-ocr page 1-

ia.\'-

HISTORISCH CRlTISCti OVERZICHT

p-iïliillfiiii

; ".-li;

j - j-V\'; ?\'-f

►\'■■Vi-\'.^\'iT: ;\'

: j; .j;

•i ^^ • > i

, f\' i ■

B.J. WESTERBEEK VAN EERTEN

ARTS

.. rï?! tH

1 ■ \'r!\'-

-ocr page 2-

A. qu.
192

/

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

EUGENETIEK

HISTORISCH CRITISCH OVERZICHT

-ocr page 6-

! .1 -

i .
t-

Wr

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

1782 5930

-ocr page 7-

EUGENETIEK

HISTORISCH CRITISCH OVERZICHT.

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Dr. W. VOGELSANG, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT, TEGEN DE BEDEN-
KINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE
VERDEDIGEN OP DINSDAG 7 DECEMBER, DES NAMIDDAGS

TE 4 UUR r

\' j

DOOR

BARTHOLOMEUS JOHANNES
WESTERBEEK VAN EERTEN,"

ARTS TE HUMMELO EN KEPPEL,
GEBOREN TE MEERKERK.

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVcRGITEIT
UTRECHT.

A. A. VAN DEUTEKOM - BOEKDRUKKERIJ - VARSSEVELD.

1920.

-ocr page 8-

■ Jl\'

.-é^y\'-

•.

F- «

\'S

À- /

ß

--ÏV--er;.

.■"■iJC

■.r-M/\':^:.->%J

Si\' \' , ■ ■ \' .

- ■ ï\'vigKïr-

; -^-lAr^O: \'AUJ : i- UhH .

fTl-SA,

. >

\'V -
1

-ocr page 9-

/

AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN MOEDER
AAN MIJN VADER.

-ocr page 10-

f \' - ■. . - ■

V

N

v

, ■ ;

> -..

-ocr page 11-

Bij het voltooien van dit proefschrift grijp ik dankbaar de gelegen-
heid aan om
U, Hoogleeraren en Lectoren van de faculteiten der
geneeskunde en der phllosophie, mijn dank te betuigen voor het
onderwijs, dat ik van U mocht ontvangen.

De praktijk der geneeskunde, nu ongeveer gedurende 7 jaren, heeft
mij eerst recht geleerd, wat ik aan de nagedachtenis van mijn over-
leden leermeesters, de Hoogleeraren Heilbronner en Talma,
schuldig ben.

Hooggeleerde Kouwer, Hooggeachte Promotor! Het is niet alleen
een groot voorrecht onder uw onderwijs de verloskunde en de
gynaecologie gestudeerd te mogen hebben, maar de gelegenheid, die
gij mij verschaft hebt om onder uw leiding dit proefschrift samen te
stellen, verplicht mi] tot nog grooter dank. Uw doorzettingsvermogen,
waar het moeilijke problemen geldt, uw kritische zin, maar bovenal
uw overtuiging, dat er voor het lijdende menschdom nog iets hoogers
bestaat dan de zuiver stoffelijke belangen, zullen mij steeds gedurende
mijn geheele leven tot een voorbeeld zijn. En niet alleen hebt gij zeer
veel bijgedragen tot mijn opleiding als geneeskundige, maar ook tot
mijn persoonlijke vorming.

Verder rest mij nog aan al degenen, die mij bij de samenstelling
van dit proefschrift met woord en daad zijn behulpzaam geweest,
een woord van hartelijken dank. In het bijzonder noem ik professor
Hartman te Leiden, die zoo vriendelijk was met de meeste bereid-
willigheid het hoofdstuk over de eugenetiek van Plato door te lezen
en mij zijn zeer gewaardeerde kritiek te verschaffen.

In Engeland waren het voornamelijk Dr. F. W. Mütt, die mij zeer
hulpvaardig inzage verstrekte in zijn methode van arbeid op het
gebied van erfelijkheidsonderzoek en Dr. David Heron, die als assis-
tent van Professor Pearson mij met de meeste bereidwilligheid in de
Londensche eugenetische kring introduceerde.

-ocr page 12-

"tts^ly^i ab isßdjia&l» jmriigboiq üb n;.v -r.-ïióoUGy iati l\'Ö

15b nßv mo bl-asi

ib;; r:<>/ ns^iubd 5t «iiff! -jü n-j ■fhmi^^\'Hioi^

\' - ,nàj::iBvînc. U »itv :li ■

-ijvo aiim -r^ü/ iiiabUh:ibt)-iGn \'..\'b r.ùs Xteobs-ïnyrji k-;;^

ifi\'V)r.irrv to!>Tj; i\'-yy

\'■.■b niStMi-i-v: g jh -.cr.m .m\'Mjö ;; «\'^Ofn ;:; o^yolo\'j^tf

tH> vn-b::!\' w;. ".tjurîo ; H;-?:! ynî üji

.uvnuiTu\'/rUj^iyy^»:\'.\'\'-dj ./Uîib }iOn k>t {im itbi^qnv

-n-ïi: .! -i u .ihh^ hrf isr.w

•.Lni^- rib^\'i ^Lawü llrxi J\'\'^!;:;.iDVic" m-b l;nî->od
îf- .;oo lüTUii .-.^ihcnJ- -\'in î<r.:L:al\'-|0 \'«i[{in

■ \' i\'-\'v-\'-\'-a vi; IM ä/n rsib ...t ■■■»r/f\'\' l& f-• Im:« "••ji f^bv.V
;:;.<..;. ftfifjsq\'un\'rJ nps. bi.i-b i» bio«-// fjin Ihtd^-.i-joxu üii
. q :!; mv"-! f^bfio».!•!..\' i\'jii n? Jn.nL nnv bion

\' . - .-iM iU.\'f À\'j\'û :>b Vj"\'» >î"î>!^lcr.ff jj.i • M-itlt^K::

•r. .".yilNi^y.-!\'»/ - ? ^\'-JI.\'-:.: ; ■ ..VAVS;, -.■•I:: ÜÜS i\'r; i:-.=

• ■ [if.i i ,w .\'1 .rt •. f;!

;v!! Ut. lu-j^if.. vbftilJv.T! f\' -! .i.^niv -i\'-ui\';: »îifcilifcVHiCf:

t,;: .M! .-.îr.t\'! ni/ACi .iO jî>:ii;iîi:> ru;-/

.;f; i:i ^.iOi\':":!\'\';^.;?!\':\'.! \'-^H^.-in \'.»l» bit; {i- m-*.:- niîv :

\\

.-tiji

ï -

-ocr page 13-

INHOUD.

Bil.

INLEIDING....................1

EERSTE GEDEELTE. Geschiedenis en Leer.

HOOFDSTUK I. De Eugenetiek bij de Natuurvolkeren en

in de Oudheid............3

Het Huwelijk.................4

Het Proefhuwelijk...............6

De waardeering van het kinderenaantal.......6

Wenschelijke en niet wenschelijke huwelijken ..... 8

Huwelijksverbod en huwelijksdwang........12

Consanguiniteit als reden voor huwelijksverbod .... 18
Maatregelen ter verbetering van de te verwachten nakome-
lingschap en ter verhindering van het ontstaan van

minderwaardige kinderen............28

Operaties aan de geslachtsorganen.........29

De besnijdenis................29

Operaties ter voorkoming van nakomelingschap .... 30

Urethrostomia externa..............30

Castratie..................30

Vruchtafdrijving................32

Kindermoord.................33

De Eugenetiek van Plato en zijn navolgers ...... 34

Litteratuur over hoofdstuk I......... . . 42

HOOFDSTUK II. De Eugenetiek van den nieuweren tijd . . 45

Galton en de statistische biologie.........46

Galton\'s Eugenetiek..............53

De verbreiding der eugenetiek in eenige landen .... 58

Litteratuur over hoofdstuk II...........65

HOOFDSTUK III. Erfelijkheid en ziekte.........66

Syphilis...................69

Tuberculose.................71

Lood......................

Alcohol.................. . 7Q

-ocr page 14-

Acute blastophthorie..............^^

Chronische blastophthorie........u i" -

Is de degeneratie in een geslacht primair en is het alcohol-
misbruik hiervan het gevolg? .........

Het wezen der erfelijkheid...........^^

De theorie v. Weismann............

Blastophthorie en de theorie van Weismann.....^

Pathologie der Genen.............

Het statistisch onderzoek...... • • •

De onderzoekingen volgens de kruisingstheone van Mendel 00

De familiegeschiedenissen............

Litteratuur over hoofdstuk III .........

113

TWEEDE GEDEELTE. De Praktijk der Eugenetiek.

HOOFDSTUK I. Positieve maatregelen.......

Het kweeken van een bepaalde menschensoort . .

Oneida gemeenschap............

Mittgartbond ..............

Het aanmoedigen van eugenetische huwelijken . .
Litteratuur bij hoofdstuk I..........

HOOFDSTUK II. Negatieve maatregelen. Maatreden tegen

het huwelijk van minderwaardigen . ...

De eugenetische zedeleer..........

Geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk . . •

Wettelijk huwelijksverbod........ \' \' "

Amerikaansche huwelijkswetten.....\' • •

Meeningen over huwelijksverbod......

Echtscheiding.............

• Kritiek op de genoemde maatregelen........

Litteratuur bij hoofdstuk II...........^^^

HOOFDSTUK III. Het onvruchtbaar maken van minder-

waardigen.............

Methodes..................J^g

Castratie.................. .

Onvruchtbaar maken door Röntgenstralen......^^

1 jt

Vasectomie................. _

Urethrostomia externa . . . . \'........

Tubairsterilisatie...............

De motieven tot het onvruchtbaarmaken ....... loö

Sociale motieven..........j ti \' \' \' IS

Sterilisatie ter vermindering van de geslachtsdrift . . . IW

Eugenetische motieven.............j®^

De praktijk van het onvruchtbaarmaken ......lod

117

118
118
119
121
124

126
127

129

130

133

134

-ocr page 15-

De Zwitsersche gevallen...............163

De Amerlkaansche wetten............169

Sterilisatie als straf..............172

Sterilisatie op gezag van een medische commissie ... 172
Sterilisatie door middel van commissioneele uitspraak met

gerechtelijke controle.............175

HOOFDSTUK IV. Is het onvruchtbaarmaken om eugene-
tische redenen geoorloofd ?
......178

Het onvruchtbaarmaken van zuiver medisch standpunt bezien 178
Het onvruchtbaarmaken van rechtskundigen kant beschouwd 182
De praktische bezwaren van de wetten over het onvrucht-
baarmaken van minderwaardigen........186

Het onvruchtbaarmaken volgens de bestaande wetgeving 187

De meeningen der schrijvers..........

De waarde van de toestemming van den patient . .
Het onvruchtbaarmaken uit zedelijkheidsoogpunt . .

Samenvatting...............

Litteratuur over hoofdstuk III en IV.......

HOOFDSTUK V. Het dooden van minderwaardigen met
inbegrip van de provocatio abortus met
eugenetische bedoelingen
........199

Litteratuur over hoofdstuk V..........205

NASCHRIFT...................207

STELLINGEN.

188
190

193

194
194

-ocr page 16-

Vf- ^..sx^ii^k^^r-j nRv \'iîmiU-ïo?^ ■

\' •^^^^qîîîiîï nsv bî^im weh ^rtwlii^i^ ;; ,

. - ^ ; , . . . JjMlïSYir.tó : .Véi .

\' . YÎ t» JM ^■jyo\'^ütil-^YÏi-\'

■\'IS

TT^n,;,

! ■

-ocr page 17-

INLEIDING.

Eugenetiek is de leer van het welgeboren worden. Engelsch Eugenics
(Galton), in het Duitsch Eugenik, in ons land worden de woorden
eugenetiek en eugenese gebruikt. Deze leer omvat of kan tenminste
omvatten, een zeer groot gedeelte der wetenschap. Zoowel de biologie,
met de erfelijkheidsleer en de leer van het ontstaans-mechanisme, de
sociologie met de leer van de kriminalistiek en met de leer van het
strafrecht, de theologie met de ethiek en de philosophie en last not
least, de geneeskunde met hygiene, verloskunde en heelkunde, zij alle
kunnen op hun beurt er aanspraak op maken, dat de eugenetiek tot
hun gebied behoort.

Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat de litteratuur, die
reeds over dit onderwerp is verschenen in den korten tijd, dat deze
tak van wetenschap bestaat, al bijna onafzienbaar is. Het zou op den
weg van den medicus liggen zich uitsluitend te bepalen tot den medischen
kant van de eugenetiek. Mijn doel was dan ook oorspronkelijk, zelf
een onderzoek in te stellen, met behulp van het materiaal van de
Utrechtsche Verloskundige kliniek, naar den levensloop van de kinderen
van psychisch minderwaardige moeders. Hiertoe vond ik aanleiding
in het feit, dat zoowel in Zwitserland als in Amerika, het onvruchtbaar
maken uit eugenetische overwegingen wordt verricht en gepropageerd.

Na het „Galton Laboratory for national Eugenics" te Londen bezocht
en daar door gesprekken en eigen litteratuur onderzoek een blik ge-
slagen te hebben in den grooten en omvangrijken, wetenschappelijken
arbeid, dien een dergelijk onderzoek eischt, wil het eenige positieve
waarde verkrijgen, bleek mij, dat het onderzoek naar den toestand
van bovengenoemde personen op zooveel bezwaren stuitte, dat ik er
tot mijn grooten spijt van moest afzien.

Door litteratuur-studie, als persoonlijke gesprekken met autoriteiten
op dit gebied in ons land, in Engeland en later ook in Zwitserland
bleek mij, dat een samenvattend overzicht zonder eigen onderzoekingen,
misschien in een behoefte zou voorzien.

-ocr page 18-

Het is mijn overtuiging, dat de nieuwe beweging van de practijk
der eugenetiek een van de teekenen zijn die er op wijzen, dat een
nieuwe maatschappelijke wereldorde in wording is.

In de eugenetiek ziet men duidelijk de parallelloopende lijnen. De
eene lijn, ontspringt uit de theocentrische wereldbeschouwing, waar
dus een principieele vooropstelling de richting van het denken leidt.

De andere lijn dankt haar ontstaan aan utiliteits-overwegingen, het
heil van de gemeenschap, wat tenslotte neerkomt op het recht van
den sterkste, wat dat woordje sterk dan ook beteekenen moge, sterk
van geest of sterk van lichaam.

Ik heb getracht uit de geschiedenis en onderzoekingen van den
laatsten tijd objectieve gegevens te verzamelen om te onderzoeken,
hoe de eugenetiek is ontstaan en welke beweegredenen en welke
grondstellingen hebben gevoerd tot de daden van deze leer en ten
tweede of de daden de medische, zoowel als ethische en juridische
kritiek kunnen doorstaan.

Dit nu kan voor een goed gedeelte geschieden door tijdelijk den
oorsprong der hoofdlijnen buiten beschouwing te laten. Dit scheiden
van principe en objectieve gegevens heeft dit voordeel, dat het eene
met het andere noch staat of valt.

Dit werk maakt er geen aanspraak op volledig te zijn, verre van
dien. Mijn doel is ook niet geweest een handboek samen te stellen,
ik erken volmondig, dat het boven mijn krachten gaan zou. Het is
slechts een naar voren brengen en toelichten van eenige hoofdpunten
uit de geheele leer van de eugenetiek en de practische toepassing er van-

-ocr page 19-

EERSTE GEDEELTE.

Geschiedenis en Leer.

EERSTE HOOFDSTUK.

De Eugenetiek bij de natuurvolkeren en in de oudheid.

Daar de geschiedenis der menschheid één geheel vormt is het niet
vreenïd, dat er eigenlijk in het gebied
der gedachte niets nieuws onder
de zon is. Reeds van te voren zou het ons dus verwonderen kunnen,
indien het streven naar het ontdekken van de wetten, die ten grond-
slag liggen aan het ontstaan van een levend wezen en de practische
toepassing van deze wetten, zoowel bij de natuurvolkeren als in de
oudheid niet reeds had bestaan.

Niettegenstaande onze vermoedens in deze richting, is het echter
niet zoo makkelijk de sporen van een dergelijk streven te vinden; en
indien wij dergelijke sporen zouden aantreffen dan rijst een nog
grootere moeilijkheid n.1. de uitlegging van het woordje „eu" in de
eugenetiek.

Het is begrijpelijk, dat waar de meeningen over dit woordje „eu"
reeds in den tegenwoordigen tijd zoo uiteenloopen, het zeer moeilijk
is, die meeningen bij de natuurvolken en in de oudheid op de juiste
wijze te schiften en te taxeeren.

Hangt deze taxatie slechts van zuiver subjectieve gevoelens en op-
vattingen af dan zal de meening van den natuurmensch over een
„goede" nakomelingschap gevormd worden, door wat In zijn oogen
en onder zijn omstandigheden voor hem het aangenaamste is.

Is echter de adat, zooals de definitie van Riedel (\')»Muidt, „het
residu(\\im van de publieke opinie der vaderen, de coercijeve instel-
lingen van het voorgeslacht", dan kunnen deze publieke opinie en

a) Litteratuur-lijst achter dit hoofdstuk. De tusschen haakjes

geplaatste getallen verwijzen naar hef nummer op de lijst. o

-ocr page 20-

instellingen, de subjectieve opvattingen in een bepaalde richting dwingen.

Waar nu wederom de publieke opinie door bepaalde krachtige
personen geleid kan worden en aanleiding wordt tot vastgestelde
wetten, daar kan wederom het woordje ,eu" een andere beteekenis
gaan bezitten.

De mogelijkheid van willekeurige invloeden kan dus zeer groot zijn.
Wij dienen echter niet uit het oog te veriiezen, dat de uitlegging van
het woordje „eu" op zich zelf wel eens objectief kan zijn. d.w.z.dat
de natuur zich het recht voorbehoudt met een absolute maatstaf te
meten en het woordje „eu" b.v. gelijk te stellen aan dienstig aan ras
en individu. Men zou zich in dezen gedachtengang kunnen voorstellen,
dat de neiging van de geslachtsdrift als eerste instinctmatige eugene-
tische factor fungeert, terwijl dan de verschillende instellingen en
gebruiken, ontdaan van willekeurige subjectieve toevoegselen, in de
tweede plaats als instinctmatige maatregelen tot herstel kunnen optreden.

Zoo beschouwd heeft de geschiedenis der eugenetiek niet alleen de
waarde van een inleidend overzicht ter completeering van het geheel,
maar is ook een grondplan, dat slechts een verdere ontwikkeling be-
hoeft om het „eu" in de eugenetiek in werkelijkheid en objectief te
maken tot een dienstig zijn aan de menschheid in haar geheel en het

individu in het bijzonder.

Naar aanleiding van het bovenstaande hebben wij voor ons onder-
zoek, zoowel de ethnografie als de geschiedenis noodig.

De ethnografie brengt ons als het ware de oude gebruiken in fos-
sielen toestand voor oogen. Door vergelijking met bestaande, levende
gebruiksvormen is het soms mogelijk den ouden toestand in het fossiel
te herkennen en meer of minder juist tot zijn oorspronkelijke vormen

terug te brengen. ^ .. uu

Deze oude gebruiken of instellingen, die zich later als adat hebben
vastgelegd, zijn weer de voorloopers van geschreven wetgevmgen.
Over deze wetgevingen en de philosophische stelsels, die hierdoor
zijn\'ontstaan, kan ons aan den anderen kant de geschreven geschiedenis
licht verschaffen.

Het Huwelijk.

In het tijdperk van de geschiedenis der menschen, toen er van
huwelijken geen sprake was en er een onbeperkte geslachtsgemeenschap
tusschen de individuen plaats greep, was de leer der eugenetiek, die
der ongebonden geslachtsdrift. Echter wordt zeer terecht betwijfeld
of deze
promiscuiteit, zooals deze soort van huwelijksvermengmg
wordt genoemd, wel ooit bestaan heeft. Wanneer ik mij op dit gebied
begeef dan ga ik onder een goed geleide van
Westermarck (2), die
in zijn uitstekend boek over de geschiedenis van het menschelijk
huwelijk drie hoofdstukken aan de kritiek van de leer der promiscui-
teit wijdt. En later in
1915 schrijft ook Marci/se (3), dat de sociologische

-ocr page 21-

en praehistorische onderzoekingen der laatste jaren de meening aan
het wankelen hebben gebracht, dat de menschen vroeger in promisc-
uïteit hebben geleefd.

Behalve de vele ethnografische gegevens, die Westermarck aanhaalt
tot staving van zijn bewijsvoering en die men in de genoemde hoofd-
stukken vinden kan, voert hij een bewijs aan, dat hij zelf het sterkste
noemt. Dit bewijs is een psychologisch en is gegrond op de jalousie
bij mensch en dier ten opzichte van rivalen in liefdeszaken. Dit
krachtige gevoel nu maakt een algemeene vermenging reeds van het
begin af onmogelijk, een feit, dat
Darwin C) ten deele erkent, maar
tegelijk neemt hij aan, overtuigd door de bewijzen van Lubbocke. a.,
dat later toch een periode van promiscuïteit heeft bestaan. Nu is het
echter niet waarschijnlijk, dat, waar in de oudste tijden de jalousie
de promiscuiteit zou verhinderd hebben en heden ten dage dezelfde
jalousie nog bestaat, plotseling gedurende zekeren tijd deze zelfde
jalousie in kracht moest verminderd zijn, om aan de promiscuiteit
den vrijen teugel te laten.

Sommige schrijvers, zooals Giraud-Teulon en Le Bon ontkennen
de jalousie bij de meeste oorspronkelijke volkeren, doch
Westerniarck
toont met verscheidene ethnografische gegevens van verschillende
volkeren overtuigend aan, dat de jalousie wel degelijk bestaat. Dat
deze jalousie tot krachtige maatregelen aanleiding geven kan, toont
wel de mededeeling van
Harmon, dat de Indianen aan de Oostzijde
van de Rocky-Mountains in hun aanvallen van jalousie hun vrouwen
niet alleen al het haar, maar dikwijls ook den neus afsnijden. Waar
dit een uit velen is van dergelijke voorbeelden bij wilde volkstammen,
daar kan men eveneens bij meer geciviliseerde volkeren aanduidingen
te over vinden; wij behoeven ons slechts het gesluierd gaan van de
vrouwen in Mohammedaansche landen te herinneren en de kuisch-
heidsgordels uit den goeden ouden tijd, om er van overtuigd te zijn
welke machtige factor de jalousie is.

Wij zullen dan ook niet aan de waarheid te kort doen, wanneer
wij een toestand van promiscuiteit ontkennen. Dit wil natuurlijk niet
zeggen dat men in vroeger eeuwen altijd deugdzaam en kuisch geleefd
heeft. Wanneer b.v. een inboorling van Boeroe zijn vrouw aan den
gast aanbiedt en hoogst verwonderd is, dat hij op zijn beurt dezelfde
rechten niet bij een Europeesche dame mag laten gelden, dan mag
men deze gewoonte maar niet zoo als een rest van de promiscuïteit
beschouwen. Hier komt veel meer het verschijnsel van eigendomsrecht
in aanmerking. Het is dan ook een groot verschil of een vrouw zich
met of zonder de toestemming van den echtgenoot aan een ander
overgeeft.

Waar dus de jalousie en het gevoel van eigendom tot het instand
houden van de instelling van het huwelijk medewerkt, daar kunnen
wij dus aannemen, dat wij onze eerste eugenetische gegevens in het
huwelijk moeten zoeken. Wij zullen ons thans niet verdiepen in de

-ocr page 22-

vraag of het monogame of polygame huwelijk eers geweest .s maar
constateeren, dat het huwelijk als eerste steunpunt van de zich ont-
rkketnde familie, van den beginne reeds bestaat. Hieruit volg dan
vanzelf dat alles wat door de verschillende wetten of gebruiken met
Tet woord buitenechtelijk wordt bestempeld, secundair uit het huwelijk

is ontstaan.

Het Proef huwelijk.

Dit illustreert ten duidelijkste de zeer verbreide gewoonte van het
nroef huwelijk. Deze gewoonte bestond reeds volgens
Ebers bn de
Se Egyptenaren en\'wordt thans nog bij het grootste gedeel e van
ée boerenbevolking aangetroffen. (Kommnachte der Duitschers). ^t
doel is om vóór het huwelijk te zien of het meisje zwanger kan
worden\' of niet, zoodat het proefhuwelijk dus in zekeren zin als een
rnet?sche proef vóór het aangaan van het officieele huwelijk geldt.
Karwordt het voor een groote schande gehouden het meisje in
den
teek te laten, wanneer zij zwanger geworden is. Het kind bepaal
hier dus het goede recht van het huwelijk.
Daarom wordt bij diudelijke
steriliteit de verkeering meestal verbroken en zelfs is bij verschillende
volken het huwelijk bij steriliteit verboden ook al wilden de candi-

daten zelf nog zoo gaarne .

Is het verwekken van kinderen een instinctmatige drang in het
huwelijk, een instinct, dat in elk geval oorspronkelijk den stam ten
goede kan komen dan is een natuurlijke uiting hiervan dat vrucht-
Larheid in het primitieve huwelijk ten zeerste gewaardeerd wordt.
De eerste stap tot een eugenetisch huwelijk volgens primitieve op-
vattingen is dus de begeerte naar een groot kinderental.
Men zou dan
ook kunnen zeggen, dat de eugenetische waarde
van een vrouw stijgt
met het aantal kinderen, dat zij ter wereld brengen kan.

De waardeering van het kinderental.

\'Reeds ± 2250 voor Christus vervloekt Hamnwrabi, de zesde koning
der eerste Babylonische dynastie, waarschijnlijk dezelfde vorst als
Amraphel van Genesis XIV. in zijn familiewetten dengeen die deze
wetten verandert of minacht. De gevolgen van dezen vloek zijn. dat
de goden den schuldige nakomelingen, vooral een zoon,
zullen weigeren
zoodat de herinnering aan zijn naam moge verdwijnen («). Dit is h^
zwaartepunt van het oorspronkelijke huwelijks-instinct, dat de naam
mag blijven bestaan, zoodat de persoon als het J" ^^^^

lingschap blijft voort leven, wat tenslotte terug ^^ brengen is tot et
selectieve beginsel. Het zal dan afhangen van patriarchale of matr -
ha e nslllin welk kind. de iongen of het meisje de mee^^^^^
waarde bezit. Nergens is deze drang tot de ontwikkel ng van het
geslacht zoo uitgesproken als bij de oude Hebreeën en later de Joden
„Geef mij kinderenl of Indien niet. zoo ben ,k
dood", was de klacht

-ocr page 23-

van Rachel tegen Jakob, toen zij, jaloersch op haar vruchtbare zuster
Lea, er naar smachtte, zelf kinderen te krijgen. (Genesis XXX: 1.)

„O onze zuster, word gij tot duizenden millioenen", zoo zegende
Laban zijne zuster Rebekka, toen zij trekken zou met Eliëzer, den
knecht van
Abraham. (Genesis XXIV: 69.)

Het was dus de hoogste zegen-wensch, een vrouw een groote na-
komelingschap toe te zeggen. Onvruchtbaarheid daarentegen was een
straf van God. De vrouw kreeg pas haar positie in haar huis, wanneer
zij kinderen had gebaard. Bij de onvruchtbare vrouw werd een tweede
vrouw genomen; ja, de onvruchtbare zelf schonk wel haar slavin aan
haar man, opdat deze zijn huis zou bouwen. De kinderen van deze
slavin golden dan voor de kinderen der huisvrouw en de smaad der
kinderloosheid was van haar weggenomen.

Erger was het voor den man, wanneer hij geen kinderen had, want
hiermede dreigde zijn huis ten onder te gaan. Wanneer een man
kinderloos gestorven was, was
zijn broeder verplicht zijn schoonzuster,
die weduwe was geworden tot vrouw te nemen. De eerste zoon van
dit huwelijk gold dan als zoon van den gestorvene. C) Dit zooge-
naamde Leviraats-huwelijk belicht ten duidelijkste het groote belang,
dat aanwezig was, in het instandhouden van de familie. Speelden bij
de Joden de Messiaansche verwachtingen een groote rol, ook in het
Leviraats-huwelijk, — dat n.1. aan een ieder de mogelijkheid gewaarborgd
bleef, dat de Messias uit zijn lendenen zou kunnen voortkomen, het-
geen natuurlijk uit gebrek aan nakomelingschap onmogelijk zou kunnen —
het voorkomen van dezelfde instelling bij andere volken doet wel zien,
dat het familiebelang hienn een groote factor was. Bij verschillende
andere volkeren n.1. is het Leviraats-huwelijk eveneens bekend, zooals
bij enkele negerstammen in Afrika, de Massai, V/apokomo en Woloff-
negers, de Zoeloekaffers, in Amerika de Chippeway Indianen, bij de
Bataks op Sumatra en anderen. Ook schijnt het bij de oude Indiörs
en Perzen in gebruik geweest te zijn. (5)

Gaan we met ons onderzoek verder, welke waarde er aan het
kinderental werd gehecht, dan vinden we, dat bij de oude Grieken,
in den Homerischen tijd vooral, de vruchtbaarheid ook in groot aanzien
stond. De kinderen werden dikwijls door minnen gezoogd, opdat de
moeder des te grooter vruchtbaarheid zou kunnen ontwikkelen. («)

Bij de Spartanen was het een ieders plicht, aan den Staat vele
vooral goede kinderen te verschaffen. Lycurgus verklaarde hen, die
ongetrouwd bleven, voor eerloos; ja bepaalde straffen waren voor
deze euveldaad ingesteld. (")

Evenals bij de oude IndiCrs gold het bij de oude Perzen voor
eervol veel kinderen voort te brengen.
Zoroasier zeide: „Ik noem
den vader van vele kinderen vóór den kinderlooze".

Niettegenstaande hun vaak armoedige omstandigheden werd bij de
oude Germanen een groote kinderzegen als een geluk en een groot
voorrecht beschouwd.
Tacitus zegt van hen (Germanica, cap. XIX):

-ocr page 24-

,Het getal hunner kinderen te beperken of een pasgeborene te
dooden, geldt bij hen voor misdaad en meer werken daar goede zeden
dan ergens anders goede wetten". (\'")

Over het algemeen was en is, zoowel in het nader- alsook in het
verafgelegen morgenland, kinderloosheid een groote smaad en schande
en dikwijls de reden tot echtscheiding.

Bij de Chineezen geldt het voor den grootsten zegen, veel kinderen
te krijgen. De vreugde schijnt hier echter meer in het krijgen dan in
het houden te liggen, daar zij zich meestal spoedig door middel van
kindermoord van een gedeelte van den zegen weten te ontdoen.

Bij de Japanneezen echter is kinderloosheid geen schande, hoewel
de vruchtbaarheid wel hoog geschat wordt.

Over het algemeen schijnt de vruchtbaarheid bij de onbeschaafde
volkstammen minder te zijn dan bij de meer beschaafden. Het ver-
langen van den man naar meer kinderen voert hem in die wilde
volkstammen tot het zoeken naar meerdere vrouwen. (2) Deze vrouwen
schijnen de vruchtbaarheid niet zoozeer te waardeeren, misschien,
omdat een afwijking van den regel van mindere vruchtbaarheid, hen
als abnormaal voorkomt. De langdurige lactatie en de zeer verspreide
gewoonte gedurende dezen tijd den coïtus te verbieden, zijn mede
oorzaak van de mindere vruchtbaarheid.

Op de eilanden-groepen ten Zuid-Oosten van den Maleischen
Archipel zorgen de vrouwen over het algemeen er zelf voor dat
het getal kinderen niet te groot wordt. Het afdrijven is dan ook zeer
in zwang. De vrouwen van het eiland Watubela maken op deze
manier, dat zij niet meer dan twee kinderen krijgen. (\') Even zoo op
Keisar; de mannen wenschen wel veel kinderen, maar de vrouwen
zorgen er voor, dat er niet meer dan twee of drie ter wereld komen. (\')
/?o//i(") verhaalt van een liefhebbend echtgenoot onder de Austra-
liërs in Queensland, die, als zijn vrouw hem eens goed geörgerd
had, de geesten, die de kinderen maken, bad, haar tot straf eens

spoedig een kind te zenden.

Een ■ Groenlandsche vrouw verbaast zich over het kinderental
in andere landen. Zij heeft drie tot zes kinderen en baart alle twee
tot drie jaar. Meer dan zes kinderen te krijgen acht zij dan ook alleen
den honden waardig. Met dezelfde hondenvergelijking antwoordden
de Indiaansche vrouwen van Britsch-Guyana
Schomburgk, toen zij
van hem hoorden, dat tweelingen in Europa nogal eens voorkwamen. («)
Uitgezonderd enkele uitingen kunnen wij dus wel aannemen, dat
oorspronkelijk het groote kinderental in hooge eere stond, zoodat
hieruit blijkt, dat het instinct van de voortplanting en de publieke
opinie hier hand in hand gaan.

Wenschelijke en niet wenschelijke huwelijken.

Niet alleen het aantal kinderen was vroeger van belang voor het

-ocr page 25-

in stand houden van de familie, maar ook de hoedanigheid van het
kind zelf. Wij begeven ons thans op een terrein, waar het nog moei-
lijker is het instinct van het primitieve verstand te onderscheiden.
Wanneer wij lezen, dat bij sommige wilde volkstammen de man aan
bepaalde voorwaarden moet voldoen alvorens in het huwelijk te
treden, dan treft ons dadelijk, dat de allereerste vereischte is het
onderhoud van vrouw en kinderen.

Toch voelt men onwillekeurig, dat achter den eisch van in staat te
zijn vrouw en kinderen te onderhouden, de gedachte sluimert, dat
een gewenschte vader gewenschte kinderen voortbrengt. Hier volgen
eenige voorbeelden, grootendeels ontleend aan
Westermarck.

De Kojukunen in Alaska gelooven, dat een jongeling, die huwt,
alvorens een stuk ros wild geschoten te hebben, geen kinderen zal
hebben. Een dergelijke man is dus nog niet op volle kracht, hetgeen
zich uit in zijn kinderloosheid. Hij is dus in zeker opzicht minder-
waardig en dus een minder gewenschte partij. Bij de Dajakkers van
Borneo, de Alfoeren van Ceram, de Naga\'s in Boven Assam huwt
niemand, dip niet in het bezit is van een bepaald aantal gesnelde
koppen. Wanneer men bedenkt, dat de waarde van de koppen hierin
ligt, dat de bezitter zijn hoeveelheid zielestof door dezen roof ten
zeerste vermeerdert, (\'2) dan begrijpen wij dadelijk, dat dit zielestof
kapitaal ook de a.s. kinderen volgens primitieve denkwijze, moet ten
goede komen. Om dezelfde reden misschien ontrooft de
Galla krijgs-
man
den vijand zijn genitalia, om met dergelijke symbolieke zege-
teekenen pas het huwelijk te kunnen aangaan. Bij de Betschuanen en
de kafferstammen ten Zuiden van den Zambesi, mag de jongeling niet
huwen alvorens het bewijs te hebben geleverd van zijn mannelijke
kracht door een rhinoceros te dooden.

Ook de oude Indische wetten, die het onderzoek naar de manne-
lijke potentie op het oog hebben, geven den indruk niet alleen de
potentie, maar ook kracht en gezondheid te bedoelen. De wet
Närada
n.1., een Sanskritische wet 400 n. Chr. waarschijnlijk jonger dan
de wet van
Manu, heeft de volgende voorschriften:

„Titel XII. Wederkeerige verplichtingen van man en vrouw.

8. De man moet zich onderwerpen aan een onderzoek met het
oog op zijn mannelijkheid; wanneer het feit, dat hij mannelijk is,
zonder twijfel is vastgesteld, zal hij de maagd ontvangen, (doch
anders niet)."

In de volgende artikelen worden dan de hoedanigheden van een
potent man omschreven, over het algemeen een krachtig gezond man.

„9. Indien zijn halsbeen, zijn knie, en zijn beenderen (in het alge-
meen) sterk gebouwd zijn; indien zijn schouders en zijn haar (even-
eens) krachtig zijn; enz. enz" {")

Deze huwelijksvoorwaarden hebben dus klaarblijkelijk niet alleen
de generatie op zich zelf op het oog, doch ook de hoedanigheden
van het te genereeren kind. Wij staan hier dus in het middelpunt
van

-ocr page 26-

de sexueele teeltkeus. Het „eu" in de eugenetiek is dus hier in den
waren zin des woords dienstig aan het ras. Het vrouwelijk instinct
nu zal aan een man de voorkeur geven, die niet alleen haar en haar
kinderen zal kunnen onderhouden, maar ook krachtig en gezond is en
daar bij de natuurvolken kracht, hoofdvoorwaarde voor het levensonder-
houd en bovendien een uitvloeisel van gezondheid is, zoo is een krachtige
gezonde man dienstig aan zijn ras, door krachtige gezonde kinderen
voort te brengen en deze en zijne vrouw door zijn krachtigen arm
te beschermen. En omgekeerd zal de wilde slechts een gezonde vrouw
zoeken, voor zoover hem de ongezondheid duidelijk is.
Alexander von
Humboldt
zegt hiervan: „In den wilden toestand kan niets een man
er toe brengen, zich met een misvormde of zeer ongezonde vrouw
te vereenigen. (2)

Ter bevordering van dit selectieve beginsel kan men zich nu voor-
stellen dat men op twee manieren te werk gaat. Ten eerste het zoeken
van bepaalde combinaties ter verkrijging van meerwaardige kinderen
en ten tweede het vermijden van minder\' gewenschte combinaties,
opdat een minderwaardige progenituur worde voorkomen. Deze maat-
regelen bepalen zich dus tot den tijd, vóór dat het huwelijk plaats
heeft, terwijl de maatregelen, die dienen om een betere progenituur
in een reeds gesloten huwelijk te verkrijgen daarna zullen worden
besproken.

Van elk van deze rubrieken vindt men in de oude en nieuwere
geschiedenis voorbeelden.

Een zeer eigenaardige gewoonte in Groenland wordt ons door
Egede (2) medegedeeld. De Groenlandsche vrouwen n.1. zouden er ten
zeerste prijs op stellen, wanneer een
Angekokk of profeet zich met
hen op teedere wijze wilde inlaten; ja zelfs betaalden vele mannen
hem er voor, daar zij meenden, dat het kind van een zoo heilig man
beter en gelukkiger worden kon dan andere kinderen. Dit gebruik
hangt waarschijnlijk samen met het yus
primae noctis, dat bij sommige
volkstammen aan den priester toebehoorde. Wij vinden hier dus een
voorbeeld, dat de man den priester betaalt, opdat zijn vrouw een
volgens zijn opvatting meerwaardig kind zal voortbrengen. Dit
kind, dat in zijn gezin geboren wordt, is dus volgens zijn opvatting
zijn eigen kind. Moge nu de hoofdaanleiding tot het jus primae noctis
gelegen zijn geweest in het uitoefenen van macht door hoofdlieden
of priesters op hun onderhoorigen, toch werpt het voorbeeld van de
Groenlandsche vrouwen een eigenaardig licht op dit gebruik en wij
vragen ons af of het jus primae noctis ook niet een eugenetische be-
teekenis hebben kan in analogie met de Groenlandsche meening.
Onder dezelfde verklaring zouden dan ook misschien sommige vormen
van tempelprostitutie zijn te brengen. Voor deze opvatting — Ik her-
haal, dat ik haar niet als eenige verklaring voor het ontstaan van het
jus primae noctis houd — zou de meening kunnen pleiten, die men bij
sommige volken vindt, dat de eerste vrucht van een huwelijk mlnder-

-ocr page 27-

waardig zou zijn. Matignon vertelt n.1., dat Ma Tsou in 400 v.
Chr. protesteerde tegen een barbaarsche gewoonte van bepaalde stammen
in Shansi (China), die de(n) eerstgeborene van elk huwelijk, zoowel
zoon als dochter, doodden en opaten in de meening, dat het toch
zwak zijn zou, daar de eerste vrucht van een jonge boom dikwijls
niet aan alle eischen voldoet. Het jus primae noctis in praktijk ge-
bracht door een meerwaardig persoon zou nu een dergelijke min-
derwaardige vrucht kunnen compenseeren,

In de oude Indische litteratuur vindt men bovendien een soort ver-
klaring, waarom een priester van eugenetisch zoo groote waarde zijn
kan. In de
Akdranga Sütra een van de boeken van de Gaina Sütras,
behoorende tot de alleroudste Sanskritische litteratuur, komt in Boek II,
Voorlezing II, Les II een beschrijving voor, hoe een monnik of non
zich gedragen moet, wanneer zij op hun bedeltochten om een slaap-
plaats vragen. De monnik mag b.v, niet om de slaapplaats van den
heer des huizes verzoeken om verschillende redenen. Een van deze
redenen is de volgende:

, ,Dlt is (een andere) reden: Terwijl een bedelmonnik tezamen
slaapt men den heer des huizes, zouden zijn vrouwen, zijn dochters,
schoondochters, voedsters, slavinnen of dienstmeiden kunnen zeggen:
„Deze eerwaardige
Sramanas hebben opgehouden geslachtelijke ge-
meenschap uit te oefenen; het past hen niet zich aan geslachtelijke
gemeenschap over te geven; welke vrouw zich echter met hem in
geslachtelijken omgang overgeeft, zal een sterke, krachtige, prachtige,
heerlijke en roemrijke zoon hebben van hemelsche schoonheid." Wanneer
hij zulke taal mocht hooren en opmerken, zou een der vrouwen den
bedelmonnik tot geslachtelijke gemeenschap kunnen verleiden,"" (\'»)
Door middel van het negatieve, n.1. de waarschuwing voor de ver-
leiding, met den heerlijken zoon van hemelsche schoonheid als lok-
middel, vinden wij dus een soort verklaring van het voorgaande. De
onthouding maakt den monnik tot een zoo gewenschten vader van
een zoo gewenscht kind. Toch zal niet alleen de onthouding den
monnik zoo sexueel meerwaardig hebben gemaakt, doch ook zijn
groote heiligiieid, zoodat het geheel dus meer in analogie komt met
het geval van den Eskimo-profeet.

Bij de Spartanen zijn de maatregelen tot het verkrijgen van meer
gewenschte combinaties meer in systeem gebracht en practisch toe-
gepast. Daar Bij hen slechts het heil van den Staat op den voorgrond
stond moest het huwelijk hieraan dienstbaar gemaakt worden. Zij
veroordeelden b.v. hun koning
Archidamus tot een boete, omdat de
lichaamstoestand van zijn vrouw niet strookte met de Spartaansche
inzichten betreffende een goed huwelijk. (>8) Hun meening was n.1,
dat goed alleen van goed en kwaad alleen van kwaad kon komen,
daarom moesten de kinderen door de beste menschen worden verwekt.
Deze meening had ten gevolge dat
Lycnrgus voor een verkeerde
combinatie In het huwelijk een andere combinatie in plaats stelde,

-ocr page 28-

Hü zag, dat het onlogisch was, wanneer andere volken veel tijd en
^ d Steedden om de beste paarden en honden te okken. terwyl ze
Ln vrouwen opgesloten hielden, dat zij van niemand anders dan van
tl zeiven kinderen zouden krijgen, al mochten ze zelf ook versuft
Ïgeleefd of minderwaardig zijn. Om hierin het slechte voorbeeld der
andere volken niet te volgen, stelde
Lycurgus het volgende in:

Wanneer iemand, die reeds op leeftijd was gekomen een schoone
jonge vrouw had, moest hij een knappen edelen jongen man tot haa
brengen, en wanneer zij van dit edel geslacht een l^-^^eg moest
hij het tot zich nemen en opvoeden als zijn eigen kind. Aan den
anderen kant stond
Lycurgus toe. dat, wanneer een man van groote
en u istekende hoedanigheden, hartstocht gevoelde voor een gehuwde
vïouw. getroffen door hare hooge zedelijke hoedanigheden en de
schooilheid harer kinderen, hij met haar man er «ver behoorde t
gaan spreken, opdat hij, aldus .plantende in schoonheidbarenden
bodem" uitstekende kinderen mocht voortbrengen. («)

De praktijk van dit stelsel was, dat bij de Spartanen echtbreuk met
voorkwam Udat er van een breken van een echt "«et on worden
gesproken, waar de echteloosheid gewoonte was geworden. Het werd
dus een soort promiscuïteit met een eugenetische drijfveer.

Zien wij dus. dat in de geschiedenis reeds uitingen zijn van een
positieve eugenetiek dan kunnen wij deze toch moeilijk als natuurlijke
Sit gen beschouwen en in overeenstemming brengen met het genera-
tieve instinct of de sexueele teeltkeus, die op natuurlijke wijze is ont-
span Jn het eugenetische jus primae noctis
kunnen wij niet veel anders
z en dan een sLen naar meerwaardige nakomelingschap. De wijz .
waarop dit geschiedt, wordt door verstandelijke en
tingen in bepaalde banen geleid, die niet ^l^^natuurlijke zijn op
vatten en misschien meer tot het duistere gebied van de taboe-ge-
Sn Sehoo
ren. Evenzoo is het Spartaansche stelsel het ideaal van
^n wetgever hetgeen hij korten tijd slechts kon in practijk brengen.
Evenmin als r een promiscuïteit in de geschiedenis van \'s menschen
Lweuik kan hebben bestaan, evenmin kan deze eugenetische pro-
miscuïteit lang hebben stand gehouden.

T^ geschieLnis heeft dan ook ten duidelijkste ge eerd hoe het me
Sparta is gegaan, zoodat deze eugenetische maatregelen met m optima
forma dieLig aan het ras waren. De positieve eugenetiek is dan ook
in de geschiedenis een fiasco geweest.

Huwelijksverbod en Huwelijksdwang.

De minder gewenschte huwelijken leidden bij de oude- en natuur-
volken langzaLrhand tot huwelijksverbod. Dit -rbcd vind men dan
gedeeltelijk als een gewoonte, waarvan gewoonlijk met wordt afge-
weken, gedeeltelijk als wettelijke maatregel. Aan den anderen kant
heeft deze wette ijke maatregel als tegenhanger de wettelijke huwe-

-ocr page 29-

lijksdwang op den voorgrond gebracht. Deze maatregel behoort eigenlijk
bij de positieve eugenetiek, doch waar het verbieden en gebieden zoo
dicht bij elkaar liggen, voornamelijk waar een alleenheerscher de
macht in handen heeft en daar ik slechts één voorbeeld van huwelijks-
dwang heb kunnen vinden, is dit voorbeeld als huwelijksgebod aan
het begin van dit hoofdstukje niet misplaatst. Het voorbeeld, dat ik
bedoel, vindt men bij de oude Inka\'s van Peru.

Het bericht komt van Fray Christobal de Castro en Ortega Morejon
en dateert van 1557. C^) Zij vertellen dan van de massa huwelijken
van de onderhoorigen het volgende: „Op den daartoe aangewezen
dag deed de aanhoorige
Kuraka (burgemeester) alle huwbare Hatun-
runas
(stamnaam) tot zich komen, liet hen, de jongens rechts, de
meisjes links, twee rijen vormen, beval een jonge man, wiens naam
hij noemde, naar voren te treden en gebood: „ „Gij moet haar huwen.""
Hierop kwam een tweede paar aan de beurt, tot allen gekoppeld
waren." Meer invloedrijke en rijke jongelieden konden een bepaalde
bruid van de beambten afkoopen b.v. door eenige lama\'s en zilveren
vaten. Voorname jongelieden, ambtenaren en weduwen waren vrij in
hun keus. Is dit bericht waar, hetgeen bij den zoo zeer despotisch
geordenden Staat der Inka\'s niet verwonderlijk zou zijn, dan is het merk-
waardige hiervan, niet zóózeer de bedoeling waarmede deze gedwon-
gen huwelijken plaats grepen — hier zal het kaste beginsel niet vreemd
aan zijn (\'S) — dan wel het feit, dat een Staat zulk een rigoreus stelsel
kon invoeren. Zoo iets is echter alleen mogelijk onder een despoot.
De geschiedenis heeft ook hiervan geleerd, dat het despotisme meestal
slechts een korten duur heeft, zoodat de huwelijksdwang slechts een
top is in den ontwikkelingsgolf en ver afligt van de nivelleerende
natuurlijke lijn.

Behalve het verbod van consanguine huwelijken, hetgeen wij afzon-
derlijk Ibespreken zullen, is het kaste-verschil toch de sterkste aan-
leiding tot een huwelijksverbod geweest. Noodzakelijkerwijs moet het
begrip reinheid van het ras, althans reinheid van een bepaalde menschen-
categorie er aan ten grondslag hebben gelegen. Hier kan dan ook het
begrip erfelijkheid niet vreemd zijn geweest. Het Sanskritische woord
voor kaste is „
Varna", dat kleur beteekent. (») Personen, die tot één
kaste behooren hebben een bepaalde kleur, zijn door hun uiterlijk
van anderen te onderscheiden. Het is dan ook zeer waarschijnlijk,
dat het verschil in kaste gelijk is aan verschil in ras. In den aanvang
heeft het eene ras het andere overweldigd. Het historische overblijfsel
hiervan is dan het kaste-verschil De overwinnaars zijn dan het adel-
lijk ras, de overwonnenen het lagere volk. Men kan nu bij verschil-
lende volken, waar het kaste-systeem in zwang is, een verschillend
ras ontdekken bij de verschillende kasten, hetgeen voornamelijk ligt
in het verschil in huidskleur, zooals bij de oude IndiGrs, Inca\'s, Beni-
Amer, de Polynesische Adel enz., waar de hoogere kaste een lichtere
kleur heeft. Dit kaste huwelijksverbod nu moet de reinheid van het

-ocr page 30-

ras door middel van een beperkte erfelijkheid In de hand hebben
gewerkt. Deze instelling is van verstrekkende gevolgen geweest, ge-
tuige, de niettegenstaande den langen duur bestaan blijvende ras-
verschillen.

Waar dus de erfelijkheid van een bepaalde soort bekend moet zijn
geweest, is het niet te verwonderen, dat men bij de wilde volkstammen
ook sporen vindt van het erfelijksheids begrip van ziekten. De Menang-
kabau-Maleiers te Goenoeng Sahilan op Sumatra achten elephantiasis
een hereditaire ziekte, terwijl volgens de inlanders te Soengai Batang
eveneens op Sumatra schurft en lepra van de ouders worden over-
geërfd. De Menangkabau-Maleiers huwen niet gaarne met iemand
uit een familie, waarin zulke voor erfelijk gehouden ziekten voorkomen,
evenmin als met iemand uit een famihe, waarin
palasi zijn opgetreden. De
palasi is een vampyr, die bij kinderen bloed uitzuigt of zich voedt
met kinderen, die door een langdurige uitputtende ziekte zijn te gronde
gegaan. Bepaalde personen zijn de bezitters van den vampyr en de
eigenschappen van dezen palasi gaan op zijn nakomelingen over,
vandaar, dat een Menangkabau-Maleier niet gaarne met een afstam-
meling van zulk een wezen wil huwen, a)

Riedel meldt, dat de Galela en Tobeloresen van Halmaheira
overtuigd zijn, dat lepra niet alleen door besmetting en het eten van
verkeerde voedingsmiddelen ontstaat, maar ook door erfelijkheid.

Dezelfde schrijver vertelt het volgende van den Toumbuluhstam in
de Minahassa. p) „Voor het aangaan van elk huwelijk is een familie-
raad noodig. Onderzocht dient te worden of het uitverkoren meisje
een passende partij voor den jongen man is. Blijkt nu, dat zij niet
van slaven afstamt en dat onder haar bloedverwanten geen ongenees-
lijke erfelijke ziekten heerschen, dan wordt door den vader of zijn
plaatsvervanger aan den jongeling verlof gegeven aanzoek bij het
meisje te doen."

Soms is het niet duidelijk of de verhindering van het huwelijk door
ziekten en lichaamsgebreken veroorzaakt wordt door eventueel gevaar
voor de nakomelingschap of dat de betrokken persoon geacht wordt
niet geschikt te zijn voor den huwelijkstoestand, waarin hij zich gaat
begeven. Men zou zich dan kunnen voorstellen, dat een persoon de
plichten niet kan nakomen, die stilzwijgend in het contract waren
inbegrepen. Zoo kon volgens het Indische recht en ook volgens het
Birmaansche een verloving worden verbroken, wanneer de vader der
bruid een lichaamsgebrek zijner dochter voor den bruidegom had ver-
zwegen, (s) In China, of althans in een gedeelte van dit groote rijk,
waren te jeugdige leeftijd, ziekten of andere afwijkingen (zooals krank-
zinnigheid, doofheid, stomheid enz.) een huwelijksverhindering, als het
niet te voren in het contract was medegedeeld. (2\') Een verdere be-
spreking van de Chineesche huwelijkswetten zal doen zien, dat hier

a) Volgens een schriftelijke mededeeline van Dr. J. P. Klei-
weg de Zwaan
, waarvoor ik hem mijn dank betuig.

-ocr page 31-

behalve maatregelen tegen bedrog bij het contract, wel degelijk
eugenetische overwegingen medespreken.

Volgens het Zuid-Slavische gewoonterecht (s) waren impotentie en
andere zware lichaamsgebreken als een breuk, blindheid en een stin-
kende adem verhinderingen tot het huwelijk, ook al was de andere
partij met de afwijkingen bekend. Het is moeilijk hier na te gaan m
hoeverre hier het ongeschikt zijn tot de huwelijksplichten, overgaat
in eugenetische overwegingen. Oppervlakkig beschouwd zijn impotentie
en stinkende adem minder gewenschte en aangename eigenschappen
voor de andere partij, doch het feit, dat deze afwijkingen volgens
het gewoonte-recht een huwelijks verhindering zijn, al weet de andere
partij van dit euvel af, doet vermoeden, dat hier andere redenen
onder verborgen liggen. De mogelijkheid, dat animistische en sympa-
thetische voorstellingen evenals taboe-gebruiken hun invloed op het
gewoonte-recht hebben uitgeoefend, maakt de verklaring niet gemak-
kelijker Hoe het ook zij, een eugenetische verklaring kan onder even-
tueele
andere.verklaringen ook hier heel goed haar plaats vinden.

Hetzelfde kan men ook beweren van de huwelijksverhinderingen
wegens lichaamsgebreken bij de Joden. Bij hen waren zij, die het
teelvermogen misten, die lichaamsgebreken of een te hoogen ouderdom
hadden van het huwelijk uitgesloten, evenals zij, die in overspe
verwekt of minderjarig waren. (") Op den voorgrond staat hier, dat
de Jood in het huwelijk, een nakomelingschap behoort te verwekken-
Daartoe is het huwelijk een heilige instelling. De Hebreeuwsche naam
voor huwelijks-inzegening (kidduschin), betcekent letterlijk vertaald
niet anders dan heiliging.») Het verwekken van kinderen is dus een
heilig werk. Het verbod van het huwelijk van personen van hoogen
leeftijd of van minderjarigen doet vermoeden, dat eventueel de quali-
teit der nakomelingschap de instelling mocht ontheiligen. Het minit.eus
nauwgezet onderzoek van de getrouwde vrouw bij de tegenwoordige
orthodoxe Joden naar haar onreinheid („Nidda") doet evenzoo ver-
moeden, dat deze onreinheid de heiligheid van het huwelijk zou
schenden door eventueel de nakomelingschap te benadeelen. Een
Joodsche vrouw wordt „Nidda", wanneer zij op een doekje, hetgeen
zij met dat doel in de vagina brengt, ook slechts ccn spoor bloed
ontdekt. Zij blijft onrein, totdat zeven dagen lang het laatste spoortje
is verdwenen en zij daarna het ritucele rcinigingsbad heeft ondergaan. (»)
Al dien tijd is het den echtlieden ten strengste verboden den coïtus
uit te oefenen, ja elke aanraking moet worden gemeden. Bij dc oude
loden was de coïtus met een onreine vrouw op straffe van uitroeihig
verboden. Waar dus een besmetting van de heiligheid des huwehjks
zoo streng wordt gestraft, zoo spreekt het bijna van zelf dat de Jood
er ook een schade voor het aanstaande kind aan vast knoopt, al is
het moeilijk na tc gaan welke gedachten den wetgever tot dit voor-
schrift hebben gedrongen, nog daargelaten of het nadeel voor het
kind ook eenige biologische waarschijnlijkheid heeft.

Dit en verder volRcns de zeer bereidwillige mededeelingen , k

^ wn den heer E M. Kleerekoper. rabbijn te Scheveningen.

-ocr page 32-

Andere bepalingen zijn meer uitgesproken eugenetisch. Een goed
voorbeeld hiervan vinden wij in de Chineesche huwelijkswetgeving.

Het Wetboek Tai Tshing Loet Le, Boek How Loet, heeft onder
den titel „Het Huwelijk" de volgende bepalingen :

Hoofdstuk I. (Van de hoedanigheden en voorwaarden, welke van)
mannen en vrouwen (vereischt worden om een) huwelijk (te kunnen
aangaan).

Bij het regelen van het huwelijk tusschen mannen en vrouwen,
moet door de wederzijdsche familiën nauwkeurig aan elkander bekend
gemaakt worden:
of (de aanstaande echtelieden) lichaamsgebreken of
ongeneeslijke ziekten hebben;
hun ouderdom;
of zij uit bijvrouwen of slavinnen geboren zijn;
of zij geadopteerden uit denzelfden stam zijn;
of zij pleegkinderen uit een vreemden stam zijn;
..........misleidingen worden getraft. a)

Young geeft van dit artikel de volgende commentaar: „Nauwgezet
wordt navraag gedaan en uitgekeken naar den physieken toestand
van de personen, omtrent wier huwelijk onderhandelingen worden
aangeknoopt. Het huwelijk is een verbinding van twee wezens, die
de nakomelingschap op het oog heeft en wel bepaaldelijk van
een
zoon.
Die zoon, waarop alle hoop gevestigd is, moet een welgemaakte
knaap zijn; hij mag niet in zijn bloed de kiemen omdragen van een
toekomstige verwoestende ziekte. De wet schrijft nauwkeurig onder-
zoek voor."

Waar nu in China het aangaan van een huwelijk gelijk staat met
het vervullen van een godsdienstige plicht is dus een gezonde zoon
ook een religeus doel, waarnaar gestreefd dient te worden. China
heeft dus reeds vroeg een wetsbepaling ingesteld met een religieus
eugenetisch motief. Dit eugenetische streven werd waarschijnlijk ook
reeds door eenige kennis der erfelijkheid geleid.
Legge{^) bericht ons
n.1. dat bij de oude Chineezen het huwelijk met een vrouw uit een
van de volgende families niet gewenscht was: een rebellische, een
zedelooze, een melaatsche familie of een
familie, die in meer dan één
generatie misdadigers had voortgebracht.
Uit dit laatste vooral zou
men kunnen concludeeren, dat de oude Chineezen erfelijkheid van
misdaad aannamen.

Een ander voorbeeld vinden wij in Rusland. In dit land werd althans
vóór de revolutie wegens hygienische gronden (sedert de revolutie
is het onmogelijk te weten wat wel en wat niet verboden wordt) aan
krankzinnigen het recht om te huwen ontzegd. Dat dit verbod op
parings-hygienische gronden berust en niet wegens het onvermogen
van een krankzinnige om een contract te sluiten blijkt wel hieruit,
dat voor de lucida intervalla geen onderscheid gemaakt wordt. Ge-
durende deze heldere tijden zou de krankzinnige zeer zeker in staat

a) Woorden tusschen haakjes zijn toellchtinKen aan de wet
toegevoegd.

-ocr page 33-

zijn het contract te sluiten. Deze wet dateert reeds van Peter den
Grooten. (26)

Dat Peter deze denkbeelden uit Holland kan hebben medegebracht
zou niet onwaarschijnlijk zijn, waar wij zien, dat de Republiek der
Vereenigde Nederlanden ook reeds een soort huwelijkswetgeving had.
Huwelijksbeletselen waren, evenals in het Romeinsche recht „colde
nature" en wie tot den huwelijksplicht onmachtig was. Bovendien
krankzinnigheid, dan besmettelijke ziekten en inzonderheid melaatsch-
heid. Trouwbeloften met iemand, die later blijkt lepra te hebben, rekende
de Gereformeerde Kerk van onwaarde en zoo deed ook de Staat. (27), (28).

De opvatting over erfelijkheid van ziekte in dien tijd vindt men in
de definitie van
Meara: Morbus dicitur Haereditarius, qui cum Paren-
tem afflixerit eiusque radix solidae cuipam Parentis parti firmiter
inhaeserit, Haereditario, quodam jure in Posteros descendit. (2») Deze
theorie baseert zich nog geheel op de klassieke extract hypothese
van Hippocrates en Aristoteles.yo/ia/j
van Beverwijck (1594—1647) (3o, 3\')
de
populaire .Dordtsche geneesheer drukt het aldus uit: „Want uyt
de
Stoffe der ouders, komt het, dat de kinderen kloeck ofte slap zijn",
en op een andere plaats „want daer is soo veel gelegen aan de goede
gestaltenis van de stoffe, en werckende oorsaeck, om welgestelde en
gematighde kinderen te telen, alsser is aen stercke Fondamenten,
om een goet ende vast huys te bouwen." Zoo doordrongen van deze
opvatting, dat de kwade stof van ouders op kinderen overgaat ......

„Gelijck wij alle daegh gewaer werden, in degene, die geboren zijn
van Ouders, ja oock van Voorouders, die met Graveel, Steen, Gicht,
vallende Sieckte, Melaetsheydt, Teringh, en diergelijcke quellingen

zijn besmet geweest,"..... ligt het heil van den Staat Van Beverwijck

na aan het hart: „Soo dat het aan de telinghe hanght, dat de Repu-
blijck met vrome en ghesonde, ofte boose en sieckelijcke Luyden

versien wert...... Daerom, indien deghene, die sware en aenklevende

steckten onderhavigh zijn, haer onthielen van het voort-telen, het zonde
haer geruster, en het menscheiijcke geslacht beter wesen."
Zoo spreekt
de oude Van Beverwijck op grond van erfelijkheidstheorieen reeds een
eugenetische meening cn waarsciiuwing uit en het is wel waarschijnlijk,
dat hij het niet aangaan van een huwelijk of wat men toen ter tijd
daaronder verstond, daarmede bedoelde. Of hem soms voorbehoed-
middelen bekend waren valt niet uit zijn werken op te maken, cn is
bovendien niet erg waarschijnlijk, zoodat de huwelijksbeletselen der
Republiek in Van Beverwijck een krachtige deskundige steun vonden.

En dat in den goeden ouden tijd een waarschuwing wel noodig was,
blijkt uit een rijmpje van
Jeremias dc Decker (1609—1666) (2^:
„•t Geld geld nu meer als d\' eer, \'t goud word als God gesmeekt,
Men juycht als Pluto picyt; men dut als Plato preekt."

-ocr page 34-

Consanguiniteit als reden van huwelijksverbod.

De meest verbreide aanleiding tot een huwelijksverbod uit staats-
of gewoonte-recht is wel de consanguiniteit. Deze machtige factor
in de huwelijkswetgeving is van groot essentieel belang voor ons
onderzoek omtrent het ontstaan van de natuudijke eugenetiek, zoodat
wij haar eenigszins uitvoeriger hebben te bespreken, waarbij wij de
vraag zullen trachten te beantwoorden of dit verbod ook, in hoofd-
zaak of als bijreden, een eugenetische strekking heeft.

Het is een bekend feit, dat de volksmeening schadelijke gevolgen
voor de te verwachten kinderen toekent aan een bloedschendende
verbintenis. Ook in de geschiedenis en bij de natuurvolkeren kan men
hier en daar verspreid deze meening terugvinden.

Volgens een bericht van Cousins aan Westerniarck gelooven de
cisnatalsche kaffers, dat hun nakomelingschap ziekelijk zijn zoude,
indien bloedschendende huwelijken geoorloofd waren.

De Australische Diejerie hebben volgens Gason (2) een overlevering,
die hun eigenaardige stamvorming verklaart. Na de schepping huwden
vaders, moeders, zusters, broeders en andere bloedverwanten, die zeer
na in de familie waren, wederkeerig zonder eenige beperking, totdat
de schadelijke gevolgen van deze huwelijken duidelijk te voorschijn
kwamen. Toen kwamen de opperhoofden te zamen om te beraad-
slagen, hoe aan dit kwaad het hoofd te bieden cn zij smeekten den
Goeden Geest Muramura om uitkomst. Deze heeft nu bevolen, dat de
stam in klassen verdeeld moet worden, die zich door verschillende
namen, zooals honden, muizen, emu\'s, regen enz. van elkander moeten
onderscheiden. De leden van een zelfde klasse nu mogen niet met
elkander trouwen.

Deze overlevering geeft slechts de volksmeening te kennen, maar
zegt natuurlijk nog niets over het ontstaan van dit eigenaardig soort
huwelijksverbod, daar het zeer goed mogelijk is, dat de volksmeening
ontstaan is na het verbod, daar over het algemeen, vooral bij wilde
volkstammen de meening heerscht, dat het niet opvolgen van een
gebod, rampen en onheilen met zich mede brengt. Zoo vertelt pater
Veniaminof dat de vroegere Aleutcn meenden, dat bloedschande,
wat als de grootste misdaad werd beschouwd, steeds ccn misgeboorte
met walrustanden en andere misvormingen ten gevolge had, en dc
kaffers meenen, dat de vrucht van een blocdschendend huwelijk
steeds een monster zijn zal.

Anders is het gesteld met de opvatting bij de Arabieren. In dc
Hadith een verzameling van Mohammedaansche overleveringen,
wordt gezegd: „Huw onder vreemden, dan zult gij geen zwakke na-
komelingen hebben." De Arabieren gelooven over het algemeen dat
een endogaam huwelijk, zwakke kinderen geeft. Toch is het huwelijk
van neef en nicht bij hen niet verboden, maar het wordt eerder wen-
schelijk geacht. Hier kan dus geen sprake zijn van een vooroordeel na

-ocr page 35-

een verbod, maar de publieke opinie komt hier ook zonder het

verbod tot uiting.

In het jaar 1000 voor Christus was bij de Chineezen een wet, die
huwelijken van personen, die denzelfden achternaam bezaten verbood,
daar uit een dergelijk huwelijk ongezonde kinderen zouden ontstaan. (2\')
In de Capitularia der Fransche koningen vindt men de volgende
afschrikwekkende beschrijving van de gevolgen der consanguine
huwelijken: „Ex his nuptüs
consanguine procreari solent coeci et claudi,
gibbi et lippi, sive alüs turpibus maculis adspersi." p)

In 1621 houdt Burton de volgende beschouwing over dezelfde ge-
varen en daar de passage ook een aardige kijk geeft over de erfelijk-
heidsopvattingen toen ter tijde, geef ik haar in haar geheel in het

oorspronkelijke weer. P)

„For these reasons belike the Church and commonwealth, humane
and divine Lawes, have conspired to
avoide hereditary diseases, for-
bidding such marriages as are any whit allied; and as Mercatus
adviseth all.Families, to take such, si fieri possit quae maxime distent
natura, to make choice of those that are most differing in coplexion
from these if they loue their owne, and respect the common good.
And sure I thinke, that it has beene ordered by Gods specialle provi-
dence, that in all ages their should be, as usually there is, once m
600 yeares, a transmigration of nations, to amend and purifie their
brood as we alter seed upon our land, and that there should be, as it
were, an inundation of those Northerne Gothes, Vandales, Scythians,
and many such like nations, which come out of that continent of
Scandia and Sarmatia, as some suppose, and ouerrane as a deluge,
most of Europe and Africkc, to alter for our good, our complexions,
wich were much defaced with hereditary infirmaties, wich by our lust
and intemperance we had contracted. A sound generation of strong
and able men were sent amongst us, as those Northerne men usually
are, and innocuous, free from riot, and free from diseases. To qualihe
us and make us as those poore naked Indians arc generally at this
day; and those about Brasile (as a late Writer relates) in the isle of
Maragnan, free from all hereditary, or other contagion, where as
without help of physieke they live commonly 120 yeares, or more.

Deze voorbeelden toonen voldoende, dat in de geschiedenis en bij
sommige natuurvolken ook reeds de meening bestond, dat een con-
sanguine echt gevaar voor de nakomelingschap oplevert, ^nkele
schrijvers hebben dan ook de conclusie getrokken, dat de oorsprong
van het consanguine huwelijksverbod en de afkeer, die men niet alleen
bij de meeste natuurvolkeren doch ook en wel voornamelijk bij de
meer geciviliseerde volkeren aantreft, uit den angst voor deze schade-
lijke gevolgen zijn ontstaan.
Morgan (3^) o.a. is deze meenmg toege-
daan.
Darwin betoogt, dat de exogamie is ontstaan, wegens de
eventueel waargenomen slechte gevolgen van de endogame huwelijken.
In den laatsten tijd is vooral
Davenport (3«) voor deze opvatting op-

-ocr page 36-

gekomen. De wetten tegen inteelt zijn volgens hem het kristallisatie-
proces in \'s menschen herinnering van de treurige ervaringen, die de
menschheid met deze huwelijken heeft opgedaan. Davenport neemt
als voorbeeld de Ptolemaeërs, met als laatste de beruchte Cleopatra,
de dochter van een broeder en een zuster. In tegenstelling hiermede
echter kan men, zooals
Huth (3^) doet, andere consanguine genealogieen
ten tooneele voeren, die de schadelijke gevolgen niet laten zien, zoo-
als de genealogie van Herodes.

Volgens Oarcilasso de la Vega, de geschiedschrijver en zelf een
der laatste Inca\'s, huwden de Inca\'s sedert
Manco-Capac (949—1006
n. Chr.) hun zuster, opdat het bloed van den koninklijken stam, het
bloed van de Zon, altijd zuiver zou gehouden worden. Zij geloofden
n.I., dat de Zon zelf zijn zuster de Maan had gehuwd, en dat zij uit
die vereeniging waren voortgesproten.

De ervaringen der Inca\'s waren in elk geval niet zoo treurig, dan
dat zij de traditie eenige eeuwen konden gestand doen. Nu is het
wel waar, dat een slechte ervaring zich gemakkelijker in de publieke
opinie vastlegt dan een goede (indien de wet van Mendel waarheid
bevat zoude er ook kans zijn op een uitmuntende progenituur); in
dat geval echter zou het huwelijksverbod niet op een slechte ervaring,
doch op een vooroordeel berusten, hetgeen bij een zoo ingeworteld
verschijnsel als de afkeer tegen bloedschande zeer onwaarschijnlijk
is. Waar dus de ervaringstheorie onwaarschijnlijk wordt, zou men
nog hetzelfde kunnen beweren door aan te nenien, dat a priori een
aangeborene natuurlijke afschuw bestond, die berustte op de natuurwet,
dat een consanguine echt per se schadelijk moest zijn. Dit instinct
of hoe men het noemen wil, zou dan een natuurlijke uiting van zelf-
behoud zijn en ongeveer gelijk staan met het instinct van het in het
wild levende dier, dat voor hem schadelijke bestanddeelen, zooals
vergiftige planten, vermijdt.

Zeer juist is opgemerkt, dat, wanneer er een bepaalde instinctmatige
afkeer bestond, deze ook tot uiting moest zijn gekomen in de ge-
vallen, waarbij een broeder en zuster, een moeder en een zoon ge-
slachtsgemeenschap uitoefenden zonder elkander te kennen. Dc
geschiedenis heeft echter hiervan voorbeelden genoeg, die dit weer-
spreken. Wat dies zij, de theorie van Davenport heeft al dadelijk
weinig waarschijnlijks, tenminste als hoofd- en eenige verklaring van
het consanguinaire huwelijksverbod, hetgeen door de
verdere ontwik-
keling van het vraagstuk nog nader zal blijken.

Behalve dat bij verschillende volkeren verschil in de verboden
graden heerscht is er ook verschil van mecning over het begrip
consanguiniteit. Bij de Joden is zelfs de opvatting over de verboden
graden vóór en na Mozes veranderd. Bezien wij eens den stamboom
van Abraham en zijn nakomelingen. Dadelijk valt ons op, dat Abraham
en Sara halve broeder en zuster zijn, een toen ter tijde geoorloofde
verbindtenis. Nahor, de broeder van Abraham, huwt met zijn broeders

-ocr page 37-

(Haran) dochter Milka. Loth bevrucht zijn beide dochters. Isaak huwt
met de kleindochter van zijn oom Nahor en behoort dus in een
oudere generatie thuis dan zijn vrouw. Ezau huwt met zijn nicht Ma-
halath, zij zijn eigen neef en nicht, behalve, dat zij verschillende
grootmoeders hebben. Jakob huwt met zijn bloed-eigen nichten en de
vader van Mozes, Amram, huwt met zijn\'s vaders zuster Jochebed.
In dezen stamboom komen drie verbindtenissen voor, Abraham-Sara,
Loth met zijne dochters, Amram met Jochebed, die Mozes later heeft
verboden, terwijl dit consanguine begin van het zoo krachtige Joden-
geslacht nu niet in het bijzonder een krachtig argument is voor de
treurige ervaringstheorie. Men kan toch moeilijk beweren, dat Mozes
door de treurige ervaringen van de consanguine huwelijken van zijn
voorvaderen en van zijn ouders verbodsbepalingen om eugenetische
redenen zal instellen, waar deze voorvaderen een zoo bij uitstek
krachtig ras blijken te zijn.

Stamboom van Abraham en zijn nakomelingen. \')

kind van benedenwaartschc pijl.
beteekent ^^^^^^ ^^^ opwaartsche pijl.

J

r\'

gehuwd met.

TfvtA (arK.3l)S6t^

Mênv____t

_L.,_

VéAn^

1

JITtL

t......... «wWi/r/».

\\ \\
UmtH.
.....

I

vithiltth

lif/, JiMi
7\\ lt,AXI:t9.)

JsmA

Ué^taiJi.

1 .i......./

«mav / n

.......

JtAoó ................/f*<l>4l— t^

.......^t

1

l

Kolt*»)

....................Amoêm

.1-

mSin Uti^êm Airot

Waarom een verbindtenis van Abraham en Sara geoorloofd kon zijn,
wordt verklaard door de instelling van het matriarchaat of patriarchaat.
Ten tijde van Abraham zou nu het matriarchaat geheerscht hebben,
zoodat Abraham en Sara, doordat zij een verschillende moeder hadden,

1) Gedeeltelijk overgenomen «il van der Stok I blz. W.

-ocr page 38-

niet als broeder en zuster werden aangezien. Het patriarchaat en
matriarchaat geven dus beide een zeer eenzijdige bloedverwantschap.

Zooals wij over China reeds vermeldden, geldt daar dezelfde achternaam
als aanwijzing van bloedverwantschap en een blocdschendend huwelijk
is\' een groote misdaad. De angst hiervoor gaat zelfs zoover, naar
Youngi^\'^) mededeelt, dat wanneer een Chinees zich wil inlaten met
een publieke vrouw, hij eerst zorgvuldig naar haar naam informeert.
Het ontstaan van deze wet ligt waarschijnlijk hierin, dat tijdens de
eerste geschiedenis van China slechts enkele stammen bestonden, die
alleen exogame huwelijken aangingen. Dezelfde geslachtsnaam te
voeren (de geslachtsnamen zijn in China zeer beperkt) zou nu gelijk
staan met tot dezelfde stam te behooren. Naar gelang matriarchaat
of patriarchaat heeft geheerscht is de consanguiniteit zeer eenzijdig
naar moeders- of vaders kant.

Ook de Romeinsche huwelijksverhoudingen laten een eenigszins
kunstmatige consanguiniteit zien. De
paterfamilias is het centrum van
de familie. Hij heeft macht over zijn kinderen en is meester over zijn
slaven. De geëmancipeerde of vrijgemaakte zoon was — tot den tijd
van Justinianus — niet langer aan den vader verwant. Een niet
geëmancipeerde zoon bleef met zijn vrouw verwant en ondergeschikt
aan den vader en behield alzoo het recht op de nalatenschap. (\'»)
Het is duidelijk, dat een huwelijksverbod gebaseerd op een dergelijke
verwantschap niet strookt met de biologische werkelijkheid, wanneer
er een eugenetisch motief aan ten grondslag zou liggen. Op dit gebied
zeer interessante huwelijksverhoudingen vindt men bij de eigenaardige
indeelingen van enkele stammen in Australië en bij de Irokeezen in
Oostelijk Noord-Amerika. Over de Australiërs vermeldde ik reeds, dat
deze stam-indeeling volgens hun overlevering ontstaan was om min-
derwaardige progenituur te voorkomen. De indeeling had echter volgens
het volgende grondplan plaats, (^s) Neemt men A en B als twee stam-
klassen, dan zijn deze klassen weer onderverdeeld in de nummers 1
en 2. Wij hebben dus vier afdeelingen A,, ^2, B| en B2. Het merk-
waardige nu is, dat A, b.v. alleen met een klasse trouwen kan, die
absoluut ongelijk is, dus alleen met B2, waar zoowel de letter als de
nummer-klasse ongelijk zijn. Zoo ook bij de Irokeezen, (^s) Zij waren
verdeeld in vijf natiën: Onendaga, Caijuga, Oneida, Mohawk en Sineca.
Elke natie bestond uit acht stammen, die ieder weer hun eigen naam
hadden: het eerste viertal Wolf, Beer, Bever, Tortelduif; het tweede
viertal Hert, Snip, Reiger, Havik. Oorspronkelijk mochten de beide
viertallen niet onder elkander huwen. Het kind neemt echter den
stamnaam van de moeder aan. Men kan dan het volgende geval stellen:
Een wolfman trouwt met een havikvrouw, het resultaat van deze
verbindtenis is een aantal kleine havikjes. De zuster van dezen wolf-
man huwt met een havikman, deze kinderen zijn dus wolven. Het
staat nu aan deze tweede generatie vrij wederkeerig te huwen, hoewel
zij van biologische zijde bezien eigen neef en nicht zijn. Gesteld, dat

-ocr page 39-

dit soort van huweliji<sverbod consanguinair is a) (Dr. Sasse wil er
slechts een foederatieve beteekenis aan toekennen) dan komt deze
consanguiniteit niet overeen met wat men biologisch hieronder ver-
staat. Neemt men gedeeltelijke consanguiniteit aan evenals het matri-
archaat, dan geldt hiervan dezelfde opmerking, en is de consanguiniteit
slechts schijnbaar dan toont dit slechts alleen aan, dat er een huwe-
lijksverbod kan bestaan, dat geen eugenetische ondergrond heeft, doch
een bepaald soort familie indeeling op het oog heeft.

Er zijn echter ook andere voorbeelden van schijnbare consanguini-
teit. Voor den Javaan is het huwelijk verboden van den man met zijn
voedster en haar, die met hem dezelfde borst heeft gezogen, (^o) Bij
de oude Romeinen eveneens was het huwelijk verboden van den man
met zijn min. C») Bij de Eskimo\'s worden een jongen en een meisje,
die in hetzelfde huis groot gebracht zijn, beschouwd als broeder en
zuster en mogen niet samen trouwen.

Tot deze zelfde rubriek behoort de z.g. spiritueele verwantschap.
Keizer Justinianus vaardigde een wet uit, waarbij het aan den man
verboden was het meisje te huwen bij welker doop hij als peetvader
had gestaan. De verhouding n.1. van peetvader tot peetkind had zoo-
veel overeenkomst met de verhouding van vader en dochter, dat dit
voldoende was om een huwelijksverhindering te vormen. (2) Bij de
westersche kerken strekte de cognatio spiritualis zich zelfs uit tot
den priester, die het kind doopte, zoodat het voor iemand, die eenigs-
zins van nabij aan den priester verwant was, niet mogelijk was te
huwen met de bloedverwanten of spiritueele verwanten van al de
kinderen, die door dien priester waren gedoopt. (\'») Doch niet alleen
bij de christelijke kerken treffen wij een spiritueele verwantschap aan,
ook bij de Indiörs vindt men dezelfde opvatting terug. De „Goeroe"
of onderwijzer geeft n.1. de kinderen onderricht in de Veda en is
door deze taak als een vader over zijn leerlingen, hetgeen uitgedrukt
wordt in de oude wetten. De leerling is bij den Goeroe in huis. Echt-
breuk nu met de vrouw van zoo\'n Goeroe, waarbij de leeding de andere
schuldige is, wordt in dezelfde wet als een doodzonde beschouwd. (2)
Het ligt voor de hand, dat de spiritueele verwantschap een secun-\'
dair verschijnsel is van de echte verwantschap en dat dus ook het
huwelijksverbod wegens de cognatio spiritualis, het huwelijksverbod
wegens
consanguiniteit heeft opgevolgd. Dit temeer wanneer wij onder
deze soort verwantschap de genoemde gevallen van kunstmatig
broeder- en zusterschap door samenwoning of door een zelfde zoog-
moeder te bezitten, samenvatten. . . „

Dit neemt echter niet weg, dat het verschijnsel op zich zelf eerder
pleit tegen den eugenetischen grond van het consanguinair huwelijks-

die •de\'?tanV"ndc\'SH^ als Kcvolg van het ontstaan van de minder-
waardige progenituur, aangeeft.

-ocr page 40-

verbod dan er voor. En wel hierom, omdat de spiritueele verwantschap
het wenschelijk of liever het ongewenschte in de ver/joucfin^ tusschen
man en vrouw op den voorgrond brengt. Een verhouding b.v. van
een man en een\' vrouw als gehuwd paar is een ongewenschte ver-
houding als die man en vrouw tegelijk vader en dochter zijn. Het
zelfde geldt dan ook, wanneer zij overeenkomend met den toestand
van vader en dochter ten opzichte van elkander zijn. Zoude er een
aangeboren afkeer tot een dergelijk verhouding bestaan dan is het
niet waarschijnlijk, dat deze afkeer eerst zou zijn ontstaan door of
tegelijk met de kwade gevolgen van de verhouding en dat daarna
een terugslag op soortgelijke verhoudingen het ongewenscht zijn van
dezen zou hebben vastgelegd.
Neen, het ligt veel meer voor de hand,
dat de verhouding op zich zelf zonder eventueele kwade gevolgen
ongewenscht is.
Een overzicht van de meeningen van eenige gezag-
hebbende personen, waarom een verbod van consanguine huwelijken
zou zijn ontstaan, zal in verbinding met het bovenstaande aan dit
verbod ook ten opzichte van het eugenetische vraagstuk zijn juiste
plaats geven.

Zooals ik reeds zeide, verdedigt Davenport in den laatsten tijd de
stelling, dat de afschuw voor het huwelijk tusschen bloedverwanten
en de daaruit ontsproten huwelijkswetten het gevolg zijn van slechte
ervaringen door deze huwelijken opgedaan dus een op ervaring be-
rustend eugenetisch instinct. De meeste schrijvers zijn het echter met
deze hypothese niet eens.

Mc-Lennan, Herbert Spencer en Sir John Lubbeek trachten de af-
schuw en het huwelijksverbod te verklaren door de neiging tot exogamie
en geven ieder voor deze neiging een andere reden op. (2) (Blz. 310—319)
Volgens
Me-Lennan ontstaat de neiging tot exogamie als gevolg van
de zoo zeer verbreide kindermoord, waaraan voornamelijk de meisjes
als slachtoffers vallen. Deze kindermoord komt echter niet zoo alge-
meen voor, zooals Westermarck ten duidelijkste aantoont, om de
neiging tot exogamie te verklaren.
Herbert Spencer komt dan ook
tegen deze hypothese op, maar geeft zelf een veronderstelling, die
evenzeer onwaarschijnlijk is. De vrouw van den vijandigen stam, de
geroofde vrouw, is iets van groote waarde, omdat zij een tropee is.
Hieruit zou dan de neiging tot de exogamie zijn ontstaan. Ook hier
kan ik niet anders dan met Westermarck instemmen, dat het dan al
heel ongelukkig is voor een vrouw, die behoort tot een onoverwin-
nelijken stam, zij moet dus wachten, totdat een vijand eens zoo sterk
is om haar te rooven. Om dit te corrigeeren zou dan, ook volgens
Spencer, in een onoverwinnelijke stam een wet moeten ontstaan, dat
het juist verboden is vreemde vrouwen te huwen. Zoo ontstaat dus
uit de exogamie, de endogamie. Gesteld, dat deze theorie juist is dan
dient zij allerminst om het consanguine huwelijksverbod evenmin als
de neiging tot exogamie te verklaren, daar de gevolgtrekkingen uit
de theorie, deze zelf gaan weerspreken.
Sir John Luööoc^ daarentegen

-ocr page 41-

baseert zijn theorie ter verklaring van de exogamie op de promiscuï-
teit. De geroofde vrouwen zouden in het algemeene huwelijk een
bijzondere plaats als speciaal eigendom van de roevers innemen. Het
is onnoodig hierop verder in te gaan, daar wij de basis, de promis-
cuiteit, reeds hebben verworpen.

Deze theorieen zijn dus niet bevredigend, zelfs ter verklaring der
exogamie en dus allerminst ter verklaring van het ontstaan van den
afschuw voor bloedschendende huwelijken en het verbod hiertegen.

Westerniarck (2) zelf stuurt het probleem in een andere en naar ik
meen in een betere richting en om den grondlegger van de nieuwere
eugenetiek zelf te noemen.
Galton, i^) gaat hierin met hem mee.
Volgens hen is het moment van het tezamen opgevoed zijn een groote
factor tot het ontstaan van den tegenzin in huwelijken van familie-
leden die met elkander nauw verwant zijn. Deze opvatting is beter
overeen te brengen met het verbod van schijnbare en spiritueele ver-
wantschap dan de meening, dat dit verbod zou zijn ontstaan als een
secundair gevolg van het verbod van huwelijken van werkelijke bloed-
verwanten. Wanneer dit zoo is dan is het tevens duidelijk, dat een
eugenetische ondergrond hier vreemd aan is. Immers het is biologisch
niet denkbaar, dat het samenwonen een slechte invloed zou uitoeferten
op de te verwachten progenituur. Toch tracht
Westerniarck e) elders
(blz 352) de nadeden bij de progenituur te hulp te roepen om den
tegenzin in bloedverwante huwelijken voornamelijk tusschen broeders
en zusters geheel te verklaren en wel door de natuurlijke teeltkeus
zelf. Door inteelt zouden eenmaal ontstane ziekten in zulke mate
toenemen, dat diegenen van onze voorouders, die de familie-huwelijken
vermeden\' slechts alleen overbleven. Deze verklaring komt mij voor
gewrongen te zijn. Ik voor mij zie weinig verschil tusschen deze op-
vatting en de theorie van de treurige ervaring. Waarom zouden de
voorouders, die de
familie-huwelijken vermijden en blijven leven, on-
bewust blijven van dc schade, die de
inteelt heeft aangericht, wanneer
zij alleen overblijven? Wanneer deze ervaring zoo sterk was, dat
zich hieruit een instinct zou ontwikkelen, dan kan het toch niet anders
dan dat deze feiten tot het bewustzijn van de individuen waren ge-
drongen. Daarom is volgens mijn meening hierin geen verschil met
de treurige ervaringstheorie, zoodat Westermarck hierin zich zelf
weerspreekt.

Anderen daarentegen verwerpen den eugenetischen ondergrond
voornameliik of geheel. De tegenzin in bloedschendende huwelijken
is een beschavingsproduct. ((3) Blz. 13 en (>«) blz. 192.) Volgens
van
der Stok
wordt de z.g. aangeboren afkeer tegen vermengingen in zéér
nauwe bloedverwantschap alléén daar aangetroffen, waar beschaving,
godsdienst, sociale belangen, cn daarmede hand aan hand gaande
moreele vorming, hun Invloed hebben doen gelden, en wel te meer,
naarmate de volken, die onder den invloed daarvan kwamen, daarvan
meer in zich opnamen.
Marcuse stelt nog de mogelijkheid, dat de

-ocr page 42-

afschuw kan zijn ontstaan als een reactie op kwade ervaringen. Deze
afschuw is echter van betrekkeUjk jongen datum in de beschaving en
is geen instinct, dat wordt overgeërfd.

Volgens mijn meening is van der Stok het dichtst bij de waarheid.
Het is ongetwijfeld waar, dat de publieke opinie van thans zoowel
als van vroeger, als gevolg van bloedschendende huwelijken een
minderwaardig kind aanneemt. Wetenschappelijk zijn de acta over dit
vraagstuk nog lang niet gesloten. Echter is dit wel waarschijnlijk, dat,
indien een consanguinair huwelijk een minderwaardig kind kan leveren,
het aan den anderen kant juist een meerwaardig individu zou kunnen
voortbrengen. Volgens de kansberekening heeft daarentegen misschien
het minderwaardige kind een grootere kans om te ontstaan dan het
meerwaardige, doordat ziekelijke afwijkingen misschien meer voor-
komen dan betere eigenschappen, die in aanmerking konden komen
voor overdracht. Waar dit echter ook thans bijna onmogelijk is uit
te maken, is het niet waarschijnlijk, dat de twijfelachtig slechte ge-
volgen zulkeen invloed op het ras zouden hebben uitgeoefend, dat een
ingeboren afkeer zou zijn ontstaan.

Er kan dus een tegenzin overblijven, die later in de geschiedenis
der menschheid is ontstaan, eventueel een beschavingsproduct. Van
der Stok drukt dit het zuiverste uit door van een moreele invloed te
spreken door godsdienst en beschaving onstaan. Ook hier kan moeilijk
de eugenetiek de hoofdfactor wezen. Zooals wij zagen weerspreekt
dit het ontstaan van het Joodsche huwelijksverbod en het verbod
van de schijnbare en spiritueele verwantschap.

In dit verband vooral moet men niet vergeten, dat het grootste
deel van de verbodsbepalingen van consanguine huwelijken, de zeer
nauwe bloedverwantschap op het oog heeft, n.I. broeder en zuster,
ouders en kinderen of wat hiermede gelijk staat. Juist wat betreft
deze verbindtenissen is de afkeer het grootst. Eugenetisch gesproken
zou, indien de opvatting waarheid bevatte dat een consanguine echt
nad\'eelig was, dit nadeel moeten toenemen omgekeerd met den graad
van bloedverwantschap. De afkeer zou dus logischerwijze gelijken
tred moeten houden. Nu wordt het plegen van bloedschande tusschen
ouders en kinderen, broeders en zusters meestal beschouwd als iets,
dat afschuwelijk en zeer af te keuren is. Het huwelijk of de gcslach-
telijken omgang tusschen broeders- en zusters-kinderen daarentegen
hoogstens iets wat niet wenschelijk is. Het verschil in tegenzin ten
opzichte van deze verbindtenissen is te groot om alleen eugenetisch
verklaard te kunnen worden. Hier moeten dus andere factoren in het
spel zijn en naar ik meen zijn dit de hoofdfactoren.

Nemen wij eerst het huwelijk van ouders en kinderen. In de eerste
plaats kan hier het leeftijdsverschil medespreken. Dit was reeds een
bezwaar van
Socrates (Memorabilia. Liber IV. Caput 4 § 19). Volgens
hem moest men om een goed kroost te verwachten in de kracht van
het leven zijn. Ook
Plato («) (Politeia V^ boek) baseert het verbod

-ocr page 43-

van huwelijken tusschen ouders en kinderen op leeftijdsverschillen.
Zoover is dit dus ook een eugenetisch motief. Dit motief lijkt mij
echter in elk geval secundair. Immers indien individuen tot een ont-
wikkeling zijn gekomen, die hen mogelijk maakt de eugenetische
bezwaren van een dergelijke verbindtenis te zien, dan zijn zij ook in
staat om andere meer moreele bezwaren te overwegen, die dan toch
meer op den voorgrond zullen komen. Niettegenstaande de opvattmg
van Freud, kan ik niet anders dan in de ouderliefde en ook in de
broederliefde een geheel ander affect zien dan in de geslachtelijke
liefde. De wet erkent dit affect ook, waar oudermoord b.v. in het
bijzonder wordt gestraft. Evengoed als het voor een normaal mensch een
afkeerwekkend iets is, wanneer een homosexueele zijn abnormale neigin-
gen ten toon spreidt, waar dus het\'affect van vriendschap overgaat in
een sexueel affect: zoo wekt het bij een
normaal mensch weerzin op,
indien de ouder- en kinderliefde overgaat in sexueele gevoelens. Dit
is een invloed op ons innerlijk bewustzijn, door godsdienst, ethiek
en moraliteit in bepaalde banen geleid en door wetten vastgelegd,
opdat de familieband rein gehouden zou worden.

Bij het verbod van het huwelijk van broeder en zuster speelt het
moment van gelijk opgevoed zijn een groote rol, doordat hierdoor
het sexueele instinct niet tot ontwikkeling kan komen
{Marcuse),
maar ook zijn oeconomische motieven hier niet vreemd aan ter voor-
koming van vermogensconcentratie; reeds
Augustinus,{^\'\') Luthcr en
Thomas v. Aquino (3) lieten zich in dezen geest uit. In dit geval is
het waarschijnlijk, dat het gelijk opgevoed zijn de afkeer heeft doen
ontstaan, terwijl het oeconomische motief meer van invloed is geweest

op het wettelijk verbod.

Om misverstand le voorkomen herhaal ik nog eens dat ik de
eugenetische factor niet geheel uitschakel, maar slechts secundaire
waarde toeken zich uitende in de publieke opinie.

De moreele ethische factor kan alleen voor alle gegevens van de
joodscho wetgeving af tot het Australische clansysteem toe een vrij-
wel bevredigende verklaring vinden. Deze factor wordt gemoduleerd
volgens de verschillende opvattingen, die bij verschillende volkeren
heerschen.

Een ding is echter duidelijk, dat deze factor is ontstaan, dat wij
een neiging bemerken het familieleven, hoe gebrekkig dit soms ook
geschiedt zuiver te houden, waaruit dus volgt dat secundair de
Lkomelingschap er door gebaat wordt; doch ik herhaal de eugenetiek
was hier niet de aanleidende oorzaak.

Maatregelen ter verbetering van de te verwachten nakomeling-
schap en ter verhindering van het ontstaan van
minderwaardige kinderen.

Wij komen thans op een terrein, waar het niet waarschijnlijk is,

-ocr page 44-

dat wij sporen zullen vinden van een natuurlijk eugenetisch gevoel,
hetgeen wij konden vermoeden bij het huwelijk in de oudheid en bij
de natuurvolkeren. Immers waar wij van maatregelen, die genomen
worden gaan spreken, daar moeten noodzakelijk overwegingen aan-
wezig zijn, die tot deze maatregelen hebben geleid. Deze overwegingen
hangen natuurlijk ten nauwste samen met opvattingen, die onder be-
paalde volkstammen heerschen. Zij zijn voor ons dan ook alleen een
aanwijzing voor de eugenetische gedachte bij de wilde volkstammen
en uit den aard fantastisch en kinderlijk, naargelang dergelijke opvattingen
bij bedoelde volkstammen in zwang waren.

Dit neemt niet weg, dat de enkele gegevens, die ik te dezen opzichte
heb kunnen verzamelen niet in het geschiedkundig overzicht gemist
kunnen worden.

Op de Tanambar en Timorlao behoorende tot de Zuidooster eilanden
worden door de oude vrouwen aan de jonggehuwde vrouw wijze
lessen gegeven. De jonge vrouw mag tegenover haar man niet beschaamd
zijn. Zij moet zich in het geslachtelijk verkeer toegevend toonen,
anders brengt zij een gebrekkig en misvormd kind ter wereld. (\') Dit
is dus een voorbeeld van een bestaande voorstelling om op het resultaat
van de conceptie in gunstigen zin invloed uit te oefenen.

Meer verbreid zijn de maatregelen, die genomen worden naar aan-
leiding van de verbreide opvatting over het „verzien" van zwangeren.

Wanneer bij de Javanen een der grootouders eener zwangere vrouw
sterft, pleegt zij wat roet of houtskool op het lijk te strijken, zoodat
een donkere vlek ontstaat; zij hoopt, dat dientengevolge het kind, dat
zij verwacht, met een donkere vlek op de huid zal geboren worden.
Mocht dat inderdaad het geval zijn, dan is voor haar het bewijs ge-
leverd, dat zoowel de physieke als de psychische eigenschappen van
de grootouders op het kind zijn overgegaan. (") We zouden hier dus
kunnen spreken van een soort positieve eugenetiek. Immers door de
donkere vlek te strijken wordt de aandacht der zwangere op den
gestorven grootvader gevestigd. Het aanwezig zijn van de donkere
vlek bij het kind is dan de proef op de som, dat de overdracht heeft
plaats gehad.

Meerdere voorbeelden vindt men, wat betreft het »verzien", onder
datgene wat de vrouw in de zwangerschap dient te laten. De meeste
voorschriften dragen een sympathetisch karakter. Op
Ambon en de
Uliase{^) mag een zwangere geen blinden of kreupelen bespotten,
opdat het kind niet mismaakt wordt. Zij mag niet met haar rug tegen
een aarden pot gekeerd zitten, opdat het kind niet zwart wordt. Zij
mag niet op riffen visschen, want hierdoor moet zij telkens heen en
weer kijken, waardoor het kind scheel zou kunnen worden. Zij mag
niet voor de deur zitten eten, opdat het kind geen hazenlip krijgt.
Merkwaardig is, dat de kwade invloed dikwijls niet alleen door het
„verzien" van de moeder, maar ook van den vader komt. Bij de Gajo\'s
in Sumatra b.v. mag de a.s. vader niet slachten en geen touw draaien,

-ocr page 45-

daar een en ander licht oorzaak zou kunnen worden van lichaams-
gebreken bij het kind.
(Kleiweg de Zwaan.) Deze voorbeelden zijn
nog met vele te vermeerderen. Zij zijn echter voldoende om aan te
toonen, dat bij de natuurvolken
opvattingen voorkomen, die aanleiding
hebben gegeven tot bepaalde voorschriften om een betere nakomeling-
schap te verkrijgen of een ziekelijke nakomelingschap te voorkomen.
Waar dus de aanwijzingen bestaan, dat bij de natuurvolkeren het ver-
band tusschen coïtus, zwangerschap en het te verwachten kind bekend
was, zou het niet te verwonderen zijn, indien anti-conceptioneele
middelen met dezelfde bedoeling gebruikt werden. Het is bekend, dat
in de oudheid en bij de natuurvolken het gebruik van deze middelen,
zoowel in- en als uitwendig zeer verbreid was. Door de algemeenheid
van deze gewoonte wint ook het eugenetische motief aan waarschijn-
lijkheid, hoewel ik geen positief gegeven hieromtrent heb kunnen
vinden, a)

. Operaties aan de geslachtsorganen.

In aansluiting aan de anti-conceptioneele middelen zullen wij de
operaties aan de geslachtsorganen hebben te onderzoeken. Zij zijn
wederom een stap verder op het pad der beschaving of der barbaarsch-
heid Het onderscheid ligt hierin van welken kant dit verschijnsel
wordt bekeken. Wij kunnen ons niet onttrekken aan het bespreken
of althans noemen van wreede barbaarschc maatregelen, waar analoge
operaties heden ten dage om eugenetische redenen worden verricht,
gedekt door de hoogste beschaving, tenminste volgens veler meening.
Het barbaarsche in een maatregel ligt dikwijls niet in het wreede of
pijnlijke van den maatregel zelf, doch in het doel waarmede de operatie
wordt verricht. Nu is de uitlegging van dit doel meestal zeer subjec-
tief Wat de beschaafde mensch den wilde als verregaande barbaarsch-
heid aanrekent, zou zeer waarschijnlijk door den wilde zelf als geheel
overeenkomstig met de praktijken van de beschaafden, indien hij ze
kon waarnemen, worden geacht. Daarom zullen wij ons met dadelijk
vol afschuw van het wreede en barbaarsche hebben af te wenden,
maar dienen te onderzoeken of er ook motieven aan ten grondslag
liggen, die heden ten dage althans een zeer beschaafde klank hebben.

De \'besnijdenis. Behalve godsdienstredenen, heeft de besnijdenis van
jongens als doel het vergemakkelijken van den coïtus en dus het
bevorderen van de voortplanting, volgens
Wilkeni») en Ploss^ \\s
dit laatste de hoofdoorzaak en zijn de godsdienstige redenen secundair.
Volgens deze opvatting heeft deze operatie dus een genetische strekking.

Ditzelfde kan waarschijnlijk ook gezegd worden van de besnijdenis
der meisjes. 0) Vooral bij die volken, waar de geheele vergroote of
niet vergroote clitoris wordt verwijderd, mag
men wel veronderstellen,

kend. Ui vocriRC opKaven over dc a ^^ Dr. Felix Freiherr

vertaling van Dr. J. Rutger..

-ocr page 46-

dat eenerzijds de amputatie der clitoris diende om de overgroote ge-
slachtsdrift tegen te gaan en dat anderzijds door het wegnemen van
het groote orgaan, het uitoefenen van de homosexueele coïtus onmogelijk
werd gemaakt. Deze operatie heeft dus eveneens een genetische
beteekenis.

Tot hetzelfde kader behoort de reden, die Thomas Candish en
Olivier van Noort, ten tijde der O. I. Compagnie, volgens een mede-
deeling van
Wilken opgeven, om de perf oratio penis te verklaren.
\'Deze operatie komt o.a. bij de Dajaks van Borneo voor, en dient
volgens de meeste schrijvers ad augendam in coitu mulierum voluptatem.
Candish en van Noort schrijven hiervan: „Dese maniere.van doen
was eertijdts gheconsenteert op \'t request van de vrouwen van den
lande, welcke siende dat hare mannen seer genegen waren tot de
paederastie (de uitdrukking in het oorspronkelijke is hier gewijzigd)
dit remedie daertegen gesocht ende verkreghen hebben van hare
overste magistraten."

Operaties ter voorkoming van nakomelingschap.

Meer nog dan deze maatregelen treffen wij operaties aan, die ten
doel hebben, de nakomelingschap te voorkomen. Voor zoover dit is
na te gaan, worden verschillende redenen voor deze operaties opge-
geven, waaronder eenige positief eugenetische. Ook hier ligt weder
de veronderstelling voor de hand, dat waar ons geen positief eugenetische
reden wordt opgegeven, toch eugenetische bedoelingen kunnen ver-
scholen liggen, waar zoodanig in het lichamelijk en zedelijk samenstel
van den mensch wordt ingegrepen.

Dc urethrotomia externa is reeds bij de Australische negers bekend
en is een operatie, die door hen met den naam van
Mika wordt
aangeduid. De operateur splijt daartoe met een ruw steenen mes de
urethra dan den onderkant over de geheele uitgestrektheid van de
pars pendula penis open. Daarna wordt er zorg voor gedragen, dat
de deelen niet weer aan elkander groeien. Het doel is bij den coïtus
de ejaculatie buiten het lichaam der vrouw te doen plaats hebben
en als reden ter verhindering der nakomelingschap werd aangegeven,
dat men alzoo trachtte overbevolking te voorkomen. (",

De Castratie bij mannen was in de oudheid zeer algemeen. De
hoofdreden der castratie was wel zich eunuchen lot haremwachters
te verschaffen.

Dikwijls echter was ook straf de reden tot de verminking, in China
gebeurde deze mutilatie bij sexueele misdadigers. (2\') In dit geval ligt
het meeste voor de hand, dat deze straf wordt voltrokken aan het
lichaamsdeel, waarmede de overtreding begaan is. Doch waar wij elders
een aanduiding vinden, dat het in China niet wenschelijk is om met
een meisje te trouwen, dat uit een familie stamt, waarin in eenige
generaties misdadigers zijn voorgekomen, daar zou het niet te ver-

-ocr page 47-

wonderen zijn, dat door de castratie bedoeld werd ook de misdadige
nakomelingschap af te snijden. Het castreeren van krijgsgevangenen
was een gewoonte, die ook tamelijk verbreid was en in den laatsten
tijd scheen het nog in Abyssinië te worden toegepast. O\') Behalve de
animistische symbolische redenen, waarover ik reeds in dit opzicht
op blz. 9 sprak, kan het castreeren van vijanden, indien zij natuur-
lijk in leven worden gelaten ten doel hebben hen te straffen in hun
nakomelingschap, door te verhinderen dat zij deze konden verwekken.

Een derde reden voor de castratie leveren verschillende godsdien-
stige gebruiken, zoowel bij niet-Christenen als bij Christenen. De
priesters van Kybele o.a. werden met steenen messen gecastreerd. De
priesters der Azteken amputeerden bij zich zelf scrotum en penis
De Christenen voerden de operatie uit naar aanleiding van Matth.
19 : 12. Niettegenstaande het Kanonieke recht het castreeren verbiedt,
werd het in het Oost-Romeinsche rijk onder justinianus zeer gebrui-
kelijk. Een . rest hiervan zou men misschien de bekende sekte der
Skopzen in\' Rusland kunnen noemen. Het is niet waarschijnlijk, dat
de castratie uit godsdienstige overwegingen een eugenetische onder-
grond heeft. De voorbeelden, die wij bij de niet-Christenen vonden
betreffen priesters. Het is moeilijk aan te nemen, dat juist de priesters
zich zouden castreeren uit
vrees voor een minderwaardige nakomeling-
schap, waar meestal de priesters als meerderwaardige personen worden
beschouwd. De gebruiken bij niet-Christenen worden gereedelijk ver-
klaard door den tekst van Matth. 19 : 12.

Volledigheidshalve moet ik nog vermelden, te meer daar dit bij de
nieuwere eugenetiek ook ter sprake zal komen, dat in de oudheid de
castratie ook werd toegepast uit therapeutisch oogpunt. Zooals
Arclii-
genes
(le eeuw), Caeliiis Aurelionus (4e eeuw) en Aëtius (6e eeuw)
aangeven gold deze operatie als zeker geneesmiddel tegen lepra en
epilepsie. In de 17e eeuw schijnen eenige artsen de castratie ook bij
manie en podagra (!) te hebben uitgevoerd. («)

De Romeinen waren zeer bedreven in deze operatie; zij kenden
vier soorten castraten: le echte castrati, zonder penis en scrotum, 2c
Spadones, bij wie de testikels waren verwijderd, 3e Thlibiae, bij wie
de testikels gekwetst waren en 4e Thlasiae, waarbij de zaadstreng
was doorgesneden, de spermectomie van tegenwoordig. («>)

Het castreeren van vrouwen was uit den aard der zaak niet zoo
verbreid als dit bij den man het geval was. Toch hebben zich ver-
schillende volken aan de althans voor hen, ingewikkelde operatie der

castratie bij de vrouw gewaagd. (»)

De oude Lydiürs en de Egyptenaren verstonden het reeds door het
wegnemen der eierstokken vrouwelijke Eunuchen te maken.

Roberts geeft aan, dat hij op een reis van Delhi naar Bombay
vrouwelijke Eunuchen heeft aangetroffen.

Ook de Australische negers verstonden de kunst vrouwelijke Eunuchen
te maken, met het doel om hun jonge mannen een bijzondere soort

-ocr page 48-

hetaeren te verschaffen, die nooit moeder kunnen worden. Deze vrouwe-
lijke eunuchen hebben een jongensachtig voorkomen en vertoonen
lange lidteekens in de liesstreek. Waar tegelijkertijd de urethrotomia
externa bij den man bestaat vragen wij ons af of de hierboven op-
gegeven reden voldoende is om de noodzakelijkheid van een zoo
ingewikkelde operatie als de castratie der vrouwen te verklaren. Er
is misschien overeenkomsf met het geval, dat
Mac Gillivray vertelt.
Deze schrijver zag aan Kaap York een vrouw bij wie men de ovaria
had weggenomen. Als reden werd opgegeven, dat de operatie diende
om te voorkomen, waar zij zelf stom geboren was, dat zij stomme
kinderen krijgen zou.

Waar wij hier een positief voorbeeld vinden is het niet onwaar-
schijnlijk, dat onder bovengenoemde vrouwelijke eunuchen zich eenige
bevinden, die de operatie hebben ondergaan om eugenetische redenen.
Dit temeer, daar indien de castratie uit eugenetische overwegingen
verricht is, dit eerder bij de vrouw dan bij den man zou plaats hebben
en wel om deze reden, dat het primitieve denken aan de moeder een
grooteren invloed op het ontstaan van het kind zal toekennen dan
aan den vader.

Vruchtafdrijving.

Het is een bekend feit, dat de afdrijving der niet levensvatbare
vrucht in de oudheid en bij de natuurvolkeren algemeen werd toege-
past, De motieven waren bovendien zeer verschillend (»), Evenmin als
bij de toepassing van voorbehoedmiddelen, is een positief gegeven te
vinden, dat de vruchtafdrijving is geschied op eugenetische redenen.
Bij die volkstammen, die de opvatting van de Romeinen huldigen, dat
de vrucht een gedeelte van het lichaam der moeder is, kan de af-
drijving op een lijn worden gesteld met het toepassen van voorbe-
hoedmiddelen. Waar dus de mogelijkheid aanwezig is, dat voorbe-
hoedmiddelen uit eugenetische overwegingen werden aangewend,
daar blijft dus dezelfde mogelijkheid, dat de afdrijving om deze
redenen plaats had.

Andere volken, die de ongeboren vrucht wel degelijk als een kind
erkennen, verrichten de afdrijving evenzeer, Dc Inuit Eskimo\'s (s\') van
de Smith sond noemen geboren kinderen, „kinderen na de geboorte."
Zij erkennen dus met deze uitdrukking kinderen vóór de geboorte.
Deze stam drijft dikwijls de vrucht af, maar doodt ook de pasgeboren
kinderen. Hier is dus de afdrijving op een lijn te stellen met den
kindermoord. Al is dan ook volgens b.v. de Ripuarische en Salische
wet de moeder dus een volwassen mensch 7, 5 en 3 maal zooveel
waard als een ongeboren vrucht, dit is slechts een waarde bepaling,
maar verhindert niet, dat de vruchtafdrijving onder de rubriek kinder-
moord kan worden gebracht.

-ocr page 49-

Kindermoord.

De strijd om te bestaan is een harde strijd en waar de ethiek nog
geen andere orde heeft geleerd, daar is het te begrijpen, dat individuen,
die voor hun omgeving tot last worden of zelfs gevaadijk, volgens
het primitieve denken, uit den weg worden geruimd. Dit is een nood-
zakelijke consequentie van de primitieve practische eugenetiek. Waar
de primitieve mensch een minderwaardige voor zich ziet, zal hij dezen,
indien hij hem niet als een bovennatuurlijk wezen vereert, uit den
weg trachten te ruimen. Hiervoor is noch philosophie, noch natuurlijk
instinct noodig, doch een eenvoudige conclusie in het primitieve
denken, waarbij dan echter ook de minderwaardigheid volgens primi-
tieve opvattingen zal worden getaxeerd. Het is natuurlijk, dat het
dooden van het minderwaardige voornamelijk zal plaats hebben bij
het pasgeboren kind. Ten eerste, doordat de kinderen het eigendom
der ouders zijn. Evenmin als de mensch zich bekommert om het af-
maken van mismaakte jongen van een hond, evenmin zal de primitieve
mensch het verkeerd vinden een minderwaardig pasgeboren kind te
dooden, ja zal de angst, dat dit mismaakte zijn ouders onheil zal
aanbrengen hen er nog meer toe aanzetten. Ten tweede heeft het
pasgeboren kind nog geen tijd gehad om volgens de fantastisch kin-
derlijk primitieve voorstellingen op te
groeien tot een heilige of althans

een zeer bijzonder wezen.

Tegenover den kindermoord bij primitieve volkstammen staat de
kindermoord als voortbrengsel van de Grieksche philosophische euge-
netiek en hier en daar ook volgens Romeinsche opvattingen. Hier
vinden wij ook een consequentie, die niet gebaseerd is op impulsen
van het oogenblik, maar op zuiver philosophische overwegingen, dat
het heil van den Staat vóór alles gaat en dat dus het individu niet
mag opgroeien, indien het minderwaardig is en dus een gevaar voor
den Staat zal opleveren. Deze taak moet zoo vroeg mogelijk worden
opgevat; men moet dus bij het jonge kind beginnen.

Hieronder volgen eenige voorbeelden van beide categorieün.

Volgens voorschrift van Lycurgus, den Spartaanschen wetgever,
was de vader verplicht den pasgeborene naar een plaats, Lesche ge-
naamd, te brengen, om door de oudste mannen onderzocht te worden.
Wanneer het kind sterk was cn welgevormd, gaven zij bevelen voor
zijn opvoeding, maar indien het zwak en misvormd was, moest het
worden geworpen in een plaats, Apolhetae genaamd, een diepe kloof,
dicht bij den Taygetus. Dit had plaats volgens de overweging, dat
het leven van het kind van geen voordeel zijn kon, noch voor zich
zelf, noch voor het gemeen, indien de natuur het niet in de eerste
plaats kracht of een goede constitutie gegeven had.

Om dezelfde reden baadden de Spartaansche vrouwen hun pasge-
borenen niet met water maar met wijn. Dit geschiedde om op deze
wijze een proef te nemen van hun lichaamstoestand. Volgens hunne

-ocr page 50-

voorstelling zouden ziekelijke en epileptische kinderen onder het
experiment zinken en sterven, terwijl gezonde kinderen krachtiger en
meer gehard zouden worden en ("o).

Bij de Romeinen had de vader een absoluut recht over leven en
dood van zijn kinderen. De patres familias erkenden slechts zooveel
kinderen als hun voor de voortplanting van hun stam noodig scheen
en voorzoover hun geldelijke omstandigheden het toelieten. Volgens
Dionysius van Halicarnassus gold nog in het jaar 277 na den bouw
van Rome een wet, die nog aan Romulus werd toegeschreven, volgens
welke misvormde kinderen, zoodra ze door vijf getuigen als misge-
boorte erkend waren, gedood werden.

De wet der twaalf tafelen stond het oogenblikkelijke dooden van
mfsvormde kinderen toe.

De Sarmaten en Slaven doodden zwakke en misvormde kinderen
of legden hen te vondeling, terwijl de oude Scandinaviërs, vooral de
Noormannen, hen vooral als het dochtertjes waren, door hun slaven
in het water lieten werpen*

Bij de Germanen (") werden misvormingen, die geen menschelijk
hoofd hadden, gedood. Misvormde of zieke kinderen werden te von-
deling gelegd.

Zooals wij elders reeds mededeelden, vertelt Matignon, dat het een
gewoonte van bepaalde stammen in Shansi (China) was om den eerstge-
borene te dooden, in de meening, dat de eerste vrucht van een jonge
boom dikwijls niet aan alle eischen .voldoet. Verder deelt hij mede
dat in Tsung-ming nu en dan misvormde of zwakke kinderen werden
gedood ook al waren zij van het mannelijk geslacht,

In Atjeh en ook bij de Dajaks worden gebrekkige of misvormde
kinderen in den regel spoedig gedood, daar men van die kinderen
onheil vreest. (")

Bij de Australische negers worden meestal de misvormde en onechte
kinderen gedood. Enkele mismaakte kinderen worden daarentegen met
bijgeloovigen eerbied bejegend.

In den Bismarck-archipel worden de pas geboren kinderen niet ge-
baad, maar boven het vuur gedroogd. Gebrekkige kinderen Iaat men
daarbij stikken, (s^)

De Salivas en andere Zuid-Amerikaansche\' volkeren dooden alle
misvormde kinderen, daar zij gelooven, dat booze geesten de oorzaak
van de misvorming zijn. Mismaakte kinderen of misgeboorten werden
bij de Manoas in Z.-Amerika levend begraven.

De Eugenetiek van Plato en zijn navolgers.

Theognis van Megara, een dichter, die in de zesde eeuw vóór onze
jaartelling leefde, bezingt in een van zijn Elegieën het feit, dat bij het
fokken van paarden en vee wel gelet wordt op goed ras, maar
dat deze overweging bij het huwelijk der menschen veel minder ge-

-ocr page 51-

wicht in de schaal legt. Theognis stond op hetzelfde standpunt als
Pindarus en Euripides, die aannemen, dat deugd en ondeugd aange-
boren zijn. Xenophon beschouwde Theognis als te behooren tot de
Dorische aristocratie. Van dezen kant bezien zingt de dichter dus in
den geest van zijn tijd d.w.z. in den geest van de Spartaansche wetten.

Hier volgt een gedeelte uit zijn Elegieën (183—196): («)
„Met runderen en paarden, Kurnus, handelen wij
„Naar verstandige regels en kiezen een paar
„Tot voordeel en vermeerdering, tot eiken prijs,
„Van een gezond ras { 6 v /1 i^i ) zonder gebrek of smet.
„Maar in de huwelijken, die dagelijks worden gesloten,
„Is de prijs eenerlei; om geldredenen
„Huwt de man; worden vrouwen ten huwelijk gegeven.
„De schurk of misdadiger, die zich in weelde heeft gebaad,
„Mag zijn nakomelingschap paren aan het meest trotsche ras:
„Dus alles is vermengd, hoog en laag!
„Wanneer ge ons dan in ons voorkomen, gedaante en geest,
„Een gedegenereerd, vervallen soort menschen vindt,
»Verwonder U niet meer mijn vriend! De oorzaak is duidelijk
„En de gevolgen te beweenen vruchteloos."

Ongeveer een eeuw later behandelt Plato de eugenetiek van philo-
sophisch standpunt in zijn Politeia en zijn Nomoi.(« sb,
m) in de
Politeia laat Plato Socrates de grondslagen van een ideale republiek
uiteenzetten, hetgeen hij volbrengt in een reeks van gesprekken met
zijn vrienden, allen van verschillend karakter, die hun tegenwerpingen
maken en waarop Socrates helder en geestig antwoordt. Ik laat hier-
onder een vertaling van een dergelijke gedachtenwisseling volgen.

Socrates (Politeia Ve boek). In uw hoedanigheid van wetgever,
Glaucon (een van de vrienden van Socrates), zult ge, na onder de
vrouwen uw keus te hebben laten vallen, zooals gij het onder de
mannen hebt gedaan, zooveel mogelijk hen rangschikken overeenkomstig
hun humeur en hun karakter. Voor hen, daar zij niets in eigendom
bezitten, is alles gemeen goed, woonhuizen en eetzalen, zoodat zij
altijd samen zullen zijn. Zich aldus
tezamen bevindende op de plaatsen
van lichamelijke oefening en overal elders, zal de natuurlijke neiging
van het eene geslacht tot het andere hen er zonder twijfel toe brengen
verbindtenissen aan te gaan, is dit geen noodzakelijkheid, die daaruit
voortspruit?

Glaucon. — ja waarlijk; het is geen meetkundige noodzakelijkheid,
maar een noodzakelijkheid geworteld in de liefde, welke regels wel
meer kracht hebben om het meerendeel der menschen te overtuigen
en mede te sleepen dan de bewijzen der meetkunstbeoefenaren.

S. — Ge spreekt de waarheid. Maar, wat, mijn waarde Glaucon,
zullen onze overheidspersonen lijden, daar er noch orde noch wel-
voeglijkheid in deze verbindtenissen is? Kan deze wanorde geoorloofd
zijn in een republiek, waarvan alle burgers gelukkig moeten zijn?

-ocr page 52-

Gl — Niets zou meer tegen de gerechtigheid indruischen.
S. — Het is dus duidelijk, dat wij met het oog hierop de huwe-
lijken zoo zuiver mogelijk zullen maken, en
de voor den Staat meest
gezegende huwelijken zullen de zuiverste zijn.
Gl. — Dat is duidelijk.

S — Maar hoe kunnen zij zoo gezegend mogelijk gemaakt worden
Dat is een vraag, Glaucon, die gij mij beantwoorden moet. Ik zie
dat ge in uw huis jachthonden en een
groot getal roofvogels verzorgt
Hebt ge U ooit bemoeit met wat men doet, wanneer men hen wil
laten paren en jongen voortbrengen?
Gl. — Hoe meent ge dat?

S. — Ofschoon zij allen van een goed soort zijn, zijn er onder
deze dieren niet altijd eenige, die beter zijn dan de andere?
Gl. — Zeker.

S — Is het U onverschillig van hen allen zonder onderscheid jongen
te verkrijgen, of zorgt gij er het liefst voor, dat slechts de besten

zich voortplanten?
Gl. — Ik heb het liefst, dat de besten zich voortplanten.
S. — En neemt ge de jongsten, de oudsten of alleen die van vol-
wassen leeftijd?
Gl. — De laatste.

S — Indien men al deze voorzorgen niet nam, zijt gij met over-
tuigd, dat het ras van uw honden en van uw vogels spoedig zou

ontaarden ?
Gl. — Zeker.

S. - Gelooft ge, dat hetzelfde het geval zou zijn met betrekking

tot paarden en andere dieren?

Gl — Het zou een ongerijmdheid zijn het niet te gelooven.....

Alvorens wij Plato\'s gedachtengang verder ontwikkelen is het noodig
ons af te vragen, welke bedoeling Plato met deze uiteenzetting heeft.

In het beg\\n van het Ve boek laat hij Socrates uitspreken: „Ik vrees,
waarde vriend, dat men
mijn gedachte voor een Ijdele wensch zal
houden " Om te laten uitkomen, dat het hem ernst is met deze ge-
dachte bezweert hij
Nemesis hem te willen vergeven voor wat hij nu
gaat zeggen. Zich aldus dekkende tegen mogelijke verwijten, brengt
hij juist hierdoor het utopische van de gedachte op den voorgrond
en geeft dus een waarheid gezien in een licht, niet van de werkelijk-
heid, maar een licht van het absolute schoone en goede. Vandaar
ook de zin: .Want ik beschouw het als een
mindere misdaad iemand
zonder het te willen te dooden, dan
hem te bedriegen ten opzichte van
het schoone, het goede, het rechtvaardige en de wetten

De gedachte van Plato is de heilstaat met gelukkige burgers waar-
van de Staat primair en de burgers secundair zijn en dus gelukkig.
Nu is een utopie bezien in het licht der
werkelijkheid geen utopie
meer, echter een utopie bezien in het licht van het absolute onwerkelijke
schoone. kan aan den werkelijken mensch weinig belang
meer inboezemen.

-ocr page 53-

De utopie moet dus eenigszins passen in de praktijk van de werke-
lijkheid. Wanneer nu de utopie logisch philosophisch wordt uitgewerkt,
komen de conflicten, die, zou men vergeten, dat het geheel een
utopistische philosophische uiteenzetting is, —uitgaande van een bepaald
punt: het heil van den Staat —, ons zouden doen twijfelen aan het gezond
verstand van den schrijver, wiens ironie ook niet onderschat dient te
worden.

Socrates ontwikkelt nu zijn gedachtengang verder om deze begm-
selen der dierenfokkerij op de menschheid over te brengen. In de
bovenstaande uiteenzetting vinden wij het vrije huwelijk en de vrije
keus; dit leidt tot wanorde, een gevaar voor den Staat. Het huwelijk
dient slechts om den Staat te vermeerderen en dus de burgers gelukkig
te maken. De overheidspersonen representeerende een soort van „super-
menschen" moeten ingrijpen om wanorde en dus het ongeluk van
den Staat te voorkomen. Thans rijst het eerste conflict. In een utopische
heilstaat zou\'dit conflict niet kunnen bestaan, waar dit een Staat was
van louter supermenschen. In een utopische Staat, pasklaar gemaakt
aan de practische werkelijkheid, ontstaat er wrijving tusschen het
staats- en het persoonlijk belang. Hier moet dus iets op worden gevonden.

Socrates oordeelt, dat om ieder te bevredigen de overheidspersonen
hun toevlucht moeten nemen tot leugen en bedrog. De leugen is ge-
oorloofd, wanneer de gemeenschap er door wordt gebaat. Hier heiligt
het doel de middelen. Een dergelijk middel als geneesmiddel te ge-
bruiken acht Socrates niet alleen nuttig, maar noodig. Op de vraag
van Glaucon hoe en waarom er gelogen en bedrogen moet worden,
antwoordt Socrates met de volgende woorden:

— „Volgens onze grondbeginselen is het noodig, dat de vereeni-
gingcn^an de besten van beide sexen zeer veelvuldig zijn, en die
van de minderwaardigen zeer zeldzaam; bovendien moet men de
kinderen van de eerste vereenigingen opkweeken, en niet die van de
laatsten, indien men niet wil, dat het volk zal ontaarden. Aan den
anderen kant mogen deze maatregelen slechts aan enkele overheids-
personen bekend zijn; anders zou het volk worden blootgesteld aan
binnenlandsche onlusten."

Socrates wil nu het bedrog op de volgende wijze in praktijk brengen
en begint daarmede met het instellen van feesten. Thans daalt de
utopie geheel uit den hemel naar de aardsche practische werkelijkheid.
De groote philosoof geeft thans blijk van een praktischen zin en een
juiste kijk op de volkspsyche, waar hij het volk wil gaan bedriegen
op feestelijke wijze. Een tweede connict rijst hier, waar in een utopische
heilstaat, gelukkige burgers moeten zijn, met zoo weinig intellect, dat
zij zich bij voortduring door de overheidspersonen zullen moeten
laten bedriegen, zonder het ooit te bemerken, dit laatste is vooral
noodzakelijk jnet het oog öp de dan zeer waarschijnlijke binnen-
landsche onlusten.
De overheidspersonen nu moeteii het getal der huwelijken regelen

-ocr page 54-

naar gelang oorlog of ziekte onder de bevolking heeft huisgehouden,
daarom moeten er lotingen plaats grijpen, die aan moeten geven,
welke paren in het huwelijk zullen worden verbonden. Er moet dan
zoodanig op slimme wijze geknoeid worden, dat steeds een meer-
waardige man een meerwaardige vrouw trekt «n evenzoo de rn.n-
derwaardigen onder elkander.
In dezen heilstaat wordt dus de handigste

knoeier overheidspersoon. ... ,,. ,

De impasse, waarin Plato zich hier bevindt, is dezelfde a s in de
tegenwoordige eugenetiek herhaaldelijk
voorkomt: het conflict tusschen
Staatsbelang en individueelbelang. Plato lost deze kwestie theoretisch
00 door den Staat primair te stellen en dan over alle hindernissen
heen te stappen; dit geschiedt in logische volgorde door het verbreken
van het huwelijk, opheffing van het moederschap d. w. z. staatsver-
zoreing van de kinderen en een kwasie eerlijke loterij van parings-
combiLties. Door deze logische consequenties alleen is het systeem
van Plato ook met het oog op de eugenetiek zeer interessant. Plato
erkent zelf aan het einde van het 5e boek van de
Pohteia bij monde
van Socrates. dat de werkelijkheid heel anders is dan de theorie.
Toch acht hij zijn republiek eenigszins te benaderen, indien de tegen-
woordige koningen philosophen waren en de philosophen komngen.
Met deze ironisch utopistische uitspraak typeert hij veel van zijn
bedoelingen. Een theorie echter met de genoemde consequenties is.
wat de practijk betreft, reeds door de consequenties zelf veroordeeld.

Hier volgen nog eenige practisch eugenetische gedachten:

De kinderen, die uit de huwelijksloterij onder hooger toezicht, ge-
boren worden, worden ondergebracht in publieke kinderbewaarplaatsen
en door bepaalde personen opgevoed. De kinderen n.1.. die uit de
betere huwelijken zijn gesproten, komen hiervoor in aanmerking De
kinderen uit de minderwaardige huwelijken en die kinderen, bij wie
een Tebrek wordt ontdekt, moeten op een onbekende plaats worden
ODgeborgen en niemand moet meer iets van hun bestaan vernemen.

Zoolang de kinderen gezoogd moeten worden, worden de moeders
in de bewaarplaatsen toegelaten. Er dient echter voor
zorg te worden
gedragen, dat de moeders hun eigen kinderen niet zullen herkennen,
opdat de natuurlijke drang tot het gezinleven zooveel
mogelijk worde

onderdrukt. . ,

Plato\'s hoofdbezwaar tegen consanguine huwelijken is. zooais wij
reeds zagen, voornamelijk het verschil in leeftijd. Een gevolg van
deze opv\'atti^g is het stellen van leeftijdsgrenzen voor he verweuu n
van kinderen Voor de vrouw stelt hij deze grenzen tusschen 20 en
40 jaar en voor den man tusschen 30 en 45 jaar. Degenen, die deze
wet overtreden, worden beschuldigd van onrechtmatigheid en he^-
schennis, want het verwekken van een kind buiten deze leeftijds-
grenzen is een werk der duisternis en losbandigheid.

Doch niet alleen mogen geen zieke kinderen ontstaan, maar m zijn
heilstaat wil Plato ook geen ziekte bestendigd zien. (Pohteia 3e boek).

-ocr page 55-

Ter illustratie hiervan, vergelijkt hij de methode van genezen van
Aesculapius met die van Herodicus. Aesculapius genas, wanneer hij
den zieke werkelijk geheel genezen kon. Hij verlengde niet kunstmatig
een leven dat tot niets nut was, welk pogen hij in Herodicus laakt.
Aesculapius deed dit niet, aldus Plato, omdat hij de genees- en be-
handelingsmethoden niet kende, maar omdat hij den zwakkeling met
in staat wilde stellen aan den Staat personen voort te brengen, die

hem in zwakte gelijk waren.

Zoo zien wij reeds het einde van de logische consequentie, waartoe
Plato in zijn philosophisch schema komt. In een Staat waar geen
minderwaardige kinderen mogen geboren worden, moeten de volwassen
minderwaardigen niet behandeld worden, wanneer zij theoretisch ge-
sproken, niet meer kunnen genezen. Een kleine stap verder is, dat
deze minderwaardigen tot heil van den Staat worden opgeruimd. Zoo
wordt alles, ook het leven van den onderdaan, dienstbaar gemaakt
aan den Staat. Het woord onderdaan moet hier worden gebezigd
inplaats van burger van de republiek, waar de Staat hier in de plaats

komt van den despoot.
In het Vle Boek van de Wetten vinden wij nog een interessante

beschouwing over den invloed van den alcohol op het nageslacht.
Eenige citaten mogen dit toelichten:

Dronkenschap is altijd onzedelijk, behalve op de feesten van den
Go"d die ons den wijn gegeven heeft, maar bovenal gevaarlijk voor

diegenen, die aan een huwelijk denken......Bovendien is het van

het grootste belang, dat de kinderen verwekt worden door ouders,

die nuchter zijn en wel bij hun verstand.....Men mag geen kinderen

verwekken, wanneer de dronkenschap het lichaam in een toestand
van wanorde heeft gebracht; de conceptie moet op een daartoe ge-
schikt tijdstip plaats vinden, met bestendigheid, standvastigheid en
rust. De dronkaard is geen meester van zijn bewegingen en hande-
lingen In een dergelijke toestand is het niet goed kinderen te ver-
wekken; en waarschijnlijk zullen hieruit slechts kinderen meteen
minderwaardig gestel ontstaan, kinderen, die noch sterk noch rech
geschapen zijn, hetzij wat betreft het verstand, hetzij wat betreft het

lichaam." . . , .

Het is niet geheel duidelijk, hoe Plato zich den noodlottigen invloed

van den alcohol op de nakomelingschap voorstelt. Of dat de dron-
kenschap durante coitu hieraan schuld is, of de voortdurende vergif-
tiging der ouders, of dat de zedelijke en lichamelijke uitwerking die
de habitueele dronkenschap op de ouders uitoefent, door de kinderen

wordt overgeërfd. . ^ ■ u »

De latere navolgers der klassieken hebben de eerste meenmg, het

dronken uitoefenen van den coitus, in de Grieksche werken gelezen.

Johan van Beverwijck (^o) b.v. waarschuwt er voor om dronken den

coitus uit te oefenen, daar dit dronkaards tot kinderen geven zou en

haalt daarvoor aan Hippocrates in De Superfoetatione, Plato m het

-ocr page 56-

2e en 6e boek der Wetten en Plutarchus in het 3e deel van het
Huwelijk. Van den laatste geeft vader Cats een citaat op rijm weer,
dat ik hier laat volgen:

„Genaeckt geen echte Vrou, wanneer je zijt beschonken,
Ghy zyt dan niet bequaem als om te leggen roncken ;
\'t Is hinder aen het Landt als yemandt qualyck mint,
Een ongeregelt bed, een ongeregelt kint:
Sy doen een dubbel quaet, die van de wijn verwonnen
Oyt met een droncken hooft dit wichtigh stuck begonnen,
Wat kan het anders zijn als schuym van lichten aert
Dat Bacchus heeft geteelt, en Venus heeft gebaert.

Diogenes vernam een onbesuysden jongen.
Die met een vreemt gebaer op strate quam gesprongen,
De lecker (sey de man) die soo onaerdigh speelt.
Moet uit een droncken hooft voorzeker zijn geteelt."

Aristoteles kritiseerde veel van Plato\'s schema in zijn Politika.
Hoewel Aristoteles een groot naturalist en de zoon van een genees-
heer was, beschouwt hij toch het vraagstuk meer van politieke dan
wel van biologische zijde. Hij legt meer den nadruk op het verzekeren
van goede sociale en oeconomische omstandigheden, dan wel op het
verbeteren van het menschelijk rus. Zoo wil hij ook het aantal ge-
boorten regelen uit oeconomisch oogpunt. Op moreele gronden wil
hij het familieleven bestendigen maar schrikt er niet voor terug, dat
de Staat ernstig contrôle houden zal op het aangaan van een huwelijk.
Het is wenschelijk, dat de omstandigheden zoo gemaakt worden, dat
de kinderen zoo gezond mogelijk worden geboren en daarom keurt
hij het te vroege huwelijk ten zeerste af.

In de 17^ eeuw vinden wij een herleven van de Grieksche eugene-
tische philosophie in
Tommaso Campanella, den Italiaanschen monnik.
Campanella legde zijn philosophische denkbeelden neer in zijn boek
de Zonnestad, La Città del Sole.
Havelock Ellis, die de Zonnestad in
zijn Task of Social Hygiene behandelt, noemt Campanella den profeet
der moderne eugenetiek. (s») Al kan men ook, gezien het Platonische
voorbeeld, het profeetschap aan Campanella betwisten, hij vormt in
elk geval de verbinding van de eugenetiek der oudheid met die van
den nieuweren tijd.

Campanella verschilt hierin met Plato, dat in zijn Staat de adel door
arbeid zelfs door mechanischen arbeid wordt verkregen. Campanella
stelt dus het arbeiderschap boven het militairisme van Plato. Verder
vindt men veel overeenkomst. Het voortbrengen van kinderen moet
een heilige daad zijn, welke volvoerd moet worden in het licht der
wetenschap. De generatie is meer een publieke dan wel particuliere
plicht, daar bij de arbeiders van de zonnestad het besef van verant-
woordelijkheid voor \'het ras een eerste plaats moet innemen. Alleen
hoogontwikkelde personen mogen kinderen voortbrengen. Daarom moet

-ocr page 57-

de vader gestraft worden voor de misslagen, die zijn zoon begaan
heeft, wanneer zij veroorzaakt worden door een fout in de generatie.
Huwelijken, die niet ten doel hebben kinderen voort te brengen,
worden aan het oordeel der personen zelf overgelaten. Anders is het
met de huwelijken, waaruit de kinderen moeten voortkomen. Voor
het aangaan van een dergelijk huwelijk moet men zich onderwerpen
aan het oordeel van een geneeskundige commissie met den „Groot-
meester" aan het hoofd, wier uitspraak omtrent het al of niet geschikt
zijn voor een huwelijk bindend is.

In het begin van dit hoofdstuk vroegen wij ons af, of men, indien
men van eugenetiek in de oudheid spreekt, kan aantoonen, wat daar
wordt verstaan onder „eu". Ons onderzoek geeft hier slechts tot
zekere hoogte antwoord.

De natuurlijke neiging tot voortplanten wordt gebreideld door de
instelling van het huwelijk en wel onder zoodanige omstandigheden,
dat bij voorkeur personen daartoe worden bijeengebracht, die het best
bestand schijnen te zijn tegen den strijd om het bestaan. Als waar-
borgen gelden hiervoor gezondheid en de geschiktheid tot het onder-
houden van het gezin.

In dit opzicht is dus het huwelijk op zichzelf een eugenetische factor.

De verschillende maatregelen als huwelijksverbod of huwelijksgebpd
zijn voorzoover zij eugenetisch zijn, ontstaan uit overwegingen met
den wensch tot een goede nakomelingschap tot ondergrond. De wensch
op zichzelf moge een gevolg zijn van de objectieve eugenetische
neiging, de maatregelen zijn echter onderhevig aan de verschillende
juiste of onjuiste opvattingen en voorstellingen. Deze maatregelen zijn
dus voornamelijk subjectief en zijn belangwekkend uit zuiver historisch
oogpunt. In het bijzonder heeft het consanguine huwelijksverbod slechts
secundair eugenetische bedoelingen op het oog en kan dus niet dienen
als voorbeeld, dat het huwelijksverbod in het algemeen een eugene-
tische objectieve strekking heeft, temeer, daar de z.g. aangeboren
afkeer een voortbrengsel van de beschaving blijkt tc zijn.

De operatieve maatregelen ter verhindering van minderwaardige
nakomelingschap, dc afdrijving der ongeboren vrucht en het dooden
van kinderen en van minderwaardigen zijn eveneens subjectieve maat-
regelen tengevolge van eugenetische overwegingen. Zij zijn een logisch
gevolg van de moraal en de opvattingen der oudheid cn bij de
natuurvolkeren.

Ten slotte vindt de eugenetiek der oudheid zijn hoogtepunt in dc
Grieksche philosophie, die ten slotte struikelt over de sociale ver-
houdingen tusschen individu cn Staat.

Het hier gegeven geschiedkundige overzicht leert ons, dat dc onge-
temde natuurlijke drang, de geslachtsdrift, onder den invloed komt te
staan van verstandelijke overwegingen. Worden deze langs wijsgeerigen
weg uitgewerkt tot een bepaald stelsel, dan geraakt men tot een utopie,

-ocr page 58-

die tot volltomen onredelijkheid leidt, daar zij slechts blijkt te ver-
wezenlijken te zijn door geweldpleging aan de meest eenvoudige be-
ginselen der zedeleer. Bovendien leidt zij, ter wille van de eugenetiek,
tot verwoesting van het huwelijk en van het gezinsleven.

Litteratuur over hoofdstuk L

1. J. G. F. Riedel. De sluik- en kroesharige rassen tusschen Selebes
en Papua. \'sGravenhage 1886.

Ed. Westermarck. Geschichte der menschlichen Ehe. Jena, 1893,

blz. 46—130.

Dr Max Marcuse. Vom Inzest. Jurist. Psychiatr. Grenzfragen.

Bd. X h. 3 u. 4, 1915, blz. 1.

4. Darwin. The descent of man. Vol II p. 395, geelt, bij Westermarck.

5. Ploss Bartels. Das Weib, 1908.

6. Dr. R. Thurnwald. Zur rassenbiologischen Bedeutung von Ham-

murabis Familiengesetzgebung. In Archiv Ploetz, 1904, blz. 124.

7. Lie. Dr. L Benzinger. Hebräische Archeologie, blz. 113.

8. E. Buchholz. Die Homerischen Realien, bij Herbert Spencer,

Descriptive Sociology. Div. II, no. X, Greeks.

9. Plutarchus. Vitae parallelae. Lycurgus C. XV bij Spencer I. c.

10. Ploss. Das Kind in Brauch und Sitte der Völker, 1884.

11 Walter E. Roth. Superstition, Magic and Medecine. Ethnography

Bulletin no. 5, 1903, gecit bij Ploss-Bartels.
12.
A. C. Kruyt. Het Animisme in den Oost-Indischen Archipel, 1906.

13 De wet Närada vertaald door J. Jolly in the Sacred Books of the
East. Vol XXXIII, Oxford, 1889, blz. 166.

14. J. J. Matignon. Superstition, crime et misère en Chine, blz. 224,

bij Spencer, Chinese.

15. Gaina Sütras, vertaald door Hermann Jacobi in the Sacred Books

of the East. Vol XXII, blz. 124.

16. Plutarchus vitae parallelae. Lysandros c. 30 bij Spencer, Greeks.

17. Dr. Med. A. B. Brehm. Das Inka-Reich, Beiträge zur Staats-

und Sittengeschichte des Kaiserthums Tahuantunsuyn. Jena
1885, blz. 95.

18. N. P. van der Stak. Huwelijk tusschen bloedverwanten, en hunne

gevolgen, betreffende den gezondheidstoestand der progeni-
tuur, historisch-ethnografisch—kritisch beschouwd, en ge-
toetst aan de wetten der herediteit, \'s Gravenhage 1888.

-ocr page 59-

19 / G F.Riedel. Galela und Tobeloresen, Ethnografische Notizen,
Zeitschr. f. Ethnologie, 1885, blz. 83.

20. Id. Alte Gebräuche bei Heirathen, Geburt und Sterbefälle bei

dem Toumbuluh-Stamm in der Minahassa. Internation. Arch,
f. Ethnografie, Bd. VIII, 1895, blz. 89.

21. H. Spencer. Descriptive Sociology, Chinese Div. III, no. 9.

22. Dr. J. Th. de Visser. Hebreeuwsche Archeologie, 2e deel blz. 19.

23 Handleiding voor de kennis der Voorschriften omtrent het Jood-
sche Huwelijksleven, uitgegeven vanwege de vergadermg van
Opperrabbijnen in Nederland. 5666—1906.

24. J. U^. Young. Tolk voor de Chineesche Taal te Semarang. Het

Huwelijk en de wetgeving dienaangaande in China. Tijdschr.
voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, deel 1,1895, blz. 134.

25. J. Legge. The Chinese Classics. I p. 105, bij Spencer, Chinese.

26 Dr P. Nücke. Die Kastration bei gewissen Klassen von Dege-

\'nerirten. Archiv, f. Krimin. Anthropol und Krim 1900, blz. 71.

27 Prof. Dr. L. Knappert. Verloving en huwelijk in vroeger dagen.

Meulenhoff Editie, 1914, blz. 116 env.

28. Id. Trouwen en Bruiloftvieren. In, Uit onzen Bloeitijd. Ser. I

no. 10, 1909, blz. 27.

29. Pathologia Haereditaria generalis, sive de morbis Haereditarüs

Tractatus spagyrico-dogmaticus, in quo generalis eorundem
niorborum Radix, naturae et Therapeuticae Indicatio ex utrius-
que Medicinae fontibus investigatur-Authore
Dermutio de
Meara,
Ormoniense Hiberno, medicinae doctore. Amstelodami
apud Gerbrandum Schagen, anno MDCLXVI. Caput 1. Quid
sit et an sit morbus Haereditarius.

30 / V. Beverwijck. Schat der Gesontheyt, 1640. Hoofdstuk de

„Telinghe" blz. 148.

31 E. H. Baumann. Johan v. Beverwijck in Leven en Werken ge-

schetst. Acad. Proefschr., Amsterdam, 1910.

32. Capitul. Regum Francorum. Tom I, coli. 1062, bij. v. d. Stok (\'»)
blz. 11.

33 Robert Burton. Anatomy of melancholy, Oxford 1621, blz. 81, 82,

bij V. d. Stok blz. 11.

34 L. H. Morgan. Ancient Society, London 1877, blz. 424, bij

Westermarck blz. 317.

35 Charles Darwin. The Variation of Animals and Plants under

Domestication, London 1868, Vol. II, blz. 123, bij v. d. Stok I,
blz. 256.

36 Dr C. B. Davenport. Practical Eugenics. Problems in Eugenics

\' 1912, blz. 152.

37. A. H. Huth. The marriage of near kin etc., London 1875, blz.

34. Bij V. d. Stok I, blz. 64.

38. Sir Francis Galton. Eugenics, its definition scope and Aims,

in Essays in Eugenics.
39
Dr. A. Sasse. Over huwelijken tusschen bloedverwanten. Ned.
Tijdschr. v. Gen., 1861, blz. 259.

-ocr page 60-

40. P.J. Veth. Java. Geographisch, Ethnologisch 1875. I blz. 361.

41 Journal of the Ethnological society, 1848, I. blz. 148, bij Spencer,
Descript. Sociology, Div. I, No. 6, American Races.

42. Platon. V Etat ou la République-Traduction de Grou, Paris, 1851.

43. Dr. J. P. Kleiweg de Zwaan. Ethnologische opmerkingen omtrent

lichaamsafwijkingen bij de Inlanders van den Indischen Ar-
chipel. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1915, 1, blz. 669.

44 Dr G. A. Wilken. De besnijdenis bij de volken van den Indischen

Archipel, \'s Gravenhage 1885. Overgedrukt uit de bijdragen
tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. Indië, 4e
Volgreeks X.

45 Max Bartels. Das Medizinische Können der Naturvölker in

Neuburger & Pagel, Handbuch der Geschichte der Medizin,
1902, Bd. I, blz. 18.

46. Dr. Cath. v. Tussenbroek. Ned. Tijdschr. v. Gen. 1904, II, blz. 23.

47. Littré et Robin. Dictionnaire de médicine, 1878.

48. Spencer. Descript-Sociol. Div. II, no. 2, Ancient Mexicans.

49. Friedrich Helfreich. Geschichte der Chirurgie. Handbuch (Neu-

burger etc.) Geschichte Medizin III, blz. 304,

50. Havelock Ellis. Das Geschlechtsgefühl, Duitsche vertaling van

H. Kurella, blz. 8.
51 C. /.
Brenkman. Historisch-Critische beschouwingen over
Abortus, Acad. Proefschr. Amsterdam 1912, Hoofdstuk I.

52. Plutarchus. Lycurgus C. 16, bij Spencer, Greeks.

53. M. Höfler. Altgermanische Heilkunde. Handb. Gesch. Medizin.

54. Dr. Stephan. Aerztliche Beobachtungen bei einem Naturvolke.

Arch.-Ploetz, 1905, blz. 799.

55. John Hookham Frere. Bohn\'s Classical Library, Theognis, blz. 441.

56. Lois de Platon. Traduction de Grou. Paris 1842.

57. Schuster. Eugenics, blz. 25, 36.

58 G V Hoffmann. Rassenhygienische Gedanken bei Platon.

Archiv-Ploetz 1914, blz. 174.
59.
Havelock Ellis. Task of social Hygiene, blz. 28.

-ocr page 61-

TWEEDE HOOFDSTUK.

De Eugenetiek van den nieuweren tijd.

Wanneer wij Campanella verlaten, om naar den nieuweren tijd met
onze besprèkingèn over\' te gaan, valt ons oog dadelijk op
Sir Francis
Galton,
die de eugenetiek tot een speciaal wetenschappelijk onderwerp

heeft verheven. .

Toch heeft Galton de oude Grieksche leer niet in een nieuw kleed
gestoken, maar de nieuwere eugenetiek is meer ontstaan uit de her-
leving van de studie der erfelijkheid en de sociologie.

Lamarck verkondigde de theorie van de veranderlijkheid der soort.
Deze veranderlijkheid zou ontstaan door voortdurende uitwendige
prikkels, waarvan het gevolg door overerving in\'de soort wordt vast-
gelegd. Naar aanleiding van deze theorie maakt Lamarck reeds een
eugenetisch klinkende opmerking: „Als twee individuen, die dezelfde
bijzonderheden in gedaante of dezelfde gebreken hadden verkregen,
zich altijd vereenigden, zouden zij diezelfde bijzonderheden voort-
brengen, en als opvolgende generaties zich bleven bepalen bij derge-
lijke vereenigingen, zou een bijzonder ras ontstaan."") (\')

Malthas met zijn „on population" in 1798 brengt de sociale kant
van het vraagstuk op den voorgrond.

Charles Darwin\'s „Origin of species" in 1859 veranderde de meening
over het ontstaan der soorten geheel cn wees op een nieuw moment:
het selectiebeginsel. Aan cn boven den gunstigen invloed, die de
ondergrond van Lamarck\'s hypothese vormde, voegt Darwin de factor
van het natuurlijke fokken, door dat dc besten in den strijd om het

bestaan de overmacht verkrijgen.

Door deze voorgangers was dus reeds een bodem omgeploegd,
waarin de erfelijkheidsstudie welig groeien moest. Groote lijnen, al is
het uitgangspunt van deze lijnen gegrond op onwaarheid, sporen
steeds aan tot verder onderzoek. Geen wonder dan ook. dat met
alleen de studie der erfelijkheid, maar ook de leer der eugenetiek in
dezen tijd zulk een groote vlucht heeft genomen.

a) LitteratuHr-lIjst achter dit hoofdstuk.

-ocr page 62-

Alvorens op de eugenetiek zelf door te gaan, moge een korte be-
schrijving van den levensloop van
Galton een plaats vinden, evenals
een, hoewel oppervlakkige, bespreking van zijn erfelijkheidsleer.

Galton en de Statistische Biologie.

Sir Francis Galton werd in het jaar 1822 bij Sparkbrook, Birming-
ham
geboren. (2,3) Van moeders kant was hij een kleinzoon van
Erasmus Darwin, dus een neef van Charles Darwin. Zijn grootvader
van vaders kant, een bankier, toonde veel belangstelling in natuur-
wetenschappelijke en statistische studiën. Ook Sir Francis\' vader be-
oefende de studie der statistiek als liefhebberij. Geen wonder, dat de
aandacht van den zoon zich in deze richting ging bepalen.

Op zijn 16« jaar begon hij zich toe te leggen op de medische we-
tenschap. Reeds twee jaar later bekroop hem de lust om te gaan
reizen. Eerst bleef hij eenigen tijd te Giessen om bij Liebig chemie
te studeeren. Doch spoedig scheen hem noch het Duitsch, noch de
chemie te bevredigen, hetgeen hem naar het Oosten dreef om Grie-
kenland en Klein-Azië te bezoeken.

Te Cambridge teruggekeerd, legde hij zich toe op mathematische
studiën. Gezondheidsredenen verhinderden hem, hierin meer dan een
„poll degree" (degree taken without honours) te behalen, waarna hij
zijn medische studiën weer hervatte. De medische wetenschap scheen
hem niet lang te kunnen boeien, want spoedig kwam de reislust
wederom boven met het gevolg, dat hij thans Egypte en Syrië bereisde.

In 1850 werd hij wegens zijn ervaring in reizen voor een ontdek-
kingsreis naar Zuid-West Afrika uitgezonden. De resultaten, die hij
hiervan te boek stelde, werden in 1854 door de Royal Geographical
Society met goud bekroond. Hierna legde hij zich toe op verschillende
takken van wetenschap, zooals meteorologie en geographic.

Na deze.veelzijdige ontwikkeling werd zijn aandacht het meest
geconcentreerd op de statistische erfelijkheidsstudie, waardoor zijn
naam het meest bekend is geworden.

Aangespoord door het verschijnen van de „Origin of Species" van
Darwin en opmerkzaam gemaakt op het vraagstuk der erfelijkheid
door verscheidene in het oog loopende gevallen in de families van
de studenten te Cambridge van zijn tijd, legde hij zich met al zijn
vermogen toe op dit onderwerp. Zijn eerste resultaten zagen het licht
in twee artikelen in
Macmillan\'s Magazine, 1865, onder den naam van
„Hereditary Talent and Genius".

Deze artikelen bevatten zijn eerste uitingen over de studie der
eugenetiek. Galton stelde eerst voor deze studie „Stirpiculture" te
noemen.

In zijn boek „Human Faculty", in 1884, wordt het eerst het woord
„Eugenics" gebruikt, waar hij als volgt een der onderwerpen van
deze studie beschrijft:

-ocr page 63-

C Its intention is to touch on various topics more or less connected
with that of cultivation of race, or as we might call it, with „Eugenic"
questions. ^

In 1901 wendde Galton zich weder tot het onderwerp der eugene-
tiek, toen hij de „Huxley Lecture" voor de „Anthropological Institute"
hield over „Possible Improvement of the Human Breed under existmg
conditions of Law and Sentiment." Deze lezing, die in de daaraan-
volgende jaren door andere, voor de
„Sociological Society" gehouden,
werd gevolgd, vestigde de aandacht van het publiek op dit onder-
werp, waarna de belangstelling gestadig toenam.

Om het onderzoek naar de verschillende takken der eugenetiek
gemakkelijker te maken, stichtte Galton in 1904 een „Research Fellowship"

aan de Londonsche Universiteit.

In het begin van 1905 werd Edgar Schuster D. Sc. voor dit werk
aangewezen en werkte hij gedeeltelijk onder Galton\'s onmiddellijke
leiding, in een kamer daartoe afgestaan door de University College
in Gower street.

Kort daarop werd Miss E. M. Elderton aan de staf toegevoegd als
„research Scholar." De inrichting, eerst „The Eugenics Record Office"
genaamd, kwam onder het bestuur van professor Karl Pearson. De
naam werd veranderd in „Laboratory" en is thans bekend als „Galton\'s

Laboratory for national Eugenics."

Galton was getuige van de groei van zijn werk tot 1911, toen hij
op 89-jarigen leeftijd stierf. Voorwaar een man van groote gaven met
een veelzijdige ontwikkeling! Schuster, die hem persoonlijk kende,

schrijft van hem: .

Hij was niet slechts een welwillend vervaardiger van utopieön,
ma"ar een man, wiens buitengewone oorspronkelijkheid van geest altijd
geleid werd door een daaraan geövenaarde ondervinding van \'s men-
schen natuur en leven."

Galton\'s erfelijkheidsleer is een statistische biologie. Galton tracht
n.1. langs statistischen weg de levensuitingen van het ras te bepalen,
die naar zijn meening hun ontstaan te danken hebben aan de erfelijk-
heid. Tot goed begrip van de later te bespreken publicaties van het
eugenetische laboratorium moge een korte uiteenzetting van de sta-
tistische methode volgen, voornamelijk, met het oog op het afleiden
van den correlatie-coefficient.

Galton\'s „Law of ancestral Inheritance" veronderstelt, dat elke
voorvader van een bepaalde persoon bijdraagt tot de erfelijke kwali-
teiten van die persoon. Ieder schepsel is dus een verzameling van
voorvaderlijke hoedanigheden en eigenschappen, een soort mozaïekwerk.
Galton drukt dit uit in een geometrische reeks:

i/j  I/a -f i/,9........=. 1.

Iemand is dus voor de helft zijn ouders, voor een kwart zijn groot-
ouders, voor een achtste zijn overgrootouders enz. Dit geldt alleen
voor die hoedanigheden en eigenschappen der voorouders, die met

-ocr page 64-

gedurende het leven verkregen zijn. Galton maakt streng onderscheid
tusschen „natural" en „acquired peculiarities." 0)

Hii toonde de standvastigheid vau de natuurlijke eigenschappen aan
door een onderzoek op tweelingen. Hij zag tweelingen, die van huri
geboorte af geheel verschillend in uiterlijk en dispositie waren, geheel
verschillend blijven, niettegenstaande ze bijna onder volkomen gelijke
omstandigheden en op dezelfde manier waren verzorgd en opgevoed.
Daarentegen bleven twee volkomen gelijkende tweelingen op elkander
gelijken, hoewel zij ver van elkander in zeer verschillende levensom-
standigheden groot gebracht werden, (s)

Galton\'s erfelijkheidsstudie hield zich met zoozeer met het individu
bezig als wel met het ras, hetgeen hij door zijn statistischen microscoop
trachtte te bekijken. In dat opzicht verschilt hij ten zeerste met zijn tijdge-
noot
Mendel, die juist den stoot gaf tot de individueele erfelijkheidsstudie
Galton drukt het op de volgende wijze uit: „ofschoon een helft
van ieder kind, zooals gezegd kan worden, genomen is uit iedere
ouder, kan hij toch een erfenis ontvangen van een verwijderden voor-
vader, die geen van zijn ouders bezat als persoonlijke karakteristieke
eigenschap", en verder: „alle levende wezens zijn individueel in één
opzicht, samengesteld in een ander. We schijnen stuk voor stuk dit
element van den eenen voorouder over te erven, dat van een ander;
in het proces van erfelijkheidsoverdracht vertoonen de elementen af-
komstig van denzelfden voorouder neiging in groote groepen te ver-
schijnen, juist als of zij in den praeembryonalen toestand samen ge-
kleefd waren, zooals het misschien in werkelijkheid ook is.^ -^ij
vormen,-wat zeer goed uitgedrukt wordt door het woord „trek
gelaatstrekken en karaktertrekken, dat is te zeggen de trekken in hun

geheel en geen geïsoleerde punten." («) ,

Mendel legde juist den nadruk op het overerven van „dominccrende
en „recessieve" eigenschappen van ouders op kinderen cn hij tracht

dus meer individueel het ontstaan van deze eigenschappen te verklaren,

daar deze eigenschappen door kruisingen weer van de grootouders

op de ouders zijn overgebracht. .

Galton neemt een zekere willekeur aan in het ontstaan van de eigen-
schappen. zoowel uit voorouders, als ouders en tracht dan langs sta-
tistischen weg de groote lijnen te vinden, waarlangs zich de eigen-
schappen over de verschillende individuen voortbewegen. De dominant
bij Galton zou men dus als het ware een verzamelbegrip kunnen
noemen. Door bestudeering van deze statistieken meent Galton de
conclusie te mogen trekken, dat er in het ras een neiging bestaat tot

de overerving naar het gemiddelde.

De statistische biologie nu tracht de betrekking tusschen die ge-
middelden. tusschen ouders en
kinderen, na te gaan. Deze maat wordt
verkregen door de berekening van de correlatie-coefficienten. een
methode, die Galton het eerst toepaste bij zijn onderzoekingen naar
de erfelijkheid van de menschelijke lengte.

-ocr page 65-

Het materiaal hiertoe bestond uit 928 volwassenen, mannen en
vrouwen met hun 205 ouderparen. Om mannen en vrouwen m dezel de
tabel te plaatsen, was het noodig mannen en vrouwen op dezelfde
schaal te brengen, teneinde ze met elkaar te kunnen vergelijken. ()
De verhouding van de lengte van de vrouw tot die van den man

\'TSrvrUw\'b^v.\' skgelsche voeten lang. dan wordt er. om haar
met een man te kunnen vergelijken, voor eiken voet een inch bijgeteld.

Dat wordt dus: 5 feet is 5 feet, 5 inches.

Om nu met beide ouders te kunnen rekenen, nam Galton het ge-
middelde van de lengte van den
man en de geëmancipeerde vrouwelijke
lengte en noemde dit kunstproduct de „mid-parent." Hierna
werd een

dubbele classificatie gemaakt: de kinderen werden eerst ondergebracht

in 14 klassen, naar gelang van hun lengte; daarna werd elke klas
weer onderverdeeld, naar verhouding van de lengte
van den „mid-
parent." De bespreking van een dergelijke tabel en de afleiding van
de
correlatie-coefficient ontleen ik aan Schuster. (2)

Correlatie-tabel.

Lengte van de volwassen kinderen in inches.

65.2 66.2

72.2

1
7
9
4
11
4
4

1

C s B
2 « ü

O

H

Lengte v. d.
„mid-parents"
in inches.

; boven 72.5
72.5
71.5
70.5
69.5
68.5
67.5
66.5
65.5
64.5

beneden 64.5

boven

73.2

neden
62.2"

73.2

3
2
2

3

4
3

71.2

70.2

69.2

O

72.2
69.9

69.5
68.9
68.2

67.6
67.2

66.7

65.8

68.2

67.2

64.2

63.2

62.2

4
19
43
68
183
219
211
78
66
23
14

2
4
7
20
18
11

1
10
14
25
21
19

4

5

2
5
18
33
48
38
13
7
2
1

l

3
12
20
34
28
14
7

1

4
3

27
31
38
17
11

5
2

3
1

17
25
36
17
11
5
2

1
1
4
16
15
2
7
1
1

1
1
7
5

3
9

4
2

16
11
14
5
5
4
4

167 99 64 41

928

14

17

32 59 I 48

120

138

117

Totaal

68.3 68.5 69.0 69.0

70.0

67.9

67.7

66.3 67.8 67.9

Gemiddelde

De tabel kan gelezen worden, zoowel in verticale kolommen, als
in hor zon a e regels. Boven elke kolom staat een cijfer, hetgeen de
engte in inches van de klasse aangeeft, waaronder de kinderen naar
hun lengte zijn ondergebracht. Daar elke klas 1 inch »engte versch. t
ligt de lengte van de kinderen van de kolom met b.v. 63.2 tot hoofd

a) Qilton. Natural Inheritance, tabel 11 (R.F.F. <l»t«) ^

-ocr page 66-

tusschen een halve inch boven en beneden dit getal. De getallen links
van de regels zijn evenzoo te lezen en beduiden de lengte van den
mid-parent van de kinderen op dien regel.

De benedenste regel en de meest rechtsche kolom bevatten de ge-
tallen van de gemiddelden. Bezien we b.v. de kolom 63.2: deze heeft
tot gemiddelde 66.3; d.w.z. de gemiddelde lengte der mid-parents van
deze groep kinderen was 66.3.

Het getal rechts van den tweeden regel 72.2 beteekent dat de ge-
middelde lengte van de kinderen van 72.5 mid-parentslengte 72.2 was.
Deze gemiddelden bevatten den sleutel voor de uitvinding van de
statistische methodes tot de correlatiemeting. Brengen we thans de
tabel over op het volgende diagram a):

.t

fr^J

r/.}

10.i

69,}

tbi

,7 ^

Ki

65 < 0«

Cf

,4.

u
S

_4,

a

r
/

1 •

^ /

(

BC

mtd L

Ännl

M

t »
; /

)

)" (

> F

o:

E

C

) <

L

\'J ^

*

/

/

«

"c

>

/
/,

T

H

1

1

Iedere kolom van de tabel is in het diagram een verticale lijn en
iedere regel een horizontale lijn. De afstanden tusschen de lijnen
onderling zijn even groot. De verticale lijn geeft aan de kinderlengte,
de horizontale de lengte van den mid-parent. De kruisjes op de hori-
zontale lijnen geven de gemiddelde kinderlengte aan, terwijl de cirkeltjes
die van de mid-parents aanduiden. Ruim genomen zijn de cirkels en
kruizen ieder in een rechte lijn
gelegen, die elkaar onder een bepaalden
hoek kruisen. Het scheen Galton toe, dat de hoek, die die lijnen met
elkaar maken, gebruikt kon worden als een maat van de betrekking,
die er bestond tusschen de lengten van de kinderen en de mid-parents.
Als er geen verband tusschen beiden bestaat, was zijn redeneering,
dan zou er geen reden zijn, waarom de lengte van de mid-parents
van de kinderen van de 64.2 groep b.v. een weinig grooter zijn zou,

a) Schulter, blz. 132, Fig. 2. Zie ook Oalton, Natural Inleritance, blz. 96.

K i nutrit

-ocr page 67-

dan die van de 63.2 groep en weer een beetje minder, dan die van
de 65.2 groep. De gemiddelde mid-parent lengte zou dan de neiging
hebben, in elk geval gelijk te zijn. De cirkels zouden dus ongeveer
de horizontale lijn EF volgen. Aan den anderen kant, indien een
vermeerdering of vermindering van de lengte der kinderen was ver-
bonden met een vermeerdering of vermindering van een overeen-
komstig bedrag in de gemiddelde lengte der mid-parents, dan zouden
de cirkels in één lijn liggen, die een hoek van 45» met de horizontale
maakt, terwijl hij van den linker onderhoek naar den rechter boven
hoek van het diagram verloopt. We zullen in dit geval de helling van
de lijn uitdrukken door de tangens van den hoek te nemen, dien zij
met de horizontale maakt. Beschouwen we dus het diagram. Laat
A B de rechte lijn zijn, die het best den weg aangeeft, waarover de
cirkels verdeeld zijn. Laat A B, E F bij M snijden. Neem een punt N
op AB, laat hiervan een loodlijn neer op E F in punt O. Hoek NMO
is dus de hoek, die AB met de horizontale maakt,en ^ = tgNMO.

Beschouwen we nu de feiten, die het diagram uitdrukt, dan komen
we tot de volgende stelling: indien men een groep kinderen neemt
met een lengte, die een bepaald bedrag X verschilt van de gemiddelde
lengte van al de kinderen, dan zal de gemiddelde lengte van hun
mid-parents verschillen van de gemiddelde lengte van al de mid-parents
tot een bedrag, hetgeen in een constante verhouding tot X staat.
In het diagram is de lijn N O \'/a van de lijn M O, dit beteekent, dat
als men een groep kinderen beschouwt, wier lengte 3 c.M. boven het
gemiddelde der kinderen is, hun mid-parents een derde hiervan of
1 c.M. boven het gemiddelde der mid-parents zullen zijn. Galton noemde
deze breuk de „Mid-parental Regression." Het woord regressie be-
teekent hier, dat als men kinderen beschouwt met een bijzonderheid
van een bepaalden graad, hun mid-parents deze bijzonderheid in ge-
ringere mate bezitten, dus een terugkeer naar het gemiddelde.

Laat ons thans de andere lijn C D bekijken, die ten naasten bij den
weg aangeeft, die de kruisjes aannemen. Indien de lengte der kinderen
in geen enkel opzicht afhing van de lengte van hun mid-parents, dan
zouden de kinderen van eenige bijzondere groep van mid-parents
juist de gemiddelde lengte hebben. De kruisjes zouden dus op de
verticale lijn G H moeten liggen. De graad van afhankelijkheid tusschen
de lengten van ouders en kinderen wordt dus uitgedrukt door den
hoek S M R, tg S M R =
st« ~ ^/a» wanneer dus het verschil van
het gemiddelde van de mid-parents X is, zal het daarmee verbonden
kinderlijke verschil van het gemiddelde ^^ zijn.

AB en CD zijn de regressie-lijnen. Zijn de tangenten van de res-
pectievelijke hoeken nu een bevredigende maat voor de afhankelijkheid
of correlatie tusschen de lengte der kinderen en die der mid-parents?
Men zou toch verwachten dat de beide correlaties moesten kloppen.
Nu vinden we, dat de „Filial Regression" is \'/a en de „Midparental
Regression" is \'/j. Hoe komt dat? De oorzaak is het kunstproduct:

-ocr page 68-

de mid-parent. Deze is het gemiddelde van twee personen, waardoor
hij dus veel minder variabel is dan één persoon.

De variabiliteit kan men op de volgende wijze bepalen. Gesteld,
dat we de variabiliteit van de lengte van een bepaalde bevolking
meten willen. We kiezen daartoe een willekeurige groep van een
duizend individuen uit die bevolking. Het verschil tusschen de kortste
en de langste persoon hieruit is geen betrouwbaar gegeven, daar men,
wanneer men het onderzoek over b.v. een 100000 personen uitstrekken
zou, nog kortere of langere menschen vinden zal. Het best is, twee
personen er uit te kiezen, waarvan de één zóó kort is, dat alleen maar
een vierde van de duizend korter is dan hij en één zóó lang, dat ook
alleen maar een vierde van de duizend langer is. Deze beiden worden
de „quartiles" genoemd. Het verschil in lengte van deze beiden is
constant, daar het niet verandert, al zouden we de groep, die we
onderzoeken, grooter of kleiner maken. Midden tusschen hen in ligt
het gemiddelde. Het verschil van het gemiddelde is voor beiden gelijk
en wordt de „quartile deviation" genoemd. Galton gebruikte dit als
een variabiliteitsmaat. Hij vond, dat het voor de geheele bevolking
1.7 inches was, of de helft van de bevolking verschilt meer en de
andere helft minder dan 1.7 inches van het gemiddelde. Indien nu
inplaats van de variabiliteit van individuen te meten, gemiddelden
genomen zijn van onwillekeurig uitgekozen paren en de variabiliteit
van deze gemiddelden wordt gemeten, dan moet hun „quartile devia-
tion" volgens wiskundige berekeningen, die van de aparte leden van
de bevolking zijn, gedeeld door den wortel uit twee of 1.21 inches.
De „quartile deviation" van het mid-parents" is in werkelijkheid 1.19,
hetgeen dus vrij wel klopt. Daar de mid-parents dus minder variabel
zijn dan hun volwassen kinderen, moet het vrij wel met de waarheid
overeenkomen, indien men zegt, dat hun verschil van het gemiddelde
tot een bepaald bedrag equivalent is aan het verschil van het gemid-
delde der kinderen tot het zelfde bedrag vermenigvuldigd met den
vierkants wortel uit twee. Het diagram moet men dus in dien geest
overbrengen. 1 inch mid-parents lengte is dus equivalent aan 1 X V 2
inches = 1.42 inches van de lengte der kinderen. De verdeelingen op
de verticale moeten dus 1.42 langer zijn dan op de horizontale. Wat
heeft dit voor uitwerking op de tangenten?

Tg SRM = = 2/3.

SM wordt 1.42 maal langer, SR blijft hetzelfde, dus f /J = ^xl:« =

Tg N M O = J5-g = Va of gecorrigeerd ^-f = 0.47.

Dit nu is de vroegste vorm van de correlatie coëfficiënt.

Als de correlatie tusschen mid-parents en kinderen volkomen was,
dan zou een verschil tot elk gegeven bedrag van het gemiddelde van
den een gepaard gaan met een equivalente deviatie in de lengte van
den ander, voortgebracht door hun respectievelijke „quartile deviations."
De beide regressie lijnen zouden dan samen vallen en een hoek van

-ocr page 69-

450 met de horizontale maken. De tg v/d hoeken zou dus 1 zijn en
de correlatie-coefficient dus ook 1. Bestond er in het geheel geen
correlatie, dan zouden de lijnen elkaar loodrecht kruisen en samenvallen
met de horizontale en verticale, zoodat de tangens en de correlatie-
coëfficient O zijn zouden. Practisch wordt de correlatie-coëfficient
berekend, niet door middel van het construeeren van diagrammen,
maar door het berekenen van numerieke tabellen, zooals de beschreven
correlatietabel volgens hoogere wiskundige methodes.

We zien dus hier een statistische berekenings-methode van de ver-
houding van wat bij de ouders aanwezig is en in welke mate dit bij
de kinderen voorkomt. Op zich zelf genomen is de correlatie-coëfficient
nog niet altijd de erfelijkheids-coëfficient. Er bestaat een zoo groot
aantal andere factoren, die de aanleidende oorzaak kunnen zijn tot
het optreden van zelfde verschijnselen bij ouders en kinderen, als
zelfde opvoeding en levensomstandigheden. De coëfficiënten duiden
de maat aan van de gemiddelde gelijkenis van ouders en kinderen.
Het zal altijd moeilijker blijven dan het schijnt, deze verschillen zuiver
te kunnen onderscheiden. De correlatie-coëfficient geeft dus de statis-
tische waarschijnlijkheid aan van de gelijkenis van een aantal menschen
en hun kinderen. Nooit echter van den enkeling; hierbij kan alleen,
— aangenomen, dat de statische berekeningen zuiver zijn —, percents-
gewijze uitgedrukt worden, welke kans er bestaat voor een kind van
bepaalde ouders om op die ouders of voorouders te gelijken. Karl
Pearson volgde Galton\'s voetstappen in zijn onderzoekingen en be-
rekende, geholpen door zijn staf medewerkers, de correlatie-coëfficienten
van verschillende andere eigenschappen. Hij vermeed de combinatie
„mid-parents" en mid-grandparents, maar berekende de correlaties
van vader en zoon, vader en dochter enz. De correlaties van ver-
schillende eigenschappen liggen meestal tusschen 0.42 en 0.52. Die
van kinderen en grootouders zijn meestal 0.3.

Galton\'s Eugenetiek.

De studie vau deze correlatie-coëfficienten heeft Galton er toe ge-
bracht te onderzoeken in de eerste plaats, hoe de goede eigenschappen
zich door overerving overplanten en in de tweede plaats, hoe men
toegerust met deze wetenschap maatregelen nemen kan, zooals hij het
uitdrukt „to improve the human Breed."

De basis, waarop Galton zijn schema bouwt, is de erfelijkheidsleer,
waarvan wij hierboven een voorbeeld gaven. De omgeving met zijn
invloeden komt vrij wel op den achtergrond.

Hoe Gallon zich de theorie, zoowel als de praktijk der eugenetiek
voorstelt kan men het best nagaan uit een serie lezingen in verschillende
jaren gehouden. Deze lezingen zijn verzameld in een boekje „Essays
in Eugenics", uitgegeven in 1909 door de Eugenics Education Society."

-ocr page 70-

Zijn Galton\'s groote werken reeds aantrekkelijk door zijn heldere
betoogtrant, zijn lezingen brengen den lezer reeds onder een zekere
bekoring, door sprekende beelden en pakkende zinswendingen. Hierin
doet Galton zich kennen als de propagandist bij uitnemendheid voor
zijn hervormingsideeën en steekt hierin gunstig af bij zijn wel sterk

overdrijvende navolgers.

Galton\'s eigen definitie van de eugenetiek is de volgende:
Eugenics is the science which deals with all influences that improve
the inborn qualities of a race; also with those that develop them to
the utmost advantage." (Essays, blz. 35.) Het doel der eugenetiek is
iedere klasse te doen vertegenwoordigen door de beste exemplaren
in zijn soort; en wanneer dat gedaan is, hun beschaving te laten

doorwerken op hun eigene wijze.

Een schets van het programma vindt men in de „Studies in national
Eugenics." (Essays, blz. 60.) Galton wil zich zelf niet door dit pro-
gramma binden, doch de bedoeling hiervan is een lijn voor onderzoek
aan te geven. Deze lijn is echter zeer geschikt ter bespreking van

Galton\'s opvattingen.

1. Bepaling van de gemiddelde hoedanigheid van de nakomeling-
schap van gehuwde paren, door middel van hun persoonlijke en
voorvaderlijke gegevens. Dit sluit in vraagstukken over vruchtbaarheid
en de afperking van de „waarschijnlijke fout" in de gebruikte gegevens.

Ter bestudeering van dit punt zijn verschillende gegevens noodig,
zooals biographieën van talentvolle families, biographieën van middel-
matig begaafde families, biographieën van families die over het alge-
meen in gezondheid, verstand of kracht beneden het gemiddelde
blijven. Deze biographieën moeten op den duur een groot feiten
materiaal verzamelen. Bovendien zijn gegevens noodig over het ouder-
schap en de nakomelingschap van vertegenwoordigers van elk der
verschillend sociale klassen der gemeenschap. Dit dient om te bepalen,
hoever iedere klasse is ontstaan uit en draagt bij aan zijn eigene of
andere klassen.

Dit geheel sluit dus in de studie van de bouw der gemeenschap,
waarvan de leden met elkander verbonden zijn door banden van
erfelijkheid. De bepaling van het gemiddelde van deze gegevens hangt
ten eerste af van de opvatting van „eu" in de eugenetiek en ten tweede
van een zekere mate van waarschijnlijkheid, met de daaraan verbonden
„waarschijnlijke fout." Galton\'s meening over het woordje .eu\'\' zullen
wij straks bespreken, thans iets over de „waarschijnlijke fout."

In een andere lezing toont Galton aan, dat de waarschijnlijkheid
een der grondslagen der eugenetiek is.(^) Het eerste punt van het
eugenetische programma is het verzamelen van feiten materiaal om
de bouw van de gemeenschap te
leeren kennen en daardoor de oorzaak
der zwakke punten in die bouw te kunnen opsporen. Een natuurlijk
gevolg hiervan is, dat getracht wordt het ontstaan van deze zwakke
punten te voorkomen. Men heeft dus te maken met een meerdere of

-ocr page 71-

mindere mate van waarschijnlijkheid, dat deze zwakke punten op deze

of gene wijze ontstaan.

Daar de eugenetiek in de praktijk heeft te maken met iets, wat nog
moet ontstaan, is de waarschijnlijkheid één der grondslagen, zoo niet
de voornaamste.

„Daar de eugenetiek dus naar quantitatieve resultaten zoekt, mag
zij" niet tevreden zijn met zulke vage uitingen als „veel" of „weinig",
maar moet zij trachten te bepalen „hoe veel" of „hoe weinig" in
preciese en betrouwbare gegevens. Een enkel voorbeeld zal het belang-
wekkende hiervan aantoonen. Laat ons een klasse van personen aan-
nemen genaamd A, die aangetast is met eenige vorm en
een bepaalde
graad
van degeneratie, zooals persoonlijke waarnemingen hebben
aangetoond en door de familie-geschiedenis is aangewezen en laat
klasse B bestaan uit de nakomelingschap van A. Wij weten reeds
maar al te goed, dat indien de graad van A zeer laag is, dat het
gemiddelde van B beneden den gewonen standaard zijn zal en schadelijk
voor het gemeen, maar hoe schadelijk zal het naar alle waarschijn-
lijkheid zijn? Maar hoe is dit te vertrouwen, wanneer het gemiddelde
op individus wordt overgebracht? Het gemiddelde kwaad door elk B
individu verricht ten opzichte van de gemeenschap moge in het kort
M genoemd worden: het kwaad, verricht door de verschillende individus
verschilt meer of minder van M door bedragen, welker gemiddelde
D genoemd moge worden. In andere woorden: D is het gemiddelde
bedrag van de individueele deviaties van M.
D wordt dus de maat
van de onbetrouwbaarheid in de bovenstaande gegevens.
Hoe kleiner
D is, hoe nauwkeuriger de gegevens zijn en des te sterker het recht
om de voortteling van een dergelijke klasse tegen te gaan. Aan den
anderen kant beteekent een groote D een grootere mate van onzekerheid.
Deze kans moet men kunnen aanvaarden met een gerust hart om zich
te kunnen stellen tegenover het gevoelen, verwant aan hetgeen wordt
uitgedrukt in het gezegde: „ „het is beter dat vele schuldigen vrij uit
zouden gaan dan dat een onschuldige zou lijden." " Maar het is met
het gevoelen, waardoor de natuurlijke teeltkeus geleid wordt en het
is gevaarlijk te veel aan dat gevoelen toe te geven."

Aldus worden wij door Galton\'s redeneering van de studie van de
bouw van de gemeenschap afgevoerd naar de studie van de practische

maatregelen in dienst der eugenetiek.

11. Uitwerking van handelingen door den staat verricht en door

publieke instellingen.

Gewoonte-misdadigers. De publieke opinie neigt reeds ten gunste
van het langere opsluiten van deze misdadigers met alleen ter ver-
hindering van hun misdaden, maar ook ter verhindering van het ontstaan
van hun minderwaardige nakomelingschap.

Zwakzinnigen. Steun, gegeven aan instellingen ter verpleging van
zwakzinnigen staat bloot aan de verdenking, dat het huwelijk van

-ocr page 72-

dezen hierdoor wordt bevorderd, evenals het ontstaan van een aan
hen gelijke nakomelingschap.

Geldelijke toelagen. Geldelijke toelagen bij het hooger onderwijs
aan ongeschlkten vermindert het vermogen, dat beschikbaar zoude
zijn om de meer intellectueelen te ondersteunen. Deze toelagen dienen
slechts aan talentvolle personen te worden uitgekeerd.

Onoordeelkundige liefdadigheid. Onoordeelkundige liefdadigheid is
waarschijnlijk zeer anti-eugenetisCh.

Elders werkt Galton dit onderdeel der staatseugenetiek nog eenigs-
anders uit.(8) Het grootste belang van de natie ligt hierin: de produc-
tiviteit van de beste families te vermeerderen, meer dan de produc-
tiviteit van de minder begaafden tegen te gaan. Een evenwicht van
de beteren en besten is meer waard, dan een aantal gemiddelden,
waaruit de slechtsten zijn verwijderd. Galton stelt zich voor dit te
verkrijgen door het verstrekken van getuigschriften aan een uitgelezen
klasse van jonge mannen en vrouwen, de z.g. eugenetische certificaten
of diploma\'s; door het aanmoedigen van hun huwelijken onder elkander;
door den huwelijksleeftijd van de vrouwen van die hoogere klasse te
vervroegen en er voor te zorgen gezonde kinderen voort te brengen.

Hiertoe zijn noodig huwelijksgiften in de eerste jaren van het huwelijk,
gezonde woningen etc., maar bovenal het invoeren van religieuze of
schijnbaar religieuze motieven om invloed uit te oefenen op de publieke
opinie. ^

Is Galton hier onder Plato\'s invloed of voert de eugenetische
philosophic noodzakelijkerwijze tot een schijnvertooning? Zooals wij
zagen, bedroog Plato het volk door op feestelijke wijze een huwelijks-
loterij in te richten, waarbij de regeerenden handig moesten smokkelen.
Galton moet de publieke opinie met schijnbaar religieuze motieven
bewerken om zijn hervormingsideeën te laten slagen 1

De Eugenetiek behoort een factor in de religie te zijn. Dit is de
grondtoon, van een kort stukje evenzoo in de „Essays" opgenomen, (s)
Het is niet geheel duidelijk of Galton de eugenetiek tot een religieuze
zaak zelf wil verheffen of dat de eugenetiek, zooals het opschrift
aanduidt onder de religie wordt opgenomen. Maar welke religie dan?
De Eugenetiek heeft wel een apart geloof, want dit geloof is gegrond-
vest op de gedachte van de evolutie. Niet op de passieve vorm van
de evolutie, maar op die vorm, die in zekere graad geleld kan worden.
„Evolutie is een groote phantasmagoric,
maar zij verkrijgt een oneindig
belangrijker aanzien door de wetenschap, dat het menschelijk intellect
in een klein opzicht haar loop leiden kan." Bedoelt Galton hier soms
religie in zijn oorspronkelijke beteekenis van band (religare), een band
tusschen het menschelijk intellect en de evolutie, waardoor een wissel-
werking optreedt, die het verantwoordelijkheidsgevoel opwekt? Dan
wordt in werkelijkheid, indien religie als godsdienst wordt beschouwd,
de eugenetische godsdienst een schijn-godsdienst. Dan heeft deze
beschouwing slechts waarde als propaganda middel om een bepaalde

-ocr page 73-

klasse van menschen te vangen of om den tuin te lelden; daarmede
verliest deze beschouwing haar wetenschappelijke waarde.

III. Andere invloeden, die bepaalde klassen van huwelijken aan-
moedigen of tegengaan.

Dit derde punt van het programma is het beste te bespreken aan
de hand van de lezing over de beletselen van een wettelijk huwelijk.

Het verbod van anti-eugenetische huwelijken kan in de toekomst
gelijk gesteld worden aan het huwelijksverbod dat door gewoonte,
staatswettelijke of godsdienstige instellingen is ontstaan. Voorbeelden
hiervan zijn:

l» Monogamie. Bij de Joden is de monogamie vrij plotseling uit
de polygamie ontstaan.

2« Endogamie. Een Griek mocht geen barbaar huwen, een Romeinsch
patriciër geen plebejer, een Hindu van de eene kaste, geene van de
andere kaste enz. Galton acht het Leviraatshuwelijk een voorbeeld
van de wettelijke macht over de vrijheid van het huwelijk.
3" Exogamie. De tegenhanger van de endogamie.
40 Australische huwelijken.

50 Taboe: n.1. het verbod van het bezoeken van schijnbaar onbe-
teekenende plaatsen, zooals bepaalde bergen of boomen en het verrichten
van schijnbaar onbeduidende handelingen, tot het behouden en be-
schermen van de zielestof en dus de levenskracht van individu en ras. (")
6" Verboden graden.
70 Coelibaat.

Deze voorbeelden laten duidelijk den grooten invloed zien, die ge-
woonte, godsdienst en wet uitoefenen op de vrije huwelijkskeuze.
Waarom, zoo vraagt Galton, zou dan ook de eugenetiek, ook reeds
wanneer zij een factor in de religie wordt, niet van grooten invloed
kunnen zijn op toekomstige huwelijksgebruiken, ja misschien een plot-
selinge verandering in deze kunnen veroorzaken?

Wanneer b.v. een meisje gewend is een bepaalde klasse van mannen
als verboden voor een huwelijk te aanvaarden, zooals zij dit gewoon
is op het gebied van geloof of stand, dan is hierdoor voorkomen dat
de liefde, die grillige factor, de eugenetische idealen iou kunnen
doen mislukken.

IV Erfelijkheid. De studie der erfelijkheid, voornamelijk de statis-
tische methodes.

V Litteratuur. Het verzamelen van litteratuur over eugenetische
onderwerpen.

VI Samenwerking. Het aansporen van elkander tot eugenetische
Studien.

VII Certificaten.

Galton verwacht in de toekomst de mogelijkheid van het uitgeven
van certificaten aan personen die zulks verlangen. N.1. personen die
meer dan het middelmatige bezitten van ten minste een goede constitutie,
van kracht en van verstandelijke vermogens.

-ocr page 74-

Deze certificaten werden reeds onder liet tweede punt genoemd.
Tot dezelfde rubriek behoort ook het z.g. „Gouden Boek", waarin de
familie verslagen van talentvolle families zullen worden opgeteekend.
De certificaten zijn dus als het ware het practische gevolg van de
verzamelde gegevens in het „Gouden Boek." (Essays blz. 41.)

Ten. slotte een enkel woord over Galton\'s definitie van het „eu"
in de eugenetiek. Eu is gelijk goed. Nu is er een aanmerkelijk verschil
van goedheid van verschillende hoedanigheid en goedheid van een
karakter in zijn geheel. Al heel spoedig kan de eugenetiek het verwijt
treffen, dat er naar gestreefd wordt, een bepaald soort menschen met
een bepaalde hoedanigheid te vormen. „Eu" is volgens Galton meer
goed in zijn soort, een goedheid die door allen gewenscht wordt. Het
tegenovergestelde van deze goedheid wordt door allen als ongewenscht
beschouwd. Goedheid of slechtheid van karakter is niet absoluut, maar
is afhankelijk van de thans geldige vorm der beschaving.

Moge er nu nog zulk een strijd zijn over de vraag wat goed is en
wat kwaad, allen zullen het hierover eens zijn, dat het beter is gezond
te zijn dan ziek, krachtig dan zwak. Het „eu" in de eugenetiek is
dus volgens Galton gelijk aan krachtig en gezond. Andere eigenschappen
kunnen hieraan toegevoegd worden naar gelang een individu in een
bepaalde klasse en omgeving leeft. En, thans komt Galton\'s Engelsch
hart naar boven, verstand en kracht gaan immers samen. De meest
vooruitstrevende personen in Engeland waren in hun jeugd de beste
gymnasten! Er gaat een verhaal, dat koningin Elizabeth bij de keuze
van haar bisschoppen nauwgezet de kuiten van de candidaten mon-
sterdel Galton\'s „eu" is dus gezond en krachtig in zijn — Engelsch-
soort.

De verbreiding der Eugenetiek In eenige landen.

De eugenetiek van Galton kwam in een tijd, toen door de her-
nieuwde studie der erfelijkheid, deze soort studlün een reeds toebe-
reiden bodem vonden. Echter niet alleen was het een weetgierigheid,
die de lust tot deze studiën aanwakkerde, maar vooral ook de ge-
gronde of ongegronde vrees voor depopulatie of degeneratie van een
volk. Aanleiding tot deze vrees was het geloof in een zeker fatalisme,
dat zich vooral wat betreft de erfelijkheid van psychosen, in weten-
schappelijke kringen begon te vormen. Gebaseerd op gestichtsstatistiek
ontstond als het ware een dogmatische verstijving, C^) bijgestaan door
de degeneratie-theorie van
Morel en de leer van den geboren misda-
diger van
Lombroso.

En niet alleen op wetenschappelijk gebied, maar ook in de roman-
litteratuur begon dit fatalisme zijn schijnsel te werpen, getuige de
werken van Zola, Ibsen en anderen.

Is het wonder, dat met dit schrikbeeld voor oogen de sociologie
met het malthusianisme en neo-malthusianisme, het socialisme en de

-ocr page 75-

anti-alcoholbeweglng, het feminisme en de staatkunde, zij alle in de
eugenetiek de redster uit den nood zagen?

Om deze reden is het veld van de eugenetiek zoo omvangrijk en
heeft het zich over verschillende takken van wetenschap uitgebreid,
zoodat bijna elk onderdeel der wetenschap de eugenetiek tot een
zelfstandig studiegebied rekenen kan. Van daar is beperking van stof
zeer moeilijk, doch noodzakelijk.

Engeland. Galton liet na zijn dood een flinke som na om een fonds
te stichten ter ondersteuning van het laboratorium. Het was zijn wensch,
dat het geld niet zou worden besteed voor gebouwen en studie-
materialen, maar dat er een professoraat van zou kunnen worden
gevormd. Dit gebeurde ook en
Karl Pearson nam dezen zetel in.

Thans zagen een serie onderzoekingen het licht op het gebied der
erfelijkheidsstatistiek. Zij zijn gepubliceerd in twee series: een „memoir
series" en een „lecture series". De laatste draagt een meer propa-
gandistisch karakter.

Het Eugenetische laboratorium is echter meer op wetenschappelijk
werk dan op propaganda aangewezen.

De propaganda is meer het werk van de „Eugenics Education
Society",
een vereeniging, die den 14«" Februari 1908 te Londen werd
opgericht. Het doel der vereeniging vindt men nader omschreven in

de volgende punten: C^)

I. Het voortdurend op den voorgrond brengen van het nationale
belang der Eugenetiek met het doel te dier opzichte de publieke
meening te veranderen en een verantwoordelijkheidsgevoel te scheppen,
opdat alles wat tot het menschelijke ouderschap behoort, gebracht
worde onder de heerschappij van het Eugenetische Ideaal.

II. Kennis te verspreiden omtrent de wetten der erfelijkheid,
voorzoover zij zeker bekend zijn en voorzoover die kennis de ras-
verbetering kan bewerkstelligen.

III. Het Eugenetisch onderricht - bevorderen, tehuis, in de scholen

en overal elders.

Eere-secretaresse was M\'«. Gotto. Galton zelf was eere-voorzitter.
De voorzitter is zijn neef Major Leonard Darwin.

De vereeniging zoekt haar doel te bereiken door het organiseeren
van vergaderingen, waarin voordrachten worden gehouden, de Euge-
netiek betreffende, en door het uitgeven van een Tijdschrift, „Eugenics

Review"

Op aansporing van de vereeniging had het congres voor Nationale
Hygiëne te Dublin in 1911 een sectie voor eugenetiek.

In 1912 werd het eerste Internationale Eugenetische Congres in de
universiteitsgebouwen van Londen gehouden. De lezingen over biologie
en eugenetiek, practische eugenetiek, opvoeding en eugenetiek,
sociologie en eugenetiek, geneeskunde en eugenetiek, zijn door de

-ocr page 76-

vereeniging tezamen gevat en uitgegeven als een boekwerk in twee
deelen getiteld „Problems in Eugenics".

Het congres werd door meer dan 700 leden bijgewoond, waaronder
verscheidene wetenschappelijke mannen van naam uit Engeland,
Amerika, Duitschland, Frankrijk, België, Denemarken, Italië en Spanje.
Ons land was. voorzoover ik kan nagaan, niet vertegenwoordigd.

Een andere vereeniging in Engeland heeft ook nog het hare bijge-
dragen om de eugenetische gedachte te verbreiden, n.1.: „the National
Council for Public Morals" met het motto:O „De grondslagen van
nationalen roem liggen in de huisgezinnen van het volk. Zij zullen
dan alleen onwankelbaar blijven, wanneer het familieleven van ons

ras sterk, eenvoudig en zuiver is".

Deze vereeniging geeft een serie pamphletten uit, getiteld New Tracts
for the Times,
waarvan ik alleen de volgende noem:
Havelock Ellis: The Problems of Race Regeneration.
Dr. C. W. Saleeby: The Methods of Race Regeneration.
Rev. F. D. Meyer D. D.: Religion and Race Regeneration.

Amerika. In Amerika ontstond de practische eugenetiek eerder dan
de theoretische, onder de secte van de Oneida-Community, waarop
ik in het hoofdstuk over positieve eugenetiek nog terug kom.

De eerste onderzoekingen op eugenetisch gebied betroffen natuurlijk,
voor een land als Amerika met zijn snel toenemende bevolking, voor
een groot deel gerecruteerd uit het schuim van andere landen, het
misdadigers-vraagstuk. Robert Dugdale onderzocht de misdadigers-
familie „The Jukes". Van de stammoeder Margaret jukes, die ons de
twijfelachtige eer aandoet landgenoote te zijn, door tot de eerste
Hollandsche emigranten te behooren, kon hij in 75 jaar 1200 nako-
melingen nasporen. Hiervan waren 310 beroepsbedelaars, die tezamen
2300 jaar in armhuizen werden verpleegd, 50 waren prostituées, 7
moordenaars. 60 beroepsdieven en 130 andere misdadigers. Al deze
misdadigers tezamen hebben den staat in 75 jaar de som van

1.300.000 Dollars gekost.

Verdere onderzoekingen in dezen geest werden later verricht door
Davenport en Mc Culloch.i}\'\') In Zwitserland d^oox Jörgeri}«)

op de familie Zero.

Deze onderzoekingen zijn in den geest van de biografische familie-
verslagen van Galton. Zij schenen de meening te bevestigen, dat in
bepaalde families een zieke
menschen-varieteit zou kunnen ontstaan.

Ook de onderzoekingen van Dr. Alexander Graham Bell, wat be-
treft de doofstommen, voerden in dezelfde richting. Bell komt namelijk
tot de conclusie, dat, wanneer erfelijk belaste doofstommen bij voort-
during onder elkander trouwen, zich een zelfstandige, doofstomme
menschensoort vormen zal. a)

a) W.ar niet anders is vermeld ontleen ik mijn Ffd\'il«" The\'

blz. 50 env, die van zijn kant weer geput heeft «it een artikel van fieia in .inc

Quaterly Journal of Economics, 1911."

-ocr page 77-

Sinds deze publicatie begon men meer aandacht te schenken aan
de studie der erfelijkheid van de doofstomheid. (=»)

In 1881 werd door Loring Moody van Boston een voorstel gedaan
van propagandistischen aard. Hij opperde het plan een erfelijkheids-
instituut op te richten. In dit instituut moest een bibliotheek met
werken, betrekking hebbende op -dit onderwerp, gesticht worden en
lezingen worden gehouden, opdat men zou verbreiden „knowledge on
the subject of improving our race by the laws of physio ogy .

Langzamerhand begon de eugenetiek zich baan te breken In aan-
sluiting met de
natuurwetenschappelijke cursussen op de scholen en
met de lezingen over sexueele voorlichting, wordt onderwijs in de
eugenetiek gegeven. „The Society for Instruction of Eugenics streeft
er naar, dergelijke cursussen op alle scholen ingesteld te zien. ^ ) ^^
In 1903 werd te St. Louis Mo. de „American
Breeders Association
ooeericht (2)(") Het doel van deze vereeniging was, naar aanleiding
van het wederom op den voorgrond brengen van de wetten van
Mendel, de studie der erfelijkheid te bevorderen, om te kunnen komen
tot een practische toepassing van Mendel\'s regels, wat beseft het
kweeken van planten en het fokken van dieren. In 1906 werd aan de
vereeniging een comité ter beoefening der eugenetiek toegevoegd,
welk comité in 1910 tot een zelfstandige sectie werd verheven. ^^

De Eugenics Section" heeft thans tien „Research Committees te
weten:"comité ter bestudeering van de erfelijkheid van zwakzinnigheid,
van krankzinnigheid, van epilepsie, van criminaliteit, van doofstomheid.
en van oogaandoeningen. Verder comité\'s lot bestudeering van het
landverhuizersvraagstuk, van de sterilisatie of andere middelen ter
afsnijding van minderwaardig klemplasma, van de genealogie en van
de erfelijkheid van verstandelijke eigenschappen.

Het Eugenics Record Office" te Gold Spring Harbour. New York
onder directie van Dr. C. B. Davenport is ten nauwste verbonden
aan de eugenetische sectie. Het doel van het .Record Office is:

1. Gegevens te verzamelen over de erfelijkheid van den mensch.

2. Een index te vormen van de Amerlkaansche bevolking, ver-
meldende families, familietrekken en hun geographische verspreiding
met speciale noteering van super- en sub-normale trekken.

3. „Field workers" te oefenen, die op de hoogte zijn van het ver-
zamelen van gegevens van eugenetisch belang.

4. Het onderhouden van krachten, die voortdurend bezig zijn zulke

gegevens tc verzamelen. .

5. Samen te werken met andere instellingen en personen, die zich

met eugenetisch onderzoek bezig houden. , ^ ,

6 Authentieke gegevens te bestudeercn. daarbij zoekende tc ont-
dekken dc wijze, waarop specifieke trekken worden overgeërfd.

7. De organisatie van nieuwe centra van eugenetisch onderzoek
tc bevorderen en te helpen.

-ocr page 78-

8. Adviezen te verstrel<ken met het oog op eugenetische geschikt-
heid van te sluiten huwelijken.

9. Eugenetische waarheden te verspreiden.

Zooals men ziet, is dit geen gering program; het voornaamste werk
van het bureau is, stamboomen te verzamelen; deze worden verkregen
door aan ieder, die er om vraagt, formulieren ter invulling toe te
zenden. Behalve deze formulieren zorgen de „Field Workers" voor
de gegevens. Vaart het Eugenetisch laboratorium onder de vlag van
Galton, het Record Office houdt het met Mendel.

Duitschland. In Duitschland, waar de rassenstudie een zoo be-
langrijke practische plaats inneemt, was deze, te zamen met de zeer
uitgebreide erfelijkheidsstudie, de basis voor de eugenetiek, en heeft
zij in dit land dan ook in zekeren zin een zelfstandige ontwikkeling
verkregen.

Januari 1904 zag een tijdschrift het licht,getiteld: „Archivfür Rassen-
und Gesellschafts-biologie einschliesslich Rassen- und Gesellschafts-
Hygiëne", waaraan de namen van Ploetz, Norden, Holz, Plate, Rüdin
en Thurnwald zijn verbonden.

Ploetz, de grondlegger van dezen tak van wetenschap, waaraan dit tijd-
schrift gewijd is, definieert het begrip ras-hygiëne op de volgende wijze (»):

Het geheele gebied der biologie omvat: de individueele biologie,
de biologie van het ras (het levensras „Vitalrasse," zooals Ploetz het
noemt, niet gebonden aan staatsinstellingen), en de biologie van de
gemeenschap.

Elke biologie bevat weer een morphologisch, een physiologisch,
een pathologisch en een hygiënisch deel.

De hygiëne van het ras is weer te verdeden in de volgende
onderdeden:

I". Het getal van de leden van het ras, hetgeen de grenzen van
de getalssterkte bepaalt. Het bepalen van het maximum met het oog
op de voedsel-productie, dus
getals-hygiëne van het ras.

Strijd om het bestaan met andere rassen: uitwendige hygiëne
van het ras.

3°. De selectie van individuen of groepen van individuen (onder-
rassen, gemeenschappen), die dienstig voor het ras zijn, om het te
versterken en het levensproces te versterken:
Selectie-hygiëne en, als
tegenhanger hiervan, het dimineeren van schadelijke elementen:
Eliminatie-hygiëne.

4°. Het aanvullen van de gestorven individuen en de optimale
vervolmaking van deze aanvulling:

Voortplantingshygiëne (Galton\'s Eugenics in ruimeren zin).

A. De qualitatieve en quantitatieve voortbrenging van nakomelingen:
hygiëne van de voortbrenging of Eugenik (Duitsche vertaling Gut-
zeugekunst) in engeren zin, die weer omvat:

-ocr page 79-

a. de overdracht, niet overdracht of combinatie van den ouderlijken
aanleg:
erfelijkheids-hygiëne (het Engelsche „nature").

b. De verandering van den aanleg der ouders bij de nakomelingen,
hetzij door wederkeerige inwerking van de kiemplasmata bij hun ver-
menging, hetzij door directe of indirecte werkingen van de omgeving
op één of beide ouderlijke kiemplasmata (b.v. door koude), de-
generatieve (Engelsch: racial poisons, blastophthorie, Forel), regenera-
tieve of evolutionistische veranderingen:
Variatie-hygiëne.

B. Zmngerschap-hygiëne (puériculture anténatale, Pinard).

C. Opvoedings-hygiëne (waaronder puériculture, Budin; „nurture"
der Engelschen).

Zooals men dus ziet, omvat de ras-hygiëne de eigenlijke eugenetiek.

Het is een veelbelovende opzet van de nieuwe wetenschap en de
omvang, den meesten Duitschen tijdschriften eigen, doet het onderwerp,
de geheele biologie van het ras, eer aan.

De propagandistische kant van het wetenschappelijke werk berust
bij de „Internationale Gesellschaft für Rassen-Hygiëne", welke ver-
eeniging den 22cn Juni 1905 te Berlijn werd opgericht. (2^) Den eersten
tijd na de oprichting besteedde men voornamelijk aan het registreeren
van familie stamboomen, van biologische en anthropologische gegevens
onder de leden. Het doel van de vereeniging is het volgende:

1. De internationale vereeniging voor ras-hygiëne heeft tot doel
de verbreiding van de theorie en de praktijk van de hygiëne van het
ras onder de blanke volkeren.

2. De vereeniging houdt zich ver van politiek en confessioneel streven.

3. De vereeniging zoekt haar doel te bevorderen door:

A. Het bevorderen van dc wetenschappelijke ras-en gemeenschaps-
biologie, benevens ras- en gemeenschaps-hygiëne. In het bijzonder
ook door het inwinnen en opteekenen van zulke gegevens van nor-
malen en pathologischen, geestelijken en lichamelijken aard, die van
belang zijn voor de studie der erfelijkheid cn der variaties bij den mensch.

B. Het verbreiden van de verkregen kennis, zoowel als de daaruit
ontstane practische gedachtcnrichting onder dc leden cn de bevolking.

C. Nauwe aaneensluiting van die leden, die hun leven willen in-
richten in overeenstemming met de leidende motieven van de vereeniging.

Schuster i^) voegt hier nog aan toe, naar het 4« Bericht van de
vereeniging in 1909:

1°. Door ernstige pogingen om zich zelf in goede omstandigheden
tc bewaren, zoo lichamelijk als geestelijk;

2P. zich tc verbinden om zich, vóór het aangaan van een huwelijk,
ervan tc overtuigen, of zij, volgens de aanwijzingen van de vereeniging,
de geschiktheid er toe bezitten en indien niet, óf ongetrouwd tc blijven,
óf zich het ouderschap te ontzeggen;

3". te bevorderen, het individueele welzijn, evenals het welzijn van
het komende geslacht ten gunste van het ras.

Behalve vele monographieën, verschenen in Duitschland kort geleden

-ocr page 80-

het Archiv für Frauenkunde und Eugenik, onder redactie van Max
Hirsch,
Handbuch der Rassen-hygiëne door v. Gruber, Hertwig,
Kraepelin
en Ploetz, terwijl het „Zentralblat für die gesamte Gynaekologie
und Geburtshülfe sowie deren Grenzgebiete" in de „Grenzgebiete"
steeds een goed overzicht van de publicaties op eugenetisch gebied
verschaft.

Zweden. De Duitsche vereenlgingen hebben zich aangesloten aan
de internationale vereeniging, evenals de Zweedsche: Svenskt Sällskap
för Ras-hygiën. De meest bekende vertegenwoordiger hiervan is
Mjoën,
een nauwgezet onderzoeker, wiens werk wij zoowel bij het alcohol
vraagstuk, als het geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk zullen
tegenkomen.

Frankrijk. In Frankrijk, waar de depopulatie de grootste stimulus
was voor de studie van de verbetering van het ras nam deze studie
een aanvang met de puéricultuur van
Budin en Pinard.

Na het internationaal Congres voor Eugenetiek in 1912 te Londen
gehouden, \'.waar verscheidene Fransche geleerden van naam tegen-
woordig waren, werd 29 Januari 1913 in een vergadering van de
medische faculteit te Parijs de .Société française d\'Eugénique" opge-
richt. (») Het orgaan van de vereeniging „Eugénique" is een bezadigd,
sympathiek, wetenschappelijk tijdschrift, waarin de propagandageest
zeer op den achtergrond treedt.

Italie. In Italië werd eveneens een comité gevormd ter bestudeering
van eugenetische vraagstukken.

Denemarken. In Denemarken werd een sectie van de anthropolo-
gische vereeniging aangewezen zich met de eugenetische vraagstukken
bezig te houden. O

Belgie. In België kreeg de eugenetiek vasten grond in de eugene-
tische afdeeling van het instituut Solvay te Brussel, gewijd aan de
studie der sociologie.

Nederland. In ons eigen land heeft de eugenetiek nog niet veel
wortel geschoten. Prof.
H. Treutn is een van de eersten geweest,
die een en ander hieromtrent heeft gepubliceerd, terwijl hier en daar
kleine artikeltjes in het Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde opdoken.

Als vereeniging heeft het comité ter bevordering van het genees-
kundig onderzoek vóór het huwelijk het meest in eugenetische richting
gewerkt door publicaties en anderszins. Naast en uit dit comité ont-
stond een eugenetische vereeniging, die haar ontstaan nauwelijks
heeft overleefd.

-ocr page 81-

Litteratuur over hoofdstuk IL

1. Dr. J. F. van Bemmelen. De Erfelijkheid van verworven Eigen-

schappen. Den Haag, 1890.

2. Edgar Schuster. M. A. D.Sc. Eugenics. The Nation\'s Library, 1913.

3. M. Crackanthorpe. Sir Francis Galton, a memoir. Eugenics Review,

1911, blz. 1.

4. F. Galton. F. R. S. Natural Inheritance. London, 1889.

5. Id. Inquiries into human Faculty and its Development. 1883.

6. F. W. Mott. M. D. F. R. S. The inborn Factors of nervous and

Mental Disease, in Brain, Vol 34, 1911, blz. 75.

7. F. Galton. Probability the Foundation of Eugenics, Herbert

Spencer Lecture, Oxford, 1907. Essays, blz. 81.

8. Id. The possible Improvement of the human Breed under the

existing Conditions of Law and Sentiment. Essays, blz. 24.

9. Id. Eugenics a Factor in Religion, Essays, blz. 68.

10. Id. Restrictions in Marriage, Read before the Sociological

Society, 1905.

11. AG. Eraser. The Golden Bough, a study in comparative Reli-

gion, Vol I, blz. 121—178, London, 1890.

12. Dr. H. Roemer. Ueber psychiatrische Erblichkeitsforschung.

Arch. Ploetz 1912, blz. 292.

13. Archiv Ploetz, 1909, blz. 280.

14. Robert L. Dugdale. Thejukes.G.P.PutnamsSons.New York, 1877.

15. Florence H. Danielson and C. B. Davenport. The Hill Folk, Eug.

Record Office, memoir 1, 1912.

16. A. H. Estabrook and C. B. Davenport. The Nam Family, 1912,

memoir 2.

17. Mc Culloch. The Tribe of Ishmaöl, bi Castle, Coulter. Daven-

port, East and Tower. Heredity acd Eugenics. Chicago, 1912.

18. Dr. J. Jörger. Die Familie Zero. Arch. Ploetz, 1905, blz. 494.

19. Dr. Alexander Graham Bell. Upon the Formation of a Deaf

Variety of the Human Race, Memoirs of the National Academy
of sciences, 1884.

20. Volta Bureau. Volta Review. Published monthly by the Ame-

rican Association to promote the Teaching of Speech to the
Deaf. Gecit. bij v. Hoffmann blz. 26. Zie P\').

21. G. V. Hoffmann. Die Rassen-hygidne in den Vereinigten Staaten

von Nord-Amerika. München, 1913.

22. Bleecker van Wagenen. Preliminary Report etc. Problems in

Eugenics, blz. 260.

23. Archiv Ploetz. Bd. 1, blz. 2-26 en Bd. III, blz. 864.

24. Id. Bd. VI, blz. 277.

25. Eugénique, 1913, blz. 47.

26. H. Treub. Huwelijk en ziekte. Geneeskundige Bladen, 7e reeks,

1900.

-ocr page 82-

DERDE HOOFDSTUK.

Erfelijkheid en ziekte.

De natuurvolkeren beschouwden het „eu" in de eugenetiek als dienstig
aan zich zelf en het gezin, hetgeen overeen kwam met hun opvattmg

over krachtig en gezond.
Plato\'s opvatting van het woordje „eu" is: dienstig aan zijn ideale

^^Ga^lto^\'s „eu" wederom is samen te vatten in de begrippen, ver-
standig, krachtig en gezond in zijn soort, eigenschappen, die elk
wezen in zijn soort gaarne zou wenschen.

Wanneer wij nu „eu" is gelijk aan „gezond" stellen beginnen w|j
met een eenzijdige interpretatie, daar het „eu" in de eugenetiek
zooveel meer omvat. Daar echter de tegenhanger van gezond, ziek
is en de practijk der eugenetiek zich voornamelijk beweegt op het
gebied van het voorkomen van
zieke nakomelingen, mogen wij ons
voor het oogenblik deze eenzijdigheid veroorloven om een overzicht
[e geven van wat er zooal bekend is van de erfelijkheid van ziekte
Allereerst moeten wij een definitie geven van erfelijkheid, zoowel
als van ziekte, daar een verkeerde voorstelling van deze begrippen
maar al te dikwijls de oorzaak is van misverstand en onjuiste gevolg-
trekkingen. \' . .1 , ,.

Onder erfelijkheid verstaan wij de overdracht van ontwikkelings-
mogelijkheden van ouders en voorouders op kinderen. Gezien de
gelijkenissen tusschen ouders en kinderen, kan men aannemen, dat
deze ontwikkelingsmogelijkheden in hun begin bepaald ^^^
het eerste voorbeeld is. dat een mensch op zijn nakomel ngschap de
ontwikkelingsmogelijkheid overdraagt, van ^^^^^^^^^

worden, een paard b.v. slechts van het paard worden. De ontwikke-
ling echter moet ook voor wijziging vatbaar zijn, daar met alle
menschen gelijk zijn, evenmin als alle paarden.

Theoretisch kan men zich voorstellen: Ten eerste, dat een wijziging
op de onbevruchte geslachtscellen inwerken kan, waardoor een andere
ontwikkelingsmogelijkheid wordt overgedragen, dan welke zou opge-

-ocr page 83-

treden zijn, indien deze wijziging niet op de cellen had ingewerkt.

Ten tweede, dat de ontwikkelingsmogelijkheid een aanvang neemt
uit de bestaande bouwstoffen van de kiemcellen. De modificatie
treedt dus op na en door een bepaalde combinatie.

Slechts het laatste is een zuivere voorstelling van de erfelijkheid.

In het kort is Baur\'s definitie wel de meest juiste: „Erfelijk is
alleen een geschiktheid tot reageeren, die in bepaalde richtingen kan

worden gewijzigd. (\')

Ziekte is een proces, geen toestand. Een bepaald punt in een
ziekte-proces is een ziekte-toestand. Ziekte is een proces in het leven,
want zonder leven is geen ziekte denkbaar.

Een „normaal" leven begint door copulatie van geslachtscellen een
ontwikkelingsweg, een gebogen curve, groei, vollen wasdom, dood.

De dood is het resultaat van het normale ziekteproces van het
leven. In de huishouding der natuur is de schade, die het levens-
proces zich zelf toebrengt, noodzakelijk, doordat plaats gemaakt moet
worden voor nieuwe levens.

Het saldo van de schaden toegebracht aan de individuen is een
bate voor het geheel. Daarom noemt men het gewone levensproces
geen ziekteproces. Dit levensproces noemt men normaal.

Ziekte is een ander soort leven. Een leven onder andere omstan-
digheden, onder andere voorwaarden, onder andere verschijnselen of
wel een leven onder schadelijke omstandigheden, onder schadelijke
voorwaarden, onder schadelijke verschijnselen. Het schadelijke drukt
den strijd uit, den strijd tusschen het levensproces, dat den normalen
weg tot den dood tracht af tc leggen, en de oorzaak die dien weg
tracht te verkorten of althans het levensproces tracht te schaden.

Hetgeen wij van ziekte waarnemen, de ziekteverschijnselen, zijn de
voor onze zintuigen waarneembare uitingen van dien strijd.

Een ziekteproces kan zich intrauterien openbaren, dadelijk na de
geboorte, of meer of minder Iaat daarna. Wanneer een ouder een ziekte
heeft en deze zich bij een kind openbaart, dan zien wij, dat een
proces, dat zich bij den ouder heeft voorgedaan, zich bij het kind
herhaalt.

De mogelijkheid van reageeren van den ouder werd gewijzigd
door een bepaalde schadelijke oorzaak. De mogelijkheid van reageeren
van het kind wordt gewijzigd door, naar alle waarschijnlijkheid, de-
zelfde schadelijke oorzaak.

Heeft de schadelijke oorzaak, die den ouder ziek maakte, diens
kiemcellen besmet, waardoor het kind in zijn allereerste bestaan werd
geinfecteerd dan is dit geen erfelijkheid, noch van een ziekte-proces,
want het proces moet nog beginnen, noch van een besmetting, want
een besmetting wordt niet geörfd, doch vindt plaats.

Is de schadelijke oorzaak gelegen in dejkiemcellen als zoodanig of ont-
staan door eenbepaaldeverbindingvandezecellenonderling,danisditgeen
erfelijkheid van een ziekte-proces, doch een overdracht van een mogelijk-

-ocr page 84-

heid van reageeren die in het bijzonder in ziekelijl<e richting wijzigbaar is.

Tusschen de besmetting en de schadelijke verbinding der kiem-
cellen onderling, staat de mogelijkheid van de beschadiging der kiem-
cellen door een schadelijke oorzaak. Deze beschadiging maakt, dat de
mogelijkheid van reageeren in haar allereerste begin gewijzigd wordt,
nog vóór het tot een copulatie der geslachtscellen is kunnen komen.
Neemt men de mogelijkheden van reageeren van de mannelijke cel
is gelijk A en die van de vrouwelijke is gelijk B en van de vrucht A B,
die met A B als kern zijn ontwikkeling gaat beginnen. Nu is echter
door een schadelijke oorzaak A, A- geworden of B. B- geworden
of op beiden heeft een schadelijke oorzaak ingewerkt. Dan begint de
vrucht zijn ontwikkelingsgang met een kern A B-, waarvan het min-
teeken verschilt, naargelang A, B of beiden aan den schadelijken invloed
blootgesteld zijn geweest.

Ook dit is weer geen zuivere erfelijkheid. Het is een wijziging in het
allervroegste stadium, een wijziging van de bouwstoffen zelve. Dit is
geen erfenis overgedragen van voorouders en ouders op kinderen,
doch een toevoeging aan deze erfenis, die de ontwikkeling wijzigt in

schadelijke richting.

In de practijk echter zal het dikwijls moeilijk zijn onderscheid te
maken. Vandaar, dat men voorzoover het niet zeer duidelijk is, de
kiembeschadiging als een uiting van erfelijkheid rekent.

Uit het bovenstaande volgt dat erfelijkheid van ziekte niet bestaat.
De overdracht van de mogelijkheden van reageeren. die in het bijzonder
in ziekelijke richting wijzigbaar zijn, is de erfelijkheid van den zieke-
lijken aanleg of dispositie.

Deze dispositie is dus als het ware gelijk te stellen met een eigen-
schap, enkelvoudig of samengesteld. De erfelijkheidseenheden, waar-
schijnlijk Qpgenomen in de chromosomen, zijn dus de dragers ook
van deze eigenschappen.

Deze eenheden noemt men tegenwoordig „genen."

Erfelijkheid van pathologische eigenschappen is de overdracht
van pathologische genen of van genen, wier ziekelijke toestand door
een bepaalde groepeering tot uiting komt.

Kiembeschadiging of blastophthorie (Forel) is de pathologie der
genen zelf. Men neemt hierbij aan, dat door bepaalde vergiften de
genen of hun groepeering ziekelijk veranderen, waardoor het resultaat

een ziekelijk individu is.

Kiembesmettlng is de besmetting van de kiemcel. Men kan zich echter
voorstellen dat het infectievirus ook de genen zou kunnen aantasten.

Als kiemvergiften beschouwt men tegenwoordig voornamelijk het
lood en de alcohol, enkelen rekenen ook de syphilis en de tubercu-

^°Wij^\'begfnnen met ons overzicht met de beide laatsten, daar bij
deze aandoeningen allerminst klaarheid heerscht wat betreft het vraag-
stuk van de kiembeschadiging.

-ocr page 85-

Syphilis.

Foamier geeft in zijn boeit syphilis en huwelijk een statistiek
van 287 gevallen, waar de echtgenoot syphilitisch was en toch vrouw
en kinderen gezond bleven. De erfelijkheid van syphilis is dus niet
absoluut. Een andere statistiek, waarin de gevallen worden opgesomd,
waar de progenituur wel schade leed, stelt de 287 gelukkige gevallen
zeer in de schaduw.

Op meer dan 500 gevallen, die Fournier zelf heeft waargenomen
vond hij het volgende:

Uitsluitend erfenis van den vader: schadelijk 37 "/o, 28 o/o doodelijk.

Uitsluitend van de moeder: schadelijk 84 %, 60 "/o doodelijk.

Van beiden: schadelijk 92 o/o, 68,5 "/o doodelijk.

Waarlijk een sombere statistiek 1 Is dit echter alles erfelijkheid?

Stellen wij^ eerst de^ mogelijkheid, dat de vader syphilitisch is en
de moeder gezond blijft, terwijl de kinderen syphilitisch of gedegene-
reerd ter wereld komen.

Fournier is van de mogelijkheid van een dergelijke overdracht
volkomen overtuigd, niet alleen uit eigen waarnemingen, maar ook
door die van anderen bekende klinici van naam, onderwie
Ricord,
Trouss Cdzenave, Bäresprung, Hutchinson, Bassereau, Kassowitz,
Carl Ruge
wel een eerste plaats innemen.

Na Fournier is menigeen echter aan de juistheid van de zuiver
vaderlijke overdracht gaan twijfelen.
Matzenauer werpt de geheele
leer van de vaderlijke overdracht over boord en meent de aanleidende
oorzaak alleen bij de moeder te moeten zoeken. (3)
K. Zieler erkent
in zijn artikelen over syphilis in het „Handbuch der Sexualwissen-
schaften" van Moll, wel, dat allerlei waarnemingen voor een vaderlijke
overdracht schijnen te pleiten, maar hij acht deze waarnemingen niet
bewijzend. {*)

De gezonde moeders zijn dan volgens deze opvatting niet gezond,
maar latent syphilitisch.
Buschke vond in een lymphklier van een
dergelijke vrouw de spirochaeten.
Lesser constateert, dat de
moeders van syphilitische kinderen op de reactie van Wassermann
altijd positief reageeren, ook al zijn bij haar geen klinische verschijn-
selen van de ziekte waar te nemen. Is deze waarneming van Lesser
juist dan zouden dus de gevallen van Fournier een positieve reactie
vertoond moeten hebben, maar toen ter tijd was deze reactie (1906)
evenmin als de spirochaete pallida Schaudini (1905) bekend.

Hoe dit ook zij, de latente syphilis is dan wel een zeer vreemd-
soortige syphilis. Hierbij werden nooit secundaire verschijnselen waar-
genomen
{Hochsinger). De latente syphilis is iels anders als de „Choc
en retour" of conceptioneele syphilis der Franschen, waar het luetische
kind zijn moeder heet te infecteeren, welke infectie de moeder dus via
haar kind van haar man ontvangt.

In analogie met de „choc en retour" verklaarde men de wet van

-ocr page 86-

Colles, welke leert, dat de klinisch gezonde moeder van een luetisch
kind, immuun is tegen syphilis, geïmmuniseerd door de anti-stoffen,
die door den luetischen foetus geleverd zijn. Deze vreemdsoortige
verschijnselen hebben het geloof in de vaderlijke overdracht sterk
doen wankelen. Het ligt immers voor de hand om al deze verschijn-
selen onder een naam „de latente syphilis der zwangere vrouw" onder
te brengen.

Toch moet men metndeze gevolgtrekkingen voorzichtig zijn, daar
een absoluut bewijs tegen de vaderlijke overdracht nog niet geleverd
is. Ten eerste is een latente ziekte moeilijk waar te nemen, kan dus
moeilijk als bewijs dienen tegen de vaderlijke overdracht, ten tweede
is het nog lang niet zeker, dat de syphilis immuniteit geven kan en
ten derde zou het zoo wonderlijk zijn, dat indien een luetische foetus
zijn moeder infecteert, het bloed van die moeder de reactie van Was-
sermann positief doet zijn?

Al zijn geen spirochaeten in het sperma van den syphiliticus aan-
getoond kunnen worden, toch hebben
Finger en Landsteiner met
positief resultaat een baviaan met dit sperma ingeënt.
Bab (s) verkreeg
met syphilitisch sperma een positieve Wassermann-reactie. Wanneer
nu een gezonde vrouw in aanraking komt met dit sperma en dus een
latente infectie verkrijgt, kan dit zelfde sperma dan ook niet de eicel
infecteeren ?

Fournier staat vrij sterk en met hem Kassowitz en Hochsinger,
waar zij ongeacht de reactie van Wassermann of de spirochaete pal-
lida in de praktijk aantoonen, dat er gevallen zijn, waar de vader, die
eerst bij zijn klinisch gezonde vrouw luetische kinderen verwekte, na
een doelmatige kuur, zonder behandeling der vrouw, vader wordt van
klinisch volkomen normale kinderen.

Het vraagstuk of de vaderlijke overdracht bestaat is dus evenmin
in positieven als in negatieven zin opgelost. Nemen wij eens aan, dat
de vaderlijke
overdracht bestaat, dan bespraken wij slechts een ver-
schijnsel van kiembesmetting of misschien van de besmetting der vrucht
in het allereerste stadium van ontwikkeling. Dit is dus ook wederom
een schijnbare erfelijkheid.

Immers een kind met lues congenita is als het ware een broedstoof
voor spirochaeten. (3) Er is dus hier wel degelijk een infectie in het spel.

Fournier meent bij sommige kinderen van syphilitische vaders en
gezonde moeders een degeneratie te moeten constateeren. Hij zag
vele van die kinderen zonder pathologisch anatomische oorzaak plot-
seling sterven zonder ziek te zijn geweest, andere stierven spoedig
aan allerlei ziekten in het bijzonder hersenaandoeningen en broncho-
pneumonieön, volgens Fournier\'s overtuiging niet van luetischen oor-
sprong. Hij noemt dit een uiting der diathese, een aangeboren onge-
schiktheid voor het leven. Op dezen grond steunend zou men een
theorie van kiemschade of kiemvergiftiging in analogie met de alcohol-
vergiftiging kunnen opstellen. Op deze manier wordt het echter een

-ocr page 87-

schermen met woorden, die de pral<tijk niet baten, doch de begrippen
verwarren. Een onderzoek naar\', de spirochaeten bij dergelijke patientjes
zou misschien ook hierin meer licht kunnen verschaffen.

Wanneer de moeder duidelijk luetisch was vóór de conceptie, of
wordt tijdens de zwangerschap dan is de vraag of het kind zijn con-
genitale lues door een ovulaire of plaeentaire infectie gekregen heeft,
slechts theoretisch, daar practisch het verschil moeilijk is uit te maken.

Immers de kans, dat een luetische moeder haar kind besmet, is
zeer groot gezien het statistiekje van Fournier. Zoo goed als altijd
dringen spirochaeten door de placenta, getuige de knobbelvormige
verdikkingen van de syncytiale elementen
{Trinchese) (s). Levaditi en
Sauvage{^) vonden de spirochaeten in de eicellen in de buurt der
kernsubstantie en in het kiemepitheel van het ovarium. Beide waar-
nemingen illustreeren de mogelijkheden van den loop der infectie.

De erfelijkheid van syphilis is dus slechts schijnbaar. Degeneratieve
gevolgen van de kiemschade zijn zeer twijfelachtig. Het zwaartepunt
van de prophylaxe voor de nakomelingschap ligt dus in het bestrijden
van de infectie en niet op het terrein van erfelijkheids-beschouwingen.

Tuberculose.

Voor de overdracht van tuberculose op de nakomelingschap gelden
de zelfde vraagstukken als bij de syphilis, vermeerderd met het vraag-
stuk van de erfelijkheid van de z.g. tuberculeuze dispositie.

Ook hier gaat het, evenals bij de syphilis om een infectie ziekte.
De schade, die de nakomelingschap van deze ziekte lijden kan, is dus
een besmetting. De tuberculose als zoodanig is dus niet erfelijk, want
volgens de thans meest gangbare opvattingen, bestaat er geen tuber-
culose, zonder de bacil van Koch.

Na wat we bij de syphilis hebben uiteengezet, is het overbodig
om de besmetting van de kiem, den foetus of het geboren individu
in extenso te bespreken. In het kort zij in herinnering gebracht, dat
de bacillen in den foetus, neonati, placenta cn navelvena gevonden
zijn, zoodat men moet aannemen, dat een congenitale tuberculose
bestaat. (5)
Walter en Westermayer vonden in tegenspraak met de
onderzoekingen van
Jani, dat tuberkelbacillen in dc gezonde geslachts-
organen van tuberculoselijders niet voorkomen (\')
Friedmann spoot
bij wijfjes konijnen sperma en tuberkelbacillen tegelijk in de baar-
moeder in en vond daarna bij de foetus een begin van tuberculose. (»)
Door deze waarnemingen kan men de mogelijkheid aannemen, dat een
tuberculoselijder
voornamelijk, wanneer hij lijdende is aan zijn geslachts-
organen, zijn kinderen kan infecteeren, zoodat men theoretisch een
vaderlijke besmetting aannemen kan.

De kiembeschadiging is, wat de tuberculose betreft, theoretisch
wel te aanvaarden, doch practisch moeilijk te bewijzen. Een zoo

-ocr page 88-

sloopende, chronische ziekte als de tuberculose is, zou toch eventueel
door productie van toxinen ook de kiem kunnen beschadigen en
vergiftigen, waardoor ook hier een verandering in het ontwikkelings-
proces zou kunnen optreden. Wanneer men nu theoretisch een ver-
giftiging van de kiem door bacterietoxinen aanneemt, dan is het met
waarschijnlijk, dat het resultaat van deze vergiftiging een verhoogde
vatbaarheid voor tuberculose bij het zich ontwikkelende individu zijn
zou
(Scheltema). Het is echter denkbaar, dat deze vergiftiging een im-
munisatie van de kiem tegen tuberculose zou kunnen bewerkstelligen.
De kiem zou dus als het ware een tuberculine kuur doormaken. Immers
het is niet aannemelijk, dat een infectie ziekte een verhoogde vatbaar-
heid voor zich zelf maakt; dat zou een circulus vitiosus bij uitnemendheid
zijn Strijd lokt tegenweer uit, geen toegeven bij den tegenstander.
Dit is een regel, die we in de geheele natuur telkens terugvinden.

Wel is het denkbaar, dat de toxinen de kiem zoo vergiftigen dat
er nog wel een mogelijkheid bestaat, dat er een
wezen ontstaat, doch
dat dit wezen minderwaardg is of slecht bestand tegen allerlei kwade
invloeden, waaronder ook de infectie met tuberkelbacillen. Het is
duidelijk, dat hier dus geen sprake is van erfelijkheid van de tuberculose.

Het vraagstuk van de overdracht van tuberculose van ouders op
kinderen concentreert zich op het probleem van de erfelijkheid van
de dispositie.

Over het algemeen wordt, de tuberculeuze constitutie als een
erfelijke eigenschap aangenomen.
Scheltema echter ontkent deze erfe-
lijkheid geheel in zijn reeds geciteerde brochure, daar het theoretisch
onmogelijk is van een dispositie voor een infectieziekte te spreken.

Wat van de kiemschade gezegd is, geldt ook hier. De nakomelingen
van een tuberculoselijder zouden een verhoogde vatbaarheid voor deze
ziekte erven Waar komt die verhoogde vatbaarheid van daan? Men
zou dus kunnen
aannemen, dat in de menschheid de vatbaarheid voor
tuberculose in verschillende graden aanwezig is. Dat er een absolute
vatbaarheid is, bewijzen wel de lijk-openingen, die in de overgroote
meerderheid genezen tuberculose aantoonen. Men zou dus kunnen
zeggen, dat de vatbaarheid voor tuberculose een erfelijke eigenschap
is. evenals de vatbaarheid voor mazelen. Nu moeten er echter bepaalde
categorieën zijn met een verhoogde vatbaarheid. Is deze verhoogde
vatbaarheid er van den beginne geweest? Dus een constante eigen-
schap van een gedeelte van het geslacht mensch?

In analogie met het buitengewoon heftig optreden van tuberculose
bij volkstammen, die nog niet aan de ziekte geleden hebben, zou men
moeten aannemen, dat de vatbare personen in den beginne wel moeten
zijn uitgestorven. Sommigen beweren, dat de eigenschap van groote
vatbaarheid voortleeft in latenten vorm in de sterkeren, die de stoot

van den bacterie-aanval hadden doorstaan. Is de verhoogde vatbaarheid

een eigenschap dan is dit meerdere bestand zijn tegen de ziekte toch
ook een eigenschap en dan wordt verhoogde vatbaarheid gepaard aan

-ocr page 89-

vermeerderde weerstandskracht, een verminderde vatbaarheid. Wij
moeten dus een
wijziging in de dispositie gedurende eenige generaties
aannemen wil men aan de erfelijkheid van deze dispositie blijven
vasthouden. In zoogenaamde tuberculeuze families ziet men een soort

voortwoekeren der ziekte — een verhoogde en toenemende vatbaarheid.

Deze gewijzigde dispositie nu valt Scheltema m.i. met succes aan.
Tot nu toe is geen geval bekend van een erfelijkheid van verkregen
hoedanigheden. Tenminste geen, dat de toets der kritiek kan doorstaan.
Een natuur-experiment, dat eenigszins licht zou kunnen verschaffen,
meer dan de proeven van amputeeren van lichaamsdeelen, kunstmatige
epilepsie of dergelijke grove experimenten, is de immunisatie. Waar
misschien vergiften tot de kiemcel kunnen doordringen en deze mis-
schien schaden of ook wel immuniseeren, daar zou het geïmmuniseerde
ras langzamerhand deze immuniteit als eigenschap, die erfelijk is,
kunnen accepteeren. Tot nu toe is het bestaan van deze erfelijkheid
niet bewezen, hoewel het verloop van dit hypothetische proces met
is na te gaan, daar het buiten de tijdsruimte van \'s menschen historie
valt. Nemen wij aan, dat een erfelijkheid van immuniteit bestaat, dan
kan ook een erfelijkheid van andere verkregen eigenschappen aanwezig
zijn. Wij hebben echter met een infectieziekte te doen. De verhooging
of verlaging van de dispositie is gebonden aan de infectie en deze
infectie, we zeiden het reeds, zal eerder een verlaging dan verhooging
der dispositie bewerkstelligen, dus eerder in gunstigen dan ongun-
stigen zin werken. Van de verlaging der dispositie is o.a.
Reibmayr
overtuigd. (") Hij meent als uiting van dit immuniseerings-proces de
verhoogde geslachtsdrift en groote vruchtbaarheid bij de .belaste"
Individuen te moeten aanzien, waardoor een grootere mogelijkheid
van „uitzieken" en dus immunlseering zou ontstaan.

Scheltema meent dat noch een verhoogde noch een verlaagde
dispositie wordt overgeërfd, maar dat de ziekte een zuivere infectie-
ziekte is, begunstigd of tegengegaan door uitwendige omstandigheden
en alles wat een infectie kan bevorderen. Het familiaire optreden zou
dus te wijten zijn aan de infectie.

Ik kom tot deze gevolgtrekkingen:

Ie. Erfelijkheid van een infectieziekte als zoodanig bestaat met.

2e. Kiembeschadiging door toxinen kan theoretisch bestaan, is
practisch moeilijk te constateeren, heeft echter met de erfelijkheid

als zoodanig niets te maken.

3e Erfelijkheid van een gewijzigde dispositie voor een Infectie-
ziekte is theoretisch niet waarschijnlijk, een wijziging in gunstigen

zin nog het waarschijnlijkste. . . . . .

Practisch echter is het niet te bewijzen dat het ontstaan hiervan
uitgesloten is, daar ten eerste de ziekte pas tot uiting komt door de
infectie en ten tweede deze door allerlei andere factoren een gunstig

of een ongunstig verloop neemt. . , i.

4e. Het zwaartepunt van de prophylaxe voor de nakomelingschap

-ocr page 90-

ligt dus in het bestrijden van de infectie, in het versterken van het
individu en niet zoozeer op het terrein der erfelijkheid.

Lood.

Het is maar al te zeer bekend, dat de loodvergiftiging van den
vader, zoowel als van de moeder de vrucht ten zeerste schaadt.

Vooral de loodvergiftiging van de moeder. Het lood moet hier
door de placenta worden overgebracht, want reeds eenige malen is
in de lever en de nieren van de foetus lood kunnen aangetoond
worden, (\'O,\'2) hetgeen bovendien door
Porak en Balland experi-
menteel\' door proeven op cavia\'s is bevestigd.

Constantin Paul Q^) geeft een volgende statistiek van de nakome-
lingschap van vrouwen, die aan loodvergiftiging leden.

Van 142 zwangerschappen ontstonden slechts 10 kinderen, die ouder
werden dan 3 jaar. 82 maal abortus, 4 vroeggeboorten en 5 maal
doodgeborenen. 20 kinderen stierven in het eerste, 8 in het tweede.
7 in het derde levensjaar. Leppmann vult de statistiek van Paul aan
met andere kleinere statistieken, die ongeveer dezelfde uitkomsten

^^Waar lood in de weefsels van foetus of kinderen kan aangetoond
worden, wordt de blastophthorie vanzelf uitgesloten en de schade
toegekend aan een vergiftiging in het antenatale of postnatale tijdperk.
De eerste vergiftigingsmogelijkheid
wordt geïllustreerd door de proeven
van Porak en Balland; de tweede postnatale vergiftiging kan behalve
door andere uitwendige oorzaken ook door het zoogen plaatsvinden;
in 115 gram moedermelk van een vrouw, lijdende aan loodvergiftiging,
kon 0.5 milligram lood worden aangetoond. Een zuigeling van een
dergelijke mgeder kan dus per dag gemiddeld 3 m.gr. lood opnemen.

Het is duidelijk, dat bij loodvergiftiging van de moeder, de kiem-
beschadiging als zoodanig niet is aan te toonen.

Indien echter de vader aan loodvergiftiging lijdt, terwijl de moeder
volkomen gezond is, en de nakomelingschap bepaalde afwijkingen
gaat vertoonen, dan zou men eerder geneigd zijn deze afwijkingen
aan kiembeschadiging toe te schrijven.

Rennerti\'*) heeft in dit opzicht belangrijke waarnemingen bekend
gemaakt. Hij onderzocht de gezinnen van verschillende pannenbakkers
te Gross-Almeroda. Dit bedrijf werd bij de menschen aan huis uit-
geoefend. De glazuurbewerking is de aanleiding tot de loodvergifti-
ging. Meestal werkten man en vrouw, de kinderen echter nooit.

Bij zeer veel kinderen uit deze gezinnen trof Rennert een eigen-
aardige afwijking aan. Terwijl verdere verschijnselen van rachitis
ontbreken treedt er vóór en een paar maand na de geboorte een
eigenaardige macrocephalie op. De naden gapen met, de fontanellen
zijn niet verwijd, zoodat men niet spreken kan van een hydrocephalus.

Bovendien zijn de kinderen over het algemeen niet stompzinnig.

-ocr page 91-

Behalve de macrocephalle komen herhaaldelijk krampaanvallen,
die dikwijls oorzaak van den dood zijn geweest. Hier volgt een
overzicht van de onderzochte gezinnen.
I Beide ouders lijdende aan loodvergiftiging.
Twee gezinnen, 19 kinderen. Alle kinderen macrocephaal. Hiervan
stierven 17 kinderen beneden de 3 jaar aan krampen. Een kind werd
dood geboren, een slechts bleef in het leven.

De vergiftiging kan hier zoowel van vaders als van moeders kant
komen Hoewel de kinderen niet mede arbeidden, kan hier door
verontreiniging van waschgoed en huisraad de vergiftiging ook zeer

goed postnataal hebben plaats gehad.

II, Vader vergiftigd, moeder licht aangetast, slechts loodrand aan

het tandvleesch. ^ ^ u

Vier gezinnen, 27 kinderen. 6 kinderen werden doodgeboren.
17 macrocephaal. 8 hiervan lijdende aan krampen, van deze stierven
er 2. 9 geen krampen, waarvan 1 is gestorven.
4 normale schedel. 1 hiervan lijdende aan krampen. 2 stierven aan

andere oorzaken.

III, Vader vergiftigd, moeder gezond.
Vijf gezinnen, 33 kinderen.

• 19 macrocephaal, 17 hiervan lijdende aan krampen, 12 stierven

hieraan, 2 geen krampen.

14 normale schedel, 1 leed aan krampen, 2 stierven door andere

oorzaken. ,„ , ^ •

Ter verklaring van de verschijnselen, die groep III ons laat zien,

zou men de moeder toch als oorzaak van de foetale vergiftiging
kunnen aanwijzen. Men zou kunnen veronderstellen, dat de moeder
slechts schijnbaar gezond is, haar deert de geringe vergiftiging met,
doch wel den foetus. Deze verklaring is echter tamelijk gewrongen.
De gezonde moeders komen geheel met het loodbedrijf ijiet in aan-
raking. Zij moet de vergiftiging dus oploopen door de hoeveelheid
lood, die de man met zijn kleeren enz. mede naar huis brengt.
Wanneer nu deze geringe hoeveelheid langs den weg der placenta
reeds den foetus schaden kan, hoe is het dan mogelijk, dat waar de
moeder zelf in lichte graad is vergiftigd,
nog gezonde kinderen kunnen
ontstaan, zooals groep II aanwijst? , . » ,

Men zou kunnen meenen, dat de kinderen na de geboorte m huls
worden vergiftigd door het lood, dat de vader medebrengt. Een geval,
no 9 maakt deze veronderstelling niet zeer
waarschijnlijk. De vader,
pannénbakkersgezel, houdt er zelf geen bedrijf op na. Zijn eerste
Ld werd voor zijn huwelijk geboren, toen hij zelf al vergiftigings-
verschijnselen vertoond had. Dit kind vertoont een du,d*e macro-
cephalie en was lijdende aan krampen. In dit geva is de kans wel
zeer gering, dat de vader door zijn kleeren de vergiftiging zou hebben

te weeg gebracht.
Al zijn deze enkele gevallen niet voldoende bewijzend, toch kon

-ocr page 92-

Rennert wel eens een juiste conclusie trekken, wanneer hij het sperma
als oorzaak der ziekelijke progenituur aanziet.

Men kan zich nu afvragen is het sperma vergiftigd of hebben we
hier te doen met een beschadiging van de kiem?

Voor zoover ik kon nagaan zijn geen dierexperimenten verricht op het
mannelijke dier met het oog op loodvergiftiging en nakomelingschap.
Evenmin kon ik gegevens vinden of lood in het sperma van lijders aan
loodvergiftiging is aangetoond kunnen worden. Het wezen van de lood-
vergiftiging zelf wijst naar alle waarschijnlijkheid de juiste richting
aan. De dierproeven van
Straub kunnen dit illustreeren. (\'s)

Deze onderzoeker bracht een depót van loodzouten onder de huid
van katten en konijnen. Het lood werd langzaam geresorbeerd, de
dieren stierven dan na eenige weken. Straub kon berekenen, dat alle
lood, dat ingespoten was, weer volkomen werd uitgescheiden. De
vergiftigingsverschijnselen, bulbaire haardverschijnselen bij de kat o.a.,
treden dus op door een opeenhooping van vergiftigingsprikkels, door-
dat het vergiftigde bloed de verschillende organen doorstroomt.

Is het nu zoo ongerijmd om aan te nemen, dat waar een opeen-
hooping van prikkels veroorzaakt door kleine hoeveelheden vergif,
zulke ernstige, de organen diep aantastende verschijnselen teweeg-
brengt, niet op den langen duur de zoo geïsoleerde kiemcellen zou
kunnen aantasten? Deze hypothese is dunkt mij minder gewrongen
dan de vergiftiging van den foetus via de gezonde moeder.

Is deze hypothese waar, dan is de blastophthorie ook bewezen en
is dus ook reeds, voordat de copulatie der geslachtscellen heeft plaats
gehad, een wijziging van de mogelijkheid van ontwikkeling bestaanbaar.

Alcohol.

Wanneer alcohol een kiemvergift is, bezitten wij door de ont-
zaggelijke verbreiding van het alcohol-gebruik en misbruik wel een
zeer groot veld van onderzoek. Dit brengt tevens mede, dat het vraag-
stuk van groot practisch belang is.

Doch juist door het dringende van het practische belang, dient
men de gegevens, vooral de statistische, met
meer achterdocht te beschou-
wen dan anders misschien noodig zou zijn. Waar de geheel-onthouders
en anti-geheel-onthouders dikwijls zoo smalend en fel tegenover elkander
staan, is het een zeer menschelijk verschijnsel, dat de eene partij be-
wijsmateriaal zoekt om aan te toonen, dat het alcoholgebruik, zoowel
op individu als nakomelingschap schadelijk werkt, terwijl de andere
juist het tegenovergestelde tracht te bewijzen. Het zoeken naar bewijs-
materiaal is meestal niet bevorderlijk voor de objectiviteit van het
wetenschappelijk onderzoek, waar de wensch dan dikwijls de vader

der gedachte wordt.

Zoowel door dit laatste, als door het groote aantal onderzoekingen
en het buitengewoon ingewikkelde van het vraagstuk zelf, is de taak

-ocr page 93-

om een overzicht te geven over den stand van het vraagstuk niet

gemakkelijk. . .

De antagonistische lijnen in het vraagstuk worden gedekt door

volgende vragen.

1 Is de alcohol een kiemvergift op zich zelf?

2. Is de degeneratie in een geslacht primair en is het alcohol

misbruik hiervan het gevolg? .

Dat alcohol en degeneratie hand in hand gaan behoeft met bewezen

te worden, wel wie van beide de leiding heeft.
Is alcohol een kiemvergift?

Ter beantwoording van deze vraag moeten wij wederom speciaal
onze aandacht schenken aan het alcoholisme van den vader, om even-
tueele schadelijke werkingen langs den placentairen weg m het moeder-
lijk organisme, te kunnen uitsluiten. Hoe belangrijk dit laatste ook voor
de praktijk moge zijn, om een juist inzicht te
krijgen in het vraagstuk,
dat ons thans bezig houdt, is het slechts een sta in den weg, door
het vermeerderen van de oorzakelijke mogelijkheden.

Uit den overvloed van statistische gegevens,\'die zeer dikwijls zeer
verschillende uitkomsten geven, is zeer
moeilijk de conclusie te trekken,
dat de alcohol alleen de oorzaak is der degeneratie.

Dat de alcohol per se schadelijk voor de nakomelingschap zijn moet,
zal wel niemand beweren. In genoemde statistieken (ik haal hier geen
statistieken aan, men kan ze in de aangegeven litteratuur bij massa s
vinden) komt men telkens voorbeelden tegen van alcoholische belasting
zonder schadelijke gevolgen. En bovendien, indien het gebruik van
alcoholica zoo
verschrikkelijk moest werken, dan zou de wereld reeds
lang slechts uit idioten en minderwaardigen bestaan.
Forel zegt hier-
van- De oude erfelijkheidsenergie van de soort en het ras in de
kiemceUen schijnt toch taaier en meer volhardend te zijn, dan de
blastophthorische (d. i. kiemvergiftende) determinanten.\' (\'O)

Aan den anderen kant wil deze overweging nog met zeggen, dat
de alcohol nooit schadelijk op de nakomelingschap werkt, integendeel,
het heeft er ten minste allen schijn van.

Een groote moeilijkheid bij de bestudecring van de hierboven
bedoelde statistieken is de bepaling
wat men onder drinkers en matigen
verstaat Deze indeeling is zeer willekeurig en dus noodzakelijkerwijs
een bron van fouten in de statistiek.
Laitinen (}■>) b.v. noemt iemand
een drinker, die dagelijks, meer dan een glas bier ä 4 o/o fIcohol ge-
bruikt. Een matig drinker is iemand, die deze hoeveelheid o minder
per dag verorbert. Naar deze indeeling geeft hij een statistiek in het
licht over 5845 families met 20008 kinderen. De woningtoestanden
en leeftijden van de ouders zijn gemiddeld bij de verschillende klassen
vrijwel dezelfde. Hij onderzoekt nu het gemiddelde gewicht van de
jongens en meisjes in de verschillende klassen bij de geboorte en tot
8 maanden toe, bovendien het gemiddelde tijdstip van het doorkomen

-ocr page 94-

van den eersten tand en hoeveel kinderen in de verschillende klassen
na een paar jaar nog in leven gebleven zijn.

Het gemiddelde gewicht van de jongens was bij de geboorte bij
de onthoudersklasse 3870 gram, bij de matigen 3780 gram en bij de

drinkers 3700 gram.

Het tijdstip van het doorkomen van den eersten tand: onthouders-
klasse 4.1 maand, matigen 4.9 mand en drinkers veel later (daar Laitinen
een diagram hiervan opstelde viel dit
buiten de afbaking van de curve).
Na eenige jaren was de toestand van deze kinderen aldus:

in leven . .

kinderen der gebleven "/o gestorven % misgeboorten »/o

onthouders 86.55 13.45 1-07

matigen 76.83 23.17 5.26

drinkers 67.98 32.02 7.11

In de eerste plaats maakt Laitinen in zijn statistiek geen onderscheid

tusschen vaders en moeders. Gesteld eens, dat het matig alcohol gebruik

van de moeder gedurende de zwangerschap belemmerend werkt op

den groei van den foetus en gesteld, dat in de rubriek matigen eens

veel matige moeders zijn dan wordt het statistische resultaat dadelijk m

een scheef daglicht gesteld, waar het hier een schadelijke werking geldt

in bepaalde omstandigheden, de rubriek matig is dan te ruim genomen.

Maar behalve dit, de willekeurige indeeling van matigen met hun

glas bier en minder en drinkers met het glas bier en meer maakt,

dat men zeer voorzichtig moet zijn met het trekken van conclusies.

Eén, zegge één glas bier van alcohol of minder, dus 8 gram

alcohol per dag of minder, brengt het gemiddelde geboorte gewicht

ongeveer 100 gram naar beneden en meer dan één glas bier per dag

(er zullen onder deze rubriek toch ook wel echte potatoren zijn) geeft

nog geen 100 gram daling van het gemiddelde geboortegewicht beneden
het gewicht der matigen. Is hier de
alcohol schuld aan? Deze getallen
zouden iets meer spreken, wanneer Laitinen de rubriek matigen uit
zijn statistiek had uitgelaten. Mij dunkt, dat nog afgezien van fouten,
zooveel andere factoren, zooals omgeving enz., zijn die een dergelijk
beeld konden geven. Onthouders zijn over het algemeen voorzichtige
secure menschen, die meestal volgens hygiënische regelen leven, al
pleit dit
vóór de onthouders, daarom pleit het nog niet tegen den alcohol.

Meer sprekend is het verschil in doorkomen van den eersten tand
bij kinderen van onthouders en die van drinkers.

Voor het sterftestaatje geldt hetzelfde, hetgeen ik omtrent het
kindergewicht opmerkte. Ook hier blijkt het willekeurig gekozen glas
van 4 o/o een eigenaardig middelpunt te vormen en ik vraag mij met
gerechten twijfel af, doet dit de 8 gram alcohol?

Dergelijke statistiekjes mogen nu waarde hebben op propaganda-
vergaderingen om argelooze leeken te overtuigen, wetenschappelijk
zijn zij m. i. van nul en geener waarde.

Afgeschrikt door de vele moeilijkheden, die zich op dit terrein

-ocr page 95-

voordoen, wordt men van zelf in een andere richting geleid en wel
de meer theoretische en experimenteele op dieren, waarbij dan de
onderzoekingen op menschen als in waarschijnlijke analogie hiermede
kunnen worden verklaard.

Tot nu toe is nog geen positief bewijs geleverd voor het Lamarck-
isme, dat n.1. somatisch verkregen eigenschappen op den duur worden
overgeërfd.
Saleeby en anderen hebben theoretisch wel voldoende aan-
getoond, dat de ras-vergiften eerst dan blastophthorisch kunnen gaan
werken, indien zij het individu zelf reeds hebben geschaad. C») De
kiem biedt meer weerstand dan het individu. Hierdoor wordt het nood-
zakelijk om in de richting van de vergiftigings-verschijnselen te zoeken
om eenig licht in dit vraagstuk te verkrijgen.

Men kan nu theoretisch een acute en een chronische blastophthorie
aannemen, parallel gaande met den alcoholischen roes en het chronisch
alcoholisme met de bekende somatische veranderingen.

De acute blastophthorie zou dan zijn een sperma vergiftiging, de
chronische blastophthorie in het algemeen testikel afwijkingen.

De acute blastophthorie.

Schweisheimer (\'s) kon in het bloed van dronken lieden 2.225 «/oo
alcohol aantoonen. Volgens de onderzoekingen van
Nicloux{^) en
Renault blijkt ongeveer dezelfde verhouding in het sperma aanwezig
te zijn. Theoretisch kan men zich dus voorstellen, dat de spermatozoiden
in het sperma zouden vergiftigd worden.

Günther P\') nam proeven met sperma van den hond. Hij vond,
dat het sperma in 0.9 »/o Na Cl oplossing 95 minuten in leven bleef.
Deze oplossing gebruikte hij als verdunningsvloeistof met alcohol tot een
verdunning van 1 o/o. Hij vermengde nu telkens een druppel sperma en
een druppel onderzoekingsvloeistof, zoodat het sperma 0.5 o/o alcohol
bevat. De uitslag was als volgt:

methylalcohol bewegingen houden op na 18 minuten.
aethylalcohol „ n »» 80 „

propylalcohol „ „ „ „ 18 ,

isobutylalcohol „ » » >« 20 „

amylalcohol „ „ „ , 11 „

allylalcohol „ „„„ 23 „

Bij de meeste alcoholen valt dus reeds bij een verdunning van
0.5 o/o een vergiftiging waar te nemen. Wij zien echter, dat dc aethyl-
alcohol het minst giftige is. De bewegingen houden slechts 15 minuten
vroeger op, dan wanneer het sperma alleen in de onderzoekings-
vloeistof was blijven staan. Nu zal met de acute blastophthorie wel
meestal tc maken hebben met den aethylalcohol en dan niet in een
verhouding van 0.5 o/o. maar 0.223 "/o- De giftigheid van het sperma
van dengene, die een alcoholroes doormaakt, is door deze onderzoe-
kingen nog geenszins bewezen. Temeer, daar Günther zelf meent, dat
het menschelijk sperma resistenter is dan het hondesperma.

-ocr page 96-

Hier zouden dierproeven noodzakelijk zijn, waar gezonde mannehike
dieren door verschillende alcoholica worden dronken gemaak en
waarna men deze met gezonde nuchtere wijfjes laat cohabiteeren Al zou
hierbij nog niet zijn uitgemaakt of de schadelijke invloed mdien hij
bestaat door spermavergiftiging of testikelveranderingen p aats vindt,
toch zou dit wat meer licht kunnen werpen op de vraag of een coïtus
in een roes schadelijk is voor de progenituur.

Al zijn zuiver wetenschappelijk de resultaten in dit opzicht pover,
de publieke opinie laat zich over het algemeen zeer positie uit ten
nadeele van den alcohol. Wij zagen reeds deze opvattingen ten tjjde
van Plato bestaan. De lichamelijke en geestelijke toestand van den
mensch gedurende den coïtus zou invloed kunnen uitoefenen op het
resultaat der bevruchting, althans zoo is de voorstelling.
Voorloopig is hier nog geen antwoord op te geven.

De chronische blastophthorie.

De pathologische anatomie van afwijkingen gevonden bij alcoho-
Hsten met name in de tesf.kels pleit met
recht voor het bestaan van de
chronische blastophthorie. Het is bekend, dat
door voortgezet alcohol-
misbruik ten slotte steriliteit optreedt, waar dus de kiemkheren zoo
geschaad kunnen worden, dat er ten slotte azoospermie optreedt.
Lar kan men zich logisch de mogelijkheid van een kiemschade zeer
goed indenken. Behalve de onderzoekingen van
Roesch, Lancereaux,
H Simmonds
e.a. die reeds in dezelfde richting wezen, zijn de
onderzoekingen van
Dr. Ed. Bertholet C^) voor ons onderwerp van

\'"ndÄr vond in de testikels van lO) alcoholisten de

volgende veranderingen:

I In 64 gevallen. 64 totale atroptle (intcrstitieel en parenchyma-

teus). spermatozoïden verdwenen, geen karyokinesen.

II In 18 gevallen, 18 o/«, vergevorderde atrophe; slechts enkele

soermatozoïden. eenige karyokinesen. .

III. In 16 gevallen. 16 o/o. lichte atroptle, spermatozofden vrij talrijk.

IV. In 2 gevallen. 2 »/o. geen veranderingen.

Dat deze atroptie niet door seniliteit wordt veroorzaakt, blijkt we
hier uit, dat in klasse I 13 gevallen voorkomen van 30-40 Paj oud
en 6 gevallen van 25-30 jaar. Door kleuring met Sudan III kon Bcrtholet

in 40-50 gevallen een vettige degeneratie in het parenchym aan oonen

Onder deze laatste gevallen zijn ook eenige onder klasse III onder

^\'TeT"fe?gelijking met andere aandoeningen bij de zelfde obductie

gevonden, diene het volgende staatje: .... ,

^ Testikel afwijkingen, 82 % (klasse III buiten beschouwing gelaten,

deze klasse mede gerekend 98 o/o)-

Hartafwijkingen. 59 o/o-
Nierafwijkingen, 58 «/o-

-ocr page 97-

Maagafwijkingen, 34 o/q.
Tuberculose 32 "/o-

Pneunionie 24 o/q.

Leverhypertrophie, 31 »/o.
Levercirrhose, 15 o/o-

Peze onderzoekingen, die een schade van de structuur van de kiem-
klieren aantoonen, brengen een eventueele mogelijkheid van de blasto-
phthorie ten duidelijkste naar voren. Een bewijs is het natuurlijk nog
niet, daarvoor is het onderzoek naar de bevruchtingsresultaten nood-
zakelijk. Proeven op dieren zijn hiervoor aangewezen. In de eerste
plaats, omdat men eenige generaties kan vervolgen en in de tweede
plaats, omdat men beter, door kruisingsproeven, kan constateeren of
men met gezonde, niet gedegenereerde dieren te maken heeft.

Dierproeven.

De meest klassieke proeven Ih dit opzicht zijn die van Mairet en
Combemale.

I. Een mannelijke hond werd gedurende 8 maanden dagelijks met
absynth gevoederd (11 gr. 72 absynth per dag en per K.G. proef-
dier). Aan het einde van deze acht maanden werd dit dier gepaard
met een gezonde krachtige teef. Het resultaat van de worp was:

Van de 12 jongen werden 2 doodgeboren, 3 stierven toevallig binnen
14 dagen, de anderen stierven binnen 67 dagen aan krampachtige
aanvallen, darmontsteking en tuberculose.

II. Twee gezonde ouders. De teef werd de laatste drie weken van
de dracht dagelijks dronken gevoerd (2.7—5 gr. 72 o/o absynth per
dag en per K.G. proefdier). Van de 6 jongen werden 3 doodgeboren,
2 waren lichamelijk goed ontwikkeld, doch weinig intelligent, het laatste
groeide langzaam, was dom en toonde een zeer gering ontwikkelde reuk.

Dit laatste dier, een teef, werd toen zij volwassen was gepaard
met een gezonden krachtigen alcoholvrijen hond, zij zelf kreeg ook geen
alcohol. Van de 3 jongen had het eerste verscheidene ontwikkelings-
gebreken, zooals klompvoeten, verkromming van verscheidene teenen,
palatoschisis enz., het tweede behield een open ductus Botalli en stierf
na 14 dagen, het derde vertoonde spieratroptie van de achterste lichaams-
helft en stierf eenige uren na de geboorte.

In de litteratuur vindt men nog verscheidene andere dierproeven,
zooals van
Hodge, Foure, Laitinen e.a., maar deze zijn hoofdzakelijk
onderzoekingen naar de nakomelingschap van gealcoholiseerde
paren en dus voor ons onderwerp van minder belang.

Ik noemde de proeven van Combemale klassiek juist, omdat zij de
meeste gegevens over de aetiologie van de alcoholschade trachten te
geven. De eerste proef illustreert de schadelijke werking van den
alcohol van den vader op zijn nakomelingschap.
De tweede proef schijnt de alcoholschade in een verdere generatie

-ocr page 98-

aan te toonen. Forel merkt hierbij op: „de degeneratie in de tweede
generatie is duidelijk intensiever dan in de eerste." Deze proef
schijnt
dit aan te toonen en Forel trekt door den schijn een voorbarige con-
clusie. Een voorbeeld hoe met
erfelijkheids-vraagstukken lichtvaardig
wordt omgesprongen! Immers de eerste generatie is geen alcoholische
generatie. De teef (grootmoeder) werd gealcoholiseerd gedurende
de
laatste drie weken
van haar dracht. De eerste generatie is dus ver-
giftigd gedurende de laatste 3 weken van de embryonale periode.
De kiem van de grootmoeder heeft dus niet geleden, doch wel de
vrucht. De z.g. tweede generatie is dus eigenlijk de eerste blasto-
phthorische generatie door den alcohol en dat deze intensief heeft inge-
werkt blijkt wel uit de misvormingen. M. i. is de intensiteit van de
degeneratie beter te verklaren door het vroegtijdige inwerken van den
alcohol op het nog onvoltooide organisme dan door een voortschrijdende
degeneratie.

Hier ligt nog een ruim veld van onderzoek braak. De medegedeelde
dierproeven zijn nog lang niet voldoende bewijzend. Wil men eenig
licht krijgen in het vraagstuk der blastophthorie dan zijn nog vele
dierproeven te doen, waarvan bovenstaande een voorbeeld zijn. En
wel in het bijzonder het bestudeeren van het alcoholisme van den
vader veroorzaakt door sterke drank en ook door gewone wijnen en
bier, met betrekking tot zijn nakomelingschap. Wanneer eventueele
minderwaardige progenituur in leven mocht blijven, het verder vervolgen
van verschillende generaties, zoowel door combinatie met gezonde
individus, als met minderwaardigen uit andere gealcoholiseerde dieren.

Wanneer door deze proeven is gebleken, dat het biologisch mogelijk
is, dat alcohol de kiem zoo beschadigt, dat een of meer generaties
gedegenereerd worden dan kunnen met meer vrucht de verschillende
familie-gegevens bij den mensch worden bestudeerd dan tot nu toe het
geval is. Want gaat men over tot de onderzoekingen bij den mensch
dan zijn uitgebreide familie-verslagen van meer belang, dan groote hoeveel-
heden statistische gegevens, die onmogelijk alle factoren kunnen omvatten.

Fournier beschrijft een geval van een huisvader, die tusschen
de 20 en 30 jaar veel heeft gedronken. Gedurende dezen tijd verwekte
hij twee lichamelijk zeer gedegenereerde, geestelijk achterlijke zoons.
Hierna houdt hij op met te drinken en verwekt nu een bijna geheel
normaal en daarna twee kerngezonde kinderen.

Wanneer een dergelijk geval eens nauwkeurig wordt waargenomen
en wanneer wordt onderzocht of de vader alleen dronk, waar de
degeneratieve kenmerken uit bestaan, of de laatste bij de geboorte
reeds bestonden (ter uitsluiting van alcohol gebruik in de kindsheid),
kan een dergelijk onderzoek veel meer vrucht afwerpen dan een om-
vangrijk statistisch onderzoek, waar men van het begin af twijfelend

tegenover dient te staan.

Het weinige echter dat wij reeds weten, doet ons met recht ver-
moeden, dat de alcohol wel degelijk beschadigend op de kiem inwerken

-ocr page 99-

kan; hoe stelt men zich echter deze beschadiging voor? Chronische
alcoholvergiftiging beschadigt in elk geval dikwijls de geslachtsklieren
en geeft naar alle waarschijnlijkheid aanleiding tot degeneratie van
de progenituur. Hoe stellen wij ons deze overgang van de beschadiging
van de geslachtsklieren tot de degeneratie der progenituur voor?

Wij naderen zoo tot onze tweede vraag:

Is de degeneratie in een geslacht primair en is het alcohol misbruik
hiervan het gevolg!

Pearson p) (27) (28) gn met hem de andere Neo-Darwinisten achten
de degeneratie primair. Een alcoholist is niet gedegenereerd door den
alcohol, hij was gedegenereerd en een uiting van deze degeneratie
is zijn alcoholisme. De alcohol werkt selectief, door de gedegenereerden
nog meer te degenereeren en dus spoedig uit te roeien. Hierdoor
blijven de sterksten in het leven, waardoor sommige nakomelingen
van dronkaards bijzonder goed zijn: zij hebben den alcohol-proef
doorstaan. Deze conclusies worden getrokken uit het onderzoek van
eenige duizenden schoolkinderen.

De kinderen van alcoholici hebben een even groot geboortegewicht
als de kinderen van abstinenten, zij zijn zelfs gezonder, lijden minder
aan epilepsie en tuberculose cn zijn even verstandig. De kindersterfte
bij alcoholische families is echter grooter.

Deze onderzoekingen liebben heel wat pennen in beweging gebracht,
vooral in het kamp der geheel-onthouders. Vooral Forel gaat heftig
tegen Pearson te keer. Het valt dan ook des te meer op wanneer
Forel een paar bladzijden, voordat hij Pearson\'s statistiek aanvalt, de
statistiek van Laitinen beaamt. Dc zelfde verwijten, die hij Pearson
doet. had hij ook Laitinen moeten maken. Hij prijst Laitincns strenge
indeeling. omdat deze onderzoeker een onderscheid maakt tusschen
abstinenten en matigen (het ééne glas bierl). maar hij laakt Pearson,
omdat hij abstinenten en werkelijk matigen onder één rubriek neemt,
wegens te weinig vertegenwoordigers cn evenzoo met de drinkers
en van drinken verdachten handelt. Pearson houdt cr echter nog een
5e rubriek, de volslagen dronkaards, op na. Practisch is Pearson\'s in-
deeling zeer tc verkiezen boven de indeeling van Laitinen. al past zij
niet zoo zeer in het kader van gchccl-onthouders propaganda. Boven-
dien onderscheidt Pearson vaders en moeders, wat Laitinen alweder
niet doet. Toch heeft Forel gelijk, wanneer hij Pearson\'s statistiek
oppervlakkig noemt cn dit wordt nog meer duidelijk door de opmerking
van Saleeby, dat de school in Edinburgh, die Pearson liet onderzoeken,
bevolkt wordt door kinderen uit het meest gedegenereerde district
van Edinburgh. Het materiaal, dat onderzocht werd. is dus een een-
zijdig materiaal. De indeeling, die beter is dan die van Laitinen. is
uitteraard gebrekkig. In een land. waar geen leerplicht is. zooals
Schotland, is de school geen maatstaf van de bevolking van het land.

Van de verdere familie der kinderen is niets bekend. Het ge-
heel maakt, dat men met conclusies over een dergelijk ingewikkeld

-ocr page 100-

vraagstuk, uit zulk een statistiek uitermate voorzichtig zijn moet.

In elk geval is uit de verschillende statistieken noch de gevolgtrekking
te maken, dat de alcohol de eerste oorzaak is van de degeneratie,
noch, dat de degeneratie de eerste oorzaak is van het alcoholisme.
Pearson heeft natuurlijk gelijk, met de bewering, dat er, wanneer de
alcohol werd afgeschaft, toch nog idioten en minderwaardigen zouden
ontstaan. Er zijn zooveel andere invloeden, die de oorzaak van deze

afwijkingen kunnen zijn.

Er zijn echter ook verschillende families aan te toonen, waar m ver-
scheidene generaties dronkaards voorkwamen en toch een gezonde
nakomelingschap aanwezig is. Dé krankzinnigengestichten leeren ons,
dat alcoholisme en degeneratie hand aan hand gaan, de pathologisch-
anatomische onderzoekingen en de dierproeven wekken het vermoeden,
dat de blastophthorie niet is weg te cijferen.

Wanneer ons twee verschillende wegen worden aangewezen, die
wij beiden geneigd zijn te bewandelen, zoeken wij naar een midden-
weg, die een overzicht van beiden toelaat. Dezen middenweg wijst

ons Mjoën i^) aan. . . u

Deze onderzoeker komt eveneens na onderzoek van het statistische

materiaal tot de conclusie, dat deze gegevens ontoereikend zijn. Hij
ook legt den nadruk op dierproeven en familie onderzoek. Uit de
bestaande experimenten op dieren en uit eigen familie onderzoek komt
hij tot de slotsom, dat de alcoholische blastopthorie veroorzaakt wordt
door alcoholische dranken van hoog^ percentage.

De alcoholische blastophthorie is niet een beschadiging van een
gezonde kiem, maar een verhinderen, dat de regeneratie plaats vindt.
Wanneer b.v. een familie neiging vertoont tot een bepaalde af-
wijking dan kan deze afwijking verdrongen worden door regeneratieve
werkingen, in de kiemcellen. De alcohol zou nu weder deze regeneratie

^^^Dere\'^theorie heeft iets zeer aantrekkelijks; de alcohol tast niet
alleen een locus minoris resistentiae aan in het lichaam, maar als zij
lang genoeg doorwerkt, ook in de kiemcellen. Het familie onderzoek,
dat Mjoen publiceert schijnt dit te bevestigen:

Het overzicht van wat bekend is omtrent de kiemschade laat zien,
dat dit gedeelte van de wetenschap nog in de kinderschoenen staat.

Er moet nog veel gewerkt worden alvorens in deze moeilijke problemen

meer licht komt. Speciaal moet de nadruk worden gelegd op het dier-
experiment en het familie onderzoek, voorzoover het nauwkeurig te
overzien is. Conclusies moeten vooralsnog voorzichtig
Wel mag worden opgemerkt, dat naar alle waarschijnlijklmd kiem-
vergiften bestaan, die zulk een invloed kunnen uitoefenen op dcgene-
ratieve cellen, dat deze vergiftiging tot uiting kan komen in een
volgende generatie en misschien ook
eenige generaties daarna, m.a. w.
de waarschijnlijkheid van het bestaan van een mogelijkheid van wijzi-
ging, die op de onbevruchte geslachtscellen inwerken kan.

-ocr page 101-

Het Wezen der Erfelijkheid.

In den aanvang van dit tioofdstuk toonde ik in het kort aan, dat
de blastophthorie is de pathologie der genen en dat de erfelijkheid van
pathologische eigenschappen is de overdracht van pathologische genen
of van genen, wier ziekelijke toestand door een bepaalde groepeering
tot uiting komt.

Zuiver theoretisch gesproken is dus de blastophthorie de beschadi-
ging der kiem, die slechts in de eerste generatie tot uiting komt en
dan ophoudt. Wordt echter deze schade in een volgende generatie
overgedragen, terwijl de blastophthorie ophoudt, dan komt het vraag-
stuk van de overdracht van pathologische genen aan de orde.

Wij zien dus, dat de theorie van Mjoën de blastophthorie voert
naar het gebied van de zuivere erfelijkheid.

Wanneer Forel beweert, dat de blastophthorie blastophthorische
determinanten geeft, die overgeërfd kunnen worden en wanneer Mjoën
de blastophthorie anti-regeneratorisch laatMnwerken dan werpen deze
opvattingen een andere licht op deze theorie, geheel anders dan de
voorstellingen, die de Neo-Darwinisten aan de kiemplasma theorie geven.

Om dit duidelijk te maken is een korte bespreking van deze theorie
noodzakelijk, die tevens dient als werk-hypothese voor onze voor-
stellingen van het erfelijkheids-mechanisme in de kiemcellen.")

Theorie van Weismann. De grondslag voor de erfelijkheids-theorie
van Weismann is de leer van de
continuiteit van het kiemplasma.
De ontogenetische ontwikkeling van het kiemplasma tot organisme
heeft slechts een tijdelijk doel, de vorming van het organisme, dat na
eenigen tijd weer afsterft. Het kiemplasma, dat voor deze ontogeneti-
sche ontwikkeling noodig is, heet
actief kiemplasma. Er blijft echter
ook nog een gedeelte van het kiemplasma over, dat niet voor de
vorming van het organisme gebruikt wordt, het
inactieve kiemplasma.
Dit inactieve kiemplasma wordt in de geslachtscellen vastgelegd en
is de drager van de erfelijkheidsstof. Dit kiemplasma speelt dus ge-
durende opeenvolgende generaties eenzelfde rol. De erfelijkheidsstof
gaat dus steeds direct uit van de ouderlijke kiemcellen, waardoor
een ononderbroken lijn door de verschillende generaties heen loopt,
dit is het begrip van de
continuiteit van het kiemplasma.

Tot goed begrip van de wijze, waarop de erfelijkheidsstof wordt
overgedragen, dient de opvatting van de structuur van het kiemplasma.
De kern en meer in het bijzonder de kernstaafjes of chromosomen
zijn de dragers van de erfelijkheidsstof. Deze erfelijkheidsslof bestaat
uit zeer kleine levenseenheden, die het vermogen bezitten van te
groeien, te assimileeren en zich door deeling te vermeerderen. Deze
kleine eenheden noemt Weismann
bioplioren. Deze biophoren zijn
wederom in groepen vercenigd tot
determinanten. Weismann noemde

a) Een goed overilcht van de theorie van Weismann. benevens een volledige opgave van
diens werken, vindt men in Dr. W. Schallmayer, Vererbung und Auslese Im
Lebenslauf der Völker, 1903, blz. 32-75.

-ocr page 102-

deze groepen zoo, omdat zij den aard van een celsoort bepalen of
determineeren. Uit de determinanten wederom wordt de
ide obgebouwd.
Een ide sluit den aanleg tot een volkomen organisme in zich.

Ieder kiemplasma moet de iden minstens dubbel bezitten, dus ook
het voor een organisme benoodigd determinanten materiaal dubbel,
daar door de geslachtelijke voortplanting de chromosomen gesplitst
worden en de helft hiervan wordt uitgescheiden. Naar alle waar-
schijnlijkheid is een chromosoom niet gelijk aan één ide, maar is
weer een verzameling van iden; deze verzameling noemt Weismarin
indanten. Meestal zijn er dan ook meer dan twee iden, waardoor de
mogelijkheid van verscheidenheid grooter wordt.

Door de amphimixis bovendien, d.i. de geslachtelijke vermenging
van twee kiemplasmata wordt de mogelijkheid van verscheidenheid
nog grooter. Bovendien oefenen naar alle waarschijnlijkheid de ver-
schillende iden door verschillende combinaties invloed op elkander
uit ook wat betreft hun determinantengroepeeringen. a)

De verscheidenheid van iden of genen groepeeringen, en hierin
wederom
het mozaiek van determinanten, wordt dus op deze wijze

vrijwel onbeperkt.

Een kind heeft dus in zich zelf en in zijn inactief kiemplasma met
alleen iden van zijn ouders maar naar alle waarschijnlijkheid ook
iden van zijn voorouders. De groepeering en hoeveelheid van deze
iden hangt weer van allerlei omstandigheden af.

Men kan nu onderscheiden de dragers der eigenschappen van de
soort en de dragers der eigenschappen van het individu. De factoren,
die de eigenschappen van de soort bepalen, treden regelmatiger op,
dan die de eigenschappen van het individu te voorschijn zullen doen

komen. , . ,

Toch kan het grillige in het optreden van individueele eigenschap-
pen niet alleen
veroorzaakt worden door het uitvallen van bepaalde
factoren in het kiemplasma, maar ook door de zoogenaamde latente
erfelijkheid. De factor is dan wel aanwezig, doch komt met tot
uiting in een eigenschap. De mogelijkheid bestaat echter, dat na
eenige generaties deze sluimerende factor, zich op eens in een

eigenschap kan openbaren.

Een voorbeeld van een zich geregeld herhalen van een latente
erfelijkheid is de overdracht van het mannelijk geslacht door het
vrouwelijk en omgekeerd. Wanneer een vader een dochter kan ver-
wekken dan moeten noodzakelijkerwijs vrouwelijke factoren in het
kiemplasma van den vader latent gebleven zijn. Hetzelfde is ook het

bedoelt het wezen van deze eenheden te omschrijven.

-ocr page 103-

geval, v^anneer een goede melkkoe deze eigenschap via haar stierkalf

aan haar nakomelingen overdraagt.

Het ontstaan der variaties. De amphimixis is volgens het boven-
staande een bron van variaties, door het mengen, combmeeren enz.
van eigenschappen. Toch moet het materiaal hiertoe in het kiem-
plasma aanwezig zijn. Er kan een versterking van een eigenschap
plaats hebben of een verzwakking, een eigenschap kan la ent bhjven
of worden uitgestooten. de eigenschap was echter in het kiemplasma
aanwezig. De amphimixis verwerkt dus het materiaal, dat aanwezig

is, en kan dus ge^n kwalitatieve veranderingen van ée eigenschappen te

voorschijn roepen. ..

Kwalitatieve veranderingen der eigenschappen zijn slechts te ver-
krijgen door invloeden van buiten op het kiemplasma. Schommelingen
in de voeding der biophorcn en determinanten gedurende hun ver-
meerdering en groei zijn de eerste aanleidingen tot die grootere a -
wijkingen van de determinanten, die zich aan ons vertoonen als
zichtbare.individueele variaties. Iedere verandering wordt langzaam
voorbereid alvorens openbaar te worden. . . „ •

Het verdient aanbeveling reeds hier op dit stadium in de theorie
van Weismann te wijzen. Immers waar door de
Neo-Darwinisten
zoo de nadruk gelegd wordt op de amphimixis, waar zij zoo naar
voren brengen, dat geen veranderingen dan door kruising mogelijk
zijn dat dus de variaties slechts ontstaan door bepaalde vermenging
van\' erfelijkheidsfactoren, daar is het noodig aan te toonen. da
Weismann zelf ruimte overlaat voor uitwendige invloeden op het
kiemplasma. De
Neo-Darwinisten en Weismann n.1. worden zoo

dikwijls in één adem genoemd. _

Kan men zich nu voorstellen, dat de variaties door amphimixis.

maar ook door uitwendige oorzaken ontstaan, dan kunnen deze
variaties worden versterkt door de selectie, wanneer de genen hoe-
danigheden hebben verkregen, die selectieve waarde hebben. Deze
voor de generaties gunstige genen worden dus door de selectie inde
kiemplasmata
opgestapeld. Wanneer dit door de selectie o"eelnnderd
kan geschieden d.w.z.. indien deze gencn-opstapehng de bezitters
van deze genen juist door deze eigenschap niet ten val brengt,
dan kan er een bepaalde richting bestaan, waarin zich deze variatie

gaat bewegen.

Als voorbeeld hiervan geeft Weismann de variëteit van den Japansch-
Koreaanschen haan met den 6 voet langen staart. Deze variëteit is
ontstaan door de kunstmatige seleciie van hanen met lange staarten.
Door de voortgezette teeltkeus van deze
plus-variatie worden dc
plus-determinanten opgestapeld. De variaties schommelen om het
gemiddelde in het algemeen
(Galton, Weldon. Amnion de Vries e.a.)
doch in het geval van dc progressieve variatierichting, wordt dit
nulpunt naar de
plus-kant verschoven. Minusvariaties, een verschuiven
van het nulpunt naar beneden, zal wederom door de teeltkeus meestal

-ocr page 104-

worden verhinderd, waar spoedig een schadelijke werking optreedt.
Deze variatierichtingen worden dus beiderzijds door de teeltkeus na
een bepaalde pro- of regressie geremd. Uit den aard der zaak moet
deze remming door de persoonlijke selectie op den langen duur
werken en een fijne beperking van overgroote variaties missen, het
is slechts een ruwe regeling van het doelmatige. Parallel met de per-
soonlijke selectie gaat nog een andere selectie in de fijne structuur
van de kiemcellen haar gang, als het ware een verfijnde en meer
zekere nabootsing van de persoonlijke selectie. Het is de selectie van
de elementen van de kiem onderling, de germinale selectie. Een ver-
borgen wisselwerking in de kiem van het uitstooten van het schade-
lijke en het versterken van het doelmatige. Zoo spoedig een begin
gemaakt is en de variatie heeft een bepaalde richting genomen, zorgt
de germinale selectie van haar kant zelfstandig er voor, dat het
proces in dezelfde richting voortgaat, totdat de persoonlijke en de
germinale selectie wegens ondoelmatigheid het proces doet ophouden.

Aanleiding tot het toepassen van deze germinale selectiehypothese
ten opzichte van de variatierichtingen, was de onvoldoende verklaring
van het ontstaan van rudimentaire organen door middel van de
panmixie. Dit begrip wil zeggen, dat niet alleen individuen, die het
thans nuttelooze orgaan in de grootste volmaaktheid bezaten, maar
ook die individuen, die de een of andere onvolmaaktheid aan dit
orgaan bezaten, zich konden voortplanten. De volmaaktheid van een
orgaan moet volgens Weismann ontstaan door dezelfde aanleiding,
waardoor het orgaan zelf ontstaan is n.1. door de selectie. De selectie
werkt echter alleen door nuttigheid of schadelijkheid, niet door nut-
teloosheid. De panmixie verklaart dus wel afwijkingen van een be-
paald orgaan, doordat, waar het orgaan nutteloos geworden is, een
afwijking niet door de schadelijkheid wordt verhinderd. De panmixie
verklaart echter niet voldoende het langzame verdwijnen van een
bepaald orgaan.

Daarom wordt de germinale selectiehypothese te hulp geroepen.
Nemen wij de achterste extremiteiten van den walvisch als voorbeeld.
De determinanten van deze lichaamsdeelen worden als het ware in
het kiemplasma aan hun lot overgelaten, nu deze lichaamsdeelen in
het water minder worden gebruikt. De minusvariaties worden dus
ook niet meer uitgestooten door de selectie. Deze determinanten
komen dus langzamerhand in het nadeel ten opzichte van de andere
determinanten. Er gaat langzamerhand een germinale variatie optreden,
die openbaar wordt in het verdwijnen van het orgaan. Waar nu deze
theorie het rudimentair worden van organen kan verklaren, kan zij
ook te hulp worden geroepen bij de verklaring van het ontstaan van
andere variaties.

Indien wij het bovenstaande in het kort samenvatten dan ligt
volgens Weismann de grondslag tot de erfelijkheidsverschijnselen in
de combinatie, selectie en uitwendige invloeden op de determinanten

-ocr page 105-

in het i<iemplasma. Parallel hiermede gaat de ontwikkeling van het
soma in verschillende generaties en al moge al eenige wisselwerking
bestaan tusschen soma en kiemplasma, het kiemplasma houdt de
leiding.

Vandaar, dat Weismann in duidelijke tegenspraak komt met Lamarck.
Lamarck meent, dat de erfelijkheid ontstaat als afdruk van de licha-
melijk verkregen eigenschappen. Weismann zegt: eigenschappen, die
onafhankelijk van de kiem worden verkregen, kunnen niet worden
overgeërfd. Vele proeven zijn reeds ter verklaring van deze problemen
genomen en het resultaat van deze proeven is een uitspreken van
een „nescio". De besnijdenis gedurende eeuwen voortgezet heeft den
Joden nog niet van hun voorhuid beroofd. Het coupeeren der staarten
en ooren van bepaalde hondenrassen blijft bij elke generatie wederom
noodig, de natuur volgt dit voorbeeld niet op. De voeten der Chi-
neesche vrouwen moesten steeds weer worden verbogen. De kunst-
matige epilepsie bij cavia\'s opgewekt verscheen voor den eenen
onderzoeker gedurende eenige generaties, terwijl een ander dezelfde
proeven verrichtte zonder deze verschijnselen te zien (Westphal,
Sommer).

Deze onopzettelijke en opzettelijke proeven bewijzen echter niet,
dat verkregen eigenschappen niet overgeërfd kùnnen worden. Zij
bewijzen hoogstens, dat de verminkingen te grof zijn om voldoende
op het kiemplasma in tc werken. Een invloed echter, die het geheele
lichaam doordringt kan theoretisch wel degelijk invloed uitoefenen
op het kiemplasma. Deze veronderstelling is ook wel te rijmen met
de theorie van Weismann. Daar Weismann echter den afdruk van de
verkregen somatische eigenschap in het kiemplasma positief ontkent,
komt de opvatting, dat een invloed op het kiemplasma van uit het
soma mogelijk is, op den achtergrond. Ter zelfder tijd komt de wer-
king van de amphimixis geheel op den voorgrond. Het zoo resistente
kiemplasma wordt slechts veranderd door een vermenging met een
ander kiemplasma. De resultante van deze wisselwerking is de
nieuwe variatie.

De nakomelingen van een bepaalde soort ontstaan nu als vertegen-
woordigers van dezelfde soort met eigenschappen, die tusschen be-
paalde grenzen variabel zijn.

Gegeven dus twee kiemplasmata met bekende eigenschappen, onder
bekende mengingsvoorwaarden, dan is het resultaat van deze ver-
menging een bekend product. De selectie, zoowel de germinale als
de somatische is er als contrôle voor voortbrengselen, die nadeelig
zijn voor de soort. De erfelijkheidstheorie, die op dezen grondslag is
opgebouwd, moet dus noodzakelijkerwijs, een fatalistische neiging
vertoonen. Geeft n.1. een bepaalde amphimixis een voor de soort
schadelijke variatie, dan is deze schadelijke variatie slechts te voor-
komen, wanneer dit bepaalde soort kiemplasma niet voortgeplant
wordt.

-ocr page 106-

Deze schijnbaar eenvoudige theoretische gevolgtrekking werd den
laatsten tijd vooral op het gebied der erfelijkheid van psychqren ge-
trokken. Is echter deze gevolgtrekking overeenkomstig de werkelijk-
heid-? In elk geval niet geheel volgens Weismann\'s eigen theorie.
Deze conclusie schakelt den uitwendigen invloed op het kiemplasma
uit Of er wordt maar aangenomen, dat het kiemplasma zoo beschut
is dat deze uitwendige invloed practisch niet medetelt. Deze conclusie
is\'getrokken uit de beschouwing van het fijne mechanisme, da door
de amphimixis in het chromosomen-mozaiekwerk aan het werken is
gebracht. Eventueele werkingen van uit het lichaam op deze chromo-
Lmengroepen wordt echter uitgeschakeld. Waar nu de geslachts-
klieren zoo\'n innige samenhang vertoonen met andere klieren voor
inwendige afscheiding, waar dus deze klieren zeer zeker geen af-
zondedijke elementen zijn, daar mag maar niet, ter wille van een
theorie, de onaantastbaarheid van het kiemplasma m die klieren
worden gepredikt, alleen omdat het tegendeel niet bewezen is.

BlastopMhorie en de theorie van Weismann. De kiembeschadiging
nu door vergiften, de blastophthorie, brengt, hetgeen door boven-
staande conclusie op den achtergrond werd gedrongen, thans weder
op den voorgrond en speciaal van het gezichtspunt gezien, hetgeen

Mjoën ons aantoont.

Mjoën meent, dat de alcoholische blastophthone daarom schadelijk
werkt, omdat de alcohol die deelen in het kiemplasma doodt, die tot

herstel medewerken.

De germinale selectie van Weismann is n.1. mets anders dan een
wisselwerking tusschen de chromosomendeelen onderling. Weismann
verklaarde het ontstaan van krachtiger chromosomen, doordat deze
door de grove individueele selectie reeds in grooter aantal aanwezig
waren en reeds sterker waren. Aan den anderen kant gaan bepaalde
determinanten of chromosomendeelen degenereeren tengevolge van
de een of andere aanleiding. Dit is niet anders dan een vrijwel zelf-
standige ontwikkeling in de kiem zelf, een versnellen van het selectieve
proces. Wanneer Weismann nu een dergelijk proces door een uit-
wendige aanleiding in de
Phylogenese aanneemt dan is hij, dunk
mij slechts een klein stapje verwijderd van de veronderstelling, dat
dit\'proces ook zonder een uitwendige aanleiding plaats vindt, maar
ook door een somatische werking een invloed kan ondervinden.

Waar in het lichaam regeneratieve en degeneratieve verschijnselen
voor ons oog vrij wel zelfstandig optreden ten gunste of ten kwade
van het lichaam, is het dan zoo wonderlijk, dat deze zelfde ver-
schijnselen zelfstandig ten gunste of ten kwade van het kiemplasma
en ook van het product hiervan kunpen plaats vinden? Van dit
standpunt uit kan men zich voorstellen, dat zieke en minderwaardige
determinanten worden geregenereerd. De alcohol nu, die tot in het
kiemplasma is doorgedrongen, zou dezen locus minor.s resisten lae
aantasten en aan het
regeneratie-proces halt toeroepen. De deter-

-ocr page 107-

minanten komen in een toestand, die voor het te verwachten product
nadeelig is.

Zooals ik hierboven aanstipte, heerschen omtrent het gevolg van
de blastophthorie twee opvattingen. De eene acht een blastophtho-
rische inwerking slechts op de eerste generatie mogelijk, de tweede,
waaronder Forel zelf, spreekt van blastophthorische determinanten, die
door verschillende generaties worden heengevoerd. Zoowel van het
standpunt van Mjoën, als van uit de theoretische opvattingen van
Weismann bezien, verliezen de twee genoemde opvattingen hun ver-
schillen.

Wanneer de alcohol de regeneratie tegen gaat dan hangt het er
slechts van af in hoever deze schadelijke inwerking heeft plaats ge-
grepen. Is de kiemschade sterker dan de regeneratieve kracht in het
kiemplasma dan is het theoretisch zeer goed mogelijk, dat de inwen-
dige kiemceldegeneratie in het passieve plasma blijft voortgaan,
totdat dit plasma
verhinderd wordt zich voort te planten door selectie
of anderszins of, totdat de regeneratieve kracht het eindelijk van de
degeneratieve wint. Wanneer men vasthoudt aan de meening, dat de
blastophthorie slechts in de eerste generatie werkt, dan moet men
aannemen, dat het kiemplasma zoo vergiftigd is, dat het in zijn
voedingstoestand is gestoord cn een minderwaardig product daardoor
oplevert. Men moet dan breken met de opvatting, dat het plasma
in zijn
Chromosomendeelen als erfelijkheidsdragers is aangevallen en
men moet dan aannemen, dat de blastophthorie hoegenaamd niets te
maken heeft met erfelijkheid. Nu is het echter niet goed denkbaar,
dat de
spermatozoïden zoo beschadigd zijn, dat zij een veranderd
product geven, zonder dat eenige eigenschappen overdragers of enkele

hiervan zouden aangetast zijn.

Er zijn immers eigenschappen overgedragen en wel veranderde
eigenschappen; aan het mechanisme, dat deze overdracht bewerkt,

moet dus iets haperen.

Van dit standpunt bezien komt de uilwerking der blastophthorie
hier op neer, dat bepaalde vergiften van uit het soma lot in het
kiemplasma doordringen cn daar op de geheimzinnige werkingen van
degeneratie en regeneratie storend inwerken.

Waar wij zien, dat een bepaald vergift in het soma bepaalde organen
bij voorkeur aantast, daar kan men in analogie hiermede een locus
minoris resistentiae in het kiemplasma zelf voor een bepaald vergift
aannemen. Het alcoholisme uit zich voornamelijk in aandoeningen
van het zenuwstelsel. De alcohol, die het kiemplasma vergiftigt, tast
misschien de determinanten aan, die noodig zijn voor de ontwikke-
ling van het zenuwstelsel, hetgeen misschien bij benadering de nerveus
gedegenereerde nakomelingschap van alcoholisten
zoh kunnen verklaren.

Evenzoo kan een oorzaak worden gezocht voor den eigcnaardigen
schedelbouw en veelvuldig optreden van convulsies, die Rennert bij
kinderen van met lood vergiftigde vaders kon aantoonen.

-ocr page 108-

Eenigszins in dezen geest zijn de opvattingen van Delage en
Policard over partlienogenesis (3\'). Deze gedachtengang komt hoofd-
zakelijk hierop neer, dat het spermatozoon niet slechts erfelijkheids-
materiaal in de eicel, brengt, maar bovendien, als niet specifieke uit-
wendige oorzaak, de eicel tot deeling zou prikkelen. De bevruchting
zou dan als een soort fermentwerking zijn op te vatten. Als voor-
naamste dierproeven, die deze bewering steunen, kan men wel de
proeven van O.
Hertwig noemen, die ten doel hadden het bevruchtend
vermogen van het spermatozoon van den kikvorsch na te gaan. Deze
spermatozoïden werden aan de werking van een of ander vergift
blootgesteld of met radium bestraald. Daarna werden normale eieren
met aldus behandelde spermatozoïden bevrucht. De meeste der
zoo verkregen larven waren abnormaal en vertoonden misvormingen.
Merkwaardig nu is, dat bij middelmatige bestraling een verhouding
bestond tusschen de sterkte der bestraling en de veelvuldigheid en
belangrijkheid der afwijkingen. Bij zeer krachtige bestraling was een
vermindering van de veelvuldigheid en belangrijkheid der afwijkingen
waar te nemen, naar mate de bestraling sterker was geweest. Met
zeer sterk bestraalde spermatozoïden ontstonden
normale larven. De
bovengenoemde uitkomsten worden nu door
Delage als volgt ver-
klaard :

jo. Bij matig sterke bestraling wordt het chromatine veranderd,
wat beteekent verandering van eigenschappen, die erfelijk kunnen
overgedragen worden, dus abnormale nakomelingen.

2». Bij zeer sterke bestraling wordt het chromatine zeer sterk ver-
anderd; de aan het chromatine gebonden hoedanigheden vernietigden
daardoor de functie van drager van erfelijke hoedanigheden aan het
spermatozoon ontnomen. Dit spermatozoon heeft dientengevolge alleen
als prikkel-tot deeling op de eicel gewerkt. Wij hebben hier dus
parthenogenesis.

Overeenkomstig hiermede zijn de proeven van Kupelwieser en
Loeb{^^). Zij lieten de spermatozoïden van mollusken de eieren van
den zeeegel bevruchten. Microscopisch werd aangetoond, dat het
mannelijk chromatine, na een korte aanhechting aan het vrouwelijke,
weldra in zijn geheel als een kleurbare bol, die spoedig ontaardde,
in het ovulaire protoplasma werd uitgestooten.

Al kan men dit soort bevruchting geen parthenogenesis noemen,
zooals
Delage en Benders doen — parthenogenesis is onbevrucht
voortbrengen, er heeft wel degelijk een bevruchting plaats al worden
de mannelijke eigenschappen niet overgedragen — de uitlegging van
de verschijnselen past in het kader van onze beschouwingen over de
blastophthorie en wel in dezen zin, dat de erfelijke eigenschappen in
bepaalde graden worden beschadigd, waardoor ook de overdracht in
bepaalde graden wordt gestoord en dient zoo als proefondervindelijke
illustratie van de boven ontwikkelde theorie.

Even belangwekkend is ook weer van deze theorie uit bezien de

-ocr page 109-

waarneming, die Benders in hetzelfde opstel mededeelt. Het betreft
den toestand van de nakomelingschap van een potator. Het oudste
kind vóór het potatorium des vaders verwekt is normaal. De beide .
volgende gedurende de dronkenschap geborenen zijn imbeciel en
worden in Meerenberg verpleegd, terwijl het vierde, thans 56 jaar
oud, geen spoor van psychopathische verschijnselen vertoont, den
nerveuzen aard van de moeder heeft, maar uiterlijk op den vader
gelijkt evenals het eerste en tweede kind. Wanneer men deze waar-
neming volgens bovenstaande theorie wil verklaren, dan zien wij bij
het tweede en derde kind een beschadiging van de determinanten
voor het centraal zenuwstelsel. Bij het vierde kind zijn deze deter-
minanten geheel vernietigd, een zeer snelle germinale selectie, waar-
door de moederlijke determinanten de overhand verkrijgen.

Deze beschpuwingen brengen ons er vanzelf toe om de erfelijk-
heidsleer en de leer van de overdracht van ziekelijke toestanden
streng te scheiden. Evenals de physiologie streng van de pathologie
gescheiden dient te worden, zoo moeten de bedoelde onderwerpen
tot een afzonderlijk veld van studie worden gemaakt. Maar evenals
de pathologie en de pathologische physiologie niet mogelijk zijn
zonder de kennis van de anatomie en de physiologie van het nor-
male, zoo moeten de beide studiegebieden elkander aanvullen.

Wanneer men nu wetten van erfelijkheid heeft gevonden of meent
gevonden te hebben, gaat men meestal dadelijk te werk om deze
zelfde wetten ook te toetsen aan de overdracht van ziekelijke ver-
schijnselen, meestal zonder zich voldoende rekenschap te geven,
welke deze ziekelijke verschijnselen
eigenlijk zijn en maar aannemende,
dat deze verschijnselen variaties van eigenschappen zijn. Deze ver-
warring is m. i. een van de hoofdredenen van den bijna hopeloozen
chaos, die in dit hoofdstuk der pathologie heerscht. Dit heeft echter
zijn goede en in zekeren zin prijzenswaardige reden. Doordrongen
van het groote belang, dat er in gelegen is de wijze, waarop zieke-
lijke afwijkingen in de kiem ontstaan, te ontdekken om te trachten
de menschheid voor vele rampen te behoeden, heeft men zich met
volle kracht op dit hoofdstuk toegelegd, zonder zich voldoende reken-
schap te geven of men ten eerste voldoende is onderlegd in de studie
der normale erfelijkheid en ten tweede of de gevonden wetten maar
zoo op het gebied der pathologie zijn over te brengen. Zoo met de
goede bedoeling het goede na te jagen, loopt men gevaar zichzelf
en de waarheid voorbij te loopen en in zijn verwarring gevolgtrek-
kingen te maken, die de tegenovergestelde uitwerking hebben van
hetgeen men bedoelde. Op deze wijze is de fatalistische opvatting
op het gebied der
erfelijkheid der psychosen ontstaan en heeft men
de mogelijkheid van herstel door regeneratie voorbijgezien.

-ocr page 110-

Pathologie der genen.

Indeeling.

Om eenigszins uit dezen chaos te geraken is in de eerste plaats
een indeeling der stof noodig overeenkomstig de besproken hypo-
thesen. Kortheidshalve noem ik het onderwerp zelf
de pathologie der
genen
in de neutrale opvatting, waarmede Johannsen dit woord
koos Zonder te veel waarde te hechten aan de zelfstandigheid der
genen en zonder hen uit het verband met het soma los te maken
Left deze benaming, gezien ook de germinale selectiehypothese

van Weismann. recht van bestaan.

Deze pathologie is te verdeelen in le Endogene pathologie.

2e Exogene pathologie.

Onder endogene pathologie der genen is dan het inwendige re- en
degeneratieve proces te verstaan, dat zich in het kiemplasma afspeelt,
afgezien van uitwendige oorzaken. Theoretisch kan hiervan een
degeneratie of regeneratie in het bevruchtingsproduct het gevolg zijn.
Een regeneratie of degeneratie dus zonder waarneembare uitwendige
oorzaken, als het ware overeenkomstig met de mutaties van de Vries.
Dit verschijnsel vertoont zich dan als een plotselinge vanatie en het
hangt van het proces in het kiemplasma af in hoever deze variatie
als vaste verschijning of eigenschap
verder wordt voortgeplant. Is
deze verschijning een eigenschap geworden, dan zal de erfelijkheids-
overdracht naar alle waarschijnlijkheid plaats vinden volgens de
wetten der normale erfelijkheid, totdat de selectie de voortplanting
tegengaat. De eigenschap kan echter slechts een schijnbare erfelijke
wfal hebben, waar het degeneratieve verschijnsel als het ware een
momentopname is van den toestand, waarin het kiemp asma zich op
dat oogenblik bevond. Dit zal naar alle
waarschijnlijkheid in dc
meeste
gevallen zoo zijn. Ziekte is een proces, een ontwikkelingsgang.
Het zou wel wonder wezen, dat deze ontwikkelingsgang, deze be-
weging in het kiemplasma ontbrak,
waar het overal elders bestaat.
De inwendige strijd in het kiemplasma tusschen regeneratie en dege-
neratie verkeert dus ook voortdurend in beweging, de bevruchtings-
producten zijn dus meestal momentopnamen van bepaalde toestanden
in het kiemplasma. Een lange serie van deze momentopnamen in
verschillende generaties waargenomen zal wel een aanwijzing kunnen
zijn van de richting, die het bedoelde kiemplasma inslaat, wanneer
de selectie niet reeds lang heeft ingegrepen. Een paar momentopna-
men echter vermogen zeer zeker geen juist beeld te geven.

Pathologische gevolgen der amphimixis behooren eveneens tot de
endogene pathologie der genen. Waar door een bepaalde comb.n t.e
van genen van verschillenden oorsprong een wisselwerking ontstaat,
die een pathologisch product tot gevolg heeft, daar moeten de genen
door deze wisselwerking reeds in een pathologischen toestand zijn
gekomen, door dat enkele groepen zijn afgesneden of veranderd.

-ocr page 111-

Ik bedoel hiermede de plus- en minus-variaties en het atavisme.
Atavisme wil eigenlijk zeggen terugslag tot hetgeen slechts bij een
verwijderden voorouder aanwezig was. Bij onze duizende ver verwij-
derde voorouders zullen bijna alle denkbare eigenschappen aanwezig
zijn. Er moet echter een oorzaak zijn voor het optreden van een eigen-
schap uit den schat van de mogelijkheden in het kiemplasma van
het verleden. Aanleiding hiertoe kan moeilijk anders zijn dan een
wisselwerking van de genen onderling te voorschijn geroepen door
de amphimixis. Zoo ook met de plus- en minus-variaties, waar de
Polydaktylie en het daltonisme de meest sprekende voorbeelden zijn.

Wanneer wij spreken van regeneratie of degeneratie, van ziekelijke
toestanden bij een bevruchtingsproduct dan bedoelen wij dit in den
geest van onze definitie van erfelijkheid in het begin van dit hoofd-
stuk: erfelijk is slechts een geschiktheid tot reageeren, die in be-
paalde richtingen kan worden gewijzigd. De momentopname, om dit
beeld weder te gebruiken, is dus een weergeven van het peil, waarop
het kiemplasma zich thans bevindt. Het product ontvangt zijn ge-
middeld vermogen om te reageeren op ditzelfde peil, maar kan zich
nog boven of beneden dit peil ontwikkelen door later bijkomende
oorzaken.

Het is nu juist dit peil, dat bepaalt of het endogene proces patho-
logisch is of niet. In de eerste plaats hangt dit van de selectieve
waarde van een eigenschap af en deze selectieve waarde wisselt
naar gelang van de eischen, die aan een individu zijn te stellen. Voor
een jagersvolk is een minder goed gezicht een pathologische eigen-
schap, daar een dergelijk persoon in zijn omgeving in den strijd om
het bestaan de mindere is. Het komt ten slotte hierop neer of de
schat van eigenschappen van het kiemplasma het individu in zijn
omgeving ten goede komt. Men kan zich dus ook voorstellen, dat
een dergelijk minderwaardig ras kunstmatig te kweeken zou zijn. De
endogene pathologie der genen zoekt dus het inwendige ziekelijke
proces in het kiemplasma op te sporen, dat in den ontwikkelingsgang
van dit kiemplasma wordt vermoed. Zij tracht bovendien na te gaan,
welke de wetten zijn, die de wijze van overdracht en de wissel-
werking der pathologische factoren bepalen, welke hun uiting vinden
in de zoogenaamde pathologische eigenschappen.

De exogene pathologie der genen zoekt, die werkingen op te
sporen, die ingrijpen in de endogene physiologische processen in het
kiemplasma of ook in de endogene pathologische processen hiervan,
kortom het vraagstuk der blastophthorie valt hier grootendeels onder,
een vraagstuk, dat wij reeds in den breede hebben uiteen gezet.

Het werkelijke verschil tusschen de oorzaken der pathologische
erfelijkheid ligt juist in de endogene en exogene oorzaken. Immers
een endogeen proces in pathologischen zin zal voornamelijk slechts
spontaan of door de selectie zijn tegen te houden, een exogeen proces
zal behalve door de wijze, waarop een endogeen proces is tegen te

-ocr page 112-

gaan, bestreden kunnen worden door het doen ophouden van de
schadehjke werkingen of door een andere werking, die deschadehjke

vernietigt. n. i •

Trachten wij nu van deze basis uitgaande de studie der pathologie

der genen te toetsen dan moeten wij eerst de methodiek onderzoeken,

die tegenwoordig op dit onderwerp wordt toegepast.

Methodiek. Wij kennen dan dadelijk reeds drie methoden.

10. Het statistisch onderzoek.

2". De onderzoekingen volgens de kruisingstheorie van Mendel.

30. Het historisch en tegenwoordig familieonderzoek.

Het statistisch onderzoek.

Wil het statistisch onderzoek eenige vrucht dragen, dan moet men
de statistiek toepassen op gegevens, die men kent en waarvan men
de oorzaken weet. Het is een verkeerd begin de statistiek te willen
gebruiken om de verschijnselen te leeren kennen, die feitelijk hadden
moeten dienen om de statistische gegevens te verklaren. Op deze wijze
draait men als het ware in een cirkeltje rond.

De statistiek stelt naast elkaar de ouders en de nakomelingschap,
zonder de reden op te kunnen geven, waarom bepaalde ouders een
bepaalde nakomelingschap voortbrengen. Zeer terecht spreekt
Stroh-
mayer
zich dan ook aldus uit: „Mit unseren plumpen Massenerhe-
bungen tasten wir hilflos an der Peripherie des Vererbungsproblems
herum, ohne dass es uns jemals gelingen könnte, dem Kernpunkte
der Erblichkeitsfrage näher zu kommen, in welchem Umfange, in
welcher Art und unter welchen Bedingungen die Ascendenz belastend
auf die Descendenz wirkt". (3^) Het is ook in werkelijkheid een hul-
peloos tasten aan de peripherie, wanneer men zich tenminste met
tevreden stelt met het constateeren van de oorzaken en hunne ge-
volgen en het berekenen hoe dikwijls deze optreden, maar indien
men ook gaarne weten wil op welke wijze die bepaalde oorzaak, dat

bepaalde gevolg gehad heeft.

De Neo-Darwinisten, Galton, Pearson e.a..gaan van de theorie uit,
die ik in het hoofdstuk, de statistische biologie, nader heb uitgewerkt,
dat de eigenschappen van ouders op kinderen slechts door erfelijkheid
worden overgedragen, volgens de mathematische wetten, die in dat
zelfde hoofdstuk worden medegedeeld. Zoogenaamde belaste families
zijn steeds weer de bron voor nieuwe pathologische gevallen, zoodat
Pearson zelfs deze uitspraak deed, dat de zorg voor krankzinnigen
nutteloos is, zoolang belaste families een nakomelingschap voort-
brengen. (33) Is dus de erfelijkheid, zooals Galton en Pearson zich
die voorstellen, alleen de oorzaak van genoemde pathologische ver-
schijnselen, dan heeft de statistiek meer recht van bestaan, al zegt
zij ook dan niets over den toestand van het individu, slechts alleen
maar over den gemiddelden toestand van het ras. Er moet echter dan
niets aan de erfelijkheidstheorie van Galton haperen, of de geheele

-ocr page 113-

statistiek verliest haar waarde, daar de grond, waarop zij is gebouwd,
haar vastheid verliest.

Reeds de reeks van Galton \'/z. Vs. \'/le.....kan niet juist zijn,

daar het geheel van het resultaat der ongelijksoortige reductiedeelingen
afhangt (Weismann) hoeveel genen van den een of anderen voorvader
in het kiemplasma aanwezig zijn.

Bovendien maken de wisselwerkingen der genen onderling een
dergelijke vaste getalsverhouding niet waarschijnlijk. En behalve dit
staat de wet van Mendel, die voor sommige eigenschappen van ver-
schillende planten vrijwel bewezen is, lijnrecht hier tegenover.

Niet alleen, dat het eerste grondbeginsel van de theorie van Galton
onaantastbaar is, maar ook de leerstelling, dat de amphimixis en de
amphimixis alleen oorzaak is van pathologische afwijkingen, wordt
aan het wankelen gebracht door onze beschouwingen over de blasto-
phthorie en de endogene pathologie der genen.

De statistiek verliest dus voor het onderzoek naar de erfelijkheid
haar waarde. Ter illustratie hiervan volgt een korte bespreking van
eenige publicaties van het laboratorium van Pearson.

The Inheritance of Ability. (3^) Deze statistische studie tracht een
kijk te geven op de erfelijkheid van bekwaamheid, die in de examen-
verslagen te Oxford is aangetoond. Van 1800 tot 1892 konden 40(W
personen uitgezocht worden, wier vaders ook in die tijdsruimte te
vinden waren. Men verdeelde de menschen in zes klassen naar ge-
lang van den uitslag van het examen: le, 2e, 3e cn 4c graad „ho-
nours", „without honours" en afgewezenen. De schrijvers erkennen
gelukkig zelf, dat deze indeeling zeer zeker geen absolute maatstaf
is van bekwaamheid, daar er verscheidene andere omstandigheden
zijn buiten de erfelijkheid om, die iemand verhinderen een bepaalden
graad te behalen of evenzoo het slagen voor een examen in den weg
staan. Zij erkennen evenzeer, dat de uitslag van een examen geen
maatstaf is voor de bekwaamheid, die dc persoon in kwestie op
lateren leeftijd noodig heeft. Na deze zelfkritiek zou men verwachten,
dat de titel van dit onderzoek niet zou zijn erfelijkheid van be-
kwaamheid, doch slechts: onderzoek naar de overeenkomst van be-
kwaamheid tusschen vaders en zonen, die gedurende dien cn dien
tijd hun examens te Oxford hadden afgelegd. De berekende correlatie-
coöfficient hiervan is 0.3. Dit onderzoek zou dan hoogstens in een
mathematisch tijdschrift thuis behooren, want het belangrijkste van
de studie zijn de berekeningen. Van pathologisch, zelfs physiologisch
heerditairen kant bezien is dit onderzoek van nul en geener waarde,
daar ten eerste een maatstaf van bekwaamheid nog gevonden moet
worden, ten tweede, zooals gezegd, de biologische maatstaf geheel
cn al ontbreekt en ten derde de vrouwelijke linie geheel is over het
hoofd gezien. Een biologische erfelijkheidsstudie mag dit onderzoek
niet genoemd worden. Een zelfde gevaarlijke onnauwkeurigheid treft
men aan bij de statistische studies over de erfelijkheid van
tnbercu-

-ocr page 114-

lose (35 36,37^ 38) Peafsoti vindt den correlatie-coëfficient tusschen
ouders en\'kirlderen liggen tusschen
0.4 en 0.6. Wat wil dit zeggen?
Dit getal kan evengoed een erfelijkheidswaarde zijn, als de maatstaf
van infectie, zoowel placentair als na de geboorte. Het is hoogstens

een frequentiecijfer.

Pearson, Pope en Goring doen in hun onderzoek een pogmg om
deze verschillen onder het oog te zien. Den
correlatie-coëfficient tus-
schen man en vrouw in tuberculeuze gezinnen, vinden deze onder-
zoekers
schommelend tusschen O en 0.3. De coëfficiënt 0.3 zou dan
een uiting zijn van de infectie gedurende het huwelijk. Nu scheelt
0.3 niet veel met 0.4 den coëfficiënt van de erfelijkheid voor tuber-
culose. De overgangen tusschen die mogelijkheden zijn niet helder
meer. Er wordt echter nog een andere uitlegging aan de bewuste
0.3 coëfficiënt gegeven. Elderton oppert het denkbeeld dat deze
coëfficiënt veroorzaakt is door de zoogenaamde „assortative mating",
onder het motto: „Like tends to beget like", of „soort zoekt soort".
Behalve voor tuberculose werd deze huwelijksvoorkeur onder patho-
logische individuen ook gevonden voor psychosen. Voor de hoogste
maatschappelijke klassen vonden Pearson en Elderton als correlatie-
coëfficient voor man en vrouw
0.3, onder de gegoeden en den werk-
mansstand
0.35 (Goring), onder de alledaagste klasse O (Goring).
In deze klasse is de correlatie voor tuberculose ook het laagst.

Al moge een en ander nog zoo vernuftig uitgedacht zijn, wat
betreft de erfelijkheid van tuberculose, is men evenver voor, als na
de bedoelde onderzoekingen. Gezien reeds de beschouwingen, die
wij in het hoofdstuk over de erfelijkheid van de tuberculeuze dispositie
hebben uiteen gezet, geven deze vage berekeningen niet veel kans
op succes.

Het onderzoek, zooals Goring verrichtte, loopt over een bepaalde
categorie van menschen (1500 misdadigers) en is dus uit den aard

der zaak eenzijdig.

Het zuiver schiften van zware en lichte gevallen en vooral bij een

ingewikkelde aandoening als de tuberculose is, is niet wel doenlijk.

Het zou aanbeveling verdienen den correlatie-coëfficient te berekenen
over het optreden van ongedierte en het daardoor veroorzaakte
eczeem bij ouders tn kinderen. Bovendien zouden belangwekkende
beschouwingen over „assortative mating" van deze individuen en
hun correlatie-coëfficient aan het licht kunnen komen.

Hierdoor zou het duidelijk worden, dat de correlatie-coëfficient een
verhoudings-coëfficient slechts is, zooals het woord zelf ui^tdrukt. Deze
statistiek, aangenomen dat zij juist is. zwijgt ten eenen male over

het erfelijkheidsvraagstuk.

Met een hieraan geëvenaarde lichtvaardigheid gaat de mathema-
ticus
Heron om met het materiaal, hetgeen hij gebruikt om de erfe-
lijkheid van psychosen
statistisch aan te toonen (3fl). Heron neemt
als grondslag de meening van
Urqiihart («): „Insanity is a unity, not

-ocr page 115-

a fortitions collection of kaleidoscopic systems each requiring a proper
name".

Heron begaat een fout, den meesten onderzoekers eigen, die zelf
niet medicus zijnde, medisch materiaal voor hun onderzoekingen
noodig hebben. Een mathematicus kan geen medische meening ten
grondslag nemen, als deze meening in de medische wereld nog niet
geijkt is. De mathematicus kan de juistheid van deze meening niet
beoordeelen, al klopt deze meening nu ook toevallig met zijn opvat-
tingen over erfelijkheid.

Kiempsychosen, vergiftigingspsychosen, de zoogenaamde „taint", —
door
Gowers (■") „abiotrophies" genaamd, — dat zijn de schijnbaar
normale verschijnselen, die een abnormalen trek hebben, zooals
zenuwachtigheid, zenuwzwakte, hysterisch karakter etc. dit alles
is een „hereditary unit". Een eenheid dus, een eigenschap, die op
dezelfde wijze wordt overgeërfd, maar telkens op andere wijze tot
uiting komt! Waarlijk zeer gemakkelijk
voor statistische berekeningen,
maar weinig strookend met de waarheid l

Deze voorbeelden zouden met verscheidene te vermeerderen zijn.
Zij zijn echter voldoende om het gevaar te illustreeren, dat in dit
soort methodiek ligt. Want dat dit soort een gevaar is, blijkt wel
hieruit, dat uit deze gegevens (?) gevolgtrekkingen worden gemaakt
met betrekking tot de practijk der eugenetiek.

Het spreekt vanzelf, dat dc statistiek van de endogene pathologie
door amphimixis een gansch andere is dan de statistiek der endogene
degeneratie. Volgens de wijze, waarop wij het degeneratieve proces
opvatten, zouden wij deze statistiek weer in het bijzonder moeten
verklaren.

Immers, wanneer wij wederom het beeld der momentfotografieën ge-
bruiken en eens een statistiek willen vormen van deze momentfoto-
grafieën dan moeten wij allereerst opvolgende reeksen van deze
momentopnamen berekenen.

Nemen wij één momentopname dan weten wij Immers niet welke
richting het endogene proces zal trachten in te slaan. Dc statistische
berekeningen worden wel buitengewoon ingewikkeld.

Wederom een andere statistiek is die der exogene pathologie.
Deze statistiek kan alleen een opsomming geven van dc gevolgen,
die een bepaalde giftwerking gehad heeft, een nauwkeuriger precie-
secring is hier dus ook een allereerste vereischte.

Strohmayer heeft dus wel gelijk, dat wij door de statistiek alleen
te nemen slechts aan de peripheric der vraagstukken blijven. De
statistiek moge wel een beeld geven van den toestand, waarin het
ras op het oogenblik verkeert, de statistiek moge wel in staat zijn de
saldi van de rekening van het ras aan tc wijzen, de statistiek blijft
nietszeggend, wanneer wij naar de oorzaken der saldi vragen. Dit
toch alleen is noodig voor dc bestrijding van het nadeelige saldo,

-ocr page 116-

dat wij zouden kunnen vinden. Generaliseeren kan gevaarlijk worden
door aanleiding te geven tot verkeerde gevolgtrekkingen.

De statistiek komt dus pas aan het woord, wanneer een onderdeel
van de pathologie der genen bekend is. Dan kan de statistiek even-
tueel mededeelen in welke mate een bepaald verschijnsel onder be-
paalde omstandigheden pleegt op te treden.

De onderzoekingen volgens de kruisingstheorie van Mendel.

Degenen, die de erfelijke ziekelijke verschijnselen trachten te
toetsen aan de wetten van Mendel en zijn navolgers, stellen zich
voor, dat een ziekelijke afwijking een of meer eigenschappen in het
kiemplasma vertegenwoordigt. Deze eigenschappen kunnen een surplus
of een defect in het kiemplasma zijn. Evenals dus bij het statistisch
onderzoek, waar absolute erfelijkheid moest worden aangenomen, moet
men bij dit onderzoek van een hypothese uitgaan. Nu is de grootste
moeilijkheid juist deze hypothese. In verscheidene standaardwerken
van zoölogen en botanici (Plate, Johannsen e. a.) wordt in aansluiting
aan de bespreking van de wet van Mendel een overzicht gegeven
van erfelijke pathologische eigenschappen (?) in het licht van de
theorie van Mendel. Dat het pathologische verschijnsel een eigenschap
is wordt meestal uit de theorie van Mendel verklaard. Men krijgt
dus een volgende gedachtengang: In een stamboom treden verschil-
lende malen dezelfde pathologische verschijnselen op. Men zoekt
of deze beantwoorden aan de wet van Mendel en aan de hulphypo-
thesen, die legio zijn. Het is meestal niet moeilijk den stamboom aan
te passen, aan een der hulphypothesen en dus ... . is het patholo-
gische verschijnsel een erfelijke eigenschap!

Zonder te kort te doen aan de groote biologische waarde, die de
onderzoekingen van Mendel en zijn geniale navolgers op botanisch
en
physiologisch gebied bezitten, is het toch reeds dadelijk duidelijk,
dat hier in het bijzonder op het gebied der pathologie in de methode
van onderzoek een gevaar schuilt, daar het in dit geval niet is een
bewijzen uit het ongerijmde, doch een cirkelredeneering.

De vraag nu wal een eigenschap is en wat niet, is meestal een
bijna onoplosbare moeilijkheid en hangt zoo dikwijls samen met het
wezen der ziekte zelf, hetgeen maar al te vaak nog geheel in het
duister ligt.

Menschen zijn geen erwten of muizen, wier voortplantingsvermogen
onbegrensd is en door de snelle opeenvolging van generaties meer
overzichtelijk. Wil men namelijk de wetten van Mendel toetsen, dan
dient men inteelt en bepaalde kruisingsproeven toe te passen met
contrôle van de getalsverhoudingen in de nakomelingschap.

De informaties, die men moet inwinnen over de familie zijn uit
den aard der zaak meestal zeer onvolledig wegens het zeer verspreid

-ocr page 117-

wonen der familieleden en wegens de aanwijzingen, die noodzake-
lijkerv/ijs dikwijls door leeken gegeven moeten worden, die het ge-
wicht van de vraagstukken niet begrijpen.

Menschen zijn geen vaste soort typen. Door de bijzondere rasver-
menging, die door de verbeterde verkeersmiddelen nog verveelvoudigd
is, is het type mensch voor verschillende raseigenschappen polyhy-
bried. Laat men bij een soortvaste erwt een mono-, bi-;of trihybriede
eigenschap kunnen bestudeeren, bij den mensch bestaat de allergrootste
kans, dat wij bij een eigenschap met polyhybridisme te maken
hebben. De berekeningen worden dan zoo ingewikkeld en de waar-
schijnlijkheidsrekening zoo uitgebreid, dat het raadsel met de beperkte
gegevens niet voor oplossing vatbaar zal blijken.

Het valt buiten het bestek van dit proefschrift, het Mendelisme
eenigszins uitvoerig te bespreken, wij verwijzen naar de desbetref-
fende werken (\', •\'5). De bespreking van eenige voorbeelden
van gevolgde methodiek moge voldoende zijn.

De dragers der eigenschappen of genen zijn vóór de bevruchting
in de spermacel of eicel vereenigd en in groepen samen gebracht,
zij worden ook wel gameten genoemd. De combinatie van een man-
nelijke en vrouwelijke gameet is een zygoot. De gameten hebben het
teeken D of R naar gelang de eigenschap der gameet domineert of
recessief is. Dominantie wil zeggen, dat wanneer deze eigenschap
door zijn factor in het kiemplasma vertegenwoordigd is, zij in het
individu tot uiting komen moet. Recessie daarentegen is het ver-
schijnsel, dat hoewel een factor in het kiemplasma aanwezig is, de
eigenschap bij het individu niet tot uiting komt. Deze eigenschap
komt dan weer wel te voorschijn door kruising met een individu van
dezelfde soort, dus liefst bij consanguine huwelijken.

Er kunnen dus drie soorten van Zygoten zijn (aangenomen dat het
een
monohybried geval is).

D D, mannelijke en vrouwelijke factor domineert, homozygoot.

R R, mannelijke en vrouwelijke factor recessief. homozygoot.

D R, mannelijke en vrouwelijke factor verschillend, de een dominant,
de ander recessief, heterozygoot.

Dit is de allereenvoudigste vorm van de schrijfwijze volgens Mendel\'s
theorie.

Men kan zich nu verschillende combinaties voorstellen.
D D X D D = D D d. w. z, een homozygoot trouwt met een homozy-
goot met dezelfde eigenschap. Het paar verwekt homozygote
kinderen voor dezelfde dominante eigenschap.
D D X D R = D D D R. d. w. z. een homozygoot trouwt met een
heterozygoot, die echter uiterlijk geheel op den homozygoot
lijkt. Het paar verwekt kinderen, die uiterlijk geheel op elkander
gelijken, maar waarvan eenigen slechts homozygoot zijn en
anderen heterozygoot. Daar de eigenschap dominant is, komt
hij bij alle kinderen te voorschijn.

-ocr page 118-

DRXDR = DD 2DR-|-RRc1.w.z. twee heterozygote paren met
dezelfde dominante en recessieve eigenschap huwen met elkander.
Het paar verwekt uiterlijk twee soorten van kinderen. Eemgen,
die de dominante eigenschap vertoonen, hiervan zijn eemgen
homo- en anderen heterozygoot. De rest is ook homozygoo
maar vertoont de recessieve eigenschap, die thans door het
wegvallen van den dominanten factor te voorschijn treden kan.
DRXRR = DR RR d.w.z. een heterozygoot huwt een recessieve
homozygoot, er ontstaan heterozygote en recessieve homozygote
kinderen.

R R X R R = R R d. w. z. twee recessieve homozygoten verwekken
samen slechts recessieve homozygote kinderen.
Genoemde combinaties werden
proefondervindelijk nagegaan bij
verschillende plantensoorten met enkelvoudige eigenschappen. Daarbij
werden de getalverhoudingen der nakomelingschap onderzocht en

vrijwel constant bevonden.

Wanneer een combinatie van personen plaats vindt, die verschil-
lende eigenschappen hebben, maar die slechts twee aan twee een
hydriede vorm geven en
niet op de andere eigenschappen inwerken
dan kunnen wij ons voorstellen, dat de overdracht van zoo\'n eigen-
schap kan worden beschreven als een geval van monohybridisme.

Bij de soortvaste planten is reeds menigmaal een inwerking van
de groepen van eigenschappen op elkander waargenomen Mendel
b.v. onderzocht een kruising van rond geel zaad dragende erwten
met gerimpelde groene («). In de eerste generatie ontstonden slechts
rond gele variëteiten, rond en geel domineerden. In de tweede gene-
ratie ontstonden vier variëteiten rond en geel (A B), gerimpeld gee
(aB), rond groen (Ab) en gerimpeld groen (ab). Dit is een geval
van dihybridisme. De schrijfwijze is hier overeenkomstig de mono-
hybriede schrijfwijze. De dominantie wordt hier echter door de
hoofdletter aangeduid, de recessie door de kleine let er. Men kan
nu zelf ingewikkelde formules voor polyhybriede gevallen gaan op-
stellen. .Ui ♦
Bij den mensch, die allerminst een vast soorttype voorstelt, loopt

men, naar ik reeds opmerkte, meer kans met polyhybridisme dan met

monohybridisme te doen te hebben.

Bovendien komt men bij de bestudecring van de wetten van
Mendel in botanie en zoölogie de volgende complicaties tegen:

10 de conditioneele factoren. Behalve dominantie en recessie
kunnen er andere factoren zijn, wier aan- of afwezigheid de eigen-
schap domineerend of recessief doet zijn of voortdurend een latentie

voor de eigenschap opwekt.
20.
de sexe-invloed. Een zelfde eigenschap kan bij de eene sexe

manifest worden en bij de andere latent blijven.
30. attractie en repulsie van genen. De naam spreekt voor zichzelf.
40. Presence and Absence Theorie van Bateson, b.v. de recessie

-ocr page 119-

bestaat uit het afwezig zijn van een kenmerlt, niet uit het aanwezig
zijn van een latent kenmerk. Een langstruikige erwt is dus eigenlijk
een kortstruikige erwt, waaraan de factor van lengtegroei is toege-
voegd. Zoo kan een kortstruikige erwt ook eigenlijk een langstruikige
erwt zijn, aan wie de lengtegroeifactor is ontnomen.

50. kryptomerie. Een eigenschap wordt door meer dan één gen
bepaald.

Met deze gegevens, die door plant- en dierkundige experimenten
zijn verkregen na veel moeite en studie, kan men alle stamboomen
over erfelijkheid van ziekelijke toestanden verklaren. Dit is duidelijk.
Vooral de Presence en Absence theorie leent er zich uitstekend toe
om dergelijke stamboomen toch in het kader van de wet van Mendel
te doen passen.

Nemen we eens als voorbeeld de stamboom van de familie Bollen-
bach ("). Verscheidene leden van deze familie leden aan sterke
reductie van de beharing. Bij de mannen draagt het hoofd slechts
een losse vlok, oogharen en wenkbrauwen ontbreken, armen, beenen,
borst, okselholte en schaamstreek zijn geheel kaal. De baard bestaat
slechts uit enkele haren. De nagels zijn misvormd, dik en schilferen
af. Het volgende is een uittreksel uit den stamboom, de namen van
dc aangetaste personen zijn onderstreept.

Mahhiaa Bolicnbach en 5<slome J»cl

^IflljT halharine Salome

, iSolJ^bach tnJ.Meuer tn M.ßollenbath m Balzinger

H-1 _l__. I

Mafhias

Johann Ursula Salome ♦jjewn^h. VgeÄTi. /ÄTvTgfmnden ^

v*»Ji\\opp . I

I-1——I skchh.g««)ndeklndfr«n 1

Johann tugenie »n hleinhindtren. 9 gezonden

Deze stamboom wordt door Plate op dc volgende manier verklaard,
d. w. z. pasklaar gemaakt voor de theorie van Mendel.

De aandoening is een dominante eigenschap. Dit klopt echter al
dadelijk niet met den stamboom. Immers dan moesten Mathias Bol-
lenbach of Salome Ittel de stamouders, kaal geweest zijn.

Mathias Bollenbach is C R. C is de condltioneele factor, die
noodig is om dc latente dominante eigenschap in het Ittelkicmplasma
tot uiting tc doen komen. Ittelkicmplasma disponeert dus voor dc
kaalheid, die uit het plasma van de familie Bollenbach komt. Het
gevolg Is 4 zieke kinderen (C D R). Mathias jr. is echter gezond. Dit
klopt niet met de theorie. Vader Mathias is dan niet C R maar C c R
d. w. z. de helft van \'s vaders kiemplasma heeft ccn conditioneele
factor, die de kaalheid tot uiting doet komen. Mathias Jr. heeft dc

kleine c getrokken.

Dat Katharine Bollenbach gehuwd met J. Meyer geen zieke kinderen

-ocr page 120-

heeft, is ook geen bezwaar, immers de zieke kinderen zijn toevallig
niet geboren.

Het is onbegrijpelijk, dat een wetenschappelijk hoogstaand man als
Plate zich zelf wijs maakt, dat hij op deze wijze dezen stamboom
verklaart! Deze verklaring verklaart hoegenaamd niets. De conditio-
neele factor kan evengoed het toeval zijn, als de een of andere bacil
of schimmel. Korter en eerlijker zou de uitspraak zijn: oorzaak on-
bekend.

De gevolgen van deze methodiek worden bedenkelijker, wanneer
men haar toe gaat passen op de erfelijkheid van psychische afwijkingen,
daar men naar aanleiding van deze onderzoekingen practische con-
clusies gaat trekken.

Volgens Amerikaansche onderzoekers moeten krankzinnigheid en
andere psychopathologische aandoeningen worden beschouwd als het
afwezig zijn van een bepaald gen («). Het aanwezig zijn van het
gen domineert over het defect (Bateson\'s „presence and absence"
theorie).

Het defect wordt dus met het teeken R aangeduid, de normale
toestand met het teeken D.
Stellen wij nu weder de huwelijksmogelijkheden:

a. RRXRR = RRof volgens de Amerikaansche nomenclatuur:

nullipIexXnulliplex=:nulliplex (het volkomen defect).

b. DRXRR = DR RRof simplex (DR) X nulliplex = simplex

-H nulliplex.

c. DDXRR = DRof duplex (D D) X nulliplex = simplex.

d. DRXDR = DD-f-2DR RRof simplex X simplex = duplex

-f simplex nulliplex.

e. DD X-D R = DD DRof duplex X simplex = duplex -{- simplex.
ƒ. DDXDD = DDof duplex X duplex = duplex.

Een duplex persoon is zelf geheel gezond en heeft een gezond
kiemplasma.

Het verschil tusschen simplex en nulliplex is echter niet recht
duidelijk.

In de stamboomen worden als nulliplex al diegenen aangeduid,
bij wie reeds een psychische afwijking is ontstaan, zooals hysterie,
de manisch-depressieve psychosen, de dementia praecox enepilepsie,
waaronder absences en krampen in de kindschheid mede verstaan
worden. Wanneer nu nulliplex een genendefect is dan heeft dit
defect van begin af bestaan. De personen waren dus reeds nulliplex
alvorens de afwijking tot uiting is gekomen.

Er kan dus\'een tijd zijn, dat nulliplex niet van simplex of duplex
is te onderscheiden.

Simplex is een eigenaardig begrip. In de genoemde studie van
Rosanoff is simplex een normaal persoon. De genen van dezen simplex
zijn echter zoover defect, dat zij de pathologische eigenschap aan de
nakomelingschap kunnen overdragen.

-ocr page 121-

Davenport en Weeks noemen daarentegen migraine, chorea en
zenuwachtigheid een „tainted" simplex toestand. Een persoon dus,
die niet geheel abnormaal is, maar die toch als het ware bevlekt is,
met den psychopathischen trek. Men komt er dus toe een normale en
abnormale simplex aan te nemen. Het begrip simplex wordt dus op
deze wijze zeer vaag en practisch moeilijk te onderscheiden van
duplex en soms ook van nulliplex. De simplex toestand nu is het
criterium voor de betrouwbaarheid van de wet van Mendel. Immers
wanneer DD X RR slechts DR geeft en deze tweede generatie DR
met een andere D R huwt en wanneer dan de derde generatie D D,
R R en D R oplevert dan bestaat er een groote waarschijnlijkheid dat
de wet van Mendel in dit geval op gaat. Wanneer echter de simplex
toestand meestal niet te onderscheiden is van duplex of soms van
nulliplex dan verliest de theorie wel voornamelijk haar waarde.

Daar komt nog bij dat de gegevens verzameld worden door z.g.
.Fieldworkers". Dit zijn half philantropische, half wetenschappelijke
dames, die eerst onderricht ontvangen in de wet van Mendel. Met
deze- en eenige medische kennis gewapend moeten zij trachten bij
familieleden van verpleegden in krankzinnigengestichten gegevens
over psychische afwijkingen, die bij deze familieleden zijn opgetreden,
te bemachtigen. Zij moeten deze gegevens aan de wet van Mendel
trachten te toetsen.

Men ziet dus reeds dadelijk, dat de grond, waarop gebouwd zal
worden, alle vastheid mist.

1". Er wordt zoo maar aangenomen, dat al de genoemde psychische
afwijkingen afhankelijk zijn van een genen defect. Dit moet dunkt
mij nog worden bewezen.

2». Het criterium voor de theorie van Mendel de simplex toestand
is uitermate vaag.

3°. Bij hel verzamelen van gegevens wordt reeds dadelijk onder-
zocht, in het licht van de theorie van Mendel.

Bezien wij nu den verderen opbouw van het stelsel dan treft ons
noodzakelijkerwijs de zelfde vaagheid.

Aan de huwelijken b en d (b = D R X R R en ^ = D R X D R)
worden hypothetische b, en d, huwelijken toegevoegd.
Bij deze huwe-
lijken wordt aangenomen, zonder eenig gegeven, alleen om het geheel
aan de theorie van Mendel aan te passen, dat de bedoelde personen
simplex zijn, doordat de toestand der kinderen dit volgens Mendel\'s
theorie zou doen vermoeden.

Laten wij nu eens een stamboom, die Rosanoff in zijn studie aan-
geeft, beschouwen om zijn gevolgtrekkingen te kunnen volgen
(Chart VI. geval 7048).

Verklaring der teekens:

□ Vierkant is man.

O Cirkel is vrouw.

-ocr page 122-

^ Gearceerde figuur beteekent normaal, maar met abnormale
kinderen meestal dus DR.

■ Zwarte figuur is RR.

El In de kindsptfheid gestorven,

m Gegevens onbekend.

El Kinderloos.

5 6

De letters verwijzen naar het soort huwelijk.

10 II 12

[£ J £ £

V 17 lö \'9

20

"5 5 5 ä

21 22 23

De aanleiding tot het onderzoek naar dezen stamboom gaf no. 20.
die in het Kings-Park State-Hospital werd verpleegd wegens Katatonie.
Alle broers en zusters zijn gezond, maar hebben geen kinderen; dus
blijft het een open vraag of zij duplex of simplex zijn.

Zijn ouders no. 9 en no. 10 zijn beide gezond, doch stammen uit
een verdachte familie. Men kan dus vermoeden, dat zij simplex zijn
en dus een d huwelijk (D R X D R) vormen. Dit vermoeden heeft
slechts in het licht van de wet van Mendel eenig recht van bestaan.

Vaders familie is verdacht wegens de volgende gegevens:

Vaders zuster no. 6 is nerveus, opvliegend en vagabondeert (dus RR?)

Vaders zuster no. 7 heeft last van flauwten (dus wederom RR?)

Vader no. 9 is dus hypothetisch D R, no. 6 en 7 misschien R R.
Al deze onderstellingen zijn voldoende om de ouders van no. 9 tot
een hypothetisch d-huwelijk te bestempelen,- zij moeten dus beide
D R zijn anders komen zij niet overeen met de wet van Mendel.

De familie van moederskant is verdacht wegens de volgende gegevens:

Moeders broeder no. 12 is nerveus en opvliegend (dus RR?).

Moeders broeder no. 13 is een matig alcoholist (dus RR?).

Moeders vader no. 3 had een nerveus temperament, was opvliegend
en een matig alcoholist (dus weer RR?).

Omdat no. 12 en no. 13 heeten te zijn wat m.i. niet ongewrongen
aan te nemen is, hetgeen eveneens van no. 3 gezegd kan worden,

daarom is no. 4 hypothetisch D R.

Het is duidelijk, dat in dit geval de wet van Mendel den stamboom
niet verklaart, maar de stamboom zoo verklaard wordt dat hij na vele
onderstellingen pasklaar gemaakt wordt voor de wet van Mendel.

Het licht van de wet van Mendel is in dit opzicht een eenzijdig

-ocr page 123-

licht. Katatonie, alcoholisme, opvliegend temperament zijn één eigen-
schappendefect, het defect Is recessief. Ter wille van de wet van
Mendel wordt aan kalm en scherp wetenschappelijk onderzoek geweld

gedaan.
Nog een voorbeeld:

I 2

Op®

i i i i i i i

10 II

i i i ^ èl i

No. 12 en no. 13 werden verpleegd in een krankzinnigengesticht
te Cork. No. 14 en no 17, lijdend aan dementia praecox werden in
het State-Hospital opgenomen. Daar no. 16 normaal is en van no. 15
niets bekend en de beide ouders zelf normaal zijn, moeten deze
no. 9 en no. 10 overeenkomstig de wet van Mendel simplex verklaard
worden.

No. 11 moeders zuster is zwakzinnig en excentriek, dus RR.

Vader no. 9 is hypothetisch D R. No. 8 moet volgens Rosanoff
ook simplex zijn, want haar dochter is in Australië als non aan
heimwee gestorven. Van den man van no. 8 is niets bekend, dus het
verhaal van de Australische non is weer voldoende om no. 8 in het
licht van de wet van Mendel als simplex te verklaren.

Door hetzelfde licht geleid moeten no. 1 of no. 2 simplex zijn.

Ook door dezen stamboom is het duidelijk, dat dit licht op het
wezen der erfelijkheid vrijwel duisternis is.

Rosanoff erkent zelf, dat er meer b,- en d,-huwelijken zijn dan b
en d huwelijken. Hij verklaart dit hieruit, dat de recessieve eigenschap
of liever het recessieve gebrek, overgeërfd van een voorouder, ge-
durende verschillende geslachten latent blijft.

Wanneer men echter bedenkt, dat leder individu in de lOc gene-
ratie teruggerekend 1024 voorouders heeft, als men de familiehuwelijken
uitschakelt, dat de gemeenschap ongeveer 3—4 "/o geestelijk defecten
bezit, dan moet de kans dus vrij groot zijn, dat iemand simplex Is.
Men zou dus nog meer psychische afwijkingen moeten verwachten,
indien men alleen erfelijkheid volgens de wet van Mendel aanneemt (<«).

Dc bezwaren, die wij dus tegen deze methodiek aanvoeren zijn
samen te vatten in het volgende:

P. Generallseeren wat betreft de erfelljkhcidsvraagstukken cn

daardoor onnauwkeurigheid. i , .,

2". Het uitgaan van een bepaalde wet kweekt eenzijdigheid.

3°. Onze kennis van de pathologie der genen is nog te onnauw-
keurig om de wet van Mendel zelfs te kunnen toetsen.

4°. Door het zoeken naar de wijze van overerving komt de studie
naar het wezen der erfelijkheid licht op den achtergrond.

-ocr page 124-

De vruchten, die deze niethodiel< reeds heeft afgeworpen, zijn
althans op het gebied der pathologie niet alleen onrijp, maar ook
voos. Ook deze methodiek wordt te vroeg op den voorgrond ge-
bracht. Te vroeg, daar de studie van dit fijne mechanisme pas begint,
indien de grondslagen van het grove mechanisme gelegd zijn. Zooals
hierboven is aangetoond, is onze kennis van de endogene en exogene
pathologie der genen slechts een tasten naar vermoedens.

De toepassing van Mendel\'s wetten, zoowel als het toetsen er van,
blijft nog toekomstmuziek.

De familiegeschiedenissen.

Wanneer men het begrip familie opvat, als een verzameling per-
sonen, die denzelfden geslachtsnaam dragen, dan maakt men bio-
logisch een groote fout, doordat de vrouwelijke factor niet medetelt.

Een stamboom, die dus alleen de mannelijke lijn met hun vrouwen
aangeeft of bovendien de mannelijke lijn van moeders kant er bij, is
biologisch geheel onvolledig.

Ik laat een voorbeeld van een dergelijke generatierij volgen:

\' Jónifn i

Dirks^ y

v:

EZ
nr
n
r

L_

Janipn i fiobf3tn y
Jönótn S JicobStn y
Jinien É

PifUtj^ni Hdrejifn ?

Pietmföf MmJfAifo^

h-^

Pieleneni fC/nsitn J

Pi eter jen J

Jdnien

Deze generatierij zegt iets over den vader, grootvader, overgroot-
vader en betovergrootvader Jansen en Pietersen. De rij zwijgt over
eventueele andere kinderen uit die huwelijken en over de families
Jacobsen, Kobesen, Dirksen, Klaassen, Hendriksen en Kareisen.

De descendentierij is evenzoo onvolledig. Construeeren wij eens de
descendentie van Jansen V:

Dirhiffi ï

HobMn rf IS hnicnj

h
l

Jjn^tn ^t

ßE Jo"»" l Q/ CSJämeoi-^}

I I ^ j _

1 ~ I j/frt nm^rnt . i \' I

n ilII}"Ut/>S cuhnitf.^-h\'.nftrj \\ , ^ , ,

I Moöjfnj I I CM J^nirnlmj*"^"« CBTJéM^Ó

n

I

an Jimenj
oB Pm

rf / WA../ BI Umttt t rf / ei iomtr f él HtrJU gJHftJ^

-ocr page 125-

Deze stamboom heeft de biologische fout, dat hij aanwijst hoe de
afstamming loopt uitgaande van een bepaald persoon, zoowel via
zijn zonen als zijn dochters. De stamboom zwijgt over de families,
die aangetrouwd zijn en geeft dus geen inzicht in de vrouwelijke
factoren.

De vrouwelijke factor in het familiegebouw komt meer en beter
tot zijn recht door den kwartierstaat. De kwartierstaat is de zuivere
ascendentie van vaders en moeders kant.

Hier volgt de constructie van den kwartierstaat van Jansen A, de
zelfde persoon, wiens generatierij wij reeds construeerden:

„w/^f^jy/ //// // / /

Y L_ 1 1—J U I—J LjJ L,-1 [_,-

^ J Dl jfMn/ j" jJ^J gfeff^S /^»yr/i/ Ütix/hty» t Klti^ij Ifuif^r ?

jjj aMJ^nieni M^n^ f^l^nrnj

,411 Jé/urnf_P^itP f

J d T /dnstn/

Uit dezen kwartierstaat zien wij, dat a\' Jansen hoedanigheden van
verscheidene personen kan geörfd hebben. In de 5« ascendentierij
bevinden zich reeds 16 verschillende personen, alle met een andere
familienaam. Dit is het geval, wanneer niet door familiehuwelijk het
zoogenaamde voorouderverlies is opgetreden.

Voorouderverlies heeft plaats, wanneer b.v. in de 3c generatie
Pietersen in plaats van met Klaassen met een zuster van de vrouw
van A"> Jansen ware gehuwd. De voorouders van Klaassen in de
generatie (Klaassen, Winter, Kuiper cn Herfst) zouden dus uitvallen
en plaats maken voor de 4 voorouders van Jacobsen, die reeds in de
5e generatie hun plaats hebben. Het getal verschillende voorouders
in de 5« generatie zou nu niet 16 zijn, maar 16 — 4 = 12. Een
verlies dus van 4 personen.

Om nu na te gaan uit welke erfclijkheidsbouwstoffen een persoon
is samengesteld zou het theoretisch voldoende zijn. zijn kwartierstaat
zoo ver mogelijk op te sporen. Theoretisch voldoende n.1., indien de
erfelijke hoedanigheden bij ieder maar open en bloot lagen. Dit nu is
allerminst het geval. Bij de volgelingen van Mendel is het woord
latent schering cn inslag, wel een bewijs, dat de wegen waarlangs
de erfelijkheidshoedanigheden zich bewegen, telkens onzichtbaar
worden. Wanneer men aanneemt, dat niets langs erfelijken weg ont-
staat of het moet in een vroegere generatie reeds aanwezig geweest
zijn, dan kan men theoretisch deze aanwezigheid aantoonen. wanneer
men den kwartierstaat maar ver genoeg vervolgt. Dit zal nu ten
eerste practisch onmogelijk blijken en ten tweede vermoeden wij.

1

-ocr page 126-

gezien de exogene invloeden, ook andere \'"^^ewerkende ^ ^
Door dit laatste en doordat de kwartierstaat zeer beperkt blijkt te
ziin, zal de kwartierstaat alleen ook dikwijls te kort schieten.

Nemen wij nu eens aan. dat A^ Jansen een vermoedelijk erfelijke
afwijking vertoont. Wij hebben zijn kwartierstaat uitgeplozen en vol-
2de gegevens gekr^en, reeds een zeer optimistische onderstelling.
Deze kwartierstaat geeft geen licht over de bedoelde afwijkingen
Bij nader onderzoek blijkt echter, dat de kleinzoon van den broede
van grootmoeder Klaassen een zelfde afwijking vertoont. Er
dus een reden om de Klaassen\'s tak aan een
nauwkeuriger onderzoek
te onderwerpen, terwijl echter niet
mag worden vergeten den kwartier-
staat van den bedoelden kleinzoon te onderzoeken. De mogelijkheid
bestaat immers, dat beiden hun erfelijke eigenschap van een verschil-
lende familie hebben geërfd.

Aldus kunnen kwartierstaat en stamboom te zamen een beeld geven

van de hoedanigheden van een familiecomplex. . . .

M i is dit de eenige manier om langzamerhand eenig inzicht te
verkrijgen in het gecompliceerde erfelijkheidsmechanisme indefamihe-
complexen in het bijzonder van de pathologie der genen. Ik herhaal

en onderstreep het „langzamerhand".

Immers een familieverslag met stamboom en kwartierstaat is een
reuzenwerk en vordert meer materiaal dan wij thans bezitten. Wan-
neer men dus thans uit het verkregen materiaal conclusies gaat
trekken, loopt men de meeste kans om den verkeerden weg op te
caan, wegens de onbetrouwbaarheid van het materiaal.

Dit geldt in het bijzonder voor het genealogisch onderzoek.
Sommern geeft in zijn interessant werk over familieonderzoek de
volgende \'voorwaarden op, waaraan voldaan moet worden om dit
onderzoek eenigszins vruchtbaar te doen zijn.

10. De familie moet door een lange rij van generaties te vervolgen

Zij moet van een persoon afstammen, die door zijn eigenaar-
digheden en hoedanigheden bekend is.

30 Zij moet een opeenvolging van nakomelingen omvatten, die
een\'uitgesproken aanleg bezitten, welke aanleg zich in de samen-
leving heeft geopenbaard en waarvan
voldoende sporen in hun werken

^\'^Jo^\'^Dezf perTon^ moeten bepaalde beroepen hebben uitgeoefend,
zoodat een vergelijkend oordeel over hun aanleg en hun beroeps-

nrestaties is te vellen. ^ . ,

Een proeve van een dergelijk onderzoek levert Sommer m de ge-
schiedenis van de burgerfamilie Soldan van de 14« tot de 20^ eeuw.
In deze familie bestonden twee stamboomen of liever generatierijen

van mannelijke nakomelingen. -.„„K.^iHn

Om de authenticiteit van deze lijsten te toetsen, werden uitgebreide
archiefstudiën en plaatselijke onderzoekingen, als opgravingen ender-

-ocr page 127-

gelijke verricht, waardoor de echtheid der lijsten als bewezen kan
worden beschouwd. Aan punt 1 der voorwaarden is dus voldaan.

Echter hierdoor wordt tevens geïllustreerd, dat het een uitzondering
zal zijn, dat aan dit punt voldaan kan worden. Immers families evenals
de Soldans liggen maar niet voor het grijpen en indien zij er zijn is
het een tref, dat historisch de juistheid van de gegevens kan worden
bewezen. Want wil men historische erfelijkheidsstudies maken dan
moeten de historische gegevens boven twijfel aan de waarheid getrouw
zijn, anders wordt de vaagheid in het gebied van het erfelijkheids-
onderzoek al te groot.

Punten 2, 3 en 4 tracht Sommer te verwezenlijken door een beschou-
wing over de wetenschappelijke prestaties van 14 bekende Soldans,
die als beeldende kunstenaars, geschiedkundigen en theologen, hun
werken in den foop der eeuwen aan het nageslacht hebben nagelaten.
Het is opmerkelijk, dat psychologisch in de verschillende werken
enkele eigenaardigheden zijn op te sporen, als optischen kunstzin,
mathematische begaafdheid, woordenrijkdom, gevolg van een sterk
voorstellingsvermogen, een sterk rechtvaardigheidsgevoel en zin voor
het individualisme.

Hoe interessant dit onderzoek, vooral uit historisch oogpunt, ook
moge zijn, de oogst op erfelijkheidsgebicd is wel zeer karig.

De studie der werken van enkele personen uit een groot geslacht
kan licht werpen op de ontwikkelingsgang van dat geslacht en zijn
verhoudingen tot de topografische omgeving en den loop van de
wereldgebeurtenissen. Voor studie der erfelijkheid is meer noodig. De
schrijver zelf voelt deze gaping in zijn onderzoek. Hij legt dan ook
meer den nadruk op het familieonderzoek zelf cn hoopt, dat zijn
onderzoek een aansporing voor velen moge zijn, om zijn voorbeeld
te volgen, om dan later eventueel erfelijkheidsconclusies te kunnen
trekken. Sommer voelt echter, dunkt mij, niet genoeg hoe groot de
gaping wel is. M, i. is de genealogie slechts een gebrekkig hulpmiddel
voor erfelijkheidsonderzoekingen. Hierin ligt dc voorbarigheid ook
van deze methode.

De gaping in ccn dergelijk onderzoek is cn blijft het gemis
van den vrouwelijken factor nog afgezien van het feit, dat de moeilijkheid
van het oplossen van erfelijkheidsvraagstukken zeer vergroot wordt,
naar gelang de gegevens verder van ons af liggen. Wel vermeldt
Sommer in het kort, dat hij de overdracht van talenten ook in
vrouwelijke zijlinies kon nagaan. Men zou hoogstens hieruit conclu-
deercn, dat de vrouwelijke nakomelingschap voor de voortplanting
van talenten een rol moet spelen cn dai dus de vrouwelijke linies
allerminst gemist kunnen worden om het ingewikkelde erfelijkheids-
mechanisme te kunnen benaderen. Dit nu is in het bedoelde onderzoek
vrij wel onmogelijk. Immers uit den aard der zaak zal de vrouwelijke
factor in een familie onderzoek een stille factor zijn,welks capaciteiten
zich slechts uiten kunnen in de, in beroep cn werken uitgesproken talenten

-ocr page 128-

van zonen en kleinzonen. Over de hoedanigheden van de vrouwen
zelf zal de geschiedenis slechts bij uitzondering spreken. Onderzoe-
kingen door middel van kwartierstaten worden dus geheel en al
gemist.

Genealogieën van vorstenhuizen zouden schijnbaar deze bezwaren
eenigszins kunnen ondervangen. Ik ben het echter volkomen met
Sommer eens, dat een gewone burgerlijke familiegeschiedenis weten-
schappelijk van meer belang is, dan de genealogie van een vorstenhuis.
Moge de vorstengenealogie ook eenige gegevens verschaffen omtrent
enkele gelaatsuitdrukkingen (de Habsburgsche kin b. v.) door het
aanwezig zijn van schilderijen van de meeste voorouders der
vorsten, het zijn en blijven slechts uiterlijkheden. Degene, die erfe-
lijkheidsstudies maakt, doet dit over het algemeen niet om de over-
dracht van niets zeggende eigenschappen te leeren kennen, maar de
oorzaak te zoeken van die factoren, die den mensch stempelen tot
een meer- of piinderwaardige persoonlijkheid. De karaktereigenschap-
pen van de vorsten zijn gewrongen in het keurslijf van den vorst.
De ziekelijke afwijkingen zijn door de gebrekkige medische kennis
zeer onvoldoende beschreven. De psychische afwijkingen kunnen
maar al te dikwijls worden veroorzaakt door uitwendige omstandig-
heden. De vorst moet zich wijden aan een vooraf bepaalde taak, in
een door etiquette versteende omgeving. Zijn aanleg en karakter-
eigenschappen kunnen dus niet onbelemmerd tot uiting komen.

Een gewone familie daarentegen geeft meer gelegenheid aan de
gaven en talenten om tot uiting te komen, zoodat dan aan de vraag
naar meerzijdigheid beter voldaan kan worden.

Uit de genoemde punten alleen blijkt, dat de gegevens van een
historisch familieonderzoek a priori onvoldoende zijn, waardoor het
reeds zoo moeilijk onderscheid tusschen traditie, opvoeding en erfe-
lijkheidsfactoren buitengewoon wordt verzwaard.

Wil dus het familieonderzoek vruchten afwerpen, dan moeten wij
ons bepalen tot het huidige familieonderzoek. Wij dienen daar mede
te werk te gaan als degene, die een eikenbosch plant, d. w. z. niet
verwachten, dat wij zelf veel opbrengst van dit werk zullen ontvan-
gen. Op deze wijze echter verzamelen wij materiaal voor ons nage-
slacht, opdat deze misschien betere gevolgtrekkingen zal kunnen
maken. Hierdoor zullen zij, eenigszins vertrouwd, een overzicht over
eenige generaties kunnen bemachtigen.

Dit onderzoek diene zoo volledig mogelijk te zijn. In het bijzonder
moet de aandacht geschonken worden, wat betreft ziekelijke afwij-
kingen, aan alcoholisme of andere kiemvergiften, aan infectieziekten;
chronische afwijkingen bij den man; afwijkingen bij de vrouw gedu-
rende de zwangerschap; ziekten gedurende de kindsheid; opvoedings-
omgeving enz. enz.

Wanneer wij zoo de wijzen van methodiek voor ons hebben laten
112

-ocr page 129-

voorbijgaan, treft ons bij allen een voorbarigheid in het trekken van
conclusies.

Deze voorbarigheid is een bron van de allergrootste verwarring, ja
is oorzaak van vele m. i. practisch verkeerde gevolgtrekkingen.

Na de methodiek van onderzoek paste het de resultaten van deze
methodiek, waar zij eens niet voorbarig is toegepast, te bespreken.
Deze resultaten zijn echter te gering om daarvan thans reeds met
vrucht een samenvattend overzicht te geven. Mij dunkt, dat het vraag-
stuk der exogene pathologie met name de blastophthorie thans het
meest dringende is. Ook vermoed ik, dat vele verschijnselen, die thans
nog schijnbaar tot de endogene pathologie behooren, tot de rubriek
van de blastophthorie zullen worden gerekend. Met name de stoor-
nissen in de interne secretie, waar sommige psychosen misschien door
worden veroorzaakt, zouden heel goed, theoretisch gesproken, het
kiemplasma kunnen vergiftigen. Hier zouden wij ons echter te veel
in onderstellingen verdiepen.

Door mijn uiteenzettingen meen ik voldoende te hebben aangetoond:

1°. Het allergrootste belang van verdere studie, in het bijzonder
op het gebied van kiemvergiften door middel van dierproeven en
familieonderzoek.

2«. Het gevaar van het trekken van voorbarige conclusies, daar
onze kennis van de pathologie der genen thans nog allen grond van
vastheid mist.

Litteratuur over hoofdstuk III.

1. E. Baar. Einführung in die experimentelle Vererbungslehre.

Berlin, 1911.

2. A. Fournier. Syphilis en Huwelijk. Vertaling Dr. H. Boshou-

wers, 1905.

3. Dr. Max Joseph. Lehrbuch der Haut und Geschlechtskrank-

heiten, 1907, II, blz. 303.

4. Dr. A. Moll. Handbuch der Sexualwissenschaften, 1912.

5. Prof. Dr. P. C. T. v. d. Hoeven. Pathologie derZwangerschap, 1913.

6. The Therapeutic Gazette, Maart 1917, Geref in Ned. Maandschr.

v. Verlosk. en Vrouwenz., 1918, blz. 277.

7. Senator und Kaminer, Krankheiten und Ehe, blz. 263 env.

8. Prof. G. Schcltema. Erfelijkheidsvragen aangaande tuberculose

Leiden, 1915,

9. Reibmayr-Stephan. Het Immuniseeringsproces bij erfelijke ziekten.

-ocr page 130-

10. Senator u. Kaminer, Krankheiten und Ehe, blz. III, artikel ge-

schreven door Leppmann.

11. Th. Oliver. Lead Poisoning and the Race, Eugenics Review,

1911, blz. 81.

12. Arch. ƒ. Frauenkunde und Eugenetik, 1915, blz. 121.

13. Constantin Paul. De l\'influence de l\'intoxication saturnine

sur le foetus. Gaz. médic. de Paris 1861.

14 Dr. O. Rennert. Ueber eine hereditäre Folge der chronischen

Bleivergiftung. Arch. f. Gynaek. 1881, Bd. 18, blz. 109.

15 W. Straub. Gift und Krankheit, nach Beobachtungen an experi-

menteller chronischer Bleivergiftung. Münch, mediz. Wsch.,
1914, no. 1.

16. Prof. Dr. A. Forel. Alkohol und Keimverderbnis. Bericht ueber

den XIII Internation. Kongress gegen den Alkoholismus. 1911,
blz. 180.

17. Prof. T. Laitinen. Helsingfors. A Contribution to the Study of

the Influence of Alcohol on the Degeneration of human Off-
spring The Proceedings of the twelfth International Congress
on Alcoholism, 1909, blz. 263.

18. Th. B. Hyslop. M. D. On the Influence of parental Alcoholism

on the Physique and Ability of the Offspring, XlII^ Kongres,
blz. 200.

19. Van Waasbergen. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1914. I, blz. 558.

20. Af. Maurice Nicloux. Passage de I\'alcohol ingéré dans quelques

glandes et sécrétions génitales. Comptes rendus hebdomadaires
des séances et mémoires de la société de biologie, 1900, blz. 622.

21. Prof. Dr. G. Günther. Ueber Spermiengifte. Pflügers Arch. 1907,

Bd. 118, blz. 565.

22. Dr. Ed. Bertholet. Altérations anatomo-pathologiques, observées

à 1\' Autopsie de 100 alcooliques chroniques. Bericht u. d.
XIII Internat. Kongr. gegen den Alkoholismus, 1911, blz. 181.

23 Id. De l\'influence de l\'alcoholismc chronique sur le testicule
humain. Proceedings Xll Intern. Kongr. on Alcoh. 1909, blz. 294.

24. Id. Ueber Atrophie der Hoden bei chronischem alkoholismus.

Centraiblatt für allgemeine Pathologie und pathologische
Anatomie. Bd. XX, no. 23, 1909.

25. Leppmann. Alkoholismus, Morphinismus und Ehe, Senator und

Kaminer, blz. 738.

26. Ethel M. Elderton, assisted by Karl Pearson. The Influence of

parental Alcoholism on the Physique and Intelligence of the
Offspring. Memoir Series X.
Second Study. Memoir Series XIII.

27. Marey D. Sturge M. D. and Sir Victor Horsley. F. R. S. F. R.

C S. On some of the biological and statistical Errors in the
Work in Parental Alcoholism by Miss Elderton and Prof. Pearson,
British Medic, journal, 1911, I, blz. 72.

28. ForeL XII|e congres tegen alcoh. ^blz. 178, Sake by, id. blz. 216
114

-ocr page 131-

29 Dr. Jon Alfred Mjoën. Effect of Alcoholism on the Germ-plasm.

Problems in Eugenics, Vol II, blz. 172—182.

30 Dr. W. Schallmayer, Vererbung und Auslese im Lebenslauf der

Völker, 1903.

31. A. M. Benders. Parthenogenesis bij den Mensch. Ned. Tijdschr.

V. Gen., 1914, 1, blz. 880.

32. Strohmayer. Allgem. Zeitschr. f. Psych, u. Psychiart. Gerichtl.

Med. Bd. CXI, blz. 355. . ,, ,

Gecit. bij Prof, Dr. F. Martius, Pathogenese innerer Krank-
heiten, blz. 456.

33. F. W. Mott. Heredity and Insanity. Eugen. Review, Vol 2. blz. 281.

34. E. Schuster. M. A. D. Sc. and Af. fWerfón, Galton Scholar.

The Inheritance of Ability. Eugenics Laboratory, Memoir Series I.

35. Karl Pearson. Tuberculosis, Heredity and Environment. Lecture

Series III.

36 Id A first Study of the Statistics of Pulmonary Tuberculosis

(Inheritance).
Draper\'s Company Research Memoir II.

37. E. G. Pope. A second Study (Marital Infection) revised by Karl

Pearson. With an appendix on assortative mating by Elder-
ton. Memoir III.

38. Ch. Goring. M. D. B. Sc. On the Inheritance of the Diathesis

of Phthisis and Insanity, a statistical Study based upon the
Family History of 1500 Criminals. Memoir V.

39. David Heron. M. A. D. Sc. A first Study of the Statistics of

Insanity and the Inheritance of the insane Diathesis. Memoir
Series V.

40. Urquhart. Journal of mental Science. Vol LIII, blz. 241 en 243.

41 F W. Mott. The inborn Factors of nervous and mental Disease

Brain Vol, 34. 1911, blz. 73.

42 W. Bateson. Mendel\'s Principles of Heredity. 1909.

43. U^. Johannsen. Elemente der exacten Erblichkeitslehre, 1909.

44. L. Plate. Vererbungslehre. 1913.

45. R. C. Punnett. Mendelism, 1900.

46. A. J. Rosanoff. M. D. and Florence J. Orr, B. S. A Study of

Heredity of Insanity in the Light of the Mendelian Theory.
Eugenics Record Office, Bulletin No. V, Oct. 1911.

47. C B. Davenport en D. Weeks. A first Study of Inheritance in

Epilepsy, Eug. Ree. Off., Bulletin IV, 1911, blz. 29.

48. D. Heron. Mendelism and the Problem of mental Defect. □ I A

criticism of recent American Work, Questions of the Day
and of the Fray, No. VIII, 1913, blz. 7.

49. Robert Sommer. Familienforschung und Vererbungslehre, 1907.

-ocr page 132-

-^ibsi-sï^ -.^öU^-yif Hil: .-\'t^MÏ^ IvïfA\'- .ôfl

: \' h;i>ï vd.\'iKfti\'V* ______

U. .•-\'-ç»--^
• ■ v.^- .v.; .-VVrinii\'ïv\' Ï^Sl

\' \'••;;■■■• io incdr-:? sriT .UolÀ .H .!!•

\' .n- - Am ;\':v n\'^ia f

ni î< A .\\vnC .-A .\'.\'s

A f C- - ■ ■■ i ïfe.-ftfâhîv".\': . jr \'i T\'^f\'vtiî.-;/

.-iia - -

-ocr page 133-

TWEEDE GEDEELTE.

De praktijk der Eugenetiek.

Tot nu toe hebben wij ons bepaald een overzicht te geven van de
historische ontwikkeling der eugenetiek en in aansluiting hieraan
hebben wij den grondslag van de practijk der eugenetiek, de erfelijkheid,
besproken. De eugenetiek is echter geen theorie alleen, doch een uiterst
practisch vraagstuk. Wij zagen immers herhaaldelijk, dat de theorieën
uit practisolie ervaringen werden opgebouwd.

De taak, die wij in onze verdere uiteenzettingen moeten vervullen,
is steeds een drieledige. Namelijk 1®, een bespreken van reeds uitge-
voerde of voorgestelde maatregelen; 2°, een onderzoeken van het al
of niet wettelijk en zedelijk geoorloofd zijn van deze maatregelen;
30, een overwegen wat gedaan kan worden door den wetgever of
anderszins om een practische eugenetiek te beoefenen.

De eugenetische maatregelen zelf zijn te verdeden in positieve en
negatieve maatregelen, ook wel positieve en negatieve eugenese ge-
noemd. Andere minder gangbare uitdrukkingen hiervoor zijn construc-
tieve en restrictieve, bevorderende en remmende eugenese. (\')»)

EERSTE HOOFDSTUK.
Positieve maatregelen.

De positieve eugenetiek tracht de voor de voorplanting beste kiem-
plasmata samen te voegen. Dit kan geschieden door:
1". Het kweeken van een bepaalde menschensoort.
20. Door het aanmoedigen van eugenetische huwelijken.

a) Lltt«ratuiir-liJ»t achter dit hoofdituk.

-ocr page 134-

Het kweeken van een bepaalde menschensoort.

Voor een kweekerij is een kweeker noodig. Voor dit soort eugenetiek
is dus een persoon of een lichaam noodig, die aanwijzen, hoe een
dergelijke kweekerij moet worden gedreven. Er moet dus een zekere
dwang, al wordt deze ook idiëel voorgesteld, worden uitgeoefend.
Om dwang te kunnen uitoefenen, moet er macht aanwezig zijn.
Plato
en Campanella kenden deze bevoegdheid in hun heilstaat aan de
regeering toe.

In Perm in Noord Oost-Rusland nam een groot-grondbezitter deze
taak op zich. (2) Deze magnaat nam als arbeiders slechts de schoonste
en gezondste menschenexemplaren. Hij stichtte huwelijken onder hen
en bracht zoo 40 schoonheidshuwelijken tot stand, waaruit weer 100
zeer schoone kinderen werden geboren. De laatsten deed hij wederom
onder elkander huwen en verwacht thans zoo een tweede generatie
van schoone menschen, indien de bolsjewlki althans aan al deze
schoonheid nog geen einde hebben gemaakt.

Näcke merkt hierbij terecht op, dat dit practisch alleen met een
laboratoriumproef is gelijk te stellen, en dat schoonheid van lichaam
nog niet altijd met schoonheid van geest is gelijk te stellen. Wat des
groot-grondbezitters taxatie boflendien was van schoonheid en gezon-
heid, wordt niet vermeld.

Oneida gemeenschap.

In Amerika inspireerde de „stirpiculture" vanGalion John H. Noyes,
den stichter van de Oneida Gemeenschap, het menschenfokken in
praktijk te brengen. Onder de theologische opvatting, dat de weder-
komst van Christus, binnen de eerste generatie na Zijn opstanding
reeds had plaats gehad en men thans in een tijd leeft van een nieuwe
genadebedeeling, leefden de leden van deze gemeente in volslagen
gemeenschap
van goederen („niet een zeide, dat hetgeen hij bezat,
zijn eigen was, maar zij hadden alle dingen gemeen"). Er daar er
volgens hen geen onderscheid was tusschen algemeen eigendom van
zaken en personen, waren de vrouwen
ook ieders eigendom: „complex
marriage".

De kinderen behoorden in de eerste plaats aan de gemeenschap.
Zij mochten alleen verwekt en opgevoed worden onder de beste om-
standigheden. Noyes had het probleem opgelost, hoe de menschelijke
voortplanting onder de heerschappij van het verstand gesteld worden
kan. {*) Dit psychokratisch hMwelijk bestaat uit een coïtus, waarbij de
ejaculatie van den wil afhankelijk gemaakt wordt. Het is zeer ver-
wonderlijk, dat deze praktijken nog wel door een vrouwelijke arts
Dr. Alice Stockham te Chicago worden verheerlijkt. Zij wil, dat
de vrouw de sluiting van het ostium uteri van haar wil afhankelijk
kan maken, zoodat zij ophoudt de slavin van de luimen van den man

-ocr page 135-

te zijn. We willen niet verder in dit onverkwikkelijke gebied door-
dringen, te onverkwikkelijker, omdat deze opdrijving van geslachte-
lijke overprikkeling nog wel voor hoogst zedelijk wordt uitgemaakt.

De practijk van dit stelsel is natuurlijk de vernietiging van het
huwelijk. Door deze vernietiging wordt de mogelijkheid van nieuwe
verbindtenissen vergroot, waardoor de mogelijkheid van eugenetische
verbindtenissen wordt vermeerderd.

Higginson (") en Goldwin Smith zijn dan ook in verrukking over
de gezonde kinderen, die in dezen heilstaat zijn ontstaan; de laatste
schrijft (3): „Zij vormen onmiskenbaar een mooi, gezond uitziend,
vroolijk troepje kinderen. Zij zijn verwekt onder buitengewoon voor-
deelige omstandigheden.
De kindervertrekken met alles wat er bij
behoort, zijn prachtig ingericht. Groote speelvertrekken zijn aangewezen
voor
lichaamsoefeningen gedurende den winter. De verpleegsters zijn
niet gehuurd, maar leden van de gemeenschap en nemen vrijwillig
dien dienst op zich. Elke voorzorg is genomen tegen het gevaar van
besmetting. Eenvoudig en gezond voedsel is voorgeschreven en het
is aan geen moeder of grootmoeder geoorloofd, de spijsverteering te
verstoren door hun eerst een vergif van den banketbakker en dan een
ander vergif van den apotheker toe te dienen."

Dit aardsche paradijs verdween echter weder in 1879, om plaatste
maken voor een vereeniging met den meer wettelijken naam van
„Oneida Community Limited." In deze gemeenschap bestond weer
huwelijk en familieleven en het geldelijk communisme veranderde in
een maatschappelijk fonds, voor een Amerikaan in elk geval practischer.

Mittgartbond.

Het streven van den Mittgartbond, hoewel nog niet in practijk
gebracht, spookt toch reeds als practisch schema rond in het brein
van
Willibald Hcntscheliy) die de ziel is van de beweging. Zijn doel
is een beter ras te krijgen in het beste ras, dat
er bestaat: het Arisch-
Germaansche, hetgeen vo/gens
Heiüscliel de drager is van de hoogere
levenswaarde. Om dit ras op peil te houden en zijn aangeboren deug-
delijkheid aan de minderwaardige niet-Germanen te kunnen mede-
deelen, is een goede reserve noodig. Deze wcnscht Hentschel zich
op dc volgende manier le verschaffen.

Een groot riddergoed „MUtgart" zal de menschenkennel zijn.
Duizend vrouwen op honderd mannen zijn er noodig. Sollicitanten
kunnen zich hiervoor aanmelden. Uit dezen zullen dan de besten
worden uitgekozen om in de stoeterij te worden toegelateii. Het Mittgart-
huwelijk duurt zoolang, totdat de vrouw zwanger is. Is dit na 3 maanden
nog niet het geval, dan wordt dit huwelijk ontbonden.

De moeders hebben zich 2—2V2 jaar aan de moederplichten te wijden
en kunnen dan weer een andere verbindtenis aangaan.

Gesteund door de ervaringen van dc practische menschenfokkerij,

V /

-ocr page 136-

tegelijk met de gegevens van genealogische en biologische onderzoe-
kingen, hoopt Hentschel zoo een bijzonder soort menschen te
verkrijgen. G\'elukkig echter, dat dit schema nog maar een utopie is,
gelukkig ook voor Hentschel zelf. Hentschel ziet eventueele zielkun-
dige verwikkelingen over het hoofd. Hentschel neme een voorbeeld
aan Karl Hetmann, die evenmin der vrouwen psyche begreep,
hetgeen
Wedekind in zijn drama „Hidalla" ten tooneele voert. Karl
Hetmann is schuwleelijk, gebocheld en tandeloos. Hij heeft zoo
grooten afschuw van zijn eigen leelijkheid, dat hij een eugenetische
vereeniging opricht, met het doel alleen schoone menschen voort te
brengen. Alleen schoone mannen en vrouwen kunnen lid zijn, en om
spoedige vermeerdering te bevorderen, moeten alle leden gewillig aan
elkanders oproep gehoor geven. Hij zelf, de schuwleelijke, staat buiten
de vereeniging. Resultaat, alle vrouwen worden verliefd op Hetmann
en Hetmann hangt zich uit wanhoop op.

Om menschen te kunnen kweeken moet men goed op de hoogte
zijn van de wetten der erfelijkheid. Het is een groot verschil, of men
kan aantoonen, dat een product uit een bepaalde verbinding is ont-
staan, of wel moet voorspellen, welk product een
bepaalde verbinding
opleveren zal.
Martins C) maakt de zeer juiste opmerking, dat ons
de tijd ontbreekt voor controle op het fokken. Honderd jaren zijn
immers noodig voor vier menschengeslachten, terwijl terzelfder tijd
1200—1000 konijnengeslachten kunnen ontstaan.

Bovendien kunnen bij het dierenfokken de minderwaardigen desnoods
worden afgeslacht. Menschen zijn echter meerwaardige wezens, die
maar niet zoo van de gemeenschap kunnen worden afgesneden, indien
zij niet aan de verwachtingen beantwoorden. Wij hebben boiTendien
gezien, dat\'onze kennis van de erfelijkheidswetten slechts een zoeken
en tasten is. Om deze redenen alleen zouden wij reeds het menschen
kweeken als wetenschappelijk onmogelijk kunnen verwerpen. Er is
echter ook een ethische zijde aan het vraagstuk, die onder het oog
gebracht moet worden, aangezien het stelsel reeds in practijk gebracht
is, of in alle ernst is voorgesteld, al hebben deze stelsels door hun
verschijning alleen den naam absurd reeds verdiend.

Jan Holland heeft een profetischen geest gehad, toen hij zijn Dar-
winia schreef. (8) Hij zal echter weinig hebben vermoed, dat zijn
humoristische beschouwingen in het brein van sommigen tot hoogen
ernst worden zouden.

„In Darwinia", zoo fantaseert Jan Holland, „in het land der aan-
bidders van God Häckel en God Darwin met als afgodsbeelden em-
bryonen van klei. werd een modelstaat gesticht. Een Duitsche weten-
schappelijke expeditie beproefde in het hooge Noorden onder de
blinde vet- en traanaanbidders dezen heilstaat te stichten. Alle bestaande
huwelijken werden ontbonden verklaard. Alleen, die huwelijken werden
veroorloofd door de heeren van het comité, die volgens hun oordeel

-ocr page 137-

in het kader van den modelstaat pasten. De bedoeling was verschillende
kasten te vormen, zooals langarmigen, groothandigen, kromruggigen,
groothoofdlgen, naar gelang die kasten soldaten, landbouwers, lastdragers
of geleerden moesten voortbrengen. Tegenstribbelenden werden een-
voudig en vlug met een flinke dosis strychnine afgemaakt."

Jan Holland typeert hier geheel den ethischen ondergrond van het
menschen kweeken. Deze is dwang tot het vereenigen van menschen-
paren volgens het inzicht van iemand, die boven hem staat.

Havelock Ellis (9) vindt dan ook fokken alleen maar te rechtvaar-
digen, wanneer er een ras van „super-men" bestond, dat zich opmaakte
om menschen te kweeken, waarmede zij een speciale bedoeling hadden.
De mensch wordt dus het huisdier van den „super-man"! De mensch
wordt dus een slaaf, die zijn liefde op zijde moet zetten terwille van
de verwachtingen, die de „super-man" ten opzichte van \'s menschen
nakomelingschap koestert."

Het menschen kweeken heeft dus noodzakelijkerwijs de vernietiging
van het huwelijk in zich. Zoo wordt dus de weg geopend tot polygamie
en polyandrie en dat nog wel gedwongen.

De opvatting van Galton „nature" verre boven „nurture" geeft dus
aanleiding, dat de invloed van opvoeding en familieleven volkomen
wordt verwaarloosd om het kiemplasma zoo potentieel mogelijk te
doen zijn. En als gevolg hiervan een opheffen der huwelijksbanden,
V. Ehrenfels zegt het ronduit: „de selectieve viriele factor, wordt
door het monogame huwelijk te veel verwaarloosd." (\'o)

De besproken buitensporigheden zijn volgens FehlingerQ^) slechts
„Staatssozialistische Experimente". Maar daar blijft het dan ook bij.
Wil men eugenetische resultaten zien, dan zoekc men het niet langs
den weg van het menschen kweeken.

Het aanmoedigen van eugenetische huwelijken.

Deze wijze van positieve eugenetiek is nog niet practisch toegepast.
Slechts voorstellen zijn hieromtrent geopperd.

Dc eerste, die hiermede begonnen is, is Galton, hetgeen ik reeds
in de bespreking over Galton\'s eugenetiek aantoonde. Hij acht het
voor het ras van meer beRing, indien de beteren een grootere produc-
tiviteit ontwikkelen, dan het tegengaan van de productie der minder-
waardigen. Middelen hiertoe zijn ondersteuning van staatswege van
groote gezinnen uit eugenetische ouders, betere woningtoestanden
speciaal voor deze gezinnen.

De biografische familieverslagen moeten langzamerhand het materiaal
leveren, waaruit het zoogenaamde „Gouden Boek" wordt opgesteld.

In dit boek wordt een gezondheldsadel opgeteekend, d.w.z. een lijst
van families, waarin vele gezonde en verstandelijk hoog ontwikkelde,
invloedrijke mannen en vrouwen voorkomen. Bovendien kunnen een
soort getuigschriften aan leden van families, die in het Gouden Boek

-ocr page 138-

voorkomen, worden uitgereikt. Deze getuigscliriften vormen dus een
soort bruidschat of vermogen, die een huwbaar persoon tot een goede
partij stempelen.

In denzelfden geest is het voorstel van Schallmayer (\'2) het aanleggen
van wetenschappelijk officieele stamboomen verplicht te stellen.
Dergelijke stamboomen zouden dan het eugenetische van een huwelijks-
candidaat bepalen.

Havelock Ellis (®) wil een nieuwe St. Valentijn maken. 14 Februari,
de dag, waarop Galton zijn eugenetische programma voor het eerst
het licht deed zien, is tevens de naamdag van den heiligen Valentijn.
Speciaal in Engeland is St. Valentijn de schutspatroon van de sexueele
teeltkeus. Van Engeland werd de gewoonte naar Frankrijk overgebracht.
De gebruiken op St. Valentijndag bloeiden echter het meest in de
streek, die ligt tusschen Engeland, de Moezel en Tirol. Het feestelijke
gebruik komt hierop neer, dat spelender wijze een vrijer voor een
huwbaar meisje werd uitgezocht. Het geschiedde nooit door dwang,
meestal door het lot. Zeer dikwijls voerde deze keuze tot een huwelijk.

Ellis nieuwe St. Valentijn nu zal meer een heilige van wetenschap
dan van volksgebruik zijn. Een eugenetisch waardevol persoon is dan
de rechte Valentijn. Ellis wil alles zonder eenige dwang doen ge-
schieden, evenmin als iemand er nu aan denkt, zijn zuster te trouwen,
evenmin zou het dan geoorloofd wezen met iemand in het huwelijk
te treden, die geen Valentijn kon zijn.

Ik wees er reeds op in Galton\'s eugenetiek, dat hij bewust of on-
bewust onder den invloed van Plato moet zijn gekomen. Ook
Ellis gaat met zijn levendige stijl naar het land Utopia over. Waar
hij bij zijn beschouwingen over het kweeken van menschen, spreekt
over een.ras van super-menschen, daar zou zoowel voor het Gouden
Boek als voor den Valentijn een super-man noodig zijn, die van zijn
hoogen troon aanwijst, wie waardig is in het Boek te worden opge-
nomen of wie een Valentijn is.

Immers een dergelijke handelwijze stelt den eisch voorop, dat het
bekend is, wat het resultaat van een huwelijk onder deze omstandig-
heden zijn zal. Al dadelijk staan wij reeds voor de moeilijkheid, wie
zal deze vraag oplossen?

Galton vasthoudend aan zijn statistische biologie kan reeds eenige
gevolgtrekkingen maken. Wanneer echter deze theorie onwaar blijkt
te zijn wordt de grootste steunpilaar van het utopistische bouwwerk
reeds weggenomen.

Stellen wij ons bij de natuurlijke teeltkeus voor een soort subjectieve
keuze van de natuur, geleid door de wet van den ondergang van den
minderwaardige, een mechanisme in de natuur zelve, begrensd door
natuurlijke omstandigheden. Stellen wij ons dan tevens voor, dat deze
subjectieve keuze dooi dit mechanisme een zekere mate van objec-
tiviteit verkrijgt dan kunnen wij hierin een natuurlijke ontwikkelings-
gang bespeuren.

-ocr page 139-

Een teeltkeus echter volgens de voorstellen van Galton en Ellis is
in te
hooge mate subjectief: hangt af van de opvattingen van den kiezer.
Het verstand van dezen kiezer is niet toereikend voor zulk werk,
zoolang hij geen super-man dus een goddelijk persoon is.

Beschouwt men bovendien het Gouden Boek ontdaan van de mystieke
Utopieën, als zuiver wetenschappelijke familieverslagen, dan zal men
voor eigenaardige moeilijkheden komen te staan, wanneer men deze
verstands- en gezondheidsadel moet gaan inschrijven. Ten eerste is het
begrip familie biologisch moeilijk te bepalen. Het begrip eugenetische
familie wordt niet gedekt door het begrip adellijke familie. De laatste
ontvangt de bijvoeging adellijk slechts in de mannelijke linie. Prac-
tischer ware een getuigschrift met een goedgekeurden stamboom en
kwartierstaat pp de wijze, zooals Schallmayer het voorstelde.

Deze eugenetische adel zal echter licht te eenzijdig worden getaxeerd,
daar te veel nadruk gelegd wordt op het voorkomen van uitmuntende
en talentvolle personen in een familie. Gezien de wet van de neiging
tot het gemiddelde, is het getal van uitmuntende en talentvolle personen
niet groot. De middelmatigen zijn de dragers juist van het erfelijke
vermogen. Wordt aan deze middelmatigen door de getuigschriften wel
voldoende aandacht geschonken? Galton bespreekt in zijn „Hereditary
Genius, its Laws and Consequences", verschillende families, waarin
vele talentvolle mannen voorkomen. In dit werk komt o.a. een onder-
zoek voor naar de familie geschiedenissen van Engelsche rechtsge-
leerden van 1660-1865. Het geheele aantal personen, dat onderzocht
is bedraagt 286 en van deze hebben 109 één of meer talentvolle
familieleden en meer dan 70, twee of meer. Galton groepeert nu ver-
schillende leden van een familie, waarin vele talentvolle personen
voorkomen naar hun familie verhouding tot den meest talentvolle.

Hij vindt dan het volgende:

In de afdalende lijn zijn: 36 van de zoons . . . talentvol.

9 o/o „ „ kleinzoons . .
lV2°/o » « achterkleinzoons »

In de opstijgende lijn zijn: 26 o/^ ^ „ vaders ...

7\'/2°/o « » grootvaders . .

\'/2°/o n « overgrootvaders

Komen nu alleen de talentvolle personen in het Gouden Boek en
ontvangen zij alleen getuigschriften? Is erfelijkheid hier de grootste
factor van overdracht? Wat is de werking van de vrouwelijke actor?
Dit zijn dadelijk vragen, die bij ons opkomen. G^ton heeft echter d
.t
onderzoek niet gedaan als materiaal voor het Gouden Boek en als
zoodanig is eenige
onnauwkeurigheid niet al te storend. Gesteld echter,
dat dit Lderzoek speciaal in de vrouwelijke linies nauwkeuriger was
en wij getuigschriften moesten gaan uitdeelen aan de talentvolle per-
sonen dan kregen de volgende
geen getuigschrift:

-ocr page 140-

In de afdalende lijn: 64 o/o van de zoons,

91 o/o van de kleinzoons,
98
HO/o van de aciiterkleinzoons;
In de opstijgende lijn: 74 o/o van de vaders,

92140/0 van de grootvaders,
90^0/0 van de overgrootvaders.
Of moeten al die personen een goed getuigschrift ontvangen, omdat
in hun familie een klein percentage talentvolle personen voorkomt?
Men ziet, de taxatie zou in de practijk zeer moeilijk worden.

Ook het aanmoedigen van eugenetische huwelijken, zoowel Gouden
Boek getuigschrift als Valentijns zullen wel wegens practische onmo-
gelijkheden tot de „pia vota" blijven behooren.

Litteratuur over hoofdstuk I.

1. H. Rohleder. Der heutige stand der Eugenik. Zeitschr. f. Sexual-

wissenschaft, April 1915.

2. P. Nücke. Rationelle Menschenzucht, naar een aanteekening

in de Politisch-Anthropologische Revue 1904, blz. 398.

3. Encyclopaedia Brittannica VI blz. 212 en XVII blz. 773.

4. G. Herman. Genesis, Bd. II, Erotik und Hygiene, 2e dr.

5. A. Ploetz. Willibald Hentschels Vorschlag zur Hebung unserer

Rasse. Arch. Ploetz, Bd. I, 1904, blz. 885.

6. Dr. H. Rotter. Eugenik und Geburtshilfe. Gynäkologische

Rundschau 1913, blz. 107.

7. Pro/. Dr. F. Martins (Rostock). Die Bedeutung der Vererbung

für Krankheitsentstehung und Rassenerhaltung, Febr. 1910,
Arch. Ploetz 1910, blz. 471.

8. Jan Holland. Darwinia, een roman uit een nieuwe wereld, 2e

druk, Deventer, 1878.

9. Havelock Ellis. Task of Social Hygiene, blz. 196, 203 env.

10. Pro/. Chr. v. Ehrenfels. Die konstitutive Verderblichkeit der

Monogamie und die Unentbehrlichkeit einer Sexualreform.
Arch. Ploetz, 1907, blz. 615.

11. H. Fehlinger. Ueber Eheverbote in Amerika. Arch. Gross, 1910,

Bd. 39^ blz. 33.

12. Dr. W. Schallmayer. Vererbung und Auslese im Lebenslauf der

Völker, 1903, blz. 358.

-ocr page 141-

TWEEDE HOOFDSTUK.

Negatieve maatregelen.
Maatregelen tegen het huwelijk van minderwaardigen.

De negatieve maatregelen ter verkrijging van eugenetische resultaten
zijn van een geheel andere orde dan de positieve maatregelen. Hadden
de laatste ten doel een bijzonder goed ras te vormen, de eerste
trachten de minderwaardige elementen weg te nemen.

De negatieve maatregelen zijn dus uitsluitend selectief. De selectie
doet de meest geschikten in het leven blijven, doordat de minder
geschikten in den strijd om het bestaan het onderspit delven en zoo
voor de voortplanting worden uitgeschakeld.

Het selectiebcginsel verbetert de soort in haar geheel slechts, indien
de betere hoedanigheden worden overgeërfd en niet door omgeving
of traditie zijn ontstaan.

Wanneer men nu minderwaardige personen van de voortplanting
uitsluit, dan zal men eugenetisch slechts resultaten zien, indien de
de minderwaardigheid van de personen een erfelijke eigenschap is.

Een zeer gedegenereerd, een zwaar ziek of een idioot individu
wordt door de natuur zelve meestal uit het voortplantingsproces
weggenomen, doordat de lichamelijke en geestelijke toestand van het
individu een verhindering is om een normaal huwelijk aan te gaan of
doordat de ziekelijke toestand den dood tengevolge heeft. De natuur
werkt in dit opzicht selectief.

Er bestaat echter ook een latente erfelijkheid. Daar de drager van
deze latente erfelijkheid zelf gezond is, grijpt de natuur hier niet
selectief in.

Het is nu juist hier, dat het verstand van den cugeneticus het
selectieve werken van de natuur overneemt, waar deze haar selectieven
arbeid staakt.

De eugeneticus moet zich dan tevens goed bewust zijn, dat zijn
verstand de leiding van een schijnbaar onbewust mechanisme over-

-ocr page 142-

neemt, een mechanisme, dat zichzelf begrenst. Er komt dus een sub-
jectief element in de selectieve werkingen. Een subjectief element is
afhankelijk van het subject. Wanneer dit subject feilbaar is kan de
selectie bedenkelijke afmetingen gaan aannemen. Van den eugeneticus,
die selectief te werk gaat, kan dus worden geëischt, dat hij ten eerste
de draagkracht van zijn maatregelen wel overzien en ten tweede de
factoren wel overwegen kan, die hem tot zijn selectieve daad hebben
gevoerd en deze factoren naar waarde kan taxeeren.

Dit kan geschieden door:

10. Maatregelen tegen het huwelijk van minderwaardigen.

2". Het kunstmatig opheffen van het voortplantingsvermogen van
minderwaardigen.

30. Provocatio abortus.

40. Het uitroeien van minderwaardigen.

Maatregelen tegen het huwelijk van minderwaardigen.

De maatregelen, die genomen kunnen worden tegen het huwelijk
van minderwaardigen, kunnen wederom van verschillenden aard zijn.

1®. Door het propageeren van eugenetische waarheden in school,
kerk en staat, wordt het huwelijk met een minderwaardige een alge-
meen erkend afkeurenswaardig feit.

2«. Door het geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk, als vaste
gewoonte vóór het huwelijk of liever vóór de verloving of als wet-
telijk voorschrift.

30. Door wettelijk huwelijksverbod.

40. D9or het vergemakkelijken van de echtscheiding, speciaal uit
eugenetische overwegingen.

De eugenetische zedeleer.

Vooral de Engelsche eugenetici verwerpen alle wettelijke dwang.
Deze dwang tast de menschelijke vrijheid aan! Zij verwachten, dat
alleen de wetenschap van wat er kan gebeuren in een kakogenetisch
huwelijk, op den duur den mensch er van zal weerhouden, een der-
gelijk huwelijk te sluiten.

Zij verwachten, dat men later een even grooten afschuw hebben
zal van het trouwen met een eugenetisch minderwaardig individu, als
men nu gevoelt tegen het huwelijk met een moeder of zuster. (\')

„Want vrijheid is de adem des levens, vreugde de voornaamste
levenskracht", roept Havelock Ellis uit. 0)

Evenzoo ziet Galton de eugenetische moraal der toekomst. Vrijheid
en toch gebondenheid. Gebondenheid door een godsdienstige over-
tuiging.

Galton\'s eugenetiek en de studie der erfelijkheid zullen in den
loop der tijden de publieke opinie zoo neigen, dat het een van zelf

-ocr page 143-

sprekend feit wordt, dat een kakogenetische verbindtenis ongeoorloofd is.

Evenals in de geschiedenis der volkeren consanguiniteit, exogame
en endogame gebruiken, taboegebruiken enz. voor die volken vanzelf
sprekende huwelijksverhinderingen waren, zoo zal de eugenetiek in
de toekomst hebben te beslissen over het geoorloofd zijn van een
huwelijk. De vrije mensch zal vrijwillig het hoofd voor deze zedeleer
buigen en eigen belang achter stellen bij de belangen van het ras.

Volgens de opvatting der voorstanders van de vrije eugenetische
moraal, moet men ook nu reeds beginnen met de eugenetische waar-
heden in scholen, in kerken en staatsinstellingen ingang te doen
vinden.

I

Geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk.

" De voorstanders van het geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk
zijn naar hun wijze van werken in twee groepen te verdeden.

De eerste groep tracht propaganda te maken voor de moreele op-
vatting, dat men ernstig behoort te overwegen of zijn gezondheids-
toestand met het oog op echtgenoot(e) cn progenituur van dien aard
is, dat het huwelijk mogelijk en geoorloofd is. Zij wil echter aan het
geweten van de betrokken personen overlaten, of zij een medisch
kakogenetisch huwelijk mogen aangaan. De medicus behoort de candi-
daten echter van den ernst van hun stap te overtuigen.

De tweede groep zoekt haar doel te bereiken door een genees-
kundig onderzoek vóór het huwelijk tot een wettelijke eisch te stellen.

Het streven naar geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk is in
de eerste plaats ontstaan uit de bestrijding der geslachtsziekten.
Langzamerhand is het streven meer in eugenetische banen gekomen,
die thans bijna de hoofdrichting aanduiden.

In ons land vertegenwoordigt het comitó ter bevordering voor het
geneeskundig onderzoek voor het huwelijk de eerste groep — officieel
n.1. Het comitó tracht de overtuiging ingang te doen vindon, dat
medische raadpleging vóór de verloving een zedelijke plicht is. Het
legt er den nadruk op, dat met het streven niet alleen bedoeld wordt
bestrijding der geslachtsziekten, maar ook bestrijding van eugenetisch
jninder gewenschte huwelijken. Het comité spreekt zich beslist uit
regen het huwelijksverbod.«)

Over het al of niet wenschelijke van het verhinderen van het ont-
staan van naar alle waarschijnlijkheid minderwaardige kinderen in het
huwelijk, bewaart het comité het stilzwijgen.

De vereeniging heeft kosteloozc consultaticbureaux opgericht, al-
waar huwelijkscandidaten, die gewetensbezwaren gevoelen over het
al of niet wenschelijke van hun huwelijk, naar aanleiding van hun
gezondheidstoestand, gratis inlichtingen kunnen bekomen.

a) Verslag 1911 Later werd aan het onderioek »óór het huwelijk tusschen haakjes
toegevoegd vóór de verloving.

-ocr page 144-

Verschillende geschriften ook in ons land evenals daarbuiten zijn
over dit onderwerp verschenen.
Greidanus, (3) de voormalige voor-
zitter van het comité, zette reeds in 1904 in een brochure het wen-
schelijke en raadzame van een medische raadpleging vóór het huwelijk
uiteen. Hij trachtte echter slechts langs ethischen weg zijn doel te
bereiken.

Damen (4) verwacht van dwangmaatregelen niets en hoewel zich
niet positief uitsprekende over het wenschelijke van het geneeskundig
onderzoek vóór het huwelijk, acht hij het een eisch, dat wie huwen
ook inderdaad geschikt moeten zijn om aan het hoofddoel van het
huwelijk, het verwekken van kinderen, te kunnen beantwoorden.
Nijhoff (5) gaat al iets verder en stelt zich voor, dat het gewoonte
zou kunnen worden, dat de man aan de vrouw, de vrouw aan den
man den uitslag van het onderzoek van den geneesheer mededeelde,
in dien zin, dat de dokter verklaarde, dat hij — op grond van zijn
geneeskundig onderzoek — den heer X of mejuffrouw Y het aangaan
van een huwelijk wel of niet had ontraden, of den heer X of mejuf-
frouw Y had aangeraden, met het aangaan van een huwelijk voor-
loopig te wachten. Iets dergelijks beweert ook
Grasset, (®) terwijl
Nijhoff met zijn voorstel de moeilijkheid van het schenden van het
ambtsgeheim meent te vermijden, wil Grâsset de huisartsen van hun
ambtsgeheim ontslaan en met elkander overleg laten plegen.

De tweede strooming tracht het geneeskundig onderzoek vóór het
huwelijk wettelijk te regelen en het als een wettelijke verplichting
vast te stellen vóór het aangaan van een huwelijk. Ter regeling van
dit streven zijn reeds eenige voorstellen verschenen, waarvan de
volgendq als voorbeelden mogen dienen. In 1901 stelde reeds
Wynaendts
Francken
voor, een bepaling te maken, dat elke huwelijkscandidaat
van te voren een getuigschrift heeft over te leggen, waarin de ver-
klaring is vervat, dat het bedoelde huwelijk geen ernstig gevaar op-
levert voor voortplanting van zwaren ziekelijken aanleg op het nage-
slacht. Dit getuigschrift zou samen met de geboorteakte en familie-
papieren behooren te worden ingediend. Het bedoelde stuk zou het
resultaat zijn van een voorafgaand geneeskundig onderzoek, toever-
trouwd aan daartoe aangestelde deskundige ambtenaren, die daarbij
gebruik zouden kunnen maken van ingeleverde attesten van doktoren,
bij wie de personen vroeger als patient in behandeling geweest waren.
Een nog meer wettelijk omschreven voorstel is dat van
H. Treub\'.{^)
geen huwelijk mag worden voltrokken zonder dat beide partijen een
verklaring van een geneeskundig onderzoek overleggen, hetgeen
hoogstens 14 dagen vóór het huwelijk verricht moet zijn. De andere
partij en zij, die krachtens het Burgerlijk Wetboek toestemming hebben
te verleenen, moeten de verklaring voor „gezien" teekenen, en ten
slotte moet dit ook geschieden door een anderen geneesheer dan
degene, die het onderzoek gedaan heeft. Dit laatste met de bedoeling
dat contrôle wordt uitgeoefend. Eenigszins in denzelfden geest is het

-ocr page 145-

voorstel van Mjoën aan het Noorweegsche Storthlng.(«) Beide partijen
behooren vóór het aangaan van het huwelijk een
verklaring over te
leeeen niet vroeger dan 6 maand vóór het huwelijk opgesteld, dat
geen van beiden onderhevig zijn aan een ziekte of toestand, die van
Laden invloed zijn zou op de gezondheid van de andere partij of
van de kinderen; en verder, elke verklaring moet vergezeld
gaan van
een bewijs door de ouders of voogden van beide partijen ondertee-
kend dat zij onder hun aandacht gebracht was en dat zy ^ntenge-
vo^g de gelegenheid gehad hadden, eventueel noodzakeljjke tegen-
Tefpingen ten\'opzichte van het huwelijk in te brengen. De verkla-
ringen zouden gemaakt moeten worden ten overstaan van een ge-
neeskundige, door den staat daartoe gemachtigd.

Wettelijk huwelijksverbod.
Over het algemeen zijn de wetten, die in verschillende landen zijn
uitgevaardigd ter verhindering van het huwelijk
van minderwaardigen,
nief gegeven met het oog op eugenetische bezwaren, maar wegens
ongeschiktheid tot het aangaan van een huwelijk in het algemeen
Vdgens de Duitsche wet mag een krankzinnige en onder curateele
gestelde zwakzinnige niet trouwen, omdat hij niet in staa is een
huwelijkscontract aan te gaan (-). Toch zijn er in de
verschillende
landen enkele wetsvoorstellen ingediend en wetten gevormd, die reeds
wijzen op hygienische maatregelen. Zoo diende, volgens een mede-
Lt Psychiatr. Neurol.
Wochenschrift, (\'.) de Roemeensche
regeedng een wetsvoorstel in. volgens
welk het huwelijk van personen,
die
aan ongeneeslijke tuberculose, epilepsie en syphilis hjdcn, verbo-
den wordt. Dit kan niet anders
bedoelen dan ongeschiktheid en ziekte,
als zijnde schadelijk voor de andere partij en de progenituur. In
Bulgarije zouden volgens § 186 van het exarchaatstatuut krank-
zinnigheid, epilepsie en syphilis een huwelijksverhindcring zijn. In
Zweden werd in een koninklijk bevelschrift van 25 Nov. 1757, het
huwelijk aan epileptici verboden (\'o). Ook in Rusland wordt wegens
hygienische gronden aan krankzinnigen het recht om te huwen ont-
zegd. Dat hier ook eugenetische drijfveeren achter kunnen schuilen,
zou men kunnen vermoeden naar aanleiding van de bepaling, dat
voor de lucida intervalla geen onderscheid gemaakt wordt. Hier toch
zou van een onvermogen om een contract te sluiten geen sprake
kunnen zijn. Deze wet dateert reeds van Peter den Groote C^).

In 1904 vaardigde de Armeensche synode een Ockase uit, inhoudende,

dat voor de Armeniörs bij het sluiten van een huwelijk een medisch
getuigschrift geeischt werd, dat de huwelijkscandidaten met lijdende
waren aan een venerische ziekte of lepra. Een verdere Oekasc ver-
biedt ook teringachtigen (de definitie wordt zeer duister gesteld) het
huwelijk. (\'3) »)

«n ?1 d" «n"n in wier «cendenlleVpr« kon worden .anRetoond, «II» .U

"e? VueVn\'\'mV.r de Rroo\'to-dm w.ren Hel gevole w«: «rv.l»chlnKen v.n getuig-
ichrilten en buitenechtelijk ge»Uchttverkeer op groote ich»«l.

-ocr page 146-

De meest uitgebreide huwelijkswetgeving heeft echter Amerika ge-
geven en in practijk gebracht, en hierbij dienen wij eenigszins langer
te blijven stilstaan. \'s,\'«)

Amerikaansche Huwelijkswetten.

Evenals in Europa hebben ook verscheidene staten van Amerika
wetten op beperking van het huwelijk ingevoerd met het oog op
personen, die om verschillende redenen niet in staat zijn, een geldig
verdrag te sluiten. Deze wetten hebben echter niets met eugenetische
overwegingen te maken. (•■i. tabei biz. 50)

Er zijn echter andere wetten uitgevaardigd, die wel degelijk een
eugenetische strekking hebben. Deze wetten verschillen practisch
met de beperkende bepalingen van enkele Europeesche landen
hierin, dat in Europa de ziekte aangetoond moet worden, terwijl in
Amerika een gezondheidsbewijs verlangd wordt (\'s).

De huwelijkswetten in Amerika zijn in twee groepen te scheiden:

1. Huwelijksverbod van bepaalde minderwaardigen zonder medische
contrôle ;

2. Huwelijksverbod ten gevolge van een medisch getuigschrift (\'s).

Tot de eerste groep behooren 14 staten. Drie hiervan (Delaware,

Maine en Vermont) verbieden alleen personen, die ten laste van het
burgerlijk armbestuur komen, het huwelijk. Er blijven dus eigenlijk
11 staten «) over, die uit strict eugenetische overwegingen huwelijks-
verhinderingen stellen. Al deze staten verbieden het huwelijk aan
epileptici.\' Alle, behalve Connecticut, aan krankzinnigen. Aan idioten
is het huwelijk verboden in Michigan, Utah, Washington en Florida,
terwijl zwakzinnigheid en imbecilliteit in alle, behalve Utah een ver-
hindering is. Michigan, Utah en Washington verbieden het huwelijk
aan geslachtszieken, terwijl Indiana en Pennsylvanie ") dit samenvatten
onder de rubriek besmettelijke ziekten. Ohio en Washington ontzeggen
gewoonte-drinkers het recht om te huwen. Longtuberculose in ver-
ontwikkeld stadium is in Washington een verhindering evenals het
herhaaldelijk plegen van misdaden. Florida heeft in zijn program nog
teringlijders en zieken opgenomen.

Deze verzameling wetten geven den indruk van een terugslag te zijn
op het huwelijk, dat vroeger in Amerika maar al te gemakkelijk kon
worden gesloten (\'»). De praktijk van deze nieuwe wetten is echter
wel wat eigenaardig. Daar de wetten geen medische contrôle of
gezondsheidsattesten eischen, moeten de a.s. echtelieden in de meeste
gevallen zweren, dat zij niet onderhevig zijn aan die toestanden, die

a) Deze staten zijn Connecticut 1895. Florida 191^3, Kansas 1901 Indiana ^ISll\'Si"!??^\'

Minnesota 1905, New Yersey 1904. Ohio 1904, Pennsylvanie 1913, Utah 1909, en Washington

1909.

b) Pennsylvanie heelt in 1913 de wet van Indiana in zijn geheel overgenomen.

-ocr page 147-

door de wet als een huwelijksverhindering zijn gesteld geworden a).
Connecticut is in zoover consequent, dat deze staat niet alleen
de poging van een epilepticus of zwakzinnige om een huwelijk aan
te gaan strafbaar stelt, maar ook het leven als man en vrouw samen
met straf bedreigt. Of hiermede het huwelijk onder vrije liefde bedoeld
wordt of elke buitenechtelijke gemeenschap, is niet recht duidelijk;
waarschijnlijk echter het eerste, want een enkele buitenechtelijke
coïtus kan men nog niet te zamen leven als man en vrouw noemen.

Van al deze wetten zijn die in Michigan b) nog het meest inge-
wikkeld en omschreven, vooral met het oog op de strafbaarheid.
Behalve degene, die een volgens de wet ongeoorloofd huwelijk aangaat,
wordt ook degene, die tot een dergelijk huwelijk willens en wetens
aanzet, gestraft. Ma/er (\'6) merkt hierbij terecht op, dat dit een recht-
vaardige bepaling is en grootere verantwoordelijkheid legt op ouders,
voogden of armbesturen, die, bezwaard door de kosten, welke de
verzorging van een minderwaardig meisje met zich mede brengt, een
argeloozen bruidegom in den val zouden kunnen doen loopen. In een
enkel opzicht oefent Michigan medische contrôle uit, door van per-
sonen, die in een door den staat erkend gesticht zijn opgenomen ge-
weest, een medisch getuigschrift te cischen, dat zij genezen zijn en
niet gevaarlijk voor hun nakomelingschap. Het opgenomen zijn in
een gesticht is dus hier in zekeren zin een taxatie van de huwbaar-
heid van een persoon.

Tot de tweede groep behooren die staten, die vóór het sluiten van
een huwelijk een medisch getuigschrift cischcn, dat dc huwelijks-
candidaten niet lijdende zijn aan die ziekelijke toestanden, welke

a) VolRcns een inedcdcelInK van lloffniann blz. M, moeten In Indiana bruid en bruidCRom
zweren, dat zij niet Imbeciel. zwakzinnlR, idioot cfc. zi n. In New Ycrscy heelt een
RetulRC hieromtrent dc
vcrklarinR al le IcgRcn, Icrwiil in O lio de een of andere persoon,
meestal de bruidcRom zelf, zweert, dat
Rcen der belde partijen In een toestand is, die
voor dc wet het huwelijk zoude verhinderen.

b) Hier volgt de vertaling uit llofimann (M) blz. 126:

MICHIOAN 1905. 8593 Sccl. 0. Krankzinnigen, idioten of lijders aan syphilis cl

fionorrhoe, die nog niet Rcnczen zijn, kunnen geen huweliik sluiten.....Wanneer een

jder aan syphilis of connrrhoc, die noR niet Rcuczrn is, huwt, begaat hii een misdaad
cn is, op grond van een veroordeeling van een da.irtoe gerechtigd Rcrechtshol cn volgens
bepaling van dit hol, met een Rcldboele van niet minder dan 500 Dollar cn niet meer
dan 1000 Dollar of met een sevangcnisstral van niet meer dan 5 jaren of met beide
strallianr; vooropRcstcld, dat In nlle, onder dc bepaling van deze wet begonnen straf-
processen de man
tcrcn zijn vrouw cn dc vrouw tegen haar man als rcIuIrc zal worden
RCbeziRd, zonder cr acht op tc slaan, ol zij hiertoe hun toestemming verleenden of niet;
verder wordt
vooropgesteld, dat in alle, onder dc bepalinRcn van deze wet voorkomende
gevallen elke arts, die dc vrouw of den man wccens een der bovengenoemde ziekten
behandeld heeft, zal worden gedwongen, over alle hieron bclrekking hebbende zaken
in le lichten, die hij gedurende zulk een behandeling hecll opgemerkt. Qeen persoon,
die wegens epilepsie, zwakzinnigheid, imbecilllteit ol krankzinnigheid in een openbare
inrichting verpleegd geworden is, kan een huwelijk sluiten, wanneer deze niet, vóór het
verieenen van dc toestemming tot het huwelijk door den sccrctaris van het graalschap, te
zijnen bureelc een geloofwaardig getuigschrift van twee hiertoe bevoegde artsen van dezen
staat overlegt, volgens welk
Rctuigschrilt een zoodanige persoon van de krankzinnigheid,
epilepsie, Imbccilliteil of gecsteszwakte volslagen genezen Is. terwijl er ook geen waar-
schijnlijkheid bestaat, dat dit gebrek op de nakomelingen wordt overRcbracht. Iedere eecs-
telljk gezonde persoon, die een krankzinnige, geesteszwakke of zulkeen persoon huwt, die
wegens eplIepsie,zwakzlnnlRheid.lmbecillileitolkrankzinnigheidlneenopenbare inrichting
verpleegd werd, zonder vooral het hoven voorgeschreven getuigschrift over te leggen en
welke de ziekte van die persoon kent, ol die tegen dc bepalingen van deze wctsparagraaf
zulk een huwelijk aanraadt, ondersteunt, daarbij helpt, daartoe aanzet of cr de hand aan
leent, beg.iat een misdaad en is, op grond van een veroordc«ling door een bevoegd ge-
rcchtshol en volgens dezelfde bepalingen met een geldboete niet hooger dan 1000 Dollar of
gevangenisstraf niet hooger dan 5 jaar of met beiden strafbaar.

-ocr page 148-

de wet als huwelijksverhindering aangeeft. Dit is dus eeji v^erschil

met het streven naar een wettelijk geneeskundig onderzoek voor het
met h^t streven i^a i beslissing in handen geeft,

hlerd\'e\'\' Lritagf"aan den geneeskundige o. deze huw.
«felhinderingen ook bij de bedoelde persoon bes aan; voor den
arrdis "en gemakkelijker of liever minder moeil.jke taak.

„1913 kwamen dergelijke wetten in Colorado, Noord-Dakota
OUahöL togon en Wisconsin tot stand (-). In Washmgton "
„^Z derrfike wet reeds in Maart 1909 aangenomen, maar reeds
r„ Uustus
V heTzèlfde jaar wederom ingetrokken. Volgens een
briet v^een gezondheidscommissie aan Hoffmann, word\' a\'s
nnLeven dat er een algemeene oppositie kwam, doorda bet volk
hSTscb nog nTet genoegzaam ontwikkeld was, om dergehjke zege-
IC fe kunnen wLdeeren. De trouwlustigen verkozen bever een
ê d® af te leggen dat zij niet waanzinnig of idioot waren, dan z,ch
Toorlef dokfer ie laten onderzoeken; wei een bewijs van het prac-

"T^Jal\'T\'^bfin^g\'^en medisch getuigschrift, dat de huwe-
liikscandWaten g en idioten, imbecilien, krankzinnigen, ep.lept.ci,
ÏXistfn of gewoontedrinkers zijn. Bovendien mag ™.n <le aat
5 iaargeèraanval van krankzinnigheid hebben gehad of h,dendc z„n
Jn besraetteliike tuberculose of aan geslachtsziekten.

Cr^Sfa heeft de volgende bepalingen, vervat n, hoofdstuk

207 van de wet:

o^\'^ü\'^n \'^fen aewoontedriE^^
beide parWprmUeit zSzlnnighe d. idiotie of krankzinnigheid

f^n \'^oTV S^fm^è^^^^^ krankzinnigheid heeft geleden

TJ rgtfbercu\'Iose\'Jn verg^evorderd stadium of met een be-

smettelijke geslachtsziekte behept is. ^

dat de huwelijkscandidaat geen gewoontemisdadiger is.

In Oreeon heeft men voor het aangaan van een huwelijk een
mèSlsn;^^igs\'cVift noodig, \'-oogstens
10 dagen oud, dat men met

"\'r\' "berau TC tu\'s Tolf n medisch getuigschrift
Ujd®
werd de burgerlijke stand voor het laatst nog bestormd met

-ocr page 149-

huwelijksaanvragen. In Januari 1914 werden 1400 huwelijken minder
gesloten dan in Januari 1913 (\'9). Het honorarium voor het medisch
onderzoek was op ten hoogste 3 Dollar gesteld. Daar dit bedrag met
toereikend was om de reactie van Wassermann te verrichten, besloten
de geneeskundigen te staken, zoodat er plotseling een huwelijksstag-
natie uitbrak (20) met dit gevolg, dat, wilde men nog wettige kinderen
in dezen staat zien geboren worden, de
eisch der Wassermann-reactie
moest worden afgeschaft (2\'). Het zou van meer overleg getu.gd
hebben, indien de wetgever zich eerst wat nauwkeuriger had laten
inlichten, dat de reactie van Wassermann niet altijd het zekere bewijs
levert, dat men wel of geen lues heeft: dc heele rumor in casa ware
vermeden geworden.

Meeningen over huwelijksverbod.

Theoretisch hebben zich vóór het huwelijksverbod eerst vooral
Italianen als
Ferriani,n Lombroso, Q\') Penta,{^->) ZuccarelUn e.a
uitgesproken.
Löwenfeld n blijft niet bij de theorie, maar, hoewe
waarschuwende tegen overdrijving, acht hij wettelijk huwelijksverbod
daar aangewezen, waar de gezonde echtgenoot cn de kinderen in het
bijzonder gevaar loopen en noemt dan syphilis in de periode van de
besmettingsmogelijkheid, tuberculose in het noricde stadium, lepra,
epilepsie en chronisch alcoholisme; voor genezen geesteszieken 3 jaar
wachtenstijd, alvorens in het huwelijk te treden. Hoewel de tegen-
werpingen, dat huwelijksverbod buitenechtelijke gemeenschap met
omvat, erkennende, legt Maicr V\') vooral hier den nadruk op, dat
het gezin de draagster is van onze beschaving en dat de staat met
slechts het recht,
maar ook de plicht heeft, voor het zuiver houden
daarvan te zorgen. Ook
Hoffmanni}^) is van opinie, dat dengenen,
die niet in staat zijn hun ouderlijke plichten te vervullen, het huwelijk
moet worden verboden.
Leonard Darwin laat zich wat voorzich-
tiger uit en erkent alleen, dat het in uiterste gevallen noodig zijn kan.
Strahan, («») hoewel in het begin van zijn boek op dit punt aarze-
lende. acht toch reeds nu huwelijksverbod, ten minste voor epileptici,
op zijn plaats. Consequenter, hoewel niet practischer. is de eisch van
Boies (29) betreffende de „gebiedende noodzakelijkheid" om aan idioten,
zwakzinnigen, krankzinnigen, epileptici, misdadigers, dronkaards,
scrophuleuzen (!). teringachtigen. lepralijders cn geslachtszieken het
sluiten van een huwelijk en den bijslaap
te verbieden. Het beste
antwoord op deze gebiedende noodzakelijkheid geeft wel
Davenport,
dat men evengoed wetten zou kunnen maken op de voortplanting
van konijnen. De meeste schrijvers zijn het dan ook wel hierover
eens. dat de praktijk het eugenetische voordeel tot niets terugbrengt,
doordat een goede praktijk nu eenmaal niet is door te voeren
{Nücke (\'2).
Treub Gerngrosz (2«) e.a.).

-ocr page 150-

Ellis (30) en Schuster (3\') verwerpen alle dwangmaatregelen van
staatswege, wat het huwelijk betreft, daar \'t het natuurlijk recht van
een ieder is om in het huwelijk te treden. Volgens
Ellis heeft alleen
de staat het recht de voortplanting te regelen.

Fehlinger (32) acht huwelijksverbod o.a. daarom te verwerpen,
omdat het een bron is van neurasthenische bezwaren, die een
dergelijk verbod zou doen ontstaan. Een van de voornaamste be-
zwaren, die tegen het huwelijksverbod worden ingebracht, is wel,
dat het den buitenechtelijken omgang niet raakt, ja de onzedelijkheid
bevordert; bovendien bekommeren minderwaardigen zich niet om
verbodsbepalingen. Behalve
Davenport, dien ik reeds noemde, staan
Nücke, Ellis Fehlinger, Gerngrosz en de meeste schrijvers, die
zich voor sterilisatie (waarover later) verklaren, op dit standpunt. In
dit verband dient ook de opmerking van
Bles te worden geme-
moreerd, dat zeer veel huwelijken gesloten worden, als de vrouw
reeds zwanger is.
Bles oppert dit bezwaar ten opzichte van het
verplicht geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk. Dit bezwaar kan
echter in analogia ook overgebracht worden op het huwelijksverbod.
Sommigen voeren hier tegen in, dat onzedelijkheid nog beter te
dragen is dan slechte nakomelingschap. (3\'»)
Hoffmann (•\'\') is van
oordeel, dat het nog overweging verdient, of het wel waar is, dat
onzedelijkheid en buitenechtelijke kinderen toenemen door een huwe-
lijksverbod. Dadelijk hierop toont hij echter met een extract van een
artikel van
Pfeiffer (35) aan, dat het toenemen der geboorte van
buitenechtelijke kint^eren juist eugenetisch gunstig werkt, omdat die
buitenechtelijken weer paren met minderwaardigen, zoodat de stam
spoedig uitsterft.

Echtscheiding.

Nog een andere methode om van eugenetisch standpunt invloed
uit te oefenen op het huwelijk is het vergemakkelijken van de
echtscheiding van kakogenetische huwelijken.
Schuster (3\') acht
dit van grootere eugenetische waarde dan het -huwelijksverbod
en stipt hierbij aan, dat reeds in Zwitserland\' een bepaling bestaat,
dat het opzettelijk verbergen van een ziekte, die voor de andere partij
of de kinderen gevaarlijk is, een reden tot echtscheiding wezen kan.
In Portugal en Brazilië kan ook het verzwijgen van een misdaad
vóór het huwelijk begaan of een ongeneeslijk lichamelijk defect of
een ongeneeslijke besmettelijke of erfelijke ziekte echtscheiding ge-
oorloofd maken. Ook
Havelock Ellis (30) verwacht, dat er nog eens
een tijd komen zal, dat, wanneer een epileptische vrouw haar toe-
stand voor den man verbergt, dit een misdaad zijn zal, groot genoeg
om het huwelijk van nul en geener waarde te doen zijn. Tot dezelfde
wensch en verwachting komen ook
Wijnaendts Francken en Strahan. C)
Wordt het wettelijk huwelijksverbod nauwgezet doorgevoerd, dan

-ocr page 151-

moet dit bij overtreding Iiiervan (zooals in Amerika gebeurt door
huwen in een naburige staat, waar de wet niet bestaat) leiden tot
straf en nietig-verklaring van het huwelijk. Dit laatste schijnt ook in
een geval, dat
Hoffmann (3^) aanvoert, te zijn gebeurd. Een zeer rijk
en hooggeplaatst persoon, die aan lues leed en het ook wist, wilde
in Indiana een huwelijk aangaan. Toen het volgens de wet in dien
staat niet mogelijk was, reisde hij naar Kentucky en huwde aldaar.
Bij zijn terugkeer werd zijn huwelijk ongeldig verklaard. Of dit
niet erg waarschijnlijke verhaal (immers welke vrouw zou willens en
wetens trouwen met een geslachtszieke?) werkelijk waar is, laat ik
daar, evenzoo of deze wettelijke uitspraak nu ook geldig is voor den
staat, waarin het huwelijk toch is gesloten. De bedoeling, waarmede
dit verhaal geschreven is, wijst echter den weg, waarop de eugene-
tische huwelijkswetgeving zich zal gaan bewegen. In eenige landen
zijn dan ook hier en daar wetsvoorstellen hieromtrent verschenen. In
de Italiaansche Kamer heeft de gedeputeerde
Comandini een wets-
voorstel ingediend, waarbij de volgende redenen tot echtscheiding
geldig zijn: I". het geval, waarin één der beide partijen gevangenis-
straf heeft gekregen van ten minste 10 jaar; 2». optredende zwakzin-
nigheid, die minstens 3 jaar bestaan heeft en geoordeeld wordt on-
geneeslijk te zijn. Iets dergelijks wil een Skandinavisch wetsvoorstel, (3»)
waarbij krankzinnigheid en ziekte, die minstens 3 jaar geduurd heeft
en het huwelijk onmogelijk maakt, een geldige reden tot scheiden
wordt geacht.

Kritiek op de genoemde maatregelen.

Alvorens de maatregelen tegen het huwelijk van minderwaardigen
aan een kritisch onderzoek te onderwerpen, is het noodig een kort
overzicht te geven van de beteekenis van het huwelijk als godsdien-
stige en als staatsinstelling.

In ons overzicht van de eugenetiek der oudheid kwamen wij tot
dc conclusie, dat het huwelijk niet vooraf was gegaan door een toe-
stand van promiscuiteit, maar dat het huwelijk, dat is het samen
leven van een man met ccn of meerdere vrouwen, van den beginne
moet hebben bestaan.

Het huwelijk sluit het gezins- cn het familiebcgrip in zich. Hierdoor
heeft het huwelijk een positief genetisch doel cn als gevolg van dit
laatste, eveneens een eugenetisch doel.

Het huwelijk heeft tot doel:

1°. Het samenleven van man en vrouw cn het wederkeerig ver-
zorgen van elkander.

2°. Het verwekken van kinderen.

3°. Het verzorgen van deze kinderen.

Dc instelling beoogt dus: een zoo goed mogelijk verzorgen van de
verwekkers, het verwekken van kinderen, die in hun soort zoo goed
mogelijk zijn, het zoo goed mogelijk verzorgen van deze kinderen.

-ocr page 152-

Wat betreft het tweede punt, het verwekken van kinderen, die in
hun soort zoo goed mogelijk zijn, komt reeds het subjectieve moment
te voorschijn, het moment, dat het huwelijk typeert.

Het huwelijk is, als de grondslag voor een gezin, de grondslag van
een kleinen staat en zoo een voorbeeld, maar ook onderdeel van de
groote gemeenschap, die of uit één familie bestaat (het stamsysteem)
of uit een verzameling families. Al deze grootere en kleinere eenheden
hebben een zekere mate van zelfstandigheid en ook een zekere mate
van zelfbelang, waaruit een zelfwaardeering volgt.

Voor een gezin zijn dus de kinderen, die in dat gezin verwekt
zijn, in hun soort goed, daar zij spruiten uit dat gezin, dat een
zekere zelfwaardeering heeft.

Het huwelijk bevordert dus de zelfwaardeering en drukt op het
gezin het stempel van individualiteit.

De individuen, die in een dergelijke kleine gemeenschap worden
verwekt en opgevoed krijgen dus meer de gelegenheid om zich zelf-
standig in hun
eigen omgeving te ontwikkelen, dan wanneer zij in
promiscuïteit waren verwekt, daar de factoren opvoeding en gezins-
leven hoofdzakelijk zouden vervallen.

Dit is m.i. de natuurlijke eugenetische factor in het huwelijk: niet
alleen de veelvuldigheid en verscheidenheid in de huwelijken, maar
ook de zelfstandigheid van het individu, evenals zijn vrijheid van
handelen.

Het is van groot belang reeds nu dit punt op den voorgrond te
brengen, waar zoo dikwijls eugenetische maatregelen de verwoesting
van het huwelijk beoogen of ten gevolge hebben.

Talrijk zijn daartegenover de voorwaarden voor een huwelijk en
verbodsbepalingen, die door den godsdienst, het gewoonterecht en
ander recht zijn bepaald.

In ons overzicht van de eugenetiek der oudheid troffen wij vele
eugenetische bepalingen aan. Zij alle zijn gegrond op meeningen en
opvattingen, die hun weg hebben gevonden naar de publieke opinie.
De meesten zijn gegrond op religieuze en ethische opvattingen. Bij
geen, bij het verbod van consanguiniteit allerminst, heeft de onder-
stelling grond van bestaan, dat een natuurlijke eugenetiek tot deze
verbodsbepalingen heeft geleid.

Een feit is het echter, dat de gemeenschap zekere huwelijken heeft
verhinderd. In een gemeenschap van gezinnen heeft het individu dus
geen absolute vrijheid om te huwen.

Hier gaat de godsdienst en de instellingen der gemeenschap hand
in hand. Godsdienstige motieven zijn, zoowel voor het individu zelve,
als voor de gemeenschap. Oemeenschapsmotleven kunnen ook voor-
namelijk de belangen der gemeenschap in het oog vatten, gezien de
Spartaansche huwelijkswetgeving.

Het is moeilijk na te gaan, in hoever de godsdienstige motieven
en de gemeenschapsmotieven elkander in hun ontstaan dekten. Dit

-ocr page 153-

doet aan de werkelijkheid echter niets af, dat het een gewoonte en
dus recht is geworden om zekere huwelijken te verbieden.

Afgezien van de speciale eugenetische huwelijkswetten, kan men
de wettelijke huwelijksverhinderingen in de wetten van de tegen-
woordige beschaafde wereld onder de twee volgende hoofdpunten

samenvatten:

10. Consanguiniteit.

20. Onvermogen het huwelijkscontract aan te gaan.
De consanguiniteit als verhindering heb ik reeds uitvoerig besproken.
Het onvermogen om het huwelijkscontract aan te gaan wordt ver-
oorzaakt door jeugdigen leeftijd en door psychisch onvermogen.

Personen, die de gemeenschap ongeschikt acht een zoo gewichtig
stuk als het huwelijkscontract te teekenen, worden verhinderd die
verbintenis aan te gaan, waarvan zij de draagkracht niet kunnen
begrijpen.

Of met andere woorden, personen, die hun zelfstandigheid missen,
worden verhinderd de zoo zeer zelfstandige daad als het sluiten van

een huwelijk te verrichten.

Het ligt voor de hand, dat de gemeenschap hierin niet zoozeer
zich zelf verdedigt, als wel de instelling van het huwelijk, al moet
deze verdediging secundair ook der gemeenschap ten goede komen.

Wanneer de gemeenschap huwelijken gaat verbieden uit eugene-
tische overwegingen, dan handelt zij uitsluitend uit zelfverdediging,
die uit den aard der zaak in zeker opzicht fictief is.

Het verbod strekt zich dan niet alleen uit tot die personen, die
niet in staat zijn het contract te teekenen en dus een zekere mate
van zelfstandigheid missen en tot die menschen, die wegens ziekte
niet in staat zijn een normaal huwelijksleven te leiden, maar ook tot
diegenen, die zelf gezond zijnde, naar alle waarschijnlijkheid een
minderwaardige nakomelingschap zullen voortbrengen.

Het fictieve van de zelfverdediging wordt aangeduid door de mate
van waarschijnlijkheid, dat er ten eerste kinderen komen en ten
anderen, dat die kinderen minderwaardig en dus nadeelig voor de
gemeenschap zullen zijn.

Een zekere mate van waarschijnlijkheid is altijd een zeer zwakke
grond om er een wetgeving op te grondvesten.

Het verbod van het huwelijk van zieke personen kan onder de
vlag van het onvermogen een normaal huwelijksleven te leiden de
eugenetische motieven verborgen houden. Wanneer echter aan ge-
zonde personen het huwelijk wordt verboden om reden, dat zij mis-
schien minderwaardige kinderen zullen krijgen, handelt de gemeen-
schap uit pure zelfverdediging, zonder acht te slaan op de zelfstan-
digheid van het individu.

Dit kan slechts plaats grijpen in een gemeenschapsorde, waar óf
een alleenheerscher de macht heeft en het met diens overtuiging
strookt, óf het gemeenschapsideaal persoonlijke belangen totaal onder-
geschikt maakt.

-ocr page 154-

Nu is het huwelijk een zelfstandige handeling. We zien dan ook,
dat waar het gemeenschapsideaal alleenheerschend wordt, de zelf-
standigheid van het huwelijk wordt ingeboet, doordat het huwelijk
plaats gaat maken voor gedwongen promiscuïteit, waarvan de Spar-
taansche toestanden voorbeelden zijn.

Men zou hiertegen kunnen aanvoeren, dat wanneer de gemeenschap
gevaren ziet in een bepaald soort nakomelingschap, deze gevaren
even goed gelden voor het individu, dat deze nakomelingschap
verwekt. Wanneer nu dit individu toch zoo tegen zich zelf en de
gemeenschap is gekant dan moet het worden gedwongen deze ge-
varen te verhinderen. Theoretisch hoeft dit echter nog niet zoo te
zijn. Gesteld eens, dat het later mogelijk bleek te zijn de erfelijke
overdracht van psychische eigenschappen ieder afzonderlijk te voor-
spellen en gesteld, dat de neiging tot het bolsjewisme (ik noem een
absurde onderstelling juist om mijn bedoeling door scherpe tegen-
stellingen duidelijk te maken) eens erfelijk was. In dit geval zou een
niet bolsjewistische gemeenschap een bolsjewiek het huwelijk kunnen
verbieden, indien de combinatie zoo zou uitvallen, dat hij andere
bolsjewiki zou voortbrengen.

De gemeenschap handelt dus ook uit zelfverdediging, maar de
belangen en opvattingen van den bolsjewiek gaan lijn recht tegen die
van den gemeenschap.

Waar is dus de norm en waar is de waarheid? Nog afgezien van
het problematische van den wetenschappelijken ondergrond, waarop
een eugenetische wetgeving is gebaseerd, kunnen wij nU reeds con-
stateeren, dat een gemeenschap met een eugenetische huwelijkswet-
geving te ver gaat, te kort doet aan de zelfstandigheid van het huwe-
lijk en een begin maakt met de verwoesting van het huwelijk. Een
en ander-zullen wij nog nader hebben te beschouwen aan de hand
van de kritiek over de verschillende voorstellen en wetgevingen.

Galton\'s Ethiek.

Het is juist van Galton gezien en getuigt voor zijn menschenken-
nis, dat hij zijn eugenetische leer promoveert tot een godsdienst. Op
deze wijze kan een krachtige propaganda voor zijn opvatting worden
op touw gezet.

Bovendien legt de vrije moraal beslag op het geweten van den
mensch, doet een beroep op zijn opofferringsgezindheid, stelt hem op
een hoog standpunt en ondervangt de juridische bezwaren, daar de
vrije mensch zelfstandig kiezen kan.

Op deze wijze wordt de akker voorbereid om het eugenetische
zaad welig te doen kiemen.

Deze ethiek komt echter uit Galton, waardoor Galton zich tevens
op een bovenmenschelijk standpunt plaats, als decreteerende zijn eigen
opvattingen.

-ocr page 155-

Het gebouw, dat Galton tracht op te richten, staat echter op een
zeer zeer broos fundament, zoodat Galton\'s ethiek slechts een ideaal
blijft voor het oogenblik.

Dit ideaal zal later zoo meent Galton deel uitmaken van het rasge-
weten en evenals consanguiniteit zal een minderwaardige combinatie
een tegenzin opwekken.

Op het oogenblik kunnen wij echter gemakkelijker consanguiniteit
constateeren dan de vraag beantwoorden of een bepaalde combinatie
minderwaardige kinderen zal voortbrengen. Dit zal naar alle waar-
schijnlijkheid in de toekomst zoo blijven.

Het woord rasgeweten is bovendien een van de eigenaardige
woorden, die veel schijnen te zeggen, maar dit, nauwkeuriger beschouwd,
toch niet doen. Het is ontstaan doordat Galton een zeker „eu" aan-
neemt naar omstandigheden, geen absoluut „eu". Een geweten is dus
een geweten naar omstandigheden, niet een weerklank van het
absolute goede. Er bestaat dus volgens Galton of zal kunnen bestaan
een geweten voor zich zelf, een geweten voor het ras, ja misschien
nog wel andere gewetens.

De toepassing van Galton\'s Ethiek zou practisch alleen mogelijk
zijn, wanneer de bovenmenschen volgens hun hooger inzicht huwe-
lijken ver- en geboden. Dan blijft er echter niet veel over van de
zoo hoog geloofde vrijheid. ,

Hadden wij ons slechts met het ideöele van de utopiün bezig te
houden, wij konden hoogstens de schouders ophalen over niet te

vervullen idealen.

Wij staan echter voor de werkelijkheid, dat ook nu op Galton\'s
wijze propaganda gemaakt wordt voor de eugenetische beginselen.

Het eugenetisch laboratorium te Londen b.v. houdt propaganda-
lezingen, opdat bepaalde categorieën van menschen vrijwillig afstand
moeten doen van het huwelijk. De Duitsche eugenetische vereeniging
eischt van haar leden, dat zij niet zullen huwen met een echtgenoot,
die een kakogenetische verbintenis geeft. Kortom er wordt propa-
ganda gemaakt voor een wetenschap, die zelfs nog niet in de kinder-
schoenen staat.

Van dezen kant bezien moet een propaganda onrijpe vruchten af-
werpen niet alleen, maar ook schadelijk werken.

De „vrije" morccle dwang moet noodzakelijkerwijze een eenzijdige
uitwerking hebben. Immers moet de overtuiging van dengene, die
dwingt, ook de ware zijn. Voor zoover hij invloed kan uitoefenen,
wordt deze overtuiging als de ware gesteld. Zij blijft in die omgeving
overheerschcnd. Degenen, die zich aan deze overheersching willen
onderwerpen zullen zich óf geheel van het huwelijk onthouden óf
een bepaalde verbintenis niet aangaan.

Wanneer nu iemand gelooft, dat zijn familie erfelijk belast is en
hij doet vrijwillig afstand van het huwelijk, is dit dan geen blijk van
vaderlandsliefde of wil men liever liefde tot hot ras, is dit geen

-ocr page 156-

groote opofferingsgezindheid? Zijn deze eigenschappen wellicht met
voor overerving vatbaar? Door de kwade eigenschappen te verhm-
deren zich voort te planten, wordt tevens de voortplanting van deze
hooge eigenschappen eveneens afgesneden.

Om raad te geven in huwelijksaangelegenheden is zeer wijze voor-
zichtigheid noodig. Men spare onze maatschappij voor onrijpe euge-
netische propaganda en meer nog voor eugenetische dwang.

Geneeskundig onderzoek vóór de verloving.

Zoolang men nog niet in Galton\'s ethiek en godsdienstige beschou-
wingen gelooft, die als het ware den toekomstmensch zullen hebben
doordrongen en hem een nieuw geweten zullen hebben gegeven, zal
men zich voor eugenetische huwelijksraadgevingen tot den genees-
kundige hebben te wenden,

Het kan niet anders dan lof verdienen, wanneer men vóór men een
zoo beslissenden stap als het sluiten van een huwelijk verricht, ernstig
overweegt of er ook belemmeringen kunnen zijn voor dezen stap.

Wanneer stand en positie factoren van overweging zijn, die een
verbintenis meer of minder gewenscht maken, dan kunnen ook andere
factoren, die invloed uitoefenen op het toekomstig geluk van de
huwelijkscandidaten, een verhindering geven. Zoo is het alleszins
denkbaar, dat de eugenetische motieven ook hier een rol spelen.

Het streven, dat gekenschetst wordt door de zinspreuk „genees-
kundig onderzoek voor de verloving een zedelijke plicht", omvat meer
dan het onderwerp, dat ons thans bezig houdt. Dit streven heeft ten
doel de huwelijkscandidaten van de plicht te doordringen, of zij een
goed antwoord geven kunnen op de volgende vragen.

10. Ben ik gezond genoeg om een huwelijk aan te gaan?
20 Zijh mijn gezondheidstoestand en de toestand van mijn geslacht
van dien aard, dat ik, voor zoover bekend is, een gezonde nakome-
lingschap kan verwachten?

Ik ga de eerste vraag stilzwijgend voorbij, die hoewel voor den
medicus practicus van het allergrootste belang, niet zoo zeer past m

het kader van ons onderzoek.

De tweede vraag is een zuiver eugenetische vraag. Hier dient de kenner
van de erfelijkswetten aan het woord te komen. Maar niet alleen het oor-
deel van den kenner van de pathologie der genen kan gewicht in de
schaal liggen, ook het oordeel van dengene die op de hoogte is van
de gewone physiologische genenoverdracht. Men kan zich immers
niet alleen de vraag stellen of men gezonde kinderen verwachten kan,
maar of men een bepaald soort kinderen met b.v. minder gewenschte
karaktereigenschappen zou kunnen verwachten. De eugenetische vraag
is in dit opzicht een niet specifiek geneeskundige, al wordt het terrein
der psychologie ook dikwijls tot het medische gerekend. Het stellen
van de vraag laat reeds eenigszins de wenschelijkheid van specialiseeren
In dit opzicht zien.

-ocr page 157-

"Practisch zal echter de medicus de aangewezen persoon zijn om

raad te geven. . .

Zooals ik reeds bij de bespreking van de beide stroommgen m dit

streven zeide, verlangt de eene strooming het verantwoordelijkheids-
eevoel bij de menschheid wakker te schudden, zoodat men uit eigen
beweging den medicus raad gaat vragen. De andere strooming wil
de medische raadpleging wettelijk verplicht zien.

De eerste strooming tracht het zedelijk bewustzijn te verhoogen.
maar toont dadelijk een eenzijdigheid door de geneeskundige factoren
zoo sterk op den voorgrond te brengen. Daardoor krijgt dU streven
reeds dadelijk een eenzijdige propagandistische tint. Eenzydigheid is
de moeder van het fanatisme, waardoor de wetenschap m het gedrang
komt. Komt het. doordat de geneeskundige zijde van het huwel^s
vraagstuk zoo
verwaarloosd is, of heeft de strijd tegen de geslachts-
ziekten het propagandistische op den voorgrond gebracht? In den zede-
lijken strijd is de propaganda immers een machtig wapen door de
suggestieve krachten. Brochures als „mogen wij zwijgen en dito films
mogen propagandistisch aan hun
doel misschien beantwoorden, weten-
schappelijk gesproken zijn zij waardeloos.

De geneeskundige zal dan een der raadslieden zoo met de raads-
man worden in huwelijksaangelegenheden. De ernst, waarmede de
huwelijkscandidaat op het spreekuur komt en zijn vraag stelt, cischt
een positieve uitspraak van den geneesheer.

De man is door de propaganda tot inkeer gekomen, hij herinnert
zich de zonden van zijn jeugd, hij komt tot de ontdekking, dat hij
een achterneef heeft, die krankzinnig is en een tante, die aan hevige
migraine lijdt. Bovendien verbeeldt hij zich eenige kwalen te bezitten.
Hii is tot overmaat van ramp verliefd en snelt nu angstig naar zijn
medicus om „gekeurd" te worden. Hij. noch het Comité ter bevor-
dering van het geneeskundig onderzoek zijn zich waarschijnlijk be-
wust wat den medicus wacht, want hoe grooter dc propaganda ge-
weest is. hoe strenger eischen aan den medicus zullen worden

gesteld. . ....

Een geneeskundig onderzoek voor de verloving is allerminst geiijK

te stellen met een keuring b.v. voor ccn levensverzekering. Dc levens-
verzekering berekent welke de sterftekans is van de te onderzoeken
persoon De levensverzekering deelt den verzekcringscandidaat na
medische toelichting bij een bepaalde tabel in. Volgens deze bereke-
ning wordt een geldelijke speculatie verricht. Degene, die gekeurd
wordt voor een levensverzekering, wacht af voor hoeveel de maat-
schappij risico voor hem loopen wil. Degene echter, die „gekeurd"
wil worden voor een voorgenomen huwelijk zal ronduit vragen:
„Dokter ben ik gezond genoeg om te trouwen en bestaat er een
normale kans dat ik gezonde kinderen zal krijgen?"

Hij vraagt dus den medicus, niet alleen naar zijn sterftekans, maar
ook naar zijn
voortbrengingsvermogen. Hij probeert dus als het

-ocr page 158-

ware van den medicus gedaan te krijgen hem zijn huwelijkstoekomst
van medischen kant beschouwd te ontrollen.

De medicus van zijn kant moet om de vragen naar zijn beste
weten te kunnen beantwoorden, niet alleen de persoon zelf onder-
zoeken, maar een uitgebreide familieanamnese opmaken liefst met
stamboom en kwartierstaat.

In de meeste gevallen zal de medicus, indien hij eerlijk is, moeten
zeggen, dat hij, niettegenstaande voldoende gegevens, geen positieve
uitspraak kan doen, vooral wanneer hem naar het lot van de te ver-
wachten progenituur wordt gevraagd. De huwelijkscandidaat, die de
propaganda nog niet vergeten is, zal dan waarschijnlijk aan de kunde
van den medicus twijfelen en iemand zoeken, die het wel weet.

Laten wij de voornaamste toestanden de revue laten passeeren en
zien wat de medicus, aan wien raad gevraagd wordt, hierop kan
antwoorden.

Geslachtsziekten.

leder zal het wel hierover eens wezen, dat een geslachtszieke niet
trouwen mag, zoolang hij niet volkomen is genezen. Het infectiegevaar
voor de vrouw geeft reeds den doorslag. De beschadiging der
kinderen is hier slechts secundair, want is een geslachtsziekte vol-
komen genezen, dan is het gevaar voor de nakomelingschap ook ge-
weken. De medicus geeft hier dus primair een medischen, secundair
een eugenetischen raad.

Tuberculose.

De zuiver medische vraag is ook hier verreweg de belangrijkste
en voornamelijk bij de vrouw. Ik bedoel de vraag of een latente
tuberculose door het zwangerschapsproces zal kunnen worden aan-
gewakkerd; Zelfs op deze schijnbaar eenvoudige vraag is het antwoord
uiterst moeilijk te geven, bovendien heeft deze vraag op zich zelf
wederom geen eugenetische strekking. Veel veel moeilijker is de vraag
naar de a.s. kinderen.

Wij stipten reeds aan de moeilijkheden, die zich bij het zoeken
naar het ontstaan van de tuberculose voordoen en voornamelijk op
het gebied van de erfelijke overdracht. Men is, dunkt mij, niet ge-
rechtigd om op grond van het geloof in de tuberculeuze constitutie,
die nog allerminst bewezen is, een gezond persoon, in wiens familie
tuberculose voorkomt het huwelijk af te raden, indien hij ten minste
niet in zijn tuberculeuze omgeving blijft wonen. De medicus ont-
houde zich dus hier van eugenetische raadgevingen.

Alcoholisme.

Al heeft het alcoholisme naar alle waarschijnlijkheid door middel
van kiembeschadiging een schadelijken invloed op de progenituur.
toch zal ook hier de eugenetische raad secundair komen. Immers het
alcoholisme is de groote verwoester van het huwelijksgeluk. Een

-ocr page 159-

chronisch alcohoh\'st moet dus ten sterkste het huwelijk worden ont-
raden, indien niet een groote mate van zekerheid bestaat, dat de
degenereerende toestand geheel is tot staan gekomen. Nu is dit
laatste moeilijk na te gaan en het zal dan ook den medicus niet
kwalijk te nemen zijn, die het zekere voor het onzekere nemende,
een recidiveerende alcoholist het huwelijk ontraadt.

Wederom is het beantwoorden van de eugenetische vraag nog veel
moeilijker. Iemand heeft b.v. gedurende geruimen tijd veel gedronken,
is toen bepaald een dronkaard geweest. Hij is echter geheel van het
drinken afgekomen, heeft huwelijksplannen, maar wil nu gaarne weten
of zijn kiemplasma ook zoo beschadigd is, dat hij een minderwaar-
dige nakomelingschap heeft te wachten. Wij kunnen hem in zoover
geruststellen, dat gevallen bekend zijn, dat een man gedurende zijn
drankjaren een minderwaardige nakomelingschap verwekte, maar
na het ophouden van zijn misbruik gezonde kinderen kreeg. De mo-
gelijkheid is allerminst uitgesloten, dat zijn kiemplasma reeds onher-
stelbaar beschadigd is. De medicus moet dus ook hier weder bekennen,
dat hij het eigenlijk niet weet.

Psychopathieën en Doofstomheid.

Het meerendeel van deze afwijkingen zullen door de ziekte zelf
reeds een huwelijksverhindering zijn.

Idioten, imbecillen, krankzinnigen, kortom al degenen voor wie
gestichtsopname noodig of wenschelijk is, zijn om deze reden reeds
voor het huwelijk ongeschikt. Waar immers deze personen niet ge-
schikt zijn voor dc samenleving, daar zijn zij nog minder in staat
om een huwelijk tc sluiten. Zonder dus eugenetische overwegingen
te laten medespreken kan de arts hier een verbintenis afraden.

Anders is het met gewezen psychosen, die kans op recidief geven,
met gezonde personen, die uit een psychopatische familie stammen,
met de lichte gevallen van zwakzinnigheid cn epilepsie. Moge hier
ook de mogelijkheid met het later optreden van de ziekte en dus het
verwoesten van het huwelijksgeluk, een verbintenis minder gewenscht
maken, hier mogen wel degelijk eugenetische bezwaren worden over-
wogen. Het is een tweede of zij wel voldoende gewicht in de schaal
kunnen werpen.

Psychosen.

Een dementiapraecox met een tijdelijke verbetering geeft natuurlijk
een absolute huwelijksverhindering. Terwille van de echtgenoot moet
het huwelijk worden ontraden.

Een manisch-depressieve psychose is hoewel een of meer aanvallen
genezen zijn geen aangename huwelijksgift. Een huwelijk met een
dergelijk persoon af te raden is de plicht van den medicus. Toch
kunnen zich gevallen voordoen, die groote moeilijkheden geven.

-ocr page 160-

Iemand heeft b.v. een depressieven toestand doorgemaakt en is sinds
jaren gezond, behalve dat hij of zij een gedrukt karakter behouden
heeft, een eigenschap, die de persoon in kwestie vóór de psychose
ook reeds bezat. De vraag zal dikwijls niet te beantwoorden zijn of
de waarschijnlijkheid groot is, dat een recidief optreedt. In dit opzicht
kan de medicus geen ja en geen neen zeggen. En de te verwachten
kinderen? Was de depressietoestand een uiting van een psycho-
pathische constitutie, die erfelijk is? Er komen in de familie andere
gevallen van degeneratieve toestanden voor.

Dit geval kan wel als typisch gelden, wanneer wij de speciaal
eugenetische vraag voor het huwelijk stellen. De medicus moet hier
ronduit en zakelijk bekennen, dat, indien het zeker is, dat de afwijking
werkelijk erfelijk is, er een kans van overdracht bestaat. De mate van
waarschijnlijkheid is volgens onze gegevens niet te bepalen. Ook maar
eenigszins voorspellen is niet mogelijk. Practisch gesproken kan hij
dus noch in positieven noch in negatieven zin adviseeren.

Het ligt echter voor de hand, dat, wil de medicus een raad geven,
hij tegen het huwelijk adviseert, om maar het zekere voor het onze-
kere te nemen. Er ligt iets stuitends in te bekennen, dat men het
eigenlijk niet weet. De genoemde kans, waarvan de grootte van de
waarschijnlijkheid onbekend is, zal wellicht invloed kunnen oefenen
op het advies. Tevens wordt dan echter over het hoofd gezien, dat
voor een gezond persoon de kans, waarvan de grootte van de waar-
schijnlijkheid onbekend is even goed bestaat.

Een dergelijk advies op grond van het nemen van het zekere voor
het onzekere is in strijd met de natuur, met de variabiliteitswetten,

ja met de selectietheorie zelve.

De natuur gaat door bergen en dalen van variëteiten. De golven
van verscheidenheid maken de verschillen scherp maar daardoor de
ontwikkelingsmogelijkheden des te grooter.. De selectie werkt door
het afsnijden van de ongeschikten,
nadat deze ongeschikt gebleken

zijn. , , ,

De medicus gaat verder, wanneer hij het zekere voor het onzekere

nemen >11. Hij snijdt de loten af, alvorens zij een blijk van onge-
schiktheid geleverd hebben, uit vrees, dat zij volgens zijn meening
minderwaardig zullen zijn. Nu is de meening van den medicus niet
altijd gelijk te stellen met den natuurlijken gang van zaken en het gevaar
is niet denkbeeldig, dat vele regeneratieve factoren door al te vrees-
achtig optreden ook worden afgesneden.

Epilepsie en zwakzinnigheid.

De genuine epilepsie is op zichzelf een huwelijksverhindering,
wegens de groote waarschijnlijkheid, dat deze afwijking tot dementie
voert. Bij zeer lichte gevallen, die eventueel uit eugenetische over-
wegingen als huwelijksverhindering in aanmerking komen, kan de

-ocr page 161-

\'juiste diagnose zooveel moeilijkheden baren, dat de eugenetische
prognose in elk geval al heel onzeker wordt.

Het zelfde is ook het geval met de zwakzinnigheid. Zwakzinnigheid
in aanmerkelijken graad is op zich zelf een huwelijksverhindering.
Alweder de twijfelachtige gevallen maken de eugenetische prognose
nog des te twijfelachtiger.

Doofstomheid.

Men moet natuurlijk met het oog op de erfelijkheidsprognose de
verkregen doofheid, die in de vroege kindsheid tot doofstomheid leidt
en de z.g. aangeboren doofstomheid streng scheiden, daar de laatste
alleen voor erfelijkheidsoverdracht in aanmerking komt. Nog daar
gelaten, dat de gegevens over dit laatste nog zeer gebrekkig zijn,
moet de medicus de vraag wel overwegen, of de doofstomheid een
zoo verschrikkelijke afwijking is, die per se moet worden voorkomen.
De praktijk heeft aangetoond, dat het gevaar voor het kweeken van
een bepaald doofstommen-ras niet bestaat. Bij erfelijke doofstomheid
kan de aandoening worden overgedragen, het is echter geen regel.

Het is ontwijfelbaar van groot nut voor twee doofstommen, indien
zij met elkander huwen. Dit nut kan zeer zeker opwegen tegen een
mogelijkheid, dat deze menschen hun afwijking voortplanten.

De medicus beperke er zich toe te wijzen op de mogelijkheid van
het ontstaan van doofstomme kinderen. De doofstomme zelf kan het
beste beoordeelen in hoeverre zijn afwijking een nadeel voor hem is.
Laat dit voor hem de aanwijzing van zijn verantwoordelijkheid zijn.

Uit deze voorbeelden blijkt, dat de eugenetische prognose in de
overgroote meerderheid der gevallen, een tweede plaats inneemt. De
medicus houde zich, wanneer zijn raad wordt ingeroepen, als een
goed schoenmaker bij zijn leest. Hij zal dan moeten erkennen, dat hij
eugenetisch eigenlijk geen raad geven kan, omdat hem het doorzicht
ontbreekt. Hij blijve een minister geen magister naturae. Waar dus de
natuur zelve door ziekte aanwijst, dat een persoon niet geschikt is
voor het huwelijk, daar zal het de plicht van den medicus zijn uit
medisch oogpunt het huwelijk af te raden. De raad moet dan ook
medisch blijven, zonder dat meer raad gegeven wordt dan medisch

kan worden verantwoord.

Het streven van het comité ter bevordering der medische raadpleging
vóór het huwelijk is dus primair eugenetisch vrijwel waardeloos. Dit
neemt niet weg, dat het comité goed werk kan doen dóór de gevaren
van vooral de geslachtsziekten, in ruimen kring in woord en geschrift

bekend te maken. ,

Zonder kennis, geen hygiCne is haar spreuk. Degene, die m het
huwelijk treedt, moet
weten in welke omstandigheden hij verkeert
en moet dan
zelfstandig beslissen of hij de verantwoordelijkheid van
het huwelijk dragen kan.

-ocr page 162-

Eenige antwoorden op een door het comité uitgeschreven prijsvraag,
trachten het vraagstuk op te lossen in hoeverre -de overheid zich
hiermede kan en moet bemoeien.

Het antwoord is samen te vatten in den eisch, dat het genees-
kundig onderzoek vóór het huwelijk wettelijk geregeld dient te
worden, maar
zonder huwelijksverbod. Toch komt het huwelijksverbod,
als toekomstwensch zeer duidelijk tusschen de regels doorgluren.

De verplichte keuring is een overgangsvorm, veroorzaakt door de
tegenkanting van het volk, dat nog niet rijp is voor dergelijke denk-
beelden.

Verplicht geneeskundig onderzoek voor het huwelijk en
huwelijksverbod.

1. Verplicht geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk zonder
huwelijksverbod.

2. Verplicht geneeskundig onderzoek, waarvan de staatstoestemming
afhangt, dit is hetzelfde als

3. Huwelijksverbod.

Bij 1 is de keuring alleen verplicht. De staat dwingt de huwelijks-
candidaten raad te vragen bij den medicus. Noodzakelijkerwijs moet
zij dus contrôle uitoefenen door b.v. een verslag te eischen, dat het
onderzoek geschied is en dat beide partijen van het onderzoek hebben
kennis genomen. Tot zoover alleen de dwang. Een grootsche opzet,
die in eigen onvolkomenheid doodloopt!

De praktijk zal leeren, dat speciale artsen, liefst staatsambtenaren,
de keuring^ moeten verrichten of althans nauwgezet moeten contro-
leeren. Gebeurt dit alles volgens voorschrift en blijkt nu b.v. dat de
candidaten toch huwen niettegenstaande het huwelijk volgens den
medicus-staatsambtenaar verboden moet worden, dan moet de staat
zich niet aan zijn eigen ambtenaren storen, maar dit ongewenschte
huwelijk toch bekrachtigen. Op deze wijze wordt de wettelijke regeling
vrij wel een formule. Wat is er consequenter, dan dat de staat,
wanneer de huwelijkscandidaten den leeftijd hebben bereikt, dat
ouders of voogden het huwelijk niet kunnen tegenhouden, deze taak
overneemt?

M. i. kan men de drie methodes van staatsvoorzorg gevoegelijk
onder het eene hoofd huwelijksverbod onderbrengen. Wil men deze
laatste maatregel vermijden, dan zou van staatswege hoogstens de
geneeskundige raadpleging vóór het huwelijk kunnen worden bevor-
derd, door b.v. de mogelijkheid open te stellen de keuring door des-
kundige ambtenaren te doen verrichten.

Of deze maatregelen van keuring en huwelijksverbod gewenscht
zijn, kan men het best nagaan door de bezwaren en moeilijkheden
te bespreken, die geopperd kunnen worden of reeds tengevolge van
b.v. de Amerlkaansche wetten zich hebben voorgedaan.

a) Dit werkie kwam ml] te Iaat In handen. Vandaar, dat ik het niet heb besproken in het
begin van dit hoofdstuk

-ocr page 163-

Het geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk is het paard achter
den wagen spannen. Dit moet zijn vóór de verloving, Immers een
groot aantal huwelijken zijn gedwongen door de reeds bestaande
zwangerschap van het meisje. Iemand, die zich verplicht voelt zich
vóór zijn huwelijk te laten onderzoeken zal verstandig doen dit vóór
de verloving te doen. De band kan dan makkelijker worden verbroken.

Dit is echter onmogelijk wettelijk te regelen, zoolang de verloving
niet wettelijk wordt geregeld. Sommigen zeggen, indien men weet,
dat het verplichte onderzoek vóór het huwelijk móet plaats hebben,
zal men vanzelf de keuring vroeger laten verrichten. Het is mogelijk
bij consequente personen, die besef van verantwoordelijkheid hebben,
maar de eisch van wettelijke regeling houdt in, dat men zoo hooge
gedachte van het gros van de menschheid niet heeft te koesteren.
De beste manier dus om een huwelijk door te drijven, zal dan zijn
het zwanger maken van de aanstaande. Een dergelijk huwelijk te ver-
bieden zal zeer zeker geen wetgever aandurven.

Zuidweg (4\') ziet nog een anderen uitweg, die echter een totale
hervorming van den medischen dienst inhoudt, ja een volkomen soci-
aliseering beteekent van de gezondheid van het individu. Hij wil n.I.
beginnende bij het schoolkind door schoolartsen een gedwongen
periodieke keuring van alle personen door speciale artsen-staatsamb-
tenaren. Daardoor zijn dus vóór de verloving herhaaldelijk keuringen
voorgevallen. Dit voorkomt echter wederom niet, dat een zwanger-
schap het heele keuringsgezag in duigen doet vallen. Al moge deze
maatregel zeer waardevol zijn ter verzameling van statistisch mate-
riaal dan is het nog niet noodzakelijk, dat de eisch van de genees-
kundige raadpleging, dc oorzaak moet zijn van een volkomen om-
wenteling van het geheele medische bestaan. Immers, indien de
staatszorg zoo gaat ingrijpen in den werkkring van den gewonen
huismedicus, dan dreigt deze werkkring tot een minimum gereduceerd
te worden, waardoor alleen het instituut arts-staatsambtenaar ontstaat,
een instituut, dat terecht door de commissie van rapporteurs over
deze gelegenheid, uit de maatschappij ter bevordering van de genees-
kunde, is afgekeurd.

Een nauw hier aansluitend bezwaar is de kwestie van het schenden

van den ambtseed.

Blijft het onderzoek een vrijwillige daad dan kan met toestemming
van de betrokken personen de geneesheer van zijn ambtseed worden
ontheven. Stelt men echter het onderzoek wettelijk verplicht dan moet

er iets op worden gevonden om den arts van zijn ambtseed te ontheffen.

De artsen-staatsambtenaren kunnen natuurlijk van dezen eed worden
ontheven. Wanneer alle artsen dus uitsluitend staatsambtenaren zijn,
vervalt dit bezwaar. Wanneer echter de keuring plaats heeft door
speciale artsen hebben deze zeer
zeker het advies van den huismcdicus
noodig. En deze zoolang hij huismedicus blijft, moet indien hij
ongestraft advies kan uitbrengen van den eed worden ontheven.

-ocr page 164-

Grasset wil dan ook de huisartsen van hun ambtseed ontheffen.
De staat Michigan wil den arts, die een persoon wegens een ge-
slachtsziekte heeft behandeld, er toe dwingen de noodige inlichtingen
te geven. Hiertoe zal het ook moeten komen, een gedwongen keuring
moet ook andere dwangmaatregelen in het leven roepen.

De geslachtszieken b.v. zouden onder voortdurende staatscontrole
moeten blijven, het zou verplicht gesteld moeten worden deze ziekten,
als besmettelijke ziekten aan te geven. Hetzelfde zou het geval
moeten zijn met de andere aandoeningen, die in het huwelijk gevaren
met zich mede zouden brengen. De consequentie van dit alles zou
natuurlijk zijn, veel bureaucratie, veel drukte, veel onkosten, maar
het vertrouwen op het geheim van den medicus gaat verloren en zoo
kan de overgroote staatszorg zeer gemakkelijk oorzaak worden, dat
verscheidene aandoeningen door vrees van den\' patiënt, tot schade
voor de volksgezondheid niet voldoende worden behandeld.

Het praktisch dwaze van wetten, die huwelijksverbod inhouden,
toonen wel de Amerikaansche wetten.

Enkele Amerikaansche staten ondervangen het bezwaar van het
ambtsgeheim door den medicus geheel of gedeeltelijk buiten be-
schouwing te laten.

Zij decreteeren, dat personen, die lijdende zijn aan die of die af-
wijking, niet in het huwelijk mogen treden. Alsof die afwijkingen
even concrete begrippen zijn als consanguiniteit en dergelijke 1 ln
sommige staten moeten de a.s. echtelieden zweren, dat zij niet onder-
hevig zijn aan de afwijkingen in de wet genoemd. Men kan zich dus
indenken, dat een imbeciel zweren moet, dat hij niet imbeciel is.

Dat deze wetten zichzelf neutraliseeren ligt voor de hand. Dat
echter een onschuldige gemakkelijk de dupe worden kan van een
bureaucratische dwarsdrijverij, is evenzeer duidelijk. Immers de ziekte-
begrippen in de wetten genoemd kunnen ook op onschuldige aan-
doeningen worden toegepast, daar een ziekteproces maar niet zoo
met een enkel woord is te definieeren.

Bovendien brengen deze wetten eigenaardige consequenties met
zich mee. Volgens de wet van Connecticut b.v. kan de epilepticus
die een ongebonden leven leidt vrij uitgaan, maar, indien hij in het
huwelijk treedt of geregeld met één persoon samen leeft, is hij
strafbaar.

In Michigan is de gestichtsopname een soort manometer voor den
ernst van den toestand. De finantieel meer gegoeden kunnen dus ge-
makkelijker bepaalde toestanden verheimelijken, daar zij ook thuis
verpleegd\' kunnen worden. Degenen, die in een gesticht zijn opge-
nomen geweest,\' zijn voorgoed geteekend, hetgeen niet zeer bevor-
derlijk is om de liefde tot de gestichten bij het volk te doen toenemen.

Staatkundig gesproken mogen deze wetten al vreemd zijn, medisch
zijn het volslagen wangedrochten.
Andere Amerikaansche staten leggen eveneens de namen der af-

-ocr page 165-

wijkingen in wetten vast en vragen den arts of de huwelijkscandidaat
aan deze afwijkingen lijdende is ja of neen.

Ook hier is het groote, ja onoverkomelijke bezwaar, dat in de wet
begrippen zijn vastgelegd, die medisch nu eenmaal niet te definieeren
zijn.

De meeste uitspraken van bevoegden C^) noemen de uitwerking
van deze wetten waardeloos of berichten, dat de wet niet in toe-
passing wordt gebracht.

Zoo zien wij de practijk van het wettelijk huwelijksverbod aan de
eene zijde als een medische onmogelijkheid, aan de andere zijde als
een oorzaak van verwarring en een bron van onrechtvaardigheid,
terwijl aan de medische bevoegdheid te groote uitgebreidheid gegeven
wordt.

Dergelijke \'onrechtvaardige en ongegronde beperkingen ten opzichte
van het sluiten van een huwelijk zullen bovendien de volgende fatale
consequenties veroorzaken behalve de reeds genoemde:
10. Vermindering van de wettelijke huwelijken.
2«. Vermeerdering.van Neo-Malthusiaansche praktijken ook bij hen,
die zonder reden door neurasthenische overbezorgdheid hiertoe worden
gedreven.

30. Sterke vermeerdering van de onzedelijkheid.
Sommigen meenen, dat onzedelijkheid beter te dragen is dan een
minderwaardige nakomelingschap. Alsof het van geen belang is, dat
tegenwoordig geslacht vergiftigd wordt, als het toekomende maar
goed isl Dat het huwelijksverbod de nakomelingschap ten goede zou
komen is een zelfbegoocheling, daar zou de sterke vermeerdering van
de buitenechtelijke geboorten wel voor zorgen.

Men kan nu weer aanvoeren, dat het hier juist heen moet om door
de veelzijdige vermenging van meerwaardige nakomelingschap te
verkrijgen.

Goed, maar zoo geredeneerd stuurt deze geheele geneeskundige
socialisatie met volle zeilen aan op den communistischen heilstaat.

Echtscheiding.

Het is consequent om, indien men medische contrôle vóór het
huwelijk voorstaat, deze ook tijdens het huwelijk te doen plaats
hebben, zoodat echtscheiding kan worden voorgesteld of gedwongen.
M. i. geeft echter deze bemoeiing den genadeslag aan het wezen
van het huwelijk. Is het huwelijk een vrije en zelfstandige daad,
bezit het gezin de beteekenis van een zelfstandige eenheid dan
dient de staat zich zoo min mogelijk met het huwelijk te bemoeien.
Is huwelijksverbod verwerpelijk, gedwongen scheiding is nog meer
verwerpelijk. Daar de staal echter echtscheiding om bepaalde redenen
toelaat, kan de mogelijkheid gesteld worden, dat het huwelijk om
eugenetische redenen kan worden ontbonden. Echter hier gelden
dezelfde bezwaren, als die voor de medische huwelijksverhindering

-ocr page 166-

golden, met dit verschil, dat het huwelijk een toestand is, die maar
niet zoo lichtvaardig kan worden verbroken. De overwegingen moeten
dus een nog scherper kritiek kunnen doorstaan.

Overzien wij nog eens onze beschouwingen over de maatregelen
om het huwelijk van minderwaardigen te verhinderen uit eugenetische
overwegingen, dan moeten wij uit
het bovenstaande de gevolgtrekking
maken: dat de geneeskundige staatszorg ten
opzichte van het huwelijk
zooveel bezwaren en gevaarlijke consequenties medebrengt, bovendien
zooveel wantoestanden scheppen zal, ja de oorzaak wordt van een
geheele medische sociale omwentding. die
zeer zeker geen verbetermg
zijn zal, dat een dergelijke staatsbemoeiing verhinderd moet worden.

Litteratuur over hoofdstuk 11.

1 The Survey, 1913, blz. 488, bij Hoffmann, Rassenhygiene blz. 34.

2 Havelock Ellis. The Problems of Race Regeneration, 1911. New

Tract of the Times. blz. 70.

Dr. S. Greidanus. Geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk

\' een zedelijke verplichting, 1904.

H I Damen. Kindersterfte. Neo-Malthuslanisme. Huwdijk.

In „De Katholiek". Dl. CXXVI. blz. 298.

Prof Dr G C Nijhoff. De noodzakelijkheid van geneeskundig

onderzoek vóór het huwdijk. 1908, blz. 54.
fi Prnf I Grasset. Traité internationale de psychologie patho-
log
^que Paris. 1910 in Archiv Ploetz. 1910, blz. ^70.

Dr C. f. Wijnaends Francken. Wenschelijk Huwelijksverbod,

\' 19Ó1. blz. 29.

Prof. H. Treub. Geneeskundige Huwelijkswetgeving. 1905.

9 Geciteerd uit Nylaende (Noorweegsch Tijdschrift voor vrouwen-

rechten). Schuster, Eugenics, blz. 242.

10 Dr L Löwenfeld. Ueber medizinische Schutzmassnahmcn gegen

Verbredien und andere Soziale Uebel. Marcusens Sexualpro-
bleme. 1910, blz. 315.

11 Psychlatr. Neurol. Wochcnschr., 1906. blz. 447.

12 P Näcke. Die Kastration bd gewissen Wassen von Degcnerirten.

Arch. f. Krim. Anthrop. u.T<rim. 1900, blz. 71.
13.
Marcusens Sexualprobleme, 1910. blz. 64.

14 G von Hoffmann. Die Rassenhygiene in den Vereinigten
Saaten vrNord-Amerika. 19lä; uitgebreide, vooral Amerl-
kaansche, litteratuuropgave.

-ocr page 167-

15 G von Hoffmann. Die Rassenhygienisclien Gesetze des Jahres

1913 in den Vereinigten Staaten von Nord-Amerika. Arch.
Ploetz, 1914, blz.\'21.

16 Dr H. W. Maier. Die Nord-Amerikanischen Gesetze gegen die

Vererbung von Verbrechen und Geistesstörung. Jur. Psychiatr.
Grenzfragen, Bd. VIII, 1911.

17. P. Hertmann. Unfruchtbarmachung sozial minderwwtigen, Mo-
natschr. f. Kriminalpsych. u. Strafrechtsreform, 1909, blz. 736.

18 H. M. Boies. Prisoners and Paupers. New York, Putnam, 1893,
blz. 285, gecit. bij Hoffmann ("»), blz. 53.

19. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1914, 11, blz. 636.

20. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1914, 1, blz. 372.

21. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1914, 1, blz. 522.

22 Aneelo Zuccarelli. Sur la nécessité et sur les moyens d\'enipêcher
la réproduction des hommes les plus dégénérés. Compte
rendu 5« Congrès internation, d\'anthropologie crimm. à Am-
sterdam, 1901, blz. 342.
23.
Dr. L Löwenfeld. Ueber das eheliche Glück, 2« Aufl., blz. 330.

24 Major Leonard Darwin. Address Fourth Annual Report of the

Eugenics Education Society. London, 1912.

25 Strahan. Marriage and Disease blz. 741, geciteerd bij\'Hoffmann

blz. 35.

26. Boies. The Science of Penology, blz. 49 en 324, bij Hoffmann

ibidem.

27. C. B. Davenport. Marriage Laws and Customs. Problems in

Eugenics, blz. 154.

28. Treub. Huwelijk en Ziekte: Geneesk. bladen 7« reeks, 1900.

29 ■ Dr F. L. Gerngrosz. Sterilisation und Kastration als Hilfsmittel
\' im Kampfe gegen das Verbrechen. 1913, blz. 2.

30. Hav. Ellis. Sex in Relation to Society, blz. 617, geciteerd bij

Hoffmann blz. 45.

31. Schuster. Eugenics blz. 241.

32. H. Fehtinger. Ueber Eheverbote in Amerika. Arch. Kr. A. u. Kr.

1910 blz. 32.

33. Dr. eil. Bles. Contra in Pro en Contra, Geneesk. onderzoek

vóór het huwelijk blz. 20.

34 Report of the Committee (of the Eugenics Society) on Poor Law

Reform, Sect. 1, blz. 177, Hoffmann blz. 39.

35 Dr H Pfeiffer. Aerztliches zur Ehereform. Archiv f. Krim.

\'Anthr. u. KriminalisL 1911, blz. 193.

36. Havelock Ellis. Task of social Hygiene, blz. 211.

37. Hurty. Practical Eugenics, blz. 7, bij Hoffmann (\'*) blz. 60.

38. Eugénique, 1914, blz. 64.

39. Sören Hansen. Skandinavische Ehegesetzgebung. Arch Ploetz,

1913, blz, 645.

-ocr page 168-

40 Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1913 II, blz. 1947, 1914 II, blz. 199

en blz. 285.

41 Wat zou van overheidswege kunnen worden gedaan; opdat ge-

neeskundige raadpleging voor het huwelijk zoo spoedig mo-
gelijk in de praktijk toepassing vinde?

Bekroonde antwoorden op de prijsvraag uitgeschreven door
het Comité ter Bevordering van Geneeskundig Onderzoek
voor het Huwelijk te \'s Gravenhage. door J. J. A.
ZuiDWEG,
jur. cand.. J. ZuiDWEG, stud. chem. techn. en W. Schuur-
mans Stekhoven
, semi-arts.

-ocr page 169-

DERDE HOOFDSTUK.

Het onvruchtbaarmaken van minderwaardigen.

Wanneer de positieve eugenetiek faalt en de maatregelen tegen het
huwelijk een mislukking blijken te zijn ook hierom, omdat de bedoelde
personen ook buiten het huwelijk kinderen kunnen verwekken, kan
men overgaan aan minderwaardigen kunstmatig het voortplantings-
vermogen te ontnemen.

Methodes.

Castratie Onder castratie verstaat men het kunstmatig verwijderen
van de mannelijke of vrouwelijke geslachtsklieren. Behalve, dat men
hiermede de bron van de geslachtscellen verwijdert, schakelt men
tevens een gedeelte van het samengestelde mechanisme, de interne
secretie uit. Dc castratie is dus altijd een zeer ernstig ingrijpen,
doordat" deze operatie ten zeerste het samenhangend geheel van het
menschelijk organisme aantast, vooral wanneer de operatic op zeer

jeugdigen leeftijd wordt verricht.
De Eunuchen en Skopzen zijn hiervan sprekende voorbeelden.
De beschrijving, die
Tandler en Grosz (\') van deze verminkten
geven, licht duidelijk toe, dat de schakel van de inwendige afschei-
ding is verbroken. Vergroote vetafzetting, lange armen en beenen,
vergroote Sella Turcica zijn zoovele voorbeelden er van.
Voor onze beschouwingen van belang is de waarneming, dat dikwijls

de geslachtsdrift onaangetast blijft. ..

De gevolgen van de vroege castratie bij de vrouw zijn met met
voldoende voorbeelden vastgesteld. In analogie met de waarneming
bij dieren, kan men wel de gevolgtrekking maken, dat, evenals bij de
dieren, het onderscheid tusschen beide sexen na de vroege castratie
wegvalt. (•) Na de puberteit heeft de castratie bij de vrouw vervroegde
menopauze ten gevolge, doordat de uterus atrophieert. Over de vraag,
of die noodzakelijke gevolgen van de castratie schadelijk zijn, loopen
de meeningen nogal uiteen. }iieger{^) b.v. acht het met bewezen, dat

-ocr page 170-

er onaangename bijwerkingen optreden, uitgezonderd liet opheffen van
het voortplantingsvermogen, het invloed uitoefenen op de geslachts-
drift, de uitwendige veranderingen en de abnormale stem. Evenmin,
dat \'de castratie bij volwassenen nadeelige gevolgen voor de gezond-
heid heeft. De logica van Rieger\'s betoog is dus ongeveer, dat het
onaangename aangenaam is, wanneer men het onaangename uitz-ondert.

Tegenover Rieger\'s meening staan dan ook zeer vele andere. De
castratie van vrouwen schijnt meer dan die van mannen nadeelige
gevolgen voor de gezondheid na zich te sleepen
{Krömer, e) Schickele, (*)
Jeanselme et Touraine
e)). Maar ook in het algemeen is de verwij-
dering van de geslachtsklieren zeer zeker niet zonder bedenking
{Näcke, (6) Forel, C) Boreliiis, (») Smitt,Gallois et Beauvois ).

De castratie wordt dus over het algemeen een ernstige, zeer ver-
minkende operatie geacht, zoowel uit het oogpunt van opheffing van
het voortplantingsvermogen, als wegens het ontwrichten van een
zekere schakel in het ingewikkelde organisme van de inwendige
afscheiding. Naar aanleiding van het onderzoek op dieren met over-
geplante geslachtsklieren, c) waardoor het plotseling gemis van de
inwendige afscheiding zou worden verminderd, heeft men de over-
planting van eierstok of testikel of gedeelte ervan voorgesteld bij
gelijktijdige castratie (s). Alles te zamen genomen is dus de castratie
een zeer ernstig ingrijpen, waarvan de indicatie zeer nauwgezet dient
te worden overwogen.

Onvruchtbaarmaken door Röntgenstralen.

Bij de castratie dienen wij ook het onvruchtbaarmaken door Rönt-
genstralen te bespreken. Het is reeds gcruimen tijd bekend, dat
Röntgenstralen steriliteit veroorzaken door het opheffen van de
Sper-
matogenese {Albers-Schönberg, Bergonie, Régaud e. a.) (\'o)

De invloed van de Xstralen op de vrouwelijke geslachtskher is het
eerst door
Halberstaedter nagegaan. De Graafsche follikels verdwenen,
terwijl de corpora lutea bleven bestaan.
Reifferscheid vond hetzelfde
voor menschelijke eierstokken (pyknose follikel-epitheclcellen, schrom-
peling der eicellen, bloedingen in dc schors van den eierstok). Nu

a^ Smitt heeft in de kliniek van Treub een onderzoek ingesteld naar den «ocjtand van
vroiwen\'.""wie om gynaecologische redenen de totaalextirpatie^

verricht. Het betreft 37 gevallen: leeftijd tusschen 22 en 39 l-iar. van nuen zijn ue
menses plotseling verdwenen. 36 hadden last van congestiei naar het gelaat.^ kregen
«somotSrische stoornissen, 27 een gevoel zwaarte in de

adipositas toe. 8 kregen verlaging van de »«cmhoogte. 10 hadden vermtnaeruc md □□

sexualis, terwijl 15 aan psychische stoornissen begonnen t^ Zie A. C. bmltt

Het kunstmatig climacterium, proefschrift Amsterdam 1910.

W Gallois en Beauvois. Arch. f. Gynaecol, Bd. 56, blz. 583, noemen den plofselingen toe-

\' stand?die door h^ kunstmatige climLterium ontstaat, nenrasthenla ovar.priva.

c) Möbius. Ueber die Wirkungen der Kastration. 19(0 bij ^

Orenzlr Bd. Vlll, blz. 132. Dieren met getransplanteerde testiekeis ol resten aaarvan

a\'e^cÄ^rlÄd echt "cundäre GeschiechtsmerkmaU als Folge de^

was Kn normaal, terwijl, wanneer hel stuk was geatrophieerd. de dieren zich geheel
als castraten voordeden.

-ocr page 171-

doet zich echter de vraag voor: is deze onbloedige kunstbewerking
castratie of sterilisatie, d.w.z. stelt deze bewerking de geslachtskher
geheel buiten werking, dus ook de interne secretie, of worden alleen
de cellen gedood, die voor de voortplanting dienen? De wijze,
waarop de Röntgenstralen op de menstruatie inwerken, doefr ver-
moeden, dat zij meer doen dan enkel de generatiecellen te dooden,
doordat de samengestelde inwendige afscheiding van de Graafsche
follikels en de corpora lutea wordt verstoord, nog daargelaten of de
dood van de generatieve cellen op zichzelf dezen invloed reeds heeft
of dat ook nog andere gedeelten van het ovarium worden getroffen.
Kouwer,{-) Dnessen,V\') Van de Velde. V^) Flesch Q*) e.a. achten
dan ook Röntgenbestraling van de geslachtsklieren geen zuivere
sterilisatie, maar meer dan dat, een soort van castratie. Hiertegenover
staat de meening van
Boerma,^ die de bestraling slechts een ver-
haasten van het physiologisch proces van het climacterium noem

Nu is het dadelijk de vraag of dit woordje „slechts\' zoo onschuldig
is als het er uitziet. Het climacterium is toch een toestand, die m
het leven wordt geroepen door een veranderde werkzaamheid van
den eierstok,, gedurende geruimen tijd. Dat dit voor het organisme
een belangrijke cn een dikwijls ingrijpende verandering is, is aaneen

ieder bekend. , , , .

Het ligt voor de hand. dat een plotseling ingrijpen, hetgeen het

climacterium verhaast, physiologisch gesproken, het organisme zeer
zal kunnen schaden. Op deze wijze zou men eventueel een operatieve
castratie slechts" een verhaasten van het climacterium kunnen noemen.

Door de therapeutische Röntgenbestraling in dc gynaecologie zijn
de cecevcns voor ons onderwerp grootendeels met betrekking tot de
vrouwelijke geslachtsklieren. Met het oog op de bestraling van de
mannelijke is het veld nog zeer onontgonnen.

Evenzoo heerscht er verschil van meening over de vraag o de
onvruchtbaarheid veroorzaakt door Röntgenstralen voor goed of

slechts tijdelijk is. ... uuiu u„

De een meent vast te stellen, dat de azoöspermie met blijft be-
staan, ("») terwijl een ander geen bewijzen vinden kan, dat de steri-
liteit \'niet blijft voortduren. {")

Van uit het kamp der eugenetici wordt dc Röntgensterilisatie als

de beste methode aangeprezen. Daar echter dc gezaghebbende mee-
ningen zoo verdeeld zijn, wat betreft den ernst van het ingrijpen, za
men verstandig doen, het onvruchtbaarmaken door bestraling, nog met
tot de ongevaarlijke methodes te rekenen. ., . , .

Dc opewties aan de baarmoeder zelf als hystereotomie, atrnokansis,

gaan wij stilzwijgend voorbij.

Vasectomie. Deze operatie werd bij den man reeds toegepast ter

verkleining van den prostaat.
Ochsner{^) was in Amerika de eerste, die deze operatic toepaste

-ocr page 172-

ter verhindering van de voortplanting van minderwaardigen. Met de
zelfde indicatie trachtte
Rentoul deze operatie in Engeland in te
voeren,

Sharp heeft de vasectomie op groote schaal verricht, zoodat
de operatie met eugenetisch doel wel de operatie van Sharp kan ge-
noemd worden. Bij al deze operaties wordt slechts een stuk van het
vas deferens uitgesneden. Volgens de gegevens van Sharp is dit in-
grijpen niet alleen zeer eenvoudig, maar ook de nadeelige gevolgen
der castratie schijnen niet op te treden, het voortplantingsvermogen,
niet het vermogen den bijslaap uit te oefenen, wordt opgeheven. De
geslachtsdrift wordt niet noemenswaard veranderd, en wat vooral van
zeer veel belang is, later kan eventueel door aaneenhechting der
stukken de steriliteit worden opgeheven. Volgens
Hoffmann (^3) zijn
de Amerikaansche schrijvers het er over eens, dat geen atrophic van
de testikels optreedt. Volgens de Amerikaansche gegevens is dus de
vasectomie een onschuldige operatie. Hiertegenover staat echter de
meening van
Nöcke, (®) dat door beiderzijdsche vasectomie wel degelijk
atrophic van de testikels optreedt. In elk geval is de operatie ver-
richt om de prostaat te doen verkleinen. Wanneer dit ingrijpen een
dergelijk resultaat kan hebben zijn andere „neven"werkingen niet on-
mogelijk. Daar de Amerikaansche gegevens niet uit onpartijdige
bronnen jvoortkomen, diene men de z.g, „button-hole" ook niet al te
onschuldig op te vatten.

Een andere sterilisatie-methode, waarbij de libido en het vermogen
den bijslaap uit te oefenen meestal wel verdwijnen, is de
spermectomie
van Rentoul. Bij deze methode wordt de geheele zaadstreng, dus
slagaderen, aderen, lymphvaten en vas deferens onderbonden en
doorgesneden. De testes heeten hierbij niet te atrophieerenl

Ureihotomia externa.

Deze operatie wordt door Kouwer{^) aangeraden ter sterilisatie
van het huwelijk, wanneer de lichamelijke toestand van de vrouw,
zwangerschap voor haar gevaarlijk wordt. Volgens hem komt dan dc
man het eerst in aanmerking. Het doel is om de zaaduitstorting bij
den bijslaap buiten de schede te doen plaats hebben. Dc operatic
moet dan geschieden, ook al is de man gezond, maar dan terwille
van de vrouw, In elk geval is de urethrostomie externa een eenvou-
diger operatie dan de tubaire sterilisatie. Of echter dc practijk deze
sterilisatie of liever het aanbrengen van een orificium praeternaturale
zal blijken tc verkiezen boven de vasectomie, staat nog te bezien. In
dezelfde vergadering, waarin Kouwer zijn voorstel deed, vond dit dan
ook niet véél bijval
{Treub, Nijhoff, Siratz, Verweij).

Tubairsterilisatie.

De sterilisatie der vrouw is reeds veel eerder een onderwerp van
algemeene belangstelling geweest, en wel voornamelijk ter voorkoming

-ocr page 173-

van zwangerschap voor vrouwen, die om gezondheidsredenen een
dergelijl<en toestand niet meer konden doorstaan.

Froriepi^^) heeft reeds in 1850 getracht de tubae door etsing van
den uterus uit te laten schrompelen, terwijl Champneyn einde 1880
voorstelde, bij de keizersnede de onderbinding der tubae aan te
sluiten. De proeven op konijnen, door L.
Fraenkel (27) verricht, lieten
echter zien, dat slechts in 6 "/o van de gevallen de sterilisatie op
deze wijze gelukte;
Kossmann i^\'\') deed dezelfde proeven op kippen
met hetzelfde resultaat. Dit werd ook bij den mensch waargenomen,
zoodat, om succes met de operatie te verkrijgen, naar een andere
methode gezocht moest worden.

Kehrer{^) meende deze in 1897 te vinden, door de tubae, na een
kolpotomia anterior verricht te hebben, tweemaal te onderbinden,
waarna ze werden doorgesneden.
Beuttner (20) verkoos liever de lapa-
rotomie, inplaats van de kolpotomia, daar hij bij de manier van Kehrer
bij dieren hydrosalpinx en dikwijls ook een pyosalpinx beleefd had.
Deze methode werd eveneens verlaten voor de resectie van
Fritsch. (20)
Ook dit bleek niet voldoende te zijn, waarom Ruhli^) de uterine
tubastomp in de voorste vaginaalsnede innaaide. Men ging nog
verder en men begon het eene einde der beide tubae in het para-
metrane weefsel te bevestigen en de beide bladen van het ligamentum
latum, dus het peritoneum er zorgvuldig overheen te naaien (v. Braun-
Fernwald). (3\')

De aldus verzorgde doorgesneden tubae liet men gaarne nog bestaan
om nog een achterdeurtje over te laten voor eventueel herstel van
het voortplantingsvermogen. Of dit echter nog mogelijk zou zijn,
indien de sterilisatie goed gelukt was, viel zeer te betwijfelen.
(Ehren-
dorfcr
(3\')). Men bekonunerde zich dan ook niet meer om de tuba-
stomp en
A. Neumanni^^) en /?ose(33) verrichtten de wigresectie van
de pars interstitialis uit den uteruswand met opvolgende nauwkeurige
wondnaad, om tenslotte tot de totale verwijdering van de tubae over
te gaan
(Fraenkel (30), Hübl, (30), Ehrendorfcr). Volledigheidshalve zij
hier nog een methode medegedeeld, die
Blnnibcrg i^*) aangeeft. Deze
methode kan vaginaal worden verricht en heet de mogelijkheid tot
het herstel van dc vruchtbaarheid over te laten. Het beginsel van de
operatie berust hierop, dat de eierstokken in een zakje, gevormd uit
de breede banden, worden ingepakt.

In tegenstelling met de vasectomie, is de sterilisatie bij de vrouw
als operatie op zichzelf altijd een ernstig ingrijpen, daar, wil de operatie
met de meeste kans op succes worden uitgevoerd, de laparotomie
toch altijd is aangewezen.

Ten slotte zij nog even aangestipt, dat er ook een operatie is uit-
gedacht en voorgesteld om bij de vrouw de cohabitatie onmogelijk
te maken. Deze operatie bestaat uit een vernauwing van de vagina,
overeenkomende met de consutio van de wilde volkstammen.

-ocr page 174-

De motieven tot het onvruchtbaarmaken.

De motieven, die leiden tot het onvruchtbaarmaken, kunnen van
verschillenden aard zijn. Behalve de eugenetische motieven is het ook
wenschelijk in het kort de andere motieven te bespreken, daar deels
de eerste uit de laatste zijn voortgekomen en deels de verschillende
motieven in de practijk elkander dekken.
Men kan nu onderscheiden medische en sociale motieven
Men kent de sterilisatie van de vrouw wegens zwangerschapsgevaar,
of sterilisatie van den man ter wille van de vrouw.

Sociale motieven kan men nog onderscheiden in sociale motieven
in eigenlijken zin en sociaalpolitieke motieven. Dit woord is door
Wilhelm in de litteratuur ingevoerd en is tamelijk gelukkig gekozen.
Onder sociale motieven wordt dan verstaan, dat de sterilisatie wordt
volvoerd om maatschappelijke en oeconomische moeilijkheden in het
gezin wegens het groote kinderenaantal te voorkomen, Neo-Malthu-

siaansche beweegredenen dus.

Sociaalpolitiek wil dan zeggen, dat bij deze motieven het gemeen-
schapsbelang in de eerste plaats mede spreekt.

Men kan daarom de sociaalpolitieke motieven in de volgende onder-
deden splitsen:

1» Het opheffen of verminderen van een ziekelijke geslachtsdrift
dit is dgenlijk een overgangsvorm tot de medische motieven.
2° Eugenetische motieven.

30 Het onvruchtbaarmaken als wettelijk strafmiddel.

Dc medische motieven.
De-sterilisatie van dc vrouw.

Het gevaar, dat de zieke vrouw loopt bij dc zwangerschap en de
bevalling, heeft eenerzijds naar den abortus provocatus geleid en
andererzijds de sterilisatie der vrouw op den voorgrond gebracht.

Deze laatste operatie heeft haar ontstaan te danken aan dc moei-
lijkheid om voortdurend abortus op te wekken, het problematische
van dc geslachtelijke onthouding in het huwelijk en het ondoelmatige
en onzekere van anticonceptioneele middelen. Het is dus een operatie,
zoowel ter wille van de vrouw als van den man tot behoud van den
sexueden omgang, zonder de schadelijke gevolgen ervan.

De aangegeven litteratuur geeft voldoende stof den lezer er van te
overtuigen, dat het aan aantal van indicaties niet ontbreekt.

Bij de bestudeering van al deze verschillende indicaties krijgt men
echter den indruk, dat men zich hd meest om de teckniek cn de
z.g. medische indicatie heeft bekommerd, terwijl men zich weinig heeft
beziggehouden met de vraag of deze ingrijpende operatic, ingrijpend
niet alleen als operatieve daad, maar vooral om de opzettelijk ver-
wekte onvruchtbaarheid, uit zedelijk oogpunt tc verdedigen is. En

-ocr page 175-

daarbij doet zich dan het merkwaardige verschijnsel voor, dat nage-
noeg iedereen de operatie om sociale redenen verwerpt, terwijl men
nochthans ontdekt, dat meer en meer deze sociale motleven een rol
gaan spelen, waarbij zij dan met een zekere verlegenheid achter de
z.g. medische indicatie worden weggeschoven. Hiermede is de weg
gebaand geworden voor de openlijke verdediging en zelfs de practische
toepassing der operatie op gronden, die eigenlijk geheel buiten de
medische indicatie vallen.

Sociale motieven.

De sociale motieven zijn voor velen een uitbreiding van de medische
indicatie. Kinderrijkdom is namelijk voor hen de oorzaak van veel,
zoo niet van alle kwaad; ja degene, die meer dan vier kinderen
voortbrengt, -zou volgens
Drysdale een misdadiger zijn. («) Dc groote
kinderzegen, zoo redeneert men voort, tast in hooge mate de gezond-
heid van het gezin aan, daar vele varkens de spoeling dun maken en
wordt (de gevolgtrekking schijnt heel duidelijk en voor de hand
liggend 1) de oorzaak van moord en doodslag. (3°). Anderen achtende
sociale motleven daar vooral medisch, wanneer door vlug op elkander
volgende geboorten de uitputting zoo groot wordt, dat een verdere
zwangerschap een groot nadeel zijn zou.
(Spinelli, Rose, Häberlin,
Krönig) (^8).

Deze opvattingen pogen nog een medische zijde aan de motieven
tc vinden. Anderen gaan recht op hun doel af cn bctoogen, dat de
sterilisatie als zuiver
Neo-Malthusiaansche maatregel geoorloofd is.
{Schickele («), Müller-Schiirch ). Wanneer men deze gevolgtrek-
kingen maakt, moet men toch wel er van overtuigd wezen, dat een
aantal kinderen boven de gestelde grens beslist nadeelig is. Immers,
hoe men ook over anticonceptioneelc middelen denken moge, de
sterilisatie moet men toch als iets absoluuts beschouwen. Uit oeco-
nomische overwegingen moet dus een zoo ingrijpende operatic als
ccnig redmiddel worden verricht. Te recht zijn dan ook stemmen
opgegaan, die waarschuwen tegen een dergelijke sterilisatie
(Stolz,
V, Calker){*^).

Klein en Theilhaber verwerpen alle anticonceptioneelc middelen.

Dc Franschman Rochard{^) komt, gedachtig aan dc geboorten-
vermindering in zijn land, juist uit sociaal-politieke overwegingen op
tegen de sterilisatie.

Ook van zuiver eugenetischen kant wordt den laatsten tijd het
Nco-Malthusianismc cn dus ook dc sterilisatie uit deze motieven,
bestreden met dc theorie, dat dc eerste kinderen meestal niet de
sterkstcn zijn cn dat de erfelijke belasting zich juist gaarne in de
oudsten tracht te concentreercn
{Pearson voor tuberculose, Heron en
Goring voor krankzinnigheid cn misdaad) (w-sa).

-ocr page 176-

Sociaalpolitieke motieven.

Sterilisatie ter vermindering van de geslachtsdrift.

Men kan zich voorstellen, dat een sterilisatie uit sociaal-politieke
overwegingen gedekt kan worden door de redeneering, dat deze ope-
ratie dient tot vermindering van de geslachtsdrift. Hierdoor wordt het
gevaar voor misdaad minder groot en de gemeenschap wordt bovendien
bewaard voor een eventueel minderwaardig nageslacht.

Een juist licht op dit soort indicaties werpen wel de gevallen van
castraties uit deze overwegingen, die in Zwitserland verricht zijn en
door Nacke zijn medegedeeld. (53),

Geva! I Een 25 jarige epileptica, die uit een zwaarbelaste familie
afstamt, heeft reeds 2 kinderen buitenechtelijk voortgebracht, die
beiden\'epileptisch en zwakzinnig zijn, waarvan één bovendien een
aangeboren misvorming bezit. Behalve dit, heeft zij zware aanvallen
van razernij en een uitgesproken nymphomanie. Hierom werd zij reeds
eenige malen in het gesticht opgenomen. Na haar ontslag werd zij
door het armbestuur teruggezonden en daar dit armbestuur een derde
zwangerschap vreesde, werd zij met haar toestemming gecastreerd
(beiderzijdsche ovariectomie en salpingectomic), zooals het dan eigen-
lijk heette om haar nymphomanie op te heffen. Deze hield echter 3
jaar later pas op, terwijl de epileptische aanvallen in hevigheid en
aantal toenamen. Niettegenstaande dat, nam zij in gewicht toe en
scheen het haar lichamelijk beter te gaan.

Het valt dadelijk op, dat de medische indicatie de bestrijding der
nymphomanie, als dekmantel dient voor de vrees van het armbestuur,
dat er een derde zwangerschap zou ontstaan.

Geval II b). 36 jarig meisje, lijdende aan imbecilliteit met een mo-
reel dpfect. Haar bovenmatige libido en overprikkelingstoestanden
maakten opname noodzakelijk en daar ook hier reeds twee buiten-
echtelijke kinderen bestonden (van minderwaardigheid van deze kin-
deren wordt niets vermeld) vreesde het armbestuur een derde zwan-
gerschap. Daar zij moeilijk in het gesticht was vast te houden - zij
ontsnapte ieder oogenblik - werd zij eveneens gecastreerd. Een jaar
na dc operatie was patiënt rustiger en veel aangenamer in den omgang.
Ook hier valt het op, dat het armbestuur met zijn vrees voor de
derde zwangerschap en het ontsnappen uit het gesticht in werkelijkheid
de operatie indiceert, de medische indicatie is cr slechts voor den
vorm bij. Wanneer deze immers zoo dringend was, moest deze
verricht worden ook al ontsnapte patiönt niet uit de inrichting..

De beide volgende gevallen betreffen mannen, die door hun ziekelijke
geslachtsdrift misdrijven tegen de zeden gepleegd hadden De eerste
patiënt is een 32jarigc homosexueelé, die reeds vroeg scxueelen

a) Geval XV van Oberholzer l.c., blz. 101.

b) Geval VII van Oberholzer 1. c., blz. 63.

O Gevallen XVI en XVll van Oberholzer, blz. IW en 112.

-ocr page 177-

omgang met jongens pleegde, herhaalde malen bestraft werd voor al-
lerlei soorten van bedrog en ook voor paederastie. Wegens overprik-
kelingstoestanden werd hij reeds eenige malen te Wil opgenomen.
Patient maakt een tamelijk begaafden indruk. Zelf vraagt hij schrifte-
lijk castratie aan ter vermindering
van zijn perversiteit en dreigt anders
met zelfcastratie. Na de castratie verdwijnt de homosexueele neiging
en verdwijnen ten slotte alle sexueele gevoelens.

De andere is een 31 jarige man, die sedert de puberteit aan Saty-
riasis leed Bij dezen is
de geslachtsdrift ook zoo groot, dat hij castratie
verlangt en wanneer dit niet geschiedt, met zelfcastratie dreigt.

Met toestemming van zijn ouders en het gemeentebestuur wordt hij
gecastreerd. Ongeveer een half jaar later scheen zijn satyriasis nog
niet geweken te zijn, ja, gebruikte hij zijn castratie om zich bij ver-
schillede meisjes als „homme sans danger" voor te stellen Na een
groot jaar beweert hij zich te kunnen beheerschen en huwt daarna.
Een half jaar later vervalt hij wederom in den ouden toestand, waar-
na een verzwakken van de sexueele overprikkeling is
waar te nemen,
hoewel hij spijt heeft, dat de castratie heeft plaats gehad.

Bij beiden gaat het hier om uitgesproken psychopathen, waarvan
de laatste bovendien alcoholist is. Om een medische indicatie tot ca-
stratie te kunnen stellen moet men zich afvragen: Is de overprikkeling
of de bovenmatige functie van de testes de oorzaak van de psychische

afwjjkmgen^? ^^^ ^^^ overeenstemming met de schildklieroperatie
tegen hyperthyrioidisme de castratie zeer zeker recht van bestaan
hebben. Nu is echter al te wel bekend, dat gecastreerde menschen of
dieren dikwijls nog
geslachtsdrift bezitten, ja zelfs aan verhoogde ge-
slachtsdrift kunnen lijden, ("-w) Het nemen van een schakel uit den
geheelen keten heeft hier dus niet geleid tot het verminderen van de
functie, waarvan die schakel het beeld draagt. Deze waarneming ver-
maant dus tot
voorzichtigheid bij het stellen van de medische indica-
tie tot castratie ter vermindering van de geslachtsdrift.

Bij de beide eerste gevallen kwam, naar wij zagen, de medische
indicatie geheel op den achtergrond, daar waren het eigenlijk de so-
ciaalpolitieke motieven, die het medische motief hadden opgedrongen.
Bij de beide laatste gevallen vragen de zieken zelf castratie aan ter
vermindering van de geslachtsdrift. De behandelende medici zwichtten
voor deze wanhopige gevallen, hetgeen nog niet wil zeggen, dat de castratie
de therapie in deze gevallen is. Het kalmer worden van patienten kan
evengoed veroorzaakt worden, doordat een gecastreerde over het al-
gemeen doffer wordt. De werking hoeft dus niet specifiek te zijn; de ope-
ratie zou met het zelfde recht toegepast
kunnen worden bij overprikke-
lingstoestanden door andere oorzaken. Het verloop van de gevallen maakt
de therapie nu ook niet tot een ideale. In beide gevallen hadden de
patienten er later spijt van, dat de castratie geschied was. Bij den
laatsten patient kon later nog worden geconstateerd, dat hij hierom

-ocr page 178-

zoo ongelukkig was, dat, hoewel hij impotent was, zijn sexueele Phan-
tasie nog even overprikkeld bleef en het hem woedend maakte, dat
hoewel de aandrang bestond, het hem onmogelijk was dien te
bevredigen. Dit wijst er op, dat de ziekte van den man voornamelijk
psychisch was en dan spreekt het van zelf, dat een verminking niet
de juiste therapie ware.

Vele autoriteiten op dit gebied verwerpen de castratie als therapeu-
tische maatregel tegen perversiteit en sexueele overprikkeling geheel.
Nücke zelf twijfelt ook alreeds aan de zekerheid van de voortdu-
rende genezing in het onderhavige geval.
Havelock Ellis en Moll{^^)
sluiten de castratie zoowel palliatief als symptomatisch van de be-
handeling der perversiteit uit, omdat de diagnose met zekerheid
slechts gesteld kan worden op een leeftijd, dat de castratie geen
invloed meer heeft op de geslachtsdrift en bovendien de afwijking
een meer psychische dan physische is. Evenzoo
Iwan Bloch, Hirsch-
feld, Féré (44).

Gezien de vier gevallen en de theoretische beschouwingen kunnen
wij wel dadelijk constateeren, dat deze motieven tot de castratie van
medischen kant beschouwd niet medisch zijn en dus ook niet tot een
dekmantel kunnen dienen voor sociaalpolitieke motieven.

Eugenetische motieven.

Wanneer men dus uit eugenetische overwegingen een persoon het
voortplantingsvermogen wil ontnemen, moeten deze eugenetische over-
wegingen alleen reeds de verantwoording voor de operatie kunnen
dekken; men moet de eugenetiek dan als zelfstandig motief kunnen
aanvaarden. Deze eisch moet gesteld worden, wil men de mogelijk-
heid aannemen, dat in dit opzicht wetten gesteld zouden kunnen wor-
den, die een wetenschappelijke toets kunnen doorstaan.

Zooals wij reeds herhaaldelijk opmerkten neemt het eugenetische
motief meestal het medische als dekmantel. Het minderwaardige a.s.
kind werd dikwijls als een doorslaand motief gebezigd bij de gynae-
cologische sterilisatie, waarvan de medische indicatie niet tc nauw
was genomen. En spoedig echter werd het minderwaardige kind zelf
een indicatie tot sterilisatie, waarmede tevens het zelfstandige euge-
netische motief ontstond
(Häberling (»»), Holleman Krönig (3«),
Spinelli (w), Treub,») e. a.)

Behalve deze geneeskundigen, meer uit kamp der gynaecologen,
gingen ook andere medici de sterilisatie uit eugenetisch oogpunt
eischen. In het program der bestrijding van de tuberculose werd ook
de wenschelijkheid overwogen, de sterilisatie van zwaar belaste phthi-
sici op te nemen
{Hahn, Maragliano, Hamburger (M).

Wat de psychosen betreft, is vooral van den kant van bepaalde

a) rVeub wil als uitzonderingsgeval een zwaar belaste vrouw on haar verlangen sterili-
seeren (volgens een lezing over Eugenetiek, 31 Januari 1914 te Utrecht gehoudeno

-ocr page 179-

psychiaters gewezen op de wenschelijl<heid van het steriliseeren van
krankzinnigen en gedegenereerden, en
Nücke (ß) is wel een van de
eersten geweest in Duitschland, die dit thema wat meer uitvoerig
heeft uitgewerkt. Spoedig zijn hem in andere landen, zoowel in theorie
als in praktijk, anderen gevolgd, sommigen zijn hem reeds voorafge-
gaan
(Zuccarelli, Sharp, Rentoul, Oberholzer, Forel, enz.)

Alvorens nader hierop in te gaan moeten wij eerst beschouwen
welke de praktijk van het onvruchtbaarmaken is, zoowel, wanneer
deze operatie oogluikend wordt toegelaten, als bij de wet geregeld is.
Bovendien zullen wij het onvruchtbaarmaken als wettelijk strafmiddel
nader bespreken naar aanleiding van de Amerlkaansche wetten die
deze vorm van strafoefening willen toepassen.

De praktijk van het onvruchtbaarmaken.

De praktijk van het onvruchtbaarmaken, zooals dit geschied is van
overheidswege, kunnen wij het best leeren kennen uit de Zwitsersche
gevallen, die
Oberholzer beschrijft, en uit de Amerikaansche sterili-
satiewetten.

De Zwitsersche gevallen. (De uitvoerige ziektegeschiedenissen
leze men in het artikel).

Geval I betreft een 26jarig meisje, dat wegens kindermoord in
Burghölzli ter observatie was ondergebracht. Patient is een imbeciel
meisje, dat uit een zwaarbelaste familie afstamt. Haar eerste kind
kreeg zij, doordat haar zwager haar misbruikt had, het tweede kind
als gevolg van verkrachting door een slecht befaamd staanden werk-
man uit haar dorp. Toen dit kind geboren was, heeft zij het dadelijk
verdronken, zoodra het begon te schreien. Het voorstel van den des-
kundige was, opsluiten in een gesloten inrichting gedurende den
leeftijd van mogelijkheid om zwanger te worden. Tegelijkertijd werd
echter een andere uitweg opengelaten, namelijk in dit geval de cas-
stratie of sterilisatie uit te voeren, waardoor het mogelijk werd, de
patiente zonder groot gevaar haar brood zelf te laten verdienen. De
gezondheidsraad, die door den officier van justitie was geraadpleegd,
keurde de bedoeling om door castratie kindermoord te voorkomen,
goed. Hij legde er echter den nadruk op, dat genoemde patiënt juist
door haar kunstmatige onvruchtbaarheid blootgesteld zou zijn aan
aanslagen tegen de zeden, daar zij te imbeciel was om genoeg weer-
stand daar tegen te kunnen bieden. Hieruit bleek tevens, dat zij on-
voldoende voor zichzelven zorgen kon, waardoor gestichtsopname
noodzakelijk was, hetgeen tevens de sterilisatie buitensloot.

Het voorstel om patiënte onvruchtbaar te maken gaat uit van een
sociaalpolltlck motief. Immers men wil het meisje in vrijheid stellen,
opdat zij haar eigen brood kan verdienen. Dc gemeenschap schijnt
dus gebaat te kunnen worden met hare werkkracht. Maar dan moet
de aanleiding tot haar antisociale daad, de kindermoord, worden

-ocr page 180-

verhinderd door .... te maken dat er geen kinderen kunnen komen.
Aan dit punt knoopen en de deskundigen en Oberholzer hun euge-
netische motieven vast. Een dergelijke patiënt moet volgens hen in
elk geval worden gesteriliseerd ongeacht of zij vrijgelaten wordt of
niet, men is dan alleen zeker, dat zij geen minderwaardige kinderen
voortbrengen zal.

Het springt dadelijk in het oog dat de redeneering, die tot de
sterilisatie voeren moet, gewrongen is. Al deze overwegingen worden
opgeworpen wegens het crimineele feit van kindermoord. Deze moord
moet worden gestraft of er moet vastgesteld kunnen worden, dat
patiënt ontoerekenbaar is. Zou deze ontoerekenbaarheid zich uitsluitend
uiten op het gebied van het vermoorden en krijgen van kinderen,
dan zou men de overweging kunnen billijken deze gevaarlijke toestand
te voorkomen.\' Niet de kindermoord, evenmin als het zich laten ver-
krachten, zijn de bijzondere kenmerken van haar minderwaardigheid,
maar zijn slechts symptomen van haar geheele minderwaardige
toestand.

De sterilisatiekuuF ware dus wel zeer symptomatisch. Even goed
zou men een dief de handen kunnen afhakken of een querulant den
tong uitsnijden, eenige operaties, die aan de strafoefeningen van
wilde volkstammen herinneren.

Daar men door de sterilisatie de imbecilliteit niet geneest, wordt
de patiënt eerst recht blootgesteld aan aanslagen tegen de zeden. Dit
was ook het argument van den gezondheidsraad om gestichtsopname
boven loslating na sterilisatie verkiezen. De deskundige echter, die
een eugenetische sterilisatie voorstaat, wil deze gaarne doorzetten.
Zuivere eugenetische motieven zijn echter niet voldoende tegenover
de wetten, zoodat de bovenstaande cirkelredeneeringen te hulp moeten
worden geroepen.

Het gerecht ten slotte verklaarde na conscienteusc overweging
van alle gronden, dat het tegen het volvoeren van de operatie geen
bezwaar zou maken, wanneer de patiënt zelf, haar vader en de
curator er mede in toestemden. Hoe deze toestemming zou worden
verkregen, kan men gemakkelijk vernemen uit dc opmerking van
Oberholzer. „Immers", zoo redeneert deze, „is de sterilisatie veel
humaner, want vraagt men de patiente, wat wilt ge liever, opgesloten
blijven of vrij en gesteriliseerd dan kiest zij natuurlijk het laatste".
Het is duidelijk dat deze toestemming een juridische spitsvondigheid
vormt om langs dezen weg de wetgeving te ontduiken cn het euge-
netische motief te dienen. Objectief beschouwd is de toestemming
van een ontoerekenbare immers van nul cn geener waarde!

De voogdijraad hakte ten slotte dc knoop door en weigerde de
operatie. Hij legde er den nadruk op, dat, wegens de noodzakelijkheid
van gestichtsopname, de sterilisatie onnoodig gevaar met zich mede-
bracht. Dat de zekerheid van minderwaardige nakomelingschap aller-
minst vaststond, dat de verzorging in een armenhuis voldoende was

-ocr page 181-

en dat, wanneer toch nog onvoorziens verkrachting en daarna zwan-
gerschap plaats had, maatregelen te nemen waren, die den kinder-
moord zouden kunnen beletten.

Deze alleszins verstandige overwegingen hebben dan ook de steri-
lisatie voorkomen.

Geval IV. Patiente, 21 jaar oud, lijdende aan ernstige zwakzinnig-
heid, dysmenorrhoe: Stenosis uteri met prikkelingstoestanden gedu-
rende de menses. Ter behandeling hiervan indiceerde
Schiller castratie.
Exitus letalis aan etterige peritonitis.

Volgens bekentenis van Oberholzer was het hier eigenlijk het
eugenetische motief, dat den stoot gaf tot de medische indicatie.
Hier dient het eene motief wederom als dekmantel voor het andere.
Oberholzer belieft dit nog een operatie na „gewissenhaftester Erwä-
gung aller Momente" te noemen! De ongelukkige afloop is natuurlijk
op zich zeff geen bewijs tegen het rechtmatige van de operatie, is
echter wel een waarschuwing tegen een te lichtzinnige indicatie.

Het volgende geval V is een voorbeeld van een eugenetisch-oeco-
nomische indicatie met den nadruk op het laatste.

Patiente is een erethische imbeciel, die op 32jarigen leeftijd reeds
twee oneclite kinderen heeft; deze vielen ten laste aan de gemeente.
Het gevaar voor een nieuwe zwangerschap deed haar opnemen in
een gesticht. Haar zwakzinnigheid echter was van dien aard, dat zij
niet haar eigen brood verdienen kon. Wilde men niet het gevaar
loopen van een nieuwe zwangerschap, dan moest zij voortdurend
opgesloten blijven. Dit financicele gevaar, zoowel de nieuwe zwan-
gerschap, als de langdurige gestichtsverpleging, wilde de gemeente
niet loopen. Daarom werd patiente gecastreerd, met toestemming van
haar zelve, haar ouders en de gemeente. Van belang is het feit, dat
geruimen tijd na de castratie de overprikkelingstoestanden zoo ernstig
waren, dat gestichtsopname werd overwogen.

Het is stuitend, dat de financicele overwegingen de eugenetische
indicatie moesten helpen, of liever, dat de financicele overwegingen
eigenlijk de eenige overwegingen waren. Van personen, die om der-
lijke redenen castreeren, kan men alles verwachten, ook de meest

redelooze indicatie.

Geval VI is een 27jarig imbeciel meisje. Patiente lijdt aan zware
overprikkelingstoestanden, vooral gedurende de menstruatie, gedurende
welken tijd dysmenorrhoïsche bezwaren optreden. ,

Men wilde opereeren, patiente stemde natuurlijk toe. De eugenetische
overwegingen maakten, dat de gynaecologische therapie voor de
dysmenorrhoe, de castratie van dit 27jarig meisje beteekende.

Afgezien hiervan of de castratie op zichzelf de therapie voor de
dysmenorrhoe ware geweest bij dit 27 jarig meisje, is het feit, dat
Oberholzer zelf aangeeft, dat de
eene indicatie de andere helpen moest,
weer kenmerkend, dat aan de nauwkeurigheid der indicatie wel wat
hapert.

-ocr page 182-

Patiente raakte liaar dysmenorrhoïsche bezwaren kwijt, werd er echter
in het algemeen niet beter op; zij moest telkens wederom worden
opgenomen. Het eenige voordeel, dat Oberholzer van de castratie
meent te bespeuren is, dat zij naar huis gestuurd kon worden, omdat
zij geen gevaar meer liep om zwanger te worden. In elk geval behoort
een dergelijk individu onder nauwkeurig toezicht te staan. De dys-
menorrhoïsche bezwaren hielden natuurlijk op, omdat de menstruatie
ophield. Het verslag zegt, dat de algemeene toestand er niet beter op
werd. Het minderwaardige meisje, dat onmogelijk op eigen beenen kon
staan, wordt dus nog verminkt bovendien met den nasleep ervan, slechts
om de gemeente minder tot last te zijn en om voldoening te geven
aan Oberholzer\'s eugenetische opvattingen. Voorwaar een strickte en

consciëntieuze indicatie 1

Geval VII hebben wij reeds leeren kennen bij de bespreking van de
sterilisatie ter vermindering van de geslachtsdrift; het is een van de
gevallen door Nacke beschreven.

Geval VIll is een voorbeeld van sterilisatie en afdrijving uit euge-
netische overwegingen.

Patiente 19 jaar oud, „moral insanity", 6 weken zwanger. Dr. Schiller
krijgt haar wegens diefstallen in observatie. Hij toont haar psychische
afwijkingen aan en indiceert koelbloedig castratie en abortus. Bij uitzon-
dering wordt hier zonder omwegen recht op het doel afgegaan. Dr, Schil-
ler constateert: zij mag haar constitutie niet voortplanten. Dus con-
sequent castreert hij haar en verwijdert tevens het ei. Het ingrijpen
is blijkbaar van overheidswege ongestraft gebleven.

Geval IX 39 jarige vrouw, moreel defect. Haar uitspattingen bepalen
zich hoofdzakelijk tot moreel gebied. Sterilisatie en salpingectomie om
een zwangerschap en minderwaardige progenituur te voorkomen.

Het betoog van Oberholzer in dit geval is kenmerkend.

De individueele grond voor de operatie was het feit, dat zij toch
niet in het gesticht tc houden was, wegens haar leugenachtigheid,
suggestieve kracht en pseudologie m.a. w. de waanzinnige is haar
bewakers te slim af, en bovendien kon zij na de sterilisatie worden
vrijgelaten.

Het eenige wat met een dergelijk ingrijpen bereikt wordt is, dat
er geen nakomelingschap ontstaat. Elders heb ik reeds aangetoond,
dat er aan de waarschijnlijkheid van erfelijke overdracht getwijfeld
moet worden en dit geval is deze waarschijnlijkheid nog minder, daar
patiënt voor zoover bekend uit geen belaste familie afstamt. Het is
dus verre van zeker of zij haar minderwaardige constitutie voorplan-
ten zal en al moge het nu niet bepaald een geluk zijn, een dergelijke
vrouw tot moeder te hebben, daarom behoeft dat nog geen reden te
zijn haar een gevaarlijke operatie te laten ondergaan.

De erfelijkheidsindicatie wankelt dus ook hier.

Patiente was opgenomen wegens moreele uitspattingen, gedurende
de opname ziet zij nog kans om een paar zusters om te koopen en

-ocr page 183-

sexueelen omgang te hebben met een oude kennis. Zij wordt dus op-
genomen wegens haar moreele uitspattingen en de therapie bestaat
in een middel, dat niet deze uitspattingen zal voorkomen, maar alleen
de gevolgen hiervan n.1. zwangerschap. Zij wordt gesteriHseerd (de
waarde van de castratie voor vermindering van de geslachtsdrift
wordt op haar leeftijd in twijfel getrokken) en losgelaten.

Wegens haar uitspattingen en feesten was geen huis met haar te
houden en nu wordt ze onvruchtbaar losgelaten! Nu voert Oberholzer
hier wel tegen aan, dat een dergelijk persoon toch prostituée wordt,
onvruchtbaar of niet. Dit heeft hiermede echter niets te maken. Het
gesticht laat haar los meenend, of liever zich verbeeldend, dat zij
onschadelijk is. Die onschadelijkheid is slechts de onmogelijkheid,
dat zij kinderen voortbrengen kan. Nu is de kans om kinderen voort
te brengen bij deze 34 jarige vrouw reeds niet zoo heel groot meer
en juist door de sterilisatie en het loslaten neemt het gesticht een
verantwoordelijkheid op zich. Is de sexueele ongebondenheid werke-
lijk toe te schrijven aan het moreele defect dan indiceert dit defect
gestichtsbehandeling. Is de sexueele ongebondenheid niet aan een
defect toe te schrijven dan ondersteunt men de vrouw met de steri-
lisatie door haar in de mogelijkheid te stellen ongestraft aan haar lusten
bot te vieren. In het eerste geval wordt zij losgelaten door een drog-
redeneering of wil men liever een sophismc om maar van haar af
te zijn, in het tweede geval is de operateur, hoewel natuurlijk te
goeder trouw, haar handlanger.

Oberholzer vindt, dat een bij gelegenheid voorkomende sexueele
omgang geen al te groot ongeluk is. Het groote gevaar voor hem is
het verschrikkelijke gevolg het kind met de meer of mindere waar-
schijnlijkheid van degeneratie. Nu is het moreel gesproken een zware
verantwoording iemand los te laten en haar willens en wetens pro-
stituée te zien worden. Maar ook medisch gesproken wordt een der-
gelijk individu gevaarlijk. Zij wordt immers een venerisch centrum
bij uitnemendheid, vooral indien haar sexueele neigingen voortsprui-
ten uit ccn psychische afwijking. Ook hiervoor weet Oberholzer raad:
dan maar de consutio! Deze consequentie is het noodzakelijke gevolg
van het betoog.

Gevallen X, XI, XII en XIII geven geen nieuwe gezichtspunten.
• Geval XIV 33 jarige vrouw. In observatie wegens kindermoord.
Hereditair belast. Patiënte maakte na de geboorte van het slachtoffer
(3e kind) een depressieven toestand door, waarin zij veel zelfbeschul-
digingen uitte en dikwijls zeide „wenn dcm BUbli nur nichts passiert."

Zij vergiftigde eenige maanden later het kind met muizentarwe
(strychnine).

Toen het kind gestorven was, bekende zij haar daad dadelijk, had
groot berouw en klaagde, dat zij het doen moest. De diagnose werd
gesteld op den katatonischen vorm van dementia praecox. Het verdere
psychologische verslag toont veel depressieve gedachten en uitingen

-ocr page 184-

aan, die haar daad pathopsychologisch kunnen verklaren. Op den
voorgrond staan deze depressieve uitingen en zelfbeschuldigingen, de
dementie treedt echter meer op den achtergrond, terwijl tijdelijke
beterschap telkens optreedt. Om een tweeden kindermoord te voor-
komen en om haar dan vrij te kunnen laten, wordt de sterilisatie
voorgesteld. De man kon eerst noode tot de sterilisatie besluiten,
maar stemde, nadat hij echtscheiding, die ook al voorgesteld werd,
geweigerd had, eindelijk in de operatie toe, temeer daar deze als
voorwaarde voor haar ontslag werd voorgesteld.

Het geheele geval is psychologisch zeer gecompliceerd, maar mis-
schien te verklaren, doordat zij haar man haatte. Zij had n.1. vroeger
een ander lief gehad, maar van dit huwelijk was niets gekomen en
nu had zij, zooals zij het zeer schrander zelf uitdrukte „in het gedoode
kind den vader gehaat." Zeer ingewikkelde psychische complexen
hadden haar tot die daad gevoerd, zoodat men zich afvraagt of dit
geval wel een demente toestand is. Oberholzer oppert zelf de gedachte,
dat, indien zij met een anderen man gehuwd ware geweest, van wien
zij \'wel hield, zij waarschijnlijk niet ziek ware geworden. Oberholzer
acht ;de indicatie ook medisch gerechtvaardigd, omdat de zwanger-
schap hier ziekte verwekkend is geweest. Nu is het de vraag of dit
zoo is. Naar alle waarschijnlijkheid had zij, indien geen kind was
ontstaan een ander voorwerp gekozen om haar haat ten opzichte van
haar man en haar levensomstandigheden op te koelen.

Juist, omdat patiente lijdt aan een psychische afwijking is de steri-
lisatie een psychologische fout. De sterilisatie voorkwam de gevolgen
van haar psychische afwijkingen, nam geenszins de oorzaak weg, maar
voegde bij dc psychische onrust nog de tobberijen, dat zij in de
operatie had toegestemd en dat zij nu geen kinderen meer kon krijgen.
De eugenetiek heeft hier meer gesproken dan dienstig was voor de

zieke zelf. ^

Gevallen XV, XVI en XVII zijn reeds bij de gevallen van sterilisa-
tie wegens vermindering van de geslachtsdrift besproken. Geval XVIII
geeft geen nieuwe gezichtspunten.

Deze voorbeelden van de practijk der sterilisatie zijn in geen geval
overtuigend voor de waarde van deze operatie. In dc meeste gevallen
moet met dc medische indicatie eigenaardig worden gehandeld wil
men niet bij eventueele juridische mogelijkheden met de wetten in
conflict komen. Oberholzer zegt hier zelf van: .Solange wir darauf
angewiesen sind, die Sterilisierung bei voller Analogie von Fall zu Fall
immer von neuem durch zeitraubende und häufig wenig aussichts-
reiche Unterhandlungen durchzusetzen, wird es sich empfehlen, dazu
soviel als möglich
medizinische Indikationen zu benutzen und soziale,
wo es immer nur geht, als medizinische aufzufassen."

Bij deze ernstige zaken, als het onvruchtbaarmaken is, is toch een
duidelijke en zuivere indicatie wel de geringste eisch, die men stellen
kan. De wensch om zoo goed mogelijk uit moeilijkheden te geraken,

-ocr page 185-

heeft gemaakt dat het eene, de indicatie, te licht, het andere, de nood-
zakelijkheid van opsluiting te zwaar werd geacht.

Geen van de genoemde gevallen bleek overtuigend te zijn wat be-
treft het feit, dat de sterilisatie de opsluiting in een gesticht kon on-
dervangen, neen veelmeer werden personen losgelaten, die anders voor
hun eigen en anderer welzijn beter opgesloten waren gebleven.

De Amerikaansche wetten.

In Amerika werd de sterilisatie reeds vastgelegd en voorgeschreven
in wetten. Pe vasectomie van
Sharp was aanleiding tot een wets-
voorstel, dat eveneens van dezen operateur uitging. Dit gebeurde in
1907 in
Indiana, («>). In 1909 daarop volgden Connecticut, Californië,
en Washington het voorbeeld, twee jaren later de staten Nevada,
Iowa
en New-Jersey, 1912 New-York en ten slotte in 1913 Kansas,
Michigan, Noord-Dakota
en Oregon. Behalve deze wetten zijn er in
verschillende andere staten voorstellen gedaan, die nog niet tot wet
geworden zijn. Men moet bij de bestudeering van deze wetten wel
bedenken, dat zij niet de uitdrukking zijn van de publieke meening.
Deze heeft zich herhaalde malen tegen de wetten gekant, zoodat som-
mige directeuren van inrichtingen de Wetten niet durfden nakomen uit
vrees voor het publiek. Dc wetten zijn ontstaan door toedoen van
eenige artsen, voornamelijk directeuren van inrichtingen voor zwak-
en krankzinnigen. Door een bepaalde categorie van medici zijn dus
de wetten aan het publiek opgedrongen, waardoor de practische toe-
passing van deze wetten niet veelvuldig voorkomt.

Het feit echter, dat ten eerste wetten met eugenetische strekking
zijn gemaakt en ten tweede zijn toegepast, is voor ons onderwerp van
belang als een proeve van een practische toepassing der eugenetische
beginselen.

De volgende tabellen (blz. 170 en 171) geven een overzicht over
de wetten in de verschillende staten.

Tabel 1 duidt aan, welke operaties verricht mogen worden, wie over
de operatie te beslissen heeft, welke instanties van beroep tegen de
uitspraak bestaan, wat het doel is van den maatregel en of er een
verbod bestaat, tegen onbevoegd uitoefenen van de sterilisatie.

Tabel 11 daarentegen geeft een overzicht van de personen, die voor
cle sterilisatie in aanmerking komen, («o-«\')

-ocr page 186-

TABEL

S t a a t.
J a a r.

Voorgeschreven
operatie.

Hoe
uitgekozen?

Hooger beroep
op de
beslissing?

De motieven
van
den staat.

Verbod van
de

onbevoegde
sterilisatie.

Indiana,
1907.

Onverschillig welke.

Doorcommissie
van 3 medici.

Neen.

Eugenetisch.

Neen.

Washington,
1909

Elke operatie ter
verhindering van de
voortplanting.

Gerechtelijk.

Gerechtelijk.

Straf.

Neen.

Kalifornie,
1909.

Asexualisatie.

Commissie.

Neen.

Als geneesmiddel
voor den
betrokkene.

Neen.

Connecticut,
1909.

Vasectomie of oö-
phorectomie, een vei-
lige en humane wijze.

Commissie.

Neen.

Hoofdzakelijk
eugenetisch, ook
ais geneesmiddel.

Verboden.

Nevada,
1911.

Elke operatie ter
verhindering van de
voortplanting behalve
castratie.

Gerechtelijk.

Gerechtelijk.

Straf.

Neen.

Jowa, 1911.

Vasectomie of

tubectomie.

Commissie.

Neen.

Eugenetisch.

Verboden.

New Jersey,
1911.

Elke operatie ter
verhindering van de
voortplanting, die
door de commissie
bepaald wordt.

Commissie.

Voorzorg voor

mogelijk
hooger beroep.

Eugenetisch.

Neen.

New York
1912.

De een of andere
operatie ter verhinde,
ring van dc voort-
planting.

Commissie.

Voorzorg voor

mogelijk
hooger beroep.

Eugenetisch.

Verboden.

Kansas,
1913.

Vasectomie of tu-
bairsterilisatie.

Qerechtelijk.

Gerechtelijk.

Hoofdzakelijk
eugenetisch, ook
als geneesmiddel.

Verboden

Michigan,
1913.

Vasectomie of tu-
bairsterilisatie of be-
tere methodes.

Commissie.

Voorzorg voor

mogelijk
hooger peroep.

Hoofdzakelijk
eugenctifch, ook
als geneesmiddel.

Verboden.

Noord Dakota,
1913.

De een ol andere
operatie ter verhinde-
ring van de voort-
planting.

Commissies en
staatsambte-
naren.

Neen.

Hoofdzakelijk
eugenetisch, ook
als geneesmiddel.

Neen.

Oregon,
1913.

Onverschillig welke
operatie.

Staats gezond-
heids-
commissie.

Voorzorg voor

mogelijk
hooger beroep.

Eugenetisch; ook
verdedigingsmiddel
in het belang van
de openbare
veiligheid.

Neen.

-ocr page 187-

TABEL

Gcstichtsbcwoncrs.

Zwakzinnigen,
Idioten,
enz.

Misdadigers.

Staat.

Morphi-
nisten
enz.

Krank-
zinni-
gen

Syphili-

Pros«-
tuées

Epilep
tici

Dronk-
aards

tici

Idioten,
imbecillen,

Sexueele en onverbe-
terlijke misdadigers.

.P

Indiana.

Sexueele en gewoonte-
misdadigers.

Washington.

Zwakzinnigen.

Kalifornie.

Misdadigers, die 2
maal wegens zeden-
misdrijven of 3 maal
wegens een andere
misdaad.ol tot levens-
lange gevangenisstraf
veroordeeld zijn.

Gevangenen der
staatsgevangenissen.

Connecticut.

Nevada,

Sexueele en gewoonte-
Igers.

Idioten,
zwakzinnigen,
stompzinnigen.

Jowa.

Misdadigers.

Personen, die schuldig
bevonden zijn nan een
misdrijf tegen de
zeden.

Idioten,
imbecillen.

Kansas.

Minderwaardige verpleegden der verbeterings-, liefdadigheids-
en strafinrichtingen.

Sexueele en gewoonte-
misdadigers.

Neur Jersey.

Sexueele en gewoonte-
misdadigers.

Als New Jersey.

New York.

Oeestelijk minderwaardige of krankzinnige verpleegden der »taatsinrichtingen.

Michigan.

Noord Dakota.

Oregon.

\') isja.
— is Neen.

Minderwaardige verpleegden der staatsgevangenissen, krankzinnigengestichten en
toevluchtsoordeu voor zwakzinnigen.

npwoontemisdadieer», zedelijk ontjiarde of geslachtelijk gedegenereerde verpleegden
In dHl^aalTkrÄnigen- en strafinrichtingen cn in de toevlucht.oorJen voor
zwakzinnigen.

-ocr page 188-

Zooals men uit de tabellen zien kan, zijn de staten te verdeelen
in drie groepen, naar gelang van het motief en de wijze van uitvoering.

I. Washington en Nevada stellen de sterilisatie als straf, dus alleen
bij misdadigers.

II. Californië, Connecticut, Indiana, Jowa en Noord-Dakota stellen
een medische commissie aan, die op eugenetische gronden voorstellen
doet en de sterilisatie doet uitvoeren. Daar berust alleen de macht bij
de medici van de staatsinrichtingen ; er is niet voor de mogelijkheid

van hooger beroep gezorgd.

III. Kansas, New-Jersey, New- York en Michigan (de wet van Oregon
werd spoedig opgeheven («•)) laten een medische commissie uitspraak
doen behoudens controle van staatswege.

Sterilisatie als straf.

De sterilisatie als straf is slechts eenmaal toegepast, daarna heeft
de wet geen toepassing meer gevonden. Waarschijnlijk, omdat de straf-
oefening, niet zoozeer een strafrechterlijke, als wel een eugenetische
bedoeling heeft in de genoemde wetten.

Zoowel in de wet van Washington als in die van Nevada, worden
niet alleen de sexueele, maar ook de gewoontemisdadigers aan de straf
onderworpen. Men kan hier dus niet spreken van straf, maar van een
preventieve maatregel die bij wijze van strafoefening wettelijk gewaakt
wordt. Men voelt dadelijk, dat hier iets hapert, dat hier weder twee
begrippen verward worden. De straf moet zoo humaan mogelijk ge-
schieden, de wetten eischen een operatie ter verhindering van de voort-
planting en Nevada voegt er aan toe, behalve castratie.

De straf is dus het wegnemen van het voortplantingsvermogen met
zoo min mogelijk schade voor den delinquent zelf. De straf heeft dus
meer een eugenetischen dan een strafrechterlijken achtergrond.

De delinquent wordt verwacht een minderwaardige nakomelingschap
te zullen voortbrengen, daarom wordt hij gesteriliseerd, maar alleen,
wanneer hij daden heeft begaan, die hem met den strafrechter in aan-
raking brengen. Wanneer deze sterilisatie zoo noodig is, dient hij im-
mers ook zonder straf te worden toegepast!

Sterilisatie op gezag van een medische commissie.

De meeste gegevens over dit soort wetgeving en haar practijk kon
men verkrijgen uit de staten Indiana en Californie.
De wetten gaan van het volgende systeem uit ; om aan het mgrij-

pen de gedachte van straf te ontnemen, wordt de beslissing overgelaten
aan een commissie, die voornamelijk bestaat uit artsen van inrichtin-
gen waar de personen verpleegd worden, die voor de sterilisatie m
aanmerking komen. De staat zorgt echter niet voor een contrôle op

dit besluit. .

Wanneer de directeur van een gevangenis of van een mrichtmg

-ocr page 189-

voor zwakzinnigen meent, dat het gewenscht is, dat een bepaalde ver-
pleegde zich niet meer voortplanten kan, dan kan hij hiertoe de me-
dische commissie verzoeken, die dan de beslissing heeft te nemen.

Hoewel de operatie ook zonder toestemming van de betrokkenen
kan worden verricht, werd in de meeste gevallen de operatie slechts
met toestemming van de betrokkenen uitgevoerd. In Connecticut onder-
vond de wet een zoodanige tegenkanting juist van medische zijde, dat
de operatie bijna in het geheel niet werd uitgevoerd.

De wet schuift dus de volle verantwoordelijkheid op de medische
commissie, behalve, dat bepaalde categoriën in de wet genoemd zijn.

De commissie, heeft dus te bopalen.

10 Of de bewuste persoon onder de wettelijke categorie valt en
20 of hij voor sterilisatie in aanmerking komt.
De wet is dus niet veel meer dan een wettelijke toestemming voor
een meerdere of mindere geneigdheid tot sterilisatie van medischen kant.

In Indiana opereerde Sharp, vóór het tot stand komen van de wet
van 1899-1907, in toto 176 gevallen slechts op eigen verzoek van
de patienten.

In 1907 en 1908 geschieden 125 wettelijke operaties, waarvan echter
de meeste toch met toestemming van de patienten, Hoffmann schat
het aantal met toestemming op tien tegen één met dwang; zekerheid
omtrent deze getallen heeft hij echter niet.
Th. R. Marshall, vice-pre-
sident van de Vcreenigde Staten, werd in 1909 Gouverneur van Indiana.
Hij verklaarde de sterilisatiewet in strijd met de grondwet en stond
de operatic slechts toe, wanneer de patienten er zelf om verzochten.

Nu is het eigenaardig, op te merken dat het aantal gevallen dade-
lijk tot vier daalde. Wanneer men Sharp\'s verslagen bestudeert, krijgt
men den indruk dat de verpleegden voor de inrichting, waaraan Sharp
werkte bijna naar de operatie snakten. In 6 jaar vóór de wettelijke
regeling 176 operatie met dc toestemming der patienten, m 2 jaar
gedurende de wettelijke regeling 125 gevallen waarvan volgens Hoff-
mann\'s schatting slechts 13 gedwongen. Na het optreden van den
gouverneur Marshall blijken dc verpleegden van zin te veranderen,
waar het aantal gevallen tot 4 daalt. De verklaring hiervoor is met ver
te zoeken, het begrip „met toestemming" is waarschijnlijk van dien
aard geweest, dat Bleecker van Wagenen het noodig oordeelt al de
operatics voor het verbod van den gouverneur evenzeer „compulsory
operations" te noemen.

Ik laat hier thans een gedeelte van de sterilisatiewet van Californië
(1909) volgen:

Hnnkfnk 720 Een wct, om de ase.xualisatie der verpleegden

van cn .Canfomia- lo.ne"

voor zwakzinniiiC kinderen, evenals van de nnsdadigers m de

^•Mk\'vSifde"; sli^cSn,«!. vcrleBenwoordigd door den

Senaat en het huis van afgevaardigden, besluit als volgt:

. r 173

♦viü.___

-ocr page 190-

Afdeeling I. Wanneer volgens het oordeel van den eersten ge-
neesheer van het een of
andere staatskrankzlnnigengesticht of van
den directeur van het California-Home voor zwakzinnige kinderen of
van den arts van de een of andere staatsgevangenis het
voor het
lichamelijke, geestelijke of zedelijke welzijn
van een verpleegde
van een der bovengenoemde inrichtingen van voordeel is, on-
vruchtbaar gemaakt te worden,
dan moet zich de betreffende eerste
geneesheer of gevangenisarts met den directeur der staatskrank-
zinnigengestichten der staatscommissie voor de volksgezondheid
in verbinding stellen. Deze moeten gezamenlijk met de genoemde
geneesheeren alle bijzonderheden van het geval onderzoeken en
wanneer zij of twee onder hen van oordeel zijn, dat het onvrucht-
baarmaken voor de betreffende verpleegden, zieken of misdadigers
voordeelig is, dan kunnen zij deze vo voeren. Vooropgesteld is,
dat op verpleegden of misdadigers in een of andere staatsgevan-
genis in dezen staat een zoodanig ingrijpen slechts dan toegepast
kan worden, wanneer de bedoelde persoon in dezen of in een
anderen staat of een ander land minstens tweemaal, wegens een
sexueele misdaad, of minstens driemaal, wegens een of ander
misdrijf, tot gevangenisstraf veroordeeld werd en wanneer hij
gedurende zijn opname in een staatsgevangenis in dezen staat
de bewijzen geleverd heeft, dat hij zedelijk en geslachtelijk is
gedegenereerd. Verder kan, ten opzichte van levenslang veroor-
deelde misdadigers, die voortdurend bewijzen van zedelijke en
geslachtelijke degeneratie leveren, van het recht van onvrucht-
jaarmaken gebruik worden gemaakt, zooals in deze wet is voor-
zien zonder dat er rekening mede gehouden behoeft te worden,
of zij meer dan eens in een staatsgevangenis in dezen of in een
anderen staat of ander land ondergebracht waren.

Uit deze wet blijkt, dat de sterilisatie geschieden moet, wanneer
de arts. oordeelt, dat het voor het lichamelijke, geestelijke of zedelijke
welzijn\' van een verpleegde van voordeel is, dat de asexualisatie
plaats vindt.

De arts moet dus een medische, geestelijke en moreele indicatie

stellen. .

Dat voordeel kan alleen aangetoond worden wanneer een misdadi-
ger wegens een sexeele misdaad tweemaal of wegens een andere
misdaad driemaal in dezen staat of in een ander land met gevange-
nisstraf is gestraft. Dit zijn reeds een paar consequenties, die men
uit deze wet trekken kan. De wet is dan ook niet bedoeld voor eenig
welzijn hoe dan ook voor de verpleegden zelf, maar als welzijn voor
de gemeenschap door te voorkomen, dat minderwaardige kinderen
worden geboren.

Uit de wet blijkt tevens, dat de arts, die steriliseeren wil, dit zoo
goed als altijd ongestraft doen kan en dat de arts, die een door
een ander voorgeslagen sterilisatie verhinderen wil, hierin ook altijd

wel zal kunnen slagen.

Ik vestig er bovendien de aandacht op, dat degenen, op wie de
wet zal worden toegepast, slechts verpleegden van staatsinrichtingen
zijn, waardoor de wet wel zeer eenzijdig werken moet.

-ocr page 191-

Dr. Hatch{^\'^) is in zijn verslag over de resultaten een en al lof.
Hij spreekt uit, dat de operatie altijd bleek te zijn tot lichamelijk,
zedelijk en geestelijk nut voor de verpleegden, hij spreekt hier waar-
schijnlijk in de taal van de wet, want de vraag of een vasectomie
voor een gedegenereerde tot lichamelijk en geestelijk nut kan zijn,
zal niet gemakkelijk op goede gronden bevestigend beantwoord kunnen
worden.

Dr. Hatch roemt eveneens de hulp van de bloedverwanten van de
verpleegden, ja de roep van de operatie drong zoover door, dat ver-
scheidene moeders van meisjes met een ongelukkig verleden Dr. Hatch
kwamen smeeken hun dochters te opereerenl

Sterilisatie\'door middel van commissioneele uitspraak met
gerechtelijke contrôle.

De derde groep van staten volgt een ander methode. Een medische
commissie doet uitspraak over het al of niet wenschelijke van de
sterilisatie, maar het gerecht beslist. Voor ons onderwerp belangrijk
is dc uitspraak van het gerechtshof in New-Yersey van 18 Nov. 1913: (»\')

„Daar de wettelijke sterilisatie een beperking van de persoon-
lijke vrijheid beteekent, moet dit ingrijpen, zoo ooit, dan hier,
door een wet voorgeschreven zijn, die den betreffende grond-
wettelijk gewaarborgde gelijke wettelijke bescherming niet onthoudt.
In het onderhavige geval heeft het door de sterilisatlewet gescha-
pen comité de uitvoering van dc salpingectomic aan Allee Smith,
een epileptische verpleegde van een staatsinrichting, bevolen.
Het gerechtshof besluit, dat de genoemde wet in haar toepassing
op een bepaalde groep van menschen ccn uitzondering maakt,
die
tot de uit staatspolitieke gronden toegestane vrijheidsbeper-
king
in geen passende verhouding staat en daarom aan de zoo
willekeurig uitgezochte personen de grondwettelijk gewaarborgde
wettelijke bescherming onthoudt.

De feitelijke toedracht is de volgende: „De commissie voor
onderzoek van zwakzinnigen" enz. heeft op 31 Mei 1912 in
de „New Jersey State Village for Epileptics" de sedert den 19«"
Aiig. 1902 in de inrichting opgenomen Alice Smith in tegen-
woordigheid van haar toegevoegden advocaat, nadat haar gees-
telijke en lichamelijke toestand onderzocht was, eenstemmig voor
een aan epilepsie lijdende persoon verklaard, die, volgens de be-
doeling der wet, onvruchtbaar gemaakt worden moest.

Daarom werd de uitvoering der salpingectomic als de doel-
matigste operatie eenparig aanbevolen. De vraag is nu of de wet
de uitoefening van de bevoegdheid der staatspolitie inhoudt, die
toelaatbaar is. Hierbij wordt op den voorgrond gebracjit, dat nu
slechts de toepassing van de wet op epileptici in overweging
genomen wordt (het gerechtshof beschrijft hierop dc operatie der
salpingectomic cn vindt, dat het ingrijpen levensgevaarlijk is).
Er wordt verder geconstateerd, dat de aanklaagster verpleegde is
van een staatsweldadighcidsinrichting, welker wettelijke opdracht
de menschelijke, genezende, wetenschappelijke en oeconomische
behandeling van de epileptici is; dat ten slotte de aanklaagster

-ocr page 192-

in dp laatste 5 iaren geen epileptischen aanval meer gehad heeft.
Het is bovenL^n duiielijk, Sat\'de eisch van onvruchtbaarmaken
de vrijheid en het leven van de aanklaagster op een wi]ze m
gevaar brengt, zooals zij door de grondwet van den staat aUeen
Ivenals de Vereenigde Staten, verboden is, daargelaten nog of
Teisch
een uitoefening van de bevoegdheid van de staatspolitie

^\'\'Dtbevtä^heid\'der staatspolitie bepaalt zich in het algemeen
tot bepa^nien, die in het belang van de openbare welvaart
wensch&iik zijn. Ongeoorloofd is aan den
anderen kant de ge-
Sdad ge opheffing van grondwettelijke persoonlijke rechten.
TusscffieL bdde begrippen moet de in behandeling genomen
eisS liggef om geW Wanneer zij in de eerste groep

ondtg St l?dt, Icomen\' we tot de verstrekkende gcvolpn
waarbii de zeer gewichtige en nieuwe vraag opdoemt,
of de
ZaTwel hef recht heeft, de
veronderstelde verbetering der ge-
meenscrap door het onvruchtbaarmaken van enkelen harer leden,
die geen misdadigers zijn, te beproeven. „„

dI bean woording van deze vraag is met verstrekkende ge-
volgen verbonden. De wetgevers zouden kunnen vinden dat de
zSinnigeren toevallijders niet de eenigen zijn, wier uitroenng
a^n dè gemeenschap ten voordeele komt. ^et ware moeilijk hier
een wefteHjke grens te trekken. Wanneer wij oepyen, dat de
de staat deze
bevoegdheid ten opzichte van epileptici bezit, dan

\'^Äie" "niet"fe%?nige^ die de openbare welvaart

schaad immerr daar epilepsie door besmetting of op andere
wiize ziel nTet uitbreiden kan, mist zij wel de grootste gevaren
r de rneeste ziekten aankleven, zooals b.v. fe tuberculose en
de luL Daaronrzou theoretisch volgen, dat de wetgeving het
onvSbaarmaken ook op de dragers der genoemde^^^^^^^^
7iekten zou kunnen uitstrekken, daar ook door deze de nakome
lingschao zeer wordt bedreigd, ofschoon langs anderen weg.
E
zelfs waaT deze en vel^ andere ziekten samen genomen
wo?den zijn de ogische grenzen van de gedachte niet bereikt

Naast Samelijke en geestelijke ziekten zijn er nog andere
dingen
die dS persoon tot oigewcnschte(n) burger(es) stem-
^Lifn nf
Hit ton minste in de oogen van de meerderheid der
gevers len."zooa^rb.v. verschild ras. Het zou «Ijs Jn he
Sik van het\'logische gevolg liggen, de niacht van den staat
in dienst van de leer der
Neo-Mal husianen te stellen, indien
eenige van deze gevolgtrekkingen ook overdreven mochten
schij-
nen zorSuiden zij toch aan, waarom het gerechtshof het oordeel
lil Vornggend gevil op een stantpunt stelt, dat zulke gevolgtrek-

" ifen" "dot\'\'dttdoelde wet betroffen personen .;s de gelijke
wSike bescherming niet gewaarborgd. Ten opzichte van di
S^ant was het gerecSfhof stelds van deze meening. dat een wet
d"e zich sSts tot een bepaalde groep van personen bepaalt
n it slechts alle individuen in de betreffende groep gehjktnat.g
treffermoet, maar dat ook de begrenzing der groep m versün-
dige verhouding tot den inhoud, van de wet staan m^
rtif«; treen willekeurige begrenzing ontstaan. In het
Denanueiuc
pevarbeDe7k zich echter de wet slechts tot zulke epileptici
§ e in op\'enbare i^irichtin zijn ondergebracht
is de verbetering van de gemeenschap in het algemeen, en tot

-ocr page 193-

dit doel staat de lijn, die de wet trekt, in geen verhouding.
Wanneer het doe! der wet het onvruchtbaar maken van deze,
in openbare inrichtingen verzorgde, personen eischt, dan is ook
het onvruchtbaar maken van dat veel grooter aantal van minder-
waardigen noodzakelijk, die niet in staatsinrichtingen zijn onder-
gebracht, waarbij nog de omstandigheid bijkomt, dat de verpleegden
in een inrichting geen gelegenheid tot voortplanten hebben moeten.
Zoo beperkt zich dan de wet tot een kleine groep, wier
onvruchtbaar maken zeer weinig, ja. bij goede leiding van de
inrichting, in het geheel niet noodig is. De eisch gaat daarom
niet-te ver dat zulk een kunstmatige verbetering der gemeenschap
wanneer zij dan plaats moet vinden, tenmi^nste door een wet
moet worden doorgevoerd, die aan niemand de gelijke wettelijke

bescherming onthoudt. .. . , ,

Het plan de onvruchtbaar gemaakte personen vrij te laten, om
daardoor onderhoudskosten te sparen, verdient geen ernstige
overweging. Deze daad ware zoo onmenschelijk en onzedeh k,
dat alles in ons er tegen opkomt, een dergelijk voornemen aan
een wijze wetgeving toe te schrijven".

Tot zoover het verslag, hier worden principieele punten aangeroerd,
er wordt de vraag gesteld: is het onvruchtbaar maken om euge-
netische redenen geoorloofd? Wij moeten thans deze vraag zien op
te lossen; waarbij zich tevens de gelegenheid zal voordoen kritiek
uit te oefenen op de reeds besproken maatregelen en wetten.

-ocr page 194-

VIERDE HOOFDSTUK.

Is het onvruchtbaarmaken om eugenetische redenen geoorloofd?

Het onvruchtbaarmaken van zuiver medisch standpunt bezien.

Wil men een overzicht van de meeningen, die in de litteratuur zijn
verschenen, over wie al of niet gesteriliseerd dienen le worden, dan
neemt het woordje „zuiver" in bovenstaand titeltje een zonderlinge
plaats in.

Toch moet ik volledigheidshalve ter introductie van mijn betoog
eenige meeningen wedergeven.

Beginnen wij met de opvatting van Forel, uitgesproken in een
voordracht in 1910 op het Neo-Malthusiaansch Congres («).

Eerst toont hij aan, dat een definitieve sterilisatie een buitengewoon
ernstig ingrijpen is, dat de arts slechts in zware, medisch geheel
gemotiveerde gevallen op zijn geweten nemen kan. in strijd met deze
woorden komt men eenige bladzijden verder de volgende ontboeze-
ming tegen: „.....Umgekehrt dürfen sich die niedrigen Rassen,

sowie die faulen gleichgewichts- und haltlosen, egoistisch gemeinen
impulsiv-leidenschaftlichen, verbrecherischen Naturen, die geistig
Abnormen und die körperlich Siechen überhaupt nicht vermehren.
Sie sollen sich sexuell befriedigen, aber sie dürfen keine elenden oder
gemein schädlichen Kinder erzeugen".

Rentoul verlangt gedwongen sterilisatie bij krankzinnigen, epi-
leptici, idioten, gewoonte-misdadigers, drankzuchtigen, vagebonden.

Hij eischt tevens scherpe voorwaarden, waarop de operatie verricht
dient te worden. Bij eenlg nog zoo gering misbruik van de operatie
eischt hij 15 jaar gevangenisstraf, en tempert dus den indruk van de
opgesomde indicaties niet onbelangrijk.

Hirsch komt na bespreking van eenige statistieken, tot de
conclusie, dat de arts bij de volgende aandoeningen het onvruchtbaar
maken heeft aan te raden: epilepsie, chronische krankzinnigheid,
imbecllllteit, chronisch alcoholisme en morphinisme, de zwaarste

-ocr page 195-

degeneratieve vormen van neurasthenie en hysterie, tuberculose, zware
vormen van morbus Basedowi en chorea, zware constitutioneele lues

en boosaardige anaemie.
Ook
Gross (s^) is niet matig in zijn eischen, waar hij het volgende

program opstelt:

1 Uitgesproken misdadigersnaturen, van welke aangenomen wordt,
dat hun nakomelingen wederom misdadigers zullen worden.

2 Allen, die aan ongeneeslijke, erfelijke zware ziekten lijdende
zijn- bepaalde groepen van krankzinnigen, epileptici meegerekend,
tuberculeuzen, kankerlijders, syphilitici enz., van wie aangenomen
wordt dat hun nakomelingen weinig weerstandsvermogen bezitten
zullen en daarom aan het gevaar zijn blootgesteld, de stormen des
levens physisch of moreel niet het hoofd te kunnen bieden, die dus
wederom ongeneeslijk ziek of misdadig worden.

3. Drankzuchtigen, wier nakomelingen eveneens ziek en in zeer

veel gevallen misdadig worden.

4. Al degenen, die herhaaldelijk misdrijven tegen de zeden gepleegd

hebben. , . ,

5. De uitgesproken gewelddadige, onopvoedbare en bandelooze

jonge menschen in opvoedingsgestichten.

Nücke (8) stelt in de eerste plaats een leeftijdsgrens. Hij waarschuwt
terecht voor het bedenkelijke feit, dat te jonge personen onvruchtbaar
gemaakt worden, een eisch door menigeen
(Hirsch, Hegar) gesteld
wordt om zooveel mogelijk minderwaardige nakomelingschap te voor-
komen, maar waardoor de jeugdige personen lichamelijk zeer worden
geschaad. Nücke nu wil niet vóór het
25\'\'tc cn niet na het 55««« jaar
onvruchtbaar maken en stelt dan dc volgende lijst op:

1 Gewoonte-misdadigers, die niet alleen door een noodtoestand
recidivist zijn, misdadigers door impulsieve aandrift, uitgesproken
misdadige naturen, die voor geen gewelddaad terugschrikken; mis-
dadigers, die misdrijven tegen de zeden gepleegd hebben en wier
karakter zoo gesteld is, dat zij altijd weder dezelfde of overeen-
komstige misdrijven begaan moeten,

2. Imbecillen, vóórdat zij uit het gesticht worden ontslagen.

3. Epileptici.

4. Die chronische geesteszieken, bij wie de voortplantingsmoge-
lijkheid nog niet is opgehouden en voor wie het mogelijk is, dat zij
worden ontslagen: vooral ook de lijders aan dementia paralytica.

5 De ongeneeslijk-drankzuchtigen, die zich nog voortplanten kunnen.
6. Bepaalde zware gevallen van hysterie, neurasthenie en chorea.
Deze zijn wel de voornaamste voorbeelden van indicatielijsten.
Reeds dadelijk moet men opmerken, dat bij een zoo gewichtig en
ingewikkeld probleem, als hetgeen ons thans bezighoudt, een lijst van
indicaties, waaraan gedacht kan worden, zoowel onvolledig, als al te
volledig is. Immers het onvruchtbaarmaken uit eugenetische over-
wegingen is geheel op de erfelijkheidsleer gebaseerd. De medische

-ocr page 196-

vraag, die wij ons eerst te stellen hebben is deze: in hoeverre is
volgas de pathologie der erfelijkheid onze indicatie om deze redenen

medisch wetenschappelijk zuiver?

• Bij de bespreking van het huwelijksverbod om erfehjkheidsredenen
toonden wij reeds aan, dat wanneer een persoon zelf gezond is,
doch van een belaste familie afstamt er geen voldoende reden is hem
het huwelijk af te raden, behalve misschien het huwelijk met een
bloedverwant. Dit zelfde geldt natuurlijk dan ook voor het onvrucht-

baar maken. , ^ ■ ^ 4.

Het feit dat men de operatie volvoeren wil, houdt tevens m, dat
men de schadelijk geachte persoon wel
wil laten leven maar zijn voort-
planting wil beletten. Het is dus een gedeeltelijke nabootsing van de
selectieve werking. Men neemt dus door het ingrijpen zelf de selectie
ter hand. Is nu de medicus of zijn de medici in staat alle factoren
voldoende te wegen? Kan men voldoende het verloop van een aan-
doening evenals het verloop der erfelijkheidsafwijkingen voorspellen
om de consequenties te kunnen dragen? Want deze consequenties
kunnen niet gering zijn. Acht
men het resultaat, dat men door de
operatie verkrijgt van belang voor het ras, want dit is toch de reden
dat men de operatie indiceert, dan is een foutieve indicatie van geen
gering nadeel voor het ras. Het ingrijpen is immers onherstelbaar en
dus gelijk te stellen met een partieel dooden. Men kan
zeggen, de
natuur wijst zelf aan, dat de voortplanting niet mag plaats hebben,
doordat de ziektetoestand van thans ook altijd duren zal; en geeft de
natuur zelf in de afkeer niet
een voldoende rem en kan het ras even-
tueele minderwaardige nakomelingen niet
beter op den koop toe nemen
dan een selectieve rem op groote schaal, die natuurlijk overdreven
wordt, omdat het verschijnselen geldt, die niet te overzien zijn ?

Ook de practijk wijst uit, dat eventueele theoretische voordeden

practisch niet zijn door te voeren.

De hoofdgroep, waarvan doorvden het onvruchtbaarmaken gee sch
wordt bestaat wel uit de psychische minderwaardigheden. Dit blijkt
ook uit de lijsten van de indicaties van de genoemde schrijvers.

Het meerendeel van deze minderwaardigen heeft gestichtsbehande-
ling noodig. Nu wordt de vraag gestdd, kan men sommige individuen
uit de gestichtsbehandeling ontslaan, wanneer men ze onvruchtbaar

""du was in de meeste der besproken Zwitserschc gevallen het
criterium. Wij zagen reeds daar, hoe dikwijls de indicatie werd ver-
wrongen om toch
maar eugendisch te kunnen handelen. Het is duide-
lijk, dat de vrees voor progenituur niet de
hoofdreden za zijn voor
het opnemen van een patiënt in een gesticht, zijn afwijkingen, ge-
vaarlijk voor zich zelf en voor zijn
omgeving, zijn antisodale neigingen
makei afzondering noodzakelijk. Dat deze door het onvruchtbaar
maken
zullen verbderen is een sprookje, het is alleen het verhinderen
van hd eventuede resultaat van deze cohabitatie.
De meeste patienten,

-ocr page 197-

die eventueel in aanmerking zouden kunnen komen, zullen toch opge-
sloten moeten worden. Het argument van Oberholzer om veiligheids-
halve toch onvruchtbaar te maken uit vrees voor cohabitahe, ge-
durende de verpleging is natuurlijk geen argument.
Met even veel recht
zou men dan een epilepticus, die zijn epilepsie verkregen heeft door
een trauma, kunnen castreeren, uit vrees dat hij misschien in zijn
halfwakende prikkelingstoestanden de pleegzusters te hjf zou kunnen

^tvenmin mag eenig financieel argument bij de indicatie medespreken.

Belangwekkend met het oog op het bovenstaande is het onderzoek
van Hegar.{^^) Hij onderzocht 150 patienten van het gesticht Wies-
loch, die met de strafwet in conflict waren gekomen.

Alle waren na hun 30ste jaar pas opgenomen, 22 eerst na het 40«
levensjaar Bijna
allen waren verscheidene malen gestraft. Hun geestes-
toestand was zoo, dat slechts weinigen vrijgelaten zouden kunnen
worden • bijna allen moesten voortdurend opgesloten blijven, wegens
alcoholisme, epilepsie, dementies en dementia-praecox. Naar Hegar
kon nagaan, kwamen de crimineelen met de groote nakomelingschap
meestal na het verwekken van de kinderen in het gesticht. Hij kom
dan ook tot het besluit, dat de criminaliteit als indicatie tot het
onvruchtbaarmaken uit eugenetische gronden niet is tc gebruiken, en
wel om de hoofdredenen: öf de patiënt behoort toch opgesloten tc
zijn, óf het onvruchtbaarmaken komt te laat, daar het grootste aantal

kinderen reeds verwekt is. . o^. . i

C/arAcn komt tot dezelfde conclusie. Hij onderzocht 324 krank-
zinnigen. Van 88 waren geen gegevens te bekomen, van 34 kon over-
dracht van ouders op kinderen worden aangetoond. Door sterilisatie
der ouders zouden slechts 3 gevallen voorkomen geweest zijn. daar
de meeste kinderen geboren waren vóór de opname der ouders.
Evenzoo berekent
Mott, (e^) dat 46 van de 58 kinderen geboren

werden nadat dc eerste aanval zich bij een van dc krankzinnige ouders

openbaarde. Dit is genomen uit een statistiek, waarin zoowel ouders
als kinderen krankzinnig waren. Mott legt er bovendien den nadruk
op. dat er vele kinderen niet krankzinnig zijn. die na de sterilisatie

niet onstaan zouden zijn.
Deze gegevens geven niet veel hoop op resultaten, behalve wanneer

men zoo vroeg mogelijk de aandoening zou kunnen herkennen, d.w.z.

indien men dc minderwaardigen reeds vóór de puberteitsjaren kon

^rt\'r Sing, die Hegar en Gross v^len mslaai. Medi^h
gesproken wordt dit echter niet onbedenkelijk. Dc taak van den medicus
is bij het onvruchtbaar maken de maatschappij te behoeden vooreen
minderwaardige nakomelingschap, doch niet ten koste van zijn patiënt.
He is niet de taak van den
medicus de minderwaardigen uit tc roeien.
Nh is een operatie aan dc geslachtsdeelen van personen die de
puberteitsjaren nog niet hebben bereikt psychisch, zoowel als physisch

-ocr page 198-

niet ongevaarlijk. Bovendien ligt het voor de hand, dat bij personen,
bij wie de psychische abnormaliteit zich nog niet voldoende heeft
ontwikkeld, slechts een waarschijnlijkheids-diagnose zal worden gesteld,
waardoor licht misbruik van de operatie zal worden gemaakt.

Ook memoreer ik te dezer plaatse nog even het bezwaar voor de
belangen der volksgezondheid, hetgeen ligt in het loslaten van een
onvruchtbaar gemaakte psychisch minderwaardige, die daardoor zeer
gemakkelijk tot een haard van Venerische besmetting wordt.

Ofschoon ik van meening ben, dat van geneeskundig standpunt de
sterilisatie uit eugenetische overwegingen niet kan worden verdedigd,
zoo ontslaat mij dit toch niet van de schuld, het vraagstuk van het
juridische en van het ethische standpunt te beschouwen.

Het onvruchtbaar maken van rechtskundigen kant beschouwd.

Ik sta op het standpunt, dat de gemeenschapswetgeving niet gegrond
is op utiliteitsoverwegingen,waarbij de belangen van de gemeenschap,
of van het individu alleen, of van een bepaalde categorie van men-
schen uitsluitend wordt behartigd, maar dat deze wetgeving het
algemeene belang, zoowel als dat van het individu op het oog heeft-

Het individu, zoowel als de gemeenschap, heeft belang bij de
nakomelingschap en dus ook bij een zoo goed mogelijke nakomeling-
schap. In het huwelijk en in het gezinsleven schuilt de ideale ver-
zorging van deze nakomelingschap. Ik toonde reeds aan, dat de
instelling van het huwelijk als zoodanig een natuurlijke eugenetische

instelling is.

Men kan nu de volgende vragen stellen :

1. Is het geoorloofd aan het individu zich om eugenetische redenen

onvruchtbaar te laten maken?

2. Is \'het aan de gemeenschap geoorloofd desnoods met dwang
om eugenetische redenen een individu onvruchtbaar te laten maken?

3. Is het onvruchtbaar maken toelaatbaar indien en individu en
gemeenschap het over het wenschelijke van het onvruchtbaar maken
eens zijn?

Beginnen wij deze vragen gezamenlijk te overzien.

Het ligt voor de hand, dat de gemeenschap maatregelen tracht te
nemen om de a.s. gemeenschapsleden zoo goed mogelijk te doen zijn.

De zelfstandigheid van het huwelijk echter brengt mede, dat de
individueele belangen zeker niet de minste zijn. Aan den anderen
kant moet de gemeenschap er voor waken, dat het individu zichzelf
niet verminkt en vooral niet zoodanig verminkt, dat hij zijn voort-
plantingsvermogen vernietigt.

Theoretisch kan men dus aannemen, dat het ingrijpen geoorloofd
zou zijn, indien objectief beschouwd het werkelijk een belang is
voof
het individu, zoowel als voor de gemeenschap. Vraag drie, zou men
dus, indien dit opgaat met ja kunnen beantwoorden.

-ocr page 199-

Ligt liet echter binnen het vermogen en het bereik van de gemeen-
schap zoowel als van het individu om tot een dergelijk besluit te
komen ?

De gemeenschap is een verzameling van gezinnen en van personen,
die bijeen zijn tot steun en welzijn van elkander. De natuur snijdt
door ziekte en dood minder gewenschte personen en hun nakome-
lingschap af. . . , t
Mogen de gemeenschap en het individu dit proces helpen of

versnellen door een zelfstandig ingrijpen, alleen met het oog op de

nakomelingschap ?

Het springt dadelijk in het oog, dat de begrippen dooden en
onvruchtbaar maken hier elkander raken, zij vormen slechts een
verschil in graad niet in hoedanigheid.

Ik heb herhaaldelijk betoogd, dat een zuivere erfelijkheidsprognose
niet mogelijk .is. Want de gemeenschap, noch het individu kan voldoende
de factoren wikken en wegen, die een dergelijk ingrijpen alleen uit
eugenetische overwegingen zou kunnen rechtvaardigen.

Met deze wetenschap of liever met deze onkunde voor de erfelijk-
heidsprognose zouden we de gestelde vragen met neen kunnen

beantwoorden. , . u ^

Toch is vooral de tweede vraag hiermede niet voldoende beant-
woord. Men kan wel zeggen, noch het individu noch de gemeenschap
beschikken over voldoende gegevens voor een ernstig ingrijpen als
het onvruchtbaar maken is, maar indien dit bezwaar nu eens wegvalt,
welke toestanden kunnen dan op rechtskundig gebied ontstaan?

Het is noodig het vraagstuk van dezen kant ook eens te bezien,
daar reeds hier en daar aangenomen is, dat er voldoende factoren
aanwezig waren om het gedwongen onvruchtbaar maken wettelijk

te regelen. , . .

Het is plicht der gemeenschap dc mogelijkheid van haar bestaan

te verdedigen en ook de gemeenschapsleden te beschermen. De ver-
dediging van de gemeenschap gaat ten koste van het individu. Dit
individu heeft echter ook rechten, in dien zin, dat de minderwaardige
loten een last voor de gemeenschap is, die zoo goed mogelijk gedragen
dient te worden.

Dc gemeenschap kan zich tegen de antigemeenschappclijke daden
van het individu verdedigen, door hem zijn vrijheid te ontnemen.
Daarmede is hem tevens de
mogelijkheid van voortplanting ontnomen.
De afzondering geschiedt echter alleen, wanneer het individu pvaar-
lijk is voor zijn omgeving en dat
nog wel als dit gevaar duidelijk blijkt.

Nemen wij nu een groote mate van waarschijnlijkheid aan in de
erfelijkheidsproprose dan is dit nog lang geen zekerheid. Wordt nu
bovendien iemand gedwongen afgezonderd of onvruchtbaar gemaak
alleen uit eugenetische overwegingen dan wil dit tevens zeggen, dat
dit individu alleen in zijn nakomelingschap gevaarlijk zal zijn voor
zijn omgeving. Dit gevaar is nooit zeker, doordat het ontstaan van

-ocr page 200-

het kind op zichzelf niet zeker is en de minderwaardigheid is even-
min zeker, ook al stellen wij ons weten op dit gebied ook nog zoo
hoog.

Het zoogenaamde gevaar is in zekeren zin tweeledig. Gevaar voor
ziekte, gevaar voor misdaad.

De gemeenschap moet beschermd worden tegen ziekte. Zieke indivi-
duen mogen niet ontstaan. Het is een vreemde redeneering, dat de
gemeenschap verplicht is personen het ontstaan te verhinderen ter
wille van henzelf. Rechtskundig beschouwd kan er geen sprake zijn
van een verplichting ten opzichte van personen, die nog niet
ontstaan zijn.

Dat het ontstaan verhinderd wordt ter wille van anderen kan
natuurlijk worden overwogen. Men beweert dan wel: inentingsdwang
heeft overeenkomst met dwang tot het onvruchtbaar maken.

Inenting tegen de pokken echter geschiedt niet alleen ter wille van
de gemeenschap, maar ook van het individu zelf. Door de actieve
immuniteit wordt het organisme meerwaardig, waartegenover het
een miniem risico loopt van het inentingsgevaar. Daardoor wordt de
verspreiding der infectie tegengewerkt, waarmede tevens de volks-
gezondheid wordt gebaat. Door een klein risico kan het individu en
de volksgezondheid, medisch gesproken, niet anders dan winnen.

Met het onvruchtbaar maken is het geheel anders gesteld. Het ingrijpen
is niet gering, bij de vrouw althans en de gevolgen zijn zeer groot.
Het individu wordt beslist minderwaardig. Hoe de meening van het
individu zelf hierover is, doet objectief beschouwd niets ter zake, de
gemeenschap eischt een opoffering van het individu, de gedwongen
onherstelbare vernietiging van een voorname functie.

De vergelijking gaat dus niet op, is inentingsdwang geoorloofd dan
wil het dus niet zeggen, dat tevens dwang tot het onvruchtbaar
maken geoorloofd is. Gesteld, dat de gemeenschap tot een dergelijke
ingrijpende maatregel overging dan is het een illusie te beweren, dat
daarmede alle ziekte de wereld zou zijn uitgeholpen en bovendien is
het zieke b.v. het lichamelijk zieke individu een zoo groote last voor
de gemeenschap ? Dit zal geval voor geval moeten blijken. Het ont-
staan van het geval moet echter worden voorkomen waarmede tevens
de mogelijkheid van waardeering van het geval vervalt. Wil de
gemeenschap haar zieke loten uitroeien goed, maar dan moeten de
minderwaardigen zelf ook gedood worden en hierover in het volgend
hoofdstuk.

De andere zijde van het gevaar voor de gemeenschap is het ont-
staan van degenen, die voorbeschikt zijn tot het bedrijven van misdaad.

De gemeenschap straft de misdaad en tracht daarmede de neiging
tot misdaad te onderdrukken, in dit opzicht handelt de gemeenschap
dus repressief. Het opsluiten van een minderwaardige in een gesticht
is een preventieve daad, waarmede wordt voorkomen, dat de bewuste
persoon anti-gemeenschappelijke daden verricht.

-ocr page 201-

Op het terrein der strafwetgeving dienen deze begrippen streng te
worden gescheiden, wil men groote begripsverwarring voorkomen en
daaruit voortvloeiende eigenaardige juridische conclusies.

In de litteratuur vindt men reeds eenige stemmen, die opgaan voor
een eugenetisch onvruchtbaarmaken als strafoefening, terwijl naar wij
zagen twee Staten van Amerika (Washington en Nevada) het zelfs

als wet verhieven.

Van Rees wilde reeds in 1895 „paal en perk stellen aan de voort-
planting van chronische alcoholisten, van geboren dronkaards, al was
het ook in de ergste gevallen door het opnemen van castratie onder
de straffen", i^)

Schallmayer klaagt, dat Schopenhauer\'s voorstel niet wordt opge-
volgd om gewoontemisdadigers plus hun „broedsel" door doodstraf
en castratie onschadelijk te maken. (6^)

Löwen/eld acht, dat de opname van de castratie onder de straf,
respectievelijk als beschermmiddel der gemeenschap tegen misdaad,
geen terugkeer tot de vroegere barbaarschheid beteekent, geen opge-
ven is van de humanitaire principes van onze strafwetgeving. Terwille
van de bescherming van de gemeenschap moeten wij niet sentimenteel
zijn. (55)

Deze schrijvers verwarren de beide genoemde begrippen de repressie
en de preventie.

Van gemeenschapszijde zou kunnen gezegd worden, wanneer gij
dit of dat misdrijf pleegt verbeurt gij uw recht, door uw antigemeen-
schappclijke daden, om voor die gemeenschap kinderen voort te
brengen. Dit nu zou een algemeene wet moeten zijn en niet slechts
voor een bepaalde categorie van personen, die door hun constitutie
genetisch minderwaardig zouden zijn.
Geen straf zonder misdrijf.
Nu is het bezit van een constitutie geen misdrijf, meestal geldt een
minderwaardige constitutie als een verzachtende omstandigheid en
in dit geval zou de constitutie juist de straf uitlokken. Bij de straf-
wetgeving geldt de constitutie slechts ter verklaring van de beweeg-
redenen, die tot het misdrijf hebben gevoerd. Dc strafwet kan dus het
individu niet om zijn constitutie straffen.

Dc uitdrukking eugenetisch onvruchtbaar maken als strafoefening
weerspreekt dus zichzelf. Het eugenetische onvruchtbaar maken is
een constitutioneele zaak, die juist het strafwettelljke aan dc straf-
oefening ontneemt. . , ..

Nu zou men deze moeilijkheid kunnen ontwijken, door strafwette-
lijk het onvruchtbaar maken als lijfstraf in te voeren, als straf voor
een bepaald delict (b.v. zwaar misdrijf tegen de zeden) on zoo
secundair dc eugenetiek te dienen. Om echter de repressieve werking
van de straf tot haar recht te doen komen, zou het psychologisch
noodzakelijk zijn den deliquent niet alleen onvruchtbaar te maken,
maar hem ook het vermogen te ontnemen den coïtus weer uit te
oefenen. Want wat zal degene, die wegens een zwaar misdrijf tegen

-ocr page 202-

de zeden wordt gestraft, om het „buttonhole" geven ? Dit zou onge-
veer dezelfde werking hebben, alsof men een kwajongen een pak
slaag onder chloroformnarcose toediende. De straf zou dus, wilde men
niet in barbaarsche praktijken vervallen, zijn waarde als straf verliezen
en een slechts eugenetisch gevolg hebben, waarvan de wetenschap-
pelijke ondergrond zeer zeker niet vaststaat.

Bovendien zou de practijk van deze „eugenetische" strafoefening
zeer veel onrechtvaardige verhoudingen opleveren. In de eerste plaats
is het onvruchtbaar maken voor de vrouw een veel zwaarder ingrijpen
dan voor den man. Het castreeren speciaal is voor den eenen leeftijd
veel gevaarlijker dan voor den anderen.

De psychische reactie is voor den een zeer veel verschillend met
die voor den ander. Voor den een zal het een uitkomst zijn om
zonder het gevaar van het kind zijn of haar lusten te kunnen bot-
vieren, terwijl de gedachte van onvruchtbaar gemaakt te zijn voor
den ander een altijddurende kwelling zal blijven. Nog eens de straf
zou repressief voor allen werken, wanneer hij hardhandig en bar-
baars werd voltrokken. De pijnbank zal echter wel niemand terug-
verlangen. Een zuiver preventieve maatregel mag geen straf zijn.

Noch het individu, noch de gemeenschap beschikt dus over vol-
doende gegevens om het onvruchtbaar
maken rechtskundig geoorloofd
te doen zijn. Het ingrijpen heeft veel overeenkomst met het dooden
van minderwaardigen. Als strafoefening is het onvruchtbaar maken
volkomen ongeoorloofd.

De practische bezwaren van de wetten over het
onvruchtbaarmaken van minderwaardigen.

Wij zagen reeds, dat in de meeste gevallen practisch gesproken
de eugenetisch wettelijke maatregel te laat zou komen, omdat de
toepasselijkheid gewoonlijk eerst blijkt, nadat een groot aantal kinderen
is verwekt.

Een nog veel grooter bezwaar is dit: hoe worden de minderwaar-
dige loten ontdekt? Wanneer een dergelijke wet aan het doel zal
beantwoorden dan dient de toepassing zoo ruim mogelijk te zijn en
dan mag niet gewacht worden of zich ook personen zullen aanmelden
om zich aan de uitoefening der wet te onderwerpen. Neen degenen,
die voor het onvruchtbaar maken in aanmerking komen, moeten

worden opgezocht.

Uit den aard der zaak zal het de geneeskundige moeten zijn, die
de gevallen aanwijst; deze moet hierbij uitgaan van onomstootelijk
vaststaande gegevens op het gebied der erfelijkheidsleer.

Daar het niet te verwachten is, dat de „verdachte" zich zelf zal
aanmelden, noch dat de bloedverwanten hem zullen aanbrengen, zal
het in de meeste gevallen de geneesheer zijn, die de rol van aan-
brenger moet spelen bij het gerecht; en ook voor het gerecht zal
het oordeel der geneeskundigen van overheerschenden invloed

-ocr page 203-

moeten zijn. Dat een geneesheer de verantwoordelijl<heid van aangifte
bij de overheid op zich zou willen nemen, ook al verplichtte de wet
hem daartoe, gelijk voor sommige besmettelijke ziekten, is zeer on-
waarschijnlijk.

In de practijk zou men dus ten hoogste kunnen rekenen op de
ambtelijke aangiften uit gestichten, gelijk dit het geval is in die
Amerikaansche Staten, waar een dergelijke wetgeving tot stand is
gekomen.

Nu is een wet speciaal gericht tegen verpleegden van staatsin-
richtingen wel zeer eenzijdig. Deze verpleegden alleen worden dus
ten bate van de gemeenschap opgeofferd. Zij worden dan soms vrij-
gelaten, maar het percentage der gevallen, dat de personen alleen na
het onvruchtbaarmaken met recht kunnen worden ontslagen, is zeer
gering.

Opname in een staatsinrichting nu staat niet gelijk met het opheffen
van persoonlijke rechten. Het doel van de verpleging in dergelijke
inrichtingen is de verpleegden zooveel mogelijk op te heffen. Dit
sluit niet in, dat zij ook kunnen worden onderworpen aan een
kunstbewerking, die slechts tot heil van de gemeenschap dient en
practisch henzelf nog meer tot minderwaardigen stempelt.

Omdat de gronden, waarop de geneeskundige commissie het
recht zou hebben, sterilisatie te gelasten, bij de wet niet scherp zijn
te omschrijven, zou ten slotte iedere aanwijzing daartoe rechtsgel-
digheid kunnen verkrijgen. Het is duidelijk, dat hier de poorten wijd
zouden worden geopend voor misbruik, o.a. als gevolg van onkunde,
misschien ook van gemis aan verantwoordelijkheidsgevoel of andere
ethische gebreken bij de deskundigen zelve.

Wanneer dus een wet over het onvruchtbaarmaken werd ingesteld,
zou het niet de eerste vraag zijn, hoe de gemeenschap werd ontlast
van de minderwaardige loten, maar hoe de gemeenschap zoo goed
mogelijk zou worden beschermd tegen de gevaarlijke wet op het

onvruchtbaarmaken.

Een wet op het onvruchtbaarmaken is echter een onding. Amerika
heeft dit practisch voldoende bewezen: het is een moreele, juridische
en medische buitensporigheid, die niet krachtig genoeg kan worden
bestreden.

Het onvruchtbaar maken volgens de bestaande wetgeving.

Vragen wij ons af, hoe het staat met de strafrechtelijke aansprake-
lijkheid van den geneeskundige bij sterilisatie op eugenetischegronden.

Het Ned. Wetboek van strafrecht stelt in art. 300-305 mishande-
ling strafbaar en bedreigt den dader, al naar gelang der omstandig-
heden, waaronder het feit gepleegd wordt.

Op zich zelf genomen is elke operatie, die ondernomen wordt met
het doel om onvruchtbaar te maken een mishandeling. Immers moed-

-ocr page 204-

willig wordt een zeer belangrijke functie opgeheven. Het ontnemen
van het leven aan iemand is de zwaarste mishandeling, het ontnemen
van een functie, het voortplantingsvermogen, is wel een niet zoo zware,
maar toch ook een mishandeling.

Volgens den jurist Kessler is elke operatie een mishandeling. Van
Dam van Isselt
bestrijdt dit standpunt in zijn proefschrift zeer
terecht (^o). Een operatie met het doel om te genezen is een behan-
deling, geen mishandeling. De pijn noch de wond is het criterium;
evenmin mag het opzet of het einddoel afzonderlijk te veel gewicht
in de schaal leggen. Het genezen is ééne handeling, die niet tot straf
aanleiding kan geven, zoolang de staat bepaalde personen daartoe
gerechtigd acht.

Het onvruchtbaar maken uit sociale of sociaal-politieke oogmerken
heeft geen geneesdoel. Daarover is bijna een ieder het eens.

Het onvruchtbaar maken uit sociale en sociaal-politieke over-
wegingen is geen behandeling, maar is een verminking en dus ook
een mishandeling. Al is het doel nog zoo menschlievend het is een
verminking, waarmede iets gekocht wordt, n.1. het verhinderen, dat
persoonlijkheden ontstaan, die met meerdere of mindere waarschijn-
lijkheid minderwaardig zullen zijn.

Is deze koop volgens de bestaande wetgeving geoorloofd?

De meeningen der schrijvers.

Om deze vraag te beantwoorden is eerst een overzicht van de
verschillende schrijvers noodzakelijk. Zeer vele beschouwingen over
dit onderwerp verliezen aan duidelijkheid, doordat het vraagstuk
meestal zeer eenzijdig wordt behandeld. Dit komt, doordat zoowel
alleen van medischen of alleen van juridischen kant wordt uitgegaan,
zonder dat zoowel over den medischen als juridischen ondergrond
klaarheid heerscht. Bij de medici worden over het algemeen sociale
en eugenetische eischen als overeenkomend met medische eischen
gesteld en zij achten het geoorloofd zijn van ethischen en juridischen
kant dan vanzelf sprekend. De juristen daarentegen moeten hun medisch
licht uit den aard der zaak opsteken bij (Je medici en komen dan
dikwijls onder den invloed van geneeskundige opvattingen, die als
onaantastbaar worden voorgesteld, maar die haar zwakke zijde niet
dadelijk aan den niet-geneeskundige verraden. De Zwitserschc gevallen
(blz. 163) lichten het gevaar hiervan toe.

De jurist Wilhelm («) komt tot de conclusie, dat het onvruchtbaar
maken om sociale redenen, volgens het geldend recht, niet geoorloofd
is, behalve wanneer de gezondheid van de vrouw door de armoede
lijdt.

Volgens hem is dus een onherstelbare verminking medisch vol-
doende gemotiveerd, wanneer de toestanden van armoede den
gezondheidstoestand gaat benadeelen, maar die armoede is ook door
andere, veel minder ingrijpende maatregelen te bestrijden.

-ocr page 205-

Enkele schrijvers.niet juristen ontkennen, dat het vraagstuk van
het onvruchtbaar maken een juridische zijde heeft. Volgens v.
Franqué C\') is het slechts een zuiver medisch-ethische vraag. Hij
legt het meest den nadruk op de toestemming. Bij het onvruchtbaar
maken gaat het om het lichaam van de vrouw zelve, die meesteres
is over haar eigen lichaam, en dus is volgens v. Franqué, wanneer
zij toestemt, van een juridisch te laken daad geen sprake. Het gaat

den staat en der justitie niets aan. ... ^ t. ^

Häberlin m stelt voorop, dat de staat er belang bi] heeft, de ge-
boorte van kinderen uit zieke moeders te beperken: ofschoon deze
moeders ook, naast minderwaardige, gezonde kinderen zouden kunnen
voortbrengen, acht hij het nadeel, voortspruitend uit het tevens ver-
hinderen der geboorte van gezonde vruchten, voor den staat van geen
belang Hij steunt zijn stelling verder met de beschouwmg, dat de
staat blijk geeft, zich evenmin te bekommeren om het al of met ge-
boren worden vkn andere staatsburgers, daar hij immers den onge-
huwde ongemoeid laat in zijn onthouding van medewerking aan het

ontstaan van wellicht zeer nuttige burgers.

Beide schrijvers geven blijk van een belangrijke zelfoverschatting,
waar zij het bestaan loochenen van een rechtskundige beteekenis
van het vraagstuk. Zij houden geen rekening met de toch wel z^r
algemeen erkende feilbaarheid van geneeskundige inzichten 1 Het
standpunt van v. Franqué leidt er verder toe, dat in alle gevallen de
toestemming der vrouw den doorslag geeft en dus ten slotte iedere
indicatie tot onvruchtbaarmaken wordt geoorloofd.

De broosheid van Häberlins stelling, dat, uitgaande van het belang,
dat de staat heeft bij het tegengaan van de geboorte van mindy-
waardigen,
dus ook de sterilisatie geoorloofd acht, behoeft met nader
te worden aangetoond!

De schrijvers die wel een rechtskundigen kant aan het vraagstuk
erkennen, kan men in twee groepen verdeden, n.1. degenen, die het
onvruchtbaarmaken, zoowel op medisch als sociaal-politieke gronden
volgens het geldend recht geoorloofd achten en degenen, die, hoewel
het ethisch bestaansrecht er van toejuichende, het, volgens het be-
staande recht, juridisch ongeoorloofd achten, behalve bij dc zuiver

medische indicatie. .

Tot de eerste groep behooren voornamelijk medici, als Nücke,
Löwenfeld, Good.
Het is opmerkelijk hoe licht door hen over den
strafrechterlijken kant van het vraagstuk wordt heengeloopen; wan-
neer zij tot de slotsom komen, dat het onvruchtbaarmaken wenschelijk
en noodig is, op goede medische, sodale en
sociaal-politieke gronden,
dan spreekt het schijnbaar vanzdf, dat dan alle gevolgen hiervan

maar straffeloos kunnen blijven. ,. ,

Het zijn dan ook voornamelijk de juristen, die hier hun waarschu-
wende stem hebben laten hooren. De meesten, die hierover geschreven

-ocr page 206-

hebben zijn het met het doel van het onvruchtbaarmaken geheel
eens Een enkele, zooals
Gerngrosz, tracht het onvruchtbaarmaken
nog juridisch geoorloofd te maken, door de straffeloosheid van het
ingrijpen te laten afhangen van de toestemming van den patiënt. De
meesten daarentegen zijn het er over eens, dat de kunstmahge ste-
rilisatie een zwaar lïchaamsletsel is, slechts gedekt door het ge-

neesdoel. \' , . .

Deze schrijvers zijn voornamelijk Duitschers en baseeren zich op

het Duitsche recht, en wel op de artikelen over mishandeling.

De Duitsche wet geeft ongeveer dezelfde bepalingen over mishan-
delingen als ons Wetboek, behalve, dat in het Duitsche Wetboek de
opheffing van het voortplantingsvermogen met name wordt genoemd,
terwijl dat in ons Wetboek niet geschiedt

Von Lilienthal schrijft aan Hirsch over de wettelijke uitlegging van
het onvruchtbaarmaken in het algemeen.

1. De handeling is het toebrengen van lichamelijk letsel, volgens

het geldende recht een zwaar letsel.
2 De handeling wordt door het geneesdoel niet gedekt.
3. De toestemming van den patiënt is niet toereikend, om de
handeling niet tot een onwettige te maken (").

Ook Rosenfeld stelt de sterilisatie, volgens de gewone wet straf-
baar. Een medische handeling is geen mishandeling. Nu is echter het
onvruchtbaarmaken geen medische handeling, daar het geen genees-
doel heeft. Er bestaat ook geen rechtvaardigingsgrond, daar de toe-
stemming van den patiënt er niet toe of afdoet, aangezien het feit
zelf strafbaar is, n.1. de wil om den geopereerde de voortplanting te
benemen: opzettelijk zware lichaamsverwonding, volgens § 225
Duitsch Strafwetboek, strafbaar met minimum 2 jaar tuchthuisstraf (").

Het meest volledig heeft Wilhelm het vraagstuk behandeld in zijn
monographie, waaruit ik reeds herhaaldelijk heb geput. Evenals
Rosenfeld legt hij er den nadruk op, dat voornamelijk de bedoeling
tot en het uitvoeren van de een of andere operatie ter opheffing van
de voortplanting strafbaar is. Het doet dus niets ter zake welke
operatie verricht wordt van vasectomie tot Röntgenbestraling, het

valt alles onder §§224, 225.

Op gezag der juristen kunnen wij dus als vaststaande aannemen,
dat het onvruchtbaar maken volgens het bestaande recht strafbaar is,
want, hetgeen geldt voor het Duitsche recht, geldt ook voor het
Hollandsche.

De waarde van de toestemming van den patiënt.

Daar echter enkele schrijvers aan de toestemming van de betrokken

6 225- War eine der vorbezeichneten Polken beabslchtlRt und eingetretcn. so isl aul
Zuchthau» von zwel bis zu zehn Jahren
zh erkennen .

-ocr page 207-

personen een zoo groote waarde toekennen en door de rechtsgeleerden
eenstemmig wordt aangenomen, dat een geringe mishandeling door
de toestemming geen mishandeling meer is, is het wenschelijk even
stil te blijven staan bij de waarde van de toestemming van den patiënt.

Meestal wordt aangenomen, dat de toestemming van den patiënt
den medicus zou vrijwaren voor de strafbaarheid van een operatie.
Wat betreft een operatie in den engeren zin van het woord, komt
men tot eigenaardige gevolgtrekkingen, indien men teveel vasthoudt
aan de meening, dat het geoorloofd zijn van een operatie staat of
valt met de toestemming van een patiënt. Een operatie tegen den wd
der betrokkene kan natuurlijk gerechtelijk gesproken als mishandeling
worden opgevat. Al is het doel der operatie nog zoo menschlievend,
de zieke is volkomen vrij een operatie te weigeren. Een operatie
onder dwang wordt daardoor een mishandeling.

Er zijn echter omstandigheden, dat men geen toestemming kan
krijgen of geen toestemming, die van eenig belang is, zooals bij
bewusteloosheid, wanneer de patiënt onder narcose is (wanneer blijkt,
dat de operatie, tegen de verwachting in, behoort te worden uitge-
breid) of wanneer een patiënt nog een kind of ontoerekenbaar is.

Door het laatste geval wordt wel allerduidelijkst geïllustreerd, dat
het begrip toestemming niet die waarde behoort te bezitten, die men
er vaak aangeeft. Men stelt zich dan in deze gevallen tevreden met
de toestemming van ouders of voogden. Nu is de voornaamste waarde
der toestemming het subjectieve moment, en wel het uiten van de
bereidwilligheid, om zich tc onderwerpen aan allerlei onaangename
gevoelens cn de gevolgen, die een operatie met zich brengt. Over het
gevaarrisico heeft ten slotte de arts tc beslissen, daar de patiënt niet
in staat is als nietdeskundige hierover zuiver te kunnen oordcelen.
Oordeelt een medicus, volgens zijn beste weten en kunnen, een ope-
ratie aangewezen, dan wordt als het ware aan den patiënt het plan
van de geheele geneesbewerking voorgelegd en heeft hij zelf te beslissen,
of hij zich aan dc onaangename kunstbewerking wil onderwerpen en
of hij zich aan den arts toevertrouwt.

Bij het kind of den krankzinnige, die waarschijnlijk weigeren zullen,
wordt door
ouders of voogden verondersteld, dat, wanneer gene genoeg
oordeel des onderscheids hadden, zij hun toestemming zouden geven,
en doen deze dit nu in plaats van hun kinderen of pupillen. Deze toe-
stemming wordt een soort vertooning, wanneer zoo groote belangen
als de gevolgen van het onvruchtbaarmaken ter overweging komen.
In geval van een geneesdoel beslissen de ouders of voogden zoo
goed mogelijk voor het welzijn van hun kinderen of pupillen, waar
het echter een soort opoffering ten bate van dc gemeenschap geldt,
verliest hier de toestemming haar subjectieve eigenschap. In de
meeste gevallen nu van het onvruchtbaarmaken uit eugenetische
overwegingen, zullen de ouders of voogden hun toestemming hebben
te geven.

-ocr page 208-

Toestemming sluit bovendien volkomen inzicht in, wil de toestem-
ming eenige waarde hebben. Dit volkomen inzicht een leek bij te
brengen is geen gemakkelijke taak, ja zal dikwijls onmogelijk blijken
te zijn. Nu wordt bovendien in dit ingewikkelde vraagstuk een
beslissing gevraagd ten gunste van derden, maar ten nadeele van de
persoon in kwestie. En waar het personen geldt, wier ouders of
voogden toestemmen moeten, wordt het
begrip toestemming nog vager.
In dit geval staat dus de waarde van de toestemming voor een

eugenetische operatie zeker niet hoog.

Operatie met toestemming staat niet gelijk met straffeloosheid, daar
er geoorloofde en ongeoodoofde operaties zijn.

Ons strafwetboek noemt uitdrukkelijk (293) dengene strafbaar, die
een ander op zijn ernstig verlangen van het leven berooft. De wet
erkent hier dus, dat het leven niet alleen het eigendom is van den
bezitter, anders zou de toestemming, ja zelfs hier het uitdrukkelijk
verlangen, de daad tot een siraffelooze maken.

Gerngrosz, die de groote waarde van de toestemming verdedigt,
zegt dat de tegenwoordige judsten het er vrij wel over eens zijn, dat
het een verouderd standpunt is, dat de toestemming hiervan afhangt,
of de gezondheid een recht is, waarvan men vrijwillig afstand kan
doen. Volgens hem is de gezondheid een pnvaatbelang. De staat heeft
belang bij de weerkracht en de arbeidskracht van het individu. De
weerkracht van het individu wordt reeds beschermd door bepaalde
wetten Het is n.1. strafbaar zich voor den militairen dienst ongeschikt
te maken. Daar tegenover laat de staat het aan het individu over.
in zijn onderhoud te voorzien of niet te voorzien, ja, de staat verhin-
dert de landverhuizing niet, waardoor haar de arbeidskracht ontnomen
wordt. Hieruit concludeert
Gerngrosz, dat de staat zich om de arbeids-
kracht van het individu niet bekommert, en bovendien is de voort-
planting\' voor den staat van geen belang, daar hij niet tot het huwe-
lijk dwingt en evenmin maatregelen neemt om het ongehuwd zijn
te straffen De bedoeling van den staat, wanneer hij het dooden van een
persoon op diens verlangen strafbaar stelt, is lederen moord te ver-
hinderen, daar moord antisociaal is; of dit zelfde nu geldt voor de
lichaamsintegriteit, is daaruit niet af te leiden. Wanneer een ingrijpen
dus noch de bedoeling heeft van te dooden, noch de weerkracht te
schaden, dan is dit ingrijpen door de toestemming geoorloofd.

Gerngrosz beoordeeldt de zaak wel zeer eenzijdig. Elke verminking
dus, die niet de weerkracht schaadt, is met de toestemming, dus zeker
ook die van ouders of voogden, wettelijk geoorloofd. Dat is de won-
derlijke gevolgtrekking, die men uit Gerngrosz\'s betoog kan vormen.
Wanneer moord antisociaal is dan is een verminking, die iemands
gezondheid benadeelt zeer zeker antisociaal en een verminking, die
verhindert, dat er een nakomelingschap (de a.s. staatsburgers) ont-
staat wel allermeest. Dit betoog vat bovendien het gemeenschaps-
belang te eenzijdig op. De gemeenschap moet niet alleen zich zelf

-ocr page 209-

beschermen, maar ook het individu, als bestanddeel van de gemeen-
schap, desnoods tegen het individu zelf. Ik herhaal, dat het argument,
dat dé staat zich niet bekommert om de nakomelingschap, omdat hij
geen huwelijken dwingt, geen steek houdt, omdat dit niet het zelfde is,
als een moedwillige verminking ongestraft te laten.

Het ingrijpen ter verhindering van de voortplanting is op zichzelf
dus een ongeoorloofde verminking, de gediplomeerde arts is evenmin
als tot moorden, hiertoe bevoegd, de toestemming is dus evenals bij
den moord ook hier van nul en geener waarde.

Gesteld echter, dat van staatswege een wet gemaakt was, die dit
ingrijpen onder bepaalde voorwaarden toestond, dan zou natuurlijk
de toestemming van de betrokkenen noodig zijn, zoolang de operatie

niet wettelijk werd gedwongen. ^ .

De wet bestempelt dus het onvruchtbaarmaken tot een mishandeling.
De medicus, • die deze operatie uitvoert, is dus zeer zeker straf-
rechtelijk aansprakelijk voor deze ongeoorloofde handeling.

Het onvruchtbaarmaken uit zedelljkheidsoogpunt.

Onze beschouwingen stempelen reeds vanzelf het onvruchtbaar
maken uit eugenetische overwegingen tot
een onzedelijke daad. Immers
ten eerste wordt de minderwaardige mensch nog minderwaardiger
gemaakt. Ten tweede door dit ingrijpen wordt deels de coïtus buiten
het huwelijk bevorderd, deels geeft de operatie aanleiding tot het

aangaan van een schijnhuwelijk.

Ten derde: een van de gewichtigste levensfuncties wordt vernietigd
en nog wel op lichtvaardige gronden.

Hoe men het vraagstuk ook behandelt, hoe men ook de medische
zijde ervan tracht te verzwaren, wanneer men het vraagstuk meet
met den maatstaf van de tot heden geldende moraal, moet men steeds
de gevolgtrekking maken, dat de genoemde maatregelen onzedelijk
te noemen zijn. Hetgeen men thans ook naar den geest der staats-
wetten zedelijk en onzedelijk noemt, is gebaseerd op de Christelijke
moraal. Deze zedeleer staat en valt met het geloof in een Goddelijk
bestuur in het wereldgebeuren en goddelijke instellingen in kerk en

maatschappij. , ....

Volgens deze moraal is het huwelijk ingesteld met het met eenige,
maar wel voornaamste doel: n.1. het voortbrengen en opvoeden van
kinderen. Deze zelfde moraal stelt dan tevens de niet gemakkelijke
eisch van een geloof in het Godsbestuur ook in de consequenties.

Ik betoogde reeds elders, dat men een supermensch zijn moet om
de consequenties te overzien. De plaats innemen nu van dezen super-
mensch is een aanmatigend voorzienigheidje spelen.

Beschouwt men het Godsbestuur als een domme blinde macht dan
moet men zich bewust worden, dat men zich dan ook een gansch
andere moraal gaat vormen, deze moraal kan dan pasklaar gemaakt

-ocr page 210-

worden aan de menschelijke willekeur, d.w.z. deze moraal verandert
dan naar gelang een bepaalde groep in de menschengemeenschap de
macht in handen krijgt.

Samenvatting.

Het onvruchtbaar maken is een ernstig ingrijpen, vooral wat de
gevolgen betreft. Het wegnemen der geslachtsklieren is het ernstigste
voor het organisme, het is echter het eenige ingrijpen, dat een absoluut

zeker gevolg heeft.

Over het algemeen wordt de medische indicatie tot het onvrucht-
baar maken niet duidelijk gesteld. De sociale en sociaal-politieke
indicatie wordt meestal verwrongen tot een medische.
Het onvruchtbaarmaken om sociale redenen is ongeoorloofd.
De eisch om personen onvruchtbaar te maken ter vermindering van
hun geslachtsdrift is geen medische eisch.

De Zwitsersche gevallen zijn niet overtuigend voor het nut van
het onvruchtbaar maken. Zij illustreeren de verwarring, die er heerscht
over de medische, sociale, en sociaal-politieke indicaties.

De Amerlkaansche wetten zijn zoovele voorbeelden van de onmo-
gelijkheid om medisch juiste en juridisch zuivere wetten over het
opheffen van de voortplanting samen te stellen. De praktijk van deze

wetten bevestigt dit volkomen.
Het onvruchtbaarmaken uit eugenetische overwegingen is medisch,

zoowel als juridisch, ongeoorloofd. _

Het onvruchtbaarmaken van zieken van staatswege heeft weinig
practisch resultaat, is bovendien onzedelijk en van juridisch standpunt

ongeoorloofd. x- • i

Het onvruchtbaarmaken als wettelijk strafmiddel is theoretisch met

te verdedigen en practisch niet toe te passen.

Het onvruchtbaarmaken met de bedoeling de voortplanting tc ver-
hinderen zonder een voldoend medisch motief, n.1. levensgevaar voor
de zwangere, is zoowel met als zonder de toestemming van de
betrokkenen strafbaar, volgens artikelen 300-305 van ons strafwetboek.

Litteratuur over hoofstuk 111 en IV.

1 /. Tandler und S. Gross. Ueber den Einjusz der Kaf ration auf
den Organismus. I. Beschreibung eines Eunuchenskeletts. Arch.
f Entw Mech. Bd. 27, 1909. II. Die Skopzcn, Bd. 30, 1910
Iii. Die Eunuchoide, Bd. 29,
1910 bij f^^VVmse«^ artikel
Castratie in MoWs Handbuch der Sexual-Wissenschaften, 1912,
blz. 155.

-ocr page 211-

2 Rieger. Die Kastration in rechtlicher, sozialer und vitaler Hin-
sicht, Jena, 1900, gecit. bij
Dr. E. Wilhelm. Beseitigung der
Zeugungsfähigkeit und Körperverletzung. Jur. Psych. Grensfr..
Bd. VII, H. 6, blz. 43.
3.
Krömer. Beitrag z. Kastrationsfrage, Allgem. Zeitschr. f Psychia-
trie und psychiatr-gerichtliche Medizin. Bd. 52, 1896, Heft 1,
gecit. bij Wilhelm I. c., blz. 44.
4 Volgens mondelinge mededeeling van Schickele aan Wilhelm
I. c., blz. 44.

5. Jeanseime et Touraine. Troubles psychiques après la castration
Chez la femme. Journal de médicine de Paris, 13 Aug. 1910,
bij Wilhelm I. c., blz. 44.
6
P. Nücke. Die Kastration bei gewissen Klassen von Degenerirten.

Arch. Krim. A. Kr., 1900, blz. 76.
7.
Forel. Die sexuelle Frage, gec. bij Wilhelm 1. c., blz. 44.

8 Borelius.\' Zur Kastration gegen Prostatahypertrophie. Zentralblatt
f. Chirurgie, 23 Jhrg., 21 Nov. 1896. Psychische stoornissen na
castratie van oude mannen.

9. Oberholzer. Jur. Psych. Grenzfr. Bd. VIII, 1911, blz. 62 en 132.

10. Dr. L. F. Driessen. De invloed der Röntgenstralen op de men-

struatie. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1915, I, blz. 2226.

11. Dr. B. J. Kouwer. Straicnbehandeling bij ziekten der vrouwelijke

geslachtsdeelen een gevaar. Ned. T. v. G., 1915, II, blz. 1245.

12. Dr. L F. Driessen. Ned. T. v. G, 1915, II, blz. 1118.

13 Dr Th H V. d. Velde. Stralenbehandeling in de Gynaecologie.

Ned. \'t. V. G., 1915, i. blz. 819.

14 Flesch gecit. bij Rohleder. Der heutige Stand der Eugenik.

Zeitschr. f. Sexualwissensch. Apr. 1915.

15 N J. A. F. Boerma. Stralenbehandeling bil ziekten der vrouwe-

lijke geslachtsdeelen een aanwinst. Ned. T. v. G. 1915, II,
blz, 1494.

16 Volgens een mededeeling in het „British Medical Journal", 1905,

blz. 550.

17 i4 C Jordan. Sterility among X-Rayworkers. The Lancet, 6 Juli

1907. Besproken in British Medical Journal, 1907, II, blz. 15.

19. Th. Kocher. Chirurgische Operationslehre, 1907, blz. 1050.

20. Hoffmann 1. c., blz. 71.

21 H C. Sharp. M. D. Vasectomy as a means of preventing pro-
creation in Defectives. The Journal of the American Medical
Association, 1907. Vol. 53, blz. 1897-1902.

22. Id. The severing of the Vasa deferentia and its relation to the

Neuropsychopathic constitution. New York Medical Journal,
1902, blz. 411—414, gecit. bij Hoffman, blz. 72.

23. Bleecker v. Wagenen. Problems in Eugenics, blz. 479.

24. Ziertmann. Unfruchtbarmachung Sozialndndcr^tigcr. Monat-

schrift f. Krim. Psych, u. Strafr. Ref., 1908-1909, blz. 739.

25. Ned. Gynaec. Ver., 16 Oct. 1904, o. a. gerefereerd in Z. f. Gyn.,

1905, blz. 82.

-ocr page 212-

26. Bij C. Günther, Ueber operative Sterilisation durch Tubenresektion

Inaug. Diss. Leipzig, 1901, blz. 7.
27
F A. Kehrer. Ueber tubare Sterilisation. Beitr. z. Geburtsh. u.
Gyn., 1901, Bd. 5, blz. 188.

28. Kehrer. Sterilisation mittels Tubendurchschneidung nach vor-

derem Scheidenschnitt. Zentr.bl. f. Gynaec., 1897, blz. 961.

29. Zentr.bl. f. Gynaec., 1897, no. 40.

30. Sarwey. Deutsche Mediz. W.schr., 1905, blz. 292.

31. E. Ehrendorfer, Beitrag zur tubaren Sterilität. Beitr. z. Geb. u.

Gyn. VI, 1902, blz. 44.

32. Dr. A. Neumann. Zur Technik der Herbeiführung der weib-

lichen Sterilität durch Tubendurchscheidung. Zentr.bl. f. Gyn.,
1899, blz. 641.

33. /ƒ. Rose. Sterilisierung mit Erhaltung der Menstruation. Zentr.

f. Gyn., 1899, blz. 689.

34. Berlin Kl. W., 1913, no. 16, gecit Ned. T. v. Gen., 1913, I,

blz. 1320.

35 C V. Tussenbroek. Ned. Gyn. Vereen., 16 Oct. 1914, Zentr. f.
Gyn., 1905, blz. 82.

36. R. Asch. Zur Tubensterilisation. Zentr. f. Gyn., 1910, blz. 1553.

37. Fraenkel. Arch. f. Gynaec., Bd. 58, blz. 407.

38 Dr M Stolz. Die Sterilisation des Weibes, Volkmann\'s Klinische

■ Vorträge, Gyn., 1911, blz.699 env., uitgebreide litteratuuropgave.
39.
Litschkuss. Monatschr. f. Geburtsh. u. Gyn., Bd. 36, blz. 1 env.
40
R. Chrobak. Ueber künstliche Sterilisierung. Zentr. f. Gyn., 1905,
blz. 642.

41. V. Tussenbroek, Vos, Schut en Kóuwer. Ned. T. v. Verlosk. en
Gyn., 1915, blz. 81.

42 Kästner. Zur Indikation und Methodik der Sterilisation der Frau,

Mon. f. Geburtsh. u. Gyn., Bd. 21.

43 Offergeld Ueber die tubare Sterilisation der Frau, Arch. f.

Gyn., Bd. 91, 1910, blz. 1.

44. Wilhelm. Beseitigung der Zeugungsfähigkeit, blz. 15.

45. A. Forel. Malthusian. und Eugenik. Vortrag im Neo-Malthus.

Congres, Haag 1910.

46. Schickele. Strafrecht und Gynaekologie. Zentr. f. Gyn., 1909,

blz. 980.

47 Dr E H. Mäller-Schürch. Kastration und Sterilisation aus

sozialer Indikation. Zeitschr. f. die gcsammte Strafrechtsw.s-
senschaft, Bd. 33, H. 6, 1912, blz. 611.

48 V Calker. Frauenheilkunde und Strafrecht. 1908, Geref. Arch.

Ploetz, 1910, blz. 382.
49. Geburtshilfl.-Gynäk^ Gesellschaft in München, 26 Apr. 1899.

50 Dr // Rotter. Eugenik und Geburtshilfe, Gynaek. Rundschau,

1913, blz. 107.

51 Dr F van den Velden. Die ;Minderwertigkeit der Erstgeborenen,

Arcli. Ploetz, 1908, blz. 526.

-ocr page 213-

52. M. L. March. Sur la réceptivité héréditaire relative des ainés

et des cadets, Eugénicque, 1914, blz. 70 env.

53. P. Nücke. Die ersten Kastrationen aus sozialen Gründen auf

Europäischen Boden. Neurolog. Zentralbl., 1909, no. 5.

54. Dr. H. Rohleder. Vorlesungen über Geschlechtstrieb und ge-

samtes Geschlechtsleben beim Menschen, 1907.

55. Dr. L. Löwenfeld. Ueber medizinische Schutzmasznahmen.

Marcuse\'s Sexualprobleme, 1910. blz. 307.

56. Dr. Demetrius A. Zambaco Pascha. Les Eunuques d\' aujour

d\' hui et ceux de jadis, 1911.

57. Havelock Ellis en Moll. Psychopathia Sexualis. Moll\'s Handbuch

der Sexualwissenschaften, 1912, blz. 673.

58. Hüberlin. Ueber Indikationen und Technik der operativen

Sterilisierung vermittels Tubendurchschneidung. Med. klinik,
1906. •

59. Spinelli. Zentr. f. Gyn., 1900, blz. 159.

60. G. V. Hoffmann. Rassenhygiene etc., blz. 91 env.

61. Bleecker V. Wagenen. Preliminary Report. Problems in Eugenics,

blz. 466.

62. G. V. Hoffmann. Die Rassenhygienischen Gesetze etc.. Arch.

Ploetz, 1914, blz. 21.

63. M. Hirsch. Ueber die Rassenhygienische Indikation in der Gy-

naekologischen Praxis. Monatschr. f. Geburtsh, u. Gynäkologie,
1913, blz. 581.

64. H. Gross. Zur Frage der Kastration und Sterilisation. Arch. Gross.,

1913, Bd. 51, blz. 316.

65. D;. A. Hegar. Beitrag zur Frage der Sterilisierung aus rassen-

hygienischen Gründen, Münch. Mcdiz. W.schr., 1913, blz. 243.

66. Clarke. Sterilisation from the Eugenic Standpoint, Journal of

Mental Science, 1912, Geref. in Arch. Ploetz, 1912, blz. 792.

67. F. W. Mott. Heredity and Eugenics in relation to Insanity.

Problems in Eugenics, blz. 427.

68. Prof. Dr. J. v. Rees. Handelingen van het 5« Natuur en Geneesk.

Congres, Amsterdam, 1895, blz. 295.

69. Dr. W. Schallmayer. Vererbung und Auslese im Lebenslauf der

Völker.

70. E. W. V. Dam v. Isselt. De strafrechtelijke aansprakelijkheid

van den medicus. Proefschrift. Utrecht, 1902.

71. Horch und O. v. Franqué. Die Abtreibung der Leibesfrucht

vom Standpunkte der Lex ferenda. Jur. psych. Grenzfragen,
1910, VII, no. 4.

72. Dr. F. L. Gerngrosz. Sterilisation und Kastration als Hilfsmittel

im Kampfe gegen das Verbrechen, 1913.

73. Rosenfeld. Die Strafrechtlichen Grundlagen der Sterilisation.

Vierteljahrschrift für gerichtliche Medizin und öffentliches Sa-
nitätswesen, Bd. XLV, 1913, l»«e Supplem., blz. 160.

74. Dr. J. R. Spinner. Das Aerztliches Recht. 1914, blz. 297 env.

-ocr page 214-

75 Dr. Krahne. Künstliche Fehlgeburt und künstliche

vom Standpunkt des Staatsinteresses. Placzek\'s Handbuch,

1918, blz. 366.

76 Dr K. V. Lilienthal. Künstliche Fehlgeburt etc vom Standpunkt

■ des Rechts. Placzek\'s Handbuch, 1918, blz. 391.

-ocr page 215-

VIJFDE HOOFDSTUK.

Het dooden van minderwaardigen, met inbegrip van de
provocatie abortus met eugenetische bedoelingen.

Moge het onvruchtbaar maken van minderwaardigen ter voorkoming
van een ongewenscht nageslacht reeds terrein hebben veroverd in de
opvattingen der hedendaagsche wereld, het dooden van het minder-
waardige individu, van oeconomisch standpunt hel meest aanlokkelijke
en van eugenetisch standpunt het meest afdoende, heeft slechts bij
uitzondering verdediging gevonden.

Veel meer belangstelling heeft het dooden der ongeboren vrucht
met eugenetische bedoelingen getrokken. Het is moeilijk in de litte-
ratuur ccn grens tc trekken tusschen de geschriften, die zich bezig
houden met dc eugenetiek in engeren zin, en die welke tegelijkertijd
sociale en sociaal-politieke overwegingen in het oog vatten.

Ik zal mij zooveel mogelijk onthouden van bespreking der sociale
indicatie tot afdrijven, cn evenzeer van de zuiver geneeskundige.

Van hen, die de afdrijving met eugenetische bedoelingen verdedigen,
noem ik
Bayer, Agnes Bliihm, Hirsch.

Bayer i^\'\'). In principe is dc kunstmatige abortus op eugcnetischen
grondslag geoorloofd : „Waar ook, zoo heiligt hier het doel de middelen".

Maar, voegt hij er aan toe, de middelen moeten niet met recht en
wet in conflict komen: er moet zekerheid bestaan, dat het embryo

werkelijk minderwaardig is.

Agnes Bluhm C^)\' Deze vrouwelijke gynaecoloog wil aan het „ras-
geweten" een grooten invloed toekennen op het stellen van haar
indicaties. Zij is verontwaardigd op den obstetricus, die er zich op
beroemde, een mismaakte idioot door middel van sectio caesarea van
een levend kind verlost te hebben. „De obstetricus mag er niet meer
blindelings naar streven, der moeder een levend kind te verschaffen,
maar hij moet zich in elk geval afvragen, of hij ook, tegenover het
ras, de verantwoording op zich nemen kan".

-ocr page 216-

Hirsch C«). Volgens dezen schrijver is zoowel de sociale als de
eugenetische indicatie tot de afdrijving geoorloofd. Hij begint van
twee kanten te redeneeren, zoodat de indicatie ten slotte medisch schijnt.

10 Er zijn onder de medici twee richtingen tot het stellen van de
medische indicatie: ten eerste de richting, die de afdrijving slechts
geoorloofd acht bij objectief aantoonbaar levensgevaar en de andere
richting, die dreigend levensgevaar reeds voldoende acht voor het

opwekken van abortus.

Het eerste standpunt (Sarvey e.a.) kan men volgens Hirsch, wel
als overwonnen beschouwen; aan het tweede wil hij toevoegen ook
wegens blijvende schade voor de gezondheid.

Men ziet, de medische zijde is al heel ruim genomen.
De sociale en eugenetische indicatie formuleert hij aldus: Er bestaat
de noodzakelijkheid verwekker en verwekte voor de gevaren van den
honger, slechte woningen, gebrekkige kleeding, prostitutie en misdaden
te bewaren. Deze gevaren
zijn nu volgens Hirsch gelijk aan de blijvende
schade voor de gezondheid en de medische indicatie is gereed!

Daarentegen noemt Forel («) den kunstmatigen abortus uit euge-
netische overwegingen absoluut ongeoorloofd. Evenzoo
Chrobak
Haberdan Peters Thornn, Ahlfeld Wagner vjauregg^:
De overweging, dat het kind van de krankzinnifeC vrouw tengevolge
van zijn erfelijke belasting eens krankzinnig zou kunnen worden en
daarom tengevolge van de afdrijving niet veel aan zijn leven verliest,
kan natuurlijk geen aanspraak op een ernstige toepassing maken".

Het is niet noodig nog meer voorbeelden te noemen: de indruk,
dien wel ieder geneesheer uit dagelijksche gesprekken met leeken en
medici krijgt, is deze, dat vrij algemeen de afdrijving der vrucht, uit
het huwelijk van minderwaardigen te verwachten, met alleen als
geoorloofd, maar ook als wenschelijk wordt beschouwd. Teekenend
voor den geest des tijds is wel het wetsvoorstel in Basel, om de
afdrijving geoorloofd te achten om welke reden dan ook, indien de

ouders er in toestemmen. , , ^ ,, ...

Het is teekenend, dat men een dergelijk voorstel durfde indienen,
maar gelukkig bestond er nog genoeg gevoel voor de heihgheid des
levens, zoodat het voorstel dadelijk werd verworpen «).

Welk standpunt velen innemen tegenover de eerste vraag, of
afdrijving in het algemeen geoorloofd is, blijkt het best uit eenige
aanhalingen van schrijvers, die haar verdedigen op grond van sociale,
sociaal-politieke en daarmede gemengde eugenetische overwegingen.

WibautV), die de provocatio abortus op sociale gronden verdedig-
baar acht blijkt niet blind te zijn voor de gevaren, die daarvan te
Suchten zijn voor de praktijk; hij wil b.v. het recht van beslissen

alleen toekennen aan hoogstaande artsen.
Brenkman (\') schaart zich aan Wibaut\'s zijde en is van meenmg.

a) Volgen, een mondelinge mededeeling van Dr. OberhoUer te Zürich.
200

-ocr page 217-

dat het rechtmatige der sociale indicatie tot afdrijven wel door bijna
ieder wordt erkend.

Het standpunt, dat men schier dagelijks kan hooren verdedigen vindt
o.a. een woordvoerder in
De Vries „Honderden voorbeelden kan
ied;r medicus bijbrengen, dat vruchtafdrijving beter ware geweest dan
het geboren worden van individuen, die aan den langzamen honger-
dood ten prooi vervallen of die, ziekelijk en zwak, kwijnend en zonder
vreugde, hun kort leventje doorbrengen; of die, naar lichaam en geest
misdeeld, de erfzonden van hun voorgeslacht dragende, een deernis-
wekkend leven voortslepen; allen tezamen geboren, noch in hun eigen,
noch in het algemeen belang".

Ten aanzien van deze opvattingen kunnen wij de moeilijke vraag
niet uit den weg gaan, of wij inderdaad het recht hebben, de onge-
boren vrucht op te offeren. Hier ontmoeten wij het „non occides"der
Roomsch-Katholieke kerkleer. Dit verbod geldt, ten opzichte van de
ongeboren vrucht ten minste, in den meest volstrekten zin. Deze leeft,
en daarom heeft zij recht op leven, van het oogenblik der conceptie
af: het komt den mensch niet toe, het levensrecht van de groeiende
kiem te verkorten. Deze stelling heeft o.a. in
Treub een feilen bestrijder
gevonden. Treub kent aan het celconglomoraat geen levensrecht toe,
hij vindt dat een ontzettende begripsverdraaiïng (2).

Ik verstout mij het noch met de R. K. kerkleer, noch met Treub
eens te zijn en wel omdat:

10. Het kind levensrecht heeft van de conceptie af en

2°. het kind mag opgeofferd worden, indien het vaststaat, dat moeder
en kind anders zouden omkomen.

Wanneer men de litteratuur en de geschiedenis nagaat, vindt men
een zoeken, waar het leven begint. Het kanonieke recht maakte onder-
scheid tusschen den foetus met een anima rationalis en den foetus
met een anima vegetativa, de grens werd dan omstreeks de 5e maand
gesteld. Afdrijving na de 5e maand werd als homicidium, daarvoor
slechts met een geldboete gestraft (\').

Huldigt men de evolutionistische opvatting, dat elk embryo in het
kort de geschiedenis van zijn geslacht doormaakt, dan zou men tot
de eigenaardige gevolgtrekking komen, dat men het embryo, zoolang
het een laagstaand dier is, dooden mag.

Haeckel zelf trekt echter deze conclusie niet. Van monistisch
standpunt uitgaande, meent hij, dat de geest zich lang na degeboorte
pas begint te ontwikkelen; daarmee wordt de hoogere trap van de
persoonlijkheid, die eigenlijk pas wettelijk wordt beschermd, veel
later bereikt. Haeskel concludeert nu, dat, daar men den pasgeborene
beschermt, men het dus ook den ongeborene dient te doen (»).

Hoe men de zaak ook beschouwt, het tijdstip, waarop het levens-
recht en het leven aanvangt, is niet te bepalen en omdat dit niet
te bepalen is, mag men maar niet willekeurig aan de vrucht het
levensrecht ontnemen. Hoogstens kan men aan een pasgeboren kind

-ocr page 218-

meer waarde toekennen dan aan de ongeboren ""cht evengoed a|s de
rinuarische wet en de lex salica bepalen, dat de moeder 7 of3.5 maal
Te waad U dan het kind«. Deze meerdere of mindere waarde
tan erhter niet toe of afdoen aan het levensrecht van het kind.

De vraag nu of men de ongeboren vrucht om de een of andere
reden dooden mag is dus dezelfde als de vraag of men het geboren
k den
volwfssene om de een of andere reden mag doodei.

Mag ik nu mijn medemensch dooden. omdat hij misschien minder-
waardig eS voor mij nadeelig zijn kan, of mag ik mijn medemensch

ZZ Tmdat hij rieds minderwaardig f H\'-^tVSLk^van
netische indicatie tot afdrijving, zoowel als die tot het afmaken

^g\'vooTal het laatste radicaal schijnen, tot deze uiterste eon
seq eS durven maar weinigen te gaan en terecht 1 De \'gj
die hieruit voort kunnen vloeien zijn met le overzien. A ^\'^t men
„og zoo gedreven door oprechte
B-^voelens van humamteit, de mensch
di^ ren dereeliiken stap wil doen moet zichzelf op zoo een noog
Indpunt hem tevens duidelijk wordt, dat hij z„n mach

ver heeft oveßchr^den. Met evenveel recht immers zouden wij onze
handel oncu enten door de een of andere slinksche wijze van h t
Teven
kunnen berooven uit vrees, dat hun invloed onze handels-

hptrpkkineen financieel zou kunnen schaden 1

Men kan boven^ in een staat, waar dc doodstraf nog in zwang
is deze niet toepassen op den minderwaardige om z.jn mmderwaar-

"^\'fef minderwaardige is niet om zijn minderwaardigheid te straffen
Neen zoo Tang ^if geen super-menschen zijn. hebben wi n.e het
recht het leven vaneen onzer medemenschen te nemen ook al zou
deze het - elf nog zoo gaarne willen. Het leven is een bez. .waarvan
wi noch vrijwlllfg afstand mogen doen. noch ons laten ontnemen
Hier gelden noch sentimenteele. noch humane overwegmgen. h.er

geldt wel degelijk het „non occides". ....

Waar nu het dooden van den geboren minderwaardige me toelaat-
ba^r is daar is het afdrijven van de vrucht het nog mmder daar
herdaarbij nog niet eens zeker is of de minderwaardigheid wel aan-

loden van den minderwaardige, zoowel als het opwekken
van LrtSs om eugenetische redenen is dus absoluut te verwerpen.

Nodi he een. noch het ander is een medische kwestie Het vraag-
stuk^ zu ver principieel. Slechts medisch zou
het vraagstuk worden.
t^J de moraliteit zoo veranderde, dat het dooden van een mede-
mensch om utiliteitsoverwegingen in zwang kwam.

Wanneer nu een van deze utiliteitsovcrwegingen medebracht dat
eerafwijking in een aldus gedachte maatschappij "«et geduld kon
worden, dan zou het vraagstuk medisch worden, waar het gold uit
te maken in welke mate de bedoelde afwijking bestond.

-ocr page 219-

Ik kom thans tot het tweede punt, waarin ik aantoon in hoeverre
ik met de R.K. kerkleer niet kan meegaan.

De bijzondere verhouding, waarin de vrucht tot de moeder staat,
een verhouding, die door niets anders is te vervangen, maakt dat
zich bijzondere gevallen kunnen voordoen.

Wanneer b.v. de jonge vrucht oorzaak is van pernicieus braken bij
de moeder, dan sterven zoowel de vrucht als de moeder naar alle
waarschijnlijkheid, als de vrucht niet wordt afgedreven.

Wanneer men zich hier blind staart op „gij zult niet dooden" dan
handelt men niet naar den geest, maar naar de letter van de wet,
waardoor men door nalatigheid twee levens vernietigt.

Hier is een noodtoestand, om het eene leven te redden, moet het
andere opgeofferd worden. Bovendien zal dit meestal met een gerust
geweten gedaan kunnen worden, daar de vrucht toch meestal al dood
is. Dit is zeer zeker een medische kwestie, waar het levensgevaar
voor de vrouw moet worden aangetoond.

Een ander geval is de vraag van het perforeeren van de levende
vrucht bij op geen andere wijze te ontloopen levensgevaar voor de
moeder. Moet men weer twee levens
laten verwoesten, inplaats van
één te dooden, waardoor de ander gered wordt ? En wie zal dan nog
aarzelen te kiezen tusschen de vrouw of het kind? Wie dan het
vrouwenleven opoffert is een barbaarschc letterzifter.

Maar ook hier is een dringende noodtoestand.

Daarom mag de geneesheer ook alleen gedreven door een nood-
toestand een zoo ernstig ingrijpen als de afdrijving verrichten. De
indicatie moet dan ook scherp afgebakend blijven. Vooral mag de
indicatie niet vertroebeld worden door het zelfbedrog, dat men pleegt,
indien men de medische indicatie, het levensgevaar der vrouw, gaat
vertroebelen door half medische, eugenetische, sociale en sociaal-
politieke overwegingen.

De afdrijving volgens de bestaande wetten.

De juristen zijn het er over het algemeen vrijwel over eens, dat
de afdrijving volgens de bestaande wetten ongeoorloofd is. De voor-
naamste wetgevingen zijn de volgende C») :

Fransche wetgeving: Art. 317 C. P. Quiconque, par aliments,
breuvages, médicaments, violences, ou par tout autre moyen, aura
procuré l\'avortemcnt d\'une femme enceinte, soit qu\'elle y ait
consenti ou non, sera puni de la réclusion. La mCme peine sera
prononcée contre la femme, qui se sera procurée 1\' avortement à
elle môme, ou qui aura consenti à faire usage des moyens à elle
indiqués ou administrés à cet effet, si l\'avortement s\'en est suivi.

Les médecins, chirurgiens et autres officiers de santé, ainsi que
les pharmaciens, qui auront indiqué ou administré ces moyens,
seront condamnés à la peine des travaux forcés à temps, dans
le cas où l\'avortement aurait eu lieu.

-ocr page 220-

nn-itenriiksche wetgeving: §144 S. G. Eine Frauensperson,
we?che aStHer w^^^
fmmir für eine Handlung unternimmt
ZnA rrh die Abtreibung ihrer Leibesfrucht verursacht oder ihre
Äunfauf soTche"lrt, dass das kind todt zur Welt kommt,
bewirkt wird, macht sich eines Verbrechens schuldig.

S 145 S G Ist die Abtreibung versucht, aber nicht erfolgt, so
soH die Strafe auf Kerker zwischen sechs Monaten und einem
iXe auSemessen, die zustande gebrachte Abtreibung mit
ichwerem KeTker z"wischen einem und fünf Jahre bestraft werden.

Sl^ SG Zu eben dieser Strafe, jedoch mit Verschärfung,
is
Ver Va^er des abgetriebenen Kindes zu verurtheilen, wenn er

sich auch derjenige

scfu dL aS au wL immer für einer Absicht wider Wissen und

Willen der Mutter die Abtreibung ihrer Leibesfrucht bewirkt oder

^VlÄlgÄ -it schwerem Kerker

zwVchen einem und fünf Jahren, und wenn zugleich de Mutter
S das Verbrechen oifahr am Leben oder Nachtheil an der
Gesundheit zugezogen worden ist zwischen fünf und zehn Jahren

bestraft werden.

nulsche wetgeving: §218 S. G. Eine Schwangere welche ihre
FrS
vorsTtS ibtr^eibt oder im Mutterleibe tödtet, wird mit

\'"std^mlld\'lJn^e Ssll^^^^^^^ so tritt Gefängnisstrafe

nicht unkr sechs Monaten ein. Dieselben Strafvorschriften finden
aS Vnirnieen Anwendung, welcher mit Einwilligung der Schwan-
gre dKfttd zS der Abtreibung oder Tödtung bei ihr ange-

wendet oder ihr beigebracht hat.

S 219 S G. Mit f^uchthaus bis zu zehn Jahren wird bestraft
wer e^er Schwangeren, welche ihre Frucit abge rieben ode
getödtd hat, gegen Entgelt die Mittel hierzu verschafft, bei ihr

^T2Ts G tL\'die\'ÄÄf einer Schwangeren ohne deren
wfssen und WiUen vorsätzlich abtreibt oder tödtet. wird mit

\'Ts?^\'dmch"\'die HandfuTg\' ^Tod\'Ähwangeren verursacht
wirde^ trUt zSclitliausstrlf nicht unter zehn Jahren oder lebens-
längliche Zuchthausstrafe ein.

Nederlandsche wetgeving:^) Titel XIV M^^^^

driiven tegen de zeden (Wet van 20 Mei 19 1), Art. 251 \'br
Hi die opzettelijk eene vrouw in behandeling neemt of eene
bêLndelinrdoe ondergaan, te kennen gevende of dc verwachting
oSendl dat daardoor zwangerschap kan worden verstoord
Xdt gestraft met gevangenisstraf.van ten hoogste drie jaren of
(TPldhode van ten hoogste drie duizend gulden.
^ Sd?en de schuldig/ winstbejag heeft gehandeld van he
plegen van het misleen beroep of eene gewoonte
geneeskundige, vroedvfouw of artseniibereider is, kunnen de

^^«ISÄ ^StJdÄ beroep begaat, kan hij

Titel Ic^^X^^^drSÄ .even gericht
Art 95 Sr De vrouw, die opzette ijk de afdri ving of den dood
van ha?e
vrucht veroorzaakt of door een ander Iaat veroorzaken.

-ocr page 221-

wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren.

Art. 296 Sr. Hij, die opzettelijk de afdrijving of den dood der
vrucht van eene vrouw, zonder hare toestemming veroorzaakt,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren.

Voor het Fransche recht toont Tissier (2>) aan, dat de afdrijving
valt onder art. 317 Code pénal, waar geen andere interpretatie op past
dan dat afdrijving een misdrijf is en degene, die het begaat, een
misdadiger.

Na vele anderen toonde voor het Duitsche recht Wilhelm (22) aan,
dat de afdrijving uit sociale en sociaalpolitieke overwegingen onge-
oorloofd is.

In 1902 deed Van Dam van /sse//(") dit zelfde voor ons recht en
acht tevens de medische indicatie alleen dan juridisch gedekt, indien
het z. g. noodrecht op het geval kan worden toegepast. M. a. w. als
het direct om het leven van de vrouw gaat.

Ter bescherming echter van den medicus, die op medische gronden
de afdrijving verricht zou deze schrijver gaarne een nieuw wetsartikel
ingelascht zien.

Er valt dus verder niet veel over te redetwisten, dat de afdrijving
uit sociale en sociaalpolitieke en eugenetische gronden, strafbaar is.
De medicus, die deze afdrijving verricht is dus zeer zeker strafwette-
lijk aansprakelijk.

De afdrijving uit sociale en sociaalpolitieke en eugenetische over-
wegingen kan dus alleen geoorloofd worden in een toekomstige staat,
waarin de meerderheid een zekere categorie van menschen dooden
wil, die volgens de opvatting van die meerderheid uitgeroeid moet
worden. De stap van de afdrijving tot het dooden van den minder-
waardige is dus niet zoo heel groot.

Litteratuur over hoofdstuk Jkl

1. C. J. Brenkman. Historisch critische beschouwingen over Abortus.

•Proefschr. Amsterdam, 1912.
2 Prof
H. Treub. Abortus provocatus en strafwet, in Tijdschr. v.
strafrecht, 1895, Deel IX, blz. 1.

4. Hans Gross. In wiefern ist beim Vorliegen einer Neurose oder

Psychose künstliche Unterbrechung der Schwangerschaft medi-
zinisch und juristisch gestattet? Wiener Klin. Wochenschr.,
1905, no. 10.

5. Haeckel. Die Lebenswunder, bij Brenkman, blz. 68.

6. A. Forel Neo-Malthusianismus und Eugenik, blz. 18.

7. Chrobak. Abortus und psychose. Z. f. Gyn., 1907, blz. 245.

8. Id. Ueber künstliche Sterilisierung. Z. f. Gyn., 1905, blz.648.

-ocr page 222-

9 Haherda. Ueber die Berechtigung zur Einleitung der ^^

Fehlgeburt. Z.bl. f. Gyn., 1905, no. 31, blz. 988 env.

10 W. Thorn. Die Notwendigheit gesetzUcher Bestimmungen fur den

künstüchen Abortus. Z. f. Gyn., 1910, bladz. 501.

11. Peters. Zur Frage der Notwendigkeit gesetzlicher Besüm

für den künstüchen Abortus. Z. f. Gyn., 1910, blz. /z/.

12. Wagner v.Jauregg. Z.bl. f. Gyn., 1^5, no. 31.

13. F. Ahlfeld. Der Arzt als Angeklagter. Zschr. f. Geb. u. Gyn.,

pmt H ^ßaver Lässt sich der künstliche Abortus aus rasse-

^hygifnÄ Gründen motivieren? Beiträge z. Geb. u. Gyn.,
Bd XVIII, 1913, blz. 163. . ., .n.

16 Dr Hk. de Vries. De beschikking over de ongeboren met levens-

vatbare vrucht, 1903, blz. 25 en 28. , ^ ^ ^

17 Dr ^^nes Bluhm. Rassenhygiëne und ärztliche Geburtshdîe
Problems in Eugenics, blz. 387. , , ^ . ,

Dr. Max Hirsch. Der künstliche Abortus. Arch. Knm.-Anthr.-Krim,

pTüTH\'^reuö en Mr. A. Tafc. Leerboek Ider gerechtelijke

Verloskunde, 1908.
20 Wetboek van Strafrecht. Editie Schuurman en Jordens 1916.
M L Tissier L\'Avortement théraoeutique et la lo. Archives
^ensueUes d\' Obstétrique et de gynécologie J^v.^ ^^

Dr E Wilhelm. Frauenheilkunde und Strafrecht, Monatschr. L

^Kriminalpsychologie und Strafrechtrcform, 1911, blz. 53
E W V Dam v. Isselt. De Strafrechtelijke aansprakelijkheid
"van den Medicus, 1902, blz. 123.

18.
19.

21.
22.
23.

-ocr page 223-

NASCHRIFT.

Mijn beschouwingen resumeerende, treft het dadelijk, dat de euge-
netische maatregelen niet als doelmatig te beschouwen zijn. Dit wil
echter niet zeggen, dat de eugenetiek een ondoelmatige leer is.

Het eugenetische streven is een teeken des tijds. Dit streven is
een manometer, dat er iets niet in den haak is. Mijn onderzoek toont
niet aan, dat de gevaren niet bestaan, maar dat het juist niet in
den haak is met de wijze, waarop die gevaren bestreden worden.

Het onderzoek leert ons dus:

De oudheid heeft doen zien, dat de eugenetiek, die voert tot op-
heffing des huwelijks, een valsche leer is.

Het huwelijk is een natuurlijke eugenetische instelling.

De nieuwere eugenetiek tracht zich overal aan te passen, door al
te groote ijver van haar aanhangers worden eugenetische maatregelen
ingesteld en door wetten bekrachtigd, gebaseerd op onrijpe erfelijk-
heidsvoorstelllngen en onjuiste juridische opvattingen, in strijd met
recht, wet en moraal.

Hierdoor ontstaat onrechtvaardig huwelijksverbod, even zoo onge-
oorloofd onvruchtbaar maken en tenslotte het dooden om eugenetische
redenen.

In een van groote problemen vervulden tijd, waarin wij thans leven
is een dergelijk vervormd stelsel niet onbedenkelijk.

Het kan er deels toe bijdragen den pijler van de maatschappij, het
huwelijk, nog meer tc schokken dan het thans reeds geschiedt; deels
zal het de hand reiken aan de lichtvaardigheid der Neo-Malthusi-
aansche leerstellingen en kan aan den anderen kant den strijd om
het bestaan tot den schrillen vorm van den moord doen overslaan.

Daarom passsen in een tijd, dat de historie met verdubbelde snelheid
zich ontwikkelt, ook in dubbele mate voorzichtigheid en koele over-
wegingen.

De eugenetiek moet terug van den ingeslagen weg, terug naar het
onderzoek van het zoo belangwekkende gebied der erfelijkheidsleer,
zonder nog maar dadelijk iets te willen toepassen van een wetenschap,
die wij ons nog niet goed eigen gemaakt hebben.

Vooral terug van de voorbarige eugenetische wetten en wets-
voorstellen, die de schuddende maatschappij nog meer zullen doen
ineenstorten.

O

-ocr page 224-

ERRATA.

Op blz. 3, 2e regel v.o. staat: residurum, lees: residuum.

coercileve, lees: coercieve.

Op blz. 11, onderste regel staat: in plaats stelde, lees: in de

plaats stelde.

Op blz. 40, 21e regel v.b. staat: rus, lees: ras.
Op blz. 69, 22e regel v.b. staat: Trouss, lees: Trousseau.
Od blz. 80, 12e, 14e, 16e, 18e, regel v.o. staat: atroptie, lees:
^ atrophie.

Op blz. 90, 2e regel v.b. staat: psychoren, lees: psychosen.
Op blz. 97, 7e regel v.o. staat: heerditairen, lees: hej-edüairen.
Op blz. 106, 4e regel v.b. staat: kindschheid, lees: kindsheid.
Op blz. 120, 19e regel v.o. staat: bodendien, lees: bovendien.
Op blz. 140, lle regel v.o. staat: erfelijkswetten, lees: erfelijk-

heidswetten.

Op blz. 140, 9e regel v.o. staat: liggen, lees: leggen.
Op blz. 155, 5e regel v.o. staat: hystereotomie,
lees: hysterecto-

mie.

atrnokansis, lees: atmokausis.
Op blz. 164, 22e regel v.o. staat: sterilisatie verkiezen, lees:

sterilisatie te verkiezen.
Op blz. 172, 21e regel v.b. staat:- Gewaakt, lees: Gemaakt
Op blz. 205, 13e regel v.o. staat: hoofdstuk
I, lees\': hoofdstukV.

-ocr page 225-

m)

-.r. -Àw"- y

v". V

Qf

N

:

rit ^«if^-^\'vsiw»\'-,,. .....

Lofe

If-\'

.A

-ocr page 226-

3«!

WL- \' \'-»Ivïl

mi\'

W

i

m

m

^^^ m

-ocr page 227-

STELLINGEN.

1. Het onvruchtbaarmaken of het dooden van minderwaardigen,
evenais de provocatio abortus om eugenetische redenen, is van

•allen voldoenden medischen grond ontbloot en bovendien uit
ethische, moreele en juridische overwegingen ongeoorloofd.

2. De geneeskundige staatszorg ten opzichte van het huwelijk,
zoowel het gedwongen geneeskundig onderzoek vóór de ver-
loving als het huwelijksverbod, is een verwerpelijke insklling.

3 De scheiding, door physiologen (von Kries. Parinaud e. a.)
gemaakt tusschen het zien met staafjes en dat met kegeltjes,

is gevormd door een opvatting, die niet met de werkelijkheid \'

overeenkomt.

4 De proeven van Eckstein over dierlijke hypnose zijn niet
bewijzend.

5. De behandeling van schoohnyopie met radium berust op een
onvoldoenden grondslag.

fi Rii de chirurgische behandeling van de struma is de extirpatie
van de helft van de schildklier, niet de resectie de aangewezen

operatie.

7. De hyperemesis gravidarum heeft zelden alleen een psychische
oorzaak.

8 De „.et eouoïd gevulde sehildklierblaasjes en de eveneens met
colloïd uevnlde blaasjes, die in de hypopl.ys.s worden aange-

iroffen, zijn in hu^.wording geheel verselullende elementen.
> •

-ocr page 228-

9. Reeds gedurende het leven kan door middelen, zooals adrenaline
en strychnine, die invloed uitoefenen op de koolhydraatstofwis-
seling van de lever, een deel van het glycogeen in de bloed-
wegen geraken.

10. Bij darmaandoeningen behoort steeds een onderzoek te geschieden
naar reduceerende> stoffém imde uririey speciaal pentosen.

11. De eosinophile leucocyten in haarden van locale eosinophilie
zijn niet op de plaats zelve-ontstaan.

IZ De geneeskundige, die een persoon met of zonder diens toestem-
ming om eugenetische redenen onvruchtbaar maakt, is strafbaar
volgens art. 300—305 W. v. Str.

13. De regel- van Meixner, dat het glycogeengehalte van de.;lever
aanwijzing, geeft van- het al of
niet plotseling ingetreden zijn. van
den dood, is niet voor alle gevallen geldig.

14. In het belang\'der volksgezondheid i behoort, men met de ver-
betering der woningtoestanden,
evenals. den aanbouw van
nieuwe woningen of kleine boerderijen, in de allereerste plaats
op het platteland te beginnen.

\'15. De wijkverpleegster ten, platten lande behoort\'in het bezit te zijn
van een getuigschrift van bekwaamheid in de theorie\'en de
toepassing van de algemeene narcose.

-ocr page 229-
-ocr page 230-