w
3— ;
.V ,
Ici ^^^
-ocr page 3-sia&UÉti
msm
/ ■iLïi
EDE
V
EN DE
Gefloten te Utrecht
*
Op den II. van het faar 171 3
DOOR.
Rechtsgeleerde.
-ocr page 4-li ga
OP DE LANGGEWENSCHTE
TUSSCHEN
ENDE
Gefloten te Utrecht
Op demi, Apr\'d van het Jaer 171 3\'
iwtw.^ N \'t eindt heeft dan de krygstroiï^pet
In t^erlandt eens uitgeklonken,
De fabel lang genoeg geblonken.
Met zoo veel helden bloedt befmet.
£j
De woede is eindljk aan \'t bedaren,
Der vorften wraak en oorlogsluft
Noch tydig en naar wenfch gebluft,
Tot heil van haardftèên en altaren.
Myn Zangnymf al te zacht van aardt
;^ong lang genoeg gedwonge toonen
i ot lof van Mavors dappre zoonen,
En wreeden haiidel van het zwaart.
Zy volgde traag Bellone \'s aflen ,
Te fchuw van \'t bloedige tooneel^
De vredegalm zal hare keel
En teêre fnaren beeter paffen.
Nu valtze in \'t witte feeftgewaadt,
Het hooft bekranft met vette olyven,
De goude vree ter eere, aan \'t fchryven,
En zeegent den vereenden ftaat.
Beftuur, o Febus, hare vingeren;
Zy wil niet, als uw Faëton,
De paarden mennen van de zon.
Om ze in den Eridaan te flingeren.
Degunll alleen, daar;ae u om fmeekc»
Is, om haar lippen te befproeien
Met drupplen, die langs Pindus vloeien,
Met vocht dat haren geeft ontfteekt.
\'t Gaat
t Gaat we 1: zy voelt van uwe vonken,
O Vader, \'taangenaam gewelt:
Zy voelt, hoe hare boez^em zwelt.
En wordt van uwe Godheidt dronken.
Zie daar ontflüit zy haren mondt.
Komt, luiftert toegy Batavieren,
Zy plant de witte vreêbanieren
Ter goeder uur op u wen gront.
O ftrydbaar volk, door de oorlogsplagea
In uw geboorte al fel gedrukt,
Hoe meenigmaal is tu gelukt.
Dat ge uwen vyand hebt verflagen ?
Wat liep uw vryheidt al gevaar.
Wanneer de dwinglandy der vorften
Op Bato \'s neven losgeborften
Uw\' tuinleeuw vatte by het haar?
Maar wie beflondt hem aan te randen,
Die niet geflingert, en gefleurt;
Geteiftert, deerelykgefcheurt.
Noch fchuwt zyn klaauwen enzyn tanden?
Wie weet niet hoe het hen bekwam 5 -
Die met uw\' tempeldienft zich moeiden,
Uw vryheidt van gemoet befnoeiden.
Te zwaart vervolgden en te vlam ?
De Faam zal\'t overal getuigen?
Zoo ver de zee hare armen fpreidt.
Dat nooit eqne aardfche mogentheidt
Uw\' nek heeft voor het juk doen buigen;
Datge altoos kloek en onvertzaagt
Met bloed uw grenzen hebt beveiligt,
De vryheidt aan uw ftaal geheiligt
Op \'t hooft van Neêrlands reine maagt.
Dus is uw magt in top geheven.
Uw dapperheidt met deugdt gepaart
\' Doet voor de flagen van uw zwaart
Zelf de andre weereJden al beeven.
Maar neen: gy toont, hoe de oorlogsgloet
Niet dan door dwang u kan vermaken,
Hoe noó gy floopt eens anders daken,
Hoe groot uw afkeer is van bloet.
In \'t midden van uw zeegepralen >
Zoo draa uw vyandc fmeekt om vreé.
Steekt gy het lemmer in de fcheê 5
En zet uw\' rnoedten krachten palen.
Wiepryft die deugdt niet ongevergt.
En zegt; dit \'s de aart der Batavieren,
Zy miflen nooit de lauwerieren,
Maar plukkenze nooit dan getergt.
Hun
m
Hun helden zyn genoeg beladen
Met glori en met krygstrofecn :
De weerelt valt hun roem te kleen,
Geen eeuw zwygt van haar heldcdaden.
Haar heerszucht fprong nooit van hunn\' grondt.
Waar ftoordenze, in hare eige muuren
Te vreeden, ooit een van haar buuren,
Dan die haar kerk of vryheidt fchondt?
Wat kon het Alexander baten,
Dat hy den blooden Perfiaan,
Den onbedreeven Indiaan 3
Ten prooi gaf aan zyn rooffoldaten ?
Kon of de Ganges, of de Eufraat,
Met al hunne overwonne troonen,
\'t Geplondert goudt van zoo veel kroonen
t lern wel bevryen voor \'t verraat ?
Neen: Babel ziet met vreugdt hem fneven .
En de afgeftroopte weereldkloot
Gewrooken door een flechte doot >
Daar hem zyn vrienden zelf vergeven.
De twifl: ontftoken in zyn landt.
Gaat Macedoniën vernielen, ^
Paait zoo veel Aziaanfche zielen ,
En zet zyn erÉdeel in den brandt.
Die winzucht kon op ons nooit hechten:
Nooit dreef ons gierigheidt te veldt,
Die braaf ons zei ven voor geweldt
Befchermen , niematidt eerft bevechten.
Dan moet uw vyandt zelf befchaamt
Zyn reukeloos beftaan beklagen,
U eerft om vrede komen vragen:
Dan wordt uw billykheidt befaamt.
Zoo maaktge uw\' landaardt by de Goden
Bemindtj by\'tfterfFelyk geflagt
Geëert, ontzien, gevreell, geacht:
Zoo komt u elk tot vriendichap nooden.
Zoo moet de felfte krygsorkaan
Hoe dul en hevig opgekomen,
Weg dry ven van uw vryë ftroomen,
En uw gezegendt ftrandt ontgaan,
Wy danken u, doorluchte Vaderen,
Die met zoo ongekreukte vlyt
Noch daaglyks voor \'t gemeen u kwyt>
Gy deedt ons welvaart fpoedig naderen.
Gy kooft ons mannen van verftandt.
Die door geen fchyn of lift te blinden
Den knoop van vrede zouden binden,
En leggen \'t oorlogsdier aan bandt.
Zy
Zy hebben zich volmaakt gequeeten,
En \'t landt door hare zorg verplicht,
Zy keeren roemryk uit het ftieht,
En hebben \'t monfter aan de keeten.
Nu is het groote werk voltooit;
De reklykheidt der bondgenoten
Heeft Janus tempeldeur geaoten;
De twiftharpy ontfluitze nooit.
Daar komt die gulde en milde vrede
In \'t blank fatyn ons toegetreên,
Wat fleren haar bevalligheên 1
Wat heil! wat voordeel brengtze mede!
Wat fleeptze een\' eindeloozen ftoet
Van hemellingen na zich heenen ,
Zy blinkt van goudt en eedle fteenen.
Alwaarze treedt is overvloedt.
Wat fchiet zy goddely ke lonken! ^
De blydfchap volgt haar op de hiel.
Hoe ftreelt haar byzyn myne ziel!
Hoe kanze ons hert in minne ontvonken .
Hier woelt en roept alom de jeugt
Van ware blydfchap uitgelaten;
Zyt welkom, fchoone, langs de ftraten
Gy baart ons zaligheidt en vreugdt.
B Wy
-ocr page 11-Wy vloeken Mavors en zyö knapea •\' : ^ ^^ f
Met hun onmenfchelyk bedryf; . 7 j
Wy kuflen uwe vreedeolyfV i r ; I
Die ons voortaan geruft doet flapen. :: J ^ - |
Gints komt een aangenaam gerucht ,
Van ftemmen, die hun toonen paren ^ ^
Met luie en fluit en citherftiaaren; 7 ; j
De vreugdegalm vervult de lucht. j 7 i S
De tuinmaagdtvan haar gezellinnen j - [
Zy reikt haar vriendelyk de handt.
En kuft veflieft de roode wangen: - >;
Naar u was? zegtze, ai myn verlangen, ;
Gy voert de welvaart in myn landt
Wees welk<>oni met die u verzeilen, y
Nu zal myn grondt weer vruchtbaar zyn> /
Van kooren, myne druif van wyn >
En \'t vee van melk en boter zwellen. . ^
En leggen zyne fchuuc.in de afcb.
De
-ocr page 12-maximpvmi-,:
De dolk heeft bloeds genoeg verflondeö;
Geweldt en vrouwekraeht heeft uit.
Nu wordt geen vrouw of kuifTche bruidt
Op\'s mans of bruigoms lyk gefchonden.
Die plagen keert gy van ons af,
En vleidt ons met de zoete hope,
Datge ook het overig Europe
Zult ftillen met uw flangenftaf.
Hier fluit de Maagdt allengs bezweken j ^
En van de blydfchap overftelpt
Al ftaamlende den mondt, en helpt
De Vreêgodinne dus aan\'t Ipreeken: 1
Gy weet hoe gy myn hert bekoort,
O Allerwaardfte der vrindiniien 5
Die mynegunft en fchoonheidt minnen?
Hoe graag ik woon aan uwen oort.
\'K heb wederom uw\'tuin verkoren,
Europe\'s allerbefte deel
Tot myn verblyf en luftprieel,
Daar niemandt licht myn ruft zal ftoren.
Nu zal dé fchrandere Merkuur
De zeenuw van uw\' ftaat weêr ftyven.
Uw fchatkift weegen doen van Ichyven,
Den handel veften in uw muur.
Ba Gaa
-ocr page 13-Gaa weêr geruft uw waren veilenj "
Bezoek dejni bruinen Indiaan 5
\'T is veilig op den Oceaan,
Gy móogt weêr om den aardkloot zeilen.
De ftroomen zyn alom gefchuimt,
Geen roover zal uw havens fluiten>
Of uwe koopman fchap vrybuiten >
Zy hebben \'t peekeiveldt .geruimt.
Gaa! keer met rykgelade vlooten,
Breng fchatten in van Ooft en Weft ;
Zoo word weêr u w gemeenebeft
De rykdom in den fchoot gegoten.
En evw als van trap tot trap
Uw magt en handel ftaat te groeien^
Zoo. zullen ook uw fcholen bloeien
In oeiFening van wetenfchap.
Minerve mee ten kryg getogen
Verdeelde uw jonglingfchap m tween;
Veel trokken met haar veldwaart.heen,
En al de weetzucht fcheen vervlogen.
Zy zet de wapens^aan een kant,,
En komt met my uw vreugdt vermeêren ,
Nu zal uw jeugt de pen hanteeren
En hangen \'tzwaardt weêr aan den
^ 7
Nu.
Nu zal weêr uw Bataafs Athenen, ^ .
Dat 200 veel geeften heeft
Waar van de ganfche weereldt fpreefet,
Van wysheidt vloeien als voorheenen.
Zy vindt eerlang haar kerk te final
Voor in en uitheemfche verftanden;
Die daagelyks ftaan aan te landen,
\'t Gerucht van vrede lokt hen al.
Zv zal hier \'t handwerk weêr doen leven,
%e werkbaas lang van winft ontbloot
Ziet\'t einde van zyn hongers noot.
En valt weêr rullig aan het weven.
De i ufFerfchap grypt naar de naait»
En dreigt op haar gefpanne ramen
De IchilderLntt haaft te befchamen,
Nu Pallas haar te vooren maalt.
Al wat bezielt is fchynt herboren;
Al \'t landt ontfangt een nieuwe ^eugt,
En Filomeel liet zoo verheugt
In vyf paar jaren zich met horen.
De Zangberg wars van bloedt en moordt
Zag lang uit deeze ontrufte ftreken
De negen zufteren geweken, .
Door \'t dondren van \'t kanon geftoort.
B 3
iSfu
Nu zien zy de oorlogsdamt) verdwynen .
Beklimmen weêr uw Helikon,
En juichen dat myn vredezon
Uw\' duitfchen Pindus komt befchynen.
T is alles nu in ftille ruft.
Ja Mavors tot den kryg gefchapen,
Schiet zelf gewillig \'t ftale wapen
Van \'t lyf, op zoete min beluft.
Hy valt zyn Venus weêr in de armen;
Die zal zyn moegevochte leên
Met duifent minnezoetigheên
Weêrkoeftren, ftoven, en verwarmen.
Dus is uw vreugdt in top geraakt,
Uwroem en mogentheidt, gerezen ,
Vervrolyken uw deftig wezen;
Dus ziet gy \'t heil uw \'s lands volmaakt.
Ik zal uw palen nooit verlaten,
Zoo lang gy de eendragt trouw bemint,
Myn zuaer, die de pylen bindt,
Van uwe zeven vrye ftaten.
Hier zwygt de vrede; want de maagt
Geleit haar langs een\' gouden drempel
In \'t midden van den nieuwen tempel,
: Die haren naam voor eeuwig draagt.
O
I ■■
I
I
- \' \' \'
Î - \' . i
i\'
in
i i ; -
3 ■ Cl . 1 a
-ocr page 17- -ocr page 18-■( ■ • - ,
" ■■■ \'V
.. . .. V
rr
I
wf
if
-ocr page 19-ivi .r II f I
^ 1
l