-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

Physiologische waardebepalingen van geneesmiddelen.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

PHYSIOLOGISCHE WAARDEBEPALINGEN
VAN GENEESMIDDELEN

EN

methoden tot het onderzoeken van
de werkzaamheid van mengsels van
narcotica en van locaalanaesthetica.

HAARLEM. — DE ERVEN F. BOHN. — 1919.

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN
DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GE-
NEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT
TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN
RECTOR-MAGNIFICUS DR. G. W. KERN-
KAMP, HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE.
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDEN-
KINGEN VAN DE FACULTEIT DER GE-
NEESKUNDE TE VERDEDIGEN OP DINSDAG
II MAART 1919 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR -s

Willem Storm van Leeuwen, arts

GEBOREN TE KAMPEN.

-ocr page 8- -ocr page 9-

Nu de wet ,,Limburg" mij de gelegenheid verschaft te promo-
veeren, is mij daarmede tevens een welkome aanleiding geboden
om aan allen, die mij gedurende mijn studie en ook daarna op zoo
ruime wijze zijn behulpzaam geweest, daarvoor mijn oprechten
dank te betuigen.

In het bijzonder wil ik mij het voorrecht verschaffen om uiting
te geven aan den grooten eerbied, dien ik gevoel voor U, Hoogge-
leerden Pekelharing. In hooge mate heb ik het op prijs gesteld, dat
ik geruimen tijd met U heb mogen samenwerken en voortdurend
bewijzen van Uw vriendschap heb mogen ontvangen.

Een moeilijke taak zou het zijn om het vele op te sommen, wat ik
aan U, Hooggeachten Promotor, Hooggeleerden Magnus, verschul-
digd ben. Jaren lang in Uw instituut te hebben gewerkt en daarbij
te hebben geprofiteerd van Uw buitengemeen groote kennis, van
Uw verwonderlijk groótc belezenheid en vooral ook van Uw raad
die ons nooit
Avordt opgedrongen, maar steeds ter onzer beschik-
king is, is oj) zichzelf al een groot voorrecht. Door de vriendschap-
pelijke toon, die steeds het kenmerk van onzen omgang was, word
hot werken in Uw instituut voor mij een waar genot.

Wat ik daarnaast wel het meest heb geapprecieerd, is Uw breedo
opvatting van Uw taak als leider van het Instituut, waardoor
CJij aan Uw medewerkers een zoo groote mate van zelfstandigheid
en vrijheid laat, als maar cenigszins mogelijk is.

En dat Gij er in slaagdet om na een langdurige afwezigheid de
leiding van het instituut weer op zulk een wijze van mij over te
nemen, dat de vroegere verhoudingen hersteld werden zonder
dat dit ook maar in een enkel opzicht onaangenaam voor mij kon
zijn, heeft, mij misschien wel liet meest getroffen.

Zeer veel flank ben ik ook verschuldigd aan U, de Kleijn, Le
Heux, Mej. v. d. Made en Mej. v. d. Broeke voor de vele vriend-
schap en hulp. die ik van U ondervond en voor do buitengewoon
aangename wijze, waarop gij steeds met mij hebt willen samen-
werken.

Zeer ondankbaar zou het zijn indien ik — hen gedenkend, die
gedurende mijn universitaire opleiding mij behulpzaam waren •—
niet ook een woord van hartelijken dank wijdde aan mijn vriend,
ritmeester Pabst, die in een vroegere periode van mijn leven jaren
lang mijn leidsman was en mij ook daarna nog zoo herhaaldelijk
terzijde stond.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

(

INHOUD.

.blz,

Inleiding............................................................................................1

HOOFDSTUK I

dlgitaiilspbaepaeaten.............................................20

algemeenc beschouwingen................................................................2(>

methode Focke.........................................2(5

de I uur (resp. 24 uur) methode......................................................32

methode van Hateher....................................................................37

valor van verschillende digi talispraepar aten ............................41

betrouwbaarheid der digitalismethoden in hot algemeen.... 44

HOOFDSTUK II

seoale cornutum en soortgelijke pïtaeparaten................48

algemeenc beschouwingen ..........................................48

de hanekammothode........................................................................40

de bloedsdrukmethode..................................

de uterusmot hode......................................

HOOFDSTUK lil

Extractum delladonae..............................................................(»7

HOOFDSTUK IV

opiumpraépa raten ..........................................................................71

hoofdstuk V

canams inüica........................................ 73

-ocr page 12-

HOOFDSTUK VI blz.

tinctura lobeliae inplatae.................................................7f>

HOOFDSTUK VII

orgaanpraeparaten ....................................................................82

adrenaline ....................................................................................82

techniek der bloedsdrukmethode..................................................83

hypophysispraeparaten ............................................................87

algemeene beschouwingen..............................................................S 7

de uterusmethode...........................................89

de bloedsdrukmethode....................................................................90

Thyreoidinepraeparaten..........................................................92

algemeene beschouwingen........................................................92

invloed van schildkliersubstantie op de N-uitscheiding bij

honden....................:................................................97

kikvorschlarven methode ..............................................................98

acetonitrilmethode ..........................................................................109

methode van Oswald.................................. • 103

methode van Eiger.....................................

HOOFDSTUK VITI

het physiologisch onderzoek van mengsels van nar-
cotica en loc a al an a esthetica
..............................................107

algemeene beschouwingen..............................................................107

narcotica..........................................................................................109

locaalanaesthotica..........................................................................lil

x

*

-ocr page 13-

INLEIDING.

Een van de eerste eischen, die de arts moet stellen aan een
goed geneesmiddel is, dat liet een constante samenstelling
heeft. Aan dezen — zoo eenvoudigen — eisch voldeden tot voor
korten tijd een aantal der meest gebruikte geneesmiddelen niet
en zij konden dat ook niet, omdat men niet over voldoende
chemische methoden beschikte, om de hoeveelheid werkzame
stof, die deze geneesmiddelen bevatten, nauwkeurig te bepalen.
Waar de scheikundige methoden te kort schoten, heeft men
naar andere omgezien en nu bleek, ■— eerst in een enkel, latei-
in meerdere gevallen — dat men met physiologische methoden
zijn doel kon bereiken. Onder een physiologische methode wordt
verstaan een methode, waarbij de sterkte van het geneesmiddel
wordt beoordeeld door de werking ervan na te gaan op een dier
of op een dierlijk orgaan.

In de laatste jaren is het aantal geneesmiddelen, dat niet phy-
siologische methoden kan worden bepaald, zeer sterk toegenomen
en steeds meer breidt zich de belangstelling in het onderdeel der
pharmacologie, dat zich met de physiologische waardebepalingen
bezig houdt, uit. Bij voortduring worden nieuwe vraagpunten
gesteld, worden nieuwe methoden gevonden, oude verbeterd of
vervangen. Een toestand van rust is daarbij nog geenszins be-
reikt, oj) schier elk gebied hecrscht nog leven en bedrijvigheid,
in vele gevallen bestaat groot verschil tussclien verschillende
onderzoekers omtrent de juistheid der methoden.

Toch komt het mij nuttig voor, reeds nu een critisch overzicht
te geven over dat, wat in
dezen jongen tak van wetenschap tot 1111
toe is bereikt. De stof is 1111 nog door één persoon te overzien, maar
alles wat over de physiologische waardebepalingen in de literatuur
1 vermeld is, staat in zooveel verschillende boeken en tijdschriften
verspreid, dat het voor hem, die thans begint zich op deze zaken
toe te leggen reeds moeilijk wordt zich de juiste en nieuwste ge-
gevens te verschaffen. En wijl ik 1111 in de laatste jaren in de gele-
genheid was over een aantal physiologische methoden eigen erva-
ring te verzamelen, waar bovendien gebleken is, dat ook in ons
land in den
laatsten tijd de belangstelling in dc biologische metho-
Stokm v. Leeuwen. I

-ocr page 14-

den toeneemt, waar zij reeds op tal van gebieden in gebruik zijn
genomen, en waar verwacht mag worden, dat in de in bewer-
king zijnde nieuwe uitgave van de pharmacopee met de physio-
logische methoden op zijn minst rekening zal worden gehouden,
daar meende ik dat het zijn nut kon hebben een overzicht te
geven van wat thans is bereikt.

Volkomen bewust ben ik mij ervan, dat het geven van een
afgesloten geheel onmogelijk is; ik kan slechts trachten te geven
den stand van de vraagstukken zooals die thans — eind 1918 —
is. Over korten tijd zullen op vele punten de opvattingen ver-
anderd zijn, en zullen vooral ook nieuwe gebieden zijn ontsloten.

Want vele vragen zijn er nog in dit jonge vak, die dringen naar
oplossing.

Maar juist het zoo scherp mogelijk omschrijven van datgene
wat
wel bereikt is, kan ertoe leiden om duidelijk te overzien het
vele, dat nog
niet bereikt is en toch noodzakelijkerwijs bereikt
moet worden. Wellicht is dit — het aangeven van het vele wat

nog ontbreekt — de belangrijkste taak.

* *

*

Voordat de verschillende methoden van physiologische waarde-
bepalingen worden besproken is het noodig na te gaan in welke
gevallen deze methoden moeten of kunnen worden gebruikt.

I Het meest eenvoudige geval doet zich ongetwijfeld voor,
indien de werkzame bestanddeelen van een geneesmiddel, van een
galenisch praeparaat bijv. niet of althans niet alle chemisch be-
kend zijn. Voorbeelden hiervan zijn er vele. De werkzame stoffen
van
secale cornutum zijn niet voldoende bekend, de Ned. pharma-
copee E(l. IV geeft geen enkele aanwijzing omtrent een bepaling
van de sterkte der secalepraeparaten. En dat de sterkte van secale-
praeparaten van verschillende herkomst zoo sterk kunnen ver-
schillen dat. het ééne 30 X zoo sterk werkte als het andere, is
gebleken 1).

Voor de folia digitalis is de toestand ongeveer dezelfde. Wel is ecu
der werkzame bestanddeelen n.1. het digitoxine bekend en kan
zelfs de hoeveelheid daarvan met chemische methode voldoende
nauwkeurig worden bepaald, maar het digitoxine is niet het
eenige en zelfs niet het gewichtigste bestanddeel der digitalisbladen.
Naast het digitoxine komt het gitaline en het digitaleine voor
en voor deze beide stoffen bestaat nog geen practisch bruikbare
quantitatieve chemische methode.

De Ncderlandsche pharmacopee Ed. IV geeft wel aanwijzingen
omtrent de soort en herkomst der bladen en omtrent het tijdslij)

1  W. Storm van leeuwen. Over het verschil in werkzaamheid Van secnlo-
preparaten van verschillende herkomst. Ned. Tijdsch.r. v. geneesk. 1917, Ie helft,
pag. 004. *

-ocr page 15-

waarop zij moeten worden verzameld, maar een waarborg voor
de mate van werkzaamheid ontbreekt. Dit heeft tengevolge, dat
volgens mijn ervaring, de valor (over de beteekenis van dit woord
zie blz. 27 e.v.) van verschillende in den groothandel aanwezige
bladen in de jaren 1916—\'18 wisselde van 2,8 tot 4,82. Trouwens
nog grootere verschillen komen voor (zie blz. 24).

In het extractum belladonnae kan men de verhouding waarin
de beide lioofdbestanddeelen, het atropine en het hyoscyamine
voorkomen, blijkbaar niet met voldoende nauwkeurigheid bepalen.
De Ned. pliarmacopee Ed. IV stelt als eisch, dat het totaal gehalte
aan alcaloiden minstens 1,15% moet bedragen. Dit gehalte wordt
bepaald door na voorafgaande bewerkingen het alcaloide als
alkali te titreeren.

Deze methode is principieel onjuist.

Men mag aannemen, dat de voornaamste werkzame bestand-
deelen van extractum belladonnae het atropine en het hyoscyamine
zijn en dat het\'totaal alcaloidgehalte dus hoofdzakelijk door het
gehalte aan deze beide stollen zal worden beheerscht. Door onder-
zoekingen van den laatsten tijd echter moet men het mogelijk
achten (onder wordt deze zaak uitvoerig besproken) dat andere,
eventueel in
kleine hoeveelheden aanwezige alcaloiden een groo-
ten invloed oj) de werkzaamheid van atropine kunnen uitoefenen
en is dat het geval, dan is natuurlijk de kennis van het totale
alcaloidgehalte geheel onvoldoende om de sterkte van het gale-
nische praeparaat te beoordeelen.

Hierbij komt, dat de pharmacologische werking van atropine
en hyoscyamine niet dezelfde is.
Cusiiny x) heeft dit nauwkeurig
onderzocht en daarbij bleek het volgende.

Atropino on 1-hyoscynmino hebben eenzelfde werking (ook quantitatief) op hot
centroalzenuwstelsel bij zoogdieren on op hart. on motorische zenuwuitemden bij don
kikvorsch. Op het ruggemerg van don kikvorsch echter hooft atropino een sterkor
prikkelendo werking dan 1-hyoscyumino, maar dit laatste is tweemaal moor werkzaam
op do zenuwniteindon in hart, speéksel-klieren en pupil bij zoogdieren dan atropine.

Waar nu juist deze laatste werkingen hot moest overeenkomen mot do werking
die men als regel in do therapie van oxtr. bolladonnao verwacht, daar is duidelijk,
dat oen bepaling van hot totnal alcaloidgehalte van dit extract nooit een maatstaf
voor de werking kan zijn, omdat een verandering in do verhouding wnarin atropine,
1- en d-hyoseyamino in het extract Voorkomen, grooto verschillen in de werkzaam-
heid teweeg zou brengen en er is geen enkele reden om to vermoeden dut dio ver-
houding als regel constant zal zijn.

Maar afgescheiden hiervan nog is liet in het algemeen zeker
ongeoorloofd, om aan te nemen, dat er een vaste verhouding be-
staat tusschcn de titrccrbaro alkaliteit van een vloeistof dio het
totaal der alcaloiden van een bepaalde hoeveelheid extractum
belladonnae bevat en de physiologische werking, die dio vloei-

-ocr page 16-

stof kan uitoefenen. Zeer geringe veranderingen toch in liet alca-
loidmolecuul kunnen — zonder de titreerbare alkaliteit te wijzi-
gen — groote verschillen in physiologische werking geven.

Wordt b.v. in het morphinemoleeuul een kleine wijziging aangebracht door liet
invoeren van een methylgroep, dan zal de titreerbare alkaliteit niet — of nauwe-
lijks — de pharmacologische werking daarentegen zeer sterk veranderen.

Dat de links- en rechtsdraaiende modificatie van een bepaalde stof, bij absoluut
gelijke titreerbare alkaliteit, een geheel verschillende pharmacologische werking
kunnen hebben, is bekend.

Bovendien zou ik wilJen berichten over ervaringen, die opgedaan werden bij het
quantitatieve bepalen van nicotine in tabaksrook1). Bij dit onderzoek bleek, dat
de absolute nicotinewaarden, die ik met een physiologische methode in sigarenrook
vond, lager waren dan de waarden, die anderen,
Heimannsberg-), Wakburg
e. a., gevonden hadden met chemische methoden.

Deze chemische methode bestond hierin, dat na voorafgaande bewerkingen —
indampen in zuur milieu, om pyridinebasen enz. te verwijderen — het nicotine als
alkali getitreerd werd met een bepaalden indicator. Door controleproeven was aan-
getoond, dat van te voren toegevoegde nicotine, na indampen, nog quantitatief
kon worden terugge%\'onden door titratie.

Bij mijn proeven bleek echter, dat wanneer onder precies dezelfde omstandigheden
werd ingedampt, dat dan — met physiologisclio methode bepaald — do nicotino-
oplossing veel minder werkzaam was geworden. Door de bewerking was dus iets
aan het nicotiriemolecuul veranderd, zoodat de pharmacologische werkzaamheid
verminderd, maar de titreerbaro alkaliteit onveranderd gebleven was. En om iets
dergelijks te bereiken, behoeft zelfs niet het nicotine een chemische bewerking te
ondergaan. Reeds door staan aan de lucht wordt de pharmacologische werking gewij-
zigd zonder dat de titreerbare alkaliteit merkbaar verandert.
Le Heux, Mej. v. d.
Made
en ik vonden dat nicotine, dat langer dan een jaar in het laboratorium in
een gesloten, slechts ten deele gevulde flesch was bewaard gebleven
minder giftig was
geworden voor duiven bij intramuscülaire injectio en 2 X
meer giftig was geworden
voor den overlevenden dunnen darm, maar ongeveer evenveel zuur bond als vcrsche
nicotine. Werd n.1. 205 mgr. versche nicotine afgewogen, dan kon door titratie met
roeolzuur 20(5 mgr. worden teruggevonden (fout 0.5%). Werd 209 mgr. oudé
nicotine genomen, dan werd door titratie gevonden minstens 190 mgr. (do kleur-
omslag is in de oude bruine nicotineoplossing zeer moeilijk to zien) zoodat het
zuurbindend vermogen mot hoogstcn3 0% was verminderd.

Of dit alles nu een rol speelt bij het extractum belladonnae is
niet bekend, maar zoolang niet zeker is, dat deze factoren
niet
van invloed zijn m.a.w. zoolang niet bewezen is, dat alcaloidge-
halte (bepaald door titratie) en pharmacologische werking pa-
rallel gaan, zoolang is de door de phannacopee aangegeven methode
als ondeugdelijk te beschouwen. Helaas geeft de pharmacologio
nog geen betere — biologische — methode. Dit is een van de -
boven aangeduide — vraagstukken, die dringend een oplossing
verlangen.

En dit vraagstuk dringt des te meer, omdat reden bestaat om
te vermoeden, dat ondanks het voorschrift der phannacopee,
dat het gehalte aan alcaloiden minstens
1,15% moet bedragen,

1  W. Storm van Leeuwen. Over hot nicotinegehalte in den rook van zware-,
lichte- en nicotinevrije sigaren. Geneesk bladen I!(e reeks no. V, pag. 157.

-ocr page 17-

extractum belladonnacpraeparaten van verschillende herkomst
ongelijk van werking kunnen zijn. Een ervaren clinicus als
Pel
b.v. zegt (zie zijn leerboek der ziekten van de maag 1913, blz.
102) van het extractum belladonnae ,,.... terwijl de belladonna
mij dikwijls een weinig betrouwbaar middel bleek, bovendien
veroorzaakt dit laatste bij velen intoxicatieverschijnselen, ter-
wijl de werking van haar praeparaten inconstant is door het wis-
selende gehalte aan werkzame bestanddeelen".

* *

*

Al deze gevallen — en zeer gemakkelijk kunnen meerdere
worden genoemd (canabis indica, aconitinum enz.) — betreffen
galenischc praeparaten, waarvan de werkzame bestanddeelen
óf niet óf niet voldoende chemisch bekend zijn, en waarbij dus
een physiologische waardebepaling ongetwijfeld noodig is. Het
spreekt vanzelf, dat bij een andere groep van geneesmiddelen —
de orgaanpraeptiraten — waarvan, met een enkele uitzondering,
omtrent de chemische samenstelling nog veel minder bekend is,
dan in de eerstgenoemde gevallen — de physiologische methoden
voorloopig nog de eenige bruikbare zijn. En dat ook weer orgaan-
pracparaten van verschillende herkomst zeer sterk in werkzaam-
heid kunnen verschillen bleek o.a. uit onderzoekingen van
Romeis
die met physiologische methode verschillende soorten schild-
kliertabletten onderzocht en zeer grootc verschillen in werk-
zaamheid vond.

Bij een onderzoek naar de werking van eenige hypophysisprae-
paraten vond ik zelfs grootc
qualitatieve verschillen.

In de tot nu toe genoemde gevallen is de chemische methode
onvoldoende, en ligt het dus voor de hand dat een andere methode
noodig is. Minder duidelijk is dit in de gevallen, die thans moeten
worden besproken.

2. Bij de hier bedoelde geneesmiddelen, waarvan als type hot
opium kan worden gekozen, is weliswaar het hoofdbestanddeel
chemisch bekend, kan ook met een scheikundige methode voldoende
nauwkeurig worden bepaald, maar is toch die chemische bepaling
niet geheel afdoende.

Het opium moet volgens cle Ncd. pharmacopce Ed. IV 9.8 Jt
10.2% morphine bevatten. De vraag is nu of men zeker is, dat
twee opiumpraeparaten, die beide aan dezen eisch voldoen, ook
dezelfde pharmacologischc werking hebben. Er bestaat voldoende
reden om aan te nemen dat dit niet het geval is.

Hot morphino is niet hot eenigo workzamo hontanddoel van opium; nnast
morphine komen oon groot aantal andere alcaloidcn voor, weliswaar in — mot het
oog op de werkzaamheid — geringe concentraties, maar toch zeer zekor in zoodanige
hooveelhodon, dat een pliarmaeologisclie werking eraan kan worden toegeschreven.
Al zeer lang is heleend, dat de werking van opium zich niet geheel dekt met die van
het er in voorkomende morphine.

-ocr page 18-

Men kan nu wel hopen, dat de andere alcaloiden die naast morphine in opium
voorkomen steede in een zelfde verhouding tot hek aanwezige morphine aanwezig
zullen zijn, maar zekerheid heeft men daaromtrent niet. Integendeel, men heeft de
zekerheid, dat dit herhaaldelijk
niet het geval is.

Volgens Schjiidt (Pharmaceutische chemie 1901 Bd. II blz. 1491) kunnen in ver-
schillende opiumpraeparaten de volgende hoeveelheden aan alcaloiden gevonden
worden.

morphine 10 —14 %
narcotine 4 — 8 %

papaverino 0.5— 1 %
codeine 0.2— 0.8%

thebaine 0.2— 0.5%

narceine 0.1— 0.4%

De opgaven van Zörnig (in Ar^neidrogen I 1909) komen hier nagenoeg geheel mee
overeen.

Van des Wielen1) bepaalde het gehalte aan narcotine, codeine en meconzuur in
vier opiummonsters en vond, wanneer hij elk dezer monsters A. B. C. & D. op een
morphinegehalte van 10% bracht de volgende waarden voor cle andere stoffen.

narcotine codeine meconzuur

per cent per cent per cent.

A. 4.8 0.9 4.4

B. 3.4 0.5 3.2

C. 0.5 1.4 4.4

D. G.l 0.7 5.2

ook hier du3 belangrijko verschillen.

Nu hebben de alcaloiden die naast het morphine in opium voorkomen, een veel
geringere physiologische werking dan morphine. Bovendien kom enze in betrek-
kelijk geringo hoeveelheid in opium voor. De vraag mag dus worden gesteld of deze
nevenalcaloiden wel veel invloed kunnen uitoefenen en of tóch niet. een bepaling van
het inorphinegehalto voldoende is. Deze vrang komt in een bizonder licht, door onder-
zoekingen die in den laatsten tijd in vele laboratoria o.n. dnt van
BüRGT, zijn verricht.

Bürgi heeft in een reeks van mededeelingen die sedert 1910 uit zijn laboratorium
verschenen, den nadruk gelegd op liet feit, dat bij het gebruik van een combinatie
van geneesmiddelen niet altijd een werking optreodt, die gelijk is aan do algebraischo
som der werkingen der samenstellende deelen, moar dot dozo werking grooter kan zijn.
Is dit het geval dan spreekt
bürol van een potonticcring, waartegenover dan staat
het eenvoudige geval van
additie, wanneer do werking van hot mengsel wel gelijk is
aan de som der werkingen der deelen.
Bürcji 2) steldo oorspronkolijk den regel op
dat een potentieoring steeds dan zou optreden, indien gecombineerd werden vergiften
die tot een verschillende chemische groep behooren en dio dus een verschillend phar-
macologisch aangrijpingspunt hebben, dus b.v. narcotica der vetreeks en opium-
alcaloiden. Deze regel bleek niet geheel juist te zijn en rok
Bürgi acht hem thans niet
meer in vollen omvang goldend Hij stond reeds in
1916 3) op het standpunt, dat in
dio gevallen, waarin twee geneesmiddelen gecombineerd worden, die tot dezelfde
chemische groep behooren en dio dus volgens hem eenzelfde pharmaeologisch
aangrijpingspunt hebben, slechts een eenvoudige additie der werking optreedt, ter-

1  P. van der Wielen. The standardisation of opium for pharmaceutical pur-
poses „normal opium". Yearbook of
2>harinacy 1012/13 en Pharmac. Wcckblad
1913 817—124.

2  E. Bürgi. Allgemeine Bemerkungen zu meinen dio Wirkung von arznei-
combinationen betreffenden arbeiten. Zcitseh. für. e.\\p. Path. und Ther. Bd. VIII
pag. 523 1911.

-ocr page 19-

wijl bij combinatie van geneesmiddelen uit verschillende groepen een potentieering
voorkomen
kan, maar niet noodzakelijkerwijs aanwezig behoeft te zijn. Ook in dezen
vorm is de regel niet geheel houdbaar, omdat b.v. mengsels van morphine en codeine
die zeker tot dezelfde groep behooren een duidelijke potentieering vertoonen en
hetzelfde geldt voor de combinatie nieotine-lobeline.

Ik geloof dat men zeker kan zeggen dat een potentieering optreden moet indien
een of beide componenten van een mengsel een concentratie-werkingscurve hebben
als in fig. 2 (vergel. bl. 15) is voorgesteld en als dan nog bovendien de beide stoffen
een verschillend pharmacologisch aangrijpingspunt hebben. Is dit laatste niet het.
geval dan
kan toch een potentieering plaats vinden. Ongetwijfeld zal een potenti-
eering ook door andere — nog onbekende — factoren kunnen worden teweeg-
gebracht.

Hoe het zij, zeker is dat gevallen van potentieering voorkomen al is het dan niet
in die mate als door
Bürgi\'s leerlingen en anderen wordt gemeend (vergel. mededee-
lingen van mej.
van dek Made, van Le Heux en van mij). !)

Enkele voorbeelden van duidelijke potentiecringen mogen hier volgen.

Takahashi2) toonde eenige jaren geleden aan. dat de stoppende werking van
morphino door kleine hoeveelheden codeino kon worden vcsterkt, zoodat met l/(
der morphinedosen 1/.|() a VdOO f\'or codoinedosen do volle werking werd verkregen.

Te voren hadden reeds Stkaub en zijn leerlingen3), \') een potentieering bij do
werking van mengsels van morphino en narcotino op do muis gevonden 3) terwijl
later
Macht ") en zijn medewerkers rr.et een zeer nauwkeurige methode aan konden
toonen, dat ook dan, wanneer do specifieke morphinewerking — hot verminderen
van het pijngevoel bij menschen — als toets wordt benut, een zeer nanzienlijko po-
tentieering bij het gebruik van het mengsel van morphino met codeine, narceine.
narcotine enz. optreedt.

Zorn ï) vond een duidolijko potentieering voor de locaalanaesthetische werking
van mengsels van novocaino en cocaino mot kalium zouten.

De Ltnd van Wijnoaarden en ik*) konden aan toonen dat de bloodsdrukstijgondo
Werking van nicotine sterk wordt gepotentieerd door loboline.

Tenslotto zij nog gewezen op de merkwaardige potentieering die Fühner \'•\') kortgele-
den meedeelde, (physostigmine — aeetyleholiiie op bloedauigonpier).

Gewapend mot deze gegevens kan men dus met recht betoogen,

-ocr page 20-

dat de werkzaamheid van een bepaald opiumpraeparaat niet vol-
doende kan worden beoordeeld door het verrichten van een schei-
kundig onderzoek van het morphinegehalte, maar dat pliysio-
logisch onderzoek daartoe noodig is.

Het feit dat bij het gebruik van mengsels van geneesmiddelen
een „potentieering" optreden kan, maakt niet alleen dat bij
bepaalde galenische praeparaten physiologische waardebepa-
lingen noodig zijn, maar is tevens een reden om als eisch te stel-
len, dat bij het in gebruik nemen van een
nieuw mengsel van
geneesmiddelen steeds een quantitatief physiologisch onderzoek
naar de werking van de combinatie zal noodig zijn, althans wan-
neer het betreft geneesmiddelen waarbij het optreden van een
„potentieering" te verwachten is.

Zooals elders reeds door mij is uiteengezet, zal men, indien
van beide stoffen van het mengsel de concentratiewerkingscurven 1)
bekend zijn, van te voren reeds kunnen vermoeden of een poten-
tieering al dan niet aanwezig zal zijn. Zekerheid hieromtrent
heeft men natuurlijk ook dan niet.

Physiologische waardebepalingen zijn dus noodig bij het bepalen
van de sterkte van galenische. praeparaten, die uit verschillende
werkzame stoffen bestaan en bij het onderzoek van een nieuw meng-
sel van geneesmiddelen, indien de kans bestaat, dat bij de werking
van het mengsel niet een eenvovxlige additie, doch een potentieering
der werking der samenstellende deelen zal optreden.

3. Nog in een derde geval zijn biologische methoden ter aan-
vulling van chemische onderzoekingen nuttig. Wanneer n.1. een
nieuw geneesmiddel wordt gemaakt of een bekend geneesmiddel
wordt vervaardigd door een fabriek, die zich tot dusverre daar-
mede nog niet bezighield, dan zal in sommige gevallen dc fabri-
kant vóór het nieuwe product in den handel wordt gebracht,
als laatste controle, dat werkelijk het geneesmiddel in volkomen
werkzamen -vorm zonder bijmenging van schadelijke bestand-
deelen wordt afgeleverd, om het dierexperiment vragen.

Ook dan is dus de biologische methode op zijn plaats.

4. Hoewel niet betrekking liobbondo op gonocsmiddelen, zij hier toch in herinne-
ring gebracht, hoe bij hot booordoelen van do deugdelijkheid en vooral van evontueelo
schadelijkheid van een voedings- of genotmiddel of oen surrogaat ervan herhaaldelijk
met vrucht van physiologische methodo is gebruik gemaakt. I5ij een onderzoek naar
het nicotinegehalte in den rook van verschillende soorten sigaren bleek mij o.a. dat
do gebruikelijko chcmischo methoden niet voldoende waren cn een physiologiseho
waardebepaling van het nicotino betere waarden gaf. Ook bij onderzoek van koffie,
cn theesurrogaten bleek in velo gevallen, do biologische methode een nuttige aan-
vulling van do chcmischo en microscopische methoden te zijn

* *

*

1  Zie over dit begrip blz. 14.

-ocr page 21-

Uit liet bovenstaande blijkt, dat op zeer verschillende gebie-
den met voordeel van physiologische waardebepalingen kan
worden gebruik gemaakt, en dit gebruik zal bij het toenemen
onzer kennis nog steeds vermeerderen. Niet echter mag worden
verzwegen, dat de physiologische waardebepalingen twee groote
nadeelen hebben.

Het eerste nadeel is, dat dierproeven altijd onberekenbaar
zijn. Of men intacte dieren gebruikt of men ze narcotiseert of niet,
of men ten slotte slechts met overlevende organen of met deelen
daarvan werkt, steeds heeft men de kans, niet alleen dat een proef
geheel mislukt, maar ook dat één enkele, proef een geheel abnorm
resultaat geeft. Een enkel voorbeeld moge dit duidelijk maken.
Bij een onderzoek van een digitalisinfuus, welk onderzoek volgens
de methode van
Hatciier, dus aan de intacte kat, werd verricht,
wérden voor hetzelfde infuus gevonden de waarden 2 ; 2,1 en
2,18 getallen dus, die vrij dicht bij elkaar liggen. Plotseling geeft
een vierde kat met hetzelfde infuus een waarde 3,1 dus 50 % hooger,
zonder dat men zich ook maar eenigszins verklaren kan, wat
daarvan de reden is. En deze moeilijkheid heeft men, niet alleen
bij deze, maar bij alle physiologische methoden te verwachten,
en dan meestal op het meest ongelegen oogenblik. Dit is een
groot onderscheid met de chemische methoden; daar geven
althans de eenvoudige fundamenteele werkwijzen constante uit-
komsten. Lakmoespapier wordt door zuur steeds rood gekleurd,
maar wanneer men 20 of meer malen achtereen heeft waar-
genomen dat 0,1 mgr. nicotine onder bepaalde omstandigheden
bij een kat een bepaalde bloedsdrukstijging geeft, dan kan het
gebeuren, dat de eenentwintigste maal, ook als alle controleer-
bare voorwaarden gelijk zijn gebleven, met dezelfde dosis of zelfs
met een tienmaal hoogere,
geen bloedsdrukstijging wordt ver-
kregen, ja zelfs kan het voorkomen, dat een daling van den
bloedsdruk optreedt. Dit wisselvallige in do uitkomsten der
physiologische methoden maakt, dat men nooit uit één enkele
proef conclusies kan trekken, dit maakt tevens, dat in elk
bizonder geval moet worden overwogen of een reeks van proeven
betrouwbaar is en welke werkzaamheid men aan het onderzochte
monster, op grond van die proefreeks, moet toekennen en dit
maakt tenslotte ook, dat liet doen van physiologischo waarde-
bepalingen alleen
met vrucht kan geschieden door in deze richting
geschoolde personen.

Een tweede nadeel van de physiologische waardebepalingen is,
dat ook als men alle mogelijke voorzorgen neemt en zeer nauw-
keurig werkt, de proeffout — als men niet een overdreven groot
aantal proeven neemt — betrekkelijk groot blijft. Herhaaldelijk
zal men op een fout van ca. 20% moeten rekenen. Hiertegen-
over staat, dat bij sommige methoden de fout veel kleiner is en

-ocr page 22-

•daalt tot 3 a 5%. Bij de haemolytische methode is zij zelfs nog lager
en daalt tot 1,5% 1). De physiologische waardebepalingen geven
dus betrekkelijk onnauwkeurige waarden. Maar dit is nog geen
reden, om ze niet te gebruiken, omdat ze juist daar worden toege-
past, waar de chemische of physische methoden óf nog veel on-
nauAvkeurigere óf in het geheel geen uitkomst geven. Maar juist
omdat betrekkelijk zulk een groote proef fout aanwezig is, zullen
een aantal dezer biologische methoden gedoemd zijn om weer
te verdwijnen en te worden vervangen, óf door betere biologische
óf door goede chemische methoden. Dit laatste, het vervangen dór
biologische door de chemische methoden kan natuurlijk niet ge-
schieden in de boven onder 2 en 3 genoemde gevallen.

Naast deze nadeelen mag dan nog als voordeel genoemd worden,
dat zeer dikwijls met physiologische methoden uiterst kleine hoe-
veelheden van een vergift kunnen worden aangetoond en min
of meer quantitatief bepaald. Zoo geeft bijv. een oplossing van
/J-imidazolylaethylamine, die per c.M2. 0.0001 mgr. van dit ver7
gift bevat als regel een duidelijke werking op den overlevenden
uterushoorn en een werking die zeer duidelijk is te onderscheiden
van die welke 0.00012 mgr. per c.M3. bevat.

Jndicn de methode niet nauwkeurig quantitatief behoeft te zijn kunnen nog vBel
geringere hoeveelheden van vergiften met biologische methoden worden aangetoond.
De door muscarine veroorzaakte stilstand van het kikvorsehhart kan door 1 c.M,".
van een oplossing van 1:12 000.000 dat is dus door 0,000.000.8 mgr. scopolamine
worden opgeheven. 3)

De uanwezigheid van adrenaline kan onder gunstige omstandigheden met een physio-
logische methode worden aangetoond in een verdunning van 1 op 1 milliard en de
werking hiervan kan worden onderscheidon van die van ean verdunning van 1 op 2
milliard. 3)

Do gevoeligheid van dezo methode is dus van dezelfde orde als dio van do gevoe-
ligste microchcmischo methoden.

De physiologische methoden kunnen dus veelal gebruikt worden
om zeer kleine hoeveelheden van een vergift qualitatief en gedeel-
telijk quantitatief aan te toonen. Bij de werkelijk quantitatieve
methoden is de proeftout in de gunstige gevallen 1,5% of 3 a 5%,
in vele gevallen hooger tot 20 a 25%.

Voordat ertoe kan worden overgegaan om de bruikbare physio-
logische methoden afzonderlijk te bespreken, moeten nog enkele
algemeene gezichtspunten worden nagegaan.

Bij het verrichten van een physiologische waardebepaling kan
men in hoofdzaak twee werkwijzen volgen.

1. Bij de eerste werkwijze wordt onderzocht, hoeveel men van

1  Zooals prof. Hamburger mij mcedeeldo (zio H. IIambuboeii Osmotiseher
Druck und lonenlehre p. 202).

2  P. Trkndklenburg. Uober dio Adrenalinkonzentration im S&ugoticrblut.
Arch. f. exp. Path. u. Phannac. Bd. 70, png. 154, 1015.

3  Langer. Therap. Monatsh. 1012. pag. 121.

-ocr page 23-

liet te onderzoeken vergift moet gebruiken, om een bepaalde
werking bij een dier of op een orgaan te verkrijgen en men vergelijkt
die met de werking, die in andere gevallen een bekend vergift
O]) een dergelijk dier of een dergelijk orgaan gehad heeft.

Deze werkwijze wordt o.a. gebruikt bij het ijken van digita-
lispraeparaten. Men onderzoekt hoeveel van het onbekende
digitalispraeparaat men een dier moet inspuiten om het te dooden
en vergelijkt die waarde met die, welke men met een praeparaat
van bekende sterkte heeft verkregen, bij soortgelijke dieren.

2. De tweede werkwijze is eenvoudiger en nauwkeuriger. Men
onderzoekt de werking van het onbekende praeparaat op een
bepaald geisoleerd orgaan. Daarna verwijdert men het vergift
uit de voedingsvloeistof, waarin zich het orgaan bevindt, waarna
het orgaan weer in zijn voi\'igen toestand terugkeert. Nu geeft
men eenzelfde hoeveelheid van hetzelfde praeparaat en herhaalt
dit zoolang, tot men een dosis gevonden heeft, die eenige malen
achtereen precieft dezelfde werking uitgeoefend heeft, dan geeft
men een bepaalde dosis van een praeparaat van bekende sterkte,
en vergelijkt de werking daarvan met die van het onbekende
praeparaat; als controle kan men dan tenslotte nog eenzelfde
dosis van het onbekende praeparaat geven.

Deze methode, die ook in enkele gevallen kan worden toegepast
door inspuitingen bij het geheele dier, heeft het groote voordeel
dat men individueele verschillen in gevoeligheid van het orgaan
of van het dier veel beter kan uitschakelen, dat men snel kan wer-
ken en bovendien weinig materiaal noodig heeft, omdat op een-
zelfde orgaan of op eenzelfde dier vele malen achtereen een-
zelfde .dosis van een vergift kan inwerken, zonder dat de gevoe-
ligheid verandert.

Deze tweede werkwijze, die dus de voorkeur verdient boven de
eerste en die o.a. bij het ijken\'van secalepraeparaten en bij het be-
palen van het nicotinegehalte van verschillende vloeistoffen wordt
gebruikt, kan alleen toegepast worden, indien de werking van het
vergift, dat men onderzoeken wil, volkomen
reversibel is. Is dit niet
het geval, dan kan natuurlijk nooit een tweede even groote dosis
van het vergift een volkomen gelijke werking hebben als de eerste.
Dit is b.v. do roden, dat de digitalis niet op deze wijze kan worden
geijkt. Heeft dit vergift op het hart een bepaalde werking uitge-
oefend, dan gaat die werking niet binnen den tijd, die voor een
physiologisch experiment beschikbaar is, voorbij en bij een dergelijk
vergift moet dus wel de eerst genoemde werkwijze worden benut.

Hoewel de beide aangegeven werkwijzen vrij aanzienlijk van
elkaar verschillen, is toch van beide het grondprincipe, dat men
<le werking van het onbekende praeparaat vergelijkt met die
welke een bekend praeparaat op hetzelfde object uitoefent. En
bij beide werkwijzen moet de vraag gesteld worden, met welk

-ocr page 24-

bekend praeparaat het onbekende praeparaat moet worden ver-
geleken. Een vraag die voor het beoordeelen van de waarde en van
de juistheid eener physiologische methode van groot belang is.
Deze zaak is het gemakkelijkst met een voorbeeld toe te lichten.

Wanneer de werkzaamheid van een bepaald monster digita-
lisbladen moet worden vastgesteld, dan kan. men beginnen met van
dat monster een infuus te maken, en de sterkte van dit infuus
op de gebruikelijke wijze met een der physiologische methoden
te onderzoeken. Op welke wijze moet men nu de sterkte van het
infuus uitdrukken ? Het meest voor de hand liggende is, dat men
van een andere partij digitalisbladen, die tot dit doel in voorraad
wordt gehouden en die als ,,Standaard"-partij dienst doet, even-
eens een monster neemt, daarvan een infuus maakt en de sterkte
ervan op dezelfde wijze bepaalt. Men kan de sterkte der beide
infusen vergelijken en door een getal aangeven, dat het te onder-
zoeken infuus 2 x of 1,5 x zoo sterk
is als het standaardinfuus.
Deze voor de handliggende
Avijze van werken kan in één geval
steeds worden toegepast n.1. indien de onder I genoemde werkwijze
wordt benut en bij het gekozen proefdier betrekkelijk geringe
individueele verschillen in gevoeligheid bestaan en jaarge-
tijden, weersveranderingen, temperatuur der omgeving enz. slechts
geringen invloed hebben. Dit is o.a. bij de
HATCHER-methode voor
digitalisbepalingen het geval. Bij die methode kan eens en vooral
worden vastgesteld, hoeveel van een infuus van een bepaalde
digitalissoort gemiddeld noodig is om I Kg. kat te dooden en
dan kan later van elk ander infuus de werking met die van het
eerste worden vergeleken, zonder dat het zelfs noodig is, dit eerste
infuus, dat als uitgangsmateriaal heeft dienst gedaan, te bewaren.
Want in dat bewaren van de standaardpartij schuilt juist de
moeilijkheid. Wanneer de gevoeligheid van het proefobject sterk
aan individueele en andere verschillen onderhevig is, dan moet
noodzakelijkerwijze vóór een ijking begint, worden vastgesteld
hoe de dieren op dit bepaalde tijdstip reageeren, of hoe sterk
het te gebruiken orgaan op een bepaalde hoeveelheid van de
standaardpartij reageert. En nu is men in vele gevallen niet zeker,
dat de standaardpartij bij langdurig bewaren constant van wer-
king blijft, ja men weet van een aantal stoften, die hiervoor in
aanmerking zouden komen, dat zij zeker bij eenigszins langdurig
bewaren in werkzaamheid zullen afnemen.

Onder dergelijke omstandigheden kan niet het onbekende
praeparaat met een soortgelijk ,,standaard-praeparaat" worden
vergeleken en moet dus een andere stof gekozen worden, die
als test-object zal dienstdoen. En bij de keuze van een dergelijke
stof doen zich Tuoeilijkheden voor, die uitvoerig moeten worden
besproken.

Wanneer — om een concreet voorbeeld te noemen — het

-ocr page 25-

extractum secalis cornuti met een physiologische methode zal
worden geijkt, dan geschiedt dit het best door de werking op den
uterus na te gaan. Eenzelfde hoeveelheid secale heeft op den uterus
van verschillende dieren niet denzelfden iitvloed, en men moet dus
de werking van het te onderzoeken monster vergelijken met
de werking die een monster van een bekende partij heeft op
denzelfden uterus. Het extractum secalis cornuti verandert echter,
wanneer het langen tijd bewaard wordt, van sterkte, dus moet
een andere stof gekozen worden, die dezelfde physiologische
werking heeft en die niet van sterkte verandert en daarbij heeft
men kans een onjuistheid in de methode in te voeren. Reeds het
ijken van een secalepraeparaat door de werking na te gaan op den
overlevenden cavia-uterus is niet geheel en al zonder bezwaar.
De secale wordt in de therapie gebruikt in hoofdzaak wegens haar
werking op den uterus der patienten. Wil men aan twee monsters
secale een
gelijke therapeutische werkzaamheid toekennen, dan
moet dus de werking op den uterus
van den mcnscli voor deze twee
praeparaten gelijk zijn. Up den mensch kan men geen nauwkourig
quantitatief onderzoek verrichten, daarom wordt onderzocht de
werking op den uterus van een dier, waarbij men verwacht, dat
indien de twee secale monsters op den overlevenden uterus een
gelijken invloed uitoefenen, dat ze dan ook op den mensch gelijk
zullen werken. Deze verwachting is niet \'geheel gegrond. Het is
mogelijk dat een secalepraeparaat geringe bijmengingen van een
stof bevat, die wèl wanneer zij wordt toegevoegd aan de vloei-
stof waarin zich een overlevende uterushoorn van een dier bevindt,
O]) dat orgaan een grooten invloed zal uitoefenen, hetzij prikke-
lend of verlammend, maar die bij den mensch,. waar het genees-
middel onderhuidsch wordt ingespoten, geen invloed op den uterus
uitoefent.

Dit bezwaar is niet fictief, zooals uit het volgende voorbeeld blyken moge. Bij liet
ijken van een bepaald monster secale bleek dit monster om zwakke werking to hebben
maar tevens was opvallend, dat indien een dosis n een bepaalden invloed op den over-
levenden uterus uitoefende,
dat dan een dosis niet een zooveel sterkere werking
had als verwacht kon worden op grond van ervaring niet andere praeparaten. Tevens
bleek, dat een dosis
4a betrekkelijk een nog geringer werking bad. Hij onderzoek
bleek nu, dat do secale sterk zuur reageerde en het was mij bekend dat toevoeging
van een geringe hoeveelheid zuur do prikkelbaarheid van den uterus voor secalo —
en voor een aantal plantenbasen — vermindert. Hij do toediening van een dosis a
was de hooveelheid zuur nog te gering 0111 zijn werking te doen galden, bij de hoogere
dosen werd de zuurgraad van de voedingsvloeistof to hoog en verminderde den invloed
van de secale op don uterus. Word aan dit monster secale wat alkali toegevoegd,
zoodat hot bijna neutraal reageerde, dan bleek het in verschillende concentraties op
normale wijze op den uterus in te werken en was het dus mogelijk toch de standaar-
disatie to verrichten.

In een ander geval werd oveneens bij een monster secale een afwijkend gedrag
in dat opzicht waargenomen. Toen bleek, bij navraag aan den fabrikant, dat bij het
bereiden van het extract formalino was gebruikt, dio wel is waar daarna weer
grootondoels was verwijderd, maar toch nog in staat bleek om do ijking van het
praeparaat zeer te bemoeilijken, zoo niet onmogelijk te maken.

-ocr page 26-

Was niet in deze beide gevallen het voorkomen van verontreinigingen ontdekt,
dan zouden natuurlijk uit de ijking geheel verkeerde gevolgtrekkingen omtrent de
sterkte van de secalemonsters zijn gemaakt, omdat de aanwezige overmaat van zuur
in het ééne en van formaline in het andere geval natuurlijk geen invloed op de wer-
king van de seeale op den mensch zou uitoefenen.

Te hoog aanslaan moet men de kans, dat op deze wijze fouten worden begaan
overigens niet, omdat men het voorkomen van dergelijke abnorme bestanddeelen
ontdekken kan, indien men zich niet tot het onderzoeken van één dosis van het ver-
gift bepaalt, maar verschillende dosen onderzoekt en dus een indruk krijgt over het
verloop der concentratie-werkingscurve (waarover later).

In ieder geval geheel zeker, dat 2 secalemonsters, die beide
dezelfde werking op den overlevenden uterus hebben, ook
beide dezelfde therapeutische werking op den mensch zullen
uitoefenen is men niet, maar grooter wordt de moeilijkheid, indien
men niet de secale tegen een standaardpraeparaat van secale
ijkt, maar tegen een andere stof. En toch is dit in het geval
van de secale noodzakelijk, zooals boven is uiteengezet. Als
vergelijkingsobject zal men nu bij voorkeur kiezen een stof, die
in chemisch zuiveren vorm te verkrijgen is en dus volkomen
constant van werking is en die tevens zooveel mogelijk in

werking met de secale
overeenkomt. Deze

C-W.

Histaminein c.M5- vnn oplossing 1 mgr. histamine
in
60 c.M\'. water, tocgovoegd aan
75 c.M3.
vloeistof.

overeenkomst in wer-
king moet niet alleen
qualitatief maar ook
geheel quantitatief zijn.

De concentratie-wer-
kingscurven van de beide
stoffen, waarvan men do
werking wil vergelijken,
moeten onderling zoo-
veel mogelijk overeen-
komen. Dit begrip con-
centratie-werkingscurve
behoeft toelichting.

Wanneor men achtereenvol-
gens op een dier of op een
orgaan steeds-stijgendo lioo-
vcelhedon van een vorgift laat
inwerken, dan zal in veie geval-
len de werking, dio daardoor
word t uitgeoefend ,;aan vankejij k
stijgen oin tenslotte als het
maximum van werking bereikt
is gelijk to blijven of zelfs to
verminderen indien to grooto
dosen schadelijk werken. Men
kan nu deze verhoudingen tus-
schen de concentrjitio, dio het vergift heeft on do werking dio hot uitoefent, in
curvo brengen door bijv. op do abcis d°) concentratie, op de ordinaat do werking

-ocr page 27-

uit te zetten. Doet
men dit, dan ver-
krijgt men een z.g.

concentratie-wer-
kingseurve, zooals
/MaximunA dio bijv. in Fig. 1
\\contractie/ voor de werking van
/?-imidazolylaethyla-
mine (histamine) op
don overlevenden ca-
via-uterus en in fig.
2 voor de werking
van pilocarpine op
den overlevenden
darm is voorgesteld.
In fig. 3 zijn de
curven afgebeeld,
waaruit do waarden
van fig. 2 zijn be-
rekend.

Bij hot maken van
een dergelijke curvo
kan men, indien do
hoeveelheid vloeistof
waarin het overta-
vondo orgaan zich
bevindt, gelijk blijft
voor ..concentratie"
do dosis invullen,
dio men heeft toe-
gevoegd. Botrcft hot
inspuitingen bij eon

gohóól dier, dan
wordt gerekend, dat
do „eoncentratio"

Fig. 2.

Concentratie werkings^urve van Pilocarpine op den
overlevenden kattendarm in Ty^odevloeistof.

O

h

O
>

Dosis Pilocarpino in mgr. toegovoegd aati
75 c.2d:!. Ty lo de vloeistof.

evenredig is met do dosis per K.G. dier. Dit laatste zal waarschijnlijk niet in allo
govallen geoorloofd zijn; intussehon, wanneer daarbij afwijkingen voorkomen, is
alleen het woord „concentratie" onjuist, terwijl do geheclo beschouwingswijzo
juist kan blijven.

Onder werking is bij hot werken op don overlevenden Uterus of darm verstaan do
verkorting van hot orgaan, dio onder invlood van bot vergift optreedt.

Do in fig. 1 on 2 gegeven concontratio-werkingscurvon hebben een zoor eigenaardig
verloop, dat men herhaaldelijk terug vindt bij de werking van plantenbosen op or-
ganen of oj) dieren en dat in schematischen vorm in
fig. 17 is aangtgoven. Het ken-
teokonendo van eon dorgolijko krommo is, dat er een zöno in voorkomt, waar oen zoor
gering» verandering van do hoeveelheid vergift, die men toedient eon grooto veran-
dering in werking teweeg brengt. Dit maakt natuurlijk deze zóno bizonder geschikt,
voor quantitatief onderzoek en één van de vaste regels, dio bij physiologische waarde-
bepalingen in acht mooten worden genomen, is dat men steeds eerst onderzoekt waar
voor do boido to onderzoeken vergiften deze zöno ligt, om dan in dat gebied do
gelijkheid van werking to zoeken. En tevens blijkt uit een dergelijke curvo, dat men
er zich zeer voor wachten moet om in de nabijheid van hot horizontaal loopondo
dool van do curvo te werken, omdat men daar natuurlijk geheel onjuiste uitkomsten
verkrijgt. Ik heb gemerkt, dat ongeoofenden bij voorkeur dezo fout maken.

Terugkecrende tot het punt van uitgang wil ik er nogmaals op
wijzen, dat alleen dan twee vergiften tegen elkaar kunnen worden

-ocr page 28-

Fi«. 3.

J . 1 •nC

oa9. o.sj

O.zJ

0 ^

O 1

00.08y ^

Werking van verschillende concentraties pilocarpino op «Ion
overlevenden kattedarm.

geijkt, indien hun concentratie-werkingscurve dezelfde is. De
concentratie-werkingscurve van extractum secalis cornuti b.v.
komt sterk overeen met die van /?-imidazolylaethylamine en met
die van paraoxyphenylaethylamine, zoodat, wat dit betreft, deze
beide stoffen bij de ijking van extractum secalis cornuti kunnen
worden benut.

Een geval, waarin do coneentratie-werkingscurvo van twee vergiften haast op
ideale wijze met elkaar overeenkomt is dat van do werking van nicotine an lobeline
op den bïoedsdrnk van de gedecapiteerde kat (na atropine-injectio). Daar is niet alleen
het verloop der concentratie-werkingscurven identiek, maar tevens hebben gelijke
dosen van do beide alcaloiden ook qnantitatiof geheel dezplfde werking. Hen derge-
lijke volkomen overeenstemming in werking turschen twee verschillende vergiften
zal men natuurlijk zelden aantreffen.

Heeft de concëntratie-werkingscurve van een pracparaat een
ongunstig verloop, dan kan daardoor een.bepaalde physiológischc
waardebepaling haast onmogelijk gemaakt worden.

Een dergelijk geval deed zich o.a. voor toon getracht werd om met do bloedsdruk.

-ocr page 29-

methode, die voor pituitrine zeer geschikt gebleken was. ook pituglandol en andere
hypophysis-praeparaten to ijken. Het pituitrine n.\'. was gestandaardiseerd tegen
adrenaline, de concentratie-werkingscurven van beide vergiften zijn wel niet geheo

Fig. 4.

C.-W. Curve voor Adrenaline, Pituitrine, Hypopliisino en een
Hollandsch Hypophysis praeparaat.

JvUwitvn

60
=

\'Si

3

s

3

Dosis per. K.G. dier.

i^hhmm Adrenaline.

Pit.uit.rino.
— ~ — lïypophj-sine.
.......HollandBoh pre parast.

IJloodsdruk godecapitocrde kat.

Invloed van verschillende hoovcelheden adrenaline.
Storm v. Leeuwen.

-ocr page 30-

gelijk, zooals uit fig. 4 blijkt, maar als men in de lage concentraties blijft, is het toch
mogelijk bruikbare resultaten te verkrijgen. Een poging, om ook pituglandol, hypo-
physine en een hollandsch hypophysis-praeparaat op deze wijze te standaardiseeren mis-
lukte geheel. De concentratie-werkingscurve van hypophysine en van het hollandsche
hvpophysis-preparaat zijn eveneens in fig. 4 aangegeven. Fig. 5 en 6 geven de adrena-

Fig. 6.

Bloedsdruk gedecapiteerdo kat.

Uo V

o r^pofA- . V. ■ / \\ !

Invloed van versohillendö hoeveelheden Hypophysine.

line- en hypophysinccurven, zooals zo geregistreerd zijn en waaruit do waarden voor
de curve van fig. 4 zijn berekend. Dat een ijking van pituglandol mot deze methode
onmogelijk is, is zonder meer duidelijk. Do hier gegeven beschouwingswijze hoeft
tevens het voordcel, dat zij onmiddellijk tot do gevolgtrekking leidt, dat pituglandol
niet 1 werkzame stof bevat maar minstens 2 stoffen, waarvan tlo Wno een bloedsdruk-
stijging, do andere een bloedsdrukdaling geeft. Dit wordt later uitvoeriger besproken.

Wordt nu het bovenstaande samengevat, dan kan dus liet vol-
gende worden vastgesteld.

Elke physiologisché waardebepaling van geneesmiddelen op
een dier of dierlijk orgaan heeft het nadeel, dat men niet geheel
zeker is, dat twee vergiften die een onderling gelijke werking op
het dier uitoefenen, ook een gelijke therapeutische werking op
den mensch zullen hebben.

Aangezien nu slechts in uitzonderingsgevallen physiologischo
waardebepalingen op menschen mogelijk zijn (locaalanaesthc-
tica !), moet men deze onzekerheid aanvaarden, maar men kan zo
zoo gering mogelijk doen zijn door in de eerste plaats te zorgen,
dat als toets voor de werkzaamheid van een praeparaat wordt
genomen een werking op het dier, die zoo dicht mogelijk staat
bij de therapeutische werking op den mensch en in de tweede
plaats slechts de werking te vergelijken van pracparaten die
zooveel mogelijk gelijksoortig zijn of op dezelfde wijze uit een
gelijksoortige grondstof zijn bereid. En dit is een punt waartegen
b.v. de Amerüsaansche pharmacopce Ed. IX zondigt.

-ocr page 31-

De Amerikaansche pharmaeopee, Ed. IX, die overigens oen voortreffelijk voor-
beeld gegeven heeft, door voor eenige galenische praeparaten een physiologische
waardebepaling op te nemen!), geeft voor digitalisachtigo stoffon een later te be-
schrijven kikvorschmethode aan en zij stelt daarbij den eisch, dat steeds voor elke
ijking de govoeligheid der kikvorschen moot worden gecontroleerd door inspuitingen
te doen met.
ouabainc (g. strophantine) ook dan, wanneer daarna eon ander prae-
paraat, bijv. een
digitaliatinctuur, zal worden onderzocht. Wat hierbij de godachten-
gang is, zal later ter sprake komen. Genoog zij hier ta vermelden, dat stilwijgend
door de Amerikaansche pharmaeopee wordt aangenomen, dat indien do gevoeligheid
fier kikvorschen tegen ouabaine met 25% stijgt, ook do govoeligheid tegen allo moge-
lijke andere digitalis-praeparaten met 25% stijgen zal. Dat dit een juist beginsel zou
zijn, was al a priori zeer onwaarschijnlijk. Volkomen bewezen is de onjuistheid van
dit standpunt door een recent onderzoek van
Gottlieb 1), waarbij o.a. bleek, dat
het optreden van hartstilstand bij den kikvorsch na inspuiting van een bepaalde
hoeveelheid van een digitalispraeparaat niet alleen afhankelijk is van do hoeveelheid
ingespoten vergilt en van de resorptiesnelheid, maar vooral ook van do mate in
welke dio bepaalde digitalisachtigo stof in het lichaam van den kikvorsch wordt on-
werkzaam gemaakt, wordt ,,entgiftet". C!
otti.it:n toonde n.1. aan, dat zeer snel, nadat
do digitalis ingespoten is (reeds binnen een half uur), dezo „Entgiftung" een aanvang
neemt en —• wat vooral belangrijk is — dat do verschillende digitalisachtigo stoffen
in zeer verschillende mate aan dit onwerkzaam maken blootstaan. In hoofdzaak kau
men twee groepen onderscheiden. Aan do éóno zijdo staan stoffen als gitalino en do
goed oplosbare „digitannoiden" (die o.a. in digipuratum voorkomen) dio snol onwerk-
zaam gemaakt worden, zoodat het zeer dikwijls voorkomt, »lat hot kikvorschhart
na inspuiting van een dosis, die in de nabijheid van do minimaal werkzame ligt,
eerst stilstaat en na eenigen tijd weer gaat kloppen. Aan do andere zijdo heeft men
b.v. het strophantine, dat slechts in zeer geringo mato wordt onworkzaam gemaakt.
Tusschen dezo boido groepen staat dan het digitoxino.

Roods dezo feiten maken, dat liet door do Amerikaansche phannocopoe ingenomen
standpunt onjuist wordt, maar nog des to meer is dit hot goval, doordat
Gottlieb
tevens aantoonde, dat dit onwerkzaam maken der digitalisglucosidon des zomers
een veel grootero rol speelt dan des winters, terwijl hot strophantine èn \'s zomers èn
\'s winters zeer weinig wordt „entgiftot". En hioruit volgt dus mot zekerheid, dat do
gevoeligheid, dio een bcpoaldo reoks kikvorschen hebben zal tegen oen bepaald digi-
talispraeparaat, bijv. een tinctuur van digitalis, niet kun worden beoordeeld door
die gevoeligheid met strophantine to controleercn.

1  It. Gottlieb. Ubor den Vergiftungs- und Entgiftungsvorgang boi dcr
Digitalisvcrgiftung des Froschos Arch. f. esp. Path. u. Pliarmae. Bd. 83 p. 117, 1018.

-ocr page 32-

HOOFDSTUK I

DIGI TA LIS-PRAEP ARATEN.

Algeineene beschouwingen.

De (ligitalisachtige stoffen (hieronder worden, behalve digitalis,
ook de andere stoffen verstaan, die een daarmede overeenkomende
werking hebben, zooals strophantine, scilla enz.) zijn de eerste,
waarvan langs physiologischen weg de sterkte werd bepaald.
Reeds in 18G5 namen
Fagge and Stbvenson *) proeven in die
richting en in
1898 hebben Jacquet1) en Hougjiton 2) (het is
moeilijk uit te maken, aan wien men in deze de prioriteit moet
toekennen) het eerst met physiologische methoden galenische
digitalis- (
Jacquet) en strophantine-praeparaten (Hougiiton)
geijkt, met de bedoeling op deze wijze een constant praeparaat
voor klinisch gebruik te verkrijgen. Sedert dien tijd hebben een
groot aantal pharmacologen zich met deze zaak bezig gehouden.
Het is niet noodig hier de talrijke mededeclingen te bespreken
die over physiologische waardebepalingen van digitalis verschenen
zijn, omdat men een voortreffelijk historisch overzicht (tot
1909)
vinden kail in een publicatie van Edmunds & Hale (The phy-
siological standardization of digitalis, Hygienic Laboratory Bul-
letin No.
48, Washington 1909). »Slechts zeer in het kort zij
aangestipt, welke vraagstukken sedert
189.8 en thans voor-
namelijk aan de orde waren.

Tn de eerste plaats komt dan natuurlijk de vraag op den voor-
grond, welke methode bij de physiologische waardebepaling van
digitalisstoffen dc voorkeur verdient. Men heeft als toets voor de
werking der digitalis aangenomen : de kleinste doodelijke dosis
voor kikvorsch, muis, cavia, konijn, kat en hond ; men heeft
gewerkt aan het geïsoleerde kikvorsch-, konijne- en kattehart ;

1  A. Jacquet. Korresp. HI. fiir Schweizor Aerzte 1898, pag. 745.

2  Houghton. Journ. Am. Med. Assoc. Chicago 1898, pag. 950.

-ocr page 33-

men heeft cle bloedsdrukmethode toegepast bij konijn, kat en hond
en men heeft bij een aantal dier methoden nog weer verschillende
werkwijzen gevolgd, verschillende criteria benut. Een beschrijving
van vele dezer methoden met een kritische bespreking vindt men
in de bovenvermelde mededeelingen van
Edmunds & Hale.

Do methoden, waarbij op het overlevende hart werd gewerkt, hebben met oen
enkele uitzondering !) geen ingang in de practijk gevonden. Dit schijnt verwonder-
lijk, want juist waar het geldt een stof als digitalis, die in het lichaam van het dier
gebracht, zoo velerlei werkingen ontvouwt (invloed op het hart zelf, invloed op de
vaten, op het vaguscentrum en vasomotoriseh centrum) zou men verwachten, dat
het geïsoleerde orgaan, daar het eenvoudige proefvoorwaarden biedt, de voorkeur
zou verdienen. Toch bleek bij ondorzoek, dat op dezo wijze geen nauwkeurige uit-
komsten te verkrijgen zijn. Het is moeilijk te zeggen, wat hiervan de oorzaak is. Ver-
moedelijk zal het de op blz. 13 besproken moeilijkheid zijn, dat kleine bijmengingen,
die voor het gehéóle dier niet schadelijk zijn, op het geïsoleerde orgaan een grooten
invloed kunnen uitoefenen. Hiorbij komt nog dat, zooals o.a. uit hot onderzoek van
v.
Weizs&cker1) bleok, sommige digitalisachtigo stoffen (zooals gitalino) in het hart
worden opgestapeld \'(gespeichert), andore (stropliantine) veel minder, wat niouwo
vorwikkclingon geeft.
Dit zal ook wol de roden zijn, waarom het bepalen van do mini-
mum dosis, dio hot kikvorsohhart aan het tobstel van
Williams tot stilstand brengt —
c hoewel af en toogobruikt o.a. door Sohmikdehero — niet practisch bruikbaar bleek.
Dat mot het worken op hot kikvorsehhart aan do ó\'/raubcanulo geen goedo uitkom-
sten kunnen worden vorkregon, bleek o.a. uit het onderzoek van
Sluytekman

Ook die methoden, waarbij als criterium voor do werkzaamheid van hot praeparaat
do invloed op den bloedsdruk is genomen, hobbon geen ingang govondon. Wanneer
digitalis bij oen dier in een ader ingespoten wordt, heeft dit dikwijls oon bloodsdruk-
stijging tengevolge en mon hoeft getracht in do mate van bloedsdrukstijging een maat-
staf to vinden voor do sterkte van liet. digitalispraeparoat, maar zondor succes. Digi-
talis kan op zooveol wijzen den bloedsdruk beïnvloeden (door werking op hot hart,
op hot vaguscentrum, op den vaatwand en op het vasomotoriseh centrum) dat hot
eigenlijk niet verwonderlijk is, dat men hiorrnede geen constanto resultaten krijgt.

Dat de bloedsdrukmethode geen goede uitkomsten geeft is
jammer, want met de methode der kleinste letale dosis heeft men
altijd het bezwaar, dat men bij het
dier de toxische dosis onder-
zoekt, terwijl men bij den
mensch de therapeutische gebruiken
wil\'. Bestond er nu een vast verband tussehen deze beide waarden,
m.a.w. was de concentratie-werkingscurve voor alle digitalis-
achtigo stoffen voor
mensch en dier gelijk, dan was dit bezwaar
niet groot, maar een dergelijk vast verband bestaat zeer zeker

1  V. v. Weizsückek. Kinige Beolmchtungon i\'ibor dio Verteilung sowio dio
arboitsteigerndo Wirkung von Herzglukosiden. Arcli. f. oxp. Path. und Pliarmac.
Bd. 81, pag. 247 1917.

Zie ook Bd. 72, pag. 347, 1913.

-ocr page 34-

niet en daarom blijft de methode der minimum letale dosis altijd
onnauwkeurig. Men zal dus in de toekomst steeds nog weer moeten
trachten, een methode te vinden, waarbij als toets voor de sterkte
van de digitalispraeparaten het
therapeutische stadium en niet
het
toxische stadium der digitalis werking wordt genomen.

Van de methoden, Avaarbij de kleinste doodelijke dosis voor een
dier wordt gezocht, valt dadelijk nog één groep af. Wanneer een
warmbloedig dier met digitalis wordt vergiftigd, is in vele gevallen
de onmiddellijke oorzaak van den dood niet hartstilstand maar
ademstilstand. Volgens
Edmunds en Hale sterven, na toedie-
ning van een doodelijke dosis van digitalis, muizen en caviae
steeds en katten dikwijls door ademstilstand. Voor konijnen is
dit trouwens ook regel. Daar nu de werking op het ademcentrum
zeker niet die werking is, die men als toets voor de bruikbaarheid
van een digitalispraeparaat zou willen aanvaarden, moeten die
werkwijzen, waarbij de mininvum letale dosis voor deze warm-
bloedige dieren wordt gezocht, worden uitgeschakeld tenzij men
gedurende het onderzoek kunstmatige ademhaling toepast. Voor
kikvorschen geldt het genoemde bezwaar niet, omdat ademstil-
stand door dit dier verdragen wordt en dus de digitalis steeds
den dood door hartstilstand verwekt.

Hkinz *) bepaalt bij zijn digitalisstandaardisaties de kleinste
doodelijke dosis voor den kikvorsch en voor do muis (bij het laat-
ste dier subcutaan en per os).

Tevens worden door hem bloodsdrukproeven bij konijnen en kutten gedaan, maar
dit is niet in strijd mot hot bovenvermelde, want hij gebruikt dezo laatste inothod«
«Heen om qualitatiof — niet om nauwkeurig quantitatiof — do digitaliswerking te
beoordeelen.

Van de vele methoden blijven dus tenslotte slechts die voor
algemeen gebruik over. waarbij de minimum letale dosis wordt
bepaald bij kikvorschen, katten en misschien ook bij konijnen, mits
in de laatste gevallen kunstmatige ademhaling wordt toegepast.

Hoezeer de uitkomsten verschillen kunnen, indien (le sterkte
van een aantal digitalispraeparaten met verschillende physiolo-
gische methoden wordt bepaald, moge uit onderstaande tabel
blijken, die aan de mededeeling van
Edmunds en Hale is ont-
leend.

t

l) R. Heinz. Wertbostimmung von Digitalisprüparaten
Merck\'s Jahresbericht, 1911!, pag. 1.

-ocr page 35-

Preparations.

Lethal dose methods.

Frog heart methods.

Blood
pressur .

Mice

Guinea
pigs.

Twelve
hour.

Cats.

One
hour.

Fo eke

Per-
fusion.

percent
increase.

B. W. and Co

1

1

--

1

2

3

4

4

Muiford..........

1

4

4

1

1

2

2

Merrell ..........

3

3

—\'

7

5

7

7

8

H. B. and W.....

4

o

5

G

4

1

7

P. D. and Co.....

5

4

2

3

7

5

J5

N. B. and Co.....

G

G

3

4

3

1

S. and D.........

. c .

G

— \'

6

7

5

G

G

Digitalono No. 1..

S

9

Lloyd Bros ......

9

8

9

8

6

8

10

Digitalono No. 3..

8

9

9

8

Digitalono No. 2..

10

5

Zij onderzochten G djgitalis-praeparaten met verschillende
methoden.

In de eerste kolom der tabel vindt men de namen der digita-
lis-praeparaten, in de overige kolommen is voor elk der gevolgde
methoden aangegeven, in welke volgorde de praeparaten volgens
die methode naar hun sterkte moeten worden gerangschikt. Van
overeenstemming tusschen de uitkomsten mot do verschillende
methoden is in deze tabel geen sprake. .Juist daarom is liet nuttig,
kennis ervan te nemen. Men zou geneigd zijn, uit deze tabel te be-
sluiten, dat de physiologische waardebepalingen te onnauwkeurig
zijn om te gebruiken. Deze conclusie zou echter voorbarig zijn. In
de eerste plaats toch is boven reeds uiteengezet, dat verschillende
methoden niet een aanwijzing omtrent de werking op het hart maar
omtrent die op het ademcentrum geven. Bovendien leert deze tabel,
dat men met het kiezen der werkwijze, die men in een bepaald
geval aanwenden wil, uiterst voorzichtig moet zijn en dat men eigen-
lijk voor elk pracparaat en voor elke bereidingswijze van een
digitalisstof oen afzonderlijke methode zou moeten kiezen. Bij het
écne pracparaat toch, zal de resorptie na een ondcrlniidsche
inspuiting bij een kikvorsch zeer snel plaats vinden, bij een ander
zal het zeer langzaam geschieden. Het eerste pracparaat zal dan
met een methode kunnen worden geijkt, waarbij na korten tijd,

-ocr page 36-

ca. 1 /4 uur na de injectie, het resultaat van de werking op het hart
wordt beoordeeld, (methode
JFocke), het andere praeparaat zal
beter met een methode onderzocht kunnen worden, waarbij meer
speelruimte is, met de 1 uur of 24 uur methode. En zoo zijn er tal
van verschillen tusschen de, op verschillende wijzen bereide,
digitalis-praeparaten, die maken, dat het ééne
wél, het andere
niet met een bepaalde methode kan worden onderzocht. Focke
geeft bijv. aan, dat de door hem uitgewerkte methode zeer voor-
treffelijk is voor het standaardiseeren van een 10% infuus, maar
dat voor zuivere digitalisstoffen, zooals strophantine en digitoxirie
een andere kikvorscbmethode (de 1 uur methode) beter is, terwijl
een patentmiddel als digaleen, dat glycerine bevat, in het geheel
niet op den kikvorsch kan worden geijkt.

Dit alles wijst er dus op, hoezeer — vooral bij de digitalis —
geldt dat met de methoden geïndividualiseerd moet worden,
en dat het bruikbaar zijn van een bepaalde werkwijze voor een
bepaalde stof nog niet insluit, dat de methode ook voor andere

digitalisstoffen benut kan worden.

* *

*

Eén van de punten, die in de literatuur steeds naar voren
zijn gekomen, is de vraag of inderdaad een physiologische waarde-
bepaling voor digitalis noodig is en of men niet, wanneer men
eenige voorzorgen in acht neemt, bladen van vrij constante werk-
zaamheid krijgt. Algemeen is men het er thans over eens, clat
dit niet het geval is.

Een aantal onderzoekers hebben de sterkte van digitalis-
bladen van verschillende herkomst vergeleken en de meesten,
Bennevelj>, Büiirer, fiiankel, Edmünds, Gottlieb zijn tot
het resultaat gekomen, (zie
Edmünds & Hale), dat de meest
werkzame bladen ongeveer 4 x zooveel werkzame bestanddcelen
bevatten, als de zwakste ; dit verschil is dus groot genoeg, om.
een physiologische waardebepaling van digitalis noodzakelijk
te maken en tevens blijkt hieruit, dat zelfs een physiologischo
methode, met een fout van 10 a 20%, voórlöÖpig nog met vrucht
kan worden gebruikt.

Ook in ons land bestaan groote verschillen in werkzaamheid
tusschen digitalis- en strophantinepracparaten, die uit verschil-
lende apotheken op eenzelfde recept zijn betrokken.

Magnus vond bij een onderzoek van digitalisinfusen van
verschillende herkomst groote verschillen. Ik zelf vond, dat de
digitalisbladen, die sedert 1916 door mij werden gestandaardi-
seerd, een valor hadden, die wisselde tusschen
2,8 en 4,8. Bij
verschillende strophantinetincturen vond ik waarden, die wis-

/

-ocr page 37-

solden van 5 tot 15. A. ELnkel 1) vond zelfs voor verschillende
strophantustincturcn een verhouding in werkzaamheid van
1 : 65.

Van klinische zijde werd in ons land op de onbetrouwbaarheid
van fol.digitalis en tinct. strophanti o.a. gewezen door
Pel in zijn
bekend leerboek over nierziekten.

Een laatste punt, dat voortdurend aan de orde kwam, was de
vraag, of het niet voor de beoordeeling van de sterkte van digi-
talis voldoende is, het digitoxinegehalte chemisch te bepalen,
zoodat men de phvsiologische waardebepaling zou kunnen missen.
Welke bezwaren in het algemeen tegen deze werkwijze moeten
ingebracht worden, is reeds op blz. G—8 uiteengezet. ^

In liet onderhavige geval zijn dozo bezwaren te« meer van belang, omdat niot
mag worden aongonoinen, dat ook maar
qualitatief do werking van digitoxine mot
die van digitalis overbenkomt.
Gottmeb oii Maonos 2) o.a. vonden, dat digitoxine
in hot dierexperiment vaatgobieden vernauwt, dio door do andere digitalisglueosiddn
worden verwijd, terwijl
Loeb ;!) aantoonde, dat digitoxine in tegenstelling mot
strophantino een contractie van do art. coronariao van hot hart veroorzaakt, wat
uit een therapeutisch oogpunt nudcelig is, zoodat men zeker niot do therapeutische
waarde van digitalisbladen naar het digitoxinegehalte mag beoordeelen.

Bovendien is nog door vele onderzoekers, Ziegenbein, Bauger
en Siiaw, Focke e. a.2), overtuigend bewezen, dat digitoxinege-
halte en physiologischc werking der digitalisbladen niet parallel
gaan.

Ziegenbein0) vond o.a. de volgende waarden.

Tabel 2.

MATERIAAL.

Digitoxino-
golmlto in %.

Min. lot. dosis
in grammen
por 100 gram
kikvorseh

Digitalisbliuloii uit Noord Hftrz 1901.....

<>,:i:t

0,03

99

.. 1001.....

0,163

0,03

99

„ Zuid Harz 1001.....

0,14

0,04

99

1001.....

0,185

0,03

99

., Noord Harz 1001.....

0,125

0,03

99

,, Thüringen............

0,115

0,05

99

„ van 1000 ............

0,22G

0,00

99

,, Harz gopulveriseord ..

0,235

0,05

».

»i 1* *f **

0,18

0,05

1  A. Fkünkel. Uobcr die physiologische Dosierung von Digitalispreparaten.
Therapie der Gegenw. Maart 11)12.

2 ■1) Litt, zie bij Edmunds and Hale.

-ocr page 38-

Do onderlinge pliarmaceutische groothandel te Utrecht heeft in eenige gevallen
van de bladen, die door mij met physiologische methode werden geijkt, het digito-
xinegehalte chemisch laten bepalen. De hierbij gevonden waarden zijn in tabel 3
samengebracht.

MATERIAAL.

Datum van
onderzoek.

Valor volgens
methode
Hatcher.

Digitoxine-
gehalte.

Digitalisstelen............

„ bladeren.........

„ bladeren.........

,, bladeren.........

4/VII \'17
10/VI \'17
21/IX \'17
14/1 \'18

2 2
3,\'—
4,82
4,1

0,355 %
0,17 „
0,52 „
0,42 „

Uit deze gegevens blijkt duidelijk, dat een chemische bepaling
van het digitoxinegehalte der digitalisbladen niet voldoende is
en dus de physiologische waardebepalingen noodig zijn.

* *
*

Thans moet de techniek der bruikbare physiologische waarde-
bepalingen worden besproken.

Toegepast, maar niet in algemeen gebruik genomen zijn de
volgende werkwijzen :

Doorstrooming van het zoogdierhart (Sowton).

Doorstrooming van het kikvorschhart met het toestel van
wll li am (sciimiedeberq, holste).

Bepaling der letale dosis bij muizen (Heinz, Edmunds & Hale).

Bloedsdrukmethodc (Heinz, Edmunds & Hale). (

In aanmerking voor algemeen gebruik komen :

le de methode van Eocke.

2e de 1 uur- (resp. 24 uur-) kikvorschmethode.

3e de Hatchermetliode.

Bij beide kikvorschmcthoden wordt als criterium voor de
digitaliswerking genomen het optreden van den systolischcn
hartstilstand, dus het toxische effect. Bij de eerste methode wordt
het vergift bij den intacten kikvorsch ingespoten, en genoteerd,
na hoeveel minuten het hart stilstaat. Bij de tweede methode
wordt de digitalis eveneens bij een kikvorsch ingespoten, maar
wordt nu nagegaan, of na 1 uur (resp. 24 uur) het hart al dan
niet in systole stilstaat. Oppervlakkig beschouwd, lijken deze
methoden dus heel veel op elkaar, in werkelijkheid echter bestaat
groot; verschil.

Methode. Eocke. Een bepaling volgens deze methode geschiedt
als volgt.

Een kikvorséh (rana temporaria) wordt gewogen, op een kikker-
plank opgespannen en zonder narcose en zonder eerst de hersenen

Tabel 3.

-ocr page 39-

van hot dier te verwoesten, wordt de borstkas geopend en liet
hart vrij gelegd. Nu wordt in een dijlvmphzak een bepaalde
hoeveelheid van een digitalis infuus (dat zoo sterk wordt gemaakt,
dat slechts weinig vloeistof behoeft te worden gebruikt) ingespoten
en opgeteekend, in hoeveel tijd het hart in svstole stilstaat. Daar
voorkamer en kamer niet altijd gelijkertijd stilstaan, wordt
nis toets de stilstand van den ventrikel genomen. Het moet echter
een stilstand in systole zijn, in maximale contractie dus, waarbij
de ventrikel van het kikvorsohhart geheel bleek ziet.

De sterkte van het gebruikte digitalispraeparaat, de valor (V)
dus, wordt nu als volgt berekend.

Is p het gewicht van den kikvorsch in grammen, d de hoeveelheid
vloeistof, die ingespoten is, t de tijd in minuten, die\'verstreken
is vanaf de injectie tot het oogenblik, dat systolische hartstil-
stand optrad, dan is v Wordt v nu nog vermenigvuldigd
met de verdunning, waarin de digitalis is ingespoten, dus bijv.
bij een digitalisinfuus 1 /C00 met 000, dan krijgt men den valor
V, die door 1000 gedeeld wordt, zoodat getallen van één cijfer
gevonden worden.

Met deze methode bereikt Focke zeer goede resultaten. De
fout bedraagt onder bepaalde omstandigheden slechts eenige
percenten, een geheele standaardiseering van een praeparaat
kan in handen van
Focke in 1 uur klaar zijn en er zijn niet.
meer dan
12 kikvorsehen voor noodig. Focke\'s werkwijze schijnt
dus op het eerste gezicht zeer eenvoudig en alleszins aanbevelens-
waard. Om echter dergelijk goede uitkomsten te kunnen ver-
krijgen, moet een groot aantal voorzorgen in acht genomen
worden, die
Focke zeer uitvoerig beschrijft1). De hoofdzaken
zijn de volgende:

Aangezien do gevoeligheid van kikvorschon gedurende do verschillende jaargetijden
sterk wisselt (en ook afhankelijk is van do omstandigheden waaronder zij bewaard
zijn), kan niet zonder meer bij do berekening van don valor do boven gegoven formule
benut worden. Klken dag, (lat men een bepaling wil verrichten, moet eerst van to
voren mot oen praeparaat van bekende sterkte nagegaan worden, hoe do gevoeligheid
van oen reeks kikvorschon, die men voor dien dag ter beschikking heeft, is.
Focke
gebruikt als standaardpraeparaat, een digitalisinfuus van bladen, dio een valor 4 bobben
en hij geeft aan, dat een dergelijk standaardpraeparaat — mits goed bewaard — jaren
lang (volgens zijn ervaring van 1903 tot 1012) constant van werking blijft. Blijkt nu,
dat op een bepaaldon dag de kikvorschon abnorm gevoelig zijn, zoodat liet standaard-
praeparaat een bijv. 15% to hooge waarde geeft, dan staan hom 2 wegen Ópen : óf hij
kan met do kikvorschon, zooals ze zijn, doorwerken en dan den valor, dien hij voor hot
onbekende monster vindt, met 15% verlagen, óf hij kon de gevoeligheid der dieren
veranderen. Aan dit laatste geeft hij do voorkeur. Den eersten dag van een serie onder-
zoekingen moot natuurlijk altijd do valor omgerekend worden, omdat hot wijzigen

1  Focke. Dio Weitercntwicklung der physiologischon Digitalisprüfung. Zoitseh.
f. exp. Path. Hd. 14, p. 2(52, 1913.

Focke. Weitere Schritto zur Gleichmiissigkeit der olVtcinellen Digitalisprepa-
ratc. Zeitschr. f. exp. Path. Hd
IC, p. 443, 1914.

-ocr page 40-

van de gevoeligheid der kikvorschen reeds eenige uren voor het begin der ijking moet
geschieden. Dit laatste, het veranderen der gevoeligheid, doet
Focke door de tem-
peratuur te veranderen, waarbij do dieren bewaard worden, en wel is hier van belang
de temperatuur vóór en gedurende de proef. Hoe de voorbehandeling moet geschie-
den, wordt door
Focke nauwkeurig vermeld, daar dit een zeer essentieel punt is.

Focke\'s voorschrift luidt in het kort als volgt.

Gedurende do maanden April en Mei worden geen bepalingen verricht, de kik-
vorschen reageeren dan zeer onregelmatig. Gedurende onweer wordt niet geijkt. De
wintermaanden zijn de beste. De kikvorschen worden in de maanden September en
October gevangen, zij worden in een kelder bij
ö°—7° c. bewaard (niet op ijs). 20 uren
voor het begin van een proef worden de kikvorschen in open glazen schalen, in een
kamer gebracht waar een temperatuur van
14 —15° c. is en wel moeten de schalen
togen een binnenmuur staan, dicht naast den thermometer. Deze laatste hangt tegen
den muur en is daarvan door dik vilt geïsoleerd. Bij deze temperatuur van
14—15° c.
blijven de dieren 10 uur. Dan wordt de kamer in don loop van 4 uur verhit op 20° en
de dieren worden nu nog
5 uur bij deze temperatuur gehouden, terwijl ook gedurende
de ijking ervoor gezorgd wordt
(Focke heeft tot dat doel verwarmbaro kikvorscb-
planken laten vervaardigen) dat de temperatuur op
20° c. blijft. Do temperatuur
van
20° is een gemiddelde, in sommige tijden van hot jaar moet 19° genomon worden,
in andere
21° of zelfs 23°, dit hangt niet alleen af van den tijd van het jaar maar ook
van de omstandigheid of pas gevangen kikvorschen of kikvorschen uit den kelder
benut worden. Wanneer nu bij het- begin der ijking do dieren uit de glazen schalen
op. de onderzoekingstafel gebracht worden, dus in een omgeving waar meer lucht-
wisseling is, dan is er kans, dat zij door snelle verdamping afkoelen. Daarom worden
de kikvorschplanken 1 a 2 graden hooger gehouden, dan anders noodig zou zijn.
Met het oog op deze afkoeling dor kikvorschen moot do tafel, waaraan gewerkt
wordt, niet te dicht bij het raam zijn, er n
.1. ongevoor 2 M. vandaan staan. Er moeten
geen deuren open staan en een kleino kamer is boter dan een groote. Nadat do kik-
vorsch is opgespannen en gewogen wordt het hart gevensterd, d.w.z. hot borstbeen
van het dier wordt grootendeels verwijdord, nadat de boido claviculae zijn door-
sneden en daarna wordt hot pericard geopend. Door lichten druk op do buik wordt
het hart naar voren gobracht, zoodat het gemakkelijk kan worden waargenomen.
Nu wordt het te onderzoeken vergift in een dijlyinphzak ingespoten en nagegaan na
hooveol minuten het hart in systole stil staat.

Focke werkt bij voorkeur met het 10% infuus van digitalis-
bladen en spuit 1 /50 van het lichaamsgewicht van den kikvorsch
in. Afhankelijk van de sterkte van de benutte bladen zal het korter
of langer duren, voordat het hart stilstaat. De gemiddelde tijd,
die gevonden wordt, is 10 — 12 minuten. Hij vroegere onderzoe-
kingen heeft
Focke veelal do abnorm lage- en abnorm hocge
tijden moeten uitschakelen. Sedert hij echter steeds inspuit 1/50
lichaamsgewicht van het 10% infuus, is dit niet meer noodig.
Wanneer echter de tijd langer is dan 30 minuten, wordt de methode
zeer onbetrouwbaar wan^, wanneer het hart na 1/2 uur niet stil
staat, doet het dat
als regel volgens Focke na 1 uur en zelfs na
24 uur ook niet. Trouwens in deze richting doen zich geen moei-
lijkheden voor, want wanneer de bladen zoo weinig werkzaam
zijn, dat de tijd langer dan 30 minuten zou duren, dan is
Focke\'s
methode eenvoudig niet bruikbaar meer. Hij geeft n.1. uitdrukke-
lijk aan, dat zijn werkwijze alleen benut kan worden indien de valor
der bladen niet lager dan
3.3 en niet hooger dan 7.3 is. Het eigen-
aardige van de methode — en hierin wijkt zij van de andere

-ocr page 41-

kikvoi\'schmetlioden af — is dat, vooropgesteld dat de gevoeligheid
der dieren is geregeld, steeds maar één reeks van inspuitingen
behoeft te worden verricht. Men neemt het gemiddelde der gevon-
den waarden en men heeft dan óf den valor nauwkeurig, wanneer
n.1. de waarde tusschen 3.3 en 7.3 ligt, óf men weet dat de methode
voor de bladen die men onderzoeken wil, niet bruikbaar is.

Focke !) geeft voor do omstandigheid, dat alleen voor een infuus van digitalis-
bladen van bepaalde sterkte do methode bruikbaar is, een verklaring.

Bij zijn ondsrzoekingen is do tijd do belangrijkste factor en hij wordt in zijn formule
voor de borekening van don valor omgekeerd evenredig met do sterkte van het onder-
zochte praeparaat gesteld. Maar dit is natuurlijk alleen dan juist, indien een twee-
maal zoo sterk praeparaat ook tweemaal zoo snel wordt goresorbecrd, en dus 2-niaal
zoo snel tot werking \'komt. En dit nu is niet het geval, zooals
Focke kon aantoonen.

Heeft men van een 10% infuus van een bopaalde digitalissoort 1/50 van het lichaams-
gewicht bij kikvorsclien ingespoten en oen bopaalden valor gevonden, dan zou men om
■een tweemaal zoo sterk infuus te kunnen ijken, dezelfde hoeveelheid van het infuus
kunnen inspuiten en verwachten, dat do tijd die verstrijkt tusschen inspuiting en hart-
stilstand 2-maal zoo klein zou worden. Dit geeft echter geen goede uitkomsten, want
bij te kleinen tijdsduur wordt do mothodo te onnauwkeurig. Men moot dan dus of een
zwakkere oplossing inspuiten, of van dezelfde oplossing een kloinero hoeveelheid. Op
beide manieren krijgt men onjuisto uitkomsten. Want
Focke vond, dat uit een sterke
■oplossing relatief minder van do werkzame bestanddeelen in een bepaalden tijd
tot werking komen (worden „ausgenützt") dan uit oen zwakke oplossing en boven-
dien wordt uit eon groots hoeveelheid ingespoten oplossing relatiof minder ..ausge-
nützt" dan uit een kleine hoovcclheid van dezolfdo concentratio. Deze beide omstan-
•digheden zijn bij hot gebruik van een methode, waarbij na 1 uur of noe längeren

-ocr page 42-

tijd wordt b^oord^eld of het hart al dan niet stilstaat, natuurlijk niet van belang, inaar
bij een methode als dez.% waar een vertraging van 2 minuten al een fout van bijna
20% geven kan, is dit heel wat anders. En hoe sterk de invloed van dezo „ausnützungs"
verhoudingen zijn kan, blijkt uit
dj onderzoekingen, die Focke hieromtrent verrichtte.

Hij ging uit van een bepaald 10% digitalisinfuus en bereidde hieruit door indampen
of verdunning infusen met een sterkte van 1 : 6,5 ; 1:14; 1 : 20 ; 1 : 30 en 1 : 50.
Deze infusen werden nu geijkt en wel werd daarbij den dieren van elk infuus verschil-
lende hoeveelheden ingespoten, wisselend van 1/30—1/300 lichaamsgewicht. Do
uitkomsten van dit onderzoek, die buitengewoon leerrijk zijn, zijn door
Focke in
curve gebracht, zio fig. 7.

In deze figuur is op do abcis (bovenaan) uitgezet de ingespoten hoeveelheid vloei-
stof, uitgedrukt in deelen van het lichaamsgewicht van den kikvorsch. Bij de verschil-
lende curven is met een stippellijn aangegeven (onderaan) welko verdunning van
het standaardinfuus was benut en op de ordinaat eindelijk is voor elko hoeveelheid
van elk infuus de valor uitgezet, die door berekening met
Focke\'s formule werd
verkregen.

Uit fig. 7 blijkt nu, dat elko verdunning van hot infuus een verschillenden valor
geeft. Wordt van het infuus 1 : G.6 bijv. 1/40 van het kikvorschgewicht ingespoten,
dan wordt ean valor 3 gevonden, spuit men van het infuus 1 : 40, eveneens 1/40 van het
kikvorschgewicht in, dan is do valor 7. En ook voor een infuus van dezelfde con-
centratie wisselt do valor zeer, naarmato men meer of minder inspuit. Zeer sterk is
dit verschil o.a. bij het infuus 1 : G.6. Wordt van dit infuus 1/40 ingespoten, dan
is do valor 3, spuit men 1/200 in, dan wordt relatief in een zekeren tijd meer
geresorbeerd en stijgt do valor tot 6. De boven besproken fouten komen dus in dsze
curve wel zeer sterk tot uiting. Bestonden deze fouten niet en was do methode voor
allo der benutte verdunningen en voor allo ingespoten hoovoolhoden bruikbaar, dan
moest een horizontale lijn bij valor 4,4 gevonden zijn, omdat het gebruikte standaard-
infuus een valor 4.4 had. Uit do figuur blijkt nu, dat de curve, dio hot meest nadert
tot een horizontaio lijn bij valor 4.4 juist do curvo van hot 1 : 10 infuus is en wel als
daarvan wordt ingespoten 1/30—1/50 van hot lichaamsgewicht. Tevens blijkt, uit
het verloop der verschillondo curven nog, dat do grootste fout wordt veroorzaakt
door het verandoron dor conccntratio van do ingespoten vloeistof, want hot niveau
der verschillondo curven ligt ver uiteon. Voel geringer is do fout dio gemaakt wordt
door grootero of kloinero hoeveelhodon van eenzelfde verdunning in te spuiten,
want op een enkoio uitzondering na (infuus 1 : 6.G) loopon do curven elk op zich
zelf vrij good horizontaal.

Focke hooft nu uit do govondon waardon borokond, voor welken valor do methode
bruikbaar is wanneer 1/50 van het lichaamsgowiijht wordt ingespoten, on hij vond
dat bij een infuus mot een valor 7.3 do fout —4% bedroog, bij een infuus mot eon
valor 3.3 is de fout ongovccr 6%. Hieruit besluit hij dus, dat in do zono tussehon
3.3—7.3 goedo uitkomsten worden verkregen. Daalt do valor echter, dan stijgt do
proefTout aanzienlijk, want bij een valor 2.4 is do fout 17%, bij valor 1.6 is do
fout 31% en bij valor 1.2 zelfs 41%.

Door hot laten wisselen van do ingespoten hocvoolhoid van do vloeistoffen wordt
slechts een fout van 18% vorkregen. Maar dit geldt alleen voor hot 10% infuus van
digitalis. Want in oen ander onderzoek vond
Focke dat voor gitalino bijv. do fout,
dio vorkrogen wordt door de hoeveelheid ingespoten vloeistof to vool to laton wisselen,
100% bedraagt. Blijkbaar bostaan daarbij dus andoro vorhoudingen.

Steeds dus komt weer naar voren dat de methode slechts good
bruikbaar is, indien het 10% infuus wordt benut en 1/30—1 /GO
(later geeft
Focke op 1 /60) lichaamsgewicht wordt ingespoten,
behalve dan nog do overige voorzorgsmaatregelen die moeten
worden genoiwm-

Als voordeel van zijn methode geeft Focke nog aan, dat men
snel werken kan, omdat elke waarneming maar 1/4 a 1/2 uur of

-ocr page 43-

korter duurt en dat men slechts 10 a 12 kikvorschen voor een
bepaling noodig heeft. Voor een waardebepaling wordt n.1. bij voor-
keur het gemiddelde uit 5. waarden genomen. Voor men begint,
moet men de gevoeligheid van de kikvorschen bepalen en die gevoe-
ligheid eventueel wijzigen en controleeren, zoodat men zeker wel
voor elke ijking op 10—12 kikvorschen rekenen mag.

Voordeelen van Focke\'s methode zijn dus :

le. Croote nauwkeurigheid, indien alle voorzorgen, die Focke
aangeeft, worden in acht genomen, bij het ijken van die digitalis-
bladen, die een sterkte hebben zooals dat in Duitschland gewoon-
lijk voorkomt n.1. van 3.3 tot 7.3. De proeffout bedraagt dan bij
goed werken 4—0%.

2e. Er zijn weinig kikvorschen noodig.

3e. De uitkomst van het onderzoek is snel bekend.

Hiertegenover staan als nadeelen :

le. Het onderzoek vólgens de methode Focke eischt een niet
geringe ervaring. Ongetwijfeld bereikt
Focke met zijn methode
een groote graad van nauwkeurigheid binnen de grenzen, die hij
gesteld heeft. Maar er is gerecde aanleiding om aan te nemen,
dat een minder ervaren onderzoeker minder gunstige resultaten
hebben zal. Toegegeven moet worden, dat velen, die zich over
onjuiste uitkomsten met de methode beklagen niet — zooals
Focke steeds weer betoogt — al die voorzorgen hebben ge-
nomen, die zeker noodig zijn.

2e. In het bizonder voor Holland bestaat het nadeel, dat juist
bij de waarden, die de Hollandsche digitalisbladen veelal hebben
(ca. 3%), de methode onzuiver wordt. Voor gebruik in Holland
zou de methode dus — volgens het voorbeeld van
Focke — op-
nieuw moeten worden uitgewerkt

3e. De methode is eigenlijk alleen goed bruikbaar voor het
10% infuus van digitalisbladen. Voor andere digitalispraeparaten
moet een der andere methoden worden benut, liet zou wellicht
mogelijk zijn,om ook voor andere praeparaten de methode bruik-
baar te maken, dit zou dan voor elk bizonder geval naar het voor-
beeld van
Focke moeten worden onderzocht. Voor zuivere gita-
line en strophantino is volgens
Focke de methode bruikbaar.

4c. Als laatste nadeel van Focke\'s methode moet nog worden
vermeld, dat bij den intacten kikvorsch de borstkas moet worden
geopend.
Edmunds, en Wohth Kale verwerpen reeds daarom
deze werkwijze. Zij hebben overigens aangetoond, dat liet mogelijk
is den kikvorsch voor de proef te onthersenen, men moet. dan
echter zeer tegen bloedverlies waken.

-ocr page 44-

De 1 uur- (resp. 24 uur-) methode.

De techniek dezer methode is uiterst eenvoudig. Een kikvorsch
(evenals bij de methode van
Focke worden alleen temporariën
gebruikt) wordt gewogen en daarna de digitalis ingespoten in
dij- of borstfymphzak. De concentratie van het vergift wordt
zoodanig gekozen dat niet meer dan ongeveer ] /40 a ] ;60 van
het lichaamsgewicht van den kikvorsch behoeft te worden inge-
spoten. Na 1 uur (resp. 24 uur) wordt de kikvorsch gedood en
nagegaan of het hart in systole stilstaat. Door de doseering te wis-
selen kan men de minimale dosis zoeken, die per Gr. kikvorsch
noodig is om het hart in den bepaalden tijd tot stilstand in systole
te brengen. Deze dosis wordt clan een „Froscheinheit" genoemd.
Natuurlijk kan men ook de sterkte van het digitalis-monster ver-
gelijken met die van een bekend praeparaat en dan de sterkte even-
als bij de methode van
Focke uitdrukken door een getal, dat
den ,,valor" aangeeft. Het gebruik van het begrip ,.Froschein-
heit" heeft geen bezwaar, als men maar niet de fout maakt van te
ineenen dat de
therapeutische waarde van verschillende praeparaten
voor den viensch
in „Froscheinheiten" kan worden uigedrukt, zoodat
100 Froscheinheiten digitalisinfuus een even sterke werking zou-
den hebben als 100 „Froscheinheiten" strophantustinctuur.

Het spreekt vanzelf, dat al die factoren, die op het resultaat
van de methode van
Focke invloed uitoefenen en daar uitvoerig
besproken zijn, hier ook van invloed zijn. Maar het voordeel van
de 1 uur-methode is juist dat die invloed veel geringer is dan bij
de methode van
Focke en vooral geldt dit, wanneer men niet —
zooals
Gottlieb vroeger deed — slechts een half uur wacht
alvorens den kikvorsch te dooden, maar 1 uur laat verloopen.

Kleine verschillen in resorptiesnelheid, die bij Focke\'s methode
een groote rol spelen (omdat daar cenige minuten vertraging in
de resorptie dadelijk afwijkingen van tientallen percenten ver-
oorzaken) zijn bij de 1 uur-methode van ondergeschikt belang.
Vrij algemeen neemt men n.1., aan dat, wanneer het kikvorsch -
hart na een uur niet stilstaat, het dit dan na langeren tijd ook
nog niet doet.

Straub 1) heeft korten tijd geloden den invloed van den tijd hij de hier besproken
methode nauwkeurig nagegaan. Hierbij bleek, dat bij gebruik van chemisch zuivere
stoffen, strophantine, digitoxino e.a., de waarden, dio bij do 1 uur-methode gevonden
worden, eood overeenstomden mot dio, welke govonden worden, wanneer zeer lang,
b.v. 24 uur, na do injectie gewacht wordt, alvorens wordt nagegaan, of het hart stil-
staat.

Straub geeft op grond van zeer talrijke waarnemingen aan, dat ,,eino Dosis (be-
doeld wordt van een chemisch zuivere stof), dio nach 2 Stunden nicht getiitet liat,
es überhaupt nicht tut".

1). W. Strauii. Uober Mcssung dor Rcsorbierbarkeit von Digitalisglycosiden.
Arch. f. exp. 1\'ath. und Phormac. Bd. 80, pag. 72, 1917.

-ocr page 45-

Voor galenischo praeparaten bestaat, volgens Straub, hieromtrent niet zulk een
groote zekerheid. Mogelijk is dus, dat, als men in plaats van 1 uur een langeren tijd
wacht, men de methode wat gevoeliger maakt.
Houghton wacht b.v. 12 uur. Men
kan dan nog verder gaan en 24 uur na de injectie wachten en dan eenvoudig nazien,
of do ingespoten kikvorsclien nog levon of niet. Het kriterium wordt daardoor scherper
en de methode eenvoudiger, vooral ook omdat kleine wisselingen in de temperatuur,
waarbij de kikvorsclien gedurende die 24 uur worden bewaard, niet van grooten in-
vloed zijn. Neemt men de 24 uur-methode, dan hoeft men als groot nadeel, dat het
dagen kan duren, voor men mot een standaardisatie gereed is. Bovendien, als men
zich houdt aan hot principe, om alleen gelijksoortige praeparaten tegen elkaar te stan-
daardiseeren, b.v. alleen een infuus tegen een infuus, zullen verschillen in resorptie-
snelheid niet zulk een grooten invloed hobben on zal 1 uur wachten waarschijnlijk
voldoende zijn.

Zooals boven reeds is uiteengezet, is door Gottlieb\'s l) onderzoek oen niouwo factor
bij do beoordecling ingevoerd.
Gottlieb vond n.1. dat een aantal digitalisstoffon zoo
snel in het lichaam van den kikvorsch wordon onwerkzaam gemaakt, dat het her-
haaldelijk voorkomt, dat hot kikvorschhart na een bepaalde dosis
eerst stilstaat en
later weer gaat kloppen.

Een van do eerste, gevolgtrekkingen, dio mon hieruit maken kan, is deze, dat bij
digitalisstoffon, die in aanzienlijke mate wordon onwerkzaam gomaakt, met do 1 uur-
methodo een gelieol andero waardo wordt govondon dan mot de 12 uur- of do 24 uur-
of met do z.g. „zeitloso" methode (zio ondor). En wijl niot allo digitalisachtige stoffen
in dezolfdo mato wordon onwerkzaam gemaakt (strophantino b.v. haast in hot gelieol
niot) bestaat tusschen do waarden dio mot do 1 uur- en met do 24-uur nuthodo
worden gevonden niet bij allo praeparaten dezolfdo verhouding.

Op grond van zijn onderzookingon geeft Gottlieb aan wolko tijdsduur bij hot ijken
van vorschillondo digitalisachtigo stoffen do beste is.

Zelf hoeft hij vroeger do J-uur mothodo gebruikt, lator ging hij tot } -uur ovor.
Dozo korte tijd was voldoondo bij hot ondorzoek van do zoor goed oplosbare, in
hot digipurntum voorkomondo „digitannoidon" dio ook snol goresorboerd wordon. In
1911 gaf C
ottlieb -) dus nog hot voorschrift slechts tot j uur na do injoctio te wachton.
Lator — bij hot ondorzoek ook van andero stoffon, zuivere digitalisglucosidön, ook
strophantino, nam
Gottlieb 1 uur*). Thans staat hij op het standpunt, dat voor
eon aantal stoffon, dio sn<>l gordsorb<rerd worden (gitaline, do digitannoiden enz.) do
1 uur-inethodo voldoondo is, maar dat voor andoro praeparaton b.v. alcoholische
«xtractcn van digitalisbladen 2 uur noodig is.

Vormoldonswaard is nog, dat Gottlieb reods onmiddollijk na do inspuiting hot
hart van den kikvorsch blootlegt, zoodat hij voortdurond dan toestand van hot hart
kan beoordoolon on nauwkeurig kan nagaan, wanneer hot stilstaat.

Wat dus tenslotte in een bepaald geval beter zal zijn, de 1 uur-
of de 24 uur-methode uur is wel zeker te kort) is van te
voreu niet te zeggen. Dit zal voor elke stof en voor elke bereidings-
wijze afzonderlijk moeten \\vorden onderzocht. In ieder geval zal men
echter — ook al behoeft men dan niet al die voorzorgen te nemen
die
Eockk bij zijn werkwijze noodig acht — met de temperatuur en
met den toestand van de dieren rekening moeten houden.
Sollmann onderzocht den invloed van de temperatuur op de
werking van ouabainc op don kikvorsch bij gebruikmaking van
de 1 uur-methode. Hoe groot de invloed van de temperatuur is
bij eon stof, die zooals ouabainc betrekkelijk langzaam gcrosor-

3

-ocr page 46-

3\'t

beerd wordt, kan blijken uit fig. S, die aan een mededeeling van
Sollmanjt is ontleend 1).

Fig 8.

30

Qocm (fiwahoXw* \'VYV /mj yvi

Het spreekt vanzelf, dat ook bij de 1 uur-methode met do
wisselende gevoeligheid der kikvorschen moet worden rekening
gehouden, zoodat het begrip „Froscheinheit" ook hierdoor vager
wordt. Wil men dus de sterkte van een praeparaat in „Froschein-
heiten" uitdrukken,dan moet men evenals bij de methode
Focke
door inspuitingen met een standaardpraeparaat telkens nagaan
hoe het met de gevoeligcid der kikvorschen staat. En ook hierbij
moet de regel gevolgd worden, dat een infuus alleen tegen een
infuus en een tinctuur alleen tegen een tinctuur kan worden geijkt.

De Amerikaansche Pharmacopoo Eci. IX staat, zooals boven roods is uiteengezet,
op dit standpunt niet, zij oischt, dat do govoeligheid dor kikvorschen clkon dag wordt
onderzocht door na to gaan hoe zo op
ouabainc (g-strophantino) roagooren, onvorschillig
of daarna oen strophantus- of eon digitalispracparaat zal worden geijkt, Isdogovoolig-
hoid tegon
ouabaine bepaald, dan wordt het onbokondo monster ingespoten en de
waarde, dio daarbij gevonden wordt, mo
"3t dan nog met inachtneming van do uit-
komsten dor ouabaino bepaling van dien dag naar den standaard van hot onderzocht o
praeparaat wordon omgorokond. Voor verschillondo digitalis-, strophantus- cn scilla
praoparaton geeft n.1. do Am. Ph. do standaarddoson dio hioronder volgcn.(l)

1  T. Sollmann. Tho influctnco of temperaturo and conccntration in the quan-
titativo roaction of,tho haart to onabain. Journ. of Pharm. and exp. thorap. Vol.
VI pag. 533 1915.

-ocr page 47-

\\

Gramme or mil.
for each gramme
of body weight
of frog.

standarddose of ouabain ....................................................................0.000 000 5

Digitalis

Leaves (in the form of tincture) ....................................................0.0006

Fluidextract ........................................................................................0.0006

Tincture ..........................................................0.006

Strophantus

Seed (in the form of tincture) ........................................................0.000 006

Tincture ................................................................................................0.000 06

Squill

Dried squill (in tho form of tincture) ................................................0.0006

Fluidextract ........................................................................................0.0006

Tincturo ........................................................................................0.006

Hoe nu in oen bopaald geval do berekening moot gdschiodon, kan blijken uit het
volgondo voorbeeld, dat do Amcrikaansche Pharmacopoo gooft.

Stel, dat oon digitalistinctuur moot worden geijkt en dat uit do voorafgaande
ouabaineinspuitingen is geblekon, dat dien dag 0.000 000 75 gram ouabaino noodig
is por gram kikvorsch, dan kan uit do volgondo ovenrodiglioid wordon govondon, hoe
groot do dosis van oon standaardtinctuur van digitalis di?n dag zou mooton zijn om
bij do kikvorschen hartstilstand in systolo toweog te brongen.

standaarddosis . gevonden dosis _ standaarddosis . dosis der tinct. digit.

van ouabaino • ouabaino tinct. digit. • dio dion dag noodig

zou zijn.

dus 0.000 000 5 : 0.000 000 75 = 0.006 : x

Dien dag zal dus 0.009 gram van do standaarddosis tinct. digitalis noodig zijn. Hij
do ijking van do tinctuur van onbokondo sterkte zal dozo dus zooveel mooton wordon
verdund of ingodampt dat van dozo tinctuur ook por gram kikvorsch 0.009 gram
blijkt noodig to zijn om hot hart in systolo to doon stil staan.

Op blz. 19 is roods xiitvoorig besproken, dat dozo berekening niot gohool juisto
uitkomsten govon kan, omdat evontuoolo verandoringon in do gevoeligheid dor kik-
vorschon voor digitalis on ouabaino niot parallol gaan, wat o. a. door do ondorzoo-
kingon van
Gottmkb is bewezen. Daarbij komt, dat hot absoluut niot zokor is, dat
do gotallon, dio in dj Amerik. Pharmacopoo in do lijst dor standaarddoson zijn opgo-
gevon in do juisto verhouding tot elkaar staan. En ton slotto is do hoolo gocoinpli-
coorde borokoning niot noodig, omdat er niot hot minste bozwaur bestaat om, althans
voor hot strophantino on voor do digitalis, afzondorlijko standaardpraoparaten in voor-
raad te houdon, waartegen kan wordon goijkt. Voor do Btrophantus zou ouabaino
kunnen wordon bohouden of do strophantino-soort, dio in bot to onderzoeken pruopa-
raat voorkomt; voor do digitalispraeparaton zouden bladen in poodorvorm als stan-
daard kunnen wordon bowaard. Of voor do scilla oon vorm bestaat waarin hot jaren
lang kan wordon bowaard zondor in werkzaamheid achtoruit to gaan is mij niot
bokond.

Van do ovorige voorschriften, dio do Am. Ph. voor do 1 uur-mothodo gooft, mogen
do volgondo vormold wordon.

Do to benutten kikvorschen (rana viridis of rana pipion9) mooton gozond zijn on
van dozolfdo soort, on liofst 15—25 Gr. wegen. Zo mooton wonion bewaard op oen
koolo plaats (niot warmor dan 15° C.) in bakkon waarin zich oon laag water bevindt.
Hot water moot horhaaldolijk wordon vorvorscht. Eon uur voordat oon ijking boginnon
zal wordt oon voldoondo aantal kikvorschen in do workkamor gobracht on tot op
0,1 Gr. nauwkeurig gowogon. Daor wordt olko kikvorsch in oon ofzondorlijk hokjo
van ijzorgaas gobracht, dat in oon grootoron bak goplaatst wordt waarin zich wator
bovindt tot oon diopto van 1 e.M. on van oon tomporatuur van 20° C. Godurondo do
ijking moot do tomporatuur van dit water nauwkeurig op 20° gehouden worden.

-ocr page 48-

Do verschillende te onderzoeken vloeistoffen worden vanuit den mond van het
dier in de borstlymphzak ingespoten. De hor veelheid vlooistof mag niet meer bedragen
dan 0.015 c.M3. per Gr. kikvorsch (dat komt dus overeen met 1/60 van hQt lichaams-
gewicht).

Van digitalis wordt onderzocht de tinctuur of het fluidextract. Het alcoholgehalte
van deze vloeistoffen mag niet meer dan 20 % bedragen.

1 uur na de inspuiting wordt de kikvorsch godood en het hart blootgelegd. Positief
is een bepaling indien de ventrikel stilstaat in systole, terwijl do boezems sterk
gedilateerd ziin. Bij mechanische prikksling mag nog een zwakke contractio van do
voorkamers volgen en een gelocaliseerde — niet oen geheele — contractie van
den ventrikel.

"Wanneer bij het blootleggen van het hart blijkt, dat nog resten van de ingespoten
vloeistof in de lymphzak aanwezig zijn, wordt die proef uitgeschakeld.

Soms vertoont één kikvorsch uit een serie een abnorme gevoeligheid voor digitalis.
De bij dat dier gevonden waarde wordt dan niet meegerekend.

Bij het voorloopige onderzoek van de onbekende stof laat men de hoeveelheden,
die bij do verschillende dieren worden ingespoten sterk verschillen. Hooft men do
doodelijko dosis ongeveer bepaald, dan wordt oen tweede serie kikvorschen — en
zoo noodig oen derde en een vierde — ingespoten om do kleinste doodelijko dosis
nauwkeurig vast te leggen.

Het voordeel van de 1 uur-methode is : groote eenvoudigheid
bij voldoende nauwkeurigheid, ook indien niet zoo zorgvuldig
alle voorschriften omtrent temperatuur enz. worden in acht ge-
nomen, die bij de methode
Focke noodig zijn. Dit laatste geldt
nog meer voor de 24 uur- dan voor de 1 uur-methode.

Als nadeel van de methode kan men opgeven, dat vrij veel
kikvorschen noodig zijn, en dat het resultaat niet snel — bij de
24 uur-methode zelf eerst na cenige dagen — bekend is.

In herinnering moet worden gebracht, dat de hier beschreven
méthoden evenmin als de methode
Focke bruikbaar zijn voor
het onderzoek van die handelspraeparaten, waaraan stolfcn zijn
toegevoegd, die op de resorptie van do digitalis invloed uit-
oefenen of zelf een werking op het hart hebben. Digaleen b.v. kan
wegens het gehalte aan glycerine niet met deze methode worden
geijkt.

Niet geldt deze beperking (zooals men allicht uit het voorschrift
der Am. Ph. zou besluiten) voor het
infuus van digitalis, dit kan
zeer goed met de kikvorschmethode worden geijkt. Waarom de
Am. Ph. alleen de tinctuur en het fluidextract wil laten ijken is
mij niet bekend. Wellicht is de reden, dat het infuus in Amerika
weinig wordt gebruikt.

methode. Boven is roods uitoongezot (zio blz. 32on 33) dat do 1 uur-methodo
en do 24 uur-mothodo niet in allo govallon dozolfdo uitkomst zullen geven on dat dit
vooral afhankolijk is van do snelheid waarmede do ingespoten digitalis wordt gcro-
sorboord on ontlood.
Straub, die ovor oen grooto ervaring omtrent physiologischo
waardebepalingen mot do kikvorschmethode beschikt, houdt in hot gohool geen reke-
ning moor mot don tijd on noemt alloon als toots voor do digitaliaworking lint feit
of do kikvorsch sterft of niot, onafhankelijk hoo lang dit duurt. De invloed van do
rcBorptiosnolhoid valt hierdoor weg on do tochniok dezer workwijzo wordt daardoor
buitongemoon eenvoudig. Intusschon het bezwaar dat
C3ottltkii(1) opporde, dat n.1.

(1) 1. c.

f

-ocr page 49-

in de buurt van de grenswaarden het voor kan komen, dat het kikvorsehhart na 1
uur stilstaat, maar na 24 uur weer klopt, geldt evenzeer voor Straub\'s „zeitlose"
methode. Wel geeft
Straub aan, dat dit bezwaar niet geldt, indien mon do kikvor-
schen ondor water bewaart, zoodat bij ingetrodon ademstilstand do huidademhaling
niet ervoor kan zorgen, dat hot dier zich kan horstollon, maar daarmede zou een nieuwe
fout worden ingevoerd (vergel. blz. 22), doordat n.1. do digitaliswerking op het
ademhalingscentrum in aanmerking komt, wat men juist wil voorkomen.

Of dus de „zcitloso" methode van voordeel is boven do 1 uur-methode, zal in elk
bepaald geval moeten worden uitgemaakt, hiervoor zijn geen vaste regels to geven.
Zeker is, dat in de moeste gevallen met boido werkwijzen behoorlijke uitkomsten zijn
to verkrijgen.

Straub bezigt dus de volgende werkwijze 1), die in hoofdzaak ovoreenkomt met
dio. van
Houghton1).

Mannelijke temporariën worden na afdrukken van do urine tot op 1 Gram nauw-
keurig gowogon on daarna gedurondo do ijking elk op een porcoloinen schaal
onder een glazen stolp gezot. Hot vergift wordt in den buiklymphzak ingespoten,
nooit meer dan 0.5 c.M2- Nagegaan wordt of do dieren do ingespoton hoeveelheid
vergift al clan niet ovorlovon, onafhankelijk van den tijd. Er wordt alleen tusschen
October en Mei goijkt. Do fout dor methode bedraagt 5—10 %.

Deze methodo gobruikto Straub zoowol bij hot quantitatiovo onderzoek van
do werkzame bestanddeelen van digitalisbladen en digitaliszaad als bij dio van
oloandorbladdn.;!
) Straub\'s leerling E. Meyer onderzocht mot dezo methodo ook
een aantal handelsprasparaten \').

Methode van Hatciier.

Hatciier en Brody 3) deelden in 1910 de uitkomsten mede,
die zij met een, reeds jaren door hen benutte methode hadden
verkregen.

Het principe van deze methode is niet nieuw — er wordt be-
paald de kleinste doodelijkc dosis voor de kat — maar nieuw ia
de wijze, waarop zij het principe in de praktijk hebben gebracht.

Hatciier en Brody bepalen de minimum dosis van ouabaine
die bij de kat hartstilstand teweegbrengt en. zij vinden dat die
dosis juist 0,1 mgr. van het kristallijno ouabaine per K.G. kat
bedraagt. Deze dosis noemen zij de .,cat-unit". Het vergift wordt
den dieren in de vena femoralis ingespoten, eerst snel met een
spuit en daarna — zoodra zich vergiftigingsverschijnselen ver-
toonen — langzaam. Op dezo wij zo kan scherp het oogenblik
worden bepaald, waarop het hart stilstaat.
Hatciier en Brody
doelen niet mede, of do katten wórden genarcotiseerd, ook niet

1  E. Houqhton. Journ. Atnoric. Mod. Assoc. 1898.

2  W. Straub. Dio Mengen dor Digitalisartig wirkendon Substanzen im Oloander-
blatt. und dio Art ihrea natürlichon Vorkommen (Tannoidfrage). Arch. f. oxp. Path &
Pharmac. Bd. 82, pag. 327, 1918.

3  R. Hatcheb and .T. BnoDY. The biological standardization of drugs. Americ.
Journ. of pharmacy. vol 82 p. 360 1910.

-ocr page 50-

of de vagi worden doorsneden, vermoedelijk geschiedt dit laatste
dus niet. Wel wordt uitdrukkelijk vermeld, dat geen kunst-
matige ademhaling wordt toegepast; dit is dus in tegenstelling met
de opvattingen van
Edmfnds en HaLE (vergel. blz. 22). Vol-
gens de mededeeling van
Hatcher en Brody is de methode zeer
gevoelig en zij is dat niet alleen voor ouabaine maar ook voor
andere digitalisaehtige stoffen, amorphe strophantine, digitalis
(tinctuur en infuus), digitoxine, digaleen, digipuratum enz.
Hat-
\' ciiER en Brody meenen, dat met hun methode allerlei digitalis-
aehtige stoffen in ,,cat-units" kunnen worden uitgedrukt en dat
deze eenheden onderling vergelijkbaar zouden zijn. Boven is reeds
herhaaldelijk uiteengezet, dat dit standpunt niet kan worden ge-
deeld, trouwens
Hatcher en Brodï* merken zelf ook op, dat bij
toediening per os, de resorptie in het maagdarmkanaal bij de ver-
schillende digitalispraeparaten zeer verschillend is.

Tot dtisverre verschilt dus Hatcher\'s methode niet veel van de
werkwijze, die reeds door
Jacquet en anderen was gebezigd.
Nieuw echter is het volgende.
Hatciier en Brody overwegen,
dat bij die vergiften die onmiddellijk nadat zij in do bloedbaan
zijn gebracht hun volle werking op het hart uitoefenen, de methode
nauwkeurig is, maar wanneer, zooals dat bij sommige digitalis-
glucosiden het geval is, het eenigen tijd duurt, voordat zij na de
injectie hun volle werking doen gelden, dan moest de methode
noodzakelijk te hooge waarden geven, omdat men nog doorgaat
met toedienen van het vergift, nadat de letale dosis feitelijk al
overschreden is. Aan dit bezwaar komen zij nu op vernuftige wijze
tegemoet. Zij spuiten eerst een hoeveelheid digitalis in, die 1/2
a 3/4 van de te verwachten doodelijke dosis bedraagt, dan wordt
20 minuten gewacht — na welken tijd zij rekenen, dat de digita-
lis haar volle werking heeft ontvouwd — vervolgens wordt met een
ouabaineoplossing verder ingespoten, totdat het hart stil staat.
Door berekeningen kan worden gevonden met hoeveel ouabaine
de gebruikte digitalishoeveellieden overeenstemmen en dan de
sterkte van het onderzochte digitalismonster in ,,cat-units" worden
uitgedrukt.

Er valt niet aan te twijfelen, dat op deze wijze een fout wordt
ontgaan, maar er valt evenmin aan te twijfélen. dat een nieuwe
fout wordt ingevoerd. Wil deze werkwijze n.1. goede uitkomsten
geven, dan moet worden verondersteld, dat de concentratie-wer
kingscurve van ouabaine en het digitalispraeparaat een geheel gelijk
verloop hebben en hoewel de 0—W. curve voor verschillende digita-
lisaehtige stoffen nog niet is vastgelegd, is er veel reden om
te vermoeden (onderzoekingen van
Straub 1), Sluyterman 2),

1  W. Stkaub. Biochon ZoitRch Bd. 28 pag. 400, 1010.

2  A. Sluyterman. Zur allgomoin\'mi Pliarmacologio digitalisartig \\rirkender
Substanzen. Acad. proefschrift, Utrecht 1911.

-ocr page 51-

Gottlieb x) c.a.) dat het verloop der curve voor de verschillende
stoffen niet identiek is. Welke fout grooter is, degene die ontgaan
wordt of degene, die nieuw wordt ingevoerd, is moeilijk te zeggen.
Dit zou door een geheele reeks van onderzoekingen voor elk cligi-
talispraeparaat moeten worden nagegaan. Dit zeer nuttige onder-
zoek is — voor zoover ik weet — nog niet geschied.

Hatcher en Bbody staan, naar het schijnt, op het standpunt,
dat een aantal digitalisachtige stoffen op de beide vermelde wijzen
kunnen worden onderzocht, maar bij digitoxine-bepalingen bijv.
moet bij voorkeur eerst digitoxine en daarna ouabaine worden
gegeven.

Zooals vermeld, beschouwen Hatciier en Brody hun methode
als zeer nauwkeurig, wat ook uit hun cijfers blijkt. Een groot,
voordeel is, dat men geen standaardpraeparaten noodig heeft,
omdat de gevoeligheid van katten voor digitalis en strophantine
zeer weinig wisselt. In een groote reeks van proeven werden
slechts twee maal abnorm hooge waarden gevonden. Deze beide
katten verkeerden in de lactatieperiode. Zeer dikke katten geven
ook onjuiste waarden en bovendien deelen
Hatciier en Brody
nog mede, dat bij latere onderzoeken bleek, dat sommige katten
abnorm hooge waarden gaven zonder dat daarvoor een bekende
reden bestond. Zooals onder blijken zal, kan men ook in ons land
voorzoover onze ervaring gaat vrij wel op constante gevoeligheid
der katten rekenen.

Do hier hoschroven mothodo i3 ook doarom vnn belang, omdat eon aantal vraag,
stukkon botroffondo do pharmacologio van digitalis ordoor tot oplossing kunnen wor-
den gebracht. Do vraag of oon bepaald praoparaat oon cumulatiovo werking hooft,
kan nauwkourig mot dozo mothodo worden onderzocht, ovonoons do vraag in wolko
mato rosorptio van digitalisachtigo stoffen uit hot darmkanaal (van katten) plaats
hooft. Vooral van bolang mot hot oog op latoro besprekingen (vcrgol. blz. 40) is, dat
Hatciier & Brody aantoondon, dat zoowol in do 10 % tinctuur van digitalis als
in con 1 % infuus allo workzamo stoffon ovorgaan, dio bij toediening van digi-
tali8bladon per os (aan do kat) vanuit den darm worden goresorbeord. 2) Hieruit
zou volgen, dat wanneer men een infuus van digitalisbladon niet physiologischo
methodo ijkt, dat dan do ijking ook waardo heeft als do bladen niet als infuus, maar
als pooder van digitalis worden voorgoschrcvon.

In het pharmacologiseh instituut le.Utrecht is de methode ge-
durende de laatste 2 jaren voortdurend toegepast voor het stan-
daardiseeren van verschillende digitalis- en strophantinepraepa-
raten. Wij kregen met deze werkwijze goede uitkomsten, evenals
o.a.
Kuroda 3), die zijn ervaringen daaromtrent in 1916 meedeelde.

1) 1. c.

2) ... .„wo havo also found, that tho tincturo of digitalis reprosents tho activity
of tho loaf fully, tho mare left after tho proparation of tho tincturo of a spocimon of
tho Gorman digitalis in ono case, and fron\\ tho English in another, being inert" (d.w.z.

onwerkzaam wonnoor hot por os aan oon kat wordt toegediend).....,Tho samo may

bo said of tho infusion at least a ono percent". Hatciier and Brody, Tho Amorican
Journal of I\'harmacy Vol. 82 ]>ag. ."171, 1010.

3) M. Kuroda. Uober Cymarin. Zcitsch. f. d. ges. e.\\p. Med. Bd. IV pag. 55, 1016.

-ocr page 52-

Hatcher\'s werkwijze was mij oorspronkelijk slechts uit de
mededeeling van
Kuroda bekend. Daar het mij niet gelukte het
deel der Americ. journ. of pharmacy in handen te krijgen 1),
waarin
Hatciier\'s oorspronkelijke mededeeling stond, was
het niet mogelijk de aanwijzingen van
Hatcher en Brody

nauwkeurig te volgen. Na eenig
zoeken bleek de volgende werk-
wijze zeer bruikbaar.

Een kat van 2000—2000 gram wordt
gewogen, daarna met aether genarcotiseerd
en op een dierplank opgespannen. Ver-
volgens wordt tracheotomio verricht, in de
luchtpijp oon canule ingebracht en kunst-
matige ademhaling ingesteld, on tenslotte
in de vena fomoralis eon canule ingevoerd
om de oplossing van het te onderzoeken
digitalispraeparaat te doen instroomen.

In de eerste reeks van onderzoekingen
werd bij de kat 1 gram urethaan pro K
.G.
onderhuids ingespoten en do aethertoo-
voor daarna afgesteld. Later, toon urethaan
niet meer te krijgen was, werd gedurende
hot gehecle onderzoek een lichto aether-
narcose onderhouden. Dit bracht in do uit-
komsten g>en verschil ; zoo mogelijk zou
ik echter gaarne tot do urethaantoodioning
terug willen koeren. Do kunstmatige adem-
haling blijft (in tegenstelling mot
Hatcher,
in overeenstemming met Edmunds on Hat.k)
godurendo do goheelo proof doorgaan.

Uit oon buret laat pion nu een £ % infuus
van do to ondorzookon digitalisbladen in
do vene inloopen, on regelt do snelheid zoo,
dat por minuut 1 cM3. vloeistof inloopt. Do
buret is van boven mot oen kurk
goslo-
ten, waardoor een dun uitgetrokken glazen
buis, die tot onder aan den bodem van do
buret reikt, loopt. Mon heeft dus volgens
hot principo van de flosch van Mariotto
steeds eon constanten druk cn aan het op-
stijgen dor luchtbellen in do vlooistof kan
mon gemakkelijk beoordeelen, of do vloeistot
rogehnatig inloopt. Hot infuus van digitalis
is natuurlijk door toevoeging van 0.0 % NaCl
blood-isotonisch gemaakt. Tusschen burot on
vono-canulo is oen spiraalbuis ingescha-
keld, dio zicli in eon bekorglos mot water
Toestel voor do methode bevindt, dat door middel van oon thormo-

van Hatciier. regulator op ongeveer 40° gehouden wordt.

(Hot toestel is in Fig. 1) afgoboeld.)
Wanneer 401\\ 50 cM3. van do vloeistof is ingoloopen, krijgt hot dier als roggl krampen,

1  Lfttor was Prof. v. Itallie zoo welwillend mij zijn exemplaar van dit tijdschrift,
waarin
Hatcher\'s\'mededeeling staat, tor inzago to goven, waarvoor ik hom mijn
welgemeenden dank betuig.

-ocr page 53-

de bloedsdruk daalt snel en na eenige minuten staat hot hart stil. Door openen van
de borstkas overtuigt men zich dan nog, of dit inderdaad het geval is, waarbij als
criterium hot stilstaan der ventrikels wordt genomen. Staan de ventrikels stil, dan
wordt afgolozen, hoeveel c.M?. van de vloeistof is ingeloopen en dit per K.G. kat
berekend. In eon onderzoek, dat
den Besten en de Lind van Wijngaarden 1) in
dit instituut instelden, bleek nu, dat met strophantine-oplossingen, met oplossingen
van tinct. digitalis en met i % infuus van digitalis zeer goede resultaten werden
verkregen. Tusschen 2 reeksen van 3 of meer prooven, telkens mot hetzelfde vergift
verricht, werd eon verschil van resp. 20 %, minder dan 10 % en 5 % govonden. Do
uitkomst van één dier onderzoekingen zij hieronder meegedeeld.

Hierin werd onderzocht l % infuus van fol. digitalis titrata van Focke met een
valor 4.

In do eerste reeks van 3 proeven bleek per K.G. dier noodig te zijn 18.3 c.M2. van
het | % infuus. In do tweedo reeks, dio door eon ander onderzoeker werd verricht,
werd gevonden 19.2c.M3. per K.G. dier. Hier dus eon verschil van slechts 5 %.

Na het onderzoek van den Besten en C. de Lind van Wijngaarden zijn nog velo
ijkingen van digitalis, strophantino en ook van digaloon door anderen in het instituut
verricht en steeds waren do uitkomsten bevredigend.

Als rogol wordon voor olko bepaling 3 katten gebruikt. Verschillen do daarbij go-
vonden waarden sterk, Uan wordt een vierdo kat erbij genomen, dit is slochts zelden
noodig. Een onkelo maal gaf eon kat een abnorm hoogo of abnonn lage waardo, één
of tweemaal kwam dit bij oen zwangoro kat voor, oen andere maal was geen oorzaak
aan to goven. (Vergel. blz. 39). Er wordt op gelet, dat zoo eenigszins mogolijk, hot
lichaamsgewicht van do katten, van do boven gegeven grenzen van 2000—2000
gram, niet belangrijk afwijkt, omdat goblcken is, dat daardoor do uitkomsten minder
zuiver worden. Wij doorsnijden bij onzo ijkingen de n.n. vagi der katton
niet. Kort golodon deelden
Macht & Cot.son\'-\') medo. dat moor rogolmatigo
uitkomsten verkrogon worden, indien do vagi ivcl worden doorsneden. Wij
blijvon echter voorloopig bij do tot nu toe govolgdo werkwijze, omdat anders
do „valor" dor praoparaten misschien oen andere zou wordon. Wordt do
Hatcher-
methodo later in de Pharmacopoo opgenomon, dan zal mon moeten boslissen
of men do vagi steeds zal doorsnijden of niet.

Hatciier &■ Brody\'s gocombincordo methode (eorst digitalis, later strophantino)
heb ik niet gebruikt; in tien beginno niot, omdat ik dio workwijzo nog niot kende,
lator niet, omdat ik ook zonder dat goodo uitkomsten kreeg. Ik zou er bezwaar tegen
maken klakkeloos naar do digitalis-strophantinemothodo ov r to gaan. Eon uitvoerig
onderzoek zou — zooals boven is uitcongozot — daaraan mooton Vooraf gaan.

Do verschillon tussohon do oorspronkolijko inothodo van Hatcher en do
door ons govolgdo zijn dan:

lo. Wij passen kunstmatige adonihaling toe, Hatchek doet dit. niot.

2o. Wij narcotisooron do dieren mot urethaah of aother. Wolk narcoticum
Hatciier toepast is mij niot bokend.

3o. Hatciier gobruikt. do goeoinbinoorrfo inothodo, wij niot.

Valor van verschillende. digitahspraeparaten.

Om nu de hij dc verschillende ijkingen gevonden waarden in
getallen te kunnen uitdrukken, werd een infuus gemaakt van digi-

1  G. den Besten on C. df. Lind van Wijngaarden. Do physiologischo waarde-
bepaling van digitalis-pracparaten op een warmbloedig dier. Nod. Tijdschr. v. gonoos-
kunde, 1917 2o helft pag. 170.

2 pharm, and oxp. thcr.

-ocr page 54-

talisbladeii, die door Focke waren gestandaardiseerd en die een
valor 4 hadden.

Van dat infuus bleek (/ie boven) in een eerste reeks van 3 proe-
ven per K.G. kat noodig te zijn 18.3 c.M3. In een tweede reeks,
die door een ander onderzoeker werd yerricht, werd gevonden
10.2 c.M3. per K.G. kat. Tusschen de uitkomsten van beide reeksen
bestond dus slechts een verschil van 5%. zoodat mocht worden
aangenomen, dat liet gemiddelde van deze beide reeksen, dus
18.75 c.M3. per K.G. kat, de juiste waarde is voor een infuus met
een valor 4. Het werd daarom wensclielijk geacht, in het vervolg
bij het ijken van digitalisbladen volgens de methode van
Hatciier
aan een monster dan den valor 4 toe te kennen, indien van het 1/2%
infuus per K.G. dier 18.75 c.M3. noodig was om de kat te dooden.
Er was reden om deze berekeningswijze te aanvaarden, omdat
in Holland gestandaardiseerde digitalisbladen van
Caesar &
Loretz in gebruik waren, geijkt door Focke en met een valor
4, terwijl prof. R
uitinga bij in Holland gekweekte bladen met de
methode
Focke een valor 3 vond. Om dus, wat bcteekenis van
valor betreft, in overeenstemming met
Focke te blijven en ook
tevens te bevorderen, dat de in Holland geijkte bladen zooveel
mogelijk éénzelfden valor zouden hebben, besloot ik om aan bladen,
waarvan van het 1 /2% infuus 18.75 c.M3. noodig was per K.G. dier
om een kat te dooden, een valor 4 toe te kennen ; dat wordt dus
25 c.M3. per K.G. kat voor een valor 3. Wil men dus den valor
van digitalisbladen leeren kennen, dan gaat men als volgt te werk :

Bij een reeks van 3 katten, die ca. 2000—2600 gram wegen,
wordt de hoeveelheid van het 1/2 % infuus bepaald, die noodig is,
om het hart tot stilstand te brengen. Het gemiddelde aantal c.M3.
per K.G., dat hierbij gevonden wordt, deelt men op 75 en het
quotiënt geeft den valor aan.

Behalve yoor het digitalisinfuus is de methode volgens mijn
ervaring ook bruikbaar voor de tinctuur van digitalis, voor do
tinctuur van strophantus en voor oplossingen van digaleen.
Van de verschillende vloeistoffen moet men dan zoodanige ver-
dunningen bereiden, dat de hartstilstand in 40—60 minuten
optreedt. Laat men veel langere of veel kortere tijden toe, dan
wordt do methode minder nauwkeurig.

Bij hot vaststellen van den valor voor tinctiira strophanti dood zich con mooilijkheid
voor. Hot was gebleken dat inon goedo ijkingon verrichten kan, indien mon )/10 %
oplossing dor 10 % tinctuur van do Nod. pharmacopeo benut. Van 4 tincturen van
verschillendo herkomst bleek ongovoer 2.r> c.M3. per KG. l>at noodig to zijn, om hart-
stilstand to verkrijgen. Nu was do vraag, wolke valor aan dozo t inctuur moest worden
toogekond. Mogelijk waro gowoost, om, aangonomon dat do door mij ondcrzochto
tincturon een nonnalo sterkte haddon, ook dozo tinctuur in overeenstemming met. do
digitalisbladen een valor 3 too to kennen. Dit zou echter misleidend kunnen zijn,
want bij toediening van liet vergift aan den mensch zijn do vorhoudingen in do doseo-
ring h-^ol anderp, dan bij hot zoeken von do doodelijko dosis door intravcncuso in-
spuiting bij oon dior. Derhalve werd dus besloten, oen ander getal to nomen. Hot

-ocr page 55-

bleek nu, dat indien den Vio% oplossing der strophantinelincturen werd verge-
leken met £ % infuus digitalis (een overigens volkomen willekeurig iets), dat dan
do tinctuur een valor 15 zou hebben. Besloten werd nu, om aan een tinctuur van
deze èterkto een valor 15 to. • te kennen. Om zekerheid te hebben, dat ook steeds een
dergelijke tinctuur zou kunnen worden geloverd, werd aan de betrokken groothande-
laren in overweging gegeven, do tinctuur niet met een valor 15 in den handel te brongen,
maar ze te verdunnen, zoodat de valor 12 werd verkregen. Do valor 12 van strophan-
tustinetuur heeft dus geen essenticele beteek^nis, dient evennis de getallen, die voor
den valor van andere geijkto galonische praeparaten worden opgegeven, alleen om
de sterkte van verschillende monsters van hetzelfde praeparaat in getallen to kunnen
uitdrukken en ze onderling to kunnen vergelijken. Do getallen geven geen aanwijzingen
aan don clinicus voor therapeutisch gebruik, zo dienen alleen om aan te geven, dat
oon praeparaat steeds een constanto hoeveelheid werkzame stoffen bevat-.

Dit zijn de redenen, die mij ertoe geleid hebben, om den
valor van digitalisbladen en van de strophantustinctuur in ge-
tallen uit te drukken en bij de ijking van het secale heb ik dit even-
eens gedaan. Toch geloof ik, dat het beter zou zijn om, indien
men in de toekomst ertoe overgaat geijkte praeparaten in de
pharmacopee op te nemen, de getallen weg te laten. Men zou
voor elk galenisch praeparaat kunnen nagaan, wat in Holland
de gemiddelde sterkte is.\'Een praeparaat van die sterkte zou men
dan als standaard kunnen gebruiken en door het toevoegen van
een letter V. of S. of van het woord „geijkt" zou men liet als zoo-
danig kunnen karakteriseeren. De pharmacoloog zou dan door
het verrichten van physiologischc waardebepalingen ervoor
kunnen zorgen, dat het geijkte praeparaat steeds een constante
werkzaamheid zou hebben. Bij het kiezen der daarbij te benutten
methoden zou hem een zekere mate van vrijheid moeten worden
gelaten. Wanneer na eenige jaren bleek, dat regelmatig in ons
land digitalisbladen te verkrijgen waren met een sterkte, aan-
zienlijk hooger dan de standaard, zou in overleg met bevoegde
autoriteiten met ingang van een bepaalden datum de standaard
kunnen worden gewijzigd. Dit zou dan aan alle artsen en
apothekers moeten worden bekend gemaakt.

Voordeden van de Hatciier\'s methode zijn dus de volgende:
lc. CJrootc nauwkeurigheid. Wanneer men, zooals dat in het
pharmacologisch laboratorium te Utrecht thans geschiedt, van
elk te standaardisecren monster drie bepalingen doet- en het ge-
middelde van die waarden neemt, dan bedraagt de proelïout
gemiddeld zeker niet meer dan 5%, in een aantal gevallen was zij
zelfs lager (tot 3%). (leeft één kat uit de reeks abnorm hooge
of abnorm lage waarden, dan wordt een 4e bepaling gedaan en
de abnormc waarde uitgeschakeld.

2e. De methode is eenvoudig en kan in alle jaargetijden worden
benut, de gevoeligheid van dé katten schijnt niet to wisselen.

-ocr page 56-

Men behoeft dus niet telkens contrölebepalingen te doen. zooals
bij de kikvorschmethode noodig is. Alleen zou ik willen aanraden
om in de maanden November en December af en toe een controle-
bepaling in te schakelen, omdat dan geregeld elk jaar onder de
laboratoriumdieren een infectieziekte uitbreekt, zoodat de moge-
lijkheid bestaat, dat \'een dier, dat er gezond uitziet en waarbij
macroscopisch na den dood in hart en longen niets bizonders ge-
vonden wordt, toch op het oogenblik, dat de proef gedaan wordt,
minder resistent is.

3e. Met de HATCiiER-methode kan men snel, wanneer katten
in voorraad zijn binnen G uur, de uitkomst van een ijking weten.

4e. Bij de HATCiiER-methode wordt het vergift direct in de
bloedbaan gebracht, de factor ,,resorptiesnelheid" valt dus uit.
Hierdoor is het in vele gevallen mogelijk, om op bizondere wijze
bereide praeparaten met de HATCiLER-methode te standaardi-
seeren. Het bekende patentmiddel digaleen bijv. kan wegens
zijn hooge glycerinegehalte niet met de kikvorschmethode, wél
echter met de HATCiiER-methode worden geijkt.

Nadeelen van de methode zijn moeilijk aan te geven, met al de
andere in gebruik zijnde methoden heeft zij het nadeel gemeen,
dat als criterium voor de werkzaamheid der praeparaten niet het
therapeutische maar het toxische stadium der digitalis wordt
genomen ; maar overigens moet zij als de beste methode worden
beschouwd.

Als bezwaar zou men kunnen doen golden, dat men over een toestol voor kunst-
matige ademhaling moot beschikken en dat mon plaats moet hebben om oen aantal
katten in voorraad te houdon, in het kort dat do methode hot moest tot haar recht
komt in een welingoricht pharmacologisch Iabaratorium. Hot is ovorigons do vraag
of dit wel een nadeel is, want zooals boven roods is gosprokon, zullen physiologischo
waardobepalingon voorloopig toch slechts mot vrucht kunnen worden bonut door
hen dio gewond zijn physiologischo onderzookingon to doon en dio dus allicht over

do noodigo toestellen kunnen beschikkon.

* *

*

Betrouwbaarheid der digilalismethoden in hel algemeen.

Tot slot moet nog worden overwogen, wat met de versohillende
methoden kan worden bereikt.

Op den voorgrond moet hierbij worden gesteld, dat do physio-
logische methoden slechts kunnen geven een waarborg dat het
onderzochte praeparaat even werkzaam is als een standaardprae-
paraat en dat omtrent de therapeutische waarde der verschillende
geneesmiddelen de physiologischo methoden wel aanwijzingen,
maar geen absolute gegevens kunnnen verschaffen.

De vraag is nu of de physiologischo waardebepalingen aan deze
beperkte opdrfteht kunnen voldoen.

Voor een aantal praeparaten, n.1. voor die welke in denzelfden

-ocr page 57-

vorm waarin ze in de therapie worden gebruikt ook op het dier
of dierlijk orgaan kunnen worden onderzocht, is deze vraag gemak-
kelijk te beantwoorden. Men kan inderdaad met de physiolo-
gische methoden de garantie verschaffen, dat een tinctuur van
strophantus of van digitalis of een patentmiddel als digaleen
een bepaalde sterkte heeft en men kan ervoor instaan -— wanneer
men voortdurend blijft controleeren — dat het middel ook in de
toekomst diezelfde werking en dus. dezelfde therapeutische
waarde zal behouden. Voor het belangrijkste geneesmiddel uit
deze groep, voor de digitalisbladen als zoodanig, doen zich moei-
lijkheden voor. Men kan de digitalisbladen alleen ijken indien
men er eerst een infuus of een tinctuur van maakt, maar in de
therapie worden ze herhaaldelijk als pulvis foliorum digitalis
voorgeschreven. Wanneer men nu zeker was, dat in de tinctuur
of in het infuus
alle werkzame stoffen uit de bladen overgingen,
was de moeiklijheid opgelost, maar het bezwaar is dat men zeker
weet, dat dit
?iiet het geval is. En wanneer men nu slechts wist
op welke wijze men dan
wel alle werkzame stoffen uit do bladen
kon krijgen was men althans een stap verder, maar ook op dit punt
bestaat nog geenzins overeenstemming tusschen verschillende
onderzoekers.

Hot nauwkeurigst is dit vraagstuk onderzocht door Straub en Heffter.

Straub !) hooft in oen aantal onderzoekingen liet gohnlto aan werkzame Iwstand-
deelen van digitalisbladen (en eveneons van digitaliszaad en oleandorbladen) nagegaan
en bepaald op welke wijzo men do verschillende bestanddoelon aan liet blad kan ont-
trokken. Tot good begrip van
Strauh\'h resultaten zij vermeld, dat hij in do digitolis-
bladon drio workzamo bestanddoelen ondorschoidt, n.1. :

Gitalino van Kraft, dat wel blijkens latoro ondorzoekingen een mengsel van ver-
schillondo stoffen is, maar dat toch als zelfstandige fractio bij dozo onderzoekingen
kon worden beschouwd. Hot is good oplosbaar in water en in chloroform.

Digitaleine van Kii.iani en Windaus, good oplosbaar in alcohol en water, niet op-
losbaar in chloroform

Digitoxine, good oplosbaar in alcohol en chloroform, niet oplosbaar in water.

Op grond van dozo criteria heeft Straud nu bepaald hoeveel van de drie stoffen
in een koud waterextract en hoeveel er in een infuus overgaat. De hoeveelheden werden
hierbij bepaald met do steods door
Strauu benutto pliysiologiselio methode n.1. do
,,zeitlo8o" kikvorschmethode.

Volgens Stkauii gaat in liet koudwfttoroxtract van digitalisbladen over alle gitalino,
allo digitaleine en geen digitoxine. In hot infuus (behandeling van 4 Gr. bladen met
100 doelen kokend water) gaat minder workzamo stof ovor dan in hot koudwater-
«xtract. Dit komt doordat eon deel van het gitalino (ca. 110 %) door hot warme
water wordt ontleed. Maar het hierdoor veroorzaakte deficit wordt eenigszins hersteld,
doordat in het warme water een dool van do digitoxino overgaat,

In hot koudwaterextract en uit hot infuus kan men nu hot gitalino en het digitaleine
gemakkelijk afzonderlijk afscheiden doordat hot gitalino wol en het digitaleino niet
in chloroform oplosbaar is. (
Straur maakt er intusschon op attent, dat men onder
bepaalde omstandigheden do geheolo digitolcinofractiü toch in do chloroform over
kan krijgon).

Uit do massa, dio na oxtractio der bladen mot koud of warm water overblijft en

1) 1. c.

-ocr page 58-

die nog alleen digitoxine als werkzaam bestanddeel bevat, kan men alle digitoxine
verwijderen door extractie met 50 % alcohol.

Volgens Straub kan men dus door extractie met koud of warm water met daar-
opvolgende extractie met 50 % alcohol alle werkzame bestanddeelen uit de digitalis-
bladen verkrijgen.

Heffter is het hiermede niet eens, hij vindt n.1.1) dat door extractie dor digitalis-
bladen in het Soxhlet apparaat met absoluten alcohol gedurende eenigo uren veel
meer werkzame bestanddeelen worden verkregen dan met de methode van
Straub.

Uit een bepaalde digitalissoort A krijgt hij b.v. door extractie met absoluten alcohol
in het Soxhlet apparaat 2000 eenheden. (Froscheinheiten bepaald met de 24 uur kik-
vorsch-methode dus bijna dezelfda methode die
Stratjb gebruikt).

Door extractie met 69 % alcohol krijgt Heffter uit dezelfde bladen slechts 1500
eenheden.

Gaat hij te werk als Straub en extraheert hij eerst met koud watey, daarna met
50 % alcohol, dan vindt hij slechts 1190 eenheden, dus een tekort van 810 eenheden.

Extraheert Heffter eerst met benzol en daarna met absoluten alcohol in het
Soxhletapparaat dan vindt hij in de beide fracties samen
minder werkzame bestand-
deelen, dan bij extractie met alcohol alleen n.1. met alcohol alleen 2000 eenheden ;
met benzol, daarna met alcohol 1415.

En ook wanneer hij eerst volgens Straub de bladen mot water extraheert on daarna
volgens zijn methode met absoluten alcohol komt hij nog niet op 2000 eenheden.
Hier zijn dus nog moeilijkheden, waarvoor ook
Heffter geen verklaring weet. Hij
staat dus op hot standpunt dat alloon door extractio met absoluton alcohol in hot
Soxhletapparaat do geheelé voorraad aan werkzame bestanddeelen aan do bladen kan
worden onttrokken.

Heffter heeft ook nog do extractie-mothode gocontroleerd, die de Amorikaansche
Pharmacopee voorschrijft en die ook door
Pick on Wasicki 2) bij hun ondorzook is
benut. Hierbij worden do bladen gedurende goruimon tijd gomacereord mot
68—69 %
alcohol. Ook op deze wijze bleek een tekort te bostaan en worden n.1. slochts 1500
eenheden gevondon waar do extractio met absoluton alcohol 2000 gaf.

Uit dit korte overzicht — het zou niet moeilijk zijn het uit te
breiden — blijkt dus reeds dat over de vraag, hoe men allo werk-
zame bestanddeelen uit de digitalisbladen krijgen kan, nog geen
eenstemmigheid is verkregen.

Daarbij komt nog, dat men voor praetisch gebruik niet moet
weten, hoeveel werkzame stof met de beste chemische methode
uit de bladen kan worden verkregen, maar hoeveel de darmwand
eruit kan resorbeeren, en ingewikkelder wordt deze zaak nog
doordat in de digitalisbladen stolïon voorkomen (de saponinen
en de z.g. „tannoiden" van
Gottlieb) die zelfs geen spccifieko
digitaliswerking hebben, maar de oplosbaarheid van de werkzame
digitalisglucosiden vergrooten. Ook dc hoeveelheid van deze stof-
fen is dus belangrijk voor de vraag, hoeveel werkzame bestand-
deelen uit een bepaalde hoeveelheid digitalis door don mensche-
lijken darm kunnen worden geresorbeerd.

Uitdrukkelijk moot worden opgemerkt, dat do gcheelc moei- .
lijkgeid zou zijn opgelost, indien
Hatciier en Broi)v gelijk hebben
(vergel. bldz. 39) en inderdaad zoowel in do digitalistinctuur

1  A. Hefftjcr. Zur Wertbestimmung dor\' Digitalisdroge. BcrI. Klim
Woehenschr. 1917, no. 28

2  E. Pick und R. Wasicki. Wiener Med. Wocli. 1917, no. 6.

-ocr page 59-

als in het 1 % infuus alle werkzame digitalisstoffen overgaan,
die door den darm (van een kat) kunnen worden geresorbeerd. Er
behoeft dan alleen nog maar te worden aangenomen, dat de
menschelijke darm zich in dit opzicht als de kattendarm gedraagt,
wat niet zoo heel onwaarschijnlijk is. Deze opvatting van
Hatcher
en Brody, die nog niet algemeen is aangenomen, zou dus moeten
worden gecontroleerd. Tegen de opvatting pleit, dat zoovele
clinici aan pulv. fol. digit. de voorkeur geven boven de tinctuur
of het infuus van digitalis.

Dit is dus weer een van de punten, die dringend om nauwkeu-
rige bewerking vragen, vooral ook omdat deze kwestie moet wor-
den opgelost, voor men een bindend voorschrift voor de ijking van
digitalisbladen in de pharniacopee kan opnemen.

Persoonlijk meen ik, dat men wel doet met voorloopig de digi-
talis te ijken door de werkzaamheid van het x/2 % infuus der
Ned. Pharmacopee te bepalen met de
Hatciier methode of
met de 1 uur- (24 uur-)kikvorschmethode. Dit geeft dan ten-
minste geheel juiste gegevens voor het geval dat de arts het
infuus aan zijn patiënten voorschrijft en deze werkwijze ver-
schaft gegevens, die de juistheid althans zeer nabij komen, voor
het geval dat pulv. fol. digit. voorgeschreven wordt. Want zeer
de vraag zal het zijn of de darm wand evenveel werkzame be-
standdeelen uit do digitalisbladen kan resorbeeren als daaruit
door extractie met absoluten alcohol in het Soxhletapparaat kun-
nen worden verkregen (vergel.
Hatcher en Brody).

Do tinctuur van digitalis kan natuurlijk als zoodanig worden
geijkt en wel — indien men de
HATCiiER-methodo gebruikt —
zonder dat eenige voorafgaande bewerking noodig is. Ditzelfde

geldt voor do strophantustinctuur.

* *

*

Men kan geenzsins beweren, dat het vraagstuk der physiolo-
gisfcho waardebepaling van digitaliaachtige stollen reeds is opge-
lost, en zeer zeker is nog niet die graad van nauwkeurigheid bereikt
die men zou wenschen. Maar wel bereikt is — en dat is de hoofd-
zaak — dat thans digitalisbladen kunnen worden beschikbaar
gesteld, die (berekend naar de werkzaamheid van het infuus)
een constante hoeveelheid werkzame stof bevatten met een nauw-
keurigheid van 3 a 5%. Dit beteekent dat het infuus en de tinctuur
van digitalis (en eveneens de strophantustinctuur) geneesmiddelen
met een constante werkzaamheid zijn geworden ; hetzelfde geldt
met eenige beperking voor de pulv. fol. digitalis. En dit is —
wanneer nog eens in herinnering mag worden gebracht, dat zonder
physiologischo waardebepaling verschillen in werkzaamheid tot
400% voor komen — een groot succes.

-ocr page 60-

HOOFDSTUK II

SECALE CORNUTUM EN
SOORTGELIJKE PRAEPARATEN.

Algemeene beschouwingen

Do werkzame bestanddeelen van het secale eornutum zijn —
althans grootendeels — bekend.
Barger and Dale 1) en Kraft 2),
vonden als hoofdbestanddeelen het ergotoxine, het paraoxyphe-
nylaethylamine (tyramine) en het /?-imidazolylaethylamine
(histamine). Daarnaast komen nog minder belangrijke basen en
harsachtige stoffen voor. Hoewel nu de hoofdbestanddeelen
chemisch goed gedefinieerde stoffen zijn, bestaat nog geen voor
de praktijk geschikte chemische methode om de werkzaamheid
van een bepaald secalepraeparaat te bepalen. De Ned. pharma-
copee ziet dan ook van elke controle van de sterkte der secale-
praeparaten af. Dat een dergelijke controle toch wel zeer noodig
zou zijn, bleek in een onderzoek, dat ik in 101G verrichtte. 3)

Er word toon uit 6 vorschillondo apotheken op hetzelfde racopt extr. nee. cornuti
betrokken on van deze 6 monsters word mot physiologischo methode do werkzaam-
heid vergeleken. Do uitkomst was. dat het sterkste praoparaat ongoveer 30
X moer
physiologisch\'workzamo stof bleek te bevatten dan hot zwakste praeparaat. Dit is
dus een goval, waarin — bij volslagon gebrek aan een bruikbare chomischo mothodo —
de physiologischo methodo zeer goedo diensten kan bcwijzon.

Physiologische waardebepalingen van secale eornutum werden
reeds in
1884 door Koiiert4), later door Grünfeld 5), J.vcoiU 6)

1  Barger, Carr & Dale. Biochem. Journal vol 2, pag. 240, 1907.

Bargkr & Dale. Journal of physiol. vol 38, pag. LXXVII. 1909. en vol. 40. pnjr

XXXVIII. 1910.

2  Kraft. Areh. f. pharmacio Bd. 244, pag. 330 1900.

3  W. Storm v. Leeuwen. Over het verschil in workzaainhoid van socalo praopa-
raten van verschillondo herkomst. Ned. Tijdechr. v. gonoesk. 1917. 1ste helft pag. 904.

4  R. Kobert. Uber dio Bostandteilo und Wirkungen des Muttorkorns. Arcli. f.
exp. Path. & Pharm. Bd. 18, pag. 310, 1884.

5  A. Grünfeld. Arbeiton des pharmakol. Instit. Dorpat. Bd. 8, pag. 108 on
Bd. 7 pag. 295.

6 0) C. Jacobi. Das Sphacolotoxin derspez. wirksamo Bestandteil des Muttorkorns.
Arcli. f. cxp. Path. & Pharm. Bd. 39, pag. 85, 1897.

-ocr page 61-

en Jacquet *) verricht. Zij gebruikten als toets voor dc sterkte
der praeparaten de bekende werking op den hanekam. Later werd
door anderen de invloed op de vaten en op den bloedsdruk en
de invloed op den uterus als criterium voor de werkzaamheid van
het secale genomen. Men vindt een kort historisch overzicht over
deze methoden met literatuuropgaven bij
Kehrer 2).

Een uitvoerig kritisch overzicht over de verschillende werk-
wijzen geven
Edmunds en Hale3}, die ook zelf een reeks onder-
zoekingen deden cn daarbij gebruikten :
le. de hanekammethode.
2e. de bloedsdrukmethode.
3e. de uterusmethode.

le De hanekammethode. Deze berust op het volgende beginsel :

Reeds in 1824 heeft Lorinser 4) aangetoond, dat na toedienen
van secale bestanddeelen aan lianen bij kleine dosen een blauwe
verkleuring van den kam optreedt, terwijl na groote hoeveelheden
de kam necrotiscli wordt.

Deze eigenaardige werking van het secale is na dien tijd her-
haaldelijk benut bij de ijking van secalepraeparaten. Men heeft
geruimen tijd gemeend, dat de hanekammethode zeer irrationeel
was, vooral toen
Kraft 5) meende te hebben aangetoond, dat de
in secale voorkomende ergotinine en hydroërgotininc
jcel de necro-
tiseerende werking op den hanekam en den prikkelenden invloed
op het centraal zenuwstelsel, maar
niet de uteruswerking hadden.

Ecnigszins in cere hersteld werd de hanekammethode door het
onderzoek van
Baroer cn Dal® •), die aantoonden, dat ergoto-
xine (het hydroërgotininc van
Kraft), behalve dc werking op den
hanekam, wel degelijk ook een werking op den uterus had.

Barubr en Dale hebben daarna hun studie over do chemie en phormacologie der
werkzame b standdcolon van seca! voortgezot; cenigo hunner resultaten zijn boven
reeds medegedeeld.

Het bleek dat do drie hoofdbestanddcokn, het orgotoxine, hot histamine (/J.i.) en
tyramine (p.-oxyphenylaethylamino) niet dezelfde werking op vorsehillendo organen
uitoefenen.

Barokr & Dale vonden, dat do werking op don hanekam hoofdzakelijk aan ergo-
loxino tookomt, en dat do overigo socalebestanddeclon in dit opzicht weinig
werkzaam zijn.")

4

-ocr page 62-

De bloedsdrukstijgende werking wordt verwekt door ergotoxine en parahydroxyphe-
nylaethylamine en de werking op d?n uterus door /3-i en in mindere mate ook
door ergotoxine.

Het p-oxyphenylaethylamine (tyramine) werkt volgens Barger & Dale op den
overlevenden uterus als adrenaline, dus verslappend. Er moet hier met het oog op
latere besprekingen dadelijk bij worden opgemerkt, dat dit geldt voor den katte-
uterus, maar niet voor den overlevenden cavia-uterus. Op dit laatste orgaan heeft
para-oxyphenylaethy lamine wel degelijk ook een prikkelende werking, zij het ook
in veel mindere mate dan /3-i.

Na dit onderzoek was dus zeker, dat met de hanekammethode
in hoofdzaak het ergotoxinegehalte van de secalepraeparaten
werd bepaald en met de uterusmethode vooral het /?-i gehalte.
Wel merkwaardig is dus — en ook
Edmunds en Hale hadden
dit resultaat niet verwacht — dat bij vergelijkende proeven,
waarbij verschillende secalepraeparaten met verschillende metho-
den werdén onderzocht, bleek, dat de hanekammethode ongeveer
dezelfde uitkomsten gaf als de uterusmethode.

Edmunds en Hale beschouwen op grond van hun onderzoekin-
gen de hanekammethode als de beste. Zij geven voor deze methode
de volgende voorschriften.

Voor elk onderzoek worden eonigo jongo hanen gebruikt van donzolfdon leeftijd
(de gevoeligheid wisselt met tien leeftijd) en van hotzelfdo ras. ,,Leghorns" schijnon do
besto te zijn. Bij de dieren wordt beurtelings een hoevoelheid van oon standaard-
en van een onbekend praeparaat in do borstspior ingespoten. Na dén uur wordt nage-
gaan of de kam blauw geklourd is. x\\Is toots voor do werking wordt genomon, hot
optroden van oen duidelijk waarneembaro verkleuring en van boide praeparaton
wordt nu bij ecnigo hanen do dosis bepaald, dio juist deze werking uitoefont. Dezo
doson worden dan aan elkaar gelijk gostold.

Aangezien hot moeilijk is, oen standaardextract van constante working in voorraad
te lioudon, wordt aangegeven, dat de working van 2 c.M3. van oon standaardfluid-
oxtract moot overeenkomen met dio van 5 mgr. orgotoxino.

Edmunds & Hale geven aan, dat men dozolfdo hanen herhaaldelijk voor dezo
proovon kan gebruiken, maar dat men tussclien twoo opoonvolgendo inspuitingen
1 ii 2 dagen moet laten vorloopon.

2f. De bioedsdrukmethodc.

Na injectie van secalebestandderlen bij een dier kan men —
al naar den aard van het dier, het gebruikte narcoticum enz. —
een bloedsdrukstijging of een bloedsdrukdaling zien optreden.
Het toedienen van een narcoticum heeft hierop grootcn invloed.
Dale *) vond o.a. in aethernarcoso de bloedsdrukstijgende wer-
king van secalebestanddeelen verminderd. Werkt men op gede-
cerebreerde dieren dan kan men regelmatig een stijging van den
bloedsdruk verwachten. Mon heeft getracht hiervan gebruik te
maken bij het ijken van secalepraeparaten maar daarbij weinig
gunstige resultaten verkregen.

Edmunds en Hale o.a. werkten op honden, die met morphino

-ocr page 63-

genarcotiseerd waren. Zij kregen weliswaar steeds een bloedS\'
drukotijging na de injectie der secalepraeparaten, maar overigens
gaf de methode hun geen nauwkeurige quantitatieve uitkomsten.
Zij beschouwen de bloedsdr uk methode dan ook als niet geschikt
tot ijking van secalepraeparaten, in tegenstelling met
Dixon 1),
die in 1905 mededeelde, dat hij deze methode als de beste
beschouwde.

3e. De uterusmethode. »

Edmunds en Hale verrichten hun onderzoekingen zoowel met
den overlevenden uterus, als met den uterus in het intacte dier. De
techniek dezer beide methoden wordt later uitvoerig beschreven.
Hier moet alleen worden aangestipt, dat
Edmunds en Hale over
het werken op den overlevenden uterus niet zeer tevreden zijn. Zij
gebruikten den utörnshoorn van de kat en brachten die in Ringerscho
vloeistof, daarbij maakt herhaaldelijk het orgaan veel spontane
bewegingen, wat het arbeiden natuurlijk zeer bemoeilijkt. Hier-
onder zal worden uiteengezet, hoe men aan deze moeilijkheid kan
ontkomen. Ook valt op, dat
Edmunds en Hale allerlei praepa-
raten, o.a. ook alcoholhoudende, op den overlevenden uterus onder-
zoeken, hiermede kan men (vergelijk blz. 13) fouten maken.

Bij het werken op don ovorlovonden uterus ondervindon Edmunds & Hai,k dusbo-
zwaron ; trouwens wanneer op do intacte kat word gewerkt, gaf do utorusmothodo
ook niet altijd oven gemakkelijk oen goed resultaat, zooals o. a. uit een citaat uit hun
mododooling blijkon kan. Wanneer zij n.1. uiteonzotton, dat men moot trachten, een
gelijk effect op den uterus to verkrijgen door wisselendo hoovoolhodon van twee vor-
schillendo praeparaton too to dienon, laten zij orop volgon : „It is by no means easy to
accomplish this, and frequently it calls for the oxorciso of considerable pationco, as,
for oxamplo, it is not an unusual oxporionco to carry on
bucIi an experiment for two
or three hours and, on account of tho irritability of the uterus as shown by spon-
taneous contractions, to know very little moro about tho relativo strengths of tho
two spocimons at tho end than at tho beginning of tho experiment."

Hoewel dus ook hot onderzoek op de intacte kat mot moeilijk-
heden gepaard kan gaan, geven
Edmunds on Hale toch aan dozo
methode do voorkeur boven dio, waarbij dc overlevende uterus
benut wordt. Later blijkt echter dat de reden voor dozo voorkeur
niet is, dat do laatste methode (overlevende uterus) minder
nauwkeurig zou zijn, want wanneer zij tenslotte dc uitkomst ver-
gelijken, cïie bij (i secalepraeparaten werden verkregen; met do
uterusmothodc en mot do andere methode, dan wordt uitdrukkelijk
vermeld, dat van do proeven op den uterus „the larger number"
op den
overlevenden uterus werd verricht.

Welk resultaat nu met de drie methoden verkregen werd,
blijkt uit tabel
4, die aan Edmunds en Hale is ontleend.

-ocr page 64-

Cock\'s
comb.

Uterus.

Spanish ergot......................

cornutol ..........................

rusiian ergot......................

Wyeth\'s ergot, purified............

Sharpe & Dorme, fluid extract ....

ergotole ...........................

Parke, Davis & Co., fluid extract ..
H. K. Mulford & Co., fluid extract
ergone ............................

5.0

6.0

11.0

18.0
20.0
50.0

5.0
5.0
6.5
8.0
10.0
15.0
20.0
20.0
2

Duidelijk springt in het oog, dat dé uitkomsten van de uterus-
methode en van de hanekammethode goed met elkaar overeen-
stemmen, maar dat de bloedsdrukmethode minder regelmatige
waarden geeft.

Aan het slot van hun publicatie declen Edmunds en Hale
mede, dat zij voor het ijken van secalepraeparaten de voorkeur
geven aan de hanekammethode. Het feit echter, dat de uterus-
methode gelijke uitkomsten geeft, bewijst tevens dat ook deze
methode (en de meeste proeven waren op den
overlevenden uterus
gedaan !) goed bruikbaar is.

Naar wat uit de onderzoekingen van Dale omtrent de wer-
king der verschillende secalebestanddeelen bekend is, moet het
avel bevreemden, dat de hanekammethode en de uterusmethode
dezelfde uitkomsten geven. Op den hanekam toch werkt vooral
het ergotoxine, op den uterus vooral het histamine.

Men moet dus hieruit wel besluiten, dat óf in secalepraeparaten
naast het ergotoxine slechts betrekkelijk weinig histamine voorkomt
óf de onderlinge verhouding waarin ergotoxine en
ft-i erin voor-
komen weinig verschilt bij de verschillende praeparaten. In een
later onderzoek, dat
Edmunds en Hale met.andere praeparaten
verrichtten, werd eenzelfde goede overeenstemming gevonden.

Behalve de drie genoemde methoden moet nog een andere ver-
meld worden, n.1. de methode van
Barger en Dale. Hun metho-
de 1) berust op het door hen het eerst waargenomen feit, dat ergo-
toxine de uiteinden van die
sympatische vezels in de gladde spieren,
die een prikkelende werking uitoefenen, verlamt, zoodat adrena-

1  Barger & DaIe. Ergotoxine and somo other constituents of ergotoxine.
Bioch. Joum. vol. 2 pag. 240, 1907.

-ocr page 65-

line bijv. daarna geen bloedsdrukstijging meer kan teweegbrengen,
maar een daling van den bloedsdruk geeft. Zij bepaalden nu de
kleinste dosis vau een seealepraeparaat, dat onder bepaalde om-
standigheden nog in staat was de „omkeering" (reversal) van de
adrenalinewerking teweeg te brengen.

Dale gebruikte deze methode nog in 1913 voor het ijken van
secalepraeparaten ; of hij het thans ook nog doet is mij niet bekend,
wellicht is hij tot de hierna.te beschrijven uterusmethode over-
gegaan, die o.a. voor het quantitatief onderzoek van het pitui-
trine en voor een aantal aminen door hem wordt gebruikt1).

I)e uterusmethode voldoet ongetwijfeld het meest aan den eiseh,
dat de werking van het vergift, die als criterium voor de sterkte
van het praeparaat wordt, genomen, zooveel mogelijk met de the-
rapeutische overeenkomt. Voor het ,,omkeeringselïect" en voor
de bloedsdrukmethode is dit twijfelachtig, voor de werking op
den hanekam is (zie boven) bewezen, dat daarmede dezelfde uit-
komsten als met de uterusmethode worden verkregen. Deze laatste
methode, en dan wel in het bizonder wanneer op den
overlevenden
uterus wordt gewerkt, behoort zeker tot de meest gebruikelijke
en wordt ook in het pharmacologisch instituut te Utrecht steeds
benut; zij zal dus hier uitvoerig worden beschreven.

Het eerst is deze methode benut door Keiirer 2) die, gebruik
makende van de techniek die
Magnus 2) voor den overlevenden
dunnendarm had uitgewerkt, de werkzaamheid van verschillende
secalepraeparaten onderzocht op den overlevenden uterushoorn
van do kat.

De kat werd hiortoo godood, do buik geopond on do uterus uitgesneden. Kén der
hoorns werd in Ringersche vloeistof gebracht en do l>owogingon geregistreerd. Do
uterushoorn van do kat maakt. n.1. in dozo vloeistof als regel vrij storko spontane
bewogingen. Door toovooging van een socalo-praoparaat aan do vloeistof, waarin zich
d
<i utorushoorn bevond, kreeg Keukkr oen vergrooting der contracties of een stijging
van den tonus van don uterushoorn en dezo werking gebruikte hij als toets voor do
storkto zijner praeparaten.

Hij bopaaldo n.1. voor elke to ijken stof de minimum hoovoclhoid, dio in 200 c.M3.
Kingcrscho vlooistof gebracht, nog juist een duidelijk prikkelende werking op don
utorushoorn uitoefende. Deze hoevoelheid, dio bijv. voor pooder van het moeder-
koren lOmgr. bedroog, noomt hij een „Einheit",
Keiirer bepaalde voor een 25-tal
praeparaten do waarde, uitgedrukt, in „Einhoiten" on kon tevens onderzoeken in
hooverro oen bepaald monster secalo na verloop van tijd in werking achteruitging.
Uit
Kehrer\'s tabel blijkt dat geen overconstomming bestaat, tusschtm do in „Ein-
heiton" uitgodrukto storkto van vorsehillcndo socalo praeparaten on do doseering
dio in do theropio voor dio geneesmiddelen gebruikelijk is. 1 c.M3. Secacornino
bijv. (een patentmiddel van ltocho) staat volgons do mododcoling van do fabriok
in therajwutischo woardo ongeveer gelijk mot
-1 gr. socalo. Volgens Kehrer\'s
onderzoek echter is het identiek mot 100 gr. socalo. Keiirer besluit uit dergelijko

1  Baroer & Dai.e. Chemical structures and sympathomimetic uction of amines.
Journ. of physiol. vol. 11 pag. 10. 1910.

2  11. Maonts. Versuche urn überlobenden Diinndarin von Sttugetbieren I Mitfc.
Pflög. Areh. Bd. 102 pag. 123, 1001.

-ocr page 66-

•waarnemingen, dat blijkbaar bij de scealepraeparaten de afstand van de therapeu-
tische tot de toxische dosis zeer groot moet zijn, omdat van secacornine-inspuitingen
geen nadeelen zijn gezien. Het is echter eveneens mogelijk, dat de fabrikant, die de
verhouding 1 c.M3. secacornine voor 4 gr. secaio opstelde, een veel sterker secale-
praeparaat als vergelijkingsobject heeft gebruikt als
Kehrer. Bovendien bestaat
de kans nog, dat de door den fabrikant opgegeven verhouding onjuist is. Zeker is
dat de patentmiddelen, die de zuivere basen bevatten, %vel nadeelige gevolgen voor
den patiënt kunnen hebben. Mij is medegedeeld dat het /3-imidazolylacthylamine
(het imido van Roch j) om deze reden zoo weinig ingang in de practijk heeft gevonden.

Het andere punt dat Kehrer onderzocht, het verminderen in
werkzaamheid van secale na langdurig bewaren, is met het oog
op latere besprekingen van belang.
Keiirer vond, dat secale na
één jaar 7—8 maal. na 2 jaren 15 maal minder werkzaam was ge-
worden. Van het secale waren dan de sclerotia als zoodanig en dus
niet het extract bewaard.

Eenige bizonderheden van Kehrer\'s techniek moeten nog besproken worden.
Hot bevestigen van den uterus aan den hefboom, keuze van vloeistof enz. komt later
nog ter sprake, hier zij alleen vermeld, wat speciaal bij
Kehrer\'s werkwijze van
belang is.

Kehrer doet zijn proeven op den uterus van een niet zwangere (liefst virginale)
kat. Do maand Januari is een ongunstige maand. De katten moeten niet te lang in
een nauw hok opgesloten zijn geweest en niet zisk zijn. Als regel voert do uterushoom
spontane contracties uit, wordt nu een secalepracparaat toegediend, dan treedt een
prikkeling op, die zich kan uiten door :

a. versterking der automatische bewegingen met- of zonder tonusvermet rdcring ;

b. voorbijgaande tonusvermeerdering met gelijkblijven der automatische bewe-
gingen ; .

c. sterke stijging van den tonus, waarbij do automatische bcwegingon kleiner worden.

d. tetanus uteri.

Wanneer nu een bepaalde hoeveelheid secale juist nog een prikkelingseffect geeft,
dat zich op een der boven beschreven wijzen uit, was do toegediende dosis secale
een „Einheit".

Voor de bereiding van een waterige oplossing van do werkzame bestanddoolon
van hot secaio, nam
Kehrer 2 gr. grofkorrelig poeder van socalo cornuti, hieraan
werd
20 e.M:!. gedistilleerd- of physiologisch water toogovoegd en dit werd 4J uur in
do broedstoof bij 38° gohoudon. Het roodviolotte filtraat, dat hierbij verkregen
weid, gebruikte
Ivehber voor do ijking van het socalo.

Bij Kehrer\'s methode wordt dus de sterkte der secalepraepa-
raten niet niet die van een standaardpraeparaat vergeleken, maai-
de sterkte wordt in absolute maat uitgedrukt, n.1. in „eenheden".
Een eenheid is de minimum dosis, die op den overlevenden uterus,
die zich in 200 c.M3. Ringersche vloeistof bevindt, nog een duide-
lijk waarneembare prikkeling uitoefent. Hij geeft echter uitdruk-
kelijk aan, dat een „Einheit" van verschillende praeparaten niet
eenzelfde therapeutisch effect op den mcnsch uitoefent.
Kehrer
neemt aan, dat de gemiddelde prikkelbaarheid van den niet-
zwangeren katte-uterus vrij constant is. Alleen in de maand
Januari kan niet worden gewelkt.

In het pharmacologische instituut te Utrecht wordt bij de ijking
van secalepraeparaten ook de invloed op den overlevenden uterus
nagegaan ,maar overigens wijkt onze werkwijze vrij aanzienlijk

-ocr page 67-

van die van Kehrer af, zoodat de door ons gebruikte methode
uitvoerig zal worden beschreven.

Onze methode komt bijna geheel overeen mot die welke Dale voor de standaardisatie
van pituitrine gebruikt
1) en zij wijkt in 2 opzichten van die van Kehrer af. In de
eerste plaats wordt niet de geisolecrde kattenuterus gebruikt, maar de geisoleerde
utcrushoorn van een jonge maagdelijke cavia, die ca.
250 a 300 gr. weegt. De uterus-
hoorns van deze caviae zijn veel gevoeliger dan die van katten. Op deze cavia-uteri
wordt nu niet — zooals
Kehrer doet — de kleinst werkzame gift bepaald, maar de
werking van het secalo-monster van onbekende sterkte wordt vergeleken mot de
werking van een b\'-kendo stof
op denzclfden utcrushoorn. Men kan dit doen omdat
— zooals
Dale aantoondo — de werking van e^n aantal stoffen op den overlevenden
uterus (en op andere organen) volkomen reversibel is. Men behoeft slechts de Rin-
gersche vloeistof, waarin het orgaan zich bevindt, renige malen door versche vloei-
stof te vervangen en do uterus verkeert weer in volkomen denzelfden toestand als t©
voren. En wanneer cenigo malen achtereen eenzelfde hoeveelheid van een prikkelend
vergift gegeven wordt, is de werking daarvan op den uterus als regel geheel dezelfde.
Men kan dus— vergelijk het op blz. 11 uiteengezette — eerst eenigo malen het stan-
daardpraeparaat geven,,dan liet onbekende praeparaat en dan weer hot standaard-
praeparaat. Op dezo wijzo voortgaande kan men do dosis van het onbokondo prae-
paraat steeds laton wissolon, totdat tonslotto standaardpraeparaat on onbokond
praeparaat oonzolfdo werking uitoefenen; dan mag men do gebruikte doson aan elkaar
gelijkstellen.

Als standaardpraeparaat kan nuniotocn extract van socalo gebruikt worden, omdat
dit bij langdurig bewaren in storkto afnoomt. Mon moot dus oon andore stof nomen,
en wol oen stof dio ton eerste liefst chemisch zuiver to verkrijgen is, zoodat mon zeker
is, dat zij voortdurend dezolfdo werkzaamheid hooft on ton tweedo ccn coneontratio-
werkingscurvo heeft dio ovoroenkoint mot dio van soeale. Aan dezo boido eischon
voldoot het /3-imidazolylaethylamino (histamine), oen baso dio in socalo cornutum
voorkomt on waarvan do werking nauwkourig is onderzocht door
Dale & Laidlaw 2).

Bij hot ijken van socalo cornutum wordt door ons uitsluitend gebruik gemaakt
van hot volgons do pharmacopee boroido
rxtr. .ter,, comuti. Hot fluidextract on do\'
tinctuur kunnen niot op don ovorlovenden uterus wordon ondorzoelit omdat zij alcohol
bovattoii en alcohol hooft eon rommenden
invloed op do utorusbowogingon. Dozo
alcoholworking zal zich niot hoïl stork «loon goldon bij zoor werkzame pruoparaton,
omdat men daarvan betrekkelijk zoo woinig noodig heeft, dat hot alcoholgehalte
niot vo^l invloed kan hebben, maar bij oon vergelijkend onderzoek naar de werk-
zaamheid van tinct. secalis cornuti, tinctura orodii en tinctura rad. senecionis bleek
mij toch, dat in bopaaldo gevallen hot alcoholgohalto to hoog is, om eon nauwkeurige
ijking van dezo prajparaton mogolijk to maken. Bij toediening van kloino liooveol-
hodon van dezo tincturon aan do vloeistof, waarin zich de ovorlovondo utorushoorn
bevindt, krijgt mon wol oon duidelijke, werking, maar bij grooto doson wordt dio
werking niot naar ovonrodighcid grootor en na nog hoogor® dosen vermindert do
werking ztlfs, zoodnt men con concontratio-wcrkingscurvo krijgt, zooals schomatisch
in fig. 10 is voorgsstold.

Mon kan natuurlijk uit de alcoholhoudondo praeparotcn den alcohol door indampen
verwijderen, maar mon krijgt dan veelal con neorslag dat niot gohool in water oplosbaar
is en mon is dan niet zeker, dat niot workzamo stof verloren gaat. Daarom hob Ik
steeds alleen alcoholvrijo extracten van socalo ondorzoelit, on ook hot fluidextract
uitgosloton.

Nog oen voorzorg dient genomen to worden. Hot Bocalo-oxtroct mag niet te stork
zuur reageeron, daar eon to hoogo zuurgraad (vorgol. blz. 13) eon nauwkeurigo ijking

1) 11. Dale <fc P. Laidlaw. A mothod of standardising putuitary (infundibular)
extracts. Journ. of pharm. <fc oxp. therap. vol. 4. pag. 75. 1012.

2) 11. Dale & P. Laidlaw. Tho physiological action of /3-iniinazolylothylamin*
Journ. of physiol. vol
41 pag. 318. 1010.

-ocr page 68-

verhindert. Men
krijgt dan n.1.
hstzelfdo als bij
de alcoholhou-
dende extracten;
kleine dosen ge-
ven een duidelij ke
werking op den
uterus, maar bij
grootero dosen
wordt die wer-
king niet veel
sterker en ver-
mindert zelfs bij

nog grootere
dosen. De ver-
klaring is waar-
schijnlijk d" vol-
gende. Het is
zeer waarschijn-
lijk, dat verschil-
lende vergiften, waaronder d* plantenbasen, voor zij hun werking op do organen
uitoefenen, specifiek worden geadsorbeerd door bepaalde bostanddeolon van dio
organen, l) Het eigenaardig verloop van do C—W curve van dozo vergiften wordt
door het aannamen van een spocifioko adsorptio verklaarbaar, maar tovcna is duidelijk,
dat dus een zuur extract minder werkzaam zal zijn dan oen neutraal extract, want
verhooging van do zuurgraad van het milieu ver-
mindert do adsorptie dar basische vergiften.1) Omge-
keerd moet mon vorwachton, dat liet alkalisch maken
van hot miliou do adsorptio on daarom dus do werking
versterkt. Dit is ook indordaad hot geval on daarom
heb ik steeds gezorgd, dat do door mij ondorzochto
secale-extracten slechts zeer zwak zuur reageerden (vol-
komen noutraliseeron is zoir mooilijk wegens do
donkero kleuren van do extracten).

Do ijking van do socalo oxtracton goschiodt als volgt:
Een jongo maagdolijko cavia wordt door nekslag
gedood, en onmiddollijk daarna wordt do buik geopend.
Do ingowandon wordon op zijdo gologd on mon vindt
dan acht9r do blaas den uterus. Hot corpus utori wordt
met oen pincet gopakt, do beido utorushoorns voor-
zichtig van hot ligamontum Iatum losgoknipt en
vervolgens do geheslo baarmoodor uitgenomen. Eon
der hoorns wordt dicht bij hot corpus afgeknipt on
voor do proof gebruikt, de andors wordt in physiolo-
gischo vlooistof bowaard voor eon volgondo proof. Do
utorushoorn, dio gobruikt zal worden, wordt van
bovon on van ondoron van eon sorro-fino voorzion on
in
o m glazen vat zoo opgehangen, dat zijn contracties
op eon kymographion kunnon worden geregistreerd.
Do glazen vaten, dio hiervoor gobruikt wordon

Glazen vat van 75 c.M;\'.
inhoud in gebruik bij
proeven op ovorlerendo
organen.

Fig. 10.

Schema eener abnorrao coneentratie-werkingscurve.

1  Afgescheidon hiervan voroorzaakt ook ro«sd3 on vermindering van do OH-ionen
concentratie een vermindering dor bowegingon van oen overlevend orgaan.

-ocr page 69-

hebben een vorm als in fig. 11 is aangegeven. Van de 2 zij buisjes, die beido
in den bodem van het vat uitmonden, dient het ééne voor zuurstoftoevoer, het
andere dient om de vloeistof snel weg te kunnen zuigen, wanneer ze moet worden
ververseht. Bij deze wisseling van voedingsvloeistof wordt dan, terwijl door de zijbuis
de vloeistof weggezogen wordt, van boven nieuwe Tyrode vloeistof van 38° toege-
voegd. Drie van dergelijke vaten die een inhoud hebben van 75 c.M?. (voor sommigo
doeleinden wordt een vat van 15, een van 75 on oen .van 150 e.M3. genomen)
worden in oen groot mot water gevuld bekerglas geplaatst. Dit staat op een metalon
statief waaronder eon kleine gasbrander is geplaatst. De gastoevoer in dezen brander
wordt geregeld door een thermo-regulator, die zich in het bekerglas bevindt. Door
middel hiervan wordt do temperatuur in do vaten waarin zich do ovorlevondo organen
bevinden constant gehouden. Men kan met ean dergelijk toestel do bewegingen van
drie uterushoorns tegelijkertijd registreeren. (Zie fig. 12). In het pharmacologisch

instituut zijn op een

afzonderlijk kymogra-
phion 4 van dezo toe-
stellen gemonteerd, zoo-
dat do bewogingon van
12 overlovendo organen
tegelijkertijd kunnon
worden opgotoekend.
(Zio voor uitvoerige
beschrijving v.
Lidth
de Jeude). l)

Met oen andor toestel,
dat in het laboratorium
in gobruik is, gaat hot
verwisselen van do Tyr-
rodovlooistof, het z.g.
„uitwasschen" van hot
vergift eenvoudiger. Dit
toostcl is nog niet be-
schroven, zoodat een
korto beschrijving op
haar plaats is.

Bij dit apparaat (ver-
gal. fig. 13) wordt do
uterus niet op don
bodem van hot vat vast-
gemaakt, maar aan hot
omgobogen eind van oen
glazon staaf, dio tot in
hot glazon vat roikt.
Dit is een wijzo van
bovostigsn, zooals dio
vroeger altijd bonut
werd. Do glazen staaf is
bovestigd aan oen inota-
lcn staaf. Dezo laatsto
draagt tovens don hef-
boom, dio do contracties
van het orgaan opteo-
kont. Do metalon staaf
vortikalo richting

Toestel, in gtbruik bij het gelijktijdig registrooren van
de bewegingen van 3 overlovendo orgaan stukken.
1 bekerglas; 2 thormorogulator; 3 glazen vat. voor
het ovorlovond orgaan;
4 toovocr zuurstof; 6 buisjo
voor uitwasschon; 0 hefboomen.

bowocgbaar in oen metalon manchet, zoodat zo mot oen enkolo handbeweging kan

-ocr page 70-

Toestel voor het rogistroeron van do bewegingen van een overlevend orgaan
inet eenvoudige inrichting voer hot uitwasschen van toegevoegde vergiften
en voor het worken bij verschillende temperaturen.

worden opgeschoven, waarbij do uterushoorn uit do vloeistof komt, zondor dat
aan hot verband tusschcn hefboom on utorus iets wordt veranderd, want do
hefboom gaat modo naar boven. Het glazen vat, waarin do utorus zich bevindt
en dat een inhoud hoeft van 75 c.M3., staat niet in oen glazen- maar in oen
roodkoperen vat, waarin zich bovendien nog een tweodo vat (van 150 c.M3. inhoud)
bevindt on hot geheelo metalen vat is mot den daaronderstaanden brander bevestigd op
een schijf, die draaien kan. Alles is nu zoo ingesteld, dat zoodra do staaf, dio utorus
en hefboom draagt, is .opgeschoven, met een onkelo handbeweging hot metalen vat
gedraaid kan worden, zoodat de uterus, wanneer men hom weer laat zakken, in liet

-ocr page 71-

Overlevende uteriuhoom in Tyrode vloeistof. Bi] a wordt 1 e.M"\'. van een histamine oplossing toegevregd,

bij b wordt het vergift uitgewasschen.

-ocr page 72-

vat van 150 c.M:\\ inhoud terecht komt. Het vergift wordt dan in dit vat uitgewas-
schen en men kan het omzetten van het ééne vat in het andere zoo snel doen, dat de
curve, die op het kymographion wordt opgeteekend, nauwelijks wordt onderbroken,
zoodat ook het geheele proces van uitwasschen — indien men dat wil — nauwkeurig
kan worden geregistreerd.

Het hier beschreven toestel is een onderdeel van het groote, in Fig. 13 afgebeelde,
apparaat, dat drie metalen vaten bevat, die met hun draaibare schijf op een plank
zijn gemonteerd, welke heen en waer kan worden geschoven. Men kan nu den uterus
naar willekeur in elk van do 6 vaten brengen, die totaal in de 3 metalen bakken
aanwezig zijn. Dit is bijv. van belang indien men de werking van vergiften bij
verschillende temperatuur wil onderzoeken.

Fig. 14 geeft een curve, die is opgenomen met het beschreven toestel. Bij a is het
vergift toegediend (histamine), bij 6 wordt de uterus in het vat van 150 e.M3.

gebracht, waarin geen ver-

gift zich bevindt en wordt
dus „uitgowasschen". Dezo
curve is opgenomen niet
mot een gewonen hefboom
maar met den door
Keith
Lucas
beschreven hefboom,
waarvan de schrijfpunt zich
in loodrechte richting over
hot kymographion bewoegt,
zoodat nauwkeurigo curven
worden verkregen. Dezo
hefboom is afgebeeld bij
Lanci.ey 1).

Als voedingsvloeistof voor
don ovorlovenden uterus
wordt de door Tyrodo aan-
gegeven vloeistof gebruikt
of do vloeistof van Lockc-
Ri.igor. Herhaaldelijk komt
hot voor, dat in dezo vlooi-
stofTon do utorushoorn zoo-
voel spontane bewegingen
maakt, dat liet zeer moeilijk
wordt, do werking van oen
toogovoegd vorgift to be-
oordeolon. Het is dan aan
to bevolen om hot calcium-
gohalto van do vlooistof tot
op do helft to verminderen,
dan komen do spontano
samentrokkingen van den
uterus haast niet moor voor
en blijft hot orgaan toch
goed prikkolbaar voor hi-
stamine of socalo.

Do grootto van do samen-
trekking, dio do utorus-
hoorn vorricht na toovoo-
ging van oon vorgift is
bohalvo van don aard van

Invloed van verschillende hoeveelheden histamino
en ®xtr. sec, corn.,op don overlevenden utorushoorn.

1  J. N. Lanulky. The norvo fibres of the bladder.\'Journ. of physiol. vol, 43 pag.
127, 1911.

-ocr page 73-

het vergift en van de grootte van do dosis ook sterk afhankelijk van da be-
lasting. Meestal is het aan het begin van een proef noodig om aan den hefboom
waarmede de uterus zijn contracties opschrijft, een vrij groot gewicht to hangen

om het orgaan
\'te rekken. Door
het manipuleeren
bij het bevesti-
gen van den
utorushoorn in
hot toestel ver-

koert hij n.1.
meestal in maxi-
malij contractie
en biedt sterken
weerstand tegen
rekking. Nadat
gedurende 10 a
15 minuten een
gewicht van 5 a
10 gr. aan den
hefboom heeft
gehangen is die
weorstand meest-
al overwonnen
en do uterus ge-
heel slap. Het
gewicht kan dan
door oen kleiner
wordon vervan-
gen en dit mug
dan gedurende de
gehecle ijking
niet meer ver-
anderd worden.

Wanneor de
utorushoorn nu do
maximalo lengte
heeft, dus geheel
verslapt is, kan
het ondorzoek be-
ginnen. Eerst
wordt oon zeer

kleine hoeveelheid /3-i gegjven en langzaam bij gedruppeld totdat do uterus reageert.
Dan wordt uitgowassehen en daarna nog eenigo malen /3-i toegevoegd in telkens
•wisselende dosen, totdat dio hooveelhoid gevonden wordt, dio een minimale en die
hoeveelheid dio oen bijtin maximalo werking geeft. Ik gebruik als rogel oon oplossing
dio per 50 c.M:l. I mgr. /3-i bevat. Van deze oplossing is 0.15 i\\ 0.5 c\\M". noodig om
hot gewonschto effect to verkrijgen,

Is nu do minimale on do bijna maximale dosis gevonden, dan in voor do /3-i de zone
liepaald. waarin do ijking zal geschieden (vorgol. blz. 15). Dezelfde tweo waarden wor-
■don don gezocht voor do nocalo-oplossing. Heeft men dio gevonden, dan zoekt men
in do „middenzono" een dosis secaio die eenzolfden uitslag geeft als die welke een be-
paalde dosis /3-i geeft. Men kan dan deze boido dosen aan ilkaar gelijk stollen. Dikwijls
gelukt hot niet. doze overeenstemming to vinden en dan is liet ook voldoende om te
zoeken oen dosis secalo, dio een iets grootero en oon dosis seculo, dio een iets kloinerenn
uitslag geeft- dan de gegeven hooveollieid histamine. Hot gemiddelde der beide secale-

-ocr page 74-

dosen kan dan aan do /3-i dosis worden gelijk gesteld. Of men de eerste wijze vntv
berekenen volgt (het gelijkstellen van dosen die gelijke werking hebben) of de
laatste, waarbij het gemiddelde van 2 secale-dosen genomen wordt, maakt ni ;t

veel verschil, juist omdat in
Fig. 15 c. de zone waarin gewerkt wordt de

C—W curve zulk een steil verloop
heeft waardoor kleine verschillen in
dosen groote verschillen in werking
geven. Maar noodig is dat men steeds,
vóór men een proef voor een bereke-
ning gebruikt, nog éénmaal de oor-
spronkelijke /?-i oplossing toevoegt,,
om zeker te zijn, dat do gevoeligheid
van den uterus in den tusschentijd
niet is veranderd.

Een voorbeeld van een goed gelukte*
standaardisatie geven fig. 15 a, b en
c. In fig. 15 a ziet men, hoe 0.35 c.M3.
/3-i een bijna maximale contractie
gaf, terwijl 0.30 c.M3. der zelfde op-
lossing een veel kleinere contractie
veroorzaakte. In Fig. 15 b gaf 0.15
c.M3. van een 10 % oplossing van een
bepaald socale-extract een zoor ge-
ringe ; 0.2 c.M:!. gaf eon bijna maxi-
male contractie. In fig. 15c geeft
weer 0.35 c.M;!. der /3-i oplossing een
bijna maximale contractie. Deze curve
is opgenomen eon uur na die van fig.
15 a on duidelijk is hieruit zichtbaar,
dat do govooligbeid van don uterus
godurondo dat uur nagonocg constant
is gebleven. Uit een dorgelijko stan-
daardisatie zou mon nu kunnen
besluiten, dat0.35 c.M:i.
/3-i in werking
ovoroenkomt mot 0.2 c.M3. van het
Hocalooxtract, of men zou 0.3 c.M;t.
/3-i gelijk kunnen stellen aan 0.175
c.M:t. (bot gemiddelde van 0.15 en 0.2
c.M:!.) van hot socaleextract. Beide
btrokoningen govon ongovoor hetzelfde
resultaat. Overigens moen ik, dat het
goed is, als gowoonto aan to nomen,
elk to onderzookon extract t=) onder-
zoeken op ton minste tweo verschillende uterushoorns. Welke resultaten mon niet
in acht nemen van de meegedeelde voorzorgen kan beroikon, moge uit onder-
staande tabel blijken. Hierin zijn samengebracht do uitkomsten van do standaardi-
saties van
0 secalo-oxtracten dio uit verschillende apotheken, A, B, C, 1), E
en F waren betrokken. Van elk extract waron twoo 10 % oplossingen gemaakt,
terwijl ik gedurende het onderzoek niot wist, welke oplossingen bij elkaar behoorden..

Fig. 15 c is opgenomen 1 uur na fig. 15 a.
Bij W wordt het veigift uitgowasschen.

-ocr page 75-

Tabel 5.

Apotheek
A

gevonden waarden (V)
1.8 j

1.48 j ..............

verschil in %

B

4 1

7 %

C
D

3.72 i ...............

50 )

48 i ..............

5.60

5.74 ! ..............

4 °/
4 /o

1 5 0/

l.O /Q

E
F

1 !..............

2.4 j

2.4 ! ..............

0 °/
u /o

ft °/

" /o

\'

Uit de tabel blijkt, dat de beide waarden, die voor elk extract gevonden werden
vrij good met elkaar overeenstemden, tocb bewijst do oorsto uitkomst — on ik bob
meer dergelijke gevallen gehad — dat mon rekening moet houden mot do mogolijk-
heid van oen proeffout van 20 %. Men kan natuurlijk door nog meer waardon to
nomen dozo fout verkleinen. Boven is o\\-origons reeds erop gewezen, dat zelfs een
fout van 20 % zoor klein is «ls mon weet dat do extracten dio in do apothoken
voorkomon onderling 3000 % in werkzaamheid verschillen kunnen.

Om de sterkte van de verschillende secale-praeparaten in een getal
uit te kunnen drukken, heb ik op grond van het onderzoek op den
uterus aan de extracten een valor toegekend, die ook in tabel 5 reeds
is opgegeven. Hij het toekennen van dezen valor is — natuurlijk
geheel willekeurig — aangenomen dat als L c.M3. van een 1 % op-
lossing van een secaleextract in werking overeenkomt met 1 c.M3.
van een /?-i oplossing die per c.M3. lf50 mgr. (i-i bevat, dat dan de
valor van het extract 20 bedraagt. Dit getal geeft dan aan, hoeveel
mgr. /?-i er (schijnbaar) in 100 gr. van een 10% extract aanwezig
is. Tevens heb ik voorgesteld, de geijkte secale-extractcn met
een zoodanigen valor in den handel to brengen, dat mon zeker kon
zijn, ook in do toekomst dien valor steeds to kunnen bereiken.
Gekozen is do valor 4. Tot nu toe heeft het voor do verschillende
groothandelaren nog geen moeilijkheden opgeleverd hun geijkte
extracten op valor 4 te brengen.

Zooals vormold is geschioddo da ijking van socalo-oxtracton tegen omdat aan-
genomen werd, dat socalo oxtracton bij staan spoedig in werkzaamheid afnemen. Nu
is ochtor later gobloken, dat wanneer dozo extracten in gefloten flesschen in hot don-
ker bewaard worden, dat dan do sterkto in isdar gaval zeer langzaam afnoemt. Ik
vond o. a. voor hot extract, uit oenzolfdo apotheek bij twee onderzoekingen, mot oen
tussehenruimto van J jaar verricht, voor beido oen valor li, bovendien bleek, dat
steriolo ampullen mot 20% extr. soc. cornuti dio in 1013 on in 1915 govuld waren
on in l!)l(> werden onderzocht in valor
niet veel verschilden ; tlio van 1013 haddon
bovondion do hoogste waarde. Ik meen dan ook, dat het in do toekomst goed mogelijk
zal zijn om oxtr. socolis tegen ren van to voren goijkt oxtract van socalo to standaardi-
sooron, wat natuurlijk, zooals reeds herhaaldelijk is uiteengezet, oen groot voordeel
zou zijn. Voorloopig zal men natuurlijk af on toe door oen ijking inot /3-i to doen, zich
moeten overtuigen dat hot standaardextract golijk van sterkto is gobleven.

-ocr page 76-

Wanneer men ertoe kan komen, om als standaard voor do ijking een seeale-extract
te gebruiken, dan heeft men bovendien nog het voordeel, dat inplaats van de cavia-
uterus een stuk van een overlevenden dunnendarm van een kat kan worden genomen.
Dat geeft etn besparing van materiaal omdat de kattedarm, wanneer die van do
mucosa wordt ontdaan, langen tijd, tot 7 dagen toe, in de ijskast kan worden bewaard
zonder dat de bruikbaarheid voor ijkingen met secale behoeft te verminderen.

De hier beschreven wijze van ijken van secale-praeparaten op
den overlevenden cavia-uterus heeft vele voordeelen. Zij geeft een
voldoende nauwkeurigheid en bij groote geoefendheid van den
onderzoeker kan zelfs in vele gevallen bereikt worden, dat de

gemiddelde fout der methode slechts 1 a 5% bedraagt.

* *

*

A B C D I

Jiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiii

30"

Varying Doses of the Same Extract. Uterus
of llathor Low Sensitiveness.
At A. 0,025 c.M:t. (abnormal effect of first dose);
at
B, 0,02 c.aV1.; at C, 0,025 c.M:i.; at D,
0,03 e.M:!.; at E, 0,025 o.M".

Niet onvermeld mag blijven, dat Dale bij het werken mot de uterus-methode een
iets andere maatstaf aanlegt. Hij werkt n.1. niet in da middenzone dar C—W curve,
maar in de bovenzone. Bij een ijking van pituitrine bijv. zocht hij eerst de dosis van
het standaardpraeparaat, die bijna den maximalen uitslag geeft, en zocht daarna do

dosis van het onbekende prae-
Fig. 1G ). paraat, die eonzelfden uitslag

, veroorzaakte. Is een dosis to

hoog, dan is de uitslag n.1. toch
iets hooger dan de vorige. Hoe-
wel deze zaak eigenlijk onder
„pituitrine" thuis behoort,
wordt zij hier besproken omdat,
naar ik meen,
Dale thans ook
het secale tegen histamino stan-
daardiseert en nu waarschijn-
lijk ook daarbij dezo methode
volgt. Een voorbeeld van een
pituitrino-standaardisatio vol-
gens
Dale geeft Fig. lGdioaan
een mededooling van
Dai.e en
Laidlaw -) is ontleend. Hot
verschil tusschen den uitslag
die door eon dosis 0.025 c.M:\'.
van een bepaald extract wordt
veroorzaakt met den uitslag
van 0.02 c.M:\'. en 0.03 c.M!. is
duiddlijk, maar do verschillen
in Fig. 15a, b en e zijn veel
grooter, dus gemakkelijker to
booordeelen.

Hot verschil tusschen do
werkwijze van
Dai.e en de
mijne bestaat dus hierin, dat
Dale workt in de zono c—d
dor C—W curve (zie do sche-
matische voorstelling in fig.
17) en ik in do zono b-c,
terwijl
Kehrer de minimum workzamo dosis bepaalt en dus in do zono a—b werkt.

1  Ontleend non Dale on Laidlaw.

-ocr page 77-

Tegen het wer-
ken op den geïso-

leerden uterus-
hoórn is hetzelfde

bezwaar in te
brengen, dat altijd
bestaat bij ijkin-
gen op geïsoleerde
organen n.1., dat
de werking op dit
orgaan niet geheel
parallel gaat met
de therapeutische
werking bij toedie-
nen van het mid-

del aan den

mensch. Vooral
omdat in secaio
naast het ergo-
toxine en het para-

oxyphenylaethylamine ook nog /Minidazolylaethylamine (hista-
mine) voorkomt, dat zoo buitengewoon sterk werkt, juist op het
geïsoleerde orgaan, rijst do vraag of niet geringe schomme-
lingen in het histamine gehalte een te grooten invloed op het
resultaat der ijking uitoefenen, zonder (lat de invloed van
therapeutische giften daarmede in overeenstemming zou varieeren.
Er is echter gegronde reden om aan dit bezwaar niet al te veel
bctcekenis toe te kennen, omdat
Dale en Laidlaw l) vonden, dat
ook bij injectie van histamine bij het intacte dier zeer kleine hoe-
veelheden (ca. 1 mgr. voor een kat) een maximale contractie van
den uterus te weeg brengen.

Bovendien wordt de uterusmethodc belangrijk gesteund dooi-
de bovenvermelde uitkomsten van
Edmunds en Hale (pag. 50),
die met.de hanekammethode en met de uterusmethode gelijke
resultaten verkregen.

De methode, waarbij de werking op den overlevenden uterus als
toets voor dc werkzaamheid der secalepraeparaten wordt gebruikt,
voldoet dus aan redelijke cisehen. Wil men inspuitingen bij hot
gehcélc dier toepassen, dan heeft dit al dadelijk grootc voordeden
als men de werking van een nieuw uterus-middel
qualitatief wil
nagaan. Maar ook voor
quantitatief onderzoek is zij — volgens
Edmunds en Hale — zeer geschikt. Deze beide onderzoekers geven

1) H. Dai.k & P. Laidlaw. Tho phyaiologicnl net ion of /S-iminnzolylotliylnmine.
-Journ. of phyaiol. vol. 41. pag. 3117. 1010.

Sronji v. Leeuwen. 5

-ocr page 78-

aan haar zelfs de voorkeur, boven het werken op den over-
levenden uterus.

Hoe een ijking van een secale-praeparaat op liet geheele dier geschieden kan, zij
tenslotte nog in het kort beschreven.

Een kat wordt genarcotiseerd, daarna gedecapitoerd of godecerebreerd1) (zio later
bit. 109) vervolgens wordt de buikholte geopend en hot gehoolo dier, behalvo de kop,
in een bak met physiologisch water van 38° a 39° gebracht. Darm en blaas worden
nu terzijde gehouden, een der uterushoorns vrij gepraepareerd van het ligamen-
tum latum en aan do naar hot corpus uteri gekeerde zijde gefixeerd door oen klom,
terwijl aan het vrije einde een serro-fine bevestigd wordt, die naar een hefboom
loopt. In een vona jugularis van do kat is van te voren een canule ingebracht,
waarin de verschillende inspuitingen kunnen worden verricht. Een uitvoerige
Inschrijving van de techniok mot afbeeldingen vindt men o.a. in het proefschrift
van v.
Dongen 2).

Uit het onderzoek van Edmunds en Hale is gebleken, dat wanneer men eenige
malen achtereen eenzelfde hoeveelheid socale inspuit, men in gunstigo gevallen een-
zelfde uitwerking daarvan op den uterus waarnomen kan. Men moot dan dus achter-
eenvolgens verschillende injecties mot oen onbekend- on een standaardpraoparaat
doen en kan op deze wijzo dikwijls een dosis voor beide praeparatcn vinden, die
dezelfdo werking op den uterus uitoefent. Men kan dan die beide dosen aan elkaar
gelijk stellen.

Dikwijls is op dezo wijze betrekkelijk snel oen uitkomst to verkrijgen. Dat zich
echter ook herhaaldelijk moeilijkheden voordoen, is reeds op blz. 51 besproken.

Do hior vermelde kattonmothodo hooft nog het voordeel, dat ook alcoholhoudondo
praeparaten kunnen wordon onderzocht, want bij inspuitingon bij hot gehoolo dier
wordt do betrekkelijk kleine hoeveelhoid alcohol in do vorschillcndo weefsels voldoonde
vastgehouden, zoodat nooit een sterke concontratio don uterus boroikon kan.

Voor de ijking van secalepraeparaten beschikt men dus over
de volgende methoden :

De hanekammethode.

de „reversal"methode van Dale.

De uterusmethode met inspuitingen bij het geheele dier.

Bevatten de praeparaten geen alcohol of zuur, dan is zeer bruik-
baar
het werken met den overlevenden uterus, waarbij de werkwijze
van
Dale (maar dan zoodanig gewijzigd, dat in do middenzone
der C-W curve gewerkt wordt) de voorkeur verdient boven die
van
Keiirer.

De bloedsdrukmethode schijnt weinig bruikbaar te zijn.

1  Edmunds & Hale houden het dior godurendo do gohoolo proof in cbloroforni-
uarcoso.

2  J. A. v. Dongen. Pharmacologiscbo on klinischo ondorzookingon over erodiuin
cicutarium, een stypticum bij utorus-bloodingon. Acad. proofschr, Amstordam 1915.

-ocr page 79-

HOOFDSTUK III

EXTRACTUM BELLADONNAE.

De voornaamste werkzame bestanddeelen van het extr. bella-
donnae zijn ongetwijfeld het atropine en i et hyoscyamine. Daar-
naast komen echter vermoedelijk nog andere stol ten voor, waaraan
een werking moet worden toegeschreven, want er is reden om
aan te nemen, dat do werking van extr. belladonnae niet gelijk is
aan die van atropine en hyoscyamine. De Ned. pharmacopee ed.
IV stelt den eisch, dat het totaal alcnloidgehalte van extr.
belladonae minstens IA5% bedragen zal. Deze eisch is onvol-
doende, wat boven reeds uitvoerig is uiteengezet.

Het is dus mogelijk, dat twee belladonna-praeparaten, die beide
aan den door de pharmacopeo gestelden eisch voldoen, niet de-
zelfde werking hebben, en deze mogelijkheid wordt zelfs tot een
waarschijnlijkheid, wanneer clinici (vergel. blad/., ö) zich over
de onbetrouwbaarheid van belladonna-praeparaten beklagen.

Een physiologische waardebepaling van extr. belladonnae zou
dus zeker zeer gewenscht zijn. (Jok van de zijde van den groot-
handel wordt dit bezwaar gevoeld. Ik kreeg althans reeds aanvra-
gen om belladonna-praeparaten te ijken. Een goede methode
echter bestaat nog niet. Dit komt voor een deel hierdoor, dat de
werking, die atropine uitoefent, bijna steeds een negatieve is.
d.w.z. het heft bestaande prikkelingstoestanden in glad spier-
weefsel oj) en dit maakt het quantitatief onderzoek niet eenvou-
diger want men moet bij voorkeur voor men de atropinewerking
wil bcstudecren een prikkelingstoestand te voorschijn roepen.

Het gemakkelijkst geschiedt dit door toedienen van den bekenden
antagonist van atropine, het pilocarpine.
Qualiiaticj kan men dan
ook ldeino hoeveelheden atropine zeer gemakkelijk aantoonen,
maar een nauwkeurige
quantilatie.ve methode is zeer moeilijk te
vinden.

Vormoodolijk ochtcr in in oen van do drio volgende riehtingon oon oplossing te vindon.
<j. Door gebruik to makon van bot antagonismo atropino-pilocorpino op den ovor.
levonden dunnen darm.

-ocr page 80-

b. Met do kort geleden door Thendelenburc; medegedeelde methode.

c. Door gebruik te maken van do ervaringen die Cushny opdeed bij het bestudeeren
van de werking van atropine en hyoscyamine op de kat.

ad a. Het antagonisme atropine-piloearpine is uitvoerig bestudeerd o a. door v.
Lidth de Jeude 1). Zijn onderzoek geschiedde echter niet met het doel oen quanti-
tatieve
atropine-methode te vinden. Le Heux, Mej. v. d. Made en ik vonden echter,
voortwerkend op het onderzoek van v.
Lidth de Jeude, dat wanneer de pilocarpine-
werking op den overlevenden dunnendarm van de kat wordt opgeheven door een zeer
kleine hoeveelheid atropine, dat dan de werking zoowel van het piloearpine als van
het atropine kan worden uitgewasschen on dat men hetzelfde verschijnsel, pilocarpine-
prikkel en atropine-remming, aan denzelfden darm eenige malen (tot 1D >\' toe) te
voorschijn kan roepen, steeds met hetzelfde resultaat. De hoeveelheid piloearpine.
die wij gebruikten, .was meestal vrij groot,
10 mgr. op 75 c.M3. Tyrode, de atropine-
hoeveelheid zeer klein ca. 0,001 a 0,01 mgr. op 75 c.M3. Tyrode. Het gelukte wel om
op deze wijze een verschil in werking te zien b.v. tusschen 0,001 en 0,0015 mgr.
atropine, maar dat is nog niet voldoende, want de proeffout bedraagt op dio wijzo
nog
50% 2).

ad b. Verleden jaar heeft P. TkendelenbüBG ■•) een methode medegedeeld, waarmede
aan den geïsoleerden cavia-darm de
peristaltische bewegingen kunnen worden gere-
gistreerd en die afwijkt van do tot nu toe gebruikelijke. Wanneer n.1. op do gewone
wijze een stuk darm in physiologische vloeistof wordt gebracht en de bewegingen op
do methode, zooals die boven voor den cavia-uterus is beschreven, worden opgetee-
kend, dan verkrijgt men in hoofdzaak een beeld van de slingerbewegingen (
Magnus\'
Pendelbewogungen). Trende-LENbukg eeliter stulpt het ééne eind van een stuk
dunnen darm van een cavia over een omgebogen glazen buis en bevestigt bet daar, het
andere einde wordt toegebonden en aan een hefboom bevestigd. Do omgebogen
glazen buis wordt in een vat geplaatst, waacin zich oen physiologische vloeistof
bevindt. Het essentieele van de methode is, dat het stuk dunnondarm vanuit do
glazen buis gevuld wordt met Ringersche vloeistof. Tot dit doel staat de buis in ver-
band met een glazen reservoir, dat hooger en lager gesteld kan worden. Door dit op-
en neer bewegen van het reservoir kan de druk geregeld worden, dio in de vloeistof,
welko zich in den darm bevindt, wordt onderhouden.
Trendelenburo toonde nu
aan, dat de darm bij lagen druk alleen slingerbewegingen uitvoert, dio als zwakke
uitalagen door don hefboom worden geregistreerd, maar wordt de druk verhoogd, dan
zullen bij een bepaalden stand van het reservoir krachtige |>oristaltischo golven in den
darm optreden, dio zichtbaar zijn aan den hefboom en ook nog, zoo noodig, afzon-
derlijk kunnen worden geregistreerd door het reservoir door middel van luchttransport
met een piston-recorder to verbinden. Heeft inen nu door voorproeven vastgesteld,
dat do darm bij een bepaalden stand van het reservoir juist peristaltische bewegingen
gaat maken, dan zal na toodionon van een kleino hoeveelheid atropine do peristal-
tiok eerst bij een hoogero drukwaarde beginnen. Men heeft hier dus het voordeel,
dat. do werking, die het atropine uitoefent, in getallen kan worden uitgedrukt en
tevens dat bet e?n werking is, dio tot stand komt, zonder dat eerst een ander vergift
behoeft te worden gegeven. Op twee wijzen kan men trachten dezo werkwijze voor
quantitatief onderzoek geschikt te maken. Men kan óf nagaan <>f bij verschillende

-ocr page 81-

darmstukken van hetzelfde dier de minimum druk, die noodig is, om peristaltiek te
veroorzaken vóór en na atropine-toediening gelijk is, óf men kan nagaan of de
atropine-werking kan worden „uitgewasschsn", zoodat dan daarna op denzelfden
darm het onderzoek kan worden herhaald. Wellicht is op deze wijze een goedo
methode voor physiologiseho waardebepaling van atropine te vinden.
ad c. CuSHNY1) heeft de werking van atropine en hyoscyamine op verschillende
dieren en op verschillende organen nauwkeurig bestudeerd on hij heeft daarbij — op
blz. 3 zijn reeds een deel van zijn uitkomsten medegedeeld — ook
quantitatief de
werking van deze beide alcaloiden kunnen nagaan. Hij heeft daarbij vele methoden
gebruikt. Voor een onderzoek naar de sterkte der belladonna-praeparaton zouden
vooral (iio methoden in aanmerking komen, waarin als criterium der werking de
invloed van atropino op do uiteinden der parasympathischo zenuwen bij het warm-
bloedige dier wordt benut, omdat dit toch do werking is, waarvan in de kliniek
voor therapoutischo doeloindon wordt gebruik gemaakt.

In aanmerking komen :

1. Onderzoek op de pupil bij dc kat.

Dat atropine, wanncor hot in do conjunctiva zak bij een kat wordt gobracht, nog
in zeer geringe concentraties oen pupilverwijding veroorzaakt, is bekend. Deze methode
wordt (vergel.
Fühner-) gebruikt om kleine hoeveelheden atropino (tot 1/200 mgr.)
qualitatiej aan te toonen. Voor quantitatief onderzoek is hot boter, om het vergift ondor-
huidsch of in een ader in to spuiten en dan don invloed op de pupilreactio na te gaan.
In
Cushny\'s onderzoek bleek, dat men dit verschillendo malen op achtoreonvolgondo
dagen bij dezelfdo kat kan herhalen, zonder dat gowenning optreedt. Hot schijnt,
dat men op deze wij zo van tweo vergiften (in
Cushny\'h goval atropine en hyoscya-
mine) door zo afwisselend in to spuiten, do minimaal werkzame dosis kan bepalen
en dus do verhouding der workzaamhoid van do tweo vergiften kan vaststellon.

2. Onderzoek op het hart bij dc kat.

Atropino en hyoscyamino vorlammon do uitoindon van den vagus in hot hart. Op
tweo wijzen kan men vaststellon of een ingespoten hooveolhoid atropino groot genoog
is geweest, om dit offoet to woog to brongen. In do oersto plaats zal na do inspuiting
van een voldoend grooto hoeveelheid de polsfrequontio stijgon on ten tweedo zal do
refloetorischo polsvorlangzaming (dio opgowekt wordt door hot dior oen prop watten
met ammoniak voor den neus to houden) door atropino worden opgeheven. CusnNY
geeft aan de laatsto methode do voorkeur.

3. Onderzoek op de speek-selsecretic bij kat oj hond.

Wanneer bij een kat of hond een spooksel fis tel wordt, aangelegd door do uitmon-
ding van den ductus submaxillaris in do huid to hochten, kan do normale speeksol-
vloed en dio, welke wordt opgewekt door psychische of toxische (pilocarpine) prikkels,
worden nagegaan.

Atropino en hyoscyamino remmen do speeksolsocrotio.

Met deze drie methoden onderzocht Cusiiny o.a. do verhouding
in werkzaamheid van atropine en hyoscyamine en hij kroeg met
alle drie methoden dezelfde uitkomst, het hyoscyamine werkte
2 maal sterker dan het atropine.

Vermoedelijk is met één dezer methoden of met een combinatie
van meerdere een ijking van belladonna-pracparatcn te verrichten.
Daarbij krijgt men dan natuurlijk alleen een indruk over de

-ocr page 82-

periphere werking. Over de centrale werking van belladonna
zal men zich op een andere wijze gegevens moeten verschaffen.
Hiervoor zijn echter nog geen
quantitatieve methoden bekend.

Geen der genoemde methoden zijn thans nog bruikbaar. Zij
worden echter vermeld, omdat vermoedelijk op een der aangege-
ven wijzen de oplossing van het vraagstuk zal zijn te vinden en
omdat het. naar ik meen, zijn nut heeft, om in gevallen, waarin
een voldoende resultaat nog niet is bereikt, althans de mate van
onze onkunde nauwkeurig te omschrijven. Het onderzoek — zoo-
wel qualitatief als quantitatief — naar de werkzame bestand-
deelen van extr. belladonnae verlangt onze volle belangstelling.

-ocr page 83-

HOOFDSTUK IV

OPIUMPRAEPARATEN.

Dat een physiologische waardebepaling van opium zeer noodig
is, is op blz. 5 voldoende toegelicht. Een bruikbare methode bo-
staat echter niet.

Het opium wordt in de therapie, hoofdzakelijk gebruikt al«
stoppend middel bij darmaandoeningen. Men zou dus bij voor-
keur deze stoppende werking als toets voor de werkzaamheid
van een bepaald opiumpraeparaat willen nemen. Juist omdat,
naar het schijnt, bij de stoppende werking van morphine, een
sterke potentieering door de andere opium-alcaloiden wordt te-
weeggebracht en omdat deze potentieering bij andere morphine-
werkingen kan ontbreken, zou to meer reden zijn, deze werkingen
als toets voor een ijking van opiumpraeparaten te nemen.

Magnus1), Padtberg 2), Hesse en Neukirch 3) en Taka-
hashi
4) hebben door middel van de Röntgen methode de stop-
pende werking van morphine en opium bij dieren onderzocht.
Do eerste werkte op normale dieren.
Padtberg, Hesse en Neu-
kirch
onderzochten vooral de stoppende werking van opium-
alcaloiden op katten, waarbij te voren door het toedienen van
coloquintenextract kunstmatig diarrhoeën waren opgewekt.
Bij deze onderzoekingen bleek, dat quantitatief werk op deze
wijze mogelijk is.

Het spreekt vanzelf, dat uit dit onderzoek niet licht een,
voor practisch gebruik geschikte methode tot het ijken van
opiumpraeparaten kan groeien, vooral omdat een groot aantal
proefdieren en zeer veelvuldige Röntgcn-doorliehtingcn daarvoor

1  ]{. Maqnds. 1 )ir> «topfentlo Wirkung dos Morphins II Mitt. Pflüg. Arrh Bd.
122, pag. 210. 1008.

2  .1. II. PaDTHKRQ. l\'l>or dio Stopfwirkung von Morphin und Opium hei Kolo-
quintondurclifällon. Pflüg. Arch. Bd. 139, pag. 318. 1911.

3  Hf.S8K und NKUKincii. Vorsucho zur Ermittlung dor stopfenden Beftandtfils
im Opium (Pontopon) Pflüg. Arch. Bd. 151, pag. 300. 1913.

4  M Takahashi. Quantitajivo oxperimontoll-therapoutischo Vorsucho znr
Ermittlung dor ßtopfonden Bestandteile im Opium. Pflüg. Arch. Bd. 159, p. 327. 1914.

-ocr page 84-

noodig zouden zijn. Wel zou het mogelijk zijn, en wellicht de
moeite loonen, om voor een enkele maal een onderzoek naar de
werkzaamheid van een groote partij te doen en men zou dan door
de beschreven werkwijze te volgen, althans het voordeel hebben,
dat de werking die men als toets voor de werkzaamheid van opium
neemt, zoo dicht mogelijk bij de therapeutische werking bij den
mensch zich bevindt.

Geheel anders zou hot zijn, indien men hot bekende handelspraoparaat pantopon
wilde ijken. Het pantopon bevat alle alcaloiden, die in opium voorkomen als zout-
zure zouten. Het bevat 62,7% zoutzure-morphine en do overige alcaloiden komen
er in die verhouding in voor, waarin za in het opium aanwezig waron, waaruit het
pantopon is bereid. Aangezien nu die verhouding voor opium niet constant is
(vergel. blz. 6) zal dat voor pantopon ook niet hot geval zijn. Het is dus niot
ondenkbaar, dat men het noodig zou achten pantopon to standaardiseoren. In
dat geval zou de boven beschreven methode, waarin do stoppende working als toets
wordt genomen, niet voldoende zijn, omdat pantopon zeer veelvuldig als vervang»
middel van morphine, dus als narcoticum, wordt gebruikt en voor dat gebruik geldon
weer andere potentieeringsmogolijkhedon. Wil men dus het pantopon ijken, dan moet
vooral aan de pijnstillende werking van hot praeparaat do aandacht worden besteed.
De boven beschreven methode van
Macht zou dus zeer goede diensten kunnon bewij -
zen, alleen men moet daarbij op menschen werken. Dat kan voor eon onkolo maal
geschieden, maar een gewone laboratoriummothode voor practisch gobruik kan
natuurlijk hieruit niet groeien.

Zooals boven reeds werd opgemerkt, een bruikbare methode
tot het ijken van opiumpraeparaten bestaat nog niet. Wellicht
kan, indien eerst de hier beschreven methode voor eenige praepa-
raten is benut, op grond daarvan een eenvoudiger methode worden
uitgewerkt.

-ocr page 85-

HOOFDSTUK V

CANABIS INDICA.

Canabis indien heeft oen werking op het centraal zenuwstelsel,
die in enkele opzichten met die van opium overeenkomt. Het
wordt voor therapeutische doeleinden in ons land zoo goed als niet
gebruikt ,in Engeland en Amerika echter wel. Het wordt daar
echter niet, zooals bij ons het opium, als stoppend middel, maar
als narcoticum gebruikt, dus meer in de gevallen, waarin wij
morphinc geven. De physiologische werking van canabis indica
is uitvoerig beschreven door S.
Fr&nkel 1).

De werkzame bestanddeelen kunnen niet chemisch worden be-
paald. Dc Amerikaanschc pharmacopee cd. IX geeft daarom
aan een physiologische waardebepaling, die volledigheidshalve
hier in het kort wordt vermeld.

Gobruik wordt gemankt van een eigenaardige werking, dio canabis indica volgons
FiiiiNKEL op bondon beeft, bot veroorzaakt bij dozo dieren n.1. stoornissen in do
coürdinatio dor willokourigo bewegingen. Do symptomen, dio het eerst op don voor-
grond
treden zijn : ,,slight swaying, when the animal is standing quietly, or in somo
ataxia when it runs about". Onderzocht wordt de minimum dosis van hot fluidoxtract
ran een bepaald canabispraeparaat, die dozo vorsehijnsolen toweegbrongt on do
werking hiervan wordt vorgoleken met dio van een standaordpraeparaat.

Tot dit doel wonion telkens tweo honden (goed govoedo, gezonde dieren minstens
een jaar oud, bij voorkeur fox torrierH) mot wisselcndo hoovoelhodon van do
l>oido
extracten ingespoten, totdat voor beido pracparaten do minimum werkzamo dosis
gevonden is. Tussehen tweo opeenvolgende inspuitingen
moeten minstons drio dagen
vorloopen.

Do canabis wordt den dieren als fluidoxtract, verwerkt in pillen, por os toogodiond.

Als standaardpraoparaat wordt oen praeparaat beschouwd, waarvan 0.03 c.M1\'.
l>er K
.g. lichaamsgewicht van het dier werkzaam is.

1  S. Fbünkel. Oheinio und Pharmakologie de« Haschiach. Schmibdebkrqr
Arcli. 4 0, 200. 1003.

-ocr page 86-

De methode maakt niet den indruk van zeer nauwkeurig te zijn, maar is vooral
daarom nuttig omdat naar het schijnt canabispraeparaten op do markt voorkomen,
die geheel onwerkzaam zijn, en dan is het voor den groothandelaar natuurlijk van
groot- belang, dat tenminste een grof quantitatieve methode bestaat.

Aconitine praeparaten.

De Amerikaansche Pharmacopee Ed. IX *) geeft een methode
tot ijking van aconitine-praeparaten, die volledigheidshalve ver-
meld wordt.

Bij dezo methode wordt het vergift in den vorm van het fluidextract, hot extract
of de tinctuur ingespoten bij caviae van 250 a 350 Gram. Bepaald wordt do kleinste
dosis, die na 12 uur de caviae doodt.

Van een goed fluidextract moet 0,000 04 c.M3., van een goed extract 0,00001 c.M:\\,
en van een goodo tinctuur 0,0004 c.M3. per Gram dier noodig zijn om een cavia t-o
<looden.

-ocr page 87-

HOOFDSTUK VI.

TINCTURA LOBELIAE INFLATAE.

De tinctura lobeliae wordt hier te lande betrekkelijk weinig
gebruikt. Enkele malen wordt zij tegen asthma aangewend en zij
maakt een bestanddeel uit van sommigfc der gebruikelijke asthma-
middelen. Het werkzame bestanddeel is lobeline, een alcaloid dat
in werking gedeeltelijk met nicotine overeenkomt en dat een zeor
sterk vergift is. Wijl cle tinctura lobeliae in de Ned. pharmacopec
voorkomt en daarin geen waarborg voor de werkzaamheid wordt
geëiseht,
Avijl uit een onderzoek, dat de Lind v. Wijngaarden *)
verrichtte bleek, dat de sterkte van lobelia-tincturen uit verschil-
lende apotheken betrekkelijk sterk verschillen
kan.cn wijl tenslotte
een goede chemische methode tot bepalen van het werkzame
bestanddeel niet bestaat, daar is het gewettigd de physiologische
waardebepaling van tinct.-lobeliae te bespreken.

Wegens de groote overeenkomst in werking tusschen lobeline
on nicotine sprak het vanzelf dat
de Lind v. Wijngaarden bij
het zoeken naar een physiologische ijkings-methode voor tinct.-
lobeliae eerst naging, of een. bestaande nicotinc-inethodo voor
lobeline te gebruiken zou zijn. Dit bleek — indien slechts do nico-
tine-methodo eenigszins gewijzigd werd — inderdaad mogelijk.

Do l>odool(lo nicotine-mothodo was door mij gebruikt bij oen ondorzook naar het
nicotin°-gohallo in don rook van verschillende sigaren\'-). Uierbij was geblokon, dat
nicotino mot voldoende nauwkourigheid door middel van een physiologischo mothodo
kan worden bepaald, indion wordt gobruik gemaakt van do prikkolondo working,
«iio kloino hoovoolhoden nicotino, wanneer ze bij oen dier in een ador wordon inge-
spoten, op do Bympathischo gangliën uitoefenen, waardoor o.a. vaatvernauwing op-
troodt on nijging tot een stijging van don bloedsdruk. Deze bloodsdrukstijging komt
in vel\' gevallen niot tot uiting, omdat nicotino oon rommenden invloed op hot hart
uitoofent, waardoor nijging tot bloodsdrukdaling optreedt. Dozo limteto working kan
men uitschakelen, door van te voren atroj)ino in te spuiten. Doot mon dit, dan gcoft
in vorreweg do ineosto gevallen nicotino een zuivere bloodsdrukstijging. Het bost

-ocr page 88-

Fig. 18.

Bloedsdrnk. Gedecapi teerde kat na atropino-inspuiting.

0

CL

<1 óv 1.0"

JV ....../

4

Si

O.I -»»(A. ___

lo" /

ji _ y^^

c

lo" /

Jv^--/

u" /

i

/

Jtf

Tnvloed op den hlcedsdrnk van 0.1 mgr. nicotine (a, b en c.) en van 0.15 mgr (it)

-ocr page 89-

kan men dit waarnemen indien de nicotino-inspuitingen word?n verricht bij een kat,
die to voren is gedecapiteerd. waardoor dus invloeden op het vasomotorisch centrum
worden uitgeschakeld, en tevens een narcose gedurende de proef overbodig wordt
gemaakt. Worden nu bij een kat, die op deze wijze is voorbereid, achtereenvolgens
verschillende inspuitingen gedaan met eenzelfde hoevoelheid nicotine, dan geven
dezs ook steeds eenzolfde bloedsdrukstijging, zooals uit fig. 18 blijkt. Men kan nu
oerst bij een ijking van een nicotinehoudcnde vloeistof 2 inspuitingen doen meteen
nicotine-oplossing van bekendi? sterkte, daarna een inspuiting met de onbekende
oplossing, om tenslotto door een inspuiting met do eerst-gebruikte oplossing aan te
toonon, dat de gevoeligheid van bot dier niet veranderd is. Deze methode gaf voor
nicotine zeer goede resultaten.

Dij bet onderzoek, dat
de Lind v. Wijngaarden \')
insteldo naar do werkzaam-
heid van lobelino-tincturen
uit verschillende apotheken,
werd, wegens do groote
overeenkomst. in oigen-
— schappen van lobelino en

ViOcbbx . wIÉIF nicotine, getracht ook voor

. ...liIiiWIIP <le lobelia-tincturen dezelf-

de methode als voor het.
nicotine te gebruiken. Do
bedoeling was dus, lobelia-
tinctuur togen lobeline to
standaardisoeren. Dit bleek
echter niet mogelijk, want
werd eenige molen achter-
een eenzelfde hoe-
veelheid lobelino bij
een gedocapitocrdo
kat ingespoten, dan
werden do daarop

v 0 I. jPIpPIfwii volgendobloedsdruk-

üloöoOt. ..uiWllf stijgingen — ook als

van to voren atro-
pine gegeven was —
steeds kleiner. Ten
einde deze moeilijk-
beid to ontgaan,
werd geprobeerd of
lobelia-tinctuur to-
gen nicotine gestan-
daardiseerd kon wor-
den. En dit bleek nu

Fig. 19.

üloedsdruk. Gedecapiteerde kat n»
atropine inspuiting.

t.

$5 %

Invloed van 0,1 mgr. lobeline.

inderdaad mogelijk, want wordt eerst eenige malen een l>epaaldo dosis nicotine
ingespoten en dan eenzelfde hoeveelheid zuivere lobeline. dan geeft, liet lobelino
een oven liooge bloedsdrukstijging als bot nicotine, zooals uit tig 19 a en b
en uit tal>cl fi, die aan oen mededeeling van do
Lind v Wungaauden is ontleend,
blijkt, liet was echter bij de ijking van do lobelia-tinctuur niet mogelijk, om telkens
ter controle na do lnbclino-injcctio nog een nicotine-inspuiting te doen volgen, want
deze nicotine-inspuiting na bet lobeline gaf regolmati geen veel hoogere bloedsdruk-
stijging dan dezelfde hoeveelheid nicotine vóór de lobelino-injectie. liet bleek, dat
bierbij een geval van echte potentieering zich voordeed. Wij hebben over dit verschijn-

-ocr page 90-

Vergelijking van de werking van 0,1 mgr. nicotine met die van
0,1 mgr. lobeline beide na inspuiting van atropine.

Proef No.

Stijging van den

bloedgdruk na
0,1 mgr. nicotine.

Stijging van d«n

bloedsdruk na
0,1 mgr. lobeline.

18

66 m.M. Hg.

54 m.M. Hg.

30

50 „

56 „

44

13 „

19 „

57

30 „

31 „

gemiddeld 39,75

gemiddeld 40

sel ter anderer plaatso uitvoeriger mededelingen gedaan!). Waar intusschen dozo
laatste controle-injectie van het nicotine
na hot lobolino niot strikt noodzakelijk was,
kan do methode ook zondor dezo als bruikbaar worden beschouwd. Do gang van
zaken is dus deze. Bij een godecapiteerdo kat worden, na atropine-inspuiting, eonige
malen wisselondo hooveolhoden nicotine ingespoton, b.v. 0,075 mg., 0,1 mg., 0,125 mg.,
0,15 mg. en 0,175 mg. Daarna volgt nog een injoctio mot 0,1 mg. nicotine, om aan te
toonen, dat de gevoeligheid van het dier niet verandord is. Ton slotto wordt dan do
onbekende lobeliatinctuur ingespoten en nagegaan, mot wolko dosis nicotine do
bloedsdrukstijgende werking van dio hoeveelheid lobolino overeenkomt. Op dio wijzo
kan dus geschat worden, hoeveol lobelino do tinctuur bovat. Natuurlijk word olko
tinctuur niet bij één, maar bij eon aantal dieren onderzocht. Bij dit ondorzook blook,
dat do sterkto van in 5 verschillende apotheken bestelde „tinctura lobeliao inflatao"
atork wisselde, zoodat do storksto tinctuur 5 maal zoo sterk was als do zwakste. Do
waardon, dio voor do verschillondo tincturen govondon waren, vindt mon in ondor-
ntaande tabel 7, waarin voor olko tinctuur is opgogovon, met hooveol mg. lobolino
1 c.M3. dor tinctuur ovor oonkomt.

Tabel 7.

Apotheok.

1 cm3, tinctuur komt in

werking ovoroen mot

a

0,08 mg.

lobelino.

b

0,08 „

0

0.11 „

IJ

d

0.275 „

»» •

e

0,4 » „

II

Vormold moot nog wordon, dat do tinctuur niot als zoodanig ingespoton kan
wordon, daar zij blijkbaar stofïon bovat, vermoodolijk kaliumzouten, dio onmiddellijk
hot hart tot stilstand brongon.

Om schadolijko bestandoolon to verwijderen, word do tinctuur ingedampt iiL

-ocr page 91-

vacuo, tot do oplossing troebel word, doordat het alcoholgehalte sterk verminderde.
Dan werd, door toevoeging van voel bicarbonas natrieus, do oplossing sterk alkalisch
gemaakt en daarna met aethor geschud, waarbij hot alcaloïdo in don aothor overgaat.
Nadat in oen scheitrechter do aether van zijn onderlaag is geschoiden, wordt hij opnieuw
vermengd en geschud met een verdunde oplossing van HC1; dan gaat hot alcaloido
als HCl-zout in dezo laatste oplossing over en kan van den aether worden afge-
scheiden. Voor de inspuiting wordt dezo zure alcaloido-bevattendo vloeistof op
hetzelfde volumen teruggebracht als de oorspronkelijko tinctuur innam.

Bij de nicotine- en lobelinobepalingen moet or steeds voor gezorgd worden, dat.

-ocr page 92-

Fig. 206.

Concentratie-werkingscurve van nicotine
op den bloedsdruk van de
gedeeapiteerde kat.

men slechts kleine hoe-
veelheden van do ver-
giften inspuit, zoodat
de bloedadrukstijgingen
niet te hoog zijn. Do
C-W curve van do nico-
tinewerking op don
bloedsdruk heeft een
verloop, dat met fig. 17
overeenkomt, zooals uit
fig. 20a en
b blijkt. In
fig. 20a zijn de bloeds-
druk curven weergege-
ven. zooals ze zijn op-
genomen. Fig. 206 is
uit de waardon van
fig. 20a geconstrueerd.
Men moet dus ook bij
dit onderzoek in do mid-
denzone der C-W curvo
blijven, ook al omdat
na inspuiten van grooto
hoeveelheden nicotino te
spoedig een toestand
bereikt wordt, waarin do
sympathische gangliën
door hot nicotino in-
plaats van geprikkeld,
verlamd worden en dus
• geen bloodsdrukstijging
meer optreedt. Do ïxssto
resultaten krijgt men
mot hoeveelheden van

ca. 0.1 mgr. nicotine.
Dc oplossing van nico-

* ....
Bloedsdruk. Gedccapiteordc kat na atropine inspuiting.

a nicotine, b nicotino azijnzuur.

-ocr page 93-

tine, dio men voor een dergelijk onderzoek in voorraad lioudt, moet zwak zuur
reageeren. Is zij alkalisch of zelfs maar neutraal, dan gaat do nicotinewerking
ervan zeer snel achteruit. Uit voorzorg werden niet alleen de nicotine-oplossingen,
maar ook do lobeline-oplossingen steeds in zure oplossing gehouden. Dat zelfs
vrij groote verschillen in den zuurgraad na inspuitingen bij de kat go.m verschil in
invloed op den bloedsdruk geven, blijkt o.a. uit fig. 2i waar eerst 1 c.M3. van een
azijnzuurhoudende nicotine-oplossing is gegeven en daarna 1 c.M1. van dezelfdo
oplossing 0.3 c.M:!. 5% azijnzuur.

Tenslotte moet nog do aandacht erop worden gevestigd, dat de bloodsdrukstijging
na een nicotine-inspuiting niet alleen afhankelijk is van do nicotine-hoeveelheid, die
ingespoten wordt en van do concentratie, maar vooral ook van do snelheid, waarmede
wordt geinjiceerd. Na een snelle injectie is do bloodsdrukstijging veel grooter dan na
eon langzame injectie met dezelfde hoeveelheid. Men moet dus bij dergclijko
bepalingen allo inspuitingen even snol doen, bijv. steeds in 20- of in 40 sec. Natuurlijk
mag do hoeveelheid %-loeistof, dio men inspuit, niet to veel verschillen, maar dit
luistert niet heel nauw, men krijgt bijv. hetzolfdo effect op den bloedsdruk als men
0.1 mgr. nicotine de ééno maal in 0.5 c.M3. en do andero maal in 2 c.M3. vloeistof
inspuit, mits de snelheid waarmede ingespoten wordt, gelijk blijft.

De ijking van lobelia-tinctuur kan volgens de hier beschreven
methode met vrij groote nauwkeurigheid geschieden. Aangezien
de bloedsdrukstijging die 0.1 mgr. nicotine geeft, zeer duidelijk
verschilt van de stijging na 0,125 mgr. kan men aannemen, dat de
fout, die met deze methode verkregen wordt, niet hooger zal zijn
dan 20%, waarschijnlijk zelfs lager.

Hoewel de tinct.-lobeliae in de meeste streken van ons land
zeer weinig gébruikt wordt, zal het m.i. toch gewenscht zijn, bij
een nieuwe uitgave van do pharmacopce physiologischo waarde-
bepalingen ook voor do Herba lobeliao op te nemen en wel omdat
het lobelino een sterk werkend vergift is, dat bovendien de wer-
king van nicotine en wellicht ook van andere vergiften versterkt,
-/oodat de toediening van deze tinctuur gevaar kan opleveren,
indien men niet van een constante werkzaamheid zeker is.

0

Storm v. Leeuwen.

-ocr page 94-

HOOFDSTUK VII.

ORGAANPRAEPARATEN.

\\

Adrenaline.

Invlped van twee opeenvolgende inspuitingen met
0,01 mgr. adrenaline.

Onder de orgaan-praeparaten neemt adrenaline een zeer bijzon-
dere plaats in, omdat het werkzame bestanddeel een chemisch
bekende stof is en zelfs synthetisch wrordt bereid. Een physiolo-
gische waardebepaling van adrenaline schijnt dan ook eigenlijk
overbodig. Toch geeft de Amerikaansche pharmacopee Ed. IX
een voorschrift voor het geval de werkzaamheid van bijniersub-
stantie moet worden bepaald. De methode komt in hoofdzaak
hierop neer.

Fig. 22.

Bloodsdruk. Gedccapiteordo kat.

-ocr page 95-

Een hond wordt in diepe narcose gebracht en eenige milligrammen atropine worden
ingespoten om de prikkelbaarheid der vagi op te heffen. Daarna wordt een- of meer-
malen een kleine hoeveelheid laevo-mothylamino-aethanol-catechol (d.i. synthetische
ftnrenaline) ingespoten en het effect hiervan op den bloedsdruk geregistreerd. Dan
wordt de hoeveelheid bijnier-substantie gezocht, die eenzelfdo bloodsdrukstijging
geeft. Voorgeschreven is, dat, om do bijniersubstantie als „physiologically assayed
and standardised according to tho U. S. P. IX" te mogen in don handel brengen,

1 g. suprarenalum siccum — wat bloedsdrukstijgende werking betreft — aequi-
valent moet zijn aan 10 mg. laevo-mothylamino-aethanol-catechol.

Het principo van dezo mothodo komt dus hiorop neer, dat, wanneer bij een dior
eenige malon achtereen eenzelfdo hoeveelheid adrenaline wordt ingespoten, de bloeds-
drukstijging, die liiorvan het gevj>lg is, ook ongeveer dezelfde is.
Dezo bloodsdruk-
stijging door adrenaline is een gevolg van een vernauwing der kleinste bloedvaten en
van een positioven invloed van het adrenaline op het hart. Bovendien oefent het
adrenaline nog een centralen invloed uit. Om invloeden vanuit hot verlengdo merg
uit te schakelen on dus do verhoudingen wat te voreenvoudigen, kan men mot
vrucht gebruik maken van gedecapiteordo dieren.

Een voorbeeld van do bloedsdrukstijging na 2 opeonvolgondo adrenalino-injocties
geeft fig. 22.\'

Hot verloop van de c\'oncontratio-werkingscurvo komt — vergel. fig. 4 en 5 — mot
dat van fig. 17 overeen, men moet dus ook bij dezo ijking zorgen in do middenzone
b—c dor C-\\V curvo to blijven.

Omtrent do techniek van de bloodsdruk-methodo in hot algemeen kan hier nog
een enkelo aanwijzing worden gogoven.

Techniek van de bloedsdruk-methode.

Hot docapitoeron of decorobreeron van oen dior wordt later beschreven. Bij hot
registreoren van den bloedsdruk maken wij als regol van oen gowonon kwikmanometer
gobruik. Men moot als vullingsvloeistof voor do caoutchouc slang tusschen manomotor
on arterie
niet magnesiumsulfaat nem?n, omdat dat oen to schadelyko werking op
hot hart van do kat uitoefent (bij konijnen en honden kan men met voordoel magno-
siumsulfaat nomen). Dat het effect op don bloedsdruk, belialvo van do hooveolheid
van liet ingespoten vergift, vooral ook afhankelijk is van de snelheid waarmede
wordt geinjiceerd, is boven bij do nicotino-ijking reeds vermeld. Dat grooto vor-
schilleti in do hoovcolhoid vloeistof, waarin een bepaald vergift wordt opgelost, van
invloed zijn, is ook reeds ter sprake gebracht.

Bij langdurende prooven moet erom gedacht worden, dat do temperatuur van lint
godecapiteerdo of gedecerebreerdo dier niet to veel daalt. Voor nicotine vond ik n.1. \'),
dat bij daling dor temperatuur do bloedsdrukstijging die door eon bopnaldo hoovcol-
hoid nicotine wordt veroorzaakt, afneemt. Do invloed van do temperatuur is echtor
niot heel groot, llot is voldoende als do roetaai temporatuur van hot dior tusschen
:J50—in® schommelt. Men kan hot «lier op temporatuur houden door gedurende de
proef do operatiotafel to verwarmen of door onder liet dier een floseh met warm water
to schuiven. Wil men grootero nauwkeurigheid, dan kan men door don oesophagus

2 katheters in do inaag van hot dior brengen en door den oenen katheter warm water
invoeren, dat door don anderen katheter afvloeit, liet toevloeiend water houdt men op
constanto temperatuur door oen gasvlam, waarvan do gastoovoer gorcgeld wordt
vanuit een thornio-regulator, die in hot rectum van het dior wordt ingebracht en dio
op :17° is ingesteld. Men kan ook een in het rectum ingovoordo thonno-regulator van
bizonder model mot een eloctrischo gloeilamp vorbindon, dio bovdn of onder hot dior
wordt geplaatst on dio vanuit den thonno-regulator zoo gorogeld wordt, dat do tom-

-ocr page 96-

peratuur van het dier constant blijft. Beide methoden zijn o.a. in het Nod. Tijdschr.
v. geneesk. beschreven1).

Wanneer een blo„.
J?ig. Aó. oxperiment eenigen tijd durP

heeft men bij de gebruikelijke
manometer-methoden herhaal-
delijk te kampen met stolling
van het bloed in de glazen
canule, dio in de arterie is
ingevoerd. Vooral als sterke
bloedsdrukstijgingen voorko-
men en meer nog als (vergelijk
thyrjoidino-methoden) sterke
bloedsdrukdalingen optreden,
kan deze stolling buitengewoon
onaangenaam zijn.
Mac Dra-
ken
en Werness 2) hebben
nu een zeer eenvoudige canule
aangegeven, waardoor do stol-
ling wel niet geheel voorkomen
wordt, maar toch zeer beperkt.

Hot principe is zeer vernuf-
tig gevonden. Bij do tol nu
too. gebruikelijko mothodo
wordt het nauwo deel van de
canule in do arterio ingevoerd,
zoodat het bloed onmiddellijk
in aanraking komt met den
glazen wand van do canule.
Mac Craken on Werness
CL. voeren echter do arterio in de
canule in,, zoodat hot blood
zoolang mogolijk mot den wand
der arterio in aanraking is.
Hot toestelletje is afgebeeld in
fig. 23. Hot bsstaat uit een
1,5 c.M. wijdo glazon buis met
een zijstuk a, dat met den
manometor in* verband wordt
gebracht. Do glazen buis is aan
beido zijden gesloten, mot con
caoutchouc stop. Do bovenste

Toestel van Mac. Craken en Werness tot
voorkoming van stolling bij bloedsdrukproovon.

1  W. Storm van Leeu-
wen
. Twee mothoden om do
lichaamstemperatuur van gc-
decorobroerdo of gedccapitcor-
do dieren langon tijd stand-
vastig te gouden. Nod. Tijdschr.
v. geneesk. 1910, le Helft,
p. 1174.

2  W. Mac Craken and I.
Werness. A
dovico for over-
coming clotting during direct
blood pressure experiments.

Journ. pharm. andoxp. Tho-
rap. Vol. IX, £ag. 305, 1917.

-ocr page 97-

«top b is doorboord en laat een glazen buis door waarop een stukje caoutchouc
slang is geplaatst, dat mot een klem wordt geslotïn. Da onderste kurk c laat ten
metalen buisje
d door, dat 2 ii 3 m.M. wijd is. Om het toestelletje te gebruiken,
w$>rdt eerst de art. carotis van do kat over een grooto longto vrij-gepraepareerd, dan
dubbel afgebonden met een zser dunne draad en tusschen de beido ligaturen door-
sneden. Het vrije eind van het distaio deel der arterie wordt nu door het motalen
buisje
d getrokken en wanneer het er geheel door is, wordt do arterie voorloopig onder
liet toestel afgeklemd; dan wordt van het vrije eind, dat-bij e uitsteekt, een stukje
afgeknipt, zoodat do ligatuur wegvalt en nu wordt met twoo fijne pincetten do
arterie over den rond
Van hot motalen buisjo heengestulpt, Is dit gelukt, dan
wordt het omg?slagen eind mot oen ïijno draad vastgebonden in een zeer kleine
richel in de metalen buis. Nu. wordt do kurk c in do buis gebracht en het ge-
heele toestelletje gevuld met een half-verzadigdo Xa-sulfaatoplossing; do klem bij b
wordt even geopend om lucht to laten ontsnappen ; in den manometer wordt do go-
wensclite overdruk gemaakt on do klom op de arterie kan worden verwijderd. Het
toestel moet dan in een statief worden gefixeerd en meestal kan men op deze wijze
geruimen tijd werken, voordat stolling optreedt. Gebeurt dit, dan is het stolsel na-
tuurlijk zeer gemakkelijk to verwijderen, door even do kurk c af to nemen (nadat do
arterie weer tijdelijk is afgeklemd) en het apparaat met Na-sulfaat schoon to spoelen.
Hot voordeel van deze methode is, dat het bloed met den arterie-wand in aanraking
is, totdot hot ineens in do zeer wijdo glazen buis terecht, komt. Wanneer eon klein
stolsel ontstaat, zal dit niet aanstonds do canulo verstoppen maar zal hot naast het
uitstekende deel van
e. neerzakken. Dit is vooral een voordcol, indien men nauwkourig
do moto van bloedsdrukdaling wil nagaan, dio men bijv. door vogusprikkeling ver-
krijgt (vorgel. blz.
104). Bij de tot nu too gebruikte glazen canulon, dio trechtervormig
toeliepen, was men vrij zeker dat, indien ook moor hot. geringste stolsel in d canule
aanwezig was, dit bij een bloedsdrukdaling in hot nouwsto gedeelte van do canulo
zou worden gezogen en deze daar zou verstoppen. Men wow dus nooit zeker, of oen
bloodsdrukdoling wol goheol geregistreerd werd en of zo niet holverwego onderbroken
word door eon klein stolsel.

* In hoeverre liet noodig is, inderdaad ijkingen van de adrenaline-
praeparaten, die door de verschillende firma\'s in den handel worden
gebracht, te verrichten, met andere woorden, na te gaan, of 1 mgr.
adrenaline van de éóne firma dezelfde werking heeft als 1 mgr.
van\'een andere firma, is mij niet bekend. Nader onderzoek zal
dit nog uit moeten maken1).

De hier beschreven standaardisatieniethodo is zeer betrouw-
baar en de techniek is eenvoudig. Waar ten slotte de bloedsdruk-
stijging in hoofdzaak veroorzaakt wordt door vaatcontractie en
dit ook de werking van adrenaline is, die het meest in de genees-
kunst gebruikt wordt, is de methode ook wat dit betreft, rationeel.

De bloedsdruk-methode geeft nauwkeurige resultaten en is
voor het ijken van bijnicrpraeparatcn zeer voldoende. Wil men
voor andere doeleinden zeer kleine hoeveelheden adrenaline
quantitatief bepalen, dan moet men andere methoden benutten,
(methode van
Cannon en La Paz en van Labwen—Trende-
lenburg
) die echter buiten het kader van dit boek vallen.

Er is nog een geval, waarin de bloedsdrukmcthode niet met vrucht

1  Intusschon is gebloken, (vergel. W. Storm van Leeuwen on M. van pek
Made
. Ovor hot verschil in werkzaamheid van udronalino pracporaton van ver-
schillende herkomst Ned. Tijdsch. v. gcneesk. 1 918, 2o holft pog. 1901) dat inderdaad
physiologische waardobopalingen van adronalino-praoparatpn nuttin kurinon zijn.

-ocr page 98-

kan worden aangewend d.i. wranneer men het adrenaline-gehalte
van één der moderne asthma-middelen zou willen onderzoeken, die
behalve adrenaline ook hypophysine bevatten. Dit laatste ver-
oorzaakt evenals adrenaline een bloedsdrukstijging en men kan
dus niet weten, welk deel van de bloedsdrukstijging door het

adrenaline en welk deel door het pituitrine wordt veroorzaakt.

* *

*

Behalve van de bijnierpraeparaten zijn van alle andere z.g.
orgaan-praeparaten de werkzame bestancldeelen niet bekend. Bij
de doseering van dergelijke praeparaten moet men zich derhalve
regelen naar de hoeveelheid orgaansubstantie, die per tablet van
die stof aanwezig is. Het spreekt vanzelf, dat dit een zeer
onbetrouwbare maatstaf is, omdat een gram van het gedroogde
orgaan van het ééne dier natuurlijk niet dezelfde hoeveelheid
werkzame stof bevat, als een gram van het orgaan van een ander
dier. Deze verschillen kan men natuurlijk nivelleeren door groote
hoeveelheden orgaansubstantie te nemen, zoodat men gedurende
geruimen tijd een constant praeparaat heeft, maar indien ver-
schillende fabrikanten dit doen, is de uitkomst zeer verschillend.
Ter illustratie hiervan moge tabel 8 dienen, waarin voor een
aantal thyreoidinepraeparaten van verschillende herkomst is op-
gegeven in welke mate zij volgens de proeven van
Romeis *)
invloed uitoefen op den groei van kikvorschlarven.

Tabel 8.

8umioi> der in \\>r-
1 Biichrn erzielten
täglichen absolut.
Abnahme.

2.970

2.518

1.940

1.289

0.901

0.810

0.737

0.507

0.371

0.364

0.460

0.625

Verfüttertes Präparat.

Jodothyrin von Bayer.........................

Thyreoideatabletten Merck....................

Opothyreoidin Poehl..........................

Thyreoideatabletten von Burroughs............

Aiodin Hoffmann-LaRoche....................

Degrasin Dr. Freund und Dr. Redlich.........

Thyraden Knoll & Co.....................•----

Thyreoideatabletten Hofapotheke Dresden......

Thyreoideatabletten Engelhardt................

Thyreoideatabletten der Kurprinzcnapoth. Leipzig

Thyreoideatabletten von Struve, arsenhaltig----

Thyreoideatabletten von Struve...............

-ocr page 99-

De verschillen, die hierin bestaan, zijn buitengemeen groot en
bewijzen de noodzakelijkheid van een physiologische methode.
Helaas bestaat een goede physiologische methode eigenlijk alleen
voor liypophysis-praeparaten. Voor de thyreoidine-praeparaten
zijn eenige methoden in bewerking, die hieronder besproken zullen
worden, omdat daaruit wellicht een goede methode groeien kan.

HYPOPHYSIS-PRAEPARATEN.

Algemeene beschouwingen.

De ijking van deze praeparaten kan daarom met vrucht ter
hand genomen worden, omdat de hierin voorkomende werkzame
bestanddeelen een zeer evidente, gemakkelijk in cijfers uit te
drukken, werking op het dierlijk organisme uitoefenen. De kennis
omtrent de werking van hypophysis-extracten dankt men hoofd-
zakelijk aan ScHaFER1), die uitvoerige onderzoekingen hierom-
trent heeft verricht. Tezamen met
Oliver vond hij bloedsdmk-
stijgcnde werking van hypophysis-extracten en tezamen met
Mag-
nus
eenige jaren later den invloed op de niersecretie 2), terwijl
Dale 3) in 1900 een sterken invloed van deze extracten op den
uterus aantoonde, wat later door v.
Frankl-Hochwart en Fröii-
licii
4) werd bevestigd. Blatr Bell vond later nog een invloed op
de peristaltiek van den darm en
Ott en Scott een invloed op
de galsccretic. De invloed op dc melksecretic werd door
Scii&fer
en Mackexzie gevonden.

Wanneer in het bovenstaande is gesproken van hypophysis-
extract dan worden bedoeld extracten van de achterkwab van
dit orgaan. Van het werkzame bestanddeel is de chemische samen-
stelling nog niet bekend, er heerscht zelfs nog geen eenstemmigheid
over de vraag, of al de genoemde pharmacologisohe eigenschappen
van het extract aan dc werking van één enkele chemische stof
moeten worden toegeschreven.

Scy&FKH en HkBhino4) en Encjelan» und Kutsciier0) stondon op dit laatste
standpunt.
Dat.e") laat theoretisch de mogelijkheid, dat in het extract 2 werkzame
bestanddeelen voorkomen open. maar hij merkt op ,,tho point of practical importanco

1  g. oliver en E. ScnüFER. Effects of glandular oxtracts. Journ of physiol.
vol. 18, pag. 277. 1895.

2  R. Maonos en E. SciMfer. I\'ituitary extracts on the kidney. Journ. of physiol.
vol. 27. 1\'roc. phys. soc. pag IX 1901.

3  Zio liicdl. Innere S?kretion 2o Teil. pag. 144.

4  Sohüfer and Herring. Phil. Trans. 1900. H.

-ocr page 100-

for purpose of standardisation is, thafc in the ordinary extract the different types of
activity seem to run strictly parallel. That is to say, we have never found an extract
which was inferior in pressor action and had not a like inferiority as a diuretic and
an uterine stimulant". Hierbij moet niet worden vergeten, dat
Dale onderzocht
extracten die door hem — natuurlijk steeds op dezelfde wij zo — uit de achterkwab
van de hypophysis werden bereid. Bij een onderzoek naar de pharmacologische wer-
king van verschillende handelspraeparaten, die de werkzamo bestanddeelen van do
achterkwab der hypophysis zouden bevatten bleek mij, dat dio werking aanzienlijk
verschillen kan, maar dit is hoogstwaarschijnlijk toe to schrijven aan verschil in de
bereiding der praeparaten, zoodat mijn ervaring niet met
Dale\'s opvatting in strijd
behoeft te zijn.

Fühner1), dio sedert 1912 een aantal onderzoekingen over de werkzame bestand-
deelen van do hypophysis heeft verricht, staat op het standpunt, dat de achterkwab
der hypophyse niet minder dan vier werkzame en daarnaast nog vier niet- of minder
werkzamo bestanddeelen bevat. Hij geoft van dezo stoffen oen aantal chemischo
kenmerken op, do constitutie of zelfs de empirische formule orvan is echter nog niot
bekend. De pharmacologische werking is door
Füiiner nauwkeurig onderzocht en
deze is voor de vier werkzame stoffen niot geheel dezelfdo.

Hot mengsel der vier werkzamo stoffen wordt ondor den naam „hypophysine"
door do Höchstor Farbwcrke in den handel gebracht. Dit hypophysine geeft, wan-
neer het bij een met urethaan genarcotiseerd konijn wordt ingespoten, als regel een,
bloedsdrukstijging, daarna een bloodsdrukdaling, dio dan weer door oen stijging ge-
volgd wordt. Behalve dit, oefent hot hypophysine ook een sterko werking uit op
andere organen, op ademhaling, op den uterus onz. maar do werking op den bloodsdruk
wordt hier in hot bijzonder besproken, omdat daaromtrent geen overeenstemming
bestaat tussclien
Fühner en anderon (o.a. Popielski) en juist dozo werking op don
bloedsdruk bij kan dragen tot hot karakteriseeren der verschillende hypophysis-
bestanddeelen.

Popielski -) heeft op Fühner\'« medodeeling\'iii kritiek uitgooefend, dio grooton-
deels door
Füiiner is weorlegd. Dezo zaken kunnen hier thans niot besproken wordon.
Een van do punten uit
Popielski\'h kritiek echter is voor do onderhavigo kwestio van
belang.
Popielski lieoft n.1. betoogd, dat do oudoro liypophysis-praoparaten (pitui-
trino bijv.) bloedsdrukstijging gaven, terwijl
Fühniïk\'h hypophysino ook bloodsdruk-
daling gaf.
Füuner bestrijdt dit en houdt vol, dat pituitrino dezelfde werking hoeft
op den bloedsdruk als hypophysine. Want
Klotz2) en Pankow \') haddon op hot konijn
mot pituitrino ovonzeor oen werking op don bloedsdruk pokrogon, dio typisch is voor
hypophysine.
Füiiner meent dat Popielski\'s fout schuilt in do omstandigheid, dat
Popielski op godecerebreerdo honden heeft gewerkt, waarbij — wegens don lagen
bloodsdruk, die clezo dieren reeds hebben — een bloedsdrukstijging gomakkolijk is
te vorkrijgen. Op dozo wijze is do zaak echter slechts ton halve verklaard. Want in

1  H. Fühner. Das Pituitrin und soino wirksamen Bestandteile. Münch. Mod.
Wochenschr. 1912. No. IG.

H. Fühner. Uber dio isolierten wirksamen Substanzen der Hypophyse. Doutscli.
Mod. Wochenschr. 1913. No. 11, pag. 491.

H. Fühner. Pharmakologische Untersuchungen über dio wirksamen Bestandteile
dor Hypophyse. Zoitsclir. f. d. gos. oxp. Mod. Bd. I, pag. 397. 1913.

H. Fühner. Dio Hypophyso und irho wirksamen Bestandteile. Borl. Klin. Wo-
chenschr. 1914. No. 0.

H. Fühner. Pharmakologische Untersuchungen über dio Wirkung des Hypo-
physins. Biochem. Zoischr. Bd. 70, pag. 232. 191(5.

2  0. Pankow. Uber Wirkungon dos „Pituitrin". Parko Davis cn Co. auf Kreis-
auf und Atmung. Pflüg. Arch. Bd. 147, pag. 89. 1912.

-ocr page 101-

mijn onderzoekingen op gedecerebreerde katten bleek duidelijk, dat — in overeenstem-
ming met
Popielski — pituitrine een bloedsdrukstijging gaf, maar hypophysine
gaf op de gedecerebreerde kat een stijging, gevolgd door een daling.
Popielski\'s opvat-
ting, dat pituitrine en hypophysine niet identiek zijn, is dus wol degelijk juist. Dit
sluit overigens in het geheel niet in, dat
Popielski\'s gehcele kritiek op Fühnek\'s
werk als juist moet worden beschouwd.

Het eigenaardige geval doet zich dus voor, dat op het genarcotiseerde konijn do
verschillen tusschen pituitrine en hypophysine blijkens de onderzoekingen van
Fühneh,
Klotz
en Pankow niet en op dt g^decerebrecrdo kat of hond of op do godocapiteerdo
kat
wel kunnen worden aangetoond. Dat ook tusschen pituitrina en pituglandol de-
zelfde verschillen in werking bestaan, is op blz.
18 reeds medegedeeld. Guggenheim \')
onderzocht do werking van eenige hypophysisextracten op den bloedsdruk van het
konijn en vond daarbij dat do werking van
pituglandol (Hoffmann-La Rocho en Co.)
bij verschillende konijnen zoor verschillend zijn kan. Bij het ééno konijn vond hij eon
werking, zooals
Füiiner die voor hypophysine beschrijft, bij eon ander dier kreeg
hij alleen do bloedsdrukdaling, bij eon derdo alloen de .stijging, bij nog weer oen ander
dier in het geheel geen werking op den bloedsdruk.

Ten slotte kan nog medegedeeld worden, dat ik bij een in Holland vervaardigd
hypophysispraopuraat eon werking op do gedoceroyroordo kat vond, dio met dio van
Hypophysine overeenkomt.

Ik meen, op grond van do hior modegodoelde ondorzoekingon van andoren en van
mijzelf, dat liet zeer wel mogelijk is, dat het extract, dat
Dat,e in handen hoeft gehad
en ovonoens pituitrine één werkzame stof bevatten, maar dat ongetwijfeld
Füiineh
gelijk hoeft, waaneer hij vermeent, dat zijn „Hypophysin" uit meerdere werkzamo
stoffen bestaat en hetzelfde geldt m.i. voor pituglandol.

Gügoenheim \') stond in 1913 nog op hot standpunt, dat hot hypophysonoxtract.
uit meer dan een stof bostaat. In
1014 deolt hij echter mode,») dat de spocifioko
workingon der hypophysisextracten door een enkole stof worden teweoggobraclit.

Mon moot naar ik meen Fühneh :!) gelijk geven, wonneor hij botoogt, dat Gugoev-
heim
voor deze laatsto opvatting niet voldoondo bewijzen bijbrengt.

Hot komt mij voor, dat één ding zeker is, n.1. dat do vorechillendo in don handel
voorkomende hypophysispraeparatcn niet identiek zijn. Uitvoerig ondorzoek zal
noodig zijn om uit to inakon, aan welk praoparaat do voorkeur moot worden gegovcn.
Do kliniek zal liiorbij in do oerste plaats haar oordoel moeten govon.

Voor hot ijken van hypophysis-praopuraton komon in hoofdzaak twee methoden
in aanmorking n.1. oen, waarbij op den overlevenden uterus wordt gewerkt; eon
waarbij do invloed op den bloedsdruk wordt bostudeerd. Bcido mothoden zullen
l>osproken worden.

De overlcvendc-uterus-mcthodc.

Do toehniok van dezo methode komt golieel ovoreen mot do voor do ijking van
socalo-praoparaten beschrevene.
Dale ijkt hot pituitrino-praoparaat tegon een door
hem boreid standaard-pituitrino- extract. Ik beschikto niot over ooti d>rgolijk stan-
daard-oxtract
011 gobruikto /3-imidazolylaothylamine (histamine) als vcrgclijkings-
ïniddel en kreeg daarmedo goede uitkomsten ovenals blijkbaar
Roth 4)

Ook proboordo ik (daar /3-i moeilijk to krijgon is) hot pituitrino togen pilocarpinc
op den overlevenden cavia-uterus to standaardisceren. Dat gaf geen goodo uitkomsten.

-ocr page 102-

Of anders pituitrine-praeparaten, liet liypophysine van Höchst, liet pituglandol van
Hoffmanx—La Roche en een in Holland vervaardigd liypophysenextract eveneens
goed tegen
(3-i op den overlevenden uterus kunnen worden geijkt, kan ik niet uitmaken
daar ik thans niet over voldoende /3-i bjsehik, om dat te onderzoeken. Tegen pilo-
carpine kan men ze niet op den overlevenden uterus ijken. Vooral ook heeft men daarbij
het bezwaar, dat hypophysine da gevoeligheid van d°n uterus voor pilocarpine
verandert. Indien men n.1. een bepaalde dosis pilocarpine op den uterus laat inwerken
en dit vergift daarna uitwascht, vervolgens een liypophysis-praeparaat geeft en dit
oveneens uitwascht en tenslotte weer de oorspronkelijke hoeveelheid pilocarpine toe-
dient, dan heeft deze laatste dosi? pilocarpine als regel een veel sterkeren invloed
dan de eerste, zonder dat hierbij bepaaldo quantitatieve verhoudingen zijn vast te
leggen. Dit is dus een geval van z.g. „potentieering" en het onderzoek wordt hier-
door zeer bemoeilijkt. Ook zonder dat echter is het ijken van hypophysis-praepa
raten tegen
pilocarpine op den utorus niet mogelijk.

De bloedsdruk-methode.

Ook deze methode behoeft niet meer uitvoerig te worden be-
schreven, daar zij in principe overeenkomt met de adrenaline-
ijking. Eeii voorwaarde, waaraan moet worden voldaan om in
het algemeen een vergift met de blocdsdruk-methode te kunnen
ijken, is, dat opeenvolgende inspuitingen met eenzelfde hoeveel-
heid van het vergift eenzelfde effect op den bloedsdr uk uitoefenen.
Dale had in dit opzicht met zijn hvpophysisextracten geen zeer
goede uitkomsten ; hij geeft aan, dat bij opeenvolgend einspui-
tingen meestal de eerste een grootere stijging gaven, dan de latere.
Na eenige injecties krijgt men echter als regel constante bloeds-
drukstijgingen en kan de ijking zoo noodig gedaan worden.

De invloed van hypopliysis-praeparatan op den blocdsdruk is herhaaldelijk onder
werp van ondorzoekingen geweest.
Oliveu en Schüfkh vonden een sterke btoods-
drukstijging na injectie van hypophysiscxtracten.
Howell1) toonde later aan, dat
na injectie van middelmatigo of grooto dosen eon daarop volgondo injectie
niet weer
betzelfde effect hoeft, maar een goringcra of in het geheel goon stijging moer to voor-
schijn roept, In aansluiting aan dit ondorzoek vonden
SchUfek en Vincent dat zelfs
een volgende injeetie een daling van den bloedsdruk veroorzaken kan. Zij konden
stof isoleoren, dio dozo daling veroorzaakt.
Dat.e hooft blijkbaar kleine dosen go-
bruikt, zoodat do bloedsdrukstijgendo werking na horhaalde injecties niet geheel
verdwijnt.

Dale meent, dat do uterus-methodo nauwkeuriger dan do bloodsdrukmothode
is. Dat komt met mijn resultaten, althans wat botreft Jiot pituitrino, ovoroon, hoewel
ook do bloodsdrukmothode bij pituitrino (l\'arko-Davis) mij vrij goede resultaten
gaf, indien zij ecnigszins werd gewijzigd. Ik bob n.1. in latere onderzoekingen niot
pituitrino teg^n pituitrine, maar pituitrino togen adrenaline geijkt. Een van do redenen
hiertoo was deze, dat ik niet zeker was eon standaard pituitrine-praoporoat op constante
waardo to kunnen houden, terwijl wol chemisch zuivoro adronalino ter boschikking
was. Bij do ijking van pituitrino togen adrenalino ho^ft men — indien men op konijnen
werkt — do moeilijkheid, dat pituitrino do adrcnalinowerking potonticort, d.w.z. adra-
nalino na pituitrino gcoft eon grooter effect dan adrenaline voordat pituitrino gegeven
werd. Dit verschijnsel bestaat bij do gcdocapitcordo kat niet -). Men kan daar dus op

1  Howell. Journ. of oxp. modic. Vol 3. 1898.

-ocr page 103-

de gowone wijze ijken zooaln dit o.a. voor nicotine is beschreven. In den regel echter
heb ik voor alle zekerheid do ijking als volgt verricht. Eerst wordt
2 x dezelfde (kleine)
hoeveelheid adrenaline ingespoten om na te gaan of beide malen de uitslag dezelfde
is. Is dit het goval, dan wordt een reeks inspuitingen gedaan met wisselende hoeveel-
heden adrenaline en daarna een inspuiting van pituitrino. Mon kan dan tenslotte
nog door een adrenaline-inspuiting controleeren of do gevoeligheid van het dier tegen
adrenaline niet is veranderd. Do dosis pituitrino wordt dan gelijkgesteld met de dosis
adrenaline, waarmedo zij in werking het meest overeenkomt. Deze methode is natuur-
lijk alleen dan veroorloofd, indien do C—W curve van adrenalino met die van pitui-
trino overeenkomt. Dit is inderdaad het geval, zooals op blz. 17 (vergel. fig. 4) is
beschreven.

Boven is reeds uiteengezet, dat pituglandol en hypophvsine niet met do bloeds-
druk-methoda kunnen worden geijkt, omdat z» blijkbaar naast de stof dio bloedsdruk-
stijging geeft nog een tweedo stof bevatten, die bloedsdrukdaling veroorzaakt. Deze
laatste stof kon door
Sch&fer en Vincent 1) met chemische methoden uit hypophy-
sisoxtracten worden geisoleerd.
Zij komt in eigenschappen overeen met cholino,
maar is geon cholino -).

Meerdere bijzonderheden over de bloedsdruk-methode vallen
niet te vermelden. In hoeverre zij nauwkeurig is blijkt uit tabel
9. In deze tabel is aangegeven met hoeveel mgr. adrenaline 1 c.M2.
pituitrine in werking op den bloedsdruk overeenkomt. Met uit-
zondering van de waarde uit proef IV komen de verschillende
waarden vrij goed met het gemiddelde overeen, zoodat de methode
wat dit betreft bruikbaar is.

Tabel 9.

Proof

I working van 1 c.M3.

pituitrino komt overeen mot die van 0,09 mgr. adrenaline

II „

„ 1 c.M3.

.. .. „ .. >. 0,075 ,, „

HI „

„ 1 c.M3.

...... 0,1 „

IV „

„ 1 c.M3.

..........0,05 „

V „

„ 1 c.M3.

........0,08 ,.

Gemiddeld 0,078 mgr.

Voor do ijking van hypophysis-praeparaton heeft men dus de
volgende methoden.

a. Overlevende uterus. IJking tegen een standaard hypophysis-
praeparaat, geeft nauwkeurige uitkomsten.

I.Jking tegen fi-i geeft voor pituitrine goede uitkomsten.
Voor andere handelspraeparaten hypophysine, pituglandol en/.,
is dit nog niet uitgemaakt.

IJking tegen pilocarpine geeft slechte resultaten.

1  E. ScuaFEit and .S. Vincent. On the action of extract of pituitary injected
intravenously.

Journ. of phys. Proe. I\'hya. soc. Vol. XXIV. pag. XIX. 1899.

2 Journ. of physiol. Vol. XXV. pag. 8f>. 1899.

-ocr page 104-

b. bloedsdruk-methode. Pituitrine tegen standaard pitui-
trine of pituitrine tegen adrenaline.

Deze methode is niet bruikbaar voor pituglandol en hypopliy-
sine en voor een onderzocht Hollandsch hypophysis-extract.

In den laats ten tijd is een nieuwo aanwending van hypophysis-praoparaten in
zwang gekomen n.1. bij de therapie van de asthma. Bekend is, dat adrenaline een ver-
wijding van de fijnste vertakkingen van de luchtpijp veroorzaakt, vooral als dio
bronchioli te voren nauw waren. Dit maakt dus het adrenaline tot een geschikt middel
tegen de acute asthma-aanvallen. Deze eigenschap van het adrenaline zou volgens
don fabrikant van het bekende asthmamiddel „asthmolysine" door hypophysino
worden gepotentieerd.

Er is tot nu toe .geen enkel onderzoek bekend, waaruit met zekerheid blijkt, dat
dit het geval is. Indien echter hypophysis-praeparaton inderdaad oen dergelijke
werking uitoefenen is het nog onzeker of dezo werking parallel gaat met die op
den uterus. Volgens de ervaringen van
Dale is dit waarschijnlijk wel zoo, maar het
zou mogelijk blijven, dat in overeenstemming met de opvattingen van
Schüfer en
Herring en die van Engeland en Kutscher (vergel. blz. 87) de werking op do bron-
chioli niet of althans niet in hoofdzaak door dezelfde stof wordt veroorzaakt, dio do
bloedsdrukstijging en de werking op\'den uterus geeft. En te meer wordt dit mogelijk,
als mocht blijken dat de bloedsdrukverlagende stof van pituglandol en hypophysino
inderdaad een essentieel bestanddeel van hot orgaan-extract is.

Het is dus in ieder geval niet geheol zeker, dat die werking, dio m n voor eon asthma-
middel zou noodig hebben, gehoel parallel gaat met de werking op den uterus en met
dezo mogelijkheid zal men misschien in de toekomst bij do ijking van hypophysis-
praeparaten rekening moeten houden. Dit is thans nog niet mogelijk, omdat nog
geen goede quantitatieve methode voor do werking van adrenaline en pituitrine op do
bronchioli bestaat. Vermoedelijk zal men bij liet werken op do overlovendo cavia
long, waarbij do bronchioli tot contractio kunnen worden gobracht (dus a.h.w. oen
acute asthma-aanval kan wordon opgewekt) door toevoeging van een kleino hoeveel-
heid pepton aan de doorstroomingsvloeistof, wel goede uitkomsten kunnen vorkrijgen.
Dit vraagstuk is thans in bewerking.

THYREOIDINE-PRAEPARATEN.

Algemeene beschouwingen.

Omtrent de\' chemische samenstelling van de werkzame bestand-
deelen van schildklierpraeparaten is zeer weinig bekend.

Oswald heeft uit thyreoidine-extracten een globuline geïso-
leerd, het jodthyreoglobuline 1). Het is sterk jodiumhoudend en
bevat volgens
Oswald alle werkzame bestanddcelcn van do
schildklieren. Behalve het jodthyreoglobuline \\rond
Oswald nog
een nucleoproteid, dat volgens hem geen physiologischc werking
uitoefent.
Romeis vond bij zijn stofwisselingsproeven op kik-
vorschlarven (zie later) in overeenstemming met
Oswald dat het
jodthyreoglobuline alle eigenschappen van schildklierextract had.
Het nucleoproteid echter had — dit in afwijking met
Oj^vald —

1) A. J. Oswald. Die EiweisskörjKsr der Schilddriiso Zcitschr. f. physiol. Ch-mie.
Bd. 27, pag. 14. 1899.

A. J. Oswald. Ucber dio Wirkung dor Schilddriiso auf den Blutkreislauf.

I Pflüg. Arch. Bd. 104, pag. 50«. 1910.

Idem II. Pflüg. Arch. Bd. 166, pag. 169. 1916.

-ocr page 105-

wel een physiologische werking maar — ook qualitatief — een
geheel andere dan het thyreoglobuline. Reeds in 1896, dus voordat
Oswald zijn onderzoekingen mededeelde, had Baumann *) (die ook
de eerste was, die op het hooge jodiumgehalte van de schildklier
wees), een stof geïsoleerd, het thyreojodine, later jodothyrine
genoemd, dat van eenvoudiger samenstelling is dan het jodthy-
reoglobuline van
Oswald en dat volgens Baumann de werkzame
stof uit de schildklier was.

Uit latere onderzoekingen is nu gebleken, dat de werking van
Baumann\'s jodothyrine weliswaar in een enkel opzicht met die van
schildklierextract overeenkomt, maar daarmede geenszins identiek
is en tevens dat jodothyrine niet als zoodanig in de schildklier
voorkomt. In welken vorm het werkzame bestanddeel dan wel in de
schildklier zich bevindt, is niet bekend. Zeker is, dat men uit de
schildklier het jodthyreoglobuline bereiden kan, maar
Romeis 1), die
een voortreffelijk kritisch literatuur-overzicht hieromtrent geeft,
meent, dat men toch met de mogelijkheid moet rekening houden,
dat het werkelijk werkzame bestanddeel geen
eiwit is, maar dat
het zich eerst gedurende de bereiding van het jodthyreoglobuline
aan het globuline-molecuul bindt. Deze vraag is daarom zoo
belangrijk, omdat indien het werkzame bestanddeel een stof is
van eenvoudiger samenstelling dan eiwit, men meer kans zou heb-
ben, om in de naaste toekomst de chemische samenstelling ervan
te leeren kennen. En inderdaad komen juist in den jongsten tijd
steeds meer aanwijzingen dat met ciwitvrijc- uit de schildklier
gewonnen stoffen een typische schildklierwerking te verkrijgen
is.
Romeis heeft uitvoerige onderzoekingen hierover gedaan en
heeft getracht door dialyse en door ultrafiltratie uit thyreoidea-
extracten een ciwitvrijc physiologisch werkzame stof to verkrijgen.
Hij meent, dat door zijn proeven de zaak nog niet met volkomen
-zekerheid is uitgemaakt, evenmin als door de onderzoekingen van
Drechsel, Rose, Tawcett, Rate, IIacket cn Royers, Abder-
halden
en Kuhn en door een inedcdceling van Abelin uit het
laboratorium van
Asher, die allen meenden tc hebben aangetoond,
dat ciwitvrijc- uit schildklier-extracten geïsoleerde stoffen do volle
werking kunnen hebben.

Een ander punt, dat sedert de ontdekking van het hooge jodium-
gehalte dor schildklier door
Baumann, steeds aan de orde is ge-
weest, is do vraag of het jodiumgehalte beslissend is voor do werk-
zaamheid van een sehildklier-praeparaat. Deze vraag is vooral
hierom belangrijk, omdat men herhaaldelijk — en ook do Ned.

1  Lit. zie blz. 98.

-ocr page 106-

pharmacopee Ed. IV staat op dit standpunt — bij gebrek aan een
voldoende chemische of physiologische methode, getracht heeft
de werkzaamheid van een schildklier-praeparaat te beoordeeleu
naar het jodiumgehalte. Het spreekt vanzelf, dat de noodzake-
lijkheid van een physiologische waardebepaling van thyreoidea-
praeparaten staat of valt met deze kwestie. Want is een jodium-
bepaling voldoende, dan is het zoeken naar een physiologische
methode overbodig.

Uit de onderzoekingen van Baumann, Oswald, Rom eis en vele
anderen zijn nu drie zaken met zekerheid gebleken.

Ie. Het komt herhaaldelijk voor, dat eon praeparaat met een hoog jodiumgehalte
een sterke physiologische werking en een praeparaat met een laag jodiumgehalte een
zwakke physiologische werking uitoefent, maar jodiumgelialto en physiologische
werking behoeven geenszins parallel te gaan.
Oswald vond bijv. dat 0.06 gr. jodo-
thyrine, dat 1.5 mgr. jodium bevatte een zwakkere werking had dan 0.15 gr. jodtliy-
reoglobuline met
0.5 mgr. jodium, waarbij als criterium voor de werking do invloed
van thyreoidine op het sympathisch zenuwstelsel werd genomen.

Abelin1) onderzocht den invloed van verschillende thyreoideabestanddeolen op
de stikstofuitschoiding bij honden (zie hieromtrent blz. 97) en vond ovonoens, dat
jodiumgehalte en vermeerdering der N-uitscbeidinc geenszins parallel gaan, zooals uit
onderstaande tabel uit
Abelin\'s inededeeling blijkt.

Tabel !0.

TABLETTEN.

"o
n

ö .

O N

J

2 -2 c

a

tb

:3 S
-

"3 m

"3

to

-MM

8 ® ft
:2 c

o

«

es
N

c

\'S

-■2 2

u

>>

15 in

.8 S£

-C

H

o

in

13
o

»-5

g) <®

c.M*.

g-

g-

0/

, 0

Hündin I vor der Schilddrüseno-

peration....................

100

32.4

0.01020

124

Hündin I vor der Schilddrüseno-

peration----...............

90

.—

0.0011 7

128

Hündin I nach der Schilddriise-

nentfernung................

84

—.

0.00109

73

Hündin I nach der Schilddrüse-

nentfernung ...............

G0

19.44 0.00972

137

Hündin I nach der Schilddiüse-

-

80

0.00104

55

Hündin II normal............

126

0.00164

0

Hündin II normal............

30

9.72 0 0048G

0

1  J. Abelin. Nachweis dor Stoflwochsilwirkung dor Schilddrtiso mit Hilfo eines
eiweissfreion oder jodarmen Schilddrüsonpropurates. Uiochem. Zeitschr. Bd. 80, pag.
259, 1917.

-ocr page 107-

IIkkzfeld en Klinger 1) deelden kort geleden mede, dat zij met een abiureet
jodiumvrij schildklior-praeparaat door intraperitoneale inspuitingen bij ratten krop-
gezwellen bij deze dieren konden doen verdwijnen. Zij staan — op grond van hun
Onderzoekingen — op het standpunt, dat het secreet van do schildklior jodiumvrij is.

2e. Ongetwijfeld komen stoffen in do schildklior voor (Romeis, Oswald, Abeein)
die goon jodium bevatten en toch een duidelijke physiologische werking bobben,
terwijl ook herhaaldelijk in schildklieren van kinderen geen jodium word gevonden,
zonder dat deze kinderen eenig verschijnsel van insuffiscientie der schildklieren
gedurende hot leven haddon vertoond.

3e. Men kan kunstmatig jodeiwitverbindingen bereiken, die oen hoog jodium-
gehalte hebben en geen physiologische werking. Bovendien wordt bij kunstmatig
verhoogen van het jodiumgehalto van thyreoidino-praoparaten niet de physiologi-
sche werking versterkt.

Uit het bovenstaande blijkt, dat de Ned. pharmacopee Ed. IV
geen voldoende waarborg voor de werkzaamheid van thyreoidine-
praeparaten geeft, indien zij eischt dat schildklieren aan gezonde
schapen op een bepaalde wijze moeten worden ontnomen, daarna
gedroogd en tot poeder gebracht, waarbij dan dit poeder 0,4%
jodium moet bevatten 2). Hierbij komt nog dat door het stellen van
dezen eisch, absoluut geen waarborg wordt gegeven, dat de schild-
kliersubstantie niet is vermengd met niet speciliekc joodeiwit-
verbindingen die ondanks haar jodiumgehalte geen schildklier-
werking kunnen uitoefenen.

* *
* •

Bij het zoeken naar een physiologische methode moet natuur-
lijk weer getracht worden als criterium voor de werkzaamheid
der praeparaten een werking te krijgen, die zooveel mogelijk met
do therapeutische werking van het geneesmiddel overeenkomt.

Nu wordt schildkliersubstantie in dc therapie in hoofdzaak
gebruikt bij de behandeling van cretinisme en myxocdeem, beide
ziekten waarbij in het lichaam van den patiënt een tekort aan
bepaalde schildklierproducten bestaat. De toepassing van schild-
kliertabletten bij de behandeling van vetzucht staat in belangrijk-
heid verre achter bij de genoemde indicaties. Do beste methode
om thyreoidea-praeparaten te ijken zou dus zijn, dat men bij dieren
kunstmatig myxoedecm teweegbracht en dan trachtte de daarbij
optredende verschijnselen door toedienen van schildklierpraepa-
ratcn te doen verdwijnen. Deze weg is gevolgd door
Pick en
Pinelis 2). Zij verwijderden bij -zeer jonge geiten do schildklier
en zagen na eenigo maanden de typische verschijnselen van my-
xoedecm optreden, die zij als volgt beschrijven :

„Zurückbleiben in Wachsthum, cretinoido Schadelbildung,

1  Herzfei.» und Kungeh. Mttnoli. Med. Wochonschr. 1018, pag. 1347.

2  P. Picic on T. Pinei.is. Untersuchungen übor die physiologisch wirksamo
Rubfttanz dor Schilddriise. Zeitschr. f. exp. Path. on Thor. Bd. 7, pag. B18. 1000.

-ocr page 108-

Plumpheit der Extremitäten, aufgetriebenes Abdomen, nivxö-
dematöse Schwellungen besonders am Halse und im Gesicht,
struppiges Fell, grosse Trägheit der Bewegungen und grosse
körperliche Schwäche, häufig auch schnarchendes Athmen, be-
dingt durch myXödematöse Schwellungen in den oberen Luft-
wegen".

Waren deze verschijnselen duidelijk aanwezig, dan werd ge-
durende eenigen tijd dagelijks een bepaald schildklierpraepa-
raat toegediend en nagegaan of de verschijnselen verdwenen. Dit
bleek inderdaad te geschieden, indien éxtract van varkensschild-
klieren of jodthyreoglobuline, niet echter wanneer jodothyrine.
werd gegeven.

Behalve de hier besproken specifieke werking oefenen echter
schildklierextracten nog tal van anderen werkingen uit. Zoo treedt
bij toedienen van schildkliersubstantie aan menschen of dieren
een verhoogde stofwisseling op, die voor menschen het eerst door
Vermehren- 1) en Magnus-Levy 1), voor dieren het eerst door
Schöndorff 3) en Voit 4) is aangetoond.

Wordt schildkliersubstantie aan kikvorschlarven in een bepaald
stadium van de ontwikkeling gevoerd, dan treden zeer merkwaar-
dige stoornissen in groei en metamorphose op, zooals het eerst
door
Gundernatsch 2) is beschreven.

Wordt bij een dier schildklicrsubstantie in een ader ingespoten,
dan kan men een verhoogde prikkelbaarheid van den vagus
(Cyon 3) en een vermeerderde gevoeligheid van den sympathicus
voor adrenaline aantoonen (
Kraus en Friedenthal 4). Dit laatste
effect is ook waar te nemen op overlevende organen. (
Eiger 5).

Worden muizen, ratten of caviae gevoerd met schildklicrsub-
stantie, dan verandert hun\' gevoeligheid voor verschillende vergif-
ten, o.a. voor acetonitril (
Reid Hunt en Seidell 9).

Behalve deze werkingen zijn er nog andere. De genoemde wer-

1  A. Maonus-Levy. Ucber Myxocdcm. Zoitschr. f. klin. Mod. Bd. 52 pag.
201. 1904. ^

2  F. Gundernatscii. Foodingoxporimonts on Tadpolos i. Arcli. f. Entwick.
Moch. Bd. 35.

Idem. Foadingcxpcrimonts on Tadpolos II. Amor. Journ. of. anatomy. Vol. 15.

3  E. v. Cyon. Jodothyrin und Atropin. Pflüg. Arch. Bd. 70, pag. 511. 1898.
E. v.
Cyon. Dio physiologischen Horzgifto. Pflüg. Arch. Bd. 73, pag. 42. 1898.

4  Kraus und Friedenthal. Uobcr die Wirkung der SehilddrüsonstofTe. Berl.
• Klin. Wochcnschr. 1908. No. 38.

5  M. Eiger. Der biologischo Nachweis der innoren Sekrotion dor Schilddrüse
im Blute der mit Schilddrüsenoxtrakten gofiittorton woisson Ratten. Zoitschr. f. Biol.
Bd. 67, pag. 253. ,1917.

-ocr page 109-

kingen echter worden alle door verschillende onderzoekers
benut als criterium bij het bepalen van de werkzaamheid van
schildklierpraeparaten. Een aantal van deze methoden zullen
uitvoeriger worden besproken, maar vooropgesteld moet worden,
dat de eenige methode, die zeker rationeel is, die van
Pick en
Pineles is. Bij alle andere methoden blijft steeds de vraag open,
of de stof, waarvan men de aanwezigheid quantitatief bepaalt,
dezelfde is als die, welke de specifieke werking uitoefent, die voor
de therapie van cretinisme en myxoedeem wordt gevraagd. Want
deze vraag is nog niet beantwoord. Wel daarentegen weet men
zeker, dat verschillende schildklierpraeparaten qualitatief ver-
schillende werking hebben, wat biiv. onmiddellijk blijkt uit het
feit, dat het door
Baumann gevondene jodothyrine in de proeven
van
Pick en Pinei.es geen, in de onderzoekingen op kikvorsch-
larven en die van
Beid Runt (acetonitrilgevoelighcid) wel dege-
lijk een invloed uitoefende.

De methoden, die thans beschreven worden, zullen dus zeker
niet alle een juiste aanwijzing geven over de hoeveelheid van
het schildklierbestanddeel, dat men voor de therapie het meeste
noodig heeft. In de toekomst zal — door vergelijking van de uit-
komsten die met de methode van
Pick en Pineles en die met de
andere methoden worden verkregen — moeten worden uitgemaakt,
welke van de laatste de methode van
Pick en Pineles eventueel
kan vervangen. De overige methoden zullen dan toch wellicht
nuttig zijn, om te bepalen de hoeveelheid van de werkzame bcstand-
dcelcn uit dc schildklier, die men - wegens hun nadeelige werking
— juist.met in de schildklier-praeparaten zou willen hebben.

Zoo zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn, dat in de toekomst de
bestanddeelen, die een werking op het hart uitoefenen en die. welke
de specifieke werking tegen cretinisme em myxoedeem hebben —
vooropgesteld dat het verschillende bestanddeelen zijn — waren
te scheiden, wat van groot nut zou zijn.

Behalve de boven reeds vermelde methode van Pick en Pinelüs
moeten nog» worden besproken :

le. Het onderzoek van Abklin (invloed van thyreoidine op
de
N-nitscheiding hij honden).

2c. De kikvorschlarven-methode.

3e. Do methode van Reid H i nt (acctonitrilreactie van muizen).

4e. Methode van Oswald (invloed van thyreoidine-op prik-
kelbaarheid van vagus en sympathicus).

Ge. Methode van Eioer (invloed van thyreoidine op de adre-
nalinewcrking op overlevende organen).

1.. Invloed van schildklier substantie op de N-uitscheiding bij
honden.

Schildklicrsubstantic geeft bij honden een vermeerdering der

Storm v. Leeuwen, 7

-ocr page 110-

stikstof uitscheiding zooals het eerst door Schöndorff en door
Voit 1) is aangetoond. Abelin 2) heeft den invloed van verschil-
lende schildklierpraeparaten op de N-uitscheiding onderzocht bij
normale honden en bij honden, waar de schildklier operatief was
verwijderd. Uit zijn onderzoek blijkt, dat men wel op deze wijze
kan aantoonen of een bepaald praeparaat al dan niet de stofwis-
seling beïnvloedt, maar dit zegt nog niet, dat de methode v ooi-
nauwkeurig quantitatief onderzoek geschikt is. Zeker is, dat er
honden zijn, die niet reageeren ; men zal dus bij een ijking het
onbekende en het bekende praeparaat moeten vergelijken op
éénzelfden hond, waarvan te voren gebleken is, dat hij
teel rea-
geert. Maar daarbij heeft men weer het bezwaar, dat men bij een-
zelfden hond in twee verschillende perioden na toediening van
eenzelfde hoeveelheid van een bepaald schildklierpraeparaat
niet beide malen dezelfde vermeerdering der stikstofuitschei-
ding krijgt, ook als alle overige omstandigheden in beide perioden
zooveel mogelijk gelijk worden gemaakt.

Het schijnt dus — zooals boven reeds werd vermeld —, dat deze
methode wel bruikbaar is om na te gaan of een bepaald praeparaat
schildkliersubstantie bevat, die werkzaam is op de stofwisseling
en dat eveneens met de methode de hoeveelheid der werkzame
bestanddeelen kan worden geschat, maar dat nauwkeurig quan-
titatief werk op deze wijze niet mogelijk is.

2. Kikvorschlar ven-methode.

Gudebnatsch heeft in 1912 aangetoond3), dat bij kikvorsch-
larven door voeding met verschillende orgaanpraeparaten, o.a.
met schildklierweefsel, veranderingen in groei en metaniorphose
zijn op te wekken.
Romeis 4) heeft dit verschijnsel verder bestu-

1  Fr. Voit. Zeischr. f. Biol. Bd. 35, pag. 110. 1897.

2  J. Abei.in. Nachweis dor Stofïwechsolwirkung dt,r Sehilddriiso mit Hilfo einos
eiwoissfreion oder jodarmen Schilddrüson-praparatcs. Biochoin. Zoitachr. Bd. 80,
pag. 259. 1917.

3  F. Gudeiwatsch. Feeding experiment» oti Tadpoles I. Arch. f.\'Entw. mcchan.
Bd. 35. 1912.

F. Cudernatsch. Feeding oxperiments on Tadpoles II. Am. Journ. of Anat.
Vol. 15. 1913, \'14.

4  B. Romeis. Expcrimentello Untorsuchungcn iïlwr dio Wirkung iim rsekretori-
schor Organo I.

Arch. f. Entw. mcch. 13(1. 37. 1913.

Idem II.

Arch. f. Entw. mcch. Bd. 40 en 41 1914—\'15.

Idom III.

Zeitschr. f. d. ges. cxp. Mod. Bd. IV, pag 379. 1915.

Idem IV.

Zeitschr. f. d. ges, exp. Med. Bd. V, pag. 99. 1917/

Idem V.

Zeitschr. f. d. ges. exp. Mcd. Bd. VI, pag. 101, 1918.

-ocr page 111-

deerd en ten slotte als qualitatieve methode uitgewerkt. In 1914
gaf hij (Romeis) een overzicht over de physiologische werkzaam-
heid van verschillende thyreoidine-praeparaten, die in den handel
voorkomen, waarvan de uitkomsten reeds in tabel 8 zijn ver-
meld. In
1917 heeft Rogoff 1), voortbouwende op de onderzoekin-
gen van
Gudernatsch en naar het schijnt onafhankelijk van
Romeis, eveneens een methode tot onderzoek van schildklier-
praeparaten beschreven, waarbij de invloed op den groei en
metamorphose bij kikvorschlarven als toets voor de werkzaam-
heid der praeparaten werd aangewend.

Rogoff onderzocht 7 praeparaten, die uit verschillende apothe-
ken betrokken waren, en vond dat 2 ervan 20% meer werkzaam
waren dan een standaardpraeparaat ; 2 waren gelijk met den
standaard; één was 50% minder werkzaam, een volgend ruim
50% minder werkzaam en het laatste praeparaat was practisch
onwerkzaam.

De methode, die Romeis en Rogoff benutten, kwam hierop
neer, dat zij aan een aantal kikvorschlarven, die overigens zooveel
mogelijk in dezelfde conditie waren, inplaats van het gewone
voedsel, toedienden voedsel waaraan op bepaalde dagen schild-
klier-praeparaten waren toegevoegd. Een reeks van larven
kreeg natuurlijk ter controle alleen het gewone voedsel. Do
invloed van de thyreoidine-toediening uit zich in een versnelde
metamorphose en in een vermindering in groei, terwijl tenslotte,
wanneer relatief veel schildklier was toegevoegd, de dieren te gronde
gingen.
Romeis, die reeds in zijn eerste publicaties zeer nauwkeu-
rige mcdcdeelingen over zijn proeven doet en het vraagstuk
grondig heeft bestudeerd, heeft, nadat hij zijn onderzoek op ver-
schillende thyreoidine-praeparaten had verricht, getracht de stof,
die den typischen invloed op de metamorphose der kikvorschen
teweegbrengt, uit het schildklier-extract te isoleeren.

Bij dezo pogingen bleek nu, dat liet vraagstuk veel ingewikkelder is, dan bot zich
oorspronkelijk liot aanzion. Voor uitvoorigo inlichtingen zij naar hot oorspronkolijko
artikel van
Romeis vorwozon. Hier kan alleen zoer in hot kort wordon vermeld, dat
Romeis aantoondo, dat door kikvorschon to vooron mot een dor volgendo stoffen :
vorscho schildklier- of al dan niet ontvotto, godroogdo schildkliersubstantio,
jodthyrooglobulino, ,

jodothyrino en

eiwithoudondo watorigo schildkliorextracten,

do normaio inotamorphoso sterk wordt versneld, terwijl do dioron in ontwikkeling
oehtorblijvon on voolal to grondo gaan. Do vorsnoldo inotamorphoso hooft niot alleen
betrekking op do uitwendigo, zichtbare vorschijnsolon (vorming van oxtremitoiton,
verdwijnen van staart, enz.), maar ook op don groei dor inwendige organon, vroot-
orgaan, skolot van boven- en ondorkoak, vorm van tong, moagdarinkanaal, maag,
lever, pancreas, nieren enz.

Do invlood van dozo schildkliorbostanddeolen op kikvorschlarven is, behalve van
do hoovoclhoid, die gegovon wordt, afhankelijk van hot tijdstip dor ontwikkoling,

-ocr page 112-

waarop het abnorme voedsel wordt toegediend en ook nog van den aard van liet
praeparaat; jodothvrine geeft bijv. afwijkende verschijnselen.

De versnelling van de metamorphose on de remming van den groei zijn niet van
dezelfde stof afhankelijk, want het gelukte
Romeis schildklierextracten te bereiden,
die alleen de ééne of alleen de andere werking uitoefenden, tenslotte kon hij door
extractie met alcohol, toluol of aceton uit schildklierweefsel een stof bereiden, die
inplaats van een ver
snelling een vertraging der metamorphose teweegbracht.

Behalve dit, heeft men bij een onderzoek, waarbij schildklier-substantie aan kik-
vorschlarven wordt gevoed, altijd oen samengaan van twee invloeden, n.1. do werking
van de schildklier-substantie als zoodanig en den invloed ervan op de schildklier van
het
jonge dier. Want al naarmate van de dosis en van den tijd gedurende welken de
schildklier-substantie aan een dier wordt gevoerd, zal deze stof de schildklier van het
jongo dier geheel of gedeeltelijk doen atrophieeron, terwijl bovendien een hoog jodium-
gehalte van de toegevoegde stof de schildklier van het dier in hoteene gevalkan prik-
kelen, in een ander geval kan onbeïnvloed laten. Ook dit kan oen groot verschil in do
uitkomst van verschillende proeven opleveren.

Uit dit laatste onderzoek van Romeis blijkt dus wol, dat hoewol onze kennisomtrent
den invloed van verschillende schildklier-praeparaten op de ontwikkeling van kik-
vorschlarven zeer verrijkt is, een goede
quantitatieve methode, om de werkzaamheid
van op verschillende wijzen bereide thyreoidine-praeparaten onderling to vergelijken,
nog niet bestaat. Het is dus ook niet noodig, nog meer bijzondorhoden omtrent
de hierbij te volgen techniek te vermelden.
Do hoofdzaak was, do aandacht op deze
zijde van hot vraagstuk der ijking van thyreoidino-praeparaton te vestigen, omdat
in deze richting mogelijk do oplossing van het vraagstuk zal worden gevonden. Voor-
loopig kan men alle gewenschte inlichtingen in de gociteordo modedeelingrn (vooral
de laatste) van
Romeis vinden.

3. Acetonitril-mcthode.

Een zeer eigenaardige methode voor het onderzoek van de werk-
zaamheid van thyreoidine-praeparaten is die van
Reid Hunt
en Seidell. Deze methode berust n.1. op \'t feit, dat de gevoeligheid
van verschillende dieren voor eenige vergiften door het voeren
van thyreoidine praeparaten kan worden gewijzigd.
Zoo worden
onder invloed van schildklier-substantie muizen
minder gevoe-
lig, ratten en caviae
meer gevoelig voor acetonitril, terwijl voor
morphine de \'gevoeligheid zoowel van muizen als ratten en caviae
toeneemt.

Het best voor ondorzoek geschikt schijnt te zijn do invloed van do sohildkliervoe-
ding op de gevoeligheid van muizon voor acotonitril.
Reid Hunt on Skideli. •) von-
den, dat zelfs hoeveelheden van 0,1 mgr. thyreoidine gedurende 10 dagen aan muizon
gevoerd do resistentie tegen acotonitril duidelijk verhoogt. En een groote hooveel
lieid (20 mgr. in 10 dagen) bracht do minimum lotulo dosis, die corst5,84 mgr. bedroog,
op 105,08 mgr., dus op het twintigvoudigo.

Reid Hunt heeft hier in ieder geval een zoor govoelig reagens op thyreoidine.
maar behalve dit, schijnt do methodo ook voor quantitatief onderzoek geschikt. Hierbij
moeten echter een aantal voorzorgen worden in acht genomen. In de eorsto plaats
bestaat individueel onderschoid in gevoeligheid tusschen verschillende dieren on ver-
schilt do gevoeligheid zeer naarinato van don tijd van hot jaar on vooral ook naarmate
van do voeding die de dieren krijgen (vorgel.
Reid Hunt -). Het is dus noodig om tol-

-ocr page 113-

kens weer in elke reeks van onderzoekingen controleproeven te doen met normale
muizen. Daarnaast echter is ook van belang, de boeveelheid thyreoidine en acetonitril,
die wordt ingespoten.
Reid Hunt en Seidkll wijzen erop, dat niet steeds een twee-
maal grootero dosis ook een tweemaal grootere werking zal hebben. Er is een zóne,
waarin een kleine vermeerdering van thyreoidine een groote vermeerdering in
resistentie tegen acetonitril geeft en daarna volgt dan een zone, waarin de verschillen
in resistentie veel minder zijn. De curve, die deze verhoudingen aangeeft, hooft den
loop van een parabool, merken zij op. Dat wil dus zeggen, dat de concentratie-
werkingscurvc van thyreoidine (als werking — verhooging der resistentie tegen
acetonitril) een verloop heeft als in fig. 17 is voorgesteld. Sterk den nadruk leggen
Reid Hukt en zijn medowerkers erop, dat moet gewerkt worden met dosen, dio
behoorlijk onder do maximale en boven do minimale liggen (dus in zöne b—c van do
concentratio-werkingscurve, vergel. blz. G4).

Met inachtneming van deze voorzorgen kunnen do schrijvers groot onderscheid
in de werkzaamheid van verschillende thyreoidine-praeparaton uit den handel
én in door hen bereide schildkliersubstantie van verschillende m< nsclien en dieren
aantoonen.
De vraag is echter weer, of do verhooging van de resistentie van do
muis voor acetonitril parallel gaat aan de therapeutische werking bij don mensch.
Reid Hunt en Seidell mcenon. dat, dit zoo is en wel op do volgendo gronden. Thyre-
oidino verhoogt wel do resistentio van muizen tegenover acetonitril maar niot tegen-
over
HCN. Aangezien nu aangenomen wordt, dat da giftigheid van acotonitril alleen
afhankelijk is van do HCN dio daaruit in het lichaam ontstaat, volgt hieruit, dat
do thyreoidine invloed moet uitoefenen op do omzetting van acetonitril in HCN
in het lichaam van het dier. Waar
Reid Hunt en Skidell berekenen, dat zeker hior
niet een gawon9 verbinding tusschen thyreoidine, of een bestanddeel daarvan, en
acotonitril in het spol kan zijn, moet worden aangenomen, dat een door de schild-
kliersubstantio veroorzaakte verandering in het
metabolisme do oorzaak van hot
verschijnsel is. En do essontioolo werking van
schildklierextract is juist volgens Reid
Hunt
con verandering in hot metabolisme.

Deze laatsto opvatting van Reid Hunt is natuurlijk niet bewezen. Merkwaardig
is nu echter, dat blijkens een zeer groot aantal proeven de resistentio-vorineordoring
door thyrooidino-praoparaten eigenlijk geheel afhankelijk is van hot jodiumgohalto
van dio praeparaten. Wel kregen
Reid Hunt en Seidell oen —zij hot ook geringo —
werking mot jodiumvrijo praeparaten, zoodat zij annnomon, dat waarschijnlijk
joodvrijo thyreoglobulino ook een werking hebben kan, miuir in hot algemoon nomen
zij een parallolisino tusschen jodiumgehalte en resistentio-vormoordoring aan. Het
komt mij voor, dot deze grooto overeenkomst tusschen jodiumgohalto en schildklior-
werking — een overeenkomst, dio door vele andere onderzoekers met andoro mot boden
niet of veol mindor scherp wordt govondon — er zeer voor pleit, tl at do resiatentio-
vornieerdoring tegen acetonitril
niet een aanwijzing omtrent dc spocifioko tborapou-
tischo werking van thyrooidino-praoparaten behoeft- to geven. Zekor is, dat indien
therapoutischo werking en resistentiovermeerdering tegon acotonitril parallel gaan
en indien dit eveneens voor jodiumgohalto en rosistentiovermeordoring hot goval is,
dat dan oen physiologiseho waardebepaling van schildklierpraopaiaton overbodig
zou zijn geworden
011 con bepaling van het jodiumgohalto afdoondo is. Hiorbij moot
dan alleen als voorwaarde gesteld worden, dat men zekor ervan is zuivere schildklier-
substantio in handen to hebben, want
Reid Hunt en Seidkll\') toonden aan, dat
anorganische jodiumzouton geen of bijna geen invlood op do acotonitrilreactio dor
muizon hobbon. Trouwens ook verschillende
orijanischc jodiumverbindingen, o. a.
die uit zeewier, blokon een geringcren invloed op do acotonitrilgevoeligheid to
hebben dan jodiumhoudendc schildkliercxt roeten.

Reid Hunt\'.s vondsten zijn zeker buitengewoon merkwaardig
en belangrijk, het is echter nog twijfelachtig, of zijn onder-

-ocr page 114-

Fig. 24.

Gedocapiteerde kat. Bloodsdruk.
Invlood van thyreoidine inspuitingen op do bloedsdrukstijging door adrenaline.

Fig. 24 a en b. Na 0,002 mgr. adrenaline stijgt de bloed?druk resp. 30 en 20 m.M. Hg.

Tusschen fig. 24 b on o wordt 1 c.M3. van een oplossing, dio ojj 50 c M3. do werkzame bestanddeelen van 1 thy-

reoidine tablet van Burrough and Welcome bevat, intraveneus ingespoten.
In fig. 24 c is daarna een bloedsdrukstijging van 38 m.M. Hg.
Tusschen fig. 24 c en d. weer 1 c.M3. Thyreoidine ingespoten.
In fig. 24 d oen bloedsdrukstijging van 46 m.M. Hg.
\\

-ocr page 115-

zoekingen een grondslag voor een rationeele waardebepaling van

schildklier-praeparaten knnnen vormen.

* *

*

Bij de reeds genoemde methoden tot physiologische waarde-
bepaling van schildklier-praeparaten is steeds als toets voor de
werkzaamheid gebruik gemaakt van de werking, die de schildklier-
substantie uitoefent, wanneer zij langen tijd achtereen aan dieren
wordt gegeven. Men heeft echter ook getracht, acute werkingen
van schildklierextract hiertoe te gebruiken, wat natuurlijk •—
indien de methode overigens ook goed is — zeer belangrijke voor-
deelen heeft.

4. Methode van Oswald.

Als acute werking van thyreoidine kan men twee zaken demon-
streeren, die wellicht op eenzelfde beginsel berusten. Spuit men bij
een dier schildkliersubstantie in een ader in, dan is veelal het
gevolg, dat : ten eerste het hart van het dier gevoeliger is ge-
worden voor electrische prikkeling van den n. vagus en ten
tweede het dier sterker op adrenaline reageert dan te voren.

Het eerste verschijnsel is gevonden door v. Cyon, het tweede
door
Kraus en Friedenthal. Beide verschijnselen zijn gebruikt
ter bepaling van de sterkte van thyreoidine-extracten en het is
vooral
Oswald, die deze methode uitgewerkt heeft.

Do tccliniok is betrekkelijk eenvoudig. Dij oen dier wordt eerst eonige mnlen adre-
nalino ingespoten en hot ofTect op den bloedsdrul^nagogaan (zio boven), dan wordt
tliyreoidino ingespoten en vervolgens weer do bloedsdrukstijgondo working van oeri-
zolfdo dosis adrenaline onderzocht. Een voorbeeld van do „sensibiliseorendo" werking,
dio tliyreoidino in dit opzicht geoft, vindt men in fig. 24.

Do vagusinvlood wordt als volgt nagegaan. Dij oen dier registreert men don bloods-
druk. Do boido vagi worden vrijgclcgd en nu wordt óf do minimale stroomgtorkto
bopaald, waarmede bij prikkeling van linker of rechter vagus (do beide vagi roagcoren
niet gelijk) juist een bloedsdrukdaling wordt verkregen, óf er wordt nagegaan hoe
stork do bloedsdruk daalt na prikkeling met oloctrischon stroom van constanto micldol-
matigo sterkte.
Oswald vorkiost do laotsto werkwijze. Na inspuiten van thyreoidine
wordt opnieuw do govoelighoid van hot hart voor vagusprikkoling nagegaan en onder-
zocht of dio is gestegen. Een voorbeeld van een dergelijk vagusoffoct geoft fig. 25.

Deze beide methoden, die door Oswald zijn gebruikt om qua-
litatief of grof quantitatief de aanwezigheid van de werkzame
stoffen uit de schildklier aan te toonen, zijn niet voor nauwkeurig
quantitatief onderzoek geschikt. Ik heb tezamen met Mej. v. d.
Made een honderdtal proeven in deze richting verricht en het
resultaat was volkomen negatief. Noch op het genarcotiseerde,
noch op het gedecerebreerde of gedecapiteerde dier waren met een
dezer beide methoden de uitkomsten ook maar eenigermate be-
trouwbaar, want met hetzelfde praeparaat werden bij verschil-
lende dieren verschillende uitkomsten verkregen. Wel was dik-

-ocr page 116-

Fig. 25.

Gedecapitecrdo kat.

Bloodsdruk.

Bij ■j\' prikkeling van dor linker n. vagus met faradischen stroom foorde toodiening van thyrooidea extract. Prikkeling
mot
1200 Kroneoker eenheden heeft wel, prikkeling met 1000 K. gean ofïect. Xa inspuiting van een oplossing die
0,25 mgr. thyreoidinetablet van Merck bevat geeft vagus prikkeling niet 1000 K. en ook mot 800 K. een oven sterke
daling van don bloodsdruk als te voren met
1250 K. en G00 K. geeft juist nog een daling, 500 K. niet meer.

-ocr page 117-

wijls, zooals uit de fig. 2-1 en 25 blijkt, na zeer kleine dosen thyre-
oidine een duidelijk effect zichtbaar, maar herhaaldelijk bleef
dit effect — soms zelfs na zeer groote dosen — uit. Wij hebben bij
ons onderzoek tabletten van
Merck en van Buri^ough en Wel-
c0m,e en drie praeparaten, die door de Kon. Pharmac. Handels-
ver. ter onzer beschikking waren gesteld, onderzocht, maar zonder
resultaat.

5. Methode van Eiger.

Op een andere wijze heeft Eiger x) — eveneens gebruik-
makende van de versterking der adrenalinewerking door schild-
kliersubstantie — een quantitatieve biologische methode uitge-
werkt.

Eiger verrichtto zijn onderzoek op oon z.g. Laowon-Trondolonburg praeparaat.
Hierbij worden do beide aebterbeenen van oen kikvorscb mot Ringorscho vloeistof
vanuit do aorta doorstroomd. Do uit do venen afloopondo vloeistof wordt opgevangen
en do hoeveelheid orvan gooft natuurlijk een inaat voor do wijdte der vaten. Meestal
wordt niet do hooveelheid vloeistof in c.M:1. uitgedrukt, maar wordt hot aantal drup-
pols geregistreerd (door middel van een z.g. druppoltollor) dat per minuut uitvlooit.
Is hot z.g. druppolgotal na oonigon tijd constant geworden (dikwijls duurt hot vrij
lang voor dit hot goval in), dan wordt in de naar do aorta voorendo caoutchouc slang
een klcino hoeveelheid adronalino gespoten, do contractio van do bloedvaten, dio
hiervan hot gavolg is, manifesteert zich in oen kloiner worden van hot drupi>elgetal.

Wannoor mon uiterst nauwkeurig werkt, kunnen op dezo wijze zeer klcino hoovoel-
hedon adronalino quantitatiof worden aangotoond. Hot is dan echter noodig, een aan-
tal voorzorgen in acht te nomen, dio o.a. uitvoerig beschrovon staan in oon mododoo-
ling van
Trendelenrurq 1).

Eiger bopaaldo nu eorst do hooveelheid adronalino, dio juist subminimaal was,
d.w.z. dio juist gocn verandering van bot druppolgotal gaf. Daarna spoot hij dezelfde
hooveelheid adronalino in oen kleino hoovcolhoid van oon of ander schildkliorpraopa-
raat en hij bopaaldo nu do dosis thyreoidino, dio juist in staat was do werking dor
Hubminimalo dosis adronalino zoodanig te versterken, dan c.n duidolijko invloed
op hot druppolgotal werd uitgeoefend. Dopr controloproovon was uitgemaakt, dat
do schildkliorsubstantio zelf in do gobruikto concentraties zeker
geen invloed op do
vaatwijdto kan uitoefonon.
Eiger vestigt or zeer den aandacht op, dat stoods na de
inspuiting van adronalino thyreoidino nog een controle-inspuiting van adronalino
alleen moot volgen, om aan te toonen, «lat, do govoolighoid van hot praeparaat niet
is vcrandord. Spontano veranderingen in govoolighoid voor adronalino komen n.l.
horhaaldelijk voor. Een voorbeeld van oen bepaling volgens
Eiger geeft tabol 11,
dio aan een mododooling van
Eiger is ontleend.

Eiger\'s methode is zeker uiterst gevoelig. Hij kon de verhoo-
ging van het gehalte aan thyreoidine in het bloed van met schild-
klier gevoede ratten en in het bloed van aan M.
BasedQWI lijdende
patiënten ermee aantoonen. Of
Eigkr\'s werkwijze echter ook ge-
schikt zal zijn voor practisch gebruik om er n.l. verschillende
schildklier-pracparaten mede te ijken, zal nog moeten blijken.

1  P. Trendei.enuurg. Uber dio Adronalinkonzontration im Siiugotierblut.

Arch. f. exp. Path. und Pharmakol. Bd. 79. 154. 1915.

-ocr page 118-

Tabel 11.

Druppelgetal

Druppelgetal

voor injectie.

na injectie.

Adrenaline..................

22

22

Thyreoidino & adronaline. ...

22

G

22

22

Contrôle.

Thyreoidine & adrenaline. ...

22

9

Adrenaline .................

22

22

* *
*

Een kritiek op de hier genoemde methoden is moeilijk te geven,
omdat — zooals boven uitvoerig is uiteengezet — nog niet bekend
is, welke werking van thyreoidine-praeparaten met de werking,
die men voor de therapie noodig heeft, overeenkomt.

Een oplossing van het vraagstuk der ijking van thyreoidine-
praeparaten is dringend noodig, omdat ongetwijfeld naast de
goede praeparaten ook in den handel slechte, d.w.z. onwerkzame,
voorkomen. De hoofdzaak zal dus zijn, dat men in de toekomst
in de eerste plaats tracht na tc gaan — op de wijze zooals
Pick
en Pinëles dat deden — of een praeparaat ,,überhaupt" de ge-
wenschte schildklierwerking heeft, daarna moet dan worden onder-
zocht of het kan worden ontdaan van bestanddeelen, die onge-
wenschto
Averkingen hebben. Eerst als deze kwesties zijn opgelost,
kan men ertoe overgaan, de bestanddeelen, die de gewenschte
werking hebben, zoo nauwkeurig mogelijk quantitatief te bepalen,
om dan tensl\'otte te onderzoeken, of één van de f> besproken
meer eenvoudige methoden de zeer tijdroovende methode van
Pick en Pineles kan vervangen.

Tonslotto moot ik mij nog oen opmerking veroorloven.

Bijna allo ondorzockers werken bij voorkeur mot schildklioron van hot schaap,
soms ook met dio van geiten of kooien. Do in don handel voorkomondo thyrooidino-
tablotton stammon ook moestal van do schildklioron van schapen. En nu schijnt men
zeker te kunnen zijn (hot was Dr.
Vermeui-en, die hiorop mijn aandacht vostigdo)
dat wannoor men bij oon schaap do schild klior verwijdert, mon in ruim 90% dor go val-
len do beido parathyreoideao internao ook medo noemt. Do parathyrcoidoao internao
zijn n.1. alleon microscopisch van hot omliggondo schildklicrwoofsol te ondorechoidon.
Schildkliortablotten bovatten dus stecdB ook parathyrooid-substantio.

Hot cenige dier, waarbij mon gemakkelijk do schildklier kan uitsnijden zonder do
parathyreoideao internao medo to nomen on dat tevens in aanmorking komt voor hot
verzamelen van materiaal, is hot varken. Hot zou dus zokor do voorkeur verdienen
om — vooral bij exporimentecl work — voorloopig alleon gobruik to maken van do
schildklieren van het varkon. Merkwaardigerwijze wordt mtt dit punt — voor
zoover ik weet — in de literatuur geen rekening gehouden.

-ocr page 119-

HOOFDSTUK VII.

HET PHYSIOLOGISCHE ONDERZOEK
VAN MENGSELS VAN NARCOTICA EN
VAN LOCAAL-ANAESTHETICA.

.Algemcene beschouwingen.

De narcotica en locaal-anaesthetica behooren bijna alle tot de
chemisch goed gedefinieerde stoffen. Men zou dus verwachten, dat
hierbij geen physiologisch onderzoek noodig is. Toch kan daar alle
reden toe zijn.

Physiologisch onderzoek van een chemisch zuivere stof kan in
de eerste plaats noodig zijn, indien twijfel rijst of een bepaald
medicament, al is het voor zoover men kan nagaan chemisch
zuiver, wel de volle physiologische werking heeft. Dit zal bijv.
kunnen vóórkomen, indien een fabriek begint een nieuw genees-
middel in het groot te bereiden, zoodat nog niet geheel en al bekend
is, welke schadelijke producten zijn te verwachten. Toen een der
groote fabrieken ertoe overging narcosc-aether te bereiden, werd
mij bijv. gevraagd liet physiologische experiment te verrichten. En
daarbij kon met zekerheid worden aangetoond 1), dat deze aether
geen stoffen bevatte, die voor hart en ademcentrum van een
warmbloedig dier meer schadelijk zijn dan geheel zuivere aether.

Een dorgolijk ondorzook zou zoor op zijn plaats zijn, indien men wilde oontroleoron
of oen waarnoming juist is, dio W.
Hudson blijkens een incdcdooling in do Mcdical
Record
van 10 Maart j.1. (zio roforaat Ned. Tijdschrift v. genoosk. 1018, 2e helft, pag.
329) dood. Daar wordt n.1. modegedoeld, dat aether gcon narcoticum is on do narco-
tischo werking van narcoso-aothor berust op bijinongsols o.a. oothylcen.

Verder bestaat de mogelijkheid, dat stoffen, zooals scopolamine
of morphine als volkomen zuiver product worden afgeleverd,
maar dat, nadat deze stoffen eenigen tijd in oplossing zijn bewaard
gebleven, twijfel rijst of de werkzaamheid ervan nog wel dozelfde
is. Ook dan kunnen dierproeven goede diensten bewijzen.

1  W. Storm van Leeuwen. Over physiologische waardebepalingen VI. Narco-
tica. Pharmaeeut. weekblad, No. 51, blz. 1470. 1017.

-ocr page 120-

Maar behalve deze gevallen, waarin als uitzondering de physio-
logische methode te hulp moet komen, is er een heel gebied, waar
deze methode den doorslag zal moeten geven.

Al jaren lang heeft men steeds weer gemeend gevallen waar
te nemen, waarin een mengsel van twee stoffen een sterker
werking heeft, dan men op grond van de werking der samenstel-
lende deelen zou verwachten. Plet is vooral
Bürgi, die op dit ver-
schijnsel — door hem „potentieering" genoemd — zeer de aan-
dacht heeft gevestigd.

Nu" komt „potentieering" bij het gebruik van een combinatie
van geneesmiddelen lang niet zoo veelvuldig voor, als men op
grond van een aantal opgaven in de literatuur wel zou vermoeden x)
maar niet ontkend kan worden, dat het verschijnsel inder-
daad bestaat. Waar nu de potentieering vooral een rol speelt bij
het gebruik van mengsels van narcotica en locaal-anaesthetica
en waar juist voor deze groepen van geneesmiddelen goede metho-
den bestaan om de werking van mengsels nauwkeurig te bestti-
deeren, daar meende ik, dat deze methoden — hoewel niet zijnde
echte physiologische waardebepalingen — in dit boek behoorden
te worden opgenomen.

Dat alleen het onderzoek naar de werking van mengsels van
narcotica en locaal-anaesthetica wordt besproken met uitsluiting
van andere geneesmiddelen is een willekeurig iets, want ook bij
andere geneesmiddelen komt potentieering voor. Maar het wordt
verontschuldigd :

Ie. door het feit, dat het potentieeringsvraagstuk voor do
narcotica en locaal-anaesthetica bij uitstek gewichtig is en hoofd-
zakelijk voor deze -groep van geneesmiddelen op ruime schaal is
onderzocht en in de practijk tot practische consequenties heeft
aanleiding gêgeven en 2e door de omstandigheid dat wij in het
pharmacologisch instituut te Utrecht juist omtrent deze metho-
den over eigen ervaring beschikken.

Zooals boven reeds werd opgemerkt, meen ik, dat vele van do
gevallen van z.g. potentieering welke gepubliceerd zijn, tegen critiek
geen stand kunnen houden, maar wat er aan materiaal overblijft,
is voldoende om de uitspraak te wettigen, dat men een geheel
nieuwe combinatie van narcotica niet in de therapie behoort in
to voeren alvorens men al is de pharmacologische werking van
de samenstellende deelen volkomen bekend •— ook nog met phy-
siologische methoden dc werking van het
mengsel nauwkeurig
quantitatief heeft onderzocht.

* *
*

*

-ocr page 121-

109
Narcotica.

Bij liet quantitatief onderzoek naar de werking van narcotica,
dus van stoffen, die vooral om haar verlammende werking op het
centraal zenuwstelsel in de therapie worden benut, moet als
criterium voor de werking natuurlijk deze invloed op het cen-
traal zenuwstelsel worden genomen. Nu is de functie van het
centraal zenuwstelsel uiterst gecompliceerd en de verschillende
narcotica werken bovendien op verschillende deelen van het centraal
zenuwstelsel niet in gelijke mate in. Er moest dus gezocht worden
naar een eenvoudig in getallen uit te drukken criterium voor de
werking der narcotica en dit vraagstuk bleek voor oplossing
vatbaar te zijn, indien men onderzocht den invloed van het nar-
coticum op den eenvoudigen ruggemergreflex. Dit .onderzoek was
mogelijk geworden,\'omdat Sherrington twee methoden had ge-
vonden, het decapiteeren en het decerebreeren van dieren, waar-
door men in korten tijd en op eenvoudige wijze een voortreffelijk
reflex-praeparaat verkrijgt.

Hij hot decorcbrcoren van oen dier gaat men als volgt te werk. Eerst worden
in diopo nareoso do heido halsslagaderen van hot dier onderbonden, dan wordt, ter-
wijl een assistent tijdelijk do ljeido art. vertebrales tusschen eersten en tweeden
halswervel afklemt, hot schedeldak geopend en worden de grooto hersenen — en
daarbij gewoonlijk ook do thalami en do middenhersenen — verwijderd. Na do
decorobratio adeint hot dior meestal spontaan j voor allo zokorheid echter wordt
kunstmatige ademhaling-toegopast, terwijl bovendien door verwarming van de plank,
waarop het dior ligt, gezorgd wordt, dat hot niet te voel afkoelt.

I5ij do docapitatio worden oveneens oorst do halsslagadoron afgobonden : daarna
tusschen eorsten en tweodon halsworvol oen stovigo ligatuur gelegd, dio beide art.
vortobralos comprimoert; vorvolgcns wordt door oen snede tusschen don schedel en
don eorsten halsworvol do kop van den romp verwijderd. Natuurlijk is hierbij steeds
kunstmatigo ademhaling en kunstinatigo verwarming noodig. Een dorgclijk godeco-
robrcord of godocapitcerd dier (voor do decorebratio worden honden, katten en ko-
nijnen gebruikt, voor do docapitatio uitsluitend katten) vertoont korten tijd na hot
afstellen van do narcose reeds lovondigo reflexen. Na één a twso uur is, zooals na hcr-
liaaldo controleproeven bleek, de aothor, dio bij do boginnarcoso gebruikt was, zoo goed
als geheel uit hot lichaam verdwenen. Hot praeparaat kan dan dus voor ondotzock
naar do werking van verschillende narcotica gebruikt worden en blijft geruimon tijd
good prikkolbaar. Men kan door prikkeling van een bepaalde sensibclo zenuw —
mcostal nervus poronous — b.v. oen gelijkzijdigcn buigroflex opwekkon. Door hot
achterboon van hot dier mot een draad, dio over een katrol loopt, met oen hefboom
te verbinden, kan men dezo reflexen op een kymographion registreeren. Uit vroeger»
onderzoekingen was gebleken, dat, wanneer men elke minuut met een faradischon
prikkel van dozclfdo intensiteit prikkelt, men geruimon tijd lang, soms zelfs langor
dan een uur, reflexen van dozclfdo grootto kan verkrijgen. Dit wotondo, kan men
dus de werking van oen narcoticum bcstudoeren, door, nadat cenigo normaio
reflexen geregistreerd zijn, het narcotium aan hot dier too te dienen. Dit toedienen
van narcotica geschiedt voor niet vluchtigo stoffen altijd door intravenouzo inspui-
ting. Subcutano inspuitingen zijn uitgesloten, omdat door do veranderdo circulatie-
verhoudingen bij hot gedocerobreordo dier de resorptio der vorgifton bij ondorhuidsclio
inspuiting goheel andors is dan bij normaio dioron. Do hoovcolhcid van het goi\'njicecrdo
gift wordt steods per K.G. dior berekend. Vluchtigo narcotica worden door middel
van d<s kunstmatigo ademhaling toogovoord.

Zijn de reflexen, nadat het narcoticuln ingeworkt hoeft, tot op het gewenschte niveau

-ocr page 122-

gedaald, dan wordt snel de luchtpijp van het dier afgeklemd en bloed uit do carotiden
of uit het hart ontnomen en in dat bloed het gehalte aan aether of chloroform bepaald.
Hierbij werd gebruik gemaakt van de methoden van
Nicloux, in latere proeven voor
aether van de methode van
Le Hjsux. Nog moet worden vormold, dat nooit uit één
proef conclusies worden getrokken, maar steeds het gemiddelde uit eon serio wordt
genomen, zooals dat bij physiologische proeven altijd noodig is. Een voorbeeld van
een dergelijke proef geeft fig. 26.

Onderste lijn : signaal-prikkeling met onkelen inductieslag.

Middelste lijn : tijd in halve minuten. De reflexen blijven gedurende 9

minuten op gelijke hoogto (normaalperiodo).

Om het overzicht to vergemakkelijken, wordt na afloop van do proef steeds do curvo
uitgemeton en het verloop van do proef grtlphisch voorgesteld op oen wijze, zooals
b.v. in fig. 27 voor eon chloroformproof is geschied en waarbij stoeds do grootte van
den reflex der normaalperiodo als circa 100 wordt aangenomen. Het is dan mogelijk
in oen dorgolijko graphisclio voorstelling to zien, hoeveel procent do reflexen door eon
bepaald narcoticum kleiner worden. Wordt mot don toovoor van hot narcoticum op-
gehouden, dan wordt do reflex — althans wanneer hot vluchtige narcotica betreft, dio
snel uit hot lichaam \'vorwijderd worden — weer grooter en kan, zooals ook in fig. 27
liet geval ie, weer do oorspronkelijko hoogto bereiken. Een voorbeeld van oen chloro-
formproof waarbij eerst do reflexen na do chloroform zijn verdwenen en na afstellen
van don chloroformtoovocr woer gedeeltelijk zijn teruggekeerd geeft fig. 28.

Bij het doen van dergelijke prooven hooft men nu in hoofdzaak twoo bronnen van
fouten. Do oorsto is deze, dat de reflexen bijna steeds in Hot verloop van eon proof,
ook wanneer men geen narcoticum geoft. spontaan wat kleiner worden en ton twocdo,
dat gedurende do proef het typo van don rcllox vorandort, hetgeen moeilijkheden
geeft bij het uitmeten.

Wij hobbon getracht, dozo mooilijkhedon to ontgaan.

Hot klcinor wordon van do reflexen kan veroorzaakt wordon door oen daling van do
temperatuur van het dior. Uit speciaal hiorop ingorichto proovon bl.ok, dat, zoolang
do temperatuur tusschon 37° en 35°, hoogstens 34° blijft, do invlood van de tompera-
tuur gering is. Dan blook vorder, dat hot plaatson van oen oloctrischo lamp bovon hot
dier — wat wij dikwijls dodon, om het dior to verwarmen — do rofloxon kloinor doot
worden. Twoo mothodon, om do lichaamstemperatuur langen tijd standvastig to hou-
den, zijn door ons in hot
Ncdcrlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 1016, I helft, blz.
1174 beschroven.

Intusschen, hot constant houden der temperatuur is geen afdoende m\'aatregol

-ocr page 123-

Abcis: tijd in minuten.
Ordinaat: hoogto van den reflex.
Bij a chloroform gegeven.

Van a\' tot b blij von do reflexen tot op 07\' /•> pCt. van do oorspronkelijke hoogte.

Bij b chloroform weg.

Bij c reflexen weor normaal.

Fig. 28.

Buigreflexen bij de godocapiteordo kat.

■I1-!"" il.

kt

i\'......trr1

i 1

T~

V • rrr rn j-i^-^p-pj p

Hofbooiïi naar beneden: buiging van hot achterbeen. Bij do corsto wordt
een kleine hoeveelheid chloroform gegovon, de refloxen worden kloinor, bij do
tweede j, wordt do ehloroformtoovocr verstorkt, do reflexen verdwijnen. Do
narcoso wordt daarna afgesteld, nr. korten tijd kcoron de reflexen torug on als
zij woor tot 70 % der oorspronkelijke hoogto zijn, wordt de proot afgebrokon,
hot dior snol ontblood on hot gehalte aan chloroform in hot blood bepaald
(0.0044 %). Middelste lijn: tijd in halve minuten. Ondorsto lijn: signaal voor
prikkoling. Prikkel met enkelen inductieslag.

tegen hot kleiner worden der reflexen; ook\'bij gelijk blijvende temperatuur worden
zo dikwijls langzamerhand wat kleiner. Meostal goschiedt dit zoo langzaam, dat hot
geen of weinig invloed hooft, omdat bij do moesto narcotica in 10 minuten of { uur
hot maximalo cfloct verkregen is en godurondo eon dorgelijk korten tijd kan mon do
refloxon gomakkelijk gelijk houden. Voel mooilijkor word do zaak, toon wij bij konij-
nen do werking van scopoluinino-morphino wilden onderzoeken. Ten eorsto zijn godo.

-ocr page 124-

cerebreerde konijnen ten opzichte van het kleiner worden der reflexen veel gevoeliger
dan katten en ten tweede laat het effect van een scopolamine- of morphine-inspuiting,
ook al is dezo intraveneus geschied, lang op zich wachten, zoodat een dergelijke proef
soms wel een uur duurt. Wanneer dan na verloop van een uur de reflexen eenige tien-
tallen procenten kleiner zi^n geworden, is het zeer moeilijk, om uit te maken, of dit
door den invloed van het narcoticum is geschied, dan wel of de reflexen spontaan in
grootte zijn afgenomen. Wij hebben duS bij deze proeven nog eens in het bijzonder
onze aandacht aan dit kleiner worden der reflexen gewijd en ten slotte is hot ons go-
lukt, een reeks van proeven te krijgen, waarbij do reflexen gedurende 10 minuten slechts
9% in grootte afnamen. Nadat dit gelukt was, kon met volkomen zekerheid het scopo-
lamin -morphine-onderzoek bij dergelijke dieren worden verricht. Op hot resultaat
hiervan komen wij nog terug.

Bij deze proeven bleek nu, dat het kleiner worden der reflexen voorkomen kan wor-
den, wanneer men 1" zorgt, dat de sensibele zenuw, die geprikkeld wordt, om de re-
flexen op te wekken, in het geheel niet door de electrode gedrukt wordt, daar dan do
geleidbaarheid voor den prikkel sterk afneemt en men 2\'\' zeer sterke prikkels ver-
mijdt en liefst slechts om de 2 of 3 minuten prikkelt.

De tweede moeilijkheid, die boven genoemd werd, is het veranderen van het type
van de reflexen gedurende do proef. Do gelijkzijdige buigroflex is nog een zeer gecom-
pliceerde reactie : een groot aantal spieren doen hierbij haar invloed gelden. Nu heeft
het bij de opstelling, die wij kozen, grooten invloed op do uitslagen van don hefboom,
of b.v. de buiging van een achterbeen hoofdzakelijk in het knie- dan wel in hot heup-
gewricht plaats heeft, zoodat een verandering van do uitslagon van den hefboom
niet per sé afhankelijk behoeft te zijn van verandering van do grootto van den reflex.
Wanneer alleen wordt nagegaan, hoeveel van een bepaald narcoticum moet worden
gegeven, om oen reflex geheel to doen verdwijnen, komt deze laatste fout — het ver-
anderen van typo — natuurlijk niet in aanmerking. Anders is het, wanneer men weten
wil, hoeveel procent een reflex na toediening van een bepaaldo hoeveelhoid narcoticum
in groötto afgenomen is. Dan moeton natuurlijk alle fouten zooveel mogelijk vermedon
worden en dan wordt niet een reflex van don geheelon achtorpoot goregistreerd, maar
dan wordt een zoogenaamd gjsoloerd spiorpraoparaat gomaakt. Hiortoo worden b.v.
allo spieren en zenuwen, die tot één achterbeen bohooren, doorgesnoden, behalve één
zenuw, dio dient om to prikkelen en óén spier mot linar motorischo innorvatio. Hot
eene uiteinde van dio spier, b.v. hot kniegedoelto van do m. roctus fomoris, wordt
dan met don hefboom verbonden on op dio wijze wordt oon veel meer eonvoudigo
reflex geregistreerd. Curven, dio m< t een dergelijk praoparuat zijn gemaakt, hobl>cn
een zeer regelmatig verloop.

* *
*

Het spreekt van zelf, dat het in verschillende gevallen gewenscht
is, niet alleen de werking op écn reflexcentrum, maar ook de
werking op andere centra te onderzoeken. Een van de centra, die
hiervoor in aanmerking komen, is b.v. het ademcentrum, daar de
werking der narcotica op dit centrum van zeer groot belang
is. Zoo hebben wij voor een aantal dieren bepaald, hoeveel aether
of chloroform in liet bloed aanwezig was, wanneer ze zoo diep ge-
narcotiseerd waren, dat juist ademstilstand was opgetreden. In de
literatuur waren hieromtrent reeds gegevens bekend, maar danr
de manier, waarop genarcotiseerd wordt, grooten invloed heeft,
moesten wij eerat getallen bepalen, die voor de door ons gebruikte
methode geldig waren.

Voor dit doel bloken prooven op jonge honden uiterst geschikt. Do dieren werden
«".erst onder een glazen klok genarcotiseerd, dan opgespannen, waarna tracheotomie

-ocr page 125-

verricht werd. Dan werd een, in de luchtpijp ingevoerde, canulo verhonden met een
complex van eenigo buizen en 2 flesschen (
Müllf.r-ventielen), die zóó ingesteld waren,
dat de inademingslueht door de aether of do chloroform streek on de weerstand bij
de inademing zoo gering mogelijk was. Afwisselend lioten wij nu do dieren door een
zijbuis gewone lucht of door de
MüLLER-ventielen aether- of chloroformhoudende
lucht inademen on langzamerhand werd do narcose dieper gemaakt, tot juist adoinstil-
stand optrad ; dan word do luchtpijp afgeklemd, do borstkas geopend en blood uit
do vena cava superior ontnomen. In dat blood word dan, ovenals in het arterieoio bloed
on in verschillende organen, hot aether- of chloroformgehalto bepaald. Dezo methode
is zeer nauwkeurig, zooals uit tabel 12 on 13 blijken kan. Do afwijking van het gomid-

Tabel 12.

Jonge honden. Ademstilstand. Aether.

Proef
No.

Aethergehalto in gew. proc.

Arterieel
bloed.

Veneus
bloed.

Hersen- Rugge-
stani.
j merg.

Hart.

Nior.

70

72

73

74

75

0,139 0,12 5
0,138 0,137
0,139 0.148
0,13\' 0.138
0,1(52 0,147

0,125
0,140
0,158
0,180
0,175

0,115
0,123

0,105
0,120

0,085

0,110
0.11S
0,117

0.085
0,121

0,100
0,100

Gemiddeld

0,142

0,1 39

0,150 0,131

0,108

0,105

Tabel 13.

.Jonge honden. Ademstilstand. Chloroform.

Proef

Chloroformgehalte in gow. proe.

No.

Arterieel
blood.

Veneus
bloed

Hersen-
stam.

Rugge-
morg.

Hart.

Nier.

01

—»

0,037

0,070

0,0570

0,043

0,048

«2

0,030 "

0,0078

0,0488

0,043

0,037

03

0,038

— •

0,0495

0,047

0,041

(50

0,044

0,0375

0,000

0,0500

0,044

0.041

08

0,053

0,034

0,073

0,0500

0,050

0,054

Gemiddeld

0,048

0,037

0,008

0,051

0,047

0,044

delde gehalte aan aether of chloroform, die men op die wijze in verschillende prooven
vindt, is gering, n.1. in hot veneuze bloed voor aether ca. 15%, voor chloroform slechts
ca. 12% en wanneer men het zelfde narcoticum telkens op een groep van drie jonge
honden onderzoekt, vindt men tusschen do gemiddelden van die proeven slechts
verschillen van onkelo percenten. Dit maakt, dat dezo methode zeer geschikt is, om,
wanneer dit om redenon. die boven vermeld zijn, noodig is, narcoso-oothor of
narcoso-chloroform physiologisch te onderzoeken. Blijkt n.1., dat men bij honden

-ocr page 126-

precies dezelfde waarden vindt, die wij mot narcotica, die zonder twijfel goed
•waren, gevonden hadden, dan kan men zeker zijn, dat do onderzochte aether of
chloroform geen stoffen bevatten, die voor het ademcentrum giftiger zijn dan
zuivere aether of zuivere chloroform, want was dat het g\'jval, dan haddon de
gevonden waarden
lager moeten zijn. Bovendien krijgt men nog globaal een indruk
van de werking van aether en chloroform op het hart, want als met een goed narcoti-
cum gewerkt wordt, zal als regel, wanneer ademstilstand optreedt, hot hart juist nog
kloppen. Is dit bij het te onderzoeken narcoticum niet hot geval, dan kan mon vermoe-
den, dat het schadelijker werkt \'op het hart dan een goed narcoticum dit doet. Natuur-
lijk moet men dan een uitvoeriger onderzoek hieromtrent verrichten.

Bevat een narcoticum veel stoffen, die een prikkelende werking op do luchtwogen
hebben, dan zal dit bij een dergelijk onderzoek ook blijken ; kleine hoeveelhoden kun-
nen op deze manier bij dieren natuurlijk niet worden aangetoond.

Met de hier beschreven methoden, soms naar omstandigheden
eenigszins gewijzigd, hebben wij de werking van aether en chloro-
form nauwkeurig bestudeerd en daarna kon de werking van meng-
sels dezer beide narcotica worden onderzocht, waarbij bleek,
dat een zoogenaamde potentieering, dat wil dus zeggen een onder-
ling versterkende werking, dezer narcotica, hierbij
niet bestond.
Het zelfde resultaat verschafte ons een onderzoek over de werking
van scopolamine-morphine op de ruggemergsreflexen bij konij-
nen en over de urethaan-morphine- en de urethaan-tinetura
opii-narcose bij konijnen, terwijl
Le Heux voor de mengsels
magnesiumsulfaat-urethaan, magnesiumsulfaat-aether en mag-
nesiumsulfaat-chloralhydraat eveneens kon aantoonen, dat van
een potentieering, zooals die voor anderen gevonden was, geen
sprake was. Ten slotte zij vermeld, dat men zich ter oriënteering
omtrent een nieuw geneesmiddel, dus waar het alleen qualitatief
onderzoek geldt, met minder gecompliceerde methoden kan te-
vreden stellen. Men kan dan bij intacte dieren het narcoticum
inspuiten en de werking op den algemeenen toestand van het dier,
op reflexen — knijpreflex, cornca-reflex, enz. — nagaan. Biiuoi
e.a. hebben van deze methode ook voor quantitatieve doeleinden
gebruik gemaakt en zijn daarbij, o.a. omdat de kritc.ria voor de
diepte der narcose niet met voldoende scherpte gesteld kunnen
worden, dikwijls tot verkeerde resultaten gekomen.

Locaal-an üÉslh elica.

Evenals de narcotica behooren ook de locaal-anacsthetica lot
de stoffen, waarvan de chemische samenstelling volkomen bekend
is. Een physiologisch onderzoek naar de werking van deze stoffen
is dus alleen noodig, indien mengsels ervan in gebruik zullen wor-
den genomen en reden bestaat om te vermoeden, dat het mengsel
een andere werking zou hebben, dan overeenkomt met de werking
der samenstellende deelen. - Dat iets dergelijks — een poten-
tieering dus ■— inderdaad bestaat, is o.a. uit onderzoekingen van
Zorn duidelijk gebleken.

-ocr page 127-

v. Issekutz1) had reeds vroeger op grond van proeven op kik-
vorschen meegedeeld, dat combinaties van antipyrine met cocaïne,
eucaine en novocaine en van eucaine met novocaine het verschijnsel
van potentieering vertoonden.
Zoen 2) die met nauwkeuriger me-
thode gewerkt heeft, heeft hem dit later bestreden. Hij vond echter
in andere gevallen
wel een potentieering n.1. bij mengsels van cocaine
- K„ S U4, van novocaine - K2 S 04 en van cocaine - KC1. Bij
novocaine — K Cl echter werd een eenvoudige additie gevonden,
eveneens bij combinatie van novocaine en cocaine met K
j\\*03.

Den Besten heeft naar aanleiding van Zorn\'s proeven in ons
laboratorium de combinatie cocaine -
K Cl met Zorn\'s methode
onderzocht en vond eveneens een potentieering.
Sollmann 3) onder-
zocht den invloed van een aantal locaal-anaesthetica en van com-
binaties op de jnotorischc- en op de sensibele zenuw bij den
kikvorsch en kon aantoonen, dat op de motorische zenuw
xvel
een potentieering en op de sensibele zenuw geen potentieering
plaats vindt bij combinaties van cocaine, novocaine enz. met KCl.

Het is dus wel zeker, dat bij combinaties van locaal-anaesthetica
potentieering optreden kan, wat ook in overeenstenyning is met
de klinische ervaringen van den laatsten tijd. Een onderzoek in
deze richting is dus noodig, wanneer men een nieuw mengsel in
gebruik wil nemen.

Van de methoden, die hierbij in aanmerking komen, is zeker de
meest rationeele, die welke door
Braun en zijn medewerkers
wordt benut

Hierbij wordt bij don mensch oen introcutano inspuiting vaneen isotoniseh geniaakto
oplossing van hot te ondorzookon lOcoal-anaestlietioum vorricht en do aard
011 uitgo-
breidheid van do gevoelloosheid, die in de door do injectio ontstane ..Quaddol" op-
treedt, als eritoriuin voor do werking genomen. Dit criterium valt dus geheel samen
met do aanwending van bet geneesmiddel voor klinische doeleinden en wat dit be-
treft is do methode dus zeer rationeel, liet schijnt ook, dat men er goede resultaten
mee bereiken kan. Nauwkeurige gegevens over do techniek vindt men o.a. bij
F
üiineh •">).

Bij de genoemde methode wordt do terminale anacsthesie als
toets voor de werking genomen ; dit kan men ook doen door
dierproeven.

Op zoor eenvoudige wijze kan men do locaal-anaosthotische eigensehappi-n van een
vergift ondorzooken door hot in do conjunctiva zak bij een dier in to druppelen en

2  L. ZoitN. Beitriige zur Pharmacologio dor Mischnarcoso II. Combination der
Lokalanaesthotica. Zoitsch. f. exp. Path. Bd. 12, p. 529. 1913

3  H. Sol.i.mann. Comparative activity of local anesthetics I en II. Journ. of
phann. and exp. Therap. Vol. X, pag. 379. 1917 on vol. XI, pag. 1. 1918.

-ocr page 128-

na tè gaan welke de kleinste concentratie is, waarbij na een bepaalden tijd nog gevoel-
loosheid der comea optreedt. Deze gevoelloosheid uit zich door hot afwezig zijn van
don corneareflex. Bij het opwekken van dezen reflex moot men er voor zorgen niet do
oogharen van het dier aan te raken, daar men dan ook een reflectorischo sluiting
van de oogleden krijgt, waardoor natuurlijk de beoordeeling onzuiver zou worden.

Eveneens kan bij hot onderzoek van loeaalanaesthetica het ondorzoek geschieden
door de techniek te volgen, dio
Turk indertijd heeft aangegeven.

Hierbij wordt gebruik gemaakt van het feit, dat een vertikaal gehangen kikvorsch
reflcctoriscli den poot optrekt, wanneer men den voet van het dier gedeeltelijk dompelt
in een bakje met zuur van voldoende concentratie. Om do werking van een locaal-
anaestlieticum na te gaan, wordt eerst do poot in een oplossing hiervan gedompeld
en daarna wordt met het zuur gecontroleerd of gevoelloosheid is opgetreden.

De methode is zeer onnauwkeurig. Ton eerste zal de kikvorsch herhaaldelijk spon-
tane bewegingen maken. Dit kan men voorkomen door het dier te decerebreeren of
te decapiteeren. Maar dan beeft men nog het nadeel, dat een deel van het locaal-
anaestheticum kan worden geresorbeerd en dan algemeene verschijnselen kan geven.
Dit kan men tegengaan door de art. iliaea van den poot. -waarmede men oxperi-
menteert, af te binden, maar ook dan nog blijft do methode weinig gevoelig. Daarom
hebben een aantal onderzoekers do voorkeur gegeven aan oen methode, waarvan het
beginsel door
BoEhm \') is aangegeven en die o.a, ook cloor Zorn — in gewijzigden
vorm — in zijn bovenvermeld onderzoek is benut. Zij zal aan do hand van fig. 20 die
aan
Zorn\'s mededeoling is ontleend worden beschreven.

Een kikvorsch wordt gedood en daarna een spierzenuw-praeparuut aan het dier
ontnomen (M. Gastrocnemius—N. Ischiadicus). Do zenuw wordt gedeeltelijk onder-
gedompeld in een ebonieten bakje, waarin zich een oplossing van het te onderzoeken
locaal-anacstbetieum bovindt. Op tweo plaatsen n.h poripheer en centraal van

-ocr page 129-

het ebonieten bakje wordt de zenuw langs een electrode fE\' en E" uit fig. 29]
gelegd. De electroden zijn verbonden met een inductorium I en door middel van
oon Poolscho wip W. kan beurtelings een inductieslag door electrode E\' of E"
worden geleid. Bij Ab. is nog een inrichting waardoor de sluitingsslag van hot
inductorium uitvalt, zoodat alleen met den oponingsslag geprikkeld wordt.

De bedoeling van dezo opstelling is duidelijk.

Xadat eerst door prikkeling met electrode E\' of E" do prikkelbaarheid van do zenuw
is onderzocht, wordt de zenuw in do vloeistof gedompeld en nu wordt telkens door
prikkeling met E\' nagegaan of hot vermogen om don prikkel te geleiden doorliet locaal-
anacstlieticum is opgeheven. Door te prikkelen met E" kan worden gecontroleerd
of niet om andero reden het praeparaat minder prikkelbaar is geworden. Natuurlijk
wordt het spiorzenuwpraeparaat met het ebonieton bakje en do electroden voortdurend
in een vochtige kamer gehouden om uitdrogen van het praeparaat te voorkomen.

Met deze methode had Zorn vrij goede resultaten en ook den
Bkstex kon met vrij groote nauwkeurigheid verschillende locaal-
anaesthetica op deze. wijze onderzoeken. I)e methode heeft het
bezwaar, dat de snelheid, waarmede het locaal-anaestheticum
indringt, van grooten invloed is, vooral als men — zooals
Zorn
doet — reeds na £ uur e.en proef beslissend acht, bovendien wordt
met deze methode alleen de invloed van het loeaal-anaesthe-
ticum onderzocht op de prikkelgeleiding in de
motorische zenuw-
vezels.

Men kan echter met dit toestel ook do geleiding\'voor prikkels in do sensibele zenuw
onderzoeken. Men neemt dan oen godecorebreorden kikvorseh. legt aan een zijde do
n.ischiadicus vrij en brengt hot periphero stuk tussohon do electroden li\' en E". Wordt
nu geprikkeld, dan kan men aan het al- of niet optreden van een roflox in hot intacte
achterboon booordeolen of roods do prikkolgeleiding in do sensibele vezels door hot
locaal-anoesthoticum in het bakje is opgeheven.

Sollmann gebruikt ter beoordeeling van den invloed van het
locaal-anaestheticum op de sensibele vezels een cenigszins andere
methode.

Hierbij wordt oon kikvorseh gcdecapiteord, daarna wordt do buikholte geopend on
de ingewanden verwijderd. In de buikholte wordt nu een prop watten, die gedrenkt
is in oen oplossing van hot to onderzooken loeaal-anaestheticuni, gebracht en door
hot dompelen van een dor voeten van den kikvorseh in \'/](,n. H. Cl. wordt telkens nage-
gaan of nog oen roflox is op te wekken. Is de reflex verdwenen dan wordt door
electriseho prikkeling van den n.ischiadicus gecontroleerd of nog een contractie van
de spier
is op to wekken. Indien dit bot goval is wordt aangenomen dat het ver-
dwijnen van den reflex afhankelijk is van hot opheffen dor geloiding in de Honsibelo-
on niet in do motorische zenuwvezels. Op dezo wijze heeft
Sollmann zijn onder-
zoekingen verricht, waarvan oon doel der resultaten boven is medegedeeld.

Het zelfde principe, dus applicatie van het locaal-anaestheticum
ergens in het verloop van een zenuw om daarna door het onder-
zoeken van de reflexen na te gaan of de geleiding voor sensibele
prikkels is opgeheven, is ook voor onderzoek op warmbloedige
dieren toegepast.

I\'ototzky 1) legde bij konijnen een zenuw bloot, b.v. de n.ischiadicus en bracht
daarop verschillende Iocaal-anaesthetica in substantie. Daarna werd de zenuw pori-

-ocr page 130-

pheer van de plaats waar het vergift was aangebracht geprikkeld en op deze wijze
beoordeeld (als criterium diende ook weer het verdwenen zijn der reflexen) of do ge-
leiding voor sensibele prikkels was opgeheven.

De methode is in dezen vorm natuurlijk niet quantitatief omdat
de concentratie van het vergift hierbij niet bekend is.

Deze fout ontging Fromberg *) daar hij de zenuw met de op-
lossing van het locaal-anaestheticum in aanraking bracht en na-
ging welke concentratie van het vergift juist nog in staat was
om de geleiding van den prikkel geheel op te heffen. Een nadeel is
dat zijn proefdieren te voren met morphine genarcotiseerd waren.

Vermoedelijk wordt de methode nauwkeuriger, wanneer men
te voren de dieren decerebreert of decapiteert;

1) K. Fiïomhehu. Phenylurothanderivato als Lokalanacsthetica. Archiv, f. exp.
Path. u. Pharm. Bd. 70, pag. 257. 1014.

-ocr page 131- -ocr page 132- -ocr page 133-

STELLINGEN.

Bij het onderwijs in de geneeskunde behoort aan de
pathologische physiologie een even groote plaats te
worden ingeruimd als aan de pathologische anatomie.

Bij de behandeling van de chronische constipatie moet
meer dan thans geschiedt, aandacht worden besteed
aan de psychische therapie.

Bij het ontstaan van asthma bronchiale spelen stof-
wisselingsafwijkingen een grooten rol.

De begrippen „vagotonie" en „sympathicotonie", zoo
als zij door
EppINGER en HesS zijn opgesteld, zijn
onjuist.

Het mengsel van BiLLROTH is een irrationeel narcoticum.

De door uitspuiten van den gehoorgang met koud
water op te wekken nystagmus berust niet op een
eenzijdige uitschakeling van het labyrint door het
koude water.

De ontwerp-voedselkeuringswet behoort zoodanig te
worden hierzien, dat gelegenheid bestaat om pharma-
cologische-, serologische- en bacteriologische onder-
zoekingen van voedingsmiddelen door- en onder
toezicht van te dien opzichte deskundigen te doen
verrichten.

-ocr page 134-

8. Het is noodig dat van staatswege worde opgericht
een instituut voor pharmaco-therapeutisch onderzoek
van patentgeneesmiddelen.

9. Het is zeer gewenscht, dat van klinische zijde nauw-
keurig worde onderzocht in hoeverre de verschillende
in den handel voorkomende hypophysispraeparaten
verschillen vertoonen in hun werking op den mensch.

10. Het intacte longepitheel is niet doorgankelijk voor
ammoniak.

1 1. Het is bewezen, dat in het bloed van verschillende
dieren vrije chemo-receptoren voorkomen.

1 2. Het is niet bewezen, dat de tonus der dwarsgestreepte
spieren door de sympatische innervatie van BoEKE
wordt onderhouden.

13. De opvatting van GoLDMANN, dat kleurstoffen, alca-
loiden en andere vergiften slechts dan in het centraal
s zenuwstelsel kunnen binnendringen, indien zij eerst
het epitheel van den plexus choreoideus beschadigd,
en daardoor de beschuttende werking van dat epitheel
opgeheven hebben, is volkomen onbewezen.

*

-ocr page 135-
-ocr page 136-
-ocr page 137-
-ocr page 138-

im

I