D E
W A A R E
HELD
LIERDICHT.
Aan Jufvro u.w
LUKRETIA WIHELMINA van MERKEN.
DICHTERESSE VAN DE
DAVID.
- -i.*Si
By de Tweeds Ultgaavt van dat Werk haar E. toegezondem
w a a ». i n
|
|||||||||||
Befcheidenlyk onderzogt word: of DAVID een zoaar HELD,
■en een ge/cbikt Onderwerp voor bet Heldendicht is-, dan
met? En waarin de waare van de valfe Dap-
perheid verfchikL
|
|||||||||||
Peragit tranquitta poteftas
|
|||||||||||
Quod vioknta nequit.
|
|||||||||||
Klaudianus.
ad M. Tbtod. |
|||||||||||
VOORREEDEN.
%g#%#K hoop niet dat iemand het kwalyk zal duiden : dat
^ J g vvy het waagen, tans voor den dag te treeden, meteen J?^#fe Onderzoek of DAVID we I in dtr da ad era Held is? tans, ja tans zeg ik, daar wy nog den Hecre raad vraa- gen door den Urim en Thummim, nog door den linnen Lyfrok. maar hem alleen tragten te kennen, door het licht der Reeden, eca licht dat hy ons gefchonken heeft om 'er alle onfe denkbeelden, alle onfe daaden na te rigten; want wat zullen wy bevatten, wat ooit toeftemmcn zo Zy ons niet ten leidflarre ftrekt? zy die Gods die- naares is, Zydiealhetmensdom, (maarinverfchillendemaaten)isin- geplant, Zy die het alle'en zekere befluit is van een klaar en overtui- gend begrip van het geen goed ofkwaad, waar of vals is. Door haare byftandheb ikin deefe weinige bladeren Avillen nafpeuren, wat waarlyk een Held is ? watverfchil'er tuffendewaareenvalfeDap- perheid is ? en welke Onderwerpen beft voor het Heldendicht ge- fchikt zyn ? Ik heb tot die gedagten aanleiding gekreegen door het zien, van dat in de kunft uitmuntend Dichtfluk ^DAVID, zaa- mengefteld door de zoetvloeiende Dichtereffe van Merken, een andere Anna Maria Schuurmans: een Werk dat zo algemeen be- haagd heeft, zo algemeen goedgekeurd is, dat de Nyd daar te ver- geefs aan knabbelen moet; een Werk datingladRedeneeren de DA- VIDS van een Drofte, Vondel, van Cattenburg, en drieof vier anderen, daar een keurig en kennelyk gebruik van gemaakt is, zeer ven-e voorby ftreef d, en in kunft met een Abraham, Gideon, Johannes den BoETGEZANTenz.ineenigedeelengelykftaat.Dan, dnrfik zulkeengewigtigeonderneemingwel aanllaan? wat te dugten * 2 mis-
|
||||
V 0 O R R E E D E N.
|
|||||
miflbhien zo men myne reedelyke oogmerken, met haat, met veragting
befchoud? metwienraadteleeven, zoraenons, daar wydoor het licht der Reeden,de Waarheid zoeken na te fpooren,onrcedelyk aanvalt?geen nood,een eeuw als deefe,waarin men den naame desHeeren met den min- ften omflag, met de grootfte eenvoudigheid leerd aanroepen, en waarin wy God meer en meer,om gezondVerftand en verlichte Oogen fmeeken; zal ons niet met het zot vooroordeel onfer Voorvaderen gevaarlyk Ichouwen, Zo ivy door middel van de maate van dat gezondver* (landdat God onsheeft gelieven te verleenen^ de Waarheid der zaa- kcn tragten op eene billy ke en ernftige wyze te onderzoeken en dat ivy die daaden van room of veragting, zuaarover de waereld het nog oneens is, voor de Vierfchaar van de Reeden brengen, de Rec- den die in elk huisvefl, en daar wy ook dit Werkje aan ter toctfe geeven; willende, datieders hartehem zegge of wy die Reeden te kort doen, dan nitt\ "t Zal mogelyk vreemd fchynen dat ik van zodanig een Onder-
zoek, eenLiERDiCHT maak. Hoe! zal men zeggen in een Lierdicht gefchillen betoogen, daarin redeneeren, weet Gy niet dat een Lierdicht, groots, verheeven, vol verrukking moet zyn? dat daar eenen loffen zwier, zonder eenige gemaaktheid, en een ftoutheid j ruftigheid, en zo als de Franfen zeggen un beau des- ordre, in moet uitblinken, waardoor het boven alle andere zoor- ten van Vaerfen in hoogen en onbedwongen toon, alles te boven
gaat?-------- Ja zeker ditwift ikwel, ook weetik dat Boile-
au al lang voor hen gezegd heeft in navolging van Horatius
Arte Voit. vs. 83.
UOdc
|
|||||
-*,..n«.,.i,».i. u.r«i-»Mr.*w»ra"- -----......i
|
||||||
V O O R R E E D E N»
VOdt avec plus d'iclat & non moins cCintrgit
Eltvant jusqu'au Ci'el fin vol ambitieux, Entretient dam fes vers commerce avec Its Dieax, Chan t. II. vs. 58.
Door de Heer A. G. dus fchoon onlangs in het Nederduits over-
gebragt: Het Lierdicht met meer glans, niet zvvakker van gedachten,
Zicli trotfch verheffende tot boven 't Star-gewelf, Houd onderhandeling.ook met de Goden-zelv. Dit is my bewuft, en ik weet naauwlyks eenige andere reedenen
van myn doen-wyfe te geevenals deefe: Dat het in een tydwaarin menHeldendichten fchryft diegeenen Held hebben, en ,,waarvan men meer een Verhaaldicht dan eenHsLDEN- dicht maakt; 00k vry moet ftaan een Lierzang te maaken die meer redeneerd dan verrukt, meer betoogd dan verheft." Te meer daar in zulk een ftofals deefe is, het nutte en ophelderende, myns dunkens, verre boven het vennaaklyke moet gaan, dewyl 011s oog- merk in ons Gedicht is, kortelyk de vrugten van gewaande Helden- daaden aan te toonen, door een fchets te geeven van de voornaamfte Oorlogs-meefters by Grieken en Romeinen, de haatelykheden van hunne zo blocdig geoogflte laurieren van eerenglori, in het daglicht te ftellen,en aantetoonen welke verwoeftingen de Oorlogen al veroorzaa- ken die zy gevoerd hebben, en om te onderzoeken of alle die bedryvcn onderfteund zyn geweeft door goede oogmerken, door waarcar 0 e d V * 3 van
|
||||||
nAMsiMi,-;.^----------.....
|
||||||
VOORREEDEN.
|
|||||
-van hen flap ik dan over tot DAVID, dien Koning van Gods
volk, dien geduurigen oorlogsman, dat uitmuntend voorbeeld zegt men gemeenlyk van een volmaakt Held; en ik vraag al het zelve ten opzigte van dien Vorft dat ik omtrent alle voorgaande en volgen- deHELDEN moet vraagen: I. Of alle hunne Krygsdaaden voortkoomen uit waare volksmin, of
uit zugt tot eer of Hoed? of zy daar mee op 't oog hebben, het behoud of welzyn van hun Vaderland en onderdaanen? en of in alles doorftraald een grootmoedigheid, zagtheid en vaderly- ke goedheid die nimmer het verderf zoekt, en die een braaf Man paft? II. Of ongelukkige Volkeren, ja die zomwylen weerloos zyn, te
overvallen, te verwiunen, en te vervolgen, in, waarheid Hel- i) end a aden zyn? ofzepryfiyk zyn? of een redelyk geraoed, de geweldenaaryen van een die van land tot land loopt om Natien uitteroejen, Steeden in afch en piiin tebedelven, Akkerentever- woeflen, Zuigelingen van hunne Moeders, Huisvaders van hun- ne Huisgezinnen af te rukken, of een reedelyk gemoed zeg'ik, znlk eenen, wel als Held die het menfelyk geflacht nuttig, en Gode welbehaaglyk is, liefde toedraagen, en hem ongeveinft roe- men kan? want wat barmhartigheid zal men vinden by een opge- blaafen overwinnaar, die flaande naar den eernaam van Held, ftorting op ftorting hoopt, en niets verfchoond? Enik wil alleen dat de Reeden, dat het gezond verftand, en
dat
|
|||||
- '.' i <■>-■. Wl^l
|
||||||||
V O O R R E E D EN.
dat de mensliefde, die ons alle'da gelukkigmaaken, hierop ant-
woorden." Op dezelve wys vraag ik de Dichteresse , en alle die
meenen te weeten wat 'er in een Heldendicht gevorderd word. I. Of het Bovennatuurlyke , het wonderbaarlyke, het niet ge-
Iooflyke, tot de waarheid van de Hiftorie van een Helden- dicht, ja tot de eigenfchappen van het Heldendicht behooren? En of men niet dan geheiligde waarheden ten onderwerp neemen- de, die vennengen mag met onheilige ? ja of men 'er vindin- gentuiTen mag weeven, die nietalleen nietgebeurd, maar zelfs geheel onwaarfclrynlyk zyn? 31. Of deRegeldoorkangaan, enbillykis, die zommigen ftellen,
naamlyk: Dat de Held of U ever het Onderwerp van een Hel- dendicht, geen volkomen dtugdzaam Karaktcr behoefd ts hebben , niet geheel ter Navolging behoeft te wee/en, ja niet groot, wftekend en volkoomen moet sj#?Wantzodiereedelykis endoor- gaat, zo zyn de Nero's , de Kaligula's en de Scil- la's, ook gefchikte, ook voegzaameVoor-enOnderwerpenvoor het Heldendicht. |
||||||||
Op deefe vier zaaken of Regelen zal het dan maar aankoomen,en
zo die beflift zyn, dan is ons voorftel belangende DAVID, ook geflift, en ik zal niet noodig hebben deefe Schets hierna met breeder op-
|
||||||||
■>*^.4«4i
|
||||||||
V O O R R E E D E N.
|
|||||
ophelderingen te verklaaren; want ik had over alles zekerlyk onein-
dig langer kunnen redeneeren, ik had ieder geval vedpathetiquer , en met meer omftandigheden kunnen affchildcren: doch, daar ik nu al- les maar, alsmet den vinger wilde aanwyfen, om inynen Leefer niet met een al te diep ingewikkeld onderzoek te lang by ieder hoofdpunt op tehouden, heb ik hier beft het doel dat ik my voorftelde/getrof- fen, kort te zyn naamlyk, en daidelyk. 't Is bekend, welk een Lof, zo gewyde als ongewyde Schryve-
ren, aanDAVIDgeeven: ZybeeldenHem af, als Groot, enWys; Josefus, PniLodeJood, Syrach, Maimonides, alien fpreeken van Hem,met de uiterfte hoogagting; Elk weet ook dat de Hei- lige bladeren Hem gewoon zyn te noemen i de Man Gods of Pro- pheet, 2 de Man naar Gods Harte, 3 de Man beter als Saul, 4 de Man die in alles Godswilzoudoen. enz. Ja 1 Koningen XV. vs. 5. ftaat volmondig: dat DAVID gedaan heeft Ahwat recht was iii de oogen des Heeren, en dat hy niet geiveeken was van alles dathy hem geboden hadde alle de dagen zynsleevens; dan alleen in dezd'a- ke van Urias den Het biter. Ja DAVID zegt iets diergelyks zelf, 2 Sam. XXII. vs. 22-----28. Nu zal ik heden niet onderzoekenin
hoe verre dit alles waaris, of met het gezond verftandovereenftemd,
Maar gelyk het my Zekerlyk vry ftaat om onderrigting te verzoe- ken van hen die meer zyn dan ik, en van hen die veelal gewoon zyn de natuur der zaaken op andere wyfen te bepaalen dan ik voorneemensben tedoen, (gelyk ik daartoe mynen Lierzang al vraagend inftel,) op dat anderen kundiger dan ik, my lee- ren(ofik tnyzomwylen op degezonde Reeden al niet te veitrou- wen
/
|
|||||
V O O R R.. £ E D EN.
wen had,)wat Heldenmoed is, en of die Bedryven die ik
zinge,Heldendaadenzyn?En gelykik denkdat nieraand mydeefeleergieriglieid kwalyk kan duiden, tenzy hy vanReeden, redelykheid, enmedelydenontblootzy, zoverzoekik ook dat men my in deefe drie vraagen,te gemoed koome en onderwyfe,op dat ik die met het Karakter van DAVID vergelykende, en aan de vorige vier Regelen toetfende, een juift denkbeeld verkreegen hebbe van het woord Held ? en of ik waarlyke weete, gelyk men zig wel ecns een trap van kunde verbeeld, of ik bekwaam genoeg ben myn eigen voorftel te fliffen: of DA VID een'waar Heldct een gefcbih ,, Onderwerp voor het Heldendicht is, dan met? I. Of door de woorden: een Man na Gsds Hart, te verftaan is,
dat DAVID hoewel in veelen geftruikeld hebbende, egterbe- ftendig in het verbond met God geblecven is? dan of'er door ver- ftaan word, dat hy in alles Gods wil gedaan heeft, zo als uit i Kon. XV. vs. 5. en Handel. XIII. vs. 22. fchynt te blyken? dan of zyne geduurige boetvaardigheden op zyne Mis-bedryven, Gods Genaden over hem werkzaam hebben gemaakt, en dat hy dus geworden is naar Gods Hart; dewyl God niet en wil den dood des Zondaars, maar dat hy zig bekeere en leeve? II. Of alle de Bedryven DAVIDS, als een die alles deed dat recht
zvas in de oogen des Heeren, wel ooit voor den Rechtbank der Reeden kunnen gerechtvaerdigd worden? - van DAVIDS geduurige Bloedvergietingen hebben wy bewyfen genoeg, enwie kan ontkennen dat 'er een aantal Wreedheden ondeiioopen? God ** zel-
|
||||
VOORREEDEN.
|
|||||
zelve zegt tot Hem, in het eerfte der Jaarboeken, Hoofdfl.XXII.
vs. 8. Gy htbt bloed in menigte vergooten, want gy hebt groats Krygen gevoerd; gy heht veel bloed voor myn aangezigte vergoo- ten, en in dien trant word Hy * Sa*ul al aangepreefen, als een dapper Heldct een Rrygtman. Wie ziet hierniet dat de Oud- heid gewoon was aan 't woord Held, en aan Bloedvergieten of doodflaan, eenen dezelve betekenis te hegten, enzo word Ehud die Eglon der Moabiten Koning (Richteren III. vs. 16.) verraad- lykdoorftoot, een Held genaarad, ecii Richter Iftaels? III. Of onder het Rechtdoen in de oogen des Ileeren, geteld kan
worden, het zo dikwerf dooden van xvyven en kinder en ? het met ftrajfen van den moord van Abner , en van die aan Amafa ge- pleegd? hnVerbond maaken met den Koning der Ammoniten tegen Deut. XXIII. vs. 3. aan?^ veroordcelen van een man ter dood om dat hy een 'Schaap geflolen had, niet overcenkotnflig met Exod. XXII. vs. 1.? het onder zyn bejcherming neemenvan benaauds lieden die htirtne fchuldeifchers ont-iveeken tvaren ? zyn Vrauw Michal zveSr te neemen en die aan haaren man te ontrukken , tegen 't Gebod Gods Deut. XXIV. vs. 15.? de onderflelde vry- geeving van Thamar aan Amnion 2 Sam. XIII. vs. 13.? het volftrekt/yk overtreeden van een Eed, omtrent Sauls Nakroofl 1 Sam. XXIV. vs. 23. ten opzigte van Simei 2 Sam. XIX. vs. J13. en tegen Nabal gedaan 1 Sam. XXV. vs. 22. ? behalven zo veele andere zaaken daar wy in ons Dichtftukje van ipree- ken, en die wy hier niet herhaalen willen?
Zojf-
* DAVID was toen nog maar een Jongetje van 13 Jaaren, en word reeds em
Held., ten Krygsman geheeten, die dapper was verflaande een Leeuw en Beir.
|
|||||
V 0 0 R R E E D E N.
|
|||||
Zommige Geleerden hebben weiders aangemerkt: dat het te
veiwonderen is, dat DAVID op eenige plaatfen een Profeet ge- naamd, daar toe, zo verzekerd door meer als een herhaalde Belofte Gods, evenwel zo geduurig vol angft, vol wanvertrouwen aan die Belofteniffen is; i Sam. XXIII. vs. il. vreesd Hy dat de Bur- gers van Kcbila Hern aan Saul overgeeven zulhn, Hoofdft. XXVII. vs .1. voorfpeldHy zig, dat Hy eerjidaags door de handen van dien Vorjl zal otnkoomen. Hoofdft. XXX. vs. 6. tverd hem zeer bange, gelyk op andere plaatfen medr; gelyke bangheid be- kiuiptSamuel ook,in hetIeBoekHoofdft.XVI.vs. 2. hoe! vraa- genzy, paft het Profeeten, paft het Gezalfden, alien moed op te geeven, ja te wanhoopen aan de Godlyke trouw en byftand, ge- duurig te vreefen voor zynen vyiind, en daartegen te weeklaagen? Maar overweegeilwe nu eens waarin DAVID * zo veel beter ah Saul is V ------» Saul verbergd Hem onder de
Vaten; DAVID in de Spelonk Adullam. -------- Saul word
van zommigen veriigt; DAVID ook, van Saul, Nabal, Simei
en Abfalom.-------- Saul is niet wraakgierig, {paard Agag,
wil zyn Eed voldoen; DAVID wreekt zig aan de Filifteinen,
Amalekiten en andere Volken, fpaard niemand, voldoet zyn Eed niet aan verfcheiden Perfoonen. Saul word geregeerd door de boofe geeft Gods; DAVID word ook door dezelve geeft aangcpord om Ifrael te tellen. ■ Saul dood alle de Priefters van den huife Nob; DAVID zegt dat hy fchuldig is
,, aan hunnen dood, en het is zo. Saul wil DAVID doorfteeken; DAVID geeft Sauls Nazaaten over om opgehan- gen te worden. -------- Saul dreigd Jonathan om 't leeven te ** a brcn-
* Sam. XV. vs. 28.
|
|||||
VOORREEDEN.
|
|||||
brengen; DAVID doodtUrias.
Zoon Jonathan; DAVID weder op zyne Zoonen Amnion en
Abfolom"enz. Wie merkt in deefe Reedenfchaal tuflen die twee Vorften niet een zeer groote overeenftemming ? behalven nu dat 'er nog zo veele daaden van DAVID over blyven. Maar dewyl wy van al het overige nader moeten fpreeken, laat ons hier bekorten, op dat wy niet fchynen den Ingang grooter te willen maaken dan het gebou zelve; en geeven wy dit alles over aan lieden van billykheid en oordeel. In het doorbladeren der gewyde Schriften, terwyl ik bezig
was, dit werkje zaamen te ftellen, zyn my de volgende Zwaarig- heden ontmoet, daar ik dit Voorberigt mee befluite. Ik ftel die vraagend voor, en wens dat kundige Godgeleerden my de eqr aandoen, om my uit myne Twyfelingen te redden. 1. Van Saul leefen wy i Sam. XVI. vs. i. Dat de Heere
Hem verwnrpen beeft, om dat hy niet over de tien jaaren re- geeren zou; daar 'er in Handel. XIII. vs. fti. ftaat: God gaf haar Saul, den zoone Kis, een man uit de ftamme Benjamin veertig jaaren. Jofefus daar en tegen, zegt: dat Saul in 't geheel tivintig en volgens an der e kefingen 38 jaaren ge- heerfcht beeft. Hoe is dit overeen te brengen? 1 Sam. XIII. vs. 1 ftaat: Saulow een jaar in zyn regeering geiveefly en bet tweede jaar regeerde by over Ij'rael. dit beken ik niet te begrypen. Ten zy men hier volgens andere leefingen, ftelle: en twee jaaren beeft by over Ifrael heerfchappy gebad> en waar
|
|||||
VOORREEDEN.
waar dan heen met r Sam. XXVII. vs. 7. ahvaar DAVID
rests een jaar en vies, maanden in het Land der Filifteinen ge- zvoondheeft; en zedert dat Saul Kerning geworden was, tot aan de vlugt van DAVID, maakt drib jaaren, dus maakt dit aleen ver- loop van vier jaaren vier maanden uit. Isbofeth nu, Sauls Zoon is 2 Sam. II. vs. 10. al veertig jaaren oud, hoekandit flui- ten? II. SAUL\Taagdi Sam. XVII. vs. 55. Toen Hy David zag uit-
gaan den Filiftein te gemoed: zeg my Abner, iviens zoon is deefe Jongeling? Abner kend hem niet, maar brengt Hem by den Vorlt, en decfe vraagd hem weder: wiens zoon zyt Gy ? Terwyl Saul Hem ondertuffen daaglyks aan zyn Hof had gezien, daar hy voor hem ipeelde, immers, hy zond zelve boden tot Ifai, DAVIDS Va- der, met deefe woorden: zend utv Zoon DAVID tot my, die by de Jchaapenis. Daarop ftond Hy voor Sauls aangezigte, Saul beminde Hem zeer, en hy verkoos DAVID totzynen Waapen- draager; ja hy zend op nieuw weder tot zyn Vader Ifai, met deefe woorden: laat doch D AVID voor myn aangezigte ft aan, want hy heeft genade in myne oogen gevonden. Kort daarna houd DA- VID een lange Tweefpraak met Saul, bezie 1 Sam. XVII. vs. 3240. die hem zelfs zyne klederen aandoet en hem zynen helm op 't hoofd zet. DAVID trekt daarop tegen Goliath, en verflaat hem, en, ^nog voor nog na die zegepraal, kend hem Saul. Ee~ nigentyd hier naj, profeteerd Saul die nu den boofen geeft had, voor het aangezigte Samuels 1 Sam. XIX. vs. 24. daar 'er al te voren gefchreeven ftaat: en Samuel zag Saul niet meer tot den ** 3 dag
|
|||||||
_,J^.;~_^_..: ^^^.....^.aw.^^^j, ,__;
|
|||||||
VOORREEDEN,
|
|||||
c'ag zyi?s chads toe i Sain. XV. vs. 35. "zcderc nogtans profeteerd
hy voor famuel. En op welkeen wyfe? want 1 Sam. XVIII. vs. 10 leesik: en het gefcbiedde des anderen daags, dat dc boofe gceft Gods over Saul veerdig tverd, en hy profeteerde midden in den hnife. Saul was oiitfteld van harfens, ja raafende, nogtans § pro- fetecrd hy, en men laat hem daar en boven viyelyk toe het gebruik ce- ner fpietfe! III. D e hoofdvergryping van Sa a Lis wederipannigheidaan Samuel,
en dit is zegt die Prefect: zonde der Tovery; immers Saul bid Samuel om vergifnis, zeggendc 1 Sam. XV. vs. 25. Nu dan vergeef my doch myne zonde. Evenwel berouwd het God dat « hy Saul m Koning over Ifrael gemaakt bad, want zo ftaat 'er 1 Sam. XV. vs. 11. en 35. Daar Samuel even te vooren vs. 29. tot Saul zegt daar hy hem by de fcheuring zyns mantels beduid dat het Ko- ningryk van hem afgenomen en aan DAVID gegeevea zal worden > en aok liegd God met, -want hy en is geen menfe, dat hem let be* r01; wen zoude. En God zegt zelve het Be rouwd my, eeni* ge weinige Vaerfen hooger en laager. S a u l nu was van God ge- roepen 1 Sam* IX. vs. 17. En Paulus zegt aan de Romeinen in 't XI. Hoofdft. vs. 29. De genadegiften en de Roepingen Gods zyn onberouwelyk, is hier niets flrydigs? IV.
§ Men zal dit Iigt begrypen als men overweegd,dat Profetecren en Spree-
ken eenen het zelve betekend by de Hebreen. Leelt dan hier en overal: Hy Sprak, en dit is 00k Nederduits. En dan is Profcet niets anders als Spreeker. of Reedenaar, |
|||||
VOORREEDEN.
IV. DAVID koomt te Nob tot den Priefter Achimelech zoon van
Ahitob,zie i Sam. XXI. -- en Hoofdlr. XIII. vs. 3 .leefen wy dat Ahia ds Zoom Ahitobs Priefter is; wederom zegt Chriftus by Markus II. vs. a6. Dat DAVID ingegaan is in bet huis Gods ten tyde Ab- jathars, en dat hy daar de toonbrooden gegeeten heft. Abjathar nu, is tot D AV1D gevlugt en heeft lang na dit voorval het Prielterdom ecrft, bediend, doch Salomon heeft hem na D A VID S overlyden vcritoo- ten, gelyk wy zien kunnen by 1 Koningea II. vs. 26. nogtans word liy lang daar na wederom gefteld, werkelyk, onder de lyft der Prie- ftcrs en Amtenaaren, nevens Zadok. Behalven dit, DAVID vind het zwaard van Goliath te Nob, hoe kvvam het daar, DAVID had het immers in zyn Tent weggelegt I Sam. XVIL vs. 54. Ifcrwyl by Goliaths hoofd te Jerufalem gebragt had? daar hy die Had eerft - lang daarna in zyn magt krygt, want de Jebufiten waren Davids vyiinden, zie 2 Sam. V. vs. 6.-----7.! Eneindelyk waar blyft het
zwaard Goliaths, DAVID vlugt 'er mee in het land van Ifraels Erf-
vytinden, maar nog de Schryver van het Boek Samuels, nog onfe DichteResse naaaken daar meldinge van ? Hy vlugt tot Achis Koning van Gath, dus noemd hem 00k Jofefus, dus noenien hem alien, DAVID daar en tegen heet hem inPfalm XXXIV, die te dier gelegenheid gedicht is, Abiimlevh:,, Hy vlugt zegik, tot den Koning der Filifteinen, wiens krygoverfte hy nog zo onlangs ge- dood had. .."■■' V. Hoe koomt 1 Sam. XXII. vs. 2. overeen met dezelve eige Be-
tuigenis van DAVID in denzelven Pfalm,daar hy een Redevoering doet tot de uitgewcekenen die by hem war.cn in de Spelonk-efaW/rtw: Bet
|
||||
V 0 OR RE ED E N.
Het aangezigte des Heeren zegt hy is tegen degeenen 9dic hvaaddoen;
om haar gedagteniffevan der aarde uit te roeien. ■ De boosheidzal den godloofen dooden,ja ik heb een weerzin zegt hy/« het Gezelfchap der boosdoenders,en by de godloofen en zit ik met. Pfalim XXVI. vs. 5. Nu is de groote vraag: Of David met vryen harte wel een fchuilplaats mogt ftrekken, voor Boosdoenders, en voor hen die hunne wettige Schuldei- fchers niet betaald hadden, maar hen ontvlugt waren? of dit rechtvaerdig is, en of zulk doen gelyk is aan zyne Betuigingen? Zyn gantfe Vaders huis koomt 00k tot hem in deefe Spelonk ,die hy daar niet zeker waanen- de, verzend tot der Moabiten Koning, deefe geeft hen een verblyf- plaats, en doet weldaaden aan hen; doch hoe heeft DAVID die vergolden? meer als eens heeft hy hen geflagen, meer als eens him bloed vergooten, daar God wel klaarlyk aan Ifrael gebied: Mn be- angftig MoaB niets en mengd u niet met hen in den firyd, want ik zal u geen erfenijje van hun land geeven. Deut. II. vs. 9. Hoe is dit alles goed te maaken? VI. DAVID verlofl Kehila van de Filifteinen, die hy flaat. Saul,
hoewel Koning, fchynt 'er zig niet eens mee te bemoeien dat de Vyanden in zyn Land vallen, en de fchuuren berooven. Maar DAVID word benaauwd voor Saul, en hy vraagd den Heeie, zal Saul naar Kehila afkoomen? bezie 1 Sam. XXIII. vs. n. De Heere nu zeide, by zal afkoomen. Nu Saul is egter niet afgekoomen naar Kehila, want hy wordjbelet in zynen togt, zie het a/fte vaars. Jo- nathan (die den kinderlyken pligt gants niet fchynt waar te neemen ten opzigte van zyn Vader) koomt vervolgens tot DA VID maakt een verbond met hem, en zegt: Freefd niet, de hand Sauls myns |
|||||
va-
|
|||||
V O 0 R R E E D E N.
vaders zal u niet vinden, maar gy zult Koning zuorden over IJra$t
En ik de tweede by u zyn, oak weet myn Vader Saul zulks zvel. Die laatfte gedeelte is egter niet waar, nog immer f waar geworden. JO AVID vertrekt daarop na de woeflyne Engeddi, en Saul koomt 'erook, en gaat in de Spelonk, DAVID zit aan de zyde van die Spelonk, DAVID houd'ereen zaaraenlpraak met zyn knegten, ja fnyt een flip van Sauls mantel; en Saul, nog iemand van al zyn 3000 Mannen merkt 'er iets van! In het 4 vaers van 1 Sam. XXIV. zit DAVID aan de zyde der Spelonk, en Saul is daar in, en in het 9 vaers koomt D A VID uit de Spelonk. Hoe dit al- les op teloflen? VII. De ontmoeting betrefFende, tuffen DAVID, Nabal en Abigael,
daar omttent ontftaan verfcheiden vraagen: Mogt Nabal niet in vree- de zyn Schaapen fcheeren, en was het de pligt van David niet, zyn Herders (h'oewel hy op die weldaad roem draagd) zonder fmaadheid te behandelen, en hen het hunne te laaten behouden ? was de aan- ■fpraak nit Davids naam, aan Nabal, wel van harte: Vreede zy u, en alien dat Gy hebt zy vreede, dewyl 'er ftraks by de geringfie weige- ring.van Nabal, op volgd eene waperiing van alle zyne mannen; om Nabal uit te roeien, was dit toen Vreede? was het niet hard dat Na- bal alzynnoodruft,al zyn geflagtvee,voor zyneScheerdersgefchikt, aan een hoop Ballingen gaf, want zo zegt hy zelve 1 Sam. XXV. vs. 11. Zou ik bet den mannen geeven, die ik niet en weet van waar
t AIzo min als de Voorzegging van Samuel,.I. fioek, Kap. 28. vs. 19.
|
|||
V O O R K E E D E N.
|
|||||
wnar zy gy«? welders, itaat bet denvrouwen vry (zievs. 18)0111
zonder bewuftheid van hunne raannen, derzelver Goederen en Be- zittingen weg te fchenken* en dan nog daar en boven veriigtlyk van dezelve teipreeken, ze ais hier gefchied ? Had Nabal aan Davids verzoek niet willen voldoen, mogt by hem daarom kwaad, met kwaad (al was verzoek-weigeren zulks al,) betaalen? en van waar had by 't recht om zich zelven te rechten, jaomdatmet zulkeen bloedftorting te doen, omzelfs vrouwen en kinderen, te willen ver- ttelgen? Waar hadeen Hebreer ooit Vryheid, uit diergelykc oorzaa- ken een Hebreer te dooden, en dat te gelyk fchuldigen met onfchub digen? was DAVID zolang Saul regeerde, geen onderdaan van dien Vorft zo wel als Nabal? en mag de eene onderdaan tegen den andereii het zwaard trekkai? En zou DAVID vooruit geweeten hebbende dat Nabal hem dit verzoek weigeren zou, zyn Herders wel berocrfd en finaadheid hebben aangedaan ? Zo ja , zou hy dat ftl met secfot hebben kunnen doen? Abigael nu, keerd weder na Ma- <wi de Stad baarer inwooning, haar Man Nabal fterft, door Davids <dre^ement verfchrikt, zeer Subyt, David zend heenen om Abigael, *et zysn wyf te doen neemen, en deefe woond tans te Karmel, alvry wat dagreifen van Maon. DAVID had nuookaldrie Vrouwen ■daar wy van weeten, nicttegenftaande hem die tentroone gefchikt werd, wel uitdrtiklyk geboden was : Hy zal voor zig de wyven met vermenigvuldigen. Deutern..XVll. vs. 17. Alwaar 00k ftaat: Hy z&l ovk voor zig geen zilver ofgoud te zeer vermenigvuldigen, Hy zal voor zig depaerden niet vermenigvuldigen.. Is DAVID dit alles nagekoomen, David die ten minfte zes wyven gehad heeft, David die zulke ontzaglyke rykdomraen van goud en zilver naliet> en die zo veele wagenen en paarden had? VIIL Ik: |
|||||
VOORREEDEN.
VIII. I k begryp zo rain het zeggen van DAVID, i Sam. XXVI. vs.
19. Indienude Heere tegen my aanpord, laat hem hetfpysofter ri&- ken, als ikzynangftenwankeling in het volgende Hooftdeel begryp, daaris het dathy van Gods beloften geheel enalfchynttewanhoopen, immers hy wankeld daar, op een tyd dat hy behalven door zo veele voorgaande verzekeringen,nu op nieuw door Saul, van Gods keur overtuigd was, en als een verbond met hem gemaakt had, zo fterk, dat hy zig zyn einde voor-field. Nu zal ik zegt, hy der dagen een door Sauls hand omkoomen. Hy keerd daarop als wanhoopig naar Gath, en bier ontftaan vyf groote zwaarigheden, I. Is het groot- moedig en menslievend in DAVID, en doet hy zig zelf en Ifiael eer en trcwwe aan, met de befcherming te verzoeken aan Ifraels Erf- vyand, opwienSaulenhy, zodikwilsgetriomfeerdhad V paftezialks een man die beter was ah Saulwtlke laatfbevenwelnooit ietsdierge- lyks gedaan had, jaeen man die gefchikt was van God zelve,totKo- ning over zyn volk, was dit een He lb betaamlyk, zyn toevlugt te neemen tot den vyand van Hem, en van den Koning wiens ©nder- daan DAVID was? gafhy SAULdusnietwedr nieuweftofvan on- genoegen en verwyt? betoonde hy zig niet ten tweedemaal een over-- looperen afvallige, deiiHeidenenbyftandverleenende ? II. overvak David de Gefurieten en hunne Verbondelingen, en flaat alles tot vrouwen, kinderen, fchaapen, enandervee, dood, zonder dat God het hem ge£oo^«Zw^,daarintegendeeldiezelve Godwelduidelyk wil dat de JJrae'liten altoos zutten fpaaren al wat zy in ds overzvonnert. Steeden vinden3 van Vrouwen, Kinderen en Vee. HI. Keerd DAVID weder tot Achis, en hemverflag doendevan zynen togt, zegt hy: ivy zyn ingevalten tegen het zuiden van Juda3enz. *** 2 Dus
|
||||
V O O R R E E D E N.
Dus fpreekt hy onwaarheid, den Filifteenfen Koning diets willendc-
maaken, dat hy in zyn eigen Land naamlykJW^gevallen was;pad dit nu eenbraaf man? pail het eenwaar Held? Heeft DAVID nu de BondgenootenvanAchisgeflagen, zo heeft hy zynweldoenermeton- rouw beloond, en hem beloogen; of h eeft hy waarlyk volgens zyn eigen zeggcn zyn land-en geloofgenooten uitgeplonderd.,zo is dat nog vry minder teverfchoonen? IV. Achis verneemdniets zo het fchynt van alle dieBedryven van DAVID, tegen hetLand en de eigen onderdaanen van Achis, zelfs lang daama niet, want hy wil i bam. XIX. dat hy met hem tegen Ifra'el trekke,}^ hy is daar de vertrouwde van Achis, welke den overften zegt: is deeze niet David die deefe daagen of deefe jaaren by my geweefl: is ? en ik hebbe in hem niets gevonden van dien dag af dat hy afgevallen is toe detfen dag toe. Achis ipreekt daar van jaaren,en David had nu nog. maar kortelings by hem geweeft, ja met de vorige reife gerekend, niet meer dan i Jaar en 4 Maanden; D A VID had dus geenjaaren maar wel maanden zig aldaar epgehouden. V.. DAVID gewaagdhier nu voortaan niets verder van Jonathan, Hy weet dat hy me£ten ftryde trekt tegen deFilifteinen, en soond zig niet eens genegen om nog zyn ouden boezem - vriend, nog Is- rael by te fpringen, maar hy jaagd de Amalekiten na, op wien hy grooten buit maakt; eer zelfs fchynt.hygereed, om tegen zyn eigen Volk.te vegten, want zegt hy tegen den Koning te Gath: %vat hebt gy in u- wen knegtgevonden van dien dag af,, dat ik voor uiv aangezigle gezveefi ben tot deefen dag toe, dat ik niet en zal gaan, en Jiryden -£EGEN DE VYANDEN MYNS HEE.REN DES KONINGS?
en wie warendit anders als de Iiraelieten?
|
|||||
DC. Saul
|
|||||
V O O R R E E D E N,
|
|||||
IX. Saul word i Kron. VIII. vs. 33. gezegt maar vier zoonen ge-
hadte hebben tegen 2 Sam. XXI. vs. 3. aan, Jonathan naamlyk, Malchi-Sua,Abinadab en Esbaal; dan Armont, Mefibofeth, en Isbofeth fchynen dathiervergeeten worden. In het volgende Xe Hoofdft. vs. 6. ftaat : Alzo fterf Saul en zyne drie zoonen, 00k zyn gantzc Huis is te ge- lyk gefiorven, 't welk in't volgende ?t Vaars nader aangedrongen word. Wy weeten evenwel zeer wel dat Isbofeth nog leefde: Immers ftaat 'er a Sam. II. vs. 8. Abner nu de zoom Ner, nam Isbofeth Sauls zoon en maakte hem tot Koning enz. Ja wie leefde 'er niet nog al meer van Sauls huis, die onmogelyk toen alien te gelyk geftorven zyn, want eenige jaaren daarna, geeft DAVID 7 mannen van Sauls Huis den Gibeoniten om gedood te worden 2 Sam. XXI. vs. 1. waaronder Armont en Mefibofeth Sauls zoonen, die nog in 2, Sam. 11. nog elders, genoemd worden: zie 00k 2 Sam. p^ en op meer plaatfen daar wy nog ander nakrooft van Saul vinden; nogthans ftaat hier: Alzo fterf Sauls gantfe huis, In het laatfte Hoofdftuk van het eerfte boek Samuels ftaat daar en tegen weder vs. 6. Alzo fterf Saul en zyne Drie Zoonen, hoewel 'er word bygevoc<n{: Ook alle zyne Mannen te dien zelven dage te gelyk met H E m. f loo moet dit alles geeffend worden.? X. D AVID na dat hy nu Koning geworden was, flaat de Syriers
in het zout-dal Agttienbui send, volgens iSam. VIII. vs* 13. Doch by 1 Kron. XVIII. vs. 12. Vinden wy wel het zelve getal, dan niet DAVID maar Abifai doet daar dien flag in het zout-dal; En wie flaat hy ? niet de Syriers, zoo als in de eer- fte plaats ftaat, maar de Edomiten. In Pfalm LX., die na deefa *** 3 Over-
|
|||||
V O O R R E E D E N.
|
|||||
Overwinninggemaaaktis, word gelprookenvanTWAALF duisend,
en dat niet van de Syrieren maar van de Edomitetu David nu was getrokken door delandender Syrieren, Moabiten, Filifteinen, Ama- lekiten, en andereVolken, Landendiezooneindigvervaneenleggen! Maar nog behalven dat: D A VlDJlaat de Syriers in het Zoutdal, en hy legt bezettingen in Edom, hoe gaat dit zaaraen ? het eerfte legt by de doode Zee, paalende aan Syrien; en 't Land van IsraSl- tuffen Syrien en Edom in, en Edom en het Zoutdal dus een He- mels-breedte van elkanderen! XL A a N Abfolom worden drie Zoonen gebooren, nevens e'ene Dog-
ter, Thamar. a Sam. XIV. vs. 27. die eenige vaarfen hooger zyn Zuftergenaamdwerd; Ondertuffenontmoetenwy weinig tyd daarna, te weeten in het i8e Hoofdftuk aan het even-zoveelfte Vaars, deefe woorden: Abfolom nu hadde genoomen, en in zyn leeven voor zig opgerigt eenen Pylaar9 die in 't Konings dal is; zuant hy zeide: ik bebbe geen Zooneow myns naams t.e doen gedenken. Daarop was hy geftorven; hangen blyvende, of zig verwarrende, met zyne hairen aan een boom, terwyl hy reed op eenen muil, zo als men gemeen- Jyk zegt:Doch de Tekfl: fpreektalleenlyk Am:Jbfalom reed op een mnil^ en ah de muil kw am onder de dikke takken van een groote eike, zo iverd zyn Hoofd,Vastaan de eike, dat hy hangen bleef Abfalom hangen aan zyn Hoofd? of waaiian ? zegt men aan zyn Hair: kan dat zodanig warren? en hoeisdatmogelyk, daarhyzekerlykeen helm droeg ? Ja zou het gantfe lighaam, denklyk nog gewapend daar en boven, en dus zo zwaar, kunnen hangen blyven aan eenige hairen? was het Abfolom 00k niet doenlyk geweeft zig op een of an-. de-
|
|||||
V O O R R E E D E N;
|
|||||
dere wys te redden, met dat lostemaaken , te ontwarren, of af
te fiiyden ? of was 'er juift nieraand by hem die hem had kunnen verlofTen? XII. Nad* laatfte Oorlogen van DAVID, teld die Vorft het Volk.
WegensdeefeTellinghebbenwyvierVraagente doen,l.EndeToom des Heeren voer voort te ontfteeken tegeti Israel, leefen wy 2 Sam. XXIV. vs. 1. daar die toorn reeds geftild, daar God reeds verzoend was: of had zyn Volk op nieuw gezondigd, waar is daar eenigen blyk van ? En zo er in deefe Telling gezondigd is, toornd God dan niet vooraf eer die Zonde begaan word? II. Zyn het alle geen aanmerkelyke plaatfen. En God Pordc David aan; God ver- herde Farads harte; God zal uwe JVyven aan uiven eevennaaflen geeven, en die zullen by haar liggen ; de Heere beeft het Simei ge- heeten dat hy my Vloeken zoude; Is 'er wel ten kwaad in de ftadt dat de Heere niet doet ? God is oorzaak van al die elendigheden God heeft hen overgegeeven in de begeerlykheid haarer Her ten; en wat dies meer is? Zou God dan in zyn toorn totdatgeene porrendat Hemvertoornd? III. Begryp ik nietwaarom DAVID te befchuldigen is van Hoogmoed; Kan 'er wel iets noodzaaklyker bedagt worden, als dit,dat een Vorft een overflag maakt van het aantal zyner onderdaa- nen? doen die de voorzigtigfte Mogendheden niet nog, heden zonder 'er Gods toom door te verwekken? Ja, daar vSaul en an- dere Koningen dat voor, en na, ongeftraft gedaan hebben ? IV. Geeft Joab volgens't ze. Boek van Samuel Hoofdft. XXIV. vs. o, ;de Zom des Volks op, te zyn, 800,000 van Israel,, en 500,000 van Juda, dat is 1300,000 mannen; daar en tegen lietBoek dcr Kre-
|
|||||
|
|||||
VOORREEDEN.
Kronyken meld ons, 1100,000 van Israel, en 470,000 van Ju-
da, uitmaakende 1570,000 raannen, en alzo llegts 270,000 Zie- len verfchillende! 't is 00k al byzonder dat een flam alleen, ge- fchat word op 500,000 ftrydbaare mannen, en alle de overige elf ftammen op maar 800,000, dat flegts fdeel verfcheeld, daar het wel zeven en twintig derdendeelen verfchUlen moeft; hoe dit nu goed te maaken? XIII. NAdeelen word DAVIDS drie ftraffen ten keufe opgelegd,
een honger van zeven Jaaren ? of drie maanden vervolging van zyne Vyanden? of drie dagen Pefi-P zie 2 Sam. XXIV. vs. 13. En in I Kron. XXI. vinden wy: Kieft een Honger van drie Jaaren immers verfchild dit vier Jaaren? Maar een nog grooter zwaarig- heid is 'er. Zo Gods befluiten onveranderlyk zyn, zo God elks fterf- uur bepaald heeft, en de wyfe hoe, is het dan mogelyk dat God die wyfe vanfterven danzo veel eeuwen naderhand overlaaten zal aan de keufe van David? heeft God nu befloten dat zo veele duizende zielen door Peftelentie vallen zouden, hoe zou dat befluit dan uitgekoomen zyn, zo David eens Honger of Oorlog had gekoofen; of moeften de onderdaanen Davids dan evenwel, door de Pelt zyn geiheuveld, zo die vorft eene dier andere plaagen gekoofen had ? Maar dat hep weelr aan tegen de vryheid dier keufe. Eindelyk, Godweerhoud den Engel, want het beroude de Heere over dat kwaad, tegen die bepaaling, en tegen 1 Sam. XV. vs. 29. aan. "t Is 00k eenigzints. te verwonderen dat DAVID die anders zulk een trek, zulk een hebblykheid tot geduurige Bloedftortingen had, niet liever den Oorlog gekoofen heeft, dan de Peft, want dit was dan alzo wel de
|
|||||
, V O 0 R R E E D E N.
|
||||||
de hand des Heeren geweeft. God doodt ondertuflen 70,000 man-
nen om den mifflag van maar den man, DAVID naamlyk, en die ednen man blyft zelve ongeftraft; 00k fchynt Gods toorn over de vrouwen niet te zyn gegaan. DAVID koopt den Dorsvloer van Aranja, op Gods bevel voor vyftig zilveren Zikke- len, maar in 't boek der Koningen float voor zes honderd gouden Zikkelen: vergelyk 2 Sam. XXIV. vs. 24. met 1 Kon, XXI. vs. 25. en zie war een verfchil! Onse Vorft aldaar nu geoffcrd hebbende, laat zig dus hooren: Hier
zal hit huis Gods des Heeren zyn, en hier zal de Ahaar des Brdndojfers voor Ifrael zyn. Maar hier ontftaat een vraag waar was de Arke des Verbonds dan nu, daar Gods volk gemeenlyk zo veel mee op had, en daar men gemeenlyk, omtrent offerde? 1 Sam. VII. Is zy in 't huis van Abinadab tot Gibea ------ En
zy bleef 'er 20 jaaren. 2 Sam. VI. Haaldze David op van Ba-
Hm-Juda , en 1 Kron. XIII. vs. 6. van Kiriath-Jearim; daarze 2 Sam. VI. eerft op den Dorsvloer van Na-chon, en daarna vs.
10. in het huis Obed-Edoms, des Gethieters is, en 1 Kron. XV. vs. 3. eindelyk na de Stad Davids gaat. Waar zyn hier plaatfelyke overeenkoomften te vinden tuffen deefe genoemdc Tekften, en tuilcn 1 Sam. VI. vs. 12. en 21. 2 Sam. VII. vs. 2. 2 Sam. XI. vs. 11. en XV. vs. 24.2 Kron. I. vs. 4. en V. vs. 2. en 1 Reg. VIII. vs. 1. enz. Weinig tyd na dit offer, DA- VID nu zyne laatfle bevelen uitgedeeld hebbende, flerft; deda- ~gen nu die DAVIDgeregeerd heeft over Ifrael, (1 Kon. II. vs. |
||||||
M^^h......-./■ ^&sm^
|
||||||
VOORREEDEN.
|
|||||
ii.) zyn 40 jaaren; 7 in Hebron, en %^in Jerufakm, daar wy
a Sam. V. vs. 5. leeferr: te Hebron regeerde Hy over Juda ze- ven jaaren en zes maanden. * Doch zelden kimnen wy op de getal- len aan, het zy dan ten opzigte van den tyd, het zy omtvent an- dere bepaalingen; want dus zou Goliats Waptnrufling ten minften 630 hollandfe ponden zyn, 't welk niet wel mogelyk is geweeft te draagen; en de Kroone des Ammonitifen Konings, diealleenbuiten de edele gefteentens, een talent gbud woog, (dat eenigen op een toenmaaJige waarde van omtrent 20a,oooguldens Hollands rekenen,) kwam op byna 130 ponden gewigt, al een merkelyke zwaarte ze- ker, om door Koningen, naar de beflisfing van hetnoodlot, als een Hoofdbedekzel, gedraagen te worden. Ja Abfalom hair woog 200 Konings-Sikkelen, dat na het gevoelen der Godgeleerderi uit- komt op 6, en na dat der Wiskundigen, op 17 ponden hollands, 't welk zo veelzou zyn als ruim6oveelgehairdePerfoonen met elkander hebben. Meer znlke verfchillen in getallen, zullen ons ontmoeten in on- eindig veel plaatfen, b. v. Genes. XV. 13. Exod. XII. vs. 40. Num. XXV vs. 9. 1 Korenten. X. vs. 8. a. Kron. XXXVI. vs. 9. -------- * Kon: XXIV. vs. 8. t Kon. VII. vs.
23. -------- [s Kron. IV. vs. a. Matth. XVII. vs. 1,
Mark. IX. vs. 2.--------Luk IX vs. a8. enz.,
Ik
* DAVID is 70 Jaaren oud gevrorden , 40 Jaaren heeft hy gere-
geerd, en 30 telde hy als hy Koning werd. Dan was hy 13 Jaaren oud toen men hem reeds een dapper man noemde, en 1,7 Jaaren toenf iy Goliath verfloeg j en kort daarna trouwde. |
|||||
VOORREEDEN.
|
||||||||
Ik had hier nog vry meerder te zeggen, vry meerder voor te ftel-
len, inzonderheid uit het laatfte Boek van Samuel, daar ik maar ee- nige weinige zwaarwigrigheden uit aangehaald heb; doch dit kleinc zal genoeg zyn, en deefe Voorreeden zou dan al te wyt uytdygen. Zeer aangenaam zal het my zyn, als ik omtrent eenigen of alien, een onderrigt bekoome dat voldoende is,de gezonde Reeden raadpleegd, en befcheidenheid en reedelykheid ademd. Overal gebruik, en haal ik aan, de zuivere woorden des Bybels, zonder die ee- nigzints te verminken, of uit hun verband terukken, zo als veele Gezindheden anderzints doen moeten, ora hunne gron- den te ftaaven, nergens bezig ik valfe fluitreedenen of bedrie- gelyke redeneeringen, alles is uit den bron van het H. Woord zelve, en daarom treed ik ruftig en in vryen gemoedc voort, my niet kreunende aan de Scheldnaamen onfer eeuw, hen die ruffig aan het groote werk der verbetering de hand flaan, daag- lyks uit haat en lafterzugt gegeeven; meeft egter van lieden die nimmergekend, nimmer onderzogt hebben 't geen zy met min. iigting verwerpen; lieden, diete zeer aan alle zoort van oudheid en waan verknogt, daar alleen aan blyven hangen, zonder ooit gehoord hebbende, tewillen wederhooren, of zon- da- ooit van hun dwaaling geneefen te willen worden, gelyk aan liet kind dat door toeval blind zynde, Hever zo blyven wilde dan dat het eenige moeielykheid of pyn zou uitftaan, en weder ,, ziende worden. Neen. |
||||||||
**** 2
|
||||||||
'K
|
||||||||
VOORREEDEN.
|
|||||
'K Doop in geen vleiende inkt [
Vfin loofe veinzery, die aan twee zyden hinkt
Myn' fchacht, en ik erken, daar ik van u zal fchryven
Dat ik getrouw aan u, o reeden! dcnk te blyven:
De Waarheid is myne inkt, oprechtheid myne pen.
En met deefe woorden, daar ik nog eens raedeverfcheenenbcn
aan het hoofdvan eenSpotdicht op een Hoofddooling onfer eenw, geleide ik u tot mynen Lierzang zelve. Al die 'er ietsHaat- lyks uittrekken, ofhettegenmynoogmerk verdraajen willen,of al wie het na zyn inbeelding, verouderdeWaan en in flaapwiegend Overgeloof, beoordeelen, metdit Slot-Dichtje affcheependc, datge- ,, rigt is aan het alles overvveegende. A L G E M E E N.
Keurd Gy de Wrtedhein goed? Keurd dan myn Scbryven kwaad".
Doch keurd Gy Wreedheen af 'i pryft dan met my den Vreeden En keurd myn Scbryven goed. Zo Gy myn Schryven haat, Zo mind Gy Wrttdbeiny en Gy wxaakt en Raft en Reeden. |
|||||
D E R,g' '
V A A R E
HE L D.
LIERDICHT.
W
At is een Held? die fchriklyk woord
Dat Land en Zee verbaafd,
En ieders Ichrik verhaaft;
Naar Lof en Vleitaal gretig hoord, En flegts op 't wraakftip wagt;
Dat met geruftheid lacht:
J3etekend meeft, een ziel, op Moord, En Landfchoffeeren zoet,
Dit ivoeden heet men moid.
Ja, wat is fiere Heldendengd?
Wat is kloekmoedigheid,
Die 't Veld met bloed befpfeid?
Veelanders, als de fchrik van Jeugd, En gryfen Ouderdom ?
Wie heet' haar wellekom ?
Wie noemd haarglorie, Zielenvreugd? Wie keurd haar forsheid goed ?
Of is zulks Helden-meedf
A Wie
|
|||||||
-
|
|||||||
.
|
|||||||
C * )
|
|||||
Wie pryft ooit eenen Oorlog aan,
Die vol vervloekte konft,
Het al aan fplintren bonft?
Nuzweit een Held! de ontheifterva§n, En brandfchat, fchraapt, en vildj
Of valt elk in den fchild;
En keerd te rug met roof belaen, Begruift van ftof en bloedj
Is dit dan Helden-moedl
Nu vuld hy trapp'lende al het land,
Met eene duiftre wolk Van dartel oorlogs-volk, Dat wyd en zyd, aan alien kant
Den akker overftroomd. En geene wreedheid fchroomd, Wen Hy 't al plonderd en verbrand,
En warmd zig by den gloedj Wie notmd zulks Helden-moed? |
|||||
( 3 )
|
||||||
Toen Alexanders Legerhoop,
In 't aanzien van de zon,
De Waereld overwon;
En toen zyn zwaard zig dronken zoop, In 't bloed der burgery,
Met dolle razerny,
Op 't ftukflaan van den Tempelknoop Der wufte Priefter-ftoet;
Was dit toen Helden'inoed?
Toen Cssar zyn fchoffeer-banier",
Kwanfuis tot Romens beft,
In menig wingeweft,
Omwoeld met palm en eerlaurier, Geplant had overal,
En ftak met bly gefchal
Van elk, zyn triomfant rapier In fchee", nu uitgewoed;
Was dit al HeMenmoed?
|
||||||
As
|
||||||
( 4 )
|
|||||||||
Toen Hannibal, en Schipioj'
En dapp're, Konstantyn, Ontfchooven 't bloed-gordyn; En ftaken, tuk op moord, dus fii6,
Al de aarde in rep en roer Van buldrend krygs-rumoer: En zetten wars van rull, alzo
Rondom hun yz'ren voet, Was dit al Heldenmoedl Toen Kokx.es de Eer der Tyberilad,
Den vyiind op de brag,
Heldhaftig dreef te rug;
En fprong nu moede en afgemat, Verftoken van ontzet,
Van bovenneer in 't wedd'
Des Tybersftrooms; alom befpat Van rookend brein en bloed;
Was dit ook Heldettmoed? -
|
|||||||||
Toen
|
|||||||||
■-^b.
|
|||||||||
C 5 )
|
||||||
Toen Kurtius in 't nieuw gedoft,
Zig wierp met eenen fprongk,
In Romens peft-fpelonk;
En dus, zo 't fcheen, de ftad verloft, In haaren hoogen nood,
Met zynen eigen dood:
Is dit, daar 't hem hetleeven koft, En 't volk, in waan, behoed,
Al meede een Heldenmoed?
Doet dan Acyl zoo groot een daad,
Wen hy met eenen arm,
Een gantfen oorlogs-zwarm,
Ontzind, allien ter fcheep weerftaat, En houd, van 't woen vermaft,
Alleen de fteeven vaft?
Waar hy die Watermagt verflaat, En dompeldze in den vloed;
Of is dit Heldenmoed?
|
||||||
B
|
||||||
C 6 )
|
||||||||
Wanneer het dolle moord-befluit
Der Cimberse Amazoons, Heur Mannen na veel hoons, Door wrev'len moedwil opgeruid,
Ontaard had omgebragt; Om dat ze Romens magt, Verlaaten hadden zonder buit:
Was dit ook, hoe verwoed, Al mee een Heldenmoed? Toen Kallirhoe, Lukretia,
Toen Kato en Antoon', Zig in den vloek der go6n, En hoopeloos, in ongenaa,
Vaft kerfde op eigen graf, Den veegen hartaer af; Of toen Euadne en Alcora
Zig fmeet in Zee, en gloed, Was dit al Heldenmoed? (*) |
||||||||
Ik
|
||||||||
(*} Ik laat al die Lyft van Waanhelden en Heldinnen hier vooraf gaan j
als tot een zoort van Inleiding. - Om dat zy alien genoeg bekend zyn, heb ik het noodloos geagt daar iets van aan te tekenen, tot opheldering. |
||||||||
( 7 )
|
|||||
Be zwyg van and're of laat're daen,
Of wreedhe£n zo men 't noem',
Die men met lof en roem,
Met heldenpalm en lauwerblaen, Bekroond, uit dommendrift;
En doetze fteeds in 't fchrift
Van 's Lands Hiftorie-Boeken ftaan, Voor roeft des Tyds behoed;
Men heetze Heldenmoedy
<#>
Isbloeddorft, wreedheid, woede en wraak,
Voldaan door 't moordend ftaal,
Opregte Zeegepraal?
Geeft het Genoegen, Eer, Vermaak, Of Ruft., wanneer men moord
En zoete Vreede floord?
Befchouw de Krygsluft als een fmaak, Een trek, tot (i) Roem en Bloed,
0 fchoone Heldenmoed!
(i) i ■
Committunt tadtm divtrfo crimifia fate;
Ilk crucem prctium fiehris tulit, hie diadem*.
JU VENALIS.
B a
|
|||||
C * )
Befchouw haar dus, en in haar Aart,
Natuur, en Hebblykheid,
En zie haar Majefteit!
Dan isze een Schrikdier, blaau van ftaart, Venynig, vol gevaar,
Met etterbuil en blai§r;
Die 't alles dreigd, ontzet, vervaard, En droeve rampen broed,
0 Heldendeugd! 0 Motdt
Zy zwaait de pek en zwaveltoorts
Gelyk een wraak-harpy;
De Dood is aan haar zy,
En 't ingebeelde Recht des Moords Verdadigd zy door 't fcherp
Van kling, en geefTellerp,
Zy ademd Honger, Peft, en Koorts, Baard ftank en wededpoed,
En noemd zig Heldenmoed.
|
||||
C 9 )
|
||||||||
Al die haar volgd heet regt een Held',
Heet regt een Oorlogs-Man, Geen Wreedaard nog Tiran; Of fchoon hy alles mec geweld,
En zonder reeden ftroopt, Het Land met rampen hoopt, En 't al verwoefl en nederveld:
Als hy haar hulde doet, Is alles Heldenmoed? |
||||||||
O kunft! die 't al rampzaBg maakt;
De Weiden zonder gras,
Die Steden vormd tot afch,
Die 't Koorn op 't Veld verfchroeid en blaakt; Die niet dan Wanhoop wekt,
En *t al met Lyken dekt;
DieMannen moordt, en Vrouwenfchaakt En alien jammer voed
0 Kurift! 0 Heldetimoedt
|
||||||||
B3
|
||||||||
C io )
|
|||||
Wie fchilderd my dat wreed bedryf,
Die kunft, of liever ftraf,
Als Heldendaaden af ?
Wie kieft voor lieflyk Vreede - Olyf Bebloeden Krygslaurier?
Wie, voor den Ploeg, 't Rapier?
Wie doodsangft, voor behoud van 't lyf 9 Wie 't zuure voor het zoet'?
Wie Ruft voor Heldenmoed?
Wat is dan Held? Die bloote naam
Zegt geen' Grootmoedigheid, Aan waare Deugd geweid. 't Gemeen verftaat 'er iedle faam
Van wreede Daaden door, Op 't dondrend Oorlogsfpoor. Geen vry Vernuft, dat deefen blaam,
Die dwaaling zet de voet, Door Ktedtna Geefi, en Moed. |
|||||
( II )
Een die dan alles onderdrukt,
En buiten hoogen nood
Slegts uit Triomfzugt, doodt,
Te Roof en Moord het Land in rukt, Verwoeft, en hakt en kerft,
En 't Veld met bloed beverft,
Wanneer de Onnoozlen voor hem bukt; Noem hem, ondanks zyn fpoed
Geen Held vol Heldenmoed.
Volg dan 't gezonde reedenlicht
Eer gy een Held verkieft,
Uit ondaen zaam-gedrieft;
Noem hem geen Held, die onheil ftigt, En al zyn tyd befteed
In 't Moorden: woeft en wreed,
Maar kies een (a) Held die ons verpligt, Verbeterd, helpt en hoed,
Difs Held ; dat's Heldenmoed!
Hoc!
(2) Een vvaar Held zegt Cicero, is een grootmoedig man, die
opregt en eerlyk is, een vriend zynde van Waarheid, en reedlyk in at w zyn doen en laaten, beminnende en beloonende deDeugd, en raad- pleegende de Geregtigheid en Reedea |
||||
( li )
|
||||||||
Hoe! maald men dan Vorft David ook
Als Held af op dk blad?
En leerd de Reeden dat?
Of geeft de Dwaaling, 's Afgronds Spook, Ons nog die miswaan in?
Wie volgd die Afgodin?
Wie volgd haar in dicn donkren rook Van 'sOorlogs woenden gloed?
0 arme Hckkn-moed!
<#>
Is David een gefchikte ftof,
(3) Tot Hdden Pcezy?
Is Hy van Grouwlen vry?
Verdienden zyne daaden LofP Is alles groots en fier,
Uitftekend, goedertier ?
Is Hy een foorbeeld voor elk Hof? Is zyn Karakttr goed?
Is Mes Helden-moed?
|
||||||||
Wat
|
||||||||
(3) Tot het Heldendicht word vereicht het hefen van een
H e l d , en '/ verbaalen van deszelfs Btdryf. De vraag wat eigenlyk een Held is? blyft tot nog toe een groot onderwerp van twift tuffen de Mode en de Reeden; de eerlte verftaat 'er door een Oorlogs- zugtig man die
|
||||||||
i n )
|
|||||||
Wat toch, is de tenheid van de Daad?
Waar paard zig kloek Beleid
Met Goedertierenheidt
Waar kend zyn Krygs-moed, Rufi ofMaat ? Waar kid zyn doen de jeugd?
Waar wyft hit ons tot deugd?
Waar keerd zyn Voorbeeldons van 'tkzffaadf Die zo veel fnoodhedn boet,
yKend die wel Helden-mocd? Di;
|
|||||||
■die met den degen in de vuift , landen verwoeft, en volken doodt en oa«
gelukkig maakt, uit belang of eerzugt. Detweede begrypt 'er eenDeugd- zaam, Eerlyk en Goeddoend mens door, die God en zyn Vaderland, en alle Menfen bemind. Of dit laatfte nu het befle KarakUr is voor ee» Heldendicht, ftel ik aan de befliffing van ieders mensliefdeen oordeel. DeHedendaagfen zo wel als de Ouden, wilden dat het Hel- dendicht voldeed aan dcefe drie grondwetten. I. Dat de He ld die *t onderwerp is, tvezenlyk, hktnd en voornaam ,
en dat desfelfs Katakter goed zy. II. Dat de Daad of het Bedryf van dien Held , groot , mtfAend, vol-
komen, en een voornaam Man betamelyk zy. ill. Dat 'er een Eenheid van daad, door gewrloofde wegett, aist een-
gewenflen uithmft, in al die Bedryven doorflraale. C ' Zon-
|
|||||||
~**s-i^vpn
|
|||||||
( 14 J
Die zo veel Landen heeft: ontroerd,
Ontelb'ren heeft geflagt,
Ja Vorflen omgebragt!
Zyn leeven lang heeft Kryg gevoerd. Nietkoel, maar heet en fcherp,
Is die een onderwerp
Voor 't Heldendicht, aan Deugd gefhoerd? Ai \v66g 't eens; Op dien voet
Rufi Held nog Helden-moed. (4) Hy
|
|||||||
Zonder deefe Reedenen nu verder kortheidhalve uittepluifen, verzoek ik
maardat men't Karakter van D av i d aan defelveeens algemeenlyktertoet fe brenge, en zie of een Man , wiens gantfe keftyd niet dan een bloedftorting geweefl is; en die zyn Koning in alles wederftreefde ; Uriat doodde; met Ea'ftba overfpeib:dreef\ Ben Priejter bedroog, oorzaak van de dood van Hem en zyn gantfe huis was; Die met a' zyn volk tot Ifraels vyand over Hep \ zig zot veinsde; opwierp tot hoofd van bannelingen en fchul- denaars; ''t nakroo/l van Saul liet dooden; die zyne overwonnen vydn- den met bykn en wiggen van een deed klooven , zaagen, en tot kalk verbranden enz.; Die alle zyn Wyvtn liet fchenden door zyn eigen zoon voor deoogenvangantslfrael,ofdiezegik,ezn\vAAReen deugdelyk Held kan genaamd worden ? en of zodanig een Karakter goed, uit/tekend, en een voornaam man betaamlyk is ? En of David als Held, een gepaft Voorwerp, een Voorwerp ter Navolging is? |
|||||||
C 15 )
(4) Hy die de Wraak-eifch zelf vergroot,
Zyn Ega koopt voor bloed; (5) Den Pricfter-rei begroet
Met loogen, oorzaak van hun dood;
Zig gek veinft aan het Hof; (6) Dan, zig verbergt in't Stof,
(7) Een Aanhang maakt van't volk , wier nood
En fchuld, hen vlugten doet, Is dit een Held vol moed? (8) Hy
(4) Saul gebood David, honderd voorhuiden van de Filifteinen te
leveren 5 David overvalt hen onaangezien het Vreede was3 en ilaat 'er nog honderd meer dood als hem belaft was gevvorden: koopende d'us voor derzelver voorhuiden, Micbal de Dogter van Saul, hem ten Vrou- we. 1 Sam. XVIII. t 2428. (5) 1 Sam. XXI. f. 2. David koomt daar met een Loogen in zyn'
mond , zeggende : dat Saul hem geboJtn had, tot hem Jbimekch , te gaan. Hier neemt hy 't heilig brood, en het zwaart daar hy Goliat mee verflagen hadde, En hy die even te voren de Filifleinen tweema- lenzobloedig bevogten had, hydiezo bekendvvas, vlugt met dat zwaart, mee zo bekend by de Fiiifteinen, in hun eigen Land in het Land van zy- nen Vyand. Ondertuffen is David door dit Bedrog , oorzaak van da dood van Ablmtkch en van gants Nob, en alle de Priefteren. (6) In de Spelonk Adulla dat is de Stofkuil, 1 Sam. 22, f. 1.
(7) Vlugtelingen en Lieden die om fchuld het Land vvaren uitge-
weeken, want immers zo fpreekt de Text. 1. Sam. XXII. f. 2. En David wierd tot Overfte over hen. Part dit alles een Held? C a
|
||||
C 16 )
|
||||||
(8) Hy omgeweigerdeonderfland,
Dreigd Nabal alien waak,
(9) Ora een geringe zaak;
En zwerft vaft ora door al net Land, Tot hy in Achis Ryk,
Weer vind een zek're wyk,
(10) Waar hy drie voiken overmand," En alles zet in bloed,
Is dat zvel Heldetnoed?
Wat
(8) Nabal die deezen zaamgeronnen Hoop van bedroefde Hartm, nki
ktnde, gelyk zeer natuurlyk is, zeggeade: Wie is David? en wit is dt Zoom Ifai ? daar zyn nu zo veele kntglen die van baar Heeren loo- pen. Word aanftonds met alle geweld gedreigd. Abigail noemd haar' man een Gek , en zy vind genade in Davids oogen; Nabal word dronken en hy fterft. David juicht in zyn dood, en neemt Abigail, ©ogenbliklyk tot zyn vrouw, terwyl zyn vorige wyf aan Palti deZoon van Lais gegeven word; die hy egter naderhand weerneemt, hoe zeer haar aan weend. (9) Men gelieve te weeten, dat Nabal, gelyk gants Ifrael, onderdaan
was van Saul. Saul nu was een vyand van David. Nabal ah getrouw onderdaan van Saul, Icon David dan geen gimft bewyfen. Boven dat kwam David niet om nooddruft te koopen , hy wilde het maar hebben ! zeggende : geef docb uwen knegten zvat uwe hand vin- den zal. Zeker, daar moefl alzo wat weefen om een honderd man of zeven te voeden ; veele hedendaagfe Nabals zouden op zulk een ver- zoek ligt wel fterker nog, weigeren, dan dien Nabal dee. (10.; Da-
|
||||||
^j^^^^^^^^Jtfmf^
|
||||||
( *7 )
|
||||||||
Wat gaf hem oorzaak tot dat woen?
(n) Want God gebood het niet:
Hy evenwel, vergiet
Op 't klinken van zyn bloed-klaroen, Veel bloed, in raaferny,
En laat geen ziel-zelfs vry;
Van Mens tot Vee, 't moetallesbloen Voor zynen tegenfboed,
Tot rotm van Heldenmotd.
Nu
|
||||||||
(10) David zonder eenige reeden te hebben, overvalt de Gefuri-
ten, Girfieten en Amalekiten , die ham nimmer kwaad gedaaii hadden, en van ouds de Inwoonderen van het Land waren dat hen reeds ont- roofd was. Hy flaat hen alien dood, laat nog man, nog vrouw, nog vee , nog iets leeven , en maakt alles buit, ja Ipot nog met dit zyn Bedryf, i Sam. XXVII. f. n. Is dit Heldhaf tig? (ii) Davids knegten verrykten zig altoos van den Roof; Da-
vid zelv zet de kroon van der Moabiten Koning op zyn Hoofd, daar God-zelve verboden had : Deut. VII. if. 25. Gy zult niet neemen van den Rcaf utven vydnden ontnomen. Dit was dan Cods wil niet doen; Het ftryd ook grootelyks tegen Davids eige Betuigenis, i Sam- XXII. f, 21-----2J.
c3
|
||||||||
\
|
||||||||
C 18 )
|
||||||||
Nu diend Hy Ifrel in den Kryg,
(12) Dan we<§r den Filifteen,
Nooit fchynt hyafgeftreen,
Nooit van hetflaan vermoeid. Ik zvvyg Dat hy den zoeten vret:,
Zou kiefen voor al 't wee:
Daar 'k wens dat ieder Koning nyg', Naar Ruft, en niet naar bloed,
Naar iveldoen, nizt naar tnoed?
* , Hy
|
||||||||
(I2)'t Is aanmerklyk, dat het DAVID zo weinig fchynt verfchee'd
te hebbeu wien hy diende, en onder wien hy woonde. Meer als eens loopt hy over tot de vyanden van Ifrael, die hem geduurig aanneemen; Achis zelve ontfangt hem , en geeft hem eene fchuilplaats, ja fchenkt hem de Stad Ziklag , en deefe zelve Achis die een Heiden was, zegt tot hem: 7 Is zo ivaardgtig als de He ere leefd, dat Gy opregt zyt enz. OndertufTen behaagd hy dien Heidenfe Vbrft, en Oorlogd tegen het Volk Gods , zyn eigen geflacht , volgende Achis na, met zyne Mannen om tegen Ifrael te ftryden , in wiens oogen hy als etnm Engcl Gods was, daar de Heidenen evenvvel zekerlyk weinig kennis aan had, den. Adulator decipit. Non prodest dolus!
|
||||||||
t
|
||||||||
C 19 )
*
Hy brengt vol moeds op al die daeV,
De Ziklaiten om,
Daar 't al in bloede zwom;
(13) Geen ziel kan hier de woede ontgaan. Men is voor 't fmeeken doof,
En elk deeld in den roof.
Welk Held zal immer zulks beftaan? (14) Die, zelf geen Vrouwen! hoedt?
Of is dit Heldenmoed?
Die
|
||||||
(13") DAVID floegze van de fchemering, tot aati den avond van
haar lieder anderen dag, en daar ontkwam geen een man van hen, be- halven 400 jonge mannen. die op kemelen reeden en vlooden, Hy nam 00k al hun vee, en alles vveg, en men zeide : dh is DAVIDS buit. Waar van hy gefchenken zond aan de -Overften van Juda zyne Vrien- den, zeggende: Ziet daar is een zegen voor u lieden van den Buit der. vyandeu des Heeren. 1 Sam. XXX. t. 2(5. (14) Deefe zelf werden niet verfchoond, zie 1 Sam XXVII. t, 9.
en op eenige aadere plaatfen meer.-----1 Sam. XIII. v. 21. was 'er nog
Smid, nog Zwaard, nog Spiets in gants Ifraiil, ennual, en lang te vo-
ren, voeren Saul en David zulke ontzaglyke Oorlogen! en brengt de laatfte, duizende Mannen, Vrouwen, en Kinder en om. Is dit waar- fchynlyk? Zyn dit bedryven een Held waardig? |
||||||
( 20 )
|
|||||
Die hem de tyding brengt uit 't veld,
(15) Verkrygt den dood ten loon; En na dat by de kroon
Verkreegen had in zyn geweld, (t6) Is al het Ilof vol moord,
Tot woeden aangefpoord.
Nu danft hy als een waardig Held (17) Half naakt voor Arke en ftoet,
Verheugd van Heldenmoed?
(18). Wat
(15) David had wel.gcdaan eer hy dien Amalekiter (2 5am. I. t-
15.) doodde, te onderzoeken of dien man vvel fchuldig was aan Sauls dood, want zyn verhaal ftryd volkomen met 1 Kron. X. f. 4. en 5. (\6) Naaulyks is David tot de Regeering gekoomen, of zyn Paleis
weergalmd van wraak en droefbeid. Eerft beklaagd hy Saul en Jona- than , zviens Refde, hem ftcrktr was, zegt hy, dan de liefde tot Vrouwm; Toen den ongelukkige Azahel; daariip volgen verfeheiden Bloedftortingen ; een langen Oorlog met het Huis Sauls j Abners Moord; het eindevau Isbofeth \ en de wraak van zyn dood. In laater daagen vlugt hy voor zyn eigen zoon, die al zyn Cywyven beflaapt, na dat Thamar onteerd en Amnion vermoord was. (17) David aan het hoofd van zo veel mannen en vrosiwen, had een
lugtigen Linnen Lyfrok-aan , tervvyl hy daufle en huppelde, waarom hem Michal te gem'oed voerde, dat hy eencn ergernis was, z/'g ontbko- tende voor de oogen der Maagdcn gelyk een dtr ydek liedeit zig onbefibaam' deyk ontbloot a 5am. VI. f. 29. |
|||||
v(^2I j)
|
||||||
(18) Wat heeft hy Moab klein gemaakt:
En Syrie verneerd,
Gants Edom oyerheerd,..,;;; ..-.■.;, il
Het land veryvoeft, de fte£n geblaakt, En daar door Lof en;Eer ;
(19) Verkreegen heinde en veer.
Want oorlogsroem word nooit gelaakt, Als flegts den wraakhoorn toet, ■
Zit elk vol Heldenmoed\
Na
(18) a Sam. VIII. t. 1. en vervolgende.
(19) Imraers leefen wy 2 Sam. VIII. t. 13- Ook maafot zig DA-
VID eencn naam ah hy wederkwam, te weeten na dat hy de Syriers? en nog fes andere Natien geflagen, voor een groot gedeelte uitgeroeid, en 160,000 zielen, omgebragt had. Zie Hem in Pfalm 60 over die flagthigen , Gode eenen Lofzang zingen. Eerft had hy de Moabiten (zyne Vrinden , die zo veel weldaadigheden aan hem en zyne Ouders gedaan hadden , zie 1 Sam. 11. f. 4.) in hun bloed doen vventelen, doendedeoverwonnenen nederleggen ter aarde, en hen dan met een fnoer meetende, en doodflaande : toen overvalt en verflaat hy de Koningen van Zoba en Damasco, en de Ammoniten , de Filifteinen, en de Ama- lekiten., die hem nimmer ontruftten; ja roeide hen meed uit. Zyn dit juiil Heldendaaden? en zyn die braaf? |
||||||
D
|
||||||
:c z2 )
|
|||||
Nirgaan de grouwlen Hemelhoog!
(20) De Man naar 'sHeeren hart?
In 't net der luft verward, Bezondigd zig voor 't Godlyk oog,
En 't oog van Iftael, (21) In fchendig Overlpel,
Met Bathfeba die hem bewoog, Door 't zien, tot dartlen gloed,
Dit tuas geen Hdcknmoed* Hy'
C20) DAVID word genaamd een man naar 'sHeeren
hart, 1 Sam. XIII. f. 14. Een man Gods', een Profeet a Kron. VIII. t. 14. Een man beter als Saul i Sam. XV. i. a8. (21) De grootfte en zo- bekende gjouweldaad van den Vorft; Hy
fchend Bathfeba en bezwangerd haar ; bied Unas te vergeefs gefchen. ken aan , maakt hem dronken , en geeft laft dat hy gedood worde en emkoomt; Dit alles beletten egter niet dat DAVID een man na Gods hartewas,ziende mogelyk op de Genade en op zyngeloof. God zeide'van Hemverhaald ons Paulus, Hand. XIV t. 22. Ik bebbe gevonden DAVID den Zotne Jejfe, een man na myn herte, die alle mynen wille zal duen. Overlpel, vvreedheid en doodllag was evenwel Gods wil niet I ----- Met
tkygement Gods % Sam. 12. f. 10. 't zwaard zal van uwen.huize niet
afwyken tot in eeuxvigheid. dat op deefe ondaad volgde , fchynt vervuld tot aan Kris t us toe, de zoone Jofefs, des zoons Jacobs; en 00k daarna. Doch het flrookt niet met de Baloftenis iKron. fj.i 3. Ik zal tnyn goedert ierenheid van uwen zade niet wenden tot in eeuwigheid, ik zal ben in myn huts bcflendig maaken en in myn Koningryk tot in eeuwigheid, en zynen floel zal vafl zyn ttt in eeuwigheid. beideu evenwel beloften Gods! |
|||||
t: .as )
|
|||||
Hy rukt haar van heur lieve Gi
Den armen Urias,
En zend hem op dat pas
Ten oorlog, wreeden Joab na, En is dus oorzaak, van
(22) Het einde van dien Man.
Hy neemt zyn fchoone Bathfebs, (23) Die hy als Huisvrouw groet,
0 flegt beivys vnn Moed! Hy
(2s) Het Pofl Scriptum van den brief die Urias zelve meS-kreeg, was
dus :
Joa.b!
Sttl Urias voor dan in ,t /pits, over den Jkrkften ftryd, en keercl u van agler hem af, op dat by verflagen ivorde en fterve. (23) DAVID nam de Overfpelige Bathfeba5, na dat Urias nu dood
was, ten vrouwe, en zy vverd zedert een der lieffte van alle zyne wyven en byvvyven; uit haar is Salomon gebooren , en van deefen is onfen Heilland Jtfus Kriftus voortgekoorrien. De Vorft is evenwel niet on- geflraft gebleeven, en de woorden van Gods vonnis I Sam. XII. i. 10. en 11.'zyn zeer aanmerklyk: Ziet ik zal kivaad over u verwekken uit tnven huije, en zal utve wyven neemen, voor uiie oegen, en zal ze uivt naaften geeven, die zal by uive Wyven leggen voor de ocgen deefer zonnen Welk een zeldzaam oordeel! God zal dan die naajien Overipel doen bedryven '> en door 't volk te laaten zondigen , David ftraffen; die ligtelyk weder zo veel Wyven bekoomen konde,als hy-zelve wilde heb- ben, <." . ;. D a
|
|||||
( H )
|
||||||||
Hy, kort hierop, trekt we§r te veld
In Amnions Heerfchappy,
En, (Is die Tiranny?
Op paft het waaiiyk aan een' Held?) Kerft, zaagt, zyn'Vyiindkleen,
Vermorfeld al hun' leen,
En kloofd en kneusd hen met geweld, (24) En barnd hen in den gloed,
0 yjjelykg moed!
|
||||||||
Tot
|
||||||||
(24) kort na het bedreeven Overfpel, wind DAVID Rabba, en by
voerde een zeer grooten roof uit de Stad, 00k voerde by het Folk dot daar- in -was, uit, en leide bet onder zaugen , en onder yfere dorswagens, en onder yfcre bylen , en deedze door den ligcbeloven doorgaan; en alzo deed hy alle Steden van de kinder en Ammons. 2 Sam. XU. f. 31. 't geeri hier llaat,cn deedze door den tigcbel-oven doorgaan, is by Luther en meer anderen vertaald en verbrandenze in bakovens tot ajjche, kan dit doen 1111 in een Held Uitftekend, Goed en Grootmoedig heeten? Semper & infirm! eft animi exigniqae voluptas uttio.
JoVSNALIS,
|
||||||||
( *5 )
|
|||||||
Tot fluking van een dierentyd,
Die Gibeon verzoend,
Die plaag' ten Lande uitboend,
En weeYeen anderkwaad vermyd; Word dit door Moord getemd,
(25) Vorfl Sauls krooft, bdtemd
Ten offerhande van den nyd, Beklimt de Galg; en voedt
De zugt tot Heldenmoed*
Nog
|
|||||||
(25) Om de Gibeoniten te verzoenen, geeft DAVTD hen zeven
mannen over uit Sauls huis, die zy ophingen te Gilgal. Onder deefen, waren zelf vyf zoonen van zyne eige Huisvrouw MJchal, Sauls Dogter, die hy tweemaalen getrouwd had. David liet dan zyne eige aange- huwde zoonen inefi ophangen , welk een wreedheid! ecu wreedheid zeer tegen de getuigenis van 2 Sam. IX. jr. 1. aanloopende. Is 'er nog iemand vcrn den huife Sauls dat ik weldaadigbeid aan hen <fr#? zegt David daar. Doch dit voldoet te eerder aan zyn vorig zeggen aan Saul: dat by zeer Ufllglyk plagt te bandtltn, (1 Sam. XXIII. f, 22,) dat in deeie daad en in zo veele andere daaden. uitbliukt. Is dat alles Heldiiaftig , Edulmoedig? D 3
|
|||||||
( ri )
|
|||||
Nog kort voor dat by 't lecvenslicht
Zag in zyn Stad gebluft, Wei verre van de rufl, (26) Vergect hy tegens God zyn' pligt
In 't tellen van zyn volk; Na dat hy met zyn' dolk
(27) Weer nieuwe wondren had verrigt; ..
Nn flxafc Gods wraak zyn Ipoed, En tindigd al zyn Moed.
Voor
('26) De Text is zeer aanmerklyk a Sam. XXIV. f. 1. En de toor-n
des Heeren ontftak voordcrs tegen Ifrall^ en God porde David aan tegen
haarlieden, ztggendc: Ga, tel, 1 frail en Juda. daar wy i Kron. XXI. jr
I. leefen , Doe Jhnd de Satan op tegen Ifra'il, en hy porde David aan
dat hy Ijra'il tslde. Gins doet het God, hier den Verleider ----- Nie-
mand van gains Ifrael had deel aan de Misdaad van David, [zo het
al een Misdaad is, wanneer een Vorft zyn volk tcld.] evenvvel vvorde'n zy geftraft, zo dat 'er 70,000 ftervenj immers David zelve , noemd hen: Onfibuldige Schaapen. Welk recht is 'er dan tot deefe Straffe? Daarom legt een bekend Dichter en Godgeleerde deefe woorden in den raond van di;n' Vorft; t, Ik heb gezondigd, en, myn God! uw recht gefchonden,
Ik heb Jt ftrafwaardig ftuk door myne fchuld gedaaa; >, Maar wat dooizonde is door dees' Schaapea doch begaan? > Wil uw geftrengheid nog volherden in die woede» », Strek tegen rny, in 't Huis mjns Vaders, uwe roede, (67) Door Hanon , de Syriers, Ammonitcn , Philifteinen en Pveufea
te vedlaau. |
|||||
r
|
|||||
( 27 )
Voor t fluiten van zyn jaarenry
Neerat hy een jonge Maagd,
(28) Wietfchoonheidhembehaagd,
Dees zet zyn greisheid warmte by, Dan hy bekend haar niet,
Daar zwakheid zulks verbied;
Hy geeft den ftaf der heerfchappy Aan Salomon, die voed
Ferfiand, en lacht met Mosd,
En
(28) DAVID was oud en koud, men zoekt een jonge fchoonheid
voor hem, en boven dien een Maagd, om hem te koefteren, en in zyn' fchoot te flaapen , men vind Abifag van Sunam, ten jonge Dogter, ho- ven maaten ft boon, deefe koe/lerde den Forft , en diende hem, doch hy he- hnds ze niet. 't Is zeer aanmerkelyk dat men niet alleen een jonge Maagd (dit was genoeg geweeil om den Vorft te verwarmen) maar zelfs wel uitdruklyk een zeer fchoone Maagd, voor hem moeft zoe- ken; dan de woorden : doch by hekendeze niet, beaatwoorden aan 't oog- merk en aan de aanmerkelykheid. Men kend de gewoonte der Oorfler- fe Vorften. Maar eveniwel Turft fenex mites, turpe ftnelis amor,
d. i.;;
't Paft ccnien Grtifatrd aict, dc Mis] of Kfjg t« volgen,
|
|||||
C 28 )
|
|||||||||
En tegen zyn belofre en eed
(29) Beveeld hy Sime'i,
Op dat hy niet ontvlie, (Daar hy het wreeken niet vergeet,)
Ter doodftraffe aan zyn' zoon,
En fchikt 00k Joiib 't loon.
Tans, tans ontflaaptde Held, enhoet Grootmoedig, wysengoed,
Een Held vol Heldenmoedl
Befchomv dns David, Ifrels Vorfl;
(30) AIsHeld, als Legerhoofd,
Van onruft afgefloofd: Wat heeft hy niet al laft getorft?
Wat heimelyk venyn$
Gevoeld, van weelde, en.pyn?
Wat niet al Land met bloed bemorft? |
|||||||||
i
|
|||||||||
Wat niet a] zorg gevoed ?
Wat niet al Heldenmoed?
Koonit
(29) 2 Sam. XIX. 23. Zegt en bezweerd.de Koning aan Simei: Gy
en zult niet fterven. En 1 Ron. IL f. 9. Gebied de Vorft aan Salo- mon : Gy zult hem dooden, en zyn graau hair met bloed in ,t graf doen daakn. Paft ontromv aan een waar Held? (30) Immers hy was oud en bedaagd, klaagende van zig zelf Pfalm.
XXXVIII. f. 4. enz. Dat V niets heels in zyn vkes is, dat zyn beende* ren rammelen, dat zyn etterbuikn ftinken, dat zyn darmen vol zyn vati verdgtelyke plage enz, |
|||||||||
C *5 )
|
||||||
Koomt hy dan by 'c gezond verftand
Wei voor , als waarlyk Held Die zig ten Voorbeeld field ? Beantwoord hy aan alien kant,
De Wet van 't Heldendicht, (31) Daar alles kerd en fligt ? Is hy gefchikt voor't eng verband
Der kunftjdie fchaars voldoet? 1 Is alles Deugd en Moed?
■■:
Gy die de Reeden mind en eerd,
Ai oordeeld dens gezond,
En fpreekt de waarheid rond:
Geen Held is altoos Held, dit leerd Bevinding en vernm%
Hoe 00k de Dwaalingzuft;
Dat dan de Reeden triomfeerd, Dat elk de Waarheid groet,
Zofchift men Moed, van Moed-
(31) Horatius zelve , en Voltaire, leBos
Motte, eiffen dit 'er in. |
||||||
E
|
||||||
C 30 )
|
|||||
Deefe eeuw,flaat ruftig hand aan 't werk
Verbeterd en ontmomt, Hoe zig de waan nog kromt; Zy toond het oud verroeftend merk
Der dooling,zwak en bros, En krabt haar' zweeren los Befcheiden tail zy Staat en Kerk,
Daar 'tpas geeft, zagt en zoet, Zy waagdhet vol van Moed. Ontziende, dwinglandy, nog haat,
Nog haatelyken naam;
Nook gceft de Waarheid blaam,
Nooit kanhet onderzoeken kwaad, En dat men 't nagtfloers ligt
Van 't langgedekt gezigt;
Dies noem ik hier geen gruweldaad, Schoon men zulks vleiend doet,
Gepreefen Heldenmoed.
|
|||||
( 3i D
|
|||||
6 Neen, 'k noem Cezar zelf Tiran,
Enleefdehy, zynlot
Was billyk.het Schavot;
Ja Alexander, l%nerlan, En andren, wyt vermaard,
Zyn 't zelve bloedloon waard,
Voor welk een Hof zou David dan Verfchoonen zo veel bloed ?
De Reeden vormifl Moed.
Noem, wreede Sylla, Hannibal,
(32) Attila, Genferik,
Des waerelds. fchroom en fchrik,
Met Metridaat; dit Heldental Maakt alle vyf byeen,
Geen Sokrates alledn.
Geen Sokrates, gehard en pal In woede en tegenfpoed.
Wat was zyn dood vol Moed!
(*fi.) Raffamblez a la fois Mithridate & Sylla,
Joignez-y Tamtrlan , Gen/eric, Attila,
Tous ces fier Conquerans, Rots, Princes, Cat)!tatties,
Sont moins grands a mesjeax que ce Bourgeois £ Athena
Que fut, pour tous exploits, doux, moderi, frugal,
Toujours vers la juftice aller £un pas egal
Boileau Sat
|
|||||
1
|
||||||||
( 32 )
Van Nimrod dien Geweldenaar,
Tot fiere David toe,
Wanneer Heeds de oorlogsroe*
Moord, Roof, Verdrukking en Gevaar Aankondigde allerweeg',
En 't bloedgefchrei niet zweeg:
Zyn al die Krygslien met elkaer, Een Jesus wys en goed
(3S) Gelyk, in Deugd en Moed?
De
|
||||||||
(33) De£fc goede Zedenmecfter , leerde Vrecde en niet het zvvaard
zeggende : alle die het nettmn zulhn ,er door vergaan; Hy leerd ons dat ivy onfe Vyanden lief zullen hebben, ja dat vvy-ze zegenen zullen die ens vervolgen. Zalig zyn de zagtmoedigen , de Vreedzaamen, en de. ver- volgden. Matth. XVIII. t. 22. Lukas. X. f. 25. en een reeks andere plaatfen geeven 'er ons een goed bewys van. Hy is een beter Held, en een volmaakt voorbeeld, gelyk ons voorgefteld word Matth. XI. ^ 29. en Joh. XIII. f. 15. In de daad Hy is meer dan David, en rioemd zig zelve : de Ileere Davids , Matth. XXII, f. 23. Nimnicr. was Hy wreed, ninimer bloedgierig. |
||||||||
*
|
||||||||
( 33 )
|
|||||
De aloudheid leverd ons meer ftof
Van grootfe Dapperheen
DerHelden, afgeftre£n
In 't Oorlogsperk, gekroond met lof, En eeuvvigen lauwrier;
Dan lauwer heeft geen tier
By 't eindloos groen van 't Vreedehof, De Olyfkrans wraakt het bloed,
Kiefl Rufi voor wrev'len Moid.
Maar hoe! roepthier een yzer hart,
Die 't Btaedvergieten mind,
In 't Moorden glori vind,
En zelfs een gantfe bende tart, (34) Als eertyds Roeland dee,
Waar toe de laffe Vree ?
(35 Sla dood! "t is reeds te lang gemart Hoe___! dorft men niet na bloed!
Wat is dan Heldenmoed?
Ah
(34) Alle de Roelanden zyn eer Dollemannen dan Helden gevveeft,
men vind hen ter eere, in verfcheiden Steeden, Beelden opgeregt, als te Amflerdam, Belgern , Brandenburg , Brezmtn , Halherftad, Maagden burg, Nordhaufen , Prentzlau , Stendel, Weddenz. Zy waren zeer aan- zienlyke Menfenmoorders , en zyn zeer geroemd. Zo vooringenomen is men m^dolheid, raaferny en bloedftorting. (35) God zclve gebied by Mofes (laatfte Doek XX. f, 10 ) wan-
E 3 neer
|
|||||
C 34 )
|
||||||||
Als men alom de bloedvlag zwaaid1,
Het Land in bloed verdrinkt j
En wyd en zyd rinkinkt,
Zovecde Krygshaan Oorlog kraaid, Is dit geen dapperheid?
Wanneer het Moordbeleid,
In't veld een oogft van lyken maaid, En duizend flagtings doet,
Wat is dan Hddenmoedl
Hoor, waare Dapperheid bevat,
Dat men 't begeerig hart
Verwind, de lulten tart;
En op't gebaande {poor en pad, Van Vorft Emanuel,
DeTwiftzugt, woeft en fel,
Verwind, en ftreeft naar Vreede-ftad, Als't allerhoogfte goed;
Dit's waare Hchknmoed.
|
||||||||
Dat
|
||||||||
ntcr gy naderd tot een Stad om tegens haar te Jlryden , zo zult gy haar
dm vreede toe roepen. Is dit te Kehila, te Ziktag, t£ Rabba , en waar al me&r, gebeurd? neen^'t is alomme': flaat hen dood\roeid al- ks nit, op dat fierve, zelfs, al ivat aan de wand fifl. Eai^heel an- dere taal fpreekt God , een geheel andere taal ook hooren vvy uit den mond van Jefus Mattb. V. t. 44. en Rom. XII. f. 17. en 19. |
||||||||
C 35 ;
|
|||||
Dat men onfe eigen' booshcid doodt,
En 't zondige bevegt,
De Deugd een ftandaard regt;
Dat men het kwaad ter deure uitftoot, Onfe eigen' hartstocht toomd,
De Deugd verwellekoomd,
En geeve zich in 't ftrydperk bloot,. En fla het zwart gebroed;
Dit's waare Heldenmoed.
' <m>
Was 't niet Filippus fieren zoon■>
Die 't alles overwon,
En nook zich zelve kon
Verwinnen, daar zyn luft een troon Van Godloosheen, alom
In zyn gemoed beklom 9
Dies doodt (36) uw driften, dit's een kroon Die waare glorie voed,
Dit's egte Heldenmoed*
. Ver-
(36) De goede Antoninus was zodanig een Held , goed te
doen,de boofe hartftochten te temmen, en de Vreedete beminne n, was al zyn MKt. Men zei van hem met recht: Virtus ammusquc in pectore prefens.
|
|||||
( 3^ )
|
|||||
Verwind de Dooling, 't Onverftand,
En veeler eeuwen Waan,
Gryp deefen met my aan;
Dryf 't Bygeloof eens uit het Land, En laat de Waarheid zien,
Hoezeer men haar wil vlien.
Die Blindheid, en 't Misbruik verband, En Reeden hulde doet,
Die kend de waare Motd.
Noemd dan geen H e l t> : die lauwren zoekt.
En valfe onfterflykheid,
In 't geen ten hemel fchreid;
Van 't vreedig Mensdom wyd gevloekt. Van elk, een beul geagt,
Die juicht wanneer hy flagt,
Maar hy die Nyd en Wraak verkloekt, En zig voor fnoodheen hoedt,
Dat is een Held vol Moed,
|
|||||
( 37 ),
Gy dwiazen!■ die vaaRom een niet, ■.,
O Ja om eeii'' beuzeling, .
Met uw" verwaaten kling
Onnozel menfehbloed vergiet, En zet de tiranny
Der Dood, (37) nogpylen by.
Wat droef Tafreel! wat naar verfchiet! Verfchaft u 't brein en bloed,
Gejlort door valfe Moed.
Wan-
(37J In een Weekelykfch blaadje , de Koopman genaamd , vind
men een Brief geplaatft , getekend Republican, waarin niet oniiardig de volgende Aanmerking voorkomt: Meer als eens heb ik de Kcopiitden over den Oorlog hooren zeggen : Het fchynt dat de Dood door zoveel kunftjes van onvoorziene lotgevallen, door byna 2000 Zieic- tens , gelyk zommige Geneesheeren optellen , door Peft, Hon- ger, wreede Straffen en Pynigingen en zoveele andere wegen , nog niet vvreed, nog niet verfehrikkelyk genoeg is, om boofe Stervelingen eeuvvig van de aarde vveg te rukken: 'er moet nog een veel woeden- der middel uitgedagt vvorden dat ongelukkigea heen ileept, en deWae-
reld met wee en ach , met armoede, duurte, elend, allerlei onheil, en een volgende Peftziekte befmet. Een hels middel! dat de Koop- 11 andel en allcr Welvaard den bodem inilaat, deScHEEPvAART bederft, de Fabryquen en Handwtrktn ftil doet ftaan, en den Akktr- bou doet ophouden, Daar vvy den Vreede beminnen , de Ruftlief- kooien en hoogiigten, en alle Landen verbeteren die de O o r l 0 g verergerd; Zyn wy dan niet verre boven den Oorlog, verre boven de Helden, en verre boven de glorie der gepermitteerde Moordcnaars die alles verwoeflen en dooden?
F
|
||||||
C *8 )
Wanneer zult ge e&is dat moordbedryf
Dat Land en Steeden zwelgd,
Dat Jeugd en Deugd verdelgd,
Verlaaten, en de Vreede-Olyf Omhelzen voor 't Geweld?
't Bloedltorten maakt geen Held. Daar Deugd en Vreede heeft verblyf, En daar men Wysheid voed,
Daar lacht lost Folk met Moed.
Dit is dan waare Heldendeugd
Dit is kloekmoedigheid;
Maar niet dat men befpreid
Met rookend bloed, tot fchrik der Jeugd En Ouderdom, het veld,
Vol woedend krygsgeweld. -j
De Vreede is't, die elk een verheugd.
Veragt met my 't gebroed
Dat roemd op Wraak en Moed.
Paulatinus Philocalus.
|
||||