-ocr page 1-
-ocr page 2- -ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

HET OPROER TE UTRECHT IN 1610.

-ocr page 6-

Xv

RUKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0534 0710

-ocr page 7-

:: HET OPROER ::
TE UTRECHT IN 1610

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJ-
GING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN
DE NEDERLANDSCHELETTEREN
AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP
GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
DR. G.
W. KERNKAMP,
HOOGLEERAAR IN DE FA-
CULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBE-
GEERTE TE VERDEDIGEN OP
VRIJDAG 11
JULI 1919, DES NAMIDDAGS TE DRIE UUR, DOOR

DINA ALBERTINA FELIX,

:: GEBOREN TE UTRECHT : :

UTRECHT — A. OOSTHOEK — 1919

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Bij het beëindigen mijner academische studie is het mij een
voorrecht, een woord van hartelijken dank te mogen richten,
allereerst tot U, Professor Kernkamp,- die als promotor mij steeds
op de meest welwillende wijze Uw raad en voorlichting gegeven,
en ook door Uwe persoonlijke belangstelling in mijn werk mijn
taak in dezén tot een aangename gemaakt hebt. Ook het onder-
wijs, dat ik van U mocht genieten, waardeer ik zeer.

Ook Professor Muller ben ik veel dank verschuldigd voor veel
nuttige kennis en vriendelijke belangstelling.

Aan Uw zeer gewaardeerde colleges, Prof. Frantzen (— ik
denk speciaal aan die over vergelijkende Germaansche taal-
wetenschap en de behandeling van den Parzival —) zal ik steeds
met groot genoegen terugdenken. Het spijt mij, dat gebrek aan
tijd mij belet heeft, mijn studie op dit gebied voort te zetten,
evenals ik dat betreur ten opzichte van de door U gedoceerde
vakken, Professor Caland. Vöor wat ik van U mocht leeren,
dank ik U echter ten zeerste.

Ook de hoogleeraren Oppermann en Niermeyer dank ik voor
\'t, zij \'t ook kortstondig, van hen genoten onderwijs.

Tenslotte dank ik U, Professor de Vooys, dat Gij mij, hoewel
niet Uw leerling, bij de afsluiting mijner studie behulpzaam
hebt willen zijn.

Het Gemeentebestuur van Zierikzee dank ik voor zijn wel-
willendheid, die mij in staat stelde, de voor mijn onderzoek
benoodigde archivalia op \'t gemeentearchief aldaar te raadplegen.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

AAN MIJN OUDERS.

-ocr page 12-
-ocr page 13-

INLEIDING.

„De geschiedenis van het Sticht, van de oudste tijden tot op
den ondergang onzer republiek, is een gedurige worsteling van
de volkspartij tegen de geestelijkheid en den adel. Onder allerlei
leuzen wordt die strijd gevoerd, nu eens in vereeniging met de
graven van Holland, dan weer in verbond met de hertogen van
Gelderland, nu eens onder de vlag der monarchie, voor Lei-
cester tegen de veelhoofdige regeering der Staten, dan weer, in
naam der volksvrijheid, voor de patriotsche regenten tegen den
tyran Willem V: alles verandert met de omstandigheden der
wisselende tijden, alleen de democratische geest blijft door alle
tijden onveranderd dezelfde." Aldus prof. Fruin in zijn artikel
over Motiey\'s Geschiedenis der Vereenigde Nederlanden.

Deze definitie is volkomen juist, mits men onder „volkspartij"
versta: „de gegoede, neringdoende burgerij, die telkens met alle
haar ten dienste staande middelen voor haar belangen opkomt",
en onder: „democratische geest" het verlangen van diezelfde
burgerij, om haar deel te hebben aan de vele voordeelen (en
niet alleen in materieelen zin) die aan \'t bekleeden van de
verschillende regeeringsposten verbonden waren. De regeering
immers (\'t zij algemeene, provinciale of stedelijke) genoot in
dien tijd een bijna onbeperkte macht. Wie ervan uitgesloten
was, miste niet alleen de directe voordeelen, die zij hem, speciaal
in Utrecht, kon opbrengen, maar was ook overigens in een
weinig benijdenswaardige positie, aangezien de niet-regeerenden
qua tales van allen invloed op den gang van zaken waren
uitgesloten. Vandaar dat de burgerij herhaaldelijk poogt, haar
aandeel in \'t bestuur te (her)krijgen.

-ocr page 14-

Men kan dit „democratie" noemen, mits men in \'t oog houdt,
dat \'t gaat om de belangen van één bepaalden stand, die strijdt
voor zijn eigen belang. Juister is de benaming: „partij der
burgerij". Gemakshalve zal ik mij aan de algemeen gebruikte
benaming van „democraten" houden.

Deze „democraten" zijn \'t dus, die voortdurend in de geschie-
denis der stad Utrecht een rol spelen, en in hun strijd tegen
de overheerschende stand(en) een voortzetting geven van een
conflict, dat in de middeleeuwen algemeen was, maar met den
overgang naar den nieuwen tijd in gewesten als Holland en
Zeeland door de verplaatsing der machtsverhoudingen opgelost
was. Daar kon de zich krachtig ontwikkelende burgerij zich
gemakkelijk van de politieke macht meester maken en op haar
beurt volgens \'t oude, beproefde systeem, de zaken naar haar
hand zetten. In Utrecht was de toestand evenwel anders: het
overwicht van den adel was daar te groot, en de ontwikkeling
der burgerij, speciaal op economisch gebied, te gering, om tot
een omkeer in de machtsverhoudingen te komen. Zoo bleef de
strijd voortduren, ook al zijn er soms enkele voordeelen voor de
burgerij te boeken, zooals bij de regeeringsverandering in 1618.

Men moet dit algemeene verband goed in \'t oog hebben, om
de gebeurtenissen te Utrecht van 1610 op haar juiste waarde
te kunnen schatten. Zij geven te zien een mislukte poging om
de gulden dagen, toen de „democratie" in Utrecht hoogtij vierde
(speciaal in den tijd van Leicester), te doen terugkeeren. De
poging was van te voren tot mislukking gedoemd, omdat er
geen wettig erkende macht in den staat was, waarbij zij zich
kon aansluiten, of door wie zij gesteund kon worden. Het zuiver
locale karakter, dat \'t oproer te Utrecht in 1610 draagt,
geeft tegelijk de oorzaak aan van zijn mislukking. Hoe graag
had men de zaak tot een algemeene gemaakt, bij de andere
provincies steun gevonden, en zich \'t lastige juk van Holland
en de Algemeene Staten tegelijk met dat van den gehaten
Utrechtschen adel van den hals geschoven! Maar daarvoor
ontbrak \'t den Utrechtschen burgers aan politiek doorzicht en

-ocr page 15-

politieleen invloed; de heele beweging loopt in \'t zand — en
door hun machteloosheid eenerzijds (tegenover den adel) geven
zij hun grooter vijanden (Holland en de St. Gen.) gelegenheid,
hun \'t juk nog wat vaster op de schouders te leggen. Geen
wonder, dat Utrecht in 1618 rijp is voor een revolutie ten
gunste van Maurits.

Bezien we deze „democratische partij" wat nader.

Haar eerste belangrijke overwinning valt in \'t jaar 1304. Het
gelukte haar toen, met hulp der tijdelijk in Utrecht heerschende
Vlamingen (— Jan van Renesse had daar, zooals men weet, zijn
hoofdkwartier —) haar invloed op de stadsregeering blijvend te
doen bevestigen door den grooten gildebrief van 1304, die de
verkiezing van den raad aan de oudermannen der gilden gaf,
en de schepenen (aristocraten) vrijwel van \'t stadsbestuur uit-
sloot door hun taak te beperken tot de rechtspraak zonder meer.
[We zien hier reeds de later zoo bekende tegenstelling: (de
bisschop en) de aristocraten gesteund door Hol-
land, de democraten door een toevallig en t ij del ij k
bovendrijvenden, vreemden invloed.]

Bij den gildebrief van 1341 werd de macht der democratische
partij nog uitgebreid: de oudermannen der gilden worden in
den raad opgenomen en belangrijke raadsbesluiten aan de goed-
keuring der gilden, met recht van amendement, onderworpen \')•

Deze „democratische" raad breidt zijn macht voortdurend
uit ten koste van die van den landsheer, weet de geheele crimi-
neele en een deel der civiele rechtspraak in handen te krijgen,
en versterkt op die manier de positie der stad in de inmiddels
(1375) met belangrijke rechten begiftigde „Staten". Aan den
strijd der aristocraten onderling (de democratische Gunterlingen,
later Lokhorsten tegenover de aristocratische Lichtenbergers)
heeft de stad natuurlijk ruimschoots haar deel. Nieuwe steun
komt opdagen in de persoon van Filips van Bourgondië, die om

\') Mr. S. Muller Fzn., Schetsen uit de M. Eeuwen, dl. I pg. 147.

-ocr page 16-

partij-redenen den „kabeljauw" anti-Lichtenberger Zweder van
Kuilenburg helpt om zich op zijn tijdelijken bisschopszetel
(1425—1430) te handhaven.

Alleen onder bisschop David van Bourgondië hebben de stad
en de gilden tijdelijk hun voorrechten moeten opgeven; evenwel
niet zonder hevig verzet — getuige de wegvoering van den
bisschop op de mestkar naar Amersfoort (1483).

Toch kon Utrecht zich niet blijvend aan den invloed der
Bourgondiërs ontworstelen, zelfs niet in verbond met Karei van
Gelder. De zwakheid van Hendrik van Beieren (1524—28) ver-
haastte het proces: door steun te zoeken bij de Bourgondiërs,
dreef hij de stad tot hulp vragen aan de Gelderschen en maakte
zoo het zoozeer verfoeide ingrijpen van Karei V noodzakelijk.
Het spreekt vanzelf, dat \'t na het overgaan van \'t bestuur in
diens handen (1528) met den volksinvloed op de regeering gedaan
is: de gilden verliezen alle politieke rechten, en \'t nieuw-gebouwde
slot Vredenburch boezemt den ontevredenen voorloopig genoeg
respect in. Zelfs de vereeniging met het gehate Holland (en
Zeeland) onder één stadhouder (1534) moest men zich laten
welgevallen en in 1550 wordt het recht van de „hoghe overig-
heit" om den magistraat te kiezen nog eens uitdrukkelijk in
een ordonnantie vastgelegd. Natuurlijk blijft de afkeer van
Holland en van \'t Bourgondische centralisatiesysteem bestaan,
maar pas de Hervorming, die nieuwe belangen en elementen
op den voorgrond brengt, geeft de onderliggende partij gelegen-
heid, haar kracht opnieuw te uiten.

Onmiddellijk na \'t overgaan van de stad aan den Prins (1577)
wordt de strijd voor de rechten der burgerij hervat, \'t Gaat nu
natuurlijk om \'t herstel der oude rechten en privilegiën. De
satisfactie had zich, uit den aard der zaak, meer tot de
gewestelijke en algemeene belangen bepaald, en \'t is zeer
onwaarschijnlijk, dat de burgerij in die\' dagen in den stedelijken
magistraat de overhand had. Wel zal zij rijkelijk vertegen-
woordigd zijn geweest bij den beeldenstorm van 1579, die ten

-ocr page 17-

doel had, de kerken voor de Hervormden in bezit te nemen.

Een tweede succes was \'t placcaat van 1580, waarbij den katho-
lieken geestelijken \'t uitoefenen van hun functie verboden wordt.

Tot een politiek succes, n.1. \'t casseeren van \'t tot dusverre
door de geestelijkheid gevormde eerste lid der Staten, komt \'t
evenwel nog niet: volgens uitspraak van den Landraad (April
1582) zal het lste lid der Staten bestaan uit 6 tot 8 personen
(geëligeerden), gekozen door kleine steden en burgerij uit een
voordracht van 10 tot 12 personen, door de stad Utrecht aan-
gewezen uit de leden der 5 kapittels, die tevens werden gesecu-
lariseerd tot college\'s van administratie voor de hun toebehoorende
rijke goederen. De Geëligeerden moesten Hervormd zijn. Geen
overwinning dus voor de burgerij, daar hun tegenstanders, de
aristocraten, meer kans hadden in de colleges opgenomen te
worden dan zij; de instelling van de Geëligeerden kwam ten-
slotte neer op een dubbele vertegenwoordiging van den adel in
de Staten. Ook kon zij niet verhinderen, dat de opbrengst der
z.g. „geestelijke" of kapittelgoederen haar vijanden ten goede
kwam. Dezelfde uitspraak van den Landraad bepaalde, dat de
opbrengst jaarlijks onder de kapittelheeren verdeeld zou worden
en niet, zooals de burgerij gewild had, „ad pios usus" aange-
wend — een strijd, die eerst ten tijde van Voetius beslecht is.

De Hervorming heeft dus in Utrecht de positie
van den adel, zoowel politiek als economisch,
versterkt. De poging in 1582 om de magistraatskeuze weer
aan de gilden te brengen, mislukte eveneens als de „geweldige
opschudding" van 1583, die o.a. ten doel had den acht burger-
hoplieden (in zekeren zin de vertegenwoordigers der burgerij)
in belangrijke zaken medezeggenschap in de vroedschap te
geven. Ook de instelling van een erfraad (1584), een z.g.
„perpetuele" vroedschap, die zichzelf voltallig hield, voor burge-
meesters en schepenen dubbeltallen opmaakte, en de kameraars
zelf koos, is een bewijs voor den grooten invloed van den adel.
De stadhouder (Villers) handelde blijkbaar naar zijn wenschen,
tegen de volkswoede zag men niet op. Eerst na de gevangen-

-ocr page 18-

neming van Villers (1585) verandert de zaak: de „gemeente"
noodzaakt de Staten, een plaatsvervanger voor Villers aan te
stellen, en dezen in zijn instructie een uitgebreide macht te
geven, o.a. de keuze van den jaarlijks aftredenden magistraat
op den voet van de satisfactie van 1577.

Het feit, dat de democratische partij hier het vroeger zoo
gehate centrale gezag helpt versterken, bewijst wel, hoe
sterk zij haar tegenpartij achtte. Tevens worde de nadruk gelegd
op \'t feit, dat Leicester niet de democraten op \'t kussen bracht,
maar vond, aangezien Nieuwenaar, een maand na zijn benoe-
ming, van zijn bevoegdheid gebruik maakte om hen in de
stadsregeering te brengen. Vermoedelijk geven èn de dood van
den Prins èn de scheiding van Holland, die den aristocraten
een belangrijken steun ontnamen, de verklaring van dezen vrij
plotselingen omkeer.

Onder Leicester wordt de zaak in grooten stijl voortgezet.
Niet alleen in stedelijke en gewestelijke, maar ook in algemeene
landszaken moeten de burgerhoplieden den toon aangeven. Hun
bestraffing van Amsterdam inzake \'t zich niet storen aan \'t
uitvoerverbod der Staten-Generaal, de brutale oplichting van
Buys, de afzonderlijke aanbieding der souvereiniteit aan Elisabeth,
de uitzetting van Thin en vele anderen,, de poging in Utrecht een
afzonderlijke vergadering der Staten-Generaal bijeen te roepen,
zijn voldoende bekend. Ook de oude vragen komen weer op \'t
tapijt: de cassatie van Geëligeerden wordt door den raad toe-
gestaan, maar als deze schikking voor de stad onvoordeelig
blijkt (— de ridderschap weigert zitting te nemen zonder
Geëligeerden, zoodat Utrecht dan in \'t geheel niet ter Generaliteit
vertegenwoordigd wordt —) legt men zich, onder invloed van
den handigen Deventer, neer bij \'t besluit van Nieuwenaar, dat
\'t getal Geëligeerden terugbrengt op 5, voor de eerste maal te
benoemen door den Stadhouder.

Natuurlijk is dit alles alleen mogelijk voorzoover Leicester\'s
macht onverzwakt blijft; \'t duurt dan ook niet lang, of Nieuwe-
naar begint zijn draai te nemen naar den\' kant der aristocraten

-ocr page 19-

(het verzoek van 8 leden der ridderschap om herstel van hun
geschonden privilegiën in 1587 bewijst, dat men ook daar weer
hoop begon te koesteren op een anderen gang van zaken), en
de definitieve overwinning van Oldenbarnevelt en de Staten in
1588 geeft ook den Utrechtschen democraten den genadestoot:
bij de magistraatsverandering van dat jaar worden Deventer c.s.
verdreven, en het oude systeem met de oude per-
sonen, met hulp van Holland, hersteld. Van nu
af zit de aristocratie stevig in den zadel, aangezien zij nu den
steun van de algemeene landsregeering heeft, die b 1 ij v e n d
is, en geconsolideerd wordt door de benoeming van Maurits tot
stadhouder van Utrecht in 1590. Door toedoen der aristocratie
heeft dus de provincie als geheel zich geschikt naar en
afhankelijk gemaakt van de Algemeene Staten en Holland;
daartegenover heeft de aristocratie in de provincie zelf haar
macht en overwicht behouden en versterkt. Men heeft dus den
invloed naar buiten prijsgegeven om dien naar binnen te ver-
sterken. Het is dus alleszins begrijpelijk, dat de onderliggende
partij voortaan de eigen belangen meent te zien samenvallen
met die van stad en gewest.

We hebben gezien, hoe de strijd tusschen aristocraten en
democraten, oorspronkelijk in hoofdzaak de stedelijke belangen
rakend, zich meer en meer uitbreidt ook over de gewestelijke
zaken, naarmate de invloed der eersten in de provinciale staten
toenam. Sinds 1588 komt daar een nieuw terrein bij, n.1. de
algemeene landszaken, in zooverre men meent, dat een verster-
king van \'t algemeene landsgezag noodzakelijk versterking van
\'t aristocratische element in gewestelijke en stedelijke regeering
meebrengt.

De Utrechtsche democraat, uit puur eigen belang voor z\'n
deel in de regeering (= macht en voordeel) opkomend, staat
daardoor vanzelf tegenover: 1°. de gevestigde orde van zaken
sinds \'88, ook in gewestelijk en algemeen lands-
bestuur, en 2°. het beginsel, dat dien staat van zaken wettigt,

-ocr page 20-

n.1. dat van de souvereiniteit der St. Generaal, wat betreft de
inmenging in provinciale zaken, en van die der Provinciale
Staten wat betreft de stedelijke aangelegenheden.

De in oorsprong zuiver locale conflicten krijgen hierdoor
een algemeen e, den geheelen Staat aangaande beteekenis.
Vandaar dat \'t conflict van 1610 in wezen weinig, in
uitwerking en draagkracht echter veel ver-
schilt van vorige dergel ij ke bewegingen.

Was n.1. de opzet van toen gelukt, en de stad er in geslaagd
zichzelf en de provincie uit \'t bestaande regeeringsverband los
te rukken, dan was vermoedelijk \'t geheele heerschende regee-
ringssysteem uiteengevallen en daarmee onze positie tegenover
\'t buitenland ernstig bedreigd. Men heeft Oldenbarnevelt vaak
verweten, dat hij van zijn macht en gezag misbruik gemaakt
heeft; maar \'t is met deze gebeurtenissen voor oogen duidelijk,
dat men bij de bestaande toestanden niet met een „meer" of.
„minder" geholpen was. Het ging er niet om, dat de eene partij
„zachter" en met meer behartiging van den volkswil regeeren
zou dan de andere; het ging er alleen om, w i e er regeeren
zou; het regeeren zelf deed men beide op gelijke wijze
naar de inzichten en waarschijnlijk ook behoeften van dien tijd.
M. i. is de tragiek van Oldenbarnevelt hoofdzakelijk dit: dat
hij genoodzaakt was, een systeem te huldigen, dat zijn eigen
reactie noodzakelijkerwijze meebracht en zich dan zou keeren
tegen dengene, die het, zij \'t ook op de meest eminente wijze en
met de zuiverste en meest oprechte bedoelingen, gebruikt had.
In ieder geval: het oproer te Utrecht in 1610 geeft ons een
duidelijken blik in \'t gebrekkig en dikwijls volslagen ontoe-
reikend functionneeren der toenmalige staatsmachine, en doet
ons begrijpen dat \'t herhaalde, vaak zoo willekeurig lijkende
ingrijpen van personen, waar men een uitspraak volgens wetten
of althans van regeeringscolleges qua tales verwachten zou,
eenvoudig een door de praktijk geboden noodzakelijkheid was.
M. i. ligt de oplossing van \'t conflict van 1610 dan ook niet in
eenige (slecht nagekomen) verdragen en bepalingen, maar in

-ocr page 21-

de ongereglementeerde p r a c t ij k, waarop \'t krachtdadig optre-
den van Oldenbarnevelt c.s. zeker niet voor \'t geringste deel
zijn invloed heeft laten gelden.

Het sinds 1588 gevolgde regeeringssysteem kan men \'t best
aanduiden met den naam: oligarchisch-autocratisch. Wat\'tlaatste
betreft: de leer van \'t souvereine gezag der staten, en, mut.
mut., stedelijke re.geering, is zeer zeker regelrecht uit Holland
geimporteerd: alleen zijn daar de stedelijke regeeringen nog
geen gesloten colleges, waar alle niet bevoorrechten worden
uitgesloten. Het is voldoende bekend, dat in dezen tijd in Holland
„Hans Mulder, Hans Kaaskooper", kortom de opkomende
burgerij, in de regeering zat, \'t regeeren meer last dan lust
was, en er daar dus nog geen sprake was van de later zoo
beruchte regentenklieken. Voor machtsmisbruik ten gunste van
enkelen is daar dus nog weinig kans: vandaar dat \'t eenigszins
gevaarlijke autoriteitsbeginsel er gewoonlijk voldoende tegenwicht
vond in stedelijke en persoonlijke autonomie, en, althans in
dezen tijd, meer ten goede (consolideering en continuïteit van
de regeering) dan ten kwade (prikkelen tot verzet, en drijven
tot \'t uiterste) werkte. Geheel anders is de toestand in Utrecht.
Daar versterkt \'t een reeds bestaanden, machtigen stand, die in
stad en gewest reeds de overhand heeft, en zich tegenover
nieuwe elementen geheel afsluit, ja, vijandig stelt. Wat voor
Holland goed was, was voor Utrecht verkeerd. Nog voor de
burgerij tijd had gehad, om, evenals in Holland, haar recht-
matig deel aan de regeering te krijgen — de episode met
Leicester is te beschouwen als een tusschenspel, waarvan niemand
redelijkerwijze verwachten kon, dat het zou blijven voortduren —
wordt haar de gelegenheid voorgoed ontnomen, met den steun
van haar fortuinlijker Hollandsche zusterpartij. Geen wonder,
dat de haat tegen Holland feller dan ooit bleef doorwoeden. Ook
dit is een factor, waarbij we met de beschouwing van de in
\'t conflict betrokken elementen moeten rekening houden.

-ocr page 22-

De regeering, die in 1588 in de stad Utrecht aan \'t roer
komt, is dus libertijnsch, Hollandschgezind, aristocratisch. Eerste
burgemeester was — Dirc Canter, dien we als hoofdpersoon bij
de gebeurtenissen van 1610 zullen terugvinden, dan evenwel
als hoofd der tegenpartij. De z.g. „consistoriale" predikanten,
onder wie — Utenbogaert (al had men voor hem een uitzon-
dering willen maken), worden gedwongen de stad te verlaten;
Brakel, de „democratische" edelman, die \'t met Leicester
gehouden had, wordt uit de stad verbannen, en Canter volgt
even trouw Oldenbarnevelts raadgevingen op, en correspondeert
even ijverig met hem over de belangrijke zaken, als later
Ledenberg. Van dit regeeringssysteem (het in alles Holland naar
de oogen zien) is men voor 1610 niet meer afgeweken. Vandaar
dat, toen in 1610 de moeilijkheden kwamen, Oldenbarnevelt ook
in de provinciale en stedelijke zaken voldoende „in" zat, om de
zaak onmiddellijk te doorzien, en op de rechte wijze aan te
vatten. De kwestie van „inmenging" van Staten Generaal en
Holland was dan ook niets bijzonders, een scherpe scheidingslijn
tusschen de verschillende belangen was moeilijk te trekken.
Men kan veilig aannemen, dat Oldenbarnevelt sinds 1588 een
grooten invloed op den gang van zaken in de provincie heeft
gehad, en dat de zelfstandigheid van deze tegenover hem en de
Staten Generaal, althans in belangrijke zaken, zeer gering is
geweest.

Wat betreft de verhouding van Stad en Staten: de invloed
der stad was er niet op vooruitgegaan, sinds in 1590 (bij de
benoeming van Maurits tot stadhouder) aan de Staten invloed
op de magistraatskeuze werd toegestaan. Wel bleef zij de voor-
naamste van de 5 in \'t 3de Lid der Staten vertegenwoordigde
steden, maar haar invloed daar was gering, vooral toen, na de
instelling van de Geëligeerden, de adel als \'t ware een dubbele
vertegenwoordiging kreeg, aangezien pas in 1618 bepaald werd,
dat de helft der Geëligeerden uit niet-adelijken moest bestaan.
Deze beide punten: de kwestie der Geëligeerden, en die van den
invloed der Staten op de magistraatsverkiezing in de stad, zullen

-ocr page 23-

we dan ook in 1610 bij de voornaamste geschilpunten terug-
vinden: gelukte \'t hierin verandering te brengen, dan was
\'t heele bestaande regeersysteem uit z\'n voegen gelicht, wat alweer
den feilen tegenstand van Oldenbarnevelt c.s. tegen de schijnbaar
zoo voor de hand liggende eischen der „democraten" verklaart.

De z.g. „kleine steden": Amersfoort, Rhenen, Wijk bij Duur-
stede en Montfoort spelen in de kwesties meestal geen rol. Zij
hadden te weinig \'invloed, en gingen meestal met de beide
eerste Leden der Staten (Geëligeerden en Ridderschap) samen,
daar voor hen de stad, als naaste concurrent bij \'t streven naar
macht, de natuurlijke tegenstander was. Alleen bij de later te
behandelen kwestie der brouwerijen ten platten lande staan zij
aan den kant der stad terwille van \'t gemeenschappelijk belang
in die zaak.

Onder \'t nieuwe systeem is de invloed der stad in de Staten
dus gering, \'t Zelfde kan gezegd worden van den invloed der
burgerij ten opzichte van de stadsregeering. Zoowel volgens de
s/atisfactie, die de magistraatskeuze geheel afhankelijk maakte
van den stadhouder, als volgens \'t contract met Maurits van
1590, bestaat het dubbeltal, dat de magistraat voorde nominatie
opmaakt, voor de helft uit den ouden magistraat, die dus in
z\'n geheel op de voordracht voorkomt. Natuurlijk werden niet
altijd de ouden herkozen, maar de mogelijkheid bestond altijd,
en in de practijk zien we dan ook voortdurend dezelfde namen
voor de belangrijke ambten terugkeeren. Ook hier, zij \'t misschien
niet in zoo sterke mate als in de Staten, oligarchie en afsluiting.
Dit op zichzelf zou al voldoende reden tot ontevredenheid hebben
kunnen geven. De kwestie der z.g. „geestelijke" goederen is
hierboven al even aangeroerd. Hun rijke inkomsten waren een
begeerlijke buit voor alle partijen en gaven aanleiding tot veel-
vuldige klachten over misbruik, oneerlijke verdeeling, enz.
Na 1588 had de stad vrijwel alleen het toezicht over de onder
haar ressorteerende geestelijke goederen \') en zoo bleven zij een

\') v. Buchell, Diarlum pg. 180. Acquoy, Arch. Ncd. kerkgesch. VI pg. 348.

-ocr page 24-

niet te controleeren bron van inkomsten èn voor de Staten èn
voor vele particulieren, zoodat degenen, die niet zoo gelukkig
waren, erin te deelen, daarnaar streefden langs den indirecten
weg, n.1. door te eischen dat men de steeds toenemende uit-
gaven — (gevolg van de stijgende oorlogskosten) — allereerst
uit deze bron zou dekken, en ze pas in laatste instantie op
de toch al zoo ver achterstaande burgerij zou verhalen. Dit
is een van de redenen, die men in 1598 bij \'t verzet tegen
nieuwe belastingen opgeeft: een oogenblik dreigt dan \'t gevaar
van een „alteratie", maar na een conferentie met Maurits in
Den Haag, waaraan ook 2 burgerhoplieden als vertegenwoor-
digers der regeering deelnemen, waarbij blijkt, dat de contri-
butie niet verminderd kon worden, schijnt men er zich
bij te hebben neergelegd. In zekeren zin is hier een voorspel
van de gebeurtenissen van 1610: ook de kwestie van den erfraad
komt weer op \'t tapijt, maar tot een succes van den kant der
burgerij komt \'t niet.

Zoo blijft de ontevredenheid voortbroeien; \'t wantrouwen tegen
de Staten en hun bestuur blijft bestaan, tot \'t dan in 1610 tot
een nieuwe uitbarsting komt, waarbij alle oude grieven opge-
haald worden, en men feitelijk niets anders wil dan terugkeeren
naar den toestand van vóór 1588. Wat begrijpelijk is, daar de
gang van zaken sinds dien tijd in alle opzichten voor de
burgerij nadeelig was geweest; de Staten-aristocraten hadden
een voorsprong gekregen, die niet zoo makkelijk meer in te
halen was. »

Streven naar de macht, de „souvereiniteit" in stedelijk,
speciaal in provinciaal bestuur — ziedaar de stuwkracht van
de beweging van 1610. M. i. heeft men deze niet op te vatten
als wanhoopsuiting van eindelijk hun geduld verliezende slecht-
geregeerden, evenmin als een poging, om met de daad gedaan
te krijgen, wat lange vertoogen niet hadden uitgewerkt, maar
eenvoudig als phase in den steeds voortdurenden strijd: er was
een gelegenheid, om naar de macht te grijpen, dus deed men \'t.

-ocr page 25-

Dezen indruk krijgt men vooral uit de houding en de uitlatingen
van de beide personen, die er een hoofdrol in speelden, Reinier
van Aeswijn, heer van Brakel, en oud-burgemeester Dirc Canter.
De eerste had onder Leicester een belangrijke rol gespeeld —
hij was toen o.a. lid geweest van de Kamer van Financiën en
van den Raad van State; de tweede was vooral in de jaren
1588—1593 zeer op den voorgrond getreden. Van deze beiden
was dus alleen de heer van Brakel zijn verleden getrouw.
P. L. Muller \') noemt hem als den eenigen edelman, die zich
ten tijde van Leicester bij de democraten had aangesloten. De
aard van deze „democratie" blijkt voldoende uit \'t berichtje
van v. Buchell1), dat hij met geweld van wapenen trachtte,
de boeren van Westbroek en Maartensdijk tot \'t leveren van
koren te dwingen en zijn gezegde aldaar: „De boeren te weesen
gelijck de meelsack, hoe men die meer clopt, hoe meer die
uytgaff." Dusseldorp teekent hem als fel Calvinist, hevig tegen-
stander der katholieken en zeer ruim van geweten wat betreft
\'t zich toeeigenen van de inkomsten der geestelijke goederen;
hij noemt hem als voorbeeld hoezeer die inkomsten misbruikt
werden 2). Een bewijs dus, dat ook in dit opzicht de partijen
elkaar niet veel toegaven: alleen keurde men van den ander
af, wat men, zoo mogelijk, zelf precies eender deed.

Dat van Brakel een edelman van aanzien was, blijkt uit
\'t feit, dat hij behoort tot de mede-onderteekenaars der Unie
van Utrecht, in 1580 lste burgemeester van Utrecht was (in
welke kwaliteit hij mee de instructie voor de geestelijke goederen
opstelde), en tijdens Leicester zelfs zitting kreeg in den Raad
van State. Ook vinden we hem genoemd als ontvanger-generaal
der Generale Middelen4). Kort voor de regeeringsverandering
van \'88 wordt hij gevangen genomen („ob literas quasdam

1 ) Diarlum p. 163, 165.

2 ) Annalcs van Dusseldorp, ed. Fruin, pg. 210.

-ocr page 26-

inventas" \')), maar al spoedig door de nieuwe regeering losge-
laten, tegelijk evenwel uit de stad verbannen. Uit woede hierover
verbindt hij zich met den beruchten Schenck en Figius, den
bevelhebber van Tiel, die op eigen gelegenheid tol hieven bij de
samenvloeiing van Maas en Waal. Zij werden echter verslagen,
en Brakel vertrok voor eenigen tijd naar \'t buitenland: van
Meteren noemt Engeland, v. Buchell vertelt dat hij in \'89 van
\'t hof van Hendrik van Navarre terugkeert. In ieder geval was
hij in 1590 weer druk bezig, \'t de stad moeilijk te maken 2);
ook in 1592 en \'94 hooren we van hem 3) hoe hij, na den dood
van den schout, die hem verbannen had, opnieuw wenschte
toegelaten te worden; in 1602 werd hij nog eens uitdrukkelijk
uit de stad verbannen, die hij ditmaal langs den Burgwal bij de
Servaaskerk had weten binnen te komen. Hem werd gelast,
langs denzelfden weg weer te vertrekken: zoo noodig, zouden
de 8 burgerhoplieden den schout bij de uitvoering van \'t bevel
assisteeren. In 1610 verlangde hij niet alleen herroeping van dit bevel,
maar wilde ook weer toegelaten worden tot de ridderschap, en
eischte nazien en sluiting van zijn rekeningen, die sinds 1588
onafgedaan waren. Op zichzelf waren deze eischen niet zoo
onredelijk, maar de commissie der Staten Generaal zag in hem
allereerst iemand, die de bestaande verwarring kwam ver-
meerderen, vandaar dat zij zijn „zaak" van grooter gewicht
achtte dan die in werkelijkheid was.

Gevaarlijker tegenstander was Jhr. Dirc Canter. Deze had
reeds verscheidene malen een regeeringsambt bekleed (schepen
in 1575, \'76, \'77, \'90, burgemeester 1588, \'89, \'91, \'92, raadslid
in 1584 en \'94, buitengewoon raadsheer in \'t Hof van Utrecht
1595—\'98, in 1593 afgevaardigde van Utrecht ter Staten-Generaal
inplaats van Heermale, welk ambt hij echter „propter morosita-
tem" moest opgeven Na 1588 stond hij dus vooraan in de

\') v. Buchell pg. 179.

2) ibid. pg. 245.

3) Gem. Arch. Utrecht no. 3631.

4) v. Buchell pg. 355.

-ocr page 27-

gelederen van zijn latere tegenstanders. Rogge \') vertelt, hoe hij,
speciaal in kerkelijke zaken, Oldenbarnevelt geheel ter wille
was, en een kerkordening hielp doordrijven (1593) wier invoering
in Holland zelf nooit gelukt was, om den verregaanden invloed,
die daarbij aan den magistraat inzake de keuze van predikanten
en kerkeraad werd. toegestaan. Ook in Utrecht kwam verzet;
de ontevredenen gingen naar IJselstein, zoodat men dus al in
dezen tijd een „scheurkerk" had. Later — vermoedelijk na zijn
uittreden uit de regeering — is Canter naar \'t andere kamp
overgegaan; in 1610 is hij ijverig democraat en Calvinist (hij
stierf in 1616 in den roep van groote rechtzinnigheid). Van zijn
leven is overigens weinig bekend; hij was zeer geleerd en o.a.
bevriend met Lipsius. De merkwaardige omkeering in denk-
beelden en politieke gedragslijn zal wel te verklaren zijn uit de
omstandigheden: als „volksleider" was er vermoedelijk meer
eer en voordeel te behalen dan als een der velen, die van de
bestaande toestanden profiteerden. Zoo zien we hem als den
eigenlijken leider der beweging van 1610; zijn medeburgemeester,
Hendrik van Helsdingen, raakt bij hem geheel op den achter-
grond, en veroorlooft zich alleen bij uitzondering een van hem
afwijkende meening.

Als laatste factor in \'t conflict, dat men zich voortdurend
heeft zien uitbreiden, noem ik de Katholieken. Men weet, dat
hun toestand in \'t algemeen niet ongunstig was, en in Utrecht
gunstiger dan elders, zoowel in de stad als op \'t platteland.
Vosmeer, de bekende vicaris-apostoliek, getuigt in 1602, dat er
in Utrecht een talrijke geestelijkheid en zeer veel katholieken
zijn, dat nergens hun kerkdienst meer en met meer vrijheid wordt
uitgeoefend en dat ook in de omgelegen steden en dorpen op
klaarlichten dag en voor de oogen der kettersche predikanten
hun bijeenkomsten plaats hadden 1). Volgens Fruin was in 1579
de geheele aanzienlijke klasse en van de lagere minstens een

1 ) Fruin, Inleiding op Dusscldorp\'s Annales pg. XXIII.

-ocr page 28-

derde deel nog katholiek, en het grootste deel der aanzienlijke
burgerij hun welgezind \')• Ook in 1610 wordt gesproken van
de groote moeilijkheid om nieuwe Geëligeerden te vinden, daar
er bijna geen Hervormden meer voor in aanmerking komen buiten
de reeds zitting hebbenden 2). Ook op het platteland, althans
in de provincie Utrecht, was hun toestand gunstig. Het verslag
van de enquête van 1593 geeft daarvan menig bewijs 3). Ook
Knuttel 4) geeft voorbeelden van hun stoutmoedig optreden, b.v.
te Montfoort. Vandaar de herhaalde plakkaten tegen hen, en
hun groote roerigheid, o.a. in 1606, ter gelegenheid van den inval
van Spinola in de Betuwe, en in 1609 bij \'t sluiten van \'t Bestand.
(Bij de onderhandelingen over vrede in 1607 was er sprake van
geweest dat de Katholieke eeredienst in sommige steden waar
de Katholieken talrijk waren, o. a. in Utrecht, zou worden
hersteld 5)). Zij waren dus een partij waarmee rekening
gehouden moest worden; verbonden met de z.g. „factionisten"
of malcontenten van den Leicesterschen tijd, vormden zij voor
de regeering een voortdurende bedreiging. Canter behoefde dan
ook niet veel moeite te doen om hen op zijn hand te krijgen.
Zij waren de regeering reeds vijandig gezind en wilde^niets
liever dan zich zooveel mogelijk vrijmaken.

Zoo ziet men dus verschillende groepen bij \'t oproer be-
trokken, wier belangen vaak tegenstrijdig zijn. Het doel dat
hen samenbracht, was zuiver negatief: zich vrijmaken van
de macht der bestaande regeering. Vereenigd hoopte men den
gemeenschappelijken vijand te slaan — om zich dan ieder
afzonderlijk van een deel van den buit te kunnen meester
maken. Het is duidelijk, dat alleen geweld aan een dergelijk
oproer een einde kon maken, daar men, door toegeven aan de
wenschen van den een, zich noodzakelijkerwijze den ander tot

\') Ibidem.

2) Zie bijlage 11 (pg. XXX).

3) cf. Mr. S. Muller Fzn. Schetsen uit de M. E. II pg. 251.

4) Toestand der Ned. Katholieken etc. I pg. 34 vg.

5) Fruin, Verspreide Geschriften III pg. 340.

-ocr page 29-

vijand maakte. Dat \'t oproer mislukte, is vooral te wijten aan
gebrek aan eensgezindheid, wat een vast afgebakende lijn van
handelen onmogelijk maakte: men bleef aarzelen, en gaf zoo
den tegenstander gelegenheid zijn slag te slaan. Opgelost werd
er niets, aangezien men de kwesties niet zuiver kon stellen:
\'t ging meer om verandering van personen dan van stelsel, en
zoo is \'t oproer van 1610 dan ook niet zoozeer belangrijk om
zijn gevolgen, maar als beeld van \'t leven en de toestanden in
de belangrijke landprovincie, en van de moeilijkheden, waarmee
de algemeene landsregeering in dien tijd te worstelen had.

Resumeerend:

In 1610 staan in de Staten v. Utrecht tegenover elkaar: de
twee eerste leden (Geëligeerden en Ridderschap, in de practijk
beide den adel vertegenwoordigend), meestal gesteund door de
kleine steden (wier invloed echter gering is), en de stad, die
bovendien in haar eigen bestuur nog voor een groot deel door
den adel wordt dwarsgezeten. (De eerste burgemeester is meestal
een riddermatige, en velen, die van de Staten afhangen, zitten
in den raad. Dit laatste is mogelijk, omdat in 1590, bij de
aanstelling van Maurits als stadhouder, de Staten zich een
grooter invloed op de keuze van den magistraat hebben toege-
kend). De algemeene landsregeering, die belang heeft bij \'t be-
stendigen van den toestand (ook met \'t oog op onze verhouding
tegenover \'t buitenland) steunt zooveel mogelijk \'t bestaande,
in casu het overwicht van den adel. De partij der stad is een
samenvoeging van alle malcontenten op politiek, kerkelijk en
economisch gebied, beschikt over enkele leiders, maar bestaat
grootendeels uit een moeilijk te leiden en weinig inzicht toonende
massa, die al gauw den boventoon voert en zoo \'t werk der
leiders in de war stuurt.

De strijd ging om \'t bezit van de macht, niet om eenige
„kwestie" op zichzelf.

Het ingrijpen der Staten Generaal berustte niet op willekeur
of zucht tot machtsvertoon, maar was voor \'t behoud van hun
eigen gezag een gebiedende noodzakelijkheid.

-ocr page 30-

HET OPROER VAN 1610.

Zondag, den 21sten Jan. 1610, (oude st.) \') \'s morgens om 6 uur,
werd aan burgemeester Both door den bode der burgerhoplieden
aangezegd, dat op de Plaats (het plein voor het stadhuis) samen-
gekomen waren de 8 vendels gewapende burgerij 1), en dat de hop-
lieden nu uit hun naam begeerden, dat de raad terstond bijeen zou
komen 2). Deze werd ontboden tegen 6 uur, en was tusschen 8 en

1 ) De verdeeling der gewapende burgerij in 8 vendels dateert uit 1573. Toen
werden n.1., naar bevel van Bossu van 1572, acht vendels gewapende burgerij
opgericht, ieder van 200 man, uit de beste en meest geschikte burgers (doel:
versterking tegen Holland). 5 Dec. 1573 werd bepaald, dat een deel overdag
de wacht zou houden in de poorten, \'s nachts op \'t stadhuis, en verder den
nachtelijken ommegang doen. De verdeeling in achten was genomen naar de
oude verdeeling in 4 kwartieren (ieder kwartier werd nu in tweeën gedeeld),
en de nieuwe kwartieren werden genoemd naar de insignes der vaandels.
Gaande van \'t Noorden naar \'t Zuiden, vindt men achtereenvolgens: aan den
Oostkant de kwartieren: Bloedkuil, Fortuin,
Papenvaandel, Oranjestam, en aan
den Westkant der stad: Handvoetboog, Turkije („liever Turksch dan Paapsch"),
Zwarte knechten, Pekstokken. Verder werd de stad nog verdeeld in Boven- en
Benedeneinden (Z. en N. kant). Scheidingslijn tusschen O. en W. helft was de
Oude (Nieuwe) Gracht.

Ieder vendel betrok om beurten de wacht. Aan het hoofd van een vendel
stond de hopman, met een vaandrig en zes bevelhebbers of officieren. Sinds
1581 werden onder de vendels opgeroepen alle burgers tusschen de 18 en 60 jaar;
wanneer de 8 vendels dus in de wapenen zijn, kan men aannemen, dat het
grootste deel der burgers daaronder valt. — De hoplieden werden aanvankelijk
benoemd door den stadhouder (1585), later door den raad, uit een drietal, op-
gemaakt door de bevelhebbers en de rotmeesters, eerst voor één jaar, later voor
onbepaalden tijd, terwijl de raad het recht had, hen te casseeren.

Muller, Catal. Sted. Arch. Utr. II pg. 208 vg.

2 ) Dit was tegen de afspraak, den 19<ien jan. (o. st.) met den magistraat gemaakt.
Reeds Woensdag den 17<len (0. st.) hadden de musketiers vah het vendel van hopman
Jan Frans [v. Leeuwarden] hem op de wacht aangezegd, dat zij besloten hadden

-ocr page 31-

9 uur gereed om de hoplieden te ontvangen. Deze verschijnen
met eenige afgevaardigden uit de burgerij, onder wie Canter en
Helsdingen \') en leveren drie remonstranties over, uit naam van
henzelf en de burgerij, met het verzoek den magistraat zoo te
„hervormen", dat uitgesloten worden alle leden van de Ridder-
schap, die reeds zitting in de Staten hebben, en allen, die, wat
inkomen of positie betreft, van de Staten afhangen. Verder
wordt er geklaagd over \'t „vercorten van de privilegiën" van
de stad en het overgaan van de burgerlijke neringen uit de stad
en de (kleine) steden naar het platteland 2).

De raad, verklarende dat niemand in weerwil van de burgerij
zitting wil hebben, stelt voor, terstond tot de nominatie voor
de nieuwe benoeming over te gaan, op de door de burgerhop-
lieden aangegeven manier, en intusschen te trachten de Staten
van Utrecht bijeen te krijgen, om hun, naar gewoonte, de

(„en daertoe meer andere aan de hant hadden") dat de hoplieden den volgenden
dag hun vendels zouden verzamelen en den magistraat doen vergaderen, van wien
de hoplieden dan moesten vorderen, dat de privilegiën der stad, door keizer
Karei gegeven en door den Prins van Oranje bevestigd, hersteld zouden worden,
ook de welvaart der stad, die naar het platteland getrokken werd, gedresseerd,
en eenige personen, die tegen de privilegiën in den magistraat zaten, daaruit ver-
wijderd, „met andere propoosten" — zoodat hopman Jan Frans beloven moest,
dit den anderen hopl. aan te zeggen, en gezamenlijk het voorgestelde aan den
magistraat te zullen voordragen. Dit gebeurt den 18den (0. st.)\'s voormiddags. Het
antwoord luidt, dat de ecne burgemeester (Rijsenburg) in den Haag is, en de
andere (Both) om den watersnood aan den Leckendam, waar het water 14 duim
boven het block (?) gestegen was en nog niet viel (cf. Oldcnb. aan Caron 28 Febr.
1610 over de groote overstroomingen) zooals \'t in \'t Ncdcrquarticr begon te doen,
maar dat men direct den burgemeester zal vragen terug te komen, wanneer zij
van hun kant probecren willen de burgerij stil te houden. Maandag den 22s*en
kunnen zij dan hun klachten in den raad brengen. Hierin stemmen de hopl.
en musketiers toe. In allerijl wordt nu de burgem. Rijsenburg aangeschreven,
om vóór Maandag thuis te komen. Zooals echter gebleken is, was\'t toen al te laat.
Vroedsch. Utrecht aan Rijsenb. 19 Jan. (o. st.) Cat. Stcd. Arch. Utr. II, no. 159.

\') De andere gecommitteerden waren: Mr. Hugo Ruysch, Jacob van der
Macth, Gijsbert v. Ovcrmcer, Cornelis Knijfl, Cornelis v. Wcede, Johan Otten
v. Royen, Bruno Vosch, Willem v. Aucoop en Nyendael.

2) De 3 remonstr. bij Dodt v. Flensburg, Arch. v. Kerk. en Wereldl. Gcsch.
D1- IV pg. 226 vg.

-ocr page 32-

nominatie over te zenden. Maar in een afzonderlijk gesprek
met den secretaris Leerdam \') geven de hoplieden den wensch
te kennen, dat „voor ditmael, sonder consequentie",
de verkiezing geschieden zal door de burgerhoplieden en de
gecommitteerden uit de burgerij, en de bekrachtiging door Z. Extie
als stadhouder, zooals in\'t jaar 1588 was gedaan2), aangezien de
tijd geen uitstel toeliet. De nieuwe magistraat zou slechts voor-
loopig zijn, en zitting hebben tot den tijd van de gewone
magistraatsverkiezing (October).

Aangezien de secretaris liever niet een tweede gesprek
met hoplieden en gecommitteerden wilde beginnen, 3) worden
deze voor den raad geroepen; zij weten hun zin door te drijven 4)
met \'t argument, dat het diende gedaan te worden „vanavont,
eer sij (n.1. de burgers) droncken worden er er meer swarigheyt
te verwachten staet". De raad neemt hierop ontslag, „ten
hoochste recommanderende bequaeme personen van de ge-

\') Hopl. en gecomm. waren bijeen in de groene camer, terwijl de raad
delibereerde over zijn al of niet aftreden. In dien tusschentijd kwam de president
Velthuysen binnen en vroeg den secretaris Leerdam te spreken, die daarop
verlof kreeg naar de groene camer te gaan, en daarop in den raad rapport
uitbracht van wat er door hoplieden en gecommitt. begeerd werd.

2) Wagenaar VIII pg. 301. v. Meteren V pg. 231. Er is daar wel van een
magistr.verkiezing vóór den tijd, maar niet van een nominatie door burgerhopl.
of gecommitt. van de burgerij sprake.

3) „Hetwelck den raet gerapporteert wesende, hadden denselve secretaris
wel willen voor antwoort mette voors. resolutie wederomme gesonden
hebben bij de voors. hopl. ende gecommitt. Maar want de secretaris seyde sich
grotelix beswaert te vinden in dusdanighe wichtige saecken, eisch ende antwoort
alleen mondelinge over te brengen, soo lichtelijck een woort vergeten off anders
beduyt conde worden, soo consenteerde den raet, dat hij den voors. hopl. ende
gecomm. soude seggen binnen te komen, om de resolutie te verstaen, ende als
die binnen gecomen waren, heeft de secretaris vernieuwt tgunt heur E. hem

/ hadden belast den raet aen te seggen, die oock sulx gestant deden, ende is

heurl. voorts voorgedragen de voors. resolutie, bij den rade genomen op de
verandering van den magistraat".

4) Zonder verzet van den kant van den raad: „als zij persisteerden.....

hetft de raad eintelijck verclaert"..... etc.

Dit en vorige citaten uit Res. Vroedsch. Utr. 21 Jan. (o. s.) (Dodt IV pg. 210 vg.).

-ocr page 33-

reformeerde religie". In de acte van aftreding wordt dit laatste,
op aandringen der hoplieden, geschrapt, „om geen offensie aan
de Catholijken, mede op de been sijnde, te doen", zoodat de
formule wordt: „personen van goede qualiteit" (bedoeld wordt:
te goeder naam en faam bekend staande burgers, „notabelen")
zonder meer. De bevelhebbers en de voornaamsten der vendels
zijn hiermee voorloopig tevreden; ieder vendel zendt nog twee
gecommitteerden naar het stadhuis, om met de vorigen en de
hoplieden den nieuwen magistraat te kiezen. Als dit besluit
bekend is (tusschen 1 en 2 uur) verlaat de raad het stadhuis,
met achterlating van het presentieboek, waaruit men hun namen
wilde zien. Nog dienzelfden middag wordt de nieuwe magistraat
gekozen, en de instructie opgesteld voor de vier gedeputeerden,
die de approbatie van Z.Extic zouden gaan halen \'), en den
25sten januari (oude st.) werd de nieuwe magistraat, op bevel
van Z. Extie, door den schout op het stadhuis beëedigd. Tot
burgemeesters waren gekozen „de oude Canter" 2) (Utrechtsche

\') Dodt IV pg. 229. Gecommitteerd werden: Mr. Hugo Ruysch, raad ordinaris
in den Hove v. Utrecht, Bartholom. v. Wcede, oud-raad, Willem v. Aucoop
en Jacob Wernatsz v. Velthuyzen, burgerhopman, „die welche de voors.
commissie seer ongeerne aengenomen hebben, ende bysonder mijn heere Ruysch
alle middelen voorwerpende om hem te mogen excuseren van dese commissie,
ende alsoe den welstant der republicque van Utrecht daer grotelix aen
gelegen was, hebben voors. hopl. ende gccomm. van de burgerije grotelycks
aengehouden aen S. Ed. ende den anderen neflens hem gecommittcert, dat zij
doch in den utersten noot desen dienst niet souden willen weigeren, belovende
hem allen te sullen nemen ende nemende mits desen in haer protectie ende
bcschermnisse, ende soe haerluydcn dat bij yemant qualick offgenomen soudc
mogen worden, haerluyden datselve in den naem als vorens te helpen uitdragen".
Acte waarbij burgerhopl. enz. de gecomm. in protectie nemen. Dodt IV pg. 230. Het
origineel in het Rijksarch. te Utrecht (stukken afkomstig van de Oud. R. Clerezij).

De hooge toon, dien men aansloeg, blijkt voldoende uit\'t begin van deze acte:
„Alsoe de gelegenheit van de stand der republicque van Utrecht
nootsaeckelijck requircerde, dat cenige mosten gecommittcert worden" enz.

De acte is onderteckend door alle burgerhopl. en gccomm. der burgerij.

2) Over Canter zie men: Brill: Voorlezingen over de geschied, der Nederl.
Ile stuk 5, Jhr. Dirc Canter; Brandt: Hist. Reform. II pg. 157 vg.; v. Buchell:
Diarium (Werken H. G. 3de serie 21), Inleid, pg. LXXVIII, en passim.

-ocr page 34-

Kroniek) en Hendrik v. Helsdingen, oud-schepen en raadslid.
Denzelfden dag verschijnen dezen in de vergadering der St. v.
Utrecht, leggen hun Maurits\' bevel tot hun beëediging voor, en
vragen de Staten, of zij met hen, als wettige overheid, willen
handelen. De Staten stemmen daarin toe. Den volgenden dag
worden dan twee belastingen, n.1. de nog resteerende helft van
het huisgeld en de belasting op \'t gemaal voor niet-bakkers,
opgeheven. \')• De burgerij bleef evenwel nog in de wapenen,
hoewel de raad haar reeds den 25sten (o. st.), op verzoek
der burgerhoplieden, had verzocht naar huis te
gaan, met achterlating van twee vendels, (voor de wacht op
het stadhuis en aan de poorten), haar daarbij belovend, zooveel
mogelijk aan hare grieven te zullen tegemoet komen. Maar ook
de afschaffing van deze beide belastingen kon de burgerij niet
bewegen, uiteen te gaan: den 27sten (o. st.) laat Canter aan de
vendels de brieven van de St. Gen. en Z.Extie voorlezen, waarin
deze den magistraat vermanen, te zorgen dat er geen verande-
ring komt in religie, contributie of leden en dienaars der Staten,
terwijl zij er op aandringen, dat \'t geld voor de expeditie naar
Gulik-Kleef tijdig wordt opgebracht. Een deel der burgerij gaat
hierop uit de wapenen, maar blijkens de remonstrantie van 29 Jan.
(o. st.) blijft de ontevreden stemming voortduren. De raad besluit,
dat zij zelf maar de helft van \'t vorige presentiegeld, nl. drie
stuivers, zullen genieten; antwoord: een nieuwe remonstrantie
op 29 Januari (o. st.), uitvoeriger en meer gespecifieerd dan de
vier voorafgaande (ook 27 Jan. (o. st.) was er nog een ingediend).

De raad, blijkbaar ten einde raad, benoemt nu een commissie,

\') Res. St. v. Utr. in dato: Dodt VI pag. 135.

Het huisgeld was een provinciale belasting, ingesteld 20 Mrt. 1512 (U. PI.
Bk. I pg 262), reeds eenmaal voorkomend in 1499 (Dodt I pg. 116), geïnd van
stadswegen, in twee termijnen, nl. Paschen en Victoris (October) en betaald
half door den eigenaar, half door den gebruiker van het huis.

Het gemaal behoorde tot de zg. generale middelen, d.w.z. de belastingen door
de provincie geheven, waaruit de maandelijkschc contributiën aan de St. Gen.
opgebracht werden.

Acte waarbij huisgeld en gemaal worden afgeschaft: Dodt IV pg. 213.

-ocr page 35-

om de „redenen en motieven" der burgerij bijeen te stellen,
om aan Z.Extie de noodige opheldering (satisfactie) te kunnen
geven \').

De Staten van Utrecht, tegen wie eigenlijk in hoofdzaak de
beweging gericht was, hadden intusschen niet stil gezeten. Den
23sten jan# (o. st.) verzochten zij de St. Gen. „in der ijle ende
so haest als eenichsins mogelick is", twee of drie gequalificeerde
personen qn Z.Extie naar Utrecht te zenden, vertrouwende, dat
zij (St. Gen.) dit zouden doen „als goede bontgenooten, aenge-
sien de saeck kwalijk uitstel lijden mach, gelijck sij reeds aan
S.Extie geschreven hadden" 2).

De St. Gen. besloten echter, eerst de stad en de Staten aan
te schrijven, dat alles zoo spoedig mogelijk in rust gebracht
moest worden (de brieven, die den 27sten (o. st.) aan de burgerij
voorgelezen werden). Na herhaald verzoek der Staten v. Utrecht,
die ook graag Oldenbarnevelt in Utrecht hadden gehad „als dien
de saecken ende humeuren deser Lantscap wel soo wel als andere
bekend sijn", 3) wordt den 29sten (o. st.) besloten, dat met Z.Extie,
die zich daartoe bereid heeft verklaard, naar Utrecht zullen
gaan: Ghiesz, Ambtman van Bommel en Tielerwaard, een uit
Holland, zooals blijkt Dr. Sebastiaan Egbertsz, oud-burgemeester
der stad Amsterdam en Gecommitteerde Raad van Holland,
Joachimi uit Zeeland, en uit den Raad v. State v. Ringen of Rinia,

\') De Utr. kroniek vermeldt, dat de burgers 7 dagen lang het stadhuis
met vliegende vendels bewaakten. De remonstr. van 29 Jan. wijst er echter *
op, dat het vendel van hopman v. Leeuwen toen nog bijeen was.

De vroedschap schreef 27 Jan. aan Z.Ex\'ie, zoo spoedig mogelijk over te
komen, aangezien zij de burgers niet uit de wapens kan krijgen, en zijn
tegenwoordigheid dat misschien zal kunnen uitwerken. Latere brieven van
denzelfden dag zeggen, dat de burgerij, na voorlezing van de brieven van Z.Exc.
en de St. Gen., naar huis gegaan is. Uit de raadsbesluiten is hiervan echter
niets op te maken; wèl, dat raad en burgerhopl. alle mogelijke moeite gedaan
hebben, om \'t zoover te brengen. De 5 remonstrantiën bij Dodt IV pg 226 vg.
De „Redenen en Motieven" (den 2d°n Febr. overgeleverd) in bijlage I,

2) Res. St. Gen. 3 Febr.: Dodt IV pg. 129.

3) St. v. U. aan Oldenb. 28 Jan. (o. st.) A.R.A. (Algem. Rijksarchief)
inv. Holl. no. 2586.

-ocr page 36-

Grietman van Westdongerdeel, en de tresorier-generaal Joris
de Bie. Deze commissie moet „verstaen watter begeert wort",
en, zooveel mogelijk is, „de religie ende staet van den Lants-
cap van Utrecht mainteneren ende conserveren, sonder daerinne
eenighe verandering toe te staan", terwiji zij allereerst moet
zorgen, dat de provincie haar aandeel voor de expeditie naar
Kleef opbrengt, en daarna de opgeheven belastingen weer inge-
steld worden. Zoodat de commissie niet veel durft beginnen,
voor ze van de toestemming der Staten in zake de financiën
verzekerd is. Inzake de andere punten mogen zij naar bevind
van zaken handelen, mits van alles getrouw rapport doende \')•
Den 12den Februari komt deze commissie te Utrecht aan 1).
In de eerste dagen had zij zich hoofdzakelijk bezig te houden
met de zaak van den heer van Brakel, wiens aanwezigheid in
de stad men een groot gevaar voor de algemeene rust achtte.
Zijn eischen: toelating in de stad, herstel in zijn rechten als
lid der ridderschap, met \'t recht beschreven te worden in de
Statenvergadering, en afdoening van zijn rekening sinds \'t jaar
1588, worden dan ook onderzocht vóór die der burgerij, zonder
afdoend resultaat, terwijl \'t evenmin mogelijk blijkt, hem door
eenige beweegreden uit de stad te doen vertrekken 2). Even
onfortuinlijk verloopt \'t onderzoek naar de klachten der burgerij.
Wel wordt 18 Febr. een „Recueil van alle de poincten" door
burgemeesters overgeleverd, 3) maar bij de bespreking hiervan
in de Staten van Utrecht (24 en 27 Febr.) komt \'t tot een
hooggaanden twist tusschen de stad en de beide andere leden,
die alleen bijgelegd wordt door persoonlijke tusschenkomst van
Maurits 4), en doordat de Staten schriftelijk hun goedkeuring

1 ) Voor de onderhandelingen, door de commissie te Utrecht gevoerd, zie
bijlagen 6—21.

2 ) Zie bijlagen 6—18, speciaal 12 en 16, en Res. St. Gen. 19 Febr. 1610.

3 ) Bijlage 2.

4 ) Zie bijlage 15 en Utr. kroniek en Res. St. v. Utr. in dato (oude st.).

-ocr page 37-

hechten aan zijn bevestiging der nieuwe magistraatskeuze. \')
De terugslag hiervan doet zich weldra gevoelen: de burgerij
komt weer onder de wapenen, en ondanks een conferentie van
beide partijen op 2 Maart 2) breekt 3 Maart opnieuw een formeel
oproer uit, naar aanleiding van een opstootje van eenige katho-
lieken op de Maartensbrug, op den avond van den biddag, van zóó
ernstigen aard, dat Maurits het leven van de Staten bedreigd
achtte en ze .in zijn eigen kwartier (het Duytsche Huys) in
veiligheid bracht 3). De commissie, bevreesd voor een verdere
uitbarsting, zendt Egbertsz en Joachimi naar de St. Gen., om
naderen last te halen. Deze luidt: dat, als de stad de beslissing
niet aan de bestaande commissie wil overlaten, deze met
diegenen van de partijen, die haar volgen willen, vertrekken
moet en de stad bevelen haar gedeputeerden naar den Haag
te zenden; ook kunnen, indien zij dat beter acht, meerdere
gecommitteerden der St. Gen. in een plaats dicht bij de grens
bijeenkomen 4).

De burgemeesters antwoorden hierop, dat zij geen van beide
voorstellen aan de burgerij durven voorleggen, tenzij men eerst
de neringen ten platte lande laat ophouden.5) De burgerij komt
nu in haar geheel in de wapens, de meeste leden der Staten
vluchten uit de stad, de overblijvende weigeren om deel te
nemen aan een voorgestelde conferentie aan de Vaert ( = Vaart-
sche Rijn) waarbij men, over en weer varende, onderhandelen
zou, — omdat zij nu maar met een halve partij zijn —
zoodat de commissie de zaak opgeeft en haar vertrek aankondigt.
13 Maart compareeren Egbertsz en Joachimi opnieuw in de

\') ibid.

-) Arch. St. Gen. 4760 fo. 61. De twee eerste leden der Staten verklaarden
echter later de verklaringen, door enkelen hunner gedaan (slechts 2 der Gc-
eligeerdcn en een uit de Ridderschap waren aanwezig) voor waardeloos.

3) v. Meteren X pg. 248.

*) Res. St. Gen. 6 Maart 1610.

s) Zie bijlage 19.

«) ibid.

-ocr page 38-

St. Gen., met 4 gedeputeerden der stad, die betuigen, „dat de stad
jegenwoordich in groote noot ende perijckel is, deur de gemeene
ambachtsluyden en arbeiders, mette gheen die deselve aanhangen,
die van uur tot uur haer dreighen in de wapenen te begeven,
ende gelyckelijk de trommel te slaen ende in de huysen te
vallen, twelck niet sonder bloetstortinge ende groet beclach en
soude commen te cesseren". Andere berichten bevestigen hun
getuigenis.

Denzelfden dag schrijven eenige leden van de Staten van
Utrecht uit Amersfoort aan de St. Gen., \') dat zij binnen de
stad Utrecht „genouchsaem als gevangen gehouden waren ge-
weest, ende nu mettertijt d\' een voor d\' ander uytgecomen sijn,"
„ende acc(r)esseren de ophitsing ende furie binnen Utrecht
meer ende meer, soe dat geschapen is, tensij het Godt genadelijck
verhoede, een beclaechlijck ende zwaer inconvenient van doet-
slaen en pionderen daeruit te sullen ontstaen, niettegenstaende
alle de neersticheyt ende goede debvoiren, bij sijn Extie en de
heren gecomm. van de Ho. Mo. heeren St. Gen. daartegen
gedaen ende te doen".

De gedeputeerden der stad verzoeken, dat Z. Extic ontslagen
zal worden van den eed, dien hij als stadhouder der provincie
Utrecht heeft gedaen „om meer autoriteyt te interponeeren in
t beslechten van de zwaricheyt". Na advies van den Raad v. State
wordt besloten, dat de St. Gen. met de gezanten van Frankrijk en
Engeland en den Raad v. State zich zullen begeven naar Woerden,
als dichtstbijzijnde grensplaats, om daar met Z. Extie en degenen
van de partijen, die verschijnen willen, nader te resolveeren.

Deze vergadering komt den 17denMaartte Woerden bijeen1). Eerst
worden de gedeputeerden der Stad gehoord: Mr. Pieter v. Leeuwen,
Mr. Hugo Ruysch, Mr. Hendrik de Wildt, leden van \'t Provinciale

-ocr page 39-

Hof v. Utrecht, Anselmus Salmius, licentiaat in de rechten, en
Cornelis v. Weede, schepenen, Mr.Johan v. Werckhoven, raadslid,
en Cornelis v. Vianen, advocaat der stad. Deze toonen aan, dat
het hoog tijd is, dat er aan de geschillen een einde komt, daar
men er niet zeker van is, of de burgerhoplieden en officieren
de „schamele gemeente" nog langer in bedwang zullen kunnen
houden. Zij verklaren zich bereid, de oorzaken van de „alteratie"
nader uiteen te zetten, maar aangezien die „zeer odieux" zijn
ten opzichte van eenige particulieren, willen zij dit alleen doen
op verzoek. Vervolgens stellen zij namens den magistraat
voor, de brouwerijen ten platten lande op te heffen (volgens
resolutie der St. Gen. genomen te Delft 1 Maart 1584), evenals
de „neringen, ambachten en manufacturen," sedert 1584 ten
platten lande ingevoerd, ook die van zijde- en wollen lakenen,
zout enz. Ook vragen zij approbatie van \'t concept op \'t creëeren
van den magistraat\'). De verdere punten wil de magistraat ter.
beslissing geven aan den stadhouder, mits deze daertoe geauto-
riseerd werd en ontslagen van den eed „dien hij ter contrarie
gedaen zoude mogen hebben".

Hierop worden de Staten van Utrecht gehoord. Deze wijzen
alle schuld voor \'t gebeurde (— alsof zij niet bijtijds op de
klachten der gemeente gelet hadden —) van zich af, en vragen,
volgens de Unie, in hun oude rechten te worden gehandhaafd,
en speciaal, dat het tractaat, waarop de stadhouder in 1590 is
aangesteld, niet zal worden verbroken. Ook vragen zij inzage
van de voorgelezen stukken, om daarover tegen de middagver-
gadering te kunnen beraadslagen. Op deze vergadering wordt
hun voorgehouden, dat er 3 middelen zijn om de zaken tot rust
te brengen, nl.: „accoord, submissie en extremiteyt"; het eerste
is niet mogelijk, \'t laatste heeft groote bezwaren, dus zal men
\'t tweede moeten kiezen. De Staten v. Utrecht verklaren, dat zij
geen enkele reden zien, waarom men oude beloften en tractaten
breken zou, maar dat zij bereid zijn, de zaak te onderwerpen

-ocr page 40-

aan de beslissing der vergadering; dat zij evenwel meenen, dat
de plannen van den magistraat verder reiken dan \'t in de 5
punten genoemde, en dat zij daarom gaarne voor \'t vervolg
tegen gewelddaden verzekerd zouden zijn. Wat de 5 punten zelf
betreft: over de augmentatie van geëligeerden en de beschrijving
van de ridderschap zijn de meeningen verdeeld; de ridderschap
wil er niet van hooren, evenmin als van de opheffing der neringen
ten platten lande. In dit laatste punt zijn de kleine steden \'t met
de stad eens; in alle andere punten staan zij echter geheel aan
de zijde der overige twee leden.

De vergadering verzoekt nu de gedeputeerden der stad eveneens
de beslissing aan haar te laten; deze verklaren evenwel dat hun
last niet verder reikt dan hun eigen voorstel, waartoe zij de
gemeente met groote moeite gebracht hebben.

Er kan dus geen besluit genomen worden. Den volgenden dag
laat men hen vertrekken, met opdracht, nieuwe gedeputeerden
met voldoenden last naar den Haag te zenden, en de waarschuwing,
geen geweldpleging toe te laten jegens de Staten en hun familie,
dienaars enz.

De Staten v. Utrecht zijn \'t met deze beslissing eens, en vragen
en verkrijgen een verklaring der St. Gen., dat deze met hen
als Staten van Utrecht hebben onderhandeld.

Ook de heer van Brakel heeft op deze vergadering zijn klachten
voorgedragen: besloten wordt, dat hij zijn rekeningen in handen
zal stellen van de Generaliteitsrekenkamer, of van de Kamer van
Financiën in den Haag, en dat zijn verzoek om toelating
tot de ridderschap met de algemeene zaken zal worden afgedaan.

19 Maart gaat de vergadering uiteen. Eenige leden der Staten
blijven nog te Woerden, omdat zij zich binnen Utrecht nog niet
volkomen veilig achtten. En terecht: de stemming was er, na
\'t bericht dat de stadhouder niet zou terugkeeren, niet beter op
geworden \'), en de Staten antwoorden dan ook op de vriendelijke

-ocr page 41-

verzekering van den secretaris, dat men hen „met alle beleeftheyt
ende eere bejegenen" zou \'), „dat sij hem niet op de musketten
en pieken binnen Utrecht wilden betrouwen 1), een wantrouwen
dat, blijkens den brief van Tersteghe aan Ledenberg 2), volkomen
gewettigd was.

Intusschen hadden de St. Gen., o.a. op hernieuwd verzoek
der Staten v.\' Utrecht, besloten, de zaak van Utrecht „als sijnde
van zeer groote importantie ende den staet van \'t land ten
hoochste betreffende" verder ter hand te nemen, en hiertoe de
gezanten van Frankrijk en Engeland, Z. Extie, den Raad v. State,
Fred. Hendrik en eenige buitengewone afgevaardigden van
Holland tegen den 24sten Maart ter vergadering opgeroepen.

Deze vergadering besluit, de stad aan te schrijven, dat zij
hadden vertrouwd, dat de stad na 19 Maart de beslissing in
handen der vergadering gesteld zou hebben; dat zij gelegenheid
kreeg, dit alsnog binnen 4 dagen te doen, door \'t zenden van
gedeputeerden naar den Haag; dat, indien zij in gebreke bleef
dat te doen, de vergadering Z. Extie zou autoriseeren te bevelen,
dat „een commandeur met ruiters en knechten veerdich gemaect"
zou worden, om de stad tot „reden en debvoir" te brengen.
Zeeland en Overijsel stemmen echter tegen
dit laatste besluit. Met algemeene stemmen daar-
entegen wordt besloten, dat men de 2 eerste leden der Staten
en de kleine steden in hun rechten als Staten van Utrecht zal
handhaven.

Aangezien het antwoord der stad op deze besluiten de ver-
langde submissie niet inhoudt, besluit men 27 Maart de noodige
vendels tegen Utrecht te laten oprukken. Maurits was in deze ver-
gadering niet aanwezig, „hebbende hem geëxcuseert op sijn

1 ) ibid. Daartegenover de meening van Vianen, dat \'t zoo\'n vaart niet zou
loopen : Bijl. 22.

2 ) Tersteghe aan Ledenb. 16 Maart (oude st.): Dodt V pg. 147.

-ocr page 42-

indispositie", wel echter de Raad v. State, wiens advies nog-
maals wordt ingewonnen, en de buitengewone gedeputeerden
van Holland.

In de stad was men blijkbaar op een dergelijken afloop van
zaken niet voorbereid. Reeds de missive der St. Gen. van den
24sten had Canter c. s. „seer verslagen" gemaakt \')• Ook een
antwoord van Z.Extie op een missive van den magistraat was
van dien aard, dat Canter het alleen aan zijn vertrouwdste
vrienden durfde meedeelen. Men zond evenwel nog eenige per-
sonen naar Gorcum, Dordt en Amsterdam, „om aldaer het vier
mede te stereken ende van haer particuliere muytenatie een
generale te maecken" 1), en troostte zich met de bewering, dat
de St. Gen. wel dreigden, maar niet verder zouden durven gaan;
dat de stad nu zoover gegaan was, dat zij door moest gaan,
ook al zou \'t „halsen costen" enz. Garnizoen innemen (de
voorwaarde voor onderhandelingen binnen Utrecht) wilde men
in geen geval.

Zelfs „hielden" de burgemeesters zich „seer fier", „ende sun-
derlingh mede die papisten, die hem daechlix seer sterk op de
plaets ende in den Dom laten vinden, vertoonende groote cou-
ragie", een stemming die zelfs gedeeld wordt door dejezuieten
te Emmerik, die zich zeer om de alteratie binnen Utrecht
verblijdden en er een goede uitkomst van verwachtten 2).

Ook \'t „schrikbewind" duurde nog voort. De vrouw van
Nicolaas Berck (een der Geëligeerden) wilde 27 Maart eenig
houtwerk en huisraad uit de stad naar haar huis in IJselstein
laten brengen, maar \'t werd aan de poort tegengehouden. Zijzelf
kon alleen uit de stad weg komen, door zich eerst bij haar
bleeker buiten de poort te verschuilen en daarna in de stad te
laten vertellen, dat zij weer teruggekeerd was 3). Zelfs de eertijds

1 ) Tersteghe aan Ledenb. 17 Maart (oude st.): Dodt V pg. 148.

2 ) ibid. , * «

3 *) ibid.

-ocr page 43-

zoo optimistische Cornelis v. Vianen meende nu, dat men ver-
standig zou doen, met buiten de stad te blijven \').

Niets wijst er dus op, dat men ook maar in eenig opzicht
gezind was, de wenschen der St. Gen. tegemoet te komen, of
een dreigend optreden hunnerzijds duchtte. „Sed egregie
decepti sunt", zooals Dusseldorp zegt van zijn in hun verwach-
ting zoozeer teleurgestelde geloofsgenooten 1).

Reeds den 31sten Maart is Frederik Hendrik 2) met 40 vendels ")
voor de stad, gevolgd door den Raad v. State, die zijn intrek neemt
in Jutfaas, en is de stadsregeering gedwongen, 2 (later 4) vendels
gewapenden in dienst te nemen, de burgerij in haar geheel in
de wapens te roepen, en de stad in allerijl in staat van verde-
diging te brengen Zelfs de vrouwen en meisjes moesten
helpen „painieren en greven": de Utrechtsche kroniek vermeldt
echter niet de bij Wagenaar en v. Meteren genoemde R.K. gees-
telijken. Ook Dusseldorp noemt hen niet, zoodat \'t mij wel
waarschijnlijk lijkt, dat deze bewering uit de lucht gegrepen is.

Had men geweten, dat de troepen, noodig voor een formeel
beleg, uit Vlaanderen en Friesland moesten komen, en pas na
10 dagen- aanwezig konden zijn dan had men zich allicht
niet zoo gehaast. Nu begon de stad reeds 1 April met onder-
handelen. Mr. Pieter v. Leeuwen en de beide schepenen Salmius
en Buth worden naar Jutfaas gezonden, en verklaren daar:
1°. dat men de beslissing wel wilde laten aan Z.Extie, en later
aan Z.Extic en de Staten van Holland (die de neringen op \'t
platteland niet toelieten); 2°. dat men een beslissing door de
St. Gen. niet weigerde omdat men hun gezag niet erkende, maar

1 ) Dusseldorp, Annales pg. 393.

2 ) Maurits had zichzelf geëxcuseerd voor \'t bevelhebberschap om zijn onge-
steldheid en Fred. Hendrik om diens „jonkheyt": deze nam echter zijn benoeming
toch aan.

-ocr page 44-

omdat sommige provincies tegen de stad Utrecht waren, bv.
Gelderland op \'t stuk van de brouwerijen (wat op de vergadering te
Woerden door de Geldersche afgevaardigden openlijk verklaard
was); 3°. dat de beide andere punten (augmentatie van Geëligeerden
en Ridderschap) niet zooveel moeilijkheden in hadden, en dat
zij die bovendien gaarne aan Z.Extie ter beslissing overlieten;
4°. dat zij niet begrepen dat men daarmee geen genoegen nam,
„disputeerende seer heftelich, dat d\'een provincie over d\'ander
geen gesach en hadde" \').

De last van den Raad v. State en Fred. Hendrik luidde, te
zorgen dat de stad voldoende garnizoen innam, en verder zulke
maatregelen te treffen, dat dit groote garnizoen (12 vendels
voetvolk en 1 compagnie ruiterij) op den duur niet noodig zou
zijn. Wilde de stad hierin niet toegeven, dan zou zij aangevallen
worden 1). Daar er echter in de brieven van de St. Gen. aan de
stad gesproken werd van antwoord binnen 4 uur, besloot men,
deze brieven eerst den volgenden dag te zenden, en gaan de
gedeputeerden der stad dus met leege handen naar huis, na
een kort onderhoud met de Staten van Utrecht. 2 April \'s mor-
gens worden de brieven der St. Gen. per expressen bode aan
den magistraat gezonden, met toestemming om de 2 vendels
Engelschen, die in de stad in garnizoen lagen en geweigerd
hadden den eed van hulp aan de stad tijdens een beleg af te
leggen, uit de stad te doen vertrekken. 2 April \'s middags wordt
er dan opnieuw in Jutfaas onderhandeld; de stad is nu bereid,
de beslissing te laten aan Z.Extie en de St. Gen., maar weigert
garnizoen in te nemen: de magistraat en „vele goeden" zijn er
wel toe geneigd, maar „de gemeente" wil niet toegeven, zoodat
de gedeputeerden „seer insisteren" dat men hen van \'t innemen
van garnizoen wil verschoonen, aangezien „de magistraat over
\'t gemeene volck geen meester en was".

De Raad v. State antwoordt, dat er aan een resolutie der St.
Gen. niets veranderd kan worden, waarop de gedeputeerden,

1 ) Res. St. Gen. 30 Maart 1610. De instr. v. Fred. Hendr. o. a. inv. Holl. 2586.

-ocr page 45-

zeer ontsteld over \'t feit, dat in \'t garnizoen ook ruiters begrepen
zijn, vertrekken.

3 April is de stad ook bereid, \'t garnizoen in te nemen, en
vraagt daarom toestemming en een paspoort voor haar gedepu-
teerden om naar den Haag te gaan. Dit laatste wordt hun
toegestaan, maar op hun eigen risico — wat hun heftige veront-
waardiging uitlokt. Daarop wordt (tegen \'t advies der Staten
v. Utrecht) besloten dat zij zullen gaan zonder speciaal verlof
van den Raad v. State; alleen een bevelschrift aan de wachten,
om hen te laten passeeren, zal hun meegegeven worden.

\'s Middags komen in Jutfaas burgemeester Oetgens en de
oud-schepen Jacob de Graefuit Amsterdam, om ingevolge
een verzoek der stad Utrecht \') hun diensten aan te bieden ter
bemiddeling. De Raad v. St. is echter van meening, dat men
niet van de resolutie der St. Gen. moet afwijken, maar geeft
hun volkomen vrijheid om de stad in te gaan en te doen wat
zij kunnen; van staken der voorgenomen „approchen" tegen
de stad kan echter geen sprake zijn. Waarop de heeren van
Amsterdam antwoorden, dat zij niet gekomen zijn om die van
Utrecht te excuseeren, en dat zij de zaak nog liever aanzien
tot den volgenden dag.

In de St. Gen. verschenen 5 April met \'t zelfde doel burge-
meester Bas en oud-burgemeester Reinier Pauw, beiden uit
Amsterdam. De St. Gen. antwoorden, dat zij juist bezig zijn
met de stad tot een schikking te komen, en dat eventueele hulp
den tegenstand der stad alleen versterken kan. Men deelt hun
mee, wat er met de gedeputeerden der stad onderhandeld is,
\'t geen tevens den grondslag zal vormen voor \'t te treffen accoord,
en raadt hun aan, de stad te schrijven, dat zij in de St. Gen.
van alles op de hoogte gebracht zijn en nu gaarne willen
weten* wat de stad besloten heeft. Dit gebeurt1).

1 ) Onjuist is dus de mededeeling van Rogge, „Utenbogaert en zijn tijd" II
pg. 132, dat de capitulatie door bemiddeling van Bas en Reinier Pauw
tot stand gekomen zou zijn.

-ocr page 46-

Inderdaad was men 4 April met de inmiddels in den Haag
gekomen gedeputeerden der stad tot een schikking gekomen: èn
op \'t punt van de beslissing der geschilpunten èn op dat van
\'t garnizoen .gaf de stad toe, maar vroeg uitdrukkelijk, dat de
nieuwe magistraat tot October (den gewonen tijd der magistraats-
verandering) zou aanblijven. DeSt. Gen. geven dit ter beslissing aan
den Raad v. State en Fred. Hendrik, die het tot een der „pointen
differentiael" (= te beslissen geschilpunten) willen maken, „daerop
sij (gedeputeerden) seer hooch ende heftich geantwoort hebben,
dat sij dan wilden deurgaen, ende hun der saecke niet meer
bemoeyen"; dat men in den Haag er anders over dacht, „ende
soo de stadt Utrecht eenen goede rugge hadde, dat men wat
anders soude vernemen", enz. Totdat, „na diversche disputen
ende correctiën", zoowel met de St. v. Utr. als met hen, een
acte wordt opgemaakt, waarbij de eisch niet met name wordt
genoemd, hoewel de St. v. Utrecht dit eerst hadden gewild.

7 April wordt \'t accoord getroffen, zoodat \'t tot een aanval
op de stad niet gekomen is. Reeds den 5den (bij de komst der
gedeputeerden der stad in den Haag) had Maurits Fred. Hendrik
aangeschreven, geen vijandelijkheden te beginnen, daar \'t leek
dat de stad zou willen toegeven. Wel meende de Raad v. State, dat
een schrijven van Maurits geen verandering kon brengen in een
besluit der St. Gen., maar Fred. Hendrik stelde daar tegenover
„dat zijn instructie nochthans eensdeels inhielt hem te reguleren
volgens \'t advies van S.Extie sijn broeder" — zoodat de vrede
bewaard bleef. \')

Het accoord 1) houdt in:
1°. de stad zal, behalve de terugkeerende 2 vendels Engelschen,
nog 8 vendels garnizoen innemen, en de in \'t oproer aan-
geworven vendels afdanken.
2°. haar gedeputeerden weer ter vergadering van de Staten v.
Utrecht zenden, en evenals deze, de beslissing der questieuze
punten overlaten aan de gezanten, St. Gen. etc.

1 ) De tekst o. a. Res. St. v. U. 11 April (oude st) 1610: Dodt VI pg. 143.

-ocr page 47-

De St. Gen. beloven van hun kant niemand te zullen „achter-
halen, misseggen ofte misdoen", mits men ook de Staten v.
Utrecht niet verder molesteert; ook zal de nieuwe magistraat
tot October aanblijven. De stad vordert nog een aparte verklaring,
dat de St. Gen. niet gelast hebben, bij Utrecht een fort of
kasteel te bouwen of de burgerij te ontwapenen, en van de Staten
v. Utrecht, dat. dit niet in hun bedoeling lag. \') 8 April wordt
de inhoud der capitulatie van \'t stadhuis voorgelezen, met de
bijvoeging, dat de Staten rekening zullen doen aan de St. Gen.,
wat niet in \'t accoord vermeld staat.

9 April komen de 2 vendels Engelschen de stad binnen, 10
April de 8 vendels, door de Witte Vrouwenpoort, „veel oude
krijchsheeren vooruitcomende in de stadt, en de jonge prins,
als veltheer, dat volck inbrengende". De soldaten worden eerst
ingekwartierd in de kloosters, later op servijs- of inlegeringsgeld,
bij de burgerij. 1) De St. Gen. uitten hun vreugde over den afloop
van zaken in een bodenloon van f 18 voor den brief van den
Raad v. State en een van f 10 voordien der Staten v. Utrecht2).

Afgedaan was de zaak echter nog niet.
1°. moesten de eigenlijke geschilpunten nog steeds beslecht
worden, en was \'t de groote vraag, of men daarbij tot een
bevredigende regeling zou kunnen komen.
2°. vroegen de Staten v. Utrecht dringend om voorzorgsmaat-
regelen, die een herhaling van \'t gebeurde voorgoed onmogelijk
zouden maken.

3". moest men nog iemand vinden, die geschikt was om als

commandeur over \'t garnizoen op te treden.
4". was men, door de instructie der St. Gen., gehouden, de
wacht alleen door de soldaten te laten betrekken — wat
allicht aanleiding zou geven tot groot misnoegen onder de
burgerij.

1 ) Utr. Kroniek.

-ocr page 48-

Wat \'t 3de punt betreft: Fred. Hendr. bedankte voor den
post, met \'t oog op de expeditie naar Kleef; wel wilde hij
voorloopig \'t bevel op zich nemen. Na hem kwam in aanmerking
Ernst Casimir van Nassau, de latere Friesche stadhouder. Als
derde werd genoemd kolonel Utenhove, die uit de provincie
Utrecht afkomstig was en juist om zijn betrekking tot de
afgezette regeeringsleden door Maurits minder geschikt voor
dien post werd geacht. Zoo werd dit punt niet direct beslist,
en eerst Fred. Hendrik, daarna Ernst Casimir als voorloopig
commandeur over \'t garnizoen aangewezen.

Van de overige punten gaf \'t 4de de meeste zorg: men was
zoo bang voor nieuwe opstootjes, dat men pas den tweeden
avond de soldaten de wacht liet betrekken, en die order liet
uitvaardigen door een kapitein, om den toekomstigen comman-
deur niet voorgoed gehaat bij \'t volk te maken. \')

Van de 4 wachtmeesters werden er 2 hersteld, en 2 op
„pensioen" gezet. De sleutels der stad zouden ouder gewoonte
bij den schout of op \'t stadhuis in een kist met 2 sloten be-
waard worden: de eene sleutel zal berusten bij den schout of
burgemeester, de andere bij den commandeur.

Inderdaad gaf de kwestie van \'t betrekken van de wacht
moeilijkheden. Aan kapitein Calvart was opgedragen, den ma-
gistraat mee te deelen, dat het de bedoeling der St.-Gen. was,
dat de burgers voortaan de wacht niet meer zouden betrekken:
nu er zoo\'n goed garnizoen was, moesten de burgers de moeite,
„met verzuim van neringen en ambachten", maar niet meer
nemen. Verzette de magistraat zich, dan moest Calvart zeggen,
dat men handelde op last der St.-Gen., en dat men zich dus
met klachten tot deze te wenden had. Maar zoo gemakkelijk
ging \'t niet. 9 April \'s midddags rapporteeren Vianen en Leerdam
„seer heftelijck" aan den Raad v. State, dat de soldaten den vorigen
dag de wacht betrokken hadden, en dat de burgerij daarover

-ocr page 49-

„seer ontstelt" was, en verzoeken, dat men \'t niet zal toelaten.
Maar aangezien er nog geen „commotie" ontstaan was (— Fred.
Hendrik, die zelf in de stad geweest was, bevestigt dit —) besluit
de Raad v. State het bevel der St.-Gen. toch na te komen, en
dit andermaal den magistraat te doen aanzeggen. Dezen keer
echter verwekte de zaak een „groote beroerte", daar de
burgemeesters de- order van Fred. Hendrik, waarbij hij den
soldaten beval, de wacht te betrekken, niet aan de burgerij hadden
medegedeeld, zoodat deze de soldaten met geweld van \'t stadhuis
wilde verdrijven en \'t hun onmogelijk gemaakt had om de ronde
te doen. Volgens Calvart had Canter in \'t bijzijn der burgers
tegen hem gezegd, dat \'t wel vreemd was, dat de soldaten de
wacht kwamen doen; alleen doordat de soldaten zich zoo
kalm gehouden hadden, was er bloedstorting voorkomen. Ook
Vianen kwam nog eens een klaagzang aanheffen: men moest
toch in ieder geval modereeren. Na lang beraad gaf men hun
den brief der St.-Gen. mee, die den vorigen avond door de
opschudding niet had overgeleverd kunnen worden.

Na hernieuwde klachten (de St.-Gen. hielden hun woord niet:
er was beloofd, dat men de burgerij niet zou ontwapenen
e.d.) stelt de stad voor, de burgercompagnieën te zuiveren van
de „onbehoorlickste" elementen; deze gezuiverde „schutteryen"
kunnen dan samen met de soldaten de ronde doen. De eerste
zifting moet gebeuren door of vanwege den magistraat, de tweede
door de Staten v. Utrecht. De Raad v. State keurt dit goed, mits
men voorloopig de soldaten met de burgers op de wacht toelaat, tot
nader order der St.-Gen. De Staten v. Utrecht zijn \'t hier echter
niet mee eens: zoolang de stad \'t bevel der St.-Gen. niet nakomt,
kan \'t leger, dat voor de plattelandsbevolking een groote overlast
is, niet vertrekken. Terwijl men wachtte op Fred. Hendrik om
zijn oordeel te hooren, kwamen de gedeputeerden der stad
reeds met de gezuiverde lijsten der burgercompicn. \'t Getal was
teruggebracht van over de 4000 op 145 4, maar de St.
v. Utr. konden zich nóch met \'t getal, nóch met de voorgestelde
personen vereenigen, zoodat tenslotte beslist wordt dat de bur-

-ocr page 50-

gerwacht moet ophouden, tot de nadere beslissing der St.-Gen.
er is.

Deze werden nu door de stad nader ingelicht. Mr. Pieter v.
Leeuwen verklaarde zich bereid bij eede te bevestigen, dat
Fred. Hendrik in de onderhandelingen over \'t accoord beloofd had
de burgerwacht te zullen instandhouden \'). Maar een spoedbrief
van den Raad v. State verklaart \'t anders: de zaken zouden allang
geregeld zijn, als niet eenigen uitgestrooid hadden, dat, zoodra
de burgerwacht ophield, men in de stad strenge executie zou
houden. Toch houden de St.-Gen. zich eerst aan de verklaring
van v. Leeuwen: 14 April schrijven zij aan den R. v. St. dat
zij, om Z. Exc. niet te prejudicieeren, goed vinden,
dat de lijst van de gezuiverde burgerwacht gereduceerd wordt
tot 800, hoogstens 1000 man, om mee de wacht te betrekken,
tot de verschilpunten beslecht zijn. Maar na een verklaring van
den Raad v. State en van Fred. Hendrik, dat Fred. Hendrik
„noyt gedacht" had \'t door v. Leeuwen genoemde te zeggen,
„maer wel ter contrarie", besluit men, de oude resolutie te
handhaven. Maurits, die niet bij de beraadslaging tegenwoordig
was, had bericht, zich bij de beslissing der St.-Gen. te zullen
aansluiten, maar tevens in overweging gegeven alles zooveel
mogelijk te accomodeeren, en niet te verbitteren.

De Raad v. State had echter al uit eigen beweging, zoodra hij
vernomen had, op welke gronden het schrijven der St. Gen.
van den 14den berustte, bevel gegeven, met de burgerwacht op
te houden, daar de stad niet veilig was, zoolang die voortduurde;
bovendien was hun verzekerd, dat de burgerij wel geneigd was
toe te geven, maar dat de magistraat en eenige „indiscrete
luyden" dit tegenhielden. Door persoonlijke bemoeiing van Fred.
Hendrik en een gesprek van hem met v. Leeuwen en Helsdingen
bij hun terugkomst uit den Haag, wordt de zaak 15 April geregeld:
de stad geeft toe, de burgerwacht zal ophouden. Het eerste
succes dus na de eindelooze onderhandelingen.

■) Res. St. Gen. 13 April 1610.

-ocr page 51-

16 April trekken de Staten v. Utrecht de stad binnen, den 17den
de Raad v. State, terwijl ook \'t leger rondom de stad wegtrekt.

Men durfde echter den 18den (Paschen) het Avondmaal nog
niet te houden \')• 0°k uit een brief van Ledenberg blijkt, dat
de toestand nog verre van rooskleurig was 1). Ook de moeilijk-
heden zijn nog niet van de baan.

1°. was de stad van plan, \'s nachts toch eenige burgers te
laten waken, tegen dieverijen e. d. — een ongewenscht prece-
dent; 2°. werd een der eerste dagen het wachtwoord öf door
burgerhoplieden öf door burgemeesters bekend gemaakt, zoodat
er groote verwarring ontstond tusschen garnizoen en burgers;
3°. eischten de Staten v. Utrecht de intrekking van \'t „Cort
Vertooch", een „puer libel diffamatoir", dat tijdens de alteratie
was uitgegeven. Als antwoord op \'t laatste beklaagde de stad zich
over den brief der St. Gen. aan de provincies van 31 Maart, die
de redenen van hun optreden tegen Utrecht uiteenzette; de Raad
v. State meende echter, dat de stad, als de mindere, en als
particulier gehouden was, haar pamflet in te trekken.

Ook van een teruggeven van \'t wachtwoord aan de burge-
meesters (wien \'t als straf voor \'t sub 2°. genoemde ontnomen
was) wilde de Raad v. State niet weten.

Verder eischte de stad, dat de acte van submissie terstond
in Utrecht zou worden opgesteld, en niet later in den Haag;
dat ook de Staten v. Utrecht hun „poincten differentiael" zouden
opmaken en de stad ter lezing geven, opdat deze haar verdediging
daartegenover kon opstellen; dat men inplaats van „Staten v.
Utrecht" spreken zou van „twee leden en de kleine steden", en dat
deze laatsten, na inzage der door den magistraat ingeleverde
„poincten differentiael" zouden verklaren, in welke punten zij aan
den kant der stad stonden, en in welke aan die der beide andere
leden. Indien men dit alles weigert, zal de stad geen submissie
doen, „soo nyemant gehouden en is te submitteren tgene voor

1 ) Bijlage 25.

-ocr page 52-

hem verborgen wordt, ende daerjegens hij geen defensie en can
genieten". v

Een brief der stad van 24 April aan de St. Gen. verklaart
de eigen eischen der stad „in recht en redene gefundeert", die
der tegenpartij daarentegen „gantsch absurd ende onredelijck".
Zij hoopt, dat de St. Gen. de Staten v. Utrecht zullen bewegen
in alles toe te stemmen „want haer (Staten v. Utrecht) soe voor
haer selve als van wege haer borgerije nyet geraden en is, in
andere voege te handelen".

De Staten v. Utrecht van hun kant protesteeren heftig tegen
de houding der stad inzake de submissie, en leggen er den nadruk
op, dat de zaak geen particuliere is, zooals de stad \'t zoo gaarne
voorstelt, maar een algemeene, die, volgens de Unie, de bond-
genooten gezamenlijk aangaat. Zij dringen aan op verzekering
der stad, en weigeren van hun kant „poincten differentiael" op te
stellen, die aanleiding zouden geven tot nieuwe twisten, en ook
de zaak meer particulier maken.

Eindelijk, 4 Mei, verschijnen de gedeputeerden der stad (Hels-
dingen, Buth, Salmius en Vianen) in de St. Gen., waar voor
deze gelegenheid ook de Gecommitteerde Raden van Holland
aanwezig zijn. \'t Blijkt, dat de afgevaardigden der stad ook nu
geen anderen last hebben, dan de differentiale punten van hun
kant over te leveren en voor te dragen. Men staat dus voor
dezelfde kwestie als op de vergadering te Woerden: de afge-
vaardigden der stad hebben geen voldoenden last, om de zaak
tot een einde te kunnen brengen.

Daarom besluit de vergadering van 5 M e 1, waarin ook
de Engelsche gezant (de Fransche was naar zijn land vertrokken),
Z.Extie, de Raad v. State en enkele buitengewone gedeputeerden
van Holland aanwezig zijn, met „gelijcke eenparicheyt ende een-
heylige stemmen", gezien de contraventiën van den magistraat
tegen \'t verdrag van Jutfaas (niet verbieden van \'t Cort Vertooch,
niet teekenen van de acte van submissie enz.), den nieuwen
magistraat af te zetten en den ouden met hun

-ocr page 53-

dienaars te herstellen, de afgeschafte belas-
tingen weer in te voeren, en verder voor de
verzekering der stad zorg te dragen.

De 12 differentiale punten zullen nader worden onderzocht en
een beslissing zal daarop worden genomen. Dit besluit bleef
voorloopig nog geheim; alleen Ernst Casimir (tijdelijk
commandeur van \'t garnizoen binnen Utrecht) werd er mee in
kennis gesteld; zop ook 2 dagen later de Staten v. Utrecht.
De gedeputeerden der stad konden met de mededeeling dat hun
last „defectueux" was, vertrekken.

Zoo had dus voor \'t eerst Oldenbarnevelt\'s zienswijze ge-
zegevierd en de stad \'t pleit verloren. Zij had nog een poging
gewaagd, om de leden der St. Gen., vóór de bespreking van
haar zaak in de vergadering van 4 Mei voor zich te winnen.
29 April had zij een bezending gestuurd naar verschillende
Hollandsche steden, o. a. Dordt, Rotterdam en Gouda, om deze
voor haar zaak te winnen. Dordt was haar \'t gunstigst gezind,
en had bovendien een afgevaardigde in de Staten v. Holland,
die ook in de St. Gen. compareerde. Rotterdam daarentegen
hoorde de commissie „geheel flauwelijck" aan, en deed er verder
\'t zwijgen toe. We lezen dan ook niet, dat er in de vergadering
van 4 Mei iemand voor de stad in de bres is gesprongen.

8 Mei wordt \'t besluit der St. Gen. ten uitvoer gebracht •)•
De raad der stad werd tegen 7 uur \'s morgens door den Raad v.
State en Ernst Casimir ontboden, en van \'t besluit der St. Gen.
in kennis gesteld. Canter stelde nog een beraadslaging voor,
maar men maakte hem duidelijk, dat \'t hier een besluit der
St. Gen. gold, waar men zich bij had neer te leggen. Vanaf
\'t stadhuis werd, in tegenwoordigheid van den Raad v. State, Ernst
Casimir en schout en schepenen, een algemeen pardon afgekondigd,
op voorwaarde dat ieder zich rustig zou houden. Het bleef dien

\') \'t Verhaal hiervan bij Tersteghe aan Ledenberg, 28 April (oude st.):
Dodt V pg. 153.

-ocr page 54-

dag ook rustig: men had de voorzorg genomen, de poorten der
stad tot 9 uur gesloten te houden, en de Neude met 4, de
Ganzemarkt en de Plaats ieder met 2 vendels soldaten te be-
zetten. Eenige vrouwen „spraken qualick, maer de mans hielden
haer stille". Den wachtmeesters werd gelast, scherp toe te zien,
dat er geen samenscholingen ontstonden, en zoo keerde, voor
\'t eerst sinds Januari, de rust in de stad terug. Twee dagen
later werden de burgerhoplieden afgezet en \'t „Cort Vertooch"
ingetrokken. Op advies van den Raad v. State voeren de Staten
v. Utrecht (18 Mei) wel \'t gemaal, maar voorloopig niet\'t halve
huisgeld weer in, daar de inning niet anders dan „odiatim"
kon plaats hebben, en ook evenveel zou kosten als de inning
van \'t heele huisgeld; 21 Mei besluiten de Staten v. Utrecht
(zich uitdrukkelijk noemend: Staten en Magistraat der stad
Utrecht) de beslissing over de differentiale punten te laten aan
den Raad v. State; deze wordt hiertoe 23 Mei, met goedvinden
van Z.Extie en de gezanten, geautoriseerd.

Vanaf 13 Mei had iedereen gelegenheid, om binnen 8 dagen
zijn bezwaren tegen de Staten of hun rekeningen, in te brengen;
alleen v. Brakel, Canter en Helsdingen maakten daarvan ge-
bruik, \') maar hun bezwaren werden door den Raad v. State
als gedeeltelijk onwaar, gedeeltelijk „buiten redene en van quade
ende ongefondeerde illatie ofte gevolgh", en verder als „van
geen consideratie" terzijde gesteld. Na bekendmaking van den
uitslag van \'t onderzoek (1 Juni) werd alle spreken over de
zaak voorgoed verboden. 1)

8 Juni volgt de uitspraak van den Raad v. State inzake de
differentiale punten. 2)

1°. Geëligeerden zullen met 3 of 4, de ridderschap met 1 of 2

leden geaugmenteerd worden.
2°. De neringen van zout, zijde, fluweel enz. ten platten lande

1 ) De publicatie van den R. v. St. ibid. pg. 261.

2 ) Gedrukt bij v/d Water, Utr. Placaatboek I pg. 190. 2ie ook Dodt VI pg. 158 \').

-ocr page 55-

zullen bij provisie ophouden; de kwestie der brouwerijen
zal beslist worden door \'t Hof van Utrecht. Zoolang \'t
proces duurt, mogen er echter geen „coop"-brouwerijen op
\'t platteland worden opgericht. Dit alles onder voorwaarde
dat de opbrengst van de generale middelen ten platten lande
niet vermindert.
3°. De tegenwoordige magistraat zal aanblijven tot October; dan
zal de nieuwe magistraat gekozen worden op de oude manier,
maar er zal gelet worden op het getal riddermatige personen,
dat in den magistraat zitting neemt.
4°. aangaande de rekeningen zal men zich houden aan de uit-
spraak van den Raad v. State.
De andere punten blijven zooals ze zijn, totdat de Staten van
Utrecht anders beslissen. Echter zullen alle gequalificeerde burgers
verkiesbaar zijn voor \'t schoutambt in de steden, of \'t maar-
schalkambt ten platten lande; mag niemand in den magistraat
compareeren die niet den eed heeft afgelegd; zal \'t aantal
gedeputeerden ter dagelijksche comparitie der Staten voorloopig
uit 12 leden bestaan (4 uit ieder lid en wat \'t 3de lid betreft, 2
uit de stad Utrecht, 1 uit Amersfoort en 1 om beurten uit de
andere kleine steden), die tevens over \'t al of niet herzien der
tegenwoordige instructie zullen beslissen.

Voor de veiligheid der stad zullen worden opgericht 4
schutterijen, elk van 150 man, onder een der burge-
meesters als kolonel, en iedere schutterij onder één uit den
magistraat als kapitein.

Hiernaast worden opgericht 4 comp.ien wakers, ieder van
125 man.

Verder moet ieder burger den eed van trouw aan de regeering
afleggen, en behouden de St. Gen. zich \'t recht voor, alles te
doen wat tot verzekerdheid der stad kan strekken. De Raad
v. State houdt de interpretatie van alles wat twijfelachtig is.

Men ziet, dat deze uitspraak twee der voornaamste punten:
afdoening der brouwerijen, en magistraatskeuze, naar een nadere

-ocr page 56-

beslissing verwijst. Wat \'t eerste betreft: een uitspraak in dezen
van \'t Hof v. Utrecht heb ik niet kunnen vinden. Wèl een
besluit der St. v. Utr. van 8Juli (o. st.) 1624, w a a r b ij,
volgens uitspraak van den Raad v. State van Juni
1610, de brouwerijen ten platten lande worden opgeheven, evenals
de neringen van goud-, zilver-, fluweelen- en zijdelakenen.
21 Juli (o. st.) 1619 was nog door de gecommitteerden der stad
geklaagd over sinds 1610 nieuw opgerichte brouwerijen ten platten
lande. Vermoedelijk heeft \'t Hof dus de zaak niet in handen
gehad, of is het niet tot een beslissende uitspraak gekomen.

Wat de magistraatskeuze betreft: 6 Oct. 1610 ontving de
raad der stad een schrijven der St. Gen., om voorloopig de
verkiezing op den ouden voet te doen plaats hebben, n.1. den
eersten burgemeester te kiezen uit de ridderschap. Burgem. en
schepenen durfden dezen brief den raad niet meedeelen, daar
men bang was dat de zaak anders niet geheim zou blijven.
Wel liet men den Staten v. Utrecht verzoeken, als eersten
burgemeester geen riddermatige te kiezen, maar \'t antwoord
dat deze gaven, is in de vroedschapsresolutie niet meegedeeld,
en inderdaad werd 11 Oct. tot lsten burgemeester gekozen de
heer van Moersbergen, de gewone afgevaardigde der Staten van
Utrecht in de St. Gen., van wien de stad in de vergadering der
St. Gen. van 4 Mei geeischt had, dat hij niet bij de onderhan-
delingen tegenwoordig zou zijn, daar men klachten had, die hem
persoonlijk betroffen. Wel een bewijs, hoe stevig de Staten v.
Utrecht zich toen weer in het zadel voelden.

Wat de augmentatie van Geëligeerden en Ridderschap betreft:
20 Juni wordt, op verzoek der Staten v. Utrecht, de nominatie der
stad inzake de Geëligeerden goedgekeurd. De 4 nieuwgekozenen
waren: Jonkhr. Johan v. Grovestyn en Mr. Adriaan Ploos,
Kanunniken van de Domkerk, Jonkhr. Gijsbrecht v.Hardenbroeck,
kanunnik v. Oud-Munster, en Johan van Renesse van der Aa,
proost van St. Jan\'). Voor de augmentatie der ridderschap

\') Zie Res. St. v. Utr. 5 en 9 Juni (oude st.) 1610.

-ocr page 57-

wordt gekozen Jonkhr. Frederik v. Baexen, heer van Conincksvrij,
die daarvoor zijn ambt van dijkgraaf van den Lekdijk neerlegde \')•

De oprichting der schutterij had plaats bij ordonnantie van
22 Juni, op de wijze, in de uitspraak van den Raad v. State aan-
gegeven. Op deze wijze werd de kwestie der burgerwacht dus
voorgoed opgelost: het recht, voor hun eigen veiligheid te zorgen,
werd den burgers\' gelaten, maar op een manier, die de moge-
lijkheid van misbruik voorgoed uitsloot. 2 Aug. hield de nieuwe
schutterij haar eersten ommegang door de stad: 4 compien, de
Voetbooch, de Haacksbus, de Handtbooch en de Kolveniers,
ieder bestaande uit 6 schutters met slagzwaarden, 83 met speren,
21 musketiers en 30 calibres of kolveniers. De stoet ging uit
van de Neude, werd op de Plaats door de stadsmuziek begroet,
en tenslotte ook weer op de Neude ontbonden 1). Jammer dat de
tocht, volgens een in dien tijd gemaakt liedeken 2), al gauw in
den letterlijken zin in \'t water viel, daar de „hemelsche cluysen"
„zeer ras" over hun mooie fluweelen pakken en nieuwe vaandels
en veldteekens „liepen". Zij konden zich echter troosten met
den „wijn hooch verheven", die hun als loon op den tocht
wachtte. Ondanks den begrijpelijken tegenzin der burgerij tegen
de nieuwe instelling, krijgt men toch den indruk, dat het fraaie
schouwspel haar eenigszins met haar lot verzoende — wat te
hopen is voor den penningmeester der stad, die er zich een
uitgave van 1398 L 1 sch. voor getroost had3).

Meer zwarigheid gaf echter de kwestie van \'t afleggen van
den eed door de geheele burgerij. Het concept voor den eed was
opgesteld door den Raad v. State en beloofde trouw aan de Staten
en den magistraat, met de verplichting, nooit aaneenige actie tegen

1 ) Utr. Kroniek.

2 ) Dodt VI pg. 27.

3 <) Dodt IV pg. 97, (rekening van den Cameraar der stad, waar verschillende
andere posten, op dezen tijd betrekking hebbende, te vinden zijn).

-ocr page 58-

dezen te zullen deelnemen, maar die integendeel terstond te
zullen aangeven \'). Het Hof v. Utrecht en de schutterij hadden
dien reeds afgelegd; Canter en Helsdingen zetten echter de
burgerij tot weigering aan, met \'t motief, dat dan de Staten v.
Utrecht ook eerst hun eed moesten vernieuwen — waartoe deze
desnoods bereid bleken, maar waarvan zij op advies der St.-Gen.
afzagen1). De onwilligen (onder wie Hendrik v. Helsdingen) moesten
dan maar uit de stad verbannen worden. Pas 13 Juli, na de ontvangst
van een copie van \'t verbanningsbevel van de hand van Ledenberg,
geven zij toe. Door deze kwestie werd de Raad v. State, die direct
na zijn uitspraak had willen vertrekken, nog tot 3 Juli in de
stad opgehouden: de Staten v. Utrecht wilden hem n.1. niet laten
vertrekken, voor zijn uitspraak inderdaad „geëffectueerd" en „in
train gebracht" was. Geen overbodige voorzorg, want ook na
zijn vertrek bleef \'t nog woelen én gisten onder de burgerij:
22 Juli wordt een zekere Hendrik van Nyenrooy, oud-schepen
en raadslid, gevangen en 12 Aug. verbannen, om zekere
„seditieuze propoosten" 2). 3 Aug. is er, ter gelegenheid van de
kermis, een oproer bij \'t optrekken van de wacht, waarbij o.a.
de majoor door een straatmaker met steenen gewond wordt3).
Ook 22 Sept. was er nog een oproertje, zoodat men \'t geraden
vond, bij de garnizoensverwisseling van 28 Sept., \'t aantal
vendels op 13 te brengen s).

Was de burgerij als zoodanig dus nog niet best te spreken
over de nieuwe regeling, ook op kerkelijk gebied was de onrust
nog niet verdwenen. De Utrechtsche predikanten waren, zooals

1 ) ibidem 25 Juni (oude st.) vg. 1610.

2 ) ibidem 11 Juli (oude st.) 1610; Utr. Kron. op 13 Juli en 2 Augustus
(oude st.) 1610. Zie ook Utenbogaert, Brieven no. 95. Hiermee in tegenspraak
\'t bericht op 5 Mei 1611 (oude st.).

3 ) Zie Res. Vroedsch. Utr. op 30 Juli (oude st.), Resol. St. Gen. op 6 Aug.
1610 en bijlage 39.

-ocr page 59-

men weet, „libertijnsch" en hadden als zoodanig de „oude"
regeering gesteund, de muiterij openlijk van den preekstoel
bestraft, en meer dan eens zich de woede van Canter c.s. op
den hals gehaald \'). Men mompelde, dat, bij strenger executie
van wege de St. Gen., zij medeschuldig zouden geweest zijn
aan den dood van velen hunner gemeenteleden, dat zij „oog-
endienaers waren, die de schapen hoedden om haer wolle ende
melck" -), enz., erf er bestond dan ook reeds een formeele
„scheurkerk", die haar heil zocht bij den streng calvinistischen
van Dongen, predikant te Jutfaas. Het ging zelfs zoover, dat
men met Pinksteren bij hem ten avondmaal wilde gaan. Van
Dongen vond \'t echter geraden, eerst den Utrechtschen kerkeraad
hierover te raadplegen 1), die hem uitdrukkelijk vraagt, dit niet
toe te staan, wat hij belooft, mits men te Utrecht de zuivere
leer trachte te bewaren. Op de vraag van den kerkeraad, of
dit dan niet gebeurt, antwoordt hij wel bevestigend, maar
blijkens zijn verdere houding is hij daarvan toch allerminst
overtuigd. Evenmin als de kerkeraad van zijn bereidwilligheid:
als 21 Mei (oude st.) Speenhoven en Taurinus naar de Staten v.
Utrecht gaan, om te klagen over de katholieken, wordt er blijk-
baar meteen geklaagd over van Dongen, want 23 Mei (oude st.)
wordt deze in bijzijn van Speenhoven en Taurinus in de Staten
v. Utrecht ontboden, en hem gelast, zich verder niet in\' de
Utrechtsche zaken te mengen, of Utrechtenaars naar Jutfaas te
trekken. Toch gingen met Pinksteren 27 Mei (oude st.) velen naar

1 ) Zie Hulsebos t. a. p. en Utenbogaert, Brieven no. 95. De brief vermeldt, dat
„op huyden" van Dongen met 2 der Utrechtsche predikanten bij de St. v.
Utrecht ontboden was; hij is dus geschreven 23 Mei (oude st.) en niet in\'t laatst
van 1610, zooals aant. \') t. a. p. zegt.

-ocr page 60-

Jutfaas ten Avondmaal, uit haat tegen de Utrechtsche predikanten,
die met de onderdrukkers der stad geheuld hadden \').

Ook tegen de Katholieken trad de herstelde regeering strenger
op: 24 Mei (oude st.) werd \'t mis lezen en houden van vergade-
ringen door de Katholieken bij placcaat van den Raad v. State
verboden 1). Dit als antwoord op de door Speenhoven en Taurinus
ingediende klachten, die bewijzen, dat de Katholieken, waar ze
dat wilden, vrijwel heer en meester konden zijn 2). Klachten en
een verzoek over \'t gebruik der geestelijke goederen
gingen hiermee samen 3).

Ontevredenheid onder Katholieken, Calvinisten en de burgerij:
ziedaar voldoende „Sprengstoff" om \'t tot een nieuwe uitbarsting
te doen komen. 5 Dec. (oude st.) heeft deze inderdaad plaats.

Reeds geruimen tijd bestond er een samenzwering, die ten
doel had John Ogle, den commandeur van \'t garnizoen gevangen
te nemen, de Staten, die dan machteloos waren, af te zetten,
en hen alsnog rekening te laten doen. 16 of 17 personen hadden
zich daartoe \'t eerst bij een „grouwelijcken ende execrabelen"
eed verbonden ten huize van Claes Verriet, in „de Rijdende
Bode", onder leiding van Tyman v. Wee. Later was hun aantal
uitgebreid, en waren o. a. Canter en Helsdingen van hun voor-
nemen in kennis gesteld: zij zouden de Statenkamer bezetten
met 200 musketiers en verdere burgerij, en tevens den com-
mandeur tot den aftocht dwingen. Een datum voor den aanslag
was evenwel nog niet vastgesteld 4).

1 ) Utr. Kron.

2 ) Res. St. v. Utr. 21 Mei (oude st.) Cf. voor \'t daar sub VI genoemde een
schrijven van den predikant v. Montfoort aan de St. v. Utr. (20 Mei), inhou-
dende o. a. dat de deur aan den buitenkant van de sacristie, waar hij gewoonlijk
doorgaat, voor den dienst gesloten was, zonder dat men de sleutels aan den
koster gegeven had. Cat. Arch. St. v. U. (R. Arch. Utr.) no. 290.

3 ) ibid.

4 ) Dit en \'t volgende uit de Copieën van de sententiën etc, gedrukt bij
Dodt VI pg. 42.

-ocr page 61-

Nu was evenwel de regeering, na lang zoeken, te weten
gekomen, dat zekere „seditieuze pasquillen en fameuze libellen"
tegen de Utrechtsche predikanten en hun optreden en leer,
afkomstig waren van eenige Katholieken, die, na langdurige
pressie, als hun medewerker verrieden zekeren Claes Evertsz.
van Geijn, bijgenaamd de Gooyer, een bakker in de Twijstraat, een
ouden bekende der justitie en o.a. aanvoerder van een der beide
burgervendels, die de regeering tijdens \'t beleg had aangeworven\').
Toen deze 5 Dec. (oude st.) voor den raad ontboden werd,
weigerde hij te komen, waarop een huiszoeking bij hem werd
gelast. Zoover kwam \'t echter niet: er werd dapper weerstand
geboden, Claes Evertsz. wist te ontvluchten, en bij een tweede
bezoek, om zijne papieren in beslag te nemen, ontstond er zulk
een oploop en rumoer, dat de Staten, beducht voor de gevolgen,
onmiddellijk de in Amersfoort aanwezige cavalerie ontboden,
om den volgenden morgen om 7 uur aanwezig te zijn. Toen
dit uitlekte, heeft men geprobeerd, nog dienzelfden avond de
geheele burgerij in \'t geweer te krijgen, om den aanslag te
volbrengen voor de ruiterij aanwezig kon zijn; eenigen van de
samenzweerders, vermoedelijk twijfelend aan den gunstigen
afloop, gaven echter de zaak bij den magistraat aan, zoodat van de
heele zaak niets gekomen is. Het grootste deel der medeplichtigen,
onder wie Canter en Helsdingen, werd gaandeweg gevat: velen
hadden in de vlucht hun heil gezocht. De meesten behoorden
tot de kleine burgerij: een droogscheerder, een gewezen post-
meester, een kleermaker, een koperslager, een mutsenmaker, enz.;
ook de kosters der Nicolaï- en der Geertekerk, van wie de eerste,
Mr. Andries Hendriksz., den kerkeraad al groote moeite bezorgd
had 1); nu was hij van plan geweest, o.a. Taurinus te vermoorden,
tegen wiens goddelooze leer v. Dongen (de Jutfaasche predikant)
hem had opgezet.

1 ) Zie Hulsebos t.a.p. Vooral Taurinus stond bij den koster in een kwaad
blaadje, omdat hij de „goddeloose leere D. Arminii" verkondigde.

-ocr page 62-

9 Mei (oude st.) 1611 volgt de uitspraak: 4 der schuldigen, onder
wie Andries Hendriksz., werden ter dood veroordeeld, maar na
\'t aanhooren van hun sententie op \'t schavot begenadigd \').
Canter en Helsdingen werden verbannen, met verbeurdverklaring
van resp. alle, en de helft hunner goederen. Ook de anderen
werden voor korter of langer tijd verbannen. Sommigen weken uit
naar de Z. Nederlanden, anderen naar de naburige provincies 1).
Canter stierf in 1616 te Leeuwarden, Helsdingen in 1612 te
Amsterdam. Wel hoort men soms nog van ontevredenheid van
sommigen, maar tot een oproer is \'t hierna niet meer gekomen.

Wanneer men \'t oproer van 1610 wat nader beschouwt, zal
men twee dingen scherp moeten onderscheiden, nl. de reëele,
feitelijke motieven en bedoelingen, die tot dit alles leidden, en
de meer formeele klachten en bezwaren, die erin tot uiting
kwamen.

Het zal uit de inleiding duidelijk zijn, dat het hier gold een
episode uit den voortdurenden strijd om de macht tusschen
twee ongelijke partijen, waarvan de zwakste iedere gelegenheid
en ieder middel aangreep om tot haar doel te geraken,
althans een stap vooruit te komen. Zij was echter in \'t nadeel,
aangezien het belang der meerderheid, en speciaal \'t algemeene
landsbelang, consolideering en geen verbreking van \'t bestaande
eischte. Bovendien bestond zij uit zooveel verschillende elementen,
met vaak tegenstrijdige belangen, dat er van eenheid van be-
doelen, laat staan van handelen, wel geen sprake kon zijn. De
eenheid was zuiver negatief: vandaar dat de kracht niet
groot genoeg was om zelfs dat negatieve doel te bereiken.

Bij een beschouwing der formeele wenschen en klachten

1 ) De getuigenverhooren en andere stukken, hierop betrekking hebbende:
R. Arch. Utr., Cat. St. v. Utr. no. 387. Stukken over de z.g. Bondigten v.
Utrecht: ibid. 364 5«.

-ocr page 63-

heeft men dus in \'t oog te houden, dat de eigenlijke beteekenis
ligt in \'t geheel: de kwestie, of de burgerij den invloed in
de stadsregeering, en deze dien in de Provinc. Staten veroveren
zal, een kwestie, die indirect het gezag der St.-Gen. zelf raakt;
en dat ieder punt van geschil slechts in zooverre van belang is,
als het op de practijk berust. Daarom laat ik datgene, wat men
slechts als middel gebezigd heeft, hier rusten, al zou \'t zeker
de moeite waard zijn, na te gaan, waarom juist die leuzen
aantrekkingskracht bezaten.

Het belangrijkst zijn wel de vijf hoofdpunten, zooals die in
de vergadering te Woerden (17 Maart) zijn voorgedragen en
ook later opgenomen onder de twaalf „poincten differentiael".
De Memorie v. Besogne etc. geeft een uitvoerige toelichting
van den kant der stad, evenals de toelichting bij de „poincten
differentiael \')". De meening der Staten kan men vinden in de
Remonstrantie naar aanleiding der 12 diff. punten 1).

Punt 1 betreft de kwestie der Geëligeerden. De stad eischt:
1°. dat deze niet levenslang zitting zouden hebben, maar ieder

jaar voor V3 aftreden.
2°. dat hun aantal op 9 gebracht zou worden.

De bedoeling daarbij was natuurlijk, de macht der zitting-
hebbende Geëligeerden te verkleinen. Voor \'t lste beriep de
stad zich op de gewoonte der 5 kapittels bij \'t kiezen van hun
vertegenwoordigers voor de Staten, die zij om de 2 of 3 jaar
vernieuwden. „Het was de bedoeling van den Landraad (die in
1582 de Geëligeerden had ingesteld) geweest, alles op den ouden
voet te laten doorgaan: dus was \'t niet veranderen der geëli-
geerden onwettig". De Staten gebruiken van hun kant dezelfde
motieven: ook zij beroepen zich op de gewoonte, maar op
die van nd 1582, en op wat de uitspraak van den Landraad
niet gezegd had. Deze had nl. de kwestie van al of niet

1 ) »bid. pg. 252.

-ocr page 64-

veranderen niet aangeroerd. Verder verwerpen zij met veront-
waardiging de gedachte, dat de magistraat der stad (zijnde een
vijfde deel van het 3de lid der Staten) het recht zou hebben,
de zitting hebbende Geëligeerden te „revoceeren", een eigenaardige
casus positio, aangezien de magistraat alleen \'t recht van
nominatie had, en de regeling der volgorde van aftreding zeker
niet aan haar alleen zou overgelaten worden. Een bewijs tevens,
dat de Staten de zaak niet opvatten als een verzoek om toekenning
van een recht, maar als een actie, gericht tegen sommige per-
sonen, en tegen hun macht in \'t algemeen.

De uitspraak van den Raad v. State staat wèl de vermeerdering,
maar niet de jaarlijksche verandering toe, verklaart immers,
dat de geëligeerden irrevocabel zullen zijn, zooals altijd.

Zoodat deze zaak beslist wordt geheel ten gunste der Staten:
immers de 4 nieuwgekozenen waren alle uit de ridderschap,
en de uitspraak van den Landraad was te hunnen gunste
aangevuld.

Als tweede punt eischte de stad, dat de augmentatie van de
Ridderschap voortaan zou geschieden door den Stadhouder.
Ook dit wordt gefundeerd op de oude gewoonte en o. a. de
satisfactie van 1577. De Staten zien echter geen reden, het con-
tract, in 1590 met den Stadhouder gemaakt, te verbreken, waarbij
zonder hun speciale toestemming, en in \'t bijzonder die der
Ridderschap, niemand als vertegenwoordiger der Ridderschap
ter Statenvergadering mag toegelaten worden. Ook hierin moet
de stad het tegen de beide andere leden der Staten afleggen: de
Raad van State bepaalt, dat de Ridderschap met 1 of 2 personen
zal vermeerderd worden, op den voet als tot nog toe
geschied is.

Evenmin als de uitspraak inzake punt 1 heeft deze uitspraak
eenigen zin, als men let op den inhoud van \'t gedane verzoek.
Men vroeg nl. alleen iets betreffende de w ij z e van augmen-
teeren, niet een vermeerdering zelf. (Wel ei\'schte de heer van
Brakel voor zichzelf herstel in zijn recht om als lid der

-ocr page 65-

Ridderschap in de Statenvergadering beschreven te worden,
maar dit had met de algemeene kwestie niets te maken). Ver-
meerdering van Geëligeerden en Ridderschap op dat oogenblik,
op de oude manier, kon alleen beteekenen: versterking van de
macht der Staten-aristocraten. Men ziet hieruit, hoe willekeurig er
met de eischen der tegenpartij werd omgesprongen, hoe weinig
in dit conflict de kwesties, die men opwierp, de kern der zaak
raakten.

Punt 3 behandelt de kwestie der magistraatskeuze. De stad
wenscht: keuze door den Stadhouder uit de nominatie, opge-
maakt door den magistraat, zooals dat bij de satisfactie van
1577 bepaald was. Speciaal verlangt zij, dat de eerste burge-
meester niet gekozen zal worden uit de Ridderschap, aangezien
op die manier de aristocraten, behalve de meerderheid in de
Staten, ook nog grooten invloed krijgen op de interne aange-
legenheden der stad. Ook zullen geen leden der Ridderschap of
dienaars der Staten in den raad mogen zitten, daar niemand
twee ambten tegelijk bekleeden mag.

De kwestie was, dat in 1590, bij de aanstelling van Maurits
als stadhouder, de bepaling gemaakt was, dat deze den
magistraat zou kiezen (uit een voordracht van den magistraat)
met advies en believen der Staten, en dat in zijn
afwezigheid of wanneer hij op andere wijze verhinderd was, de
Staten zelf dit zouden mogen doen.

De stad beroept zich op de satisfactie, de Staten o. a. op een
ordonnantie van 1550, waarbij \'t recht der magistraatskeuze
gegeven wordt aan de „hooghe overicheyt": „In 1577 was de
hooghe overicheyt de Prins; sinds 1581 was de toestand natuurlijk
veranderd, en waren de Staten souverein geworden". Ook was
\'t feit, dat de eerste burgemeester altijd uit de ridderschap ge-
kozen werd, volgens de Staten, een voordeel voor de stad, b.v.
bij aanleg van wegen, verdieping van rivieren e. d. In ieder
geval zagen zij ook hier geen reden tot verandering. Op de

-ocr page 66-

klacht over bevoorrechting van den eigen kring en de uitsluiting
van burgers, die hun niet in alles terwille zijn, antwoordden zij
gemakshalve niet. Toch lag hier juist \'t terrein, waarop ver-
betering en aansluiting te vinden zou zijn geweest. Maar men
was blijkbaar niet van plan, op eenig punt toe te geven, en zoo
stelde de Raad v. State de beslissing inzake \'t niet toelaten van
riddermatige personen uit tot de nieuwe magistraatsverkiezing
(de verkiezing zelf zou op den ouden voet geschieden), waarbij
alles bij \'t oude bleef. Oldenbarnevelt had zelf voorgesteld \')
alsnog een erfraad in te stellen; maar Ledenberg durfde dit
niet onvoorwaardelijk aan 1): de twee eerste leden der Staten
zouden dan te veel heerschen; men moest dan daartegenover
\'t getal der dagelijksche gedeputeerden op 12 brengen (2 voor de
kleine steden). Dit laatste gebeurde; tot den erfraad is \'t evenwel
niet gekomen (cf. 1585, 1598).

Dit punt is zeker een der gewichtigste, daar \'t hier gaat om
\'t breken van de macht der aristocraten in \'t bestuur der stad
zelf. Andere kwesties, bv. die over \'t beheer der geestelijke
goederen, hangen hiermee ten nauwste samen, daar de quin-
tessens van de zaak was, dat men zijn tegenstanders geen enkel
voordeel gunde, en alle middelen te baat nam om hun de
voordeelen, die ze bezaten, afhandig te maken, \'t Spreekt vanzelf,
dat vrijheid in eigen aangelegenheden de eerste voorwaarde
was, om den invloed der tegenstanders te kunnen breken, en
zoo was de beslissing op dit punt van ingrijpend belang: gelukte
\'t de stad, hierin haar wil door te zetten, dan had zij althans
de mogelijkheid, haar tegenstanders ook verder den voet dwars
te zetten; lukte dit niet, dan was die mogelijkheid voorgoed van
de baan. Blijkbaar zag ook de Raad v. State \'t gewicht hiervan
in, daar hij de beslissing uitstelde tot de volgende magis-
traatsverkiezing. Het pleit echter niet voor de activiteit van de

-ocr page 67-

partij der burgerij, dat zij zich op een zoo belangrijk punt met
een belofte liet tevreden stellen, en zich zoo de kans op een af-
doende hervorming, die den grondslag voor alle verdere actie had
moeten vormen, liet ontglippen. Naar men weet, bleef in Oct. e.v.
alles bij \'t oude, en werd zelfs een riddermatige, tegen wien men
persoonlijke bezwaren had gehad, tot lsten burgemeester gekozen \').

Punt 4, de afdoening der brouwerijen en neringen ten platten
lande, was wel \'-t meest „populaire" van de punten. Het komt
in de meeste remonstranties voor, en wordt in de „poincten diff."
uitvoerig toegelicht.

Ook hier dezelfde achtergrond: de ridderschap bevoordeelt
\'t platteland ten koste van de stad, zoodat de neringen uit de
stad naar \'t platteland getrokken worden, waar men veel minder
voor de generale middelen heeft op te brengen (door minder
streng toezicht, door lagere accijnsen en grootere vrijheid van
belastingen voor sommige koopmanschappen). De ergste klacht
betreft de brouwerijen: volgens de stad zou 1 Maart 1584 te
Delft door de St> Gen. besloten zijn, een belasting van 2 stuivers
per ton bier te heffen, en tegelijk bepaald dat alle brouwerijen
ten platten lande zouden ophouden. Dit laatste zou in Holland
en Zeeland wèl gebeurd zijn, in Utrecht daarentegen wel de 2
stuivers belasting ingevoerd, maar de brouwerijen ten platten
lande gebleven zijn. Zelfs had dit een staking der brouwers
binnen Utrecht tengevolge gehad, die hun op een boete van over
de 1800 Carolus guldens was komen te staan, en alle schrifte-
lijke klachten waren door den eersten burgemeester verduisterd.
De brouwers uit de stad hadden zelfs per jaar een aanzienlijke
som boven de gewone belasting aangeboden als men de brou-
werijen ten platten lande wilde afschaffen. Maar dit was niet
gebeurd, er waren nog 46 brouwerijen van brouwers op \'t
platteland, behalve die van private personen en ridderhofsteden,
terwijl er in de stad nog maar 21 waren, tegenover 60 vroeger.

-ocr page 68-

Hiertegenover staat de mededeeling der St. v. Utr., dat van
een resolutie van Delft van 1584 geen sprake is („Remonstrantie")
en dat er, mede doordat de Staten de belastingen op de koopman-
schappen binnen Utrecht lieten innen door collecteurs inplaats van
door pachters, welke laatsten de kooplui plachten te „vexeeren",
de meeste neringen, ambachten en handwerken in de laatste
20 jaar met de helft waren toegenomen („Cort Bericht").

Deze kwestie staat vrijwel op zichzelf; zij raakt het „wel-
varen" der stad natuurlijk ten nauwste, maar is niet van
beteekenis in verband met de klachten over hooge belastingen,
die in geen der 5 remonstranties voorkomen1)? het
gaat hier alleen om de ook van elders bekende kwestie: den strijd
om den economischen voorrang tusschen stad en platteland 2),

1 \') Wel waren de belastingen in dezen tijd hoog (zie Fruin, Inl. op Dusseldorp,
pg CXVIII; Annales van Dusseldorp, pg. 305, 330; Gedenkschrift van Joris de Bye
in Bijdr. en Meded. H. G. 1888 pg 408). Alleen de rijke subsidies van Frankrijk
hadden ons in staat gesteld, den oorlog te blijven voeren. (Voor de expeditie naar
Cleef alleen trok men f 600.000 uit op den staat v. oorlog). In Utrecht had men zich
meer dan eens tegen \'t invoeren van een belasting verzet, o. a. in 1606 tegen
\'t instellen van een schoorsteen- of haardstedegeld van 30 stuivers per haardstede.
Volgens Dusseldorp (pg. 345) had men, tengevolge van \'t gewapend optreden
der wevers, toen deze belasting weer ingetrokken. Maar evenals in 1598 was
de groote grief, dat het geld wel uit andere bronnen (de geestelijke goederen)
gevonden kon worden, en waren de klachten dus meer tegen de corruptie
der Staten dan tegen de belastingen zelf gericht.

2 ) Wat de bevoorrechting van \'t platteland betreft: \'t platteland was sinds
1584 vrij van de z.g. „Staten-imposten" of op naam der Prov. Staten geheven
belastingen (op wijn, bier, zout, etc.) die in de stad als gewone stedelijke be-
lastingen waren blijven voortbestaan. Als vergoeding daarvoor was op \'t platteland
\'t „consumtiegeld" (een belasting voor degenen die stadsnering deden) met \'/4
verhoogd. Dit consumtiegeld hoorde echter tot de z.g. generale middelen, een
belasting, eveneens geheven op zout, bier, zijde, enz. maar ten bate der Gene-
raliteit (sinds 1580 werd \'t vervangen door \'t dubbel oudschildgeld). Bovendien
betaalde men daar een quotisatie van 1 blank op \'t oudschildgeld, dus opcenten
op de grondbelasting. Hiertegenover betaalde men in de stad èn generale
middelen èn stedelijke belasting. De toestand was dus inderdaad ongelijk, vooral
als men de verpachting der belastingen, die alleen in de stad plaats had,
meerekent. Zie Muller, Cat. Stedel. Arch. Utr. passim.

-ocr page 69-

en \'t behouden van de voorrechten der gilden tegenover de
blijkbaar opkomende „vrije" handel en industrie. De kleine
steden staan dan ook ditmaal aan den kant der stad, een bewijs
van de algemeenheid van \'t belang.

De oplossing was even weinig bevredigend als die der vorige
punten: enkele neringen ten platten lande zullen bij provisie
ophouden, de uitspraak inzake de brouwerijen wordt gegeven
aan het Hof v. Utrecht, maar is blijkbaar nooit gedaan \'). De
afschaffing van de beide belastingen (huisgeld en gemaal)
was gedaan op verzoek der burgemeesters, en heeft dus niets
met de diff. punten uit te staan.

Punt 5 eischt: nazien van de rekeningen, door de Staten gesloten
sinds \'t jaar 1588, met de acquiten en \'t bewijs v. opdracht
der Staten daartoe, door den magistraat der stad.

De stad, als voornaamste contribueerende lid der Staten, zou
nl. \'t recht hebben, dat haar altijd de copie van iedere rekening
werd overgeleverd, en althans rapport daarvan aan haar gedaan
— wat sedert 1593 niet meer gebeurd was.

De Staten wijzen dit verzoek af, aangezien alle rekeningen
tot 1609 gesloten waren ten overstaan van de daartoe geautori-
seerde personen: aan hen zouden zij geen revisie weigeren,
de magistraat had er echter geen recht toe.

Men weet, dat de Raad v. State gelegenheid gegeven heeft,
tegen de rekeningen bezwaren in te brengen, en dat alleen Brakel,
Canter en Helsdingen daarvan gebruik maakten 2). Zij trachtten
te bewijzen, dat er vele onnoodige uitgaven waren gedaan, en
velen ten onrechte begunstigd. Vooral Ledenberg is hun bete
noire 3). Dat er fraude gepleegd werd, is wel waarschijnlijk: of
de bedragen zoo groot waren, als men \'t wilde doen voorkomen,
onzeker. (Ledenberg was rijk geworden, maar naar zijn zeggen

\') Zie hiervóór, pg. 44.

2) Dodt IV pg. 262.

3) Men vergelijke Bijlage 32, en Dodt V pg. 153.

-ocr page 70-

door huwelijk \')). In \'t algemeen wenschte men de met moeite
opgebrachte penningen niet in „dartelheid" verkwist te zien.
Zuinigheid in beheer, en een deel der inkomsten der geeste-
lijke goederen gebruiken voor de generale middelen: dan zou
\'t niet noodig zijn de gemeente zware lasten op te leggen. De
klachten raken dus niet zoozeer de belastingen zelf als wel \'t
volgens de stad slechte beheer, verkwisting en fraude der Staten.

Ook deze klacht leidde tot niets.

Van de kleinere punten is belangrijk de eisch, dat iemand,
die inkomen uit een geestelijk goed geniet, geen wereldlijk ambt
zou mogen bekleeden. Natuurlijk komen deze eischen in
\'t geheel niet voor vervulling in aanmerking. Zij zijn echter
merkwaardig omdat zij aan bestaande grieven uiting geven. Op
de ongevaarlijke punten hadden de Staten zelf al toegegeven 1).
Verder „liet men" liefst „de zaak zooals ze was". Ook de St.
Gen. volgden deze politiek, zij \'t dan ook uit andere motieven
dan de Staten v. Utrecht.

Er waren in dien tijd bijzondere redenen, die verstoring van
een geregelden gang van zaken ongewenscht maakten.

1°. Het pas gesloten Bestand, wat voor talrijke Katholieken
een aanleiding was, om zich meer dan vroeger te roeren. 2°. de
expeditie naar Gulik-Kleef, waaraan we ons om de verplichting
die we aan Frankrijk hadden (subsidies) niet konden onttrekken
— wat trouwens in \'t geheele buitenland ons aanzien geschaad
en onze positie verzwakt zou hebben. 3°. \'t feit dat de gezant-
schappen naar Engeland en Frankrijk klaar stonden om te
vertrekken en hun door \'t oproer veroorzaakte oponthoud i n
ons nadeel werd uitgelegd 2). Wij moesten toonen, op eigen

1 ) Zie Bericht op Recueil, Dodt IV pg. 238, bv. op punt 32.

2 ) Zie Motley: Leven en Sterven v. Oldenb. I pg. 127 noot, pg. 194 en
Oldenb. aan Caron, 28 Febr. 1610 (inv. Holl. 2620=). .

-ocr page 71-

beenen te kunnen staan, anders was er groote kans, dat we
weer onmondig verklaard zouden worden. Zoo was dit oproer
schadelijk voor den gang van zaken in binnen- en buiten-
land en zocht Oldenbarnevelt er ook zoo gauw mogelijk een
einde aan te maken. Voor \'t grootere, algemeene belang vielen
de kleinere particuliere kwesties weg, en in geen geval zou hij
in deze omstandigheden veranderingen van ingrijpenden aard
geduld hebben.

Apart staat de zaak van den Heer van Brakel. Volgens uitspraak
der vergadering te Woerden levert hij 20 Maart 1610 zijn rekening
in bij den president der St.-Gen., die deze door een commissie
zou laten onderzoeken. 2 April verklaart de heer v. Moersbergen
namens de Staten v. Utrecht, dat zij de rekening van Brakel met
daarbij hoorende documenten zullen overleveren, mits Brakel
zelf alle bezwaren, die hij tegen de rekening der Staten heeft,
op schrift stelt. 8 April levert Brakel dan een ongeteekende copie
in bij de St.-Gen., zoodat hem bevolen wordt zijn stuk eerst te
teekenen en te qualiflceeren. 10 Mei (oude st.) laten de Staten
v. Utrecht deze stukken door een commissie onderzoeken. 8 Mei
(oude st.) 1611 werd Brakel door den (herstelden) magistraat op-
nieuw uit de stad verbannen. Voor zoover ik heb kunnen nagaan, is
de zaak pas in 1626 afgedaan1). Ook hier dus geen resultaat:
trouwens de heer v. Brakel profiteerde van de gelegenheid, die
zich voordeed, maar heeft met \'t oproer als zoodanig niets uit
te staan.

Meer gegevens zijn er over \'t aandeel, dat de Katholieken in
dit oproer hebben gehad. Dusseldorp vertelt, dat vele Katholieken
meenden, dat dit oproer hun ten nutte zou komen 2). Tersteghe
schrijft aan Ledenberg3), dat de Jezuieten te Emmerik zich zeer
verblijden over de alteratie te Utrecht en er een „goede

1 \') Gem. Arch. Utr. cat. II 3631.

2 ) Annales van Dusseldorp, pg. 393.

3 ) 15 Maart (o. st.) 1610: Dodt V pg. 148.

-ocr page 72-

uitcompste" van verwachten. Ook \'t schrappen van de woorden
„van de Gereformeerde religie" in de aanbeveling van den
aftredenden magistraat (hiervóór, pag. 21) bewijst, hoezeer men
met hen rekening hield. Voortdurend leest men in de corres-
pondentie met de St.-Gen. van papisten, meestal in één adem
genoemd met de „factionisten". Deze beide partijen vormden
blijkbaar een voortdurende bedreiging voor den rustigen gang
van zaken. Het oproer op den biddag (21 Febr. oude st.) ging
van hen uit; men vertelt aan Egbertsz dat de remonstranties en
vooral de laatste v. 29 Jan. (oude st.) waren opgesteld door 2
„zeer papistige" advocaten en een Jezuïtischen brouwerszoon \')
(men vergelijke ook hierboven, pg. 30). De toeleg der St.-Gen.
is dan ook hen zooveel mogelijk uit de regeering te houden;
dat is o.a. de reden waarom men tegen een augmentatie der
Ridderschap of der Geëligeerden is (St.-Gen. 10 Febr.); er waren,
wat Geëligeerden betreft, bijna geen Protestanten meer, die in
aanmerking kwamen 2).

Ook over hun bijeenkomsten wordt in dezen tijd weer geklaagd
(Speenhoven, Taurinus 21 Mei oude st. in de Staten v. Utrecht):
iederen Zondag preekt er een Jezuiet op Rijnauwen, onder grooten
toeloop uit de stad. In Montfoort worden geregeld „groote exer-
citiën" gehouden, met grooten toeloop uit de omliggende dorpen.
Bovendien hebben de papisten daar gedurende de beroerte binnen
Utrecht „haer ooren seer opgestoocken, seer schimps van de heeren
ende van de religie spreekende", en o.a. zeggende dat zij binnen
Montfoort haast de groote kerk zouden innemen, en dat de
Hervormden dan wel met de kapel tevreden konden zijn, of
desnoods de stad uitgezet worden.

Hierbij hooren de klachten over den koster te Schalkwijk 3),
den schoolmeester te Maarsen e.a.

Tegelijk werd er ingediend een klacht over \'t misbruik der

Zie Bijl. 11.
ibid.

Zie Bijl. 36.

2)
3)

-ocr page 73-

\\

geestelijke goederen: handel drijven in prebenden, minder
stichtelijk gedrag van „Kanunniken" en nonnen (vooral die van
Outwijck staken boven de andere uit in „uitwendigheid en pracht")
en tenslotte \'t voorstel, te Leiden een college der Staten op te
richten, te betalen uit de geheel aan de Staten gebrachte op-
brengst der vicarieën, die nu nog ter beschikking der kanun-
niken stonden.

Op \'t laatste werd voorloopig niet geantwoord; een placcaat
tegen de bijeenkomsten der Katholieken werd echter 24 Mei (oude st.)
door den Raad v. State afgekondigd, en 10 Oct. het opnemen van
nieuwe nonnen in de kloosters verboden. Zonder veel succes.
Dusseldorp vertelt (pg. 402) dat er in 1611 over de vijftig dienst-
doende priesters in de stad Utrecht waren, en dat men daar
dus beter voorzien was dan in Mechelen. Ook de maatregelen
tegen de kloosters duren voort (ibid. pg. 443).

Als Utenbogaert in Nov. 1610 door Utrecht „te leen" wordt
gevraagd, stelt hij als voorwaarde, dat er beter op de „paepsche
conventikelen" gelet wordt. Het oproer van 5 Dec. ontstaat naar
aanleiding van \'t zoeken naar den auteur van een door Katho-
lieken uitgestrooid pamflet: een bewijs dat de gevaren, die men van
hun kant duchtte, niet denkbeeldig waren; van alle bij \'t oproer
betrokken groepen waren zij \'t meest doelbewust en onderling
één (de strijd tusschen Jezuieten en gewone priesters raakte
niet de verhouding naar buiten).

Zoo zien we de verschillende belangen samengaan in den
strijd om de macht. Zooals gezegd is: organisatie en doelbewust
streven ontbreken nog ten eenenmale. Men had geen begrip
van de dingen waarvoor men streed; het ideaal: „terugkeer tot
\'t oude" was fictief, aangezien een terugkeer der oude toestanden
op allerlei gebied onmogelijk was; de middeleeuwen waren voorbij,
ook al begeerde men ze nog zoo hard terug. De „nieuwe tijd" werd
in Holland met vreugde beleefd en met energie benut; in Utrecht
bleef men echter aan \'t oude hangen en miste zoo de kracht
om tot nieuwen bloei te komen. Men bleef zich blindstaren op

-ocr page 74-

de belangen van den eigen beperkten kring en miste zoodoende
\'t noodige contact met den grooten, algemeenen gang van zaken.
Vandaar dat de particuliere zaken van stad en provincie als
storend voor den goeden gang van zaken in \'t algemeen en van
geen beteekenis ten opzichte daarvan eenvoudig terzijde werden
gesteld. Dit is m. i. de motiveering van het optreden der St.
Gen. De Stadhouder, wiens verantwoordelijkheid op een ander
terrein lag, moest uiteraard geneigd zijn, aan de particuliere
belangen meer aandacht te schenken. Dit hoeft echter allerminst
partijdigheid te zijn. Niets bewijst dat Maurits de burgerij of
stad begunstigde boven haar tegenstanders; wel had hij eenige
malen minder snel ingrijpen gewenscht\')» maar dit is te ver-
klaren zoowel uit zijn karakter (hij was altijd zeer voorzichtig)
als uit den wensch om inderdaad onpartijdig te zijn, en zoo
mogelijk, alles nog langs minnelijken weg op te lossen. Het
lijkt mij dan ook onjuist, Maurits van partijdigheid in dezen
te beschuldigen 1). Zelfs in den grooten binnenlandschen strijd
wilde Maurits nog in 1616 liefst „neutraal" blijven 2). Er is geen
reden om aan te nemen, dat hij in deze zaak van een andere
meening was 3).

Het resultaat van \'t oproer is geweest louter negatief. De
eenige verandering die tot stand komt is de vermeerdering van
\'t aantal dagelijksche gedeputeerden van 10 op 12 — een voordeel

1 ) Blok, Gesch. Ned. Volk II pg. 422 vg.

2 ) Naber, Calvinist of Libertijnsch, pg. 83.

3 ) Men vergelijke ook zijn raad aan Ernst Casimir, toen deze als com-
mandeur van \'t garnizoen binnen Utrecht benoemd was: „que vous tennez toute
bonne correspondence avec le magistrat (ni. die van Canter en Helsdingen) et
capitaines des bourgeois illecq, mais que vous prennez aussy
entretemps regard sur les actions des bourgeois et ce
qui passe parmi la ville, si d\'aventure ilz voudront de nouveau
attenter quelque chose et le pouvoir en temps remédier,
car, à mon advis, c\'est le vrai moyen pour assopier tous
les differen s": Archives de la maison d\'Or. Nass. 2me série T. II, lettre 359.

-ocr page 75-

voor de kleine steden. Pas de verbreking van \'t Hollandsche
autoriteitssysteem in Holland zelf (in 1618) kon in Utrecht de
gewenschte verandering brengen — al bleef de invloed van den
adel groot, de burgerij kreeg toen althans eenigen invloed
daarnaast.

Zoo wisselden strooming en tegenstrooming elkaar af. Beiden
lieten in Utrecht haar invloed gelden, maar zonder aan den
algemeenen stand van zaken veel te veranderen. Men bleef er
liefst rustig op de oude wijze voortleven, zonder zich van de
algemeene verandering van zaken veel aan te trekken. Ook in
dit opzicht bleef men middeleeuwsch in leven en denken. In
zooverre zijn de gebeurtenissen van 1610 slechts episode, geen
keerpunt. Maar dan toch van belang als schakel tusschen den
Leicesterschen tijd, dien men als een gistingsproces der aan-
wezige krachten kan beschouwen, en 1618, de eerste manifes-
tatie van den inmiddels tot een macht in den staat gegroeiden
volkswil.

-ocr page 76-

/

BIJLAGEN.

1. Officieel door den Raad goedgekeurd resumé van de gebeur-
tenissen van 21 Jan. (oude st.) 1610 vg.; gedateerd 2 Febr.
(oude st.) 1610, waarschijnlijk overgeleverd aan de commissie
v. onderzoek (arch. St. Gen. \') no. 4760).

Redenen ende oirsacken die de gemeente off
burgerije deser stadt Utrecht gemoveert ende
geporret hebben hun in stilheyt in de wapenen
te begeven des morgens voor den dach den
XXI January 1610.

Eerstelijck overmits dat van lange jaren herwaerts hoe langer
soe meer in neringen ende welvaren zijluyden sijn affgenomen,
ende alle beswaernisse van middelen, imposten ende andere
schattingen evenwel hebben moeten dragen, daerdoor veele
uitgeput, in armoede geraeckt ende eyntel. genouchsaem tot
desreputatie gecommen sijn.

Hercommende dese verminderinge in alle neringen ende hant-
wercken van de burgerye, door dien dat men het platte landt
patrocinerende, vele gelijcke neringen ende hantwercken, van
tijt tot tijt uyter stadt getogen, aldaer geplant ende geëxerceert
heeft. Ende alhoewel tot meermalen hierover is gedoleert geweest,
ende sonderlingh over de menighfuldighe brouwerijen ten platten
lande, selffs oock voor de magistr. deser stadt, met presentatie
van die aldaer als gantsch prejudiciabel, soo wel der heeren

\') Met arch.-St-Gen. wordt bedoeld de op \'t Algem. Rijksarch. aanwezige
collectie stukken van dien naam.

-ocr page 77-

Staten als stadts comptoiren, ende mede nieuwicheden, affdoende,
dat men eenige duysenden voor der heeren Staten middelen
wilde meer geven als die doen waren geldende, waernaer stadts
sijsen ende imposten hadden moeten volgen; en heeft men noch-
thans daertoe geen gehoor noch remedie connen becommen,
maer sijn de remonstrantien van de brouwers ende veel heurer
bijwesende stucken affhandich gemaeckt sonder dat zij (onaen-
gesien menichfuldich vervolch) voor alsnoch tot restitutie van
dien hebben connen geraken.

Twelcke dus veroorsaekt is, door dien veele jaeren herwaerts
een edelman, die als riddermatig in de Staten wordt beschreven,
es geintroduceert als eerste Borgemeester, die sijn goederen ende
huysen hebbende in den Gestichte, oick den huysluyden heeft
gezocht te favoriseren.

Daerbij voorts gevoucht worden een ander borgem. uytte
borgerije, die selffs off de zijne van de heeren Staten waren
gebenificieert, oock ontfanghers ende andere officiers derselve
heeren Staten, deen van d\'ander dependerende.

In der voege dat men nooit tot eenich redres heeft connen
commen.

Jae die eenichsins denselven wederspraken, worden ter naester
veranderinge van den magestraat daeruit gestelt ende vergeten.

Behalve dat dan noch gesien wordt, dat in plaetse de gemeene
borgerye in armoede geraeckte, weynige andere der heeren
Staten gebeniflcieerden uytwendich hem sulx exalteerden, dat
de gemeente tselve niet langer en hebben connen verdragen.

Ende want sij geen apparentie van verbeteringen en voorsagen,
mits oock dat de heere van Rijsenborch, eerste borgemr., in den
Hage was, makende een ij dele kasse een dolle vrouw,
als het spreeckwoort seyt, soo hebben de samentlijcke
musquettiers des Sonnedage smorgens voors. in alle stilheyt,
jae sonder trommelslach hun op der stads plaetsche begeven,
het vendel, dat daer de wacht hadde, doende datelijck laden heure
respective hopluyden ten einde die souden willen versorgen, dat
de magistr. mochte worden geladen omme deur deselve hop-

-ocr page 78-

luyden ende de gecommitteerden, die elck middelertijt in sijn
quartier ging opcloppen ende versouckën, hierop redres te ver-
volgen, met verthooninge dat tot dien eynde vooral de magistr.
diende verandert......

(Hierop volgt het verhaal van de afzetting van den magistraat
en het indienen van nieuwe remonstranties op 25 en 27 Jan.
(oude st.), overeenkomend met \'t meegedeelde in de vroedschaps-
resoluties).

2. OfTicieele samenvatting der klachten der burgerij door den
Raad en de burgemeesters, overgeleverd aan Z. Ex.tie en
de gecommitt. der St. Gen. den 18den Febr. (nieuwe st.) 1610
((arch. St. v. U.\') 364 45)).

Overgelevert aan sijne Exie bij de heeren Borgem. der
stadt Utrecht, den
XVIIIden Februarij stilo novo a° 1610.

R e c u e i 1 van alle de poincten ende remon-
strantien, soe bij de acht Borgerhopluyden,
uyt den naem ende van wege de gemene
Borgerye deser stadt Utrecht, als bij eenige
vendelen int particulier, den Raedt der selver
stadt overgelevert den XXien, XXVI«1 ende
XXIXen january 1610, nae den olden stijl.

I. In den eersten dat de stadt, steden ende Lande van Utrecht
mitte borgerije ende ingesetenen van dyen, tot haer oude vader-
lijcke ende aengeboren previlegien soude worden gerestablisseert
ende voorts gemainteneert, volgens de belofte van sijne Pr.
Extie ho.me.

Iï. dat diensvolgende alle ingesetenen deser stadt gehouden
sullen wesen hem onder een van de acht vendelen te begeven.

\') Met Arch. St. v. U. is bedoeld de verzameling in het Rijksarch. in de
prov. Utrecht.

-ocr page 79-

III. Item dat bij ende uyt de selve acht vendelen alle jaer
die magistraet dezer stadt gecoren ende bij syne Pr. Extie geap-
probeert sall worden ende dat in conformité van de oude vrijheyt
ende liberteyt deser stads ingesetenen, alles naer luyt ende
inhouden van de resolutie, genoomen bij de magistraet ende
gemene gildebroeders deser stadt in den jaere 1341 op S.te
Agnietenavont.

IV. Welcke resolutie gevouchelick sall mogen worden achter-
volcht, mits stellende in plaetse van oudermannen, daerinne
genoempt: hopmans, ende van gildebroeders: borgers van de
acht vendelen, mitgaders van een jaer int gilt geweest te
sijn: een jaer onder de Borgervendelen als Borger geweest te
hebben.

V. Dat van gelijcken naer ouder gewoonte die acht Borger-
hopluyden. bij de Borgerye alle jaer gestempt ende gecoren,
mitsgaders den eedt bij de magistraet heml. affgenomen sall
worden.

VI. Dat in de magistraet geen vreemdelingen, nemaer alleen
Borgers, wesende mannen met eere, staende ter goeder name
ende fame, lyefhebbers vant Vaderlandt, ende geen eyghen
baetsouckers sijnde, aengenomen ende geëligeert sullen worden.

VII. Item dat [tot] het schoutampt der stadt Utrecht telcker tijdt
als het sall comen te vaceren bij de volle magistraet ende acht
hopluyden sall worden genomineert een persoon, daertoe gequa-
lificeert sijnde, omme dyenvolgende voorts bij sijn Extie gecon-
firmeert te worden.

VIII. Item dat geen officiers offte yemant in slandts dienste
sijnde in de magistraet sitten ofte geëligeerd sall mogen worden.

IX. Dat van gelijcken nyemant in de qualité als Riddermatich
en sall mogen compareren in de vergaderinge van de Staten,
wesende in \'s lants regeeringe [ende] dienste.

X. Dat mede totte selve vergaderinghe van slants wege
sullen worden gecommitteert bij de magistraet ten minste twee
uyt haer collegie.

XI. Item dat volgende dpude previlegien ende gebruyck die

-ocr page 80-

drije leden van de Staten bij beschrijvinge gehouden sullen
wesen in de staten te compareren op haer eyghen buydels, ende
buyten \'s lants costen, uytgesondert alle d\'gheene die buyten
de provincie tot \'s lants dienst worden geëmployeert, dwelcke
eerlijcke dachgelden sullen worden toegeleyt.

XII. Dat oock dye Regeeringe van de Staten ofte van tlandt
voortsaen niet en sall bestaen in dagelixe comparitie ofte oock
in personen die eens voor altijd daertoe worden geëligeert, maer
dat achtervolgende die keiserlicke ende oude vaderlicke previ-
legien van wege het Ridderschap alle riddermatighe personen,
soe binnen Utrecht als ten platten lande wonende, op de beschrij-
vinghe sullen moghen compareren ende verschreven worden,
gelijck oock die van de vijff capittelen sullen worden verschreven,
die alsdan uyten haeren capitulariter sullen mogen committeren,
omme op de verschrijvinge te compareren sulx als van oudts
te geschieden plach.

XIII. Dat tot dyen einde die dagelixe comparerende in de
statencamer, omme alle onnodige dachgelden te eviteren, heml.
sullen houden voor gecasseert.

XIV. Mede dat in plaetsche van deselve bij provisie ende
tot dat naerder ordre gestelt sall sijn, uyt elck lith een off twee
gecommiteert sall worden, dwelcke alle cleyne voorvallende
saecken off sullen mogen doen, memorie maeckende van de
grote saecken ende de selve reserverende tot de naeste beschrij-
vinghe, sonder dat van nu voortaen het een Lith uyt het ander
sal mogen eligeren.

XV. Item dat voors. commissie soolanghe als die nodich
sijn sall alle jaer sall worden vernieuwt, opdat bij continuatie
de voors. gecommitt. niet meer auctoriteyts en assummeeren
als haer toecompt, volgende d\'instructie die heml. tot dyen
eynde gelevert sall mogen worden.

XVI. Item dat alle saecken van justitie ende proceduren die
tot noch toe bij de heeren Statep ende in de statencamer sijn
gehandelt, omme alle onnodighe costen te eviteren, sullen worden
geremitteert aan die van den hove.

-ocr page 81-

XVII. Item dat omme alle jalousie tusschen die vant Ridder-
schap ende de Borgerye deser stadt ewech te nemen, ende een
perpetuele eenicheyt ende lieffde tusschen de selve te onder-
houden, voortsaen alle generale ende particuliere touren van
provens ende vicaryen van de vijff collegien sullen hebben te
cesseeren.

XVIII. Ende dat die twee delen van alle vervallen provens
ende vicarijen, onder de selve collegien resorterende, op de
beschrijvinghe bij overeenstemminghe van de drije leden ver-
geven sullen worden aen Borgerskynderen, van eerlijcke ende
vrome ouders gecomen sijnde, ofte aen andere gequalificeerde
ingesetenen deses Stichts, ende het derdendeel onder het ridder-
schap, ende dat in regard dat die van de Borgerye well tweemaal
meerder in getale sijn als die vant ridderschap.

XIX. Item dat men de gecomm. van de selve vervallen
provens bij desen tijdt soe sall besnijden ende tot slants dienste
ende affdoeninghe van de lasten sal emploieren, dat de gheene
die daermede versyen soude mogen worden dselve moge
gebruycken tot subsidie van haeren staet ende niet tot dartel-
heyt ende schandael van andere, die met soedanighe provens
niet en sijn begifticht ofte gebeneficieert.

XX. Item dat alle vrouwencloosters voortsaen sullen hebben
haer competent getall, ende dat die provens, vervallende in de
nonnencloosters, overgeven sullen worden aen die van \'t Ridder-
schap ende die provens, vervallende in de Bagijnecloosters, aen
de Borgerye.

XXI. Ende dat oversulx die Bagijnconventen gehouden sullen
worden in sulcke ordre als de nonneconventen, ten waere
geraetsaem gehouden worde soe well die nonnecloosters als die
Bagijnecloosters te laten versterven.

XXII. Item dat van nu voortaen die proveniers ende prove-
nessen deselve provens genieten sullen totdat sij hem begeven
tot den echten state, te welcken tijde deselve provens sullen comen
te vaceren omme bij andere geimpetreert te mogen worden.

XXIII. Item dat van nu voortaen die selve proveniers haere

-ocr page 82-

provens niet en sullen mogen aen anderen overdoen ofte
resigneren.

XXIV. Item dat nyemant, eenige provens besittende ofte
tractement van eenige geestel. goederen treckende, eenige weer-
lij cke ofïicien sall mogen bedienen.

XXV. Item dat alle gequalific. Borgerluyden soe well capabel
sullen wesen tot alle ofïicien vant Sticht, tzij schoutambten
van steden, maarschalkampten ten platten lande ende andere,
als Edelluyden.

XXVI. Item dat die magistraet beloven sall te procederen,
dat opt spoedelixte geprocedeert sall worden tot recolement
van alle de gesloten reeckeningen, gevallen sedert \'t vertreck uyt
de regeringe van den heere van Braeckel, nemende voorts bij
de handt alle dandere reeckeningen van alle ontfanghers, noch
aengestelt sijnde, ende soe haest als het doenlick is eenen
perfecten staet te leveren van de incomen ende lasten van de
geheele provincie, ende deselve tgesien hebbende, de gemeente
soe binnen als buyten de stede^ te soulageren ende van de
schattingen te ontlasten soeveel als de selve staet sal connen lijden.

XXVII. Dat voorts tot het hooren ende sluyten van deselve
Reeckeninghen uyt elck Lith ten minste twee sullen worden
gecommitteert, daertoe bequaem sijnde.

XXVIII. Item dat alle gilden, ambachten ende neringhen in
haere ordonnantiën sullen worden gemaincteneert.

XXIX. Dat men oock nergens geen ambachten off neringhen
en sall mogen exerceren dan daer van oudts deeckens, keur-
ende gildemeesters zijn geweest (als het van oude tijden placht
te zijn).

XXX. dat mede op \'t stuck van de justitie soe voor thoff
als voor die van de stadt voortsaen sulx sall worden gelet, dat
niemant oorsaeck en sall hebben daerover met reden te clagen,
sonder eenich respect te dragen van personen, van wat qualiteit
die oock souden mogen sijn.

XXXI. dat van nu voortsaen alle Raetsheerschappen, die
sullen comen te vaceren, bij de drye Leden op de generale

-ocr page 83-

verschrijvinge sullen worden vergeven aen gequalificeerde rechts-
geleerden, sinceer ende niet corruptibel sijnde.

XXXII. Item dat tot verminderinge van de officianten alse
oock d\'gaige van de selve sulx sall worden gelet, dat het mach
strecken tot verlichtinge van de gemeente.

XXXIII. Item dat geen Riddermatich persoon, in de Staten
comparerende, sal mogen worden eerste Borgemeester der Stadt
Utrecht, maer dat daertoe sall worden genomen een ander
gequalificeert edelman, die in de Staten niet en wort verschreven.

XXXIV. dat tot geen borgemrs., schepenen, cameraers ofte
raeden der voors. stadt genomineert, veel min gecoren en sullen
mogen worden die eenighe ampten ofte ontfanghen bedienen
ende dat geen van de magistraet eenige ampten van ontfanghen
sullen mogen bedienen, soe lange sij sijn in de eedt van de Stadt
Utrecht, volgens d\'ordonn. van Keyser Carolo ho : me: die voors.
stadt vereer ende van ouds haer gecompeteert hebbende.

XXXV. dat alsulx in dese coniunctie die magestr. bij provisie
notelick dient verandert.

XXXVI. dat men belangend het kiezen van den magistr. van
nu voortsaen een goede voet neempt met sijn Pr.-Extie ten
dienste van den lande ende tot conservatie van de privelegien, ende
gestelt mo^n worden bequaeme ende gequalificeerde personen,
goet van consciëntie ende vroom van leven, geen overspeelders,
dronckaerts ofte van eenighe andere mesusen ofte delicten ge-
diffameert sijnde.

XXXVII. dat alle officien, ontfanghen ende andere ampten,
die bij de drye leden van de staten vergeven worden, alle drye
jaren sulen wesen impetrabel ende aen andere vergeven sullen
mogen worden.

XXXVIII. dat niemant twee officien ofte ontfanghen teffens
en sall mogen bedienen.

XXXIX. dat men datelick sall beginnen van de gheene, die
langer als drye jaeren haere officien, ontfanghen ende andere
ampten bedient hebben, om daermede andere te beneficieren
ofte belasten voor gelijcke tijdt van drye jaeren.

-ocr page 84-

XL. dat het welstand der voors. loffelicke stadt Utrecht ende
de welvaert der goede gemeente sali wesen die hoochste wet
end previlegie.

XLI. dat men binnen den tijdt van ses aenstaende maenden
alle neringen ende ambachten, volgens de previlegien der borgeren,
ten platten lande sali doen cesseren.

XLII. dat d\'auctoriteyt van sijn Extie behoort te wesen in
sulcken als dye geweest is bij sijn heer vader Loffelicker me:

XLIII. dat van nu voortsaen de borgerhopluyden der voors.
stadt sullen worden gekoert bye de bevelhebbers en corporaels
van de respective vendelen, sulx als tanderen tijde geschiet is.

XLIV. dat men de wachtmeesters casseert, soe de stadt
daervan niet gedient en is, gelijx in andere binnenlantsche
steden geschiet.

XLV. dat de middelen, soe in de stadt, steden als ten platten
lande egael gemaect ende op eene voet verpacht worden, sonder
yemanden ofte eenige riddermatige personen ofte hofsteden te
eximeeren, om allen schaede te voorcomen ende gelijckelijck te
observeeren; dat alles in goede ordre gebrocht wesende, de
borgerije der voors. stadt tevreden sijn ende bij desen presenteren
lijff, goet ende bloet bij t vaderlant op te setten, mits dat sonder
naedencken dese vergaderinghe ende propositie der borgeren,
tsy int generaal ofte int particulier, niemant en sali strecken
tot enich verwijt, prejuditie ofte naedeel, ende dat daervan
verleent worden genouchsaem acte.

3. Uittreksel uit het vorige, gemaakt door de Burgemrs., ten
gebruike bij de onderhandelingen met Z. Ex.tlc en de
gecommitteerden. Den 28sten (oude st.) Febr. 1610 (arch.
St. v. U. 364 46).

Principale poincten uyten Recueil van de petitie van de
Burgerie, overgegeven bij de heeren Burgemrs. aen sijn
Ex.cic, op de welke te besoigneren staet met de gecom-
mitteerden en de heeren staten van den lande ende
de magistraet van de stadt van Utrecht.

-ocr page 85-

I.

Eerstel, wert versocht eene nieuwe forme opl ver-
maken van de magistr., van welcke forme die van
de magistr. behoorden voorslach te doen. Die voor-
naemste dachten in dit poincte sijn dat de mag. nu
eenige jaren herwaerts is gecreëert geweest bij de twee eerste
leden van de Staten, dat de eerste Borgern, geweest is een
ridderl. persoon, die bescreven wert ter vergaderinge van de heeren
Staten ende datter officieren ende ontfanghers van de Staten
in de magistr. gestelt sijn geweest.

VIIe art. aen het voors. poincte is gehoorich tgene int VIIe art vant

Recueil gesegt wort vant stellen van den schout.

V, XLIII gelijck oock de authoriteyt van de magistr. is concernerende

Hiervan spreken de Ilde,
lilde, IVde, Vide, Ville,

XXXIIIe, XXXIVe,
XXXVe en XXXVIe arti-
culen van het Recueil.

tgene gesegt wert\' vant kiesen ende stellen van hopl. art V en
XLIII van voors. recueil.

II.

IX, x, XI, XII, Ten tweeden redres van de Statencamer, soo in de leden
xiii, xiv, xv van de staten selffs als in de dagelixe comparitie ; opte ie is
voorgeslagen geweest dat de vijff collégien en Ridderschap soude
beschreven worden als voor d\' oorloge (dan wat het beschrijven
in de Ridderscap aengaet, wert gestelt an sijn Ex^e ende de
heeren gedep. van ho : ende mo : heeren de Staeten generaal).
Ende belangende de beschrijvinghe van de vijff collégien soude
de magistr. der stad Utrecht haer contenteeren metten tegen-
woordigenseven, mits dat de geëligeerden sullen revocabel wesen;
opte IIe affdoeninghe van de dagelixe comparitien ende dat het
collegie werde gecasseert, mits dat eenige andere tot cleyne
saeken werden gecommitteert, gelijck te sien is in de XII, XIII,
XIV en XV art. vant voors. recueil., mer de mag. is van advise
dat dit werde gepreterieert ende daerop gesien d\'instructie van
mr. Floris Thin, ende de dachgelden ende emolumenten ver-
mindert.

-ocr page 86-

!

III.

x XI, XVI, Ten derden: ordre ende mesnage van slants privelegien, daertoe
XXJCVlf11\' be2eert wert recolement van alle rekeninghen sedert den jare
XXxvni\', 1588, verminderinge van officianten ende gagie, ende dat alle
XXxix. officien ende ontfanghen dryejaerig werden gemaect, mitsg. dat
niemant twee officien tesamen sal mogen bedienen.

IV.

sXlx, xli. Ten vierden: afdoeninge van alle burgerneringen ende ambachten
ten platten lande, daer geen dekenen, keur- ofte gildemeesters
van outs plachten te sijn, ende dat men de voors. neringen ende
ambachten metten eersten sal doen cesseren, volgens de prive-
legien der burgery.

V.

iXlv- Ten vijffden: dat de middelen van consumtie egal sullen worden

geheven ten platten lande ende in de steden, sonder dat iemant
daervan exemt sal wesen.

VI.

g^m. Ten sesten : dat nieuwe ordre gesteh sal worden op de distributie

XXII,

xxiii\' van de prebenden, ende reglement gemaeckt ten regarde van
XXiv. degene die deselve besitten.

VII.

XL. Xen sevenden: dat die stadt van Utrecht in haere oude vaderlijcke

ende aengeboren previlegien worde gerestablisseert ende dat de
welstant derselve stadt ende welvaert van de gemeente sal
wesen de hoochste wet ende privelegie.

XLii.

vin.

Ten achtsten: dat dauthoriteyt van sijn Extie behoort te wesen

I

i

-ocr page 87-

in selcker vougen, als die geweest is bij sijn Extie heer vader
hooch loff: mem.

XXV, XXVII, Wat aangaet tgene int XXV art. gesegt wert van de qualificatie
*XX,LXXXI, van de Burgers tot aiie ofïïcien benevens d\'Edelen, item art. XXVII
dat de gilden gemainteneert sullen worden in hare ordonnantiën
ende art. XXX, XXXI justitie egalijck geadministreert ende de
Raetsheerschappen vergeven bij de drie leden van de staten,
mitsg. art. XLIV dat de wachtmeesters sullen werden gecasseert,
wert eensdeels gepractiseert ende eensdeels en wert het niet
gecontroverseert, ten ware dat de Burgerye verstonden dat een
nieuwe voet soude genomen worden opt vergeven van de
raetsheerschappen buten hetgene met sijn Extie als stadhouder
dienaenghaende is verdragen.

4. Besluit van den raad der stad Utrecht over \'t Recueil,
genomen 13 Febr. (oude st.) 1610 ((arch. St. Gen. 4760)).

Overgelevert aen Z.Exc. (door den secr.
Leerdam) den 24sten febr. 1610, stil. nov.,
naer den middach.

De Raed deser stadt Utrecht, eerst deur haere gecomm.den
doen versekeren ende adviseeren hebbende op het Recueil van
alle de poincten ende Remonstrantien, soo bij de acht Borger-
hopluyden uyten naem ende van wegen de gemeene Burgerye,
als bij eenige vendels int particulier den Raede derselver stadt
overgelevert ende selffs op huyden oock t voorseyde Recueil
met het advys, daeropgevolcht, doen herlesen ende geëxamineert
hebbende, vint goet tgeene dat volcht:
1. Teerste artic., soe veel de stadt ende de vrijheyt van die

aengaet, te preterieeren en te stellen op zulcken voet als men
2, 3, 4. nopende het stellen van den magistraat met zijn Extie sal beraemen.

5. Te seggen dat van nu voortaen de acht hopluyden deser stadt

sullen worden gekoert by de bevelhebbers ende corporaels van de

-ocr page 88-

respective vendelen, sulx als tanderen tijde geschiet en nu lest
weder gedaen es.

6. Te voegen bij den voet met zijn Excie te beramen alsvooren,

daerbij doende: die thien jaeren Burgers sijn geweest, ende sijn
van de gereformeerde religie.

7- vinden dat oock\'goet.
8i 9, 10. „ dese art. oock goet.

11. „ dat oock goet, ende geschiet.

12. Nopende dat art. verstaet men dat sijn Excie mette heere

gecomm. der Hooch E. Mo. heeren St. Gen. sullen tselve dres-
seren als tot meeste verseekerheyt, dienst, rust ende vrede van
den Lande ende conservatie van de gerefformeerde religie sullen

bevinden te behooren.

13\' 14- Te preterieren ende daerop te besien ende resumeeren de
instructie, by Mr. Floris Thin gemaeckt end in de Statencamer
sijnde, met verminderinge in de dachgelden ende emolumenten.

15< Te communiceeren met zijn Extie.

16- Goet, daerby voughen: niet gemeens hebbende met de

comptoiren, ten waere die voldaen ware.

17> !8) 19. Hout men voor goet.

20- Dat die behooren by de drye leden vergeven te worden.

21- Dese staen onder het gebiet van den magistraet.

22» Dat men hierop zulcken voet zoude mogen beramen als

practicabel zal zijn.

23- Dat men dat zoude laten staen als het staet.

24, 25. Vinden dese goet.

26. Men meynt: by de regieringhe van den Heere v. Brackel, van

1588 af.

27—32. worden goet gevonden.

33> 34, 35. Vinden dese mede goet, dan connen gebracht worden by de
art. hier vorens gementioneert opt ramen van den magistraet.

3S- is gedaen.

-ocr page 89-

35—40. acht men goet.

41. In plaetse van ses maenden: op \'t spoedelijcxst, dienende
omtrent het 29ste art. gestelt.

42. Dit valt mede by de voors. raminge van den magistraet.

43. Is voorens geseyt.

44. wort goet gevonden ende daerby gevoucht: onnodige Gedepden (?).

45. oock goet geacht.

Aldus gedaan by den raet voors. op den Stadthuyse te Utrecht
den XIIIden febr. 1610. My present, ondert. J. de Leerdam.

(Het antwoord der St. v. Utrecht op het Recueil,
bij Dodt v. Flensburg: Arch. voor kerk. en
wereldl. geschiedenissen IV pag. 235. Het concept
hiervoor, van de hand van Ledenberg, arch. St.
v. Utrecht. 364 46).

5. Eenige wenschen ten opzichte van de verkiesbaarheid
voor de verschillende stadsambten; opsteller onbekend,
(arch. St. v. U. 36445).

CONCEPT.

In den Rade sullen gecosen worden goede eerlijcke mannen,
geboren burgers, ofte die tenminste thien jaeren burgers ende
inwoonders geweest sijn, wesende van de waere, Christelijke
gereformeerde religie ende goede patriotten, geboren van echten
bedde, ten waere hij door naervolgende huwelijck gelegitimeert
waere, soo sodanighe ende anders gheene gehouden werden als
van echten bedde geboren.

Men sal nyet mogen nomineren ofte stellen in den Rayde
van de stadt, dootslagers, overspeelders, meynedighe ofte dier-
gelycke infame personen, oock geen natuerlijcke ofte bastaerden,
geen procureurs, panders, deurwerders, coursoren; oock nyet
in ses jaeren naer het tot anders verlaten van sodanige ofïlcien.

-ocr page 90-

Insgelyck nyemant van de andere Leden van Staten ofte die
haer int eerste Lith oft grade in den bloede bestaen, ofte die int
alderminste in dienste ofte eedt van deselve Staten ofte oock
vreemde heeren ofte vrouwen sijn.

Gheen ontfangers, noch haer burgen soe lange sij comptabel
ofte relinquateurs sijn, noch oock in een jaer daernaer nyet,
item geen schouten van dorpen ofte schrijvers van compagnien
soldaten, oock nyemant soo lange hij Burgerhopman es.

Voorts en sal nyemant mogen nomineren den gheenen, die
sulx versocht ofte doen versoucken heeft off den gheenen, die
hij weet sulx t\'ambieren.

Daer en sullen op eenen tijt in den Rayde nyet mogen sijn
vader ende soon ofte behouden soon, geen twee broeders ofte

swagers, oom ende neeff van één bloede.

{

Men behoort oock acht te nemen datter van één geslachte,
maegschap ofte aliantie nyet alle twee in den Raedt gestelt en
worden.

Dat in alle gevalle die twee cameraers ofte tresoriers gestelt
sullen worden bij de Burgemeesters, schepenen ende Raedt by
de meeste omgevraechde stemmen uyt die geheele burgerije,
wesende eerlijcke mannen van seer goeden aensiene, trouw-
hertig, neerstich, ende van goede menagie, van de welcke genouch
bekent sal zijn, leechbaere (?) luyden, ten minsten dertich jaer
out sijnde. Ende sal den eersten cameraer hebben den ontfanck
van alle stadtspenningen ende innecomen, alse van alle excysen,
imposten, quotisatien ende lichtingen van rente ende alle
andere stadsinnecommen, egeen altoos uytgesundert. Ende die
anderde cameraer sal opsicht nemen van alle nootlycke stadts-
wercken, leveranciers, officianten ende geen andere penningen
maniëren dan die hem bij den eersten cameraer uytgereyckt
sullen worden, gelijck dat van outs plach te wesen.

-ocr page 91-

Dat voorts de verkiesinge ende stellen van den Raedt (uytge-
sundert die Cameraers ofte Tresoriers) sal geschieden uyt den
jegenwoordigen Raedt ende noch andere XXXVIII personen,
bij denselven Raedt te nomineren, bij den Stadthouder, des dat
in allen gevalle nyet meer als de helfte in elcker tijt en werde
verandert, om alle jalousie, naedencken ende opspraeck te
vermijden, vastelijck vertrouwende dat zijne Excie in desen sal
gebruycken ende volgen het advijs van eenighe van de vroomste
ende gequalificeerste gestadige inwoonders ende Burgers, wesende
van de waere gereformeerde religie, sonder dat sijn Excie hier
over sal mogen advyseren ofte eenichsins horen dandere twee
Leden, ende in allen gevalle geen gesach altoos en behoren in
dese saecke te hebben.

Ende sal men die poincten, die gearresteert worden, alle jaer
voor de nominatie ende daernaer bij de renovatie van den
Rayde oplesen, ten eynde eenen yeder hem daernaer int
nomineren regulere, ende die genomineerde sich selven kennen,
soe daer yemant contrarie de selve vercoren waere.

6. Egbertsz. uit Utrecht aan Oldenbarnevelt in den Haag,
14 Febr. 1610 (arch. Holl.\') 2586).

Wij sijn op den I2den deser ontrent twee uyren
hier ter stede wel gearriveert, even als ZEx.cie mede
alhier was ingecomen. Onlangs nae onse aencompste
quamen ons verwillecomen de hr. Staten deser
provincie, verhaelende dat sij wel gewenscht hadden, dat
Zijn Extie en de gecomm. wat eerder aangecomen waren
geweest, versochten dat op de beginselen van deze beroerte
informatie genomen ende alles gerepareert mochte worden.
Niet lange daerna sijn ons comen salueren de
burgemrs. Canter en Helsdingen met van der
M a e t e n, seyden dat sij wel gewenscht hadden dat de saecke wat

\') Algem. Rijks Archief.

-ocr page 92-

anders toegegaen mochte sijn, dan dat sij, weygerend de
ambten, daer sij toe versocht waren geweest,
buiten twijfel daertoe gedwongen zouden sijn
geweest; dat tot de alteratie o o r s a e c k e w a r e
gegeven, overmits bij het tweede Lidt de saecken
sulx sijn beleit geweest, dat sij de Regeringe
van de stad alle tijt machtich waren, streckende
tot merckelijcke verdrucking van de deselve
stadt; dat huere meeninge waere met dandre Provinciën te
houden goede correspondentie, versoeckende dat die toeversicht
mochte worden gedaen, dat sij insgelijck wel credit mochten
hebben, ende dat het oock wel te vinden waere.

Belangende tgeene hier gedaen is, behalve de verandering al
voor ons vertreck bekend, en vinden wij niet anders gedaen te
sijn dan dat de Burgerhopl., als ontslagen sijnde an welcken
sij met eede verplicht waeren, versocht hebben andere
te mogen doen nomineren \'), twelck bij Burgem.
bewillicht sijnde, bij eenige vendelen airede
gedaen is, ende voorts schijnt gedaen te sullen
worden, dan de Burgemrs. verclaren de gemeente
anders niet te connen contenteren, niettegen-
staande gearbeyt was om heml. daerafte diver-
teren. Wat aengaet de pretentie n, wij hebben
tot noch toe niet seeckers daervan connen
vernemen, doordien ons besoigne soo om andere redenen,
als doordien de heer v. Braeckell sich van
ontrent d\'aencompste van sijn E xtie alhier heeft
laten vinden, ende niettegenst. hem verclaert werdt geraeden
te sijn, dat hij op sijn huis soude willen vertrecken, tot dat
gelegenheyt waer ende beter ruste om op sijn saecke te mogen
letten, geweigert heeft zulcks te willen doen, hoewel wij bericht
werden, dat hij wat sachter sich in \'t leste heeft aangesteld.
D\'articulen, die geëxhibeert sijn, sijn vijfder-

\') Zie res. vroedsch. op 29 Jan.

-ocr page 93-

hande, sonder genoechsame correspondentie,
soo \'t schijnt, als in beroerte bijeengestellt,
doch het voornaemste daeraff leek daer op, dat \') 1) alle
ingesetenen der stadt hem onder de 8 vendelen souden hebben
te begeven, 2) dat uyt deghene, die een jaer daerin sijn geweest,
de magistr. bij die van de stadt selve, ende niet van \'t andere
lidt soude worden geëligeert, 3) dat geen dronckaerts, over-
speelders en degheene, die comptabel sijn of andersins door
officien aan de andre leden verplicht, oock geen riddermatige
souden worden geëligeert, 4) dat het schoutampt als het sal
comen te vaceren bij de magistr. gesaementl. met de burger-
hopl. sal worden geëlegeert, 5) dat de dagelixe comparerende
in de Statencamer sullen worden gecasseert, ende de dagelixe
comparitie ceseeren, 6) dat in huere plaetse uyt elck lidt twee
zullen voor één jaer worden gecommitteert om de voorvallende
cleyne saecken af te doen, ende van de groote memorie te
maecken tegens de beschrijvinge, die geschieden sal van alle
Riddermatige ende de vijff capitulen, ende zullen deselve op
haer eigen buydel compareren, maer buiten \'s lands gebruickt
wordende, sullen hem eerlycke dachgelden worden toegelecht,
7) dat niemant twee ofïïcien tevens bedienen en sal, 8) en alle
deselve nae 3 jaer, oock van degheene die nu drie jaer in eenige
van dien geweest zijn, wesen sullen impetrabel, 9) dat men de
officianten heur comparitie ende gagien minderen sal, 10) dat
alle reeckeninghen sedert den jare 1588, dat de heere v. Braeckel
vertrok, sullen worden gedaen, het dubbel daervan in de policy-
kamer gebracht om daeruyt staet gemaect ende de gemeente
nae gelegenheyt derselve
gesubleveert te worden, 11) dat de
middelen ten platten lande als in de stad geheven, niemant,
oock niet de Ridderhofsteden, daervan vrijgehouden sullen worden,
12) dat alle ambachten ende neringen anders dan daer deeckens

\') Nummering der punten en spatieering van mij. Evenzoo in de volgende
brieven.

-ocr page 94-

ende gilden van oudts sijn, binnen ses maenden sullen worden
affgeschaft ende naementl. de brouwerijen.

De Predicanten is heur gagie van 1 000 tot
600 gld. vermindert. Van de Religie wordt niet
anders gereppt dan dat wel eenige, daermen
noch in wapenen was, geroepen hebben: eene
kerke te begeeren voor degenen die Paepsch
sijn. Ten heeft suspicie veroorsaeckt dat de
afgegaene ma\'gistraet hadde bij acte begeert,
dat in heur p 1 a e ts egesurrogeert mochten werden
luyden soo andersins bequaem als van de Religie
sijnde, ende dat die woorden geroyeert sijn,
daervoor gesteld was: gequalificeerde enz.

De Burgemrs. hebben aengenomen uyt de voorgemelde vijfderlij
articulen bijeen te doen stellen tgeene de meeninge is; dat
crygende, sal d\'intentie wat naeder gemerct connen worden.
De saecken staen hier noch al ruwe. Dien vreest
voor factie van dEdelen, dandre dat deRege-
ringe niet al te populair en worde, sommige
noch wat erger s, waerdoor de herten ontroert
gehouden worden.

Daermede etc.

Utrecht den 14*" Febr. 1610.

Seb. Egberts.

7. Gecommitt. St. Gen. uit Utrecht aan Oldenb. 14/15 Febr. 1610
((v/d Kemp. Leven v. Maurits III pg. 273)).

Inhoud gedeeltelijk gelijk aan 6, eenige nadere bijzonderheden
over v. Brakel.

8. Egbertsz. uit Utrecht aan Gecomm. Raden v. Holl. 18 Febr.
1610 (arch. Holl. 2586).

Ed. etc.

Ick en hebbe tot noch toe niet geschreven, om de onsekerheyt
daerinne wij tot noch toe sijn. Wij quaemen den llden deses

-ocr page 95-

des nachts tot Ameyde, ende \'s anderen daechs ontrent negen,
uyren op de Vaerdt, alwaer wij eenige uyren vertoefden, om
niet voor Z. Extie binnen Utrecht te comen, gelijck geschiedt
soude sijn, indien wij voortgetrocken waeren. In de poorten
vonden wij geene wacht met allen. De Burgerye ware in wapenen
om d\'incompste van Z. Extie \')• Wij werden terstondt verwille-
compt van eenige der aenwesende heeren Staten deser provincie,
die verclaerden op de compste van Z. Extie en de gecommitt.
met begeerte verwacht te hebben, ende versochten dat gearbeydt
mochte worden om alles te repareeren; onlanxs daeran quamen
ons besoucken de burgemrs. deser stadt ende nae groetenissen
ende verhael dat sy wel gewenscht hadden, dat de saecke wat
anders beleydt ware geweest, begeerden dat men heur credyt
bij de burgerye niet wilde crencken in tgene sij belooft
hadden ende tewege gebracht belangende de gedane verlichtinge.
De beswaernissen der Burgerye, die sy verhaelden, liepen meest
daerop dat deur \'t beneficeeren van den platten lande, deur
dien de ambachten en neringen aldaer geplant, ende de middelen
niet soo hoogh als binnen de stadt geheven worden, de stad
van Utrecht apparent was tot grote decadentie te sullen comen.
Hiervan meenden sij oorsaecke te wesen dat deerste Burgemeester
veele jaeren lang uyt de Riddersch. genomen ende een tweede,
die voor de stad niet en dorste spreecken, daerbij gevoecht ware
geweest. Dat de penninghen van \'t land door veele onnoodige
comparitien, "officianten, alsmede die van de Stad in onnutte
wercken end anders qualick waren gemesnageert, waerdoor de
gemeente niet en waere verlicht, gelijck anders wel soude hebben
connen geschieden.

Ontrent de tijdt als Z. Extie inquam, een weinich te voren,
was mede ingecomen de heer van Braeckel, die \'s anderen
daechs syne Extie, daernae ons, met de hr. van Gent, van Reveel
ende andre zijne vrienden quam anspreecken, ende alzoo hem
by sijn Extie geraeden was (wiens raedt wij meenden dat hij

\') Zie Utr. Kroniek 2 Febr. (oude st.).

-ocr page 96-

behoorde te volgen) dat hij voor deuse tijdt soude willen ver-
trecken, tot na t afdoen van de gemeene saecken op de sijne
oock soude mogen worden gelett, verclaerde dat hij de saecke
met sijne vrienden overgelecht hebbende, niet en conde vertrecken,
omdat hij hemselven daermede als condemneren ende sijn eere
grotelix lederen soude; dat hem justitie mocht worden gedaan;
dat de acte, daermede hij uytgesett was, niet als geen causam
inhoudende waere; dat hij van niemant peryckel vreesde, ende
sijne particuliere querelen wilde aen een sijde laten leggen; dat
oock niemant voor hem en behoefde te vresen; dat hij in huys
hem stil wilde houden; dat hij ingecomen was, doordien als hij
gedurende de beroerte voor de stad gecomen was, de Burgemrs.
hem hadden doen seggen dat nae weinich daghen, als de wapenen
afgelecht souden wesen, voor hem ende een ygelick de poort
ende justitie open souden staen, ende dat hij in alle
manieren geresolveert ware niet te vertrecken,
maar liever uytgedragen of uitgesleept te
worden, volgens welcke resolutie hij tot noch
toe alhier gebleven is, niet sonder vrese van
verscheydenen dat hij hem sal soecken te ven-
geren, ende te dien eynde met alle, oock die
dese Regeringhe niet goet en sijn, te behelpen.

Ons was mede bericht, dat burgemrs. de burgerhopl.
wilden veranderen, twelck wij, om de minste nieuwichheyden
te sien verpleecht te worden, gaerne voor hadden willen comon,
dan hebben Burgemrs., omdat de Burgerij, zoo sij seyden, an
eenige misnoegen hadde, ende sij hem anders ook niet verseeckert
hielden, op den 15 deser vier derselven verandert
ende d\'ander gecontinueert, twelck sij seyden telcken
van Burgem. ten ancomen van heuren dienst alsoe gedaen te
worden \')• Wij waren tenselven daghe, wesende

\') Bij de gewone magistraatsverandering van 1609 waren de burgerhopluiden
„om eenige redenen" gecontinueerd. Vermoedelijk waren dus eenige van hen
den Staten niet ongunstig gezind.

-ocr page 97-

policydach, in den Raedt der stede Utrecht, alwaer
wij volgende onse instructie aan HEd. versochten dat sij niets
wilden voornemen tot prejuditie van de gereformeerde Religie,
geen verder niewichheyt in de Regeeringhe bij der hand te
grijpen, ende goede resolutie in de vergadering der heeren Staten
s\' Landts van Utrecht op de petitie van de Raed v. State ende
de saecke van Cleve \') inbrengen, opdat daerna op de voorgewende
beswaernisse van de gemeente mochte worden gelett.

Waerop zij antwoorden te sullen delibereeren, verclarende
geensins gesint te sijn de Religie te vermin-
deren, eer te vermeeren.

Des anderen daechs, wesende de I6de, sijn wij met Z. Extie in
de vergadering van de Staten van Utrecht verschenen, alwaer
gelycke propositie belangende de consenten ende Cleve gedaen
sijnde, hebben haere Ed. angenomen metter eersten daerop te
resolveren.

Burgemrs. hadden angenomen om uit de 5
articulen, in de beroerte (zoo wij vernaemen
met kennisse van weinigen) bijeengestellt,
een Recueil te doen maecken, waertoe eenige
gedeputeert sijnde, tselve al gereedt werden
gesecht te hebben, dan en wordt hem sulx.van
de Burgemrs. niet afgevordert.

Zijne Excie sal se van dage anspreecken,
twelch tot noch toe niet gedaen is, om de con-
senten daermede niet te verachteren.

Wij en connen tot ons genougen van alles
niet berecht worden, doordien het schijnt dat
vele schouwen hem in ons logement te laten
vinden.

Tot noch toe hebben wij verder niet connen comen. Zullen
niet naelaten alle debvoir ten gemeenen beste te doen. De grave
v. Culemburch is hier mede. Wordt vermoedt of hij wel om

\') De expeditie naar Gulik-Cleef in verband met \'de twisten over de op-
volging aldaar.

-ocr page 98-

sijn querele van Hondswijck soude willen denken, dan sal
apparent nuw niet te passe comen. Ende dese tot geen anderen
eynde dienende, sal ick etc.

Utrecht 18 Febr. a. 1610.

Egberts.

9. Gecommitt. St. Gen. uit Utrecht aanSt. Gen. 18 Febr. 1610
(arch. St. Gen. 4760).
Hooge ende\'mogende heeren,

Mijn heeren, Bij onsen brief van den 14den deser, gepostdateert
op den 15den, hebben wijl. Uwe Ho. Mo. geadviseert ende
van de compste van den heer v. Braeckel in dese stadt,
ende wat debvoiren gedaen waeren om hem te doen vertrecken,
opdat mits syne jegenwoordicheyt die besogne, omme dewelcke
sijn Extie hier gecomen is, niet en soude worden verachtert,
ende alsoe hij weygerde uyter stede te gaen, versocht Uwe
Ho.Mo. goede meninghe te verstaen, wat sijn Extie ende wijl.
in de voors. saecke voorder souden hebben te doen, mitsg. bij
soo verre Uwe Ho.Mo. goet mochten vinden syne doleantien
voor andere saecken, ofte nevens de dachten van de gemeente
worden onderhanden genomen, hoe Uwe Ho.Mo. verstaen, dat
men sal afdoen het poinct, daerby hij versoect ende sustineert
dat hij behoort geredintegreert te worden in sijn gerechtichheyt
omme bescreven te worden ter vergaderinge van heeren Staten
van Utrecht, op welck onse scriven wijl. Uwe Ho.Mo. antwoort
verwachten. De voors. heer van Brakel heeft sedert altijt hier
binnen geweest, ende doet versoeck deur syne vrienden, de
ghene mette welcke hij wat uytstaende heeft om met heml. int
minnelycke te accorderen, ende die particuliere questien mette
dachten, die hy tegens het gemeene heeft, tsamen alsoe aff te
doen, welcke aengaende hy ons mede heeft doen aenspreecken,
ende versoucken off wijl. daeran soude willen de goude handt
houden, daerop geantwoort is, dat wijl. hier gesonden sijn om
te procureren tgene tot ruste van dese provincie ende stadt van
Utrecht mach dienen ende dat wijl. ons gaerne sullen emploieren

-ocr page 99-

ten eynde goude eenicheyt onder de ingesetenen van dese pro-
vincie worde geraaeckt, dan dat wij meenen dat de hr. v. Br.
behoorde gevolcht te hebben de raet van Z. Extie, daermede
hij sijn sake seer soude hebben gefaciliteert, welcke ant-
woordt gisteren omtrent den middach gegeven
is an dheeren van Gendt ende van Mijdrecht,
die met monsr. Buchoust (?) den heere tresorier
de Bie van tgeene voorsegt is hadden aange-
sproken. Cort naer den middach sijn wij deur
den deurwaerder van de hr. St. v. U. bescheiden
geworden, om tegen den avondt ons te vinden
bij Zijn Extie, alwaer verschenen zijn dheeren
Berck, Goyer, vanRijsenburch, van Eek ende
de secretaris Ledenberg, die vertoont hebben,
dat onder het deksel van de voors. aenspreeckingen,
die de heere v. Braecel laet doen, gestroyt wordt
onder de gemeente, dat de voors. hr. v. Br. mette
geëligeerden ende die van de ridderschap is
veraccordeert, hetwelck sij meenen dat geschiet
bij desseing om de goetwillige, die denstaet
ende regeeringhe van den lande toegedaen sijn,
twijfelachtig te maecken ende derselve affectie
te trecken van de heere n, die bij de regeeringhe
s ij n, siende dat de voors. heeren soo lichtelijck hem ende de
goede saecke tot achterdeel, sich metter voors. heer v. Br.
souden vereenigen, ende hem toelaten in \'slants regeeringe,
twelck dvoors. gedep. verclaerden hunne principale meeninge
niet te sijn; ende versochten, om voerder inconvenienten voor
te comen, ende opdat men metten eersten de differenten opte
dachten van de gemeente met vrucht by der handt mochte
nemen, dat eenich bequaem middel mocht worden
gevonden, daerdeur die heere v.\'Br. beweecht
werde, metten eersten uite stad te vertrecken,
daerthoe syl. gheen bequamer en wisten na
bedencken, soo sij seiden, dan dat Uwe H o.-M o.

-ocr page 100-

daertoe soude believen te emploieren heure
autoriteit, aengesien hij niet en heeft geobedieert
de raedt van sijn Extie, ende dat het voors. poinct in
deliberatie te doen leggen in de magistraet, verminderen soude
het crediet van zijn Extie ende van Uwe Ho.-Mo. gedeputeerden
bij den heere Canter ende de andere, die den heere v. Br.
favoriseren, om yet goets te konnen doen int verhandelen van
de principale zaecken; dat hij oock het decreet van de magi-
straet niet meer soude obedieeren dan hij gedaen heeft de raet
van Z. Extie en dat het sijn swaricheit heeft daertoe te employeren
de Burgerhopluyden. Is oversulx bij sijn Extie. ende ons goet
gevonden Uwe Ho.-Mo. van tgene voorgeschreven is in diligentie
te adverteeren ende deselve in bedencken te stellen, off het niet
de bequaemste middel soude wesen, dat Uwe H.M. bij missive
de voors. heere v. Br. lieten weten, ofte bij acte verclaerden,
haere meeninge te wesen, dat hij voor desen tijet te vertrecken
uite stadt, ende versochten den magistr. bij brieven apart, dat
syl. de goede hant daeraen houden mette bequaemste mid-
delen, funderende de voors. missive ofte acte, omdat hy jegens
eene formeele resolutie van den magistraet der stad Utr., gecon-
firmeert bij de heeren St. deser provincie, eer deselve met
kennisse van saecken is affgedaen, in eenen onbequamen tijdt,
als hij conde oordeelen dat sijne comste velen achterdencken
soude geven, in de stadt is gecomen, blijvende daerinne tegen
de vermaning ende goede raet, die Z. Extie hem heeft gedaen
ende gegeven, ende op soedanighe andere ende betere andere,
als Uwe H.M. achten sullen naer haere hoge wijsheyt daartoe
te connen dienen, ende souden Uwe H.M. a e n haer
mogen evoceeren ende beloven in corten tijdt
afftedoen de pretensie n, dewelcke hij heeft
tegen de hr. St. v. U., die tevreden sijn dat
sulcx bij Uwe H.M. worde gedaen, te weten, soo vele raect
sijne rekening ende liquidatie, sonder in het ghene belangt die
bescrivinge ter vergaderinge en begeren heure Ed. daerinne niet
te vercorten die Ridderschap, de welcke dies aengaende niet

-ocr page 101-

sullen doen dan bij advise van Uwe H.M. ende Z. Extie; ofte
mochte Uwe H.M. (onder goedertieren correctie) ter keure v.
de voors. heere v. Br. stellen, off hij liever heeft, dat op sijne
pretensien hier worde gelet, naedat de quaestien, het gemeene
landt raeckende, sullen wesen afgedaen, gelijck hem bij zijn
Extie is gepresenteert geweest, waerop wij bidden, dat wij
mogen hebben Uw H.M. resolutie soo haest het
eenichsins mogelick is. Het Recueil, twelck de mag.
aengenomen heeft te maecken uyte overgegeven pretensien der
gemeente, en is bij deselve noch niet overgelevert, ende w ij
hebben heml. daertoe noch niet geporret, om
niet te verachteren de resoluties op de con-
senten, op dewelcke de hr. St. dynsendage hebben begonnen
te besoigneren, naerdat Z. Extie. ende wijl. in hunne Ed. verga-
deringe denselven de acceleratie van de voors. resolutie hebben
gerecommandeert gehadt. Wij sullen t voors. recueil
huiden vorderen, overmits wij besorgen, indien
wij langer vertoeven, dat van dage te dage
meerpoincten daartoe sullen worden gevoucht
ende goede resolutie genomen op den aenstaende
politiedach om het gepretendeerd staende te houden.

Wij seinden Uwe H.M. hier benevens vijff geschriften van de
pretensien van de gemeente, uite welcke het voorgeroerde
recueil soude worden gemaeckt; houden ons versekert
dat de voors. geschriften niet bij gemeene be-
williging van de gemeente en sijn ingestelt
ende sijn bericht, dat het ghene van de XXI X^n
January in absentie van de capiteyn, dieniet
begeerde present te wesen daer d\'articulen
werden gemaect, bij thien ofte twaalf personen
tsamen gebracht.

Hiermede etc.

Tot Utrecht 18 Febr. 1610.

-ocr page 102-

10. Gecommitt. St. Gen. uit Utrecht aan St. Gen. 18 Febr. 1610
(ibidem).

Hooge ende mogende heeren.
Mijn Heeren,

Desen avondt is ons behandicht Uwe H.M. missive, gisteren
geschreven; dancken deselve van haer spoedighe antwoorde.
Wij hebben de voórs. missive aenstondts gecommuniceert aan
sijn Extie, die niet geraden vindt, dat die getoont wordt aan den
heere v. Br. ofte magistr., overmits Uwe H.M. scriven ende
begeren dat S. Extie ende wijl. arbeiden sullen ende de saecke
daernaer dirigeren, dat Uwe H. M. resolutie volgende
» S. Extie ende ons advies\') worde nagecommen, waer-
uit bij den voors. heer v. Br. ende de mag. achter-
dencken soude moge genomen worden, dat sijn
Extie ende wijl. partie souden hebben gecosen,
tot verminde ringhe van S. Extie ende ons crediet
in de principale handeling e, gelijck wij Uwe H.M.
huyden hebben geschreven. Ende alsoo de voorges. heer v. Br.
niet en sal connen beweecht werden, tensij hij te minsten sie
ofte yemant anders, die hij betrout, de resolutie van Uwe H.M.
dienaengaende, is ons dienstich versoeck dat Uwe H.M. believen
ons metten eersten toe te seinden de depesche, in onse voors.
brief, huiden aen Uwe H.M. gesonden, gementioneert, sonder
dat in deselve mentie werdt gemaect dat Uwe H.M. sulx hebben
geresolveert op sijne Extie ofte ons advis. Wij en sullen niet
laten alle vlijt aen te wenden, ten eynde Uwe H.M. intentie
mach worden in alles naergevolcht. Wat de Borgerhopl. aengaet,
die veranderinge is gedaen op de nominatie van de corporaels,
ende van acht oude sijn vier gecontinueert, ende vier nieuwe
gecosen, sulx dat daertegen nu niets gedaen kan worden.

Hiermede etc.

Uit Utr. 18 Febr. 1610.

\') Spatieering tot hier van Gecommitteerden: een bewijs hoe noodig zij
de handhaving van hun prestige tegenover de partijen vonden!

-ocr page 103-

11. Egbertsz. uit Utrecht aan Oldenbarnevelt 21 Febr. 1610 (arch.

Holl. 2586).

Mijn heer,

Sedert mijn laatste schrijven hebbe ick niet seeckers weten
te adverteeren anders dan ick in mijn brief aan den Gecomm.
Raeden geschreven hebbe. De heer van Braeckel is hier noch
binnen, als wij niet anders weten; hem is geen insinuatie gedaen
om redenen, aen de Ed. Mog. heeren St. Gen. geschreven. Uyt
vele circumstantien can niet anders gemerckt
worden, of alle dit remuement heeft van daar
sijnen oorspronck ende wort van den eersten
Burgemeester meer als andere de selve saecke
gefavoriseert, tzij om in de regeringhe te comen
alleen, ofte om daerin sijnde, wat verder te
gaen. Want wij werden berecht, dat veele in de
Burgerye, als sij all eenige dagen in de wapenen
geweest waren, gesecht hebben niet teweten
waeromme sij dese beroerte hadden aangericht;
dat d\'articulen bij weinige gestellt ende den
capiteinen in de handen gestoppt sijn, ende
naementl..die van hopman Leeuwarden bij twee
seer papistige advocaten ende eenjesuitischen
brouwerssoone, sonder dat de voorschr. capi-
teine daerbij geweest heeft ofte heeft willen
wesen, oock sijnen naem niet gespellt heeft
willen hebben, soo hij selve verclaert. Dat mede
de articulen eenige den anderen contrariëren,
enige contrarie sijn, als daer geroepen wordt
bij vele, dat men de Canonicken uyt de rege-
ringhe wilde hebben, dat d\'oude magistraet
hadde g e p r e s e n t e e r t te nomineren ende uit
te laten Riddermatige, ontfangers ende ( ? ),
m a e r dat gesecht werde, dat voor desemael
de Burgerye de nominatie behoorde te doen.
Het heeft oock vrij wat bedenckens gegeven dat niettegenst.

-ocr page 104-

de hopluiden willich waren te continueeren, dat ZExtie verclaert
hadde dat goed te vinden, wij nae de propoosten in den vollen
Raed, daeraf hope gegeven was dat veele het mede soo verstaen
hadden, uyt den name van S.Ex^e tselve andermael instantelijk
hadden versocht, evenwel terstondts bij den presiderend. Burgem.
ende eenige weinige andre tselve datelick sonder omvragen
gerefuseert, ende dien selven dach oock in t werck gestellt is
geweest, te weten den 15den deser. Op t verminderen
van de middelen sijn wij wel verwondert die
geschiet te sijn, daer geen van alle de articulen
tselve inhouden, hoewel daerin gelaten sijn
articulen, die al effect gesorteert hebben, als
t veranderen van den magistraet. Zelfs t Recueil,
dat bij desen bode overgesonden werdt, en
maeckt geen mentie daeraf, end in de redene
waerom de burgery in de wapen gecomen sij,,
wordt gesecht dat de Burgerye op d\'impost
van \'t gemael ende de bieren geclaecht hebben
ende dat sij magistraet, dewijle die den armen
buyck angingen, \'t gemael eensdeels ende
t halve huisgeit hebben afgeschaft.

Van welcke lasten niet gesecht werdt ge-
claecht geweest te sijn, ende en gaet doch den
armen buyck niet an. Waeruyt vermoedt can
worden, dat dit niet uyt de gemeynte, maer
misschien [door] eenige, die haer aengenaam
hebben willen maecken, gecomen mach wesen.
De consequentie ende de schadelickheyt is in \'t generaal wel
angewesen, maar is voor alsnoch niet goet gevonden, haer te
spreecken van de afgeschafte middelen weder in te voeren, op
hope dat beter gelegenheyt daertoe vervallen sal, indien in de
gepretendeerde afschaffing der ambachten ende neringen ten
platten lande ende vergelycking van de middelen der burgers
van Utrecht, mitsgaders in eenige andere dingen, niet prejudiciabel
voor den staet, enich contentement sal mogen gegeven worden.

-ocr page 105-

Wij hebben op huyden door goetvinden van
Z. Extie ende in sijn bijwesen gemelde Burgemrs.
ende eenige schepenen het Recueil vooren
gementioneert overlesen, ende heure meeninge
daerop gepoocht te verstaen. Sij seiden in tselve
alles wat de Burgerye hadde overgegeven om
haer contentement te doen, gelaten te hebben,
dan bekenden veele articulen generael te sijn,
eenige die sij van hun selve hebben, enige
wel gestellt te wesen, als onder andere die in
\'t eligeren van den magistraet, dat daerop
gelijck een ander articul spreekt, een goede
voet genomen mochte worden, dewijle die van
1341 nuw om de diversiteyt van de religie niet
practicabel is. Men verclaerde, dat daerboven
op de afschaffingen van de neringen ten platten
lande de Burgerye contentement moste werden
gedaen. Ende belangende de Riddermatigen \'
meende d\' eerste Burgemeester dat oock de
heer v. Braeckel beschreven mosten worden,
doch dat hetselve met vriendschap be-
hoorde te geschieden; de tweede meende, indien
hij yet schuldich ware gebleven, datsulxdan
wel desert mochte loopen. Wat d\'ander aengaet,
opde swaricheyt, gemoveert op alle te beschrij-
ven als mede van de 5 collegien, verclaerde,
dat het moghen wesen luyden van de Religie,
ende die stadt aengenaem, maer dat die be-
hoorden niet perpetueel te zijn. Waermede zij
t eerst seggen in de Religie schenen om te stoten, a 1 s o o
bijnae geen van de religie meer en sijn als die
nuw compareren. Hetwelck te meer bedenckens geeft
omdat bij de eerste Burgemr. gesecht werd, dat vele gequalifi-
ceerde treffelycke luyden gedurende t oorloch uyt de regeeringe
waeren gehouden, dat het nu trefves waeren.

-ocr page 106-

Ick sal van de proevenen niet particulariseeren, als van cleyne
importantie zijnde.

Wij hebben na dese conferentie den Heere
Buth (die in den Raed van State gecompareert
heeft) met een jongen advocaet Sosio gesproocken,
seggen dat het voorschr. Recueil in de raedt
niet gecommuniceert is; dat oock lichtelijck
daeruyt apparent geroyeert soude worden;de
voorschr. Buth voechde daerby, dat de magistr.
ende Burgerye nimmermeer gedogen sal, dat
d\' electie by de andere twee leden geschiet.
Schenen niet vreemt te sijn van een perpetuele
vroedschap te raa\'ken, gelijck oock mentie daer-
afgemaectwasby syne Extie, maar daertegen
geallegeert dat d\'uitgeslotenen malcontent
souden wesen, ende wij en hoore oock niets
van gewichte tegens de verlatene Burgemrs.
end andre magist r. bybrengen, hoewel eenige
daerop gevraecht sijn geweest, hetwelckoock
vreemt beduncken geeft. Wij verhopen raetter-
tijdt naeder kennisse te crygen, waertoe ge-
tendeert werdt, ende wat remedien bequaem
ende practicabel sullen wesen. Tot welcken eynde
wij het Recueil den andren twee Leden ofte heuren gecomm.
in handen sullen stellen om heuren bericht daerop te hebben.

Op dingesdach verwachten wij resolutie op de consenten;
verstaen onder de handt dat die goedt sullen sijn, soo op de petitie
van den Raedt als op de saeke van Cleve. Wij waren op
V r ij dach op de vergadering van de staten deser
provincie om te versoucken dat HEd. geliefde niet op
Saterdach te vertrecken, dan verclaerden de steden tselve hem
niet doenlick te sijn om de vergaderingen, die in haer respective
steden gehouden werden, ende om aggreatie te hebben van
tgeene geresolveert was. Toen vorder swaricheit op de logies-
gelden gemaect, daerop bericht gedaen wordt, \'t Is m ij lief

-ocr page 107-

om horen, dat de saeck van Alcmaer op een
goede voet is, want d\'executie was hier wat
swaerlick vertellt. Hore dat de swarickheden
van Enckuyzen oock terecht sullen comen.
Zijne Extie heeft ons gesecht, dat dewijle erreur in de name van
de capiteinen was, hij den geenen, die ter plaetse zijn, patenten
op hueren naem gestuurd hebbe. ^^enscht dat het inbrengen
voorsichtich mach worden beleydt, waerop hij vertrouwt dat
bij de heeren Staten sal wesen gelett.

Utrecht, den 2lsten Febr. 1610
(stil.nov.)

Seb. Egbertsz.

12. Gecommitt. St. Gen. uit Utrecht aan St. Gen. 22 Febr.

1610 (arch. St. Gen. 4760).

Hoge etc.

Gisteren op den middach hebben wij ontfangen Uwe H.M. missive,
gedateert den XIXsten tsavonts tusschen ses ende seve uyre,
mette brieven aen de magistr. en aen de heere v. Br. mitsg.
copie van deselve, daermede wij ons terstont daernaer
gevonden hebben bij Sijn Extie. Ende om te sonderen
off by het overleveren van beide de voors. brieven, ofte van
eenen vandien het vertreck van den heere v. Br. sekerlick
soude geschiede ende geëffectueert werden, mitsg. omme vol-
gende Uwe H.M. meeninge te proeven off het voors. vertreck
sonder overlevering van Uwe H.M. brieven soude konne werden
te wege gebracht, heeft Sijn Extie den heere v. Br.
doen waerschouwen, door een van sijn vrienden,
van Uwe H.M. intentie, uite welcke noch gisteren
verstaen werde dat de hr. v. B. dies niet te mee
gemoveert en hadde konnen werden om te
w ij eken van sijn voornemen. Eenige van ons
zijn geweest bij de heeren burgemrs., die hem

-ocr page 108-

gelieten als off sij geerne hadden gesien dat
de hr. v. Br. hadde naergecomen de raet van
S ij n Extie, en de heere Canter nam aen t onser begeerte
hem daertoe te vermaenen, op dattet mette meeste stilheyt
mochte geschieden, alsoo wij andersints ende by soo verre
d\'heere v. Br. hem niet en disponeerde om vrij-
willichl. te v-ertrecken, wijl. volgende Uwe H.M. last
meerder moeite daarover souden moeten doen. dheer Burg.
Helsdingen seide inde voors. communicatie,
dat hij meende dat indien de voors. saecke
soude werden voorgedragen aen de magistraet,
dat het meerder getal verstaen soude dat hij
voor desen tijd hem behoort uite stadt te absen-
teeren, ende dat het meeste deel van de hopluyden
van gelycke opinie. Ondertusschen ende gedu-
rende de conferentie met s ij nExtic ende gedu-
rende de handelinge mette heere v. Br., i s b ij
de magistraet (geresolveert?), dat de hr. v. Br. soude
mogen dese stadt voortaan frequenteren, daer-
inne comen ende bl ij ven coopmanswijse, het
sij off het poinct van sijn verblijven ofte vertrecken gepropo-
neert is bij de heeren Burgemrs., om te voorcomen dat van
wege Uwe H.M. tegens sijn verblijven bij de mag. niet en soude
werden geintercedeert, het sy dat sulx geschiet is by occasie
dat de capiteine ten selven voormiddage hem aen de mag.
hebben gedeputeert, ende denselven voorgedragen, datter
onder de burgers begonde gemurmureert te
werden ter cause van de hr. v. Br. ende dat
eenige begeerden, dathijvertrocke, andreter
contrarie. De voors. hopluyden sijn oock tsaam
gecomen bij Sijn Extle ende hebben denselve
de voors. swaricheyt oock voorgedragen, voor
noene aen Sijn Extic alleene, end na den middag
in ons bijwesen, ende begeert dat den hr. v. Br.
justitie soude werden gedaen, verclaerende

-ocr page 109-

daermede te meenen, dat men S. Ed. clacht
behoort te hooren ende af te doen, dan wat
belangt sijn pretensie om beschreven te worden
ter vergadering e, dat sijl. daerop niet en hebben
aengehouden, ende dat het hunne meeninge noch niet en
is hem dies te bemoien, alsoe het heml. niet toe en comt,
ende wat aengaet zijn verblijven in de stad t,
waren onder malckanderen twistich. Sijn Extie
heeft goedt gevonden gehad de hopluyden de
tweede reise gehoort hebbende, te ontbieden
den hr. v. Br. om hem aen te seggen tgene sijn
Extie van de hopluyden bejegent was, die daerop
geantwoort hebben, dat de magistr. in de saecke van den hr.v. Br.
[had besloten] gelijck als voren verhaelt is, verseckerende dat de ge-
meente daermee alderbest in ruste gehouden sal konnen werden.
Sijn Extie vindt goet dat men die principale saecke sonder uytstel
bij der handt neme, daerop wij mede sullen aenhouden; die
principale poincten, naer het seggen van den
hr. burgemrs., sullen weinigen in getale s ij n,
te weten om een go.ede ordre te vinden op het
vermaecken van den magistraet, om de middelen
van consumtie ten platten lande soo hooch te
verpachten als inde steden, om de burgerne-
ringen ten platten lande aff te doen, ende die
bescriving te doen als van outs; het en sal aan ons
niet gebreken, dat Uwe H.M. goede meeningen volgende onse
instructie hem niet genoeg en werden voorgedragen ende gere-
monstreert, mer Uwe H.M. konnen uite voorgaende proceduren
wel oordeelen, (onder correctie), dat deselve tijdelick sullen
dienen te bedencken, hoeverre ende waermede deselve sal
staende werden gehouden ende daerop believen te letten, dat
eenige van de voornaemste seggen, dat de
provinciën daerover dandren niet en hebben
te seggen, dat de Staten in Utrecht geen gesach
en hebben over tgeene de Stad raect ende dat

-ocr page 110-

de drie Leden van de Staten alsoe behooren
gecompareert souden (?) wesen. Dat dies niettegenst.
soo is ons huiden gerapporteert bij dheer Canter, dat dheer
van Br. hem niet en conde resolveren te vertrecken, overmits
hetselfde sijne eer ende reputatie soude te naer gaen; dat hij
presenteert binnen de stadt stille te houden, ende begeert justitie
die hem niet geweigert behoort te werden, ende justifici-
eerende het verblijven des heeren van Br. seide,
dat de burgerie nu in stilte is gebracht, niet
sonder moeite, dwelcke daerinne behoo.rt ge-
houden te worden, ende soude weder mogen
tot alteratie comen, indien men de heere v. Br.
tegens sijne wille soude doen vertrecken.

Beclaeghde hem, dat wijl. om hem te doen
wederom uitter stadt gaen, gebruickten die
argumenten die Sijne Excie gebruickt, ende
seide datter getracht werdt omme eerst te doen
uitgaen den hr. v. Br. ende daernaer henluyden,
te weten die van de nieuwe magstr., te doen
volgen. Wij hebben debvoir gedaen mette beste
redenen, ons mogelick, om hem t voors. achter-
dencken te benemen, maer en geloven niet, dat
wij veel hebben geproficteert. Eyntel. heeft hij
begeert dat wijl. dehr. v. Br. noch eenmael wilden
spreken, om te sien wat wij konden obtineren. Van tgene
voorschr. rapport gedaen sijnde aen sijn Ex"«, is naer deliberatie
niet dienstich gevonden, Uwe H.M. brieven te leveren nochte
aen de mag. nochte aend heere v. Br., de welcken wijl. met advise
van Sijne Extie bij ons hebben ontboden ende aengeseyt dat Uwe
H. M. mede goet vinden, dat hij uyt dese stede in dese gelegentheit
vertrecke, ende dat Uwe H.M. de goede handt daeraen sullen
houden, dat het gemeene afgedaen, sijn particulier bij handen
genomen sel werden, versoeckende dat hij hemselven ten beste
hem reguleren wilde naer Uw H.M. intentie ende den raedt
van sijn Ex*1*. Dan te vergeefs, allegerende die

-ocr page 111-

redenen, hiervoren aengetogen, ende noch meer,
dat het vremt is dat Uwe H. M. hem nu poogen van hier te
doen vertrecken, daer deselve hem voirmaels herwaerts geren-
voieert hebben ende verclaert dat Uwe H. M. niet toe en comt
de revisie over sijne saecke, mer den heren Staten van Utrecht.
Ende alsoe o.a. hem mede aengeseyt dat het billick is, dat het ge-
meene raeckend het landt ende de stadt van Utrecht wordt ver-
handelt voor zijn particulier, heeft hij ten antwoorde
gegeven, dat sijne saecke vermengt is in de
gemeene petitie van de burgerye endedatop
de gemeene petitie gehandelt werdende, met
eene sijne saecke verhandelt sal werden, aen-
gesien datter een poinct is, daerbij begeert wert dat de bescrivinge
van de vijff collegies ende van de Ridderschap werde gedaen
naer het gebruick, twelck van outs placht te wesen; dat de
justitie, die hij versoect, meest bestaet daerinnen, dat hem sijne
eere werden gerepareert, twelck niet kan geschieden sonder daer-
mits hem restitueerende in sijnen vrijdom om gelijck ende
vrielick dese stadt te mogen frequenteeren, ende hem redinte-
greerende in sijne gerechticheid om te verschijnen ter vergaderinghe
van den heeren Staten van Utrecht. Wat de rekeningen angaet, dat
deselve oock moesten werden gedaen, dan dat daermede soe nodich
niet en is te haesten ende dat hij wel weet, dat daerthoe tijt
behoeft te sijn, dat het eene hem niet en hebben te bemoeien
mette electie van d\'andre. Hiermede etc.

Uit Utr. XXII Febr. 1610.

13. Egbertsz. uit Utrecht aan Oldenbarnevelt, 24 Febr. 1610.
(arch. Holl. 2586).

Mijn Heere,

Wij hadden den moedt schier verlooren gegeven
om onse last ende i n s t r u c t i e t o t e n i c h e f f e c t
te connen brengen, doordien wij sagen dat niet alleen
in \'t verandren van de Burgerhopl. aan sijne Extle ende de
gecomm.en van de heeren St. Gen., maer oock in de saecke

-ocr page 112-

van den heere v. Braeckel soo wel aen de heeren St. Gen. selve
als aen S. Extie ende de gecomm. voorschr. uitermate cleyn respect
gedragen was, te meer dewijle hetselve op eenige
de Republicque van de vereenichde Provinciën
schaedlicke maximen gefundeert wordt, te
weten: dat de geene, die aldaer als St. Gen.
heur selven w\'a ren dragende, sonder specialen
last van sulcken saecke niet en vermochten
te doen, jae dat de St. Gen. selve over dese pro-
vincie niet en hadden te gebieden.

Maer op huyden gesien hebbende de verclae-
ringhe, die op het overgegeven Recueil bij de
Raedt deser stadt gedaenis,\') waerin sij de saecke
van de twee eerste leden vrij wel anders stellen dan sij te voren
gedaen hadden, ende het stuck van de religie (daeraf sij te voorens
geen mentie gedaen en wilden hebben) in beter achtinge nemen,
gelijck UEd. uit de copie, in de publicque brieven overgesonden,
sal connen vernemen, hebben beter moedt begonnen
te hebben van wat vruchtbaars te connen
verrichten, tensij dat degene, die misschien om dit aldus te doen
bij overstemminge geconstringeertsijn,bijuytsteeckingevandeven-
delen ende nieuwe beroerte in de gemeente (daervan dreigementen
altemets gedaen worden) wederomme daerin belet quamen te doen.

De articulen in t Recueil gestellt sijn in de
vergaderinge (zoo ick bij eenige van deselve comparerende
ben bericht) ick segge in de vergadering van de
heeren St. v. dese Provincie gelesen, ende hoge
woorden daerover gevallen, Sonderlinge op het ar-
tikel spreeckende van de verandering van de twee eerste leden,
daerinne de andre steden, meenende soo veele gesachs te moeten
hebben als die van deser stede, alhoewel deselve het v o o r-
Sitten ende voorstemmen geerne toegestaen
werd, verclaert hebben tot geene verandering te willen ofte
connen verstaen, dewijle tegens degeene die de selve Leden

\') Zie bijlage 4.

-ocr page 113-

representeeren niets bijgebracht werdt, dat van eenige gewichte
ofte consideratie zij, maer indien daer eenige reden toe dienden,
verstonden dat een poinct van beschrijvinge tegens de naeste
dachvaert daervan gemaect soude mogen worden.

Op morgen sullen die van de twee andere Leden huere
verclaringe doen op de voorgedragen articulen, in \'t Recueil, bij
burgemrs. en Raet deser stad geëxhibeert, begrepen. Wij sullen
daerop ons besoigne vervolgen, ten waere wij door enich
onverhoudt inconvenient verhindert werden.

De heer van Brakel, soo S. Excie bericht is, was
genouch geresolveert om huyden desen morgen
uiterstede te vertrecken, dan weder b ij so m-
mige geconforteert sijnde, blijft, ende hadde hem
desen morgen ook voor de camer van de staten deser provincie
laten vinden, sonder dat wij weten ten welcken eynde, doch
vermoeden, indien de saecken over sijner syde wat sachter
aldaer genomen hadden geweest, dat hij misschien versocht soude
hebben om binnen te mogen staen. Dan is niet binnen geweest.

De mindere steden hadden voorgenomen, naedemael de con-
senten gedragen sijn, op morgen haer affscheyt te nemen, dan
overmits verstaen werd, dat duer heure tegenwoordicheyt de
hevicheyt van sommige wat gebalanceert sal connen worden,
sijn wij van meyninge haerEd. te versoecken noch enige dagen
te willen verblijven, opdat te gevoechelijcker de misverstanden
wechgenomen mogen worden. Eenige van de Edelen laeten
sich verluyden, dat sij nae \'t scheyden van dese vergaderinge
niet meer en sullen compareren. Sommige wenschen, dat de
bijeencomste elders waere gehouden, alsoo sij seggen hier niet
vrij te connen adviseren, hetwelcke (mijns bedenckens) groote
swarichheyten heeft. Alhoewel de vrese, daermede vele schijnen
bevangen te wesen, oock tot ondienst van den lande soude
mogen strecken, ende oversulcks met goede resolutie van de
heeren St. Gen. wel diende ter herte genomen.

Utrecht, 24 Febr. 1610.

Egbertsz.

-ocr page 114-

14. Gecommitt. St. Gen. uit Utrecht aan St. Gen., 24

Febr. 1610.
(arch. St. Gen. 4760).

Hooge etc.

M.H. Sedert onze scriven van de XXIIsten deser aen Uwe
H.M. hebben wij verstaen dat die délibérât ie op het
verblijven ofte vertreck van den hr. v. Br. inde
magistraet alhier gevallen is bij occasie dat
de borgerhopl. de heeren burgemrs. ter cause
van dien hadden aengesproken, gelijck wij in onse
voors. brieven hebben aengeroert. De stemmen sijn, op drie
ofte vier nae, gelycke in getale geweest ende bij de resolutie
dat de hr. v. Br. de stadt soude mogen frequenteeren, daerinne
gaen, comen ende blijven coopmanswijzen, is gevoucht dat de
magistr. verstaat dat sij haer niet sullen bemoeien om hem
in de regeeringe te brenghen. Desen naenoen hebben de hr.
Burgemrs. opt aanhouden van sijn Excie aen deselve overgelevert
de resolutie van de magistraet, hiernevens gaende bij copie, op
de articulen in het Recueil van de pretensien van de borgerie ; inte
conferentie van de welcke met onze voorgaende brieven konnen
Uwe H.M. sien, hoe onsecker hier de saecken zijn. Wij willen
de occasie waernemen, ende morgen opte differentiale poincten
mette heeren Staten v. U. beginnen te besoigneren, terwijle
heure Ed. op de propositie van den Raedt v. State ende de ses
hondert dusent guldens, begeert tot de Clevische saecke, gere-
solveert sijn. Hiermede etc.

Uit Utr. XXIV Febr.

15. Joris de Bie uit Utrecht aan Oldenbarnevelt, 27Febr. 1610.
(arch. Holl. 2586).

Mijn heere,

Omme bij dese commoditeit wat naerder te beantwoorden

-ocr page 115-

de meninge van UEd. laatste brieven van den 25sten deses,
daertoe ick geacht hebbe de voorgaende mede te strecken, soe
ist voor eerst dat ick wel verstaen hebbe dat van hyer derwaerts
geschreven es geweest, als off hier geen behoirlick debvoir
worde gedaen, uyt oorsaecke van eenige rapporten. Quodactum
arbitror partim justo dolore, partim ut dd. ordines magis excita-
rentur et nos per illos, maer wat het debvoir aengaet, wij moeten
dat alle getuygen datter geen groter heeft connen gedaen werden,
soo teegen het affstellen van de vier capiteinen als het verblijven
van den heere van Braeckel, ende nu mede in de andere poincten,
oock soo dat Canter hem nyet en vermijt ons int
aensicht teseggen, quod utamur non tantum
argumentis adversariorum, sed etiam consi-
1 i o, soedat t wij al dickwils moeten arbeyden omme met
discretie henl. de diöidentie te ontnemen. In voughen dat ick
(omme recht te seggen) geen mancquement van debvoir eenich-
sints hebbe connen vermercken, maer veeleer een ijver omme
te rechten de twee voorgaende poincten, indien \'t doenlijck
waere geweest sonder groter inconvenient, oock soo dat men
de meeninge van de heerenSt. Gen. oock heeft
geopenbaert particulier 1. aan de capiteinen,
omme te sien wat tselve soude hebben connen opereren, echter
es wel te geloven dat men niet sal teenemael verwerpen de
offren die men andersints niet sal connen rechten, modo id fiat
bona venia dd. ordinum generalium, hoewel ick oock
wel verstae d a t m e n a 1 d a e r n i e t m o e t b r e n g e n
tgeene dat wij eenigsints tot b\'!i nnen de limiten
van onsen last connen sturen. Wij en connen als-
noch totte rechte gront van de ( ? ) nyet comen, mits de
menichte van swaricheden tusschen beyden vallende, g e 1 ij c k
vandaghe uyt eenighe propoosten, op eergis-
teren in de vergaderinge gevallen, weinich
verscheelt heeft van een nieuwe g a r b o u i 11 e,
ten waere ZExcie ende wijluyden tusschen beyde
hadden gegaen, oock met dreygement van onse

-ocr page 116-

vertreck ende omme aan de heeren St. Gen. rapport te
doen, dwelcke nyet gedogen sullen, dat aan yemant ongelijck
werde gedaen, als de heere van der Mijle bij monde breder sal
weten te refereren. Het waere goet dat aan alle sij den
de wijsheyt soo groot ware als de hefticheyt.

Men sal de twee eerste Leden wel houden staen, maer ick
sie nyet hoe dat men hun wel uyt het hooft sal connen brengen
de adjunctie van eenige personen. Braeckell moet in
allen gevalle uyt bl ij ven. Z. Excie hout hem
daerinne wel geresolveert, oock soo dat hij
tselve noch ophuydensulxwelinduytelycke
formen heeft verclaert aan alle de acht capi-
t e i n e n. Wat t setten van de magistraet aengaet, sij en willen
om hooch noch om laegh de electie den Staten niet toestaen,
maer (soe sy seggen) wel aan Sijn Excie, mits geen advis nemende
noch van de Staten alhyer, noch van de provinciale raed, maer
van goede burgers, hoe est a se ipsis. Van tstuck van contri-
butie en derven wij alsnoch nyet roeren, soo lange de reste
soo rou staet. In summa, ick sie dat men aen
wedersijden soo verbittert is, dat ick nyet
meene dat op dese voet yet bundich sal connen
gedaen werden, ende als wij sullen meenen
gedaen te hebben, sullen w ij niet gedaen heb-
ben, want soo haest S. Excie de voet sal gelicht
hebben, sal het weder \'t oude sijn. Ledenberch
absenteert hem vanavont, nyettemin tegens morgen weder
ontboden sijnde op \'t woort van Sijn Excie, gelijck sonder tselve
woort eenige andere heeren als Berck ende Rijsenbourch oock
vertrocken souden hebben. Als wij noch eenmael met de stad
sullen gecommuniceert hebben, twelck sal wesen nae den
policydach van overmorgen, sal apparentel. yemant van ons
derwaerts comen omme mondelinge onderrichtinge te doen,
naedien wij bevinden de saecke swaerder als
die aldaer wordt begrepen. Ende hiermede etc.

Joris de Bie.

-ocr page 117-

16. Gecommitt. St. Gen. uit Utrecht aan St. Gen. 27 Febr. 1610
(arch. St. Gen. 4760).

Hooge etc.

M.H. Alsoe voorleden Woensdage voor den middach in de ver-
gaderinge van de hr. Staten van Utrecht ter begeerte van de cleynere
steden deses stichts bij den heer Berck te voorschijn is gebracht
geweest ende begonnen gelesen te werden het recueil uite
petitien van de burgerie deser stadt, bij de magistr. gemaect,
daervan wij Uwe H.M. copie hebben gesonden, sijn tusschen
dheer Berck voorn, ende dheeren Burgemrs. ende andere ter
vergadering comparerende van wege dese stadt, gevallen ver-
scheiden contestatien ende hoge woorden, ende onder andere
van de redintegratie van de twee eerste Leden van de Staten
in heure gerechtigheyt om te eligeren de magistr. alhier, welcke
woorden bij de heeren burgemrs. ende andere van wege de
stadt Utrecht comparerende, sulx opgenomen, aen de magistr.
gerapporteert, onder de gemeente gestroit, ende des anderen
daechs claegensgewijse aan sijn Excie bij de heeren burgemrs.
gebracht sijn, alsof gesustineert ware geweest, dat de voors.
twee leden datelijck begeert hadden geredintegreert te wesen in
de voors. gerechticheyt ende alsoe de jegenw. magistr. niet en
kenden voor wettige magistr., hoewel dheer Berck aan Sijn
Excie gesegt heeft, in jegenwoordicheyt van verscheiden gedeput.
uite twee eerste Leden, ende uit de vier cleine steden, dat de
woorden, daaruit d\'offensie is opgenomen geweest, sulx niet en
sijn geconcipieert geweest, gelijck dheeren Burgem. die hebben
overgebracht, mer alleenl. gesegt, dat men soude naer rechte
mogen sustineren, dat d\'voors. twee leden soude behooren
geredintegreert te werden. Waeruit gevolcht is dat
die van de stadt hem hebben geabsenteert
sedert uite voorschr. vergaderinge, doch deur
tusschenspreken van sijn Exc«e ende mits
sekere acte, op huyden bij de heeren geëligeer-
den ende die van de Ridderschappe verleent,

-ocr page 118-

daerbij deselve verclaeren dat sijl. de confir-
matie van de magistraet, bij sijn E x c»e gedaan
op de nominatie van de gemeente, approberen
voor soo veel in hun is ende des noodt sij,
hebben toegesegt heure gedep. ter vergade-
ringevan de staten wederom t e 1 a t e n c o m e n,
daermede sijn pxcie ende wijl. verhoopt hadden dat d\'voors.
offensie geheelick soude geassopieert sijn geweest. Maer
o mét rent elff uyren sijn in ons logement geco-
men vier heeren uite vergaderinge van de Staten,
te kennen ghevende dat eenige van henl. \'sdaeghs
te voren gewaerschout sijn geweest, hun te
wachten ende dat sijl. van goed vertroude aen-
stonts waren geadverteert, dat dese avond t,
als het vendel van Tyman van Weede soude
optrecken, yet soude werden geattenteert tot
nadeel van eenige* van h<e t college, ende dat de
burgerye voor heeft haer te saiseren van de
Statencamer; versochten dat wijl. met Sijne
Ex4ic terstonds wilden spreken, opdat tijdelick
het ongemack mochte werden voorgecomen,
ende sijl. versekert van niet gegrieft te werden
aen haere personen, waerop wijl. sonder ver-
toeven ons vervought hebben bij S. Extlc, die
geraden gevonden heeft te ontbieden de bur-
gerhopl., die tsamen vergadert waren, hoewel
het mercttijdt was, ende hen affgevraecht
sijnde, off onder de gemeente eenighe nieuwe
onlust was ontstaen, hebben bekent, dat die
burgerie hadde beginnen te rotten, om te re-
formeren de Staten Camer, end dat bij henl.
in hunne camer waren verscheiden uit elck
vendel noch twee personen, die by Sijn Ex*ie
souden gecomen hebben met henl. naer den
middach, om eenige poincten aan te dienen,

-ocr page 119-

op de welcke de gemeente versocht dat ordre
gestelt soude worden, ende exhibeerden de
voors. capiteins de drie artic., daervan copie hiernevens gaet.

Sijn Extie vertoonde henl. het achterdeel twelck de gemeente
haer selven ende die stadt aendoet met soedanige manieren van
procederen, ende seyde dat sijl. misleydt werden, ende dat het
schijnt alles gedaen te werden om de heere v.
Braekel in de regeeringe te brengen, daerop bij
eenige geantwoordt is, dat de hr. v. Br. opentlijck verclaert,
dat hij in geene regeeringe begeert te wesen, ende
een van henl. vertoonde een remonstr,, die de voors. hr.
v. Br. huyden aen de hopl. heeft gepresenteert, de-
welcke terstondt gelesen is ende bevonden, dat deselve concludeert,
ten eynde de hopl. souden gelooven, dat hij niet en begeert hem
te ingereren in de regeeringe, maer alleenl. versouckt geredinte-
greert te worden in sijne gerechticheyt om beschreven te worden
in de vergadering van de hr. St. v. U. Hetwelck bij Sijn Extie
aan de voors. hopl. beduidt sijnde, hebben allen verclaert dat
hunne meeninge niet en is, de hr. v. Br. in de
regeeringe te stellen, daerop Sijn Exc. heml. gesegt
heeft, dat de ghene die sulx dencken te doen, hem
bedrogen.sullen vinden, ende dat het niet ge-
schieden sal met sijne consente nochte advise,
vermaenende henl. dat sijl. hun wilden ver-
mijden yet aen te gr ij pen ende te maecken, dat
bij de burgerie niet en werde aangegrepen, tot
prejuditie van deghene die jegenw. in de re-
geeringe sijn, ofte andersins soude terstond
uite stad vertrecken. Hetwelck sijl. sijn Exc. hebben
toegeseyt te sullen doen. Ende opdat de gemeente te
beter in stilte mochte werden gebracht, ver-
sochten dat Sijn Extie soude believen te ontbieden
de voorgemelte XVI personen, ende henl. mede
S. Extie goede meeninge voorhouden, twelcke
aenstondts geschiet is. Ende heeft Sijn Extie onder

-ocr page 120-

andere vermaeninghe aen deselve wederom seer ernstelijck
verhaelt, dat deghene, die de hr. v. Br. pogen in de regeeringhe
te brengen, daervan willen desisteren, alsoe sijn Extie tselfde
soude beletten, totdat men sal gesien hebben, hoe hem de hr.
v. Br. in stilheyt sal comporteren, daerop sijl. mede geantwoort
hebben, gelijck te voren hadden gedaen de hopl. ende belooft
de gemeente in stilheyt te houden, dat niet en werde geattenteert
tot iemants naedeel ofte prejudicie, recommanderende aen sijn
Extie het welvaren van de stadt ende van de burgerie. D h e e r e n
Burgemrs ende v ij ff ofte ses van de schepenen,
daernae ontboden, hebben geseyt van de alteratie van
de gemeente niet geweten te hebben, dan tusschen elff ende
twaelf uyren, ende mede belooft debvoir te doen om de gemeente
gerust te stellen. Wij hebben noch desen avondt
gecregen het advis van de twee eerste leden
en de cleyne steden op die poincten van het
Recueil, niettegenst. het henl. in dese beroerte
niet wel en lust te besoigneren, van de welcke
eenige haer niet en derven op de straten laten sien
ende andere en betrouwen hem niet in de stad.
Van de hr. v. Br. werdt gesegt, dat hij met eenen dienaer
ginder vertrocken is, om morgen ofte overmorgen wederom
binnen te comen. Eenige gelooven, dat hij alleenl. uyt sijn huis
in een ander logement is gegaan. De missive van Uwe H. M.
van den XXV deses hebben wij gisterenavondt ontfangen, ende
sullen ons naer de inhoud van deselve reguleren.

Hiermede etc.

Uit Utr. 27 Febr. 1610.

17. Egbertsz. uit Utrecht aan Oldenbarnevelt, 28 Febr. 1610.
(arch. Holl. 2586).

Mijn heere.

De saecken verergeren hier onder de handt»

-ocr page 121-

gelijck UEd. uyt de heer van der Mijle mondeling ende nader
sal connen verstaen. De dreyghementen gaen so
hoghe, dat vele voorgenomen hadden om te ver-
trecken, ten waere deselve op de verclaeringe
van de hopluyden ende gedeputeerden vande
gemeynte eerst, ende daerna van Bürgern r. en
Schepenen ende (UEd. houde het mij ten goede
soo ick een verkeerde ordre volge) van Z. Exc.
geconforteert waeren geweest. Zij vreesden
wat ergers als uitgeluyt ende heure huysen
gespolieert te worden. UEd. heeft licht af te nemen,
off bij ons eenige remedien voorhanden sijn tot soo violente ende
hevige phrenesyen; want hoe soude men het anders noemen,
daer gepoocht wordt de geheele bandt van
regeringe te verscheuren, om daermee ick en
weet niet wat utopique forme derselve Re-
geeringe wederomme te geven.

S. Extie ende wij nae gelegentheyt hebben niet gelaten de
goede meininge van de St. Gen. eerst in de vergaderinge van
de heeren Staten deser provincie ende van den Raed deser stede,
ende daerna aan Burgemrs. ende eenige raden int particulier,
aan de Burgerhopl., de Burgerye gedeputeerden ende voorts
eenen ygelycken bekent te maecken, dan sijn evenwel de saecken
gegaan als Uwe Ed. uyt ons schrijven verstaen sal hebben,
doch onse intentie is om de uyterste meninge
van beyde s ij den verstaen hebbende, aan dheeren
Gen. St. rapport door eenige van de onzen te
doen, ende haer H.Ed. Mog. wille te verstaen, twelk Z. Extic
alsoe goet gevonden heeft. Ende sal de twee eersten
leden seer aengenaem sijn, dat goede vaste
resolutie tot heure Ed. handhoudinge genomen
mach worden. Waerinne ick niet hebbe connen speuren
dat onder henl. tweedracht sij, alleene dat eene, in de saecke
van den heere van Braeckell wat te vacilleren; daer was noch
van den heer van Hoevelaeken gesecht, dan sijne propoosten

-ocr page 122-

schijnen mij sulx niet mede te brengen. Daer wordt g e-
secht dat de heer v. Br. van dage uyt deser
stede meende te vertrecken, dan nae gedaene
ondersoeckinge werden wij verwitticht, dat
hij allene in een ander logement hem begeven
soude hebben. Daer werd gesecht dat eenige
neffëns die Burgemrs. gecommitteert souden
sijn omme offe met S. Exc»e ende ons te spreecken
van de ge ëxhi beerde articulen (daer geen swaericheydt
ons bedunckens in en is) omdat men verhoopt, dewijle eenige
derselve uyte Provinciaelen raedt sijn ende van de Religie, dat
sij met redenen te bewegen sullen wesen, ofte, als eenigen
meenen, om in de vergaderinge van de heeren
Staten deser Provincie te compareren ende
te helpen resolveren; twelck S. Excie ende ons
van sulcken importantie gedacht heeft te
wesen, dat indien het waer te sijn bevonden
werde, wij geradener vinden dat geen verga-
deringe gehouden wordt, doch alsoo weinich noch te
resolveren overich is, hadden de cleyne steden voorgenomen
op Donderdach (omdat het Woensdachs biddag wesen sal)
eerst weder te comen (daerentusschen sullen wij naeder bericht
connen werden). Deselve cleyne steden, hoewel sij
t met die van Utrecht eenichsins eens sijn be-
langende het afschaffen van de neringen ten
platten lande, voegen heur nochtans in de
regie met den eersten twee leden, ende sijn
onderlinge daerinne gedeelt, dat dandre tegens
die van Amersfoort request ende vertooch aan
Sijne Excie geëxhibeert hebben om heure beurte
onder de ordinaris comparanten mede te heb-
ben, daerinne met die van deser stede eens
sijnde, dat sij die van Amersfoort gaernevan
den hals quyt waeren, soo dat sij allen deur
den anderen schermen, dat b ij nae niet te weten

-ocr page 123-

is, hoe ende waer men scheyden sal. Op morgen
sal in den raed (soo wij meenen) de voorslach op t eligeren
van de magistraet van nuw voortaen gearrestiert, ende daernae
aen S. Excie overgelevert worden. Wij sullen niet nalaten, die
terstondt over te senden ofte te brengen. Ick schrijve
misschien wat confuselijck, dan de saecken
sijn soodanigh, wenschte dat se wel ten laetste tot ruste
ende stillicheyt gebracht mochten worden. Dat geve Godt
Almachtig, die ic UED. etc. mits desen bevele.

Desen 28 en laatsten Februari 1610.

Egbertsz.

18. Gecommitt. St. Gen. uit Utrecht aan St. Gen., 3 Maart 1610.
(arch. St. Gen. 4760).

Hoge etc.

Uit onse scriven aen Uwe H.M. van XXVIIen der voorleden
maendt hebben deselve verstaen, in wat manieren de nieuwe
beroerte van de burgerye, dewelcke alsdan voorhanden was, is
voorgecomen; dheeren van het collegie sijn in groote
perplexiteit ende onsekerheit. Sijn Excie nochte wijl.
en konnen hen niet raeden, sonder last daerthoe te hebben van
Uwe H.M., dat sijl. souden van hier vertrecken, overmits veel-
vuldige swaricheden, die daeruit souden mogen volghen, nochte
adviseren dat sijl. souden blijven, int pericul van gegrieft te
werden aen hunne personen, alsoe het niet seker en is, dat de
gemeente wederom op de been comende, Sijne Excie bevelen
soude gehoorsaemen. Alleen 1. heeft Sijne Excie henl.
aengeseyt, dat indien sijl. hem resolveren om
te bl ij ven, dat s ij willen de vergaderinge van
de Staten eenen d.ach vier ofte vijff uytstellen,
opdat in de t s a m e n c o m s t e e n d e i n t delibereren
geene nieuwe occasie gegeven ofte genomen
werde van offensie. Binnen welckè tijdt sijn Exc>e ver-
hoopt dat Uwe H.M. deur eenige van ons sullen konnen werden

-ocr page 124-

mondelinge geinformeert van de gesteltenisse van de saecke
alhier, ende resolveren wat voorder alhier te doen sal wesen,
om dese beroerte met welstandt van den lande ende verseke-
ringhe van hunne personen ter neder te leggen. Eergisteren
sijn de gedep. van de stad in eene conferentie voorgehouden
die redenen, daerbij de St. v. U. verscheiden poincten van de
petitie van de burgerie debatheeren, daerop sijl. aengenomen
hun tegenbericht te doen huyden ofte morgen, ende belooft tot
accomodatie van de differenten, de pretensien van de burgerie
te modereren soo veel henl. mogelijck sal wesen, welck tegen-
bericht gedaen sijnde, indien desaecken hier niet
gehouden en konnen werden sonder dat onse
instructie soude moeten werden gecrooct, ge-
lij ck wij beduchten dat die niet gehouden sullen
connen werden, soo sullen deghene van ons,
die het Sijn Ex<=ie believen sal aen Uwe H. M. te
seynden, haere reyse derwaerts sonder uitstel
aennemen. Voorleden Maendage des avondts
ontrent thien uyre sijn wij gewaerschout ge-
worden, dat onder de gemeente was gestroyt
dat men voor heeft, garnisoen in de stadt te brengen,
ende dat aireede wel vijffhondert soldaten in
gedesguiseerde cleederen waren ingecomen,
daerover dheeren Burgemrs. mette hopl. om-
trent acht uyren hadden gesproken ende
gedelibereert off men de wacht alomme niet
soude verstercken, maer alsoe de hopl. achteden
dat de gemeente daerdeur wederom in de wapenen
soude mogen geraecken, is de wacht op het
stadhuis alleen 1. versterckt met dubbel getal
ende des anderen daechs sijn de poorten sterker
bezet dan te voren, alles sonder voorweten
van Sijn. Excle, aen dewelcke dheeren Burgemrs.
met eenige gedep. van de hopl. in onsejegen-
woordicheit hebben vertrout, dat men voorheeft

-ocr page 125-

huyden, als een ygel. in de kercke salwesen
(want de biddach werdt hier nu gehouden,
overmits het peerdemerct is geweest in de te-
gen w. weke) de Engelsche compie. in de wapens
te brengen ende mette selve de kerckdeuren
te besetten ende voorts ander volck van oorloge
inde stadt te brengen, om het welck te bewijsen
geëxhibeert werde een attestatie van drie
burgeren, die welcke tuighen onder hunne sig-
natuur, dat sij sulx van een Engelschman hebben
g e h o o r t. Sijn Excie heeft henl. verclaert dat daervan geen
achterdencken te hebben en is, ende dat dheeren van de Magistr.
wel sullen doen, ende voor henl. ontbieden de Engelsman, om
alsoe uyt te voerschen, wye de auteur is van \'t voors. uitgeven,
dan de Engelsman en is niet te vinden geweest.
Onder aen de kant van de voors. attestatie was geschreven,
met een andere handt, als ofte het voors. voornemen alreeds
met groote ongemack waere verricht geweest: de vesperis
Sicilianis, de nuptiis Lutetianis, de Trajectina
concione libera nos deus bone.

. * Hiermede etc.

tot Utr. 3 Mrt. 1610.

19. Gecommitt. St. Gen. uit Utr. aan St. Gen., 9 Maart 1610.
(arch. St. Gen. 4760).

Hoge etc.

Uwe H. M. gedeputeerden, eergisteren gescheyden uit den Hage, sijn
gisteren hier aengecomen ende hebben terstondt rapport gedaen aen
sijn Excie van Uwe H. M. intentie ende deselve gecommuniceert
de resolutie, hen medegegeven, tot voldoeninghe van dewelcke,
met advise van Sijn Exc., ons gevonden hebben omtrent de
negen uiren in de vergaderinge van burgermr., schep, ende raet

-ocr page 126-

deser Stadt ende debvoir gedaen omme henl. te induceren dat
sij wilden de saecken, alhier differentiaal tusschen henl. ende
d\'andere leden van de St., stellen aen de decisie van Sijn Excie
ende Uwe H. M. gedeput., tenwaere sijl. ende d\'voors. andre leden
tsamentlick beter vonden andere arbiters daertoe te verkiesen,
ofte dat sijl. de saecke wilden laten examineren ende affhan-
delen bij Uwe H. M., die de moeiten ende costen niet en souden
ontsien tot dien fyne te comen in enige frontierplaetse
hierontrent. Naerdat wij een weinich tijts hadden buten
gestaen, is . ons door dheeren burgemrs. in de voors. vergade-
ringhe gesegt, dat de voors. saecke, wesende gelijck een domes-
ticum incendium, beter hier dan aldaer, ende bij Sijn Excie
als stadh. van de provincie kan werden afgedaen, doch dat
sijl. niet en souden können nochte derven de
voors. saecke, soo rau ende ongeprepareert sijnde,
geheelick aan de decisie van yemand stellen;
begeerden dat men wilde doen eenige voorslach
van accomodatie, ende als die andere leden,
naementl. het eerste, die stadt tegemoete souden
gecomen sijn in die geringe laetst overgegeven
poincten, die de stadt van Godts ende nature
wege toecomen, dat men alsdan de reste soude
mogen submitteren aen sijn Exc\'c ende dat wij
ons mochten intermitteren als middelaars.
Als wij de voors. saecke aldaer niet naerder konden beleiden,
hebben wij affscheidt genomen, om ons wederom te refereren
aan Sijn Excie, dewelcke tselfde gehoort heb-
bende, ontboden heeft dheeren Burgemrs, ende
in onse jegen woordicheit deselve ernstelijk
vermaent, dat sijl. de decisie van de saecke
wilden stellen aen Uwe H. M. ofte aen Sijn Exci«
ende Uwe H. M. gedep., alsoe anders geen goede,
rechte, sekere uitcompste van dese misver-
standen te bedencken en is. Op het eerste hebben
sijl. gesegt, dat het de gemeente niet en soude smaecken, ende

-ocr page 127-

het tweede soude sijl. de gemeente niet derven voordraghen,
aen dwelcke eenich contentement op hun begeerte gegeven
moeste worden, soe men deselve in stilte soude willen houden;
naemen niettemin aen, desen aengaende te spreeken mette
burgerhopl.. Naerde middach sijn wijgewaer ge-
werden, dat eenige van de burgerie begonden
te murmureren, ende dheere Burgmrs. ende
Burgerhopl. bysunder ende apart by sijn Ex^\'«
gecomen sijnde, hebben in onse jegenwoordicheyt
verclaert, dat sijl. swaricheyt vonden het poinct
van de submissie den burgeren voor te dragen,
ten waere men ten minste bij provisie dispo-
neerde op het afdoen van de burgerneringen
ten platten lande, andersints voorsagen, dat
de burgerie wederom de vendelen souden
uitsteken, sonder dat sijl. andere middelen
wisten om tselfe te beletten, het welk terstont
daeraen gedaen is bij de compie van hopman
Jan Frans z. van Leeuwarden, dewelcke die
avondt de wacht hadde. Huyden inde morgen-
stondt hebben eenige musquettiers begonnen
te vergaderen, ende sijn de poorten van de stad gesloten
gehouden ende de sleutels bewaert op het stadthuys. Ontrent
negen ende thien uiren sijn de vergaderingen
sterker gevallen, op de Neu, voor Ste Marien
kercke ende elders, ende naer de middach sijn
alle de vendelen uytgesteken. Voor den mid-
dach heeft sijn Excie doen haelen dheere Bur-
gemrs., die beide gecomen sijn met de advocaat
Vianen, ende heeft Sijn Excie h e n 1. aengesegt,
dat terwijle de burgerie haer wederom in de
wapenen begeeft, ende hij niet en siet, dat sijne
jegenwoordicheyt die stede van Utrecht tot eenich
voordeel kan strecken, dat deselve gemeent
is mette heeren gedep. van Uwe H.M. te vertrecken,

-ocr page 128-

LIII

omme Uwe H. M. van alles rapport te doen,
begeerende dat die van de magistr. eenige
wilden deputeren, bij dewelcke de gemeenten
soodanighe mochte vougen, als deselve goet
dochte, die Uwe H. M. ten beste informeerden,
teneynde dit m i s v e r s t a n t e e n s m o c h t e werden
wederleg t. Daerop bij dheeren Burgemrs. geseyt
is, dat de gemeente sijn Excie niet en soude
laten vertrecken, ende door de voorgem. advocaat
vertoont, dat die pretensien van de gemeente
soo groot niet en sijn ofte souden wel konnen
werden gevonden bij accomodatie, indien
part ij en in onderhandelinghe kwamen. Mer also
h e n 1. gesegt werde, dat nochte Uwe H. M. nochte
sijn Excie geene betere voet van uitcompste
en sien, dan dat de desisie van deselve gestelt
werde aen Uwe H. M. ofte aen Sijn Excie ende
Uwe H. M. gedep., hebben de heeren Burgemrs.
geraden gehouden dat sijl. de magistr. ende
de burgerhopl. souden voordragen offmende
saecke niet soude mogen stellen aen Sijn Exc 1 e,
die om deselve te uiten soude mogen gebruicken
de raedt van soodanighe personen, als Sijn
Excie soude goet vinden.

Op de voors. voorslach is daernaer geen resolutie overgebracht,
mer naer den noene sijn de voors. heeren Burgemrs. ende
advocaat met eenige uite collegen wederom bij sijn Excie ge-
comen, ende hebben geinsisteert dat die Staten mochten werden
beschreven tot Utrecht jegens Donderdage, om te sien off de
questien bij tusschenspreeken van Sijn Excic niet souden connen
werden gemodereert, ende alsoo hen weder vertoont, dat de
affwesende leden ende deghene van henl., die latiteren, hen
beswaerlijck sullen vinden binnen deser stadt te compareren,
ende dat sijl. tallen tijden tegens de besoignes, die hier souden
vallen, exceptie souden mogen voorwenden, is b ij het

-ocr page 129-

meestdeel.van henl. goet gevonden, dat d andere
leden beschreven souden werden op de Vaert,
ende dat men over ende weder varende sien
soude, hoe naer part ij en gebrocht souden konnen
werden, welck volgende is bij Sijne Excie eene acte gepresen-
teert, daerbij dselve belooft soe haest als de burgerie de wapens
sal hebben nedergelegt, de voors. beschrivinge te doen; dan de
voors. acte in het collegie gebracht sijnde, is bij de eene helft
van de vergaderinge niet geaccepteert, overmits sijl. sorgen dat
d andere leden, elders vergaderende, niet met allen souden willen
toegeven, ende laetende de burgerie in dese ongerusticheyt, die
regeeringe van den lande alle sonder die van Utrecht hen
onderwinnen. Daer benevens de avondt overcomende, heeft
niet toegelaten, dat in alle quartieren, daer de vendelen uit-
staken, de voors. acte is vertoont connen werden, om de meeninge
van de gemeente daerop te verstaen. dHeeren Burgemrs. hebben
ordre gegeven, dat d\'eene helft van de burgerie dese nacht naar
huis sal gaen, die morgen vrouch haer wederom sullen vinden
bij de vendelen. Wij en sien niet wat uytcompste
dese saecke sal nemen.

Hiermede etc.

tot Utr. 9 Mrt. 1610.

20. Gecommitt. St. Gen. uit Utr. aan St. Gen., 10 Maart 1610.
(arch. St. Gen. 4760).

Hooge etc.

Alle de burgervendelen, uytgesondert van de compagnie wyens
ordinarisse wacht nu is, sijn den voorleden nacht ingetogen
ende dese morgenstond niet wederom uytgesteken, dan werdt
bij deselve noch wacht gehouden met een rot volcx; die poorten
sijn mede open voor de gaende ende comende man. Op de
voorslach, gisteren naer noen gedaen, om te bescriven de Geëlig.,

-ocr page 130-

Ridderschap ende cleyne steden op de Vaert, sijn huyden ten acht
uire verschenen bij Sijn Excie dheeren Burgemrs. ende de acht
hopluyden van dese Stadt, ende hebben aen deselve in onsejegen-
woordicheyt vertoont, dat sijl. met de gemeente overlegt hebbende
de saecke die nu onder handen is, bevinden de gemoederen
genegen te wesen om een goet eynd van deze questie te maecken,
ende in goede eenicheyt met malcanderen te leven. Ende alsoe
bedacht werdt, dat de vergaderinghe die beraemt was gehouden
te sullen worden op de Vaert, oorsaecke soude mogen geven
tot meerder vervreemdinge, versoucken dat Sijn Extle soude
believen goet te vinden de beschrivinge te doen binnen deser
stede, versekerepde van hunnen wege ende hen sterck maeckende
voor alle de burgeren, dat de heeren Geëlig., die van de Ridderschap
ende andere ter vergadering comparerende geen hinder, letsel
ofte moeienisse aengedaen sal werden met woorden nochte
werck bij yemant, ende dat deselve vrielick sullen mogen
adviseren ende opineren, sonder daerinne behaelt te werden,
mitsgaders mogen incomen ende uit de stad gaen naer hun
gevallen, daertoe sijl. tevreden souden sijn alsulcke acte
te verleenen als men van hen soude mogen begeeren, presen-
terende die van den magistr. mette ordinarisse gedeput. van de
heeren Staten van Utrecht dagelix te besoigneren, ende indien op de
tsamencomste van de Staten de differentiale poincten int min-
nelicke niet können werden gevonden ende afgedaen, het
onvereffende te stellen ter decisie van Sijn Excic; op welcke
aenbiedinghe ende belofte, van twee gedep.
uitelcke comp.1 c aen Sijn E x c 1 e gedaen, naer
verscheiden discoursen is geresolveert, dat
Sijn Extic de geëligeerden ende steden hier
sal bescriven jegens V r ij dage om voor den middach
te besoigneren ende sal alsdan debvoir gedaen werden om
d andere leden mede tot submissie te brengen, daerthoe het
schijnt dat deselve lichtelijck te bewegen sullen sijn.

d\'Heeren Berck ende Ledenberch, die hier bij der handt sijn,
meenen datter wat goets sal connen gedaen werden. S ij n

-ocr page 131-

Excie verklaert dat sijne intentie is, in dese
geheele saecke hem te reguleren naar Uwe
H. M. resolutie. Ende alsoe die van de stadt seer sullen
anhouden ten eynde die besoigne, sonder die langer te traineren,
moge werden affgedaen, sal (onder correctie) noodich wesen,
dat wij van Uwe H. M. in diligentie werden geadverteert, of
de instructie, dewelcke het Uwe H. M. belieft
heeft ons herwaerts comende mede te geven,
niet en soude mogen werde gemodereert, be-
langende de vijff poincten daerop de burgerie
principal insisteert, van dewelck Uwe H. M. rapport
is gedaen, ende daervan hiernevens copie gaet, gelijck oock doet
van de instructie, den gedeputeerden, die jonxst van hier in den
Haghe sijn gesonden geweest, medegegeven, de welcke dienen
sal voor Sijnen Excie ende van advis op de voors. vijff poincten,
onderwerpende tselfde de verbeteringe van Uwe H. M., aen de
welcke etc.

Tot Utr. X Maert 1610.

21. Staten van Utrecht uit Amersfoort aan Oldenbarnevelt,
3 Maart (oude st.) 1610.
(arch. Holl. 2586).

Edele etc. Heer,

Wij en twijffelen niet, off U.E. sal nu all, soe door \'t rapport
van de heeren Joachimi ende D.
Sebastianus Egbertsz, als uit
d\'advertentie van goede vrunden verstaen hebben hoe jammer-
lijck den staet van desen Lande
getroubleert is, ende noch
continuelijck in trouble gehouden wort. D\'autheurs daervan
ende derselve humeuren houden wij oick dat U.E. van outs
bekent sijn. Meerder vehementie, oppressie ende
tyrannye meynen wij nyet dat veel gesienis.
Tloon dat men ons souckt te geven voor het
sustineren van de gemeyne saecke in de pe-

-ocr page 132-

riculeuse tijden, \'t invoeren van de contributien
(dat doch voor de simpele gemeente odieux is), \'t m a i n t i e-
nement van de Christel ij cke gereformeerde
religie, daermede wij veel ondancks tegens
die van de andere, naemelijck de Roomsche
gesintheyt hebben begaen, ende sunderlijck
teghens dieghene die naer de grote monarchye
inclineren, is dat men den eersten staet van
geëligeerden souckt te casseren ofteimmers
so te subjugeren, dat die meer in apparentie
als in waerheyt wesen soude; die van de
Ridderschap soe te reformeren met luyden
van allerley gesintheyt, dat het daerover nyet
veel beter mede wesen en sa 1, ende in somma
met beyde die twee staten te leven als met den
ouden magistraet geleeft is geweest, te weten
met schande ende blasme te deporteren ende
andere, die nyet en hebben willen wagen in
periculose t ij den, maer nu seerambieerenin
de regeeringhe te wesen, daer inne te dringhen,
daertoe men gebruikt allerley inventie n, ca-
lumnien ende sinistre practijken ende conti-
nueel gewelt ende comminatie van dootslaen,
pionderen ende diergelijcken tyrannyen ende
geweldige proceduren, daervan wij U. Ed. al voor
desen geadverteert souden hebben gehadt, ten waere wij
binnen de stadt Utrecht genouchsaem als ge-
vangen gehouden waeren geweest, ende nu
mettertijt, deen voor, dander na, uytgecomen
sijnde ende accresserendedeophitsingeende
furie binnen Utrecht meer ende meer, soe dat
geschapen is, tenzij het Godt genaelijck ver-
hoede, een beclaechlijk ende swaer inconvenient
van dootslaen ende plunderen daaruyt te
sullen ontstaen, nyettegenstaande alle de neer-

-ocr page 133-

sticheydt ende goede debvoiren, bij sijnExie
en de heeren gecommitt. van de H. M. heren St.
Gen. daertegen gedaen ende te doen, gelijck wij
vermoeden dat U.Ed. uyt het rapport van voors. heeren gecomm.,
gisteren van Utrecht derwaerts vertogen, nu all sall hebben
verstaen. Soe hadden wij voor ons genomen eenige van de onse
oeck derwaerts te seynden, omme UEd. en de andere heren
van de gelegenheyt en de consequentie der saecke te berichten,
maer dewijle ons den tijt nu daertoe all te cort valt, soo en
hebben wij nyet willen laeten UEd.
bij desen te ver-
soucken UEd. memorie te ververschen van de
factiën ende geschiedenissen, gevallen inde
jaeren van 86, van 87 ende 88, ende van de per-
sonen, die in dien tijd deselve factiën dreven,
ende derselve humeuren considerende, mits-
gaders deghene, die nu de tumulten ende alte-
ratien dirigeren ende drijven, soe sal U. Ed.
lichtelijck connen oordelen, wat hiervan te
verwachten sij, ende versoucken daeromme
dat U. Ed., dien wij weten dat de saeckenwel
can verstaen ende insien, believe de goede
hant te houden, wij, sijnde de twee eerste staten,
namentlijck van geëligeerden ende Ridderschap, in
haer geheel ende bij haer gerechtigheyt mogen
werden geconserveert, ende dat sijn Excie ende de heeren
gecommitt., neffens hem wesende, daertoe bij de H. M. heren
St. Gen. expresselijck mogen worden gelast, gelijck dat volgende
d\'Unie behoort, ende oock nodich is om der conse-
quentie wille, die seer verre siet, dat het ver-
schrickelijck om bedencken, tensij desaeken
\'tutrecht met behoorlijcke wegen ofte autho-
riteyt gedresseert worden.

Wij vertrouwen dat Uwe Ed. dit ons versouck als recht-
vaerdich ende redelijck sijnde ten besten sal aennemen ende
bevorderen ende bidden Godt almachtich etc.

-ocr page 134-

LIX

Met haest, tot Amersfoort, desen 3den Martii 1610, des avonts
omtrent 7 uren.

UEd. seer goede en dienstwillighe
vrienden,

UEd. gelieve desen
gesien hebbende te ver-
branden ofte emmers
secreet te houden.

Carol. v. Zuylen v. Nyevelt.
Frederick van Reede.
Adolph van der Waell.
Johan de Goyer.
W. van Hardelvelt.
Peter Frans.
Gillis van Ledenberch.

22. Cornelis van Vianen uit Utrecht aan Oldenbarnevelt,
13 Maart (oude st.) 1610.
(arch. Holl. 2586).

Edele etc.

Naer mijn dienstelijcke gebiedenisse dient dese, dat ick ende
andere medegecommitt. des Vrijdachs morgens van Woerden
des naenoens ontrent half elf uren binnen de stad van Utrecht
sijn gecomen, ende want aldaer de tijdingheallwas
onder de gemeente van t vertreck van Sijn
Excie, soe en waren de borgerye nyet well ge-
contenteert ten aensien van de belofte, b ij Sijn
Excie gedaen, sulx dat wij de burgerye vonden
in groot disordre, nyet sonder swaricheyt. Want
wij de bode aan borgemr. vooraf gesonden ende deur denselven
doen versoucken hadden, dat tegens twee ure de magistr. mette
acht hopluiden ende de gecommitt. uit de gemeente soude
worden geladen, soe sijn wij met ons sevenen, sonder
elck naer huys te gaan, gebleven ten huise van
den Raetsheer Ruysch, totdat de magistraet
soude sijn vergadert, op dat wij deur t naloopen
op de straet nyemant int p a r t i c u 1 i e r v a n o n s

-ocr page 135-

wedervaren rapport en souden doen. Te twee ure
sijn wij binnen gegaen, alwaer de magistraet, hopluyden en de
gemeente vergadert waren, in wiens aller tegenwoordicheyt ic
rondeling uyt, sonder beschreumen, rapport gedaen ende met
veel woorden ende redenen, die ic gebruickte, heb ic henl. gein-
diceert, dat sij uyte wapenen souden gaan ende s\'anderen daechs
met het vaendel van de plaats vertrecken, ende dat sij willen
leven in een stad van justitie. Nopende de affhandelinghe van
de poincten differentiaal behoorden te laten verbeiden haer
magistraet, die sij selffs hadden vercoeren, ende deselve vertrou-
wen, in wiens vermoegen niet en was te regeeren ende alles
off te handelen nae de sin ende opinie van alle de gemeente
ende elck van heml. int particulier, seggende dat ic deur de
affectie, die ick droeg tot mijn vaderlandt, Stadt ende het wel-
varen van dien, mij (hoewel met soodanich fatsoen van doen
als gebruict worde tegens mijn wille) hadde laten employeren,
naedat de gemeente lanck op de been geweest waere, om alles
in stilte ende generale ordre te crijgen. Gelijck ic mij alsnoch
geern wilde laten gebruycken om de sake bij accoord te doen
beslechten, dan soe sij langer in de wapenen wilden continueren,
ofte yetwes met fortse begeeren, dat tselve streckte tegens mijn
natureel, ende dat sij in sulcken gevallen alle goede ingeseetenen
henl. well mochten beclagen, dat de stadt van Utrecht tot
sulck dangier ware gecomen, ende voor soeveel mijn persoon
belangde, dat ick alsdan liever uyt de stadt wilde vertrecken
dan in soodanige wildicheit sonder justitie leven.

Insgelijx verclaerden d\'ander gecommitt. ende
insisteerde de magistraet van gel ij eken, dat
men heml. moste laten bewerden ende autho-
riteyt toeschrijven ende dat de burgerye alleen
behoorde te waken om a 11 e m o e t w i 11 i g e e n d e
feitelijke proceduren te beletten. Eyntelijck
verclaerden de hopl. ende gecommitt. uyte ge-
meente, dat sij voortsaen de magist r. endede
3 Raetsheeren, bij heml. vercoeren, mette sake

-ocr page 136-

souden laten beworden sonder heml. des te
bemoeyen, ende dat sij te vreeden souden s ij n
wat bij deselve worde gedaen. Dat sij mede des
anderen daechs van de plaets souden vertrek-
ken ende houden haer ordinaris wachten, ende
wat meer ende wat stercker in de poorten om
te reprime.ren de quaetwillighen. Belovende
met groote affirmatie de Leeden nyet te sullen
beseggen ofte mitsdoen, mogende 1 ij den dat
daervan publicatie worde gedaen, gelijck alre
tselve geschiet is. Die van de stadt insisteren
seer dat sonder eenich verblijffals een liquide
sake affgedaen behoort te worden de brouwe-
rijen ten platten lande ende eenige andere
neeringhe ende manifacturen, die binnen be-
slooten steden behooren te geschieden; tselve
gedaen sijnde, sullen alle andere poincten
tusschen de Staten van Utrecht wel worden
gevonden.

Ick houde mede voor verseeckert, dat de heeren Staten soo
verre huer binnen Utrecht belieft te comen, niet en sall worden
misdaen, al ist dat sommige roepers deur de verschigheit van
de trouble somwijlen wat uytmondich roepen, als mijn bij
sommigen geseyt wordt. All dat ic dirigere, als ic bij de magis-
traat versocht worde, is all tot accoord ende eenicheyt. Ende
wanneer ick bemereken soude connen dat sij yet anders sochten,
soe will ic in huys blijven, all worde ic twintich reyse op eenen
dach ontboden. Ic verhoope dat de St. v. Utr. weder connen
vergaderen ende de anderen well sullen verstaen, ende middelen
gevonden op de affdoeninghe van de neeringhe ten platten lande,
ick saech deselve saecke gevonden. Ick hebbe met dese roboelge
mijn particuliere ende mijn parthysake soe verachtert, dat ic
van meening sij met eenige scrifturen voor een tijt uyt Utrecht
te vertrecken om mijn sake off te doen, ende van dese dange-
rieuse besoignies voor een tijt lanck te blijven ontslagen. Ick

-ocr page 137-

hebbe mette borgemr. Hartevelt\') particulierl. gesproken, die
mij bij hem des Dynsdachs ten eeten begeerde, die UEd. wyders
van de gepasseerde sake mondeling verhael sal connen doen.
Wat ic in dese sake volgens UEd. begeerte can doen om deselve
te brengen tot eenich middel van accoorde, ic will daertoe
geerne arbeiden, mits dat tselve geschiet sonder naedencken
dat ick anders en arbeide dan tot eenicheyt. Ende soe dese
tot geen anderen fine dient, bidde etc.

Uit Utrecht, desen 13den Martii 1610
Corn. v. Vianen.

UEd. sall dese mijne schrijven secreet
believen te houden; alles is binnen Utrecht
althans in stilte; onse Staten souden mijns
gevoelens wel doen te reverteren binnen
Utrecht om de gemeene sake niet te
verachteren.

23. Ledenberg uit den Haag aan Oldenbarnevelt in den Haag,
15 Maart (oude st.) 1610 (arch. Holl. 2586).

Mijn heer. *

Desen morgen naedat ick van UEd. gescheiden was, sijn de
heeren Berck, Eek, Houfflacken ende ick bij Sijn Excie geweest,
die wij nu ongel ij ck beter gemunstert vonden
als gisteren; deden verscheyden voorslagen om de stadt
te verseeckeren, maer dat de sommatie behoorde voor te gaan.
De Burgeméester van Amersfoort Hardevelt is aangecomen,
meynt dat die van Utrecht tot de submissie niet en sullen willen
comen. Monsr Berck vertreckt morgen nae Yselsteyn, presenteert
weder te comen als men hem van doen sal hebben. De heren
geëligeerden ende Ridderschap, tot Woerden sijnde, blijven noch

\') Burgemeester van Amersfoort, lid der Staten: zie de onderteekening
van bijlage 21.

-ocr page 138-

LXIII

bij den anderen, daervan ick goet gevonden hebben UEd. te adver-
teren met mijn dienstwillige gebiedenisse, desen 15den Martii 1610.

Uwe Ed. geheel dienstwillige

Gilles van Ledenberch.

24. Ledenberg uit den Haag aan Oldenbarnevelt in den Haag,
27 Maart 1610 (arch. Holl. 2586).

Mijn Heer.

Wij sijn geweest bij Sijn Excie, die verstont dat men voor
eerst behoorde te procedeeren tot verseeckering van de stadt,
dan was becommert hoe ment wel doen soude. De heer
ambassadeur van Franckrijck blijft bij sijn eerste resolve;
d\'ambassadeur van Groot-Bretagne hebben wij gefailleert te
vinden; de Heren van Zeelant, Overijsel ende Gelderlant dunct
ons dat wat slapper zijn dan te voren waeren. Wij bidden om
een uitdringelijcke resolve, sonder vorder delay, volgende de
beloften bij de H.M. Heren Staten-Gen. ons Woensdach 1.1. gedaen.

Met haest, in \'s-Gravenhage, deser 27sten Martii 1610

UEd. Dienaer
Gillis van Ledenberch.

25. Ledenberg uit Utrecht aan Oldenbarnevelt in den Haag,
7 April (oude st.) 1610. (arch. Holl. 2586).

Volgens de leste advertentie uyt Jutphaes ghedaen is het
leger gescheyden; de heeren St. v. Utr. sijn gisteren binnen Utr.
gecomen, doch geen vergadering gehouden, alsoe elx, van soo
veel ongemax vermoeyt sijnde, begerich was eens na huys te
vertrecken. De heeren Raden v. Staten sijn desen voornoen
ingecomen; sijne Excie prince Henrick v. Nassau met Mijnh.
Grave Ernst v. Nassau comen tegens den avont. Ick ver-
seeckere UE. dat alle de heren ende haer
dienaers hier sijn in een periculosen staet,
ende geen sachtigheyt noch moderatie van

-ocr page 139-

d\'een part ij e gesocht en wordt, maer veeleer
een occasie omme de voorgaende entreprinse
te hervatten ende tot het eerste desseing te
comen, waerom op de instructie van de co m-
mandeur wel dient gelet h, ende op de continuatie
van het garnizoen totdat men desen staet naerder verseeckert
sal hebben. De heeren Staten van dese provincie sullen tegens
Dynsdagavont weder ontboden worden omme \'sWoensdaechs
te besoigneren, middelertijd de weinich die hier sijn met de
R. v. St. adviseren wat ende hoe men best voort doen sal. Ick
bidde Godt almachtich dat hij ons voor nyuwe garbouille ende
onheyl wil bewaeren ende UE. etc. houden in sijn heilighe hoede.

Met haest

Utr. den 7den April 1610.

UEd. gansch dienstw.

G. v. Ledenberg.

26. Ledenberg uit Utrecht aan Oldenbarnevelt in den Haag,
19 April (oude st.) 1610. (arch. Holl. 2586).

Mijnheer-

Zoo Uwe E. gelieffde de heeren gecommitt. Raden van de
heeren Staten v. Holland te vermanen haer steden te prae-
adverteren van de beseynding van die van Utrecht ende der
selver menee tot ondienst van den lande, ten eynde sij daerop
verdacht mochten wesen. Dunct onder correctie van UEd. dat
wel dienlijck waere yemant van de onsen van hier aen de
steden te seynden, ende maendach weder hier te wesen; sal
qualijck willen vallen, ten waere in de naestbijliggende steden.
UE. hiermede gesontheyt ende goeden dach wenschende, desen
igen April 1610.

UE. seer dienstw. dien.

G. v. Ledenb.

-ocr page 140-

LXV

27. Ledenberg uit den Haag aan Oldenbarnevelt in den Haag,
22 April (oude st.) 1610 (arch. Holl. 2586).

Mijn heer,

De heren gecomm. van de St. v. Utr. doen haer gebiedenisse
ende laeten UEd. weten, dat de gecommitt. van de magistraet
der stad Utr. aengecomen sijn, naementl. de bürgern. Heisdingen,
schepenen Bu-th ende Salmius met den advocaat Vyanen; desen
dach hebben wij oock ontfangen twee missiven van Utrecht,
die Uwe E. gelieven sal te lesen ende als t te passe compt
weder te seynden. Ick hebbe hier oock bij gevought
d\'articulen, UEd. bekent, in Duytsch ende
fransche tale; UE. gelieve die eens te visiteren,
ende daer bij ende aen te doen tgeene UE. goet
duncken sal. Biddende dat UEd. gelieve ons te laeten
weten wanneer wij Uwe Ed. ofte van desen avont ofte morgen
vrouch sullen moghen spreecken, om met Uwe Ed. advyse ons
besoigne wel te vervorderen. Godt almachtich sal UEd.
ende UEd. familie segenen om degetrouheyden
ende weldaden, die de geünieerde landen
ende besunder de provincie ende heren Staten
van Utrecht ende ick als haer E. endeUwE.
dienaer mede van UE. genieten. Wenschende UE.
hier mede goeden avont, desen 22sten April 1610.

UEd. dienaer

G. v. Ledenb.

28. Ledenberg uit den Haag aan Oldenbarnevelt in den Haag,
24 April (oude st.) 1610 (arch. Holl. 2586).

Mijn heer,

Ick schame mijn Uwer E. dus veel moeyten aen te doen,
maer de saeck onses lieven, ende nu Godt betert geoppresseerden
vaderlandts vereyscht het ende naest Godt sonder UE.
ginct voort te gronde; mijn bede is dat UE. gelieve

5

-ocr page 141-

dit mijn concept \'t avont ofte morgen vrouch eens te lesen ende
daer bij off off te doen tgeene UE. goet dunckt. Ick sal morgen
vrouch soo het UEd. gelieft te zes ofte halfzeven uren comen,
omme UE. goet advys te verstaen. Bij sijn Excie en sijn wij
niet geweest, vermits sijn Excie all den nanoen geweest is bij
mijn vrouwe de princesse. Wij verhopen daer morgen vrouch
bij te gaen. De heren gecomm. ende ick wenschen UEd., Mijn
heer, goeden avont, desen 24 April 1610.

UEd. seer gewilliche dienaer

Gilles v. Ledenberg.

29. Ledenberg uit den Haag aan Oldenbarnevelt in den Haag,
27 April (oude st.) 1610 (arch. Holl. 2586).

Mijn heer,

De gecomm. van de stad Utr. vertrecken strax naer Utrecht,
meynen noch tavent binnen te wesen, daer op dient geleth.
Hebbe daerom goet gevonden Uwer Ed. daervan bij desen te adver-
teren, met toewenschen van goeden dach, desen 27sten April 1610.

Uw dienaer

Buth blijft hier. Gill. v. Ledenb.

30. Ledenberg uit Utrecht aan Oldenbarnevelt in den Haag,
5 Mei (oude st.) 1610 (arch. Holl. 2586).

Edele etc.

UEd. sall uyt \'t rapport van den heer Thesaurier de Bye nu
all pertinentelijck verstaen hebben tgeene geduyrende de residentie
van de R. v. St. binnen deser stede alhier gepasseert is. Gisteren
is de publicatie gedaen op de naem van de R. v. St. van dat
een ygelijck aen haer Ed. soude aanbrengen tgeene hij waer-
schijnlijk op de administratie van de heren Staten ende op de
gehoorde ende gesloten reeckeningen weet te seggen tot naedeele
van den Lande gepleecht te sijn, binnen acht dagen, op pene van
een ewich swijgen daerna, ende gestraft te worden als pertur-

-ocr page 142-

bateur van de gemeyne ruste; dit is wel om het gemeyn ende
eenvoudich volck wat neder te setten, maer de hooffden blijven
bij haer voorgenomen dessein, wachten altijd op occasie om
daertoe te geraecken. De Burgemeester Canter sond
terstond om copie van de voors. publicatie,
ende is met eenige andere besich omdaeryet
op te doen. De meeste swaricheyt blijft alt ij t
op de asseurantie van de stad voor de toe-
comende tijt, daerop eenige gecommitt. van de heren St. v.
Utr. met de heeren R. v. St. in ernstige communicatie sijn
geweest, dan ygelick vyndt hem daerinne perplex. UEd. gelieve
sijn advies de heer Thesaurier daerop mede te deylen, ende de
hant te houden dat sijne Ed. voor de beschrijving der heeren
Staten, die Dynsdach wesen sal, weder hier mach wesen. Sijn
Ed. is wel voorsichtich ende goet van beleyt, soedat sijn E.
presentie besonder op de aanstaende beschrijving \') (alwaer van
de meeste oft alle de gementioneerde poincten geventileert sullen
worden)2) wel afloopt, soo is te verhopen dat de saecke daernae
te beter gestelt sal connen worden. Mijn heer grave Ernst van
Nassau is deze nanoen weder hier gecomen, daerinne de heeren
Staten verblijt sijn. Ick bidde UE. nae sijn wijsheyt te willen
letten op de verseeckertheyt van dese stadt voor de toecomende
tijt, ende tselve de heer Thesaurier ernstelijck te recommandeeren.
Want dat is de eenige vrucht van alle de moeyte ende costen
tot nochtoe aangewent, ende dat sal strecken tot welstant ende
reputatie van de generaliteyt ende vasticheyt der selver 3).

Hiermede etc.

Mijn aan deselve gedienstel. gebiedende, met
haest, te Utrecht, 5 Mey 1610.

UEd. geheel dienstw.

G. v. Ledenb.

-ocr page 143-

LXVIII

31. Ledenberg uit Utrecht aan Oldenbarnevelt in den Haag,
8 Mei (oude st.) 1610 (arch. Holl. 2586).

Ick bedancke Uwe E. van sijn advys, verhope tselve op sijn tijt
te gebruyeken ende verwacht met devotie de wedercompste van
den heer, daerinne geroert, maer ick hebbe nodich gevonden UWE.
bij dese expresselijck te adverteren dat de heer v. Braeckel
eergisteren avont uyt den Haghe hier gecomen
ende sijn logies bij Johan van den Bongert,
te weten die van een bastart gewonnen is,
genomen hebbende. Men verston t, dat men
gisteren alle den dag de factionisten seer
haest sien tesamen lopen, ende andere conte-
nance als voer sijn compste te houden; hij
heeft hem oock in persone, geadsisteert met
den canoniek Scade (?) (die hier de tijdingh van \'t ont-
hooffden van de Burgem. van Leeuwarden int laatste van \'t
tumult uytstrooyde), gevonden bij eenige van de R.
v. St., h e m nyet wel tevreden houdende ende oock,
nyet sonder sijn passie groffelijk te thonen,
dolerende over de publicatie, bij de R. v. St.
alhier, omme de gemeynte in stilte te brengen, g e d a e n ;
ende sijn besoigne ende aenhanck valt meest
bij D [i r c] Cfanter] ende de papisten, gelijck tselve bij
sijn Excie Grave Ernst v. Nassau ende de R. v. St. vernomen
sijnde, sijn E. ende haer Ed. dese nacht de wachten rondom de
stadt hebben doen vermeerderen, ende de magistraet der stad
Utrecht tselve mede aenmerekende, sijn dese voornoene geresol-
veert den voorn, heer v. Braeckel te belasten dat hij binnen 24
uren sal hebben uyt de stadt te vertrecken, ende hem voorts
te reguleeren nae voorgaende resolutie, hem in de jaere 1602
geinsisteert, gelijck die van de magistr. tselve breder aan H. M.
heren St. Gen. ende sijn Excie sullen schrijven. Evenwel hebbe
ick goet gevonden UEd. daervan të preadverteeren omme te
voorcomen ander geruchten die in dese periculeuse tijden haes-

-ocr page 144-

telijk gestrooyt souden mogen worden, Godt almachtich biddend
hem over den ellendigen staet deser provincie te erbarmen.

Edele etc.

met haest, Utr. 8 Mei 1610

UEd. geheel dienstw.

G. v. L.

32. Ledenberg\' uit Utrecht aan Oldenbarnevelt in den Haag,
11 Mei (oude st.) 1610 (arch. Holl. 2586).

Ed. etc. Heer.

Uyt de heeren Jongstal ende voornaemelijck uit den heer
Thesaurier de Bye sal uwer E. verstaen hebben de oirsaeck
van haer E. compste aldaer, tsijn onse miserien. UE. siet hoe
onmachtich dat men hier is omden crancken
staet deser provincie selffs te rechten. Nu bidde
ick UE., die soo veele goede affectien ende weldaden daeraen
bewesen heeft, de hant voort tot eene goede vaste uitcompste
daeraen te slaen. Tot de augmentatie van geëligeerden op de
voet van den jare 1582 sal men apparentelijck connen comen
ende het is oock nodich, maer men moet sich wachten
voor papisten ende factionisten, die in dit spel
tesamen sijn ende ons veel zwaricheyts maecken.
Cost men se augmenteren met vier personen, dat waere seer
goet, ende mijn dunckt dat men Jr. Johan van Renesse van der
Aa, Jr. Gijsbert van Hardenbrouck, Jr. Johan van Grovesteyn ende
Mr. Willem van Sypesteyn soude mogen gebruicken; op den
eersten sullen de contremineurs seggen, dat de proost nyet en
heeft vacatie van capitulo, ende op den leste, dat sijn oom Mr.
Johan van Schade in de vergaderinge is, dan beyden de
redenen dunct mijn en comen alhier in polity-
cque regeeringhe nyet seer in consideratie,
als de personen vroom endesinceersijn, daer
ick se voor houde; anderen daer minder op te seggen
valt en weet ick op dese tijt niet te vinden, dient daeromme

-ocr page 145-

dat de heren Jongstal ende de Bye daerinne
aldaer worden geconforteert, want wat v a n-
daer compt, dat sal geëert worden ende anders
n y e t. Mocht men de Ridderschap met twee personen augmen-
teren, waere oock seer goet, als naementl. met Jr. Johan van
Zuylen ende Jr. Frederick van Baexen, nyettegenstaende sij offi-
cien hebben, al soude ment voor dese reyse doen met dispensatie,
sonder consequentie, om den jegenwoordigen noot ende den
staet van t lant in seeckerheyt ende ruste te maincteneren.
Opt stellen van de magistraet rust de rust
ende verseeckerheyt van dese provincie groote-
lix ende meest, dan ick meyne dat de blijvende Raydt
ende dander twee staten wat veel sal willen heerschen; nochtans
vynt ick UEd. voorslach seer goet, om nyet alle jaer oft eerder
in dusdanich peryckel ende inconvenient te vallen; tegens de
voors. heersching stelle ick UE. voorslach van t collegie van
ordinaris gedeputeerden te maecken van 12, sulx dat de vier
cleyne steden daer oock twee personen (de drie leste den haren
by gebeurte) daerinne hadden. UE. weet dat de grote
steden hogher Regeeringh als sij nyet wel bij
haer en mogen sien, daerom op tgeene voors.
mede dient geleth ende de heren Jongstal en de Bye
daertoe geinstrueert, want gelijck ick hier voren
geseyt hebbe, het moet vandaer comen, salt
hier goet gevonden worden.

Op de verseeckertheyt van dese stad dient sunderlingh gelet.
UE. verseeckere hem, dat hier quaet volk bin-
nen is, die lichtelijck wat souden aengrijpen om haer te
voughen tegens de generaliteyt en de staten van desen landen
ende mijn als haer E. dienaer, daertoe sij dagelijx met alle
manieren worden aengestoockt door diegeene, die haer op de
publicatie des Raets v. State als verdedingers van mutinatie
ende contrefateurs van de heeren Staten en mijn hebben voor
mijn heeren R. v. St. gepresenteert. De bitterheyt ende haer
voornemen sal UE. connen sien uit tgeene sij aan de R. v. St.

-ocr page 146-

overgegeven hebben, dewelcke ick nyet en twijffele off de heren
Jongstal ofte de Bye sullen het UEd. communiceren. Z ij
noemen mijn thien maal rijcker dan ick ben,
exagereren seer \'t loon dat ick in alle ende
soo veele swaere jaren gehadt hebbe, sonder
te letten op den arbeyt ende sorgen, die ick
da ervoor gehadt hebbe, ende die mijn des te
swaerder ende periculoser sijn gevallen door-
dien ick t ongeluck hebbe gehadt dat b ij m ij n
t ij t cHe advocaten van \'t Land overleden s ij n,
als naemelijck de heeren Thin, Cuyck ende Poll, ende dat ick
grote moeyte hebbe gehadt dat de heeren Sta-
ten telckens tot het aennemenvan eenander
advocaet hebben connen gebracht worden,
gelijck nu mede, dwelck nu wel qualijck compt. UEd. mach
geloven dat het all een goet jaer mocht geweest
sijn als all mijn vacatiën ende emolumenten
buyten erffin een jaer Vc. gulden uitgebracht
hebben, ende ick mach dat seggen met goeder
c o n s c i e n c i e n, dat i c k d enselven arbeyt, moey ten,
hartseer ende pericule, als ik alleen opt loon
sagh, noch nyet eens voor dese1ve gaige en d e
emolumenten en soude begeren te doen ende
te 1 ij den het verdriet, mijn heer, dat ick int
eynde dus werd geblasmeert. Ick soude yder poinct
solveren, dan soude t hier te langh vallen. Ick bidde UE. met
de here Thesaurier hiervan eens ende ernstelijck te considereren
op wat form oft wijse men hier best sal hebben te gaen, op-
dat t collegie en ick hiernae met respect mogen besoigneren.
Mijns bedunckens soude het te rechten sijn met een declaratoir
van de heren R. v. S. van dat haer E. haer op de administratie
van de heeren Staten van Utrecht ende haer dienaers bij inspectie
van de reeckeningen (die men haer E. in handen sal stellen)
ende andersins wel geinformeert hebbende, verclaeren bij deselve
wel ende eerlijck geregeert ende des lands financiën geadminis-

-ocr page 147-

treerd te sijn, met interdictie van hemluyden meer te blasmeren
op seeckere poincten. Ende ingevalle haer E. in een
regeering van soo veel swaere ende pericu-
leuse jaren all yet mochte vynden, dwelck
doch van geen importancie w e s e n e n c a n, d a t
haer Ed. tselve secreet houden voor vremden
ende tot beteringe ofte reformatie vermanen
de heeren St., mijn ofandere, die haer E. bevyn-
den dat vermaent behooren te worden, doch
all secretelijck om des Lants diensten willen,
daerop in dese dangereuse tijden sonderlingh
gelet moet worden. Soeveel mijn aengaet, ick
sali daer mede toe arbeyden dat tgeen te refor-
meren oft te beteren sal mogen vallen, geschiede
ten goede, nyet alleen over anderen, maer
oock over mijn selve in tgeene bevonden sal
worden te behoren, of dat ick selffs be vynde
2 correctie te behouven.
fyjlj. ? OT^yt ■ Ick schrijve UE. dat uyt vrijheyt, als wetende dat UE. de

conservatie van de eere ende reputatie van de heeren Staten
ende des lants getrouwe dienaers ter harten gaet, biddende
UE. mijn dese vrijheyt ten besten te nemen ende desen geheel
secreet te houden, mijn van UE. advys een weinich mede deylende,
indien UE. occupatien tselve toelaten, want op dese twee
poincten rust nu t slott en de gewenschte uytcompste van de
geheele saecke, te weten, dat de heeren Staten worden gemainc-
teneert of gerestitueert in haer eere, ende dat de stadt met een
goede magistraet ende verandering van de wachte worde ver-
seeckert. Ick hebbe door veel importuyn aenhoudens soeveel
vercregen dat de heeren Staten gecommitteert hebben de heer
Berck, den heer van Moersbergen, de Bürgern. Both ende Bürgern.
Hardevelt, om te despicieren een bequaem persoon, die men sal
mogen aennemen als advocaet van desen lande. Alhier is
weinich stoffs, dat nyet en sij papist oft met
factie bedorven, doch sijn er eenighe, maer

/

-ocr page 148-

LXXIII

noch jong ende van geen sunderlinghe éxpe-
rientie, sulx dat ick achte dat men in Hollant
sal moeten gaen. Ick hadde UEd. van een persoon
gesproocken; UEd. gelieve mijn sijn advis van
dien, oftsoo dese nyet soude willen, van een
ander, dien UEd. voor desen staet dienlijck ende
bequaem ach/t, een weinich mede te d e y 1 e n. Aen
een goet bequaem persoon is op desen tijt veel gelegen. Godt
de heer wille ons een geven. Dien ick bidde UE. etc. te houden
in sijn heilige hoede, mijn gedienstelijck in Uwe E. goede
gratie gebiedende.

Met haest, t Utrecht, desen 11de" Mei 1610.

UEd. geheel dienstw.

G. v. Ledenb.

33. Ledenberg Uit Utrecht aan Oldenbarnevelt in den Haag,
25 Mei (oude st.) 1610.
(arch. Holl. 2586).
Edele etc.

Naedat de heeren R. v. St. geabsolveert hebben t besoigne
op de accusatien, bij de factionisten tegens de wettige regeering
uytgeworpen, soe sijn deselve E. Heeren R. v. St. continuelijck
met sunderlinghe ernst ende aendacht besieh geweest op de
poincten differentiaal, soe men die noemt. De meeste
swaericheyt schijnt te vallen op t stellen van
de magistraet ende d\'asseurantie in futurum.
UEd. advys is wonderlijck wel te passe gecomen
ende heeft aen vertrouwde confort ende in-
structie gegeven, sonder dat het nochthans
bij yemant gesien is als bij de heer Thesaurier
alleen, wyens deught ende discretie men wel
vertrouwen mach. De geduricheyt van de magistraet tot
zes ofte meer jaren, naedat de humeuren van de heeren Staten
en de magistr. alhier bij de heeren R. v. St. met behendicheyt
gesondeert sijn geweest, wort bevonden veele swaericheden

-ocr page 149-

LXXIV

(gelijck UE. selve oock schrijft ende wijselijck insiet) te hebben,
behalve dat de inclinatien van de Burgemeesters selve ende
verscheyden van de heren Staten daer niet toe en strecken, ende
in train te brengen tegens danck van de geene die het souden
moeten maincteneren, is sijn inconvenienten onderworpen, die
nyet dan te meer en sullen worden als men geen Ridderman
en gebruickt tot Burgemeester. Want met dien middel
heeft men de saecken tsamen gebonden ende
in vrede gehouden. Als men dan noch uyt de magistr.
wil sluiten de gheene, die met eenich officie van de Staten
voorsien sijn, sonder distinctie van wat importantie ende natuyre
die sijn, soe en can ick nyet sien hoe men een goede magistraet,
vrij van papisten ende factionisten, sal connen
composeren, ende daer wort bij de factionisten toe
getracht omme soe veel goede familie ende
personen uit te sluiten, dat sij de baen voor
haer dencken ruym te maecken, ende diewijle
sij het met de papisten eens sijn, soo dienen
dander te meer geëmployeert ende aan de hant
gehouden, ende oock sunderlingh geletopde
verseeckertheyt van d e s t a d t i n f utu ru m, want
de parthy en de bitterheyt is groot. De heer
overste Ogle hadde wel geern een vaen ruyters
hier binnen, heeft daervan met een R. v. St. gesproocken,
ende ick meyn oock dat het goet ware totdat alles meerder
vercoelt, gestilt ende in beter train gebracht sal wesen. UEd.
gelieve op t geen verstaen is te dencken ende de heer Thesaurier
ofte mijn een weinich van UEd. advys mede te deylen. D i e
saeck is van importantie ende luistert seer
nau, besunder nu men de papisten en factio-
nisten weder heeft vertoornt met de publicatie
van het placcaat, daervan copie hierbij ge-

voucht is.1) De licentie ende misbruick was soo

____*_

\') n.l. het placcaat tegen de Katholieken van 24 Mei.

-ocr page 150-

groot, dat het nodich was daertegens te versien.
Beneffens desen gaet oock het concept van eenen eedt, die men
t hoff provinciaal, alle officiers ende ingesetenen soude doen doen;
dwelck mede dient tot de securiteyt in futurum. Dan ick dacht
datter sullen wesen, die se nyet en sullen willen doen, besunder
nyet de hooffden van factiën, die nymmer en sullen ophouden,
maer altijd blasen ende opstoocken dat sij connen, dwelck
altijt nieuwe swaericheyt ende moeyten causeren sal. Indien
UE. meynt dat de voors. eedt anders behoort inne gestelt te
worden, soo sal UE. gelieven tselve daerop oft in UE. missive
te annoteren, die ick wensche dat Maendach avont hier mach
wesen, alsoe de heeren R. v. St. geresolveert sijn Dynsdach
s\'morgens haer uitspraecke op de different, pointen te doen.

H.E. ijlen haer om van hier te vertrecken. Ick weet
wel, dat het H.E.\' verdriet in dit moeilijck
besoigne hier soo langh te wesen, ende haer
E. daer oock van doen s ij n, maer ten dient van
hier niet gescheyden sonder nae de pronun-
ciatie oock te helpen invoer en tgeene gepro-
nuncieert sal wesen. Want daerinne bestaet
het eynde ende geheele vrucht vant besoigne,
dat soo veel moeyt e, bedroufnisse ende oncos-
ten gecost heeft. Bidde UE. daertoe dat de R. v. St., emmers
de heer Thesaurier daertoe vermaent ende gecourageert mach
worden. Godt almachtich sal UEd. met UE. familie segenen
ende houden in sijn heilige hoede.

Met haest, t Utrecht, 26 Mei 1610.

UE. seer dienstw.

G. v. L.

-ocr page 151-

doende is opt effectueren vant poinct van de verseeckering
van dese stadt volgens de uitspraeck van de E. M. heeren R.
v. St. ende men is tegenwoordigh doende met het invoeren
van de schutterijen, ende met deselve te brengen in de eedt,
conform tgeene UEd. door de heeren van Houfïlaecken ende
van Rijsenburch gecommandeert is, dwelck sijn difiiculteyt mecie
brengt, doch sijn door de goede assistentie van de heeren R. v. St.
ende der selver aucthoriteit tot noch toe overwonnen, maer nu
is te bevresen, dat dit goet ende nodich werck, met hetgeene
daer nu noch rest, alse het doen doen van den eedt ende \'t
aennemen van de waeckers interrupt sullen blijven, doordien
het nyet mogelijx is alle tselve binnen drie oft vier dagen, in
de missive van H. M. heeren St. Gen. geprescribeert, afte doen,
waerom de heeren Staten van Utrecht aan H. H.M. versouckenende
bidden om noch wat langer tijt, gelijck UE. uyt de bijgaende
copie sal gelieven te sien, dewelcke ick bidde dat UEd. gelieve
de goede hant te houden, allhoewel men geen reeckening en
moet maecken, dat dese stadt ten dienste van de generaliteyt
ende in ruste gehouden sal connen worden sonder sufïisant
garnizoen, gelijck UE. met de redenen van dien claerlijck sal
connen verstaen uyt de heer Thesaurier de Bye, die om sijn
E. in die privé affairen niet op te houden en (?) is van Donder-
dach ofte Vrijdach eerstcomende derwaerts te gaen. Zijn E.
weet in hoe periculeusen staet dese stad ende staet door de
leste commotie en de factie, daeronder de
v ij and ongetwijfelt mede speelt, gestelt is, soe
dat wij all vercogt sijn, waren wij maer gelevert,
alsoe dat hier noch in een goede tijt geen garnizoen en dient
gelicht. Het poinct om een advocaet alhier aan te nemen heeft
nu ettelijcke jaeren op de baen geweest, ende is gestadelick bij
mijn geurgeert, de Edelen ende anderen, dwelcke ick UE. int
secreet vertrouwe, insisterende seer op UEd. broeder, maer de
stadt ende eenige van de geëligeerden vast blijvende bij den
advocaat Hamel, oock soe dat men vreesde in deze periculeuse
tijt daerover met hemlieden in nieuwe questie te geraecken,

-ocr page 152-

heeft men sich daerinne geaccomodeert, ende wort dienvolgende
om de voors. Hamel met desen bode geschreven, ten eynde
sijne E. hier come aensiens brieffs, omme met hem gesproocken
te mogen worden.

Godt gunne dat hij vreedsamich ende tot der landen ruste
ende dienst wel genegen mach wesen, indien met S. Ed. geac-
cordeert wordt, gelijk ick vermoede dat sal.

Hiermede etc. Ledenberg.

35. Memorie van Ledenberg over \'t oprichten van een schutterij,
(arch. St. v. Utr. 36445).

Memorie (Ledenb.)
Opdat in toecomende tijden die muiteryen niet weder en ont-
staen, ende die harten van de borgeren aen de heeren Staten en
Regeerders verenoopt ende gebonden moegen worden, die
ganschelijk vervreempt souden sijn ende blijven indien haer de
borgerlijcke wachten benomen worden, welck oock tot oneer
en vercleininghe der stadt Utrecht ende haer borgerye souden
strecken, sal men onder correctie de navolgende ordre cunnen
gebruicken ende reduceren die vendels, die tevoren soe sterek
sijn geweest, op hondert vijftich coppen, daeronder men die
gequalificeerste ende bequamste mannen soude mogen stellen,
die persoonlijk haer wachten sullen gehouden sijn te doen, ende
niet met huerlingenvolstaen, die haer in dese
commotie meest hebben laten gebruicken.

Dat geen bevelhebberen, musquett. ofte adelborsten op de wacht
int Stadhuis genomen worden, dan die professie doen van de
gereformeerde Christelijke religie.

Het is voor de borgeren verachtelijck dat die soldaets opt
stadthuys waeken, die men op de Neude, gelijck in voortijden
gesciet is, sali connen accomoderen.

Soude niet quaet sijn dat die borgeren haer wachten aan de
vier poorten ende heckens des nachts hielden.

Indien de heeren haer souden laeten beduncken mit t gunt
voorschreven is niet genouch verseeckert te sijn, souden eenige

-ocr page 153-

waertgelders moegen aennemen, die soe well die heeren Staeten
als die regeerders van Utrecht verplicht souden sijn.

Indien UE. eenige andere ofte dienstiger voorslagen weet te
doen, wil \'t selve mij communiceren, ik sell niet naelaten \'t
advys van eenige cappiteynen der borgerye te hooren ende UE.
communiceren, wel wetende dat deselve capiteynen die heeren
Staten ende UE. geaffectioneert sijn.

Voor alle saecken wilt acht nemen ende serieuselijck condi-
tioneren dat in de kercke ofte predicanten geen nieuwicheden
ofte veranderinge gedaen en worden.

Salus populi suprema 1 e x esto.

36. Aanteekeningen betreffende de instructie van Melchior
Huberts, koster te Schalkwijk,
(arch. St. v. Utr. 324).

op \'t eerste art.: dat hij de clock tot Schalkwijk niet en clept.
op \'t tweede: dat hij de kerk bij nacht ende ondage niet open
en doet, dan so der yemant bij dage in de kerck wilde sijn
om deselfde te besien ofte sijn gebet te storten, dat men
sulcx niet behoort te beletten, terwijle dat de kercken sijn
huisen des gebets.
op \'t derde: dat hij tevreden is de clock op sijn behoorlijcke
tijt te luyden, dan dat hij ongehouden is de reste van \'t
derde art. nae te comen, als doende professie van de Catholycke
Roomsche Apostolische religie, sulx dat men hem niet en
behoort te bedwingen tot \'t gene bij \'t voors. derde art.
tegens sijn gemoet ende conscientie wort voorgedragen, oock
regardt nemende op des voors. Melchior Huberts voors.
hoge ouderdom, en dat hij bij over de vijff en dertig jaren
de kerck als coster tot Schalkwijk eerlijcken gedient heeft,
op \'t vierde: als dat hij tevreden is het becken ende schoon
water in de kerck te brengen, als eenighe kynderen ten
doop gebracht worden, daer verordineert gegeven is geweest
daeruit de kynderen gedoopt (te?) worden.

-ocr page 154-

op \'t vijfde: laten haer luyden in haer geheel blijven,
op \'t seste: seyden tevreden te sijn den predicant in alle rede-
lijcke ende geoorloofde saecken, dat sijn conscientie vermag,
te gelieven. Verhopende dat met dese antwoort mijn heeren
haer sullen houden voor gecontenteert, ende de coster
voorts te laten in sijnen dienst, sonder hem iets verders op
te leggen tegens sijn gemoet ende conscientie.
Advys van gedeputeerden der synode te Utr. 9 Nov. (ter ordon-
nantie van de gedeputeerden der Staten van Utrecht): Aangezien
de coster weigert, de acte door de Staten voor de costers ten platten
lande geapprobeert, na te comen, daar hij dat met geen goede cons-
cientie kan doen, is \'t advies, dat of de heer van
Cuilenburgh(dieook
meent dat de coster de acte houden moet) of de Staten self hem
ontslaen, en een ander bequaem persoon in zijn plaats stellen.

get. Jac. Taurinus.

37. Joris de Bie uit Utrecht aan Oldenbarnevelt in den Haag,
9 Juni 1610. (arch. Holl. 2586).

Edele etc.

Ick hebbe ontfangen UEd. missive, daervan, bij inadvertentie,
d\'opschrift was geaddresseert aen den goeden heer UE. bekent,
gelijck van de sijne aen mij, dan de swaricheyt was cleyn,
aengesien dat die alle beide genoechsaem van eene substantie
waeren.

De heeren van de Raedt hebben op gisteren d\' uitspraecke
gedaen ende bij geschrifte overgelevert, daeraff de copie bij
desen brenger aan de heeren Gener. Staten wordt overgesonden.
De permanentie van den magistraet, gelijck
die ons eerst b ij verscheyden zoo gedeputeer-
den als van de magistraet was toegestaen,
soe es die t\' onser wedercompste bij deselve, uyt
besonderst die gheene, de welcke den verkeerden dessein noch
eensdeels in den bosem dragen, \'t eenemaal gedifficul-

-ocr page 155-

teert als i n p r a c t i c a b e 1 ende in alle gevallen
onderwarich gestadige contremine ende des-
perate esmotie. Behalve dat ick achte dat de gedeputeerden
van de andere leden vreese hebben, dat die van de stad daerdoor
te meer occasie souden hebben ende geanimeert sijnde meesten (?)
tegens hen te maecken, het welck van geen cleyne consideratie
en es, waerover de heeren van de Raet genootsaeckt sijn ge-
weest het stuk teenemael te laten blijven op den ouden voet,
aangesien de solemniteit vant contract, daeraff sijnde, daervan
mitsdien verandering te maecken seggen sij dat hen nyet soude
gevoucht hebben, hoewel sij andersints wel verstonden dat tselve
vele van de stadt ende byzonder de verkeerde geheel tegens de
borst soude wesen, jae mogelick oock eenige aldaar. D e
neeringhen hebben wij nyet verder connen
brengen mits de groote opositie van de ridderschap;
d\'ordre van de eedt van deghene, die op de vergadering com-
pareren, hebben wij oock moeten stellen ten regard van die van
Montfoort, dewelcke tot op huyden desen dage geen ander eedt
hebben gedaen als aen den borchgrave, twelck een grote slap-
picheyt is geweest. Wij hebben van dage begonst in communicatie
te comen met eenige gecommitt. van de heeren Staten op \'t
effectueren van de uitgesproockene pointen. Ende wat d\'aug-
mentatie aengaet, mij dunckt dat sijlieden bij provisie malcander
sullen verstaen van twee nieuwe geëligeerden als Hardenbrouck
ende Grovesteyns (schijnende dat de heer van Meydert nyet
over de planck can) ende van een van de Ridderschap als
Baexen, daerop men op morgen een formeel arrest meent te
nemen. Den eedt van getrouwicheyt aen de heeren Staten en
de magistraet, volgende ons concept, es bij de gedeputeerden
mede aengenomen, ende achten dat de resolutie bij de heeren
Staten seer grote swaricheyt sal hebben, maer het effectueren
van dien overmits de nieuwicheyt sal apparentelijck sonder
haperingen nyet aflopen, nyettemin soe moet het notelick
voortgaan. Het oprechten van de schutterye sal mede eerstdaechs
in train gebracht worden. De heeren Staten hebben aen die van

-ocr page 156-

Dordt ende ter Goude geschreven omrae te hebben copie van
de ordonnantie van haere schutterijen, omme hem te dienen
tot eene leeste. Indien UEd. diesaengaende onder hem yet hadde
ofte uyt eenighe van de andere steden van Hollant metten eerste
wiste te gecrijgen, tselve soude seer goet sijn. Wat de vier com-
pagnien waeckers ofte wachters aengaet, ick sie nyet dat deselve
soo haest sullen gelicht worden, overmits eenighe die geheelick
op de generaliteyt willen schuiven, nyettegenstaende de seri-
euze remonstrantie, bij onslieden ter contrarie gedaen, daer-
inne wij niettemin sullen blijven continueren nae ons best ver-
mogen. Ick can nyet laten hierby te vougen dat als dat stuck
van de schuttery en de waeckers al in effecte sal gebrocht
wesen, mij niet en dunct dat de stadt alsnoch in volcomen
verseeckertheyt sal wesen, off die humeuren van veele souden
moeten veranderen, ende besonder soe bevindeick
het stuck van de papisten alhier hoe langer
hoe dangereuse r, te weten wanneer ons schip
naerder aan de wint soude gaen.

Het besoigne valt hyer lang ende verdrietich ende elck een
van de heren van de Raet verlangen naar huis; ick sal nyet
te min mijn best doen omme henlieden op te houden totdat
het effect van de poincten ten eynde, immers buyten pericule
van belet sel gebracht sijn. Waermede etc.

Utr. 9 Juni. J. de Bie.

38. Ogle \') uit Utrecht aan Oldenbarnevelt, 9 Juni 1610. (arch.

Holl. 2586).

Mon Seigneur,

Je scay bien que vous estez particulièrement informé de tout
ce que passe par icy, comme aussi de bon fruit qu\'aura produit
la juste et sage procedure de messieurs le conseil d\'estat,
nommément une esperance tres grande d\'une subite redinte-

\') John Ogle, commandeur van het garnizoen binnen Utrecht.

-ocr page 157-

gration de toutes affaires en leur premier estât. Toutefois (mon
seigneur) autant que je puis remarquer et entendre des aultres
touchant les humeurs et dispositions de ceulx que sont offensez
et picques avec ceste derniere publication, ils n\'en font
qu\'attendre une bonne occasion et opportunité
pour s\'en revenger ou plus haut que possible.
A ce fin ont ils leurs conseils et correspondence en tachant
(quant est en leur pouvoir) de debauscher les soldats, principa-
lement ceulx qui ont esté longtemps en la ville et avec lesquels
ils ont plus familiere acquointance, soit par quelque contract
de manage (dont il y a grand nombre dedans la ville) soit par
quelque aultre moyen qu\'ils scavent les entretenir. Quant
au commun peuple, ils poussent par toutes
moiens possibles de tenir en eulx la priemere
impression laquelle eulx mesmes ont affigees.
Et combien qu\'il semble en quelques uns d\'estre casi de tout
effacer pour le present:si est ce que le changement
intérieur n\'est pas telle que ne soientassez
aptes et idones de le recevoir derechef sitost
que le temps et occasion se présenteront.

Ce que me persuade (mon seigneur) de ne pouvoir accorder
avec le conseil de ceulx que pensent subitement amoindrir la
garnison et tirer 4 ou 5 compagnies dehors, estant (comme ils
disent) chose de trop grande charge pour entretenir une telle
garnison dedans une ville que n\'est pas frontiere.

Bien est vray ce qu\'ils disent en cas qu\'on peult commodé-
ment faire aultrement, mais veu que ceste place en ceste
cojunture n\'en est ni moins en dangir ni de moindre consé-
quence qu\'une frontiere mesmes, je ne doubte pas que vostre Seig-
neurie le trouvera bon de continuer la garnison si forte et grande
qu\'il est au present, jusques que les affaires seront reduites a
telles termes qu\'on s\'asseure si bien de la loyauté des bourgeois
par dedans qu\'il ne sera pas besoin de garnison en tout.

Entretant si on envoyerait icy une companie cavallarie en
place de deulx aultres qu\'on voudroit tirer sur quelque occasion:

-ocr page 158-

me semble (soubz correction) que la change seroit bonne pour
la seurté de ceulx que desirent de vivre paisiblement par dedans.

Il y en a que parlent de mettre quelques companies de ceulx
qu\'on appelle wardgelders icy dedans la ville, mais je croy que
mes seigneurs les états ne trouveront bon pour diverses raisons,
ce que je laisse de produire pour n\'estre trop importun a votre
seigneurie, laquelle s\'en advisera de ce que trouvera le meilleur.
Quant a moy, .je ne desire chose autant que de me faire digne
de l\'honneur et faveur que j\'ai receu de vous et de montrer
par mes actions que je seray par toute ma vie,

Mon Seignr, votre très humble et très fidele serviteur

Jh. Ogle.

Utr. Juni 9
1610, S til. novo.

39. Ogle uit Utrecht aan Oldenbarnevelt, 15 Juni 1610.
(arch. Holl. 2586).

On parle fort icy de tirer quelques companies hors de ce
place et de lever au lieu d\'eulx six comp. des bourgeois et
quatre comp. de wachtgeldters. Comme si avec des 9
comp. là et cinque ou six soldats la ville
estoit assez asseurée contre toutes machina-
tions des factionistes. Lesquelles avec les
papistes etjesuites leur confédérés (sans doubte)
ne desireroient plus belle oportunité (en ceste
cojunture) pour parvenir au but de leur dessein.
Car eulx mesmes louent fort ceste proposition, mais j\'espère en
votre prudence qu\'entendrez cest affaire d\'une aultre manière
et que permettrez pas de diminuer les troupes par dedans,
devant qu\'on verra que la teste du serpent est de tout brisée.
Et si on veult considérer l\'assistence et asseurance de ces deulx
parties, en vérité je ne suis pas si clairvoyant de pouvoir re-
marquer d\'où il doit sortir. Car quant aux burgeois que doivent
estre de melleur qualifiés et plus

riches de la villes, c\'est a

-ocr page 159-

croire qu\'en temps de dangier ils ne s\'exposeront point en hazard.
Quant aux wachtgelders ou demi gagés, priemerement ils seront
(comme toujours de coustume) vilipendu des soldats (cause
continuelle des querelles), secondement des aultres bourgeois
que font profession déjà de ne vouloir souffrir des gens de telle
qualité, ce que font des soldats et peuvent faire avec mellieur
réputation ; dernièrement est fort a presumer que ces gens là en
temps du danger serviront plus tost ceulx de la faction que
non pas a mes seigneurs les estats; la plus grand part
d\'eulx que prendront les gages estants à cest
heure de la faction mesme. Et c\'est une de leur prac-
tiques de mettre un bon nombre de leur asseurés entre ces
comp. de wachtgelders. Je laisse tout à la discrétion de votre
Seigneurie ne doutant pas si non que fera ce que sera mieulx
pour la réputation de Testât mesme.

J\'espère aussi que ne prendra pas en mauvaise part ce que
je dis sincerement et de bonne conscience et peux d\'estre pour
la service publique. Je me confie en vous et reste

Mon Seigneur, votre très humble et très
fidèle serviteur

Utrecht J. 5 Jh. Ogle.

1610. 15

40. Hamel \') uit Utrecht aan Oldenbarnevelt, 2 Juli (oude st.)
1610, met antwoord van Oldenbarnevelt, 14 Juli 1610.
(arch. Holl. 2586).

Ed. etc.

Aengecomen wesende tôt Utrecht met die goede schriftelijke
meeninge van H. M. heeren St. Gen., is eendrachtelijk bij de
heeren Staten \'s lands van Utrecht resolutie genomen, dat
d\'onwillige souden den eedt doen, bij de uytspraeck van den
Raed v. State haer opgelegt, ofte souden moeten vertrecken,

\') Gérard Hamel, de nieuwbenoemde advocaat der Staten : zie Bijlage 34, einde.

-ocr page 160-

ende eerstelijck dvoors. Heyndrick van Helsdingen, die was inven-
teur van de opgeworpen swaricheyt, soo verre dheeren Staten
geen formelen eedt en deden ofte renoveerden. Dien volgende
es oock de voors. Helsdingen ontboden in de volle vergaderinge
van de Staten, hem aangeseyt voors. resolutie ende goede meninge
zoo van H. M. heren St. Gen. als van de heeren St. v. Utr.
ende Z. Excie, met vermaninge dat hij soude gedencken dat
"hij nyet alleen hierin opinatreerde ende uyt misverstant, maer
oock anderen dede opinatreren tot nyewe onruste, ende nademael
hij den eedt soude moeten doen ofte vertrecken, dat hij hem
selve hadde te wijten, zoo hem, bij gebreken van .eedt te doen,
onlust van vertreck overquame, nadelich hem, sijn eer ende
schadelick voor sijn kynderen.

Het is qualick te verhalen in wat voeghe hem tselve es ange-
seyt, mer heeft daerjeghen wonderlick uitgevaren, daertöe all
tenderende ende daerbij persisterende dat dheeren Staten haeren \'
eedt oock gehouden waren te doen ofte te renoveren, ende dat
d\'acte nae de uytspraecke geformeert nyet genouch en was,
mengende in sijn propoosten dat hem leet was mijnenthalve
dat mijn eerste commissie was geweest om brieffkens in den
Haghe te reysen. Ick hebbe hem aengeseyt dat daer geen plaets
en gaff te disputeren opte saecke, dat hij nyet en hadde te
disponeren, maer bij sijn wettige overicheit was gedesponeert,
dat hij hem verclaeren moste rondelick off hij den eedt doen
wilde off nyet; ende es even hart gebleven, well gemoveert
sijnde eenigszins, maer daerbij blijvende dat hij anders geenen
eedt en wilde doen, daerop terstont hem geadverteert is, binnen
24 uur te vertrecken ende bij de schout daervan d\'insinuatie
doen doen; hij heeft hem even trots gehouden; die stadt es met
verscheyden byloop van buerten, callen en rallen voll geweest,
meest gepersuadeert sijnde dat dheeren Staten den eedt behoorden
te doen; desen ongemerekt heeft men de saeck gedreven en soo
verre beleyt dat de tijt ontrent tweemael 24 uren omme gecomen
wesende, mits de goede sondach ende uitdeelinge van t avont-
maal tusschen beide vielen, die tweede insinuatie es gedaen

-ocr page 161-

om bij sonneschijn desen dach te vertrecken; voor de avont es
hij bedacht geweest ende heeft doen weten dat hij pareren wilde,
utoripsius verbo, ende tselve wesende ambigue: off om eedttedoen
ofte vertrecken, heeft hem noch naerder verclaert, en vort den eedt
gedaen, hem genoughende mette acte, nadat hem expresselijck was
aengeseyt dat hij nyet anders soude hebben als die acte, die ander
genouch was geweest. Hiermeede hoope ick dat wij hier onse
swaricheyt te boven sijn, ende heeft daertoe geholpen
sonderlinghe dat mijn heeren Staten gaen w i 1-
lecomen sijn Excie. \') naedat Canter daer all bij
was geweest, ende waeren gepreoccupeert sijn
Exciede gelegenheyt van de saeckeaen [te] dienen
ende watte swaricheyt datter scheen te wesen,
ten eynde Z. Excie de autoriteyt van de heeren
Staten soude stijven, zoo hem yemant open-
baarlijck afslaen soude willen, daerop S. Excie
rondelick verclaerde airede sulcks aan Canter
gedaen te hebben, die wonderlicke propoosten
hem hadde gehouden ende even bitter als oyt
te voren ende buyten twijfel noch meer ge-
daen moe [s] te hebben, soo men stroyde van re-
queste. te sullen gepresenteert worden, daervan
niet geen vernomen heeft ende daerop geen
apostille sijn verwaert. Godt, die een vredegodt es,
will alhier vrede planten onder de gemeente, daertoe de tijt
wasdom moet geven. DHollander heeft nu hier gedaen, soo
dray es mijnen koeck hier verbrant.

Ed. etc. de Almachtige wil alles ten besten stieren ende Uwe
Ed. sparen tot welvaren van \'t Landt, mij UEd. manderend
ende dheer Ledenberch ten dienste.

Utr. 2 Juli 1610. G. Hamel.

-ocr page 162-

Antwoord van Oldenbarnevelt, onder bovenstaanden brief
geschreven.
Mijn Heer,

De uwe van den 2den deser hebbe ick wel ontfangen ende
UE. bedanckt van de advertentien, mij daerinne gelevert.
Wensche dat volgens U goede meyninge alle swaricheyt aldaer
mochte overcomen sijn ende dat de humeuren gelijckelijck nae
orde, eenicheyf ende oprechte vrede gedisponeert mochten werden.
Dat van Godt de Here te bidden is, maer de overheyt
moet met autoriteyt daertoe arbeyden, als ick
vertrouwe dat naer noot gedaen sal worden ende dat UE. daer-
op de goede hand houden sal.

Mijn heer, bidde ick dHeer Almachtigh de regeeringh aldaer tot
ruste ende welstant te brengen ende UE. te houden in sijn heilige
bewaringhe; uit \'s Gravenhage, den 14den juu 1610, stilo novo.

41. Ogle uit Utrecht aan Oldenbarnevelt, 4 Augustus 1610.
(arch. Holl. 2586).

Mon Seigneur,

Je ne doubte pas que vous estes assez adverti des insolences
tres dangereuses, perpetrees par icy dimanche et mardi passees \')>
et ce par quelques bourgeois que ne cherchent aultre chose que
tout renverser et amener en une confusion. Je laisse de parler
particulièrement, car j\'espere que votre Seigneurie me mandera
pour le parler en bouche. Je n\'en ay voulu venir sans votre
ordre, mais me semble qu\'il est plus que necessaire que je
viene pour un peu de temps par delà afin de vous communi-
quer ce que je sens de notre estre par deçà. Sur ce (mon seigneur)
en attendant ce que vous me plaira mander, je vous baise les
mains et demeure à jamais,

votre tres humble et tres obligé serviteur
Utrecht, Augusti 4. Jh. Ogle.

1610 St. nov.

\') Namelijk de opstootjes ter gelegenheid van de kermis: zie res. Vroedschap
Utrecht op 30 Juli (oude st.) 1610.

-ocr page 163-
-ocr page 164-

BRONNEN.

I. Het oproer in \'t algemeen.

1. v. Meteren. Historie enz. dl. X pg. 244 vg.

De editie Van 1611 geeft een kort, zakelijk verhaal. In die van 1614
is „het stuck van Utrecht" „behoorlijck gedresseert tot vol genuegen
ende contentement van de Ed. Mo. heeren staten \'s lants van Utrecht".
(Zie Fruin, Verspr. Geschr. VII pg. 383 vg., of Dodt v. Flensburg,
Archief voor Kerkelijke en Wereldlijke Geschiedenissen dl. V pg. 31, 32).

2. Wagenaar. Vaderl. Historie dl. X pg. 25 vg.

3. Van der Sande. Nederlandsche Historiën, boek V.

Weinig belangrijk.

4. Van der Kemp. Leven van Maurits dl. III.

Belangrijk om de aanteekeningen, o.a. uit Resol. Raad v. State.

5. Motley. Leven en sterven van Oldenbarnevelt dl. I.

Belangrijk om de aanteekeningen en de verwijzing naar hs. Alg. R. Ar-
chief (pg. 128 noot 2,129 noot 1), het uitgangspunt van mijn onderzoek.

6. Kroniek van Cornelis Cornelisz. van Utrecht.

Dodt van Flensburg, Archief enz. dl. VI pg. 9 vg.
Het orgineel: bibl. Gem. Arch. Utr. no. 442.
Een afwijkende copie: ibid. no. 441.

In \'t kort bij: Dusseldorp, Annales. ed. Fruin (Werken Hist.

Genootsch. 3de serie 1).
Gememoreerd bij Naber: Calvinist of Libertijnsch ?

II. Bijzonderheden.

A. Gedrukte stukken.

1. Res. St. Gen. 3 Febr.—27 Dec. 1610: Dodt IV pg. 129—192.

-ocr page 165-

2. Res. Raad v. State 31 Maart—24 April: ibid. pg. 193—206.

24, 27, 28 Maart bij v/d Kemp III pg. 290 vg.

3. „ Staten v. Utrecht 25 Jan.—17 Febr. en 11 April—

6 Dec. 1610 (oude st.): Dodt VI pg. 137—187.

4. „ Vroedschap Utrecht 21 Jan.—2 Febr. en 28 April—

5 Dec. 1610 (oude st.): Dodt IV pg. 210—226.

5. Stukken betrekking hebbende op de onlusten te Utrecht:

Dodt IV pg. 226—277.
De voornaamste hiervan:
Remonstranties der burgerij, pg. 226 vg.

Bericht der Staten v. Utr. op \'t Recueil v. poincten, pg. 235 vg.
Poincten differentiael met toelichting, pg. 245.

Remonstrantie ter weerlegging hiervan door Staten v. Utr., pg. 252.
Specificatie van de bezwaren, ingebracht tegen de rekeningen der

Staten door Canter en Helsdingen, pg. 262.
Cort Vertooch (pamflet der nieuwe regeering), pg. 244.
Cort Bericht (antwoord der Staten hierop), pg. 270.

6. Brieven van Tersteghe e.a. aan Ledenberg 13 Maart—

9 Aug. (oude st.): Dodt V pg. 144 vg.

7. Memorie v. Besogne,... gedaan... 19 en 20 April aan de

regeerders der steden Dordrecht, Rotterdam en Gouda:
Tijdschrift voor Geschied. Utrecht III pg. 1 vg.
Ook in gem. arch. Utr. bibl. No. 445.

8. Hulsebos. Episode uit \'t kerkelijk leven in Utrecht in

de jaren 1610 en 1611.

Stemmen v. Waarheid en Vrede, 1904, pag. 525 vg.,
gem. arch. Utr. bibl. No. 457.

9. Brieven v. Utenbogaert. ed. Rogge. Werken Hist. Gen.

Nieuwe Serie No. 11. (Nos. 95, 96, 110).

-ocr page 166-

B. Archivalia.

1. Algem. Rijksarchief, \'s Gravenhage.

a. invent. Holland 2586 (2 dln.)

inhoud: «. Brieven van Egbertsz, Ledenberg e.a. aan Oldenbarnevelt.
/3. Concepten en kladaanteekeningen van Oldenbarnevelt.
•/. Copieën van verschillende officieele stukken en enkele
. brieven op deze onlusten betrekking hebbende.

b. invent. Holland 2583c.

Oldenb. aan Ledenb. en de Bie 17 Mei, en aan Amersfoort 16 Aug. 1610.

c. arch. St. Gen. 4760 vg.: ingekomen stukken bij St. Gen.

over 1610.

Hierbij enkele elders niet voorkomende stukken, o.a. „Redenen en
oirsacken" (bijl. 1), „Recueil v. alle de poincten" (bijl. 2) e.a.

2. Rijksarchief Utrecht.

a. arch. Staten v. Utrecht. No. 36446.

Recueil enz. met uittreksel door burgemeesters en con-
cept antwoord van de Staten.

b. ibid. No. 36445: „Waerachtig Verhael", bevattende:

a. „concept opt creëeren van den magistraat" (bijl. 5).
/?. memorie v. Ledenberg (bijl. 35).

y. „Cort Bericht" met correcties van de hand van Ledenberg,
cf. ibid. no. 385, concept voor \'t „Cort Bericht", van de hand v.
Ledenberg.

c. ibid. No. 387: getuigenverhooren e. a. van 1611.

3. Gemeente-Archief Utrecht.

1. cat. arch. II. No. 159. Minuten en uitgaande brieven

van de vroedschap vanaf 1609.

2. ibid» No. 63. Lias brieven van en aan de vroedschap

betreffende de onlusten in 1610.

De meeste uit de maand April (onderhandelingen met den Raad van
State) en copieen der officieele stukken.

-ocr page 167-

3. bibl. 447. o. a. afschrift van de bij den Raad ingekomen
stukken inzake de onderhandelingen met den Raad v.
State.

Verder geraadpleegde werken:

P. L. Muller. De Wording van den Staat der Vereenigde Neder-
landen.

P. L. Muller. Onze Gouden Eeuw dl. I pg. 418—433.

Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, dl. XI.

Mr. S. Muller Fzn. Onze kerkelijke toestanden in de 16de eeuw.
In: Schetsen uit de M.E. Nieuwe Bundel.

Mr. S. Muller Fzn. Fin de Siècle, (ibidem).

Mr. S. Muller Fzn. Het Forum Academicum der Utrechtsche
Hoogeschool, in: Rechtshistorische opstellen, aangeb. aan
Mr. S. J. Fockema Andreae.

Diarium v. Aernout v. Buchell. Werken Hist. Gen. 3de serie
no. 21.

Gedenkschrift Joris de Bye. Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XI.

H. C. Rogge. Utenbogaert en zijn tijd. dl. I en II.

H. C. Rogge. Jac. Taurinus en de Utrechtsche kerk in \'t begin
der 17de eeuw.

R. Fruin. De wederopluiking van het Katholicisme. (Verspreide
Geschriften dl. III).

R. Fruin. Over Motiey\'s Geschiedenis der Vereenigde Neder-
landen. (ibid.).

W. P. C. Knuttel. De toestand der Nederlandsche Katholieken
tijdens de Republiek dl. I.

G. Brandt. Historie der Reformatie dl. II.

Winwood Papers, dl. III.

A. Ie Cosquino de Bussy. Het ontstaan der Satisfactie van
Utrecht.

P. Bor. Geschiedenis der Nederl. enz. oorlogen.

-ocr page 168-

D. G. Rengers Hora Siccama. De geestelijke en kerkelijke
goederen enz.

H. Verloren van Themaat. Geschiedenis der Vicariën in de

provincie Utrecht enz. (Bijdr. en Meded. H. G. dl. IV).
J. Acquoy. Een bijdrage tot de geschiedenis der geestelijke

goederen. (Arch. voor Ned. kerkgeschiedenis dl. VII).
P. J. Blok. Geschiedenis van het Nederl. Volk (tweede druk).

G. Busken Huet. Verslagen van onderzoekingen naar archivalia

te Parijs enz.
Politijck en Militair Hantboecxken.
N. van der Monde. Beschrijving der stad Utrecht.
}. Reitsma. Geschiedenis der Hervorming en der Hervormde kerk
der Nederlanden.

H. C. Rogge. De confiscatie van de goederen van Gilles van
Ledenberg. (Bijdr. en Meded. H. G. dl. XXV).

Brill. Jhr. Dirc Canter, in: Voorlezingen over de Geschiedenis
der Nederlandenstuk 5.

-ocr page 169- -ocr page 170-

STELLINGEN.

1. Het is gewenscht, dat aan het leven en werk van Olden-

barnevelt, in verband met de wordingsgeschiedenis onzer
Republiek, een nader onderzoek gewijd wordt.

2. Het autoriteits-systeem van Oldenbarnevelt beantwoordde aan

de behoefte van zijn tijd.

3. Ten onrechte beschuldigt prof. Blok (Geschied. Ned. Volk II

pg. 423) Maurits in 1610 van partijdigheid ten gunste der
burgerij.

4. Het is onjuist, het oproer te Utrecht in 1610 te beschouwen

als uiting eener „democratische" partij.

5. Ten onrechte vat Dr. Mr. S. Muller F.zn. („Het Forum Acade-

micum der Utrechtsche Hoogeschool" in: Rechtshistorische
opstellen, aangeboden aan Mr. S. J. Fockema Andreae,
pg. 233) het instellen van den erfraad te Utrecht in 1584
op als een concessie aan de partij der burgerij.

6. Terecht noemt prof. Gooszen (Geloof en Vrijheid, 1880 pg. 364)

het Calvinisme een reactie i n de Hervorming tegen
de Hervorming.

7. Ten onrechte verklaart de Raaf in zijn uitgave v. Elckerlyc

de uitdrukking: „sonder verlaet" als „in ronde woorden",
(aanteek. op Elckerl. regel 285).

8. De definitie van „humor" door Multatuli (Ideën lste bundel

158—163) gegeven, is ten eenenmale onjuist.

-ocr page 171-

9. Van Eedens critiek op Boutens gedichtje „Goede Dood"
(v. Eeden: Nieuwe Nederlandsche Dichtkunst pg. 31 vg.)
is in hooge mate onbillijk.

10. Ten onrechte vat Sattler („Die religiösen Anschauungen

Wolframs von Eschenbach" pg. 50) de woorden: „ich
louc durh ableitens list vom gräl wiez umb in stüende"
(Parzival 798, 6, 7) op als uitsluitend betrekking heb-
bende op de kwestie der z.g. „neutrale" engelen (Parz.
798, 11 vg.)

11. De „paedagogiek van Jan Ligthart" is niet zonder meer voor

de practijk bruikbaar.

12. Het leerplan voor geschiedenisonderwijs, gegeven door

Dr. de Vletter (Over Geschiedenisonderwijs pg. 16 vg.)
onderstelt bij de leerlingen een hooge mate van ontwik-
keling of begaafdheid.

-ocr page 172-
-ocr page 173-

>

-ocr page 174-
-ocr page 175-

-, . \' ■-\' •■•.vi -V\' . . .