-ocr page 1-

i&NMK as

W. ^TTfT, SC/ZO.

V

BESCHUTTING VAN
GENEESMIDDELEN
TEGEN DEN INVLOED
■ ■ VAN LICHT ■ ■

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

BESCHUTTING VAN
GENEESMIDDELEN TEGEN
DEN INVLOED VAN LICHT

-ocr page 6-
-ocr page 7-

BESCHUTTING VAN
GENEESMIDDELEN TEGEN
DEN INVLOED VAN LICHT

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE ARTSENIJBEREIDKUNDE AAN
DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN
DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr. H. VISSCHER, HOOG»
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVER.
SITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER WIS. EN NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DONDERDAG 8 JULI 1920, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

JACOBUS BALDUINUS MEINARDUS
COEBERGH
GEBOREN TE LEIDEN.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Aan mijne Vrouw
en Kinderen.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

aan allen, die hebben bijgedragen aan de voltooiing van het
onderzoek, dat in dit proefschrift is beschreven.

Bijzonder aan U, hooggeleerde Schoorl. Want Gij hebt
mij welwillend dc gelegenheid verschaft in Uw laboratorium dit
onderzoek te verrichten en met raad cn daad hebt Gij mij daarbij
gesteund. Bovendien ben ik U nog dank verschuldigd, omdat Gij
als mijn promotor wildet optreden.

Ook aan U, Zeergeleerde Moll, voor dc voorlichting en
hulp, die ik van
U mocht ondervinden bij het physisch gedeelte
van mijn onderzoek.

En aan U, Zeergeleerde KoLTHOFF.voor Uw belangstelling in
mijn onderzoek, die vaak tot vruchtbare gcdachtcnwisseling leidde.

In dankbare herinnering gedenk ik hier tevens allen, die
gedurende mijn studietijd hebben medegewerkt aan mijn vorming,
van wie nog slechts Professor
Martin werkzaam is.

Aan Mr. Limburg betuig ik mijn erkentelijkheid voor zijn
initiatief tot wijziging der Hoogcr Onderwijswet, waardoor voor mij
dc gelegenheid werd geopend den doctoralen graad tc verwerven.

et is mij een aangename taak mijn hartelijken dank tc betuigen

-ocr page 12-

-

• •

*

-ocr page 13-

INHOUD.

bladz.

I. Inleiding............................. 1

II. Literatuuroverzicht

A. Inwerking van licht op geneesmiddelen....... 3

B. Beschutting tegen den invloed van licht.....4

III. Eigen onderzoekingen.

A. Inwerking van licht op geneesmiddelen

a. Inrichting van het onderzoek.............. 6

b. Uitkomsten van het onderzoek en gegevens over
lichtinvloed op geneesmiddelen.............
15

B. Beschutting tegen den invloed van licht......43

IV. Beschouwing van de uitkomsten der onderzoekingen.

A. Eigen onderzoekingen................... 56

B. Onderzoekingen van anderen.............. 62

-ocr page 14-

TOELICHTING.

1. De golflengte van lichtstralen is steeds aangegeven in
millioenste deelen van een millimeter.

2. De lichtfilters, die bij het onderzoek gebruikt werden,
zijn, in overeenstemming met de beschrijving op blz. 9,
steeds aangeduid als: filter 1, 2, enz.

„Filter 0" duidt aan, dat belichting op gelijke wijze
als achter de andere filters, maar zonder absorbeerende
tusschenstof, geschiedde.

3. De geneesmiddelen, die onderzocht werden, voldeden,
tenzij anders vermeld, aan de eischcn, welke in de vierde
uitgave der Nederlandsche Pharmacopec zijn gesteld.

4. Waar de „belichtingstijd" in uren is aangegeven, zijn
steeds opeenvolgende uren bedoeld.

-ocr page 15-

I. INLEIDING.

De Wet regelende de uitoefening der artsenijbereidkunst bepaalt in
Artikel 6: »Elk geneesmiddel wordt bewaard in een daartoe geschikt voor»
werp«. De apotheker is dus verplicht om elk geneesmiddel, dat door licht
eenige verandering ondergaat, te bewaren onder zoodanige voorwaarden, dat
die verandering wordt voorkomen.

In de Ncderlandsche Pharmacopee, waarin de geneesmiddelen, die de
apotheker voorhanden moet hebben benevens hunne eigenschappen, nader
worden aangegeven, vindt hij ook eenige aanwijzingen voor de bewaring.

De eerste uitgave der Pharmacopee (1851) schrijft o.a. reeds voor, dat
vlugge oliën niet in het zonlicht geplaatst moeten worden, dat welriekende
overgehaalde waters op een donkere plaats moeten worden bewaard en dat
Jodïum«Kwik en Salpeterzuur zilvcroxide in ecnc gesloten zwarte flesch
worden bewaard.

De tweede (1871) en derde (1889) uitgaven schrijven onder de Algcmcenc

Regelen: »De Geneesmiddelen.......moeten zóó bewaard worden, dat

elke verandering door licht.......zooveel mogelijk worde voorkomen«.

En zij bevatten een Lijst van geneesmiddelen, die tegen den invloed van het
licht bewaard moeten worden. Zij vermelden echter niet op welke wijze
zulks moet geschieden.

De vierde uitgave (1905) bevat hetzelfde voorschrift over de bewaring der
geneesmiddelen, als de voorafgaande. Zij geeft echter nog een nadere aanwijzing
volgens welke onder bewaring buiten invloed van het licht, die bij enkele
geneesmiddelen is aangegeven (een lijst als in de vorige uitgaven is niet opge»
nomen), wordt verstaan, dat het geneesmiddel wordt bewaard in flcsschcn van
zwart, rood of donkcr«gcclbruin glas.

Schoorl >) acht het imperatief voorschrijven van anactinischc flcsschcn
door de Pharmacopee zeer te betreuren, o.a. omdat de beschutting tegen den
invloed van het zonlicht ook op andere wijze dan door flcsschcn van anac»
tinisch glas kan geschieden.

Thans vermeldt het Voorbericht tot het eerste Supplement (1910), dat
volgens het oordeel van den Minister van Binnenlandsche Zaken de verbind»
baarheid der voorschriften, betreffende de bewaring der geneesmiddelen,
twijfelachtig is.

De apotheker is dus, teneinde zijn wettelijke verplichting na te komen,
op zijn eigen kennis aangewezen bij de keuze der middelen om geneesmiddelen
tegen den invloed van het licht te beschutten. Gebruik makende van de

>) Pharm. Weekbl. 43. 494 (1906)

-ocr page 16-

raadgeving der Pharmacopee zal hij echter ervaren, dat flesschen van rood
en van zwart glas bijna niet in den handel zijn. Wel zijn geelbruine flesschen
verkrijgbaar, en deze worden algemeen gebruikt. Zij zijn echter zeer uiteen«
loopend van kleur.

In vroegere jaren werden voor beschutting van geneesmiddelen tegen licht
met zwart papier bedekte flesschen gebruikt. De Deensche Pharmacopee van
1850 (ook een uitgave van 1857) schrijft bij Oxydum hydrargyricum rubrum
voor: »in vitro,J charta nigro velato, servetur«. Blijkbaar waren zwarte flesschen
toen nog niet in gebruik. Deze treft men, als overblijfsel uit vroegeren tijd,
ook nu nog somtijds in apotheken aan. Bij nauwkeurige beschouwing blijkt,
dat zij slechts zelden zwart d.i. geheel ondoorzichtig zijn. Gewoonlijk laten
zij eenig violet of roodbruin licht door.

Deze zwarte flesschen zijn ondoelmatig in zooverre de reinheid en de
hoeveelheid en toestand van den inhoud moeilijk zijn na te gaan. Reeds in
1836 werd hare vervanging door gele glazen aanbevolen door den Apotheker
Theodor von Torosiewicz l) in Lemberg. Eerst veel later schijnt dit practisch
toepassing te hebben gevonden.
Hager schrijft althans nog in 1883 in zijn
Handbuch der Pharmaceutischen Praxis»Erganzungsband over: Anactinisches
Glas, bernsteingelbes Glas, ein herrlicher Ersatz des Hyalithglases zu Aufbe*
wahrungsgefassen für lichtempfindliche Chemikalien.

Behalve de geelbruine en zwarte, worden, hoewel zelden, nog flesschen
van wit (melkglas), blauw en groen glas gebruikt.

Noch in buitenlandsche pharmacopeeën, noch in handboeken vindt men
andere aanwijzingen of regelen dan in de Nederlandsche Pharmacopee voor
de kleur van flesschen ter beschutting van lichtgevoelige geneesmiddelen.
Zooals verder blijken zal geeft ook de literatuur op dit gebied weinig uitkomst

Daarom achtte ik een onderzoek wenschelijk naar de wijze, waarop
bovenvermeld wettelijk voorschrift, met betrekking tot de verandering van
geneesmiddelen door licht, kan worden uitgevoerd.

Op grond van verschillende overwegingen achtte ik het noodig daarvoor
te onderzoeken:

A. Welke lichtstralen oorzaak van veranderingen in geneesmiddelen zijn,

B. Op welke wijze de geneesmiddelen tegen den invloed dier stralen
kunnen worden beschut.

Het onderzoek naar de veranderingen in geneesmiddelen onder invloed
van het licht is bijna geheel beperkt gebleven tot die chemicaliën, waarbij de
Nederlandsche Pharmacopee bewaring buiten invloed van het licht voorschrijft

*

») Buchner. Repert. d. Pharm. 57. 335 (1836).

-ocr page 17-

II. LITERATUUROVERZICHT.

A. INWERKING VAN LICHT OP GENEESMIDDELEN.

De photochemische literatuur bevat een groot aantal mededeelingen over
den invloed van licht op allerlei stoffen. Verschillende dier mededeelingen
hebben ook betrekking op stoffen, die als geneesmiddelen worden gebruikt.
Voor zoover zij betrekking hebben op geneesmiddelen, die door mij werden
onderzocht, zullen zij in hoofdstuk III worden vermeld.

Minder talrijk \'zijn de onderzoekingen, die bijzonder gericht waren op
de ontleding van geneesmiddelen door licht. Het meercndeel dier onderzoe»
kingen betreft de inwerking van dag1 of kunstlicht (met continu spectrum),
sommige hebben betrekking op de werking van ultravioletlicht (kwartslamp,
uviollamp), slechts schaarsch zijn de onderzoekingen over de werking van de
verschillende spcctraalkleurcn.

De Zwecdsche apotheker Sciieele \') was de eerste, die onderzoekingen
verrichtte over het verschil in werking van lichtstalcn van verschillende golf»
lengte. Hij vond, dat chloorzilver in de violette stralen van het spectrum
eerder dan in de andere kleuren zwart werd.

Wollaston (1802)\') noemde de meest breekbare violette stralen de chemisch
werkzame of actinischc stralen.

Verschillende onderzoekers (Ritter 1801, Davy 1812, Becquerel ») 1868)
hebben de mcening geuit, dat de violette lichtstralen met korte golflengte een
rcducccrcnde, daarentegen de minder breekbare roode een oxydeerende werking
zouden uitoefenen.

Gebhard 4) spreekt de verwachting uit, dat de ultraroodc stralen in de
toekomst van het meeste belang zullen blijken voor de chemische synthese.
Pribram en Franke \') vermelden, in afwijking van deze uitspraak, dat
zij condensatie van formaldchyd tot glycolaldchyd verkregen in ultra»
violet licht.

Boll *) vond voor pIatina»chloorwatcrstofvcrbindingcn, dat de ontleding
door het licht van af geel en blauw tot ver in ultraviolet exponentieel toeneemt
inct de trillingsfrcqucntic;
Bertiielot ?) is dezelfde mcening toegedaan.

Zeer uitgebreide onderzoekingen in daglicht en gasgloeilicht deden

1  C. R. Ac. d. Sc. 157. 115 (1913).
0 C. R. Ac. d. Sc. 10O. 442 (1915).

-ocr page 18-

Schoorl en Van den Berg \') s) over Chloroform, Bromoform, Jodoform,
Chloralhydraat, Resorcine en Pyrogallol;
Rosenthaler *) onderzocht 26 nieuwere
geneesmiddelen in daglicht,
Lesure 1) onderzocht de werking van ultraviolette«
stralen (kwartslamp) op verschillende oplossingen van geneesmiddelen met
het oog op sterilisatie dier vloeistoffen. Dergelijke onderzoekingen in gekleurd
licht werden beschreven door
Cloëz \'), die verschillende oliën, en door
Chastaing 2), die verschillende geneesmiddelen en andere stoffen onder ge»
kleurde glazen platen aan daglicht blootstelde.
Ciamician en Silber 3) ge»
bruikten gekleurde vloeistoffen om de begeerde kleuren te krijgen bij hun
onderzoek over chemische lichtwerkingen.
Madsen 4) stelde verschillende
geneesmiddelen in gekleurde glazen buizen aan het licht bloot.

B. BESCHERMING TEGEN DEN INVLOED VAN LICHT.
Behalve de voorschriften in enkele Pharmacopeeën, die in hoofdstuk I
zijn vermeld, komen in de literatuur bijna geen mededeelingen voor over
beschutting van geneesmiddelen of andere stoffen tegen den invloed van licht. \'

Hager 5), die geel glas ter vervanging van zwart glas aanprijst, vermeldt
niets over de mate van beschutting, die het gele glas oplevert.

Dorvault 6) wijst op het verkeerde van het gebruik van blauwe flesschen
voor bewaring van veranderlijke stoffen, omdat blauw glas de werkzame
lichtstralen doorlaat en zegt, dat uitsluitend zwarte of gele flesschen gebruikt
moeten worden. Ook hij geeft geen enkel bewijs van de betere bruikbaarheid
van zwart of geel glas.

Vulpius ") vindt, dat de Pharmacopce terecht aan den apotheker over»
laat, hoe hij geneesmiddelen tegen licht wil beschutten; hij zal daarvoor naar
den aard dier middelen nu eens aan een donkere kast of ander lichtafsluitcnd
voorwerp, dan aan een zwarte of geelbruine flesch de voorkeur geven. Ook
hij zegt, dat blauwe flesschen niet deugen, omdat zij juist de chemisch werk»
zame lichtstralen doorlaten.

Möller ") en Madsen ") stelden onderzoekingen in, die bijzonder ge»
richt waren op het nagaan van de beschuttende werking van verschillende
gekleurde glazen tegen den invloed van licht op geneesmiddelen. De aanlei»
ding tot beide onderzoekingen, die onafhankelijk van elkander in hetzelfde
jaar geschiedden, was het gebruik van groene flesschen voor beschutting tegen
licht in een apotheek te Kopenhagen. Het is toevallig, dat ik, onbekend met

1 «) Schweiz. Woch. f. Chem. Pharm. 48. 476 (1910).

2 «) Ann. Chim. Phy». [5], 11. 145 (1877).

3  Ber. D. Chem. G. 33. 3593 (1902).
») Apoth. Z«B. IS. 460 (1900).

4  Haser. Handb. Pharm. Praxi*. Erganzuniraband 1888. 45.
W) Dorvault. L\'Oflicine. 1880. 1287.

5 II) Real Encyclopidie d. 8ea. Pharmacie. 1889, Bd. I. 637.

6 U) Ber. d. D. Pharm. Ga.. ÏO. 171 (1900): C. R. Xle Congrèa Int. de Pharm. 1913, Tomé I. 500.
«) Apoth. Zta. 15. 460 (1900).

-ocr page 19-

die aanleiding, eveneens door het aantreffen van groene flesschen in eene
apotheek te Amsterdam, tot een onderzoek in die richting werd geleid.
Möller gebruikt voor zijn onderzoek verschillende lichtgevoelige papieren
(Broomzilvergelatine, chloorzilvergelatine, ijzercitraat, ferro«zilver, kalium«
bichromaat«phosphorzuur, uranylnitraat, goudchloride), zure joodkali«oplossing
en
Eder\'s vloeistof (Kwikchloride met ammoniumoxalaat). Hij belichtte deze
allen onder glazen platen (melkglas, kleurloos, violet, zuiver donkerblauw,
zuiver donkergroen, blauwachtig donkergroen, geel, oranje, rood en zwart).
Hij komt tot de gevolgtrekking dat: le. zwart, rood, oranje en donkergeel
bruin glas
in den regel het beste beschutten; 2e. lichtbruingeel, donkergroen
(van zuivere, niet blauwachtige kleur) en donker bruingroen glas ook tamelijk
goede beschutting opleveren, en 3e. blauwachtig groen, violet, melkglas, blauw
en kleurloos glas zeer weinig of in het geheel niet tegen de actinische stralen
van het zonlicht beschermen.
Möller onderzocht de gebruikte glazen platen
qualitatief spectroscopisch met
Vogel\'s universaalspectroscoop en bepaalde
met het spectraalapparaat van
Vierordt en Krüss quantitatief de extinctie«
coëfficiënt. De uitkomsten van dit optisch onderzoek kwamen vrijwel overeen
met de resultaten van het photochemisch onderzoek: de glazen, die blauwe
en violette stralen absorbeerden waren dezelfde, die volgens photochemisch
onderzoek het meest lichtbeschuttend waren. Op grond van deze overeen»
stemming meent hij, dat zelfs met een kleine zakspectroscoop in enkele
minuten onderzocht kan worden of een flcsch meer of minder lichtbeschut»
tend is, omdat men dadelijk kan zien of de actinischcstralen — violet en
blauw — tegengehouden of doorgelaten worden. Bij gebrek aan een spee*
troscoop kan de lichtbcschuttcnde werking worden afgeleid uit de hoeveelheid
Jodium, die uit een zure joodkali«oplossing in bepaalden tijd wordt afgescheiden.

Madsen verrichtte zijn onderzoek meer in overeenstemming met de
praktijk. Hij onderzocht de verandering, die negentien geneesmiddelen in
verschillend gekleurde glazen buizen (15 cM. hoog, 1.7 cM. doorsnede, opzet»
telijk voor hem vervaardigd in Holmegaards Glaswerk te Kopenhagen) onder»
gingen door belichting gedurende dagen, maanden of zelfs gedurende een
jaar. Hij kwam tot de conclusie, dat rood glas voor enkele geneesmiddelen
beter beschutting oplevert dan geelbruin glas, voor andere geneesmiddelen
echter ontleding niet voorkomt en dus onbruikbaar is. Groen glas bleek in
sommige gevallen even goed als bruin, maar zijn onderzoek was te beperkt
om over groen glas een besliste mccning uit te spreken. Over de gebruikte
glazen deelt hij niets anders mede dan de kleur. Op de onderzoekingen van
Möller en Madsen wordt later nog teruggekomen.

-ocr page 20-

III. EIGEN ONDERZOEKINGEN.

A. INWERKING VAN LICHT OP GENEESMIDDELEN,
a.
Inrichting van het onderzoek.

Hoewel men nog heden in onzekerheid verkeert over de specifieke
chemische werking, die aan stralen van bepaalde golflengte moet worden
toegeschreven, kan wel als vaststaand worden aangenomen, dat niet enkel
de ultraviolette, violette en blauwe stralen, maar dat stralen van iedere golf«
lengte chemische werkingen kunnen teweegbrengen.

Aanvankelijk meende ik, in navolging van Möller en Madsen, de be»
schuttende werking van glassoorten voldoende te zullen leeren kennen door
een onderzoek naar den invloed van het licht, dat door die glazen werd
doorgelaten, op enkele lichtgevoelige vloeistoffen. Uit een onderzoek dat
op mijn verzoek in het CentraahLaboratorium ten behoeve van het Staats»
toezicht op de volksgezondheid in 1910 en 1913 werd ingesteld, bleek mij
echter, dat ik langs dien weg mijn doel niet zou bereiken.

Ik achtte het voor mijn doel noodig eerst na te gaan door welke lichtstralen
veranderingen in verschillende geneesmiddelen worden veroorzaakt en vervol»
gens te onderzoeken op welke wijze die lichtwerking kan worden voorkomen.

In de literatuur vindt men talrijke gegevens over het absorptie*spectrum
van een groot aantal geneesmiddelen. Deze konden mij echter nauwelijks van
dienst zijn, omdat wel chemische lichtwerking het gevolg is van absorptie van
lichtstralen, maar niet alle geabsorbeerde stralen steeds een chemische veran»
dering veroorzaken. Er is zelfs groot bezwaar aan verbonden uit de absorptie»
spectra af te leiden welke stralen tot de lichtwerking op een stof hebben bijge
dragen. In verschillende gevallen is de absorptiecoëfficiënt voor de werkzame
stralen zóó gering, dat de absorptie slechts door kwantitatief vergelijkend
onderzoek tusschen het opvallend en doorgelaten licht kan worden ontdekt\')

Die verandering zelve moest dus op ccnigcrlci wijze worden vastgesteld
in de verschillende kleuren van het spectrum, met inbegrip van de ultra»
violette en infraroode onzichtbare stralen. Een keuze moest dus worden
gedaan uit de methoden, waarmede op practisch bruikbare wijze voor mijn
onderzoek licht van bepaalde golflengte of kleuren kon worden verkregen.
En deze keuze betrof dus zoowel de lichtbron als de scheiding der kleuren.

Als lichtbron werd overwogen het gebruik van zonlicht, daglicht, kwarts»
lamp, uviohlamp, booglicht, glocilicht en Ncrnstlamp.

Het spectrum van het zonlicht, waarin Scheele, Senebier en anderen de
lichtwerking reeds bestudeerden, heeft naast belangrijke voordeden het groote

-ocr page 21-

nadeel, dat het niet steeds beschikbaar is. Bovendien zouden daarin moeilijk
méér dan één of enkele weinige stoffen tegelijkertijd kunnen worden onderzocht.

De uviollamp, bijzonder door Plotnikow voor photo«chemische onder«
zoekingen aanbevolen, en de kwartslamp hebben het bezwaar, dat zij geen
doorloopend spectrum geven, dat sommige lijnen slechts geringe intensiteit
hebben en dat het licht van korte golflengte zeer sterk overweegt tegenover
het licht van lange golflengte: sterke ultraviolette», geen [infraroode straling.

Bij eenige voorloopige proeven bleek de clectrische gloeilamp en de
Nernstlamp, ook de projectielamp van 1500 kaarsen, weinig geschikt voor het doel.

De booglamp, waarmede Straub 5) goede resultaten kreeg bij analoge
proefnemingen, kwam ook voor mijn onderzoek zeker in aanmerking, hoewel
het voor mij veel bezwaar opleverde, dat zij regelmatig toezicht vercischt.

Al de genoemde kunstlichtsbronnen hadden in de gegeven omstandig«
heden het gemeenschappelijk bezwaar, dat hun gebruik door de lichtrant»
soencering was beperkt. Het daglicht heeft zijn eigen rantsocnecring, waaraan
het belangrijke bezwaar verbonden is, dat bij onderzoek van photochemischc
processen, waaromtrent onzekerheid bestaat of zij omkeerbaar zijn, de afwis»
selende werking van licht en donker tot onzekerheid in de uitkomsten leidl_
Dit bezwaar werd echter in den koop toegenomen, eensdeels omdat niet veel
anders overbleef, anderdeels omdat het daglicht toch ook wel belangrijke voor»
deelcn heeft. Mijn onderzoek kwam daardoor meer in overeenstemming met de
omstandigheden, waaronder geneesmiddelen worden bewaard; maar vooral, men
is veel vrijer in de uitbreiding der gelijktijdig te nemen proeven, in tegenstelling
met kunstlicht, waar men aan één of aan enkele lichtpunten gebonden is.

Het spectrum uitgesloten zijnde, kon de verdccling van het licht in
verschillende kleuren niet anders geschieden dan door filters, die ieder slechts
licht tusschcn zekere golflengten begrensd, doorlieten.

De tallooze opgaven over lichtfiltcrs in de literatuur wijzen er reeds op,
dat de keuze en samenstelling dier filters eigenaardige moeilijkheden mede»
brengt. De meeste onderzoekers maken dan ook op» en aanmerkingen over
de filters door anderen gebruikt en hebben zelf wederom nieuwe filters
samengesteld, die echter aan het lot van hun voorgangers niet ontkomen.
De filters kunnen in hoofdzaak in vier soorten worden verdeeld:

1. ongekleurde (voor ultra»violet) en gekleurde glazen platen en eboniet
(voor infrarood) platen.

2. droge filters, verkregen door kleurstoffen of andere stoffen op glas»
platen uit te breiden;

3. vlocistoffiltcrs, oplossingen van verschillende kleur» en andere stoffen.

4. combinaties dezer drie filtcrsoortcn.

Ook gasvormige filters zijn gebruikt. Peskoff \') beveelt een mengsel van chloor
en broom aan, dat slechts stralen met een golflengte kleiner dan 300 doorlaat.

Verschillende onderzoekers vermelden het gebruik van gekleurd glas
als lichtfiltcrs, gewoonlijk zonder eenige nadere aanduiding dan de kleur van

-ocr page 22-

het glas. Chastaing >) deelt wel mede, dat hij die platen spectroscopisch
onderzocht, maar vermeldt de resultaten van dat onderzoek niet. Slechts
Möixer (l.c.) deelt de uitkomst van het spectroscopisch onderzoek uitvoerig mede.

Bij een voorloopig onderzoek van een groot aantal gekleurde glazen
bleek mij, dat slechts enkele, namelijk roode en blauwe, een zoo beperkt ge»
deelte van het licht doorlaten, dat daarmede een eng begrensd gedeelte van
het spectrum is te krijgen. Glazen, die enkel groen of geel doorlaten vond
ik niet. Ook de Optische Farbglaser für photographische und wissenschaft«
liche Zwecke van
Schott und Genossen in Jena waren, volgens de beschrijving,
die de fabrikant daarvan geeft en de tabel vermeldende de doorlatingscoëf»
ficienten voor verschillende golflengten, voor mijn doel niet geschikt. Bovendien
zijn deze glassoorten slechts in ruwe massa te krijgen, waaruit de vlakke
platen dan nog gezaagd en geslepen moeten worden.

Verschillende proefnemingen met vloeistoffilters, waarbij ik gebruik maakte
van de aanwijzingen in de literatuur3), voldeden mij niet. De oplossingen van
anilinekleurstoffen werden troebel en veranderden spoedig van kleur.

Ik hoopte beter resultaat te krijgen met droge gekleurde gelatinefilters
op glasplaten uitgegoten. Deze worden o.a. in den handel gebracht door de
firma
Kipp te Delft. Maar, aangezien ik er verscheidene van verschillende
grootte noodig had, besloot ik ze zelf te vervaardigen volgens de methode
door
Hnatek ») aangegeven. Gesmolten gelatine werd met vooraf bepaalde
hoeveelheden kleurstofoplossing gemengd en dit mengsel in afgewogen hoe*
veelheid op glazen platen uitgegoten. Ik kreeg aldus zeer fraaie filters, die
door wijziging van den aard en de concentratie der kleurstof tot ieder
willekeurig deel van het spectrum beperkt konden worden. Deze filters waren
bovendien zeer gemakkelijk in het gebruik. Maar zij stelden mij spoedig
teleur door de onvoldoende lichtechtheid der kleurstoffen. Verscheidene filters
verbleekten alvorens nog eenige verandering in de daarachter geplaatste
stoffen te \'bemerken wasl

Na deze ervaring met anilinekleurstoffen keerde ik terug tot de vloei*
stoffilters, maar trachtte nu deze samen te stellen uit zoutoplossingen, die
niet door het daglicht werden beïnvloed. Daarvoor vond ik vele gegevens in
de onderzoekingen *) van
H. C. Jones en zijn medewerkers en van Uhler en
Wood. In hunne publicaties komt een groot aantal reproducties voor van
photografisch opgenomen absorpticspcctra, die mij den weg wezen om de
gewenschte filtervlocistoffen samen te stellen.

In verband met het praktisch doel, waarop mijn onderzoek gericht was,
namelijk de bewaring van geneesmiddelen in glazen flesschen, behoefde met
het ultraviolette licht slechts rekening te worden gehouden, voor zoover dit
door glas wordt doorgelaten dus tot ongeveer 350. Ik kon dus ook gebruik
maken van glazen vaten voor de opstelling der filtervlocistoffen en nam

-ocr page 23-

daarvoor, bij gebrek aan cuvetten van geschikte afmeting en in voldoend
aantal, platte flesschen met vlakke wanden ongeveer 4 cM. wijd. Geleid door
bovenvermelde onderzoekingen en spectroscopische waarneming, vond ik de
volgende filters, die ik voor mijn onderzoek geschikt achtte.

Golflengte v.h. doorgelaten licht:

1. Chininesulfaat 1: 150 opgelost met zwavelzuur . . 408 tot boven 720.

2. Kopersulfaat 2 % oplossing achter donker blauw

cobaltglas........................ 350 „ 480

3. Koperchloride 75 gram tot 200 CC. oplossing] . . 450 „ 560

4. Koperchloride 10 gram \' 1 tot 200 CC. ^^
Calciumchloride (gesmolten) 85 gram / oplossing

5. Kopersulfaat 8.8 gram \\ tot 200 CC. 5JQ ^
Kaliumbichromaat 9.4 gram......ƒ oplossing

6. Rood glas......................... 600 „ ?

7. Kaliumbichromaat 0.125% oplossing achter donker

blauw cobaltglas.................... 700 „ ?

Ik vond geen bruikbaar filter, dat enkel ultraviolette stralen beneden
400 doorliet. Wel heeft
Wood l) zulk een filter beschreven, maar het is
bekend, dat nitrosodimcthylaniIin*oplossing, die hij daarvoor gebruikt, zeer
lichtgevoelig is. Een dergelijk filter van
Goldjiammer \') bevat Hofmann\'s
violet, waarmede ik tevoren reeds ongunstige ervaring betreffende lichtcchtheid
had opgedaan. Daarom koos ik een filter 1, dat alle lichtstralen
behalve
ultraviolette doorlaat. Door vergelijking van de uitwerking van gewoon (wit)
licht (= filter 0) en van licht door filter 1 doorgelaten kan de invloed der
ultraviolette stralen worden beoordeeld.

Dit filter voldeed mij het minst van alle, want de chininebisulfaat»oplossing
ontleedt in het licht, zij wordt bruin en laat dan minder licht door. Ik kwam
aan dit bezwaar tegemoet door een glasplaat, begoten met gclatincoplossing,
waarin Acsculinc was opgelost (15 mgr. per dm\'.), vóór de chinine«oplossing te
plaatsen. Wellicht had het filter van
Goldhammer (kobalt» en nikkelsulfa.it en
Ilofmann\'s violet) met cenige wijziging nog betere diensten kunnen bewijzen.

Voor een geschikt violet en infrarood filter nam ik mijn toevlucht tot
donker cobaltglas. Dit laat beide lichtsoorten door. Het roodc kan tegen»
gehouden worden door kopersulfaatoplossing, zoodat enkel ultraviolet en violet
(filter 2) doorgaat. Om een infrarood filter met dit glas te krijgen kan het violette
licht door kaliumbichromaat worden geabsorbeerd (filter 7). De filters 3, 4, 5
en 6 laten respectievelijk blauw, groen, geel met oranje en rood licht door.

De moeilijkheid om de grenzen der absorptie en de intensiteit van het
doorgelaten licht bij het onderzoek der filters en bij andere onderzoekingen,
die ik nog wcnschtc te verrichten, met het oog tc bepalen, maakte het
wcnschclijk naar andere hulpmiddelen om te zien. Ik vond die in een fraaie
kwarts»spectrograaf in het instrumentarium van het Pharmaceutisch labora»
torium, die Professor
Schoorl welwillend tc mijner beschikking stelde. Het
geluk diende mij hierbij, omdat deze spectrograaf tevoren door W.
van der
Elst \') was gebruikt en in alle onderdeden nauwkeurig was ingesteld. Met

-ocr page 24-

deze spectrograaf kan het spectrum, door een kwarts«prisma en kwarts»objectief
gevormd, worden gefotografeerd tusschen de grenzen
Yan 200—800, waarbij
het fotografisch beeld een lengte heeft van 194 mM. De inrichting van het
toestel is zoo, dat door verschuiving van het chassis een groot aantal spectra
op één plaat kunnen worden opgenomen. Aangezien ik mijn onderzoek kon
beperken tot lichtstralen met eene golflengte boven 300 (lengte van het
beeld 84 mM.) werd nauwelijks de helft van de fotografische plaat (10 X 24 cM.)
belicht. Door bedekking van eene plaathelft met zwart papier konden beide
helften achtereenvolgens gebruikt worden. Zoodoende konden op één plaat
46 verschillende spectra worden gefotografeerd.

Ten einde op de plaat onderling vergelijkbare spectra te krijgen moesten
verschillende voorzorgen in acht genomen worden. De lichtbron moest constant
zijn en de belichtingstijd nauwkeurig bepaald. Als lichtbron gebruikte ik een
Nitradampje van 16 kaarsen bij 4 volt spanning. De stroom werd verkregen
uit 3 accumalatoren en de spanning met een weerstand en voltmeter nauw«
keurig op 4 volt gehouden. Dit lampje heeft een gloeidraad (spiraal) van
slechts enkele millimeters lengte, waarvan door middel van een lens gemak»
kelijk een beeld kan worden verkregen op of kort voor de spleet van den
spectroscoop. Daardoor wordt een zeer gelijkmatige belichting bereikt. Het
spectrum met deze belichting verkregen werd op iedere plaat gefotografeerd
met een belichtingstijd van Va. 1« 3, 10 en 30 seconden, ten einde een grond»
slag te hebben voor vergelijking van de intensiteit van het licht, dat door
elk der filters werd doorgelaten. Aangezien 7». 1 en 3 seconden niet voldoende
nauwkeurig kunnen worden bepaald, geschiedde deze belichting met behulp van
een draaiende schijf, waarin een sector van 18 graden was uitgesneden, vóór de
spleet. Het is duidelijk, dat wanneer de schijf draaide gedurende 10, 20 en 60
seconden, die voldoende nauwkeurig met een chronometer op \'/t seconde kunnen
worden bepaald, een ware belichting van V». 1 en 3 seconden werd verkregen.

Voor het fotografeeren van de absorptiespectra der filters werden de
filtervloeistoffen in een cuvet met evenwijdige wanden kort voor de spleet
en loodrecht op den lichtbundel, om lichtvcrlics door terugkaatsing te voor*
komen, opgesteld. Voor de absorptiespectra van diverse glassoorten werd een
glasplaat op gelijksoortige wijze vóór de spleet geplaatst. Bij het fotografccren
der spectra van flcsschcnglas veroorzaakte de ongelijke dikte van het glas nog
al eens moeilijkheid om een gelijkmatige belichting van het spectrum te
verkrijgen. Van enkele flesschen, die voldoende dik waren, liet ik plaatjes met
evenwijdige wanden slijpen om aan dit bezwaar tegemoet te komen.

Op plaat I geven de afbeeldingen 1 tot 5 de spectra weer van de lichtbron,
het Nitra»lampje, met een belichting van »/j-l-3-10 en 30 seconden, 6 en 7
(belichting resp. 3 en 30 seconden) nadat het licht door een dun kleurloos
glas (fotografische plaat), 8 en 9 (belichting 3 en 30 sec.) door eenzelfde glas
en een glazen buis zooals later voor proefnemingen is gebruikt, en 10 en 11
(belichting 3 en 30 sec.) door een stuk glas van de lichtfilterflesch is gegaan.

Uit de spectra 6, 8 en 10 met 3 seconden belichting blijkt, dat een geringe
lichtverzwakking optreedt en uit 7, 9 en 11 dat vooral in het ultraviolet ccnig
licht wordt geabsorbeerd.

-ocr page 25-

De afbeeldingen 12 tot 25 zijn de absorptiespectra der filters 1-7, waarvan
12-14-16-18 en 20 gedurende 3 seconden, 13-15-17-19 en 21 gedurende 30 second.
22-23-24-25 gedurende resp. 10-100-60 en 600 seconden zijn belicht. Bij de
filters 6 en 7 moest zooveel langer belicht worden in verband met de geringe
gevoeligheid der platen voor rood licht. Voor deze en alle volgende opnamen
gebruikte ik Wratten and Wainwright Panchromatic B»platen, die gezegd
worden bijzonder gevoelig te zijn voor roode en infraroode stralen. Ik vond
deze platen wel gelijkmatig in gevoeligheid over het gehcele spectrum, maar
heb den indruk dat Agfachromo»isolarplaten door mij met pinorthol gesensi»
biliseerd, die ik tevoren gebruikte, gevoeliger waren voor roode stralen.

Uit de spectra der filters blijkt, dat de lichtgcbiedcn der opvolgende
filters elkander gedeeltelijk overdekken. Het was niet moeilijk geweest de
filters zoodanig te wijzigen, dat de doorgelaten deelen van het spectrum
nauwkeurig naast elkander waren komen te liggen. Met opzet en geleerd door
ervaring koos ik dén eersten weg, omdat anders het gevaar ontstond, dat de
lichtstralen op de grenzen der spectraalgebieden liggende, te veel verzwakt
zouden worden en haar invloed onopgemerkt kon blijven.

De bovenvermelde afbeeldingen der absorptiespectra zijn onvoldoende
om een eenigszins nauwkeurige vergelijking te maken tusschcn de intensiteit
van het licht, dat door elk der filters wordt doorgelaten en de intensiteit van
het opvallend licht van gelijke golflengte. Ecnig inzicht in die verhouding
achtte ik toch gewenscht, ten einde met het doorlatingsvcrmogcn der filters
rekening te kunnen houden bij de bcoordceling van de resultaten, die
belichting van verschillende stoffen met de filters zou opleveren.

Verschillende methoden om die verhouding te bepalen zijn o.a. beschreven
door
Hamburger \')• die daarvan een bijzondere studie maakte. De toepassing
der door hem beschreven methoden brengt echter vele moeilijkheden mede.
Door welwillende voorlichting en hulp van Dr. \\V.
J. H. Moll, dien ik
hiervoor te dezer plaatse nogmaals mijn dank betuig, was ik in de gelegenheid
met de door hem geconstrueerde thermozuil en galvanometer de fotografische
plaat te fotometrccrcn, waarbij grafische voorstellingen verkregen worden van
de dichtheid van het zilvcrncerslag op de fotografische plaat.

De werking van dezen microfotomctcr 1) berust op de verzwakking van
een lichtbundel veroorzaakt door de zwarting van de fotografische plaat.
De intcnsitcitsvcrandering van den doorgelaten lichtbundel wordt door een
thermozuil overgebracht op een galvanometer en de draaiing van den galvano»
mctcrspicgel wordt geregistreerd op lichtgevoelig papier of film. De inrichting
werkt bijna geheel automatisch. De grafische voorstellingen verkregen van
cenige vcrgclijkingsspcctra, onder dezelfde omstandigheden als de absorptie»
spectra der filters op dezelfde plaat opgenomen, dienen voor berekening van
de intensitcitsvcrhouding tusschen opvallend en doorgelaten licht bij de filters.

Figuur 1 geeft een afbeelding van de aldus verkregen grafieken. Voorop
staan de vcrgclijkingsspcctra van de lichtbron verkregen door belichting gedu»

1  Ver.1. Kon. Ak. v. Wetenteh.. 28. 29 Nov. 1919.

-ocr page 26-

rende 0.03-0.06-0.18-0.50 en 3.00 seconden. De afbeeldingen genummerd 1 tot 7
zijn de grafieken van de absorptiespectra der lichtfilters. Uit de grafieken 1 tot 5
zijn curven geconstrueerd, die een voorstelling geven van de hoeveelheid licht
van zekere golflengte door elk dier filters doorgelaten. De geringe gevoeligheid
der gebruikte fotografische platen voor rood en infrarood licht was oorzaak, dat

Fig. 1. GRAFISCHE VOORSTELLING VAN DE ZWARTING DER
FOTOGRAFISCHE PLAAT NA BELICHTING:

a-b-c-d-e door de lichtbron.

1 tot 7 met de lichtfilters vóór de lichtbron.

Fig. 2. HOEVEELHEID EN GOLFLENGTE VAN HET LICHT
DOOR DE FILTERS DOORGELATEN.

uit de grafieken 6 en 7 niet met voldoende nauwkeurigheid een curve kon
worden berekend. Daarom werd met thermozuil en galvanometer bepaald in
welke mate lichtbundels met een golflengte tusschcn 600 en 900, verkregen
met behulp van een monochromator, door de filters 6 en 7 (robijnglas en
cobaltglas) werden verzwakt. Uit deze metingen werden de curven 6 en 7
geconstrueerd. De curven zijn afgebeeld in figuur 2.

-ocr page 27-

Indien het geheele oppervlak dezer figuur het spectrum van het opvallende
licht voorstelt tusschen de golflengten 325 en 825, dan geven de curven I tot 7
de lichthoeveelheid voor iedere golflengte weer, die door de filters doorgelaten
wordt. Dit fotometrisch onderzoek van de spectra kon ik pas verrichten, toen
het onderzoek over de lichtwerking reeds ten deele was afgeloopen. Ware
dit niet het geval geweest, dan had ik wellicht aanleiding gevonden tot proef«
nemingen om enkele filters bijzonder filter 2 en 3 beter aansluitend te maken
en te trachten deze filters zoodanig te wijzigen, dat zij een meer gelijkmatig
doorlatend vermogen hadden. Uit de curven blijkt namelijk veel duidelijker
dan uit de absorptiespectra op plaat I, dat de filters 3 en 4 naar verhouding
veel meer licht doorlaten dan de overige filters en dat van de lichtstralen
met een golflengte tusschen 425 en 460 minder dan 10 8/0 doorgelaten wordt.
Zooals te verwachten was laat het chininefilter 1 bijna alle lichtstralen met
een golflengte grooter dan 408 door.

De bovenbeschreven lichtfiltcrs werden elk afzonderlijk in een kistje
geplaatst, waarin door een opening van 6 bij 12 centimeter daglicht kon
toetreden en dat overigens geheel lichtdicht kon gesloten worden. Het filter
sloot zoodanig tegen de opening, dat slechts licht in het kistje trad, dat de
geheele dikte der filterlaag doorloopen had. De kistjes werden voor een raam
(spiegelruit) geplaatst, dat naar het zuidoosten uitzicht gaf en onbelemmerde
toetreding van licht verschafte.

Achter de fdters was voldoende ruimte om glazen buizen van 12 tot
15 mM. doorsnede en 35 cM. lengte te plaatsen.

De te onderzoeken vloeistoffen werden in deze glazen buizen, of somtijds
in kortere, indien uitsluiting van lucht wenschclijk was, achter de filters aan
het licht blootgesteld. Voor elke stof werden buizen van gelijke wijdte en
lengte gebruikt. Door onderzoek afhankelijk van den aard der stof, werd de
verandering, door het licht veroorzaakt, nagegaan. Dit onderzoek was hoofd»
zakelijk van chemischen aard, zooals uit de nadere mcdcdeelingcn zal blijken.

Aangezien te verwachten was, dat bij droge stoffen de veranderingen
door lichtinwcrking slechts of hoofdzakelijk aan de oppervlakte zouden zijn
waar te nemen, achtte ik het geraden te zorgen, dat de aan het licht bloot»
gestelde oppervlakte niet van plaats kon veranderen en dat tevens een
gedeelte van dat oppervlak niet werd belicht, om scherpe vergelijking tusschen
wèl en niet belichte stof mogelijk te maken. Daarom sloot ik die stoffen op
in een ring van papier (dikte 0.4 mM.) tusschen twee voorwcrpglazcn, die
rondom werden dichtgeplakt. De helft van dit pracparaat werd aan het licht
blootgesteld, de andere helft was met ondoorzichtig papier bedekt. Wegens
hare bijzondere eigenschappen moesten enkele stoffen op andere wijze aan
het licht worden blootgesteld, zooals nader zal worden medegedeeld.

Bij de droge stoffen werd de verandering door het licht in de meeste
gevallen enkel op het oog beoordeeld. Waar zichtbare verandering optrad,
was dit zeker voldoende; waar geen uiterlijke verandering waarneembaar was,
trachtte ik haar op andere wijze op te sporen.

Nog heb ik overwogen uiterlijk niet waarneembare veranderingen op te
sporen met behulp der rcukmethode van
Zwaardemaker, zooals die uitvoerig

-ocr page 28-

beschreven is door Tempelaar 1). Zij vereischte echter het instudeeren eener
geheel afzonderlijke methode, die volgens de beschrijving veel ervaring ver«
eischt en kon mij slechts voor weinige stoffen van dienst zijn. Daarom zag
ik van toepassing dezer methode bij mijn onderzoek af.

Gedurende de belichting achter de filters werd op analoge wijze een
deel der stof aan daglicht blootgesteld en een ander deel onder gelijksoortige
omstandigheden in donker bewaard.

De bovenvermelde inrichting der onderzoekingen was oorzaak, dat nie
alle stralen van het daglicht op de onderzochte stoffen konden inwerken.
De ultraviolette stralen worden door glas tegengehouden, waarbij de mate
van absorptie afhankelijk is van de samenstelling en de dikte van het glas.
De invloed dezer lichtabsorptie ware wel te vermijden geweest door de
onderzoekingen te verrichten in de buitenlucht in voorwerpen van kwarts.
Daaraan zouden echter onoverkomelijke moeielijkheden verbonden zijn ge«
weest, omdat voor mijn onderzoek bruikbare voorwerpen van kwarts niet te
mijner beschikking waren en nauwelijks in voldoend aantal te krijgen zouden
zijn geweest en omdat aan het werken in de open lucht belangrijke bezwaren
kleven. Maar bovendien leverde de gevolgde werkwijze naar mijne meening
eenig voordeel op, omdat mijn onderzoek, geheel op de praktische bewaring
van geneesmiddelen gericht, nu geschiedde onder gelijke omstandigheden,
waaronder geneesmiddelen worden bewaard, n.1. in glazen flesschen in ver«
trekken, die door glas van de buitenlucht zijn gescheiden.

De aard van het flesschen« en vensterglas en het daarmede samenhan»
gende absorptievermogen van licht van verschillende golflengten, is zeer
uiteenloopend. De absorptie van glas is het sterkst aan de uiteinden van
het spectrum dus van de ultraviolette en infraroode stralen. Van het zonne»
spectrum, dat zich uitstrekt tusschen golflengten van 293 en 2700, worden
door het gebruikelijke spiegelglas de stralen tot 320 bijna geheel geabsorbeerd,
de stralen met-grooter golflengte dan 1700 merkbaar verzwakt. Voor de
werking van licht op geneesmiddelen binnenshuis in glazen flesschen, moet
dus rekening worden gehouden met de lichtstralen, welker golflengten tus»
schen deze grenzen liggen. De spectra No. 26 tot 45 op plaat
I geven een
voorstelling van den aard en de hoeveelheid van het licht, dat door verschil»
lende ongekleurde glassoorten wordt doorgelaten.

Voor den aanvang van het onderzoek had ik nog overwogen of het
praktisch uitvoerbaar zou zijn de hoeveelheid licht, waaraan de verschillende
geneesmiddelen werden blootgesteld, te meten. In de literatuur vindt men
daarvoor verschillende methoden vermeld, waarbij gebruik wordt gemaakt
van lichtgevoelig papier of lichtgevoelige vloeistoffen. Ik heb echter van die
meting afgezien, omdat alle methoden zelfs bij korten belichtingsduur door
velerlei omstandigheden worden beïnvloed. Aangezien ik die meting gedurende
weken of maanden moest toepassen, meende ik, dat de daaraan bcstecde
moeite in geenerlei verhouding zou staan tot de te verkrijgen uitkomsten,
die toch slechts een geringe mate van nauwkeurigheid konden hebben.

>) H. C. G. Tempelaar. Over den invloed van licht op reukstoffen. Di«t. Utrecht 1913.

-ocr page 29-

b. Uitkomsten van het onderzoek en gegevens over lichtinvloed
po geneesmiddelen.

ACIDUM BENZOÏCUM.

De Nederlandsche Pharmacopee schrijft het uit benzoë gesublimeerde
zuur voor, dat empyreumatische bijmengsels bevat.

In de literatuur vond ik geen enkele mededeeling over invloed van licht
op benzoëzuur.
Neuberg deelt mede, dat benzoëzuur in waterige oplossing
met ferrisulfaat in zonlicht violet wordt door vorming van salicylzuur; in
16 dagen in Juni was in een 4 % oplossing 13 % omgezet.

Schoorl s) zegt, dat het officineele zuur onder invloed van het licht
zich bruin kleurt. Dit is ook mijn ervaring.

Hartley en Huntington \') vonden dat benzoëzuur lichtstralen beneden
290 absorbeert.

Ik stelde een ip geringe mate gekleurd zuur aan het licht bloot en ver»
kreeg de volgende uitkomsten.

In deze en volgende tabellen hebben de afkortingen
de volgende beteekenis:

= zichtbare verandering,
gcr. = geringe verandering,
sp. = sporadische verandering.
? = twijfelachtig.
— = geen verandering.

Filter

0

1

2

3

4 5 6 7

Na 2 dagen

i» 7 ||

_____ _

30 „

? — — —

72

? — — —

De gekleurde bijmengsels werden bij deze proeven lichter, in tegenstelling
met de ervaring van
Schoorl en mijzelf. Bij mijn onderzoek was luchtinvlocd
cchtcr bijna geheel buitengesloten door de inrichting mijner pracparatcn.

De lichtstralen door filter 4 doorgelaten tusschen 500 en 600 hebben
nog een geringe invloed uitgeoefend. Deze invloed kan het gevolg zijn van
de werking der stralen tusschen 500 en 550, die door filter 3 worden door»
gelaten en daar een sterkere ontkleuring veroorzaakten. Zij kon cchtcr ook
zijn teweeg gebracht door de stralen tusschen 550 en 600. Deze worden door
filter 5 in geringere mate doorgelaten, zoodat het negatieve resultaat achter
filter 5 geen volstrekt bewijs is, dat de stralen tusschen 550 en 600 geen deel
hebben gehad aan de verandering van het pracparaat. Daarom zal het noodig
zijn uit benzoë gesublimeerd benzoëzuur ten minste te beschutten tegen
lichtstralen tot een golflengte van 600, teneinde verandering door licht»
invloed te voorkomen.

>) Chem. Centralbl. 81. II. 1051 (1910).
s) Pharm. Weekbl. 43. 713. (1906).
«) Phil. Tr»n»«ct. 170. 257 (1879).

-ocr page 30-

ACIDUM HYDROBROMICUM.

Over de absorptie van licht door broomwaterstof vermeldt Kayser 1)
slechts, dat het warmtestralen sterker absorbeert dan broom.

Een afbeelding van het absorptiespectrum op plaat III No. 123, doet
zien, dat lichtstralen met korte golflengte sterk worden geabsorbeerd.

Volgens Aten en Smits \') schijnt door belichting van gasvormig HBr.
het evenwicht te verschuiven in de richting der componenten H3 Brf.

Wurtz *) zegt, dat waterige oplossing blootgesteld aan lucht vrij broom
afscheidt; invloed van licht vermeld hij niet.

Schmidt ■•) vermeldt, dat broomwaterstof in waterige oplossing in aanraking
met lucht, vooral in het licht, bruin wordt door afscheiding van broom.

Wester 2) vond na zes, Schoorl 6) na eenige weken belichting wel reactie
met joodkalium, echter geen zichtbare kleuring.
Schoorl meent, dat de jood«
kalium«reactie behalve door een spoor broom, ook veroorzaakt zou kunnen
zijn doordien H,Oj of 03 was ontstaan.

Wester wijst er op, dat de reactie der Pharmacopee op vrij broom —
schudden met chloroform — onbruikbaar is en 570 mgr. per Liter niet aantoont.

Ik onderzocht broomwaterstofzuur onder invloed van licht èn lucht na
belichting van 30 en 60 dagen met joodkaliamylumoplossing. De monsters
waren alle kleurloos gebleven; die in daglicht en achter filter 2| hadden
gestaan gaven duidelijke, alle andere, óók dat in het donker was bewaard,
uiterst geringe blauwkleuring. Deze kleuring was het geringste in het monster,
dat achter filter 1 stond. Naast luchtinvloed blijkt hieruit de werking van
lichtstralen tusschen 350 en 408.

ACIDUM HYDROCYANICUM DILUTUM.

Door Kayser \') worden verschillende onderzoekers genoemd, die blauwzuur
zeer doorzichtig voor ultraviolette stralen bevonden.

Gautier \') vond, dat zuiver gekristalliseerd blauwzuur niet verandert
door lucht en licht.

Lewcock 3) heeft nagegaan welke storende invloeden zich kunnen doen
gelden bij de bewaring van blauwzuuroplossingcn. Hij heeft daarbij gelet op
den invloed van licht, lucht, onzuiverheden in het water, verontreinigingen
van de kurk en alkali van het glas. Het is hem gebleken, dat de laatste factor
van overwegenden invloed was. De omzetting wordt voorkomen door bewaring
in glas, dat geen alkali afgeeft, of dat inwendig met paraffine is bekleed;
door toevoeging van 1 % der hoeveelheid HCN aan zwavelzuur wordt de ont*
leding geruimen tijd, door 10% praktisch geheel tegengehouden. Wijnsteenzuur
heeft een soortgelijke werking. Alcohol heeft noch invloed ten goede noch

1 >) H. Kayser. Handb. d. Speclro.copie 111 (1905).

2 •) Pharm. Weekbl. 43. 713. (1906).

-ocr page 31-

ten kwade. Glycerine en manniet, door andere onderzoekers als conserveer«
middel aanbevolen, vertragen de ontleding slechts in geringe mate. De oplossing
van blauwzuur werd bij bewaren geel en zette een bruin neerslag af.

Beilstein \') vermeldt, dat blauwzuur in waterige oplossing door bijtend
of koolzuur alkali bij lang\' staan overgaat in polymeer blauwzuur (amino«
malonzuurnitril) en azulmzuur.

Busay en Buignet 1) vonden, dat ontleding van blauwzuur«oplossing, in
het licht begonnen, in het donker voortgaat. Zij vermelden echter niet of
de ontleding óók in het donker begint, of dat een niet belichte oplossing
niet ontleedt.

Ik onderzocht de lichtwerking op eene versch bereide blauwzuur«oplos»
sing, waarvan 0.5 cc volgens
Rupp gctitrcerd 7.4 cc Jodiumoplossing(
volgens de Pharmacopee 7.4 cc Ag NOj verbruikte. Dit zuur werd in geheel
gevulde glazen buisjes met glazen stop aan het licht blootgesteld. Na ieder
contróle«onderzoek, waarvoor 1 cc werd gebruikt, kwam echter ook 1 cc lucht
in de buizen. Bovendien werden half gevulde buizen in daglicht en in donker
geplaatst. De monsters ïwerden alle getitreerd volgens de methode van
Rupp
en van Denigès, waarbij gelijke uitkomsten werden verkregen, en wel
met lucht aanvankelijk zonder lucht

donker dagl. donker dagl. Filt. 1 2 3 4 5 6 7

na 14 dagen 7.3 7.2 7.3 7.05 7.2 7.3 7.3 7.2 7.2 7.3 7.3

28 „ 7.1 6.5 7.25 6.9 7.0 7.2 7.1 7.2 7.05 7.2 7.2

58 „ 7.1 4.8 7.2 5.8 6.8 7.1 7.2 5.9 5.4 6.5

kleur geen bruin geen bruin licht» licht» geen licht» bruin geen

bruin geel geel

neerslag 0 0 gering 0 0 0 0 0

De invloed van lucht bij bewaring in donker had slechts geringe bctcckenis.
De zclfbcrcidc oplossing was na 8 maanden bewaring in donker in een
halfgevulde flcsch nog helder en kleurloos. Het HCN«gehalte was toen juist
20 % verminderd. Veel belangrijker was die invloed bij bewaring in daglicht.

De ontleding was het sterkst achter filter 6, belangrijk ook achter 5 en 7.
Het licht van kortere golflengte achter de filters 2 en 4 (de buis achter 3 was
opengegaan) heeft nauwelijks cenige verandering teweeg gebracht. Achter
filter 1, dat ook rood licht doorlaat, is de ontleding sterker dan achter 2
en 4. Hieruit moet de gevolgtrekking worden gemaakt, dat verdunde blauw»
zuur»oplossing tegen lichtstralen boven 600 moet worden beschermd om
ontleding door licht te voorkomen.

ACIDUM NITRICUM (50 %).

Volgens Kayser \') hebben verschillende onderzoekers gevonden, dat
salpeterzuur ultraviolette stralen beneden 330 absorbeert, bij sterke verdunning
beneden 300. Ook in het zichtbare spectrum tusschen 610 en 612 en in het
infrarood komen absorptiebanden en strepen voor.

-ocr page 32-

Lemoine \') vond, dat watervrij salpeterzuur in wit en blauw licht ontleed
werd, echter niet in rood licht.

Eder s) deelt mede, dat de werking van het licht stijgt met de concentratie
van het zuur; verdund tot 40 a 50% wordt het niet meer geel in het licht.

Schoorl \')] zegt, dat! verdund (4 N) salpeterzuur zonder voorzorg kan
worden bewaard, maar dat het zuur van 50 % op den duur in het licht
een weinig geel wordt.

Ik stelde salpeterzuur van 50 % in buizen met glazen stop aan de inwerking
van het licht bloot en onderzocht met kaliumpermanganaatoplossing of
lagere stikstof?zuurstofverbindingen waren ontstaan. Het aantal cc. perman»
ganaatoplossing, dat na 5 uur niet meer ontkleurd werd door 1 c.c. zuur
is hieronder vermeld.

donker Filter 0

1

2

3

4

5

6

7

Na 40 dagen

1.0 9.0

1.0

3.5

1.5

1.0

1.0

1.0

1.0

55 „

2.0 13.5

1.5

6.5

1.5

1.5

1.5

1.0

1.0

85 „

1.5 14.0

1.5

5.5

1.5

1.5

1.5

1.5

1.5

De invloed van het licht is hier alléén bemerkbaar bij daglicht en filter 2,
niet bij filter 1, zoodat blijkbaar slechts de stralen, die door filter 1 niet
worden doorgelaten dus beneden 408 ontleding veroorzaken.

AETHER.

Voor ultraviolette stralen is aether zeer doorzichtig en schijnt deze stralen
niet te absorbeeren 1). In het absortiespectrum ligt een streep bij 634 \') en
komen vele banden voor in het infrarood.

De ontleding van aether door licht is veelvuldig bestudeerd.
Jorissen vond, dat door licht en lucht spoedig H,0» ontstaat.
Richardson en Fortley \') kregen dezelfde uitkomst met watervrije aether.
Naast waterstofperoxydc ontstaan nog een aantal andere oxydatieproducten.

Fischer en Hartwich 2) vermelden, dat aether in geheel gevulde fleschjcs
van bruin glas na eenige weken bij zomertcmperatuur de joodkaliumproef
niet meer uithoudt.

Wester *) vond bij bewaring in bruin glas in daglicht na 18 dagen
vorming van
HjOj.

Schoorl ,0) wijst er op, dat een 5 % joodkaliamylumoplossing gevoeliger
reagens is dan de verdunde oplossing der Pharmacopce; de reactie moet
echter dadelijk worden waargenomen, omdat zuivere aether haar na ccnig
staan ook vertoont, vermoedelijk door aanraking met zuurstof en water (ook
in donkerl) Het is bekend "), dat de joodkaliamylumreactic nog gevoeliger
wordt, indien een spoor ferrosulfaat wordt toegevoegd.

1 <) Russell and Laprailc. Journ. Chem. Soc. 39. 168. (1881).

2  Erg&nzungsband Komm. Ph. Germ. 3.

-ocr page 33-

Ik belichtte aether voor narcose in halfgevulde buizen en onderzocht
telkens één cc. a. met joodkaliamylum,
b. desgelijks met toevoeging van
een spoor ferrosulfaat, c. met
Nessler\'s reagens, d. met de benzidinereactie
door
Weehuizen \') aangegeven. Aangezien de buizen niet meer dan onge»
veer 12 cc. bevatten, konden niet steeds alle reacties worden toegepast. Ik
verkreeg de volgende uitkomsten.

donker filter 0 1 2 3 4 5 6 7

Na 14 dagen reactie

a

>1

b

sp.

„ 21 „

a

tv

b

ger.

„ 52 „

t*

a

II

b

ger.

z. ger.

sp.

sp.

sp.

c

sp.

sp.

sp.

sp.

sp.

sp.

sp.

sp.

#»t

d

„ 80 „

II

a

sp.

sp.

sp.

II

b

sp.

sp.

sp.

Uit deze uitkomsten blijkt, dat lichtwerking duidelijk is waar te nemen
in daglicht en achter filter 2, in geringe mate ook achter filter 1. Het zijn dus
niet enkel de ultraviolette stralen, welke niet door filter 1 worden doorgelaten,
die op de aether inwerken, maar ook de violette tusschen 400 en 450, die
zoowel door filter 1 als 2 passccrcn. Aether behoort dus beschut te worden
tegen lichtstralen tot 450.

Over de ontleding, die Wester waarnam in bruine flcschjcs, wordt in
een volgend hoofdstuk gesproken.

ARGENTUM COLLOIDALE.

Kayser 5) en Eder \') geven uitvoerige literatuuroverzichten van de onder»
zockingcn over de absorptie door (colloïdaal) zilver. Daaruit blijkt, dat de
absorptie gering is in rood licht en afneemt voor licht met kleinere golflengte;
een deel van het ultraviolet wordt doorgelaten, eveneens infrarood door
dunne lagen.

Abegg 1) vermeldt, dat een zilvcrhydrosol, volgens Bredig bereid, met
bruine kleur een absorpticmaximum had bij 3S0, voor een bruin sol met
groene tint verschoof het maximum naar -100—479.

Carey Lea vond, dat daglicht de gele en roodc modificatie in grijs (passief)
zilver verandert; de blauwgroene en de gcclroode vorm kunnen, afhankelijk
van den aard der belichting, in elkaar overgaan.l)

Hamburger ") vond, dat het katalytisch vermogen door bewaring was
verminderd,
Woutman ") kreeg verschillende uitkomsten bij bepaling van totaal

1 ) Abegg. Handb. d. Anorg. Chemie.

») Volgens Sheppard-lklé. Lehrb. d. Photochemie (1914). 357.

«) Pharm. Weekbl. 46. 1283. (1909).

7) Pharm. Weekbl. 55. 1166. (1918).

-ocr page 34-

zilvergehalte en van zilvergehalte volgens de Pharmacopee in oude praeparaten.
Ik breidde 250 mgr. fijngewreven Collargol op een voorwerpglas uit over
een oppervlakte van 5 cM1. en bedekte dit met een dergelijk glas, waarna de
glaasjes met papier werden samengeplakt. Zulke praeparaten werden aan dag«
licht blootgesteld, ook achter de filters en tevens enkele in donker bewaard.
Herhaaldelijk werden de praeparaten omgekeerd, zoodat beide zijden afwisselend
belicht werden. Na 14 dagen en na 65 dagen was geen uiterlijk verschil
waarneembaar en leverde een zilverbepaling volgens de Pharmacopee nauwelijks
verschil tusschen de praeparaten, die in daglicht en donker waren bewaard.
Na 160 dagen zijn de praeparaten onderzocht volgens de methode door
Hamburger \') aangegeven. De daarbij verkregen resultaten waren echter voor
éénzelfde praeparaat zóó afwisselend, dat er geenerlei gevolgtrekking uit kon
worden gemaakt.

ARGENTUM PROTEINATUM.

In de literatuur vond ik geen enkele mededeeling over lichtwerking op
protargol.

Praeparaten (Duitsch fabrikaat) tusschen glas aan het licht blootgesteld,
werden spoedig donkerbruin en zwart gekleurd, behalve in rood licht.

Filter

0

1

2

3

4

5 6 7

1 dag

— — —

3 dagen

_ __ _

18 „

_ _ _

76 „

- -

Met uitzondering van rood licht blijken alle stralen op protargol in te werken.
Het zal dus beschut moeten worden tegen licht tot
600, aangezien de ver<
andering achter filter 5 aan stralen met kortere golflengte kan worden
toegeschreven.

BROMETUM AETHYLICUM.

Volgens Spring \') absorbeert aethylbromide bij 633 en 628 in het zichtbare
spectrum en volgens
Abney en Festing *) komen in het infraroode vele lijnen
en banden voor.

Schoorl 4) vermeldt, dat aethylbromide onder invloed van licht en lucht
langzaam ontleedt en onder afscheiding van broom zich geel kleurt.

Een praeparaat van Merck (Oct. 1917) in Juni 1919 in dichtgesmoltcn
slechts voor een klein gedeelte gevulde buizen aan het licht blootgesteld,
vertoonde bij onderzoek na 8 maanden noch zuurvorming, noch broom»
afscheiding (joodkaliamylumrcactic). Volgens deze ervaring zou dus bij uit*
sluiting van luchtinvlocd beschutting tegen licht niet noodzakelijk zijn.

Bij het onderzoek op zuur bleek het niet noodig het water, waarmede
geschud was, zoo snel (na tien seconden) af te scheiden, als de Pharmacopee
voorschrijft. Want zelfs na 15 min. aanraking met Aethylbromide reageerde het

-ocr page 35-

water nog niet zuur op methyloranje en bond het geen loog op phenolphtaleïne,
terwijl toegevoegd zuur na 15 min. quantitatief werd teruggevonden.

BROMOFORMUM.

Over de absorptie door bromoform vond ik bij Kayser (l.c.) slechts
gegevens voor de infraroode stralen, die in belangrijke mate worden uitgedoofd.
Over de absorptie der ultraviolette stralen vond ik geen opgaven. Uit het
absorptiespectrum op plaat III No. 125 blijkt, dat ultraviolette en roode stralen
(vergelijking met water No. 122) worden geabsorbeerd.

De uitvoerige onderzoekingen van Schoorl en Van den Berg \') \') hebben
aangetoond, dat bromoform zeer lichtgevoelig is. Mijn ervaring bevestigde
hunne bevinding, want herhaaldelijk bevond ik, dat bromoform in bruin glas
bewaard broom en broomwaterstofzuurhoudend water, éénmaal zelfs een dikke
kristalkorst van tetrabroommethaan had afgescheiden.

Ik beoordeelde de ontleding van (1 % alcoholhoudende) bromoform, die
in ten deele gevulde buizen (<ll lucht) aan licht was blootgesteld op het
uiterlijk voorkomen. jWel trachtte ik deze bcoordecling aan te vullen door
bepaling van het brekingsvermogen. Maar dit leverde geen resultaat op, want
een monster, dat zichtbaar ontleed was onder afscheiding ccner waterige
vloeistof, kwam in brekingsvermogen overeen met de in donker bewaarde.
De lichtwerking veroorzaakte de volgende veranderingen:

donker Filter 0 1 2 3 4 5 6 7

na 6 dagen kleurloos geel,
troebel

geel geel, kleurl. gele tint gele tint geel xeer

troebel licht

geel

bruin,
waterlaag

z.1. geel lichtgeel, z. 1. geel lichtgeel, zeer

bruine iet* bruine licht

waterlaag troebel waterlaag geel

. lichtgeel, lichtgeel lichtgeel, .

waterlaag troebel waterlaag

18 .

22 .
48 .

152 .

zeer
licht
geel

zeer
licht
geel

bruin, licht
geen geel
water

Ter toelichting dicnc nog, dat de waterige vloeistof, die zich in daglicht
en achter filter 2 afscheidde, aanvankelijk bijna kleurloos was, vervolgens bruin
werd en daarna weder kleurloos. Achter filter 6 scheidde zich geen vloeistof
af, de ontleding verloopt daar wellicht langzamer of op andere wijze.

De ontleding, die achter filter 1 intrad, kan veroorzaakt zijn door de violette
stralen tusschen 400 en 450 en door de roode stralen, die dit filter eveneens
doorlaat en die blijkens de bevinding achter filter 6 ook ontleding tew\'ceg
brengen of door een van beiden. Om zeker te gaan behoort bromoform dus
beschut te worden tegen stralen beneden 450 en boven 600.

-ocr page 36-

CAMPHORA MONOBROMATA.

Geissler»Moeller 1) beschrijven monobroomkamfer als „door lucht en
licht niet veranderende kristallen". Overigens vond ik in de literatuur geen
gegevens over lichtgevoeligheid. De Amerikaansche pharmacopee (1916) schrijft
evenals de Nederlandsche beschutting tegen licht voor.

Ik kon na belichting gedurende 5 dagen een geringe lichtbruine verkleuring
waarnemen, die na verloop van 4 maanden belangrijk was toegenomen. De
witte kartonnen ring, waartusschen het poeder besloten was, was bruin geworden.
Het praeparaat, dat achter filter 2 was belicht, vertoonde na 20 dagen een
dergelijke verkleuring, die na belichting gedurende 4 maanden eveneens in
bruin was overgegaan. De praeparaten achter de andere filters waren na dat
tijdsverloop onveranderd. De ontleding zal dus voorkomen kunnen worden
door beschutting tegen lichtstralen tot 408.

CHININUM, BISULFAS», HYDROCHLORAS»,
SULFAS»
en TANNAS CHININI.

Uit de vele opgaven in de literatuur over de absorptie van kinine"en
kininezouten kan worden afgeleid, dat ultraviolette stralen beneden 400 geheel
worden geabsorbeerd. Volgens
Kayser (l.c.) geven Nichols en Merritt
weinig nauwkeurig aan, dat kininesulfaat van 420 af absorbeert. De absorptie»
spectra No. 12 en 13 op plaat I geven een beeld van de absorptie eener
kininesulfaatoplossing 1 : 150 met verdund zwavelzuur.

Pasteur s) heeft reeds gewezen op de sterke aantasting van kina»alkaloïden
door licht.

Guareschi *) zegt, dat veel alkaloïden, vooral de vaste zuurstofhoudendc
(der dicotylen) zooals kinine, zeer bestendige basen zijn en daarom in licht
niet veranderen.

Beilstein (Deel III, 808) geeft aan, dat kinine in licht geel wordt waar»
schijnlijk onder vorming van wat chinicine;
Plotnikow 4) zegt, dat chinidinc
(sulfaat) gevórmd wordt;
Flückiger noemt de bruine vlokken, die onder
invloed van licht uit kinine»oplossingcn worden afgescheiden, quiniretine;
Biddle \') vond omzetting van kinine in het zonlicht in quinotoxinc, hetwelk
dan veel hars vormt.
Schoorl ") deelt mede, dat volgens inlichtingen van een
kininefabrikant met bijzondere zorg gezuiverde kininepraeparaten niet aan
deze verandering blootstaan.

De kinine en kinineverbindingen, die ik onderzocht, veranderden in
vasten toestand alle in het daglicht en achter filter 2 onder bruinkleuring.
Zij worden dus enkel aangetast door licht met een golflengte beneden 408.
Achter de andere filters werden zij na 3—4 en 6 maanden niet veranderd.
De snelheid, waarmede de verandering intrad, was uiteenloopcnd en het
geringste voor Tannas chinini, zooals uit volgend overzicht blijkt.

-ocr page 37-

Aantal dagen waarna verandering

bij: Chininum Bisulfas

chinini

13

zonder filter 3 3

achter filter 2 5 13

waarneembaar was

Hydrochlor.
chinini
5
8

Sulfas
chinini
1
8

Tannas
chinini

5
27

Achter de andere filters trad na 100 dagen bij geen dezer praeparaten
zichtbare ontleding op.

Kinine en hare verbindingen behoeven dus slechts beschut te worden
tegen lichtstralen beneden 408.

CHLORETUM FERRICUM ET CHLORETUM AMMONICUM,
PYROPHOSPHAS FERRICUS CUM CITRATE AMMONICO,
SOLUTIO CHLORETI FERRICI,
SOLUTIO PYROPHOSPHATIS NATRICO»FERRICI.

Over de absorptie dezer ijzerverbindingen vond ik enkel ecnige opgaven
voor ijzcrchloride en zijn oplossing.
Kayser (I.e.) zegt, dat ijzcroxyd»zoutcn
het blauwe en violette licht absorbccrcn,
Hiebendaal \') vond, dat de absorptie
van waterige ijzcrchloride»oplossing begint in groen en regelmatig zonder
banden verloopt naar blauw.

Over de lichtgevoeligheid van fcrri»vcrbindingen zegt Weigert s). dat
fcrri\'ion niet lichtgevoelig is, doch photochcmisch in reactie treedt, als een
lichtgevoelig rcductans aanwezig is.

Eder \') vermeldt, dat zuiver ferrichloride niet verandert in het licht en
evenmin de waterige oplossing. De oplossing wordt echter zeer lichtgevoelig
door toevoeging van verschillende stoffen, die neiging hebben zich met
chloor te verbinden.

Woker 1) haalt een waarneming aan van Roeser (Journ. Pharm. Chim.
[6]. 2. 250), volgens welke ferrichloride in licht slechts ontleedt als ferro»
chloride aanwezig is. Zij wijst er op, dat het fcrro»zout als sensibilisator
kan optreden.

ScHOORi \') vond, dat oplossingen van ijzcrchloride en de Solutio Lcras
in goed gesloten Hesschcn van kleurloos glas gedurende weken in het directe
zonlicht bewaard, de eerste slechts zeer zwakke en de tweede gccncrlci reactie
op ferrozout vertoonden.

Hoewel op grond van het aangehaalde wel als vaststaand mocht worden
aangenomen, dat ijzcrchloride»oplossing in het licht niet of nauwelijks ver»
ändert, vond ik toch aanleiding haar gedrag in verschillende lichtsoorten te
onderzoeken in verband met de mccning van
Cmastaing e)i dat, bij inwerking
van daglicht op sommige stoffen, de ontleding, door de violette en blauwe
stralen veroorzaakt, wordt opgeheven door de werking der roodc stralen.

1  Handwirterbuch der Naturwi»»en»chaften von Korachelt u a. VII. 729.
») J. M. Eder. Photochemie (1906). 167.

C. Woker. Die Kataly.e. (1910).
\') Pharm. WeeVbl. 43. 717 (1906).
«O Ann. Chim. Phyi [51 11. 145 (1877).

-ocr page 38-

Daarom werd SOLUTIO CHLORETI FERRICI in ten deele gevulde
buizen achter de filters aan licht blootgesteld. Na 1—9—20 en 56 dagen
onderzocht kon in geen der buizen ferrozout met Ferricyankali worden
aangetoond. Met de reactie der Pharmacopee kon nog ^ van het ijzer«
gehalte in ferrovorm worden aangetoond. Ik gebruikte minder Ferricyankali,
waardoor nog
j-^ö kon worden opgespoord.

CHLORETUM FERRICUM ET CHLORETUM AMMONICUM werd
eveneens in glazen buizen aan het licht blootgesteld. Ik had het zout opzet«
telijk bereid, omdat verschillende praeparaten, die tot mijn beschikking stonden,
ferro=reactie gaven. Bij de eerste bereiding bleek mij, dat het uitschrappen
van de schaal met karton reeds aanleiding gaf tot vorming van ferro«zout.
Na 8—14 en 60 dagen kon in geen der buizen ferro«zout worden aangetoond.

SOLUTIO PYROPHOSPHATIS NATRICO«FERRICI aan daglicht, ook
achter de verschillende filters, blootgesteld gaf na 14—21 en 30 dagen geen
reactie op ferro*zout.

Volgens deze bevinding behoeven dus Solutio chloreti ferrici, Chlorctum
ferricum et chloretum ammonicum en Solutio pyrophosphatis natrico«ferrici
niet tegen licht beschut te worden.

PYROPHOSPHAS FERRICUS CUM CITRATE AMMONICO werd op
de boven beschreven wijze tusschen glazen plaatjes aan het licht blootgesteld.
Het bleek zeer lichtgevoelig te zijn, na 1 uur was het in diffuus licht reeds
bruin geworden. De veranderingen, die achter de filters optraden, zijn hier»
onder vermeld.

Filter

0

1

2

3

4

5

6

7

na

1 uur

1 dag

f

»

4 dagen

f

8 „

»»

11

?

22 „

sp.

f*

52 „

De veel snellere ontleding achter filter 3 dan achter filter 4 moet het
gevolg zijn van de inwerking der stralen tusschen 450 en 500. Hadden de
stralen tusschen 500 en 550 daaraan belangrijk deelgenomen, dan zou deze
ontledende werking ook achter filter 4 sterker tot uiting zijn gekomen.
Aangezien achter filter 5 geen spoor van lichtinwerking kon worden waar«
genomen, meen ik dat de ontleding achter filter 4 moet worden toegeschreven
aan de stralen tusschen 500 en 550. Deze stof moet dus beschut worden
tegen lichtstralen tot 550.

-ocr page 39-

CHLORETUM HYDRARGYRICO*AMMONICUM,
CHLORETUM HYDRARGYROSUM,
JODETUM HYDRARGYRICUM,
JODETUM HYDRARGYROSUM,
OXYDUM HYDRARGYRICUM FLAVUM,
OXYDUM HYDRARGYRICUM RUBRUM,
TANNAS HYDRARGYROSUS.

Over de lichtgevoeligheid van kwikverbindingen bestaat nog geen een»
stemmigheid.

CHLORETUM HYDRARGYRICO»AMMONICUM wordt volgens de
Kommentar zur Pharmacopoea Germanica III door zonlicht ontleed en geel*
achtig of grijs onder vorming van calomel. Deze mededeeling is niet in
overeenstemming met de uitkomsten van mijn onderzoek. Na belichting van
praeparaten tusschen glaasjes in daglicht en achter de filters gedurende
125 dagen was geenerlei verandering waar te nemen. Ik belichtte bovendien
een praeparaat onder een dekglaasje (0.18 mM. dik) gedurende 14 zonnige
dagen in de buitenlucht, in de maand Juli. Dit praeparaat stond dus ook
bloot aan de werking der ultraviolette stralen, die bij de binnenshuis genomen
proeven door het spiegelglas worden geabsorbeerd. (De absorptiespectra van
dekglas en spiegelglas zijn afgebeeld in No. 27 en 37 op plaat I). Ook dit
praeparaat was niet verkleurd. 150 milligram van dit praeparaat loste geheel
op in 15 cc. verdund azijnzuur, dus was ook geen calomel gevormd. Ik meen
uit deze proeven te mogen besluiten, dat Chloretum hydrargyrico»ammonicum
door licht niet wordt aangetast.

Bij CHLORETUM HYDRARGYROSUM gaan de meeningen uiteen over
den aard der ontleding, niet over het feit der ontleding zelve. Alle mede»
dcclingcn in de literatuur vermelden donkerklcuring van Hg,Cli door licht.
Het gedrag van calomel achter de filters blijkt uit de volgende tabel. De
ontleding was merkbaar door de grauwe of zwarte verkleuring.

Filter J)_1 2 3 4 5 6 7

Na 2 dagen -(- — -}-.— ____
„ 7 „ - -- -- -
„ 13 „ -f- gcr. — — — — —
,, 31 „ gcr. — — — — —
,, 72 „ gcr. — — — — —

Aangezien achter filter 3 geen verandering is ingetreden kan de geringe
inwerking van het licht achter filter 1 worden toegeschreven aan de licht»
stralen tusschen 400 en 450, die door de filters 1 en 2 worden doorgelaten.
Calomel behoort dus beschut te worden tegen licht tot 450.

Verschil van meening over de ontleding van JODETUM HYDRARGY»
RICUM blijkt reeds hieruit, dat dit zout volgens de derde uitgave der Pharma»
copce niet, volgens de vierde uitgave wel tegen licht moet worden beschut,

Eder \') zegt, dat de zichtbare verandering van Hg I* in het licht gering is.

>) J. M. Eder. Photochemie (1906) 165.

-ocr page 40-

Berthelot x) vond, dat kwikjodide, na een maand in drogen of vochtigen
toestand in toegesmolten buizen aan zonlicht te zijn blootgesteld, niet was
ontleed. Hij zegt, dat de in pharmaceutische praeparaten dikwijls waargenomen
ontledingen veroorzaakt worden door organische stoffen.

Nieuwenburg 3) vermeldt, dat ontleding door Yvon en anderen is
waargenomen.

Schmidt \') zegt, dat kwikjodide door diffuus daglicht nauwelijks veran1
dering ondergaat; in zonlicht verkleurt het.

Bij mijn proeven werd het kwikjodide in het licht zwart gekleurd in
daglicht en achter de filters in de volgorde als hieronder vermeld.

Filter

0

1

2

3

4

5 6

7

Na 1 dag

ger.

ger.

„ 4 dagen

ger.

?

?

— —

i> 8 „

ger.

ger.

— —

„ 11

ger.

sp.

_ —

„ 22 „

ger.

sp.

— —

„ 42 „

— —

»» ^ »1

ger.

sp.

sp.

— —

Uit dit overzicht blijkt, dat de verkleuring somtijds verminderde. Dit
bleek in nog sterker mate in donker te geschieden, want alle praeparaten
hadden, na enkele dagen in donker te zijn bewaard, hun oorspronkelijke
roode kleur terug gekregen. Deze lichtreactie blijkt dus omkeerbaar te zijn.
De mogelijkheid is daarom niet buitengesloten, dat bij ononderbroken bc*
lichting ook achters de filters 5, 6 en 7 verandering ware opgetreden. Aangezien
daarmede voor de praktijk nauwelijks rekening behoeft te worden gehouden,
meen ik dat kan worden volstaan met beschutting van kwikjodide tegen
lichtstralen tot 600.

JODETUM HYDRARGYROSUM is volgens Schmidt <) weinig bestendig
en wordt door licht ontleend in kwik en kwikjodide.

Nieuwenburg \') kon in Hg, I,, dat door licht zwart was gekleurd bij
vergrooting tot 2250 maal geen kwik waar nemen. Hij gebruikte voor zijn
onderzoek een opzettelijk bereid praeparaat, dat geen vrij kwik bevatte en
vermeldt, dat de zuiverheid kan worden beoordeeld naar de kleur, die helder
kanariegeel moet zijn.

Artus \') vond, dat Hg, I, in licht slechts ontleed wordt, indien vocht
aanwezig is.

Eder 7) zegt, dat ontleding ook optreedt bij afwezigheid van vocht en
zuurstof.

Ik onderzocht een fraai geel praeparaat, dat geruimen tijd in donker

-ocr page 41-

boven kalk was bewaard. Het was zeer gevoelig voor licht, zooals blijkt uit
het volgende overzicht van de verkleuring, die het in daglicht en achter
de filters vertoonde.

Filter

0

1

2

3

4

5

6

7

na

1

uur

4-

»»

1 dag

4-

4-

?

»»

4 dagen

4-

4-

4-

4-

?

8

ti

4-

4-

4-

ger.

sp.

«I

11

tt

4-

4-

4-

ger.

sp.

22

*i

4-

4-

4-

4-

4-

4-

sp.

«1

42

tt

4-

4-

4-

4-

4-

VI

51

4-

4-

4-

4-

4-

4-

4-

De praeparaten, ter dikte van ongeveer 0.4 millimeter, in daglicht en
achter filter 1 belicht waren zelfs aan de achterzijde geheel zwart geworden.
Deze verkleuring is na 9 maanden in donker niet verdwenen.

Nog werd een praeparaat gedurende twee uur belicht in het ultraviolette
en zichtbare spectrum van een booglamp. Daarbij werd het verkleurd door
alle stralen tot ongeveer 600. Hieruit blijkt, dat de langzame ontleding achter
de filters 5 en 6 niet het gevolg is van de werking van lichtstralen met korte
golflengte, die nog in uiterst geringe hoeveelheid kunnen worden doorgelaten.

Aangezien mercurojodide ook achter rood glas zwart werd gekleurd,
meen ik, dat het beschut moet worden tegen stralen tot 700.

OXYDUM HYDRARGYRICUM FLAVUM ET RUBRUM worden door
licht verkleurd. Volgens
Berhelot *) ontleedt rood kwikoxydc sneller dan het
gele en wordt de lichtreactie door vocht bevorderd.

Volgens Chastaing \') zijn het vooral de violette stralen, die de ontleding
veroorzaken.
Edf.r (1. c.) vermeldt dezelfde uitspraak van Seebeck, Dulk en
Donovan.

Bij gelijktijdig onderzoek van geel en rood kwikoxydc kon ik aanvankelijk
geen onderscheid opmerken in lichtgevoeligheid. Bij langduriger belichting
bleek het gele kwikoxydc gevoeliger voor gele, oranje en roode stralen dan
het roode. Dit blijkt uit de hieronder vermelde resultaten van het onderzoek.

Geel kwikoxydc Rood kwikoxydc
\'^ii i ■ ■ --- -—— ^ - li«"»\' 1

Filter 0123456701234567
Na 1 dag — — — 4-4- 4-4- — — —
„ 8 dagen 4- — Igcr. — —

„13 „  4- — 4- Igcr. —

„24 „  ? ger. -

„29 „  ? 4- ?

„ 53 „ ger. ger.

Mijn onderzoek geeft geen volkomen zekerheid over den invloed, die
infraroodc stralen kunnen gehad hebben op de ontleding achter de filters 6 en 7.

-ocr page 42-

Ik acht het echter onwaarschijnlijk, dat deze ontleding door de infraroode
stralen is veroorzaakt, omdat de ontleding achter filter 6, dat minder ultrarood
doorlaat dan filter 7, spoediger optrad en sterker was. De gang der ontleding
achter de verschillende filters wijst op afneming der ontledende werking met
de vermindering der trillingssnelheid van het licht. Dit is in overeenstemming
met de bevinding van
Boll \'), bij de lichtontleding van platinachloorwaterstof»
verbindingen, dat die ontleding exponentieel toenam met de trillingsfrequentie
vanaf geel tot ver in ultraviolet.

Ik meen daarom, dat volstaan kan worden met beschutting van geel en
rood kwikoxyde tegen lichtstralen tot 800.

TANNAS HYDRARGYROSUS.

Schmidt zegt, dat hydrargyrotannaat tegen licht beschut moet worden,
zonder vermelding van den aard der ontleding, die het licht zou veroorzaken.

Bij belichting in daglicht en achter de filters gedurende 80 dagen waren
slechts de praeparaten, die zonder filter en achter filter 2 aan lichtwerking
waren blootgesteld in zeer geringe mate verkleurd.

Practisch kan dus bij dit praeparaat worden volstaan met beschutting
tegen licht tot 408.

CHLOROFORMUM.

Volgens verschillende opgaven bij Kayser (1. c.) absorbeert chloroform
ultraviolette stralen beneden 300 en roode boven 726, daartusschen liggen nog
verschillende absorptiebanden.

Eenc afbeelding van het absorptiespectrum verkregen met een chloroform»
laag van 10 centimeter komt voor op plaat III No. 124.

Zuivere chloroform wordt onder invloed van licht spoedig ontleed. Deze
ontleding kan door toevoeging van verschillende stoffen worden tegengegaan.
Gewoonlijk wordt daarvoor aethylalkohol gebruikt, zooals ook de Pharmacopcc
voorschrijft ep handclspraeparaten bevatten daarvan dan ook als regel ongeveer
tot 1 procent.

Over de ontleding van alkoholhoudende chloroform zijn verschillende
onderzoekingen gedaan.

Schoorl *) zegt daarover, dat aethylalkohol op de ontleding van chloroform
als een negatieven katalysator werkt, zoodat de toevoeging van reeds minder
dan 1 pet. alkohol in staat is om de ontleding geheel tegen te gaan. Uit
voorloopigc proeven heeft hij den indruk gekregen, dat deze gunstige invloed
bij chloroform vollediger en langduriger bereikt wordt dan bij bromoform.

Madsen 1) vond, dat chloroform na 8 dagen in wit glas en na een jaar
in oranje en rood glas zuur geworden was en reageerde met zilvernitraat.
Hij vermeldt niet of deze chloroform alkohol bevatte.

Biltz \') deelt als zijn ervaring mede, dat V« procent alkohol gedurende

1  e. Biltz. Der Schutz dea Chloroform» vor Zersetzung am Licht 1892.

-ocr page 43-

eenige weken of maanden, \'/1 °/o tot 11 maanden en 1 °/o zelfs gedurende 6 jaar
de ontleding van chloroform in diffuus daglicht voorkwam. Hij beveelt behalve
alkoholtoevoeging toch beschutting tegen licht aan, omdat de werking van
den alkohol volgens zijn meening berust op binding van de ontledingsproducten
der chloroform.

Deze meening is ook Adrian \') toegedaan, omdat hij afwijking in het
kookpunt waarnam bij alkoholhoudende chloroform na blootstelling gedurende
een jaar aan daglicht. Bij gefractioneerde distillatie steeg het kookpunt bij de
laatste 2—5 % en deze fractie gaf aldehydereactie.

Hierbij zij echter opgemerkt, dat Enz en Budde *) vonden, dat chloro»
form tusschen 60 en 62° slechts in koolzuurstroom onveranderd geheel kan
worden overgedistilleerd.

Van den Berg 4), die nog een waarneming van Brown vermeldt over het
optreden van phosgeen in alkoholhoudende chloroform, bestrijdt de meening
van
Biltz en Adrian en schrijft op grond van zijn onderzoek de conservccring
van chloroform door alkohol toe aan het optreden als negatieven katalysator.

Merck *) wijst op den belangrijken invloed van vochtige lucht en Binz \')
op dien van sporen water op de ontleding van alkoholhoudende chloroform.

Tempelaar 7) vond bij zijn olfactometrisch onderzoek, dat chloroform
(vermoedelijk alkoholhoudende) lichtgevoelig was.

Ik stelde chloroform, die 1 °/o alkohol bevatte, in glazen buizen, die slechts
voor een vierde gedeelte gevuld waren, aan het licht bloot en onderzocht
na 8»15»54 en 123 dagen met gevoelig lakmoespapier, met zilvernitraat, joodkali
en Ncsslcr\'s reagens of eenige ontleding kon worden aangetoond. Alle
reacties vielen negatief uit. Bij onderzoek na 40 dagen met Benzidin volgens
Budde s) konden evenmin ontlcdingsproductcn worden aangetoond. De
krachtige belichting gedurende vier maanden, waarin talrijke zonnige zomer»
dagen vielen, had dus gccncrlci waarneembare ontleding teweeggebracht. Toch
meen ik, dat deze proeven nog geen voldoende zekerheid geven voor de
gevolgtrekking, dat chloroform niet tegen licht behoeft te worden beschut,
in verband met de hierboven medegedeelde waarnemingen van ontleding na
een en meer jaren. Uit ervaring is mij bekend, dat chloroform voor narcose
somtijds jarenlang bewaard wordt. Ten einde de meeste zekerheid te hebben,
dat zoodanige chloroform zoo min mogelijk ontleed is, acht ik beschutting van
chloroform voor narcose tegen ultraviolette stralen tot 408 aanbevelenswaardig«
voor andere (alkoholhoudende) chloroform acht ik beschutting onnoodig.

DIMETHYLAMIDOANTIPYRINUM.

In de literatuur vond ik geen enkele mcdcdceling over de ontleding van
pyramidon door licht.

1  L. M. v. d. Berg. De invloed van licht en lucht op eenige pharmaceutische prneparaten.

Dis«. Amsterdam 1905.

») E. Merck\'. Jahresbarichte. 18. 43. 1902.

«) Deutsche med. Wochenschrift. 1893. 1001.

?) Tempelaar. Over den invloed van licht op reukstoffen. Proefschr. 1913. Utrecht.

») Apoth. Ztg. 28. 709 (1913).

-ocr page 44-

Na een belichting gedurende 8 dagen was een geringe verkleuring waar
te nemen, die na 67i maand tot donkergeel was toegenomen. De belichting
achter de filters gaf enkel achter filter 2 na 4 maanden een geringe verkleuring te
zien, die 21/» maand later nauwelijks was toegenomen. Beschuttig tegen licht«
stralen beneden 408 zal dus voldoende zijn om ontleding te voorkomen.

GUAIACOLUM.

Op de blauwe flesschen, waarin vloeibaar guajacol wordt afgeleverd,
staat vermeld: »An hellem Orte aufzubewahren.« In tegenstelling met deze
aanwijzing schrijft de Amerikaansche pharmacopee evenals de Nederlandsche
beschutting tegen licht voor.

Tempelaar l) vond bij zijn olfactometrisch onderzoek guajocol in damp«
vorm niet gevoelig voor licht.

Overigens vond ik geen enkele mededeeling over lichtinvloed in de literatuur.

Ten tijde van mijn onderzoek kon ik slechts vloeibaar guajocol krijgen,
dat een zeer lichtgele tint had. Na belichting gedurende 4 maanden waren
de monsters, die in de buitenlucht in een zeer dunwandig buisje en binnens*
huis achter kleurloosglas hadden gestaan bijna zonder kleur; het monster-
dat achter rood glas stond,"was bruingeel geworden, het donkerste van alle.
Ik bepaalde van alle monsters de brekingsindex (tot mijn spijt was dit vóór
de belichting niet geschied). De verandering van de brekingsindex en van de
kleur gaan niet in gelijke richting. Ik meen daarom, dat een gevolgtrekking
over beschutting tegen licht uit deze proeven niet kon worden gemaakt. De
opvolging van de kleurintensiviteit van 0 (= kleurloos) tot 9 (= bruingeel)
en de gevonden brekingsindex (14.2°) zijn hieronder vermeld.

achter filter

Belichting geen in buitenl. 0 1234567

Kleurintensiteit 8 0 1 2745693
Brekingsindex 1.5385 1.5390 1.5411 400 399 400 399 400 398 399

Toen gekristalliseerd guajocol weder beschikbaar was, heb ik dit in glazen
buisjes aan daglicht blootgesteld. De inhoud van een dier buisjes was vooraf
boven kalk gedroogd. Deze praeparaten waren na 35 dagen nog niet zichtbaar
veranderd. Zij smolten toen en daarbij bleek, dat het niet gedroogde pracparaat
een geringe rose tint had aangenomen. Beide vloeibaar geworden praeparaten
werden langzamerhand donkerrood, na 60 dagen was tusschen beide geen
verschil te zien. De kleur kwam overeen met die, welke phcnol in licht aanneemt.

HYDROCHLORAS APOMORPHINI.

Volgens Hartley absorbeert apomorphinchydrochloraat in oplossing van
af
340. Gompel en Henri 5) vonden absorptie vanaf 360 en wel zoo sterk, dat
zij voor quantitative bepaling kan dienen.

Scmmidt (l.c.) schrijft de groenklcuring van apomorphinc toe aan den
invloed van vochtige lucht, voornamelijk bij lichtinwcrking.

1  Tempelaar. Over den invloed van licht op reukitoffen. Di«i. 1913. Utrecht.
») C. R. Ac. d. Sc. 157. 1412. (1913).

-ocr page 45-

Wester *) zag geen verandering van kleur bij bewaring van apomorphine*
hydrochloraat in een kalkstopflesch in daglicht. In een eenigszins vochtige
atmospheer kleurde het zich, zoowel aan daglicht blootgesteld als in donker,
groen. Daarbij bestond geen merkbaar verschil tusschen de reactiesnelheid in
daglicht en in donker. Hij besluit hieruit, dat de ontleding hoofdzakelijk aan
vochtigheid moet worden toegeschreven en vond, dat zij door alkalische
reactie in hooge mate wordt versneld. Uitsluiting van lucht had op de
ontleding van oplossingen geen invloed, zure reactie (koolzuuratmospheer)
belemmerde de ontleding. Hij acht op grond van zijn onderzoek bewaring
in een kalkstopflesch rationecler dan die in een flesch van anactinisch glas.

Ik stelde apomorphinehydrochloraat tusschen glazen plaatjes opgesloten
en zoodoende bijna geheel onttrokken aan den invloed van vocht en lucht, aan
de inwerking van daglicht bloot en verkreeg daarbij de volgende resultaten:

Filter

0

1

2

3

4

5 6

7

na

2 dagen

»»

7 „\'

sp.

— —

it

13 „

— _

31 „

sp.

— —

»»

72 „

ger.

— sp.

De helft der praeparaten en de achterkant, die niet aan licht waren blootgesteld,
hadden een lichtgroene tint aangenomen, het pracparaat, dat zonder filter was
belicht, was na 72 dagen zwart geworden en ook dat achter filter 2 had een
zwarte tint. Ik had het zout niet vooraf gedroogd. Volgens
Schmidt (l.c.)
verliest het handclspracparaat in den exsiccator of in een waterdroogstoof 3.6 tot
3.9 % water en neemt een op die wijze gedroogd zout bij staan aan de lucht
zijn oorspronkelijk gewicht weder aan. In afwijking van de bevinding van
Wester was dus ondanks dit vochtgehalte (het door mij gebruikte pracparaat
bevatte 4.03 % water) de reactiesnelheid in het licht veel grooter en wordt zij
verhoogd door alle lichtstralen. Want het uitblijven der kleurverandering
achter filter 5, dat een gering doorlatingsvcrmogcn heeft, mag, in verband met
de verandering achter de filters 4 en 6, naar mijne meening niet worden
aangemerkt als bewijs, dat lichtstralen met een golflengte omtrent 600 geen
verandering zouden teweegbrengen.

Het boven kalk tot constant gewicht gedroogde zout in een kalkflcsch aan
daglicht blootgesteld, was reeds na 6 dagen verkleurd. Na 40 dagen was het
zout grijsbruin geworden, terwijl het in donker bewaarde pracparaat onveranderd
was gebleven. Bewaring met kalk voorkomt de ontleding door licht dus niet.
Het waterhoudende zout moet beschut worden tegen lichtstralen tot 700.

JODETUM KALICUM, JODETUM NATRICUM.

Vogel \') heeft reeds de lichtbcstendigheid van droogjoodkalium aangetoond.

Schoorl !) vermeldt, dat van den Berg door een opzettelijke proef
aantoonde, dat kalium en natriumjodide in volkomen drogen toestand

-ocr page 46-

\\

zelfs in het felste zonlicht geen verandering ondergaan. De Amerikaansche
pharmacopee (1917) schrijft voor deze jodiden geen lichtbeschutting voor,
hoewel zij in natriumjodide 7 % water (de Nederlandsche pharmacopee slechts
1 %) toelaat.

Joodkalium en joodnatrium waren na belichting gedurende 3 (zomer)»
maanden achter de filters niet in uiterlijk veranderd. Zij voldeden ook aan
de reactie der Pharmacopee op jodaat, maar de blauwkleuring met zwavelzuur
en stijfseloplossing trad iets sneller op dan bij de praeparaten, die in donker
waren bewaard. Joodkalium en joodnatrium behoeven dus niet tegen licht
beschut te worden.

JODOFORMUM.

De snelle ontleding van jodoform in opgelosten toestand onder invloed
van licht is veelvuldig onderzocht, ik vond echter slechts enkele mededee»
lingen over lichtinvloed op jodoform in onopgelosten toestand.

Schoorl en van den Bergh \') vonden, dat jodoform zoowel met overmaat
als tekort aan zuurstof onder invloed van licht ontleedt en daarbij zichtbaar
jodium vrij wordt; zij vonden die ontleding zelfs bij belichting met gasgloei*
licht. Zij vermelden dan ook als wel bekend hoe gemakkelijk de jodoform
bij expositie aan het directe zonlicht jodium als violetten daarop en soms
als donker metaalglanzende kristalletjes kan afscheiden. De onderzoekingen
van
Daccomo (1885), die zij aanhalen, hebben aangetoond, dat ontleding bij
afwezigheid van lucht niet intreedt.

Plotnikow \') zegt, dat droog jodoform lichtbestendig is en niet veran»
dert door bestraling met een kwartslamp.

Volgens Schmidt ") wordt jodoform zoowel in drogen als in vochtigcn
toestand in het licht langzamerhand ontleed onder afscheiding van jodium.

Ik belichtte jodoform tusschen glazen plaatjes achter de lichtfiltcrs; daarbij
was dus slechts weinig zuurstof aanwezig. Na 14 dagen (zomer) was duidelijk
bruinkleuring waarneembaar bij het praeparaat, dat zonder filter aan het licht
was blootgesteld, na 70 dagen was ook het praeparaat achter filter 2 duidelijk
verkleurd. De overige praeparaten waren onveranderd.

Ik heb deze proeven herhaald door belichting van jodoform in toege»
smolten glazen buisjes. Na 60 dagen (winter) was de inhoud van het buisje,
dat zonder filter werd belicht, bruin geworden. Overigens was enkel in het
buisje achter filter 2 een geringe verkleuring waar te nemen na 100 dagen.
Na 120 dagen werd de inhoud der buisjes met joodkaliamylum»oplossing
onderzocht. Daarmede kon slechts in het buisje, dat zonder filter en achter
filter 2 was belicht vrij jodium worden aangetoond. Jodoform moet dus
worden beschut tegen stralen tot 408.

METADIOXYBENZOLUM.

Volgens Kayser 4) absorbeert Resorcine in waterige oplossing lichtstralen
tusschen 287 en 242.

-ocr page 47-

Schoorl en Van den Berg 1) vonden, dat resorcine en ook pyrogallol
onder invloed van gasgloeilicht een geringe verandering in kleur onderging,
die beperkt was tot de plaats waar de kristalletjes aan den glaswand raakten.
Zij achten de samenwerkende invloeden van het licht en de geringe alka»
lische reactie van den glaswand hoogstwaarschijnlijk de oorzaak der ontleding.

Schoorl 3) merkt nog op, dat door bewaring buiten lichtinvloed, deze
verandering niet geheel opgeheven kan worden, omdat zij verband houdt
met de alkalische reactie van den glaswand.

Fijn poeder van resorcine tusschen glazen plaatjes aan licht blootgesteld
was reeds na 7 dagen merkbaar gekleurd, na 60 dagen was het donkerbruin
geworden. Toen was een dergelijk praeparaat achter filter 2 ook licht gekleurd.
Na 130 dagen was bij de praeparaten achter de filters 1, 3 en 4 in het belichte
gedeelte een weinig donkerder tint waar te nemen dan in het nict»belichte.

Het poeder, dat in een fleschje in donker was bewaard, was toen en ook
na een jaar nog onveranderd. Maar de onderzochte praeparaten tusschen
glazen plaatjes opgesloten, waren na 130 dagen achter alle filters op de niet»
belichte achterzijde gelijkmatig rose van kleur geworden. De mcening van
Schoorl, dat verandering in donker buiten het licht, vermoedelijk onder
invloed van den glaswand, kan optreden, wordt hierdoor bevestigd.

Het licht veroorzaakt een dergelijke verandering of bevordert die en
zelfs stralen tusschen 500 en 600 dragen daartoe bij. Resorcine dient dus
beschut te worden tegen lichtstralen tot 600.

p NAPHTOLUM.

Schoorl \') meent, dat p naphtol evenals resorcine (en ook phenol en
pyrogallol) niet enkel door licht, maar ook onder den invloed van den
glaswand verandering ondergaat. Het glas, dat ik gebruikte, had geen waar»
neembaren invloed op p naphtol, want praeparaten, die 190 dagen tusschen
glazen plaatjes gedeeltelijk aan licht waren blootgesteld, waren na dien tijd
in het onbelichte gedeelte nog geheel onveranderd. De volgorde, waarin
bruinklcuring in het belichte gedeelte was waar te nemen, blijkt uit onder»
staande tabel.

Filter

0

1

2

3

4

5

6

7

na

3 dagen

ger.

?

•>

8 „

?

20 „

ger.

?

«»

33 „

ger.

?

90 „

?

P Naphtol behoort dus te worden beschut tegen lichtstralen tot 600; de
geringe werking achter filter 5 zal vermoedelijk een gevolg zijn van den
invloed der stralen tusschen 550 en 600.

NITRIS AETHYLICUS CUM SPIRITU.

Het absorpticspectrum (Plaat III No. 127) vertoont volgens Kayser (l.c.)
veel overeenkomst met dat van amylnitrict, dat veel absorpticlijncn en banden

-ocr page 48-

heeft in het ultraviolet en infrarood. Volgens algemeen bekende ervaring
ondergaat spiritus nitri dulcis bij bewaring eene verandering, waarbij het
nitrietgehalte vermindert.

De Wolf *) onderzocht de vermindering in nitrietgehalte in geheel en
gedeeltelijk gevulde fleschjes van bruin glas. In een niet geheel gevuld fleschje
ging het nitrietgehalte in 7 dagen 16%, in 19 dagen 42% achteruit; in een
gevuld fleschje was het gehalte in 24 dagen 16% verminderd.

Ik stelde spiritus nitri dulcis in niet geheel gevulde buizen aan het licht
bloot. Ik nam niet geheel gevulde buizen, omdat zulks met de bewaring voor
dagelijksch gebruik in de apotheek overeenkomt en omdat voor het onderzoek
toch een gedeelte van den inhoud moest worden verbruikt. De vermindering
van het nitrietgehalte in percenten blijkt uit de volgende tabel.

donker Filter 0

1

2

3

4

5

6

7

Na 33 dagen 34 100

41

88

31

33

37

36

59

„ 68 „ 50

45

100

37

33

46

44

82

Hieruit blijkt, dat de gehaltevermindering, die in donker reeds belangrijk
is, versneld wordt door den invloed van ultraviolette en infraroode stralen.

De belangrijke ontleding achter filter 7, in afwijking van die achter
filter 6, gaf mij aanleiding tot een herhaling van dit onderzoek. Daarbij
werden de volgende uitkomsten verkregen.

donker Filter 0

1

2 3

4

5 6 7

Na 7 dagen 6 46

22

20

18

15 „ 95

36

„ 24 „ 38 100

51

69 32

36

38 41 42

De resultaten vertoonen enkele afwijkingen, bijzonder achter filter 7.
Maar zij komen hierin overeen, dat achter de filters 3, 4 en 5 de ontleding
niet sterker is dan die in donker. Daarom zal het aanbeveling verdienen
spiritus nitri dulcis te beschutten tegen lichtstralen tot 450 en boven 600.

PHENOLUM.

PHENOLUM LIQUEFACTUM.

Phenol absorbeert volgens Kayser \') in het ultraviolette, het zichtbare
en het infraroode gedeelte van het spectrum. Hij geeft op, dat de absorptie»
banden liggen bij 243-292, 602-608, 700-710 en bij 2970.

Bij bewaring wordt zoowel vast als vloeibaar phenol vaak rood gekleurd,
somtijds ook bij bewaring in donker.
Scmoorl \') meent, dat de alkalische
reactie van den glaswand en de gelijktijdige aanwezigheid van vocht op deze
verandering invloed hebben. Hij vermeldt ook, dat rood gekleurd phenol bij
bewaring in een kalkstopflesch de roode kleurstof aan de kalk afstaat.

Schmidt 4) zegt, dat geheel zuiver phenol aan de lucht niet verandert, maar
dat het handelspraeparaat vocht aantrekt en tegelijk een roode kleur aanneemt.

-ocr page 49-

De oorzaak der roode verkleuring, die aan oxydatie van geringe veront*
reinigingen (pyridine», chinolinebasen?), aan de aanwezigheid van isophenol
en aan de inwerking van ozon en waterstofperoxyde onder invloed van
ijzer als verontreiniging wordt toegeschreven, schijnt nog niet voldoende te
zijn opgehelderd.

De verandering, die belichting van phenolkristallen uit den handel (niet
gedroogd) veroorzaakt, blijkt uit de volgende tabel,

Filter 0 1 2 3 4 5 6 7

na 3 dagen

» 8 »

4-

?

„ 20 „

ger.

ger.

30 „

ger.

ger.

?

ger.

„ 150 „

4-

ger.

ger.

ger.

?

?

Met vloeibaar phenol werden de

volgende

veranderingen

waargenom

Filter

0

1

2

3

4

5

6

7

na 3 dagen

ger.

ger.

•t 8 „

ger.

ger.

14 „

4-

4-

4-

ger.

4-

21 „

4-

ger.

4-

32 „

4-

4-

ger.

f

150 „

4-

ger.

4-

sp.

De phenolkristallen waren (en zijn ook nog na een jaar) in donker kleur»
loos gebleven, de vloeibare phcnol had een zeer zwakke rosé tint aangenomen.

Uit deze proeven blijkt, dat phcnol in kristalvorm het sterkst werd gekleurd
door lichtstralen tusschcn 600 en 700. Daarmede is echter niet geheel in over»
eenstemming de geringe kleuring achter fdter 1, dat die stralen ook doorlaat.
Door beschutting tegen licht tot 700 zou die verkleuring kunnen worden
voorkomen. Vloeibaar phcnol moet tegen alle lichtstralen beschut worden.

Teneinde een indruk te krijgen van den invloed van vocht cn glas op
de kleuring van phcnol in het licht stelde ik nog de volgende proeven in.

Phcnol werd in een porcclcincn schuitje in een wccgbuisjc geplaatst;
dergelijke wccgbuisjcs werden ten dcclc met phcnol gevuld. De inhoud van
één dezer buizen met porcclcincn schuitje cn één zonder schuitje werd boven
kalk gedroogd. Alle buizen werden daarna aan daglicht blootgesteld. Na 25
dagen was de phcnol in alle buizen gekleurd, behalve in die, waarin het
gedroogde pracparaat in een porcclcincn schuitje lag. De kleuring trad in
deze wccgbuisjcs veel minder snel op dan in een buisje, zooals bij de boven,
vermelde proeven werd gebruikt. Hieruit blijkt, dat zoowel vocht als de aard
van het glas invloed kunnen hebben op de kleuring van phcnol door het
licht. Wellicht is hierin een verklaring te vinden voor de uitccnloopcnde
resultaten, die verschillende onderzoekers bij lichtinwerking op phcnol (cn
ook op phcnoldcrivatcn: metadioxybenzol, p naphtol cn pyrogallol) hebben
waargenomen. Het zal aanbeveling verdienen bij nadere onderzoekingen met
die invloeden rekening te houden.

-ocr page 50-

PHOSPHORUS.

Eder vermeldt, dat volgens Lallemand het ultraviolette licht vanaf 398
door phosphorus wordt geabsorbeerd en dat volgens Draper bij verandering
van phosphorus in het licht bijzonder de blauwe en violette stralen werkzaam
zijn. Volgens
Vogel gaat de gele phosphorus zoowel onder water, alkohol,
aether, als in vacuum, in waterstof of in stikstof onder invloed van zonlicht
in de roode modificatie over.

Volgens Schmidt 3) wordt de kleurlooze kristallijne phosphorus onder
invloed van lucht en licht ondoorzichtig en bedekt door een geelwit huidje;
door direct zonlicht of door violet licht gaat het in de roode modificatie over.

Schoorl 1) deelt mede, dat staven witte phosphorus somtijds in het licht
zwart worden. Het zwart worden van phosphorus wordt door
Norman Rae *)
toegeschreven aan sporen koper, die zwart phosphide vormen.

Het is ook mogelijk, dat hier de zwarte modificatie van phosphorus is
ontstaan, die door
Bridgman \') is ontdekt.

Ik belichtte staafjes kleurlooze phosphorus onder water gedompeld in
glazen buisjes. Het optreden van verandering en de kleur, die de phosphorus
ten slotte vertoonde, zijn in de onderstaande tabel vermeld.

Filter 0

1

2

3

4

5

6

7

3 dagen

ger.

sp.

sp.

40 „

70 „

ger.

sp.

sp.

190 „

rood

rood

geel»

geel»

paars»

wit,

wit

wit

bruin

rood

rood

rood

roode

huidje

huidje

vlek

In donker bewaard was de phosphorus onveranderd gebleven.
Volgens deze proeven moet phosphorus dus tegen alle lichtstralen
worden beschut.

PYROGALLOLUM.

Volgens Kayser ") absorbeert pyrogallol in oplossing vanaf 295.
Bij metadioxybenzol is reeds medegedeeld, dat, pyrogallol zich volgens
Schoorl en Van den Berg op gelijke wijze gedraagt bij belichting. Omtrent
pyrogallol vermelden zij nog, dat na bewaring gedurende 8 maanden in
donker een wandaanslag was ontstaan, die met een licht geelbruine kleur in
water oploste. Het pracparaat, dat ik voor mijn onderzoek gebruikte vertoonde
na bewaring gedurende een jaar in donker geen aanslag in het fleschje.

Het poeder, dat tusschen glazen plaatjes ten dcele aan het licht werd
blootgesteld, was na 150 dagen ook op de niet belichte plaatsen lichtbruin
gekleurd, hier en daar met donkerder vlekken. Het aan daglicht blootgestelde
gedeelte was na 7 dagen duidelijk donkerder gekleurd, na 30 dagen was die

-ocr page 51-

kleur ook achter filter 1 en 2 zichtbaar, na 70 dagen achter filter 3 en na
150 dagen ook in zeer geringe mate achter filter 4.

De verandering, die vermoedelijk onder invloed van den glaswand (en
vocht?) bij deze praeparaten in donker optrad, werd dus door het licht nog
belangrijk bevorderd. Pyrogallol moet dus beschut worden tegen stralen tot 600.

SANTONINUM.

Door licht wordt Santonine geel gekleurd, waarbij het volgens Schmidt l)
overgaat in het isomere chromo*santonine.

Bij mijn onderzoek bleek santonine zeer gevoelig te zijn voor licht,
reeds binnen een uur in zonlicht was het geel gekleurd. Achter filter 2 was
geelkleuring reeds na 24 uur waarneembaar. Na 60 dagen waren de praepa»
raten achter de andere filters onveranderd, behalve dat achter filter 1 waar
een uiterst geringe verkleuring was waar te nemen.

De gevoclighci4 van licht is geringer dan van jodetum hydrargyrosum,
want belichting gedurende twee en vier uur in het spectrum van een booglamp,
zooals bij dit pracparaat beschreven, bracht bij santonine geen verkleuring
teweeg. De geringe kleuring achter filter 1 kan naar mijne meening op rekening
gesteld worden van de stralen tusschen 400 en 450, die door de filters 1 en 2
worden doorgelaten. Uit het absorpticspcctrum van een oplossing van santonine
in chloroform, afgebeeld op plaat III No. 126, blijkt, dat alle ultraviolette
stralen worden geabsorbeerd en het zichtbare spectrum tot ongeveer 420.
Santonine behoort dus te worden beschut tegen stralen tot 450.

SOLUTIO CHLORII.

Kayser \') vermeldt vele onderzoekingen betreffende lichtabsorptie door
chloorgas. In buizen ter lengte van 4.86 M. waren absorpticlijncn waar te
nemen van af de D»lijn tot in het violet, waar doorloopende absorptie intrad.
Ook in het infrarood is een absorptieband waargenomen van 3230 tot 6070.

Gladstone \') vond, dat chloorwatcr de intensiteit van het zichtbare
spectrum in het violet verminderde.

Over de ontleding van chloorwatcr in donker en in het licht bestaat
een uitgebreide literatuur, aanvangende in
1785, toen Berthollet deze ont«
lcding ontdekte.

Volgens Pedler <) is de omzetting afhankelijk van de chloorconcentratic.
Bij een concentratie van 1 mol. chloor op 100 mol. water zou zelfs in tropisch
zonlicht de omzetting gering zijn, bij 1 mol. op 150 en 400 mol. water worden
50 en 80% omgezet, 1 mol. chloor in 780 mol. water wordt volledig ontleed.

Plotnikow *) zegt, dat de lichtontlcding wordt veroorzaakt door blauwe
en violette stralen.

Bij de onderzoekingen, die ik instelde, bleek mij, dat belangrijke bezwaren
verbonden waren aan het vervolgen van de ontleding van chloorwatcr door

-ocr page 52-

bepaling van het overgebleven chloor. Bij bepaling van het overgebleven
chloor en het
gevormde zuur vond ik steeds aanzienlijk minder dan overeen»
kwam met het oorspronkelijke chloorgehalte.

In een buis van ongeveer 10 cc. inhoud werd ongeveer 7 cc. chloorwater
gebracht en de buis dichtgesmolten. Na 4 uur verblijf in donker werd de
buis geopend. 5 cc. der vloeistof kwamen nu overeen met 4.45 cc. -^thiosulfaat»
oplossing, terwijl 5 cc. van het oorspronkelijke chloorwater 5.9 cc. dezer
thiosulfaatoplossing verbruikten. Hieruit blijkt, dat in korten tijd een gedeelte
van het opgeloste chloor in gasvormigen toestand overgaat en bij onderzoek
der vloeistof aan de waarneming ontsnapt. Daarom bepaalde ik, na wegnemen
van het chloor met joodkali en thiosulfaat, de hoeveelheid zuur, door titratie
met -jjj loog, die door belichting achter de verschillende filters en bij bewaring
in donker gevormd werd in bijna geheel met chloorwater gevulde, dichtgesmolten
buizen. Het chloorwater was bij onderzoek zuurvrij bevonden. In de volgende
tabel is de hoeveelheid loog en tusschen haakjes de hoeveelheid ^ thiosulfaat
vermeld, die gebruikt werden voor 5 cc. der vloeistof. Bij de eerste proef
(2 dagen) verbruikten 5 cc. van het oorspronkelijke chloorwater 3.66 cc. j^-thio»
sulfaat, bij de tweede (9 en 36 dagen) 5.9 cc. dezer vloeistof.

Filter 012 3 4 5 67 in donker

-ocr page 53-

SOLUTIO FORMALDEHYDI.

Over lichtabsorptie door formaline deelen Bielecki en Henri *) mede
dat eene oplossing van 2 mol. gr. per Liter absorbeert vanaf 255.

Berthelot en Gaudechon 3) vonden onder invloed van de ultraviolette
stralen eener kwartslamp ontleding van formaldehydeoplossing.

Delépine \') onderzocht den invloed van de lucht op formaline bij
belichting. Hij vond, dat noch bij de bereiding van formalineoplossing uit
trioxymethyleen onder verwarming met water, noch bij belichting gedurende
een maand, ook niet na toevoeging van alkali, noch bij verwarming gedurende
acht maal 8 uur op 100° zuurstof uit de lucht werd opgenomen. Bij de bes
reiding uit trioxymethyleen ontstond C0S, CO, miercnzuur en methylalcohol,
deze laatsten naar zijn meening volgens de reactie 2 C H, O Hj O =
HCOOH CHj OH.

De Waal 4) vond, in afwijking van de resultaten van Delépine, dat
na belichting van ijzervrije formaline gedurende 8 maanden 0.026 procent
van het formaldehydegehalte in zuur was omgezet. Warmte had iets meer
invloed, bij distillatie ging ongeveer 0.05 procent in zuur over. Hij vermeldt
hierbij niet of de distillatie in daglicht geschiedde.

Benratii \') vond bij zijn onderzoek over de oxydeerende werking van
ijzerchloridc in zonlicht, dat formaline gcoxydccrd werd zonder vorming
van CO, of CO.

Pribram en Franke \') hebben aangetoond, dat formaldehydeoplossing,
die zij zelf bereidden (zij vermelden niet of mcthylalkohol werd toegevoegd)
na bestraling gedurende 20 minuten met ultraviolet licht bij gewone tempe*
ratuur reduccerend werkte op
Fehling\'s oplossing. Deze reductie werd
veroorzaakt door de vorming van glycolaldchyde. Dit condcnsatieproduct
ontstond niet bij belichting gedurende 13 uur achter een kinincfiltcr, waardoor
de ultraviolcttcstralcn worden geabsorbeerd.

Ik belichtte formaline, die Fehling\'s oplossing niet reduceerde, in gcdcel*
tclijk gevulde buizen. Na 2 maanden gaf \'/« cc. van alle monsters, zoowel
die achter de filters als zonder filter waren belicht en ook dat in donker was
bewaard, een oranjekleurig neerslag in 8 cc.
Fehling\'s oplossing. De in
donker bewaarde formaline gaf tevens gasontwikkeling en na korten tijd
ontkleuring der vloeistof onder kopcrafschciding. Deze verschijnselen traden
eveneens op met de monsters, die achter de filters 6 en 7, dus in rood licht,
waren belicht. Na 4 dagen had het monster achter filter 7 belicht cn na
9 dagen, dat achter filter 6 belicht, de
Fehling\'s oplossing geheel ontkleurd.

Vermoedelijk heeft het licht dus wel ccnigcn invloed op formaline. Een
nader onderzoek kon niet geschieden, omdat de belichte monsters abusievelijk
waren opgeruimd.

-ocr page 54-

SOLUTIO HYDROCHLORATIS SUPRARENINI.

Over adrenalineoplossing vond ik in de literatuur slechts eene opmerking
van
Schröder 1), die zegt, dat het praeparaat zoo gevoelig is voor alkali,
dat het bij bewaren in gewoon bruin glas .door het alkali reeds wordt ontleed,
eerst zwak rose, dan geelbruin en troebel.

Uit ervaring kan ik deze mededeeling bevestigen, want herhaaldelijk zag
ik adrenalineoplossing, die in donker bewaard, gekleurd was geworden.

Bij belichting van adrenalineoplossing in kleine, bijna geheel gevulde
buisjes zonder filter trad reeds na drie dagen roodkleuring op. Achter de
filters 2 (blauw) en 6 (rood) werd dergelijke kleuring na 14 dagen, achter
alle filters na 21 dagen waargenomen. Een onder dezelfde omstandigheden
in donker bewaard monster was toen nog ongekleurd. Alle lichtstralen hadden
dus versnellend op deze ontleding gewerkt.

SOLUTIO IODII SPIRITUOSA.

Joodtinctuur absorbeert volgens de onderzoekingen van Abney en Fes«
ting
s) alle lichtstralen tot 685, stralen met grooterc golflengte worden slechts
in geringe mate geabsorbeerd.

Beuthner \') toonde aan, dat het jodiumgehalte binnen een maand reeds
vermindert en dat het licht daarop geen invloed heeft.

Sapin <) had eveneens gevonden, dat joodtinctuur in het licht bewaard
minder in gehalte achteruitging dan in donker.

Hugenholtz \') kwam tot dezelfde bevinding. Na een half jaar was de
jodiumtiter in een volle flesch meer afgenomen dan in een halfvolle. In donker
was de achteruitgang in de halfvolle flesch nog sterker, zoodat belichting
blijkbaar gunstige invloed had.

Ook Nussbaum \') vond in donker iets grootcr teruggang van het jodium«
gehalte dan in licht.

Ik stelde joodtinctuur in buizen, die minder dan halfvol waren, aan het
licht bloot zonder filter en achter de lichtfiltcrs en bewaarde een monster
onder dezelfde omstandigheden in donker.

De onderstaande tabel geeft de vermindering van het jodiumgehalte, getitrccrd
met thiosulfaat, aan, waarbij het oorspronkelijke gehalte op 100 is gesteld.

in donker Filter 0 1 2 3 4 5 6 7

na 14 dagen 0.9 4.4 2.2 0.7 1.5 1.5 1.5 2.2 2.2

„ 31 „ 3.9 9,0 5.3 5.3 4.5 4.5 4.5 7.6 5.3

„ 63 „ 8.3 15.7 8.9 9.6 8.9 9.6 8.9 11.7 8.9

„ 100 „ 15.5 21.4 16.9 15.5 15.5 16.1 15.5 18.4 15.5

Het zuurgchalte werd na de jodiumtitratic met loog getitreerd.

1  Pharm. Weekbl. 48. 190. (1911).
>) Proc. Roy. Soc. 38. 77 (1885).
«) Journ. d. Pharm. d\'Anv. S8. 419 (1902).

Ref. in Ned. T. v. Pharm. Chem. Tox. 7. 247. (1895).
») Ph. Weekbl. 44. 218. (1907).
«) Schw. Woch. Chem. Pharm. 48. 73 (1908).

-ocr page 55-

Berekend als Hl bedroeg het in procenten:

in donker Filter 0 1 2 3 4 5 6 7

na 31 dagen 03 07 0.3 0.3 0.3 0.4 0.2 0.6 0.4

„ 63 „ 0.7 1.3 0.8 0.8 0.7 0.8 0.8 1.0 0.8

„ 100 „ 1.2 1.7 1.3 1.1 1.2 1.2 1.2 1.4 1.2

De door mij gebruikte joodtinctuur was versch bereid.

Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat de vermindering in jodiumgehaltc en
daarmede gepaard gaande zuurvorming in versch bereide joodtinctuur door
licht in geringe mate wordt bevorderd, het meest achter filter 6, dus door
stralen boven 600. Uit deze proeven blijkt niet van cenige vertraging der
reactie, zooals die in donker voortschrijdt, door lichtstralen.

Aangezien de in onderzoek genomen monsters verbruikt waren, kon het
onderzoek niet verder worden voortgezet. Dientengevolge kon de afwijking
der door mij verkregen uitkomsten van bovenvermelde door andere onder»
zoekers waargenomene, niet worden opgelost.

Volgens mijne bevinding zou beschutting van versch bereide Joodtinctuur
tegen stralen boven 600 de gehaltevermindering in geringe mate tegengaan.

Nussbaum \') vond echter, dat de gehaltevermindering door toevoeging
van joodkali zelfs in zonlicht wordt voorkomen en
Schoorl 1) bemerkte
bij naprobeeren in 2 weken noch gehaltevermindering noch zuurvorming.

Van itallie \') constateerde na langdurige bewaring van joodtinctuur met
joodkali in diffuus licht geringe achteruitgang en zuurvorming. Toevoeging
van joodkali is op grond dezer waarnemingen dus meer aanbevelenswaardig
dan de weinig afdoende beschutting tegen licht, tenzij daartegen bezwaar
bestaat met het oog op de werking van dit geneesmiddel. De Amcrikaansche
Pharmacopcc (1916) schrijft voor jodiumtinctuur met 5 •/<> kaliumjodide geen
lichtbcschutting voor. In verband met de bevinding van
Van Itallie komt
een nader onderzoek naar de lichtbcstendighcid op den langen duur mij nog
aanbevelenswaardig voor.

SOLUTIO PEROXYDI HYDROGENII.

De lichtabsorptie door waterstofperoxyd is veelvuldig onderzocht. Russel
en Lapraik *) vonden bij een 20 "/• oplossing een absorpticband tusschcn
638 en 674. Hartley \') toonde absorptie aan beneden 292. Volgens Friedel •)
is de absorptie in ultrarood zeer sterk. Spring j) vond de kleur van licht,
dat door een
98 % oplossing in een laag van 1 meter was gegaan, blauw met
wat groen.

De invloed van licht op de ontleding van waterstofperoxyde, die ook in
donker plaats vindt, is wel bekend. Een groot aantal onderzoekingen is volgens
de literatuur verricht over bevorderende of vertragende werking, die verschillende
stoffen op deze ontleding uitoefenen.

-ocr page 56-

Kolthoff 1) vond, dat een oplossing (Ph = 6.7), die in donker in 4 maanden
29.8 pet. achteruitging, onder invloed van licht in denzelfden tijd
71 pet.
verloor.

d\'Arcy s) toonde aan, dat de ontleding door ultraviolet licht wordt bevorderd.

Weigert \') zegt, dat de ontleding alleen wordt beinvloed door ultra«
violet licht, omdat deze stralen enkel worden geabsorbeerd.

Henri en Wurmser 4) vonden de ontledingssnelheid van waterstofperoxyd
in monochromatisch licht evenredig met de concentratie en voor iedere golf«
lengte evenredig met de invallende energie.

Woker 6) meent, dat de ontleding van waterstofperoxyde wellicht een
gevolg is van verontreinigingen, omdat
Bredig en Muller von Berneck in
geheel zuiver H, Oj geen lichtgevoeligheid konden aantoonen.

Ik gebruikte voor mijn onderzoek Perhydrol van Merck en verdunde
deze overeenkomstig den eisch der Pharmacopie tot een 3 % oplossing van
H, Oj. Aan een gedeelte dezer oplossing werd zooveel phosphorzuur, dat
vaak gebruikt wordt om de ontleding tegen te gaan, toegevoegd, dat de
zuurgraad juist lag binnen de grens door de Pharmacopee aangegeven.
Beide praeparaten werden in half gevulde buizen aan het licht blootgesteld
en onder gelijke omstandigheden in donker bewaard.

Het oorspronkelijk gehalte der vloeistof op 100 stellende, blijkt uit
onderstaande tabellen welk percentage na verloop van verschillende tijden
was ontleed.

I. In de neutrale oplossing:
in donker Filter 0 1 2 3 4 5 6 7
Na 14 dagen 10 96.1 31.8 46.1 2.2
„ 45 „ 36.8 99.5 85.2 94.0 36.0
„ 62 „ 89.8 100 97.5 98.6 84.6
II. In de zure oplossing:
16.5 33 4.6
31.9 58.8 9.6
45.3 81 20
61.5 93.4 32.4

Uit deze tabellen blijkt, dat de ontleding in donker overeenkomt met
die achter de filters 4 en 5. Het licht door deze filters doorgelaten heeft dus
geen invloed gehad op de ontleding, bij filter 3 is die invloed in de neutrale
oplossing niet, in de zure oplossing nauwelijks merkbaar, het licht van filter 6
bevorderde de ontleding der beide vloeistoffen. Watcrstofperoxydeoplossing
moet dus beschut worden tegen lichtsralen beneden 500 en boven 600.

SULFAS PHYSOSTIGMINI.

Sciimidt 2) zegt, dat een oplossing van het alkaloïd physostigmine onder
invloed van lucht en licht, vooral bij aanwezigheid van alkali, rood wordt

2.7

1.1

17.0

4.4

28.8

26.4

76.9

47.3

88.7

83.5

99.5

91.7

3.6

3.2

6

5

6.9

6.6

13

11.5

15

13

29

20

26.4

24.6

47.5

34.3

Na 21 dagen

3

73.6

„ 42 „

6.6

92.9

„ 59 „

13

98.1

„ 86 ,,

27.5

99.5

2  Kor»ehelt. Handb. d. Natur«. Bd. VII. 728.

«> C. R. d. l\'Ac. d. Sc. 157. 126. (1913).

«) G. Wolter. Die Kataly.e (1910) blx. 393.

«) E. Schmidt. Lehrb. Pharm. Chemie III (1911). 1666.

-ocr page 57-

gekleurd door vorming van rubreserine. Ook de oplossing van het salicylaat
ondergaat deze verandering, zelfs in verstrooid daglicht in enkele uren. Het
gedroogde zout blijft echter zelfs in het licht geruimen tijd onveranderd.

Ik stelde physostigminesulfaat in kleine buisjes, die na droging boven
kalk, waren dichtgesmolten, aan het licht bloot. Na 10 dagen waren de
monsters, die zonder filter en achter filter 2 werden belicht, gekleurd. Na
120 dagen was deze kleuring toegenomen, achter de andere filters was geen
verkleuring waar te nemen. Phystogminesulfaat moet dus beschut worden
tegen stralen tot 408.

B. BESCHUTTING TEGEN DEN INVLOED VAN LICHT.

Beschutting van geneesmidddelen tegen lichtinvloed tracht men, afgezien
van bewaring in donker, die in de praktijk tot ccnige moeilijkheid leidt, als
regel te bereiken\' door gekleurd, bij voorkeur doorzichtig, glas.

De beschuttende eigenschap van glas is een gevolg van zijn lichtabsor»
becrcnde werking. Deze houdt verband met de samenstelling, die tevens de
kleur beinvlocdt, en wordt quantitatief door de dikte van het glas bchccrscht.
Zij kan in getalwaarde worden uitgedrukt en wel als absorptiecoëfficiënt of
als cxtincticcocfficiënt (= absorptieconstantc).

In de literatuur komt een groot aantal opgaven dezer waarden voor.
Kayser \'). die een overzicht dier opgaven geeft, zegt daarvan, dat vele slechts
geringe waarde hebben, omdat de samenstelling van het glas, waarop zij betrekking
hebben, niet voldoende is aangegeven. Inderdaad zou de aanduiding der samen»
stelling de gegevens vollediger maken. Maar naar mijne mccning zoude ook
daarmede het door
Kayshr beoogde doel niet zijn bereikt, omdat de eigenschappen
van het glas niet enkel door de samenstelling, maar bovendien door de
bereidingswijze worden bchccrscht. Deze laatste nu is gewoonlijk onbekend
of wordt als fabrieksgeheim zorgvuldig bewaard.

Daarom en tevens in verband met de strekking van mijn onderzoek,
meen ik te kunnen volstaan met in het volgende slechts die gegevens mede te
dcclcn, die verband houden met de beschutting van geneesmiddelen tegen licht.

Het glas, dat kleurloos wordt genoemd en dien naam draagt, omdat
het zichtbare stralen niet absorbeert, absorbeert in verschillende mate de
onzichtbare ultraviolette en infraroode stralen. De afbeeldingen op plaat I
No. 6 tot 11 en 26 tot 45 geven de absorpticspcctra weer van verschillende
glassoorten door belichting gedurende 3 en 30 sccondcn verkregen. Uit
vergelijking met de spectra No. 3 en 5 op dezelfde plaat kan blijken in welke
mate zij ultraviolet licht absorbccren. Uit ervaring is bekend, dat deze absorptie
onvoldoende is ter beschutting tegen lichtinvloed van de geneesmiddelen,
waarover mijn onderzoek handelt. Voor sommige stoffen kan beschutting door
kleurloos glas voldoende zijn om ontleding door licht te voorkomen, indien deze
wordt veroorzaakt door ultraviolette stralen van zeer kleine golflengte. Dit bleek
mij bij onderzoek van het reageerpapier van
Schall *) door hem aanbevolen om

-ocr page 58-

intensieve ultraviolette straling aan te toonen. Dit papier (gedrenkt in een
oplossing van paraphenyleendiamin in verdund salpeterzuur en daarna gedroogd),
dat door ultraviolette stralen donkerder gekleurd wordt, bleef bij belichting
met een uviollamp gedurende 3 uur ongekleurd achter spiegelglas en werd
donkerder gekleurd achter dunnere glazen. Deze glazen werden spectrografisch
onderzocht. Bij dit onderzoek vond ik, dat spiegelglas (dikte 6.5 mm. plaat I
No. 36/37) de lijn van het kwikspectrum bij 334 wel, die bij 313 niet doorliet
en dat dubbel en enkel vensterglas (dikte 3.0 resp. 2.1 mM. plaat I No. 32/33
resp. No. 30/31) nog juist de lijn 313 doorlieten. Hieruit volgt, dat de verkleuring
van het papier werd veroorzaakt door stralen met kleinere golflengte dan 334.

De absorptie van ultraviolette stralen door kleurloos glas neemt volgens
Zschimme 0 toe met het gehalte aan metaaloxyden, vooral loodoxyde heeft
sterke invloed.

Enkele glassoorten worden opzettelijk vervaardigd voor het tegenhouden
van ultraviolette stralen o.a. voor brilleglazen bijv. het blauwgetinte Crookes\' B,
het groene Antiglare M 4 en Antiglare C, Euphos» en Hallauer«glas en het
grauwe rookglas. De absorptiespectra dezer glazen zijn afgebeeld op plaat II
No. 47/48, No. 57/58 en No. 85/86 en op plaat III No. 88/89 en 96 tot 100.
Uit deze afbeeldingen blijkt, dat met het door mij gebruikte Euphos« en Hal«
lauer (middel« en donkere tint) glas het beoogde resultaat wel bereikt wordt.

Voor het door mij beoogde doel was het wenschelijk ook de absorptie
van andere gekleurde glassoorten te kennen, bijzonder van die, welke in den
vorm van flesschen worden gebruikt.

Over dergelijke glassoorten zijn belangrijke onderzoekingen verricht door
Eder en Valenta 3) en door Zsigmondi. *)

Eerstgenoemdcn onderzochten verschillende klcurloozc en gekleurde
glazen, die opzettelijk voor hun doel vervaardigd waren, spectrografisch. De
absorptie van het gekleurde glas is in den vorm van curven afgebeeld.

Zsigmondi bepaalde de absorptie van de gekleurde glassoorten, die
Schott und Genossen in Jcna voor optische doeleinden vervaardigen, langs
photometrischen weg voor verschillende golflengten. De ultraviolette stralen
bleven hierbij dus buiten beschouwing. In een beschrijving dier glassoorten\'1)
is intusschcn ook de absorptie voor deze stralen vermeld.

Ik onderzocht een aantal roodc, bruine, groene, blauwe en zwarte glazen
aanvankelijk visueel, later op de tevoren beschreven wijze met de kwarts»
spectrograaf, waarmede de absorptiespectra der glazen werden gefotografeerd.
Bij dit laatste onderzoek bleek ook mij de geringe nauwkeurigheid der
visueele waarneming van de absorptie, waarop door andere onderzoekers
wordt gewezen. Het spectrografisch onderzoek was ook bijna onmisbaar voor
de ultraviolette stralen.

Over de aldus verkregen absorptiespectra, die op de platen II en III
zijn afgebeeld, kan nog het volgende worden opgemerkt, dat ook geldt
voor de afbeeldingen op plaat I.

-ocr page 59-

Het fotografisch beeld van een absorptiespectrum is zonder meer geen
afbeelding van de ware absorptie. Het uiterlijk van het absorptiespectrum
wordt n.1. ook beinvloed door den aard van de gekozen lichtbron, door de
mate van gevoeligheid van de fotografische plaat voor verschillende golf»
lengten en door den duur der belichting. Door verlenging van den belich»
tingstijd breidt het spectrum zich uit. Bij de onderzochte glassoorten heb ik
het spectrum tweemaal gefotografeerd: de eerste maal met een belichtingstijd,
die volgens voorafgaande proeven een spectrum gaf, dat plaatselijk eenigszins
in intensiteit overeenkwam met de vergclijkingsspectra, de tweede maal met
een tienmaal langere belichting.

Het eerstverkregen beeld geeft bij benadering een maat voor de intensi»
teit van het doorgelaten licht door vergelijking met de
(vergelijkings*)spcctra
van de lichtbron. Volgens de wet van
Roscoe geldt hier, voor plaatsen van
gelijke zwartheid (zwart op het cliché, wit bij de afdruk) dat de intensiteit
van het licht, dat de plaat getroffen heeft, omgekeerd evenredig is met den
belichtingstijd. Uit de afbeelding op plaat I, No. 12, die in helderheid vrij
wel overeenkomt met het vergelijkingsspectrum, dat 3 seconden is belicht,
kan daarom worden afgeleid, dat het filter No. 1 (kinineoplossing) het
zichtbare spectrum met bijna onverzwakte intensiteit doorlaat. Desgelijks
blijkt uit de afbeelding No. 20, die in het helderste gedeelte bij een bclich»
ting van 3 sec. iets zwakker is dan het vergclijkingsspectrum No. 2 (belich«
tingstijd 1 sec.), dat de intensiteit van het door filter 5 doorgelaten licht op
die plaats iets minder bedroeg dan 1/8 van het opvallende licht.

Uit de beelden door 10 maal langere belichting verkregen, blijkt de
verschuiving van de grenzen der absorptie. Hierbij moet ccnig verschil
worden gemaakt voor de uitbreiding in de richting van kortere en langere
golflengten. Waar het spectrum tot ongeveer 700 doorgaat en dus geen of
nauwelijks absorptie van roode stralen aanwezig is, houdt de uitbreiding
van het beeld aan die zijde uitsluitend of bijna geheel verband met de
geringe gevoeligheid der fotografische plaat voor roode stralen. De verschui*
ving der absorpticgrens naar kortere golflengten wijst, indien zij gering is,
op een snelle nadering van de grens voor totale absorptie (plaat I, No. 12/13)
indien zij grootcre afmeting heeft (plaat II, No. 49/50, No. 59/60, enz.) op
een meer geleidelijke toename der absorptie.

Bij de beoordccling van de beschuttende werking, die van de glassoorten
kan worden verwacht, moet hiermede rekening worden gehouden.

Inderdaad zouden de grenzen van de beschuttende werking nauwkeuriger
kunnen worden aangegeven door bepaling van den absorptiecoëfficiënt. Deze
had dan echter bepaald moeten worden voor verschillende golflengten. Het
omvangrijke werk, dat daaraan verbonden ware geweest, achtte ik niet in
overeenstemming met het door mij beoogde practischc doel, dat een dergc*
lijken graad van nauwkeurigheid niet vereischt.

Op grond van gegevens in de literatuur en van mcdedcclingen, die ik te
dezer zake van Dr.
C. J. van Nieuwenburg, scheikundig ingenieur te Leerdam,
ontving en in verband met de uitkomsten van mijn onderzoek kan over de
samenstelling en lichtabsorptie van gekleurd glas het volgende worden gezegd.

-ocr page 60-

Rood glas bestaat gewoonlijk uit een kleurlooze glaslaag, die met een
dunne laag roodgekleurd glas bedekt is. In den regel wordt de roode
kleur veroorzaakt door koper in oxydule of colloïdalen vorm. Zeldzamer is
glas, dat door seleenverbindingen, vaak met toevoeging van cadmiumsulfide,
rood is gekleurd. Somtijds worden voor hetzelfde doel goudverbindingen
gebruikt. Aan de vervaardiging van rood glas is eenige moeilijkheid ver«
bonden, daarom is het naar verhouding kostbaarder dan anders gekleurd
glas. Vermoedelijk is dit de reden, waarom flesschen van rood glas niet in
den handel zijn. Ondanks verschillende pogingen kon ik er geen krijgen.
Daarom gebruikte ik voor mijn onderzoek vlak glas en ronde glazen voor
gaslampen (deze waren niet oppervlakkig, maar in de massa gekleurd), zooals
die voor donkere kamerverlichting gebruikt worden.

Volgens Eder en Valenta (l.c.) laat goudglas blauw, violet en veel
ultraviolet door, koperrobijn zou beneden 486 totaal absorbeeren.

De spectra op plaat II No. 49 tot 54 zijn verkregen met rood glas van verschil»
lende intensiteit. Uit de afbeelding No. 50 blijkt, dat licht gekleurd rood glas bijna
het geheele zichtbare spectrum doorlaat. Donkerder gekleurd glas laat nauwelijks
iets door beneden 600. Hoogstwaarschijnlijk zijn de hier vermelde glazen
met koper gekleurd.

Een fraai gekleurd Seleenglas, waarvan ik een monster ontving van de
fabrikanten
Chance Bros, te Smethwick (Engeland), absorbeert blijkens de
afbeelding op plaat II No. 55/56 sterk beneden 550.

De kleur van bruin glas in al haar schakeeringen van zwartbruin tot
lichtbruin wordt in den regel verkregen door toevoeging van koolstof en
zwavel aan het glasmcngsel. Het schijnt nog onzeker of fijn verdeelde koolstof,
sulfiden van alkali en kalk of beiden te samen de kleur veroorzaken. Een
minder bruine, meer gele tint heeft glas, dat met ijzcroxyde of met zilver»
verbindingen gekleurd is. Geel ijzer» en zilverglas wordt zeldzaam gebruikt,
het laatst wel. voor donkere kamervcrlichting. Somtijds treft men geel glas
aan, dat vervaardigd is door inbranden van zilververbindingen op kleurloos
glas (plaat II No. 75 tot 78).

Uit afbeeldingen op plaat II No. 59 tot 83 blijkt, dat bijna alle bruine
en gele glazen een groot gedeelte van het zichtbare spectrum doorlaten en
dat de lichtgekleurde glazen ook ultraviolet licht doorlaten of (plaat II No. 72
en 76) nauwelijks meer dan cene gelijkmatige verzwakking van alle lichtstralen
veroorzaken. Deze bevinding komt geheel overeen met de uitkomsten, die
Eder en Valenta (l.c.) van hun onderzoek vermelden. Zij vonden koolglas
doorlaatbaar tot ver in het ultraviolet en zilvcrglas (aan de oppervlakte
gekleurd) nog minder ultraviolet absorbeerend. De absorptie van geel ijzer»
oxydglas kwam vrijwel overeen met die van koolglas; indien dit glas lood
bevat is de kleur bij gelijk ijzergchalte donkerder en verschuift de absorptie»
grens naar geel (in de richting der langere golflengten).

Hieruit blijkt, dat het bruine koolglas, dat gewoonlijk gebruikt wordt
voor beschutting tegen licht, nauwelijks eenige beschutting oplevert. Want
uit de belangrijke verschuiving der absorpticgrens bij tienvoudige belichting
moet de gevolgtrekking worden gemaakt, dat de absorptie in de richting der

-ocr page 61-

korte golflengten slechts geleidelijk toeneemt en deze stralen, hoewel verzwakt,
nog worden doorgelaten. De eenige uitzondering vormt het glas, dat de
beelden No. 61/62 opleverde, maar dit is ook zoo donker gekleurd, dat men
door een dubbele glaslaag (zooals bij een flesch) nauwelijks kan heenzien.
Zulk donkerbruin glas beschut tegen lichtstralen beneden 500. Bij visueel
onderzoek met den spectroscoop konden zelfs bij het lichtst gekleurde glas
de violette stralen, die het ontwijfelbaar doorliet, niet worden waargenomen.
Dit is een gevolg van de geringe gevoeligheid van het oog voor violet licht.
En de waarneming der verzwakte violette stralen wordt nog bemoeilijkt
door de helderheid van het niet geabsorbeerde gedeelte van het spectrum.
Daarom kan visueel onderzoek met den spectroscoop niet tot betrouwbare
resultaten leiden.

Eder en Valenta (l.c.) vermelden nog geel chromaatglas en geelbruin
nikkeldoodglas. Volgens de absorptiecurven, die zij van deze glazen en van
de bovenvermelde ijzer* en zilverglazcn geven, is van al deze bruine en gele
glazen niet meer beschutting te verwachten dan van het koolgas.

De kleur van het meest gebruikelijke groene glas, groen mcdicijnglas,
bier* en wijnflesschen wordt veroorzaakt door het ijzcrgehalte der grondstoffen
voor de glasfabricagc. Bij laatstgenoemde flcsschcn worden daarvoor opzettelijk
sterk ijzerhoudende grondstoffen toegevoegd. Het ijzer is in deze glazen in
ferrovorm aanwezig.

Een geheel andere meer geelgroene kleur heeft glas, dat chroonioxyd of
kopcroxyd of een mengsel van beide bevat. Dit chroomkopcrglas is bekend
als signaalgrocn en komt in kleur overeen met de flesschcn, waarin vroeger
steeds Kresotal en Mesotan in den handel kwam, door
Kunz Krause
„edclgrüncs Glas" genoemd en aanbevolen voor beschutting van chemicaliën
tegen lichtinvlocd.

Uit de afbeeldingen der spectra op plaat II No. 83/84 en plaat III
No. 106/107 blijkt, dat de absorptie in de richting der korte golflengten slechts
geleidelijk toeneemt. Alleen donkergekleurd ijzeroxydulcglas in dikke laag geeft
dus beschutting tegen lichtstralen tot ongeveer
450. Zsicmondt (l.c.) vermeldt
nog, dat ijzeroxydulcglas de warmtestralen sterk absorbeert, bij een gehalte
van 2 % en een glasdiktc van 7—8 mM. zelfs practisch geheel.

De kreosotalflcsch, D»flesch en de vlakke glazen, waarvan de spectra
zijn afgebeeld op plaat III No. 90/91, 92/93 en 102/105 kwamen in kleur
overeen met chroom.kopcrglas. Zij verschillen ccnigcrmate in tint, meer nog
in intensiteit der kleur. Uit de spectra blijkt, dat dit glas met lichte kleur
beschut tot ongeveer 450. Bij de donkerder gekleurde glazen strekte de absorptie
zich ook merkbaar uit over het roode gedeelte van het spectrum, zoodat
slechts licht tusschcn ongeveer 470 en 660 wordt doorgelaten.

De M\'flcsch had ik aangetroffen in een apotheek, waar zulke flesschcn
worden gebruikt ter beschutting van geneesmiddelen tegen lichtinvlocd. Zij
was zoo licht van kleur, dat deze in een dunne glaslaag nauwelijks was
waar te nemen. Uit de afbeelding der absorptie spectra No. 94/95, die een

i) Apoth. Ztg. 18. II (1903): Arch. d. Ph«m. 255. 549 (1917).

-ocr page 62-

dikke laag van dit glas gaf, blijkt dat het nauwelijks eenige beschutting
zal opleveren.

Eder en Valenta (I-c.) kregen bij hun onderzoek van groen glas ongeveer
dezelfde uitkomsten. IJzeroxyduulglas absorbeerde slechts weinig in blauw»
violet en ultraviolet, chroomglas en koperoxydglas absorbeerden de stralen met
korte golflengte veel sterker. Bij beide laatstgenoemde glazen vonden zij
wederom verschuiving der absorptie in de richting der langere golflengten,
indien het glas lood bevatte. Ook zij vonden aanmerkelijke absorptie der
roode stralen door koperoxydglas.

Blauw glas is gewoonlijk gekleurd met kobalt, dikwijls is het gekleurde
glas in een dunne laag op kleurloos glas aangebracht. Hoewel van dit glas
weinig nuttige beschuttende werking was te verwachten, onderzocht ik enkele
flesschen, die wellicht met die bedoeling werden gebruikt. Uit de absorptie»
spectra, die op plaat III No. 108 tot 117 zijn afgebeeld, is te zien, dat slechts
donker gekleurd glas een belangrijke absorbeerende werking heeft in het
zichtbare spectrum. Blauwe, violette, en ultraviolette stralen worden bijna
onverzwakt doorgelaten. Bij het onderzoek der lichtfilters is reeds vermeld,
dat ik donker kobaltglas zeer doorlaatbaar vond voor roode stralen. Deze
doorlaatbaarheid zet zich volgens
Abney en Festing \') ver in het infra»
rood voort.

Flesschen van zwart glas worden, als overblijfsel uit vroegercn tijd, soms
nog gebruikt ter beschutting tegen licht, ondanks het bezwaar, dat haar
ondoorzichtigheid oplevert. Gewoonlijk is zwart glas gekleurd door bruinsteen
of door bruinsteen en ijzer. Veelvuldig is de wand dier flesschen zeer dun
of is een onvoldoende hoeveelheid kleurende stoffen toegevoegd, zoodat
een enkele laag van dit flesschenglas zichtbaar violet licht doorlaat, hoewel
de flesch bij doorzicht ondoorschijnend leek. De absorptiespcctra van zwart
flesschenglas zijn op plaat III No. 118 tot 121 weergegeven. Uit den bc»
lichtingstijd blijkt, dat zij slechts een geringe hoeveelheid licht in het ultra»
violet, violet en rood doorlaten. Een dikke laag liet ultraviolet en zichtbaar
licht niet door. Maar infraroodc stralen worden door zwart glas wel
doorgelaten.

Behalve de bovenvermelde glassoorten werden nog enkele andere onderzocht.
De resultaten van dit onderzoek gaven echter of wel geen uitzicht op ccnigcrlei
nuttige werking voor beschutting tegen licht, of wel geen afwijking van dc
reeds vermelde uitkomsten. Daarom is het onnoodig deze nader te bespreken.

Nog verrichtte ik enkele onderzoekingen om de verkregen resultaten aan
de praktijk te toetsen en om andere middelen te vinden ter bcoordccling
van de bruikbaarheid eener glassoort ter beschutting tegen licht dan het
spectrografisch onderzoek.

De uitkomsten van het eerstbedoelde onderzoek, waarbij santonine,
mercurojodide en ferripyrophosphaat met ammoniumcitraat achter verschillende
glazen aan het licht werden blootgesteld, is in een tabel op dc volgende
bladzijde vermeld.

1) Proc. Roy.1 Soc. 38. 77 (1885).

-ocr page 63-

Kleur van Het glas .... ^j\'™" groen geel bruin lichtrood ^rood\'"

Absorptiespectrum v. h.

glas No.......... 40\'41 90/91 79/80 59/60 49/40 51/52 118/119

Santonine /8ee\' na.....\' uur \' uur \' \' dagen 5 dagen

Vonveranderd na 110 dagen 110 dagen 110 dagen

Mercurojodide zwart na . I uur 1 uur I uur 1 uur 1 uur 1 dag 20 dagen 1 dag
Ferripyro-

phosphaat bruin na . . . 1 uur 1 uur 1 dag I dag 4 dagen 60 dagen 6 dagen

m. ammo- \'

nium- onveranderd

citraat na..........110 dagen

Deze uitkomsten komen geheel overeen met hetgeen te verwachten was
op grond van het onderzoek dezer stoffen achter de lichtfiltcrs en van de
absortiespectra, welke met de overeenkomstige glassoorten waren verkregen.
Hieruit blijkt, dat het gebruikte melkwitte, gele, bruine en zwarte glas zooveel
ultraviolet en violet licht doorlaten, dat santonine spoedig wordt geel gekleurd,
dat zelfs donkerrood nauwelijks doorzichtig glas mercurojodide niet beschut
tegen ontleding door licht en dat de geringe hoeveelheid licht met kleiner
golflengte dan 600, die door lichtrood glas wordt doorgelaten na eenigen tijd
nog ontlading van ferripyrophosphaat met ammoniumcitraat veroorzaakt.

Teneinde middelen te vinden ter beoordccling van de bruikbaarheid
ccncr glassoort ter beschutting tegen licht stelde ik de volgende onderzoekingen
in. Daarbij had ik als doel voor oogen een voor den apotheker gemakkelijk
bereikbaar middel te vinden, waarmede de bruikbaarheid van flesschcn van
gekleurd glas kan worden beoordeeld.

De absorptie van stralen met korte golflengte door gekleurd glas trachtte
ik aan te toonen door het uitblijven van fluorescentie ccncr kininebisulfaat»
oplossing in het doorgelaten licht. Volgens de onderzoekingen van
Nichols
en Merritt \') wordt deze fluorescentie opgewekt door stralen met een golf»
lengte beneden 420. Met behulp van een lens concentreerde ik een lichtbundel
op een kinincbisulfaat*oplossing in een buis, die was opgesloten in een donkere
ruimte, waarin door een kleine opening de fluorescentie kon worden waar»
genomen. Inderdaad verdween de fluorescentie, indien een groen glas (spectrum
No. 90/91) voor de lens werd geplaatst en was zij waarneembaar, indien een
geel glas (spectrum No. 79/80), die plaats innam. Maar met bruin en zwart
glas, die toch ongetwijfeld ook lichtstralen beneden 420 doorlieten, kon ik
de fluorescentie niet waarnemen.

Verschillende lichtgevoelige vloeistoffen werden onderzocht op hun bruik»
baarheid voor het beoogde doel. Zij werden daarom achter de lichtfiltcrs
belicht om na te gaan, welke lichtstralen verandering teweegbrachten en in
welken tijd deze waarneembaar was.

Ojiïu/zuur«oplossing bleek slechts weinig gevoelig. Een tiende normaal»
oplossing was in daglicht na 16 dagen minder dan 4% in sterkte verminderd,
achter filter 2 slechts 2%, achter filters 3 en 4 was zij nauwclijk, achter 5, 6
en 7 was zij niet veranderd. Na toevoeging van 0.2 % mangaansulfaat als
katalysator was de achteruitgang na 2 dagen minder dan 1 %. Deze licht»
reactie was dus zeer langzaam. Bovendien achtte ik haar in verband met

l) Phya. Review. 18. 412. (1904).

-ocr page 64-

gegevens in de literatuur onzeker. De meeste onderzoekers vermelden, dat
oxaalzuuroplossing in het licht ontleed wordt, vooral in verdunde oplossing,
en dat deze ontleding belangrijk wordt versneld door verschillende katalysatoren
o.a. ijzer«, mangaan», en uraanverbindingen.

Berthelot en Gaudechon \') vonden, dat ook droog oxaalzuur door
ultraviolette stralen der kwartslamp wordt ontleed. Daarbij vonden zij naast
koolzuur ook mierenzuur. Maar
Berthelot f) deelt later mede, dat vast en
opgelost oxaalzuur gedurende drie maanden in de zon in het geheel niet ontleed
was en leidt daaruit af, dat de ontleding door licht uitsluitend wordt
veroorzaakt door stralen beneden 300, die in het zonlicht niet of nauwelijks
voorkomen. Dit zou in overeenstemming zijn met de bevinding van
Hartley
en Huntington,\'), dat 10 % oxaalzuuroplossing begint te absorbeeren bij 320
en van
Mazini *), dat een normaal oplossing van oxaalzuur in een laag van 1 cM.
absorbeert vanaf 300.9, oplossing vanaf 270.6, ^ oplossing vanaf 234 en ^
oplossing vanaf 230.0.

Fehlings\'s vloeistof, die volgens onderzoek van Bijk 4) slechts door ultra»
violette stralen wordt ontleed, vertoonde achter de lichtfilters pas na 20 dagen
een duidelijk waarneembaar neerslag en wel enkel achter de filters 0, 1 en 2.
Deze lichtreactie is dus zeer langzaam en daarom ongeschikt voor mijn doel.

Opmerking verdient nog, dat de ontleding achter filter 1 niet overeenstemt
met hetgeen
Bijk te dier zake mededeelt. Volgens zijn mecning zou de ontleding
veroorzaakt worden door lichtstralen, die geabsorbeerd worden door de
alkalische wijnstcenzuuroplossing. Zoodanige oplossing\' absorbeert slechts
stralen beneden 250, maar deze absorptie wordt in Fchling\'s vloeistof bato»
chroom beinvloed door de kopertoevoeging en begint dan reeds bij 350. Maar
het filter 1, waarachter ik ontleding waarnam, laat slechts stralen door boven 408.

Eder\'s vloeistof, een oplossing van mercurichloride en ammoniumoxalaat,
die nog lichtgevoeliger wordt door toevoeging van weinig fcrrichloridc, en
een oplossing van 2 %
Jodoform in Chloroform, die eveneens zeer gevoelig is
voor licht, ontleden beide achter alle filters. Zij zouden hoogstens bruikbaar
zijn ter bcoordeeling van roode glazen door kwantitatieve vergelijking der
ontleding met die, welke zonder filter plaats vindt. Ik kan ze daarvoor echter
niet aanbevelen.

Bij de Eder\'sche vloeistof merkte ik nog een verschijnsel op, dat ik niet
beschreven vond. Na enkele dagen was achter de roode filters 6 en 7 een
gering neerslag ontstaan; eenigen tijd daarna vond ik de vloeistof geheel
gevuld met fraaie, witte kristalblaadjcs, die na afscheiding mercuro» en mieren»
zuurreactie gaven. Vermoedelijk was dus, wellicht onder bijzondere omstandig»
heden,mercuro»formiaat afgescheiden; de hoeveelheid was niet toereikend voor
quantitaticf onderzoek.

Natriumnitroprusside-oplossing (5 %) en ferrioxahat-oplossing ontleedden

>) Compt. Rend. d. 1\'Ac. d. Se. 152. 261 1911.
\') Compt. Rend. d. 1\'Ac. d. Sc. 158. 1791. (1914).

») Phil. Transact. 170. I 275 (1879); Mazini. Nuovo Chim. (5). 6. 343 (1903), beide volgens

Bacon. Pbilippine Journ. of Sc. 5. 281. (1910).
<) Ber.d. Deutsch. Chem. Ces. 30. 1243 (1906): Zschr.physik. Chem. 49. 641 (1904) en 61. 1.1903.

-ocr page 65-

achter de filters O, 1, 2, 3 en 4, achter de twee laatste pas na 8 resp. 14 dagen.
De ontleding dezer vloeistoffen verloopt dus zeer langzaam.

Bij de beschrijving der reactie met Benzidin op de zuiverheid van Chloro»
form vermeldt
Budde \') de lichtgevoeligheid dezer oplossing. Ik onderzocht
een oplossing van 1
% benzidin in chloroform achter de lichtfilters en vond,
dat deze oplossing reeds binnen 40 seconden in zonlicht opaliseercnd werd,
achter filter 2 was na enkele minuten een troebeling ontstaan. Achter de
filters 1, 3 en 4, dus door lichtstralen boven 408 was de vloeistof na 14 dagen
lichtgeel gekleurd en na 90 dagen was achter deze filters geenerlei troebeling
waar te nemen. De afscheiding van kristallen in eene oplossing van benzidin
in chloroform geschiedt dus snel door lichtstralen beneden 408.

Een soortgelijk resultaat verkreeg ik met een oplossing van benzophenon
in absoluten alkohol.
Volgens W. D. Cohen \'), die de werking van licht op
dit mengsel onderzocht, wordt, uitsluitend onder invloed der violette stralen,
benzopinakon gevormd, dat zich in kristallen afscheidt, terwijl de vloeistof
lichtgeel wordt gekleurd. In daglicht ontstonden de kleur en de kristallen
reeds in één dag. In overeenstemming met zijn bevinding vond ik bij belich»
ting eener 2 % oplossing van benzophenon in absoluten alkohol (99.8 %)
achter de lichtfilters afscheiding van kristallen enkel achter dc filters 0 en 2.
Na 45 dagen was de vloeistof achter de overige filters helder en kleurloos.
In afwijking van zijn resultaten bleef dc oplossing achter de filters 0 en 2
echter volkomen kleurloos en dc kristalafschciding begon pas na belichting
gedurende drie dagen. Een oplossing in alkohol van 99 % gaf dezelfde uit»
komsten. Blijkbaar heeft dus water, dat volgens zijn onderzoek een sterk
negatieve katalystor voor deze reactie is, in de hier aanwezige hoeveelheid
geen belangrijke invloed. Indien deze reactie sneller was dan ik haar vond,
zou zij bijzonder geschikt zijn voor het aantoonen van violette lichtstralen.

Eene oplossing van kaliumpennanganaat 0.001 N. verminderde bij bcwa»
ring in donker in drie dagen 30 % in gehalte. Door belichting achter de
filters ging het gehalte nog sterker achteruit en wel in denzclfdcn tijd achter
filter 0 - 86 %, filter 1 - 42 %, filter 2 - 48 % en filter 3 - 44 %. Achter
de filters 4, 5, 6 en 7 was de gchaltevcrmindcring dezelfde als bij dc in
donker bewaarde oplossing. Volgens verschillende opgaven, die
Kayser ")
aanhaalt, absorbeert kaliuinpcrmanganaat, gele, groene en ultraviolette stralen.
Volgens mijn bevinding zouden de gele en groene stralen niet aan de licht»
werking deelnemen. De oplossing, die bewaard was in een groene flcsch
(spectrum No. 90/91), was ook niet meer in gehalte verminderd dan de in
donker bewaarde. Wegens de belangrijke gehaltcvermindcring in donker, die
veel sterker is dan die door het licht achter de filters werd veroorzaakt,
acht ik deze stof weinig geschikt voor dc beoordeeling van glas.

Ik onderzocht ook dc bruikbaarheid voor mijn doel van de reactie
tusschen
chroomzuur en kinine in het licht. Deze reactie is reeds veelvuldig
aan een onderzoek onderworpen. De meeningen der onderzoekers loopen

-ocr page 66-

uiteen over de vraag welke stralen de reductie van het chroomzuur veroor»
zaken.
Goldberg *) schrijft die werking voornamelijk toe aan de absorptie
der blauwe, violette en ultraviolette stralen door chroomzuur, vooral de lijn
404 van de kwartslamp, terwijl de stralen met kortere golflengte, die door
kinine worden geabsorbeerd, relatief onwerkzaam zouden zijn.
Luther en
Forbes s) en met hen Weigert \') en Winther 1) zijn echter van meening,
dat juist de door kinine geabsorbeerde stralen de lichtwerking veroorzaken.
Plotnikow sluit zich in 1910 \') bij Goldberg aan, in 1911 2) volgt hij de
meening van
Luther en Forbes.

Een oplossing van chroomzuur en kininesulfaat (1 vol. N. chroom»
zuur 1 vol. 7t % kininesulfaat 1 vol. -jg- N. zwavelzuur, volgens
Goldberg) werd achter de filters aan het licht blootgesteld. 5 cc. dezer
oplossing kwamen overeen met
7.30 cc. eener thiosulfaatoplossing. In onder»
staande tabel is het aantal c.c. thiosulfaatoplossing vermeld, dat
5 cc. der vloeistof
in donker bewaard en na belichting gedurende 2—4 en 8 dagen verbruikte.

in donker Filter 0 1 2 3 4 5 6 7

na 2 dagen

7.2

2.25

6.75

6.6

4 „

7.0

0.45

4.2

3.3

4.75

6.15

6.9

6.85

6.7

„ 8 „

6.8

0.1

2.7

1-5

3.2

5.3

6.8

6.7

6.7

Uit de belangrijke vermindering van het chroomzuurgehalte achter filter 1
(kinineoplossing) blijkt naar mijne meening, dat niet enkel de stralen, die
door kinine worden geabsorbeerd, deze lichtwerking veroorzaken. Deze reactie
zou voor de beoordeeling van rood glas wel kunnen dienen, maar ik acht
haar te langzaam voor practisch gebruik.

De ontkleuring eener joodamylum-oplossing door licht is onderzocht door
Lemoine \') achter verschillend gekleurde glazen. De ontkleuring geschiedde
in volgorde achter kleurloos, blauw, geel, rood en groen glas, respectievelijk
in 18, 27, 42, 60 en 78 effectieve zonuren.

Bordier 3), die deze ontkleuring eveneens naging, acht haar geschikt
voor de beoordeeling van gekleurd glas, zonder echter een maatstaf voor die
beoordccling aan te geven.

Bij belichting eener zwak blauw gekleurde joodamylum«oplossing(l cc. 0.1 N.
jodiumoplossing per Liter) achter de lichtfiltcrs trad ontkleuring achter filters 0
en 2 pas op na 8 dagen. Voor mijn doel is deze reactie dus veel te langzaam.

De ontleding van joodwaterstof in een zure joodkalium»oplossing, is
uitvoerig onderzocht door
Plotnikow \'). Hij vond, dat vooral de blauwe
stralen. 436 van de uviollamp, de snelheid der ontleding, die ook in donker
plaats vindt, verhoogt en dat de absorptie voor deze stralen onmeetbaar

1 <) Z f. wi.e. Phot. O. 230 (I9II).

2 «; Z. f. phy.ik. Chem. 75. 385. (I9II).

3 ») Z i. physik. Chem. 58. 214 (1907) en 64. 215 (1903).

-ocr page 67-

klein is. Strachow \') deelt mede, dat de lichtwerking pas optreedt, nadat
jodium zich heeft afgescheiden, hetgeen ook in donker reeds geschiedt. Hij
vermeldt, als meening van
Plotnikow, dat vermoedelijk donkerbruin gekleurde
complexe jodiumverbindingen ontstaan, die blauwe en violette stralen sterk
absorbeeren en versnellend op de lichtreactie werken.
Möller 3) heeft deze
reactie aanbevolen voor beoordeeling der lichtbeschuttende werking van
flesschen van gekleurd glas. Hij vond, dat 50 cc. eener 2 pCt. joodkalium»
oplossing met 2 cc. verdund zwavelzuur (10 pCt.
S Oa) na belichting gedu»
rende één uur in de zon in een kleurlooze flesch ruim 7 cc. 0.01 N. thiosul»
faafcoplossing ter ontkleuring noodig hadden, bij belichting in een flesch
van bruin glas niet meer dan 1 cc. Zulk een flesch van gekleurd glas acht
hij geschikt voor beschutting tegen licht.

Ik belichtte een 2% kaliumjodide»oplossing bedeeld met 10 cc. normaal
zoutzuur per
100 cc. Ik gebruikte zoutzuur, omdat Eder *) een onderzoek
van
Leeds vermeldt, waarbij de ontleding door licht in een mengsel met
zoutzuur gemiddeld,
1.47 maal sneller werd bevonden dan met zwavelzuur.
Na verschillende belichtingstijden werd 5 cc. der vloeistof getitrcerd met
0.001 N. thiosulfaatoplossing. In de volgende tabel is het aantal cc. thiosulfaat»
oplossing vermeld, dat ter ontkleuring werd gebruikt.

in donker Filter 0 1 2 3 4 5 6 7
Na 1 dag 0.3 8.55 0.45 1.25 0.40 0.35 0.35 0.3 0.3

„ 2 dagen 0.6 14.4 1.5 4.45 1.1 0.95 0.6 0.6 0.6
„ 3 „ 1.0 23.9 7.4 6.8 3.5 3.4 1.35 1.5 1.2

., 5 „ 1.9 39.2 13.9 11.05 7.0 7.7 2.7 2.6 2.2

Hieruit blijkt, dat jodiumafscheiding in het donker langzaam geschiedt
en dat het licht achter de filters 5, 6, en 7 die afscheiding slechts weinig
bevordert. Opmerkelijk is, dat die afscheiding in de eerste dagen gelijken
tred houdt met de ontleding in donker en eerst daarna merkbaar sterker
is dan in donker.

Achter de filters 0, 1, 2, 3 en 4 is de lichtinvlocd op de ontleding veel
sterker. Uit het verschil achter de filters 0 en 1 blijkt, dat ook de ultraviolette
en violette stralen aan de lichtwerking deelnemen. De belangrijke jodium»
afscheiding achter de filters 3 en 4 wijst er op, dat ook de blauwe en groene
stralen met grootcr golflengte dan 436 (zie boven) de ontleding van jood»
waterstof bevorderen.

Op grond van deze bevinding meende ik, dat deze lichtreactie niet kan
worden gebruikt voor bcoordceling van de lichtbeschuttende werking van
gekleurd glas, althans niet op de wijze als door
Möller is aangegeven. Het
resultaat, dat met de door hem aangegeven werkwijze verkregen wordt, geeft
gccncrlci aanwijzing over de golflengte der stralen, waardoor de jodium*
afscheiding veroorzaakt is en deze kan zoowel het gevolg zijn van de werking
van stralen met langere als met korte golflengte. De geringere jodiumafschci»
ding in een gekleurde flesch dan in een kleurlooze wijst dus slechts op de

J) Z. f. wits. Phot. IS. 227. (1918) en Chem. Centralbl. 16]. 1. 309 (1919).
1) Ber. pKftrm. Gei. ÏO. 171. (1900).
)) j. M. Eder. PKotochemi. (1906). 145.

-ocr page 68-

lichtverzwakking door het gekleurde glas. Bovendien bestaat het gevaar, dat
de reactie nog niet over het beginstadium is heengekomen, waarop hierboven
werd gewezen. Een proef met flesschen van verschillend gekleurd glas bevestigde
mij in deze meening. De flesschen werden ongeveer voor een derde gedeelte
met de zure joodkali-oplossing gevuld, aan daglicht blootgesteld en na ver»
schillende belichtingstijden werd in 5 cc. het afgescheiden jodium getitreerd
met 0.001 N. thiosulphaafcoplossing. Het aantal ter ontkleuring verbruikte cc.
is hieronder vermeld.

in

Kleur van het glas: kleurloos groen geel bruin rood zwart donker
Absorptiespectrum No.: 40^41 90/91 79/80 59/60 51/52118/119_

Ie. proef:

na 1 dag

7.65

0.9

0.8

0.3

„ 2 dagen

14.3

1.9

2.0

0.6

2e. proef:

na 5 uur

8.3

0.3

0.9

„ 3 dagen

36.75

8.7

16.05

1.0

.. 5 „

50.7

14.5

26.0

1.9

3e. proef:

na 4 uur

4.53

0.12

0.45

0.15 0.1 0.5 0.1

i> 28 „

16.1

0.9

2.3

0.43 0.75 1.1 0.22

Hieruit blijkt, dat de gele (lichtbruine) flesch bij de eerste en derde proef
geheel voldeed aan den eisch door
Möller gesteld, terwijl uit het absorptie»
spectrum en het onderzoek met santonine (blz. 49) gebleken is, dat dit glas
onvoldoende beschutting oplevert tegen stralen beneden 408. De groene flesch,
die wel tegen deze stralen beschut, gaf bij de le proef uitkomsten, die weinig
afwijken van die met de gele, bij de 3e proef van die met de bruine flesch.
Hetzelfde geldt bij de derde proef voor de zwarte flesch, die niet en voor
de roode, die wel een soortgelijke beschutting oplevert. Bij langere belichting,
zooals bij de tweede proef was toegepast, komt het verschil in beschuttende
werking tusschen de gele en groene flesch duidelijker te voorschijn. Maar
tevens blijkt dan, dat de groene flesch nog veel licht doorlaat, dat de ontleding
van Joodwaterstof bevordert. Dit licht, dat blijkens de santonincprocf (blz. 49)
weinig schadelijk is, een gevolg van de snelle toename van de absorptie in
de richting der violette lichtstralen bij dit groene glas, kan bij deze proef eene
ongeveer gelijke jodiumafscheiding veroorzaken als het meer schadelijke licht,
doorgelaten door bruin glas, waarbij die absorptie meer geleidelijk verloopt.
Daarom meen ik, dat de uitkomsten van het onderzoek met zure joodkali»
oplossing na belichting gedurende een uur in de zon volgens
Möller geen
deugdelijken grondslag leveren voor de beoordeeling der beschuttende werking
van glas tegen den invloed van licht.

Ook lichtgevoelig papier werd op de bruikbaarheid voor mijn doel
onderzocht.
Eder \') vermeldt, dat o.a. crythrosinc, methylcenblauw met oxaal»
zuur en bismarekbruin op papier zeer gevoelig zijn voor licht. Filtrcerpapier
werd in zeer verdunde oplossingen dezer kleurstoffen gedrenkt en daarna

>) J. M. Eder. Photochemie (1906). 381.

-ocr page 69-

gedroogd. Deze papieren, alsook guajakharspapier, celloidinschloorzilverpapier
Leonar en gelatine»chIoorziIverpapier Blue Star werden achter de filters belicht.

Het guajakharspapier werd slechts zeer langzaam na verscheidene dagen
gekleurd.

Bismarckbruins en erythrosinepapicr verbleekten in 4 uur duidelijk waar»
neembaar achter de filters 0, 1, 2, 3 en 4, na enkele weken ook achter filter
5, na 1 maand was het bismarckbruinpapier ook achter filter 6 verbleekt. Na
6 maanden was dit papier achter filter 7 en het erythrosincpapier achter de
filters 6 en 7 nog onveranderd.

Het methyleenblauwpapier, gedrenkt met 0.1N oxaalzuuroplossing, die
met methyleenblauw zwak was gekleurd, verbleekte in 4 uur achter de filters
0, 1,2, 3, 4, 5 en 6 en was in een maand ook achterfilter 7 ontkleurd.

De chloorzilverpapieren waren in zonlicht veel gevoeliger. Binnen één
seconde was het celloidinpapier, dat gevoeliger bleek dan het gelatinepapier,
reeds duidelijk gcklqurd. Evenzoo na 5 minuten achter de filters 1, 2, 3 en 4,
na 4 uur achter filter 5; na 24 uur nog niet achter de filters 6 en 7.
Achter lichtrood glas (spectrum No. 49/50) en achter [seleenglas (spectrum
No. 55/56) werd het papier in de zon binnen 3 minuten eveneens duidelijk
gekleurd. Achter groen (spectrum No. 104/105), bruin (spectrum No. 61/62) en
zwart (spectrum No. 118/119) glas werd het papier duidelijk gekleurd resp.
binnen 3, 7 en 75 minuten.

-ocr page 70-

IV. BESCHOUWING VAN DE UITKOMSTEN
DER ONDERZOEKINGEN.

A. EIGEN ONDERZOEKINGEN.

Bij mijn onderzoek is gebleken, dat het ongekleurde vensterglas, waar«
achter alle stoffen bewaard worden, reeds eenige beschutting tegen licht
oplevert door absorptie van ultraviolette stralen met korte golflengte. Maar
tevens, dat het door vensterglas doorgelaten licht na korten of langeren
belichtingstijd in verschillende der onderzochte stoffen veranderingen
teweeg brengt.

Voor beantwoording van de vraag óf en in welke mate die stoffen tegen
den invloed dezer stralen moeten worden beschut, zal men allicht geneigd
zijn rekening te houden met de intensiteit van het licht, waaraan zij worden
blootgesteld. De fotochemische werking is echter volgens onderzoekingen
o.a. van
Draper voor chloorknalgas, van Bunsen en Roscoe voor chloorzil*
verpapier en van
Goldberg voor de oxydatie van kinine door chroomzuur
evenredig met het product van lichtintensiteit en belichtingstijd. Hoewel
afwijkingen van dezen regel zijn waargenomen bij geringe lichtintensiteit o.a.
door
Schwarzschild voor broomzilvergclatinc, kan daaruit toch in het algemeen
worden afgeleid, dat zwakke belichting van lichtgevoelige stoffen na langen
tijd dezelfde verandering zal teweegbrengen als door sterke belichting in
korten tijd optreedt. Hierin ligt tevens de verklaring van het feit, dat ver»
andcring door lichtwerking bij stoffen, die bij mijn onderzoek door langdurige
belichting in zonlicht of sterk diffuus licht pas na gcruimen tijd verandering
ondergingen, bij bewaring in de apotheek, waar zij gewoonlijk aan minder
sterk licht zijn blootgesteld, slechts zelden en dan eerst na langen tijd wordt
waargenomen. De beschutting van lichtgevoelige stoffen behoort echter in
het algemeen te geschieden, enkel in verband met de golflengte der stralen,
waarvoor zij gevoelig zijn gebleken, immers het is bezwaarlijk daarbij rekening
te houden met de intensiteit van het licht (tenzij deze nadert tot nul), waaraan
zij zijn blootgesteld.

Bij al de onderzochte stoffen namen lichtstralen beneden 408 aan de
ontledende werking deel, bij vele ook stralen met langere golflengte; maar
bij deze was de werking der eerstgenoemde lichtstralen gewoonlijk toch aan*
zienlijk sneller en krachtiger merkbaar. Hierbij zij gewezen op een onderzoek
van
Boll j) over den invloed van de golflengte op de snelheid eener foto*
chemische reactie, waarbij hij vond, dat de ontledingssnclheid van platina*

>) C. R. Ac. d. Sc. 157. 115. (1913).

-ocr page 71-

chloorwaterstofverbindingen vanaf geel en blauw tot ver in het ultraviolet
exponentieel toenam met de trillingsfrequentie.
Berthelot \') spreekt dezelfde
meening uit, hij noemt de trillingsfrequentie van het licht de potentiaal van de
intensiteit der stralende energie.

Uit de absorptiespectra op plaat II en III afgebeeld kan gemakkelijk
worden afgeleid welke glassoorten beschutting tegen lichtstralen beneden 408
opleveren en welke tevens tegen stralen met grootere golflengte beschermen.

Rood glas, mits voldoende donker gekleurd, beschut tegen alle stralen
beneden 600, indien de kleur door koperverbindingen is aangebracht. Seleen«
glas van ongeveer gelijke kleurintensiteit absorbeert slechts tot 550. Door
rood glas kunnen dus alle stoffen, waarop lichtstralen beneden 600 invloed
uitoefenen, tegen lichtinwerking worden beschut.

Bruin glas, dat algemeen wordt gebruikt voor beschutting tegen licht,
is voor dat doel ongeschikt, tenzij het zeer donker van kleur is. Uit de af«
beeldingen op plaat\'II No. 59 tot 82 blijkt, dat het spectrum van het door«
gelaten licht bij de meeste, zelfs donker gekleurde, glassoorten tot aan of tot
in het ultraviolet reikt. Practisch bleek de ondeugdelijkheid van donkerbruin
glas ook bij het onderzoek met behulp van santoninc op blz. 49 vermeld.
Slechts bruin glas als dat, waarvan het spectrum in No. 61/62 is afgebeeld,
beschut tegen stralen beneden 500. Het is dan echter zoo donker van kleur,
dat de inhoud eener flcsch nauwelijks is waar te nemen, hetgeen een belangrijk
bezwaar voor de bruikbaarheid oplevert.

Groen glas, dat met ijzer is gekleurd (spectrum No. 83/84 en 106/107), is
in dikke laag eveneens zeer donker van kleur en daarom weinig geschikt voor
practisch gebruik. Veel betere beschutting levert het met chroom en koper
gekleurde glas op, als signaalgrocnglas bekend, dat bovendien zeer doorzichtig
is. De lichtgekleurde glazen (spectrum 90 tot 93) absorbeeren nog boven 408,
het eerste tot 450, het tweede (wellicht enkel met koper gekleurd) tot 430.
De donkerder gekleurde groene glazen (spectrum 102 tot 105), die intusschcn
nog goed doorzichtig zijn, absorbeeren resp. tot 470 en 480. Het donkerste
absorbeert bovendien de roode stralen in belangrijke mate vanaf 620. De met
ijzerverbindingen groen gekleurde glazen met gelijke kleurintensiteit absorbeeren
de roode stralen minder sterk.

Het glas, waarvan het spectrum in No. 94 en 95 is afgebeeld, had een
fraaie lichtgroene tint, maar bevatte blijkbaar zoo weinig van de kleurende
stof, dat het nauwelijks meer tegen licht beschut dan kleurloos glas.

Blauw glas heeft slechts, indien het zeer donker is gekleurd, een goed
begrensde absorbeerende werking tusschen 460 en 700, zooals blijkt uit de
spectra No. 116/117. Lichter gekleurd glas (spectrum No. 108 tot 115) geeft
absorptiebanden. Donker blauw glas beschut dus tegen bijna alle stralen van
het zichtbare spectrum.

Zwart glas vertoont overeenkomst in absorptie met blauw glas, maar de
absorptie is verschoven in de richting van de korte golflengten en ligt tusschen
420 en 600. Het beschut dus tegen een gedeelte der stralen van het zichtbare

C. R. Ac. d. Sc ISO. 442. (1915).

-ocr page 72-

spectrum en laat roode stralen en in geringe mate violette en ultraviolette
stralen door.

Bij mijn onderzoek werden veranderingen door het licht in het algemeen
het snelst en het sterkst veroorzaakt door de stralen met korte golflengte en
de lichtwerking verminderde met het toenemen der golflengte. Aangezien bij
blauw en zwart glas de lichtabsorptie, afgezien van het weinig werkzame roode
en infraroode licht, juist in omgekeerde richting verloopt, afnemende in de
richting der korte golflengten, acht ik blauw en zwart glas ongeschikt voor
beschutting der door mij onderzochte stoffen tegen lichtwerking.

Samenvattende kunnen dus gekleurde glazen de volgende beschutting
opleveren tegen lichtstralen :
rood glas tot 600,
donkerbruin glas tot 500,
donkergroen glas tot 480 en boven 620.
groen glas tot 450.

blauw en zwart glas voor een gedeelte van het zichtbare spectrum.

Op grond van de uitkomsten van mijn onderzoek kunnen de onderzochte
stoffen in verband met de beschutting tegen licht, die zij behoeven, worden
gegroepeerd als volgt:

a. Beschutting tegen lichtstralen tot 408 is noodig voor:
Acidum hydrobromicum Dimcthylamidoantipyrinum
Acidum nitricum Jodoformum.
Camphora monobromata Sulfas physostigmini.
Chininum et ejus salia Tannas hydrargyrosus.

Chloroformum ad narcosin.

b. tot 450: Aether, Chloretum hydrargyrosum, Santoninum.

c. tot 500: Solutio chlorii.

d. tot 550: Pyrophosphas ferri cum citrate ammonico.

c. tot 600: Acidum benzoicum. Argentum proteinatum. Jodetum hydrargyricum
Metadioxybcnzolum. /S-Naphtolum. Pyrogallolum.

f. tot 700: Hydrochloras apomorphini. Jodetum hydrargyrosum. Phcnolum.

g. tegen stralen beneden 450 en boven 600: Bromoformum. Nitris acthylicus
cum spiritu.

h. beneden 500 en boven 600: Solutio peroxydi hydrogenii.

i. boven 600 : Acidum hydrocyanicum, Solutio jodii spirituosa.

k. tegen alle lichtstralen: Oxydum hydrargyricum.

Phosphorus.

Phenolum liquefactum.

Solutio hydrochloratis suprarenini.

-ocr page 73-

Uit een ander volgt, dat beschutting tegen licht kan geschieden voor de
geneesmiddelen van:

groep a met rood, bruin en groen glas.

„ b „ rood, donkerbruin en groen glas.
„ c „ rood en donkerbruin glas.
„ d „ rood glas.
„ e „ rood glas.

>• f> g, h, i en k met geen der onderzochte glazen.

De stoffen van groep ƒ tot k behooren dus in donker te worden bewaard.
Teneinde verandering tijdens het gebruik dier stoffen zooveel mogelijk te
voorkomen, zal het aanbeveling verdienen deze niet in kleurloos glas te
bewaren. Voor de groepen
f en k verdienen dan flesschen van rood glas
voor de groepen
g, h en i donkergroene flesschen de voorkeur.

Het onderzoek naar de bruikbaarheid van flesschen van gekleurd glas
geschiedt het meest afdoend langs spectrografischen weg op de wijze als door
mij beschreven. Aangezien slechts weinigen beschikken over de hulpmiddelen,
die daarvoor noodig zijn, heb ik naar eenvoudiger middelen gezocht om het
beoogde doel te bereiken. Bij de beschrijving der onderzoekingen van ge«
kleurd glas heb ik er reeds op gewezen, dat visueel onderzoek met den
spectroscoop niet tot het doel leidt. In verband met de hiervoor beschreven proef»
nemingen kunnen de volgende onderzockings»methoden worden aanbevolen.

Daarbij moest een grens worden bepaald voor het doorlatingsvermogen
van het gekleurde glas voor chemisch werkzame stralen, die uit den aard
der zaak niet volkomen worden geabsorbeerd.

Bij de vaststelling dier grens, die inderdaad eenigszins willekeurig gekozen
is, ben ik geleid door de volgende overwegingen.

De stoffen, die het meest gevoelig bleken te zijn bij mijn onderzoek en
die voor beschutting tegen licht door gekleurd glas in aanmerking komen,
zooals santoninum en pyrophosphas ferri cum citratc ammoniet), ondergingen
in ongeveer één uur verandering door het licht. Mijn onderzoek geschiedde
in hoofdzaak in den zomer, zoodat onder écn uur belichting moet worden
verstaan één uur zonbclichting gedurende den middag van een zomerdag.

Teneinde de lichtwerking gedurende den loop van een geheel jaar mei:
die belichting tc kunnen vergelijken, zouden de lichturcn gedurende een jaar
moeten worden omgerekend op zomcrmiddag«zonncschijnurcn. Het aantal
lichturcn per jaar bedraagt ongeveer 4450, waarvan ongeveer 1700 zonnc»
schijnuren. In aanmerking nemende de geringere activiteit van het diffuse
licht cn de afwisseling in de activiteit gedurende den loop van den dag en
in de verschillende jaargetijden meen ik, dat de totale chemische lichtwerking
in een jaar niet méér zal bedragen dan overeenkomt met 500 zomermiddag»
zonncschijnurcn.

Een stof, die door één uur zonbclichting gedurende een zomermiddag
verandering ondergaat, zal dus om in den loop van een jaar geen verandering
door licht te ondergaan, zoodanige beschutting, bijv. door gekleurd glas,
noodig hebben, die verandering onder belichting in zonlicht gedurende 500

-ocr page 74-

zomermiddaguren kan voorkomen. Het is duidelijk, dat voldoende beschutting
is bewerkt, indien daardoor de activiteit van het licht tot gedeelte wordt
teruggebracht.

Dit geldt echter alleen, wanneer de lichtverzwakking geschiedt in dat ges
deelte van het spectrum, waarvoor de te beschutten stof bij uitstek gevoelig is.

Het lichtroode glas, dat blijkens vergelijking tusschen spectrum No. 50
en de spectra
a en b op plaat II, bij belichting gedurende 100 seconden
minder licht doorliet tusschen 450 en 570 dan de lichtbron in één seconde
op de plaat wierp, maar méér dan in een halve seconde, veroorzaakt dus
voor deze lichtstralen eene verzwakking van het opvallende licht tusschen

99 en 99.5 %. De verzwakking bedraagt méér voor de violette en ultraviolette
stralen, waarvan in 100 seconden minder werd doorgelaten dan de lichtbron
in 0.5 seconde op de plaat wierp.

Bij de beoordeeling van bruin glas en groen glas kan nog onderscheid
gemaakt worden in de eischen, die aan licht en donker gekleurd glas zijn
te stellen.

Het licht gekleurde glas kan gebruikt worden ter beschutting tegen licht»
stralen beneden 408 voor de geneesmiddelen hierboven in groep
a genoemd.
In verband met het voorgaande moet het daarvoor voldoen aan den cisch,
dat het minder gedeelte dier lichtstralen doorlaat.

Enkel lichtstralen beneden 408 veroorzaken in een 1 pet. oplossing van
benzidine in chloroform eene troebeling, die zeer snel, in zonlicht binnen
40 seconden, zichtbaar wordt. Het uitblijven dier troebeling binnen 500 X 40
seconden = ongeveer 5\'/a uur bij belichting achter bruin of groen glas met
zonlicht op het midden van een zomerdag acht ik voldoende bewijs voor de
deugdelijkheid dier glazen voor het beoogde doel.

Donkerder gekleurde bruine en groene flesschcn moeten, om bruikbaar
te zijn voor beschutting der geneesmiddelen in groep b en c genoemd, licht»
stralen tot 4£0 resp. 500 absorbceren. De aanwezigheid dezer lichtstralen in
het doorgelaten licht kan met behulp van chloorzilverpapicr worden aangc»
toond, indien de werking der lichtstralen tusschen 4S0 resp. 500 tot 600 op
ecnigerlei wijze wordt opgeheven. Dit kan geschieden door middel van
donkerblauw cobaltglas (spectrum No. 116/117), dat de stralen tusschen
460 en 700 absorbeert, hetgeen met den spectroscoop kan worden gecontroleerd.
De kleur van dit glas komt ongeveer overeen met de kleur cener koper»
oxydammoniakoplossing (bereid uit 15 gram kopcrsulfaat, 200 cc. water en

100 cc. ammonia s. g. 0.96) in een laag van 8 cm. De vergelijking is echter
bezwaarlijk, omdat cobaltglas ook roode stralen doorlaat. In plaats van het
cobaltglas kan ook deze kopcroxydammoniakoplossing worden gebruikt in
een laag ter dikte van 4 cM. in een vierkante flcsch van kleurloos glas,
aangezien zij dan volgens mijn onderzoek slechts stralen tusschen 340 en
460 doorlaat. Wordt nu een bruine of groene flcsch, waarin zich een strookje
chloorzilverpapicr bevindt, achter het cobaltglas of de flesch met koperoxyd»
ammoniakoplossing aan zonlicht blootgesteld, zóó dat het licht alleen door
de blauwe laag cn niet zijdelings kan toetreden, dan zal verkleuring van het
papier aantoonen, dat lichtstralen beneden 460 door het bruine of groene

-ocr page 75-

glas worden doorgelaten. Nog eenvoudiger is een smalle reep cobaltglas
(spectroscopisch onderzocht!), waarachter een smal strookje celloïdinepapier,
tegen zijdelings invallend licht beschut door zwart papier, in de bruine of
groene flesch te plaatsen. De gebruikelijke fotografische afdrukpapieren zonder
ontwikkeling zijn voor deze proef geschikt, innien zij de boven aangegeven
gevoeligheid voor licht bezitten.

Aan het donkerblauwe en donkergroene glas behoort de eisch te worden
gesteld, dat het minder dan ~ van de lichtstralen beneden 480 doorlaat. De
doorlating voor de violette en ultraviolette stralen, waartegen dit glas bijv.
bij santoninum, krachtig moet beschutten, behoort dus geringer dan ^ te
zijn. Ik meen deze, hoewel eenigzins willekeurig op te mogen stellen.

Het celloïdinepapier, dat binnen een seconde in daglicht wordt gekleurd,
moet bij het bovenbeschreven onderzoek met donkerbruin of donkergroen
glas 5000 seconden = ruim 80 minuten ongekleurd blijven bij belichting met
zonlicht op het midden van een zomerdag. De verkleuring wordt het scherpst
waargenomen, indien het celloïdinepapier wordt bedekt met zwart papier,
waarin een kleine opening met scherpe randen is gemaakt.

Bij mijne proeven achter cobaltglas werd celloïdinepapier, dat in zonlicht
binnen een seconde gekleurd werd, achter donkerbruin glas (spectrum No. 61/62)
in een etmaal door belichting in de zon niet veranderd, achter donkergroen
glas (spectrum No. 104/105) was het in dien tijd nauwelijks gekleurd.

Lichtgroen en lichtbruin glas, dat stralen beneden 460 doorlaat, kan aan
deze proef niet voldoen. Bij onderzoek op de boven aangegeven wijze werd
celloïdinepapier achter lichtbruin glas binnen 10 seconden, achter lichtgroen
glas (spectrum No. 90/91) binnen 20 minuten licht gekleurd.

Voor het onderzoek van donkerbruin of donkergroen glas op de boven»
beschreven wijze achter cobaltglas of kopcroxydeammoniak»oplossing zou in
plaats van chloorzilvcrpapicr als indicator ook gebruik gemaakt kunnen worden
van een zure joodkali»oplossing of van een oplossing van chroomzuur met kinine»
sulfaat. Naar mijne meening verdient celloïdinepapier de voorkeur, omdat ccne
verandering door het licht veel sneller waarneembaar is dan bij de genoemde
vloeistoffen en omdat het, in tegenstelling met deze vloeistoffen, gedurende
den voor het onderzoek benoodigden tijd in donker niet waarneembaar
verandert.

Voor de beoordeeling van rood glas kan eveneens celloïdinepapier gebruikt
worden om het ontbreken van stralen beneden 600 in het doorgelaten licht
aan te toonen. In verband met de bovenvermelde overwegingen zou ik aan
rood glas den eisch stellen niet meer dan ~ door te laten van de gele
groene en blauwe stralen. Zooals reeds is vermeld wordt dan van de violette
en ultraviolette stralen aanmerkelijk minder doorgelaten. Het glas, waarvan
het absorptiespcctrum op plaat II No. 50 is afgebeeld, laat iets minder dan
gedeelte van de lichtstralen door tusschen 450 en 570. Deze lichthocveelheid
kon in de zon binnen 3 minuten worden aangetoond met celloïdinepapier.
Om aan, den bovcngcstcldcn eisch te voldoen zal rood glas celloïdinepapier
ten minste 15 minuten tegen verkleuring moeten beschutten bij belichting
in de zon op het midden van een zomerdag.

-ocr page 76-

Aan de bovengestelde eischen kan bruin, groen en rood glas gemakkelijk
voldoen, uit dat oogpunt zijn zij dus geenszins te scherp.

Een benzidine»oplossing in chloroform bleef in groen glas (kreosotalflesch)
en in donkerbruin glas weken lang helder in zon« en onverzwakt daglicht.

Celloïdinepapier bleef achter donkergroen en donkerbruin glas, achter
cobaltglas geplaatst, langer dan een dag ongekleurd in de zon.

Achter rood glas bleef celloïdinepapier bij zonbelichting eveneens langer
dan een dag ongekleurd.

Het groene en roode glas, dat aan de gestelde eischen voldoet, is in
dubbele laag, zooals bij een flesch, voldoende doorzichtig, zoodat de inhoud
eener flesch goed kan worden waargenomen. Het donkerbruine glas is veel
minder doorzichtig en daarom minder geschikt voor gebruik.

Bij de uitvoering der bovenbeschreven proeven ter beoordeeling van
glas, anders dan in den zomer, moet rekening gehouden worden met de geringere
activiteit van het zonlicht. Volgens de onderzoekingen van
Bunsen en Roscoe
is die activiteit des zomers ongeveer 10 maal grooter dan des winters.

B. ONDERZOEKINGEN VAN ANDEREN.

Na het voorgaande acht ik het overbodig uit te wijden over de afwij«
kingen tusschen mijne onderzoekingen en die door anderen zijn verricht.
Ik heb hierbij bijzonder het oog op de reeds aangehaalde onderzoekingen
van
Möller (zie blz. 4) en van Madsen (blz. 5), ccnigzins ook op die van
Chastaing (blz. 4 en 23). Bij al deze onderzoekingen is naar mijne meening te
weinig aandacht geschonken aan de samenstelling van het licht, dat doorge»
laten werd door de gekleurde glazen, die voor het onderzoek dienden.

Madsen vermeldt in het geheel geen onderzoek van de gebruikte flesschcn
van gekleurd glas.

Möller gteft nauwkeurige mcdedeelingen over het spectroscopisch onder»
zoek van de gekleurde glazen, die hij voor zijn onderzoek gebruikte. Maar
dit onderzoek geschiedde slechts visueel, waardoor geen voldoend nauwkeurige
resultaten kunnen worden verkregen en bovendien het ultraviolette licht
geheel buiten beschouwing bleef. Dientengevolge had hij geen voldoende
aanknoopingspuntcn voor dc duiding der verkregen resultaten.

Chastaing vermeldt wel, dat dc gekleurde glazen, die hij gebruikte
spectroscopisch waren onderzocht, maar vermeldt niet op welke wijze dit
geschiedde. Daarom heeft ook zijn onderzoek naar mijne mcening belangrijk
minder waarde, dan daaraan volgens dc literatuur J) wordt toegekend.

De gunstige omstandigheid, dat ik bij mijn onderzoek gebruik kon maken
van een fraaie kwarts»spectrograaf cn van den microfotomcter van
Moll, is wel
dc oorzaak, dat mijn onderzoek andere grondslagen oplevert voor de bcantwoor»
ding der vraag, op welke wijze geneesmiddelen tegen den invloed van lichtstralen
behooren te worden beschut, dan tevoren door
Möller waren aangegeven.

i) Pore. Ann. 108. 193 (1859).

\') Tuckerman. Bibliography of the chera. influence of liaht. Smithsonian Mitc. Coll. Vol. 34. Art. IX.

-ocr page 77-
-ocr page 78-
-ocr page 79-

ABSÖRPTIESPECTRA

PLAAT 1

PLAAT II

Vergelijkingsspectra

Dun glas voor lichtfilter 0
Apparatenglas
Lichtfilterflesch
Lichtfilter 1
» 2
» 3
» 4
» 5
» 6
» 7
Dekglas 0.2 mM.
Voorwerpglas
Vensterglas, enkel

» dubbel
Spiegelglas, dun
dik

Uviolglas

Flesschenglas, kleurloos medicijn
» kristal, dun

» » dik

Golflengte uitgedrukt in millimicrons.

-a .

c

60
c c

.2 o

-C u

u </!

No. |-S

_
c

o

VI -7-1

wc 12
.5 §

u c/j

Ö00
—I

0.50
1.00
3.00
10.00
30 j
3

30
3
30
3

30
3

30
3

30
3

30
3

30
3

30
10
100
60
600
3

30
3

30
3

30
3

30
3

30
3

30
3

30
3

30
3

30
3

30

0.50
1.00
3.00
10.00
30
15
150
10
100
20
200
10
100
10
100
1
10
3

30
10
100
3

30
5

50
10

a
b
c
d
e

47

48

49

50

51

52

53

54

55

56

57

58

59

60
61
62

63

64

65

66
67

mm

68 100

69 10

70 100

71 10

72 100

73 10

74 100

75 5

76

77

78

79

80
81
82

83

84

85

86

50
5

50
3

30
5

50
5

50
3

30

Vergelijkingsspectra

Rookglas, middel
Rood glas, licht

donker
opaliseercnd
scleenglas

Rose
Bruin

Groen

Crookcs\' B
medicijn, licht
» donker

» Boheemsch, licht
* » dor.ker

» Lausitz, donker

» U.K.

» Poncet, donker

» Schöllaucr, donker

» gevernist, 1)
» » E

» foto, licht
» » donker

» bierflesch, dik

» antiglare M. 4

Fig. 1. GRAFISCHE VOORSTELLING VAN DE ZWARTING DER
FOTOGRAFISCHE PLAAT NA BELICHTING:

PLAAT III

c

Vergclijkingsspectra

Groen glas, antiglarc C.

» » crcosotalflcsch

» » D.sflcsch

» » M.sflcsch, licht

» » Euphos

» » Hallauer, middel

» » » donker

» » vlak

» » » donkerder

» » wijnflesch

Blauw » olieHesch

» » BromoseltzHesch

» » Hesch, dik

» » cobalt, licht

» » » donker

Zwart » Hesch«v.D.

» » Hesch, dun

Cuvet, 10 cM. met water

» 10 » » HBr

» 10 » » CHC1,

» 35 mM. » CHBr,

» 35 » » Santoninopl.

» 10 cM. » Nitr. acthyl.c.sp.

» 35 mM. » Nitris amyl.

a-b-c-d-c door de lichtbron.

1 tot 7 met de lichtfilters vóór de lichtbron. Zie blz. 11.

Oj

03

0.50\'
1.00
3.00
10.00
30
3

30
3

30
3

30
3

30
3

30
3

30
10

101 100
5

50
10

105 100

106 10
107 100

1
10
3

30
5

50
3

30
10

117 100

118 100

119 500

120 100

121 500

122

Fig. 2. HOEVEELHEID EN GOLFLENGTE VAN HET LICHT

DOOR DE FILTERS DOORGELATEN. Zie Hz. 11.

-ocr page 80-
-ocr page 81-
-ocr page 82-

STELLINGEN

i

Bij de keuze van gekleurd glas voor beschutting
van geneesmiddelen tegen den invloed van licht moet
rekening gehouden worden met hunne specifieke
lichtgevoeligheid.

II

Zwart glas is ongeschikt voor beschutting van
geneesmiddelen tegen licht.

III

Spectroscopisch onderzoek is ontoereikend voor
de beoordeeling der beschuttende werking van
gekleurd glas tegen lichtinvloed.

IV

Bij intensiteitsbepaling van spectraal licht langs
fotografischen weg, verdient voor de meting van
de zwartheid der fotografische plaat de microfoto-
meter van Moll de voorkeur.

[L. Hamburger. Over lichtemissie door gassen
en mengsels van gassen bij clectrische ont-
ladingen. Diss. 1917. Delft.]

-ocr page 83-

Bij de ontleding eener oplossing van kinine-
bisulfaat en chroomzuur onder invloed van licht,
zijn niet enkel de door kinine geabsorbeerde stralen
werkzaam.

[Zeitschr. für physik. Chem. 41, 1 (1902);

Journ. Amer. Chem. Soc. 31, 770 (1909).]

VI

Het onderzoek van Milbauer [Zeitschr. f. physik.
Chem.
65, 564 (1914)] naar den invloed van kata-
lysatoren op de ontleding van chloorwater is
waardeloos.

VII

De eisch der Nederlandsche Pharmacopee betref-
fende oplosbaarheid van mercuriammoniumchloride
in verdund azijnzuur, is onvoldoende omschreven.

[Pharm. Zentralh. 42, 465 (1901); Pharm. Ztg.

51,930 (1906);Pharm. Weckbl. 44, 562](1907).]

VIII

Ten onrechte stelt de Nederlandsche Pharma-
copee eischen betreffende het gehalte aan ammoniak
en vaste stof in „gewoon water".

IX

Calomel behoort in formule te worden voor-
gesteld door Hg2Cl2.

-ocr page 84-

Bij de ontleding van Chloorwater moet onder-
chlorigzuur als tusschenproduct worden aangenomen.

[Zeitschr. f. physik. Chem. 29 , 613 (1899);

Zeitschr. f. wiss. Phot. 13, 383 (1914).]

XI

BettendorfFs proefvocht (gewijzigd volgens De
Jong-Vanino-Hartvanger) verdient voor opsporing
van arsenik in bismuthzouten de voorkeur.

[Pharm. Weekbl. 29, 205 (1902); Arch. d.

N Pharm. 252, 381 (1914).]

XII

Bepaling van de waterstofionenconcentratie in
drinkwater verdient de voorkeur boven berekening
uit de concentratie van vrij koolzuur en bicar*
bonaationen.

(Z. f. Unters. Nahr. u. Gen. Mitt. 38, 1 (1919).]

XIII

Het gebruik van conserveermiddelen bij de
bereiding van eet- en drinkwaren vereischt dringend
wettelijke regeling.

XIV

Invoering en deugdelijke handhaving der Waren-
wet 1919 (S. 581) zal belangrijke verbetering der
hoedanigheid van eet- en drinkwaren tengevolge
hebben, zoowel in hygiënisch als in economisch
opzicht.

-ocr page 85-
-ocr page 86-
-ocr page 87-
-ocr page 88-
-ocr page 89-