-ocr page 1-

M. DE WAAL.

...........

--L*^- ^^^

-ocr page 2-

te\'. :

■ : \'.vv..; • -

S \'

.-s.

• ; r ■ \' V» \'

.L--

fciS:

-ocr page 3-

• » : v\' •lJ

■w \' \'V

■-■-^■.rWi .. - .

\'ë

...

mm.

, u-

V W.. ■

. • <, A

-ocr page 4-

It®-

* v

r ■ •

m

L.V» ■ Wil.-..\':-\'

-ocr page 5-

ONDERZOEK NAAR DE INSECTICIDE KRACHT
DER COMPOSITEN, IN HET BIJZONDER VAN
HELENIUM AUTUMNALE L.

-ocr page 6-

r ? \' -

> f

»

i\'

-ocr page 7-

ONDERZOEK NAAR DE INSECTICIDE KRACH
DER COMPOSITEN, IN HET BIJZONDER VAN
ENIUM AUTUMNA

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE ARTSENIJBEREIDKUNDE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN
DEN RECTOR-MAGNIFICUS D
r. H. VISSCHER, HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSI-
TEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER WIS- EN NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DINSDAG no MAART 1920, DES NAMIDDAGS TE 3 UUR,

door

MARINUS DE WAAL,

oeboren te leeuwarden.

M. DE WAAL. — 1920. — GRONINGEN

-ocr page 8-

i

■ ■; r^? ;

■M

■mm.,.

■• ■ r.

■ W-r

•l

-ocr page 9-

AAN MIJNE VROUW.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Bij de voltooiing van dit proefschrift grijp ik gaarne
de gelegenheid aan om mijn dank te betuigen aan de
Hoogleeraren, Lectoren en Doctoren, die tot mijne weten-
schappelijke en praktische opleiding hebben medegewerkt.
De tijd, dien ik bij
U, Hooggeleerden Van Wisselingii,
als assistent ben werkzaam geweest, zal bij mij voort-
durend in aangename herinnering blijven.

Zeer groote erkentelijkheid ben ik verschuldigd aan
U, Hooggeleerden De Graaff, voor de niet genoeg te
waardeeren welwillendheid, als mijn Promotor te willen
optreden, en voor Uwe leiding en raad bij het bewerken
van mijn proefschrift ondervonden.

Tenslotte een woord van dank aan allen, die mij door
verschaffing van het benoodigde materiaal, in de gelegen-
heid stelden dit werk te volbrengen.

-ocr page 12-

\' ■ - n\'t

\'if",\' "

>« i

. P r

1 [*.\'•

ïr/:

-li\'-

-ocr page 13-

INLEIDING.

Het in ons land door den oorlog veroorzaakte gebrek
aan insectenpoeder, deed de vraag rijzen, of het algemeen
gebruikte, uit den Kaukasus en Dalmatië afkomstige
poeder, door een andere insecticide grondstof te ver-
vangen zou zijn. Het meest aanbevelenswaard was onge-
twijfeld te zoeken naar een gelijkwaardig product van
vaderlandschen oorsprong of althans in ons land kweek-
baar; in deze richting werd het onderzoek dan ook geleid.
Het was mogelijk hierbij in verschillende richtingen te
zoeken. Een zuiver plantaardig product, of een chemische
stof, of een mengsel van beide zou het Nederlandsche
insectonpoeder kunnen vormen. Eon eerste veroischte,
aan insectenpoeder to stellen, is de eigenschap, gemak-
kelijk, door middel van een spuit of op andere wijze, to
kunnen worden verstoven.

Hot poeder moet dus zoor licht on fijn zijn, eigen-
schappen, welke poeders afkomstig van gedroogde bloemen
in hot algemeen hebben on wolko in minder mato worden
aangetroffen bij chemische lichamen.

Een plantenpoodor, gedrenkt mot eon chemische ver-
binding, welke vergiftige eigenschappen voor insecten
heeft, zou zeer zeker evoneons aan hot dool kunnen
beantwoorden. Hot meest voor do hand liggend was het
onderzoek van poeders afkomstig van hot gonus
Chry-
santhemum
on van naast verwante geslachten. Verwacht

-ocr page 14-

mocht worden, dat deze, behalve in uiterlijke, ook in
innerlijke eigenschappen overeenkomsl zouden vertoonen
met
Chrysanthemum cinerariaefolium Vis. en Pyrethriim
roseum
Marsch. Bieberstein, welke in hoofdzaak het

insectenpoeder leveren.

In het wild groeiende en in ons land gemakkelijk te
kweeken compositen waren dus het meest aangewezen
materiaal om in dit onderzoek te betrekken.

Dat het zoeken naar een goed en goedkoop middel
te-en insecten recht van bestaan heeft, behoeft geen
betoog; al was het alleen maar, om te ontkomen aan den
last, die deze parasieten aan den mensch veroorzaken.

Maar ook grootere belangen worden er door gediend,
want het is bekend, dat vliegen, luizen, muggen, vlooien
en dergelijke de overbrengers zijn van tal van besmet-
telijke ziekten. Buik- en vlektyphus, zomerdiarrhee, malaria,
enz worden onder meer genoemd als ziekten, die kunnen
worden overgebracht door insecten, terwijl bovendien
staphylococcen-, Streptococcen- en miltvuur-infectie langs
dien weg kunnen worden tot stand gebracht. Het verbran-
den van insectenpoeder wordt in oen vlugschrift van den
Centralen Gezondiieidsraad^) uit dien hoofde opgegeven
als een middel om in een vertrek do vliegen te bedwelmen,
waarna ze
kunnen worden opgeveegd en gedood.

Hewitt acht do leefwijze van do Musea domcstica
L een machtigen factor voor de mechanische versprei-
ding van ziektekiemen; de vlieg toch bezoekt om beurten
faecaal- en afvalstoffen en het voor menschen gereed
liggend voedsel, waarin do wijfjes soms do eieren loggen.

Ook luizen zijn een voortdurende bron van infectie-
gevaar. De hoofdluis
(Pedieulus capitis L^l dio hoh^^^o
zweren en haaruitval, zelfs blepharitis en conjunctivitus

-ocr page 15-

veroorzaakt, is echter minder gemakkelijk te bestrijden
met insectenpoeder. Dit schijnt ook het geval met de
platluis,
Phthiriiis pubis L.

Van Andel s) geeft in zijn proefschrift verschillende,
door het volk tegen luizen gebruikte middelen op. O.a.
infuus van ridderspoor
(Delphiniuvi Staphisagria), waar-
van reeds
Maerlant zegt (der Naturen bloeme):
„Ghepulvert ende in een cleet ghenomen,
Doet si te hant, te hare comen
Alle luse clene ende groet,
Ende bliven te hande doet".

Ook compressen met zeewater worden genoemd. Onze
oud-vaderlandsche dichter zegt hiervan:

„Men seghet overwaer, als men verstaet,

Die dicken sine lede dwaet

Met zeewater, dat hise verdrivot".

Dodonaeus geeft reeds een middel op, dat nog ge-
bruikt wordt: „om de luysen to dooden, stryckt u huyt
met sap van brem". Wasschen met een afkooksel van
groene notenschillen of met do asch van verbrande gagel,
zijn ook geliefde volksmiddelen.

Voor do bestrijding van do kleoren- en bod- of wandluis
wordt insectonpoeder veelvuldig gebruikt. De
Centrale
Gezondheidsraad") wijst op hot gevaar, dat luizen kunnen
veroorzaken, door overbrenging van do smetstof van den
vlektyphus. Vooral bij legers to volde, wien de gelegen-
heid ontbreekt geregeld van lijfgoed te verwisselen,
vinden do luizen oen vruchtbaren bodem voor ontwik-
keling.
Swellengreiiel \') geeft oen nauwkeurige be-
schrijving van do vernietiging der volwassen luizen en
dor eieren. Het dooden van deze laatste is natuurlijk van
het meeste belang om een luizenplaag te bestrijden. De

-ocr page 16-

maatregelen, om zich de luizen van het lijf te houden,
hebben dan ook meer de prophylaxis ten doel.

Ter verdrijving van vlooien gebruikt het volk niet alleen
insectenpoeder, maar in Groningen draagt het zelfs
Chry-
santhemum-sooviQn
in den zak en wel voornamelijk de
Chrysanthemum leucanthemum L. (Witte Ganzebloem).
Of werkelijk deze composiet een insecten-doodende wer-
king heeft, zal later worden besproken; de geur alleen is
zeker niet doordringend genoeg om door de kleeren heen

vlooien te verdrijven.

De vloo {Pulex irritans L.) is, behalve een hinderlijk
en onaesthetisch, ook een gevaarlijk insect en wel als
verspreider van de pest.
Otten») komt tot de overtuiging,
dat het overbrengen van de pestbacterie van de rat over
de vloo naar den mensch de voornaamste verspreidings-
modus van de pest is. Wel is het
Pulex irritans L, die
uitsluitend op den mensch voorkomt, maar ook de
Xenop-
syllus cheopsis
Rothsch. (Pulex cheopsis) en de Cera-
tophyllus fasciatus
Bosc., die als specifieken gastheer de
rat hebben, komen naar den mensch, zoodra do afwezig-
heid van hun eigen gastheer hen er toe drijft ergens
anders hun voedsel te zoeken. Wanneer dus in een woon-
huis ook de laatste ratten, waarop de vlooien door het
afsterven der overige rattenbevolking steeds meer gecon-
centreerd worden, ten slotte aan pest bezweken zijn,
komen de ratten-vlooien en masse vrij. Zijn er dan too-
vallig andere dieren in de nabijheid, die de rol van
gastheer kunnen overnemen, zooals bijv. de
cavia, dan
zoeken ze deze op, maar indien dit niet hot geval is,
overwint de vloo, na enkele dagen hongeren, haar kies-
keurigheid en valt ten slotto den mensch aan. Een goed
poeder zal misschien de vlooien hiervan kunnen afhouden.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK 1.

PULVIS INSECTICIDUS.

A. Botanische gogeyens.

Meerdere planton worden genoemd, welke pulvis insec-
ticidus leveren. In de onderstaande tabel zijn deze ver-
eenigd met opgave van de litteratuur.

TABEL L
Stamplanten van insectonpoeder.

Opmerkingen:

Litteratuur:

Kaukasisch:

Dalmntiscli:

Chrysanthemum cinorarinc-
folium

■n Dalmatië en Montenegro,
^orhouwd
bij Stockton in

Californiß.

^yethrum cinornrilfolium
Trovirnnus
Chrysanthemum cinerarlae-
folium Vis.
Chrysanthemum cincrarlac-
folium Bentham et Hooker.

Pyrothruni rosoum.

Chrysanthemum roscum

id. Marshall!

Kaukasus, Armenië, Noord-
Perziê.

Jüttncr») 1912
Engler-Qilg 37)

Engler-Gilg

Gilg»») 1910

Supplement
l\'harmacopeo IV
Flückiger W)

-ocr page 18-

Vervolg van Tabel I.

Opmerkingen:

Litteratuur:

Kaukasisch:

Dalmatisch:

Pyrethrum roseum

Marsch. Bieberstein.
Pyrethrum cameum

Marsch. Bieberstein =
= Chrysanthemum roseum

Weber et Möhr.
= Pyrethrum coronopifolium.
Chamaemclum.
Chrysanthemum caucasicum
Willd.

Chrysanthemum

corymbosum L.
Chrysanthemum macrophyl-
lum Waldstein et Kitaibel.
Macedonië en Kaukasus.
Chrysanthemum roseum

Web. u. Möhr =
= Chrysanthemum

earneum M. B.
Chrysanthemum Marchallii
Aschers =
= Chrysanthemum

roseum M. B.
Chrysanthemum

coccineum W. =
= Pyrethinim roseum M.
Chrysanthemum

cameum M. B. ==
= Pyrethrum earneum

M. B. =

= Pyrethrum roseum Lindl.
Chrysanthemum caucasicum
Pers. =
= Pyrethrum caucasicum
Wlli.

Flückiger i-\')

id.

id.
id.
id.
id.

Vogtherr »3)
id.

. Dragendorff

Deze beide
soorten zijn
bijna niet van
^ elkaar te onder-
scheiden.

Hiervan wordt
opgegeven, dat
het insecticida
zijn. Niet, dat
( deze mede het
l Kaukasische
1 insectenpoeder
leveren.

Geeft Persisch
1 insectenpoeder.

i Geeft Arme-
!\'nisch insecten-
poeder.

Dragendorff
geeft op, dat dezo

allo stam-
planten van \'t

Kaukasische
insectonpoeder
zijn.

Chrysanthemum cinerariae-
folium Vis. ="
= Pyretlirum cinerariae-
folium Trcv.
= Chrysanthemum

Turcanum Vis. =»
= Pyrethrum WillemottiDucb.
Chrysanthemum cinerariae-
folium

Pyrethrum Willemotti Duch.

De opgave van

Dragendorff
wijkt in dezo af
van andere op-
gaven.

De In Frank-
rijk verbouwde
Chr. ein. werd
hier door
Duchartes ge-
noemd Pyr. Wil-
lemotti Duch.

id.

■ ook in do Kaukasus.

BcckurtsW) 189G

-ocr page 19-

Wat de anatomische bijzonderheden van Chrysanthe-
mum cinerariaefolium
Vis. en Pyrethrum roseum M. B.
betreft kan verwezen worden naar de litteratuur.

siedler geeft teekeningen van microscopische prae-
paraten van bloem en stengeldeelen.
Flückiger 12) noemt
liet verschil in den bouw der haren en papillen van de
bloembuizen van de bovengenoemde stamplanten.
Vogt-
herr 39)
verduidelijkt door teekeningen het verschil in
structuur van de randbloemen en vruchtjes van eenige
ChrysanthemtimsooYiQn. Malfatti ^o) gomt eveneens
eigenschappen op, waarin de
Pyrethrum roseum M. B.
van de
Chrysanthemum cinerariaefolium Vis. verschilt
en geeft de microscopie van bloem en stengel met teeke-
ningen. Als meest kenmerkend verschil noemt M. de con-
glomeraten van calcium-oxalaat bij de eerstgenoemde,
terwijl bij de laatste deze kristallen steeds afzonderlijk
liggen.

Van do hand van Hanausek verscheen nog eon
microscopisclio beschrijving van de
Chrysanthemum cine-
rariaefolium
Vis.

De Pyrethrum carneum M. B. en Pyrethrum. roseum
M. B. zijn volgens Planciion et Collin ^i) onmiddellijk
van elkaar te onderscheiden door de kleur van de bloemen.
De straalbloonion van de eerste zijn veel bleoker, terwijl
bij dezo do stampers van de buisbloempjcs veel korter
zijn dan de bloemkroon en de helmknoppen buiten de

buis uitsteken.

Van verschillendo planton wordt opgegeven, dat zij
insecticide kracht bezitten. Dezo worden in Tabel II ge-
noemd. Van meerdere bleek mij, dat deze opgaven onjuist
zijn of althans deze planten, wanneer ze op Hollandschen
grond groeien, do genoemde eigenschap niet bezitten.

-ocr page 20-

De plantaardige vervalschingen, welke in insectenpoeder
\'t meest voorkomen, zijn vereenigd in tabel III.

TABEL IL

Planten, van welke wordt opgegeven, dat zij insecticide

kracht hebben.

Naam v. d. plant:

Opmerkingen:

Litteratuur:

Chrysanthemum frutescens L. =

pyrethrum frutescens W. (Z.-Europa)

Leucanthemum vulgare Lam. =
= Chrysanthemum Leucanthemum L. =
= Matricaria Leucanthemum Desv.

Dragendorff 23)

id.

Vogtherr 39)

Siedler») en Caesar u.
Loretz (Pharm. Ztg. 1889)
geven op dat daze plant
onwerkzaam is. Vogtherr
noemt haar de „Hongaar-
sche insectenbloem."

Chrysanthemum corymbiferum L, =
= Pyrethrum corymbiferum Wild.

(Z.-Europa)

Chrysanthemum Parthenium Pers. =
= Pyrethrum Parthenium Sm. =
= Matricaria Parthenium L. =

= Matricaria odorata Lam. (Z. Europa)

Chrysanthemum maritimum Pers. =
= Pyrethrum maritimum Sm. =

(N. Europa)
= Matricaria maritimum L.

Tanacetum vulgare L.

Chrysanthemum macrophyllum Waldst.

Chrysanthemum inodorum L.

Croton flavens. (Euphorbiacae uit

Venezuela)

id.

id.

id.

Vogtherr 8") cn
Wiesner \'•»)

Wiesner 29)

id.

Waage 2C)

Volgens Thoms bezit
dezo plant geen insecticide
kracht.

-ocr page 21-

TABEL III.
Plantaardige vervalschingen van insectenpoeder.

Naam:

Litteratuur:

Opmerkingen:

Stengeldeelen van de stamplanten.
Pyrethrum Indicum (bloem)
Chrysanthemum Leucanthemum (id.)
Tanacetum vulgare (id.)
Bellis perennis (id.)
Quassia amara (hout)
Piper nigrum (vrucht)
Aloësoorten (aloë)

Euphorbium resiniffera (euphorbium)

Siedler 8)
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.

Zie tabel III.

Chrysanthemum Leucanthemum (bloem)
Matricaria Chamomilla . (id.)
Anthemis nobilis (>d.)
Calendula vera (id.)

Dietze 24)
id.
id.
id.

Met opgave van
vocht-, asch- en
oxtractgehalte en
kleur der extrac-
ten.

Quillaja Saponaria (bast)
Curcuma longa (wortelstok)
Sinapis alba (zaden)
Brassica nigra (zaden)
Zaagmeel

Hager 2«)
id.
id.
id.
id.

H. Clioniischo gogovons.

Over do chemische stof, welke do insecticide kracht
aan het pulvis florum Pyrethri verleent, zijn de ver-
schillende onderzoekers het niet eens. In het algemeen
wordt echter tegenwoordig als vaststaand aangenomen,
dat in hot aothorisch-extract van hot poeder het werk-
zame bestanddeel is terug te vinden. Do hooveelheid van
dit extract zou zelfs oen maatstaf zijn voor do deugde-
lijkheid van het poeder. Uit nadere onderzoekingen mag
besloten worden, dat het aotlierisch extract geen enkel-
voudige stof is on in geen geval in zijn geheel doodend
op insecten werkt.

-ocr page 22-

De opgaven van de werkzame- en andere chemische
bestanddeelen loopen uiteen, zoodat het mij wenschelijk
voorkwam deze in tabelvorm te vereenigen om zoodoende
een duidelijk overzicht te geven van de bestanddeelen,
die door verschillende onderzoekers telkens van andere

namen zijn voorzien.

Voor verdere beoordeeling van insectenpoeder zijn ook
reuk, smaak, vocht- en aschgehalte, dit laatste vooral met
het oog op vervalsching met loodchromaat, van belang.

Het zou te ver voeren hier uitgebreid weer te geven,
welke cijfers bij deze bepalingen door diverse onder-
zoekers zijn gevonden. Volledigheidshalve zullen echter
enkele van deze worden genoemd.

TABEL IV.
Gemiddelde cijfers van goede insectenpoeders.

Onderzoekers:

Reuk:

Smaak:

Vochtgehalte:

Aschgehalte:

Actherisch extract:

Dietze -0

± 8 0/ü (bij 100°)

± 7,0 0/„

5,99—7,3 o/„ mot
aether van 0,735 s.g.

Jüttner und
Siedler ")

eigenaardig-
aromatisch

aromatisch,
zwak bitter

± 10,77 0/„

(bij 110°)

± 7 % in
zuiver lucht-
droog poeder

vuil geel ± 0,14 o/q
(van steelpoedor
±1,48 O/o).

Linke i\')

krachtig,
niet naar ka-
millen

0,22-9,04 ü/o^

5,88-7,04 O/o

4,28—0,20 •\'/„.

Wiebelitz 31)

5,1 cn 4,7 0/„

N B. Sattler vond ccn aschgehalte van C,10B o/o bij een poeder, dat
o.a. \'raet chromaatverbindingen verontreinigd was. Dozo vervalsching was
dus niet in staat, het waarschijnlijk ook op andere wijze vervalschto poeder
een afwijkend aschgehalte te geven.

-ocr page 23-

TABEL V.
Insecten-doodende bestanddeelen van insectenpoeder.

Naam van de stof:

Litteratuur:

Bijzonderheden:

If). Petroleum-aetheriseh-extraet

20. Vluchtig zuur i. d. aeth.olie =

= Pyrethrotoxinezuur =

= Chrysantheminezuur

waarschijnlijk =

Persicine

waarschijnlijk =

Persiceïn

3". Pyretol

waarschijnlijk =

1\'yrethron

Wordt door alle auteurs, welke
dit onderzochten, opgegeven als
bevattende de insecticide stof.

aeth.olie 0,5 %

aeth.olie bruin gekl., vast bij

gew. temp. 0,39 %

amorph, opl. in alc., ae. en chlorof.

Persieinc zou bij inwerking van
zuren persiretine opleveren.
Dit is een bruin gekl. zuur,
opl. in alc.

olieachtig harszuur

harsachtige slof, helgeel, reuk-
loos, stroopachtig, opl. in alc.,
ae. en petr.-aeth.

I

ester, neutraal, stikstofvrij, barn-
steengeel, stroopachtig, opl. in
aelh., alc. cn chlorof. geeft bij
verzeepen
CjiHmO, Pyrcihrol
C.iIInjO

Thoms 27) en 28)
Durrant 2^)
Dragendorff 2=5)
Wiesner 29)

Schlagdenhaufen

und Reeb
(opgave Wehmer

Hager "i^)
; Dragendorff 2:i)

Rother (opgave van
Hüseman cn
Hilger 31)

Rother (opgave van
Wehmer

Sato (opgave van
Siedler U)

Fujitani 21)

-ocr page 24-

TABEL VL

Chemische bestanddeelen, waaraan geen insecticide
eigenschappen worden toegeschreven.

Naam van de stof:

Litteratuur:

Bijzonderheden:

10. Een wassoort
2". Balsemachtig zuur

30. Chlorophyl
40. Harszuur
50. Looizuur

60. Alkaloïdachtig

lichaam

= alkaloïde =
= chrysanthemine =

70. een suiker

(glucose of fructose)

80. Pyrethrosine =

= (een Glucoside)

90. een Paraffine

10". een homoloog van

cholesterine =
= Phytosterine

niet vluchtig, werkt echter niet aange-
naam op insecten.

waarschijnlijk Cholin.

C14H30O3N2CI2, 2AUCI3 (formule van de
goudchloride verbinding).

Alkaloid met formule C14H28N2O3, naal-
den — tweezurigo base — inactief — be-
vat een hydroxyl en een NH-groep.
Door oxydatie ontstaat trimethylamin
en barnsteenzuur.
gaf met azijnzure phenylhydrazine opl.
verwarmd een lichaam, dat glucosazon,
smeltpunt 205° C. bleek to zijn.
C;(,|H)(Oio, behoorende tot do groep der
phloroglusiden. Kleurlooze, bitter sma-
kende, langgerekte rhombischo octaë-
ders, smp. 188—189®.
bestaando uit witte naalden, dio met
HCl uiteenvallen in suiker en een
goudgeel vlokkig lichaam.
N.B. Ook Thoms meende dit lichaam te
hebben gevonden, hetgeen later pyre-
throsin bleek te zijn.

Ook werden door Schlagdenhauffon u.
Reeb (opgave van Wehmer •■») nog in
het destillaat: mierenzuur, azijnz., pro-
plonz. gevonden.

Thoms 27) en
id.

id.
id.
id.

Wiesner 2»)
Thoms 27) en 28)

Dragendorff 23)
Marino-Zuco
(opgegeven door
Thoms 27) cn 28))
Welimer M)
Pictet

Thoms 27) en 28)
Wiesner 29)

Thoms 27) cn 28)

Marine-Zuco
(opgegeven door
Thoms 27) cn 2«)

Wiesner 2fi) en

Wehmer so)
Wiesner 29)

Wehmer

-ocr page 25-

Wat betreft de methoden, waarmede de verschillende
bepalingen worden verricht, kan naar de opgegeven litte-
ratuur verwezen worden. Voor de extractbepaling geeft
Dietze 24) op, dat zuivere petroleum-aether het beste
uittrekmiddel is, daar aether van 0,735 s.g. o.a. nog alcohol
en water bevat, die meerdere niet gewenschte stoffen mee
extraheeren. De meest uitgebreide onderzoekingen van
insectenpoeder werden wel door Thoms verricht. Een
besliste waardebepaling van het toxische principe durft
deze onderzoeker niet noemen. Het is echter in het
petroleum-aetherisch extract te zoeken. Hieruit kan
volgens
Thoms een aromatisch riekend insecticide zuur
worden afgescheiden, door het genoemde extract met
barytwater op te koken, dit na afkoeling te filtreeren,
het bariumzout met azijnzuur om te zetten en deze oplos-
sing met aether uit te schudden. Wordt de aether verdampt,
dan blijft het voor insecten giftige zuur achter. Het
reduceert kaliumpermanganaat. De hoeveelheid van dit
zuur is een maat voor de hoedanigheid van het poeder.
De bepaling van de hoeveelheid Pyrethron, do ester aan
welke
Fujitani de giftige werking van insectenpoeder
toeschrijft, geeft wel het beste inzicht omtrent de deugde-
lijkheid van insectenpoedor, voor zooverre dit kan ver-
kregen worden langs chemischen weg. (Zie hierover

Hoofdstuk IV).

Hanausek ^3) heeft nog getracht micro-chemisch de

insecticide stof aan te toonen, welke Thoms. Schlagden-
hauffen
en Reeb opgeven als het toxische bestanddeel.
Dit is hem niet gelukt. Van de intensieve geolkleurmg
der bloemdeelen door kaliloog, door hem ontdekt, ver-
meldt hij nog het volgende: „Worden de bloemfragmenten
in aether gebracht, dan treden uit het weefsel onmiddel-

-ocr page 26-

lijk groote gele druppels te voorschijn. Voegt men hierbij
loog, dan worden ze diep-geel".

C. Historische gegevens.

Hoe lang het Pulvis insecticidus bekend is, kan niet
met zekerheid worden gezegd. Volgens
Zornig 9) is het
poeder reeds zeer lang in den
Kaukasus en in Perzië
in gebruik. Koch zag het in 1830 te Gori, ten westen van
Tiflis, toepassen. Siedler i^) deelt mede, dat in 1828
(volgens Kew Bulletins van 1898) de handel in Perzisch
(beter Kaukasisch) insectenpoeder begonnen is. Vanaf
1846 bracht Zacherl uit Tiflis het Perzisch insecten-
poeder .geregeld op de Weenermarkt.
Zornig zegt,
dat het
Dalmatische insectenpoeder reeds in 1810 te
Weenen bekend was. Deze opgave komt niet overeen
met die van
Jüttner i^), die de eer van de ontdekking
van het insectenpoeder geeft aan een
Duitsche vrouw,
Anna Rosauer, die in 1840 Ragusa (Montenégro) loefde.
Zij plukte een bos van do in haar tuin in \'t wild groeiende
bloemen. Nadat deze verdord waren, wierp zij de bloomen
in een hoek van den tuin. Toen zij na meerdere weken
toevallig bij deze plaats kwam, bemerkte zij, dat een
menigte insecten dood rondom de verdroogde bloemen
lagen. Dit was voor haar aanleiding deze bloemen tot
insectenpoeder te verwerken. Na haar dood werd haar
bedrijf door den, in
Ragusa wonenden apotheker, Droha,
overgenomen en voortgezet.

In 1865 exporteerde het Vorstendom van de Zwarte
Bergen reeds groote hoeveelheden insectonpoedor. Do
100 K.G. kostten toen ter tijde in Trifïst ongeveer 850 Mark.

Flückiger vermeldt, dat do insecticide werking van

-ocr page 27-

aromatische compositen reeds in de 15e eeuw bekend was,
hetgeen blijkt uit de Commentaar van
Mattïiiolus van
\'t jaar 1565. Als bijzonder sterk werkzaam hebben zich
Chrysanthemum-soovien doen kennen, welke dan ook als
de stamplanten van het insectenpoeder zijn te beschouwen.

De eerste beschrijving van Aq Chrysanthemum roseum
gaf Buxbaum in 1728 als: Buphtalum Orientale Tanaceti
folio ampliore flores magno (Plantarum minus cognitarum
circa Byzantium et in Oriente observatarum Centuria II
Petropoli 1728, T. 20). Van het gebruik dezer plant als
insectenwerend middel wordt nog geen melding gemaakt.
Ook in 1802 wordt deze werking niet genoemd door
Weber en Möhr, die een door Adam, dicht bij Tiflis
gevonden plant, beschrijven als Chrysanthemum roseum.
De namen Chrysanthemum en Pyrethrum zou de plant
te danken hebben aan de kleur van haar bloemen en de
ontsteking, die deze verwekken als ze, althans in groote hoe-
veelheid, gekauwd worden.
Chrysanthemum van \'t Griek-
sche chrysos = goud on anthomon = bloem,
Pyrethrum van
pyr = vuur en athroos = rijkelijk. Pyrethrum wordt ook
vrij vertaald door het minder smakelijke woord „kwijl-
wortel", wat blijkbaar ook slaat op do speeksel verwek-
kende werking.

Van oen eigenlijke cultuur van do insectonpoeder
leverende
Chrysanthemum^ooviQW in den Kaukasus en in
Dalmatië kan ook nu nog niet gesproken worden. De
in dit laatste land in het wild groeiende planten komen
groepsgewijze voor on bedekken oppervlakten van 10 tot
20
Dozo groepen liggen zoor verspreid, waardoor het
inzamelen van do bloomen voel tijd kost; terwijl tevens
door het „roofsysteom" het aantal planton belangrijk ver-
mindert. Om liieraan tegemoet to komen zijn de boeren

-ocr page 28-

begonnen op de plaatsen, waar de planten reeds staan,
de stuk gewreven en gedroogde bloemen uit te strooien,
waardoor een plaatselijk rijker vegetatie ontstaat en men
een grooter opbrengst verkrijgt.

In het voorjaar vindt het inzamelen van de bloemen
plaats. Deze arbeid wordt als nevenbedrijf met den wijn-
bouw gecombineerd. De boeren leveren de bloemen bij
kleine hoeveelheden aan opkoopers af, waaronder ook
andere
compositen, o.a. Kamillen voorkomen, zoodat de
waar zeker niet zuiver mag worden genoemd. Het drogen
geschiedt op zakken en matten aan den oever van de
zee. In ± 4 dagen droogt de zon de bloemen. 4 K.G.
versche bloemen leveren ongeveer 1 K.G. droge waar.
Het poeder wordt dan reeds dikwijls met opzet vervalscht
met de bloemstelen. Steelpoeder is groen en wordt veelal
bijgekleurd met loodchromaat; van 3 tot 8% hiervan

komt soms voor.

In Frankrijk weert men deze vervalsching door een
hoog invoerrecht te heffen, indien aan het poeder chro-
maatverbindingen zijn toegevoegd. Een belasting op
minerale bijmengsels dus, waarvan het gevolg is, dat
hoofdzakelijk onvervalscht poeder wordt ingevoerd.

De geheele Montenegrijnsciie productie bedraagt
hoogstens 15000 K.G. Het transport van uit de bergen
naar
Cattaro, de verschepingshaven, is moeilijk en duur.
Voor 100 K.G. komt het vervoer op "18 a 20 kronen. In
Ragusa vond Jüttner slechts den verkoop van geheel
geopende bloemen, zoodat deze waar zeker niet prima
is. Beter is dit op de eilanden
Cherso, Veglia en Lussin-
piccolo
gesteld, waar de groothandelaren van Fiume
te rechter tijd zorgen de nog gesloten bloemen in han-
den te krijgen. De hoeveelheid hier gevonden bloemen

-ocr page 29-

kan echter op lange na niet aan de wereldbehoefte
voldoen.

Beckurts deelt naar aanleiding van Mac-Owan\'s
beschrijvingen van de Kaukasische Pyrethrum-^ooviQn
in The Brit. and Col. Drug. 1896, n». 24, het een en ander
mede over de cultuur van deze planten in den
Kaukasus.
De planten komen daar in het wild op een hoogte van
6000—8000 voet voor. Ze worden hier verzameld, gedroogd.
Stuk gewreven en over
Rusland in den handel gebracht.
PoTi aan de
Zwarte Zee is de voornaamste uitvoer-
haven. De vraag naar
Kaukasisch insectenpoeder is
echter zeer verminderd, doordat het sterk aan verval-
schingen blootstaat.

Het is niet te verwonderen, dat in verschillende landen
beproefd Averd, de kweek van insectenpoeder leverende
planten ter hand to nemen; echter tot dusver zonder
bevredigend resultaat; althans wat de Europeescho landen
betreft.

In 1856 werden uitgestrekte cultures van de Kauka-
sische
soort in Frankrijk aangelegd. De Chrysan-
themum cincrariaefolium
word hier naar Duciiartes,
Pyrethrum Willcmotti Duohartes genoemd. Deze cultuur
schijnt weer te zijn verdrongen door uit
Dalmatië:
geïmporteerde bloomen. Misschien was de kweek niet
loonond, daar dezo veel zorg voreischt. Do bodem moet
droog en goed gedraineerd zijn, do atmosphoer niet
te vochtig.

De .zaden worden met zanderige aarde gemengd uitge-
zaaid\' on daarna licht gewalst. In 30 dagen komen de
jonge planten to voorschijn on bloeien reeds in het eerste
jaar. Van beido soorten is de
Kaukasische Pyrethrum.
roseum
met zijn roso bloem de mooiste, do Dalmatische

2

-ocr page 30-

Chrysanthemum cinerariaefolium is wit met een geel
hart.

In 1886 werden door de Landbouw-Hoogeschool te Berlijn
proefvelden van
Chrysanthemumsoovien aangelegd, echter
zonder bevredigend resultaat (
Siedler n). De planten
hadden hare werkzaamheid ingeboet.

Deze opgave is geheel in strijd met die van Jäger «s),
welke zegt, dat het product der bij Berlijn gekweekte
planten even krachtig van werking bevonden werd als

het ingevoerde poeder.

In Californië heeft men meer succes gehad met het
kweeken van
Pyrethrum roseum-, groote hoeveelheden
insectenpoeder van deze planten afkomstig worden onder
den naam
„BuhacW in den handel gebracht Ook in
Algiers is men omstreeks 1900 met de cultuur van de
Chrysanthemum cinerariaefolium begonnen en wel op het
botanisch station te
Romba, waar men op een opbrengst van
6—8 centenaren droge bloemen per hektare kan rekenen i«).

Ten slotte kan volgens Linke i^) Japan nog genoemd
worden als land, waar men met goed gevolg de kweek
van insectenpoeder leverende planten begonnen is, zoodat
tegenwoordig dit poeder zelfs in groote hoeveelheden

geëxporteerd wordt.

Volgens een handelsbericht in het Pharmaceut. Week-
blad NO. 1, 1920, is het
Japansciie insectonpoeder afkom-
stig van
Chrysanthemum Parthenium. In do oorlogsjaren
leverde
Japan bijna de geheele wereldvoorraad. De pro-
ductie is in 1919 sterk verminderd, daar do boeren voor-
deeliger pepermunt of grassen voor stroo-vlechtwerk
kunnèn verbouwen. Het middelpunt van deze cultures zijn
de prefecturen
Okayama en Wakayama. Bijna de geheele
uitvoer vindt via
Kode plaats.

-ocr page 31-

D. fi^ysiologische gegeyens.

Over de wijze van werking van het insectenpoeder
zijn de verschillende onderzoekers het niet eens; al wordt
thans door de meesten een zuiver mechanische werking
als oorzaak van den dood der insecten ontkend. Zeer
sprekend demonstreerde deze verschillende zienswijze zich
tijdens de gedachten wisseling na een lezing door
Wil-
liam
Kirkby te Boston gehouden i\'J). Mr. Mason was
nog van oordeel, dat de werking van het poeder van de
Chrysanthemum cinerariaefolium en -roseum berustte
op „a kind of asphyxia", dus een dood door verstikking.
Hem was gebleken, dat o.a. „powdered Barbadoes aloes"
hetzelfde effect had als insectenpoeder. Op een werking
uitgaande van de chemische bestanddeelen, is door
Mason
blijkbaar niet gelet, daar door hem niet werd uitgesloten
de mogelijkheid, dat deze aloë, door haar bestanddeelen,
doodelijk werkt op insecten.

Mr. Gerhard komt het voor, dat het poeder slechts is
„a local irritant" en als zoodanig den dood veroorzaakt.
Om dit te bewijzen had hij proeven genomen op kakker-
lakken. Hij strooide insectenpoeder op de „posterior ex-
tremities" en bemerkte, dat dit dezelfde uitwerking had
„as when applied in front." Hoe nauwkeurig dit is geschied
wordt niet beschreven. Het is evenwel mogelijk, dat door
de beweging van de insecten, in beide gevallen het poeder
in de tracheeën is gekomen, welke zich zoowel achter
als meer naar voren bij het insect bevinden en het aldus
heeft vergiftigd. Ook wat bedoeld wordt met een „irri-
teerende" werking is niet duidelijk, daar hot chitineuze
omliulsel van de kakkerlakken niet gemakkelijk te prik-
kelen is en een locale irritatie wel kan berusten op een

-ocr page 32-

vergiftiging, die zich langzaam door het geheele lichaam
verspreidt.

Robinson gaat weer een stap verder en kent het
insectenpoeder een verdoovende, echter geen vergiftigende
werking toe, althans bij de kakkerlakken. In vele gevallen
is echter een verdooving de eerste uitwerking van stoffen,
die in grootere hoeveelheid toegediend, vergiftigend
werken. Wat R. bij kakkerlakken heeft waargenomen zou
hij ook bij andere insecten hebben kunnen vinden als hij
de toediening van het poeder geregeld had naar het
weerstandsvermogen der dieren. De veel grootere en
sterkere kakkerlak zal natuurlijk langer weerstand bieden
dan bijv. de veel kleinere en zwakkere vlieg.

Ook de opgave van Flückiger 12), dat fijner insecten-
poeder onder overigens gelijke omstandigheden werk-
zamer is, dan het minder fijne, sluit allerminst een ver-
giftiging van het insect uit. Zeker zal zeer fijn poeder
gemakkelijker in de ademhalingsorganen dringen, wat al
een voordeel is, daar hierdoor de hoeveelheid poeder,
die het insect binnen krijgt, zal vermeerderen. Maar
tevens zullen uit het fijne poeder do werkzame chemi-
sche
bestanddeelen eerder in het lichaam overgaan dan

uit een grof gemalen poeder.

Word de dood door verstikking veroorzaakt dan zou
het bereiden van een insecticide poeder al hoogst een-
voudig zijn, daar dit slechts aan één enkele voorwaarde
zou behoeven te voldoen, n.1.: oven fijn to zijn, als hot
gebruikelijke insectonpoeder. Alle lichte poeders, welko
door een zeef B30 gaan, zouden dus het pulvis insecti-
cidus kunnen vervangen.

De veronderstelling, dat do vorm van de poederbostand-
deelen van invloed is op do toelaatbaarheid in het

-ocr page 33-

ademhalingssysteem van de insecten is zeker niet juist te
achten. Wel zegt
Hewitt i) o.a. bij de beschrijving van
de ademhalingsopeningen van de huisvlieg: „Each is
a large vertical opening behind the humeral sclerits and
above the anterior legs. It is surrounded by a chitinous
ring, the peritreme and the opening is guarded by a
number of dendritic processes, which prevent the entrance
of dust and other foreign bodies". Ook van de achterste
stigma\'s geeft deze schrijver op: „are triangular in chape
änd guarded by dendritic processes".

De ingang van de tracheeën is in het algemeen goed
beveiligd door een soort traliewerk, maar dat hier slechts
poederdeelen van een zeer bepaalden vorm door heen
komen, is niet in overeenstemming met de duizenderlei
verschillende vormen, die de deeltjes van het pulvis
insecticidus vertoonen.

Zeer fijn stof, waarvan dan ook afkomstig, zal in de
luchtbuizen kunnen komen on zou daardoor den dood
kunnen veroorzaken, indien dezo slechts hot gevolg van
een eenvoudige verstikking was. In een stoffige omgeving
sterven do insecten editor niet en do meoning, dat het
insectenpoeder vergiftigend werkt, is dus op grond van
dezo overwoging meer aanneemlijk.

Do veronderstelling van andere onderzoekers, dat het
uitsluitend plantaardige poeders zijn, die bij de insecten
den dood kunnen veroorzaken, klopt niet met de ervaring.
In dat geval zoudon reeds lang meerdere poeders ontdekt
zijn, welke insecticide kracht bezitten, al ware hiernaar
niet stelselmatig gezocht.

Een geheel afwijkende meening verkondigt Hageu lO):
„Der andore weit wichtigere und momentan wirksame
Theil sind die Ilarzdriischen an den Röhren der Blütchen

-ocr page 34-

im Verein mit den stachligen Pollenkörnchen. Der Staub
jener Harzdrüschen und diese Pollenkörnchen haften
energisch dem Körper der Insecten an, stäubt in die
Falten und Gliederfugen der Insecten hinein, und wirkt
wahrscheinlich nur heftig reizend. Fast wirkungslos ist
ein wassriger oder schwach weingeistiger Auszug aus
dem persischen Insectenpulver, was nach dem Gesagten
erklärlich ist. Ebenso kann die Tinktur das trockne In-
sectenpulver niemals vollständig ersetzen". Welke waarde
aan deze opvatting is te hechten zal uit de door mij
genomen proeven nader blijken. Reeds mag worden op-
gemerkt, dat waterige extracten geen en alcoholische
slechts gering succes hebben, wat ligt aan het feit, dat
de insectendoodende bestanddeelen hierin niet of weinig

zijn overgegaan.

Om het inzicht, aangaande de meeningen, welke bestaan
over de werking van het insectenpoeder, vollediger te
maken, worde nog melding gemaakt van de opvatting,
dat de scherpe kristallen calcium-oxalaat, welke in de
bloemen gevonden worden, de doods-oorzaak zijn, doordat
zij de wanden van de tracheeën zouden verwonden.
Hirschsohn i^) schrijft de insecticide kracht van het
poeder toe aan een chemisch lichaam. Hij merkte op, dat
insectenpoeder, dat reeds vijf jaren was bewaard in een
dunne papieren zak en zijn reuk verloren had, nog dezelfde
werking uitoefende als vroeger. Ook bij verwarming ge-
durende 8 uur op 120° C ging do reuk verloren, maar
behield het poeder zijn werkzaamheid. H. probeerde
tevens welk oplosmiddel de werkzame stof kon extra-
heeren. Werd het poeder met water uitgetrokken, dan
behield het, na deze behandeling en droging, dezelfde
werking als daarvoor, terwijl poeder behandeld met alcoliol,

-ocr page 35-

aether, chloroform, petroleumaether en zwavelkoolstof zijn
werkzaamheid geheel had verloren. H. teekent hierbij nog
aan, dat het petroleum-aetherisch extract van insecten-
poeder, daarna uitgeschud met 70 % alcohol, een hars-
achtige massa achter laat, die op de slijmhuid van den
mond een zelfde (welke zegt hij niet) uitwerking heeft
als een evenzoo behandeld extract van den Pyrethrum-
wortel. Toch is volgens hem het werkzame bestanddeel
van het insectenpoeder niet identisch met het pyrethrine
uit dezen w^ortel, daar poeder hiervan geen invloed op
kakkerlakken uitoefent.

Dit resultaat is echter niet in overeenstemming met de
uitkomsten der proeven, welke ik nam, omdat daaruit
bleek, dat een samenhang tusschen de werkzame bestand-
deelen van de
flores Chrysanthemi, semina Sabadillae
en radices Pyrethri, afgaande op de physiologische
proeven, zeer goed mogelijk is.

Fu.titani 21) meent verband te hebben ontdekt tusschon
het werkzame bestanddeel van \'t insoctenpoeder on vora-
trine. Het eerste is ook oen vergift voor do motorische
zenuwen, dat bij kikvorschon o.a. het motorisch gebied
van hot centraal zenuw-systeem prikkelt. Dozo prikkeling
gaat bij grootere dosis in verlamming over. Een zelfde
werking oofent veratrine uit.

De wijze, waarop do physiologische proeven door ver-
schillende onderzoekers zijn genomen, wordt door hen
nagenoeg nimmer besproken. In do litteratuur zijn echter
do volgende beschrijvingen to vindon.
Siedler h) zot op
een stuk wit pai)ier oen trechter on laat door den stoel
de insecten on hot poeder vallen.
Conroy lo) dood vliegen
in bekers, waarover oen gaas gespannen is en blaast
door liot gaas het poeder. Deze methode komt hot meest

-ocr page 36-

overeen met de wijze, waarop men gewoonlijk het insec-
tenpoeder bezigt, immers ook dit blaast men door een
vertrek of tusschen de kleeren en dekens.

Een andere wijze van gebruik vindt men in Portugal
en Zuid-Amerika, waar men eetwaren omgeeft met een
walletje van insectenpoeder, ter wering van mieren. Na
4 dagen schijnt het poeder dan echter zijn werking ver-
loren te hebben en is niet meer in staat de mieren te
keeren. De opmerkingen, die sommige onderzoekers,
omtrent de doodende werking op insecten van andere
plantenpoeders maken, schijnen er wel op te wijzen,
dat er meerdere planten zijn, die als insecticida zouden
kunnen dienst doen.
Aloë werd reeds genoemd. In het
noorden van
Engeland schijnt als insecticidum gebruikt
te worden
„the common tansy" (het Boercmoormkruid).
Een meer algemeen bekend middel is tabak.

Vele malen heeft men echter de ervaring opgedaan, dat
deze z.g.n. insectenpoeders bij nader onderzoek bijna geen
werking blijken te bezitten en hunne geringe kracht
danken aan bijmengsels van echt insectenpoeder, hetgeen
o.a. het geval was met poeder van de
„Hungarian-Daisy"
(madeliefje) {B^B.mG\'EU^\'^).
Ook de insecticide kracht van
vele pafentmiddelen is hieraan te danken of wel deze
praeparaten bestaan geheel uit insectenpoeder. In
Hager\'s
Handbuch der Pharmazeutischen Praxis is van deze
middelen een lijstje te vindon.

-ocr page 37-

HOOFDSTUK IL

PHYSIOLOGISCHE PROEVEN MET PULVIS INSEC-
TICIDUS EN EENIGE ANDERE POEDERS
OP VERSCHILLENDE INSECTEN.

De litteratuur noemt meerdere planten, welke goed
insectenpoeder zouden leveren, ook onder de in ons land
veelvuldig voorkomende zouden ze te vinden zijn, zooals
Tanacctum vulgare. In de meeste van deze mededeelingen
ontbreekt echter een beschrijving hoe deze poeders op
hun insecticide kracht zijn onderzocht of wordt zelfs in
het geheel niet genoemd uit welke bron dezo opgaven
afkomstig zijn. Hot kwam mij daarom wenschelijk voor
eerst na to gaan do werking van hot
pulvis insecticidus
op verschillende insecten om aldus te kunnen beslissen
in welk geval er met eenig recht gesproken kan worden
van een insecticide kracht bij andere poeders. Tevens
kon aan dit onderzoek worden verbonden oen reeks van
physiologischo prooven met stoffen, waarvan do litteratuur
spreekt als insecticida of vervalschingen hiervan, welko
het volk gebruikt om zich het ongedierte van het lijf te
houden en die waarvan ik, op grond van nader to om-
schrijven overwogingen, mocht vermoeden, dat zij een
schadelijken invloed op insecten zouden kunnen uitoefenen.

Als proefdieren werden genomen vliegen, bed- of tuand-

-ocr page 38-

luizen, platluizen, vlooien, mieren en kakkerlakken
(bakkerstorren).
Deze laatste komen met de vliegen vooral
in aanmerking voor het onderzoek, daar ze gemakkelijk
uit de bakkerijen te krijgen zijn, terwijl zij door hun
lichaamsgrootte en weerstandsvermogen längeren tijd en
duidelijker de verschijnselen vertoonen, die bijvoorbeeld
een
vlieg in een paar minuten te zien geeft, terwijl bij
de andere insecten de phasen tusschen den aanvang van
de proef en den dood van het proefdier voor een groot
deel aan den waarnemer ontsnappen door de kleinheid
van \'t insect en de geringe beweeglijkheid.

Wat de methoden betreft, waarop de proeven werden
genomen, kan het volgende worden opgemerkt:

Steeds werden blanco proeven naast de andere ge-
nomen. Zoo noodig zijn deze ook genoemd.

De in de tabellen opgegeven cijfers zijn steeds gemid-
delden van de bij meerdere proeven gevonden getallen.

De beschrijving van het gedrag der insecten geeft een
beeld van de bewegingen, zooals de proefdieren deze
doorgaans tijdens het onderzoek vertoonden.

Indien mij dit gewenscht voorkwam heb ik ook uiterste
cijfers en bijzonderheden in het gedrag der insecten vermeld.

De proeven op Kakkerlakken geschiedden steeds, door
van deze insecten telkens 4 stuks to brongen in bruine wijd-
mondsch flesschen van V2 ä 1 L. inhoud. Hot bruine glas
werd gekozen, omdat het mij bleek, dat de kakkerlakken
zich in getemperd licht levendiger bewogen dan in hot
volle daglicht. Deze proefflesschen werden op oen ijzeren
plaat boven een kleine vlam gezet en de temperatuur
zoo geregeld, dat dezo op den bodem steeds bij de 40®
bedroeg, ee;n warmte, waarbij zich dezo insecten zeer

-ocr page 39-

levendig voordoen. In de flesch werd een mespunt van
het te onderzoeken poeder gebracht, dit werd zoo nu
en dan met behulp van een fietspomp opgestoven, waar-
door ook aan de wanden, waartegen de kakkerlakken
trachtten op te kruipen, poederdeeltjes kleefden, terwijl
de geheele atmospheer in de flesch, althans zoo nu en
dan, vol poederstof was.

Voor de proeven op Vliegen, werden deze met de hand
gevangen, waarbij er zorgvuldig opgelet is, dat zij niet
beschadigd werden. Als proeffleschje voor deze insecten
werden gebruikt wijdmondschfleschjes van 100 gr. Om
de vliegen uit de hand ongedeerd in het fleschje te
brengen, werd dit met de opening naar beneden op do
toegeknepen duim en wijsvinger gebracht, waarna deze
iets werden geopend om het insect gelegenheid te geven
naar boven te vliegen. Het fleschje werd dan van do
hand op tafel geschoven. Zijn or genoeg proefdiertjes in
het fleschje gebracht (ik nam doorgaans 4 stuks), dan
word onder de opening van hot fleschje oen papiertje
met kleine gaatjes (voor luchttoevoer) geschoven, dit om
don hals gedraaid on hot fleschje omgekeerd, waarna,
door het papiertje aan een kant op te lichten, oon mos-
punt van het to onderzooken poedor in hot fleschje werd
gebracht. Hot fleschje werd daarna eonigo malen gedraaid
en omgekeerd om do atmospheer en wanden van de
flesch goed mot poedor to voorzien. Bij do voorloopigo
proeven word steeds zooveel poedor in do flosschen ge-
braclit (ook bij do kakkerlakkon), dat duidelijk kon worden
waargenomen, dat er zich poedor op het lichaam van de
insecten bevond. Bij positieve uitkomsten werd de hoe-
veelheid verminderd, zoodat slechts don bodem en de

-ocr page 40-

wanden van de flesschen bestoven waren met het poeder.

De poeders werden vooraf steeds goed gedroogd en
door een zeef B30 of B40 geslagen.

De resultaten van de genomen proeven zijn in de
onderstaande tabellen vereenigd en deze van opmer-
kingen voorzien.

TABEL VIL
Proeven met insectenpoeder op kakkerlakken.

Gebruikte
poeders:

Gedrag der kakkerlakken na:

1 uur.

2 uren.

21/2 uren.

31/2 uren. j5 uren.

7 uren.

24 uren.

Zonder poeder.

even vlug als
bij het begin.

iets min-
der vlug.

als na

21/2

als na

21/2 u.

als na

21/2

1

als na

21/2 u.

Insectenpoeder
van R. M. v. G.

kramp-
trekkin-
gen met
depooten.

liggen op den

rug, kunnen
nietmeerloopen,

kramptrek-
kingen pooten,
lichaam
kromt zich.

als na
2 u.

liggen stil,

slechts
kramptrek-
kingen bij
aanraking.

als na

31/2 u-

als na

31/2

bij aanraking
soms flauwe
kramp-
trekking.

Insectenpoeder
v. d. Firma A. I.

id.

id.

id.

id.

id.

id.

id.

id. II.

iets leven-
diger dan
bij A. I.

id.

id.

id.

id.

id.

bij aanraking
de kramp-
trekkingen
iets krach-
tiger dan bij
A. I.

id. III.

als bij
A. I.

als bij
A. I.

als bij
A. I.

als bij
A. I.

als bij
A. I.

als bij
A. I.

als bij
A. I.

id. IV.

als bij
A. II. ,

1

als bij
A. II.

als bij
A. II.

als bij
A. II.

als bij
A. II.

als bij
A. II.

i

als bij
A. II.

-ocr page 41-

Opmerkingen, betreffende Tabel VII.

Bij navraag bleek mij, dat het onderscheid in uit-
werking (al was dit ook gering) van de poeders I, III
en II, IV van de firma A. het gevolg was van verschil
in deugdelijkheid. Genoemde firma berichtte, dat inder-
daad II en IV iets verontreinigd waren.

De bewegingen van de insecten zijn met het bloote
oog goed waar te nemen. Heeft het lichaam zich gekromd
als\'\'door pijn, dan blijft de kakkerlak ook zoo liggen.

Uit de genomen proeven blijkt, dat de kakkerlakken
door goed insectenpoeder reeds binnen een uur kramp-

TABEL VIII.

Proeven met insectenpoeder op vliegen.

Gedrag der vliegen na:

Gebruikte
poeders:

24 uren.

1 uur.

10 min.

2 tot 3 min.

lovend.

Zonder poeder.

Insectenpoedor van
R. M. v. G.

wankelen,
trachten op to
vliegen, vallen
om, trekken mot
do pooten.

liggen alle op
den rug stil,
soms zwakko
trekkingen met
do pooten.

bewogen niet
meer.

loven niet moer
op, na buiten do
flesch to zijn
gebracht.

Insoctenpoeder
firma A. I.

id.

id.

id.

id.

hotzolfdo iets
langzamer.

id.

id.

id.

id.

II.

als bij A. I.

id.

id.

id.

id.

III.

als bij A. II.

id.

id.

id.

id.

IV.

-ocr page 42-

trekkingen vertoonen. Echter is het poeder practisch ge-
sproken niet doodelijk voor deze insecten. Wel zijn de
dieren vrij spoedig niet meer in staat weg te loopen en
dan dus gemakkelijk te vangen.

Opmerkingen, betreffende Tabel VIII.

Bij langere inwerking blijken de Vliegen niet alleen
door het insectenpoeder verdoofd te worden, maar worden
zij ook gedood. Ook, na 12 uren in een vertrek te zijn

TABEL IX.

Proeven met insectenpoeder op mieren.

Gebruikte
poeders:

Gedrag der mieren na:

15 min.

20 min.

45 min.

3 uren.

Guren.

24 uren.

Geen poeder.

1

leven alle.

Insectenpoeder
van R. M.
v. G.

kramptrek-
kingen en
trillingen,
pooten stijf,
sommige op
den rug.

kunnen bijna

niet meer
loopen, maar
vallen op
den rug.

7 dood, rest
op den rug,
pooten stijf,
bewegen iets
bij aan-
raking.

een enkele
bij aanra-
king nog
flauwe trek-
kingen.

dood.

--»—

Insectenpoeder
firma A. I.

id.

id.

9 dood, rest
idem als
boven.

id.

id.

id. II.

id.

id.

4 dood, rest
idem als
boven.

id.

id.

id. III.

id.

id.

11 dood, rest
idem als
boven.

id.

id.

id. IV.

id.

*

id.

3 dood, rest
idem als
boven.

id.

id.

-ocr page 43-

geweest, waarin insectenpoeder was verstoven, bleken de
meeste vliegen in den frisschen lucht gebracht niet weer
bij te komen. Deze proeven werden genomen in de keuken
van een Militair Hospitaal, \'s Avonds om 7 uur werd het
poeder door middel van een eenvoudige insectenpoeder-
spuit (platte blikken doos, waarvan de bodem van leer
is en op een veertje rust; door hierop te drukken stuift
het poeder uit een nauwe opening) door de keuken ge-
stoven tegen wanden en ruiten, nadat deuren en ramen
waren gesloten. Deze bleven dicht tot den volgenden
morgen 7 uur^ Het grootste deel der vliegen lag dan op
den grond en kon worden bijeengeveegd.

Opmerkingen, betreffende Tabel IX.

De Mieren werden gevangen door jampotjes in een
mierenhoop te leggen. Hiervoor werd telkens een wille-
keurige hoop in het Puttensche bosch gekozen, zonder na
te gaL welke soort mieren hierin leefden. Zijn er genoeg
mieren (tusschen de 20 en 30 stuks) in de flesch gekropen,
dan wordt deze gesloten met een papier, waarin spelden-
prikken. Deze methode heeft het voordeel, dat do mieren
niet behoeven to worden aangepakt en dus ook niet ge-
kneusd kunnen worden. Ook hier wordt oen mespunt
poeder in de flesch gebracht en dit opgejaagd door blazen

met een fietspomp.

Do mieren kruipen togen don wand op on gaan bij de
luchtgaatjes zitten. Zoo nu on dan kan men door stooten
van do flosch do insecten weer op den bodom brongen.

Uit do proeven blijkt, dat Mieren binnen 15 minuten
roods vorgiftigingsvorschijnselon vertoonen door do in-
ademing van insectonpoedor, hetwelk bij voldoende toe-
dionin«^ don dood van het insect veroorzaakt.

-ocr page 44-

TABEL X.
Proeven met insectenpoeder op wandluizen.

Gedrag der luizen na:

poeders:

20 min.

40 min.

1 uur.

31/2 uren.

24 uren.

Geen poeder.

leven nog
goed.

Insectenpoeder van
R. M.
v. G.

kruipen nog,
maar traag.

allen op den
rug, een paar
met samen-
getrokken lijf.

schijnbaar
dood, be-
wegen iets bij
aanraking.

dood.

Insectenpoeder
firma A. I.

id.

id.

id.

i

id.

id. II.

id.

B op den rug
de rest zit stil.

id.

id.

id. III.

id.

als bij A. I.

id.

id.

id. IV.

id.

C op den rug
de rest als
bij A. II.

id.

id.

Opmerkingen, betreffende Tabel X.

8 ä 10 Wandluizen werden in fleschjes van bruin glas
(om dezelfde reden als bij de kakkerlakken) van 150 gr.
inhoud gebracht. Zoowel bij deze, als.bij die op platluizen,
werden do proeven genomen bij kamertemperatuur en
bij ± 37°, door de fleschjes in een droogstoof op die
temperatuur te verwarmen. Hoewel mij de luizen bij
dezo temperatuur iets beweeglijker voorkwamen, was
de uitwerking van do poeders bij dezo temperatuur
vrijwel gelijk aan die bij kamertemperatuur. Dezo was

-ocr page 45-

trouwens hoog, daar de proeven plaats hadden op warme
Augustusdagen.

Uit de proeven blijkt, dat wandluizen bij voldoende
contact met insectenpoeder binnen een half uur verdoofd
worden en bij langduriger inademing van het poeder
sterven.

TABEL XL
Proeven met insectenpoeder op platluizen.

Gedrag der luizen na:

Gebruikte poeders:

30 min.

40 min.

2 uren:

Geen poeder.

leven nog.

Insectenpooder van
R. M.
v. G.

grootste deel
dood, do rest
ligt stil, maar
beweegt nog iets
by aanraking.

alle dood.

Insectenpocder firma
A. I.

id.

id.

id.

II.

id.

id.

id.

III.

id.

id.

id.

IV.

id.

id.

Opmerkingen, betreffende Tabel XI.

Do Platluizen werden gevonden bij Hollandsche sol-
daten, wier schaamharen droog afgeschoren worden. Dozo
haren, waarop do luizen, werden in platte zalfpotten ver-
doold, zoodat in elke pot zeker 50 ä 60 luizen kwamen.

3

-ocr page 46-

Hierop werden een paar mespuntjes van het poeder
gebracht en de haren zoo nu en dan door de potten be-
wogen, zoodat het poeder goed op alle haren stoof. Een
bezwaar van deze proeven is, dat zelfs met een vergroot-
glas moeilijk is waar te nemen of deze insecten hun
pooten nog bewegen. De luizen zijn, ook bij 37°, niet zoo
beweeglijk als wanneer ze nog op het lichaam van den
mensch zitten.

Platluizen sterven bij voldoend contact met insecten-
poeder reeds vrij spoedig, zoodat hiervan in de medische
praktijk kan worden partij getrokken.

TABEL XIL
Proeven met insectenpoeder op vlooien.

Gebruikte
poeders:

Gedrag der vlooien na:

1—2 min.

3 min.

5 min.

12 uren.

24 uren.

Geen poeder.

springen nog.

Insectonpoeder van
R. M.
v. G.

vallen
telkens om.

op den rug,
trekkingen
met de
pooten.

bewegen nog
flauw do
pooten.

als na 5 min.,
bewegingen
ecbter nog
slapper.

een deel be-
weegt nog dc
pooten bij
aanraking.

Insectonpoeder
firma A. I.

id.

id..

id.

id.

id.

id. II.

springen
nog.

vallen om.

op den rug,
bewegen do
pooten.

als na 5 min.,
bewegingen
slapper.

id.

id. III.

als bij A. I.

als bij A. I.

als bij A. I.

als bij A. I.

als bij A. I.

id. IV. ^

als bij A. II.

als bij A. II.

als by A. II.

als bij A. II.

als bij A. II.

-ocr page 47-

Opmerkingen, betreffende Tabel XII.

Zooals uit de tabel reeds blijkt, komen de Vlooien reeds
zeer spoedig onder den invloed van het insectenpoeder.
Echter is dit niet bij machte, ook al blijven deze insecten
in het fleschje liggen, waarin zich het mespuntje poeder
bevindt, de vlooien te dooden, althans in 24 uren waren
er meerdere, welke nog leefden. Buiten het fleschje ge-
bracht leven de vlooien weer op.

Opmerkingen, betreffende Tabel XIII.

Ter beantwoording van de vraag of er zich in het
insectenpoeder een voor insecten schadelijk bestanddeel
bevindt en door wolk oplosmiddel zich dit laat oxtra-
heeren, werd het poeder met de 10-voudigo hoeveelheid
aother, alcohol of water gedurende 12 uren gemacereerd.
Na filtratie werd de aother verdampt bij kamertemperatuur,
do alcohol on het water op eon waterbad bij ± 30". De
nog niet volkomen droge resten werden gemengd met
poeder van althaea-wortel, dit verder gedroogd in eon
kalkbus on daarna door zeef B30 geslagen. Door deze
proeven wordt bewezen, dat het een giftige stof is, welke
zich o.a. mot een onschadelijk pooder laat mengen, die
tien schadelijken invloed op insecten uitoefent.

Om echter goheol do mechanische werking, welke aan
hot poeder wordt toegeschrovon to kunnen uitschakelen,
werd ook nog een proef zoodanig gonomon, dat or absoluut
geen poeder in do tracheeën van do insecten kwam on
dezo toch hot insecticide bestanddeel van
pulvis pyrcthri
binnen kregen. Tot dit doel werd eon mespuntje van het
strooporigo aetherischo extract van insectenpoeder gemengd
met ± 1 cc. sirupus simplex. Dit mengsel werd gebracht

-ocr page 48-

TABEL XIIL

Proeven met extracten van insectonpoeder op
verschillende insecten.

Gedrag van kakkerlakken na:

Gebruikte poeders:

24 uren.

10 uren.

1 uur.

Aetherisch extract van
5 gr. insectenpoeder ge-
mengd met 2 gr. rad.
althaeae pulv.

liggen op den rug met
kramptrekkingen van
pooten en lijf, een
enkele zit soms on-
beweeglijk.

alle op den rug,
zwakke kramptrek-
king met de pooten
bij aanraking.

als na 10 uren,
de bewegingen zijn
echter nog flauwer.

Alcoholisch extract van
5 gr. insectenpoeder ge-
mengd met 2 gr. rad.
althaeae pulv.

niet op den rug, be-
wegen zich echter
niet meer, vallen om
bij aanraking.

liggen op den rug,
kramptrekkingen met
de pooten, een enkele
zit nog stil.

als na 10 uren.

Waterig extract, rest
als boven.

als na 1 uur.

als na 1 uur.

blijven goed levend.

Rad. althaeae pulv.

als na 1 uur.

als na 1 uur.

springlevend.

Het gebruikte poeder
wordt bereid als boven
is opgegeven met:

Gedrag van vliegen, mieren cn platluizen op de tijden zooals
deze respectievelijk zijn aangegeven in de tabellen VIII, IX
en XI.

vrijwel gelijk als door insectenpoeder (dc vergiftige werking
openbaart zich eerder iets sneller).

Aetherisch extract.

Alcoholisch extract.

Waterig extract.

de insecten worden niet zoo spoedig verlamd als door insecten-
poeder.

de insecten ondervinden geen merkbaar schadelijken invloed.

Zie over het gedrag van vliegen, na het gebruik van suiker-
stroop gemengd met aetherisch extract van insectenpoeder onder
do opmerkingen betreffende deze tabel.

-ocr page 49-

op een horlogeglaasje. Juist boven de stroop werd een
rond stukje kopergaas gelegd, zoodat vliegen wel van
de stroop konden snoepen, maar deze niet aan haar
lichaam kon komen. Het horlogeglas werd in een zalfpot
gezet en dit afgedekt met een glazen plaat. Om beurten
werd een enkele vlieg in de pot gebracht en nauwkeurig
nagegaan of deze ook van de stroop gebruikte. Alle

TABEL XIV.

Proeven met Semen Sabadillae, Radix Pyrethri en
Cevadinum op verschillende insecten.

Gedrag van kakkerlakken na:

Gebruikte poeders:

1/2 uur-

4 uren.

5 uren.

24 uren.

Scmen Sabadillae
in pulvere.

liggen op den
rug, krampen.

1

als na Va uur.

als na 4 u., be-
weging slechts
by aanraking.

1

dood.

Radix Pyrethri in
pulvere.

1

liggen op den
rug met
krampen.

als na 4 uren.

by aanraking
nog flauwe be-
wegingen.

Ckivadine 15 mgr.
«einengd met 7,5 gr.
rad. nlthaeao pulv.

bewegingen
trager.

als na 4 u.,
sommige val-
len om.

1

liggen op don rug,
bewegen slechts
by aanraking.

Gedrag van wandluizen na:

Gebruikte poeders:

20 min.

40 min.

1 uur.

3 uren.

24 uren.

Scmen Sabadillae
in pulvere.

ßommigo op
den rug met

krampen,
andere loo-
pen nog
traag.

allo op den
rug, enkele

bewegen
krampachtig
do pooten.

op den mg,

bewegen
slechts flauw
by aanra-
king.

dood.

Radix Pyrethri
in pulvere.

loopen nog,
maar ieU
trager.

biy ven zitten
of bewegen
traag.

als na 40

min.,
sommige op
den rug.

do meeste op
don mg.

op don rug,
maar loven
nog.

-ocr page 50-

(Vervolg van Tabel XIV.)

Gedrag van platluizen na:

Gebruikte poeders:

34 min.

39 min.

1
1
1

2

uren.

Seinen Sebadillae
in pulvere.

1

1

bewegen bij aan-
raking nog.

grootste gedeelte
onbeweeglijk bij
aanraking.

Radix Pyrethri
in pulvere.

id.

vele bewegen bij
aanraking, rest
onbeweeglijk.

Gedrag van Mieren

na:

Gebruikte poeder:

20 min.

45 min.

3 uren.

6

uren.

24 uren.

Semen Sabadillae
in pulvere.

enkele lig-
gen stil, geen
kracht meer
zich op te
richten.

enkele als
na 20 min.,
rest op den
rug.

een gedeelte
dood, rest
beweegt bij
aanraking
flauw.

als na 3 u.
een enkele
beweegt
flauw bij
aanraking.

dood.

vliegen, welke niet van de stroop aten, bleven rondvliegen,
terwijl die, welke van het mengsel snoepten, binnen de
5 minuten op den rug vielen en zoo korteren of längeren
tijd, al spartelende met de pooten, bleven liggen. Hier is
dus geen sprake van verstikking, maar wel van vergiftiging.

. Opmerkingen, betreffende Tabel XIV.

De opgave in de litteratuur, dat de insecticide stof in
het insectenpoeder verlammend werkt op het motorische
zenuwstelsel, bracht mij er toe het gedrag van verschil-
lende insecten tegenover
pulvis pyrcihri te vergelijken
met dat, ten opzichte van stoffen, welke bekend staan als
vergiften voor de motorische zenuwen. Hiervoor werden
gekozen
semen Sabadillac, radix Pyreihri en Cevadinc.
De waargenomen bewegingen bij de verschillende insecten
tijdens de vergiftiging zijn geheel dezelfde, hetzij in
korteren of längeren tijd, als bij de proeven met
insec(e?i-

-ocr page 51-

poeder. Ter vervanging van dit poeder kunnen de in
tabel XIV gecontroleerde stoffen natuurlijk niet dienen,
omdat zij ook zeer giftig zijn voor den mensch.

Het resultaat verkregen met het mengsel van althaea-
poeder en cevadine bewijst, dat het inderdaad mogelijk
is een poeder samen te stellen uit een plantaardige en
chemische stof, dat licht en fijn genoeg is om in de
tracheeën van insecten binnen te dringen en tevens giftige
eigenschappen heeft. De mengsels van althaeapoeder met
chemische stoffen werden steeds zoo gemaakt, dat de
oplossing van de chemische stof, in een daarvoor geschikt
oplosmiddel, gemengd werd met het plantenpoeder. Dit
mengsel werd goed gedroogd en daarna gezeefd door B31).

TABEL XV.
Proeven met een paar narcotica op vliegen.

-------

Gedrag dor vliegen na:

Gebruikte poeders:

2 min.

10 min.

30 min.

IV2 uur.

Opium in pulvere.

leven goed.

als na 10 min.

alsnalOniin.

Extractum

Belladon. 1 d.
Rad. althaeae

pulv. 4 d.

id.

id.

id.

Ilerba Cannabis
in pulvere.

id.

id.

id.

Mengsel van
cevadine 1 d. cn
opium 2 d.

vallen om,
loopen
moeiiyk.

als na 10
min., bewe-
gingen nog
iets slapper.

kunnen zich
nog oprichten

na tc zijn
omgevallen.

Cevndinum in
pulvere.

blijven op
den rug lig-
gen, bewogen

do pooten
vrij levendig.

als na 10
min.

als na 10

min,,
bewegingen
iets trager.

-ocr page 52-

Opmerkingen, betreffende Tabel XV.

De narcotica werden onderzocht, omdat van insecten-
poeder o.a. wordt beweerd, dat dit door zijn narcotische
werking zoo\'n nadeeligen invloed op insecten heeft. Deze
veronderstelling ligt voor de hand, gezien het gedrag van
insecten, wanneer deze geruimen tijd in een ruimte ge-
bracht worden, waarin insectenpoeder verstoven is. De

TABEL XVI.

Proeven met stoffen, waaraan een insecticide kracht
wordt toegeschreven, op kakkerlakken.

---■■------

Gedrag der

kakkerlakken na:

Gebruikte poeders:

1 uur.

2 uren.

2V2 uur.

31/2 uur.

5 uren.

71/2 uur.

24 uren.

1

Tabakpoeder.

krampen,
vallen tel-
kens om.

alsnalu.,
beweging
is flauwer.

op den
rug, be-
wegen bij
aanra-
king.

Naphtalinepoeder.

liggen op
den rug,
beweging
van de
pooten
krachtig.

bewegen
slecht» bij
aanra-
king.

Mengsel van Borax 1 d.
en suikerpoeder 2. d.

beweging
iets lang-
zamer.

als na
2 u.

als na
2 u. .

1

als na
2 u.

als na
2 u.

enkele
aan den
bodem
vafltge-
plakt en
dood, rcfit
loopt nog.

1

Acetas cupricus 100
mgr. gemengd met
5 gr. rad. altbaeac
in pulv.

t

leven
goed.

-ocr page 53-

(Vervolg van Tabel XVI.)

Gedrag der

kakkerlakken na:

Gebruikte poeders:

1 uur.

2 uren.

21/2 uur.

31/2 uur.

5 uren.

71/2 uur. 1

24 uren.

CJortex Granati
(stambast) in pulv.

_ 1

;

id.

Farina Lini.

id.

Glandulae Lupuli.

id.

Rhizouia Iridis in
pulvere.

zeer laks
bij aan-
raking.

zitten on-
beweeg-
lijk, geen
krampen,
liggen niet
op den
rug.

bewegen
slechts
bij aan-
raking,
niet op
den rug.

1

als na j
5 u. i

als na
5 u.

Oleum anisi (eenige
druppels op den
bodem).

zitten stil,

geen
kramp-
trek-
kingen.

liggen op
den rug,
dood.

Fructus Anisi in
pulvere.

langza-
mer in do
bewe-
gingen,
geen
krampen.

als na
31/2 u.

als na

3V2 u.

als na

31/2 u.

Atmospheer van
Ol. anisi.

bewegin-
gen zijn
trager.

als na 2 u.

als na 2 u.

als na2u.

nUna 2 u.

1

zitten stil,
bewegen
bij aanra-
king.

^\'ormalindampcn.

loven nog,

Chloroform.

onmid-
dellijk
bewuste-
loos.

sommige
loven weer
op als do

chloro-
form spoe-
dig wordt
weggeno-
men.

1

-ocr page 54-

insecten blijven hierin bedwelmd liggen, maar komen in
de frissche lucht weer bij.

Het bleek, dat vliegen niet reageerden op de voor den
mensch veel gebruikte
narcotica. Een mengsel van ceva-
dine
en opium, dat dus als vergift voor de motorische
zenuwen en als narcoticum zou moeten werken, heeft niet
een invloed overeenkomende met insectenpoeder. De
cevadine oefent alleen de nadeehge werking uit, wat be-
wezen wordt door een proef met dit vergift alleen.

Opmerkingen, betreffende Tabel XVI.

Van de poeders, welke tegen insecten gebruikt worden,
zijn
tabak en naphtaline de twee meest bekende. Deze zijn
echter door hun prikkelenden reuk minder geschikt om in
tegenwoordigheid van menschen te worden gebezigd en
leenen zich meer voor bepoederen van kleeren, enz., die
worden opgeborgen. Bij de proeven met
tabak werden
verschillende soorten nagegaan. De resultaten waren
uiteenloopend. De Tabel geeft dan ook slechts een beeld
van de gemiddelde uitkomst.

Het mengsel van borax en suikerpoeder is een middel,
dat door drogisten verkocht wordt, tegen
kakkerlakken.

Een insecticide kracht bezit dit middel niet. Het poeder
kleeft echter aan de vleugels der insecten en plakt deze
op den vloer vast, zoodra er vocht bij\'komt. In de proef-
flesschen was het blijkbaar door de kakkerlakken zelf
afgescheiden vocht, dat het mengsel zijn kleefkraeht gaf.

Van acetas cupricus wordt opgegeven, dat het in
\'t algemeen een nadeelige werking op insecten uitoefent;
ditzelfde wordt gezegd van
cortex granati, dank zij het
gehalte aan pelletiërine-alcaloiden.

-ocr page 55-

Farina Lini verwekt bij sommige menschen een hevige
prikkeling en ontsteking der slijmvliezen. Daar o.a. be-
weerd Avordt, dat in een prikkeling van de luchtwegen
der insecten de insecticide kracht van het
pulvis Pyrethri
schuilt, werd dit lijnmeelpoeder geprobeerd. Glandulae
Lupuli
werden onderzocht om het gehalte aan hars en
vluchtige olie. Ook het
insectenpoeder bevat deze stoffen,
zoodat het dus mogelijk was, dat de combinatie, zonder
specifieke eigenschappen te bezitten, reeds nadeelig voor
insecten is.

Fructus anisi en anijsolie werden onderzocht naar
aanleiding van de opgave van
Swellengrebel 7), dio bij
zijn proeven op
kleederluizen vond, „dat aetherische oliën
deze luizen wel verjagen, maar niet dooden, uitgezonderd
oleim anisi. Komen de luizen op een plaats, waar de
huid van een mensch bevochtigd is met een zeer dun
laagje anijsolie, dan gaan zij onherroepelijk dood. Zij
worden onzeker in hunne bewegingen, trachten hot ge-
vaarlijke veld te verlaten door in de haren der huid to
klimmen, lijden aan heftige diarrhee en vallen ten slotte
op den rug. Dit alles heeft ook plaats, wanneer zij slechts
met een klein deel van het lichaam in de olielaag zijn
geweest".

Bij kakkerlakken mochten dus dergelijke verschijnselen

verwacht worden.

Fructus anisi pulv. had weinig uitwerking, ten gevolge
van het feit, dat de kakkerlakken het poeder zichtbaar
ontvluchtten on tegen don wand der flesch trachtten weg
te komen. Door zijn olierijkdom stuift liet poeder niet,
zoodat het niet in do tracheeën kan komen.

Door aanraking met de oleum anisi vertoonen do
kakkerlakken in 2 uren, wat kleederluizen sneller doen.

-ocr page 56-

De reuk van deze olie alleen heeft reeds een nadeeligen
invloed op de insecten (bij deze proef werd zorg gedragen,
dat de kakkerlakken de olie niet konden aanraken).

Ook een willekeurig gekozen ander poeder met rijk
gehalte aan aetherische olie,
rhizoma iridis in pulvere,
werkt schadelijk op kakkerlakken, zoodat ik den indruk
kreeg, dat
aetherische oliën in het algemeen een ongun-
stige werking uitoefenen op insecten. Naar aanleiding
hierv^an nam ik nadere proeven, welke vereenigd zijn in
het volgende hoofdstuk.

De bedwelmende werking van chloroform, aether en
benzine op insecten was bekend. Over den invloed van
formalindampen kon ik niets vinden. Om dezen na te
gaan werden in een kistje van 3 dM^ inhoud kakkerlakken
gebracht en een potje met 3 gr. KMn04, 3 gr. Solutio
formaldehydi en 3 gr. water, het kistje onmiddellijk
gesloten en de naden dichtgeplakt met papier. Na vijf
uren aldus te zijn opgesloten waren de insecten niet dood,
alleen loom in hunne bewegingen. Hierop werden weer
dezelfde hoeveelheden permanganaat, enz. in het potje
bij elkaar gebracht en weer do kist gesloten. Na 16 uren
zijn de-kakkerlakken nog in leven. Van een doodende
werking is hier dus geen sprake.

Opmerkingen, betreffende Tabel XVII.

De stoffen in bovenstaande tabel genoemd komen veel
als verontreinigingen in insectenpoeder voor. In de meeste
gevallen zijn het poeders met een scherpen reuk; zeker
om eenigszins den reuk van goed
pulvis insecticidus nabij
te komen.

Rhizoma Curcumae in pulvere, dat hoofdzakelijk go-

-ocr page 57-

TABEL XVIL

Proeven met stoffen, welke worden opgegeven als
verontreiniging van insectenpoeder, op vliegen.

Poeder Bgo van:

Gedrag der vliegen na:

I/o uur.

2 uren.

Euphorbium.

geen afwijkingen.

Semen Sinapis albi.

slap in de pooten.

Kamala.

geen afwijkingen.

Lycopodium.

id.

Lignum Quassiae.

id.

Radix Saponariac.

id.

Cortex Quillajae.

id.

Rhizoma Curcumae.

ßlap in de poolen.

liggen op den rug,
spartelen met do pooten.

bruikt wordt voor bij kleuring van vervalsclit poeder,
hooft blijkbaar, een zwakke, insecticide kracht.

Saponincn bevattende plantendoelen liebben, droog
gebruikt, weinig invloed op insecten.

Lycopodium on daarmee in vorm oonigszins overeen-
komend pollen van later onderzochte
compositcn blijken
geen bij zonderen invloed op insecten uit to oefenen.

Uit de in dit hoofdstuk beschreven proeven is af te
leiden, dat do uitwerking van do verschillondo onderzochte

-ocr page 58-

stoffen op diverse insecten een soortgelijk verloop heeft
en dat in het algemeen
vliegen in enkele minuten ver-
toonen wat o.a.
kakkerlakken in eenige uren te zien geven.

Bij het zoeken naar een vervangmiddel voor het „pulvis
insecticidus"
werden daarom steeds vliegen als proefdieren
gebruikt, ook al omdat deze gemakkelijk verkregen konden
worden. Slechts dan, als het mij van belang voorkwam,
werden de op deze parasieten genomen proeven gecon-
troleerd op andere insecten. Ook al wijzen de genomen
proeven uit, dat de insecten-doodende werking van
insectenpoeder, afkomstig is van een speciaal in dit poeder
voorkomende stof, toch blijft de mogelijkheid bestaan,
dat bij andere
compositen-bloemen een, in dezelfde richting
werkende, stof voorkomt, terwijl tevens gebleken is, dat
een licht plantenpoeder steeds de voorkeur zal moeten
genieten. De werking van
aetherische oliën op insecten in
het algemeen scheen mij echter belangrijk genoeg, om het
onderzoek hiervan te plaatsen naast dat der
eompositen.

-ocr page 59-

HOOFDSTUK III.

ONDERZOEK NAAR DE INSECTICIDE KRACHT
VAN EEN AANTAL COMPOSITEN EN VAN
EENIGE AETHERISCHE OLIËN.

Het onderzoek naar de insecticide kracht van de bloemen
van een aantal compositen geschiedde op de wijze, zooals
in hoofdstuk II voor de daarin genoemde poeders is
aangegeven.

Zooveel mogelijk werden half geopende, naast geheel
geopende bloemen onderzocht. Getracht werd de in ons
land veel voorkomende, in \'t wild groeiende compositen
in het onderzoek te betrekken. De ontbrekende exem-
plaren kondon vaak vervangen worden door gekweekte
planton, terwijl tevens eenige compositen uit andere landen
afkomstig, maar hior als sierplanten gebruikt, worden
nagegaan.

Hot drogen van het materiaal geschiedde op drieërlei
wijze:

1». door do afgeplukte bloemen in de zon te drogen.

2». door zo op een droogstoof op 40° ä 50° te verwarmen
on zo dan na to drogen in een kalkbus.

30. door meer in hot groot het drogen te doen plaats

-ocr page 60-

hebben in de daarvoor speciaal ingerichte droogkast van
Mayfarth. Deze laatste methode gaat het snelst en het
materiaal blijft, althans uiterlijk, het mooist. Deze droog-
kast is van hout en ± 3 M. lang. Bij a en b zijn kleppen,
waardoor de horren geschoven kunnen worden, welke
op de richels r rusten, die aan den binnenkant van de
zijwanden zijn aangebracht. De horren zelf zijn van ijzer-
gaas met houten randen. Hierop worden de te drogen
planten gelegd en deze
al naar gelang van de gewenschte
temperatuur boven of beneden het dichte middenschot
B geschoven. Dit is bij Ri van openingen voorzien om
de verwarmde lucht door te laten. Bij V is een vonken-

vanger aangebracht, voor het keeren van stof, dat op de
kachel komt, hier in brand geraakt en naar boven zou
kunnen vliegen. De kachel K is van boven dicht en om-
geven door een mantel M waarbinnen de lucht wordt
verwarmd. Beneden is een beschuttingsmantel B aange-
bracht. Tot V is alles van ijzer.

De temperatuur in de kast kan door meer of minder
hard stoken geregeld worden en in de bovenste helft

-ocr page 61-

van de kast tot 100° worden opgevoerd, terwijl beneden
temperaturen van 20° tot 30° verkregen kunnen worden.
Ook door het meer of minder openen der kleppen is de
temperatuur te wijzigen.

In tabel XVIII, welke zich achter in Hoofdstuk V
bevindt, zijn de uitkomsten vereenigd, betreffende het
onderzoek naar de insecticide kracht van de bloemen van
de daar genoemde eompositen en naar de uitwerking
van sterk zwavelzuur op de stuifmeelkorrels, waarover
later meer.

Wat betreft de insecticide werking is alleen het resul-
taat na twee uren opgegeven, ingeval binnen dien tijd
aan de vliegen niets bijzonders to bemerken viel. Deed
de uitkomst vermoeden, dat het poeder een, zij hot ook
geringen, schadelijken invloed op vliegen uitoefent, dan
werd dit nader gecontroleerd, ook bij andere insecten
(zie wat dit betreft do volgendo tabellen in dit hoofdstuk).

Opmerkingen, betreffende tabel XVIII (zie blz. 95).

De op vliegen genomen prooven wijzen uit, dat do
bloemen van
eompositen in het algemeen geen insecticide
kracht bezitten.

Slechts die van Chrysanthemum einerariaefotium
on Pyrethrum roseum komen mot goed insectenpoeder
overeen, minder spoedig werkt een roso gekleurde
Chry-
santhemum
on oen donkerpaarscho Pyrethrum mot geel
hart. Dezo beide kroeg ik uit eon tuin on waron zoover
ik kon nagaan gekweekte varietoiten van de
Chrysan-
themum roseum.

Bloemen van Solidago Serotina, die ik in hot begin
van haar bloei uit oen kweekerij kreeg, schenen eon zoor
geringe insecticide kracht to hobbon, deze was echter zoo

-ocr page 62-

gering, dat de vliegen na meerdere uren wel wat slap
in de pooten werden, maar toch in staat bleven, wanneer
zij een enkelen keer omvielen, weer op te staan.

De invloed van pas geopende bloemen van Heiemum
autumnale
L. op vliegen leek mij belangrijk genoeg om
deze nader te contxoleeren, zoodat van het onderzochte
compositen-materiaal slechts
Chrysanthemum einerariae-
folvum, Pyrethrum roseum
en deze Helenium voor ver-
dere proeven in aanmerking kwamen.

TABEL XIX.

Proeven met de bloemen van Chrysanthemum cinera-
riaefohum, Pyrethrum roseum en Helenium
autumnale op vliegen.

---—

Gedrag der vliegen na:

Gebruikte
poeders:

2 min.

15 min.

40 min.

1 uur.

Chrysanthemum

cinerariaefolium

(Hortus A\'dam).

vallen om,
kramp-
trekkingen met
de pooten.

op den rug,
flauwe trekkin-
gen met de
pooten.

op den rug, be-
wegen slechts
bij aanraking.

bewegen niet
meer, ook niet
bij aanraking.

l\'yrethrum roseum
(kweekerij Veluwe.)

id.

id.

id.

id.

Helenium autumnale
Aug. oogst.

1

slap in do pooten,

vallen zoo
nu en dan om.

op den rug,
kramptrek-
kingen met de
. pooten.

als na 40 min.,
bewegingen
flauwer.

Helenium autumnale
Sept. oogst.

geen waarneem-
bare afwijking
in do
bewegingen.

Aetherisch extract
van 6 gr. poeder van
Helenium autumnale

(Aug. oogst.)
gemengd met 2 gr.
rad. althaeae pulv.

1

als bij
Helenium aut.
Aug. oogst.

als bij
Helenium aut.
Aug. oogst.

i

als bij
Helenium aut.
• Aug. oogst.

-ocr page 63-

Vervolg van Tabel XIX.

Proeven met de bloemen van de Helenium autumnale
op kakkerlakkken.

Gebruikte
poeders:

Gedrag der kakkerlakken na:

1 uur.

2 uren.

7 uren.

24 uren.

Helenium autumnale
Aug. oogst.

bewegingen ook
bij aanraking
zeer traag.

kramptrekkin-
gen met de

pooten,
vallen om.

liggen op den
rug, kramptrek-
kingen met dc
pooten.

liggen op den
rug, bewegen bij
aanraking.

Helenium autumnale
Sept. oogst.

geen waarneem-
bare afwijking
in de
bewegingen.

Opmerkingen, betreffende tabel XIX.

Do hier onderzochte bloomen van de Chrysanthemum
cinerariaefolium
waren afkomstig uit den Plortus bota-
nicus van Amsterdam, terwijl die van de
Pyrethrum
roseum
geplukt waren in een kweekerij op den Veluwe-
zoom. Veel bloemen van dezo plant kon ik niet krijgen,
daar or slechts enkele pollen, welke het vorige jaar uit
Erfurt waren betrokken, tot bloei waren gekomen.

Blijkbaar behoeven dus de insectenpoeder-leverondo
planten haar insecticide kracht niet te verliezen als zij
op Hollandschen bodem worden overgebracht en zal oen
ernstig tor hand genomen kweek van dezo planten in
zeer korten tijd in de bolioefto aan goed insectenpoeder
in ons land kunnen voorzien, waardoor wij onafhankelijk
worden van do buitenlandsche productie en de geïmpor-

teordo vervalschingen.

Van Laren deed reeds de ondervinding op, ilat

-ocr page 64-

Chrysanthemum cinerariaefolium „met goed gevolg
gekweekt kan worden, hoewel onze vochtige, vaak wissel-
vallige winters voor deze plant vrij gevaarlijk zijn. Vocht
doet in den winter meer kwaad dan winterkoude". Van
de
124, door hem in den Amsterdamschen Universiteitstum,
gekweekte planten sneuvelden in den winter van
1917-\'18
slechts drie exemplaren. Deze winter was niet zeer koud
en ook niet erg vochtig. Volgens
Van Laren is het dus met
onmogelijk, dat de plant op een haar passenden bodem,
op gunstig gelegen akkers, die goed gedraineerd zijn,
of afwateren kunnen, een loonende kuituur kan geven".
Holmes geeft in het Pharmaceutical Journal van 1917
een beschrijving van de wijze, waarop de cultuur van
deze planten moet plaats hebben. De door dezen kweeker
opgegeven methode werd door
Van Laren gewijzigd.
Na uitzaaien in Maart kreeg
Van Laren een zeer voor-
spoedige ontwikkeling van de planten, van bloeien was
echter in den eersten zomer weinig te bespeuren. „Eerst
in den nazomer kwamen enkele planten in bloei, maar
van een algemeenen bloei was geen sprake." Voor ons
land schijnen hem „niet te laag gelegen zandige gronden,
met een zonnige, liefst zuidelijke ligging voor deze cultuur

de beste te zijn".

Volgens inlichtingen van den cultuurchef van de maat-
schappij .Behringer kruidenteelt" te Amsterdam, had deze
in Limburg uitnemende resultaten met de cultuur van de
Chrysanthemum cinerariaefolium (Van Laren ").

Helenium autumnale L. vertoont hetzelfde als de
insectenpoeder-leverende planten. De half geopende
bloemen werken krachtiger dan de later geplukte. Bij
Helenium bleken zelfs de in September verzamelde
bloemen geheel haar insecticide kracht te hebben verloren.

-ocr page 65-

Ook hier is de voor insecten giftige stof te extraheeren
met aether en alcohol. Een waterig aftreksel had geenerlei
uitwerking op insecten.

Op kakkerlakken hebben de half geopende bloemen
eveneens een goed waarneembare uitwerking, terwijl de
later geplukte bloemen deze insecten ongedeerd laten.

Verschillende gekweekte JTe/emMw-soorten, die evenals
Hclenium autumnale L. als sierplanten gebruikt worden,
bleken geen insecticide kracht te bezitten. Een beschrijving
van de eenige nieuw gevonden plant met insecticide
eigenschappen\'zal in een volgend hoof stuk volgen.

Ter vervanging van „het insectenpoeder" zullen de
bloemen van
Helcnium autumnale niet kunnen dienen,
daar de giftige werking op insecten te gering is.

Ter completeering van het onderzoek, betreffende de
insecticide kracht van eompositen en naar aanleiding van
het feit, dat
radix Pyrcthri van Anacyclus Pyrethrum
en A. officinarum een insectendoodendo werking heb-
ben, werden enkele andere, in ons land gemakkelijk te
verkrijgen, wortels van eompositen onderzocht. Van deze
wortels wordt, evenals van den
radix Pyrcthri, opgegeven,
dat zij aetherische olie on harsachtige lichamen bevat-
ten. Wel werkt
radix Pyrcthri niet zoo snel als het
„pulvia insecticidus;\' maar wellicht zijn do voor insecten
schadelijke stoffen in relatief geringere hoeveelheid aan-
wezig. Wordt echter een wortel met voldoende insecticide
kracht gevonden, dan zou het misschien de moeite loonen
uit dezo de giftige stof te extraheeren en het extract to
mengen met eon goedkoop en licht plantenpoeder.

Opmerkingen, betreffende Tabel XX.

Het poeder van den radix Jlelenii heeft van do onder-

-ocr page 66-

TABEL XX.
Proeven met eenige Wortels van Compositen op vliegen.

Gedrag der vliegen na:

poeders:

25 min.

1 uur.

5 uren.

Radix Taraxaei.

!

geen waarneem-
bare afwijkingen
in de
bewegingen.

Radix Arnicae.

slap in de
pooten.

als na 25 min.

als na 25 min.,
de bewegingen
iets zwakker.

Radix Bardanae.

geen waarneem-
bare afwijkingen
in de
bewegingen.

Radix Artemisiae.

slap in de pooten.

Radix Helenii.

slap in de
pooten.

als na 25 min.,
maar vallen ook
bij opvliegen
weer neer.

als na 1 uur.

zochte wortels den meest schadelijken invloed op vliegen,
maar deze is toch nog zoo gering, dat het zelfs als
surrogaat van insectenpoeder niet te gebruiken is, terwijl
ook de verschillende extracten gemengd met althaea-
wortelpoeder niet aan de gestelde eischen beantwoorden.

De werking van enkele, aetherische olie bevattende
poeders, genoemd in hoofdstuk II, kwam mij merkwaardig
genoeg voor, om na te gaan welken invloed eenige veel
voorkomende vluchtige oliën op insecten hebben.

Worden de onderzochte oliën op den bodem van oen
fleschje gebracht en in dit fleschje vliegen opgesloten,

-ocr page 67-

zoodat zij bij het heen en weer bewegen onherroepelijk
met de olie in aanraking moeten komen, dan liggen zij
in zeer korten tijd op den rug en gaan dood.

Echter ook de geringe hoeveelheid aetherische olie,
welke met behulp van radix althaeae in pulvere in de
tracheeën gestoven wordt, heeft een zeer schadelijken
invloed op vhegen, zooals uit tabel XXI blijkt. Voor de
proeven werd steeds 1 druppel van de olie gemengd met
1 gram poeder van althaea-wortel. In deze verhouding

TABEL XXI.

Proeven met eenige aetherische oliën gemengd
met Radix Althaeae in pulvere op vliegen.

Gebruikte oliën:

Gedrag der vliegen na:

15 min.

20 min.

30 min.

iVa uur.

01. aurantiorum.
01. bergamotti.

liggen stil op
den bodem, geen
kramp-
trekkingen.

als na 16 min.

vallen telkens
om en kunnen
niet goed meer
vliegen.

als na 15 min.

liggen stil, geen
kramptrek-
kingen.

ook bij aan-
raking be-
Avegingloos.

id.

01. cajaputi.

liggen stil op don
bodem, geen

kramp-
trekkingen.

als na 15 min.

als na 15 min.

id.

01. caryophyllorum.
01. cinnnmomi.

id.

id. id.

id.

id.

id. id.

id.

01. citri.

vallen om cn
kunnen niet
goed meer
opvliegen.

liggen stil.

id.

01. larnndulac.

1 id.

id.

id.

01. menthao
piperitac.

id.

id.

id.

01. rosmarini.

id.

id.

id.

Sallcylasniethylicus. | —

liggen stil.

als na 15 min.

id.

-ocr page 68-

TABEL XXIL

Proeven met aetherische oliën op vliegen
zonder onmiddellijk contact.

Gedrag der vliegen na:

Atmospheer van:

± 1/2 uur.

± 3/4 uur.

2 uren.

01. clnnamomi.

vallen slap neer.

bewegen niet
meer.

als na
3/4 uur.

01. caryophylli.

verdoofd.

id.

id.

01. aurantior.

vallen slap neer.

bewegen niet
meer.

id.

01. bergamotti.

id.

id.

id.

01. citri.

in 15 min. reeds
verdoofd, zijn in V2
niet dood, komen in de
frissehe lucht gebracht
niet bij, maar sterven
langzaam.

id.

id.

01. terebinthinae
depuratac.

als bij oleum citri.

bewegen niet
meer.

als na
3/, uur.

01.« foaniculi.

id. als bij Ol. citri.

id.

id.

01. menthae piperitae.

slap in de pooten, blijven
op den bodem liggen,
maar bewegen.

verdoofd.

id.

01. lavandulae.

binnen 20 min. verdoofd.\'

id.

id.

01. rosmarini.

als bij 01. menth. pip.

id.

id.

01. cajaputi.

verdoofd.

als na Va "ur-

als na
i/.j uur.

Salicylas inetliylicus.

loopen nog, maar vallen
telkens om.

verdoofd.

als na
s/, uur.

01. mcntbae crispae.

verdoofd.

id.

id.

-ocr page 69-

gemengd kleeft het poeder niet meer en laat zich ge-
makkelijk verstuiven. Ook deze proeven werden genomen
op de vroeger beschreven wijze.

Opmerkingen, betreffende Tabel XXII.

De proeven op vliegen in een atmospheer van een
aetherische olie werden op de volgende wijze genomen:

In een eenigszins conisch toeloopend extract-fleschje
worden op den bodem 2 druppels van de olie gebracht.
Daarna wordt in het fleschje geschoven een lampeglas
van ± 100 c.c. inhoud, zóó, dat de onderste opening van
het glas zich ± 1 cM. boven den bodem van het fleschje
bevindt. Over deze opening van het glas wordt een stukje
hydrophiel gaas gebonden, om to zorgen, dat de vliegen
niet met do olie in aanraking kunnen komen. Nadat
meerdere vliegen in het glas gebracht zijn, wordt de
bovenste opening \'losjes afgesloten met een papiertje,
echter zoo, dat do buitenlucht hier voldoende kan
binnentreden.

Uit de proeven blijkt, dat althans alle onderzochte
aothorischo oliën, een zeer schadelijke werking hebben
op vhegen; niet alleen bij opname in het lichaam door
aanraking (zio tabel XXI), maar ook bij inademing.

In aansluiting mot deze proeven werd nog nagegaan
of do plantondeelen, welko dezo oliën opleveren, zelf ook
een nadeeligo uitwerking op vliegen hebben. Poeders
uit don groothandel betrokken, worden op do vroeger
aangegeven wijze gecontroleerd. Verschillende poeders
worken positief, zooals uit onderstaande tabel blijkt; over
het algemeen is het gebruik van dezo poeders voor do
praktijk minder geschikt, daar zij door hun doordringenden
reuk ook voor menschen onaangenaam zijn.

-ocr page 70-

TABEL XXIIL

Proeven met enkele aetherische oliën bevattende
plantendeelen op vliegen

Poeder B^o van:

Gedrag der vliegen na:

± V4 uur.

± 1 uur.

± 2 uur.

Carj\'ophylli.

liggen op den rug,
trekken met pooten
en vleugels.

schijndood.

dood.

Fol. rosmarini. | —

i

slap in de pooten.

bewegen nog, maar
slechts traag.

Cort. cinnamonii.

j

trachten op te vliegen,
maar vallen neer.

Fol. salviae. —

_ id.

Flor. lavandulae.

— slap in de pooten.

Fol. menthae piperitae. —

Herba thymi. —

geen uitwerking.

Opmerkingen, betreffende tabel XXIIL

Het is waarschijnlijk te wijten aan het langdurig bewaren
van deze poeders uit den groothandel, dat zij niet zoo\'n
sterke ihsecticide kracht blijken te bezitten als verwacht
mocht worden, gezien den schadelijken invloed, die zelfs
een atmospheer, welke bezwangerd is met den reuk van
de oliën, welke in deze plantendeelen voorkomen, op
vliegen heeft.

Naar aanleiding van de mot aetherischo oliën genomen
proeven kan worden opgemerkt, dat dezo in hot algemeen
een schadelijke werking op insecten uitoefenen. Bohalvo
de hier genoteerde proeven op vliegen bleek mij dit ook
door proeven genomen op andere insecten.

-ocr page 71-

HOOFDSTUK IV.

HET ONDERZOEK VAN INSECTENPOEDER.

Het Supplement op de 4e uitgave der Nederlandsche
Pharmacopee eischt voor insectenpoeder:

„de bloemen vdn Chrysanthemum cinerariaefolium Vis.
(Pyrethrum cinerariaefolium Trev.) gedroogd en tot poe-
der (B30) gebracht". Dat hierbij niet genoemd wordt poeder
van
Pyrethrum roseum Marsch. Bieberstein (Pyrethrum
carneum
Marsch. Bieberstein) is zeker het gevolg van de
vele verontreinigingen, welke in dit
Kaukasische poeder
langen tijd te vinden waren. Vermenging echter van
eerstgenoemd poeder met dit laatste is bijna niet te con-
stateeren. De physiologische werking doet ook niet onder
voor die van het poedor uit
Dalmatië. Zooals tabel XIX
aangeeft, leveren ook de op
Hollandsciien bodom ge-
kweekte
Chrysanthemum, cinerariaefolium. on Pyrethrum
roseum
gelijkwaardige poeders.

Verder eischt het Supplement-.

„met den mikroskoop mogen geen of slechts uiterst
weinig stooncellon zijn waar te nemen". Dit dient hoofdza-
kelijk tor wering van steelpoodor on „geopende" bloom-
lioofdjes. Inderdaad is bij een goed poeder bijna geen
kleuring met zoutzure phloroglucine to bespeuren en zijn
hot slechts enkele doeltjes van do omwindsolblaadjes,
welke rood worden gekleurd, terwijl bij poeder van de
stelen bijna allo fragmenten roodviolet zijn.

-ocr page 72-

„Bij 100° gedroogd mag het niet meer dan 12 % in
gewicht verliezen". Dit is zeer ruim genomen, daar, zooals
uit de litteratuur blijkt, geen der onderzoekers meer dan
10 opgeeft. Alleen Jüttner en Siedler h) vonden 10.77 %,

maar drogen dan ook bij 110°.

„Mag na verbranding niet meer dan 7 % asch achter-
laten." Deze eisch, die voornamelijk dient om anorga-
nische verontreinigingen uit te schakelen, sluit deze wel
voor een groot gedeelte, echter niet geheel uit, zooals
ook in de litteratuur reeds wordt opgegeven. Verontrei-
niging door deelen van andere planten met een laag asch-
gehalte en bijv. door chroomverbindingen geeft een
insectenpoeder, dat volkomen aan dezen eisch zal vol-
doen, indien er voor gezorgd wordt niet te veel van
deze laatste vervalsching toe te voegen.

De hoeveelheid uit insectenpoeder verkregen aetherisch
extract als maatstaf voor de deugdelijkheid te nemen,
zooals doorgaans plaats heeft, lijkt mij zeer onvoldoende.
Deze bepaling geschiedt volgens de methode
Fromme
(Zornig 0): door 7 gram luchtdroog insectenpoeder ge-
durende 2 uren onder herhaald schudden te macereeren
met 70 c.c. aether. Na filtratie wordt van 50 c.c. van
het extract op een waterbad de aether afgedampt en
de rest in een exsiccator gedroogd tot constant gewicht.
Half gesloten tot open bloemen moeten op deze wijze
6-7 o/o, geheel geslotene 7,5-9,5 %\' aetherisch extract

opleveren.

Dietze24) vond bij zelf bereid insectonpoeder bij
100° gedroogd een hoeveelheid aetherisch extract van
4,35—7,72 %, uit monsters van anderen oorsprong 2,41—
6,17 %. Het gemiddelde cijfer zal absoluut niet gewijzigd
worden door verontreiniging met de bloemen van tal

-ocr page 73-

van compositen. Zoo vond ik zelf bij flores chamomillae
op dezelfde wijze behandeld 4,96% aetherisch extract.

Ook de kleur van de aetherische extracten van de
meeste
composüen-bloemen ligt over het algemeen zoo
weinig uit elkaar, dat de opgave „geel-groen", allerminst
eenige zekerheid geeft om eventueele verontreinigingen
te ontdekken, nog afgezien van het feit, dat andere auteurs
een op dezelfde wijze bereid aetherisch-extract „goud-
geel" noemen.

Bij onderzoek naar de verhouding tusschen de hoeveel-
heid aetherisch-extract en de physiologische werking
bleek mij, dat er geen vasten maatstaf te vinden is en
zelfs vond ik bij enkele poeders, welke zeer snel insecten
doodden, extract-gehalten, welke lager waren, dan die
van poeders, welke veel minder spoedig op de proefdieren
inwerkten, terwijl bij het microscopisch onderzoek toch
niet bleek, dat het insectenpoedor verontreinigd was
met een ander gepulveriseerd plantendeel, dat een hoog
extract-gehalte kon hebben.

Een nauwkeurige waardebepaling van insectenpoeder
zou zelfs niet kunnen berusten op de quantitatieve
bepaling van de aetherische olie, welke hierin voorkomt,
daar de insecticide stof niet steeds evenredig behoeft to
zijn aan de hoeveelheid van deze olie in de bloemen.
Dat deze wol de werkzame stof bevat, werd bewezen
door 10 gr. insectenpoeder in een kolf mot ± 1 L. water
te mengen en te verwarmen. Het olieachtige laagje, dat
op de overgedestilleerde 750 gr. vloeistof dreef, werd
uitgeschud met aether, nadat het grootste gedeelte van
hot onderstaande water mot een pipet was weggezogen.
Do aether, waarin do olie, werd gemengd met 3 gr. radix
althaeae in pulvere. Na verdamping van den aether werd

-ocr page 74-

het poeder gedroogd in een kalkbus en door een zeef

B40 gewreven.

Het aldus verkregen poeder blijkt nog volkomen te
voldoen aan den eisch, die aan goed insectenpoeder

gesteld kan worden.

Ter controle werd het insectenpoeder, dat door destil-
latie bevrijd was van de aetherische olie, onderzocht. Het
bleek, dat dit poeder bijna geheel zijn insecticide kracht
had verloren. Pas na ongeveer een uur werden vliegen
door inademing van dit poeder slap in de pooten.

Füjitani 21) bepaalde, op een voor de praktijk veel te
omslachtige wijze, de hoeveelheid van een harsachtige,
geelbruine stof, welke na behandeling met petroleum-
aether gesplitst wordt in een onwerkzaam gedeelte en
een bestanddeel, dat hij
pyrethron noemt en beschrijft
als een barnsteengele, stroopachtige massa, welke het
werkzame bestanddeel van insectenpoeder zou zijn.

Voor de bereiding van de genoemde harsachtige stof
moet het insectenpoeder meerdere weken bij kamertem-
peratuur met 95 procentige alcohol worden geëxtraheerd.
Het alcoholvrije extract wordt door wasschen met water
van een onwerkzaam, in water oplosbaar gedeelte bevrijd.
De rest wordt in kaliloog opgelost en met aether ge-
extraheerd, deze met 10 % KOH geschud ter verwijdering
van de groene kleurstof (chlorophyl) en met verdund
zwavelzuur en water nagewasschen. Hot aldus verkregen
harsachtige extract bedraagt ± 1,4 % van hot uitgangs-
materiaal. Een groot percentage vervalsching met andere
bloemen bracht echter vaak geen belangrijke wijziging van
dit cijfer. Zoo vond ik bij bloemen van
Helenium autumnale
op dezelfde wij zo bewerkt eveneens oen gele, harsachtige
massa, welke ± 1,7 0/0 van het uitgangsmateriaal bedroog.

-ocr page 75-

Meerdere auteurs geven op: „kaliloog kleurt insecten-
poeder sterk geel". Poeders, die niet geel gekleurd worden
door KOH zijn geen insectenpoeder, maar er zijn vele
poeders van compositen en andere planten, die door loog
ook geel worden en al is dan deze kleur niet altijd even
intens als die met goed insectenpoeder verkregen, toch
is een verontreiniging aan de hand van deze reactie
moeilijk op te sporen. De kleur, die o.a. poeder van
HeleniumAAoemGn met KOH aanneemt, gelijkt zooveel
op die van hiermede behandeld insectenpoeder, dat het
mij niet gelukte, afgaande op deze kleur, zuiver insecten-
poeder en een mengsel van gelijke deelen van dit
poeder en fijngemaakte //eZem\'Mm-bloemen van elkaar
te onderscheiden.

Een bijzonder diep oranje-gele kleur, welke volgens
Tschirch en Oesterle optreedt met phosphormolybdeen-
zuur kon ik niet waarnomen noch bij praeparaten onder
het microscoop, noch bij toevoeging van dit reagens aan
een waterig aftreksel van insectonpoeder.

Fujitani geeft nog een kleurreactie met Fröhde\'s
reagens op pyrethrol, dat door verzeeping van pyrethron
zou ontstaan; dit zou hierdoor bruin, groen en lichtblauw
worden. Ook al zou hot gelukken do pyrethron in het
poeder to vorzeepen, dan nog zou dit reagens onmogelijk
als microchomische reactie op dit lichaam gebruikt kunnen
worden, want niet alleen insectonpoeder, maar ook andere
plantonpoedors, kleuren zich met dit reagons zoo, dat een
doel der fragmenten bruin, oen ander deel groen, een derdo
blauw wordt of combinaties liiervan.

Do chemische methoden in de litteratuur opgegeven
blijken dus geen zekerheid te kunnen verschaffen omtrent
do zuiverheid van insectonpoeder. Physiologische proeven

-ocr page 76-

moeten in hoofdzaak de vraag beantwoorden of het insec-
tenpoeder aan de eischen voldoet Hiervoor zijn, zooals
de desbetreffende tabellen aangeven, verschillende insec-
ten bruikbaar. Het gemakkelijkst is echter een proef op
vliegen, welke snel kan worden ten uitvoer gebracht en
die aldus kan worden gedaan:

Physiologisch onderzoek van Insectenpoeder.

Over de eene opening van een lampeglas met een inhoud
van ± 100
C.C., diameter ± 4 c.m., wordt een stukje
hydrophielgaas gebonden. In dit glas wordt dan 20 mgr.
insectenpoeder gebracht en dit door rollen over den ge-
heelen wand van het glas fijn verdeeld. Daarna worden
eenige vliegen in het glas gebracht en dit voorzichtig
met de vrije opening op tafel gezet.

De volgende eisch kan aan goed insectenpoeder gestold
worden: In een vat van 100 c.c.
inhoud, met goede venti-
latie, waarin 20 mgr. insectenpoeder op don wand fijn
verdeeld zijn, moeten daarin opgesloten vliegen binnen
2 à 3 minuten verdoofd op den bodem liggen.

De contrôle van insectenpoeder door bovengenoemde
physiologische proef heeft het nadeel, dat dezo steeds
moet worden verricht in de zomermaanden, wanneer de
benoodigde vliegen to vangen zijn. Wel zouden ook in de
andere jaargetijden kakkerlakken, luizen, enz. to gebruiken
zijn, maar deze zijn niet zoo gemakkelijk te verkrijgen.

De bepaling van het aschgehalte geeft een inzicht
in eventueele minerale verontreinigingen, do andere in
de litteratuur opgegeven methoden ter onderzoek kun-
nen naast de physiologische proeven worden gedaan
om to constateeren of men althans in hoofdzaak te ma-
ken heeft met poeder van
Chrysanthemum cinerariae-

-ocr page 77-

folium of Pyrethrum roseum. Echter geven het micros-
copisch onderzoek van het poeder en de bepaling van
het aetherisch extract geen zekerheid omtrent het al of
niet toevoegen van plantaardige vervalschingen, wanneer
dit met overleg is geschied.

De sterke goud-gele kleur, welke optreedt, wanneer
het insectenpoeder met KOH wordt behandeld bracht mij
er toe naar een colorimetrische methode te zoeken. Hiertoe
werd met water, alcohol en amylalcohol insectenpoeder
en bloemen van andere eompositen geëxtraheerd, en van
deze aftreksels de kleuren vergeleken voor en na de
toevoeging van kaliloog. Bij de extracten van alle onder-
zochte bloemen kwam er door de toevoeging van de
loog een verandering van de gele, geel-bruine of geel-
groene kleur en steeds zoo, dat deze donkerder werd.
Bij oppervlakkig onderzoek viel onmiddellijk op, dat geen
der extracten voor en na do toevoeging van KOH zooveel
in kleur verschilden als hot extract van insectenpoeder.
Het duidelijkst vertoont zich dit verschil bij de extractie
met amylalcohol. Do hieronder beschreven zeer een-
voudige methode bleek voor het onderzoek voldoende
nauwkeurig en werd voor verschillende gepoederde en
door zeef Bjjo geslagen bloemen van eompositen toegepast.
3 gram plantenpoeder woorden in een medicijnfleschje van
60 gram inhoud gemengd met 30 c.c. amylalcohol on het
fleschjo bij kamertemperatuur gedurende 18 uron onder
herhaald schuddon neergelegd. Daarna wordt afgefil-
treerd en do geol-groene klour van do holdero oplossing
vergeleken mot die van een oplossing van ferricyaankalium
in water. Daarna wordt voor elke 5 c.c. amylalcoholisoh
extract toegevoegd 1 druppel 25 % spiritueuzo kaliloog
en geschud, waarna do ontstane donkerder klour weor

-ocr page 78-

TABEL XXIV.

Vergelijking van de kleur van het amylalcoholisch-
extract van eenige compositen-bloemen met die van
een oplossing
A van 20% ferricyaankali en een
oplossing B van 5% kaliumbichromaat in
water of met mengsels van A en B.

Amylalcoholiscli-extract van
poeder B30 van:

zonder kaliloog komt de
kleur overeen met:

met kaliloog komt de
kleur overeen met:

Insectenpoeder Firma A. I.

ongeveer de oplossing A.

ongeveer een mengsel van:
60 c.c.
v. d. opl. A en
40 c.c. „ „ „ B

id. A. II.

id.

ongeveer een mengsel van:
60 c.c.
V. d. opl. A en
60 c.c. „ „ „ B.

id. A. III.

iets donkerder dan
de opl. A.

iets donkerder dan:
GO c.c.
V. d. opl. A en
60 c.c. „ „ „ B.

id. A. IV.

ongeveer de oplossing A.

ongeveer een mengsel van:
60 c.c. v. d. opl. A en
40 c.c. „ „ „ B.

Insectenpoeder Firma A. I.

met 10 0/0 flores Tanaceti.

id.

ongeveer een mengsel van:
70 c.c. v. d. opl. A en
30 e.c. „ „ „ B.

Insoctenpoeder Firma A. I.
met 10% flores Chamomillae.

id.

id.

Flores Tanaceti.

id.

iets donkerder dan de opl, A.

id. Chamomillae.

id.

id.

id. Arnicae.

id.

id.

id. Calendulae

ongeveer oen 8 "/o hichro-
mas kalicus oplossing.

iets donkorder dan 10%
bichromas kalicus oplossing.

id. Helenii (Julisonne).

f

iets meer oranjegeel
dan opl. A.

iets donkerder dan voor de
toevoeging van KOH.

-ocr page 79-

vergeleken wordt met een oplossing van ferricyanetum
kalicum of met een bepaald mengsel hiervan en een op-
lossing van kaliumbichromaat 5% in water (zie later).

Hiernaast volgt een opgave van de kleur van het aldus
bereide amylalcoholische extract voor en. na de toevoeging
van KOH van eenige der onderzochte bloemen.

Opmerkingen, betreffende Tabel XXIV.

Uit de tabel blijkt, dat het verschil in kleur vóór en
na de toevoeging van de loog bij goed insectenpoeder
zeer groot is, terwijl bij de andere poeders de verschillen
in verhouding zeer gering zijn.

Bij vrijwel alle onderzochte bloemen-poeders bleek de
kleur van het amylalcoholisch-extract ongeveer te zijn
als die van een 20 7o oplossing van forricyaankali, dus
groen-geel. Werd bij de extracten KOH gevoegd, dan
werden alle extracten wat donkerder van kleur, maar zo
behielden hun groon-gele tint, uitgezonderd de extracten
van „insectonpoeder". Bij deze krijgt na de toevoeging
van kaliloog oen oranje-gele tint de overhand, zoodat
dan ook om een overeenstemmende kleur te krijgen de
ferricyaankalioplossing gemengd moot worden met een
kaliumbicliromaatoplossing. Voor dit doel moest steeds
minstens 40 c.c. bichromaatoplossing gevoegd^ worden bij
60 c.c. ferricyaankalioplossing.

Vervalsching van insectonpoeder met 10 % bloemen
van
Tanacctum vulgare of Mairicaria Chamomilla ver-
raadt zich reeds doordat dan de kleur minder oranje-geel
wordt on slechts 30 c.c. van de oplossing B behoeft to
worden gevoegd bij 70 c.c. van do oplossing A om de
gewenschte tint to krijgen.

Amylalcoholischo-extracten van andere bloemen, bij-

-ocr page 80-

voorbeeld van die van Calendula officinalis, hebben
reeds vóór de toevoeging van de kaliloog een oranje-gele
kleur, waardoor ze zich dus onmiddellijk onderscheiden
van die van insectenpoeder, maar tevens heeft ook hier
geen verandering van tint plaats door de KOH.

Een methode tot opsporing van poeder van de bloemen
van
Pyrethrum roseum naast die van Chrysanthemum
cinerariaefolium levert deze methode niet op, daar de
amylalcohohsche-extracten van beide bloemsoorten het
zelfde karakteristieke verschil in kleur geven vóór en
na toevoeging van kaliloog. Van belang is dit ook met,
daar zooals vroeger reeds werd opgegeven, beide planten
een even sterke insecticide kracht hebben en de eisch
van het Supplement op de Pharmacopee op dit punt

niet juist is. . ^

De uitkomst van het beschreven colorimetrische onder-
zoek geeft het recht den volgenden eisch aan „insecten-
poeder" te stellen:

Colorimetrisch onderzoek van Pulvis insecticidus.

Wanneer insectenpoeder met do tienvoudige hoeveelheid
amylalcohol onder herhaald schudden gedurende 18 uren
bij kamertemperatuur wordt uitgetrokken, dan moet, na
filtratie, de kleur van het extract ongeveer overeenkomen
met die van een oplossing van 20 gram forricyaankahum
in 80 gram water, terwijl na toevoeging van éón druppel
250/0 spiritueuze kaliloog per 5 c.c. extract, do kleur
hiervan moet overeenkomen met die van eon mengsel
van 60 c.c. van een 20 procentige oplossing van ferricyaan-
kalium met minstens 40 c.c. van een 5 procentige oplos-
sing van kaliumbichromaat.

-ocr page 81-

Behalve bovengenoemden kan men aan goed insecten-
poeder ook nog den volgenden eisch stellen:

„Wordt het poeder in sterk zwavelzuur gebracht, dan
mag
geen der aanwezige stuifmeelkorrels hierdoor rood
gekleurd worden."

(Zie wat dit betreft tabel XVIII, blz. 95, en Hoofdstuk V
onder: De roodkleuring van de stuifmeelkorrels van de
Helenium autumnale door sterk zwavelzuur.)

Zooals werd opgemerkt is het door een microscopisch
onderzoek vaak zeer moeilijk uit te maken of pulvis
insecticidus vervalscht is met poeder van andere samen-
gesteldbloemigen. Door dit eenvoudige proefje kan echter
een groot aantal bloemen van eompositen, welke voor
vervalsching in aanmerking komen, worden uitgeschakeld.

Echter is door deze proef niet uitgesloten, dat een
geroutineerd vorvalscher bloemen kiest, van welke de
stuifmeelkorrels eveneens niet rood gekleurd worden
door geconcentreerd zwavelzuur.

-ocr page 82-

HOOFDSTUK V.

HELENIUM AUTUMNALE L.

A. Litteratuur overzicht.

In de litteratuur is over Helenium autumnale L. weinig
te vinden.

Britton and Brown ^s) plaatsen Helenium in de buurt
van de geslachten
Achillea, Anthemis en Chrysanthemum.

Volgens deze auteurs zijn de tot het geslacht Helenium

behoorende planten:

„rechtopstaande, kruidachtige gewassen met gave of
„getande bladeren zonder steunblaadjes en groote bloem-
„hoofdj^s van buis- en straalbloompjes, welke geel of
„bruin-geel van kleur zijn. De omwindselblaadjos zijn
„breed en kort, omgebogen of uitgespreid. De bloembodem
„is half bolvormig, zonder strooschubben. De straal-
„bloempjes bezitten slechts een stamper; do bloemlinton

„vertoonen 3—5 slippen."

„De buisbloempjes zijn volkomen; do kroon eindigt
„met 4-5 tanden; dezo zijn met klierharen bezet. Do
„helmknoppen zijn pijlvormig. De stempels zijn afgeknot
„aan den top. De vruchtjes zijn geribde achaonia. Het
„pappus bestaat uit 5-8 gave, getande of ingesneden,
„scherpe schubben.

-ocr page 83-

Ongeveer 24 soorten van het geslacht Helenium komen
yoor in
Noord- en Midden-Amerika. Als type van het
geslacht wordt opgegeven:
Helenium autumnale L.

Helenium autumnale L. {H pubescent Ait., H autum-
nale pubescens
Britton) wordt in Amerika genoemd:
False or Swamp Sunflower, Yellow-star, Ox-eye of Snee-
zeweed en komt voor in moerassen en vochtige weiden
van
Quebec tot Florida, Manitoba, Oregon, Nevada
en Arizona; wordt gevonden tot op een hoogte van
2600 voet in Virginia en bloeit van Augustus tot October.
De plant bereikt in haar vaderland een hoogte van
70 cM.
tot
2 M.; zij is meerjarig. De stam is iets ruw of glad en
voorzien van zeer smalle vleugels, gevormd door de
afloopende bases van de bladen, en naar boven toe tros-
vormig vertakt. De bladen zijn langwerpig tot ovaal
lancetvormig met toegespitsten top en versmalden voet,
zittend, veernervig,
5—15 cM. lang, 1—6 cM. breed, getand
of gaafrandig. De bloemhoofdjes zijn
2 tot 5 cM. breed
en bezitten een langen bloemsteel. Straalbloemen, 10—18,
naar beneden omgebogen, hard geel; de schijf is bol-
vormig en heeft geelbruine buisbloempjes.

Dragendorff Weiimer Ï50) on Fischer geven als
bestanddeelen op appelzuur, looistof, hars, aetherische
olie, glucoside en inuline. Aan
Helenium autumnale wordt
een koortswerende en een niesverwekkende werking
toegeschreven (de naam „Nieskruid" geeft dit ook reeds
aan) en in dit opzicht komt deze plant dus overeen mot de
Chrysanthemum cinerariaefolium en Pyrethrum roseum.

-ocr page 84-

B. Eenige botanische eigenscliappen Tan de in ons land
gekweekte Helenium autumnale L.

Helenium autumnale behoort tot de familie der Compo-
siTAE, onderfamilie Tubuliflorae, afdeeling Helenicae,
onderafdeeling Heleninae. Overblijvende plant, die in ons
land als sierplant in tuinen, vooral in de laatste tien jaren,
veel wordt gekweekt. In een paar jaar tijds bereikt de
plant reeds een hoogte van 1—1,50 M. (zie foto nO. 1 van
een 3 a 4-jarige plant), terwijl na 8 a 9 jaren de hoogte
wel tot 2,5 M. kan stijgen (zie foto n». 2). De omtrek van het
gewas neemt ook spoedig toe, zooals uit de foto\'s duidelijk
te zien is. Bloeitijd van eind Juli tot begin October.

Het onderaardsche gedeelte van de plant
Wortelstok. ^^^^^^^ ^^^^ gedrongen rhizoom, met zeer

korte geledingen, zoodat de nieuwe stengels zeer dicht
bij elkaar naar boven stijgen en een 14 tot 20 stuks
binnen een cirkel met niet meer dan 40 cM. middellijn
bij elkaar kunnen staan (zie foto n». 3). De wortelstok is
over zijn geheele oppervlakte met 2—5 cM. lange 1—4 mM.
dikke, rolronde, donkerbruine bij wortels bezet. Do reuk

is zwak aromatisch.

De opwaarts groeiende stengels zijn aan-
vankelijk enkelvoudig, onvertakt; gaan reeds
vrij spoedig aan het ondereinde van den kruidachtigen
toestand in den houtigen over, waarbij de kleur van
groen
langzamerhand donkerbruin wordt. De doorsnede

-ocr page 85-

van den stengel bedraagt zelden meer dan 3—4 cM. In
de lengte loopen over den stengel talrijke smalle groeven.
Behalve de geringe verhevenheden, welke hierdoor ont-
staan, liggen nog 7 of 8 scherpe smalle lijsten in het
verlengde van de randen der bladen (zie fig. 1, a).

Het onderste gedeelte van den stengel is weinig bebla-
derd. Tot op 1 a IV2 hoogte is de stengel on vertakt
en hol, hierna veelvuldig vertakt, ter vorming der
inflorescenties.

Uit het rhizoom ontstaan in één jaar dikwijls 10 of meer
stengels, zoodat elke plant zeer spoedig tot een boschje
wordt. Een 7 a 8-jarige plant heeft zeker een omtrek

van 2 a 3 Meters.

Do bladeren staan verspreid; in eiken knoop
is één blad aan den stengel verbonden. Do
bladeren wijken naar links af, de divergentie bedraagt V3.
Do bladeren zijn zittend, lancetvormig, onbehaard, vier
tot meermalen zoolang als breed en aan top on voet ver-
smald. Zij zijn zeer grof gezaagd, enkele kleine scherpe
tandjes met stompe insnijdingen vertoonen zich aan de

bladranden (fig. 2).

De onderste bladeren zijn tot 15 cM. lang; de bovenste
van 2 tot 5 cM. Breedte 1—3 cM. Bovenzijde donker-
groen, onderkant iets lichter van klour.

Do bladeren zijn veornervig; do zijnerven
Ncrvatuur. ondor oon hoek van ongeveer 30 il

35 graden uit de hoofdnorf te voorschijn on buigen, zoodra
ze dicht bij don rand van hot blad gekomen zijn, door-
gaans iets naar binnen om. Do van do zijnorven uitgaande
aderon zijn tot een netwerk verbonden (fig. 2).

Helcnium autumnale heeft eind- on oksel-
Bloclwijïc. g^^j^^iigo bloemhoofdjes, wolko op vrij lange

-ocr page 86-

bloemsteeltjes geplaatst zijn en wel zoo, dat de bloempjes
alle vrijwel in één horizontaal vlak komen te liggen
(zie foto\'s 1 en 2 en fig. 3).

De bloemhoofdjes staan afzonderlijk op een
Bloemkorfjes. ^ ^^^ ^^ ^^ langen, dunnen bloemsteel en zijn

in het bezit van een omwindsel. Het bloemhoofdje, in zijn
geheel, heeft ongeveer den vorm van een halven bol met
plat ondervlak en heeft een geel tot geelbruine kleur.

De gemeenschappelijke bloemsteel is met vilt-
Bioemsieei. haren bezet. De steel heeft acht of

meer in de lengte loopende lijsten (fig. 4,1) en is door-
gaans lichtgroen van kleur.

Het omwindsel bestaat uit een krans van
Omwindsel. ^^ ^^ meer omwindselblaadjes, welke in één

enkele rij staan; zij zijn groen, bladachtig en alle ± 7 ü 8
mm. lang, toegespitst en aan den voet ± 1 mM. breed
(fig. 5, omb.).

De bloembodem is bij de volwassen hoofdjes

Bloembodem. , ... i i

omgekeerd eivormig, met merg gevuld en
heeft een breedte van ± 5 mM. (fig. 4, b). Met de vergroo-
ting en verandering van vorm van den bloembodem gaat
gepaard een ombuigen van de linten van de straalbloemen.
In het begin staan dezo recht naar boven, maar bij geheel
geopende korfjes zijn zij naar benedon omgebogen (fig. 5, r).
Verwijdert men do bloempjes van den bloembodem, dan
vertoont dezo op de plaatsen, waar de bloempjes hebben
gezeten, kleine kuiltjes. Strooschubben zijn niet aanwezig.

Het aantal van do vrouwelijke randbloemon
Straaibioempjes. ^^^^^^^^ algomoon van 15 tot 20. Ze

hebben een gele, lintvormige bloemkroon, welke door-
gaans in 3 stompe slippen eindigt (foto n®. 4, fig. 5, r en 6 sl.).
De bloemkroon is aan het ondereinde tot een buis versmald,

-ocr page 87-

waaruit de stijl met twee naar buiten gekrulde stempels
te voorschijn komt (fig. 6, st.). De straalbloemen zijn
zygomorph. De kelk is gereduceerd tot een pappus, een
krans, bestaande uit zilverachtig glanzende haren, welke
vergroeid of verkleefd zijn tot 5 bundeltjes, welke elk
in een punt eindigen (fig. 6, k).

De kelk valt na den bloei niet af, maar blijft aan het
vruchtje zitten.

Het vruchtbeginsel is onderstandig (fig. 6, vr.), ongeveer
1 mM. lang en loopt naar beneden toe eenigszins puntig uit.

De schijf bloempjes komen in groote getale
Schijfbloempjes. ^^ ^^^ bloembodem voor en zijn geelachtig-

bruin van kleur (fig. 5. s). Ook hier is de kelk tot pappus
geworden, zooals bij de straalbloemen beschreven is.
(fig. 7 en 8, k). De bloemkroon is buisvormig en wordt
van onder naar boven toe wijder, om te eindigen in 5
slippen. Even boven de bloemkroon uit steekt de stijl,
evenals bij de straalbloemen met twee naar buiten omge-
krulde stempels, terwijl bij de andere bloempjes de toppen
van de 5 samengekleefde helmknoppen rondom het eind
van den stempel to voorschijn komen. Onmiddellijk bovon
het vruchtbeginsel is do bloembuis oven ingesnoerd. De
stempel en do meeldraden zijn in dit gedeelte tegen
elkaar gedrongen; hoogerop wijkon do holmdraden meer

van do stijl af.

Do vrucht is een ± 1 mM. lang dopvruchtjo.

Vrucht. vruchtwand is donkerbruin, 4—5 kantig.

De top is iets afgeplat, do kelk is als haarpluis aanwezig
en bestaat uit 5 spitsuitloopendo, tot 2 mM. lango bundels
van samengekleofdo haren. Het vruchtje is eenigszins
banaanvormig on aan hot bonodonoind iets smaller.

-ocr page 88-

C. Microscopische beschrflTing Tan de bloem.

De buitenkant van den bloemsteel wordt
Bloemsteel. ^qqj. gen enkele rij epidermiscellen

met dunne radiale- en binnenwanden (fig. 9 en 10, ep.).
De buitenwand is iets dikker en overdekt door een dunne,
gestreepte, cuticula. Hier en daar vertoonen zich stomata.
Als aanhangsels der epidermis vindt men meercellige
haren. Deze zijn bijna alle viercellig, terwijl het eerste
tusschenschot dicht boven de oppervlakte van den stengel
gevonden wordt en de cellen naar den top toe steeds in
lengte toenemen. De topcel loopt spits uit (fig. 11, ha).
De oppervlakte der haren is glad en hun wand niet dik.
Tevens zijn sommige epidermiscellen papilachtig uitge-
stulpt (fig. 10, pap.).

Onder de epidermis volgt een parenchym, bestaande
uit polygonale cellen, welke nog vrij regelmatig naast
elkaar liggen, met kleine intercellulaire ruimten. Meer
naar binnen toe worden deze steeds grooter, terwijl zij
ook in aantal toenemen.

Tusschen deze paronchymatische cellen liggen een groot
aantal collaterale vaatbundels, van wolko de buitenste
in een cirkel zijn gerangschikt, terwijl ze, meer naar
binnen toe, willekeurig verspreid liggen. Aan hot vaat-
gedeelte (fig. 9,
V.) sluit zich naar buiten toe sikkelvormig
het zeefgedeelte aan en daarna een sklerenchymscheede
(fig. 9, sk.). Onmiddellijk om de vaatbundels ligt een rij

-ocr page 89-

van meer aaneengesloten parenchymcellen, een paren-
chymscheede. De vaten liggen in vrijwel radiale rijen
(fig. 10, v). Het phloeem heeft, behalve de zeefvaten, bege-
leidende cellen (fig. 10, zb.).

De sklerenchymscheede bestaat uit smalle vezels, welke
aan beide zijden spits toeloopen (fig. 11, sk.) en een
lumen hebben, dat ongeveer even breed is als de wanden
van deze bastvezels. Op de wanden van deze vezels zijn
bij de tangentiale doorsnede duidelijk stippels, welke zich
streepvormig voordoen, te onderscheiden. Ook zijn stip-
pels waar te nemen op de cellen van de parenchym-
scheede. Deze stippels zijn rond of iets ovaal. Do vaten
zijn ring- of spiraalvaten (fig. 11, v.).

De bloembodem heeft een oneffen opper-

Bloembodetn. ^^^^^ ^^^ littookons der afgenomen

bloempjes. Tengevolge van het langzamerhand ver-
dwijnen van de cellen van het merg hooft do bloembodem
tusschen de dunwandige cellen groote ruimten. Do wand
van den bloembodem bestaat ook uit dunwandige cellen,
welke echter kleiner zijn dan dio van het merg. Op do
dwars-doorsnede vertoont do wand instulpingen op do
plaatsen, waar do bloempjes aan den bloembodem vast-
gehecht waren. Op deze plaatsen zijn de cellen kleiner
en in de richting van de bloempjes uitgerekt (fig, 12,
i).
Ze vormen een duidelijk van het overige weefsel to
onderscheidon parenchymatischo laag. Zoowol in het merg
als in don wand loopen vaatbundels (fig. 12y, en
Vo).

De cellen van den wand van den bloembodem zijn
dunwandig zonder intorcellulairo ruimten. Do buitenwand
van do opidermiscellon vormt een slijmlaag (fig. 12,
sl),
welke zich uitzet als do bloembodem bevochtigd wordt,
en waardoor do cuticula zich opheft, wat ook kan worden

-ocr page 90-

waargenomen als men bij preparaten, welke in spiritus
hebben gelegen, onder het microscoop water laat toevloeien.

Omwindsel- het midden van een omwindselblad loopt

blaadjes, gg^ dikke hoofdnerf. Daarnaast 2 minder
dikke bijneryen, terwijl in het geheel van uit den voet
van het blad 7 nerven naar boven loopen. De vier andere
nerven eindigen reeds spoedig, terwijl van uit de 3 lange
nerven zijnerven komen, die weer onderling in verbinding
staan (fig. 13). Op de onderzijde van de schutblaadjes
bevinden zich talrijke huidmondjes (fig. 14, hu) en veel-
cellige (meestal 4-cellige) haren met scherpe punt (fig.
14, ha). De epidermiscellen zijn dunwandig met onregel-
matigen omtrek. Veelvuldig komen op de onderzijde van
de omwindselblaadjes klierharen voor (fig. 14, ok). Ook
op andere bloemdeelen zijn deze in groote getale te
vinden. Steeds vertoonen zij onder het microscoop een
beeld zooals dat in de verschillende figuren is weer-
gegeven. Slechts bij een oppervlakkig schraapsel van
omwindsel- en kroonblaadjes gelukt het een enkelen keer
deze klierharen in de lengte te zien te krijgen en blijkt
het, dat zij bestaan uit slechts twee secerneerende cellen
met groote cuticulaire klierblaas (zie fig. 37, klh).

Bij de dwars-doorsnede van een omwindselblaadje blijkt,
dat de epidermiscellen van de bovenzijde zoowel als die
van de onderzijde dunne zijwanden en een dunne cuticula
hebben. Die van de onderzijde zijn iets meer in de breedte
van het blad gerekt (fig. 15).

Op boven- en onderzijde komen een aantal stomata
voor, die den gewonen ovalen vorm hebben en uit tweo
sluitcellen bestaan, waartusschen de spleetvormige inter-
cellulaire opening. De nevencellen vertoonen geen bijzon-
dere wandverdikking (fig. 15, hu). De bovenzijde van het

-ocr page 91-

blad vertoont geen haren of andere uitgroeiingen, terwijl
de onderzijde, behalve de viercellige haren met scherpe
punt, ook klierharen met knopvormig verdikte eindcel
en papilleuse uitstulpingen van sommige epidermiscellen
heeft (fig. 15, pa).

De bovenzijde van het blad is zwak bolvormig gebogen,
terwijl de onderzijde flauw hol is met in het midden een
half-bolvormige verhevenheid ter plaatse waar de hoofd-
nerf door het blad loopt. Het parenchym bestaat uit
dunwandige, ronde of eenigszins langwerpige cellen met
kleine tusschenruimten,

In het parenchym vertoonen zich meerdere vaatbundels
(fig. 15, v).

De linten van de straalbloempjes hebben 5

Straalbloemen. , ...

hoofdnerven en eenige zijnerven, die naar

boven met elkaar anastomiseeren (fig. 6, n). De slippen
der randbloemen hebben een epidermis bestaande uit
onregelmatige, dunwandige cellen (fig. 16, ep.), waarin
gele kleurstof druppels (fig. 16, kle).

Huidmondjes (fig. 16, hu) komen talrijk voor.

De cellen van het parenchym zijn aan den rand van
het kroonblad iets regelmatiger, langwerpig. Op de
epidermis bevinden zich vele meercellige klierharen (fig.
16, kh), meestal voorzien van een knopvormige eindcel.

Bij de randbloemen loopen op den wand van het
vruchtbeginsel, evenals bij dat der buisbloempjes, van
beneden naar boven 5 rijen van éóncellige tweelingsharen,
waarvan de toppen bovon van elkaar afwijken (fig. 17).
Deze haren hebben een lumon, dat ongeveer do helft van
de dikto van het haar inneemt.

De kelkzoom bestaat hier ovenals bij do buisbloempjes
uit een vergroeiing van (jéncolligo haren gegroepeerd tot

-ocr page 92-

5 bundels, elk puntig uitloopend (fig. 18), welke bij kleine
vergrooting den indruk geven, dat de kelkzoom uit 5

scherpe tandjes bestaat.

(Zie voor de verdere beschrijving van het vrucht-
beginsel bij de buisbloempjes.)

Behalve op de slippen komen op het geheele lint van
de randbloem meercellige haren voor, in aantal niet
minder dan op de slippen. Dit in tegenstelling met de
buisbloempjes, waar het aantal klierharen op de slippen
veel grooter is dan op de rest van het kroonblad. De
slippen hebben aan haar top een indeuking. Voor de
beschrijving van stijl en stempel kan eveneens verwezen
worden naar de buisbloempjes. De epidermis van de
bovenzijde van de slippen heeft cellen, welke eenigszins
papilleus naar buiten komen (fig. 19, epb). De cuticula
vertoont zeer zwakke strepen. Het mesophyl bestaat uit
dunwandige cellen met onregelmatigen omtrek, welke
alle met een gele kleurstof gevuld zijn (fig. 19 mes.) en
vrijwel zonder tusschenruimten aaneenliggen. De buiten-
wand van de epidermiscellen van de onderzijde is met
een zwakke ronding naar buiten gebogen. De cuticula is
gestreept. Aan de onderzijde komen ook veelcellige klier-
haren voor (fig. 19, kh). Daar waar de vaatbundels door
het blad loopen is de onderzijde van het blad naar buiten

uitgebogen (fig. 20, v.).

De epidermiscellen van de bovenzijde van de bloem-
kroon sluiten aaneen (fig. 21). Zeer sporadisch vertoonen
zich hier huidmondjes. Do nerven hebben meest twee
smalle ringvaten, soms vier (fig 21, v). De cellen zijn in
de lengte van de lintbloem gerekt. Meercellige klierharen,
meestal vier-, soms zescellige, komen veel voor. Bij de
cellen, welke hun kleurstof verloren hebben, kan men de

-ocr page 93-

streping van de cuticula, welke in de lengte van de cel
loopt, goed waarnemen (fig. 21). Een stukje van het
oppervlak van de onderzijde van het lint van de straal-
bloemen dicht onder de slippen geeft vrijwel hetzelfde
beeld als de bovenzijde.

Het vruchtbeginsel is van onderen afgeplat,

Buisbloemen. , , •• • ^ t-w

de wanden zijn iets convex. De zaadknop is
anatroop, rechtopstaande, een stand, die bij een preparaat,
dat een paar dagen in chloralhydraat heeft gelegen, ge-
makkelijk is waar te nemen (fig. 22). De funiculus rust
op den bodem van den vruchtwand. Het ovulum bestaat
uit kleine vrij dikwandige cellen, waarvan de buitenste
een onregelmatigen vorm en een bruinachtigen inhoud
hebben. De epidermiscellen hebben een in verhouding
vrij dikke cuticula. Do cellen van den nucellus bevatten
oxalaat-kristallen (fig. 24, kr). Aan weerszijden loopt in
den zaadknop een vaatbundel (fig. 24, v).

Do buitenwand van het vruchtbeginsel heeft kleine,
vrij regehnatige cellen mot nogal dikken wand en veelal
een oxalaat-kristal (fig. 23 en 28, kr). Dezo oxalaat-
kristallen zijn regelmatig van omtrek, zoszijdig of met
afgeronde hoeken, zich voordoende als lenzen of pyra-
mides, soms twee tegen elkaar aan. Met zwavelzuur zijn
hieruit mooie naalden van calciumsulfaat te verkrijgen.

Fig. 26 geoft eon schijf uit hot bovonsto gedoolto van
den wand van het vruchtbeginsel. Op do plaatsen, waar
de vaatbundols, vijf in getal loopen, (fig. 26, v), komon do
haren (fig. 26, ha) voor, terwijl hier do vruchtwand naar
buiten uitsteekt en ribben vormt. Aan den bovenrand
van het vruchtbeginsel tusschen do ribbon zit hot haar-
pluis (fig. 26, p). Do collen van den buitenwand liggen in
de lengterichting van het vruchtbeginsel in rijen (fig. 28),

-ocr page 94-

terwijl hierop veelvuldig klierharen voorkomen (fig. 26, ok).

De binnenwand van het vruchtbeginsel heeft dun-
wandige onregelmatige cellen (fig. 27). De vaatbundels
bestaan meest uit twee ringvaten (fig. 27, v).

Op den bodem van het vruchtbeginsel komen de celrijen
van den buitenwand straalsgewijze bij elkaar, zoo ook
de vijf haarrijen en de vijf vaatbundels (fig. 25, ha en v),
welke van hieruit in den bloembodem overgaan. Ook
hier komen vele klierharen (fig. 25, ok) voor.

De vijf vaatbundels van den wand van het vrucht-
beginsel loopen naar boven door in de buisvormige
kroon (fig. 22).

De kroon van de schijfbloempjes is aan den buitenkant
bezet met veelcellige klierharen, welke vooral in zeer
grooten getale voorkomen op do kroonslippen, zoodat deze
van boven gezien zich voordoen als haarbundeltjes (fig. 29),
in tegenstelling met de slippen van de randbloemen, die
niet dichter bezet zijn met dezo klierharen dan de rest
van het kroonblad.

Deze klierharen hebben een ronde of eivormige eindcel,
welke zoo geplaatst is, dat de stompe punt van de cel
het einde van het haar vormt. Do celwanden van deze
haren zijn betrekkelijk dun. Doorgaans komt in de haren
een gele kleurstof voor.

De vaatbundels in de bloemkroon hebben drio of
meer vaten en verbroeden zich even\'voor het punt waar
zij zich splitsen (fig. 30, v).

De epidermiscellen van do buitenzijde van do bloem-
kroon zijn dunwandig en in do richting van de lengte-as
van het bloempje gerekt (fig. 30, ep).

Aan den voet van de kroonbuis, welko voet sterk naar
binnen gebogen is, ontspringen do stamper en de vijf

-ocr page 95-

helmdraden, welke alle uit een zeer diinwandig paren-
chymatisch weefsel bestaan.

De meeldraden staan rondom den stamper, terwijl de
helmknoppen onderling door een dun weefsel zijn ver-
bonden. De helmknoppen zijn op zij gezien zwak sikkel-
vormig. Het uiteinde van den helmknop in het front
gezien heeft een pijlvorm met stompe punt (fig. 31). In het
midden van deze punt loopt een donker gekleurde celrij,
het conneetivum (fig. 31 en 32. c), dat de thecae (fig. 32, th)
met elkaar en met het filament verbindt. De cellen van het
conneetivum onderscheiden zich bovendien van de andere
cellen van den helmknop, doordat zij in de lengte van
het orgaan gerekt zijn. De helmknoppen zijn door een
zeer dunne cellaag met elkaar verbonden (fig. 32, ep).
Behalve eenige lagen van dunwandige cellen hebben de
antheren naar binnen toe nog een paar lagen met eenigs-
zins verdiktwandige cellen (fig. 32 en 33, f). Deze cellen
zijn bijna vierkant met ronde hoeken. De andere cellen
van de thecae zijn dunwandig en in de lengte gerekt.
In alle komt een gele kleurstof voor. In deze stuifmeel-
zakken komen bij volwassen bloemen vele stuifmeel-
korrels voor, zoo ook op de stampers en op andere
plaatsen in de buisbloempjes.

De stuifmeelkorrels zijn rond met vele scherpe, kegel-
vormige punten, welko regelmatig over liet oppervlak
zijn verdoold (fig. 37, st.)

Do holmdraden zijn slechts een paar cellagen dik en
hebben in hot midden oen vaatbundol (fig. 32 en 34, v.),
meestal bestaande uit twee ringvaton naast elkaar,

De cellen van do holmdraden liggen zonder tusschen-
ruimten zeer regelmatig in de lengte gerokt naast elkaar
en zijn vrijwel langwerpig, dunwandig.

-ocr page 96-

De stamper is van onderen iets knotsvormig verdikt
(fig. 35). In dit gedeelte vindt men ook grootere bijna
ronde cellen, terwijl meer naar boven de cellen lang-
werpig en zeer smal zijn.

Door het parenchymatische weefsel van den stamper
loopen twee vaatbundeltjes (fig. 35. v). Van de stempels,
welke plat zijn, wordt het uiteinde geheel bedekt door
knopvormige klierharen (fig. 36, kh.). Aan de randen
van de stempels zijn de epidermis-cellen papilleus uitge-
stulpt (fig. 36, pa) tot breede rijen. Hiertusschen liggen
langgerekte cellen in het midden waarvan een vaatbundel

loopt (fig. 36, V.).

Voor het onderzoek van het poeder kan
Het poeder. worden naar de microscopische

beschrijving van de deelen der bloem. Voor het onder-
zoek werd het poeder steeds door zeef B40 geslagen.
De fragmenten van de bloem, welke speciaal opvallen

en dus voor identificatie van het poeder van groot belang

zijn, zijn de volgende:

10. Bij poeder van de volwassen bloem valt onmiddellijk

op het groot aantal stuifmeelkorrels (fig. 37, st).

20. -Zeer veel fragmenten van het haarpluis, welke door
hun schitterende, parelmoerachtigen glans in het oog

springen (fig. 37, pap.).

30. Tweelingsharen, waarvan de van elkaar afwijkende

punten opvallen (fig. 17).

40. Cellen van den vruchtwand met de beschreven

oxalaat-kristallen (fig. 23, kr.).

50. Veelcellige, meest 4-cellige, kegelharen met scherpe

punt (fig. 37, ha.). ,

60. Stukken van klierharen met knopvormig einde

(fig. 37, kh.).

-ocr page 97-

70. Gedeelten van de stempels met de papillen
(fig. 37, pa.).

80. Gedeelten van de helmdraden (fig. 37, he. A) met
een ringvat en de langwerpige cellen waarvan, het-
geen dikwijls plaats heeft, de dunne cellaag, na behande-
ling van het poeder met chloralhydraat, vervloeid is en
een beeld ontstaat zooals fig. 37 he B, aangeeft.

90. Epidermiscellen van het lint van straalbloempjes

(fig. 37, op.).

100. eompositen klierharen boven op gezien (fig. 37 klh.).
110. Gedeelten van den stempel met klierharen en

papillen (fig. 36).

120. Klierharen op de slippen van de buisbloempjes

(fig. 29).

-ocr page 98-

D. Eenige chemische eigenschappen.

Een onderzoek werd ingesteld naar den zetel van de
stof, welke aan
Helenium autumnale de insecticide kracht
verleent. Dit geschiedde door de uitwerking na te gaan
van een waterig, een alcoholisch- en een aetherisch extract
op vliegen, terwijl microchemisch gezocht werd naar een
eigenschap, welke ter identificatie van het poeder van
de bloemen van deze plant kan bijdragen.

De reuk van de bloemen is niesverwekkend, eenigszins
prikkelend; de smaak is zwak bitter, terwijl het fijne
poeder na eenigen tijd een lichte verdooving van tong
en verhemelte veroorzaakt. Het waterig-extract van 10
gram poeder, bereid door dit op het waterbad te ver-
warmen met ± 50 c.c. water, heeft
geen insecticide kracht.
De reactie van dit extract is zwak zuur, de kleur licht
bruin. -Bij verhitting met Fehling\'s proefvocht ontstaat
hierin geen neerslag, wel als de vloeistof eerst verwarmd
wordt met zoutzuur en daarna geneutraliseerd met natron-
loog. Het
alcoholisch-extract heeft oen zwak insecticide
kracht. Het werd nader onderzocht volgens do methode
Stas-Otto op alcaloïden Do wijnsteenzure oplossing en
de met natronloog alcalisch gemaakte oplossing worden
met aether uitgeschud. De rest, wolke na verdamping
van den aether achterblijft, na uitschudden van do
alcalischo vloeistof, is zeer gering en geeft, na te zijn
opgenomen in een met zoutzuur zwak zuur gemaakte

-ocr page 99-

geringe hoeveelheid water, met geen van de algemeene
alcaloïdreagentia een neerslag. Een alcaloïd is in deze
rest dus zeker niet aanwezig.

Na verdamping van den aether, waarmee de wijnsteen-
zure waterige oplossing was uitgeschud, bleef een grootere
rest achter, welke in zeer dunne lagen bijna kleurloos,
in dikkere lagen lichtgeel bleek te zijn. De smaak van
deze harsachtige rest is walgelijk bitter. Ook deze rest
geeft met de algemeene alcaloïdreagentia geen reacties,
behalve met JJK, met Marmé\'s reagens en met 5 %
tannine-oplossirig. Door de eerste twee ontstaat, wanneer
hiervan een druppel gebracht wordt bij een paar drup-
pels van de zwak zoutzure oplossing van deze harsachtige
rest, een praecipitaat, bestaande uit lichtbruine, zeer kleine,
ronde tot ovale korreltjes, terwijl door het laatste reagens
evenzoo gevormde, maar grijs-wit gekleurde bolletjes
ontstaan. Alcaloïden zijn dus ook hier niet aanwezig,
maar het achtergebleven lichaam zou een glucoside kunnen
zijn, daar de zure oplossing opgekookt en geneutraliseerd,
weer reductie geeft van
Feiiling\'s proefvocht.

Een hoeveelheid van do beschreven bittere rest, afge-
scheiden uit 10 gram luchtdroge bloemen, werd opgenomen
in aether, deze vermengd met V2 gram radix althaeae in
pulvere en hiermede op de vroeger omschreven wij zo een
proef op vliegen genomen.

Dit mengsel blijkt geen insecticide kracht to bezitten.
Het is dus niet dozo rest, dio aan do bloemen haar
insecticide kracht verleent. Waarschijnlijk behoort dit
licliaam tot do anthoxanthinon, een reeks van gele kleur-
stoffen, wolko in hot col vocht zijn opgelost, en glucosidon zijn
van flavon- resp. flavonolderivaten (Willstütter57). Althans
het gevonden lichaam hooft do volgende eigenschappen

-ocr page 100-

met de anthoxanthinen gemeen. Met KOH kleurt het zich
sterk geel, terwijl met een loodacetaatoplossing een licht
geel gekleurd neerslag ontstaat in de zwak azijnzure
oplossing. Een druppel ferrichloride-oplossing gebracht
bij de harsachtige rest, welke na verdamping van den
aether achterbleef, veroorzaakt een groene kleur. Ten-
slotte bleek het smeltpunt te liggen bij 312°. Dit eischt
echter nog eenige correctie, daar de stof voor het smelten
reeds eenigszins bruin werd en dus waarschijnlijk niet
geheel zuiver was. (Gebrek aan materiaal liet niet toe een
nauwkeuriger onderzoek in te stellen).

In het aetherisch extract kon de zwak insecticide kracht
van het poeder worden teruggevonden. De bepaling
hiervan kan op de volgende wijze geschieden:

7 gram luchtdroog poeder wordt gebracht in een
medicijnfleschje van 150 cc. en gedurende 12 uren her-
haaldelijk geschud met 70 cc. aether bij kamertemperatuur.
Na filtratie worden 50 cc. van de oplossing in een vooraf
gedroogd en getarreerd schaaltje verdampt en het restant
tot constant gewicht gedroogd in een exsiccator. Het
aldus bepaalde extractgehalte bedroeg 7, 8,7 en 9,5 % ^»j
bloemen van verschillende planten. De kleur van dit dikke
stroopachtigo extract is bruin-geel, do smaak scherp bitter.
Wordt deze bepaling uitgevoerd met poeder, dat in een
droogstoof werd gedroogd, dan moet in aanmerking
worden genomen, dat luchtdroog poeder van de bloemen
bij 105° tot constant gewicht gedroogd een gewichtsverlies

van 12 tot 15 % geeft.

Opgemerkt kan hier worden, dat bij verbranding lucht-
droog poeder 7,2 tot 7,6 7o asch achter liet.

Een gram radix althaeae in pulvere gemengd met het
aetherisch extract van 2 gram
Heleniumpoedcr heeft een

-ocr page 101-

insecticide werking, welke wel zwakker is dan die van
het poeder zelf, maar waaruit toch blijkt, dat in dit extract
de insectendoodende stof is overgegaan. Na een goed
uur werden vliegen door dit mengsel slap in de pooten.
Daar ook bij deze plant het aetherisch extract de insec-
ticide stof bevat, was het mogelijk dat, evenals bij het
insectenpoeder, deze voorkomt in de aetherische olie. Ter
controle hiervan werden 20 gr. poeder van
Helenium-
bloemen
gebracht in een kolf met 750 cc. water, dit zoo-
veel mogelijk overgedestilleerd, waarna nog 250 cc. water
werden toegevoegd en weer verhit werd. Op het over-
gedestilleerde water dreef een grauw-wit olieachtig laagje.
Door wegzuigen van het onderstaande water en herhaald
uitschudden van het bovenste laagje met aether werd
deze olieachtige stof zooveel mogelijk verzameld en ge-
zuiverd. Na op een horlogeglaasje te zijn gebracht werd
de aether aan de lucht verdampt en de rest gedroogd in
een exsiccator. Op het horlogeglaasje bleef een zeer dun
eenigszins witgetint vliesje achter, dat een gewicht van
27 mgr. bleek te hebben, wat dus zou wijzen op oen gehalte
aan aetlierische olie van ± 0,135 %. Door deze rest op to
nemen in wat aether en te mengen met 1 gram radix
althaeae in pulvere wordt oen poeder verkregen, dat
.weer een zwakko insecticide werking op vliegen uitoefende.
De aetherischo olie is dus ook hier de draagster van de
insectenverdoovende stof.

Het zoeken naar eon karakteristieke micro-chemische
reactie op het poeder leverde slechts tweo kleuringen op,
welke waard zijn hier te worden gememoreerd. Loog
doet do intensiteit van de gele kleur van do bloempjes
toenemen, echter lang niet zoo sterk als bij insectenpoeder.

-ocr page 102-

terwijl de stuifmeelkorrels zich onmiddellijk rood kleuren,
zoodra het poeder in sterk zwavelzuur wordt gebracht.
Deze kleuring is zoo frappant, dat een nader onderzoek
werd ingesteld naar:

De roodkleuring van de stuifmeelkorrels van
Helenium autumnale L. door
sterk zwavelzuur.

Bij gave korrels is de roode kleur zoo egaal over het
oppervlak verdeeld, dat moeilijk valt uit te maken of
het de inhoud is of de wand van den korrel, welke zich
zoo intens kleurt.

Door wrijven van het poeder in een mortier gelukte
het eenige stuifmeelkorrels stuk te maken. Na kleuring
door geconcentreerd H2SO4 bleek het de wand te zijn,
welke zich kleurt. Daar dikwijls zeer kleine gedeelten
van de membraan waren overgebleven, was duidelijk te
zien, dat zich hieronder niet een rest van den inhoud
van de korrel kon verschuilen, welke eventueel de rood-
kleuring kon geven. Nog duidelijker was dit waar to
nemen bij stuifmeelkorrels van andere compositen, waar-
van slechts de ribben waren overgebleven, terwijl daar-
tusschen de wand verdwenen was. O.a. bij de stuifmeel-
korrels van do
Laetuca Sativa werden do ribben sterk
rood gekleurd, terwijl door do openingen van den ver-
nielden wand de tegenoverstaande lijsten te zien waren.
Bij het onderzoek van
pulvis insectieidus had ik dit
verschijnsel niet waargenomen, zoodat ik besloot bij hot
door mij voor het onderzoek op insecticide kracht ver-
zamelde materiaal tevens na to gaan, hoo zich de stuif-
meelkorrels van andere compositen zouden gedragen
tegenover H2SO4 en wel om twee redenen:

-ocr page 103-

10. Geven de meeste compositen deze reactie, dan zou
dit een mooi middel zijn om eventueele verontreinigingen
van
pulvis insecticidus met poeder van bloemen behoo-
rende tot dezelfde familie op te sporen.

20. Geven andere samengesteldbloemigen deze reactie
niet dan zou dus steeds poeder van
Helenium autumnale
spoedig zijn te identificeeren.

De uitkomsten van het onderzoek ingesteld bij een
groote honderd compositen leeren, dat hiervan ongeveer
de helft wel de roode kleur geeft, de andere helft totaal
ongekleurd blijft (zie tabel XVIII, achter aan dit hoofd-
stuk toegevoegd).

In den wand van vele korrels bevinden zich dus een
of meer stoffen, welke met sterk zwavelzuur een roode
kleur geven. De vraag, welke deze stof kan zijn, wordt
door de litteratuur niet beantwoord. De samenstelling
van de membraan, die de stuifmeelkorrels omgeeft, is nog
niet voldoende bekend; van de stoffen, die wel in het
omhulsel voorkomen, zijn er enkele, welke mogelijk alleen
of gecombineerd deze reactie kunnen geven, zooals uit
onderstaand onderzoek blijkt.

Gedurende meerdere dagen werd poedor van bloemen
van
Helenium aututnnale met water, aother, alcohol 96 %,
alcohol 70 chloroform en olijfolie gemaceroord. Na
filtreeron on drogen geven de korrels do roodkleuring

met goconc. H2SO.,.

Poeder gedurende meerdere uren gebracht in achter-
eenvolgens kokend water, kokende alcohol on aether
geeft na drogen do roactio. Poeder wordt gedurende 20
minuten gekookt in loog van 33 % on in loog van 10
Na to zijn uitgewasschen on gedroogd vertoont het poeder
in beide gevallen onder hot microscoop de stuifmeel-

-ocr page 104-

korrels intact, terwijl zij de reactie met H2SO4 iets flauwer,
maar toch nog duidelijk geven.

Ook sterkere zuren verhinderen de reactie niet. Bij
langere inwerking van sterk zwavelzuur worden de kor-
rels bruin.

Vele van de stoffen, welke in de korrel kunnen voor-
komen, zouden door deze bewerkingen zijn geëxtraheerd
en kunnen dus niet de veroorzakers van de reactie zijn.

Zoo geeft Küstenmacher op, dat de stuifmeelkorrels
in het algemeen met een meest gele tot roode, zelden
kleurlooze of anders getinte olie overtrokken zijn, welke
bleek te behooren tot de balsemsoorten. Deze zijn oplos-
baar o.a. in alcohol en olijfolie.

Cellulose lost op in geconc. H2SO4; vooral echter goed
in koperoxydammoniak. Het bleek, dat de stuifmeelkorrels
behandeld met dit oplosmiddel, toch met H2SO., rood
kleurden. Ter controle werd ook beproefd de reactie met
joodzwavelzuur (0,3J, 1,5JK, 100 aq. en H2SO4 van 75 %)
op cellulose. Voor dit doel werd eerst nagegaan of de
korrels zich ook met minder sterk zwavelzuur roodkleuren.
Zwavelzuur van 871/2% en verdunningen daar beneden
gaven deze reactie bij de uitgekookte poeders niet; ook
niet bij de korrels, die vooraf geen behandeling hebben
ondergaan.

Het Heleniumpoeder werd eenigen tijd in do J.TK-oplos-
sing gelegd; daarna wordt onder het dekglas H2SO4 van
75% doorgezogen. Een blauwkleuring, die op cellulose
zou wijzen treedt niet op.

Callose, dat ook in sommige stuifmeelkorrels voorkomt
(Tunmann48)) lost gemakkelijk in geconcentreerd H0SO4
en in natronloog op.

Hemicellulosen lossen o.a. in kokende zuren op. Hier-

-ocr page 105-

door verliest de korrel echter niet de eigenschap zich met
H0SO4 rood te kleuren. Pectine, dat met hemicellulose
verwant is, is oplosbaar in water, althans zwelt daarin
op en is volkomen oplosbaar in logen.

Gom en lijm zwellen in water op, laten zich door koken
verwijderen en verkolen in sterk zwavelzuur.

Houtstof is niet in den wand der korrels aanwezig;
de phloroglucine-zoutzuur reactie, geelkleuring door zwa-
velzure aniline en roodkleuring door
Schiff\'s reagens
geven de korrels niet. Ook niet na uitkoken met aether,
alcohol en water, waardoor verschillende storende stoffen

verwijderd zouden zijn.

Wassoorten loopen in kokend water tot druppels samen
en lossen in aether en chloroform op.

Een onderzoek ingesteld naar chitine op de wijze zooals
Van Wisselingh on Wester ^i) deze opgeven, door
poeder in 60 % kaliloog in toegesmolten buisjes te ver-
hitten tot 160° gedurende 20 min., geeft niet de chitosan-
reactie met JJK en verdund H2SO4.

Phytomelane, welke wel bij compositen voorkomen,
maar voorzoover men heeft waargenomen slechts in de
vruchten en welke zeer resistent zijn, o.a. zich door
geconcentreerd H2SO4 niet laten ontleden, zouden zich
door hun zwarte kleur verraden.

Van do stoffen, van welko hot bekend is, dat zij in
membranen kunnen voorkomen, zijn suberino en cutine
er tweo, dio wat hunne eigenschappen betreft, in vele
opzichten overeenkomen mot do stof, welko de rood-
kleuring met geconc. II2SO4 oplevert. Echtor wijzen
andere eigenschappen er op, dat wo hier niet met de
genoemde lichamen to doen hebben, zooals uit het onder
staande blijkt.

-ocr page 106-

De stof, welke de roodkleuring geeft, heeft de volgende
eigenschappen:

Onoplosbaar in chroomzuur van 50 7o-
20. Oplosbaar in verwarmde chroomzuur van 50 %.
30. Oplosbaar in zwavelzuur na voorafgaande weeking
in chroomzuur.

40. Onoplosbaar in kokenden aether, -alcohol, -chloro-
form en -water.
50. Onoplosbaar in olijfolie.
60. Onoplosbaar in geconcentreerd zwavelzuur.
70. Onoplosbaar in koperoxydeammoniak.
8®. Geel-bruin-kleuring door joodzwavelzuur.
90. Geel-bruin-kleuring door chloorzinkjood.
lO®. De korrels vooraf met loog behandeld geven met
chloorzinkjood een geel-bruine kleur (in tegenstelling
met houtstof, dat grijzig violet wordt).

110. De korrels gedurende 15 uur met natronloog van
40
o/q gemacereerd en daarna even opgekookt, goed uit-
gewasschen en in chloorzinkjood gebracht, worden bruin
(in tegenstelling met suberine, dat door zijn gehalte aan
phellonzuur roodviolet wordt (
Tunmann

120. Met Schiff\'s reagens kleuren de stuifmeel-
korrels zich niet, ook niet na behandeling met verschil-
lende oplosmiddelen, waardoor storende invloeden kunnen
zijn weggenomen. (Hiermede zou afwezigheid van cutino
bewezen zijn, althans
Moliscii ^^ geeft op, dat dit reagens
buitengewoon duidelijk de cuticula rood kleurt, wat zou
wijzen op aromatische aldehyden.)

Hoewel dus een enkele reactie aangeeft, dat suberino
en cutine afwezig zijn, is het mogelijk, dat we hier te
doen hebben met een ander zeer resistent gedeelte van
de cuticula.

-ocr page 107-

TABEL XVIIL

Proeven met poeders van Compositen-bloemen op vliegen
en het onderzoek van den invloed van sterk-
zwavelzuur op de stuifmeelkorrels.

Naam van de plant.

Invloed van het
poeder op vliegen
na 2 uren.

Kleuring van de
stuifmeelkorrels
door sterk
zwavelzuur.

Eupatorium cannabium L.

geen.

geen.

Petaaites officinalis Mnch.

id.

niet onderzocht.

id. albus Gaertn.

id.

geen.

Aster salicifolius Scholier.

id.

id.

id. stniisveer.

id.

licht-steenrood.

id. novi Belgii L.

id.

geen.

Bellis perennis L.

id.

niet onderzocht.

Erigeron canadensis L.

id.

licht-steenrood.

id. acer L.

id.

id.

Solidago Virga aurca L.

id.

geen.

id. canadensis L.

id.

id.

id. serotina L.

bloemen in het

id.

begin van den bloei

oefenen een zeer

zwakken nadeeligen

invloed op vliegen

uit.

Inula Helenium L.

geen.

licht-steenrood.

id. brittanica L.

id.

id.

Buphtalmum salicifollum.

id.

id.

Dahlia variabilis Desf.

id.

geen.

Galinsoga parviflora Cav.

id.

id.

Tagetes patula L.

id.

id.

id. erecta L.

id.

id.

Bidens tripartitus L.

id.

id.

id. cemuus L.

id.

id.

Helianthus tuberosus L.

id.

id.

id. nnnunus L.

id.

id.

id. rigidus Ligeri.

id.

id.

Rudbeckia hirta L.

id.

id.

id. Neumann.

id.

id.

Gaillardia picta.

id.

id.

Zinnia elegans Jq.

id.

id.

Coreopsis auricula.

id.

id.

Antonnaria dloica Gaertn.

id.

lieht-wijnrood.

Artemisia Absinthium L.

id.

geen.

id. Dracunculus L.

id.

licht-wiJnrood.

id. vulgaris L.

id.

geen.

-ocr page 108-

Vervolg van Tabel XVIIL

Kleuring van de
stuifmeelkorrels
door sterk
zwavelzuur.

Invloed van het
poeder op vliegen
na 2 uren.

Naam van de plant.

Helenium autumnale L.

id. pumilum magnificum.
id. Julisonne.
id. Herbstsonne.
id. Riverton Gem.
id. id. Beauty,

id. aurantiaeum.

Achillea ptarmica L.
id. millefolium L.
id. nobilis L.

Anthemis cotula L.
id. arvensis L.
id. nobilis L.

Matricaria inodora L.
id. robe nuptiale,
id. chamomilla L.

Chrysanthemum Parthenium Bernh.
id. (Tanacetum)

vulgare Bernh.
id. leucanthemum L.

id. segetum L.

id. cinerariaefolium

Vis.

id. maximum,

id. fnitescens L.

id. praealtum Vent,

id. rose gekleurd

(gekweekt).

Pyrethrum roseum Marsch. Bieb.

id. donkerpaars met geel
hart (gekweekt),

Arnica montana L.
Senecia vulgaris L.
id. jacobaea L.
id. aquaticus Hnds.
Calendula officinalis L.

half geopende
bloemen hebben een
insecticide werking,
welke bij oudere
bloemen in kracht
afneemt,
(zie tabel XIX).
slap in de pooten.
geen.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.

id.
id.

liggen op den rug,
(zie tabel XIX).
geen.
id.
id.

liggen na 25 h 40
minuten verdoofd

op don bodem,
liggen op den rug,

(zie tabel XIX).
na 1/2 ^l\'^P
do pooten.
na 2 i 3 uur op

den rug.
na 6 uur dood.
geen.
id.
id.
id.
id.

steenrood.

bruinrood,
wijnrood,
id.

donker-steenrood.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.

steenrood,
id.
geen.
id.
id.

id.
id.
id.

id.
id.
id.
id.

id.
id.

licht-steenrood.
geen.
id.
id.
steenrood.

-ocr page 109-

Vervolg van Tabel XVIII.

Naam van de plant.

Cirsium arvense Scop,
id. lanceolatum Scop,
id. anglicum Lobel.
id. palustre Scop.
Carduus acanthoides L.

id. crispus L.
Onopordon acanthium L.
Lappa minor D. C.
Centaurea cyanus L.

id. Jacea L.
Cnicus benedictus L.
I^ampsana communis L.
Amoseris pusilla Gaertn.
Cichorum Intybus L.
Lcontodon autuninalis L.
Hypoclioerls radicata L.
Taraxacum officinale Weber.
Lactuca sativa L.
Sonchus oleraceus L.
id. asper All.
id. arvensis L.
Crcpis foetida L.

id. virens Vill.
Ilicracium Pilosella L.
id. umbellatum L.
id. tridentatum Fr.
id. murorum L.
id. caesium Fr.

ed van bet
• op vliegen
2 uren.

Kleuring van de
stuifmeelkorrels
door sterk
zwavelzuur.

geen.

licht-steenrood.

id.

id.

id.

id.

id.

id.

id.

donker-steenrood.

id.

id.

id.

steenrood.

id.

geen.

id.

steenrood.

id.

licht-steenrood.

id.

licht-wijnrood.

id.

licht-steenrood.

id.

geen.

id.

rood-bruin.

id.

zwak-steenrood.

id.

licht-wijnrood.

id.

zwak-rood.

id.

wijnrood.

id.

rood.

id.

steenrood.

id.

id.

id.

voorbijgaand rood

spoedig bruin.

id.

id.

id.

wijnrood.

id.

zwak-steenrood.

id.

steenrood.

id.

id.

id.

j wijnrood.

-ocr page 110-

FOTO\'S EN TEEKENINGEN BEHOORENDE BIJ
HOOFDSTUK V, B EN C.

Foto\'s van Helenium autumnale L. en onderdooien
hiervan:

No. 1. Helenium autumnale L. 3e jaar.
„ 2. Helenium autumnale L. 8e of 9e jaar.
„ 3. Wortelstok met bij wortels en uitloopers.
„ 4. Half geopende- en geheel geopende bloemen.
Teekeningen:
Fig. 1. Gedeelte van den stengel met bladeren.
„ 2. Blad.
„ 3. Bloeiwijze.

„ 4. Bloembodem met gedeelte van de bloemsteel.
„ 5. Bloemkorfje.
„ 6. Straalbloempje.
„ 7. Buisbloempje.
„ 8.. Buisbloempje sterker vergroot.
„ 9. Dwars-doorsnede van don bloemsteel.
„ 10. Dwars-doorsnede van den bloemsteel, storkor
vergrooting.

„ 11. Overlangsche doorsnede van den bloemsteel.
„ 12. Dwars-doorsnede van den bloembodem.
„ 13. Gedeelte van een omwindselblaadjo.
„ 14. Onderzijde van een omwindselblaadje.
„ 15. Dwars-doorsnede van een omwindselblaadjo.
„ 16. Slip van een straalbloempje.
„ 17. Tweelings-haar.
„ 18. Gedeelte van don kelkzoom.

-ocr page 111-

Fig. 19. Dwars-doorsnede van een slip van een straal-
bloempje.
„ 20. Idem.

„ 21, Bovenzijde van een straalbloempje.
„ 22. Het vruchtbeginsel van een buisbloempje.
„ 23. Oxalaat-kristallen in de cellen van den vruchtwand.
„ 24. Gedeelte van het ovulum.
„ 25. Bodem van het vruchtbeginsel.
„ 26. Schijf uit den wand van het vruchtbeginsel.
„ 27. Binnenkant van den wand van het vruchtbeginsel.
„ 28. Buitenwand van het vruchtbeginsel.
„ 29. Top van de slip van een buisbloempje.
„ 30. Gedeelte van de bloemkroon van een buis-
bloempje.
„ 31. Uiteinde van den helmknop.
„ 32. Helmknop en gedeelte van den helmdraad.
„ 33. Onderste gedeelte van een stuifmeelzak.
„ 34. Helmdraad.

„ 35. Onderste gedeelte van den stamper van een

buisbloempje.
„ 36. Het uiteinde van een stempel.
„ 37. Poeder B^
q.

st = stuifmeelkorrel.
pap = fragment v. h. pappus,
ha = viercellige haren,
kh = klierharen.

heA == Gedeelte van een helmdraad.
heB = Gedeelte van een helmdraad,
ep = Epidermiscellen van eon lint van een

straalbloempje.
Klh = eompositen klierharen.
pa = Papillen van een stempel-uiteinde.

-ocr page 112-

KORTE SAMENVATTING DER VOORNAAMSTE
RESULTATEN.

In het kort moge hier herhaald worden, welke uit-
komsten de in de voorafgaande bladzijden beschreven
proeven hebben opgeleverd.

Het zoeken naar een poeder, zoo mogelijk van Neder-
landschen oorsprong, dat geheel het insectenpoeder zou
kunnen vervangen, heeft niet tot een bevredigend resul-
taat geleid.

Wel heeft de hier te lande gekweekte Helenium
autumnale
L. insecticide kracht, maar deze is betrekkelijk
zoo gering, dat het poeder van de bloemen van genoemde
plant in de practijk zeker niet in aanmerking komt om
het
„pulvis insectieidus" te vervangen.

Belangrijk uit practisch oogpunt lijkt mij het bewijs
van de mogelijkheid om de insectenpoeder leverende
planten: de
Kaukasische Pyrethrum roseum en de Dal-
matische Chrysanthemum cinerariaefolium
op Nedor-
landschen bodem te kweeken met bohoud van hare insec-
ticide kracht.

De bezwaren aan den kweek van dezo planten ver-
bonden, zijn ook blijkbaar niet van dien aard, dat deze
geen loonende arbeid zou zijn.

Uit de werking van „insectenpoeder" op insecten blijkt,
dat dit niet een dood door verstikking ten gevolge hooft,
maar een vergiftiging van het dier, onder krampachtige
verschijnselen. Het gebruik van insectenpoeder is niet
slechts van belang voor het dooden van vliegen en kakker-

-ocr page 113-

lakken, maar het kan tevens gebezigd worden tegen plat-
luizen, waardoor het de kwikzalf zal kunnen vervangen.

Aetherische oliën hebben in het algemeen een zeer scha-
delijke werking op insecten, zelfs zonder onmiddellijk con-
tact met het dier, zoodat deze oliën in daarvoor geschikte
gevallen zeker in aanmerking komen als „zuiveraars".

Van de vele compositenbloemen en andere producten,
die als „insecticida" in de litteratuur genoemd worden,
bleken er vele in het geheel geen insectendoodende wer-
king te bezitten.

Ter beoordeeling van „insectenpoeder" komt hoofd-
zakelijk in aanmerking de physiologische proef, zooals
deze in hoofdstuk IV is opgegeven.

De drager van de insecticide kracht is bij het „insecten-
poeder"
de aetherische olie. Deze in haar geheel werkt
verdoovend, terwijl een bepaald bestanddeel (pyrethron)
de krampen veroorzaakt.

Op een analoge werking berust de insecticide kracht
van
Helenium autumnale L.

Is een physiologische proef onmogelijk of is nadere
controle gewenscht, dan geeft het colorimetrische onder-
zoek reeds een goed inzicht in de qualiteit van het poeder.

In aansluiting hiermede kan verricht worden oen
bepaling van vocht- en aschgehalte ter opsporing van
vervalschingen, wolko speciaal gewichtsvermeordering
van het poeder booogen.

Ten slotte diont bij het microscopisch onderzoek vooral
gelet to worden op de intense goel-kleuring van vrijwel
alle poederdoeltjes door kaliloog en hot uitblijven van
een roodkleuring der stuifmeelkorrels door sterk zwavel-
zuur, waardoor vervalsching met een zeer groot aantal
compositenbloemen wordt uitgesloten.

-ocr page 114-

LITTERATUUR.

1. Gordon Hewitt. The Structure, Development and Biono-
mics of the House-fly, Musea domestics. Linn. Quarterly
Journal of Microscopical Science. 1907. Volume 51.

2. Centrale Gezondheidsraad. Maandblad 1914, 345.

3. Als onder lo, maar 1909—10. Volume 54.

4. Max Braun. Dje Tierischen Parasiten des Menschen, mit
einem Klinisch-Therapeutischen Anhang bearbeitet von
Otto Seifert. 1908.

5. Van Andel. Volksgeneeskunst in Nederland. (Proefschrift).

6. Centrale Gezondheidsraad. Maandblad September 1915.

7. Swellengrebel. Eenige opmerkingen over de bestrijding
der Kleederluizen. Nederlandsch Tijdschrift voor Genees-
kunde 1915, 2e helft, nO. 15.

8. Otten. Beschouwingen omtrent verbreiding en besmet-
tingswijze van pest, in verband met waarneming en proef-
ondervindelijk onderzoek op Java. (Proefschrift.)

9. ZÖRNIG. Arzneidrogen. II. Teil. 1911.

10. Hager. Ueber den insecticidischen Bestandtheil der
Blüthen von Pyrethrum carneum und roseum. Pharma-
eeutische Centralhalle
1878. XIX. Jahrgang.

11. Jüttner und Siedler. Ueber Produktion, Handel, Ver-
fälschungen und Prüfung des Dalmatiner und Montene-
griner Insektenpulvers. Berichte der Deutschen Pharma-
ceutischen Gesellschaft, 22. Jahrg. Teil 4.
1912. .

12. Flückiger. Pharmakognosie des Pflanzenreiches. Aufl.

13. Beckurts. Jahresbericht der Pharmacie. Chrysanthemum
(Pyrethrum).
1896.

-ocr page 115-

14. Kerner von Marilaun. Pflanzenleben. IL Band: Die
Geschichte der Pflanzen. 1898.

15. Pharmaceutische Centralhalle 1890. 73.

16. Pharmaceutische Zeitung. 44. Jahrg. 1900. 81.

17. Linke. Ueber das Insectenpulver und seine Prüfung.
Apotheker-Zeitung
27. 1912.

18. Hirschsohn. Beobachtungen über den wirksamen Be-
standtheil des Insectenpulvers. Pharmaceutische Zeitschrift
für Russland. XXIV. Jahr.
1890. 14.

19. William Kirkby. Note on Insect Powder. The Pharma-
ceutical Journal and Transactions. Third Series. Volume
XIX.
1888—\'89.

20. Beringer. The Hungarian Daisy as an adulterant of
insectpowder. The Pharmaceutical Journal and Trans-
actions. Third Series. Volume XIX. 1888—\'89.

21. Fujitani. Beiträge zur Chemie und Pharmakologie des
Insektenpulvers. Arch. f. exper. Path. u. Pharmak. 1909
61, 47; gerefereerd in Chem. Zentralblatt 1909, 89 II.

22. Reynoldo Durrant. Untersuchung von Insectenpulver
Pharmaceutische Post. 31 Jahrg. 1898.

23. Dragendorff. Die Heilpflanzen der verschiedenen Völker
und Zeiten. Ihre Anwendung wesentlichen Bestandthoilo
und Geschichte. 1898.

24. Dietze. Zur Worthbestimmung des Insectenpulvers. Phar-
maceutische Zeitung, 44o Jahrg. 1899. 23.

25. Hager. Handbuch der Pharmaceutischen Praxis. 2or band.
7cr Abdruck.

2G. Waage. Croton flavens. Euphorbiaceae. Pharmaceutische
Centralhalle 1890.

27. Thoms. Untersuchung von Insectenpulver. Pharmaceu-
tische Centralhalle. 1890.

28. Tiioms. Croton flavens und Chrysanthemum cinerariae-
folium. Pharmaceutische Centralhalle
1891.

29. Wiesner. Die Rohstoffe dos Pflanzenreiches. Zweiter Aufl
2cr Band. 1903.

30. Wehmer. Dio Pflanzenstoffe 1911.

31. Hüseman und IIilger. Die Pflanzenstoffe. 1892.

-ocr page 116-

32. Pictet. Die Pflanzenalkaloïde und ihre chemischen Kon-
stitution in Deutscher Bearbeitung von Wolffenstein.
2e Auflage. 1900.

33. Hanausek. Beitrage zur mikroskopischen Charakteristik
der Flores Chrysanthemi. Pharmaceutische Post. 1892.
25e Jahrg.

34. Wiebelitz. Der Aschenrückstand des Insectenpulvers.
Apotheker-Zeitung. 27er Jahrgang. 1912.

35. Sattler. Gefälschter Insektenpulver. Apotheker-Zeitung-
27er Jahrgang. 1912.

36. Pharmaceutische Zeitung 50er Jahrg. 1905. 921. Neuere
Untersuchungen über die Insectenpulverblüthen.

37. Engler-Gilg. Syllabus der Pflanzenfamilien.

38. Gilg. Lehrbuch der Pharmakognosie. 1910.

39. Vogtherr. Zur Diagnose offizineller Kompositenblüthen
und ihre Verwechselungen. Berichte der Deutschen
Pharmaceutischen Gesellschaft. Siebenter Jahrgang.
1897. 45.

40. Malfattl Ueber Kaukasisches Insectenpulver. Pharma-
ceutische Post. 1893. XXV Jahrg.

41. Planchon et Collin. Les drogues simples d\'Origine végé-
tale. Tome deuxième
1896.

42. Jelgerhuis Swildens. De Geneesmiddelen van Groot-
Nederland. Pharm. Wkbl. 1918.

43. Teunissen. Nederlandsche insecten.

44. Tshirch und Oesterle. Anatomischer Atlas 1893.

45. Britton and Brown. An Illustrated Flora of tho Northern
States, Canada and the British Possessions. Vol. III. 1913.

46. Fischer. Ueber Inulin, sein Verhalten ausserhalb und
innerhalb der Pflanze, nebst Bemerkungen über den Bau
der geschichteten Starkekörner in Cohn. Beitrage zur
Biologie der Pflanzen. 8er Band. 1902.

47. Küstenmacher. Propolis. Ber. d. Deutschen Pharmazeu-
tischen Gesellschaft. XXI. 1911.

48. Tunmann. Pflanzenmikrochemie. 1913.

49. Eüler. Grundlage und Ergebnisse der Pflanzenchemie.
Erster Teil. 1908.

-ocr page 117-

50. Van Wisselingh. Mikrochemische Untersuchungen über
die Zellwände des Fungi. Jahrb. f. wiss. Bot. 1897. Bd. 31.

51. Wester. Studien über das Chitin. Dissertation. 1909.

52. Van Wisselingh. Over cuticularisatie en Cutine. Neder-
landsch Tijdschrift voor Pharmacie en Toxicplogie, 1893.

53. Rosenthaler. Grundzüge der chemischen Pflanzen-
untersuchung.

54. Molisch. Mikrochemie der Pflanze.

55. Supplement op de 4e Uitgave van de Nederlandsche
Pharmacopee. Pulvis Florum Chrysanthemi.

56. Van Laren,. Chrysanthemum cinerariaefolium. Pharm.
Weekbl. 1918. 414.

57. willstätter. Lieb. Ann. 401 (1913), 408 (1915), 412 (1917).

58. Journal de Pharm, et de Chim., 6e Serie, Tome VIII, 1898.
Gerard. Etude sur les poudres de Pyrethre et leurs
origines botaniques.

59. Pharmaceutische Centralhalle. 1890. 73. Chrysanth, in
Californië.

60. Pharmaceutische Centralhalle. 1891. Thoms. Metallische
Insectenvertilgungsmittel.

61. Pharmaceutische Centralhalle. 1891. s. 11. Analyse von
Insectonpulver.

62. Plmrmaceutische Post. 1892. s. 842. Insectonvertilgendo
Mittel.

63. Phnrmaceutisch Weekblad. 1916. blz. 87. Infectie door
insecten.

64. Pharmacoutisch Weekblad. 1916. blz. 137. Insectendoodende
middelen.

65. Pharmazeutische Zeitung 1905. s. 675. Insektenpulver,
s. 771. Flores Chrysanthemi cinorariaefol.

66. Pharmazeutische Zeitung 1906. s. 109. Der Nachweis von
Chromalaun oder Chromgelb in Insectenpulver.

67. Van Laren. Geneeskruiden en geneeskruidenteelt. 1919.

68. JöGER. Der Apothokergarten.

-ocr page 118-

m-

t/Ml\'--!\'

wK ^

Wr--

■ ■■-v.: , , v-i V ;: . • .7 ;

fi- A.

m

... . î-^.::.. ■ ^ ^ -v.irn.

t\'îi^h \' vâttaànl \'jH^i ..^a -nUi. \'M

t?

-ocr page 119-

INHOUD.

Blz.

Inleiding................... 1

Hoofdstuk I.

Pulvis insecticidus.............. 5

A. Botanische gegevens............ 5

B. Chemische gegevens............ 9

C. Historische gegegevens..........14

D. Physiologische gegevens.......... 18

Hoofdstuk II.

Physiologische proeven met Pulvis insecticidus en

andere poeders op vorschillende insecten.....25

Hoofdstuk III.

Onderzoek naar de insecticide kracht van een aantal

Compositen en eenige aetherische oliën.....47

Hoofdstuk IV.

Het onderzoek van Pulvis-insecticidus......59

Hoofdstuk V.

Helenium autunmale L...........

A. Litteratuur overzicht.........

Eenige botanische eigenschappen van do in ons
land gekweekte Helenium autumnale L. . .
Microscopische beschrijving van do bloem .

Eenige chemisciie eigenschappen.....

Foto\'s on teekoningen bohoorende bij Hoofdstuk V,

B en C. . . ..............

Korte samenvatting der vooknaamste resultaten
Litteratuur ................

70
70

72

8(5

98
100
102

B.

C.

D.

-ocr page 120-

Ai \'h? U \'

• . . ^ . ■ y-\' -,:\'\' \\ • \' • ■

. . ^-u\'af:;:\'.\'1.1 jvr.v

■ ■ • . ■ . . . ... ■ î r.

...\' . . \' . ■■ /-^..\'y u-yj • ..\'l\';

C : y.

-ocr page 121-

Fig. 1.

-ocr page 122-

■ v.: r

! .

r

i •. .

•1. - ■

-ocr page 123- -ocr page 124- -ocr page 125- -ocr page 126-

, - i

1-.
i

■r ••

. r-

i ■..

I- "

y

i .
\'i

v\'.\'i

. • -ff r- -

i ■■

-ocr page 127-

WmS

Fig. 4.

-ocr page 128-

.i 11 -«...V.y-^,

_____

"Iii
//

\\

f \'Iv;\':

T .

y

\'.■lyil

Hl..

■■........ -r^n • . .r ..r,

\'i t \\ ■ -.

/!■\' ■ . ■ :

..rr- .o ,
f\'" ■

■,41/ «-
. i /
« . /

■■à j \'

■ \' . .-jy -
h

■■ f

. J

-ocr page 129-
-ocr page 130-

IM. ^-\' vS-

• - > <\\ l

\'"..f.;

■v:

f-\'i

, •r ..•

■ ■ -te\'

J

fik.

-ocr page 131-
-ocr page 132-

j 1

: i i .
v j i:; ■

■Mir

. ■ V-i\' \' \'

I V •

ij 1, ,

■ - /. > ■ :

■r •• \'

• \'« , \' / » \' fi ^-ti

n . ..
a

^ ......

-ocr page 133-
-ocr page 134-

-- .-r

\' v " . ; ■. .\'L, :

r , ,

i .. .

■ \'

r.

-ocr page 135-
-ocr page 136-

■ • 1V ;. 11- •■. •
• • ■ - ■■■;
j-

■ 1 • :, v v" •

y ■ ll\' "

-

•" v. ; >**. j

■1 ■ : ■ - •
• • •
- ■r.: ■,;•.

f - \'wf n i v , ,

r\'- \'j--.- . I ., ..,. ,

: i ^ . W ■■ , -
■ ■■ - \' , •

• r.

\' ■ ■ r

V v - - - \'

/ •

-ffty-\'

-rrr

.r , /

i \'

■ \' j r\' i

■ I

jV^iï-\'U\'-C:

n \'

-ocr page 137-

-m^i\'

li\'

-ocr page 138-

li.

\'kW : •

:. .. .
•;

s

v i

\'X

m

m

-ocr page 139-

STELLINGEN.

I.

Het ware wenschelijk, dat het Supplement op do 4e uitgave
der Nederlandsche Pharmacopee toeliet, dat „Insectenpoeder",
behalve Chrysanthemum cinerariaefolium Vis., als stamplant
mag hebben Pyrethrum roseum Marsch. Bieb.

n.

Bij het artikel over Pulvis Florum Chrysanthemi in het
Supplement op do 4o uitgave der Nederlandsche Pliarmacopeo
dient aan do
zinsnede: „dat in hoogo mate do eigenschap
bezit insecten te dooden", een nadero omsclu\'ijving te worden
gegeven, daar dezo physiologische proef aldus geredigeerd
geen waarde bezit.

III.

Do oi)vatting, dat allo carotinoïden identisch zijn, wordt
door de proeven van
Tammes niet met zekerheid bewezen.

(Tammes, Flora, 1900, 87. Bd. 2).

IV.

• De opvatting van Ilkewitsch, dat in do colwanden van
schimmels geen chitine voorkomt, berust waarschijnlijk op

foutieve waarnemingen.

(Ilkewitsch. Buil. Acad. Sc. St. Pctersbourg 1908. 571).

-ocr page 140-

De bereiding van Tinctura Strophanti volgens de 4e uitgave
der Nederlandshe Pharmacopee, waarbij het strophantuszaad
niet vooraf wordt ontvet, is af te keuren.

(Strasser, Wiener Klinische Wochenschrift 1917, nO. 48).

VL

Bij de beoordeeling van drinkwater wordt gewoonlijk te
groot gewicht gehecht aan het voorkomen van kleine hoe-
veelheden nitriet.

(Ohlmüller—Spitta- Untersuchung und Beurteilung
des Wassers und Abwassers).

VIL

Het beoordeelen van bessensap op grond van het extract-
gehalte geeft aanleiding tot onjuiste uitspraken,

(Verslagen van Keuringsdiensten o. a. van
Groningen, Nijmegen en Leeuwarden).

vm.

Wanneer bij een misdadigen abortus het vermoeden bestaat,
dat deze met behulp van moederkoorn werd veroorzaakt, zal
de chitosaan-reactie op de daartoe geprepareerde faeces uit-
sluitsel kunnen geven.

(Strassburger. Zentralbl. f. Gynäkologie 1907, no. 49).

IX.

De sterilisatie van vele injecties kan geschieden door het
licht van een kwik-kwarts-lamp.

(Thiele und Wolf. Archiv für Hygiene. 1906, n». 57).

-ocr page 141-

Voor het aantoonen van bloed in urine is de meest gevoelige
en specifieke methode het microscopisch onderzoek van het
sediment.

(Gorter en de Graaff. Klinische diagnostiek).

XI.

Het ware. wenschelijk, dat bij de beschrijving van planten-
poeders in
de Pharmacopee tevens zoo mogelijk kenmerkende
macro-
of microchemische reacties op bestanddeelen hiervan,
werden opgenomen.

XII.

Het ware wenschelijk, dat bij den militair-pharmaceutischen-
dienst, welke een geheel zelfstandig legeronderdeel naast den
militair-geneeskundigen-dienst behoorde te zijn, werde inge-
voerd hot stelsel van
reserve-officier-apotheker zooals dit
bestaat voor
reserve-officioren van gezondheid.

-ocr page 142-

\'it

j i A

-ocr page 143-

k\': ■ ■ ■ -V^ï--.., V\';. : "• "irt®^

Sit\'- . . ■ \' ■ \'.Vi.-^;\'i\'.vi;\'

.. s

^ V.À ■ -V\'/\'.V^\' ^ i\'

t

f \' \'

/ f

Pa -

;

-ocr page 144-

m^xmk
.
.....

A3

f ■■ .• ■■

-ocr page 145-

-

i:

■■■ \' \' .....■ "

m

-ocr page 146-

1