-ocr page 1-

EENIGE OPMEEKINGEN

OVER DB ARTIKELEN 884 EN 957 B. W.

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT,

NA MAGTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Dr. W. KOSTER,

GEWOON HOOGLEBKAAR IN DE GENEESKUNDE ,

met toestemming van den academischen senaat

volgens besluit der regtsgeleerde faculteit,

TEK VEEKB.IJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR ra HET MMM M HEDEIAAGSGH BEGT,

AAN DE HOOCxESCHOOL TE UTRECHT,
DOOE-

FREDERIK UIJTTENBOOGAART,

GEBOEENTELOEKEN,

TE VERDEDIGEN

OP VRIJDAG 2(» MAART 1808 DES NAMIDDAGS TEN .S URE.

utrecht,

A. J. VAN HUFFEL.

4868.

-ocr page 2-

IM

Jé

Stoom-snelpersdruk ya„ ,r. rAN^BOEKHOYEN, te Utrecht.

-ocr page 3-

AAN MIJNE O ODERS.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

VOORWOORD.

Tegenspoed met het vorig\' onderwerp voor een proefsclirift
en bijzondere omstandigheden «lie mij noopten om de Academie
spoedig te verlaten, deden mij tot het schrijven van eene
kortere proeve besluiten, welke ik nu, ze bijna niet met
den naam van dissertatie durvende bestempelen, alleen wensch
beschouwd te zien als eene kleine bijdrage tot de verandering
van eene onduidelijke en mijns inziens in onze wet niet te
huis behoorende wetsbepaling en een aandenken aan allen
die aan de Academie eenig belang in mij gesteld hebben.

-ocr page 6-

• .fplf»

.......

i\'Mm

-ocr page 7-

INHOUD.

§ I. flET STELSEL VAN ONZE WET EN DAT VAN DEN CODE CIVIL.

S n. WAT BETEEICENEN DE WOORDEN: „IN DE GËVALLEN" EN
„OP DEZELFDE WJJZE."

§ 111. HET NUT DER TRACTATEN.

-ocr page 8-

n\'ai, vf-\'Sf^ •ûll\'^nç,

^ Hi \'\' V> \' ^ff

~ rsr, 1.,••!»,- .. >jflÈ-u»\' \'\' • . j \' .

-p

-ocr page 9-

§ I.

Het stelsel van onze wet en dat van den Code Civil.

De strenge bepalingen, waaraan in vroegere tijden
vreemdelingen onderworpen waren, liadden baren
oorsprong daai-aan te danken dat de vi-eemdeling
oudtijds als
vijand (hostis) beschouwd werd \')•

Onder den invloed echter van beschaving en
maatschappelijken vooruitgang hebben de wetge-
vingen langzamerhand ten hunnen opzigte mildere
bepalingen aangenomen

Ons Burgerlijk regt stelt hen met Nederlanders
gelijk, behalve wanneer de wet bepaaldelijk het
tegendeel vaststelt, art. 9 A. B.

\') Michjjlut, Origines du dr. Eranp pag. 406.
Sapey, étrangers ea France II, 10.

-ocr page 10-

Onder de uitzonderingen, bedoeld in de laatste
woorden van bovengenoemd artikel, behooren voor-
namelijk de in art. 884 en 957 B. W. vervatte
beperkingen ten opzigte van het erfregt des vreem-
delings. Wat bedoelde de wetgever met deze be-
perkingen?

Volgens de beraadslagingen over deze artikelen
schijnt het hoofddoel geweest te zijn om, door het
stelsel van reciprociteit hierin te behouden, andei\'e
natiën tot gunstige bepalingen voor Nederlanders
te nopen.

Het systeem van onze wet ten opzigte des vreemde-
lings is verschillend van dat van den Franschen Code.
Deze toch zegt in art. 11 C. C. : «l\'étranger jouira
on France des mêmes droits civils que ceux qui
sont ou seront accordés aux Français pas les traités
de la nation à laquelle cet étranger appartiendra.»

De Code neemt dus als beginsel reciprociteit aan,
en houdt dit stelsel consequent vol in art. 726 en
912 handelende over het erfregt des vreemdelings.

Ons art. 884 is eene letterlijke vertaling van art.
726 C. C., terwijl onze wet een juist tegenovergesteld
beginsel aanneemt in art. 9 A. B. waar Nederlan-
ders wat het burgerl. regt betreft met vreemde-
lingen worden gelijk gesteld.

De wetgever aarzelde om dit laatste beginsel ook bij
het erfregt doortevoeren, omdat, zooals ons uit de be-

-ocr page 11-

raadslagingen blijkt \'), hij vreesde het gouverne-
ment de handen te binden, indien onvoorwaardelijk
alle regten van Nederlanders ook aan vreemdelin-
gen werden toegekend, en ten tweede omdat bij
van oordeel was, dat juist door de reciprociteit van
art. 884 en 957 andere regeringen tot mildere
bepalingen zouden uitgelokt worden

Deze beweegreden schijnt mij niet doeltreffend
te zijn; immers zullen andere gouvernementen
veel eer tot voor ons gunstige bepalingen genoopt
worden indien aan hunne onderdanen bij ons vol-
komen vrijheid om te erven wordt gegeven, dan
wanneer wij het stelsel van recipi\'ociteit blijven aan
kleven, dat bovendien strijdt met den geest van
art. 9 A. B. en ons doet denken aan het oude
regt van représaille 3).

In Frankrijk is dan ook bij de wet van 14 Julij
1819 alle incapaciteit des vreemdelings in zake
van erfragt opgeheven, en zijn de art. 726 on912
C. C. afgeschaft. Zij hadden hun ontstaan te dan-
ken aan het vroeger in Frankrijk geldende
droü
d\'auhaine
of vreemdelingen-ragt, volgens hatwalk
oorspronkelijk onder hat leenstelsel de goederen

\') VooiiDum ad art. 88é.

Conservons les droits de la réciprocité, et la réciprocité,
s\'établira chez tous les peuples" sprak de ïïeer
Nicoiai.
■\'\') Hierover Eijnkûkshoek, verh. over staatszaken II, 11,

-ocr page 12-

door of aan eenen vreemdeling nagelaten, aan den
staat vervielen, maar dat later, in engeren zinge-
nomen, wettelijke beperkingen bevatte ten opzigte
van het regt des vreemdelings om in Frankrijk
erfenissen te beuren, testament te maken, schen-
kingen aan te nemen enz. i).

Dit regt was in de nationale vergadering van
6^18 Aug. 1790 en 13—17 April 1791 reeds afge-
schaft, maar in den Code C. weder hersteld, en wel
hoofdzakelijk op de volgende gronden :

Waarom zal men aan vreemden voorregten toe-
staan die ze ons weigeren? De afschaffing van het
droit d\'aubaine door de Assemblée Constit. heeft
tot nog toe geen volk overgehaald om op dat punt
deszelfs wetgeving te veranderen: die rijke vreem-
delingen, op wier vestiging binnen Frankrijk men
hoopt 2) zullen toch niet komen omdat ze dan
in hun land vreemdelingen worden en dezelfde
regten verliezen.

De zwakheid van deze. argumenten werd bij de
discussiën over de wet van 14 Juillet 1819, die de
art. 726 en 912 C. C. afschafte, uitstekend aange-
toond door M. Ie comte
Simeon, in zijn rapport

\') Merlin in voce „aubain." Zachariam I, „droit civil Fr. pag. 78
(edit.
Massé & Vergé).

"Voornamelijk bij erfenis van vaste goederen.

-ocr page 13-

aan de chambre des députés \'): al weigeren de
vreemdelingen ons wederkeerig die regten, welke
wij hun toestaan, zoo luidt zijne redenering, toch
zal het voordeel aan onze zijde zijn, «paree que
nous n\'avons pas besoin d\'aller nous établir chez
eux et qu\'il nous est profitable qu\'ils viennent chez
nous.» Al ware het dat geene andere wetgeving
ons op dit punt navolgde en wij niet alle ge-
wenschte vruchten van ons stelsel plukten, we zul-
len toch een regt hebben afgeschaft, «condamné
par la raison», een inbreuk op den eigendom en
eene schending van de wetten der bloedverwant-
schap. In dienzelfden geest luidt het rapport van
M. le comte Boissy-d\'Anglas oogenschijnlijk,
zegt hij, is er in het systeem van reciprociteit iets
billijks, eene bescherming, die het gouvernement
aan hare onderdanen verleent, maar het geldt hier
minder eene questie van regtvaardigheid dan wel
van publiek belang; we moeten hier kapitalisten
heen lokken en het droit d\'aubaine stoot ze af;
oppervlakkig beschouwd bragt het confisqueren
van erfenissen veel voordeel op aan den staat, maar
de vestiging van vreemdelingen en de inkomsten,
door het successie-regt verkregen compenseren dit

Loceé m pag. 400.
Locké III pag. 50\'!..

-ocr page 14-

verlies ruimschoots. Men wijst op cle naturalisatie
als middel voor de vreemdelingen om hier te kun-
nen erven, maar langs dien weg zouden ze te veel
aan willekeur zijn blootgesteld, en in hun eigen
land het burgerschap verliezen.

Bovengemelde redenen waren het die in Frank-
rijk de wet van
14 Juillet 1819 deden aannemen,
en alzoo den vreemdeling, wat het erfregt betreft,
gelijk deden stellen met den Franschman. Onze art.
884, 957 en 1718 B. W. ") houden echter nog aan de
reciprociteit vast, en staan daar nog als overblijfselen
van eene reeds in ons land oudtijds gebruikelijke
«wijze van retorsie =).» De wenschelijkheid dat op
dit punt onze wet veranderd worde zal wel geen betoog
behoeven, te meer daar wij hiertoe niet te kampen
hebben om de geheele derogatie aan een systeem
zooals dat van art. 11 C. C., maar het alleen eene
toepassing geldt van art.
9 A. B., waarbij als regel
is uitgedrukt, dat vreemdelingen, wat het burgerl.
regt aangaat met Nederlanders gelyk gesteld worden.

>) Bij de donatio inter vivos toont Pkoudhon cours d. dr. Fr.
1 Ch. 11 de ongerijmdheid van de reciprociteit aan.

GelderscJi placaatb. III 360.

-ocr page 15-

§ n.

Wat beteekenen de woorden: „in de gevallen" en
„op dezelfde wijze."

Uit de redactie der art. 884 en 957 B. W. be-
speuren wij, dat zooveel bij de erfenis ab intestato
als bij die ex testamento hetzelfde grondbeginsel
geldt, en wel dit: geen vreemdeling heeft bij ons erf-
regt, dan alleen wanneer de Nederlander zulks in
het land van dien vreemdeling heeft; met dit ver-
schil echter dat de woorden der beide artt. niet
eveneens luiden.

Art. 884 toch zegt: «geen vreemdeling is be-
voegd om als erfgenaam op te treden in de goe-
deren , welke zijn bloedverwant.....in het koning-

rij k bezit dan alleen in de gevallen waarin een

Nederlander----zou kunnen erven, en op dezelfde

wijze,)-) terwijl art. 957 luidt: «een vreemdeling

-ocr page 16-

kan in het koningrijk niets bij uitersten wil beko-
men dan
voor zoover dezelfde bevoegdheid» .... etc.

Uit dit verschil in woorden leide men echter
niet af, dat de wetgever de erfopvolging ab intestato
meer heeft willen beperken dan die ex testamento.
Er bestaat geen enkele reden om een dergelijk
gevoelen aantenemen; onze woorden
avoor zoovery)
zijn eene minder juiste vertaling van adans Ie cas oü
in art. 912 C. C. \'), terwijl noch uit de beraadsla-
gingen over den Code Civil, noch uit die over ons
Wetboek iets blijkt, op grond waarvan wij tot een
dergelijk verschil zouden kunnen besluiten.

Gewigtiger voor ons regt is de vraag: wat be-
doelde de wetgever met de woorden
adan alleen in
de gevallen
en op dezelfde wijze?y>

De beraadslagingen over onze artikelen versprei-
den omtrent dit punt weinig licht; alleen beweerde
de regering, dat de wetgever hier het oog gehad
!iad op de drukkende lasten het zooals jus detractus,
albiginatus enz., waaraan erfenissen buiten \'s lands
somtijds onderworpen zijn Is dit alleen de
bedoeling van art. 884, dan zou het wenschelijk
geweest zijn eene andere redactie te kiezen dan
die wij nu hebben, en het art. niet letterlijk over-

Vragen van Ned. Regt 1 pag. 43.
-) voorbuin iv psg. 13,

-ocr page 17-

tenemen uit den Code. Wij zullen nu moeten nagaan
welken zin men in Frankrijk aan deze woorden
hechtte.

Chabot de l\'Allier meent, op grond van een
arrest aan \'t hof van cassatie van 24 Aug. 1808
dat men naar aanleiding der woorden:
ndans les
cas et de la manièrey)
niet alleen moet vragen:
heeft een Franschman
qua talis erfregt in het
vreemde land, maar zelfs of hij regt heeft op eene
successie van denzelfden rang en van dezelfde hoe-
veelheid en soort van goederen in het land des
vreemdelings, met andere woorden: aan welke
lasten en regten zijn erfenis daar onderworpen is,
of er daar ook een verschil bestaat wat betreft
roerende en onroerende goederen, en welke kracht
de graad van bloedverwantschap heeft waarin hij
tot den eflater staat in het vreemde land; B.v. een
Franschman of vreemdeling sterft in Frankrijk, en
laat als erfgenaam na een vollen broeder (Fransch-
man) en een halven broeder (vreemdeling), in wiens
land het Rom. regt geldt; nu zou volgens de
Fransche wet die frater uterinus \'/i der nalaten-
schap bekomen, maar omdat in zijn land de halve
broeders door de volle worden uitgesloten, krijgt

\') Chabot de l\'A.llier, comment, sur la loi des succes.s., ad
art. 726.

-ocr page 18-

hij nu ook in Frankrijk niets en de frater ger-
manus alles.

In dezen zin schreef ook Failliet «avant la
lol du 14 Juill. 1819 ia réciprocité exigée par le
Code pour rendre un étranger capable de reçevoir
en France s\'entendait non seulement de nation à
nation mais encore de particulier à particulier.» Ook
Toullier verklaart art. 726C. C. op deze wijze.

Dit gevoelen is ook Mr. A. de Pinto toegedaan
en mijns inziens teregt ; immers de duidelijke letter
der wet en de geschiedenis onzer artikelen geven
ons meer regt tot zulk eene interpretatie dan tot
die van Mr.
Diephuis en Prof. van Hall. Inziende
dat deze uitlegging in de praktijk zoo veel moeije-
lijkheden opleverde, hebben zij in strijd met de
uitlegging der Fransche schrijvers aangenomen,
dat men alleen vragen moet: staat een Neder-
lander
qua talis achter bij den inboorling van het
vreemde land, of niet ? en dit wel eerstens op grond
der in art. 957 gebezigde uitdrukking: «wor
zoo
ver)-)
welke van Hall ook op art. 884 toepast.
Wij zagen echter zoo even, dat waarschijnlijk de
wetgever in art. 957 met kortere woorden herhaald

\') Manuel du droit civ., ad art. 11, noot 8.
-) Droit civil IV pag. 110.
3) Handboek II § 521.

Regtsgel. bijbl. 1847 pag. 150.

-ocr page 19-

heeft wat hij in art. 884 meer omschreven had
uitgedrukt, en betwijfelen dus de juistheid van dit
argument. Mr.
Diephuis \') meent dat men aannemen
kan, dat de woorden :
ain de gevallen en op dezelfde
wijzey)
bedoelen, (.(.wanneer)-) of ain geval,)) en dat
zij zoo opgevat meer met de ratio legis en eene ge-
zonde wijze van uitlegging zullen overeenkomen;
hij vordert dus eene bloote «reciproçité d\'état à état»
en meent dat ook dit de bedoeling der wetgevers
geweest is zonder dat deze zich met meer bijzondere
bepalingen heeft willen inlaten. Zijne wijze van zien
doet voorzeker de gemakkelijkste oplossing van
art. 884 aan de hand, doch eene andere vraag is
het, of wij vrijheid hebben, om die oplossing aan
te nemen.

Uit de beraadslagingen is het moeijelijk op te
maken, wat de wetgever eigenlijk gewild heeft, want
nemen wij, met
Diephuis, de woorden van den Heer
Nicolai aan als maatstaf: «n\'accorder des avantages
qu\'à ceux qui ne nous donnent pas une exclusion
absolue ,» de woorden, welke onmiddelijk vooraf
gaan: «il faut exiger la réciprocité, suivre en cela
l\'exemple de nos voisins» , verwijzen naar de be-
doeling van den Code, en wij zagen boven reeds dat

\') Burgerl. regt IV § 459.
vooeduin iv pag. 15.

-ocr page 20-

de Fransche jurisprudentie het artikel letterlijk
opvatte, zoodat ook wij ons daaraan zullen moeten
houden.

Daarenboven is het moeijelijk aantenemen, dat
de regering dezelfde woorden zou overgenomen
hebben, met het doel om er een geheel anderen
zin aantegeven.

De uitlegging van Mr. de Pinto schijnt mij het
meest met den geest en de letter van de artt.
884 en 957 overeentekomen, welke zonder beper-
king naar de vreemde wetgeving verwijzen \').

De vreemdeling, die hier te lande als erfgenaam
wil optreden, zal moeten bewijzen, volgens den regel
«actori incumbit probatio,» dat de wetten van zijn
land in een omgekeerd geval den Nederlander op dezelf-
de wijze ook tot de successie toelaten, zoodat het groote
bezwaar, dat er volgens sommigen voor den Neder-
landschen regter in het onderzoeken van al die vreem-
de wetgevingen gelegen zou zijn, van zelf vervalt.

Eene andere vraag waartoe onze interpretatie
aanleiding kan geven is deze: het kan gebeuren
dat een erfenis in Nederland openvalt, en er twee
erfgenamen zijn, een Nederlander en een vreem-
deling ; de graad van bloedverwantschap, waarin zy
tot den overledene staan, wordt in Nederland niet

O Vragen v. Ned. Hegt I, pg. 47.

-ocr page 21-

tot de successie toegelaten, en in het vreemde land
wèl; zou nu art. 884 in onzen zin opgevat, den
vreemdeling hier wèl toelaten en den Nederlander
uitsluiten ? Daaruit zou de groote onbillijkheid voort-
vloeijen, dat een vreemdeling meer regten in Ne-
derland zal kunnen hebben dan de Nederlander
zelf.

Wij aarzelen niet met de Fransche juristen aan-
tenemen, dat op erfenissen, opengevallen in Ne-
derland, een vreemdeling alleen zulke regten zal
hebben als op die nalatenschap i een Nederlander
in denzelden graad zou hebben \').

Het was om deze ongerijmdheid te voorkomen
dat men in Frankrijk het woord
alois)) uit art. 11
C. C. heeft weggelaten en alleen »suivant les trai-
tés» behouden. Het slechte systeem van art. 884
en 959 B. W. geeft bij ons nog tot die vraag aan-
leiding: was art. 9 A. B. daarentegen alleen onze
basis dan zou de vreemdeling van zelf wel
dezelfde
maar dus ook niet meer regten dan de Nederlander
kunnen hebben.

Chabot de l\'alliek, ad art. 726, Failliet ad art. 11, noot 13,
Veehède ad art, (Nalezingen).

-ocr page 22-

§ III.

Het nut der tractaten.

iL

Volgens art. II C. C. berustte in Frankrijk de
reciprociteit in erfregt alleen op
tradaten; hij ons
echter is het geen bepaald vereischte, en kan de
bevoegdheid van een vreemdeling om in Nederland
te erven op de wet en op tractaten steunen.

Wij zullen echter zien, dat hij in een voorkomend
geval bij deze laatste weinig baat vinden zal,
hoewel het een groot gemak zyn zou indien de
Nederlandsche regter eenvoudig had na te gaan, of
er een tractaat tusschen ons land en dat vreemde
land bestaat, waarbij de successie geregeld is.

Er bestaan wel eene menigte van tractaten het
erfregt betreffende, maar de meesten zijn gemaakt
ten einde wederzijds het jus detractus, de gabella
hereditaria, het regt van exue, de census emigra-
tionis aftescbaffen en dit waren alle fiskale regten,

-ocr page 23-

die niets met het Burg. regt te maken hebben,
terwijl in die tractaten overigens zelfs geen melding
gemaakt wordt van bevoegdheid om te erven \').
Ook in Frankrijk zag men de juistheid dezer op-
merking in, en werd bij art. 4 ontwerp van den
C. C. door den heer Tronchet opgemerkt, dat niet-
tegenstaande de tractaten de vreemdelingen vóór
1790 «n\'avaient pas la capacité active de succéder 2).»

Nu heeft bij ons de jurisprudentie er somtijds
anders over gedacht en aangenomen: dat door de
wederkeerige afschaffing van het jus detractus ook
stilzwijgend de onbekwaamheid om te erven is af-
geschaft. (Arrest H. Geregtsh. \'s Gravenhage 17
Juni] 1836) zoo ook nam een ander arrest van het hof
van Z. Holland aan, dat een tractaat stilzwijgend
een bestaand erfregt veronderstelt, anders kon er
van geen belasting op dat erfregt sprake zijn

Deze redeneringen schijnen mij echter, hoe spits-
vondig ook, eene al te ver gezochte interpretatie
der tractaten te zijn Er bestaan slechts twee
tractaten., het eene met Sardinië (Stbl. 1822 n°. 3),

>) Weekbl. van \'tRegt 1446. Regtsgel. adviezen V. 12.
-) Fenet, trav. prépar. du C. C. VII, pag. 10 en 11.

Weekbl. van \'tRegt 1422.
"•) Ten minste bij ons; in Frankrijk is cr cone klasse van trac-
taten die weêrkeerig wel erfregt stipuleren, zie D
enisakt „division
par classes des traités etc."

-ocr page 24-

het andere met Sicilië (Stbl. 1821 n^ 11), die spre-
ken over het afschaffen van het droit d\'aubaine en
van beletselen om in elkanders land te erven; deze
zou men des noods bij art. 884 kunnen toepassen
doch zij beslissen niets omtrent den
modus quo, zoo-
dat de wetgeving dier beide staten in ieder geval
de maatstaf zal moeten zijn.

Het beste middel om de jure constituendo de moei-
jelijkheden, te voorkomen waartoe de artt. 884 en 957
aanleiding geven, zal, na het hierboven besprokene,
wel gelegen zijn in het aannemen van het Fransche
stelsel. Wij kunnen onze artt. eenvoudig doen ver-
vallen; dan zal de vi\'eemdeling op grond van art. 9
A. B., wat erfregt aangaat, evenveel regt hebben
als de Nederlander. Ten einde laatstgenoemden,
wanneer hij goederen, die gedeeltelijk in een vreemd
land liggen, met een vreemdeling deelen moet, te
verzekeren van zijn
volle aandeel in die successie,
zou men eene bepaling in denzelfden geest als die
van. art. 2 der Fransche wet van 14 Juill. 1819, in
plaats van onze artt. 884 en 957 kunnen stellen.

Als tegenwerping kan men wel aanvoeren dat,
er altijd in dit art. nog een zekere mate van reci-
prociteit doorstraalt \').

0 Sapjsy: „Reconnaissez donc, jusque dans ces art. le système
même de réciprocité etc." III pag. 165.

-ocr page 25-

Dit is zeker waar, doch het is eene bepaling waar-
toe wij toch volkomen geregtigd zijn opdat de
Nederlander geen slagtoffer zij van een zoo vrij-
zinnig systeem tegenover vreemdelingen. Volgden
daarenboven de wetgevingen van alle andere natiën
ons op dit punt na, dan zou die bepaling van zelve
overbodig worden, terwijl de Nederlander er tot
op dat tijdstip èen waarborg voor zijn regten in
vinden kan.

-ocr page 26-
-ocr page 27-

STELLINGEN,

L

Conventio in exordio contractus inita, ut non
solvente debitore statuto die, praedia pignoii data
creditori vendita sirit, etiarn in jure Justinianeo
valet.

n.

Conditio existons retrotrahitur ad initium.

III.

Ut quis actionem Publicianam instituere possit,
non utiquo requiritur eum possessorem fuisse.

-ocr page 28-

Artt, 381 en 382 13. W. zijn ook van toepassing
op natuurlijke wettig erkende kinderen.

V.

De woorden: „te dier zake" in art. 588 al. 2
B. W. moeten als niet geschreven worden beschouwd.

VI.

Art. 953 B. W. geldt ook voor apothekers die
slechts geneesmiddelen voor den overledene hebben
bereid.

VIL

De uitdrukking: ,,grove beleedigingen" in art. 288
B. W. behoeft niet beperkt te worden tot grove
beleediging door woorden.

VIII.

Het bezit der waren van den cognoscementhouder
begint op het oogenblik der afgifte van het cog-
noscement door den schipper,

-ocr page 29-

IX.

Art. 3 W. V. K. bedoelt onder liet woord: „waren\'\'
ook effecten en schuldbrieven.

X.

De verkoop der onroerende goederen bij de ver-
effening eens faillieten boedels moet, binnen het
arrondissement, waar de faillietverklaring uitge-
sproken is, geschieden.

XI.

De: „kennelijk onvermogenden" van art. 525 al.
2 R. V.5 behoeven niet te vallen onder de bij
vonnis in staat van kennelijk onvermogen verklaar-
den van art. 882 R. V.

XII.

De Stelling van Feuerbach (§ 34 noot 1): „wer
„einem zufn tode verurtheilten tödtet, ohne durch
„Amt oder Auftrag des Staats zur Hinrichtung be-
„mächtigt zu sein, handelt wider die öffentliche
„Ordnung als Polizeiübertreter, nicht wider das
„Recht des anderen auf Leben, als Mörder" is
even onbarmhartig als onredelijk.

-ocr page 30-

Het woord „/rapper" in art. 228 C. P. bevat in
zich onderscheidene soorten van geweldadigheid.

XIV.

Onbezoldigde jagtopzieiiers zijn verpligt aangifte
te doen van overtredingen, begaan buiten den grond
waarvoor ze aangesteld zijn.

XV.

In strafzaken is de vader niet bevoegd namens
zijn minderjarigen zoon hooger beroep in te stellen.

XVI.

Kiesvereenigingen zijn overbodig en af te keuren.

XVII.

Ten onregte beweert ZACHAmAE (vierzig Bücher
vom St. I. 3) „dasz der Beweis für die Rechtmäs-
„zigkeit einer Verfassung oder Beherrschungsform
„nur durch ihr Alter geführt werden kann."

-ocr page 31-

Bl

xvin.

Eene belasting op renten van door den Staat
aangegane leeningen is ongeoorloofd.

XIX.

Het stelsel van retorsie met betrekking op ver-
bodsbepalingen van vrijen in- of uitvoer is nooit
goed te keuren.

XX.

De regering mag aan geene ambtenaren booge
bezoldiging geven onder de verpligting om door
hnnne groote uitgaven de nijverheid te doen
bloeijen.

XXI.

Het werven van vreemde vrijwilligers op zwaar
handgeld, om als soldaten in de koloniën dienst
te doen behoort te worden afgeschaft.

r

-ocr page 32-

îr,c

sr-? . .......................

■\'M

■ \' " i-i ,