-ocr page 1-

1920

OVER HET GELUIDS-

VRAAG5TUK

IN ZIEKENHUIZEN

"v.

J. I. A. B. VAN ROIJEN

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

OVER HET GELUIDSVRAAGSTUK
IN ZIEKENHUIZEN

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Over het Geluidsvraagstuk
in Ziekenhuizen.

PROEFSCHRIFT

tlllllllllllllllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlIlltllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllIlltllllllllltllllllllllltlIlllllllllllllllllllllllllltllllllltltlllllll

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE GENEESKUNDE,

AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR\'MAGNIFICUS
Dr. W. VOGELSANG,

HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT, TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 14 DECEM-
BER 1920, DES NAMIDDAGS TE 3 UUR, DOOR
JAN ISA AC ANTONI BEREND VAN ROIJEN
ARTS TE DORDRECHT, GEBOREN TE VEENDAM

N.V. UITG.\'Mij. EN BOEKH. v/h. P. M. WINK TE ZALT.BOMMEL 1920.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Aan

mijne Vrouw en Kinderen

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Bij het voltooien van dit proefschrift gevoel ik het als een
plicht een woord van bijzonderen dank te richten tot U, Hoog»
geleerde ZWAARDEMAKER, Hooggeachte Promotor. Waar
wij ver van elkaar wonen en wij beiden gebonden waren door onze
respectieve werkkringen, was persoonlijk overleg en hulp bijna
geheel uitgesloten. Gij hebt, met opoffering van Uwen kostbaren
tijd, U de moeite getroost te trachten, door briefwisseling deze
leemte zooveel mogelijk aan te vullen. Ik ben U daarvoor ten
zeerste erkentelijk.

-ocr page 12- -ocr page 13-

INHOUD.

Bladz.

Inleiding .................. 11

Hoofdstuk I. Literatuuroverzicht......... 16

» II. Geruischlooze kamers........48

» III. Acoustiek en gehoorigheid in de zieken*

huizen te Dordrecht........61

» IV. Eerste oriënteeringsproeven over demping

en voortgeleiding van contactsgeluid. . 75
» V. Tweede reeks van proeven over demping

en voortgeleiding van contact*geluid . . 77
» VI. Proevenreeks over het isolatievermogen

van bouwmaterialen in diverse combinaties. 81
» VII. Proefneming over het maken van eene
ventilatie«inrichting zonder overbrenging

van geluid............96

» VIII. Proeven over acoustiek in gebouwen in

Gothischen stijl..........101

» IX. Proeven over geleidingsvermogen van zware

muren en wanden in reeds bestaande

gebouwen............109

» X. Besluit.............114

-ocr page 14-
-ocr page 15-

INLEIDING.

Groote hervormingen hebben in de laatste tientallen van jaren
plaats gegrepen op het gebied van ziekenhuis*bouw. Er is nadruk
gelegd op ruime toetreding van lucht, licht en zonneschijn. Men
is er op uit geweest, de reinheid van het geheele gebouw en
van de in te ademen lucht zoo hoog mogelijk op te voeren.
Het van elkaar .scheiden wat niet bij elkaar behoort, is zoo
streng mogelijk doorgevoerd en de technische hulpmiddelen
voor verpleging en behandeling zijn tot op zulk eene hoogte
gebracht als men vroegere jaren niet vermoed heeft, dat mogelijk
zoude zijn.

De hervormingen zijn inderdaad meestal tevens groote ver«
beteringen geweest.

Edoch, als verrassing heeft men daarna ontdekt, dat men bij
het aanbrengen van die hervormingen en verbeteringen ongemerkt
een ander gebrek heeft binnengeloodst, zeer tot ongerief van
onze patienten, de meest belanghebbenden. Het rumoer en de
gehoorigheid in de moderne ziekenhuizen zijn tot zulk een hoogte
geklommen, dat het verblijf aldaar voor vele zieken zeer be*
zwaarlijk wordt. Aan dit euvel paal en perk te stellen, wordt
dan ook een steeds dringender eisch.

Het is de bedoeling van dit geschrift, te trachten een weg te
vinden om tot de oplossing van dit vraagstuk te komen, zonder
daarbij in conflict te geraken met andere hygiënische en medische
eischen.

Om tot de oplossing van eene moeilijkheid te komen, is het
in de eerste plaats noodig na te gaan, welke de oorzaken van
het kwaad zijn, om daarna te onderzoeken: 1°. welke oorzaken

-ocr page 16-

te vermijden zijn en 2°. waar zulks niet mogelijk blijkt, daar*
tegen een geneesmiddel aan te wenden.

Gaat men na waardoor het rumoer in onze ziekenhuizen
ontstaat, dan komt men tot de conclusie, dat daarvoor vele
oorzaken zijn, waarvan ik de voornaamste wil releveeren.

Als eerste hiervan zou ik willen noemen: Het enorme toenemen
van rumoer en gedruisch in onze moderne samenleving.

Steeds grooter wordt het aantal spoorlijnen en steeds drukker
wordt daarop het verkeer. Steeds grooter wordt het aantal
rommelende treinen en gillende locomotieven. Steeds grooter
wordt het aantal tuffende en toeterende automobielen, en steeds
grooter wordt het aantal brommende en bellende electrische trams.
Steeds drukker ook wordt, door het snelle groeien der steden,
het verkeer van personen, wagens en karren in de straten, die,
wat haar breedte betreft, daarop niet zijn aangelegd.

Deze oorzaak ligt weliswaar buiten het gebied van den bouw»
trant, die bij onze nieuwe ziekenhuizen is toegepast, maar dwingt
ons toch er onze aandacht aan te schenken en te overwegen,
of hiertegen, in letterlijken en in figuurlijken zin, niet een dam
is op te werpen.

Het merkwaardige is nu juist, dat ongeveer gelijktijdig met
dit sterke toenemen van deze eerste oorzaak de tweede oorzaak
is ontstaan, waardoor de gevolgen van de eerste nog grooter
zijn geworden.

Deze tweede oorzaak is n.1.: Het bouwen volgens het paviljoen=
systeem.

Waren de oude ziekenhuizen veelal als een groote massale
klomp met relatief weinig oppervlakte, door het bouwen volgens
het paviljoen*systeem of volgens het corridor*paviljoen»systeem
werd dit radicaal veranderd. Door deze nieuwe bouworde werden
alle deelen zooveel mogelijk vrij aan de buitenlucht blootgesteld,

-ocr page 17-

zoodat lucht en zonneschijn overal gemakkelijk konden binnen*
treden. — Doch met deze twee vrienden kwam ook de vijand
opdagen. De geluidsgolven van de rumoerige stad kregen vrij
baan tusschen de diverse gebouwen. Nergens was meer een
geluids*schaduw.

De derde oorzaak is het groote aantal ramen in de moderne
ziekenzalen
, welke, voor ruime ventilatie, zooveel mogelijk ge*
opend zijn. De geluidsgolven kunnen dus onbelemmerd binnen*
treden en zich uitstorten over de hoofden der rustzoekende
patiënten.

De vierde oorzaak is: de constructie in gewapend beton van
de zolderingen.
Deze worden aan de bovenzijde, waar zij als
vloer dienst doen, met terrasso bedekt. Iedere voetstap op deze
vloer*zolderingen klinkt luide door naar beneden; het verschuiven
van ieder meubelstuk geeft beneden rumoer. Dit doorklinken
van de vloeren is zulk een hinderlijk bezwaar, waarvoor onze
Hollandsche bouwmeesters nog zoo slecht raad weten, dat het
door vele ziekenhuis*artsen als een onoplosbare moeilijkheid
wordt beschouwd.

De vijfde oorzaak is: het glad afwerken van alle wanden.
Ieder geluid, dat in een ziekenhuis*ruimte doordringt, weer=
kaatst tegen de harde, gladde wanden, wordt er door versterkt
en galmt na. Het sterkst komt dit uit in de operatiekamers,
waar de eisch van gladheid het strengst is doorgevoerd en ook
in de gangen, die veelal den grootsten inhoud hebben van alle
ziekenhuisruimten en die niet bezet zijn met meubelen, die het
geluid zouden kunnen dempen. De gangen werken op een erin
doordringend geluid op dezelfde wijze als de vioolkast op het
geluid van de snaar. De gangen vormen een van de grootste
bronnen van het kwaad.

-ocr page 18-

De zesde oorzaak is: het aanbrengen van ronde hoeken. Deze
werken bij de terugkaatsing van het geluid op soortgelijke wijze
als een holle spiegel bij opvallend licht. Zij geven bij terugkaatsing
geluidsbrandpunten en daardoor een onaangename acoustiek.

De zevende oorzaak is: het groote aantal buizen en geleidingen.
Gerammel aan den centralen verwarmingsketel wordt door het
geheele buizennet, tot in de uiterste hoeken van het gebouw,
gehoord. Een snel dichtgedraaide waterleidingkraan kan in de
leiding somtijds een schok geven, die door het geheele huis
klinkt; het lekken van een kraan en het volloopen van het
reservoir van de W. C. geven een geruisch, dat overal, waar de
leiding ligt, wordt overgebracht.

De achtste oorzaak is: de electrische lift. Indien men werkt
met draaistroom, zooals steeds meer het geval wordt, ontstaat
er in den motor van de lift een toon, die door de betonvloeren
en de muren alsook door de lucht in de gangen gretig wordt
overgenomen en voortgeleid.

De negende oorzaak is: het tot één massief geheel verwerken
van muren, vloeren en zolderingen.
Iedere stoot, slag of ander
contact tegen een dezer onderdeelen wordt door het harde
geheel, door die éénheid, voortgeleid.

De tiende oorzaak kan soms gelegen zijn in: het afwerken
(zonder meer) van vloeren en zoldering door middel van Siegward*
balken
• In plaats van geluiddempend (zooals sommige bouw«
kundigen meenen) werken deze juist geluid=versterkend. Het
geluid vari iederen neerkomenden hiel wordt in de er onder
liggende luchtholte door resonance versterkt, te erger, daar alle
aan elkaar grenzende balken denzelfden inhoud hebben, dus
gelijk gestemd zijn.

-ocr page 19-

Wil men den acustischen toestand in onze ziekenhuizen ver*
beteren, dan zal men deze tien oorzaken, die mij als de voor«
naamste voorkomen, rekening moeten houden. Men zal moeten
trachten, waar mogelijk, die oorzaken weg te nemen en, waar
niet mogelijk, de kwade gevolgen er van te ondervangen of te
niet te doen.

Bij het bestudeeren en uitwerken van dit vraagstuk is het
practisch (al is het, theoretisch beschouwd, wellicht niet streng
wetenschappelijk), de bronnen van geluid in twee groote
rubrieken te verdeelen, n.1. die van het luchtgeluid en die van
het contact=geluid.

Onder de eerste rubriek zou ik willen rangschikken: rumoer
van buitenaf, spreken, zingen, lachen, telephoon* en huisbel, etc.
Onder de tweede rubriek: het geluid van loopen, stooten tegen
muur of deur, gerammel aan de centrale verwarming, schuifelen
met stoelen en tafels, dichtslaan van deuren etc.

Het verdeelen in deze twee groote rubrieken is noodig, omdat,
zooals later in dit geschrift zal blijken, voor iedere rubriek
geheel verschillende bestrijdingsmiddelen, ja, soms zelfs schijnbaar
tegenstrijdige middelen noodig zijn.

Aangezien voor speciale onderzoekingen en voor speciale
behandeling een nagenoeg geruischlooze kamer van groote waarde
kan zijn, zal ten slotte in dit geschrift worden nagegaan, of het
mogelijk zoude zijn, met gewone bouwmaterialen en zonder
opoffering van andere eischen der hygiëne, zulk een vertrek te
construeeren.

-ocr page 20-

HOOFDSTUK I.

Literatuuroverzicht.

Wanneer men bijeengaart, wat door verschillende onderzoekers
is geschreven over de eigenschappen van het geluid, voor zoo*
verre die voor ons doel van belang zijn, is het practisch, die
onderzoekers in drie rubrieken te verdeelen- Al laat die indeeling
zich niet altijd streng doorvoeren, voor een overzicht is het toch
gemakkelijker.

In de eerste rubriek zou ik willen plaatsen hen, die onder*
zoekingen hebben verricht over acoustiek in zalen; in de tweede
rubriek hen, die onderzoekingen hebben verricht over het
geleidingsvermogen van verschillende stoffen voor geluid, in de
derde rubriek de groote massa der practici, wier werk zich niet
altijd in een vakje laat onderbrengen.

Van de eerste rubriek wil ik in de eerste plaats noemen:
Sabine, Marage en Exner, die een zelfde onderwerp ter hand
namen; de laatste twee in navolging van den eersten.

Met de bedoeling, de acoustiek in een gehoorzaal te ver*
beteren, nam Sabine \') proeven over interferentie, over nagalm
en over demping van geluid. Vooraf geeft hij eerst een paar
bepalingen over goede acoustiek in gehoorzalen. De eischen zijn:

1°. dat het geluid voldoende sterk zij;

2°. dat de gelijktijdig werkzame componenten van een samen*
gesteld geluid hun
eigen, relatieve intensiteit behouden;

3°. dat de opeenvolgende geluiden, in snelle bewegings*articulatie
(onverschillig van muziek of spraak)
duidelijk en precies zijn,
vrij van bijgeruischen.

\') Contributions from the Jelierson Physical Laboratory, Harvard College.
Architectural Acoustics. Part 1. Reverberation by W. C. Sabine, 1906.

-ocr page 21-

Voor voldoende sterkte van het geluid op alle plaatsen van
een auditorium geeft het Grieksche theater de meest logische en
beste oplossing, uit een bouwkundig oogpunt bezien.

Zijne proeven over interferentie verrichtte Sabine in een vertrek
van het Jefferson Physical Laboratorium, aldaar bekend als „de
kamer voor constante temperatuur." Deze kamer is
onderaardsch
en op een afzonderlijk fundament gebouwd, heeft dubbele, zeer
dikke gemetselde muren
en een gemetselde en licht gewelfde
zoldering. De muren zijn niet door vensters doorbroken, zijn
van binnen glad afgewerkt en de deur is er mee in een plat
vlak. Sabine gebruikte dit vertrek, omdat het daar
„extremely
quiet"
was. Hij toonde in dit stille vertrek, door middel van
een orgelpijp, nogmaals het welbekende feit aan, dat men bij
interferentie in een vertrek plaatsen heeft van versterking en van
verzwakking (of zelfs opheffing) van geluid. Verder toonde hij
aan, dat op de eene plaats de grondtoon versterkt is en even
verder verzwakt, doch op diezelfde plaats juist het octaaf ver*
sterkt. Door het hoofd te buigen en op te heffen kon hij
afwisselend grondtoon en octaaf hooren.

In een onregelmatig gebouwd vertrek, met onregelmatige
wanden, alsook bij gecompliceerde geluiden, krijgt men natuurlijk
niet deze regelmatige interferentie, doch een gecompliceerde.

Om den nagalm in de te onderzoeken gehoorzaal te bepalen,
werkte hij met een automatisch aangeblazen orgelpijp, voorzien
van chronograaf en registrator.

Het eerste resulaat van deze onderzoeking was de vondst, dat
de
tijdsduur yan den nagalm vrijwel dezelfde was op alle plaatsen
in een zelfde zaal.

Verder stelde hij voor dezen tijdsduur de navolgende formule
vast:

k

-ocr page 22-

waarin t de tijdsduur is, k een factor, recht evenredig met den
inhoud van de zaal,
a de absorptie van het geluid door muren,
wanden en meubilair, terwijl
x de absorptie door aangebrachte
voorwerpen, zooals: kussens, kleeden, auditorium etc. voorstelt.

Hoe gvootev dus de inhoud van de zaal is, hoe langer de
nagalm zal duren, hoe grooter het absorptievermogen van wanden
en meubilair is, hoe
korter de nagalm zal duren.

Om het absorptievermogen van bouwmaterialen, meubileering
etc. te bepalen, moest Sabine een éénheid hebben. Hij ging daartoe
zoo ongeveer van de volgende redeneering uit: Als in een vertrek
een raam open staat, zal het geluid, dat in dat vertrek ontstaat,
op die plaats niet kunnen terugkaatsen, doch de geluidsgolf
zal geheel vrij naar buiten ontwijken. Men zou dus kunnen
zeggen, dat een open raam het geluid
totaal absorbeert. Een
open raam van 1 M.2 nam hij daarom als éénheid aan.

Als resultaat van zijne proeven gaf hij het navolgende lijstje

over absortievermogen:

1 M.2 open venster............1,—

wand van dennenhout............0,061

gipsplaat op houten lijst...........0,034

gipsplaat op metaaldraad...........0,033

glas, enkele dikte.............0,027

gemetselde baksteenen muur .........0,025

gips (op dakpan)..............0,025

auditorium, per M.2 . ...........0,96

auditorium, per persoon...........0,44

enkele vrouw. . • . ......•.....0,54

enkele man...................0,48

olieverf schilderij, met lijst.............0,28

kamerplanten...............0,11

karpet.................0,20

extra zwaar oostersch tapijt. .........0,29

cretonne................ . 0,15

-ocr page 23-

gordijnen .................0,23

behangselpapier van paardenhaar, 2,5 c.M. dik en

8 c.M. van den muur...........0,78

kurkplaat 2,5 c.M. (op den grond) ....... 0,78

linoleum (op den grond)..........0,12

bank, geheel van esschenhout........• 0,039

bank, per plaats............................0,0077

geheele bank met paardenhaar en leer ......2,10

bank, opgevuld met paardenhaar, per plaats. . . . 0,28

paardenharen kussen, per plaats........0,21

Ten slotte heeft Sabine nog aangetoond, dat de duur van den
nagalm wel wordt verlengd, door de kracht van het geluid,
doch dat bij het steeds meer versterken van het geluid de
toeneming van den tijdsduur afneemt. Hij deed deze proef, door
achter elkaar te werken eerst met één orgelpijp, dan met twee etc.

Hij geeft het volgende lijstje:
t, = 8,69 seconden.

t2 = 9,14 seconden (toeneming 0,45 seconde).
t3 = 9,36 seconden (toeneming 0,22 seconde),
t, = 9,55 seconden (toeneming 0,19 seconde).

Geïnspireerd door de proeven van Sabine heeft Marage \')
deze met eenige wijziging herhaald. Hij zegt in een inleiding
eerst: „In een zaal waar een constante en regelmatige toon wordt
voortgebracht, kan een toehoorder drie soorten van trillingen
hooren:

lo. de primaire golf, direct van de bron;

2o. diffuse golven, in een oneindig aantal, die door de wanden
worden teruggekaatst; zij veroorzaken den nagalm (resonance^toon)\';

\') M. Marage, Qualités acoustiques de certaines salles pour la voix parlée. —
Journal de physique IV serie. Tome VI, Année 1907, page 101.

-ocr page 24-

3o. golven die regelmatig door de wanden zijn teruggekaatst;
zij zijn de oorzaak van de preciese echo."

Marage onderzocht diverse gehoorzalen op soortgelijke wijze
als Sabine. Hij gebruikte daarvoor vocaaksirenen en vond, dat
de nagalm voor verschillende klinkers ook eenigszins verschillend
is. Het langst klinken na: de o, de
ou (fransch) en de a; het kortst
de
è en de i. De klinkers, die het langst nagalmen, worden
echter door dempende stoffen het meest geabsorbeerd.

Zijne conclusies zijn:

,,lo. Zooals de heer Sabine gezegd heeft, kan de resonance*toon
dienen, om de acustische eigenschappen van een zaal te
karakteriseeren;

2o. De duur van dit geluid varieert met het timbre (de
klankkleur), de hoogte en de sterkte van het primitieve geluid,
hetgeen wellicht zou kunnen verklaren, waarom een zaal goed

genoeg kan zijn voor een spreker en slecht voor een orkest;

Ic

3o. Met de formule t = ——- kan men bepalen den duur

3, x

van het resonance=geluid, afhankelijk van het aantal toehoorders;

4o. Als de acoustiek van een zaal goed zal zijn, moet de duur
van de resenance zeer constant wezen voor alle plaatsen en alle
klinkers. Hij moet schommelen tusschen % en 1 seconde;

5o. Als* deze tijdsduur grooter is dan één seconde, kan men
zich in die zaal niet anders verstaanbaar maken dan door zeer
langzaam te spreken, zeer gearticuleerd en niet te hard;

6o. Deze methode maakt, dat men van te voren en zeker kan
zeggen, aan welke voorwaarden een spreker moet voldoen, om
zich voor alle toehoorders verstaanbaar te maken."

De derde onderzoeker, dien ik tot deze rubriek reken, is
Sigmond Exner \').

\') Ueber die Akustik in Hörsälen und ein Instrument sie zu besiimmen.
Vortrag gehalten von Sigmond Exner, Professor der Physiologie a. d. Univer«
sität in Wien. Zeitschr. d. Oesterr. Ingen.s und Architecten»Vereines, 1905.

-ocr page 25-

Hij geeft vooraf de volgende stelling:

„De acoustiek is ten eerste des te beter, in hoe grootere
intensiteit de te voorschijn geroepen geluidsgolven direct van
haar bron naar het oor van den hoorder geraken en ten tweede,
des te
slechter, hoe langer de tijd duurt dat en hoe grooter de
intensiteit is, waarmee de
gereflecteerde golven, die uit dezelfde
geluidsbron stammen, het oor treffen."

Hij illustreert deze stelling met een paar aardige voorbeelden,
waarvoor ik naar het origineel moet verwijzen.

Voor de goede acoustiek in een zaal acht hij het noodig, dat
de zitplaatsen oploopen en dat daarboven een galerij wordt
aangebracht. Verder beveelt hij ten zeerste aan een zoo laag
mogelijk plafond, zoodat de daardoor teruggekaatste golven
bijna even snel het oor van den toehoorder bereiken als de
directe golven.

Verder maakt hij er op attent (en hierop wil ik speciaal de
aandacht vestigen), dat voor de acoustiek in gehoorzalen ronde
hoeken (Hohlkehlen) zeer slecht zijn, aangezien daar de geluids*
golven
slechts éénmaal kunnen terugkaatsen.

Heeft men een gewelfd plafond of gewelfde nissen, dan krijgt
men brandpunten van gereflecteerde geluidsgolven. Zulke ronde
hoeken werken op het geluid als een holle spiegel bij opvallend
licht. In zulke zalen met nissen heeft men vlak. ervoor een
brandpunt met een alleronbehaaglijkste en krachtige echo- —
Rechte hoeken zijn veel beter; daarbij heeft men
twee keer een
terugkaatsing; bij een rechten drievlakhoek heeft men
drie keer
een terugkaatsing; bij scherpe hoeken heeft men
minstens drie
terugkaatsingen en sommige geluidsgolven keeren daaruit zelfs
in het geheel
niet terug 1

Exner heeft een toestelletje bedacht, om in een zaal te bepalen:

lo de relatieve sterkte van het geluid;

-ocr page 26-

2o. den duur van den nagalm en

3o. de relatieve sterkte van den nagalm na een willekeurigen,
vooraf vastgestelden tijd.

Hij plaatste daartoe in de te onderzoeken zaal een pistool,
hetwelk hij vanuit een verwijderd vertrek, alwaar hij zat te
observeeren, electrisch kon doen ontbranden. Hij nam per
telephoon het geluid waar. Door inschakeling van een weer*
stand, dien hij willekeurig kon vergrooten, zoover, tot alle geluid
weg was, kon hij relatief de sterkte van het geluid bepalen. —
Door een draaienden veerslinger kon hij afwisselend den stroom
onderbreken en inschakelen en zoodoende den nagalm beluis*
teren b.v. na 7i V2 of 1 seconde. Op deze wijze onderzocht
hij verschillende zalen.

De vierde onderzoeker, die tot deze rubriek behoort, is de
architect Sturmhöfel \')•

Om proeven té kunnen nemen over het terugkaatsingsver»
mogen van verschillende wanden, heeft hij een vernuftig toestelletje
bedacht, waarmee hij een valstaafje met willekeurige kracht op
een onderlaag kon laten vallen, en de kracht van het geluid
dus naar willekeur kon regelen.

In een inleidende beschouwing doet hij uitkomen, dat in het
algemeen geluid verzwakt en uitsterft:
lo. door de wrijving in de lucht;
2o. door interferentie (vooral onregelmatige) en
3o. door het verlies bij de terugkaatsing.
Om de kracht van een teruggekaatste geluidsgolf te bepalen,
ging hij eerst bepalen, hoever op het vrije veld het valstaafje
nog juist hoorbaar was. Daarna liet hij het met dezelfde kracht
vallen tegenover een muur, dien hij wilde onderzoeken. Hij
ging dan steeds verder achteruit, totdat ten slotte de echo nog
juist op de grens van het hoorbare lag. Nemen wij nu als

Handbuch der Architectur von Durm, Ende, Schmitt etc. Teil III Band 6
1904. Kapittel 2. Anlagen zur Erzielung einer guten Akustik von A. Sturmhöfel.

-ocr page 27-

voorbeeld, dat het staafje in het vrije veld hoorbaar was tot op
115 M. en bij de terugkaatsing tot op 47,5 M., dan had daarbij
het geluid een weg afgelegd van 2
X 47,5 M. = 95 M. De kracht

95

van de teruggekaatste geluidsgolf is dus dan ■ ^ = 83 % van

de directe geluidsgolf.

Deze berekening van Sturmhöfel is, theoretisch beschouwd,
niet geheel juist, aangezien de kracht van het geluid niet afneemt
eenvoudig omgekeerd evenredig met de lengte van den afgelegden
weg, doch omgekeerd evenredig met het quadraat van dien
afgelegden weg, indien het geluid zich in de vrije ruimte bol«
vormig kan voortplanten Op den beganen grond is ook dit
niet geheel juist, tengevolge van de terugkaatsing van den bodem.

Practisch geeft het resultaat van zijne onderzoekingen toch wel
eenig houvast, omdat men het terugkaatsingsvermogen van de
onderzochte wanden wel relatief, en ruwweg ook wel eenigszins
quantitatief, met elkaar kan vergelijken.

Hij geeft de navolgende tabel van terugkaatsingskracht:

gladde waterspiegel....................95 %

gepolijste steenen wand................95 °/o

gepolijste houten wand................95 %

geverfde houten wand................90 %

gladgestucadoorde wand........80 % tot 85 %

gevoegde muur......................75 %

relief wand........................64 °/o

gladgestreken „Rauputz"................50 %

vlakke grindvlakte....................30 °/o

„Rauputz" (Stipputz).........35 % tot 40 %

„ausgestreifte Theaterdecoration"... . 35 %

geplooide pluche»draperie.......20 "/o tot 30 %

Ten slotte maakt Sturmhöfel nog attent op het feit, dat zalen
met plattegronden, die het model hebben van een regelmatigen

-ocr page 28-

veelhoek (dus alle regelmatige figuren die in een cirkel passen),
voor acoustiek niet deugen, aangezien men daarbij in het midden
altijd een brandpunt vindt van teruggekaatste geluidsgolven.

Als laatsten onderzoeker in deze rubriek wil ik nog noemen
R. Heger l).

Ten einde in een koepelvormige begraafplaats*kapel de slechte
acoustiek te verbeteren, deed hij een proef om de echo weg te
nemen. Hij stelde in het vrije veld een raam op en bespande
dat met verschillende stoffen. Als hij gevoerd bombazijn nam
en daarover gevoerd en geplooid fluweel, was de echo weg,
Toen de kapel met deze combinatie van stoffen van binnen
bekleed was, was de nagalm verdwenen.

In de tweede rubriek vermeld ik in de eerste plaats het werk
van Biltris i). Om te onderzoeken, hoever het dempingsver*
mogen voor geluid van enkele stoffen was, legde hij die in een
dikte van 35 m.M. op een tafel en bedekte ze met een tegel van
4 c.M. dikte. Een microphoon, in verbinding met een telephoon*
hoorn en een cel van Leclanché, werd op den tegel geplaatst.
Nu werd de tafel, waarop dit alles lag, met een metalen punt
békrast en werd vergeleken de kracht, die telkens noodig was
om het geluid, dat hierdoor ontstond, door de telephoon hoorbaar
te maken. Biltris kon op deze wijze aantoonen, dat trichopièse
(d. i. gevlochten paardenhaar) in sterk säamgepersten toestand
minder geluiddoovend werkt, dan wanneer het minder is samen*
geperst. Ook ontdekte hij, dat cement meer geluid tegenhoudt
dan porphyroid. Veel meer resultaat bereikte hij echter niet.
Dit is zeer jammer, want juist de demping van contact*geluid
eischt nog veel opheldering.

0 Erzeugung stummer Wände von R. Heger in Dresden. - Deutsche
Bauzeitung, 1899, pag. 354.

2) A. N. H. Biltris, Handelingen van het 5de Vlaamsche Natuur* en
Geneeskundig Congres, 1901,

-ocr page 29-

Hij ging daarna anders te werk. Hij construeerde een kubiebe
houten kist, die buitenwerks 0,37 M. lang, breed en hoog was.
De wand was 1 c.M. dik. Deze kist bekleedde hij van binnen
met de stof die hij onderzoeken wilde. Binnen in de kist plaatste
hij, als geluidsbron, een electrische bel, die met een element van
Leclanché en met een weerstand verbonden was. Zoodoende
kon hij de bel met verschillende kracht laten klinken. Als de
bel geluid gaf, zóó als hij het wenschte, luisterde hij op welken
afstand het geluid nog te hooren was. Hij onderzocht op deze
wijze: Trichopièse végétale (d. i. samengeperst zeegras), cork*
carpet,) d. i. een kurklaag, met pergamoid overtrokken) en oud
vilt. De trichopièse \\vetd bovendien aan de binnenzijde nog met
gips bekleed. Hij stelde het onderstaande schema op:

Stof.

Dikte.

Binnen«
bekleeding.

Afstand
waarop het ge«
luid niet meer
hoorbaar is.

Trichopièse végétale . . .

40 m.M.

Gips 15 m.M.

13 M.

„ minder sterk

geperst . . .

35 „

»» ,,

25 M.

„ sterk geperst .

35 „

„ 15 ,

32 M.

Oud vilt, 5 lagen....

40 „

Geene.

35 M.

Cork*carpet......

10 „

Pergamoid 1 m.M.

46 M.

Deze proeven van Biltris zijn door de Groot \') overgedaan
in het Physiologisch Laboratorium te Utrecht. Hij onderzocht
trichopièse, turfmos en kurksteen. Eerst deed hij het juist als
Biltris, doch daar zijn bel te hard klonk, sloot hij die daarna
eerst in een klein marmeren kistje op. Hij mat dan tot op welken
afstand het geluid nog juist hoorbaar was. Daarna deed hij
anders. Hij schakelde een weerstand in en ging na hoeveel Ohms
hij in te schakelen had, om het geluid nog juist tot op 1 d.M.

\') „Het doorlatingsvermogen van verschillende stoffen voor geluid", door
H. de Groot, Nederl. Tijdschr. voor Geneeskunde, 19)0, eerste helft,

-ocr page 30-

te hooren. Ten derde maakte hij kistjes van de te onderzoeken
stof en plaatste daarin een eenvoudigen valphonometer, waardoor
hij een stalen kogeltje op een stalen plaat kon laten vallen.
Deze kistjes van de te onderzoeken stof plaatste hij nog in een
kist, \'waarvaii bodem en deksel uit marmer en de zijkanten uit
kurksteen bestonden.

Op alle-Ttóe^tnanieren vond hij, dat trichopièse, bij zijn manier
van werken, het geluid~het meest tegenhield, daarna turfmos
en ten slotte kurksteen.

Over de uitkomsten van deze proefnemingen zal ik aanstonds,
aan het eind van deze rubriek, een en ander opmerken.

Een paar andere onderzoekers, die in deze rubriek thuis
behooren, zijn Sieveking en Behm \'). Zij maakten een houten
kist van 1 M.3 grootte. De wanden waren 2 c.M. dik. In deze
kist werd een tweede kist geplaatst uit kurksteen, die binnen»
werks in alle drie afmetingen 52 c.M. groot was. De wanden
waren 12 c.M. dik. De beide kisten waren van elkaar gescheiden
door een ruimte van 10 c.M. dikte, die met zand was opgevuld.
De binnenste kist werd ten overvloede van binnen nog met
flanel bekleed. In den voorwand was een opening van 25 bij
25 c.M., waaromheen een laag gummi van 10 c.M. dikte was
aangebracht.

De te onderzoeken stoffen werden tot platen van 35 bij 35 c.M.
gesneden, voor de opening gebracht en met schroeven tegen
het gummi gedrukt. — In de binnenste kist werd als geluidsbron
een electro»magnetisch gedreven stemvork (C, = 264J geplaatst,
voorzien van resonance»kast. Voor dit geluid waren de wanden
van de kist geheel dicht. Waargenomen geluid kon dus alleen
door de proefplaat komen. Als geluidopvanger gebruikten zij
een stemvork van dezelfde toonhoogte en met overeenkomstige

!) Akustische Untersuchungen van H. Sieveking und A. Behm. Annalen
der Physik, Band 15, 1904.

-ocr page 31-

resonancekast als van de binnen geplaatste stemvork. Deze
opvanger stond 70 c.M. van het venster van de kist. Als nu de
binnenste stemvork in werking werd gesteld en het geluid had
gelegenheid naar buiten te treden, dan ging, door resonance, de
buitenste meetrillen. Deze trillingen konden microscopisch afge«
lezen worden.

Door hunne onderzoekingen vonden Sieveking en Behm o. a.
dat een viltlaag van 3 c.M. dikte ongeveer 81 °/0 doorlaat van
het geluid, dat bij open venster ontwijkt. Door de viltlaag zeer
stevig te perseri, werd de doorlaatbaarheid tot 41 °/0 verminderd.
Ook door het vilt met water te imbibeeren, daalde de doorlaat«
baarheid belangrijk.

Uit deze proeven blijkt wel, dat de groote doorgankelijkheid
van poreuze stoffen voor geluid berust op den directen door«
gang van luchttrillingen door de poriën. Bij het imbibeeren
werden de poriën grootendeels verstopt en de lucht er uit ver«
dreven, waardoor de luchttrillingen zich niet vrij kunnen voort«
planten.

De uitkomst van hun onderzoek van andere stoffen (voor
een groot deel combinaties) geven zij in onderstaande tabel.

Namen.

Dikte.

Uitslag
stemvork.

Open kist................

200

Gewone kurkstcen.............

1

185

» » .............

2,5

154

• » » .............

3,5

72

» » met pek bekleed......

6

64

» met gipsbckleeding.....

6,5

62

» •» met papierbekleeding ....

3

12

» » met cementbekleeding ....

3

5

» » met gipsplaat.......

3

5

Geïmpregneerde kurksteen.........

2

19

» » met 4 m M. linoleum .

2

14

» » met papier.....

2

6

Dubbele plaat van kurksteen (leeg)......

1,5

148

» » » » met zand (los). . .

1,5

56

» » » » met zand (vast) . .
» » » » met kurkafval (los) .

1.5

36

1,5

. 30

» » » » met kurkafval (vast).

1,5

20

-ocr page 32-

Sieveking en Behm formuleeren het rerultaat van hunne
onderzoekingen in de navolgende woorden:

„Allgemein ergibt sich, dass die Durchlässigkeit in der Regel
im umgekehrten Verhältnis zu der Dichte des Körpers steht.
Dies scheint mit manchen practischen Erfahrungen in Wider*
spruch zu stehen, erklärt sich daber dadurch, dass es sich in
den meisten Fällen nicht um die directen von der Schallquelle
ausgehenden Luftwellen handelt, sondern immer um die
Schwingungen fester Körper, die selbständig wieder Schallwellen
in der benachbarten Luft erzeugen."

Wat Sieveking en Behm door hunne proeven vonden, is
niets nieuws. Reeds veel eerder heeft Tyndall \') ditzelfde aan*
getoond. Hij liet uit een goed geïsoleerde buis geluidsgolven
stroomen. Deze geluidsgolven werden op eenigen afstand opge*
vangen in een trechter, die vóór een gevoelige vlam geplaatst
was. De vlam werd dan door de geluidstrillingen in beweging
gebracht. Hij kon nu de vlam tot rust brengen, door zijn hand
tusschen buis en trechter te schuiven. Eveneens, door er een
plankje tusschen te houden of een glasplaat. Daarentegen werd
het geluid niet tegengehouden door een katoenen zakdoek en
heel weinig door
6 zakdoeken op elkaar. Werd nu de zakdoek
echter in water gedompeld, dan werd veel geluid tegengehouden.
Hetzelfde vond hij met zijde, met linnen, met een dikke laag
flanel, baai, vilt en met 200 lagen katoenen*netweefsel.

Door de zijde in olie te dompelen, vond hij weer hetzelfde,
als wanneer hij zijn zakdoek in water gedompeld had. Tyndall
zegt, dat een ieder die proef zelf gemakkelijk kan herhalen door
naar een horloge te luisteren en dan die stoffen tusschen oor
en horloge te hangen.

>) Der Schall, von John Tyndall, Bearbeitet von Helmholtz und Wiedemann.
Braunschweig 1897,

-ocr page 33-

Dat deze proeven van Tyndall genoegzaam bekend zijn, blijkt
o.a. daaruit, dat men ze vermeld vindt in handboeken over
natuurkunde, zooals b.v. in het „Leerboek der Natuurkunde"
van Dr. J. Bosscha. Het is wel vermeldenswaard, wat Bosscha
er nog aan toe voegt. Hij schrijft: „Bij voortplanting van het
geluid door de fijne kanalen van een poreuzen wand moet de
beweging langs de wanden dier talrijke tusschenruimten door
wrijving eenigermate worden belemmerd. Bovendien zal de
overgang der ontwikkelde warmte van de lucht naar de vaste
deelen van den wand en omgekeerd hier in ruime mate plaats
vinden tengevolge van de groote uitgebreidheid van het opper»
vlak. Hieruit verklaart Rayleigh de dempende werking, die zulke
poreuze wanden en weefsels op de geluidsgolven kunnen uit»
oefenen en „die vooral bij hooge tonen is te bemerken". —

Elders zegt Bosscha nog: „De wand zelf kan de geluids»
trillingen dikwijls goed geleiden, wanneer de poriën door een
vloeistof worden gesloten. Een laag katoen, waarop men een
met kleinen houten voet voorziene stemvork plaatst, zal de
trillingen der vork in den regel slechts in geringe mate op de
tafel overbrengen, waarop het weefsel is gelegd. Maakt men dit
echter vochtig, dan wordt de overgang der trillingen op de
tafel sterker, evenals het geluid."

Bosscha vermeldt verder nog eenige welbekende proeven, die
aantoonen, dat vaste stoffen geluid veelal beter voortplanten
dan gassen. Het tikken van een horloge, dat op het eene einde
van een lange lat gelegd wordt, is aan het andere einde zeer
goed waar te nemen, terwijl er geen denken aan is, dat men
het op dien afstand door de lucht zou kunnen hooren. Verder
de proef met de vork, die aan het midden van een touwtje is
bevestigd, waarvan men de uiteinden tegen de ooren houdt.
Schommelt men nu de vork tegen een tafel, dan hoort men

\') Bewerkt door Dr. van Schaik.

-ocr page 34-

een krachtig geluid, doch houdt men de touwtjes maar een heel
klein eindje van de ooren verwijderd, dan hoort men niets meer.

Al deze drie proeven zijn zeer leerzaam wat betreft het voort?
geleidingsvermogen voor wat ik in mijn inleiding noemde
„contactsgeluid."

Een onderzoeker uit den nieuweren tijd, dien ik nog vermelden
wil, is Franz Weisbach die eene dissertatie schreef over het
doorlatingsvermogen voor geluid, terugkaatsing en absorptie.
Hij maakt, voor het verrichten van zijne proeven, gebruik van
een venster in een torenkamertje, ter grootte van 35 x 35 c.M.
Hiervoor bracht hij de stoffen, die hij op geluid*doorgankelijk«
heid wilde onderzoeken. Hij spande ze daarvoor op een houten
raam, dat vastgeschroefd kon worden aan een tweede houten
raam, hetwelk aan de buitenzijde van het venster bevestigd was.
Als geluidsbron plaatste hij op een plat dak, buiten het venster,
een electro*magnetisch gedreven stemvork, voorzien van een
resonancekast, waarvan de opening naar het venster gekeerd was.
Het geluid, dat door een te onderzoeken stof werd doorgelaten,
werd in het torenkamertje opgevangen door een telephoon met
resonator, die op 70 c.M.- afstand van die stof was opgesteld.
Een snaargalvanometer, model Edelmann, diende om de metingen
te verrichten van de inductiestroomen, die opgewekt werden
door de uitslagen van de telephoon.

Weisbach onderzocht op deze wijze verschillende stoffen. Hij
kwam tot eene eigenaardige ontdekking n.1. deze, dat poreuze
stoffen, zooals linnen, baai, etc. onder alle omstandigheden en
bij alle proeven steeds eenzelfde hoeveelheid geluid doorlaten,
doch dat vaste stoffen, zooals blik, hout, papier, etc. in dit
opzicht variaties vertoonden, afhankelijk van de meerdere of

\') Versuche über Schalldurchlassigkeit, Schallreflexion und Schallabsorption
von Franz Weisbach. Leipzig 1910.

-ocr page 35-

mindere vastheid, waarmee het spanningsraam aan het andere
raam werd vastgeschroefd. Hoe minder vast aangeschroefd, hoe
meer de platen zelf gingen meetrillen.

Ten slotte noemt hij nog eenige gevallen uit de praktijk over
meetrillen van platen, zooals dunne houten wanden, houten
kasten, glasramen etc., die gemakkelijk in transversale trillingen
geraken. Zij absorbeeren een deel van de geluidsenergie en worden
tot nieuwe geluidsbronnen. Zij werken verstrooiend en geven
geen harden reflex, zooals b.v. steenen muren.

Wat Weisbach hier meedeelt is dat, wat wij in het Hollandsch
noemen: het daveren van een wand.

Voor isolatie tegen lucht=geluid beveelt Weisbach aan: dub*
bele, harde wanden met een tusschenruimte, die opgevuld is
met poreuze stoffen, die weinig transversale trillingen kunnen
uitvoeren.

Eene hoogst interessante dissertatie is er in 1911 verschenen
van de hand van R. Berger. \')

Schrijver begint met eerst een uitvoerig overzicht te geven
over meting van geluidssterkte Hij beschrijft totaal 26 methoden.
Een medicus practicus zet altijd een bedenkelijk gezicht, als hij
voor een ziekte een groote menigte geneesmiddelen aanbevolen
ziet, ten bewijze, dat het ware nog niet gevonden is. Men
ontvangt bij het lezen van al deze meetmethoden wel eenigszins
eenzelfden indruk. De ware methode is ook hier nog ïiiet
gevonden; men heeft geen maat, geen éénheid van geluid. Alles
is slechts vergelijkenderwijs en soms zeer onvolledig. Toch zal
men veelal gedwongen zijn, op de een of andere wijze een
keuze te doen. Berger geeft daarom een practischen raad. Voor
het meten van geruischen en gecompliceerde geluiden beveelt
hij de subjectieve methode aan volgens den ,,Reizschwellenwert."

■) Ueber die Schalldurchlassigkeit. Dissertation von Richard Berger, Dipl.
Ingeniör. Druck von R. Oldenbourg in München 1911.

-ocr page 36-

Het oor is het meest gevoelige instrument, om in de nabijheid
van den geluidsdrempel verschil in intensiteit waar te nemen.
De objectieve methoden hebben alle het nadeel, dat men eigen«
lijk alleen gelijksoortige geluiden van eenzelfde toonhoogte goed
kan vergelijken. Het beste vindt hij nog het toestelletje van
Rayleigh, dat de zuiverste meting geeft. Het bezwaar is echter
dat het, in den vorm, waarin hij het gebruikte, niet gevoelig
genoeg is.

In het tweede deel schrijft hij over de theorie der geluids*
voortplanting. Hij maakt de opmerking, dat bij geen enkelen
vorm van arbeidsvermogen zulke afwijkende inzichten bestaan
over voortplanting en isolatiemiddelen daartegen, als bij het
geluid. Zoowel in werken over physica als in technische werken
vindt men dikwijls vlak onder elkaar opgaven, die elkaar tegen*
spreken. Wel een bewijs, dat het een moeilijk vraagstuk is. Een
eind verder geeft hij als het eindresultaat van eene uitvoerige
berekening op, dat „
het geluidverlies door inwendige wrijving
bij het voortplanten van een transversale golf in een onbegrensde,
gelijkvormige stof
recht evenredig is met de geluidsterkte, met
den
afgelegden weg en met het quadraat van het trillingsgetal
en omgekeerd evenredig met de dichtheid en met de derde
macht
van de geluidssnelheid." —

Hierdoor worden vele verschijnselen verklaard. Wij weten,
dat het geluid zich in vaste lichamen, trots groote inwendige
wrijving, enorme einden zonder groote verzwakking kan voort*
planten. Hier heffen de werkingen van de groote voortplan*
tingssnelheid en van het specifieke gewicht den invloed van de
inwendige wrijving tamelijk wel op.

In een passage over buigingstrillingen schrijft hij: „Terwijl bij
snaren en membranen de voortplantingssnelheid der buigings*
golven voor alle toonhoogten constant is, is zij bij staven en
platen eene functie der golflengte. De buigingstrillingen hebben
voor de theorie der geluidsisolatie een hoogstbelangrijke betee*

-ocr page 37-

kenis. Door het optreden van buigingstrillingen krijgen wij een
veel krachtiger omzetting van luchtgeluid in „Bodenschall" en
omgekeerd, dan men volgens de brekingswetten zou verwachten
en evenzoo verhoogde „Schalldurchlassigkeit". Bij de buigings»
trillingen speelt de verhouding der golflengte tot de grootte
van het trillende lichaam een zeer belangrijke rol. Bij zeer lang»
zame, periodieke trillingen, zooals bij machines kunnen optreden,
kan b.v. een geheel huis of een vrijstaande wand zich gedragen
als een enkel lichaam, hetwelk van onderen vastzit. Op grond
hiervan kunnen, zooals de waarneming leert, de horizontale
trillingen van liggende machines veel gevaarlijker worden dan
verticale trillingen van dezelfde kracht.
Men gevoelt ook in de
bovenste étages de trillingen veel meer dan beneden.

Bij dunne wanden wordt het luchtgeluid van den eenen kant
op den anderen hoofdzakelijk door buigingstrillingen overgebracht,
daar de kracht van de, in het materiaal van den wand werkelijk
optredende en aan de andere zijde uittredende geluidsgolf, slechts
zeer gering is. Ook bij de later te beschrijven proeven hebben
wij bij de niet poreuze stoffen hoofdzakelijk met buigingstril»
lingen te doen.

In een hoofdstuk getiteld: „Schutz gegen Luftschall" zegt
hij o.a.: „In een groot aantal gevallen van practischen aard wil
men zich met zoo dun mogelijk materiaal tegen het doordringen
van geluidsgolven door de lucht beschutten ; b.v. bij de telephoon»
cellen. Hiervoor komen slechts vaste lichamen in aanmerking.
Bij vaste lichamen is de dichtheid (en gewoonlijk ook de
voortplantingssnelheid V2)
zeer groot, vergeleken met de over»
eenkomstige waarden bij lucht.

Wij nemen eerst het geval, dat V2 zeer groot, limiet ~ is,
tegenover V,. In dit geval is de stof
onsamendrukbaar. Het
geluid plant zich niet voort dwars door de stof van den wand,
doch de wand zelf wordt door het geluid in trilling gebracht.

Bij de berekening blijkt dan, dat van de twee wanden de

3

-ocr page 38-

zwaarste het best tegen luchttrillingen beschut en dat de laagste
tonen gemakkelijker doordringen dan hooge tonen.

Een volkomen „starre", onbuigbare wand kan als geheel onder
den invloed van geluidsgolven meetrillen. Indien zulk een wand
aan de einden stevig bevestigd werd,
zou. de reflex totaal zijn
en zou er
geen geluid doorgaan en dus niets aan de andere
zijde gebeuren.

Ook bij niet*„starre" wanden is er belangrijk minder doorgang
van geluid, als de randen vastzitten. De geluidsoverbrenging
door buiging is doorgaans veel grooter.

Voor het geval dat geen buigingstrillingen optreden en ook
de overige theoretische veronderstellingen aanwezig zijn, volgt
uit de voorafgaande vergelijkingen (men zie daarvoor de uit*
voerige berekeningen bij Berger zelf), dat juist de z.g.
goede
geluidsgeleiders, bij welke
iJ- en Vgroot zijn, de beste beschutting
tegen luchtgeluid geven.

In een hoofdstuk, getiteld: „Schutz gegen Bodenschall" zegt
Berger ongeveer het volgende: „Wanneer aan de oppervlakte
van vaste stoffen op een of andere wijze trillingen teweeggebracht
worden, krijgen wij gewoonlijk een lucht* en een bodemgeluid
(Bodenschall). Onder het laatste verstaan wij: het geluid, dat
door het vaste lichaam zelf geleid wordt. Zoo ontstaan beide
soorten van geluid b.v. bij het inslaan van een spijker in den
wand, bij het loopen op den vloer, bij straatrumoer, bij piano*
spelen, als de piano niet zeer goed van den vloer geïsoleerd is, enz.
Luchtgeluiden krijgen wij alleen bij: spreken, zingen, vioolspel,
fluitspel etc."

De wanden, zolderingen, vloeren etc., waarin zich „Bodenschal"
voortplant, zijn gewoonlijk stoffen, waarbij
m- en V tamelijk groot
zijn. Men denke aan die waarden bij hout, steen etc. Wij kunnen
bij voorbaat verwachten, dat wij tusschen twee stoffen van groote
F en V een tusschenlaag met kleine f en v moeten inleggen,
om den overgang van den Bodenschall zooveel mogelijk te

-ocr page 39-

verhinderen... . Men moet dus kurksteen, vilt etc. er tusschen
leggen. Een reeks van gevolgtrekkingen voor de geluidstechniek
is hieruit te maken.

Wij zien, dat de onderstelling: „een goede „Bodenschall*
isolator" moet ook een goede luchtgeluid*isolator zijn en omge*
keerd, niet opgaat!
Dezelfde stof kan in het ééne geval een
werkzame beschutting tegen het geluid geven en in het andere
geval het geluid goed doorlaten!

In een hoofdstuk over: „Die porösen Körper" zegt hij: „Eene
reeks van poreuze stoffen, die voor lucht doorgankelijk zijn,
zooals b.v. vilt, hebben zich, volgens ervaring, betrouwbaar ge*
toond als middel tegen „Bodenschall". Verder is bekend, dat
bij het loopen over deze stoffen er
geen geluid ontstaat. Ten
slotte weet men ook, dat zij op den duur den nagalm in zalen
etc. belangrijk kunnen verkorten, doordat zij het geluid beter
absorbeeren dan niet*poreuze stoffen, die het geluid sterker
terugkaatsen. Vrij algemeen is nu het geloof verspreid, dat deze
stoffen ook goede beschutting opleveren tegen luchtgeluid. Zelfs
vakmenschen gelooven, dat men door middel van doeken, flanel,
vilt etc. het luchtgeluid zou kunnen tegenhouden. Bij stoffen,
die de lucht goed doorlaten, gaat het geluid grootendeels door
de poriën heen. Het geluid wordt hier belangrijk minder ver*
zwakt dan door zeer dunne lagen niet*poreuze stoffen, die de
lucht niet doorlaten. Zelfs dan, als men de poriën verstopt, is
hare werkzaamheid niet groot, daar zij gewoonlijk zeer licht zijn.

Berger vermeldt dan de proeven van Tyndall, die ik reeds
beschreven heb.

In het derde deel beschrijft Berger de proeven, die hij ge*
nomen heeft. Bij de eerste proeven gebruikte hij een kubieke
kist van kurksteen, waarvan de ribben buitenwerks één Meter
lang waren. De kurksteen was 15 c.M. dik. Van binnen was

-ocr page 40-

deze kist eerst bekleed met een laag asphaltpapier en daartegen
nog een laag lood van 5 m.M. dikte. Deze kist liet geen waar*
neembaar geluid door. Aan ééne zijde was een opening gelaten,
waaromheen een groef, waarin een laag Para*gummi van 3 c.M.
dikte gelegd was. Hierop kwamen de te onderzoeken platen te
liggen, die door een vastgeschroefden beugel bevestigd werden.
In het midden van den bovenwand van de kist was een vak
geluidmeter aangebracht; een messingbuis, waarin een messing*
staaf precies paste. Onder aan deze messingstaaf zat een kommetje
van week ijzer, waarin een ijzeren kogeltje paste. Door een
electrischen stroom door het stuk week ijzer te laten gaan, kon
hij het kogeltje vast houden en door den stroom uit te schakelen
kon hij het kogeltje laten vallen, dat dan neerviel op een ijzeren
plaat, van waar het schuin opstuitte en in een zakje opgevangen
werd. De messingstaaf kon naar willekeur op en neer geschoven
worden, zoodat Berger de valhoogte naar willekeur kon regelen,
dus ook naar willekeur het geluid kon versterken of verzwakken.
Hij luisterde dan op een vaste plaats. Hij heeft deze methode
van onderzoek echter opgegeven, omdat hij werkte iti een
laboratorium waar geen stilte te krijgen was. Hij ging het toen
dus anders inrichten en volgde zoo ongeveer de methode van
Sieveking en Behm. Evenwel liet hij de electrisch gedreven
stemvork doorklinken, wat hij kon doen, omdat hij er een ver*
nuftig bedachte stem*inrichting aan verbonden had. Aan een der
beenen van de binnenste stemvork had hij een spiegeltje beves*
tigd, dat door een klein, geluiddicht gesloten venster een streep
licht ontving en terugwierp op een scherm van matglas. Als de
stemvork trilde, werd deze lichtstreep natuurlijk tot een licht*
vlak. De buitenstaande, opvangende stemvork was op soortgelijke
wijze van een spiegeltje voorzien en dit kaatste hetzelfde opge*
vangen licht terug op hetzelfde stuk matglas, vlak naast de
lichtstreep van de binnenste stemvork. Als de beide stemvorken
trilden, brachten zij twee naast elkaar liggende lichtvlakken

-ocr page 41-

teweeg. Door de grootte dier vlakken te vergelijken, kon Berger
het percentage van het doorgelaten geluid bepalen. Hij onder»
zocht op deze wijze verschillende stoffen en de eindconclusie
daarvan was, dat hij den navolgenden regel opstelde:
„De
doorgankelijkheid voor geluid neemt regelmatig af met het ge=
wicht van de plaat. De zwaarste platen laten dus het minste
geluid door! Bij dezelfde dikte dus, weert de plaat met het
hoogste soortgelijke gewicht het meeste geluid af!

De proeven bevestigden dus de theorie.

Het lijstje van de stoffen, die Berger onderzocht, volgt hier»
onder. De eerste stoffen laten het meeste geluid door, de laatste
het minste.

Deze lijst luidt:

Flanel.
Vilt.

„Lederpappe".

Geperste kurksteen.

Asbestpapier.

„Verbleiter Eisenblech".

Hout.

Klingerit.

Dakpapier.

Geperste kurksteen.

„Asbest»Schiefer".

Beton.

Asphalt.

Looden plaat.

De „Slotopmerking" van Berger luidt: Resumeerend komt
men tot de slotsom, dat
men, om in een stof de voortplanting
van het geluid te stuiten, als isolator een tweede stof moet
riemen, bij welke het product van dichtheid en geluidssnelheid
zoo sterk mogelijk moet afwijken van dat der eerste stof Voor
het speciale geval van isolatie tegen luchtgeluid volgt daaruit,
dat men de wanden zoo zwaar mogelijk moet maken!

-ocr page 42-

In het jaar 1913 is van de hand van Dr. Spijkerboer \') eene
dissertatie verschenen, waarin de proeven van Sieveking en
Behm en van Berger, alsmede die van Biltris en de Groot
gecontroleerd werden. Spijkerboer had daarbij het voorrecht te
mogen beschikken over de hulpmiddelen van het Physiologisch
Laboratorium te Utrecht en over de daar aanwezige geruisch*
looze kamer. — De eerste proeven deed hij, door van de te
onderzoeken stoffen kistjes te maken en binnen deze een micro*
phoon te plaatsen, die het geluid opving, dat verkregen werd,
door achtereenvolgens verschillende orgelpijpen aan te blazen.
De uitslagen van het microphoonmembraan werden gemeten met
behulp van een snaargalvanometer van Einthoven, gefabriceerd
door Edelmann. Onderzocht werden volgens deze methode:
marmer, glas, hardsteen, turfmos, kurksteen, lood, aluminium
en vilt.

Bij de tweede proevenreeks gebruikte Spijkerboer een telephoon
inplaats van een microphoon. In een vertrek, grenzende aan de
geruischlooze kamer, werden de orgelpijpen opgesteld vóór een
grooten blikken trechter, die overging in een dikwandige looden
buis, welke weer nauwkeurig aansloot aan een korten wijden
trechter, eveneens uit dik lood vervaardigd. De looden buis en
trechter bevonden zich in het geruischlooze kamertje. Er was
zorgvuldig voor gezorgd, dat op de plaats, waar de looden buis
door den wand van het kamertje heenging, geen geluidslekken
bestonden.

Boven den looden trechter hing de telephoon, waaraan een
opvangtrechter. De draden der telephoon waren direct verbonden
met de snaar van den galvanometer, die zich in een ander ver*
trek naast de geruischlooze kamer bevond. Op het trechter*
vormige looden stuk werden de te onderzoeken stoffen gelegd
en door een dikken looden ring aangedrukt. Onderzocht werden:

\') „Doorlatingsvermogen voor geluid", Proefschrift, door C. Spijkerboer,
Arts te Meerkerk. — Utrecht, 913.

-ocr page 43-

caoutchouc, mica, kurkplaat, ahornhout, asbestpapier, bordpapier,
fïltreerpapier, vilt, lood, celluloid en eikenhout.

Bij de derde proevenreeks plaatste Spijkerboer de telephoon
in een geluiddichte kist, waarvan de binnenkant met dik, los
paardenhaar bekleed was, om resonance te voorkomen. In het
deksel was een opening gelaten, waarop de te onderzoeken stoffen
gelegd werden en waarvoor orgelpijpen opgesteld werden. De
draden van de telephoon werden verbonden met de goudsnaar
van den galvanometer. In hoofdzaak onderzocht hij volgens deze
methode dezelfde stoffen als bij de vorige proevenreeks.

Van zijne conclusies wil ik er drie noemen, n.1.:

1°. Vaste, niet poreuze stoffen laten het geluid bij moleculaire
voortgeleiding slecht door, en wel verzwakken zij het des te meer,
naarmate zij een hooger soortgelijk gewicht bezitten. Vandaar de
voortreffelijkheid van lood, zelfs in dunne lagen, als isolatie*
middel (conform Berger).

2°. Platen of wanden dezer stoffen trillen echter ook als een
geheel en geleiden, mede daardoor, het geluid. Het aankomend
geluid wekt resonance in de gansche plaat, resp. wand, wanneer
die daarvoor vatbaar is. De sterkte van zulk een resonance hangt
geheel af van grootte, zwaarte en spanning van den wand.
Zoowel voor . muren als voor dunne platen geldt dit. Indien zij
aan de randen los zijn bevestigd, zal deze opgedrongen trilling
geheel vrij tot stand komen. Een stevige bevestiging geeft echter
grootere of kleinere demping en daardoor een meer of minder
verstikken der resonance (conform Weisbach).

Het kan intusschen zijn, dat dientengevolge wand of plaat een
onderdeel wordt van een grooter geheel, het geheele gebouw b.v.
Zulk een grooter geheel zal uitsluitend zeer lage tonen en
dreuningen kunnen resonneeren. Vandaar dat deze laatste in
bouwwerken zoo moeilijk uit te sluiten zijn.

4°. Bij poreuze stoffen is de verhouding anders. Wanden,
uit deze vervaardigd, trillen slechts in geringe mate als geheel.

-ocr page 44-

Het geluid, dat poreuze stoffen doorlaten, passeert grootendeels
door de poriën. Vandaar, dat geperst poreus materiaal minder
doorlaat dan zeer los poreus, (conform Sieveking en Behm).

In aansluiting aan de proeven van Berger en deze completee*
rend, wil ik nog een proef van Tyndall vermelden. Deze vulde
zijn longen zooveel mogelijk met zuiver waterstofgas en ging
dan zoo luid mogelijk spreken. Het resultaat was echter, dat dit
luide spreken slechts zeer zwak te hooren was. De geluidstril*
lingen, die van de stembanden door het lichte waterstofgas naar
buiten werden voortgeplant, brachten de zooveel zwaardere lucht
belangrijk minder in beweging. Dit is feitelijk hetzelfde als wat
Berger en anderen vonden bij den overgang van luchttrillingen
op zware stoffen.

Ten slotte wijs ik in deze rubriek nog op een werkje van
Wuczkowski \')• Hij beschrijft daarin het resultaat van zijne proef*
nemingen en berekeningen over het doorbuigingsvermogen van
vloeren en wanden van beton. Hij toont aan, dat wanneer in
een gebouw van beton de zoldering belast wordt, er gelijktijdig
eene doorbuiging van den vloer en de wanden plaats heeft.
Bij gebouwen van meer dan een étage buigen de zijwanden
door in den vorm van een zacht gebogen S. Bij zware geluids*
trillingen en bij dreunen krijgt men in zulk een gebouw van
beton een overeenkomstig effect.

Wanneer wij nu de resultaten der proefnemingen uit deze
tweede rubriek aandachtig beschouwen, dan treffen ons een paar
dingen al heel bijzonder, n.1.: 1°. dat de proeven van Berger
hetzelfde resultaat opleverden als zijne voorafgaande theoretische
berekeningen, dat dus theorie en praktijk volkomen met elkaar

\') Zur Statik der Stockwerkrahmen von Rich. Wuczkowski, Ingeniör. —
Berlin, 1912. Verlag von W. Ernst und Sohn.

-ocr page 45-

in overeenstemming waren. Een schooner uitkomst is moeilijk
denkbaar.

2°. Dat er een tegenspraak is tusschen de uitkomsten der
onderzoekingen van Biltris en de Groot eenerzijds en van
Sieveking en Behm, Weisbach, Berger en Spijkerboer anderzijds.
Nu moet men wel in het oog houden, dat de beide eersten
geen enkelvoudige stoffen onderzochten, doch combinaties en
nog wel combinaties van harde en zware stoffen met poreuze,
lichte stoffen, in afwisselende lagen. De beste voorwaarde dus
voor het isoleeren van geluid. Zij gaven de uitkomsten van deze
onderzoekingen, alsof het de uitkomsten waren van onderzoek
van enkelvoudige stoffen. Bovendien waren bij deze proeven de
binnenwanden der kisten geheel bekleed met poreuze stoffen,
die de resonance verminderden en wel des te sterker, hoe
poreuzer de stoffen waren. Goed beschouwd is de
schijnbare
tegenstrijdigheid
dan ook in werkelijkheid geen tegenstrijdigheid,
doch eenvoudig eene quaestie van foutieve omschrijvtng. Biltris
en de Groot hadden hunne wanden naar de som der lagen en
niet naar de laag, die veranderlijk genomen werd, moeten noemen.

Thans kom ik tot de derde rubriek, n.1. die der practici.

Ik wil beginnen met een werk van de hand van P. Verhave \')•
Dit is een handboek voor de praktijk, dus zonder wetenschap»
pelijke verklaring, doch met vele practische en juiste adviezen,
waarvan de theorie in de voorafgaande rubriek te vinden is. —
In Hoofdstuk VI, bij de „Middelen tot wering van brandgevaar",
wordt door hem melding gemaakt van de Oudhollandsche
vloeren op bovenverdiepingen. Op houten vloeren, die op moer»
en kinderbalken rusten, is een zandlaag aangebracht, waarop
weer een vloer van steenen bakken of tegels. In Hoofdstuk VII,

\') Onderhoud en verbetering van woonhuizen door P. Verhave, Inspecteur
Gemeentelijk Bouw» en Woningtoezicht te Amsterdam. — Van Mantgem en
De Does, Amsterdam, 1917.

-ocr page 46-

waarin hij de „Middelen tot demping van geluid en het tegen*
gaan van andere trillingen" bespreekt, verwijst hij o. a. ook naar
deze vloeren als een der beste middelen, om geluid van de
eene étage naar de andere te ondervangen. Merkwaardig is bij
dezen practicus, dat ook hij, bij het zoeken naar middelen om
hinderlijk geluid tegen te houden, dit ook in twee soorten ver*
deelt en ook luchtgeluid en contact*geluid goed uit elkaar houdt.
Slechts heeft hij andere benamingen. Het eerste noemt hij
„geluidstrillingen" en het tweede „trillingen door aanraking."

Al kan ik in dit hoofdstuk niet alle middelen noemen, die
hij opgeeft om geluid te weren, toch wil ik releveeren, dat hij
doet uitkomen:

lo. dat men voor geluid*wering moet gebruiken afwisselende
lagen van vaste, harde stoffen met lichte, poreuze stoffen;

2o. dat men deelen, die contact=geluid kunnen overbrengen,
van elkaar moet scheiden, dat dus b.v. plafonds niet direct
contact met de bovenliggende vloeren mogen hebben (welk
vraagstuk hij. op verschillende wijzen oplost), dat bij dubbele
wanden de binnenste en de buitenste niet tegen dezelfde stijlen
mogen rusten etc.;

3o. dat men, om contact*geluid door buisleidingen te onder*
vangen, deze met poreuze stoffen moet omgeven en omtimmeren,
en dat men die leidingen zoo veel mogelijk los van de muren
moet maken, etc.

Voor bijzonderheden moet ik naar het origineel verwijzen.

Een tweede product van vaderlandschen bodem is het werkje
van D. van Vugt en C. Visser \'). In Hoofdstuk IX, hetwelk
handelt over „Het voorkomen van hinder van geraas, trillingen
etc.", releveeren schrijvers de bevende huizen in Scheveningen.
Toen de zware gasmotoren van de Electrische Centrale 160
slagen per minuut maakten, beefden vele omringende huizen.

\') Hoe voldoe ik aan de bepalingen der Hinderwet, door D. van Vugt en
C. Visser. Deventer A. E. Kluwer.

-ocr page 47-

Toen het aantal verminderd wérd tot 150 slagen per minuut,
beefden er minder huizen, doch andere dan voorheen. Veelal
lagen de bevende huizen op grooter afstand dan „niet*bevende"
huizen. Ieder huis had dus zijn eigen wijze van resonneeren.

Professor H. C. Nussbaum heeft in 1904 in het Zeitschrift
für Architectur und Ingeniörswesen een artikel geschreven,
getiteld: „Der Schallschutz im Wohnhause und in ähnlichen
Gebäuden". Hij geeft daarin eenige algemeene adviezen, zooals:
de kamers zooveel mogelijk door muren scheiden en deze zoo
min mogelijk door deuren onderbreken. Verder adviseert hij,
de kamerdeuren uit twee lagen te construeeren, zoodanig, dat
de planken elkaar kruisen en daartusschen een viltlaag aan te
brengen. Voor de ramen adviseert hij dubbel glas in dezelfde
kozijnen. Hij breekt verder een lans voor het behoud der oude
Duitsche vloerconstructie (waarover aanstonds) die in verval
dreigt te komen. Hij adviseert, tusschen de vloer en zoldering
een zandlaag van minstens 15 c.M. dikte te nemen, gelijk in de
meeste Oostenrijksche gemeenten bij bouwverordening is voor*
geschreven. — Ten slotte beveelt hij krachtig het maken van
spouwmuren aan.

Een volgende schrijver, die hier genoemd moet worden, is
G. A. Breymann \').

In zijn werk komt een hoofdstuk voor, getiteld: „Construc*
tion der Zwischendecke". Schrijver zegt daarin: „Bij een zoldering
dient rekening te worden gehouden met brandvrijheid, lichtheid,
slechte geleiding van geluid en warmte."

In Duitschland is het langst in gebruik, eigenlijk al vanaf de
Middeleeuwen, de Windelboden. Het oudste is de „ganze
Windelboden." In de balken wordt op een afstand van 2\'/2 ä 3
c.M. van den onderkant een groet (keep of sponning) gemaakt.

\') Allgemeine Bau*Constructions»Lehre von G. A. Breymann, Baurath und
Professor. II Theil. Verlag von G. Weise. Stuttgart 1870.

-ocr page 48-

Hierin worden de „Staakhölzer", ook wel Spreizen, Stichhölzer
en Schlierhölzer genoemd, aan elkaar sluitend, ingeschoven. Dit
zijn houten stokken van 2\'/2 c.M. dikte, aan de einden gepunt
en met strooleem omwonden. De ruimte onder deze Staakhölzer
wordt met leem glad afgestreken tot op het niveau van den
onderkant der balken. Dan wordt er riet tegen aangebracht en
dit wordt met kalk tot een plafond afgewerkt. — De Staakhölzer
worden aan de bovenzijde met leem besmeerd en daarop komt
dan zand of leem of puin of asch, tot aan de bovenzijde der
balken. Hierover heen komt een gewone planken vloer, ,,der
Blindboden", en daarover heen de parketvloer. Deze zolderingen
geleiden de warmte en \'het geluid slecht en zij zijn goedkoop.
Het bezwaar is echter, dat zij zeer zwaar zijn. Daarom prefereeren
velen den „halben Windelboden". Hierbij zitten de kepen in de
balken slechts 3 c.M. van den bovenkant, zoodat de vulling,
die op de „Staaken" komt te liggen, ook slechts 3 c.M. dik
wordt, dus veel dunner en lichter dan bij den „ganzen
Windelboden", doch natuurlijk ook minder doeltreffend. De
Staakhölzer worden van onder afgewerkt als bij den „ganzen
Windelboden" en de balken blijven in het zicht. Voor dezen
„halben Windelboden" worden ook wel schaaldeelen gebruikt
inplaats van Staakhölzer. Deze deelen zijn dan aan de
onderzijde netjes afgewerkt. Over de deelen wordt eerst
een laag strooleem gelegd, om doorzakken van zand tegen
te gaan.

Ten slotte wil ik nog vermelden, wat deze schrijver vertelt
over „een zeer dichte en warme, doch ook zeer zware zoldering,
die in gebruik is in Rusland, in de omgeving van Petersburg."
Aan de zijden van de balken worden, met zware scheepsnagels,
latten gespijkerd; daarop komen, aaneengesloten delen van 21/2
c.M. dikte. Hierop komt een laag van viltachtig doek, ter dikte
van een vinger, gemaakt van koehaar en „Weilock" genaamd.
Hierop worden baksteenen in leem gelegd, welke oppervlakte

-ocr page 49-

gelijk komt met de bovenvlakte der balken. Over dit geheel
komt dan een houten vloer.

In het Centralblatt der Bauverwaltung, Jahrgang 1899, komt
een klein twistgeschrijf voor, hetwelk ik hier in het kort wil
meedeelen. Op pag. 483 trekt E. Otto te velde tegen den
„Ganzen Windelboden", omdat in vochtige vertrekken, na ver*
loop van jaren, de Staakhölzer wel eens willen rotten en dan de
geheele geschiedenis wel eens naar beneden wil komen. — Hier*
tegen treedt op pag. 544 Kortüm, te Erfurt, in het krijt.

Na aangegeven te hebben, op welke wijze het binnendringen
van vocht te voorkomen is, geeft hij een beschrijving van een
gewijzigden vorm van Windelboden, zooals die met uitstekend
succes te Erfurt in scholen en in sommige woonhuizen wordt
toegepast. Het komt hierop neer, dat eerst de groote balken
door eenigszins wigvormige kinderbalken en door ijzeren ver*
ankeringen versterkt werden. Halfweg de balken komen geen
staken, doch zware schaaldelen op latten. Onder tegen de balken
wordt geen riet aangebracht, doch stevige latten, die op door*
snede als zwaluwstaarten zijn met.de smalle kanten naar boven.
Deze latten liggen met kleine tusschenruimten naast elkaar.
Specie, hiertusschen krachtig ingedrukt en van boven aange*
smeerd, kan dan nooit weer er uit vallen. Over dit plafond
komt aan de bovenzijde een laag van hooi met kalkspecie en
dan asch tot aan de schaaldelen. De ruimte boven de schaal*
delen wordt met „naturfeuchter" leem volgestampt tot aan de
bovenzijde der balken. Hierover komt dan de dubbele houten
vloer. Door deze zoldering zou geen geluid van boven of van
beneden doordringen.

Kortüm maakt aan het eind van het artikel een opmerking,
die ik hier in zijn geheel en onvertaald weergeef. Hij schrijft:
„Leider wird ja die Hellhörigkeit des Hauses weder durch diese,
noch überhaupt durch irgend eine „Schallsichere" Decken*

-ocr page 50-

anordnung beseitigt; denn die Fortpflanzung des Schalles erfolgt
hauptsächlich durch die Wände, und gegen diesen U ebelstand
ist unseres Wissens bisher ein sicher wirkendes Mittel noch
nicht bekannt geworden".

Deze opmerking van Kortüm vond ik te merkwaardig, om
anders dan onverkort en onvertaald weer te geven. Al ligt er
een groote kern van waarheid in, toch wil het mij voorkomen,
dat hij eenigszins overdrijft en de groote waarde van een geluid»
dichte zoldering onderschat. Als de afsluiting tusschen de étages
werkelijk geluiddicht is en het huis goed zwaar is gebouwd,
gelijk dat in Duitschland gewoonte is, hoort men niets van
boven» of benedenburen.

Tot besluit maak ik in deze rubriek nog melding van een
artikel in de Deutsche Bauzeitung van 1899, waar op pag. 328
de architect A. Ludwig een artikel geschreven heeft over:
„Schalldämpfung durch Filzeinlagen in den Deckenconstructi»
onen." Hij beveelt daarvoor aan het gebruik van viltstrooken,
die door Günther en Co. te Berlijn zoodanig geïmpregneerd
zijn, dat zij door vocht niet gaan rotten en onder den naam van
Antacustat in den handel zijn gebracht. Hij adviseert, deze vilt»
strooken overal daar te leggen, waar
vaste deelen met elkaar in
contact komen,
zooals tusschen balken en „Blindboden", tusschen
balken en „Zwischendecke", tusschen „Blindboden" en „Parkett"
en tusschen kopeinden der balken en den muur, waarin deze rusten.

In hetzelfde tijdschrift antwoorden Duchtig en Jänisch daarop
en bevestigen, dat ook zij voor dezelfde doeleinden reeds lang
vilt gebruiken en met uitstekend resultaat.

Terwijl ik met dit geschrift reeds klaar ben, bereikt mij een artikel van
R. E. Schmidt1), waarin eene beschrijving van maatregelen, die men in sommige
Amerikaansche ziekenhuizen genomen heeft, om de groote gehoorigheid te

1  Sound deadening in hospitals bij Richard E. Schmidt, Chicago. Surgery, Gynecology
and Obstetrics. Juli 1920.

-ocr page 51-

verminderen. Voor de kamers, vanwaar uit ongewenscht rumoer kon door*
dringen, speciaal voor kamers, die voor verloskundige hulp waren ingericht,
had men dubbele deuren gemaakt, die ieder uit twee lagen hout bestonden
met een luchtlaagje er tusschen. Verder is het artikel in hoofdzaak een
propaganda voor Stevens\' vloeren. De constructie dezer vloeren komt in
hoofdzaak daarop neer, dat de ruimte tusschen houten vloer en plafond met
sinters opgevuld wordt

Schmidt beveelt verder aan, rumoer makende inrichtingen, zooals lift, vent
tilatoren en andere machinerieën, in afzonderlijke kamertjes, die op kurk
moeten rusten, op te sluiten; pijpleidingen en buizen in te pakken in vilt;
voor de lift geen hek te maken, doch gesloten deuren.

Deursloten moeten geruischloos geopend en gesloten kunnen worden.
Gangen moeten in kleinere deelen verdeeld worden door verschillende deuren
en de vloeren moeten aldaar met rubberloopers belegd worden.

Argumenteeringen werden in dit artikel al evenmin gegeven als mede-
deelingen over resultaten of ervaringen.

-ocr page 52-

HOOFDSTUK II.

Geruischlooze kamers.

Zooals reeds in de „Inleiding" gezegd, is het voor een ziekenhuis
van groot belang, dat daar althans één kamer is, waarin het
buitengewoon rustig en stil is. Het is de bedoeling, in dit
hoofdstuk na te gaan, welke pogingen er zoo al zijn aangewend,
zulk een kamer te construeeren.

Een der eersten, die getracht heeft een absoluut stille kamer
te maken, was de bekende Engelsche schrijver Carlyle. De reden
waarom hij daartoe overging, was, dat hij bij zijn werk over*
gevoelig was voor alle geluiden en deze hem daarbij zeer
hinderden. Hij maakte daarom, in overleg met een bouwkundige,
een plan, waarvan hij zulke hooge verwachtingen had dat hij
over deze nog te bouwen kamer aan zijne zuster schreef: \')

.... „into which no sound can come; and all the cocks in
nature may crow round it, without my hearing a whisper of them!"

Bij de uitvoering van zijn plan liet hij op zijn huis een nieuw,
nagenoeg half*cylindervormig dak maken en dit met lei bedekken.
Binnen in de zolderruimte liet hij nu een houten vertrek tim*
meren, zoodanig, dat de bovenrand van de wanden ongeveer
halfweg de hoogte van de ronding van het dak kwam. Het
vertrek werd afgedekt met een van twee kanten schuin oploo*
pende zoldering, dus zoo ongeveer als een gewoon dak aan den
buitenkant. Hij kreeg zoodoende rondom zijn kamer een vrije
ruimte, die aan de buitenzijde schuin opliep. Tusschen de
afdekking van de kamer en het ronde dak bleef ook een lucht*
ruimte. Het licht kwam vlak van boven door een dubbel raam,

\') Zie: Carlyle\'s House, 24 Cheyne Row: Chelsea. Illustrated Catalogue Londen:
The Carlyle\'s House memorial trust.

-ocr page 53-

dat geopend kon worden. Voor den winter was er een stook*
gelegenheid gemaakt en langs de plinten waren luchtkokers voor
ventilatie. Dubbele deuren gaven toegang tot de omgeving. Al
was het in dit vertrek iets stiller dan in andere vertrekken, toch
was deze geheele onderneming voor Carlyle een groote teleur*
stelling. Weliswaar hoorde hij minder rumoer van de straat,
doch des te sterker drong het geluid van veraf, zooals het luiden
der klokken en het rommelen van treinen, tot hem door. Ook
was het \'s zomers zeer warm in dat vertrek, zoodat hij het raam
openen moest.

Een ander, die een poging aanwendde, was Wilh. Wundt *).
Hij wilde proeven nemen over voortgeleiding van dubbeltonen
(van twee stemvorken) door een ijzeren buis. Om voortgeleiding
door de lucht uit te sluiten, plaatste hij de stemvorken in het
eene vertrek en observeerde in een ander vertrek aan het eind
van de buis. Tusschen beide vertrekken maakte hij een z.g.
„stille kamer", die voor hem dus niet anders was dan een geluid*
afsluiter tusschen de beide andere vertrekken. Hij construeerde
deze kamer door haar van dubbele muren te voorzien en de
tusschenruimte met puin op te vullen. Over de constructie van
vloer en zoldering wordt zelfs niet gerept. Veel leert ons deze
poging dus niet.

De eerste die, met meer kennis van zaken toegerust dan de
beide genoemde personen en meer oordeelkundig een geruisch*
looze kamer construeerde, is Zwaardemaker ï). Het is hem gelukt

\') Krüger, Philosophische Studien, von Wilh. Wundt Band XVI. —
Leipzig, 1900.

2) Zie: H. Zwaardemaker, „Over de Camera Silenta van het Physiol.
Laboratorium te Utrecht." Koninklijke Academie van Wetenschappen te
Amsterdam. — Overgedrukt uit: Verslag van de gewone Vergadering der
Wis= en Natuurkundige Afdeeling van 20 Februari 1910

Ook: Ueber die Einrichtung eines geräuschlosen Untersuchungszimmcrs von
H. Zwaardemaker. Zeitschrift f. Ohrenhcilk. Bnd. 54, pag. 218.

-ocr page 54-

in het Physiologisch Laboratorium te Utrecht in een vertrekje
nagenoeg absolute stilte te krijgen.

De eischen die hij stelt voor het maken van zulk een vertrek
formuleert hij als volgt:

1°. „Moet de binnenvlakte van het vertrek bekleed zijn met
„een stof, die het geluid niet terugkaatst, immers verzuimt men
„dit, dan zullen niet alleen de onwillekeurige geluiden, die men zelf
„maakt, reeds storen, maar men zal bovendien gehinderd worden
„door de kleine geluidsrest, die wegens onvolkomenheden der
„constructie nog mocht overblijven; de resonance der afgesloten
„ruimte zelf zal uit het weinige rumoer, dat ontstaat of binnen*
„dringt, bepaalde bestanddeelen grijpen en in versterkte mate
„ten gehoore brengen."

2°. „Moet de isoleering tot stand worden gebracht door
„dubbelen wand, met lucht*tusschenruimte van geringe dikte,
„dat resonance van hoorbare tonen uitgesloten is en daaren*
„boven tusschen de beide wanden geen ander contact overblijft
„dan van eenige smalle loodverbingen."

3°. „Moet de isoleering van de buitenmuren van het gebouw
„en van den bodem zoo volkomen mogelijk zijn; eerstgenoemde
„isoleering heeft door een opzettelijk aangebracht nevenvertrek
„te geschieden."

Elders noemt hij nog als voorwaarde dat het vertrek niet te
groot mag zijn en dat het omgeven moet zijn door kleine ver*
trekken, die het geluid het beste tegenhouden.

Van de wijze, waarop hij zelf zijn vertrekje liet bouwen, geeft
hij een uitvoerige beschrijving, die in het kort hierop neerkomt.
Op de zolderétage van het Physiologisch Laboratorium heeft
hij, midden tusschen vertrekken, waar het reeds zeer rustig is,
een ruimte afgeschoten, die binnenwerks 2,28
X 2,28 X 2,20 Meter
groot is. De wanden bestaan uit zes lagen en wel, van binnen
naar buiten, eerst een laag trichopièse (om resonance te voorkomen).
Deze laag is bevestigd op de tweede laag, een muurtje van

-ocr page 55-

poreuzen steen, die op den vloer van den zolder rust, doch
daarvan door een looden plaat gescheiden is. De derde laag is
lucht (2 a 3 c.M.). De vierde is een houten schotwerk van

2 \'/2 c.M. dikte, de vijfde is een mengsel van zand en stukjes
kurk, ter dikte van 4 c.M. en de zesde een wand van kurksteen,
ter dikte van 6 c.M.

Den bodem maakte hij als volgt. De vloer van den zolder
en het kamertje werden gescheiden, door de planken door te
zagen. Zij bleven echter op dezelfde, gemeenschappelijke balken
rusten. Op dezen houten vloer werd een looden plaat van 3 m.M.
dikte gelegd, daarop een laag trichopièse élastique en daarop
nog een namaak==Smyrna kleed.

Het dak maakte hij, door op het muurtje van poreuzen steen
dwarslatten te leggen, waartegen aan de onderzijde weer een laag
trichopièse en waarover aan de bovenzijde een looden plaat van

3 m.M. dikte. Daarboven bleef weer de luchtlaag, dan kwam
een houten schotwerk en hierover nog een laag asphaltpapier,
zeegras en kurksteen.

Men krijgt toegang tot het kamertje door een dubbele deur,
aan eenzelfde architraaf opgehangen. De buitenste deur bestaat
uit hout met trichopièse bekleed en de binnenste uit kurksteen,
hout en trichopièse.

De deuren passen heel precies in de sponningen, die voor dat
doel met lood bekleed zijn. Tusschen beide deuren blijft een
luchtruimte over.

Zwaardemaker zelf noemt het principe, volgens hetwelk hij
zijn kamertje maakte: „het maken van dubbele doozen."

Het is Zwaardemaker inderdaad gelukt op deze wijze in eene
kleine ruimte nagenoeg volledige stilte te krijgen. Voor werkelijk
absolute stilte hangt hij in zijn geruischlooze kamer nog een
goed gesloten kooi op, waarin geen enkel geluid
meer doordringt.

Het is inderdaad een schoon resultaat!

Wanneer ik echter den geheelen opzet critisch ga beschouwen,

-ocr page 56-

dan wil het mij voorkomen, dat die rustige vertrekken, die het
z.g. geruischlooze kamertje omringen, als een belangrijk onder*
deel van de wanden beschouwd moeten worden. Ook de rustige
ligging van het Laboratorium zelf is een factor van groot belang.
Ik heb mij n.1. kunnen overtuigen, dat het mogelijk is vanuit
die aangrenzende vertrekken zoowel contact*geluid als luchtgeluid
in de geruischlooze kamer te doen doordringen. Naar ik verneem
dringt fis 4 echter niet door, doch lagere tonen wel. Zwaarde*
maker zelf heeft ook reeds de groote waarde van die omringende
rustige vertrekken beseft, gelijkt blijkt uit zijne aanbeveling, een
geruischlooze kamer in zulk een omgeving te plaatsen. — Het
wil mij dan ook voorkomen, dat wanneer die geruischlooze
kamer niet stond waar zij nu staat, doch b.v. in een rumoerig
ziekenhuis, zij volstrekt niet nagenoeg geruischloos zou zijn. Al
doet dit alles niets af aan het schoone eindreultaat, dat Z waarde*
maker bereikte en al doet het niets te kort aan de groote waarde
zijner ingenieuze vinding, voor het doel, dat ik met dit geschrift
voor oogen heb, is het noodig, op dit punt goed het licht te
doen vallen.

Door eene slaafsche navolging in eene andere omgeving zou
men wel eens groote teleurstelling kunnen ondervinden. Dat
deze vrees niet denkbeeldig is, bleek mij uit eene correspondentie
met Prof. Dr. C. S. Myers, hoogleeraar voor psychologie, te
Cambridge ( Engeland). Als antwoord op mijn vraag om inlichting
over de door hem geconstrueerde geruischlooze kamer, ant*
woordde hij, dat hij deze geheel had ingericht overeenkomstig
de voorschriften van Zwaardemaker, doch dat het vertrekje niet
„sound*proof" was. Hij voegt er nog aan toe, dat, als hij ooit
weer zulk een kamer zoude construeeren, hij die in haar geheel
zou ophangen.

Gelukkiger dan Meyers is Voss geweest \').

\') Die Städtische Ohrenklinik, Frankfurt a. M., von Prof. Dr. O. Voss.
Würzburg, Verlag von G. Kabitzsch, 1913.

-ocr page 57-

Geïnspireerd door Zwaardemakers\' werk heeft hij in zijn
kliniek voor oorheelkunde een geruischlooze kamer ingericht.
Hij heeft Zwaardemaker niet slaafs nagevolgd, doch aan het
grondbeginsel van de „doozen in elkaar" vastgehouden en dat
op Germaansch*solide wijze ten uitvoer bracht, haast zou ik
willen zeggen: „geperfectioneerd". Hij moest dat ook wel doen,
aangezien hij dit vertrek niet tusschen andere rustige kamers
kon plaatsen. Gemakshalve laat ik zijne eigene beschrijving hier
onveranderd volgen!

„Bei der Konstruktion des Hörprüfungszimmers folgten wir
dem von Prof. Zwaardemaker, dem ich für seine uns bereit*
willigst erteilten, liebenswürdigen Ratschläge an dieser Stelle
meinen verbindlichsten Dank ausspreche, angegebenen Haupt«
grundsatze, nämlich der Herstellung des Zimmers nach dem
Prinzip der ineinander geschachtelten Dosen. Die Konstruktion
im einzelnen nahmen wir auf Grund von zahlreichen Versuchen
an Kleinen aus schalldämpfendem Material verschiedenster
Konstruktion und Zusammensetzung hergestellten Kasten vor,
in deren Inneres wir electrische Glocken unter festem Abschluss
nach Aussen hineinleiteten.

Das derart gewonnene Hörprüfungszimmer nun besteht aus
drie ineinander geschichteten und durch Lufthohlräume von*
einander getrennten Einzelzimmern, deren spezielle Bauart die
folgende ist. Die Decke des am meisten nach aussen gelegenen
Raumes, so wie der entsprechende Fussboden, bestehen, wie im
ganzen übrigen Haus, aus Eisenbeton. Die dazu gehörigen Wände
sind 12 c.M. dicke Schwemmsteinwände mit einer 2 c.M. dicken
Putzschicht auf ihren Innenseiten. Nach ihnen folgt hierauf ein
im Bereich der Wände 6 c.M. breiter Lufthohlraum. An diesen
schliesst sich die aus porösen Hohlsteinen (Chamotte) von 10 c.M.
Dicke und einer nach innen gelegenen 2 c.M. dicken Putzschicht
hergestellte zweite Wand. Die entsprechende Decke ist eine
Holzbalkendecke mit der gleichen Putzschicht nach innen wie

-ocr page 58-

die Wände. Der Fussboden No. 2 besteht aus 10—12 c.M. dicken
Holzbalken, die mit porösen Hohlsteinen ausgerollt sind. Ge»
tragen wird er von kleinen, aus porösen Hohlsteinen erbauten
Säulchen, die nach unten und oben durch je eine 1 c.M. dicke
Baugewebsplatte, wie sie zum Schutze der Häuser gegen Erschütte»
rungen der Untergrundbahn in Berlin met Erfolg Verwendung
fanden, isoliert sind. Es folgt jetzt eine 10 c.M. breite Luft —
und darauf eine ebenso dicke, poröse Hohlsteinschicht, die nach
innen mit Putz (2 c.M.), einer 2,5 c.M. dicken Holzverschalung
und endlich mit einer 2 c.M. dicken Lage von imprägnirtem Filz
verkleidet ist. Einer 5—6 c.M. dicken Rahmholzschicht folgen
nunmehr Holzlatten (2,5 c.M.), auf die 2—3 c.M. (dünnere an den
Wänden, dickere au Fussboden und Decke)* dicke Korkplatten
aufgenagelt sind. Die Innenauskleidug von Wänden und Decken
wird durch weisses, in dünne Latten gespanntes Ledertuch bewirkt,
während der Fussboden mit 7 m.M. dickem Korklinoleum belegt ist.

Die grössten Schwierigkeiten bereitete eine genügende Abdich»
tung der Türen. Es wurden deren im ganzen ebenfalls 3 angebracht,
von denen die beiden äusseren aus Holz mit Filzfütterung und
Ledertuchbezug bestehen. Jede dieser beiden enthält eine grosse
Glasscheibe. Die nach innen gelegene ist in ihrer ganzen Peri»
pherie mit einem Pneumatikreifen bekleidet, der mit Leinwand
bespannt ist. Aehnlich der entsprechenden Vorrichtung in Geld»
schränken greift beim Schliessen je ein Riegel nach oben und
unten in den Türrahmen ein.

Durch diese Vorrichtung wird ein vollkommen luftdichter
Abschluss der betreffenden Tür erzielt. Um diese schallsichernde
Wirkung aber zu einer absoluten zu machen, bedurfte es noch
der Anbringung einer dritten Tür aus gepresstem Kork. Damit
war das gesteckte Ziel der Herstellung eines vor jedem Aussen»
lärm geschützten Hörprüfungszimmers endgültig erreicht. Die
Länge des auf diese Weise gewonnenen Raumes beträgt 5,70 M.

-ocr page 59-

Um nun durch Wasserleitungs —, Heizungs — und electrische
Leitungsröhren die mühsam erreichte Schallsicherheit des Raumes
nicht wieder illusorisch zu machen, wurde auf Anbringung einer
Wasserleitung vollständig verzichtet. Die Beleuchtung wird
mittels Akkumulatoren und durch eine Decken* und Stehlampe
in ausreichender Weise vorgenommen. Eine Beheizung hat sich
als überflüssig erwiesen, da das Zimmer auch im Winter dauernd
eine gleichmässig warme Temperatur von 18° C. aufweist. Die
Ventilation geschieht in volkommen hinreichender Weise durch
dauerndes Offenstehenlassen der Türen in den hörprüfungsfreien
Intervallen."

In eene correspondentie met Prof. Voss over deze geruisch*
looze kamer schreef hij mij, dat er nog
iets van een waterleiding
te hooren was, doch in een volgenden brief deelde hij mij mede,
dienaangaande nog eens een opzettelijke proef te hebben inge*
steld, met inachtneming van alle voorzorgen en dat er van die
waterleiding, ook als er kranen «openstonden, niets te hooren
was. De kamer was
absoluut geruischloos.

In het Psychologisch Instituut te Groningen is door Prof.
Heymans \') een werkkamer tot rustige kamer gemaakt. Heymans
beschrijft deze als volgt:

„Van de beide tot dusver in gebruik genomen werklokalen
is het eene 8x6, het andere 6,5
X 5,5 M. groot; een gang ter
breedte van 2 M. voert langs het eene naar het andere. Van
deze beide localen is het kleinste als licht* en geluiddichte kamer
ingericht. Zoo gemakkelijk als uitsluiting van licht, zoo moeilijk
is uitsluiting van geluid te bewerkstelligen; voor psychologische
onderzoekingen is het echter in verreweg de meeste gevallen

0 G. Heymans. Het Psychologisch Instituut. Overgedrukt uit Academia
Groningana. Gedenkboek ter gelegenheid van het derde eeuwfeest der Uni*
versiteit te Groningen.

-ocr page 60-

voldoende, wanneer geluiden van buiten zoover worden ver-
zwakt, dat zij niet meer de aandacht trekken en op de andere
geluiden, waarmee geëxperimenteerd wordt, geen merkbaren
invloed uitoefenen. Meer dan dit (hetwelk voor een vertrek van
deze afmetingen onevenredige hooge kosten veroorzaakt zou
hebben) werd niet nagestreefd, maar dit werd dan ook in vol*
doende mate bereikt. Daartoe werd de kamer in de eerste
plaats aan de zijden, waar zij aan de buitenwereld en aan den
corridor grenst, van een isoleergang voorzien, tengevolge waarvan
het overschietende gedeelte thans aan alle kanten door ruimten
(werklokaal, gang, isoleergang) is omringd, die gedurende de
proeven volkomen stil kunnen worden gehouden. Verder zijn
de vier muren, die dit overblijvende gedeelte omsluiten, allen
uit een baksteenlaag, een spouw, een drijfsteenlaag en een
dubbele kurklaag samengesteld, terwijl ook de betonvloer en
de zoldering met een dubbele kurklaag zijn bedekt en de ver*
binding met den gang door een dubbele, op soortgelijke wijze
verzorgde deur wordt afgesloten. En eindelijk zijn nog (tevens
als middel om resonantie te voorkomen) dikke gordijnen langs
vier muren aangebracht. Op deze wijze is een ruimte verkregen,
waarin, zonder gevaar voor storing door indrukken van buiten,
onderzoekingen, waarbij licht of geluidsgewaarwordingen een
rol spelen, op behoorlijke wijze kunnen worden uitgevoerd.
Het overblijvende bezwaar, dat het n.1. in een geheel van de
buitenwereld afgesloten ruimte allicht muf en onfrisch zou worden,
werd ondervangen, door in den muur tusschen deze kamer en
den isoleergang, tegenover de toegangsdeur, een vierkante opening
van 0,8
X 0,7 M. aan te brengen; zoolang de kamer niet gebruikt
wordt, kunnen door deze opening en de opengezette deur lucht
en licht binnendringen, terwijl zij bij de proeven door een
tusschen twee planken geklemd dik kussen voor licht en geluid
van buiten afgesloten kan worden."

Dit werklokaal moge voldoende stil zijn voor het doel, dat

-ocr page 61-

Prof. Heymans beoogt (wat ik niet kan beoordeelen), van een
geruischlooze kamer kan men hier volstrekt niet spreken. Het
loopen in den grooten corridor van het Academiegebouw en
ook het laten vallen van een knikker aldaar, worden in het
werklokaal zeer duidelijk gehoord. De groote fout zit hier, zoo
goed als zeker, in den gemeenschappelijken vloer van gewapend
beton. Het (niet ingewilligde) verzoek van den assistent aan
den architect, dien vloer rondom het werklokaal door te hakken
en de wanden van het vertrek te laten dragen door een ring*
muur vanuit het, sousterrain, moet als zeer juist worden aange*
merkt. De inwilliging ervan zou de waarde van het werklokaal
zeer zeker sterk verhoogd hebben.

Naar ik vernam, zou er in het Städtische Krankenhaus te
Mannheim een geruischlooze kamer zijn. De Directeur schreef
mij echter, dat dit plan door den oorlog was uitgesteld en
thans, om oeconomische redenen, geheel van de baan was.

Over de hoedanigheid van zulk een vertrek te St. Petersburg
heb ik, onder de tegenwoordige omstandigheden, in het geheel
geen schriftelijke inlichtingen kunnen krijgen. Volgens monde*
linge mededeelingen moet daar door Pavlov een geruischlooze
kamer ingericht zijn, geheel gebouwd volgens het advies van
Zwaardemaker en moet het resultaat zeer goed zijn.

Van de geruischlooze kamer in de Königl. Universitätsklinik
und Poliklinik für Ohren*, Nasen* und Kehlkopfkrankheiten in
Erlangen geeft Prof. Dr. A. Scheibe \') de navolgende korte
beschrijving. „Die Schallsichere Kabine ist nach Voss gebaut

und 3 Va m- : 2\'/j m. gross......Die Ventilation geschieht

durch ein Fenster der Aussenfront, das durch einen schmalen
Gang von der dreifachen Tür der Schallsicheren Kabine getrennt
ist und sich als genügend erwiesen." —

\') Archif für Ohren*, Nasen* und Kehlkopfkrankheiten. Band 100.

-ocr page 62-

Verder vermeldt hij er niets van. Uit de bijbehoorende teeke»
ningen van het gebouw blijkt nog, dat die kamer op den beganen
grond gebouwd is.

Als slot wil ik nog melding maken van een grootendeels
mislukte proef van mijzelf in het Homoeopathisch Ziekenhuis
te Oudenrijn. \')

Ik had in dit ziekenhuis een geruischlooze kamer ontworpen
op de étage, tusschen de zeer rustige apotheek, waar alleen
ikzelf werkte, en een reserve^badkamer. Om dit vertrek van den
grooten corridor te scheiden, had ik een voorportaal ontworpen.
Van buiten af vreesde ik (zooals bleek, terecht) geen gevaar in
deze rustige omgeving. Wat de architectonische uitvoering aan?
gaat, laat ik hier de beschrijving van den architect volgen.

Hij schrijft:

„De afmetingen der kamer zijn, zooals men op de teekening
„kan zien, 2.72 x3.58 M. Het vóórportaaltje 1 M. diep en 1 M.
„breed met terzijde eene ruimte voor waschbak; aan de andere
„zijde bevindt zich een kast".

„Zoowel de buitenste als de binnenste deur zijn van dubbele
„houtdikte van 3 V2 Met tusschenruimte van 2 c.M. is hier
„tegenaangebracht een vlakke beklamping van hout, zwaar 4 \'/2 c.M."

„De deur tusschen portaal en kamer is op gelijke wijze gecon*
„strueerd, maar hier is de houtzwaarte van het randhout aan
„de kamerzijde alsmede van de vlakke beklamping aan de
„portaalzijde 3 V2 c.M.; het paneel aan de kamerzijde 2.8 c.M. dik."

„In de geheele ruimte (kamer en portaal) is eerst, nadat de
„muren vlak waren uitgeraapt en rachels waren aangebracht,
„rondgaand een kurkplaat aangebracht. Zooals men kan zien is
„deze aan de gangzijde en aan de raamzijde, alsmede aan den

\') Iets over het geluidsvraagstuk in ziekenhuizen in het algemeen en over
de geruischlooze kamer in het bijzonder, door
J. I. A. B. van Royen, Arts
te Dordrecht. Overgedrukt uit: „Het Ziekenhuis". No. 1 en 2, 1919.

-ocr page 63-

„eenen zijwand, die 0,11 M. zwaar gemetseld was, 8 c.M. dik
„genomen, terwijl aan den anderen zijwand dit eene dikte had
„van 22 c.M., een kurkplaat van 6 c.M. zwaarte is toegepast.
„De wand tusschen portaal en kamer is geplaatst tusschen de
„hulpplaten, en samengesteld uit dubbel schotwerk, alzoo twee»
„maal houtzwaarte van 3 c.M. met tusschenruimte van 4 c.M."

.,Op de kurkplaten en op het slotwerk zitten weer tengels,
„waarop de bespanning is aangebracht".

„De ramen waren bezet met 2 spiegelruiten achter elkaar, elke
„ruit ter dikte van l\'/i c.M.; tusschenruimte eveneens 11/2 c.M."

„De betonvloer was afgewerkt met een z.g. kurkestrich»onder=
„grond ter dikte van 1 Va c.M.; hierop kurklinoleum, dik 7 m.M."

„Tusschen de balken van den zoldervloer waren gipsplaten
„aangebracht; tegen de balken een gestucadoord plafond. Hier»
„onder regels, waartegen opnieuw een gestucadoord plafond".

Het resultaat van deze onderneming was tamelijk slecht. Wel
was het in dit vertrek veel stiller dan in eenig ander van het
ziekenhuis, doch daarmee is ook alles gezegd. Men kon er hooren,
dat er in de theekeuken, die op de leege badkamer volgde,
gewerkt werd. Men kon hooren, dat er in den corridor, op
tamelijk grooten afstand, geloopen werd.

De oorzaak van de mislukking zat in de constructie van de
vloeren. Deze waren gemaakt van Siegward*balken. Dit zijn
holle betonbalken, die mannetje aan mannetje naast elkaar gelegd
worden ter afdekking van eene étage. De bovenkant wordt dan
met terrasso of dolement bedekt en de onderkant bepleisterd
als plafond. Deze afdekking gaat in één stuk door over de
geheele étage, zoodat die geheel als een groote doos wordt
afgesloten. Op deze laag worden de muren verder voortgebouwd.
Zoo althans doet men het hier te lande. Thans weet ik (wat ik
toenmaals nog niet wist), dat men in Duitschland over deze
balken eerst een zandlaag legt en pas daarop den sanitairen
vloer. Zooals die vloer hier geconstrueerd was, resonneerde

L

-ocr page 64-

iedere voetstap in zulk een balk, en die resonance werd er door
versterkt gelijk het geluid van een snaar door de vioolkast. Al
die balken waren gelijk gestemd, namen den toon gretig over
en plantten dien voort in de muren, die er op rustten.

Om dezen diepen, zwaren toon te dempen zouden andere
middelen aangewend moeten worden, dan ik voor mijn geruisch*
looze kamer gebruikte. Voor bijzonderheden moet ik naar het
bovengenoemde geschriftje verwijzen.

-ocr page 65-

HOOFDSTUK III.

Acoustiek en gehoorigheid in de ziekenhuizen
te Dordrecht.

Het is de bedoeling, in dit hoofdstuk eene zoo goed mogelijke
beschrijving te geven van de gehoorigheid in de ziekenhuizen in
de stad mijner inwoning. Deze beschrijving berust alleen op zoo
nauwkeurig mogelijke, persoonlijke waarneming, zonder gebruik
van meettoestellen van welken aard ook. Ik heb mij hiertoe
beperkt om de eenvoudige reden, dat voor het gebruik van zulk
een toestel voor mij geen gelegenheid bestond. Een groot voordeel
zou, mijns inziens, het onderzoek met b.v. een toestelletje van
Rayleigh, dat dan nog in de eerste plaats daarvoor in aanmerking
zou komen, toch ook niet gehad hebben. Hoofdzaak was: een goeden
indruk en een goed overzicht te krijgen van de gehoorigheid.

Het eerste ziekenhuis, dat ik onderzocht, was het nieuwe
Stedelijke Ziekenhuis.

Dit is gebouwd volgens corrider*palviljoen*systeem.

Een gang van 120 M. lengte en 2,75 M. breedte loopt nagenoeg
in de richting N.W.—Z.O. Hierop staat loodrecht, in de richting
N.O., een verbindingsgang van dezelfde breedte en 45 M. lengte.
Deze tweede gang leidt naar het oeconomie*gebouw, alwaar ook
de slaapkamers der zusters zijn. Loodrecht op de eerstgenoemde
lange gang steken twee zieken*paviljoens uit in de richting Z.W.
Deze paviljoens ontvangen dus van drie zijden licht, en zij zijn
in twee étages gebouwd. Op iedere étage vindt men hier, in
volgorde vanaf de gang, de navolgende vertrekken: 1". een hal,
met omringende kleine patiëntenkamers, 2". een groote ziekenzaal
van 15,75
X 8,50 X 4,30 M., 3° een kleine hal waarop badkamers
uitkomen en 4° een kleine ziekenzaal van 8,50
X 8,50 X 4,30 M.

-ocr page 66-

In de „Inleiding" heb ik op pag. 13 gezegd, dat in het
algemeen in een ziekenhuis de gangen den grootsten inhoud
hebben van alle aanwezige ruimten. Ter illustratie zij hierbij
meegedeeld de verhouding in dit ziekenhuis. De vloeren van de
gangen hebben eene totale oppervlakte van 592 M.2, terwijl de
oppervlakte van den vloer in de grootste ziekenzaal slechts
133,87 V2 M.2 bedraagt. Waar de hoogte van de zaal en die in
de gangen bijna gelijk zijn, geven deze getallen ook ten naaste
bij de verhouding der resp. inhouden weer.

De buitenmuren van het ziekenhuis zijn met een spouw gebouwd,
de binnenmuren niet.

Het vloer*zoldering vraagstuk is hier als volgt opgelost.

In de gangen en in de hallen, die naar de ziekenzalen
leiden, is eenvoudig een zoldering (plafond) van gewapend
beton, ter dikte van 8 a 9 cM., waarover een laag terrasso van
3 cM. dikte.

In de zalen is het anders gedaan. Daar liggen dwars eroverheen
zware beton balken, om te dragen. Daarop rust een betonvloer
van 8 a 9 cM. dikte, waarop weer een z.g. isoleerlaag van 5 cM.,
bestaande uit een mengsel van puimsteen, sinters en zand, doch dat
mengsel werd nog geïmpregneerd met cement en water, waardoor
weer een vaste massa ontstond. Over deze laag is weer een laag
van 3 cM- terrasso. Halfweg de dikte der balken rust nog, op
latten, een z.g. verlaagd plafond.

In de gangen heeft men hier en daar en op het kruispunt
zelfs naar vier richtingen, tochtdeuren aangebrachf Deze zijn
zeer mooi geconstrueerd en voorzien van Lips«patent=deurveeren
Zij kunnen naar twee zijden openslaan, wat heel gemakkelijk
gaat, door er maar tegenaan te loopen. Duwt men ze echter verder
open dan 90°, of wel gooit men ze met een vaartje zoover, dan
blijven zij open staan. De toegang van de groote gang naar de
zieken=paviljoens is ook door zulke dubbele deuren afgesloten
en bij den overgang van de voorhal naar de groote zaal zijn er

-ocr page 67-

weer. Eveneens is er zulk een dubbel stel bij den overgang van
groote zaal naar kleine zaal.

Tegenover de ziekenpaviljoens zijn electrische liften, waaromheen
de trappen gebouwd zijn.

De acustische toestand van het gebouw vóór de meubileering
was als volgt.

In de groote ziekenzalen duurde de nagalm 6\'/i seconde.

Het bepalen daarvan heb ik steeds op dezelfde wijze gedaan,
n.1. door het kort en krachtig uitstooten van een „oa"*geluid en
wel steeds op dezelfde toonhoogte. Na eenige oefening was het
niet moeilijk, dit steeds gelijk te doen. (zie ook bij het hoofdstuk
over Gothiek.)

In de kleine ziekenzaal was de nagalm 5 sec. In de gangen
varieerde hij tusschen 3 sec. en. 4 Va sec.

Het loopen op de étage werd door mij beneden zeer duidelijk
en krachtig gehoord, ook als alle deuren gesloten waren. Terwijl
ik midden in de groote benedenzaal stond, hoorde ik den helper
reeds vanaf de bovengang naderen en dat contact*geluid werd
steeds sterker, hoe dichterbij hij kwam. Ja, wanneer hij met zwaren
huzarenpas midden over de bovenzaal liep, voelde ik zelfs in
den vloer waarop ik stond, duidelijk een zachte veering.

Buitengewoon hard schreeuwen werd echter, als alles goed
dicht was, nauwelijks gehoord.

Bij een proefneming in de gang v as het loopen boven mijn
hoofd natuurlijk ook zeer duidelijk te hooren, doch, merkwaardig
genoeg, niet krachtiger dan bij het loopen over de zaal. Ook
bij herhaaldelijk vergelijken was geen verschil te hooren. De
isoleerlaag en het verlaagd plafond hadden dus op de voort*
planting van het contact-geluid geen aantoonbaren invloed.

In de gang was het geluid van spreken en schreeuwen naar
boven en naar beneden zeer duidelijk te hooren, doch hier was
ruime luchtverbinding langs de ruime trappen en door de holte
voor de lilt.

-ocr page 68-

Na meubileering van de ziekenzalen, doch vóór dat het gebouw
betrokken was, controleerde ik alle waarnemingen. In de groote
zaal waren de ledikanten geplaatst en van alle beddegoed voorzien.
De gordijnen hingen ook. De nagalm, die daar vóór de meubi»
leering 6V2 sec. was, was nu tot 1sec. ingekrompen. De kleine
zaal was niet gemeubileerd.

In de gangen was de nagalm natuurlijk nog dezelfde.

Een derde onderzoek stelde ik in, nadat het ziekenhuis in
exploitatie gebracht was. Ik ging eerst op bezoekuur. In de
gangen stonden alle tochtdeuren wijd open. Eveneens de deuren
tusschen gang en hal en tusschen hal en groote ziekenzaal. Volgens
zeggen der verpleegsters zouden die deuren altijd openstaan,
doordat zij bij het passeeren steeds tot op 90° komen en dus
dan open blijven.

Wat op dat tijdstip de geluidsquaestie aangaat, diene het
volgende: In de ziekenzaal was een zwaar gegons van de stemmen
der bezoekers. Desniettemin was de electrische motor van de
lift, die in het sousterrain geplaatst is, daar boven uit te hooren.
Het dichtslaan van het lifthek kletterde als een harden en nijdigen
slag door het gebouw. Onmiddellijk daarop galmde het verzetten
van een emmer, door een in de gang werkende dienstbode
door gangen en zaal, hard boven alle gedruisch en rumoer uit. —
Het verschuiven van een stoel in de bovenzaal klonk hard naar
beneden. Het sluiten van een gewone (niet veerende) deur van
een der patiënkamers, die op de hal uitkomen, dreunde als een
zware slag met zwaren nagalm, door het geheele ziekenhuis.

Mijn vierde observatie deed ik eenige dagen later, op een
rustigen zomeravond, dus zonder het gegons der bezoekers. De
lift werd weer in beweging gesteld, terwijl de deuren van gang
naar hal en van hal naar ziekenzaal zoolang gesloten gehouden
werden. — Het dichtslaan van het lifthek was nu in de ziekenzaal
niet te hooren. Het brommen van den motor wel, doch zeer
zwak. Het loopen over de bovenzaal was nu ook even hard en

-ocr page 69-

hinderlijk als bij de eerste beide proeven. Het verschuiven van
een stoel boven gaf beneden zulk een hard geluid, dat naar mijn
overtuiging, als het \'s nachts gebeurde, verreweg de meeste
slapende menschen er door zouden ontwaken.

Ik kon, aan het ééne einde van de zaal staande, spreken
met eene verpleegster, die aan het andere einde stond, mits ik
zacht sprak. Bij eenigszins harder spreker werd het echter
onverstaanbaar.

In de gang waren intusschen rubber loopers gekomen. Veel
invloed had dit .echter niet op het dreunen bij het loopen, wat
het best te vergelijken was, door het te observeeren vanuit het
sousterrain, waar het het stilst is. Waarschijnlijk is die verbetering
zoo gering doordat deze loopers te dun zijn (3 m.M.).

Het dichtslaan van de deur eener badkamer, die op de gang
uitkomt, klonk als een donderslag door het gebouw, op dat
oogenblik te meer treffend, omdat er rust en stilte in huis
gekomen was. —

Bij het snijpunt van de beide gangen is een hal, met onregel*
matig zeshoekig grondvlak. Deze hal wordt naar 4 zijden door
de meergenoemde veerende tochtdeuren ingesloten. Als deze
deuren openstaan, is de nagalm hier het sterkst te hooren.
Sluit men die deuren, dan hoort men, bij gewoon spreken, dien
nagalm niet. Toch is het in deze ruimte dan nog haast niet
mogelijk elkaar te verstaan. In sterkere mate dus dezelfde toe*
stand als in de groote ziekenzaal en dezelfde bevinding als in
vele glad afgewerkte operatiekamers. De opmerking van Sabine
en van Marage, dat de tijd van den nagalm een maat geeft voor
de acoustiek van een vertrek of zaal, is wel zeer juist, doch
dit is toch
niet de eenige maat. De kracht er van is stellig van
even groot belang. Exner is de eenige geweest, die de kracht van
den nagalm op willekeurige oogenblikken bepaalde. Het wil mij
voorkomen, dat voor de goede oplossing van het vraagstuk der
acoustiek een voortzetting en uitbreiding van die proeven ten

5

-ocr page 70-

zeerste gewenscht is. Ikzelf ben, althans onder te tegenwoordige
omstandigheden, helaas niet in de gelegenheid zulks te doen.

In dit ziekenhuis zijn twee operatiekamers, waarvan er voor*
loopig slechts één in gebruik is. Deze laatste heeft een zuiver
rechthoekig grondvlak van 6
X 6,50 M. De hoogte is, naar mijn
taxatie, ruim 4 M. De wanden zijn van cement en glad afge*
werkt. De N. O. wand is geheel tot raam gemaakt, de N. W.
wand is gedeeltelijk van glas, voor eventueele communicatie met
het aangrenzende vertrek. De zoldering is van glas, de vloer
van terrasso. Voor verwarming zijn er gewone radiatoren. — In
deze operatiekamer duurt de nagalm 4 sec.

De tweede operatiekamer heeft als grondvlak ook een regel*
matigen rechthoek en wel van 7
X 4,50 M. Hier is slechts één
glazen wand. Afwerking overigens gelijk. De nagalm duurt
hier 5 sec.

Voor en aleer ik afstap van de beschrijving van dit ziekenhuis,
moet ik eene merkwaardige waarneming mededeelen. Jammer
genoeg heb ik die niet zelf kunnen controleeren, maar zij is toch
te merkwaardig om onvermeld te laten. — Doordat het ziekenhuis,
bij het in gebruik nemen, nog niet geheel voltooid wis, moesten
er nog allerlei werkzaamheden plaats hebben. Daarom moest op
een nacht de bedrijfsleider het bad naast de lift vol laten loopen.
De kamerdeur was gesloten en het raam gedeeltelijk geopend.
Het geruisch van het stroomende water drong zoo sterk door,
dat de verpleegsters, die in het oeconomie*paviljoen sliepen, er
allen door ontwaakten. Langs de gangen gemeten is de afstand
gemiddeld 70 M.

Ik heb niet te weten kunnen komen, of \'s nachts al die tocht*
deuren ook openstonden. — Ik moet er nog bij vermelden, dat
in dit ziekenhuis ijzeren badkuipen zijn, die echter geheel om*
metseld en bekleed zijn en zoodoende een vast geheel uitmaken
met den vloer.

Het is natuurlijk niet geoorloofd, zulk een proef opzettelijk

-ocr page 71-

te nemen, wat echter de eenigste wijze zou zijn om te onder-
zoeken, waarlangs zich dit geluid voortplantte.

Het tweede gebouw dat ik onderzocht, was het Ziekenhuis
der Dovdtsche Vereeniging voor Ziekenverpleging. Dit ziekenhuis
is nog nieuw (geopend Januari 1916) en geheel modern gebouwd,
door denzelfden architect die later het nieuwe Stedelijke Zieken*
huis bouwde. Ook dit is gebouwd volgens het corridor*paviljoen*
systeem. In het midden is het oeconomiegebouw, waarin alles
is ondeigebracht -wat tot het huishoudelijke behoort. Rechts en
links hiervan zijn, als vleugels van een groote vliegmachine, de
ziekenpaviljoens geprojecteerd. Voorloopig is alleen nog maar
de linker vleugel gebouwd. Men bereikt dit paviljoen door
vanuit het midden van het hoofdgebouw, vanuit de hal, een
gang door te gaan, die aan weerszijden ramen heeft en die aan
beide einden met een veerende deur, welke naar twee kanten
open kan slaan, is afgesloten. Deze veerende deuren blijven niet,
zooals in het Nieuwe Stedelijk Ziekenhuis, bij 90° openstaan,
doch vallen van zelf weer dicht. In dit ziekenhuis ziet men dan
ook als regel de deuren gesloten. — In het midden van het
paviljoen loopt een gang in het verlengde van den genoemden
verbindingsgang. Deze gang is circa 27 M. lang en 2,40 M. breed.
Rechts van de gang zijn de ziekenkamers, met het uitzicht bijna op
het Zuiden. Iedere kamer is ingericht voor slechts twee patiënten.
Links van de gang vindt men eerst eene verbreeding, waarin de
groote trap, daarna de electrische lift en weer een halvormige
verbreeding, waaromheen badkamer, theekeuken, kamertjes voor
de wacht etc. Aan het einde van de gang links zijn nog een
paar kleine ziekenkamertjes.

De eerste étage is op soortgelijke wijze ingedeeld. Op de
tweede étage zijn geen vertrekken meer voor patiënten, doch is
alles bijeen wat de chirurg voor zijn arbeid behoeft.

De buitenmuren zijn met spouw gebouwd, de binnenmuren

-ocr page 72-

6S

echter niet. Voor zoldering is alles afgedekt met een laag gewapend
beton. Aan de bovenzijde, waar deze laag dienst doet als vloer,
ligt linoleum. Dit is door het geheele paviljoen zoo. Alles is
met linoleum bedekt, kamers, gangen en trappen. In het operatie»
gedeelte is dit echter vervangen door terrasso.

Het ziekenhuis ligt in een zeer rustige omgeving, op hetzelfde
terrein als het Stedelijk Ziekenhuis. Van buiten af komen dan
ook, practisch gesproken, geen geluiden naar binnen.

De ziekenkamers zijn zooals reeds gezegd gemaakt voor twee
bedden. Telkens zijn zij echter, twee aan twee, dwars en suite
gemaakt, zoodat men desgewenscht er één klein zaaltje van kan
maken. De afsluiting heeft plaats door het neerlaten van een
schotwerk.

Wat de gehoorigheid betreft, zij het volgende meegedeeld. In
de gang van het paviljoen duurt de nagalm 11/2 sec. Bij eenigszins
zacht loopen hoort men daarvan niet veel, doch loopt men er
met flinken mannenpas, dan hoort men zijn stap wel dreunen.

Voor een observatie zette ik mij in een leege kamer neer.
Was de deur geopend, zooals in dit ziekenhuis \'s winters nog
wel eens het geval schijnt te zijn, dan hoorde ik het loopen der.
zusters in de gang zeer duidelijk. Het spreken van twee personen
in de gang was niet goed te verstaan, dank zij eenigen nagalm.
Het sluiten van een deur dreunt met nagalm. Het neerzetten
van een emmer met ijs, gaf een onaangenaam en hinderlijk
geklepper. Het openen en sluiten van het lifthek en van de
liftdeur klonk hard door het huis. Het brommen van den motor
was wel te hooren, doch slechts zacht. Het loopen in de boven»
gang was zeer duidelijk hoorbaar. Als ik de kamerdeur sloot,
waren natuurlijk alle geluiden van uit de gang belangrijk zwakker,
maar toch nog wel te hooren. Het loopen in de bovengang was
dan echter schijnbaar duidelijker, waarschijnlijk door de tegen»
stelling met de geluiden van beneden. Ook het loopen in de
kamer boven mij was zeer duidelijk, maar niet sterker dan het

-ocr page 73-

loopen in de bovengang. Het optrekken van de overgordijnen
in het bovenvertrek werd beneden even duidelijk gehoord, alsof
het in het benedenvertrek zelf gebeurde. Zacht spreken der
helpende zuster kon ik beneden niet hooren en hard spreken
was natuurlijk niet geoorloofd, wegens het bezet zijn der aan*
grenzende kamers. Hoe practisch om andere redenen wellicht
dat combineeren van twee kamers moge zijn, die afsluiting
alleen met een schotwerk maakt, dat het tusschen twee zulke
kamers onderling al zeer gehoorig is. Die gehoorigheid van
boven naar beneden voor alle contactgeluiden moet onder sommige
omstandigheden wel zeer hinderlijk zijn. Naar ik van patiënten,
die ik in dit ziekenhuis behandelde, vernam, moet men er dan
ook veel hinder van hebben, als er in huis een erg onrustige
patiënt is.

Daarna begaf ik mij naar een klein kamertje aan de Noord*
zijde en aan het eind van de gang. Dit vertrekje is vlak onder
de kleine operatiekamer, die met terrasso bevloerd is. Als de
helpende zuster hier liep, was dat beneden zeer duidelijk te
hooren, even erg als het loopen boven mijn hoofd in het Stedelijk
Ziekenhuis. Ook het verschuiven van meubilair klonk even hard
en onaangenaam, zooals men dat alleen bij terrassovloeren heeft.

De groote operatiekamer heeft een grondvlak, dat 6,50 X 7 M.
groot is. Het is niet geheel rechthoekig. Langs den buitenmuur
is het groote raam als een ondiepe erker uitgebouwd, waarvan
het grondvlak trapeziumvormig is. Naar het raam ziende, is de
wand aan de linkerhand ten deele als een rechthoekige nis,
zoodanig, dat de voorzijde van de waschbakken die daarin staan
in rechte lijn komen met de rest van den muur.

De muren zijn ter halver hoogte met doffe tegels bekleed;
daarboven zijn zij geverfd. De zoldering is niet van glas, doch
ook van geverfden steen (of hout?) en aan de kanten ten deele
als schuin dak. Het bovenste deel van het vertrek heeft dus het
model van een afgeknotte piramide.

-ocr page 74-

Voor de verwarming zijn plaatradiatoren geplaatst.

Bij het bekloppen van de zijwanden hoort men een gedempt*
tympanitischen toon en voelt men die wanden licht daveren. —
De vloer is van terrasso. De hoogte van het geheele vertrek is,
naar taxatie, ruim 4 M.

De nagalm duurt hier 2 sec. Voor zulk een groote operatie*
kamer is dit opvallend kort, en het verschil met den nagalm in
de operatiekamer van het Stedelijke Ziekenhuis, die nog wel
kleiner is, zeer treffend. De oorzaak moet wel zitten in het
eenigszins onregelmatige model en waarschijnlijk nog meer daarin,
dat de muren minder geluid terugkaatsen.

Alles goed overwegende kan men den acustischen toestand
van dit, overigens «first class» ziekenhuis, niet schitterend noemen.
Vergeleken met het nieuwe Stedelijke Ziekenhuis is de gehoo*
righeid hier echter zeer gering, en voor een modern gebouwd
ziekenhuis mag men tevreden zijn. Een goede maatregel was het
beleggen van het geheele zieken*paviljoen met linoleum, waar*
door het loopen niet zeer hard klinkt. Dat ook de trappen be*
kleed zijn is zeer aangenaam. Ook was het een goede maatregel,
het paviljoen door middel van twee veerende deuren van het
hoofdgebouw af te sluiten. Deze eenvoudige deuren voldoen
dus veel beter dan die welke schijnbaar zooveel mooier zijn,
doch open blijven staan.

In de derde plaats onderzocht ik de François Heyting Baesjou-
Stichting.
Dit is een klein ziekenhuisje, als uitbreiding van het
St. Jacobs*gesticht. Het is 5 à 6 jaren oud. Men komt door de
voordeur in een gang die circa 14 M. lang en 1,60 M. breed
is. Het achterste deel hiervan is halvormig verbreed. Hierop
komen lift, trappen en een klein kamertje uit, en hier is de
telephooncel geplaatst. Aan het achtereind zijn twee veerende
deuren, die toegang. geven tot een tweede gang, van 10 M.
lengte en een breedte van 1.60 M. Deze loopt in dezelfde
richting als de voorgang, doch niet precies in het verlengde er

-ocr page 75-

van. Direct rechts van de voorgang is een ziekenzaaltje van
9*6 M., met adnexa. Links en rechts van de achtergang zijn
een zestal eerste* en tweedeklasse kamertjes.

Boven is het aan de voorzijde juist zoo als beneden, dus
weer een zaaltje met bijbehoorende vertrekken, doch achter, dus
boven de eerste en tweede klasse, is de groote operatiekamer
met toebehooren. In de gangen en in de. operatie*afdeeling zijn
de vloeren van terrasso, doch in de zaaltjes en kamertjes ligt
linoleum.

In de gangen duurt de nagalm 11/2 sec. In de zaaltjes is geen
nagalm, althans niet aantoonbaar bij een voorzichtig probeeren,
zooals dat slechts geoorloofd is in een vertrek, waar zieken liggen.

Terwijl ik op bezoekuur in het benedenzaaltje zat, hoorde ik
bezoekers wel boven mijn hoofd loopen, doch slechts zeer
zacht, en alleen bij goed luisteren te hooren. Luchtgeluiden
gaan hier niet door vloer en zoldering heen. Wel heb ik ver*
nomen, dat men hier nog al hinder heeft van onrustige patiënten
op een andere étage, maar dan steeds, doordat er deuren
open staan.

Bij meting in het trappenhuis bleek mij, dat de zoldering 35
c.M. dik is. Waar deze zoo weinig contact*geluid doorlaat,
interesseerde het mij zeer hoe zij gemaakt is Zeer tot mijn spijt
heb ik dienaangaande geen opheldering kunnen krijgen, ook
niet na informatie bij den architect.

Zoo goed als de isolatie voor geluid is tusschen de beide
zaaltjes, zoo slecht is die tusschen eerste* en tweede*klasse en
operatie*afdeeling. Toen ik mij in een kamertje neergezet had
(het eerste direct bij de tochtdeur), hoorde ik de helpende
zuster heel duidelijk boven mijn hoofd op zachte pantoffels
loopen. Verschuiven van meubilair maakte precies hetzelfde harde
en onaangename lawaai als in de beide eerst*beschreven zieken*
huizen. Dit eerste kamertje is door een muur van de groote
hardsteenen trap gescheiden. Die zelfde muur draagt echter

-ocr page 76-

tevens de treden. Het loopen en schuifelen op de trap klonk
in dit kamertje zeer luid, ja veel luider dan wanneer men in
de hal zelf er vlak bij staat. De kamerdeur stond open, doch
de tochtdeur was gesloten. Toch hoorde ik duidelijk alles, wat
er in de vóórgang gebeurde.

De tochtdeuren blijven hier niet open staan, doch vallen
weer dicht, tenzij m^n ze vast zet met een veer, die men met
kracht naar beneden kan slaan. Dit neerslaan geeft echter een
harden slag door het gebouw. Beneden is er slechts één zoo\'n
stel deuren, doch boven, in de operatie»afdeeling, zijn er meerdere.
Dat neerslaan geschiedt dus boven de hoofden der eerste» en
tweede»klasse»patiënten en in het gehoorigste deel van het huis.
De tegenstelling tusschen voor en achter is hier wel groot.

De operatiekamer heeft een zuiver rechthoekig grondvlak, is
7,50 M. diep, 5,50 M. breed en ongeveer 5 M. hoog. De vloer
is van terrasso, de wanden van steen en geverfd, met uitzon»
dering van den buitenmuur, die geheel van glas is. Het plafond
is over de voorste helft van glas en over de achterste van
geverfden steen of kalk. De nagalm duurt hier 3% sec. Als
men dat zoo neerschrijft, klinkt het niet zoo erg, doch bij
ondervinding weet ik, dat als bij een operatie er een drietal
waterkranen loopen, men elkaar haast niet kan verstaan.

Het laatste ziekenhuis dat ik hier onderzocht, was de Inrichting
voor Diaconessen.
Dit was voorheen een groot en deftig heeren»
huis van circa 130 jaren oud. Het is zeer diep en, naar ver»
houding, smal gebouw. Een gang van 33 M. lengte, doch met
een breedte van slechts 1.30 M., loopt van voren naar achteren.
Slechts aan één zijde van deze gang sluiten zich de kamers aan
en wel naar de Z.»W. zijde. Zoo diep als de voorkamer gaat,
is de gang tot 2 M. verbreed en dat deel is met een gewone
deur, die doorloopend openstaat, afgescheiden.

Halfweg de gang is een trappenhuis. De vloer is van marmer

-ocr page 77-

en met een cocoslooper belegd. Op de trap ligt een soort van
wollen looper. De nagalm duurt in deze gang 1 \'ƒ2 sec.

Beneden zijn allerlei vertrekken voor huishoudelijke doel*
einden en een paar mooie en groote eerste*klasse*kamers, die met
openslaande deuren op den tuin uitkomen.

Boven is de gangvloer van hout en met linoleum belegd. Aan
weerszijden van het trappenhuis zijn echter glazen tochtdeuren.
De gang is dus in drieën verdeeld, waarvan het kleine middel-
mootje bij het trappenhuis behoort. In de beide lange einden
duurt de nagalm- nog niet 1 sec.

Op deze étage zijn tweedeklasse kamers en een paar kleine
zaaltjes, waarvan een aan de straatzijde en een op den tuin
uitziende. Daaraan grenzend is een flinke kamer tot operatie*
kamer gemaakt en is er eenige ruimte voor voorbereiding.

De vloeren zijn in de ziekenkamers met linoleum belegd. De
binnenmuren zijn hier één steen dik, de buitenmuren dikker,
doch precies kon ik de dikte niet bepalen. De bovenvloeren
rusten op zware balken. Daartusschen liggen, om den ander,
de balken, die het plafond dragen. Deze laatste liggen eenigs-
zins lager natuurlijk. Vloer van étage en plafond van beneden
staan dus niet anders met elkaar in contact dan via de muren.

Dit is een eenvoudige en practische maatregel tegen gehoorig*
heid, die vroeger veel toepassing vond. Hoe goed die maatregel
is, bleek mij, toen ik mij in een vrije eerste*klasse«kamer ter
observatie neerzette. Ik hoorde boven mijn hoofd loopen, doch
uiterst zacht; even zacht als het loopen in het bovenzaaltje van
de Baesjou*stichting naar beneden klonk. Achterna hoorde ik,
dat dat loopen geschied was, omdat er drie kinderen gelijktijdig op
de bovenkamer aan het huilen waren. Ik had daarvan niets gehoord.

Toen ik mij in een andere kamer begaf, die onder de met
houtcement bekleede theekeuken is, hoorde ik het loopen boven
mij wel veel duidelijker. Vergeleken met een modern ziekenhuis
was het echter heel gematigd.

-ocr page 78-

Daarna begaf ik mij ter observatie naar een der bovenzaaltjes.
Een paar zusters gingen toen eerst flink in de Bestuurskamer,
die er onder is, schreeuwen. Daarvan hoorde ik boven niets.
Toen ging de Directrice met volle kracht op het harmonium
spelen. Als ik mij vooroverboog, zoover, dat mijn hoofd bijna
gelijk kwam met de zitting van den stoel, kon ik dat spelen
juist even hooren.

Dit voorzaaltje ziet uit op de straat en ontvangt van daar zijn
versche lucht, waarvoor er ventilatieroosters gemaakt zijn. Als
er een wagen voorbij gaat, geeft dit in het zaaltje wel veel rumoer.

Sommige eerste»klasse=kamers zijn naast elkaar „en suite". Zij
zijn dus door groote openslaande deuren gescheiden. Die laten
natuurlijk wel veel geluid door, zooals een ieder precies kan
beoordeelen, die een huis met een suite bewoont. Afgezien van
deze twee ongunstige omstandigheden, steekt dit ziekenhuis, wat
de gehoorigheid betreft, zeer gunstig af bij de drie reeds be*
schreven ziekenhuizen. Moge het al in andere opzichten natuurlijk
minder doeltreffend voor een ziekenhuis gebouwd zijn, in dit
opzicht is het zeker preferent. Hier kunnen de patiënten tenminste
rust genieten. De volgorde waarin ik de Dordtsche ziekenhuizen
beschreven heb, geeft ook de volgorde aan in de gehoorigheid,
doch tevens de omgekeerde volgorde van hun ouderdom. Het
nieuwste is toevallig het meest gehoorig, het oudste het minst.

De operatiekamer springt hier, als gemoderniseerd vertrek,
natuurlijk leelijk uit de band. Dit is een rechthoekig vertrek, dat
een grondvlak heeft van 5,75
X 4,75 M. en een hoogte van circa 4 M.

Het was vroeger een woonvertrek. De muren zijn er uitge*
raapt, met cement glad bepleisterd en de hoeken natuurlijk afge*
rond. De vloer is van houtcement, rustend op den oorspronkelijken
houten vloer. Het plafond is gewoon van kalk of gips, doch nu
ook met ronde hoeken. De buitenmuur is nu geheel van glas.
In dit vertrek, dat de grootte heeft van een gewoon woonvertrek,
duurt de nagalm 3\'/2 sec. Zegge: drie*en*een*halve seconde 1

-ocr page 79-

Eerste oriënteeringsproeven over demping en voortgeleiding
van contactsgeluid.

Proef 1. In een pakhuis voor bouwmaterialen, hetwelk rustig
gelegen is, werden twee ijzeren staven van 4 Meter lengte en
2 c.M. doorsnede op schragen gelegd en met de kopeinden tegen
elkaar gedrukt. \'Aan het eene werd een zware stemvork (F)
geplaatst, terwijl ik mijn oor er vlak bij op de staaf legde. Aan
het andere uiteinde van de andere staaf, dus ongeveer 8 Meter
van mij verwijderd, luisterde mijn assistent. Was voor zijn gehoor
de stemvork uitgeklonken, dan was zulks ook voor mij het
geval. — Bij wisseling van plaats en functie was het resultaat
hetzelfde.

Proef 2. Dezelfde inrichting als bij de eerste proef, doch
nu werd er een
looden plaatje van 2 m.M. dikte tusschen de
kopeinden der staven geplaatst en goed aangedrukt.

Het resultaat was precies hetzelfde als bij de eerste proef,
dus alsof er niets tusschen de staven lag.

Proef J. Weer dezelfde inrichting, doch nu een looden blokje
van 4.^2 c.M. dikte er tusschen geklemd.

De uitkomst was weer dezelfde.

Proef 4. Tusschen de staven werd een stukje gummi van
4 m.M. dikte geklemd. Nu hoorde ik de stemvork een poos
langer dan mijn assistent.

Bij wisseling van plaats en functie weer hetzelfde resultaat.

Proef 5. Als bij de vorige proeven, doch nu een stuk droog
leer
van 2 m.M. dikte tusschen de staven geklemd. Het resultaat
was ongeveer hetzelfde als bij proef 4.

u

-ocr page 80-

Proef 6. Weer dezelfde inrichting, doch nu een stukje eterniet
tusschen de staven geklemd. Er was tijdsverschil, doch kleiner
dan bij de vorige proeven.

Proef 7. Tusschen de staven een droge baksteen. Het resultaat
was hetzelfde als bij proef 1, dus
geen tijdverschil.

Proef 8. Een looden buis van 8 c.M. wijdte en 5 Meter lengte
werd volgestopt met zand en aan de uiteinden met houten
proppen gesloten, zoodat de buis niet als spreekbuis dienst kon
doen. Nu werd de stemvork aan ééne zijde geplaatst en aan
beide einden geluisterd. — De stemvork was weer voor beide
personen
gelijktijdig uitgeklonken.

Proef 9. De stemvork werd met den steel tegen een halfsteens=
muur,
die aan weerszijden bepleisterd is, geplaatst. Aan de eene
zijde waar de stemvork geplaatst was, was deze langer te hooren
dan aan de andere zijde.

Proef 10. De stemvork werd geplaatst tegen een niet be=
pleisterden muur, twee steen dik
(circa 44 c.M.) en waarschijnlijk
nog niet absoluut droog (nieuwe Stedelijke Ziekenhuis te
Dordrecht).

De stemvork was alleen te hooren op het moment van plaatsing
op den muur (door den stoot, dien de trillende steel er dan
tegen geeft?).

Proef 11. Het is van algemeene bekendheid, dat de buizen
van een centrale verwarming het geluid sterk voortgeleiden. Bij
eene opzettelijk daartoe genomen proef bleek mij, dat het geluid
van kloppen op den centralen ketel in de vertrekken wordt
waargenomen alsof het uit de radiatoren komt.

-ocr page 81-

Tweede reeks van proeven over demping en
voortgeleiding van contactsgeluid.

Om het meerdere of mindere geleidingsvermogen van verschil*
lende stoffen voor
contact=geluid nader te onderzoeken, maakte
ik daarvan kleine plaatjes, die op een onbehaard deel van den
schedel werden gelegd en waarop dan weer de steel van een
stemvork werd geplaatst. Onderzocht werden op die wijze: asbest,
tiber, klingerit, asphalt en gummi. De bedoeling was, om, als
op die wijze de stemvork niet meer hoorbaar zoude zijn, het te
onderzoeken plaatje snel weg te nemen, den stemvorksteel direct
op den schedel te plaatsen en dan na te gaan, hoelang deze
daarna nog hoorbaar zou zijn. Op die wijze zou het mogelijk
zijn, de verschillende stoffen onderling te vergelijken. De uitkomst
was echter geheel anders dan ik oorspronkelijk verwachtte. Was
n.1. voor mijn gehoor de stemvork uitgeklonken en verwijderde
ik het plaatje, dan
bleef de stemvork uitgeklonken, ook zonder
plaatje. Ja, sterker, ik kon zelfs opmerken, dat de stemvork iets
langer hoorbaar was
met dan zonder plaatje. — Die plaatjes
brachten dus, hetzij door beter en meerder contact met den schedel,
hetzij door versterking van den toon, door medeklinken van grooter
oppervlak, hetzij door beide oorzaken saam, in elk geval een
versterking van het waargenomen geluid te weeg.

Anacustische uitkomsten bereikt men op deze wijze zeker niet.

Een andere methode, eenigszins overeenkomend met de aller*
eerste oriënteeringsproeven, doch meer geperfectioneerd, voerde
daarentegen wel tot verzwakking van het geluid.

Ik nam twee einden ijzeren buis uit een stoommachine, 3 cM-.
wijd (buitenwerks). Aan één einde van iedere buis zat een flens

t

-ocr page 82-

van 11 cM. diameter. Beide einden pasten bij elkaar, als twee
onderdeelen van één stoomgeleiding. De buizen, die saam een
lengte hadden van 70 cM., werden gevuld met zand en aan beide
uiteinden met een prop klei stevig gesloten. Zij konden dus niet
meer als spreekbuizen dienst doen. Een plaatje van de te onder»
zoeken stof werd nu tusschen de flensen gelegd; door middel
van een paar stevige touwtjes die door de erin zijnde gaten
gestoken waren, werden de flensen tijdelijk vast aan elkaar
gebonden, zoödat de buizen met het plaatje één vaste staaf
vormden. Aan de beide uiteinden van deze staaf werden zooveel
viltlagen en plankjes gelegd, dat het geheel méér was dan 88 cM.
Nu werd dit geheel, met behulp van een assistente, geklemd
tusschen de posten van de badkamerdeur, die juist 88 cM.
tusschenruimte hadden. Door den eenen kant krachtig beneden*
waarts en den anderen gelijktijdig bovenwaarts te drukken, totdat
de geheele staaf bijna waterpas lag, werd het geheel buitengewoon
krachtig tegen elkaar gedrukt. De touwtjes, die eerst de flenzen
bijeen gehouden hadden, konden dan gemakkelijk verwijderd
worden. Door nu een stemvork op één van de buizen te plaatsen
kon ik mij overtuigen, dat er nog wel eenig geluid overging
naar den aangrenzenden deurpost, doch niet naar den
anderen.

In een naburig klein vertrekje, goed zichtbaar vanaf de plaats
van onderzoek, werd een tafeltje geplaatst, met een lap vilt er op,
waarop weer een metronoom werd gezet, die op l/2 seconde
was ingesteld. Deze metronoom werd overdekt met de stolp
eener pendule en deze op haar beurt weer door een doos, die
een beetje grooter was en aan de vóórzijde voorzien was van
een glasruitje. Door deze maatregelen was het tikken van den
metronoom niet hinderlijk meer.

Bij de eerste proeven plaatste ik mijn stemvork, die een grondtoon
had van F, aan een zijde van de buis en legde mijn oor aan
dezelfde zijde van de flenzen op de buis Mijne assistente luisterde

-ocr page 83-

aan de andere zijde van de flenzen op de buis. Zij ving dus het
geluid op, dat behalve de buizen ook het te onderzoeken plaatje
doorloopen had. Was voor haar oor het geluid verklonken, dan
gaf zij dit door een handbeweging te kennen en ging ik uittellen
gedurende hoeveel metronoom*tikken ik de stemvork nog kon
hooren. Onmiddellijk bleek echter, dat deze methode fout was.
Het verschil in waarnemingsvermogen voor dezen toon alsmede
het verschil in geoefendheid deed deze proef dadelijk mislukken.
Ik deed het daarna dus anders, legde mijn linker oor op de
linker buis en hield met mijn rechterhand de stemvork op de
rechter buis. Was nu voor mijn gehoor het geluid juist verdwenen,
dan begon ik onmiddellijk met den metronoom mee te tellen en
legde intusschen, al tellende, rustig het oor over op de andere buis>
bij de stemvork, en bleef tellen tot
ook daar het geluid verklonken
was. Door het aantal tellen door twee te deelen, drukte ik het
verschil in seconden uit. De proeven werden \'s avonds genomen,
öf, wat nog beter ging, \'s Zondags*namiddags, als alles stil was
in huis en op straat een minimum van verkeer. Werd ik door
een optredend geluid gestoord, dan werd de proef eenvoudig
overgedaan, wat niet zoo moeilijk was en slechts weinige
minuten kostte.

In het tabelletje op de volgende bladzijde zijn de onderzochte
stoffen in de eerste kolom geplaatst, in de tweede kolom de
dikte der onderzochte stoffen en in de derde het verschil in
tijdsduur, dat de stemvork gehoord werd.

Voor het onderzoek van zand moest ik de proef eenigszins
anders inrichten, aangezien daar van tusschenklemmen geen sprake
kon zijn. Ik legde dus daarbij de flenzen, met tusschenruimte
van 5 cM., in een hoop droog zand en liet de uiteinden
van de buizen rusten op een dik propje vilt, dat ook op het
zand lag.

-ocr page 84-

Onderzochte stoffen.

Dikte.

Verschil
in geluids»
duur in
seconden.

Klingerit (d. i. asbest*caoutchouc, gecom*

m.M.

39

primeerd)...........

2

Asbest.............

4

»

20

11

»

26

Fiber (d. i. geperst katoen) (rood) . . .

1

»

25

Fiber (rood)...........

8

»

30

Fiber (zwart, meer elastisch).....

3

»

30

Fiber (roode ring).........

21

»

30

Rubber (matig hard)........

15

»

30

Rubber (zachter).........

15

»

14

Vilt..............

20

»

28

Quilt (d. i. gevlochten zeegras tusschen

20

papier genaaid).........

10

»

Turfmosplaat.......\'. . . .

35

»

30

Kurkplaat............

50

»

26

Droog zand...........

50

»

40

Van de onderzochte stoffen is dus klingerit wel die, welke,
tusschen machinedeelen geklemd, het meeste contactsgeluid
tegenhoudt. Klingerit, asbest, fiber en rubber zijn stoffen, welke
technisch het meest geschikt zijn voor machinesverpakkingen.

-ocr page 85-

Proevenreeks over het isolatievermogen van bouw®
materialen in diverse combinaties.

Inrichting der proeven.

In een niet meer in gebruik zijnde volière, 1,80 M. in het
kubiek, van boven afgedekt en staande tegen een tuinschutting,
werd een kuil in den grond gegraven ter diepte van circa 45 c.M.
(zie fig. 1 en 2 hierachter). Op den bodem van dezen kuil werd
een hoog en dunwandig kistje geplaatst zonder deksel en van
binnen met molton bekleed, om resonance te vermijden en het
meetrillen van de wanden\' van het kistje tot een minimum te
reduceeren. In dit kistje werd een electrische schalmei*bel ge*
plaatst, die, bij doorvoeren van stroom, een krachtig geluid
veroorzaakte. De geleidraden werden door een precies passend
gaatje naar buiten gevoerd en dit werd ten overvloede nog met
een propje vochtige klei stijf dichtgestopt. Rondom het kistje
werd een muurtje van kleine IJselsteenen met klei opgemetseld,
totdat de bovenvlakte van dit muurtje op dezelfde hoogte was
als de bovenrand van het kistje. Tusschen dit muurtje en de
wanden van het kistje bleef een ruimte van circa één c.M. over,
welke ruimte stijf met fijn zand en turfmolm werd opgevuld.
De bovenrand van het kistje, het ringmuurtje en de daartusschen
liggende zandlaag, werden nu met een laagje vochtige taaie klei
bedekt en wel zóó, dat die laag op den rand van het kistje
circa 1 m.M. en aan de buitenzijde van het muurtje een paar
c.M. dik was. Deze kleilaag liep dus naar de peripherie glooiend
op en werd netjes vlak afgestreken. Hierdoor werd het mogelijk,
met ieder te onderzoeken voorwerp, indien het maar eenigszins
op maat was, door stijf indrukken in die kleilaag het kistje van

6

-ocr page 86-

boven volkomen af te sluiten. — Het ringmuurtje werd, na
oplegging van de te onderzoeken stof, verder naar boven door*
getrokken, hetzij\' precies in het verlengde van het onderste, hetzij

iets wijder, om de te onderzoeken stoffen te omsluiten, of wel,
vervangen door een kleiwalletje, al naar de omstandigheden dit
vereischten.

-ocr page 87-

De overgebleven ruimte in den kuil werd telkens weer met
aarde goed aangevuld en het geheel bleef steeds beneden het
niveau van den beganen grond. Geluidslekken konden zoo*
doende nergens overblijven.

Vermeld zij nog, dat de opening van het kistje 22 c-M. bij
12\'/, c.M. was.

De proeven werden als regel over dag in gereedheid gebracht,
en \'s avonds, als het zoo stil geworden was als men dit in een
stad kan verwachten en als er niet te veel treinen rangeerden,
werden de gehoorproeven genomen.

-ocr page 88-

Biltris en de Groot maakten voor hunne proeven ongeven»
sterde kisten van de te onderzoeken stoffen; Sieveking en Behm,
Berger en Spijkerboer maakten kisten, die zoo goed mogelijk
ondoorgankelijk waren voor geluid en plaatsten de te onder»
zoeken stoffen voor een venster in zulk een kist. Dat was een
vooruitgang. Waar ik geen gelegenheid had, met zulk een kist
te werken, heb ik mij op andere wijze moeten behelpen. Het
wil mij echter voorkomen, dat dit behelpen juist weer tot een
kleinen vooruitgang geleid heeft. Bij mijne proeven was het
uitgesloten, dat geluid anders kon doordringen dan door de te
onderzoeken stoffen. Doordat ik met een klein kistje werkte, kon
ik alle te onderzoeken stoffen in kleine afmetingen nemen en
waar die platen bovendien in taaie klei ingedrukt werden en langs
de randen er stevig mee bedekt, werd het resonneeren der onder»
zochte platen zeer sterk gedempt. Ik moet dadelijk toegeven, dat
hierdoor een voorwaarde werd ingevoerd, die afwijkt van de
omstandigheden, die zich in de architectuur voordoen. Dit bezwaar
zal echter door geen enkele laboratorium»methode ontweken kunnen
worden. Evenwel, men zal op den door mij gevolgden weg zeker
de doorgankelijkheid voor geluid onder gegeven voorwaarden
kunnen leeren beoordeelen. Bij de architectonische constructie
dient men maatregelen te nemen tegen het
meetrillen in één stuk
van de verschillende lagen. Dit meetrillen is te voorkomen door
er voor te zorgen, dat de individueele resonantie»tonen der ver»
schillende lagen onderling voldoende uiteenliggen.

Eerste serie.

Proef 1. Over het kistje werd een plankje gelegd van 9 c.M.
dikte,
15 c.M. breed en 25 c.M. lang. De randen werden, na
stevig indrukken, ten overvloede met een reep klei bedekt en
ook dit werd goed aangedrukt.

Liet ik nu de bel klinken, dan was die hoorbaar tot
op................
5 Meter afstand.

-ocr page 89-

Proef 2. Op het plankje van de eerste proef werd een laag
droog
metselzand aangebracht van 10 c.M. dikte. Deze zand*
laag, door het verlengde ringmuurtje bijeengehouden, werd stevig
aangedrukt.

De bel was slechts hoorbaar tot op......50 c.M.

Proef 3. Op de zandlaag van de vorige proef werd nu een
tegel van J c.M. dikte, een z.g. bak, gelegd en de ruimte die
er nog tusschen tegel en ringmuurtje mocht zijn overgebleven,
werd nauwkeurig dichtgestopt.

De bel was nu nog slechts hoorbaar tot op . . . 10 c.M.

Proef 4. De tegel van de vorige proef werd nu nog met
een
zandlaagje van 2 c.M. bedekt en daarop weer zulk een
tegel gelegd.

De bel was nu niet meer hoorbaar!

Opmerking 1. Lezers die thuis zijn op het gebied der Oud*
hollandsche bouwkunde zullen opmerken, dat met deze serie
de Oudhollandsche zoldering is nagebootst, zooals men die
soms nog in oude huizen onzer steden vindt.

Opmerking II. In deze serie, waarbij de geluiddemping steeds
grooter werd en dus het geluid steeds zwakker, was het opval*
lend, dat de hoogere boventonen, waaraan het geluid van een
schalmeibel zoo rijk is, het eerst verdwenen en men op het
laatst alleen een lagen toon hoorde, veel lager dan men zou
vermoeden, als men een schalmeibel vrij hoort klinken.

Tweede serie.

Proef 5. Onder het plankje van de bel werd eene verhoo*
ging aangebracht bestaande uit eenige keeren dubbelgevouwen
stug en dik pakpapier, juist zooveel, dat de schroef van de bel

-ocr page 90-

iets boven het kistje uitstak, en het afdekkend plankje dus
daarop rustte. Door het plankje te belasten paste het weer
precies in zijn kleibed; zoodoende had het plankje direct contact
met de geluidsbron. Ik kreeg dus, wat Spijkerboer noemt:

contactegeluid.

De bel was nu hoorbaar tot op......10 Meter.

Proef 6. Het plankje werd weer bedekt met 10 c.M. zand,
als bij proef 2.

De bel was hoorbaar tot op.......3,50 Meter.

Proef 7. Als bij de vorige proef, doch nu het zand weer
bedekt met dun
tegel van 3 c.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op.......2,50 Meter.

Proef 8. Op den tegel van de vorige proef weer 2 c.M. zand
en weer een tegel.

De bel was hoorbaar tot op.......1,10 Meter.

Opmerking. Treffend is het, dat dit gedeeltelijke contact»
geluid zooveel verder en krachtiger doordrong. Begrijpelijk is
het echter alleszins, aangezien bij deze proef het geheele plankje
tot klankbodem geworden was. Wist men dit niet reeds, dan
zou men het zelfs kunnen hooren, want als het geluid ook maar
eenigszins begon te verzwakken, hoorde men geen bel meer,
doch een dof tromgeroffel; klaarblijkelijk van de schroef tegen
het plankje.

Derde serie.

Proef 9. Inrichting als bij de eerste serie, doch nu werd het
kistje afgedekt met een
goed droog stuk muur van een halven
steen dikte
(dus 11 c.M.).

De bel was toen hoorbaar tot op. 20 c.M,

-ocr page 91-

Proef 10. Op het stuk muur van de vorige proef werd een

zandlaag van 10 c.M. dikte aangebracht.

De bel was nog hoorbaar tot op.......10 c.M.

Proef 11. Op de zandlaag van de vorige proef werd weer
een stuk muur van 11 c.M. dikte gelegd.

De bel was hoorbaar tot op........\'. 1 c.M.

Vierde serie.

Proef 12. Dezelfde inrichting als bij proef 5, dus de bel
weer hooger geplaatst, door onderlegging van dubbelgevouwen
papieren. Het kistje weer afgedekt met hetzelfde
muurtje als bij
proef 9. Dit muurtje rustte dus weer op de schroef van de bel.

De bel was hoorbaar tot op . . ......2 Meier.

Proef 13. Inrichting als bij de vorige proef, doch nu het
stukje muur weer bedekt met
10 c.M. zand.

De bel was hoorbaar tot op.......1,25 Meter.

Pt oef 14. Inrichting als bij de vorige proef en op de zand*
laag weer het
tweede muurtje.

De bel was hoorbaar tot op........40 c.M.

Opmerking. Bij vergelijking van de proeven van deze serie
met die van de vorige, ziet men overeenkomstige resultaten als
bij de vergelijking tusschen de eerste en de tweede serie.

Vijfde serie.

Proef 15. Inrichting als bij de eerste serie, dus de bel weer
laag geplaatst. Over het kistje een afdekkend
eter niet plaatje van
3 m.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op...........3 Meter.

-ocr page 92-

Proef 16. Inrichting als bij de vorige proef, doch in plaats
van het eternietplaatje een
triplexplaatje van 5 m.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op.......4.50 Meter.

Proef 17. Het kistje werd afgedekt met een houten plankje
van 22 c.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op........3 Meter.

Proef 18. Het kistje werd bedekt met een molton lap van
een paar m.M. dikte.

De bel was door den geheelen tuin hoorbaar, weinig zwakker
dan wanneer het kistje geheel open stond.

Proef 19. Het plankje van proef 17 werd aan beide zijden
bekleed met strak gespannen molton en het kistje werd met dit

bekleede plankje afgedekt.

De bel was hoorbaar tot op........3 Meter.

(Dus precies even ver als bij proef 17).

Proef 20. Het kistje werd afgedekt met op elkaar gelegd:
een
eternietplaatje, het houten plankje van 2.2 c.M. en weer
een
eterniet plaatje.

De bel was hoorbaar tot op.......2.50 Meter.

Proef 21. Het kistje werd afgedekt met op elkaar gelegd:
een
eternietplaatje, het met molton bekleede plankje en daarop
weer een
eternietplaatje.

De bel was hoorbaar tot op.......1.70 Meter.

Proef 22. Dezelfde inrichting als bij de vorige proef, doch
nu het ringmuurtje weer hooger opgetrokken, in het verlengde
van het onderste en wel ter dikte van een platten steen, 5 c.M.,
boven het bovenste eternietplaatje uitstekend en met een tusschen*
laagje van vochtige klei ten deele natuurlijk daarop rustend.

-ocr page 93-

Deze steenlaag werd aan de bovenzijde ook weer met een
laagje vochtige klei gelijkmatig bedekt en hierop kwam weer
dezelfde combinatie als onder dit ringmuurtje, dus: eterniet,
plankje met molton bekleed en weer eterniet. Terzijde werd
deze combinatie ook weer, evenals de onderste laag, goed met
klei besmeerd en aangedrukt en de nog overblijvende ruimte
in den kuil weer met aarde goed aangevuld. Ik had dus toen
gekregen een soort van doos, waarvan de zijwanden uit steen
bestonden en bodem en deksel uit de genoemde combinatie.
Toen alles klaar was, zag men natuurlijk alleen het bovenste
eternietplaatje met den omringenden grond gelijk.

De bel was nu absoluut niet meer hoorbaar J

Opmerking. Het behoeft wel geen nadere uitlegging, om in
deze doos een imitatie te zien van een dubbele deur, zooals
die zich practisch gemakkelijk laat construeeren.

Zesde serie.

Proef 23. Inrichting als bij de eerste serie, doch het kistje
werd afgedekt met een
asbestplaat van 3 m.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op........6 Meter.

Proef 24. Inrichting als bij de vorige proef. Het kistje werd
bedekt met de navolgende combinatie:
eternietplaatje, asbest<=
plaatje, houten plankje van 2.2 c.M., asbestplaatje
en weer
eternietplaatje (dus dezelfde combinatie als bij proef 21, doch
het molton vervangen door asbest).

De bel was hoorbaar tot op.......2.30 Meter.

Zevende serie.

Proef 25. Het kistje werd bedekt met een ijzeren plaatje
van 1 m.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op.......2.30 Meter.

-ocr page 94-

Proef 26. Het kistje werd bedekt met de navolgende com*
binatie:
ijzeren plaatje van 1 m.M., plankje met molton bekleed
en weer ijzeren plaatje (dus als bij proef 21, doch het eterniet
vervangen door het ijzeren plaatje).

De bel was hoorbaar tot op.......1.10 Meter.

Proef 27. Inrichting als bij de vorige proef, doch nu op
elkaar:
ijzeren plaatje, asbestplaatje, houten plankje van 2.2 c.M.,
asbest plaatje
en weer ijzeren plaatje.

De bel was hoorbaar tot op.......1.80 Meter.

Achtste serie.

Proef 28. Het kistje werd afgedekt met een looden plaat
van m.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op.......1.95 Meter.

Proef 29. Het kistje werd bedekt met de volgende com*
binatie:
looden plaatje van 1 \'/-i m.M., het met molton bekleede
plankje
en weer een tweede looden plaat.

De bel was hoorbaar tot op........50 c.M.

Proef 30. Op de combinatie van de vorige proef weer een
ringmuurtje van 5 c.M. hoogte en dit van boven eenvoudig
afgedekt alleen maar met een
plankje van 2.2 c.M. dikte.

De bel was niet meer hoorbaar!

Negende serie.

Proef 31. Het kistje werd afgedekt met een asphaltplaatje \')
van
7 m.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op.......1.60 Meter.

i) Geleverd door de Eerste Nederl. Asphaltfabriek „Mook" te Nijmegen.

-ocr page 95-

Proef 32. Het kistje werd afgedekt met een tegel (of bak)
van
3 c.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op.......3.50 Meter.

Proef 33. Het kistje werd bedekt met de navolgende com*
binatie:
tegel van 3 c.M., asphaltplaatje en weer een tegel.

De bel was hoorbaar tot op........1 Meter.

Tiende serie.

Proef 34. Het kistje werd afgedekt met een turfmosplaat \')
van 3.5 c.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op........5 Meter.

Prpef 35. Het kistje werd bedekt met de combinatie: eter=
nietplaatje, turfmosplaat
en eternietplaatje.

De bel was hoorbaar op..........1 Meter.

Proef 36. Het kistje werd bedekt met de combinatie: houten
plankje van 2,2 c.M. dikte, turfmosplaat van 3,5 c.M.
en weer
zulk een
houten plankje.

De bel was hoorbaar tot op.........60 c.M.

Elfde serie.

Proef 37. Het kistje werd afgedekt met een kurkplaat van
5 c.M. dikte. \')

De bel was hoorbaar door den geheelen tuin van 25 Meter
lengte.

Proef 38. Het kistje werd afgedekt met de combinatie:
plankje, kurkplaat en weer een plankje.

De bel was hoorbaar tot op. .....50 c.M.

*) Fabrikant: De Ruyter te Zwolle.

2) Geleverd door van Wijngaarden en Co. te Rotterdam.

-ocr page 96-

Proef 39. Dezelfde combinatie als bij de vorige proef, doch
nu werd de kurkplaat van 5 c.M. vervangen door een van
2 c.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op.........70 c.M.

Twaalfde serie.

Proef 40. Het kistje werd afgedekt met een laagje Quilt. \')

De bel was door den geheelen tuin hoorbaar.

Proef 41. Het kistje werd afgedekt met de combinatie:
plankje van 2,2 c.M., Quilt en weer zulk een plankje.

De bel was hoorbaar tot op.........65 c.M.

Proef 42. Ter vergelijking en tevens voor eigen controle,
werd proef 3 van de
eerste serie eenigszins gewijzigd overge*
daan, en werd het kistje bedekt met het plankje van 2,2 dikte
en daarop een laag van 3 c.M. zand en weer een dito plankje.

De bel was hoorbaar tot op.........15 c.M.

Proef 43. Dezelfde combinatie als bij de vorige proef, doch
het bovenste plankje vervangen door een
tegel van 3 c.M. dikte.

De bel Was hoorbaar tot op.........12 c.M.

Dertiende serie.

Proef 44. Het kistje werd afgedekt met een viltlaag van
5 m.M. dikte.

De bel was hoorbaar door den geheelen tuin.

Proef 45. Het kistje werd bedekt met de combinatie: het
plankje, vilt en weer het plankje.

De bel was hoorbaar tot op.........65 c.M.

\') Geleverd door Moens en Bech te Amsterdam.

-ocr page 97-

Veertiende serie.

Proef 46. Het kistje werd afgedekt met een betonplaat van
5 c.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op.........30 c.M.

Proef 47. Op de betonplaat van de vorige proef werd het
ringmuurtje opgetrokken, tot het er 5 c.M. boven uitstak. Daarop
werd een
tweede betonplaat van dezelfde dikte gelegd, zoodat
ik in volgorde kreeg: 5 c.M. beton, 5 c.M. lucht en 5 c.M. beton.

De bel was hoorbaar tot op.........1 c.M.

Proef 48. Dezelfde inrichting als bij de vorige proef, doch
de luchtruimte werd opgevuld met
droog zand.

De bel was hoorbaar tot op...... . . , 1 c.M.

Vijftiende serie.

Proef 49. Het kistje werd afgedekt met een glazen plaat
van 6 m.M. dikte, 30 c.M. lengte en 28 c.M. breedte.

De bel was hoorbaar tot op.......2,50 Meter.

Proef 50. De glazen plaat van de vorige proef werd langs
de randen besmeerd met een kleilaagje van circa \'/a dikte

en daarop werd een tweede glazen plaat van dezelfde afme*

tingen gedrukt.

De bel was hoorbaar tot op.......1,80 Meter.

Proef 51. De bovenste plaat van de vorige proef werd op
gelijke wijze als de onderste, met een kleirandje voorzien en
daarop werd een
derde gelijke glasplaat gedrukt.

De bel was hoorbaar tot op.......1,50 Meter.

Proef 52. Inrichting als bij proef 50, doch in plaats van een
tusschenlaagje van klei van ,/2 c.M. werd er door een ring*

-ocr page 98-

muurtje van platte steenen, die van onderen en van boven met
klei besmeerd waren, een tusschenruimte van 6 c.M. gemaakt.

De bel was hoorbaar tot op.......1,20 Meter.

Proef 55. Dezelfde inrichting als bij de vorige proef, doch
nu weer
drie glazen platen, telkens met 6 c.M. tusschenruimte.

De bel was hoorbaar tot op.......1,— Meter.

Proef 54. Het kistje werd afgedekt met een glazen plaat
van 11 m.M. dikte, 45 c.M. lengte en 35 c.M. breedte.

De bel was hoorbaar tot op , ......2,25 Meter.

Proef 55. Op de glazen plaat van de vorige proef weer een
kleirandje van \'/2 c.M. dikte en daarop een
tweede glazen plaat
van 11 m.M. dikte.

De bel was hoorbaar tot op.......1,80 Meter.

Proef 56. Het kistje werd bedekt met een patrijspoortglas
van 5 c.M. dikte en 22 c.M. diameter.

De bel was hoorbaar tot op.........12 c.M.

Proef 57. Inrichting als bij de vorige proef, maar nu werd op
een afstand van % c.M. een glazen plaat van
6 m.M. dikte gelegd.

De bel bleef hoorbaar tot op........12 c.M.

Proef 58. Op het patrijspoortglas van proef 56 werd een
ringmuurtje opgetrokken van 6 c.M. hoogte en daarop een
tweede patrijspoortglas van 5 c.M. dikte gelegd.

De bel was niet meer hoorbaar.

Proef 59. Het kistje werd bedekt met een luchtledige holle
glazen bouwsteen,
eenigszins speelvormig; grootste lengte 19 c.M.,
grootste breedte 15,5 c.M. en grootste dikte 10 c.M.

De bel was hoorbaar tot op..........50 c.M.

Hier volgt een tabel, waarop de uitkomsten dezen proeven
zijn aangeteekend.

-ocr page 99-

3
Cl.

o

^

P*
i-t-
c

5\'

molton; kurkplaat 5 c.M.

quilt.; vilt 5 m.M.

plankje 9 m.M. (contact)

10 M.

6 M.

asbestplaat 3 m.M.

5 M

turfmosplaat 3,5 c.M. -!— plankje 9 m.M.

4,50 M. . . , . . . M

— tnplexplaat 5 m.M.

tegel(bak) 3 c.M. 5,50 M\' plank 9 m.M. -f zand 10 c.M. (contact)

3 M

plank 2,2 c.M. in molton gepakt -1-eterniet 3 m.M.

glazen plaat 6 m.M.
eterniet 3 m.M. -f- plankje 2,2 c.M. eterniet

--r plank 9 m.M. zand 10 c.M. tegel 3 c.M. (contact)

-ocr page 100-

muur 11 c.M. zan^ 10 c.M. (contact)

--• 2 glazen platen 6 m.M. -f- lucht 6 c.M.

ijzeren plaat 1 m.M. -f- plank met molton -f- ijzeren
plaat

tegel 3 c.M. -f" asphalt 7 m.M. -f- tegel _]_

3 glazen platen 6 m.M. -f- 2 keer lucht 6 c.M.

plankje 9 m.M. zand 10 c.M. *egel zand
2 c.M. tegel
(contact)

M.

- eterniet 3 m.M. -f- turfmos 3,5 c.M. -f- eterniet

plank 2,2 c.M. kurkplaat 2 c.M. plank 2,2 c.M.
plank 2,2 c.M. vilt 5 m.M. plank 2,2 cM.
plank 2,2 c.M. -f- turfmos 3.5 c.M. plank 2,2 c.M.

plank 2,2 c.M. kurkplaat 5 c.M. -f- plank 2,2 c.M.
looden plaat -f- plankje met molton -f- looden plaat

muur 11 c.M. -f- zand 10 c.M. -f~ muur 11 c.M.

(contact)

plank 2,2 c.M. quilt. -f- plank 2,2 c.M.

plank 9 c.M. zand 10 c.M. --■

glazen bouwsteen -r— betonplaat 5 c.M.

■— muur 11 c.M.

plank 2,2 c.M. zand 3 c.M. -f plank 2,2 c.M. r

patrijspoortglas 5 c.M. ■•
11 c.M. muur -f" 10 c.M zand

plank 2,2 c.M. -f- zand 3 c.M. -j- tegel 3 c.M.
plank 9 m.M. -f- 10 c.M. zand -f tegel 3 c.M.

muur 11 c.M. -f- 10 c.M. zand -f~ muur IJ
looden plaat -f- plank met molton -f- lood -f- 5 c.M.

lucht -f- plankje 2,2 c.M.
patrijspoortglas 5 c.M. -f- 6 c.M. lucht -f~ patrijs*
poortglas 5 c.M.

beton 5 c.M. 5 lucht (of zand) beton 5 c.M.
plank 9 m.M. -f 10 c.M. zand tegel -f- 2 c.M.

zand -f- tegel
eterniet -f- plank met molton -f- eterniet -f- 5 c.M.
lucht -f- eterniet -f- molton plankje -f- eterniet

-ocr page 101-

Conclusies.

Wanneer ik de uitkomsten dezer proeven overzie, dan kom
ik de navolgende gevolgtrekkingen:

lo. dat poreuze stoffen zooals molton, kurkplaat, quilt en
vilt, luchtgeluid buitengewoon gemakkelijk doorlaten, terwijl
vaste, zware stoffen het geluid slecht doorlaten en wel te slechter,
hoe zwaarder zij zijn (muur, beton, lood, glas).

Dit is dus hetzelfde resultaat als dat waartoe Sieveking en
Behm, Weisbach, Berger en Spijkerboer gekomen zijn.

2o. Dat combinaties van vaste stoffen en poreuze stoffen,
in afwisselende lagen, het beste middel zijn om geluid tegen
te houden.

Mijne proeven bevestigen dus de opvatting van Weisbach,
Berger en Spijkerboer.

-ocr page 102-

Proefneming over het maken van eene ventilatie*inrichting
zonder overbrenging van geluid.

* Bij deze proef ben ik uitgegaan van den navolgenden ge?
dachtengang. — Wanneer twee aan elkaar grenzende vertrekken,
door een stevigen muur zijn gescheiden, doch onderling ver*
bonden door een deur of andere opening, is het overbrengen
van geluid van het eene vertrek naar het andere des te geringer,
hoe kleiner de vrije opening is, m. a. w. hoe beter de deur ge*
sloten is. Volgt op het tweede vertrek een derde, op soortgelijke
wijze, dan neemt men daar nog minder geluid waar. — De ver*
klaring van dit verschijnsel ligt voor de hand. Uit een kleine
opening kan slechts een klein deel der geluidsgolven uit een
het eerste vertrek naar het tweede overgaan. Daar binnentredende,
verliezen zij zich in de ruimte, vervlakken zich en verzwakken,
door de wrijving in de lucht, door absorptie van de wanden en
door interferentie. — Van deze verzwakte geluidsgolven gaat
door de. kleine opening naar het derde vertrek alweer slechts
een klein deel over, zoo weinig, dat het geluid daar niet of
slechts
zeer zwak zal worden waargenomen.

Gebruik makende van deze eigenschap moet het mogelijk zijn,
een versche>lucht*toevoerende ventilatiebuis zóó in te richten,
dat er, van buiten af, geen waarneembaar geluid naar het te
ventileeren vertrek wordt overgebracht.

Om deze mogelijkheid aan te toonen, groef ik in mijn ver»
laten volière, op circa een halven Meter afstand van het reeds
zoo veelvuldig genoemde in den grond geplaatste kistje met de
electrische bel, een tweeden kuil en maakte daarin een wand
van recht opstaande turfjes, zoodanig, dat deze niet met de

-ocr page 103-

opstaande vlakken tegen elkaar sloten, doch juist zooveel mogelijk
in af wisseling, zoodat telkens de ribbe van de eene turf leunde onge*
veer tegen het midden van een zijvlak van zijn buurman. De wand
van de op deze wijze ingesloten tweede ondergrondsche ruimte,
werd zoodoende zeer onregelmatig geprofileerd en wel zoodanig,
dat de hoeken, die de opstaande vlakken der turven met elkaar
maakten, alle scherp waren. Aangezien de ruimte ruwweg ovaal
was, waren die hoeken gemiddeld nog kleiner dan 45°. De beste
voorwaarde dus om terugkaatsingen te voorkomen. De bodem
bestond uit losliggende aarde en van boven werd het geheel met
platte tegels afgedekt. De ruimte rondom de turven en binnen
de wanden van den gegraven kuil werd weer volledig met aarde
aangevuld, die goed werd aangedrukt, en de tegels ook met een
laag aarde bedekt. Ik had zoodoende gekregen een soort van
miniatuur*onderaardsch kamertje, ongeveer ovaal van grondvlak,
circa 20 c.M. lang, 15 c.M. breed en 12 c.M. hoog, hetwelk, met
uitzondering van de zoldering, wanden had, die weinig of geen
geluid terugkaatsten, ergo een vertrekje dat niet resonneerde.

Het kistje met de electrische bel werd nu afgedekt met een
plankje, waarin twee gaten In het eerste gat paste een koperen
buisje van 6 mM. doorsnede (een stuk vitrage=roede). Dit buisje
werd er loodrecht in geplaatst en met een flinke kluit klei goed
bevestigd.

Het kon met een mutsvormig gekneed stuk klei goed afgesloten
worden. Op bijgaande teekeningen (fig. 3 en 4) is telkens dit
buisje met
a aangegeven. In het tweede gat paste een looden
gasbuis van 12 mM. doorsnede. Deze buis werd vlak boven het
plankje rechthoekig omgebogen en onder den grond door naar
het turven*kamertje geleid en (natuurlijk vóór dat de verdere
aanvulling met aarde had plaats gehad) tusschen twee turven
door, naar binnen gebracht, zoodanig, dat de buis slechts een
klein eindje in de ruimte uitstak. Deze buis is op de teekeningen
met
b gemerkt.

-ocr page 104-

Van het turven»kamertje groef ik bovendien een smal greppeltje,
ongeveer loodrecht op de richting van de buis
\'b. In dit greppeltje
legde ik een tweede looden gaspijp van circa een halven Meter

lengte en liet ook die juist even in het onderaardsche turven»
kamertje uitmonden op twee turven afstand van buis
b. Deze
tweede looden buis is gemerkt c. Op eenigen afstand boog ik

-ocr page 105-

haar weer rechthoekig naar boven om, zoodat dat uiteinde, nadat
alle grond weer geniveleerd was, erboven uitstak en ik daar
kon luisteren.

Het plankje dat het kistje met de bel afdekte, werd nu ook
met wat aarde overdekt; daarop werden looden platen gelegd,
waarop weer een dikke laag aarde kwam, zoodat er absoluut
geen geluid meer door kon komen. De koperen buis a stak juist
even boven deze bedekkende laag aarde uit. Door de muts van
klei eraf te tillen, kon ik twee dingen bereiken. 1" Kon ik dan
in elk geval controleeren of de geheel opgesloten bel goed klonk

en 2°. kon ik, hetzij met den mond hetzij met een caoutchouc
ballon, daarin blazen. Door dit te doen, toonde ik aan, dat er
geheel onbelemmerde luchtverbinding was van buis
a tot aan de
uitmonding van buis c, en ook, dat alle wanden goed sloten,
aangezien de lucht met evenveel kracht kwam uitstroomen als
waarmee zij er in geblazen was. Dit aangetoond hebbende, sloot
ik buis
a weer met haar muts, overdekte die ten overvloede
nog met een bloempot, waarvan het gaatje dichtgestopt was, liet
de bel luiden, en luisterde aan het eind van buis
c Ik kon toen
echter geen geluid waarnemen1

-ocr page 106-

Ook als ik gelijktijdig in buis a liet blazen, hoorde ik niets.

Voor de controle liet ik ook een zestal andere personen
luisteren. Drie van hen hoorden absoluut niets en drie meenden
nog een klein restje geluid waar te nemen.

Het behoeft geen betoog, dat men om dit kleine restje geluid
ook nog te elimineeren, de doorstroomende lucht nog slechts
een
tweede soortgelijk kamertje moet doen passeeren.

-ocr page 107-

Proeven over acoustiek in gebouwen in Gothischen stijl.

De opmerking van Sigmond Exner, door mij in het Literatuur«
overzicht gememoreerd, dat geluidsgolven in ronde hoeken slechts
éénmaal terugkaatsen, in rechte hoeken tweemaal en in scherpe
hoeken meerdere malen, heeft mij attent gemaakt op de mogelijke
waarde van den Gothischen bouwtrant bij ziekenhuisbouw, en
mij aanleiding gegeven in Gothische gebouwen proeven te nemen.
Te meer neigde ik daartoe, 1". omdat de Gothische zoldering
rijk is aan ribben en profileeringen, dus ongeschikt is voor
regelmatige krachtige terugkaatsing; 2n. omdat de Gothische
ribben alle in schuine richting opwaarts stijgen, dus geen schuil*
plaats bieden aan stofnesten; 3°. omdat door dezelfde omstandig*
heid zij zich goed laten reinigen, ook door ruime afspoeling.
Voor een ziekenhuis zijn dit alle drie belangrijke factoren.

Mijn eerste proeven nam ik de Groote Kerk te Dordrecht.
Deze kerk is gebouwd in vroeg*Gothischen stijl; zij is binnen*
werks, van orgel tot koor, 90 Meter; de geheele breedte is 34 M.
het middenschip is 13 M. breed en het transept 40 M. lang.
Het koorgedeelte tot aan het beroemde koperen hek, dus de
geheele oostelijke helft, wordt voor den tegegenwoordigen dienst
niet gebruikt. In de westelijke helft staat, tegen een der pilaren,
de preekstoel en daarom heen staan de banken voor de gemeente,
door een matig hoog schotwerk van het overige deel der kerk
afgescheiden.

In deze kerk duurt de nagalm 5 seconden en merkwaardigis
het, dat men dan steeds den indruk ontvangt, alsof het geluid
uitsluitend vanuit het koor komt.

-ocr page 108-

De fluisterspraak, volgens de methode der oorartsen, is op
normalen afstand goed verstaanbaar: het best echter dwarsscheeps
(vanaf den preekstoel) naar de bovengenoemde afgeschutte
ruimte. Ook in de verder afgelegen nissen, buiten de afgeschoten
ruimte en hooger gelegen, is de fluisterspraak nog verstaanbaar
(ongeveer 30 Meter). Het slechtst gaat het in lengterichting,
vooral in het koorgedeelte van het middenschip. In de zijbeuken
is het bijna zoo goed als vanaf den preekstoel.

Bij eenigszins harder spreken ontstaat overal direct een hinder»
lijke nagalm en wel te erger, hoe duidelijker men spreekt.

Gedurende een preek nam ik plaats in een nis, recht tegen»
over den preekstoel, ongeveer even hoog als deze, buiten de
omschutting en daarboven uit stekend. Geluidsgolven konden dus
vrij van alle kanten van de kerk tot mij doordringen De
predikant sprak met tenorstem in een vlug tempo. Zijn stem
kwam als een duidelijke echo terug vanuit het koor, alwaar een
half cirkelvormige muur boven de pilaren oprijst en dus dienst
doet als een holle spiegel. Bij langzamer spreken, zooals bij het
gebed en bij het opgeven van een gezang, was de spreker goed
te verstaan, doordat de echo, die dan juist zeer duidelijk te
hooren was, niet samenviel met het erop volgende woord. Bij
vlugger spreken was de preek niet goed te volgen, door de
interferentie van uitgaande en terugkomende geluidsgolven. Ik
wil er den nadruk op leggen, dat de terugkaatsing uitsluitend
vanuit het koor kwam en niet van een andere richting.

De volgende proef nam ik in de Nederlandsch Hervormde
kerk te Ede. Dit is ook een vroeg»Gothische kruiskerk, met
slechts één zijbeuk en nog wel over slechts de halve lengte van
de kerk, dus niet langs het koorgedeelte. De lengte van het
middenschip bedraagt 45 Meter, de breedte 9 M. en de lengte
van het transept 30 M. In het middenschip is een nagalm van

-ocr page 109-

circa 1 Vu secondc, die uitsluitend als \'vanuit het koor komend
wordt gehoord, als een soort van echo. Het koor is ook hier
weer halfcirkelvormig, heeft een gewonen gladden muur en geen
pilaren, wegens het ontbreken van zijbeuken in dat gedeelte. —
De nog al korte zijbeuk is van het middenschip gescheiden door
pilaren, die vrij dicht op elkaar staan en die tamelijk laag over*
gaan in het Gothische gewelf, doordat de zijbeuk belangrijk
lager is dan het middenschip. De andere zijwand is de buiten*
muur en is onregelmatig geprofileerd, aan de bovenzij door de
neerdalende ribben en beneden door een houten uitbouwseltje,
de trap etc. In deze zijbeuk spreekt het even gemakkelijk als in
een goed gemeubileerde kamer en dat spreken is er ook even
goed verstaanbaar, wanneer men zacht spreekt als bij een gewoon
salongesprek. Van nagalm is dan ook absoluut niets te bespeuren.
Verheft men echter zijn stem en gaat men flink hard spreken,
dan hoort men onmiddellijk een echo vanuit het koor. — De
catechisatiekamer, naast het koor, is circa 5 M. lang, 3 M. breed
en ook ongeveer zoo hoog; zij is ook met een Gothisch gewelf
afgedekt, doch de wanden zijn gewone vlakke muren, zonder
profileeringen. Het is al dadelijk te verwachten, dat het hier
iets minder goed zal zijn dan in de zijbeuk. Er is dan ook een
spoor van galm, maar toch gaat het spreken er zeer gemakkelijk
en is dat gemakkelijk te verstaan.

De derde proef nam ik in de Groote* of Lievevrouwenkerk
te Breda. Deze kerk is inwendig 81 M. lang, de grootste breedte
(transept) bedraagt 40 M., terwijl de andere dwarse afmetingen,
de kappellen en nissen meegerekend, ook bijna zoo groot zijn.
De grootste hoogte is 21 M. — Ook in deze kerk is, evenals
in die te Dordrecht, de westelijke helft, dus van het orgel tot
aan het transept, voor den tegenwoordigen dienst ingericht en
gedeeltelijk door schotwerk van enkele meters hoogte van transept
en koor afgescheiden.

-ocr page 110-

Al dadelijk bij het binnentreden van dit kerkgebouw treft de
plechtige stilte die er heerscht. Het spreken van enkele bezoekers, die
op eenigen afstand staan, wordt nauwelijks gehoord; het loopen
op den zerken vloer klinkt bijna niet. Met mijnen geleider midden
in de kerk staande te praten viel dadelijk op, dat men elkaar zoowel
bij zacht als bij harder spreken uitstekend verstaat en men niets
van nagalm of resonance bemerkt. Alleen als wij in een uiteinde
van het transept gaan staan en luider spreken, kunnen wij iets hooren
klinken, doch slechts als wij goed de aandacht erop vestigen. —

Deze kerk heeft een groot aantal diepe nissen, of kapellen,
die bijzonder rijk geprofileerd zijn door vele Gothische ribben.
In tegenstelling met de Groote kerk te Dordrecht, waar die
kapellen tot een hoogte van circa 4 M gesloten zijn, loopen zij
hier tot op den beganen grond door. Bovendien is de eene
zijbeuk, tegenover den preekstoel, met de eraan grenzende
kapellen, van banken voorzien en voor de gemeente ingericht.
De zuilen staan hier op korter afstand van elkaar dan in Dordrecht
en de bogen zijn spitser. Het koor is hier ook anders. Tot op
een hoogte van 4 a 5 M. is het middenschip afgesloten door
een rondloopenden muur, die daarboven echter doorbroken is
met raamopeningen, welke niet met glas gedicht zijn en juist
tegenover de ramen van den buitenmuur staan. Er is dus minder
rondloopende muur dan in Dordrecht.

De fluisterspraak is tot op 30 M. duidelijk verstaanbaar en
harder spreken ook. Bij gewoon hardop spreken is van een
nagalm
niets te bespeuren. Slechts bij hard roepen hoort men
dien. Het is wellicht duidelijker en juister uitgedrukt, als ik
zeg, dat er dan een zwakke en korte echo gehoord wordt vanuit
het koor. Deze nagalm of echo duurt nog geen l3/4 seconde.

Dat de nagalm hier kort zoude zijn, vermoedde ik reeds, voor
ik deze kerk nog ooit betreden had, omdat ik wist, dat voor
kerk*concerten deze kerk niet genoeg meeklinkt. Muziek eischt nu
eenmaal eenigen nagalm om warm te zijn; vooral gedragen muziek,

-ocr page 111-

Tusschen orgel en toren is in deze kerk nog een afgesloten
ruimte, die in vroegere eeuwen als hoofdingang dienst deed.
Deze ruimte heeft de volle breedte van de kerk, dus met de
nissen circa 35 M., terwijl de diepte gemiddeld 7 M. bedraagt-
De hoogte is dezelfde als elders in de kerk. De inhoud van deze
ruimte is dus veel grooter dan van welke ziekenzaal ook. Toch
duurt de nagalm hier slechts ruim seconde.

Naast het koorgedeelte en ten zuiden van die zijbeuk, is de
consistoriekamer, Deze is ruim 11 M. lang, 5 M. breed en circa
4,50 M. hoog. De muren zijn er vlak gepleisterd, de steenen
vloer is met een plankier bedekt en het vertrek is door een
Romaansch kruisgewelf afgedekt.

In dit vertrek, dat verreweg de kleinste is van alle ruimten in
dit kerkgebouw aanwezig, duurt de nagalm echter
ruim één
seconde.
Het verschil in acustischen toestand met die afgesloten
ruimte achter hei orgel en de ruimte om den preekstoel is wel
treffend en tevens leerzaam.

De Ned. Hervormde Kerk te Doesburg is in vroeg*Gothischen
stijl gebouwd, doch zonder transept, terwijl de zijbeuken 8 Meter
korter zijn dan het middenschip Het koor is dus uitgebouwd.
De plattegrond doet eenigszins denken aan dien eener basilica.
Onder den toren en achter het orgel is een gedeelte van de kerk
met schotwerk afgesloten, op dezelfde wijze als in Breda. — In
het deel, waarin thans dienst gehouden wordt, is het middenschip
54 Meter lang, terwijl de zijbeuken 46 Meter lang zijn. Het
middenschip is 10 Meter breed en de zijbeuken ieder 7 Meter.
De totale breedte van de kerk bedraagt dus 24 Meter. Al deze
maten zijn bepaald door afpassen met Meterkassen. De hoogte
van het middenschip is, naar mijn taxatie, circa 25 Meter. De
zijbeuken zijn belangrijk lager. Kapellen zijn er in deze kerk niet;
de buitenmuren zijn dus vlak en slechts door de ramen onder*
broken. Het koor is niet halfcirkelvormig, doch bestaat uit drie

-ocr page 112-

vlakken. De plattegrond hiervan is dus de helft van een regel»
matigen zeshoek.

Het oorspronkelijke Gothische gewelf is in het middenschip
vroegere jaren ingestort en bij de laatste, meer grondige restauratie,
vervangen door een dito houten gewelf. In de zijbeuken zitten
nog de origineele steenen gewelven.

Gaat men zich bij voorbaat afvragen, hoe in deze kerk de
acoustiek zal zijn, dan acht men het aanwezig zijn van vlakke
muren en het gemis aan kapellen als een ongunstige factor, het
ontbreken van een rondloopenden muur in het koor daarentegen
als een eenigszins gunstige factor, al scheelt dat model dan ook
niet zoo heel veel van een halven cirkel.

In deze kerk duurt de nagalm 3 seconden. Een directe echo
is niet te hooren; daarvoor zijn de maten eigenlijk ook te klein.
De fluisterspraak is op normalen afstand duidelijk verstaanbaar,
zoowel vanaf den preekstoel als in de zijbeuken. Gewoon spreken
is nog duidelijker verstaanbaar en daarbij hoort men geen nagalm.

Zooals reeds gezegd, is er onder den toren een deel van de
kerk afgeschut, vroeger gebruikt voor allerlei huishoudelijke doel»
einden, doch thans in gebruik als werkplaats voor de restauratie.
Deze ruimte heeft natuurlijk de volle breedte van de kerk, dus
24 Meter, en de diepte is gemiddeld 6 Meter. De indeeling in
de drie beuken is ook hier natuurlijk aanwezig en hier is in het
middenschip het oorspronkelijke steenen Gothische gewelf nog
aanwezig. De hoogte is natuurlijk dezelfde als in het andere deel
van de kerk.

In deze ruimte duurt de nagalm slechts circa 3/* seconde.

Dit is iets langer dan in de overeenkomstige ruimte in Breda,
doch daar waren nog twee kapellen terzijde en ook is die in
laat»Gothischen stijl gebouwd, zijn de bogen dus spitser en is
alles meer en rijker geribd.

Een ander \'Gothisch gebouw waar ik proeven nam, is de St.
Walburgskerk te Zutphen. Dit is een z.g. „hallenkerk"; d.w.z.,

-ocr page 113-

dat de zijbeuken even hoog zijn als het middenschip n.1. circa
30 Meter. Ook deze kerk is, zooals meestal het geval is met de
oude Middeleeuwsche kerken, in verschillende tempo\'s voltooid.
Het middenschip is het oudste en is laat*Romaansch, deugt dus
eigenlijk niet voor mijn deel. De zijbeuken, de transepten en de
kooromgang zijn Gothisch. Deze kerk heeft nog als bijzonderheid,
dat het koor doorbroken is en daaraan een langgerekt*ronde
kapel is uitgebouwd, eenigszins in den vorm van een hoofd op
korten hals: de Raadskapel. De transepten, eerstin 1499 voltooid,
zijn buitengewoon lang gerekt en volkomen vlak van wand.
Alleen langs den kooromgang zijn enkele kapellen, langs de
zijbeuken ontbreken deze geheel en zijn de beide lange buiten*
muren geheel vlak, slechts door de ramen onderbroken. De grootste
lengteafmeting, van toren tot aan het eind van de Raadskapel,
bedraagt circa 77 Meter: de breedte van de drie beuken saam
circa 26 Meter. De grootste breedte van de kerk, dus over de
transepten gemeten, bedraagt 58 Meter. Al deze maten zijn weer
genomen, door loopen met Meter*passen.

Tengevolge van de gelijke hoogten der drie beuken, de vlakke
buitenmuren, de groote, diepe, rechthoekige en vlak gehouden
transepten, geeft deze kerk al dadelijk een indruk van groote
holheid en wordt het vermoeden opgewekt, dat de acoustiek wel
niet al te best zal zijn. Die ronde uitbouw, de Raadskapel,
versterkt ons in dat vermoeden. Bij onderzoek wordt dit ook
bewaarheid. De fluisterstem is op eenigen afstand van den preek*
stoel niet te verstaan. Iets harder spreken wel, doch dan wordt
het directe geluid onmiddellijk begeleid door een galm. Men
hoort dien niet, zooals in Dordrecht, Ede en Breda, alleen vanuit
het koor, doch eigenlijk van drie zijden, n.1. vanuit de Raadskapel
en vanuit de beide transepten. Niet van de westzijde, aangezien
daar, dank zij het groote orgel, een onregelmatig geprofileerde
afsluiting is. De nagalm duurt in deze kerk bijna 5 seconden.
Al is dit dus nagenoeg even lang als in de zooveel grootere kerk

-ocr page 114-

te Dordrecht, toch is de acoustiek hier veel slechter, doordat de
nagalm van drie zijden komt, reeds onmiddellijk bij gewoon
spreken optreedt en (wat voor den dienst van belang is) de
preekstoel precies in het middenpunt staat; wel te verstaan, in
het snijpunt van middellijn van het middenschip en middellijn
van de transepten.

Van meer belang en zijnde het eigenlijke doel van mijn tocht
naar Zutphen, was het onderzoek van de, bij deze kerk behoorende,
Librije, uit Staring\'s gedicht welbekend. Deze oude boekerij is
circa 19 Meter lang, 8 Meter breed en 4 Meter hoog. In het
midden staan op een rij drie pilaren, die mede helpen, het
Gothische gewelf, dat dit vertrek afdekt, te dragen. Langs deze
pilaren en langs de muren loopen de ribben van het gewelf
naar beneden en geven zoodoende een rijke en hoekige profileering.
De geheele aanblik van het vertrek doet vermoeden, dat hier,
niettegenstaande alles in steen geconstrueerd is, de nagalm uiterst
kort zal zijn. Dit blijkt ook.
Ev is geen nagalm1 Het spreken
klinkt er zeer gedempt, als in een vertrek, dat met kleeden belegd
en met gordijnen behangen is.

Ziehier- een ideale constructie voor een ziekenhuis*hal!

-ocr page 115-

HOOFDSTUK IX.

Proeven over geleidingsvermogen van zware muren en
wanden in reeds bestaande gebouwen.

In zijne beschrijving van de anacustische kamer in het Phy*
siologisch Laboratorium te Utrecht zegt Zwaardemaker, dat het
aanbeveling verdient, zulk een vertrek zoo hoog mogelijk in
het gebouw te maken, om geluiden vanuit den grond te elimi*
neeren. Omtrent dit punt bezit ik reeds lang eene andere over*
tuiging en in deze mijne opvatting werd ik versterkt door de
mededeeling van Sabine \')» die proeven deed in een dubbel
ommuurde onderaardsche ruimte, alwaar het „extremely quiet"
was. Het verdiende dus wel aanbeveling, dit punt nader te
onderzoeken.

Verder zou het een groote winst zijn, indien het mogelijk
ware, met goedkooper materiaal dan waarmee Zwaardemaker
werkte, hetzelfde resultaat te bereiken.

Waar ik meende, dat zulks mogelijk is, had ik het plan
opgevat zelf een geruischloos vertrekje te construeeren in een
sous»terrain of gelijksvloers en van eenvoudige bouwmaterialen.
Om verschillende redenen van practischen aard heb ik helaas,
althans voorloopig, dat plan moeten opgeven en heb mij moeten
beperken tot het doen van eenige waarnemingen en het nemen
van enkele proeven, welke althans den weg kunnen wijzen.

De vertrekjes die mij daartoe ten dienste stonden waren
eenige steenen safes.

De firma B. alhier bezit een oude kluis, ingesloten tusschen:

i) W. C. Sabine, Reverberation. (Zie ook noot op pag. 16.)

-ocr page 116-

hoofdgang, bediendenskantoor, privé»kantoor en een klein, ver»
bindingsgangetje.

Deze kluis was bij de firma langen tijd als telephooncel in
gebruik wegens de groote stilte die er in heerscht. De kluis is
gelijkvloersch, staat op een vast steenen fundament, is binnen*
werks 2,35 M., lang, 2 M., breed en 2,50 M. hpog. Zij is geheel
van baksteen gemetseld. Langs drie zijden was er een spouw»
muur en wel ieder der muren (dus aan weerszijden van de
spleet) één steen dik. Tot meerdere stevigheid is echter de vierde
muur massief twee steen dik, (dus is de tusschenliggende spleet
weggelaten). Deze vierde muur draagt de brandvrije deur. Door
deze vierde zijde was er dus onmiddellijk contact tusschen
binnen» en buitenmuur van de spouw. De brandvrije deur sluit
de opening in den muur zeer slecht af, er omheen is een
gewone kamerdeur, die ook al even slecht sluit. Het was dus al
dadelijk te vermoeden, dat geluiden vanuit het bedienden»kantoor
wel tot in de kluis zouden kunnen doordringen. Ook was bij
voorbaat te verwachten, dat contact»geluiden, ten gevolge van
het overgaan van de spouw in een massieven muur, overgebracht
zouden kunnen worden. De zoldering van de kluis is gecon»
strueerd van tongewelfjes; de dikte er van was niet te bepalen.
Bij ondetzoek bleek, dat stevig loopen en hard praten in het
bedienden»kantoor in de kluis heel goed gehoord konden worden
al was het ook tamelijk zwak. Ook als mijn helper, waartoe de
heer B. zelf zich disponibel stelde, met zwaren huzarenpas over
den houten zolder ging loopen, was dit in de kluis te hooren,
doch slechts als
zwak geluid.

Geheel anders werd het geval, toen de heer B. zich naar zijn
privé»kantoor begaf en de verbindingsdeur tusschen dat kantoor
en het bedienden»kantoor sloot. Toen was noch het sluiten van
die deur, noch het hardste schreeuwen te hooren; zoomin van
binnen naar buiten als omgekeerd. Stevig tikken op den muur
met een duimstok werd door mij zeer duidelijk waargenomen

-ocr page 117-

en omgekeerd door hem, als ik van binnen uit tegen den muur
klopte. Zóó, als vanuit het privé*kantoor, was het ook langs
de beide zijden die nog overbleven.

Nergens doorlating van luchtgeluiden, ook zelfs niet van het
hardste schreeuwen, doch wel doorlating van klopgeluiden. Het
was mij daarbij niet mogelijk te bepalen, aan welke der drie
zijden de heer B. zich bevond.

Een tweede kluis onderzocht ik in een bank, die aan den
druksten verkeersweg van Dordrecht gelegen is. Deze kluis is
van veel jongeren datum en het bankgebouw is ook nog tamelijk
nieuw. Zij is geheel ondergronds gelegen; d. w. z. dat het
bovenvlak met den beganen grond gelijk is. Zij is binnenwerks
3,30 M. lang, 3,30 M. breed en circa 2,25 M. hoog. Zij is geheel
opgetrokken van beton en de wanden zijn 33 c.M. dik; over
de dikte van de zoldering heb ik geen inlichting kunnen krijgen
en deze was, uit den aard der zaak, door mij niet meetbaar.
Een der opstaande wanden grenst aan den onderaardschen bui*
tenmuur en is daarvan door een spouw gescheiden. Over de
zoldering is de plankenvloer van het bedienden*kantoor. Men
bereikt deze kluis vanuit een voorruimte, die zoo hoog is als
de eerste étage vermeerderd met de diepte van de kluis. In die
voorruimte, die ook weer van beton is, daalt men af langs een
trap van beton. In deze onderaardsche voorruimte zijn drie
knipkamertjes. De kluis kan gesloten worden door een enorme
Lips*deur. Spreken weergalmt in de voorruimte zeer sterk en
onaangenaam. Begaf ik mij in de kluis en werd de brandvrije
deur gesloten, dan kon ik niet alleen klopgeluiden, doch ook
hard spreken zeer duidelijk hooren, al was het dan ook
sterk verzwakt. Dat ik door die zware brandvrije deur
spreken toch kon hooren, behoeft geen verwondering te baren.
Er zijn drie sleutelgaten in, die door en door gaan. Boven*
dien schijnt er direct achter de buitenste stalen plaat een

-ocr page 118-

resonneerende luchtruimte in de deur te zijn, wat door aan*
kloppen te hooren is.

Begaf mijn helper zich echter in het aangrenzende knip*kamertje
en sloot hij de gewone houten deur achter zich, dan was direct
de zaak geheel anders. Wij waren dan van elkaar gescheiden:
direct,
door den beton*wand en indirect door brandvrije deur, voor*
ruimte en houten deur. Klopgeluiden tegen den gemeenschap«
pelijken, scheidenden wand werden over en weer goed waar*
genomen, doch spreken niet. Ook van het
hardste schreeuwen
was niets te hooren.

Liet ik, als ik opgesloten was, een paar bedienden zwaar door
het kantoor, dat boven de kluis is, loopen, dan kon ik dat wel
hooren. Ik heb echter niet kunnen uitmaken, of het geluid
direct van boven kwam of wel via de voorruimte. Een feit toch
is het, dat het loopen in het bedienden»kantoor in die voor*
ruimte geweldig resonneerde, zóó sterk, dat men daar bijna niet
met elkaar kon spreken, als er in het kantoor zwaar geloopen
werd. Dit punt kon ik dus niet oplossen.

Het rijden van wagens was in de kluis echter niet te hooren!
Ik cursiveer, want, gelijk gezegd, ligt het gebouw aan een drukken
verkeersweg, waar veel zware vrachtwagens passeeren. Waar dit
resultaat, niet eens bedoeld, werd verkregen op het Dordtsche
eiland, is het op vasteren grond zeer zeker bereikbaar.

De derde kluis waarin ik proeven nam, had iets bijzonders
dat mij zeer interesseerde. In een antiek heerenhuis, hetwelk als
bankgebouw in gebruik is, was aan het einde van de lange gang
een kamertje. Daarin heeft men voor eenige jaren een kluis
gemaakt van beton, precies tegen de zijmuren (en vermoedelijk
ook tegen den eindmuur) aansluitend. Binnen in die doos van
gewapend beton is ten overvloede nog een tweede doos van
zoogenaamd, ondoordringbaar staal aangebracht. Deze stalen
doos ziet er van binnen uit als in paneelen verdeeld. De om*

-ocr page 119-

lijstingen zijn verdikkingen van het staal, die tot meerdere
stevigheid zijn aangebracht en zoo goed als zeker tegen den
binnenwand van de beton*doos rusten. Klopt men echter op de
paneelen, dan hoort en voelt men dat het daarachter hol is. Om
mij medisch uit te drukken zou ik willen zeggen: er is daar
een tympanitische percussietoon. Wij hebben dus bij deze kluis
te doen met een onvolledige spouw tusschen pantserplaat en
betonwand; althans wat de zijwanden betreft. Op den vloer
rust alles vlak op elkaar.

Treedt men de kluis binnen, dan heeft men dus naar links
en naar rechts de navolgende lagen in den wand: stalen pantser,
spouw, betonplaat en ouden muur.

De bankdirecteur was zoo vriendelijk in de kluis te gaan,
die toen met de Lips*deur los gesloten werd. Een bediende en
ik bleven in de voorruimte. Zeer hard sprekende konden wij
elkaar over en weer verstaan. Dus weer dezelfde ervaring met
de Lipsdeur. Geheel anders werd het, toen ik mij, langs den
omweg door de gangen, naar de groote knip*kamer begaf. Wij
waren dus toen direct door de bovengenoemde wand4agen
gescheiden. Klopsignalen konden wij toen over en weer hooren,
doch
zwak. Van het hardste schreeuwen was echter absoluut
niets
te hooren.

Vermeld dient nog, dat als de directeur met zijn mes tikte
op de loketten*safe, die vrij van den wand staat en met zijn
geheele gewicht op den vloer rust, het geluid wel anders was,
doch vooral niet zwakker. Dit wijst er wel op, dat de gemeen*
schappelijke vaste vloer de grootste geleider zal zijn.

Alles saamgevat zou ik willen zeggen, dat als ik een geruisch*
looze kamer gebouwd had, waarbij naar zes zijden het geluid
zóó uitgesloten was als hier tusschen deze twee vertrekken, ik
buitengewoon tevreden zou zijn geweest.

-ocr page 120-

Besluit.

Wanneer ik nu als laatste werk, naga, op welke wijze de
gehoorigheid in onze ziekenhuizen te verbeteren zal zijn, dan
doe ik het beste door daarbij uit te gaan van alle oorzaken van
rumoer, die ik in de »Inleiding» noemde en daarbij aan te geven,
op welke wijze die oorzaken te vermijden zijn, of, waar zulks
niet mogelijk is, de slechte uitwerking er van te niet te doen
of te verminderen.

Tegenover het toenemende rumoer in onze steden staan wij
medici machteloos. Waar wij geen causale therapie kunnen toe*
passen, daar moeten wij trachten, onze patiënten tegen het aan*
stormende kwaad te beschutten. Waar mogelijk, bouwe men een
ziekenhuis in een rustige omgeving, ver van het gewoel. Deze
raad klinkt haast te eenvoudig en te vanzelfsprekend om hier
te noemen, ware het niet dat juist in de laatste tientallen van
jaren eenige groote en eerste*rangs ziekenhuizen in verschillende
steden gebouwd zijn op de meest rumoerige plaatsen, die men
zou kunnen bedenken.

Waar het niet mogelijk is eene stille plaats te vinden, daar
breke men met het tegenwoordige bouwsysteem en make, dat
de ziekenkamers in de geluidsschaduw komen. De ziekenhuizen
moeten dan niet langer met het aangezicht naar buiten gekeerd
worden, doch juist naar binnen, gelijk bij de klassieke huizen
het geval was. Men bouwe dus rondom groote binnenplaatsen
of pleinen. Wil men per sé toch paviljoen*systeem of corridor*
paviljoen*systeem, dan late men zulk een uitbouw in die binnen*
plaats uitsteken, zoodanig, dat toch aan alle zijden zonneschijn
en lucht toe kunnen treden.

-ocr page 121-

Dit is de eenige oplossing tegen de bezwaren van de eerste
drie der genoemde oorzaken.

Ook bij dezen bouwtrant behoudt toch ieder gebouw zijn
buitenkant. Er is echter niets tegen, vertrekken voor huishoude»
lijke doeleinden en desnoods ook het operatieve deel aan de
buitenkanten te laten grenzen.

De vierde oorzaak van rumoer die ik noemde en eigenlijk
ook de tiende, behooren tot het zooveel besproken vloer»zoldering
vraagstuk. Dit vraagstuk is hier te lande door vele ziekenhuis»
medici voor haast onoplosbaar aangezien. Indien ik mij bij de
bestudeering van het gehoorigheidsvraagstuk ergens over ver»
baasd heb, dan is het wel hierover.

Deze moeilijkheid was al lang opgelost en is elders nauwelijks
een vraagstuk. Hier te lande is de oplossing in het vergeetboek
geraakt, zooals uit het literatuuroverzicht blijkt \') (zie aldaar de
mededeeling over Verhage). De Oudhollandsche vloer»zoldering
bestond uit een houten ondervloer, die op de balken rustte en
waarop een laag zand te liggen kwam, die op haar beurt weer
met een tegelvloer bedekt werd. Zulk een vloer gaf een prachtige
isolatie voor geluid. Men vergelijke daarvoor Proef 3 en 4 der
eerste reeks van Hoofdstuk VI. Als men onder zulk een vloer»
zoldering nog een modern plafond maakt, liefst aan afzonderlijke
plafond»dragers, zooals in het Diaconessenhuis te Dordrecht
en zooals door Verhave wordt aanbevolen 1)> ls het uitgesloten,
dat er eenig geluid, van welken aard ook, doorheen gaat. Zulke
tegelvloeren of vloeren van bakken laten zich heel goed bedekken
met terrasso, dolement, houtcement, linoleum of rubber, naar keuze.

Aan alle reinheidseischen kan dus worden voldaan. Tevens
zijn zulke vloeren en zolderingen (als bijkomstig voordeel meteen
meegenomen) veel veiliger bij brand dan het zoo gevaarlijke

1 ) Zie pag. 73.

-ocr page 122-

gewapend beton. Is men echter als verstokt*modern mensch
absoluut gesteld op het gebruik van beton of Siegward*balken,
dan kan dat ook even goed- Die betonvloer doet dan denzelfden
dienst als de houten ondervloer bij de echte Oudhollandsche
vloeren.

In Duitschland en Oostenrijk werden vloeren nooit gemaakt
zonder zandlaag ertusschen. De bouwpolitie zou het niet toe*
staan. In Weenen wordt zelfs een minimum*dikte van 15 c.M.
zand als eisch gesteld.

Het souvereine middel tegen de vijfde oorzaak van rumoer,
is mijns inziens gelegen in het bouwen der ziekenhuizen in den
Gothischen stijl Er is geen enkel bezwaar tegen, nog uit hygiënisch
oogpunt, noch uit een oogpunt van soliditeit of aesthetica.
Juist in gangen en hallen, die groote bronnen van resonanceen
nagalm zijn, komt deze bouworde het meest tot zijn recht en is
het meest doeltreffend. Mijne onderzoekingen hebben mij geleerd,
dat in Gothische gebouwen de resonance en de nagalm uiterst
gering zijn, als men de grootte en den inhoud dier gebouwen
in aanmerking neemt. De nagalm in de leege ziekenzaal van het
Stedelijk Ziekenhuis alhier was langer dan de nagalm in welke
Gothische kerk ook. In die ziekenzaal was die 6\'/2 sec. en in
de Groote kerk alhier, wier inhoud ongeveer 130 maal zoo groot
is, is de nagalm 5 sec; in de Lieve*Vrouwenkerk te Breda,
wier inhoud ongeveer 118 maal zoo groot is, is hij slechts 1 %
sec. en dan nog zeer zwak. Het meest afdoende bewijs levert
de Librye te Zutphen, met een inhoud van ongeveer even groot
als die ziekenzaal en ook geheel van steen, die geen aantoonbaren
nagalm heeft.

In een bestaand gebouw, waar dus deze bouwstijl niet toe te
passen is, is de nagalm in de gangen toch nog wel belangrijk te
verbeteren. Men brenge daartoe op diverse plaatsen veerende
tochtdeuren aan, die echter niet bij 90" open blijven staan, doch
die van zelf weer dicht vallen. Daardoor werden de gangen in

-ocr page 123-

afzonderlijke ruimten verdeeld, met kleineren inhoud,.dus met
korteren nagalm. Volgens de formule van Sabine is de verkorting
van den nagalm recht evenredig met de verkleining van den inhoud.

Verder is op eenvoudige wijze het terugkaatsen van de geluids*
golven door de muren, te verminderen. Uit de proeven van
Sabine is gebleken dat een olieverfschilderij veel geluid dempt.
Men ga dus de wanden van de gangen behangen. Niet met
papier, doch met linnen, dat zich goed laat beschilderen. Men
spanne dit langs.de muren in groote vakken, ingevat in vlakke
lijsten met schuin afgewerkt randje. Het worden dus paneelen
in vlakke lambriseeringen. Men verve dit linnen glad af in één
geheel met de lijsten. Men krijgt dan weer een naadloos geheel,
waarin geen stof blijft hangen. Ten overvloede belegge men
de vloeren geheel met linoleum, of, als men een ruime beurs
heeft, met dik rubber. Door dezen maatregel slaat men twee
vliegen in een klap. Daardoor toch ontstaat er bij het loopen
en bij het neerzetten van voorwerpen veel minder geluid en ook
wordt hierdoor de terugkaatsing nog eenigszins verminderd.
In de operatiekamers kan men deze verbeteringen niet aan*
brengen. Daar stelt de reinheid veel hoogere eischen dan in de
gang. Een operatiekamer moet uitgespoten kunnen worden. Nu
is het niet zoo heel erg, als de acoustiek daar slecht blijft. De
patiënten vertoeven er slechts kort en veelal in narcose. De
gezonden moeten zich maar aanpassen en moeten er zich maar
liever op toe leggen, zacht met elkaar te spreken.

Als zesde oorzaak noemde ik de ronde hoeken. Het gaat
niet aan, deze bij de vloeren op te offeren, doch wel kan men
er op bedacht zijn, den straal van den erin passenden cirkel
zoo klein mogelijk te nemen. Langs de zoldering en langs de
opstaande ribben kan men de ronde hoeken veilig weg laten.
Men spuit een ziekenzaal niet uit, zooals een operatiekamer.
De ronde hoeken hebben dus daar geen zin.

Als zevende oorzaak noemde ik het aanwezig zijn van een

-ocr page 124-

groot aantal buizen. Het is zeer moeilijk, tegen deze oorzaak
een afdoende oplossing te vinden. Men kan echter wel aan het
bezwaar tegemoet komen. Men late de buizen niet als een on*
afgebroken geheel doorloopen, doch onderbreke ze op verschillende
plaatsen en voege ze daar aaneen, door middel van flenzen,
waartusschen een laagje klingerit, asbest, fiber of rubber gelegd
worde. Het beste is klingerit, dat het meeste contact*geluid
tegenhoudt en dat zeer goed stoomhitte verdraagt. Deze flenzen
moeten weliswaar door klemschroeven bij elkaar gehouden
worden, doch er is niets tegen, daartusschen ook zulk een laagje
te leggen.

Door dezen maatregel vermindert men wel de voortgeleiding
door het metaal der buizen, doch niet die door den stoom of
door het water. Dat is niet te ondervangen. Nu worden door*
gaans in een nieuw gebouw al deze buizen door het sous*
terrain in één bundel bijeen gehouden en laat men ze langs den
kortsten weg van daar tot onder de plaats van bestemming
brengen, vanwaar zij dan rechtstandig naar boven gaan. Het is
raadzaam, deze opstijgende buizen, die in direct contact met de
muren komen, daarvan te isoleeren, door ze in te pakken in
eene poreuze stof en op te sluiten in een koker. Als inpakkings*
middel komen in aanmerking: wol, katoen, zeegras (quilt),
turfmos, zand, etc. .

Voor de centrale verwarming helpt zulk eene inpakking niet,
aangezien daarbij juist het contact*geluid vanuit den verwar*
mingsketel het sterkst in de radiatoren gehoord wordt. \') Nu is
dat gelukkig niet zoo heel erg, aangezien als regel een centrale
verwarming slechts tweemaal daags verzorgd behoeft te worden
en het voortgeplante geluid niet overmatig luid is.

Om het lawaai van het volloopen der reservoirs van de

0

W. C.\'s te dempen, pakke men deze reservoirs in stevige kisten

_ *

\') Zie daarover mijn proef vermeld in Hoofdstuk IV, pag. 76.

-ocr page 125-

met goed isoleerende wanden. Die wanden moeten dus uit
verschillende lagen bestaan, afwisselend zware en poreuze stoffen.

Wat de achtste oorzaak betreft, het gebrom van de electrische
lift, is de oplossing heel eenvoudig. Men neme geen electrische
lift doch een hydraulische. Die maakt geen lawaai en schokt
niet bij het begin en bij het eind, zooals een electrische. Men
make bovendien deuren voor de openingen en geen dichtklet»
terend hek.

De bestrijding, van de negende oorzaak geeft meer moeilijk»
heden. Uit een oogpunt van soliditeit is het toch zeer gewenscht,
dat alle onderdeelen van een gebouw stevig met elkaar ver»
bonden zitten. Toch wil het mij voorkomen, dat zonder opof»
fering van de soliditeit er veel minder contact kan zijn en wel
juist op die punten, die voor de voortplanting van het geluid
van groot belang zijn. Evengoed als men zonder bezwaar de
buitenmuren met een spouw kan bouwen, kan men dat ook de
binnenmuren doen. Daardoor voorkomt men b.v. zoo iets als
wat ik in die eerste»klasse kamer van de Fran? Heit. Baesjou»
stichting waarnam, n.1. dal het geluid van het loopen op de
trap door den dragenden muur overgenomen en versterkt werd.
Ook voor het vloer»zoldering»vraagstuk is dit van belang. De
soliditeit lijdt er niet onder, als men de plafonds aan andere
balken bevestigt, dan die waarop de vloeren rusten, zooals ik,
bij de beschrijving daarvan, heb aanbevolen. Ik zou haast willen
zeggen: integendeel. Juist door trillingen en schuddingen te
vermijden, blijft alles veel meer intact. Men kan de daar aan»
gegeven methode nog meer verbeteren, door de kopeinden van
de balken, die de vloeren dragen, in een anderen muur te laten
rusten dan die waaraan het plafond hangt. Wil men deze
afwerking nog verder perfectionneeren, dan omwikkele men die
kopeinden der balken met geïmpregneerd vilt. Zooals in het
litteratuur»overzicht reeds vermeld is, heeft de ervaring der
bouwkundigen bewezen, dat dit zeer goed mogelijk is en dat

-ocr page 126-

het zeer voldoet. Nu eischen de meeste bouwverordeningen, dat
althans de helft der balken in den muur verankerd moeten liggen.
Daaraan is niet te ontkomen. Men bevestige zulk een anker in
het hart van den balk, dus daar waar de minste beweging is
bij doorbuigingstrillingen.

Bij het leggen van de terrasso*vloeren zorge men er voor,
dat er geen innig steenen verband kome tusschen vloer en muur.
Men legge er bij het maken een reep fiber of klingerit tusschen.
Deze stoffen leenen zich uitstekend voor dit doel; zij zijn duur*
zaam, geleiden contact*geluid zeer slecht*) en zij zijn eenigszins
elastisch, zoodat bij het krimpen van de terrasso de naad geheel
gevuld blijft.

Men neme verder geen gemetselde baden of baden die inge*
metseld worden, en daardoor weer met den vloer één compacte
massa vormen. Men neme badkuipen, die op pooten staan en
die men bovendien van den vloer kan isoleeren door het onder*
leggen van stukjes fiber, klingerit, rubber of kurk.

Ook badkamer en W. C. bouwe men met een spouwmuur
en zorge ervoor, dat er althans twee deuren komen tusschen
een dier vertrekjes en een ziekenzaal.

Men neme voor den toegang tot de ziekenzalen ook veerende
deuren, die niet open kunnen blijven staan. Waar mogelijk,
bouwe men de ziekenzalen met een voorportaal, zoodat zij in
elk geval door twee stel deuren van de gang gescheiden worden.

Men make de deuren naar ziekenzaal of ziekenkamer niet van
enkel hout, doch neme afwisselende lagen met molton of vilt
er tusschen. Nog beter is eene combinatie van hout in het
midden, aan beide zijden bekleed met molton en daarover aan
beide kanten eterniet. *) Dit laatste heeft bovendien het groote
voordeel, dat het niet trekt, dus geen naden vormt en dat het

\') Zie Hoofdstuk V en tabel op pag. 80.
2) Zie Hoofdstuk VI, pag. 88 en 89.

-ocr page 127-

aan ééne zijde volkomen glad is, dus zich prachtig laat reinigen.
Ook is het onbrandbaar.

Dit hoofdstuk kan ik niet sluiten, zonder in korte trekken te
hebben aangegeven, op welke wijze, naar mijn overtuiging, een
nagenoeg geruischlooze kamer in een ziekenhuis is in te richten,
zonder opoffering van andere eischen der hygiëne. Het is niet
mogelijk, in een ziekenhuis zulk een kamer te construeeren,
geheel zooals Zwaardemaker dat deed. Zulk een cel, met weinig
daglicht en bekleed met zulke stofnesten als trichopièse en een
Smyrnaasch kleed, is geen verblijf voor een patiënt De grond*
gedachte van Zwaardemaker: het in elkaar zetten van diverse
groote doozen en het afwisselen van lagen met verschillend
geleidingsvermogen, is echter volkomen juist en moet gehandhaafd
blijven. Waar men echter onder andere omstandigheden moet
werken en met een eenigszins ander doel voor oogen dan Z waarde*
maker, zal de uitvoering ook eenigszins anders moeten worden.

Men beginne met uit te gaan van denzelfden gedachtengang
als hij, en omringe de te bouwen geruischlooze kamer door eene
serie van vertrekken, waarin het reeds tamelijk rustig is. In een
ziekenhuis komen hiervoor in aanmerking: Röntgenkamer, donkere
kamer voor photographie, kamer voor electro*cardiographie,
magazijn van de apotheek, directeurskamer en dergelijke. In ieder
geval zal het weer eenigszins anders moeten gebeuren.

Sieveking en Behm, Berger en Spijkerboer hebben ons geleerd,
dat vaste en zware wanden het beste middel zijn om luchtgeluid
tegen te houden.

Ook mijn eigen proeven hebben tot dezelfde uitkomst geleid \').
Een zware en dikke mnur laat geen luchtgeluid door. Contact*
geluid wordt daardoor echter zeer goed voortgeleid. Bij het
bouwen van de geruischlooze kamer zelf dient men met deze
eigenschappen rekening te houden. Op een zwaren en vasten

Zie Hoofdstuk VI, pag. 95.

-ocr page 128-

wand, die luchtgeluid slecht overneemt, doch contact*geluid goed
geleidt, moet een poreuze laag volgen met precies omgekeerde
eigenschappen. Wat door de eene laag zich heeft voortgeplant,
wordt door de volgende laag tegengehouden. Als poreuze stoffen
komen voor dit doel in aanmerking: lucht vilt, trichopièse,
zeegras (in den vorm van quilt of als trichopièse végétale), zand etc.
Voor de opstaande wanden is het meest practisch een dunne
luchtlaag. Theoretisch is één luchtlaag voldoende. Contact^geluid
toch, dat door den buitensten muur is voortgeleid, moet in
lucht*geluid overgaan om zich op den tweeden muur te kunnen
voortplanten. Als die tweede muur nu dik en zwaar genoeg is,
om aan luchttrillingen weerstand te bieden, is men klaar. Men
moet dan echter wel zeer zwaar bouwen en zeker zijn, dat bij
de uitvoering nergens ook maar de kleinste fout gemaakt is, er
nergens eenig contact gekomen is tusschen de muren en dat er
nergens naden of kieren gekomen zijn. Men gaat dus veiliger,
als men drie wanden neemt. Men heeft dan tevens het voordeel,
dat men variatie kan aanbrengen en de verschillende wanden
verschillend voortgeleidingsvermogen hebben en iedere wand
weer een andere toon heeft. Men make b.v. den buitensten muur
van zwaar metselwerk, den tweeden muur van beton en den
derden van drijfsteen. Deze binnenste doos behange men met
een bekleedsel, dat zich goed lait reinigen en dat toch geen
geluid in noemenswaarde sterkte terugkaatst. Dit is noodig, om
het resonneeren in het vertrek zelve te voorkomen. Uiterst
zwakke geluiden, die, ondanks alle architectonische maatregelen,
toch nog mochten zijn doorgedrongen, zoo zwak, dat zij niet
meer gehoord kunnen worden, zouden anders, door resonance,
wel eens juist zooveel versterkt kunnen worden, dat zij boven
den geluidsdrempel zouden uitkomen. Dit voorkomt men door
het aanbrengen van een nieMerugkaatsende binnenbekleeding.

De spouwen moeten zoo smal zijn, dat in die luchtruimten
geen resonance kan ontstaan.

-ocr page 129-

In den vloer kan men geen luchtlagen tusschen de drie lagen
nemen. Men vuile dus daar de tusschenruimten met droog zand
op. Bouwt men parterre, dan kan de onderste vloer de boven»
vlakte van het fundament zijn. Het verdient n.1. aanbeveling
in dat geval een vrij fundament te nemen, vrij van de overige
fundamenten van het gebouw, opdat contact*geluiden in de
muren van het gebouw zelf, niet direct op de te construeeren
kamer kunnen worden overgedragen. Den ondersten vloer kan
men in dat geval dan ook, evenals den buitensten muur, die
ermee correspondeert, van metselsteen maken. Moet men op een
étage bouwen, dan is het aangewezen daarvoor een betonvloer
te nemen, aangezien die de meeste draagkracht heeft. Ook Voss
heeft als ondersten vloer gewapend beton gebruikt, om dezelfde
reden. \')•

Den tweeden vloer neme men in elk geval van gewapend
beton, daar die den middelsten muur moet dragen en met zijn
volle vlakte op de zandlaag kan rusten. De derde of binnenste
vloer behoeft geen muur te dragen. Een muur van drijfsteen
is zoo licht, dat die heel wel direct op de onderliggende zandlaag
kan rusten. Men kan, voor de afwisseling, dezen bovensten vloer
van bakken nemen, die aan elkaar gemetseld worden. Dezen
tegelvloer kan men dan heel gevoeglijk geheel afdekken met
een looden plaat, welke op haar beurt weer bedekt kan worden
met dik kurk*linoleum of rubber.

Bij de zoldering moet, juist omgekeerd als bij de vloeren,
de bovensle laag de zwaarte zijn, lo. omdat die kan rusten op
de zwaarste muur en 2o omdat, indien er nog een étage boven
de geruischlooze kamer mocht komen, deze bovenste zoldering
voldoende draagvermogen moet bezitten. Het meest practisch is
het, hiervoor dezelfde constructie te nemen als elders in het
ziekenhuis, en zooals in dit hoofdstuk op pag. 115, is aangegeven.

>) Zie Hoofdstuk II, pag 52 e.v.

-ocr page 130-

De volgende lagen dienen dan, om een laatste restje geluid,
dat nog door die, reeds zeer goede, zoldering mocht heendringen,
op te vangen en tegen te houden. De middelste zoldering neme
men dan weer van beton, zoodat de geheele middelste doos uit
die stof bestaat. Als men nu de ruimte tusschen deze beide
lagen grooter neemt dan de breedte van een spouw, heeft men
gelegenheid, over deze betonzoldering een laag quilt te leggen,
die de spouwen overbrugt en die dan tevens een laagje droog
zand kan dragen.

De derde of binnenste zoldering make men, voor afwisseling,
van hout, rustend op balkjes, die hun steunpunten in het muurtje
van drijfsteen vinden. De houten zoldering bedekte men aan de
bovenzijde met een looden plaat, het beste middel tot het
tegenhouden van een eventueel laatste restje geluid. Voor de
nette afwerking hange men onder de balkjes een plafond.

Voor verlichting make men gerust een behoorlijk venster.
Men neme drie ruiten van zoo dik mogelijk glas. Mijne proeven
hebben mij geleerd, dat een enkele zeer dikke ruit meer geluid
tegenhoudt, dan drie ruiten van matig dik glas. Aangezien ven*
tilatie op andere wijze kan worden aangebracht (waarover
aanstonds), bevestige men de ruiten heel priecies sluitend in de
drie muren. Mocht het zijn, wat haast niet denkbaar is, dat deze
drie zware glasplaten nog eenig geluid zouden doorlaten, dan
kan men, aangezien de muren dik genoeg zijn, het aantal zelfs
tot zes uitbreiden.

Men make ook drie deuren. Deze eischen bijzondere zorg.
Zij moeten ook weer uit verschillende lagen bestaan van afwis*
selend zware, vaste stoffen en lichte poreuze. Daarbij zijn dan
verschillende combinaties mogelijk. Door in iedere deur weer
een andere combinatie te nemen, ken men een groote afwisseling
van lagen krijgen.

De deuren moeten zwaar zijn en dik en langs de randen
trapsgewijze afloopen. Deze trappen moeten heel precies passen

-ocr page 131-

in de sponningen van de architraaf, wat het best te bereiken
is door eene afwerking in metaal, zooals bij de brandvrije
kluisdeuren. Ook kan men ze, precies in elkaar passend, in beton
laten gieten. Naar ik meen, zijn zulke deurranden van gegoten
beton in den handel.

De deuren moeten gesloten worden met soortgelijke sloten
als bij oude spoorwagen*coupé\'s in gebruik waren, m. a. w.
doordat het slot langs een hellend vlak glijdt, wordt de deur
stijf in de sponningen gedrukt.

Verder moet men erop bedacht zijn, dat de twee deuren, die
in dezelfde richting draaien, zoo ver mogelijk van elkaar komen
en dat de binnenste dier twee smaller zijn dan de buitenste.
Anders is het niet mogelijk, van beide zijden de deuren te
sluiten en te openen. Is er gelegenheid de geruischlooze kamer
met een voorportaal te maken, zooals in Oudenrijn, in Frankfort
en in Erlangen het geval is, dan kan men het zóó inrichten, dat
de buitenste deur toegang geeft tot dit voorportaal, en dat van
de beide andere deuren er één opendraait naar het voorportaal
toe en de andere naar de kamer.

De ventilatie worde als volgt tot stand gebracht. De bedorven
lucht zuige men weg door middel van een electrischen ventilator.
Bij de gedruischlooze kamer in Oudenrijn \') is de electrische
ventilator een der groote struikelblokken geweest. Nu het mij
echter gelukt is, eene methode te vinden, waardoor het mogelijk
is een luchtstroom over te brengen zonder overbrenging van
geluid, is tegen het gebruik van zulk een vleugeUventilator geen
bezwaar meer. Men make dus tusschen de geruischlooze kamer
en den ventilator eene inrichting, zooals door mij in Hoofdstuk
VII beschreven is. Ik bedoel natuurlijk niet, dat de lucht dan
per sé een kamertje moet passeeren, uit turven opgebouwd, doch

\') Zie: Iets over het geluidsvraagstuk in ziekenhuizen in het algemeen en
over de geruischlooze kamer in het bijzonder, door J. I. A. B. van Roijen.
Overgedrukt uit „Het Ziekenhuis" No. 1 en 2, 1919.

-ocr page 132-

in elk geval een of meer kamertjes met wanden, die uit vele
scherpe hoeken bestaan, dus een nzef*resonneerend kamertje. De
versche lucht van buiten af late men ook zulk eene inrichting
passeeren.

Men drage bij deze wijze van werken echter goed zorg, dat
de toe* en afvoerende buizen zelf weer geen oorzaak worden
van voortplanting van geluid. Men neme buizen van lood, die
geen luchtgeluid doorlaten. Bij het passeeren van de verschillende
wanden van het geruischlooze kamertje mogen zij daarmede niet
in direct contact komen. Zij moeten dus van die wanden door
viltlagen gescheiden werden Buiten het vertrek moeten de buizen
en de kamertjes door goede inpakking in poreuze stoffen,
waaromheen
weer andere vaste lagen, tegen indringen van contact*
geluid beveiligd worden. Om de mogelijkheid te ontgaan, dat
op de eene of andere wijze vanaf den ventilator zich contact*
geluid aan de buis zou mededeelen en daardoor worden voort*
geleid, make men op verschillende plaatsen koppelingen met fiber
of klingerit, (of liever van beide).

Waar de geruischlooze kamer dan ingepakt is in vele wanden
en omgeven door vertrekken, die \'s winter behoorlijk verwarmd
worden, mag men er op rekenen, dat er een tamelijk constante
temperatuur zal heerschen. Kunstmatige verwarming is er dus
hoogstwaarschijnlijk niet noodig. Eventueel zou eene kleine aan*
vulling langs electrischen weg altijd nog mogelijk zijn.

Het is mijne overtuiging, dat men, door op deze wijze te
handelen en door bij den bouw tastenderwijze te werk te gaan,
een vertrek kan krijgen, dat geruischloos is en tevens goed
verlicht en goed geventileerd.

-ocr page 133-
-ocr page 134-
-ocr page 135-

STELLINGEN

-ocr page 136-
-ocr page 137-

Het is mogelijk, in een geruischloos vertrek versche lucht toe
te voeren en bedorven lucht af te voeren, zonder overbrenging
van geluid.

II.

Door gangen, hallen en portalen in Gothischen stijl te bouwen,
kan het rumoer in de moderne ziekenhuizen belangrijk worden
verminderd.

III.

Het primair hechten van huidwonden, door een ongeval ver»
oorzaakt, moet in de algemeene praktijk in den regel als een
kunstfout worden aangemerkt.

IV.

De reactie van Von Pirquet op latente tuberculose is voor
de diagnostiek onbetrouwbaar.

V.

Vroegtijdige actieve bewegingen na luxatie zijn niet altijd
aan te bevelen.

VI.

Aan den eisch der chirurgen, appendicitis binnen de eerste
24 uren na het ontstaan te laten opereeren, is in de praktijk
niet te voldoen.

VII.

In plaats van Simili similibus curantur, zegge men: Similia
similibus curentur.

-ocr page 138-

Voor een harmonische ontwikkeling van het nog groeiende
lichaam is een goede, individualiseerende gymnastiek van grootere
waarde dan sport.

IX.

Bij een normaal verloopende baring is het kunstmatig breken
der vliezen af te raden.

X.

Zware vormen van neurasthenie en hysterie komen meer voor
op het platteland dan bij stedelingen.

XI.

Het gebruik van zelfs zeer kleine hoeveelheden alcohol werkt
storend op het verrichten van accuraten hersenarbeid.

XII.

Pneumonieën kunnen een aanleidende oorzaak zijn tot het
uitbreken van longtuberculose.

XIII.

Voor de kunstmatige voeding van zuigelingen verdienen
fabriekmatig bereide melkpraeparaten veelal de voorkeur boven
die welke \'thuis bereid zijn.

XIV.

Bij acute gastro*entiritis in steden, die haar drinkwater uit
rivieren putten, kan Veratrum album, in kleine hoeveelheden
toegediend, een doeltreffend en snelwerkend geneesmiddel zijn.

XV.

Het toedienen van antipyretica bij acute koortsige ziekten
verdient geen aanbeveling.

-ocr page 139-
-ocr page 140-
-ocr page 141-
-ocr page 142-