aim
-ocr page 2- -ocr page 3-/
LEE
GEHOüDEH OP DEN
XI OCTOBER 1840.
m de remonstrantsch-gereformeerde gemeente
te rotterdam.
DOOR
Pfiil. Thtor. Mag. Litt. Hum. Doet., Predikant bij tmornoemde
Gemeente.
TWBiEDÏ! OairKs
I
Te ROTTERDAM 5 bi]
TAKT MBSBL & VBSKBHÏJGG® BT»
1840.
-ocr page 4-Ci\'
-ocr page 5-%% OCTOBEE 1840»
De afgeloopene week is als elke andere voor-
bijgegaan , maar zij blijft aangeteekend in de
gescliiedrollen Tan ons Vaderland. Zij is Toor
ons onder de gewone vooryallen en verrigtin-
gen van den dag voorbijgegaan, maar zij heeft
intusschen eene gebeurtenis zien plaats grij-
pen, die tot de zeldzaamste in de Geschiede-
nis der volken behoort. Zij is voorbijgegaan ,
maar heeft eene verandering achtergelaten, die
hoogst belangrijk is voor ons aller lot.
De Koning, die ons nu 27 jaren regeerde ,
deed afstand van den troon , en hij, wien het
regt van geboorte tot zijnen opvolger bestemde,
beklom denzelven. Die gebeurtenis bleef aan
niemand in den lande onbekend ; en er is nie-
mand onder ü, wiens gedachte zich niet ge-
durig met belangstelling bij haar bepaalde.
Hoe zou dan in deze vergadering iets anders
het onderwerp onzer overdenkingen zijn ? Ook
wenscht de Koning, dat wij reeds in dit uur
ons plegtig vereenigeri, om den zegen des Al-
lerhoogsten over hem en zijne regering af te
smeeken. En het zyn de onderlinge bijeen-
komsten op den dag des Heeren, die de ge-
wenschte gelegenheid aanbieden, om naar onze
behoefte ons te onderhouden over hetgeen er
van algemeen belang in de afgeloopen vreek
voorviel. Maar zullen v/ij dan hier de gesprek-
ken, de oordeelvellingen, de voorspellingen van
den dag voortzetten ? M. H.! het behoort lot
de hooge v^aarde van den wekelijks terugkee-
renden dag des Heeren, dat Hij telkens uit
den onaekeren dv^arlloop der msnschelijke
gedachten ea meeningen onzen geest tol hoo-
gere beschouwing verheft; en over hetgeen er
geschiedde ons voor het woord van menschen
het Woord van Hem doet hooren, in Wiens
hand het beleid is van al wat geschiedt op
aarde. En vraagt gij in welk licht die hoogere
beschouwing ons de gebeurtenis van deze da-
gen voorstelt ? — Het bewind over Land eo
Volk ging uit de hand van den éénen Vorst
in die van den anderen over ; wij zien hier
op tot Hem, die de Vorst der Vorsten is, en
wij denken en zeggen tot elkander; de heer
regeert.
Ziet daar dan het onderwerp mijner rede;
xiet daar ook mijnen tekst. Gij vindt dien in
de eerste woorden van
-ocr page 7-PSALM XGÏX:
be heer regeert.
Die woorden zijn te duidelijk en te bepaald
yan beteekenis om aan verklaring, zelfs uit het
verband waarin zij voorkomen, te denken.
Maar aan den anderen kant is de Psalm , aan
wiens hoofd zij slaan, te schoon om dien ge-
heel met stilzwijgen ter zijde te laten. Ik
draag Ü denzelven in eene meer duidelijke en
welluidende vertaling voor.
De Psalm is een tempel-zang, misschien bij
de inwijding van eenen nieuwen Hoogepriester
gezongen. De hoofd-inhoud is aan het slot
van ieder deel van het lied, vs. 3 , 5 en 9,
uitgedrukt: de Heer is heilig. Hoort den zan-
ger :
De Heer regeert: dat de volken beven ! Hij
zit op Cherubim; de aarde trilt.
Groot is de Heer op Sion en verheven is
Hij, boven alle volken.
Dat men prijze Uwen grooten en gedachten
Naam, — Hij is heilig !
Dat men den roem des Konings (prijze), die
het regt bemint!
Gij hebt onkreukbaar regt gevestigd; regt-
vaardigheid en billijkheid hebt gij bevorderd
onder jakobs kroost.
Verheft den Heere , onzen God, en buigt
U neder voor de voetbank Zijner voeten ! —
Hij is heilig!
Moz£s en äaf.on waren Zijne vertrouwelingen,
en Samuel aanbidder yao Zijn\' Naam. Zij rie-
pen tot den Heer en Hij verhoorde hen. Hij
sprak tot hen in eene woikkolom; zij onder-
hieldeo Zijne getuigenis, ^de inzettingen, die Hij
huo gaf.
Heer onze God! Gij hoordet hen, Gij waart
hun een vergevend God, maar straftet nogtans
hun vergrijp.
Verheft den Heere, onzen.God! en buigt U
neder voor den berg Zijner heiligheid! — Want
de Heer onze God is heilig!
de heer regeert :
Met deze gedachte moeten wij op de jaren
der vorige regering terugzien.
Met deze gedachte moeten wij het bestuur
der tegenwoordige regering tegemoet zien.
Ziet daar het eenvoudige plan mijner rede-
De Heer regeert: Met deze gedachte moe-
ten wij op de jaren der vorige regering te-
rugzien.
Zi] liggen «« als een afgesloten, als een
voleindigd tijdperk achter ons, overgegeven aan
ons oordeel. En te veel zijn wij allen in der-
zelver geschiedenis betrokken , om er niet ge-
durig op terug te zien. Doch welk gevoelen
zal ons daarbij in het opmerken en beoordee-
leo leiden? De zucht om overal iets te ontdek-
ken , dat wij teregt of te onregt berispen kun-
nen? Hoezeer is men daartoe geneigd; het is
bijna tot gewoonte geworden, ja tot het ken-
merk van eene verlichte en vrije denkwijs ge-
steld. Doch zijn wij dan in \'t minst geene
dankbaarheid voor 27 jaren van moeijelijk Staats-
bestuur verschuldigd ? Alleen jegens den man
die ons regeerde tot geene Christelijke liefde
verpligt? Jegens hem alleen van die billijkheid
ontslagen, welke verbiedt op onzekere gron-
den ligtvaardig te oordeelen ? Maar zullen wij
dan anderen navolgen, die den Vorst, nu hij
niet meer regeert, uitbmidig verheffen, mis-
schien ten koste van zijnen opvolger verheffen
zullen ? Dit zou gelijke onbillijkheid en de
verachtelijkste laagheid tevens zijo.
Neen M. H. in een\' geheel anderen zin, met
een geheel ander oog moeten wij op die vorige
regering terugzien. En dit zullen wij, als wij
gelooven en eerbiedig bedenken de Heer re-
geert. Ik doe het U opmerken.
Vervuld van die gedachte zien wij altijd eerst
en bovenal op hst goede, hetvjelk wij in dat tijd-
perk genoten. Het waren dagen ook van Gods
regering. Iedere weldaad die ons deel werd was
van Hem. Deze voorbij te zien zou dan niet
slechts ondankbaarheid jegens het mensehelijk
bestuur, maar vermetele miskenning wezen van
de liefde van het Godsbestuur. En hoe vele on-
vergetelijke, altijd belaagrijko weldaden staan oas
bij zulk eene beschouwing voor de oogen! Het
is het tijdperk van de wording van onzen te-
genwoordigen Staat. En wat dezen deed wor-
den, was eene Goddeliike V^erlossing. Zóó zul-
len wij toch wel altijd de herstelling van Ne-
derland noemen, toen de magt der vreemde
overheersching, als door eene onzigtbare hand
gedreven , onverwachts , haastig en bijna zonder
slag of stoot van ons week. Maar weldra sche-
nen wij, gelijk eenmaal Israël, slechts aan den
stok des drijvers ontkomen, om onder het
slag-zwaard te vallen. Be overweldiger stond
op eens en meer dreigend dan ooit weder te-
genover ons. Weder redde ons de Heer;
en wij achtten dat zóózeer eene Goddelijke wel-
daad , dat wij er ieder jaar den Allerhoogste
plegtig voor dankten.
De latere gebeurtenissen behoef ik naauwe-
lijks te herinneren. Be scheuring van het Ko-
ningrijk liet ons in eenen moeijelijken en druk-
kenden toestand achter ; maar was zij niet in
andere opzigten, voor hetgeen ons het dier-
baarst en heiligst is, voor volksaard, Godsdienst
en zeden, eene weldaad, ook daardoor, dat
tegenover opstand en geweld onder ons een
geest van orde en eendragt zich zoo krachtig
verhief? En vergeten wij vooral nimmer twee
gunstige verschijnselen op te merken, welke het
afgeloopen tijdperk kenmerken. Het eene is :
dat de oude kanker van onzen Staat, de in-
wendige partijschap, die door de vreemde
overheersching slechts was onderdrukt, onder
het eigen bestuur bleef geweerd, en zelfs in
de laatste dagen van staatkundige spanning
naauwelijks iets van haar vorig karakter ver«
toonde. Het andere: eene gestadig toegenomene
welvaart, welke zich over alle standen ver-
spreidde , en op het land als in de steden , in
de steden als op het land voor ons oog
zigibaar is.
Ziet, Landgenooten dat zijn weldaden , die
wij bij het terugzien op de jaren der vorige
regering nimmer uit het oog verliezen mogen.
Hoe veel of hoe weinig daarvan aan den Ko-
ning en zijn bestuur te danken zij ? Voorzeker,
dit is eene belangrijke vraag. Zij bepaalt ons
oordeel over den man, die bij zijnen afstand
van den troon met regt zijn volk mögt danken
voor veel liefde en trouw. Maar wie zal ook
hier wat de mensch deed zoo juist onderschei-
den van hetgeen God door of buiten hem deed?
Wie zal hier niet liever te gunstig dan mis-
schien onbillijk oordeelen over hem, wien zoo
groote verantwoording wacht? En terwijl wij
over het menschelijk bestuur henen op den
Allerhoogsten zien die regeerde, schroomenwij
iets te miskennen van het vele goede , dat wij
door Zijne gunst onder de vorige regering mog-
ten genie len.
Maar tegenover dat goede staat ons nit de
vorige regering het kwade voor oogen. En hier-
over toch klagen wij het menschelijk bestuur
teregt in ons oordeel aan! — M. Gel.! hoort
nog mijne tweede opmerking. Vervold van de
gedachte: de Heer regeert, zullen wij over
het minder gunstige , dat zich uit dat tijdperk
aan ons voordoet, met eerbiedige bescheiden^
heid oordeelen. Misschien is er onder dat min-
der gunstige nog wei het een en ander, dat bij
de uitkomst Mijken zal niet zoo ongunstig te
zijn. Zuilen wij dan nu wagen met hardheid
te berispen, waarover wij later welügt met
meer tevredenheid oordeelen? En blijft er uit
de vorige regering over wat ons regtmatige reden
van droefheid, beklag , bekommering baart, mis-
schien heeft God ons nog veel daarvan ten goede
gedacht. Bit entschuldigt hen geenszins die
het ten kwade dachten- maar geeft God de
betere uitkomst, dan zullen vfij in dankbaar-
heid toch ook zachtmoedig willen oordeelen.
En hiertoe stemt ons nu reeds de gedachte ^
dat de Heer regeert. Zij doet ons den Koning,
die onder lïem regeerde , meer beschouwen ge-
lijk hij is: eea meosch van gelijke bewegingen
als wij; aan de eeüe zijde vatbaar voor de-
zelfde driften , hartstogten, begeerten die in
ons woelen; en aan den anderen kant op
een slandpisnt geplaatst, waarvan wij de ge-
varen niet eens kennen, maar waar zoo me-
nig behoedmiddel van onze deugd niet bestaat,
zoo menige slagboom tegen de zonde, die
ons terughoudt, niet aanwezig is. En de taak ,
welke dien mensch als wij was opgelegd , is
zij niet de zwaarste die er denkbaar is, naau-
welijks voor menschelijke kracht berekend ?
Hebben wij dan niet altijd dure verpligting
aan den man, die haar in het hagchelijkst
oogenblik op zich nam en gedurende 27 jaren
met onvermoeider! ijver vervulde? Die taak
was hem bovendien door God opgelegd. Hij
geeft daarom van dezelve eens rekenschap aan
zijnen Heer. Maar wij, hoe wij ook oordee-
len , eerbiedigen den Allerhoogste, die hem
over ons ten Koning stelde. Dien eerbied ver-
geten wij evenmin als wij over bezwaren en
ongunstige omstandigheden klagen. Ook in dezen
is de hand des Heeren, die ze door velerlei
middelen had kunnen afwenden. Ook als volk
hebben wij niets van Hem te eischen. Wat
bevreemdt het ons dan zoozeer, als in ons lot
naast het goede het kwade ligt? Bedenken wij
veeleer , dat onder het bestuur van een heilig
Opperheer de bezoeking ons gewisselijk over-
komt om uit haar die geregtigheid te leeren,
welke een volk verhoogt. En zien wij toch
bij het kwade niet enkel, niet vooral op het
bestuur, onder hetwelk wij leefden. De Heer
regeert , en voor Hem verschijnen wij allen eens
in \'t gerigte. Wie zijn wij ? Wat was Neêr-
landsch volk in dat afgeloopen tijdperk ? Was
elk in zijne betrekking onberispelijk ? Ieder
hooge Staatsdienaar in die onkreukbare gereg-
tigheid , welke het steunsel wezen moet van
de deugd der Vorsten ? Ieder Volks-vertegen-
woordiger in die waakzaamheid, die onafhan-
kelijkheid , dien moed, welke het kwaad kon-
den voorkomen of uitroeijen eer het te diep
was geworteld ? Was ieder ambtenaar door ge-
trouwheid aan eed en pligt een steun van \'t
Staatsgebouwieder handelaar door eerlijkheid
eil vlijt een steun van \'s Lands welvaart; ieder
huisvader en iedere huismoeder door werk-
zaamheid en matigheid, door huiselijkheid en
Godsvrucht een steun der zeden? Heer! zoo
Gij de zonden des volks wilt gadeslaan, wie
van ons zal bestaan ? Wij zijn te gering voor
alle uwe weldadigheid en trouw ! — Christe-
lijke Landgenooten, zollen wij in dit gevoelen niet
over het minder gunstige , dat zich bij het terug-
zien aan ons voordoet, met eerbiedige bescheiden-
heid oordeelen? Zullen wij in dit gevoelen niet de
vele zegeningen , op welke ons oog in het af-
geloopen tydperk zich vestigt, met de ootmoe-
digste dankbaarheid roemen: De Heer regeert!
De Heer regeert: Met deze gedachte moe-
ten wij het bestuur der tegenwoordige rege-
ring tegemoet zien.
Wij hebben de betuigingen gehoord, met
welke de vorige Vorst aftrad van den troon en
de tegenwoordige Koning dien beklom. Wij
nemen ze met eerbiedig vertrouwen aan. Maar
ongelukkig het volk , dat bij zulke gebeurte-
nissen alleen op menschen zija vertrouwen heeft.
Wij zien naar hooger op, tot Hem door Wien
de Koningen regeren, in Wiens hand ook het
hart der Vorsten is, en zoo is onze eerste ge-
dachte deze :
Niet huiten God is ook dit afstaan en he-
klimmen van den troon. Dat gelooven wy
vastelijk, Christenen, die den Opperheer als deu
Albestuurder, en Zijn beleid in het kleine als
in het groote, en in bet groote als in het
kleine eerbiedigen. En hoe zouden wij ook
gelooven dat de Heer regeert, dat Hij der
Vorsten Vorst, der Volkeren Koning is, zoo
wij in gebeurtenissen als deze niet de leiding
Zijner Voorzienigheid erkenden. Hij die de
tijden en gelegenheden kent, welke wij niet
kennen, zal dan ook dezen overgang van kroon
en schep ter op zynen tijd hebben doen ge -
schieden. Mogelijk doet de uitkomst ons nog
eenmaal zien, hoezeer juist dit tijdstip het ge-
schiktste was om daardoor Zijne altijd wijze
oogmerken met Neêrlands volk te volvoeren.
In de geschiedenis hebben wij meer dan één
opmerkelijk voorbeeld. Toen mozes aan Israël
ontnomen werd, schenen zij in hem verloren
te hebben wat niemand hun vergoeden kon;
en toch bleek het later dat zijn dood hen juist
toen , in jozüa , onder de leiding had gebragt
van den man, dien zij behoefden om Ben in
te voeren in Kanaan. En mag ik een voor-
beeld uit onze eigene geschiedenis noemen.
Toen de eerste Willem door het lood van den
omgekochten sluipmoordenaar viel, scheen de
pas herrezen Staat op zijne grondvesten te wag-
gelen ; maar zelfs uit die gruweldaad gebood
de Almagtige heil: het bewind ging over in
de sterke hand, welke de Staat toen tot zijne
geheele bevrijding en verhooging noodig had.
Zoo weet de Heer wat goed is en Hij beschikt
dat op Zijnen tijd. Dit gelooven wij ook van
de gebeurtenis van deze dagen. Weten wy voor
ons zeive naauwelijks, fioe over haar te oor-
deelen , wij eerbiedigen in dezelve de onzien-
lijke hand des Heeren. Heeft Hij thans den
Koning over ons ten troon verheven, wij on-
derwerpen ons aan de magt over ons gesteld ,
wij erkennen ze als Gods dienaresse. De Heer
regeert.
I)e tegenwoordige toestand van ons Vader-
land doet ons het bestuur der nieuwe rege-
ring beurtelings met Jaekommering en met goe-
de verwachting tegenzien. Maar wij blijven
met onze hoop en met onze vrees voor eene
onzekere toekomst slaan, van welke niemand
weet, wat zij verwezentlijken, wat zij verijde-
len zal. Landgenooten, ook hierbij roep ik ü
toe : de Heer regeert! En ziet , dat denkbeeld
bepaalt op eens onze gedachten en voorstellin-
gen. Het bepaalt die in deze andere overtui-
ging:
In de hand des Heeren is onze vrees en
onze hope. Zegt toch niet, terwijl gy aan
deze of die bepaalde zaak, aan dit of dai in
een bepaald persoon denkt: wat zal hierin het
bestuur des Heeren ? Bij God zijn alle dingen
mogelijk. Niets is zoo ondenkbaar, dat voor
Hem niet bereikbaar is, en niets is aan Zijn
beheer onttrokken. Bij Hem is uitkomst in
alles; want Hij heeft alle omstandigheden in
Zijne hand. En was er ooit een kwaad , waar-
uit Hij geen goed deed geboren worden? ïs er
zelfs eenig kwaad in het hart des menschen,
waarvoor wij geene hoop raeer hebben dat het
mi
wijken kan voor Zijnen geest, of onschadelijk
worden door Zijne leiding? Uit de geschiede-
nis van ons eigen Vaderland staan mij de spre-
kendste proeven voor oogen; en de Bijbel doet
het ons in zoo menig tijdstip van Israels ge-
schiedenis , in meer dan een\' van deszelfs Ko-
ningen aanschouwen. — En wat wij met goede
verwachting te gemoet zien ? Het is zóó : wij
kunnen ons dat evenmin als zeker voorstellen,
noch de wegen, de middelen aanwijzen, die
in de toekomst ontwijfelbaar tot de vervulling
onzer hope zullen leiden. Maar vergeten wij
toch niet, Gel.! dat wij , gelijk in alles , zoo in
dezen, hier wandelen in geloof en niet in
aanschouwen. Wij moeten leeren bij eigene
waakzaamheid en ijver aan dat geloof genoeg
te hebben voor onzen moed en onze ruste.
Ziet, dit weten wij: dat de tijd meer dan ooit
ons dringt om elk in onzen kring en onze be-
trekking het goede , dat wij wenschen, te be-
vorderen. Maar hierbij weten wij dan ook door
ons geloof, dat Hij, die als Opperheer over
Vorst en Volk gebiedt, en het lot van Volk
en Land alleen in handen heeft, onze barm-
hartige Vader in jezus christüs is. En in dat
geloof zeggen wij, en met een vast vertrouwen:
wij weten, dat den volke, hetwelk God lief
heeft, alie dingen medewerken ten goede. Be
Heer regeert.
Dit laatste leidt mij ten slotte nog tot éénc
hoogst gewigtige opmerking. Zien wij het be-
stuur der nieuwe regering te gemoet in ver-
"^^mmmmmmgm
trouwen op onzen God en Vader in Christus ,
die regeert, wij moeten dan ondei- Zijn be-
stuur in Christelijke geregtigheid ons volks-
geluk zoeken. Het is eene waarheid, door de
geschiedenis van alle eeuwen geleerd, en die
in onze dagen niet genoeg kan herinnerd wor-
den, dat in de volken zelve, veel meer nog
dan in hun Bestuur, de oorzaken liggen van
hun geluk en ongeluk, van hunne vernedering
en verhooging. Be uitspraak van den wijssten
der Koningen: » Geregtigheid verhoogt een volk,"
is door de ervaring nog niet wederlegd. En
meer dan eenige andere, leidt de geregtigheid
van het Evangelie uit haren aard tot waarach-
tig volksgeluk. ^
Of zegt mij: zal ergens het regt meer onge-
krenkt, meer onbelemmerd heerschen, dan
däär, waar ieder , van den hoogen Staatsdie-
naar tot den nederigen burger , met Christelijke
zelfverloochening niet alleen ziet op hetgeen
zijn eigen, maar vooral op hetgeen des ande-
ren is, en tegen alle ouregtvaardigheid ijvert
met dien moed, welken het geloof in den He-
melschen Regter geeft ? ïs ergens de rust ia
den Staat meer verzekerd, dan daar, waar
men in de vreeze des Heeren de Overheid, de
wet en de orde eerbiedigt; in Christelijke zelf-
beheersching\' tevreden is met zijn bescheiden
deel, en wars van de inblazingen van hen,
die naar verandering staan; in Christelijk ge-
loof voor de vrijheid en den vrede der gereg-
tigheid alles over heeft, maar de droombeel-
den van onafhankelijkheid en grootheid ver-
acht , met welke de geest der wereld de vol-
ken vervoert ? Spreekt gij van welvaart ? Hare
diepe, minst verstoorbare bronnen liggen in die
werkzaamheid en eerlijkheid , die spaarzaam-
heid en huiselijkheid, welke de eigenaardige
deugden van het Christelijke leven zijn. Door
deze is men ook immer in staat, door deze is
men ook immer bereid zich opofferingen te
getroosten, waar die voor \'t algemeen behoud
geeischt, al is het tol herstelling van een kwaad,
waarover men zich met regt beklaagt, geëischt
worden. Vraagt gij naar hetgeen de volken
sterk en maglig liiaakt ? Tegen het geweld van
de magten dezer wereld heeft cen klein, wei-
nig talrijk volk geene sJolielijke kracht. Maar
de wezentlijke sterkte, die het staatsgebouw in-
wendig bevestigt, en in het volk eenen krach-
tigen geest doet leven, ligt in datgene , waartoe
de zaligmakende genade Gods ons opvoedt; dat
wij de goddeloosheid en wereldsche begeerlijk-
heden verzakende, matiglijk en rcgtvaardiglijk
en godzaliglijk leven in deze tegenwoordige
wereld. En is hel bovenal de gunst van den
Almagtige, die wij tot duurzaam en waar-
achtig Volksgeluk behoeven; Zijne gunst is
over het Volk dat Hem in chfjstüs dient. —
Landgenooten, zoo waarLjk is onze Christelijke
geregtigheid de ware bron van ons heil. Zoo
waarlijk hebben wij in haar voor de toekomst,
die wij tegenzien , een\'vasten grond onzer hope.
Die hoop rust op Gods beloflen, Be Godza-
ligheid heeft de belofte ook des tegenwoordi-
gen leveiïs.
Wat is dan in" deze dagen van gewigtige
verandering onze zaak? Dat wij ons eindeloos
met angstige bekommeringen kwellen, of met
uitbundige verwachtingen vleijen, of met
onzekere oordeelvellingen vermoeijen ? Neen
mijne Gel.; maar veelmeer dit eene : dat wij ons
vertrouwen vastzetten op Hem, die den Koning
over ons verhief en in wiens hand onze hoop
en onze vreeze is. En dit andere daarbij: dat
wij elk voor ons zelve, ook als burgers van
het dierbare Vaderland, de gelofte van ons
Avondmaal vernieuwen, en aan Hem die re-
geert , als den eed onzer trouw, betuigen : ik
heb gezworen en zal het bevestigen, dat ik
onderhouden zal de regten Uwer geregtigheid.
De Heer regeert! Onder Zijn bestuur kwam
in de 27 jaren, die vervlogen, het goede en
het kwade over ons. Veel was het goede,
en onverdiende gave Zijner ontferming. Wei-
nig was het kwade naar de mate van onze
zonden en schuld. Hulp van God verkregen
hebbende, staan wij tot op dezen dag. En
De Heer regeert! onder Zijn bestuur zal in
de jaren die komen, het goede en het kwade
ons deel zijn. Onze hoop is op den Almagtïge ^
die in Christus onze Vader is. Dat Vorst en
volk Hem dienen in geregtigheid, en het zal
den Lande welgaan.
Heer , die regeert, eerbiedig naderen wij voor
den Troon Uwer Majesteit! Wij zien terug op bet
tijdperk van vele jaren, dat wij onder liet be-
stuur van den vorigen Vorst doorleefden ;fen
wij danken u voor al het goede, dat wij daarin
van Uwe hand ontvingen; wij smeeken Ü om
vergeving voor al het kwaad , dat volk en Vorst
bedreef; wij bidden ü dat gij in Uwe gunste
dat kwaad ten goede keert! Het nieuwe tijdperk,
dat zich voor ons ontsluit, zien wij niet sooder
vreeze, xnaar ook niet zonder hoop tegen; wy
leggen al onze wenschen en verwachtingen
vertrouwend voor U neder, en ons gebed,
ons vurig en opregt gebed is in de beden ver-
vat , die, naar het verlangen van den Vorst,
de Overheid ons op de lippen legt:
Dat aan onzen Koning alle de wijsheid , moed
ea kracht geschonken worden, welke hij noo-
dig heeft, om , naar de begeerte van zijn hart^
het geluk van het Nederlandsche Volk te ves-
tigen en te handhaven ;
Dat daartoe zijn troon moge omringd worden
door verstandige raadslieden en getrouwe die-
naren , en dat de Vertegenwoordigers des Volks ,
in vereeniging met den Koning , gelukkig mo-
gen zijn in hunne beraadslagingen;
Dat eene lange en voorspoedige regering on-
zen Koning moge geschonken worden en de
liefde van een dankbaar volk zijne zorgen be-
loooe !
Dat üw Goddelijke zegen ruste op onze Ko-
ningin, en al de Prinsen cn Prinsessen van
hel Koninklijk Huis, — de hoop des Vaderlands;
Dat inaonderheid ook die zegen nederdale
op het eerbiedwaardig hoofd van den Monarch ,
die zoo lang en zoo onvermoeid den last der
regering heeft gedragen, en aan wien zoo dier-
bare herinneringen ons verbonden houden. Dat
eene eervolle rust en de ondervinding van Uw
Goddelijk welgevallen hem io zijne grijsheid
bekroonen ;
Dat, bij uitwendigen bloei en welvaart , ze-
delijkheid en godsdienstigheid het duurzaam
geluk van Nederland mogen waarborgen, en
dat aan elk onzer, door het Christelijk geloof,
eens de ingang in beter vaderland worde ver-
zekerd.
Ai deze wenschen en gebeden dragen wij aan
ü, onzen God en Vader, eerbiediglijk op in
den naam van onzen Zaligmaker jezüs chaistüs ,
Wien Vorst en Voik eerbiedigen als den
Heer, dien Gy gezet hebt tot Uwe regter-
hand in den hemel, verre boven alle Overheid ,
en magt, eo kracht, eo heerschappije , en allen
naam die genoemd wordt in deze en in de toe-
komende wereld. Amen!
■r
t
f
il