DE INVLOED VAN HET
KALIUM OP DE BEWEGING
VAN DEN DARM
Diss.
Utrecht
E. H. JANNINK
•.\'ij äfc«^-- - *• \' • \'.l
•VS
■ft.f
•. ■ ■■ .
• : V
1
■.\'» mw... »- ., \' ■ y
..Ii\'\'-\'
; Ii
M
-ocr page 4-■ i . ^
■ -\'t
•M.^V\'-\'
■ J.-
■/r;-. - \'--.s V
-ocr page 5-DE INVLOED VAN HET KALIUM OP DE
BEWEGING VAN DEN DARM
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
3587 8028
-ocr page 7-DE INVLOED VAN HET KALIUM OP
DE BEWEGING VAN DEN DARM
Proefschrift ter verkrijging van den
GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
AAN DE RIJKS^UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dr. J. A. C. VAN LEEUWEN. HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VER^
DEDIGEN OP DINSDAG 20 DECEMBER 1921
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR DOOR ENGBERT
HELMICH JANNINK, GEBOREN TE GOOR
HRUKKERIJ J. VAN BOEKHOVEN - UTRECHT.
-ocr page 8-■■\'h ■
lie
."iO MtJLIA^ \'rail PtAV mO.NVi} HQ
iAKAG Vinù H.W OmOïïW38 HQ
-
v . -io rnomTJ .HT HU zäa\',: \' "
- g - J Di\'ii v. ?> A K ÄO . \' .\'i n >:;:U.î ; \' ■
\' -^i\'/Ji^ääitK^aH- .K:i \'^z \' iiiii. ; y/7 b A .-a
mji «v^^ûfciëÂU ■
THjîaD^in Hooa >x\\- 3T \'\'\': • « -
. dx y-i\'-r-\'oaaa .Jr-\'ipiiét
jiBiaiiffiMi
j/ \'ss\'.î.-t \' •
AAN
MIJN VROUW
AAN MIJN MOEDER
en
DE NAGEDACHTENIS VAN
MIJN VADER
\'/IfJK KAA
P:- ■■
■t
ç^r■
■ \'--tt-V . ."W\'J;,
SS
-ocr page 13-Gaarne wil ik van de gelegenheid, mij geboden door
de publicatie van dit proefschrift, gebruik makende U,
Hoogleeraren en Oud\'-Hoogleeraren der medische en
philosophische faculteiten, mijn erkentelijkheid betuigen
voor het bij U genoten onderwijs.
In het bijzonder wil ik U, Hooggeleerde Zwaardemaker,
Hooggeachte Promotor, danken voor uw hulp en leiding.
Hoe dikwijls was uw inzicht en raad noodig, om de
vele teleurstellingen bij de proefnemingen te overwinnen.
Uwe zoo hoog gewaardeerde en vriendschappelijke raad*
gevingen, mij niet te laten ontmoedigen, hebben mij tot
voltooiing van dezen arbeid gebracht.
Met diepe erkentelijkheid herdenk ik de nagedachtenis
van mijn Hooggeleerden leermeester Talma. Zijn lessen
van groote ervaring, wetenschappelijk inzicht en menschen^
kennis, gedurende de drie jaren, welke ik als assistent in
zijn kliniek mocht werkzaam zijn, komen mij eiken dag
voor den geest en zijn mij tot dagelijksch richtsnoer
geworden.
Waarde Liciitenrelt uwe vriendschap in onzen dagc=
lijkschen omgang en gezamelijke uitoefening onzer praktijk
stel ik op hoogen prijs.
Ten slotte aan U, Hooggeleerde Schoorl mijn dank
voor uw voorlichting en hulp bij de chemische onder*
zoekingen in uw Laboratorium en aan U Feenstra en
J. B. Zwaardemaker voor uw belangstelling en bijstand bij
het overwinnen van de vele technische bezwaren bij de
proefnemingen.
iii
-ocr page 15-HOOFDSTUK 1.
BUdz.
................. 1
HOOFDSTUK II.
De techniek der Proeven...............
HOOFDSTUK IIIj.
De automatie van den darm van het konijn in kaliumiooie
.................................
HOOFDSTUK Illi\'.
De automatic van de longitudinale spierlaag van den kattcndarm ^^
in kaliumlooze Kinger............. .\' ü \'
Afscheiding van kaliumioncn naar de doorstroomingsvloeistoffcn ^^
in het algemeen..................
HOOFDSTUK IV.
Het antagonisme tusschen kalium cn uranium ook in geval van
eenvoudige verversching van den reservoirinhoud.....
Proeven van Benjamins met den Kikvorschoesophagus • " •
Proeven op muiiendarmcn......" " " \' i "r " \'
De automatic van den konijncndarm in kaliumlooze en kahum.
houdende Tyrodc.vloeistof cn de vervangbaarheid van het
kalium onder permanente doorstrooming........
......48
Beschouwingen.............
conclusies..................."
Inleiding
"4f
««w\'I^^______
fel
ƒ
y :
fmii^\'^ Î
Tym^n
___^^iiâ^lali^
P 3 * - j-\' «iiljiaiPJIMl I«\' \'11 lipiJI^^\'^\'
e.v*- -" ■ ii^ * " 1
ff ».V V V \'
-ocr page 17-Inleiding.
S Ringer stelde na een langdurig en op velerlei wijze
gevarieerd onderzoek vast, dat een 0.6 Vo NaCUoplos^ng
in leidingwater na toevoeging van NaHCOa en KU
gedurende langen tijd in staat was een kikkerhart klop.
pende te houden; later bleek dat bij kalkarm water
calciumchloride er bij gewenscht was. vooral om betere
en langdurige contracties te verkrijgen. Hij vond boven,
dien, dat, wanneer een kikvorschhart was gaan stilstaan
na doorstrooming met een overmaat van kalium het weer
ging kloppen door toevoeging van calcmm^chlonde.
Wat het gebruik van NaHCO« betreft verklaarc^^e
S. Ringer, dat dit de zuren, die zich vormden, neutrali\'
\'\'Tn\'samenwerking met S. Ringer voegde Locke arabische
gom toe. en gebruikte bij 6"/oo NaCl. 2 % arabische gom
en 100 mgr. Nal ICO, onder doorborrclmg van zuurstof.
Voorts vond hij o. a. dat een spier van een kikvorsch.
die na l tot 2 uur in een 6°/oo NaCUoplossing gelegen
Ringer. Journ. of I\'hysiol. Vol. 3 p. m, 1882.
5 p. 122\', 1883.
„ 6 p. 361. 188 -1885.
7 p. 118. 291. 1886.
.. 18 p. 425. 1895.
-ocr page 18-te hebben, niet indirect prikkelbaar was, doch deze eigen*
schap weer verkrijgt na toevoeging van CaClj^oplossing.
Friedenthal nam een vloeistof nagenoeg overeenkomstig
die van Ringer, maar voegde nog een hoeveelheid van
0.3 gr. CaCHaPOj). per Liter toe en gebruikte deze
vloeistof uitsluitend voor warmbloedigen
Tyrode koos voor warmbloedigen een vloeistof van
de volgende samenstelling:
MgCU 0.1
NaH2P04 0.05
NaHCOs 1
Glucose 1.
Rona en Neukirch vonden bij konijnendarmen de
oplossing van Tyrode beter dan de Ringer^Locke\'s vloei«
stof en vermoedden, dat de concentratie der H4onen
hierop van invloed zou zijn; zij leverden er echter geen
bewijs voor. "Wel vonden zij dat vooral de hoeveelheid
NaHCOa hier de regelmatige contracties waarborgt en
dat dit vooral berustte op de HCOg^groep.
"Wat de toevoeging van suikers aangaat vonden zij dat
glucose, galactose en mannose met succes kunnen gebruikt
worden; de disacchariden evenwel hadden een verkeerden
invloed.
Ook T. Sakai en R. Benda \'\') gebruikten een vloeistof,
overeenkomstig die van Ringer voor het kikvorschenhart,
en vonden dat glucose^toevoeging geen invloed had op
de frequentie en grootte van de contracties van het door*
stroomde kikvorschhart.
\') Friedenthal. H. Arch. f. Anat. u. Physiol. S. 550, 1903.
2) M. V. Tyrode, Archiv, intern, dc Pharmacodyn. Vol. 20, p. 205.
3) Rona cn Neukirch. Pflüggc\'s Arch. Bd. 1-18, S. 273, 1912.
4) T. Sakai, Zeitschr. f. Biologie Bd. 62, S. 295.
-ocr page 19-Hedon en Fleig ^ gebruikten de vloeistof van Locke,
maar voegden nog phosphor., zwavel, en magnesium,
verbindingen toe en vermeerderden de hoeveelheid
NaHCOg; zij namen bij darmen een overlevingsvloeistof
van de volgende samenstelling:
NaCl |
6 |
KCl |
0.3 |
CaCL |
0.1 |
MgSÓ. |
0.3 |
Na.HPOj |
0.5 |
NaHCOa |
1.5 |
glucose |
1. |
water |
1000 |
In aansluiting aan de bevindingen van S. Ringer, waarbij
hij vond dat kalium kan vervangen worden door rubidium
en caesiumchloride, was in het Utrechtsch Physiologisch
Laboratorium gevonden, dat een geheel andere groep
zouten tot hetzelfde doel konden worden gebruikt.
Aanleiding tot deze nasporing was Zwaardemaker\'s
werkhypothese, dat mogelijkerwijze het zwakke radio-
actieve vermogen van kalium de eigenlijke grond van
zijn specifieke beteekenis zou kunnen zijn
De hypothese werd volledig bevestigd door in plaats
van doorstrooming met kaliumvloeistof vloeistoffen,
wa.yin andere radioactieve elementen de rol van het
kalium overnemen, te stellen en ten slotte met uitwen»
dige bestraling hetzelfde te verkrijgen \').
\') Hcdon cn FIcig, Arch. int. dc Thysiol. Vol. 3, p. 1, 1905.
-) T. P. Fccnstra. Ken nieuwe groep b.il.incccrcnde atomen. Onderz.
Physiol. I.ab. Utrecht. 5c Reeks XVII p. 137 cn p. 140.
•■\') H. Zwaardemakcr. Dc vervangb-iarhcid van het k.ilium in de
2fin. Ringerschc vloeistoffen door Radium in aequiradioacticvc
hoeveelheid. Onder:. Physiol. Lab. Utrecht 5c Reeks XVII p. 153
Zittingsvcrsl. Kon. akad. v. Wetensch. A\'dam, 30.9.\'16, 25, p. 517.
*) H. Zwaardemaker, C. S. Benjamins, T. P. Fccnstra. Ncd. Tijdsciir
V. Gen. II. p. 1923, 1916.
Gedurende de proeven over de vervanging van kalium
door andere radioactieve elementen kwam geheel onver,
wacht een antagonisme tusschen de lichte en zware
metalen aan het licht, dat aanleiding gaf tot een ange
reeks onderzoekingen, die een menigte nieuwe feiten
opleverden. Wie zich van deze dingen op de hoogte
wenscht te stellen, vindt aan den voet der b adzijde 7 een
volledige opgave der publicaties uit het laboratorium
welke tot dusverre verschenen zijn. Zij beperkten zich
aanvankelijk tot koudbloedige dieren, en dan nog bij
voorkeur tot organen, wier specifieke elementen bijkans
onmiddellijk met bloed in aanraking zijn.
Het was nu van belang te onderzoeken in hoeverre de
organen van warmbloedigen zich verhielden ten opzichte
van de vervanging van kalium door radioactieve elementen
in overlevingsvloeistoffen.
Als de eerste poging in die richting kunnen de proeven,
gelden, die ik te zamen met T. P. Feenstra mocht
instellen. Zij hadden plaats aan het hart van het konijn dat
in geïsoleerden staat volgens de methode van Langendorff
overlevend werd gehouden. Wanneer men zich van den
oorspronkelijken toestel van Langendorff bedient en
luchtembolie weet te vermijden door tijdens het invoeren
van de canule, die de doorstroomingsvloeistof in de
aorta zal brengen, onder zoutoplossing te manipuleeren,
klopt zulk een hart gewoonlijk twee uren of langer. Als
Locke^Ringersche vloeistof bezigden wij 0.9 "/o NaCl,
0.02% CaCl„ 0.02 «/o KCl, 0.01% NaHCO«. 0.1 "/„
glucose, rijkelijk met zuurstof verzadigd, bij lichaams*
temperatuur en 60 mm. Hg. druk. Wanneer wij tijdens
de doorstrooming de normale vloeistof door een soort*
gelijke oplossing zonder kalium vervingen, ging het hart
zich plotseling sterker samentrekken om na\' gemiddeld
1) E. H. Jannink cn T. P. Feenstra. Ned. Tijdschrift voor Gen.
1920, 11, No. 15.
3 minuten volledig tot rust te komen. Meestal ging dit
gedurende eenige oogenblikken met woelen gepaard.
Lieten wij dan opnieuw normale vloeistof toe, dan
herstelde zich het door kaliumonttrekking tot stilstand
gebrachte hart binnen 2 minuten. Men moet zich echter
haasten met deze kaliumtoelating, want talmt men te lang,
dan staat het orgaan onherroepelijk stil. Uit deze inlei.
dende proeven bleek reeds, dat de aanwezigheid van
kalium.ion een voorwaarde is, die het hart niet kan
ontberen. Wij deden vervolgens de tweede schrede, de
vervanging van kalium in de Locke.Ringersche vloeistof
door uranium. In 12 opeenvolgende experimenten gelukte
het de pulsaties te herwinnen door in de vloeistof in plaats
van 100 mgr. kaliumchloride, 50 mgr. uranylnitraat op te
nemen. De pulsaties keerden na gemiddeld drie minuten
terug. Eerst ontstonden meestal zwakke onregelmatige
samentrekkingen en vertoonden zich groepvormingen,
maar spoedig volgden regelmatige, krachtige samentrek*
kingen in ongeveer het oude tempo. Evenals bij het
herstel door normale vloeistof van LockcRinger zijn ook
in geval van het herstel door uraniumvloeistof de pul*
saties vaak iets kleiner dan zij oorspronkelijk waren, toen
de proef begon. Belangrijk is dit onderscheid echter
niet. Ook is de duurzaamheid der pulsaties bevredigend,
zij het ook niet zoo groot als in dc gevallen, waarin
men zich van uitsluitend normale vloeistof bediend had
en wisseling van doorstrooming had vermeden. De
minimum* en maximunvdoseering voor kaliumchloride
bleek ons resp. 100 en 550 mgr. per Liter te zijn; de
minimum- cn maximum»doscering voor uranylnitraat
(U02(N03)2 4-kristalwater) was op dezelfde wijze 15
resp. 60 mgr. per Liter. Het boven vermelde antagonisme
tusschen licht cn zwaar radioactief metaal kwam ook hier
op dc gewone wijze voor den dag. Onze slotsom moest
dus zijn, dat het hart van warmbloedigen zich tegenover
radioactieve elementen als bestanddeel eener kunstmatige
doorstroomingsvloeistof gedraagt zooals dit voor het hart
van koudbloedigen sinds 1916 bekend is.
Als tweede object voor deze proeven werd gekozen
de darm van konijnen en katten. Het is bekend dat
dit orgaan in geschikte overlevin\'gsvloeistof gedurende
uren automatische samentrekkingen blijft uitvoeren en
zich als zoodanig uitstekend leent voor onderzoekingen,
die de elementaire levensverrichtingen in het oog
vatten.
Niettemin laat zich voorzien, dat zich voor den darm
eigenaardige moeilijkheden zullen voordoen. Voor dit
orgaan is n.1. de beteekenis van het daarin steeds voor<=
handen choline in aanmerking te nemen.
In het Pharmacologisch Laboratorium vond Dr. Weiland\')
dat, door een konijnendarm, die zich in Tyrode vloeistof
bevindt, een stof wordt afgescheiden, welke in staat was
darmbewegingen aan te zetten. Een afscheiding in zuiveren
staat gelukte destijds niet. Le Heux slaagde daarmede in
1918. Hij kwam tot het resultaat, dat een konijnendnrm
in een uur 3 mgr. choline gaf aan de haar omgevende
vloeistof. Wanneer deze laatste ruim werd ververscht
kwam de darm door choline^onttrekking bijkans tot rust.
Nieuwe choline^toevoeging gaf een prikkelende werking,
mgr. in het proefglaasje gebracht gaf versterkte ryth*
mische samentrekkingen, 1 mgr. gaf daarenboven versterkte
werking van den tonus.
Een nog veel sterkere werking, dan die, welke het
choline uitoefende, werd verkregen door het geacetyleerde
product van deze stof. Deze omzetting zou in het lichaam,
volgens de hypothese van Magnus en le Heux, onder
invloed van een ferment plaats hebben. Op die wijze
beschouwd is het acetylcholine het normale hormoon, dat
1) \\V. Weiland, Pflügcrs Archiv, Bd. 147, p. 171, 1912.
2) J. W. le Heux, Vcrsl. Akad. v. Wctensch., Anist., Wis» cn Nat.
Afd.. Sept. 1919.
Pfl. Archiv, Bd. 179, p. 177, 1920.
-ocr page 23-de darmbewegingen aanzet. Ontbreekt het, dan worden
zij tot een minimum gereduceerd.
Al deze experimenten in het Laboratorium van Prof.
Magnus hebben plaats gevonden onder omspoeling met
kaliumhoudende Tyrode en staan als zoodanig buiten
mijn onderwerp. Ik vermeld ze alleen omdat ik in het
vervolg van dit proefschrift een poging waag mijne
onderzoekingen met die der hormonenwerking in verband
te brengen.
Wanneer het choline niet zeer volledig wordt uitgespoeld
is zelfs de kleinste hoeveelheid kalium waarschijnlijk nog
in staat eene automatic te onderhouden. Van den beginne
af aan heb ik derhalve naar een zoo volledig mogelijke
onttrekking van beide stoffen gestreefd. Uit het nu
volgende zal blijken, dat ik hierin aanvankelijk zeer
onvolkomen, later beter, ben geslaagd.
Litteratuurlijst.
T. P. Feenstra: Een nieuwe groep b.il.-inceerendc .itomen. Onder»
zoekingen Piiysiol. L.ib. Utrecht, 5c reeks XVII, p. 137 cn 140.
Zittingsvcrsl. Kon. Akad. v. Wetensch. Deel 24, p. 1822, Deel 25,
p. 37. H. Zwaardfmaker: Dc vervangbaarheid van het kalium
der z.g.n. Ringerschc vloeistoffen door radium, in aequiradioacticvc
hoeveelheid. Ibid. p. 153. Zittingsvcrslag Kon. Akad. v. Wetensch.
Amsterdam 30 Sept. 1916, 25, p. 537. II. Zwaarhemakkr, C. F.. Ben.
jamins, T. P. Feenstra: Radiumbestraling en Hartswcrking. Onderz.
Physiol. lab. Utrecht. 5c Reeks XVII. blz. 247. Ned. Tijdschr. v.
Gen. 1917, II, p. 1923. W. II. Joli.es: Onderzoekingen over den in»
vloed van sommige physico«chcmischc cn vitale voorw.iardcn op hct
electrocardiogram van hct overlevende kikkerhart. Onderz. Physiol.
I.ab. Utrecht, 5c Recks XVIII p. 1. II. Zwaardemaker et J. W. Lely:
Les sels et le rayonnement radioactifs modifiant la sensibilité du
cœur h rinflucncc du nerf vague. Ibid. p. 442. Arch. ncerl. de
Physiol. 1, p. 745, 1917. I. Gunzhurg: Werking v.m iiraniumzouten
op dc kikvorschspicr. Ned. Nat. cn Genecsk. Congres, April 1917,
p. 303. H. Zw-aardemaker: Kalium-uranium antagonisme naast
overeenkomst in werking elk afzonderlijk. Zittingsvcrsl. Kon. Akad.
v. Wetensch. 24 Febr. 1917, Deel 25, p. 1096. Distance relations in
the effect of radium radiation on the isolated heart. Ibid. p. 476,
Zittingsvcrsl. Kon. Akad. v. Wetensch., 31 M.iart 1917, Deel 25, p. 1282.
On the Behaeviour of the uranium.heart towards electric stimulation
as investigated by M. den Boer. Proc. Kon. Akad. v Wetensch
A\'dam. vol 20. p. 189. 1917. Over de Beteekenis der radioactmtat
in het dierlijk leven. Geneeskundige Bladen. 20e Reeks No. IX/X
De verschuiving der radioactieve evenwichten onder d^n invloed
van fluoresceïne. Zittingsversl. Kon. Akad. v. Wetensch.. 29 Sept.
1917 Deel 26, p. 554. Ueber die restaurierende Wirkung der Radium,
bestrahlung auf das durch Kaliumentziehung in seiner Funktion
beeinträchtige Herz. Arch. f. d. ges. Physiol 169 p. 122 1917. Radio,
actieve evenwichten Ned. T. v. G. 1918. deel l p. 602. Caesmmion
en hartswerking. Zittingsversl. Kon. Akad. v. Wetensch Dee 26.
p. 776. Een hartparadoxon. Ned. Nat. en Gen. Congres, Apnl 1917.
p 316. H. Zwaardemaker en G. Grijns: Arch, neerl. de Physiol. 11.
p\'. 500. Sur l\'action du polonium sur le cœur de grenouille immo^
bilisé par la solution de Ringer privée de potassium
maker: Aequiradioactivity Am. Journ. of Physiol, vol XLV. p. 147.
1918 H. Zwaardemaker: Kalium en Hartautomatic. Ibid. p. 421.
Ned\' T v G I, 1918 p. 1174. Die Bedeutung des Kaliums im
Organismus. Pflügers Arch. Bnd. 173. p. 29. 1918. S. de Boer. Ic
UqS I perfusLnde cœurs de grenouilles d\'été. H. C. A. Detmar:
De invloed der aardalcalimetalen op den radioactievcn evcnwichts.
toestand aan de k/u lijn. Diss. Utrecht 1918. H. Zwaardemaker:
Dierlijke electriciteit cn dierlijke radioactiviteit Voordr. Gen. Nat..
Gen en Heelk. A\'dam 29 Oct. 1918. L. Kaiser: Les lignes d équilibre
de K. Rb et Cs avec U. Arch, néerl. dc Physiol. t. III. p. 587. 1919.
H ZwAA demaker: Radioantagonisme et balancement des iohs. C. R.
Soc -de Biol. T. 82. p. 625. H. Zwaardemaker : Radioactivité et vie.
Arch néerl. de Physiol. T. IV. p. 177. H. Zwaardemaker: Over
physiologische radioactiviteit. Hand. Nat. en Gen. Congres Leiden
1919 H. Zwaardemaker: On physiological radioactivity. Journ. of
Physiol. Vol. LUI p. 273. E. H. Jannink cn T. P. Feenstra: Dc
vervangbaarheid van kaliumionen door uranylionen bij de door»
strooming van het overlevende geïsoleerde konijnenhart. Ned. Tijdschr.
v Geneesk. 1920. II, No. 15. H. Zwaardemaker: Sensibilisatic voor
nidioactiviteit door hormonen. Zitt. versl. Kon. Akad. v. Wetensch.
25 Sept. 1920. I. Gunzdurg: Influence de l\'uranium et du potassium
sur la viscosité des liquides colloïdaux. Arch, néerl. dc Physiol t. 4
p. 233, 1920. H. Zwaardemaker et T. P. Feenstra: Substition de
Potassium par l\'émanation de Radium dans le liquide dc Sidney
Ringer. C. R. Soc. Biol. T. 84 1921. p. 377. H. Zwaardemaker: La
Technique de l\'étude de la radioactivité physiologique. Arch, néerl.
de Physiol. t. 5 p. 285. 1921. W. H. Levend: Over colloïdaal Ionium
hydroxyde en hartautomatic. Diss. Utrecht 1921. H. Zwaardemaker:
De wet der aequiradioactiviteit en sensibilisatie. Prov. Utr. Gen. v.
K. en \\V. 1921. T. P. Feenstra; Tonus en radioactiviteit Nat. cn
Gen. Congres 1921, Utrecht. H. Zwaardemaker: The replacement
of potassium by uranium in perfusion of the heart. Journ. of Physiol..
vol 55, p. 33, 1921. H. Zwaakdemaker : Le paradoxe radiophysiolo»
giquc C. R. Soc. de Biologie, t. 84, p. 704, 1921. H. Zwaardemaker:
Ueber die Bedeutung der Radioaktivität für das tierische Leben
Ergcbn. d. Physiologie Bnd. XIX. p. 327, 1921.
De techniek der Proeven.
De proefdieren waren van verschillende grootte en
gewicht, en kregen geen bijzondere voeding.
Het dooden geschiedde bij konijnen door verbloeding,
bij katten door aether#narcose. Het bleek ten slotte voor
te hebben ook bij de laatste verbloeding te kiezen en
daarna een uitspuiting van het vaatstelsel der darmen,
van de aorta of a. mesenterica sup. en inf. uit, met een
kaliumlooze zoutoplossing te laten volgen.
De darmen werden van het mesenterium losgesneden
en dadelijk gebracht in de overlevingsvloeistof op 38° C.,
daarna met een spuit, die ruim 100 c.M.® bevatte, eenige
malen doorgespoten met deze vloeistof om den inhoud
te verwijderen en de darmen te reinigen.
Een gedeelte der darmen werd vpor proeven op den
volgenden dag somtijds bewaard in de overlevings*
vloeistof in de ijskast en bleek dan nog goed de auto*
matie te bezitten, wanneer de vloeistof weer op 38° was
gebracht, onder toevoer van zuurstof. De lengte der
darmstukjes werd op i c.M. genomen. Aan het eene
uiteinde werd met behulp van een hechtnaald een lusje
van dun draad gemaakt, aan den anderen kant een draadje
voor den schrijf hef boom.
Het lusje werd bevestigd aan een haakje op den bodem
-ocr page 27-van een glazen buis, dit glazen vat had een doorsnede
van 3 c.M. en kon 70 vloeistof bevatten, op den
bodem mondde een buisje uit, waardoor zuurstof toege#
voerd werd, die langzaam door de vloeistof borrelde.
Een beschrijving van een dergelijk glazen experimen«
teervat voor darmen vindt men bij A. Lohmann en in
het proefschrift van A. P. v. Lidth de Jeude.
De samenstelling der vloeistoffen geschiedde met zouten,-
welke als zuiver in den handel werden gebracht, en door
ons zeiven gecontroleerd werden voor zooverre het de
verontreiniging met kaliumzouten betrof.
De vloeistof, volgens Tyrode, werd samengesteld naar
het volgende recept:
Nal-ICOa 1.
Nal-LPO^ 0.05
Glucose 1.
waaruit dan zoo noodig het kalium werd weggelaten.
Het laatste was in de meeste proeven ook met glucose
hct geval. Wij zullen dus bij de proeven spreken van
kaliumlooze Tyrode cn bedoelen dan de vloeistof volgens
bovenstaand recept zonder KCl en glucose.
Daar hct doelmatiger was bij de kattendarmen de
vloeistof van Ringer te gebruiken, werd deze samengesteld
volgens het gebruikelijk recept:
300 mgr. NaHCOg
240 mgr. CaCL
420 mgr. KCl
9 gr. NaCl
1000 cc. water.
O A. Lohmann. Abdcrhaldcn\'s Handbuch, Bd. VI, S. 624.
-ocr page 28-"Wanneer nu gesproken wordt van kaliumlooze Ringer
bij proeven met warmbloedige dieren, wordt bedoeld een
vloeistof van het bovenstaande recept, met weglating
van KCl.
Voor de reactiemethoden om • quantitaief kalium aan fe toonen
werd gebruikt de methode, beschreven door Bousser i). Dit was een
verbeterde methode van die van De Köninck 2), waarbij als reagens
gebruikt werd een vloeistof van de volgende samenstelling:
5 gr. cobaltum nitricum
2.5 ccM. HNO3 32% (S.g. 1,2).
30 gr. NaNO..
200 ccM. aq. dest.
Met dit reagens werd een hoeveelheid van 200 mgr. kaliumgewichtsj
deelen per Liter aangetoond als minimum.
Bousser heeft aan de reactie alcohol toegevoegd en nu kon een
minimum van 4 mgr. kaliumgewichtsdeelen per Liter aangetoond
worden.
De reactie werd nu als volgt uitgevoerd. De vloeistof werd inges
dampt, en de rest in een platinaschaaltje voorzichtig verhit, totdat
kon verwacht worden dat alle ammoniaksverbindingen verdampt
waren. Daarna werd de hoeveelheid in het schaaltje opgelost in
gedestilleerd water en nu gereageerd op kalium, terwijl een klein
gedeelte afgezonderd was om met Nesiers reagens na te gaan of alle
ammoniakiverbindingen verdreven waren.
Voor het uitvoeren der reactie werden 5 deelen der te onder^
zoeken vloeistof met 1 deel reagens en 5 deelen alcohol % % samen«
gevoegd, het neerslag, dat ontstond, vergeleken met een neerslag van
een bekende hoeveelheid kaliumsulfaat per Liter en aldus de gezochte
hoeveelheid berekend. Om nu nog zeker te zijn dat het gezochte
neerslag werkelijk door kalium werd gevormd, werd dit nog micros
chemisch gecontroleerd of er kristallen van kaliumplatinachloride
gevormd werden. Daartoe werd het neerslag uitgewasschen door het
eenige malen met alcohol te centrifugeeren, vervolgens alle alcohol
afgeschonken en het neerslag in platina gegloeid met een druppel
sterk zwavelzuur, zoodat de aanwezige kalium als kaliumsulfaat overs
blijft, dit wordt met een druppel gedestilleerd water opgelost en
daarna met een mikroskoop op een objectglaasje bekeken, nadat het
gedroogd is met een druppel 5 % oplossing van platinachloride. In
1) Bousser, J. Amer. Ch. Soc. 1910, p. 78, 1912 p. 1567.
2) De Köninck. Zeitsch. f. analyt. Chem. Bd. 20, S. 390, 1881.
-ocr page 29-dien er kalium aanwezig is, zijn de kristallen van kalium.platina.
chloride te onderkennen.
Een tweede methode voor quantitatieve bepaling van kalium was
die door Howell en Duke beschreven i). Het voordeel van deze
methode, boven die van Bousser en De Koninck is dat men een
colorimetrische bepaling kan verrichten en de controle op ammoniak
vervalt. Het was noodzakelijk de reagentia met een minimum kalium,
verontreiniging te gebruiken. Het benoodigde zoutzuur echter, hoe.
wel in een kwartskolf overgedestilleerd, gaf nog een geringe veront«
reiniging kalium; daar echter steeds een standaardoplossing van
kaliumsulfaat ter vergelijking werd gebruikt en slechts de vermeer»
dering bepaald van de hoeveelheid kalium, gaf deze lichte veront.
reiniging geen bezwaren.
De reactie werd als volgt verricht:
2 ccM. der te onderzoeken vloeistof wordt ingedampt met i ccM.
sterk zwavelzuur, gegloeid in een platina schaaltje, daarna wordt
toegevoegd 10 druppels zoutzuur 1 op 2 verdund en 4 druppels
platinachloride 1 op 25, alles wordt ingedampt op een waterbad tot
droog, in alcohol opgelost en het neerslag uitgeslingerd in een centri.
fuge, daarna wordt de alcohol afgeschonken en het neerslag nog
eenige malen uitgewasschen door centrifugeeren met alcohol. Daarna
wordt het neerslag en ook de rest uit het platinaschaaltje opgelost
in een bekende hoeveelheid heet water, daaraan wordt toegevoegd
i ccM. 25 Jod.kal.=oplossing; dan ontstaat een roode verkleuring
bij aanwezigheid van kalium.verbindingen, die sterker wordt naar.
mate er meer van aanwezig is.
Op dezelfde wijze wordt een oplossing van een bekende hoeveel,
heid kaliumsulfaat onderzocht en deze kleur als standaardoplossing
ter vergelijking gebruikt. Na 12 uur is de kleur het sterkste en wordt
de hoeveelheid kalium met behulp van den colorimeter van Duboscq
vergeleken met de bekende hoeveelheid en geschat.
Bij proeven, waarbij de vermeerdering van de hoeveelheid kalium,
gewichtsdeelen bepaald werd in de doorgestroomde vloeistof, werd
steeds gebruik gemaakt van glaswerk van kalium.vrij Jenaglas.
Somtijds was het noodig een weefselpersje te gebruiken tot het
verkrijgen van weefselvloeistof, om deze te onderzoeken op het
kalium.gehalte2). Daartoe werd een gedeelte darm genomen, dat
geheel gereinigd was en in kalilooze vloeistof bewaard. Het weefsel,
persje bestaat uit twee metalen platen, welke met schroeven tegen
1) Howell en Duke. Amer. Journ. of Physiol. Vol. XXI, p.60, 1909.
2) Birnbacher. Zeitschr. f. Biol. Technik u. Methodik Bd. III, p.
302, 1915.
elkander worden geklemd. De te onderzoeken weefsels worden
gevouwen tusschen perkamentpapier, ook geheel gereinigd en gelegd
tusschen de twee platen, daarna worden deze gelijkmatig door de
schroeven samengeklemd en de afdruppelende vloeistof opgevangen.
Ter vergelijking van de drie methodes om kalium in oplossing te
bepalen zij opgemerkt, dat volgens de opgave van Prof. Schoorl bij
de microchemische bepaling kalium bij eenige oefening als minimum
0.2 mgr. per Liter te bepalen is; daarboven kunnen verschillen
tusschen 1, 2 en 5 mgr. per Liter waargenomen worden. Bij grootere
hoeveelheden worden er grove fouten gemaakt.
Voor de methode volgens de Koninck^Bousser bleek uit eigen onder^
zoek dat als minimum nog een hoeveelheid van 4 mgr. per Liter
aantoonbaar is; daarboven zijn 8 mgr.—10 mgr. te onderscheiden,
ook 10—20 mgr. 50—100 mgr. hierboven met fouten van 20 %.
Volgens de methode van Howell en Duke kon als minimum geschat
worden, trappen van 5—8—10—15—20 mgr. per Liter, daarboven
grootere fouten.
HOOFDSTUK Ilia.
De automatie van den darm van het konijn in kaliumlooze
Tyrode-oplossing.
Om na te gaan hoe de automatie van konijnendarmen
zich zou gedragen ten opzichte van kaliumlooze over^
levingsvloeistof werden allereerst de volgende proeven
genomen:
1. Een konijn wordt gedood door nekslag, de darmen
er uitgenomen van den pylorus tot aan de valvula Bauhini;
de darm wordt leeggespoeld met warme kaliumlooze
Tyrodesoplossing van 38\'^ C. en daarna in kaliumlooze
Tyrode gelegd op diezelfde temperatuur, terwijl zuurstof
door de vloeistof borrelt. De darmen maken onder die
voorwaarden duidelijke bewegingen. Op grond van hare
snelheid en haar peristaltisch karakter maken deze laatste
duidelijk den indruk van contracties der spierlagen met
dwarsche en overlangsche vezels, die de darm in zijn
wand herbergt. Daarnaast onderscheidt men geleidelijke
wijzigingen in de lengte en de wijdte der darmen, die
wij als tonuss^schommelingen wenschen aan te duiden.
Zij hebben 10 a 20 maal langzamer plaats dan de
bewegingen, die wij als contracties opvatten. Onder
automatie verstaan wij het spontaan optreden van con^
tracties. Het spontaan optreden van tonus>=veranderingen
wordt door mij niet als automatie beschouwd. Wij denken
de tonus.veranderingen als door de wijziging der toestands,
voorwaarden (temperatuur, balanceering, enz.) bepaald.
Ter controle van den normalen staat van den darm
wordt na dooding door nekslag een stukje van 4 c.M.
afgesneden en op de vroeger beschreven wijze opgehangen
in gewone Tyrode op 38^ in den thermostaat ; het maakt
duidelijk regelmatige bewegingen, die gedurende 3 uur
worden waargenomen, waarna de proef gestaakt wordt.
2a. Een stukje darm van hetzelfde konijn, dat urenlang
in de ijskast is bewaard, wordt uit de kaliumlooze Tyrode
gebracht in het buisje in den thermostaat in gewone Tyrode,
de bewegingen zijn duidelijk aanwezig. Na 5 minuten
wordt de kaliumhoudende Tyrode vervangen door kalium,
looze Tyrode. de bewegingen blijven nog 2 uur bestaan,
waarna de proef gestaakt wordt.
2b. De proef wordt herhaald met een versch stukje,
zonder de 5 minuten in kaliumhoudende Tyrode, de
bewegingen blijven dus dadelijk in kaliumlooze Tyrode
aanhouden, na ó uur zijn zij nog duidelijk aanwezig,
waarna de proef gestaakt wordt.
Waar gedacht werd aan de mogelijkheid van het aan.
wezig zijn van bloed in de vaten van darm en mèsenterium
wordt, om dit uit te sluiten, het konijn uit de carotis
verbloed en uitgespoeld met kaliumlooze Tyrode. De
proef geschiedde nu als volgt:
3. Bij een konijn wordt de carotis geopend en het dier
gedood door verbloeding. Daarna wordt de borstholte
geopend, de aorta opgezocht en hierin wordt onder
vermijding van luchtbellen een canule gebracht, waardoor
een warme kaliumlooze Tyrode-oplossing van 38° vloeit.
Nadat het rechterhart begint uit te zetten, wordt het
geopend, zoodat de vloeistof kan wegstroomen. Geleidelijk
wordt hierna de druk van 45 c.M. water af langzamerhand
tot 1 Meter verhoogd om de doorstrooming in ruime mate
te doen plaats hebben, zoodat de kaliumlooze vloeistof
overal kan doordringen.
Nu wordt de darm er uitgenomen, zooals bij de vorige
proeven en opgehangen in kaliumlooze Tyrode, nadat
eerst het lumen van den darm was gereinigd door zorg.
vuldige doorspoeling met kaliumlooze Tyrode. Ook onder
deze omstandigheden duurt de automatie, ondanks veel.
vuldige ververschingen van den inhoud van het proef,
glaasje, uren voort.
Hoewel dus aanvankelijk bleek, dat eenvoudige ver.
versching der Tyrode.vloeistof zonder kalium in het
proefbuisje op zich zelf niet in staat is de automatie tot
rust te brengen, werden bij deze minder geraffineerde
techniek nog eenige voorbereidende nasporingen gedaan.
De vraag rees immers: bevat de darm in de beschreven
proeven soms nog voldoende kalium om de automatie
te doen aanhouden, of geschiedde dit zonder kalium?
Daartoe wordt het volgende onderzoek gedaan.
Een konijn werd gedood door verbloeding, daarna werd het volgens
de beschreven methode van uit de aorta doorspoeld met 10 Liter
kalilooze Tyrode. Een gedeelte van de darmen wordt nu uitgenomen,
vijf malen met 200 cc. kalilooze Tyrode doorspoeld, zoodat het lumen
voldoende gereinigd is. Nu wordt een stukje opgehangen en ge.
controleerd of de automatie nog aanwezig is; nadat deze automatie
nog gedurende 8 uren aanwezig blijkt te zijn in kalilooze Tyrode,
wordt de proef gestaakt.
Een stuk darm over een lengte van 20 cM. wordt tusschen
het weefselpersje uitgedrukt en de afdruppelende vloeistof in Jena.
glas opgenomen in twee porties achtereenvolgens, volgens de Koninck.
Bousser onderzocht: het blijkt nu, dat de porties respectievelijk ± 150
en 200 mgr. kaliumgewichtsdeelen per Liter bevatten. Twee volgende
proeven op deze wijze uitgevoerd leveren ± 160 en ± 180 mgr.
kaliumgewichtsdeelen per liter gemiddeld in de uitgeperste vloeistof.
Er werd gedacht aan de mogelijkheid, dat het kalium uitsluitend
zou gezeteld zijn in het epitheel.
Van een stuk darm van een nieuw konijn werd het epitheel en de
klierlaag afgeschraapt en hiervan het kaliumgehalte bepaald. Voor.
zichtig werd met een mesje van de opengeknipte darm de binnenste
laag afgeschraapt, en dit verzameld. Daar het een dik vloeibare massa
is, bestaande uit epitheel en klierlaag wordt hiervan 1 ccM. afgepipet.
teerd en hiermede de reactie volgens de Koninck.Bousser verricht.
Het kaliumgewicht bedraagt nu ± 170 mgr. per Liter. De rest van
2
-ocr page 34-den darm zonder epitheel wordt uitgeperst in het weefselpersje en
van de uitgeperste vloeistof het kaliumgehalte bepaald, volgens de
Koninck^Bousser, dit bedraagt ± 180 mgr. per Liter. Een duidelijk
verschil tusschen het kaliumgehalte van epitheel en klierlaag en de
rest van den darmwand kon dus niet aangetoond worden.
Als oorzaak van de automatie^standvastigheid kan vermoed worden,
dat de in de weefselvloeistof vervatte kaliumionen moeilijk naar het
bloed diffundeeren, omdat wanneer de zouten niet gebalanceerd zijn,
de diffusie volgens J. Loeb\'s meening bemoeilijkt wordt.
Evenwel uit een onderzoek op het doorstroomde kikkerhart is mij
gebleken, dat in dat orgaan uit de spiercellen een meetbare hoeveel»
heid kalium wordt losgemaakt. In de spiercellen bevindt zich een
zekere hoeveelheid van dit element in vaste chemische binding ops
gehoopt. Een klein gedeelte van dit kalium schijnt allengs los te
laten en in de kunstmatige circulatie over te gaan.
Iets soortgelijks kan men ook hier onderstellen met dit verschil
dat de overgang van het opgeloste, vrij beweeglijke kalium uit de
cellen naar het weefselvocht plaats heeft.
Hier blijft het, door welke oorzaak dan ook, opgehoopt, zoodat
men bij uitpersing van het weefsel en afzonderlijk opvangen van de
weefselvloeistof ongeveer 180 mgr. per Liter uitgeperste weefselvloeis
stof kan aantreffen.
Het is dus wel zeker, dat bij een techniek, die zich
tot eenvoudig nu en dan ververschen van de omspoelende
vloeistof bepaalt, geen kaliumloosheid van de weefsel^
vloeistof te verkrijgen is.
HOOFDSTUK lUb.
De automatie van de longitudinale spierlaag van den
kattendarm in kaliumlooze Ringer.
In aansluiting aan de in het vorige hoofdstuk beschreven
proeven was het belangwekkend na te gaan of de weefsel,
vloeistof in de buitenste longitudinale spierlaag het kalium
soms minder lang zou vasthouden dan een darmwand, die
in volle dikte wordt gelaten.
Volgens de onderzoekingen van Cohnheim en Mag.
nus^) maakt de geisoleerde, longitudinale spierlaag van
den kattendarm spontane bewegingen, wanneer deze
gebracht wordt in Ringersche vloeistof van de opgegeven
samenstelling op 38° C. en rijkelijk doorpareld met zuur.
stof wordt.
De isoleering van de spierlaag geschiedt door met een
prepareernaald voorzichtig tusschen de beide spierlagen
van den darm in te gaan, daarna wordt de naald opge.
licht en een zoo groot mogelijk stuk van de onderlaag
geleidelijk afgestroopt, liefst van rb 4 c.M. lengte. Na
eenige oefening gelukt dit wel.
Er is een verschil naar gelang de dieren gedood worden.
1) Cohnheim. Zeitschr. f. Biol. Bd. 28 S. 419, 1899.
2) Magnus. Pflüger\'s Archiv Bd. 102 S. 123, 1904.
c. f. Abderhalden\'s Hdb. der biochem. Arbeitsmethoden, Bd. VI
S. 622, 1912
door verbrijzeling van het verlengde merg of door aether.
narcose.
Worden zij door nekslag gedood, dan is de automatie
verloren. Bij dood door aether vond ik steeds overeen,
komstig de mededeelingen van Magnus, dat de buitenste
spierlaag der musculosa van den darm vrij langen tijd
onder geschikte omstandigheden in beweging kan blijven.
De volgende proef werd nu genomen:
Een kat werd gedood door narcose met aether onder
een glazen klok. Daarna werd de buikholte geopend,
een stuk darm er uitgenomen en in kalilooze Ringer
gebracht, volgens de vroeger beschreven methode. De
darmen onder deze omstandigheden maakten duidelijk
bewegingen.
Nu werd een stukje van de longitudinale spierlaag
geïsoleerd en opgehangen in kalilooze Ringersche vloei,
stof op 38^ onder toevoer van zuurstof, bij eenvoudige
verversching, zonder permanente doorstrooming. De
automatie bleef nu bestaan en er werden onregelmatige
bewegingen gemaakt ongeveer 10 tot 12 per minuut, vaak
ongelijk van grootte. De bewegingen hielden na U uur
op; een overbrengen in gewone Ringersche vloeistof gaf
geen verandering ook niet na 2 uur verblijf hier in.
Ter controle over de aanwezigheid van de Auerbachsche
plexus werd het praeparaat na afloop van de proef met
een zwakke oplossing van methyleenblauw gekleurd, en
bleek de plexus voor een groot deel aanwezig te zijn,
onder het microscoop onderzoekend.
Twee volgende proeven werden op dezelfde wijze
uitgevoerd, wat betreft het dooden van het proefdier en
het isoleeren van de longitudinale spierlaag.
Een stukje geïsoleerde spierlaag werd opgehangen in
gewone Ringersche vloeistof. Hierin bleef het gedurende
i uur en maakte bewegingen, afwisselend van grootte en
onregelmatig van tijd. Daarna werd de Ringersche
vloeistof vervangen door kaliumlooze Ringer, de beweging
onderging hierdoor geen verandering; na 2 uur werd de
proef gestaakt. Ook in dit geval eenvoudige verversching.
Een tweede stukje werd, nadat het dadelijk gebracht
was in kaliumlooze Ringer in den thermostaat opge-
hangen, bij eenvoudige verversching. Het maakte bewe#
gingen van denzelfden aard als voorgaande, er was geen
invloed merkbaar van het ontbreken van kalium in de
vloeistof.
Aldus voerde deze weg niet tot stilstand en stel ik mij
voor, dat bij eenvoudige verversching zonder permanente
doorstrooming van den inhoud van het proefglaasje
ook de weefselvloeistof der longitudinale spierlaag niet
kaliumvrij wordt, evenmin als van de spierlaag in volle
dikte. Bij deze beschouwing ga ik uit van de voor#
stelling, dat wel is waar de plexus Auerbachii het
uitgangspunt der automatie is, maar dat niettemin de
toestand van spiervezels zal beslissen of de in de plexus
geboren automatie tot uitdrukking kan komen.
Nu zou het overhaast geweest zijn hieruit te besluiten
dat de darm zich geheel anders gedraagt dan het hart
want in p. 18 kon ik de oorzaak aantoonen, waarom bij
den darm kaliumonttrekken geen invloed behoeft te
hebben. Het bleek immers, dat wanneer men den darm
vele uren lang met kaliumvrije Ringer heeft uitgespoeld,
zoowel in de uitgeperste intracellulaire vloeistof als in
de spiercellen zelf, aanzienlijke hoeveelheden kalium
achter blijven.
Die kalium»=hoeveelheden zouden mogelijkerwijs vol=
doende kunnen zijn om den rythmus in gang te houden.
Het is op de in de literatuur tot dusverre vermelde wijze
van proefneming niet mogelijk den darm vrij te krijgen
van diffusibel kalium.
Van het vaste kalium kan zeer wel een grootere of ge-
ringere hoeveelheid in de weefselvloeistof overgaan, zoo
dat men niettegenstaande veelvuldige verversching van den
inhoud van het proefglaasje met een kaliumhoudende in
plaats van een kaliumlooze vloeistof van Tyrode werkt.
Dat voor deze suppositie alle aanleiding bestaat blijkt uit
proeven, die ik vroeger aan het kikvorschhart verrichtte.
Afscheiding van kaliumionen naar de doorstroomings-
vloeistoffen in het algemeen.
In het tweede hoofdstuk werd er reeds op gewezen,
dat de mogelijkheid bestond, dat uit de weefselvloeistof
kalium werd afgescheiden.
Om dit na te gaan werd gedacht aan de mogelijkheid
om kaliumvermeerdering aan te toonen in de vloeistof,
welke het kikkerhart doorstroomd had.
Daartoe was het noodzakelijk uit te gaan van een door^
stroomingsvloeistof, welke geen sporen kalium bevatte.
De reactie volgens de Koninck^Bousser toe te passen
lag het meest voor de hand, echter bleek bij de eerste
proeven, dat de hoeveelheid kalium, die mogelijkerwijs
zou worden vrijgesteld in elk geval uiterst klein is.
Daarom heb ik de opgevangen uitstroomingsvloeistoffen
moeten concentreeren; hetgeen het eenvoudigst door in»=
damping op een waterbad geschiedt. Ten slotte werd tot
droog toe verdampt. De ammoniak werd uit verbindingen
door verhitting verdreven.
De volgende proef werd nu genomen.
Twee kikkerharten worden doorstroomd met absoluut
kaliumlooze Ringer en de vloeistof opgevangen. Waar het
zeer moeilijk was het keukenzout, ook het ,,pro analyse"
geheel kaliumvrij te krijgen werd door het Pharmaceutisch
Laboratorium een opzettelijk gezuiverd NaCl«=praeparaat
ter mijner beschikking gesteld, dat aan de eischen voldeed.
Op kalium onderzocht gaf de vloeistof 50 maal gecon^
centreerd geen reactie volgens de Koninck#Bousser, dus
bevatte krachtens vroeger bepalingen minder dan 0,08 mgr,
K, per Liter,
De doorgestroomde kaliumlooze Ringer werd opge=
vangen in Jenakolfjes, de eerste 10 cc. werden wegge,
worpen, om mogelijke verontreinigingen met bloed te
voorkomen; met de opvanging werd opgehouden 10 minu.
ten nadat het hart was gaan stilstaan. Achtereenvolgens
wordt aldus in 70 minuten 300 cc. opgevangen uit de
beide harten. Nu wordt hiervan 250 cc. en ook 250 cc.
van de blanco vloeistof uit de Jenakolf tot droog inge-
dampt en daarna in een platina schaaltje voorzichtig verhit
tot alle ammoniak kan verwacht worden verwijderd te
zijn. Dit zout wordt nu opgelost in gedistilleerd water
(5 cc.) en de helft cc.) van elke portie bewaard voor
de controle op ammoniak.
De kaliumreactie wordt dan verricht volgens de Koninck.
Bousser en wordt in de doorstroomde portie een troebeling
bepaald, die overeenkomt met het neerslag veroorzaakt
door een oplossing van 40 mgr. K. gewicht per Liter.
Daar de oplossing 50 maal geconcentreerd was, bedroeg
de hoeveelheid kalium oorspronkelijk 0.8 mgr. per Liter.
De blanco vloeistof gaf geen reactie volgens de Koninck.
Bousser. Om nu na te gaan of het neerslag in de door.
gestroomde portie werkelijk gevormd werd door kalium,
cobaltnitriet, werd het gecentrifugeerd en uitgewasschen
met alcohol om het NaCl te verwijderen, daar dit bij
de microchemische reactie met platinachloride bezwaren
geeft. De microchemische reactie op kaliumverbindingen
werd in de door het hart gestroomde vloeistof duidelijk
positief gevonden.
Een tweede proef onder dezelfde controle leverde in
80 minuten een vermeerdering van 0.7 mgr. per Liter in
een hoeveelheid van 320 cc. en een derde proef in 70
minuten een vermeerdering met 0.9 mgr. per Liter in een
hoeveelheid van 300 cc.
Waar deze kaliumafscheiding enkel gedurende de be.
weging was nagegaan was het van belang vast te stellen
of ook gedurende den stilstand, deze kaliumafscheiding
plaats had.
Daartoe werden de volgende proeven genomen.
Een kikkerhart werd doorstroomd met kalilooze Ringer,
nadat het tot stilstand was gekomen, werd de vloeistof, die
er doorgestroomd was, opgevangen. In 60 minuten was
er 250 cc. vloeistof doorgestroomd. Het bleek, dat in deze
vloeistof een vermeerdering van 0.5 mgr. kalium per Liter
ontstaan was ten opzichte van de blanco vloeistof.
Een tweede proef leverde bij 300 cc. in 70 minuten
een vermeerdering van 0.5 mgr. per Liter.
Een derde proef gaf bij 270 cc. in 60 minuten een
vermeerdering van 0.6 mgr. per Liter.
Derhalve komt er wat de kaliumafscheiding aangaat
een gering verschil tusschen het rustend en kloppende
hart voor den dag.
In een rustend hart is de vermeerdering per Liter door^
stroomingsvloeistof 0.5 mgr., in een pulseerend 0.8 mgr.
De mogelijkheid werd overwogen of een hart, dat door
kaliumloosheid was tot stilstand gebracht en onder in*
vloed van mesothoriumbestraling was gaan kloppen soms
tijdens deze bestraling een verschil leverde in kaliums=
afscheiding.
De quantitatieve bepaling bij deze proeven werd ver«
richt volgens de methode van Howell en Duke beschreven
in het tweede hoofdstuk pag. 13.
De volgende proef werd genomen.
Een kikvorschhart wordt doorstroomd met kalilooze
Ringer. Na 20 minuten houden de contracties op. Nu
wordt er bestraald met een mesothoriumpraeparaat van
5 mgr. op een afstand van 0.5 c.M. Na een half uur
worden de contracties hervat en blijven de contracties
bovendien geregeld aanhouden. De vloeistof, welke nu
doorstroomt, wordt gedurende 40 minuten opgevangen en
bedraagt 200 cc.; dit wordt ingedampt tot 6 ccM.
Ook van de kalilooze Ringer uit het reservoir, die niet
het kikkerhart doorstroomd heeft, wordt 200 ccM. inge#
dampt tot 6 ccM. Nu worden de blanco en doorstroomde
portie volgens de methode van Howell en Duke, op de
hoeveelheid kalium onderzocht.
Uit het hart dat onder invloed van bestraling klopt,
wordt per Liter doorstroomingsvloeistof 0.64 mgr. kalium
vrijgemaakt. (De vloeistof die tijdens de pulsaties passeerde
bevatte 2.92 mgr. per Liter, de voorraadsvloeistof 2.28 mgr.
per Liter).
Onder alle omstandigheden verliest het hart van den
kikvorsch dus kalium. Het minst in rust, het meest in
beweging onverschillig of de pulsaties spontaan, dan wel
door bestraling ontstaan. Vermoedelijk geschiedt dit door
diffusie in ionvorm van uit het kaliumreservoir in de
spier. Volgens Macallum, onlangs bevestigd door Woerde.
man \') komt in groote hoeveelheid in de dubbelbrekende
substantie in een chemisch gebonden toestand voor. De
veronderstelling ligt voor de hand, dat de door mij ge.
vonden kaliumsporen hieruit afkomstig zijn.
Mutatis mutandis mag men aannemen, dat eenzelfde
losmaking van kalium ook uit den spierwand van den darm
plaats heeft. Want de gladde spieren zijn volgens Macal.
lum rijk aan kalium en het ligt voor de hand, dat het
ion ook dit depot in geringe, doch meetbare hoeveelheid
zal verlaten, wanneer de cellen omspoeld worden met
een kaliumlooze, overigens adaequate vloeistof. Bovendien
de darmproeven hadden bij 38°, die met het kikvorsch.
hart bij kamertemperatuur plaats. De losmaking zal bij
38° allicht grooter zijn.
Mitchell en Wilson "O hebben in Juli 1921 meedeeling
gedaan over de uitscheiding van kalium bij de spieren
1) M. W. Woerdeman Kon. Akad. v. W. Amsterdam 30 Oct. 1920.
2) P. H. Mitchell and J. W. Wilson, Journ. of Gen. Physiol.
Vol. 4 p. 45, 1921.
van kikvorschen. Zij gebruikten voor hun onderzoekingen
groote kikvorschen van 125 tot 400 gram. Het kalium®
gehalte van de spieren werd bepaald door de spieren uit
te trekken met een mengsel van salpeter en zwavelzuur
volgens de methode aangegeven door Clausen Zij
vonden, dat in de normale spier van de pooten van den
kikvorsch het kalium gehalte gemiddeld 0,338 % bedroeg
ten opzichte van het totaal gewicht der versche onge®
droogde spier.
Zij doorspoelden de spier met kaliumvrije Ringersche
vloeistof gedurende 15 minuten met een hoeveelheid van
300 cc., totdat de vloeistof, welke uit de venen kwam
macroscopisch geen bloed meer bevatte. Vervolgens werd
de arterie van een poot afgebonden en werd gedurende 17\',
uur de andere poot met 1500 cc. doorstroomd. Het bleek
nu dat b.v, den vastus fermoris na 300 cc. 0,275% kalium
bevatte en na 1800 cc. 0,222% kalium. Om de bezwaren
te ontgaan, die ontstonden doordat de doorstroomde
spier door het oedeem meer water bevatte dan de controle
spier van de andere poot, werd de kaliumbepaling ver®
richt, nadat de spieren gedroogd waren in een exsiccator.
Zij kwamen dan tot de conclusie, dat een nagenoeg
zelfde percentage aan kalium is verloren gegaan.
Ook den tijd en de stroomsnelheid hebben zij gecon«
troleerd. Zij vonden daarbij, dat de stroomsnelheid weinig
invloed heeft op het totaal percentage afgescheide kalium.
De tijd, gedurende welke doorstro,omd werd gaf in de
eerste 5 uur wel is waar een stijging te zien, daarna
weinig meer.
Ook de beweging of rust van de spier werd gecon®
troleerd. Zij vonden, dat de spier, die geregeld geprikkeld
was, minder kalium bevatte, dus meer kalium afgaf, dan
de rustende. Daarbij namen zij intusschen verschillen
waar. "Werd gedurende de prikkeling doorstroomd met
1) Clausen. S. W. Journ. Biol. Chem. V. 36 p. 479, 1918.
-ocr page 43-kaliumlooze Ringer, en werd dan de eene spier geprikkeld
en de andere niet, dan bleek, was er niets anders geschied,
niet veel onderscheid.
Wanneer echter een spier geprikkeld werd tot de
uiterste vermoeienis dan bleek het verschil in kalium,
gehalte tusschen de geprikkelde en de spier, welke met
rust gelaten was zeer groot en bedroeg het kaliumgehalte
van de eerste 0.89 percent en van de onvermoeide spier
1.70 percent na 98 minuten.
De tot vermoeienis toe geprikkelde spier liet dus haast
tweemaal meer kalium los.
De prikkeling geschiedde gedurende de doorstrooming
met kaliumlooze Ringer.
Zij komen tot de slotsom:
Spieren verliezen bij doorstrooming met kaliumlooze
Ringersche vloeistof 8—15 percent van hun kaliumgehalte,
doch het overblijvende kalium houden zij hardnekkig vast.
Spieren, die tot samentrekking geprikkeld worden onder
omstandigheden, die geen onherstelbare vermoeienis ver<
oorzaken, vertoonen geen grooter verlies aan kalium, dan
dat toegeschreven aan de aanwezigheid van een kalium,
vrij medium.
Zoowel op grond van mijn eigen proeven, als op grond
van dien van Mitchell en Wilson mag ik dus tot vrij.
making van kalium uit het kaliumdepót in de spier
besluiten. Deze loslating heeft steeds plaats op vrij groote
schaal. Wel Vs van het kalium wordt in een paar uur
aan de doorstroomingsvloeistof afgegeven. Het kloppende
hart verliest op die wijze X meer dan het rustend en
de tot uiterste vermoeienis toe geprikkelde spier bijkans
het dubbelde van de rustende kaliumlooze doorstrooming
ontneemt echter aan eiken spier, rustend of bewegend
een deel van zijn kalium.
Het antagonisme tusschen kalium en uranium ook in geval
van eenvoudige verversching van den reservoirinhoud.
In de proeven, die sinds 1916 verricht waren in het
Physiologisch Laboratorium, was gevonden, dat er bij
het doorstroomde kikkerhart volgens Kronecker een anta^
gonisme bestaat tusschen de werkingen van het kalium
en uranium, dat via de doorstroomingsvloeistof aan het
orgaan wordt toegevoegd. In verband hiermede was er
aanleiding de volgende proef te nemen:
Een stukje konijnendarm, van een konijn gedood door
nekslag, werd gelegd in kalilooze Tyrodejoplossing. Op
de\' vroeger beschreven methode werd een stukje van
± 4 c.M. lengte in het glazen vat in den thermostaat
opgehangen op 38° onder zuurstof toevoer. Toen werden
regelmatige automatische bewegingen duidelijk zichtbaar
waargenomen.
Wanneer nu langzamerhand uraniumnitraat wordt toe<=
gevoegd aan de omgevende vloeistof, zou oppervlakkig
gezien, kunnen verwacht v/orden, dat op een gegeven
oogenblik een evenwicht zou ontstaan tusschen kalium«
ionen in de weefsel^vloeistof en de binnendringende
uraniumionen, welk evenwicht ik veronderstel tot uit^
drukking te komen door stilstand van de darmen, waar=
voor meer bewegingen in de plaats komen, wanneer het
antagonisme wordt verstoord.
Aangenomen dat het perssap verkregen op de wijze
beschreven in het derde hoofdstuk dezelfde samenstelling
heeft als de weefselvloeistof, dan kon verwacht worden
dat ongeveer 100 mgr. uraanzout noodig zou zijn
Met tusschenpoozen van 10 minuten werd nu telkens
1 mgr. uraniumnitraat toegevoegd aan de kalilooze Tyrode
in het glazen vat en werd de automatie waargenomen.
Derhalve werd de concentratie geleidelijk gebracht op
100 mgr. uraniumnitraat per Liter en hierop gedurende
twee uur achtereenvolgens gehouden onder verversching
om de 10 minuten van de overlevingsvloeistof met het
zelfde uranium.gehalte (100 mgr. p. L.). Langzamerhand
werd zelfs de concentratie verhoogd tot 240 mgr., terwijl
de automatie steeds bleef bestaan tot uur na den
aanvang van de proef, waarna deze gestaakt werd.
Intoxicatieverschijnselen deden zich daarbij niet voor,
integendeel de automatie ging ongestoord verder.
Een tweede proef met een versch stukje konijnendarm
werd op dezelfde wijze verricht en hierbij de concentratie
tot 300 mgr. per Liter opgevoerd. Na 4 uur werd dc
proef gestaakt, omdat de darm zijn automatie begon te
verliezen wegens afsterven, hetgeen bleek, doordat nor.
male Tyrode geen verandering kon brengen.
In dit opzicht bestond geen verschil met een stukje
darm, dat gedurende denzelfden tijdsduur in gewone
Tyrode was geweest en na 4 uur eveneens geen auto.
matie meer vertoonde.
Een derde stukje werd gedurende drie uren op een
concentratie van 110 mgr. uraniumnitraat in kaliumlooze
Tyrode gehouden. Het bleef 4 uur de automatie ver.
toonen. Toen eindelijk stilstand optrad, was de tonus
verslapt en geen herleving der automatie meer op te
wekken.
1) H. Zwaardemaker. Zittingsversl. Kon. Akad. v. Wetensch.
24—2—\'17, 25 p. 1096.
Om tot stilstand te geraken zonder intoxicatie, die
overigens merkwaardig lang op zich laat wachten, is
klaarblijkelijk een kunstgreep noodig.
Bij doorstroomingsproeven met het kikkerhart was o. a.
gevonden dat de fluoresceineoplossing invloed had op
de hoeveelheid kalium, uranium of thorium noodig om
een kikkerhart te doen kloppen.
Het nut van fluoresceine bij proeven met radio®actieve
elementen is door Zwaardemaker ontdekt naar aanleiding
van een gewoonte, welke Benjamins zich bij de bestraling
van lupus^knobbeltjes in het neusslijmvlies had eigen
gemaakt. Dr. Benjamins kleurde het slijmvlies van de
lupus®knobbeltjes om beter te kunnen waarnemen, met
fluoresceine en bestraalde dan. Hij meende te hebben
opgemerkt, dat de bestraling in die gevallen sneller effect
had, dan in de gevallen, waarin hij de kleuring met
fluoresceine had daargelaten. In de doorstroomings®
proeven toegepast bleek fluoresceine een buitengewoon
effect te hebben. Wanneer \'s winters 25 mgr. uranium®
zout per Liter vereischt wordt om een door kalium
onttrekking tot stilstand gebracht hart aan het kloppen
te brengen, kon met 10 mgr, worden volstaan wanneer
vooraf en tijdens de doorstrooming met uraanoplossing
100 mgr. fluoresceine per Liter was aangewend. Op
zichzelf is zulk een fluoresceine®toevoeging aan de kalium®
looze Ringersche vloeistof zonder uitwerking, maar naast
uranium blijkt het de uitwerking van het laatste element
te verhoogen. In geringere mate steunt het de kalium®
werking. Wanneer in den winter b. v. 50 mgr. KCl
noodig zijn om een kikvorschhart duurzaam aan het
kloppen te houden, kan bij aanwezigheid van fluoresceine
met 34 mgr. per Liter genoegen genomen worden.
De werking van fluoresceine geldt ook voor andere
1) Ned. Tijdschr. v. gen. 1916, Deel 2, p. 1925.
-ocr page 47-radioactieve elementen. Wanneer \'s winters van colloidaal
thoriumhydroxyde 50 mgr. genomen wordt is bij aan.
wezigheid van fluoresceine 20 mgr. per Liter voldoende
Van coll. ionium is zelfs 1/3 a 1/4 der gewone dosis
toereikend, wanneer in de doorstroomingsvloeistof gelijk,
tijdig fluoresceine voorhanden is^). Daar de mogelijkheid
bestond, dat de anilinekleurstof haar effect dankt aan haar
fluoresceerend vermogen, tengevolge waarvan misschien
lichtstralen worden getransformeerd tot lagere trillings.
vormen, die de radioactieve werkingen ondersteunen, zijn
de proeven in volslagen duister herhaald Ook toen
bleken de doseeringen opmerkelijk klein te kunnen worden
genomen. Zwaardemaker gaf aan het verschijnsel den
naam van sensibilisatie en trachtte het mechanisme te
verklaren door een versterkte adsorptie der radioactieven
ionen aan de oppervlakte der cellen, hetzij rechtstreeks
aan de spiercellen of aan de deze bedekkende endothe.
liumcellen.
Met dit mechanisme voor oogen scheen het alleszins
rationeel fluoresceine ook in onze proeven toe te passen.
Het zou immers kunnen zijn, dat de uraniumtoevoeging,
ondanks het radio.physiologisch antagonisme in gebreke
bleef de darm tot rust te brengen, omdat de uranylionen
in plaats van zich aan de cellen te hechten in de weefsel,
vloeistof opgelost blijven. In deze weefselvloeistof als
zoodanig kunnen zij geen uitwerking hebben, te minder,
omdat zij er zoo licht uit worden neergeslagen, In een
eiwithoudende vloeistof is de gelegenheid daartoe veel
grooter dan in de Ringersche vloeistof zelf. Vandaar dat
de verhoudingen om te slagen veel ongunstiger moesten
zijn dan in de hartproeven.
1) A. M. Streef. Diss. Utrecht 1918, p. 34. Onderz. Phys. Lab. (5).
2) W. H. Levend. Diss. Utrecht 1921, p. 50. Onderz. Phys. Lab.
(6) II.
3) H. Zwaardemaker. Pflüger\'s Arciv, Bd. 173, p. 59, 1918.
-ocr page 48-Deze invloed was altijd in den zin eener versterkte
werking, zoodat bij aanwezigheid van fluoresceine minder
uranium, kalium of thorium behoefde genomen te worden.
De sensibiliseering voor zwaar metaal was grooter dan
voor licht metaal.
Bij toepassing van deze ervaring bij het hart ge®
vonden bestond dus de mogelijkheid, dat door toe#
voeging van uraniumnitraat^oplossing onder aanwezigheid
van fluoresceine=<oplossing in de kaliumlooze Tyrode
de konijnendarm zijn bewegingen zou wijzigen, resp.
staken.
De volgende proef werd dus genomen: Een stukje
konijnendarm wordt op de gewone wijze opgehangen in
kaliumlooze Tyrode en blijft zijn automatie vertoonen;
nu wordt een fluoresceine^oplossing toegevoegd, totdat
hiervan de sterkte 90 mgr. fluoresceine bedraagt. Daarna
wordt zooals bij de uraniumproeven uraniumnitraat«op«
lossing toegevoegd met tusschenpoozen van 10 minuten
telkens 1 mgr. totdat de concentratie 100 mgr. uranium=»
nitraat per Liter is geworden. Na 5 minuten houdt de
automatie op; deze toestand blijft 30 minuten bestaan.
Daarna wordt de geheele oplossing vervangen door kalium«
looze Tyrode; na ± 10 minuten treden weer bewegingen
op, die een uur later nog voortduren.
Nu bestond bij deze proef de voorstelling, dat het
antagonisme tusschen het uranium toegevoegd aan de
kaliumlooze Tyrode en het kalium in de weefselvloeistof
onder invloed van fluoresceine tot uiting kwam, blijkende
uit het ophouden der automatie en het weer terugkomen
van deze, indien de vloeistof vervangen werd door kalium«
looze Tyrode. Een evenwichtstoestand tusschen kalium
en uranium was onder invloed van fluoresceine«oplossing
opgetreden.
Om dit nog nader te bewijzen, moest een grootere
dosis uraniumnitraat worden toegevoegd, waardoor dan
een verstoring van het evenwicht plaats had en wederom
automatie optrad. Daartoe werd de volgende proef
genomen.
Een konijn wordt gedood door nekslag, een stukje
darm wordt er uitgenomen en in den thermostaat in
kaliumlooze vloeistof op de automatie gecontroleerd. Nu
wordt aan de kaliumlooze Tyrode fluoresceine.oplossing
toegevoegd tot een concentratie van 100 mgr. per Liter,
en daarna wordt uraniumnitraat toegevoegd tot een ge.
halte van 100 mgr. uraniumnitraat per Liter; na 15 min.
zijn langzamerhand de bewegingen geheel gestaakt. Onder
voortdurende aanwezigheid van fluoresceine bleek dus,
dat bij een concentratie van 100 mgr. uraniumnitraat per
Liter het antagonisme tusschen kalium en uranium in
evenwicht verkeeren kan. Vervolgens werd nog meer
uraan gegeven. Boven 110 tot 130 mgr. bestond weer
automatie en bij 180 mgr. vergiftiging zoo zelfs, dat de
automatie zich niet herstellen kan.
Hoeveel van zulke uranium.toevoegingen in de om.
spoelingsvloeistof in oplossing bleef is kwalijk te zeggen.
Naar alle waarschijnlijkheid werd een zeer groot deel
neergeslagen. Tengevolge van de onophoudelijke over.
gang van eiwit uit de weefsels in de vloeistof bestaat
hiertoe zelfs ruimschoots gelegenheid buiten het darmstuk.
Hoeveel te meer in het weefsel. Daar geeft de weefsel,
vloeistof zelf gelegenheid tot de overgang van uranyl uit
den toestand van ion tot een onomkeerbare vaste uraan,
eiwitverbinding, welke in de weefselspleten praecipiteert
zonder zich aan de spiercellen te hechten.
Een proef met een nieuw stukje konijnendarm van een
ander konijn toonde aan, dat een stilstand der automatie
ontstond, indien na voorafgaande fluorescineering de
concentratie aan uranium 107 tot 116 mgr. per Liter be.
droeg; bij 120 mgr. herstelde de automatie zich weer.
Nog een proef met het fluoresceine.mengsel met een
versch stukje konijnendarm geeft stilstand tusschen 105 en
210 mgr. Bij hoogere doseering herleven de bewegingen weer.
Deze proeven, waarbij herstelbare stilstand intreedt,
zijn echte evenwichtsproeven, want door een grootere
hoeveelheid uraniumnitraat te nemen dan bij aanwezigheid
van fluoresceine juist gevorderd wordt voor de compen®
satie van het natuurlijke kalium, kan de automatie op®
nieuw beginnen.
Bij een drietal andere proeven kon wel de compensatie
bereikt worden, maar had de proef te lang geduurd om
nog in de gelegenheid te zijn de automatie aan de andere
zijde van het evenwicht te zoeken.
Proeven van Benjamins met den Kikvorschoesophagus.
De in het vorig hoofdstuk beschreven experimenten
op den darm van het konijn, waarin het radio®physio®
logisch antagonisme ook voor dit orgaan geldig bleek,
waren voor Dr. Benjamins aanleiding gedurende de
wintermaanden een reeks van experimenten aan den oeso®
phagus van den kikvorsch in te stellen.
Dr C. E. Benjamins heeft in December 1920 een
voorloopige mededeeling gedaan over dit onderzoek door
hem op den Oesophagus van den kikvorsch uitgevoerd.
Het orgaan maakt uit het lichaam genomen en in Rmger®
sehe vloeistof gebracht uren achtereen zeer langzame
automatische bewegingen. Benjamins registreerde ze en
zag ze door kaliumonttrekking in den loop van i of 1
etmaal tot rust komen. Kaliumtoevoeging deed ze in een
paar uur herleven. In plaats van kalium bleek uraan
genomen te kunnen worden in een doseering, die ongeveer
de helft van die bij het hart bedraagt. De proeven vorderden
echter zeer langen tijd, zoodat ze alleen \'s winters kunnen
worden uitgevoerd. Tijdens den zomer gaan de organen
althans partieel, in rotting over. De moeilijkheid is klaar®
blijkelijk het kalium, dat in het orgaan vervat is, tijdig
1) C. E. Benjamins. Ned. Tijdschr. v. Gen. 1921, II. p. 776.
-ocr page 51-genoeg te verwijderen. Zoolang dit onvolkomen heeft
plaats gehad, houden de bewegingen niet op. Ook
bemoeilijkt het achtergebleven kalium de hervatting der
automatie onder den invloed van uraan, zoodat het
misschien hieraan moet worden toegeschreven, dat de
uitkomsten in dit opzicht niet altijd positief waren.
Wanneer stilstand door kaliumonttrekking was verkregen
kon door bestraling met mesothorium (ter sterkte van
3.7 mgr. radium) de verloren gegane automatie weer
worden teruggeroepen.
Ook het antagonisme tusschen kalium en uraan werd
teruggevonden. Hoewel allerlei hoeveelheden werden
beproefd gelukte het slechts voor 2 combinaties een
regelmatige wederkeerige opheffing der werking der beide
elementen te verkrijgen en wel voor de combinaties
(per Liter):
10 mgr. uranylnitraat en 50 mgr. kaliumchloride.
15 mgr. „ „ 100 mgr.
De samenstelling der Ringersche vloeistof was overigens
de voor koudbloedige organen gebruikelijke.
Van een dezer twee evenwichten uitgaande kon Benja«
mins standvastig de automatie terug doen keeren en wel
door of uraan of kalium extra toe te voegen. Hiertoe
was van uranylnitraat 25 ä 30 mgr., van kaliumchloride
50 mgr. noodig. De automatie, die Benjamins dan zag
optreden, is in het eerste geval klaarblijkelijk een uraan,
automatie, in het tweede een kaliumautomatie geweest.
Het onderzoek van Benjamins is aangevangen na mijne
proeven van 1918, in een tijd derhalve toen het mij wel
gelukt was het antagonisme tusschen kalium en uraan
bij den- zoogdierdarm aan te toonen (met behulp der
fluoresceine.proeven), maar ik er nog niet in geslaagd
was een werkelijke stilstand der darmautomatie te ver.
krijgen door kaliumonttrekking zonder meer. De moeilijk,
heden, die Benjamins ondervond bij het kalium vrij maken
van zijne oesophagi, waardoor zijne proeven zooveel tijd
in beslag namen, werden aansporing om de verversching
der omspoelingsvloeistof steeds meer en meer te ver«
volkomen. Op dien weg voortgaande verkreeg Dusser
de Barenne voor den darm door veelvuldige vernieuwing
der omspoelingsvloeistof ten slotte in niet al te langen
tijd den gezochten stilstand en hiervan uitgaande weldra
ook de hervatting der bewegingen op nieuwe kalium«
toevoeging. Van stap tot stap verbetering in de vloei«
stofverversching aanbrengend en eindelijk tot permanente
strooming overgaande bereikten wij eindelijk de volkomen
zekere methodiek, die in de latere proeven gevolgd is
geworden.
Proeven op muizendarmen.
Uit de reeks proeven, welke ik volgens de bij v. Lidth
de Jeude beschreven techniek verrichtte, bleek voldingend,
dat de tegenstelling kalium«uranium ook voor de auto«
matie van den darm bestaat. Evenwel eenvoudig was het
experiment, dat dit demonstreerde, niet. Zonder toevoeging
van den sensibilisator kon ik de beweging van het orgaan,
welke op de aanwezigheid van kalium berustte, door de
toevoeging van uranium niet tot stilstand krijgen.
Ter volledige verwijdering van het kalium der weefsel«
vloeistof werd allereerst na vervolkoming der verver«
schings«methode gestreefd. De verbetering kwam hierop
neer, dat aan het zooeven geschetste buisje nog een over«
loop werd aangebracht. Daardoor kwam een permanente
stroom in de plaats van het vernieuwen der omspoelende
vloeistof met behulp van een spuit. Bovendien was het
mogelijk de doorborreling van zuurstof niet in het proef«
buisje te doen plaats hebben, maar in een reservoir ter
grootte van een Liter, dat tusschen een zeer groo\'te voor«
raadflesch en het proefglaasje was geplaatst. Door deze
kunstgreep werd een groote rust in het proefglaasje
verkregen, hetgeen voor de registratie een zeer belangrijk
voordeel was. Reservoir van 1 Liter en proefbuisje
werden door thermostaten op 38° C. gehouden.
Eerst moest dus het zoeken in die richting uitgebreid
worden. Daar konijnen en katten voor deze soort expe=
rimenten te kostbaar waren, werden proeven met den
dunnen darm van de muis genomen. Deze dieren bleken
zeer gevoelig te zijn voor alle invloeden, welke op den
tonus werken en hadden dus als testobject voor de techniek
zeer groote voordeden.
Een muis werd gedecapiteerd, daarna werd de darm er in
zijn geheel uitgenomen, vervolgens met een enkelvoudigen
draad doorboord en de lus, die nu ontstond om het
haakje op den bodem van het vat geslagen. De contracties
van zulk een darmstuk waren veel kleiner als die bij
konijn of kat. Ook was de kracht geringer, zoodat veel
sneller uitputting van den darm optrad. De wrijving over
het beroette vlak van het kymographion gaf groote in®
spanning, waardoor experimenten van langen duur moeilijk
konden genomen worden. Aangezien deze darmen zeer
gevoelig voor mechanische prikkeling waren, moest het
ververschen, dat vroeger door uitzuigen met een record®
spuit geschiedde, nu door uithevelen vervangen worden.
Maar ook de temperatuursverschillen tusschen oude en
nieuwe vloeistof gaven tonusverhoogingen resp. tonus®
verlagingen. Deze verschillen konden door voorverwarming
vermeden worden. Om een stilstand, onder behoorlijke
verversching der vloeistof te kunnen registreeren bleek
het noodzakelijk te zijn den hefboom te fixeeren. Daarom
trachtte men deze door een vangarm, vork vast te houden.
Dit vasthouden was echter schadelijk voor het proefobject,
daar het gedurende dien tijd zonder vloeistof in het re®
servoir hing, waardoor tonusverandering optrad. Om dit
te vermijden, moesten wij er wel toe overgaan de ver®
versching zonder droogloopen te laten geschieden en dit
kon niet anders als door permanente doorstrooming
plaats hebben. Nu bereikte men wel, dat de tonus-
schommelingen door mechanische prikkeling vermeden
kon worden, doch op de oogenblikken, dat het er erg
op aan kwam of de darm al dan niet stilstond, ver®
oorzaakte de doorparelende zuurstof registreerbare bewe®
gingen^ terwijl bij afzetten der zuurstof de tonus direct
veranderde en op deze wijze het experiment stoorde.
Dus werd de zuurstof in het voorverwarmde resevoir
gevoerd en de vloeistof daarmede verzadigd. Op deze
vv^ijze w^erd betrekkelijk spoedig een aanmerkelijke ver«
kleining van de excursie der bewegingen verkregen en
ten slotte zoo goed als stilstand van het orgaan. Zeker«
heid omtrent dit laatste bestond alleen, wanneer elke
roering in het buisje, dat het darmstuk bevatte, werd
vermeden. Meestal werd na den dood van het dier ter«
stond tot de omspoeling met kaliumlooze Tyrode oplossing
overgegaan. Soms lieten wij een uitspoeling van het
vaatstelsel met zoutoplossing voorafgaan. Men verkreeg
wel den indruk, dat het proces van tot rust komen hier
door werd versneld.
Het bleek:
a. dat muizendarmen in drie uren tot stilstand werden
gebracht;
b. dat na kaliumtoediening de bewegingen konden terug«
keeren (in ongeveer V2 uur);
c. dat een soortgelijke doch minder krachtige hervatting
der automatische samentrekkingen met een Tyrode
vloeistof konden worden verkregen, waarin in plaats
van kalium uranylnitraat was gebracht.
De dosis kaliumchloride, welke bij voorkeur werd ge«
bruikt was 100 mgr. per Liter, de dosis uranylnitraat
10 mgr. per Liter.
De resultaten der experimenten op muizendarmen vol«
deden ons alleen voor zoover wij niet registreerden. Be«
proefden wij echter een opteekening der bewegingen met
behulp van een schrijfhefboom op een beroeten cylinder,
dan was de kracht der organen te spoedig uitgeput.
Wij gingen daarom tot den darm van jonge konijnen
over. Wegens de geringe dikte was het te verwachten,
dat de weefsel vloeistof hier niet na al te langen tijd voor
de Tyrodeoplossing zou kunnen plaats maken, waarmee
wij het orgaan omringden en welke ook in het inwendige
der van beide zijden opengebleven darm aanwezig kon
worden geacht.
De automatie van den konijnendarm in kaliumlooze en
kaliumhoudende Tyrode-vloeistof en de vervangbaarheid van
het kalium onder permanente doorstrooming.
Daar met gedeeltelijke verversching van de vloeistof
in het proefbuisje door eenvoudige kaliumonttrekking en
opvolgende kaliumtoevoeging, geen opheffing en opvol,
gend herstel van den konijnendarm verkregen werd, kwam
de wensch op om de proeven nog eens te herhalen onder
ruime, liefst permanente verversching in het proefbuisje,
zonder dat aan de voorwaarden van juiste temperatuur
en voldoend zuurstofgehalte werd te kort gedaan, liefst
onder vermijding van eiken mechanischen prikkel.
Daartoe werd het toestel geconstrueerd, zooals het
zooeven beschreven werd.
De vloeistof wordt in het voorgeschakelde reservoir op
temperatuur gehouden, met zuurstof doorpareld; er bestaat
tevens gelegenheid, zonder mechanische prikkels direct op
den darm te veroorzaken, andere bestanddeelen aan de
vloeistof toe te voegen.
Klaarblijkelijk wordt er uit het groote kaliumreservoir,
dat de gladde muskulatuur herbergt, bij proeven als deze
uit de weefsels der warmbloeden zoo groote hoeveelheden
van kalium vrijgemaakt, dat zeer gunstige voorwaarden
voorhanden moeten zijn om de steeds nieuw gevormde
kaliumionen in voldoende mate met de uitspoelingsvloei.
stof te verwijderen. De snelheid van doorstrooming van het
proefbuisje mag niet geringer zijn dan 1 Liter per V4 uur.
De proeven uit het vorige hoofdstuk werden nu her.
haald onder deze voorzorgen.
Een konijn werd gedood door nekslag en nadat het
rechter hart geopend was werden van uit de art.mesenterica
met een kaliumlooze vloeistof de darmvaten leeggespoeld
van het bloed, zoodat macroscopisch geen bloed meer
zichtbaar was. Een stukje darm werd nu opgehangen in
het buisje en de automatie kon waargenomen worden
aan den schrijfhefboom, waarmede naar keuze direct op
den beroeten trommel of wel met behulp van een bundel
Fig. 2.
Schema van de voorzijde van het toestel voor photographische registratie.
In \'t midden de vertikale spleet die met een plaatje kan worden bedekt, dit plaatje is in
de teekening weggeschoven afgebeeld. De hefboom, die een schaduw heeft te geven, is in
de teekening horizontaal voor \'t midden van de spleet geplaatst. Aan den top van dc
figuur ziet men het snekje, dat tot verbinding met het uurwerk dient. Het gevoelig papier
is op de trommel geplakt van 55 c.M. omtrek en beweegt zich met een snelheid van
ongeveer 1 c.M. per minuut in het lichtdicht gesloten kastje.
evenwijdige lichtstralen op een strook lichtgevoelig papier,
geregistreerd kon worden.
De opstelling hiervoor was op de volgende wijze ingericht:
De hefboom waaraan het darmstuk zijn bewegingen mededeelde
stak buiten het blad van de tafel, waarop de toestellen waren
geplaatst, uit. De registratieopstelling was op een afzonderlijk ver«
stelbare tafel neergezet. Hierdoor kon zonder de darm mechanisch
te prikkelen de horizontale hefboom op de gewenschte hoogte, voor
de verticale spleet van het toestel gebracht worden. Wilde men nu
registreeren dan werd een bundel evenwijdige lichtstralen, afkomstig
van een Nernst-lamp. geworpen op de voorzijde van het kastje.
Hierin was een spleet aangebracht. Deze kon door een koperen
plaatje afgedekt worden. De voorzijde van dit toestel is in onder,
staande fig. afgebeeld. Het licht dat op de voorzijde viel werd
onderschept door de hefboom en dus werd hiervan een schaduw
ontworpen ter hoogte van de spleet. Werd deze nu geopend dan
viel deze schaduw op het fel belichte gevoelige papier waarmee de
cylinder binnen het kastje was beplakt en dat met een snelheid van
1 c.M. per minuut voorbij de spleet bewoog.
Hierdoor kon zonder dat eenige belemmering aan den hefboom
werd in den weg gelegd, iedere beweging er van worden geregistreerd.
Zooals uit de vroegere proeven verwacht kon worden,
bleef de automatie geruimen tijd bestaan, ten slotte werd
na ± 3V.J uur een stilstand bereikt, nadat de bewegingen
allengs in grootte verminderd waren. Direct werd nu
Fig. 3.
Roetcurve.
De snelheid van de trommel bedroeg 1 c.M. per 3 min.
Onder invloed van kaliumonttrekking staat de automatie stil, na toevoeging van 200 mgr.
kalium per Liter treedt de automatie weer op onder tonusverhooging.
200 mgr. kalium per liter toegevoegd en na uur werd
een herstel der automatie bereikt.
Bij herhaling van bovenstaande proef bleek telkens dat
de duur, die verliep totdat volkomen stilstand der auto«
matie was ingetreden, wisselde van 274 tot 6 uur, dat
het herstel door toevoeging van kalium na een half uur
tot 4 uur intrad. Mislukkingen konden helaas niet geheel
worden vermeden, wanneer de vitaliteit van het bloed«
vaatstelsel met kaliumlooze Tyrode vloeistof onvoldoende
en de permanente doorstrooming te langzaam uitviel.
Nu dit verkregen was, was van belang de vervang«
baarheid van het kaliumion door een ander radioactief ion
te bewijzen. Daartoe werd weer een konijn gedood, de
darm met zoutoplossing bloedloos gemaakt en een stukje
onder permanente doorstrooming waargenomen, hoe de
automatie zich verhield. Hiertoe werd eerst de stilstand
afgewacht, die na 4 uur verkregen werd, voorzichtig
werd nu uraannitraat toegevoegd totdat een concentratie
van 19 mgr. verkregen was, langzamerhand nadat eerst
eenige groepsgewijze contracties waren opgetreden traden
nu weer regelmatig opvolgende automatische bewegingen
op, die echter zeer zwak waren en spoedig minder werden.
Dit geschiedde na ongeveer V4 uur-
Bij herhaling van deze proeven bleek, dat het herstel
slechts zelden optrad en dat ook de automatie en het
herstel door toevoeging van uraniumnitraat, meestal niet
van langen duur is. Verder bleek, dat de hoeveelheid
uranium kon opgevoerd worden tot 20 mgr. per Liter,
dat bij grootere concentratie echter een blijvend nadeel
voor den darm ontstond.
De moeilijkheden bij deze proeven met uraan-herstel
berusten waarschijnlijk op de onzekerheid bij het doseeren
van de uraan. Allicht schaadt men door te snel opklimmen
den darm definitief. Daardoor is het vaak niet mogelijk
het experiment met hetzelfde stukje darm herhaalde malen
te doen en mist men in vele proeven het overtuigende
van de volledige opeenvolging van kaliumautomatie,
stilstand door kaliumonttrekking, herleving door uranium,
toevoeging. Vooral de registratie van 3 stadia op den
beroeten trommel of op de photographische papiervlakte
is moeilijk. Daarom hebben we ons moeten tevreden
stellen met een zichtbaar herstel, zonder dat wij in de
gelegenheid waren hiervan een behoorlijke curve te
registreeren.
Het was van belang te onderzoeken of de automatie
van den nog contraheerenden darm bij permanente door.
strooming ook verandering zou ondergaan door toevoeging
van een geringe hoeveelheid uraniumnitraat; immers het
antagonisme tusschen de onuitgespoelde kalium, en toe.
gevoegde uraniumionen zou een verandering kunnen doen
plaats hebben in de automatie.
Daartoe werd weer een versch stukje konijnendarm van
een konijn, dat door nekslag gedood was, genomen. De
darm werd om hem bloedleeg te krijgen uitgespoeld met
een zoutoplossing en vervolgens in het proefglaasje op.
gehangen en op de bekende wijze permanent met kalium,
looze Tyrode doorstroomd. Nadat de darm aldus ge.
durende 1 uur in ruime mate beweging had gemaakt,
werd aan de vloeistof 10 mgr. uraniumnitraat per Liter
toegevoegd. Op de curve, op een beroeten trommel ge.
maakt, kon hierbij geen duidelijke overgang in de auto-
matie worden waargenomen, zoodat wij moesten aan.
nemen, dat de aanvankelijke automatische beweging op\'
kalium, had plaats gemaakt voor beweging op uranium.
Om dit nu te kunnen vaststellen was het belangrijk na
te gaan, hoe thans deze automatie, afhankelijk van het
uranium, zich zou gedragen, indien de U.vloeistof ver-
vangen werd door een oplossing van Tyrode, waarin
200 mgr. KCl per Liter. Nu trad een verschijnsel op dat
wij paradoxaal noemen, n.1. zooals uit bijgaande curve
blijkt. Waar de automatie onder invloed van uranium
bestond, trad gelijktijdig door toevoeging van kalium een
plotselinge verslapping van den darm op, met stilstand
der automatie. Na eenigen tijd herstelt de automatie zich,
terwijl de tonus verhoogd wordt. Deze nieuwe contracties
veronderstel ik dat door kalium worden onderhouden.
Bij verdere proefnemingen van denzelfden aard kwam
de verslapping op het oogenblik van paradoxalen stil=
stand niet steeds te voorschijn, zooals wij kunnen zien op
curve fig. 5. Later, nadat de automatie zich geheel hersteld
had, werd bij hetzelfde darmstuk weer uranium toege.
voegd, waarop een kleine aanduiding van paradoxaal ver.
schijnsel volgde.
Het blijkt dus, dat bij overgang van kalium.toestand
tot uraan.toestand zonder tusschenschuiving van volledige
bevrijding der weefselvloeistof van kalium door middel
van permanente doorstrooming soms wel, soms niet een
tijdelijke paradoxaal verschijnsel optreedt bestaande in
vermindering of ophouden der automatie, welke, wij
3 Vfu/n.
Fig. 5.
Curve in roet.
De tijdlijn aan den voet van de figuur geeft drie minuten aan.
Links Uraantoestand. Bij \'t pijltje is de uraan>houdende omspoelingsvloeistof vervangen
door een kalium-houdende van dezelfde temp. Bijkans onmiddellijk stilstand in verslapping.
Na drie minuten beginnen even plotseling de contracties opnieuw. Deze kaliumscontracties
zijn aanvankelijk hooger dan de uraan=contracties, maar dalen weldra tot het gewone
niveau; met lichte schommelingen die misschien met de wrijving van den hefboom
samenhangen. Bij het pijltje, rechts van boven komend, en met een U gemarkeerd, wordt
de kaliumAoudende omspoelingsvloeistof vervangen door een uraanhoudende van gelijke
temperatuur. Plotseling sterk afnemen der contracties, die bijna verdwijnen, zonder
noemenswaard tonusverlies echter. Na Vi min. keeren de contracties geleidelijk terug en
bereiken weldra het gewone niveau. De uraan>contracties voor en de uraan«contracties na
de twee hierboven afgebeelde paradoxen, verschillen onbeduidend in frequentie, hoogte
en regelmaat.
niet bekend kan zijn, daar geen volledige kaliumloosheid
van te voren heeft bestaan.
Wanneer het paradoxen aanwezig is, is de tonusver^
laging soms wel, soms niet voorhanden; wanneer het
paradoxon ontbreekt, vindt men een verwijderde aan®
duiding, in voorbijgaande verkleining der contractie®
grootte, verlangzaming van het tempo, onregelmatig
worden van de rythmus, fluctuatie van den tonus.
Bij overgang evenwel van den uraan® in den kalium®
toestand, doet tusschenschuiving van een volledige bevrij®
meenen, afhankelijk is van de verhouding van het aan®
wezig kalium en toegevoegd uraan, welke verhouding
ding der weefselvloeistof van kalium door middel van
permanente doorstrooming een sterke verslapping met
herstel van beweging en aanvankelijk verhoogden tonus
Fig. 6.
Photographisch opgenomen curve.
De tijdlijn aan den voet geeft minuten aan. Links kalium.contracties. Bij \'t pijltje is
de kaliumhoudende vloeistof plotseling vervangen door een uraanhoudende, van dezelfde
temp. Na een minuut beginnen de contracties geleidelijk kleiner te worden en houden
na 4 min. geheel op. Ditmaal ontwikkelt zich tevens een lichte verslapping. Na 9 minuten
keeren de contracties geleidelijk terug. De verslapping blijft echter voorloopig nog bestaan.
Rechts in de figuur uraan«contracties.
optreden. Soms ontbreekt het sterke tonusverschil en
bestaat alleen de tijdelijke stilstand der contracties.
Hoe de darm zich gedragen zal, wat tonusschomme«
lingen betreft, is tot nu toe niet vooruit te bepalen en
afhankelijk van onbekende factoren.
HOOFDSTUKV.
Beschouwingen-
Het in bovenstaande bladzijden beschreven onderzoek
vormt een tweede bijdrage tot de leer der radio«aequivalente
vervanging van circulatie kalium bij warmbloedige dieren.
Eerst na vele verwikkelingen kon het tot afsluiting worden
gebracht. Toen de vernieuwing der vloeistoffen in de
proefglaasjes in een langzaam tempo plaats had, bleven
de automatische samentrekkingen van het darmstuk uren.
lang onverflauwd aanwezig. Wij vonden de verklaring
in een rijkelijk voorhanden zijn van kalium in de weefsel,
vloeistof. Met dit feit voor oogen kon ook geen tot rust
komen verwacht worden. Ik beproefde daarom van het
radio.physiologisch antagonisme partij te trekken en door
toevoeging van uraan in de omspoelende vloeistof eerst
het in de weefselvloeistof aanwezig kalium te neutraliseeren
en daarna eventueel aan het orgaan een onmiddellijke
uraanwerking op te dringen. Ook dit mislukte. Wel zal
het uraan tot in de weefselvloeistof zijn binnengedrongen,
maar de uranylionen sloegen er klaarblijkelijk in groote
conglomeraten in neder, zoodat zij zich niet als ionen
tegen de oppervlakte der cellen vermochten te hechten
naast de kaliumionen. Toch moest deze voorwaarde ver.
vuld zijn om het antagonisme tot uitdrukking te brengen,
want een midden in de weefselvloeistof zwevend of
daarin bezinkend uraanmolecule kan de spiercellen niet met
zijn «.deeltjes bereiken, gesteld dat het zwervend uraan^
atoom van het molecule aan de beurt is gekomen om een
geladen heliumatoom uit te werpen. Eerst wanneer de
adsorptie aan het celoppervlak heeft plaats gevonden,
mag men aannemen, dat een effect als verwacht, zal kunnen
ontstaan.
De kunstgreep met het fluoresceine voerde onmiddellijk
ten doel. Daardoor werd klaarblijkelijk de adsorptie van
uranylionen uit de weefselvloeistof aan de spierelementen
in zoo hooge mate bevorderd, dat daardoor niet alleen
de kaliumwerking werd overwonnen en stilstand ver-
kregen, doch in verder beloop zelfs een uraniumwerking
werd tot stand gebracht. Wel werkt fluoresceine sensibili.
seerend zoowel voor kalium als voor uranium, maar ten
opzichte van uranium sterker^). Dientengevolge werd
niettegenstaande de aanwezigheid van kalium de automatie
tot rust gebracht. Hierbij bleef het niet. Nadat het even.
wicht was verkregen deed meer uranium de schaal naar
de andere zijde overslaan. Een regelmatige rythmus van
samentrekking nu onder uranium.invloed kwam tot stand.
Eigenlijk was hiermee het pleit beslist en de mogelijkheid
van uranium.automatie voor een tweede homoiotherm
orgaan aangetoond. Darm dus naast hart.
Het verschijnsel had echter een zoo ingewikkelden
vorm aangenomen, dat ik het raadzaam oordeelde de
verworven uitkomsten te laten liggen en te streven naar
een meer eenvoudiger inkleeding van de proef.
Wij verbeterden toen onze techniek op de wijze als
bij den muizendarm beschreven en toen gelukte het ten
slotte een werkelijk permanente en zeer ruime doorstrooming
te combineeren met een volmaakt mechanische rust in het
spoelwater. Tot dit doel moest, gelijk gezegd, de zuurstof,
doorborreling naar een voorgeschakeld reservoir worden
overgebracht, hetgeen geen afbreuk behoefde te doen aan
1) H. Zwaardemaker. Zitt. versl. Kon. Akad. Amsterdam, 29 Sept. 1917.
4
-ocr page 66-de verzadiging der oplossing met O2, getuige de fijne
zuurstof blaasjes overal tegen de glaswanden. De zeer
ruime doorstrooming van het proefglaasje vorderde op
haar beurt weer een dubbel stel thermostaten. Men moet
zich kennelijk voorstellen, dat er alleen bij onophoudelijke
verversching\'der vloeistof in den darm voldoende diffussie.
verval voor de kaliumionen aanwezig is om een voort?
durende uittocht van kalium uit de weefselvloeistof naar
buiten te bewerken. Nieuwe aanvoer van K.^ionen uit de
spiercellen wordt terstond te niet gedaan door afvoer van
K. naar de werkelijke nul<vloeistof buiten om. Alleen op
die wijze daalt het K.#gehalte der weefselvloeistof tot een
niveau, laag genoeg om niet meer in staat te zijn K.?ionen
ter adsorptie aan de spiercellen te leveren. Gaan deze
geadsorbeerde K.^ionen ontbreken dan sisteert de auto?
matie en is het geschikte oogenblik daar, andere radio?
actieve elementen in hun plaats te stellen. Onder deze
nieuwe omstandigheden is fluoresceine overbodig. Een?
voudige toepassing van uraniumzout in aequivalente con?
centratie is voldoende om de automatie terug te roepen.
Ook met thoriumnitraat slaagde een provisorische proef.
Zelfs met emanatie gelukte het de automatie te herwinnen.
\' Uit de voorgaande proeven blijkt, dat volledige kalium?
loosheid van den darm alleen te verkrijgen is na ruime
permanente uitspoeling met kaliumlooze vloeistof.
Bij deze uitspoeling moet de darm onder zoo gunstig
mogelijke voorwaarden worden gehouden.
De samenstelling der vloeistof is afhankelijk van het
te onderzoeken object. Wij maakten gebruik van de vloei?
stof van Tyrode voor den konijnendarm zonder glucose
en kalium. De noodzakelijke aanwezigheid van andere
stoffen als in de vloeistof volgens Tyrode opgelost, is
niet gebleken.
De doorstroomingsvloeistof moest verzadigd zijn met
zuurstof; het bewijs hiervoor zijn kleine gasbelletjes tegen
den darm en den glaswand.
De temperatuur werd gedurende de proeven op lichaams«
temperatuur 38° C. gehouden.
Immers het bleek, dat de temperatuur een zeer voor«
name factor is voor de mate van constanten tonus. Ver«
laging van temperatuur deed direct de tonus stijgen
verhooging de tonus dalen.
De beste registreering bleek de photografische te zijn,
waarbij de vermoeienis door de wrijving over den be«
roetten trommel vermeden werd.
Aan de storing, welke kaliumweglating in de balan«
ceering te weeg brengt, behoeft men klaarblijkelijk niet
veel te hechten, zooals blijkt uit het langdurig voortbe«
staan der automatie ondanks permanente doorstrooming;
wel is waar wordt de automatie voortdurend eenigszins
zwakker.
In dit stadium is herstel door toevoeging van kalium
mogelijk. Langdurig kunnen de contracties dan echter
niet voortgaan, aangezien de darm door de permanente
uitspoeling aanzienlijk heeft geleden. Men zal met een
uur voortgang tevreden moeten zijn.
Is de kaliumwerking te vervangen door uraniumwerking,
zooals blijkt uit het herstel der automatie van den stil«
staanden darm door het uranylnitraat in de juiste dosis,
uit het kalium«uraan«paradoxon volgt de geldigheid van
het radio«physioIogische antagonisme der «- en (^«stralers
ook voor den darm.
Met het oog op de onderzoekingen van Magnus en
Ie Heux over de prikkelende werking die van choline
en nog veel meer van acetylcholine uitgaat, was het
gewenscht mijne uitkomsten nog eens opzettelijk te toetsen
voor het geval het choline in de darmwand aanwezig
bleef. Immers zonder zulk een opzettelijke proef zou
mipchien deze of gene geneigd kunnen zijn een deel van
mijn resultaten toe te schrijven aan het wegspoelen van
choline uit den darm, dat plaats had terzelfder tijd dat
het kalium weggespoeld werd. Weliswaar herstelden de
bewegingen zich niettegenstaande de strooming vóórt*
durende op kalium en is daarom deze tegenwerking reeds
a priori uit te sluiten, maar toch scheen het mij goed,
eens te beproeven het choline constant te houden en
enkel het kalium te varieeren. Dit geschiedde op de
volgende wijze:
Een konijn wordt gedood door nekslag en daarna wordt het bloed
uit het vaatstelsel van den darm zooveel mogelijk weggespoeld met
doorspoeling van uit de arteria mementerica superior, met kaliumlooze
Tyrode; ongeveer een Liter passeerde het vaatgebied van den darm,
waarmede ik wenschte te experimenteeren. Macroscopisch was al het
bloed verdwenen. Uit den bloedleegen darm werd een stuk genomen,
dat in kaliumlooze Tyrode geworpen levendige bewegingen uitvoerde.
Dit stuk werd in het proefglaasje opgehangen, aan beide kanten
open met de bevestigingsdraden slechts door den zijwand.
Daarop werd de permanente omspoeling in gang gezet met kalium«
looze Tyrode, waaraan 10 mgr. choline per Liter was toegevoegd.
Ik ontleende dit choline aan een praeparaat Enzytol van de Vereinigte
chemische Werke in Charlottenburg, dat een 107o waterige oplossing
van boorzure choline bevat. De temperatuur werd nauwkeurig op
38° gehouden met behulp van twee kwikthermoregulateurs, waarvan
een was geplaatst in het voorgeschakelde reservoir ter grootte van
een Liter en een tweede in het waterbad, dat het proefbuisje van
75 cc. bevatte. De permanente omspoeling geschiedde met ongeveer
2^2 Liter per uur. Nadat dit 3J/2 uur was volgehouden, hielden de
re\'delijk gebleven darmbewegingen plotseling op, zie fig. a, slechts
een uiterst kleine siddering van den hefboom laat zich nog waar^
nemen. Aan het borrelen van de zuurstof kan dit niet worden
Periode van stilstand op een Tyrodevloeistof
zonder kalium, doch waaraan 10 mgr. choline per
Liter is toegevoegd. Bij \'t pijltje wordt bovendien
100 mgr. kaliumchloride toegevoegd. Er vergaat
nog langen tijd, gedurende welke de nagenoege
stilstand behouden blijft. De kleine trillingen
van den hefboom moeien aan het dreunen van
. . : voorbijgaande wagens worden toegeschreven. Zij
een Wijze ongeveer symmetrisch geven de eigen trillingen van den hefboom weer.
aan het in fig. c afgebeelde.
Dit oogenblik werd echter bij de registratie niet gegrepen, wel
intusschen wat kort er na plaats had (fig c). De bewegingen duurden
onafgebroken voort. 1 uur later
werd nog eens een opname ge.
daan, fig. d geeft daarvan reken»
schap. De frequentie, die vlak
voor den stilstand 3.8 per c.M.
bedroeg van het photographisch
papier, bedroeg onmiddellijk na
het ontwaken 6 per c.M. Ander,
half uur later was de frequentie
dezelfde gebleven, veel gelijk,
matiger en van een grootere
excursie. Het eigenaardig alter,
neeren der samentrekkingen uit
de kaliumlooze periode deed zich
niet meer voor.
Uit deze proef, waarin het cholinegehalte der omspoe?
lingsvloeistof constant gedurende de uren, die de proef
duurde op 10 mgr. per L. gehouden werd, werd alleen het
toegeschreven, want dit heeft in het voorgeschakelde reservoir plaats,
een kleine dreuning van de geheele opstelling is echter niet uitgei
sloten, daar de tafels op den gewonen houten vloer geplaatst waren,
terwijl in hetzelfde gebouw
een motor in beweging ver«
keerde fbij photographische
registratie valt de demping van
roet en druk tegen de trommel
weg). Op dit tijdstip werd
100 mgr. kaliumchloride per
Liter aan de doorstroomings«
vloeistof per Liter toegevoegd.
De doorstrooming met 10 mgr.
choline en 100 mgr. kalium
wordt gedurende de nu vol.
gende uren onverdroten voort,
gezet, zie fig. h. Toen wederom
314 uur voorbij gegaan waren,
werd een plotseling herstel der
bewegingen waargenomen, op
Fig. Ih.
Als voren.
kaliumgehalte gevarieerd. Eerst volledig weggenomen,
later weer toegevoegd. Zonder kalium blijvend komt de
darm in 3| uur tot rust. Met kalium herstelt de darm
zich weer, ook voor dit herstel zijn wederom 3i uur
noodig. Zoowel stilstand als het herstel komen ten slotte
plotseling tot stand, nadat eerst een geleidelijke maar niet
tot het uiterst gaande verzwakking was voorafgegaan.
Het aantal automatiën, dat onder de heerschappij van
radioactieve elementen kan worden gesteld, breidt zich
bestendig uit. Reeds de volgende werden stelselmatig
bestudeerd:
automatie van het hart van een koudbloedig dier (kik®
vorsch, pad, aal);
automatie van het hart van een warmbloedig dier
(konijn);
automatie van den darm van het konijn;
automatie van den darm van de muis;
automatie van den oesophagus.
Nog andere wachten op nader onderzoek. Steeds werd
èn de radioaequivalente vervanging èn het radiophysio®
logisch antagonisme teruggevonden. Het is dus duidelijk,
dat wij hier met een zeer fundamenteel verschijnsel te
doen hebben, welks nadere studie dringend is gewenscht.
Het antagonisme wijst den weg tot een doordringen tot
den grond der quaestie. In den darm geve men aan het
antagonisme liefst den vorm van het paradoxon, omdat
zeer langdurige proeven op organen van warmbloeden
bezwaarlijk kunnen plaats hebben. Wy gelooven niet®
temin de experimenteermethode een vorm te hebben
gegeven, die het mogelijk maakt de experimenten ge®
durende eenige uren vol te houden.
1. De darm van het konijn voert in overlevingsproeven
permanent automatische bewegingen uit, afhankelijk
van:
a. behoorlijke temperatuur,
b. rijkelijke aanwezigheid van zuurstof,
c. doelmatig gebalanceerde en gebufferde Ringer.
Tyrode vloeistoffen,
d. aanwezigheid van choline,
e. aanwezigheid van een radio.actief ion.
2. Bij volledige onttrekking van het kalium aan de
Ringer.Tyrode vloeistof houdt de automatie op.
3. Deze volledige onttrekking bereikt men niet door
eenvoudige verversching, slechts permanente en ruime
doorstrooming van het proefglaasje, waarin de darm
zijne bewegingen uitvoert, met kaliumlooze vloeistof
kan de automatie tot rust brengen.
4. De door kaliumonttrekking tot stilstand gekomen
automatie herleeft door doelmatige uraannitraattoe-
voeging. De kleinst toereikende dosis ± 10 mrg. per
Liter, de grootst geoorloofde ± 20 mgr. per Liter-
5. Bij overgang van den uraantoestand op den kalium.
. toestand staat de zich regelmatig bewegende darm
plotseling in extreme verslapping stil (paradoxon).
6. Bij overgang van den kaliumtoestand op den uraan,
toestand ontmoet men de aanduiding van een der.
gelijk paradoxon, dat echter zelden zeer uitgesproken is.
7. Een surrogaat voor de wijze van tot standbrenging
van het paradoxon is de toevoeging van fluoresceine
aan de door het proefglaasje stroomende vloeistof;
in dat geval komt een darm omgeven door inactieve
Tyrode.oplossing tot rust door de aanwezigheid van
uranylionen, voor wier werking het fluoresceine sensi.
biliseert. Door verhooging van de uraandosis bereikt
men ook in dit geval een op uranium gebaseerde
automatie.
8. De noodzakelijkheid eener aanhoudende doorstrooming
van het proefglaasje berust:
a. op de hardnekkigheid, waarmee de weefselvloeistof
kalium vasthoudt, haar telkens opnieuw verschaft
uit de spiercellen zelf;
b. op de aanwezigheid van choline, welke zooals wij
per analogiam met de hart^automatie mogen aan®
nemen, de werking van het kalium sensibiliseert.
■. t
\'^ •■\'•I;!-. ■ jr.^H^n-jfîij -ib tis; ;
.-mMikk • \'vi ^lA.y\'// \'ib .In&raon
\' ; ■ ::•• ■ si^-thr\'t\'^ip^-.• t/âôito«-
-ocr page 75-STELLINGEN.
-ocr page 76-- ■■
I !
i
I.
Het aangrijpingspunt van de natuurlijke kaliumwerking,
respectievelijk van de kunstmatige uraniumwerking op
den darm, ligt niet in den plexus Auerbachii.
II.
Choline is een hormone voor de darmbeweging, werkend
door de vorming van acetylcholine, dat peripherisch als
sensibilisator werkt, zoolang nog een spoor kalium voor®
handen is.
III.
Het caesium is een radioactief element.
IV.
Bij het maagonderzoek volgens Mathieu en Rémond
is de „rest"-bepaling voldoende betrouwbaar, om een
oordeel te vormen over de hoeveelheid vloeibare inhoud
in de maag achtergebleven.
62
V.
Bij empyeembehandeling van de pleuraliolte verdient
heveldrainage via een intercostaalruimte de voorkeur
boven ribresectie.
VI.
In de meeste gevallen van zwangerschap bestaat er een
dysfunctie der endocrine klieren.
VII.
Bij Cataracta nigra wordt de donkere kleur veroorzaakt
door de aanwezigheid van tyrosine in de lens.
VIII.
Dystrophia myotonica is een zelfstandige ziekte, ver?
oorzaakt door een stofwisselingsstoornis.
IX.
Bij de bestrijding van de diphtheric op de school is
klasse?sluiting de meest doelmatige maatregel.
î
. ?
; sc..
■m
-ocr page 80-v-i^ivt\'Jiij ,
"\'■»O»; vj; i
- ^v, ; ■ ■■
rj .
idii»--;
i ■■•■ • n
-ocr page 82-■ j:
\'\'.str, : t l-; ■■
- ^ -
K ^ \'
-ocr page 83-•l\'ij ■
-ocr page 84-