-ocr page 1-

over de werking van genees-
middelen bij totaal en
partieel hartblok

\\

I.

A. a. j. van egmond

-ocr page 2-

V

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-

/

OVER DE WERKING VAN GENEESMIDDELEN
BIJ TOTAAL EN PARTIËEL HARTBLOK

-ocr page 8-
-ocr page 9-

over de werking van genees-
middelen bij totaal en
partiëel hartblok

A. H. KRUYT — UITGEVER — AMSTERDAM

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN
RECTOR MAGNIFICUS D
r G. W. KERNKAMP, HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DINSDAG 8 APRIL 1919, DES MIDDAGS 4 UUR, DOOR
ALBERTUS ANTON JOHAN VAN EGMOND,
ARTS, GEBOREN TE ALPHEN A/D RIJN

-ocr page 10-
-ocr page 11-

AAN MIJNE OUDERS
AAN MIJNE VROUW

-ocr page 12-
-ocr page 13-

VOORWOORD

Bij het afscheid nemen van de Academie is het mij een be-
hoefte U, Professoren, Lectoren en Assistenten van de medische
en philosophische faculteiten, te danken voor het genoten
onderwijs.

Hooggeleerde Magnus, hooggeschatte Promotor, vele jaren
heb ik bij U in Uwe experimenteerzalen mogen werken. Steeds
waart Gij gereed om mij met raad en daad bij te staan. Uw
hulp werd nooit tevergeefs ingeroepen. Waren er moeilijk-
heden of dreigde de moed te zinken, door een enkel opgewekt
woord wist Gij steeds de doovende belangstelling weer aan
te vuren. Nog dikwijls denk ik met innig verlangen terug aan
den tijd in Uw laboratorium doorgebracht. Dat hieraan de
vriendschappelijke omgang, die er steeds tusschen U en ons
overige laboranten bestond, niet vreemd is, behoeft geen nader
betoog.

-ocr page 14-
-ocr page 15-

ERRATA

Blz. 82 regel 12 van boven staat: 1:500.000.000, moet zijn:
1:50.000.000.000.

Blz. 82 regel 10 van onder staat: gepasseerd was weer, moet
zijn: gepasseerd was.

Blz. 85 regel 8 van boven staat: Vs» moet zijn: ~\\z.

Blz. 86 regel 11 van boven staat: dus volgt er dat eerst na 3,
moet zijn: dus volgt er eerst na 3.

Blz. 88 regel 10 van onder staat: Nu behoeft dit niet op een
stoornis, moet zijn: Nu behoeft dit niet altijd op een stoornis.

Blz. 89 regel 9 van boven staat: of een invloed op het daarin
voorkomende gif, moet zijn: of een invloed van het strychnine
op het in het geleidingssysteem aanwezige gif.

Blz. 92 regel 15 van boven staat: strophantine, moet zijn:
strophantine; zij kan ook tot stand komen door een ver-
hoogde vorming van contractieprikkels in de kamers, die de
contractieprikkels vanuit de sinus komend in aantal overtreffen.

-ocr page 16-

■ -

;; -

9a • ■•>•■; •

: \'

!

«

-ocr page 17-

INLEIDING.

Op de ontdekking van His, dat, na beschadigingen van den
naar hem genoemden bundel, geleidingsstoornissen tusschen
boezems en kamers optreden, zijn vele physiologische, expe-
rimenteel-pathologische en klinische onderzoekingen gevolgd,
"waaruit talrijke nieuwe gezichtspunten zijn voortgesproten, ook
voor de beoordeeling van geleidingsstoornissen bij den mensch.

Hiertegenover staan slechts weinig therapeutische en pharma-
cologische nasporingen. Ook nu nog tast de klinicus bij de
behandeling van het hartblok met artsenijmiddelen in het
duister.

De aanleiding tot dit onderzoek was dan ook een directe
vraag van den klinicus (prof. Wenckebach) tot den phar-
macoloog om een systematisch onderzoek te laten verrichten
over de werking van de hartmiddelen bij polsonregelmatigheden.

Oorspronkelijk lag het in de bedoeling de werking van de
meest gebruikelijke hartmiddelen bij alle experimenteel te
verkrijgen polsonregelmatigheden na te gaan. Dit onderwerp
bleek te uitgebreid, zoodat ik mij beperkt heb tot het totale
en partieele hartblok.

Over dit onderwerp zijn reeds eenige mededeelingen in de
literatuur verschenen. VonTabora1) onderzocht den invloed
van digitaline na afklemming van den bundel van His. Rotli-
berger en Winterberg-) verkregen geleidingsstoornissen

\') D. von Tabora. Uebcr die experimentelle Erzeugung von Kammersy-
stolcnausfall und Dissociation durch Digitalis. Zschr. f. cxp. Path. u. Ther. III,
499, \'06.

\'-) C. J. Rot h berger u. W. Winterberg. Uebcr den Einfluss von Stro-
phantin auf die Reizleitungsfähigkeit der automatischen Zentren des Herzens.
PH. Arch. 150, 217, \'13.

--, Uebcr die exp. Erzeugung extrasyst. venlriculärer Tachycardie durch

Acceleransrcizung. Pfl. Arch. 142. 461. \'11.

-ocr page 18-

door prikkeling van de extra-cardiale zenuwen en bestudeerden
den invloed van BaCl2t CaCl2 en strophantine, Cu 1 lis en
Trib e doorsneden den bundel van His en lieten pilocarpine,
muscarine, atropine en adrenaline op de kamers inwerken.
Bachmann1) ging den invloed van strophantine na bij een
hond met natuurlijk verkregen hartblok.

Ook klinisch onderzoek is er verricht. Mackenzie 2),
Cushny, Marris en Silberberg3) hebben bij tal van
patienten de werking van digitalis op het hart nagegaan, zoowel
in normale gevallen, als bij verlengden geleidingstijd. Ook
Wenckebach4) beveelt verschillende therapeutische maat-
regelen aan. Verder zijn er nog tal van mededeelingen, voor-
namelijk over digitalis, maar toch ook over andere hartmid-
delen (coffeine, adrenaline, camphor, physostigmine] meestal
bij totaal, soms ook bij partieel blok verschenen0).

Een methodisch onderzoek over de werking van hartmid-
delen bij totaal en partieel blok bestaat evenwel niet.

Bij een uitgebreid onderzoek is het natuurlijk niet mogelijk
alle feiten in het bijzonder na te gaan. Ik ben er mij dan

1 ) G- Bachmann. A physiologico-pathological study of a case of heart-
block occurring in a dog as a result of natural causes, Journ, of exp, Med,
XVI, 25, 1912.

2 ) J. Mackenzie. New methods of studying affections of the human heart,
Brit. med. Journ, p. 587, 702, 759, 1905,

-, Digitalis, Heart II, 273, 1910,

3 ) A. R. Cushny, H. F. Marris en M, D. Silberberg. The action of di-
gitalis in therapeutics. Heart IV, 33, 1912,

4 ) K. F. Wenckebach. Zur Analyse des unregclmässigen Pulses. Zschr. f.
klin. Med. 37, 475, 1899.

-, The effect of digitalis on the human heart. Brit. med. Journ. 1600, 1910II.

--, Die Unregelmässigkeiten des Herzens und ihre klinische Bedeutung.

Leipzig, 1914.

-ocr page 19-

ook wel bewust van met dit geschrift geen oplossing van alle
er. in voorkomende vraagstukken gegeven te hebben. Ver-
schillende finesses zullen met andere methoden moeten worden
nagespeurd. Maar een algemeen overzicht over de werking
van de gebruikelijke hartmiddelen op geleidingsstoornissen
meen ik toch wel te hebben gegeven.

Omdat dit een experimenteel onderzoek is, dat voor \'t eerst
over geleidingsstoornissen verricht is, heb ik gemeend met
een graphisch onderzoek te moeten aanvangen. Men verkrijgt
hierdoor, bij de tegenwoordig bestaande kymögraphia, waar-
mede het mogelijk is lange proeven te nemen, een aaneen-
geschakeld overzicht van de verschillende veranderingen, die
er door een gif kunnen optreden. Eerst wanneer men zoo-
doende een algemeenen indruk over gifwerking bij geleidings-
stoornissen gekregen heeft, kan men, indien men eenige
momenten in een langdurige proef nauwkeurig wil nagaan,
den snaargalvanometer ter hand nemen. Voor momentopnamen
is het electrographisch onderzoek het meest geschikte; maar
voor de kinematographische opname, die toch ter algemeene

i

-ocr page 20-

orienteering noodig is, zijn de graphische methoden aange-
wezen.

Moge dit onderzoek dan beschouwd worden als een eerste
schrede voor den grondslag van een rationeele therapie bij
hartonregelmatigheden.

-ocr page 21-

HOOFDSTUK I.

Methoden.

a. Totaal blok.

De proeven met totaal blok werden genomen op het hart
in situ. Daartoe dienden honden van 4—14 KG. Deze werden
in diepe aether-chloroform narcose gedecerebreèrd volgens
de methode van Sherrington, waarbij de hersenstam tusschen
corpp. quadrigem. antt. et postt. doorsneden wordt. Men kan
dan ophouden met narcotiseeren, waardoor men het voordeel
heeft bij de verdere proef niet meer door eenig narcoticum
gehinderd te worden. Na een canule in de trachea gebonden
te hebben, werd de kunstmatige ademhaling aan den gang
gezet. Ter vermijding van afkoeling werd het dier op een
electrisch verwarmde plaat vastgebonden. Daarna werden de
nn. vagi op lussen gelegd en canules in de a. carotis voor
de bloeddruksmeting en in de v. jugularis voor injectie van
medicamenten gebonden. De thorax werd daarna in de mediaan-
lijn gekliefd, eventueele bloeding uit de aa. intercostales door
onderbinding van de aa. mamm. intt. tot staan gebracht, en
de beide thoraxhelften door stevige draden, die ter weers-
zijden aan de operatietafel werden vastgebonden, zoover
mogelijk uit elkaar getrokken. Het middenrif werd, na door-
snijding van de nn. phrenici, door een ligatuur door den buik-
wand zoover mogelijk naar beneden getrokken, waarbij er
voor gezorgd werd, dat de v. cava inf. niet afgekneld werd.
Daarna werd het pericard opengeknipt en door vier ligaturen,
twee rechts en twee links, aan de thorax vastgebonden. Het
hart ligt dan als \'t ware op een schotel; de bewegingen ervan
worden slechts zeer weinig door de excursies van de kunst-
matig geventileerde longen beïnvloed. Om totaal hartblok te
verkrijgen werd gebruik gemaakt van de klem van Erlanger.

-ocr page 22-

Hoe deze klem er uitziet en de wijze waarop zij in het hart
gestoken wordt om den bundel van His af te klemmen, is zoo
nauwkeurig door Erlanger1) beschreven, dat dit hier niet
herhaald behoeft te worden. Ik volgde zijn voorschriften
nauwkeurig. Eerst had ik vele mislukkingen te boeken, nader-
hand gelukte bijna iedere proef. De klem werd steeds snel
en stevig dichtgeschroefd. De verschijnselen van het totale
blok zijn zoo in \'t oog vallend, dat men niet in twijfel erover
kan zijn of de klem goed ligt. De kamers staan eerst eenige
secunden stil en worden enorm verwijd, terwijl de voor-
kamers, die in hun zelfde rythme blijven doorkloppen, tel-
kens nog meer bloed in de gedilateerde kamers persen. Dan
beginnen de kamers in hun eigen rythme, dat veel langzamer is
dan dat der voorkamers, te slaan. De kamerfrequentie wisselde
in mijn proeven van 22—57 slagen per minuut. De voorkamer-
frequentie was veel hooger (96—210 p. min.). Steeds over-
tuigden wij er ons van dat het hartblok totaal en niet par-
tieel was. Dit kan men bijna altijd zien aan de bewegingen
der hefboomen, waarmede de contracties geregistreerd wer-
den; bovendien werd dit naderhand door uittellen van de
curve nader vastgesteld. Ter registratie van boezem- en
kamercontracties gebruikte, ik eerst de directe suspensie-
methode (Knoll — Her in g). Daarbij stoorden evenwel de
eigen slingeringen van de hefboomen, vooral bij frequente
werkzaamheid van den boezem. Daarom werden in de
latere proeven de bewegingen van boezem en kamer door
draden overgebracht op een tambour récepteur, die met
een tambour enregistreur (Marey) in verbinding stond. Deze
laatste inrichting van de registratie voldeed zeer goed. Al
naar de ligging van het hart werden de bewegingen van lin-
ker of rechter voorkamer resp. kamer opgeteekend, zonder
dat hierdoor verschillen in de afzonderlijke proeven te voor-
schijn kwamen. Na instelling van de tambours werd de carotis
met een Hg-manometer verbonden en de proef begon. Het hart
sloeg, al naar gelang van de geinjiceerde giften, langer of korter

1  J. Erl anger. Ueber die Physiologie des Herzblocks in Säugetieren.
Zentrallbl. f. Phys. 19, 9, 1905. On the physiology of heart-block in mam-
mals. Journ. of exp. Med. 8, 8, 1906.

-ocr page 23-

tijd. De langste proef duurde, na aanlegging van de klem
van Erlanger, meer dan twee uur.

b. Partieel blok.

De proeven met partieel blok werden op het overlevende
zoogdierenhart genomen. Uitsluitend konijnen werden ge-
bruikt. Het hart werd, nadat het dier door nekslag gedood
en uit de carotiden verbloed was, uit het lichaam verwijderd
en aan de hartcanule gebonden. Het werd volgens de methode
van Langendorff doorstroomd met van zuurstof verzadigde
oplossing van Locke-Ringer (0.9 % NaCl, 0.042 % KC1, 0.024 %
CaCL>, 0.02 % NaHC03, 0.1 % glucose). Zeer zuivere chemica-
liën werden gebruikt (garantiert reine Reagentiën van Merck
en Kahlbaum). Het water, waarin de zouten werden opgelost,
was in glazen vaten, altijd versch, gedestilleerd. De temperatuur
van de vloeistof, waarmede het hart doorstroomd werd, wisselde
in verschillende proeven af van 32—37° C. en werd gedurende
elke proef zooveel mogelijk constant gehouden. Bij verminde-
ring van de doorstroomingssnelheid had er eenige vermindering
in temperatuur plaats, doordat de vloeistof in de hartcanule
min of meer gelegenheid tot afkoeling had. Deze temperatuurs-
verschillen waren in den regel gering en bedroegen eenige
tienden graden; in eenige proeven, waar afzonderlijk melding
van gemaakt zal worden (zie eserine), was het verschil 3° C.
De frequentieveranderingen, die daarvan het gevolg zijn, en
die van belang kunnen zijn voor de verbetering of verslech-
ting van het geleidingsvermogen, werden bij de beoordeeling
over de werking van een gif bij geleidingsstoornis in aanmer-
king genomen. De druk was in alle proeven gelijk en bedroeg
85 cM. water. In eenige proeven, waar het van belang was
zeker te zijn dat geen veranderingen in temperatuur plaats
hadden, werd, om de veranderingen in de grootte der contracties
van voorkamer en kamer vast te stellen (camphor), de proef-
opstelling van GottliebenMagnus1) gekozen, waarbij druk
en temperatuur absoluut constant zijn. De registratie geschiedde
door voorkamer en kamer door middel van haakjes en draad-
jes. over katrollen loopend, met lichte hefboomen in verbin-

\') R. Gottlicb en R. Magnus. Digitalis und Herzarbcit. Scli miedebergs
Archiv 51, 30, 1903.

-ocr page 24-

ding te stellen. Eerst werden daarvoor gewone hefboompjes
gebruikt. Naderhand bediende ik mij van den hefboom van
Keith-Lucas ]), die door den amanuensis van het Instituut
dubbel was gemaakt, waarbij de twee schrijvende eindpunten
zich langs een gemeenschappelijke vertikale snaar bewogen. Men
heeft hierbij het voordeel, dat de synchrone punten op de voor-
kamer- en kamercurve steeds recht boven elkaar staan en dat de
hefboomen niet een cirkel maar een rechte lijn beschrijven. Het
uitmeten van de curve wordt hierdoor zeer vergemakkelijkt. De
contracties van linker of rechter hartsoor en rechter kamer
werden opgeteekend op een groot kymographion van Brodie,
waarvan de langzame gang door omleggen van een hefboom on-
middellijk in gelijkmatigen snellen gang kan veranderd worden.
Daarmede is het mogelijk langdurige proeven te nemen, ter-
wijl, bij optredende veranderingen in de contracties, de aard
hiervan, door den snellen gang in te schakelen, kan worden
vastgesteld.

De werking van Strophantine, Strychnine, Adrenaline, Cof-
eine, Camphor, Calcium, Baryum en Physostigmine werd bij
geleidingsstoornissen onderzocht.

In "t geheel werden daarvoor 43 proeven met totaal en 86
proeven met partieel blok genomen. Bovendien werden nog
tal van proeven ter onderzoek van de methoden om partieel
hartblok te verkrijgen genomen.

Methoden om partieel blok te verkrijgen.

Het overlevende zoogdierenhart leent er zich bij uitstek toe
om geleidingsstoornissen tusschen voorkamer en kamer op te
wekken. Door de openingen, ontstaan door het doorknippen
der groote vaten bij de verwijdering van het hart uit het
lichaam, kan men aan den rechterkant, op de grens van voor-
kamer en kamer en achter de aortakleppen, direct de plaats
bereiken, waar de bundel van His verloopt. Bij het hart in
situ moet men altijd nog in den blinde werken; bij het
Langendorffpreparaat ligt de plaats, die men beschadigen wil,
open en bloot voor ons.

Zie: J. N. Lang le y. The effect of various poisons upon the response to
nervous stimuli chiefly in the relation to the bladder. Journ. of Phys. 43. 127.1911.

-ocr page 25-

De bedoeling was blijvend partieel blok te maken en dan
hierbij de werking van de verschillende giften na te gaan.
Dit is evenwel niet gelukt. Het partieele blok verandert altijd
weer in het normale rythme. Ook andere onderzoekers zijn
hiertoe niet in staat geweest. Wel is het mogelijk een tijdelijke
geleidingsstoornis tusschen voorkamer en kamer te maken,
waarbij men speciaal een nadeeligen invloed, door een gif
uitgeoefend, kan aantoonen. Wanneer men, na de inwerking
van een gif, een langen duur van het partieele blok of een
blijvende partieele geleidingsstoornis ziet, moet dit toegeschre-
ven worden aan een ongunstige gifwerking. Aan den anderen
kant kan men evenwel uit een kort bestaan van het partieel
blok nooit een gunstige gifwerking afleiden.

Langs mechanischen en chemischen weg werd beproefd
partieel hartblok te verkrijgen. Mechanisch blijvend partieel
blok te maken beloofde van te voren al weinig resultaat.

Erlanger deelt mede, dat partieel blok overgaat in
normaal rythme of in totaal blok, alnaarmate hij zijn klem
open of dicht schroefde. Ook wanneer de klem in denzelfden
stand bleef, was het partieele blok niet constant. Eenige
controleproeven gaven mij een bevestiging hiervan. Chemisch
den bundel van His te beschadigen is, bij mijn weten, nog
niet beproefd. Formaline scheen goede uitkomsten te zullen
geven. Lohmann 2) kon, door 10% formaline op de sinus-
streek te druppelen de functie van den sinusknoop buiten
werking stellen. Naar analogie hiervan werd een kleine met
40% formaline gedrenkte wattentampon tegen den bundel
gehouden. Hierdoor ontstaat dikwijls totaal of partieel blok.
Het totale blok kan overgaan in partieel; het partieele blok
gaat altijd over in normaal rythme. Natronloog en nitras argenti
gaven hetzelfde resultaat. Het partieele blok bij alle proeven
met strophantine werd verkregen door formaline te gebruiken.
Verschillende proeven met coffeine werden genomen, waarbij
het partieele blok was opgewekt door nitras argenti op den
bundel te brengen. Het mechanisch effect is bij geen van
deze middelen geheel en al uit te schakelen.

J. Erlanger. On the physiology of hcart-block in mammals. Journ. of
exp. Med. VIII, 8, 1906.

2) Lohmann. Pflügcr\'s Arch. 123, 628, \'08.

-ocr page 26-

Dat het mogelijk is door druk en chemische middelen ge-
leidingsstoornissen tot stand te brengen, zal niemand verwon-
deren, Door een toevallige waarneming ben ik echter een
methode om blok te maken op het spoor gekomen, die wel
uiterst merkwaardig en onverwacht verliep. Ik had mij een
klem van kleiner model van messing laten maken; deze was
voor de eerste proef nog niet vernikkeld. Toen ik met deze
klem de plaats waar de bundel loopt licht aanraakte, zonder
de klem in situ te brengen en eenigen druk uit te oefenen,
zag ik tot mijn groote verbazing dadelijk totaal blok ontstaan,
dat langen tijd aanhield en daarna overging in partieel blok;
tenslotte kwam het normale rythme weer terug. Het nadere
onderzoek heeft de juistheid dezer eerste waarneming vol-
komen bevestigd. Het bleek, dat het voldoende was om de
plaats waar de bundel loopt even aan te raken met messing
om hartblok te verkrijgen. Het effect hiervan is zeker niet
zwakker dan na bewerking van diezelfde plaats met formaline
en nitras argenti. In verreweg de meeste proeven van dit
onderzoek werd dissociatie tusschen voorkamer en kamer
teweeggebracht door den bundel met Cu aan te raken. Een
koperdraad van 2 m.m. doorsnede werd hiervoor gebruikt.
Hiermede was het mogelijk op eenvoudige wijze, zonder
verdere beschadiging van het hart, blok te maken. Het is
een wonderlijk gezicht, wanneer men, na lichte aanraking
van een circumscripte plaats op den rechterkant van het
septum ventriculorum met het uiteinde van den Cu-draad,
plotseling de kamers ziet stilstaan, terwijl de voorkamers
ongestoord in hun zelfde rythme blijven doorkloppen. Hoewel
buiten het eigenlijke onderwerp vallend, is deze wijze van
ontstaan van hartblok zoo merkwaardig, dat hierover een
nader onderzoek werd ingesteld.

-ocr page 27-

HOOFDSTUK II.

Oorzaak van het ontstaan van hartblok door Cu.

Om hartblok te verkrijgen werd eerst messing gebruikt; om
zuiver te werken werd dit vervangen door een draad van
rood koper.

Als oorzaak voor het ontstaan van hartblok door Cu kan
in aanmerking komen:

1. Druk. Bij aanraking is het mechanisch effect natuurlijk
niet geheel uit te sluiten. De druk, die echter met Cu werd
uitgeoefend, was minimaal. Soms is het wijzen met Cu als \'t
ware reeds voldoende om blok, dat langen tijd aanhoudt, te
verwekken. In ongeveer alle proeven werd met een indifferente
stof, glas, door uitkoken gezuiverd, uitgetrokken tot een draad
van dezelfde dikte als de Cu-draad, op dezelfde zachte wijze
de bepaalde plaats aangeraakt. In de meeste gevallen blijft
dan het hart gewoon doorkloppen. Door meerderen druk aan
te wenden kan men met glas ook blok maken. Dan is dit
natuurlijk aan het mechanisch effect te danken. In zeer enkele
gevallen geeft ook lichte aanraking met glas hartblok. Het is
evenwel opvallend, dat het blok dan alleen gedurende de
aanraking met glas blijft bestaan en onmiddellijk daarna weer
voorbij is. Een zelfde aanraking inet Cu laat het blok gedu-
rende veel langeren tijd bestaan. De aanraking, die noodig
is om blok te maken, geeft zoo weinig stoornis dat, bij loopend
kymographion, de curve van voorkamer en kamer nagenoeg
niet van plaats verschoven wordt. In enkele gevallen gelukt
het niet met Cu blok te maken bij lichte aanraking. Als oor-
zaak voor het meer of minder gemakkelijk te voorschijn
roepen van het blok door Cu, zoowel als door glas, komt
waarschijnlijk het meer oppervlakkig of dieper liggen van den
bundel in aanmerking. Ongeveer 60 proeven werden genomen

-ocr page 28-

met Cu en glas; in 5 daarvan kon lichte aanraking met glas
ook snel voorbijgaand blok veroorzaken. Ik meen wel te mogen
zeggen, dat druk bij het teweegbrengen van het blok door
Cu een zeer geringe factor vormt.

2. Temperatuur. Ook temperatuursverschil tusschen het Cu
en het hart zou aanleiding kunnen geven tot het optreden
van hartblok. Ganter enZahn1) konden geleidingsstoor-
nissen teweegbrengen door afkoeling van den knoop van
Tawara. In alle proeven werd daarom zoowel het Cu als het
glas van te voren verwarmd tot de temperatuur van de
doorstroomingsvloeistof. Toch trad het hartblok altijd ook na
aanraking met het verwarmde Cu op.

3. Electriciteit. Zwakke electrische stroomuitloopers zouden
misschien ook geleidingsstoornissen kunnen veroorzaken. In
alle proeven werd daarom het Cu geïsoleerd aangewend. Het
geïsoleerde en verwarmde Cu gaf toch hartblok, terwijl het
geïsoleerde en verwarmde glas hiertoe in de meeste gevallen
niet in staat was. Het hart was bij de proefopstelling ook
geïsoleerd.

Druk, warmte en galvanische stroomen kunnen dus uitge-
sloten worden als oorzaak voor het ontstaan van hartblok
door Cu. Als eenige mogelijkheid blijft dus over om aan te
nemen, dat er uiterst geringe hoeveelheden metaaldeelen in
oplossing gaan tijdens het aanraken, die een tijdelijke function-
neele stoornis in den bundel van His teweegbrengen. De vraag
was nu of alleen Cu deze werking uitoefende of dat ook
andere metalen hiertoe in staat waren. Een antwoord kon
gevonden worden door meerdere metalen aan te wenden en
de langdurigheid van het blok en het gemak, waarmede dit
verkregen werd, te bepalen. Jammer genoeg kon door gebrek
aan diermateriaal hier geen volledig onderzoek over ingesteld
worden. De volgende reeks metalen werd nader ter hand
genomen:

Cu, Zn, Cd, Pb, Al, Bi, Ag, Fe, Ni, Pt, glas. Hierbij werd
duidelijk, dat altijd door Cu het gemakkelijkst blok werd
gemaakt. Ook duurde het in eenzelfde proef altijd langer

Ganter u. Zahn. Exp. Untersuchungen am Saugethierherzen über Reiz-
bildung und Reizleitung in ihrer Beziehung zum spezifischcn Muskelgcwebe.
Pil. Arch. 145, 335, 1912.

-ocr page 29-

eer dit blok voorbij was dan bij andere metalen. De volg-
orde, waarin het sterkst blok kon opgewekt worden, is
eenigermate in bovenstaande reeks weergegeven.
Zn en Cd
verschilden weinig in werking. Zij werden in drie verschil-
lende proeven steeds met succes aangewend. De volgende
metalen vertoonden alle een veel zwakkere werking. Zij
werden soms met, soms zonder succes gebruikt. Met
Al kon
verschillende keeren een kortdurend blok verkregen worden.
Het
Fe veroorzaakte eenmaal een excessieve werking, maar
in vier andere proeven had het geen of nagenoeg geen blok
tengevolge.
Pb veroorzaakte in meerdere proeven alleen bij
aanraking blok; het was spoedig weer verdwenen.
Bi en Ag
vertoonden weinig werking. Ni gaf eigenlijk alleen tijdens
aanraking blok in proeven, waarbij ook glas dit veroorzaakte.
Pt vertoonde eenige malen in \'t geheel het phenomeen niet;
andere keeren veroorzaakte het langdurig blok. Het werd in
vijf proeven aangewend. In twee daarvan bleef het blok
langen tijd bestaan; in twee andere gevallen had het in
\'t geheel geen werking. In één proef, waarbij afwisselend glas,
platina en koper werden aangewend, hadden glas en platina
tweemaal geen succes; de derde maal kon ook met Pt blok
gemaakt worden. Waarschijnlijk moet de werking van Pt in
de eerste proeven aan verontreiniging worden toegeschreven.

Zooals gezegd, volledig is het onderzoek niet. Zn en Cd
schijnen ook goede uitwerking te geven. Van enkele andere
metalen is dit twijfelachtig. Het feit, dat kleine hoeveelheden
Cu zoo\'n schadelijken invloed hebben op den geleidingsbundel,
is verrassend. Het is echter bekend, dat minimale hoeveel-
heden metaal op verschillende organismen schadelijk werken,
v. Naegeli1) toonde dit aan voor spirogyren en bestem-
pelde ze met den naam van „oligodynamische werkingen."
Voor hoogere organismen kon Locke 2) een schadelijke wer-
king door kleine hoeveelheden metaal aantoonen. Hij gebruikte
bij spierproeven water, gedestilleerd uit koperen vaten en

Zie O. Israël en Th. Klingmann. Oligodynamische Erschcinungcn an
pHanzlichcn und thierischen Zeilen. Arch. f. path. Anat. 147, 293, 1897.

\') F. S. Locke. On a supposed action of distillcd water a« such on ccr-
tain animal organisms. Journ. of Phys. XVIII. 319. 1895.

-ocr page 30-

bemerkte dat dit aanleiding gaf tot mindere contractiliteit der
spieren. Proeven door hem genomen met donderpadden en
wormen toonden aan, dat een stuk koper in water gelegd
doodelijk voor deze organismen was. Ook voor zink, hoewel
niet in zoo\'n sterke mate, waren deze dieren gevoelig. Voor
lood waren de resultaten twijfelachtig. Dit stemt goed over-
een met mijn proeven, waar juist voor Cu en Zn een scha-
delijke werking kon aangetoond worden. Locke geeft dan
ook den raad om voor spier- en hartproeven alleen water, in
glazen vaten gedestilleerd, te gebruiken. Ook omdat die
minimale verontreinigingen zulk een kolossalen invloed op de
hartcontracties hebben, moet men bij het gebruik van de
vloeistof van Locke-Ringer zeer zuivere chemicaliën gebruiken.
In den loop van dit onderzoek heb ik dit ook ondervonden.
Verscheidene proeven mislukten omdat, door tijdsomstandighe-
den, minder zuivere zouten gebruikt moesten worden. Het eigen-
aardige was, dat juist door het gebruik hiervan hartblok ont-
stond. Bij het begin der doorstrooming waren de uitslagen van
de voorkamer en kamer abnormaal groot. Spoedig werden
de contracties van beide zeer klein. Dan vielen er enkele
ventrikelslagen uit, meerdere volgden en partieel blok ontstond.
De graad van blok nam daarbij voortdurend toe. Dikwijls
zag men 7 :1 rythme optreden na verloop van tijd. Soms
antwoordde de ventrikel eerst na 18 voorkamerslagen. Niet
alleen dat bij de voortdurende doorstrooming van deze minimale
hoeveelheden de geleiding geleden had, ook de contractiliteit
en automatie werd er in nadeeligen zin door beïnvloed. De
voorkamers bleven daarbij regelmatig doorkloppen. Eerst
nadat weer zuivere zouten gebruikt werden en alle vaten
grondig gereinigd waren, konden er weer normale proeven
genomen worden. De aard en hoeveelheid van deze veront-
reinigingen werden niet nader vastgesteld. Maar zij moeten
zeker ingedeeld worden bij dezelfde oligodynamische wer-
kingen. Nadat dit onderzoek was afgesloten, las ik een mede-
deeling van Voegtlin1, waarin gemeld wordt dat de lactaten
van Cu, Fe, Ni, Co, Mg en Al bij het kikkerhart hartblok kunnen

C. Voegtlin. The mechanism of the toxic action of the heavy metals
on the isolated heart. Journ. of pharm. and ther. 6, 602. \'14/15.

-ocr page 31-

veroorzaken. Hij geeft de hoeveelheid, waarmee dit bereikt
werd, niet aan. Maar in ieder geval wijst dit weer op een
specifieke metaalwerking op het geleidingssysteem. Men ziet
dat in de literatuur wel eenige aan wijzigingen bestaan ten
gunste van een specifieke metaalwerking. Wat voor een ge-
voelig object het overlevende met vloeistof van Locke-Ringer
doorstroomde hart voor sommige giften is, zal nog verder bij
dit onderzoek blijken (zie camphor en physostigmine). Het
blijft evenwel verwonderlijk, dat reeds zoo kleine hoeveel-
heden metaalzouten, zooals die bij het in contact komen met
Ringer\'s vloeistof ontstaan, in staat zijn zoo groote tijdelijke
veranderingen in het geleidingssysteem teweeg te brengen.

-ocr page 32-

HOOFDSTUK III.
Aard en duur van het blok.

Voor tot de bespreking van de afzonderlijke proeven over
de werking van giften bij onvolkomen dissociatie tusschen
voorkamer en kamer wordt overgegaan, dient in \'t kort nog
gesproken te worden over den aard en den duur van het
experimenteel opgewekte blok. Er werd geen verschil opge-
merkt in het verloop van het blok, wanneer dit op verschil-
lende manieren werd teweeggebracht. In den regel onstaat
er eerst totaal blok. Aangezien de onderbreking van de ge-
leiding plotseling geschiedt, staat de ventrikel meestal eerst
stil, voordat hij in zijn eigen rythme gaat kloppen. Soms
ontbreekt deze stilstand en gaat de kamer zich dadelijk
onafhankelijk van den boezem samentrekken. De ventrikel-
stilstand kan verschillend langen tijd duren. Meestal bedraagt
hij slechts enkele secunden. Hij kan evenwel ook langer aan-
houden. De langste ventrikelstilstand, die na aanraking met
Cu verkregen werd, bedroeg 3 minuten. Enkele secunden
nadat de ventrikel zijn automatie ontwikkeld heeft, herneemt
de voorkamer de leiding. Er ontstaat meestal 2:1 rythme,
zeldzamer 3:1 rythme. Het partieele blok blijft korter of
langer tijd bestaan. De langste tijd, die het partieele blok
in normale proeven duurde, was 15 minuten. Deze lange duur
van het partieele blok werd in \'t geheel slechts driemaal
waargenomen. Hij behoort dus tot de hooge uitzonderingen.
Meestal gaat de geleidingsstoornis na 100 a 200\' weer voorbij.
Een korter duur van het partieele blok is evenwel volstrekt
geen zeldzaamheid. Over \'t algemeen kan men een duur van
300\' reeds abnormaal lang noemen. De terugkeer tot het
normale rythme geschiedt op de bekende wijze: eerst valt
er na den derden voorkamerslag één kamerslag uit (3 :2 rythme);

-ocr page 33-

dan na iederen vierden, vijfden etc., totdat iedere voorkamerslag
onafgebroken door een kamerslag gevolgd wordt. Dit stadium
is meestal in eenige tientallen secunden afgeloopen. Een
eigenaardigheid is verder dat, bij het ontstaan van het par-
tieele blok, de contracties van de kamer altijd zeer veel kleiner
worden. Ontstaat er b.v. uit de normale slagvolgorde 2:1
rytlime, dan is de grootte van de kamercontracties dikwijls
tot de helft verminderd (zie fig. 6a,
b en c en fig. 18). Keert
het normale rythme weer terug, dan bereiken de kamer-
contracties ook weer de oorspronkelijke grootte. Wanneer er
3: 1 rythme ontstaan is, zijn de contracties van de kamer
eveneens kleiner dan bij het daaropvolgende 2:1 rythme
(zie fig. 20). Wisselt 3 :1 rythme en 2 :1 rythme af, dus volgt
er de eene keer na drie voorkamerslagen, de andere keer na
twee voorkamerslagen één kamerslag, dan ontstaat er een
pulsus alternans van de kamer (zie fig. 20). De grootere slag
volgt dan na de langste pauze. Een pulsus alternans vindt
men ook altijd, indien er 3:2 rythme ontstaat (zie fig. 21a).
Hierbij volgt ook na de langste pauze de grootste, na de kortere
pauze de kleinste slag. Altijd is dus onder normale omstandig-
heden de contractiliteit het grootst, wanneer de geleiding het
beste is. Contractiliteit en geleidbaarheid loopen evenwel niet
altijd parallel. Dit kan onder den invloed van giften, zooals
in den loop van dit onderzoek gebleken is, veranderen.

Het is opmerkelijk, dat, terwijl men op een circumscripte
plaats in het geleidingssysteem een laesie aanbrengt, niet
alleen groote veranderingen in de geleiding, maar ook in de
contractiliteit optreden. Men weet niet wat voor veranderingen
er in het geleidingssysteem door afklemming of door chemische
middelen ontstaan. Het is dus voorloopig niet mogelijk voor
deze feiten een verklaring te geven.

-ocr page 34-

HOOFDSTUK IV.

Strophantine.

a. Totaal blok.

Over de werking van digitalislichamen op de automatisch
slaande kamers zijn reeds eenige onderzoekingen verschenen.
Von Tabora1) zag door digitaline bij totaal hartblok de
polsfrequentie van de kamers langzamerhand tot het dubbele
stijgen. Erlanger2) kwam naderhand tot hetzelfde resultaat.
Bachmann3) zag eveneens bij een hond, die bij opening
der thorax totale dissociatie tusschen boezem en kamer bleek
te hebben, een toeneming van de frequentie na strophantine
optreden. Verder onderzochten Rothberger en Winter-
berg4) met de suspensiemethode en den snaargalvanometer
den invloed van strophantine op de verschillende cardiomoto-
rische centra. Van hunne resultaten is het volgende voor ons
van belang: door strophantine kan de frequentie van de boezems
eenigszins versneld worden; deze versnelling wordt eerst dui-
delijk na opheffing van den normalen vagus-acceleranstonus.
Een duidelijke invloed van het strophantine op de kamerauto-
matie treedt eerst in het toxische stadium aan den dag. In
het voorafgaande therapeutische stadium oefent het ook reeds
eene werking uit op de automatisch slaande kamers, omdat
na doorsnijding van den vagus-accelerans bij vagusprikkeling
eenige kamerextrasystolen optreden. Vóór het optreden van
de kamerautomatie kan een versterking van de kamercon-
tracties aangetoond worden.

1 D. von Tabora, l.c. blz. 1.

2 ) J. Erlanger, Ueber den Grad der Vagu$wirkung auf die Kammern des
Hundeherzens. Pfl. Arch. 127, 77, \'09.

3 ) G. Bachmann, l.c. blz. 2.

4 *) C. J. Rothberger u. W. Winterberg, l.c. blz. 1.

-ocr page 35-

De resultaten van mijn proeven, waarin het totale hartblok
door afklemming van den bundel van His verkregen werd,
en die daardoor onder meer eenvoudige omstandigheden ge-
nomen werden, komen goed overeen met die van Roth-
berger en Winterberg. De werking van het strophantine
op de automisch slaande kamers in het therapeutisch stadium
komt bij afklemming van den bundel eerder aan het licht dan
bij uitschakeling van de prikkels, die van de boezems op de
kamers overgaan door maximale vagusprikkeling. Men kan
dan den gunstigen invloed van strophantine op de in hun eigen
rythme kloppende kamers goed demonstreeren.

In \'t geheel werden tien proeven met gekristalliseerd G-Stro-
phantine (Thoms) in een oplossing van 1 %o genomen. De geïn-
jiceerde hoeveelheden waren altijd 1 mg. De honden wogen
4.5—14 KG. De resultaten van alle proeven zijn in hoofdzaak
met elkaar in overeenstemming. Eenige secunden na de injectie
ziet men de frequentie van de automatisch slaande kamers
toenemen. Dikwijls bedraagt deze toeneming 22 slagen per
minuut. Op fig. 2 stijgt zij van 54—69 per minuut. De kamer
blijft hierbij volkomen regelmatig kloppen. Nooit heb ik in dit
stadium ook maar één onregelmatigheid gezien. Bij de zeer
sterke verlangzaming van de werkzaamheid der kamer bij
totaal hartblok is deze versnelling reeds van zeer groot belang.
Ook in de kliniek heeft men een dergelijke versnelling van
de kamers bij volkomen dissociatie na digitalis gezien (B a c h-
mann,\') Meyer -). Maar niet alleen de polsfrequentie neemt
toe, ook de kracht van de hartcontracties wordt grooter.
Deze bekende werking van het strophantine ziet men in ver-
schillende proeven aan de vergrooting van de uitslagen op
de ventrikelcurve (op fig.
2a niet te zien). Ook de gemiddelde
bloeddruk stijgt en de excursies van den Hg-manometet worden
beduidend grooter. Nadat dit stadiumeenigen tijd geduurd heeft,
treden er in vele gevallen arrhythmieën op. Men ziet meer
minder talrijke extrasystolen (Fig. 26.). Volgens de electro-
cardiografische onderzoekingen van Rothberger en Win-

-ocr page 36-

terberg berusten deze daarop, dat onder den invloed van
strophantine op verschillende punten van de kamer tertiaire
prikkelingscentra ontstaan. Dit stadium (extrasystolen bij be-
trekkelijk lage kamerfrequentie) was echter bij de door mij
aangewende onderzoekingsmethode en de gegeven hoeveel-
heid strophantine in het meerendeel der gevallen niet aanwezig.
Veel meer gingen de kamers plotseling van het therapeutisch
stadium over in het toxische. De polsfrequentie der ventrikels
neemt enorm toe. Het is een eigenaardig gezicht bij de bloot-
gelegde, langzaam en automatisch slaande ventrikels eerst de
langzame, krachtige, regelmatige werkzaamheid, waarbij de
ventrikel in de diastole zeer veel bloed bevat, waar te nemen;
dan plotseling, als op commando, verandert het karakter der
contracties. De van te voren sterk uitgezette ventrikel wordt
plotseling klein en men denkt eerst, dat de kamer in sterk
woelen overgegaan is, zoo snel worden de contracties. Een
blik op de bloeddrukcurve leert echter terstond, dat de kamers
nog steeds krachtig werken. Hetzelfde vertoont ook de ven-
trikelcurve. Op fig.
2b ziet men, dat de kamerfrequentie, die
voor strophantine 54 en aan het einde van het therapeutische
stadium 84 bedroeg, plotseling stijgt tot 280 per minuut. Ge-
lijktijdig is op de ventrikelcurve een duidelijke versterking
van de contracties te zien. Ook de bloeddrukcurve verandert
van aard. Waren eerst de uitslagen van den Hg-manometer
langzaam en zeer groot, nu worden kleinere polsen opge-
teekend. Dikwijls ziet men, dat de kamers arrhythmisch
werken. De bloeddruk stijgt belangrijk en bereikt na eenigen
tijd min of meer hooge waarde. In fig. 2c stijgt hij langzamer-
hand tot 138 mm. Hg. In andere proeven bereikte hij (bij
totaal hartblok en geopende thorax) 208 mm. Hg. Over de
rol, die een contractie van de bloedvaten daarbij speelt, heb
ik geen proeven genomen.

In fig. 2c neemt de polsfrequentie langzamerhand toe van
180 tot 224. Men ziet duidelijk een reeks van arrhythmieën.

Nadat het maximum van den bloeddruk bereikt is, daalt deze
weder (fig. 2
d). In de meeste gevallen gingen de kamers ten
slotte woelen. Slechts in twee gevallen volgde er eenvoudig
kamerstilstand.

De werking van het strophantine op de voorkamers is veel

-ocr page 37-

geringer. In het therapeutisch stadium worden de contracties
duidelijk versterkt (Fig. 2a). In vele gevallen slaan zij, zooals
ook Rothberger en Winterberg zagen, sneller (Fig. 2a);
in vele gevallen komt het door centrale vagusprikkeling tot
duidelijke polsverlangzaming (tot 50 slagen p. min. toe) In het
toxisch stadium was het, bij de door mij gebruikte suspensie-
methode, niet mogelijk vast te stellen of de voorkamers zich
zelfstandig samentrokken of door de hevig slaande kamers
passief mee bewogen werden. In fig. 2c en
d zijn op de voor-
kamercurve in het toxische stadium ongetwijfeld de kamer-
contracties geregistreerd.

De werking van het strophantine op het hondenhart bij totaal
hartblok is, kort Samengevat, het volgende: versterkte con-
tracties en duidelijke versnelling van de automatische kamer-
contracties in het eerste stadium. Daaraan aansluitend een
plotseling optredende, arrhythmische, ventriculaire tachycardie,
die eerst in intensiteit toeneemt en ten slotte in de meeste
gevallen in woelen overgaat. In het eerste stadium stijgt de
gemiddelde bloeddruk weinig, in het tweede in sterke mate. De
voorkamerslagen worden of matig versneld, öf door centrale
vagusprikkeling verlangzaamd.

b. Partieel blok.

In de klinische literatuur over de werking van digitalis op
het geleidingsvermogen wordt altijd de nadruk gelegd op de
geleidingsstoornissen, die er door opgewekt worden. Talrijke
publicaties \') zijn er verschenen, waaruit duidelijk blijkt, dat
digitalis, vooral bij reeds bestaanden verlengden geleidingstijd,
de oorzaak is van het uitvallen van ventrikelsystolen en het
ontstaan van partieele en totale dissociatie tusschen voor-
kamer en kamer. Hoofdzakelijk moet deze ongunstige invloed
van digitalis op het geleidingssysteem worden toegeschreven
aan de door het gif te voorschijn geroepen verhoogde vagus-
werking. Deze kan op zichzelf, zooals klinisch en experi-
menteel2) is aangetoond, geleidingsstoornissen te voorschijn

-ocr page 38-

roepen. Wanneer de vagus dan ook door atropine wordt uit-
geschakeld keert in de meeste gevallen de normale geleiding,
niettegenstaande de daarbij plaats hebbende polsversnelling,
weer terug. Alleen Cushny, Meddis and Silberberg
vermelden twee gevallen, waarin digitalis een slechter worden
van de geleiding gaf, wat niet door atropine kon worden
opgeheven. De bundel van His zou hier door digitalis speci-
fiek zijn beschadigd. Daartegenover staan echter klinische
gevallen, waar digitalis bij bestaand blok verbetering van de
geleiding gaf (von Jagic 2), Bachmann1), Volhard2),
Wenckebach 3)). Experimenteel onderzocht v. Tabora4)
bij den hond den invloed van digitaline bij intacte en door-
sneden vagi na afklemming van den bundel van His. Zijn onder-
zoek wijst uit, dat de vagus bij beschadigden bundel een
veel nadeeliger invloed op de geleiding uitoefent dan bij
intacten bundel. Na vagusdoorsnijding trad de volkomen dis-
sociatie tusschen voorkamer en kamer, na digitaline, die vroe-
ger reeds door Cushny ^ was aangetoond, ook veel later
op. Uit zijn beschrijving krijgt men niet den indruk, dat bij
doorsneden vagi digitalis intensiever werkt bij plaats gehad
hebbende laesie van den bundel dan bij onbeschadigden bun-
del. Hij injiceerde digitaline eerst nadat de geleidingsstoornis
door afklemming reeds weer voorbijgegaan was. In het voor-
liggende onderzoek werd de invloed van strophantine nagegaan,
terwijl de geleidingsstoornis nog bestond.

Bij 7 proeven, waar partieel blok bestond, werd de werking
van g-strophantine (Thoms) nagegaan. Een oplossing van 1.5 mgr.:
500 L.R. (=1:333.000) werd gebruikt. Bij deze concentratie be-
draagt de tijd, die verloopt tusschen het begin der gifwerking en

1 1) I.e. blz. 2.

2) I.e. blz. 2.

\') G, Bachmann, A physiologico-pharmacological study of a case of
heart-block, occurring in a dog. Journ. of exp. Med. 16, 1912.

2 ) T. Volhard. Ucber die Beziehungen des Adam-Stokesschen Symptomen-
komplexes zum Herzblock. D. Arch. f. klin. Med., 97, 1909.

3 ) K. F. Wenckebach. Die Unregelmässigkeiten d. Herztätigkeit, etc.
blz. 93.

4 «) I.e. blz. 1.

\') A. R. Cushny. On the action of substances of the digitalis series on
the circulation in mammals. Journ. of exp. Med. II, 233, 1897.

-ocr page 39-

den systolischen stilstand van het hart ongeveer een kwartier. Het
therapeutisch stadium duurt lang genoeg om bij hartblok ver-
anderingen in de geleiding tusschen boezem en kamer waar
te nemen. De geleidingsstoornissen werden in alle strophantine-
proeven teweeg gebracht door formol op den bundel van His
te brengen. In vier proeven gelukte het strophantine te laten
inwerken tijdens het partieele blok; in één proef was alleen
het uitvallen van een enkelen ventrikelslag het gevolg van de
poging om blok te maken; in twee proeven was het blok
juist voorbij gegaan, voordat de strophantinewerking begon.
In de laatste drie proeven werkte strophantine in op harten
met een verlengden geleidingstijd.
In geen van deze proeven
kon in het begin dér strophantinewerking een nadeelige invloed
van het strophantine op het geleidingsvermogen worden aange-
toond.
Zelfs zijn er eenige punten, die op een verbetering der
geleiding door strophantine wijzen. Dit geldt
alleen voor het zoo-
genaamde therapeutische stadium. Bij de verdere voortgeschre-
den vergiftiging treden er dissociaties op, die ten deele aan
stoornissen in de geleiding, ten deele aan de verhoogde
automatische ventrikelwérkzaamheid zijn toe te schrijven.
Wanneer strophantine den overgang van den geleidingsprikkel
van voorkamer naar kamer tegen ging, zou men verwachten,
dat in het beginstadium der vergiftiging een hoogere graad
van blok zou ontstaan, dan er tevoren bestond. Een 2:1 ryhtme
zou dan overgaan in een 3:1 rythme of in compleet blok,
terwijl een compleet blok altijd zou moeten blijven bestaan.
Omdat men hier te doen heeft met een voorbijgaande stoornis
in de geleiding en er dus steeds een geleiding verbeterende
factor aan het werk is, behoeft een schadelijk werkend vergif
n*et immer verergering van het blok te geven, maar een lan-
gere duur van de geleidingsstoornis zal er toch het gevolg
van moeten zijn. Bij een verlengden geleidingstijd zou het
strophantine het uitvallen van eenige ventrikelsystolen moeten
veroorzaken. Er zijn bij de schadelijke inwerking van een gif
op het geleidingsvermogen twee krachten tegen elkaar in
werkzaam. De eene, in het hart zelf gelegen, tracht de gelei-
ding tusschen boezem en kamer steeds beter te maken; de
andere, in den vorm van een gif van buitenaf inwerkend,
beproeft de geleiding voortdurend slechter te maken. Het hangt

-ocr page 40-

van de oogenblikkelijke omstandigheden af of de eene of de
andere factor de overhand zal verkrijgen. Wint de geleiding-
verbeterende kracht het van de geleidingverslechtende, dan
zal een langere duur van het blok en een langzamer overgang
tot het normale rythme het gevolg zijn; maar na bepaalden
tijd zal het normale rythme toch weer hersteld zijn. Wint de
geleidingverslechtende kracht het, dan zal er een hoogere
graad van blok, tot totaal blok toe, ontstaan. Geeft een gif
verbetering van de geleiding, dan werken er twee factoren
samen om de geleidingsstoornis op te heffen. Deze zal dus
sneller voorbij gaan dan zonder het gunstig werkende gif het
geval zou zijn. Bij den wisselenden duur van het experimenteel
teweeggebracht hartblok zijn deze factoren dikwijls moeilijk
te beoordeelen. Omtrent de geleidingverbeterende werking van
een gif kan men in \'t geheel niet tot een besluit komen, wijl
het blok vanzelf reeds binnen eenige tientallen van secunden
kan voorbijgaan. Maar om verbetering van de geleiding aan
te toonen kan men zijn toevlucht nemen 4;ot sommige proeven,
waarbij het hartblok spontaan ontstaan is. Het spontaan ont-
staan van geleidingsstoornissen moet waarschijnlijk worden
toegeschreven aan verontreinigingen van de doorstroomings-
vloeistof. Hierbij treedt
nooit verbetering van de geleiding op.
Wel komen er schommelingen in de geleiding voor, zoodat
er tijdelijk mindere graden van blok zijn. Maar altijd neemt
op den duur de geleidingsstoornis toe. Bij meer dan tien
afzonderlijke proeven werd dit verschijnsel waargenomen. Dit
is te begrijpen, omdat de onbekende stof, die het blok ver-
oorzaakt, door het hart blijft stroomen en dit dus voortdurend
aan zijn schadelijken invloed bloot staat. De contracties van
de voorkamer en kamer worden daarbij zeer klein. De voor-
kamer blijft echter regelmatig en in ongeveer dezelfde frequentie
doorkloppen. Onder deze omstandigheden ontstaan juist de
hoogere graden van blok. Niet zelden ziet men 6:1 of 7:1
rythme. Soms komen er perioden voor, dat de kamer eerst
weer na een 15en voorkamerslag een contractie geeft. De
samenhang tusschen boezem- en ventrikelcontractie blijft hier-
bij behouden. De automatie van de kamer schijnt dus ook
geleden te hebben. Want bij een boezemfrequentie van 150
per minuut zouden de kamers dan slechts 10 maal per minuut

-ocr page 41-

contraheeren, een frequentie, laag genoeg om de kamer in de
gelegenheid te stellen in haar eigen rythme te gaan slaan.
Automatische ventrikelslagen treden echter niet op; de kamer
antwoordt slechts af en toe nog op een voorkamercontractie.
Behalve de contractiliteit en het geleidingsvermogen is dus
ook de automatie sterk afgenomen. Wanneer men bij der-
gelijke proeven een gif laat inwerken en men ziet hierna
herstel van het normale rythme, dan mag men tot een ver-
betering van de geleiding door het gif besluiten.

1. Therapeutisch stadium.

In geen enkele van de 7 geslaagde proeven kon een slechter
worden van de geleiding in het begin der strophantinewerking
worden aangetoond. Was het partieele blok juist voorbijge-
gaan en het normale rythme weer teruggekeerd voor het
strophantine in het hart kwam, dan onderscheidde de werking
van het strophantine zich in den beginne in niets van de
werking op harten, waarin van te voren geen geleidings-
stoornissen waren geweest. De contracties van boezem en
kamer werden grooter, zoowel in systolischen als in diastolischen
zin; de frequentie van de voorkamer bleef \'t zelfde of ver-
minderde iets. Maar de normale opeenvolging van boezem-
en kamerslag werd geen enkele maal onderbroken. Ook
wanneer slechts een lichte voorbijgaande geleidingsstoornis
bestaat, herkenbaar aan het ontbreken van enkele ventrikel-
slagen, blijft na strophantine het normale rythme behouden en
komen er geen uitvallen van ventrikelcontracties meer voor.
De
geleidingstijd tusschen atrium en ventrikel wordt, terwijl
het strophantine zijn werking op het hart uitoefent,
korter. Zoo
bedroeg de geleidingstijd tusschen atrium en ventrikel in pr.
1-XII-\' 18 bij het begin derstrophantine-werkingO.17\' en 70\' later
0.12*. De frequentie was hierbij \'t zelfde gebleven (108 p. min.)
Bij een schadelijken invloed van het strophantine zou men min-
stens een gelijk blijven van den geleidingstijd verwachten. Deze
verkorting van het a. v.-interval toont in ieder geval aan, dat
strophantine de verbetering van de geleiding niet tegengaat.
Ook wanneer het blok nog bestaat tijdens de inwerking van
strophantine wordt de geleiding beter. Men kan zich niet aan
den indruk onttrekken, dat hierbij de geleiding verbetert onder

-ocr page 42-

den invloed van het strophantine. In pr. 12-XII-\'13 bestond er
compleet blok, met dubbelcontracties van den ventrikel. Maar
30\' nadat strophantine in het hart was gekomen, ging plotseling
het compleet blok over in partieel blok (2:1 rythme), terwijl
de dubbelcontracties verdwenen (zie fig. 4). Altijd kan men hier-
tegen inwerpen, dat deze overgang van compleet blok in
partieel blok ook zonder strophantine zou geschied zijn. Het
compleet blok had reeds 320\' vóór strophantine in \'t hart kwam
bestaan. Toch is het opmerkelijk, dat juist op de plaats, waar
de strophantinewerking duidelijk wordt (te zien aan het grooter
worden van de contracties van voorkamer en kamer) het
compleet blok in partieel overgaat. Het partieel blok bleef
hier bestaan tot er onregelmatigheden optraden (na 90"), maar
de geleidingstijd werd in korten tijd aanzienlijk verbeterd. Bij
het ontstaan van het 2:1 rythme bedroeg de tijd, die verliep
tusschen voorkamer- en kamercontractie 0.24\', 20\' later 0.13\'.
En ook tijdens de onregelmatigheden van de kamer, die aan
verhoogde automatie moet worden toegeschreven, verbeterde
het blok als zoodanig nog en kon een 3:2 rythme, dus een
mindere graad van blok, in afwisseling met autonome kamer-
slagen aangetoond worden. In proef 10-XII-\'13, waar 5:1
rythme bestond, ging, direct nadat strophantine in het hart ge-
komen was, wederom gelijk met het grooter worden der voor-
kamer- en kamercontracties, het 5:1 rythme over in 2:1 rythme,
waarbij zeer kort 4:1 rythme en 3:1 rythme bestond. Hier
nam de frequentie gelijkertijd toe van 148—154 per minuut,
een omstandigheid, die op zichzelf geen verbetering van
het blok kon brengen. Hier had het blok 140\' bestaan voor
strophantine zijn werking begon en duurde het nog 140\' voor
het blok geheel hersteld was. Deze proef vertoonde ook nog
andere merkwaardige verschijnselen, die aanstonds bij het
toxisch stadium zullen besproken worden. Beide proeven
geven aanleiding om te denken, dat strophantine in het begin-
stadium een geleidingverbetering geeft. Maar een bewijs is dit
niet. Want ook zonder strophantine gaat het blok van zelf
voorbij. Alleen valt het op, dat in beide gevallen de verbetering
van het blok samengaat met het begin ider strophantinewerking;
in het eene geval een overgang van compleet blok in partieel,
in \'t andere een verandering van het 5:1 rythme in een 2:1

-ocr page 43-

rythme, beide gepaard met vergrooting van de voorkamer-
en kamerslagen als uitdrukking van de strophantinewerking.

In de tot dusver beschreven proeven was het blok expe-
rimenteel opgewekt door formol op den bundel van His te
brengen. Het blok zou dus altijd, ook zonder gif, teruggegaan
zijn tot het normale rythme. Maar twee proeven zijn er,
waarbij spontaan blok ontstaan was.

Zooals boven gezegd is, herstelt de geleiding hier nooit
vanzelf, maar neemt de graad van het blok altijd toe. Dit
kon ook in deze proeven aangetoond worden. In de eene
(28-II-* 15) was het hart, voordat strophantine toegelaten werd,
reeds in zeer slechte condities gekomen. 6:1 en 7 : 1 rythme
was ontstaan; af en toe kwam er na 18 voorkamerslagen
eerst een kamercontractie. De contracties van boezem en
kamer waren zeer klein geworden. In de andere proef
(13-XII-13) was er nog slechts een lichtere graad van gelei-
dingsstoornis ontstaan. Er bestond afwisselend 3:2 rythme
en 2:1 rythme. Voordat strophantinewerking aanwezig was,
werd de geleiding duidelijk slechter; kwamen er eerst op
vier voorkamerslagen drie ventrikelslagen voor, weldra kwam
er 3:2 rythme, daarna 2 :1 rythme en dit ondanks een
frequentievermindering van 157 tot 140 slagen per minuut.
In beide gevallen werd na strophantine het normale rythme
binnen korten tijd weer geheel hersteld.
In pr. 13-XII-\'13 (zie
fig. 4), waar de lichtere geleidingsstoornis bestond, geschiedde
de overgang van 2:1 rythme in 3:2 rythme in 20\', terwijl
het 3:2 rythme maar enkele perioden bleef bestaan. De frequen-
tie bleef tijdens het strophantine gelijk. Vóór strophantine had
het blok ongeveer 300\' aan een stuk door bestaan, terwijl 600\'
er voor het uitvallen van de ventrikelsystolen begonnen was.
In pr. 28-VI-\'15, waar een zeer ernstige stoornis in de geleiding,
naast stoornis in contractiliteit en automatie was ontstaan,
had de terugkeer tot het normale rythme langzamer plaats.
Voor strophantine in \'t hart kwam was het 6:1 en 7 :1 rythme
voor korten tijd overgegaan in 4 :1 rythme, een van die schom-
melingen in de geleiding, die naderhand weer plaats maakt
voor een hooger graad van blok en hier moet worden toe-
geschreven aan een belangrijke frequentievermindering (van
162—124 p. min.). Na strophantine echter werd de geleiding,

-ocr page 44-

hoewel de frequentie nu \'t zelfde bleef, voortdurend beter.
160\' na het begin der strophantinewerking was er 3:2 rythme,
daarna viel er slechts af en toe nog een ventrikelslag uit en
200\' nadat het strophantine in \'t hart was gekomen, was de
stoornis in de geleiding totaal verdwenen. Het blok was hier
± 300\' vóór strophantine begonnen. In deze beide proeven
werd dus in korten tijd nadat het strophantine in het hart
was gekomen, de normale geleiding tusschen boezem en
kamer hersteld. In beide gevallen werd de geleiding voor
strophantine slechter, hetgeen zich uitte in het ontstaan van
partieel blok en toeneming van den graad van het partieel
blok. Na strophantine herstelde het rythme zich spoedig.
(In \'t eene geval werd evenwel de geleiding al beter door
frequentievermindering). Dit is op zichzelf een bewijs, dat
strophantine in het therapeutisch stadium op het overlevende
zoogdierenhart, dat niet onder den invloed van zenuwwer-
king staat, niet schadelijk werkt. Maar omdat het hier har-
ten betreft, waar de geleidingsstoornis spontaan ontstaan was
door onbekende stoffen, die voortdurend hun deletairen
invloed deden gelden, ook tijdens de strophantinewerking, en
er niettegenstaande dat, na strophantine verbetering, ja herstel
van de geleiding volgde, zoodat geen enkele ventrikelslag
meer uitviel,
mag men hieruit besluiten, dat het strophantine
in het beginstadium gunstig op het geleidingsvermogen van
den bundel van His inwerkt.

De frequentie van de boezemslagen onderging tijdens de
strophantinewerking nagenoeg geen veranderingen. Vermeer-
dering van frequentie kwam éénmaal voor; deze bedroeg 6
slagen per minuut. In 3 proeven bleef de frequentie gelijk, en
in drie andere proeven had er een geringe vermindering in
frequentie plaats. De grootste vermindering, die werd waar-
genomen, bedroeg 8 slagen p. min. (van 142—134). In deze
proef (13-III-\'13), waar het blok spontaan was, ging voor stro-
phantine, niettegenstaande de frequentievermindering van
153—142, het 3:2 rythme over in 2:1 rythme. Deze geringe
frequentieverminderingen komen als blokverbeterende factor
nauwelijks in aanmerking. Geheel uitgeschakeld mogen zij
evenwel niet worden. Dit bleek duidelijk in pr. 10-XII-\'13,
waar door formol naast de geleidingsstoornis (2:1 rythme)

-ocr page 45-

een frequentievermindering van 150—132 slagen per minuut
was ontstaan. Toen nu de vroegere frequentie van de voor-
kamer (150 slagen) weer terugkeerde, veranderde het 2:1
rythme in 5:1 rythme. De frequentievermindering bedroeg
hier slechts 18 slagen en had toch een verergering van het
blok tengevolge. In dezelfde proef echter werd onder invloed
van het strophantine het 5 :1 rythme in korten tijd veranderd
in 2:1 rythme, terwijl de frequentie tijdens de strophantine-
werking iets grooter werd (van 148—154 p. min. zie boven).
Bij dit hart, dat blijkbaar voor frequentieveranderingen bij-
zonder gevoelig was, ging dus, niettegenstaande de frequentie-
vermeerdering, de hoogere graad van blok in een lageren
graad over tijdens het strophantine. In de andere proeven
kan men zeggen dat frequentieveranderingen niet als blok-
veranderende factor in aanmerking komen. —
Uit alle proeven
blijkt dus zonder uitzondering, dat strophantine in het begin-
stadium zeker geen nadeeligen invloed op de geleiding tusschen
atrium en ventrikel uitoefent; aan den anderen kani kon een
verbetering der geleiding in twee proeven door strophantine be-
wezen en in twee andere proeven waarschijnlijk gemaakt worden.

2. Toxisch stadium.

Van algemeene bekendheid is het, dat strophantine in de
latere stadia van de vergiftiging totale dissociatie tusschen
voorkamer en kamer teweegbrengt, waarbij nu eens de voor-
kamer, dan weer de kamer sneller klopt. Cushny1) heeft
dit voor \'t eerst aangetoond. Rothberger en.Winterberg2)
konden electrographisch met hun methode aan gecombineerde
vagus-acceleransprikkeling bewijzen, dat de automatie van de
tertiaire centra in de kamer boven die van den sinusknoop
door strophantine tot ontwikkeling wordt gebracht, zoodat de
voorkamer zijn leiderschap over de kamer verliest en deze
in hooger frequentie dan de voorkamer gaat slaan. Hieruit
volgt reeds dat de dissociatie in het toxisch stadium van
strophantine niet het gevolg behoeft te zijn van beschadiging

1 M A. R. Cushny. On the action of substances of the digitalis series on
the circulation in mammals. Journ. of cxp. Med. 2, 233, 1897.

2 ) C. J. Rothbcrger und H. Wi n t e r ber g. Ueber den Einfluss von Stro-
phantin auf die Reizbildungsfahigkcit der automatischen Zcntren des Herzcns.
Pfl, Arch. 150, 217, 1913.

-ocr page 46-

van den bundel van His. Wanneer de automatie van de kamers
door strophantine zoodanig verhoogd wordt, dat zij frequenter
gaan slaan dan de voorkamers, kan het geleidingssysteem
geheel onbeschadigd gebleven zijn. Alleen wanneer de kamers
langzamer gaan slaan dan de voorkamers moet men een
schadelijke inwerking van het strophantine op den bundel
aannemen. Bij beschadigden bundel zal de dissociatie tusschen
voorkamer en kamer eerder optreden dan bij normale harten.
De kamer is tijdens de geleidingsstoornis al ingesteld om, bij
mogelijk uitblijven van den prikkel van de voorkamer, dadelijk
in haar eigen rythme te gaan slaan. De automatie van de
kamer wordt door strophantine, zooals boven is aangetoond,
verhoogd. Het materieel, noodig voor een contractie, wordt
sneller geregenereerd en zal ook bij normaal slaande harten
worden opgehoopt. In het begin van de strophantinewerking
heeft echter de voorkamer de leiding; eerst later, wanneer zij de
leiding moet afstaan aan den ventrikel, komt die verhoogde
automatie van de kamer tot uiting. Bij een beschadigden bundel
zal de voorkamer de kamer niet zoolang in toom kunnen
houden als bij onbeschadigden bundel het geval zou zijn. Dan
zal de automatie van de kamer dus eerder te voorschijn
treden, en, omdat het rythme van de voorkamer niet veel
verschilt van het door strophantine tot ontwikkeling gebrachte
eigen rythme der kamer, zal er dikwijls een afwisseling van
automatische en van de voorkamer afhankelijke kamerslagen
zijn. Het vroeger optreden van de dissociatie tusschen voor-
kamer en kamer bij experimenteel beschadigd geleidingssys-
teem behoeft dan niet het gevolg te zijn van directe gif-
werking op den bundel, maar komt veeleer op rekening van
de verhoogde automatie van de kamer.

Om de ontwikkeling van de automatie van de kamer bij
gedeerde en ongedeerde geleiding na te gaan werden twee
controleproeven met normale harten genomen. Bijgaande tabel,
waarin de proeven volgens den ernst van de toegebrachte
beschadiging gerangschikt zijn, geeft een overzicht van de
verkregen resultaten.

Uit nevenstaande tabelblijkt, dat bij de normale proeven, waarin
dus geen beschadiging van den bundel geweest is, de dissociatie
veel later optreedt dan bij de overige proeven. De totale

-ocr page 47-

Frequentie van de
voorkamers

° S «J

m O ö

w o

» u n>

e2««

Proef

Aard van de laesie

bij tot.

diss.

begin
stroph.-
werking

Syst. stilstand
van de

kamer
na

voork.
na

6-XII-\'13

8-XII-\'13
3-XII-\'13

13-XII-\'13
1-XII\'-13

9-XII-\'13
12-XII-\'13

normaal
normaal

verlengd a-c interval

spont. part. blok

totaal blok
(verdw. v. stroph.-werking)

totaal blok
(verdw. v. stroph.-werking)

totaal blok
(tijdens stroph.-werk. part.
blok nog niet verdwenen)

610\'
630\'
440\'
380\'
260\'
210\'
270\'

1200\'
1400\'
1600\'
900\'
1790\'
1040\'
1040\'

1200\'
1200\'
1060\'
900\'
1790\'-
710\'
900\'

124
132
66
126
105
126

156
168

60
132
105

129

dissociatie in de normale proeven ontstond 610\' en 630\' na
het begin der strophantinewerking. Voor dien tijd klopten de
voorkamers en kamers in volmaakt hetzelfde rythme. Een
overgang, waarin automate slagen met voortgeleide afwisselden,
Werd niet waargenomen. In beide proeven was de frequentie
voor de dissociatie gestegen (van 124 tot 156 en van 132—168).
In proef 6-XII-\'13 ging de voorkamer bij de dissociatie frequenter
slaan dan de kamer. Wel eigenaardig was het, dat de frequentie
van de voorkamer in het begin dezelfde bleef, die van de
kamer langzamer werd. Op 6 voorkamerslagen kwamen 5
kamerslagen voor of, per minuut omgerekend, op 156 voor-
kamerslagen 130 kamerslagen. Dit berustte niet op het uitvallen
van ventrikelslagen. De kamer antwoordde niet meer op de
voorkamer, hoewel de laatste sneller sloeg dan de eerste. De
kamer ging in haar eigen rythme, langzamer dan de voorkamers,
kloppen. Deze overgang had plotseling plaats. Hij moet aan
yitputting van den bundel worden toegeschreven onder den
invloed van strophantine. In de andere normale proef kwam
de dissociatie ongeveer na denzelfden tijd. De kamer ging
daarna sneller dan de voorkamer slaan; op 6 voorkamerslagen
kwamen 7 ventrikelslagen voor.

-ocr page 48-

Vergelijken we nu de tijdruimte, die verloopt tusschen
het begin der strophantinewerking en de totale dissociatie bij
normale harten met die bij vooraf beschadigden bundel, dan
blijkt deze bij de laatste aanzienlijk korter te zijn. Zij wis-
selt af tusschen 440" en 210\'. Het is niet afhankelijk van de
sterkere inwerking van het strophantine in de verschillende
proeven. Ook wanneer men de tijdsverhouding uitrekent
tusschen de dissociatie en den systolischen stilstand der kamer
(deze dan als maatstaf voor de sterkte der inwerking nemend)
komt men tot ongeveer hetzelfde resultaat. Frequentie ver-
meerdering der voorkamer vóór de dissociatie komt bij de
blokproeven niet voor. Soms (13-XII-\'13 en 12-XII-\'13) heeft
er tevoren afwisseling plaats tusschen automatie en voort-
geleiding. Meermalen ontstaat het totale blok zonder over-
gang uit het normale rythme. Proef (3-XII-\'13) staat tusschen
de normale en de blokproeven in. De frequentie van de
voorkamer is zeer laag (66 per minuut). Hieraan is het mis-
schien te danken, dat alleen uitvallen van enkele ventrikel-
systolen en geen 2:1 rythme na formol tot stand kwam.
Door het langzame rythme heeft het geleidingssysteem veel
meer tijd om uit te rusten. Maar hier moet dan ook de
automatie van de kamer snel tot uiting kunnen komen. Inder-
daad komen er reeds in het begin der strophantinewerking
extrasystolen van de kamer voor. De voorkamer blijft daar-
bij volkomen regelmatig doorkloppen. Zij laat als \'t ware de
kamer even los, die direct eenige extrasystolen maakt; onmid-
dellijk daarna dwingt de voorkamer de kamer weer haar te
volgen. De automatie van de kamer is verhoogd bij beschadigd
geleidingssysteem. Het gevolg ervan is een enkele maal ontsnap-
pen van ventrikelsystolen in het beginstadium en een vroeg-
tijdiger ontstaan van de dissociatie dan bij ongerepten bundel.

Ook is er wel wedstrijd tusschen voorkamer en kamer, wie
de leiding op zich zal nemen. Afwisselend komen er slagen
voor, die van de voorkamer afhankelijk zijn en autonome
ventrikelslagen. De laatste kunnen door teruggeleiding extra-
systolen van de voorkamer te voorschijn roepen. Een goed
voorbeeld hiervan levert proef 13-XII-\'13. Hier was partieel
blok spontaan ontstaan en tijdens de strophantinewerking ge-
heel verdwenen. Onregelmatigheden treden weer 200\' na het

-ocr page 49-

begin der strophantinewerking op. Behoudens eenige extra-
systolen blijven de voorkamers eerst regelmatig doorkloppen
(fig 36). Later nemen de extrasystolen van de voorkamer toe
(fig. 3c); ten slotte neemt de voorkamercurve den vorm van een
bigeminus aan (fig. 3
d). De kamercurve vertoont een veel onre-
gelmatiger aanzien. Bij nauwkeurig nameten (fig. 3a) blijkt, dat er
eenige kamerslagen zijn die van de voorkamer afhankelijk zijn.
De geleidingstijd bedraagt 0.1\'. Andere kamerslagen vallen on-
geveer samen met den voorkamerslag (atrioventriculaire slag);
weer andere veroorzaken door teruggeleiding een extrasystole
van de voorkamer, Deze toestand verergert, zooals op fig. 3c
te zien is. Ten slotte bestaat er alleen atrioventriculair rythme
met teruggeleide voorkamerslagen (fig, 3c?). Het blijkt dus, dat
de onregelmatigheden in de voorkamer afhankelijk zijn van
de kamer. Maar tevens blijkt hieruit, dat het geleidingsver-
mogen volkomen hersteld is, want de kamerslagen zijn in
staat om langs den bundel van His voorkamercontracties op
te wekken. De verklaring van de curve meen ik zoo te mogen
geven op grond van het volkomen regelmatig karakter, dat
de curve langzamerhand aanneemt. Daarom is een voorkamer-
rythme, dat onafhankelijk van de kamer is, uitgesloten. In de
opeenvolgende figuren ziet men dus hoe de sinusknoop zijn
heerschappij verliest en lager gelegen centra in zijn plaats
komen. Na eenigen tijd is de samenhang tusschen de beide
hartsafdeelingen verdwenen. De frequentie neemt toe, waarbij
die van de kamer grooter is dan die van de voorkamer. Men
behoeft hier geen beschadiging van de geleiding aan te nemen,
maar moet veeleer besluiten tot een toeneming van de auto-
niatie van de lager gelegen cardiomotorische centra, terwijl
de geleidingsbundel als zoodanig door hel strophantine niet
beschadigd behoeft te zijn. Dit werd nog duidelijker in proef
120ÜI-\' 13, waar het partieele blok nog niet verdwenen was,
toen de onregelmatigheden in de kamer begonnen. Hier kon
n°£ een overgang van 2: 1 rythme in 3:2 rythme plaats
énjpen in afwisseling met atrio-vcntriculaire slagen. Voor de
Merkwaardigheid van dit phenomecn moge hierbij de curve,
waarop dit te zien is, afgebeeld worden. Men ziet hier (fig.
4°) eerst bij langzamen gang het 2:1 rythme; de voorkamer-
en ventrikelslagen nemen beide in grootte toe. De frequentie

v- E. 3

-ocr page 50-

bedraagt 108 en 54 per minuut. Plotseling verandert het
beeld (fig. 46). Het aantal ventrikelslagen wordt gelijk aan
dat der voorkamers; maar de tweede kleinere ventrikelslag
is een extrasystole. De voorkamercurve vertoont ook onre-
gelmatigheden. De kleinere slag komt te vroeg. De eerste
groote kamerslag blijkt bij uitmeten afhankelijk te zijn van
de voorkamer. De volgende voorkamer- en ventrikelslag zijn
echter van atrio-ventriculairen oorsprong. Dan keert voor kor-
ten tijd het 2 :1 rythme terug. Bij den volgenden snellen gang
(fig. 4c) is er 3:2 rythme ontstaan. Op 3 voorkamerslagen
komen 2 ventrikelcontracties. De geleidingstijd wordt snel
grooter na den eersten kamerslag, zooals dit altijd plaats heeft;
de derde ventrikelslag valt uit (zie fig. 4c). Deze toestand
houdt ± 20\' aan, waarna weer de toestand van fig. 46 ont-
staat. Dan komt er een groep, waarin er eerst na den zesden
voorkamerslag een ventrikelslag uitvalt, waarna weer voort-
geleid en atrio-ventriculair rythme met elkaar afwisselen
(zie fig. 4c?). Eindelijk gaat ook de ventrikel totaal onafhan-
kelijk van de voorkamer slaan (fig. 4c). Uit deze proeven
blijkt dus onmiskenbaar, dat de geleiding tusschen voorkamer
en kamer door strophantine in dit stadium niet beschadigd
behoeft te worden. Terwijl de zoogenaamde tertiaire cardio-
motorische centra in actie komen, een stadium, dat dicht bij
het toxische gelegen is (zie Rothberger en Winterberg), kan
de geleiding zelfs nog beter worden. Practisch zal dit even-
wel voor den bloedsomloop niet veel voordeel opleveren.
De regelmatige opeenvolging van de voorkamer- en kamer-
contracties, die de beste condities levert voor de bloedver-
zorging van het lichaam, is verbroken. In plaats daarvan
komen er, bij gelijkblijvende frequentie, irregulariteiten. Een
gunstig effect wordt hier niet mee verkregen. Een specifieke
beschadiging van het geleidingssysteem door strophantine is
echter uitgesloten.

Maar in de latere stadia blijft de geleiding niet onbescha-
digd. Bij slecht ontwikkelde automatie van de kamer kan
dit waargenomen worden. Er treden dan door strophantine
niet, zooals gewoonlijk, ventriculaire tachycardieën op, maar
de kamer gaat juist minder snel slaan in het eindstadium der
vergiftiging. Er bestaat dan vanzelf geen gelegenheid dat er

-ocr page 51-

autonome slagen met van de voorkamer voortgeleide afwis-
selen. Ontstaat er dan geleidingsstoornis, dan treden de ver-
schillende graden van partieel blok weer op. In twee proeven
kon een dergelijk gebeuren gezien worden. In de eene proef
(10-XII-\'13), die boven al aangehaald is (zie blz. 26) bestond
er van den aanvang af geringe neiging van de kamer om in
haar eigen rythme te gaan slaan. Er was door een frequentie-
vermeerdering van 132 tot 150 in plaats van 2:1 rythme 5:1
rythme ontstaan. Hierbij kwam af en toe een automatische
ventrikelslag voor. Tijdens strophantine verdween dit blok
geheel in 150\'. De frequentie bleef daarbij gelijk. Het herstelde
rythme bleef daarna slechts 70\' bestaan. Daarna vielen er weer
ventrikelslagen uit. Na 60\' was er weer 3 :2 rythme. Hierbij
had een geringe frequentievermeerdering plaats van 156—168
per minuut. Daarna verbeterde de geleiding weer. Na 40\' volgde
weer op iederen voorkamerslag een ventrikelslag. Dit kwam
evenwel niet, omdat de geleidingsstoornis opgeheven was,
maar doordat er voorkamersystolen uit gingen vallen en de
voorkamer in andere frequentie ging kloppen. Na het uitvallen
van de voorkamersystole was de bundel dan weer voldoende
hersteld om de geleiding van boezem naar kamer te bewerk-
stelligen. Hier bleek sino-auriculair blok op te treden, 320\' na
het begin der strophantinewerking. Dit is een specifieke gelei-
dingsstoornis door strophantine teweeg gebracht in het latere
stadium der vergiftiging, zoowel tusschen voorkamer en kamer
als tusschen sinus en voorkamer. En dit bij een hart, waar
in het begin der strophantinewerking de geleiding juist een
verbetering (zie blz. 26) had ondergaan. In het verdere verloop
van de proef trad dan nog een geringe afwisseling op
tusschen autonome en voortgeleide slagen. De automatie ont-
wikkelde zich echter niet in die mate als gewoonlijk plaats
vindt. Tachycardieën, \'t zij van kamer, \'t zij van voorkamer,
kwamen niet voor.

In de andere proef (28-VI-\'15), waar na het spontaan ont-
staan zijn van het blok herstel van rythme was gekomen, kon
de kamer een tachycardie van de voorkamer wel volgen. De
frequentie der voorkamer veranderde ineens van 120 tot 190
Per minuut. De frequentie der kamer beantwoordde hier vol-
komen aan. Voor het strophantine had een frequentievermin-

-ocr page 52-

dering verbetering van de geleiding gegeven. Nu veroorzaakte
een belangrijke frequentievermeerdering van de voorkamer
geen slechter worden van de geleiding. Het was hier een hart,
waarvan de kamerautomatie slecht ontwikkeld was. Devoor-
kamertachycardie ging weer voorbij, maar nu kon de kamer
de voorkamer niet meer volgen. Het blok keerde weer terug,
zooals het ontstaan was. Achtereenvolgens verschenen er 3 : 2,
2:1, 3:1, 4:1, 5:1 en 6:1 rythme. Eindelijk stonden voor-
kamers en kamers stil.

Deze twee gevallen toonen aan, dat in de latere stadia van
de strophantinevergiftiging geleidingsstoornissen kunnen optre-
den. Dit trad hier duidelijk aan het licht, omdat het strophantine
geen vermeerdering van automatie veroorzaakte. Doet het dit
wel, dan kan deze geleidingsstoornis gemaskeerd worden. Het
slechter worden van de geleiding komt niet altijd voor in
zoon vroeg stadium. Het bewijs hiervoor is in \'t bijzonder
geleverd in dat geval, waar, naast de ontwikkeling van de
automatie der kamer, verbetering in de geleiding kwam.

Dit onderzoek heeft dus, kort samengevat, aangetoond, dat
strophantine in het beginstadium zeker geen nadeeligen invloed
op de geleiding tusschen voorkamer en kamer uitoefent. Zélfs
kon in twee proeven een verbetering der geleiding door
strophantine bewezen worden en in twee andere zeer waar-
schijnlijk gemaakt worden. De automatie van de kamer wordt
door het strophantine meestal lot hooge ontwikkeling gebracht.
Deze verhoogde automatie geeft bij experimenteel beschadig-
den bundel in het begin van het toxische stadium aanleiding
tot het vroegtijdig optreden van atrio-ventriculaire en ventricu-
laire contracties. Hierdoor ontstaat dikwijls een wisselwerking
tusschen van de voorkamer voortgeleide en autonome ventrikel-
slagen. De autonome ventrikelslagen kunnen dan door geleiding
in omgekeerde richting langs den bundel van His aanleiding
geven tot extrasystolen van de voorkamer. Hierdoor gaan de
voorkamers en kamers onregelmatig kloppen. Het vroegtijdig
optreden van de onregelmatigheden is geen teeken van een
slechter worden der geleiding; soms verbetert deze nog tijdens
dit stadium. In de latere stadia der vergiftiging met strophantine
kunnen er geleidingsstoornissen optreden die, wanneer de
automatie niet tot uiting komt, aanleiding geven tot het

-ocr page 53-

uitvallen van ventrikelsystolen en partieel blok. Later komt
er volkomen dissociatie tusschen voorkamer en kamer, waarbij
het geleidingssysteem door strophantine beschadigd is, doch
niet behoeft te zijn. Het is ook mogelijk dat de kamerauto-
matie een zoo hoogen graad bereikt heeft, dat zij het sinus-
rythme in frequentie overtreft, waardoor de voorkamer geen
gelegenheid meer heeft haar prikkels op de kamers te laten
inwerken.

Dit alles geldt slechts voor het overlevende zoogdierenhart,
dat aan geen andere invloeden is blootgesteld. Bij het hart
van het intacte dier worden de zaken veel ingewikkelder.
Daar staat het hart .bloot aan zenuwinvloeden. Daar veroor-
zaakt het strophantine een vagusprikkeling, die op zichzelf
alleen verschillende graden van blok kan geven. De gunstige
invloed van het strophantine op het geleidingssysteem zelf en
de ongunstige invloed door den door strophantine verhoogden
vagustonus, zullen elkaar trachten op te heffen. De verhoog-
de vagustonus geeft weer verlangzaming van de frequen-
tie, een gunstige factor voor het beter worden van de ge-
leiding. De verhoogde kamerautomatie tracht dezen gunstigen
invloed te niet te doen. Zoo zijn er bij het intacte dier tal
van factoren, die met elkaar meewerken en tegen elkaar
inwerken en die ten slotte de werking, die het strophantine
bij geleidingsstoornis daar uitoefent, zullen bepalen.

-ocr page 54-

HOOFDSTUK V.
Strychnine.

Volgens verschillende onderzoekers bestaat de werking
van strychnine op het hart in een verlangzaming en een
kleiner worden van de contracties. Voor literatuuroverzicht
hieromtrent zij verwezen naar Smith die den invloed van
strychnine op verschillende hartsonregelmatigheden, door gif-
ten te voorschijn geroepen, naging. Hoewel hij een erger
worden van geleidingsstoornissen, opgewekt door ouabaïne,
cocaïne, ergotoxine, apocodeïne waarnam, wanneer hij daar-
bij strychnine toediende, zoo was het toch interessant om
na te gaan of de door strychnine teweeggebrachte ver-
langzaming bij het partieele blok een gunstig effect zou
veroorzaken.

Er werden op het overlevende konijnenhart 17 proeven
genomen. Hieronder waren 2 proeven, waarbij het strychnine
inwerkte op harten zonder geleidingsstoornis. Bij 3 proeven
bestond er volkomen dissociatie tusschen voorkamer en kamer.
Bij de 12 overige proeven bestond er partieel blok. Vier maal
ontstond het blok hierbij spontaan, acht maal door aanraking
van den bundel met Cu. Bij de laatste proeven waren de
contracties van de kamer, na aanvankelijk zeer groot geweest
te zijn, langzamerhand zeer klein geworden. De oorzaak voor
het spontaan ontstaan van het hartblok en van het kleiner
worden der contracties lag aan verontreinigingen van de
vloeistof. Toch leveren de proeven voldoende gegevens op
om besluiten over de strychninewerking bij partieel blok
te geven.

!) M. J. Smith. The action of Strychnine in certain types of cardiac
irregularities. Journ. pharmac. and exp, therap. IX. 365. 1917.

-ocr page 55-

De hoeveelheden nitras strychnini wisselden af van 1 : 50.000
tot 1 :1.000.000. Na het gebruik van 1 :50.000 tot 1 :500.000
worden de contracties van de kamer Jkleiner. Soms gaat
hieraan een lichte vergrooting vooraf. De voorkamercon-
tracties blijven meestal gelijk van grootte. Een enkele maal
ziet men, dat de eerst stilstaande voorkamers weer kleine
contracties gaan maken. Soms worden ook de voorkamer-
slagen grooter. De frequentie van de voorkamers neemt in
de meeste gevallen af. Deze frequentievermindering, die
optreedt bij volkomen gelijk blijven van temperatuur en druk,
is dikwijls belangrijk. Zij bedraagt soms 50 slagen per minuut,
is meestal echter geringer. Gebruikt men een kleiner hoe-
veelheid strychnine (1: 1.000.000), dan treden er nagenoeg
geen veranderingen in grootte en frequentie van de voor-
kamer- en kamerslagen op. Slechts twee maal, onder een aan-
tal van 7 proeven met deze hoeveelheid genomen, vermin-
derde de voorkamerfrequentie (24 slagen per minuut), onver-
schillig of er blok bestond of niet.

In 3 proeven bestond er compleet blok. In twee ervan,
waar een oplossing van 1 : 1.000.000 werd gebruikt, kwamen
er geen veranderingen in de hartcontracties. In de derde
proef werd een oplossing van 1 :100.000 gegeven. De kamer-
frequentie verminderde bij gelijkblijvende temperatuur van
26—20 slagen per minuut; de contracties werden kleiner. Af
en toe kwamen er snellere ventrikelslagen voor (zie fig. 5).
Toen nog een weinig strychnine werd toegevoegd aan de
oplossing, verminderden de grootte en de frequentie van de
slagen en stonden de kamers ten slotte stil. De voorkamer
stond van het begin af aan stil en gaf ook na strychnine geen
contracties.

In de 4 proeven, waarbij spontaan blok ontstaan was,
verbeterde strychnine de geleiding. Zooals reeds meerma-
len is gezegd, verbetert deze spontane geleidingsstoornis
nooit vanzelf. Integendeel vermindert de geleiding, gelijktij-
dig met de contractiliteit. De verbetering van de geleiding
"Was \'t sterkst uitgesproken in proef 12-III-\'18, waar het
spontaan ontstane partieele blok ruim 500* bestaan had en
het 2:1 rythme overgegaan was in 3:1 rythme. Oogen-
blikkelijk nadat in \'t hart strychnine (1:500.000) kwam,

-ocr page 56-

werd het normale rythme hersteld. Hierbij namen de con-
tracties van den ventrikel enorm in grootte toe. Voor er blok
ontstond, bestond er een pulsus alternans. De uitslagen van de
groote slagen waren 1.45 cm., van de kleine 0.60 cm. De uit-
slagen van de kamer bij het 3 :1 rythme, onmiddellijk voor
het herstel van het normale rythme, waren 1.00 cm. en 0.55 cm. Na
het herstel van het rythme na strychnine waren zij resp. 2.15 cm.
en 1.50 cm. De kleine uitslagen van den pulsus alternans
waren na strychnine dus nog grooter dan de groote bij het
normale rythme. Spoedig werden de contracties van de kamer
zeer veel kleiner (0.90 cm.), terwijl de pulsus alternans verdwe-
nen was. Eenigen tijd daarna keerde het 2: 1 rythme nog
voor korten tijd terug, maar daarna herstelde het normale
rythme zich en bleef nu voortdurend bestaan. De voorkamer-
frequentie was verminderd van 132—108 per minuut. Ten
deele is dan ook de terugkeer tot het normale rythme aan
de frequentievermindering toe te schrijven. Dat dit evenwel
niet de voornaamste factor is bewijst proef 7-III-\'18, waarbij
de frequentie van de voorkamer voor strychnine verminderde
van 156—126 per minuut en het normale rythme toch overging
in 2 :1 rythme en afwisselend 3 :1 rythme en 2 :1 "rythme. Vóór
strychnine in het hart kwam, had de partieele geleidingsstoornis
720\' bestaan. Toen nitr. strychn. (1 : 100.000) in \'t hart kwam,
nam eerst het blok eenigermate toe (gedurende 140"), maar
daarna ontstond er 2:1 rythme en was in 100\' het normale
rythme hersteld. De frequentie was intusschen nog vermin-
derd van 126—106 per minuut Fig. 6 geeft de verschillende
stadia van het hartblok te zien en tevens den snellen overgang
van het abnormale in het normale rythme. De hoeveelheid
strychnine is schadelijk voor de contractiliteit. Dit ziet men
op de figuur aan de zij \'t ook geringe vermindering van de
grootte der contracties, eerst bij het 2 :1 rythme, daarna bij
het normale rythme. De geringere contractiliteit gaat hier
niet samen met de verbetering van de geleiding, zooals dit
ook bij camphor en eserine te zien is. In deze proef had er dus
frequentievermindering plaats en toch nam vóór strychnine
de graad van het partieele blok toe. Na doorstrooming met
strychnine nam de frequentie vermindering nog meer toe, maar
in korten tijd keerde het normale rythme weer terug. De

-ocr page 57-

gunstige werking op de geleiding moet dus hier hoofdzakelijk
aan het strychnine worden toegeschreven. In proef 9-III-\'18,
waar 1 :170.000 nitr. strychn. was toegevoegd, nadat het blok
tot 4:1 en 5 :1 rythme gekomen was, duurde het langeren
tijd (690\'), voordat het rythme hersteld was. Zelfs vond er
tijdelijk nog een erger worden van de geleiding plaats (van
3:1 rythme tot 4:1 rythme), maar ten slotte keerde toch
het normale rythme weer terug. In de laatste proef, waar
spontaan blok ontstond, werd een oplossing van 1 :1.000.000
gegeven. Het normale rythme keerde hier na 230\' terug,
hoewel deze dosis geen invloed meer uitoefende op contrac-
tiliteit en frequenti?. Deze proef is dus bijzonder bewijzend.
Behalve in het laatste geval nam de frequentie altijd af,
eveneens verminderde de grootte der contracties. Uit deze
proeven blijkt dus, dat strychnine een gunstige werking op
de geleiding uitoefent. Wanneer geen gif wordt toegevoegd,
wordt de geleidingsstoornis erger. Dit kon ook in deze proe-
ven worden aangetoond. Dat het soms betrekkelijk lang
duurt voor de geleiding hersteld is, behoeft niet te verwon-
deren; want de stof, die het blok veroorzaakt, blijft tegelijk
met de strychnine-oplossing door het hart stroomen en tracht
de gunstige gifwerking tegen te gaan. Dit komt duidelijk uit
in proef 9-III-\'18 (zie boven), waar tijdelijk nog een slechter
worden van de geleiding optrad, die tegenover de strychnine-
werking evenwel geen stand kon houden.

Ook wanneer het blok door Cu is opgewekt, ziet men geen
nadeeligen invloed van het strychnine op de geleiding, soms
zelfs een gunstig effect. Zooals boven is gezegd, vertoonen
geen van deze proeven normale contracties. Bij alle waren
ze zeer klein geworden. Bij één proef ontstond er na aanra-
king met Cu partieel blok, dat langzamerhand erger werd.
Toen strychnine-oplossing (1:1.000.000) in het hart kwam,
ging eerst het 4:1 rythme, dat toen bestond, in 5:1,
6:1, 7:1 en 8;1 rythme over (na 200\'). Daarna werd de ge-
leidingsstoornis weer minder en keerde het 2:1 rythme (na
200\') weer terug. De frequentie van de voorkamer bleef daarbij
gelijk (114 per minuut). Daarna werd weer omgesteld op nor-
male Ringer-vloeistof. Het blok keerde nu weer terug tot het

-ocr page 58-

8: 1 rythme. Een tot tweemaal toe herhaalde omwisseling op
strychnine- en Ringer-oplossing bracht telkens hetzelfde resul-
taat. Dit beurtelings beter en slechter worden van de geleiding
na strychnine en Ringer bewijst eveneens de gunstige werking
van strychnine op de geleiding. Een andere keer bracht een
versterking van de oplossing strychnine van 1 :1.000.000 tot
1 :500.000 een herstel van het 2:1 rythme, dat 420\' bestaan
had, tot het normale rythme. In de andere proeven verdween
het partieele blok snel, nadat het strychnine in het hart ge-
komen was. Zij bieden geen verdere bijzonderheden ter
bespreking, omdat niet vaststaat, dat ook zonder strychnine
niet hetzelfde zou gebeurd zijn.

Tot dusver kon steeds op een verbetering van de geleiding
door strychnine in wisselende hoeveelheden, gewezen worden.
Deze verbetering in de geleiding had plaats hoewel er in de
Ringer-vloeistof een stof aanwezig was, die hetzij blok veroor-
zaakte, hetzij een nadeeligen invloed op de contractiliteit uit-
oefende. Er blijven evenwel vier gevallen over, waar niettegen-
staande strychnine-oplossing, een lange duur van het blok gecon-
stateerd werd. Hier was blijkbaar de nadeelige invloed van de op
de geleiding schadelijk inwerkende stof bijzonder groot, zoodat
de gunstige strychninewerking er door gemaskeerd werd. In
deze proeven, waar het blok door aanraking met Cu ontstaan
was, en strychnine in oplossingen van 1 : 50.000 tot 1 :1.000.000
door het hart stroomde, duurde het resp. 500\', 650\', 1100\' en
2000\' voordat het partieele blok weer overgegaan was in
normaal rythme. Had men normale Ringer-oplossing gehad,
dan zou men van een nadeeligen invloed op den geleiding door
strychnine moeten spreken. Evenwel werd hier geëxperimen-
teerd met abnormale Ringer-vloeistof. Hierdoor was het on-
mogelijk om de gunstige strychninewerking aan te toonen.

Het resultaat van dit onderzoek is dus, dat er bij twaalf
proeven, waarbij partieel blok bestond, in zes gevallen een
duidelijke verbetering der geleiding kon aangetoond worden;
in twee gevallen ging het partieel blok over in het normale
rythme, zonder dat wij gerechtigd waren deze verbetering
met een invloed van strychnine in verband te brengen. In
vier andere proeven werd een langere duur van het blok

-ocr page 59-

gezien. Bij de laatste gevallen kon het gunstige effect van
het strychnine op de geleiding niet aangetoond worden,
omdat er verontreinigde Ringer-vloeistof werd gebruikt, die
de in de eerste zes gevallen zoo eclatant gunstige strychnine-
werking aan het oog onttrok.

-ocr page 60-

HOOFDSTUK VI.

Baryum- en Calciumchloride.

a. Totaal blok.

Rothberger en Winterberg1) hebben aangetoond, dat
BaCl2 en CaCl2 de prikkelbaarheid van die apparaten ver-
hoogen, die bij acceleransprikkeling het optreden van auto-
matische ventrikelcontracties veroorzaken. Na 5—10 mg. BaCl2
kunnen, volgens hen, door gelijktijdige prikkeling der acce-
leranten en vagi de kamers niet meer, zooals normaal, tot
stilstand gebracht worden. Na 25—50 mg. BaCl2 komt het
bij prikkeling van den accelerans tot het optreden van arryth-
mische ventriculaire tachycardie. Na 50—100 mg. BaCl2 treden
deze tachycardische aanvallen spontaan op. Na 5—10 minuten
houden de aanvallen op; maar door prikkeling van den acce-
lerans kan dan iederen keer weer een aanval te voorschijn
geroepen worden. Op dezelfde manier kunnen deze tachy-
cardieën door toxische prikkeling van de acceleranten met
kleine hoeveelheden adrenaline en nicotine voor den dag komen.
De werking van het CaCl2 was in principe gelijk aan die van
baryum. Alleen moesten grootere hoeveelheden aangewend
worden om hetzelfde resultaat te bereiken. De ventrikelcon-
tracties werden zoowel door BaCl2 als door CaCl2 versterkt.
De bloeddruk steeg ongeveer 10—20 mm. Hg.

Bij hunne proeven hieven Rothberger en Winterberg
de geleiding van de voorkamers naar de kamers op door
maximale vagusprikkeling en brachten dan door accelerans-
prikkeling ventrikelautomatie tot stand.

In de hier beschreven proeven bereikte ik hetzelfde resul-

!) C. J. Rothberger u. H. Winterberg. Ueber die exper. Erzeugung
extrasystolischer ventrikulärer Tachykardie durch Acceleransreizung. Pll.
Arch. 142, 461. 1911.

-ocr page 61-

taat door afklemming van den bundel van His, totdat er totaal
hartblok kwam. Het was van te voren te verwachten, dat de
resultaten zouden overeenstemmen met die van Rothberger
en Winterberg; alleen loopen de resultaten meer in \'t oog
bij het totale hartblok, omdat de tachycardie door Ba of Ca
zich ontwikkelt uit de lage polsfrequentie, waarmede de zich
automatisch samentrekkende kamers slaan.

In \'t geheel werden er zeven proeven met BaCl2 genomen,
die alle positief uitvielen en vijf proeven met CaCl>, waarvan
er vier positief verliepen.

Een oplossing van 10 % BaCl2 werd gebruikt. Hiervan
werd telkens 1 cc. bij honden van 6—14 K.G., bij wie totaal
hartblok bestond, langzaam intraveneus geïnjiceerd. De dosis
werd, naar behoefte, herhaald totdat er spontaan ventricu-
laire tachycardie optrad.

Meestal treedt er direct na de injectie van BaClo een der-
gelijke aanval op, die 5—10 minuten kan duren. De polsfre-
quentie der kamers kan dan plotseling b.v. van 36 tot 216 per
minuut stijgen; gewoonlijk gaat de polsfrequentie echter niet
hooger dan 160 polsen. Langzamerhand vermindert de pols-
frequentie dan weer, totdat zij tenslotte de oorspronkelijke
langzame beginwaarde weer bereikt heeft. Dikwijls wordt de
polsfrequentie ook minder dan zij bij het begin van de proef
was. Door herhaling van de injecties van dezelfde hoeveel-
heid baryum kan iederen keer weer een nieuwe aanval uitge-
lokt worden; eerst na een reeks injecties van 1 cc 10Ck
gaan de ventrikels woelen en sterven dan af. In tegenstelling
met de proeven met strophantine gaan dus de ventrikels na
injectie van baryum niet direct woelen, maar kunnen zij
meermalen tot den normalen contractietoestand terugkeeren.

De tachycardische aanvallen kunnen niet altijd met het-
zelfde gemak te voorschijn geroepen worden; dikwijls moeten
er meerdere injecties geschieden voor de ventrikels op de
boven beschreven wijze reageeren. In zulke gevallen kan men
dan goed het langzamerhand optreden van de veranderingen
in de kamerwerkzaamheid waarnemen. Men ziet dan bij
directe inspectie, dat de ventrikelcontracties sterker worden
en de hoogte van de suspensiecurve toeneemt. Af en toe
zijn er dan eenige groepen van snellere polsen te zien, die

-ocr page 62-

twee tot drie tot tien kamercontracties bevatten. In deze
groepen neemt, met het stijgen van de hoeveelheid baryum,
de polsfrequentie langzamerhand toe, totdat tenslotte een
echte tachycardische aanval te voorschijn komt. Na het op-
houden van zoo\'n aanval schijnen de kamers dikwijls ver-
moeid te zijn. Er treden dan eerst eenige kleinere en sterk
verlangzaamde kamerpolsen op. Fig. 7a laat deze werking zien.
De curve is genomen van een hond van 5.9 K.G. In het
begin ziet men de normale hartwerkzaamheid bij volkomen
blok; de frequentie der kamer is 37, die der voorkamers
216 p. min. Bij het teeken wordt lcc 10% BaCl2 langzaam
intraveneus geïnjiceerd. Enkele seconden daarna beginnen de
ventrikels aanvalsgewijze sneller te slaan. Bovendien worden
de uitslagen grooter; de versterking van de kamercontracties
uit zich bovendien in een vergrooting van de polsen van den
Hg-manometer. Bij iedere groep van snelle polsen stijgt de
bloeddruk ook eenigszins, wat in \'t bijzonder aan de voet-
punten van de enkele polsen te zien is. De proef duurt
daarna 25 minuten. Gedurende dezen tijd worden langzamer-
hand 14cc 10% BaCl2 intraveneus geïnjiceerd. Er traden
daarbij drie tachycardische aanvallen op. Op fig. 7b is de
15e, 16e en 17e injectie te zien. Na de 16e injectie volgt de
vierde tachycardische aanval, waarbij de frequentie van den
ventrikel van 30 tot 90 stijgt en een duidelijke stijging van
den bloeddruk tot stand komt. Na den aanval sterk verlang-
zaamde hartwerkzaamheid. Fig. 7c, 1 minuut later, toont, dat
de kamercontracties ongeveer weer de vroegere grootte be-
reikt hebben. Eenige ventriculaire extrasystolen zijn duidelijk.
Na de 22e injectie volgt een nieuwe tachycardische aanval,
waarbij de polsfrequentie van ca. 28 tot ca. 174 per minuut
stijgt. De grootte van de kamercontracties neemt daarbij
tevens toe. De frequentie der ventrikelslagen stijgt daarbij,
wat ook reeds op fig. 7b te zien was, langzamerhand tot een
maximum, om dan weer langzamer te worden. Na den aanval
voorbijgaand zwakker worden van de .contracties en sterke
verlangzaming, die langzamerhand weer in normale ventrikel-
werkzaamheid overgaat.

De proef duurde verder voort. Eerst na de 30e injectie van
0.1 gr. BaCl2 begonnen, nadat intusschen nog twee tachycar-

-ocr page 63-

dische aanvallen waren opgetreden, eerst de voorkamers, dan
de ventrikels te woelen. De proef duurde bij voortdurende
registratie in \'t geheel 40 minuten.

De voorkamers worden gewoonlijk door BaClo slechts weinig
beïnvloed. De contracties worden dikwijls sterker (fig. 7a). De
frequentie kan in geringe mate toenemen, b.v. stijgt zij in
fig
la van 126 tot 159. Bij langer durende proeven en toene-
mende hoeveelheid BaClo neemt de frequentie en de grootte
van de voorkamercontracties dikwijls weer af, zooals men bij
vergelijking van het begin van fig. 7c met fig. 7a kan zien.
De voorkamerfrequentie is op fig. 7c in het begin 78, dus
slechts de helft van de vroegere frequentie; gedurende den
tachycardischen aanval is zij zelfs slechts 66 en stijgt na den
aanval weer tot 93.

In één geval heb ik het optreden van een geisoleerde voor-
kamertachycardie na de injectie van lcc 10% CaCL kunnen
waarnemen. Het betrof een hond van 6.6 KG. met intacte
vagi. Na aanleggen van de klem was er totaal blok geko-
men ; daarna volgde er stilstand van de voorkamers; de
frequentie der ventrikels was 25 per minuut. Na injectie van
lcc 10
Cl2 begonnen de voorkamers plotseling met een
frequentie van 116 per minuut te slaan, terwijl de kamers in
hun langzaam rythme bleven kloppen. De voorkamers gingen,
nadat de tachycardische aanval was afgeloopen, nog eenigen
tijd door met slaan; frequentie 48 per minuut; daarna stonden
ze weer stil. Na twee verdere injecties van lcc 10% CaClg
volgde er toen, bij stilstaande voorkamers, een tachycardische
aanval van de ventrikels, wier frequentie van 18 tot 99 steeg.
Dit was het eenige geval van voorkamertachycardie, dat ik
gezien heb. Het bewijst, dat in principe dezelfde inwerking
op de voorkamers als op de kamers mogelijk is, dat echter
de voorkamers onder de door mij gekozen proefvoorwaarden
veel zeldzamer worden beïnvloed.

Uit de laatst beschreven proef volgt reeds, dat de werking
van CaCL> in \'t algemeen zeer gelijkt op die van het baryum.
Alleen zijn er gewoonlijk grootere hoeveelheden kalk noodig
om ventriculaire tachycardieën te voorschijn te roepen. Het
!s daarom onnoodig een bijzondere bespreking over CaCl2 te
voeren.

-ocr page 64-

Samenvattend kan men zeggen, dat BaCl2 en CaCl2 op de auto-
matisch slaande kamers van het hondenhart de volgende wer-
king uitoefenen: versterking der kamercontracties met groeps-
gewijze optredende polsversnellingen. In de meeste gevallen
uit zich deze werking niet als zoodanig, maar ontstaat er na
de injectie van BaCl2 of CaCl2 een aanval van arrythmische
ventriculaire tachycardie, die meerdere minuten kan duren.
Directna den aanval kan de kamer door vermoeienis langzamer en
zwakker gaan slaan, daarna keert zij tot haar vroegere frequen-
tie terug; dikwijls blijftde polsfrequentie iets minder. Gedurende
den tachycardischen aanval komt het tot een matige stijging van
den bloeddruk, die meest niet meer dan 30 mm. Hg bedraagt.
De voorkamers slaan ook krachtiger en dikwijls iets sneller;
in uitzonderingsgevallen kan de polsversnelling van de voor-
kamers zeer duidelijk zijn. Na langere inwerking van BaCl2
of CaCl2 is er gewoonlijk verlangzaming der voorkamerslagen
te zien. Na voortgezetten toevoer van BaCl2 of CaCl2 komt
het tenslotte tot woelen en hartdood.

Rothberger en Winterberg geven aan, dat men door
toxische prikkeling van de acceleransuiteinden door adre-
naline bij een ventrikel, die onder den invloed van Ba of Ca
staat, een tachycardischen aanval kan opwekken. Ik heb in
vier gevallen bij honden met totaal blok eerst BaCL of CaCl2
en daarna adrenaline (0.1 mg. intraveneus) geïnjiceerd. Onder
drie proeven met baryum gelukte het eenmaal door adre-
naline een dergelijken tachycardischen aanval uit te lokken.

Hond, 5.2 Kg, na aanleggen van jde klem van Erlanger
totaal hartblok. Ventrikelfrequentie 36 per minuut. Intraveneuze
injectie van 1 cc 10% BaCl2 veroorzaakt een aanval van
ventriculaire tachycardie, waarbij de ventrikel 216 slagen per
minuut maakt. Na den aanval was de frequentie der ventrikel
63 p. min. Intraveneuze injectie van 0.1 mg. adrenaline geeft
terstond een tachycardischen aanval, waarbij de polsfre-
quentie tot 150 steeg (fig. 8).

In een ander geval was bij een hond van 5.7 Kg. met totaal
hartblok na 5 cc 10% CaCl2 driemaal een tachycardische
aanval opgetreden. Daarna was de polsfrequentie, die eerst
57 p. min. was, 72 per minuut. Direct na de injectie van
0.1 mg. adrenaline steeg de polsfrequentie der ventrikels tot

-ocr page 65-

189, Deze tachycardische aanval ging dan na eenigen tijd in
woelen over. Adrenaline kan op zichzelf nooit dergelijke
tachycardische aanvallen te voorschijn roepen (zieblz. 56 en 57).
Deze waarnemingen bevestigen dus die van Rothberger
en Winterberg en toonen aan, dat het gecombineerde effect
van adrenaline en Ba of Ca ook na totale onderbreking van
den bundel van His optreden kan.

b. Partieel blok.

Kon tot nu toe een gezamenlijke bespreking gevoerd wor-
den over Ba en Ca door de gelijkheid in werking op de
automatisch slaande kamers, ook al was de hoeveelheid gif,
die aangewend moest worden, bij kalk veel grooter dan bij
baryum, bij het partieele blok is dit anders. Hier speelt de
grootere giftigheid van het baryum een belangrijke rol. Het
baryum oefent reeds in zeer kleine hoeveelheden een nadee-
ligen invloed uit op het geleidingssysteem, terwijl deze
nadeelige invloed door calcium eerst bij zeer groote hoeveel-
heden tot stand komt. Kleine hoeveelheden calcium bevor-
deren daarentegen eenigermate de geleiding. De werking
van Ba en Ca bij partieele geleidingsstoornis zal daarom
afzonderlijk behandeld worden.

BaCli.

Zooals bekend oefent baryum, ofschoon zijn werking veel
overeenkomst vertoont met calcium, een nadeeligen invloed
uit op het hart. Zoo is het b.v. niet gelukt om in Ringer\'s
vloeistof het calcium door baryum te vervangen (Lussana1)).
Intraveus geïnjiceerd bij intacte dieren geeft het tachycar-
dische aanvallen en tenslotte hartdood (Boehm -)). Op het
overlevende hart gelijkt zijn werking op die van digitalis:
eerst vergrooting van uitslagen (Kakowski :i)), naderhand
systolischen stilstand.

1 Th. Lussana. Action de quelques modifications des liquides de per-
fusion sur le cœur isolé. Arch. int. de Phys. 13, 415, 1913.

-ocr page 66-

Eerst heb ik de werking van het baryum op het over-
levende hart nagegaan om de hoeveelheid te bepalen, die
moest aangewend worden bij partieel blok. In groote hoe-
veelheden (1 :5000) geeft het eerst vergrooting en versnelling
van de voorkamer- en kamerslagen. Deze vergrooting is
echter voorbijgaand. Daarna worden de contracties kleiner;
ten slotte gaan de kamers in systole stilstaan. Voor den
systolischen stilstand evenwel gaan de voorkamers en ka-
mers in afzonderlijk rythme kloppen, ontstaat er dus,
evenals bij digitalis, totaal hartblok. Wendt men kleinere
hoeveelheden aan, dan nemen de bij grootcr dosis optre-
dende prikkelingssymptomen van de ventrikels af. Zij kun-
nen dan langen tijd in iets sneller tempo, regelmatige, niet
vergroote contracties blijven uitvoeren. Na korter of langer
tijd, al naarmate de gebruikte dosis, treden er dan voorkamer-
onregelmatigheden op, bestaande in eenige voorkamer-extra-
systolen, die dikwijls, doch niet altijd, door een pauze gevolgd
worden. De ventrikel volgt deze onregelmatige voorkamer-
slagen. Dit verschijnsel treedt nog op bij een hoeveelheid van
1 : 170.000. Evenwel worden bij deze hoeveelheid langen
tijd (V2 uur) regelmatige contracties van het hart opge-
teekend. De hoeveelheden, die gebruikt werden bij partieel
blok, wisselden dan ook af tusschen 1 : 50.000 en
1 :170.000. Er werden 7 proeven genomen met BaCL op har-
ten, waar partieel blok bestond. De geleidingsstoornis was ten
deele veroorzaakt door afklemming van den bundel vanHis,
ten deele door aanraking met Cu. De gifoplossing werd snel
naar het hart gebracht door openzetten van een kraan aan
de hartscanule, waardoor tijdelijke veranderingen in tempe-
ratuur optraden, die in sommige proeven aanleiding gaven
tot verlangzaming van den hartslag.

BaClo werkt op het geleidingsvermogen ongunstig. Bij vijf
proeven kon bij deze kleine hoeveelheden een nadeelige
invloed op het partieele blok worden aangetoond. De schade,
die het BaCl2 aanricht op het geleidingssysteem, blijkt uit den
langen duur van het partieele blok en soms uit den overgang
van partieel tot totaal blok. Dit laatste werd éénmaal waar-
genomen. In pr. 22-I-\'18 werd, nadat door afklemming van
den bundel 2:1 rythme was ontstaan, waarbij de frequentie

-ocr page 67-

van de voorkamers 210, die der kamers 105 bedroeg,
BaCl2 (1 :170.000) door het hart geleid. De frequentie bleef
hierna volkomen \'t zelfde; de uitslagen der kamers namen
toe van 1.40—1.80 cm. Het 2: 1 rythme bleef 200\' bestaan,
daarna ontstond er 3 :2 rythme. In tegenstelling tot den ge-
wonen gang van zaken keerde het 2 :1 rythme daarna terug.
Afwisselend bestond er nu gedurende 970* 3 : 2 en 2 :1 rythme.
Om den nadeeligen invloed van het baryum nog duidelijker te
maken werd de oplossing versterkt tot 1 :100.000. Het toen-
tertijd bestaande 3 : 2 rythme ging toen in 2 : 1 rythme en, 200"
later, in totaal blok over. De nadeelige invloed van het BaCL>
op de geleiding komt hier duidelijk voor den dag. De strijd,
die er plaats greep tusschen den natuurlijk aanwezigen, gelei-
ding verbeterenden factor en den door het BaClo veroorzaakte,
geleiding verslechtenden factor, kwam in het wisselende 2:1
en 3 : 2 rythme tot uiting, terwijl een versterking van de gif-
oplossing een volkomen opheffing van de geleiding tusschen
voorkamer en kamer teweeg bracht. Niet altijd komt deze
slechte invloed zoo duidelijk aan den dag. Het partieele blok
gaat dikwijls tamelijk snel terug tot het gewone rythme. Maar
toch moet men, wanneer er bij belangrijke frequentiever-
mindering der voorkamers een 3:2 rythme blijft bestaan of
een 3:2 rythme overgaat in 2:1 rythme, ook al is het voor
korten tijd, dit toeschrijven aan een slechten invloed van het
baryum. Zoo bleef eenmaal na 1 :100.000 BaCl2 het 3:2
rythme gedurende 130\' bestaan, terwijl de voorkamerfrequen-
tie verminderde van 160 tot 108 per minuut. Deze belangrijke
frequentievermindering, door temperatuurverschil veroorzaakt,
heeft natuurlijk in niet geringe mate bij deze betrekkelijk
weinig ernstige geleidingsstoornis tot het herstel van de gelei-
ding bijgedragen. En een anderen keer veranderde, niettegen-
staande een frequentie vermindering van 102—84 per minuut,
het 3 : 2 rythme in 2 :1 rythme tijdens de doorstrooming met
een oplossing van 1 :50.000 BaCU Er had dus een slechter
Worden van de geleiding plaats onder invloed van het baryum,
hoewel de geleiding door de mindere frequentie meer ge-
legenheid had om beter te worden.

Soms is men in de gelegenheid om gedurende het partieele
blok de door Rothberger en Winterberg aangetoonde

-ocr page 68-

verhoogde automatie van de tertiaire cardiomotorische centra
te zien. In proef 1-II-\'18 werd, nadat partieel blok was
verkregen door aanraking van den bundel met Cu, een op-
lossing van 1 :50.000 BaCl2 door het hart geleid. Na 80\'
ging het 2: 1 rythme tijdelijk over in afwisselend 2:1 en
3 :1 rythme, waarbij alterneerend na twee en na drie voor-
kamerslagen een kamerslag volgde. De frequentie der voor-
kamers was hierbij verminderd van 132—120 p. min. Daarna
ontstond er weer 2:1 rythme. Nu werd evenwel het regel-
matige verloop der curve af en toe onderbroken door kleine
aanvallen van ventriculaire tachycardieën. Eerst waren het
enkele kamerslagen, die sneller gingen, maar naderhand nam
de lengte van de perioden, waarin de kamer onafhankelijk
van en sneller dan de voorkamer klopte, toe. Na 600\' was
het partieele blok verdwenen en sloegen de voorkamers en
kamers weer geheel in hetzelfde rythme. Toen met Cu nu
nogmaals partieel blok gemaakt werd, werd hetzelfde ver-
schijnsel nog meermalen waargenomen. Fig. 9 geeft de repro-
ductie van het phenomeen. De voorkamercontracties zijn niet
geheel onafhankelijk van de kamercontracties geregistreerd,
maar men ziet toch duidelijk de kleine tandjes op de curve
als representanten van de voorkamercontracties. De groote
uitslagen op de voorkamercurve worden door de ventrikel
gemaakt. Bij langzamen gang ziet men eerst het 2:1 rythme,
dat overgaat in een ventriculaire tachycardie, terwijl men
bij snellen gang de herhaling van deze periode ziet.

Het BaCl2 oefent dus een nadeeligen invloed op de geleiding
uit. Dit blijkt in verschillende proeven uit den overgang van
het partieele in compleet blok, uit den langen duur van het
partieele blok, uit het bestaan blijven gedurende korten tijd
van het partieele blok, eventueel erger worden van het blok,
niettegenstaande belangrijke frequentievermindering. Soms ziet
men na kleine hoeveelheden BaClo tijdens het partieele blok
ventriculaire tachycardieën optreden, die het gevolg zijn van
de verhoogde prikkelbaarheid van de tertiaire cardiomotorische
centra, die de contracties van de onafhankelijk slaande kamers
veroorzaken.

-ocr page 69-

CaCl2.

De werking van calcium in kleine hoeveelheden op het hart,
bestaat in een versterking der contracties en in frequentie-
vermeerdering- Het bevordert den systolischen stand van het
hart. Deze feiten, vastgesteld door Langendorff en
Hueck1), Gross2), Rothberger en Winterberg3) kon
ik in eenige controleproeven bevestigen. Het was nu interes-
sant om na te gaan hoe het calcium bij geleidingsstoornissen
zou werken, temeer daar Gross na grootere hoeveelheden
uitvallen van ventrikelslagen zag.

Er werden 7 proeven genomen op het overlevende zoog-
dierenhart, waar partieel blok bestond. In een daarvan was
het blok spontaan ontstaan, in de zes overige door aanraking
van den bundel met Cu. Bij 500cc van de oplossing van
Locke-Ringer werd 0.5—2cc 10CI2 gevoegd (1-4:10.000).
De hoeveelheid calcium werd in den loop van de proef nog
versterkt door toevoeging van meerdere ccm. van dezelfde
concentratie.

Over \'t algemeen kan men zeggen, dat door het calcium in
kleine hoeveelheden geen slechte invloed en misschien een
geringe verbeterende invloed op de geleiding wordt uitgeoefend.
In 4 van de 6 proeven verdween het partieele blok na toe-
diening van CaCl2 in korten tijd. Soms had hierbij een frequentie-
vermindering van de voorkamerslagen plaats door temperatuurs-
wisseling (van 138—102 p. min.). De overgang van het partieele
blok in normaal rythme kan dan natuurlijk niet aan een gun-
stigen invloed van het CaCl2 worden toegeschreven. Anders
is dit, wanneer de frequentie van de voorkamer vermeerdert.
Zoo bestond er één maal afwisselend 3 :1 en 2 :1 rythme. De
voorkamerfrequentie vermeerderde van 90 tot 168 p. minuut
na CaCl2 (1 : 2500) en niettegenstaande deze belangrijke
frequentievermeerdering ging na 100\' dit partieele blok over
in normaal rythme. Men moet hier een gunstigen invloed van

Langendorff u. Hueck. Die Wirkung des Calciums auf das Herz. Pfl.
Arch. 96, 473, \'03.

-) Gross. Die Bedeutung der Salze der Ringcrschcn Lösung für das isolirtc
Saügcthierherz. Pfl. Arch. 99, 204, \'03.

,!) C. J. Rothberger u. H. Winterberg. Uebcr die Verstärkung der
Herztätigkeit durch Calcium. Pfl. Arch. 142, 523, \'11.

-ocr page 70-

het CaCl2 aannemen ]), want de vermeerdering van frequentie
zou, zonder het CaCl2 een erger worden van het blok veroorzaakt
hebben. Deze gunstige invloed van het calcium op het gelei-
dingsvermogen komt ook tot uiting wanneer het hartblok
spontaan ontstaan is. In proef 17-XII-\'17 ontstond er eerst
afwisselend 3:2 en 2:1 rythme; daarna alleen 2: lr., 3 : Ir.,
4: lr. en 5: lr. Het spontaan ontstane blok werd dus voortdurend
erger. Doorstrooming van het hart met lcc 10 % CaCl2: 500 R.
(= 2:10.000) bracht dit 5 : lr. in 40\' terug tot het normale rythme.
Evenwel is de gunstige invloed van het Ca, die hier ontegen-
zeggelijk aan den dag kwam, niet bijzonder groot. Want nadat
het normale rythme ± 200\' bestaan had, ging het normale
rythme, terwijl de frequentie van de voorkamer gelijk bleef,
weer terug tot het 3 : 2 rythme. Perioden van normaal rythme
en 3: 2 rythme volgden elkaar nu regelmatig op. De werking
van de blokverwekkende stof, die in de vloeistof al aanwezig
was, kon dus wel voor een gedeelte, maar niet geheel en al
door het calcium worden opgeheven.

Het gunstige effect op de geleiding van het CaCl2 is echter
niet altijd aanwezig. Eenmaal was bij gelijkblijvende frequentie
van de voorkamer het rythme na 1 :10.000 calcium na
660\' nog niet hersteld. Het 2 :1 rythme bleef in afwisseling
mei 3 : 2 rythme bestaan. De hoeveelheid calcium was hier
minder dan in de vorige gevallen. Hieruit een slechten invloed
van het calcium aan te nemen, schijnt mij, gezien de resultaten
van de overige proeven, niet geoorloofd. Veeleer moet er
gedacht worden aan een toevallig langdurig bestaand blok, dat
door calcium niet verbeterd werd.

CaCl2 in kleine hoeveelheden oefent dus zeker geen nadee-
ligen invloed uit op het geleidingsvermogen. Een zeer geringe
gunstige werking kon soms aangetoond worden. Grootere
hoeveelheden CaCl2 oefenen echter altijd een ongunstigen
invloed uit op de geleiding. Deze beschadiging van het
geleidingssysteem vindt zoowel plaats bij harten, waarvan
de bundel van te voren gelaedeerd is, als bij intacte harten.
Zij kwam al spoedig tot uiting in die proef, waar na het

Vergelijk met coffeine (blz. 65), waar, bij een vermeerdering van fre-
quentie (van 186—198 per minuut), het normale rythme weer overgaat in
3: 2 rythme.

-ocr page 71-

spontaan ontstaan zijn van het blok door CaClo (2:10.000)
het normale rythme weer teruggekeerd was, maar daarna de
geleidingsstoornis weer af en toe optrad. Vermeerdering van de
concentratie calcium tot 4 :10.000 deed nu 3 : 2 en 2 :1 rythme
afwisselend optreden; het normale rythme keerde niet meer
terug (zie vorige blz.). In andere proeven moesten veel groo-
tere concentraties aangewend worden, maar zonder uitzon-
dering kon in 9 proeven ten slotte partieel blok te voorschijn ge-
bracht worden, \'t zij dat dit 3 : 2 rythme, \'t zij dat het 2:1 rythme
was. De concentratie calcium, waarmede dit resultaat bereikt
werd, was ongeveer 1:1000. Een maal werd een hoogere graad
van blok door groote hoeveelheden CaCl2 bereikt. Er ontstond
ten slotte 8 :1 rythme. Het is duidelijk dat hier de automatie van
de kamer niet tot ontwikkeling werd gebracht door het calcium.
Soms wordt het 2 :1 rythme te voorschijn geroepen door een
tachycardie van de voorkamers. De kamers blijven dan in
hun zelfde rythme kloppen, terwijl de voorkamers juist twee-
maal zoo snel gaan slaan. De overgang tot het normale
rythme of tot het 2: 1 rythme geschiedt door middel van
een atrio-ventriculaire slag. Fig. 10 laat dit zien.

De schadelijke inwerking, die het CaCls op de geleiding
uitoefent, komt dus eerst bij zeer groote hoeveelheden voor
den dag. In kleine hoeveelheden heeft het een geringe gun-
stige werking op het geleidingsvermogen.

-ocr page 72-

HOOFDSTUK VII.
Adrenaline.

a. Totaal blok.

De werking, die een intraveneuze injectie van adrenaline op
het hondenhart met totaal blok uitoefent, is relatief gering,
in het bijzonder wanneer men haar vergelijkt met de groote
veranderingen, die door andere giften (strophantine, baryum,
kalk, coffeine) te voorschijn geroepen worden.

In \'t geheel werden 7 proeven met adrenaline genomen, die
alle in denzelfden zin uitvielen. Altijd werd 0.1 cc suprare-
ninum hydro-chloricum (Höchst) in de spuit tot 1 cc ver-
dund en dan langzaam intraveneus geïnjiceerd. Het gewicht
der honden was 5.5—14 Kg.

De werking kan men zien op fig. 11. Men ziet dat eenige
secunden na de injectie de tengevolge van het hartblok
automatisch slaande kamers sneller beginnen te kloppen. De
frequentie stijgt van 24 tot 31 slagen. Tegelijkertijd worden
de contracties krachtiger, zooals men uit de vergroote hef-
boomuitslagen ziet. Deze sterkere kamerslagen geven aanlei-
ding, waarschijnlijk ondersteund door de vaatcontractie, ver-
oorzaakt door het adrenaline, tot vergroote uitslagen van den
Hg-manometer. Ook de voorkamercontracties worden dui-
delijk krachtiger. De frequentie van de voorkamers stijgt
van 93 tot 120 per minuut. Omdat in deze proef de vagi
intact waren, wordt de polsversnelling der voorkamers onder-
broken door een voorbijgaande verlangzaming (bij X). Deze
bepaalt zich natuurlijk alleen tot de voorkamers, omdat de
klem van Erlanger het overgaan van de remming door den
vagus op den ventrikel verhindert. Na 4!/2 minuut was de
adrenalinewerking geheel voorbijgegaan. Een tweede injectie

-ocr page 73-

van 0.1 mg. suprarenine gaf nogmaals dezelfde veranderingen
aan voorkamer en ventrikel.

Op dezelfde manier verliepen de overige proeven; altijd
was de vergrooting van de voorkamer- en kamerslagen düi-
delijk. De polsfrequentie der ventrikels nam meestal 8—10
slagen toe. Slechts in één geval was de frequentievermeer-
dering 15 slagen (van 30—45). Dikwijls traden enkele ventri-
culaire extrasystolen op. Dit werd bij de door mij gebruikte
hoeveelheid niet regelmatig gezien.

Ook de polsversnelling van de voorkamers trad regelmatig
op en wel bij de door mij gekozen proefopstelling, zoowel bij
intacte als bij doorsneden vagi. De stijging van den arterieelen
bloeddruk was in eenige proeven veel meer uitgesproten dan
in fig. 11.

Samenvattend kan men zeggen, dat adrenaline bij den hond
met totaal hartblok niet alleen de contracties van de voor-
kamers, maar ook die der kamers versnelt en versterkt.

Deze resultaten komen overeen met de proeven van Cul-
lis and Tribe1) die bij konijnen na doorsnijding van den
bundel van His versnelling der voorkamer- en kamercontrac-
ties gezien hebben.

b. Partieel blok.

Bij het adrenaline zijn de verhoudingen, die optreden tijdens
de inwerking bij partieel blok, veel gemakkelijker na te gaan
dan bij het strophantine. Met verhoogde automatie der kamers
als zoodanig behoeft nagenoeg geen rekening gehouden te
Worden. Door adrenaline treedt, zooals boven is aangetoond,
bijna geen vermeerdering van de frequentie der automatisch
slaande kamers op. Naast versterking van de contracties van de
beide hartaf deelingen kon slechts in één geval een vermeerdering
der frequentie van de kamer bij totaal blok van 30 tot 45 slagen
per minuut worden waargenomen. In de overige gevallen was zij
altijd veel geringer. De invloed van het adrenaline, die zich bij
partieel blok bij het overlevende zoogdierenhart kan doen gel-
den, is dus in hoofdzaak afhankelijk van een directe werking op

W. Cullis and E. M. Tribe. Distribution of nerves in the heart. Journ.
of Phys. 46, 141, 1913.

-ocr page 74-

het geleidingssysteem en van frequentieveranderingen. Nu speelt
de frequentieverandering op het overlevende zoogdierenhart
door adrenaline juist een belangrijke rol. Szymonowicz1) en
Olivier en Schäfer2) zagen bij het hart in situ na uit-
schakeling van den vagus, Gottlieb3) bij het preparaat van
Hering-Bock, Cleghorn1) Gatin-Gruzewska en Ma-
piag4), Austoni0) bij het Langendorffpreparaat na adrenaline
vergrooting en versnelling van den hartslag. Deze versnelling,
die ook bij intacte vagi na subcutane injectie bij den mensch
kan optreden, vormt op zichzelf een beletsel om adrenaline
bij geleidingsstoornissen aan te wenden; komt er polsverlang-
zaming, dan is deze het gevolg van centrale vaguswerking,
die op zichzelf al geleidingsstoornissen kan veroorzaken. De
vooruitzichten om met adrenaline bij bestaande geleidings-
stoornissen een gunstig effect te verkrijgen, zijn dus niet groot.

Experimenteele en klinische waarnemingen over de werking
van het adrenaline bij partieel blok zijn mij niet bekend.

Zeven proeven werden genomen waarbij adrenaline inwerkte
bij partieel blok. Bij twee proeven was het blok reeds voorbij
gegaan voor adrenaline in het hart kwam. Een maal was er
spontaan partieel blok gekomen. In de vier overige gevallen
deed het adrenaline zijn invloed gelden gedurende het parti-
eele blok. De sterkte van de oplossing was 1 :3 a 4 millioen.
Bij deze concentratie verkrijgt men eerst vergrooting, daarna
versnelling van de contracties. De frequenlievermeerdering
blijft daarbij matig en bedraagt ongeveer 20 slagen per minuut.
Slechts eenmaal werd een belangrijke frequentievermeerdering
(van 200—312 per minuut) waargenomen. In geen van deze

1 a) Szymonowicz. Die Function der Nebenniere. PH. Arch. 64,111, 1896.

2 ) Olivier and Schäfer. The physiological effects of the extracts of the
suprarenal capsules. Journ. of Phys. 18, 230, 1895.

3 ) R. Gottlieb. Ueber die Wirkung des Nebennierenextracts auf Herz und
Gefässe. Schmiedebergs Arch. 38, 99, 1897 en 43, 286, 1900.

-ocr page 75-

gevallen werd door directe adrenalinewerking een erger
worden van het blok geconstateerd.

Het blok gaat tijdens de doorstrooming met adrenaline-op-
lossing voorbij, meestal snel, soms langzamer, maar een langer
duur van het blok of een overgang van 3:2 rythme in 2:1
rythme werd niet gezien. Werkt het adrenaline in, wanneer
het blok reeds voorbij gegaan is, dan treden wel de bekende
veranderingen door adrenaline, als vergrooting van de con-
tractie en frequentievermeerdering zeer duidelijk op, maar
steeds blijft dan de normale opeenvolging tusschen voorkamer-
en kamerslagen behouden. Ook wanneer men de oplossing
versterkt, nadat het blok tijdens de adrenalinewerking is voorbij
gegaan, komen er geen veranderingen in de geleiding meer
voor. Eenmaal werd bij. excessieve vermeerdering van de
voorkamerfrequentie (van 200—312) een terugkeer tot het 2 :1
rythme gezien. Na frequentievermindering (tot 186 p. min.)
keerde de normale opeenvolging van boezem- en kamercontrac-
ties weer terug, zonder den gewonen overgang in 3 : 2 rythme.
De overgang van het normale rythme in blok moet dus hier
aan de enorme frequentievermeerdering worden toegeschre-
ven. Het behoeft overigens geen verwondering te baren, dat
adrenaline, niettegenstaande de frequentievermeerdering, geen
erger worden van het partieele blok veroorzaakt. Volgens
de onderzoekingen van Schram1) wordt door adrenaline de
systole verkort, de diastole verlengd. Niettegenstaande de
versnelling van de hartactie door adrenaline heeft dus de
bundel tijdens een contractie relatief meer gelegenheid om
zich te herstellen dan bij eene versnelling, die niet door
adrenaline, maar b.v. door temperatuursverhooging tot stand
komt. Alleen bij enorme frequentievermeerderingen werkt dit
mechanisme niet meer voldoende.

Maakt men, terwijl de adrenaline-oplossing door het hart
stroomt, opnieuw blok, hetgeen gemakkelijk geschiedt door
Cu tegen den bundel van His te houden, dan verdwijnt dit
blok weer, niet sneller maar ook niet langzamer dan voor
adrenaline.

Het adrenaline op zichzelf veroorzaakt dus, zooals uit deze

-ocr page 76-

proeven blijkt, geen slechter worden van de geleiding. Gaat
de adrenalinewerking gepaard met versnelling dan kan, wanneer
deze zeer groot is, het blok weer terugkeeren. Het slechter
worden van de geleiding komt dan op rekening van de fre-
quentievermeerdering.

In een geval, waar spontaan blok ontstaan was, wekte
adrenaline in dezelfde concentratie wel vergrooting van voor-
kamer- en kamerslagen, maar geen frequentievermeerdering
op. Het partieele blok (2 :1 rythme) bleef echter bestaan. Een
terugkeer tot het normale rythme, zooals bij spontaan blok
na strophantine werd gezien, vond niet plaats. Het 2 :1 rythme
duurde voort, totdat de proef na 15 minuten werd afgebro-
ken. Mogelijk is het dus, dat adrenaline hier eeniger matede
verdere ontwikkeling der geleidingsstoornis heeft tegen gehou-
den. Men kan hieruit evenwel niet besluiten, dat adrenaline
een verbetering der geleiding geeft.

-ocr page 77-

HOOFDSTUK VIII

COFFEINE.

a. Totaal blok.

Over de werking- van coffeine op de werkzaamheid der
kamers bij totaal hartblok zijn geen onderzoekingen gedaan.
Het schijnt mij het beste toe, de beschrijving der werking te
doen aan de hand van die proef, waarbij de veranderingen
bijzonder duidelijk uitgedrukt waren.

Fig. 12a vertoont de voorkamer- en ventrikelcontracties
en de bloeddrukcurve van een gedecerebreerden hond,
bij wien door de klem van Erlanger totaal hartblok was te
voorschijn geroepen. Fig. 126 vertoont, na intraveneuze injec-
tie van 0.1 g. Coffeinum-Na-benzoicum, een vergrooting van
de kamer- en voorkamerslagen en grootere uitslagen van den
Hg-manometer. De polsfrequentie van voorkamers en ventri-
kels is niet veranderd. Daarna werd nog 0.4 g. Coff.-Na-benz.
intraveneus geïnjiceerd. De grootte der contracties van kamers
en voorkamers neemt daarna weer af. (fig. 12c). Daarentegen
treden er nu enkele extrasystolen van de kamers op. Deze
nemen in het verdere verloop van de proef (fig. 12d) toe in
aantal. Op deze wijze komt het door kamerextrasystolen tot
een uitgesproken vermeerdering van de polsfrequentie der
kamers, terwijl de voorkamerfrequentie nagenoeg niet ver-
andert. Deze extrasystolen hoopen zich langzamerhand meer
en meer op. Er treden groepen van 3, 4, 5, 6 en meer slagen
op en de curve gaat daardoor over in den vorm, die in fig.
12e te zien is. De voorkamerfrequentie is niet veranderd.
Daarentegen is er een buitengewone extrasystolische tachy-
cardie der kamers gekomen, wier frequentie (192) die van de
voorkamers (132) overtreft. Daardoor is het karakter der
bloeddrukcurve volkomen veranderd. Tegelijkertijd is het tot

-ocr page 78-

een centrale prikkeling van het dier gekomen. Op de ven-
trikelcurve zijn groote uitslagen te zien, die door spontane
adembewegingen veroorzaakt zijn. Daarop werden de beide
vagi doorsneden. Fig. 12/ is bij stilstand van de kunstmatige
ademhaling geregistreerd. De frequentie der voorkamers
bedraagt 210 per minuut, die van de automatisch slaande
kamers 264: de kamers slaan dus frequenter dan de voor-
kamers. Drie spontane ademhalingsbewegingen zijn op de
ventrikelcurve zichtbaar. De arterieele bloeddruk is aanmer-
kelijk gestegen en vertoont rythmische schommelingen, die er
als ademhalingsgolven uitzien, maar, omdat de kunstmatige
ademhaling is stopgezet, hierdoor niet veroorzaakt worden.

In deze proef kwam het dus na coffeine eerst tot een voor-
bijgaande versterking van de voorkamer- en kamerslagen, na
vermeerdering der dosis tot extrasystolen van de automatisch
slaande kamers, die langzamerhand in hoeveelheid toenamen,
totdat daaruit een enorme ventriculaire tachycardie tot 264
slagen in de minuut ontstond. De ventrikel ging ten slotte
woelen.

De in deze proef waargenomen veranderingen waren niet
alle in iedere proef te zien. De vergrooting van de kamer-
contracties was steeds duidelijk. Daarentegen kwam het slechts
in drie van de vijf proeven tot het optreden van extrasystolen.
In eenige gevallen werden de extrasystolen van de kamer na
coffeine bij snellen gang van het kymografion geregistreerd.
Daarbij bleek, zooals te verwachten was, dat zij niet door
een compensatoire pauze gevolgd werden. Ook de uitmeting
van de extrasystolen op fig. 12c en
d toont, dat geen com-
pensatoire pauze daarbij is vast te stellen. Het zijn dus typische
ventriculaire extrasystolen bij ventrikelautomatie.

Kort samengevat bestaat dus de werking van het coffeine
op de automatisch slaande hondenventrikel bij totaal hartblok
in een voorbijgaande versterking der contracties en in een
versnelling, die door kamerextrasystolen veroorzaakt wordt,
die zich ten slotte zóó kunnen ophoopen, dat er een maximale
kamertachycardie tot stand komt, waarbij de frequentie der
kamers die der voorkamers overtreffen kan. De contracties
der voorkamers worden onder deze omstandigheden slechts
voorbijgaand versneld.

-ocr page 79-

b. Partieel blok.

Wanneer men in de klinische literatuur de spaarzame ge-
vallen, waarin de werking van Coffeine bij geleidingsstoor-
nissen beschreven is, nagaat, worden de verwachtingen om
hiermede verbetering van blok te verkrijgen, niet hoog ge-
spannen. Semerau J) geeft een geval aan van partieel blok
waarbij
Coffeine verslechting van den toestand gaf. Was er
eerst alleen bij beweging dissociatie, na
Coffeine trad deze
ook op tijdens rust, niettegenstaande frequentievermindering.
Des te meer opvallend is het, wijl een combinatie van
physostigmine-atropine hier een gunstig effect op de geleiding
heeft uitgeoefend. Edens1) beschrijft een geval, waarin bij
geleidingsstoornis met uitval van ventrikelsystolen
Coffeine
werd gegeven; tijdens de coffeinewerking kon de toestand
van de geleiding niet beoordeeld worden, maar daarna be-
stond er totaal blok. In beide gevallen is dus door of ondanks
Coffeine de toestand van de geleiding slechter geworden.

Experimenteel onderzoek over de werking van het Coffeine
bij geleidingsstoornis is mij niet bekend.

Op het overlevende hart verwacht men vanzelf al geen
gunstig effect. De werking van het
Coffeine op het overlevende
hart bestaat in vergrooting en versnelling van de contracties,
zoowel van voorkamer als kamer (Bock2), Hedbom3
Cushny en Van Naten4), Kakowski0). Frequentiever-
meerdering is op zichzelf al nadeelig bij geleidingsstoornissen.
Het in zijn functie gestoorde geleidingssysteem heeft dan geen
tijd om te herstellen. Bij het hart met intact zenuwstelsel
zou mogelijk de door
Coffeine vermeerderde vagustonus dezen
nadeeligen invloed van de versnelling kunnen tegengaan.
Alleen vagusprikkeling kan ook aanleiding geven tot geleidings-

1 ) Edens. Pulsstudiën. D. Arcli. f. klin. Med. 100, 221, \'10. Zie ook Wcn-
ckcbach. Die Unrcgclmsäsigkcitcn der Herztätigkeit.

2 ) Bock. Ucbcr die Wirkung des Coffeins und des Thcobromins auf das
Herz. Schm. Arch. 43, 367, 1900.

3 M. Scmcrau. Ucbcr die Beeinflussung des Blockhcrzens durch Arznei-
mittel. D. Arch. f. klin. Med. 120, 291, \'16.

4 ) A. R. Cushny and Van Na ten. Arch. int. de Pharm, et Ther. 9. 169,\'99,

fi) Kakowski, I.e. blz. 50.

-ocr page 80-

stoornis. Atropine kan hier geen redding brengen. Dan zou
eerst recht duidelijk de polsversnelling van coffeine, juist omdat
de vagustonus is opgeheven, tot uiting kunnen komen en
een slechter worden van de geleiding veroorzaken.

Ook bij experimenteel blok, waar altijd een groote neiging
tot verbetering der geleiding aanwezig is, speelt frequentie-
vermeerdering een groote rol. Zij gaat in vele gevallen het
herstel van het normale rythme tegen. In \'t algemeen oefent
coffeine een slechten invloed uit op de geleiding; dit komt
evenwel meer door de polsversnelling, die het coffeine geeft,
dan door specifieke gifwerking.

In 6 proeven, waarbij partieel blok was gemaakt, deels door
druk, deels door nitras argenti op den bundel te brengen,
werd de werking van coffeïnum-Na-benzoicum nagegaan; 5 cc.
eener 10% oplossing werden bij 500 cc. vloeistof van L.R.
gevoegd (= 1:1000). Bij deze oplossing komt immer polsversnel-
ling tot stand. De frequentie kan daarbij enorm stijgen. De
grootste vermeerdering, die werd waargenomen, bedroeg 100
slagen p. min. (van 180—280); meestal is zij geringer (30 a 60 sla-
gen per min.). De voorkamerslagen worden altijd grooter, de
ventrikelslagen nemen dikwijls in grootte toe; soms blijven zij
gelijk, een enkelen maal worden zij ook kleiner. Neemt men
nog grooter gifconcentratie, dan worden de kamerslagen snel
kleiner, vooral ten koste van de diastole. Vijf maal werkte
het coffeine in tijdens het partieele blok, één maal was het
blok juist voorbijgegaan toen het coffeine in het hart kwam.
Wanneer het blok voorbijgegaan is vóór coffeine in \'t hart is
gekomen, onderscheidt zich de werking in niets van die bij
normale harten. De frequentie stijgt, de voorkamer- en kamer-
slagen worden grooter. Uitval van ventrikelsystoleji of blok
komt niet meer voor. Bij vermeerdering van de gifdosis nemen
de uitslagen in grootte af, maar geleidingsstoornissen blijven uit.

Bestaat het blok nog, terwijl de coffeinewerking begint,
dan kan dit blijven voortduren. Soms wordt de graad van
blok dan weer erger. In fig. 13 waar, door den bundel met
nitras argenti te bewerken, eerst totaal, daarna partieel blok
(2 :1 rythme) ontstaan was, ziet men het normale rythme terug-
keeren. Er bestaat bij het begin der figuur 3: 2 rythme. De
frequentie der voorkamer is 186, die der kamer 128 per minuut.

-ocr page 81-

De coffeinewerking wordt duidelijk aan de vergrooting der
voorkamerslagen. Voorloopig blijft de frequentie gelijk. Het
blok gaat dan ook verder terug; na iederen vijfden voor-
kamerslag valt er een ventrikelslag uit. Dan eerst beginnen
de voorkamers sneller te slaan; de frequentie stijgt van
186—198 per minuut. Het 3 : 2 rythme komt weer te voor-
schijn. De polsversnelling gaat verder. Na eenigen tijd con-
traheeren de voorkamers zich 230 maal per minuut. Deze
groote frequentie, misschien in samenwerking met coffeine-
werking, is niet gunstig voor de geleiding; 2 : 1 rythme
treedt weer op. Het 2 : 1 rythme bleef bestaan gedurende
het verdere verloop van de proef, die meer dan een half
uur duurde, terwijl de frequentie al dien tijd constant bleef.
Het slechter worden der geleiding is hier voornamelijk
te wijten aan de frequentievermeerdering. De vergrooting van
de voorkamerslagen door coffeine bij gelijk blijvende fre-
quentie treedt op, terwijl het blok nog terug gaat. Zoodra de
frequentie hooger wordt, neemt de geleidingsstoornis toe. De
verdere frequentievermeerdering had een overgang van het
3 : 2 rythme in 2 :1 rythme tot resultaat. Of het langdurig voort-
bestaan van het 2 :1 rythme en het niet overgaan van het
partieele blok tot totaal blok het gevolg is van de tegenstel-
ling tusschen de natuurlijke neiging van het geleidingssysteem
om zijn functie te herstellen, die ook bij frequentievermeer-
dering bÜjft bestaan, en ongunstige coffeinewerking, is moeilijk
uit te maken. Er blijkt evenwel uit, dat, als het coffeine als
zoodanig een slechte werking heeft, deze slechts zeer gering
is, maar dat een zeer groote invloed op het slechter worden
der geleiding aan de frequentievermeerdering toekomt.

Wordt de frequentie minder gedurende het coffeine, dan
kan ook de graad van blok minder worden. Een anderen keer
was 3 :1 rythme na bundelafklemming ontstaan. De voorkamer-
frequentie steeg na coffeine van 134—178 per minuut. Het 3 :1
rythme bleef ook hier weer bestaan. Na ± 500\' verminderde
de voorkamerfrequentie van 198—164 p. min. Nu antwoordde
de kamer op iederen tweeden voorkamerslag. Daarna vermeer-
derde de frequentie weer tot het oorspronkelijke getal; het 3 : 1
rythme keerde daarbij terug. Het partieele blok bleef dan
bestaan gedurende het verdere verloop van de proef. Indien
v. E. • 5

-ocr page 82-

het coffeine een nadeeligen invloed op de geleiding uitoefent,
hetgeen dan zou blijken uit den langen duur van het blok, is
deze ook hier niet groot. Wanneer het zeer slecht werkte,
zou men bij een frequentievermindering van 32 slagen per mi-
nuut geen vermindering van de geleidingsstoornis verwachten.

Nog een derden maal bestond aan het einde eener proef het blok nog.
Door registratiemoeilijkheden kon de toestand in het middengedeelte van de
proef niet goed beoordeeld worden. Er ontstond een tachycardie, waarbij
de frequentie der kamers plots steeg van 180—240 slagen per minuut. De
uitslagen van de kamer vermeerderden enorm in grootte en namen toe van
1.70—6.15 cm. Na afloop van den tachycardischen aanval bestond er 2:1
rythme; de voorkamerfrequentie bedroeg 186, de kamerfrequentie 93. Het
2: 1 rythme bleef tot het einde der proef bestaan. Het juiste verloop van
de proef, kon, als gezegd, niet vastgesteld worden: in het begin van de
coffeinewerking bestond er 2: 1 rythme, dit is misschien overgegaan in nor-
maal rythme (kamerfrequentie voor tachycardischen aanval gelijk aan voor-
kamerfrequentie) ; dan kwam er een versnelling en enorme vergrooting van
de kamerslagen, waarna onder frequentievermindering der kamer weer 2: 1
rythme optrad. De plotseling optredende versnelling en vergrooting der kamer-
slagen doet hier een ventriculaire tachycardie vermoeden, waarbij de voor-
kamer in dezelfde frequentie bleef doorkloppen. Dit zou dan het gevolg zijn
van door coffeine verhoogde kamerautomatie, zooals deze bij compleet blok
werd waargenomen (zie boven).

Uit deze gevallen blijkt, dat de versnelling van de voor-
kamers, die het coffeine geeft, een groote oorzaak is geweest
voor het bestaan blijven van het blok gedurende langeren
tijd. Van een ongunstig effect op de geleiding van het cof-
feine als zoodanig kan men niet goed spreken. Indien dit zoo
was, zou men toch eigenlijk bij de voortdurende doorstroo-
ming van het coffeine door \'t hart, tezamen met de frequentie-
vermeerdering een hoogeren graad van blok, tot compleet blok
toe, verwachten. Te meer komt men tot dit besluit bij de
beschouwing van de twee andere proeven. In pr. 2-VII-\'17 ging
het blok tijdens de coffeinewerking in 190\' voorbij. De fre-
quentievermeerdering van de voorkamer bedroeg 20 slagen
in de minuut (van 148—168). Er bestond 2 :1 rythme, dat op
gewone wijze overging in normaal rythme. Verhooging van
de gifconcentratie deed het blok niet wederkeeren.

Eenmaal werd van het begin afaan een nog grooter dosis
coff.-Na-benz, (1 : 800), tijdens het blok toegevoegd, in de

-ocr page 83-

verwachting hiermede direct een volkomen dissociatie tusschen
voorkamers en kamers teweeg te brengen. Niettegenstaande
de duidelijke toxische werking, bestaande in verkleining van
de ventrikelslagen ten koste van de diastole, kon het herstel
tot het normale rythme niet tegengehouden worden. Wel
werd de terugkeer tot het normale rythme vertraagd. Het
partieele blok (2 : 1 r.) had gedurende 10 minuten constant
bestaan; daarna begon er 3:2 rythme op te treden. Gewoon-
lijk gaat dan het blok binnen eenige tientallen secunden
voorbij. De langste duur van het partieele blok, die in ver-
schillende proeven werd waargenomen, bedroeg 15 minuten.
Dit is evenwel een zeldzaamheid. Hier duurt het nog 10
minuten voordat het blok gepasseerd is. De gifwerking is te
zien aan het afnemen van de diastole (zie fig. 14). De voor-
kamerfrequentie stijgt eerst van 81—96. Het 2 :1 rythme keert
weer terug, maar 110" na het begin der coffeinewerking komt
gedurende 20\' het 3 :2 rythme weer te voorschijn, hoewel
de voorkamerfrequentie vermeerderd was tot 102 slagen per
minuut. De voorkamerfrequentie vermeerderde nog tot 132
slagen per minuut. Het 2 :1 rythme keert weer terug en blijft
nu bij constante frequentie van de voorkamer 500\' onafge-
broken bestaan. Daarna ging het blok in 40\' voorbij. Het
normale rythme was weer hersteld; de kamerslagen waren
zeer klein geworden. Meerdere toevoeging van coffeine was
niet in staat om weer geleidingsstoornis te maken. Bij deze
zeer groote hoeveelheid coff.-natr.-benz., waarbij de schade-
lijke inwerking op de hartspier zelf duidelijk aan het licht
kwam, werd het geleidingsherstel wel vertraagd, maar niet
verhinderd. De frequentievermeerdering der voorkamers be-
droeg in het geheel 28 slagen per minuut en kwam slechts
langzaam te voorschijn. Bij geringe frequentievermeerdering
had nog voor korten tijd terugkeer tot het 3 : 2 rythme plaats.
Er blijkt dus bij deze zeer groote hoeveelheid coffeine wel
een geringe nadeelige invloed op de geleiding te bestaan;
want bij constante frequentie van 132 blijft het blok nog
500\' bestaan: maar groot is het effect niet.

Uit de 5 proeven, waarbij het coffeine natr.-benz. inwerkte
tijdens het partieele blok blijkt, dat in 3 gevallen het partieele
blok voor meer dan een half uur bestaan bleef, in één geval

-ocr page 84-

de terugkeer tot het normale rythme vertraagd werd en
één maal het blok zonder vertraging voorbijging. Altijd ging
het langer dan normaal blijven bestaan van het blok gepaard
met frequentievermeerdering. Treedt de frequentievermeerde-
ring niet op" den voorgrond dan gaat het blok ook in korten
tijd voorbij. De nadeelige invloed vari het coffeine natr. benz.
op de geleiding moet dan ook in hoofdzaak worden toege-
schreven aan de daarbij optredende frequentievermeerdering.

-ocr page 85-

HOOFDSTUK DC.

Camphor.

a. Totaal blok.

Terwijl bij de tot nog toe besproken artsenijmiddelen con-
stante resultaten zijn verkregen met betrekking tot hun wer-
king op de automatisch slaande kamers, is dit bij camphor
niet het geval. Terwijl ik in één proef een éclatante werking
waarnam, in een andere proef een duidelijke werking zag,
verliep de rest van de experimenten volkomen negatief. Bij
de groote tegenspraken, die nog altijd over de camphorwerking
op den bloedsomloop tusschen de verschillende onderzoekers
(Seligmann !), Gottlieb \'1), Winterberg 2) bestaan is dit
niet te verwonderen. Ik geef mijn resultaten dan ook slechts als
casuistische mededeeling, zonder tot nu toe in staat te zijn,
een oorzaak voor het verschillend uitvallen der experimenten
te kunnen geven. Onderzoekingen van andere experimentato-
ren over de werking van camphor op de automatisch slaande
ventrikels van het zoogdier, zijn mij niet bekend. In \'t geheel
werden 9 proeven op honden van 5—9.7 K.G. genomen. De
camphor werd in 1 % oplossing in 36 % alcohol zeer langzaam
intraveneus geïnjiceerd. De injecties werden in een hoeveel-
heid van
1—2Va cc herhaald tot een werking begon of het

1  385, 1905. Ueber die Einwirkung des Kampfers auf das Herzflimmern.
Zschr. f. exp. Path. u. Ther. 3, 588, 1906.

8) H. Winterberg. Experimentelle Untersuchungen über die Wirkung des
Kampfers auf das Herz und die Gefässe von Säugethieren. Pfl. Arch. 94, 455,
1903. Ueber Herzflimmern und seine Beeinflussung

-ocr page 86-

hart stilstond. Fig. 15 (a—dj geeft een beeld van de bovenver-
melde positieve proef. In deze proef kwam er na injectie van
camphor, ten eerste een zeer belangrijke versterking van de
kamerslagen (Fig. 156), die zoo duidelijk was, dat zij met het
bloote oog direkt te zien was; ten tweede een stijging van den
arterieelen bloeddruk (Fig. 156 en c), die van 59 tot een maximum
van 89 mm. Hg. steeg (het is onzeker of deze bloeddrukstij-
ging uitsluitend van de versterking der kamerwerkzaamheid of
bovendien nog van een gelijktijdige prikkeling van het vaso-
motorisch centrum afhankelijk is); ten derde een vermeerde-
ring van de voorkamerfrequentie (Fig. 156 en c), die steeg van
150—189; ten vierde een versterking van de voorkamerslagen
(Fig. 156, c en bijzonder
d)\\ ten vijfde een prikkeling van het
centrale zenuwstelsel, hetgeen zich uitte in het optreden van
spontane adembewegingen bij het ruimschoots kunstmatig
geventileerde dier. (Fig. 15c en
d).

Een nadere analyse van deze resultaten kon tot mijn spijt
niet gemaakt worden, omdat het niet gelukte hen in andere
proeven met zekerheid te reproduceeren. Slechts in een andere
proef trad een duidelijke versterking en versnelling van de
voorkamercontracties op. Het kwam tot het optreden van
ventriculaire extrasystolen en tot versterking van de kamer-
werkzaamheid, zonder dat de gemiddelde bloeddruk steeg.
De overige 7 proeven verliepen totaal negatief. Het kon dus
ook niet vastgesteld worden, welk aandeel de geïnjiceerde
hoeveelheden alcohol op de beschreven verandering van den
bloedsomloop gehad hebben.

De versnelling van de voorkamer kan in verband gebracht
worden met de door Loewi1) na camphorinjecties bij ko-
nijnen en katten waargenomen verzwakking van de vagus-
werking.

Hoe het dan ook zij, toch schijnt het zeker, dat camphor
in alcoholische oplossing bij intraveneuze injectie onder be-
paalde, niet verder geanalyseerde voorwaarden een incon-
stante prikkelende werking op de automatisch slaande kamer
van het hondenhart kan uitoefenen. %

-ocr page 87-

b. Partieel blok.

Niettegenstaande de talrijke onderzoekingen over de werking
van camphor op het hart, is het tot nu toe niet gelukt de voor-
waarden, waaronder door camphor constant een prikkelende
werking op het hart wordt teweeggebracht te vinden. Een
overzicht van het geheele camphorvraagstuk is eenigen tijd
geleden door v. d. Velden1) gegeven, zoodat het overbodig
is hier diep op de literatuur in te gaan. Maar uit de literatuur
blijkt, dat er door verschillende onderzoekers wel een hart-
versterkende werking is aangetoond, dat deze echter niet in
alle gevallen wordt verkregen. Ook bij het overlevende
zoogdierenhart bestaat geen eenstemmigheid. Terwijl Gott-
lieb2) en Seligmann1) duidelijk een gunstig effect in enkele
gevallen verkregen, kon Winterberg2) bij kleine hoeveel-
heden geen verandering, bij grootere slechts functievermin-
dering vaststellen. Heubner3) zag bij een camphordamp-
concentratie van 1 : 1.000.000 in \'t Hering-Bocksche preparaat
na een aanvankelijk exciteerende werking nog depressiever-
schijnselen. Zijn resultaten duiden aan, dat men misschien bij
zeer lage camphorconcentratie een constante gunstige werking
kan verkrijgen.

Een onderzoek over de werking op het geleidingsvermogen
van het hart door camphor, is nog niet verricht. Klinisch0)
heeft men camphor wel aangewend bij partieele geleidings-
stoornissen, maar hiermede geen succes gehad. — Ik heb mij
zeer veel moeite gegeven de werking van camphor zoowel
op de geleiding als op de contractiliteit van het hart na te
gaan. De resultaten, die dit onderzoek opleverde, zijn even-
min constant; verschillende interessante waarnemingen werden
echter gedaan. In \'t geheel werden er 35 proeven met camphor
genomen. Een oplossing van gewone Japancamphor in Ringer-
vloeistof ter sterkte van 0.142% gedeeltelijk van Merck, ge-

1 !!) E. Seligmann, I.e. blz. 69.

2 H. Winterberg,\'I.e. blz. 69.
•\'\') Heubner, Zschr. f.jexp. Med. 1. 267, 1913.

3 \'■) Semer au, I.e. blz. 3.

-ocr page 88-

deeltelijk zelf gemaakt, werd gebruikt. Verschillende hoeveel-
heden van deze oplossing werden gevoegd bij 500 cc. Ringers
vloeistof.

Het partieele blok werd altijd gemaakt door Cu tegen den
bundel van His te houden. In 5 proeven werden 10cc 0.142 %
Camphor: 500 Ringer gebruikt of 1 :35.000. In 3 van deze
proeven bleef het partieele blok (2:1 rythme) langen tijd
(880\', 430\' en 390\') nadat het camphor in \'t hart was ge-
komen bestaan. Uit den langen duur van het blok zou men tot
een nadeeligen invloed van camphor op de geleiding moeten
besluiten. De frequentie van de voorkamer onderging nage-
noeg geen veranderingen. De natuurlijk aanwezige blok ver-
beterende factor heeft eerst na langen tijd den slechten invloed
van het camphor kunnen overwinnen. Een geleidingverbete-
rende invloed van het camphor is met zekerheid uit te sluiten.
In de twee andere proeven, waarbij dezelfde concentratie
van de camphoroplossing gebruikt werd, verdween het blok
na resp. 25\' en 40\'. Deze korte duur van het blok behoeft op
zichzelf geen aanleiding te zijn om van een verbetering van
de geleiding door camphor te spreken. En wanneer er geen
andere verschijnselen waren opgetreden, zou men deze proe-
ven kunnen rangschikken onder diegene, waarbij noch beter,
noch slechter worden der geleiding kan worden aangetoond.
Evenwel waren er in proef 5—II—\'\'18, waar het 25\' duurde,
voordat het partieele blok was voorbijgegaan, merkwaardige
veranderingen. Vóór camphor bestond er 2:1 rythme. Toen
camphor in \'t hart kwam veranderde het 2: 1 rythme in 3:1
rythme bij gelijk blijvende frequentie. De geleiding tusschen
boezem en kamer werd dus aanvankelijk slechter, \'t geen in
overeenstemming is met de vorige proeven. De contractiliteit
van de kamers nam daarbij toe. Dit is in tegenstelling met
het gewone gebeuren, waar vermindering der geleiding en
vermindering der contractiliteit hand in hand gaan. Na korten
tijd veranderde het 3 :1 rythme plotseling in normaal rythme,
zonder overgang in 2:1 rythme en mindere graden van blok.
De frequentie van de voorkamer onderging hierbij geen verande-
ring. In deze proef vond dus eerst een slechter worden van
de geleiding plaats, n.1. een overgang van 2:1 in 3:1 rythme;
eenige seconden later een verbetering der geleiding n.1. een

-ocr page 89-

overgang van 3:1 rythme in normaal rythme. Deze overgang
van 3 :1 rythme in normaal rythme wordt in normale proeven
nooit gezien. Een maal is een dergelijke overgang, maarniet
zoo sterk uitgesproken, nogmaals gezien. Het 2 :1 rythme ging
plotseling over in normaal rythme. In verdere proeven, waar
overigens kleinere hoeveelheden camphor gebruikt werden,
zijn dergelijke verbeteringen der geleiding niet meer gezien.
Zij vormen dus in ieder geval uitzonderingen.

Wanneer kleinere hoeveelheden camphor worden gebruikt
kan nog dikwijls een lang duren van het partieele blok wor-
den waargenomen. Zoo werd eenmaal na lcc. 0.142 % camphor :
500 R. of 1 :350.000 een duur van het blok van 950\' gezien.
In de overige proeven waar, om aanstonds te noemen redenen,
voortdurend minder camphor bij de Ringer-oplossing werd ge-
voegd, werd de slechte invloed, die camphor op de geleiding kan
uitoefenen, minder duidelijk. Maar in enkele gevallen gelukte
het toch, zelfs bij zeer kleine hoeveelheden (0.01 cc.: 500 R.
0.142 % of 1 :35.000.000) het schadelijk effect aan te toonen,
terwijl dan toch een gunstig effect op de contractiliteit werd
gezien. Behalve de twee bovengenoemde uitzonderingen werd
nimmer een gunstige werking op de geleiding door camphor
waargenomen.

In 5 proeven trad spontaan geleidingsstoornis tusschen voor-
kamer en kamer op. Zooals reeds meermalen is gezegd, gaat
deze nooit vanzelf terug tot het normale rythme. Werd cam-
phor in verschillende concentratie afwisselend van 1 : 3.500.000
tot 1 : 3.500.000.000 toegevoegd, dan werd hiermede geen ver-
betering van het blok verkregen. Een acuut slechter wor-
den der geleiding werd hierbij evenmin gezien. Een goede
invloed van het camphor op de geleiding was dus ook hier
niet te bespeuren. Over \'t algemeen kan men dus uit deze
proeven besluiten, dat de geleiding door camphor in grootere
hoeveelheden slechter wordt en bij kleine hoeveelheden öf
geen, öf een ongunstig effect gezien wordt. Tot het toedienen
van kleinere doses camphor werd overgegaan, omdat gebleken
was, dat er een geringe vergrooting van de voorkamerslagen
plaats greep bij een hoeveelheid van 1 : 35.000. Deze ver-
grooting, die ook na mindering der dosis constant optrad,
bleek naderhand grootendeels veroorzaakt te worden door

-ocr page 90-

een fout in de proefopstelling. Om de gifoplossing sneller het
hart te laten bereiken, was een afzonderlijke kraan bij de
hartcanule gemaakt, waardoor de vloeistof uit de schadelijke
ruimte snel kon wegloopen. Zooals later bij controleproeven
bleek, had dit openzetten van de kraan tijdelijke verschillen
in druk en temperatuur ten gevolge, waardoor de frequentie
en de uitslagen van de voorkamers veranderingen onder-
gingen. De uitslagen van de kamer veranderden daardoor
niet. Toch waren de veranderingen in de voorkamerslagen
zoo frappant, dat niet alleen aan secundaire veranderingen,
maar ook aan primaire door camphorwerking moest gedacht
worden. De toeneming in grootte van de voorkamercontrac-
ties toch nam toe bij het kleiner worden der gifdosis. De
grootste voorkamercontracties werden waargenomen bij een
hoeveelheid van 1 :350.000. Er werd nu ook verwacht, dat
er een vergrooting van de kamerslagen te voorschijn zou
komen bij nog geringer concentratie. En werkelijk gelukte
het ook. De vergrooting van de kamerslagen had evenwel
niet constant plaats. Zij trad op, zoowel in die gevallen,
waarin het blok nog bestond, als in die, waarin het blok
reeds voorbijgegaan was. De beste werking, wat de vergroo-
ting der kamerslagen betreft, werd verkregen bij een hoe-
veelheid van 1 :35.000.000. Bij nog kleinere hoeveelheden
camphor werd zij minder duidelijk. Bij een honderd maal
kleinere concentratie werd zij niet meer gezien. Deze hoe-
veelheid leek zoo belachelijk klein, dat er toe werd overge-
gaan controleproeven te nemen. Deze bestonden hierin, dat
eerst zonder gif de kraan ter snelle doorstrooming herhaal-
delijk geopend en gesloten werd; daarna werd hetzelfde her-
haald bij een gifconcentratie, die geen uitwerking had en
eerst daarna werd een gifconcentratie door het hart geleid,
die zeker effect moest hebben. Bij een enkele controleproef,
waar het snel laten doorstroomen van de vloeistof en
1 :3.500.000.000 geen veranderingen in voorkamer- en kamer-
slagen veroorzaakte, gaf een camphoroplossing van 1:35.000.000
een duidelijke vergrooting van dé voorkamerslagen, die con-
stant bleef bestaan, en een tijdelijke vergrooting van de
kamerslagen. Het snel laten doorstroomen alleen in andere
controleproeven gaf echter reeds belangrijke en wisselende

-ocr page 91-

verschillen in de grootte van de voorkamercontracties. Uit
deze proeven dus alleen besluiten te trekken was ongeoor-
loofd. De eenige manier om definitief uit te maken of deze
veranderingen alleen afhankelijk waren van de fouten in de
proefopstelling, dan wel van veranderingen door het gif te
weeg gebracht, moest liggen in een inrichten van de proeven,
waarin bovengenoemde gebreken vermeden werden. Daar-
voor kwam de proefopstelling, zooals Gottlieb en Mag-
nus\') die aangewend hebben, in aanmerking. Hierbij is de tem-
peratuur en de druk absoluut constant. De sterkte van de
camphoroplossing, die hierbij gebruikt werd was 1 : 35.000.000.
Met deze oplossing waren zoowel veranderingen in de grootte
van de voorkamercontracties als van kamercontracties te
wachten. 10 proeven werden hiermede genomen. Het resul-
taat was niet in alle opzichten bevredigend. De voorkamer-
veranderingen kwamen nagenoeg niet te voorschijn. In enkele
proeven bestond er een lichte aanduiding van.

De kamercontracties ondergingen evenwelbij deze kleine hoe-
veelheid camphor wel veranderingen en wel vergrooting. Zij
traden evenwel niet in alle proeven op. Maar in de 5 proeven, waar
zij wel te voorschijn kwamen, waren zij zeer duidelijk. In al deze
proeven was er van te voren of tijdens de inwerking blok geweest.
In een ervan bestond totaal blok. De grootte van de contrac-
ties nam na korten tijd weer af, maar bleef toch nog grooter
dan voor de inwerking van camphor. In verschillende van deze
proeven kon door afwisselend camphoroplossing en Ringer-op-
lossing door het hart te laten stroomen herhaaldelijk een ver-
grooting door camphor gezien worden, hoewel de eerste maal
de verandering het grootst was; de volgende keeren in dezelfde
proef was zij minder uitgesproken. Ook trad dan de vergroo-
ting der kamercontraclies op, zoowel tijdens het blok als
tijdens het normale rythme. Fig. 16 laat de uitwerking van
deze kleine camphordosis zien bij totaal blok. De druk is
60 mm. Hg., de temp. 38° C. De frequentie van de kamers
bedraagt 90 per minuut, de uitslag van de kamercontracties
2.55 cm. Bij t wordt omgesteld op camphor 1 :35.000.000.

\') R. Gottlieb und R. Magnus. Digitalis ti. Hcrzarbcit. Schmicdcbergs
Arch. 51. 30. 1903.

-ocr page 92-

De uitslagen nemen toe tot 3.40 cm. en verminderen daarna
weer: zij blijven evenwel grooter dan voor camphor.

De frequentie der kamers stijgt van 90—114 per minuut. De
voorkamerslagen waren hier ook vergroot, doch zij werden
mechanisch meegesleept door de ventrikel, zoodat hieruit geen
zekere besluiten te trekken zijn. De frequentievermeerdering,
die hier optrad, werd in geen van de andere proeven waar-
genomen. De figuren 17 en 18 illustreeren de vergrooting van
de kamerslagen bij partieel blok en bij normaal rythme, na
blok. In Fig. 17, waar de druk 60 mm. Hg. temp. 38° C. en
frequentie 96 per minuut was, neemt de grootte van de kamer-
uitslagen, terwijl er partieel blok (2: lr.) bestaat, na camphor
toe van 0.50 mm. tot 0.75 mm. terwijl de frequentie onver-
anderd blijft. In deze proef bleek ook de nadeeligen invloed van
de camphor in deze kleine hoeveelheid op de geleiding. Het
blok nam toe tot 3 :1 rythme in een latere periode. Viermaal
werden nog de normale Ringer-oplossing en de camphoroplos-
sing met elkaar afgewisseld. lederen keer trad hier bij cam-
phorinstelling een grooter worden der kamercontracties op, die
na Ringer weer afnam.

In Fig. 18 ziet men het blok voorbijgaan, misschien tijdens de
camphorinwerking. De frequentie bedraagt 162 per minuut, de
druk 60 mm. Hg. en de temperatuur 37° C.; de grootte neemt
toe van 3.05 cm. tot 3.55 cm., terwijl de frequentie gelijk blijft.

Door deze proeven, die bij constanten druk en tempe-
ratuur genomen werden, wordt bewezen dat door een hoe-
veelheid camphor van 1 :35.000.000 een duidelijk verster-
kende invloed op de kamerslagen uitgeoefend kan worden.
Zij treedt evenwel niet in alle gevallen op. In dit opzicht
stemmen mijn resultaten dus overeen met die van andere
onderzoekers. Een constante verandering in contractiliteit
kon ook bij deze kleine heeveelheden niet aangetoond worden.
De aanvankelijke zooveel belovende vergrooting der voor-
kamerslagen kon in deze proeven niet bevestigd worden,
zoodat wij hier verder over kunnen zwijgen. Wat de geleiding
betreft, zoo duurde het in 2 proeven resp. 760\' en 400\' voor
het blok voorbij ging, terwijl in één proef het blok niet meer
voorbij ging; één maal bestond er totaal blok en een andere
maal ging het blok in eenige tientallen secunden voorbij. Ook

-ocr page 93-

bij deze kleine hoeveelheden dus, niettegenstaande de toene-
mende contractiliteit, geen geleidingverbetering.

Het resultaat van dit onderzoek is dus, dat onder 35 proeven
door camphor in 7 gevallen een ongunstig effect en in 15 ge-
vallen geen effect op de geleiding werd verkregen, terwijl
slechts in 2 gevallen een gunstige uitwerking door camphor
werd gezien. Bij de proefopstelling volgens Gottlieb en
Magnus, kon bij een concentratie van camphor van
1 :35.000.000 in de helft der gevallen een vergrooting van de
kamercontracties aangetoond worden.

-ocr page 94-

HOOFDSTUK X.

Physostigmine.

Hoopvol is men gestemd, wanneer men de werking van het
physostigmine bij geleidingsstoornissen, gaat onderzoeken.
Niettegenstaande de sterke vagusprikkeling (Winterberg ]))
die het veroorzaakt, wordt het, \'t zij alleen, \'t zij in combi-
natie met atropine in de kliniek met de schoonste resultaten
aangewend. D o n a t h 1) beschrijft een geval, waarin een kind
3 maanden na diphterie sterke geleidingsstoornissen (2:1
rythme) had, die na V4—3A mg. physostigmine per os direct
verdwenen.

Semerau3) zag bij een volwassen man, na subcutane in-
jectie van 0.75 mg. physostigmine 3 maal per dag, reeds ver-
betering van partieel blok. De sterke vaguswerking noopte
hem atropine er bij te geven. Hierna vond er volkomen herstel
van de geleiding plaats. Andere middelen (coffeine, camphor,
digitalis) hadden geen verbetering van den toestand gebracht.
Des te sprekender is de gunstige werking van het physostig-
mine bij geleidingsstoornissen, omdat deze, ook zonder uit-
schakeling van den vagus, tot stand komt. Bij een beschadigd
geleidingssysteem geeft vagusprikkeling eerder aanleiding tot
het uitvallen van ventrikelsystolen dan bij normale harten (zie
digitalis). Zoo schijnt het physostigmine volgens de klinische
mededeelingen een middel om geleidingsstoornissen op te
heffen. Experimenteel onderzoek over de werking van het

1 ) H. Donath. Ueber die Phlebographie im Kindesalter zugleich ein Bei-
trag zur therap. Anwendung des Physostigmins. Wiener med. Wochenschrift,
186. 1916.

-ocr page 95-

physostigmine bij partieel hartblok is niet verricht. Langley
en Kato1) berichten terloops het optreden van hartblok bij
konijnen na intraveneuze injectie van 1—4 mg. physostigmine.
De werking van het physostigmine op het overlevende hart
bestaat volgens Hedbom2) in vergrooting en verlangzaming
van de contracties. Winterberg toonde bij het hart in situ
sterke vagusprikkeling aan, waardoor hoofdzakelijk de pols-
verlangzaming tot stand komt. Toch kon hij na groote doses
physostigmine, na uitschakeling van den vagus, geringe pols-
verlangzaming waarnemen (6 a 12 slagen per minuut). De
directe invloed van het physostigmine op het zoogdierenhart
is volgens hem \'zeer gering.

Tijdens het onderzoek worden de gunstige verwachtingen,
die men van het physostigmine koestert, niet verwezenlijkt.
Niet alleen kan men geen verbetering van de geleiding aan-
toonen, maar het gelukt ook een excessieven nadeeligen in-
vloed op de geleiding door het physostigmine te bewijzen en
dit reeds bij zeer kleine hoeveelheden. Als preparaat werd
gebruikt
salicylate d\'ésérine, Salie Paris. Bij iedere proef
werd een versche oplossing bereid. De doses wisselden af
van 1:125.000 tot 1:5 milÜard.

Tot de kleinste dosis werd overgegaan, nadat de nadeelige
invloed van de grootere aan het licht was gekomen. De kleinste
dosis die gebruikt werd, mag belachelijk klein schijnen, maar
zij verliest veel van het mysterieuze wanneer men bedenkt,
dat een hoeveelheid van % mgr. bij een volwassene subcutaan
geïnjiceerd reeds duidelijke werking op het hart geeft. Een
konijnenhart weegt ongeveer 7000 maal lichter dan een
mensch. Bovendien komt bij het overlevende hart de gifop-
lossing direct in \'t hart. Bij subcutane injectie gaat er veel
van het gif verloren, doordat verschillende andere weefsels
een gedeelte opnemen.

Ook gebruikte ik bij mijn proeven een waterige oplossing.
Het bloed is in staat om een zeer groot gedeelte van het gif
te binden. Bij een subcutane injectie van % mgr. bereikt een

1 !) Langley and Kato, The physiological action of Physostigmine and ils
aclion on denervated skcletal muscle. Journ. of Phvs. 49, 410, 1914/15.

-ocr page 96-

groot gedeelte van het gif het hart dus niet. Zoo wordt het
begrijpelijk, dat reeds geringe hoeveelheden van het physo-
stigmine op het overlevende hart een werking kunnen uit-
oefenen.

Voordat tot de proeven met partieel blok werd overgegaan,
werd een proef verricht bij een normaal kloppend hart en bij
een hart, waarbij volkomen dissociatie tusschen voorkamer
en kamer bestond. De hoeveelheid physostigmine, die hierbij
werd aangewend, bedroeg 1 2500.000, in \'t verder verloop
van de proeven werd de oplossing voortdurend versterkt,
totdat een concentratie van 1 :50.000 bereikt was. De veran-
deringen, die optraden, waren niet groot. De contracties, zoowel
van voorkamer als kamer, bleven bij de kleinere hoeveelheden
gelijk; bij de grootste namen zij iets af. De frequentie ver-
minderde. De doorstrooming verminderde eveneens. Daardoor
daalde bij mijn proefopstelling de temperatuur van het hart;
de vloeistof had door langer verblijf in de schadelijke ruimte
meer gelegenheid tot afkoeling. De frequentievermindering,
die ten deele aan verlaging van temperatuur moet worden
toegeschreven, ten deele volgens Winterberg aan physo-
stigminewerking, was vrij belangrijk, ook bij de proeven met
partieel blok; in langdurige proeven kon zij tot op de helft
dalen, meestal echter bedroeg zij V3 van de oorspronkelijke
frequentie. De daling in temperatuur was op zijn hoogst 3° C.
De hoeveelheid vloeistof, die door \'t hart stroomde, vermin-
derde tijdens de physostigminewerking tot de helft, soms nog
meer. Afgezien van de frequentievermindering waren, ondanks
de groote hoeveelheid physostigmine, de veranderingen gering.
Prikkelingssymptomen als vergrooting van contracties, extra-
systolen kwamen noch bij de normale proef, noch bij de
proef met compleet blok voor.

De werking van physostigmine bij partieel blok werd in 7
gevallen nagegaan. Het blok werd altijd gemaakt door
Cu
tegen den bundel van His te brengen. De resultaten van alle
proeven vielen in denzelfden zin uit. Verbetering der gelei-
ding door physostigmine kwam noch na groote, noch na kleine
hoeveelheden voor. Meestal kon een nadeelige invloed wor-
den vastgesteld. Als criterium voor dat erger worden van de
geleidingsstoornis werd weder de duur van het blok en even-

-ocr page 97-

tueele vermeerdering van den graad van blok genomen. De
polsverlangzaming, die na physostigmine optreedt, komt als
een voorname gunstige factor tot het herstel van de geleiding
in aanmerking; zij versterkt de natuurlijke neiging van het
hart om de geleidingsstoornis op te heffen. Niettegenstaande
deze zeer gunstige omstandigheden wordt de duur van het
partieele blok door het physostigmine aanmerkelijk verlengd.
In proef 30 April \'18 was door aanraking met Cu totaal blok
ontstaan. Eserine-oplossing (1 : 500.000) stroomde daarna door
het hart. Het duurde 380\' voor het totale blok overging in
2:1 rythme; dit bleef 300\' bestaan, waarna 3:2 rythme
optrad; na 140\' was het normale rythme hersteld. De geheele
duur van het blok onder physostigmine bedroeg dus 820\' of
bijna 14 minuten. De voorkamerfrequentie was daarbij gedaald
van 132 tot 102, de temperatuur van 362—358° C. Daarna werd
de concentratie van de oplossing versterkt tot 1 :125.000. Nadat
eerst eenigen tijd normale vloeistof van Ringer had doorge-
stroomd werd opnieuw blok gemaakt en het eserine weer tot het
hart toegelaten. 300" daarna was het complete blok weer over-
gegaan in 2:1 rythme; na 25 minuten bestond dit 2:1 rythme
nog; het normale rythme keerde niet terug. De voorkamer-
frequentie was van 102—78 gedaald; de ventrikelfrequentie
dienovereenkomstig van 51—39 per minuut; de doorstrooming
van 20—12cc per minuut. In normale gevallen is het een groote
zeldzaamheid, wanneer het partieele blok een kwartier lang
duurt. Na deze groote hoeveelheid physostigmine bestond het
2 :1 rythme na 20 minuten nog ongestoord, niettegenstaande de
frequentie belangrijk verminderd was. Wanneer dit een alleen-
staand geval was, zou men aan een toevalligheid kunnen
denken; in ieder geval sluit de lange duur van het partieele
blok een eclatante verbetering der geleiding, die men na
physostigmine zou verwachten, uit. Maar in de andere proe-
ven, met kleinere hoeveelheden genomen, ziet men deze ver-
lenging van het blok ook optreden. Om zekeren maatstaf te
verkrijgen voor den duur van een blok bij eenzelfde hart
onder normale omstandigheden en onder physostigmine, werd
eerst met Cu blok gemaakt en wanneer dit gepasseerd was,
opnieuw met Cu blok gemaakt, waarna eserine werd toege-
laten. Men kan dan, al is het niet wiskundig juist, een verge-
v. E. 6

-ocr page 98-

lijking maken tusschen den tijd, die het blok duurt bij door-
strooming met de oplossing van Locke-Ringer en bij doorstroo-
ming metphysostigmine-oplossing. Een goed voorbeeld hiervoor
levert proef 8 Mei \'18, omdat hier de normale duur van het
blok reeds zoo uiterst lang was. Er werd eerst blok gemaakt
met Cu, waarvan de totale duur 360\' was (eerst compleet
gedurende ± 20\', waarvan 6\' ventrikelstilstand, daarna 200\'
2:1 rythme, 110\' 3:2 rythme, 50\'tot herstel normaal rythme).
Daarna werd weer blok gemaakt met Cu; het blok was
weer totaal gedurende 30\' met 6\' ventrikelstilstand, dan 2 :1
rythme. Nu werd eserine-oplossing tot het hart toegelaten in
zeer geringe concentratie 1 :500.000,000. Het blok blijft na
eserine 550\' bestaan (2:1 rythme ged. 400\'). Voor eserine in
\'t hart kwam had het 2 :1 rythme reeds 150\' bestaan. De totale
duur van de geleidingsstoornis bedroeg dus 700\'. Bij de door-
strooming van de normale oplossing verminderde de voorkamer-
frequentie van 114—102 per minuut, tijdens eserinedoorstroo-
ming van 92—76. De omstandigheden voor het blok om te ver-
dwijnen waren dus voor beide perioden gelijk. Toch duurde het
blok onder eserine ongeveer twee maal zoolang voor het nor-
male rythme terugkeerde. Dit is des te meer opvallend omdat er
slechts een zeer kleine hoeveelheid eserine in oplossing was.
(V500000.000 mgr.: lcc). Per minuut stroomde er l/5.107mgr. door
het hart. Deze kleine hoeveelheid deed toch hare werking
reeds gelden. Het overlevende zoogdierenhart is wel een gun-
stig object voor biologische reacties. Wanneer het juist is, dat
deze minimale hoeveelheid gif reeds schadelijk werkt, moest
bij een grootere hoeveelheid gif de schadelijke werking nog
duidelijker voor den dag treden. Daarom werd, nadat het blok
gepasseerd was, weer normale Ringer-oplossing door het hart
geleid. 500\' stroomde dit door zonder uitval van ventrikel-
systolen. Weer werd daarna met Cu blok gemaakt. Er ont-
stond weer een compleet blok met een ventrikelstilstand van
25\'; het ging weer over in 2 :1 rythme. De normale Ringer-
oplossing bleef doorstroomen. Daardoor werd de duur van
het blok weer gecontroleerd. Het blok bleef buitengewoon lang
bestaan. Na 1150\', dus bijna 20\', was het normale rythme eerst
weer teruggekeerd. Of deze lange duur van het blok veroor-
zaakt werd, doordat het physostigmine der vorige periode nog

-ocr page 99-

niet uit het hart was gespoeld, is moeilijk te zeggen. Nadat het
rythme hersteld was, werd nog 520\' gewacht voor er opnieuw
door Cu blok gemaakt werd. De voorkamerfrequentie was in-
tusschen verminderd tot 82 per minuut; de doorstrooming tot
5cc per minuut, de temperatuur gedaald van 34—33° C. De
omstandigheden om, na zoo lang bestaan van het blok bij
doorstrooming met normale vloeistof van Locke-Ringer, met
een grooter dosis physostigmine een slechter worden der
geleiding aan te toonen, waren er, ook al mede door de
geringe voorkamerfrequentie, niet gunstiger op geworden.
Er werd nu Viooo mgr. eserine (1 :500 millioen) toegevoegd
aan de oplossing en dan door aanraking met Cu blok
gemaakt. Er ontstond weer totaal blok met een ventrikel-
stilstand van eenige seconden; 15\' daarna bestond er2:l
rythme. Dit 2:1 rythme bleef onder invloed van eserine
920\' bestaan, waarna
de graad van blok toenam. Het
erger worden van het blok wordt normaliter nooit waar-
genomen. In de normaal-periode van deze proef waren de
contracties gedurende een half uur constant in grootte ge-
bleven. Het herstel van het normale rythme was in deze
proef reeds herhaaldelijk gezien. Maar na 1:500 millioen eserine
werd na 920\' de geleiding slechter. De frequentie van de voor-
kamer was gedaald tot 68 (van 132): zij steeg tot 76, waarna
4:1 rythme optrad (zie fig. 19a). De kamerfrequentie was
19 per minuut. Deze hoogere graad van blok hield aan. Eerst
kwam er nog af en toe 2:1 rythme te voorschijn, maar op
den duur werden de perioden van het 4:1 rythme langer.
Een overgang van 2:1 rythme tot 3:1 rythme werd niet
gezien. Het 4:1 rythme ontstond ineens uit het 2:1 rythme.
De geringe frequentievermeerdering (van 68—76), die plotse-
ling optrad, heeft misschien bij den overgang van het 4 : 1
rythme tot het 2 :1 rythme een rol gespeeld. Groot is die
invloed evenwel niet geweest; want naderhand verminderde
de frequentie weer tot 66 per minuut, terwijl toch het 4:1
rythme bleef bestaan (zie fig. 19&). Om te zien of normale
vloeistof nog in staat was om het blok te herstellen, werd deze
weer naar \'t hart geleid. Toen deze in \'t hart kwam, had het blok
in het geheel 1830\' bestaan, dus reeds l\'/s maal zoo lang als de
langste normaal-periode. De normale Ringer bleek in staat om de

-ocr page 100-

geleiding op den duur te verbeteren, maar zij kon niet meer
hersteld worden. Na 340* keerde 3 :1 rythme terug, na 13\'
bestond er 2:1 rythme, na 21\' bestond er voor korten tijd
normaal rythme; maar het kon niet gehandhaafd worden. Het
2:1 rythme keerde weer terug. Nadat de Ringer-oplossing
30 minuten door \'t hart gestroomd had werd de proef afge-
broken. Het partieele blok was onherstelbaar geworden. De
frequentie van de voorkamer was aan het einde der proef
64 per minuut. In deze proef kon dus afdoende een slechter
worden van de geleiding door physostigmine in kleine con-
centratie worden aangetoond. Deze verslechting van de ge-
leiding trad op bij een hart dat, zooals te voren werd aange-
toond, in staat was om zijn normaal rythme te herstellen.

De duur van het blok onder normale omstandigheden en
onder physostigmine, kon met elkaar vergeleken worden.
De duur van het blok viel reeds bij een hoeveelheid van
1:50 milliard ten nadeele van het physostigmine uit. Een 1000
maal zoo groote hoeveelheid (1 :50 millioen), die echter toch
nog zeer klein mag genoemd worden, was in staat het gelei-
dingssysteem nog meer te beschadigen, zoodat er een overgang
van 2:1 in 4 :1 rythme plaats vond. Deze verslechting van de
geleiding geschiedde ondanks nagenoeg niet onderbroken fre-
quentievermindering der voorkamer. De natuurlijke omstandig-
heden voor het herstel van het normale rythme waren dus alle
zoo goed mogelijk aanwezig. De doorstrooming met normale
Ringer, die anders en ook in deze proef in staat is om het
normale rythme te herstellen, kon wel een vermindering van
den graad van het blok geven, maar kon het normale hart-
mechanisme niet meer voortdurend doen terugkeeren. Door het
physostigmine was de geleiding
onherstelbaar beschadigd.

Ook in de overige proeven werd een lange duur van het
blok geconstateerd. Zoo werd in proef 1 Mei \'18 een duur
van 1420\' = 25\' vastgesteld na physostigmine (1 :50 millioen)
voor \'t normale rythme was teruggekeerd. 2 Mei duurde het
na 1 :5 milliard physostigmine 900\'; 3 Mei na 1 :50 milliard
1130", 4 Mei blijft compleet blok 860\', daarna partieel tot
herstel rythme 410\', in totaal 1270\'. Soms keert het nor-
maal rythme niet terug voordat weer normale Ringer-oplos-
sing in \'t hart komt. Men krijgt dan den indruk, dat de

-ocr page 101-

normale Ringer-oplossing den stoot geeft tot den terugkeer
tot het normale rythme; bij dergelijken langen duur van het
blok is dit echter niet met zekerheid te zeggen. Altijd
heeft er tijdens de eserinewerking frequentievermindering
plaats, een omstandigheid, die den terugkeer tot het normale
rythme in de hand werkt. Soms verminderde de voorkamer-
frequentie tót op de helft (van 180—90), meestal bedroeg zij
V3 van het normale getal (van 150—100). En niettegenstaande
deze belangrijke frequentieverminderingen toch een langen
duur van het blok. In normale gevallen heb ik een duur van
een kwartier van het partieele blok slechts 3 maal gezien onder
talrijke proeven. Hier had een duur van meer dan een kwar-
tier in 7 achtereenvolgende proeven plaats. Wel een bewijs,
dat deze lange duur van het blok aan physostigmine geweten
moet worden.

Meermalen werd ook door afwisselend normale Ringer-oplos-
sing en physostigmine-oplossing door het hart te leiden een ver-
betering of verslechting van het blok verkregen. Zoo werd in
proef 2 Mei voor den 2en maal blok gemaakt, tijdens de door-
strooming met eserine-oplossing (1 : 5 milliard). Toen een tijd-
lang 2:1 rythme bestaan had, werd omgesteld op Ringer.
Er kwam daarna 3:2 rythme; was het 3 : 2 rythme weer ont-
staan, dus verbetering van de geleiding opgetreden, dan werd
weer eserine-oplossing doorgeleid. Het 2 :1 rythme keerde weer
terug. Dit werd tot drie maal toe herhaald. Telkens gaf eserine-
oplossing een slechter worden van de geleiding, die door nor-
male Ringer-oplossing weer terug gebracht werd. Het gelukte
zoo tot het eind der proef gedurende meer dan 2000" het
partieele blok in stand te houden. Ook in andere proeven
kon dit geschieden. Soms trad daarbij 4: 1 rythme op, dat
dan door Ringer weer teruggebracht werd tot een minderen
graad van blok.

Bij den terugkeer tot het normale rythme onder physostig-
mine werd nog een eigenaardigheid opgemerkt over den vorm,
waaronder dit geschiedt. Gewoonlijk gaat het 3:1 rythme
over in 2 :1 rythme, het 2:1 rythme in 3 :2 rythme, daarna
valt er na iederen 4en, 5en etc. voorkamerslag een kamer-
slag uit, totdat het normale rythme hersteld is. Onder in-
vloed van het physostigmine ziet men herhaaldelijk bij den

-ocr page 102-

overgang tot het 3 : 2 rythme een afwisseling van 2 :1 rythme
en 3:2 rythme, d.w.z, nu eens valt na iedere tweede voor-
kamerslag, dan weer na den 3en voorkamerslag een ven-
trikelslag uit. Het merkwaardige is, dat daarbij geleiding
en contractiliteit niet parallel maar tegengesteld aan elkaar
verloopen. In normale proeven gaat het slechter worden der
geleiding gepaard met slechter worden der contractiliteit. Heeft
men naast elkaar 3:1, 2:1 en normaal rythme, dan zijn de
contracties van de kamer bij het normale rythme het grootst,
bij \'t 2:1 rythme kleiner, bij het 3 :1 rythme het kleinst. Bestaat
er afwisselend 3:1 en 2:1 rythme, dus volgt er eerst na 3
voorkamerslagen dan na 2 voorkamerslagen een kamerslag dan
ontstaat er een pulsus alternans. De contractie, die na den 3en
voorkamerslag volgt is grooter dan degene, die op den 2en voor-
kamerslag volgt. Bij de eerste is de geleiding beter dan bij de
tweede, \'t Zelfde neemt men waar bij 3 : 2 rythme, dus wanneer
na iedere 3 voorkamerslagen een ventrikelslag uitvalt. Dan ont-
staat er weer een pulsus alternans. De grootste slag volgt na
de lange pauze. De geleiding is weer verbeterd. Bij den vol-
genden slag is de geleidingstijd weer langer, de contractie, die
daarop volgt, veel kleiner. De bijstaande figuren (fig. 21) verdui-
delijken het gezegde. Hieruit blijkt, dat normaliter geleiding en
contractiliteit evenwijdig aan elkaar verloopen. Wordt de eene
slechter, dan wordt ook de andere minder en omgekeerd. Onder
physostigmine verandert deze verhouding ten deele. Op de figu-
ren ziet men bepaalde groepen, die telkens terugkeeren. Het
begint met een zeer groote kamercontractie, volgend op een
voorkamerslag; de volgende voorkamerslag geeft geen ventri-
kelcontractie (2:1 rythme). Dan volgen er twee maal achtereen 3
voorkamerslagen, waarop telkens slechts 2 ventrikelslagen
antwoorden (3 :2 r.). De tweede cycle vertoont het normale
aanzien; na de grootere pauze herstel van de geleiding met
grooten ventrikelslag, dan verlenging van den geleidingstijd met
kleinen ventrikelslag. De eerste cycle verloopt echter anders.
Daar komt eerst een kleine ventrikelslag bij korten geleidings-
tijd, gevolgd door een grooteren ventrikelslag bij verlengden
geleidingstijd. In Fig. 21 is bij de normale cycle de geleidingstijd
bij den eersten grooten slag 0.17\' bij den tweeden kleinen slag
0,27\' ; bij de abnormale cycle is de geleidingstijd bij de eerste

-ocr page 103-

en kleinste contractie 0.10", bij de tweede en grootere 0.27".
De verhouding is dus juist andersom. In het eerste geval dus
groote contractiliteit bij korten geleidingstijd en kleine contrac-
liliteit bij langen geleidingstijd. In het tweede geval kleine
contractiliteit bij korten geleidingstijd en grootere contractiliteit
bij langen geleidingstijd. Dit bewijst, dat geleiding en contrac-
liliteit twee verschillende eigenschappen zijn van het hart, die
tegengesteld aan elkaar kunnen verloopen. Een dergelijke
verhouding werd in verschillende proeven met physostigmine
gezien. Bij andere giften werd zij niet opgemerkt.

Uit dit onderzoek blijkt, dat het physostigmine bij het
overlevende zoogdierenhart met beschadigd geleidingssysteem
een zeer slechten invloed uitoefent. Het nadeel, op de ge-
leiding uitgeoefend, werd besloten uit den zeer langen duur van
het partieele blok in alle proeven. Het partieele blok duurde
meermalen langer dan een half uur. Soms wordt door het
physostigmine het geleidingssysteem onherstelbaar beschadigd,
zoodat een terugkeer tot het normale rythme, zelfs na doorstroo-
ming met normale oplossing vanLocke-Ringer, niet voortdurend
meer plaats vindt. De nadeelige invloed kon reeds aangetoond
worden bij een hoeveelheid van 0.000001 mgr.: 500 R., dus
een oplossing van 1 :500 milliard. Door herhaald omwisselen
met normale oplossing en gifoplossing kon afwisselend een
beter en slechter worden van de geleiding worden teweeg-
gebracht.

Deze ongunstige resultaten zijn in schrille tegenstelling met
de zeer gunstige in de kliniek verkregen. Daar werd, niet-
tegenstaande de vaguswerking, die speciaal bij beschadiging
van de geleiding een zeer ongunstige factor voor de geleiding
is, herstel van partieel blok na physostigmine verkregen.

Wat hiervan de oorzaak is, zal nader onderzoek moeten
uitmaken. Ook zal het wenschelijk zijn, de werking van phy-
sostigmine op het geïsoleerde hart na voorafgaande toediening
van atropine te onderzoeken.

-ocr page 104-

HOOFDSTUK XI.

Slot.

Bij een overzicht van de uitkomsten, die de verschillende
medicamenten geven, wat hunne werking op de geleiding
tusschen voorkamer en kamer betreft, treft het, dat er zoovele
giften buiten verwachting in gunstigen of ongunstigen zin
werken.

De geleiding gunstig beïnvloedende giften zijn het strophan-
tine, strychnine en calciumchloride (in kleine hoeveelheden).
Geen invloed wordt uitgeoefend door het adrenaline. Baryum-
chloride, coffeine, camphor en physostigmine werken ongunstig.

Het strophantine en het strychnine deden juist een ongunstig
effect verwachten. Het eerste, klinisch veel nagegaan, gaf altijd
geleidingsstoornissen, die meestal weliswaar van vagusprik-
keling afhankelijk waren, maar in sommige gevallen toch, bij
uitschakeling van den vagus door atropine, opgewekt werden
door het strophantine.

Ook komt men tot de gedachte, dat strophantine ongunstig
zal inwerken op het geleidingssysteem, omdat meest de nadruk
wordt gelegd op de volkomen dissociatie tusschen voorkamer
en kamer, die optreedt in het toxisch stadium van de ver-
giftiging. Nu behoeft dit niet op een stoornis in het geleidings-
systeem te berusten, maar kan dit ook veroorzaakt worden
door het vormen van meerdere contractieprikkels in de kamers
zelf, waardoor het geleidingssysleem automatisch wordt uit-
geschakeld. Maar bovendien verliest men daarbij het thera-
peutisch stadium geheel uit het oog. En juist in het thera-
peutisch stadium wordt de gunstige werking bij het partieele
blok van het overlevende zoogdierenhart door het strophantine
verkregen. Dat in het toxische stadium na strophantine totaal
blok intreedt, staat evenwel vast.

-ocr page 105-

Strychnine beloofde aan den eenen kant veel door de pols-
verlangzaming, die het geeft. Aan den anderen kant geeft het
ook vermindering van contractiliteit, een vermindering in ver-
schillende functies van het hart dus, die deed vreezen, dat ook
de geleiding slechter zou worden. Het onderzoek van S m i t h
toonde een ongunstig effect van strychnine aan op geleidings-
stoornissen, teweeggebracht door verschillende giften. Hierbij
weet men echter niet of men een werking van strychnine
op het geleidingssysteem krijgt of een invloed op het daarin
voorkomende gif. In mijn proeven bleek strychnine een zeer
gunstigen invloed, op de geleiding uit te oefenen.

Omtrent het physostigmine waren de verwachtingen even-
wel hoog gespannen. De gunstige werking, in de kliniek daar-
mede verkregen, rechtvaardigde dit vertrouwen. De uitkom-
sten waren niet overeenkomstig de verwachtingen.

De nadeelige werking van baryum op de geleiding, werd,
gezien het ongunstig effect daarop bij normale harten, wel
verwacht.

Het calciumchloride oefent een geringe gunstige werking
uit op de geleiding. Deze gunstige invloed gaat echter bij
geringe vermeerdering van de hoeveelheid al in een ongunstig
effect over. Daardoor komt de nauwe verwantschap, die er
tusschen het baryüm en calcium bestaat in hunne werking op
het hart, tot uiting.

De nadeelige invloed van het coffeine op de geleiding moest
worden toegeschreven aan frequentievermeerdering.

Bij het adrenaline speelde deze bij de gekozen hoeveel-
heden een geringe rol, hetgeen met den veranderden vorm van
de hartcontractie na adrenaline goed in overeenstemming is.

De nadeelige invloed van camphor op de geleiding bood
in zooverre een verrassing, dat deze reeds bij zoo kleine
hoeveelheden kon aangetoond worden, hoewel zij dan niet
constant optrad.

-ocr page 106-

SAMENVATTING.

A. Bij gedecerebreerde honden werd met de klem van
Erlanger de bundel van His volkomen afgeklemd en daardoor
totaal hartblok te voorschijn geroepen.

Bij gelijktijdige registratie van boezem- en kamercontracties
en van den arterieelen bloeddruk werden de navolgende wer-
kingen van intraveneus geïnjiceerde giften waargenomen:

1. Sfrophantine versnelt en versterkt aanvankelijk de kamer-
contracties; daarna ontstaat meest plotseling een arryth-
mische, ventriculaire tachycardie, die in sterkte toeneemt en
tenslotte in woelen overgaat. De gemiddelde arterieele bloed-
druk stijgt in het eerste stadium matig, in het tweede sterk.
De boezemslagen worden krachtiger; dikwijls worden zij in
geringe mate versneld, soms door centrale vagusprikkeling
verlangzaamd.

2. BaClo en CaCl-2 roepen aanvallen van voorbijgaande
arrythmische, ventriculaire tachycardie te voorschijn, die door
herhaalde injecties meermalen achter elkaar kunnen optreden.
Na groote hoeveelheden van BaClo en CaCl2 gaan de kamers
ten slotte woelen. Aan de tachycardische aanvallen kan een
versterking en groepsgewijze optredende versnelling der kamer-
slagen vooraf gaan. De gemiddelde bloeddruk stijgt gedurende
den aanval in geringe mate. De boezems worden in denzelfden
zin als de kamers, maar zwakker, beïnvloed.

3. Adrenaline geeft matige versnelling en versterking, zoo-
wel van de kamer- als van de boezemcontracties.

4. Coffeine versterkt de kamercontracties. Na grootere doses
treden er ventriculaire extrasystolen op, die langzamerhand
toenemen en ten slotte overgaan in arrythmische, ventriculaire
tachycardie. De bloeddruk kan daarbij tamelijk hoog stijgen.
De boezemslagen worden versterkt en voorbijgaand versneld.

5. Camphor oefent onder de gekozen proefvoorwaarden

-ocr page 107-

geen constanten invloed uit. De meeste proeven vielen negatief
uit. Slechts een maal was er een aanzienlijke versterking van
de kamerslagen.

Bovendien werd bij het overlevende konijnenhart, volgens
Langendorff geprepareerd en met vloeistof van Locke-Ringer
doorstroomd, bij totaal blok de volgende veranderingen waar-
genomen :

6. Strychnine maakt de kamercontracties kleiner en ver-
langzaamt hen tevens. Af en toe treden er groepsgewijze
versnelde kamerco\'ntracties op.

7. Physostigmine verlangzaamt de kamercontracties.

B. Bij het overlevende, volgens Langendorff geprepareerde
en met de vloeistof van Locke-Ringer doorstroomde konijnen-
hart werd partieel blok opgewekt:

a. mechanisch (door afklemming van den bundel van His).

b. chemisch (door formol, nitras argenti op den bundel te
brengen).

c. door aanraking van den bundel met Cu.

De functioneele geleidingsstoornis, die ontstaat door aan-
raking van den bundel met Cu, wordt waarschijnlijk veroor-
zaakt door het in oplossing gaan van uiterst kleine hoeveel-
heden metaaldeelen. Ook met andere metalen kan een dergelijk
effect verkregen worden met name door Cd en Zn, terwijl een
soortgelijk, doch zwakker effect wordt uitgeoefend door Pb,
Al, Bi, Ag.

In vele gevallen ontstaat het blok spontaan, d.w.z. door
verontreinigingen van de gebezigde Ringer-vloeistof.

Het experimenteel opgewekte blok gaat altijd weer over in
normaal rythme.

Het „spontaan" ontstane blok neemt altijd in graad toe; het
gaat
nooit vanzelf over in normaal rythme.

Bij gelijktijdige registratie van boezem- en kamercontracties
werden de na te noemen veranderingen door de volgende
giften te voorschijn geroepen:

1. Strophantine in het therapeutisch stadium verbetert de
geleiding tusschen boezem en kamer.

-ocr page 108-

Het stadium der onregelmatigheden treedt bij beschadigden
bundel eerder op dan bij onbeschadigden bundel.

De onregelmatigheden komen tot stand, doordat de sinus-
knoop de leiding over het hartrythme moet afstaan aan de
lager gelegen cardiomotorische centra. Er ontstaat eerst af-
wisseling tusschen van de voorkamer afhankelijke kamerslagen
en atrio-ventriculaire slagen, naderhand tusschen atrio-ventri-
culaire slagen en de autonome kamerslagen, die, door geleiding
in omgekeerde richting, voorkamercontracties veroorzaken.
Ten slotte komt er volkomen dissociatie tusschen voorkamer
en kamer.

De volkomen dissociatie tusschen voorkamer en kamer in
het toxisch stadium behoeft niet uitsluitend te berusten op
een specifieke beschadiging van het geleidingssysteem door
strophantine. Wordt de automatie van de kamers door stro-
phantine niet tot ontwikkeling gebracht, dan kan er in het
toxisch stadium een beschadiging van het geleidingssysteem
aangetoond worden, waardoor uitvallen van ventrikelslagen
en partieel blok tot stand komt, dat tenslotte in totaal blok
overgaat.

2. Strychnine verbetert de geleiding tusschen voorkamer
en kamer. De verbetering van de geleiding is nog merkbaar
bij hoeveelheden, die geen invloed meer uitoefenen op con-
tractiliteit en frequentie. Bij grootere hoeveelheden vermindert
de frequentie en de contractiliteit, terwijl de geleiding den gun-
stigen invloed van het strychnine blijft ondergaan. Soms heeft
er een aanvankelijke vergrooting van kamercontracties plaats.

3. Calciumchloride, in kleine hoeveelheden, oefent in geringe
mate een gunstigen invloed uit op de geleiding tusschen voor-
kamer en kamer, gepaard met een toeneming van contrac-
tiliteit. Na grootere hoeveelheden wordt de geleiding tusschen
voorkamer en kamer, zoowel bij normale harten, als na ex-
perimenteel opgewekt blok, altijd slechter. Er ontstaat dan
partieel blok. In den regel blijft de frequentie van de voor-
kamer daarbij gelijk. Soms ontstaat het partieele blok door
een tijdelijk optredende, auriculaire tachycardie, waarbij de
voorkamer de dubbele frequentie aanneemt en de kamer in
het oorspronkelijke rythme blijft doorkloppen.

4. Baryumchloride maakt de geleiding tusschen voorkamer

fn

-ocr page 109-

en kamer altijd slechter. Na kleine hoeveelheden neemt de
graad van blok toe; na grootere hoeveelheden wordt de ge-
leiding tusschen voorkamer en kamer opgeheven. De door
BaCl2 verhoogde automatie van de kamers grijpt soms storend
in, zoodat er, tusschen het regelmatige 2 :1 rythme in, enkele
ventriculaire tachycardische aanvallen komen, gedurende welke
de samenhang tusschen voorkamer en ventrikel volkomen
verloren is.

5. Adrenaline oefent geen duidelijken invloed uit op de
geleiding tusschen voorkamer en kamer. Door excessieve
vermeerdering van \'de voorkamerfrequentie kan er echter een
partieel blok ontstaan. Het feit, dat na coffeine gemakkelijker
partieel blok ontstaat dan na adrenaline, terwijl beide stoffen
even sterk de frequentie doen toenemen, berust waarschijn-
lijk daarop, dat na adrenaline het hart de diastolische ver-
slapping sneller bereikt.

6. Coffeine roept geleidingsstoornis te voorschijn tusschen
voorkamer en kamer. De lange duur van het partieele blok
of de terugkeer van het herstelde normale rythme tot partieel
blok, wordt echter niet veroorzaakt door een specifieke gif-
werking op het geleidingssysteem, maar uitsluitend door de
daarbij optredende frequentievermeerdering van de voorkamer.

7. Camphor in grootere hoeveelheden oefent een nadeeli-
gen invloed uit op de geleiding tusschen voorkamer en kamer.
In kleinere hoeveelheden is er geen of een nadeeligen invloed
te bespeuren. Bij uitzondering kan soms een gunstig effect
op de geleiding verkregen worden. In uiterst kleine hoeveel-
heden (1 : 35.000.000) kan in vele gevallen (50%) een duidelijke
vermeerdering der contractiliteit gezien worden, terwijl dan
toch de geleiding in negatieven zin beïnvloed kan worden.

8. Physostigmine oefent, zelfs in zeer kleine hoeveelheden,
een nadeeligen invloed op de geleiding tusschen voorkamer
en kamer uit. Het partieele blok duurt buitengewoon lang of
gaat over in een hoogeren graad van blok. Normale Ringer\'s
vloeistof kan den hoogeren graad van partieel blok weer doen
verdwijnen. Soms is het geleidingssysteem onherstelbaar door
physostigmine beschadigd. Het slechter worden der geleiding
heeft plaats niettegenstaande frequentievermindering.

-ocr page 110-
-ocr page 111-
-ocr page 112-
-ocr page 113-

Figuur 1. Konijnenhart. Langendorff. Doorstrooming met vloeistof van Locke-Ringer. Druk 85 cm. water. Temp. 37° C. Bovenste rij: voor-
kamercontracties. Tweede rij: kamercontracties. Derde rij: tijd in seconden. Bij loopend kymographion wordt de plaats, waar de bundel
van His loopt, achtereenvolgens aangeraakt met glas, platina, lood en koper. De verschillende stoffen zijn geïsoleerd en verwarmd tot
de temperatuur van de doorstroomingsvloeistof. De aanraking met
glas geeft geen stoornis in het rythme. Pt en Pb geven alleen een
stoornis in het rythme gedurende de aanraking. Cu veroorzaakt een partieel blok, dat, in dit geval, na 100 seconden weer overgegaan
is in normaal rvthme. De druk, bij de aanraking met Cu uitgeoefend, is minder dan die bij de aanraking met de andere stoffen, hetgeen

men kan zien aan de geringere verplaatsing van de voorkamer-curve.

Fig. 2. Hond, 7.2 K.C. Gedccerebrecrd. Totaal hartblok met de klem van
Erlangcr. Bovenste rij: ventrikelcontracties. Tweede rij: voorkamcrcontracties.
Derde rij: bloeddruk in de carotis. Vierde rij: tijd in secunden. Vijfde rij: signaal.

Fig. 2a. Normaalperiode. Voorkamerfrequentie 159 slagen per minuut.
Vcntrikelfrequentie 54 slagen per minuut. Gemiddelde bloeddruk 59 mm Hg.
Na intraveneuze injectie van 1 mg. Strophantine nemen de voorkamerslagen
duidelijk in frequentie toe (tot 195 per minuut) en worden krachtiger. De ventri-
kelslagen worden ook sneller (tot 69 slagen per minuut). Eene vergrooting van
de contracties is op deze ventrikelcurvc niet te zien, (in andere proeven
was zij duidelijk); daarentegen nemen de uitslagen van den Hg.manometcr
duidelijk in grootte toe en stijgt de gemiddelde bloeddruk tot 84 mm Hg.

Fig. 2b. 70 secunden later. Voorkamerfrequentie 189; vcntrikelfrequentie
84; gemiddelde bloeddruk 62 mm Hg. Er treden enkele ventriculairc extra-
systolcn op. Plotseling begint de ventrikeltachycardie. De vcntrikelpols
stijgt tot 168, de gemiddelde bloeddruk tot 86 mm Hg. De polsfrcquentie
van de voorkamers is niet meer vast te stellen, omdat de voorkamer-curve
de ventrikel contracties weergeeft. Op de ventrikelcurvc is de verster-
king van de kamercontracties duidelijk zichtbaar.

Fig. 2c. 90 secunden later. De ventrikeltachycardie duurt voort. Pols-
frequentie 198. De bloeddruk stijgt langzaam tot 138 mm Hg.

-ocr page 114-

\\

Polsfrequentie der ventrikels 224. Bloeddruk
50 mm Hg. Ventrikelcontracties nog
duidelijk vergroot.

Figuur 3a.

Figuur 3d.

Figuur 3c.

Figuur 3b.

Fig. 3. Konijnenhart-Langendorff. Vloeistof van Locke-Ringer. „Spontaan" partieel hartblok (2: 1 rythme). Eerste rij: voor-
kamercontracties. Tweede rij: kamercontracties. Derde rij: tijd in secunden. Temp. 35° C. Druk 85 cm water.

Fig. 3a. Door Strophantine (1.5 mg.: 500 L.R.) gaat 2:1 rythme over. eerst in 3:2 rythme, dan in normaal rythme. De
frequentie der voorkamers blijft gelijk (144 per minuut). Het begin van de strophantinewerking is te zien aan de geringe

vergrooting van de voorkamerslagen. u ..... j. ..<

Fig. 36. 190 secunden later. De voorkamer- en kamercontracties zijn in grootte toegenomen. Het rythme is in dien tijd
voortdurend volkomen regelmatig geweest. De voorkamerfrequentie is verminderd tot 120 per minuut. Er treden nu onregel-
matigheden op. Op de voorkamercurve twee van de kamer afhankelijke voorkamerslagen (bij X). De kamercurve laat
automatische en van de voorkamer afhankelijke slagen zien.

Bijgaande getallen geven den afstand in centimeters aan tusschcn voorkamer- resp. kamerslagen; men verkrijgt hen door,
van een vastpunt uit, de beginpunten van de voorkamer resp. kamercontracties uit te meten. In fig.
2b is het vaste punt
op de voorkamercurve, precies van het einde der figuur genomen, in fig. 2c en 2
d precies aan het begin der figuren.

84 9.18 8.52 7.95 7

90 3.26 2.66 1

96 1.32 0

63

58 3

23 6.60 5.94 5.26 4

.9

A: 10.50 9

16 7.11 6.65 5.82 5.32 4.46 3.78 3.28 2

182 1.84 1.35 0.51

V: 10.53 9.72 9.06 8.55 8

Fig. 3c. 80 secunden later. De onregelmatigheden vooral in de voorkamercurvc zijn toegenomen. Van de voorkamer afhan-
kelijke kamerslagen, atrioventriculaireslagen, autonome kamerslagen, die soms ook door geleiding in omgekeerde richting
voorkamercontracties veroorzaken, wisselen met elkaar af.

A: 0.25 0.92 1.46 2.17 3.00 3.67 4.08 4.93 5.73 6.46 7.18 7.65 8.36
V: 0.37 0.88 t.28 2.15 3.12 3.63 4.01 4.92 5.85 6.58 7.14 7.55 8.38
Fig. 3d. 20 secunden later. De voorkamers worden in \'t geheel niet meer tot contractie gebracht van uit de sinus; zij
ontvangen hunne contractieprikkels alleen van uit de atrio-ventriculair streek.

A: 0.65 1.08 1.86 2.29 3.07 3.50 4.28 4,71 5.49
V: 0.65 1.03 1.86 2.24 3.07 3.45 4.28 4.65 5.49

-ocr page 115-

Figuur 4b. Fi^uur 4c-

Figuur 4 d.

Figuur 4a.

Figuur 4e.

Fig. 4. Konijnenhart-Langendorff. Vloeistof van Locke-Ringer Totaal hartblok, ontstaan door formol 40 % op den bundel van His te
brengen. Bovenste rij: voorkamercontracties. Tweede rij: kamercontracties. Derde rij: tijd in secunden. Druk 85 cm. water. Temp. 36.2° C.

Fig. 4a. Overgang van totaal in partieel hartblok (2 : 1 rythme) tijdens inwerking van strophantine. De dubbelcontracties der kamer
verdwijnen. Begin der strophantinewerking te zien aan het tfronw worden van de kamercontracties. Voorkamerfrequentie 108 per minuut.

A: 3.89 3.22 2 55 1-88 1.21 ,
V: 3.70 2.36 1 02 1 1 17 cm\'

Fig. 4b. 70 secunden later. Het aantal kamerslagen is geiijk aan aanta^ voorkamerslagen. Afwisselend is een kamercontractie
afhankelijk van een voorkamerslag en van atrio-ventriculairen norsprong.

A: 6.76 7.20 8 06 8.49 9.36 9.80 10.66 11.14

i I i

V: 6.60 7.22 8.51 9.20 9.80 10.50 11.14

Fié. 4c. 30 secunden later, Er is 3: 2 rythme ontstaan; de ct^nrnis in de geleiding is tijdens het strophantine minder geworden.

A: 0.00 0.63 1 2?1.89 2.52 3.15 3.78
V: 0.12 0.83 \' 2.03 2.73 3.90

Fig. 4d. 40 secunden later. De geleiding tusschen voorkamer en kamer is nog beter geworden. De kamerslagen volgen zesmaal de
voorkamerslagen; eerst daarna valt er weer een kamerslag uit
Daarna weer zelfde toestand als in 36 (atrio-ventriculair rythme).

A: 7.03 6.37 5.71 5.05 4.45 3.74 3.12 2.42 1.82 1.12

V: 6.87 6^19 5^51 4.50 3.61 3,13 2.31 1.87 1.02

Fig. 4e. 250* secunden later. Totale dissociatie tusschen voorkamer en kamer.

Figuur 5a. Figuur 56.

Fig. 5. Konijnenhart-Langendorff. Doorstrooming met vloeistof van Locke-Ringer. Totaal
hartblok. Voorkamers (niet op figuur geregistreerd) staan stil. Temp.35° C. Druk 85 cm. water.

Fig. 5a. Vóór strychnine: frequentie der kamers 26 per min.

Fig. 56. Na strychnine (1 : 100.000): de uitslagen zijn kleiner geworden, de frequentie is
verminderd (tot 19 p. min.). Men ziet eenige snellere ventrikelslagen in afwisseling met
het regelmatige langzame rythme.

Figuur 6a. Figuur 66. Figuur 6c. Figuur 6d. Figuur 6e.

Fig. 6. Konijnenhart-Langendorff. Vloeistof van Locke-Ringer, „Spontaan" partieel hartblok. Bovenste rij:
voorkamercontracties. Tweede rij: kamercontracties. Derde rij: tijd in secunden. Druk 85 cm. water.

Fig. 6a. Ontstaan van de gcleidingsstoornis. Na iedere 3°, 4° of 5° voorkamerslag valt er een ventrikelslag
uit. Frequentie van de voorkamer 150 slagen per minuut. Temp. 38,r,° C.

Fig. 66. 270 secunden later. Verdere ontwikkeling van het partieele blok. Bij het begin der figuur 3: 2 rythme,
daarna alterneerend 3:2 en 2:1 rythme. Frequentie der voorkamers: 141. Temp. 38° C.

Fig. 6c. 120 secunden later. Verdere ontwikkeling van het partieele blok. Er bestaat nu alleen 2: 1 rythme.
Frequentie der voorkamers verminderd tot 132 slagen. Temp. 375 C. Niettegenstaande frequentievermindering
voortdurend een slechter worden van de geleiding.

Fig. 6d. 350 secunden later. Intusschen stroomt er gedurende 10 sec. Strychnine (1 : 100.000) door het hart.
Bij het begin der figuur aanvankelijk nog hooger graad van blok (enkele malen volgt er eerst na de derde
voorkamercontractie een ventrikelslag). Dan overgang in 2:1 rythme, 3:2 rythme en normaal rythme. Fre-
quentie van de voorkamers 120 slagen per minuut. Tijdens het 2:1 rythme worden de contracties van de
kamer iets kleiner. Ook na het herstel van het normale rythme worden de kamercontracties kleiner. Temp. 37a° C.

Fig. 6c. 100 secunden later. Het normale rythme blijft ongestoord bestaan. Frequentie: 96 slagen p. min.
Temp. 37s0 C. De contracties voornamelijk van de kamer zijn afgenomen in grootte.

-ocr page 116-

Figuur 7a.

Hond 5.9 KG. Gedecerebreerd. Totaal hartblok met de klem van Erlanger.
Bovenste rij: voorkamercontracties. Tweede rij: ventrikelcontracties. Derde
rij: bloeddruk in de carotis. Vierde rij: tijd in secunden. Vijfde rij: signaal.
Injectie van 1 cc 10% BaCl2 geeft vergrooting van de kamercontracties,
groepsgewijs optredende polsversnelling, die een geringe stijging van den
gemiddelden bloeddruk veroorzaakt. Ook de voorkamercontracties worden
grooter.

Figuur 76.

Vervolg van de proef van fig. 7a. Tusschen de beide curven ligt een
tijdsverloop van 25 minuten, waarin 1.4 gr. BaClj in 10% oplossing
intraveneus geïnjiceerd zijn en drie tachycardische aanvallen zijn voor-
gekomen. Beide vagi zijn intusschen doorsneden. Na de 16e injectie
ziet men de vierde tachycardische aanval optreden, waarbij de pols-
frequentie van de ventrikels van 30 tot 90 stijgt en de arterieele bloeddruk
in de hoogte gaat. De frequentie der voorkamers blijft nagenoeg on-
veranderd. Na den aanval verlangzaming en verzwakking van de kamer-
contracties, die na eenigen tijd weer normaal worden.

I =. PYf • i f\' an r f r. V f i\' ï:.: mTT fTl" I f r\'fTT rrr p f nTITP^ ïn^TT »T^ VT| lv J i" »P n rï , -TT i ■, ï:\' V "Tl "nr i r" 7 TTTrrfTP rn * f ff f rrpTrrmnr^rn r^TrïTTTjfTmp fm •. -—n. -nrrm^. TT TT fr »n f, ,r,,
A

Vervolg van dezelfde proef. 1 minuut later. Intusschen is in de bloeddrukcanule stolling gekomen. Na de 22e injectie
van 0.1 gr. BaCI2 treedt de vierde tachycardischc aanval op, die ongeveer ft/.| minuut duurt. De polsfrcquentie der ven-
trikels stijgt van 28 op 174; die der voorkamer vermindert iets (van 88—69). Na den aanval sterke voorbijgaande ver-
langzaming en verzwakking van de ventrikelwcrkzaamheid.

-ocr page 117-

Figuur 8.

Hond 5.2 KG. Gedecerebreerd. Totaal hartblok
met de klem van Erlanger. De hond heeft 18 minuten
van te voren 0.1 gr. BaCl2 intraveneus gekregen.
Daarop tachycardische aanval van 8\'/2
minuut. Bo-
venste rij: voorkamercontracties 153 per minuut.
Tweede rij: ventrikelcontracties 63 slagen per minuut.
Derde rij: bloeddruk. Vierde rij: tijd in secunden.
Vijfde rij: signaal. Daarna stijgt na intraveneuze
injectie van 0.1 mg. Adrenaline de
polsfrequentie
der ventrikels op 150. De frequentie der voorkamers
blijft dezelfde. De bloeddruk stijgt tot 48 mm Hg.

Konijnenhart-Langendorff. Doorstrooming met vloeistof van Locke-Ringer.
Bovenste rij: voorkamercontracties. Tweede rij:
kamercontracties. Derde rij:
tijd in secunden. Temp. 38° C. Druk 85 cm water. Door het hart stroomt
een oplossing van BaCl2 (1:50.000). Bij het begin der figuur (snelle gang)
bestaat er 2: 1 rythme. Er ontstaat dein een ventriculaire tachycardie. De
kamers slaan hierbij onafhankelijk van de voorkamers. Deze tachycardie gaat
voorbij, en het 2 : 1 rythme komt weer te voorschijn. Men ziet, bij langzame
gang nog tweemaal hetzelfde verschijnsel optreden. Tijdens de tachycardie
der kamers zijn op de curve de voorkamercontracties niet meer waarneembaar.

Figuur 10a. Figuur 106.

Figuur 10. Konijnënhart-Langendorff. Doorstrooming met vloeistof van Locke-Ringer.
Bovenste rij: voorkamercontracties. Tweede rij: kamercontracties. Derde rij: tijd in secunden.
Aan de oplossing van Locke-Ringer is 5V2 cc 10% CaCl2 toegevoegd.

Fig. 10a. Het 2: 1 rythme gaat over in normaal rythme. Het rythme van de kamer blijft
hierbij \'t zelfde, terwijl dat der voorkamer tot op de helft vermindert. Vóór het normale
rythme twee atrio-ventriculairc slagen.

Fig. 106. Overgang van het normale rythme in 2: 1 rythme door verdubbeling van aantal
voorkamerslagen.

Hond, 5.5 KG. Gcdeccrcbrcerd. Totaal hartblok met de klem van Erlanger. Bovenste rij: voorkamercontractics. Iedere
voorkamercontractie brengt het hefboompje naar beneden, bovendien zijn de ventrikclcontracties op de curve aan de
grootere uitslagen naar boven te zien. Tweede rij: ventrikclcontracties; systolen naar beneden, bovendien zijn ook de
voorkamcrcontracties als kleine tandjes zichtbaar. Derde rij: bloeddruk in de carotis. Vierde rij: tijd in secunden.
Vijfde rij: signaal. Polsfrequentic der voorkamers 93; der ventrikels 24 per minuut. Na injectie van 0.1 mg. Suprarenin-
hydrochl., worden de ventrikclcontracties grooter en sneller (31 per minuut). Ook de grootte van de voorkamcrcontracties
neemt toe. De polsfrequcntie der voorkamers stijgt tot 120, voorbijgaand treedt er eene polsverlangzaming der voor-
kamers op. (De vagi waren in deze proef intact). Op de bloeddrukcurvc ziet men de polsversnclling en de vergrooting
van de uitslagen van den Hg-manometcr.

-ocr page 118-

Fig. 12. Hond 4.5 KG. Gedecerebreerd. Totaal hartblok door de klem van Erlanger. Bovenste rij: ventri-
kelcontracties. Systole naar boven; ook de voorkamerslagen zijn als kleine tandjes zichtbaar. Tweede
rij: voorkamercontracties, systole naar beneden. Derde rij; bloeddruk in de carotis (Hg-manometer).
Vierde rij; tijd in secunden. Vijfde rij: signaal.

Fig. 12a. Normaalperiode. Voorkamerfrequentie 138 per minuut. Kamerfrequentie 54 per minuut.

Fig. 126. 4 minuten later. Intusschen is er 1 cc 10 o/o coffeinum Na-benzoicum geïnjiceerd. Versterking
van de voorkamer- en kamerslagen. Voorkamerfrequentie 138; ventrikel frequentie 54.

Fig. 12c. 12 minuten later. Intusschen 4 cc 10% coff. Na-benz. geïnjiceerd. Voorkamer- en kamerslagen
zijn weer kleiner geworden. Voorkamerfreq. 162; kamerfreq. 54. Een extrasystole treedt op, die niet door
een compensatoire pauze gevolgd wordt.

Fig. 12d. 30 secunden later. Optreden van talrijke extrasystolen, zonder compensatoire pauze.

Fig. 12e. 8 minuten later. Tachycardie van de ventrikels, die sneller slaan (192 per minuut) dan de voor-
kamers (132 per minuut). De groote uitslagen op de ventrikelcurve zijn door spontane ademhalingen van
het dier veroorzaakt.

Fig. 12f. 70 secunden later. Intusschen zijn de vagi doorsneden. Voorkamerfrequentie 210; ventrikel-
frequentie 264. Registratie bij stilstand van de kunstmatige ademhaling. De drie grootere verheffingen op
de ventrikelcurve zijn door spontane ademhalingen veroorzaakt. Stijging van de gemiddelde bloeddruk
tot 74 mm Hg.

Konijnenhart-Langendorff. Doorstrooming met vloeistof van Locke-Ringer. Bovenste rij:
voorkamercontracties. Tweede rij: kamercontracties. Derde rij: tijd in secunden. Temp. 37° C.
Druk 85 cm. water. Coffeinum natro-benzoicum (1 : 1000) stroomt door het hart. De werking
van het coffeine is te zien aan het grooter worden van de voorkamercontracties. Het 3 : 2
rythme, dat bij het begin der figuur bestaat, gaat bij het begin der coffeinewerking over in
een lagere graad van blok. De voorkamerfrequentie is dan nog hetzelfde gebleven (180 p.
min.). Daarna neemt de voorkamerfrequentie toe van 180 tot 230 slagen per minuut. Tenge-
volge van deze polsversnelling keert eerst het 3 : 2 rythme, daarna het 2 : 1 rythme weer terug.

Fig. 14. Konijnenhart-Langendorff. Doorstrooming met vloeistof van Locke-Ringer, Bovenste rij: voorkamcrcontracties. Tweede rij: kamercontracties.
Derde rij: tijd in halve secunden. Temp. 31° C. Druk 85 cm. water.

Fig. 14a. 2 : 1 rythme. Frequentie der voorkamers 84 slagen per minuut. Op het einde van den snellen gang ziet men tweemaal op 3 voorkamerslagen,
2 kamerslagen. Coffeine natro-benz. (1:700) stroomt toe. De werking uit zich in een vermindering van de diastole der kamers. Het 2 : 1 rythme blijft bestaan.

Fig. 146. 1000 secunden later. Niettegenstaande de zeer groote dosis Coffeine, gaat na 15 minuten het partieele blok over in normaal rythme, waarbij
de uitslagen van de kamer in diastolischen zin sterk zijn afgenomen. De frequentie der voorkamers is toegenomen tot 132 slagen per minuut.

-ocr page 119-

Fig. 15. Hond 9.7 KG. Gedecerebrecrd. Vagi intact. Totaal hartblok met de klem van F.rlanger. Bovenste rij: voorkamer.
Tweede rij: ventrikel. Derde rij: bloeddruk in de carotis. Vierde rij: tijd in secunden. Vijfde rij: signaal.

Fig. 15a. Normaalperiode. Voorkamerfrequentie 150; ventrikel frequentie 60 per minuut. Op de ventrikelcurve zijn boven-
dien de voorkamerslagen nog zichtbaar.

Fig. 156. Na 7 minuten en langzame injectie van 5Va cc 1% Camphoroplossing in 36% alcohol. De frequentie der voor-
kamers is tot 186 gestegen. De kamerfrequentie (54) is nauwelijks veranderd. Daarentegen is het tot een aanzienlijke versterking
van de kamercontracties gekomen, die op de ventrikelcurve tot u\'ting komt en met het bloote oog bij het slaande hart
duidelijk zichtbaar was. De gemiddelde bloeddruk is van 59 mm Hg. tot 67 mm Hg. gestegen.

Fig. 15c. 11 minuten later. Na in \'t geheel 12 cc 1 % Camphoroplossing in 36 % alcohol. Voorkamcrfreq. 171; kamerfreq. 54;
gemiddelde bloeddruk 89 mm Hg. De groote golven op de ventrikelcurve zijn veroorzaakt door spontane ademhalingen, die
na injectie van 10 cc van de camphoroplossing begonnen. Enkele extrasystolen.

Fig. 15d. 35 minuten later. Na injectie van 20 cc 1% Camphoroplossing voorkamerfrequentie 159; kamerfrequentie 45.
Gemiddelde bloeddruk 66 mm Hg. Op de kamercurve zijn spontane ademhalingen zichtbaar. De versterking van de voor-
kamerslagen in vergelijking met de normaalperiode is bijzonder duidelijk.

Figuur 16a. Figuur 166.

Fig. 16. Konijnenhart-Langendorff. Proefopstelling volgens Gottlieb-Magnus. Doorstrooming
met vloeistof van Locke-Ringer. Temp. 38° C. Druk 60 mm Hg. Totaal hartblok door aan-
raking met Cu. Frequentie der kamer: 78 per minuut. Alleen de kamercontracties zijn weer-
gegeven. Tijd in secunden.

Fig. 16a. Camphoroplossing 1 : 35.000.000 stroomt toe. De kamercontracties nemen in grootte
enorm toe. De frequentie vermeerdert van 78 tot 114 slagen per minuut.

Fig. 166. 60 secunden later. De kamercontracties zijn wel in grootte afgenomen, maar
zijn altijd nog duidelijk grooter dan voor de camphorwerking.

Figuur 17.

Konijnenhart-Langendorff. Proefopstelling volgens
Gottlieb-Magnus. Doorstrooming met vloeistof van
Locke-Ringer. Temp. 38" C. Druk 60 mm Hg. Bo-
venste rij: voorkamcrcontracties. Tweede rij: kamer-
contracties. Derde rij: tijd in secunden. Partieel
hartblok (2:1 rythme) door aanraking van den bundel
van His met Cu. Bij het begin der figuur (bij on-
regelmatigheden in voorkamercurve) wordt op
Camphoroplossing 1 : 35.000.000 omgcsteld. De ver-
grooting van de kamercontracties is duidelijk zicht-
baar. De frequentie blijft hetzelfde (210 slagen per
minuut). Het 2: 1 rythme blijft bestaan.

-ocr page 120-

Konijnenhart-Langendorff. Proefopstelling volgens Gottlieb-Magnus. Doorstrooming met vloeistof van Locke-Ringer.
Temp. 37* C. Druk 60 mm Hg. Bovenste rij: voorkamercontracties. Tweede rij: kamercontracties. Derde rij: tijd in
secunden. Bij het begin der figuur normaal periode. Dan door aanraking met Cu partieel hartblok (2 : 1 rythme).
Omstelling op Camphoroplossing 1 : 35.000 000 (bij ^j. Het partieele blok gaat over in normaal rythme. Daarna tijde-
lijke vergrooting van de kamerslagen, zoowel in systolischen als diastolischen zin Daarna worden de kamercon-
tracties weer kleiner. De frequentie is voor en na Camphor gelijk (162 slagen per minuut).

Figuur 20a. Figuur 206. Figuur 20c.

Fig. 20. Konijnenhart-Langendorff. Doorstrooming met vloeistof van Lockc-Ringer. Bovenste
rij: voorkamercontracties. Tweede rij: kamercontracties. Derde rij: tijd in secunden.

Fig. 20a. Normaal rythme. Uitslag van de kamers 2.40 cm.

Fig. 206. Door aanraking met Cu is er partieel blok ontstaan en wel 3: 1 rytlimc. De
uitslagen van de kamer zijn veel kleiner geworden (1,05 cm). Dan ontstaat er alterneerend
3:1 en 2:1 rythme. De kamerslagen zijn afwisselend grooter en kleiner. De kleinste kamer-
slag volgt wanneer de geleidingstijd het langst is; de grootste kamerslag, wanneer de gclci-
dingstijd het kortst is

Fig. \'Ï0c. 2: 1 rythme is ontstaan. De uitslagen der kamer zijn aanzienlijk grooter (1.70 cm)
dan bij het 3 :1 rythme (1.05 cm), maar veel kleiner dan bij het normale rythme (2.40 cm).

Fig. 19. Konijnenhart-Langendorff. Doorstrooming met vloeistof van Locke-Ringer.
Temp. 33« C. Druk 85 cm. water.

Fig. 19a. Door aanraking met Cu is partieel blok (2: 1 rythme) opgewekt. Eserine
oplossing 1 : 500
X 10c stroomt gedurende 900 sec. door het hart. Pulsus alternans
is ontstaan. Het 2 : 1 rythme gaat over in 4 :,1 rythme o. i. v. eserine. Frequentie
der voorkamers is tijdens de doorstrooming met eserine verminderd van 84 tot 72
slagen per minuut.
De temp. is gedaald van 33° C. tot 31* C.

Fig. 196. 150 secunden later. Het 4 : 1 rythme bestaat ongestoord verder. Fre-
quentie van de voorkamer 66 slagen per minuut.

Figuur 21a. Figuur 216.

Fig. 21. Konijnenhart-Langendorff. Doorstrooming met vloeistof van Lockc-
Ringer. Temp. 00° C. Druk 85 cm water. Eserine oplossing stroomt door het hart.

Fig. 21a. Normaal 3:2 rythme. De kamer vertoont een pulsusalternan. De
grootste slag van de kamer komt, wanneer de geleidingstijd het kortst is, de
kleinste, wanneer de geleidingstijd het langst is.

A: 0.00 0.55 1.10 1.65 2.20 2.75 3.30
V: 0.10 0.83 1.75 2.48 3.40

Fig. 216. Escrinc-oplossing stroomt door het hart. Afwisselend 2: 1 rythme
en 3 : 2 rythme. Het 3:2 rythme vertoont afwijkingen van het gewone verloop.
De kleinste kamerslag komt bij de kortste geleidingstijd, de grootste bij de
langste geleidingstijd (bij )

A: 0.00 0.54* 1.09 1.63* 2.18 2.72* 3.27 3.815 4.36 4.90* 5.45 5.99* 6.54
V: 0.13 1.19 1.88 2.86 3.53 4.49 5.55 6.25

A: 7.08" 7.63 7.17* 8.72 9.26* 1\'= 0.96 cm.
V: 7.22 7.89 8.05

-ocr page 121-
-ocr page 122-

stellingen

i

Pharmacologisch beschouwd, behoort camphor tot de gunstig
werkende hartmiddelen.

II

Het electrocardiogram gaat parallel met de mechanische
werking van het hart.

III

Een pulsus alternans behoeft niet afhankelijk te zijn van
den vullingstoestand van het hart.

IV

Bij geleidingsstoornissen behoeft er geen anatomische laesie
van den bundel van His te bestaan.

V

Much\'s partialantigenen gebruike men als gids bij de behan-
deling der chirurgische tuberculose.

VI

De behandeling van vaginismus zij nooit chirurgisch, doch
steeds psychisch.

VII

Agglutinine en praecipitine zijn niet identiek.

-ocr page 123-

De meening van Münk en Rothman, dat de romp zijn corti-
cale vertegenwoordiging vindt in de schors der frontaalkwab,
is onjuist.

IX

Niet alle hartonregelmatigheden zijn een reden voor afkeuring
van den militairen dienst.

X

In de Pharmacopoe neme men voorschriften ter physiolo-
gische waardebepaling van geneesmiddelen op.

XI

Voor de volksvoeding verdient bruinbrood de voorkeur
boven wittebrood.

XII

De trepanatio sclerae verdient in de operatieve glaucoom-
therapie een eerste plaats.

XIII

Men schaffe het vervaardigen van stellingen aan het einde
van een proefschrift af.

-ocr page 124-

/ ■

I

. ,

•S-.\'J

\\

I :V

t,

-ocr page 125-
-ocr page 126-
-ocr page 127-
-ocr page 128-
-ocr page 129-