-ocr page 1-

z

DE RISICO BIJ DEN GENUSKOOP.

PROEFSCHRIFT

magtigikct van den bectoe magnificus

J. J. VAN OOSTERZEE,

OF.WOON HOOGLSSRAAR IX DE GODGELEERDHEID,

TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

ek

VOLGENS BESLÜlT DER BEGTSGEIEERDE FACULTEIT,
TES VBEKEIJGING VAN DEN GEAAD

tan

®ni1ar h \\)ti llninrinsrji m ItkEkugEji Etgt,

AAK

DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT

TE VEEDEDIGEN
DINGBDAQ den 2den junij 186S, NAMIDDAGS ten 3 UBB,

JOHAN GREGORIUS VOGEL,

J. PE KRÜYEÏ.
1.868.

-ocr page 2-

stoom Snelpersdruk Tan !.. H. Bosch en Zoon, te ütreclit,

-ocr page 3- -ocr page 4-
-ocr page 5-

T N H (-) U D.

hileiciing....................Bh,

H O O P D S 1\' TJ K I.

Koop van individueel bepaalde zaken, en van zaken,

^\'\'-Ike alleen ten opzigte van de soort bepaald zijn. . . «

Hoofdstuk II.

^Velke risico heeft de kooper te dragen bij den koop

individueel bepaalde zaken?..........

Hoopdstxjk III.

^Velke risico draagt de kooper bij den koop v-an zaken,

"^^P-en ten opzigte van de soort bepaald?.......

5 1\' Wat leert het Eomeinsche regt omtrent de risico

den genuskoop?..............

S 2. De hedendaagsche regtsleer en wetgeving omtrent

nsieo bij den genuskoop.

De regtsleer en de wetgèving in Duitsehland. .

Het Duitsche Handelsregt........

De regtsleer en de wetgeving in Frankrijk . .

Tets over de risico bij den koop in het Engel-
sche regt.

XL

23.

34.
36.

47.
72.
82.

de

-ocr page 6-

I). De reg-tsleer iu Nederlaud ten. opzigte yau de
risico bij den genuskoop...........Blz. gg.

E. Aan welk stelsel omtrent de risico moet, bij den
koop van zaken alleen ten opzigte van de soort bepaald,
de voorkeur gegeven worden? Is dat stelsel niet in strijd
met de bepalingen van bet Eurgerlijk Wetboek, en komt
het overeen met de Nederlandsohe Handels-usance? , . » 104.

-ocr page 7-

INLEIDING.

Onder de vele en verschillende lerens- en regtsbe-
trekkingen, waarin de mensch zich kan geplaatst zien,
komen er bijkans geene zoo menigvuldig voor, als die,
\'^^elke uit koop en verkoop ontstaan. De ontwikkeling
"^an dat regtsinstituut hield met de beschaving gelijken
tred. Naarmate de mensch in beschaving vordert, ver-
üienigvuldigen zijn behoeften, en houdt hij op daaraan
uitsluitend door zich zeiven te voldoen. In de beschaafde
öiaatschappij werkt ieder zooveel mogelijk voor an-
<^eren en tracht daardoor voor zich zeiven het groote
i\'uilmiddel, het geld, te verkrijgen, ten einde zich,
Qaar gelang zijner behoeften, de produkten van eens
andermans werk en arbeid te kunnen aanschaffen. Nu
eens vrijwillig, dan weder uit den aard der zaak daar-
toe genoodzaakt, zal hij zich meestentijds die zaken
^^óü trachten te verwerven, dat hij ze onherroepelijk
de zijne zal mogen noemen, en daarvan niet alleen
ttiaar een tijdelijk genot of bezit zal hebben; dat wil
^ggen: in verreweg de meeste gevallen zal hij zich
die zaken
hoopen.

Koopen, zoo kan men het kortelijk uitdrukken, bestaat in
het ruilen van een zaak tegen geld, of liever tegen zekeren
P^\'ijs in geld uitgedrukt \'j. Dit laatste behoort tot het

1) Art. 1493 Burg. Wetb,

-ocr page 8-

wezen van het koopcontract, en daardoor onderscheidt
het zich van de
rmling waarbij een zaak tegen een
andere zaak wordt ingewisseld en waar alzoo het onder-
scheid niet zigtbaar is tusschen datgene, wat te koop
wordt aangeboden, en datgene, wat daarvoor in ver-
goeding gegeven wordt. Als men
Jcoopt, verklaart men
zekeren prijs voor een zekere zaak te zullen betalen;
als men
verkoopt, verbindt men zich, om tegen een
vast bepaalden prijs, een bepaalde zaak te leveren.

De oorspronkelijke vorm van den koop is de rui-
ling; dat leert de kindschheid van alle volkeren,
en de reden daarvan is de onbekendheid met het
algemeene ruilmiddel, het geld. Maar is dat laatste
eenmaal bekend geworden, dan treedt de koop uit
dezen oorspronkelijken vorm te voorschijn. Ruilhandel
treft men bij de ruwste en meest onbeschaafde vol-
keren aan; wel een bewijs, dat de koop gegrond is
op een der allereerste behoeften van den mensch,
die zich dagelijks doet gevoelen. Van daar ook, dat
dit regtsinstituut, in zijn meest ontwikkelde gestalte,
ontdaan bleef van alle knellende en belemmerende
vormen. Op de zoo hoogst eenvoudige grondslagen,
door het Romeinsche regt gelegd, werd de leer van
het hedendaagsche regt opgebouwd; een korte ontwik-
keling van het eerste, met een vergelijking tusschen de
oude leer en de hedendaagsche wetgeving, zal ons
doen inzien, dat de hoofdzaak geen verandering
ondergaan heeft.

Koop en verhoop (emptio venditio) behoort in het Ro-
meinsche regt tot de verbindtenissen, die uit over-
eenkomst onstaan (obligationes ex contractu), en wel
uit die contracten, die eenig en alleen door den over-

1) Art. 1577 Burg. Wetb.

-ocr page 9-

eeiistemmeiiden wil van partijen tot stand komen
(door den nudus consensus), zonder dat daartoe nog

uiterlijk feit (res), woorden (verba) of wel ge-
schrift (literae) vereischt wordt. Daarin kwam de
koop met de huur en verhuur (locatio conductio), de
\'Maatschap (societas) en de lastgeving (mandatum) over-
een i). Voorts behoort het koopcontract tot de twee-
^ydige overeenkomsten (contractus bilaterales , synallag-
■^atici), dat wil zeggen : elk van beide partijen heeft
het regt om van de andere partij iets (een praestatie)
te vorderen, en is op haar beurt jegens de weder-
partij tot iets (een contra-praestatie) verpligt.

^ at is nu het doel en welke zijn de gevolgen van
koopcontract? Beginnen wij met het eerste. Als
doel van het koopen kan men kortelijk aangeven
et verkrijgen van een zaak; en wel zóó, dat men
daarover de volle magt en heerschappij zal kunnen
•uitoefenen. Toch houde men wel in het oog, dat het
opcontract op zich zelf den eigendomsovergang niet
"Medebrengt 2) _ maar dat deze daaruit onder zekere ge-
gevens,
kan, QU meestal voortvloeijen. Deverkooper,
Sölden wij reeds, verbindt zich tot levering. Levering
verbonden met een regtstitel van eigendoms-overgang,
afkomstig van hem, die geregtigd was om over den
Eigendom te beschikken, 3) doet eerst den eigendom
Het koopcontract op zich zelf draagt dus
geenszins den eigendom van de verkochte zaak op den
ooper over; het is slechts een regtstitel van eigen-
Bezit en eigendom blijven tot aan de

Gaius ni, 135—162. Inst. III, 22—36.

Wij spreken hier alleen van het algemeene regt; een ander
®ysteem volgt de Code Civil, art, 1583, waarover later ia het

oreede.

Art. 639 Burg. Wetb.

-ocr page 10-

levering bij den verkooper; het contract is slechts
een
persoonlijke band tusschen den verkooper en den
kooper, waaruit voor eerstgenoemden de verpligting
tot levering i) voorvloeit, en waardoor derhalve de
laatstgenoemde nog geen
zakelijh regt op de zaak,
die het onderwerp van het contract uitmaakt, ver-
kregen heeft.

Wat de gevolgen van het koopcontract betreft, zoo
vloeijen daar in de eerste plaats, zoo voor den ver-
kooper als voor den kooper, verschillende verpligtin-
aen uit voort, waartoe beiden zich door het sluiten van

O \'

het contract verbinden. De verkooper neemt twee
verpligtingen op zich: de levering en de vrijwaring
en de kooper heeft insgelijks twee verpligtingen: hij
moet de verkochte zaak aannemen, en daarvoor den
bepaalden prijs betalen 3).

Staan wij eerst bij den verkooper stil. Wat is
levering? Deze bestaat in de feitelijke of, waar die
niet mogelijk is, in de formele overgifte van de
zaak. Later hopen wij de verschillende wijzen na
te gaan, waarop de levering geschieden kan, en de
verschillende vormen, die zij kan aannemen. Daarom
mogen wij hier met dit weinige volstaan.

1) Men zie het onderscheid tusschen art. 1493 Burg. Wetb.,
waar van
leveren, en art. 2397 Ontwerp 1820, waar van eigen,\'
dom overdragen
gesproken wordt, als verpligting van den verkoo-
per; het eerste is meer in overeenstemming met het
habere lieer e
van het Romeinsche regt,

2) Art, 1510 Burg, Wetb, L. 11, §. 2 D. de act. empti et
vend, (19. 1): Et inprimis ipsam rem praestare
venditorem oportet,
id est,
trader e. L. 30, § 1 D. eod.: Quamvis enim alioqum
verum sit venditorem hactenus teneri, ut rem emptori hahere
liceat, etc.

3j Art. 1549 eu art. 1554 Burg Wetb.

-ocr page 11-

Wat moet de verkooper vrijwaren ?

Het hahere licere, zooals de Romeinen het uitdrukten,
dat wil zeggen, het rustig en vreedzaam bezit, zonder
dat derden op het van den verkooper verkregen regt
eenigen inbreuk kunnen maken. Dus niet den eigen-
dom , want het geval kan zich b. v. voordoen, dat de
verkooper eerst bezig is zich door verjaring den eigen-
dom te verwerven. — Met deze vrijwaring van het
vreedzaam en rustig bezit van de gekochte zaak,
is nog een andere verbonden van verborgen gebreken
of van de zulke, die aanleiding geven tot vernietiging
^an den koop.

Wat nu den kooper aangaat, deze is, zeiden wij,
m de eerste plaats tot aanneming verpligt. Dit zal ons
later blijken van invloed te zijn op de risico, die de
verkooper te dragen heeft. In de tweede plaats moet
de kooper den bepaalden prijs betalen. Tijd, plaats
wijze van betaling, dat alles moet door partijen te
"^oren bepaald zijn; bij gebreke hiervan zal men zich
ttioeten houden aan de bepalingen der wet.

Behalve de verpligtingen, waartoe de verkooper en
de kooper beiden, uit kracht van het contract, gehouden
heeft dit nog een ander belangrijk gevolg:
zoodra
koop tot stand is gekomen, gaat de risico van de ver-
kochte zaak van den verkooper op den kooper over.
Het
schetsen en ontwikkelen van dit gevolg is het onderwerp
dezer verhandeling. Wij rekenen het daarom van ge-
"^igt de algemeene beginselen van dit leerstuk in het
hreede te ontvouwen, maar daarvoor is het Mer de
plaats niet; wij verwijzen den lezer naar Hoofdstuk II
en III van ons geschrift.

Laat ons thans nog eens op het vroeger gezegde
terugkomen. Tot het sluiten van het koopcontract,
beiden wij, is niets anders noodig dan de overeen-

-ocr page 12-

stemmende wil van partijen Hoe zal deze blijken,
en waarop moet hij gerigt zijn ?

Wat de eerste vraag betreft, zoo merken wij al
dadelijk, als gevolg van het boven gezegde, op,
dat het koopcontract aan geen vorm gebonden is,
mits de wil van parti-jen maar duidelijk worde ge-
openbaard. Schrift is daartoe niet noodig, tenzij de
wet dit voor enkele gevallen mögt voorschrijven, of
partijen het uitdrukkelijk mogten begeeren; in alle
gevallen dient het alleen tot bewijs. Meestal zullen de
partijen haren wil in woorden uitdrukken, maar zelfs
deze worden niet vereischt, en de wil kan even goed
op andere wijze stilzwijgend worden kenbaar gemaakt.

Waarop moet die overeenstemmende wil van partijen
gerigt zijn ? Op twee dingen: op de zaak, die het
voorwerp zal uitmaken van het koopcontract, en op
den daarvoor te betalen prijs.

Wat de zaak betreft, daarover mag, bij het aan-
gaan van de overeenkomst, niet de minste twijfel
bestaan; zij moet duidelijk zijn aangewezen (certa). In-
dividuele bepaaldheid is dan nog geen vereischte,
maar
wordt dit eerst ten tijde der vervulling; tusschen het
aangaan van de overeenkomst en het -vervullen daar-
van mag derhalve zekere relatieve onbepaaldheid van
de zaak bestaan. Zien wij thans, hoeverre zich die
onbepaaldheid kan uitstrekken, zonder het
contract
zelf te schaden. Vooreerst treffen wij haar aan bij den
alternatieven contractsvorm, daar, waar een keuze
gelaten is aan den verkooper, aan den kooper
of aan
een derde Vervolgens, en dit is voor ons onderwerp

1) L. 1, 2 D, de coïitr. empt. (18, Ij: Est antem emptio
juris gentium, et ideo
consenm peragitur. Art. 1494 Burg. Wetb.

2) L. 25 pr. D. eod.: Si ita distraMtur, illa, aut illa re$,
utram eliget venditor, haec erit empta.

-ocr page 13-

Tan belang, daar, waar de zaak slechts ten opzigte
van de soort is bepaald, waar dus alleen het genus is
aangewezen, waaruit een zekere hoeveelheid zal moeten
>ïvorden genomen. Zulks geschiedt met het oog op de
eigenschappen, die de zaken van zekere klasse met
elkander gemeen hebben; hoe meer eigenschappen men
op die wijze aanduidt, hoe enger de kring wordt,
daaruit die zaken gekozen moeten worden. Het is
ttogelijk een zaak, door opsomming van de vele ver-
eischte eigenschappen, haarfijn te omschrijven, zonder
haar toch nog individueel aan te duiden.

Zoowel bij den alternatieven vorm van het koop-
contract, als bij het bepalen der
zaak alleen ten opzigte
van de soort, kan deze reeds vóór de vervulling
individuele bepaaldheid verkrijgen;
op zijn laatst kan
dit ten tijde der vervulling van het contract geschieden,
en wordt dan zelfs uit den aard der zaak noodzakelijk.

Dat een zaak ten tijde van het aangaan van den koop
nog niet bestaat, neemt niet weg, dat zij dan reeds een
^es certa kan zijn, mits maar het vooruitzigt besta,
dat zij eenmaal zal bestaan

Ten slotte zij nog aangemerkt, dat alleen die
zaken vatbaar zijn voor koop, die in den handel
2iijn en niet alleen die zaken zelve, maar ook haar
bezit 3).

De zaak moet dus, gelijk wij zagen, een zekere zijn.

1) Art. 1370 Burg. Wetb. met de uitzondering van al. 2.

2) L. 3é, §. 1 D. eod.: Omnium rerum, quas quis habere, vel
possidere, vel persequi potest, venditio recte fit. — Er bestaat
groot versehil tusschen de 1. 28 eod. : Bem
alienam distrahere
qiem posse, nulla dubitatio est, en art. 1507 Burg. Wetb.: Koop

verkoop van eens anders goed is nietig.

3) L. 34, 4 D. eod.: Rei suae emptio tune valet, cum ab
initio agatur, ut
possessionem emat, quam forte venditor habuit.

-ocr page 14-

Eveneens is het met den prijs \'). Ook deze moet nooit
eenige aanleiding tot twijfel kunnen opleveren. Maar
gelijk daar, behoeft ook bier, niet reeds van den be-
ginne af volstrekte zekerheid te bestaan, zoo maar het
middel is aangewezen, waardoor later die zekerheid
zal verkregen worden. Zoo kan men verkoopen tegen
den marktprijs, zonder dat de verkooper of de kooper
weten hoeveel deze bedraagt

Met dat onbepaalde van den prijs kan zeer goed een
relatieve onbepaaldheid van de zaak verbonden worden,
b. V. als ik u tegen den marktprijs het graan verkoop,
dat ik morgen nog onverkocht op mijn zolder zal
hebben liggen. Faalt het middel, waardoor óf de zaak
óf de prijs, óf wel beide, bepaald moeten worden, dan
is de koop nietig, en is het, als of er tusschen den
verkooper en den kooper nooit eenige overeenkomst
had bestaan.

Dat bepaalde van den prijs is echter niet zijn eenig
vereischte; volgens het Romeinsche regt moet deze
bovendien bestaan uit pecunia numerata en tevens
verum en justum zijn. De prijs moet waar (verum) zijn,
dat wil zeggen, niet kwanswijs vastgesteld om daar-
mede andere handelingen te bemantelen en de wet

1) Gajus in, 140: Pretium autem certum esse debet.

2) Over het geval, dat eea zaak verkocht was tegen den prijs,
waarop een derde deze zou schatten, was vóór Justinianus strijd in
het Romeinsche regt; men zie Gajus l.I, en de beslissing van Justi-
nianus, Inst. 1.1, §. 1. al. 3 en 3. Voor het Ned. regt zie men art.
1501 Burg. \'Wetb.: «de koopprijs kan echter aan de begrooting
van een derde worden overgelaten. Indien die derde de begrooting
niet wil of niet kan doen, heeft er geen koop plaats,"

3) List, 1.1. 3.: Item pretium in numerata pecunia con-
sistere debet; waarover vroeger strijd tusschen Sabinianen en Pro-
culeanen.

-ocr page 15-

te ontduiken (simulatum) \'). Dit vereischte mag men
ook door ons regt gevorderd rekenen; het andere, dat
de prijs billijk (justum) moet zijn, mist voor het Neder-
landsche regt zijn beteekenis. Had, volgens het Ro-
meinsche regt, de verkooper minder dan de helft van
den waren prijs ontvangen, dan was dit laesio enor-
mis en had hij het regt, op dien grond de overeen-
komst te verbreken, tenzij de kooper door tot het ware
bedrag bij te passen, haar van kracht deed blijven. Van
het omgekeerde geval (laesio van den kooper) wordt niet
gesproken, zij schijnt derhalve geen regtsgevolgen te
hebben gehad. Een bepaling omtrent de laesio enormis
Wordt in onze wet gemist

In weinige woorden hebben wij zoo het wezen van
den koop geschetst, althans voor zooverre dit onmid-
deljjk met ons onderwerp in verband staat. Vele punten
gingen wij met stilzwijgen voorbij, maar dit weinige
zal toch genoeg zijn, om te doen zien, dat, behoudens
enkele wijzigingen, de hoofdzaak in het nieuwe regt
dezelfde bleef als in het Romeinsche. Het handels-
verkeer riep evenwel nieuwe toestanden in het leven,
die den Romeinen ten eenenmale onbekend waren,
zoo moest de geheele leer van de zoogenaamde Distance-
Kauf, waarbij de verkooper en de kooper zich op ver-

1) L. 3 C. de contr, empt. (é. 38): Si donationis causa, vendi-
tionis simulatus contractus est, emptio in sua deficit substantia.

2) L. 3 C. de resc. vend. (4. 44): Hem majoris pretii, si tu
vel pater tuus
minoris distraxerit, bumanum est, ut, vel pretium
te restituente emptoribus, fundum vennndatum recipias, auctoritate,
\'jadicis intercedente; vel si emptor elegerit, quod deest justo pretio,
recipias. Minus antem pretium esse videtur, si nee dimldia pars
\'\'\'eri pretii soluta sit.

3) Doch niet in den Code Civil, art. 1674, alwaar de lésion moet
bedragen: plus de sept douzièmes dans le prix d\'un immeuble.

-ocr page 16-

schillende plaatsen bevinden, door het nieuwe regt zelf-
standig worden geregeld. Men koopt nu zaken, die men
nooit gezien heeft, en waarvan dikwijls noch de ver-
kooper noch de kooper weten of zij bestaan. Zoo is het
ook met dat koopcontract, waarover wij in dit opstel
wenschen te handelen, dat zaken tot voorwerp heeft,
alleen ten opzigte van de soort bepaald. Wat den Ro-
meinen daarvan bekend was, vormt nu van die geheele
leer slechts een klein onderdeel, namelijk de zooge-
naamde emtio ad mensuram, waardoor zaken bij de
maat, bij het getal of bij het gewigt verkocht werden,
altijd echter, naar het schijnt, in tegenwoordigheid van
den kooper of althans van diens plaatsvervanger. Van
verzendingen wordt in het Romeinsche regt niet gesproken;
wellif^t kenden zij reeds
bestellingen, maar slechts een
enkele Digestenplaats geeft ons grond dit te vermoeden,
en eenige regelen omtrent de risico, daarbij te volgen,
zal men vruchteloos zoeken. Wij treden dus bij de
behandeling van ons onderwerp, de risico bij koop
van zaken alleen ten opzigte van de soort bepaald, op
een geheel nieuw terrein; de groote moeijelijkheid
daarbij toch is vooral (gelijk wij later zullen zien) in
het geval van bestelling en verzending gelegen. Toch
zullen wij het nieuwe gebouw, dat wij willen trachten
op te trekken, op de hechte en voor ons nog deug-
delijke en onveranderde grondslagen van het Ro-
meinsche regt, vestigen.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK 1.

Koop van individueel bepaalde zaken, en van

zaken, welke alleen ten opzigte van de
soort bepaald zijn.

Over de wijzen, waarop de zaak, die het voorwerp
van het koopcontract uitmaakt, bepaald kan zijn, spra-
ken wij reeds met een enkel woord in onze Inleiding,
toen wij als eerste vereischte van die zaak vast stelden,
dat zij een zoogenaamde res certa moest zijn. Wij
zeiden toen, dat het slechts ten opzigte van de soort
bepaald zijn op dat vereischte geen inbreuk maakt,
fhans evenwel moeten wij dieper tot het wezen der
zaak doordringen, en nagaan, vooreerst, waarin dat
ten opzigte van de soort bepaald zijn, gelegen is, en
hoe het zich van de individuele bepaaldheid onder-
scheidt; vervolgens, onder welke verschillende vormen,
het zich kan voordoen, en eindelijk, hoevende zich de
daaruit voortspruitende relatieve onbepaaldheid van de
zaak mag uitstrekken, zonder het contract zelve te
vitieren. Vooraf zij echter opgemerkt, dat wij hier
"^et geen objectief verschil van zaken te doen hebben,

-ocr page 18-

zelfs in het geheel met geen verschil van zaken j het ver-
schil betreft alleen hare
wijze van bepaling; en dit verschil
is bovendien geheel en al
mljecüef, dat wil zeggen,
de bepaling geldt alleen in een bijzonder geval voor een
bijzonder persoon, en mist daardoor alle algemeenheid.
Dezelfde zaak kan voor den een individueel bepaald
zijn, en voor een ander alleen ten opzigte van de soort.
In het laatste geval is vooreerst nog maar alleen het
genus of de soort aangewezen, waaruit later de indivi-
dueel bepaalde zaak of species zal afgescheiden worden.
Omschrijft men een zaak alleen ten opzigte van de
soort, dan zal men het onbepalend lidwoord of het
telwoord gebruiken; bepaalt men zoodanige zaak indi-
vidueel, dan bezigt men het bepalend lidwoord of het
aanwijzend voornaamwoord.

Het groote juridische verschil tusschen beide wijzen
van bepaling bestaat hierin, dat men zich geen toe-
standen denken kan, waarin op de zaak onmiddelijk
wordt ingewerkt, zoo zij slechts ten opzigte van de
soort bepaald is. Zakelijke regten geven juist tot dat
inwerken regt; van daar, dai geen zakelijke regten
denkbaar zijn op zaken, slechts ten aanzien van het
genus bepaald. Geen eigendomsregt op
een huis, geen
pandregt op
een edelgesteente. Evenmin zijn daarop
die handelingen mogelijk, waardoor men de zakelijke
regten verkrijgt, zooals toeëigening, natrekking, opdragt
of levering, enz.

Anders is het ten opzigte van de persoonlijke regten,
uit de verbindtcnis geboren, waarbij men tot het geven
van een zaak verpligt is. Hier is het mogelijk, het
individualiseren zoolang uit te stellen, tot dat de
aard
der zaak bepaaldheid eischt, dat is: (op zijn laatst)
tot op het oogenblik der praestatie. Men zou zelfs
dan nog een uitzondering kunnen maken voor het

-ocr page 19-

geval dat de praestatie niet reëel geschiedt, maar door
schuldvergelijking plaats heeft. Maar, behoudens deze
enkele uitzondering, moet iedere verbindtenis, ook
wordt ze gesloten met een object van praestatie,
alleen ten opzigte van het genus bepaald, noodzakelijk
Hiet een species eindigen. Ihering\') drukt dit kortelijk
aldus uit: het voorwerp van de verbindtenis is een
genus, het voorwerp van de betaling (praestatie) een
species; juister nog zegt Bekker dat men niet zoozeer
de zaak verschuldigd is, als wel hare praestatie; het
dare of facere, hetwelk natuurlijk een species on-
derstelt.

Het onderscheid tusschen beide wijzen van bepaling
berust op de eigenschappen der zaak, naarmate zij
die al of niet met andere zaken gemeen heeft. Noem
ik een species, dan duid ik een zaak aan, voorzien van
een of meerdere eigenschappen, die zij alleen bezit,
al heeft zij ook alle overige met andere zaken gemeen;
door het opsommen van die eigenschappen bepaal ik
de zaak individueel, en onderscheid ik ze van alle andere,
^aar een genus omvat meerdere individuen, die vele
eigenschappen gemeen
hunnen hebben , die er minstens
één gemeen
moeten hebben; en daarvan zal het af-
hangen, of het genus meer of minder beperkt is; de
schakeringen zijn talloos, en met regt noemt Ihering het
begrip van genus hoogst rekbaar. Zoo kan men b. v. in
het algeuieen spreken van een
paard, zonder meer; dan
er niets dat aanduidt, aan welke klasse uit het

1) Jahrbücher für die Dogmatik des heutigen römischen und
deutschen Privatrechts; Vierter Band, S. 366. Beiträge zur Lehre
voa der Gefahr beim Kaufcontracte.

2) Jahrbuch des gemeinen deutschen Rechts, herausgegeben von
Bekker und Muther; ï\'ünfter Band, S. 350. Zur Lehre vom Ge-
nuskauf.

-ocr page 20-

geheöle genus paard men denkt; maar vermeldt men er
nu een eigenschap bij, en spreekt men van een paard
Friesch ras, dan scheidt men reeds een deel uit het
geheele genus af, dat op zich zelf weder een genus
vormt, waarin het bedoelde paard begrepen is; zoo
voortgaande, maakt men telkens het genus al enger en
enger, b. v. een
driejarig paard, Friesch ras, een drie-
jarig
»^emV-paard Friesch ras, enz. enz. Bedoelt men ech-
ter een bepaald individu, dan laat men de aanwijzing
van al die gemeenschappelijke eigenschappen achterwege,
en voegt eenvoudig bij den naam van het genus de
eigenschap, die de bedoelde zaak alleen bezit, b. v. het
paard,
dat ik gisteren kocht.

Behalve door het telkens toevoegen van eigenschap-
pen , kan men het genus nog op een andere wijze
beperken. Men kan namelijk een deel van het genus
afsnijden, door bijvoeging van een plaats in de ruimte.
Spreekt men onbeperkt van b. v. 10
mud tarwe, dan
omvat het genus al de tarwe, die op de wereld voor-
handen is; anders evenwel wordt het, als men zegt
10 mud tarwe
uit die lading, van dien zolder, enz.\').

Uit hoevele individuen kan nu wel een genus bestaan?
Het maximum is niet te bepalen; het minimum is twee,
want zoolang een zaak een of meerdere eigenschappen
met een tweede gemeen heeft, vormen deze beide te
zamen een genus.

Als de zaak, die het voorwerp van een verbindtenis
uitmaakt, slechts ten aanzien van de soort bepaald is,
en deze laatste uit slechts zeer weinige individuen be-
staat, dan zal er eenige overeenkomst bestaan met
de
alternatieve verbindtenis, waarover wij in onze In-

1) Thöl {Haadelsrecht I § 73) noemt ia het eerste geval het
genus
uunübersehbar" in het tweede uübersehbar."

-ocr page 21-

leiding met een enkel woord spraken. Reeds bij de
ï^omeinsche juristen bestond er verschil van meening
omtrent de juiste afpaling van beider gebied. Toch blijft
de alternatieve verbindtenis haar bijzonder karakter
behouden; de verschillende zaken, waartusschen de
keuze wordt gelaten, zijn daarbij een voor een met
oame genoemd, en meestal door het voegwoord
qf
gescheiden. Wat beide vormen van verbindtenis gemeen
hebben, is de eigenschap, dat het voorwerp van
praestatie vooralsnog, bij het sluiten der verbindtenis,
betrekkelijk onbepaald is, maar later noodzakelijk indi-
vidueel bepaald worden moet.

Het genus kan, zeiden wij, uit slechts weinige
individuen bestaan, maar ook uit oneindig vele. Vol-
ttiaakt hetzelfde geldt van de species: 100, öOOOenz.,
paarden kan men zeer goed individueel bepalen. Ja,
zelfs alle onderdeelen van eenig genus, individueel opge-
somd, vormen weder een species. Bevinden zich 10
stuks runderen in de stal van A, en koop ik er daar-
van 9, zonder verdere aanduiding, dan vormen die
lo een genus; maar koop ik
de 10 stuks runderen uit
de stal van A, dan vormen deze een species. Hieruit
moge op nieuw de waarheid van het vroeger gezegde
blijken, dat alle verschil tusschen species en genus
slechts in de subjectieve wijze van bepaling gelegen is.

Nog lette men op de volgende eigenaardigheid: een
quota pars van het geheel, vormt een species, mits
dat geheel individueel bepaald zij. Ter opheldering
diene een voorbeeld, dat tevens de gewigtige gevolgen
Van beide wijzen van bepaling zal aantoonon.

Ik koop van A. een vijfde deel van zijn anker wijn
Voor ƒ9; de helft van die hoeveelheid wijn gaat door
toeval te loor, dan bekom ik slechts een vijfde deel
van de overgebleven helft, en betaal daarvoor toch de

-ocr page 22-

volle ƒ 9, daar het hier om een species te doen was,
en ik daarvan, na het sluiten van den koop, de risico
moet dragen. Anders evenwel, als ik gekocht had 9
flesschen a/1 de flesch; dan zijn die9 flesschenslechts
ten opzigte van de soort (het geheele anker) bepaald,
en na het te loor gaan van de helft, zal ik toch mijne
9 flesschen onverminderd mogen vorderen.

Uit het gezegde blijkt, hoe gemakkelijk een geheel
genus kan te niet gaan, wanneer dit zoo beperkt
was, dat het slechts uit weinige individuen bestond.

Het doet er niet toe, of de zaken, die het genus
vormen, reeds voorhanden zijn, of eerst l^ter zullen
bestaan. Toekomstige zaken, alleen ten opzigte van de
soort bepaald, vormen in het dagelijksch leven zeer
dikwijls het onderwerp vaneen verbindtenis, met name
bij bestellingen van nog te vervaardigen zaken. Wij
ontleenen aan Ihering het volgende voorbeeld: van een
nog niet afgedrukte gravure bestel ik
een of tie% der
eerste afdrukken; daarentegen zou de zaak individueel
bepaald zijn, zoo ik
de 10 eerste, afdrukken be-
steld had.

"Wij zagen , wat het beteekent: bepaald te zijn
alleen ten aanzien van het genus, en gaven een
overzigt van de verschillende wijzen, waarop zulk
een bepaling kan geschieden. Wij willen thans on-
derzoeken, onder welke voorwaarde een zaak, op
die wijze bepaald, het voorwerp van een koop-
contract kan zijn, zonder het contract te
vitieren.
Vooraf echter schijnt het ons hier de geschikte
plaats, om tegen een dwaling te waarschuwen,
waarin men bij dit onderwerp ligtelijk
vervalt:
tegen het verwarren namelijk van zaken, alleen ten
opzigte van de soort bepaald, en de
zoogenaamde
res fungibiles, verkeerdelijk in onze wet verbruik-

-ocr page 23-

zaken genoemd, daar het woovA fungiUUs alleen
aanduidt, dat een zaak door een andere vervangen kan
\'w^orden. Beter ware dus de benaming:
vermnglare ï^&n..
Hier geldt het een wezenlijk objectief verschil, naar
den innerlijken aard der zaken. Welke zaken door
andere kunnen vervangen worden, en welke niet, beslist
geheel en al de praktijk, en kan niet van te voren
borden uitgemaakt; voor zaken, zoo als geld, koren,
"^yn enz, moge de vervangbaarheid onveranderlijk vast-
slaan met anderen zooals b. v. glaswaren, aardewerk,
Porcelein enz., is dit het geval niet. De verwarring,
daarvan wij zoo even spraken, ontstond daardoor, dat
Vervangbare zaken of res fungibiles meest alle slechts
^en opzigte van de soort; niet vervangbare daarentegen
•Meestal individueel bepaald zijn ; het omgekeerde kan
®ehter ook zeer goed plaats hebben, als b. v.
het geld
die kist,
enz.

De zaak, die het voorwerp van het koopcontract uit-
\'^aakt, moet, zeiden wij, een vast bepaalde, een res certa,
^yn, en toch kunnen ook zaken, die alleen ten opzigte
^an de soort bepaald, dus relatief onbepaald, zijn, gekocht
verkocht worden. Hoe is dit laatste met het eerste
rijmen? De koop is geldig, wanneer er slechts een
•niddel bestaat, om dat onbepaalde later in volkomen
epaaldheid te doen veranderen. Partijen kunnen dit mid-
del aangeven, of ook, als voor de hand liggend, verzwij-
gen; zij kminen h^t qq
Jj ^an een derde overlaten. Faalt
et middel, of wel bestond het niet reeds van denbe-
l^nne af aan, dan blijft de zaak onbepaald, en het
koopcontract komt niet tot stand,
^ok op nog andere wijzen kan het voorwerp van

1) Art. 1791 Burg. Wetb. en art. 1463 Burg, Wetb,, waar ge-
^Prokea wordt van zaken, die door het gebruik te niet gaan.

-ocr page 24-

praestatie vooralsnog betrekkelijk onbepaald zijn, zon-
der dat dit schaadt aan het contract. De volgende
verdeeling zal ons van die verschillende wijzen een
overzigt geven:

A. De alternatieve vorm van verbindtenis: waarbij
meerdere, minstens twee, voorwerpen van praestatie
zijn, waartusschen de keuze óf aan den schuldeischer
óf aan den schuldenaar, óf wel aan een derde is over-
gelaten, welke verschillende praestaties dan gescheiden
zijn door het woordje
of-, ik schenk u óf mijn Vondel óf
mijn Bilderdijk óf mijn van Lennep. De zaken behoeven
hier geen species te wezen, maar kunnen ook alleen
ten opzigte van de soort bepaald zijn: ik verkoop u
óf mud tarwe, 4^10 mud rogge, enz.

B. Wanneer men verpligt is te geven een deel
van een species, welk deel zelf niet individueel,
maar

óf a) volgens maat, getal of gewigt bepaald is,

óf h) bepaald is in verhouding tot het geheel,
als deel daarvan.

C. Als de qualiteit van de verschuldigde zaak be-
paald is, waarmede alsdan de bepaling van de quan-
titeit, naar maat, getal of gewigt, moet verbonden zijn.

d) qualiteit en quantiteit zijn bepaald, en boven-
dien is de soort nog beperkt, waaruit men
de zaak zal moeten nemen.

1}) de soort is niet beperkt, of, volgens Thöl, niet
te overzien.

Deze verdeeling, die op alle verbindtenissen toepas-
selijk is, kan gemakkelijk ook op den koop worden
toegepast. Wij zouden die toepassing zelfs met stilzwijgen
kunnen voorbijgaan, ware het niet, dat zich een stem
tegen deze verdeeling had verheven, die ons de splitsing

-ocr page 25-

van C. heeft doen aannemen, hoewel wij het helang daar-
aan moeten betwijfelen, Fick namelijk onderscheidt
den
zuiveren van den ffemenffden genuskoop; de eerste is,
volgens hem, dan aanwezig, als het geheel, waaruit de
pvraagde hoeveelheid genomen moet worden, onbeperkt
bij den gemengden genuskoop is dat geheel daaren-
tegen beperkt. Bij den gewonen koop en verkoop
van waren bestaat, volgens hem, het genus uit de
hoeveelheid waren, die op de bedoelde marktplaats te
krijgen
is, en dit begrip heeft hij later 2), op eene
aanmerking van Goldschmidt 3), uitgebreid tot de waren,

1) Arcliiv für Wechselrecht VIII. S. 21—111 en 129—171:
Stellung einer nur theilweise fehlerhaften Waarensendung zur Dispo-
sition der Verkaüfers, von Dr. Heinrich Kck. Behalve de hier
Vermelde, maakt Mek nog eene andere onderscheiding, die namelijk
tusschen
zuiveren genuskoop en speculatie. De eerste komt zijns
laziens alleen voor: «beim Platzverkehr und zwar vorzügsweise bei
borsenmässigen Lieferungsgeschäften" (d, w, z, de zoodanige, waarbij
de verkooper zieh tot
leveren verpligt, en hij derhalve de zaken niet
)mst op het oogenblik van het sluiten van den koop behoeft te
l>ezitten, maar dan gehouden is, om ze zich van elders aan te
schaffen). Al wat daar buiten valt noemt Piek: speculatie. Waarin
bestaat hier het onderscheid? Niet in den vorm van het contract;
•ïeze is bij beide dezelfde, maar in de bedoeling van partijen, of
•Jeze namelijk een deugdelijken koop, dan wel een speculatie op
het oog hadden. Bij deze laatste is het partijen enkel en alleen
om de prijsverandering van het bedoelde genus te doen. Wij ver-
werpen de geheele onderscheiding, daar de bedoeling van partijen
nooit invloed kan uitoefenen op de regtsgevolgen van het con.
tract. Waar toe ook verder de boven vermelde beperking van den
zuiveren genuskoop, die een menigte gevallen daarvan buitensluit?

2) Archiv für Weehselrecht IX. S. 3 71: üeber die Natur des
modernen Distance-Kaufvertrags, von Dr. Fick.

3) Zeitschrift für das gesammte Handelsrecht, herausgegeben
von Dr. h. Goldschmidt III. S. 298,

-ocr page 26-

die reeds naar die plaats onder weg zijn, of daarheen
van andere plaatsen kunnen ontboden worden, nog
vóórdat de tijd van levering verstreken is.

Maar, zooals wij zeiden, die onderscheiding is van
weinig nut. Een juridisch belang is daaraan niet ver-
bonden; want, zooals Bekker teregt zegt, het onder-
scheid der contracten regelt zich slechts naar de wils-
verklaring der partijen, geenszins naar het verschil in
de aanduiding van het object van praestatie.

Wij meenen hiermede genoeg gezegd te hebben over
de beide wijzen, waarop men een zaak kan bepalen:
individueel en ten opzigte van de soort, en zouden
dus tot een ander onderwerp kunnen overgaan. Hier,
waar het de toepassing van die onderscheiding op het
koopcontract geldt, meenen wij echter eerst nog op een
paar bijzonderheden de aandacht te moeten vestigen. Er
moet een middel bestaan, zeiden wij, om die betrekkelijke
onbepaaldheid later te doen ophouden, anders geldt de
koop niet. Bij zekere waren, die bij de maat, bij het ge-
wigt of bij het getal plegen verkocht te worden, be-
staat dat middel in het meten , tellen, wegen. Nu zijn
er sommigen, die beweren, dat een koop van zoodanige
zaken een
voorwaardelijke is. Maar een voorwaarde is
een toevoegsel aan de wilsverklaring, krachtens het-
welk het gewilde regtsgevolg alleen onder zekere ge-
gevens plaats zal hebben, en het springt in het oog,
dat van zoodanige voorwaarde hier geen sprake kan
zijn. Men koopt niet,
mits er geteld, gewogen, geme-
ten worde, maar men verlangt het tellen enz. als nood-
zakelijk gevolg van den koop. Alleen in dien zin kan
er hier van voorwaarde sprake zijn, dat het tellen,
wegen, meten de
conditio sine qua non van zoodanigen
koop is, zonder welke de koop niet bestaan kan en
de zaak onbepaald blijft. Later, bij de behandeling van

-ocr page 27-

het Romeinsche regt, komen wij op deze dwaling
terug; de verkeerde opvatting van een plaats in de
Digesten is, zooals wij dan zien zullen, hare hoofd-
oorzaak.

Eenigszins met den koop bij de maat, het gewigt of
het getal verwant is de koop, welke
en hloe, bij den
hoop, geschiedt (per aversionem, in
Bausch und
Sogen); toch is het onderscheid groot.
Bij den koop
hij den hoop is de zaak, die het onderwerp van het
koopcontract uitmaakt, individueel bepaald, en vormt
een scherp begrensd geheel, een species, en dat wel
i\'eeds van den beginne af aan, zoodra partijen het con-
tract gesloten hebben.
Maar het bedrag van dat geheel
en van den daarvoor te geven prijs kan vooralsnog aan
partijen onbekend zijn.
Het eerste is het geval, wan-
neer ik b.
V. van A. zijn inboedel koop voor ƒ 1000.
Nu is de zaak volkomen bepaald, maar toch hebben
ïnisschien noch ik, noch
A. een juist denkbeeld van
het geheel.
Tevens kan ook de prijs van het geheel
Vooralsnog onbekend zijn: ik koop van A. al het
graan, dat hij morgen nog onverkocht zal hebben liggen,
^ / 10. het schepel. Er zal dan geen verschil kunnen
bestaan over de zaak, die verkocht is, maar eerst,
nadat men zal gemeten hebben, zullen partijen de
hoeveelheid en tevens den prijs van het geheel, te
Weten komen. Als men maar zich zeiven afvraagt, of
de zaak, die verkocht wordt, eene species is, of wel
slechts bepaald ten opzigte van de soort, zal men zich
tegen verwarring van den koop bij de maat, het getal
of het gewigt met dien bij den hoop (waarbij veeltijds
eveneens tellen, wegen, meten vereischt wordt) ge-
noegzaam vrijwaren.

1) Voor oas regt zie men art. 1498 Burg. Wetb.

-ocr page 28-

Gaan wij thans over tot de ontwikkeling van het
begrip van
gevaar of risico, en de toepassing daarvan op
het koopcontract. "Wij willen daarbij van het Romeinsche
regt uitgaan, daar dit, ook bij dat gewigtig leerstuk,
nog steeds de grondslag is van het nieuwere regt.

-ocr page 29-

HOOFDSTUK II.

WELKE RISICO HEEFT DE KOOPER TE DRAGEN,
BIJ DEN KOOP VAN INDIVIDUEEL
BEPAALDE ZAKEN?

Dikwijls ontmoet men in het dagelijksch leven
Woorden en uitdrukkingen, waarvan de beteekenis aan
een ieder klaar en duidelijk toeschijnt, maar die, bij
naauwkeuriger onderzoek, geenszins zoo eenvoudig blij-
ken te zijn. Wij rekenen daaronder ook het woord,
aan het hoofd dezer afdeeling geplaatst: het woord
risico, waarvan de beteekenis in onze taal wel is waar
door het woord
gevaar goed wordt wedergegeven, maar
Waarvan men zich toch ook bij ons meer bedient dan
Van het laatste. De Romeinen spreken hier van
penculum, de Duitschers van Gefahr-, de Franschen
zeggen eenvoudig, dat iets is
rram risques de quelqu\'un."

De leer van de risico had eigenlijk bij de behan-
deling van den koop en den verkoop in \'t algemeen
door ons moeten ontwikkeld worden, maar daar wij
haar juist met het
oog op den genuskoop wenschen

-ocr page 30-

te ontvouwen, komt het ons gepast voor, om aan
de behandeling van dit leerstuk een afzonderlijk hoofd-
stuk te wijden.

In den Codex en de Digesten wordt pencuhm tegen-
over
commodum gesteld: in de beide titels de periculo
et commodo rei venditae (D. 18.6, C. 4.48). Periculum
en incommodum worden derhalve op één lijn geplaatst,
en omvatten alles, wat tegenover nut en voordeel
staat. Dat periculum of incommodum nu verschil-
lend, naarmate de zaak geheel te niet gaat (periculum
interitus), of behouden blijft, maar in waarde vermin-
dert (periculum deteriorationis).

Voor het zakenregt geldt ten opzigte van het peri-
culum in het algemeen het bekende regtsadagium:
res
perit suo domino
, dat wil zeggen: de zaak gaat te niet
ten nadeele van hem, wien zij toebehoort; onder welk
perire (te niet gaan) het deterior fieri (slechter worden)
dus eveneens moet begrepen worden, Is zulks geschied
door toedoen van een ander en met kwaad opzet, dan
is deze daardoor jegens den eigenaar verbonden en
tot schadevergoeding verpligt. Dit laatste evenwel
laat het regtsadagium buiten rekening; het zegt alleen,
dat het de eigenaar is, die door den ondergang of
de vermindering van de zaak schade lijdt. Geheel
anders is het bij verbindtenissen, A. belooft mij zekere
zaak te zullen geven, en vóór het vervullen der ver-
bindtenis gaat die zaak te niet of vermindert in waarde.
Of het nu ook hier de eigenaar is, die de schade lijdt
hangt van den bij zonderen aard der verschillende
gevallen af.

Vóór alles onderscheidden de Romeinen, of die on-
dergang of vermindering geschied was
met of »onder

1) Ook wel: casum sentit dmmnus.

-ocr page 31-

schuld (culpa) van hem, die zieh tot geven had ver-
bonden; alle gevallen van het laatste vatten zij onder
het woord
casus (toeval) te zamen. Er bestond, gelijk
wij later zullen zien, geenszins een vaste maatstaf van
schuld; alles hing van de meerdere of mindere mate
van zorg af, die men verpligt was tot instandhou-
ding van de verschuldigde zaak aan te wenden, het-
welk op zijn beurt wederom van den aard der ver-
bindtenis afhing.

Was de schuld van hem, die tot geven verpligt was,
niet te verschoonen, dan had deze zich aan kwaad opzet
{dolus) schuldig gemaakt, en hij moest volle schadever-
goeding geven voor het niet nakomen zijner verbindtenis.
Dat kwaad opzet werd nimmer voorondersteld; zoo
de tegenpartij er zich op beriep moest zij het be-
wijzen; maar aan den anderen kant kon men zich ook
door geen overeenkomst van de verantwoordelijkheid
daarvoor bevrijden \'). Met kwaad opzet werd grove
nalatigheid en groote ORvoorzigtigheid
{lata ciilpß)
gelijk gesteld; bij iedere verbindtenis was de schulde-
naar, evenals voor kwaad opzet, ook daarvoor aan-
sprakelijk.

In vele gevallen strekte zich echter de verantwoor-
delijkheid van hem, die tot geven of teruggeven van
een zaak verpligt was, nog verder uit, en was die tot
schadeloosstelling gehouden, ook al had hij zich niet
j\'üst aan kwaad opzet of groote nalatigheid en onvoor-
zigtigheid schuldig gemaakt. Zoo dikwijls de schul-

1) L. 23 D. de div. reg. juris (50.17).

2] L. 29 pr. D. mandati (17.1): Dissoluta enim negligentia prope
dolum est. L. 226. D. de verb. sign. (50.16): Magna negligentia,
culpa est: magna culpa dolus est.

-ocr page 32-

denaar nut\') had van de verschuldigde zaak, moest hij
daarvoor zorgen, nu eens als een
goed huisvader
(tamquam bonus paterfamilias), dan weder zóó als
hij zulks
in zijn eigen, aangelegenheden gewoon was te
doen, (tamquam rebus suis). De laatstgenoemde aan-
sprakelijkheid was uit den aard dier zaak niet scherp
begrensd, maar rigtte zich naar ieder individu in het
bijzonder; zoo was de verantwoordelijkheid van een
slordig persoon minder groot dan die van een naauw-
gezet man, daar beiden immers op verschillende wijze
in hunne eigene aangelegenheden te werk gaan.

Een voorbeeld moge ons de praktische toepassing van
deze leer doen zien. De
bewaarnemer (depositarius) heeft in
den regel geen nut van de in bewaring gegeven zaak,
en hij is diensvolgens alleen dan aansprakelijk, wanneer
de zaak ten gevolge van zijn kwaad opzet of wel van
zijn groote nalatigheid, te niet ging of in waarde

1) L. 5, §. 2 D. comm, (13.6): Commodatum autem plerumque
solam
utilitatem continet ejus, cui commodatur, et ideo verior est
Quinti (Mutii) sentèntia, existimantis ét culpam praestandam ét
diligentiam.
Diligentia is veeltijds de uitdrukking, voor die meerdere
zorg gebezigd.

2) L. 14 D. de pign. act, (]3.7): Ea igitur, quae diligens
\'paterfamilias
in suis rebus praestare solet, a creditore exiguntur.
Deze zorg heet ook wel
exacta diligentia, blijkens Inst. III. 15 § 2.-
At is, qui utendum accepit, sane quidem exaetam diligentiam cus-
todiendae rei praestare jubetur: nee sufficit ei tantam diligentiam
adhibuisse, quantam
suis rebus adhibere solitus est, si modo alius
diligentior poterat eam rem custodire.

3) L. 25, §. 16 D. fam. hero. (10.2): Talem igitur diligentiam
praestare debet, qualem in
rebus suis. Deze culpa noemt men ook
wel culpa levis
in concreto.

4) Inst. III. 15 §. 3: Itaque securus est, qui par um diligente»\'
eustoditam rem furto amsiserit: quia qui negligenti amioo rem custo-
diendam tradit, (non ei), sed suae facilitati id imputare debet.

-ocr page 33-

verminderde: hij praesteert sleclit dolus en lata
culpa \'). Maar het kan geheuren, dat zulk een bewaar-
nemer tevens geregtigd is om de zaak ten zijnen bate
te gebruiken dan is hij gehouden tot schadeloos-
stelling , zoo hij verzuimd heeft de zorg van een goed
huisvader aan te wenden; dat heeft insgelijks plaats
wanneer de bewaarnemer zich als zoodanig heeft opge-
drongen. Tegenover de lata culpa werd deze grootere
verantwoordelijkheid met den naam van culpa
levis be-
stempeld. De bovenvermelde splitsing van deze laatste
had op de volgende wijze plaats: als regel gold, dat
öien de zorg van een goed huisvader had aan te wen-
den, zoo men tot de praestatie van culpa levis gehou-
den was; doch men volstond met voor de zaak te zorgen,
op dezelfde wijze als men in zijn eigen aangelegenhe-
den gewoon was te zorgen, wanneer men zich niet vrij-
willig, en niet uit eigen beweging (b. v. bij voogdij of
gemeenschap) verbonden had %

Gelijk gezegd is, bleef deze leer als grondslag voor
die van het nieuwere regt gelden, behoudens enkele
wijzigingen. Zoo is het b. v. in het Nederlandsche regt,
dat, volgens art. 1371 Burg. Wetb., overal de zorg van
een goed huisvader wil aangewend hebben (culpa levis),
doch die bij zekere overeenkomsten meer of minder

1) Inst. eod.: Sed is ex eo (deposito soil.) solo tenetur, si quid
dolo commiserit.

2) Zoo b. V., als een som gelds aan iemand in depositum werd
gegeven, met vergunning om daarvan gebruik te maken. L, 4 pr.
D- de reb. cred. (12. 1.)

3) L. 1, §. 35. D. dep. (16. 3): Sed et si se quis deposito ohlulit,
idem Julianus seribit, periculo (se)depositi illigasse, ita tarnen, ut
ion solum dolum, sed etiam culpam et custodiam praestet, non
tarnen casus fortnitos.

4) L. 23. D. de div. reg. juris (50. 17).

-ocr page 34-

streng toepast; minder streng, b. v. vpor den bewaar-
nemer, volgens art. 1743 (dezelfde als voor zijn eigen
zaken) strenger voor denzelfden, in de gevallen in art.
1744 opgesomd.

Wij begonnen met te zeggen, dat men bij de leer
van de risico in de eerste plaats moet onderscheiden,
of het te niet gaan of in waarde verminderen van de
verschuldigde zaak te wijten is aan de schuld van hem,
die tot geven of teruggeven verpligt was, dan wel of
zulks buiten diens schuld geschied is. Dit laatste kan
op verschillende wijzen plaats grijpen. Al die gevallen
die men, zoo als wij reeds opmerkten, onder het woord
toeval (casus) te zamen vat, kan men in drie klassen
rangschikken: a. de ondergang of vermindering heeft
plaats, wel is waar door toedoen van den schuldenaar,
maar toch geheel buiten diens schuld; hij struikelt b. v.
en laat het verschuldigde voorwerp stuk vallen; h. de
schade wordt wel door een mensch veroorzaakt, maar
door een derde, dat wil zeggen, door een ander dan
den tot geven verbonden persoon, b. v. ingeval van dief-
stal of brandstichting; en eindelijk,
c. niet de mensch,
maar de natuur is oorzaak van den ondergang of de
vermindering: (natuurlijke dood, ziekte, bederf, hagel,
schipbreuk, enz.) Tot deze laatste klasse kan men ook
het geval brengen, dat een dier de schade aanrigtte.
Dit alles is den schuldenaar niet toe te rekenen: ont-
staat er dus aan de verschuldigde zaak op een van de
genoemde wijzen schade, dan zal de schuldeischer die
zelf moeten dragen *). Die eene verbindtenis wil aan-
gaan , moet zich de mogelijkheid van het beloopen dier
schade voorstellen, die
risico heeft hij te dragen.

1) Ten gevolge van een uitdrukkelijk beding kan echter de
schuldenaar de aansprakelijkheid voor den casus op zich nemen.

-ocr page 35-

Maar wij moeten den persoon, die bij verbindtenissen
de risico van den ondergang of de vermindering der
verschuldigde zaak, ten gevolge van casus of toeval,
te dragen heeft, nog duidelijker aanwijzen, en hier
een onderscheid maken tusschen de eenzijdige en de
tweezijdige verbindtenissen.
Bij de eenzijdige verbind-
tenissen is slechts één van beide partijen jegens de
andere verbonden tot doen of geven.
Dit laatste is voor
ons van belang.
A. belooft mij morgen eenige zaak
te zullen geven; nu heb ik wel van heden af in mijn
vermogen een vorderingsregt tegen
A., tot voldoening
van de verschuldigde zaak, maar niet de zaak zelve.
Eerst als
A. mij deze zal geleverd hebben, ben ik
haar eigenaar gev/orden; tot zoolang blijft bezit en
eigendom bij
A. Als nu de zaak heden door toeval te
niet gaat of vermindert in waarde, wie zal dan de
schade daarvan dragen?
Met A.; deze, hoewel eigenaar,
ondervindt niet de minste schade; in het passief van
zijn vermogen toch bestond reeds een debet van de
zaak, of liever, ter waarde van de zaak.
Hij geeft nu
óf niets, óf minder dan hij beloofd had, en is tot niets
meer verpligt.
Ik ben het derhalve, die de schade zal
ondervinden.
In het actief van mijn vermogen stond
een vorderingsregt tegen
A., ter waarde van de ver-
schuldigde zaak, en dit credit is nu óf geheel voor mij
vervallen óf verminderd.
De regel is dus deze: bij
eenzijdige verbindtenissen draagt de schuldeischer, van
het oogenblik van het sluiten der overeenkomst af, de
i^isico van de vernietiging of de vermindering der ver-
schuldigde zaak, ten gevolge van casus

Maar hoe nu bij tweezijdige verbindtenissen, d. w. z.

t) Art. 1273. Burg. Wetb. In den Code wordt bij de verbindtenissen
andere theorie gehuldigd, maar in de gevolgen is er geen verschil.

-ocr page 36-

zulke, waar verpligtingen van weêrszijden bestaan, die
als het ware tegen elkander worden opgewogen. Hier
schijnt het niet mogelijk, een regel te geven, althans
geen regel zonder vele uitzonderingen. De reden daar-
van schijnt mij vooral de volgende. Er bestaan hier
wel twee verpligtingen , maar die spruiten beide uit
dezelfde overeenkomst voort, en staan dus tot elkander
in een zeer naauwe betrekking; als ik mijn huis aan
A. verhuur, beloof ik wel hem mijn huis te zullen af
staan, maar
mits hij mij daarvoor den bepaalden huur-
prijs betale, en omgekeerd. Van daar, dat eene wij-
ziging in de eene van beide verpligtingen terstond in-
vloed op de andere zal uitoefenen, en daar die ver-
pligtingen , ofschoon elkander in zekeren zin opwegende,
toch niet altijd volkomen gelijk staan, maar de eene,
in betrekking tot de andere, dikwijls als de voornamere
beschouwd moet worden, is die invloed niet eens voor al
te bepalen. Bovendien worden de meeste i) dier over-
eenkomsten te goeder trouw gesloten, de billijkheid
heeft soms tot bepalingen omtrent de risico geleid,
die met het strenge regt niet geheel overeenkomen.

Het is dus natuurlijk, dat die bepalingen in iedere
wetgeving verschillen, en dat men in elke wetgeving
op zich zelve niet voor alle tweezijdige verbindtenissen
een zelfden, vasten regel heeft, maar iedere verbind-
tenis in \'t bijzonder moet beschouwen.
Dit laatste zou
ons thans te ver leiden en voor ons tegenwoordig
oogmerk
geen nut hebben: wij willen ons hier allleen tot het
koopcontract bepalen, en nagaan, hoe de vraag naar
de risico daarbij in het Romeinsche regt was beant-
woord, waarmede wij dan vervolgens de bepalingen van
onze wet zullen vergelijken.
De hoofdzaak toch is ook

1) Bij ons alle, blijkens art. 1374 al. 3, Burg. Wetb.

-ocr page 37-

hier weder, behoudens enkele wijzigingen , dezelfde
gebleven.

De regel, die in het Romeinsche regt gold, was deze:
^an het oogenblik dat het koopcontract volkomen is
tot stand gekomen, draagt de kooper de risico van de
zaak, en gaat deze dus van den verkooper op den koo-
Per over \'). Dit komt volmaakt overeen met wat wij
hij de eenzijdige verbindtenissen vastgesteld zagen. De
Verkooper belooft van zijn zijde een zaak te zullen
keveren; voor allen ondergang of vermindering daarvan
huiten zijn schuld, vóór de levering geschied, kan hij
billijkerwijze niet aansprakelijk zijn. De kooper draagt
de risico, ook vóórdat hij bezitter of eigenaar van
zaak geworden is. Velen schijnt dit vreemd toe, en
hebben daarom allerlei verklaringen van dit beginsel
gegeven. Mommsen (Beiträge I. S. 349) en Fuchs (Archiv
für civ. Pr. XXXIV. 5. 10. 17) nemen de fictie aan,
dat de verkooper, ofschoon hij aan zijn verbindtenis
^ogniet voldaan heeft, toch beschouwd wordt,
alsof hij
daaraan reeds voldeed. De moeijelijkheid is hierdoor
echter niet weggenomen, en de vraag eenvoudig door
®en andere van gelijke beteekenis vervangen

Ihering (Jahrbücher III. S. 462) neemt insgelijks zijn
toevlugt tot een fictie, en wel tot deze: de kooper zal,
^olgens hem, meestal de schuld hebben, dat de ver-
koper niet terstond aan zijn verbindtenis voldeed, en.
Waar dit niet zoo is, wordt het gemakkelijkheidshalve

Ij- 8. D. de per. et comm. (18. 6): Necessario sciendum est,
quando perfecta sit emptio: tune enim scimus, cujus periculum sit,
ßaiia
perfecta emptione periculum ad emptorem respiciet. Art.

Burg. Wetb.: Indien de verkochte zaak in een zeker en bepaald
Voorwerp bestaat: is dezelve,
van het oogenblik van den koop af,
voor rekening van den kooper,
hoewel de levering nog niet hebbe
aa s gehad, en heeft de verkooper het regt om den prijs te vorderen.

-ocr page 38-

toch voorondersteld. Windscheid (Lehrbueh des Pan-
dektenr. II. §. 321 n". 19) noemt het eerste gevoelen
onjuist, het laatste onwaarschijnlijk, en zoekt den grond
van den regel in den aard van de wilsverklaring van
den verkooper, volgens welke de verkochte zaak reeds
dadelijk wordt beschouwd als afgescheiden uit diens
vermogen en overgegaan in dat van den kooper.

Regelsberger (Archiv für civ. Pr. XLIX. 203) vindt er
een motief voor, ontleend aan de praktijk en aan de
billijkheid. Na het sluiten van het contract tot aan
de levering blijft de verkooper bezitter en eigenaar,
en behoudt derhalve, uit het oogpunt van het
zakeUjh
regt, de volle magt om over de zaak te beschikken;
maar die beschikking zou in strijd zijn met datgene
waartoe hij, krachtens zijn verbindtenis, verpligt is:
met zijne gehoudenheid tot levering van de zaak aan
den kooper. Daarom zijn hem dus als het ware de
handen gebonden, en mist hij de bevoegdheid, om
haar te vervreemden. Maar hierdoor ontbeert hij het
middel, dat hem juist zou dienen om zich voor mo-
gelijk nadeel, ondergang en verslechtering der zaak
te vrijwaren. Uit dien hoofde verleent het regt hem
hulp, en draagt het gevaar op den kooper over.

Anderen eindelijk verklaren het feit oeconomisch, en
redeneren zoo ongeveer als Windscheid : als de zaak
verkocht is, staat het
den kooper vrij, om haar terstond
tot zich te nemen, en meestal zal hij dit dan ook doen;
maar doet hij het niet, dan legt toch de verkooper de
zaak ter zijde, en beschouwt haar niet méér als de zijne, in
afwachting, dat de kooper ze zal doen af halen. Al behoort
dus die zaak juridisch nog den verkooper toe, zoo is dit
toch uit een oeconomisch oogpunt niet meer het geval.

Ons komt het voor, dat de zaak geene bijzondere
verklaring behoeft; de regel is een zuivere toepassing

-ocr page 39-

de algemeene leer van de risico bij eenzijdige
verbindtenissen.

Men boude wel in het oog, dat wij hier steeds het
geval bedoelden, dat een individueel bepaalde zaak
voorwerp van het koopcontract is. Van het geval,
dat de zaak slechts ten opzigte van de soort bepaald
is , spreken wij breedvoerig in het volgende hoofdstuk,

Wij beschouwden tot nog toe de leer van de risico
bij het koopcontract slechts van ééne zijde, namelijk
van die van den verkooper. De kooper heeft echter
eveneens een verpligting te vervullen. Hij is gehouden
tot het betalen van den bepaalden prijs, en is dus
eveneens tot geven verbonden. Maar geld is een zaak
9\'lleen ten opzigte van de soort bepaald; wi.j kunnen
dus vooralsnog niets omtrent de risico van dat geld
bepalen. Wij treffen hier evenwel reeds dadelijk de
toepassing aan van de opmerking, die wij boven maakten
bij tweezijdige verbindtenissen, dat de beide verpligtin-
geii niet altijd kunnen gezegd worden tegen elkander vol-
komen op te wegen, en geheel gelijk te staan. Als toch de
verkooper de zaak buiten zijn schuld niet leveren kan, is
desniettemin de kooper tot betaling verpligt; wordt daar-
entegen de kooper op de eene of andere wijze van zijn
verpligting tot betaling bevrijd, dan is ook de verkooper
van de verpligting tot leveren vrij. Zoo leert althans het
Romeinsche regt in de
1. 50. D, de act. empt. et vond.
(19.1): bona fides non patitur, ut, cum emptor alicujus
legis beneficio pecuniam rei venditae debere desiisset,
Q-ntequam res ei tradatur, venditor tradere compelletur
et re sua careret. — De verbindtenis van den verkoo-
per rigt zich dus in dit geval naar die van den kooper,
en de goede trouw is de grond van deze bepaling.

1) Zie Vangerow, Pandect I § 133.

-ocr page 40-

HOOFDSTUK III.

WELKE RISICO DRAAGT DE KOOPER BIJ DEN KOOP
VAN ZAKEN, ALLEEN TEN OPZIGTE VAN DE
SOORT BEPAALD ?

Wij gaan thans tot de beantwoording van de eigen-
lijke vraag over, die wij ons voorstellen in dit opstel
te behandelen. Tot nog toe stelden wij de grondslagen
vast, waarop wij bij dit onderzoek zullen moeten voort-
bouwen, en die wij tot een juiste beoordeeling der
zaak vooraf moesten ontwikkelen. Wederom zullen wij
ons punt van uitgang nemen van het Romeinsche regt
hoewel zulks ons ditmaal onbevredigd zal laten. Vervol
gens zullen wij tot het hedendaagsche regt overgaan
en wel bepaaldelijk tot de wetgevingen van Duitsch
land, Frankrijk en Nederland, waarbij wij dan
tevens
de aandacht zullen vestigen op wat de verschillende
regtsgeleerde schrijvers over ons onderwerp te boek
stelden; met een enkel woord zullen wij eindelijk
ook
van Engeland gewag maken.

Wij beginnen met Duitschland, omdat de leer van
de risico aldaar meer dan elders opzettelijk werd be-

-ocr page 41-

handeld, en ook in de wetgeving eenige regeling vond.
De schrijvers kan men in drie klassen splitsen, al naar
mate zij de oude Ausscheidungs- (ook wel Specialise-
rungs-) theorie van Thöl zijn toegedaan, of wel de
nieuwere Lieferungs-theorie van Ihering, of de door
Bekker en Regelsberger voorgestane Individualiserungs-
theorie. Tusschen de eerste en de laatste is niet veel
verschil te bespeuren; de leer van Bekker is als het 1

ware een voortzetting van die van Thöl; geheel ver- !

schillend van beide is echter het stelsel van Ihering, j

die het praktisch belang op den voorgrond stelt ten j

koste der regtsleer. I

Over de poging tot regeling van ons onderwerp in het |

Ahgemeine Deutsche Handelsgesetzbuch wenschen wij j

eenigzins breedvoerig te spreken; daardoor toch is een j

voorbeeld gegeven, dat in andere landen ten volle 5

navolging verdient, opdat de daar voorkomende gebrek- ï
kige en onvolledige hepahngen, of wel het geheele

gemis daarvan, door een Juiste en naauwkeurige rege- j

ling vervangen worde. i

-ocr page 42-

§ 1. WAT LEERT HET ROMEINSCHE REGT OMTRENT
DE RISICO BIJ DEN GENUSKOOP?

De risico van den kooper, bij het koopen van zaken
alleen ten opzigte van de soort bepaald, is in het
Romeinsche regt nergens opzettelijk behandeld. Eenige
weinige plaatsen in de Digesten en den Codex spreken
alleen van de zoogenaamde emptio ad mensuram, en
geven slechts eenige aanwijzingen, hoe men, naar
Romeinsche regtsbeginselen, over onze vraag zal hebben
te oordeelen.

Van waar die stiefmoederlijke behandeling van een
zoo gewigtig onderwerp ? Kenden de Romeinen dan de
regtsbetrekking niet, die bij ons dagelijks in zoo onein-
dig vele schakeringen voorkomt? Sommigen meenen,
dat, wel is waar, ook bij de Romeinen een koop voor-
kwam, waarbij de kooper en de verkooper zich niet
op de dezelfde plaats bevonden, maar dat die bij hen
ontbloot was van de vele praktische moeijelijkheden,
waartoe hij bij ons aanleiding geeft, omdat de middelen
van vervoer en verkeer bij hen geheel verschilden van
de onze. Bevond de koopman zich buiten af, dan
zond
de kooper één of meerdere slaven tot hem; de ver-
kooper gaf de waren alsdan aan dezen, als
plaatsver-

-ocr page 43-

vangers van hun heer over, en zoo waren het sluiten
van het contract en de levering in den regel niet ge-
scheiden, hetgeen, zooals wij later zullen zien, bij-
kans alle bezwaren wegneemt. Daardoor verviel de
betrekkelijke onbepaaldheid van de zaak, omdat de
handeling in eens afliep; men kocht, en tegelijker tijd
werd door middel van meten, tellen of wegen de zaak
individueel, in \'t bijzijn van den kooper, bepaald.

Kenden de Romeinen geen zoogenaamde iestellingen?
Uit eene enkele Digestenplaats zou men met Ihering
opmaken, dat het woord
emere aldaar in de beteekenis
van
bestellen moet voorkomen. Ofschoon dit geenszins
de gewone beteekenis van
emere is, houden wij toch
die meening voor juist. Anderen daarentegen meenen,
dat de Romeinen, waar een dergelijke handeling voor-
kwam, die in den vorm eener
stipulatie plachten in te
kleeden. Door middel daarvan kon men zich insgelijks
tot het geven van een zaak verbinden, maar de moei-
jelijkheid is daardoor niet opgeheven; de risico-questie
blijft dezelfde en is er alleen door op een ander ter-
rein overgebragt.

Fick meent, dat een contract van zuiveren genus-
koop (niet ingekleed in den vorm eener stipulatie)
onvereenigbaar zou geweest zijn met het regtsbegrip
der Romeinen; dat aan zulk een contract bij hen geen
regtsvordering kon verbonden zijn. Dat is, zegt Bekker,
grootendeels waar; althans in het ontwikkelde Romein-
sche regt, konden vele zaken het onderwerp van een
stipulatie uitmaken, die geen voorwerp van een koop-
contract konden zijn; en, voegt hij er bij, er moet ook
een tijd geweest zijn, dat aan stipulaties ter voldoening
van zaken, alleen ten opzigte van de soort bepaald,

1) Jahrbucli des gemeinen deutschen Rechts. Pünfter Band. Zur
Lehre vom Genuskauf. S, 359 §. 2.

-ocr page 44-

regtsgevolg verbonden was, terwijl koop-contracten van
zulke zaken dit nog misten. Regtsgeldige verbindtenis-
sen met een object van praestatie, alleen ten opzigte
van de soort bepaald, moesten, wel is waar, den
Romeinen als abnormiteiten toeschijnen, maar de utili-
tatis of liever de necessitatis ratio moest hen toch dwin-
gen om ze aan te nemen. Het strijdt, zegt Bekker, wel
grootelijks met den strengen en onveranderlijken aard
der stipulaties, dat bij haar niet vast zou staan wat
voldaan moet worden, en alleen de soort en hoeveelheid
van hetgeen men verschuldigd is bekend zou zijn, maar
toen men eenmaal met het begrip van geld vertrouwd
was geworden, werd het natuurlijk onvermijdelijk ver-
bindtenissen met een object van praestatie alleen ten
opzigte van de soort bepaald, aan te nemen. Allengs
paste men dit ook op andere res fungibiles, dan geld,
toe, en eindelijk het men het algemeen bij alle verbind-
tenissen toe.

Bekker betoogt verder, dat, toen men eenmaal bij
de stipulaties zoo verre gekomen was, de toepassing
van het nieuwe beginsel op het koopcontract niet
achterwege kon blijven: waarom toch zou men bij
contracten, die alleen uit consensus geboren werden, en
die tevens negotia bonae fidei waren, omzigtiger zijn
geweest, dan bij de stipulaties, dat wil zeggen, bij
geheel formele handelingen van het jus strictum? Bo-
vendien was ook de verpligting van den kooper, tot
betaling van den prijs, altijd slechts ten opzigte van de
soort bepaald. Werkelijk blijkt het uit de bronnen,
dat de zaak niet onbekend was, b. v, uit de 1. 85 §. 7
D. de contr. empt. (18.1), waar sprake is van het
koopen van een zekere hoeveelheid wijn uit een vat, en
uit de 1. 5 D., de peric. et comm. rei. vend. (18.6),
waar hetzelfde voorbeeld gegeven wordt.

-ocr page 45-

Met verwerping van de meening van Fick, vereeni-
gen wij ons geheel met de verklaring door Bekker
gegeven, en nemen wij aan, dat de koop van voor-
werpen , alleen ten opzigte van de soort bepaald,
den Romeinen niet alleen bekend is geweest, maar
ook, volgens het latere Romeinsche regt, volkomen
van kracht was.

Laat ons thans de plaatsen nagaan, die op ons on-
derwerp betrekking hebben.

Vooreerst dan de lex 35 §. 5, Digestorum de contr.
empt. (18.1), waar wij in §. 1 lezen: in his, qnae
pondere, numero, mensura, constant (veluti frumento,
vino, oleo, argento) modo ea servantur, quae in
caeteris, ut simul atque de pretio convenerit, videatur
perfecta venditio: modo ut, etiam si de pretio con-
venerit, non tamen aliter videatur perfecta venditio ,
quam si admensa, adpensa, adnumeratave sint.

Wij beginnen met op te merken, dat hier slechts van
res fungibiles gesproken wordt, hetgeen echter niet be-
let, het hier gezegde in ^t algemeen op den koop van
zaken, alleen ten opzigte van de soort bepaald, toe te
passen. Toch is hier niet zoo zeer van de emptio
generis als wel van de emptio ad mensuram sprake.
In § 6 zullen wij zien, wordt als voorbeeld een kudde
(grex) genoemd, hetgeen (zegt Ihering) bewijst, dat de
jurist niet zoozeer zaken op het oog heeft, die in het
verkeer
in den regel alleen ten opzigte van de soort be-
paald zijn (dat zijn, res fungibiles), als wel alle zaken,
die in het
onderhavige geval op die wijze bepaald zijn ;
want al worden paarden, ossen, enz., onder zekere
omstandigheden, bij het stuk verkocht, zoo is da
toch geen regel.

De jurist zegt dan, dat bij den koop van dergelijke
zaken hetzelfde geldt, wat bij andere zaken regel

-ocr page 46-

is, namelijk, dat de koop volkomen is, zoodra men
het over den prijs en de zaak eens is. Maar, voegt hij
er bij, eerst moet afgewogen, afgeteld of afgemeten
worden.

Wat bedoelt hij nu met de uitdrukking, dat de koop
alsdan volkomen (perfecta) is? In de gewone beteekenis
kan het woord hier niet gebezigd zijn; immers aan het
koopcontract ontbreekt niets, ook al is er niet afge-
meten, geteld of gewogen, want de hoeveelheid van
de te leveren waren en de daarvoor te betalen prijs
zijn naauwkeurig bepaald. Een lex van den Codex
zal ons later leeren, dat het woord
perfecta op een der
gevolgen van het contract doelt, op den overgang
namelijk van de risico op den kooper.

Is de geheele massa voor een ronde som verkocht,
laat de jurist er op volgen, dan geldt de gewone
regel: nam si omne vinum vel oleum vel frumentum
vel argentum, quantumcunque esset, uno pretio venie-
rit, idem juris est, quod in caeteris rebus. Dit kan
ons niet verwonderen, want hier is een species het
voorwerp van het koopcontract.

Maar, vraagt hij, wanneer is de koop volkomen,
wanneer er wijn bij de flesch, olie bij de kan, koorn
bij de maat, zilver bij het pond is verkocht, of wel
wanneer de koop bij het getal is geschied? Quod si
vinum ita venierit, ut in singulas amphoras; item
oleum, ut in singulos metretas; item frumentum, ut in
singulos modios , item argentum , ut in singulas libras
certum pretium diceretur: quaeritur, quando videatur
emptio perfici? Quod similiter scilicet quaeritur et de
his, quae numero constant, si pro numero corporum
pretium fuerit statutum? Sabinus en Cassius, ant-
woordt hij, meenen dat de koop eerst dan volkomen
is, wanneer er is toegeteld, enz., omdat de verkoop

-ocr page 47-

ah let ware onder de voorwaarde geschiedt, dat, er
geteld, gewogen of gemeten zal worden: Sabinus
et Cassius tune perfici emptionem existimant, cum ad-
numerata, admensa, adpensave sint: quia venditio
quasi sub hac conditione videtur fieri, ut in singulos
metretas, aut in singulos modios, quos, quasve admen-
sus eris; aut in singulas libras, quas adpenderis; aut
in singula corpora, quae adnumeraveris. Daarmede
zegt de jurist echter natuurlijk niet, dat deze koop
een
voorwaardelijke is.

In §. 6 geeft hij een toepassing: ergo et si grex
venierit: si quidem universaliter uno pretio, perfecta
videtur, postquam de pretio convenerit: si vero in sin-
gula corpora certo pretio, eadem erunt, quae proxime
tractavimus. In §.
7 volgt dan het voorbeeld van een
vat; zoo daaruit 100 kan verkocht is, draagt de ver-
kooper de risico, zoolang deze nog niet zijn afgemeten,
terwijl het geen verschil maakt, of voor die 100 kan
een vaste som in eens of wel per kan is vastgesteld:
sed et si ex doleario pars vini venierit, veluti metretae
centum, verissimum est, (quod et constare videtur)
antequani admetiatur, omne periculum ad venditorem
pertinere. Nee interest, unum pretim omnium centum
metretarum in semel dictum sit, an in singulos eos.

Beschouwen wij nu nog de plaats van den Codex, waar-
over wij zoo even spraken, en die ons meer licht zal geven
dan de aangehaalde leges der Digesten. Het is de lex 3
Codicis, de peric. et comm. rei venditae (5.48): Gum
convenit, ut singulae amphorae vini certo pretio
veneant: antequam tradantur, imperfecta etiam tune
venditione, periculum vini mutati emptoris, qui mo-
ram mensurae faciendae non interposuit, non fuit.
Hier wordt wederom het geval gesteld, dat een zekere
hoeveelheid wijn bij de flesch voor een vasten prijs is

-ocr page 48-

verkocht. Vóór dat er geleverd is, bederft de geheele
massa. Als nu de kooper niet de oorzaak was van
het vertragen van het afmeten, heeft deze geen risico
te dragen, omdat de flesschen nog niet waren gele-
verd, en de koop derhalve nog niet volkomen was.
Met het oogenblik van de levering wordt dus hier de
koop volkomen genoemd, en dat volkomen zijn is het-
zelfde als het overgaan van de risico van den verkooper
op den kooper. Als derhalve de juristen ons leeren,
dat de koop vóór het afmeten nog niet volkomen is,
dan denken zij aan de risico, die eerst na die hande-
ling op den kooper zal overgaan.

Het verdient voorts opmerking, dat niet het eenvou-
dige metiri, pendere, numerare gebruikt wordt, maar
het compositum: admetiri, adpendere, admumerare, het-
geen overeenkomt met ons
ioewegen, ioetellen, foemeten.
Dit is van groot gewigt, en duidt aan, dat die verschil-
lende handelingen worden verrigt in het bijzijn van
den kooper of althans van diens plaatsvervanger: het
geschiedt onder diens oogen, en hij kan derhalve zijn
gedachten rigten op een bepaalde hoeveelheid of species,
die voor hem is afgescheiden van het geheel; de zaak
wordt met die handeling voor den kooper individueel
bepaald. Van daar ook dat deze uitdrukkingen met het
woord
tradere worden verwisseld, omdat dit daarvan
een natuurlijk gevolg, en als het ware in het admetiri
enz. mede begrepen is. Dit wordt vooral hierdoor op
afdoende wijze bewezen, dat de beide uitdrukkingen
door denzelfden jurist (Paulus) gebruikt worden, om
daarmede dezelfde zaak aan te duiden; men zie de lex
5 Digestorum de peric. et comm. rei vend. (18. 6) waar
hij, van den verkoop van wijn sprekende, die toege-
meten zal moeten worden, zegt: donec
admetiatnr omne
periculum venditoris est; en de leges 12 en 14 Diges-

-ocr page 49-

torum eod., hierna te vermelden, waar hij in denzelfden
zin de uitdrukking
tradere bezigt.

Na de reeds genoemde, blijven er nog drie leges uit
de Digesten, die op ons onderwerp betrekking hebben,
ter behandeling over. Wij zullen zien, dat deze ook
in een ander opzigt merkwaardig zijn, daar zij name-
lijk grond geven om te vermoeden, dat de Romeinen
ook bestellingen kenden van nog te vervaardigen zaken.
Het zijn de leges 13, 13 en 14 Digestorum de peric,
et comm. rei vend. (18—6). Gaan wij den inhoud
daarvan kortelijk na. Lectos emptos, zoo heet het,
Aedilis, cum in via publica positi essent, concidit: si
traditi essent emptori, aut per eum stetisset, quominus
traderentur, emptoris periculum esse placet. Men ziet
hieruit, dat het te Rome niet geoorloofd was, voor-
werpen (hier aanlegbedden) op de straat te plaatsen, en
de passage te belemmeren. Was zulks geschied, dan
verklaarde de Aedilis die voorwerpen prijs. Eumque
cum Aedili, si id non jure fecisset, habiturum actionem
Legis Aquiliae; aut eer te cum venditore ex empto
agendum esse, ut is actiones suas, quas cum Aedili
habuisset, ei praestaret. Er waren derhalve geval-
len denkbaar, dat de Aedilis de op de straat uitge-
stalde zaken ten onregte prijs verklaard had; dan
werd óf den verkooper een regtsvordering tegen dezen
gegeven, óf kon de kooper vorderen, dat de ver-
kooper hem zijne regtsvordering afstond. Maar wie
moest nu de risico dragen? Ter beantwoording van
deze vraag laten wij hier nog het eerste deel van lex
14 volgen: Q,uod si neque traditi essent, neque emptor
in mora fuisset, quominus traderentur, venditoris peri-
culum erit. Derhalve moest nu eens de kooper, dan
weder de verkooper de risico dragen. Waarvan hing
dit af? Hiervan, of het prijs verklaren door den Aedilis,

-ocr page 50-

vóór of na de levering geschied was. Van een ge-
wonen koop van geheel afgewerkte aanlegbedden kan
hier dus geen sprake zijn; anders gezegd, de aanlegbedden
konden hier nog niet individueel bepaald zijn; dan
toch ware de zaak, die het voorwerp van den koop
uitmaakte, een species geweest, en zou dus de risico
reeds terstond na het sluiten van het contract (en niet
eerst met de levering) op den kooper zijn overgegaan.
Denkt men hier daarentegen aan aanlegbedden, die
iemand bij een fabriekant
hesteld had, dan wordt ons alles
duidelijk. Dan was de zaak hier nog maar alleen ten
opzigte van de soort bepaald, en moest dus de risico
eerst dan op den kooper overgaan , als zij individuele
bepaaldheid had verkregen, hetgeen eerst ten tijde der
traditie zou geschieden. Tot op de levering draagt de
fabriekant de risico, en treft de daad van den Aedilis
alleen hem; na de levering gaat de risico op den
kooper over; of, wanneer het aan den kooper te wij-
ten is, dat deze nog niet plaats heeft gehad, na den
tijd, voor de levering bepaald. Van daar, dat in dit
laatste geval de kooper uit kracht van het koopcontract
van den verkooper kon vorderen, dat deze hem de
actio ex lege Aquilia afstond, om van den Aedilis, die
onregt pleegde, schavergoeding te eischen.

Wij zien dus, dat in alle de gevallen van genuskoop,
in de leges vermeld, de risico eerst met de levering op
den kooper overgaat. Daarmede houdt de relatieve
onbepaaldheid van de zaak op, en wordt het genus
tot species herleid.

In de eerste §. van de laatstgenoemde lex wordt
eindelijk dit beginsel nog op een ander geval van
genuskoop toegepast. Materia empta, si furto perisset,
postquam tradita esset, emptoris esse periculo, respondit:
si minus, venditoris : videri autem trabes traditas quas

-ocr page 51-

emptor signasset. Iemand heeft een aantal balken in
genere gekocht; de balken worden gestolen, wie draagt
daarvan nu de risico ? Even als vroeger is het ant-
woord: vóór de levering de verkooper; na de levering
de kooper. En die levering behoeft niet feitelijk te zijn
geschied; als er maar een handeling heeft plaats gehad,
waardoor die balken voor den kooper individueel be-
paald zijn (hier het merken), dan wordt die met dele-
vering gelijk gesteld, en gaat de risico op den kooper over.

Welke is dan nu de slotsom van dit geheele onder-
zoek naar de leer van de risico in het Romeinsche
regt, bij den verkoop van zaken alleen ten opzigte van
de soort bepaald ? Deze, dat de Romeinen ook bij den
genuskoop volkomen de beginselen omtrent de risico
bij den specieskoop toepasten, en te dezen opzigte
geen ander systeem noodig achtten. Bij den gewo-
nen koop ging, volgens het Romeinsche regt, de risico
van de verkochte zaak op den kooper over, zoodra
partijen het eens waren over de zaak en over den prijs.
Bij den genuskoop zijn partijen het, weliswaar, daar-
over ook eens, maar niet zoo concreet, want de zaak
is betrekkelijk onbepaald. Daarom wordt een der
gevolgen van den koop, de overgang van de risico,
voorloopig opgeschort. Toch blijft de regel inderdaad
dezelfde, namelijk: perfecta emptionepericulum ad emp-
torem respiciet, zooals Paulus leert in de lex 8 Dige-
storum (18. 6), waarop hij dan voor den genuskoop
laat volgen; si id quod venierit appareat, quid,quale,
quantum sit, et pretium, et pure venit, perfecta est
emptio; dat wil zeggen : de koop zal dan volkomen
zijn, als de zaak individueel bepaald en een species
is; als middel daartoe wordt het admetiri, adpendere,
adnumerare, het tradere (en wat daarmede gelijk staat)
aangewezen.

-ocr page 52-

T.\'.-i^-\'

46

Men zij echter voorzichtig met de toepassing van
deze Romeinsche regtsheginselen. De toestanden zijn
heden ten dage geheel veranderd; de genuskoop heeft
zich sinds dien tijd zeer ontwikkeld en oneindig uit-
gebreid. In die oude tijden bevonden de kooper en de
verkooper zich veelal op dezelfde plaats, en waren
niet, gelijk heden ten dage, door groote afstanden ge-
scheiden ; daardoor kon het individueel bepaald maken
van de zaak in het bijzijn van den kooper, en, naar
het schijnt, steeds gelijktijdig met de levering geschie-
den. Gevallen van individualiseren vóór de levering
worden althans niet vermeld. Dit sluit echter de mo-
gelijkheid daartoe geenszins uit. Worden er in het
Romeinsche regt eenige middelen opgenoemd ter indi-
vidueele bepaling van de zaak, zoo sluite men voor
ons hedendaagsch regt niet alle andere uit. Het gewigt
van deze opmerking zal ons, bij de behandeling van
het nieuwe regt, duidelijk blijken.

-ocr page 53-

I 2. DE HEDENDAAGSCHE REGTSLEER EN WETGEVING
OMTRENT DE RISICO BIJ DEN GENUSKOOP.

A. DE REGTSLEER EN DE WETGEVING IN DUITSCHLAND.

Na den tijd van Justinianus tot op onze dagen wordt
door nagenoeg alle schrijvers een diep stilzwijgen over
ons onderwerp bewaard. Men schijnt de zaak te moei-
jelijk of te weinig belangrijk geacht te hebben: de
Basilika laten zelfs de leges 5 Digestorum en 2 Codicis,
de periculo et commodo rei venditae, in den titel over
dit onderwerp achterwege.

De eerste schrijver die, in Duitschland, de zaak opzet-
telijk behandelde en aan een wetenschappelijk onder-
zoek onderwierp, was Thöl. i) Wij willen hem in
in den gang van zijn betoog volgen. Opdat de risico
na het sluiten van het koopcontract op den kooper
overga, moet de koop
perfecta zijn, in de beteekenis
van bindend, en ook in die beteekenis, die hij vervol-
gens zal ontwikkelen. Voor die perfectio is het bij

1) Das Handelsrecht, in Verbindung mit dem allgemeinen deut-
schen Handelsgesetzbuch, dargestellt von Dr. Heinrich Thöl. Vierte
vermehrte Auflage § 73 seqq.

-ocr page 54-

den onvoorwaardelijken koop noodig, dat het quid,
quale en quantum van de waren vaststa. Bij den koop
van een species is dit reeds terstond het geval. Anders
is het evenwel, als van een genus een eerst later af
te scheiden species gekocht is. In dit laatste geval kan
namelijk het geheele genus te niet gaan, vóór dat de
species daarvan is afgescheiden , en de koop dus bij
gemis van object niet bestaan. De schade zal alsdan
geheel ten nadeele van hem komen, die als ver-
kooper optrad. Maar evenzeer kan ook de species,
die uit het gevraagde genus is afgescheiden, te niet"
gaan of in waarde verminderen. Voor dit geval ,_dat
alleen voor ons van belang is, komt Thöï tot het vol-
lè^islRil: j\'iist de vergane of verminderde
species, als het object van den koop , van het genus
afgescheiden, dan draagt de kooper de risico. Want
is de gevraagde hoeveelheid behoorlijk van het genus
afgescheiden, dan wordt de species het object van den
koop, en heeft diensvolgens de kooper zoovi^el de
commoda als de incommoda. Die partij, die zich op
de afscheiding uit het genus wil beroepen, zal ze
moeten bewijzen. Het regt om over de zaak te be-
schikken blijft Thöl, in geval de afscheiding en de
levering niet gelijktijdig plaats hebben, aan den ver-
kooper toekennen. De kooper kan dat regt niet be-
lemmeren. Maar blijft de verkooper in gebreke om
de species, die eenmaal het object van den koop werd,
aan den kooper te leveren, dan verpligt hij zich daar-
door tot schadevergoeding. Mogt de verkooper inmid-
dels op andere wijze over de zaak beschikt hebben,
dan zal de risico niet meer ten laste van den kooper
blijven, hoewel deze laatste toch de commoda van de
zaak behoudt.

Maar nu komt Thöl tot de nadere omschrijving van

-ocr page 55-

datgene wat hij hehoorUjk afscheiden noemt; hij ver-
staat daaronder: zóó afscheiden , dat de zaak indivi-
dueel bepaald wordt, en de risico diensvolgens op den
kooper overgaat.

Alle twijfel daaromtrent zal opgeheven zijn: 1".) als
de afgescheiden species feitelijk is
gel&oerd ter voldoe-
ning aan het koopcontract, want die levering noodzaakt
beide partijen om deze afgescheiden species als object
van den koop te beschouwen; evenmin is er twijfel
2«.) als de afscheiding uit het genus plaats greep in
\'t bijzijn van den kooper, of van diens plaatsvervanger,
b. V, als de waren hem zijn toegewogen, toegeteld of
toegemeten. Maar hoe, als 3".) de verkooper eenzijdig
die handeling verrigtte, dat wil zeggen, zonder dat de
kooper daarbij tegenwoordig of daarvan bewust was?
Zoowel wetten als schrijvers, zegt Thöl, huldigen die
leer van de eenzijdige afscheiding. Maar het bezwaar
daartegen is, dat dan ,de verkooper naar believen, die
eenzijdige afscheiding zal kunnen\' doen opklimmen tot
een vroeger tijdstip, dat hij op die wijze zich zelf
zal kunnen bevoordeelen ten nadeele des koopers, dat hij
in één woord het
an debeqt geheel in zijn magt heeft.
Zoo zal de verkooper het hewijs van de afscheiding
wel ten nadeele des koopers kunnen leveren, deze
laatste daarentegen dit bewijs ten zijnen voordeele niet
kunnen leveren. Er zijn dan ook, zegt Thöl, geen
juridische gronden om aan die eenzijdige afscheiding
zoo voor den kooper als voor den verkooper een bin-
deiid gevolg toe te kennen, en de zooevsn genoemde
feitelijke ongelijkheid van beiden verzet er zich ook
uit een oogpunt van billijkheid tegen. Daarom komt
hij tot het besluit, dat de
tweezijdige afscheiding een nood-
zakelijk vereischte is voor den overgang van de risico,
zóó, dat beide partijen het over de uit het genus af

4

-ocr page 56-

te scheiden species eens zijn, eren als zij het daarover
eens zouden zijn, wanneer het hun van den beginne
af aan om een species ware te doen geweest. Het
eenig verschil zou hierin gelegen zijn, dat de kooper
een eenzijdig door den verkooper afgescheiden species,
zoo die aannemelijk (d. i. volgens het contract en
zonder gebreken) is, niet mag afwijzen. Van daar
dan ook dat de kooper of diens plaatsvervanger de
afgescheiden species niet behoeft gezien te hebben,
maar dat het voldoende is, als hem de afscheiding
zóó kenbaar is gemaakt, dat hij zijn gedachte op die
afgescheiden species kan rigten. Daartoe is de alge-
meene kennisgeving, dat de species is afgescheiden, niet
voldoende, maar de verkooper moet zóó naauwkeurig
(dit kan door de aanwijzing van eenige weinige punten
geschieden) aan den kooper van de afscheiding, die
plaats vond, berigt hebben gegeven, dat het bewijs van
de identiteit der afgescheidene en ten onder gegane of
in waarde verminderde species door middel van dit
berigt kan geleverd worden.

Zie daar , hoe Thöl in weinige woorden zijne leer
formuleert, de toepassing daarvan aan den lezer over-
latende. Hoe men over dit stelsel denken moge, zijn
verdienste is in elk geval groot, daar hij het eerst de
aandacht op deze belangrijke zaak vestigde, en haar
aan een wetenschappelijk onderzoek onderwierp.

Zooals wij reeds zeiden, bouwde Bekker verder op
dezen grondslag voort. Wij zouden daarom diens theorie
hier terstond kunnen doen volgen, ware het niet, dat
hij haar had ontvouwd in een opstel, dat ten doel had
om de kort te voren door Ihering verkondigde leer te
wederleggen. Wij willen daarom eerst het sjsteem
van dezen laatsten, dat een scherpe tegenstelling is
tegen de meening van Thöl, in weinige woorden ont-

-ocr page 57-

wikkelen. Wij herinneren daarbij, dat men aan de
leer van Thöl den naam van de
Ausscheidungs- of ook
wel ^eeialiserungs\'ihQOviQ gegeven heeft, terwijl Bekker
de zijne de Individualisevu\'n.gs-ï^iQO\'AQi noemt. Die van
Ihering is bekend als de
Liefemngs-i\\\\e,ox\\e,.

Een voorval in de praktijk gaf aan Ihering aanleiding
tot het verkondigen van zijne geheel nieuwe leer \'),
die hij zelf kortelijk aldus zamen vat: bij den verkoop
van zaken, alleen ten opzigte van de soort bepaald,
het genus moge enger of ruimer zijn, reeds be-
staan of niet bestaan, (dus ook bij nog t,e vervaardigen
zaken) gaat de risico op den kooper eerst over met
de
levering, hetzi.) deze werkelijk is geschied, of door de
schuld van den kooper is verhinderd. Die levering ge-
schiedt ten huize van den verkooper, en de kooper zal
dns de waren bij dezen moeten
halen, in zooverre
niet het
brengen of het zenden uitdrukkelijk of stilzwij-
gend is bedongen. De eenvoudige afscheiding van de
species uit het genus is niet toereikend om dat gevolg
van den koop te doen plaats hebben.

Daar nu bij Ihering alles op de levering aankomt,
is het van veel belang ou» naauwkeurig vast te stellen,
wat leveren is, en de verschillende wijzen na te gaan,
waarop die kan geschieden, opdat men het juiste oogen-
blik wete, waarop de levering plaats had en derhalve
de risico op den kooper overging. Dit alles onderzoekt
dan ook Ihering in het breede; wij willen hem
in zijn betoog volgen, niet, omdat wij ons met zijn
leer kunnen vereenigen, maar omdat hij, over de leve-
ring sprekende, sommige begrippen vast stelt, (halen,
brengen, zenden) wier juiste bepaling later zal blijken
ook voor ons van groot gewigt te zijn.

1) Jahrbücher l.L

-ocr page 58-

Een enkele opmerking ga echter vooraf.

Ihering zegt zelf in het opschrift van zijn opstel,
dat, volgens zijn leer, de verkooper dan vandeiisico
zal bevrijd zijn, als hij alles deed waartoe het contract
hem verphgtte; met andere woorden: de overgang
van de risico op den kooper en de vervulling der
verbindtenis geschieden op het zelfde oogenbhk; de
levering is derhalve het eenige udddel om de zaak
individueel te bepalen. Van daar dat er bij hem geen
sprake kan zijn van het te niet gaan der species vóór
de praestatie, want er kan dan nog geen species
bestaan.

Ihering roemt zijn theorie als in technische een-
voudigheid boven alle andere uitmuntende, en wij geven
dit ten deele toe, ofschoon wij van meening zijn,
dat die eenvoudigheid niet rijmt met de regtsleer.
Die theorie van Ihering geeft slechts één enkelen regel,
toe te passen op alle gevallen:
ie risico gaat met de
levering over. In plaats van koop van een genus en
koop van een species, ten opzigte van de risico, in
een scherpe tegenstelling te plaatsen, worden deze beide
hier vermengd, en de een tot den anderen herleid.
En die herleiding geschiedt, volgens Ihering eerst
dan als zij logisch noodwendig is, dat is, niet dan
met de levering. Waarom zou zij ook vroeger moe-
ten geschieden ? Misschien met het doel om de
praestatie van den verkooper voor te bereiden ? Maar
hoe lang van te voren mag de verkooper dit doen ?
Is het geheel aan zijn goeddunken overgelaten, dan
kunnen groote onregtvaardigheden daaruit voortvloeijen,
want, als de verkooper een gevaar, dat zijn genus
bedreigt, voorziet, dan scheide hij eenvoudig de ver-
schuldigde hoeveelheid daarvan af, om zich na den

O ^

ondergang van die species, desniettemin van den koop-

-ocr page 59-

prijs te verzekeren. Huldigden inderdaad de tegenstan-
ders van Ihering de leer, dat de verkooper geheèl naar
eigen goeddunken die species van het genus kan af-
scheiden, dan zouden wij met hem het bestaan der
zoo even vermelde bezwaren erkennen, maar wij
zullen zien , dat dit niet het geval is.

Wat nu de levering zelve betreft, volgens Ihering,
bestaat deze in den regel in de
overgifte van de ver-
schuldigde zaak, maar zij behoeft daarin niet nood-
zakelijk te bestaan. Ook op andere wi^jzen kan geleverd
worden. Men kan in \'t algemeen vast stellen, dat
de verkooper vrij wordt door de
praestatie; dat wil
zeggen, door het doen van al datgene, waartoe hij
volgens het contract verpligt is. Nu zijn er bij den koop
drie wijzen mogelijk, waarop geleverd kan worden :
de kooper zal de waren moeten
afhalen (levering
ten huize des verkoopers); de verkooper zal de waren
moeten
Irengen (levering ten huize des koopers); de ver-
kooper zal de waren moeten
zenden. Dat laatste begrip is
niet zoo eenvoudig, en eischt nadere bepaling; hier zij
voorloopig aangemerkt, dat de verpligting van den ver-
kooper tot zenden nooit stilzwijgend in het contract
ligt opgesloten, maar steeds uitdrukkelijk moet zijn
bepaald.

Als er niets dienaangaande bedongen is, dan zal de
kooper de waren ten huize des verkoopers in ontvangst
moeten nemen: hij zal ze moeten
lalen. Zoo als ge-
zegd is, geschiedt alsdan de levering gelijktijdig met
de overgifte van de zaak of de waren aan den kooper
of aan diens plaatsvervanger.

Brengen sluit de verpligting in zich om te zorgen,
dat de zaak zich bevindt daar, waar de kooper deze
in ontvangst wil nemen. De verkooper verrigt die
handeling in persoon, of wel hij laat haar door een ander

-ocr page 60-

verrigten. De plaats van ontvangst mag de kooper ten
nadeele des verkoopers niet veranderen; hij is daaren-
tegen wel daartoe geregtigd , in geval die verandering
den kooper voordeehg of onverschillig is. Ook tot brengen
zal de verkooper slechts verpligt zijn ten gevolge van
een uitdrukkelijk beding; veeltijds wordt dit in het
dagelijksch leven stilzwijgend als de bedoeling der partijen
aangemerkt. Wonen de partijen niet op dezelfde plaats,
dan spreekt men van zenden of sturen, maar bevinden
zij zich op dezelfde plaats, dan spreekt men meest van
brengen. De bestelde kleederen, schoenen, enz. wor-
den door den kleedermaker, schoenmaker, enz. gebragt;
de verkooper zorgt alsdan voor het transport; kostL\'
en risico komen voor zijn rekening.

Ook een combinatie van brengen en halen is moge-
lijk, als
b. V. de verkooper de waren op eene bepaalde
plaats doet brengen, en de kooper ze van daar doet
halen.

Zoowel bij halen als bij brengen is, na de overgifte
van de zaak of de waren aan den kooper, aan de
verpligting des verkoopers voldaan. Die overgifte
behoeft noch door den verkooper, noch aan den
kooper in persoon te geschieden; uitdrukkelijk of stil-
zwijgend kunnen beiden daartoe een plaatsvervanger
aanwijzen. Zoo wordt in het dagelijksch leven, bij het
brengen aan huis, meest alles aan de dienstboden afge-
geven, behalve daar, waar men een magtiging daartoe
van den kooper niet kan vooronderstellen, b. v. bij voor-
werpen van waarde, waarbij zulks evenmin, als bij
betalingen, gebruikelijk is.

De beide begrippen van halen en brengen leveren
derhalve weinig moeijelijkheid op, en zijn vrij dui-
delijk. Maar nu gaat Ihering tot het begrip van
zenden
over, dat meerdere zwarigheden in zich sluit. Voor-

-ocr page 61-

eerst, wat is de beteekenis van zenden? Men kan
tusschen twee opvattingen aarzelen, en aannemen, dat
bij zenden de verpligting van den verkooper alleen
bestaat, in het verzenden of afzenden, of wel dat hij
meer doen moet en te zorgen heeft dat de kooper
de zaak ten zijnen huize ontvangt. De koopman vat
het zenden in de eerste beteekenis op: hij zendt voor
rekening en op risico des koopers. Maar, zegt Ihering
teregt, dat neemt niet weg, dat de wil van partijen
boven alles gelden moet, en dat noch het gebruik van de
uitdrukking
zenden, noch het niet gebruiken daarvan
hier kan beslissen. Men kan dus geen algemeenen
regel stellen.

Wanneer gaat nu bij zenden, in de eerstgenoemde
beteekenis van
afzenden, de risico op den kooper over?

Wederom, zegt Ihering, heeft men hier tusschen
twee oogenblikken te kiezen: dat, waarop het afzenden
begint, en dat, waarop het is afgeloopen. Het begin
van de afzending sluit zich dadelijk aan het geval
van halen aan; alsdan eindigt de risico van den ver-
kooper op hetzelfde oogenblik, dat deze bij het halen
zou bevrijd geweest zijn, dus na het afmeten, afwegen
enz. Al wat daarop volgt behoort dan tot het begrip
van het zenden, b. v. het inpakken, verzegelen, enz.,
en het ontbreekt, volgens Ihering, niet aan schijngronden,
om de risico gedurende dit geheele stadium aan den
kooper toe te wijzen. Als zoodanig wijst hij er op, dat
de verkooper in het geval van
halen reeds terstond na
het afwegen enz. vrij is, en zulks dus ook hier het
geval moet zijn. Maar die gevolgtrekking is toch,
volgens hem, onjuist: wat bij het halen geldt, gaat
niet door voor het zenden; waarom anders ook niet
voor het brengen? en daar is toch blijkbaar de ver-
kooper na het afwegen enz. niet bevrijd. De verkooper

-ocr page 62-

kan zich evengoed bij het afzenden, als bij het brén-
gen, tot iets meer verpligten, dan waartoe hij in het
geval van halen verpligt zou geweest zijn.

In de tweede plaats voert men, zegt Ihering, aan,
dat de verkooper het zenden
in opdragt van den kooper
op zich neemt, bij gevolg ook op diens risico, als
daartoe lasthebbende. Het eerste beweren noemt hij
valsch: immers deze opdragt, wanneer ook door den
verkooper aangenomen, maakt een integrerend deel van
diens geheele verphgting uit: het is de obligatio ex
ven dito, ten opzigte van de wijze van levering. De
verkooper kan zich later niet meer aan die verpligting
onttrekken; als mandataris zou hem zulks onder zekere
omstandigheden wel vergund zijn. Door middel van
het inpakken, verzegelen enz,, bereidt hij de praestatie
voor, waartoe hij verpligt is, en _die eerst geëindigd
zal wezen, als de afzendin^^eh^l zar"lïjri"~volb£^tT

Ten derde zegt men , dat de kooper" aan

het pakken, enz, verbonden zal moeten vergoeden.
Maar onkosten en risico gaan geenszins hand aan hand.
Zoo kan hij, die brengt, zich een zekere vergoeding
bedingen, daarentegen hij die zendt, de kosten en de
transport voor zijn rekening nemen: de risico zal in
beide gevallen niet veranderen. Anders zou daar, waar
de inpakking, enz. geen onkosten veroorzaakt, de risico
geheel ten laste van den verkooper komen, in andere
gevallen weder geheel door den kooper moeten gedra-
gen worden; in nog andere ten deele door beiden.
Bovendien beroept Ihering zich nog~ ter wederlegging
van de meening die hij bestrijdt, op het spraakgebruik:
van iemand, die het zenden op zich nam, zegt men dan
eerst, dat hij aan zijn verphgting voldeed, als hij de
zaak werkelijk heeft
afgezonden (dat wil zeggen : over-
gégfeven aan hem, die voor het vervoer zorgen zal).

-ocr page 63-

Ware het anders, men zou er ook in de praktijk de--
moeijelijkheden van gevoelen, daar dan het dragen van
de risico zoo slecht mogelijk zou geregeld zijn; want,
terwijl het oogenblik van het geëindigde afzenden zeer
scherp begrensd is, valt daarentegen dat van het af-
wegen enz. moeijelijk vast te stellen; dit toch geschiedt
ten huize van den afzender, en derden zijn daarbij als
getuigen in den regel niet tegenwoordig.

Ihering neemt op al deze gronden aan, dat het oogen-
blik, waarop de daad van het afzenden geheel vol-
bragt is, beslissend is om de risico van den verkooper
op den kooper te doen overgaan. Als de verkooper
de zaak of de waren zal hebben overgegeven aan den
persoon of aan de inrigting, die voor het vervoer zal
zorgen, zal de kooper de risico beginnen te dragen.

Wij hebben de leer van Ihering omtrent het halen,
brengen en zenden uitvoerig nagegaan, omdat wij
ons daarmede volkomen kunnen vereenigen. Maar
men houde wel in het oog, dat Ihering steeds van
de stelling uitgaat, dat de risico eerst met de leve-
ring op den kooper zal overgaan. Nu is met het
zenden wel de levering volbragt, maar wij kunnen
aan Ihering niet toegeven, dat in
ieder geval eerst
dan de kooper de risico zal moeten dragen. Volgens
onze ^meening (en wij komen daarop later terug) kan
dit gevolg van het koopcontract reeds vroeger, vóór de
levering, plaats hebben. Wanneeer wij dus zeggen
met Ihering in te stemmen, geldt zulks, wat den
overgang van de risico betreft, alleen voor het geval,
waarin ook wij meenen dat de risico met de levering
zal overgaan, het geval namelijk, wanneer de het

middel zal zijn om die betrekkelijke onbepaaldheid van
de zaak te doen ophouden en tot species te herleiden.

Een voorval in de praktijk, zeiden wij reeds, gaf

-ocr page 64-

aan Ihering aanleiding om zijn theorie te ontwikkelen ,
ter vervanging van de leer van Thöl, die tot nog toe
algemeen had gegolden. Dat voorval was het volgende.
Het handelshuis N., waarbij onafhankelijk van elkan^
der S. te K., en B. te Z., ieder 600 centenaars Coaks
besteld hebben, koos tot vervoer daarvan zooals ge-
woonlijk , den schipper P. Aan dezen werd de geheele
massa van 1200 centenaars toegemeten, zonder dat de 600
van A. en de 600 van B,, noch bij het toemeten, noch
bij het inladen waren afgescheiden. P. laadde de 1200
Centenaars in twee schuiten, en wel 800 in een groo-
tere en 4)00 in een kleinere schuit, In den nacht, vóór
dat men dacht heen te varen, verging de laatste,
ten gevolge van een hevigen storm, met de lading.
P. voer daarop met de andere schuit weg, en loste
te K., waar hij het eerst aanlegde , bij A. 600 Cente-
naars, zoodat hij voor B, er slechts 200 overhield.
Daar B. nu voor deze laatste 200 wel wilde betalen,
maar N, op den vollen prijs voor de 600 aanspraak
maakte, stelde deze een regtsvordering tegen B. in.
De regter in eersten aanleg wees N. af, en wel omdat
hij verzuimd had , den kooper te doen weten, hoe en
in welke schuit was ingeladen. De hoogere regter
legde hem alsnog het bewijs op, dat de te niet gegane
400 centenaars, of zoo veel minder, den schipper, als
voor den gedaagde bestemd, waren toegemeten. Daar
nu zulk een speciale afscheiding op naam van den
gedaagde niet was geschied , verloor de eischer dus in
tweeden aanleg eveneens het proces.

Met deze laatste uitspraak, hoewel geheel in over-
eenstemming met de afscheidings-theorie van Thöl, kou
Ihering zich niet vereenigen. AVat, vroeg hij, als nu
eens de beide koopers uitdrukkelijk aan den verkooper
hadden voorgeschreven, hoe zij wilden , dat de ver-

-ocr page 65-

vulling en de levering zou plaats hebben, zou alsdan
de verkooper eveneens de risico te dragen gehad hebben?
Zeker niet! want, onverschillig of de 600 centenaars
van A. al dan niet van die van B. gescheiden waren,
zou dan E. eenvoudig tot zijn verdediging zeggen : ik
heb gedaan, wat gij mij hebt opgedragen, ik heb mijn
verbindtenis vervuld. Maakt het dan nu verschil, dat

A. en B., in plaats van de wijze van verzending op
te geven, aan N. onbepaald hebben opgedragen: zend
ons 600 centenaars; natuurlijk onder dien verstande,
dat de door N. gekozen wijze van verzending met het
belang van de bestellers overeenkomen moest, zooals
dit inderdaad het geval was ? Had N. de voor A. en
de voor B. bestemde 600 centenaars afzonderlijk willen
verzenden, dan waren daardoor de transportkosten
aanmerkelijk vermeerderd, door het maken b. v. van een
tusschenschot in de grootere schuit. En waartoe zou
dit gediend hebben? Als nu N. dit teregt niet deed, dan
zou het ook in het geheel geen zin hebben gehad, om
bij het afmeten de 600 centenaars van A, van die van

B. te scheiden; immers die scheiding ware door het
gemeenschappelijk inladen terstond weder vervallen.
Waarom nu aan den verkooper het nalaten van die
geheel doellooze handeling te verwijten? Alleen omdat
bij den verkoop van zaken alleen ten opzigte van de
soort bepaald de risico eerst door middel van de af-
scheiding overgaat? Maar wat dan, als de kooper van
die afscheiding afstand doet, als b. v. meerderen ieder
een anker wijn bestellen, maar ter besparing van
onkosten, dien in een enkel vat laten verzenden, of
als hout, door meerderen onafhankelijk van elkander
besteld wordt, maar de verzending daarvan met den
spoortrein in één massa geschiedt? Dan is er dus niet
afgescheiden; en als dit de noodzakelijke voorwaarde

-ocr page 66-

voor het overgaan van de risico is, dan heeft de ver-
kooper die dus hier te dragen; Ja dan zou hij die ook
te dragen hebben, als de koopers uitdrukkelijk be-
paald hadden, dat de verzending voor hun risico zou
geschieden!

Tegen deze redenering van Ihering merkt Bekker,
onzes inziens, teregt op, dat door het afwegen en
vervolgens inladen van de gezamentlijke 1 200 centenaars
Coaks in het bedoelde geval nog geenszins het genus
tot species was herleid, maar dat de beide ladingen
der schepen een genus bleven vormen, waaruit de leve-
ringen aan A. en B. zouden moeten geschieden. Als nu
de verkooper wel een genoegzame hoeveelheid der ge-
vraagde waren heeft ingeladen, maar er later bij de
levering blijkt, dat die hoeveelheid verminderd is, zoo-
dat er niet genoeg over is, om beide leveringen daar-
uit te bewerksteUigen, zal de kooper daarmede niet
te maken hebben, omdat de zaak, die het voorwerp
van het koopcontract uitmaakte, nog geenszins indi-
vidueel was bepaald, en de kooper dus tot zoolang
daarvan nog geen risico te dragen had.

Het groote verschil tusschen de leer van Bekker en
die van Ihering is voornamelijk daarin gelegen, dat
Bekker het tijdstip van de volbragte levering niet aan-
neemt als het oogenblik, waarop zonder uitzondering,
de risico van den verkooper op den kooper zal overgaan.

Hij zelf vat zijn stelsel in korte woorden ongeveer aldus
te zamen: iedere verbindtenis ter voldoening van slechts
relatief bepaalde zaken, moet, daar ze slechts door de
praestatie van individueel bepaalde zaken kan vervuld
worden,
op zijn laatst bij de vervulling, tot een ver-
bindtenis worden herleid, die een species ten voorwerp
heeft. Op het oogenblik waarop zij,
hetzij hij of vóór
de \'ßermdling,
zulk eene verbindtenis wordt, treedt zij

-ocr page 67-

in het algemeen, dus ook wat het dragen van de risico
betreft, onder de regels, die een verbindtenis met een
species tot voorwerp, beheerschen. Dat individueel
bepaald worden van de zaak
vóór de vervulling is op
twee wijzen mogelijk: 1".) er kan bij het sluiten van
het contract iets daaromtrent zijn afgesproken; S».)
partijen kunnen later (d. i. na het sluiten van het
contract, maar vóór de vervulling), omtrent het speci-
aliseren een afspraak maken, zonder dat zij daarmede
tevens de vervulling verbinden.

Waar nu, zegt Bekker, gelijkertijd met de ver-
vulling der verbindtenis gespecialiseerd wordt, daai-
is op het oogenblik, dat de overgifte van de zaak
geschied is, het gewenschte gevolg verkregen. Dit
zal geen moeijelijkheid opleveren daar, waar hij die
overgeeft en bi] aan wien wordt overgegeven (of
hunne plaatsvervangers) te zamen komen (bij halen
en brengen), en waar dus de beslissende handelingen
beide, althans schijnbaar, in hetzelfde oogenblik te
zamen vallen. Maar waar de beide deelen der traditie
(geven en aannemen), volgens den wil van partijen
door een tijdsverloop gescheiden zijn (zenden), da^r zal
lnderdaa(^^erst de zaak specialiseren.

Nu is echter, volgens algemeene regelen, door het .
geven alleen, en vóór dat de andere partij aannam,
den verkooper de mogelijkheid niet ontnomen om
aliud pro alio te voldoen; aan het speciaal bepaald
object van praestatie is hij nog geenszins gebonden.
Daar hieruit, wat het dragen van de risico betreft, een ^
resultaat zou voortvloeijen, in strijd met hetgeen par- ,
tijen bedoeld hebben, zoo moet men, volgens Bekker,
aannemen, dat het specialiseren van de zaak, naar
haren vermoedelijken wil, reeds met het volbrengen
der afzending is geschied, en dat van dat oogenblik

-ocr page 68-

af beide partijen zich de verbindtenis dachten als aan
deze species gebonden, zoodat nu de kooper de risico
zal moeten dragen, eu van den anderen kant de ver-
kooper zich van elke beschikking over de zaak zal
moeten onthouden, even alsof de verbindtenis van den
beginne af aan een species tot voorwerp had gehad.

Bekker noemt zijne theorie de consequente toepas-
sing van een eenvoudige gedachte, die aan de ratio
juris volkomen beantwoordt; deze namelijk, dat de
verbindtenissen tot het geven van individueel bepaalde
zaken
alle op gelijke wijze moeten behandeld worden ,
hetzij deze verbindtenissen reeds bij haar ontstaan een
species tot voorwerp hadden, hetzij de zaak in den
beginne alleen ten opzigte van de soort bepaald was
en later tot species is herleid.

Om aan te toonen, dat het bezwaar door hem tegen
Ihering\'s theorie geopperd, zich in het dagelijksch leven
werkelijk voor kan doen, verhaalt Bekker een voorval,
waarvan hij zelf getuige was. Een landeigenaar in de
Mark kocht van een paardenkooper 50 kleine Litthauer
paarden van bepaalde grootte en bepaalden leeftijd,
h 12 Fdrs. het stuk. De koopman moest de paarden
brengen, en op een hofstede in de Mark leveren. Er
was tevens afgesproken, dat slechts zulke paarden zou-
den geleverd worden, die een vriend van den kooper,
in achter-Pommeren woonachtig , en een kundig paar-
denkenner, bruikbaar zou hebben bevonden, met dien
verstande, dat de koopman met meerdere Litthauer
paarden bij den landeigenaar in achter-Pommeren
zou komen en dat dan deze een keuze zou doen.
De koopman zond een 8 O tal paarden naar achter-
Pommeren; de paardenkenner koos er daaruit 50, en
merkte die; daarmede toog de koopman naar de
Mark, en verkocht de overige; deels daar ter plaatse

-ocr page 69-

deels zond hij ze terug. — Als nu eenige van die 50
op weg naar de Mark toevallig waren gestorren,
vraagt Bekker, wie zou dan de schade hebben moeten
dragen? Hij meent: de kooper; maar Ihering zou
moeten oordeelen : de verkooper, want de levering had
nog geen plaats gehad.

Maar daarenboven moet Ihering\'s theorie, volgens
Bekker, noodzakelijk tot groote onbillijkheid leiden, want
alhoewel gespecialiseerd is, zou het aan den verkooper
vóór de lerering toch nog rrij staan, naar belieren
orer de zaak te beschikken. Hij stelt het rolgende:
een huis te Bremen koopt te Hamburg 10 loten in een
loterij, waarvan de trekking reeds begonnen is. De
verkooper te Hamburg verzendt 10 nummers, in een
pakket, met den privaatpost, die tusschen Bremen en
Hamburg gaat, geadresseerd aan het Bremer huis. Kort
daarop verneemt de verkooper door een telegraphische
depêche, dat op een van de afgezonden nummers een
groote prijs is gevallen. Nu zendt hij boden te paard
om de afgifte van het pakket te voorkomen, om dan
rerrolgens 10 andere nummers aan het huis in Bremen
te leveren. De privaatpost verbond zich alleen tegen-
over den afzender, en kon derhalve het pakket geruste-
lijk aan dezen teruggeven. Hetzelfde zou het geval zijn,
zoo het pakket aan een expediteur of voerman was
toebetrouwd; deze toch zijn lasthebbers van den ver-
kooper, en het Duitsche Handels wetboek ziet in de es-
peditie een soort van Commissie; ook zij kunnen der-
halve vrijelijk het hun toevertrouwde aan den afzender
terug geven. Neemt men nu de leveringstheorie aan,
dan kan de kooper in zulke gevallen niet geholpen
worden, tenzij men in de wet de bepaling opneme, dat,
bij verbindtenissen om zaken te geven, alleen ten op-
zigte van de soort bepaald, de verkooper niet eerder

-ocr page 70-

van de risico bevri^id zal zijn, dan wanneer hij van zijn
zijde alle beschikking over de zaak opgegeven, en deze
op den koooer zal hebben overgedragen, waarvan dan
op verschillende wijzen kan blijken.

Ofschoon wij ons met de leer van Bekker wel kun-
nen vereenigen, gaat, onzes inziens, evenwel het ge-
geven voorbeeld en de gevolgtrekking daaruit niet op.
Wij gelooven toch niet, dat de verkooper in het gestelde
geval aan zijn verphgting voldaan had, want hij leverde
niet de species, die door den kooper begeerd was: deze
veilde geen loten, op geen waarvan de getrokken prijs
vallen kon. De kooper zal de te betalen koopsom wel
berekend hebben naar zijn kans van trekken, en deze
was na het uitkomen van dien prijs zeer verminderd.
Het is dus niet noodig, dat de wet den kooper helpt;
hij kan zich zeiven volkomen hulp verschaffen door een-
voudig de loten te weigeren.

Bekker, de leer van Ihering.bestrijdende, geeft tevens
een eigen theorie, die hij den naam geeft van Indivi-
dualiserings-theorie. Maar het verschil tusschen de beide
theoriën is inderdaad zoo groot niet; in de praktijk
althans zal het weinig zigtbaar zijn. Het verschil is
meer in den naam, dan in de toepassing merkbaar.
Ook Ihering toch eischt dezelfde individualisatie als
Bekker, al noemt hij den naam niet. Volgens Ihering\'s
theorie is de risico bij den genuskoop een zuivere toe-
passing van het m
perit domino-, want door levering
gaan de zakelijke regten op den kooper over; geen
zakelijk regt is mogelijk op een zaak, die niet indivi-
dueel is bepaald; voor de levering is dus individualisatie
een noodzakelijk vereischte; ten gevolge van de leve-
ring wordt de kooper eigenaar en draagt derhalve hij
de risico. Derhalve wil Ihering, zij het dan ook slechts
Biiddellijk, even goed als Bekker, individualisatie van

-ocr page 71-

de zaak, opdat de risico daarvan op den kooper zal
overgaan. Maar hierin verschilt hij van Bekker, dat
hij het individualiseren van de zaak
vóór de levering
niet laat geschieden. In verreweg de méeste gevallen
nu zal, bij verbindtenissen tot het geven van zaken
alleen ten opzigte van de soort bepaald, de her-
leiding van die zaken tot een species
door middel van
de levering
plaats hebben. Verschil tusschen de beide
theoriën zal zich in de praktijk dus alleen dan
openbaren, wanneer niet eerst door middel van de
levering, maar reeds vóór deze, de zaak individidueel
bepaald zal worden, Bekker noemt twee gevallen, waar-
in dat herleiden tot species vóór de levering mogelijk
is : 1) bij het sluiten van bet contract kan iets omtrent
het specialiseren afgesproken zijn , b. v. dat zulks zal
geschieden door middel van een derde, aan wien ech-
ter niet tevens geleverd zal worden (voorbeeld van de
Litthauer paarden) 2) na het sluiten van het contract
spreken partijen daaromtrent een en ander af, zonder
met dat specialiseren tevens de levering te verbin-
den ; eerst wordt het contract gesloten , vervolgens ge-
specialiseerd en eindelijk geleverd. In die gevallen nu en
in alle andere, dat reeds vóór de levering de zaak, alleen
ten opzigte van de soort bepaald, tot species wordt
herleid, leert Bekker dat daarmede steeds de risico op den
kooper zal overgaan, en dat men alzoo niet tot op de
levering zal behoeven te wachten, om dit gevolg te doen
plaats hebben, zooals Ihering beweert. Tot staving van
zijn gevoelen beroept hij zich op de lex 8. Digestorum
de peric. et comm. rei vend. (18. 6), waar gezegd
wordt: perfecta emptione periculum ad emptorem
respiciet et si id, quod venierit, appareat quid, quale,
quantum sit, perfecta est emptio. Van levering wordt
hier niet gesproken, maar alleen gezegd, dat, zoo-

5

-ocr page 72-

dra als de zaak individueel wordt bepaald, de risico
terstond op den kooper zal overgaan. Vervolgens
wijst Bekker nog op de analogie tusschen den
specieskoop en den koop van zaken, alleen ten opzigte
van de soort bepaald. Waarom toch, vraagt hij, naar
ons inzien, teregt, zou een specieskoop, die uit een
genuskoop ontstond, regtens anders moeten beoor-
deeld worden dan een specieskoop van den beginne
af aan ?

Een tweede afwijking van de leer van Ihering,
die wij bij Bekker aantreffen, betreft zijn opvatting
van het begrip van
zenden.

Teregt merkt hij aan, dat dit begrip oeconomisch
hoogst eenvoudig, maar juridisch zeer moeijelijk is,
omdat het zenden nu eens in deze, dan weder in gene
beteekenis wordt opgevat, al naarmate partijen bedoeld
hebben. Daarenboven hebben in duizend gevallen de
contracterende partijen zelve geen klaar denkbeeld van
de dikvirijls zeer uiteenloopende mogelijkheden , en daar
kan een positieve wetsbepaling, die meer op de utilitatis
dan op de wel juris ratio berust, niet gemist worden.
Maar zeer ten onregte, naar ons oordeel, komt Bekker|
tegen het gevoelen . van Ihering op, dat de risico op \'
het oogenblik van de volbragte afzendiug op derukoojper;
zal overgaan. Hij meent dat die leer én juridisch niet
opgaat én in de praktijk tot onbillijkheid leiden zal.
Tot staving van het laatste, wijst hij op het voorbeeld
van de loten, dat wij reeds boven onjuist noemden. De
juridisch meest eenvoudige beteekenis van
zenden vindt
Bekker die, welke het minst afwijkt van het normale
geval dat de kooper halen moet. Ook bij het
zenden
hebbe hi^ te halen, maar hij verrigte die handeling
door middel van den verkooper, die als zijn lasthebber
de zaak ontvange (constitutum possessorium) en haar

-ocr page 73-

vervolgens aan hem toezende. De verkooper moet dan
eerst ex vendito leveren, en vervolgens een tegelijk
met het aangaan van het koopcontract op zich genomen
mandaat vervullen. Dit kan wezenlijk de bedoeling van
partijen geweest zijn, en als die te bewijzen is, moeten
ook de regtsgevolgen daarvan niet achterwege blijven,
dat wil zeggen: het bezit en de eigendom der zaak gaan
op den kooper over, terwijl de zaak zich nog bij den
verkooper bevindt; van dat oogenblik af heeft de koo-
per, en niet meer de verkooper, de bezits- en eigen-
domsacties; ook de condictio furtiva. Wilde de ver-
kooper dan nog de species verruilen, dan ware dit
misbruik van vertrouwen; ook de personen , die voor
het transport zorgen, zouden, door middel van den
verkooper, eigenlijk met den kooper contracteren, en
dus den eerstgenoemde niet weder de zaak of waren
uit mogen leveren. Maar, zegt Bekker, praktische
redenen verbieden ons deze opvatting van het
zenden,
in geval van twijfel. tot een wettelijken regel te ver-
heffen; want zij verbindt de meest gewigtige regtsver-
anderingen aan een oogenblik (het voltrokken consti-
tutum possessorium), dat meestal niet feitelijk is vast
te stellen.

Wij voor ons geven de voorkeur aan de opvatting van
Ihering, waarover wij boven spraken, en kunnen ons
met zijn verdediging van die opvatting volkomen ver-
eenigen. De geheele redenering van Bekker schijnt ons
meer op het zenden, dan op het afzenden, toepasselijk ,
en met Ihering houden wij het laatste voor een daad,
waartoe de verkooper gehouden is, om de verpligting
van het zenden, die hij als lasthebber op zich nam,
voor te bereiden. Men zie ook de practische gronden
door Ihering voor zijn opvatting aangevoerd.

Ihering stelde zijn leveringstheorie, ter wille van de

5*

-ocr page 74-

praktijk vast, en geeft één algemeenen regel, die
schijnbaar hoogst eenvoudig, in de toepassing echter
niet zoo eenvoudig is, en ons daarenboven uit een
juridisch oogpunt niet aannemelijk voorkomt: alles komt
bij hem op de praktische vraag neder: wanneer is er
geleverd? en met het antwoord daarop is dan tevens
de risicoquestie beslist. Bekker verwerpt die theorie,
en gaat van een meer zuiver wetenschappelijk begin-
sel uit, waaraan hij de praktijk ondergeschikt maakt.
De toepassing van zijn theorie laat hij aan anderen
over. Die heeft later Regelsberger gegeven in een
opstel 1) waarop wij nog korteiijk de aandacht willen
vestigen.

Dit staat vast, zegt Regelsberger, dat van het
oogenblik af, waarop de pligt tot praestatie op een
individueel bepaalde zaak gerigt is, de verkooper bij
iedere soort van genuskoop even goed gebonden is als
bij den specieskoop; hij schendt het koopkontract, zoo
hij na dien tijd op eenige andere wijze over de zaak
beschikt. Maar daarom moet hij dan ook, ten opzigte
van de risico, in den meer gunstigen toestand van den
speciesverkooper geplaatst worden: met andere woorden,
bij den genuskoop moet de risico van de zaak te gelijk
met het regtens-bindend \'individueel bepaald worden van
de zaak op den kooper overgaan,

Hoe zal nu een zaak, in den beginne alleen ten
opzigte van de soort bepaald, later regtens-bindend
individueel bepaald worden ?

De beantwoording dezer vraag hangt, volgens Regels-
berger, weder van twee andere vragen af: wie heeft
het regt van keuze? en hoe wordt dat regt uitgeoefend?

1) Archiv für die Civilistische Praxis. Neun und vierzigster Band;
S, 183. Ueber die Tragung der Gefahr beim Genuskauf.

-ocr page 75-

De keuze kan aan den kooper zijn gelaten: dan gaat de
risico orer, zoodra deze zal te kennen hebben gegeven,
welke species hij geleverd wil hebben. Maar ook de
verhooper kan de keuze hebben, en hij heeft haar steeds,
bij gebreke van een overeenkomst in tegenovergestelden
zin. Doch al heeft hij het regt om te kiezen, daar-
mede is nog niet gezegd, dat hij dat regt ieder oogenblik
mag uitoefenen. Men moet hier de volgende gevallen
onderscheiden:
a) is, volgens het contract, de kooper
geregtigd om de afzondering van de species bij te wonen,
dan ontneemt het doen van die afzondering buiten
zijn tegenwoordigheid, aan de handeling alle kracht,
tenzij hij door zijn wegblijven gerekend kan worden
van zijn regt afstand te hebben gedaan. Stilzwijgend
is dit regt van den kooper om de afzondering van
de species bij te wonen, aan te nemen, wanneer hetzij
de kooper
halen, of de verkooper moet brengen, b.) Heeft
de kooper afstand gedaan van zijn regt om de afzon-
dering van de species bij te wonen (zooals in den regel
het geval is bij den zoogenaamden Distance-Kauf), dan
kan de verkooper zijn regt uitoefenen, wanneer hij
wil. Evenwel de afzondering van de species heeft
hier alleen dan den overgang van de risico ten ge-
volge, wanneer daarin een definitieve uitoefening van
zijn regt van keuze ligt. Zoolang hij nog bevoegd is
de keuze te veranderen, heeft er geen afzondering
plaats gehad, die regtens-bindend kan genoemd worden.
Begtens-bindend, meent Regelsberger, is die afzonde-
ring dan, wanneer de tot kiezen geregtigde verkooper
van de door hem gedane keuze aan den kooper kennis
zal hebben gegeven. Dus zal noch ligchamelijke afschei-
ding van een bepaalde hoeveelheid uit het gevraagde
genus, noch het inpakken of stempelen der afgezon-
derde waren, en evenmin het afzenden der factuur.

-ocr page 76-

de risico op den kooper doen overgaan. Het besluit
van den verkooper, om de ligchamelijk afgezonderde
waren tot het voorwerp van praestatie te maken, ver-
krijgt eerst kracht, wanneer hij zijn wil naar buiten,
en wel tegenover den kooper, heeft doen blijken. Zulks
geschiedt: vooreerst, door het afzenden van een berigt
aan laatstgenoemde, dat de afzondering door hem ge-
schied is. Een naauwkeurige beschrijving van de
afgezonderde waren is daarbij niet volstrekt noodig,
maar alleen een nuttig middel van voorzorg om het
bewijs van de identiteit der waren, bij eventueel ver-
lies of in waarde vermindering , gemakkelijker te maken;
de verkooper zal die omschrijving dus in zijn welbe-
grepen belang kunnen doen, maar er is geen reden, om
hem, behalve dit, geen ander middel van bewijs toe
te staan.

Waar zoodanig berigt achterwege blijft — en dit is
in den kleinhandel regel — doet de verkooper van
zijn wil genoegzaam blijken (zóó dat de risico zal over-
gaan) door overgifte van de waren, die door hem tot
voldoening van het contract zijn afgezonderd, aan
den expediteur of voerman (post, schipper, spoorweg,
bode, enz.).

Ten slotte vat Regelsberger zijn leer aldus zamen:

De overgang van de risico is bij den genuskoop
bepaald door het individualiseren van het voorwerp
der praestatie. Dit geschiedt:

1». Door het kiezen van den kooper en het afzon
deren in zijn bijzijn, wanneer dit uitdrukkelijk of stil
zwijgend bedongen is. Moet, volgens het contract
hetzij de verkooper de zaak aan den kooper
Irengen
of deze ze bij den verkooper halen, dan heeft het indi
vidualiseren eerst plaats met de overgifte der zaak aan
den kooper.

SS

-ocr page 77-

2°. Waar de verkooper de waren aan den kooper
zal
toeeenden, in dien zin dat de woonplaats van den
verkooper als plaats van levering geldt, daar geschiedt
het individualiseren :

a. Door het afzenden van het berigt der gedane
afzondering aan den kooper, (dit schijnt ons te exclu-
sief, daar de door den verkooper gedane keuze ook
nog op andere wijzen ter kennisse van den kooper
komen kan, h. v. in het boven meêgedeelde voorbeeld
van Bekker, van de 50 Litthauer paarden), en bij ge-
breke daarvan:

h. Door overgifte der waren aan den expediteur of
voerman, ter bezorging aan den kooper.

•3". In alle gevallen staat het partijen vrij bijzondere
bepalingen te maken.

Wij sluiten hiermede ons overzigt van de Duitsche
literatuur over ons onderwerp. Welke theorie men
ook aanneme, altijd zal men op vele moeijelijkheden
in de praktijk stuiten. Die van Ihering heft schijn-
baar alle bezwaren op men zou haast geneigd zijn haar
ter wille van de eenvoudigheid aan te nemen. Maar
inderdaad is zij zoo eenvoudig niet, want de vraag, of,
en wanneer er
geleverd is (en dus, volgens Ihering,
de risico is overgegaan), is meestal zeer moeijelijk te
beantwoorden. De toepassing van Iherings theorie op
het dagelijksch leven valt niet zoo ligt als men wel
zou meenen. Later komen wij op die praktische be-
zwaren terug, laat ons thans de aandacht vestigen
op een wetgeving, waarin een poging tot regeling van
ons onderwerp gewaagd is: te weten, op het Allgemeine
Deutsche Handelsgesetzbuch,

-ocr page 78-

HET DUITSCHE HANDELSREGT.

Onder de artikelen van het Duitsche Wetboek die op
ons onderwerp betrekking hebben, komt in de eerste
plaats in aanmerking de bepaling van art. 338: ,/Nach
,/den Bestimmungen über den Kauf ist auch ein Han-
//delsgeschäft zu beurtheilen, dessen Gegenstand in der
,/Lieferung eine Quantität vertretbarer Sachen gegen
,/einen bestimmten Preis besteht." Slaan wij de motie-
ven van het Pruissisch Ontwerp op (Verlag der König-
lichen Geheimen Ober-Hofdruckerei, Berlin 1859), dan
lezen wij, bij het met dit art. corresponderend art. 262,
dat het Allgemeine Landrecht (Th. 1. Tit. 11 § § 981—987)
over Lieferungsverträge handelde bij de overeenkom-
sten, waarbij zaken tegen handelingen of handelingen
tegen handelingen beloofd worden; eerst
nadat de
levering geschied was, stelde dit regt de betrekking
tusschen de contraherende partijen aan die tusschen
kooper en verkooper gelijk. De praktijk, die dit
onderscheid tusschen de Lieferungsverträge en de gewone
koopcontracten niet erkende, gaf regt tot de bovenge-
noemde bepaUng die echter alleen van beteekenis is

1) Zij behoort dus bij den genuskoop te huis, ofschoon zij uit-
sluitend de vervangbare zaken betreft.

-ocr page 79-

voor het Pruissisch regt, want volgens dat der andere
Staten is het Lieferungsvertrag een koopcontract, (von
Hahn, Gommentar zum allgemeinen Deutschen Handels-
gesetzbuchs, ad. art.)

Wat nu den koop en verkoop in het algemeen be-
treft, met name de risico, daaromtrent vinden wij geene
bepalingen, maar de gewone regels van het privaatregt
zijn hier toepasselijk; toch worden er verschillende ge-
vallen, die zich kunnen voordoen, onderscheiden. Art.
342 (Preuss. Entwurf art. 259. 271; Entwurf I
Lesung art. 284; Entwurf II Lesung art. 319), be-
gint namelijk met het vroeger (art. 324, Abs. 1), om-
trent de „Erfüllung der Handelsgeschäfte" in \'t algemeen
bepaalde op den koop en verkoop toe te passen. Wij
lezen in dit laatste artikel; //Die Erfüllung des Handels-
;/geschäfts muss an dem Orte geschehen, welcher im
Vertrage bestimmt oder nach der Natur des Geschäfts
,/oder der Absicht der Contrahenten als Ort der Erfül-
,/lung anzusehen ist." Dus: uitdrukkelijke afspraak gaat
vóór, maar, bij gemis van deze, (art. 342) geschiedt de
overgifte door den verkooper: „an dem Orte wo er
,/zur Zeit des Vertragsabschlusses seine Handelsnieder-
lassung oder in deren Ermangelung seinen Wohnort
„hatte." Hij is alzoo noch tot brengen noch tot zen-
den, maar integendeel de kooper tot halen, verpligt.
Hierop maakt de bepaling aan het slot dan ook geen
uitzondering, volgens welke, als er een bepaalde zaak
moet geleverd worden, die zich tijdens het sluiten van het
contract, met medeweten der partijen, op een andere
plaats bevindt, de overgifte daarvan dan op die plaats
geschieden moet. Hetzelfde art, handelt verder over
de plaats van betaling, doch deze doet hier minder ter
zak e.

Waartoe is nu de verkooper verpligt, zoolang de

-ocr page 80-

kooper de zaak of de waren niet heeft afgehaald of
doen afhalen ? Daarop geeft het volgend art.
343
(Preuss. Entwurf art. 360. — Entwurf I Lesung art,
385. — Entwurf II Lesung art. 320) het antwoord.
De verkooper moet namelijk, zoolang de kooper met
het in ontvangst nemen niet in mora is, de zaak be-
waren en wel: ^mit der Sorgfalt eines ordentlichen
//Geschäftsmanns"; het en 3^® lid van hetzelfde art.
schrijven dan verder voor, wat den verkooper te doen
staat, zoo de kooper met het in ontvangst nemen in ge-
breke mögt zijn. Bij dit art. doet von Hahn, in zijn
Commentar, opmerken, dat deze bepaling onderstelt, dat
de overgifte nog niet heeft plaats gehad, omdat het
bewaren na dien tijd een geheel nieuwe regtsbetrek-
king in het leven roept, waarmede de vroegere van
koop en verkoop niets te maken heeft,
\'t Valt niet te
betwijfelen, zegt hij, of het Pruisisch ontwerp heeft
dat ook zoo opgevat. Immers men leest aldaar (art,
340): ,/Der Verkäufer ist verpflichtet, die waare bis zur
„Vehergahe,
und so lange der Käufer mit der Empfang-
,/nähme nicht säumig ist, mit der Sorgfalt eines or-
,/deutlichen Kaufmanns aufzubewahren," Doch, zoo
merkt hij in de noot op, ,/der Verfasser der Motive
,/Scheint freilich, wie aus den Citaten auf S. 138
//(Absatz 1) hervorgehen dürfte, das Verhältniss
nach
//der Tradition oder wenigstens auch dieses im Auge ge-
,/habt zu haben." Dat de woorden „bis zur üebergabe"
niet in art.
346 werden opgenomen, zegt hij, vindt
zijn grond alleen in een verschil van redactie, en is
niet opzettelijk geschied (men zie de aanmerking bij
de tweede lezing, Protocolle BI. 1373 aan "t slot).
Uitdrukkelijk werd bij de eerste lezing het voorstel,
om voor //Uebergabe"
Abnahme te stellen, verworpen
(Protocoll. Bh 624). De beteekenis, die het woord

-ocr page 81-

Empfangnahme, blijkens art. 346, heeft, komt geheel
overeen met die, welke daaraan in het Monitum van
Hamburg, voor de derde lezing werd gehecht: ,/Unter
Empfangnahme ist der Act der üebergabe der Waare
an den Käufer zu verstehen, während die Fortschaf-
fung der übergebenen Waare aus der Behausung des
Verkäufers mit
Ahnahme zu bezeichnen ist."

Von Hahn past deze bepaling voornamelijk op den
genuskoop toe, als de zaak nog gespecialiseerd moet
worden, en hij kent haar slechts dan beteekenis
toe //wenn ein Fall vorliegt, in welchem der Verkäufer
//durch den casuellen Untergang der Waare von der
//Verpflichtung, den Kauf zu erfüllen, befreit wird
//{sei es, dass er den Kaufpreis zu fordern berechtigt
//ist oder nicht). Sie findet also nicht Anwendung,
//Avenn eine Quantität im Allgemeinen verkauft ist
//vor ^der dem Käufer gegenüber erfolgten Ausschei-
//dung. War jedoch eine Quantität aus einer vor-
//handenen Waarenmenge verkauft, so kann der Satz
//Anwendung finden. Der Verkäufer kann sich z. B.
//bei Untergang oder Verschlechterung der grösseren
//Quantität dem Entschädigungsanspruch des Käufers
//nur entziehen, wenn er die Sorgfalt eines ordent-
//lichen Geschäftsmannes in Betreff der ganzen Waaren-
//menge angewandt hatte.\'\'

Wij kunnen ons met deze opmerking wel vereeni-
gen , maar gelooven niet, dat men bij het stellen dezer
bepaling den genuskoop op het oog had, daar zij ook op
iederen speciekoop toepasselijk is, waarbij de overgifte
eenigen tijd na het sluiten van den koop plaats zal
hebben. Zij regelt de verpligting van den verkooper
gedurende den tijd, waarin deze, het bezit en den eigen-
dom van de reeds verkochte zaak behoudende, toch
het regt van beschikking daarover verloren heeft, wes-

-ocr page 82-

halve dan ook gedurende dien tijd de risico door den
kooper gedragen wordt. Daarbij is in het Wetboek het
geval van
halen als het normale aangegeven, zoodat
een bepaling, die de verpligting van den ver-
kooper omschrijft, in den tusschentijd, nadat de koop
gesloten werd, tot op het oogenblik dat de zaak door
den kooper (op den door partijen bepaalden tijd) wordt
afgehaald, hier zeer op hare plaats is. Dit neemt echter
niet weg, dat wij met von Hahn het art. ook op den
genuskoop kunnen toepassen en wel 1".) bij verkoop
van een species uit een onbegrensd genus, voor den
tijd tusschen het individualiseren en de levering en
bij verkoop van een species uit een aangewezen quan-
tum, (zie von Hahn) op die geheele hoeveelheid, waar-
van de verkooper verpligt is een zeker deel (hoewel
nog geheel in vago) aan den kooper te leveren.

In Art. 344 (Preuss. Entwurf Art. 261. Entwurf I
Lesung Art. 286. — Entwurf II Lesung Art. 221.) komt
een hoogst belangrijke en voor de praktijk zeer nut-
tige bepaling voor, zij behandelt het geval van
zenden
en wijst aan, hoe de verzending zal moeten geschieden.
//Soll die Waare dem Käufer von einem anderen Orte
,/übersendet werden und hat der Käufer über die Art
,/der Uebersendung nichts bestimmt, so gilt der Verkäufer
,/für beauftragt, mit der Sorgfalt eines ordentlichen
//Kaufmanns die Bestimmung statt des Käufers zu treffen,
//insbesondere auch die Person zu bestimmen, durch
,/Welche der Transport der Waare besorgt oder aus-
//geführt werden soll." Hoewel het niet uitdrukkelijk
gezegd wordt, volgt toch uit deze bepaling, dat de
verkooper aan het verlangen van den kooper moet
voldoen, zoo deze op eenige wijze zijn wil omtrent de
wijze van verzending heeft doen kennen. Het art.
handelt alleen over het geval, dat de kooper daar-

-ocr page 83-

omtrent gèzwegen heeft. Uitlegging behoeft de bepa-
ling niet; zij is hoogst duidelijk. Toch merken wij
met von Hahn aan, dat onder
Ari der Versendung ,
blijkens het woord insbesondere, niet uitsluitend het
middel van transport te verstaan is. „Jedenfalls ist
„auch die Eigenthümlichkeit des Transports selbst
„gemeint, z. B. ob als Eilgut oder gewönliches
„Frachtgut, ob mit Generalfrachtbrief, im Verband-
„verkehr, in bedeckten und unbedeckten Wagen, mit
„oder ohne Versicherung bez. Declaration. Ferner muss
„auch die Art der Verpackung und unter Umständen
,/auch die Zeit des Transports darunter begriffen
„werden , z. B. ob bei nassem oder trocknem Wetter,
„bei welcher Temperatur. Auch die Sorge für die Be-
„handlung der Waare auf der Reise gehört hierher.
„Der Absender kann unter Umständen verpflichtet sein,
„dem Frachtführer oder Schiffer besondere Vorschriften
„über Bearbeiten, Ventiliren u. s. w. zu geben. Bei
„Kriegeszeiten hat er bei der Wahl der Flagge die
„nöthige Vorsicht anzuwenden." De toepassing van
dit art. op den genuskoop zal het groote gewigt daar-
van doen inzien. In het systeem, dat wij zijn toege-
daan, is met het oogenblik van verzending onder
zekere gegevens, het individualiseren van de zaak ver-
bonden. Wij gaan van het beginsel uit, dat partijen
zich omtrent dat individualiseren moeten verstaan, en
bij gevolg, in het geval van zenden, omtrent den tijd
en de wijze van verzending. Een bepaling als art. 344
zou dus leeren, dat, zoo de kooper daaromtrent gezwe-
gen had, dat alsdan de tijd en de wijze
yoth verzenden,
en dus ook van het individualiseren, aan den verkooper
is overgelaten, en het derhalve aan dezen laatsten vrij
staat om de risico op den kooper te doen overgaan ,
wanneer hij zulks verkiest; maar heeft de kooper

-ocr page 84-

daaromtrent zijn wil doen kennen, dan is de ver-
kooper gehouden om daaraan stiptelijk te gehoorzamen.

Maar het woord zenden geeft op zich zelve geen
naauwkeurig begrip van de daardoor bedoelde handeling.
Wanneer zal men zeggen, dat de verkooper begint met
verzenden? Een bepaling van dat oogenblik is blijkens
het hier boven gezegde voor ons van het hoogste gewigt.
Het Wetboek laat dan ook die vraag geenszins onbeant-
woord, maar bepaalt in art. 345 (Preuss. Entwurf, Art.
262. Entwurf 1. Lesung, Art. 287, 288. Entwurf IL
Lesung, Art. 322. Protoc. S. 629 bis 641, 1380 bis
1383, 1386 bis 1389) dat zulks geschiedt, nadat de
waren aan den expediteur of voerman zullen zijn over-
gegeven of wel aan hem, die anders voor het vervoer
zal zorgen. Het luidt aldus: (,Nach Uebergabe der Waare
,/an den Spediteur oder Frachtführer oder die sonst zum
,/Transport der Waare bestimmte Person trägt der Käufer
//die Gefahr, von welcher die Waare betroffen wird."
En als aanvulling van hetgeen in het vorige artikel
omtrent de wijze van verzenden gezegd is, voegt dat
art. er bij: //Hat jedoch der Käufer eine besondere
//Anweisung üeber die Art der Uebersendung ertheilt
\'/und ist der Verkäufer ohne dringende Veranlassung
„davon abgewichen, so ist dieser für den daraus entstan-
//denen Schaden verantwortlich." Wil deze bepaling
nu zeggen, dat bij verzendingen de kooper nooit vroeger,
dan de in het art. aangegeven tijdstippen de risico te
dragen heeft? Geenszins; alinea 3. van het art. zegt
dit uitdrukkelijk: //Durch die Bestimmungen dieses Arti-
//kels ist nicht ausgeschlossen, dass die Gefahr schon
//seit einem früheren Zeitpunkte von dem Käufer ge-
//tragen wird, sofern dies nach dem bürgerlichen
Recht
//der Fall sein würde.\'\' Het art. geeft in ab 1, het
oogenblik aan, waarop in
alle gevallen op zijn laatst de

-ocr page 85-

risico kan en moet overgaan, natuurlijk tenzij de af-
spraak van partijen anders luidde, en b. v. de kooper
de risico reeds vóór het afzenden der vs^aren op zich
nam. Zooals het nu luidt, vindt het art. zijn strikte
en woordelijke toepassing slechts in een enkel geval
van den genuskoop, namelijk dan, als met het oogen-
-blik van het verzenden, dat van het
individualiseren
verbonden is. Geschiedde dit laatste op een of andere
wijze reeds vroeger, of wel is het in \'t algemeen om het
koopen van een individueel bepaalde zaak, van een
species, te doen, dan draagt de kooper reeds voor
\'het
verzenden
de risico. Zoo zegt ook von Hahn ; //die Bestim-
//mung wird gemeinrechtlich von Bedeutung beim Genus-
//kauf;
res certa dem Käufer gegenüber ist vorhanden
//wenn die ausgeschiedene Waare dem Transportanten
//übergeben ist."

Voor het geval dat de verkooper van het door den
kooper omtrent de verzending bepaalde afwijkt, dan legde
het Pruissisch ontwerp dezen daarvoor een soort van
straf op, hij moest namelijk de geheele risico gedurende
de reis zelve dragen. In twee opzigten is dit nu in
art. 345 veranderd; de straf volgt alleen dan, als hij
ohne dringende Veranlassung van het bepaalde afweek, en
zelfs dan is hij nog maar alleen aansprakelijk voor de
schade,
ans der Abweichung entstanden. Dit laatste nu ver-
dient nog een meer naauwkeurige beschouwing.
Wanneer
toch zal men kunnen zeggen, dat de schade het gevolg
is van een afwijking van hetgeen de kooper voorschreef ?
De verkooper kan een ander middel van vervoer ge-
kozen hebben, of wel een ander persoon door middel
van wien het vervoer geschieden zal; in plaats van
per pakschuit vervoert hij b. v. per stoomboot, of wel
hij gebruikt een anderen dan den door den kooper
aangewezen expediteur. Geen twijfel of de verkoo-

-ocr page 86-

per zal bij eventuele schade deze moeten dragen ,
omdat men in den regel zal kunnen aannemen, dat de
schade ontstond door een afwijking van hetgeen de
kooper voorschreef. Meerdere gevallen zijn hiertoe te
brengen; als de verkooper de waren in zakken in
plaats van , zooals de kooper verlangde, in kisten of
vaten verzond, dan is ook dit een afwijking van de
door den kooper voorgeschreven wijze vaa verzending.
Nu kan de afwijking, zooals ook von Hahn aanmerkt,
niet zeer groot zijn, en daaruit niet zoo onmiddelijk,
maar slechts middellijk schade voortvloeijen. De kooper
beval b. V, per sneltrein te zenden, en de verkooper zond
per goederentrein, of omgekeerd. Als dan de waren
onder weg beschadigd worden, dan zal het, zegt von
Hahn, in de meeste gevallen evident zijn, dat de schade
niet het gevolg is van de wijze van verzending, die
de verkooper koos. Veelmeer is deze alsdan aan
toevallige omstandigheden te wijten en had zij even
goed kunnen ontstaan, als de verkooper de door den
kooper voorgeschreven wijze van verzending gevolgd
had. En men kan toch ook niet denken, dat die aan-
wijzing geschiedde, met het doel om juist de schade
te vermijden. De risico werd daardoor, zegt van Hahn,
voor den kooper niet vermeerderd, en het gevolg dat
toevallig daaruit ontstond, kan den verkooper niet als
culpa toegerekend worden. Vaste regelen zijn hier,
over het algemeen, niet te geven, en voor ieder
voorkomend geval zal men moeten zien, of de schade
ontstaan uit de wijze van verzending aan den ver-
kooper is te wijten, ingeval hij van den last, te dien
opzigte door den kooper gegeven, afweek. Maar het
groote praktische nut van de bepaling, zooals zij in
art. .345, al. 1, gegeven is, schijnt ons boven allen
twijfel verheven.

-ocr page 87-

Al. 2 van hetzelfde art. bepaalt, in welk geval de
verkooper de risico gedurende de reis zal dragen, na-
melijk dan: ,/wenn er gemäss dem Vertrage die Waare
,/an dem Orte, wohin der Transport geschieht, zu liefe-
;/ren hat, so dass dieser Ort für ihn als Ort der Erfül-
//lung gilt," d. w. z. dan, wanneer dit door partijen
uitdrukkelijk zal zijn bepaald, Eindelijk zegt het art.
nog, dat het dragen van de risico en het dragen van
de kosten van vervoer niet noodzakelijk gepaard be-
hoeven te gaan, en dat het laatste niet als rigtsnoer
voor het eerste dienen kan. De verkooper kan dus
de kosten van vei-voer op zich nemen, terwijl des-
niettemin de kooper de risico zal dragen.

Meerdere bepalingen, die direct met ons onderwerp
in verband staan, treffen wij te dezer plaatse niet aan.
Op eenige belangrijke praktische vragen bleef de wet-
gever het antwoord schuldig; b. v. wanneer zal men
zeggen, dat de verzending begonnen is, als de verkooper
zelf zich daarmede geheel of gedeeltelijk belast heeft,
en welke regelen zullen bij gecombineerde verzendingen
gelden, zooals b. v. in de vermelde coaks-kwestie?
Wanneer eindelijk zal bij den genuskoop de verkooper
het regt van beschikking over de gespecialiseerde wa-
ren verloren hebben, en waaneer zullen die waren
voor den kooper zijn geïndividualiseerd, bij het afzen-
den van een cognossement door den verkooper, of
eerst wanneer de kooper dit stuk zal hebben ontvangen?
Wij zien derhalve:
volledig is ons onderwerp geenszins
in het Duitsche Wetboek behandeld; toch onderscheidt
zich dit door deze, zij het dan ook onvolledige, behan-
deling gunstig van alle andere ; ,eere zij den wetgever,
die de behoefte aan regeling gevoelde van een zaak,
die zich dagelijks onder zoo oneindig vele vormen in
de praktijk voordoet.

-ocr page 88-

B. DE REGTSLEER EN DE WETGEVING IN FRANKRIJK.

In den Franschen Code treffen wij in de leer van
den koop en verkoop een belangrijke afwijking aan van
het algemeene regt. Terwijl toch, volgens dit laatste, de
eigendom van de verkochte zaak eerst
na de levering
op den kooper overgaat, is daarentegen in den Code
de leer gehuldigd, dat het enkele
contract voldoende
is tot den eigendomsovergang. In art, 1583 Code
Civil is bepaald : „la vente est parfaite entre les parties
„et
la propriété est acquise de droit à l\'acheteur à l\'égard
fdu vendeur, dès qu\'on est convenu de la chose et du
„prix,
quoique la chose r^ait pas encore été livrée, ni
„le prix payé." Het is merkwaardig te hooren, hoe
de Conseiller d\'Etat Portalis deze zonderlinge leer
trachtte te verdedigen (Exposé des motifs, tome VI n°.
70), „Dans les premiers âges, il fallait
tradition, et occvr
pation corporelle
pour consommer un transport de pro-
//priété. Nous trouvons dans la jurisprudence
romaine
„une multitude de règles et de subtilités qui dérivent
//de ces premières idées. Nous citerons entre autres cette
„maxime :
traditionihus et non pactîs dominia rerum trans-
uferuntur.
Dans les principes de notre droit français le
„contrat suffit, et ces principes sont à la fois plus cou-

-ocr page 89-

,/formes à la raison et plus favorables à la société."
Het contract moet, volgens hem, wel onderscheiden
worden van de uitvoering daarvan. Het eerste is geheel
afhankelijk van den wil van partijen, maar is het eens
vrijwiUig gesloten, dan volgt de verpligting tot uitvoe-
ring. Bij den koop bestaat de uitvoering in de betaling
van den prijs aan den eenen kant, en de levering van
de zaak aan den anderen. Gaat nu de eigendom eerst
door de levering over, dan is, wel is waar, de ver-
kooper verbonden tot eigendomsoverdragt, maar de weg
staat hem open, om die verbindtenis niet na te komen.
Laat daarom, zegt Portalis, de eigendomsovergang het
gevolg zijn het contract zelf, en gij belet den verkooper
om zijn pligt te verzaken. //II serait absurde, que Ton
//fut autorisé à éluder ses obligations en ne les exécu-
,/tant pas." En met groote woorden roemt hij vervol-
gens de voortreffelijkheid der nieuwe leer: //qui a sa
//base dans les rapports de moralité, qui doivent exister
//entre les hommes." Gelukkig volk, dat men voor pligt-
verzuim behoedt door een hoogst eenvoudig middel: door
het wegnemen namelijk van de mogelijkheid om zijn
phgt te verzaken! Maar dit is niet het eenige: //Ce
système est encore plus favorable au commerce." En
dan volgt eene nieuwe verheffing van een stelsel, dat
juist in de praktijk tot groote moeijelijkheden, tot ein-
delooze verwarringen, zal aanleiding geven, omdat het
den eigendomsovergang doet afhangen van feiten, die
naauwelijks voor bewijs vatbaar zijn, en omdat er geene
middelen bestaan, waaraan men den eigenaar van
de zaak of der waren zal herkennen. ,/Il rend pos-
//Sible ce qui ne le serait souvent pas, si la tradition
„matérielle d\'une chose vendue était nécessaire pour
,/Consommer la vente. Par la seule expression de notre
//volonté nous acquérons pour nous-mêmes, et nous

6*

-ocr page 90-

„transportons à autrui toutes les choses, qui peuvent être
„l\'objet de nos conventions. Il s\'opère par le contrat une
,/Sorte de tradition civile, qui consomme le transport du
//droit, et qui nous donne action pour forcer la tradition
,/reélle de la chose vendue et le paiement du prix. Ainsi
,/la volonté de l\'homme, aidée de toute la puissance de
,/la loi, franchit toutes les distances, surmonte tous les
,/Obstacles et devient présente partout comme la loi
//même."

Ten gevolge van dit stelsel, kon men zich, wat de
risico betreft, vergenoegen met een zuivere toepassing
van het Romeinsche
res perit domino. Daaraan houden
zich dan ook de artt. 1138 en 1624 Code civil: //IWiga-
//tion de livrer la chose est parfaite par le seul conseu-
//tement des parties contractantes. Elle rend le créancier
//propriétaire et
met la chose à ses risques dès l\'instant
,/OÙ elle a dû être hvrée, encore que la tradition n\'en
//ait point été faite, à moins que le débiteur ne soit en
//demeure de la livrer: auquel cas la chose reste aux
,/risques de ce dernier." Tot het wezen van het con-
tract behoort evenwel, volgens het Fransche regt, even
als volgens het Romeinsche, dat zaak en prijs beide
bepaald zijn. Derhalve, zegt Portalis, met de woor-
den van art. 1585 Code Civil: ,/lorsque les marchan-
//dises ne sont par vendues en bloc, mais au poids,
//au compte ou à la mesure, la vente n\'en est point
//parfaite en ce sens, que les choses vendues sont aux
//risques du vendeur,
jusqu\'à ce qu\'elles soient pesées,
//comptées ou mesurées Mais l\'acheteur peut en

1) Pothier (Traité du Contract de vente § 308.): -/Ce n\'est donc
//que depuis qu\'on aura fait cette mesure, ce poids, ce compte,
a que la chose vendue peut devenir aux risques de l\'acheteur, car
«les risques ne peuvent tomber que sur quelque chose de déter-
„miné."

-ocr page 91-

\'/demander ou la délivrance ou des dommages et intérêts,
//s\'il y a lieu, en cas d\'inéxecution de rengagement, car
//il y a au moins
une obligation précise de vendre." Dat
men, gelijk wij zeiden, bij dit alles niet meer dan eene
zuivere toepassing wil geven van het //res perit domino,"
leert ons de tribun Paure in zijn rapport (Exposé n°. 71).
Eerst na de weging, telling, meting, zegt hij, wordt
de kooper
eigenaar, en nog duidelijker spreekt de tribun
Grenier (Exposé n°. 721: is de zaak bepaald, dan wordt
zij, terstond na het sluiten van het contract, eigendom
van den kooper en komt voor diens risico : d\'après
la règle si connue :
res perit domino. Une exception à
ce principe est consignée dans Fart. 1585." In dit
art., het eenige van den Code Civil, dat met ons on-
derwerp in betrekking staat, wordt niet zoo zeer de
genuskoop in \'t algemeen, als wel de zoogenaamde
emptio
ad mensuram
behandeld, die als een onderdeel daarvan
kan worden aangemerkt. Voorts is de regeling nog een
hoogt oppervlakkige. De Code zegt niet hoe,
op welke
wijze
, geteld, gewogen, gemeten zal moeten worden ;
of het voldoende is, dat de verkooper dit eenzijdig
doet plaats hebben, dan wel, of het overgaan van de
risico eerst dan zal geschieden, wanneer met het tellen,
wegen, meten tevens de zaak voor den verkooper zal
worden geïndividualiseerd? Ook zegt de Code niet, of
het meten enz., het eenig middel is, om dit laatste
gevolg te doen plaats hebben. Zoo straks zullen wij de
verschillende meenigen van de Fransche juristen hierom-
trent nagaan. Sommigen hunner toch bleef de moeije-
lijkheid van ons onderwerp niet verborgen, ofschoon
verreweg de meesten onnadenkend over de bezwaren
heenstappen.

Behalve het aangehaalde art. van den Code Civil,
heeft op ons onderwerp nog betrekking art. 100 Code

-ocr page 92-

de Commerce. \'t Spreekt van verzendingen, en schijnt
op het eerste gezigt veel te beslissen, doch inderdaad
leert het ons niets. ,/La marchandise sortie du magasin
,/du vendeur ou de l\'expéditeur voyage, s\'il n\'y a con-
yvention contraire, aux risques et périls de celui
a qui
„eïle appariient,
saui\' son recours contre Ie commission-
„naire et Ie voiturier chargés du transport." Of men
vraagt, wie de risico gedurende de reis te dragen heeft,
dan wel wie de eigenaar is, komt, voor het Fransche
regt, op hetzelfde neder, en het antwoord op de laatste
vraag is, bij de eenmaal aangenomen toepasselijkheid
van het res perit domino noodzakelijk ook tevens dat
op de eerste.

Wat de Fransche juristen aangaat, er laten zich
slechts enkelen, en dan nog wel op onvoldoende wijze,
over ons onderwerp uit. Bij het behandelen van art.
1585 Code Civil is het een geheel andere vraag, die
bijkans allen bezig houdt, en waarop zij de aandacht
vestigen. Het bedoelde art. zegt namelijk, dat de koop
vóór de telling, meting of weging niet volmaakt is, in
dien zin, dat de risico eerst daarna op den kooper zal
overgaan, maar hoe is het dan, vragen zij, met den
eigendom gesteld? Deze gaat, volgens de wet, tegelijk
met het sluiten van het contract over: bestaat er dus
nu reeds
vóór het aftellen, afwegen of afmeten een soort
van eigendomsregt van den kooper op de
verkochte
zaak ? De meeningen hieromtrent loopen zeer uit elkan-
der. Hoe het mogelijk is, verklaren wij niet te begrij-
pen, veel minder hoe zelfs sommige vonnissen den
eigendoms overgang vóór het meten, tellen, wegen enz.^
hebben kunnen aannemen. Ieder vindt het
duidelijk,
dat de kooper geen risico kan dragen van een zaak ,
die voor hem nog niet is bepaald, maar hoe zou er dan
eigendom mogelijk zijn van een iaaak die nog niet eens

-ocr page 93-

bestaat, maar slechts betrekkelijk is bepaald. Is het om
een quota pars van een afgerond geheel te doen, dan
zou men nog aan eenig dominium pro indiviso kunnen
denken, maar bij een zaak of bij waren, die slechts in
\'t algemeen, ten opzigte van de soort, zijn aangeduid,
valt daaraan niet te denken ; b. v. bij bestellingen van
een zeker aantal nog te vervaardigen zaken. Het
blijkt voorts ten duidelijkste uit de motieven, dat men
een zuivere toepassing van het //res perit domino"
wilde; ware dus, naar het stelsel van den Franschen
Code, de eigendom ook hier reeds dadelijk overgegaan,
dan zou dit natuurlijk op het dragen van de risico zijn
invloed hebben doen gelden, en men had dit onmid-
delijk gevolg van den eigendomsovergang wel met
name aangeduid. Een strijd over dit punt, de jure
constituendo, is nog denkbaar, maar het stelsel, dat
de Code volgt maakt allen anderen strijd onmogelijk.

Maar wat leeren nu de Fransche juristen, ad art.
1585 Code Civil, omtrent de risico.p Allen zijn het
daarover eens, dat de risico niet vóór de telling,
meting of weging op den kooper kan overgaan; en
slechts hier en daar vindt men enkele aanwijzingen
hoe, waar en wanneer, naar hunne meening, dat
tellen, enz. moet plaats grijpen. Hoogst oppervlakkig
is de behandeling van ons onderwerp bij Merlin (Rép.
V». Vente § 4. 2): „Si les choses ont été achetées au
„poids, au nombre ou à la mesure, zegt hij, comme
„si l\'on achète un milher pesant de café, cent bottes
„de foin, cinquante aunes de toile etc., la vente
„n\'est parfaite, que quand le café a été pesé, les
„bottes de foin comptées et la toile mesurée, attendu
„qu\' auparavant on ignore quel est le café, le foin et
„la toile qui sont 1\' objet de la vente,"

Naauwkeuriger en uitvoeriger is daarentegen Pardessus

-ocr page 94-

(Cours de droit comm. 1. p. 158]. Hij spreekt bepaaldelijk
van den koop van zaken, alleen ten opzigte van de
soort bepaald, niet slechts van de emptio ad mensuram
van art. 1585 C. C.; daardoor breidt hij het terrein van
behandeling aanmerkelijk uit, en de verschillende ge-
vallen, die zich kunnen voordoen, blijven hem dan
ook niet verborgen. Hij zegt: ,/lorsqu\'il s\'agit d\'une
„vente de choses, qui n\'étaient déterminées que par
//leur
espèce, elles ne sont aux risques de 1\' acheteur,
//que lorsqu\'elles ont été
individualisées pour devenir sa
//propriété, ce qui peut avoir lieu par la réception,
//pesage ou mesurage, dans les cas de ventes faites
//SOUS cette condition." Men merke wel op, dat
Pardessus hier bepaaldelijk het
individualiseren noemt als
het middel om de risico op den kooper te doen over-
gaan , en hij geeft zelfs de wijze aan, waarop dat ge-
volg kan verkregen worden. Eerst spreekt hij van
de emptio ad mensuram; een weinig verder onderstelt
hij het geval, dat de specialisatie en de levering niet,
zooals bij de emptio ad mensuram, in één tijdstip zamen
vallen. //H n\'y a, dans ces cas, zegt hij, qu\'un
//moyen non suspect
d\'\'individualiser les choses pour les
//mettre aux risques de l\'acheteur: c\'est, indépendamment
//des offres réelles, dont nous avons parlé (n". 215),
//qui peuvent être faites, quand l\'époque d\'enlèvement
//Convenue est arrivée, leur sortie du magasin du vendeur,
„et leur remise au commissionnaire ou voiturier,
qui devient
„alors mandataire de l\'acheteur, pour prendre livrai-
„son et décharger le vendeur des risques." Wij zien
hier een groote overeenstemming met het Duitsche
Handelswetboek, waarin wij die zelfde leer hebben
aangetroffen. Pardessus vult de zijne nog aan, door
ten slotte te zeggen: „il peut toutefois intervenir une
//Convention qui modifie ce principe," b. v. wanneer

-ocr page 95-

de verkooper op zich nam, om een zekere hoeveelheid
van onbepaalde zaken, op een daartoe aangewezen
plaats, te leveren, of wel wanneer de verkooper niet
onmiddelijk aan den kooper levert,
maar de waren aan
een correspondent ter verdere levering toezendt. De ver-
kooper, die de wareia zendt aan het adres, dat men
hem opgaf, is van alle verantwoordelijkheid ontheven,
doch geenszins, zoo hij ze aan een ander adres be-
zorgt. — Hoewel men niet kan zeggen, dat Pardessus
ons onderwerp volledig behandelt, is hij toch een van
de weinigen, die het opzettelijk aanroeren, en zijn ver-
dienste in dit opzigt is niet te miskennen.

Duranton (Cours de droit Français t. 18, § 94) past
het bekende art. 100 Code de Comm. toe op den koop
van een species, op de proef aangegaan. Heeft de
kooper den wijn goedgekeurd, dan is de koop reeds
vóór de reis gesloten , en de risico gedurende de ver-
zending dus voor den kooper geweest. Een nuttelooze
toepassing van een nuttelooze bepaling, want ook zon-
der deze laatste behoefde men aan het door Duranton
beweerde geenzins te twijfelen. Beter schijnt mij zijn
beschouwing van het geval, dat de kooper of de ver-
kooper den persoon of het middel van verzending heeft
aangewezen. Aan den kooper, meent hij, komt de
keuze toe, maar door stil te zwijgen laat hij die aan
den verkooper over, die nu als zijn lasthebber moet
beschouwd worden ,/et qui en conséquence n\'est tenu,
,/qu\'autant qu\'il aurait commis quelque faute ou négli-
,;gence dans le choix du commissionnaire on du voi-
„turier." Maar als de kooper uitdrukkelijk begeerd
heeft, dat de zaak op een daartoe aangewezen plaats
zal geleverd worden, dan zal verkooper gedurende de
reis de risico moeten dragen : „il serait même indif-
,/férent, selon nous, (voegt hij er bij) que l\'acheteur

f

-ocr page 96-

,;éut déclaré, qu\'il paierait les frais de transport et
^d\'expédition." Risico en kosten van vervoer gaan dus
geenszins hand aan hand. Duranton ontleent daarop
aan het dagelijksch leven een voorbeeld van genus-
koop: ,yil arrive souvent qu\'un propriétaire vende, à
,/l\'approche des vendanges, le vin qu\'il va faire à tant
„la pièce;" in dat geval moet de verkooper tot op
den tijd der levering de risico dragen, want tot zoo-
lang weet men niet, wat verkocht is; en wat de le-
vering betreft, houdt men het er voor, dat de kooper
de levering heeft aangenomen, zoodra hij den wijn of
welke andere waren het zijn mogen met een merk
heeft voorzien, ook indien hij ze nog niet uit den kel-
der of het pakhuis van den verkooper heeft doen weg-
halen.

Troplong (de la Vente 1, § 93) treedt, naar aanleiding
ding van art. 1585 Code Civil, in eene breede beschou-
wing van zaken die bij het getal, de maat of het ge-
wigt verkocht zijn. Voorop stelt hij dit: //pour qu\'une
//chose soit livrée, il faut, si je puis parler ainsi, qu\'elle
„soit
individualisée" Daarin stemt hij dus met Pardessus
overeen. Bij de zaken, in art. 1858 C. C. genoemd,
geschiedt dat individualiseren door tellen, wegen, of
meten. Over de wijze
waarop dit geschieden moet, om
het verlangde gevolg te weeg te brengen, zegt hij het
volgende : „quand les parties sont prudentes, elles doivent
„mettre toute leur attention à constater positivement
„cette importante opération;" anders is het bewijs daar-
van moeijelijk , en verschillend naar de omstandigheden.
Wat het
wanneer betreft, leert Troplong, dat het meten,
tellen, wegen plaats moet hebben, ten tijde in de over-
eenkomst bepaald; blijft men daaromtrent in gebreke,
dan moet art. 1657, Code Civil, dat over de
vernieti-
ging van den koop, van regtswege en zonder aanma-

-ocr page 97-

ning, handelt, toepassing vinden, omdat het rnetèn,
tellen, wegen alhier met de levering gelijk staat: „et
//l\'acheteur, en retard de faire opérer Ie retirement, doit
//être puni par la résolution de la vente."

Bij gemis van afspraak, geeft Troplong in n". 478,
479 en 481, eenige regelen, omtrent den tijd van de
levering, die dan in de eerste plaats aan de regels
van het gewoon teregt onderworpen is.

Locré (Esprit du Code de Commerce, I, ad art. 100)
spreekt, naar aanleiding van art. 100 Code de Comm.,
breedvoerig over het geval van
zenden. Wie is dan
gedurende de reis eigenaar van de verzonden zaak?
vraagt Locré\', want zeer zeker is het de eigenaar, die
de risico moet dragen, volgens den regel: res perit
domino. Men was het er, zegt hij, vroeger niet over
eens, dat de waren de eigendom van den kooper wor-
den, van het oogenblik af aan, dat zij aan den expe-
diteur zijn overgegeven. Toch werd dit beginsel in den
Conseil d\'Etat niet betwist; men merkte alleen op:
„qu\'il serait bien rigoureux de décharger de toute
„garantie le vendeur, du moment qu\'il a livré ses
„marchandises à un commissionnaire, et de faire porter
„tout le risque sur celui, qui n\'a fait, que demander
„la chose." Men had gewild, dat de regel, die de
risico door den kooper laat dragen, nader werd om-
schreven, en dat er onderscheidingen werden gemaakt,
naar gelang van de verschillende omstandigheden, die
zich kunnen voor doen. Maar, zegt hij, het was ge-
noeg den algemeenen regel vast te stellen, en het
verder aan partijen vrij te laten, om daarvan naar
goedvinden af te wijken. Wij kunnen dit toestemmen,
maar vinden het toch jammer, dat de woorden van
art. 100 dien algemeenen regel zoo onvolledig uit-
drukken, iets waarom Locré zich niet schijnt te bekom-

-ocr page 98-

meren. Ware hij duidelijk in de wet opgenomen, zoo-
als b.v. in het Duitsche Wetboek het geval is, dan
zouden wij ons zeer goed met het gevoelen van Locré
kunnen vereenigen, dat de kooper, door niets te be-
palen, te kennen geeft, dat hij zich aan den algemeenen
regel onderwerpt. „Si Facheteur aurait eu quelques
,/Craintes, il aurait désigné lui-même le commissionnaire
,/par lequel l\'envoi lui serait fait; il aurait stipulé que
,/la livraison lui serait faite à son domicile. Quand il
,/néglige ces précautions, il est réputé avoir mis les
„marchandises entre les mains du vendeur et s\'en être
„chargé à l\'instant même."

Delamarre en le Poitvin (Traité théorique et pratique
de droit comm. t. IV p. 279 vlgg.), geven dââr, waar
zij de leer van den koop behandelen, de leidende be-
ginselen aan, om de zekere en bepaalde zaak van de
andere te onderscheiden. Ten aanzien van de zaken,
alleen ten opzigte van de soort bepaald, houden zij
zich aan de gewone regels; opgave van
hoedanigheid,
van het genus, voldoet op zich zelf niet, om zoodanig
een zaak tot voorwerp van een koopcontract te maken;
de
hoeveelheid moet mede zijn opgegeven. Hoe kan nu
het onbepaalde later bepaald worden? Bij
waren, bij de
maat, het getal of het gewigt verkocht, door meten,
tellen, wegen. //Elles le deviennent encore par l\'offre
„réelle de la chose, offre qui fait présumer que le débiteur
„de cette chose l\'a comptée, mesurée ou
pesée, et met le
„créancier en demeure d\'en vérifier le compte, le poids ou
„la mesure. Eten général par la tradition effective de la
„chose à celui, qu\'on a chargé du transport, lorsqu\'il est
,/Convenu que levendeur en fera l\'expédition, soit à l\'ache-
„teur lui-même, soit au commissionnaire ou l\'ayant-cause
„de l\'acheteur." —
In Chapitre III, § III beschouwen
zij art, 100 Code de Comm. Waarom wordt daar

-ocr page 99-

gezegd, dat de goederen reizen voor de risico van tiem,
aan wien ze toebehooren ? in plaats dat er bepaald wordt,
of dat de kooper of de verkooper is? In \'t kort wordt
dan door hen het volgende betoogd : een koop ge-
volgd door verzending heeft meest altijd ten voor-
werp, óf levensmiddelen, die men zal moeten proeven,
alvorens ze te koopen, óf waren, die bij de maat,
het getal of het gewigt verkocht worden. In \'t alge-
meen nu zal de koop van zulke zaken óf in
\'t geheel niet tot stand komen, óf eerst volkomen
worden, nadat er geproefd, gewogen, gemeten of ge-
teld is. Van den anderen kant onderstelt de last om te
verzenden gewoonlijk, dat de kooper niet daar is,
om te proeven, te wegen, te meten of te tellen.
En reeds Casaregis zegt, dat in zoodanig
geval de
eigendom der waren op den kooper zal overgaan,
wanneer de verkooper ze moet vervoeren , want dan
handelt deze op last des koopers : ,/L\'acheteur qui
^a commandé l\'expédition n\'a-t-il commis à qui que
//Ce soit le soin d\'effectuer le transport, alors la
//Commande elle-même contient implicitement le
//mandat, et l\'acceptation de cette demande emporte
//l\'obligation, de choisir un voiturier ou un commis-
//sionnaire ; car l\'acheteur qui n\'envoie ni ne va
//lui-même prendre la marchandise, ne peut vouloir
//qu\'elle lui parvienne sans que personne la lui apporte.
//Ainsi, dans tous les cas, la tradition aura été reçue
//par son mandataire; conséquemment par lui-même;
//qui mandat ipse fecisse videtur." Volgens den Code
Civil gaat wel de eigendom terstond met het sluiten
van het contract over, maar die regel gaat in han-
delszaken niet door: //dans la vente commerciale
//C\'est la tradition qui consomme le transport de la
//propriété. Voilà le principe proclamé dans le discours

-ocr page 100-

,/préliminaire du Code de Commerce. La convention
„sur la chose et le prix ouvre seulement une action
„réciproque en délivrance de la chose et en payement
„du prix." Dikwijls verzendt de verkooper veiligheids-
halve niet direct aan den kooper, maar aan een hem
bekend en vertrouwd persoon, die slechts dan aan den
kooper de waren zal overgeven, wanneer deze te-
vens wil betalen of voldoende zekerheid stellen. Dit
is de reden, dat art. 100 niet spreekt van den kooper,
maar slechts van hem, aan wien de waren toebehoo-
ren; wie dit is, kon de wet niet bepalen, en zal
de regter in ieder bijzonder geval, volgens de regelen
van het handelsregt, moeten uitmaken. De schrijvers
besluiten hun betoog met een toepassing van al. art. 100
op de emptio ad mensuram „Néanmoins, un principe
„général résulte de l\'art. lOO per viam consequentiae ;
„c\'est que, si la chose est achetée au compte, au poids
„ou à la mesure, encore bien qu\'en vertu du mandat,
„impliqué dans la commande, cette chose ait été comptée
//pesée on mesurée, embaillée ou enfutaillée pour l\'ache-
//teur, elle ne lui appartient et n\'est à ses risques
„qu\'après qu\'elle est sortie des magasins du vendeur.
//Mais ce principe n\'a pas lieu quand on traite d\'un corps
//déjà certain que la convention détermine. Dans ce cas
//dès que la vente est parfaite, pour l\'acheteur le
//risque avant l\'expédition comme après."

De fout, waaraan deze schrijvers ons toeschijnen
zich schuldig te maken, bestaat daarin, dat zij de
risico van den eigendom doen afhangen. Met hun
verklaring, waarom bij waren, als de in art.
100 bedoelde, de eigendom eerst met de verzending
overgaat, kunnen wij ons wel vereenigen ; maar
niet met hun toepassing van het genoemde art. op de
emptio ad mensuram. Is het een
lepaaUe zaak, dan

-ocr page 101-

draagt, volgens hen zeiven, de kooper zoo vóór als na
de verzending de risico,
 verzenden is nÏQt

het eenige middel, om eenige zaak, alleen ten opzigte
van de soort bepaald, te individualiseren; op dit laatste
komt het alleea aan , en dat kan reeds op eenigerlei
wijze vóór de verzending geschied zijn. Dit is ook
de reden waarom meten, tellen, wegen, inpakken
het doen in vaten, kisten of zakken enz.
op zich zelf
niet voldoende is; wel wordt daardoor de zaak voor den
verkooper gespecialiseerd, maar dit is niet genoeg,
en zij moet ook voor den kooper
hepaald worden.
Die specialisatie, door den verkooper geschied, moet
objectiviteit verkrijgen , waartoe verzenden het middel
kan zijn; eerst van dat oogenblik af aan zal de kooper
de risico kunnen en m^oeten dragen.

Hiermede willen wij ons onderzoek naar de niee-
ningen der Fransche schrijvers over ons onderwerp
besluiten. De meeste anderen, met name Massé en
Vergé, Aubry en Rau, enz. stippen onze vraag naau-
welijks aan, en bepalen zich tot een korte omschrijving
van artikel 1585 Code Civil. Hoewel het resultaat
over het algemeen weinig kan bevredigen, mogten
wij toch met genoegen opmerken , dat het denkbeeld
van individualiseren bij enkelen hunner (Pardessus,
Troplong) op den voorgrond staat; al is dit begrip
ook niet genoegzaam door hen ontwikkeld, men is
daarmede toch op den goeden weg, om tot een op-
lossing te komen van de vele vragen, waartoe ons
onderwerp aanleiding geeft.

-ocr page 102-

C. IETS OVER DE RISICO BIJ DEN KOOP IN HET
ENGELSCHE REGT.

In het Engelsche regt heerschte vroeger algemeen
de regel, dat de eigendom van de verkochte zaak
terstond na het sluiten van den koop, en alleen
uit kracht daarvan, op den kooper overgaat. Later
evenwel werd die regel zeer beperkt. Men zie hier-
omtrent Colfavru (Ie droit comm. comparé de la France
et de l\'Angleterre 1. 179), die het volgende zegt: „Ce
„principe a été restreint dans sa généralité par l\'acte
„de parlement connu sous le nom de
statute of frauds,
„qui n\'en admet l\'application qu\'aux ventes, dont
„l\'importance n\'atteint pas 10 livres sterling (350 francs).
„Mais si le prix de la chose vendue est de 10 livres
„sterling et au dessus, le contrat ne sera valable, et
„l\'acheteur ne sera saisi de la propriété des marchandi-
„ses par lui achetées, qu\' à la condition , que ce dernier
„accepte et reçoive partie de la chose, ou donne des
„arrhes ou partie du prix stipulé, ou qu\'il y ait un acte
„écrit et signé des parties ou de leurs fondés de pou-
„voir, constatant l\'opération." Zoo leert ook Stephen
in zijne New Commentaries on the laws of England
(vol II p. 60) : „The law as to the transmutation of

-ocr page 103-

property under such contracts may be stated generally,
as follows: if the goods or price be thereon delivered,
or tendered by either party, conformably to the bargain,
or any part of the price paid down and accepted (if
it be but a penny) or any portion of the goods
delivered and accepted by way of earnest, the property
in the goods is transmuted, and vests immediately
in the bargainee; so that in the event of their damage
or destruction, he must stand to the loss; but if no
such delivery, payment, or tender take place, the
vendor may, notwithstanding the bargain, dispose of
the goods as he pleases.

Wij vinden hier een zonderling stelsel, dat van de
algemeene regtsbeginselen uitgaat, maar in sommige op-
zigten met de Fransche theorie overeenkomt. Echter
gelden deze regelen van eigendomsovergang, volgens
Stephen, alleen bij den koop van gespecificeerde
goederen , want in alle andere gevallen gaat de eigen-
dom niet over, voordat de bijzondere goederen door
middel van de levering zijn bepaald geworden. Zij
zien dus alleen op het geval, dat de goederen bij den
verkoop onmiddelijk konden geleverd worden; want zoo-
lang den verkooper nog te voren eenige handeling te
verrigten overblijft, blijven zi^j steeds voor diens risico.

Ihering zal dus voor zijn leer steun vinden in het
Engelsche regt; immers uit het bovengezegde volgt, dat
aldaar, bij den koop van zaken alleen ten opzigte van
de soort bepaald, eerst na de levering de risico op den
kooper zal overgaan.

-ocr page 104-

D. DEREGTSLEER m NEDERLAND TEN OPZIGTE YAN
DE RISICO BIJ DEN GENUSKOOP.

Bij de oud-vaderlandsche regtsgeleerden zal men
weinig over ons onderwerp vinden, hetgeen bij den
nitgebreiden handel, waarop wij ons toen mogten
beroemen, bevreemding wekt. De genuskoop zelfwas
natuurlijk hun niet
onbekend; de Groot en Huber , zoo-
als wij later zullen zien, spreken er met een woord
over. Men volgde misschien een vast gewoonteregt
door den handel geschapen, dat geheel oorspronkelijk,
en niet op van elders ontleende regtsregelen gegrond
was.

De Groot in zijn Inleydinge tot äe Hollamdscle Rechts-
geleeftheyt
behandelt ook het leerstuk van den koop, en
zegt dan (B. III, 14 34): ;/De koop van eenige
„zaken voltrokken zijnde, zulx als voren is gesejd,
„hoewel de kooper nog geen eygenaer en is, ende
,/nog geen levering en is geschied, zoo staet de zake
//tot baet ende schade van den kooper, overzulx sullen
/rden kooper van dien tijd af volgen alle vrugten, ook
//aenwasch van \'t land; wederom indien \'t verkogte
//goed vergaet ofte verärgert, zulx komt tot des koo-
//pers schade.....Dog wanneer sekere mate van

-ocr page 105-

\'/meetbaer, telbaer ofte weegbaer goed is verkogt, zoo
/\'komt de
verafgering wel tot laste van den kooper
//(l. 15. de peric. et comm.) maar niet des saeks
onder-
ngang
voor de meting, telling ofte weging (1. 5. God,)."
Deze plaats moet men wel verstaan. Zooals ook
uit de aangehaalde wetten blijkt, bedoelt hij hier
een
begrensd genus, waaruit een zekere hoeveelheid
moet geleverd worden. Als nu die massa in waarde
vermindert, zal de kooper toch den eenmaal vastge-
stelden prijs voor zijn gedeelte daarvan moeten be-
talen, nadat men dat deel van het geheel zal hebben
afgeteld, gewogen of gemeten. Maar gaat, voor dat
die handeling is geschied, de geheele massa te niet,
dan kan er niet geteld , gewogen of gemeten worden,
eii de kooper heeft ook niets aan den verkooper te be-
talen. — De Groot behandelt echter ook maar alleen
de zoogenaamde emptio ad mensurarn, niet den genus-
koop in \'t algemeen ; met een nadere ontwikkeling van
het gezegde, of met een toepassing daarvan op de prak-
tijk laat hij zich verder niet in,

Huber, in zijn Hedendaegse UecUsgeleertheyt B. III, kap.
III, behandelt den genuskoop, in verband met het verbod,
van de Ordonnantie van Friesland: „ora te verkoopen ofte
//verhandelen ,
alderliande granen bij lasten te leeveren , eerse
noch gezaeyt zijn of termijl sij noch wassen-,
waarvan de reeden
//is, om dat de landt-bouwerij van Godts zeegen afhan-
/\'gende, met al te avontuurlijke handeüngen niet soude be-
//lemmert ende de hujs-lieden niet te grof bedroogen

//worden..... lu het verbodt staet, bij lasten te leveren ,

//waaruit volgt dat men bij kleinder partijen wel mag gra-
>?nen koopen eer sij gewassen zijn. Eyndelijk de conditie
neer sij gezaeyt zijn of weesende noch in de airen, ofte wassende
//geeft eerstelijk te kennen, dat niet verboden granen
ffbij lasten
te koopen ende over een geruimen tijd te

7*

-ocr page 106-

//leveren, als maer de handelaers niet zien op snlke
ngranen, die uit een seeker Ws staen voort te komen.
//Evenwel, indien een huisman die geen gewoonte
//noch gelegentheyt heeft, om
granen van elders bij lasten te
//leeveren, soodanigen koop aangaet, men soude kunnen
,/zeggen, dat het cowi^mc^ tegen de
wet was; schoon in de koop
//geen melding van zijn landt was gemaekt;
om het
nmrbodt niet vruchteloos te maken
, gelijk bijkans van alle
„de bepalingen bij
Sande verhaelt, schijnt te kun-
„nen gebeuren. Ten
laetsten, blijkt hier uit, dat als
„het
graen rijp is, ende gereet om te zichten, de ver-
//koopinge ook niet is verboden, gelijk dan soodanige
//verkoopingen alledaeg uitderhandt ende bij uitroep
„geschieden , hoewel dat ook niet
bij lasten is."

Men ziet, hier worden verschillende soorten van
genuskoop, en als dagelijks voorkomende, behandeld. Wat
het
perikel van dergelijke goederen aangaat, daar-
omtrent zegt Huber, na het vermelden van den ge-
wonen regel bij specieskoop , dit.: „Anders is het, als
/reenig goedt bij
getal, mate of gewichte is verkocht,
//want alsdan wordt de koop, immers ten aenzien
//van de noedt ofte gevaer, niet eer volkomen geacht
//als het meeten, tellen ofte weegen is geschiedt,
//maar hetselve goedt, bij geheele stucken verkocht
//zijnde, verscheelt niet ten aanzien des perikels van
//andere verkochte goederen." (Kap. V).

Zeer merkwaardig is wat wij bij Huber over het
zenden aantreffen , daar bij de andere schrijvers daar van
geen melding gemaakt wordt. Men leest in § 22van het-
zelfde kapittel : \'/Het goedt geleevert zijnde, zoo gaet
//de eygendom ende het gevaar
{dat doch al over gaet
ff voor de leeveringe , terstond, nae dat partijen \'t eens zijn ,
»gelijk terstont sal volgen)
buiten twijvel over op den
ij\'kooper , maar de vrage kan zijn, als het verkochte

-ocr page 107-

"goedt bij den verkooper aen den kooper gesonden
//wordt, wanneer het voor geleevert moet gehouden
//worden,
als het aen den Boode, of als het door desen aen
»den hooper wordt overhandigt.
Indien gebhjkt, dat de
//kooper ordere heeft gegeven, tot het afhaelen van
,/t goedt, soo gescliiedt de leeveringe bij\'t overliandigen
„aen de
Boode, maer heeft het de verkooper self ge-
„sonden, soo gescliiedt de leeveringe bij \'t overhandigen
//aen den kooper; wel te verstaen, als de leeveringe te
//vooren niet al is gedaen geweest,
loant indien de
nhooper het geleeverde goedt bij den verJcooper liadde gelaeten,
//soo mag het hem dese wel senden op sijn koopers
npericul\'^

Van Leeuwen, in zijn Rooms-Hollands-Regt (Boek IV
Deel XVII n°. 2), stipt alleen de emtio ad ménsuram aan:
„De koop van hetgeen meet-baar, tel-baar of weeg-baar
\'/is, en bij maat getal of gewigt verkoft werd, werd
//niet verstaan voltrokken te zijn voor dat de meting,
//telling of gewigte is geschied, en sulks behoord het
//gevaar van het verkofte tot die tijd mede tot den
„verkooper."

Weinig bevredigend is dus hetgeen wij omtrent den
genuskoop bij onze vaderlandsche juristen aantreffen.
Met onze wetgeving is het niet beter gesteld. In
art. 1492 van het Burgerlijke Wetboek vinden wij een
bijna woordelijke vertaling van art. 1585 Code Civil:
\'/In geval goederen niet bij den hoop , maar bij het
ffgewigt, het getal of de maat verkocht zijn, blijven
//dezelve voor rekening van den verkooper, tot dat
/\'dezelve gewogen, geteld of gemeten zijn." Daar
onze Wetgever het Fransche systeem omtrent den
koop niet overnam, maar zich aan de algemeene
leer hield, werd het meerdere, dat in het art.
van den Code voorkomt, overbodig. In het ontwerp

-ocr page 108-

Wetboek van Koophandel van 1832 vergenoegde men
zich met een vertaling van art. 100 Code de Comm.
te geven, (art. 72): //Het koopmansgoed, uit het
,/pakhuis van den verkooper of van den expediteur
„afgeleverd zijnde, is gedurende de reize voor rekening
//van den eigenaar van hetzelve , behoudens zijn ver-
fhaal op dengenen , die met de vervoering belast is",
welke bepaling met een geringe wijziging ook voor-
kwam in art. 9 van het ontwerp van 1825 : //Goede-
„ren of koopmanschappen, behoorlijk verzonden zijnde,
,/zijn gedurende de reize voor rekening van den
„eigenaar van dezelve, behoudens zijn verhaal op den
//expediteur, voerman of schipper, indien daartoe ter-
„men zijn."

Gelijkluidend daarmede was art. 67 van het Wet-
boek van 1830. Bij de beraadslaging (zie Voorduin
Gesch. en Beg. der Ned. Wtb., Deel VIII. p. 377)
zeide de 4e afd.: „Hier doet zich het moeijelijke
,/Vraagpunt voor van het juiste tijdstip van eigendoms-
„overgang. Art. 5 uit den nieuwen titel: van koop en
„verkoop (nu art. 1497 B. W.) zegt, dat de risques
//van het goed voor rekening van den kooper zijn,
//zoodra het gemeten is. De titel over den eigendom,
//is nog niet afgedaan, maar waarschijnlijk zal hij den
„overgang van eigendom
ly traditie bevatten. Het is
//dus van groot belang, dat, niet alleen in commemèe/ö,
„maar ook gewone zaken, het juiste tijdstip van over-
,/gang duidelijk bepaald worde. Naar den algemeenen
„regel", antwoordde de regering, //zijn de afgezonden
„goederen, indien dezelve verkocht zijn, ten laste en
„schade van den kooper; — deze regel kan uitzonde-
//ringen lijden, hetzij door de overeenkomst van par-
,/tijen, hetzij door wijzigingen in den titel: van koop
j,en verkoop vastgesteld,
wie de eigenaar is, moet naar

-ocr page 109-

beginselen van dien titel vastgesteld, of naar de
,/bijzondere overeenkomsten, welke tusschen partijen
;/mogten hebben plaats gehad, beoordeeld worden"; — die
//kwestie is alzoo aan
dezeyi titel vreemd, welke zich dan
,/Ook daarom tot de algemeene uitdrukking van:
eigenaar
//heeft bepaald, terwijl in ieder bijzonder geval de daad-
,/zaak zal moeten worden onderzocht,
wie de eigenaar ü."

De Wetgever schoof aldus de moeijelijke taak van
zich af, en belastte daarmede den regter, die nu
in
ieder lijzonder geval
weinig uitkomst zal vinden, omdat
algemeene regels, die dit onderwerp beheerschen, in
het Wetboek niet te vinden zijn, en die dus telkens zal
inzien, dat een regeling bij de wet noodzakelijk gevor-
derd wordt. Het art. is later (zie Voorduin, t. a. p.), weg-
gevallen, en wel, luidens de memorie van toelichting,
//Omdat deszelfs bepaling niet in dezen titel te huis
,/behoort, daar de tweede afdeeling dezes titels alleen han-
,/delt en kan handelen over de verpligtingen der
expedi-
„teurs,
waaraan geheel en al vreemd zijn de kwestiën,
,/die tusschen den
kooper en den verhooper kunnen ontstaan,
//als welke bij het Burgerlijke Wetboek zijn geregeld."

Wij laten de gegrondheid van dit motief in het
midden, maar het wegvallen van het art. kan men niet
betreuren, omdat het inderdaad niets bepaalde, en der-
halve den regter toch geen uitkomst gaf.

Men kan derhalve gerustelijk zeggen, dat de over-
gang van de risico bij den koop van zaken , alleen
ten opzigte van de soort bepaald, niet in ons Wetboek
is geregeld. Wij zullen later zien, in hoeverre eenige
andere artikelen, die van levering spreken, zijdelings
ons onderwerp aanroeren en daarop kunnen toegepast
worden.

Él

-ocr page 110-

E. AAN WELK STELSEL OMTRENT DE RISICO MOET, BIJ DEN
KOOP VAN ZAKEN ALLEEN TEN OPZIGTE VAN DE SOORT
BEPAALD, DE VOORKEUR WORDEN GEGEVEN?

IS DAT STELSEL NIET IN STRIJD MET DE BEPALINGEN VAN
EET BURGERLIJK WETBOEK, EN KOMT HET OVEREEN
MET DE NEDERLANDSCHE HANDELS-USANCE?

Stellen wij thans de slotsom van ons onderzoek vast,
en zien wij, welke leer wij, na al het gezegde, als de
beste, dienen te volgen. Wij hebben hier met een on-
derwerp te doen, dat in onze wet niet geregeld is,
en waaromtrent wij zeiven dus naar regels moeten
zoeken. Bij een daarmede ten naauwste verwant on-
derwerp, den specieskoop, zien wij daartegen juist
het omgekeerde: een vaste leer en stellige uitspraken.
Wat ligt nu meer voor de hand, dan om, bij wijze
van analogie, de regels van den specieskoop op den
zoo naauw daarmee zamenhangenden genuskoop toe te
passen? Ieder, die onbevooroordeeld spreekt, zal deze
handelwijze billijken en met ons denzelfden weg bewan-
delen. Men ga daarbij dan uit, van waar men nood-
zakelijk moet uitgaan: van de
regtsheginselen, en eerst
als men die zal hebben vastgesteld, ga men tot de toe-
passing daarvan op de praktijk over. Men zie dan , of
die beginselen zelfstandig kunnen gelden , dan wel, of er

-ocr page 111-

positieve wetsbepalingen moeten ontworpen worden,
ter aanvulling van hetgeen partijen niet mogten hebben
vastgesteld. Gevaarlijk schijnt ons de weg, door Ihering
ten dezen opzigte bewandeld, die van de
prahüjh uit-
gaat , en een soort van billijkheidsleer tracht zamen
te stellen uit de verschillende concrete gevallen, die
deze oplevert. Men verliest zich zoodoende, in de bonte
menigte van denkbare gevallen, en doolt te midden
daarvan hulpeloos rond.

Wij passen het boven gezegde op den genuskoop
toe , en stellen dan dezen regel:
Even als by den koop
van een individueel bepaalde zaak, zoo zal ook hij het koopen
van zaken alleen ten opzigte van de soort bepaald, de risico
mn die zaak op den kooper overgaan
, zoodba deze individukel
ZAL ziJK BEPAALD. De risico bij den koop toch is slechts
van deze voorwaarde afhankelijk; als partijen geen
middel zullen hebben aangegeven om de zaak (vóór
de levering) individueel te bepalen, zoo geschiedt zulks
eerst bij de levering, daar deze noodzakelijk indivi-
dualisatie onderstelt. De risico van de alleen ten op-
zigte van de soort bepaalde zaak
kan diensvolgens
reeds vóór de levering op den kooper overgaan; op
zijn laatst zal zulks ten tijde der levering (en door
middel van deze)
moeten geschieden.

Met verwerping van Ihering\'s-theorie, nemen wij die
van Bekker aan, echter
met dien verstande, dat toch de
toepassing van Ihering\'s leer in verreweg de meeste ge-
vallen, die zich in het dagelijksch leven voordoen,
zal gelden.

Maar wat wil het zeggen, dat een zaak geindividuali-
seerd
is? Wij moeten ons hiervan naauwkeurig reken-
schap geven. Individualiseren is een zaak ten opzigte
van het individu bepalen; het bepalen alleen ten op-
zigte van de soort, het generaliseren, staat daar tegenover.

-ocr page 112-

Een aantal (minstens twee) zaken, die een of meer-
dere eigenschappen gemeen hebben, vormen een soort
(genus). De rangschikking van zaken onder een
soort berust op het gemeen hebben van eigenschap-
pen. Een individuele zaak is een zaak toegerust
met een eigenschap, die zij met geen andere gemeen
heeft, waardoor zij dus zelfstandig tegen alle andere
over staat. Men bepaalt een zaak individueel door
het noemen van die eigenschap; daardoor onderscheidt
men haar van alle andere.

Volgens de omtrent het koopcontract geldende rege-
len, moet die zaak, die het voorwerp daarvan uitmaakt
een
res certa zijn, reeds ten tijde van het aangaan
van het contract, dat wil zeggen, zij moet zóó duide-
lijk zijn omschreven, dat daarover niet de minste
twijfel kan rijzen. Dit geldt zoowel voor den
species- als voor den genuskoop.
Individueel bepaald is
iets anders dan
certa-, bij den specieskoop is een zaak
dit reeds van den beginne af aan, doch bij den alter-
natieven , en bij den genuskoop, kan de zaak eerst
later individueel bepaald worden.

Voor twee gevolgen van het koopcontrakt, die met
elkander in niet het minste verband staan (in de mis-
kenning hiervan ligt eene groote fout van Ihering)
is bij den koop individuele bepaaldheid een noodzake-
lijk vereischte: voor den
overgang van de risico op den
kooper
en voor de levering.

Voor de levering: omdat daarmede het zakelijk regt
van den verkooper op den kooper overgaat, en men
zich geen zakelijk regt denken kan, zoo de zaak niet
individueel is bepaald.

Voor den overgang van de risico. De kooper
moet na het sluiten van het contract alle schade
dragen van een zaak, wier waarde wel reeds tot zijn

-ocr page 113-

vermogen behoort, maar waarvan hij vóór de leve-
ring toch nog geen eigenaar is. Dat dit billijk en
begrijpelijk is, verklaarden wij reeds vroeger. Maar
het is niet mogelijk, om zich de vernietiging of ver-
mindering van een zaak te denken, die niet individu-
eel is bepaald; al wilde de kooper de risico van
zoodanige zaak op zich nemen, hij zou het niet kunnen.
Indien hij de risico van een zaak, alleen ten opzigte van
de soort bepaald, op zich had genomen, en er later beweerd
werd, dat van de zaken, die het genus vormden,
juist de vernietigde of verminderde, hem toekwam ,
dat zou dit ten eenenmale van alle bewijs ontbloot
zijn, en diensvolgens de kooper nimmer tot het dragen
van de schade gehouden zijn.

Ten aanzien van wien moet nu de zaak geïndividuali-
seerd zijn? Ten aanzien van twee personen: van den
verkooper en van den kooper. De verkooper scheidt
van het genus de species af; men noemt die han-
deling
specialisatie, een begrip dat niets meer dan
die éénzijdige handeling aanduidt, en dus op zich
zelf louter
subjectief is. Maar die handeling zal ob-
jectiviteit verkrijgen, als de specialisatie ook tot de
wetenschap van den kooper zal zijn gekomen. Als
dit geschied is, als op die wijze de specialisatie,
objectiviteit zal hebben verkregen, noemt men haar

altijd

individualisatie. Dit laatste begrip is

objectief, maar, als wij in \'t vervolg kortheidshalve
van individualiseren spreken, bedoelen wij daarmede
steeds de
objectieve-, en met specialisatie de subjectieve
handeling.

Alles berust bij den koop op den overeenstemmenden
wil van partijen; van daar dat de eenzijdige , subjectieve
specialisatie door den verkooper alle kracht mist, en
alleen het tweezijdig objectief individualiseren ten

-ocr page 114-

gevolge kan hebben, dat de risico van de verkochte
zaak op den kooper overgaat.

Wij handelden uitvoerig over het individualiseren in
het algemeen; zien wij thans
hoe en wanneer dit bij den
koop kan plaats hebben. Op oneindig vele wijzen
kan de zaak, die het onderwerp van het koopcontract
uitmaakt individueel bepaald worden, maar deze
kunnen toch alle onder twee klassen gerangschikt
worden, naarmate het individualiseren geschiedt
vóór
of wel (jelyMijdig met de levering.

De orde zou medebrengen om eerst het individua-
liseren vóór de levering te beschouwen, en vervolgens
dat, hetwelk gelijktijdig met de levering geschiedt,
maar aangezien wij in het bijzonder de aandacht op het
eerste willen vestigen, omdat daarin juist de groote
afwijking der leveringstheorie van de individualiserings-
theorie gelegen is, willen wij de orde van behandeling
hier omkeeren.

Het individueel bepaald worden vau de zaak kan
dan vooreerst geschieden
te gelylcertijd met de levering.
Door de verschillende wijzen waarop de levering ge-
schiedt wordt tevens de zaak tot species herleid. Wij
hebben voor dit geval niets anders te doen dan het door
Ihering daaromtrent geleerde te herhalen; wij willen ons
derhalve vergenoegen de hoofdpunten slechts even aan
te stippen. Voor dit geval identificeert zich de vraag
naar de risico met de vraag naar de levering. Het ver-
band is zóó: ter wille van de levering wordt de zaak
tot species herleid;
omdat de zaak geïndividualiseerd is,
gaat tevens de risico over. Als nu door middel van die
levering de eigendom van de verkochte zaak op den
kooper overgaat, treedt tevens de risico, krachtens het
zakelijk regt (res perit domino), te voorschijn. Wij heb-
ben dus hier slechts te vragen naar de levering.

-ocr page 115-

Deze kan in de eerste plaats geschieden van Jiand tot
hand,
als beide partijen of hunne plaatsvervangers op
dezelfde plaats tegenwoordig zijn. Beide deelen der
overgifte, het geven en het aannemen, volgen alsdan
onmiddelijk op elkander. In het dagelijksch leven
neemt deze wijze van levering den vorm van het
bren-
gen
en van het halen aan; in het eerste geval is het
huis van den kooper, in het laatste dat van den ver-
kooper de plaats, waar de levering geschiedt. Beide
wijzen van levering kunnen door partijen zijn bedongen,
zijn voorgeschreven door de Wet, of regelen zich naar
het gebruik.

In de tweede plaats kan de levering zoo geschiedea,
dat de beide deelen der traditie niet zamenvallen,
maar dat deze door een tusschentijd gescheiden zijn ,
wanneer namelijk de verkooper en de kooper zich niet
op dezelfde plaats bevinden; de onmiddelijke overgifte
van hand tot hand is dan uit den aard der zaak niet
mogelijk. In de praktijk geschiedt de levering dan door
middel van het
zenden. Wanneer zulleu nu de partijen
de levering als geschied beschouwen, en diensvolgens
de risico op den kooper overgaan ? Dit zullen par-
tijen moeten bepaald hebben; zoo niet dan beslist
weder de wet of de gewoonte. Zoo er niet eerst met
het
ontvangen, maar reeds met het afzenden zal ge-
leverd zijn , dan is nog gedurende den tijd van het
gereed maken ter verzending, als een voorbereiding
tot de levering, de risico voor den verkooper. Men
vergelijke daaromtrent Ihering\'s leer, in strijd met
die van Bekker, beide door ons boven ontvouwd. Met
het betoog van Ihering kunnen wij ons volkomen ver-
eenigen. In dit geval (als het afzenden reeds beslist)
zal de levering plaats hebben, en de risico op den
kooper overgaan , als de verkooper de zaak zal hebben

é

-ocr page 116-

overgegeven aan de maatschappij of aan den persoon,
die voor het vervoer zorgen zal. De plaats, van-
waar de verkooper zal moeten verzenden is die, waar
hij de species uit het genus zal hebben afgescheiden,
als namelijk het geven reeds beslist; maar als het op het
ontvangen aankomt, dan de plaats, waar de kooper
woont, of werwaarts partijen zijn overeengekomen, dat
hij de zaak zenden zal.

Nu zal bij verzendingen , als reeds het geven besUs-
send is, de kooper geen getuige kunnen zijn van de
specialisatie, door den verkooper verrigt, en zal hij diens-
volgens niet met de risico van die zaak kunnen be-
zwaard worden, zoolang die handeling louter subjectief
bleef. Wanneer zal dan nu die specialisatie objectief wor-
den, en de zaak ook ten aanzien van den kooper geindivi-
dualiseerd zijn? Van het oogenblik af aan, dat de
kooper wetenschap van de specialisatie zal hebben ge-
kregen, zoo hij die niet reeds had. Dit geeft voor de
praktijk het volgende resultaat: de kooper mag de
wijze en tijd van verzendiug bepalen, dan zal de ver-
kooper die moeten volgen; kan hij aan dien wil niet
gehoorzamen, of verandert hij wijze en tijd willekeurig,
dan zal hij daarvan aan den kooper kennis moeten geven;
zwijgt hij daaromtrent, dan moet hij verondersteld
worden alles aan den verkooper te hebben over-
gelaten , en als deze dan door middel van het verzenden
specialiseert, moet men fingeren, dat de kooper daarvan
kennis draagt.

Thöl eischt voor den overgang van de risico
bij verzendingen, als het afzenden beslist, een zoo
naauwkeurig berigt aan den kooper van tijd en wijze,
en opgave der waren, dat de identiteit van de te niet
gegane of verminderde waren door middel van dit be-
wijs kan geleverd worden. Dit rekenen wij slechts in

-ocr page 117-

het ééne geval noodig, dat de verkooper verandering
brengt in tijd en wijze van verzending, door den kooper
opgegeven; dan zal, eerst wanneer de kooper dit berigt
ontvangt, en den inhoud er van goedkeurt, de risico
gedurende de geheele reis voor hem zijn, ook al be-
vinden de waren zich reeds op weg. Keurt de kooper
die afwijking van zijn last niet goed, dan zOu men,
even als in het Duitsche Handels wetboek, een bepaling
kunnen vaststellen in de wet , dat alle schade
uit die
afwijking
ontstaan, ten laste van den kooper komen zal.
Alleen in dit geval achten wij het berigt, door Thöl
gevorderd, noodig; maar in de beide andere gevallen
schijnt het ons ten eenenmale overbodig, en zal het
alleen den verkooper kunnen te stade komen, voor
het geval dat de waren te niet gingen, als een bewijs-
middel van de afzending of levering, ten einde zich
tegen de verpligting tot dubbele
levering te vrijwaren.
In geen geval zal het berigt verandering kunnen bren-
gen in den tijd, waarop de risico op den kooper overgaat.

Wij komen nu tot die individualisatie, die vóór de
levering kan geschieden. In alle de vorige gevallen
kan men eigenlijk niet van den overgang van de
risico,
die een gevolg is van het koopcontract, spreken;
want, zoodra deze mogelijk werd, omdat de zaak werd
geïndividualiseerd, had tevens de levering plaats en
trad de risico van het zakelijke regt, het
res perit
domino,
to voorschijn. Maar hier is de zaak anders: de
indivualisatie heeft vóór de levering plaats, en
in dien
tusschentijd
zal de kooper de risico van de zaak moeten
dragen. Ihering neemt dezen tijd en deze wijze van
individuahseren niet aan, en houdt het er voor, dat
dit laatste alleenlijk
in, met en door de levering kan
geschieden. Daarom verliest bij hem de vraag naar
de risico alle beteekenis, en het voorval, dat hem

-ocr page 118-

aanleiding gaf tot het opstellen van een nieuwe
theorie, heeft ook met de risico van het koopcontract
niets te maken; bij de bekende coaks-kwestie, en in
\'t algemeen bij alle verzendingen, komt het alleen op
de levering aan: wanneer is deze geschied, wanneer is
diensvolgens de kooper eigenaar geworden, en van welk
oogenblik af aan zal hij dus als eigenaar alle risico
van de zaak moeten dragen ? Nogmaals herhalen wij :
bij
verzendingen, als eerst te gelijker tijd met de leve-
ring de zaak individueel zal bepaald worden , bestaat
er geen verschil ten opzigte van de risico tusschen
de leverings- en de individualiseringstheorie.

Wij kennen aan Ihering het regt niet toe, om de
mogelijkheid van individualisatie vóór de levering te
ontkennen, zoodoende maakt hij, onzes inziens, inbreuk
op de algemeene regtsheginselen; een wetsbepaling in
dien zin ware onbillijk, daar zij den verkooper met
een last zou bezwaren, dien de kooper moest dragen.
De leer geeft ook geene meerdere eenvoudigheid in de
praktijk, daar de practische moeijelijkheden en bezwa-
ren der andere theorie zich hier alle ook voordoen.
Het gevoelen van Ihering schijnt ons derhalve onjuri-
disch; de toepassing daarvan onregtvaardig; de aanlei-
ding daartoe ongegrond.

Wij aarzelen alzoo niet, om met Bekker den over-
gang van de risico vóór de levering aan te nemen,
bij den koop van zaken alleen ten opzigte van de soort
bepaald. Maar wij willen thans ook de mogelijkheid
daarvan aantoonen.

Dat individueel bepaald worden vóór de levering is steeds
het gevolg van een
uitdrukkelijke overeenkomst der partijen.
Zij moeten de wijze, waarop het geschieden zal, bepalen,
hetzij gelijktijdig met het sluiten van het contract, hetzij
eerst later, doch vóór de levering. De wijzen, waarop

-ocr page 119-

het kan geschieden, zijn oneindig vele; als voorbeeld
diene het voorval, ons door Bekker verhaald van de Lit-
thauer paarden. De verkooper zal zich strikt aan de over-
eenkomst moeten houden, ten opzigte van de wijze, den
tijd en de plaats van het individuahseren. Nu kan de
kooper den tijd niet naauwkeurig hebben bepaald , of
wel geheel aan het goedvinden des verkoopers hebben
overgelaten, dan zal alleen die afscheiding van de
species kracht kunnen hebben, die door den verkooper
is verrigt, met het doel, dat de aldus afgescheiden
zaak voorwerp van het koopcontract zou zijn. Dat
doel moet voor bewijs vatbaar zijn, anders zou die
afscheiding alle objectiviteit missen : de verkooper kan
derden als getuigen daarbij tegenwoordig doen zijn; hij
kan ook den kooper van die afscheiding berigt zenden;
het doel kan ook uit de omstandigheden blijken, maar in
ieder geval moet de afscheiding niet subjectief, doch
voor bewijs vatbaar zijn.

Van het oogenblik af, dat de afscheiding onder deze
gegevens door den verkooper verrigt is, gaat de risico
van de zaak op den kooper over, en verliest de ver-
kooper daarover alle regt van beschikking.

Onze wet spreekt niet, gelijk wij reeds zagen, van
den koop van zaken, alleen ten opzigte van de soort
bepaald. Maar rijmt de door ons gekozen leer met de
overige bepalingen van het Burgerlijke Wetboek? Is zij
daarmede overeen te brengen? Wij meenen van ja, en
willen die meening nader toelichten. Zien wij vooreerst het
reeds elders behandelde artikel 1491: „m geval goederen
,/inet bij den hoop, maar bij het gewigt, het getal of de
„maat, verkocht zijn, blijven deze voor rekening van
„den verkooper, totdat ze gewogen, geteld of gemeten
//zijn." Deze bepaling moest een regeling van de risico-
vraag bevatten bij den genuskoop; fciaar spreekt slechts

8

-ocr page 120-

van een onderdeel daarvan, van de emtio ad mensuram,
en dat wel op hoogst onvolledige wijze, want dat tellen,
meten en wegen,
hoewel het een noodzakelijk vereischte
voor den overgang van de risico zal zijn, is geenszins
op zich zelf daartoe voldoende. Wel wordt daar-
door de species uit het genus afgescheiden, maar dit
is, gelijk wij zagen, niet genoeg; die daad moet
objectiviteit verkrijgen ten opzigte van den kooper;
het tellen, meten, wegen moet zóó geschieden, dat de
goederen daardoor tevens geïndividualiseerd worden.
Wij hebben daarover breedvoerig gesproken, en
zullen er daarom niet op terug komen. In ieder
geval belet deze bepaling niet, om individualisatie vóór
de levering aan te nemen, vooral nu het eenvoudige
tellen, meten, wegen, en niet het zamengestelde, ^/tel-
len, ö/meten, a/wegen gebruikt is; in welk geval men
misschien nog zou kunnen beweren, dat zi,j met de
levering moet verbonden zijn. Thans mist die bewering
allen grond.

Vervolgens spreekt art, 1429 van de plaats van beta-
ling in \'t algemeen, dat is dus, bij den koop, ook van
de levering, en zegt, dat de betaling geschieden moet
ter plaatse bij de overeenkomst bepaald. Partijen zullen
dus moeten bepalen, dat er gehaald, of wel, dat er
gebragt zal worden, en bij verzendingen, tevens, of reeds
de afzending dan wel eerst de ontvangst zal besMssen. Is
daaromtrent niets bepaald, dan geldt voor een zekere
en bepaalde zaak de plaats, waar deze zich tijdens het
aangaan van het contract bevond, als plaats van le-
vering. Is noch de zaak individueel bepaald, noch
iets door partijen overeengekomen, dan moet de beta-
ling, zegt het art., geschieden ter woonplaatse van den
schuldeischer; bij koop zal dus alsdan de zaak door den
verkooper moeten*
gehragt worden. Verandert de schuld-

-ocr page 121-

eischer van woonplaats, zoo bepaalt eindelijk ons artikel,
dan moet de betaling geschieden ten huize van den
schuldenaar. Dit geeft voor den koop dit resultaat,
dat dan de kooper de zaak zal moeten doen halen,
of wel dat de verkooper ze aan den kooper zal zenden,
voor diens risico en op diens kosten, daar ten huize
van den verkooper reeds geleverd is, en dus reeds het
afzenden beslist. Dit artikel, handelende over de plaats
van levering, kan bij ons onderwerp derhalve alleen dan
toepassing vinden, wanneer het individualiseren te ge-
lijk met de levering geschiedt.

Vestigen wij thans de aandacht op art. 1550, dat
van het betalen van den koopprijs spreekt. Het bepaalt,
dat, zoo deswege niets is overeengekomen, de plaats
en de tijd van betaling zich geheel naar die der leve-
ring rigten. Dit komt geheel en al met ons systeem
overeen, want individualisatie vóór de levering kan
niet dan krachtens uitdrukkelijke overeenkomst geschie-
den. Betaling toch van den koopprijs is niet anders»
dan een levering van een zaak, alleen ten opzigte van
de soort bepaald. Nu zal men wel hoogst zelden den
koopprijs vóór den .tijd der levering individualiseren,
omdat de behoefte daartoe ontbreekt; niemand toch
zal het te doen zijn, om deze of gene bepaalde geld-
stukken te hebben, maar meer om de waarde, die door
die stukken wordt vertegenwoordigd. In ieder geval
vergunt dit artikel ons het individualiseren van deze
alleen ten opzigte van de soort bepaalde zaak aan te
nemen.

Verbiedt eindelijk de Nederlandsche handeisusance het
individualiseren vóór de levering? Ik meen van neen.
Als waren verkocht worden bij de maat, het getal of
het gewigt, dan zal de risico daarvan eerst na het
tellen, wegen, meten op den kooper overgaan,
aU de

8*

-ocr page 122-

waren de schaal doorgaan, zegfc de handel. De suikerraf-
finadeur, h. V., weegt of pakt af, waarbij de kooper kan
tegenwoordig zijn, hetgeen deze echter gewoonlijk niet
doet, omdat er rijkswegers bij zijn (daardoor verkrijgt de
specialisatie objectiviteit, en worden de waren ten opzigte
van den kooper individueel bepaald); is dan de suiker
door de schaal , dan is de raffinadeur van de risico
bevrijd, onverschillig of de suiker in zijn fabriek blijft
of naar een entrepôt wordt overgebragt of verscheept.
Zoo werd ons door een kundig koopman welwillend
medegedeeld.

De mogelijkheid van het individualiseren vóór de le-
vering blijkt hieruit ten duidelijkste; want, als heden
de raffinadeur in tegenwoordigheid van de rijkswegers
afweegt, en vervolgens de waren bij hem blijven liggen ,
en hij misschien eerst morgen of later zal leveren,
dan heeft men een geval van individualiseren vóór de
levering; en als de suiker door de schaal is, dan is
de raffinadeur van de risico bevrijd; deze gaat derhalve
na de individualisatie op den kooper over.

Nu een enkel woord over het zenden, volgens de han-
delsusance. Bij verkoop van goederen of waren, waarbij
verzending te pas komt, neemt het handelsgebruik aan,
dat de risico (nisi aliter convenerit) gedurende de reize
bepaaldelijk ten laste van den
kooper is. Men schrijft dan
ook altijd boven aan de factuur
„voor \'UEd risico en gevaar
verzonden
(per deze of die gelegenheid). En die gelegen-
heid moet zijn de door den kooper aangegevene; zweeg
de kooper daaromtrent, dan kan de verkooper ter
goeder trouw zelf eenig middel van vervoer kiezen.
Anders is het, wanneer verkocht is,
Qm. lepaalde

plaats te leveren, b. v. 100 balen koffij aan N. N. te
Hamburg, tot den prijs
aldaar geleverd ; dan is de risico
tot op het oogenblik der levering voor den kooper.

-ocr page 123-

Deze opvatting van het zenden is, voor een zekere en
bepaalde zaak, in overeenstemming met het boven-
vermelde art, 1429. al. 1 en art. 1513 Burg. Wetb.
Het laatste onderscheidt niet, even als het eerste, de
individueel bepaalde zaak van de andere, maar zegt
eenvoudig, dat de levering moet geschieden ter plaatse,
waar het verkochte goed zich op het tijdstip der ver-
kooping bevond, altijd nisi aliter convenerit. Daar nu
daarenboven art. 1550 bepaalt, dat de plaats van de
betaling van den koopprijs dezelfde is als die van
de levering, is het onzes inziens een vraag van groot
gewigt, of art. 1513 analogisch, naar art. 1429 al.
2. mag uitgebreid worden, zoodat bij den verkoop
van een zaak, alleen ten opzigte van de soort bepaald,
de levering en de betaling, bij gemis aan eenige over-
eenkomst deswege, zouden moeten geschieden ten
huize van den kooper, indien deze bij voortduring
op dezelfde plaats bleef wonen, dan wel ten huize
van den verkooper, mdien de kooper zich na het
sluiten van het contract elders vestigde. Ons schijnt
de ratio juris van art, 1429 deze toe: dat men van
een zaak, alleen ten opzigte van de soort bepaald,
onmogelijk zal kunnen zeggen , dat deze zich op eenige
plaats bevindt, wanneer het genus, waaruit de zaak ge-
nomen moet worden, onbegrensd is; de onmogelijkheid
hiervan zal voor al, bij nog te vervaardigen zaken,
een ieder in het oog springen. Nu heeft men geen bij-
zondere bepahng willen maken voor zaken, af te schei-
den uit een begrensd genus; en om alle moeijelijkheid af
te snijden, de bepaling van art. 1429 al 2. eens vooral
vastgesteld voor alle zaken die niet individueel zijn
bepaald. Dat zelfde nu doet zich bij den koop voor,
en deze paritas rationis doet ons niet aarzelen om de
analogische uitbreiding van art. 1513 aan te nemen.

-ocr page 124-

Vandaar, dat wij tevens beweren, dat de vermelde opvat-
ting van iiet door het handelsgebruik, voor zaken
alleen ten opzigte van de soort bepaald, in strijd is
met de bepaUng van de wet, daar uit deze zou vol-
gen, dat in den regel zoodanige goederen door den
verkooper voor diens risico moeten gezonden worden
naar de plaats, waar de kooper zich bevindt, omdat
eerst met de ontvangst de levering zou volbragt
zijn. Om alle moeijehjkheid te vermijden, zal het der-
halve voor partijen raadzaam zijn om deswege een uit-
drukkelijke bepaling te maken.

Wat nu de vraag betreft naar het juiste oogenblik
der levering, wanneer bij verzendingen reeds door het af-
zenden zal geleverd zijn, daaromtrent neemt de handel
aan, dat de risico van de waren op den kooper zal over-
gaan , zoodra deze bezorgd worden
in of aan of lij het
vervoermiddel, dat door den kooper is voorgeschreven, of
dat de verkooper zelf heeft mogen kiezen,; zoo wil
b. V. tot aan loord zeggen : zoodra het goed door den
verkooper aan de kade zal zijngebragt, om ingescheept
te worden, dus voor het schip, ook al kunnen door
de menigte van goederen, de waren niet terstond
ingeladen worden ; eveneens is het met de uitdrukking :
tot aan de spoor, tot aan het expeditie-kantoor, enz. Green
twijfel, of dit zal in de praktijk dikwijls tot moeije-
lijkheden aanleiding kunnen geven, maar het geldt
hier een vraag, waaromtrent iedere theorie hare be-
zwaren heeft; alleen een vaste regeling bij de wet
zal daarin kunnen voorzien.

Het geven van de rekening of factuur komt eerst in
het tweede stadium; gewoonlijk geeft men de factuur
te gelijkertijd met het berigt der verzending; maar
soms is er te veel drukte, en men zendt dan de factuur
eerst later. Dat zenden van de factuur, zagen wij reeds.

-ocr page 125-

doet niets tot het individualiseren af, en is geheel
vreemd aan de risico; het kan alleen als bewijsmiddel
den verkooper te stade komen, zoo de waren te niet
gingen of verminderden, om de identiteit daarvan of
de verzending te bewijzen, en zich aldus voor een
door den kooper te eischen dubbele levering te
vrijwaren.

Zoo voor individueel bepaalde zaken, als die welke
alleen ten opzigte van de soort zijn aangeduid, geldt
het omtrent verzendingen gezegde gelijkelijk, alleen
met dit onderscheid, dat meestentijds bij de laatste
met de levering tevens het individualiseren zal verbon-
den zijn.

De slotsom, waartoe wij dan aan het einde onzer
beschouwing gekomen zijn, is deze, dat wij die leer
omhelzen, die tot den overgang van de risico
bij den koop van zaken alleen ten opzigte van de
soort bepaald, eenig en alleen
individimlisatie eischt
van de aldus bepaalde zaak. Die leer schijnt ons
uit een juridisch oogpunt toe volkomen op te gaan,
omdat zij een zuivere en ongedwongene toepassing is
van het systeem, dat bij den specieskoop algemeen
wordt gehuldigd. De toepassing van die leer zal tot
regtvaardigheid en billijkheid leiden, omdat zij geheel
herust op den overeenstemmenden wil van partijen,
en omdat zij alle onzekerheid en willekeur ten eenen-
male uitsluit. De moeijelijkheden en bezwaren, die
zich in de praktijk bij de toepassing zullen voordoen,
kunnen de waarde van het systeem in geeneri deele
verminderen; die zwarigheden heeft deze tjjeprie
met alle andere gemeen. Wij gelooven niet
de mogelijkheid van een leer, die daarvan vrij zou
zijn. Maar een regeling van ons onderwerp in de
Nederlandsche wet ware zeer wenschelijk. Waar

É

-ocr page 126-

nog op enkele punten aanleiding tot twijfel en on-
zekerheid over mogt blijven, zouden positieve wets-
bepalingen die leemten moeten aanvullen; vooral voor
het geval dat partijen hadden nagelaten om zelve de
zaak te regelen.

-ocr page 127-

STELLINGEN.

I.

L, 79 § 2 D. de leg. et fid. III (32) is niet te ver-
eenigen met 1. 39 D. de leg. et fid. II (31).

U.

L. 12, 13 en 14 D. de per, et comm. rei vend. (18.6)
handelt over genuskoop.

III.

M te keuren is de meening van Sckiitze (Jahrbuch des
gemeinen deutschen Eeclits III. 440), dat de woorden van
de 1. 18 D. de reb. cred. (12.1) //magisque puto nummos
//accipientis non tieri, qunm alia opinione acceperit" te ver-
staan zijn, van het geval, dat men het geld ontving, in de
meening, dat het als commodatnm of depositum gegeven was.

IV.

Voortdurende aanvulhng en verbetering der wetboeken,
gevolgd door een periodieke algemeene wetsherziening is het
beste middel tot instandhouding van een goed regt.

-ocr page 128-

V.

Bxceptiën mogeji analogisch worden uitgebreid.

VI.

De meerderjarig gewordene heeft zijn domicilie däär, waar
hij op het oogenblik zijner meerderjarigheid woont en. van
plan is te blijven wonen.

Vil.

Niettegenstaande de verkooper de eigendom van het ver-
kochte goed op den kooper heeft overgedragen, is hij nog
gehouden dezen in het bezit te stellen.

VIII.

De eigenaar van het heerschend erf mag van de erfdienst-
baarheid een omvangrijker gebruik maken, dan zijn voorgangers
deden,

IX.

Het Ned. Burg. Wetboek kent alleen schuldvergelijking
van regtswege, zonder dat partijen zich daarop behoeven te
beroepen.

X.

De vereffening van art. 32. Wetb, van Kh. sluit het
faillissement niet uit.

XI.

De risico bij den koop van zaken alleen ten opzigte van
soort bepaald gaat op den kooper over, zoodra die zaken
zullen zijn geiüdividuahseerd.

-ocr page 129-

xn.

Indien reeds met het afzenden der waren de levering ge-
schiedt, zal gedurende den tijd dier handeling de verkooper
de risico moeten dragen.

XIII.

De strijd tusschen art. 333 Burg. Ev. en art. 99.
Regt. Org. wordt opgeheven, indien men met de Pinto
(Handi. tot de wet op de Regt. Org. 193—195) de gevallen
onderscheidt, waarin de bevoegdheid van den kantonreg-
ter reeds is betwist vóór het vonnis, en dat, waarin tegen
het vonnis in h. b. wordt opgekomen op grond vau onbe-
voegdheid.

XIV.

Alleen de zoogenaamde absolute strafregts-theoriën kunnen
de juiste maat van straf aanwijzen.

XV.

Bij de artt. 77 en 88 Strafv.. moest ook ontslag onder
borgtogt niet uitgesloten zijn.

XVI.

Art. 373 al, 3 Strafv. eischt verandering.

XVII.

Ten onregte noemt Beccaria het regt van gratie: //une
improbation tacite des lois existautes."

XVIII.

Het beginsel van art. 31 Strafv. is nuttig en noodig.

-ocr page 130-

De kiesbevoegdheid behoort naar het vermogen geregeld
te worden.

XX.

Onze Grondwet moest een middel aangeven tot het consta-
tereïien het wegnemen van den strijd tusschen de Grondwét
en de gewone of organieke wetten.

XXI.

Het herten van tolgelden aan de rijkswegen is af te keuren,

XXII.

Arheidersvereenigingen zijn aan te bevelen.

XXIII.

Het dagbladzegel moet afgeschaft worden.

ésm