-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

NEVEL-ELECTRICITEIT VAN PHYSIOLOGISCH WERKZAME
STOFFEN, INZONDERHEID VAN ALCALOIDEN.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Kevel-EleGtriciteit van Physiologiscli werkzame
stoffel, inzonderheid van Alcaloiden.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN

Doctor in de Geneeskunde

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT

OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Dr. H. VISSCHER,

Ilooglccrnnr in <lc Faciliteit der Godgeleerdheid,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE

TE VERDEDIGEN

op Dinsdag 29 Juni 15)20, (los namiddags to 3 uur

DOOR

FRANÇOIS DAUBANTON,

Geboren tc Rotterdam.

KEMINK & ZOON,

OVER DEN DOM TE UTRECHT.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

<Aan mijn Vrouw en

aan mijn Öudcrs.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Bij het verschijnen van dit proefschrift maak ik gaarne
van de gelegenheid gebruik, U, Hoogleeraren en Lectoren
der medische en philosophische faculteiten, mijn dank te
betuigen voor de opleiding, die ik van U mocht ontvangen.

De nagedachtenis van mijn oud-leermeesters, de Professoren
Talma en HeiI.bronner, zal bij mij steeds in dankbare her-
innering blijven.

In het bijzonder ben ik veel verplicht aan U, Hooggeleerde
Zwaardemaker, Hooggeachte Promotor. Moezeer de studie
van de Physiologie mij steeds aangetrokken heeft, is \'t toch
vooral Uw welwillende steun en Uw groote belangstelling
in mijn onderwerp geweest, die mij tenslotte den prikkel
gaven, niettegenstaande vele moeilijkheden en vertragingen,
mijn werk te beëindigen, vóór mijn vertrek naar dat deel
van ons vaderland dat Zuid-Afrika heet.

Gaarne dank ik ook U, Du. Zeehuisen, voor de groote
bereidwilligheid waarmee gij mij steeds behulpzaam waart
bij mijn proefnemingen.

Van onberekenbare waarde zal voor mijn latere loopbaan
de tijd blijven, dien ik als assistent mocht doorbrengen onder
Uw leiding,
Dr. Bosscha. Zoo het mij gegeven mocht zijn
in mijn praktijk naast zelfcritiek ook de overtuiging te be-
zitten, dat het vele onbekende en onbegrijpelijke niet door
mooie benamingen en geleerddoenerij nader tot zijn oplossing
wordt gebracht, dan heb ik dat aan U vooral te danken.

De omgang met mijn mede-assistenten, speciaal met U,
Du. Kooij, heeft mij veel geleerd.

Tenslotte gedenk ik gaarne het goede, dat ik mocht leeren
aan de Universiteit te Lausanne en in het St. Bartholomew\'s
Hospital te Londen.

-ocr page 12-
-ocr page 13-

§ I. LADINGSVERSCHIJNSEL.

Het in 1916 door Zwaardemaker en Knoops\') ontdekte
vermogen van reukstoffen om bij verstuiven van haar waterige
oplossing een nevel te geven, die in staat is een geisoleerde
metalen schijf electrisch te laden, is bij nader onderzoek
gebleken ook aan andere stoffen eigen te zijn. Reeds dadelijk
werd een tweede groep van stoffen gevonden, geen reuk-
stoffen, die het ladingsverschijnsel gaven, b.v. alle antipyretica,
o. a. het van aniline afgeleide antifebrine, liet dimethylphenyl-
pyrazolon of antipyrine en het tot de plantenbasen be-
hoorende purine-derivaat caffeïnc.

Wanneer zulk een groep van stoffen homologe reeksen
bevatte, bleek de plaatsing in de reeks van quantitatieven
invloed. Dit gaf aanleiding verschillende reeksen te onder-
zoeken en wel door Zwaardemaker -) de alcohol- en vetzuur-
reeks, door Backman) de mcthylbenzolreeks, en door
Huyer4) de aniline-reeks. Tenslotte werd in 1917 door
Zeehuisen5) het ladingsvermogen van de saponincn bekend
gemaakt.

Merkwaardige bijzonderheden0\'), die allengs omtrent den
invloed van gelijktijdig aanwezige electrolyten aan het licht
kwamen, gaan wij met stilzwijgen voorbij.

-ocr page 14-

Het ladingsverschijnsel, waarvan hier sprake is en dat wij
aanstonds in bijzonderheden willen beschrijven, openbaart
zich in vollen omvang alleen aan waterige oplossingen, vooral
aan de meer verdunde waterige oplossingen. Het is verwant»
maar niet identiek aan Lénard\'s waterelectriciteitBeide
verschijnselen worden door den druk, waardoor, en de
temperatuur waarbij, zij tot stand worden gebracht, bijzonder
sterk geinfluenceerd en wel door beide voorwaarden in ver-
hoogenden zin. Daarnevens is voor de mate, waarin het
ladingsverschijnsel tot stand komt, de oppervlakte-activiteit
der stof beslissend, die in geringe hoeveelheid in ware
oplossing aan het water is toegevoegd. Men verkrijgt den
indruk, dat, voor de verstuivingselectriciteit althans, de ver-
laging der oppervlaktespanning van het grensvlak lucht-water
het eigenlijk bepalende is.

Het is hoogst opmerkelijk, dat een eigenschap als die van
verlaging der oppervlaktespanning van het grensvlak lucht-
water, aan een aantal stoffen eigen, van zoo groote beteekenis
gebleken is voor de physiologische werking dezer stoffen, niet-
tegenstaande zulk een grensvlak lucht-water in de dierlijke
weefsels nergens dan in de longen, in het reukslijmvlies, in de
zwemblaas en in de tracheön der insecten aangetroffen wordt.
In de diepte onzer weefsels ontbreekt zij ten eenenmale en
toch is de physiologische en pathologische literatuur vol
van gegevens over deze bepaalde soort van oppervlakte-
activiteit. De verklaring zal wel zijn, dat wat geldt voor
het grensvlak lucht-water tot zekere hoogte ook toepasselijk
is voor de grensvlakken water-gel, water-kristallen en water-
micellen, zij het ook, dat de quantitatieve betrekkingen geheel
anders zullen worden. Aangezien nu tusschen oppervlakte-
activiteit en oppervlakte-electriciteit van grensvlakken een
engen, zij het ook nog onontwarden, samenhang bestaat, kan
het geen verwondering baren, dat het door ons behandelde
ladingsverschijnsel, evengoed als de verlaging der oppervlakte-
spanning van waterige oplossingen aan de lucht, met de

-ocr page 15-

physiologische werking der stoffen in de weefsels op en
neer blijkt te gaan. Immers de oppervlakte-energie der
colloidale deeltjes en der gelstructuren is een der belangrijkste
energievormen, welke de weefsels aanbieden. Van buiten
indringende stoffen, die daarin wijziging brengen, roepen
geweldige omwentelingen te voorschijn. Omtrent de opper-
vlakte-activiteit dezer stoffen verkrijgen wij inlichting door
de veranderingen te bestudeeren, die haar toevoeging in de
oppervlaktespanning van het water en in het daarvan
afhankelijke ladingsverschijnsel te weeg brengt.

Onder de oppervlak-actieve stoffen, die het ladings-
verschijnsel geven, staan in quantitatief effect de reukstoffen
bovenaan. Dan volgen de saponinen. Vervolgens de anti-
pyretica. Tenslotte de alcaloiden. Onderstaande kleine tabel\')
geeft hieromtrent een overzicht.

-ocr page 16-

waarop en de voorzorgen waaronder het ladingsvermogen
van de alcaloid-oplossingen bepaald werd.

Het verticale gedeelte van een eenvoudigen glazen ver-
sproeier van een inhalatie-toestel werd in de te onderzoeken
oplossing geplaatst. Het horizontale gedeelte werd in verbinding
gebracht met een leiding, waarin gewone dampkringslucht,
die steeds onder een overdruk van ± 2 atmospheer stond.
Op deze wijze ontstond, zooals Prof. G. Gradenigo voor
\'t eerst toonde, bij het verstuiven van
niet vluchtige stoffen,
en stoffen, die de oppervlaktespanning verhoogen, een
bestendige, van de overige een niet bestendige nevel.

De overdruk van 2 atmospheeren werd gekozen omdat
gebleken is, dat drukveranderingen tusschen 1.1 en 3 atmos-
pheeren op de lading geen invloed hebben, wat teeken
betreft. Bij een klein drukverschil geschiedt n.1. de water-
druppelvorming om de negatieve ionen, bij een groot druk-
verschil om de positieve. Kamerlingh Onnes en Keesom1)
hebben reeds beschreven, hoe de metastabiele evenwichts-
toestand vloeistof-gas bij verzadiging (welke verzadiging in
ons geval aan de versproeiersspits ontstaat door verdamping
en plotselinge tcmperatuursdaling) door druk vermindering
op zich zelf verstoord kan worden indien bepaalde nuclei,
die als kernen bij de druppclvorming dienen b.v. stof (in
uitgebreiden zin) of ionen aanwezig zijn. Bij water treedt
bij viervoudige verzadiging een regenachtige condensatie op
om de negatieve ionen, terwijl deze eerst bij een zesvoudige
verzadiging om de positieve ionen plaats heeft.

De op de in boven beschreven wijze verkregen nevel
werd opgevangen op een verticaal staande ronde aluminium
schijf van 20 c.M. middellijn, welke was opgesteld op een
door paraffine geisoleerden blikken bak, waarin de afvloeiende
druppels werden opgevangen. Dit geheel was verbonden
met een aluminium blad-electroscoop met barnsteen-isolatie.

1  Kamerlingh Onnes en Keesom. Knc. d. math. Wissensch. V 10 pg. 910
noot 937.

-ocr page 17-

Met een kijker werden de uitslagen van den electroscoop
afgelezen.

Men zij er op bedacht, dat het verschijnsel niet zeer ver-
schillende snelheid zich manifesteert: hetgeen ik mij verklaar
door den wisselenden wedstrijd der positieve en negatieve
deeltjes, die beide in den nevel voorkomen. Waar in het
vervolg de hoeveelheid opgewekte electriciteit zal worden
aangegeven door het aantal deelstrepen, waarover de elec-
troscoop uitsloeg, zij hier ter berekening van het aantal
Coulombs electriciteitslioeveelheid, meegedeeld, dat de capaci-
teit van opVangschijf, electroscoop en draadgeleiding 35
electrostatische eenheden bedroeg.

Voorts beantwoordde aan een uitslag van deelstreep
20 volt potentiaal verschil, 1 aan 30 volt, 2 aan 48 volt, 3
aan 60 volt, 4 aan 74 volt, 5 aan 85 volt, 6 aan 95 volt, 7
aan 105 volt, 8 aan 115 volt, 9 aan 125 volt, 10 aan 135
volt, 11 aan 145 volt, 12 aan 153 volt, 13 aan 160 volt, 14
aan 168 volt.

Alle uitslagen boven 14 deelstreepen zijn als maximaal
aangegeven.

Op een enkele uitzondering na werden alle bepalingen
gedaan met geaarden versproeier. Om deze aarding zoo
zeker mogelijk te doen zijn, werd de geheele versproeier
omwonden met een met de aarde verbonden metalen draad.

De opvangsschijf en de er onder staande bak waren angst-
vallig geisoleerd. Het gebeurde soms, dat door bevochtiging
van het paraffine onder den bak de isolatie te wenschen over-
liet, wat aanstonds merkbaar was aan het terugloopen van
den electroscoop. Afdrogen was dan niet voldoende. Vaak
moest dit blok paraffine geruimen tijd in de vlam van een
Bunsenschen brander gehouden worden.

Daar Iluyer gewezen heeft op de mogelijkheid van influ-
entie, werden ook de bodem en de wanden van de zuur-
kast bedekt met gegalvaniseerd-ijzeren platen, en deze geaard.

Met het oog op het vergiftigingsgevaar bij het verstuiven
van de alcaloid oplossingen werden de proeven genomen
met bijna gesloten zuurkast, terwijl een ventilatie-motor
bovenin werkte. Dit laatste mag niet verzuimd worden, daar

N

-ocr page 18-

zich anders een soortgelijk verschijnsel voordoet als beschreven
bij Huyer pag. 56. (Opgehoopt blijven van de negatieve
deeltjes, die zich normaliter verspreiden).

Het teeken van de lading werd bepaald door de opvang-
schijf te naderen met een met een kattenvel gewreven
ebonieten staaf, waardoor het blaadje van den electroscoop zijn
uitslag vermeerderde of verminderde naar gelang de lading —
of was. Steeds werd een positieve lading gevonden.

Voor het verstuiven werd gebruik gemaakt van waterige
oplossingen van alle alcaloiden voorzoover zij door de oorlogs-
omstandigheden verkrijgbaar waren. Dit waren er een 45-tal.
Hoewel verschillende alcaloiden zeer slecht oplosbaar zijn
in water, werd toch steeds van dit laatste als oplosmiddel
gebruik gemaakt, daar, gelijk reeds op pag. 315 van de
Archives Neerl. door Zwaardemaker is opgemerkt, het water
een zeer belangrijke rol bij het laden speelt en bij gebruik
van verschillende andere stoffen b.v. alcohol, glycerine, enz.
als oplosmiddel geen lading ontstaat. Ook werden met op-
zet alleen de vrije alcaloiden genomen, niet hun zouten. De
oplossingen werden voor gebruik in de scheid-trechter af-
gezonderd.

Alle stoffen kwamen in oplossingen van 1/1000 mol. in
gebruik en werden in bruine flesschen bewaard.

Er was echter een groot verschil in laadvermogen en
oppervlaktespanning-verlaging tusschen dezelfde oplossing
versch bereid en na enkele dagen staan. Bij sommige soluties
b.v. atropine verminderde vrij spoedig het laadvermogen,
tegelijk met een vermindering van de oppervlaktespanning-
verlaging. Dit laatste was ook reeds bekend door de onder-
zoekingen van Traube \')• Zij berust op de polymerisatie van
de micronen, die zich van zelf en onder den invloed van het
licht vormen. Het bleek mij bij ultra-microscopisch onder-
zoek dat vermindering van laadvermogen en het meer
colloidaal worden, het samenklonteren van de submicronen,
parallel gingen. Dit werd behalve voor atropine oplossing
o.a. voor homatropine vastgesteld.

-ocr page 19-

Speciale zorg moest steeds worden besteed aan de rein-
heid van het gebruikte vaatwerk. Het werd herhaalde malen
met leidingwater uitgespoeld en nimmer aan adsorptie met
riekende gassen of aan bezoedeling van welke zijde ook,
blootgesteld. Evenmin als de stalagmometer mag de ver-
sproeier ooit met de hand worden aangevat, daar het minste
vet van de hand reeds een verandering van de oppervlakte
spanning, secundair van de lading, te weeg brengt. De stalag-
mometer werd dagelijks gecontroleerd door het druppelgetal
van water te bepalen, terwijl ook dagelijks werd nagegaan
of liet gebruikte water een uitslag van den electroscoop gaf,
bij versproeien. Dit was bij werkelijk reinen versproeier
nooit het geval. 6—10
X spoelen met leidingwater en het
dag en nacht gevuld houden met water bleek voldoende om
het vaatwerk schoon te houden. Alleen na gebruik van
salicylas natricus (als toevoegsel) hadden we veel meer moeite
met het reinigen; zoodat er zeker 2
X zoo lang gespoeld
moest worden alvorens het water in het gebruikte glas geen
lading gaf.

Steeds werd 10 c.c. versproeid.

Ook bij het alcaloid-onderzoek bleek, dat er bij een be-
paalden afstand tusschen versproeier en opvangschijf (optimum-
afstand) de grootste lading verkregen werd. De verschillende
optimum-afstanden loopen voor alcaloiden opvallend weinig
uiteen, zij schommelen tusschen 15 en 30 c.M. Ook bij ver-
schillende concentratie van een zelfde alcaloidoplossing is
het verschil in optimuin-afstand gering.

Misschien is de reden te zoeken in de verhouding dei-
grootten van de -f- (groote) en — (kleine) deeltjes in den
nevel, die ik veronderstel bij de verschillende alcaloiden vrij
gelijkmatig te zijn.

§ 2. VERLAGING 1)ER OPPKRVLAKTliSPANNING.

In de Archives Néerlandaises wijst Zwaardemaker er op
dat voor het geven van lading o.a. noodig zijn:
1°. verlaging der oppervlaktespanning;

-ocr page 20-

2°. vluchtigheid;

3°. een moleculair gewicht binnen zekere grenzen.

De oppervlakte-energie (d. i. oppervlaktespanning X opper-
vlak) tracht altijd een minimum te bereiken, volgens de wet
van Gibbs door verkleining van de oppervlaktespanning,
volgens die van Plateau door verkleining van het oppervlak.
De invloed van oppervlaktespanning-verlagende stoffen is
veel grooter, dan die van oppervlaktespanning-verhoogende
stoffen. Doordat in het eerste geval de moleculen naar de
zeer dunne buitenste werkzame laag zich begeven, brengen
zij daar een enorme concentratie-verandering te weeg. Terwijl
in het tweede geval een paar moleculen meer of minder in
het midden weinig verandering brengen. In den nevel zullen dus
in de druppels de, de oppervlaktespanning verlagende, stoffen
naar de oppervlakte worden gedreven om daar hun werking
te kunnen uitoefenen, terwijl dan tevens de tweede eigenschap
n.1. de vluchtigheid haar invloed des te meer kan laten
gelden. Hierdoor verdampen de kleine negatief geladen
druppels; terwijl de positieve in stand blijven en dan later
gelegenheid krijgen hun lading te doen blijken.

Reeds dadelijk moet er met nadruk op gewezen worden,
dat giftigheid en oppervlaktespanning-verlaging wel parallel
gaan, echter niet in dezen zin, dat alcaloiden met groot
druppelgetal giftiger zijn, dan die met een klein. Trouwens
voor een biologische eigenschap als giftigheid is het a priori
onwaarschijnlijk dat een zuiver physische eigenschap, als waar
hier sprake van is, alleen van invloed zou zijn. De druppel-
getallen zijn dus slechts vergelijkbaar voor verwante ver-
giften, en verder voor verschillende praeparaten en oplossingen
van verschillenden ouderdom van hetzelfde alcaloid.

Traube *) en anderen -) trachten de parallel, die er bestaat
tusschen vermindering van oppervlaktespanning en giftigheid
van oplossingen van alcaloiden rechtstreeks met de opper-
vlakte-activiteit der vloeistof als zoodanig in verband te

-ocr page 21-

brengen. Toevoeging van kleine hoeveelheden bloedserurrt
schijnen de oppervlaktespanning van alcaloid-zout (N.B.) op-
lossingen sterk te verlagen. Met deze oppervlaktespanning-
verlaging gaat dan gepaard een vermeerdering van giftige
(of narcotische) werking. De ratio dezer opvatting is niet
recht in te zien, daar het natuurlijk niet op het indringen
van de vloeistof als geheel, maar van haar giftige bestand-
deelen aankomt. In dezen zelfden gedachtengang zou zelfs
het mengen van alcaloiden reeds hun werking kunnen ver-
sterken door den alcalischen invloed van den een op den
ander, en bijgevolg door de oppervlaktespanning-verlaging.

De zaak kan echter ook anders beschouwd worden, zooals
ter sprake komt, wanneer wij over het verzwakken van de
giftwerking door verhooging van oppervlaktespanning ten-
gevolge van polymerisatie der colloidale deeltjes en over
het verband met de z.g. potentieering verderop zullen
handelen.

Ook Berceller en Csaki*) vonden een verband tusschen
oppervlakte-spanning en de kiemdoodcnde werking van ver-
schillende stoffen. B.v. van een salicylas natricus-oplossing
wordt door toevoeging van een zuur de oppervlaktespanning-
verlaging en daarmee de giftwerking verhoogd, evenals bij de
alcaloiden door toevoeging van een base.

Traube brengt tenslotte het geheel in verband met de
theorie van Freundlich: n.1. dat stollen, die de oppervlakte-
spanning van hun oplossingen veel verlagen, meer geadsor-
beerd worden. Dientengevolge zou secundair een sterke
opname van deze stoffen door de cellen tot stand komen.

Berceller-) heeft ook aangetoond, dat de bekende ver-
sterkte desinfectie-werking van phenol dooi- toevoeging van
NaCl, gepaard gaat met een stijging van het druppelgetal
van 67.2 op 71- en hij komt tot de conclusie dat hoe grooter
de oppervlakte-activiteit eener stof is (phenol, pyridine) des
te meer de desinfecteercnde werking versterkt wordt door
toevoeging van NaCl.

-ocr page 22-

Ook van enkele alcaloid-zouten heeft hij nagegaan, dat de
toevoeging van zouten de aan de oppervlakte heerschende
spanning verlaagt. Kaliumzouten werken zwakker dan natrium
zouten, jodiden zwakker dan chloriden. Het komt mij be-
langrijk voor hier terloops te verwijzen naar hetgeen Roth-
mund gevonden heeft over het sterker uitzoutend vermogen
van natrium boven kalium en kalium boven ammonium en
wat de anionen betreft van chloriden boven bromiden en
van deze boven jodiden. Een enkele uitzondering, wat het
zooeven genoemde versterkende desinfectie vermogen van
zouten betreft, maakt natrium-benzoaat. Dit verlaagt echter
zelf de oppervlaktespanning van water (NaCl verhoogt deze)
is meer adsorbeerbaar, en verdringt dus de bactericide stol
makkelijker uit zijn slachtoffer, waardoor minder desinfectie1).

Alle waarnemingen werden door mij gedaan met eenzelfden
stalagmometer van Traube. Voor iedere telling werd eerst
het druppelgetal van water nagegaan. Nacht en dag was de
stalagmometer om adsorptie van andere stoffen (vooral reuk-
stoffen) tegen te gaan, met water tot boven aan toe gevuld.
Het druppelgetal van water veranderde dan ook zeer weinig
en was steeds tusschen ± 49.5 en 50.3 en dit verschil is
waarschijnlijk nog op rekening te schrijven van temperatuurs-
verschillen, daar de onderzoekingen in een zeer warm jaar-
getijde plaats hadden, waarin de temperatuur wisselde tusschen
15° en 28° C. Het komt mij dan ook beter voor overal het
verschil tusschen het druppelgetal van water en alcaloid oplos-
sing op te geven
(A). Hoewel het juister is bij de bepaling-

van de oppervlakte spanning volgens de formule o = k

(o = oppervlakte spanning, k = een konstante afhankelijk
van het apparaat, v = volume, d = dichtheid bij bepaalde
temperatuur en n == druppelgetal) ook rekening te houden

-ocr page 23-

met het soortelijk gewicht (k en v zijn steeds dezelfde) kunneri
we dezen factor in ons geval verwaarloozen door de geringe
concentratie der oplossingen.

Van een aantal stalagmometrische bepalingen noteerde ik
ook den druppeltijd, d. i. de tijd tusschen het vallen van den
eersten en laatsten druppel uit den stalagmometer. Deze maakte
ik niet, zooals Berceller1) door een kunstgreep bij alle op-
lossingen gelijk, daar mijn bedoeling was den druppeltijd ten
opzichte van dien van water te bepalen, onder dezelfde om-
standigheden.

Alsvorens\' nu een overzicht te geven van de bij de ver-
schillende alcaloiden gevonden druppelgetallen, wil ik nog
even een vergelijking neerschrijven, die mij dikwijls heeft
beziggehouden, n.1. tusschen den stalagmometer en den ver-
sproeier. Bij den eersten toch wordt de kracht noodig voor
het vergrooten van het oppervlak — d. i. in ons geval de
druppelvorming — geleverd door de zwaartekracht, bij den
tweeden door de 2 atmospheeren overdruk. Dus bij oplos-
singen van stoffen, die de oppervlakte spanning verlagen,
kleiner druppels, dus grooter oppervlak, wat weer de snellere
vervluchtiging ten goede komt, en daardoor de lading ver-
groot. Hierdoor is het ook makkelijk in te zien, dat nevels
van stoffen, die de oppervlakte spanning verhoogen, bestendig,
die van stoffen die de oppervlakte spanning verlagen, onbe-
stendig zijn. »

De bewerkte alcaloiden heb ik in groepen ingedeeld volgens
Holleman,2) die Pictet volgt.

Hier volgen de gevonden verschillen tusschen de druppel-
getallen van water en de alcaloid oplossingen.
(Ah

De gegevens van 0.001 n oplossing zijn natuurlijk liet best
onderling te vergelijken, maar de getallen van de eerste ge-
dane tellingen met een oplossing van 1 : 10000 geef ik er
volledigheidshalve bij.
Al dadelijk valt op dat:

1» Berceller Intern. Zcilsclir. f. Physik. Cliem. Biologie 1 Bnd. 1 & 2.
2) Leerboek der Organische Chemie. 7e druk 1918.

-ocr page 24-

1) alle oplossingen de oppervlakte-spanning verlagen (be-
halve xanthine),

2) dat het verschil in druppelgetal gering is (behalve chi-
nine, aconitine, cevadine, emetine en veratrine)

3) dat van deze laatste vier uitzonderingen het moleculair
gewicht buitengewoon hoog is (boven de 500), hoewel er ook
stoffen met hooge moleculairgewichten zijn met klein druppel-
getal b.v. delphinine en solanine.

Zeer weinig oppervlakte-actief zijn de isochinoline- en
purine-groep.

Het is echter waarschijnlijk, dat zoo we sterker oplossingen
hadden genomen de druppelgetalverschillen veel grooter
zouden zijn. Met het oog op de lading in verband met de
gevoeligheid van den electroscoop was het echter raadzaam
steeds 1/1000 mol. te gebruiken. Van sommige stoffen werden
meer of minder sterke oplossingen bovendien onderzocht, b.v.
coffeine 1/40 mol. 1.1
chinine 1/2000 mol. 4.8

A Drup-
pelgetal

Mol.gew.

Druppeltijd

1/lOOOn.

Oplossing

Water

Min.

Sec.

_

Min.

Sec.

I. Pyridine-groep.

coniine

0,6

127,2

3

57

4

6

nicotine

0,7

162,2

(piperine) *)

0,2

285,2

•3

54%

4

II. Pyrrolidine-groep.

hyoscyamine

0,6

289,2

atropine

1,6

289,2

t

1) cf, Traube en Onodera pg. 54 Int. Zeits. Phys. Chem. Biol. 1. 1. 2, waar
men vindt dat in de reeks morphine (mol. gew. 285), codeine (mol. gew. 299),
dionine (mol. gew. 313) en heroïne (mol. gew. 369) de stijging van liet moleculair
gewicht parallel gaat met oppervlaktespanning-verlaging en giftigheid.

-ocr page 25-

A Drup-
pél getal

Mol.gew.

Druppeltijd

l/1000n.

Oplossing

Water

Min.

Sec.

Min.

Sec.

cocaine

0,5

303,3

3

44

homatropine

1,4

275,3

4

10

4

21

pilocarpine

0,3

208

3

52 Ye

4

10

sparteine

0,6

234,3

3

51

4

10

scopolamine hydrochl

0,3

339,5

3

50

4

11

Chinoline-groep.

chinine

9,3

378,4

3

59 Vs

4

12

chinidine *)

1,6

333,4

3

58Ve

4

15

cinchonine *)

0,1

294,3

4

11

4

21

cinchonidine

1

294,3

strychnine

0,3

334,3

3

55

4

2*k

brucine

0,6

466,4

3

50

4

8

lsochinolinc-grocp.

papaverine *)

0,2

339,2

narcotine *)

0,2

413,3

3

55

narceine

0,3

445,2

3

54\'Vr,

4

hydrastine *)

0.3

383,3

Phenantrccngroep.

morphine *)

0,1

303,3

3

55

4

7

codeine

1,1

317,3

4

thebaine")

0,5

311,3

dionine

0,5

367,5

heroine

1,3

369

4

4

6

(bebeerine) *)

0,4

299,3

3

55\'Vr,

Purincgrocp.

coffeine

0,2

212,3

3

5775

4

10

theobromine

0,4

180,2

theophylline

0,2

180,2

xanthine **)

0

152,2

hypoxanthine **)

0,1

136,2

3

58%

4

15l/a

-ocr page 26-

A Drup-
pelgetal

Mol. ge w

Druppeltijd

1/1000 n.

Oplossing

Water

Min.

See.

Min.

See.

VII. Alcaloiden van onbeketide

structuur.

aconitine

9,8

645,5

4

3

4

15

cevadine *)

8,2

591,4

.

veratrine *)

12,6

591,4

chinamine *)

0,3

312

3

55

4

15

colchicine

1,2

400

4

2 Vs

conchinamine l/8000n.

0,2

. —

3

54

4

7

delphinine *)

1,6

547

emetine *)

11,4

508,3of

544,3

4

I3/5

11

gelsemine *)

1,6

366

3

54

4

22/r,

pelletierine

0,4

153

3

58%

4

6

Picrotoxine 0,4 °/oo

0,3

?

solanine *)

1,6

625,4

4

12

4

21

v\'III. Buiten dezc grocpccring

vallcn

piperazine (diaethyleen-

diamine)

0,4

86,2

santonine

1,2

246,2

3

00
t-3

4

22/s

*) Wel bijna maar niet geheel opgelost.

**) Zoo goed als geheel onoplosbaar.

Van de volgende stoffen, die niet geheel opgelost bleken,
zijn ook nog bepalingen gedaan, met een solutie 1 : 10000
(gelijkstaande met ± 0.3 millimol.), waarvoor dan de waar-
borg bestond van volledige oplossing.

De uitkomsten waren:

piperine 0,2; chinidine 1,6; cinchonine 0,5; papaverinc 0,2;
narcotine 0,2; morphine 0,1; bebeerine 0,4; chinamine 0,3;
emetine 1,5.

-ocr page 27-

Het is aan Traube1 gebleken — en bij het doen van deze
onderzoekingen is herhaaldelijk hetzelfde gevonden — dat van
alcaloid-oplossingen na enkele dagen het druppelgetal vermin-
derde en zelfs de oppervlaktespanningverlagende eigenschap
verdween. Ook de druppeltijd wordt korter. Er blijkt dan in den
ultramicroscoop, dat" er een samenklonteren van de amicronen
tot submicronen heeft plaats gehad — een polymerisatie — die
door toevoeging van een weinig alcali weder wordt verminderd —
depolymerisatie. Gelijktijdig met deze polymerisatie heeft een
afname der aanvankelijk aanwezige verlaging der oppervlakte-
spanning plaats, ook een verminderde giftigheid, en zooals
verderop blijken zal een verminderd ladingsverschijnsel.

Hier volgen eenige voorbeelden van door mij gevonden
waarden.

0,15% atropine oplossing:

28 Juni A 11.2

29 juni „ 6.2

30 Juni „ 3.2

2 Juli „ 1.2

18 Juli „ 0.5

0. 15% (0.005 n) homatropine:

12 Juli A 8.6

13 Juli „ 0.5

18 Juli ,, 0.3

In den ultra-microscoop bij een versche oplossing donkere
achtergrond en een aantal sterk lichtende submicronen. Na
24 uur donkere achtergrond (dus wat dat betreft kristalloid),
terwijl het aantal submicronen tot op de helft verminderd is.
Het is niet duidelijk te zien of de deeltjes vergroot zijn.

1/1000 n veratrine

4 Juni A 12.6

9 juni A 8.4

Daarentegen:

1/2000 n chinine opl. (in evenwicht met bezinksel).

19 Juni A 4.8

2 juli „ 5.2 (waarschijnlijk meer opgelost).

1  Traube, Biochem. Zcitsch. -»2 Bnd. 1912 en Int. Zcitschr. Phys. Chcm.
Biol I. 1. 1914.

-ocr page 28-

In den ultramicroscoop zijn enkele submicronen zichtbaar.
Er is een donkerblauwe achtergrond (fluorescentie). Deze ver-
dwijnt door geel glas in de lichtbron te plaatsen. Tyndall
phaenomeen positief.

1:10000 chinamine opl. van 10 Mei (niet geheel opgelost).

22 Mei 0.3
2 Juli 0.3

Tyndall phaenomeen positief; in ultramicroscoop geen
fluorisentie: een 20 tal submicronen per gezichtsveld.
1 :10000 chinidine opl. van 19 Mei (niet geheel opgelost).

24 Mei 0.6
2 Juli 1.9

1/8000 n conchinamine

2 Juni 0
7 Juli 0.2

In de chinoline-groep zien we dus geen polymerisatie,
veeleer een langzame, doch aanhoudende vermeerdering van
opgeloste deeltjes, in tegenstelling met atropine en verwanten.
Ook piperine vertoont iets dergelijks als chinine.
1/1000 n. piperine (niet geheel opgelost).

23 Juni 0.2
18 Juli 0.3

terwijl bebeerine opl. 1 : 10000 (zeer slecht opgelost, in de
oplossing, ziet men nog drijvende deeltjes en bezinksel).

12 Mei 0.4
9 Juni 0.4
30 Juni 0.4

Blijkbaar is dit dus een verzadigde oplossing zonder poly-
merisatie.

Terloops zij in dit verband herinnerd aan de ook
zeker therapeutisch belangrijke zijde van deze eigenschap.
Traube1) vond dat 1 % chinine HC1. opl. in glas bewaard
na twee maanden een grooter druppelgetal gaf (54.7-59.5).
Traube schrijft dit toe aan het alcali gehalte van het glas.
Anderen meenen echter o.a. Paul-), dat juist door de OH

1  Int. Zeitsch. Phys. Chem. Biol 1-1-1914.

-ocr page 29-

ionen van \'t glas van ampullen sommige alcaloidoplossingen
zouden bederven. Morphine oplossing wordt b.v. geel en zou
dan zwakker werken.

Zelfs is Paul zoo overtuigd van de schuld van de OH-
ionen, dat hij getracht heeft door zuurtoevoeging dit ver-
zwakken te weerhouden, — echter met negatief resultaat.
Het is daarentegen, zooals Traube voor chinine vond zeer
goed mogelijk, dat juist alcali-toevoeging de werking zou
versterken. Waarschijnlijk heeft men n.1. in de ampullen ook
te doen met een polymerisatie, dus verhooging van opper-
vlaktespanning, dus minder sterke werking; hoewel natuurlijk
chemische veranderingen in de stof op den duur nooit uit-
gesloten zijn. Ook zou de alcaloid oplossing in kwarts beter te
bewaren zijn doordat de alcalische eigenschap van het vat
dan uitgesloten is. Het blijkt echter dat kwarts in deze in
\'t geheel geen voordeelen biedt. Ik maakte n.1. een 0.15 %
sterke oplossing van atropine (dit lost dadelijk goed op)
en bepaalde het druppelgetalverschil. Dit bedroeg van de
versche oplossing 11.2; druppeltijd 3\' 43".

Een deel G van deze oplossing werd bewaard in glas,
een deel K in kwarts. Den volgenden dag was het druppel-
getal-verschil van G. 4.7 (3\' 54"), van K 5 (3\' 54"). Ander-
halve maand later was het druppelgetal van beide gelijk
(0.3 meer dan van water).

Met den ultramicroscoop waren per gezichtsveld een 20-tal
niet bijzonder groote subniicronen te zien en geen achter-
grond. De oplossing is dus nog colloidaal gebleven, hoewel
de oppervlaktespanningverlaging en lading 0 zijn. Of de
dispersie verminderd is (m.a.w. of er polymerisatie heeft
plaats gevonden) is niet duidelijk zichtbaar.

Het atropine-druppelgetal verandert dus niet onder invloed
van de OH-ionen van het glas, maar waarschijnlijk wel door
polymerisatie.

Een geheel ander nadeel van het niet gebruiken van versche
oplossingen, moet ook steeds in het oog gehouden worden
n.1. dat b.v. atropine bij lang staan ook chemische veranderingen
ondergaat, en splitst in tropine en tropazuur onder op-
neming van water.

-ocr page 30-

Wat den druppeltijd betreft ziet men, dat ook van de stoffen
die de oppervlaktespanning maar zeer weinig verlagen, de
druppeltijd korter is dan van water en dat zelfs juist
stoffen, die zeer weinig oppervlakte actief zijn (b.v. chinine)
toch veel korter druppeltijd hebben.

Een absolute waarde kan aan de boven opgegeven tijden
niet gehecht worden, daar dan een correctie zou moeten
worden aangebracht voor verschillen in temperatuur en druk.
Het verschil in soortelijk gewicht zal verwaarloosd kunnen
worden. In ieder geval blijkt dat de relatieve viscositeit van
de oplossing steeds verminderd is. Dat relatieve viscositeit
en oppervlaktespanningverlaging niet parallel gaan, is
misschien toe te schrijven aan de diffusie-snelheid uit het
midden van de stof naar de oppervlakte.

Een enkel woord moge hier volgen over het verband van
de z.g.n. potentieering van alcaloiden en het in dit hoofdstuk-
behandelde. Met anderen heeft Bürgi er op gewezen, dat een
mengsel van twee geneesmiddelen een sterkere werking uit-
oefent, dan op grond van de werking der samenstellende
deelen zou kunnen worden verwacht. Is dus om een bepaalde
uitwerking te verkrijgen van het eene geneesmiddel noodig
een hoeveelheid A en van het andere een hoeveelheid B,
dan is van het mengsel minder dan JA ,Ü3 noodig (cf: sum-
matie-effe\'ct). Hoewel Storm van Leeuwen \') er op gewezen
heeft dat het aantal gevallen kleiner is dan men oorspron-
kelijk meende, zoo verklaart ook hij, dat er b.v. ïrj de groep
der opiumalcaloiden zeker een ware potentieering bestaat
b.v. in morphine-codeine-combinaties.

Zonder hier verder dezen zijweg te bewandelen, moge er
toch even op gewezen worden, dat, gezien het in dit hoofd-
stuk behandelde, zeker gedacht moet worden aan versterkte
oppervlakte-spanningverlaging door de alcaliciteit van \'t
eene alcaloid op \'t andere. Dat, zooals ook Storm van
Leeuwen aanhaalt, de eene onderzoeker wel, de ander geen
popentieering van bepaalde stoffen kan aantoonen, is ook
zeer goed in te zien, wanneer steeds in het oog wordt

-ocr page 31-

gehouden de mogelijkheid van polymerisatie, waardoor ver-
zwakte werking. Niet slechts de toestand in het mengfleschje,
maar ook die in het bloed, waarin beide alcaloiden zich
bevinden, komt in aanmerking.

Tenslotte moge hier aan het eind van dit hoofdstuk de
beschrijving volgen van een eigenaardig verschijnsel door
mij waargenomen bij het verstuiven van combinaties van
alcaloid-oplossingen en salicylas natricus-oplossing. Terwijl
in het algemeen bij het verstuiven van zout-, reukstof-, of
alcaloid oplossing de nevel bij het bereiken van de opvang-
schijf geen specialen vorm aanneemt, maar deze eenvoudig
gelijkmatig nat maakt, waarna de druppels meer of minder
snel afvloeien, ziet men bij het verstuiven van verschillende
alcaloid-oplossingen met een
5% sa\'- natr- oplossing (isoto-
nisch met 1.8°/0 Na Cl. oplossing) eigenaardige concentrische
schijfliguren op de opvangschijf, die betrekkelijk langzaam in
groote druppels afvloeien, terwijl b.v. bij verstuiven van
saponinen de druppels als het ware als een gordijn onder
aan de schijf blijven hangen, alvorens er af te vallen 1).

De concentrische schijfTiguren worden ook niet verkregen
bij het mengen en verstuiven van alcaloid-oplossingen met
andere zoutoplossingen, zooals b.v. 1.8°/0 NaCl. of 3.5%
CaClo of 12 °/0 suiker. Ook hebben wij reeds in het eerste
hoofdstuk gezien dat salicylas natricus zich daardoor onder-
scheidde, dat het vaatwerk en de versproeier na verstuiven
van zijn oplossing veel moeilijker waren schoon te krijgen,
clan gewoonlijk. Dikwijls moest ik alcohol of xylol na-ver-
stuiven om den versproeier in zooverre rein te krijgen, dat
water bij verstuiven geen lading gaf. Salicylas natricus alleen
geeft ook de figuren, maar in deze concentratie geen lading.
Hoewel ik hier niet wil trachten een verklaring van de con-
centrische figuren te geven, aangezien daar zeker nog andere
onderzoekingen noodig voor zouden zijn, zoo wil ik toch
wijzen op de richting, waarin ik meen dat gezocht moet
worden en het verband, dat met de oppervlakte spanning

-ocr page 32-

zou kunnen bestaan. Ik herinner hierbij aan het werk van
Van der Mensbrugghe *).

Deze begint met een beschrijving te geven van de „pro-
jection centrifuge" het zich uitspreiden in dunne laag, van
alcohol op olie, en van dit laatste op water1), van een
kamfer-oplossing op water en van warm water op koud.
Hiertegenover staat de „projection centripète (de vorming
van zelfstandige druppels) bij het gieten van bovengenoemde
stoffen in omgekeerde volgorde op elkander, dus olie op
alcohol, water op olie enz. Vervolgens haalt hij aan de
proeven van M. Tomlinson2), die een druppel lavendelolie
op water goot, waarbij deze olie zich eerst in een dunne laag
uitbreidde om dadelijk daarna door cohaesie-werking zich
samen te trekken tot veel kleine druppeltjes. De cohaesie
wint hier op de adhaesie. De typische figuren, die hij hierbij
ziet ontstaan, noemt hij: figures de cohésion. Na er op
gewezen te hebben, dat de lage oppervlaktespanning van
lavendelolie in het spel is, beschrijft hij verder hoe bij het
laten vallen van een druppel gesmolten vet op koud water
door stolling een menigte draden, die onderling kruisen, en
waarvan vele straalsgewijze Ioopen, ontstaan — klaarblijkelijk
het voorstadium van de druppelvorming. Neemt men ver-
schillende oliën, dan ziet men verschillende figuren, daar
het verschijnsel samenhangt met*) de spanning2) de graad
van adhaesie. En om nu op de concentrische figuren terug
te komen — nog slechts één stap verder en ik kan mij voor-
stellen, dat bij stoffen met lage spanning en sterke adhaesie
aan de opvangschijf, in plaats van druppels of draadvorming-
gordijnvorming plaats heeft.

1  Dit was reeds in de oudheid bekend aan Aristoteles, c.a. en ook zij kenden
de eigenschap van olie de golven te bedaren door zich in een zeer dunne laag
over het water te verspreiden.

2  M. Tomlinson. Philos. Magaz. 1861, 4th serie vol. XXI, p. 249, .on the
cohésion figures of liquids" (geciteerd bij van der Mensbrugghe). \'

-ocr page 33-

§ 3. HET ODOROSCOPISCH PHAENOMEEN.

Reeds in 1748 werd door Romieu waargenomen hoe korrels
kamfer op een schoon wateroppervlak zeer snelle en lang-
durige bewegingen uitvoeren, welke eerst aan electriciteit
werden toegeschreven. Later in
1797 ontstonden twee
meeningen, een van Prévost, die het toeschreef aan een
„fluïde élastique", die van het kamfer de lucht in ging, terwijl
het water geen rol speelde, en de andere van Venturi, die
lucht- en water-contact beide noodig oordeelde, en zich de
bewegingen als resultaat van het oplossen dacht. Liégeois
behandelt het verschijnsel uitvoerig; hij kiest voor de meening
van Venturi en wijst er op, dat op kwik of op een spiegel
geen kamferphaenómeen voorkomt. Hij komt tot de volgende
conclusies:

1) hoe kleiner hoeveelheid, hoe grooter beweging.

2) hoe grooter wateroppervlak, hoe beter beweging.

3) houdt de beweging op, dan begint ze soms opnieuw,
soms niet.

4) de beweging houdt op bij het brengen van een of
ander voorwerp in het water.

5) onder een microscoop zijn de bewegingen nog lang
zichtbaar.

6) hoe warmer water, hoe meer beweging.

7) hoe schooner water, hoe beter.

Ook wist hij reeds dat de kleinste hoeveelheid vet in
\'t water de beweging verlamt -).

Naast kamfer ontdekte hij ook reeds het verschijnsel bij
aconitine en atropine. Prévost merkte dat alle stolfen, die
het kamferphaenómeen gaven riekten, van daar de naam
odoroscopisch phaenomeen. Liégeois vond echter later stolfen,
die het kamferphaenómeen gaven, maar niet rieken, b.v.
atropine en sulf. atrop. Onder de alcaloiden zullen we meer
voorbeelden hiervan vinden.

-ocr page 34-

Van der Mensbrugghe komt er vervolgens toe de oor-
zaak te zoeken in verlaging van de oppervlaktespanning van
het water en het ongelijk oplossen van het ongelijkmatige
oppervlak van de stof. Hij zegt n.1. :

„Lorsque à la surface d\'un liquide A. on dépose un petit
fragment d\'un corps solide B. qui s\'y dissout plus ou moins,
ou bien d\'où se détache une matière plus ou moins soluble,
l\'équilibre de la couche superficielle de A. est rompu; si la
solution se fait également tout autour du fragment, celui-ci
ne se déplace pas: si au contraire la solution s\'effectue
inégalement dans les différents azimuts le fragment manifeste
des mouvements brusques de translation et de rotation" en
verderop : „la vraie cause de la rotation des parcelles n\'est
autre que la grande diminution qu\'elles produisent dans la
force de l\'eau distillée".

De beteekenis der verdamping werd eerst in nieuweren
tijd in het licht gesteld door A. Marcelin 1).

Toen Zwaardemaker het ladingsverschijnsel ontdekte bracht
hij het in verband met het kamferphaenomeen. Nevellading
en kamferphaenomeen vereischen beide:

1) verlaging der oppervlaktespanning.

2) vluchtigheid.

Alle reukstoffen gaven het kamferphaenomeen. Het was
dan ook van belang dit bij de alcaloiden te onderzoeken.

Om het phaenomeen na te gaan, maakte ik gebruik van
een trechter met een openingwijdte van 20 c.M. Deze trechter
werd van onder uit met leidingwater gevuld tot dat dit over
den rand stroomde. Het geheel werd zoo schoon mogelijk
gehouden en zoo weinig mogelijk aangeraakt. Het alcaloid
werd in substantie op het midden van het watervlak gestrooid.

Hier volgen de resultaten:

I. Pyridinegruep.

kamferphaenomeen.
piperine. o

-ocr page 35-

II. Pyrrolidine-groep.

kamferphaenomeen.
*
* l)

hyoscyamine.

atropine.

cocaine.

homatropine.

scopolam. hydrochl.

III. Chinoline-groep.

chinine.

Chinidine.

cinchonine.

cinchonidine.

strychnine.

brucine.

IV. Isochinolinc-groep.

papaverine,
narcotine.
narceine.
hydrastine.

V. Phenanthrecngroep.

morphine.

codeine.

thebaine. .

dionine.

heroine.

bebeerine.

VI. Purinc-groep.

xanthine.

hypoxanthine.

theobromine.

Coffeine.

theophylline.

gering.

gering.
»

gering,
o.

o.
o.

gering,
o.

o.
* »

gering.

gering,
o.

o.
o.

o.
*

gering.

-ocr page 36-

VII. Alcaloiden van onbekende structuur.

kamferphaenomeen.

aconitine.

gering.

cevadine.

gering.

chinamine.

O.

colchicine.

• *

delphinine.

O.

emetine.

»

gelsemine.

gering.

solanine.

O.

veratrine.

gering.

conchinamine.

gering.

picrotoxine.

»

VIII. Buiten deze groepeering vallen.

piperazine. gering,

santonine. gering.

Hieruit blijkt, dat alleen de Pyrrolidinegroep een sterk
odoroscopisch phaenomeen geeft, de chinolinegroep een
zwak, terwijl van de overige groepen slechts valt op te merken,
dat de isochinolinegroep en purinegroep zich nagenoeg ne-
gatief gedragen. In de phenanthreengroep is een bepaalde
volgorde te ontdekken: n.1. codeine het sterkste en vervolgens
dionine/thebaine, heroine, morphine, bebeerine.

Vergeleken met de tabel van , de oppervlaktespanning-
verlaging der alcaloid-oplossingen is hetgeen het duidelijkst
uitkomt de overeenstemming in een gering verlagend ver-
mogen der oppervlaktespanning en een vrijwel afwezig zijn
van het kamferphaenomeen in de isochinolinegroep en de
purinegroep.

§ 4. DB VLUCHTIGHEID.

In het voorafgaande hoofdstuk heb ik reeds meermalen
het vermoeden uitgesproken, dat een stof waarschijnlijk
vluchtig moet zijn, om het ladingsverschijnsel te kunnen
geven. Juist door het verdampen van de kleine, snelle,

-ocr page 37-

t

negatieve druppels komen de grootere, positieve in de meerder-
heid, waardoor de opvangschijf geladen wordt.

Van die alcaloiden, die rieken, kunnen we a priori aannemen,
dat ze ook vluchtig zijn, daar (naast oplosbaarheid in water,
oppervlaktespanning-verlagend vermogen, oplosbaarheid in
lipoiden en het bezit van een odoriphoor), vluchtig zijn een van
de essentieele eigenschappen is van een reukstof. Ook het feit,
dat — zooals we in de volgende hoofdstukken zullen zien —
toevoeging van zout- of suikeroplossingen bij veel alcaloid-
oplossingen een versterking van het ladingsverschijnsel geeft
(door uitzouten of uitsuikeren) maakt het waarschijnlijk, dat
zij vluchtig zullen zijn.

Ook van niet riekende alcaloid-oplossingen kan de vluchtig-
heid zeer wel worden bepaald. Daartoe gebruikte ik 3 wasch-
fleschjes: A, B en C. C was half gevuld met water, B ledig
en A half gevuld met de te onderzoeken alcaloid-oplossing.
De waschfleschjes waren zoo opgesteld, dat wanneer men
de uitmondingsbuis van C verbondt met een waterstraal-
luchtpomp, de kamerlucht gezogen werd door de oplossing
in A, vervolgens door B en ten slotte door het water in C.
B was ingeschakeld, om te voorkomen, dat druppels van de
alcaloid-oplossing door den luchtstroom werden meegevoerd.
De lucht werd steeds gedurende denzelfden tijd (10 min.)
doorgezogen, terwijl de waterluchtpomp een negatieven druk
van 10 c.M. kwik veroorzaakte. Voordat de luchtpomp in
werking werd gesteld, werd de lading bepaald van de alca-
loidoplossing en werd gecontroleerd of het water werkelijk
zuiver, dat is in ons geval, vrij van lading was. Nadat de
luchtpomp 10 min. gewerkt had en derhalve gelegenheid
gehad had de vluchtige deeltjes van den inhoud van A mee
te voeren naar het water in C, werd wederom de lading
bepaald van de vloeistof in A en C. Vindt men dan ver-
minderde lading in A, dan kan men aannemen, dat de op-
lossing vluchtig is.

Bij reukstoffen kan men in C een lading aantoonen. Bij
alcaloidoplossingen is mij dit niet gelukt. Voor oplossingen
van stoffen, die geen lading geven is de methode natuurlijk
niet te gebruiken.

?
\\

-ocr page 38-

Ik vond de volgende uitkomsten:

Lading
vóór door-
zuigen.

Lading
na door-
zuigen.

Verschil.

I. Pyridinegroep.

coniine

7.5

6.5

1

nicotine

15

14.5

0.5

II. Pyrrolidinegroep.

hyoscyamine

12

10

2

atropine

14

13

1

cocaine

3.7

2.4

1.3

homatropine

15

9.5

5.5 i)

III. Chinolinegroep.

cinchonine

3

2.2

0.8

cinchonidine

3

3

0

brucine

5

3.8

1.2

IV. Isochinolincgroep.

Narceine

15

8.5

6.5

V. Phenanthrcengroep.

codeine 1 : 10.000

7

4.4

2.6

thebaine l/2000n

2.7

2.2

0.5

dionine

11

11

0

heroine

9

6.9

2.1

- *

1) Eenige vermindering kan op rekening worden geschreven der inmiddels
ingetreden polymerisatie, door de doorborrclende zuurstof bevorderd, daar
homatropine reeds in 1 Va uur het polymerisatie verschijnsel duidelijk vertoond.
Bij de andere stoffen gaat dit proces zooveel langzamer dat dit niet in 10 min.
merkbaar kan zijn.

-ocr page 39-

Lading
vóór door-
zuigen.

Lading
nä door-
zuigen.

Verschil.

VI. Purinegroep.

Coffeine

11.5

10

1.5

VII. Alcaloiden van onbekende

stnictuUr.

chinamine

5.5

2.8

2.7

colchicine

9.5

7.2

2.3

conchinamine l/8000n

3

2

1

VIII. Buiten deze groepeering valt.

santonine

max.

11.6

> 2.4

§ 5. RIEKEN VAN ALCALOIDEN.

De geschiedenis van het ladingsverscliijnsel maakt liet zonder meer van belang
bij een onderzoek naar het ladend vermogen van een groep stoffen ook haar
reuk na te gaan. In de eerste plaats de geur van de alcaloid-stoflcn zelf. Ver-
volgens werd steeds opgemerkt of de nevel riekte. Tenslotte werd de ol factie-
waarde der waterige oplossing der sterk riekende nlcaloidcn in een reukmeter
bepaald. Hierbij maakte ik gebruik van een praccisie-olfactomeler van Zwaarde-
maker. De reukatofcylinders werden den vorigen dag gevuld met de waterige
0.001 n. oplossingen van de riekende alcatoidcn, zoodat bij het onderzoek de
poreuze binnenwand goed doordrenkt was. Met de watcrluchtponip werd ge-
durende i minuut de buitenlucht door den reukstofcylinder en vervolgens door
het 100 c.c. groote reuk-reservoir gezogen. Nadat de luchtpomp was afgesloten
werd aan het reukreservoir nagegaan bij welke
minimum-nitschuiving van den
reukstofcylinder een geur was waar te nemen.

Deze uitschuiving, in c M. uitgedrukt, is een maal voor do reukkracht.

Ilier volgen de waarden.

-ocr page 40-

RIEKKRACHT VAN MILLIMOLECULAIRE SOLUTIES.

(Reciproque van het aantal c.M. beantwoordend aan 1 olfactie,)
olfactiewaarde hier aangegeven,
coniine 0.1
nicotine 2
piperine 2
sparteine 3
aconitine \') 2
delphinine 5
emetine 1
gelsemine 0.5
pelletierine 1

Onderzoekt men de alcaloiden groepsgewijs dan valt op te merken, dat:

Groep I riekt krachtig.

„ II riekt over het algemeen, hoewel zwak, behalve pilocarpine en
sparteine.

„ III, IV, V, VI rieken nagenoeg niet, terwijl groep VII zich onderscheidt
door op 2 uitzonderingen na te rieken, in 4 gevallen zelfs krachtig.

Dat er stoffen zijn b.v. nicotine, die zelf rieken, maar in den nevel geen geur
geven en weinig vluchtig zijn, behoeft niet te verwonderen als men bedenkt dat
de vluchtigheid uit water (die wij steeds onderzochten) niet gelijk is aan die van
de stof.

Omgekeerd zijn er stoffen, die niet rieken en b.v. toch het ladingsvcrschijnsel
vertoonen zooals thebaine, dionine en heroine. Hierom is het van belang na te
gaan of deze stoffen misschien niet rieken doordat zij in lipoiden onoplosbaar
zijn of te langzaam oplosbaar.

Wij weten *) dat oplosbaar in olie zijn:

a. coniine, nicotine, santoninc, strychnine en narcotine.

b. moeilijk oplosbaar zijn :
atropine, chinine en morphine.

c. onoplosbaar zijn:

emetine, brucinc, (hydroch. morphini, nitras strychnini).

Dat de eerste 4 stoffen van a in olie oplosbaar zijn ïs duidelijk daar zij sterk
rieken.

De zwakke geur van brucinc, atropine en emetine, niettegenstaande hun krachtig
ladingsvermogen (zie volgend hoofdstuk) komt overeen inet hun slechte oplosbaar-
heid in olie.

Bovendien moet steeds in het oog worden gehouden, dat een reden van niet
rieken kan zijn:

1) ontbreken van een odoriphore groep.

2) compensatie van geuren.

-ocr page 41-

Vergelijken we tenslotte de uitkomsten van het onderzoek naar den reuk met
die naar de oppervlaktespanningverlaging, moleculair gewicht, kamferphaeno-
meen en vluchtigheid, dan zien we:

Groep I geringe oppervlaktespanningverlaging, laag moleculair gewicht onder
200, geen kamferphaenomeen, weinig vluchtig uit water, en toch
sterk riekend.

„ II tamelijke oppervlaktespanningverlaging, matig moleculair gewicht,
300, duidelijk kamferphaenomeen, duidelijk vluchtig, matig riekend,

„ III matige oppervlaktespanningverlaging, matig moleculair gewicht 300,
matig kamferphaenomeen, geringe vluchtigheid, zeer zwakke geur,

„ IV geringe oppervlaktespanningvcrlaging, hoog moleculair gewicht boven
300, geen kamferphaenomeen, geringe vluchtigheid, geen geur,

,. V wisselende\' oppcrvlaktespanningverlaging, matig moleculair gewicht
300, wisselend kamferphaenomeen, wisselende vluchtigheid, zeer
zwakke geur,

VI nauwelijks oppervlaktespanningvcrlaging, laag moleculair gewicht
onder 200, nauwelijks kamferphaenomeen, niet vluchtig, niet riekend.

„ VII sterke oppervlaktespanningvcrlaging, voorzoovcr zij een zeer hoog
moleculair gewicht hebben boven 500, bovendien krachtig kamfer-
phaenomeen zeer vluchtig en riekend,

„ VIII pipcrazine in alle bovengenoemde eigenschappen zwak, santoninc
in alle matig krachtig.

§ 6. STERKTE DER LADING VAN DE WATERIGE OPLOSSING EN
BIJ UITZ0UTEN ENZ.

Aangezien de alcaloiden niet op de weefsels inwerken in
een waterige omgeving, maar in een die isosmotisch is met
0.9 % NaCl oplossing, onderzocht ik welken invloed de
toevoeging van een oplossing van NaCl en eenige andere
stoffen op het ladings-verschijnsel had. Bij 5 c.c. alcaloid op-
lossing deed ik 5 c.c. 1.8 °/0 NaCl, 12 °/0 suiker, 5 0/o sali-
cylas natricus of 3.5 % CaCL, waardoor een met de
lichaamssappen isotonische oplossing verkregen werd. \')

-ocr page 42-

Daar de alcaloid oplossing dan echter niet meer 0.001 n.,
maar 0.0005 n. sterk was, werd ook de lading bepaald van
0.001 n. oplossing aa water, waarmee dus de bij het uit-
zouten gevonden getallen vergeleken moeten worden. Steeds
werd nagegaan of de NaCl, suiker, salicylas natricus en CaCl2
oplossingen zelf lading gaven. De keukenzout-oplossing leverde
in deze nooit moeilijkheden, de suiker-oplossing beschimmelde
na eenigen tijd, ging muf rieken en gaf dan een lading
tusschen 3 en 7 deelstrepen. Versche suikeroplossingen
laadden nooit. De salicylas natricus-oplossing gaf bij de
concentratie, waarmee ik werkte, geen lading, mits zij versch
bereid werd. Dit zelfde geldt voor de CaCl2 oplossing. De
werking van salicylas natricus-oplossing had daarom bijzonder
belang, omdat volgens Neuberg salicylas natricus hydro- ,
tropisch is, d.w.z. zich gedraagt tegenovergesteld aan suiker-
en zout-oplossing, dus het in oplossing brengen bevordert.
Men zou verwachten, dat de lading dus minder zou worden,
hetgeen intusschen, zooals de tabel uitwijst, niet het geval is!

In de volgende tabel heeft men een overzicht over de uit-
komsten.

In de tweede kolom vindt men de lading van 1/1000 n.
oplossing uitgedrukt in het aantal deelstrepen, dat de elec-
troscoop .uitsloeg.

De derde kolom geeft den optimum afstand d. i. de afstand
tusschen schijf en versproeier waarbij de grootste lading
gevonden wordt.

De overige kolommen geven de lading aan van de erboven
vermelde mengsels.

Vergelijken we deze tabel met de vorige dan blijkt over
het algemeen een parallel te bestaan tusschen A en de lading
der waterige oplossing, vooral echter tusschen deze laatste
en het kamferphaenomeen. Treffender is echter nog de
overeenkomst tusschen A en de lading bij uitzouten met
NaCl en CaClo oplossingen, b.v. bij chinine, aconitine, ceva-
dine, veratrine, delphinine, emetine, solanine.

Deze laatste stoffen hebben alle een zeer hoog mole-
culair gewicht, terwijl de purine groep, die een zeer laag
moleculair gewicht heeft, bij uitzouten nagenoeg niet laadt.

-ocr page 43-

Lading

Opt. afst.

V1000 n

) in gelijke deelen vermengd met

H2 0

NaCl.
1-8 %

Suiker
12 °/o

Sal. natr.j

57, i

CaCl.,
3.5 °/o

I. Pyridin e-groep.

coniine

11

20

10

3

max.

max.

2

nicotine

15

30

3,2

10

max.

max.

piperine

7

20

3

0

10,8

0,7

0

II. Pyrrolidinc-groep.

pilocarpine

1,5

20

0,2

0

0

2

0,1

hyoseyamine

11

20

3

max.

max.

max.

max.

atropine

14

20

2,1

max.

3,3

max.

max.

cocaine

8,7

20

3,6

4

11,7

max.

homatropine

max.

25

5

11,5

max.

max.

1,2

sparteine

9

25

8,7

11

max.

max.

max.

scopolaminum hydrochl.

8,8

20

2,8

3

max.

max.

0,1

III. Chinolinc-grocp.

chinine

0

1,8

max.

7

max.

max.

Chinidine

1,9

20

1,7

14

7,4

max.

max.

cinchonine

3

20

0,9

1,1

4,1

7,7

0,1

cinchonidine

5,6

20

3,9

6

max.

max.

max.

strychnine

1,8

30

0

0

1,8

1,9

0,4

brucine

5

25

2,6

max.

11,5

max.

max.

IV. Isochinolmc-grocp.

papaverine

0

0

0

2

1,2

0

narcotine

0

0

0

0

1

0,1

nareeine

max.

25

4,2

max.

12

max.

max.

hydrastine

0,2

30

0

0,1

3,4

2,6

0,1

-ocr page 44-

V. Phenanthreen-groep.
morphine
codeine

thebaine
dionine
heroine
bebeerine

VI. Purine-groep.
xanthine
hypoxanthine
theobromine
Coffeine
theophylline

VII. Alcaloiden van onbe-
kende structuur.
aconitine

cevadine

chinamine

colchicine

delphinine

emetine

gelsemine

pelletierine

solanine

veratrine

conchinamine Vsooo n
Picrotoxine 0,4 %o

VIII. Bniten dcgroepeering
vallen

piperazine
santonine

/ 1000

n in gelijke deelen vermengd met

Lading

Opt. afst

H2 0

! NaCl.
1 1.8 °/o

Suiker
12 °/o

Sal. natr
5°/o

CaCI.2
3.5 °/0

1,2

20

0,3

0,1

I

2,8

1,8

0,3

max.

25

8,2

max.

max.

max.

max.

3,7

20

1,2

8

4,5

max.

2,8

11

20

6,5

8

max.

max.

13

9

20

7,3

max.

1 13

max.

0

0,5

0

0

2,1

0

0

0

0

0,1

0

0

0

0

0

0,3

0

0

0

0

1,3

0,1

0,8

0

0

0

1,1

0,2

0

0

0

0

1,1

0,2

0,6

1,7

20

2,1

max.

3,3

max.

max.

1,2

15

0,4

max.

0,7

max.

max.

6,2

25

1,2

0,1

3,1

12

0

9,5

30

2,5

12

9,5

max.

max.

1,9

30

1,6

max.

6

max.

max.

7,4

15

1,5

max.

7

max.

max.

0

0

0,2

1,9

1,4

0

1,4

25

0

1,8

2,5

14

0,2

0,7

20

0,1

7

1

8,5

6

3,2

25

3,7

max.

6

max.

4,2

15

0,3

0,7

6,2

8

0,2

1,4

25

0

0,4

3,5

\'0,1

o

0

0

0,8

0

0,4

max. \'

20

5,8

max.

max.

max.

max.

-ocr page 45-

Ook de invloed van geleidelijke verdunning werd nagegaan.
Hierbij bleek dat zelfs sterk ladende alcaloidoplossingen bij
verdunnen zeer spoedig indifferent worden. Men zou als het
ware kunnen spreken van electrische odeurs in tegenstelling
met parfums, zooals deze indeeling ook van reukstoffen be-
staat, (de eerste sterk riekend, maar bij verdunnen snel hun
geur verliezend, de tweede zwak riekend, maar bij verdunnen
hun geur lang behoudend).

Bijvoorbeeld:

Vs» n.

7<o n.

7ioo n.

L ~

V200 n-

7500 n.

\\i, \'
!71000n-

1

Va000 n.

Vsooo"-

7l0000n-

coffeïne . .

max.

max.

6,2

2,3

0.6

0

cinchonidine

5.6

3.9

1.1

0.2

santonine .

max.

5.8

0.7

codeïne . .

max.

8.2

1

0

colchicine .

9.2

0.5

0.1

narceine . .

max.

4.2

1

0.8

cocaïne . .

8.7

0

sparteïne. .

9

2.7

1.4

coniïne . .

11

10

2

0.2

heroïne . .

9

7.3

2.5

0.5

emetine . .

7.4

1.5

0

homatropine

.......... ...... 11 ■

15

0

0

0.4

»

a& water,

.....

5

0.4

0.4

0.1

n

ak NaCl-sol.

14

0

0

0

»

aè suiker-sol

14.5

0.6

0

0

n

aa salicylas natricus-sol . . .

max.

10.5

5.2

1

»

aa CaCl2-sol

.....1

1.2

0.4

0.4

Met de verdunning wordt ook het uitzoutend vermogen,
dat aan NaCl of het uitsuikerend vermogen, dat aan suiker
eigen is, gewijzigd. Hieromtrent geeft het nu volgend staatje
uitkomst]). Ik vond n.1. dat voor de mengsels waarin zout

-ocr page 46-

voorkomt een omslagpunt bestaat. Bij 1/20oon homatropine
wordt de lading door NaCl toevoeging en door suiker ver-
hoogd, bij
Vioooon verlaagd.

homatropine Viooo n aa water 5

„ „ aa NaCl opl. 14

 Vöooo n aa water 0.4

„ „ aa NaCl opl. 0

„ Viooo n aa suiker opl. 14.5
„ V.5000 n suiker opl. 0

Een tweede merkwaardig verschijnsel ziet men, wanneer
men uitzout met mengsels van NaCl- en CaClo-oplossingen
in verschillende verhoudingen.

B.v.

Homatropine: lading

VlOOo

n aa water

3

10

5 deelen

„ 5 deelen CaCl2 opl.

1,2

4

5 „

„ 4 „

1 NaCl. opl. 0

5,1

5 „

3 „

2 „

1,6

6.2

5 „

2 „

3 „

2,5

8,3

5 „

1 „

4 „

3,2

13,5

5 „

4-

5 „

11

max.

5 . „

172 „

3»/j „

11

We ontmoeten op die wijze ook hier het bekende ver-
schijnsel van de
balanceercnde ionen, het onderling tegen-
werken van de Ca- en Na-ionen. Dit komt hier echter alleen
aan het licht, wanneer we werken met een oplossing, die
onder het omslagpunt ligt.

Ook uit de volgende proefneming blijkt dit.

Homatropine: lading

Viooo 1 aa CaClo opl. 1

„  100 mg. NaCl. 0,9

„ „  200 „ „ 2,5

„  300 „ „ 3,2

„ „  400 „ „ 3,2

, H20 2,1

-ocr page 47-

Een dergelijk onderzoek ingesteld bij atropine en hyos-
cyamine gaf de volgende resultaten.

Atropine: lading

Visoo n aa H20 8,8

„ aa NaCl opl. max

,, aa CaCl2 opl. 6.3
4 „ 1 NaCl opl. 6,9

3 „ 2 „ 7,8

2 „ 3 „ 8,4

1 „ 4 „ 11,5

P/s „ 3% „ 8,7

Hyoscyamine:

Viooo n aè H20 10,3

aèi CaCl2 opl. 16.

Daar we dus boven \'t omslagpunt waren nam ik:

/mnn n opl.

n

N

\'oooo n aa H20

6

„ afi CaClo opl.

2,9

4 , \'

1 NaCl. opl.

3,2

n 3 „

2 „

3,4

2 „

3 ,, „

3,6

1 »

4 „

4,6

»

5 „ „

10,5

1V2

4" 3/2» i)

4,9

„ 5 druppels CaCl2 5 NaCl. „

5,5

„ -1-2 druppels

„ 5 NaCl. „

7,4

Ook kan men aantoonen dat het ladingsverschijnscl parallel gaat met de
polymerisatie. Een duidelijk voorbeeld geeft hiervan de homatropine:

lading om 3 u. 30 15
. 5 u. 15 7
. na 24 uur 4,5

Hetzelfde verschijnsel vond ik bij atropine, hyoscyamine, nicotine en aconitiuc.
Met het oog op de antagonistische toxicologische werking van pilocarpine en

-ocr page 48-

atropine, was het interessant na te gaan in hoeverre deze ook door het Iadings-
verschijnsel werd aangegeven. Ook hierin stelde dit laatste ons niet te leur.

pilocarpine Vjooo n- aa H20 1,6

atropine Viooo n- aa H„0 8

atropine Viooo n* aa pilocarpine \'/ïooo n- 5

Zoo ook:

pilocarpine Viooo aa l-^

hyoscyamine Viooo n- aa H20 10.3

pilocarpine Viooo n- aa hyoscyamine \'/ïooo 8.3

homatropine Viooo n- aa H20
homatropine \'/1000 n- aa pilocarpine Viooo
Ook voor het aantoonen van potentieering trachtte ik het ladingsverschijnsel
te gebruiken, wat ook werkelijk gelukte bij atropine-hyoscyaminc.

atropine

\'/1000

n.

aa

H„0

8

hyoscyamine

Viooo

n.

aa

H20

10,3

atropine

1/

11000

n.

a a

hyoscj\'amine

Viooo n- 12

atropine

V inno

n.

10

hyoscyamine

V1000

n.

12

-ocr page 49-

BESLUIT.

In de voorafgaande bladzijden is de electrische lading be-
studeerd, die de verstuivingsnevel van een uiterst verdunde
(millimolecul&ir) waterige oplossing van een alcaloid aan de
voorwerpen meedeelt, welke zulk een nevel ontmoeten.
Wegens het gevaar voor vergiftiging mofeten zulke proeven
natuurlijk in een zuurkast plaats grijpen, waarin een voldoende
ventilatie onderhouden wordt. In een geheel afgesloten en
volmaakt rustige ruimte mogen zij echter niet geschieden,
want de lading verraadt zich alleen, wanneer zich de uiterst
kleine negatieve deeltjes, welke de nevel naast de groote
positieve bevat, behoorlijk kunnen verspreiden.

De alcaloiden deelen de merkwaardige eigenschap bij ver-
stuiving electrische ladingen tot stand te brengen met alle
physiologisch werkzame stoffen (reukstoffen, saponinen. glyco-
"siden, antipyretica, fermenten, organische smaakstoffen enz.).

Daar de vroegere bewerkers van dit thema, het vermogen
ladingen te verwekken, in verband hadden gebracht met
andere eigenschappen, zooals oppervlakte-activiteit, vluchtig-
heid, reuk, heb ik mij beijverd, ook voor de alcaloiden deze
eigenschappen zooveel mogelijk quantitatief na te gaan. On-
getwijfeld gaat het laadvermogen der alcaloiden met eenige
dezer andere eigenschappen op en neer, maar toch niet
zoo, dat ik mij kan denken, dat het er onmiddellijk aan ge-
bonden is. Van de grootste beteekenis is de verlaging der
oppervlakte-spanning gebleken. Daarnevens toonde zich de
vluchtigheid van groot belang. Met deze beide eigenschappen
samen hangt dan het riekend vermogen der alcaloiden, in
wier moleculen kennelijk chemische kernen voorhanden zijn,
<fie zich als odoriphoren openbaren. De biologische beteekenis
van dit laatste behoort niet tot mijn onderwerp. Wel de

-ocr page 50-

samenhang van laadvermogen en vermindering der opper-
vlaktespanning, welke laatste omstandigheid misschien de
voorwaarde is, waardoor chemische moleculen, die een cel
omringen, zich aan de gelstructuren van het protoplasma
kunnen hechten en daarna hun werking kunnen uitoefenen.
Dat onder zulke omstandigheden de aanwezigheid van andere
stoffen met name de in de weefsels steeds tegenwoordige
balanceerende ionen van gewicht blijkt, is niet verwonderlijk.

-ocr page 51-

STELLINGEN.

I.

De nevelelectriciteit van physiologisch werkzame stoffen
vindt haar oorsprong in de eigenaardigheden van de meeste
dezer stoffen om de oppervlaktespanning van het grensvlak
lucht-water te verlagen.

II.

Het grooter worden van den optimum-afstand bij het ver-
stuiven van telkens verdunde reukstofoplossingen, kan niet
in de eerste plaats van de vluchtigheid afhankelijk zijn.

III.

Het is onnoodig een patiënt, die een ongecompliceerde
roodvonk heeft doorgemaakt en geen enkele pathologische
afscheiding meer vertoont, ten volle zes weken te isoleeren.

IV.

Bij de verspreiding van febris typhoidea speelt contact-
infectie een hoofdrol.

V.

De op de ovaria voorkomende groeven zijn niet enkel
ovulatielitteekens.

VI.

Niet alleen de rol, maar ook het bestaan van de inter-
stitieele klier in de ovaria vereischt nader onderzoek.

VII.

Aan de interne secretie van de placenta mag geen directen
invloed op het al of niet beginnen van de baring worden
toegeschreven.

-ocr page 52-

Het is wenschelijk de werking van pilocarpine na te gaan
bij geëmotioneerde zielszieken, speciaal bij angsttoestanden.

IX.

Bij hooge totale doorsnijding van het ruggemerg kunnen
de peesreflexen aan de beenen op den duur terugkeeren.
De wet van Bastian — hoewel dus niet juist — heeft echter
wel practische waarde.

X.

De verhouding van het totaal leucocyten-aantal en het
percentage der polymorphonucleaire leucocyten heeft pro-
gnostische waarde b.v. bij appendicitis.

XI.

Er moet worden aangenomen, dat het bij de vertebraten
voorkomt, dat skeletdeelen afkomstig zijn uit het ectoderm.

XII.

Ten onrechte wordt aangenomen, dat de rechtopgaande
gang van den mensch op de kuitspieren geringen invloed
heeft.

XIII.

De operatie van West ter bestrijding van de dacryocystitis
verdient de voorkeur boven de trepanatie van het os lacri-
male volgens van Lint.

XIV.

De z.g.n. „abortief kuur" bij gonorrhoe behandeling is af
te keuren.

XV.

De militair geneeskundige dienst kan worden afgeschaft.

-ocr page 53-
-ocr page 54-
-ocr page 55-
-ocr page 56-