoluut
gewicht, maar in aantal atomen. Men krijgt dan het z.g.n. gram-
atoom. Nu stelt men niet de lijnen voor bij 300 mgr. Ca Cl2, Sr Cl2
of Ba Cl2 per L., maar zet deze hoeveelheden 0111 in gram-atoom
en construeert bij eenzelfde hoeveelheid gram-atoom Ca, Sr, en Ba
•de lijnen opnieuw.
Om een dergelijke werkwijze te volgen, moeten we echter eerst
zien, of de volgorde der curven dezelfde blijft, wanneer we de
hoeveelheden Ca Cl2, Sr Cl2 en Ba Cl2 omrekenen in gram-atoom en
er een nienwe graphische voorstelling van maken. We gaan daartoe
op de volgende wijze te werk.
Het atoomgewicht van Ca is 40, het moleculair gewicht van een
molecuul Ca Cl2 is 110,9 (afgerond 111). Het gewicht aan Ca in
het Ca Cl2 molecule is dus "Yin, zoodat het gewicht aan Ca be-
antwoordt aan het quotiënt 4%n van de afgewogen hoeveelheid..
Om het aantal atomen te vinden deelen we vervolgens dit cijfer
door het atoomgewicht van Ca, d.w.z. 40. De twee bewerkingen
samenvattend, deelen we door 111, zonder meer.
200 mgr Ca Cl2 per L. komt dus overeen met ^jy = 1,89 gram-
atoom Ca.
Dezelfde bewerking toegepast op de hoeveelheden 300, 400, 500,.
600 en 700 mgr. Ca Cl2 per L., geeft respectievelijk 2,87, 3,96„
4,95, 5,94 en 6,93 gram-atoom Ca. Nemen we nu de oude graphiek
der K-U lijnen bij verschillende hoeveelheden, Ca Cl2 per L. (zie
fig. I) ter hand en richten op een willekeurige plaats der abcis een
loodlijn op, die al de K-U lijnen snijdt, dan vormen de snijpunten
der loodlijn met K-U lijnen een reeks punten, bij verschillende hoe-
veelheden Ca CI2 per L.
We noemen het snijpunt van de loodlijn met de K-U lijn bij 200\'
mgr. Ca Cl2 per L., een punt van de opnieuw te construeeren K-U
lijn bij 1.89 gram-atoom Ca.
Om een punt te krijgen van de K-U lijn bij 2,87 gram-atoom
Ca per L. hebben we slechts op de loodlijn boven het punt bij.
1,89 gram-atoom Ca 2,87 — 1,89 — 0,98 gedeelte te intrapoleeren
en hierboven weer 3,96 — 2,87 = 1,99 gedeelte om een punt
der K-U lijn bij 3,96 gram-atoom Ca te vinden enz.
Op deze manier krijgen we dus 7 overeenkomstige punten der
radio-actieve evenwichtslijnen van K en UO2, voorgesteld bij ver-
schillende op voornoemde wijze omgerekende hoeveelheden Ca Cl2
per L.
Een reeks hooger of lager gelegen punten vinden we op analoge
wijze en ten slotte kunnen we door de gevonden punten een
reeks nieuwe K-U lijnen trekken.
De nieuwe graphiek blijkt dan in algemeen karakter met de oude
overeen te komen.
Passen we dezelfde bewerking toe op de K-U lijnen bij 300 en
-ocr page 49-400 mgr. Sr Cl2 per L., dan blijkt ook het algemeen karakter van
•deze graphiek dezelfde te blijven.
Aangezien ik slechts één K-U lijn onderzocht bij het Ba Cl2 en
wel bij 300 mgr. Ba Cl2 per L., kon hiervoor deze algemeene
■omzetting niet plaats hebben. Ik meen echter op grond van de voor-
gaande resultaten, gerust te kunnen aannemen, dat ook deze graphiek,
wanneer ik eventueel nog een K-U lijn, bij een hoogere of lagere
hoeveelheid Ba Cl2 zou hebben gehad, niet van karakter zou zijn
veranderd.
Aan de hand van deze beschouwingen kunnen we düs gerust
•dezelfde bewerking toepassen op de graphische voorstelling der
K-U lijnen bij aeguimoleculaire hoeveelheden CaCI2, SrCl2 en Ba
Cl2 en wel bij 300 mgr. per L. (zie fig. X).
In deze graphiek nemen we de K-U lijn van 300 mgr. Ca Cl2
per L. als uitganspunt aan. We veranderen slechts de benaming en
noemen ze de K-U lijn bij 2,87 gram-atoom Ca per L.
Willen we nu weten, waar de K-U lijn bij 2,87 gram-atoom Ba
per L. ligt, gaan we als volgt te werk.
Nemen we een bekend evenwichtspunt der K-U lijn bij 300 mgr.
BaCl2 per L. De afstand van dit punt tot de abcis komt overeen
met 1,44 gram-atoom Ba. We hebben dus slechts éénmaal deze
afstand te extrapoleeren boven de lijn bij 300 mgr. Ba Cl2 per L.
(in de oude graphiek) om een evenwichtspunt te krijgen hetwelk
een punt voorstelt van de K-U lijn bij 2,87 gram-atoom Ba per L.
Hetzelfde doen we met andere evenwichtspunten der lijn en
trekken nu door al deze punten een lijn, welke de K-U lijn bij 2,87
gram-atoom Ba per L. voorstelt.
De lijn bij 300 mgr. Sr Cl2 per L. komt overeen met die bij 1,87
gram-atoom Sr per L., die bij 400, met 2,53 gram-atoom. De afstand
tusschen 2 in een loodlijn gelegen evenwichtspunten bij 300 en 400
mgr. Sr Cl2 per L. kunnen we dus voorstellen door den afstand
2,53 — 1,89 = 0,64.
Om een evenwichtspunt voor te stellen der lijn bij 2,87 gram-
atoom Sr per L., behoeven we slechts 36/o< der afstand tusschen de
twee lijnen te extrapoleeren boven de lijn bij 400 mgr. Sr Cl2 per L.
De op deze wijze verkregen nieuwe graphische voorstelling der
drie lijnen vertoont een duidelijk verschil met de voorgaande (fig. XI).
Eerst komt, het dichtst bij de abcis de Ca-lijn, daarboven de
Sr-lijn en ten slotte de Ba-lijn. De onderlinge afstand tusschen de
\'Ca- en Sr-lijn is nu grooter geworden. De reeds vroeger genoemde
bewegingszóne is vrij breed.
Tusschen het Sr en Ba is deze bewegingszóne zelfs zeer breed. De
-ocr page 50-afstand tusschen de Ba en Ca-Iijn is ongeveer 4 X zoo groot als
die tusschen de Sr en Ca-lijn.
Verder is de afstand tusschen de Ba-lijn en Sr-lijn aanmerkelijk
grooter dan die tusschen de Ca en Sr-lijn.
Wat de variatiebreedten van het kaliumchloride en het uranylnitraat
betreft, vallen er bij de drie lijnen geen noemenswaardige verschillen
in het oog, behoudens de in de vorige hoofdstukken reeds genoemde.
Het punt, waar de balanceering te kort schiet ligt bij het Sr
verder, dan bij het Ca en bij het Ba weer verder, dan bij het Sr (zie
de pijltjes in fig. XI). Het balanceerend vermogen is dus bij Ba >
Sr > Ca.
De vervanging van een zekere hoeveelheid Ca, door een aequi-
moleculaire hoeveelheid Sr of Ba, schijnt dus op de variatiebreedten
van een bij deze hoeveelheid Ca bestaand evenwicht weinig of geen
invloed uit te oefenen.
We zien evenwel, dat van de drie metalen, Ba meer Uranylionen
noodig heeft dan Sr, om bij eenzelfde hoeveelheid kaliumchloride
een evenwicht te vormen. Het metaal Sr heeft op zijn beurt meer
noodig, dan het Ca.
Om deze verschillen in een mathematische verhouding uit te drukken,
zijn de waarnemingen te gering in aantal, hoewel dit na een uitge-
breider statistisch onderzoek best mogelijk zou zijn.
We kunnen alleen zeggen, dat het Ba, naar verhouding veel meer
U02-ionen noodig maakt, dan het Ca en Sr.
Wanneer men zich rekenschap poogt te geven van de\' oorzaak
dezer verschijnselen, valt het op, dat, met de atoomgewichten en
tegelijkertijd met het atoomvolume der drie metalen de radio-actieve
evenwichtslijn van het K en U02 naar boven wordt verschoven. Het
atoomvolume verkrijgt men door het atoomgewicht te deelen door
de soortelijke dichtheid van het desbetreffende atoom.
Gaan we dit na voor dé in onze proeven gebruikte alcali-metalen,
dan blijkt, dat de Ba-ionen > Sr-ionen > Ca-ionen > Mg-ionen. Het
Mg, dat zooals uit de voorgaande proeven bleek, onwerkzaam is op
de radio-actieve evenwichten tusschen K en U02, heeft het laagste
atoomgewicht en het kleinste atoomvolume der aardalcalimetalen.
We zien dus een rij van metalen, gerangschikt volgens hun atoom-
gewicht en atoomvolume. Deze beide laatste waarden oefenen een
duidelijken invloed uit op de ligging van de evenwichtslijnen.
Deze invloed, die stijgt met het atoomvolume is dus bij Ba het
grootst. Op deze opvallende feiten hoop ik later nog terug te komen.
Al de aardalcalimetalen blijken in hun invloed op de radio-actieve
evenwichten tusschen K en U02 slechts quantitatief te verschillen.
Behalve de invloed, die in de vorige hoofdstukken reeds is besproken,
oefenen ze op de radio-actieve metalen een zekere balanceerende
werking uit. Een onmiddellijke invloed ontbreekt, want mijn even-
wichtslijnen zijn lijnen van stilstand, terwijl balanceering beweging
waarborgt.
Aan het slot van dit hoofdstuk, waarin alle gevonden evenwichten
gecombineerd werden beschouwd, lijkt het me \\an belang, de werk-
zaamheid van de radio-actieve zouten in zoo\'n evenwicht nog eens
nauwkeuriger na te gaan.
Zooals bekend is, bezit het kalium, zoowel als het uranium, een
zekere mate van radio-activiteit. Ze zenden bepaalde stralen uit.
Men heeft drie soorten van stralen, n.1. de «, ft en y stralen. De
a stralen bestaan uit positief geladen deeltjes en ontsnappen met
een zekere snelheid uit de kern der radio-actieve atomen. De ft stralen
bestaan uit negatief geladen deeltjes, die veel kleiner en sneller zijn,
dan de a deeltjes.
Wanneer de a of /S deeltjes uit de kern van het radio-actieve
atoom ontsnappen, ontvangt het rest-atoom een zekere terugslag, er
ontstaat een trilling, tengevolge waarvan een zeer kortgolvige y straal
in de omgeving verbreidt wordt.
Het vrij lichte radio-actieve element K, dat ik in mijn proeven
gebruikte, zendt voornamelijk (i stralen uit, het zwaardere U02 a stralen.
Nu is het een feit, dat de verschillende elementen een werking
uitoefenen, die evenredig is aan de mate, waarin hunne stralingen
door de gezamenlijke atomen van het weefsel, waaronder waarschijnlijk
de calcium- en ijzer-atomen het meeste gewicht in den schaal leg-
gen, worden geabsorbeerd. De a-stralen, die het sterkst geabsorbeerd
worden, hebben de sterkste werking. Daarna komen, wat het absorp-
tievermogen betreft de langzaamste /^-stralen, verder de doordringende
/S-stralen en de weeke 7-stralen en in de laatste plaats de harde
y-stralen, die zoowat overal doorgaan.
Hoe zou men zich nu de vorming van een evenwicht kunnen
voorstellen tusschen het positief geladen stralen uitzendende U02 en
het negatief geladen stralen uitzendende K.?
Zwaardemaker \') neemt hiervoor de volgende werkhypothese aan.
Hij begint met de aandacht te vestigen op het feit, dat de afwij-
kingen, welke de a en fi stralen in een magnetisch veld vertoonen,
in verschillenden zin gaan en is daardoor geneigd het antagonisme
te verklaren uit het electrisch teeken.
De a stralen zijn positief geladen en deelen aan de voorwerpen
een positieve lading mede.
Een evenwicht zal niet anders te beteekenen hebben, „dan dat
een lading, door éen der circuleerende radio-actieve elementen aari
de oppervlakte der spiercellen opgedrongen, door het gelijktijdig
aanwezige antagonistische element wordt te niet gedaan".
Een bezwaar hiertegen zou kunnen zijn, de geringheid der lading,
want zelfs al veronderstelt men, dat alle energie van de ingedrongen
straling wordt geabsorbeerd en in electriciteit wordt omgezet, dan
zou dit nooit meer zijn dan iets van de orde van 10-8 erg, dus in
alle geval een ontzaggelijk kleine hoeveelheid.
Hij merkt evenwel op, dat onze zintuigen met veel minder genoegen
nemen, wanneer ze worden geprikkeld, zoodat het geenszins onmo-
gelijk is, dat de genoemde geringe energie\'hoeveelheid, waarom het
hier gaat, voor de hartspier beteekenis kan hebben.
\') Ned. Tijdschrift v. Geneesk. 1918 1 n°. 9.
-ocr page 53-Dit laatste is aannemelijk, wanneer men bedenkt, dat de electrici-
teitshoeveelheden, die de prikkel van spiercel, tot spiercel dragen
ontzaggelijk klein zijn.
Deze werkhypothese is zeer aannemelijk. Nu rest alleen nog de
vraag, welke werking de bovengenoemde stralen uitoefenen, wanneer
slechts éen radio-actief metaal in de R. V. aanwezig is, of wanneer
een bestaand radio-actief evenwicht door overwicht van éen der
componenten wordt verstoord.
Het ligt voor. de hand, dat de stralen zullen aangrijpen op dezelfde
plaats, waar de automatie zijn oorsprong vind.
De stralen van het Kalium en zijn vervangers brengen voortdurend
nieuwe electriciteit ip de colloïdale materie, waaruit de cellen bestaan.
Omtrent de werking, die de stralen daar uitoefenen geeft Zwaarde-
maker \') eveneens een werkhypothese.
Hij geeft verder toe, dat deze werkhypothese niet volledig is,
aangezien de werking der y-stralen, die overal ontstaan waar de
a en p stralen geabsorbeerd worden, niet wordt aangeroerd. Intus-
schen is de energie van deze stralen in ons geval oneindig klein en
kan gerust verwaarloosd worden.
Als slot van dit hoofdstuk dient te worden vermeld, dat, wanneer
men van de gewichtshoeveelheden der radio-actieve zouten bij gebruik
van Ca, Sr, Ba of Mg -f- Ca de logarithmen trekt en een nieuwe
graphiek maakt, waarbij deze gewichtshoeveelheden vervangen worden
door de overeenkomstige logarithmen, men bij alle evenwichtslijnen
rechte lijnen ziet gevormd worden.
Dit is trouwens het karakter van alle mogelijke adsorptielijnen,
aangezien het exponentieele lijnen zijn. De bovengenoemde werkwijze
werd toegepast op de K-Ulijnen bij diverse hoeveelheden Ca Cl, p. L.
(zie fig. XII). De in deze figuur voorkomende cijfers of de abcis en
ordinaat, geven de logarithmen aan van de respectievelijke gewichts-
hoeveelheden KC1 en U02(N03)2.
De lyotrope reeksen.
Hofmeister \') toonde door verschillende proeven den invloed aan,
die de neutrale zouten van de alkali-metalen uitoefenen op de oplos-
baarheid van eiwitten en gelatine.
Allereerst onderzocht hij welke hoeveelheden van verschillende
zouten noodig waren om in een oplossing van kippeneiwit een neer-
slag te geven.
Hij vond merkwaardige verschillen tusschen de werking der ver-
schillende \'zouten van éenzezelfde alkalimetaal.
Wat de sterkte van het neerslag betreft, vond hij de reeks CNS,
J < Cl 03 < N03 < Cl < C H3 COO < S04 < tartraat < citraat.
We zien dus duidelijke verschillen in werking der in de reeks
voorkomende anionen.
Deze reeks is daarom zoo belangrijk, omdat we ze bij een groot
aantal physico-chemische en physiologische processen aantreffen.
Höber vond dezelfde volgorde bij het neerslaan van lecithine.
Hij merkt hierbij echter op, dat de vooraan in de reeks staande
anionen, met name CN en J, weieens geen neerslag geven, maar
integendeel een opheldering.
Verder komt zij te voorschijn bij den invloed van zouten op het
coaguleeren van eiwitten door warmte.
\') Archiv für Exp. Path. u. Pharmac. Bnd. 28. blz. 210 (1891).
2) Phys. Chemie d. Z. u. O. blz. 308. Leipzig 1914.
Zwaardemaker en Zeehuisen \') vonden verder in hun proeven-
over het ladingsverschijnsel bij het verstuiven van salicylzuur en
azijnzuur-oplossingen de anionenreeks terug in den vorm Cl < CNS,
No3 < J, Cl, Br < acetaat < tartraat < phospaat < citraat < sulfaat..
De anionen zijn hier gerangschikt naar de meerdere of mindere
remming of versterking die ze veroorzaken van de electrische lading
van een salicylzuurnevel, wanneer men oplossingen van deze laatste
stof verstuift.
Zoo zijn er tal van voorbeelden. De invloed der alcalikationen,
treedt bij dien der anionen op den achtergrond.
HöBER \'s onderzoekingen brachten echter aan het licht, dat,
wanneer we verschillende chloriden nemen van eenzelfde alkalimetaal
en hun werking nagaan op kippeneiwit, serumalbumine, lecithine
etc. een duidelijk verschil in werking voor den dag komt. Hij vond
de volgende kationenreeks: Li, Cs, Na, Rb, K. In welke richting de
reeks loopt, hangt af van de overige omstandigheden in de vloeistof.
De volgorde blijft cum grano salis dezelfde.
Freundlich wilde de verschillen in werking der .verschillende
kationen en anionen opvatten als wederzijdsche invloeden tusschen
de ionen en het oplosmiddel, die hij lyotrope invloeden noemde,
zoodat dus de bovengenoemde reeksen als lyotrope reeksen werden
betiteld. Waarom nu het eene anion een sterker werking heeft, dan
een ander heeft men slechts voor een enkel geval trachtten te ver-
klaren.
Zoo zijn b.v. de vriespuntsverlagingen, die sterk geconcentreerde
zoutoplossingen van verschillende zouten met éénzelfde kation ver-
toonen, ook verschillend. De anonen werken daarbij overeenkomstig
de volgende reeks N03 < CNS < Cl < Br < J < SO>. Men heeft
dit trachten uit te leggen, door aan te nemen, dat het eene anion
meer water bindt, dan het andere. Deze wateronttrekking gaat ten
koste van het oplosmiddel en het gevolg is dus een sterker vries-
puntsverlaging. Dit zou in zoover overeenkomen met het feit, dat
S04 de sterkste affiniteit voor water bezit. Het zou dus ook de
grootste vriespuntsverlaging geven. J heeft daarentegen de minst
sterke affiniteit, hetgeen ook overeenkomt met de plaats van het J
in de reeks.
Schade \') geeft weer een andere verklaring, hoewel de grondidee,
min of meer overeenkomt. Hij beschouwt het water niet te bestaan
uit enkele moleculen H2 O, doch meent, dat water bestaat uit een
-oplossing van complexen H2 O in H2 O. De anionen zouden nu
zoodanig werken, dat het eene anion sterker aanzet, tot het vormen
van grooter H2 O complexen dan het ander, wat natuurlijk ook een
sterker of geringer vriespuntdaling ten gevolge heeft.
Een eigenaardig feit is ook, dat Pauli 1) en Hober 2) vonden,
■dat de hierboven reeds aangehaalde lyotrope reeks Cs, Rb, K, Na
en Li omkeerbaar is.
Zij maakten gebruik van eiwitoplossingen en gingen nu de sterkte
:na van het neerslag, dat bovengenoemde kationen erin veroorzaakten.
Ze vonden, dat bij gebruik van zuur eiwit, de sterkte van de
neerslagen verliepen volgens de rij Cs < Rb < K < Na < Li. Bij
basisch eiwit werd de rij juist omgekeerd. Deze ommekeer werd
eveneens in andere gevallen aangetoond.
schade trachtte ook hiervoor een verklaring te geven door het
water te beschouwen als een oplossing van H2 O complexen in
H2 O. De stabiliteit van deze oplossing hangt af van bijkomende
ionen, hetzij positief of negatief, die, wanneer ze gezamelijk aanwezig
zijn, elkaar zullen tegenwerken. Het basisch eiwit, dat uiteraard veel
negatief geladen OH-ionen bevat, zal dus waarschijnlijk in tegen-
gestelden zin op de bovengenoemde H2 O oplossingen werken als
het zuur eiwit, dat veel positieve H-ionen bevat. Vandaar de omme-
keer der reeks.
Hober trachtte na te gaan, hoe de bovengenoemde lyotrope reeks
er uit zou izien, wanneer men met absoluut neutrale eiwitstofoplossingen
werkte. Hij kreeg toen niet de gewone reeks, doch vond een onregel-
matige rangschikking. Hij trekt hieruit de conclusie, dat in het levend
organisme, waar de hydropile colloïden meestal bij nagenoeg neutrale
reactie voorkomen de kationen niet volgens de bekende reeks werken,
maar in een onregelmatige opeenvolging.
De zouten van de aardalcalien vormen in gewone eiwitoplossingen
■onoplosbare neerslagen. De verschillende zouten van éénzelfde alcali-
metaal werken verschillend en wel in die mate, dat bv. het Jodide
het sterkste neerslag te weeg brengt. De lyotrope anionenreeks is dus
bij deze zouten net omgekeerd.
Volgens Pauli zou dit komen, doordat de aardalcaliinetalen met de
1 \') Kolloid Zeitschr. ft. Bnd. 7. blz. 26, 1910.
2 ) Ebenda. Bnd. 11. blz. 35, 1907.
-ocr page 57-H C03 en H P04 ionen verbindingen aangaan onder vrijmaken van het
positief geladen H. Deze H-ionen zouden het tot nu toe neutrale eiwit
hunne lading afgeven en als gevolg daarvan werken dan de anionen
in omgekeerden zin.
Het magnesium werkt volgens Pauli op eiwit als een alcalimetaaL
en is dus niet met de aardalcalien te vergelijken, wat de physico-
chemische werking betreft.
Porges en Neubauer \') bestudeerden de werking van de aardalcali-
metalen op lecithine Het neerslagverwekkend vermogen is veel grooter
dan dat van de aardalcalimetalen. Zij vonden in tegenstelling met
Pauli, dat het Mg. bij deze proeven wel werkte als een aardalcali-
metaal en toonde aan, dat wat de sterkte der werking betreft Ba <
Sr < Ca < Mg.
In \'t algemeen kan men zeggen, dat hoe zwaarder een metaal is,
hoe sterker het eiwit neerslaat, terwijl de werking van het anion steeds,
meer op den achtergrond treed.
De in mijn proeven gevonden lyotrope reeks komt in de meeste
opzichten overeen met de door beide bovengenoemde onderzoekers
gevondene. Naar moleculair gewicht berekend, zijn echter Sr en Ca
van plaats verwisseld. Naar atoomgewicht en atoomvolume berekend
is echter de reeks precies dezelfde.
Op analoge wijze, als straks een verklaring in mijn proeven te geven,
lijkt me voorloopig niet mogelijk, daar we hier met processen in de
levende cel hebben te maken, waarbij we dus niet alle omstandig-
heden kennen.
De bovengenoemde lyotrope reeksen zijn bovendien aangetoond in
de reageerbuis met dood eiwit, dus absoluut niet te vergelijken met
mijne proeven, die levende, bewegende cellen betreffen.
De invloed van fluoresceïne op de K-U evenwichten
bij Ba, Ca, en Sr.
Zwaardemaker2) toonde aan, dat fluoresceïne de evenwichten, die-
verkregen worden door samenvoeging van kaliumchloride en uranyl-
nitraat verschuift en wel in dien zin, dat men van het lichte radio-
\') Biochem. Zeitschrift 7, 152 (1917).
2) Koninkl. Acad. v. Wetensch. Deel 26, pg. 555. 1917.
-ocr page 58-actieve metaal meer moet toevoegen om het hart opnieuw tot stilstand
te brengen.
Hij meent, dat het fluoresceïne de cellen voor de werking der
radio-actieve elementen sensibiliseert en wel voor de werking der
zware metalen meer dan voor die der lichte. Vandaar ook, dat men
licht metaal extra moet toevoegen om het evenwicht weer terug te
krijgen. De verschuiving van de winterevenwichten in den zomer,
zoo min als de fluoresceïneverschuiving kunnen haar oorzaak vinden
in de radio-actieve elementen, omdat deze toch onder alle omstandig-
heden precies dezelfde zijn.
Misschien zijn volgens Zwaardemaker de waargenomen verschijn-
selen te verklaren uit adsorptieverdringingen aan emulsoïden.
Streef1) vond hetzelfde voor evenwichten tusschen kaliumchloride
en colloïdaal thoriumhydroxyde. Hij moest na het verbreken van zoo\'n
evenwicht door toevoeging van fluoresceïne meer K Cl toevoegen om
het evenwicht te herstellen. Hij geeft als oorzaak der verschuiving
drieërlei veronderstellingen.
1°. Het hart wordt door de fluoresceïne gevoeliger gemaakt voor
de stralen van het thorium, respectievelijk van het kalium.
2°. Het hart wordt gevoeliger gemaakt voor beide soorten van
stralen, maar voor de eene soort sterker dan voor de andere.
3°. Het hart wordt gevoeliger gemaakt voor een der soorten
stralen, terwijl zijn gevoeligheid ten opzichte van de andere soort
niet verandert.
Door verschillende proeven bewijst hij, dat van de drie veronder-
stellingen de onder 2°. genoemde de juiste.
Hoewel de fluoresceïneverschijnselen grootendeels buiten de lijn
van dit onderwerp liggen, leek het me toch van belang eens na te
gaan of bij vervanging van het Ca in de Ringersche vloeistof door
Ba of Sr, de bovengenoemde verschijnselen in denzelfden zin zouden
plaats hebben en of bij vermeerdering der Ca-hoeveelheid, eveneens
een vermeerdering van K Cl noodig zou zijn om een door fluoresceïne
verstoord evenwicht weer tot den rusttoestand terug te brengen. Het
aantal waarnemingen is echter te gering om een zuiver uitgewerkt
quantitatief onderzoek te leveren, doch is voldoende om een indruk
te verkrijgen.
Het bleek, dat alle evenwichten, door mij onderzocht (Ca, Ba, Sr)
door fluoresceïne werden verschoven en ook in dien zin, dat meer
Kalium moest worden toegevoegd om het oorspronkelijk evenwicht
ie herstellen.
\') A. M. Streef. Acad. diss. pg. 36. Utrecht 1918.
-ocr page 59-In de eerste plaats werd een evenwicht tusschen Kaliumchloride
en Uranylnitraat bij 300 mgr. Ca Ch, door toevoeging van 100 mgr.
fluoresceine per L. verbroken.
Dit evenwicht was samengesteld uit 20 mgr. U02 per L -f- 300
mgr. KC1 per L. Toevoeging van 100 mgr. fluoresceine per L. deed
terstond de automatie beginnen en een toevoeging van 80 mgr.
K Cl per L. was noodig om het hart weer tot stilstand te brengen.
Een overeenkomstig evenwicht (290 mgr. K Cl 32 mgr. U02
(N03)2 p. L.) bij 400 mgr. Ca Cl2 per L. werd eveneens door 100
mgr. fluoresceine per L. verschoven. Er moest 125 mgr. K Cl per L.
worden toegevoegd,om de automatie weer te doen ophouden.
In het laatste geval werd dus meer K Cl verbruikt om den rust-
toestand te herstellen. Dit lijkt me aannemelijk. Zooals ik in
Hoofdstuk III heb medegedeeld gaat met een vermeerdering der Ca-
ionen, een sterker verdringing zoowel van Uranyl-ionen als van
K-ionen gepaard. De Uranyl-ionen worden echter in sterker mate
verdrongen. Heeft men dus een evenwicht samengesteld bij 300
mgr. Ca Cl2 per LM dan zullen bij verhooging dezer Ca-hoeveelheid
meer Uranyl-ionen noodig zijn om het evenwicht in stand te houden.
Aangezien het hart bij fluoresceine toevoeging gesensibiliseerd
wordt voor de zwaardere Uranyl-ionen, zal bij een hooger Ca-ge-
halte, dat voor de vorming van een evenwicht meer Uranyl-ionen
eischt, dan een lager, het \'aantal Uranyl-ionen, dat zich op het
endotheel van het hart hecht, grooter zijn, en als gevolg daarvan zullen
dus meerdere K-ionen noodig zijn oin een dergelijk door fluoresceine
verschoven evenwicht te herstellen.
Bij 300 mgr. Sr Cl2 per L. werd een evenwicht gevormd door
15 mgr. uranylnitraat -f- 280 mgr. kaliumchloride per L. verschoven
door toevoeging van 100 mgr. fluoresceine per L. en bleek er 125 mgr.
K Cl per L. noodig te zijn om dit verbroken evenwicht te herstellen.
Een evenwicht bij 400 mgr. Sr Cl2 per L., n.1. bij 26 mgr. U02
-{- 300 mgr. K per L. werd op dezelfde wijze verschoven en kon
door toevoeging van 160 mgr. K Cl per L. worden hersteld.
Een duidelijk verschil is hiertusschen niet, hoewel een vermeer-
dering der toe te voegen hoeveelheid kaliumchloride bij hooger
stroutiumgehalte aannemelijk is te maken op dezelfde wijze als ik
reeds betoogd heb voor hetzelfde feit bij verschillend Ca-gehalte.
Bij de combinatie 150 mgr. Ca Cl2 -f- 150 mgr. Ba Cl2 per L. werd
het evenwicht 28 mgr. U02 320 mgr. K per L. door 100 mgr.\'
fluoresceine per L. verschoven en daarna hersteld door toevoeging
van 190 mgr. K Cl per L.
De moeilijkheden bij het verkrijgen der K-U lijn bij 300 mgr.
Ba Cl2 per L. deden mij afzien van het plan ook hierbij een fluores-
ceïneverschuiving te bepalen.. Aangezien echter bij dé combinatie
150 mgr. Ba Cl2 150 mgr. Ca Cl2 een zeer duidelijke verschuiving
werd waargenomen naar den kaliumkant, meen ik te mogen aan-
nemen, dat zulks bij enkel Ba Cl2 eveneens wel het geval zou zijn
geweest.
De evenwichten bij 20 mgr. U02 -f- 300 mgr. K, bij 300 mgr.
Ca Cl2 per L., 15 mgr. U02 -f 280 mgr. K p. L., bij 300 mgr.
Sr Cl2 per L. en 28 mgr. U02 320 K per L., bij 150 mgr. Ca
Cl2 -j- 150 Ba Cl2 per L., liggen ongeveer in dezelfde loodlijn, m.
a. w. bij een ongeveer gelijke hoeveelheid K Cl per L.
De verschuivingen door 100 mgr. fluoresceïne per L., bedragen
respectievelijk 80, 125 en 190 mgr. K Cl per L.
We zien dus, dat een verbroken evenwicht bij Sr Cl2 een grooter
hoeveelheid kaliumchloride behoeft, dan bij een aequimoleculaire
hoeveelheid Ca Cl2 per L. en bij een aequimoleculaire combinatie
van Ba Cl2 Ca Cl2 (of inplaats daarvan een aequimoleculaire
hoeveelheid Ba Cl2 alleen) weer een grooter hoeveelheid dan bij het
Sr Cl2. Dit moge toeval zijn, aangezien het aantal bepalingen te
gering is, in den kring mijner inzichten passend is het zeker.
Beschouwen we de graphische voorstelling bij aequimoleculaire
hoeveelheden Ca Cl2, Sr Cl2 en Ba Cl2, omgerekend in gram-atoom,
dan zien we, dat voor het vormen van een evenwicht bij eenzelfde
hoeveelheid K Cl, bij het Sr, meer Uranyl-ionen noodig zijn, dan
bij het Ca en bij het Ba weer meer dan bij het Sr. Bij toevoeging
van fluoresceïne zullen de Uranyl-ionen bij het Ba zich in grooter
aantal aan de cel hechten, dan bij het Sr en bij het laatste metaal
weer sterker dan bij het Ca.
Om dus de door fluoresceïne verbroken evenwichten bij aequi-
moleculaire hoeveelheden Ca Cl2, Sr Cl2 en Ba Cl2 weer te herstellen,
zal men bij het Ca Cl2 minder K-ionen noodig hebben, dan bij het
Sr Cl2 en hierbij weer minder dan bij het Ba Cl2.
Hoe men zich de werking van de fluoresceïne moet voorstellen
is nog niet opgelost.
Streef \') meent, dat de fluoresceïne niet in de levende cel binnen-
dringt. Het behoort ook. niet tot de vitale kleurstoflen. Het sensibi-
liseert echter de gevoeligheid van het hart voor radio-actieve stralen.
Hij meent de volgende verklaring te moeten aannemen.
• De kleurstof hecht zich aan het endotheel der hartwand en heeft
\') A. M. Streef. Acad. Proefschrift, Utrecht 1918. pg. 55.
-ocr page 61-daarop deze uitwerking, dat er tevens meer van de door ons gebruikte
radio-actieve stof wordt afgezet en minder met vloeistof wegspoelt,
waardoor men dus met een geringer concentratie der gebruikte stof
in de kleurstof kan volstaan, dan zonder de kleurstof. Is in de
doorstroomingsvloeistof een evenwichtsmengsel, dan zal van éen der
componenten meer vastgelegd worden, dan van de andere, waardoor
dus éen soort van de door deze elementen uitgezonden stralen in
overmaat in het protoplasma voorkomt en de hartautomatie opwekt
of daarvoor van onwaarde is.
Afgezien van de veronderstellingen, die ik maakte, wat de quanti-
tatieve verschillen betreft bij het Ca Ch, Sr Cl2 en BaCh, meen ik
aangetoond te hebben, dat de radio-actieve evenwichten tusschen
K en U02 zoowel bij het Ca, als bij het Sr en Ba verbroken worden
door fluoresceïnetoevoeging en wel in die mate, dat meer K-ionen
noodig zijn om het verbroken evenwicht te herstellen.
Voor het vormen van een radio-actief evenwicht tusschen Kalium-
chloride en Uranylnitraat zijn bij aanwezigheid van een aardalcalimetaal
(uitgezonderd magnesium) des te meer Uranyl-ionen noodig dan K-ionen
naarmate er een grooter aantal aardalcaliionen in de vloeistof wordt
aangetroffen. N
II.
De hoeveelheid K en U02 kan men binnen bepaalde grenzen ver-
meerderen of verminderen, zonder dat het radio-actief evenwicht wordt
verbroken.
Vermeerdert men bij een reeds bestaand evenwicht de hoeveelheid
Ca, dan neemt de hoeveelheid Uranyl-ionen in een te vormen even-
wicht tusschen K en U02 sterker toe dan de hoeveelheid K-ionen.
(Consequentie van sub I).
Er moet tusschen het Ca en de componenten van een radio-actief
evenwicht een zekere balanceering bestaan. Wordt de som der
componenten, bij een constant gebleven hoeveelheid Ca Cl2 per L., te
groot, dan treedt een stoornis in de balanceering op, zich uitende
in een blijvend tot stilstand komen der automatie. Bij de lagere
Ca-hoeveelheden treedt deze stoornis op in de buurt der hooge even-
wichten. Hoe grooter de Ca-hoeveelheid is, des te verder ligt het
punt, waar de balanceering te kort schiet.
Bij de hooge Ca-hoeveelheden b.v. bij 600 en 700 mgr. CaCl2per
L. kan men geen lage evenwichten samenstellen.
VI.
Wanneer de Ca-hoeveelheden evenredig toenemen, neemt de hoe-
veelheid Uranyl-ionen, die noodig is, om bij een constante hoeveelheid
K-ionen een evenwicht te vormen eveneens gelijkmatig toe. Tusschen
200 en 300 mgr. Ca Cl2 per L. is echter geen duidelijk verschil.
VII.
Zet men de hoeveelheden der radio-actieve zouten van verschillende
evenwichtsmengsels, bij eenzelfde hoeveelheid van eenzelfde aard-
alkalimetaal af op een coördinatiestelsel, dan verkrijgt men evenwichts-
punten, die men kan vereenigen tot een evenwichtslijn. Tengevolge
van de variatiebreedten van het uranylnitraat en het kaliumchloride
moet men echter spreken van een evenwichtszöne.
VIII.
In de evenwichtszöne liggen de combinaties kaliumchloride en
uranylnitraat, die stilstaande harten geven. Er buiten alle combinaties
van kaliumchloride en uranylnitraat, die kloppende harten geven.
IX.
Hoe verder de evenwichtspunten van het nulpunt der evenwichten
liggen in de evenwichtszönes, hoe grooter de erbij behoorende vari-
atiebreedten van het kaliumchloride zijn. De variatiebreedten van het
Uranylnitraat nemen in de richting der hoogere evenwichten slechts
gering in grootte toe. De variatiebreedten van het kaliumchloride
nemen toe bij vermeerdering der Ca-hoeveelheid, die van het Uranyl-
nitraat weinig of niets.
X.
Brengt men op de in hoofdstuk II beschreven wijze een vlak door
de verschillende Ca-lijnen, dan krijgt men een vlak, dat tengevolge
van de variatiebreedten van het uranylnitraat en het kaliumchloride
het midden vormt van een lichaam. In dit lichaam liggen alle
mogelijke combinaties van K Cl en U02 (N03)2, die stilstaande harten
geven, erbuiten alle combinaties dezer zouten, die kloppende harten
geven.
XI.
Het Sr Cl2 kan in zijn geheel het Ca Cl\'2 in de Ringersche vloei-
stof vervangen.
XII.
Vermeerdering der Sr-hoeveelheid bij een eenmaal bestaand radio-
actief evenwicht tusschen kaliumchloride en uranylnitraat maakt een
toevoeging van uranyl-ionen noodig, wil men dit evenwicht in stand
houden (consequentie van sub I).
XIII.
De variatiebreedten van het uranylnitraat en het kaliumchloride
vertooneu dezelfde eigenaardigheden en onderlinge verschillen als
bij het Ca. Bij vermeerdering der Sr-hoeveelheid nemen ook hier
de variatiebreedten van het K Cl toe. Men kan ook hier spreken van
evenwichtzönes.
XIV.
Er zijn geen merkbare verschillen tusschen de variatiebreedten
van het K Cl en het U02 (N02)3 bij gebruik van aequimoleculaire
hoeveelheden Ca en Sr.
XV.
Het punt, waar de balanceering te kort schiet, ligt des te verder,
naarmate de Sr-hoeveelheid grooter is.
XVI.
Ba-toevoeging aan Ca in de Ringersche vloeistof, verbreekt een
bij deze hoeveelheid Ca bestaand evenwicht tusschen K en U02 en
wel zoodanig, dat meer Uranyl-ionen noodig zijn om het evenwicht
te herstellen.
XVII.
Het Ba vertoont een veel sterker werking dan het Ca en Sr. Alleen
bij gezonde krachtige harten kan het, in matige hoeveelheid gebruikt,
het Ca Cl2 in de Ringersche vloeistof vervangen. Bij 300 mgr.
Ba Cl2 per L. is de toxische werking reeds zeer duidelijk.
XVIII.
Vervangt men het Ca Ci2 in de Ringersche vloeistof door Mg Cl2,
dan gedraagt de vloeistof ten opzichte van het hart zich als een
Ca-looze vloeistof.
XIX.
Het Mg is onwerkzaam op de radio-actieve evenwichten tusschen
Kaliumchloride en Uranylnitraat.
XX.
Met Ca te zamen in de Ringersche vloeistof gebruikt moet er een
-ocr page 65-zekere balanceering tusschen beide ionen bestaan, wil de vloeistof
aan alle eischen van een behoorlijke voedingsvloeistof voldoen.
XXI.
Vervangt men bij een radio-actief evenwicht het Ca Cl2 door een
aequimoleculaire hoeveelheid SrCl2 of BaCl2, dan moet men bij het
Sr Cl2 het aantal Uranyl-ionen verminderen, bij het Ba Cl2 daaren-
tegen vermeerderen om het evenwicht in stand te houden. Rekent
men echter de hoeveelheden CaCl2, SrCl2 en Ba Cl2 om in gram-
atoom of atoomvolume, dan heeft men zoowel bij het Sr en het
Ba mee Uranyl-ionen noodig dan bij het Ca en bij het Ba weer
meer dan bij het Sr.
XXII.
Het punt waar de balanceering te kort schiet ligt bij het Sr.
verder, dan bij een aequimoleculaire hoeveelheid Ca en bij het
Bariuin weer verder dan bij een aequimoleculaire hoeveelheid Sr.
He balanceerend vermogen is dus bij Ba > Sr > Ca.
XXIII.
De aardalcalimetalen werken dus op de radio-actieve evenwichten
volgens de lyotrope reeks Ba > Ca > Sr > Mg, waarbij het Mg
als onwerkzaam moet worden beschouwd.
Omgerekend in gram-atoom of atoomvolume wordt de reeks Ba >
Sr > Ca > Mg. In het laatste geval zien we dus, dat de werking
der aard-alcalimetalen intensiever wordt, naarmate hun atoomgewicht
of atoomvolume stijgt.
XXIV.
Het fluoresceïne verschuift alle radio-actieve evenwichten tusschen
K en U02 bij Ca, Sr, Ba en Ba -j- Ca en wel in dien zin, dat meer
K Cl moet worden toegevoegd om de bovengenoemde evenwichten
weer te herstellen.
De aardalcaliën,. uitgezonderd het Mg beheerschen de plaatsing
der K-U lijnen, doch zijn zonder beteekenis voor het antagonisme
tusschen het Kaliumchloride en het Uranylnitraat.
II.
De sensibiliseerende werking van fluoresceine wordt door de
aardalcalimetalen niet beïnvloed.
Alle radio-actieve evenwichten tusschen KC1 en U02 (NO.,)2 be-
rusten op zuiver physische adsorptie waarvan de vorming plaats heeft
aan de oppervlakte der cellen. Bovendien zijn ze de uitdrukking van
een principieel antagonisme.
IV.
De bewering, dat Phosphorzuur Natrium een specifiek vergift zou
zijn, berust niet op deugdelijke gronden.
V.
De cardiospasmus wordt niet veroorzaakt door een verlamming
der actieve verwijders van het cardiale slokdarmgedeelte.
VI.
Bij twijfel over het al of niet compleet zijn der uitgedreven placenta,
verrichtte men inwendig onderzoek.
VII.
Bij placenta praevia verrichtte men geen sectio caesaria.
-ocr page 68-Voor de differentieel diagnose tusschen ulcus ventriculi en ulcus
duodeni verdient de volgens Koelensmid gewijzigde draadproef van
Einhorn aanbeveling.
IX.
De somtijds na gastroenterostomie voorkomende verschijnselen
van motorische insufficientie mogen geen indicatie zijn tot een her-
haling der operatie.
X.
»
De miliaire aneurysmata van Charcot vervullen bij het onstaan
van apoplexiën niet de hoofdrol.
XI.
Bij de blenorrhoea adultorum geeft een intragluteale injectie van
melk vaak zeer goede resultaten.
XII.
Het grof brood verdient bij de volksvoeding boven wit brood
de voorkeur.