///}■£+'■ ,<f
|
||||||||||||
P
|
||||||||||||
ONDERWYS
IN D E
TOONEEL-POEZY,
VAN *T
KUNSTGENOOTSCHAP
NIL VOLENTIBUS JRDUUM. |
||||||||||||
BIBL10THEEK DER
RIJKSUNIVERStTEIT UTRECHT
|
||||||||||||
RT&tlfeq* inf
|
|||
Ufa
|
|||||||
N A A U W K E U R 1 G
ONDERWYS
IN D E
TOONEEL-POEZY,
EN EENIGE ANDERE
DEELEN der KUNST,
Zo wel van ds Oude als Hedendaagfche Dichters.
JVetnt te vooren gsdrukt.
|
|||||||
Te L £ I D £ ,V, •
By C. van HOOGEVEEN, Junior |
|||||||
VOORBERICHt
VAN DEN
UITGEEVER
A A N D E
BEMINNAARS
D E R
NEDERLANDSCHE TOONEEL-POEZY.
et tvelke behvadmbeden en
goed oordeel bet Kunftge- hootfehap, de Zinfpreuk Nil volentibus arduum gevoerd beb~ bende, begaafd -was, is te welbekend, om V bier veel gewag van te maaken. Be tveherdiende lof, tvelken deszelfs geleerde en vlytige Leden by de Neder~ landfche Wacreld bebaald bebben , is %o algemeen geiveeft, dat bet wrgeef- * fibs 0
|
||||
VOORBERICHT.
fcbe moeite zoude zyn 3 dien te ivilkn
vergrooten. Als men zyn oog in hunne naagelaa-
\ tene Werken laat weiden , moet men
mrbaasd Jlaan over der Leden fcherp
• verftand en bcktvaamheid, en voor a I
I in cencn tyd, in we/ken een diepe on-
kunde in ons Fader land by de meejle
Dichtcrs noch hecrfchte.
Waarlyk is Vr in ons Genveft ooit
een Genootfchap geiveejl, dat, in zyne ceuw, dien/i deedt, bet was dit; en ivy twyfehn niet, of ieder welgeaard Lief- bebber der Weetenfchappen zal bier zyn zegel ivel aanhangen, en dit gaar- ne toejlemmen ivilkn. De Heer Ysbrand Vincent , een
der laatjle overgcbleevene Leden van dit vermaarde Genootfchap heeft de reeds te vooren gedrukte Tooneelftukken en andere fVerkjes, naauivkeurig naa- gezien en verbeterd>zcer net opScbryf- pa-
|
|||||
■
|
|||||
V O O R B E R I C H T.
papier laalen berdrukken , en Vr ver-
fcheidene onuitgegeevene Spelen by ge- voegd, alien verfierd met fraaye Ty- telplaatjes , door voornaame Mcefters getekcnd en in V koper gebragt; by be- loofde Vr nocb meir ter Drukpers over te geeven, docb by bee ft naa 'tjaar 1719. niets meir te voorfchyn doen koomen. In V Jaar 1728. zyn te Amjlcldam
by de Weduive van Gerard Onder de Linden in 8°. eedrukt, en door iemand wtgcgeeven Drie Verhandelingen van der Letceren Affinitas of Verwant- fchap: van hes Gebruik der Accentus ofToonen in de Nederduitfche Vaer- zen : en van de Metaplafmns of Woord- vervorming ; zynde Drie Hoofdjlukken van't Gebouwder Nederduitfche Spraak- kimll, die dceze Uitgeever, in zyne Voorrcde, zegt, op aanraading der Ed. Groot Agtb. Heeren Burgemeejleren KotNRAAD VAN BeUNINGEN en JOAN-
* 2 NES
|
||||
VOORBERICHT.
nes Hudde , ondernoomen en gemaakt
te zyn, om in de Openbaare Schookn der Stad Amjleldam gebruikt te wer- den; docb ivelke Spraakkunft , by ver- der zegt, dat niet geheel voltooid en dus onopgemaakt was blyven leggen. By Adrianus Hupkes, in de voor-
noemde Stad, is in V veorkden Jaar j 763. gedrukt een Blyfpel in Brie Be- dryven, genaamd De Schaakingen; en dit is V alles wat men tot nu van onze Kunftgenooten voor den dag heeft ge- bragt. Onder de beloofde TVerken was 00k '
dit NaauwkeurigOnderwys in de Too- neel-Poe'zy en eenige andere Deelen der Kunft, zo wel van Oude als He- dendaagfche Dickers. De Oorzaakt waarom dit Werk ontworpen wierdt, wasvoornaamentlyk deezet. Onze Kunll> genooten hadden de Treurfpelen van de weergadrtooze Franfcbe Dickers P. Cor-
|
||||
VOORBERICHT.
Corneille, J. Racine en anderen, ah
mede deBlyfpelen van den geejiigen Mo- liere met opmerklng geleezen, en zaa- gen in Holland geflaadig Treurfpclen te voorfchyn brengen van eenengeheel anderen aard, waar ult bleek, dat de Maakers volkoomen oniveetend ivaaren in eenige de minjle regels van de Kunfi; Vondel, in zyne laatjle Stukken, uitge- zonderdy die nocbtans de fcbikkinge van bet Oude Toonecl der Grieken en Ro- me'men volgde. De meejle Blyfpelen, oflieverKlucbten,van dien tydivaaren ook zo ongefcbikt en ontugtig van Taal, dat gcene cerlyke Frouw ofjonge Docb- ter dezclvcn Icon zien vertoonen, zonder vanfcbaamte te bloozen, en dit maakte bet Tooneel by veele ordentelyke tier den baatelyk , en gafflof, om tegen 7 zelve te fcbryven. De Aran en Titus van Jan Vos , een Dicbter van eenen weelderigen geefl 3badt, eeni* * 3 &eJt |
||||
VOORBERICHT.
gen tyd geleden, zo veel gerucht ge*
maakt-i en was zo wel ontfangen, dat de meejle jonge Licfbebbers een model naamen a an dit Stub, hoe wired, bar- baarfch, woe ft, onnatuurlyk, onkuis, wild van ft h: liking, zander waarnee- minge van Tyd en P/aats, en brom- mende van Styl en Taal bet was; en Iragten nocb grooter Monfters ter wae- reld. Hy zelf gaf hrt daar naa zyne Medea uit, nocb ongejcbikter en dwaa- zer dan zyn voorig Spel, voorzien met eerie miffdyke Vborrede ,waar in by alle kennis van Taalen, en kundigbeid in Weetenftbappen veracblede ; en die zo wonderlyk te zaamen gefteld was, dat de vermaarde Dichter Broekhuizen, ah by lufl kreeg om zyn lever eens braaf door V lacbeben te doen ftbud- den , dezelve ging leezen. Jan Vos toonde dus , dat de nieuwe manier der Franfcbenvan Tooneelfpelm teftbikken, zo
|
||||
VOORBERICHT.
|
|||||
to we/ ah die der Ouden, hem zeer
tcgen de borjl was. Twee voornaame Heeren, die beiden
naaderhand gewicbtige Ampten in oris Vaderland bekieed hebben, vertaalden, in hunnejeugd, ieder cen Sink van den grooten P.Corneille, naamentlykllo- race en Curace en den Cid, we/ken dan alle lieden van geboorte, fatjben en goede opvoedinge byzonder behaagden; en van toen af Jcbeen Vr een beter fmaak in ons land de overhand te sullen neemen. De Droffaard Pi bier. Cor- nelisz. Hooft had ook reeds geleerd door zynen Warenar met de Pot, ge- volgd naar de Auluhria van Plautus, hoe men een Blyfpel uit eene andere Taal in de onze-, op onze Tyden en Ztdenge- pa/1, ovcrbrengen moejl. Docb , fchoon Vr nu al een beter
fmaak began te koomen , daar deeden
zicb wederom Barbaaren op, die, hoe
* 4. on-
|
|||||
VOORBERICHT.
mkundig zy in bet Franfcbe ivaaren, en
noch Taal nocb Dicbtkunde ver/Ionden, ccbter de banden aan Franfcbe Stukken dorftenjlaan; dezelve elendige Vertaalin- gen met alkcn dorjlcn uitgee-ven, maar zelf ten Schouivburge aanbieden , daar ze ook greetig door de Beftierders, alzo ohkundig ah de Maakers , wierden aangenoomen, en , Jcboon de Tooneel- fpelers klaagden} dat zy de rollen met leeren konden, om dat ze byna niets van de verwrongcne en Jlootende Vacr- zen en onverflaanlyke Rcdenen verjlon- den 3 ecbicr fpoedig vertoond wierden voor Aanfcbouwers , die dezelven zo min ah de Spelers begreepen. Deeze ongejebikte Rymers ivaaren
Joan Blafius 3 Ilendrik de Graaf, Pie-
I ter Dubbels en andere weetnicten, die,
I reeds ie voor'en, cenige prullen te voor-
jcbyn gebragt badden, en die. daar naa
cenen vinnigen en geduurigen haat aan
ons,
|
||||
•V O O R B E R I C H T.
ens Genootfchap hebben toegedraagen.
In V Jaar 1670. gaaven de Leden
van ons Kunftgenootfchap 3 door him
niet alleen vertaalde, rnaar in veel be-
ter orde verfcbikte Treurfpel Het Hu-
welyk van Orondates en Statira, een
goed denkbceld van hunne kennis in de
Tooneelkunie, en verfchafteden cene
groote vcrivachtinge van hunne ver-
dere vorderingen, die vervolgens, door
het uitgeeven vanfchoone Tooneelfpekn,
volkoomen beantivoord is. Jgter dit
Stuk plaatsteden zy bun Dichtkundig
Onderzoek en Oordeel over het Treur-
Ipel van Orondates en Statira («),
door
(a) Onder de Werken , die Y. Vincent heeft doen herdrukken, is die Onderzoek, bene- vens een Antwoord aan hunne Tegenpartyen , een Verdediging van L. Meyers Ferloofde Ko- ningsbruid , nevens een Dicbtkunftig Onderzoek op het Toneelfpel zonder Tooneelfpel, enz. te vin- den agter Dicbtkunft en Scbowwburg, Foor/pel% in 't Jaar 1719. voor 't Genootfchap, in-8°. wederom ter Drukperflc gebragt. |
||||
VOORBERICHT,
door Joan Blafius elendig vertaald.
Jan V einde van dit Onderzoek be-
loofden zy aan de waare Liefhebbcrs te zyner tyd aan te bieden een Onder- wys in de Tooneel - Poezy , zo wel van de Oude als Hedend'tagfche Dich- ters, om hen daar mede hunne gene- genheid te betoonen, en dienjl te doen. Docb dit a lies was nocb nlet genoeg,
om de driftige Faerzenmaakers, die in die eewjo menigvuldig waarm , beter JVerken te doen voortbrengen: de Oude ivilde manier zat Vr nocb te diep in ge- ve/ligd; ookwaaren ucelen gcene vrecm- de Taale kundig, en dus in de Weticn van bet Tooneel, zo derOuden alsFran- fchen, te onervaaren. Om hen dan een Voorfcbrift te doen
hebben, ivaar naar zy zich in het toe-
koomende zouden kunnen fchikken , be -
Jloot ons Kunftgenootfchap een Onder-
wys m de Tooneel-Poezy, zo wel van
de
|
||||
VOORBERICHT.
de Oude als Hedendaagfche Dichters,
op tejlel/en, en dit is de oorzattk, aan welke dit Werk, dat nu in druk uitge- geeven werdt, zyne geboorte verfcbul- digd is. Folgens de Dagelykfche Note- len 5 in ons Genootfcbap gehoudcn ,„ thans by een voornaam Kenner en Be- minnaar der Dichtkunft en andere Wee- tenfchappen berujlende, die ons de Uit- trekzels , dit Onderwys betreffende , ivel goedgunjlig heeft willen mededee~ Jen, is dit Werk op den 17. van Win- termaand des Jaars 1669. in Hoofd- T Jlukken gefchikt, die onder de Leden vcrdeeld wierden. Binnen den tyd van twee Jaaren is bet voltooid, en, door Dr. Lodewyk Meyer en Dr. Mots- man Dop naagezkn en in Unen Jlyl I gebragt. , Aan dit Werk hebben gearbeid de j
naavolgende Leden; Mr. Andries Pels, De
|
||||
VOORBERICHT.
De Schepen Mr. W[llem Blaeu,
Dr. Lodewtk. Meyer,
David Lingelbach,
Joannes Antonides,
Ysbrand Vincent,
Dr. Joannes Bouwmeester,
Dr. Anthonius van Coppenol,
Dr. Moesman Dop
en Dr. Reinier van Diephout.
Welke Hoofddeelen icder deezer Hee~
ren opgefteld en uitgeiverkt beeft, kan men zien in bet Regi/ler, bier agter gevoegd, ivaar na ivy den Leezer ivy zen. Ons is vreemd voorgekoomen, dat
eenige neus - ivy zen, die iveinig van de Wftorie der Lettereniveeten, der ivae- reld hebben ivillen doen gelooven, dat dit JVerk in '/ GenootfcJiap niet zou zyn voltooid geworden ; docb de on~ waarbeid bier van blykt volkoomen uit bet voornoemde Regjjler, mede uit de |
||||
VOORBERICHT.
gemelde Notelen getrokken. Ook kan
men aantoonen, dat bet geheel gereed gelegen hcefi 3 om ter DrukperJJe over te geeven, door het laatjle affchrift, in een boek in folio , gebonden in een vergulde hoorne band 3 op welks plat met goude letters ftaat: Nut Ver- maak , met de band van Ysbrand Vin- cent zeer naauivkeurig in V netgefchree- ven. Boven Men beeftRouEW deHoo- ge , uit laft van V Gezelfchap 3 een Te- kening tot den Tytel gemaakt, die noch beruft by den voorzeiden Heere, die ons de Notelen medegedeeld heeft 3 en zvaar war de tegenivoordige, bier vooren ge~ plaatjl, door den kundigen Plaatfnyder Abraham Delfos gegraveerd is. Welte de rede is, dat dit Onderzoek,
daar V reeds om te drukken gereed ge- maakt was, nu.zo lang, naa de ge- daane belofte , te voorfebyn komt, de- ceive is eerder te giffen, dan vajl tt Jlel-
|
||||
I
|
|||||
VOORBERICHT.
fielkn ; de waarfcbynelykfte is, dat de
dood den Heere Ysbiiand Vincent , den laatjl overgebleevenen dcr Kunftge- nooten , belct hceft bet zelve uit te geevcn, zvaar door dit Stuk met nicer andere voltooide Spelen en JVerkjes is blyven leggen. Dit Onderwys onderzogt hebbende,
oordeelden ivy 5 dat bet jammer zoude zyn, V zelve aan de vergete/heid over te laaten; -ivy vonden in tegendeel raad- zaam, bet in de waereld te doen ver- fcbynen, met byvoeginge van eenigeAan- tekmingen , die ons daeht den Leezer niet onaangenaam te zullen zyn, om tot verdere vcrlicbtiginge te kunnen dienen. In de uitgaaf zyn ook geene koflen nocb moeite ontzien, om Y, zofraai, ah moogclyk was, te voorfcbyn te doen koo- men. V Verlangen na dit Boek^ dat men
SO veele Jaaren gewenfcbt beeft in V licbt
|
|||||
VOORBERICHT.
licht te zien, is zo groot geweeft, dat
zeer veele recbtgeaarde Liefbebbers, zo b'mnen ah buiten onze St ad, reeds een meenige Afdrukken (b) aan dm Drukker bcfteld hebben ; en geen won- der , want bet is eenjluk, zo wel uitge- voerd, ah men> tot nu toe, ooit iets in '/ Nederduitfcb gezien heeft; en indien men An dries Pels Horatius Flac- cus Dichtkunft, zo geejlig op onze Ty- den en Zeden gepaft, en deszelfs door- wrocht Gebruik en Misbruik des Too- neels, ( c) dienende tot een verwlg van bet voorige,benevens zeker (d) Onder- zoek over de Nederduitfche Toneel- poezy,
(6) Exemplaaren zeggen deBoekverkoopers.
( c ) Beiden ten tweedemaale, het eene in '£
Jaar 1705. en 't andere 1718. in-8°. voor het Kmftgenootfchap gedrukt , overgezien, verbe- terd, en met een Tydbefchryving, Kantteke- ningen, enz. vermeerderd. (d) In 't Jaar 1724. te Amfteldam, byAN-
THONr Schuonenburg in-8©. gedrukt. |
||||
V O O R B E R I C H T.
poezy, bevattende Drie Redevoerin-
gen van den grooten Pieter Corneil- le, en bet Zedig en Dichtlievend On- derzoek op Aran en Titus, of Wraak en Weerwraak , Treurfpel, gerymd door Jan Vos (e)iook de bejle Tooneel- fpeJen, voornaamentlyk die uit bet Franfcb overgebragt zyn, ah mede eenige Voorredenen der Franfcbe Poee- ten, voor bunne verduitfcbte Spekn ge- plaatft, aandagtig doorblaierdt, zal iemand, die gem vrectnde Taalen ver- Jlaat, doc'b de Hiflorien in onze Va- derlandfcbe fpraake ge/eezen bee ft, bet to err e brengen, om een Tooneel-Jluk op te Jlaan; ten minjle zal by in Jlaat ge- jleld zyn, om Vr een juiji oordeel over te kunnen vellen. Die luft mogt krygen, om dit Werk
door eenige witter yen te beknibbelen, ge- lieve
(e) Te Amfteldam gedrukt by Johannes
Oosterwyk, 1718. in-8°. |
||||
VOORBERICHT.
Heve voor of te bedenken, in ivat tyd
bet opgejleld is; ecu tyd, die nocb dui- Jler ivas, en ivaar in men nocb zo wel niet over de Tooneelfpekn ivift te oor- dee/en, ah in we/ken ivy nu leeven. Indien dit Onderwys gunflig ontfcrn-
gen iverdt, ivaar aan ivy niet tivyfe/en, hebben ivy hoop, dat de meergemeldc Kunjibeminnaar, die, benevens de ge- tnelde Notelen , zedert ecnige Maan- den 3 bezitter gcivorden is van de ove- rige Ongedrukte Tooneelfpelen en andere Stukjes van ons Genootfchap, dezelvcn zal mededeelen; ivanneer ivy ze mede, met fraaye kopere Tytels voorzien, en zinnelyk gedrukt, in V Hcht zulkn gee- ven, en tot befluit daar byvoegen eene Befchryvinge van dat loffelyk en noojt volprezcn Kunftgenootfchap. Eer ivy eindigen, verzoeken ivy den
Bezitter van V Affcbrift der Spraak-
kunft, V welk by laatjlleden in 's Graa-
* * ven-
|
||||
VOORBERICHT.
venhaage, door openbaare koop, in zy-
'ne macht gckrcegcn beeft, zo vriende- Jyk en edelmoedig te vj'dlen zyn, van dit Werk,dmr de ivaereld zo lang na ver- langd bee ft , bet licbt te laaten zien, om dus alles, ivat ons Genootfchap, datt in bunne eewiv, zo veel tot opbouwing van Taalen Dicbtkunfl toegebragt heeft, m druk te kunnen bebben. Eindelyk hoopen wy, dat de Leezer,
tn bet doorbladeren van dit Onderwys, zo veel genoegen zal vinden, a Is wy ge- nooten bebben in V uit te geeven, en yvenfcben denzelven wel te vaaren. |
|||||
#AAUW-
|
|||||
NAAUWKEURIG
ONDERWYS IN D E
TOONEEL-POEZY,
EN EENIGE ANDERE
DEELEN der KUNST,
ZO WEL VAN DE
OUDE als HEDENDAAGSCHE
D I C H T E R S. |
||||||
I N L E I DING.
vera], en van alleffltyden, zyn de
Kunflen en Weetenfchappen al- lerraeefl door de onweetenden gehaaten vervolgd; zulks, indien ,men ooit een fpreekwoord bepraarheid vind,
'iisdit:
A Mrs
\
■■■
|
||||||
2 INLEIDING.
Ars nan hahet inimicum nifi ignorant em..
dat is:
De onvieetende is alleen een vyand van de Kunfl. Dit ongeluk treft alle Kunflen in het ge-
meen, en doorgaans de uitfteekende op het hevigfl, vefrflits veelen eene geringe Kunfl> die zy begrypen , hoog achten, en in te- gendeel eene verhevener verachten, omdat zy die niet kunnen bevatten. Geen wonder dan , dat de Dichtkunffc
diergeljk lot te beurt valt, en zo veel te feller van haare vyanden wordt aangevoch- ten, als dezelve, wanneertnen die in haare volkoomenheid aanmerkt, boven het meer- dere gedeeke van alle andere Kunflen uit- munt. De onweetenden zyn echterde eenigften,
noch de voornaamften, die de Dichtkunfl getracht hebben te onderdrukken, zulks is dengeldzuchtigen,gewoon de Kunflen alleen om eigen voordeel te koefleren, meer te wyten. Deeze ziende, dat de Dichtkunfl geene vruchten van hunnen fmaak voort- bragt*
|
||||
I N L £ I D I N G.
|
|||||||
3
|
|||||||
bragt, hebben eenen onverzoenelyken haat
daartegeri opgevat, fchoon haare edelheid 20 klaar in ieders oogen fchittert, dat zy den geldzuchtigen zelf dikwyls verrukt,en in verwondering optrekt. Om welke rederi de Vader van Ovmius Naso zynen Zoon, die hy al van der jeugd af geheel tot de Dichtkunfl geneigd en overgegeven zag, met deeze woorden berifpte: Studium quid inutile tentas?
Meonides nullas ipfe reliquit opes. dat is:
Wat Jlooft ge u zelven af in yd'le begig- heden ?
Die de alderwyfte zelf nooit winft, nocb voor- deel deeden. Moogelyk omdat hy niet durfde hoopen,
dat die groote Dichter zo ongemeen eenen lof en onfterfelyken naara zou nalaaten, of oradat hy eene koffer met geld boven ee- ne waereld vol roem fchattede. Evenwel hebben de onweetenden, noch
de geldzuehtigen geenfins kunnen beletten , A 2 dat
|
|||||||
4 I N L E I D I N 6.
dat de Dichtkunft akyd met yver en ver"-
maak, zelfs in de allerwoeftfte landen en ondankbaarfte eeuvven is geoeffend, niet al- ]een omdat zy zo onaffcheidelyk is van alle braave verftanden, als net lichaam van des- zelfs fchaduwe , maar ook , omdat groote Vorften en beroemde Helden die fleeds be- gunftigt en aangekweekt hebben , als net bekwaamfte middel om hunnen roem door de geheele waereld te verbreiden. Veel minder konden de weelige ranken
van die edele Kunft befnoeid worden in Janden, daar de burgerlyke ommegang meer plaats had; doch allerminft, in die gelukki- ge tyden, wanneer Opperheerfchappyen en Gemeenebeften haar aanmerkten , niet al- ]een zeer dienflig om hunne daaden onfler- felyk te maaken; maar zelve als een nood- zaakelyk werktuig, om buiten wegen van macht en geweld, eene achtinge in hunne nagebuuren, een ontzag en gehoorzaamheid in hunne onderdaanen voor hen,en eene vrees voor hunne vyanden, in te boezemen, en by gevolge hunne moogenheden te helpen beveftigen. Daar van zyn de meefte en voor-
|
||||
I N L E I D I N G. s
voortreffelykfte werken der nook volpreeze>
neGriekfche enLatynfcheDichteren totons gekoomen. Door die middel, (want wie kan ontkennen, of die geeft de luifter aan de fpraaken, en de kracht en klem aan de redens en welfpreekenheid ?) weet Vrank-j ryk tegenwoordig haare achtinge, te gelyk ! met haare boeken, doorde geheele waereld [ beroemd te maaken, en in de gemoederen ' -t haarer onderdaanen, een dieper eerbiedig- heid voor hunnen Koning in te prenten, > a!s ooit eenig Vorfl in Chriftenryk kon ver- krygen. In tegendeel, door de kleenach- tinge dier oefFening hier te Jande, maaken wy onze taale niet alleen by andere Volke- ren verachtelyk; maar ook aan onze lands- genooten zo afkeerig, dat de meeflen en aanzienelykften. hen byna fchaamen meer- der in hunne moedertaale, als in de Fran- fche ervaaren te zyn; alhoewel de eerfte in fierelykheid, in overvloed van woorden en fpreekwyzen, geenfins de laatfte behoefc te wyken, gelyk uit haare gebrekkelykheid van rymwoorden af te neemen is. Die wederhoudt den geeft van veele braa- A 3 ve |
||||
I N L E I D I N O.
|
|||||||
6
|
|||||||
ve Schryv^ren, en veroorzaakt dat oneindig
verfchil tuffchen het gropt getal der boe- ken, die ait andere taalen in de onze, en die weinigen, welke uit de onze in andere worden overgebragt. Doch hetheeft veelen verwonderd, en na
den oorfprong verfcheidenlyk doen giflen , hoe het bykomt, dat de Tooneeldichtkun- de, een voornaam deel der Dichtkunft, hier te Lande, zelfs by veelen, anderfins Lief- hebbers, zo zeer gehaat wordt, dat men vergeeffelyker acht, zyn geld en tyd in on- nut en fchaadelyk tydverdryf door te bren- gen, als in het befteeden aan zo edele oef- fening. Eenigen meenen,dat de kleenachtingdier
Kunfl: fpruit uit de onwaardigheid der Per- foonen, die dezelve uitvoeuen ; doch wa? waarfchynelykhcid en reden, dat men een ambacht pryzen zou of laaken naaf de deugdzaamheid van den handwerker ? Het raakt aan den lof noch latter van een wak- ker Veldoverfte, of hy zyne onderneemin- gen met welgefchikte of ongebondene men- fchen gelukkig uitvoert. Behalvendac,leert on?
|
|||||||
INLEIDIN-G.
|
|||||||
7
|
|||||||
ons de ervaarenheid , dat veele Tooneel-
fpeelers, die zelfs' een burgerlyk en zedig leven leiden, alleen om hunne oeffening derTooneelfpelen gehaat worden, zulks dat deeze ongegronde verachting onmoogelyk uic dc vertooners der kunftkan voortkoomen. Anderen meenen, dat het tegens de betaa- roelykheid van een Chriften aanflrydt, zich met diergelyke zaaken te bemoeijen. Die gevoelen is in hen beveftigd door den haat en afkeer, die de eerfte Chriftenen en Oud- vaders tegens de Tooneelfpelen hebben be- tuigd. Maar zo men eens aandachtelyk wil onderzoeken na den oorfprong van deeze vooroordeelinge , zal men haafl; de reden daar van uitvinden, wanneer men let op de uitgelaatene ongebondenheid, die de Ou- de in hunne Tooneelfpelen toelieten ; dat openbaar ten toon ftellen en omleiden van zo veel lichtvaerdig vrouwvolk, die alleen- lyk ter fchouwplaatze wierden ingevoerd, om aldaar, naa het eindigen derfpelen, van ieder, die het geliefde, te kunnen bezochc worden , gelyk af te neemen is uit de voor- reden van de Cafina van Plautus, alvvaap gezegt wordt: A 4 Ea, |
|||||||
8 I N L E I D I N G,
Ea invenietur {§ pudica £p libera,
Ingenua Athenienfis: neque quicquam fiupri Faciet profefto in bac quidem commmdia, Mox hercle vera pofl, transaftafabula, Argentum fi quis dederit, ut ego fufpicor , Ultro ibit nuptum, non manebit aufpices. dat wy aldus vertaald hebben:
Men zal bevinden, dat zy eerlyk, vrygeboa-
ren,
En van Athenen is , ook zal men geenfms booren ,
Dat zy in al dit /pel lets fchand'lyfa zal be- Jlaan;
Maar ah bet uit is, en daar iemand by mil gaan,
Hy fcbiet Jlecbts ryVlyk geld, zy zal dan, zoude ik acbten,
Van zelfs tael trowwen, en niet eens denPrie- Jler inachten.
Om deeze redenen hebben de eerfte Oud-
vaders, en die naafl aan de cyden derHei- denen, en onder dezelven Jeefden, het ge- bruik der Tooneelfpelen met recht veroor- deeldj,
|
||||
I N L E I D I N G.
|
|||||
deeld, en zich op het ernftigfl: met mond
en pen daar tegen aangekant; dewyl niets ftrydiger tegen de Chriftelyke zeden en zuiverheid kon bedacht worden; te meer, dewyle alle Tooneel- en andere fpelen gemeenelyk ter eere van deeze of d' ande- re Goden ofte Godinnen wierden aange- fleld; en om die reden ook inzonderheid van de Kerken-Leeraaren verboden, gelyk zulks doorgaans uit hunne Schriften, van deeze ftoffe handelende, overvloediglyk te zien is. Maar dewyl onze Toonee]fpelen heden-
daagfch geheel anders gefleld zyn, en dat 'er diergelyke onbetaamelykheden niet ge- pleegd , noch dezelve aan geen Goden of Godinnen toegeweid worden, blykt het klaar- ]yk, dat deezen met zo veel onrecht ver- doemd, als de anderen met recht veroordeeld zyn: en by gevolge geene van deeze voor- gewende redenen krachtig genoeg, om zo- daanig een algemeenen haat te verwekken, als onze landaard by uitneemenheid te- gen de Tooneel-Poe'zy heeft opgenoomen. Derhalven fpruit, naar ons oordeel, dit
. A 5 mis- |
|||||
I N L E I D I N G.
|
|||||
misverfland alleen uit onkunde, het geene
wy, in dceze zaaken wat dieper uit te haalen, meenen aan te wyzen. Het is kennelyk, dat de Geldzucht hier te
lande meerder op de gemoederen der men- fchen heerfcht als elders, en by gevolge alles, wat geen taftelyke winfl verfchaft, fchynt gunft noch achting te verdienen. Hier door worden veele fchrandere geeften, welker neiging tot de Dichtkunft heldt, in |iunne jonkheid, door deOaders uitgebluft, die geen kans ziende, om de Kinderen hun- ne zinlykheden te doen opvolgen,nochtans de uitwerkingen dier genegenheid trachten te ftuiten, en zo veel hen moogelyk is, hun- ne tedere zinnen te buigen naar de gemee- ne achtinge. Hier uit komt het, dat zeer weinigen, nu ouder geworden, hunne inge- boorene neigingen gevolgd hebben j want Quo femel efl imbuta recens Jervabit odor em
Tejla diu. dat is:
Een vat baudt lang denfmaak van't eerjl ont-
fangen nat. Doch
|
|||||
1 N L E I D I N G. it
Doch die hunne drift onmoogelyk konden
wederftaan, vonden alrede veel van hun- nen beften tyd verloopen, en daar door zich zelven onbekwaam om hun oogmerk te be- reiken, zulks dat de vruchten van die he- melfch zaad der Dichtkunft, hoewel in zeer goede aarde geflrooid , door de voorige verhinderingen veeltyds zo fchaars opkoo- men , dat zomrriige eeuwen, geenen, en veelen flechts zeer wejnigen of naauwlyks ecnen uitfteekendenTooneeldichter, in on- ze taale hebben uitgeleverd: want deeze,zo wel als andere voornaame Kunften, op re- denen , regels en ervarenheid gegrond , en niet ten toppunt van volmaaktheid kun- nende fleigeren, tenzy door het vermeiden der gebreken, waar in men zyne voorgan- geren van tyd tot tyd had zien vervallen, is zo ongelukkig gewecft, dat haare bemin- naars voor eenige jaaren, eer zy zo wel by de Franfche gekoefterd is, geen andere re- gels, langs welken te gaan, noch voorbeelden om na te volgen , widen te verfchaffen, dan die de Ouden , zo Grieken ais Romej- pen hadden naagelaaten ,• maar vermits de uiu
|
||||
12 I N L E I D I N G.
uitvoering dier oeffeningen van ons zelf
niet gezien was,en veele woorden,naar ge- legenheid van zaaken, verfcheidenlyk be- tekend, en die zich gemoeid hebben met dezelve te verklaaren, zelve in de zaak dik- wyls onbedrevenen waaren, hebben die,om die naar hun verftand te voegen, menig- maal woorden geknot, gerekt, veranderd , uitgelaaten, bygedaan, of wel, die zonder uitlegging en oeffening miflchien onver- ftaanlyk waaren, in een gantfch anderen zin genoomen, of op iets anders toegepaft, als die oude Meeflers ons ten doelwit voorge- fteld hadden. Voeg hier by, dat de voorbeelden niet
altyd ongelchonden, noch van de uitftce- kenfte naagebleeven, ook haare gebreken konden hebben; behalven, dat zelfs de al- lerbeften alleen aanweezen , wat de Qu- den deeden, en niet wat zy behoorden te doen. Ook kan een Tooneeldichter zonder de grondregelen wel te verflaan, bezvvaarlyk recht oordeelen, welke men voor de heften keuren moet. De lof evenwel, die de Ouden daar me-
de
|
||||
I N L E I D I N G. 13
de ingelegd hebben, en de luifter hunner
fpelen, die ons door een dikken nevel toe- fchynt, heeft veele Dichteren hier te Jan- den den luft ontvonkt, om hun fpoor in te flaan, en insgelyks te beproeven, hoe ver- re zy het in de Toneeldichtkunde konden brengen > niaar by gebrek van de regels en voorbeelden te verflaan, hebben zy daar in de deftigheden , noch die flerelykheden , veel mindie volmaaktheid kunnenzien, wel- ke zy zich verbeeld hadden. Echter wiften zy, dat het oogmerk en het einde van een Tooneelftuk is, te behaagen. Derhalven hebben het zommigen niet in de Kunft, maar in de Stof gezocht, eniederdaar in naar zyne goede of kwraade drifcen, ver- fcheidenlyk gekeurd. Die hier in het befte hebben aangetrof-
fen, zyn , naar ons oordeel, welker keure •, gevallen is op de oude^^fchiedeniflen, I 4 of op de gelukken en on^eluXksn hunner j Vaderland of Voorouderen. Want fchoon zodaanige Tooneelfpelen te eenemaal in de flellinge tegen alle voeglykheid en mooglyk- heid ftryden, zyn ze echter altyd by het volk aan-
|
||||
14 iNt-EIJblNG*
aangenaam geweeft. En deeze kan men
ftellen voor net eerfte flag der Tooneeldich- teren. Het tweede en derde flag, in wien meer
kwaadaardige drift als weeteofchap heerfcht, hebben zich gewikkeld jnJbjdangen vanJStaac of Kerk, flaande op hunnen tegenwoordigen tyd , en dewyl het nergens en nooit ont- breekc aan menfchen , die, misnoegd op hunne Overheden, niets Jiever hooren als de regeeringe lafteren, en ook de Dichter, gelyk meefl: ieder een , in Staatsgefchil zydkiezende, onmoogelyk kan vermeiden om in die verhandelingen, met eenen byzonderen nadruk, eigen aan de Dichtkunfl;, den ee- nen voor, en den anderen tegen te fpree- ken; zo is die flag van fpelen met groo- ten toeloop van wederzyden befehouwdt, van deezen,uit vreugde van hunne meenin- ge zo openbaar te zien bevefligen, en van den anderen ,orn uit de minfte omflandighe- den voordeel te trekken, en zich,op hunne beurte, daar van te bedienen. Insgelyks zyn met groot genoegen der
aanfehouwers venoond de Tooneelfpelen, wel<-
|
||||
1 N L E I D I N G. is
welker inhoud Godlike of Kerjcejyke ftof-
fe verhanctelehT' Waar van de reden is , dat 'er altyd veelen gevonden worden, wel- ken geen Godsdienft vaftftellen , noch ook geene van alien, die alreede bekend zyn, willen aanneemen ,meenende dat de Leeraa- ren van ieder gezindheid nun eigen belang in de zaak maaken , en alzo de waarheid aan hunne toehoorderen meerder trachten te verduifteren , dan op te helderen; die doet hen verkeerde wegen inflaan: en door veelerleiomleidingen en veranderingen ver- voerdjverbeelden zy zich, de waarheid eerder op het Tooneel dan in de Kerk te vinden. Hier by voegen zich, doch uit eenvoudiger inzicht, veele onnozele zielen , die van verftand zyn, dat het altyd godsdienfligheid en heilige yver is, overal, waar het ook zy, re gaan, daar men van God hoordt fpreeken. Zo het nu gebeurt, dat die ftoffe , welke uitgewerkt wordt, eene verbodene Gods- dienft beweerdt of verheft, zo vloeijen ook voornaamelyk daar toe alien, die zo eene gezindheid aanhangen, zich inbeeldende o- penbaar ter preek tegaan, en daar door veel
|
||||
i& I N L E I D I N G.
|
|||||
veel op hunne gewaande vervolgers te wiri-
nen. Het vierde flag van Tooneeldichters, door
noch kwaadaardiger geeft gedreeven , ver- koos ftoffen, die byzonderen raakten,zom- tyds we] onder verfierde naameh; doch ver- mits de ongemeene en onlangs gebeurde voorvallen ,zo onbedekteiyk,dat ze den weg als met den vinger aanweezen. Deeze be- haagden ook niet weinig aan het gemeene volk, gelyk lichtelyk af te meeten is uithet geene ons de ervaarenheid leerdt, dat de meefle Menfchen liever een halven dag las- terens, dan een half uur pryzens van een derden hooren, even of eens anders misflag de hunnen goed maakte. Het vyfde flag, niet machtig genoeg tot
de drie eerflen, en tot het vierde niet altyd ftofs of moeds genoeg hebbende, poogde echter mede eenigen te behaagen , en nam derhalven toevlucht tot de ongefchikt- heid van daaden en woordeft ,~ die daarom jets ongemeens fchynen , omdat ze onge- oorloofd zyn. Hierom worden die fpelen by 't fchuimvan 't volk en l'ichtverleide aankoo-i ? mej |
|||||
I N L E I D I N G. ij
rnelingen begeerd , van hen met lufl be-
fchouwd, en greetig aangehoord, volgens het fpreekwoord: Nitimur in vetitum femper, cupimusque tie-
gat a. dat is:
't Geen ongeoorkofd is behaagt ons allermeejl,
En na '£ verbodene neigt doorgaans ieders geefi. Het eerfte flag van deeze vyfderlei Tooneel-
dichteren heeft zeer weinige vyanden , ja zelf byna geene gefpeurd, zo Jang die af- gezonderd, geeh gemeenfchap hadden met eenigen van de vier laatften: zo dat die wei- nige Tooneelfpelen altyd met behaagen van Regeerders.Kerkelyken en de gantfcheGe- riieente wierden aangehoord: maar de vier anderen hebben zich de geheele Waereld ten vyand gemaakt,en geen wonder: want de eerfte, te eenemaal ilrydende tegens het ontzag en de gehoorzaamheid , die alJe on- derdaanen in 't byzonder overal, veel meer fioch op openbaare toegelaatene verto'on- B plaat-
|
||||
i'g I N L E I D I N G.
|
|||||
plaatzen aan hunneOverheden zyn verfehui-
digd , heefc niet kunnen ontgaan, derzel- ver haat en toorn ophunnen hals te laaden; fchoon hachchelyke tyden zomtyds de ver- diende ftraf deedc achterblyven ; dewyl ze by hen met recht aangezien wierden als Trompetten om verandering te blaazen , Fakkelsom twill en tweedracht te ftooken, en KJokken om moord en brand te klep- pen. Het tweede, of liever derde in rang ,
heeft altyd den Leeraaren aller gezindheden, mitsgaders alien , die eenigzins Kerkelyke wetten en voorrechten achtten, tegens de borft geweefl; dierhalven zy ampts- en plichtsvvegen genoodzaakt wierden , niet al- leen de misbniiken op het hevigft te keer te gaan ; maar ook, om het groot geta] der zelven, alleTooneel/pelen te berifpen, op- dat, indien zy door ftiizwygen, ofaanpry- zen het goed gebruik begunfligden, de eea- voudigen en licht te verleidenen,onder den dekmantel van dat weinige goede te zoe- ken, door den toeftel, en alle aanlokzelen van de Tooneelfpelen niet zouden verrukt wor-
|
|||||
1 N L E I D I N G. 19
worden, en het tegendeel vinden van het
geene zy zochten. Asm het derde en vierde flag hebben zich
ffUe redelyke lieden ten hoogften geergerd: want wie Ieefc 'er zo onbefprooken , die gaarne het onwaardigfte zyner bedryven in het openbaar op het fchandelykfte zag ver- toonen ? en fchoon , daar was in ons zel- ven niets byzonders te berifpen, wie heefc geen vrienden en bloedverwanten, in wel- kers lof en Jaftef men deel neemt? by ge- volge heefc men voor zich en de zynen gc- duurig te vreezen dat geene i 't welk ande- ren flraffeloos Wordt aangedaan. Met recht dan zodaanige Tooneelfpeleri
verworpen, dieiemand, of deszeifs inisfta- gen, ten fpot van aJ de waereld, als op een fchavot ten toon flellen. Met geen minder reden, hebben alle eer-
Jyke en welopgebragte zielen eenen afkeer van het laatfte flag der Tooneelfpelen, wel- ker ongefchiktheid zo weinig met de zeden en goede manieren overeenkoornen, dat ze by hen aangezien worden als zaad van on- kruid, *t geen in de tedere gemoedeten der B 2 Kin- |
||||
2o INLEIDING.
Kinderen van zelfs genoeg waft, en zo het
gezaaid wordc, zeer licht alle andere plan- ten van goede leeringen verftikc en onvrucht- baar maakt; inzonderheid hier te lande, al- waardevryheid van te moogendoen en zeg- gen van veelen op het allerhoogfte wordt misbruikt; daar zy in tegendeel die lofFely- ke Kunft, niet alleen tot eerlyk vermaak, maar ook tot groot voordeel van het ge- meen hadden behooren aan te leggen, het geene dan gefchied zou zyn j indien zy de Overigheid het beftier van Staat en Stad gelaaten, en niet als door duidelyken laft, zaaken van het Gemeenebefl verhandeld hadden; indien zy de Leeraars ieder in zyn gezindheid met hun opgelegd werk, dat is, het Geloove in te planten, en den weg des Hernels aan te wyzen , hadden laaten be- gaan;en indien zy,in plaats van het flechte volk en de aankoomelingen met fleekfchrif- ten op byzonderen, of met ongefchikte der- telheden te kutelen, zich hadden bemoeid, om de eerlykften en beften te noodigen,en die voorbeelden van zedelyke en burgerlyke deugden en geftrafte ondeugden voor te ftel-
|
||||
I N L E I D I N G.
|
|||||
ftellen , 'c welk zekerlyk gefchieden zou,
indien zy door de Treurfpelen de grootfte en edele gemoederen door fchrik en mede- Jyden zochten te zuiveren ; dat is, de ver- foeijelyke daaden zo afkeerig voor te ftel- len, dat men deernis krygende met den on- fchuldigen lyder, daar door aangeprikkeld vvordt om hunne deugden, al waare het ten pryze van zulke verkeerde belooningen, ge- williglyk en met hift na te volgen; en in- dien zy door de Blyfpelen trachtten, niet iemands misflag in het byzonder, maar de algemeene burgerlyke gebreken met leven- dige verwen zo befpottelyk af te maalen, dat ieder als in een fpiegel zien kon, wat hem misftaat, zonder dat hy zich daar van op het allerminfl: gekwetil of beledigd von- de, en dat de ondeugd geftraft wordt enz. Dit alles wel waargenoomen zynde, wie
ziet dan niet, dat de Tooneelfpelen aan alle menfchen niet alleen vreugd , maar ook vrucht verfchaffen zouden? ' Om dan zulk een vermaakelyk nut uic te
vinden , en daarenboven de achtinge van
de verflandigflen, ja de gunft der haaters
J3 3 van
|
|||||
22 I N L E I D I N G.
van de Tooneeldichtkunde te verkrygen ,
hebben zich de Franfchcn een tyd herwaards bevlytigd , en zederc eenige jaaren , niet a!!een door uitmuntende voorbeelden van deugd en ondeugd geduurig in hunneTreur- fpeien voor te ftellen , en, door net zuivaren van veele misbruiken en groove ongefchikt- heden, door kwaade gewoonrens in de B'y- fpelen ingefloopen, maar ook door aardige vindingen, vreemde voorvallen, vafle re- deneeringen en roereude hartstochten, alles met zulk een overleg op den voet der Ou- den te zaamengevoegd , en door een ge- maatigd, dat door die goede ftellingen de oogen en ooren de zaak zelve, als of die waarlyk gebeurde, meenden te zien en te hooren, en daar by zulk een indruk in de ziel gaaven , dat die , denkende alleenlyk vermaak te genieten , ook zonder opmer- king door de deugd ingenoomen wierden. Doch hier te lande meenen wy, dat nie-
niand, immers zeer weinigen, eenige eigene vindingen, anders als op het voorheeld van anderen, zonder tot de bron der zaake zelve in te dringen, aan den dag gebragt heeft; yeel
|
||||
I N L E I D I N G.
|
|||||
veel min , dat ons zommige regelen, ge-
toetft en vergeleeken aan de ervaarenheid der Ouden, langs welken men veilig gaan kan, voorgefchreeven zyn. Ook is ons onbekend, dat de Franfchen,
hoewel zy veel omtrend die zaak met op- merking , verfland en Iof onderneemen , nochtans nooit, die uit den grond volkoo- melyk verhandeld hebben. Dit gebrek trach- ten wy te vervullen; tot dat einde is ons oogmerk alle de oorzaaken aan te haalen, die de Tooneelfpelen luifter kunnen byzet- ten. Niemand denke echter, dat wy ons inbeelden, of ujtgeeven voor Meeflers en eenigfle Uitvinders van die edele Weeten- fchap. De Ouden hebben voor de nakoome-
lingen een zeer vermaakelyk Lufthuis ge- bouwd ; maar de weg daar na toe is duifter en onzeker: vermics de meenigte der omleg- gende doohvegen en ompaden, verzochten wy vooraf 6*e bedreevenen tot leidslieden, om door hunne hulpe het rechte fpoor te volgen , dat van ons ingeflagen zynde, hebben wy het naderhand tot ons eigen B 4 ver- |
|||||
24 I N L E I D I N G.
vermaak afgeteekend,en ,opdac hetanderen
met minder moeice mochten vinden, nu gaarne willen gemeen maaken. Het eenig- fte, van ons hier bygebragt, is , hier en daar een gemakkelyker wegje , of korter toepaadje aan te wyzen, het geene wy in het doorreizen ontdektcn; of, om klaarer te fpreeken , het zyn de voetftappen der Ouden , die vvy trachten op te volgen , welker ommetrek door den tyd bypa uitge- fleeten en naauwlyks kenbaar gevvorden is, deeze is ons klaarer opgehelderd door ver- fcheidene Geleerden, die deeze ftoffe met ryp overleg verhandeld hebben; gelyk als Scaliger, Vossius, enz. en voornaamelyk door de Franfche Tooneeldichtfchryvers, als Hedelin , Corneille, Racine en an- deren (a). Wat de onderyiRding ons geleerd heeft, heb-
(a) Het Franfche Werk van den Abt d'Aubignac,
beftaande in drie deelen, en genanmc^La Pratique dii Theatre, is naar gedachten, in den tyd, waarin dit Onderwys gefchreeven is , noch niet bekend geweelh' Het waare te vvenfehen , dat bet door een bekwaame band in 't Nederduitfeh veitaaki wierdt. |
||||
I N L E I D I N G. 25
hebben wy daarby gevoegd, opdat het werk
zo gefchikc wierde, als het met onze zeden en landaard beft overeenkwam, even gejyk de Franfchen het met de hunnen overeen- gebragt hebben. Hier door hoopen wy den Leergierigen
en Aankoomelingen in de Kunft, geene on- aangenaame dienfl te doen; den Verftandi- gen zullen wy even zo zeer verplicht zyn, indien zy ons oogmerk, of netter verklaa- ringen of nieuwer verfierzelen weeten by te zetten. J Wy zullen , eer wy volkoomen tot de
Tooneeipoezy overgaan , den Aankoome- lingen, in eenige navolgende Hoofddeelen, eene befchryving der Dichtkunfl in 't alge- meen, als 00k in haare byzondere deelen vooraf geeven, omdat zy vooral in dezel- ven, eer zy tot het zaamenllellen van fpelen hunne gedachten laaten gaan , behoorcn onderrecht te zyn. |
|||||
B S EER-
|
|||||
ONDERWYS' ins!
|
|||||||
26
|
|||||||
EERSTE HOOFDSTUK.
Van bet Einde en de Natuur der
Poezye. nder die,welke van deDichtkunfl:
gefchreeven hebben, is door- gaans gefchil geweefl, of het oogwit derzelve was, alleenlyk te vermaaken , ofce met vermaak nut te doen. Wei is waar, dat het vermaak, als ver-
maak aangemerkt, nut is; en dat alzo, de Poezy vermaak aanbrengende, ook met ee- nen nut zal doen ; maar boven die nut, dat alleen in't vermaak geleegen is, kan 'er noch een ander zyn, daar 't vermaak aangehecht zal weezen : en dat alzo, dat het daar uit zal fpruiten , als de vrucht aan ecnen boom; gelyk alle nut noodzaakelyk , in die 'c ge- niet, vreugd en vermaak verwekt, of zo, dat het daar flechts by zal gevoegd zyn, als
|
|||||||
DICHTKUNST. 27
als een lekkere £ms by voedzaame fpyze.
Welke laatfte wys, alzo daar in het nut zelf vermaak, en't vermaak noch daarenboven nut veroorzaakt, wy voor de belle keuren, en oordeelen het einde van de Poezy te zyn. Want ieder is van natuure gehouden zyn
eige befte te zoeken; en alzo hoe bekwaa- mer myn naafte is, om myn befl te bevor- deren ; hoe meer ik dat van hem te ver- wachten zal hebben , ben ik 00k gehouden, zyn befte te zoeken, waar in die voorfchree- vene bekwaamheid geleegen is. Die is de grond , waar op fleunen alle
Leeringen en Onderwyzingen, en wat men anders voor zyn evennaaften zoude kunnen doen: en niemand, die al zyn doen en Jaa- ten naar de rechte reden regeldt, zich zal afflooven, met voor een ander te arbeiden, zonder inzicht, van dat daar van eenige vrucht vveder tot hem zal keeren. De Menfchen nu konden elkanderen met
leeren, nochte onderwyzen, dan door *t be- kend maaken van hunne gedacluen en be. grippen; waar toad' allergereedlte de Spraak uit-
|
||||
*3 ONDERWYS in de
|
|||||
tiitgevonden is, en daarna her. verbeelden
derzelven door Gefchrifte. Maar alzo de waardigheid dcr zaaken ,
die gefprooken of gefchreeven wierden, by hec meefte deel der Menfchen krachteloos was, om door haare eige fchoonheid, de- zelve behoorlyk toe hooren , en ieezen te bekooren, hebben de Wyzen , omdac uic te werken, by het eene en andere, fieraa- den en aanlokzeien verdicht en gevoegd. Dezen hebben zy geplaatft.of in de ftof,
fe, waar van zy handeJden, ofte in de be- woording, daar zy hunne gedachten mede uitdrukten. Deftoffe, of de zaaken zelven, hebben zy opgetooit met zinryke verdicht- zelen , geeftige vindingen , aardige ftree- ken, enz. De bewoording hebben zy ge- vuld met alle de bloemen en looveren daar de Redenrykkunfl; (Riietofuca) van handeld, by dezelven Tropi en Schemata, ge- noemt. Waar by eindelyk, alzo de ftem, op ze-
kere wyze geboogen, groote kracht heeft op de menfchelyke gemoederen, by gekoo- men zyn de tranc en maat der fyllaben of let-
|
|||||
DICHf KUNST. 22
lettergreepen, en in de hedendaagfche taa-
le , 'c rym : uit welke dingen de vaerzen beftaan , en waar van eigenlyk deRymkunfl handeldc,by deLatynen Rhytmica genoernd. En die alles oordeelen wy, dac onder den
naam van Poezy hedendaagfeh begreepen wordt. Zo dat de Dichtkunft in 't korc kan befchreeven worden, dat zy eene Kunfi is, I om de Zaaken met alls fieraad, dat de ftof of ju beivoordinge toelaat, aardigevindingenenfier- lyke tedenen, in vaerzen te befchryven. Een Dichter dan mag allerleye flag van
zaaken verhandelen, en behoordc zich niet alleen met verdichtzelen op te houden, ge- ]yk Aristoteles , zo zommige Geleerden zeggen, en eenigen andere gemeend heb- ben: die daaromLucANUs,en anderen zyns gelyken , die waare gefchiedeniffen, in Hel- dendicht opgezongen hebberr, uit het getal der Dichteren hebben willen uitfehrabben. Maar hy moet dezelve fieren, en in de
ftoffe , en in de bewoording, met alie de bevallighedcn en optooifelen, die en 't ee- ne en 't andere kunnen verfchafFen. Zo dac by ook dien heerlyken naam niet voeren. mag
|
||||
ONDERWYS in D£
|
||||||||
3-
|
||||||||
mag, indien 'er een van alien in zyn vaer«
zen gebreekt: wane het is geen Poeet, die alleen in vaerzen iets befchryft, fchoon hy alle het andere waarneemt, gelyk in de Ro- mans gefchied, die daarom geen Poezyzyn. Dewylnu alles, wat eenig fieraad kan aan- brengen , in de Poezy moet waargenomen worden, zo blykt, dat zy de kunftigfte, en moeijelykfte van alle wyzen van fchryven is; en dewyl haar oogmerk is met vermaak te leeren, met eenen ook de treffelykfte en uitfleekenfte van alle anderen. |
||||||||
TWEE-
|
||||||||
DICHTKUNST. 31
|
|||||
TWEEDE HOOFDSTUK.
Of de Natuur , dan ofde Kun/i, een
Dichter maakt. 1 eer men, onzes oordeels, naar
behooren op deeze vraage kan antwoorden, moet vooral onder- zocht worden, wat men met het woord JDichter verftaan moet. By het wel- ke derhalven wy niet verftaan zo een, die alleen eenige woorden , volgens den trant en maat van vaerzen, weet by den anderen te fchikken, en op rym te ftellen; dewy! dat niet genoeg is, volgens de bepaaling, die van de Dichtkunft is gegeeven: wane de Dichter, aan wien onze befchryving der Dichtkunft zal voegen, moet een kunfte* naar zyn in het befchryven van zaaken, met verfieringen van vindingen en redenen; even gejyk Cicero zynen Redenaar befchryft, die , fchoon nooit zo volmaakt in de Na- tuur |
|||||
32 ONDERW YS in be
tuur gevonden , echter , als in ieder eer!
voorbeeldt verftrekt aan alien, die zich in deeze Kunfl: willen oeffenen. Van deezen wordt gevraagd , of hem de
Natuur, dan of hem de Ktihft tot die vbl- maaktheid gebragt heeft. By de Natuur verftaan wy alleeniyk die
byzondere bekwaamheid , en gefteltenis des Geeftes, die men in alle uitfteekende Dich- teren bevindt geweeft te zyn; beftaande: I. In die ongemeene flerke kracht en
■vlugheid van verbeelding, waardoor zy de zaaken zeer levendig en als tegenwoordig weeten uit te beelden ; nevens alle gelyke- niffen, tegenftellingen, veranderingen, en eigenfchappen derzelven, voor zo verre die met de woorden, bekwaam om dezelven uit te beelden, begreepen worden. II. In een lufl en genegenheid, om de
drift des geefls te voigen, die dikwyls af. gefcheiden van die eerlle en noodiger be- kwaamheid, wordt gevonden. By de Kunfl: moeten verftaan worden al-
le kunften en weetenfchappen, door oeffe- hing met den tyd verkreegeri, die gemeen- |
||||
DICriTKUNSf. B3
]yk onder den naam van Geleerdheid wor-
den begreepen , en die alle anderen met den Dichter gemeen kunnen hebben: gelyk daar zyn naauwkeurige kennifle der Taale, waarin men dichten wil, Redenrykkunft, kennifle van de gemeene bekende Hiftorien en Poetifche verfieringen , Zedenkunde , Staatkunde, Oudheid, en vooral een gron- dige kennis dier zaaken, waarvan men voor- heeft te fchryven; volgens het zeggen van Hokatius : Cut leBa pot enter erit res,
Necfacundia deferet hunc, nee lucidus ordo. dat is:
JViens keur een Jlof, die in zyn macht is, heeft verkreegen,
Zal om Welfpreekenhe'ul, noch. or ire zyn verlegen. Dit aldus aangemerkt hebbende, blykt
ldaarlyk, dat, nochte de Natuur zonder de Kunft, nochte de Kunft zonder de Natuur, een Dichtef maakt. Want de Natuur zonder oeffening van € Kunft,- |
||||
34 ONDERWYS in de
Kunfl;, kan.volgens onze bepaaling, met
voortbrengen als een hoop ruwe en onbe- fchaafde loffe begrippen, zonder fieraad van vindingen en redenen, die vooral in een Dichter vereifeht worden. De Kunft daaremegen zonder dc Na-
tuur, niet anders als een deel flyve, onaar- dige en drooge ftellingen, als aan dewelken die losheid , Ieevenheid en aardigheid van vindingen ontbreeken. Zo dat die beiden te zaamen koomenden,
fl een volmaakt Dichter kunnen uitmaaken , die evenwel aan de Natuur het meeften en 't voornaamften fchuldig blyft, als door de welke hy van alle Schryveren word onder- fcheiden: naamelyk, die alle rym en vaer- zen, nevens het fieraad van vindingen en redenen voorbygaande, de zaaken alleenlyk bloot en eenvoudig, zo als die in het ver- ftand vallen , befchryven. |
|||||
EER-
|
|||||
t> I C H t K U N S T. 35
EERSTE AANHANGSEL,
Uit Petronius Arbiter vertaald. Weinigen hebben tot in den aard van
een gedicht doorgedrongen: want zo dra een van hen een vaers zyn maat heeft gegeeven, en een vloeijenden zin met een grooten zwiervanwoordenuitgedrukt,durfc hy zich inbeelden, dat hy airee ten top van Helikon is opgeftee'gen. Zo hebben veelen, vermoeid van hooffche twiftredenen , ge- meenlyk hun geraak gezocht in 't fchryven van Gedichten, als nu een gerufter haven genaakende, en geloovende, dat veel lich- ter een Gedicht, als een Pleidooi, met een deel verwaande fpreukjes opgefinukt, zyn vollen zwier was te geeven. Maar een edele ziel veracht deopgeblaazenheid,en net ver- fland kan geen heerlyk werk voortbren- gen , ten zy het met eene ryke zee van geleerdheid overftroomd is. Men moet alle flraatwoorden vermeiden,
en die ygrkiezen, die boven het gemeene
G 2 graau
|
||||
36 ONDERW YS in ue
graau verheven zyn, om dit in zyn kracht
te zetcen : *
Ik haat het breiihos graau, en dryf bet
van my af.
Men moet vooral mee toezien , dat de
fpreuken niet buicen bet lichaam der reden uitfteeken; maar dat ze beiden zo onder mal- icander gedommdd zyn, gelyk de gloeijenfte fcouleuren in een kleed onder een worden geweeven. Dit fpoor heeft Homerus gevolgd en de
Lierdichters, met den Roomfchen Virgi- iius en Horatius , verivonderlyk om zyn gelukkige fieraademwant de reft hebbenden beirbaan derPoeten gemift, of gefchroomd diewederom te rug te keeren en bun eigene vaerzen te fchaaven. Zie eens hoe ze alien , die onderftaan
hebben bet doorkiehtig vverk der Inlandfche Oorlogen te befchryven , onder dien Jail bezwyken zullen , 'c en zy ze doordronken zyn in de ftroomen der geleerdheid: want waarachtige gefchiedeniflen moet men in geen
|
||||
DICHTKUNST. 37
geen vaerzen verhaalen, 'c geen beter van
Hiftoriefchryverswordt uitgevoerd;maar de vrye geeffc en drift der Poecen moet zyn zwier hebben, en uitbarften met omwegen, en invoeringe van Goden, en een verfierde mengeling van dreunende fpreuken , dac het beter een voorfpellinge en orakel van een opgetoogen gcmoed, als een naauwkeu- rig bewys gelyke. TWEEDE AANHANGSEL,
Uit de Rag. xxvn. Part. 1. van Traj.
Eokkalini, vertaald. Apollo beftraft de Doorluchtigfle
Zang-godinncn zeer fcberp , otndnt zy den Poetijchen Gecfl veele onivce- tende verftanden inblaazen; en zy verantwoorden haar docn zeer dcftig. Apollo, ziende de werken der heden-
daagfche Italiaartfche Dichteren in Gelykeniffen, Overdrachten, Allegories of C3 By- |
||||
38 ONDERWYSinde
Byfprenken, Hiperboks of Stoffeering, en
andere braave vindingen, waar rnede men de geleerde Dichten anders gewoon is te fie- ren en te verryken, meerendeels vol groote onvolmaaktheden; deed nu twee dagen ver- leeden de Doorluchtigfle Zang—godinnen voor zich roepen, dewelke hy zeer fcherpe- ]yk beflrafte , dat zy den alleredelflen Poe'ti- fchen Geefl een hoop onweetenden inblie- zen, die, omdat zy niet volharden in den arbeid, om, door zweet van geduurige oef- feningen, de volmaaktheid der Dichtkunfl te bekooroen, een hoop elendige Dichten in 't licht bragten, door dewelke de Dicht- kunfl zeer veel aanziens kwam te verliezen, die anders de weUuffc der goede letteren ? het eenigfle vermaak der letteiiieden in hunne bezigheden, de vvaare verkwikking der Geleerden en de paerel van alle vrye kunften is; en, dat niet zonder groote op- fpraak der Zang-godinnen zelf; van dewel- ken de uitgeleezenften onder de geleerden begeerden, dat zy die gaave des Poetifchen Geefl,alleenzouden mededeelen aanarbeid- zaame, en op geleerdheid zo verliefde ver- ftan-
|
||||
DICHTKUNST. 3^
fhnden, die zich waardig deeden keuren,
van zo uitfteekend een genade van haar te ontfangen. Hier op, zegtmen, beeft Poly* Hymnia, uic den naam van de andere Zang- godinnen zyneMajefteit geantwoord: dat zy in het aanblaazen van een Poecifehen Geeft, en overvloeijende fpringader van fraaije vaerzen altyd gewoon waaren te zien op de vruchtbaarheid, en natuurlyke leeven- heid van iemands verftand; dat 00k aan zyne Majefteit bekend was, dat de gaaf des Poecifehen Geeftes voor de kenniiTe der Kunfl en Weetenfchap der onderwyzing ging, en dat het daarna een byzondere plicht was der geenen , die witter), dat zy van de Zang-godinnen zo zonderling eett gaave hadden ontfangen , het talent aan hen gegeeven,door geduurigeoeJFening der goede letteren , te verfieren en verryken : en dat, wanneer zyne Majefteit dat deftige verftand van zyn beminden Pindarus met dien Poetifchen Geeft aanblies, hy t'eene- maal ontbloot was van afie die pryswaardige weetenfehappen , waar medehyzich nader- hand zo rvUelvk bekleedde. Polyhymnia C 4 hade |
||||
4o ONDERWYS in Dfi
hade zo haafl haar reden niet geeindigd, of
de doorluchtigfte Erato voegde daar by , dat de oorzaak der kwaade hoedanigheid der Gedichten van eenige hedendaagfebe Italiaanfche Geleerden niet moeft toege- fchreeven worderi aan de traagheid der Dichteren, maar aan de elende der tegen- woordige tyden, waarin die zeer mildeMe- cenaten t' eenemaal oncbreekende , welke weleer de waare ftut en fleun der zeer ede- !e Dichtkunft waaren, men by de menfehen van dezen cyd niet als die weetenfehappen in hooge achting zag , welke iemand toe een zeker en tegenwoordig voordeel ftrek- ken: en niet die geenen, vvelken alleen ver- maak en lof aanbrengen. Een ongeluk, 'c welk oorzaak was, dat men in deeze te- genwoordige eeuw alleen trachtede die wee- tenfehappen te leeren, die bet lichaam on- derhouden,en in geringe achtinggekoomen waaren,die,welken de ziele voeden. Waar door gebeurde, dat die zelve Zang-godin- nen alle dagen gencodzaakt wierden met droefheid te zien , dat.de verhevenfle en pddtle geeften, die zy aJiervier/gftbemin- den,
|
||||
DICHTKUNST. 41
den, en die zy den uitfteekenftenPoetifchen
geeft, naar haar uitterfte vermoogen, had- den ingeblaazen, veel eer, met groot ge- weld de gaaf der Dichtkunfl en de drift des verftands, van vaerzen zwanger gaan- de, wederflonden, als zochten in te volgen. En dat derhalven de verhevenfte Italiaan- fche verflanden uit enkele nooddruft van brood gedwongen zynde, die edele oeffe- ning der Dichtkunfl, daar zy hunnen geeft toe genegen kenden, te verlaaten, zich met zo groot eene gretigheid gingen drenken invoordeehgeweetenfchappen, dat onlangs een zeer edel Italiaanfch verfland, wanneer het juift op het vuurigffc bezig was met het maaken van een zeer aardig vaersje, genoodzaakt wierdt die deftige arbeid aim een kant te leggen, om twee dukaaten te verdienen met het maaken van een Itifor- matie in Rechten voor zeker pleidooi, en, dat zyn beminde Virgilius, de eer der Dichtkunfl, door zyne geeflige vaerzen zo hoog heeft doen groeijen , omdat hy ge- duurig door de ongemeene mildaadigheid van Augustus wierdt onderhouden. C 5 Dat
|
||||
ONDERWYS in de
|
||||||||
42
|
||||||||
Dat het ook onmoogelyk was voor de he-
dendaagfche Dichcers, met geftadige oeffe- ning, de Akkeren derDichtkunft te kunnen. bouwen, die niet anders als onvruchtbaare doornen voortbragten, en, dat haar en de andere Zanggodinnen, haare medegezellin- nen, het harte barftede, omdat zy zyne Maje- fteitingedachten moeflen brengen, datGio- van Andrea van An^uilaua, vanenkelonge- mak,binnen Rome, in de ftraat van Torre di no- va op een huurkamer is geftorven; en dat de zeer vermaakelyke Giacomo Sannazariq, in die zelve Stadt, tot de uitterfte behoef- felykheid van alle dingen, die een menfch meeft van nooden heeft, gebragt zynde, van enkele dolheid zyne dagen eindigde j en, dat Lodovico Ariosto, en Torquato Tasso , de heiderfte lichten der Italiaanfche Dichtkunft, van de gierigheid en ondank- baarheid der tegemvoordige tyden zo bees.- telyk gehandeld zyn geweeft, dat aite de Geleerden hen zonder mantels en met t'ee- nemaal gefcheurde wambuizen op Parnas- hebben zien koomen. |
||||||||
DER-
|
||||||||
PICHTKUNST. 43
|
|||||
DERDE HOOFDSTUK. %
Van de Natuur en Eigenfchappen van
ccn Gedicht. en Gedicht is een befchryving van
een zaak , met fierlykheid van gedachten en woorden, op vaer- zen. In alie de Gedichten zyn aan te merken, \
dc Stof, de Vorrn, en de Eigenfchappen. In de Scof zyn aan te merken de zaaken en de orde, op welke de zaaken gefchikt behooren te zyn. Dezaak moet e'en en volkoomen zyn: want
meer als eene zaak zynde , zyn het zo veel verfcheidene Dicbten , als'er zaaken zyn , ofvoorwerpen verhandeld worden, en voor zo veel de volkoomenheid betreft, is het onvolmaakt, als 'er iets byzonders ont- breekt, en iets overtolligs zynde , is dat overtollige een gedeelts van een ander Gedicht. |
|||||
44 ONDERWYS in de
|
|||||
De orde moet in een Gedicht heel ad-
ders zyn als in andere befchryvingen , vol- gens het zeggen van Horatius , in zyn Boek overde Dichtkunft: Ordints hcec virtus erit, 6? Venus, aut ego
fallor,
Ut jam nunc dicat jam nunc debentia dici; Pleraque differat, & prafcns in tcmpus omittat.
dat is:
De welftand en de deugd van d' orde in een
gedicht
Is, dat men aanvang van 't geen laater is verricht,
En dikwyls 't geen dat. eerfl gebeurd is., achter plaatze.
En verder, daar hy Homerus pryft, van
wien hy zegt: Nee reditum Diomedis ah interitu Meleagri,
Nee gemino helium Trajanutn orditur a\ ova. Semper ad eventum fefiinat, £f in medias res% Nonfecus ac not as, audit or em rapit. dat
|
|||||
DICHTKUNST. 4$
dat is:
By Mekagers doodbegint hy 't wederkoomen
Van Diomedes niet, noch Troijens endergmng By 't dubbel Ey: hy fpoeidt na 't ende, en zonder lang
Zich op te houden, voerdt zyn leezer in bet midden
Der zaake, ah of zy hem bekend ivaare. De Vorm van 't Gedicht zyn de Vaerzem
In de Vaerzen zyn aan te merken, de Tram, deMaat, en het Uym.
De Trant moet vloeijend zyn, volgens
Horatius in zyn gemelde Boek:
Non fat is eft pulchra effe Vo'e'mata, diilcm
funto. ^ dat is: Een Dichter moet
Alleen niet draavende, maar vloeijend zynt m zoct. In 't Rym moet een overeenftemming
van geluid, met verfcheidenheid, en zan- der gedwongenheid gevonden zyn. De
|
||||
ONDERWYS in de
|
||||||||
4<5
|
||||||||
De Maat is verfcheide, naar de verFchei-
denheid der lengte van de regels, waar van de langfte dertien fillaben zyn, en de kort- fle zes, om goec te zyn. DeEigenfchappen zyn fierlykheid van ge-
dachten en \voorden. Van gedachten, zyn aardige vindingen,
kwinkflagen , Joopjes, neepen, gelykenis- fen en byverdichtzels, welke laatfte waar- fchynlyk moeten zyn, volgens het megrge- melde Boek van Horatius: Fitta, iioluptatis caufa, fint proxima vsris.
dat is: Cy moogt uw dicht wel wet verfierlngen
verjieren:
Maar 't zy waarfcbynelyk, al V geen gy wilt verfieren.
En niet wanfchikkelyk volgens dat van den-
zelven: Qui variare cupit rem prodigialiter unam:
Delphinum /this adpingit flttttibus aprum. |
||||||||
d*
|
||||||||
DICHTKUNST. 47
dat is:
Die hunne merken
tFanfcbiklyk tooijen, zyn gewoen een Dolte- fyn
In 't lefcb te plaatzen, en in zee een
Everztvyn. In de fierlykheid van woorden zyn aan te
merken de enkele woorden, en de zaamen- ftelling der zelven. De woorden moeten goed Neerduitfch^
beduidelyk en gebruiklyk zyn , en wegens de letteren, naar de natuur der zaaken,hart ofzacht gekoozen zyn. In de zaamenftelling der woorden is aani
te merken de Styl van zeggen, en Letters
kunflige orde.
^ c . • j«- f Hoogfle,
De Styl van zeggen is dfie.VMidd6lbaart
derlei / T a
C en Laagfte.
In dezelve is 00k aan te merken, dat die
overal gelyk zy, en getemperd riaar deStof, die verhandeld wordt. De Grammatifche orde moet,in deNeer-
duitfche Taale, naauwer in acht genoo- raen
|
||||
48 ONDERWYS in de
men worden, als in de Griekfche en La-
tynfche. Tot de fierlykheid van woorden, en tot
de zaamenftelling derzelven, als mede tot- de verfcheidenheid des Styls, behooren de Tropi en Schemata, die men in het Duitfch mag noemen Woordwaalingen en fVoerdge- jlalten. |
|||||
VIER-
|
|||||
DICHTKUNST.
|
||||||||
43
|
||||||||
VIERDE HOOFDSTUK.
VerdeeUng der Gedkhten.
lie Gedichten worden verdeeld,
en krygen gevolglyk hunnen
naam, ten eerften, uit de Stof,
ten tweeden, uit de Trant, ten
derden, uit de Manier van Verhandeling.
I. De Stof is, of pryzende, als de Hel-
dendicbten, Bruiloftsdichten , Verjaardkhteri \ enz. Of laakende, als de HekeIdicbten,Scbimp-
dicbten, Vloeken, Paskixillen, enz. Of klaagende, als de Elegien, volgens dat
van Ovidius : Elege'ia Flebik Carmen.
dat is:
Llegie is een Treurgedicht. En op de dood van Tibullus;
|
||||||||
D Fie-
|
||||||||
5o ONDERWYS in HE
Flebilis indignos Elege'ta folve capilbs,
Ah minis ex vero jam tibi nomen incjl! dat is:
Och droevige Elegie entknoop de zwarte hat-
ren I
Nu voerdt gy al tc taaar den naam van Treurgedicht.
Of eenvoudig de zaak befchryvende , als
Lucretius, van de natuur der Dingen. Bu- chanaan, van de Spheeren. Vondel, van de Godbefpiegelingen, enz. II. Uit deTrant, als die maar den naam
hebben uit de manier van Rym, als Lier- dichten, Klinkdichten, Kondeelen en andere verouderde foorten enz. III. Uit de wyze van verhandelingen ,
die, of is bcdryvende , of vertellende, of gemengd uit beideri- Bedryvende zyn, die door fpreekende per-
fonazien worden ingevoerd, als Tooneeldich- ten, Zinncfpeelen t Zaamenfprcekende Herders en andere Gedicbten. Vertellende zyn alle, daar dePoeet alleeti
fpreeku
|
||||
D I C H T K U N S T.
|
||||||||
5t
|
||||||||
fpreekt; en hebben, of hunnen naam uit
het geheele Gedicht, gelyk als ecn Helden- dicht, in 'c begin, midden en einde door- gaans niet als den Held of zyn daad be- fchryvtnde. Of uit haar einde, gelyk de Puntdicbten i
die alleen fchynen gemaakt te zyn om haar befluit, daar alle de voorige leeden van hec Gedicht alleen worden uitgerekt, om te krachtiger het einde te dienen. Gemengde, daar de Poeet en perfooneri
fpreeken , als verfcheide Eclogen, of Her- derszangen van Virgilius , en eenige Vis- fchersklachten van Sannazarius , enz. |
||||||||
Da V YF-
|
||||||||
52 OND-ERWYS in de
|
|||||
VYFDE HOOFDSTUK.
Fan de Natuur en Eigenfchap van
hct Hsldendicht. eldendicht is een Gedicht, een
Heldendaad befcliryvende met meer uitfteekenheid als eenige andere Gedichten. Eer wy tot de verdeeling en verklaaring van deze bepaaling des Heldendichts voort- gaan, zu!len wy vooraf aanmerken , dat wy maar alleen en eenvoudig van een Heldendkht , en geenzins van de weide aitbreiding , die het Epos by Grieken en Latynen heefc, hier zullen fpreeken. In een Heldendkht dan zyn voor eerft
drie dingen waar'te neemen, de Stof, des- zelfs Verhandeling en de Trant. In de Stof worden wederom drie hoeda-
nigheden vereifcht, dat zy naamelyk Enkel zy, zicb zelfs gelykende, en waar of waar- * fchyit"
|
|||||
DICHTKUNST. 3$
fcbynlyk. De Enkelheid en waarfchynlyk-
heid, als'ceenemaal klaar, zullen wy voor- bygaan , en alleen zeggen , dat zy zich. zelf moet gelyk zyn ; en omtrent de Inge- voerde Perzonaazie, dat hyoveral, of door de reden, of Godsdienft, of andere Edel- moedigheid, ftantvaftig zy, en doorluchcig door daaden en af komfl, of een van bei- denj omdat die in den Toehoorder of Lee- zer de meefte aehting en geloof veroorzaakt; en inzonderheid mede omtrent de Daad zelfs, dat die op de eene plaatze niet anders als elders verhaald worde ; dat zy verhaalens waardig zy, ('tgeen Claubunus niet over- al waarneemt, ) en geen verkeerde daad, dat is, een fchelmftuk, of diergelyke on- daaden als Heldenflukken worden gepree* zen. De Verbandeling van de Stof moet hoog-
draavenderzyn.omdehoogdraavendeftoffe, omdat hier, anders als in Spelen, de Poffet overal zelf fpreekt, en omtrent hec rym al- leen zyn eig'en kara&er heck waar te ne- men. £y moet verfierd zyn met Rhetorifche fie-
c 3 m>
|
||||
54 ONDERWY S in de
raaden van Schemata, Gelykenijfen, Verfie*
ringen , Spreuken cnz. al te zaamen door- luchtiger om voorige redeneru Doet hier by de Invoeringen van Goden enz. En ten laatften de order; in 't begin een aanroe- ping van Goden en andere waarneemingen by de belle Poe'cen in gebruik. Zo fpreekt Horatius: Nee gemma helium Tyojanum orditur ab
ovo, &c. DeTrant zy hoogdraarende, eveawel ze-
dig, niet opgcblaazen, gelyk de windige Vaerzen van Bara (i) , Koenerding (2), p£ Gkaaf (3 ), en diergelyken. Ook niec wild,
( 1) Jan Bara , Dichter van Hemel en Hel, of Zt-
Z-nenVloek, in het Laatfte Oordeel; ook van cWee Treurfpelen, de Her/lelde Vorft , enCWttwen JUmene, als mede van twee wat lterL-J^belzinnige of eerdw vuile Kiuchten. , , _ „
(2) Wegens Jan Ko«neBI>tng fcliynt het Kunft-
rcnootrchap zyn MUdaadigen Mi'maar, of Kuifcbe Sla- •yin, BlyeindendTremfpei, lO 'c oog te hebbeft. (3) Mr. Hesom de Gsaaf, erbarme.yk Vertaa-
|
||||
DICHTKUNST, 55
wild, zonder flot, gelyk Sibyixe van Guiet-
huizen (4), Cornelia, van der Veer (5) en anderen. Ook pryzen wy, in deeze foorC van Dichcen , de Alexandrynfchs iruat, van twaalf en dertien lectergreepen, als de befle en gebruikelykfte, en vooral zy ner- gens
ler van Agrippa of Palfche Tiberinus, heeft noch in 't
licht gebragt vitr Tooneelfpeien, lAsJobanna, Konin ginne van Napeis, Alcinea, Aurora en Stella, en Duller* Ammiraal, welken, fchoon zy zeer winderig en op- geblaazen van ftyl, duiller en (lecht van taal zyn, echter meeft alien op den Amfteldainfchen Schouw- burg, toen ze eerll uitltwaamen, vertoond zyn, maar geen (land gehouden hebbsn. Zie van deezen de Uraaf en zyne Viienden Joan Blasics, P. Duebels, en diergelyke wotfte en onkundigeKymers, desKunft- genootfehaps onderzoelf epz. bencvens andere Werk- jes, die geplaatfl: zyn acbter Dicbthmfl en Schouta- burg, Voorfpel, in 't Jaar 1719, voor "t Kunitgenoot- fchap in Octavo herdrukt. (4) Berymfter van zeker Boek in 4to, genaamd
Hemelfcbe Trooftborne, in 't Jaar 1651. te Leeuwaarden by Claude Fonteyne gedrukt. ( 5 ) Van haar kan men eenige Vaerzen leezen in
den Lauwerjtryd tuflchen Catharina Questiers en Cornelia van der Veer, in *t Jaar 1665. by Adriaan Veenendaal in 121110 gedrukt. D4
|
||||
$<5 ONDERWYS in de DICHTKUNST.
gens bezwykende, gelyk Jan Vos (6).
Zy zy ryk en ivaardig aan zoo doorluchtigen werk ; vloeijende zonder lafheid , gelyk Kats, Krul en diergelyken; en ten laat- llen Eenpaarig naar den aard van de Scof; want in een befchryvinge van Liefde voe- gen geen woorden, die een Orkaan en Oor- log patten. (,6) Zie van hem het Zedig en Dichtlievend On-
derzoek op Aran en Titus, in 'c Jaar 1718. te Amfter- <dain, by Johannes Oofterwyk in 8vo gedrukt. |
|||||
ZES-
|
|||||
57- J
ONDERWYS
IN. DE
TOONEEL-POEZY.
|
||||||
ZESDE HOOFDSTUK.
Fan de Nuttigheid^ en V vermaak
der Tooneelfpelen. aardien niet alleen het recht ge-
bruik der Tooneelfpelen , maar zelfs de geheele Dicfukunfl van veelen , hoe wel t'onrecht, ver- acht wordt , zal het niet ongeraaden zyn, onder de byzondere nuttigheden der Dicht- kunfl ook eenige byzonderen, in de Too- neelfpelen te vinden, te berde te brengen. De Nuttigheden der Tooneelfpelen zyn tweezins aan te merken j in 't byzonder, of in 'tgemeen. Die in 't byzonder aan te merken zyn, D s Tii- |
||||||
VAN D E
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NATUUR en EIGENSCHAP
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D E S
TOOIEEL
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PELS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tconeelfpel is een Gedicht, alleen, door fpreekende Perfoonazien, eene Gefchiedenis
befchryven.de, bekwaam om vertoond te kunnen worden. Be Eigenjchappen deszelfs zyn
(i. De Nuttigheid,
•2. De Vermaakelykheid, fBuiten 't Werk,^ g. De Oudheid, . , . |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a!s [4. De Wacrdigheid, ten opzichte der|^nefykhdd
|
van 't maaken.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"i. De Naam van *t Tooneelfpel.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jt. De Eenheid,
J 2. De Ongewoonheid, 3. De Volkoomenheid, 2. De Gefchiedenis, ■ 4, De verfiering doorByverdichtzels, waar in weder 1 5. De Verfcheidenheid t Kenvoudig, j teweeten, dat zy is ^Ingewikkeld. j 6. De Verhandeling naar de Waar- t fchynlykheid en Noodzaaklykheid. Naamen *
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweederlei,
zommigen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een Gedicht is,
en dan is *er in aan te merken |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In'tWefk zelfs,
en dat weder voor zoo veel yt |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J 2. Rang,
3. bePerfoonenJ;- ''%™]> A
hiinnn W Zeden > Karacter. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Redeneering, Sen ten tie.
6. Styl van zeggen,
j. Trant van Kym. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fx. De Plaats, waar> ,
fde Gefchie- I 2. Dc Tyd, waarin;^ V00rva1t"
'het Gedicht j deniffe 1 3. De Deelen , i.Protafts, 2.Epi- zelfs ten aan- | [ tajis, 3. Catastrophe. zien van <{ de Daaden der Perfoonazien.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertoond zal
worden, en dan zyn 'er dingen in aan te mer- ken, of in |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lh«
|
ten opzicht van
i, de veelheid der Vaerzen. „ n . fTooneel,
r, ToeftelvanjK]ederen>
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Vertooning,
I en deeze zyn |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Kunftwerken,
(.Andere Noodwendigheden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fTuflchen de Bedryven,
2. Muzyk.<j In 't gaan van zommige Kunfl> { werken. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
58 ONDERWYS in de
raaken of den Maaker, of den Speeler, of
den Aanfchouwer. Die den Maaker raaken , beftaan in de
kennis van de Weetenfchappen , Scherpin- gen des Oordeels, en Eer en Glorie. Dae in den Maaker zyn moet kennis van
alle Weetenfchappen , blykt; dewy] hec zeker is, dat demand een voortreffelyk Dichter kan zyn , tenzy hy grondig ver- ftand hebbe van alle die dingen, dewelke tot verfieringen van zyne werken noodig zyn, en deeze, zynde veelen en veelderhan- den, gehaald moetende worden uit aller- hande kunflen en weetenfchappen. Dit is een Nut , dat wel niet regelrecht uit het maaken der Toneelfpelen , of andere Dich- ten voortkomt, rnaar by gevolg, en daar- om ook bygebragt wordt , om te toonen hoe vee! 'er van noden is , eer men zich zoude moogen begeeven tot iets van ge- wiclite te maaken ; en daaruit te befkiiten, dat het geen flechte noch gemeene zaak is, een goet Dichter te zyn. De geduurigefchcrping des Oordeels komt
in den Maaker, alzo het Diehten voor een flyp.
|
||||
TOONEELPOEZY. 59
flypfteen des verftands ftrekt, dewyl alles zo
net en naauwkeurig moet gefteld wcrden. Eer en Glorie volgen eindelyk den Maa-
ker, niet alleen by Geleerden, maar zelfs by Ongdeerden ; ja, dat meer is, by die geenen, dewelken de Dichtkunft met den inonde verachcen , dewyl zy by hen zelven verwonderd zyn , dat 'er van natuur zo be- gaafde en door kunft geoeffende verftan- den gevonden worden , die alle dingen zo net en aardig weeten voor te ftellen, en uit te werken. De redenen , die deze lie- den tot het verdoemen der Dichtkunft be- weegen, zyn alleen,dat men 'er geen geld, daar 't doch alles op gemunt is, mede win- nen kan ; en zeker , had men geen Pree- kers, Rechtsgeleerden of Artzen ran noo- den , zy zouden 't zelve lot onderworpen zyn : maar dewyl het gemeen deezen niet ontbeeren kan, maar hen de kunft in voor- vallende gelegenheden moet afkoopen,bly- ven zy noch in hunne achtinge. 't Is 00k zo groot wonder niet, dat de Dichtkunft dit lot befchooren is; 't gaat even ceas met do deugdj want Quce~
|
||||
<5o ONDERWYS in de
|
||||||
Queer enda pecunia primum eft,
Virtus p$jl nummos. dat is:
Voor eerft na 't goud met hart en zielejaagt, Daarna zie om,efu de Deugd behaagt. Waarby noch tot d'eere van een Tooneel-
dichter komt, dat, dewyl tot het maaken van een Tooneelfpel meer kunft, oordeel en verftand vereifcht wordt, als tot eeni- ge andere Gedichten, zyn glorie zo vee) te heerJyker en uitfteekender is. De on- flerfFelykheid des Dichters naam heeft wej tlitgebeeld, die gezegd heeft: Mie perennius
Regalique Jitu piramidmn altius, Quod non imber edax, non Aquilo pot ens PoJJit diruere, aut innumerabilis Annorum feries fcf fuga temporum. dat is:
Der Dicbt'ren Roem verduurt het flaal,
Zy wykt geen Piramide in praal . Noch heerlykheidt. Geen Noordewind, Geen harde haagelbuy verflindt Haar
|
||||||
xsjU
|
||||||
TOONEELPOEZY. Ci
Haar lof, of mindert haar waardy.
Een tallelooze Jaarenrei En d'ongena des vluggen tyd Vergeefs haar tanden daarop Jlyt. De Speler heeft uit het Tooneelfpel nut,
dewyl hy door de oeffening dag op dag bekwaamer geroaakt wordt, ora elk een met beleefdheid te bejegenen, en zich in alle gelegenheden heufch en burgerlyk te draagen: want Emollit mores, ntc finlt effe feros.
dat is:
'/ Verzacht de 'woefte zeden, Door kracbi van goede reden. Ilierby komt, dat de uitfpraak en bewee-
ging des lichaams , in welke twee de voornaamfte kunfteensSpelers beftaat.hem bekwaam ma-aken , om in alle voorvallen van iecs te fpreken , zelfs voor Koningen en Prinffen zich deftig te kwyten, en 'c opgenoomene met groote eere en Jof te krachdger uit te voeren. De
|
||||||
62 ONDERWYS in de
De Toehoorder en Lcezer hebben hier
niets boven de voorfchreevene byzonders , dewy] 't geen de Toehoorder en Leezer door de ooren en oogen heefc, de Maa- ker en Speeler noodzaakelyk mede genie- ten moeten: want hy met kan maaken of deeze fpeelen, tenzy ze 't zelve verftaan en daarvan geraakc zyn. De nuctigheden , die in 't gemeen aan
te merken zyn , raaken denMaaker, den Speeler, den Toehoorder en Leezer gezaa- menlyk, en zyn de navolgende. I. Verbetering der zeden, 't welk zyn-
de 'c eenige wit der Tooneelfpelen, 'tvoor- naamfte nut ook is, dat hier aan te mer- ken ftaat. De Tooneelfpelen vermaanen ons,door leevendige voorbeeldenenkrach- tige fpreuken, tot het omheJzen derDeugd en vlieden van de Ondeugd. Alle aanmaaning tot Deugd is wel goed ;
maar niet even krachtig, om tot het voor- geflelde wit, dat is de overtuiging en ver- betering van een ondeugend monfche te geraaken. Deze kracht beltaat niet alleen in de gewichtigheid van bondige en waare re-
|
||||
TOONEELPOEZY. C3
redenen, maar wel voornaamelyk in dema-
hier, hoe dezelve worden voortgebragt ; waar wederom de ftelling en orde zo veel niet vermag, als een bekwaame welfpree- kenheid, en leevendige uitbeelding: Daar- van is 't, dat men den eenen Redenaar liever als den anderen hoordt, en 00k in der daad meer nut uit den eenen dan den anderen trekt.en 't geen de Redenaar door zyne redeneering op zyn Toehoorder zoekt uic te werken, tracht de Dichter door de Zedefpreuken, en dagelykfche voorvallen- de voorbeelden te doen , toonende, wac eerlyk , wat fchandelyk is ; leevendig af- fchilderende de hartftochten, de deugden en ondeugden enz. Zo leerdc men uit Vondels Hypolytus de \
krachc van 'tgeweeten en ftrafie van oneer- baare verzoekingen;in JosEFmede,gelyk de zes volgende Treurfpelen , door Vondel wordtgetoond, hoe de Vroomen na veeJ iy- dens in't einde noch alles te boven koomen. Uit de Gebroeders ziet men , hoe de wraak, hoewel langzaameiyk, noch ten Jaatften de voorheen bedreevene misdaaden hunne Giraf- fe |
||||
64 ONDERWYS in de
fe doet gevoelen. Salomon Ieertons degrii-"
welen van Afgoderye verfoeijen. In Sal- moneus en Lucifer wordt de ftraffe van Gods majefteit-fchendery klaarlyk voor oo- gen gefteld. In Adonias ziet men de ram- pen , die de Kroonzucht naar zich fleept, en zo vooft. Men trekt dit nut niet alleen uic Treur-
fpelen , maar zelf en dikmaals veel me6r uit BIy- en Kluchtfpelen : want dewyl in deezende fouten enondeugden aande gant- fche waereld tot een fpot worden voorge- field, en de ondeugende gemeenlyk 't be- rifpen veel beter verdraagen wil, als 't be- lagcheh en befpotten , is 't geen wonder, dat hem dit doet omzien. II. Aanbrenging Van wysheid en Voor-
zichtigheid. Zo fpiegelt men zich zachc aan eens anders ongeluk, en doet ons het onze ontwyken : men vindt 'er regelen en exempelen ,die, in beflieringe van Staaten, ons leeren , waar men den toom wat vie- ren, waar wat inhaalen moet. III. OefFening van de Taal, beflaande
in de kennis van goede woorden, naauW- keii-
|
||||
TOONEELPOEZY. 6s
keurige fpellingen , fraaije en krachtige ma-
nieren van fpreeken, zeer wel paffende en net uitbeeldende Bywoorden van Naarn- woorden en Werkwoorden. Wat nut het aanbrengt de Taalen zo grondig te ver- flaan , mag van de Liefhebbers derzelven ge- haald worden. IV. Kennis van Hiftorien , dat is niet I
alleen verhaalingcn van GefchiedenifTen, die de Poeet naar zyn voorneemen altemet wac verandert; maar ook befchryvingen van Landen , Steden , Zeden der Inwooners enz. Van natuurlyke Zaaken, alsHemel, Blixem, Storm enz. Van GelykenifTen enz. Het vermaak der Tooneelfpelen beftaat
in twee dingen. Het eerfle is verlangen en deszelfs voldoeninge. 't Verlangen komc S voort uit de verwarring, die gemeenlyk in de eerfle deelen van een Tooneelfpel voor- koome. De Dichter volgt hier de Metho- dus Cryptica, dat is een manier van fchry- ven door omwegen , en daar 't gemoed van den Toehoorder of Leezer eenigen tyd opgehouden vvordt, eer hy den uitflag van de zaak, of 'c geen de Schryver voor heeft, |
||||
66 ONDERWYS in de
en bedoeldt, begrypen kan. Zo heeft men
meer vermaak in een Raadzel of Kwink- flag, daar iets verborgens in fteekt, dan in iets dat daadelyk en als ter eerfler aanzien fclaar bekend wordt. Het Tweede is de beweeging tot harts-
tochten , verwekt door twee middelen , waar van het eerfte is, het krachtig en Jee- vendig uitbeelden van alierhande hartstoch- ten, alshaat, liefde, jaloezy, droefheid enz. want Ut ridentlbus arrident, itaflentibus adfunt
Humani vultus; ft vis me flere dolendum eft Primum ipfi tibi ,• tunc tua me infortunia lecdent,
Telcpbefeu Peleu, male fi mandata loqueris, ylut dormitabo, aut ridebo. dat is:
Het menfchlykaanzicbt volgt gelyk het wordt geleid:
Het lacbt met hem, die lacht, en fchreidt met bem, die fchreidt.
Eerft moet gy droevig zyn, mlt gy my droevig maaketii Dan
|
||||
TOONEELPOEZY. 07
Dan zal ydPekus! my uw ramp aan 't barte
raaken ,
Of d'wwe, Telepbus: maar zo gy kwaalyk fpeelt
Zult gy my Jlaapen doen of lachcbcn. Het andere is het affchilderen v3n allerhan- ! j
de Scaacen van menfchen, Koning, Onder- I zaat, Heer, Knecht, Boer, Edelman, Oud, Jong, Man, Vrouw, Dronken enz. Dat hier uit groot vermaak ontftaat,komt
alleen door de Kunft: want het bloote ge- hoor of gezicht van dingen, daar geen kunft in is, geeft geene inprentinge in onze zin- nen. Zo beziet men met grooter genoege* een Beeld of Schildery, dat een menfch, beeft of iets anders, natuurlyk en als lee- vendig voor onze oogen vercoont en uic- beeldc, dan de menfchen zelven. Wy lach- chen, als iemand met zyn ftem het knorren van een varken, het kraaijen van een haan, het kryten van een kind enz. aardig vveec naar te bootzen. De Tooncelfpelen dan brengen te gelyk
E 3 nut |
|||||
•
|
|||||
ONDERWYS in de
|
|||||||
c$
|
|||||||
nut en vermaak aan door verkwikkinge
van onze geeften , wanneer die bezig ge- vveeft zyn , om die dingen te bevorderen, die tot ons natuurlyk en burgeriyk leeven van nooden zyn. |
|||||||
Z E-
|
|||||||
TOONEELPOEZY. 69
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Van de Oudheid > Oorfprong en Waar-
digheid der Tooneelfpelen. nder de uitwendige eigenfchap-
pen der Tooneelfpelen zyn voor deezen nevens anderen geield de Oudheid , Oorfprong en Waardigheid derzelven, waar van wy in 'c korteonderverbetering ziillen zeggen. Voor eerft, wat aangaat De Oudheid: dat dezelve met het begin
der Griekfehe geleerdheid haaren aanvang hebbe genoomen , en dat men voor dien tyd met vindt, dar eer/ige geleerde volken, als voor dien tyd geweeil zyn de Egypte- naaren en Chaldeen, Tooneelfpelen gehad hebben, ten minften zo veel ons bekend is; ten waare , dat men voor een ruuw Too- neelftuk het Hooge-Lled van Salomon, en het Boek van Job wiide neemen , dewyl E 3 die |
||||
7o O NDERWYS in de
die zo gefchreeven zyn , dat ze op eenige
pfaatzen door fpreekende perfoonazien op- gezegd zouden kunnen worden: maarge- ]yk die zeer weinig gelyken naar het geen wy hedendaagfch een Tooneelfpel noemen, zo hebben ook die allereerfte Spelen of Ge- zangen, die den naam van Trngxdia * en Commdia ] by de Grieken eerft voerden, a!zo weinig naar hec zelve geleeken; nidemaal die niet anders waaren als dankzeggingen, die ter eere van hunne Goden en byzonder- Jyk van Bacchus opgezegd wierden: Enge- Jyk die hunnen eerften aanvang genoomen hebben, wanneer de Grieken noch byna in alle Dorpen en Gehuchten by den Landtbouw leefden, en op het naajaar de vruchten, en inzonderheid den wyn van het gebergte en het veld ingezaameld hebbende , als dan eenige vicrdagen hielden , die nevens de Offerhanden en andere plechtigheden be- gaan wierden met eenige Gezangen en Gedichten , zo is het zeker , dat die zeer ruuw en onbefchaafd geweefl zyn, als ge- rnaakt zynde van Boeren , die geene of wei-
* Treurfpe!. f Blyfpel. |
||||||
TOONEELPOKZY. 7t
weinige oeffeningen van geleerdheid had-
den, en voor het maaken ofzingen derzei- ven met een Bok of Geit vereerd wierden welk beeft, gelyk mede de Tooneelfpelen, aan Bacchus van de Ouden was geheiligd , aan wien, als vinder van den Wyn , byzon- dere feeften en vierdagen, nevens de Vreug- de-fpelen waaren toegeweid. Van deezen Bok is hec woord Tragcedia gekoomen , hoewel dat eenigen het brengen van een woord , betekenende hef, of moil , of nieuwen Wyn, en willen, dat men in plaacs van den rechten naam Trygoidia , met den tyd gezegd heeft Tragcedia. Deeze ruuwe wyze van zingen, met den
tyd befchaafd wordende, heeft Euterpe, die onder de Zanggodinnen wordtgeteld, eenige Reijen , die zingen, met malkande- ren fpraaken en antwoordeden , 'uitgevon- den. Waarby zekere Thespis van Athe- nen een Speeler gevoegd heeft, om de Reijen altemets te verpoozen ; welk gezel- fchap hy met wagens ten platten lande om- voerde , en daar mede eenige fpeien ver- toonde , gelyk Horatius in zyne Dkbtkunfi E 4 zegt.
|
||||
72 ONDERWYSinbe
zegt. Hy leefde omtrent den tyd van So-
ion en de Babilonifche gevangenis. Na Thespis is gevolgd ./Eschilus , die
leefde omtrent den tyd van Pindartjs en Hypockates , honderd of vveinige Jaaren min naa Thespis , te vveeten , in 't Jaar der Waereld 3460. De Comoedien zyn byna van dezelveoud-
heid en oorfprong, doch verfchillen alleen hierin, dat zy eerftingefteld zynbydeLand- lieden,die vanheteene Dorp tothetandere, in den tyd dier vierdagen , malkanderen gingen bezoeken , en alzo boertende en gekkende , malkanders gebreken in zekere Gezangen, den een den anderen verweeten: want Comoedia is zo veel als Dorpzang ge- zegd; en deeze fpelen met den tyd beter befchaafd wordende , hebben net onder- feheid gekreegen van de Comoedia Vet us & Nova *, of van de nieuwe en oude Co- .medien, zeer bekend by de Ouden. Zyn- de de Comadla Fetus niet anders dan een fcherp en fcharaper verwyt van des eeneu of anderen gebreken , waarin met groote uit-
* Het Oude en Nieuwe Blyfpel. |
||||
TOONEELPOEZY. 73
uitgelaatenheid zelfs de vuilfte dingen
naaktelyk worden verhaald, gelyk invoori- ge tyden de Kamerfpeelers hier te lande 00k omtrent die gewoonte pleegen te heb- ben. De Nova daar en tegen was en is ge- bleeven , tot nu, een leerzaam voorbeeld van 't dagelyks gcmeene menfchen leeven. De Oorfprong der Comedien zou men ee-
nigzins kunnen afneemen by net gewoone gebruik van onze hedendaagfche Boere Re- derykers , die, op de KermiUen , hunne naaflgelegene Dorpen en Earners gaan ver- zoeken, en aldaar de een of ander uitdaa- gen , om iets, by hun gemaakt , op te zeggen ofte te vertoonen. P>y de Grieken wordt eenen Eficiiarnius
van Sicilien de eer gegeeven van de Come- dien gevonden te hebben,doch zommigen fteilen vvederom anderen: By de Romeinen is Livius Androniccs
de eerfte Comedie-maaker geweeil; maar in beide deeze deelen, gelyk 00k in ande- re weetenfchappen, zyn de Grieken veel uitmuntender dan de Romeinen geweeft, en onder de Grieken die van Athenen E 5 uic-
|
|||||
•
|
|||||
74 ONDERWYS in de
uitfteekender dan anderen: by weiken de
Comoedien en Comedianten f altyd in zon- derlinge eere zyn gehouden , zoo ook, dac de Comedianten zelf in afgezantfchappen gebruikt zyn,gclyk zy verhaalen vaneenen Aristodemcs , die als afgezant aan Koning Philippus van Macedonien wierdt gezonden. De Romeinen hebben wel veel van de
Tooneelfpelen gehouden , maar echcer de Spelers akyd voor infaame perfoonen geacht; 'c welk lichtelyk daardoor is toege- koomen , dat zy zich in het vertoonen van hunnen Toneelfpelen van flaaven en flaa- vinnen bedienden, welke laatften met ee- nen,na het vertoonen,voor openbaare hoe- ren gebruikt wierden. De Waardigheid der Tooneelfpelen blykt
klaarlyk uic het geene hier voore van de nuttigheid en het vermaak derzelven in 'c breede gefprooken is, en daar en boven uic de gunfl: en liefde, die veele Koningen en Vorflen, nevens veele Geleerden,den Maa- keren en Spelers hebben toegedraagen, gelyk by verfcheidene Schryvers breeder kan blyken. ACHT- f Tooneclfpclcrs.
|
|||||
•
|
|||||
TOONEELPOEZY. 75
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Van den Naam clcr Tooneelfpelcn.
e befte Naam is , welke, op het
volmaaktft, de zaak, die te be- noemen ftaat , aan den Leezer of Toehoorder vertoont. Dewyl nu in alle Tooneelfpeien de zaak een Gefchiedenis ofteDaad is, zal dezelve met den naam des Tooneelfpels uitgedrukc moeten worden ; En zullen dienvolgens, die naamen , welke dat niet doen, gebrek- kig zyn. De Aclien nu der ToneeJfpelen verkeeren
omtrent perfoonen aileen, ofce omtrent per- foonen en zaaken te zaamen , zo verkeert in het TooneeJfpel van Lucifer, van Salmo- neus (a), enz. de Adlie of Gefchiedenis om- trent Lucifer en Salmoneus aileen , zonder by-
(a) Trturfpelen van den grootenJoosT vanVondel. |
||||
16 ONDERWYS in de
bykomfl van eenige zaak ; maar in hec
Treurfpel van 't Guide Flies (b), vcrkeert de A&ie omtrent den perfoon van Jafon , en daar by omtrent bet Guide Flies, dat hy wint. De perfoonen (zo wel als de A6He om-
trent hun bezig is, met dezaak, als zon- der de zaak) zyn altemets een , altemets twee, en zelden drie Hoofdperfoonen: zo worden in Horace en Curace, in Granida en Daifilo (c) , in Diana en Endimion, twee Hoofdperfoonen uitgedrukt. Drie dingen dan kunnen 'er in een Too-
neelfpel zyn, van dewelken de naam kan genoomen worden , en dat wel van alien ce zaamen , ofte zommigen, ofte een alleen: zodat 'er in alles zeven wyzen van een Too- neelfpel te benoemen zyn: want men drukt ze
(£) Een goed Treurfpel in zyne foort metKuiift-
en Vliegwerken door Dr. Lodewyk Meijer , een der kundigfte eh arbeidzaamfte Leden van dit Kunll- genootfchap, in 't Jaar 1667 en 1668. in 8vo te Am- iterdam by Jacob Lescailje gedrukt. (c) Aangenaam Treurfpel van den Ridder Pietee
COKNELISZOON IIOOFT.
|
||||
TOONEELPOEZY. ?7
ze of alle drie uit, of twee, een achter
laatende , of ecn, de twee overigen voor- by gaande. De Eerfte benaaming dan is, wanneer,
ia den naam des Tooneelfpels, de A£He , * Hoofdperfoon en zaak uitgedrukt worden, als de fVapenftrydt van Ajax en UUJJes, jfa- Jons ixinfl van 't Guide Flies , enz. De Tweede is , als de Adtie met den
Hoofdperfoon ofte perfoonen uitgedrukt wordt, wanneer 'er geen zaak in 't /pel be- oogd wordt, als Didoos doodt, Davids Balling- fchap (J), de Liefde van Diana en Endi- raion (e)t enz. De Derde is, als de Adh'e met de zaak
uitgedrukt wordt, wanneer de perfoonen van weinig nadrtik zyn; als 't Beleg van Lei- den (f), Jerufakm Venvioefi (g), de Brandt van Trooijen enz. Dc (d) Treurfpei door J. van Vondel.
(*) Een, in zyne foort,goedTreurfpei metKunft-
.en Vliegwerken door David Lingelbach, Lid van die KurUtgenootfchap, te Amfterdam in 't Jaar 1669. by Jacob Lescailje in 8vo gedrukt. (/) Oud en Wild Spe! van Reinier Bontius.
(g) Ecn Treurfpei van Vondels vroegep tyd.
|
|||||
o
|
|||||
ONDERWYS in be
|
|||||||
78
|
|||||||
De Vierde is als de Hoofdperfoon met de
zaak uitgedrukt wordc, als fFarenar met de Pot (h), enz. De Vyfde is, wanneer alleen de ARie
uitgedrukt word, als de Malic -wedding (i), de Foorzkhtige dolbeidt (k), Reukeloeze Stoudt- heidt enz. De zesde is , wanneer alieen de Hoofd-
perfoon ofce perfoonen uitgedrukt worden , en dat gefchiedt. I. Door een eigen naam alleen, als Salo-
mon (/) , Genoveva (m), Horace en Curace enz. II. Door een eigen naam met byvoeging,
als Jofef in DotbanJnEgipten, in 't Hof(n), Hercules Oeteus enz. III.
(b) Een Geeftig BIyfpel, in naavolging van de Au-
Maria van Plautus, kunitig op onze tyden en zeden overgebragt door den Ridder P. C. Hooft, (i) Of Gierige Geeraard , een der befte BIyfpelen
van ons Kunftgeoootfchap, voor 't zelve met verbe- tering in 't Jaar 1713. in 8vo herdrukt. (*) Een Spaanfch Spel , door zekeren Joris de
Wyze vertaald. (J) Treurfpel door Vondel.
(w) Brabandfch Stuk, door Woutiif.rs.
(«) Drie Treurfpclen van Vondel.
|
|||||||
TOONEELPOEZY. 79
Iir. Door een gemeenen naam, gehaald
van 'c Vaderland, als Andria (o) , Troas, Per/a enz. IV. Door een gemeenen naam , ziende
op de voomaame AStis, en.dat alleen, als de Logenaar (p)y enz. Of mec byvoeging van omflandigheden,
als de Gedwonge Vriendt (q) , de Spookende Minnaar (r), de Gelyke Tweelingen, enz. De Zevende is , wanneer de zaak uirge-
drukt wordt , als bet Guide Flies, Aulula- ria, Cijiellaria enz. Tegen alle deeze regelen zal gezondigd
vvorden. I. Als een min voornaame Aclie uitge-
drukt wordt, als Ajax-Orarius, Offerbelof- te enz. II.
(a) Bly-fpel van Terentius, door Jacob Wester-
baan in Nederduitfche vaerzeil vertaald. Q>) £tn Geeftig Blyfpel, uic het Franfche van Cor-
T7eilje , in ons Land verflandig overgebragc door Dr. Lodewyk Meijer, waar van de befte druk is by dc Erf,,', van J. Lescailje 1699. in 8vo. (q) Door Izaak Vos uit hec Spaanfch berymd.
(r) BIyeindend Treurfpel door David Linger
*ach, in 't Jaar 1661- by Jacob Lescailje in 8vo. |
||||
So ONDERWYSinde
II. Als een andere als de Hoofdperfoon
uitgedrukt wordt, als Gerrit vanVelfen (J)t Jepbta (f)> Phtenijfie. III. Als een andere als de Hoofdzaak
uitgedrukt wordt. De naam , die alle drie deeze dinger],
de A6tie , Hoofdperfoon en Zaak , of de twee eerften, als 'er geen zaak in 't Spel is uitgedrukt , oordeeien wy de befte, en daar behoorde niet afgegaan te worden als om goede redenen, welke verfcheiden kun- nen zyn; als ■------• I. Indien in een Tooneelftuk is de Ac-
tie , Hoofdperfoonazie, en een Hoofdzaak, en omtrent de Hoofdzaak is niets aanziene- lyks gefchied, als in het Tooneelft.uk ver- beeld wordt, zal het genoeg zyn , dat mec den naam van de Hoofdzaak te benoemen. By voorbeeldt, in het Tooneelfpel van
't Guide Flies, is de voornaamfte Aclie des- zelfs winft, -de Hooftperfoonazie Jafon, en de zaak , waaromtrent de Actie .ver- keert
(j) Treurfpe! van den Ridder P. C. Hooft,
(t) Treurfpel door J. van Yondel. |
||||
T O O N E E L P O ! Z Y. Si
keen:, bet Guide Flies: dewyl nu omtrenc
deeze zaak niets aanmerkenswaardigs ge- fchied is, als de tocht der Grieken na Kolchis, om het zelve te winnen, is 'c gc- noeg, dac fpel bet Guide Flies te noemen, tfullende de Leezer en deszelfs Aanfchou- wers niet anders als deszelfs winft verwach- ten. II. Indien in het Tooneelfpel de voor-
naame A6lie en de Zaak uitfteeken, en de Perfoonazien van weinig belang in de Actls zyn, of dat zy hen byzonderlyk niet aan- gaat, zal men dezelve mogen achterlaaten, en in den naam alleen de A6tie en zaak uitdrukken, als 't Beleg van Leiden, Jeru- falem vervioefi enz. III. Indien 'er maar in het TooneeHluk
een voornaame Aclie, met een Hoofdper- foonazie, zonder Zaak is, en deeze Perfoo- nazie is niets byzonders in zyn leeven voor- gevallen, dan 't geene in het Spel verhan- deld wordt, zal 't genoeg zyn, om de voor- verhaalde feden, aan het Stflk den naam van de Hoofdperfoonazie te geeven, indien zyn naam in de Hiflorien bekend is, kry- F gende
|
|||||
• »
|
|||||
82 ONDERWY'S in be
|
||||||
gende door denzelven het Stuk meer luis-
ter;maar, zo hem meer aanmerkelyke din- gen bejeegend zyn, zal noch by zyn naam de Adtie dienen gevoegd te zyn, als Didoos Dood, Davids Balling/chap enz. onaangezien of 'er meer of geen meer Tooneelftukken van die Perfoonazie zyn. IV. Maar indien de Hoofdperfoonazie in
de Hiffcorien niec of zeer weinig bekend is, of indien de Aclien of Perfoonazien van 'c Spel geheel verdicht zyn, zal 't gevoeglykft zyn, het werk met een gemeenen naam te benoemen , welke , of de Aciie uitdrukt, als De BeklaagJyke Dwang (v) enz. Of de Hoofdperfoonazie met zyn Adlie, als De Loo- genaar, De Gedwongen Friend enz, gelyk de Spanjaards dat hedendaagfch waarneemen, en deFranfchen, in hunne Blyfpelen. (v) BIyeindend Treurfpel van Izaak Vos.
%£ V" %&
NE-
|
||||||
~-"......... in...... i
|
||||||
TOONEELPOEZY. g3
|
||||||
NEGENDE HOOFDSTUK*
Fan de Eenheid der GefchiedeniJJen.
nder de Eigenfchappen van alle
Gedichten, en dienvolgens m^- de van het Tooneelgedicht, is geenzins van de minfte aan te merken de Eenheid of Enkelbeid van de Ge- fchiedenifle (Unitas Jctionis). Hier in zyn alle Kenners der Dichtkunft met elkander eens, dat het voorwerp van een Gedichc (Subjeffium Poematis,) moetEen en Enkel zyn, (Simplex duntaxat &p Unum,) gelyk Hoiu- tius de Arte Poetica zegc: Denique fit quodvis , fimplex duntaxat &
unum. dat is:
Vooral moet ieder zaak maar Enkel zyn en
Een. |
||||||
F 2 Ari-
|
||||||
g4 ONDERWYSindb
Aristoteles was mede daar t'huis, in zyn
Boek van de Dichtkunft: Neceffe enim eft egregie fe babentem fabu-
laniy ejje tnagis Jimplicem quam duplicem. dac is: Want het is noodzaakelyk, dat een welge-
field Tooneelftuk maar een, en niet veele gefchiedenijjen most begrypen. Om dan wel te verflaan, wat eigentlyk dee-
ze Eenheid of Enkelheid in een Tooneelfpel zy, moet men weeten, dat deDichter voor het fubjeSb moet neemen van zyn werk een Gefchiedenifle, en daar naa, na het einde van 't Gedicht, niets overig blyft, 't geen liet gemoed of van den Leezer of Aanfchou- wer in eenige de minfle bekommerniffe of nieuwsgierigheid houdt van 't geen om- trent dezelve GefchiedeniiTe op dezelve zoude mogen volgen. Deeze Gefchiedenis moet Een en Enkel
zyn, te weeten zodaanig, dat aile het geen omcrent dezelve verhandeld wordt, in dier- voegen aan malkanderen hangc, dat 'er niet*
|
||||
•
|
|||||
TOONEELPOEZY. $5
niets afgedaan kan worden, of de heele Ge-
fchiedenis verandert merkelyk : want het geene zonder diemerkelyke verandering by of afgedaan kan worden, kan men voor geen deel van de Gefchiedenifle reekenen. Daar uit kan men ook met zeggen, dat de Gefchiedenis Een zy, omdat zy omtrent een en dezelvePerfoon is: want daar kun- nen veel Gefchiedeniflen zyn van een Per- foon , die alien te zaamen geen eene en en- kele Gefchiedenis uitmaaken ; maar veele verfcheidene. Gelyk by voorbeeld de Ge- fchiedenis van Jason omtrent zyn liefde metHypsiPHiLE, daar naa het winnen van 't Guide Flies, en noch daar naa zyn trotiwen met Creitza, en Medea's wraak, daar op gevolgd, zyn drie verfcheidene Gefchiede- niflen omtrent denzelven Perfoon; waarorn Jan Vos, in zjne Medea (a), zeer grof tegen
(«) Een gedrochtelyk Treurfpel, zo vol van op-
geblaazene en dwaaze uitdrukkingen, dat een recht kpnner, by 'C rertoonen of leezen van dat ftuk, zich zomtyds naauwiyks kan ontbouden van luidkeels tc lachchen. r 3
|
|||||
86 ONDERWYS in de
tegen deeze voornaame regel gezondigd
heeft, brengende de Gefchiedenifle van Hyf- siphile by die van de wraak van Medea o- ver Jason's ontrouw in een ftuk. Zy zondigen ook alien tegen deezen re-
gel: Qui Herculeidem , ant Thefcidem & talia
poemata conficiunt, putant enim, quoniam units erat Hercules, unam etiam fabulam convenire. dat is:
Die een Gedicht van Hercules of Thefeus en.
diergelyke madken: want zy meenen, dat bet maar een en enhele Gefchiedenis is, al het geene hy bedreeven heeft, omdat 'er maar een Hercules en een Tbefeus ge- weeji is. •
Die 't inneemen van geheele Steden, ja geheele leevens van hunneHelden tot voor- werpen van hunne Gedichten neemen, on- der wellce de Ariane van Jan JanssenSchip- Per, en de Lyzander en Calijle van den Ad- vokaat Blasius , zo grof zyn, dac het zeJfs die
|
||||||
TOONEELPOEZY. 87
die geenen tegens de borft geftooten heeft,
die de Dichtkunft maar van verre begonnen te begroeten. In de Tooneelfpelen, die bly-eindende
zyn, of Comoedia genaamt worden, beftaat deeze Eenhtid en Enkelheid hier in, dat 'er maar eene enkele vvarringe, of verhinde- ringe tegens het voorneemen van de voor- naamfte Perfoonazien zy. In de TreurfpeJen, dac 'er een enkel pry-
kel zy, dac de Hoofdperfoonazie van 'c Treurfpel te boven geraake of daar onder blyve. Ate deeze ten einde zyn , is de ganfche Gefchiedenis uit, en laat aan de nieuwsgierigheid der Aanfchomveren niets overig. Hier mede beneemen wy aan den Dich-
ter de vryheid niet, van in de Blyfpelen meer als eene warringe of verhinderinge, ofte in de Treurfpelen meer gevaaren te bren- gen : want de ervaarenheid leert ons, dat dezelve in beide de foorten zeer groot fie- raad bybrengen; maar wy rneenen met den Heer Corneille, dat hy zich wel zorgvul- dig zal moeten wachten van zodaanige meer F 4 war- |
||||
g3 ONDERWYS in n
warringen, verhindernilTen, ofce gevaaren in
te brengen, die niec noodzaakelyk uic mal? kanderen voortkoomen, en als een keten aan malkander gehecht zyn; dewyl anders de Toehoorders op de eerfte ontwarringe, ofteontgaan van 't gevaar, geruft zyn, niet kunnende denken op andere warringen ofte gevaaren , die buiten deeze voornaamen , die zy hebben zien eindigen , omcrent de Hoofdperfoonazien kunnen voorvallen, in andere gelegenheden. Daar in tegcndeel, wanneer dezelve nood-
zaakelyk en natuurlyk op den anderen vol- gen, deToehoorder ongerufl; is, tot zo lan- ge,dat hy alle de warringen ontknoopt,ofte de gevaaren ten einde, 't zy in het goede of in het kwaade, gezien heeft. Alle deeze bygevoegde Aclien zyn alleen
aanleidingen tot het eindigen van die ee- ne enkelde voornaame A6b"e, die de Dich- ter voor het Voorwerp of Sujet van zyn Tooneeldicht neemt. Deeze voornaame Afilie rnoet in het Spel een begin , midden en einde hebben. Elk van deeze is een by- zondere Adtie, en kan 'er noch meer onder zich
|
||||
TOONEELPOEZY. 89
gich begrypen; maar eene moet 'er volmaakt
zyn , dewelke met kunfl: niec toe die vol- maaktheid kan gebragt worden, als door hulp van deeze minvolmaakte. De Heer Corneille brengt twee voor-
beelden uit zyn eige Werken voor, daar de Gefchiedenis dubbel,niet enkel is, te wee- ten in zyn Horace (b) , daar Camilla's dood niet noodzaakelyk op de dood haars Minnaars volgt, of veroorzaakt wordt door de rouw, die zy over hem bedreef. Hier ziet men klaar het tweede prykel daar Ho- race zichbuiten eenige noodzaakelykheid in werpt. Hy wederom koomende met zee- ge behoefde zyne Zufter niet te dooden, zelfs niet eens aan te fpreeken, indien hy den plicht van een Broeder of ten minften van een eerlyk man hadt willen voldoen. Het tweede voorbeeld is in zyne Theo-
do-
(b) Onlangs door den Heere Jacobus Stamhokst
«?p nieuws in 't Nederduitfch overgebragt onder den naam van Heratius, in 't Jaar 1755. te Amfterdain by Izaak Duim in 8vo gedrukt,ten dienfte van denSchouw- hurg aldaar. F 5
1
I
j
|
||||
$o ONDERWYS in be
Dora (c): daarzy evenontgaan zynde het
gevaar van in een hoerekot gefchonden te worden , zich in een tvveede werpc, willens en weetens, om noch eens 't zelve gevaar ofte de doodftraffe voorgeworpen te worden. Dat de Gefchiedenis waarlyk in diervoegcn gefchied zy,verfchoont deezen misflag niet; want het Tooneelfpel behoeft juift niet de geheele Hiflorie of 'c meerendeel derzelve van de Hoofdperfoonazie te vertoonen, ter- wyl men dan niet alleen tegens de eenheid der GefchiedenifTe, maar ook tegen de een- heid van tyd en plaats, ontwyffelyk zal en moet zondigen. De Heer Corneille brengt deeze ver-
fchooning welby, te weeten, dat deAftie niet volvoerd zoude zyn geweeft, indien hy den Aanfchouwer in de bekommernis ge- laaten had, wat Theodora naa 'c ontgian van dit gevaar overgekoomen was; maar ziende hoe weinig hem zyne verfchooning kan helpen, onderwerpt hy zich 't gevoekn en oordeel van de Kunftkenners, met be- lofte
(c) Treurfpel.door JonAN vanDoesburg vertaald,
en in 't Jaar 1715. te Rotterdam in 8vo gedrukc. |
||||
TOONEELPOEZY. ot
lofte van zich op geen hooger Rechtbank
te beroepen, zo hy van henlieden veroor- deeld wierdt. In de Troas van Seneca (d), is de dood
van Astianax en die van Polyxena niet eene,maar twee byzondere Gefchiedeniffen, tegens deezen regel,en alJe ontallyke meer, die ora kortheidshalve voorby gegaan wor- den. ( d) Door Joost vak Vondel , onder den Tytel
van de Amjlerdamfcbe Hecuba, en door Jacob IVester- baan, onder dicn van Seneca's Troas, gezeid de Ka- ninginne der Treurfpelen, in onze taal uitgegeeven. |
|||||
TIEN*
|
|||||
f2 ONDERWYS in de
TIENDE HOOFDSTUK.
Van de Ongeivoonheid der Gejcbie-
dcnijje in een Tooneelfpel. oorheen is gezegd, dac het einde
en oogmerk van de Dichtkunft in 't gemeen, en van de Tooneel- fpelen in 't byzonder, is de nut- tigheid en het vermaak: doch, om dat ein- de wel te bereiken, zyn verfcheidene zaa- ken, zo in de Gefchiedenis zelf, als in de Verhandelinge derzelve, van nooden. Ons is voor deezen tyd opgelegd te fpree-
ken van de Ongewoonheid der Gefchiede- niffe. Hoe zeer die tot het nut vermaak, dat men uitdeTooneelfpelen trekke, noodig is, meen ik, dat nieroand van ons onbe- kend kan zyn; dewyl het klaar is, dat men meerder van iet ongewoons, dan van 't gee- ne men dagelyks ziet, bevveegd wordt, en datde nuttigheid en het vermaak meeften- deels,
|
||||
TOONEELPOEZY. n
deels, of wel t'eenemaal, uk de beweegin-
ge voortkomt. Door eene ongewoone Gefchiedeniffe ver-
ftaan wy eenGefchiedenis,die zelden voor- vak , en nooic of zelden is vertoond ge- weeft. Deeze Ongewoonheid nu is, of in den
grond van de Gefchiedeniffe zelve, of in de omftandigheden. In den grond zelve, gelyk in Jepta (a),
welke Gefchiedenis zonder ongewoone om- ftandigheden uic zich zelven ongewoon is.- Maar byaldien de grond der Gefchiede-
niffe uit zich zelven niet ongewoon is,worde die door eenige omftandigheden ongewoon gemaakt, in welke omftandigheden dan waar te neemen is, dac die zelve ongewoon moe- ten zyn , indien zy een gewoone Gefchie- denis ongewoon zullen maaken. Onder dee- zen vinden wy: I. De Plaats, gelyk in Lucifer (b), al-
waarde grond der Gefchiedeniffe, te weeten de
(a) DoerJoosT van Vondel. (*) Insgelyks door den grooten Vondei,. |
||||
94 ONDERWYS in de
de Oproerigheid, gewoon is; maar de plaats
daar die Gefchiedenis is voorgevallen , na- rnelyk de Hemel, maakt deOngewoonheidj die 'er in de Gefchiedenis is. II, De Hoofdperfoon of perfoonen; zo is
de liefde zeer gemeen; maar byaldien een Moeder op haaren Zoon, een Vader op zy- neDochter, een Koning op eene Harderin enz. verliefd is, wordc de liefde, die in zich zelve gewoon is, door een of meer Hoofdperfoonen ongewoon gemaakc. ' De tyd fchynt mede iets tot de Onge- woonheid toe te kunnen brengen: want de dingen , die voor veele eeuwen zyn ge- fchied , gelyken ongewooner, als die on- langs zyn voorgevallen. Maar als men 't wel bedenkt, doet de tyd weinig, of t'ee- nemaal niet tot de Ongewoonheid : wane laat net zyn, dat een zaak voor veele jaa- ren gebeurd is, indien men die zelve zaak> of in dien tyd of naderhand meermaals ge- zien heeft,is zyevenwel niet ongewoon. Zo dat het blykt, dat de Ongewoonheid, die in de oude Gefchiedeniflen is, niet zo zeer den tyd als wel den grond der Gefchiedenifle zelve,
|
||||
TOONEELPOEZY. 95
zelve, of andere omftandigheden is toe te
rekenen. Deeze voorgenoemde omftandigheden
kunnen gelyk gezegd is, een Gefchiedenis wel ongewoon maaken; maar indien by een gewoone Gefchiedenis niets anders komt als een ongewoone plaats, of perfoonen, of tyd, of 00k deeze drie te zaamen, gelyk in Lucifer, is evenwel de Gefchiedenis noch zo ongewoon noch zo vermaakelyk, als of 'er een ongewoone knoop en ontknooping bykwaamen. In deeze twee hebben wy in 't gemeen
aan te merken: I. Dae zy moeten zyn onder- en in de
voornaamfte perfoon of perfoonen. II. Dat zy ten minften waarfchynlyk moe-
ten zyn, alvvaar naa deezen van gefprooken zal worden. Wy vinden dan onder de omftandighe-
den, die een Gefchiedenis ongewoon kun- nen maaken, III. De Knoop of Verwarring, dat is
naar 't zeggen van Akistotei.es , al hee geen van 't begin van de Gefchiedenis af, toe
|
||||
■ - - - -1 ,
|
|||||
95 ONDERWYS in be
tot aan die plaats, daar de voornaamfte per-
Toon of perfoonen, of van ongelukkig ge- lukkig , of van gelukkig ongelukkig wor- den. In deeze Knoop of Verwarringe is aan
tc merken: I. Dat 'er niets in koome, dattot de ont-
knooping niet dienftig is, of anderzins zal dat buiten de GefchiedenifFe zyn , en een gedeelte van een andere GefchiedenifTe maakeri. IJ. Dat de grootfle Verwarring de onge-
•froonfte en aangenaamfte is. Zo is de Knoop in de Gelyke Tweelingen (c) zeer aangenaam, omdat zy zeer verward is. Hier in dient evenwel, gelyk gezegd is, de waarfchynlyk- heid en ook de verftaanlykheid waargenoo- men te worden. III. Dat de Verwarring zodaanig niet zy,
of
(e) Dit Blyfpel is uit de Menecbem van Plautus
door ons Kunftgenootfchap zeer verftanriig in eeii Hollandfch kleed geftooken, alles , byzonder gees- tig, op onze tyden en zed^n gepaft zynde. De belle druk is die van 't Jaar 1715. vooi 't Kunftgepoot- fchap in 8vo. |
|||||
TOONEELPOEZY. 97
of zy kan op een gcvoeglyke manier ont-
ward worden. In deeze omftandigheden hebben wy, ten
IV. en ten laatfben deOntwarring, zynde naar de getuigenifle van .Aristoteles (d)y al het geen van het einde der knoop af tot aaa het einde des Tooneelfpelsgefchied; gelyk in Agrippa (<?) behoort het altemaal aan de knoop, tot daar Tyrrhenus , naa net gerugc van Agrippa's dood, aan Lavinia den ftaac van zynen Zoon ontdekt, het andere be- hoort altemaal tot de Ontknooping. Oni deeze Ontknooping gevoeglyk te
maaken, dient men te letten:
I. Dat
(d) Diogenes LaSrtius verhaalt dat Aristoteles
drie Boeken de Arte Poi'tica, dat is, over de Dkbtkwifl, gefcbreeven heeft,waar van 'er maar een,seheel on- gefchonden , overgebleeven is, nieSrmaak'n in de Griekfcbe oorfpronkelyke taale met een Latynfche o- verzetting in druk uitgegeeven. Dit Botk heeft tot een grondflag gediend aan meeft alien, die over de Tooneel-poezy en andere Dichtwerken gefchreevea hebben. ,-, (e) Of dtGewaandeTiberinus, Treurfpel, doorons
Kunftgenootfchap, nit hetFranfch van Quinault, in 'tNederduitfch vertolkt, waar van de befte druk is te Amfterdam voor het Kunftgenootfchap 1714. in 8va, G
|
||||
98 ONDERWYS in de
I. Datzyuit deGefchiedeniffbzelvevoort-
koome , of naar de Waarfchynlykheid , of naar de Noodzaakelykheid. Als in de Cely- ke Tweelingen is 't Waarfchynlyker , dat de Ontknoopingdoor Anthomo, dan door den Dokter gemaakt wordc. Naar de Nood- zaakelykheid , gelyk inLAODiCE, daarARU- eathes ten laatften , door de aankomfl van Aquilius, gedrongen wordt zieh zelven te openbaaren, en zo een einde te maaken. llier tegen flrydc deOntknooping, die door een God, Engel of diergelyke gefchiedt, gelyk in Gysbkegt van Aemstel, Amphi- truo (/) vanPLAUxus, Zunchin (g) en anderen. II. Dat zy volkoomen zy: dat is, dat 'er
niets van de geheele GefehiedeniiTe ach- ter blyve , dat noch eenige begeerce in den Toehoorder kan verwekken. Zo zoude de Ont-
(/) Of de GdykeSnJia's, Blyfpel, door den beruch*
ten Moliere , in navolging van Plautus , ten Fran- fchtnTooneele ovwgebragt^" en naar hem , door den Hrere Diderik Buizero, ais ook door AdkuanPek in 't NeJerduitfth yertaald. (g) Treurfptl door J. v. Vohdel.
|
||||
TOONEELPOfiZY. 29
Ontwarring onvolkoomen fchynen geweefl
te hebben in de Gelyke Tiveelingen, indien naa de herkenning van Ojjiryn , van de andere perfoonen, die in de Gefchiedenis mede ingewikkeld zyn,geen gewag gemaakt wierdt. III. De befte Ontwarring wordt geoor-
deeld te zyn , die gefchiedc, of door een Verandering van ftaat, of door erkenning gelyk in EdiPus (h) en de Tiveelingen. In de StaatsverwiiTeling ftaat te letten :
I. Dat die groot zy. Het zoude niet ge-
noeg weezen , dat, om de Ontwarring door StaatsverwiiTeling te maaken, iemand , die te vooren ongelukkig was geweefl:, in de Ont- knooping een weinig ongelukkiger wierdt. II. Dat zy onverwacht kornt, om zo de
gcmoederen heviger te bevveegen. III. Dat zyniet t' eenemaal by gevalkoo*
me , maar nit kracht van de voorgaande zaaken. Zo zoude de Ontknooping door StaatsverwiiTeling niet gocdzyn, indien een Min-
(5) Treurfpel van den grooten P. Coknmh.b, dosr den kuudigen Heere ISalthasak liuynscoPER- in onze taale overgfbrngt. G a •
0 |
||||
ioo ONDERWYS in de
Minnaar, die te vooren van zyne Meeftres-
fe doodelyk gehaat was, in 't einde zonder eenige redenen haare genegenheid ver- kreeg, en de voorige haat uitgebluft wierdt. In de Hericenning van een perfoon of
perfoonen , die te vooren onbekend waa- ren , ftaat te merken , dat de befte is , daar de verandering van ftaat daadtlyk op volgt, gelyk in Agrippa. De Herkenning gefehied:
I. Door belydenifle, of van den perfoon,
dien het aangaat zelf, gelyk in Laodice, daar Ariarathes zich zelven aan zyneMoe- der bekend maakt; of door anderen , die daar mede kennifle van hebben, gelyk in Agrippa , daar Tyrrhenes den rechten ftaat van Agrippa aan Lavinia ontdekt. II. Door tekenen, gelyk in Iphigenia (z)
en anderen. Deeze te"kenen zyn veelerley, maar,van weinig belang zynde, niet noodig voor den dag te haalen. (j) Ipbigenia in Aulis. Dit heerlyk Treurfpel van
den grootcn Racine is mede zeer wel door onsKunft- genootfchap in 't Nederduitfch overgebragt, en ten koften van 'c zelve in 'c Jaar 1715. met verbetering in 8vo herdrukt. ELF-
o
|
||||
TOONEELPOEZY. 101
ELFDE HOOFDSTUK.
Fan de Volkoomenheid der Gefchiedenijje
in een Tooneelfpel. et de Volkoomenheid der Ge-
fchiedenifle in een Tooneelfpel, verftaan wy zodanig eene, waar aan t'eenemaal niets, dat tot de behoorlyke kennifle van dezelve noodig is, ontbreekt noch overfchiet. Om hier in niet te doolen moeten wy in
de Gefchiedeniffe, die men mede gevoeg- lyk inhoud noemen kan , aanmerken, een Begin, Midden en Einde. Want het behoorlyk Begin ontbreeken-
de, zal deAanfchouwer, 't gevolg niet be- grypende, 't zelve met verdriet aanhooren. Het Einde ontbreekende, zal hy onver- genoegd heen gaan, als niet weetende ten welken einde men zo veel werk over hoop gehaald heeft. G 3 Maar
|
||||
102 ONDERWYS in de
Maar het Midden ontbreekende, (dat ik
niet geloove te kunnen gefchieden, als van iemand, die kraakzinnig is,) zal zulk een Tooneelfpel nooit zonder verfoeijing be- fchouwd worden. Tot voorbeeld zullen wy den Edifus van
Sophocles, door den Heere van den Von- del overgezet, voorneemen. Indienden Aanfchouwer niet bericht was,*
datEdipus, uit vrees voor 't Orakel, gebo- den was om te brengen; dat hy door roe- delyden gered en onbekend opgevoed was; dat hy daar naa zynen Vader op een drie- fprong ter neer gemaakt hadt,'traadzel uit- gevonden, en daar door zyne eigene Moe- der getrouwd had ; zo zoude daar een be- hoorlyk begin ontbreeken, en de Aanfchou- wer al 't geene daar uit fpruit met verdriet aanhooren. 't Is wel waar, dat zomtyds in bekende GefchiedeniiTen dit kan overgefla- gen worden , zonder dat het veel Aan- fchouwers gewaar worden ; maar 't blyft even wel een gebrek voor zo veel denMaa- ker aanbelangt, ten zy hy het ten dien in- zichte gemaakt heeft, om voor niemand te doen
|
||||
TOONEELPOEZY. 103
doen vertoonen , als voor die, die de ge-
fchiedenis weeten: want het zal voor die geenen , die die niet weeten altyd gebrek- lyk zyn, al wilde de Maaker voorftaan, dac zy 'c behoorden te weeten. Zo van gely- ken geweeten wierdt al 'tgeene hier vooren aangeroerd is; als mede, dat hy voor dien bekend wierdt, die zynen Vader verflagen en zyne Moeder beilaapen had, en ora wien de plaagen van pefl over die Stad niet op- bie!den> en men zag noch will niet, dat hy zich zelven bande en zyne oogen uitgroef, often minften, dat hy zich ftrafte, zo zou- de daar een behoorlyk einde ontbreeken, en de Aanfchouwer zoude onvergenoegd hcen gaan ; maar indien men mi al wift, dat 'er een man was, die zynen Vader ver- moord en zyne Moeder beflaapen hadt, waarom de pefl in Tbeben zo in zwang ging, en men zag daar na , dat Edipus zich ftraf- te, zonder dat men bericht was, dat hy die zelve Man was, zo zoude men Begin noch Eind kennen, en zulk een Tooneelfluk zon- der hoofd of ftaart oordeelen, om dat Be- gin en Einde maar genoemd word:, ten G 4 aan-
|
||||
104 ONDERWYS in de
aanzien van dat Mid Jen, dac die twee aan
malkander hecht , ja daar zou geen Ge- fchiedenis in zo een Toneelftuk zyn; ook is 't niet te gelooven,dat 'erzulke Gefchie- denilTen zyn, daar't Midden in ontbreekt: daar 't Begin ontbreekt zyn wel eenigen , als Didoods Dood (a); maar den Dichter, hoewel kwaalyk, beeldde zich in, dat de Aan- fchouwer de Gefchiedenis te vooren wift, en ik twyfel niet of men vindt die misflagen by groote Meefters. Daar 'tEinde ontbreekt zyn 'ermede wei-
nig, voornaamlyk by lieden van maar zeer weinig oordeel. Eene fchiet my in, van de Jvffer in de Heathen. Een klucht, daar men vraagt of het al begint als 't gcdaan is; want men meent te znlle'n zien, wat dat uitwerken zal, dat die Juffer nu weg ge- voert is , en den Maaker wil niet anders doen zien, als dat zy maar weggevoerd is. Van 't overvloedige , dat in het Begin,
Mid-
(o) Treurfpel, in vroeger tyd van den Heere Mr.
Ajjdmes Pels, een der voornaamfte Ltdtn van dit Kimftgenootfchap , gedicht. |
||||
TOONEELPOEZY. 105
Midden of Einde zomtyds een mifllag is,
zyn zeer veele voorbeelden. Van 't eerfte , dat 'er in 't Begin over-
fchiet, hebben wy een voorbeeld in de Ge- dwongen Vriendt ( b ) , daar Astolfo veel van 't voorige gefchiede verhaaldt, dat om de GefchiedenuTe, die vertoond wordt, te weeten niet noodig is. Van 'c overvloedige in 't Midden , is
een voorbeeJdc in de Medea van Jan Vos, daar Hifsyphile t'eenemaal overtolJig is, en niets doet om 'c Begin aan 't Einde te brengen, en buiten dat de Gefchiedenis volkoomen zoude zyn. Van 't laatfte zyn veele voorbeelden,
zelf by groote Meeflers. In de Medea van Jan Vos onder anderen is overvJoe- dig het ganfche Vyfde Bedryf, dat maar in klaagen en rouwmaaken over de ongeluk- ken in de GefchiedenilTe beftaat. Deeze volkooraenheid in de Gefchiede-
jnifTe, moet niet alleen waargenomen wor- den
(b) Door Izaak Vos, ui'c het Spaanfch berymd.
G S |
|||||
: ^fgtg^fjta, I fci
|
|||||
tmmmmmmmmmtKamm
|
||||||||
10(5 ONDERWYS in de
den in de Hoofdgefchiedenifle of Hoofd-
perfoonazien , maar ook in alle dingen en perfoonazien, die eenig voornaam werk in dezelve voornaame GefchiedenifTe doen : want een geheele inhoud van een mindere GefchiedenifTe is dikwils maar een gedeeke van de voornaame GefchiedenifTe. |
||||||||
TWAALF-
|
||||||||
TOONEELPOEZY. iof
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Fan de Epifodia, of Verfieringe door
Byverdichtzekn. nder den naam van Epifodia) of-
te Byverdichtzels , worden ver- ftaan alle die Daaden , Zaaken en GefchiedenifTen , die den Dichter dienen om tot het einde van zyn voornaamfle Gefchiedenifle te geraaken. By de Epifodia moeten mede genoomen
worden debefchryvingen van allerhande zaa- ken, maar te pas koomende en van nooden zynde,als in Vondel's Lucifer de heerlyke ftand van Adam, om de andere Engelen toe afgunft en afval te verwekken. In de Her- cules Furens (a) van Seneca verhaaldt Juno alle de overfpelen van Jupiter , haar zelve daar mede ophitzende tot wraak, die zy
|
|||||
(a) Dit Treurfpc! is Diet vertaald.
|
|||||
108 ONDERWYS in de
zy in 't werk wil ftellen met Hercules te
plaagen. Deeze Epifodia zyn in de Hiflorien zelve,
doch zeer zelden of volkoomen, te vinden. Zy blyven derhalven meeft in de macht van den Dichter, om ze te moogen bedenken. Hy bedenkt 'er dan eenigen van nieuws, of verandert 'er eenigen, die in deHiftorie geraeld zyn. Welk veranderen toegelaaten is:
I. AIs de Hiftorien zelve of haare om-
flandigheden onbekend zyn voor den ge- meenen man,of vergeeten van Geletterden. II. AIs de omftandigheden aanftootelyk
ten aanzien van onbetaamlykheid of verfoei- jelykheid enz. zyn; maar hier moet wel ge- let worden,dat met dit veranderen devoor- naamfte Gefchiedenis in zyn geheel blyve, en niet vervalfcht worde; want een Aan- fchouwer anders zyn geloof aan deeze Epi- fodia onttrekken zoude. In de Rodogu- ne (Z>) van Corneille blykt dat klaar; de Hi-
(b) Door 't Kunftgenootfchap In Magnis voluijji
fat eft in onze Nederiandiche taal overgtbragc. |
||||
TOONEELPOEZY. 109
Hiftorie verhaaldt.dat Anthiochus, naa dat
Cleopatra Seuleucus hade omgebragt, en hem een beker mec vergif aanbood, haar dwong dezelve in te drinken. Corneille, om zynen Heros of Held in achting en goeden naam te laaten blyven, fteldt, dat Cleo- patra Antiochus den beker aanbiedt, maar dat Rodogune het weerdt, en haar verdacht maakt, verzoekende , dat eerffc e een proef by den een of ander van de huis- genooten genoomen worde, waarop Cleo- patra , ziende, dat haare fchelmflukkea geopenbaard zouden worden, de proef zel- ve aannam te doen, en zo haar zelve om- bragt. Hier blyft de voornaamfle Hifto- ' rie in zyn weezen en Antiochus buiten Ichuld. De Dichter lette dan wel op de waarheid
der Hiftorie, 't gemeen gevoelen en de waarfchynlykheid, en niet minder op de na- volgende regels, te weeten, dat de Epifa- fodia Voor eerfr. wel over een komen met de
natuur van het fpel, 't welk of uic een waa- re
|
||||
no ONDERWYS in de
re Hiflorie of Fabel of eige Verfieringe be-
ftaat. Zo is het zeer aanftootelyk, dat men om den een of ander van de Vertooners iets te laaten weeten of te doen doen , invoert Geeften der Verftorvenen, Engelen enz. 'c welk in de Hiflorie niec gemeld wordt; welke fout by veel voornaame Schryvers te vinden is. Zo en zoude ook niet paflen , 8 dat men Goden en Godinnen of diergelyke perfoonazien inbragt, om een waare of verdichte Hiflorie uit te voeren, ten zy de oude Schryvers en het gemeen gevoelen de- zelve onderfteunen ; want zy zouden geen overeenkomft hebben met de voornaamfle Aflie. Ten tweeden, dat de Epifodia alien op
t>en einde uitloopen, en maikander niet te- genflrydig zyn, om 't wit van den Dichter te bereiken. Ten derden, dat zy op dat wit en einde flerk
en niet flaauwelyk dryven, wordt derhalven vereifcht, dat 'er niet te weinig zyn, of eeni- gen, die tot de zaak ganfch niet dienen , of zonder welken het einde nochtans zeer wel
|
||||
TOONEELPOEZY. in
iye! te bereiken was, 't welk een overtollig-
heid zoudc zyn, en zomtyds wel een dub- bele A6lie inwikkelen. Ten vierden, met ver gehaald of gezocht,
maar fchyncnde als van zeive uit de Hifto- rie voor te komen, en natuurlyk. Ten vyfden ,dat ze altemaal aan de voor-
naamfte Gefchiedenis, of de een aan den ander vafl: gehecht zyn, en uit maikander volgen. De Zaamenknooping gefchiedt, of door noodzaakelykheid , zoo ze waar- fchynlyk zyn. In de Batavifche Gebroeders (c) verzoeken Heldewyn en de Vrouwen hulp aan Julius en Burgerhart, die het afflaan. 1 Iier zyn twee waare of waarfchynelyke daa- den; maar de zaamenhechting is noodzaa- kelyk; want Julius en Burgerhart waaren by de Romeinfcbe Overften verdacht, en zouden by de minfte oorzaak vafl: gehouden en geftraft worden , en hadden daar en boven geen macht om hen te wederftaan enz. In den Cid wordt de twyfeimoe- digheid en ongeruftheid van Don Ro- DRl"
(c) Treurfpel van J. van Vowwut.
|
||||
ii2 ONDERWYS in be
|
||||||
drigo noodzaakelyk voortgebragt door den
hoon, dien Don Diego van den Graaf van Gormas, door een kinbakflag te ont- fangen, hadt verkreegen: want ftraffende Don Gormas heeft hy den haat van Chime- ne, en, dat achter laatende, de fchande van zynen Vader onteerd te zien te ver- wachten. |
||||||
DER-
|
||||||
TOONEELPOEZtf. ii3
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Van de Eenvoudige en Ingewikkelde
GejcbiedemJJe. n de Gefchiedeniffe van een Too-
neelftuk is aan temerken deVer-
fcheidenheid , te weeten , dat
die zy of Eenvoudig of Ingewik-
keld.
De Eenvoudige is, wanneer het gevolg
en einde fpruic uit een begin , dat men ge- heel in het Spel ziet, zonder dat men iec noodzaakelyks voor het zelve behoeve te weeten. Ik zegge let noodzaakelyks; want alhoewel, dat men in alleSpelen, om de- zelven wel te verflaan, behoorde te weeten in wat plaats en tyd dezelve fpeelden, hoe de naamen, ftaat en karafter der perfoonen 'zyn , zo blyft het echter een eenvoudige Gefchiedenis, wanneer die kennis zo nood- zaakelyk niet is, dac men zonder dezelve H hec |
||||
ii4 ONDERWYS in dj
het gevolg lichtelyk verftaan kan ; als by
voorbeeld,in denCiD (a) behoeft men maar tezien, dat Don Diego een flag in 't aan- zkht krygt van den Graaf, wiens Dochter door zyn Zoon gevreid wierdt, om de ge- heele Gefchiedenis te verftaan, en dat net in Spanjen fpeelck; dat deeze beide Heeren na 't Voedfterheerfchap des jongen Prins flonden ; ea wat daar meer omtrend is, is niet geheel noodzaakelyk , omdat in alle Landen, en by alle perfoonen van hoogen> ftan-
(a) Treurfpei isuit hetFranfch van del) uitmunten-
den P. Corneille, veele jaaren geleeden door den Raadsheer Mr. Johan van Heemskerk, fchryver van de bekende Batavifche Arcadia, in onze Vaderland- fche taale overgebragt. WelkSpel, een der eerften van die foort op 't Nederdukfch Tooneel gekoomen zynde, de oogen der bezadigfte en verftandigfte Lief- hebbers geopend, en vanden kwaaden en verkeerden ftnaak, die men toen in Aranen Titus en diergelyke barbaarfche en ongefchikte ftukken hadt , geneezen hetfc. Men zie van den Cm breeder &e26jle en vol- gende Bladzyden van Mr.ANDRiEsPELs, in zyn Gebruik enMisbruik des Tooneels, waar vande befte druk die by 't Kunfrgenootfchap nu en dan aangehaald wordt,- is ran 't Ja^r 1718. in 8vo. |
||||
TOONEELFOEZY. ir<y
ftande, en om wat oorzaakede kinnebakflag
mogt gegeeven zyn , zulk een vervolg en einde gemakkeJyk kan vermoed worden , zonder dat men iet rneerder behoeve te weeten. En indien 'er iec voor Ingewikkeld zou moogen genoomen worden indenCio, dat Zou de liefde van Rodrigo en Chimene zyn, en dat Don Diego Rodrigos en de Graaf Chimenes Vader was; dock dit is zo weinig en wordt zo licht en zo haaft ge wee- ten, dat het eene Eenvoudige en geen In- geivikkelde Gefchiedenis is. Van dezelve natuur zyn Don Louis de
Vargas (b), Mas Anjello (c), de Be- kxaaglyke Dwang , enz. maar zo onor- dentlyk gefteld, dat 'er, ten opzicht van de Eenvoudigheid der Gefchiedenifle alleen, geen kunft ter waereld in uitbJinkr. Want, daar
(b) Tremfpel.uit hef Spannfch, door Dirk Heinic.
{c) Of Napelfcbe Beroertu, een onbefchoft ftulc van
Thomas Asseltw, waarin alle de vratcn van hetToo- neel verzuiind zyn, vol van oproerige en god/ooze redtnvot'i'iiigen. Zie A. Pels Gebruik en Misbruik ciss. Twnesls,- Watte 39. It 3
|
||||
ji-6 ONDERWYS rn di
daar in een welgefteld Spel met groote
moeice en zeer zelden de Eenvoudigheid der Gefchiedeniffe gevonden wordt, is die zeer licht in de genoemde Tooneelfpelen te vinden; doordien zy aan geen behoorly- ken tyd noch plaats zyn gebonden, en zeer ilordig overhoop gehaald , zommigen in een, twee, ja zes en raeer jaaren fpelen , in welken tyd de Dichter zeer licht het be- gin en einde van een wydloopige Gefchie- denilTe vervatten kan , en alles vertooneB, 't geen tot den Knoop en Ontknooping dient, dat in een welgefchikt Spel behoort verhaald te worden , 't welk den Dichter grooter moeite geeft om alles ordentelyk en verflaanlyk in een behoorlyken tyd en plaatze uit te voeren ; en dan zouden deeze Spelen,.als zy ordentelyk gefteld waaren, uit geene Eenvoudige, maar Ingewikkelde Gefchiedeniffe beftaan. De Ingewikkelde Gefehiedenis van een
Tooneelfpel is uit het voorverhaalde zeer lichtelyk te kennenv, alzo die in tegendeel van de Eenvoudige beflaat, te weeten» dat 'er veel voorgegaan is, 1 geen men nood- zaa-
|
||||
•
|
|||||
TOONEELPOEZY. 117.
zaakelyk weeten moet, oro dat geene, dat
vertoond wordt, gemakkelyk en behoorlyk teverftaan, zo ten opzicht van den Knoop als van de Ontknooping, als, by voorbeeld; in de Agrippa moet men weeten, ten op- zicht van den Knoop; Dat Tiberinus Koning van Alba en on- vroom was;
Dat Agrippa, hem byzonder wel geleek; Dat Tiberinus Albinaas Minnaar geweeft was;
Dat Agrippa niet wiftLAViNiAAsweermin te hebben , alhoewel hy die had;
Dat Mezentius we] eer na de Kroon en na Tiberinus leeven geftaan had;
Dat Lavinia Mezentius haattede, en Ti- berinus beminde; Dat Tirrhenus flaatzuchtig was, en geen ander als dat edei gebrek had ;
Dat 'ex Oorlog tuffchen de Aebaanen en de Kotulezen was;
Dat Tiberinus, met Agrippa en Tirrhe- nus met noch maartwee of drie anderen naar 't leger gaande, in 't doorwaaden van de Albula verdronk; H 3 Dat
|
|||||
*
|
||||||
n8 ONDERWYS in n
Dat dit verdrinken en de gelykenis van A-
grippa en Tiberinus aan de ftaatzucht vanTiRRHEhUs gelegenheid gaf, om door Agrippa, in den fchyn van Tiberinus, den Ooriog voort te zetten, die na een jaar uitblyvens triumpheerende in Alba aankomt, nevens noch andere kleene omftandigheden. Deeze alien moeten geweeten worden,
als dienende tot de Ontknoopiag der Ge- fchiedeniffe. Van de zelve natunr zyn Astrate (d),
De Tweelingen en veele anderen, van wel- ke twee verfcheidenheden van Gefchiede- niffe de Eenvoudige moeijelyker en minder te vinden is in een welgefteld Spel; maar de "Ingewikkelde zyn kunfliger om te maa- ken* dat het den Aanfchouweren duidelyk en gemakkelyk verflaan kunnen. (d) Koning van Tyrus, uit deFranfche in onz'e taa-
le ovirgebragt door den Het re Didf.rik Buizero, waar van de bette druk is by Jacob Lefcailje, 1678. in 8vo. |
||||||
VEER-
|
||||||
TOONEELPOiJZY. 119
|
|||||
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Van de Verhandeling der GefchiedemJJe,
naar de Waarjcbynhkheid en
Noodzaakeljkheid.
n een Tooneelfpel is de voornaa-
me Gefchiedenis ofce AEtie, ge- lyk hier voor gezegd is, eene: maar hebbende nochtans veele omftandigheden en bygefchiedeniffen ,• want in alle voorvallen is aan te merken, Quid, quid, ubi, cur, quomodo, quando.
dat is:
Wis, wai, maar, ix>aarom,hoe en wanneer. In alle deeze dingen heeft de verhandeling
plaats, en is veo!gens de Waarheid, Waar- fchyrilykheid en Noodzaakelykheid. De Waarheid is de overeenkomft, van 'c
geen in het Tooneelfpel voorgefteld wordr,
H 4 met
|
|||||
I2o ONDERWYSinde
met hetgeen daar van in de Hiftorien ofce
Fabelen verhaald wordc. Wy voegen de Fabelen by de Hiftorien, omdat, fchoon de Fabelen wel in zich zelfs aangemerkc valfch zyn, ncchtans dezelve overeenkomft plaats heeft, en zy daar by noch eenige ge- loofwaardigheid hebben door't gemeene ge- voelen, en die oude overlevering, die ons gewend heeft daar van te hooren fpreeken. De Waarfchynlykheid is een blykelyke
moogelykheid, ten opzicht der betaamlyk- heid en gevoeglykheid, en welke niet •openbaarlyk waar,noch openbaarlyk valfch is. Het geene onmooglyk is, of niet blykt mooglyk te zyn, is niet Waarfchynlyk. En dk moet niet alleen ten opzicht der natuur- lyke oorzaaken, maar ook der zeden aange- merkt worden , alzo die voornaamelyk in de Tooneelfpelen aangemerkt worden. Zo de mooglykheid openbaarlyk waar is , be- hoord, zy tot de waarheid en zo zy open- baarlyk valfch is, tot de Noodzaakelykheid, gelyk hier naa zal blyken. Deeze Waarfchynlykheid kan tweezins
gedeeld worden. I. In
|
||||
TOONEELPOKZY. m
I. In een Algemeene en Byzondere.
II. In een Gewoone en Ongewoone.
De Algemeene Waarfchynlykheid is, 't geen een algemeen doen kan, en behoordt
te doen , als by voorbeeld , een Koning, Veldoverfte , Minnaar, Wraakgierige en zo voort. De Byzondere is, 't geen doen kan, en
behoort te doen een Byzonder, als Alexan- der, Cesar, Alcibudes, Augustus enz. overeenkomftig met het geene de Hifbrie van hem getuigt; zo dat, al wat tegen de Hiftorie aanhort, buiten deeze waarfchyn- Jykheid gaat, omdac het openbaarlyk valfch is, en 't is niet waarfcbynlyk, dat Cesar en Pompejus , naa den flag van Farfalien, goede vrienden geworden zyn ; fchoon in 't algemeen gefprooken het niet onwaar- fchynlyk is, dat in een Burgerkryg, naa een bloedigenVeldflag, deHoofden der partyen zich weder vereenigen, voornaamelyk, in- dien zy beiden edelmoedig zyn. De Gewoone Waarfchynlykheid is, wan-
neer de Aclie meeftendeels gebeurt, often
jninflen zo dikwiis, als haar tegengeflelde,
H 5 De
|
|||||
■
|
|||||
122 ONDERWYSinde
De Ongewoone is,wanneer de Aftie zelden
gebeurt, of minder dan haar tegengeftelde; maar, die evenwel een zeer lichter moog- lykheid heeft, om niet te klimmen tot een mirakel; noch tot die zeldzaame voorval- len, die tot ftof dienen voor de bloedige Treurfpelen, door den grondfteun, die zy hebben in de Hiftorie ofte Fabelen, zonder welken zy niet gelooflyk zouden zyn. Een voorbeeldt van een Gewoone Waarfchyn- lykheid is, wanneer een fterker tegen een zwakken vechtende hem overwint, of wan- neer twee even fterk vechtende de eene den anderen overwint. Van een Ongewoo- ne is, wanneer de zwakfle den fterkften overwint, ofte een doortrapte en looze be- droogen wordt van een flechten en eenvou- digen. Zo zoude in den Cm de overwinning van Rodrigo tegen den Graaf hebben een Ongewoone Waarfchynlykheid , indien zy niet waar was. De Noodzaakelykheid is 't behoef van
den Dichter , om tot zyn oogmerk te ge- raaken , of daar toe zyne Tooneeliften te brengen. Het oogwit van den Dichter is met
|
|||||
■
|
|||||
TOONEELPOEZY. 123
met vermaak te leeren ; om dit te doen
moet hy nu en dan eenige heerlyke daaden fterk doen affteeken , en eenige lelyke doen verfiaauiven ; en alzo is hy genood- zaakt zyn werk op te pronken. Hy moet 00k zyne Gefchiedenis befluiten in een dag en in eene plaats, en hier door is hy dikwils genoodzaakt de byzondere voorvaJlen dich- ter op elkander te doen voJgen dan de waarfchynlykheid toelaat. Het oogmerk der Tooneeliften is ver-
fcheiden , naar de verfcheidene voornee- mens, die de verfcheidenheid der Gefchie- deniffen hen geeft. De Minnaar tracht zy- ne Minnaarefle te verkrygen, een Wraak- gierige zich te wreeken, een Staatzuchtige op den throon te klimmen enz. De din- gen die zy van doen hebben,om hun doel- wit te befchieten, behooren totde nood- zaakelykheid. Het Behoef van den Dichter en van de
Tooneeliften verfcheeldt zeer van elkan- der; dat van den Dichter loopt zomtyds re- gens de Waarfchynlykheid aan, en dat van de Tooneeliften wordtbyde Waarfchynlyk- heid' |
||||
124 ONDERWYSinde
|
|||||
heid gevoegd. Zo loopt de Dichter daar
tegen aan als hy, om zyn A6He in 't beftek van een dag en plaats te dringen, de voor- vallende omftandigheden verhaaldt, als hy zommige daaden verflaauwdt, zommigen verhoogt, wiffelc hy de waarheid in waar- fchynlykheid : maar als een Minnaar iets be- ftaat, om zyneBeminde te verkrygen, nood- zaakt zyne liefde hem tot die waarfchynely- ke daad. Zo dat 'er tweederley Noodzaakelykheid
is, de eene van den Dichter, de andere van den Tooneelift. De Noodzaakelykheid van den Dichter
doet hem, in 't oppronken der Aclien, van de waarheid in 't befluiten derzelve, in een dag en plaats, van de Waarfchynlykheid af- wyken: die van den Tooneelift voegt by de Waarfchynlykheid derAclien noch een band van Noodzaakelykheid. Naa deeze verfcheidene Waarfchynlyk-
heden en Noodzaakelykheden , wordt in het Tooneelfpel de Gefchiedenis verhan- deld, en dat zo wel de waare als verdich- te. In
|
|||||
TOONEELP0E2Y. i25
In een Tooneelfpel, dat een waare Ge-
fchiedenis, dat is, welke uit de Hiftorien ofreFabelen gehaald is,behelft,kan drieder- hande flag van Aftien zyn: zommigen vof- gen deHiftorien, zommigen voegen iets by de Hiftorie , en zommigen vervalfchen de Hiftorie. De voornaame A&ie moet niet veranderd
worden; want dan waare net die Gefchie- denis niet: zo moet Ceytemnestra van niemand dan Orestes, Agamemnon van nie- mant dan Clytemnestra en ^Egistus ver- moord worden ; maar de omftandigheden derzelve, als ook de minvoornaame A&ien moogen niet alleen veranderd, maar geheele nieuwe daar by verdicht worden: want zy zyn dikwils van den Hiftoriefchryver niet aangetekend, of hy verhaaldt 'er zo weinige, dat de Dichter 'er by moet voegen , om zyn werk te vul.'en. Daarby heeft men oofc te vertrouwen, dat de geheugenis van den Aanfchouwer, die ze voorheen geleezen heeft, zo ver niet toe zal iangen, dat hy de verandering , die wy daar in gemaakc hebben, zal merken, 't geen hy zonder twy- fel
|
||||
i2<5 O N D E R W Y S in i)£
fgl doen zou, indien hy zag , dat wy de
voornaame Gefchiedenis veranderd hadden. Deeze vervalfching zoude oorzaak zyn, dat hy al 'c overige niet zoude gelooven ; daar hy nu in tegendeel al dat overige zeer Jiche gelooft, als hy het ziet ftrekken tot aanlei- ding van de voornaame daad, die hy waar weet te zyn , en waar van hy uit de Hifto- rie noch een Jeevendig indrukzel behouden heeft. Doch in die bydichten en veranderen
moet eenig onderfcheid gemaakt worden, na dat de Hiflorien of min of meer bekend zyn: zo mag men zo veel niet veranderen in de Gefchiedenis van Lucretia, van Au- gustus, van Julius Cesau enz. wier Hifto- rien ieder bekend zyn,als in den Cid en an- dere diergelyken, wier naamen den Toe- hoorder niet ter ooren gekoomen waaren, voor dat de Dichter die ten Tooneele voerde. De eenige maat, die hier in waar te neemen is, is, dat, al waar men by de Hiftorie doet en al de verandering die men daar in maakt , niet ongelopffelyker fchynt, dan 't geen men daar van in zyn werk behoudt. In- |
||||
fOONEELPOEZY. 127
Indien zelfs 00k de voornaame-Aclie ver-
dieht is, moet men die naar de waarfchyn- Jykheid verdichten: zy mag dan niet verder gaan dan de ongewoone waarfchynlykheid : alzo die voorvallen, die vreemder zyn, niet gelooflyk zyn, ten zy dezelve onderfteund worden van de Hiftorien of Fabelen: dus- daanigen zyn, als 'er van verwanten toe- gelegd wordt andere verwanten om 't Jee- ven te brengen, het zy het volbragt wordt of niet: a!s Medea, die haare kinderen te pletteren werpt; Atkeus, die zyn broeders zoonen flacht, en gebraaden den vader voorzet; Oedipus zoonen, die elkander in een tweeftrydt om 't leeven brengen , en diergelyke; want deeze voorvallen hebben altyd zo iets fchrikkelyks by zich , en zo iets tegenflrydigs met de menfchelyke na- tuur,dat zy zonder den vcorgemelden fteun ongelooflyk zyn. Dezelve reden heefcookplaatsin deFabe-
'Jen, wier gelyken de Dichter niet verfieren moet om de onwaarfchynlykheid. Hy mag maar die ten Tooneele voeren, die by de oude Poecen bekend zyn, omdat de Aanfchou- wer
|
||||
lag ONDERWYS in ds'
wer die zo dikwils gehoord heeft en gelee-
zen, dat het hem niet fluit die op het Too- neel te zien, en geloof te geeven, als zich in de plaats fleilende van die geenen, die ze voor waarheid aangenoomen hebben. Al wan den Dichter toegelaaten is, is in
de Byverdichtzelen bepaald, die hy daarby van den zelven flag mag voegen, alzo dee- ze hunne waarfchynlykheid hebben met de voornaame Aftie, en dat zodanig, dat ftel- lende, die te kunnen gefchieden, zy heeft kunnen gefchieden gelyk de Poeet die be- fchryft. In dusdaanige verdichte A&ien kan ook
openbaare valfchheid begaan worden , en dat wel op driederhande wyze. I. Wanneer de A6tien in "t zelve fluk niet
overeenkomftig, maar tegenfirydig met el- kanderen zyn ; maar 't is niet gelooflyk, dat een Dichter zo dom zal zyn en in zul- ken grooven misflag vervallen. II. In de omftandigheden van tyd ; by
voorbeeld, indien een Dichter invoerdt een Koning van Engeland of van Vrankryk on- der een verfierden naara, en voor den tyd va»
|
||||
T O O N E E L P O E Z Y; tz$
Van zyneGefchiedenifle verkiefl eene eeuw,
in dewejke de Hiftorie de waare Koningen van die Koningryken aangetekend heefc, zal hy van een openlyke valfchheid be- fchuidigd kunnen worden. Insgelyks zoude hy een misflag begaan , indien hy Alexan- der deede leeven ten tyde van Augustus, enz. III. In de omftandigheden van de plaats:
want hy zoude zondigen , die Amflerdam plaatfle twee mylen van Romen te zyn, opdat men , in eenen dag , van de eene plaats in de andere zou kunnen reizen ; of, die ftelde.dat, ten tyde van Abraham, Pa- rys onder aan den voet van de Alpes Jag, of, dat de Maas door Parys vloeide, of diergelyke zotternyen in een werk bragt. Uit al die voorgezeide blykt, dat de ver-
handeling naar de Waarfchynlykheid of Noodzaakelykheid geenwet,maar eenevry- heid voor den Dichteris; wantwilhy, hy kan zich flip aan de waarheid hotiden, en hy zal niet zondigen; maar of hy zyne Toe- hoorders kracluig zal beweegen , mag hy I be-
|
||||
i3o ONDERWYS in de
|
||||||
bezien ; doch wil hy daar van afwyken, hy
mag tot de Waarfchynlykheid overgaan , en, kan hy daar medenoch zyn doelwit niet befchieten , mag hy voor 't laatft tot de Noodzaakelykhcid zyn toevluchc neemen. |
||||||
yyr-
|
||||||
TOONEELPOEZY. 131
VYFTIENDE HOOFDSTUK.
i/^zs der Perfoonen 3 Naamen en Rang.
n het opftellen van de Naamen
der Perfoonazien van een Too- neelftuk is voor eerfl te Jetcen, af de Gefchiedenis waar of ver- dicht is; onder de waaren niet aileen begry- pende, die, weaken inderdaad gefchied zyn, maar ook zelvedie geenen, die door de oude Poe'cen verdicht,en by ons,door hunne naage- teatene fchriften bekend, voorFabeien aan* genoomen worden. In deezen raoet men de eigene naamen , die men in de Gefchiede- niflen of Fabelen vindt, maar ailen in hee Tooneelftuk overbrengen, of, die 'er aaa mogten ontbreeken , byvoegen j doch zy moeten van eene en dezelve natuur als de anderen weezen , doordien het zeer wan- fchikkelyk zoude zyn, dat in eeneRomein- fche Hjftorie eenige Perfoonen met Spaan- I 2 fees |
||||
il2 ONDERWYS iw ire
fche of andere vreemde naamen genoemd
wierden , ten zy , dat ze ook inderdaad Spar.jaarden of Vreemdelingen in dat Land- fahap, daar het Spel fpeeldt, waaren ; afs, by voorbeeldt, Aqvilius in Laodice, Bal- des in V Ontzet van Leiden, daar men wel zict, dat de een als een Romeinfch Gezanc in Capaclocicn, en de ander als een Spaanfch Overlie in Neerland wordt ingevoerd. Zo de Gefchiedenis door den Dichter ver-
dichc en gemaakt wordt op de wyze als de Romans verdicht worden, heeft hy wel te Jetten , zulke naamen aan zyne bedryvers toe te fchikken , die met de bena-amingen, gewoontens en zeden van dat Land, daar hy zyne Gefchiedenis fleldt gebeurd te zyn, over een koomen,en ook,zo veei moogelyk is, de Karaclers der Perfoonen en voornaa- inelyk der Hoofdperfoonazien betekenen, gelyk Reinoud in de Onfcbuld (a) , Ware- nar in de verduitfte Aulularia van Plau- Tus enz. Maar by aldien het een Spel van zin-
(a) Bljrrpel van den Heere Joan Six, in 't Jaar
J 654. te Amfleidam by Jacob Lcfcailje in 4to gedru!«. |
||||
^mtmmmmt mmmmMMM
|
|||||
TQONEELPO£ZY. 133
zinnen is,ge!yk by voorbeeld de Tong (b),
waar door eenige eigenfcbappen in den menfch, gelyk als Zaaken door Perfoonen worden uitgebeeld, moeten dezelven , 'c zy dat men die in 't Latyn, Grieks of Dunfch. fteidc, altyd met de beteken^de eigenfchap van 'tgeene, dat zy verbeelden, over een koomen. Jn de Toon eelftuk ken, die uit de eene
in de andere taal overgebragt en vertaald worden, flaat te Jecten, of her. een Treur- of Blyfpel is,- zo het een Treurfpel is, dat gemeenlyk om te grooter luifter te hebben, in uitheemfche Koningryken onder groote Perfoonazien fpeeJt, en maar fimpelyk over- gezet, en naar den rechten zin gerymd wordt, moet men dezelve naamen behou- den, en niet veranderen , omdat men de Gefchiedenis, die aan een ieder, of door de bekendheid van de Hiftorie zelve, of, omdat het Treurfpel in zyne grondtaal be- kend
(6) Een Zinnefpel , in de eerfte tyden van ons
Kunflgenootfchap gedicht, niet gedrukt, maar noch in weezen zynde. I 2
|
|||||
i34 ONDERWYS in de
kend is, daar door onkenbaar en onaange-
naam aan den Toehoorder zou maaken. Daar in tegendeel in de Blyfpelen, die
meefl altyd of onder fraaije burgers, of on- der her. gemcen volk fpelende, van gerin- ger ftoffe wordende gehandeld, omdezelve aangenaam en verflaanlyker te maaken, in 't vertaalen, van plaats en zeden moetende veranderen , ook de naamen naar de ge- woonte en 't gebruik van de plaats, daar die fpelen gefteld moeten worden, gelyk de Warenar na d'Euclio enz. zeer eigenlyk en natuurlyk de benaaming aan de Perfoonazie, nevens 'c veranderen van plaats , tyd en zeden, is gegeeven ; hec welk niet alleen een groot fieraad aan die ftuk heeft byge- bragt, maar nevens de andere fraaiheden, een goeden uitflag heeft doen bekoomen, daar in tegendeel veele andere ftukken, on- der anderen bet Dubbel en Enkel Spel (c), na de Menechem van Plautxjs, I'E/prit Fol- let,
(c) Blyfpcl, elendig vertaald door Mr. Joan Bla-
sius, in 't Jaar 167.0. by Jacob Lefcailje in Svo ge- drukt. |
||||
TOONEEPLOEZY. 135
let, ofNachtfpookende Juffer (</), TAveugle
Clairvoyant (e) enz. in dewelken het zelve zo wel niet is aangemerkt,en,tegens 'tver- ftand en *t gebruik ftrydende, eenen kwaa- den uitflag hebben verkreegen. Door den Rang verftaan wy alleenlyk het
intreft of beJang , dac de Perfoonen , die ten Tooneele worden gevoerd, in de Ge- fchiedenifle of Hiftorie hebben, en niet hoe groot of gering zy ten aanzien van de re- geering zyn; wantzo kan een perfoon van minderen ftaat dan een ander in de Polieie, in de GefchiedenhTe, of inhetSpel, van hoo- ger rang zyn; als,by voorbeeld, Rodrigo enCHiMENE in denCiD, Horace in hetSpel van dien naam, aan welke Perfoonen, alhoe- wel de Koningen groote aangelegenheid in hun bedryf wegens hun gebied hebben,echter in
(d) Alzoflecht, als't voornoemde,door denToo-
neelfpeelder AdkiaanP£ys verduifcht, by J. Lefcailjc gtdrukt, 1670. in 8vo. (e) Onder den naam van den Blinden Gaauwoog,
door Jan Lemmers ovexgezct, en te Rotterdam by Joh. Neraaus in 'c Jaar 1663. in 4to gedrukt. 1 +
|
||||
ONDERWYS in de
|
|||||||||
*3<5
|
|||||||||
in den draad van de Hiftorie de hoogfte
rang wordt toegefchreeven. De Rang wordt dan gemeenlyk in drien
verdeeld, waar van de eerfte als gezegt is zyn diePerfoonen, dien deGefchiedenis op 't hoogfte raakt, gelyk als Rodrigo , Horace enz. om wier wil alles woeidc en in bezig- heid is, wat 'er vertoond wordt: waar in onder anderen aan te merkcn is, dat, wan- neer een Dichter het in zyne macht heeft eene bekwaame ftof te vinden, waar in hy de voornaamften van een Land., Koningryk enz. gelyk Salomon , Karel Stuart enz. tot zyn Hoofdperfoonazie van den eerften rang in de GefcliiedeniiTe kan maaken, die hy dan, van *t begin af aan, in de gunft of ongunft van de Aanfchouwers, na dat men voorheeft hen te flrafFen of gelukkig te maaken, moet brengen: wyzeggen,zo hy deezen tot zyne Perfoonen van den eerflen rang in deGefchiedenilTe en in de regeering kan krygen, dat zyn Spel dan niet als te grootfer en te fierlyker zal zyn. Onder de Perfoonen van den tweeden
rang worden die geenen gefteid, die niec zo
|
|||||||||
TOONEELPOEZY. 137
zo groote aangelegenheid, maar echter een
gedeelte in de voornaamfte AEtie of werk van :'t Spel hebben , gelyk de Koning in den Cid, de Koning en Valerius in Ho- race. Die van den derden rang zyn die geenen,
die weinig of geen belang in de Gefchie- deniffe hebben, en 00k niet veel tot het werk doen, en derhalven, gelyk Julia in Hora- ce, Elvire , Alonzo en Arias in den Cid, maar voor byperfoonazien moeten gere* kend worden. |
|||||||
Is
|
|||||||
ZES-
|
|||||||
338 ONDERWYS in be
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
Van het Getal der Perfoonen.
e Perfoonen die of het Treur-
of Blyfpel uitbeelden of vertoo- nen , zyn onzes weetens by nie- mand in zeker Getal bepaald ; doch dewy]'in het zelve Getal, buiten twy- fel, mede kan gezondigd worden, en wel meefl in de veelheid, dunkt my, dat men gevoeglyk een Getal zoude kunnen ftellen, *t geen men ten minflen niet veel of verre behoorde te buiten te gaan. In de Treurfpelen moet men vooral acht
daar op neemen, opdat de deftighcid van de ftoffe , perfoonaziea en redenvoeringen door te veel Perfoonen niet en worde ver- duifterd, en eenige warringe ontfla, uit die veelheid, in de inbeeldinge van den Toe- hoorder; gelyk in i\RAN en Titus van Jan Vos,
|
||||
«
TOONEELPOEZY. 139
Vos («) , d-aar alie de Zooaen van Titus
en de verdere menigte van Perfoonen eea byftere vetwarringe veroorzaaken-. Onzes bedunkens behoorde mien boven ache of ne- gen Perfoonen in bet Treurfpel niec in- ce voeren; wy fpreekea van zodanige PerfoG- nen, die ietwes tot de uitvoeringe vaade Ca- tajlrophe (b) doen of bybrengea: zulks, dat wy een Dienaar, een Staatjongen, of Trau- want,die een woord of twee fpreekt, bood- fchapt, dat iemand komt, of diergelyke, voor geen Perfoonazie rekenen. Jn de Blyfpelen is men zo naauw aan
het getal met gehouden, maar in het alge- meen, zo in het eerfle afe laatfle fobrt van Tooneelgedichten, kan kwaalyk wet gefleld worden,en de Dichter moet,naar de ftoffe of Gefchiedeniffe^hef Getal reguleeren,a]s hy
(a) Zie van dit wreede en woefteTreurfpel Mr. A.
Pels Gebruik en Misbruik des Toonetls, bladz. 2<5,28, 29 en 30 enz. waarin van die Treurfpel, dat in vroege tyden veel gerucht gemaakt heeft, wydloopig geuan- deld wordt. (b) Ontknooping of Einde.
|
||||
140 ONDERWYS in de
|
||||||
hy zich zelvenwacht onnoodigen of overtol-
ligen in te brengen, en de veelheid zo vcel fchuuwt als mooglyk is. Te weinig kunnen 'er mede zyn, omdat de Gefchiedenis als dan wat naakt en zonder fieraad noodzaa- kelyk raoet uitgevoerd worden, en dat een gefchikt Getal van Perfoonen het Tooneel- fpel aanzienlyker maakt. |
||||||
ZEVEN-
|
||||||
TOONEELPOEZY. i4r
■mini iwmtmimimsxxsmmommmKmmmeiiaatmtmtmmtmmmKmMBmmm
ZEVENTIENDE HOOFD-
STUK. Van het Kara&er of de Zeden der
Ferfoonazkn. n de Perfoonazien is nevens an-
deren aan te merken het Ka- racter, anders gezegd de Zeden. (Het woord Karafter betekent in 't Grieks zo veel als een gehouwen of ge- fneeden beeldt of allerley uitbeelding.) Waarby alhier in 't gemeen verflaan
moet worden de hoedanigheid, met welke ieder Perfoonazie ingevoerd wordt, en werkt, om het Tooneeifpel ten einde te brengen; want, gelyk alJe Perfoonazien deel behooren te hebben in de Hiftorie of Gefchiedenifle, zo moeten zy ook, ieder voor zich, dat °deel of byzondere werklykheid op zekere wyze bekleeden , om tot de Catojlropbe of het Einde te koomen. Die byzondere wyze van ieder Perfoonazie wordt het Karafter ge- noerad, omdat dePerfoon daar door bete- kend
|
||||
142 ONDERWYS in de
kend en uitgebeefd wordc, en dceze werk-
fykheid wordc Zede genoemd , emdat hee een gewrogt is, 't weJk urc de paflien of be- weegingen des gemoeds voorckomc. Be Zeden zyn byzonderlyk in de Per/bo-
nazien van den eerften en scweeden rang aan te merken en te onderfcheiden , omdat dat flag van Perfoonazien byzonderJyk deel heefc aan de Gefchiedenifle ; en moeten, volgens het zeggen van Aristotei.es, zyn Goed, Gevoeglyk , Gelykende en Eenpaarig. By de Goedheid verftaan eenjgen , dae
men, zo veel mooglyk is,deugdzaamePer- foonen op hec Toeneel moec brengen, in- dien men hec zonder ondeugenden kan ftel- Jen. Anderen willen, dac deeze Goedheid ,te verftaan zy ten opzichc van de Perfoo- nen van den eerften rang, te weeten, dat die altyd behoorden deugdzaam te weezenj maar volgens hec oordeel van den Heer Cor- neille, en de waarfchynlykheid, is het ai te bepaald uicgelegd , 'c geen Aristoteles in -c algemeen, ten opzicht van de Zeden, gezegd heeft, waarom, by de Goedheid der Zeden niec gevoeglyker verftaan kan wor- dea
|
||||||
TOONEELPOEZY.
|
|||||||
143
|
|||||||
den dan de uitfleekenheid of ongemeen-
heid; willende Aristoteles daar mede te kennen geeven, dat, wanneer een ftaat- zuchtige, by voorbeeid, op het Tooneel gebragt wordt als ftaatzuchtig, dat dan alle zyne andere genegenheden en begeertens voor zyne ftaatzucht moeten wyken, welke alleen op hec uicfleekendfl: moet uirgedrukc worden; zo 00k een Verliefde, Grootmoe- pige, Jaloerfche,Bevreesde enz. ieder in zyn geflacht op het uitneemenfte. De Gevoeglykheid der Zeden vereifcht,
dat men niemand iets doe zeggen of doen, dan h geen met zyn ftaat, ouderdom, af- komfl:, tyden, plaatzen, landen, bedienin- gen enz. over een komc en gevoeglyk paft. Zo is het een fout, dat men een oud man dingen doet fpreeken en doen, die alleen de jonglieid eigen zyn; dat men Indiaanen dede fpreeken als de Nooren, of Julius Ce- sar invoerde gewapend met hedendaagfch fcliietgeweer enz. Gelykende zyn de Zeden, wanneer ze 0-
ver een koomen met de Hiftorien ofFabeJen der Ouden, indien de Gefchiedenis uit een van
|
|||||||
144 ONDERWYS in ce
van beiden is genoomen, buiten dewelken
deeze voorwaarde geen plaats heeft. Eenpaarigheid der Zeden is, dat de Per-
foonazien, van 't begin tot het einde,dezel- ven moeten blyven, en, met welke harts- tochten zy in 't begin ingevoerd worden, met dezelven moeten zy ten einde toe vol- harden, dewyl het eene merkelyke misftal zoude geeven, dat eene der Perfoonazien bui- ten de Cataftrophe fchielyk van Zeden kwam te veranderen, wordende van goed kwaad, of van kwaad goedj waarom Horatius zegt: Servetur ad imum,
Qiialis ab incepto procejjerit £f Jibi conjlet. dat is:
Hy blyf dezelve tot aan 't ende in ieder dee], Gelyk hy in 't begin gevoerd is op 't Tooneel. Zodanig als de Zeden van het begin des
Tooneelfpels zyn begreepen, zo moet ook
ieder Perfoonazie volgens die Zeden werken
of ageeren, en ook volgens dezelven fpree-
ken; want een eerlyk man doet en fpreekt
als een eerlyk man, en een fchelm als een
fchelm, zo dat de Zeden het beginfel zyn
der Allien en der redeneeringen.
ACH-
|
||||
tOONEELPOEziT. 145
ACHTIENDE HOOFDSTUK.
Van de Redeneeringen.
*.
e redeneeringen der Perfoonazien
zyn , al 't geene zy met hunne woorden uitdrukken jniet de vvys van uitdrukken, noch de woor- den, waarmee zy uitdrukken, maar de flof, die uitgedrukt wordt, naamelyk de gedach- ten en begrippen, die ieder Tooneelift ge- fleld wordt te hebben over zaaken, die ver- handeld warden. De Dichter moet in een Tooneelfpel door
woorden en werken van zyn Perfoonazie aan zyne Toehoorders de opgeftelde Gefehie- denis bekend maaken. Dies heeft hy te let- ten op tweederley flag van menfchen, naa- melyk de Tooneeliften en Toehoorders, ten opzicht van welken hy zyne redeneeringen rnoet fchikken. Ten opzieht der Toehoorders moet hy
K da |
||||
j4<5 ONDERWYS in be
de Redeneeringen der Tooneeliften" fchik-
ben met inzicht, dat 'er Toehoorders zyn; maar niet zodanig, dat hy fteldt als of de Tooneeliften dat weeten ; want dewyl hy door de redenvoeringe aan zyne Toehoor- ders deGefchiedenis, die door de Tooneel- iften verbetld zal worden , bekend wil maa- ken , moet hy die zo fchikken, dat zy door dezelve hen bekend wordt. Maar dewyl ook hy de Gefchiedenis moet doen vertoo- nen , gelyk zy in de Natuur geweefl is, en dewyl dezelve de Toekykers, daar voor hy ze vertoondt, niet gehad heeft, kan hy zy- •ne Tooneeliften niet invoeren, dat zy wee- ten Aanfchouwers te hebben. Hy moet dan door de woorden en wer-
ken van zyne Perfoonazien zien deGefchie- denis aftebeelden; en dewyl deeze volkoo- raen moet zyn, dient hy zyn Tooneeliften alies te doen zeggen, en niets over te laa- ten fiaan, dat tot de volkoomene kennjs •derzelve vereifcht wordt: aan dtn anderen kant moeten hunne redeneeringen niets be- vatten , dat daar toe niet dient; wantgelykhy in niet genocg te zeggen gebrekkig zoude zyn,
|
||||
TOONEELPOEZY. 147
zyn, zo zoude hy met te veel, en dat on-
noodig is, te zeggen, overtollig weezen. Deeze volkoomene Gefchiedenis beftaat
uit veele byzonderen , welken alien gelyk als deelen zyn van de algemeene, en itrek- ken om dat geheel uit te maaken. En dee- ze byzondere daaden zyn tuflchen byzonde- re Perfoonazien, wier redenvoeringen der- halven 00k byzonderlyk moeten gefchikt zyn ten opzicht van hunnen ftaat,ouderdom en omftandigbeden, die zy in de Gefchie- denifle hebben. Ten opzicht der Tooneeliften dan moe-
ten de Redeneeringen gefchikt zyn: I. Naar het Karacter, 't welk deDichter
hen gegeeven heeft; zo moet men een Ko- ning van zyn Ryk , en van de Republyk een,die daar lang gewoond heeft,en ervaa- ren is,doen fpreeken. Een eerlyk man moec redeneeren als een eerlyk man, en een guic als zodanig,en niet in tegendeel: men moet geen Boer doen redeneeren als eenen Koning, noch geen Trompetter (a) als een kunftig Poeet,
(a) Dit ziet^op de rederieering van den Trompetter
K 2 ia
|
||||
143 ONDERVVYSiNDfi
Poeet;een wulps Jongeling moet niet fpree-
ken van de veranderlykheid des menfchely- ken leevens, maar een bedaagd en ftaatig man enz. II. Naar de Kennis, en dat zo wel van
den Spreekenden als Toehoorenden Too- neelift , zo moet men eene Gefchiedenis doen vercelien van een Tooneelift, die ze weet, aan iemand, die ze niet weet; wane het is onmooglyk,dat iemand iets verteldt, dat hy niet weet, zelfs fchoon het gefchie- den mogt, om den toehoorenden Tooneel- Ifl daar door ergens toe te beweegen , zo is het ook wanvoeglyk, dat men iets ver- haaldt
in 't Vierde Bedryf van P. C. Hoofts Treurfpei Gerard
van Veizcn, die aldaar in den .dlerhoogften flyl van "t Heldendiche, fchoon etn Trompetter juifl van de ,gtoot(ie geboorte en opvoeding niet is.dus fpreeken- de ingevoerd wordc: De hlanke ucbtend enz.
De Zonne vclgt bet [poor vim 's ouden Tbitans braid,
En Jleekt dm bemel al zyn mindert oogen tiif.
*t Geen dien weergadt loozen Dichter, naar gedach-
ten, door de ryklieid en we£ligheid van zynen geeft ontfnapt is. |
||||
TOONEELPOEZY. 149
baaldt aan iemand, dat by weet, gelyk Mi-
chal aan David doet in het Treurfpel van de Gebrocders (Z>). Hier ftaat aan te nverken,dat,fchoon dee-
ze regel waargenoomen wordt, de Diehter evenwel noch zomcyds kan zondigen , en dat ten opzicht van de Toehoarders; naa- melyk, als hy eenige daad doet verielten , die de Aanfchoawer op het Tooneel gezien heeft, dat hem niet dan verdriet kan baa- ren, daar de Diehter zich op 't hoogfl voor te wachten heeft. III. Naar de Natnurlykheid, waar tegen
gezondigd kan worden oin de Alleenfpraa- ken , die de Kunftenaars S&liloquia, en in de Terzydefpraaken, die zy jipwtes noe- men. Alleenfpraaken zyn , wanneer een Too
neelift,alleen op hetTooneelzyndejfpreefct. Die is toegelaaten in de drift van een he- vigen hartstoeht,indronkenfchap en groote vrees; want wy ondervinden, dat die dron- ken of in groote vrees zyn, by zico zelven ipree-
(b) Door Toost van Vondeu
K 3 |
||||||
rTWr'lIW^ihirffC.
|
||||||
150 ONDERtVYS in si
fpreeken, en die door heftigheid van hun-
ne hartstochten gedreeveti worden, fchoon zy alleen zyn , in woorden zomtyds uitbar- ften. Men zou hier onder ook kunnen tel- ]en die bidden; maar wy achten hetpngods- dienftig zodanigen ten Tooneele te voeren. Alle andere Alieenfpraakeh zyn verwerpe- lyk, a!zo geen Perfoonen, die by hunne zin- nen zyn , by zich zelven praacen. Terzydefpraaken zyn, wanneer 'er veel
Perfoonazien op het Tooneei zyn, van wel- ken zommigen ter zyde affpreeken. Dit gefchiedt op veelerlei wyzen, tuflchen twee en twee, van welk&n deezeii aan den eenen, o en die aan den anderen kant van het Too- neei fpreeken; tuflchen twee of meer, van welken.de eene altemets wat ter zyde af tegen een ander, of tegen 't volk, lets zcgt. Alle welke Terzydefpraaken verwerpelyk zyn ; de eerfte, omdat het niet natuurlyk is, dat, terwyl de eerfte twee fpreeken, de anderen zullen zwygen, en terwyl deezen weer fpreeken, de eerften zullen ophouden. De tweede, ten deele om de voorverhaal- de reden, ten deele, omdat, gelyk voor ge-
|
||||
T O O N E E L P O K Z T. 151
gezegd is, de Tooneeliften niet moeten
weeten, dat 'er Toehoorders zyn, en ein- delyk zyn zy beiden verwerpelyk , omdat zy zo luid moeten fpreeken, dat de Kykers het hooren, en zo zullen 't 00k die hooren, datr 2y 't voor wiilen verbergen, te wee- ten hunne Medetooneeliften , en dus zul- len 't geen Alleenfpraaken zyn. Boven deezen zyn *er mhTchien noch mt^r
waarneemingen ,daar de Redeneeringen, ten opzicht der Tooneeliften, moeten naar ge- fchikt worden ; doch deezen zal een fnee- dig Tooneeldichter uit zich zelfs aanmef- ken. In zich zelfs aangemerkt, kunnen de. re-
deneeringen op twee wyzen gefleld zyn; in de Stelling of Thesis, en in de Onderftel- ling of Hypothesis s gelyk de Kunftenaars fpreeken. Een Toeneelift redeneert in deSteHing,
wanneer hy in 't algemeen iets zegt, en ge- lyk als een Stelling maakt; maar in de On- derftelling, wanneer hy in 't byzonder fpreekt, en de algemeene fuelling, als on- derllellende, die in 't byzonder aan iemand K 4. toe-
|
||||
152 ONDERWYS in be
toepafl, zo redeneert hy in de ftelling, die
zegt: De Min baart wel verdriet in 't hart, dat
hy hezit. en
Een Koning heeft veel zorg, die 't.Ryk wel
zal regeeren. Maar in de onderflelling, als hy tegen een
Minnaar zegt: De Min baart u verdriet.
en tegen een Koning:
Uw Ryk geeft u veel zorg.
9
De eerfte flag van redeneeringen worden
Sententien of Spreuken genoemd. Deeze geeven een groot fieraad en nuttigheid; want zy zyn als menfchelyke Orakelen, en zy vermoogen zo veel te meer, als by, dien wy ze voortbrengende invoeren, van groo- ter aanzien is. Maar zy moeten met groot oordeel ge-
bruikt worden. Voor eerfl: moeten zy zeer dun gezaaid
zyn;
|
||||
TOONEELPOEZY. 133
zyn; want zy vefdrieten den Aanfchouwer
te hooren, alzo zy de A6t\e verflaauwen en flap tnaaken. Ten tweeden moeten zy voorvallen onder
bezadigde Perfoonen , en niet gefprooken worden van noch tegen zodanigen , die in dfe drift van eenen hevigen hartstocht ftaan; want zy zyn het werk van een, die met overleg redeneerdt, en uit een algemeene ftelling iets byzonders wil trekken. De Re- den nu en de drift der hartstochten gaan niet wel zaamen, en die daar van verrukc wordt, heeft geen meer geduld om dusda- nige fpreuken aan te hooren, als bezadigd- heid van gemoed om ze te bedenken en voort te brengen. Eindelyk voegen zy aller- befl in den mond van een Raadsheer, of een Man van Staat, die met bezadigde zin- nen tegen zyn Koning redeneerdt aangaan- de de wichtigfte zaaken des Ryks, als kun- nende,met een zeer groote gevoeglykheid, op zulke algemeene flellingen, zyn zeggen en voorgeeven grondveflen en bekrachti- gen. In alle andere gelegenheden is het beft
K j die |
||||
154 ONDERWYSinde
die te meiden , of tot de byzondere voor-
vallen en Perfoonen toe te palTen. Hier te- gen hebben merkelyk gezondigd Euripi- des en Seneca ; welken in 't Nederdukfch Jan Vos noch overtreft. Ten laatften zyn deeze Redenvoeringen
tehaalen uit deGefchiedenifTe.die de Dich- ter ten Tooneele brengt. en uit den ftand en gelegenheid , daar hy zyne byzondere Tooneehften in fteldt. Hier toe verfchaffen hem groote hulp alle de onderwyzingen en weetenfchappen, en wel voornaamelyk de Etbica en Politka , dat is , Zedenkunde en Staatkunde, in welken gehandeld wordt van de Hartstochten, Deugden en Ondeugden en Plichten van de Overheden en Onder- daanen enz. En om alle deeze floffen in een behonrlyke orde te fchikken , dient de Rhetorica, dacis, Redenrykkunft. |
||||||
I
|
||||||
NE-
|
||||||
TOONEELPOEZY. 155
NEGENTIENDE HOOFD-
STUK. Van den Styl van zeggen.
oor den Styl van zeggen verftaan
wy de manier , waar door wy onze gedachcen met woorderi uitdrukken. HIer in zyn verfcheidene regels aan te merken. Ten I. moet zy klaar en duidelyk zyn,
Deeze wet verbiedt dan al het geen een reden eenigzins of duifter of onverftaanlyk kanmaaken, als zyn: Voor eerft, dubbel- zinnigheid in de woorden en zaamenftellin- gen derzelven. Ten tweeden , verouderde en verfleetene woorden, gelyk by voor- teeldt: te heira voor te huis, vermaazen voor bevlekken, winden voorwaaijen, en veel diergelyken meSr. Tenderden, al te lange of 00k al te korte perioden. Ten vier-
|
||||
I5<S ONDERWYSinde
vierden , de onordentelyke plaatzinge der
woorden , wanneer het voorfte achter en het achterfte voor gefteld wordt. II. Wordc in den Scyl van zeggcn ver-
eifcht, dat hy zuiver zy, niet vermengd met eenige uitheemfche of onduitfche woorden, gelyk hedendaagfch by veelen gedaan wordt, even als of onze Moedertaal niet ryk genoeg was om door eigene woorden onze vindingen krachtig en duidelyk uit te drdcken. III. Moet deeze gefchikt zyn naar den
ftaat van den geenen ,dien men fpreekenden invoerdt. Het zoude belachlyk zyn , in- dien men een Boer op het Tooneel als eera Koning , en wederom eeo Koning getyk een Boer hoorde fpreeken. IV. Moet dezelve ook over een koomera
met de zaak, daar van gefprooken wordt. Hooge zaaken dienen met een verhevenen, Jaage met eenen flechten, en middelbaaye met een middelbaaren ftyl verhandeld te worden, Uit deeze twee laatfte regels ziet men
ilaarlyk, waarom ,onder alle Tooneelfpelen* het
|
||||
TOONEELPOEZY. i5>
het Treurfpel de hoogverhevenfte, hec
Biyfpel demiddelmaatigejen hetKluchtfpel de allerlaagfte Styl van zeggen toekomt. V. Moet die eenpaarig zyn, zich zelven
ovefal gelykende. Dit is niet te verftaan, dac de manier van zeggen in een Tooneel- fpel altyd of even hoog of even laag zoa mdeten zyn, dewyl zy , gelyk reeds gezegd is, en naar de zaaken,die men verhandeldt, en naar den Perfoon , dien men invoerdt, gefchikt moet weezen : maar dat men een zelven of gelyken Perfoon , in een zelve of ge!yke zaak, niet zal invoeren , dan eens hoogdraavende, en dan eens verachtelyk zonder reden te fpreeken : noch ook, dat men in een fiechte ftof, of onder veel flech- te en lompe vaerzen , (gelyk de Heer Bla- sius (a) meermaalendezelven van anderen ontleenende, gewoon is te doen,) eenigen, die niet te verachten zyn , onbedachtelyk inlapt, zo ook in 't tegendeeJ. VI. Meet zy kort zyn, niet overcollig,
en
(a) Van ikezen flechten Rymer is voorheen reeds
Sefprooken. |
|||||
o
|
|||||
j58 ONDERWYS in de
en ook niet minder, als tot de duidelyk*
heid vereifcht wordt, in zich begrypen- de. VII. Moet zy eenvoudig zyn. Hier door
verllaan wy, dat, in de Tooneelfpelen, de Rhetorifche figuuren Tropi en Schemata (b) mcerder moeten gemeid worden, dan in al- le andere zoorcen van Gedichten, daar de Poeet zelve fpreekt. (b) Een kleen Werkje van den Heere David van
Hoogstraaten, onder den Tytel van Beginfelen of Kon Begnp der Rederykkwijl, in 't Jaar 1725, by Ge- rard Onder de Linden in 8vo uitgekoomen, za! den Dichter, geene vrcemde taalen vcrftaande, genoeg- zaame onderrichting, wegens alle de Rhetorifche fi- guuren , doen verkrygen. |
||||||
TWIN-
|
||||||
•
|
||||||
T O ON EELPOEZY. 159
|
|||||
TWIN 1JGSTE HOOFDSTUK.
Fan de Plaats en van den Tyd.
*
at de Plaats in een Tooneelfpel
aangaat, die behoorde akyd \ aft: en op ecne plaats te zyn, 't zy in een Paleis, Kamer, '1'uin enz. maar dewyl veele of de meefte Aanfchou- wers behaagen fcheppen in verfcheidene Tooneelen , en dat zomtyds de ftof, die men verhandelen wil, vereifcht, dat men in ieder bedryf een byzonder Tooneel ver- toondt, zo behoorde men te letten, dat de verfcheidene plaatzen , die men in ieder bedryf verkieft , niet al te wy.d van mal- kanderen geleegen zyn, en dat niet net ee- ne bedryf Londen , het ander Parys , net derde Amfterdam enz. verbeeldt; maar dat de plaats zo beknopt by malkander is ge- vat, dat, als de Tooneelift van 't eene be- dryf in 't tweede , dat een andere plaats verbeeldt, te voorfchyn korat, de Aan- fchoa-
|
|||||
Nto ONDERvVYS^nde
fchouwer zich gemakkelyk inbeelden kan,
dat hy in den tyd, die tufTchen de bedry- •tfen verloopt, daar kan koomen , als by voorbeeld : indien men zich verbeeldt in eene zelve ftad een Koningiyk paleis, voor- zien van een heerJyk iufthof, zo zou men rnoogen neeraen het eerfle bedryf voor het paleis, hen tweede in een byzondere zaa], hec derde in den luflhof, het vierde in 'c hof,hec vyfdevoor desKonings throon enz. vooral toeziende , dat men in een bedryf geen verandering van plaats brengt. Hier tegen zondigen de Maakers van de Spaan- fche Spelen , gelyk ook in onze taal de Aa- theuren van Lizander en Camste (a), A- riane (b) en diergelyken. In den Tyd, in welken een Tooneelfpel
vertoond moet worden, is aan te merken: I. De Tyd, voor zo veel die het geheele
Spel aangaat. II. De Tyd in de byzondere deelen .of
bedryven. in.
(a) Een ftuk, tegen alle de regels, door J. Bl,v*
sius berymd. (&) Door J. ,J. ScutPMR. |
||||
TOONEELt>OEZY. i<S£
III. De Tyd, die tuffchen de bedryven
Verloopt. Voor eefft, wat den Tyd van'tTooneel-*
fpel in 'c gemeen aangaat, is de kortfte, die tpt deszelfs uitvoeringe genoomen wordt, de befle , en de langfte, die daat toe behoorde genoomen te worden, 24. uu- fen of een weinig langef; omdat men zich gemakkelyk kan verbeelden > dat 'er tus- fchen ieder bedryf eefder dfie of vier uuren, als wel zo veel jaaren verloopen, gelyk zeer wanvoeglyk in Genoveva en andere dier- gelyken gefchiedt. Ja zo een Dichter zyn Spel deede fpeelen in dien tyd waarin het vertoond wordt, zulks zou het befte en het waarfchynlykfte weezen. Ten tvveeden hebben wy aan te merken
den Tyd in de bedryven; want indien de algemeene tyd van 24. uuren of minder ge- noomen is tot het volvoeren van een Too* neelfpel, zo ftrydt het tegens de gevoeglyk- heid , dat men in een bedryf zo veel om- ftandigheden verhandeldt, daar alleen wel 24. uuren of meer toe van nooden waaren, gelyk wy een voorbeeldt in Titus Andro- id mcvs |
||||
i6a ONDERWYS in Ub
nicus zien, daar in ieder bedryf meer vef-
toond wordt, dan in eenen geheelen dag ge- fchieden kan; dies raoet men niet meer tyd verbeelden in een bedryf dan 'er verloopt, tenvyl den Aanfchouwer daar zit. Van gelyke moet men in de Tooneelen
van een bedryf letten, dat den Tooneeliffc geen tyd te kort fchiet, om het geen hem opgelegd is,tevertoonen ; als by voorbeeldt: indien iemand van 'c Tooneel weg gaat om een brief te fchryven, of om iets gewich- tigs te verrichten, en hy komt, naa dat de andere Tooneeliften pas acht of tien regelen gefprooken hebben, wederom , en heeft of een brief gefchreeven, of een zaak verncht, die in der daad veel langer tyd zou ver- eifchen, dat zelve zou zeer wanfchikkelyk zyn; dierhalven moeten diergelyke dingen tuffehen de verpoozingen gefchikt of zo- danig gefleld worden, dat de Aanfchouwer niets aanftootelyks daar in ontmoete. Ten derden hebben wy aan te merken
den Tyd tuffehen de bedryven, en te let- ten, dat tuflchen ieder bedryf oratrent even veel tyd voorby gaat j maar vermits zom- tyds
|
||||
TOONEELPOEZY. 163
tyds zulks, door de ftof, die men verhan-
delt, onmooglyk is, zo mag elk dat zo ge- * voeglyk fchikken als hy kan, en liever met noemen, hoe veel t;yd dat 'er tuflehen net eene en 't ander bedryf verloopen is. |
|||||||
La EEN-
|
|||||||
ay-WWfHW^WJiWHWIi
|
|||||||||||
164 ONDERWYS in Dfe
|
|||||||||||
EENENTWINTIGSTE
HOOFDSTUK. Fan de Protafis, Epitafis en Ca'taftropbe.
v deelen het Tooneeirpel in Pro*
tafis of Voorfpel, Epitafis of Mid- delfpel, en Catafirophe of Ach- terfpel. Aristoteles deelt het |
|||||||||||
1
|
n Prologm of Voorreden , Epifodium of Tus-
|
||||||||||
fchenfpel, Exodus of Einde van 'tSpel, en
Chorus of Rey. De Rey Iaaten wy achter, omdat ons hec gebrtrik van de Reijen der Ouden nu onbekend is, en daarom onge- bruiklyk; 00k zyn zy zelfs daarin niet een- drachtig; want by SofocleS zyn ze in Elec- tra en andere fpelen mede als perfoo- nen , die tot het uitvoeren helpen , rechc anders als by Eokipides , die ze ten meeften- deele in voert gely k Senega by de Latynen, en Vondel onder de Nederduitfchen, als ftok- beelden, die alleen (om met Aristoteles te
|
|||||||||||
-
|
|||||
TOONEELPOfiZY. i6$
tefpreeken) ledige toekykers zyn, van de
a£lie, die gefpeeld wordt. Protafis is een Verhandeling van die din-
gen, die gefchied zyn voor het Spel, eigent- ]yk een Voorreden of Opening van 't Spel. Hoe deeze korter is hoe beter, gelyk in
Salomon , daar zy eindigc met de eerfte Sana, Batavifche Gebroeders en diergelyken. I. Wordt veeltyds allereerfl gebruikt, als
in Salomon. II. Zomtyds, naa dat een Sana (Tooneel)
of twee voorgegaan is, als in 't Spookend Weewwtje (a)» enz. III. Zomtyds wordt ze verdeeld, als in
de Gelyke Tweelingen, daar het eerfte deel van de Protafis ftaat Afte (Bedryf) t.Scena 2. en 't ander deel Acte 2. Sana 1. Zy mag niet langer zyn dan eene A£te,
dat dan 00k zeer flaauw is, als in Gysbrlgt van Amstel (b). En
(«) Een fraai Blyfpel van ons Genoodfchap, op
koften van t zelve in 'C Jaar 1715. in 8»o met veele verbcteringen herdrukc. (6) Zeer bekend Trqurfpel van ]. van Vondel.
L3
|
|||||
166 ONDERWYS in de
En met verder fpringen dan in 't begin
van de tweede Able, indien de Protafis ge- fpleeten wordt. Zy mag niet zyn als in de Miles Gloriafus
van Plautus (c), daar de Protafis eerft be- gint in de tweede Abie, zonder dat 'er in de eerfte iets van gerept is. Vooral raoet ze zo ver nict uitfpatten,
dat ze de geheele Epitafis byna verdrukt, of zo verward zyn, dat zenaauwlyks te onder- fcheiden is, 't welk dan gefchiedc, als tel- kens iets van de Protafis, ten einde toe, in de Epitafis verhaald wordc, 'c zy dat 'er ge- duurig nieuwe Perfoonazien en gevolglyk nituwe verteliingen ingevoerd worden,'t zy dat de Protafis geduurig gerekt wordt, ge- ]yk in Krul (d) enz. Oolc
(c) Blyfpe! , onder den naara van de Gefcbaakte
Cintbia, in 't Nederduitfch ovtrgebragt door Dr. Lur dolph Smid , en in 't Jaar 1680. by de Erfg, van Lefcailje in 8vo gedrukt. (d) Jan Hermanus Kkul, in zynen tyd een zoet-
vloeijend Poeet, wiens Vaerzen veel overeenkomft hcbbenmet die van denRaad-penfionaris Jacob Cats, heeft veej Tooneelfpekn in 't licht gigecven, die ten deele
|
||||
TOONEELPOEZY. 167
Ook moet de Protafis, gelyk we dat eens
vooral gefteld hebben, niet weezen zonder tot de Gefchiedeniffe en A6lie van het Spel te helpen , opdat men geen Protafis ftelle, die niet te pas komt,of ze ook zo lang rekt, dat men veel dingen naauwkeurig verhaalt, die tot het Spel niet doen, Epitafis, daar Scaliger ook de Cataflafis
byvoegt, is de verwarring van de Gefchie* denifle. Hy noernt het Epitafis als de Verwarring
of begint, of even begonnen heefc; Cata- jiafis noemt hy , als de geheele a£tie in top ftaat, en rekt die uit tot de Catafirophe of Ontknooping toe. Maar wy fmelten beide die definkien in
een. Zo begint by ons de Epitafis met het begin van de Hiftorie , die in 't Spel is, en eindigt met de Ontwarring. Zy behoort in het eerfte of ten uitterfte
in
deele in zyne Femaakehke uuren, Mimtefpiegel ter
Deugden, Pampiere IVaereld, en ten deele afzonderlyk gedrukc zyn. Zyrre Werken zyn in de eeuw, in wel- ke hy leefde, zeer gewild geweeft. L4
|
||||
168 ONDERWYS in de
in het tweede bedryf te beginnen, en byna
tot op het einde van het Spel gerekt te worden. Hier in moet men waarneemen, dat zy ordentelyk zy, en niet zo zottelyk verward, dat de Toehoorder daar van niets verftaan kan , en het eer een dollemans werk gelykt, als een Spel, dat met reden en overleg en op zyn regels en orde gemaakt js, gelyk zulke ontydige Verwarringen in veele Spaanfch&Spelen zyn. Catafirophe is deOntwarring van 't gehee-
le Spel, die de Kunftenaars ftellen, dat op het uitterfte behoort gerekt te worden, om- dat de Toehoorder verflaauwc, en de aan- dacht uit is, zo dra iemand het einde van 't Spel weet. Zy moet klaar, volkoomen en kortzyn,
en niets overlaaten, dat noch in't duifter is. Zy moet zich uit de kracht van de reden
en de zaamenftellingen van 't Spel ontwar- ren, en niet door Goden, Engelen of dier- gelyken. |
|||||
TWEE-
|
|||||
TOONEELPOEZY. 169
|
|||||
TWEEENTWINTIGSTE
HOOFDSTUK. Van de Daaden der Perfoonazien op
bet TooneeL e Daaden derPerfognazien op het
Tooneel zyn , al 't geene de Dichter hen doet uitwerken en vertoonen. Wy fpreeken dan hier niet van al dat geene, 't welk van den Speeler alleen afhangt, als de manier van uitfpreeken, de zwier en veranderingen van de gefteltenis des lichaams enz. En, dewyl alle Daaden op het Tooneel
nietmoogen vertoond worden, zal de Dich- ter wel dienen te letten op de volgende wetten. Voor eerfl:, dat het geene hy doet ver-
toonen mooglyk zy om vertoond te worden, zo kan men op het Tooneel geen Veldflag vertoonen, omdat daar rneer tyd toe ver- L 5 eifcht |
|||||
i7o ONDERWYS in de
eifcht wordt, als op het Tooneel gegeeven
wordt, dat de plaats te kleen is, en in al- ien gevalle 't zelvenietdanonvolkoome zou- de kunnen vertoond worden. Zo het dan gebeurt, dat het Spel noodzaakelyk door de Hiftorie een Veldflag vereifchc, moet dezelve flechts door den een of den ander, die'er uitkorot, verhaald worden; of, kan het eind van den flag op het begin van een Bedryf vallen, zo dat een gedeelte op het Tooneel kan vertoond worden, en 't meelle binnen , tuflchen de bedryven , moet ge- dacht worden gefchied te zyn«, zo moet een gevegt, moetende vertoond worden, tus- fchen twee perfoonen gevoeglyk gefchie- den ; of, dat het eind valle op een begin van een deel, of 't begin, (maar door den een of ander flraks gefcheiden) 't geheele deel door. Wat de Machines (a) aangaat, devvyl dezel-
ven van een kunftige hand voortkoomen, en niet dan in fpelen, uit de oude Fabelen getrokken en van Goden en Godinnen han- de-
(o) Kun(l~ en Vliegwerken.
|
||||
TOONEELPOEZY. i7t
delende, gebruikt worden, dunkt ons, die
alien toegelaaten te zyn, die net naalte met de natuur over eea koomen , gelyk voor- naamelyk is net vliegen , en wat daar aan hoort, 't welk zo net kan uitgeverkc wor- den, dat het des Aanfchouwers naauwkeu- rig oog , op eene gevoeglyke wytte, be- driegt; maar die zich zouden will.en bemoei- jen met het vertoonen van verandering der menfchen in beeften, boomen enz. of rechc anders, zal zich van den Aanfchouwer jam- merlyk befpot vinden. Ten tweeden moet wel gelet worden, dat
men niet venoone 't geen den Aanfchouwer aanftootelyk kan zyn, of van wegen eenige i _^ oneerlykheid, als 't Verkrachten , Byflaa- ! pen enz. of van eenige onbetaamlykheden, ' 'tzy ingebeeldenof waaren.Wy zeggen inge- beelden; want onzes oordeels zal een Dichter, die den Aanfchouweren vermaak en nut wil aanbrengen , en toejuiching beoogt, zelf naauwkeurig moeten letten, op 't geen hen door een ingebeelde gril tegenftaat; gelyk, by voorbeeld, het bidden; want wat aan- gaat het leeven der Speclers, moet daar niet
|
||||
172 ONDERWYS in be
|
|||||
niet op gelet worden,maar flechts op 'tgeen
zy vertoonen ;derhalven, om dit te ontgaan, zal men geen gebeden afs in hoogen nood, en dan noch zeer kort, gebruiken. Ten derden, moeten geen verfchrikkely-
ke dingen voor de oogen der Aanfchouwers koomen, als branden van menfchen, han* den af kappen , onthoofden , ophangen , moeder— of vadermoorden enz. want voor eerft, door 't dikwils aanfchouwen van zul- ke dingen wordt in ons eenige wreedheid en onbarmhartigheid voortgebragt. Ten tweeden, geeft het weinig of geen vermaak, en ten derden valt het zwaar of onmooglyk te vertoonen. Ook komc hier noch by, dat het alteroaal meeft daaden van 't Ge- recht zyn, die om de menigvoudige omflan- digheden niet wel te vertoonen zyn. Wat het vermoorden belangtv indien 't het Spel vereifcht, mag 't wel vertoond worden, de- wyl't ras gefchiedt en zonder veel omflag, en fchielyk in't werk gefteld wordt. Wat het vertoonen van Geeflen, Spoo.
ken, Duivels, Engelen enz. belangt, daar ons de Hiftorie niet wys gemaakt heeft de- . zel-
|
|||||
TOONEELPOEZY. 173
zelven eenige zaak ten voornaamfte uitge-
ritht te hebben, kan niet voor goed gekeurd worden ; en, als men 'er wel op let, zal men bevinden, dat die van den een of an- der Dichter gebruikt zyn geweeft, niet en zyn dan Dei if Machina. 't Zelve zeggen wy mede van 't invoeren
van Rivieren, Steeden enz. op het Too- neel fpreekende. Wy befluiten dan met te zeggen, dat een
verftandig Dichter alle ongemakken en aan- flootelykheden wel zal kunnenvoorkoomen, als hy zyne gedachten maar laat gaan ©p de Mooglykheid, Waarfchynlykheid, Eerlyk- heid enz. van de Daaden. |
|||||
DRIE-
|
|||||
iU ONDERWVS in Dfl
|
||||||
DRIEENTWINTIGSTE
HOOFDSTUK. Van (k Bedryven.
^^^M,e TooneeJfpelen worden gedeelcj
* in Bedryven, die de Latynen ge- noemd hebben Attus, ab agen- tium imitations t 'c welk eigenlyk dat deel is van hetTooneelgedicht, dat tus- fchen de Muzyk is. HoRatius wordt ge- loofd de eerfte geweeft te zyn, die de ver- deelingen uitgevonden heeft, of ten min- flen het getal bepaald tot vyf, als hy zegt: Neve minor neu fit quinto produBior A&u
Fabula, qua pofci vult, &fpetlata reponi. dat is:
Wanneer ge een pryslyk Spel zult deelen in Bedryven,
Doet dat in meerder nocb in minder dan in vyven, De
|
||||||
t,
|
||||||
TOONEELPOEZY. 175
De Spanjaarden verdeelen hunne Tooneel-
fpelen in drie deelen, die zy Jordanas noe- men, waar in zy meerendeels door de Ita- Jiaanen gevolgd worden. De Franfchen vol- gen de leffen van Horatius, behalve dat Monfr. Moliere eenige Bly- en Kluchtfpe- Jen meede in drie verdeeld heefc. De Grie- ken fpeelden hunne Tooneelfpelen achtef den anderen af,, zonder afdeelingen te maa- ken van eenige Bedryven of Tooneelen, als alleenig, dat zy de Reijen eenige reizen tus- fchen beiden, veeliichtook wel meer alsvyf- maal deeden opzingen, zulks dat men dik- maals niet kan weeten , of de vertoondef. vertrekt van 't Tooneel of by de zingende Reijen blyft. Deeze verdeeling in Bedryven is uitge-
vonden ora den Toehoorder te verpoozen, dewyl zyne aandacbt ongetwyfFeld hem zou vermoeijen , indien hy een Spel van feftien of achtien hondert Vaerzen lang achter mal- kander moefl hooren en zien. Onze verdee- ling in vyf Bedryven, en manier van ver- poozinge door Muzyk is verre de befle: want, voor zoo vcel den Grieken aangaat, hunne
|
||||
j?6" ONDERWVS in DB
hunneverpoozing, door't zingen der Reijetfi
is by den Heere Corneille zeer wel aange* merkt, dat van geen belang is: want, in;- dien de Toehoorder met opmerkinge die aanhoordt, zo is het zeker, dat zyn geeft geen ommezien rufl heeft; heeft hy geen opmerkinge op haar zingen of fpreeken, zo wordt zyn geeft al te zeer verftrooid door de lengte of menigte der Vaerzen, die de Reijen gewoonlyk zingen ; znlks , dat hy op het beginnen van het volgende Bedryf al zyn zinnen wederom by een dient te roe- pen om te herdenken het geen hy te vooren reeds gezien heeft» en in welken ftand de Gefchiedenis gebleeVen was. By de reden van Corneille voegen wy
eleeze, dat, terwyl deeze verdeeling is, om de vermoeide aandacht te verpoozen , de Griekfche wyze vooral niet aanneemlyk is, omdat het tuflchen het fpreeken of zingen der Reijen onbetaamlyk is, dat men met zyn nevenftaande gezelfehap fpreekt, als men al niet wilde toehooren , omdat men andere aandachtige lieden alsdan onbeleefde- lyk belet; daar in tegendeel by ons, tuffchen de
|
||||
fOONEELPOEZY. iff
de Bedryven, onder het gefpeeJ der inflru-
menten, zonder hinder over en weder ge- fprooken wordt, en gemeenlyk van geeri andere ftoffen, als van het geene men even te vooren gezien en gehoord heefc, 't welk tevens de aandachc verfrifcht, en in de Toehoorders leevend houdt de gedachtenis van 't fgeen gepafleerd is, met verlangeii Om het verdere te zien en te hooren; knoo- pende op deeze wyze ongevoelyk in zyn ge- moed het voorfte en achterfte aan rnalkari- deren. De Spaanfche verdeellng zou by bns ma-
de gtfen goeden uitflag neemen, omda: de vefdeeling in drie Bedryven, als dezelve al even groot waaren, dezelven noch te groot zoude laaten, om den Toehoorder zonder ongemak in aandacht te houden : om die eenigzins voor te koomen, maaken zy hec eerfle langer als het volgende, omdat als^- dan de Toehoorder, eerft aankoomende, langer aandachtig blyfc; maar gemeenlyk is het ondraaglyk lang. In het voorgaande is de Gefchiedenis ,
die in hetTooneelgedicht verhandeld wordt, |
||||
i?8 ONDERWYSinde
verdeeld in Protafis, Epitafis en Cataftrophe}
van deezenwordt de Protafis vervat in 't eer- fte deel, de Epitafis in de drie volgende* en de Catafirophc in het laatfte. Het eerfte deel beheld de eerfle voorftellinge van de Gefchiedeniffe, en leidt de gronden van al het geene , dat vertopnd zal worden, zo aangaande de voornaame Gefchiedenis, a!s mindere voornaamen, die helpen zullen om de voornaame ten einde te brengen ; e- venwel op zo eene wyze, dat hy, door het zwygen van het voornaamfte, den Toehoor- der ophoudende , graagheid en nieuwsgie- righeid verwekke, en tot het uitterfte toe altyd bekommerd houde:in dit Bedryf wordc den Toehoorder ook bekend gemaakt al het geen te vooren gepafleerd is, en 't welke hy evenwel weeten moet, om de Gefchie- denis , die gehandeld zal worden, Wei te be- grypen. De Heer Corneille wil, dat in de volgende Bedryven geen Perfoonazien te voorfchyn koomen , die in dit eerfte niet bekend zyn geworden, of ten minften ge- roepen door een, die in het eerfte gebragt is, zonder dat dq Toehoorder behoeve te wee-
|
||||
TOONEELPOEZY. t&
weeten waarom die geroepen of ontboden
wordt, gelyk in zyn Cinna , dezelve Cin*(a en Maximi/s ontbodden worden, zonder daC de Toehoorder weet waarom , 'c welk zo veel te aangenaamer is. Hyoordeeldt, al- hoewel hy bekendt, het zelve juift altyds niet waargenoomen te hebbcn, dat het zeer dienftig is, om een waare eenheid van de GefchiedenifTe te ftellen j 't fchynt anders of die Perfoonazien uit den Hemel kwaa- men vallem Wy zyn met dien Heer in een gevoelen*
als raede, dat dit verftaan moet worden ten aanzien van zodanige Perfoonazien alleen* die in het Tooneelfpel ingevoerd worden , om eenig aanzienlyk intreft, nun eigen aan- gaande, of die eenige groote nieuwe ty- dinge of veranderinge voortbrengen. Eri daarom flrekt zich deeze regel niet tot een Huisgenoot, die ietwes door ordre van zy- nenHeer doet, een Vertrouweling,die het geheim van zyn Vriend verhaaldt, en hem beklaagt,en,om het in een woord te bevatten, tot zodanige Perfoonazien niet, die eigen- lyk buiten de voornaame Gefchiedeni/Te zyn. M 2 Vooe- |
||||
i$o ONDERWYSinde
Voomaamelyk moet men daar op letten,
wanneer men twee byzondere Vryazien of Gefchiedeniffen te zaamen doet koomen, die zich eindelyk te zaamen fmelten. De Heer Corneille geeft ons een voor-
beeld in zynen Don Sancbe SArragon (a), daar de keur, die de Koningin moet doen van een Bruidegom, en de herftelling van die van Arragon, twee byzondere Gefchie- deniffen zyn, die eindelyk in een fmelten; maar zyn Ed. laat ook niet naa van beiden in zyn eerfle Bedryf gewag te maaken. De drie middelfte Bedryven bevatten de
Ep'itafis of de Epifodes, 't welk zyn die min voornaame werkingen of byzondere Gefchie- deniflln van de voornaame Vertooners, of wel de tweede foorten van Minnaars, zon- der dewelken de voornaame Gefchiedenis zoude kunnen beflaan ; maar die even wel nun fondament of grondflag in het eerfle Bedryf hebben, en geketend zyn aan die voornaa- me Gefchiedeniffe , en dezelve helpen ten einde brengen. Hier moet zich alles war- ren; (a) DitSpel isnochnietin 't Nederduitfch vertaali
|
||||
TOONEELPOEZY. igr
ren; hier moeten degevaaren, toorn, haat,
liefde, naar de gelegenheid van deGefchie- denifTe , waflchen en aangroeijen, en hec kvvaad voorbereid worden. Deeze drie Be- dry ven moeten vooral aan den anderen han- gen, en het eene uit het andere vloeijen, bereidende ongemerkt alles tot hetEinde of deOntknoopinge, houdende hetgemoed van den Toehoorder in een twyfelachtig verlan- gen werwaarts zich eindelyk de Gefchiede- nis wenden zal. Het vyfde en laatfle Bedryf bevat de Ca-
taftrophe, of de Ontknoopinge van de gan- fctie Gefchiedenifle. Hier is 't juift niet noodig, dat het bedryf beginne met de Ont- knoopinge : want hoe langer men dezelve kan uitflellen en in 't laatite brengen met gevoeglykbeid, hoe kunftiger en aangenaa- mer: want indien de Toehoorder, in 't be- gin van dit laatfte Bedryf, bewufl: gemaakt wordt van de ukkomfl der Gefchiedenifle, zal hy in plaats van aandachtig en in een aangenaam verlangen te blyven , flaauw worden en verflappen in zyn vermaak, de- wyl hem niets nieuws voorkomt. M 3 Hoe
|
||||
!8» O N D E RW Y S in de
Hoe gelyker men deeze Bedryven maakE
in grootte , hoe volmaakter; beftaande al de kunfl evenwel daar in, dat men maakt, dat 'er zo merkelyke ongelykheid niet in zy, die den aandacht der Toehoorders verveele of zoude kunnen mishaagen. Donatus in zyne aanmerkingen op de An-
SiKik van Terentius, meendc, dateen Be- dryf eindigt, als het Tooneel ledig ftaat, of dat niemand van deTooneliften zich daar meer op vertoond; maar de Abe Hedelin, meent zeer wel, dat het Bedryf eindigt, niet, als het Tooneel ledig is, zonder dat zich eenig Perfoon daar op vertoondt, maar als het zo ledig blyft, dat 'er geen werking op is, niet tegenflaande een van de Too- neeliften op het zelve blyft ;'twelk tweezins kan gefchieden: by de Ouden , te weeten, als een Tooneelifl op 't Tooneel blyft, onbe- kwaam om eenige werkinge te doen, als in zwym, in flaap of anderzins , 't welk ook by ons kan en mag gefchieden ; of dat die zich voegde by de Reijen, die tullchen eta £wee Bedryven in kwaamen. Peeze Bedryven dienen ook taftelyk van den
|
||||
T O O N E E L P O E Z Y. 183
den anderen gefcheiden te zyn; waarom het
kunftig is , dat die geene, die een Bedryf fluit, zegt, wat hy gaat doen, en die een Bedryf begint, waar hy van daan en waarorn hy komt. En daarom meet een en dezelve Perfoon het voohge Bedryf niet fluiten , en in het volgende weder op het Tooneel koo- men, of het Bedryf aanvangen; de waar- fchynlykheid, die men op 't naafl moet vol- gen, leerdt ons het zelve: want, die ietwes te verrichten heeft, heeft daar tyd toe van nooden, en niemand gaat van het Tooneel, a!s om iets binnen te verrichten; als hy dan zo fchielyk weder op 't Tooneel komt, is het niet waarfchynlyk , dat hy het geene verricht heeft, daar hy om binnen gegaan was, en brengt de Toehoordefs in een ver- wondering, daar zy in tegendeel van afge- ]eid worden , als zy daar tufichen iemand anders op het Tooneel gezien hebben. Het kan evenwel gefchieden , als hy weinig bin- nen te doen gehad heeft, of dat hy niet verre geweeit is, gelykMenedemtjs byTE- rentius in zyn Heautontumerumenos (b), die bet
(6) In 't Nederduitfch overjjebragc door Diderik
Buizejio, als niede door Jaco3 Westsrbaan. |
||||
ig4- ONDERWYS in pe
het vierde Bedryf fluit, en het vyfde weder
aanvangt. Hy was maar heen en weder in feuis geweefl, en komt weder korts daaraan uit, naa dat hy gezien hadt, dat Clitiphq zich met Bacchis in een achcerkamertje floot, om het zelve aan Chremes bekend te maaken. Maar evenwel is deeze wyze van aanhechtinge der Bedryven niet lichtelyk ce yolgen, en tegens de gemeene wetten. |
|||||
VIEU-
|
|||||
TOONEELPOEZY. 185
VIERENTWINTIGSTE
HOOFDSTUK. Van de Tooncekn.
elyk een Bedryf is een, door ver-
poozing , afgefcheiden deel der Gefchiedenifle, in het Spel be- vat, zo is een Tooneel een aan- eenhangend deel van de Gefchiedenifle in het Bedryf vervat; wy zeggen een aaneen- hangend ,omdat 'er alleen geen tyd mag ver- loopen tuiTchen 't een en 'c ander Tooneei an een Bedryf, maar dat 'er 00k een band moet zyn , vvaar door die Tooneelen aan malkander hangen , en zo haafl; die band ophoudt, dat eerfle Tooneel daar naa het begin van een nieuw Bedryf maakt, en die band is daar in gelegen, dat de daad van het eene Tooneel vail is aan de daad van 't volgende. Deeze band nu gefchiedt alleen gevoeglyk M 5 op |
||||
i8<S ONDERWYS js u
op vier wyzen , door bykoomen, afgaan *
zien en hooren. Door bykoomen, wanneer een of meer op
een Tooneel zyn, en een of meer daar by- koomen. Door afgaan, wanneer twee of meer op
een Tooneel zyn, en een of meer daar af- gaan. Door zien, wanneer men, een of meerder
ziende aankoomen, vertrekt, of ook, die iemand een of meer op het Tooneel gezi'en hebbende, of ziende, wacht tot zy weg zyn, 6n dan daar op treedt. Door hooren, wanneer iemand , of een
gerucht hoorende, daar op treedt, en dat dan de ander of anderen, die 't gerucht maak- ten, of die men hoorde , daar op koomen; of ook , zo iemand , op het Tooneel ge- rucht hoorende, zo lang wacht, tot die weg is, en dan daar op treedt. De eerfte van deeze vier wyzen is wel
de belle ,omdat het Tooneel voller van Per- foonazien en Veranderingen wordt. Het tegendeel is van 't afgaan, en dat
wel voornaamelyk in de laatfte Bedryven, , < - en |
||||
TOONEELPOEZY. i8f
en boven al in 't laatfte » omdat men de
Spelers gaerne ziet eindigen met volheid en gewoel, en dac men gaerne de Catafirophe of de Ontknooping ziet van alle de Perfoo- nazien , zelf van den tweeden en derden rang, die maar eenig belang in *t ftuk heb* ben gehad, en dat dat veel aangenaamer door 't gezicht als door vertelling gefchiedr, als voorheen gezegd en aangeweezen is, in de Voorreden van onze Gelyke Tweelin- gen, dat het Blyfpel Menwchmi van Plautus daarom niec wel eindigde: dus is't beft, dat allePerfoonazien zich byeenvinden, dieniet dood of elders vertrokken zyn. Hier ftaat aan te merken, dat niemand
op een Tooneel mag koomen zonder daar geroepen te zyn , dat is zonder reden te geeven, waarom hy daar komt, uitgezon- derd in de eerfte Tooneelen van alle Be- dryven ; en dat noch maar, wanneer hy op een plaats is, daar hy naar zyn beroep be- hoort te zyn, als een Koning in zyn Paleis, de Tuinier in zyn Tuin , de Jager in 't Bofch enz. maar een Tuinier of Jager zicfo in 't Hof, of een Koning zich in een Tuin of
|
||||
188 ONDERWYS in de
of in 't Bofch vindende, moet die waarom
bekend zyn. Hoe vee] Tooneelen in een Bedryf be-
hooren tezyn, is wel geen regel af, even- wel dunktons, dat, indien in een Bedryf maar een of twee Tooneelen waaren , dat de Aanfchouwer niet genoeg verandering , indien 'er vyfentwintig waaren, dat hy te veel verwarring ontmoeten zou ; waarom men zich eene maat behoorde te geeven. DeTreurfpelen,omdat het daar aankomt
op deftige wyze van zeggen, behoorde niet boven de acbt, de Blyfpelen niet boven de twaalf, en de Kluchtfpelen niet boven de vyftien te klimmen: onder welke Toonee- len wy voornaamelyk in een Treurfpel niet verftaaa gereekend te worden , dat men een knecht of iemand van den laatflen rang weg zendt om iets te doen of te haalen, en dat die weder komt, om icts te zeggen, of diergelyken , 't zy dat het met of zonder fpreeken dier mindere "Perfoonazien ge- fehiedt, gelyk in den Gewaanien TtBEiti- nus, daar Agrippa in 't begin van 't vierde Tooneel des eerften Bedry fs Lauzus en Atys> doet
|
||||
TOONEELPOEZY. 189
doet vertrekken zonder een ander Tooneel
te maaken, zonder dat de mindere Perfoo- nazien iets zeggen. In den Cm komt een Pagie iet zeggen, dac echter geen Tooneel maakt. De redcn is, omdat een Tooneel moet zyn een gedeeke van de Gefchiede- nifle, in 't Bedryf bevat; zulk flag van Too- neelen dan, 't zy dat men die met den naam van Tooneel tekent of niet, verflaan wy buiten ds bepaaling van't getal derToonee- len te zyn. |
|||||
VYF-
|
|||||
ipo QtfDERWYSiNB*
VYFENTWINTIGSTE
HOOFDSTUK.
Van de Grootbtid eens Tooneelfpels*
e Heer Hedelin , in zyn Boek, ge-
iiaamd La PraSlique du Theatre (a)* verhaalc, dat, toen de Tooneel- fpelen eerft in zwang kwaamen in Vrankryk, hy de Diehters vroeg, waar en hoe lang hunne Spelen fpeelden? en da£ zy hem antwoordeden op het Tooneel, en omtrent drie uureB; en dat hy zich over dit plompe antwoord zeer verwonderde, als niet vraagende nade plaats, waarop, en den tyd, waaria de Spelen vertoond wierden; maar na de plaats en den tyd , die in de Spelen vertoond tfierdc. Die maar een weinig opmerking maakt
zal
(a) Dit Werk hebben fry in onswVackrlandfehe
taale niet. |
||||
tooNeelPoezy. in
til merken , dat dusdanig een onderfcheid
van plaats en tyd in alle Spelen aan te mer- ken is: want, dewyl 'er een waare of ver- dichte Gefchiedenis vertoond wordt, is die in eenig Land of Stad of eenig jaar of tyd gefchied , of wordt verdicht gefchied te zyn : en dewyl de Gefchiedenis niet kan vertoond worden, zonder dat Land en dien tyd, zullen die beiden me& vertoond moe- ten worde,n. Voorders, wyl de Vertooning niet kan gedaan worden dan op eenige plaats en in eenigen tyd, die van de voorgaande plaats en tyd verfchillen, blykt klaar, dat 'er tweederhande plaats en tyd in.een Too- neelfpel in acht te neemen is, naamelyk een plaats en tyd,die aan de Gefchiedenifle vaft is, en een plaats en tyd, waarin de Ver- tooning gefchiedt. By voorbeeldt, in hen Tooneelfpel van den Cid is de plaats der Gefchiedenifle Sevilje in Spanjen, en de tyd vierentwintig uuren; rnaar, als het op hec Amfterdamfch Tooneel vertoond wordt, is dat de plaats der Vertooning, en de tyd derzelve de drie uuren , waarin het af- ipeeldt. Baar
|
||||
t b O N E E L P O £ Z Y. 193
Tooneelfpel niet te kort noeh te lang zyn.
In de eerfte opkomfl der Tooneelfpelen
by de Grieken waaren zy zeer kort en af- gebrooken , en hadden hunne behoorlyke grootte niet; naamaals heeft men eene vol- koomene Gefchiedenis , welke een begin, midden en einde hade, ten Tooneele ge- voerd, dewelke zommigen in't vervolg zo hebben doen uitdyen,dat zy de middelmaat verre te buiten gingen ; en hierom heefc men in hunne openbaare Spelen , daar de Tooneelfpelen vertoond wierden , naar 'c zeggen van Aristoteles, moeten by deri zandlooper ftryden en fpelen ; even eens gelyk de Romeinfche en Griekfche Rede- naars en Orateurs hunne redenen by den zandlooper opzeiden, opdat zy 't niet te lang zouden maaken. Van dusdanige al te lange Tooneelfpelen hebben wy in *c Duitfch Ka- REL EN KaSSANDRA, Vatl RoDENBURG (c),
dac
(O Dit f reur-bly-einde-fpel, in 't jaar 1642. ta
Amlterdam voor Dirk Cornelisz. Houthaak in 410 ge- drukt, genaamd Casandra Hertoginne van Bouit- *okje, enKAREL Baldeus, is bfefym'd door den Rid. N dtr
|
||||
i94 ONDERWYS in de
dat by de 4000. regels lang is, Paftorfido,
den Getrowwen Herder , uit het lcaliaanfch door De Potter vertaald,dat niet veel kor- ter zal zyn, Louis de Vargas , den Ge- dwongen Vriend en dievgelyken, die om- trent van 2500. regels zullen zyn. Een Tooneelfpel moet dan noch te kort,
noch te lang zyn: want, zo het te kort zy, zal de Aanfchouwer den Dichter van on- macht of onkunde befchuldigen, dat hy 't niet grooterheeft kunnen maaken, of niet geweeten heeft, dat hy 't grooter behoor- de te maaken; daar by zal hy niet vermaakt worden, als niet genoeg hebbende, en met al te groote graagte uit moetende fcheiden. Daar en tegen, zo het te lang zy, zullen
niet
der Theodore Rodeneurg. ZyneSpeelen, die, hoe
wild van fchikking, op de oude Nederlandfche wy- ze, in zynen tyd noch al geacht wierden, zyn in zo grooten geta!e,dat ze, by den ander verzasmeld zyn- de , drie deelen in 410 btflaan. Zyne vlughdd in 't iymen blykt uit den Tytel van zynen Alexander, te Amfterdam voor Jan Evemz. Cloppenburg in 'c Jaar 1618. in 4to gediukt, waaj op ftaat: In viercn- veertig uunn gerytml. |
||||
V
tOONEELPOEZY. 105
niet alleen de Spelers met vertoonen, maar
de Aanfchouwers met hooren en toekyken, zich afarbeiden, en van zitten en ftaan moe- de worden, gelyk Plautus daar van zegt : Lumbi fedendo, & oculi fpeStando dolent.
dac is:
De osgen doen van zien, de rug van zitten
zeer. Deeze middelmaatige Grootheid eens Too-
heelfpels kan, onzes oordeels, op 't befl be- paald worden door 't getal der Vaerzen f want de bereiding van den vereifchten toe- ftel, ende daaden der Perfoonazien op hec Tooneel, fleepen gewoonlyk weinig tyds weg. Vossius lib. 2. In/lit. Poetic, cap. 3. zegt:
Magnitudo dramatis intra ternas &fenas boras eoncludi videtuf. dat is:
De Groetbeid des TooneelfpeU fcbynt tuflcben,
£e drie en zes uuren bejlooten te worden. Corneille verhaaldt, dat 'er veelen ii$ N a Vrank |
||||
ONDERWYS in nfi
|
|||||||
t§>6.
|
|||||||
Vrankryk zyn, die ze binnen de twee uurefi
bepaalen, en niet willen , dat de Vaerzen het getal van 1500. zullen overftygeren, of dat 'er een Verdriet of moeijelykheid in de -Aanfchouweren verwekt zal worden , die hem de fraaifte diftgen zal doen vergeeten. Maar hy voegt daar by, dat hy zyne Bly- fpelen tot het getal wan by de 2000, en zy- ne Treurfpelen tot over de 1800. regels heeft laaten opklimmen, zonder zich te be- hoeven te beklaagen,dat zyne Toehoorders verdriet in die lengte gehad hebben. , Hoe Vossius den tyd der vertooning tot de zes uuren vergroot kunnen wy niet af- neemen, alzo 'er geen Griekfcbe noch La- tynfche Toneelfpelen zyn , die wy getoo- ven, dat boven de 2000. Vaerzen lang zyn , en deeze gemakkelyk binnen den tyd van drie uuren opgezegd kunnen worden. Maar om deezen tyd wel te bepaalen,
heeft de Tooneeldichter te letten, waar en
• van wie zyn Stuk vertoond zal worden; te
Antwerpen, in den Haag, en by de Too-
neelfpelers, die door 'c Land reizen , wir
me»
|
|||||||
TOONEELPOEZY. 197
men de Spden kort hebben; daar men zs
ep den Amfterdamfchen Schouwburg Jang begeert, en het Graauw wat veel voor zyn geld zien wil. Hier by is aan te mejken, dat men, op dien Schouwburg ten vier uuren beginnende te fpelen, by 't Spel een Klucht moet vertoonen, en evenwel ten acht uu- ren gedaan hebben j welk alles men in ache te neemen heeft. Wy oordeelen dan, dat, om in alien dee-
ze voorverhaalde gelegenheden noch te kort noch te Jang te zyn , men niet onder de 1500, noch boven de jooo. regels be- hoorde te koomen ; alzo men in zulk een ruimte van Vaerzen werkelykheid en han- del genoeg bevatten en voor oogen kan ftellen: en dat, die tufTchen deeze twee uit- terften omtrent het midden treft, het alier- beft doet. Gelyk 'er nu een middeJmaat van Grootte
in een heel Tooneelfpel waar te neemen is, zo behoorde daar in elk Bedryf op gelet te worden: want het zoude"zeer wanfehikkelyk zyn, dat van de vyf Bedryven 'er een was N 3 Tan |
||||
ip8 ONDERWYS in de
|
|||||
van zodanig een grootte als alle de vier an*
deren te zaamen; en, fchoon het verfchil alzo groot niet is, valt het evenwel zeer ver- drietig te zien, een onmaatig lang Bedryf achter* een zeer kort gevoegd , gelyk het eerfte en tweede in Genoveya zyn. Insgelyks hebben veele Tooneelfpelen van
deOuden, als ook van J. van Vondel , die de Ouden overal volgt, zeer korte eerfte Bedryven, en die dikwils niet dan uit een kleen Tooneel van 50. of 100. regels be- ftaan; daar deezen , zoo *er eenigen lang zouden moogen zyn, alzo de aandacht dec Aanfchouwers in den aanvang verfch en noch niets gevergd is, vooral niet de kort- ften moeften zyn. En de reden van dit verdriet en onge-
mak dunkt ons te zyn, dat, in de korte Bedryven, de aandacht en verwachting der Toehoorders niet genoeg vervuld, en in de langfte dezelve nit haare kracht gerekt en te veel gevergd vrorden; alzo de tufTchen- bedryven dienen, om de herffenen, ooren en oogen der Aanfcbouweren wac te verpoo- zen. Zee? |
|||||
•
|
||||||
TOONEELPOEZY. igg
Zeer gevoeglyk en voor ieder navolglyk
dunkt ons derhalveo te zyn, 't geene dehe- dendaagfche Franfche Tooneeldichters ia acht neemen, naamelyk, dac alJe de Bedry- ven met elkander, in veelheid van Vaerzen en den tyd van vertoonen, ten naaften by over een ftemmen. |
||||||
N4 ZES-
|
||||||
2oo ONDERWYS in be
|
|||||
ZESENTWINTIGSTE
HOQFDSTUK. Van het Tooneel en deszelfs behoeftens.
Fan het Tooneel.
et Tooneel,daar wy hier van fpree-
ken, is een vafte plaats, waarop
doorPerfoonazien eenGefchiede-
denis vertoond vvordt, de natuur,,
zo veel doenlyk, gelyk , en is tweederlei.
I. Een Tooneel, dat veele plaatzen te ge-
lyk kan verbeelden. 'II. Een Tooneel, dat op eenen tyd maar
eene plaats verbeeldc. Van het eerfte flag is 't niet dat wy hier
fpreeken; en het zelve fchynt maar gevpn- den te zyn, om de gebreken van kwaalyk ge- Jchikte Spelen te bedekken; maar het twee- de flag van Tooneel, daar wy van hande- kn, moet tweederlei aangezien worden. I. Ten,
|
|||||
TOONEELPOEZY, tsoi
I. Ten aanzien der Spelers.
II. Ten aanzien der Aanfchouwers.
Ten aanzien der Spelers: dat de uitgan- gen tuffchen de Schermen wyd genoeg zyn,
om geen bekrompen poftuur ce maaken: dat de vloer gemaklyk zy, om geen valfche tree- den te maaken in de manier van gaan, ftryk- voeten, enz. Ten aanzien der Aanfchouwers: dac het
Tooneel voorzien zy van behoorlyk Jicht; dat het zodanig gebouwd zy, dat ieder, *die op gezette zjt of ftaanplaats, om te zien, gekoomen is, ook met gemak en zonder ee- nige verbinderingen zien kan; dat het ver- maakelyk, kunftig en natuurlyk gefchiiderd zy: dat de Perfpeftiven wel in acht genoo- men worden , opdat, wanneer de Speler achter op het Tooneel ftaat, by 't gebouw niet een reus geJyke.'t weJk voor te koomen is metde achterfle Schermen nun doorgang te ftoppen. ran.de like tier en.
De Kleederen van den Tooneelift moeten
altyd gefchikt worden naar den ftaat van
N 5 die
|
||||
fios ONDERWYS in de
|
|||||
die geenen, die hy verbeeldt, en een Ro-
iling moet als een Koning, en een Herder als een Herder te voorfchyn koomen; doch dit belet niet, dat een Herder, aardig ge- 1 ftoffeerd en voor het oog behaaglyk, met linten , ayde ftoffen en andere verfierfelen uitgeruft, te voorfchyn koomen mag, als maar het maakzel van 't kleed doet zien, dat men een Herder verbeelden wil. Ook moet men vooral leuen op de Kleederen van Perfoonazien , die in een Tooneelfpel van den derden of vierden rang zyn ; en of wcl hunne Kleederen flechter moeten zyn dan die van den eerften of tweeden, zo behoor- den die nochtans fierlyk gemaakt te zyn, doordien zy , flordig gekleed zynde , den luifter van al de andere fchoone Kleederen verdooven. De Pagien of andere zwygende Perfoo-
nen, zomtyds in een Tooneelfpel noodzaa- kelyk , behooren alien naar den eifch be- hoorlyk uitgeruft te zyn, en niet voor den dag te koomen, eer naar flruikroovers dan dienaars gelykende. Van
|
|||||
TOONEELPOEZY. 203
Fan de Kunjlinerken.
De Kunftwerken ftrekken tot verfierfel
van het Toonee], en behoorden zodanig gefchikt te zyn, dat zy gevoeglyk in de Be- dryven kunnen uitgevoerd worden, en zo- danig geplaatft, dat de Aanfchouwer de touwen, daarzy mede gaan, niet bekennen kunnen; doch om dit gevoeglyk te doen; behoorde het Tooneel daar na gefteld te zyn, met een behoorlyke plaats om alles be- kwaam uittevoeren. De Vliegwerken moeten zeer fnelgaan,
hoevvel hec zelve 00k vereifcht wordt in meefl alle andere Kunftwerken , uitgenoo- men, als een Hemel neerdaaldt en opklirnt,: of als eenigeKunftwerken vertoond worden, die men eigenlyk hebben wil, dat de Aan- fchouwer lang bezien zal. i
Fan andere Noodisendigheden.
De andere Noodwendigheden , die toe
den toeftel van een Tooneelfpel vereifcht worden, zyn Kroon, Scepter, Goude en Zii-
|
|||||
/
|
|||||
£94- ONDERWYS in bt
|
||||||||
Zilvere Vaaten, Aard- en Hemel-klooten,
Tafels, Fakkels, Stoelen, Afgoden, Wje- raokvaaten enz. welken alien tot het gebruik ophet ficrlykfte behoorden toegeruft te zyn. Fan de Muzyh
|
||||||||
DeMuzyk wordt geplaatfl: tuflchen deBe-
dryven, ora de gedachten te verfriffchen, die zomtyds bezwaard zyn door eene droe- vige GefchiedeniiTe aan te zien, en is ook om de gaaping tuflchen de Bedryven meE iets aangenaams te vullen. |
||||||||
ZF,-
|
||||||||
TOONEELPOiiZY. 205
|
|||||
ZEVENENTWINTIGSTE
HOOFDSTUK. • Fan bet onderfcheid der Tooneeldkblen.
\
ot noch toe verhandeld zynde de
Natuur en Eigenfchappen der Tooneeldichten in 't algemeen, volgt nu te fpreeken van het On- derfcheid der Tooneeldichten. Om het welke te vinden moet aange-
inerkt worden de befchryving, die wy van het Tooneeldicht in 't algemeen gegeeven hebben, te weeten, dat het is een Gedicbt, lefchryvende eene volkoomene Gefcbiedenis, be~ kwaam om door fpreekende Perjoonazien ver~ toond te warden. Waar uit blykt, dat hec voornaamfte onderfcheid der Tooneeldich- ten moet gehaald worden uit de verfchei- denheid der Gefchiedenifle: dewyl alle Too- neeldichten Gedichten zyn, en door fpree- kende Perfoenazien vertoond kunnen wor- den; |
|||||
266 ONDERWYS in at
den ; alhoewel een min voornaarn ondefV
fcheid ook van de Perfoonazien > ftyl en an- dere eigenfchappen kan gehaald worden* De Gefchiedenis dan, zonder eenige by- zondere optnerking van den flaat der Per- foonen ingezien zynde, is tweederlei: want* of zy behelft zaaken van groote aangelegen- heid , vergezelfchapt met gevaar, en ook wel met verlies van ftaat of leeven der Per- foonen; of ook wel gemeene of geringe zaa- ken zonder eenig merkelyk gevaar der Per- foonen: maar in tegendeel dikwyls boertige en kluchtige voorvallen van 't menfchelyk leeven. Volgens welk onderfcheid der Gefchiede-
nifle de Tooneeldichten verdeeld worden in Tragedien en Comedien (a). Zo dat hier in alleen de Tragedien van de Comedien ver- fcheelen , dat de Tragedien verhandelen eene Gefchiedenis , waarin een of meer Hoofdperfoonazien gevaar van 't leeven of ftaat loopen , of ook wel beiden , of een van beiden verliezen; daar in de Come- dies (a) Treurfpelen ea Slyrpelea,
|
||||
TOONEELPOEZY. 207
dien flechts gemeene en dagelykfche voor-
vallen van 't menfchelyk leeven verhandeld worden. Doch aangezien de Gefchiedeniflen van
het eerfte flag meeft voorvallen onder Ko* ningen en Vorften, zo hebben 00k de Kun- ftenaars en Dichters altyd diergelyke Per- foonazien in hunneTragedien gebruikt,om- dat zqdaanige voorbeelden uitfteekender zyn, en de gemoederen der menfchen met meer fchrik en medelyden aandoen , het welk Aristoteles fteldt het einde te wee- zen van de Tragedien , te weeten door fchrik en medelyden de gemoederen van diergelyke hartstochten te zuiveren. Men zoude echter onder gemeene Per-
foonazien. een Tragedie kunnen doen fpee- len , wanneer de Gefchiedenis flechts on- gemeen was, en groot gevaar met zich braat. -Als mede onder Koningen en Vorften een
gemeen voowal van 't menfchlyk, leeverj doen vertoonen; maar het een en 't ander zou onzes bedunkens niet zeer kunnen be- haagen, dewyl de geringheid des ftaats van de
|
||||
*
|
|||||
feaS ONDERWVS is iiE
de eerften ftryden, of niet we] pafTen zou-
de aan de grootheid en ongemeenheid der Gefchiedenifie , en een gemeen en gering voorval van 't menfchelyk leeven onderKo* ningen en Vorften te zien, niet wel over een komt met de achting, die de menfchen gemeenlyk met de grooten hebben. Menvindt hedendaagfch eenigeDichters,
die, behalven deeze bovenftaande werdee- ting, uit de natuur der GefchiedenifTe ge- haald , een derde flag van 'I ooneeldichten willen fmeeden, 't welk zy Tragi-Come- dien (b) noemen, meenende,datdeTragedieri enComedien alieen naar hunnen uitgang ge- noemd zyn, en dat de Cataflropbe het on- derfcheid maakt; maar zy zyn bedroogen: want van de negentien Tragedien, die van Euripides overig zyn, zyn 'erzeer weinigen, die een droevig of fehrikkelyk eindehebben, en dit woord is by geene van de Ouden in die betekenis obit bekendgeweeft; alfeen heeft Plautus dateens, en al boertende gebruikt in
(£) Treur-bly-eindende Spelen, wierden deezei*
Tan onze oude Nedeilasdfche Dkht^jrs gcnoemd. |
|||||
TOONEELPOiiZY. 203
in de Prologus van Amphitruo, alwaar kf\ •+-
zegt niet te weeten, hoe hy dat ftuk zal noe- men, dewyl 'er Goden en Slaaven in kwaa- men, wel behoorende orn der Goden wit een Tragedie genoemd te Worden, en ora der Slaaven een Comedie, zo zegt hy'einde- lyk, dat hy het liever een Tragi-Comedie wil noemen, niet ten aanzien van de Cata- firopbe, maar alleen ten opzicht der Perfoo- nen. Daar en boven kan deeze naam van BJyeindend Treurfpel tot nadeel ftrekkett van het Tooneelfpel, wanneer men dien op het titelblad ziet, als waar door de verwach- ting en nieuwsgierigheid der Aanfchouwers naa den uitgang van 't Spel (waarin een van de grootfte vermaaken beaaat) geheel wordc weggenoomen, en die al de Verwarring eii woeling der Tooneeliften voor zo veei te meer gemaakt' werk doet aanzien , wan- neer de Aanfchouwers te vooren weeten , hoe het uitvallen zal. De Comedien zyn 00k niet altyd gelukkig
in hunnen uitgang, alhoewel AuisfoTELEJ
wil, dat het emde derzefven behoordt me-
tfe te brengen, dat, die vyanden waaren,
O vrien-
|
||||
tio O'NDERWYSinde
vrienden wierden. Het is we] gemeenlykzo,
maar evenwel zou het niet ftryden met de gevoeglykheid , dat de twee vreijers , de eene door den weg der deugd en verdien- ften , en de ander door latter en logens, een en dezelve vryfter trachtende te kry- gen, de eene tot het gewenfchte einde raakte, en de ander tot zyn fpot en fchan- de daar van verfteeken bleeve. Wat verders de verdeeling der Tooneel-
dichten, by de Ouden bekendt, aangaat: te weeten in Tragedias, Satyras, Sillas, Co- medias veteres & novas, in Palliatas & To- gatas &c. daarvan zou hier te lang zyn te fpreeken. Ook kan men by de Schryvers, als Scali-
Ger, Vossius, Hedelin enz. breeder be- richt daarvan bekoomen, Wy zullen alleen de verdeeling der Tooneeldichten hier by voegen. Het Tooneeldicht wordt gedeeld , vol-
gens de Gefchiedenifle in Tragedie en Come- die, dat is, Treurfpel en Blyfpel. De Tragedie in Tragedien, waarin een
of meer Hoofdperfoonazien gevaar loopen van
|
||||
TOONEELPOEZY. sir.
van flaat of Jeeven of beiden te verliezen.
En in Tragedien , waarin een of meer
Hoofdperfoonazien hunnen ftaat of leeven, of die beiden, waarlyk verliezen. Volgens de Perfoonazien worden de Tra-
gedien gedeeid in Vorftelyken of niet Vor- ftelyken. Volgens den Uitgang of Catajlrephe in
Treurigen of BIyden. Volgens den Sty 1 in Hoogdraavenden en
Laagdraavenden. Volgens den Tyd der Gefehiedeniffe in
Ouden of Hedendaagfchen of Middelflag. Ouden zyn of Griekfche , Romeinfche,
Hebreeuwfche enz. van dien tyd. Hedendaagfchen zyn, waarin Hedendaag-
fche zeden en wyzen van fpreeken en klee- dingen gebruikt worden. Middelflag zyn, welken, zedert het ver-
val der Roomfche Heerfchappye tot op eeri honderd jaar of twee, van nu afverleeden> te rekenen, gefchied, of gefteld worden gefchied te weezen. De Comedien zyn ten aanzien der Gefchie-
O 2 de- |
||||
ftii ONDERWYS in de
|
|||||||
denifle ook tweederlei, of Ernftigen of
Boertigen. Ten aanzien van den Uitgang Gelukkig
of Ongelukkig. Ten aanzien van de Perfoonen, Vorfte-
lyken, Burgerlyken, Harderlyken of Boer* fchen. Ten aanzien van den Styi, Hoogen of
Laagen, valgens den ftaat der Perfoonen , en Kluchtigen of Staatigen ten opzicht der Gefchiedenifle enz. |
|||||||
3$fo #> W #»
|
|||||||
ACHT-
|
|||||||
TOONEELPOEZY. 213
|
|||||
ACHTENTWINTIGSTE
HOOFDSTUK.
Fan de Natuur en Eigenfchappen van
bet Treurfpel et Treurfpel is een Tooneelfpel,
waarin een doorluclitige en on- gelukkige handel naargeboot- zeerd wordt. Door de Eigenfchappen van dit Treur- fpel verftaan wy hier alle die dingen, die in het zelve en in geen andere zoorten van Tooneelfpelen gevonden worden, en waar door het Treurfpel van alle andere Spelen onderfcheiden wordt; want alhoewel de ge- jneene eigenfchappen van het Tooneelfpel aan de Treurfpelen mede eigen zyn, zo is het echter onnoodig die hier weder op te haalen , door dien ze voorheenen klaar en duidelyk genoeg verhandeld zyn , en van ieder een met weinig moeite hier aan kun- O 3 nen |
|||||
si* ONDERWYSinde
nen toegepaft worden. Deeze Eigenfchap-
pen zullen wy haalen, of uit de Gefchie- denifle zelve, of uit de manier van verhan- deling deezer Gefchiedenifle. In de Gefchiedenifle zelve vinden wy
tvederom de Daad, die uitgewerkt wordt, en de Perfoonen, dewelken die daad uic- werken. De Daad in een Treurfpel heefc byzonder van al!e Tooneelfpelen. I. Dat zy Doorluchtiger, Uitfteekender
en meer aanmerkenswaardig is. II. Dat zy Ongelukkig is. Maar dewyl
dat woord van de Kunftlievers verfcheide- ]yk uitgelegd wordt, zo zullen wy onze mee- ning daar van in 't korte voorftellen. Veelen hebben gemeend , dat met hec
woord Ongelukkig verftaan wierdt een on- gelukkige uitflag van de voornaamfte daad in de Gefchiedenifle ; en het meeftendeel der oude Dichters, als ook de Heer Hooft en de Heer Vondel fchynen van dat ge- yoelen geweefl; te zyn , doordien hunne 'I'reurfpelen byna niets anders zyn als het/ vertoonen van een handel, die door een, ongelukkigen uitflag aanmerkelyk gemaakq^ werdt. Even- |
||||
TOONEELPOKZY. 2*5
Evenwel hebben deHedendaagfcheTreur-
fpeldichters, ora de Blyeindende Treurfpe- len weg te bannen , die Tooneelfpelen mede met den naam van Treurfpel gedoopt, waar in de voornaamfle Perroon gevaar loopt van ftaat of leeven te verliezen: de- wyl zulks ongelukkig en treurig genoeg is, ora de bepaaling, die Aristotei.es en an- dere Kunftkenners van de Treurfpelen gee- ven, te voldoen, wanneer zy zeggen, dac het Treurfpel is een nabootzeering van een doorluchtigen en ongelukkigen handel. Hierom gelooven wy dat de Heer Hugo de Groot in zynen Sophompaneas, en de Heer Vondel in zynen Joseph in 't Hop , uit het Latyn van den voornoemden Heere ver- taald , het zelve Spel een Treurfpel ge- noemd hebbe, fchoon dat het een geluk- kigen uitflag heeft. DePerfoonen in een Treurfpel zyn onder-
fcheiden vananderen, omdat zy doorluch- ger en van hooger fiaat zyn, of ten min- ften behoorden te zyn dan in de BIyfpelen enz. De Ouden hebben hier toe meeften- deel hunne Koningen gebraikt, en de He- O 4 de-a-
|
||||
2i<5 ONDERWYS in de
dendaagfche Kunftkenneren ., waar onder
de Franfchen niet weinig te achten zyn , neemen daar niet dan hooge Perfoonazien toe. Hierora oordeelen wy, dat Stikus en Ariame (a), de Graaf van Warfusee (b) en diergelyken, hoewel uit de natuur treu- rige Gefchiedeniflen , nooit zu!k een goe- den uitflag zullen hebben, als of die zelve daad, onder Doorluchtiger Perfoonen voor- gevallen , ten Tooneele gevoerd wierdt. .Aristoteles en meer anderen, die van de Tooneelpoezy gefchreeven hebben, ver- eifichen ook in den voornaarnften Perfoon, dien het ongeluk in een Tooneelfpel trefc, dat hy noch geheel deugdelyk, noch geheel on-
(d) OuderwetsDroef-eindc-rpel van Jacob Strut?,
jn 't Jaar 1634. te Amuerdam voor Jan Evert fen Ciop- penburch, voor de derde maa! in 4to gedrukt. ' (fc) DeMoord tot Luik door den Graaf van War- FOSe'e aan den Burgermeeller De la Ruellk. Ecu wild en woeft Treurfpel, zonder kunft of fchikking van Thomas Asselyn, in 'tjaar 1671. te Amfterdarn by Jacob Lefcaiije in 8vo gedrukt. Zie van dit Spel Mr. Andries Pels Gebruik en Misbruik des Tooneels bladz. 24. ran den derden druk des Jaars 1710. in §vo. |
||||||
TOONEELPOEZY. ai?
ondeugdelyk zy , maar tuflchen die twee
uitterften dc middelmaat houde ; omdat dpor de ongelukken , die zodanig eenen overkoomen,de beweegingen van fchrik en medelyden krachtiger verwekt worden. Want of men fchoon ziet, dat een groote
fchelm van eenig ongeluk getrofFen wordc, zo kan men echter met zulk eenen geen medelyden hebben , dewyl hy zulks door zyne fchelmflukken zelve verdiend hadt. En een deugdelyk Perfoon onfchuldig te doen lyden, geefc meerder kleenachtinge van de rechtvaerdigheid des Hemels , en dienvolgens een opener weg tot de on- deugd, dan affchrik voor dezelve. In de manier van verhandelen zyn deeze
dingen eigen aan het Treurfpel. I. Dat het verhandeld wordt met een ver-
hevener ftyl: want naar de getuigenifle van Ovidius: Omne Genus fcripti gravitate Tragcedia vincit.
Dat is, overgezet door den Heer Vondei,: Hoe hoog men draave injlyl en toon, Het Tfeurfpel /pant alleen de krooru O 5 em
|
||||
aig ONDERWYS,in de
en Horatius-:
Jndignatur item privatis, at prope Jocco
Dignis Carminibus narrari Cmna Tbyejlce. dac is: Het gruwlyk Gajlmaal van Tbyejies nsil
geen Vaerzen
Van laagen Jlyl, maar treen in hoog ge- Jchoeide laarzen.
Evenwel laat men in een Treurfpel den
toon zomtyds zakken , voornaamelyk in Iclachten en droefheid, volgens Horatius als hy zegc: Et tragicus plerumque dolet fermone pedejlri
Telephus, aut Peleus: cum pauper, & exul uterque,
Projicit ampullas, £f fesquipedalia verba, Si curat cor fpeftantis tetigijje querela. Waar van dit de zin is:
Een ongelukkige doet voegelykjl zyn klacbt Op laagen toone, al is't een Koning. Een, die tracht
Met medelyden 't hart der Kykeren te raaken, Zal 't donderend gedreun van trfcje woorden Jiaahn. 11. In |
|||||
TOONEELPOfiZY. 219
II. In een Treurfpel zyn de Redeneerin-
gen krachtiger dan in andere Tooneelfpe- len, dewyl de zaaken, daar van geredeneerd wordt, hooger en ernftiger, en de Perfoo- nen, die redeneeren, verhevener zyn. De Sententien of Spreuken zyn hier, om
deeze redenen, mede zo ongevoeglyk niet, al is 't, dat zy van 't geheel lichaam der Redeneeringen afgefcheiden, en daar niet kunftig in gevlochten zyn. III. Is de manier van verhandelen ernfti-
ger. Hier tegen zondigen die geenen gro- velyk, die in het ukbeelden van hooge en ongelukkige Gefchiedeniffen, hier en daar een zot invoeren, om de Toehoorderen, door die verfcheidenheid , meer vermaak aan te doen, nademaal het onmooglyk is, dat iemand, in het aandringen der ongeval- len, met geduld kan aanhooren de zotte en malle redenen van eenen, daar hy zelve ge- hied over heeft. Deeze drie voornoemde zaaken , en de
manier van verhandelingen, zyn het Treur- fpel eigen , omdat het, zonder die, zyn pogmerk niet wel bereiken kan , 't welk • meeffc
|
||||
aio ONDERWYSinde
|
||||||
roeefl beftaat in de beweegingen der harts-
tochten, voornaametyk die van fchrik en medelyden. Zo zegt Plutarchus : Tragedia molitur imitationem return, animo
ingentes motus inferentium , & mi/era- tionem excitantium. dat is: Het Treurfpel heeft voor een naarbootfeerin-
ge van dingen, die ons gemoed krachte- lyk beweegen en medelyden verwekken. En de Heer Vondel in de Voorreuen
van aynen Salmoneus : De Treurjlyl arbeidt om de menfchen week
in den boezem tt maaken. |
||||||
NE-
|
||||||
TOONEELPOEZY. sal
|
|||||
NEGENENTWINTIGSTE
HOOFDSTUK.
Fan de Hartstochten, die in een Treur-
fpel te beweegen zyn. n deDefinitie ofteUitbeelding des
Treud^els iaaten veele Schry- vers de Nuttigheid of het ein- de van 't zelve invloeijen, vol- gende daar in Aristoteles , die > in het Zesde Hoofdftuk van zyne Dichtkunft, de zyne befluit met deeze woorden: Door medelyden en vrees te weeg brengen-
de de zuivering van diergelyke ontjlelte- nijjen.
Plato hadt alle Tooneelfpelen uit zyne Re-
publyk gebannen , als niet zynde als op- ftookfelen der hartstochten. Aristoteles , die zynen Meefter, naar \ zeggen der Ge- leer-
|
|||||
tzz QNJDERWYS in be
leerden, overal wilde tegenfpreeken, heeft
gefleld, dat het Treurfpel diende om de hartstochten niet alleen niet te verwekken, maar zelve te verdryven uit der menfchen gemoederen, en heeft alzo dit voor een nut- tigheid gefleld van de Treurfpelen. Hec is wel waar, dat 'er wel anderen te
vinden zyn, naamelyk de flraf der kwaade en het loon der goede daaden, en daar uit de befpiegeling door voorbeelden, als ook de zinfpreuken en leeringen, die hier en daar in de Redeneeringen der Tooneeliflen kunnen ingevleid worden; maar het eerfte was in zynen tyd niet in gebruik, en van 't laatfte hadden zy gefleld , dat een Spel goed konde zyn , al wierdt 'er dat niet irt gevonden , zo dat hy derhalven op iets anders heeft moeten vallen,dat hy voor ee- ne nuttigheid heeft moeten flellen, naame- lyk de zuivering der hartstochten , door me- delyden en vrees te verwekken. Zeer verfcheidenlyk worden de voorver-
haalde woorden van Aristoteles van die geenen , die zich zyne Dichtkunft orfder- wonden hebben te verklaaren, uitgelegd. Zon-
|
||||
TOONEELPOEZY. 223
Zonder die alien op te tellen , oordeelen
wy dat Aristoteles .meening is, door 't verwekken van medelyden en vrees de ge- moederen der Aanfchouwers niet te zui- veren van medelyden en vrees, roaar van andere hartstochten , en wel zodanigen , die oorzaak geweeft zyn van de ongemak- ken der Tooneeliften , waar door het me- delyden en de vrees in den Toehoorder te weege gebragt is. En dit is't gevoelen van Paulus Benius , een der Ukleggers van Aristoteles Dichtkunfl, en van Pieter Corneille , uitfteekend Franfch Tooneel- dichter, die deeze zyne meening afneemt uit deeze woorden van Aristoteles : Wy hebben medelyden met die geenen, wel.
ken wy een ongemak zien lyden, dat zy niet verdiend hebben, en wy vreezen, dat ons een diergelyke niet overkoome, als wy 't zien lyden van ons gelyken. Het medelyden dan heeft zyn opzicht op
de Perfoonen , die wy zien lyden, en de vrees, die daar op volgt, op ons zelven. Het
|
||||
SH ONDERWYS in Efi
Het medelyden, dat wy met een ander
hebben over zyn ongeluk , doet ons voor een diergelyk vreezen; deeze vrees verwekt in ons een begeerte tot de middelen om dat ongeluk te ontvlieden, en deeze begeerte wil hebben, dat wy in ons maatigen , rege- len, ja uitroeijen de hartstoehten, die wy zien oorzaak geweeft te zyn, dat een ander in 't ongeluk komt; en dit gefchiedt naar den gewoonen regel, dat, om het uitwerk- zel voor te koomen, men de oorzaak moec weg neemen. Op deeze wyze meent de Heer Corneil-
ta , dat het zuiveren der hartstoehten in zyn werk moet gaan: maar hy twyfelt hard of het ooit op die wys , als Aristoteles wil, gefchiedt; en hy laat ieder een oor- deelen, of door het vertoonen van denCiD, in welk ftuk hy meent begreepen te zyn , 'c geen Aristoteles tot dat werk vereifcht, dat ooit in hem gewerkt is. Men kan niet ontkennen of het ongeluk van Rodrigo en Chimene verwekt medelyden, en dit me- delyden behoorde vrees in de Aanfchouwe- ren te verwekken van in een diergelyk ons
■. ■
|
||||
TQONEELPOEZY. 22$
©ngeluk te vervalJen, en derhalven hun ge-
moed te zuiveren van zo fterk eene liefde, die van haar ongeluk oorzaak is, en ons hen doet beklaagen : maar het fchynt eer, dac het in tegendeel werkt, en het doen van Rodrigo en Chimene zo heerlyk vindt, dat men 'c eer zoude navolgen dan daar voor vreezen. Zo dat de nuttigheid, die Aristo* teles beoogdt, daar niet in gevonden wordt. Maar evenvvel, fchoon zy hier niet uit-
fpruic, zal zy ergens anders door te weeg gebragt worden in het zelve flak , gelyk de CiD door den dood van den Graaf, wel- ke in ons doeden zal dat flag van hovaar- dy, waar door men eens anders eer beny- de. En dit oordeelen zommigen genoeg te zyn om de nuttigheid te bewerken , daar Aristoteles van fpreekt. Zo dat 'er dan niet noodzaakelyk ver*
eifcht zal worden, dat een Perfoonazie van den eerften rang beidcn deeze hartstochten vervvekke ; maar dat het genoeg zal zyn, dat eene medelyden, en eene andere vrees verwekke, of 00k wel alleen medelyden of P al-
|
|||||
*
|
|||||
226 ONDERWYS jk be
alleen vrees. "Welke flelling bekrachtigd
fchynt te worden van Akistoteies zelf, als hy zodanige Perfoonazien uit de fpelen bandt, die nocb medelyden noch vrees veroor- zaaken} daar mede te kennen gevende, dat het is door gebrek van beiden, dat zy hem niet aanflaan, en dat hy ze niet verwerpen zoude, als zy maar een van beiden te weeg bragten. De volmaaktheid dan van een Treurfpel,
naar de meening van Aristoteles, beftaat hier in, dat het door een Hoofdperfoonazie medelyden en vrees verwekke in de gemoe- deren der Aanfchouwers: maar dit is zo •noodzaakelyk niet, dat, als het door twee Perfoonazien gefehiedede , of ook door een van beiden verwekt wierde , de Dichter daarom geen lof zoude ingelegd hebben. Het ftaat vaft, dat het grootfte fieraad
van een Treurfpel is, dat daar door in de Aanfchouwers hartstochten verwekt wor- den ; maar men moet ook nuttigheid be- traehten, dewyl wy het einde der Dicht- kunfl , en dienvolgens ook der Toneel- dichtkunft, gefteld hebben te zyntmet tier- maak te keren. Men |
|||||
*
|
|||||
TOONEELPOEZY. 227
Men zal dan in een Treurfpel, met in de
Toehoorders hartstoehten te verwekken j dat hen het behaaglykft is, dezelven 00k te gelyk moeten leeren, welke leeringen met dis hartstoehten te krachtiger op hen zul- len werken , en hoe levendiger dat zy zyn, te dieper in hen ingedrukt worden, en te langer hangen. Het leeren nugerchiedt op tweederlywy-
ze; de eerfte is door Regelen , de andere door Voorbeelden. Door Regelen kan men in de Treurfpeleri leeren, wanneer hier en daar, in de Redeneeringen derTooneel- iften , kunftelyk en op zyn behoorlyke plaats eenige Zederegelen, en Staatkundige Zinfpreuken ingevleid worden. Door Voor- beelden leefdt men, wanneer men eenige deugdelyke of ondeugdelyke Perfoonazien ten Toneele voerdtj en deeze laatfte ma- nier van onderwyzen kan alleen met de hartstoehten derKykers te 2aamen gevoegd worden , alzo in dezelve verwekt kunnen worden medelyden met de Perfoonazien , of haat, toorn enz. tegen dezelven. Dit ondervvys door Voorbeelden is we-
P 2 der- |
|||||
)
|
|||||
a28 ONDERWYS in de
derom tweezins, of fimpelyk door het na-
tuurlyk en krachtiglyk affchilderen van de deugden en ondeugden , of noch daar en "boven door het gevolg van loon ten op- zicht van de eerflen en ftraf ten opzichtvan de anderen. De eerfte wys is by de Ou- den maar in gebruik geweeft.de laatfte van de Hedendaagfche Tooneeldichters ingevoerd. De Heer Corneille, in zyn opdragt yoor het Vervolg van den Logenaar (a), oor- deeldt, dat de eerfle volftaan mag ; maar wy achten dat zy te zaamen behooren te gaan , en dat een Treurfpel, daar in de deugd geloond of de ondeugd geftraft wordt, niet alleen meer leeren, maar ook meer behaagen zal ; want boven het leeven- dig affchilderen der deugd en ondeugd , daar loon en ftraf bykomt, zal niet alleen de deugd aangepreezen en de ondeugd af- zich-
(«■) Dk Blyrpe!, door ons Kunftgenootfchap in 't
Nederduitfch overgebragt , is noch niet gedrukt, maar is onlangs, btnevens andere Spelen van 't zel- vc,in 'sGravenhaage in 'topenbaar verkocht, en be- ruft jegenwoordig in de Vcrzaaaieling van een vooi- iiaam Kunftbeminnaar. |
||||
TOONEELPOEZY. 229
zichtig gemaakt worden ; maar noch daar
en boven de begeerte tot het loon na de deugd trekken, en de vrees voor de flraf voor de ondeugd fchuw maaken. Insgelyks zal 'c 00k veel meer behaagen,
datde Aanfchouwers, by de vertooning van de deugd of ondeugd, 00k loon en ftraf zien, alzo het ieder een, die niet overgegeeven aan de boosheid is, zeer behaagt, dat het goe- de geloond en het kvvaade geftraft wordt. Te gelyk nu, om noch meer te behaa-
gen, moet dan by dit vertoonen van deugd en ondeugd, en loon en ftraf, koomen de verwekking van hartstochten in de Aan- fchouwers , en wel van de behaaglykften. Om het welke uit te voeren, het zeer be- hulpelyk zoude zyn voor den Toneeldich- ter, de natuur en onderfcheiden hartstoch- ten te deege te kennen, en 00k de midde- len, door welken zy in de Aanfchouwers te veroorzaaken zyn. En fchoon de Dichter, die eene deugd
met haar loon, of eene ondeugd met haar ftraf, ten Tooneele voerdt, en daar door eene hartstocht, die behaaglyk is , in de P 3 Aan-
|
||||
s3o ONDERWYSinde
|
||||||
Aanfchouwers verwekt, niet te befchuldi-
gen is , de regelen der kunft niet waarge- noomen te hebben, zo zal hy nochtans veel meer lof verdienen, zo hy veele deugden en ondeugden met haare loonen en flraffen te voorfchyn brengt, en daar door verfchei- dene hartstochten in de gemoederen derKy- kers veroorzaakt. Het is dan ieder Dichter te raaden, dat
hy in zyn Werk zo veele deugden en on- deugden, en ook hartstochten, als 't voeg- ]yk lyden kan , inbrenge. Insgelyks, dat hy uitkieze die deugden en ondeugden en hartstochten , die hy weet zynen Aanfchou- weren behaaglykfl te zyn ; en dat hy de uitwerkfelen derzelver deugden of ondeug- -den , hoe meer hoe liever , te voorfchyn brenge , en dezelve hartstochten, zo *c yoegt, dikwils verwekke. |
||||||
DER-
|
||||||
TOONEELPOEZY. 23!
DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Van de Martstocbten.
e Hartstochten zyn ongewoone
beweegingen van't hart, doorde begrippen van goed of kwaad veroorzaakt en van de ziel ge- waar geworden. Dat de Hartstochten beweegingen van X
hart en wel ongewoone beweegingen zyn , kan ieder by zich zelven gevoelen. Hec is bekend, dat alle de beweegingen des lichaams door de invloeijinge van de dier- Jyke of zieielyke geeflen in de fpieren ge- fchieden ; en dewyl nu voor eenigejaaren gevonden is,dat het hart een deel des lichaams is , dat uit fpieren beftaat , zal het zel* ve mede doorde invloeijinge der voornoem- de geeflen bewoogen worden, en alzo de ongewoone invloeijing derzelven , de naa- fte oorzaaken der hartstochten zyn. Maar nademaal die niet alleen van de ongewoone P 4 be-
|
|||||
■
|
|||||
*ja ONDERWYS in it
beweegingen van 't hart, maar ook van al-
le ongewoone beweegingen in alle andere deelen van 't lichaam oorzaak is, hebben wy daar van in onze imbedding geen ge* wag willen maaken. Alle de beweegingen nu van 't menfche-
lyk lichaam koomen voorc of van uitwendige of inwendige oorzaaken. Van uitwendige oorzaaken koomen voort alle de beweegin- gen der Zinnen, als zien , hooren, ruiken enz. De inwendige oorzaaken zyn weder twee- derlei, of van 't lichaam of van de ziel. De beweegingen , die hunne oorzaaken in *t lichaam hebben, zyn die, weiken uit de gan- fche zaamenftel'.ing des lichaams voortfprui- ten, als de gewoonlyke beweegingen van 't hart, van de long en borft, in het in—en uitademen , het op en toegaan van 't ge- darmte enz. De oorzaaken, die in de ziel zyn, zyn of de wil of "t verftand. De wil is oorzaak van alle uitterlyke beweegingen der leeden, die daarom vrywillig genoemd wordcn enz. Het verfland is zo zeer wel geen oorzaak van de beweeging zelfs, a!s van de hoedanrgheid derzelve , naamelyk der
t
|
|||||
aiilrtmggaM
|
|||||
TOONEELPOEZY. 233
der ongewoonheid , en deeze ongewoone
beweegingen hebben plaats in 't hart. Dae deeze ongewoonheid van de bewee-
ging des harte haaren oorfprong van 'c ver- ftand heeft, en wel van een begrip van 'c goed of kwaad , blykt eerftelyk , omdac ieder, die daarop wil letcen , dat in zich zelven bevinden zal; ten tweeden, omdac op de bloote kennis van eenige zaak die be- weeging niet volgc, noch 00k op den wil; wane dan zouden de menfehen nimmerdroe- vig maar alcyd blyde zyn: zy zal dan moe- ten voJgen op een begrip van dat de zaajc goed of kwaad is. En niet alleen is de ziel, begrypende
een zaak goed of kwaad te zyn , oorzaafc van de harcftochten, of de ongevvoone be- weegingen, die daarin voorvallen, maar zy wordt ze daar naa 00k weder gewaar, en ontfangt in zich het gevoelen van de onge- woonheid van die beweegingen. De menfchelyke ziel is vereend met alls
de deelen des lichaams, en deeze vereeni- ging beftaat, onzes oordeels, daarin, dat 'er geenige verandering in dezeive deeleu P 5 voor
|
||||
ONDERWYS in de
|
|||||||
«34
|
|||||||
voor kan vallen, die de ziel niet terflond
gewaar wordt, en derhalven zal zy ook ter- flond bewuft zyn, zo dra als 'er iets onge- woons inde beweeging van 'chart voorvalt; en deeze gewaarwording of bewuftheid zal zy niet behoeven te ontfangen in eenig by- zonder deel van 't lichaam, als, by voor' beeld, in de herflenen, of het Pynappel- klierken, by de Latynen Glandula Pinealis genoemd, rnaar in dat deel, daar de veran- dering in voorvalt, alzo zy daarmede zo wei vereenigd is, als met eenigen van al!e de anderen. De ziel dan voelt in het hart de onge-
woone beweeging, die zy daarin te vooren veroorzaakt hadde door een begrip van ee- rie zaak met het opzicht, dat zy goed of kwaad is. En by dit goed en kwaad ver- ftaan wy alle de zoortenvan goed en kwaad, daar van by de Philofophen gevvag gemaakc wordt, als het eerlyk nut en vermaakelyk goed, of het oneerlyk onnut en onvermaa- kelyk kwaad, of liever maar een goed en kwaad , naamelyk het nut of onnut, alzo wy oordeelen,dat*er geen andergoed is dan dat
|
|||||||
TOONEELPOEZY. 235
dat voordeelig, en gcen ander kwaad dan
dat nadeelig is, en dat niec in acht behoor- de genoomen te worden, of het eerlyk of oneerlyk, of vermaakelyk of onvermaake- Jyk was; dewy] de waare deugd niet anders is dan een volflandige wil ora zyn eigen waar voordeel geduurig te betrachten. Maar, als wy dus fpreeken van goed en
kwaad, verflaan wy niet, dat de zaak waar- Jyk goed of kwaad nioet weezen, om een hartstocht te verwekken , maar wy mee- nen, dat het genoeg is , dat zy zodanig fchyne, alzo niet de waarheid van de zaak, maar het begrip van 't goed en kwaad de ongewoone beweeging veroorzaakt, gelyk wy in onze, uitbeelding gezegd hebben ; en dit begrip behoeft niet van de waarheid , maar alieen van den fchyn te zyn. En dit begrip hebben wy gezegd te zyn
van goed of van kwaad, welke twee ver- fcheide opzichten, en wel elkanderen tegen- flrydig, zyn, en derhalven 00k twee ver- fcheidene zoorten va^n hartstochten zullen maaken, naamelyk het goed BIydfchap, ea het kwaad Droefheid, Doch,
|
||||
23<5 ONDERWYS in de
|
|||||
Doch , om de hoofdzoorcen der Harts-
tochten volkoomen te vinden , moet het onderfcheid van tyd ook in ache genoomen warden, naamelyk dat men de zaak met het opzicht van goed of kwaad moet aan- merken in den voorledenen, tegenwoordi- gen of toekomftigen tyd. In den voorleede- nen en tegenwoordigen hebben de twee gemelden plaats, maar in den toekomfli- gen tyd komt een derde in acht te neemen, naamelyk de begeerce : want niet alleen , wanneer men begeert te verkrygen een goed, dat men niet heeft, of te meiden een kwaad, dat ons over kan kooraen , maar ook zelfs, wanneer men wenfcht te behou- den het goed, dat men heeft, of ontflai- gen te zyn van het kwaad , dat ons kwelt, is het blykelyk,dat de begeerte op het Toe-, komftige ziet. Dit zyn dan de drie hoofdzoorten, onder
welken alle de andere hartstochten behoo- ren , of ui't dewelken zy te zaamen gefteld worden. Laat ons de voornaatnften eens op- tellen, om daar naa daar uit te kunnen lue- zen, die de Toneel-poeet heeft in acht te neemen. Iltt |
|||||
TO'ONEELPOEZY. 237
Het voorledene goed baart in ons een
Droef heid, dat wy 't miflen , 't geen de Franfchen regret noemen, en by ons, onzes weetens, geen naam heefc: net kwaad ver- wekt een Blydfchap van daar van verlofl te zyn, dat men vreugd zoude moogen noe- men. Het tegenwoordig goed of kwaad is in
ons, of in anderen. In ons kan het driezins aangemerkt wor-
den , of volftrektelyk , en in zich, of met zyne oorzaak, of ten opzicht van de achting van anderen. Volftrektelyk , en in zich aangemerkt,
verwekc het goed Blydfchap en het kwaad Droef heid, die eigenlyk zo genoemd wor- den. De Blydfchap dan is een Hartstocht,
fpruitende uit het genot van 't goed. De Droefheid is een Hartstocht, fprui-
tende uit het gewaar worden van 'c kwaad, dat in ons is. Het goed en kwaad , met hun oorzaak
aangemerkt, is tweezins; want of wy zelf zyn de oorzaak daarvan, of weJ anderen. Wan-
|
||||
fe38 ONDERWYS in ci
Wanneer wy zelf de oorzaak zyn, baart het
goed vergenoeging en 't kwaad bcrouw of leedweezen. De Vergenoeging dan is een Blydfchap,
fpruitende uit hec bezic van 't goed, dat wy ons zelf hebben doen bekoomen. Het Leedweezen is eenDroefheid, fprui-
tende uit het kwaad, dat wy ons zelfs op den hals gehaald hebben. Wanneer anderen de oorzaak van ons
goed en kwaad zyn, is dat met de verzel- ling van hun Idee of denkbeeld, of zonder hetzclve, en, als het daar zonder is, ver- oorzaakt het goed dankbaarheid of erkence- nis , en 't kwaad toorn of gramfchap. De Dankbaarheid is een Blydfchap over
't goed, dat wy oordeelen, dan iemand ons gedaan heeft, met begeerte otn dat te ver- gelden. DeToorn of Gramfchap is eenDroefheid
over't kwaad, dat ons gedaan is, met be- geerte om dat te wreeken. Wanneer anderen oorzaak zyn van ons
goed en kwaad, en dat hun Uee dat ver- aeldt, fpruit daar uk liefde of haat. De
|
|||||
}
|
|||||
TOONEELPOEZY. 239
De liefde dan is een Blydfchap en de haat
een Droefheid, verzeld met het denkbeeld van deszelfs oorzaak; en deeze wordt men gezegd lief te hebben of te haaten. De liefde kan onderfcheiden worden
naar de de achting, die men heeft voor 't geen men bemindt, in vergelyking van zich zelf. Wanneer men het beminde minder acht dan zich zelf, heeft men daar maar toe eene enkele genegenheid. Wanneer men hetzelve zo hoog acht, als
zich zelf, noemdt men het vriendfchap, en , wanneer men het meerder acht, zoude men het devotie moogen noemen: maar de haac kan zo niet onderfcheiden worden, omdac men zo geen verfchil maakt tuflchen hen, die ons eenig kwaad veroorzaakt hebben. Evenwel is 'er een ander onderfcheid, dac
in beiden plaats heeft, naamelyk hierin, dat het goed of kwaad, dat ons toegebragt is, of geoordeeld wordt van 't verftand door middel van de reden, of door de uitterlyker Zinnen , en wel voornaamelyk door 't ge- zicht: het eerfte noemdt men gewoonlyk goed of kwaad j en het tvveede fchoon of |
||||
Ho ONDERWYS in db
lelyk: en hieruit fpruiten twee zoortert
van liefde en van haat, naamelyk die men heeft voor de goede of fchoone din- gen , of voor de kwaade of lelyke zaaken. De liefde voor de mooije dingen kan men behaagen noemen , en den haat voor de lelyke af keerigheid; en deezen, als door de zinnen koomende, treffen veel dieper dan de anderen. Eindelyk,ten opzicht van de achting van
anderen , veroorzaakt hec goed glorie en het kwaad fchaamte. De glorie dan is eenBlydfchap, fpruiten-
de uit het genoegen ,<! dat men heeft van door anderen gepreezen te worden. En deezen zyn de voornaamfteHartstoch-,
ten, die uit het goed of kwaad voortkoo- men, dat in ons is. Laat ons nu over- gaan tot die, welken uit het goed of kwaad fpruiten, dat in anderen is. Ditnu kan tweezins aangemerkt worden,
. of volftrektelyk in zich, of met de oorzaak. Het goed of kwaad, volftrektelyk of in
zich aangemerkt, zyn zy waardig of on waar- dig. Als zy 't waardig zyn, het zy goed, het
|
||||
TOONEELPOEZY. Hi
het zy kwaad, dat verwekt in ons Blyd-
fchap, ten opzicht, dat net voor ons eenig- zins goed is, dat het gaat zo 't behoordtj en deeze hartstocht heeft geenen byzonde- fen naam. Zo zy *c onwaardig zyn, en wel het goed;
ontftaat 'er Wangunft, en uic het kwaad Medelyden. By Wangunft vefflaan wy dan hier een
Droefheid, verwekt in ons uit het zienj dat iemand goed overkomc, dat wy herri niet waardig oordeelen. Medelyden is een Droef heid , in ons ont-
ftaan uit het kwaad, dat iemand overkomt, het welk wy hem oordeelen niet verdiend te hebben. De oorzaak van 't goed of kwaad in an-
deren, zyn of wy zelf, of anderen. Als Wy zelf oorzaak van 't goed zyn in anderen, ontftaat *er Vergenoeging , van 't kwaad Moeijelykheid. Deeze Vergenoeging is een Blydfchap in
Ons ontflaan uit hec goed, dat wy weeten anderen aangedaan te hebben ; gelyk dfc moeijelykheid in tegendeel van 't kwaad. Q Als
|
||||
242 ONDERWYS in fit
Als anderen oorzaak zyn van 't goed of
kwaad in anderen, zyn zy dat of waardig, en dan ontflaat 'er gunfl:; of onwaardig, en dan ontflaat *er Verontwaardiging. Gunfl dan is een Bfydfchap, met goed
te willen aan dien geenen , die goed of kwaad doet, aan die geenen, die het waar- dig zyn. Verontwaardiging is een zoort van gram-
fchap tegen die geenen, die goed of kwaad doen aan die, welken dac niet verdiend hebben. Dit zyn nu de voornaamfte Hartstochten,
die nun opzicht hebben op het tegenwoor- dig goed of kwaad. Laat ons nu overgaan tot die op het toe-
komftige zien , welke is de Begeerte met haare zoorten. De Begeerte is een Hartstocht om te
verkrygen 't geen ons goed is, en te vlie- den 't geen ons kwaad is. En fchoon uit deeze uitbeelding fchynt, dat 'er twee Be- geertens zyn, zo is 't nochtans snaar van eene, dewelke,zo veel zy na 't goed heldt, van het daar tegen geftelde kwaad afwykt: dewyl
|
||||
fddNEELPOEZY. 243
tlewyl 'er geenig goed is, wiens derving
niet kwaad is, en geenig kwaad , aange- inerkt als iets ftelligs, diens derving met goed is: by voorbeeld, die de rykdom zoekt vliedc de armoede, die de ziekce vliedt zoekt de gezondheid, enz. Maar, zb men verfcheide zoorten vail
Begeerte wil hebben, nioet men die van de voorwerpen haalen: want de nieuwsgierig- heid, die niet anders is dan een Begeerte om iets te weecen, verfcheeldt veel van de roemzucht, wraakzucht, enz. zo dat de voorwerpen de verfcheidenheid in de Be- geerte maaken. De voornaamften en krach- tigflen zyri die, welken fpruiten uit net Be- haagen en de Afkeerigheid. Die uit de Afkeerigheid fpruit is een Be-
geerte om met alle kracht te vlieden het geene, daar men een afkeer van heefc. Die uit het Behaagen fpruit is een Be-
geerte om met alle kracht te gerfieten het geene, daar men behaagen in heeft; de fchoonheid van de bloemen trekt ons alleen om ze te zien, die van de vruclueu om ze te eeten, enz. Q » En
|
||||
24+ ONDERWYS IN Bg
En onder alien is de voornaamfte en he-
vigfte Begeerte van byflaapen, welke, gelyk in alle de Dieren , de Natuur ook den Menfchen ingeprent heeft. En gelyk men behaagen heefc in de fchoonheid,en de zinlykheden verfcheiden zyn , heeft men meer begeerte om by de eefle dan by de andefe te flaapen. En deeze Begeerte, die dus nit bet Behaagen fpruit wordt meer benoemd met den naam van Liefde, dan Hartstocht, vvaarvan wy hier vooren gefprooken hebben. Ook heeft zy veel vreemder uitwerkzeien; en het is zy, die de voornaamfte ftof verftrekt aan de Roman- fchryvers en Dichters , en daar van de I leer Corneille zegt, dat het is de ziel der Treurfpelen. In alle Begeerte kunnen aangemerktwor-
den de middelen van 't begeerde te verkry- gen, en,wy zeifs als oorzaak , daar 't van afhangt. Wanneer de middelen zodanig zyn, dat
'er geen twyfFel is van het begeerde te be- koomen , ontftaat daar het vertrouwen ; wanneer de fchyn zeer groot is, Hoop j wan-
|
||||
TOONEELPOEZY. 245
|
|||||
wanneer zy kleen is, Vrees; onder welke
de Jalouzy behoort; en wanneer 'er ganfclx geen fchyn is, Wanhoop. Hct Vertrouwen dan is een begeerlyke
Blydfchap, dat men het begeerde zekerlyk zal verkrygen. De Hoop is een Begeerte met kleene
Blydfchap van 't begeerde te zullen bekoo- men. Vrees is een Begeerte met droefheid van
't begeerde niet te zullen verkrygen. . Wanhoop is eene begeerlyke Droefheid
van 't begeerde zekerlyk niet te zullen verkrygen. De Jalouzy is een Vrees met Begeerte van
eenig goed, dat men bezit, te behouden. Wanneer wy als oorzaaken kunnen zyn,
waar van 't begeerde te kunnen verkrygen af hangt, kan 'er zwaarigheid zyn in 't ver- kiezen van de middelen of in de uitvoering derzelven. Uit de Zwaarigheid in 't verkiezen der
middelen fpruit Angfl, en zo men iets be- ftaat, eer men verkooren heeft, Wroeging. D£ AugfX dan is een zoort van Vrees,
Q 3 die |
|||||
S4d ONDERWYSinde
die de ziel in de waagfchaal houdt om te
verkiezen onder veele middelen, die tot het uitvoeren van eenige daad ftrekken. De Wroeging is een Droei heid, fpruiten-
de uit deZorg, die men heeft, dat, het geen men gedaan heefc, niet goed is. Uitde zwaarigheid in de ukvoering fpruit
de Moed en Stoutheid, of de Blooheid en Verczaagdheid. Moed is een Begeerte of drift om krach-
tiglyk uit te voeren, 't geen men voorge- noomen heeft, en Stoutheid of Onvertzaagd- heid is een zoort van Moedigheid om zeer gevaarlyke aanflagen te volbrengen. Blooheid is een flaauwheid , die de Ziel
belet, om de ukvoering by der hand te neemen van dingen , die zy anders doen zoude. En Vertzaagdheid is een ontflelte- nis, die de ziel de macht beneemt van die kwaaden af te keeren, die zy gelooft aan- ftaande te zyn. En dit zyn, onzes oordeels, de voornaam-
fte van de Hartstochten : laat ons nu uit deezen kiezen , die den-Toneelpoeet kun- nen dienen. Voor
|
||||
TOONEELPOEZY. 247
Voor deezen is gezegd , dat een Toneel-
poeet Hartstochten moet v^wekken in de Aanfchouwers door zyn Treurfpel. Deezen nu kan hy verwekken door de voorvallen van zyne Gefchiedeniffe, of door de Harts- tochten, die hy in zyne Tooneeliften plaatfb en brengt: zo dat hem tweezins op de I larts- tochten te letten ftaat; eensdeels, voor zo veel hy die in zyne Tooneeliften moet heb- ben, andersdeels, voor zo veel hy die in zy- ne Aanfchouwers moet verwekken. De Hartstochten, die hy in zyne Aan-
fchouwers kan verwekken , zyn alien, die ten opzicht van anderen in ons verwekt worden.alsBlydfchapover'tgoeden kwaad, dat iemand.die 't verdiend heeft, overkomt; Wangunft, Medelyden, Gunft, Verontwaar- diging, Hoop, Vrees, en eenige anderen. En van deezen moet hy uitkiezen, die
het krachtigften zyn. De Ouden hebben genoomen het Medelyden over de onfchul- digen, die ongemak leeden, en de Veront- waardiging van die geenen,welken de ont- fchuldigen dat ongemak aandeeden. En die Hartstochten verwekt hebbende in de Aan- Q 4 fcho«- |
||||
S48 ONDERWYS in be
fchouwers, hebben zy dezelven daar in lat-
ter) fteeken, en met dezelven vertrokken. Maar de Hedendaagfclie Tooneeldichters,
invoerende hec loon voor het weldoen, en de ftraf voor 'c kwaad doen , hebben het Medelyden, dat zy eerft verwekt hadden,op het eind van hunne flukken, met de deugd te doen zegepraaien , veranderd in Blydfchap, en insgelyks de Verontwaardiging, met de kwaaddoeners te doen IlrafFen, verwiffeld in dezelveHartstocht; en alzo de Aanfchotj- wers me£r vermaak aangedaan. En dewyl het in de menfchen de vermaa-
Icelykfte verandering is,over te gaan vande Droefheid tot de Blydfchap, oordeelen \vy, dat de Hedendaagfche Dichters de Ouden daar in overtreffen; en dat de Toneelpoeec moet toeleggen, wil hy den Lauwerkrans waardig worden, zyne Aanfchouwers eerfl: droevig en daarnaa blyde te maaken, en wel met de Blydfchap te laaten vertrekken. Om dit uit te vverken zal hy in hen eerft
moeten verwekken de Hartstochten , die tot de droefheid behooren, als Wangunffc, Medelyden , Verontwaardiging , Hoop,, Vrees,
|
||||
TOONEELPOEZY. 249
Vrees, enz. en die daarnaa in blydfchap
doen veranderen. DeDichters hebben tot noch roe gebrujkc
MedelyJen en Verontwaardiging,en wy be- kennen wel, dat hec de krachtigfte Harts- tochten zyn: maar wy twyffelen fterk, of 'er niet door anderen 00k wat fraais uit te werken zoude zyn, en willen den Dichter aanmoedigen ,om het met anderen 00k eens te waagen: Overtreft hy zyne Voorgangers niet, hy zal ten minften wat nieuws voor den dag brengen , en zyn poogen zal lof verdienen. Tot befluit zullen wy hier by voegen.dat
hy vooral in acht moet neemen , dat hy dien Taoneelift, daar hy den Aanfchouwer Medelyden wil mede doen hebben, in zyne Gunft brenge, en dien, waar tegen hy zyn Verontwaardiging wil verwekken , in Pngunft en Haat. |
|||||||
Q5
|
|||||||
EEN-
|
|||||||
25© ONDERWYSindb
EENENDERTIGSTE
HOOFDSTUK. Van het verwekken der Ilartstcchten
in een Treurfpel in V Algemeen. m klaarlyk te verftaan, door wel-
ke middelen, en op wat wyze de Hartstochten in een Treurfpel zyn op te wekken, moetbyzon- derlyk, onzes oordeels, op deeze zes vol- gende zaaken vooraf gelet worden. I. Door wien. II. In wien. III. Wel-
ke Hartstochten. IV. Waar van daan de-. zelven te haalen. V. Op welke plaats in een Treurfpel te brengen. VI. Tot welk een einde dezelven in een Treurfpel ver- wekt en ingevoerd worden. En het fchynt ons toe, dat, in deeze dingen wel begree- pen te hebben , neevens het geene daar- van afhangt, de geheeleRedetuykkunft van een Treurfpeldichter beftaat. Wat
|
||||
TOONEELPOEZY. 3ji
Wat het eerfte belan'gc, te weeten, doop
wien de Harcstochten verwekt worden: het is buiten twyffel, dat de voornaamfte Oor- zaaken , door wien ukfleekende Hartstoch- ten in een'Treurfpel gevonden worden, is de Dichter; dewy] aan zyne verkiezjng al- Jeen ftaat, en van zyne vinding en behan- deling alleen afhangt, zodanige Gefchie* deniffen ten Tooneele te voeren, in welkeq de Hartstochten op het uitfteekendfl en he- vigfl: te vinden zyn. De min voornaame oorzaaken , en als
werktuigen, zyn de TooneeSiften , aan wel- kers kunfl en bekwaamheid zeer veel gele- gen is, om op het beft naar 't leeven te. vertoonen het geen de Poeet wel gedicht en verhandeld heeft. Hier van fpreekt Ho- Ratius , als hy zegt. Si vis we fiere, dolendum efi.
Primum ipfi tibi, &c. Dat is:
Gy mm eerjl Jchreijen.
Megeert gy, dat ik ween. Want
|
||||
252 ONDERWYS in de
Want hoe de Tooneelift uic de natuur meer
genegen is tot deezen of geenen Hartstocht, of dooreenig geval in denzelven ftaat, dien hy moet vertoonen, hoe hy heviger denzel- ven in anderen zal kunnen verwekken, ge- ]yk uic het voorbeeld van den Jtheenfcben Polus blvkt by Aous Gellius , Lib. vn. Cap. v. Wat het tvveede belangt : in wien de
Hartstochten verwekt moeten worden : het is zeker, dat dezelven voornaamelyk in den Aanfchouwer behoorde verwekt te worden, nademaal om derzelvtr wille het geheele Treurfpel gemaakt en gedicht wordt, om vertoond te kunnen worden; maar aange- zisn de Tooneeliflen niet zyn doode of leevenlooze werktuigen, maar gelyk zy in der daad zyn, ook voor menfchen in het Treurfpel, hoewel anders geperfooneerd dan zy waarlyk zyn , hunnen rol fpeelen , en hun deel daar in hebben, zo volgt, dat de Treurdichter in zyne Tooneeliflen ook moet verwekken zodanige Hartstochten , als met de deelen der Gefchiedeniffe, die vertoond wordt, overeenkoomen: want de Too-
|
||||
TOONEELPOEZY. $53
Tooneeliften,onder elkander redeneerende
van Haat, Liefde, Deugd,Ondeugd, enz. of elkander trachcende te overreden, verbid- den, beftraffen, verwyten, befpotten, enz. verwekken of behoorden in elkander te vervvekken zulke Hartstochten, als de ge- Jegenheid der zaake vereifchc. Hoe dezelven verwekt worden is by alle
gemeene Rederyk—kunftenaaren in 'c bree- deverhandeld, in dat deel van deRedenryk- kunft, alwaar gefprooken wordovan de Hartstochten in zyne Toehoorders te ver- wekken , waar van zich ieder in die gele- genheid kan dienen. Ten derden flaat aan te merken, welke
Hartstochten in den Aanfchouwer kunnen verwekt worden. (Welke behoorden zal in de verhandeling van 'c einde blyken.) Het is zeker, dat al het geene op het Tooneel on- der de Spelers gezegd , gedaan en gelee- den wordt, geenzins de Toekykers raakt, voof zo veel het daar gefchiedt', maar dac dezelven geen andere aangelegenheid of in- treft hebben in het geen daar gefchiedt, als voor zo veel het zeive uitterlyk en van bui-
|
||||
&S4- ONDERWYS in i>£
buiten gezien wordt; waar uit volgt, Aii
in de Aanfchouwers verwekt kunnen wor- den alle de Hartstochten , die ten opzicht Van anderen in ons kunnen koomen; maar dewyl deeze tweederlei zyn, naamelyk of zulken , die diriBe door het eerfle gezichc 'I der Gefchiedenifle in ons ontftaan , of zul- ken , welkert uit deeze eerfte hunnen oor- fprong hebben, en gebooren worden door vergelyking en toepalling van anderen hun- tien (taat en conditie op de onzey zo blykc klaarlyk", dat in de Aanfchouwers van een Treurfpel verwekt kunnen worden alle zoor- ten vanBlydfchap en Droefheid over'tgoed en kwaad, dat iemand.die het verdiend of niet verdiend heeft, overkomt, gelyk daar 2yn Medelyden, Verontwaardiging, Gunfl;, : Wangunft* Schrik, Vergenoeging, Hoop, j Vrees; ook Begeerte , als Nieuwsgierig- j heid, Verlangen , en eindelyk Verwonde- fing, en dat uit deezen wyders kunnen ge- booren worden Vrees, Afkeer, Haat, j Liefde; van welken alien byzonderlyk en in 't breede gehandeld behoordt te worden ,als mea fpreeken zal van de wyze , op welke | d« I
|
|||||
TOONEELPOEZY. 25$
de Hartstochten in 't byzonder opgewekt
worden. Hec vierde, waarop voornaamelyk gelet
dient te worden , is, waar van daan de Hartstochten gehaald moeten worden , het welke onzes oordeels moet gefchieden uic de aanmerking van den Hoofdperfoon of Perfoonen, of uit den ftaat en conditie , in welken dezelve zich bevindt of bevin- den. Jn den Hoofdperfoon of Perfoonen zya
voornaamelyk aan te merken deeze naavol- gende hoedanigheden, te weeten, dat de- zelven kunnen zyn J. Of zeer deugdzaam en goed , of zeef
ondeugend en kwaad, of rniddelmaatig. II. Of Vrienden of Vyanden , of onver-
fchilligen dat is geen van beiden. De Vrienden zyn zulks weder of van wegen het bloed, of door liefde of om byzondere redenen, of om redenen van ftaat en 't ge- meene beft, ofouden ofnieuwen, em. III. Of malkander kennende of onbe-
kenden,of in de GefchiedenifTe op de eene ef andere wyze elkander bekend wordende. IV,
|
||||
*55 ONDERWYSifrfi*
IV. Of fchuldigen of onfchuldigen.
V. Of ftandvafligen of onflandvaftigeri.
VI. Of Koninglyken of Vorftelyke Per-
foonen, of Orlderdaanen. Alle deeze hoedanigheden en aanmerkin-
gcn dienen wonderlyk om de Hartstochten te verwekken , ofte dezeiven te doen ver- fiaauwert, na dat ze op hunnen tyd en plaat- ze van den Treurdichter te paffe, en met den ftaat en condkie der Perfoonen, (waat van terftond zal gefprooken worden,) over- eengebragt worden: want hier in aileen be- ftaat alle de kunft des Dichters. De Staac, welke ook gevoeglyk de ftaat-
wiffeling zoude kunnen genoernd worden,is tweederlei: want de Perfoonen worden in den zelven of van Gelukkig Ongelukkig, of in tegendeel van Ongelukkig Gelukkig. Allen, die hun leeven of Ryk kodmen te
verliezen , of flechts een van beiden, wor- den van Gelukkigen Ongelukkigen. Allen die flechts gevaar loopen van bei-
den, of een van beiden, te verliezen, wor- den van Ongelukkigen Gelukkigen. Ten vyfde komt in aanmerkinge,op wef-
ke
|
||||
TOONEELPOKZY. 257
ke plaats voornaamelyk de Hartstochten in
hetTreurrpel zyn te verwekken, het welk, onzes oordeeJs, bvzonderlvk nit den ftaat en deconditiederPerfoonenmoet bepaald wor- den; want de feden leerdt, dat, alwaar de Perfoonen op het hoogfte van Gelukkigen Ongelukkigen , of van Ongelukkigen Ge- lukkigen worden , aldaar 00k de Harts- todhten op het hevigfte bewoogen moetea worden , en gemerkt het zelve akyd om- trent of in de Cataflrophe gefcbiedt, en dat dezelve zo verfe op 't einde van 't Spel diendt verfchooven, als eenigzins gevoeg- ]yk kan gefchieden , zo voJgt 00k, dat de hevigfle Hartstochten op het einde en om- trent de Cataflrophe moeten koomen : wane daar door zal de Aanfchouwer met grootef indruk onthouden het geen hy gezien heeft, en met meer beweeging na huis gaan. Ten zesden moet gel^t worden op het
einde van "t Treurfpel, het welk gefteld is te zyn door de Hartstochten te leeren, waar uit de Dichter die byzonderlyk moec in acht neemen, dat hy zulke Hartstochten K. nies
|
||||
ajg ONDERWYS in bz
uiet verwekke, die met de gemeene ge«
yoelens of vooroordeelen zelfs van de Aan- fchouwers niet overeenkoomen : hy moec ook acht geeven op de tyden, waarin hy zyne Spelen laat vertoonen: want dit niet doende , zoude lichtelyk hy zelve en zyn geheele werk niet alleen in verachting en ongunft by de Toekykers raaken , maar zelfs in gevaar koomen van den haat van Jdeen en groot zich op den hals te haalen. Hy moet derhalven voornaamelyk acht gee- ven op den flaat en forme van Regeering, waar onder hy leeft: die onder een Koning flaat zal kwaalyk zodanige Spelen kunnen doen vertoonen en wel uitvoeren, die flrek- •ken om de lieden de liefde tot de vryheid in te boezemen , zonder zich zelven en zyn werk in groot gevaar te ftellen: die in een vrye Regeering fchryft moet zich vooral wachten de gebreeken derzelve op te haa- Jen , om de Koninglyke daar door te ver- heffen: hy moet ook zich naar de algemee- ne genegenheid van zyne Toekykers voe- gen, wel verftaande, dat hy zich naar de besten
|
||||
tOONEELPOfiZY. ns$
besten en verftandigften voege en fchikke;
want de roem en lof van de beste en ver* flandigfte menfchen bewoogen , \rermaakc en voldaan te hebben, moet veel grootec en heerjyker geacht worden dan alle ver- tvondering en toejuiching van het graamf en bet fehuira van 't volk. |
|||||
K * TWEE*
|
|||||
,aCo O N D E RW Y S rN d»e
|
||||||
TWEEENDERTIGSTE
HOOFDSTUK, JVelke cle wornaamfte Hartstochten zyn,
die men in den Toehoorder moet
zoeken te verwekken.
er wy de voornaamfte Hartstoch-
ten bepaalen , zullen wy eerft een weinig onderfcheid in 't ge- meen van alle Hartstochten, die in den Toekyker verwekt kunnen worden, aanmcrken , ten opzichte vvaar dezelven in een Treurfpel en welke meeft verwekt wor- den 5 dewyl wy meenen dac het zelve tot eenig klaarder begrip der Hartstochten die- nen zal. Zo zyn 'er dan voor eerft eenige Harts-
tochten , die alleenig verwekt worden en in wsezen blyven, zo lang het Spel vertoond wordt; als daar zyn Nieuvvsgierigheid , Verlangen, Hoop en Vrees; want dewyl deeze
|
||||||
TOONEELPOEZY. srfr
deezen met zien als op het toekoomende,
en 't geen noch in een fluk te vercoonen overig is, moeten dezelven noodzaakelyk ophouden , wanneer 't Spel geeindigd is, dewyl die niet eindigen mag, of de Toeky- ker moet in alle die zaaken, daar hy eeni- ge Nieuwsgierigheid , Verlangen , Hoop en Vrees over hade ontfangen, ten volten voldaan zyn. Ten tweeden zyn *er, die wel het meeft
en krachtigfle verwekt worden , zo lang het Spel gefpeeld wordt, rnaar die noch een weinig naa 't zien deszelfs in ons over- blyven ; zynde dit weinige raeer of min, na dat de Toekyker zyn Hartstocht meer of min voldaan vindt, gelyk Verontwaardi- ging , Wangunfl:, Gunft : want men zal zien, dat de Verontwaardiging, die men over eenen gehad heeft, die iemand, die 't niet verdiende , goed of kwaad gedaan hadt, of de Wangunfl, ontftaan, omdat men iemand, des onwaardig met goed zag aangedaan , meeft verdwynen zullen, wan- neer hy, die eenen onnozelen verdrukt hadt, daar over geftraft wordt, of die ee- K 3 nen |
||||
fe*« ONDERWYS in i>e
nen onwaardigen goed gedaan hadt, die
macht van dat meer te kunnen doen hem ontnoomen wordc, en den ontfanger van, *t onverdiende goed daar van ontroofd wordt: en in dit laatfle geval van Veront- waardiging, te weeten over eenen, die ie- mand des onverdiend goed gedaan heeft, jsal dezelve ganfch geen kracht meer op ons over hebben , als wy zullen zien, dat het goed den onwaardigen afgenoomen en den waardigen gegeeven wordc, 't welk ons ten vollen vergenoegt; maar daar zal mee"r van deeze Hartstocht over blyven, als wy iemand zien een ander kwaad doen, die 't ganfch niet verdiend hadt , hoewel hy daar over geftrafc wordt, dewyl 't in ons meer indruk gehad heefc, dat een on- nozele vertreeden en onderdrukt wordt, als dat een onwaardige eenig goed ontfangt, ten zy te gelyk dit goed eenen waardigen ontroofd wordt, in welk geval deeze twee yedenen van Verontwaardiging zamen koo- mende zo veel te fterker op ons gemoed werkep, en dies te meer laaten overbly* Ten* Zo
|
||||
TOONEELPOEZV. atfj
Zo zal de Wangunfl ook meefl: geheel te
niet gaan , wanneer den onwaardigen het goedontnoomen en eenen vvaardigen gegee- ven wordt, of de onwaardigen daar en bo- ven noch eenig kwaad komc te ontmoeten; want ieder, die redelyk is, en niet al te wreed, zal achten, dat de zodanige zyn loon op die manier wel zal ontfangen heb- ben, en hem het eerfte genoote goed geen nut doen kan ,• waarom deeze Hartstochc dan moet verfterven, en niet als een weinig kan overlaaten, te weeten, wanneer men zyne gedachten eens weer over 't geheele Spel laat gaan: en daar zal noch veel min- der in ons overblyven, als iemand onwaar- dig eenig goed ontfangt, 't geen niemand onttrokken is. De Gunft, die 't flerkfte werkt, wanneer
zy naa 't Medelyden komt, verliefl: ook meefl haar voile weezen naa 't zien vertoo- nen,doordienkrachtiger Hartstochten haar doen vergaan , als Medelyden, Verwonde*- ring enz. dewyl die ons gemoed zo beheer- fchen, dat men bykans op die dingen niet . of weinig letten kan, die, en voor zo veei R 4 zy
|
||||
12*4 ONDERWYS in de
|
|||||
zy in ons Gunft verwekt hebben, in elke
fryzondere handeling van 'c Tooneelftuk voorkoomen. Ten derden zyn 'er, die bykans zo veel
naa 't Spel, als terwyl men 't ziet vertoo- jien, overblyven. Wy zeggen bykans, om- dat altyd de Hartstochten flerker zyn, als zy eerfl bewoogen worden, dewyl de re- den, daarnaa daar by koomende, dezelve ■vvat maatigt. Deezen zyn Medelyden en Verwondering. Wy flellen hier de Ver- wondering by, omdat zy, hoewel ze geen Hartsfocht is, dewyl het hart geene onge- woone beweeging door haar ontfangt, zeer dienftig is om ons gemoed van ondeugden te zuiveren , waar van hier naa breeder zal gefprooken worden. Medelyden verdwynt niet als de Wan-
gunft, omdat, hoewel eenen onnozelen zyn geleede kwaad door eenig goed betaald ge- zet wordt, zyne onnozelheid en 'c ontfange ©nverdiende kwaad veel grooter indruk op pns gemoed gemaakc heeft, als 't goed, datiemand onwaardig ontfangen heeft, en $ry daarom altyd in onze gedachten deq |
|||||
T00NEELP0E2Y. z6s
jammerlyken Hand, verdrieten en ongemak-
ken houden , die hy geleeden heefc, en wy niet denken door een groot genoeg goed te kunnen vergolden vvorden. Ten vierden is 'er een Hartstocht, die
meeft vervvekt wordt, als 't Spel gedaan is, te weecen Vergenoeging. Wy zeggen meeft, omdat, hoewel hier en daar eenige Vergenoeging in den Toekyker verwekt wordt, dezelve niet volkoomen is, maaF altyd noch met vrees enz. vergezelfchapt gaat; daar de Vergenoeging , die naa 't eind van 't Sel komt, nergens eenige hin- nerniflen vindt, zo 't flak wel gemaakt is. Uit deeze Vergenoeginge fpruit de Gunfl tot den Maaker van 't werk, en de Ver- wondering over zyne Kunft, 't welk altyd van den Dichter beoogd wordende, diendc hy zeer vlytig op te paffen om deeze Ver- genoeging in zyne Toehoorders te verwek- ken, waar van hier naa. Ten vyfden zyn 'er eenigen , die niet
fcpgewekt worden,als naa 't Spel, en voort-
kopmen of uit andere Hartstochten, die te
R 5 voo-
|
||||
Z66 ONDERWYS in de
vooren verwekt zyn, of uit de overdenkin-''
ge der dingen, die men heeft zien vertoo- nen, en die, op dien tyd, geen overden- king toeftaan , als Vrees of Schrik, Haat tot de Ondeugd, Liefde tot de Deugd. Om nu voorts te bepaalen , welke de
voornaamfte, dat is de nutfle en vermaa- kelykfle Hartstochten zyn, en eerft van de nutfle fpreekende , zulien wy dit voor afzeggen, dat ons die de allernutflen fchy- nen te zyn , die ons't flerkfle van de On- deugd aftrekken, en daar naa die ons on- middelyk tot de Deugd aanmaanen. Die zyn twee weegen, die alle beiden, hoewel de eene rechter toe gaat dan de andere, op eeneinde, te weeten Deugd, doelen; maar gelyk bet kwaad ons mefir ontroerdt dan rC goed, zobevindt men, dat alle die dingen, die ons de afgryflelykheden , ongemakkert en gevaaren, door de Ondeugden veroor- zaakt, voor oogen ftellen, veel meer op ons hart zulien uitwerken, om de Ondeugd te vlieden, en de Deugd te volgen.dan. die de ukfteekenheid, voordeelen enz. der Deugd
|
||||
TOONEELPOKZY. 26>
Deugd ons vertoonen.
Hier uit zullen wy befluiten dat de Vrees
ofSchrik, waar uit de Haat ontfhat, de nutfte is ; waarnaa volgen Medelyden en Verwondering, waaruit de Liefde. De vermaakelykfte dunkt ons te zyn de
Nieuwsgierigheid en Verlangen mec de Vergenoeging , daar op volgende. Te gelyk de nutfte en vermaakelykfte zyn
Verwondering en Medelyden , van welken alleen in 't byzonder dient gehandeld te worden, De overige Hartstochten , als Veront-
waardiging, Gunft, Wangunft, Hoop en Vrees, zyn niet van de voornaamften, of omdat ze naa 't vertooneri niet overblyven, ef omdat ze meefl: maar dienen om de voor- naamften op te wekken , te bekrachtigen en rneer indruk op onze ziel te doen heb- ben. Zo gaan gemeenlyk Nieuwsgierigheid of Verlangen , Medelyden en Verwonde- ring met eenigen van deezen of alien ver- gezelfchapt; en flaat hier aan te merken, dat, hoe meer van deeze vyf, en hoe krach- tiger
|
||||
268 ONDERWYS in de
tiger in top gevoerd, zy by de voornaam-
flen gevoegd worden , net Toneelftuk zo veel temeer luifter zal hebben,en denAan- fchouwer te meer vermaaken , zo 'er maar een bekwaame Vergenoeging achter aan gehecht en verwekt wordt. |
|||||
DRIE-
|
|||||
TOONEELPOEZY. 26>
|
|||||
DRIEENDERTIGSTE
HOOFDSTUK. Hoe men de Meuwsgierigbeid* en bet
Verlangen verwekken zaJ. ieuwsgierigheid en Verlangen, ge-
lyk het de vermaakelykften zyn, zo zyn het ook de eerften, die in den Toekyker behooren verwekc te warden, dewyl men, door deezen gedree- ven, meefl tot het zien vertoonen, wan- neer men 't fluk noch nooit gezien heeft, zich begeeft, en dat, zonder deezen, nooic bykans de andere Hartstochten in den Toe- hoorder zullen ontftaan, dewyl hy, deezen niet ontfangen hebbende, niet naarflig zal toeluifteren, zonder weike aandacht geen Hartstocht kan verwekt worden,of zo ilerk niet als 't wel behoordt. Hier uit voJgt, dat de Nieuwsgierigheid eg, 5c Verlangen *c ge-
|
|||||
270 ONDERWYS in tit
geheele ftuk door verwekt moeten worden*
geduurig opklirnmen , en nooit verflaau- wen. Hoewel de Nieuwsgierigheid en Ver- langen meeft, dezelve Hartstocht zyn , zo heeft de Nieuwsgierigheid dit noeh byzon- der, dat zy mede op net voorgaande flaat; en dewy], ahvaar iets voorgaat, Pieces im- ■pikes of ingtwikkelde Stukken zyn, zal zy meefl: in dezelven plaats hebben. Deeze Nieuwsgierigheid is tweederhande, of die geene (welke ook in Pieces fimpiices of eenvoudige Stukken plaats heeft) die men heeft orn te weeten wie die Perfoonazien zyn , die op het Tooneel koomen, welke hun flaat is, al$ Koning, Veldheer, Va- der, Broeder, Verliefd enz. en deeze moec Araks voldaan worden , omdat ze anders niet alleen 't wel begrypen van 't geheele Siuk, maar van elk deel deszelfs hinderdt: of die (welke alleen in Pieces implices plaats heeft) die men heeft om tc weeten al het geen de een of andere Perfoonazie in dien ftaat van verliefdheid, ongeluk enz*. gebragt heeft, oft geen'er korts te voo- ien gebeurd is, zonder welk het volgende- »
|
||||
TOONEELPOfiZY. 271
in 't fluk niet zoude kunnen verftaan wor-
den. DeezeHartstocht moet noodzaakelykver-
wekt worden van te vooren, omdat dever- telling en herliaaling dier dingen, ('c welk ten eerften 00k behoordc te gefchieden) met meer aandacht aangehoord wordc, en xtiec onverwachc koome. De eerfte flag van Nieuwsgierigheidheefe
geen opwekken van den Dichter noodig, dewyl de onkundigheid van den Toekyker dat genoeg uitwerkt. De tweede zal en moet verwekt worden,
(behalven door het voorgaande middel) mec cenig gewag te maaken, en iets aan te roe- ren van die dingen, die voorgegaan zyn, zonder dezelven nochtans klaar en openbaar uit te leggen. 't Verlangen kan tweezins aangemerkc
worden, of ten aanzien van de geheele Hi- florie, of van den uitflag van elke byzon- dere Handeling , die gezaamenlyk op de voornaamfte hun wit hebben, en hoe meer van deeze byzondere Handelingen zulkcn verlangen verwekken , hoe 't geheele fluk .des
|
||||
*72 ONDERWYS in tt
des re aangenaamer zal zyn.
Die Verlangen is een vuurige begeerte>
om te weeten welk, en op welk een ma- nier , het einde zal zyn dier Verhandeliii- gen, die noch onvolkoomen zyn. Om die Verlangen te verwekken, moet
men voor eerft zich zorgvuldig wachten van zo veel opening te doen, door iets te doen. zeggen, of te doen doen, waar uit deToe- kyker het einde zekerlyk kan befluiten; en, zo den Dichter dit mocht gedaan hebben, of dat hy het uit de Hiftorie, die hem be- kendis, weete, dat hy dan van de manier, op welke het einde zal uitvallen, niet rep- pe, en dat deeze manier dan iets fraais in zich hebbe. De reden is, omdat, indien den Toeky-
ker in het Spel zelve iets bekend gemaakc ivordt, al zyn aandacht noodzaakelyk ver- flaauwen moet: wy zeggen in het Spel zei- ve, omdat men het einde van een ftiik, op eenige andere manier weetende, den yver om toe te hooren daarorn zo heel veel niec verflaauwt, dewyl de andere Hartstochten, die hem ia 'c Spel vertoond worden, hem daar
|
||||
TQONEELPOEZY. 273
daar zo veel niet laaten op denken; daar hy
in tegendeel zyne gedachten 'er zou van vol hebben, indien hem in 't fluk zelve iets geopenbaard wierdt. De Toekyker mag wel wat fpelens hebben, dat is, hem mag wel zo veel gezegd worden, dat hy eenig- zins, doch gantfch niet zeker , het einde befluiten kan, doch twee of drie gebeurly- ke eindens zich verbeelde. Maar de Dichter zal zich wel te wachteri
hebben, dat hy zo een eind aan zyn Spel maake,dat hy uit alle omftandigheden wee- ten fcan, dat den Toehoorder onverwachc zal voorkoomen en onaangenaam zyn, in- dien dezelve zich dat niet alleen vaftelyk had ingebeeld, maar niet hart en zin ge- wenfcht, dat het zo mogt uitvallen, alshy zich ingebeeld hadt. Indien in den Cid, Rodrigo Chimene niet gekreegen hadt^ maar van Don SancHe verflaageri waar ge- Iveeft, en deeze haar getrouwd hadt, 'c zouw ieder een zeer ongemakkelyk geweeft* *yn. Ten tvteeden zal ditVeflangen aeer groot
S zyn ,• |
||||
274 ONDERWYS in be
zyn, indien de Toekyker gantfch geen ein-
de zich verbeelden kan. Ten derden, hoe raeer Hoop en Vrees,
en hoe deezen fterker zyn, hoe grooter net Verlangen zal weezen. |
||||||
yiER-
|
||||||
r
|
||||||
fOONEELPOEZY. i7S
-........iimwi.........i......................-.....
VIERENDERTIGSTE
HOOFDSTUK. Hoe de Nut fie en Vermaakelykfte Harts-
tochten in een Treurjpel in V by-
zonder zyn op te wekken.
ullende fpreeken v'm 't opwekkeri
der Nutfte en Vermaakelykfte Hartsrochten, client aangemerktj dat deeze voorftelling, ten aan* zien van de Nutften en Vermaakelykften , tweezins kan verftaan worden, tevireeten, of dat men alleen de Nutfte of alleea de Vermaakelykfte Harcstochten trachte te verwekken, ofook dat mert door eene ert zelve Gefehiedenifle die beiden in de Aan- fchouwers veroorzaake. Maar aangezien voor deezen reets vaft
gefteld is, dac de Dichtkunft niet alleen
vermaaken moet, maar daar en boven ook
leereft, zo zullen vry tegcnwoordig ook
S 2 traeh-
|
||||
iy6 ONDERWYS in »*
trachten te toonen, hoe de Nutfte en Ver-
maakelykfte Hartstochten in een Treurfpel kunnen verwekt worden door een en de- zelve Gefchiedenis gezaamentlyk. De Vermaakelykheid dan der Hartstoch-
ten door de nuttigheid en 't voordeel, dat dezetven ons kunnen aanbrengen, bepaald hebbende, zullen wy alle min-voornaame ontroeringen, die, geduurende het vertoo- nen van het Spel ontftaan, alsGunft.Wan- gunft, Hoop, Vrees, Verlangen enz. voor- by gegaan hebbende , alleen fpreeken van de voornaamften, te weeten, die, welken in of omtrenc de Catajlrophe, door het zien derzelvert, in de Aanfchouweren ontftaan. Enom dezelven aan te wyzen, zullen wy
ons dienen van die Aanmerkingen, welken wy voor deezen in 't algemeen over het verwekken der Hartstochten geraaakt heb- ben , welken wy zeiden, onzes oordeels, te zyn als algerneene pkatzen, uit dewelken de voornaamfte redenen der Hartstochten gehaald kunnen worden. Wy hebben gezegd, dat in deAanfchou-
wers verwekt kunnen worden alle deHarts- toch-
|
||||
TOONEELPOlZY. 277
tochten , die, ten opzicht van anderen ,
in ons kunnen koomen; en dat dezelven in hen ofdirefte door het eerfte gezicht derGe- fchiedenifle ontftaan, of dat 'er eenigen uic die eerften hunnen oorfprong hebben. Maar, dewyl deeze Hartstochter> ont-
ftaan en bepaald worden door de aanmer- king des Hoofdperfoons of Hoofdperfoo- nen, en den ftaat of de conditie, daar zy zich in bevinden; en dat de ftaat of condi- tie is, dat zy, of van Gelukkigen Ongeluk- kigen worden, of in tegendeel van Onge- lukkigen Gelukkigen , zo voJgt , dat uit de aanmerking van 't goed of kwaad, dat iemand, die het verdiend of niet verdiend heeft, overkomt, en uit de wyze, op wel^ ke hy dat verdraagt, in de Toekykers ont- ftaan kunnen voor eerft Medelyden, Ver- ontwaardiging,Schrik, Vergenoeging, Ver- wondering, en weder uit deeze voorgaan- de Vrees, Afkeer, Haat, en Liefde, van welken alien wy tegenwoordig iets zullen zeggen, en Eerftelyk van 't Medelyden, het welk of
alleen verwekt wordt, zonder dat daar ee-
S 3 nige.
|
||||
278 ONDERWYS in de
rtige Hartstocht uit voortkomt,of deVrees,
die uit het zelve in den Aanfehouwer ont- ftaat. Wanneer het Medelyden zonder Vreeze
• \rerwekt wordc, zo moet dat gefchieden door het invoeren van zeer deugdelyke Perfoonen, die buiten reden en onfchuldig Van Gelukkig Ongelukkig worden, het welk gefchiedt, wanneer dezelven in gevaar koo- men van hun leeven en ftaat te verliezen, of het zelve waarlyk verliezen. Dewyl wy uit de Natuur deernis hebben met die gee- nen, welken wy zien in eenig ongeval koo- men , het welk zy niet verdiend hebben. Maar deeze deernis zal des te grooter zyn, wanneer de Gefchiedenis zodanig legt, dac die Deugdelyke Perfoonen in dat gevaar raa- ken door die geenen, wien zulks het minft betaamde, en dat zy vervolgd worden van hunne Vrienden of Bloedverwanten, wel- ken , indien daar toe gedwongen worden door eenige hooger redenen of gebod, (ge- lyk als om reden van ftaat of gebod van eenen Koning) daar zy anders het tegen- deel zouden doen, zo zal de deernis daar door
|
||||
TOONEELPOEZY. 279
door noch grooter worden, byzonderlyk in-
dien zy elkander van 't begin van 't Spel gekend hebben. Maar aangezien net invoe- ren van zeer Deugdelyke Perfoonen op dee- ze wyze ftrydt met het algemeen gevoelen der menfchen , volgens het welk zy oordee- len , en keuren voor groote onrechtvaer- digheid en onbillikheid, dat zeer Deugde- lyke Perfoonen zouden Ongelukkig zyn , en den goeden kwaad wedervaaren , en daar door een afkeer krygen van zulks te zien gebeuren, dewyl daar door groote Veront- waardiging tegen dien geenen, welke de oor- zaak van dat kwaad is, in hen ontftaat, ais Medelyden met den Lyder, zo wii Ari- stoteles niet, dat zulks in een Treurfpel gefchiede. Doch de Heer Corneille oor- deeldt dat echter iets diergelyks zeer ge- voeglyk in een Treurfpel kan koomen, te weecen, dat , wanneer de Deugdige door den Ondeugenden vervolgd wordende, de Catafiropbe zo uitvalt, dat de Ondeugende in de (Irikken en laagen zal omkoomen , die hy voor de goeden had gefpannen, en alzo het loon van zyne godloosheid ver- S 4 krygt, |
||||
ago ONDERWYSinde
krygt, het welk onzes oordeels niet is ta
verwerpen. Jnsgelyks wil Aristoteles niet, dat een
boos menfch vanOngelukkig Gelukkig wor- de, waar in hy groote reden heeft, want dat kan geenzins in ons eenig Medelyden veroorzaaken, en noch veel min eenig ver- maak en vergenoeging, 't welk ons ander- zins altyd eigen is en byblyft, wanneer wy het geluk en de voorfpoed zien van eenig voomaam Perfoon, die aireets onze Gunft heefc. Het Medelyden kan ook verwekt wor-
den , (gelyk het Aristoteles voor befr, keurdt, en wv ook met hem dat reecs vaft gefteld hebben) dat het daar en boven ook in de gemoederen der Aanfchomvers veroorzaakt een Vrees. Het welk gefchiedt, wanneer een Perfoon ingevoerd wordc van een middelmaatige Deugd, dat is, dac hy niet t' eenemaal Deugdig, noch ook niet t'eenemaal Ondeugdig is, en alzo het mee- fte gros der menfehen gelykende, en aldaar mede overeenkomende; (het welk byzon- derlyk diendc tot vergrooting der Deernis en
|
||||
TOONEELPOEZY. 281
en veroorzaaking der Vreeze,) dat hy ia,
ongeluk en gevaar komt genoegzaam on- fchuldig, dat is, zonder eenig moedwillig en boosaardig opzet, maar door een fout of zwakheid, die een ieder der Toekykers 00k Hchtelyk zotide kunnen overkoomen door groote hevigheid en oploopenheid van ge- moed, 't welk in een eerlyk man plaats kan hebben ; gelyk als iemand, uic Jiefde toe zyne Minnares, met eenen Medevryer in woorden en verwyt raakende , daar door komt te vervallen tot vechten en dooden van zynen Vyand ; of uic al te grooten heerfchzucht eenige laflerlyke daad begaat. Hy moet daarom in gevaar koomen en ver- volgd worden van zyne naafte Vrienden; maar aangezien hy tweezins in dat gevaar kan aangemerkt worden , zo kunnen zyne Vrienden hem 00k op verfcheide wyze ver- volgen; want indien gefteld wordc dat hy in het gevaar fneuveldt en omkomc.zo zal, onzes oordeels, het grootelyks Medelyden bevorderen, dat zyne Vrienden hem niec kennen als naa de daad, wanneer hy, door 't een of ander teken bekend wordende, S 5 hunne
|
||||
282 ONDERWYSinde
hunne klachten en droef heid de gemoede*
ren der Toezienders des te meer tot Deer- nis beweegen. Doch wanneer hy niet komt te blyven in het gevaar, maar uit het zelve gered wordt , zo is het zeer eigen voor het Treurfpel en aangenaam voor de Aanfchouwers, dat zyne Vrienden, op 't punt zynde om hem te dooden , hem fchie- ]yk kennen, en dat deeze kenning de oor- zaak is van zyne redding. En deeze twee gevallen kunnen, onzes oordeels , in een goed Treurfpel aileen maar plaats hebben om de hedendaagfche Liefhebbers te vol- doen: want ingevalle hy, van zyne Vrien- den van 't begin aan bekend, vervolgd wordt, en van dezelven wordt omgebragt, zo moet hy niet van die middelmaatige goedheid zyn, of anders baardt het een groo- te Verontwaerdiging in de Aanfchouwers, dat de eene Vriend den anderen om men- fchelyke zwakheid ter dood toe vervolgt; ten zy in den vervolger worde aaogemerkt, dat hy, door een byzondere plicht, genood- zaakt en gedrongen is , niet tegenftaande zyne liefde of bloedverwantfchap, zynen Vriend
|
|||||
i.
|
|||||
TOONEELPOEZY. 283
Vriend of Beminde tot der dood toe te ver-
volgen, en eehter fchrikt zyn eind te be- kooraen; te meer indien zy beiden in die ongeval geraaken door de becrachcing van eenige Deugd, die zy niet kunnen nalaaten te pleegen: als dan zal het Medelyden in de Toekykers wel verwekt worden, raaar uic het Medelyden zal zo zeer geen Vrees ont- ftaan, waar door de Aanfchouwer zal kun- nen leeren zyne driften te breidelen ; en daar en boven hebben alle diergelyke Ge- fchiedeniflen dit eigen, dat zy door een toeval van buiten, en ni^t aan de Gefchie- nifle toebehoorende, of uit dezelve eenig- zins vloeijende, moeten gee'indigd worden, *t zy door een gebod van een Koning of God , of eenig wonderwerk enz. gelyk in den Cm , alwaar Chimene in eeuwigheid Robrigo moet vervolgen , indien de Ko- ning haar niet gebiedc daar van af te flaan enz. Het welk voor zo veel een gebrek in de GefchiedenifTe is: want de Peripeteia of StaatverwifTeiing moet op het befle , uic kracht van voorgaande oorzaaken, voJgen. Maar is hy zeer Ondeugend en GodJoos, zo, kari
|
|||||
•
|
|||||
sU ONDERWYSinde
ban hy geen Medelyden noch Vrees ver-
wekken, wane hy geen Deernis waerdig is, alzo hy de ftraf verdiend heeft, en de Aan- fchouwers kunnen daar geen Vrees door krygen, dewyl zy niet zo boos zyn als hy; ten waare dac zyne groote en uitfteekende Ondeugden eenige gelykenis en overeen- komft mogten hebben met zoramige ge- breken , daar veelen der Aanfchouweren aan deelachtig konden zyn, die uit eene en dezelve Hartstocht hunnen oorfprong kon- den hebben, gelyk de Heer Corneille Cleopatra in zyne Rodogune cot een voor- beeld daar van brengt, als dan kan de rechtvaerdige ftraffe,die zo eenOndeugend menfeh overkomt, in de Kykers een Vrees verwekken van in een gelykraaatig Onge- luk naar de grootheid van de gebreken , daar zy zich aan fchuldig kennen , te ge. raaken. Dit Medelyden en deeze Vrees kan in
een Treurfpel verwekt worden door een en denzelvenSpeler, ofdoorverfcheidenen. Het is bell, dat het door een alleen gefchiede: doch als 'er meer dan een toe gebruikt wor- den. |
|||||
•
|
|||||
TOONEELPOfiZY. 285
den, zo moet de eene, die het Medelyden
zal veroorzaaken, zeer Deugdlyk zyn, en de ander Ondeugend, en blyven in de laa- gen, die hy voor den Deugdelyken gelegd hadt, gelyk wy reeds gezegd hebben. Verontwaerdiging ontflaat uit het zien,
dat de boozen den kwaaden goed , en den goeden kwaad aandoen, waar uit een Af- keer volgt van de kwaadheid der Perfoonen en Daaden. Schrik wordt verwekt, wanneer men bui-
ten verwachting eenige gruweldaaden, als moorden , branden , enz. ziet vertoonen. Deeze Hartstocht is zeer onaangenaam, en dierhalven hedendaagfch niet alleen veroor- deeld by de Liefhebbers , te weeten dac deeze dingen voor de oogen der Aanfchou- wers gefchieden: maar zelf by Horatius ia zyne Ars Poetica, als hy zegt: Ne pueros coram populo Medea trucidet:
Jut humana palam coquat exta nefarius At reus:
Jut &e. • |
|||||
Aldus
|
|||||
S86 ONDERWYS in j*e
Aldus door Mr. A.Pels, in zyne Horatks
Flaccus Dkhtkmji, m 't Nederdin'tfch ovef- gebragt: •
Dus mag Medea voor bet volk haar krooft
met dooden;
Nech Atreus, em op 't vleefch der k'wderen te nooden
Hunn eigen' Fader, die den hah affnyen, bradn,
En kooken voor hct oog. enz. Verwondering kan in de Aanfchouwers
verwrekt worden, wanneer deHoofdperfoon of Perfoonen zo uitftekend deugdlyk, groot- moedig en ftandvaftig ingevoerd worden, dat zy zich over het Ongeluk niec alleen niet ontzetten noch beklaagen , maar net zelve verachten en uittarten, akyd op de goedheid van hunne zaak gerufl blyvende, en op de deugd zich verlaatende. De Verwondering , in de Eykers over
deeze zo groote en ongemeene Deugd en heldhaftige Kloekmoedigheld ontftaaade, is oorzaak van eene Liefde tot dezelve, die nood-
|
|||||
•
|
|||||
TOONEELPOEZY. s8?
noodwendig op de Verwondering in de
Aanfchouwers volgt j waar in de Heer Corneille een vryzekerer wyze vindt van 't gemoed te zuiveren, dan in 'tMedelyden en de Vreeze van Aristoteles. Eindelyk is noch overig van de Verge-
noeging te fpreeken, welke byzonderlyk het oogwit des Treurdichters behoofdt te weezen, en waar toe hy alles moet aanwen- den om in zyne Aanfchouwers dezelve te doen ontflaan. Deeze wordt veroorzaakt, wanneer in het Treurfpel niet alleen niets gefchiedt, dat tegen de natuur en waar- fchynlykheid flrydt, maar byzonderlyk , wanneer de Catafirophe met de verwachting en het gemeen gevoelen der Toekykers komt uit te vallen, of dat dezelve daar niet geheel tegen loopc. Hierom moeten alle Godloozen en Ondeugenden op het einde van Gelukkigen Ongelukkigen worden,en in te- gendeel alleDeugdzaamen enVroomen van Ongelukkigen Gelukkigen, de Deugd haar loon en de Ondeugd haare ftraffe ontfan- gen , en, wanneer'de Hoofdperfoon van ee^ middelmaatige Vroomheid is, zo inoec |
||||
m ONDE RWYS in i>s
hy in zyn ongeluk niet omkoomen als be-
klaagd, byzonderlyk wanneer het noodlot of zyne Vrienden daar iets toe gedaan heb- ben, dat hy zo Ongelukkig is geworden; want door deeze klachten vvordt eenigzin* verzacht dat gevoel van ongenoechte en moeijelykheid, 'c welk in ons ontftaat, wan- neer wy iemand, ons gelyk, buiten groote rederi, in eenig ongeval zien vervallen, 't Welk ons zo wel als hem hadde kunnea oyer- kooraen. |
|||||
VYF-
|
|||||
TOONEELPOEZY. 289
*
■■■■..........——g^—w ■■!■■■ n«ag»^ VYFENDERTIGSTB
HOOFDSTUK.
Of door de Verwondcring de gemoederen
der Aanfchouwers alzo ivel gezuiverd kunnen worden van Hartstochten , ah door het Medelyden en de Free- ze van Aristoteles. • y hebben vobr deezen met Ari-
stoteles vaft gefteld , dat het Medelyden en de Vrees de nut* fie en vermaakelykfte Hatts- tochten waaren, die in een Treurfpel be- hoorden vefwekt te warden; maar aange- zien de Heer Corneille in bet onderzoek over zynen Nicomedes (a) zegc, dat hy in de
(a) Dit deftig Treurfpel, door deDichterefie KA-
tharyne Lescailje vertaald, en in 't jaar 1692. uic-
gegeeven, is 00k verbeterd te vinden in haare Too-
T seel-
|
||||
290 ONDERWYSinbe
de Verwondering, die men over zyne Deugd
heeft, eene wyze van het zuiveren der Harts- tochten vindc, daar Aristoteles niec van heeft gefchreeven , en die mogelyk zeker- der is dan die , welke hy het Treurfpel voorfchryft door middel van Medelyden en Vreeze, zo zullen wy eens kortelyk optel- len de redenen voor het eene gevoelen, zo wel als voor hetandere, en eindelyk daar uit befluiten , aan welk van beiden men zich met rede behoorde te houden. En voor eerfl van de Verwondering zeg-
gen , dat dezelve is een fchielyke bevan- ging des gemoeds, waar door de ziel be- woogen wordt tot een aandachtige over- denking der voorwerpen, die haar vreemd of ongewoon voorkoomen. En dit kan gefchieden zonder dat men
eenigzins weet, of da zaak, daar over wy verwonderd zyn , ons goed of kwaad is, wanneer wy alleen bewoogen worden, om de
neelpoSzy, of Derde Deel van haare Gedichten, te Amfteldam by de Erfgenaamen van J. Lefcailje en D. Rank is 't Jaar 1731. in Quarto gedrukt. |
||||
TOONEELPOEZY. zgi
de zaak flechts te befchouwen zonder eeni-
ge andere Hartstocht of drift des gemoeds. Doch dewyl men byzonderlyk over dd
kleinheid of grootheid van eenige zaak zich kan verwonderen , zo is deeze verwonde- dering ook oorzaak van achting of verach- ting , voornaamelyk als zy gaat omtrend fnenfchen van groote of kleine Deugden, enz. Verdef diendt de Verwondering byzon-
der tot het leeren en onthouden der din- gen, die wy te vooren niet wisten, door- dien de ongewoonheid en vreemdheid oor- zaak is, dac het verftand het beeld dier voorwerpen naauwkeuriger befpiegeldt , waar door het ook Janger en vafter in het geheugen ingedrukt blyft. Maar dewy! de Hoofdperfoon of Perfoo-
nen in een Treurfpel, die de Verwondering zullen veroorzaaken, mo«ten van Gelukki- gen Ongelukkigen worden , en dat buiten bun fchuld, en daar en boven uitfteeken in Deugden, om door die ongemeenheid de Aanfehouwers toe Verwondering, #n door T 2 de
|
|||||
♦
|
|||||
*oz ONDERWYS in be
de Verwondering tot Achting, en zo 't mo-
gelyk is daar door tot Liefde van de Deugd te brengen, zo ftrydt echter dit in 't alge- meen tegen de vervvachting en meening van alle de Toekykers, dat een onfchuJdig en ongemeen Deugdelyk menfch, buiten re- den, van Gelukkig Ongelukkig wordt; ja, fchoon hy 'er niet tot heteindetoe in blyft, het zal evenwel eenig ongenoegen in de gernoederen der Toekykeren baaren ; en daar en boven zullen de minften der Aan- fchouweren geraakt worden door die uitftee- kenheid en ongewoonheid der Deugd, als welkers gernoederen geenzins bekwaam zyn zo een ongerneene en heidhaftige trap van Deugd te bevatten. In tegendeel, de meefte hoop der men-
fchen, zynde uit de natuur zeer genegen tot Medelyden , byzonderlyk met die geenen, die uit zulke oorzaaken in Ongelukken ver- vallen, van welken zy zich zeiven niet zeer vry kennen, of welken h.en zo wel als an- deren kunnen overkoomen , zo mjrec dit° Medelyden noodwendig in de Toekykers baa-
|
||||
TOONEELPOEZY. 293
baaren eene Vrees, ontftaande uit vergely-
kiog van den ftaat van die geenen, die men op het Tooneel ziet Ongelukkig zyn, met den onzen ; en deeze Vrees zal den menfchdoenvoorzichtig zyn en bekommerd om alle gelegenheden en Hartstochten te fchuwen , die oorzaak kunnen zyn van dier- gelykeOngelukken; zy zal het gemoed doen wapenen met tegengeftelde aandoeningen, en de Deugd doen beminnen, meet uit re- den van groote aangelegenheid en eigen- belang dan uit eene bloote verwondering, de- wyl 00k de Vrees geduurig aan het gemoed vertoondt de Idee of het Denkbeeld van 'c kwaad, zo zal daar door immer zo zeer in het geheugen ingedrukt warden, het geen tot zuivering der Hartstochten diendt, als door Verwondering over de ongewoonheid en vreemdheid van 't voorwerp kan ge- fchieden: dewyl men ziet dat men langer onthoudt het geen iemand ooit heeft doen vreezen dan dat geen, daar men flechts is over verwonderd geweeft. Daar en boven kan de fiaat der Perfoonen van Akistote- »
T 3 LES
|
||||
S94 ONDERWYS in de
tES lyden, dat dezelven niet alleen Onge*
]ukkig worden , maar ook tot den einde toe zodanig zyn , en in het Ongeluk omkoo- men; daar in tegendeel de Perfoonen, die alleen Verwondering verwekken , niet als met tegenzin in het Ongeluk gezien wor- den, en in het zelve niet moogen omkoo- men, ten zy het Martelaars waaren , die ook alleen de bekwaamften tot zodanige Treurfpelen fchynen te zyn , en om die zehre reden in 'c algemeen onbekwaam moe- ten geoordeeld worden tot eenig Treurfpel, als dewelken , om hun groote Heiligheid en Eerwaardigheid , niet wel betaamelyk op het Tooneel kunnen gebragt worden. Uit welke redenen , onzes oordeels , fchynt, dat de Perfoonen van Aristoteles en hun flaat allerbefl: voegen om een Treurfpel te maaken , het welk in *t algemeen op de gemoederen van alle zoorten van Aanfchou- wers het krachtigfr. zal werken ; doch wy willen niet ontkennen, dat de Verwonde- ring rnede niet een der voornaamfle en nut- #e Hartstochten kan zyn , waar op een Treux-
|
||||
TOONEELPOEZY. soj
Treurdicht-fchryver teletten heeft, indieft
hy juifl zulk eene Gefchiedenis eer heefc verkooren dan eene andere; gelyk men in de Ouden ook ziec, die, in veelen van hun- ne Treurfpelen, alleen maar gelet hebben om een Schrik en Af keer van eenige Per- foonen en Daaden in de gemoederen der Aanfchouweren te doen ontftaan , door groote gruwelen en fchelmftukken van de- zelven le vertoonen. |
|||||
T 4 ZES-
|
|||||
£?5 ONDERWYSinde
|
||||||
ZESENDERTIGSTE
HOOFDSTUK.
Be Natuur en Eigenfcbappen van het
Bljfpel. lyfpel is een Tooneelfpel, ver-
beeldende de Daaden van ge-
meenePerfoonen op eene belach-
chelyke wyze.
De Eigenfchappen zyn die , waar door
het BIyfpel van alle andere zoorten van Spe-
len wordt onderfcheiden.
Die beftaan en worden gehaald uic de
Stof of de Verhandeling derzelve. In de Stof ftaat aan te merken de Daad
en de Perfoonen, die die Daad uitvoeren. Qmtrend de Daad moet vooral waargei-
noomen worden, dat men geene verhande- ]e, die zo mager of onbekwaam zy , dat ze geen vermaak aan den Toeziender kan bybrengen. Oak moet zy iets belachlyks in zicb, heb,-
|
||||||
,.■-,-»-'-*-..;...
|
||||||
TOONEELPOEZY. 297
hebben, dat den Kyker kittelt en byzonder
vermaak geefc, zonder nochtans eerbaare ooren te kwetzen. Zy moet geen gevaar van ftaat ofleven
aan de Boofdperfoonazien toebrengen. De Perfoonen moeten zyn van geringer
ftaat dan in hetTreurfpel, omdat hooge en doorluchtige Perfoonazien fchynen ver- kleend te worden, wanneer men hen an- 4ers dan ingewichtigeftaatszaakcn invoerdt, die in een Blyfpel niet te pas koomen. Daar moet iets zyn , dat het voornee-
men van de Hoofdperfoonazie belet, die dat echter moet ontworftelen en te boven koomen, of het moet van zo vreemden en kleenen belong zyn, dat het vermaakt, in- dien hy 'er verftrikt in blyft hangen. Dewyl 'er dan Verwarring en Tegen-
ftribbeling omtrent den Hoofdperfoon ver- eifcht wordt, zo volgt 00k, dat die te ge- vaarlyker en groocer is , hoe dat dezelve van hooger ftaat ingevoerd wordt, en de voeglykheid wil, dat hem die van groote Perfoonen mede moet bejegenen, welken dan niet anders dan zwaarengevaarlykkun- T 5 nen
|
||||
soS ONDERWYS in dz
nen zyn, en de maat van een Blyfpel te
boven gaan. Zo kan een Koning niets toe belediging van eer voorkoomen , dat hy niet met gevaar van 't leeven behoordt te- wreeken. In de Verhandeling van de Stof kemt de
Styl van Redeneering en Zeggen te pas. De Styl van Zeggen moet Jaager zyn dan
in het Treurfpel, omdat de Perfoonen zelf laager zyn, en derhalven hen geen verheven Treurftyl voegt. Om dezelve rede moet de Redeneering,
hoewel niet laf en flaauw, echter merkelyk min verheven zyn dan in het Treurfpel. De Sententien, die van het lichaam der
rede afgefcheiden zyn, koomen hier zeer wanfchikkelyk, dewyl het Blyfpel eenigzins een fchets verllrekt van de Burgerlyke ma- nier van fpreeken, en niemand van gezond verftand op zo eene wyze redeneerdt, en noch meSr dan in het Treurfpel, omdat de grootsheidvangedachten iemand zomwylen met meer gevoeglykheid fchynt toe te laa- ten met afgebrookene fpreuken zyne zaak te verdedigen en voor te ItelJen, en om- dat |
||||
TOONEELPOEZY. -299
|
||||||
dat daar in hooger en ftaatiger zaaken ver-
handeld worden; hoewel nochtans de Re- deneering en Styl van Zeggen hier laager is dan in het Treurfpel, is zy evenwel inge- toogener en krachtiger dan in het Kluchcig- Blyfpel, dat eene andere trant van rym en fpreeken heeft, en minder deftigheid dan in het Blyfpel. Hoewel het evenwel dakroon fpandt in deftigheid boven het Kluchtfpel, dat van korter VerdeeJing is, en niet be- hoeft uit vyf Bedryven te bWlaan. Dit heeft eene belachchelyker Daad en vreemder of kluchtigereinde, en, fchoon het de al- gemeene gevoeglykheden van de Tooneel- werken onderworpen is, is het echter aan zo naauwe bepaaling en orde als het Blyfpel en KIuchtig-Blyfpel niet gebonden. |
||||||
ZE-
|
||||||
3oo ONDERWYS in oe
|
|||||
ZEVENENDERTIGSTE
HOOFDSTUK. Welke Hartstochten in een Blyjpel zyn,
en hoedanig die verwekt moeten
worden.,
e Hartstochten,die in eenBlyfpel
verwekt moeten worden, zyn of .Algemeen of Byzonder. De Algemeenen zyn, welken
in alle Tooneelfpden verwekt worden, ge- ]yk als zyn Verwondering, Nieuwsgierig- heid, Verlangen en Vergenoeging. Van deeze Algemeene Hartstochten is
genoeg gefprooken in de Verhandeling van de Hartstochten des Treurfpels. De Byzonderen, die eigentiyk en alleen
tot een Blyfpel behooren, zyn maar een in getal; naamelyk de Verheuging. Verheuging is een blyde Hartstocht,ver-
oorzaakt door iets Belachchelyks. Be-
|
|||||
TOONEELPOEZY. 301
Bemerkende de oorzaak der Verheu-
ginge kan men lichtelyk oordeelen , dat deeze Verheuging uiet verwekt kan worden dan door iets, het welk belachchelyk is, en, om te toonen op wat manier de Ver- heuging verwekt wordt, hebben vvy maar alleen te verhandelen alle de zoorten van het geene Belachchelyk is. Het Belachchelyke is een onpynlyke en
©nfchadelyke Dwaaling , of een Misftal, en deeze Dwaaling of Misftal wederom in den Perfoon, of in deRede of in de Zeden of in de Daad. Een Dwaaling in den Perfoon is, als de
eene voor de andere genoomen wordt, ge- lyk gefchiedt in den Amphitruo van Plau- tus, de Menechmen van den zelven , en in den Eunuchus van Terentius, zo 00k in de overgezette Gelyke Tweeungen , 't Moortje (a) enz. Een
(a) Blyfpel van Gerbhand Adriaanz. Bredero,
Waar in hy den Eunuchus van Terentius hceft naa- gevolgd, en op de Tyden en Zeden van zyne EetiW gepaft. Het is in zyne Werken, te Amiteldam, by J»n Klaasz. ten Hoorn, in 't Jaat 1678. in groot Svo
|
||||
S©2 ONDERWYS in be
Een Misflal in den Perfoon is of in de
Gedaante des Lichaams of in de Kleeding* In de Gedaante des Lichaams is het, wan- neer een Perfoon geheel of aan eenig lid „ mismaakt is, gelyk een Reus, Dwerg, iemand met een been, een bult, of anders verminkt vertoond wordc; hier onder be- hoordc ook de Pantalonnade, omdat het ver- toondt een zeer groot Menfch met twee hoofden, item de Dubbele Juifrouw enz. In de Kleeding , als die is gelyk een
Hanfop, Gek,of als een Bedelaar, als eerj Indiaan, Spanjaard of andere Dragt, 8ie vreemd of uitheemfch is. Een Dwaaling in de Rede is, als men
iets noemdt anders dan 'tbehoordt genoemd te worden , of als men van eene zaak iets zegt, dat die zaake oneigen is; het welk* gefchieden kan of door Verwiffeling, door Afneeming of door Byvoeging der letterem Of door Dubbelzinnigheid der woorden, ge-
8vo gedrukt, te vinden. Ook, ten dienfle van dert
Amfteldamfchen Schouwburg, afzonderlyk, by Jacob Lefeailje uitgegeeven in 8Vo 1663. |
||||
TOONEELPOEZY. 303
gelyk in Gerrit van Veizen (b): 'tit
txel van hem verzind, dat hy 't zicb onder~ windt. Of door Tegenftrydigheid der Woorden,
gelyk een witte Moriaan, of als iemand zegc van des Zomers op fchaatzen te ryden. Of door Onmoogelykheid , welke ge-
fchiedt of voorweetens, gelyk zyn alle Ro- domontades en Zwetzeryen , ^elk zoort veel gevonden wordt in 't Moortje en in den Spaanschen Brabander (c). Of door Onkunde, gelyk in de Mal-
le Wedding, daar Heintje fpreekt van paerlen zo groot als vuiflen, en diamanten als ftuitknikkers enz. Hier kan 00k onder begreepen worden de Ironia , dat is , als men iets fehempens wyze zegt, daar men 't recht anders meendc. Of
(6) Treuifpel van den Riu'der P. C Hooft, in
zyne Werken in folio te vinden , zynde ook verfcheir dene maalen op zich zelven gedrukt. (c) Blyfpel van G. A. Bredeko, in zyne Werlien
geplaatft; ook afzonderlyk, zo als het op den Am- fteldamfchen Schouwburg vertoond wordt, in 't Jaar 1725. by David Ruaius in 8vo in 'C licht gtbragc |
||||
304 ONDERWYS in bt
Of als men Syllaben van 't eene Woord
fcheidt,en voegt ze aan een anderWoord, als, 6 Zondergerechtigheid , voor 6 Zon der Gerechtigheid. Een Misftal in de Zeden is > wanneer
men fchadelyke of onzediglyke Woorden fpreekt, of als men van diergelyke zaaken zegc. Van deezen zullen wy niets tot voor- beeld bybrengen , aangezien dat ze zeef weinig in een goed en welgefchikt Blyfpel te pas koomen * dewyl men niets op net Tooneel behoordt te brengen , het welk ftrekt tot nadeel van de Kerk, van de Re- geering, van de goede Zeden, of tot be- leediging van iemand in 't byzonder. Een Dwaaling in de Daad is, als men
iets verkeerdelyk doet, gelyk wanneer men valdt of ftruikeldt. Een Misftal in de Daad is, als men iets
fchandelyks of onhebbelyks ,of iets op eene onhebbelyke manier doet. |
|||||
I
ACHT-
|
|||||
tOONEELPOEzY. 305
|
|||||
ACHTENDERTIGSTE
HOOFDSTUIC Fan het Tooneelfpel met Kunflwerkem
y hebben hief voor aengeroerd,
dat de Tooneelfpelen hun fieraad van drie kantea kunnen krygen* of van de vreemde en aangenaa- me Voorvallen, die 'er in de Gefchiedenifle kunnen zyn , of van de krachtige Harcs- tochten , die in 't Spel uitgewerkt worden, of van de Kunftwerken, daar het mede op- gepronkt wordt. Van het eerfte flag odrdeeleh wy te zyrt
het Verwarde Hof (a) , de Gelyke TwEEUNGEN , LoUIS DE VARGAS , SlGIS-
MUN-
(a) FIofTpel, uit het Spaanfch van den beruchtefl
LorE de Vega , in 't Nederduitfch door Leonard as. Fuxter overgebragt, en te Amfteldam by Jacob Lei- eailje gedrukt 1671. in 8vo. V
|
|||||
go6 ONDERWYS in de
mundus, Prins van Poolen (b) enz. en wy
vermeenen, dat de KluchtigeBlyfpelen hier toe behooren. Van net tweede flag zyn de Cid , Ge-
noveva„ Orondates en Statira (c), Ho- race en Curace enz. En van dit flag moe- ten de Treurfpelen zyn. Van net derde flag zyn Andromeda van
Corneille (kd)) zyne Medea (f), als ook die
(fc) Bly-eindi^-Treurfpe!, door zekeren Braban-
der, Schouwenderg genaamd ; gedrukc voor de eer- Jle maal, teBrufTel by Jan Mommaart In *t Jaar 1647. in 1*. Naderhand is bet verfeheidene reizen in 8vo herdrukt, en noch laatllelyk , ten dienfte van den Amfteldamfchen Schou\vburg, by Izaak Duirn, met eene verfchikking van Drie in Vyf Bedryven en eeni- ge verandering, 1738. in 8vo. («) Treurfpel , door ons Kunftgenootfchap, en
voor 'Pzelve, in 't Jaar 1715. met verbeterlng in 8vo herdrukt. (d) In 't Nederduitfch overgebragt door F«ANS
Ryk, ten dienfte van den Schouwburg gedrukt, en aldaar nu en dan met voordeel vertoond wordende. (e) 'tWas te wenfchen dat dit Treurfpel vertaald
wierdt, op dat de Kenners deeze Hiftorie eens wel behandeld ten Tooneele mogten zien. |
|||||
•
|
|||||
tOONEELPOEZY. 30/
die van Jan Vos , het Guide Vlies (/) *
de Liefde van Diana en Endimion , da Lief|e van Jupiter en Semele (g) enz. En fchoon 'er geene anderen , dan di
Treurfpelen , onzes weetens, met Kuntt- werken verfierd , ten Tooneele gevoerd zyn, zo oordeelen wy, dat ze in deKluch- tigeBlyfpelen 00k gevoeglyk gevleid zouden kunnen worden : doch het moeften geene ernftige maaf kluchrige Kunfhverken zyn. Wy hebben eenige ftaaltjes in zommige Proos-kluchten (A) op onsTooneel gezien. Van de Tooneelfpelen met Hartstochtea
is reeds wydloopig gefprooken. Van die, met
(/) Treurfpel van Dr. Lodewyk Meter, voor-
naam Lid van oris Kunftgenootfcbap. (#) Wy hebben van cteeze Hiftorie in onze taale
fiiet dan een zetr kortTreurfpel, zo men zegt, door ADRiAANP£?s,'tgeendoor reizende Tooneeli'peelers," Oip op eenen dag verfcheidenc imalen geld te kunnen ontfangcn, in een uur afgefpeeld wierdt. Het is in 'c ]aar 1691. by Otto BarendiZ. Smknt in 8vo gedrukt. (b) Kluchten in Onrytn, die in dien tyd, niet in j
fchrifc opgefteld, maar, zo men zegt, uit het hoofd gefpeeld wierden, geiyk men hedendaagfch nocb 0|l \ de Kwakzalvers Th.er.ters zkt vertoonen. V 2 |
||||
3o8 ONDERWYSiUdk
met vreemde en aardige Voorvallen , zai
hier naa gehandeld worden. Die , met Kunftwerken zullen wy tegenwoor^ig in overweeging neemen. Dat dusdanige Kunftwerken in de Treur-
fpelen der Ouden in gebruik zyn geweeft, isopenbaar; want Deus e Macbina, als een God ten Tooneele te voeren was, hebben zy dat met een Kunftwerk gedaan , die of uit het Kunftwerk zeide, dat hy te zeggen had- de, (gelyk men nu noch op dezelve wyze eenige Engelen , met wolken van den He- tnel doet daalen en weder opklimmen;) of uit het Kunftwerk uit het Tooneel gevoerd wierdt; en dit hebben zy meer gedaan in het begin, om de opening des HandeJs te doen , of op 't eitlde, om de Ontknooping te maaken, waarom Horatius zegt: Nee Deus inter/it, nlfi digitus vindke nodus
Incidwit. Dat is:
Daar koom geen God in 't Spel om'zynen
knoop t' ontbinden,
Tsn zy 1 de waerdigbeid vereifcht. |
||||
TOONEELPOEZY. ' 3°9
Zy hebben ook Kunftwerken in andere ge.
legenheden gebruikt: want in de Medea van Seneca (£) vliegt zy op haaren waa- gen , van gevleugelde Draaken voortge- trokken , door de lucht weg. Maar wy weeten niet, dat zy in hunne Spelen zo veele Kunftwerken ingevleid hebben, als nu by de Italiaanen gefchiedt, die de Franfchen en daar naa wy hier in naage- volgd hebben. Echter zien wy geene re- de, waarom dat niet toegelaaten zoude zyn: waar van in de Voorreden van 't Guide Vlies wydloopiger gefprooken is. • De Italiaanen dan zyn de eerflen , die
hunneTooneelfpelen doorgaans met Kunft- werken gefierd hebben , waar by zy de Tooneeliften, 't geen zy behoorden te zeg- gen , hebben doen zingen, daar in volgende de Reijen der Ouden , die niet gefprooken maar gezongen wierden, alzo eenigzins de eerfte wyze der Tooneelfpelen wederom invoerende. De
CO Dit Treurrpel, door Jacob Kemp vertolkt, is
in 't Jaar 1665. te Gorinchem gedrukt by Alexander Haansberg in 4^0. V3
|
||||
3ro ONDERWYS in be
De Franfchen hebben de Italiaanen wel
naagevolgd met de Kunftwerken doorgaans in zommigen van hunne Spelen in te wee- ven , maar niet met hunne Tooneeliften zingende in te voeren , houdende hunne voorige wyze met hen te doen fpreeken ; en deeze wys hebben wy naagevolgd , en dat eerft voor vveinige Jaaren, alzohet eer- fle Tooneelfpel met Kunftwerken in 't be- gin van het Jaar i66j. op den Schouwburg voor de eerfte maal vercoond is. Daar is niet aan te twyfelen, (indien in
een Tooneelfpel aardige en vreemde Voor- vallen, krachtige Hartstochten en fierlyke Kunflwerken gevleid wierden ) of het zou- de uitfteekend zyn, als alie die fieraaden te zaamen begrypende ; maar, dat dit byna onmoogelyk is , zullen met ons getuigen, die daar mede bezig geweeft zyn. Waarom de Heer Corneille in zyne Voorrede van Andromeda zegt , dat dusdanig flag van Tqoneelfpelen roeer voor de oogen dan voor de ooren zyn ; en hierom oordee- len wy ook , dat hy, die met dusdanig fen Tooneelfpel te maaken lof wii inleg- Sen»
|
||||
TOONEELPOEZY. |*f
gen, voornaamelyk moet toeleggea , om
daar veele, verfcheidene , heerlyke en noch met geziene Kunftwerken in te voe- gen , het voor een toemaac rekenende, zo 'er iets van de andere fieraaden zich by- voegdt. In de Kunftwerken moet de Dichter dan
letten op de heerlykheid , alzo hy door prachtige Vertooningen zyne Aanfchouwers wil behaagen en vermaaken, dac flechte en geringe vodderyen niet zullen kunnen doen. Hy moet ook acht geven, dac zy noch
niet gezien zyn, alzo die nieuwigheid en ongewoonheid hier in 'c vermaak geeven, dat 'er in de Aanfchouwers niet zyn zal, wanneer zy die meer gezien hebben. En om dezelve rede heeft men te letten
op de verfcheidenheid, alzo een en 't zelve Kunftwerk , ten tweedemaal verfchynende, reeds eens gezien is, en hier moet men aan- merken, dat deeze verfcheidenheid van ee- nig belang moet zyn, alzo die, onzes oor- deels,niec groot genoeg is,als 'er vierMin- negoodjens ofvier Winden op dezelve wyze V 4 vlie-
|
||||
Si* ONDERWYS in be
vliegen, zynde de verfcheidenheid maar in
de Perfoonen, daar zy ook in de wyze van vliegen moefl zyn. Eindelyk moet de Diehter daar zo veelen
in voegen als het moogelyk is en gevoeglyk gefchieden kan , welke gevoeglykheid te meeten is naar de waardigheid en hec be- Jang van zyne GefchiedenifTe of Subjcftum: want indien het Voorwerpzel van zyne Aftit van weinig waardy is, moet men Hemel en Hel niet beweegen, om het door Kunfl:- werken uit te voeren. De Kunftwerken zyn Sieraaden, en die moeten het geheele werk niet verdooven. Tegen deeze Ge- voeglykheid wordt gezondigd in Les Amours dt Jupiter &f de Semele, en of dat mede niet gefchiedt in de Medea van Jan Vos, moo- gen de Kunftkenners oordeelen. Gelyk dit nu plaats heeft in 't geheele werk, zo moet men daar ook op letten in elke byzondere Daad: want daar in kan ook tegen deeze Gevoeglykheid aangeloopen worden. Dit Subjeftum of'deeze Gefchiedenis is
niet over al van daan te haalen: want alle Gefchiedeniflen, die bekwaam zyn, om op |
||||
TOONEELPOfiZY. 313
het Tooneel te brengen, zyn niet bekwaam
om met Kunflwerken geftoffeerd te wor- den. Zo kunnen zy in geene waare Hifto- rien of 00k in die de Poeet verdicht inge« voegd worden , a!s tegen de Waarfchyn- lykheid aanloopende ; maar zy zyn alleen bekwaam tot de GefchiedenifTen , welken gehaald worden uit de Fabelen der Ouden. De rede hier van is, dat, fchoon al, war. daar in is van hunne Goden en Geftaltver- anderingen, onmoogelyk en onwaarfchyn- lyk is, het evenwel door het gemeen ge- voelen en die oude overlevering, die ons gewend heeft, om op die wyze daar van te hooren fpreeken, het zo tot de kennis der Aanfchouweren gekoomen is, dat het hen niet tegen den borft is, als zy dat op het Tooneel veel zien vertoonen. En deeze onkunde in de Fabelen der Ou-
den is oorzaak geweeft, dat veelen geen fmaak in de Tooneelitukken met Kunflwer- ken gehad hebben , als dien de onwaar- fchynlykheid en onmoogelykheid van hec vliegen der Goden en Menfchen , het ne- derdaalen derWolken, opkoomen der Spoo- V 5 ken |
|||||
••
|
|||||
31+ ONDERWYSinde
ken en Schimmen van onder de aarde en
diergelyke dingen, geftuit heeft. En fchoon dat die ieder, die maar gezond van harfie- nen is, behoorde te gebeuren, zo ilipt dat den geenen , dien die Fabelen bekend zyn, door , of hy laat het doorflippen , zonder dat daar zulk eene naauwkeurige opmerking over te laaten gaan; en dat noch te meer, wyl men zdks verwacht, als door den Ty- tel van hetTooneelfpel verwittigd en voor- bereid, niet dan onmoogelyke dingen te zullen zien : en deeze onderftelling, naa- melyk, dat'er Goden by de Heidenen ge- fteld wierden te zyn, dat zy belang in de dingen der Menfchen naamen, en met de- zelven onderhandeling hadden, vooraf ge- maakt zynde, vindt hy geene zwaarigheid cm het overige mede door te laaten gaan. De Inkoud dan van een Tooneelfpel met
Kunftwerken moet gehaald worden uit de Fabelen der Ouden, welken byna alien, als in een bondel, in de Herfchepping van Ovi- dius (£) vergaderd zyn. En by deezen zou-
(k) Door den vcrmaarden Joost van Vondel ia
Ne-
|
||||
•
|
||||
TOONEELPOEZY. 315
den wy den Dichter raaden te blyven, alzo
hier keurs genoeg is , en hem daar uit raa- den de bekendften te kiezcn,om devoorveiv haalde rede, en niet te koomen toe de ver- dichtzelen der nieuwe Italiaanfche Dichtcrs, als Tasso, Ariosto enanderen, alzo die noch zo in de kennis niet doorgedrongen hebben, als die van de Ouden, en derhal- ven met die vooringenomenheid niet ge- zien worden, maar, als een waare of onver- dichte Gefchiedenis van de Aanfchouwers aangemerkt wordende, als onwaarfchynlyk en onmooglyk, geenen ingang vinden. In 't kiezen van zyne GefchiedenifTe heeft
de Dichter te letten, dat hy zulk eene nee- me, daar de Perfoonazien hem Kunftwer- ken zullen kunnen verfchafFen: zo geeven de Godeo me6r aanleiding daar toe dan de Menfchen, en een Toyerefle of Toveraar mefir dan een ander. Hy heeft dan te rnaa • ken dat hy dusdanigen in zyn werk hebbe. En
NederduitfcheVaerzen overgebragt.en in'tjnar i6ti.
te Amfteldam voor de Weduwe van Abraham de Wees io 4to gedrukt. |
||||
3i6 O N D E RW Y S in de
Eh niet alleen kan hy, door middel van
zyne Perfoonazien,Kunfrwerken in zyn Stuk jnvleijen , maar hy mag, gelyk in andere Tooneelftukken, zyne ftoffe ook handslen naar de waarfchynlykheid en noodzaakelyk- heid, als mede die verryken met by verdicht- zelen, om die te vinden en in zyn werk te voegemwant, fchoonmengeene geheele Ge- fchiedenis met dusdanige onwaarfchynlyk- heden van Goden en Godinnen , naar 'c voorbeeld der oucie Fabelen, mag verdicb- ten en ten Tooneele voeren, men mag dat evenwel in de Byverdichtzelen doen. De rede is, omdat die te verdichcen niet zo zeer verdiehten is , als iets te voegen by 't geene reeds verdicht is: en deeze By- verdichtzelen vinden eenige foorten van waarfchynlykheid in de overeenkomft, die zy hebben met den voornaamen Handel, zo- danig, dat men zeggen kan, dat, onder- fteld zynde, dat dat heeft kunnen gefchie- den , net heeft kunnen gefchieden, gelyk het de Tooneeldichter befchryfc. Maar evenwel , dunkt ons , behoordt
men in deeze Byverdichtzelen eenige maat te
|
||||
TOONEELPOfczY. 317
|
|||||
te houden , en ze niet al te gedrongen te
maaken, en de Kunftwerken als by 't hair daar in te trekkeji. Zo komt al te gemaakt en te gedrongen in La Toifon d'Or van Cor- neille (/) het aan land zetten van Hypsi- phile uit de Zee te Colchis, dat hy niet: fchynt verdicht te hebben , dan om eene Zee in zyn Tooneelfpel te vertoonen. Zo komt 00k in de Medea van Jan Vos te on- pas de Hel en Heme!. En gelyk de Byverdichtzelen om Kunft-
werken te hebben, zo moeten 00k de Kunftwerken zelf niet by 't hair getrokken in 'c werk gevoegd worden: maar gelyk als door den draad van de Gefchiedenifle en van zelfs daar in vleijen. Opdat de Dich- ter dit uitwerke, heeft hy op drie dingen te letten. Eerftelyk , dat de Kunftwerken in hec
Tooneelfpel niet gelyk als gegooid, maar daar in gevlochcen en aangehecht zyn. Die zal
(/) Het Guldb Vlies van P. Corneiile it niet
in onze taal overgebragt, ayude dat van L. Msyer cene eigen vinding. |
|||||
318 O N DE RVV YS im »e
zal de Dichter naakoomen, 9]$ hy maakt j
dat zy dienen, of om den Knoop te leggen^ of om dien te ontbinden ; waar door zy 'er zo noodzaakelyk worden, "dat zy 'er niet uit te neemen zyn , zonder het geheele werk te verminken* Zo zyn overtollig de Her- fcheppingen van de Tuinwachters in 't be- gin van de Medea van Jan Vos; en in het derde Bedryf het vertoonen van alle de Helfche Gedrochten , het daalen Van den Hemelkloot met de Danflers , ep alle de Kunftwerken van het laatfte Bedryf. Het opkoamen van Proserpina in het Gulde Vues gelykt mede van dien aard te zyn; maar het fchynt noch eenigzins tot den Knoop te doen. En hier is aan te merken, dat, daar in het ander flag van Tooneelfpe- len de Ontknooping door een Kunflwerk wanfchikkelyk is, zy hier niet alleen toe- gelaaten, maar zeer eigen geoordeeld wordt.- Zo dat, fchoon de Ontknooping, die Eu- ripides in zyne Medea maakt, door haar wegvliegen op den Draaken-wagen , van Aristotejles veroordeeld wordt, als zon- der eenige voorbereiding gefchiedende, |
||||
TOONEELPOEZY. 319
dezelve nochtans in die van Seneca, Cor.
Neille en Jan Vosniet te verwerpen is, als in dewelke Medea openlyk genoeg ingevoerd wordt als een Tovereffe, en in zuJke vreemde Kunften ervaaren. Ten tweeden, dat zy vertoond kunnen
worden, en dat wel gevoeglyk om de oogen der Aanfchouweren te begoochelen ; hec welk, indien het niet gefchied, zullen de .Aanfchouwers in plaats van verrnaakt te worden , daarom lachchen of verdrietig worden. Zo wil Horatius niet hebben, dat men op het Tooneel zal vertoonen de Ilerfchepping van Progne in een Vogei, noch die van Cadmus in een Serpent, ora- dat de Vertooning, byna onmoogelyk, on- geloof in de ifonfchouwers verwekt. Dus zegt Horatius: Jut in avem Progne vertatur, Cadmus in
anguem.
Quodcunque ostendis mihi fie,incredulus odi. Dat is naar de Vertaaling van Mr. A. Pels: --------------Feel minder mag 't bejlaan,
Dat Progni worde tot een' Fogel, en kryg'
veeren; Of |
||||
$20 ONDERWYS in i»t
Of dat men Cadmus zie zich in een' Slang
verkeeren.
Al, ivat vertoond wordt op die ixyze, in in dien fchyn,
Zal ongelooffelyk, en itialglyk by my zyn. Van die flag oordeelen wy de Herfchep-
ping te zyn van de twee Tuinwachters in de Medea van Jan Vos, eerft in een Pilaar en Boom , en daar naa in een Tyger en Beer; en hier toe behoof en ook veele Hef- fcheppingen van Circe (?«) , inzonderheid die van den Aap. Ten derden en laatften , dat zy met de
Natuur en 2eden over een komen. Tegefl de Natuur zondigt Jan Vos, als hy, in zyn eerfte Bedryf, een Nachtgeeft Medea door de lucht doet weg voeren na de Hel, daat zy
(m) De Toveres Circe , Treurfpel* uit hetSpaanfch
Van Don Pbdbo m Colder.on, door Adriaan Bas- Tiaansz. Lekuw in *t Nederduitfch vertaald, voor de eerfte maal in 't Jaar 1670. gedrukt ce Amfteldafn by Jacob Lefcailje, in 8vo, en met eenige verande- dering by de Erfgcnaamen van den voornoemden Lefcailje in 't Jaar 169S. wederom uitgegeeven. |
||||
fOONEELPOEZY. 32*
zy maar behoefde te verzinken. Tegen de
Zeden zondigt dezelve , als hy Medea zo veele wondefen voor de Tuinwachters eri Charon Jaac doeft. Om dit nii alles te kunneh naakoomen,
zal *t niet buiten reden zyn, dat de Dichter eenige kennis van de Mechanica , of de Kunft, waar door alle de Kunftwerken ge- inaakt worden, als 00k van het Tooneel, waar op zyn Spel Zal vertoond wofden , hebbe: omdat hy anders dikwils zodanige Kunftwerken in zyn Spel zal invleijen, die niet uit te voeren zyn; en die hy derhalveri de moeite zal hebben van te moeten ver- maaken: of, indien hy dit gevaarniet wil loopen, zal hy telkens moeten te raade gaan met den Kunft werk-meefter,om te weeten, of zodanig eenKunftwefk vertoond kan wor- den of niet. Boven alle de Kunftwerken , wyl men
toelegt om de oogen te vermaaken, heeft men 00k andere Tooneelveffierihg inge- voerd, en daar het in de andere Tooneel- fpelen een deugd is, dat zy op e'en Tooneel affpelen, en maar eene enkele plaats ver- X too-
|
||||
S22 ONDERWYS in ȣ
toonen, poogt men hierom vyf verfcheide*
ne Tooneelverfieringen te hebben , en in elkBedryf eeneandere plaats teverbeelden. Men mag hierom de ruimte der plaats,
die men anders heeft , wel wat uitzetten. *t Begrip van een Stad is daar niet groot genoeg toe, men fpringt daar buiten, tot opde bygelegeneStranden, Bergen ofBos- fchen. Deeze vryheid heefc de Heer Cor- NEitLE zich aangemaatigd in zyne Andro- meda en 't Gulde Vlies, die wy in 'c onze naagevolgd hebben ; maar men mag die evenwel zo groot niet maaken, dat een Bedryf op de Aarde, een ander in de Hel, en een ander we£r in den Hemel zal fpelen, gelyk Jan Vos in zyne Medea gedaan heeft. Om deeze verfcheidenheid van plaats in
elk Bedryf te kunnen hebben , is net den Dichter toegelaaten zyne Actie te plaatzen daar hy wil, als 'er maar geen noodwendi- ge reden is, waarom zy op eene andere plaats moet voorvallen , als daar hy dat fteldt; en dat zy alzo gevoeglyk daar ge- fchiedt, als zy elders zoude kunnen gefchie- den.
|
||||
TOONEELPOiiZY. 323
den. By voorbeeld, het eerfte Bedryf Vari
het Gui.de Vlies («) fpeelt in den Tuin, eri het tweede in eene Gallery;en daar is geea noodwendige feden t waarom zy niet op eene plaacs fpelen, of het eerfte in de Gal- lery, en het tweede in den Tuin: en hier- bra heeft het" in des Dichters keur geftaan, als het maar niet ftrydt tegen de natuur van de A&ie : maar als die eenige plaats noodzaakelyk vereifcht, houdt de keur op, gelyk in het defde Bedryf, daar het Strand met de Zee noodzaakelyk was ora Neptu- nus, iEoius en het Zee-fchip Argo te ver- toonen, als 00k in de twee volgende Be- dryven. Maar fcho'on de A6h'e dikwils den Dich-
ter de keur Jaat van de plaats, zo dOen het de Kunftwerken niet, Waarop hy derhalven 00k acht heeft te geeven. Zo zoude het tweede Bedryf van het Gulde Vlies wel kunnen fpelen in een be2olderde Zaal, of het Vertrek van Medea ; maar hoe zouderi de Cupidoos Jason en Medea kunnen weg- voe-
(n) Van Dr. L. Meyer.
X 2
|
|||||
.»
|
|||||
324 ONDERWYS in tot
voeren, ten zy men ze de fchoorfteen wif*
de doen uitvliegen. Ora deeze oorzaak heeft men eene opene Gallery of Nederhof moe- ten neemen. Gelyk het nu voegelyk is , dat elk Be-
dryf eene verfcheidene Tooneelverfiering hebbe, zo behoorde het ook ten minffce eenig voornaam vliegend Kunftwerk te heb- ben , om de Aanfchouwers in elk Bedryf wat te vermaaken, en eene eenpaarigheid te houden. Hier tegen zondigt het tweede Bedryf van Medea, daar niet in is, als hec onnozel heen en weder vliegen van Iris op de Paauw. En die diendt ook waargenoomen te wor-
den in 't Voorfpel (Prologus) ; hoedanige Voorfpelen, in dit flag van Tooneelfpelen, niet alleen by de Italiaanen, maar ook by de Franfchen weder ingevoerd zyn: maar nochtans van een geheel ander flag, als die van de Ouden ; want daar de Ouden, in hunne Voorfpelen, iets zeiden, dat, ofhunneSpe- len, of hun zelven raakte, gelyk die van Plautus vertellen wat deKykers tot opening van de Gefchiedeniffe dienden te weeten, en dfe
|
|||||
•
|
|||||
TOONEELPOEZY. 325
die van Terentius hem verdedigen tegen zy-
ne tegenpartyen, begrypen deezen, dies aan- gaande, niets dan eene Jofcuiting van den Prins of groote Perfoonazie, voor wien de Spelen vertoond zullen worden, of iets an- ders ten voorneemen desDichters dienende. In 't Voorfpel van de Andromeda vanCoR- neille (0) ontleent Melpomene deZon haar ftraalen , om haar Tooneel te verlichcen tergunft van denKoning,dien zy een heer- ]yk Schouwfpel toebereid heefc; in dat van zyn Gulde Vlies is het Huwelyk van den Koning en de Vrede tuflchen Vrankryk en Spanje. In dat van Les Amours de Ju- piter & de Setnele is een verfchil tuflchen Melpomene , de Godin der Treurfpelen , Thalia, de Godin der B!yfpe!en, en Eu- terpe , de Godin der Hardersfpeien, wie van drie'a de krcon fpandt, dat Apollo zul- lende afdoen aan den fpyker laat hangen. Zy moeten dan geene Perfoonazien invoe-
ren, die in het Spel zelf koomen, en die din-
Co) Dit Voorfpel is door Feans Ryk niet by zy- re Vertaaling van Akdromeda gevoegd, als ons nice raakende. |
||||
ONDERWYS in de
|
|||||||
32(5
|
|||||||
dingen zeggen, die de Gefchiedenis van 'c
Spel en deszelfs opening raaken : alzo het Voorfpel dan een deel van het Tooneelfpel zal worden, en dat zelve alzo zes Bedryven krygen. Deeze Voorfpelen moeten met eenen
geeftigen zwier en aardigheid verdieht zyn, zegt de Heer Corneiile , en hy meendt, dac men daar niet gevoeglyk in magbren- gen dan deverdichte Goden der aloudheid, die evenwel dingen moeten fpreeken van onzen tyd, en dat door eene Poerifche ver- fiering, die een groot gemak aan 't werk gee ft. •Maar vooral moet de Dichter letten , dat
hy zyne Kunftwerken, zo wel in het Voor- fpel als in de Bedryven, zodanig maake, dat het wegfchikken of gereed maaken van de Werktuigen, vvaar door zy te weege ge- bragt worden, niet al te lang een tyd weg^ (kept, opdat het verdriet van wachten in de Aanfchomvers het vermaak, dat hen ge- geeven wordt, niet overweege , gelyk in het Guide Vlies gebeurd is, daar byna zo veel tyd doorloopt met de Kunftwerken tUS-
|
|||||||
TOONEELPOEZY. 327
tufTchen de Bedryven gereed te maaken, als
in de Bedryven te vertoonen. Eindelyk, dewyl in deeze Tooneelfpelen
tweederlei flag van Perfoonazien ingcvoerd worden , Goden en Menfchen , en ieder Perfoonazie naar zyne natuur en eigenfchap moet fpreeken, gelyk Horatius dat in zyu Dichtkunft gebiedt: Intererit multum , Davusne loquatur , an
heros ;
Maturusne fenex, an adhuc florentejuventa Fervidus ; an matrona potens , an fedula nutrix; &c.
Pat is naar de Vertaaling van Mr. A. Pels:
Veel zal 't verfcheelen , of een< meefter
fpr&ekt, ofknecht;
Of 00k een fiaatig man, die wet bet geert hyzegt,
Of darteljongling; eenvorftin, of minttt- meedeff enz.
zullen de Goden 00k een andere taal moe-
ten voeren dan de Menfchen. In net Gut- PE Vlies heeft men die gepoogd te be- X 4 trach- |
||||
328 OMDERWYSinde
trachten, en daar toe gebruikt den ftyl en
tranc van Rym, laatende de Goden Vaer- zen fpreeken van tien en elf lectergreepen, en de Menfchen van twaalfen dertien, die men in alie Tooneelfpelen gewoon is te ge- bruiken. lndien iemand raad weec om dee- ze verfcheidenheid op eene andere wyze uic te drukken, die kan dezelve eens in 't werk, ftellen, en, zo zyne wyze de onze overtreft, zullen wy ons zegel daar gewjllig en zeer gaarne aan hangen. |
|||||
NE-
|
|||||
TOONEELPOEZY. 329
NEGENENDERTIGSTE
HOOFDSTUK. Van de Prologus.
ristoteles, in zyn twaalfde
Hoofdftuk van de Dichtkunft, fteldt de deelen van een Too. neelfpel, ten opzicht der hoe- grootheid , te zyn de Prologus , Epifodus, Exodus en Chorus, dat is de Inleiding, hec Lichaam, hec Befluit en de Rei. De nieu- wer Dichtkunftenaars deelen het eerft in Di- verbium en Chorus, in Gefprek en Rei; en het Gefprek weder in Prolq/is,, Epitafis en Catafirophe , dac is , het Voorfpei, Byfpel enNaafpel, daarScALiGER ,in het negendc Hoofdftuk van zyn eerfte Boek der Dicht- kunfl; , noch een deej, dat hy Catajlajis noemt, byvoegc. De Prologus, zegt Aristoteees , is
het geheele deel van het Treurfpel voor de
X 5 in-
|
||||
33© ONDERWYS in re
intreede der Rei, welke bepaaling den gee-
nen,die, of geen Griekfche Tooneelfpelen gezien, of met geen groote opmerking ge« Jeezen heeft, ten eerflen opflag zal verge- noegen ; maar anderen, die daar me£r op gelet hebben, niet, omdat in veele Griek- fche Tooneelftukken de Rei niet alleen ten eerflen op net Tooneel treedt, maar ook allereerft fpreekt; zo dat, naar de bepaaling van Aristoteles, dusdanige Spelen in dit deel gebrekkig zouden zyn. Om deeze zwaarigheid weg te neemen,
heeft men aan te merken, dat, in de Too" neelfpelen derGriekeri, de Reijen tweezins gezegd worden hunne intreds te doen> eer- Jle!ykfpreekende,'en ten tweeden zingende. Spreekende doedt de Rei haare intrede,
wanneer zy fpreekt voor de eerlle maai. Die fpreeken gefchiedde tweezins, of wanneer een van 'c getal der Perfoonen, die de Rei maakten , welke van vier en twintig tot vyftig opklimmen , fprak tegen eene Per- foonazie van het Spel, of wanneer de Rei, alleen op het Tooneel zynde, zich in twee halve Reijen fcheidde, uit welke twee hal- ve |
||||
TOONEELPOEZY. 33$
ve Reijen dan een Perfoon van wederzyde
fprak. Op deeze twee wyzen volvoerde de Rei den plicht der Bedryvers zelf, en -c geen zy fprak diende tot bevordering van den Handel,die vertoond wierdt, en moefl derhalven van den Aanfchouwer verflaan worden. Zingende doedt de Rei haare intrede,
wanneer zy voor de eerfle maal zingt, die gefchiedde, wanneer het ganfche lichaam der Rei, alleen op het Tooneel blyvende, aanhief te zingen , het welk eigenlyk hec ampt en de plicht der Rei is. Aristotei.es dan, fpreekende van de in-
trede der Rei, verftaat deeze laatfle, het welk hy te kennen geeft een weinig laager, als hy zegt, dat de intrede der Rei is de eerfle zaak, die de ganfche Rei gezaamen- Jyk zeidt. Wanneer nu de Rei iets gezaa- menlyk zeide, zong zy. En hierom heeft 00k de Heer Corneille de woorden van Aristoteles overgezet, dat de Prologus is, dat opgezegd wordt voor het eerfle Gezang der Rei. Zo dat de Prologus over een komc niet de eerfle Handeling der Latynfche Treur-
• |
||||
j52 O N D ERW Y S in de
Treurfpelen, en ook met die, welken by
ons met Reijen voorzien zyn. Maar in deeze bepaaling van Aristote-
ies is meer aangeweezen de plaats van de Prologus, dan haar ampt en plicht, en vvat zy van den Handel des Tooneelfpels moet begrypen : haar plicht dan is opening te doen van eenHandel, en den Aanfchouwer bekend te maaken alles, wat gefchied is voor het geene hem in het Spel op hetToo- neel vercoond zal worden, en wat hy wee- ten moet, om te kunnen verftaan het gee- ne hy zoude zien ; waar uic blykt, dat zy meer plaats heeft in de ingewikkelde dan enkelde Gefchiedeniffen, in fabulis implexis quam Jimplicibus. De wys van deeze opening te doen is
van tyd tot tyd veranderd. Sophocles heeft dat zeer aardigiyk gedaan door de Perfoo- nazien van het Spel zelfs, doende dezelven te zaamen redeneeren , daar door zyne Aanfchouweren bekend maakende,het gee- ne hen te weeten flondt tot opening van *c Spel, gelyk gezien kan worden in de twee Stukken , die de Heer Vondel van hem ver-
|
||||
TOONEELPOEZY. 333
vertaald heeft, naamelyk Electra (a) en
Edipus (Z>). Eukipides heefc zomtyds zyne wyze naa-
gevolgd , en zomtyds daar van afgeweeken, en veel kunftiger dat uitgevoerd, doende* of een God met een Kunftwerk ten Too- neele verfchynen , die den Aanfchouweren die opening deedt, het welke in den Dollen Hercules, onder SENECAAsTooneelwerken geteld wordende, naagevolgt is in Juno, die allereerfl ten Tooneele verfchynt: of een van zyne voornaarafte Bedryvers de voorgaande Gefchiedenis laatende vertel- ]en, gelyk dat gefchiedt in zyn Ifigenie 1M Tauken, en zyne Feniciaansche Gebroe- ders van Thebe ,, beiden door den Heer Vondel overgezet (c), en in zyne Hele- na (a) In 't Jaar 1658. tc Amfteldam, voor de We-
dinve van Abraham de Wees, in 410 gedrukt* (6) In 't Jaar 1660. by de voornoeinde Weduwc
in 4to in 't licht gegeeven , en in 't Jaar 1705. by de Erfg. van J. Lefcailje in Svo herdrukt met tenige verandering, in vyf Bedry'ven gefchikc, ten dienfte van het Amfteldamfche Tooneel. (f) Gcdtukt, het eerfte in 't Jaar 1666. en h«t
uvecde
|
||||
33+ ONDERWYS in »*
*ja (d) , daar die Princes vooraf haar ge-
heele leeven verhaaldt. Plautus heefc ook zomtyds de wyze van
Sofeioci.es gevolgd , zomtyds eenen nieu- wen weg ingeflaagen, invoerende een Pro- hgus, heel van 'c werk afgefcheiden, dee- ze ging zomtyds voor het ganfche Spel, en zomtyds kwam zy , naa een deel van 't Spel, als in zynen Miles gloriojus (e) , daar een Knecht, in 't begin van de tweede Handeling, de Aanfchouvvers komt vertel- len wat *er voor het Spel gefchied was. Wanneer de Prologus voor het Spei gaat,
komt daar of een Perfoon in of twee, wel- ken
tweede i6<53, by de Weduwe van Abr. de Wees, in
4to. (d) Helena in Egipte, door Gerard Kempher
in 't Nederduitfch vertaald, en te Alkmaar by S. van IIoolwerf gedrukt, 1737. in 8vo. (e) Ludolph Smids freeft een Spel, genaamd de
Geschaakte Cinthia, getrokken (gelyk 'er op den Tytel ftaat) uic den Verwaanden Krygsman van Plautus, uitgcgeeven, waarin hy den Miles Gloriofut van verre gevolgd heeft. Het is te Amfteldam in 't Jaar 1688. by de Erfg. van J. Lefcailje in Svo ge- drukt. |
||||
TOONEELPOEZY. 335
ken te zaamen fpreeken, gelyk hy dat doet
in zynen Trinummus, daar hy, om de on- deugenheid van den jongeling Lesbonicus, de Overdaad met haare Dochcer Gebrek fpreekende invoerdt; gelyk dat 00k gedaan is in den Nederduitfchen Warnar met de Pot, daar de Lar Familiaris, dac is de Huis- god, dien Plautus alleen ingevoerd hade, in de Mildheid en Gierigheid veranderd is. Wanneer hy een Perfoon de Prologus doec fpreeken, is dat of een Perfoonazie van 'c Spel, als Merctjur in Amphitruo,- ofbui- ten 'c Spel, en dat is dan of een God, ge- lyk in de Aulularia de Lar Familiaris ; in de Bacchides Silenus; in de Rudens de Star Ar- fturus; of een Menfch, als de Poe'et in de Menecbmei (f); of een verdichc Perfoon, dien hyden naam van een Prologusgeeft, ge- lyk in zyrje meefte Tooneelftukken. En dee- ze Perfoon fpreekc de Aanfchouwers aan, hen onderrkhcende van het geen hen te weeten ftaat. (f) Door ons Kunflgenootfchap, gelyk hier voore
aangeteekend is, in onze taale overgebragt oniier dea naam van de Gjslyke Tweeunoew. |
||||
$$6 ONDERWtSlfcsa
Terentius , naa Plautus koomende j
heefc mede in alle zvne Stukken wel een Prologus gehecht > doch die niet gebruikc om de Aanfchouwers te onderrichten van 't geene zy weeten moeften; maar meeft otri zich teverweefen tegen zynewederpartyen* en eens om zyn Stuk den Kykeren aan te pryzen, gelyk in zyne Hecyra (g). En om opening van zynen Handel en de
Gefchiedenis , welke voorgegaan was , te doen, heeft hy de wyze van Sophocles ge- houden* behalven in twee van zyne Stuk- ken, als zyneANDRiA en Phormio (h), in dewelken hy een nieuw flag van Perfoona- zien ingevoerd heeft,tegen dewelken een van de voofnaamften, alles wat 'er van te voo- ren
(g) of deMans-moer, dit en slle de andereB'y-
fpeltn van Terentius zyn door Jacob Westerbaan in Nederduitfche Vaerzen vertaald, en in hetTweede t)eel zyner Gedichten , in 's Gravenhaage in 't Jaar 1672. by Johannes Tongeilo in 8vo gedrukt, te vin- . den. (£) Deeze Phormio heeft Moliere aanleiding ge-
geeven tot het opiteikn van zynen Scapin, die ooM in *t Nederduitfch veriolkt is. |
||||
T OONEELPOEZY 337
ren gefchied was, verhaalde, en het alzo
mec eenen den Aanfchouweren bekend maakte. Dusdanige Perfoonazien hebben de Kunftenaars Perfona Protatica genoemd, pmdat zy tot de Protafis behoorden. Van dit flag is de Sosia in de Jndria, en Davus in den Phormio. By Plautus vindt men geen diergelyken; maar in den Salomon (*") van den Heere Vondel zyn de Mooren van die flag, wien in *t begin die groote vertel- ling gedaan wordt. Deeze vvyze van Perfoncs Protatica in te
voeren oordeeldt de Heer Corneille zeer kunftig, maar hy wilde, om die volkoomen te maaken, dat dezelve Perfoonazien 00k tot iets anders in 'c werk dienden , en om ecne andere rede als flechts toe te luifteren ingcyoerd wierden. Van deeze natuur, zegt hy, is de Pollux in zyne Medea. Hy rail door Korinten om by te woonen hec Huwelyk van zyne Zufter, en verwonderc zich*
(i) Grdrukt te Amtkldam , voor Abraham de
YVt ts, lfiiS. in Ato.
Y
|
||||
338 ON-DERWYSinbe
zich vac Jason daar te vinden , die hy -
jneendc in Theffalien te zyn; hy hoordt van hem zyne fcheiding van Medea om Kreu- sa, des Konings Dochter, te trouwen enz. En dit heeft de Heer Six in zyne Neder- duitfche Medea naagevolgd en Pollux in Hercules veranderd. Doch men heefc niec altyd dusdanige Perfoonazien van doen, en men kan meermaals op andere wyze de yoorgebeurde Hittorien bekend maakcn. Terentius heeft dit maar tweemaal gedaan in de zes Blyfpelen, die wy van hem heb- ben. Van dit flag van Perfoonazien , zegt de
Heer Corneille , dat zy gemeenlyk zeer moeijelyk te vinden en in te beelden zyn in de Treurfpelen , omdat de openbaare en aan al de Waereld bekende Gefchiedenis- fen , die liun flof verftrekken , van ieder een geweeten worden ; en dat, indien 'c gemakkelyk is iemand te vinden , dien zy bekend zyn om te vertellen , het ni?t ge- makkclyk is iemand te vinden , dien zy on- bekend zyn om pn te hoorep. Het tegen- dcel
|
||||
TOONEELPOJiZY. 339
deel gefchiedt in deBIyTpeIen,die nietalsin
voorvallen onder byzonderen beftaan,dusis 'er niec lichcer als volk te vinden ,die 't niet weeten; maar daar is dikwils niet dan een eenige Perfoon , die ze kan bekend maa- ken; zo dat men, in dezelven, nimmer ge- brek heeft van Hoorers, als men ffcof heefc tot vertellen. DeGeleerden zeggen,dat onder deGrie-
ken alleen Callus van Atbenen een Prologus aan net Treurfpel gehechc heefc; doch of zy op de wyze van die van Plautus of die van Terentius geweeffc is, is onbekend. Uit al het voorgezegde blykc genoeg-
zaam, dat de Prologus by de LacynfcheBly- fpeldichters geheel wat anders is dan by de Griekfche Treurdichteri volgens de bepaa- liing van Akistoteles. Donathus of Evanthius in Prokgom. Te-
rent, heefc deeze bepaaling van dezelve gc- geven : Antecedent veram Fabulce compojitiv- turn locutio; dac is, een Redeneering, die voor het rechte zaamenftel van het Too- neelfpel gaat; en Vossius InJlitut.Poe't. Lib,, Y a 2, |
||||
S4o ONDERWYSinde
z. cap 26. § 2. deeze, Oratio, quce ad Spe-
filatures ante Legitimam Fabulam habetur, dat is, een reden, welke tegen de Aan- fchouwers voor hec vvettige Tooneelfpel gevoerd wordt. En deeze Prologus der Latynen fleldt Do-
nathus vierderlei, Aaripryzende, Veranc- woordende, Voorftellende en Gernengde. De Aanpryzende is, waarin de Tooneel-
dichter of bet Spel ztlf den Aanfchouwe- ren aangepreezen wordc, als in die van de Hecyra van Tbrentius; doch die voegt bell aan een ander dan den Poeec. De Verantwoordende is, waar in deLas-
teringen der Tegenfpreekers gebrooken , of het Volk bedankc wordc voor zyne toe- juiching, als in die van de Andria en de meeften van Terentius*. DeVoorfleiler.de is , die den Inhoud van
de GefchiedenifTe voor oogen fieldt, hoe- danig de rneefte Prologi van Plavjvs zyn. De Vermengde is, daar eenigen of al-
ien de voorgaanden in gemengd zyn, als in die van de Cafina van Plavws, die wy van Pi. ALT-
|
||||
TOONEELPOEZY. 34*
Plautus niet gemaakt oordee'en.
Boven deeze vier zoorten van Prologi
heeft onze eeuw noch een vyfde flag, in de Spelen met Kunfhverken , van de Onduic- fchen Machines genoernd, ingevoerd, wel- ken noch verder dan de voorgaanden van het Tooneelfpel afgefcheiden zy n, en niet anders begrypen als een lofcuiting van den Vorft, of groote Perfoonazie, waarvoor de flukken vertoondzullen worden. Van deezen heb- ben wy breedelyk gefprooken, toen wy van de Tooneelfpelen met Kunflwerken gehan- deld hebben. Einde van hct Kegcnendertigfle en
laatfic HoojdJluL |
|||||
V 3 & &
|
|||||
REGISTER
DER
HOOFDSTUKKEN.
Inleiding. Opgefteld door
Zynde een Onderzoek en
verge ly king van deToo- neeljpcelen der Ouden by die der Hedendaag- f> Dr- Joannes Bouw- fcbeDichteren,enVer- meester. dediging der Tooneel- j fpelen. Bladz. i - 25 J I. HOOFDSTUK.
Van bet Einde en de Na-"} „ T » „
tuur der Poezy. 26-30 J Dr.LoDEwYK Meyer.
II. HOOFDSTUK.
maakt. J
It Aanhangsel, zynde )
een vertaaling uit Pe- i> Joannes Antonides.
tronius Arbiter. J
2. Aanhangsel, «i£ de ) Rag. xxvii. Part. 1. ! DeSchcpen,Mr.Wn>
•uan Traj. Bokkali- [ lem Blaeu. •
mt vertaald. 31-42 J
|
||||
REGISTER dek HOOFDSTUKKEN.
III. Hoofdstuk. Opgefteld door
Van de Natuur en Eigen- "j
fcbappm van eon Ge- L Mr< AndriEs Pels. dicut. 43 - 48 J IV. Hoofdstuk.
Verdeeling der Gedlch- \
ten. 49- j 1 j Joannes AntonIdes. V. Hoofdstuk.
Van de Natuur en Eigen- "]
/chap van bet Helden- > Joannes Antonides.
dicbt. ■ 52-56 J
Tafel , waar in gejteld )
TTdtJhe n^rLJ > Dr.LooEwYKMeyer.
Eigenjchap des 1 oneel- ; jpels. j
VI. Hoofdstuk.
Van de Nuttigbeid, en't >
Vermauk der Toonesl- < Dr. Anthonius van fpelen. 57 - 63 J Koppenol. VII. Hoofdstuk.
Van de Oudbeid , Oor-")
fprong en Waardigheid L Dr. Joannes Bouw- der Toneeljpelen. 69-74 J meester. VIII. Hoofdstuk.
VZet^m %Tt }D^odewYkMeYeR.
Y 4 IX.
|
||||
'
|
|||||
REGISTER
IX. Hoofdstuk. Opgefceld door
Van de Eenbeid der Ge- 1 DeSchepen,Mr.WiL-
J'chiedeniJJ'e. 83-91 * lem Blaeu. X. Hoofdstuk.
Vande Ongewoonheidder 1
Gefcbieaenije in een > Dr. Moesman Dop.
Tooneelfpel. 92 -100 J XT. Hoofdstuk.
Van de Volkoomeribeid der "1
GeJ'cbiedeniJJe in 'een J> Mr. Andries Pels.
Tmeelfpel. 101 - 106 J XII. Hoofdstuk.
Van de Epifodia, of Ver-1 Dr Anthon1us vjm
■fef. door B?™r- \ Koppenol.
dicbtzelen. 107 -112 J XIII. Hoofdstuk.
/^an & Eenvoudige en In- *]
gewikkelde Gejchiede- 1> David Lingelbach. sj0e. 113-118 J XIV. Hoofdstuk.
Fizw rfe Verbandeling der
Gefcbiedenijfe, naarde I Waurfcbynlykbeid en r Di-.Lodewyk Meyer.
Noodzaakelykbeid. 119-130 J
XV.
|
|||||
der HOOFDSTUKKEN.
XV. Hoofdstuk. Opgefteld door
Van der Perfoonen, Naa- 7 xr . ._ tr,«„«.„».
men en Rang. 131 -137 / YsBRAND Vincent. XVI. Hoofdstuk.
Fas fcef GetaZ der Perfoo- 1 DeSchepen, Mr.WiL-
7Z672. I38 - 140 J LEM BlAEU.
XVII. Hoofdstuk.
Van bet Karafter of de ~]
Zeden der Perfoona- >> Dr. Joannes Bouvr- zws. 141 -144 J meester. XVIII. Hoofdstuk.
/^are de Redeneerinsen. \ _ _
14T-1J4 / Dr.LojDEwYK Meyer.
XIX. Hoofdstuk.
XX. Hoofdstuk.
Vande Plaats en van den \ r>A»rr> r ,«^*.t„.~«,
2>*. ijp -163 / Datid Lingelbach. XXI. Hoofdstuk.
Van de Piocafis, Epita- ")
fis en Cata'rophe. f> Joannes Antonides. 164-168 J Y 5 XXII.
|
||||
REGISTER
XXII. Hoofdstuk. Opgefteld door
VandeBaadenderPer-^^ Anthonius vax
foonazien op bet Too- > Koppenol. neel. 169-173 J XXIII. Hoofdstuk.
VandeBedryven.m-iH } ^£^l£??MlL' XXIV. Hoofdstuk.
FandeTooneelen.Ws-m } Mr. Andries Pels.
XXV. ^Hoofdstuk.
Van de Grootteid eens
Toaneelfpeh. 190-199 XXVI. Hoofdstuk.
Van ket Tooneel en des-
zelfs Beboeftens, als \ DrXoDEwTK Meyer,
Van bet Tooneel. Van de Kleederen. Van de Kunjbwerken. Van andere Naodwendig- beden. J
Van de Muzyk. 200-204 J
XXVII. Hoofdstuk.
Van bet Onderfcbeid der , Dr. Joannes Bouw-
Tomeeldic'foen.205-212 f meester. XXVIII.
|
||||
per HOOFDSTUKKEN.
XXVIH, Hoofdstuk. Opgefteld door
Van de Natuur en Eigen- ]
Jbhappen van bet Treur- > Dr. Mobsman Dop. /pel. 213-220 J XXIX. Hoofdstuk.
Van de Hartstocbten, die "
in een Treurfpel te be- |
|||||||||
vueegen zyn. 221-230
|
L DrXoDEwYK Meyer.
|
||||||||
XXX. Hoofdstuk.
Van de Hartstocbten.
231-249 XXXI. Hoofdstuk.
Van bet verwekken der ~]
Hartstocbten in een ! Dr. Joannes Bouw- Treurfpel in 't alge- f meester. • meen. 250-259 j XXXII. Hoofdstuk.
Welke de voornaamfle
Hartstocbten zyn} die r^. « men in den Toeboorder > Dr. Anthoniits van moet zoeken te verwek- j KoppEN01" ken. 260-268 J XXXIII. Hoofdstuk.
Hoe men de Nieuwsgie- "j
rigbeid en bet Verlan- ir^-T^^- _**
gen verwekken ml. f DrXoDEwYK Meyer. 269-274 J
XXXIV.
|
|||||||||
REGISTER ber HOOFDSTCJKKKN.
|
||||||||||||||||||||||||||||
XXXIV. Hoofdstuk.
|
Opgefccld door
|
|||||||||||||||||||||||||||
Hoe de Nut/le en Ver-
maakelykjte Hartstocb- ten in een Treurfpel in 't byzonder zyn op te •wekken. 275 - 288 XXXV. Hoofdstuk.
Of door de Veruoondering
de gemoederen der Aan- fcbowwers alzo <wel ge- r Dr.LoDEwYK Meyer. zuiverd kunnen voorden van Hartstochten, ah door bet Medelyden en de Freeze van Aristo- TELES. 289 - 295
XXXVI. Hoofdstuk.
De Natuur en Eigen-
fcbappen van bet Bly- fpel. 296 - 299 XXXVII. Hoofdstuk.
. Welkt Hartstochten in een
|
||||||||||||||||||||||||||||
en boeda-
|
||||||||||||||||||||||||||||
Blyfpel zyn
|
||||||||||||||||||||||||||||
die vtrwekt moeten
|
||||||||||||||||||||||||||||
nit
|
||||||||||||||||||||||||||||
•VAN
|
||||||||||||||||||||||||||||
■den. 300-304
|
||||||||||||||||||||||||||||
Dtephout.
|
||||||||||||||||||||||||||||
j
|
||||||||||||||||||||||||||||
XXXVIII. Hoofdstuk.
Van bet Toneelfpel nut • 1
Kunjiwerken. 305-328 J XXXIX. Hoofdstuk.
• J7a»M'roIogus.329-34i / Dr.LoDEwrK Meyer.
|
||||||||||||||||||||||||||||
*dt. 3 ^£<f
|
||||||||||||||||||||||||||||
cr
|
||||||||||||||||||||||||||||