-ocr page 1-

t

het mm m de rümeeteelt op madoeea

EEN ZöÖTECHNlSCHE STÜDIE.

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3628 5215

-ocr page 2-

m

\' \'T \'; r\'-r-,

■ , ï.

J- T" -

\'"tif; ■

_______

- . f- ;

-ocr page 3-

It;-;

- \'V

j

■ V. -^f

Si.

" V —j*\'. i-..-;- - \'

■ ■\' • " ^■

:

• ■ J
Â

. • A \'-

, ■■ ■■ -IC,,.-.

.. t,

«T V

-ocr page 4-

{

. V, ■

-\'•■\'.i^-\'f-

A "\'•■iy \' \'i •

■•ITS:-,-\'

■.) ; ■•

V- vH\'-; ■■■K^\'-.\'-

|f

\'ff \'
V;

-ocr page 5-

HET RUND EN DE
RUNDVEETEELT OP MADOERA.

EEM ZOÖTECHNISCHE STUDIE.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIjGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE

AAN DE VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

DR. W. |. PAIMANS

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER VEEARTSENI)KUND1GE
HOOGESCHOOL TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DEN
SENAAT TE VERDEDIGEN

OP VRI)DAG 18 MAART 1921,
DES NAMIDDAGS TE 3.30 URE
DOOR

JOHANNES KOK

GOUVERNEMENTS VEEARTS NED. OOST-INDIË
)REN TE \'S HEERENBERG.

-ocr page 6-

■ " . ■ ; vi^^r.iorïo--iv .

> . - ■

-•5

• nï

■f,

. : • ■■ ■ : y-yi : y:

f -i, ■•■ \' ~ ■ . _ •

• f

-ocr page 7-

AAN MIjN MÖEDEI^

EN

AAN MIJN VROUW

-ocr page 8-

■■a

■■as\'

-ocr page 9-

Bij îiel verschijnen van dît proefschrift is het
mij een aangename taak U, Hooggeleerden Kroon,
Zeergeachten Promotor, mijn dank te betuigen voor
den steun en de groote welwillendheid, welke ik in
200 ruime mate van U mocht ondervinden, zoomede
voor Uw li^ctrijke lessen, welke ik opnieiiw mocht
volgen.

-ocr page 10-

. . SÄ:\'

; Jc> \' i->vrn;j; ff-i-\'i

unos .tr^bi!Wi-Jj/u,^ \'J n/.v ^ \'-in

.uIrK\'.rh W^r\'hi-l-:. îli ■ \'».ijJu;.?-\' « \'

- ■ r

-ocr page 11-

INHOUD.

Bladz.

Hoofdstuk I

Beschrijving van de residentie Madoera ... 3
Hoofdstuk n

De beteekenis van de rundveeteelt in de residen-
tie Madoera en haar plaats in de samenleving . 13
Hoofdstuk Hl

Waarom is in de residentie Madoera de buffel
zoo sterk in de minderheid? ....... 65

Hoofdstuk IV

Statistisch overzicht . . . ......67

Hoofdstuk V \'

Beschrijving van het Madoereesche rund ... 90
Hoofdstuk VI

Het Madoereesche rund ten opzichte van de
over\'ge inheemsche runderen van Ned. Oost-
Indic, zoomede zijn afstamming 103

Hoofdstuk VII

De maatregelen tot verbetering van den rund-
veestapel in de residentie Madoera.....117

Hoofdstuk VIII

Critiek op de maatregelen tot verbetering van
den rundveestapel in de residentie Madoera . .165
Hoofdstuk IX

Wat moet, behalve of met wijziging van de reeds
getroffen maatregelen, tot verbetering van Ma-
doera\'s rundveestapel gedaan worden ? . . . .171

Photo\'s...............179

Literatuur-overzicht..........181

Stellingen..............186

-ocr page 12-

"■.■■il- ■ H "jiiiiibuK\'li

- \' 7 ^ . "

, ■■ ■ -

VI

: /

f]--. yrlvjtjéxyf r\'A ./f\'

m

m

■ - ■ "5-v ■■

rfM fîÂiv. riffrnsi^\'-ho/• Joi\' Ji-jl-i^jiifiü\'!. rnVivfh^:

y

ôsr. . v,^.

-ocr page 13-

HET RUND EN DE RUNDVEETEELT
OP MADOERA.

EEN ZOÖTECHNISCHE STUDIE.

-ocr page 14-

a-:.:

\'C

r

■ ; • ;

-^mocim MO

-ocr page 15-

HOOFDSTUK I.

BESCHRIJVING VAN DE RESIDENTIE MADOERA.

De residentie Madoera omvat:

a. het eiland Madoera.

b. de in de nabijheid daarvan gelegen eilanden Poeloe Kam-
bing, Gili Radja, Gili Genteng, Poeteran, Gili Jang en enkele
kleinere eilandjes.

c. de eilanden van den Sapoedie-archipel.

d. de eilanden van den Kangean-archipel.

Het eiland Madoera, dat zich vrijwel van West naar
Oost uitstrekt wordt ten Noorden en ten Oosten bcspoeld
door de Java-zee, ten Zuiden door Straat Madoera, terwijl een
nauwe engte, de trechter geheeten, den WestkanJ: van het
eiland scheidt van de residentie Soerabaja.

De oppervlakte bedraagt 4470 KM.2. De grootste lengte
van het eiland van West naar Oost is 160 KM; de grootste
breedte van Noord naar Zuid 38 XM.

Geologisch bestaat het eiland, met uitzondering van de
kwartaire cn recente vlakten, voornamelijk uit merg els en
niergelachtigc kalksteenen, voortzettingen van de kalkgeberg-
ten in de residenties Rembang en Soerabaja. Geologisch
gesproken is Madoera een gedeelte van Java. Het schijnt vast
te staan, dat beide oorspronkelijk zijn vereenigd geweest,
doch dat door daling van den bodem een scheiding is tot
stand gekomen.

De vlakten bestaan grootendeels uit de verweerde pro-
ducten van het onderliggende gesteente, soms met rolsteentjes
van kalk. Daar de kalk meestal veel magneetijzererts bevat,
wordt de kleur donkerder naarmate men de kalkgrens nadert
en direct op de kalk ligt niet zelden een donkerbruinroode
klei of leem.

-ocr page 16-

Het alluvium der rivieren daarentegen is een licht- of

donkergrijze klei.

Het zeealluvium bestaat uit een fijn kwartszand. Evenals

de andere jongere lagen bereikt het slechts een geringe hoogte;

alleen aan de Nordkust bij Amboenten vindt men echte duinen.

Evenals in de residentie Rembang wordt aardolie op

verschillende plaatsen aangeboord.

Het eiland is heuvelachtig. In het midden loopt in de
lengterichting een heuvelreeks, waarvan de hoogste top is de
Tambockoe (470 Meter) gelegen in de afdeeling Soemenep.

Talrijke rivieren, meestal echter met klein stroomgebied,
worden aangetroffen.

De kalkachtige gesteldheid van den bodem, gevoegd bij
den betrekkelijk geringen regenval, is oorzaak van de weinige
vruchtbaarheid van groote deelen van het land.

Wat betreft den regenval, deze is het grootst in De-
cember, Januari en Februari; in den Oostmoesson valt zoo goed

als geen regen.

De gemiddelde jaarlijksche regenval bedroeg voor Bang-
kalan over 33 vvaarnemingsjaren (1879-1910 ^990 mM, voor
Pamekasan 1645 mM en voor Soemenep 1731 ^M \' voor Ard
jasa (eiland Kangean) over 18 waarnemingsjaren (1894-19^1)
1982 mM en voor Batoepoetih (afdeeling Soemenep) over
6 jaren (1906—1911) 1566 mM.

Als vergelijking mogen de volgende • jaargemiddelden

dienen:

Tjipanas 4095 ^M.

Batavia 1829 „

Buitenzorg 4304 „

Soekaboemie 3118 „

Bandoeng 1916 „

Karanganjar 3125 „

Keboemen 2729 „

Semarang 2181 „

-ocr page 17-

Salatiga 2880 mM.

Rembang 1455 „

Modjokerto 1856 „

Soerabaja 1739 jj

De grootste en kleinste gemiddelde regenval op Java
werden waargenomen te\':

Kranggan (residentie Banjoemas) (1905—1911) 8305 mM.
Asembagoes (residentie Besoeki) (1905—1911) S82 mM.

Hei gemiddelde aantal regenlooze dagen per jaar over
het tijdvak 1879—1905 bedroeg voor:

Bangkalan 142
Pamekasan 179
Soemenep 190
terwijl deze gegevens zijn voor:

Batavia 123
Buitenzorg 42
Bandoeng i29
Magelang 112
Semarang 107
Salatiga 115
Rembang 186
Modjokerto 181
Soerabaja 163

De Oostmoesson komt door in April en waait van Mei
t/m September geregeld en vrij krachtig, in October hebben
Z. Z. O. winden nog de overhand. November is de kentering-
maand en in December komt de Westmoesson door, die ge-
regeld, maar zwakker dan de Oostmoesson, waait tot in Maart,
in welke maand de wind reeds variabel is. Regel is dus een
lange droge tijd. Zoo heb ik in 1913 bijgewoond, dat op Pame-
kasan, de hoofdplaats van het gewest Madoera, geen regen
viel tusschen begin April en 11 December.

De temperatuur op Madoera is hoog; dit gebied behoort
dan ook tot de warmste gedeelten van Nederlandsch indië.

-ocr page 18-

Vooral in October en November kan de hitte ondraaglijk zi]n;
temperaturen van 90—95» binnenshuis\'zijn dan\'geen /.eldzaam-
heid.

De residentie Madoera, een der dichtst bevolkte ge-
westen, had ultimo 1915 een bevolking van ruim 1.S30.000
zielen (voor ultimo 1917 vinden we 1.778.243 ^Men opgegevenl,
welk aantal op dit oogenblik wel tot klein 2 millioen zal zijn
gestegen. Hiervan zijn ongeveer
lOCO Europeanen, 4500 Chi-
neezen, 2000 Arabieren en 100 andere Vreemde Oosterlingen.
De mheemsche bevolking van het eiland Madoera bestarit
vrijwel uitsluitend uit Madoereezen.

Voor zoover het mogelijk is van algemeene karakter-
trekken te spreken, kan gezegd worden, dat de Madoerees
minder vormelijk, energieker en zelfstandiger is dan de Javaan,
een zelfstandigheid echter, die zich niet zelden in een soort
grofheid en ongemanierdheid openbaart. Zelfs in gesjjrekken
met hoogergeplaatsten is zijn toon vrijmoedig en ongedwongen,
vaak bij het brutale af, hetgeen echter niet verhindert, dat hij
zich afpersingen zijner hoofden dikwerf zonder verzet laat
welgevallen. Vrij algemeen bestaat een zucht tot tegenspraak ;
ook is de doorsnee-Madoerees zeer nieuwsgierig en eigen-
wijs. Hij is \'daarentegen trouw aan zijn woord. Verder ver-
toont hij weinig neiging tot samenleven en samenwerken met
rasgenooten, reden waarom op het gebied van coöperatie op
Madoera zoo goed als niets te bereiken valt. De doorsnee-
Madoerees is zeer onzindelijk.

Als vermoedelijk gevolg van de schraalheid van den
bodem, de dichtheid der bevolking en den daardoor harden
strijd om het bestaan, is de Madoerees zeer sober van aard
en van een aan gierigheid grenzende zuinigheid. Krachtiger
van gestel en met levendiger temperament dan de Javaan, is
de Madoerees een gewilde werkkracht.

Geprononceerde karaktertrekken van den Madoerees
zijn verder: achterdocht en wraakgierigheid. De talrijke ge-

-ocr page 19-

vallen van vaak zeer zware verwondingen, doodslag en moord,
alsmede verminkingen van vee zijn meestal gevolgen van
ware of vermeende beleedigingen of miskenningen.

Vergiftigingen van vee, voornamelijk door middel van
arsenicum, worden veelvuldig, van menschen daarentegen
slechts zeer zelden, geconstateerd.

De bevolking leeft voornamelijk van inlandschen land-
bouw, veeteelt, visscherij en zoutaanmaak, terwijl vele Ma-
doereezen gedurende een deel van het jaar een middel van
bestaan gaan zoeken in de naburige residenties .Soerabaja,
Pasoeroean en Besoeki.

De landbouw wordt hoofdzakelijk gedreven op droge
gronden. Bevloeide sawahs vindt men slechts in de laag-
vlakten, waarvan die van Bangkalan, Sampang en Pamekasan
de belangrijkste zijn en op het Pajoedan-plateau, dat zich in
het Oosten van het eiland tusschen de heuvels uitstrekt en het
dichtst bevolkte deel van het binnenland vormt.

Het bouwgrondareaal van de inlandsche bevolking be-
sloeg in 1915 in de geheele residentie een oppervlakte van:

a. in geregelde cultuur:

sawahs van levend water voorzien 11 953 bouws
sawahs van regen afhankelijk 91363 „
tegalvelden 251327 „

b. niet in geregelde cuhuur: _loóio ,,

Tezamen 365 253 bouws
In 1916 werden geoogst: ;

sawahrijst 76808 bouws
droge rijst 7257 „ , . ,

• mais 342852 „ .

cassave 35 734 „ , : • i

aardnoten 21 191 „
De rijstproductie is dan ook lang niet voldoende voor
de behoefte, zoodat de bevolking in den regel mais als hoofd-
voedsel gebruikt.

-ocr page 20-

De voornaamste producten, behalve rijst, mais, cassave
en aardnoten, zijn tabak, vruchten, inlandsche suiker en ko-
kosnoten.

De inlandsche landbouw neemt langzamerhand in be-
langrijkheid toe, vooral tengevolge van uitgebreide door de
Regeering reeds tot stand gebrachte dan wel in uitvoering
zijnde irrigatiewerken.

Aan de bewerking der tegalvelden wordt veel zorg be-
steed. Dit is noodig om een eenigszins behoorlijke opbrengst
te verkrijgen. Bemesting wordt algemeen toegepast. Hiervoor
wordt veelal stalmest gebezigd. Voor de tabakscultuur wordt
meer cn meer kunstmest aangewend.

Europeesche cultures worden niet aangetroffen, even-
min Europeesche nijverheid.

Communaal grondbezit bestaat op Madoera niet. Dorps-
of gemeenteweiden, zooals men die op Java kent, worden niet
aangetroffen. Weilanden zooals in Europa, heeft Madoera
niet. Wel ziet men onvruchtbare stukken grond, die tot geen
andere cultuur kunnen dienen, welke in den natten moesson
met kort gras en heesters zijn bedekt. In deti drogen tijd
zijn die velden absoluut dor en kaal.

Bosschen komen op Madoera niet meer voor. Er zijn
aanwijzingen, dat in sommige streken uitgebreide djatibosschen

hebben bestaan.

Van de veeteelt is vooral de rundveefokkerij van be-
lang; de runderstapel maakt den grootsten rijkdom van het
eiland uit. De uitvoer van runderen en runderhuiden is zeer
belangrijk.

De kleine huisdieren, geiten en schapen, welke jaar-
lijks het eiland verlaten, vertegenwoordigen een belangrijke
waarde. Evenzoo de uitgevoerde geiten- en schapenhuiden.

De zeevisscherij wordt op groote schaal beoefend even-
als de zoutwatervischteelt. Aan zoetwatervischteelt op sawahs
of in vijvers wordt niet gedaan.

-ocr page 21-

De zoutaanmaak, welke door de bevolking onder leiding
van gouverneinents ambtenaren plaats heeft, vindt men aan
de bij uitstek droge zuidkust en wel in de afdeelingen Sam-
pang, Pamekasan en Soemenep. De afdeeling Bangkalan met
haar grooteren regenval, is voor het winnen van zout on-
geschikt. De bevolking is verplicht het zout aan het Gou-
vernement van Nederlandsch-Indië te leveren. In de gouver-
nements fabrieken te Krampon (afdeeling Sampang) en Kalian-
get (afdeeling Soemenep) Avordt het zout tot briketten geperst
on van daaruit gedistribueerd over een groot gedeelte van
Nederlandsch-Indic.

De economische toestand van de bevolking kan over
het geheel bevredigend worden genoemd.

De residentie Madoera is administratief verdeeld in 4
afdeelingen :

Pamekasan onder rechtstreeks bestuur van den resident,
Soemenep, Sampang en Bangkalan, elk onder een assistent-
resident. Deze 4 afdeelingen zijn tevens regentschappen. Ver-
der heeft men 22 districten en 1150 cfesa\'s. Men is doende
het aantal districten en desa\'s door samenvoeging met an-
deie, te verkleinen.

De communicatiewegen op Madoera zijn tah-ijk en ver-
keeren in goeden staat.

Spoorlijnen bestaan er niet. Wel is er een stoomtram-
weg, die vrijwel langs de geheele zuidkust loopt.

De verbinding met Java en andere gebieden wordt
hoofdzakelijk onderhouden met inheemsche vaartuigen. Hier-
mee geschiedt ook voornamelijk het veevervoer. Een stoom-
vaartdienst tusschen Kalianget (afdeeling Soemenep) cn Pa-
naroekan (Java) heeft alleen belang voor het personenver-
keer. De verbinding tusschen Madoera en Soerabaja komt,
behalve met prauwen, met enkele stoombootjes tot stand. Met
deze laatste heeft ook veevervoer plaats. De booten van de
Koninklijke Paketvaart Maatschappij doen de havenplaats Ka-

-ocr page 22-

Hanget aan op hun reizen van Soerabaja naar Banjoewangi
(Java) en Bali en Lombok of omgekeerd. Op deze wijze vindt
de geringe import van paarden, afkomstig van Bali en Lom-
bok of de kleine Soenda-eilanden, plaats. Een gewestelijk
vaartuig, in de eerste plaats bestemd voor reizende gouverne-
ments ambtenaren, onderhoudt een geregelde verbinding tus-
schen Kalianget en Sapoedie en Kangean en dient tevens vooi
het bereizen van de Sapoedie- en
Kangean-archipellen.

De in de nabijheid van het hoofdeiland gelegen eilan-
den, welke tezamen 92 KM^ meten, komen vrijwel in alle
opzichten daarmee overeen.

Op Poeloe Kambing wordt naast de vischvangst de
geitenteek beoefend; de bewoners van Gili Radja, Gili Gen-
teng, Poeteran en Gili Jang
leven hoofdzakelijk van rund-
x-eeteeh en vischvangst.

Administratief behooren Poeloe Kambing tot het district
Sampang van de gelijknamige afdeeling, Gili Radja en Gili
GeiUeng tol het district Timoerlaoet der afdeeling Soemenep,
Poeteran tot het district Soemenep, van de gelijknamige af-
deeling cn Gili Jang tot het district Timoerdaja, eveneens af-
deeling Soemenep.

De Sapoedie-archipel, gelegen tusschen Ii4\'^i5\' en
114348\' O. L. van Gr. en tusschen 6057\' en 7O11\' Z. Br., be-
staat uit een 13 tal beoosten Madoera gelegen eilanden, welke
een oppervlakte hebben van ongeveer 159 KM.3. De voor-
naamste eilanden zijn Sapoedi, Raäs en Goa-Goa.

Het eiland Sapoedie is heuvelachtig en ongeveer 104
KM2 groot. De hoogste top is ongeveer 125 Meter hoog.
Rivieren worden er niet aangetroffen; zoet water wordt uit
enkele bronnen verkregen.

De bodem der eilanden van de Sapoedie-groep is nog
steenachtiger en droger dan die van Madoera zelf, reden waar-
om hij nog onvruchtbaarder is. „

-ocr page 23-

Het klimaat dier eilanden komt met dat yan het eiland
Madoera overeen.

De archipel vormt administratief het district Sapoedie,
behoorende tot de afdeeling Soemenep. Het telt 28 desa\'s
en ruim 50.000 inwoners.

De bevolking bestaat uit Madoereezen, vermengd met
Balineesche, Makassaarsche en Boegineesche elementen en
leeft hoofdzakelijk van rundveeteelt, schapen- en geitenfokkerij,
handel en visscherij. Vooral op Raas worden vetstaartschapen
aangetroffen. Evenals op Madoera gaat de kwaliteit dezer
dieren door onoordeelkundig toegepaste castratie sterk
achteruit.

De Kangean-archipel omvat 30 eilanden, welke ten
Oosten van Madoera tusschen ongeveer ii5"io\' en 115^^56\'
O. L. van Gr. en 6^30\' en 7O18\' Z. Br. zijn gelegen cn een
oppervlakte hebben vau 692 KM^. De voornaamste eilan-
den zijn Kangean, Paliat, Saobi, Sapeken, Saboenten, Saseël
en Sepandjang.

Het eiland Kangean, groot 487 KM^, is heuvelachtig.
De hoogste top is naar schatting 250 300 Meter. De bodem,
waarvan de oudere lagen uit kalk bestaan, welke geologisch
behoort tot dezelfde formatie als Madoera, is zeer vruchtbaar.
Rivieren en meren komen niet voor; zoet water wordt uit
putten verkregen.

Kei klimaat is niet zoo warm als dat van Madoera.

In tegenstelling met de overige deeJen der residentie
Madoera, treedt de sawahbouw op den voorgrond. Het eiland
is voorts rijk aan bosschen, waarvan een betrekkelijk klein
deel uit djati bestaat. Voor het overige zijn de flora en fauna
belangrijk en vertoonen reeds overgangen tot Australië. Tot
de merkwaardigheden van Kangean behoort de teelt van
bastaard-boschhanen, waarvan Schoorel een beschrijving geeft.

De bevolking, die 2o.oooaielen telt, is van Madoeree-
schen oorsprong (Kangean was eertijds het verbanningsoord

-ocr page 24-

van den Sultan van Soemenep), echter sterk vermengd met
Makassaren, Boegineezen, Balineezen, Mandareezen en Kam-
bangers.

De Kangeanner is hoofdzakelijk landbouwer. Verder
leeft hij van vischvangst en de inzameling van boschproducten,
terwijl de l)uffel- en paardenteelt van eenig belang is. De
rundveefokkérij is er van zeer weinig beteekenis.

Paliat komt in hoofdzaak overeen met Kangean. Hier
leeft nog een wild of verwilderd rund, dat, afgaande op mede-
deelingen van ooggetuigen en op den schedelbouw, het ban-

tengtype vertoont.

Saobi \'en Saseël hebben een weinig beteekenenden vee-
stapel.

Sapeken is niet veel meer dan een dorre, onvruchtbare
zandhoop, die zeer dicht bevolkt is. Er wonen 8000 men-
schen, die hun bestaan vinden in vischvangst, handel en scheeps-
bouw. De Sapekeners behooren tot de koenste zeevaarders

van den Indischen Archipel.

Saboenten heeft kleine buffel- en paardenstapels, die in

half wilden staat worden gehouden.

Op Sepandjang, dat nagenoeg geheel met bosph is be-
groeid, komen paarden in halfwilde kudden voor.

De Kangean-archipel vormt administratief het district
Kangean, dat behoort tot de afdeeling Soemenep. Het district
telt 33 desa\'s.

-ocr page 25-

HOOFDSTUK II.

DE BETEEKENIS VAN DE RUNDVEETEELT IN DE RESIDENTIE MADOERA
EN HAAR PLAATS IN .DE SAMENLEVING.

In het vorige hoofdstuk heb ik een beeld trachten te
geven van de residentie Madoera, haar schralen bodem, haar
betrekkelijk geringen regenval, langen drogen tijd en haar
gemis aan weidegronden. En toch bloeit in dat gewest de
rundveefokkerij en neemt zij er een plaats in als in bijna geen
ander gebied van Nederlandsch-Indiö.

Zoo schrijft Kielstra over Madoera: alleen de veeteelt
steekt gunstig bij die van geheel Java (echter niet bij die van
Oost-Java) af." Zonder den rundveestapel, die, /ooals reeds
opgemerkt, den grootsten rijkdom van de bevolking uitmaakt,
zou Madoera een armlastige residentie zijn. Hageman schrijft
reeds „de veestapel mag er (d. i, in der afdeeling Soanienép)
voornaam genoemd worden", terwijl we in van Gennep\'s „de
Madoereezen" het volgende vermeld vinden: „als een voornaam
bestanddeel van den rijkdom van den Madoerees noemden
wij. reeds den veestapel. Nergens op Java is de veestapel zoo
uitgebreid als in Probolinggo en Besoeki, zoomede op Ma-
doera."

Doch ook voor andere gebiedsdeelen is Madoera\'s vee-
stapel van belang. Hij levert een groot gedeelte van het in
Oost-Java, voornamehjk de residenties Soerabaja, Pasoeroean
en Besoeki benoodigde trek- en slachtvee. Zelfs draagt hij !)ij in
de vleeschvoorziening van Borneo, Biliton en andere buiten-
gewesten.

Het trekvee in Oost-Java wordt, behalve voor ploeg- en
transportdiensten van de bevolking, hoofdzakelijk gebruikt ten
behoeve van het riettransport voor dc suikerfabrieken. Waar
deze de laatste jaren vrij algemeen rjylbanen in gebruik hebben
genomen, waardoor met geringere trekkracht kan worden vol-

-ocr page 26-

staan, worden door de suikerindustrie in de eerste plaats
vrouwelijke runderen gevraagd, om de eenvoudige reden, dat
deze goedkooper zijn dan stieren. Het aantal runderen, dat ge-
noemde industrie jaarlijks niet alleen gebruikt, maar ook ver-
bruikt, is zeer aanzienlijk.

Is de belangrijke rundveestapel van Madoera een uit-
vloeisel van de buitengewone geschiktheid van dat land voor
de rundveeteelt? Naar mijne meening allerminst. Een gebied,
dat behoorlijke weidegronden mist en dat gedurende enkele
maanden van het jaar bijna niet in staat is om mensch en dier
te voeden en te drenken, kan m. i. nimmer als een eldorado
voor veeteek worden aangemerkt. Blink schrijft dan ook
zeer terecht: „Op Java zou men zelfs over gebrek klagen, als
er geen beter weidegelegenheid was dan op Madoera", terwijl
we bij Veth lezen: „Of er (d. i. op Madoera) groeien wielden
van kort gras, door hunne droogte meer gelijkend op onze
heiden."

Gemakkelijk zou het dan ook zijn andere streken van
Nederlandsch-Indië aan te wijzen, die zich veel beter eigenen
voor de veeteek dan Madoera. Dat in eerstbedoelde gebieden
het veeteeltbedrijf niet of slechts in beperkte mate wordt uit-
geoefend, vindt zijn oorzaak in de geringe
voordeeleii daaraan
verbonden. Het rundvee is in Indië te goedkoop; gronden, die
te bebouwen zijn met producten voor de inlandsche of Euro-
peesche markt, brengen belangrijk meer op dan wanneer zij
zouden wordtn benut voor weiland of voor den aanplant van
veevoedergewassen.

B. Vrijburg berekent, dat een bouw goede ^rond voor
veeteek benut, ongeveer f. i4.-°\'s jaars oplevert, terwijl met land-
bouwproducten gemakkelijk een veel grootere opbrengst kan
worden behaald. Zoo geeft matig goede sawahgrond per bouw
een jaarlijksche opbrengst van f. 60.— tot f. 120.—, de beste
gronden gaan bij wisselbouw van rijst met tabak tot f. 200.—,
van n\'jst met mais tot f, 100.—. Tegalgronden geven, als ze.

-ocr page 27-

niet al tc slecht zijn, zeker nog f. 40.— tot f. 50,—, De ge-
noemde cijfers gelden voor Java. Op Madoera zullen de tegal-
gronden altijd nog wel f. 30.— opbrengen, terwijl de rijstop-
brengst in dat gewest gemiddeld 9,58 pikol per beplante en
11,05 pikol per geslaagde bouw bedraagt.

Factoren, welke de rundveeteelt op Madoera gunstig
beïnvloeden, zijn het droge klimaat en de bijna algeheele
afwezigheid van parasitaire en infectieziekten, met uitzonde-
ring van mond- en klauwzeer, dat weliswaar permanent voor-
komt, echter zoo goed als jgeen schade veroorzaakt. Bloed-
ziekten, de grootste belagers van den Indischen veestapel, wor-
den zelden waargenomen; tuberculose is nimmer geconsta-
teerd; houtvuur komt slechts sporadisch voor; colpitis granu-
losa wordt een enkele maal geconstateerd, evenals acariasis.

Dat op Madoera, niettegenstaande zijn mindere geschikt-
heid, de rundveefokkerij van zoo \'n groot belang is geworden,
is te danken aan de volgende omstandigheden:

1. De bevolking kan in den landbouw niet voldoende
bestaan vinden.

2. De grondbewerking op Madoera eischt meer zorg
dan elders.

3. De op Madoera geteelde landbouwgewassen leveren
bijproducten, die bij uitstek geschikt zijn voor veevoeder.

4. De slechtste stukken grond, welke voor geen enkele
cultuur kunnen worden aangewend, leveren, tenminste in den
natten moesson, altijd nog wel eenig veevoer, in den vorm
van kort gros en jonge heesters, op.

5. De Madoerees is een liefhebber van runderen en
verzorgt deze goed.

De onvruchtbare bodem en het gebrek aan water dwin-
gen den Madoerees bepaalde gewassen, in het bijzonder miis,
aan de planten. Nu is mais een van de minst winstgevende
cultures. De geringe opbrengst hiervan tracht de bevolking
door de veeteelt aan te vullen. De slechte bodemgesteldheid

-ocr page 28-

is dus de hoofdoorzaak, dat op Madoera veeteelt wordt ge-
dreven en dat men daar niet ziet gebeuren, wat elders plaats
heeft, nl. het verdringen van de veeteelt door het meer winst-
gevende landbouwbedrijf.

De droge, schrale gronden eischen een zorgvuldige be-
werking, willen ze nog iets opleveren. Waar de grondbe-
werking op Madoera vrijwel uitsluitend met runderen geschiedt,
vraagt de landbouw een ^groot aantal van deze dieren. De
mest hiervan is, evenals hun werkkracht, voor het landbouw-
bediijf onontbeerlijk. Op Madoera ziet men dan ook algemeen
bewaarplaatsen van mest, wel een bewijs, dat dc landbouwer
van zijn waarde overtuigd is, al moet gezegd worden, dat de
inrichting dier bewaarplaatsen niet altijd even doelmatig is.

Tot de gewassen, tot welker teelt de bevolking, als ge-
volg van de omstandigheden, gedwongen wordt, behooren,
behalve mais o. a. cassave, aardnoten en kratok.

Vooral de mais levert veel en waardevol veevoeder op.
De Madoerees heeft de gewoonte mais zeer dicht te planten.
Door het gewas te dunnen, waarbij er vooral op wordt gelet
de achterlijke planten op te ruimen, wordt zeer gewild groen-
voer verkregen. Ook als droog voer worden de maisstengels
en bladeren algemeen gebruikt, evenzoo de scheedevormige
ornwindels der maiskolven.

Het loof van de aardnoten wordt zoowel in groenen als
in drogen staat gevoerd. Een nadeel is, dat bij het oogsten
en drogen, een groot deel der bladeren afvalt en zoodoende
verloren gaat.

De bladeren van de cassave worden meestal groen ge-
voerd. Onder bepaalde omstandigheden schijnen de bladeren
van sommige cassavevariëteiten giftig te zijn.

Dc bladeren van de kratok worden eveneens als groen-
voer gebezigd. In sommige jaargetijden (begin van den regen-
moesson) veroorzaken zij herhaaldelijk vergiftingen.

-ocr page 29-

Het gra?, dat de slechtste stukken grond in den West-
moesson nog opleveren, wordt in den regel gesneden en groen
gevoerd. Om te worden beweid, zijn de stukken te klein, te
weinig aaneengesloten. Het snijden van het gras levert geen
bezwaar op, a\'angezien de inlandsche maatschappij over vol-
doende goedkoope arbeidskrachten, als kinderen en ouden
van dagen, daartoe beschikt.

De Madoerees is een liefhebber van runderen. Zoo
slecht en hardvochtig als hij zijn paarden behandelt en zoo
zorgeloos als hij is ten aanzien van zijn buffels, zoo goed zorgt
hij voor zijn rundvee. De meening van van Gelder „evenals
voor zijne sa pi\'s (runderen) draagt de Madoerees voor zijn
paard beter zorg dan de Javaan" acht ik dan ook, althans voor
den tegenwoordigen tijd, onjuist. Niet onmogelijk, hoewel m. i
onwaarschijnlijk, is het, dat de paarden vroeger een betere
behandeling ondervonden. Hiervoor zouden pleiten de mede-
deelingen van Schoorel, die o. a. schrijft „zelfs onder de picol-
paarden, waarvan hier veel gebruik gemaakt wordt, ziet men
dikwijls zeer goede exemplaren en slechts ibij uitzondering zeer
ver."aarloosde dieren." In denzelfden geest laat .nch ook de
Munnick uit. Mijn bijna tienjarige ervaring is hiermede echter
lijnrecht in strijd.

De Madoerees houdt van zijn runderen, in het bijzonder
van zijn kerapanstieren (renstieren). Doch ook voor andere
runderen koestert bij groote genegenheid. Deze karaktereigen-
schap is van algemeene bekendheid; we vinden haar door
vrijwel alle schrijvers, die hun aandacht aan de residentie
Madoera schonken, vermeld, hetgeen uit onderstaande aan-
halingen zal kunnen blijken:

BLINK: „en ook in het Oosten tot in Banjoevvangi vindt
men buffels in dc desa\'s, trots de voorliefde der Madoereezen
voor runderen."

VAN GELDER: „Aan zijne stieren besteedt de Madoe-
rees groote zorfi:, vooral wanneer hij ze bestemt voor wedrennen
(kerapan) of voor wedstrijden (toktok of adoe-sapi)".

-ocr page 30-

VAN GENNEP: „De Madoerees besteedt veel zorg aan
zijn vee: hei wordt afzonderlijk gestald, dagelijks gebaad, ge-
schrobd en geknepen (pidjit) om de ledematen lenig te maken;
•s middags snijdt de eigenaar gras of ander voer voor het vee
cn nooit beult hij het zoo af als de Javaan vaak doet; hij heeft
veel meer hart voor zijn sapi\'s (runderen), ja, heeft foms meer
liefde voor die dieren dan voor zijn gezin. Het vee bestaat uit
runderen, paarden en geiten of schapen; buffels zJjn weinig

gewild.\'

„Een span race-stieren, (sapi kerapan, tjon_gklang of
balapan) te hebben, is een lust en een vechtstier (sapi-totok of
adcewan) te bezitten, is een ideaal van den Madoerees."

SCHOOREL: „terwijl de liefde voor zijn sappie dik-
wijls grooter is dan die voor zijn familie."

„Gelijk een Sudanees met zijn karbouw, groeit de Madoe-
rees\'met zijn sappie op. Hij brengt het naar de weideplaats,
verzorgt het op stal, verhuurt het voor den arbeid, doch blijft
steeds in zijn nabijheid. Hij kent al zijn eigenaardigheden, in
een woord, het is als \'t ware een lid van ^ijn familie."

LEON: „Ofschoon koeien in het geheel niet verwaar-
loosd worden, besteedt de Madoerees zijn meeste zorg toch aan
de stiertjes, hetzii deze bestemd worden voor de kerapan, hetzij
voor de slachtbank."

DE MUNNICK: „De verzorging van sappies en paarden
bepaalt zich niet, zooals elders in Indië, tot goede voeding,
maar strekt zich ook uit tot het goed reinigen en poetsen van
de huid, zelfs tot wrijven en knijpen (pidjieten) van de lede-
maten, wat de Madoerees zoo met handen als voeten doet."

VERWIJK. „Evenals op het groote eiland Madoera
wordt op Sapoedie en Raas. aan het rundvee meerdere zorgen
besteed dan op Java. De paarden ondervinden een minder
zorgzame behandeling."

JOCHIM; „Vooral de runderen en schapen zijn hier
(d. i. op Sapoedie) van een goed ras en aan de eerste wordt,

-ocr page 31-

wanneer zij in aanmerking komen voor sapi tjonklang, veel
zbrg besteed."

In tegenstelling met de overige deelen van de residêntié
Madoera laat de rundveehouderij in het district Kangean alles
te wenschen over. Niet alleen, dat aan de fokkerij weinig
wordt gedaan, ook de verzorging der runderen staat op lagen
trap. De dieren worden vrijwel aan hun lot overgelaten en
moeten in de bosschen zelf in hun onderhoud voorzien. Indien
stallen vorbanden. zijn deze buitengewoon primitief.

Zooals reeds gezegd, treedt op Kangean de buffelhouderij
meer op den voorgrond. Al laat de behandeling van dit dier
ook te wenschen over, zoo verwaarloosd als het rund wordt
het niet. Wat het rund is voor den Madoerees, is de buffel
voor dftn Kangeanner. Op Kangean, waar de wedstrijden met
runderstieren onbekend zijn, treden hiervoor de karbouwwed-
rennen in de plaats. Van deze is bij van Gennep een juiste
beschrijving te vinden.

BEDRJJF. Uit het voorgaande zal het reeds duidelijk
zijn, dat het rundveeteeltbedrijf op Madoera is een gedwon-
gen, klein bedrijf, dat nauw met den landbouw saménhangt.

De schraalheid van den bodem dwingt den Madoerees
om naast het landbouwbedrijf andere bronnen van inkomsten
te zoeken. Bovendien is het beoefenen van den landbouw,
in het bijzonder op Madoera, zonder daarbij in het algemeen
aan veeteelt tc doen, ondenkbaar. Langzamerhand is echter
een rundveestapel ontstaan, die de behoefte van den landbouw
ver overtreft.

Veeteelt in het groot drijven, komt op Madoera Jiiet voor.
Voor een groot veeteeltbedrijf toch zijn noodig uitgestrekte
weidegronden, die ow Madoera niet aanwezig zijn. Bovendien
is
het grondbezit op Madoera, zooals reeds opgemerkt, in-
dividueel
en komt het, tengevolge van de geringe kapitaal-
krachtigheid van den Madoerees, niet voor, dat groote uitge-
strektheden gronds zich in éen hand bevinden. .

-ocr page 32-

VEEBEZIT. Het meereiideel der veehouders Ijezit 2 tot

V

6 runderen. Een enkele maal komt het voor, dat dit aantal
grooter ir.. Zoo heb ik een desahoofd gekend, dat 60 runderen
bezat. Hiervan werden er echter slechts 10 door hem zelf
onderhouden. De overige waren gestald bij familieleden of
kennissen, die voor de voeding en de verpleging zorgen. Deze
mogen dan de dieren voor landbouwwerk gebruiken. Ver-
schillende regelingen bestaan op dit gebied. Zoo is de houder
soms verplicht den veeëigenaar bij diens landbouwwerk behulp-
zaam te zijn, veevoer te leveren, een gedeelte van dC geboren
kalveren af te staan e. d. terwijl voor mestdieren wel een ver-
goeding in geld voor het onderhoud wordt toegekend.

Tijdelijk veebezit wordt ook waargenomen. Men ziet
het dikwijls bij personen, die, zonder geld te leenen, niet bij
machte zijn zich van ploegvee te voorzien. Nadat de grond-
bewerking is afgeloopen, worden de runderen van de band
gedaan en wordt de schuld afgelost. Tegen den volgenden
ploegtijd wordt opnieuw een leening gesloten en weer veé gé-
kocht. Uit den aard der zaak kunnen alleen credietwaardige
personen\'aldus handelen.

Doordat het veevoer op Madoera hoofdzakelijk uit afval-
producten van den landbouw bestaat en zonder deze de vee-
fokkerij onmogelijk zou zijn, is de rundveeteelt het bedrijf, dat
naast den landbouw staat en daarvan afhankelijk is. De vee-
teelt wordt er dan ook alleen beoefend door landbouwers en
bestaat niet als zelfstandig bedrijf. De bewering van Blink
„Madoera is het echte land van de rundveeteelt, die er in
waarheid een volksbedrijf is geworden, waar ieder aan doet"
is dan ook slechts gedeeltelijk juist. De handelaren met hun
tijdelijk veebezit niet meegerekend, zijn de grondbezitters de
uitsluitende rundveeëigenaren. Het is regel, dat bij verkoop
van bouwgronden, het voor dc bewerking daarvan benoodigde
vee, eveneens van de hand wordt gedaan. De menschen
hebben de dieren dan niet meer noodig en /.ouden bovendien

-ocr page 33-

niet weten, hoe ze te onderhouden. Dit is wel het beste bewijs
^van den nauwen samenhang, die in de residentie Madoera
tusschen landbouw en veeteelt bestaat. Aangezien, zooals reeds
gezegd, het kleine landbomvbcdrijf regel is, kan dezo omstandig-
heid nog als een factor worden aangemerkt, waarom de rund-
veefokkerij op Madoera alleen in \'t klein wordt gedreven.

De bestaande toestand is, dat de veeteek onmisbaar is
voor den landbouw, terwijl eerstgenoemde het niet zonder de
producten, y/elke laatstgenoemde oplevert, kan stellen. We
hebben dus te doen met een gemengd bedrijf, waarbij in enkele
gevallen de landbouw domineert, meestal echter de hoofdin-
komsien uit Jen veestapel worden verkregen.

Uit den aard der zaak heeft zich in laatstbedoelde be-
drijven de landbouv/ inin of meer aan de veeteelt aangepast.
Het lijkt rnij echter overdreven, zooals Leon doQf:^ te spreken
van „na verloop van \'jaren is de landbouw aan de veeteelt onder-
geschikt gemaakt" of „zoo plant de Madoerees katjang-tanah,
niet om de olie, die hij uit de pitten wintj maar omdat hij
weet, dat de bladeren van die plant, evenals van kratok, een
krachtig veevoeder zijn."

Dat grondbezitters geen veeëigenaar of houder zijn, komt
op Madoera hoogst zelden voor. Men treft dit verschijnsel
alleen onder de ärmsten der bevolking aan. Deze huren liet
voor de grondbewerking benoodigde vee in of leenen het.

liet rundveebezit is op Madoerï\\ buitengewoon vlottend
en het aantal mutaties onder den rundveestapel ongelooflijk
groot. Vooral de stieren gaan bijna onafgebroken in andere
handen over. Een winst van enkele kwartjes of guldens is
reeds voldoende om een rund van eigenaar te doen verwisselen;
dit is een van de middelen van bestaan van den J\\Tadoerees.

VEEDIEFSTAL enz. De onheilen, welke het rundvee-
bezit bedreigen, zijn verminking, vergiftiging en diefstal der
dieren.

-ocr page 34-

Verminking van runderen komt betrekkelijk weinig voot.
Toch was ik enkele malen in de gelegenheid dieren te zien,
waarbij de tong was uitgesneden of waarbij de hielpezen waren
doorgekapt. Ernstige slag- en steekwonden in rug- en lenden-
streek werden eveneens waargenomen. In al deze gevalleni
is ongetwijfeld wraakneming in het spel, evenals deze niet
vreemd zal zijn aan het in-brand-geraken van stallen, dat niet
zelden voorkomt.

Vergiftiging van runderen wordt op Madoera zeer dik-
wijls geconstateerd. Als regel wordt arsenicum als middel
daailoe
aangewend, hetwelk het dier tusschen het voer wordt
toegediend. Het gift wordt gekneed tot balletjes, welke kunstig
voorzien worden van een omhulsel, bestaande uit droge of
groene bladeren, al naarmate
het toegediende voer.

Veediefstallen komen op Madoera meer dan elders voor.
Zoo geven de Koloniale Verslagen van 1916, 1917 en 1918,
ae volgende cijfers:

In 1915 op Java en Madoera berechte strafvervolgingen
wegens veediefstal:

totaal 1126 zaken met 1952 beklaagden

Madoera 216 „ „ 4\'6 „
Pasoeroean 181 „ „ 275 „ /

; Rembang 10 „ „ 20 „

In 1916:

totaal II68 zaken met 2065 beklaagden

Madoera 216 „ „ 426 „

Pasoeroean 182 „ „ 268 „ i

Semarang 24 „ „ 42 „ ..

In 1917\'. ^

i totaal 1325 zaken met 2349 beklaagden

Madoera 223 „ „ 425 „

Batavia 195 » » 3ii «

Djokjakarta 21 „ „ 43 j»

-ocr page 35-

Als toelichting moge dienen, dat de residentie, genoemd
na Madoera, op éen na het grootst aantal veediefstallen ver-
toont, terwijl in het derde gewest het aantal veediefstallen het
kleinst is.

Nu is het van algemeene bekendheid, dat op Madoera
een groot aantal veediefstallen verzwegen wordt, hetzij door
de bestolen eigenaren, de desahoofden of de lagere bestuurs-
ambtenaren. Vrees voor moeilijkheden e. d. zijn hiervan de
oorzaak.

Ook komt het voor, dat een veediefstal gemeld wordt
om een geval van clandestiene slacht te verbergen.

Dat Madoera bovenaan staat, wat betreft het aantal
veediefstallen, vindt zijn oorzaak in de groote massa vee, de
mentaliteit van den Madoerees, zoomede in de slechte toe-
standen, v,\'elke nog op politioneel en bestuursgebied bestaan.

Doordat het vee wordt ondergebracht in als regel vol-
doende solide stallen, is de gelegenheid tot diefstal minder
gunstig dan elders, waar de dieren buiten overnachten. Bo-
vendien is dc Madoerees zeer bedreven in het opsporen van
gestolen vee, dat, in tegenstelling met Java, uiteraard slechts
moelijk over zee naar andere residenties kan worden vervoerd.

Gestolen runderen worden in den regel onmiddellijk
geslacht oi\' op een afgelegen plaats verborgen. In het laatste
geval wordt de eigenaar soms in de gelegenheid gesteld zijn
dier tegen betaling van losgeld terug te bekomen.

Dat gestolen vee vervoerd wordt, komt zelden voor.

Hierdoor wordt o. a. verklaard, waarom de veepassen, waar-
over later, zoo weinig nut hebben gesticht op het gebied van
de veediefstallenbestrijding. Waar het Madoereesche rund
geen afteekeningen heeft en zijn kleur vrijwel uniform is,
is het signalement, dat op den pas vermeld staat, bovendien
nog op enkele honderden dieren van toepassing. Daarenbo-
ven was een groot aantal valsche passen in omloop.

-ocr page 36-

Toch heb ik herhaaldehjk bestuursambtenaren ontmoet,
die het groot aantal veediefstallen op Madoera toeschreven aan
de afschaffing der veepassen, niettegenstaande de hierop be-
trekking hebbende cijfers die bewering niet bevestigden. Zelfs
is gepoogd door het instellen van „soerat kandang", een briefje,
dat het aantal dieren per stal aangeeft, een verkapte veepas
in te voeren.

Naar mijne meening zal alleen verbetering van de po-
litiontele toestanden het aantal veediefstallen gunstig beïn-
vloeden.

FOKKERIJ. Over het algemeen kan men zeggen,
dat de veehouders zijn de veefokkers. Wel treedt in sommige
streken van Madoera meer de fokkerij, in andere meer de
veehouderij op den voorgrond. Zoo zijn het district Barat-
daja, het district Baratlaoet, het onderdistrict Lenteng, alle
afdeeling Soemenep en het district Waroe der afdeeling Pa-
mekasan meer fokgebieden, terwijl in de afdeeling Bangkalan,
het district Kedoengdoeng der afdeeling Sampang en de on-
derdistricten Bloeto, Saronggi en Gapoerana (eiland Poeteran),
alle afdteling Soemenep, meer aan veehouderij wordt gedaan.

De fokstreken geven een beteren koeienstapel, de
streken met overheerschende veehouderij een beteren stieren-
stapel te zien. Een kenmerk voor een fokstreek is, dat zoo
goed als alle stierkalveren op een leeftijd van een maand
of 6 a 8 van dc hand worden gedaan. Deze kalveren worden
of uitgevoerd naar buiten het gewest óf verkocht naar de
streken van veehouderij, waar zij worden opgefokt. Hierdoor
zijn deze laatste gebiedsdeelen rijk aan stiefen, terwijl m dc
fokcentra hieraan juist groote behoefte bestaat.

De Madoerees is geen goed veefokker. Van ieniand,
die zijn koeien niet geregeld laat dekken, die niet zorgt voor
voldoende, behooriijke springstieren, die het vaderdier minder
invloed op her jong toekent dan de moeder, die de kalveren
soms te jong speent, te jonge dieren voor ploeg- en trek-

-ocr page 37-

diensten en ook voor de kerapans gebfuikt, die bij voorkeur
jonge koeien slacht, omdat hij stieren te duur en oude koeien
tc mager vindt, die tegen castratie van runderen is, die zijn
beste dieren uitvoert, enz. zal nimmer gezegd kunnen wor-
den, dat hij inzicht in veeteelt heeft en deze rationeel beoefent.
Trouwens wat zou men anders verwachten, wanneer men weer,
dat ook op ander gebied de Madoerees slechts blik heeft voor
oogenblikkelijk voordeel en niet in de toekomst ziet, waarom-
trent hij zich niet de minste zorgen maakt. De Madoerees
leeft bij den dag en allen, die dit doen, zullen op veeteeltge-
bied weinig bereiken.

Wanneer Leon schrijft: „Hoewel de strandbewoners,
die in de vischvangst of zeevaart een middel van bestaan ge-
vonden hebben, ook minutieuse fokkers van vee zijn, treft
men toch de beste fokkers meer in het binnenland, in dc
zoogenaamde goenoengs aan. Maar de \'fokkers per excellence,
zoowel strand- als goenoengbewoners, zijn de Madoereezen
van de afdeeling Soemen^p. Ook hier en daar in de goenoeng.s
van de afdeeling Sampang en Pamekasan wordt goed gefokt"
bedoelt hij met fokken, ten onrechte „verzorgen", „verplegen"
en niet „telen"^ „kweeken."

Dit blijkt duidelijk uit latere uitlatingen van genoem-
den schrijver, waarvan er hier enkele mogen volgen:

„Dc groote zorg, die de Madoerees aan zijne sapi\'s be-
steedt, doec het betreuren, dat hij, uit onbekendheid met de
middelen —• castratie en teeltkeuze — niet de minste moeite
aanwendt ter verbetering van het ras."

„Castratie van runderen en buffels op Java vrij algemeen
cn aan ieder Madoerees ook bekend, heeft bij die bevolking
nog geen ingang gevonden."

„Toch is de Madoerees bekend — als voordeelen der ca-
stratie — met de snellere en grootere lichamelijke ontwikkeling
van hét rund en zijn gemakkelijkere behandeling door het
kalmere temperament van den gecastreerde."

-ocr page 38-

„Als de moeder (koe) krachtig en schoon is, zal zii
ook goede jongen afwerpen" is de vaste overtuiging van, den
Madoerees. Met die overtuiging doet hij niet aan teeltkeuze,
laat hij de voortteling geheel aan het toeval over, ontkent
hij zelfs volkomen het aandeel van den stier in de progenituur."

„Met de onverschilligheid van den i\\Iadoerees, welke
stier het jong verwekt, heeft hij er niet de minste notie van,
dat vooral die zwakkelingen, onder de stieren, welke door hun
dwprglVouw, hun verouderd uiterlijk, de degeneratie van het
ras vertoonen, in de voortteling veel kwaad doen."

(3ok Leon loont dus aan, dat de Madoerees niet is een
goed veefokker. Wanneer men hem beschouwt als een goed
vceverzorger, die speciaal het onderdeel, „voeding" op voor-
beeldige wijze behartigt, laat men hem voldoende recht we-
dervaren.

De mededeeling van van Gennep „door het bezigen van
goede dekstieren, waaronder prachtexemplaren voorkomen, die
voor een middelmatigen Europeeschen stier in grootte weinig
onderdoen, zorgt hij voor verbetering van het ras" is in haar
algemeenheid onjuist. Zeker, het komt voor, dat de Ma-
doerees een goeden stier voor de fok aanhoudt, speciaal om
kerapanstjeren te krijgen; het behoort echter tot de uitzonde-
ringen.

Dat er Madoereezen worden aangetroffen, die gaarne
hun koeien bij een goeden stier zouden brengen, staat vast.
Er eenige moeite voor doen, door bijv. zelf of met anderen
een waardevollen ^stier te houden of ]^et houden van zoo\'n
dier door het betalen van een behoorlijk dekgeld mogelijk
te maken, willen ze echter niet. Nog liever behelpen ze zich
met een minderwaardig mannelijk individu of laten hun koeien
heelemaal niet dekken.

Het houden van bepaalde stieren voor fokstier was, vóór
het ingrijpen der overheid, dan ook onbekend. Hoe daardoor
de toestand in de stierenarme fokstreken was, laat zich den-

-ocr page 39-

ken. Zoo heb ik in 1910 desa\'s in die streken bezocht, waar
het geboortepercentage van den rundveestapel toen slechts
60/0 bedroeg. Geen enkele voor dekken geschikte stier was
daar te vinden; de daar geboren kalveren hadden toevallig
passeerende mannelijke runderen, als trekstieren en stieren
van elders, welke ter markt werden gebracht, tot vader.

DEKGELD. In nauw verband met het houden vau
deksneren staat het betalen van dekgeld. . Dit is in enkele
streken van Madoera onbekend. Waar wel vergoeding voor
het dekken wordt gevorderd, bestaat deze meestal uit kleine
geschenken, als gras, een kip, wat mais, e. d. Familieleden en
kennissen worden als regel van het betalen van de dekver-
goeding vrijgesteld. Wanneer men nu weet, hoe ver de Ma-
doerees zijn familierelaties uitstrekt en welk een
slechte betaler
hij is, zal men beseffen, dat de inkomsten uit een springstier
zeer gering zijn. Dat geld voor dekken wordt betaald, is de
groote minderheid der gevallen. Het dekgeld bedraagt dan
5 a 10 cent. Voor enkele stieren, die den naam hebben goede
kerapanstieren te verwekken, wordt soms belangrijk meer be-
taald.

BEOORDEELING VAN RUNDEREN. In de beoor-
deeling van een rund is de Madoerees niet onbedreven. Behalve
dat hij let op kleur, afwijkingen daarvan, plaatsing en vorm
der
haarwervelSj horenvorm, afwijkingen aan den staart door
trauma, e d., waaraan een Europeesch beoordelaar weinig of
geen aandacht schenkt, weet hij zeer goed welke de gev/enschte
standf.n en gangen zijn, hoe de lichaamsvormen moeten zijn,
hoL- de ledematen, welke eischen gesteld moeten worden aan
de klauwen, enz.

De mededeeling van Leon „Om bepaalde kenteekenen —
oesar-oesarans — van de sapi, die bij Chineezen en Javanen de
waarde van een paard verhoogen of verlagen, geeft de Madoe-
rees niets" is onjuist.

Ook de leeftijdsbepaling volgens het gebit is den Ma-
doerees niet geheel vreemd.

-ocr page 40-

De meening van Schoorel „dat de Madoerees geen ver-
stand van ouderdomskenmerken der dieren heeft en dus ook
niet weet op welken leeftijd men het dier voor den arbeid en
de voortteling begint te gebruiken, tenzij hij het van iongs
aan heeft opgevoed" kan ik niet deelen. Iets anders is het, dat
de Madoerees zich weinig stoort aan den leeftijd van een dier
om het te laten werken of dekken en dat alleen de lichaams-
ontwikkeling en de grootte voor hem daartoe het criterium zijn.
Zoo ziet men, dat de .beste koeien vroeg, de achterlijke, klein
gebleven exemplaren op veel lateren leeftijd, gedekt worden.
Dat runderen, Avaarbij nog geen enkele tand gewisseld is, zicht-
baar drachtig zijn, komt voor. Daartegenover staan dieren van
4 jaar cn ouder, welke nog niet bij \'den stier zijn toegelaten.

Wat betreft de ouderdomsbepaling, hieromtrent deelt
Leon het volgende mee: „evenals bij een paard, zag ik zelfs
hot gebit nauwkeurig onderzoeken, ten deele om daardoor
achter den ouderdom te komen, maar ook om te zien of
daarin zich slechte tanden of kiezen bevinden."

De leeft ijdsbepahng volgens de groeiringen op de horens
heeft voor het Madoereesche rund weinig waardo. Eer.stens is
de Madoerees een virtuoos in het besnijden en polijsten van
de horens, waardoor ringen meestal onzichtbaar worden.
Voorts volgen de drachtigheidsperioden elkaar zoo onregel-
matig op, dat uit de aanwezige ringen geen conclusies, wat
betreft den leeftijd, mogen worden getrokken. Ten slotte
komt het mij vooi", dat de moessons met hun groot verschil
in voeding niet zullen nalaten de ringvorming te beïnvloeden.

Doordat op Madoera de stalverpleging regel is, dient
de eigenaar op de verschijnselen van tochtigheid tc letten.
Deze nu kennen de meeste Madoereezen heel goed, wat echter
volstrekt niet zeggen wil, dat een bronstige koe onmiddellijk
bij den stier wordt gebracht. Luiheid en gemakzucht zijn oor-
zaak, dat er soms maanden voorbijgaan, alvorens zoo \'n koe
bij den stier wordt toegelaten.

-ocr page 41-

Het te jong spenen, nl. binnen de 6 maanden, der kalve-
ren, komt herhaaldelijk voor; hierbij is geldgebrek de voor-
naamste aanleiding om een kalf van de hand te doen.

In den regel blijft een kalf tot zes maanden na dc ge-
boorte bij de moeder. Wordt het gespeend, dan krijgt het
dezelfde voeding als de volwassen dieren. Het toedienen van
melk of slobbering aan jonge dieren is onbekend. Dit is dan
ook de oorzaak, dat te jong gespeende kalveren achterlijk
blijven of te gronde gaan.

In het bieden van hulp aan zieke dieren heeft de Madoe-
rees het niet ver gebracht. Evenmin is hij in staat, zelfs bij
eenvoudige abnormale verlossingen, in te grijpen. Deze, even-
als prolapsus uteri, leiden dan ook veelal tot noodslachting.

CASTRATIE. De castratie is voor landen als Madoera
van buitengewone beteekenis. In tegenstelling bijv. met Ne-
derland, waar. door het slachten als nuchtere of vette kalveren,
het grootste gedeelte der mannelijke runderen wordt opge-
ruimd, worden deze in het gewest Madoera alle aangehouden.
Zij kunnen dus alle aan de voortteling deelnemen, tejiminste
voor zoover zü niet worden uitgevoerd.

De castratie is den Madoerees niet onbekend. Zoowei
de open als de gesloten methode wordt door de bevolking
aangewend. Het open castreeren wordt toegepast in het district
Kangean, waar de bevolking haar mannelijke buffels in het
algemeen aan de operatie onderwerpt. Ook wordt daar de
kunstbewerking wel bij runderstieren uitgevoerd. Hierbij wordt
uitsluitend gebruik gemaakt van een mes voor het openen
van het scrotum en het afsnijden der zaadstrengen, nadat deze
met een touwtje zijn afgebonden. Naar verluidt, moeten de
verliezen tengevolge van de open castratie, door verbloeding
en infectie, groot zijn. Het gesloten castreeren wordt op Kan-
gean eveneens toegepast.

Bij de gesloten methode heeft totale vernietiging der
testes plaats. Nadat het dier is neergelegd, wordt de eene

-ocr page 42-

testikel onder in het scrotum gebracht en daar gefixeerd door
een soort houten klemmetje om de betreffende zaadstreng aan
te leggen. De zoo bevestigde testis wordt tusschen een zware
klem gelegd, waarvan de beide helften aan de eene zijde
middels een touw zijn verbonden. De andere uiteinden }vorden
door een felag of trap naar elkander gebracht, waarbij de testikel
met een krakend geluid uiteenspat. Hierna vvordt de andere
testis onder in het scrotum gebracht, gefixeerd en op dezelfde
wijze verder behandeld. Verwondingen van de scrotaalhuid
komen bij deze methode veelvuldig voor. Bovendien is zij
buitengewoon pijnlijk. Zonder uitzondering blijven de dieren
na de operatie geruimen tijd liggen; deze wijze van castreeren
is dan ook uit een oogpunt van dierenbescherming alleszins te
verwerpen.

Het neerwerpen volgens de Madoereesche methode ge-
schiedt door het leggen van een touw om een achterbeen boven
den tarsus. Dit touw wordt bevestigd aan een paal of boom.
Een ander touw wordt aan het overeenkomstige voorbeen boven
den kogel gebonden. Aan dit touw wordt getrokken tot het
dier, meestal niet onzacht, ter aarde valt.

De castreerders, die de gesloten methode op runderen
toepassen, wonen, behalve op Kangean, bijna uitsluitend ui
het onderdistrict Tlanakan der afdepling Pamekasan. Van
hieruit gaan ze wel naar de suikerstreken van Oost-Java om
/um beroep uit te oefenen. Elders op Madoera wordt de ge-
sloten castratiemethode alleen toegepast bij geiten, schapen
en buffels.

De runderen, welke door de bevolking aan de castratie
worden onderworpen, zijn veelal dieren van goede kwaliteit.
Gelukkig, dat hun aantal gering is. D^ bedoeling van de
operatie is zware trekossen te krijgen.

Ofschoon de Madoerees de castratie kent en ook weet,
welke haar voordeelen zijn, anders zou hij de operatie niet uit-
voeren bij zijn buffels, schapen en geiten en bij enkele runder-

-ocr page 43-

stieren, is hij een heftig tegenstander van het algemeen toe-
passen van de kunstbewerking bij den rundveestapel.

De bez .varen van den Madoerees tegen castratie vaa
runderen zijn:

a. een os is leelijk; \'

b. een individu verliest door castratie aan energie;

c. een dier is na castratie niet dadelijk verhandelbaar.

In het sub a genoemde bezwaar kan ik mij wel indenken.
De Madoerees is een liefhebber van runderen, houdt vooral
van stieren en van de mooie vormen dier dieren. Dat hij
daarom uit een schoonheidsoogpunt van een os afkeerig is,
lijkt mij verklaarbaar. Schoonheid is m. i. echter in deze
slechts bijzaak. Van meer belang wordt het geacht dieren met
hoogere opbrengst te fokken en de fokkerij op een. rationeele
basis te schoeien.

Dat een individu door castratie aan energie verliest, valt
moeilijk te loochenen. Dit is vooral van belang voor de minder-
waardige stieren, bij welke de energie den gebrekkigcn bouw
te hulp moet komen om het dier voor trekdienst bruikbaar tc
doen zijn. Bovendien ziet de Madoerees graag een tempera-
mentvol, levendig dier. Hij vergeet echter, dat het einde van
bijna elk rund de slachtbank is niet alleen, maar dat het Madoe-
reesche rund m de eerste plaats slachtrund is en dat voor slacht-
dieren castratie niets dan voordeel oplevert. Het dier wordt er
kalmer door, profiteert meer van het voedsel, is daardoor spoe-
diger geschikt voor de slacht, terwijl het vleesch smakelijker
wordt. Ook wordt over het hoofd gezien, dat door oordeel-
kundig toegepaste castratie het aantal minderwaardige dieren
snel zal verminderen.

De boven opgesomde bezwaren worden nog in de hand
gewerkt door het vlottend vcebezit. Een stier is volgens den
Madoerees nu eenmaal een dier, dat in de eerste plaats dient
om verhandeld te worden. Hij houdt het daarom liefst zoo
kort mogelijk, ook al, omdat hij de winst met het houden

-ocr page 44-

crcin.akt niet tr. lang kan missen of omdat hij de oiibrcngst
van den stier weer voor andere doeleinden noodig heeft. Door
castratie woidt hij noodwendig gedwongen zijn dier langer
aan te houden en dit is in strijd met de bestaande be-
hoeften en niet in overeenstemming met de eischen der samen-
leving. N\'u geloof ik wel, dat bij verplichte castratie de
omstandigheden zich snel zullen wijzigen cn aan den nieuwen

toestand aanpassen.

Dat door belanghebbenden, zooals veehandelaren, ge-
tracht is ten eigen bate de castratie tegen beter weten in,
in een kwaad daglicht te stellen, is mij bekend. Het is voor-
gekomen, dat een desaman, die zijn os van dc. hand wilde doen,
.van een handelaar tc hoorcn kreeg: jammer, dat het dier
gecastreerd is, anders had ik veel hooger prijs kunnen be-
talen; eigenlijk heb ik ossen liever niet voor de slacht; om
je echter te helpen, zal ik het dier nemen, maar niet tegen de
volle waarde. Iemand, die dc inlandsche maatschappij kent,
zal beseffen, dat dergelijke voorvallen ontzettend veel kwaad
doen. Jaren en jaren nog zal men in zoo \'n streek hoorcn, dat
ossen niet veel waard zijn. Dat hij door den handelaar is
beet genomen, komt bij den dommen, eigenwijzen de.saman met
op. Nog meer dan tot dusver zal hij de pogingen van dc
overheid, de castratie ingang te doen vinden, met achterdocht
gadeslaan.

Dat castratie een onmisbaar hulpmiddel bij de vcever-
betering is, ziet de Madoerees niet in, evenmin, dat het alge-
nif^en belang boven dat van den eenling gaat.

Mij is wel eens dc opmerking gemaakt, dat tengevolge
van dc op Madoera in zwang zijnde stalverpleging, dc vee-
bezitter zijn koeien gemakkelijk tegen het dekken door onge-
wenschtc stieren kan beveiligen en dat zoodoende de rechts-
grond ontbreekt, waarop de overheid in zake castratie zou
kunnen ingrijpen. Toegegeven wordt, dat het dekken van
koeien tegen den wil van den eigenaar vrijwel is uitgesloten.

-ocr page 45-

Als motief om in te grijpen, zou ik dan ook niet willen gebrui-
ken de hulp, welke de eenling tegenover de gemeenschap
behoeft, doch de bescherming, welke de doorsnee Madoe-
reesche veefokker, die niet nalaat slechte stieren te gebruiken,
blijkbaar tegen zich zelf van noode heeft. Dit laatste behoort
m. i wel degelijk tot de taak van de overheid.

STALLING. Het ontbreken van weiden en bosschen,
met uitzondering dan van Kangean, is oorzaak, dat het rundvee
op Madoera op stal wordt gehouden. Volgens Vrijburg zijn
het juist de streken, waar stalverpleging wordt toegepast, die
het beste vee hebben, waar de dieren er het best uit zien.

De runderen op Madoera komen weinig buiten cn vreem-
delingen, die dat gewest bezoeken, treft het steeds, hoc v/einig
langs de wegen van den rundveestapel te zien is. Volwassen
stieren en goede koeien krijgt men nooit in het veld tc zien.
Daarvoor is de Madoerees te bezorgd voor de dieren, jong
vee en de slechtere vrouwelijke exemplaren worden gedurende
enkele uren daags wel losgelaten langs de wegen, op onbe-
bouwde terreinen en de stoppelvelden. Hierdoor zal het duide-
lijk zijn, dal in bepaalde jaargetijden, speciaal dadelijk na
den rij\'Jtoogst, men meer vee te zien krijgt dan anders. Het
loslaten van de runderen heeft vooral ten doel hun beweging
te geven, al zal bij het weiden op de stoppelvelden het ge-
zochte voedsel zeker wel van belang zijn.

In de residentie Madoera heeft in het algemeen elke
eigenaar voor zijn vee een eigen stal. De „kandang koem-
poelan", waar het vee van een kampong of van een deel daar-
van wordt ondergebracht, kent men daar gelukkig niet. Uit
een politioneel oogpunt moge de gemeenschappelijke stal wel-
licht voordeelen bieden, (in de afdeeling Ponorogo der resi-
dentie Madioen is het tegendeel gebleken) uit een oogpunt
van besmettelijke ziekten cn ook van verpleging en voeding,
is zij alleszins af te keuren.

De stal staat óf afzonderlijk in de nabijheid van het
woonhuis of maakt daarvan een deel uit. In beide gevallen

-ocr page 46-

slaapt een deel der huisgenooten bij het vee, meestal cr achter.

Ofschoon er verschillende soorten van stallen bestaan,
domineert het gesloten type, M^aarvan de wanden bestaan uit
gevlochten bamboe of klappefblaren.

Een behoorlijke Madoereesche runderstal bestaat uit
een geraamte, van djatihouten palen, waarop het dak rust.
Inplaats van djatihout wordt soms wel ander hout of bamboe
gebruikt. Het dak bestaat uit atap, meestal echter uit pannen
en steekt ruim uit,
Avaardoor het mogelijk wordt, dat het
hl een ringgoot afwatert. Zooals gezegd, zijn meestal zij-
wanden aanv.ezig, die in sommige gevallen geopend kunnen
worden. Deze hebben het voordeel de dieren tegen insecten
en klimaatsinvloeden, als regen en te hooge temperatuur, te
besohermcn.

De constructie van de rundveestallen is solide. Trou\\k\'ens
met het oog op de vele veediefstallen moet dit »vel zoo zijn.
De irvgang :ot den stal wordt afgesloten door eeji of meer
palen of afsluiiboomen, die in openingen in de verticale stijlen
rusten en daarin meestal door een wigvormig stuk hout of
pen, welke slechts met geweld is te verwijderen, worden vast-
gehouden. Een gewestelijke verordening verplicht de eigenaren
voor behoorlijke afsluiting der stallen zorg te dragen.

De vloei van den stal, die bestaat uit aangestampte aarde,
gevlochten bamboe, onbewerkte bamboe of steenen, is steeds
van voien hooger dan achter. Dit geschiedt niet zoozeer om
faecalien en urine behoorlijk te doen afvloeien dan wel onvdat
de Madoerc-cs het noodig en mooi vindt runderen, speciaal
stitren, met de voorhand hooger te plaatsen.

Naar mijne meening is de aarden vloer de beste. De
andere vloeren zijn te ongelijk en kunnen de dieren op^de
puntige steenen of ronde, onbewerkte bamboe moeilijk rusten.
De gevlochten bamboevloer eischt nogal veel onderhoud en
kan bij verzuim daarvan licht aanleiding tot verwondingen
geven.

-ocr page 47-

Lea stroobed wordt nimmer verstrekt. Hierdoor zouden
de urine\' en faeces anders voortreffelijk worden gebonden cn
bewaard. Stroo wordt echter slechts in geringe hoeveelheid
gewonnen en wordt dan nog eerder voor veevoer gebruikt.

De voederbak wordt meestal vervaardigd uit gespleten
of onbewerkte bamboes, welke met rottan als bindmiddel aan
elkaar zijn bevestigd. Een houten kist dient ook wel als
etensbak.

Hoewel het voorkomt, dat meerdere runderen op een rij
worden geplaatst, of dat zij zich
In een loopstal vrij kunnen
bewegen, ziet men meestal ert juist in de best ingerichte stallen,
dat de dieren twee aan twee staan in de lengterichting van
den stal en wel de spannen met de hoofden naar elkaar.

De runderen staan vastgebonden in dén stal met uit
rottan gedraaide lusschen, welke aan het neustouw zijn be-
vestigd. Dit is een touw, dat reeds bij jonge dieren door
het maken van een opening in het neusseptum wordt aange-
bracht en naderhand door een zwaarder wordt vervangen.
Het loopt achter de ooren en wordt op zijn plaats gehouden
dcor het te verbinden aan een halsband, die uit opgerold
touw bestaat.

Het geleiden van runderen buiten den stal geschiedt
aan een of twee touwen, die tot lo Meter lang zijn en aan
het neuptouw worden bevestigd. Bij feestelijke gelegenheden,
als kerapans en keuringen, worden geleidetouwen in helle kleu-
ren gebruikt. Op stal dienen de geleidetouwen soms om de
dieren te noodzaken gedurende enkele uren van den dag het
hoofd hoog tc houden. Hierbij worden die touwen oerst \\erti-
caal, daarna horizontaal over een paar balken getrokken,
zoodanig, dat de uiteinden, waaraan zich een of ander zwaar
voorwerp bevindt, achter in den stal komen te hangen.

Bij zoo goed als alle stallen vindt men een mestbewaar-
plaats. Bij het maken hiervan wordt er te weinig op gelet,
dat zon en water niet kunnen binnendringen.

-ocr page 48-

— se-
in het zetten van mijten van stroo en andere gedroogde
producten, is de Madoerees voldoende bedreven. Ze worden
op behoorlijken afstand boven den grond gemaakt en zijn van
een afdak voorzien. Het veevoer wordt ook wel op een zoldertje

boven den stal bewaard.

Aan eiken stal bevindt zich een alarmblok, waarop bij
brand, doch vooral bij veediefstal, een bepaald signaal ge-
slagen wordt om de omwonenden van het onheil op de hoogte

te brengen en hun hulp in te roepen.

Heel dikwijls ziet men in de buurt der runderstallen
een vuurtje, dat geweldig rookt\'en dat dient voor het ver-
drijven van muskieten en andere insecten. Het wordt ge-
stookt van afval of vuil, in enkele gevallen ongelukkigerwijze
ook wel van drogen mest. Dat door die vmirtjes dikwijls
ongelukken gebeuren, ligt m. i. voor de hand.

VOEDING. Het hoofdvoedsel van het Madoereesche
rund is gras. In den natten moesson is dit in voldoetide
hoeveelheid aanwezig, al moet ook dan reeds veel moeite ge-
daan worden het langs wegen, galangans en op andere plekken
te verzamelen.

Verreweg het meest voorkomende gras is cynodon dacty-
lon, terwijl ook het panicum maximum en panicum muticum
hier en daar worden aangetroffen.

Het hooien is den Madoerees onbekend. Trouwens het
gras komt zoo verspreid voor, dat het hooien daarom reeds
moeilijkheden zou opleveren. Bovendien is de\'hoeveelheid be-
schikbaar gras niet zoo groot, dat tot conservccring crvaii
zou kunnen worden overgegaan.

Naast gras worden maisbladeren cn stengels, katjang-
loof, kratokbladeren, cassavebladeren en een enkele maul
sorghumstengels als groenvoer toegediend. Toerie (sesbania
grandiflora) komt op Madoera weinig voor, niettegenstaande
de herhaalde pogingen de bevolking tot aanplant ervan te
bewegen. Ook van andere voedergewassen zijn zoowel door

-ocr page 49-

besluui sambtenaren als door den landbouwvoorlichtingsdienst
in verschillende streken proefvelden aangelegd. Jammer ge-
noeg hebben deze demonstraties weinig nut gesticht. Voorts
worden, vooral in tijden van voedergebrek, de bladeren van
de katjang idjoe (phaseolus radiatus), die van dadap i\'ery-
thrina), lamtoro (leucena glauca), waroe (hibiscus tiliaceus),
nangka (artocarpus integrifolia) en mangga (magnifera indica)
gevoerd.

De jonge bladeren en takjes van de bamboe, bij voorkeur
de bamboe doeri, worden veelvuldig als veevoer gebruikt. Men
staat er aanvankelijk verbaasd van, dat runderen de vrij groote,
scherpe doornen, zonder nadeel verorberen.

V/at betreft de gedoomde cactus, opuntia coccinellifera,
die op Madoera veelvuldig voorkomt, hiermee zijn door Fischer
voederproeven genomen. Het is hem niet gelukt de raquettes,
waarvan de harde dorens waren afgebrand, vrijwillig te doen
cieu.

De doornlooze cactus, nopalea coccinellifera komt op
Madoera sporadisch voor. Door mij genomen proeven hehben
uitgewezen, dat ze door runderen slechts met tegenzin wor-
den genuttigd.

Bevatten de volwassen en de jonge stengelleden van
nopalea onderscheidenlijk 0,77 en 0,49 0/0 ruw eiwit, het gehalte
hieraan is bij opuntia belangrijk hooger en bedraagt 7,93 0/0.

De nopalea coccinellifera groeit op Madoera zoo lang-
zaam, dar ze ook daarom uit een oogpunt van veevoeding
slechts van geringe beteekenis is.

In den Oostmoesson gaat het voeden van den rundvee-
stapel met dc grootste moeilijkheden gepaard. Klachten om-
trent vocderschaarschte worden dan herhaaldelijk gehoord.
Vooral wanneer een paar minder straffe droge moessons door
een strengeren worden gevolgd, wat den veehouders on-
middelijk aanleiding is geweest minder voer op tc schuren,
zijn de berichten omtrent voedselnood niet van den lucht.

-ocr page 50-

In den drogen moesson zet de bevolking haar pogingen,
nog wat gras te bemachtigen, onvermoeid voort.
Dat dit veel
arbeid vereischt, zal
geen" betoog\'behoeven, evenmin, dat de
kwaliteit van het dan gevonden gras alles te wenschen over-
laat. (3m het van stof en aarde te ontdoen, laat de Madoerees
nimmer na het gras te wasschen, tenminste wanneer hij daartoe

over water kan beschikken.

Het hoofdvoedsel in den Oostmoesson bestaat nit de
opgeschuurde producten als gedroogde maisstengels en blaren,
katjangloof en de scheedevormige omwinsels der maïskolven.
Padistroo wordt op Madoera weinig gewonnen. Het meest
nog in de buurt van Kamal (afdeeling Bangkalan), waar het
als voer voor het slachtvee op de booten ter reede van Soera-
baja wordt verkocht.

Ook de bovengenoemde boombladeren zijn in den Oost-
moesson wel voorhanden. Is de voorraad hiervan echter ook
uitgeput, dan kan men zeggen, dat bijna alles van plantaardi-
gen oorsprong tot veevoer moet dienen. Ook dan wordt
alang alang, die op Madoera weinig voorkomt, gevoederd.

Krachtvoer in den vorm van meel, koeken, knolgewas-
sen e. d. zijn den Madoereeschen rundveestapel onbekend.

Het toèdienen van een weinig keukenzout, vooral over
droog voer, kon ik herhaaldelijk waarnemen.

De runderen op Madoera verkeeren in den regentijd
zonder uitzondering in goeden voedingstoestand. In den Oost-
moesson laat hij, vooral wat de koeien betreft, nogal te
v/enschen over. Toch heb ik er mij steeds over verwonderd,
dat het den Madoerees met dé geringe middelen, welke hem
ten dien.ste staan, gelukt, zijn dieren in betrekkelijk voldoende
conditie te houden.

Tusschen de verschillende streken van Madoera be-
staat nog een groot onderscheid in de veeverzorging. In de
afde^ïing Bangkalan is zij minder goed dan in de afdeeling
Soemenep, die cr, wat betreft veevoer, slechter voorstaat

-ocr page 51-

-

dan hel eerstgenoemde gebied. De meest voortreffelijke vee-
verzorging vindt men op hét eiland Poeteran, ook v/el ge-
naamd Telanggoe, behoorende tot de afdeeling Soemenep.
Wat Schoorel .omtrent dit eiland en de veehouderij daar mee-
deelt, kan ik volkomen onderschrijven.

VERPLEGING. Het van tijd tot tijd toedienen van
bepaalde middelen, de zoogenaamde „djamoes" aan runderen
is volgens den Madoerees beslist noodzakelijk. Niet zoozeer
aJs curalivum, dan wel als preventief middel worden zij ver-
strekt. Aan kalveren om goed tc groeien, aan koeien om
den veldarbeid vol te houden, aan kerapanstieren om snel te
kunnen loopen.

Hoewel de samenstelling van het middel zeer verschil-
lend is, is een laxans toch steeds het hoofdbestanddeel ervan.
Verder treft men in djamoes aan: uien, eieren, inlandsche
suiker, zom, tamarinde, kalk, urine, e. d.

Doordat het ingeven van het praeparaat heel dikwijls
onoordeelkundig plaats heeft, komen slikpneumoniën veelvul-
dig voor. Dat plantenrestes, urine e. d. in de trachea cn
bronchiën worden gevonden, is geen zeldzaamheid.

De huidverplegiiig laat bij het Madoereesche rund wei-
nig Ie wenschen over. Vooral in sommige streken van de
afdeeling Soemenep wordt daaraan veel zorg besteed; het is
een lust de glanzende, goed gepoetste dieren te zien. Behalve
Kangean, steken de eilanden Gili Genteng en Gili Radja
ongunstig af wat huidverzorging betreft.

Het reinigen der huid geschiedt met de hand, met een
vochtigen of drogen doek of met bladeren; somtijds wordt
van een soort roskam, bestaande uit de bast van de kokos-
noot, gebruik gemaakt.

De runderen worden geregeld gebaad, tenminste wan-
neer daartoe gelegenheid bestaat, wat in den Oostmoesson
lang niet altijd het geval is. Huidparasieten ziet men bij
runderen op het eiland Madoera dan ook hoogst relden.

-ocr page 52-

De waardevolle dieren worden dagelijks enkele uren
buiten vastgebonden tusschen twee hoornen of palen, zoo-
danig, dat zij met de voorbeenen op een paar steenen staan
en het hoofd hoog moet worden gehouden. Hierdoor wordt
een sterke ontwikkeling van de voorhand, in het bijzonder

van hals en bult, verkregen.

De dieren zijn zoodanig aan deze houding gewoon, dat
zij ook zonder ertoe gedwongen te worden, indien mogelijk
met de voorbeenen hooger gaan staan en dan eerst recht op

hun gemak schijnen.

Het masseeren van de ledematen en de lichaamsspieren

wordt bij dc kerapanstieren dagelijks, bij de overige runderen
minder geregeld toegepast. Deze massage is niet .zoozeer wrijven

dan wel knijpen der pezen en spieren.

De horens worden veelvuldig besneden en gepolijst. Is
de horenvoim niet de gewenschtc, dan tracht men door het
aanbrengen van spantouwen tusschen de horens hierin ver-
betering te brengen. Het kleuren der horens, meestal wit,
geel of violet, is een veel voorkomend verschijnsel.

Het bekappen der klauwen is den Madoerees niet geheel
vreemd. Meestal bepaalt het zich tot het verwijderen van
te lange toonen, terwijl aan de zool weinig of geen aandacht
wcirdt geschonken.

De runderen op Madoera zijn nimmer beslagen. Wel
ziet men bij trekdieren het gebruik van sandalen, vervaar-
digd uit leer, oude zakken of autobanden. De sandalen wor-
den met riempjes of touwtjes aan de klauwen bevestigd.
.Somtijds beschermen zij den geheelen voet. in andere geval-
len zijn ze alleen onder den binnen- of alleen onder den
buitenklauw aangebracht.

Het bijknippen van de staartpluim behoort tot het toilet
van het Madoereesche rund. Dit geschiedt met een vlijmscherp
sikkeltje.

Op de veemarkten van Madoera treft men algemeen
menschen aan. dio er hun beroep van maken de runderhorens

-ocr page 53-

te bewerken en dc andere onderdeelen van liet toilet te ver-
zorgen.

De Madoerees is een echte „tentoonstellingsman". In
het presenteeren van runderen, het verbergen van de min-
der gewenschte eigenschappen en het laten uitkomen van
de deugden der dieren, is hij buitengewoon bedreven.

GEBRUIK. Het Madoereesche rund wordt gefokt voor
landbouwwerk, transportdiensten, de slacht en den uitvoer.

LAKDBOUWWERK. Het landbouwwerk geschiedt
op Madoera bijna uitsluitend met runderen. Voor den ploeg
worden zij spansgewijze gebruikt en wel als regel koeien; de
dieren trekken hierbij aan een juk. Bij het bewerken der
gronden is het gewoonte, dat de buren elkaar helpen; zoo
ziel men op een betrekkelijk kleinen akker een groot aantal
spannen ploegvee.

Van zoo\'n gelegenheid wordt wel gébruik gemaakt de
ploegdieren te beoordeelen op hun bouw en vergelijkingen
te maken tusschen de wijze van trekken, de houding van
hoofd en rug, enz. Als beoordeelaars treden in den regel
een paar oude landbouwers op. Een dergelijk .concours gaat
meestal gepaard met het verstrekken van versnaperingen door
den eigenaar van den grond.

De Madoereesche ploeg bestaat geheel uit hout en is
van zeer lichte constructie. Pogingen om een lichte ijzeren
ploeg, v/aarmce dieper zou kunnen worden gewerkt, te im-
pcrteeren, hebben schipbreuk geleden.

Het eggen heeft eveneens met koeien plaats, die in
span voor de geheel houten egge loopen. De Madoereesche
egge is feitelijk een groote hark. Ook hierbij trekken de
dieren aan een juk. De verbinding tusschen juk cn egge
wordt gevormd door een boom, waarop dc bestuurder plaats
neemt.

Voor het wieden der mais worden eveneens runderen
gebruikt. Dit geschiedt met een kleine ploeg, die de be-

-ocr page 54-

stuurder i-nct groote behendigheid tusschen de malsplantcn
weet heen te sturen. De runderen, die hierbij de bespanning
vormen, zijn voorzien van een muilkorf om beschadiging van
het gewas te voorkomen.

Dat kalveren voor ploegdiensten gebruikt worden, is
geen zeldzaamheid. Dat zoo\'n dier daardoor ernstig in zijn
groei benadeeld wordt, behoeft zeker geen betoog. Ik zou
er dan ook voor zijn om het gebruik van dieren, nog niet
in het bezit van twee breede tanden, te verbieden

Op het gebruik van stalmest werd reeds gewezen.

TRANSPORTDIENSTEN. Werden vroeger voor het
trekken der karren uitsluitend stieren en ossen gebezigd, de
laatste jaren is het gebruik van koeien voor transportdiensten
belangrijk toegenomen.

De gebruikte karren „tjikar sapi" zijn halve hui/en op
twee zeer groote wielen. Die in de afdeeling Bangkalan zijn
kleiner en, in tegenstelling met elders, meestal niet van e.en
dak voorzien. De groote karren worden met twee, de klcme
met 6(?n rund bespannen. In beide gevallen wordt aan een
juk getrokken. De leidsels worden aan het neu.stouw be-
vestigd.

Somtijds zijn de karren van mooi houtsnijwerk voorzien.
De trekdieren dragen gewoonlijk een bel of een halsband met
bellen. Ook bij andere runderen treft men dikwijls fraaie
koperen bellen of houten klokjes om den hals aan.

De karren dienen voor het vervoer van goederen (voor
het personenverkeer wordt uitsluitend van paarden als trek-
kracht gebruik gemaakt). Een voornaam artikel, dat met de
runderkarren vervoerd wordt, is het zout, dat van de fabrieken
naar de debietplaatsen op Madoera wordt gebracht.

Eigenaaidig is het, dat de trekrunderen hoofdzakelijk in
bepaalde desa\'s worden aangetroffen. Zoo leeft in enkele
desa\'s om de hoofdplaats Pamekasan de bevolking voor een
goed deel van het verrichten van transportdiensten, waartoe

-ocr page 55-

zij liet heele eiland bereist, doch ten slotte \'weer in haar woon-
plaats terugkeert.

De voor het transport gebruikte koeien zijn voor de
voortteling verloren.

SLACHT. Schreef Leon destijds „in de slachtbanken
op Madoera zelf wordt nooif een stiertje geslacht;
integendeel komen daar alleen die oude koeien terecht, die
meestal uitgejongd en voor den landbouw niet meer bruik-
baar zijn", in dezen toestand is se.dert een belangrijke wijzi-
ging ontstaan, al komen thans ook nog weinig werkelijk „slacht-
rijpe" runderen ter slachtbank. Aan de hand van de ver-
bodsbepalingen op het slachten van nog voor de voortteling
geschikte vrouwelijke runderen cn buffels, voorkomende in
de ordonnantie van 4 Augustus 1905 (staatsblad 41Ó), waar-
van strenge toepassing in 1909 hoogst urgent werd geacht,
hetgeen m. i. voor de veronderstelling pleit, dat de toestand
enkele jaren tevoren wel niet zoo rooskleurig zal zijn geweest,
als Leon voorstelt, is n. 1. bereikt, dat thans voor het grootste
gedeelte stieren worden geslacht. Schijnbaar is dus een zuivere
toestand ingetreden. Ik zeg „schijnbaar", want men moet
vooral niet "gelooven, dat de slacht van koeien, welke uil een
fokoogpunt nog waarde hebben, toch niet plaats heeft. Daar-
voor tiert de clandestiene slacht in de residentie Madoera
te welig, wellicht weliger dan waar ook. Om aan te toonen
hoezeer dc veestapel van het clandestiene slachten te lijden
heeft, kan di<;nen, dat in 1918, alleen van de uitvoerplaats
Kamal, rond 70000 runderhuiden werden uitgevoerd, terwijl
het aantal dieren, waarvoor slachtbelasting wordt betaald, jaar-
lijks rond 20000 bedraagt. Bewezen is, dat het meerendeel
der clandestiene huiden van koeien afkomstig is. Ik aarzel
dan ook niet de clandestiene slacht het grootste kwaad te
noemen, dal Madoera\'s veestapel l)edreigt. Nu is het veilig
aan tc nemen, dat de buitengewoon hooge huidenprijzen der
laatste jaren een ongunstigen invloed op de clandestiene slacht

-ocr page 56-

bebben gehad; m. i. mag venvacht worden, dat deze in meer
normale tijden zal dalen.

De toeslemming tot het slachten van vrouwelijke dieren
werd oorspronkelijk gegeven door de onderdistrictshoofden,
later door de mantri\'s van den burgerlijken veeartsenijkundigen
dienst. Ten bewijze, dat een vrouwelijk rund mag worden ge-
slacht, wordt het van een oorknip voorzien, terwijl gelijk-
tijdig een vergunningsbewijs wordt afgegeven. Gebleken is,
dat oorknippen op groote schaal worden nagemaakt.

Het aanbrengen van het huidbrandmerk, „slb" bij slacht-
dieren, zooals dit elders geschiedt, is op Madoera nooit toe-
gepast.

Kan vóór i Januari 1911 moeilijk van contnMe op dc
slacht worden gesproken, al werd ook door den gouvernements
veearts toezicht gehouden op de dieren, welke op dc geweste-
lijke hoofdplaats werden geslacht, nà genoemden datiun is
hierin verbetering gekomen.

Bij een in 1910 tot stand gekomen verordening van den
Geweslelijkcn Raad van Madoera werd de keuring van vee
en vleesch geregeld. Op dc gewcsteUjke hoofdplaats Pame-
kasan en op de afdeelingshoofdplaatsen Sampang en Soemenep
werden eenvoudige slachthuizen opgericht; het te Bangkalan
bestaande slachthuis (opgericht ingevolge het slachtreglement
van 30 December 1898) werd verbeterd en onder contrôle
gesteld. Genoemde verordening is enkele malen gewijzigd cn
m T912 en 1919 door een nieuwe vervancren.\' De hoofdbepa-
liiigen van dc tegenwoordige verordening volgen hieronder:

Binnen een rayon van drie paal om een plaats, waar zich
een slacnthui? bevindt, moet het slachten aan het abattoir
plaats hebben. De Gewestelijke Raad kan de diersoorten
aanwijzen, waarvoor dit voorschrift geldt. Tevens bepaalt liij
waar slachthuizen zullen worden opgericht.

Aan de slachthuizen heeft zoowel keuring der slacht-
dieren als van het daarvan afkomstige vleesch plaats. Een cn

-ocr page 57-

ander geschiedt door daartoe opgeleide keurmeesters, onder
leiding en \'toezicht van den betrokken gouvernements veearts.

Elders geschiedt alleen „levende keuring". De inland-
sche bestuui sambtenaren, tevens debitanten der slachtbriefjes,
zijnde de kv.itantie voor betaalde slachtbelasting, fungeeren
hier als keurmeester.

Noodslachtmg binnen het rayon van een slachthuis valt
onder de bemoeienis van den betrokken keurmeester. Daar-
buiten hebben de onderdistrictshoofden, in vereeniging met
de mantri\'s van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst
tot taak de noodslachtingen te onderzoeken en vooral na te
gaan of aanleiding tot noodslachting bestond. HeL ])rovoceercn
van noodslachting komt nl. veelvuldig voor, evenzoo het slach
ten van volkomen normale dieren, onder opgave, dat gevaar
voor ster\\en bestond.

\'Icn bewijze, dat een slachtdier gezond is bevonden,
wordt het voorzien van een brandmerk op dc huid. Dit merk
is uiteraard tevens het bewijs, dat de slachtbelasting voldaan
is. Het namaken dier brandmerken komt in uitgebreide mate
voor. Vooral door toedoen van de Europeesche huidenhan-
delaren is een groot aantal valsche brandijzers in omloop
geraakt.

Daarom werd destijds door mij voorgesteld het systeem
van plombeerloodjes, bij de accijnzen in Nederland in gebruik,
in te voeren. Hiertegen werd aangevoerd, dat de Madoerees
bij het drogen der huid, den staart afsnijdt, waardoor dc con-
trók geheel en al zou zijn verdwenen.

Het aanbrengen van een plombe aan dc huid na het
slachten door het betrokken onderdistrictshoofd, werd tc be-
zwarend geacht, omdat men den eigenaar hierdoor zou nood-
zaken den soms zeer grooten afstand naar de woning van
dien bestuursambtenaar tweemaal af te leggen, dc eerste m.ial
voor dc keuring vnn het dier en de betaling der ylachtbc-
lasting, de tweede maal voor hel halen der plombe.

-ocr page 58-

Ten slotte is men ertoe overgegaan om naast het brand-
merk, plombecrloodjes te verstrekken, welke na het slachten
door den eigenaar met een touwtje aan de huid moesten worden
bevestigd. De loodjes werden bij uitvoer der huiden inge-
nomen. Ook deze plombes zijn op groote schaal nagemaakt.
Hierdoor waardeloos geworden, is de verstrekking ervan ge-
staakt.

Aan de slachthuizen moet geslacht worden tusschen
3 en 6 uur namiddags. Het vleesch blijft gedurende den nacht
m het slachthuis en kan daaruit eerst den volgenden morgen
om ó uur naar de markten worden gebracht. Hierdoor wordt
verkregen, dat het vleesch behoorlijk besterft niet alleen, doch
dat ook
zr.ovcel mogelijk aan de eischen der zindelijkheid wordt
tegemoet gekomen. Het vervoeren van het vleesch naar en
het bewaren in vuile krotten worden
zoodoende uitgeschakeld.

De slachttechniek beheerscht de Madoerees slechts on-
volkomen"; het slachten buiten de abattoirs geschiedt onbe-
schrijflijk vuil. Zal het daarom aanbeveling verdienen dit
bedrijf op bepaalde plaatsen in slachthuizen te concentreeren,
bij mij bestaat de vrees, dat door den slagers meer moeilijk-
heden in den weg te leggen, de clandestiene slacht nog zal
toenemen. Iéts anders zou het zijn, wanneer men eenigszins
staat kon maken op de betrouwbaarheid en activiteit van het
def-abestuur en de.desapolitic.

Dat het gebruik van rundvleesch op Madoera niet ge-
ring is, blijkt uit bovengenoemde cijfers. Het verhaal, dat
de inlander weinig vleesch consumeert, is dan ook een sprookje.
Was hij kapitaalkrachtiger, zoo zou het vleeschverbruik stellig
nog hooger zijn. De vleeschprijzen zijn op Madoera anders .
buitengewoon laag. Zoo wordt op Pamekasan voor goed rund-
vkvsch ongeveer 45 cent per kattie (6 ons) betaald. (Decem-
ber 1919.) De prijzen, die de laatste jaren sterk gestegen zijn,
zijn in desa natuurlijk veel lager, vooral wanneer het vleesch
betreft, afkomstig van clandestiene slacht of van diefstal,

-ocr page 59-

LEP.R LOOIERIJEN. Alleen kleine leerlooierijen, door
inlanders gedreven, komen op Madoera voor. Het daar ver-
kregen leer is van inferieure kwaliteit.

Het grootste gedeelte der huiden wordt, na ontdaan te
zijn van huidspieren en bindweefsel, gedroogd. Dit geschiedt
door de huiden op groote rekken te spannen en in de zon te
plaatsen.

Het beroep van huidendroger wordt uitgeoefend door
personen, die dit bedrijf voor eigen rekening drijven of door
menschen, die als makelaar van Europeesche huidenhandelaren
opnedcn. Eerstgenoemden verkoopen hun product aan den
Europeescher groothandel.

Een klein gedeelte der runderhuiden wordt in Indië
gtboid, waar de grootste leerlooierijen te Soerabaja worden
aangetrorfen. Verreweg het grootste deel wordt in gedroogden
staat naar Amerika en Europa verscheept.

UITVOER. De uitvoer van runderen van Madoera is
:\',eer belangrijk en is dit blijkbaar sinds geruimen tijd geweest.
Tenminste in 1S49 schrijft Bleekcr reeds „Wat de tanmie
dieren betreft, de Maduresche koeijen zijn op Oost-Jiva bc-
roemd. De Madurezen geven zich veel met veeteelt af en
voeren jaarlijks een aanmerkelijk aantal koeijen naar Java
uit." Ook latere schrijvers hebben niet nagelaten, de belang-
rijkheid van den veeuitvoer uit het gewest Madoera in het
licht te stellen.

Kon Leon nog schrijven „ook heeft nooit uitvoer van
koeien plaats — de Madoerees is" in de stellige meening, dat
uil voer van koeien verboden is — waarschijnlijk omdat dc
slachters op Java niet anders dan stieren slachten willen", de
laatste jaren is de uitvoer van koeien niet onaanzienlijk. Vol-
gens het verslag van den burgerlijken veeartsenijkundigen
dienst bedroeg deze 1912 22714 stuks. In volgende jaren
\'.vas de koeicnuitvoer nu eens kleiner, dan weer grooter. Hij
bleef echter bestaan. Vooral in 1919 verlieten zeer ^•eel koeien
het gewest.

-ocr page 60-

Warcu de uitgevoerde koeien alle dieren, welke uit een
fokoogpunt waardeloos zijn, zoo zou men met dien uitvoer
vrede kunnen hebben. Waar echter vele jonge exemplaren
en goed gebouwde dieren aan de\'fokkerij op Madoera worden
onttrokken, bestaan m. i. tegen den vrijen koeienuitvoer wel

deeelijk bedenkingen.

Dat niet de slechtste vrouwelijke exemplaren voor uit-

vorr A.orden bestemd, ligt m. i. voor de hand. De aan het
transport verbonden kosten toch zijn betrekkelijk hoog. Uiter-
aard doen zij zich het sterkst, wellicht tc sterk voelen,
wanneer de uitgevoerde dieren slechts een geringe waarde
vertegenwoordigen. Bovendien is het dc vraag of voor dc
allerslechtste vrouwelijke runderen op Java een afzetgebied

zal zijn tc vinden.

Het aantal koeien, dat zelfs bij den grootsten uitvoer,

aan Madoera is onttrokken, wordt door mij niet tc hoog ge-
acht. Mijne bezwaren gelden alleen het feit, dat niet de zeker-
heid bestaat, dat uitsluitend koeien, welke Madoera kan missen,

uit die residentie verdwijnen.

Uit eigen waarneming is mij voorts bekend, dat dc
Slieren de laatste jaren op jongeren leeftijd worden uitgevoerd
dan voorheen.. Zag men bijv. in 1910 bij den uitvoer op Kamal,
Madoera\'s
voornaamste uitvocrplaats, uitsluitend volwassen of
bijna volwassen stieren, dc laatste jaren was het geen zeld-
za:.mheid, dat daar dieren met 2 en 4 breede tanden, ja zdfs
nog jonger, werden aangetroffen. Hetzelfde ver.schijnsel nam
ik in nog sterker mate waar aan dc havenplaats Marengan,
waar vroeger uitsluitend volgroeide stieren, den laatsten tijd
meest
stieikalveren beneden het jaar, werden uitgevoerd.

Dc oorzaken van den verhoogden koeienuitvoer zijn m. i.
de volgende:

a. De vraag naar rundvee stijgt voortdurend; het stieren-
materiaal kan niet meer voldoende in de behoefte voorzien.

b. De suikerfabrieken met haar railbaantransport kunnen
met koeien als trekkracht volstaan. .......

-ocr page 61-

c. Het toezicht op de slacht van vrouwelijke dieren kan,
door de aanwezigheid van voldoende veeartsenijkundig hulp-
personeel, in de residentie Madoera strenger worden door-
gevoerd dan elders.

d. De verslechterde oecononiische toestand van de be-
volking :n de laatste jaren, welke echter alleen voor de aller-
l.uuste jaren geldt.

Dat dc stieren op jeudiger leeftijd het gewest verlaten,
vindt zijn hoofdoorzaak, behalve in de reeds genoemde ver-
hoogde vraag fcn den verslechterden oeconomischen toestand,
in den wensch van de bevolking haar dieren aan de castratie
te onttrekken. Dat deze reeds enkele jaren is stopgezet, is
blijkbaar niet algemeen tot de veehouders doorgedrongen.

Tegen den uitvoer van kalveren bestaan naar mijne mee-
ning ernstige bezwaren, zoowel uit een oeconomisch als uit
een zoötechnisch oogpunt.

Voor een bepaald gebied toch is het zaak dc opbrengsten
uit den veestapel zoo hoog mogelijk op te voeren cn dit ge-
beurt m. i., wat lictreft Madoera, niet, wanneer de producten
der fokkerij reeds als kalf die residentie verlaten. De op-
brengst van kalveren toch is al zeer gering. Toch mag bij
het beoordeelen van deze aangelegenheid niet uit het oog
worden verloren, dat de beschikbare hoeveelheid voed-
sel hierbij van invloed is. Deze is, vooral irt een land als
Madoera, gebonden aan bepaalde grenzen, welke onmogelijk
overschreden kunnen worden.

Door het verdwijnen der stierkalveren op jeugdigen
leeftijd, wordt hel onmogelijk gemaakt die dieren aan selectie
tc onderwerpen. Rijp en groen wordt zoodoende aan dc
fokkerij onttrokken, wat uiteraard bedenkelijk is.

Dc veeuitvoer was vóór i Januari 1913 niet aan be-
paalde plaatsen gebonden. Toch had hij op bepaalde dagen,
vanuit bepaalde havens, plaats. Dat dit zoo geschiedde, lijkt
mij verklaaibaar Het vcevcrvoer toch is, evenals elk ander

-ocr page 62-

bedrijf, uiteraard van verschillende factoren afhankelijk, als
daar zijn de geschiktheid van de havenplaats met betrekking
tot veeladen, haar ligging ten opzichte van de veemarkten,
de dagen, waarop die markten worden gehouden, de woon-
plaats van den bestuursambtenaar, belast met de afgifte der

veepassen, e. d.

Bij staatsblad 1912 No. 434 werden echter de plaatsen
vastgesteld, waar vee over zee mag worden uitgevoerd. Deze
zijn: Tlagabiroe, Kamal, Kalibesar, Madegan, Branta, Boen-
der, I\'rendoean, Marengan, Amboenten, Kangean, Sapeken,
Goa Goa, Sapoedi, Djoenkat, Tlangoe, Gili Genteng cn Gili
Radja. Enkele plaatsen, waar vóór 1913 ook veeuitvoer plaats
had, vindt men niet onder de genoemde namen. Haar te
handhaven als uitvoerhaven werd overbodig geacht.

Ook thans nog geschiedt de uitvoer op bepaalde dagen,
zonder dat echter hieromtrent eenige voorschriften bestaan.

Het aangeven van de plaatsen, waar veeuitvoer mag
geschieden, was noodzakelijk ingevolge het J^epaalde in de
ordonnantie in staatsblad 1912 No. 432, waarbij o. a. controle
op het vervoer van vee over zee werd voorgeschreven.

De uitvoerhavens Kamal en Boender staan onder toe-
zicht van een veeartsenijkundigen deskundige. Aan de overige
plaatsen worden de uitvoerverklaringen afgegeven door gezag-
voerende inlandsche bestuursambtenaren, behalve in die ge-
vallen, ;dat aan de plaats van bestemming bij invoer een vee-
artsenijkundige verklaring vvordt vereischt. _

Kamal is verreweg de voornaamste uitvoerplaats. V^an
hier geschiedt voor een groot gedeelte de veevoorziening van
Soerabaja. Ook de schepen ter reede van Soerabaja ont-
vangen van Kamal hun slachtvee.

De overige uitvoerplaatsen verschepen grootendeels
naar Java, behalve Tlagabiroe aan de Noordkust, dat hoofd-
zakelijk skchtve\'e aan Bornéo en Biliton levert.

In 1911 is te Kamal vamvege den Gewestelijken Raad
van Madoera een veelaadbrug opgericht, waardoor het laden

-ocr page 63-

— Si-
en lossen van vee daar zeer is vergemakkelijkt, In 1919 was
Ie Kaliangel een lospier voor vee in wording.

Fokvee is in den loop der jaren door Madoera aan
bijna all : deelen van den Indischen Archipel afgestaan. V^oor
zoover betreft Java, noem ik de residenties Preanger-Regent-
schappen, Kediri, Pasoeroean, Madioen, Besoeki en Peka-
longan, van de buitengewesten: Palembang, Soemba, Soem-
bawa, Flores, de Lampongsche Districten en Ternate.

Als historische bijzonderheid kan nog vermeld worden,
dat bij staatsblad 1849 No. 54 de heffing van een uitvoer-
recht, groot f. 1.50 per volwassen rund en f. i.— voor een
kalf, werd ingesteld. Deze regeling is bij staatsblad 1898
No. 348, met ingang van i Januari 1899, afgeschaft. Het
recht om genoemd bedrag bij uitvoer te vorderen, werd ver-
pacht. Naar verluidt, moet deze instelling tot ernstige vexa-
tiën aanleiding hebben gegeven.

. De laatste jaren is het opnieuw invoeren van een uit-
voerrecht enkele malen overwogen in verband met de hooge
uitgaven, welke de maatregelen tot verbetering van den rund-
veestapel met zich brengen.

INVOER. De invoer van runderen in dc residentie
Madoera is van zeer weinig betcekenis. Zoo werden in 1917
slechts 4 runderen ingevoerd. Voor 1918 vermeldt het jaar-
boek van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Han-
del een betrekkelijk groolen invoer. Deze cijfers zijn echter
foutief. De fout is waarschijnlijk gemaakt door den mvoer
te Kalianget van dieren, afkomstig van Sapoedie of ICangean,
ten onrechte te beschouwen als\'aanvoer van builen het gewest,
in plaats van als veevervoer biimen de residcnlie Madoera.

De enkele runderen, die wel op Madoera worden binnen-
gebracht, zijn dieren van Australisch of gekruist ras, die be-
stemd zijn voor de melkerijen, welke op de hoofdplaatsen
worden gevonden.

Vóór I Januari 1913 was de invoer van runderen in de
residentie Madoera verboden, (staatsbladen 1897 No. 120 en

-ocr page 64-

igoo No. 194) van welk verbod de Gouverneur-Generaal dispen-
satie kon verleenen. Genoemde verbodsbepaling was in het
leven geroepen om den veestapel tegen besmettelijke ziekten
te vrijwaren.

Na genoemden datum is de invoer geheel vrij, met dien
verstande, dat hij aan bepaalde havens moet plaats hebben.
Zoo is bij staatsblad 1912 No. 434 Kamal aangewezen als
de plaats, waar veeinvoer uit het buitenland mag geschieden,
terwijl aan genoemde havenpliats, evenals te Boender, Ka-
lianget cn Sapocdi invoer van vee van binnen Nederlandsch-
Indië is
toegestaan. Bij staatsblad 1913 No. 599 fs Kangean
bovendien voor den invoer van vee van binnen Nederlandsch-
Indië opengesteld.

Dat nog betrekkelijk kort geleden Bengaalsch vee op
Madoera is ingevoerd, schijnt zeker te zijn. Behalve, dat onder
dc bevolking overleveringen voorkomen, dat een sultan van
Soemenep runderen uit een ver land liet halen, welke in dc
bosschen van Baratlaoet (afdeeling Soemenep) werden los-
gelaten, vertoonen sommige runderen, vooral in de afdeeling
Soemenep afwijkingen, welke op Bengaalsch bloed wijzen,
als daar zijn grootere hoogte, ondiepere borstkas, lichte meer
grijze kleur,-gebombeerd voorhoofd, grootere, iets afhangende
ooren, wijder kossum cn meer afhangend pracputium.

VOLKSVERMAAK. Behalve om ze te gebruiken of \\c
verhandelen, houdt dc Madoerees runderen voor zijn vermaak.

Het houden van koeien daartoe is vrijwel in onbruik
geraakt Slechts enkele „sapi pegagan" heb ik in dc aifdcc-
ling Soemenep nog gezien. Deze koeien, welke spansgcwijzo.
worden gehouden, moeten in alle opzichten gelijk en gelijk-
vormig zijn. Behalve, dat zij bij feestelijke gelegenheden«wer-
den rondgeleid cn bij het afleggen van bezoeken werden mee-
genomen, werden wel concoursen gehouden, waarbij de dieren
door een fraai versierde poort moesten loopen. Ze liepen daar-
bij spansgewijze aan lange leidsels. Gelet werd op exterieur,

-ocr page 65-

de uniformiteit der dieren, hun optuiging, vooral op het lof-
werk van metaal tusschen de horens aangebracht, hun hou-
ding en gang, zoomede op het nauwkeurig luisteren naar den
wil van den geleider. Een klein trekje aan de leidsels moest
voldoende zijn hen te doen stilstaan, terwijl een enkel woord
hen weei statig moest doen verder stappen. Deze koeien
werden nimmer gebruikt voor de fokkerij. Trouwens haar
voedingstoestand was zoo overdadig, dat zij daardoor modlijk
te bevruchten zullen zijn geweest.

VECHTSTIEREN. Het houden van vechtstieren (sapi
adoewan, sap; lok-tok) komt op Madoera niet meer voor. Het
houden van stierengevechten is daar verboden. Wanneer dit
verbod is uitgc\\aardigd, is mij onbekend. Uit het feit, dat
Leon ze geheel onbesproken laat, meende ik aanvankelijk
te mogen concludeeren, dat ze in 1901 \'reeds waren afgeschaft.
Uit het verslag der mindere welvaartcommissic is mij echter
gebleken, dat ze in 1905 nog bestonden. Aanleiding tot hef
verbieden der stierengevechten moeten de vcelvuldigó vócht-
paitijen, waarmee ze gepaard gingen, zoomede het vermin-
ken der verliezende dieren, zijn geweest. In de residentie
Besoeki worden de stierengevechten nog geregeld gehouden.

Van eigenlijk vechten der stieren is bij dit volksver-
maak geen sprake. Het is uitsluitend een meten van krach-
ten. Nadat twee stieren gelijktijdig bij een tochtige koe zijn
gebracht, waardoor ze elkaar als mededingers hebben leeren
beschouwen, worden ze tegen elkaar geplaatst. Door met dc
\\oorhoofden tegen elkaar te duwen, tracht de een den ander
van de plaats tc dringen. De stier, die den strijd ontwijkt
of terug wordt gedrongen, heeft verloren. Bij de keuze der
dieren, welke voor vechtstier zullen dienen, wordt erop gelet,
dat zij een bepaalden horenstand hcl)ben, opdat verwondingen
niet kunnen voorkomen.

RENSTIEREN. Het grootste volksvermaak voor den
Madoerees zijn dc sticrenrenncn (kerapan, balai)an, op Sa-

-ocr page 66-

poedie tjonklang). Ofschoon de kerapan den Europeaan wel
eenig genot verschaft, vindt deze de rennen al gauw ééntonig.
De Madoerees echter neemt met hart en ziel eraan deel. Nooit
raakt hij uitgekeken, nimmer is het aantal rennen hem te
groot.

Eigenaardig is het, dat het wezen van de kei\'apan dik-
wijls verkeerd wordt beoordeeld. Een race in optima forma
is zij nimmer. Ik zou ze willen noemen een concours bovique,
waarbij flinke, fraai opgetuigde stieren een bepaalden afstand
zoo snel mogelijk in een rechte lijn moeten afleggen. 1\'Iierbij
wordt \'oök op de houding en den regelmatigen galop der
dieren gelet, terwijl het bovendien een vereischte is, dat het
span door een poort of tusschen twee palen, die aan het emde
der baan zijn opgericht, wordt gestuurd. Snelheid is dus
niet de uitsluitende eisch.

Dat de bestuurder bij het passeeren van de poort of
de palen daar oj^gehangen prijzen moet grijpen, komt slechts
in de minderheid der gevallen voor.

De afstand, waarover gerend wordt, wordt veelal te
hoog opgegeven. Deze gaat 150 Meter niet te boven. In
verband met het uithoudingsvermogen der dieren kan de baan
niet langer zijn.

Voor een kerapanterrein wordt bij voorkeur gebruik ge-
maakt van een gelijke, zachte gras- of zandvlakte. Het strand
bijv. is buitengewoon geschikt. In Oost-Java daarentegen heb-
ben de rennen op sawahs, waarop zich een laagje water be-
vindt, plaats.

Het rennen geschiedt met stieren, welke spansgewijze
voor een sleetje worden geplaatst, dat op een juk rust. De
slede bestaat uit twee kromgebogen stukken hout, die met
het juk zijn \\-erbonden. Tusschen deze houten bevindt zich
een plankje, waarop een paaltje, dat dient ter stutting van
een stok, die eveneens aan het juk is bevestigd. Hierop, steunt
de jockey, wiens voeten op het plankje rusten.

-ocr page 67-

Op Ket juk staat een drietal lange, smalle vlaggen,
meestal Avit van kleur. Ook ziet men daar wel helgekleurde
parasols aangebracht. Het juk is verder versierd met hout-
snijwerk als drakekoppen, e. d.

De stieren zijn van gekleurde dekkleeden voorzien. Voor-
al aan de versiering van hoofd en hals wordt veel zorg be-
steed. In de afdeelingen Pamekasan en Soemenep wordt meei
van banden en riemen van leer, waarop bellen, voor de
versiering gebruik gemaakt.

In de afdeeling Bangkalan racen de stieren zonder de
versiering, terwijl daar ook de vlaggen van de jukken wor-
den verwijderd. In de overige afdeelingen blijven de spannen
tijdens het rennen geheel opgetuigd.

Elk span kerapanstieren wordt vergezeld door een groot
aantal belangstellenden, voorzien van vlaggen, fluiten, houten
slaginstrumenten e. d. Het geheel levert een vroolijk, leven-
dig gezicht op.

Gelden het belangrijke races, dan komt de geheele
stoet reeds daags tevoren op het kerapanterrein aan, waar
overnacht wordt. Niet nagelaten wordt maatregelen te treffen
om de geesten gunstig te stemmen.

De spannen rennen als regel twee aan twee. Dat elk
span afzonderlijk loopt, ziet men in de desa nog al eens.
Dit gebeurt voornamelijk om onaangenaamheden te voor-
komen. Bij de officiëele kerapans, waar kwesties en vecht-
partijen niet zoo veelvuldig aan de orde zijn, loopen meer span-
nen tegelijk, waaruit echter niet de conclusie getrokken moet
worden, dat alleen op snelheid wordt gelet.

Aan den start worden de dieren stevig vastgehouden,
voornamelijk door een persoon, die midden voor het span staat.
Bij het sein tot vertrek, dat door een gongslag v/ordt gegeven,
moet hij snel op zijde springen. Dat dit mislukt cn hij over-
reden wordt, komt nogal eens voor, meestal echter zonder
letsel te veroorzaken.

-ocr page 68-

Ofschoon sommige jockeys van leidsels gebruik maken,
geloof ik niet, dat er aan een span rennende stieren veel te
besturen valt. De meeste berijders, van wie sommigen een
zekere reputatie genieten, bepalen zich dan ook lot gillen en
schreeuwen, waarbij dc rug, de staart cn het scrotum der
dieren niet onzacht bewerkt worden. De achter de spannen
aanhollende eigenaren met aanhang verhoogen door hun ge-
luiden niet weinig het algemeene rumoer.

Dat een bestuurder van de slede valt, is geen zeldzaam-
heid. Evenmin, dat aan het einde der baan een groot aan-
tal toeschouwers overreden wordt. Ongelukken komen echter
zelden voor; zoowel mensch als dier brengt het er als regel
goed af.

Het bezitten van een span kerapanstieren is voor een
Madoerees een genot, hiermee een overwinning te behalen een
groote eer. Het meedingen op een kerapan geschiedt meci
om de eer dan wel om de prijzen, die bij rennen van de bc
volking onderling, uit kleinigheden, als zakdoeken, hoofddoeken

e. U. bestaan. Bij dc officiëele kerapans bestond de hoofdprijs
vioeger uit een stier; in latere jaren werden geldprijzen, lot

f. loo toe, verreden.

Voer kerapanstier k.imen alleen flinke, goed gebouwde
dieren m aanmerking, die mcl zorg verpleegd worden. De
Madoerees koestert werkelijk liefde voor zijn renstieren. Na
een overwinning zal hij nimmer nalaten op luidruchtige wijze
zijn dieren te danken en zich zelf gelukkig te prijzen als den
eiger.aar van de overwinn<t3is.

iTen span goede kerapanstieren vertegenwoo;digt een
voor den Madoerees niet geringe waarde van f. 500 h. f. 600.

Vooral stieren afkomstig van het eiland Poeteran, zijn
hoog in prijs. Dc bewoners daar genieten dc reputatie kera-
panstieren gccd tc kunnen opfokken en africhten. Dit laatste
is voor elke kerapan cpnieuw noodig, al blijkt het ook dik-
wijls, dat goed geoefende dieren soms onmiddellijk n.i den

-ocr page 69-

start reeds uitwijken en met geen mogelijkheid meer in de
baan zijn te brengen.

De kerapan staat bovenaan in de afdeeling Soemenep.
In de afdeeling Bangkalan heeft zij veel van haar luister ver-
loren. De bevolking daar is bij verre na niet zoo bedreven
in het kerappen als elders.

Vroeger werden kerapanstieren nooit gebruikt om te
dekken. Het w^aren dus dieren, die, jammer genoeg, niet den
minsten invloed op den veestapel uitoefenden. De meening
van den Madoerees, dat door een kerapanstier als springstier
dienst te laten doen, hij voor de rennen ongeschikt zou
Wör-
den, was hiervan de oorzaak. Gelukkig is deze meening te-
genwoordig geheel gewijzigd Men kan ricggen, dat kera-
panstieren, welke niet aan de fokkerij deelnemen, vrijwel niet
meer werden aangetroffen.

Op het eiland Sapoedie bestaat meer dan elders de af-
keurenswaardige gewoonte om kalfjes van een maand of zes
rcvids voor een licht sleetje te spannen en aan de rennen te
laten deelnemen. Hoe dit zich\' wreekt\'op de ontwikkeling der
dieren, vooral op de achterste ledematen, zal m. i. geen ver-
wondering wekken.

VEEHANDEL. Naar mijne meening kan het als van
zelf sprekend worden geacht, dat op Madoera met zijn groo-
ten veestapel en zijn vlottend veebezit, de veehandel een be-
langrijke rol speelt en \'dat het aantal personen, die daarin hun
bestaan vinden, groot is.

De veehandel geschiedt voornamelijk op de veemarkten,
waarvan een vijf en twintigtal wordt aangetroffen. Ze wor-
den éénmaal \'s weeks gehouden, gewoonlijk in de late mor-
genuren of in den namiddag. Alleen de drukke passar Kepoh
bij
Pamekasan begint bij het aanbreken van den dag en
duurt tot \'s avonds.

De belangrijkheid van de markten loopt zeer uiteen.
Zoo zijn er, waar niet meer dan 200 runderen per marktdag

-ocr page 70-

worden aangevoerd; bij andere is de aanvoer veel hooger;
het is geen zeldzaamheid, dat hij daar op sommige dagen 1200
stuks bedraagt. De voornaamste veemarkten zijn Gapoera
en Robaroe in de afdeeling Soemenep, Kepoh in de afdee-
ling Pamekasan, Sampang en Karangpeang in de afdeeling
Sampang en Kedoengdoeng en Balega in de afdeeling Bang-
kalan.

De aanvoer is zeer verschillend al naar gelang van het
jaargetijde. Vóór en na den ploegtijd vertoont hij een stijging.
Het grootst is hij vlak vóór het einde der Mohamedaansche
vasten.

Op sommige veemarkten wordt alleen groot vee, op
andere ook klein vee verhandeld. In streken, waar schapen
en geiten niet op de veemarkten worden aangebracht, ziet men
ze op de gewone passars tè koop aangeboden. Dat paarden
op een markt werden verhandeld, zag ik nimmer. De mark-
ten in de afdeelingen Bangkalan en Soemenep onderscheiden
zich bovendien van elkander, dat op die in de eerstgenoemde
afdeeling hoofdzakelijk voor uitvoer geschikte .stieren, in liet
Soemenepsche meer kalveren en koeien, te koop worden aan-
geboden. ■ \' . !

Over het\'algemeen worden de meer waardevolle dieren
in de desa verhandeld. Goede fokstieren bijv. kan men zoo
goed als nooit op een markt aankoopen.

Dc veebeweging heeft plaats in de richting van Oost
n.iar Wc;^t en wel längs drie wegen; de Noordkust, de Zuid-
kust en midden over het eiland. Het veeverkeer langs de Zuid-
\'kust is verreweg het belangrijkste, als gevolg van de ligging
ten opzichte van Java. De meeste veemarkten liggen dan ook
aan de Zuidkust, vooral in de afdeeling Bangkalan.

De afstanden, welke met runderen wortien afgelegd,
zijn zeer belangrijk. Zoo komt het voor, dat men dieren,
die \'s Zondags op de markten van Gapoera of I.enteng
worden veniancleld, Dinsdag op Kepoh ziet. Woensdag op

-ocr page 71-

Omben, Donderdag op Sampang, Vrijdag op Balega. Een
blik op de kaart zal doen zien, wat het achtereenvolgens be-
zoeken van die markten zeggen wil.

A\'^eevervoer per tram komt, niettegenstaande de lage
tarieven, betrekkelijk weinig voor. Het betreft uitsluitend
slachtvee, dat via Kamal naar Java wordt uitgevoerd.

De terreinen, waar de veemarkten gehouden worden,
behooren aan de desa of aan particulieren of zijn bij den Ge-
westelijken Raad van Madoera in exploitatie. De niet-geweste-
lijke passars verkeeren in slechten toestand. Daarom is het
toe te juichen, dat de Gewestelijke Raad pogingen aanwendt
alle markten in zijn bezit te krijgen en deze te verbeteren
door te zorgen voor betere afwatering, het aanbrengen van een
behoorlijke omhehimg en het planten van schaduwbbomen.
Voor het gebruikmaken van de markt wordt een vergoeding
geheven. De retributie voor de gewestelijk passars bedraagt
2Vi cent voor een stuk groot vee en i cent voor een schaap
of geit.

Het vee staat op dc markten kris en kras door elkaar.
Het wordt met dc geleidetouwen aan korte paaltjes, die de
geleider in den grond slaat, vastgebonden of door dezen vast-
gehouden.

De veehandel op Madoera geschiedt bijna geheel door
tusschenkomst van makelaars. Zoowel dc koopcrs als dc ver-
koopers bedienen zich op de markt van een Vusschenpersoon,
die zijn diensten, tegen een belooning van f. 0.25 Ji f. 0.50
per dier, aanbiedt. Alleen de veehandelaren fungccrc!i zelf
als makelaar.

De veehandelaren kan men in twee catcgoriën splitsen:
zij, die met eigen kapitaal werken cn zij, die runderen koopen,
doch eerst betalen, nadat verkoop heeft plaats gehad. Dc
laatste categorie, die het sterkst vertegenwoordigd is, beschikt
dus niet over bedrijfskapitaal. Daardoor heeft de veehandel
voor een groot deel op credict plaats.

-ocr page 72-

Dat malversatiën in den veehandel voorkomen, gebeurt
zelden. De desaman heeft dan ook groot vertrouwen in de
veehandelaren. Dagelijks kan men groote kudden vee naar
Java zien brengen, op den koopprijs waarvan in het gunstigste
geval slechts enkele guldens als voorschot zijn verstrekt.

De veehandelaren, die naar Java of de buitengewesten
zaken doen, zijn* niet zelden tevens eigenaar van een prauw
om het vee te vervoeren. In andere gevallen wordt daartoe
een prauw gehuurd. In het beroep van prauwvoerder vinden
velen, vooral aan de Zuidkust, een bestaan; anderen verdienen
dén kost met het geleiden van vee naar de veemarkten en de
uitvoerhavens.

Europcesché handelaren doen tegenwoordig op Madoera
weinig meer in vee. Alleen de schepen op de rcede van
Soerabaja worden door een Europeesche firma van slachtvee
voorzien. Er is echter een tijd geweest, dat de uitvoerhandel
voor een goed deel in handen van Europeanen was, die slacht-
vee naar Atjeh (Atjeh-levcrantic) cn andere buitengewesten
léverden. <

Bij den veehandel is verkoop bij gewicht geheel onbe-
kend. De handelswaarde der dieren wordt geta.xeerd. De
Madoerees is in den handel buitengewoon lang van stof. Het
is een eindeloos loven en bieden. Dat een dag voorbijgaat,
aleer men hot over den prijs eens is, is geen zeldzaamheid.
Tijdens het dingen laat de makelaar niet na de deugden van
het te verhandelen dier op te sommen. Dit gaat niet vervaar-
lijk lawaai gepaard, waarbij het stuk vee onder zweepgeknal
aan een lang touw in het rond wordt gedreven.

.Aangezien het een eerste eisch is, dat de veehouder hot
hem bij verkoop van zijn product toekomende ten volle ont-
vangt en ook om den handel te vereenvoudigen, zal het m. i.
v/enschelijk zijn aandacht te schenken aan de oprichting van
weegbruggen. Al moge het waar zijn, dat het resultaat der
wegingen den cenvoudigcn desaman, vooral in den begimie,

-ocr page 73-

weinig zal zeggen, zoo mag dit m. i. geen reden zijn, niet te
pogen hem minder afhankelijk van makelaars en handelaren
te maken.

Hoe deze aangelegenheid het best tot uitvoering tc
brengen, zal een punt van nadere overweging dienen uit te
maken.

De munten, waarin de veehandel geschiedt, zijn de oko,
de reaal (de Madoerees spreekt meestal van leaar), de rijks-
daalder cn dc gulden. De eerste is een denkbeeldige mujit,
met een waarde van f. 1.25, die men nog veel in de afdeeling
Bangkalan hoort noemen. De reaal besfond vroeger cn ver-
tegenwoordigde een waarde van f. 2.—. In dc afdeeling Soe-
menep wordt de prijs vrijwel uitsluitend in realen aangegeven.

De rundveeprijzen zijn dc laatste jaren sterk gestegen.
Tegenwoordig brengt een volwassen slachtétier gemiddeld
f. 75 h f. 80 op. Voor goede fokstieren, met 2 of 4 brccde
tanden, betaalde ik de laatste jaren f. 95 h f. iio. Dezelfde
dieren kon ik in 1912 nog voor f. 70 j\\f. 80 koopen. Vrouwe-
lijke runderen zijn veel goedkooper. Voor de slechtere koeien
wordt niet meer dan f. 30 ii f. 35 besteed. Een goed exem-
plaar kost f. 50 a f. 60. Kalveren van een halfjaar brengen
f. 8 a f. 12 op. In 1918, toen de oeconomischc toestand op
Madoera nogal te wcnschen overliet, vertegenwoordigden stier-
kalveren een waarde van f. 5 a f. 6.

Wat betreft dc verdiensten uit het opfokken van slacht-
dieren, hieromtrent deelt Leon het volgende mee: „Volgens
dc vele mij ter zake gedane opgaven, bedragen de verdiensten
met het fokken van slachtdieren voor den uitvoer — bijna
alle Madoereezen fokken uitsluitend voor den uitvoer ~ naar
gelang van de streek, waar gefokt wordt, van f. 6\'tot t. 10,
gemiddeld dus f. 8 \'s jaars per rund." Het wil mij voorkomen,
dat dc door Leon opgegeven cijfers voor dien tijd juist waren.
Ook tegenwoordig nog zijn de inkomsten uit het mesten van
stieren voor de slacht gering. Aan dc hand van mijn crvarin-

-ocr page 74-

gen meen ik, dat bedoelde verdiensten tegenwoordig niet meer
dan f. 12 ä f. 15 \'s jaars zullen bedragen.

Evenals elders bestaat ook op Madoera bedrog in den
veehandel. Behalve het bijwerken der horens, waarop reeds
werd gewezen, wordt het breken der melktanden wel toegepast.
Het grootste kwaad, dat bovendien uit een oogpunt van dieren-
bescherming ten sterkste is af té" keuren, is echter het zooge-
naamde „-tjdngtangen", waarbij de dieren tot berstens toe vol
water worden gegoten. Niettegenstaande het gemakkelijk aan
de sterk gespannen pens en het voortdurende urineeren der
dieren te zien is, wordt het veelvuldig toegepast.

Een groote beTemmeruïg voor den veehandel vormden
vroeger de veepassen. Het was een extract uit het desavee-
register en diende als geleidebiljet om desgewenscht de identi-
teit van het dicf vast te stellen, üe voorschriften betreffende
de inrichting en bijhouding der veeregisters zijn het laatst ge-
geven bij het Gouvernements besluit van
20 Augustus 1904
No. 20 (staatsblad No. 334)-

De veepassen zijn ingesteld bij de ordonnantie van
3 Juni 1891 (staatsblad No. 142), zooals die is gewijzigd bij de
ordonnanties van 19 Augustus 1892 (staatsblad No. 181) en
15 December i\'902 (staatsblad No. 449), met als voornaamste
doel de
veedief.«3tallen tegen te gaan. Ook moesten zij dienen
bij de bestrijding van
besmettelijke veeziekten en als controle-
middel op de contracten door karrevoerders met suikerfabrie-
ken aangegaan. Ze werden vereischt bij het vervoer van
runderen of buffels van het eene district naar het andere- Op
hun ondoelmatigheid cn waardeloosheid werd reeds gewezen.
Hiermee in verband cn naar aanleiding van den grooten last
en de vele vexatiën, waartoe de passen aanleiding gaven, kan
het een geluk worden genoemd, dat zij in 1908 (staatsblad
No. 580) voor het veeverkeer binnen het gewest Madoera en
in 1917 (staat.sbJad No. 736) ook bij veevervoer naar buiten,
rijn afgeschaft. _ ______ , . ......... . -

-ocr page 75-

MELKERIJEN. Op de gewestelijke en afdeelings-
lioofdplaatsen worden kleine melkerijen aangetroffen, welke
voorzien in de behoefte aan melk van Europeanen en Chinee-
zen. De Madoerees gebruikt geen melk.

Het vee dier melkerijen bestaat, behalve uit enkele vol-
bloed Australische koeien, grootendeels uit gekruiste dieren.
Dat Madoereesche runderen, niettegenstaande hun zeer ge-
ringe melkopbrengst, daar worden aangetroffen, komt voor.

De inrichting der melkerijen laat, eVenals hun beheer,
veel te wenschen over. De houders ervan, Indo-Europeanen,
Chineezen of Madoereezen hebben van het bedrijf zoo goed
als geen verstand. Behoorlijk melken ziet men nooit. In
plaats van de volle hand te gebruiken en gelijktijdig met beide
handen te melken, wordt slechts één hand gebruikt, waarbij
met duim en w ijsvinger aan een speen wordt getrokken. Onder
het melken moet het kalf af en toe worden toegelaten om
door zijn zuigen cn het stooten tegen den uier het schieten van
de melk te bevorderen.

Dat koeien in de desa worden gemolken, komt zelden
voor. Voor zoover ik weet, gebeurt het alleen in een paar
desa\'s bij Soemenep, waar onder den veestapel nogal ge-
kruiste dieren voorkomen, ontstaan onder invloed van een
aan een Europeaan toebchoorendc naburige melkerij. De in
bedoelde desa\'s gewonnen melk wordt door tusschenkomst
van Chineezen op de afdeelingshoofdplaats Soemenep verkocht.

Dc vraag: „Zou het eiland Madoera niet geschikt zijn
voor hci condensecren, sterilisceren en verpakken van gecon-
denseerde melk ?" wordt door Blink gesteld. Zooals hij terecht
opmerl<t, zou hiervoor noodig zijn op Madoera een ander rund,
een melkrund, de fokken. De Europeesche en Australische
molkrassen, zullen op Madoera\'s schralen bodem wel niet kun-
nen gedijen. Meer resultaat zal wellicht zijn tc bereiken met
het een of andere Bengaalsche runderslag, dat in de melk-
richting ontwikkeld is. Hoe het ook zij, import van een ander

-ocr page 76-

runderras op Madoera zal, wanneer melkwinning wordt beoogd,
niet achterwege kunnen bhjvcn. Wat hiervan de gevolgen
zouden zijn in een streek, waar op fokkerijgebied, nog dc
meest primitieve toestanden, als het niet algemeen toepassen
van castratie, bestaan, waag ik niet te beschrijven. Reeds
om die gevolgen alleen zou ik tegen het fokken in de melk-
richting, zelfs met een heel klein gedeelte van den rundvee-
stapel, zijn, al lijken mij de eigenwijsheid en .Ie verregaande
onzindelijkheid van den Madoerees factoren, waarmede in dit
verband ook rekening zal zijn te houden, l.aat men, alvorens
aan een deel van den runderstapel een andere bestemmhig
te geven, alle krachten concentreeren op de bestaande fokke-
rij om te trachten deze in betere banen te leiden. Zijn in dit
opzicht werkelijk resultaten bereikt, dan zal nader kunnen
worden overwogen of een andere fokrichting, uiteraard slechts
voor een gedeelte van den veestapel, reden van bestaan heeft.

-ocr page 77-

HOOFDSTUK III.

WAAROM IS IN DE RESIDENTIE MADOERA DE BUFFEL ZOO STERK
IN DE MINDERHEID?

Dat op Madoera zoo betrekkelijk weinig buffels worden
aangetroffen, i^ naar mijn meening het gevolg van verschil-
lende onistandigheden, welke zoowel met de gesteldheid van
den bodem, den aard van den buffel, als het karakter van den
Madoejfts samenhangen.

De buffel heeft behoefte aan een dagelijksch bad; enkele
uren per dag te plassen of te liggen in modderwater, is voor
dat dier een levenseisch. Hieraan kan door slechts enkele
streken van Madoera en dan nog dikwijls maar in een bepaald
jaargetijde, worden voldaan. Verplaatsing van karbouwen
naar meer waterrijke streken is dan ook in het begin van den
Oostmoesson in sommige gevallen noodzakelijk.

Voorts is de buffel minder geschikt voor stalverpleging.
Behalve dat hij de erven meer bevuilt dan het rund cn de
onverharde wegen in sterker mate vernielt, hetgeen voor den
Madoeieees wel geen overwegend bezwaar zal zijn, eischt zijn
groote, zware lichaam uiteraard meer voedsel. Dit te ver-
zamelen is geen geringe eisch. Dc buffel is dan ook een di.;r,
dat beter past in waterrijke streken, waar uitgestrekte bosch-
of weidegronden beschikbaar zijn, waarop het zelf in zijn be-
hoeften kan voorzien.

De Madoerees is een liefhebber van runderen cn vindt
den karbouw met zijn plomp, hoekig lichaam, leelijk. Ook\'
oordeelt hij den buffel, die, met uitzondering van Kangean,
bovendien geen rol speelt bij zijn volksvermaken, te langzaam.

Dat de karbouw leelijk is en in schoonheid niet met het
rund, in bijzonder het Madoereesche, kan wedijveren, kan
moeilijk worden t egengesproken. Evenmin, dat hij het in

-ocr page 78-

snelheid veire van het Madoereesche rund verliest. De geringe
snelneid van den karbouw vooral weegt bij den Madoerees, \'
met zijn levendig temperament, zwaar. Ook in volharding
staat het rund boven den buffel; vooral wanneer baden of
begietingen niet kunnen worden toegepast, neemt zij bij den

laatstgenoemde bedenkelijk snel af.

In kracht is de karbouw ontegenzeggelijk de meerdere
van het jund. Waar deze eigenschap bij het sleepen van vrach-
t.m langs ongebaande boschwegen of het beploegen van sawahs
zeer te^stade komt, treedt zij TDij het bewerken van tegalvelden
minder op den voorgrond. Hiertoe is het Madoereesche rund
voldoende sterk. Ook het groote ondersteuningsvlak, voort-
vloeiende uit de breede klauwen van den buffel, verliest door
den aard van den bodem op Madoera, veel van zijn waarde.

Wat betreft de hoedanigheid der klauwen, zoo geloof
ik, hoewel ik op dit gebied slechts over geringe ervaring be-
schik, dat de runderklauw van betere samenstelling is dan
de buffelklauw, wat vooral bij ^ het gebruik der
dieren op verharde wegen van belang is. Dezelfde ondervin-
ding werd
O. a. opgedaan door \'t Hoen en van der Schroeff,
terwijl de Voogd juist van tegenovergestelde meening is.

Als slachtdier levert de buffel weliswaar grooter hoe-
veelheid vleesch op, de) prijs ervan is echter zooveel lager
dan van rundvleesch, dat uit een oogpunt van slacht met meer
voordcel runderen kunnen worden gefokt.

Voegt men hierbij de gevoeligheid van den buffel voor
warmte en besmettelijke ziekten, zoomede zijn längeren drach-
tigheidsduur, dan meen ik te mogen zeggen, dat het niet be-
treurd behoeft te worden, dat op Madoera de rundveestapel
zooveel talrijker is dan de buffelstapel.

-ocr page 79-

HOOFDSTUK IV.

STATISTISCH OVERZICHT.

Bleekcr vermeldt in zijn bijdrage tot de kennis van het
eiland Madoera „Raffles heeft een paar statistische tafels be-
trekkelijk Madura gepubliceerd, welke ik hier In een verander-
den vorm laat volgen". Een dier tafels ziet er aldus uit: (twee
telfouten zijn verbeterd) .

Staat van het vee op Madoera in 1815.

Regentschappen.

Afdeelingen

Kceien

Buffelt

Paarden

Scha-
pen

Geilen

Madura

Bangcallang

Balega

Sampang

15647
1095
766

8410
719
607

1603
44
120

94
4

722
85
13

Totaal

17508

9736

1767

08

820

Pamakasan

Pamakasan

E604

810

487

178

181

Sumanap

Sumanap

20040

831

1329

1030

1657

Sapoedi
Raas

Olli Oentlng
Oill Radja
Gllicngsang
Poeteran Tjabea
Kangean

Totaal

1293
650
368
350
428
1057

24186

2

1144
1977

91
40
17
2
3
55
276
181\'J

120
10
16
7
116
72
35
1405

40
54
26
76
50
267
60
2239

Totaal voor het eiland iVladura
„ „ de oml. eilanden
„ „ Madura en oml eilanden

43158
4146
47298

11407
1146
12553

3583
483
4066

1306
376
1681

2658
682
3240

-ocr page 80-

Hageman geeft de volgende cijfers:

Afdeeling Soemenep (de tegenwoordige afdeeling zonder
de districten Kangean en Sapoedie)

jaar

runderen

paarden

buffels

1815

29040

1329

831

1852

60947

6103

2109

1858

60000

6000

2000

Afdeeling Pamekasan

jaar

runderen

paarden

buffels

840
1050
1000

487
1337
1500

5004
2312
2300

1815
1852
1856

Het westelijk deel van het eiland Madoera (de
tegenwoordige afdeelingen Sampang en Bangkalan).

jaar

runderen

paarden

buffels

1815

17508

1767

»

9826

1852

10508

3695

6726

1856

10000

4000

7000

-ocr page 81-

Overzicht van den Veestapel in de residentie Madoera.

)aar
(ultimo)

Getalsterkte v/d veestapel.

Getalsterkte
der
bevolking
(Inlanders)

Paarden

Runderen

Buttels

1876

20805

251 941

48 060

1881

18014

276554

53875

1886

19 942

427 794

29863

1891

29100

521 200

28900

1895

32 585

552

24 442

1.624.148

1900

29622

567 922

28 738

1 751.498

1905

19 430«)

472 654»)

15 743»)

1.741.022

1911

16314

608 834

21 261

1.741.022

1912

15813

586887

20 551

1.741.022

1913

15 023

618812

20293

1.741.022

1914

15 370

645 583

21540

1.741.022

1915

14 925

686 272

22 650

1.494.994

1916

15013

688911

24106

1917

14696

722190

24545

1918

14101

713226

24 362

Per 1000 Inlanders Aantal

Paar-
den

Aantal

Per 1000 bouws.

Oppervlakte
beplante
grond
(bouws)

Run-
deren

Paar\'
den

Run-
deren

-f Buttels

4- Buttels

51

52
27
37
35
34
60
63

1151
1033
825
1049
1011
1037
1805
1918

68
54

34
28
27
25
43
42

479584
549556
572 859
580 551
580551
596850
357 736
357 736

15

16
9

12
12
12
12
15

340
324
271
350
337
355
371
460

20
17
11

9
9
9
9

10

<T>

\') Volgens het Koloniale Verslag van 1907 zijn van de districten
Bangkalan, Arosbaja en Sepoeloe geen opgaven ontvangen.
De zoötechnische commissie geeft als sterktecijfers op
ultimo 1905 aan: 21396 paarden, 543 551
runderen, 22016
battels.

-ocr page 82-

Districtsgewijs overzicht van den veestapel in de residentie
Madoera op ultimo 1900.

Naam\' van de
afdeeling

Naam van het
district

Paarden

Runderen

Buffels

Pamekasan

Pamekasan
Boender
Pegantenan
Waroe
j

1077
1559
1745
1607

20763
19979
31226
30588

148
16
159
52

Totaal afd. Par

nekasan

5988

102556

375

Soemenep

Soemenep

Timoerlaoet

Baratlaoet

Manding

Baratdaja

Timordaja

Kangean

Sapoedie

1017
1791
1930
1653
1547
2714
3392
1765

15070
33123
25237
42 876
29 676
35 314
4308
24577

14

234
8

859

11054
2

Totaal afd. Soemenep

15 809

210181

12171

Bangkalan

Bangkalan

Arosbaja

Sepoeloe

Tanahmerah

Kwanjar

Balega

508
423
619
530
457
717

14 778
22 926
30851
21 935
14 208
25 460

1956
2936
2608
1618
538
1B18

Totaal afd. Bangkalan

3254

130158

10 974

Sampang

Sampang
Kedoengdoeng
Tordjoen
Ketapang

1374
1058
721
1418

32192
31518
18 227
43000

479
2039
795
1905 .

Totaal afd. Sampang

4571

124 937

5218

Totaal residentie Madoera

29 622

567 832»)

28 738

ï) In Kol. Verslag staat:

567922

-ocr page 83-

Sterktestaat van den veestapel in de residentie Madoera op 31 December 1918.

Runderen

Paarden

Buffels

Afdeeling

District

Toelichtingen

Bangkalan

14

14

Onderdistrict

J\'l.

Vr.

M.

Vr.

M.

Vr.

Bangkalan

Bangkalan

199

12

_

121

619

Î ^^

49

296

1)

Djaddih

109

20

i83er

3636

i

5

46

11

Boernih

82

42

771

3807

_

223

1089

Sembilangan

29

1

248

1638

_

Arosbaja

Arosbaja

122

23

891

8586

40

269

II

Geger

5

8

1704

5302

955

1875

11

Boeloekagoeng

69

3463

6991

J59

35

Sepoeloe

Sepoeloe

146

6

2845

6167

_

317

539

11

Tadjoengboemi

95

18

4114

7518

_

••

Kokop

23

28

3972

8801

_

938

1407

Tanahmerah

Tananamerah

88

37

3304

6428

_

66

169

>1

Tragah

55

32

1122

3596

_

60

267

ii

Galis

63

77

--

4550

6840

_

222

495

Kwanjar

Kwanjar

89

21

577

1914

_

23

89

)i

Labang

45

10

1056

2404

_

17

107

II

Kamal

40

8

1065

2726

_

7

88

<1

Batah

25

26

3378

3893

_

21

89

Balega

Balega

94

27

4579

9311

_

42

107

II •

Kadoengdoeng

42

30

3011

5100

4

12

11

Konang

16

11

2612

7074

673

371

Totaal

1433

417

45122

97351 -

3811

73D0

Varkens

Geiten

Schapen

Getalsterkte
V d bevolking
(Inlanders en
gelijk-
gestelden)

Oppervlakte
beplante
gronden in
bouws

391

3

1667;5

2373

5C6

24140

6125

191

28862

8971

429

9

16950

2248

023

8

2385G

52.-6

501

18792

10360

1131

12

28829

8887

834

21190

7916

1647

52

30693

h689

577

2

25694

16616

357

28535

8886

361

18

P0363

5441

463

27120

11090

930

213

15345

4006

616

169

19920

4766

801

20

13268

5135

679

55

16268

6466

451

46

31389

11901

720

208

21574

7721

81

~

18634

11298

Oppervlakte

weide-
gronden in
bouws

12189

805

447914

154131

35028

8426

42374

1238Ü

29856

9284

30826

9392

17802

6910

20966

5468

36903

17264

21260

11271

30683

22762

40210

16012

37262

14642

B7833

18592

1124

792

615

6

300

138

562

198

183

23

163

1008

259

30

227

1

153

18

906

63

987

116

1641

76

Sampang

I)

_ i<
Tordjoen

t}

Kadoengdoeng

M

Ketapang

Sampang

Sampang
Omben
D. Tjamplong
Tordjoen
Dj rengek
Sreseh

Kadoengdoeng

Tembelangan

Robatal

Ketapang

Sokobana

Banjoeates

348
133
90
89
21
41
66
52
43
81
68
74

17
212

II

18
1

14
53
22
39
30
04
14

2718
7223
3885
2616
1812
1847
8067
8502
9064
9375
7119
4707

6661
11441
9270
8100
5160
3835
11831
5083
9862
9805
12515
10675

198
61

186
200
90
195
ill
417
66

928

91

16

63
83
34
141
233
149
9

423

380504

Totaal

1094

525

2742

61935

103738

2464

7125

1242

152404

Recapitulatie

309316
622461
447914
380504

1760695^

100277
200433
154131
152404

607245

Pamekasan
Soemenep
Bangkalan
Sampang

1340

1344

_

26353

98225

_

28

86

_

211

18614

2266

3206

4739

60401

230001

3456

6647

_

22

90508

3719

1436

417

45122

97351

8811

7360

_

14

12169

8(\'5

*

1094

525

61935

103738

1242

2742

7125

2464

Totaal

7076

7025

; —

183811

529315

8537

15825

247

128436

9254

-ocr page 84-

Sterktestaat van den veestapel in de residentie Madoera op 31 December 1918.

Getalsterkte
V d bevolking
(Inlanders en
gelijk-
gestelden)

Paarden

Runderen

Buffels

Oppervlakte
beplante
gronden in
bouws

Oppervlakte

weide-
gronden in
bouws

Onderdistrict

District

Afdeeling

Varkens

Geiten

Schapen

Toelichtingen

M. Vr. C,

M.

Vr.

C.

Vr.

M,

866

104

787

7

951

306

676

212

2759

440

714

689

1466

260

783

38

3169

126

2691

20

3752

64

113
14
19
17
98
80
269
57
291
181
205

318
32
128
88

107
82

108
63

166
132
116

1178
4068
3013
416
2356
1560
4109
2233
1597
2259
35G4

3790
8907
6564
2393
7211
6332
14377
8736
9408
19046
11461

Pamekasan

Pamekasan

Proppo

TIanakan

Galis

Larangan

Pademawoe

Pegantenan

Palengaän

Tjenletjen

Waroe

Batoemarmar

Pamekasan

3

31

32

23006
29589
19154
15163
32320
26078
30999
25461
33921
47771
26354

3249
9928
6468
2630
6778
7084
14087
10559
8525
18416
12553

In de registers
worden de cas-
traten niet af-
zonderiijk ver-
meld.

Weidegronden
in den zin van
den topographi\'
sehen dienst
bestaan op Ma-
doera niet.

Boender

4

207

20

Pegantenan

Waroe

18614

2266

309816

100277

£67

128

18413

4041

1840

103

25687

3044

2960

462

33763

6744

4195

182

27406

6855

2469

312

26047

7962

8455

243

17661

3833

2021

119

34208

10148

1227

58

29620

7266

1786

132

23085

7229

3133

51

88254

7498

3192

2

23650

11861

2792

23334

7399

5437

32361

12952

3080

19

39260

9939

2613

176

25829

7996

3785

25

32847

8074

3332

9

80263

6629

1515

11

21413

9753

8563

6

2B805

14494

3207

22

27096

15889

611

7232

5186

27815

717

44201

17664

5513

942

15526

8477

622461

Totaal

1340

1344

28

86

26353

98225

211

300
283
51
122
41
35
162
95
112
97
129
65
59
199
120
228
146
55
120
425
116
110
186

3206

359
883
5999
1961
8439
2081
1697
138Ü
1222
1371
1958
1455
4085
2770
4336
1627
857\'
1195
1353
1185
142
7671
1465

50401

2405
3794
5620
3788
7897
5455
14267
10529
9032
8200
13705
11666
18667
14931
11817
9082
11771
11630
15900
2319
200
26992
5334

230001

17
33
11
71
11
131
275

167

168
177

62
82
52
460
281
39
37
63
80
1292
255
673
302

4739

Soemenep
i>
II

Tmoeriaoet

II
II

Baratlaoet

II

Manding

II
II

Timoerdaja

II

II

Baratdaja

II
II

Kangean

II

Sapoedi

Soemenep

Marengan

Gapoerana

Bloeto

Saroenggi

Tandjoeng

Lentong

Goeloek ^

Ganding

Pragaän

Manding

Dasoek

Batoepoetih

Batang2

Doengkek

Gapoera

Amboenten

Robaroe

Pasongsongan

Ardjasa

Sapeken

Gajam

Djoengkat

* Totaal

Soemenep

57

12

20

11

112

86
4939
492

27
4

3126
286

200433

3719

22

90508

3456

5647

-ocr page 85-

Overzicht van den rundveestapel gedurende het tweede halfjaar 1918

Aanwezig op ultimo December 1918

Invoer

Gestorven

Geslacht

Uitvoer

Aanwezig op 1 Juli 1918

Geboren

Oud

Jong

Oud

Jong

Oud

Jong

Oud

Oud

Jong

District

Oud

Jong

Afdeeling

Oud

Jong

M.

V.

V.

M.

M.

M.

V.

M.

V.

V

M.

M.

V

M.

M

V.

M.

V.

M

V.

M.

V.

V.

M.

M.

V.

M.

6828
5389
12 257
9726

1873
890
1538
1154

12 433
10 547
20 2f;4
20 781

6386
3442
6406
4669

1180
367
569
799

2015
1727
2301
3475

1254
840
1094
2193

725
655
1825
2080

1639
559
6\' 1
1283

857
634
1454
2062

2
15

37

2
2

13

4

3
1
10

20
19
12
35

6
2
1

3

31
38
48
87

671
65
174
57

51

1970
1712
2554
5649

587
471
579
678

12 441
10 604
20 577
23 114

2323
2546
3553
7089

2877
2239
2917
4882

1958
1061
1718
1093

7175
6443
12 891
12 556

6823
4492
7260
6217

Pamekasan
Boender
Pegantenan
Waroe

Pamekasan

Noodslacht

Aanmerkingen

Jong

V.

Jong beteekent: nog niet in het bezit

van breede tanden.
Oud beteekent: in het bezit van min-
stens 2 breede tanden.

64 025

5450

34 200

20 903

95.8

2915

5381

5285

4092

5007

54

18

17

86

12

204

967

54

11 835

2315

66 736

15511

12915

5830

Tg^

1152
364
426
241

39 065

24 792

2064
1192
328
396
241
873
487
;{02

8018
23 203

18 244
28 056
26 981
23 131

19 041
1388

3301
13 204
0517
15 982
12 320

12 699

13 285
1131

5087
7986
3645
7i02
3164
7860
8649
1025

I2i4
3750
1982
3321
2681
3212
1442
• 5

2363
1138
435
402
123
729
301
69

552
2597
1575
1994
1604
2301
694
46

615
2238
1111
3741
2738
1934
2526
126

611
2035
994
3239
2262
1900
22\'0
96

1008
2269
591
955
175
1770
910
48

29
112
19
69
17
10
35
7

8

49
7
12
1
4
9
4

7
2
10
17
15
7

29
12

8
58
7
14
4
3
11

95
1
12
44

12
172
344
69

1857
464
317
264
56
369
7

36

3
109
1

10
1

17
16

1103
4193
2816
3923
3769
3225
1132
61

367
628
153
168
64
372
418
45

8038
23 761
19 119
28 788
28 113
23 333
19 139
1386

1279
4025
1780
4109
2523
2949
2350
106

U)3H
5195
2906
5832
5140
34fi8
1264
190

3678
13 622
9744
16 093
13 123
11 935
11 344
1157

4759
7865
3848
7029
3261
7144
7906
1010

Soemenep

Timoerlaoet

Baratlaoet

Manding

Baratdaja

Timoerdaja

Sapoedi

Kangean

611
315

81 939

f883

148062

44518

17 753

5560

II 363

15 029

7726

298

13 347

10

94

99

749

3370

157

20 222

2215

151677

19 121

25 031

5924

80 696

42 822

1128
2291
3872
4272
3158
4719

7474

11 508
14581

12 265
8046

15 526

2226
4379
7905
4599
2891
5959

1851
3767
705^
4704
2918
5383

2801
2507
1905
2668
1728
3345

7 4
792
761
766
642
1355

2356
1588
3336
18\'9
2158
2150

1012
1530
2129
986
374
961

559
664
704
835
727
1255

975
1545
2088
975
436
11^6

16
6
16

15

14
18
1!
6
41
18

1

9
4
2
7
3

23
85
6
45
18
13

1838
462
482
300
1112
311

2268
2716
2198
2863
1735
3192

35

462
1185
3255
1337
955
1550

6994
11 818
14 907
12511
8127
15419

1710
2693
2621
1972
1168
2468

2137
2780
2649
1942
1074
2314

1076
2360
4079
-1093
3076
4435

2639
4839
7669
4792
2953
5962

2062
4252
6891
4866
2927
5418

Bangkalan

Arosbaja

Sepoeloe

Tanahmarah

Kwanjar

Balega

19 440

69 392

27 959

25 682

4 954

13 407

5030

4744

6992

68

7205

11

13

108

26

190

4305

35

14 972

8744

12 896

69 776

12 628

19 119

28 854

26 416

5872
1518
8507
10 195

19 307
11 722
16 714
21 766

8065
5373
9\'62
11 229

7954
4757
12 126
11 006

2935
1328
1667
1835

2142
642
1674
1590

1218
371
634
778

1194
340
846
777

1450
1130
1468
1560

9
14
1

16

1630
1221
1927
1884

2
7
3

\'7

16
34
22
24

4

4
12

72
15
49
40

588
184
181
145

12
1

3176
1423
1485
1914

1475
406
1132
1252

3U47
lfi61
2172
2464

2804
1703
1751
2460

19 645
11 880
16 604
2i 925

5798
1470
8158
10 003

8202
5580
9211
11 354

8191
4864
11 528
10817

69 509

26 092

35 843

7765

5608

3l57

6048

3001

6662

40

19

20

Totaal

Soemenep

113

Totaal

Bangkalan

20

Totaal

Sampang
Tordjoen
Kadoengdoeng
Ketapang

Sampang

34 229

96

Totaal

35 400 34 347

25 429

70 054

9344

8718

4265

7998

13

1098

176

f\\ /-V O

O A or\\ A

r A ixn

Pamekasan
Soemenep
Bangkalan
Sampang

Totaal

24 792 39 065
42 822 80 696
26 416 1 28 854
400 i 34 347

5830
5924
19 119
25 429

66 736
151677

69 776

70 054

12915
19121
12 628
9344

15511
25 03!
12 896
8718

2315
2215
8744
4265

11 885
20 222
14 972
7998

54
157
35
13

1
1

967
3370
4305
1098

204
749
190
176

1

5
7

2
5

12
6
26
20

86
99
108
96

18 1
94
13
19

1

17
113
20
9

1

10
11
2

54
298
6S
40

5007
13 347
7205
6662

5285
15 029
6992
5608

4092
7726
4744
3157

5381
11 363
5030
3001

2915
5560
13 407
6048

9518
17 753
14 954
7765

20 903
44518
25 682
35 843

34 200
81 939
27 959
34 229

\'1-700 OT 1

5450
5883
19 440
26 092

64 025
|148062
i 69 392
! 69 509

12943Ö \'IÏ82962 i

! 56 302

358243

54 008 i

i 62 156 1

1 17 539

A

1 55 077

1 259

2 1

1 9740

1319

13

7 1 64

389

144 1 159 i 24

460

Zi 221

32914

19 719 124 775 | 27 93U

1 VVU liiOV^O ||J/ÖJ^/ lOüOUu»

JDUVoo

-ocr page 86-

Overzicht van de Paarden- en Hoornveestapels van Java en Madoera en Bali en Lombok.

Gewesten.

Getalsterkte v/d veestapel
op ultimo 1914.

Getalsterkte v/d veestapel
op ultimo 1915.

Getalsterkte
der
bevolking
(Inlanders)

Per 1000 Inlanders
Aantal

Oppervlakte
beplante
grond
(bouws)

Per 1000 bouws
Aantal

Paarden

Runderen

Buffels 1

Totaal
hoornvee

Paarden

Runderen

Buffels

Totaal
hoornvee

Paarden
±

Runde-
ren

Buffels
1

Totaal
hoorn-
vee J^

P.iarden
±

Runde»

ren
±

Buttels

Totaal
hoorn»
vee ^

Bantam

6644

578

141083

141661

6798

630

140 244

1

140 878

1

891541

8

1

157

158

308817

22

2

454

456

Batavia

25 605

28 105

302005

330110

26 144

86 269

34U49

377 718

1999978

13

18

171

189

186934

140

194

1827

2021

Preanger Regentschappen

36 709

11886

216 021

227 907

36 150

12 343

220 376

232 719

2 681 962

13

5

82

87

921 542

39

13

239

252

Cheribon

9195

2119

161958

164 077

9776

2C69

160 215

162 275

1 682 273

6

l

95

96

459571

21

4

349

353

Pekalongan

12 777

16194

185 971

202 165

12 608

17 541

186 086

203627

1969450

6

9

94

103

259 208

49

68

718

786

Semarang

23 583

116 018

350 233

466 251

21226

114 067

322 003

436070

2 571 492

9

44

125

169

649286

33

176

496

672

Rembang

9395

286077

185 886

471463

9364

291691

187 074

478 765

1 477 197

6

197

127

324

309624

30

942

604

1546

Soerabaja

18 402

267 292

102 407

3r)9 699

24 814

239 238

98 703

337 941

2 295 618

10

100

41

141

384694

65

622

257

879

Pasoeroean

33 424

478 365

11655

490 020

29B92

475 663

11380

487 048

2 001 554

15

238

6

244

499072

59

953

23

976

Besoeki

37 638

303510

16 550

320 OCO

36 336

326 717

16 241

342 953

965 636

38

1 338

17

855

352 610

103

927

46

973

Banjoemas

4943

77 478

88621

166099

5011

82 975

92 873

175 848

1478110

3

56

63

119

449 105

11

185

207

392

Kedoe

15 748

161 828

130597

292425

16223

167 092

127118

294 210

2 322 987

7

72

5J

127

620204

26

269

205

474

Djokjakarta

6150

141 536

57 088

198644

5813

131693

67 837

199535

1 190 431

5

111

57

168

187 498

81

702

362

1064

Soerakarta

18811

218 727

223 715

442 442

18 789

226 330

231 005

457 335

1926039

10

118

120

238

43 622

403

4866

4955

9810

Madioen

12621

208 621

162814

371435

12 4G2

207 173

162 366

369 539

1 34279(3

9

154

121

275

299185

42

692

543

1286

Kediri

16 975

210 890

150078

860968

17937

225 192

153221

378413

1 774545

10

127

86

213

292 724

61

769

623

1292

Madoera

1B370

615583

21540

667 123

14 925

686 272

22650

708 922

1494 994

10

460

15

475

357 736

42

1918

03

1981

Bali en Lombok

21985

194946

18 240

213186

31284

268773

18179

286 952

520762

60

516

35

551

-ocr page 87-

Overzicht van het aantal Runderen en Buffels in gebruik
voor vervoerdiensten op 31 December 1919.

District.

Pamekasan

n

Boender

Pegantenan
>>

Waroe

Afdeeling.

Pamekasan

Onder-
district

Buffels.

Toelich-
tingen.

Pamekasan
Proppo
TIanakan
Galis
Larangan
Pademawoe
Pegantenan
Palengaan
Pakong
Waroe
Batoemar-
mar

Runderen

St.

K.

0.

130

6

322

52

594

44

4

22

51

4

18

24

4

2

2

2

St. K. O

Totaal 1573 68 640

Soemenep
Marengan
Gapoerana
Bloeto
Saronggi
Lenteng
Tandjoeng
Goeloek*
Ganding
Pragaan
Manding
Dasoek
Batoepoetih
Amboenten
Robaroe
Pasongson-
gan
Batang\'
Doengkek
Gapoera
Ardjasa
Sapeken
Gajam
Djoengkat

85
26

Soemenep

I*

Timoerlaoet

1

Soemenep

Baratlaoet

Handing

>1

Baratdaja

M
■ >

Timoerdaja

It
If

Kangean
Sapöedi

Totaal 67

Recapitulatie

Afd.

Pamekasan
Afd.

Soemenep
Totaal

573

68

640

7

2

6

640

IT

647

2

6|

-ocr page 88-

S2-S5

Overzicht van het in de melkerijen in de residentie Madoera aanwezige vee.

Melkgevende koeien

Droge koeien

Vaarzen

Dekstieren

2 ä 3 jarige stieren.

• \' Stierkalveren

Koekalveren

Jaar

(ultimo)

t

Hol-
land- i
sehe ^

Austra-
lische

Ben-
gaal-
sche

Madoe-
reesche

Ge-
kruiste

Hol-
land-
sche

Austra-
lische

Ben-
gaal-
sche

Madoe-
reesche

Ge-
kruiste

Hol- i
land-
sche i

Austra-
lische

Ben-
gaal-
sche

Madoe-
reesche

Ge-
kruiste

Totaal-
aantal
vrouwe-

hjke
runderen

Hol-
land-
sche

Austra-
lische

Ben-
gaal-
sche

Madoe-
reesche

Ge-
kruiste

Hol-
land-
sche

Austra-
lische

Ben-
gaal-
sche

Madoe-
reesche

Ge-
kruiste

Totaal-
aantal
stieren

Hol-
land-
sehe

Austra-
; lische

Ben-
gaal-
sche

Madoe-
reesche

Ge-
kruiste

Hol-
land-
sche

Auslra-
lische

Ben-
gaal-
sche

Madoe-
reesche

Ge-
kruiste

Totaal-
aantal
kalveren

1911

2

1

7

20

6

13

3

3

3

5

62

1

1

1

1

1

1

2

6

2

9

5

1

4

11

12

41

1912

3

5

14

2

2

20

12

58

1

1

2

1

1

5

4

3

8

3

i

4

9

31

1913

-

4

28

1

19

10

62

1

2

4

7

2

i

22

11

35

1914

7

6

20

4

10

11

j

1

6

65

4

1

5

2

G

17

1

1

8

8

42

1915

5

8

16

5

7

13

1

6

61

3

1

2

1

i

6

3

17

4

10

11

45

1916

3

13

24

4

13

21

1

9

88

4

2

3

5

1

9

11

17

17

55

1917

5

!
li

j 1

18

1 40

!

4

(

11

17

1

6

102

2

2

4

1

13

15

25

22

76

1918

5

1
1

20

46

\'u

1

i 6

i

35

*

2

2

9

126

1

1

2

3

6

12

t
1

18

18

43

86

-ocr page 89-

Overzicht van de vanwege den burgerlijken veeartsenijkundigen

Opgave van
het Departe-
ment van
Financiën.

jaar

1911

1912

1913

1914

1916

1916

1917

1918

1919

aantal

107

800

1689

7291

13058

20190

499

t_

Overzicht van het\'aantal in de residentie Madoera
geslachte runderen._

Opgave van het Departement van Landbouw,
Nijverheid en Handel.

)aar

Mannelijk:

Vrouwelijke Castraten

Totaal

1904

28 242

1905

27 751

1906

4251»)

23624»)

27 875»)

26 641

1907

22 863

1908

21 082

1909

22113

1910

23 543

1911

22 330

1912

11733

7163

18 888

18 779

1913

13 222

5Ö09

19131

18980

1914

13216

4770

355

18 341

18 235

1915

13106

2847

1626

17 578

17 663

1916

12 929

2795

2992

18 716

18624

1917

11757

3303

4565

19725

19 471

1918

15 229

2729

1431

19 381

\') Opgaven van

de zoötechnische

commissie.

-ocr page 90-

Overzicht van het aantal uit de residentie Madoera
uitgevoerde runderen.

Jaar

Mannel ke

Vrouwelijke

Castraten

Totaal

1890

41258

1891

46681

1892

50738

1893

46824

1894

45524

189S

62445

1896

48377

1897

5S618

1898

51770

18S9

67698

1906

61181

21339

82S20

19C7

47854

11231

68586

1908

44760

8661

63427

1909

46774

4798

51572

1910

47452

3430

50682

1911

47043

11724

58767

1912

41945

22714

64659

1913

28762

11387

985

41124

1914

827B7

3438

1479

37674

1915

42870

2025

2638

47633

1916

5G9B0

2293

6143

59356

1917

43427 )

7372\')

4176\')

54975«)

1918

44052<)

18645\')

1684\')

61281«)

1919

65824«)

27850»)

1213\')

84887\')

») De cijfer» in de betrekkelijke jaarboeken van het Departement van
UndboQw, Nijverheid en Handel zijn foutief.

*) Zonder Tlagabiroe. Kalibesar en Madegan.

-ocr page 91-

Overzicht van het aantal in de residentie Madoera
ingevoerde runderen.

Jaar.

Mannelijke

Vrouwelijke

Castraten

Totaal

1906

1907

Geen juiste gegevens beschikbaar

1908

t - ,1

1909

Geen juiste gegevens beschikbaar

1910

1911

1912

1913

Geen juiste gegevens beschikbaar

1914

1

6

7

1915

1

5

6

1916

-0

I9I7

3\')

40

1918

10

4«)

50

1919

18

.18

O De cijfers in de betrekkelijke jaarboeken van ^ttt Departement van
Landbouw, Nijverheid en Handel zijn foutief.

-ocr page 92-

Overzicht van het aantal uit het district
Sapoedie uitgevoerde runderen

Jaar

Mannelijke

Viouwelijke

Castraten

Totaal

1904

2131

li70

3401

1) Hiervan wer-

den 240 stie-

ren en 87

1905

1587

788

2375

koeien te

«

Kalianget in-

1906

3124

1287

4411

gevoerd.

1918

3739»)

2030»)

5769»)

Overzicht van het aantal uit het district

Kangean uitgevoerde runderen.

Jaar

Mannelijke

Vrouwelijke

Castraten

Totaal

1904

644

17

601

I) Hiervan wer-

den 1 stier

en B ossen te

1905

206

49

255

Kalianget ln<

gevoerd.

1906

90

80

173

1918

8»)

9«)

17»)

-ocr page 93-

HOOFDSTUK V.

BESCHRIIVING VAN HET MADOEREESCHE RUND.

KLEUR. Het Madoereesche rund is eenkleurig. Zijn
grondkleur is bruin, waarvan de nuances licht-, grijs-, geel-,
donker- en rood-bruin voorkomen. Zwarte dieren wor
den echter ook aangetroffen. Deze laatste zag ik vooral
op het eiland Gili Jang en in sommige desa\'s van het district
Timoerdaja (afdeeling Soemenep). Verder komen ze verspreid
voor. Over het algemeen kan men zeggen, dat zwarte run-
deren bij de bevolking minder gewild zijn. Deze geeft vooral
de voorkeur aan de rood-bruine kleur.

Zoowel bij het mannelijke als het vrouwelijke dier wordt
hetzelfde algemeene baarkleed waargenomen; kleurverschillen,
verband houdende met het geslacht, bestaan dus niet.

Afteekeningen, in de beteekenis, welke men daaraan ge-
woonlijk hecht, komen bij het Madoereesche rund niet voor.
Behalve dat bij de licht gekleurde dieren een .aalstreep zicht-
baar is, vertoont het Madoereesche rund wel op sommige deelen
der lichaamsoppervlakte een lichter baarkleed, dat niet scherp
van de omgeving is gescheiden. Die deelen zijn: de achter-
binnenvlakte der dijen, dc binnenvlakte der schenkels, de
onderbeenen, de onderbuik, de onderborst en de onder- en
bovenlipstreken. Dat lichter gekleurde ringen om de oogen
worden aangetroffen, komt voor.

De neusspiegel, de anus, de kling, de staartpluim en
soms het onderste gedeelte van de scrotaalhuid zijn zwart ge-
kleurd. Overigens is het scrotum licht van kleur.

Vrij djkwijls, vooral bij kalveren, zag ik ter hoogte van
de dwarsuitsteeksels der Icndenwervels rijvormig geplaatste
ronde, licht gekleurde plekjes, ter grootte van een halven
gulden, zooals men die wel bij herten waarneemt. Aan een

-ocr page 94-

dergelijlce kleurschakeering wordt door den Madoerees groote
waarde gehecht. Ook ontmoette ik enkele malen dieren, als
het ware bezaaid met duizenden witte plekjes ter grootte van
een dubbeltje.

Het baarkleed is kort en glanzend; op den bult ziet men
als regel wat ruigere beharing. De voorhoofdskam is dicht
behaard; de staartpluim is mooi en goed ontwikkeld; aan den
voorrand der oorschelpen vindt men enkele lichter gekleurde
borstelige haren.

De huid is fijn en op sommige plaatsen geaderd. Met
uitzondeling van de bovengenoemde lichtere plekken, is ze
donkei gepigmcnteerd.

ALGEMEENE BOUW. Bij de aanschouwing van een
Madoerecsch rund springen in dc eerste plaats de droge bouw
cn de onevenredige verhouding, welke bestaat tusschen de
ontwikkeling van dc voor- en dc achterhand, in het oog. De
eerste is, vooial bij dc echte kerapanstieren, buitengewoon
maar en sterk gespierd. Trouwens de geheele verpleging is,
zooals reeds opgemerkt, erop gericht het voorstel zoo sterk
mogelijk tc ontwikkelen. Kenmerkend zijn verder de geringe
hoogte, de lichte ledematen cn de mooie diepe borstkas.

BOUW VAN DEN STIER. Het hoofd van den stier
is kort, dikwijls wigvormig; het voorhoofd is broed cn vier-
kant, somtijds iets uitgehold. Een lang hoofd, hetgeen meestal
veroorzaakt wordt door een te lang neusgedecltc, wijst op
raswijziging. In het midden van den tusschcn-horcnkam be-
vindt zich een verhevenheid. Het hoofd wordt hoog gedragen.

De horens zijn middelmatig lang cn zwaar (lo a 20 cM.}.
Dc horenstand is zeer verschillend. Dikwijls zijn ze sikkel-
vormig gebogen, terwijl ze iets achterover hellen; ook staan
ze wel recht naar buiten. Met het beoordeeleu van dc kwali-
teit en den stand der horens moet men voorzichtig :djn en
rekenschap houden met dc neiging van den Madoerees om
door besnijden, polijsten en buigen der horens de gewenschtc
gedaante hiervan tc verkrijgen.

-ocr page 95-

De ooren zijn eer klein dan groot en staan recht naar
buiten. De oorschelpen zijn fijn.

De oogen zijn groot en donker gekleurd; ze hebben
een levendige uitdrukking.

De hals is kort en zeer zwaar; de nek breed en goed
gespierd. Het kossum is weinig ontwikkeld. Vooral bij goede
mannelijke dieren puilt de spiermassa op de zijvlakte van
den hals sterk uit.

Vóór de schoft, die in den regel weinig uitsteekt, ligt de
goed ontwikkelde bult. Het komt voor, dat de schoft den
vorm van idif bij den banteng vertoont, d. w. z, hoog is en
plotseUng in den rug overgaat. Ik zag deze afwijking zoowel
bij sterk gedegenereerde dieren als bij exemplaren van overi-
gens uitstekenden bouw.

De rug is lang, recht en breed, evenzoo de lendenen.
Tengevolge van het hoog plaatsen der voorhand en het op-
binden van hoofd is de rug wel eens iets ingezakt.

De borstkas is ruim en wordt omsloten door goed ge-
welfde ribben van flinke lengte.

De schouder is goed gespierd; zijn ligging cn aan-
sluiting laten weinig te wenschen over.

De buik is goed gevormd.

Het kruis is over het algemeen te weinig ontwikkeld;
het is kon en smal en loopt naar achter puntig toe. Daarbij
is het soms iets hellend. Een scherp, hoog. kruis wordt nogal
eens waargenomen,

De staart is lang en reikt tot halverwege de pijp. Hij
is fijn en hoog ingeplant.

De dij staat heel dikwijls te steil, welk euvel soms eeni-
germate gecompenseerd wordt door een flink ontwikkelde
broek.

De ledematen zijn licht en droog. De omvang van
den onderarm, den schenkel en de gewrichten laat veelal
te wenschen over. Bovendien Is de schenkel dikwijls te lang.

-ocr page 96-

De hardheid der klauwen en de vorm van de tus-
schen-klauwspleet zijn veelal voldoende. Minder gewenschte
klauwvormen worden nogal eens aangetroffen, hetgeen onge-
twijfeld in verband staat met onvoldoende klauwverzorging,
welke bij de toegepaste stalverpleging niet achterwege kan
blijven.

Afwijkende standen, zoowel aan de voor- als aan de
achterbeenen zijn geen zeldzaamheid. Fransche stand, koe-
halckig- en
sabelbcenigheid worden veelvuldig waargenomen.
Bij de bcoordeelirig van de afwijkingen aan de ledematen
zal men goed doen niet over het hoofd te zien, welke zware
eischen, vooral aan de achterbeenen, bij het rennen worden
gesteld. Ook het te jong gebruiken van runderen voor land-
bouvv\'werk zal het optreden van deformiteiten, o. a. aan het
spronggewricht, zeker bevorderen.

BOUW VAN DE KOE. De koe is veel lichter van
bouw dan dc stier en daarbij veel kleiner.

Maar hoofd is ih verhouding langer dan dat van het
mamiclijke individu; daarnaast is het smaller. Duidelijker dan
bij den stier ziet men bij het vrouwelijke rund in de mediaan-
lijn in den hoornkam een beenknobbel, die naar beneden toe
langzaam uitloopt. Bedoelde knobbel is soms 2 cM. hoog,
2^3 cM. breed en 5 :l 6 cM. lang. Het wil mij voorkomen,
dat de knobbel het sterkst ontwikkeld is bij de hoornlooze
exemplaren, welke men sporadisch onder de vrouwelijke run-
deren aantreft. \' Meestal is het hoofd recht; rams- en snoeks-
hoofden zijn echter geen zeldzaamheid.

De horens van de koe zijn fijn cn kort-(tot 10 cM.),
in sommige gevallen slechts rudimentair ontwikkeld. Hoewel
verschillende horenstanden kunnen voorkomen, liet men de
horens dikwijls een weinig naar voor- boven gebogen met
de punten naar binnen gericht.

De hals is kort en smal met zeer weinig kossum.

-ocr page 97-

De schoft is weinig ontwikkeld; evenals bij den stier
wordt bij het vrouwelijke dier somtijds een „bantengschoft"
waargenomen.

Vóór de schoft wordt steeds een verbreeding aangetrof-
fen. Bij enkele zeer goede exemplaCren, welke bovendien in
uitmuntenden voedingstoestand verkeerden, zag ik een flink
ontwikkelden bult, echter van veel geringeren omvang dan
bij den stier. Bij deze koeien was tevens een belangrijke
vetophooping aan de punt van het sternum aanwezig.

De uier is weinig ontwikkeld en in den regel weinig
behaard. Hij is, met inbegrip van de spenen, licht van kleur.
Het aantal uierdeformiteiten is niet gering. Van rnelkaderen
en melkspicgel vak zoo goed als niets te bespeuren.

RASFOUTEN. Als rasfouten van het Madoereesche
rund zou ik willen noemen de minder ontwikkelde achterhand,
de lichte ledematen en den slechten stand in de achterbcenen.

LICHAAMSMATEN. Het Madoereesche rund \'is, zoo-
als gezegd, klein. Stieren met een schofthoogte van 1,17
a 1,18 Meier komen veelvuldig voor. Voor de premiestieren,
wr;arover later, was de mimmumhoogte op 1,20 Meter ge
steld. Het mecrcndeel hiervan was echter hooger. Verschil-
lende exemplaren waren 1,26 ä 1,27 Meter, welke maten wel
geen uitzondering, echter ver boven dc gemiddelde zijn. Zelfs
heb ik stieren met een schofthoogte van 1,35 Meter aange-
troffen. Sonmügt hiervan vertoonden naast een goeden,
evenredigen bouw een zuiver type. Bij de meeste der hooge
dieren ecliter werd de buitengewone hoogte veroorzaakt door
te lange ledematen. Vertoonen de hooge dieren bovenvlien
afwijkingen in kleur en lichaamsv.ormen, zoo bestaat cr m.
1. geen twijlel, dat men hier met kruisingsproducten te doen
heeft. (z\\e invoer).

Naar mijne ondervinding hebb\'en de b\'est geproportio-
neerde ]\\ladoereesche stieren een schofthoogte vaa 1,25
Meter. De gemiddelde hoogtemaat van een volwassen stier

-ocr page 98-

zal 1,22 Meter bedragen; die van een 2 a 3 jarigen stier on-
geveer 1,16 Meter.

De Madoereesche koe meet van 1,09 tot 1,22 Meter.
Men kan zegen, dat exemplaren- boven 1,17 Meter zeldzaam
zijn. Bovendien lijden verschillende dieren boven laatstge-
noemde maat aan onevenredigen bouw. De beste koeien trof
ik aan onder de dieren met een schofthoogte van 1,15 \'Me
ter. De
gemiddelde hoogte van een volwassen Madoereesche
koe zal zijn te stellen op 1,14 Meter; die van een 2 3
jarige vaars op ongeveer 1,10 Meter.

Maten v.m volwassen Madoereesche stieren.

Nummer

Schoft-
hoogte

Kruiï-
hoogte

Borst-
omvang.

Borst-
diepte.

Bont
breedte

Ctklcen-
breedt;.

Lichaams-
lengte.

Pi.P-
omvang.

1

1.24

1.22

1.76

0,69

0.51

0 44

1.34

0.17

2

1.19

1.16

174

0 65

0.50

0.42

1 27

0.1

a

1.20

I.I8

1.65

0.67

0.48

0.42

1.26

016

4

1.27

1.24

1.79

071

0.50

0.45

1 35

0 17» J

5

1.23

1.20

1.75

0.70

0 49

0.41

137

0 IZ\'/t

6

1.83

1.29

1.81

0.72

0.53

0.47

1 40

0.17

Maten van volwassen Madoerecschen kosien.

Nummer

Schoft-
hoetc.

Krui»\'
hoogte

Botst-
omvang.

Borst-
diep!e

Bor»t\'
breedte.

Beklccn-
brecdle,

üchaamt-
lengle.

Pijp.
omvang.

1

1.11

1 11

1 40

OOI

0.38

0.37

120

0.12

2

116

1.14

162

0.62

0 40

0.39

124

0.14

8

1.20

1.19

löi

064

0.42

0 43

l.SO

0.15

4

1 19

1.19

1.60

066

0 43

0.46

1.31

015\'g

5

1.14

1.14

1.B6

0.60

0.36

0.40

1.23

0.14

6

1 18

1.18

1.58

065

0 43

044

1.28

0.16

-ocr page 99-

LICHAAMSGEWICHT. Hoewel er stieren worden
aangetroffen, die levend 400 Kg. en meer wegen, zoo behoort
dit toch tot de zeldzaamheden. Het gemiddelde gewicht van
een volwassen stier zal ongeveer 300 Kg. bedragen.

Het hoogste gewicht, dat ik bij een Madoereesche koe
constateerde, was 290 Kg. Dit is echter ver boven het ge-
middelde, dat 175 ä 200 Kg. zal zijn.

\'t Hoen geeft een tabel, waaruit kan blijken hoe de
verhouding is tusschen het levend gewiclit en de verkregen
hoeveelheid vleesch en beenderen. Weliswaar betreffen de
cijfers Javaansche runderen; voor Madoereesche runderen zub
len ze ongeveer dezelfde zijn.

-ocr page 100-

Slachtgewicht

Levend

Mummer

gewicht

Vleesch

Huid

Vleesch

in

en

beenderen

in

in

Kg.

in
Kg.

katties

Kg.

I

275

141

22

2

300

172

19

3

340

174

42

4

234

118

27

In

5

237

117

19

6

285

139

29

totaal

7

298

148

23

gewogen.

8

282

141

17

9

292

140

26

10

333

161

23

11

225

116

18

12

246

109

35

13

249

103

22

14

202

94

23

219

92

24

16

237

127

22

17

225

96

33

18

221

94

23

19

265

142

24

20

225

101

30

21

227

104

33

22

224

101

28

23

265

115

38

24

216

102

32

25

250

112

26

26

234

101

28

Totaal

6606

3160

686

2502

-ocr page 101-

*

AARD. Het Madoereesche rund is zeer goedaardig,
somtijds wat schuw. Hoe Leon kan schrijven „over het alge-
meen is het Madoereesche rund noch goedaardig noch tam
te noemen" is mij dan ook een raadsel. Zelfs onder de oude
stieren zag ik slechts enkele malen een werkelijk kwaadaardig
exemplaar, dat meestal opviel door de uitpuilende oogbollen.
Schoorel
vermeldt omtrent het karakter van het Madoereesche
vee het volgende: „Een groote factor voor den goeden voe-
dingstoesia.id der Madoereesche sappies over
\'t algemeen is
de zachtzinnige geaardheid dezer dieren. Men kan zelfs als
Europeaan deze dieren overal belasten, ze laten zich streelen
en trachten niet uit te wijken, noch nemen een aanvallende
houding aan, wanneer men hen nadert. De blik is rustig en
zachtaaulig."

Het heeft verder een levendig temperament en is vlug
in zijn bewegingen. Trouwens hoe zou het dier anders vooi
de stierenrennen te gebruiken zijn. Bovendien zijn zijn uit-
houdings- en doorzettingsvermogen groot.

Het Madoereesche rund is zeer sober. Niet alleen dat
bijna alle voedsel wordt genuttigd, doch ook zijn voedingstoc-
stand blijft bij werkelijk zeer schamele voeding voldoende.

Het is op 4I/2 h 5 jarigen leeftijd volwassen en kan dus

tot de malig precose rassen gerekend worden.

Dat het Madoereesche rund weinig vruchtbaar is, is
een dikwijls gehoorde bewering. Of zij juist is, valt m. i.
moeilijk uit te maken, omdat een groot aantal omstandighe-
den voorhanden is, welke het geboortepercentagc ongunstig
bemvloedcn. Ik noem sléchts het niet geregeld laten dekken
der koeien, het zoogen van het jong e. d. Afwijkingen aan
dc uitwendige genitaliën, zoomede colpitis granulosa worden
echter veelvtildig waargenomen. Ook zal een te overmatige
voedingstoestand <nie\'t zelden het optreden van drachtigheid
tegengaan.

De stérfte onder* het rundvee op Madoera is zeer ge-
ring (nog geen 0,50/0). Op Java schijnen de Madoereesche

-ocr page 102-

j — 99 —

runderen echter minder goed te gedijen. Zoo deelt \'t Hoen
mede, dat in 1893 op de suikeronderneming Klampok (resi-
dentie Banjoemas) 100 Madoereesche stiéren werden geïm-
porteerd ten behoeve van het riettransport. Het duurde niet
lang pf deze dieren vermagerden en kwijnden langzamerhand
geheel weg, zoodat er na verloop van ruim een jaar geen enkei
exemplaar meer over was.

In het jaarboek van het Departement van Landbouw
over 1909 lezen we voorts: „Ook het Madoereesche vee, hoewel
minder gevoelig dan het Balineesche, is op Java meer aan
ziekten onderhevig dan het Bengaalsche. Van de sedert 1905
in de afdeeliftg Soemedang geimporteerde Madoereesche
koeien, totaal 1395 stuks, stierven er n. 1. tot op ultimo 1909
349 of procentsgewijze ih de verschillende jaren afzonderlijk:

ih 1906 ±40^
1907 „ 5 "/o
„ 1908 „ 7 o/o\'

„ 1909 ,, 8.20/0

Het laatste jaar was zeer ongunstig door het epizoötisch
optreden van mond- en klauwzeer" cn „Het verschil in sterfte
tusschen Bengaalsch cn Madocreesch vee bleek ook hier weer
r.prekend. In dc afdeeling Soemedang werden nl. verstrekt
10 Bcngaalschr. cn 18 Madoereesche stieren. V^an dc eerste
stierf er tot heden geen enkele, terwijl van dc Madoereesche
cr reeds ó bezweken."

In het jaarboek van 1911 vinden wc het volgende ter
zake opgeteekend: „De op het cil;ind Java verstrekte stieren
liieldcn zich, uitgezonderd dc Balineeschc in Rembang, over
het algemeen zeer goed cn was het sterftecijfer betrekkelijk\'
laag tc noemen." Het bedroeg

van de Bengaalschc stieren per jaar 2V- o/o
van dc Australische en Hollandsche „ 2
van dc Madoereesche „ 2«/* 0/0

-ocr page 103-

Rembang
Soerabaja
Djolcjakarfa

Onder het in 1913 in de residentie Pekalongan inge-
voerde Madoereesche vee moeten weer betrekkeUjk hooge
verliezen geleden zijn.

Ook buiten Java schijnen de ervaringen, opgedaan met
Madoerecsch vee, niet gunstig. Tenminste in het verslag van
den burgerhjken veeartsenijkundigen dienst over 1913 lezen
we, dat op de emigratiekolonie Gedong Tataän in de residen-
tie Lampongsche dis\'tricten iïi 1913 van de 118 Madoereesche
koeien er 30 wegens ziekte werden geslacht.

De verhoogde sterfte buiten Madoera zal m. i. zijn toe
te schrijven aan vormen van bloedziekten, welke op Madoera
niet voorkomen en waartegen het Madoereesche vee geen
immuniteit bezit, doch vooral aan de minder goede verpleging,
welke de runderen elders genieten, waartegen de in dit opzicht
verwende Madoereesche dieren niet bestand zijn.

TANDWISSELING. De tijdstippen, waarop de melk-
tanden door blijvende zijn vervangen, wordt voor het Indische
rund van verschillende zijden verschillend opgegeven. Dit
zal kunnen blijken uit het volgende overzicht:

Volgens:

Blijvende tanden

Ie paar

2e paar || 3e paar

4e paar

aanwezig op leeftijden vi

in:

Penning

De teelt v.cultuurrassen

Vrijburg

\'t Hoen

Zijp

i8ä20raiandco
1\'/« ä 2 jaar
2 jaar
S a 2V»jaar
2Vt laar

2 ä 2Vt jaar

2 k 2\'lt jaar
2\'/« h 2«/ijaar

h 3\'/! iaar
minsten« 3 jaar

2/t 3 Jaar
2\'/» i 3 jaar
3 j«»r
3>/t ä 4 jaar
niniten(3V>(aa\'

S\'/i i 4 jaar
8\'/i i 4 jaar
3Vt k 4 jaar
4>/t
X 5 jaar
ouder dani jaar

T *

Mijn nasporingen ten aanzien van de tandwisseling bij
Het Madoereesche rund toonen aan, dat de opgave van \'t Hoen
met de werkelijkheid overeenstemt.


\'óg

van de BalineescKe

9
» 6

-ocr page 104-

GEBRUIK. Het Madoereesche rund is een trck-
slachtdier. Zijn bouw en temperament maken het zoowel vooi
landbouw- als transportdiensten zeer geschikt, al zal niet ont-
kend kunnen worden, »dat grootere rassen met zwaardere bee-
nen meer kracht zullen kunnen ontwikkelen.

Als slachtdier is het gewilder dan welk ras in den In-
dischen Archipel ook. Niet alleen omdat het vleesch in vol-
doende hoeveelheid oplevert, doch vooral omdat dat product
van bekend goede kwaliteit is.

De melkopbrengst van het Madoereesche rund is al zeer
gering. Zij bedraagt niet meer dan 2,5 ä 3 Liter en dient
A celal uitsluitend voor de voeding \\an het jong. Enkele melk-
monsfers, welke onderzocht werden, bleken een hoog vet-
gehalte te hebben (5^6 ö/o). Uiteraard kunnen uit dat gering
aantal onderzoekingen geen conclusies betreffende den vet-
rijkdom in \'t algemeen worden getrokken.

KASVERBETERAAR. Als rasverbcteraar is de Ma-
doerees in vcj schillende streken van den Indischen archipel
geimporteerd. Naar aanleiding van het door mij persoon-
lijk ter zake waargcnomene, ben ik overtuigd, dat de Ma-
doerees het in deze van den Balinees wint. De door eerstge-
noemde verwekte kalveren zijn evenrediger gebouwd en vooral
niet kleiner dan de producten, welke een Balineeschen stier
tot vader hebben. Natuurlijk winnen de afstammelingen van
Bengaalsche stieren het van die van eerstgenoemde rassen in
grootte en massa.

Naar mijne mcening moet men daarom in streken, waar
men vecvcrbctering door middel van kruising moet en kan
beoefenen, dan ook geen Madoerccsch vee invoeren, doch zoo-
danige rassen, welke een kruisingsproduct opleveren, dat beter
aan de vraag beantwoordt, alzoo meer massa heeft. Dat dc tc
gebruiken fokdieren van dergelijke rassen vooraf onderzocht
moeten zijn op hun fok- en raszuiverheid, zoomede, dat door
proefkruisingen het resultaat der fokkerij moet zijn nagegaan,
acht ik\' vanzelfsprekend.

-ocr page 105-

TYPE. In het type van den Madoereeschen stier be-
staat nog eenige verscheidenheid. Men kan zeggen, dat stie-
ren met de zwaarst ontwikkelde voorhand vooral in de afdee-
ling Soemenep worden aangetroffen. E^n meer evenredig ge-
vormd dier vindt men aan de Noordkust o. a. in de districten
Ketapang en Sepoeloe. Een scherpe scheiding tusschen de
beide typen en de streken, waar ze worden aangetroffen, be-
staat echter niet.

De zwaarste, best gevormde koeien vindt men in de

districten Manding en Baratdaja der afdeeling Soemenep en
in het district Waroe der afdeeling Pamekasan. De koeien
zijn het slechtst in de districten Sepoeloe (afdeeling Bang-
kalan) en Kedoengdoeng (afdeeling Sampang).

De runderen op Sapoedie zijn van een licht type, terwijl
op Kangean meer dan elders afwijkingen, die op verwantschap
met den bant eng wijzen, worden waargenomen.

-ocr page 106-

HOOFDSTUK VI.

HET MADOEREESCHE RUMD TEN OPZICHTE VAN DE OVERIGE
INHEEMSCHE RUNDEREN VAN NEDERLANDSCH OOST-\'NDIÊ, ZOOMEDE

ZIJN AAFSTAMMING.

BALINEESCHE RAS. Dc inlieemschc runderen van
Nederlandsch Oost-Indic zijn te verdeden in 2 groepen, welke
zoodanige verschillen vertoonen, dat van twee rassen kan wor-
den gesproken. Het eene, het Balineesche ras, v.jrtoont vrij-
wel ongewijzigd het type van den banteng (bos sundaicus).
Het wordt aangetroffen in de residentie Bali en Lombok, van
waar het naar verschillende streken van Java en de buiten-
gewesten,
O. a. Soemba en Nicuw-Guinea is overgebracht. Du
dieren van dit ras zijn opvallend uniform en geven bij dc
kruising met andere rassen blijken van groot overervingsver-
mogen. De verschillen met het Madoereesche rund zijn velerlei:

De Balineesche stier is meestal zwart of zwartbruin, de
koe daarentegen rood of lichtbruin. Dc laatste is in het bezit
van een aalstreep. Kenmerkend zijn de afteekeningen, die
zich vanaf den staartwortel op de achtcrvlakte van de dijen
in den vorm van twee segmenten, aan de bovenlip als een
witte streep en aan dc ledematen als „hoog wit been" voordoen.
De rifteekcningcn zijn scherp omschreven en, voor zoover nog
niet gezegd, wit van kleur. De os vertoont de kleur van dc
koe. Zelfs wanneer castratie bij het volwassen dier wordt toe-
gepast, is in ongeveer een half jaar tijds het donkere haar-
kleed door een lichter vervangen.

Bij oude stieren vormt zich om dc basis der horens
een verhoornde ring. De huid op de tusschcn-hoornkain is
weinig of niet behaard, verdikt en grijs van kleur. In die
huid treedt eveneens hoornvorming op, waardoor op lateren
leeftijd een hoornige brug tusschen dc horenbases voorhanden
is. De staartpluim is minder mooi ontwikkeld.

-ocr page 107-

Het hoofd van den stier bezit zijn grootste breedte tiis-
scheu de horenbases. De profiellijn is recht oï iets concaaf.

De hovend zijn langer (25 a 30 cM.). Zij zijn matig sterk
gebogen en loopen eerst een weinig buitenwaarts en naar
achter, daarna naar boven en naar buiten (bij den banteng
Slaan de punten meer verticaal gericht; dc horens van dezen
zijn zwaarder). De afstand tusschen de punten bedraagt
45 a 65 cM. De horenstanden zijn vrij uniform. Het hoofd
wordt minder hoog gedragen.

De hals is leelijk. Bij de aanzetting van het hjofd is
hij smal, bij den overgang in de borst daarentegen zeer breed.

Hij is langer en veel minder gespierd. Het kossum is
langer en strekt zich tot iaan de navelstreek uit.

Dë schoft is hoog en zeer lang. Dit wordt veroorzaakt
door de sterk ontwikkelde spinaaluitsteeksels van den 2en tot
den loen of iien rugwervel, welke uitsteeksels weinig in lengte
verschillen. Daarna gaat dc scho.^t plotseling in den korten,
krachtiger! rug over, waaraan zich korte, breede lendenen
aansluiten.

De borstkas lijkt door de lange doornuitsteeksels dieper
dan ze werkelijk is.

De staart is korter en reikt tot aan den hiel.

Als regel is de broek goed ontwikkeld.

Bij de koe is het minder duidelijk zichtbaar, dat het
hoofd tusschen de horenwortels de grootste breedte heeft.

Haar horens zijn fijn en kort, daarbij nagenoeg recht.
Ze staan naar hoven-achter, terwijl de punten riaar binnen zija
gericht. Deze horenstand komt vrij algemeen voor.

Maakt de Balineesche stier een imponeerenden indruk,
dit is met de koe allerminst\'het geval. Haar lichte bouw, haar
lange dunne hals geven aan het dier een hertachtig voorkomen.

Wal betreft het karakter, vooral onder de oude Balinee-
sche stieren komen kwaadaardige exemplaren voor. Het al-
gemeen toepassen op Bali van de castratie, welke door de be-

-ocr page 108-

voiking eerst op ongeveer vierjarigen leeftijd wordt uitgc-
vf;erd, heeft dan ook in de eerste plaats ten doel de dieren
handelbaarder te maken.

Zijn bouw doet het Balineesche rund .ninder geschikt
schijnen voor trekdier. Toch bewijst het als zoodanig goede
diensten. Op de suikerfabrieken in de buurt van Modjokerlo
bijv. en ook bij de gemeentereiniging op Soerabaja zijn met
Bali-ossen als trekmatcriaal gunstige resultaten bereikt.

Het vleesch is minder gewild. In den volksmond heet
het, dat het een muskuslucht verspreidt. Ik ben niet in de
gelegenheid geweest de juistheid van deze bewering te onder-
zoeken. Hci komt mij echter voor, dat zij een fabel is.

M.^DOEREESCH-JAVAANSCH-SL\'MATRAANSCHE
RAS. Het tweede ras is tc beschouwen als een uisschenvorm
tusschen den zebu (bos indicus) en den bos sundaicus. Evenals
llc eerstgenoemde bezitten de mannelijke individuen een min
of meer duidelijken bult; bij de vrouwelijke o.xemplarcn is
deze in den regel slechts rudimeiUair voorhanden.

Op verwantschap met den banteng zouden wijzen dc over-
ecnkorist in schedelvorm, speciaal van het voorhoofd, (Duerst
r.cemt het standpunt in, dat de vorm van den schedel hoofd-
zakelijk door de richting cn de zwaarte der horens v/ordt be-
paald en dat deze eigenschappen in sterke mate van liet kli-
maat afiiankclijk zijn; schcdelovereenkomst zou dus alleen
wijzen op dc inwerking van gelijksoortige klimatologische in-
vloeden) de lichter gekleurde lichaamsdeelen en de eigen-
aardige lange schoft, welke bij sommige exemplaren wordt
aangetroffen.

\\\'\'an dit ras zijn 3 slagen tc onderscheiden, nl. het Ma-
doereesche, het Javaansche en het Sumatraansche veeslag,
welke, naast kleine verschillen, in alle opzichten groote over-
eenkomst vertoonen. Waar deze verschillen bovendien voor-
namelijk zijn toe to schrijven aan de inwerking van afwijkende
uitwendige factoren, zal men m. i. goed doen ic spreken van

-ocr page 109-

éen ras, nl. het Madoereesch-Javaansch-Sumatraansche en de
Madoereesche, Javaansche en Sumatraansche runderen te be-
schouwen als tot dat ras behoorende veeslagen. Waar deze
slagen
oorspronkeUjk werden aangetroffen, zeggen de namen
reeds.

Wat betreft de raseigenschappen, hieromtrent wordt
in „de Teelt van Cultuurrassen" vermeld, dat de bult bij het
Sumatraansche slag het sterkst, bij het Madoereesche het minst
ontwikkeld is. Daarentegen zouden de lichter gekleurde huid-
deelen bij het Madoereesche rund het duideUjkst, bij het Suma-
traansche het minst zichtbaar zijn.

Afgaande op de beschrijving van dc Does en op mon-
delinge mededeclingen van collega Sperna Weiland lijkt mij
deze uitspraak ten aanzien van het Sumatraansche rund juist.

JA^\'AANSCHE VEESLAG. Wat het Javaansche rund
betreft, zoo meen ik, dat bij dit slag tegenwoordig de bult
minder sterk ontwikkeld is dan bij het Madoereesche. De ge-
heele voorhand van het eerstgenoemde veeshg is trouwens
minder zwarnr. Hoe zou het ook anders kunnen? Immers
de geheele veehouding en verpleging op Madoera zijn erop
gencht het voorstel in omvang te doen toenemen en het hoofd
hoog te doen houden. Het Javaansche rund draagt zijn hoofd
dan ook minder hoog. Hierdoor en doordat de hals minder
gespierd is, lijkt hij langer. Ontegenzeggelijk maakt het Ja-
vaansche rund een meer evenredigen indruk.

\\^olgens Krediet bestaat er ook een verschil tusschen
de hoofdaanzetting bij de beide slagen. De kruin of hoorn-
wrong sfeekt bij het Madoereesche rund naar boven achter
over den nek uit. zooals bij den zebu steeds vrij sterk wordt
waargenomen. Bij het Javaansche is dit niet ..)f veel minder
sterk het geval^ en bestaat in dit opzicht meer overeenkomst

met den banteng.

Meer dan het Madoereesche heeft het Javaansche rund
van beFmettelijke veeziekten en andere ongunstige factoren

-ocr page 110-

te lijden gehad. Het steeds verkoopen van de beste individüerl
voor iransportvee en de slachtbank en het gebruiken van de
onverkoopbare inferieure dieren voor de voortteling hebben
uit den aard der zaak een achteruitgang van het slag ten ge-
volge gehad (de Javaan is nog slechter veeteler dan de Madoe-
rees). Minder goede voeding en verpleging dan op Madoera
hebben hierbij ook haar invloed doen gelden. Al deze toe-
standen zullen door de toename van de bevolking cn de uit-
breiding der Europeesche cultures nog verergerd zijn.

De inheemsche runderen, welke men tegenwoordig op
Java aantreft, zijn voor een groot deel dan ook lioogbcenige,
platribbige, fijne dieren, met een lang hoofd, met tc grove of
rudimentaire horens, smallen, langen hals, scherpen rug,
smalle lendenen en een kort, smal, puntig kruis. De ledematen
zijn zeer licht en vertoonen dikwijls afwijkende standen; de
huid is zeer dun en fijn behaard.

\\\'an dc betere dieren kan men bijna met zekerheid zeg-
gen, dat zij niet raszuiver zijn en het product van kruising mot
Bengaalsch, Australisch of Hollandsch vee. In tegenstelling
met Madoera en Bali, waar de veeihiport steeds van weinig
beteekenis is geweest, is op Java een groot aantal dieren van
dt meest uiteenloopcnde rassen ingevoerd.

Vormveranderingen o. a. van de ooren, wijziging van de
kleur, het optreden van afteekeningen, zwaardere ledematen,
langere, weinig glanzende beharing verraden veelal hot uit-
heemsche bloed.

Ook hel Balineeschc rund zal niét hebben nagelaren do
veelvormigheid van het Java-vee te verhoogen.

SUMATRAANSCHE VEESLAG. Van het Sumatraan-
sche ru ul, dat in de Karolanden wordt aangetroffen, geeft
de Does een uitvoerige beschrijving. Wanneer men deze leest
valt de sprekende gelijkenis van dit dier met het Madoercesch-
Javaansche rundonmiddellijk op. De Sumatraansche runderen

-ocr page 111-

scHijnen alleen wat kleiner tè zijn. Tenminste in „de Teelt van
Cültuurrassen" wordt voor goed ontwikkelde stieren een
schofthoogte van 1,05 tot 1,23 Meter, voor koeien een van
I tot 1,15 Meter opgegeven. De Does laat niet na op die
geringe hoogte te wijzen er aan toevoegende, dat „deze buiten
kijf aan de onverstandige wijze ligt, waarop de fokkerij wordt
gedreven, want dat het dier ook tot behoorlijke afmetingen
kan opgroeien, bewijzen de enkele mooie stieren, die men toe-
stond tot den staat van volkomen wasdom te kom.en. Zoo
trof ik er aan, die naar schatting 1,30 M maten." .A.ls factoren,
die de fokkerij ongunstig beïnvloeden, noemt de Does:

1. De wijze, waarop men fokt, laat alles te wenschen over.

2. In de landbouwstreken is niet altijd voldoende voedsel
te vinden om eenige uitbreiding van beteekenis van den vee-
stapel toe te staan.

3. De veebezitters, vooral de kleine, verzilveren, naar het
n ij
schijnt, te gaarne hun dieren.

4. Het herhaaldelijk heerschen van veeziekten in sommige
streken berokkent ook den runderstapel schade (hierin is na
1907, het jaar waarin de Does zijn rapport schreef, verbetering
gekomen). .

Penning beschouwt het Bataksche rund als een afzonder-
lijk type naast het Sumatraansche. Het zou lichter van bouw
zijn dan het laatstgenoemde en meestal donkerbruin of zwart
van kleur.\' Deze scheiding is m. i. irrationeel. Onder het
Madoereesche vee komen dergelijke exemplaren ook voor, ter-
wijl Penning zelf op deze verschillen bij de runderen in de
verschillende streken van Java wijst. In een groot gebied als
Sumatra zullen de huisdieren der verschillende streken altijd
eenige verschillen vertoonen.

Dc volgende tabel, overgenomen uit „de Teelt van Cul-
tuurrassen" geeft een overzicht van de maten van de ver-
schillende Indische runderen.

-ocr page 112-

Af-
stand
tut-
schei
den
over-
pang
van
iiuid
in
neus-
spie-
ge
en
ho.rn-
l<ani

Breed-
te van
het
voor-
hoofd
onder

de
horen

Breed-
te van
het
voor-
hoofd
tus-
5. hen
de
oog-
bogen

Schoft-
hoog-
te

Elle-
boogi-
hoog-
te

Borst-
om-
vang

Pijp-
om-
vang

Af-
stand
van
boeg
tot
lit-
been

Af-
stand
tus-
schen
de
uit.
wen-
dige
darm-
been
hoeken

lavaansche stier

0.41

0.19

0.21

1.17

0 61

1.B5

0.17

1.26

0.38

Javaansche koe

0.42

0.15

0.16

1.18

061

1.58

0.15

1.28

0.41

javaansche os

0.43

0.15

0.17

1.23

0 66

1.64

0.17

1.34

0.39

Balineesche stier

0.4(J

0.18

0 20

1.20

0.64

1.64

0.18

125

0.40

Balineesche koe

0.37

014

016

1.17

062

1.63

0.14

1.23

O.-JO

Balineesche os

036

0.18

0.17

1 20

063

1.68

0.19

1.26

0 43

Madoereesche stier

0.47

0.19

0 21

I 33

0.63

1.80

0.17

1.40

_

Madoereesche koe

0.40

0.14

0 17

1.16

0.61

1.56

016

1.22

_

Madoereesche os

0.41

0.16

0.19

1.31

0.70

174

0.18

1.41

_

Sumatraansche stier

0.37

0.14

0.16

1.17

0 61

1.36

0.14

1.14

0.39

Sumatraansche hoe

0.37

0.14

0.16

1.14

0.60

183

0.13

1.12

0.40

AFSTAMMING. Omtrent de afstamming van\'het Ba-
lineesche rund bestaat geen verschil van meening. .-Mgemeen
wordt dit ras beschouwd als rechtstreeks afstammende van
den bos sundaicus. De geringe verschillen met dit dier kun-
nen zonder bezwaar op rekening van de domesti(;agc worden
geschreven.

Anders is het gesteld met het Madoercesch-Javaansch-
Sumatraanschc ras, over welks oorsprong verschillende hypo-
thesen bestaan. Om deze te kunnen beoordeelen, lijkt het mi\'
niet ondienstig na te gaan, welke standpunten ten aan/.ieu van
de afstamming van het Aziatische huisrund in het algemeen,
worden ingenomen.

Keiler en vrijwel hij alleen, beschouwt den bos sun-
daicus als den uitsluitenden stamvader van (het Aziatische huis-
rund. Bij het opsporen van het stamvaderschap bepaalt ge-
noemde onderzoeker zich tot dc in Azië in het wild levende
runderen. Den bos priihigcnins meent hij buiten beschouwing
te kunnen laten. Hierover schrijft hij het volgende: „Ebenso
sicher ist es, dass diese formenreiche Rindergruppc von der

-ocr page 113-

Stammform dos Bos primigcnius abgelöst werden muss nnd eine
gr.nzlich verschiedene Herkunft besitzt. Schon tiergeographische
Gründe weisen mit Nachdruck darauf hin, denn die Zehurindei
tauchen als Ik-gleitcr des Menschen frühzeitig in Gebieten auf,
in denen der Ur entweder ganz fehlte oder nur schwache Be-
fciände aufwies."

Bij de beoordeeling der in het wild levende runderen
worden de bos of poephagus grunniens en de bos gavaeus,
als hebbende 14 paar ribben van de verwantschap met het
huisrund uitgesloten. De bos gaurus\'heeft wel 13 paar j ibben,
echter eeu geheel anderen schedelvorm. Groote overeenkomst
in schedel en ook in horenstand meent Keiler echter :c kunnen
aanwijv.en bij den bos sundaicus en wel voornamelijk bij het
vrouwelijke individu. Bovendien acht hij zich gerechtigd van
dit dier het volgende te beweren: „Schon die grosse Vjiria-
tionsfahigkeii dieses Wildrindes bildet ein merkwürdiges
Korrelat zur zahmen Form, die bezüglich ihrer Formenbiegsam-
keit die Primigenius-Abkömmlinge ausserordentlich über-
trifft." Meergenoemde schrijver acht het dus mogelijk, dat
de fange hooge schoft van den banteng zich tot oen bult,
welken men bij den zebu aantreft, kan omvormen en dat hierbij
alleen uitwendige factoren een rol spelen.

De mcening van Keiler wordt door Duerst, Hilzhcimer
e. a. bestreden. Duerst ontkent niet alleen de overeenkomst
in schedcivorm tusschen banteng en huisrund, doch wijst zelfs
op groote verschillen in het achterhoofd, terwijl Hilzhcimer
het denkbeeld oppert, dat de door Keiler bestudeerde schedel
niet van den bos sundaicus, doch van een kruisingsproduct,
afkomstig zou zijn. Hilzhcimer is voorts van meening,\'dat
er geen aanwijzi^ig bestaat, dat in de tijden, dat het huisrund
voor het eerst wordt aangetroffen, in het verbreidingsgebied
van den banteng reeds eén zoodanigen beschavingstoestand
was bereikt, dat aldaar van huisdiervorming sprake was.

-ocr page 114-

in tegenstelling met Keiler gaat Duerst bij de afstam-
ming van het Aziatische huisrund uit van de praehistorische
vormen. IHj beschouwt den door Rütimeijer in de groep der
bibovincn ondcrgebrachten vak, gayal, gaur en banteng als
gemodificeerde taurincn of bisontincn.

Als oudste stamvorm der taurincn wordt aangenomen
de bos planifron.s Lydekker, gevonden in het mioceen en
plioccen van de Siwalische heuvels bij het Himalayagebergte,
Volgens Duf.rst is de bos acutifrons Lydekker, welke in de-
zelfde lagen werd aangetroffen, niet anders dan een ge-
wijzigde bos planifrons.

Ken andere fossiele vorm is de bos namadicüs Falconer
cn Cau:ley, gevonden in het plcistoceen van het Narbadadal.
Deze vorm, welke als idcntisch met den bos primigenius Bo-
j,anus is te beschouwen, is in verschillende spreken van Azië
aangetroffen. Zoo heeft Duerst hem gevonden in de opgra-
vingen te Anau (Turkistan) cn hem genoemd bos macroceros.

Duerst en aanhangers beschouwen nu den bos primi-
grnius asiaticus, ook wel genoemd bos namadicüs of bos
macroceios als den stamvader van het Aziatische huisrund.

Beschouv.\'cn wij de boven ontwikkelde rheoriën in ver-
l)and met het Madoereesch-Javaansch-Sumatraanschc runder-
ras, dan doet het weinig ter zake welke zienswijze de juiste
is. Zoowel met de opvatting van Keiler als met die van
Duerst en aanhang toch kan duidelijk worden aangetoond,
dat het genoemde ras niet geheel op Nederlandsch-lndischen
bodem kan zijn ontstaan.

Nemen wc de juistheid van de Kellersche theorie aan
cn gaan wc uit van de veronderstelling, dat meergenoemd ras
een product is van Nederlandsch-Indischen bodem, dan zou
hieruit moeten \\olgen, dal de bos sundaicus zich op Bali
vrijwel ongewijzigd heeft voortgeplant, terwijl hij zich op het
nabije ALadocra, Java en Sumatra lot een zebuachtig rund
zou hebben omgevormd. Dit nu is niet aan Ve nemen. Waar

-ocr page 115-

genoemde gebieden zoo dicht bij elkaar liggen, mag nieil
m. 1. veilig concludcercn, dat de uitwendige omstandigheden
aldaar gehjk zijn, tenminste niet zoo sterk uiteenloopen, dat
dc %crschiilendc habitus van het Balineesche cn het Ma-
docreesch-Javaansch-Sumatraanschc ras hierdoor veroorzaakt
zou kunnen worden.

i

Bij het aanvaarden van het standpunt van Duerst ligt
het m. i. voor de hand\' na te gaan of de bos primigenius asia-
ticus ook in Nederlandsch-Indië is opgegraven. Dit nu is
niet het geval. Duerst vermeldt wel,\' dat Martin hem in het
pHoceen van J.iva heeft gevonden, doch deze medeclceling
moet op een vergissing berusten. Tenminste in Martin\'s „Un-
sere Palaeozoölogische Kenntnis von Java" wordt van die vondst
niet gerept. Trouwens op de kaart, die in het werk van
Ducrsr „Animal remains from the excavations at Anau" voor-
komt, staat Nederlandsch-Indië niet aangegeven als gebied,
waar restes van den uros zijn aangetroffen. Bovendien kan
worden aangenomen, dat de toestanden in den Indischen Ar-
chipel in den tijd, dat de huisdieren voor het eerst optraden,
wel z66 geweest zullen zijn, dat dit gebied reeds daarom
aan de huisdiervorming geen deel heeft kunnen nemen.

Invoer van zebu\'s zal dus hebben plaats gehad. De
vraag rijst thans, wanneer en door wie deze is geschied. Hierop
wordt veelal geantwoord, dat het de Hindoes zijn geweest,
die
bedoeld rund naar Nederlandsch-Indië. hebben meege-
bracht.

Om de juistheid van deze bewering te kunnen toetsen,
mogen hier enkele historische gegevens volgen, welke ik aan
de bereidwilligheid van Professor. Dr. N. J. KROM te LEI-
DEN te
danken heb.

De Hindoes, die naar Nederlandsch-Indië zijn uitge-
weken. bewoonden oorspronkelijk een tweetal streken, gele-
gen in hel Zuidelijk binnenland van Voor-Indië. Van hieruit

-ocr page 116-

hebben zij zich waarschijnlijk begeven naar een gebied aan
de kust van Coromandel, ongeveer ter hoogte waar thans Ma-
dra^ ligt. Het was vanuit deze landstreek, dat relaties, voor-
namelijk op handelsgebied, met Nederlandsch-Indië werden
aangeknoopt. Dit land was dus aan de Hindoes niet vreemd
cn het hoeft daarom geen verwondering te wekken, dat, toen
politieke redenen hen noopten een andere woonplaats te kiezen,
zij zich begaven naar Nederlandsch-Indië, dat zij kenden eu
waarvan zij wisten, dat zij daar goed ontvangen zouden worden.

Omstreeks het begin van onze jaartelling zijn de Hin-
does ongeveer gelijktijdig op Sumatra, Java en Bali aange-
komen. Ze hebben uiteraard moeten reizen met vaartuigen,
waaruit reeds kan volgen, dat de Hindoeinvasie niet moet
worden beschouwd als een volksverhuizing, waarbij groote
drommen volks zich met hun hecle hebben en houden over
een meer of minder grooten afstand verplaatsen. Veel meer
draagt zij het karakter van een immigratie, welke ook in
onzen tijd soms nog plaats heeft en die thans evenmin ge-
paard gaat met algehecle medcvocring van have en goed,
vooral niet in die gevallen, waarin het nieuwe land bekend is.

BehRlve naar Nederlandsch-Indië heeft een deel dor
Hindoes zich begeven naar Achtcr-Indië. Er bestaan aan-
wijzingen, die doen vermoeden, dat, behalve over zee, vanuit
Ac))ter-Indië Hindoestammen in Ncderlandsch-lndië zijn l?in-
ncngcdrongen. Vast staat, dat tusschen dc Hindoevorslcn
van Java met hun ranggenooten in Achtcr-Indië betrekkingen
werden onderhouden, welke zoo innig zijn geweest, dat over
cn weer huwelijken werden gesloten en dat in het algemeen
dc Hindoebeschaving van Achtcr-Indië geheel gelijksoortig
was aan die van Java.

De Hindoe.c hebben zich op Java vermengd tot Hindoe-
Javanen. Deze zijn o. a. doorgedrongen tot Bali, waar zij de
daar gevestigde Hindoes aan zich hebben onderworpen.

-ocr page 117-

Bij hu?i eerste komst op Java vonden de Hindoes aldaar
een vrij hoog ontwikkelde bevolking. Volgens Brandes kende
deze reeds:

1. de wajang

2. de gamelan

3. een eigen metriek

4. het batikken

5. de bev/erking der metalen

ó. een muntstelsel

7. betrekkelijk veel scheepvaartkunde

8. astronomie

9. den natten rijstbouw

10. hadden zij een zeer geordenden staat van bestuur.

Hoewel latere onderzoekingen de juistheid van enkele
dezer punten hebben doen betwijfelen, bevestigden zij, dat de
door de Hindoes aangetroffen bevolking reeds op een vrij
hoog en trap van beschaving moet hebben gestaan.

Een dergelijke bevolking moet in het bezit van het huis-
rund zijn geweest.

Als bewijs, dat de Hindoes de zebu\'s hebben medege-
voerd naar Nederlandsch-Indic, vindt men veelal opgegeven,
dar op de Hindoemonumenten, welke men, vooral in Mid-
den fava, nog veelvuldig aantreft, steeds de zebu staat afge-
beeld.

Van de juistheid van deze bewering heb ik mij, wat be-
treft den Boroboedoer, kunnen overtuigen. Hieruit echter de
conclusie te trekken, dat de Hindoes den .icbu hebben mee-
gebracht, lijkt mij al zeer ongemotiveerd. Hoogstens zou ik
hieruit dc gevolgtrekking willen maken, dat de Hindoes den
zebu kenden. Weet men echter, dat, volgens Professor Krom,
het voornaamste kenmerk van de reliëfs van den Boroboedoer
is, dat zij een afspiegeling zijn van de toestanden op Java
op het oogenblik, dat het kunstwerk werd gewrocht, dan kan
men een stap verder gaan en besluiten, dat in den tijd, dat

-ocr page 118-

ae Boroboedoer werd opgericht, op Java een zebuachtig rund
wera aangetroffen.

\\\'an de monumenten, welke op Sumatra, en Bali wor-
den aangetroffen, zijn Professor Krom geen afbeeldingen van
runderen bekend. Wel besta?.n op die eilanden, evenals op
Borneo, oude losse steenen beelden, welke alle het buitrund
voorstellen. Deze beelden houden verband met den Hindoe-
godsdienst en bewijzen m. i. daarom alleen, dat de Hindoes
hun ideëele rund, overal hebben meegenomen.

Dat dc Hindoes de zebu\'s naar Nederlandsch-Indië heb-
ben gebracht, komt mij onwaarschijnlijk voor cn wel om dc
volgende redenen:

1. Zij kenden Nederlandsch-Indië en wisten dus, dat
daar een huisrund werd aangetroffen.

2. De wijze, waarop de Hindoes hoofdzakelijk hebben
gereisd, liet de overbrenging van vee in eenigszins grooten ge-
tale niet toe, nog daargelaten of het aantal geimmigreerde
Hindoes wel zoo groot is geweest.

3. De zebu heeft, in tegenstelling met elders, zijn stem-
pel niet gedrukt op het rund van Bali.

Lang voor onze jaartelling heeft echter een andere in-
vasie in Nederlandsch-Indië plaats gehad, die in zijn aard een
zuivere volksverhuizing was. Ik bedoel het binnendringen
der Maleisch-Polynesischc volkeren. Dat deze afkomstig wa-
ren uit Achter-Indië, wordt tegenwoordig algemeen aange-
nomen. Wanneer die volksverhuizing heeft ])laats gehad, is
niet met juistheid bekend. Wel weet men, dat dc Malaio-
I\'olynesiërs reeds een zekeren trap van ontwikkeling hadden
bereikt. Zij kenden den drogen rijstbouw, dien zij onge-
twijfeld naar Java, dat destijds door onontwikkelde wilde, stam-
men werd bewoond, hebben meegenomen. Dat deze in het
bezit waren van huisdieren, is niet aan te ncmeii. Deze zullen
er door de Malaio-Polynesiërs gebracht zijn.

Hiervoor pleit bovendien het feit, dat het woord „lern-
boe" (rund), een echt Maleisch-Polyncsisch woord, zoowel in

-ocr page 119-

het Maleisch, het Soendaneésch, het Javaansch als in het Ma-
doereesch wordt teruggevonden en reeds in oude Kawi-oor-

konden vrordt aangetroffen.

De Malaio-Polynesiërs zijn ook naar Bali doorgedrongen,
getuige het feit, dat de Balische bevolking van het M. P.
ras en de Balineesche taal een M. P. taal is. Hun rund
zullen zij daar hebben
meegenomen. Op de een of andere
wijze is het op Bali echter verdwenen en wel z66 grondig,
dat zijn benaming zelfs in de vergetelheid is geraakt.

Naar müne meening staat hiermee de domesticeermg
v.m den banteng op Bali in verband. Of zij de verdwijning
van den „lemboe" tengevolge heeft gehad of dat zij eerst ter
hand is
genomen, nadat het rund der Malaio-Polynesiërs was
ten onder gegaan, zal moeilijk zijn uit te maken.

Door den oorsprong van het Madoereesch-Javaansch-
Sumatraansche rund te zoeken in Achter-Indië, dat zijn huis-
dieren ongetwijfeld uit de bakermat daarvan, nl. Voor-Indie
zal hebben ontvangen, wordt tevens de gelijkenis van ge-
noemd ras met het Siameeschc rund verklaard. Dc Does
wijst op die gelijkenis en \'t Hoen verzekerde mij dc frappante
overeenkomst.

Het uit Achtcr-Indië afkomstige rund /.al op de Soenda-
cilandcn de aan deze gebieden eigene uitwendige invloeden
hebben ondergaan. Zoo zal de daar inheemsche bos sundai-
cus niet hebben nagelaten zijn stempel op het ras te drukken.
Mogelijk heeft dit dier, dat in Achter-Indiö eveneens wordt
aangetroffen, daar reeds aan de rasvorming deelgenomen.

Zooals opgemerkt, zijn de verschillen tusschen de Ma-
doereesche, Javaansche en Sum.atraansche slagen uit afwijking
in uitwendige factoren te verklaren. Dat in dc eene streek
de banteng grooter aandeel in de rasvorming heeft gehad
dan in ^^.ndere, ^zal geen bevreemding verwekken en o. a. af-
hankelijk zijn van de mate, waarin dit dier voorkwam,

-ocr page 120-

HOOFDSTUK VII.

DE MAATREGELEN TOT VERBETERING VAN DEN RUNDVEESTAPEL
IN DE RESIDENTIE MADOERA.

INLEIDING. Onder de aangelegenheden, welke de
ambtelijke pennen sedert geruimen tijd intensief bezig houden,
neemt do verbetering van den rundveestapel in de residentie
Madoera een vooraanstaande plaats in. De over dit onder-
werp gevoerde ambtelijke correspondentie heeft dan ook een
buitengewonen omvang aangenomen. Jammer, dat de bereikte
resultaten tot dusver slechts meer bescheiden afmetingen ver-
toonen en bij de beschreven papiermassa danig in het niet
zinken. Ware veeverbetering alleen met schrijven te bereiken,
zoo twijfel ik er niet aan of Madoera\'s veestapel zou op dit
oogenblik een gansch ander aspect aanbieden, wellicht tot
een hoogen t rap van volmaking zijn gestegen.

Tot hen, die hun meeningen in deze op papier hebben
gesteld en op het ter hand nemen van de rundveeverbetering
in de residentie Madoera hebben aangedrongen, dienen in de
eerste plaats, zonder uitzondering, mijn ambtsvoorgangers tc
worden gerekend. Geen hunner is in gebreke gebleven in
rapporten, verslagen, nota\'s c. d. de belangrijkheid van
M,a-
dopra\'s runderstapel in het licht tc stellen en tc wijzen op dc
noodzakelijkheid in zijn belang maatregelen tc troffen, tloe
dit zou kunnen geschieden, is eveneens door. hen aangegeveri.

Ook van bestuurszijde is krachtig voor het bevorderen
van rationeele veeteelt op Madoera geijverd. Het zou mij
gemakkelijk vallen namen te noemen van \'bestuursambtenaren,
zoowel Europeesche als inlandsche, die hun beste krachten aan
den veestapel van Madoera hebben gegeven. Tegenover deze
staan echter anderen en dezulke werden niet alleen in het
inlandsche bestuurscorps aangetroffen, die de groote betcekenis
van\' den veestapel en zijn verbetering voor het gewest Ma-

-ocr page 121-

cloera niet konden of wilden inzien. Niet alleen, dat bij de
voorbereiding der n^atregelen tot veeverbetering reeds over
gebiek aan medewerking van bestuurszijde werd geklaagd
(o. a. door de zoöteclmische commissie, over welke later), ook
bij de uitvoering der plannen werden enkele bestuursambte-
naren aangetroffen, die deze pogingen, in het gunstigste geval

met onverschilligheid, gadesloegen.

In de stukken, waarin de noodzakelijkheid tot het in-
grijpen in de veestapelaangelegenheden wordt betoogd, vindt
men veelal een aantal motieven daartoe aangegeven, welke
met verschillende toestanden en waarnemingen verband houden.

Deze zijn:

1. Toestanden op zoötechnisch gebied.

2. Toestanden op oeconomisch gebied.

Waarnemingen betreffende den veestapel

a) vergelijkende

b) zelfstandige.

Tot de onder i genoemde toestanden kunnen gebracht
worden de gebrekkige inzichten van den Madoerees op vec-
teeltkundig gebied, het niet toepassen van castratie, het niet
sclccteeren van fokmateriaal, enz.

Dc onder 2 bedoelde toestanden raken den abnormalen
uitvoer, de belangrijke slacht van koeien, het gebruik van te
jonge dieren voor trekdicnsten c. d.

War betreft de vergelijkende waarnemingen aangaande
den veestapel, deze waren zoowel van kwalitatieven als van
kA-antitatieven aard.

Wat over de kwaliteit werd medegedeeld, berustte meestal
op beweringen van personen, die, hetzij den veestapel langen
tijd kenden, zooals Europeesche veehandelaren of oude Euro-
peesche ingezet\'cncn, hetzij na geruimen tijd buiten Madoera
vertoefd te hebben, daar terugkeerden. Dit laatste was o. a. het
geval met ambtenaren, die met tusschenpoozen in genoemd
gewest hebben gediend.

-ocr page 122-

Dc iDcdedeclingen omtrent de getalsterkte steunden op
de gegevens van de vijfjaarlijksche veetellingen en van de
veerc;2i^é>6, zooals die, laatstelijk ingevolge staatsblad 1904
No. 20, moKen worden bijgehouden. Zoo waren volgens die
gegevens de \'gaarden- en hoornveestapels tusschen 1900 en
1905 belangrijk achteruitgegaan.

Dat men zelfs in Westersche landen dc cijfers betreffende
de veestapelsterkte met de noodige reserve rhoet aanvaar-
den, is van algemeene bekendheid. Hoeveel te meer moet men
dit dan doen in een land als Madoera met zïjn op Velerlei ge-
bied primitieve toestanden. De aldaar verkregen cijfers kunnen
niet anders dan bij benadering juist zijn en hebben niet meer
dan betrekkelijke waarde. Een treffend staaltje\'hiervan wordt
medegedeeld door van Gennep ten aanzien van de afdeeling
Bangkalan. Bij de opmaking van den jaarstaat voor het Ko-
loniaal Verslag over 1896 werd bevonden, dat dc veestapel in
\\\'crgelijk met het jaar 1895 met 2000 stuks runderen zou zijn
achteruitgegaan. Aangezien dit een verontrustend verschijnsel
werd geacht, werd besloten tot een hertelling over te gaan.
Hiertoe werden drie dagen aangewezen en alle beschikbare
krachten ali mantries, schrijvers, magangs, oppassers, enz.
gemobiliseerd, terwijl de districts- cn onderdistrictshoofden,
zoomede de controleurs die drie dagen rondgingen om contróle
uit tc oefenen. De telling geschiedde door middel van dja
gocng- cn djarakpitten, roode en witte lucifersstokjes, steentjes
van
tweccrlci soort, enz. welke telkens om beurten in een
zak gedaan moesten worden, al naar men een stier of een
koe aantrof. Dc opname had dus alleen betrekking op het
aant.il mannelijke of vrouwelijke runderen, onverschillig of
zij nog jong of reeds volwassen waren. Na afloop der telling
moesten alle zakken met dc verzamelde tweeërlei soort pitten.
lucif( rs, stccncn, enz. ten huize van den betrokken wedono of
assistent-wedono gebracht worden, waar zij uitgeteld werden.
Het resultaat der hertelling was, dat de veestapel niet achter-

-ocr page 123-

uit gegaan bleek, doch dat een vermeerdering werd geconsta-
{cc-rd van ruim 23000 runderen; voorwaar geen kleinigheid
op een totaal van rond 130000 runderen, welke de afdeeling-

Bangkalan destijds telde.

De door van Gennep opgedane ervaring :;ai door ambte-
naren, die met den veestapel bemoeienis hebben gehad, zonder
bezwaar met andere voorbeelden kunnen worden bevestigd.
Leon
o. a. deelt soortgelijke, ook in andere residenticn, op-
gedane
ondervindingen mede, waarbij hij dc voor dien tijd
(tooi) juiste conclusie trekt, dat zoowel de buffel- als de runder- ■
stapel op Java en Madoera grooter is dan daaromtrent
in dc
Koloniale Verslagen voorkomende statistieken.

De zelfstandige waarnemingen werden in den regel ge-
daan door deskundigen, als veeartsen en veehandelaren, die
de noodzakelijkheid töt veeverbetering beoordeelden naar het
vee, dat zij in dc residentie Madoera onder oogen kregen. l.Ic.t
gering aantal werkelijk goede runderen, de gebrekkige bouw
van een groot percentage van den veestapel, zoomede de op
achteruitgang van het vccslag wijzende habitus van sommige
cxemplarer, zullen hier dc voornaamste overwegingen hebben
gevormd.

PLAN LEON. Leon besluit zijn „Vectoestanden op
Madoera" met een hoofdstuk, getiteld „Wat kan voor den vee-
stapel gedaan worden om den daarmede in verband staandcn
cconomischen toestand van de bevolking • te verbeteren?"
Hierin stelt genoemde schrijver terecht op den voorgrond,
dat dc vcetccltkundige kennis van den Madoerees zeer gering
is. Hierin wil hij door leering, leiding en overreding, zonder
uitoefening van eenigen dwang, verbetering trachten te bren-
gen. Hij
wenscht daartoe opgericht tc zien demonstratie-
kr
.Tlen, waar\' uitgekozen springstieren worden gestald en
waar tevens
gelegenheid bestaat aldaar door de bevolking
aangebrachte stieren te laten castreeren. Verder zou hij dc
voordcelen van goede teeltkeuze aan de bevolking aanschouwc-

-ocr page 124-

lijk wllkn maken door het grooter, krachtiger product te
doen zien van die springstieren en een tien- of vijftiental in die
demonstratie-kralen gestationeerde, van de bevolking ge-
kochte koeien.

Als leek onthoudt hij zich \\\'an een oordcel of men voor
springstieren, stieren van buitenlandsche, Europeesche of in-
landsche rassen behoort tc bezigen.

Wat de castratie betreft, men bepale zich, volgens hem,
om haar door gepaste cn voorzichtige middelen bij de be-
volking burgerrecht te doen verkrijgen.

Mot in do rroanger-Regentschappcn bij de verbetering
van den paardcnstapel toegepaste stelsel, dat aan inlandsche,
nif.t van \'s Landswege bezoldigde castreerders, voor elke door
hen met succes volbrachte castratie, een premie van f. 3 wordt
uitbetaald, acht hij tc verwerpen. Hij wenscht Madoereezen
tot gouverncmcnts castreerders met een maandclijksct\\2 be-
zoldiging te zien opgeleid.

Den eigenaar van een gecastreerd dier wil hij voor hot
gemis van zijn rund als ploeg- of trekvce gedurende een d.rietal
weken als oen gevolg van de operatie, een billijke schadeloos-
stelling uitkeeren. Als maximum acht hij f. 5 per dier vol-
doende; men betalc als regel echter gcon hoogerc schadeloos-
stelling dan f. maar verhooge haar, naarmate dc aange-
brachte stier voor de voortteling ongeschikt lijkt, voor fle ge-
degeneerden tot het maximum.

Ook voor de in dc demonstratie-kralen tot dekking aan-
gebrachte koeien, wordt de uitkeering aan de eigenaren van
een kleine vergoeding gewenscht geacht.

De eerste demonstratie-kralen zouden !n het land der
fokkers, de afdeeling Soemenep, moeten worden opgericht
en wel in ieder district.

Het doel met de oprichting der demonstratie-kralen, is
giïen ander dan ze weder op te heffen, zoodra de bevolking,
door de aldaar door haar opgedane ondervinding, zoov/ol van

-ocr page 125-

het nut van castratie als van teeltkeuze, overtuigd is. Men kan
dan gerust beide aan haar overlaten en de demonstratie-kralen
in de afdeeling Soemenep opbreken, om ze geleidelijk naar de
anaere afdeelingcn van de residentie Madoera over te brengen.
(Leon is weel zeer optimistisch!)

De kosten, die êen en ander met zich brengt, wil Leon be-
stiijaen uit de wederinvoering van het uitvoerrecht, dat op
I Januari 1899 met de vervanging van de pacht door een
directe collecte van de rundslachtbelasting, werd opgeheven.
Volgens hem heeft de bevolking, die dat recht reeds een
vijltigtal jaren betaalde, van die vrijgevigheid niets begrepen.

Leon becijfert de opbrengst uit het uitvoerreclit op
f. 75000 \'s jaars (50000 dieren k f. 1.50).

Hij wil voorts de bevolking behulpzaam rijn bij het
vinden van een afzetgebied voor haar vee. De noodzakelijk-
heid hiertoe meent hij te kunnen putten uit de sterktecijfers,
volgens welke Madoera in 1880 en 1895 onderscheidenlijk
276768 en 552233 stuks runderen rijk was. Zijn conclusie „dc
runderstai)el is dus in 15 jaren verdubbeld, toch zal de werke-
lijkheid, ook volgens de laatste in 1900 gedane opname, een
nog veel grooter cijfer aangeven", acht ik, wat betreft het
eerste gedeelte, ten eenenmale onjuist. Met het tweédü ge-
deelte der uitspraak, dat overeenkomt met de bovenaangehaalde
ocvoigtrekking van denzelfden schrijver, kan ik instemmci.

Een ruimer afzetgebied zou zijn te vinden door bij aan-
bestedingen de levering van vleesch, afkomstig van den in-
landschen veestapel, te bedingen. Leon betoogt, dat ook voor dc
buitengewesten die voorwaarde het Gouvernement niet op heel
veel meer geld zal komen te staan, mits voor het transport
van vee daarheen niet van de Koninklijke Paketvaart Maat-
scha])pij met haar dure tarieven, maar van prauwen gebruik

wordt gemaakt.

\' BESTRIJDING VAN HET DENKBEELD EEN
UITVOERRECHT TE HEFFEN. In een artikel ,,Veeteelt

-ocr page 126-

cn Veehandel op Madoera", voorkomende in het Algemeen
liande\'sblad van 25 Januari 1902, bespreekt een ongenoemde
het opstel van Leon. De schrijver durft niet beoordeelen of
door Leon de juiste Aveg is aangegeven. Misschien zijn er
andere middelen; hij denkt bijr. aan goed opgeleide iniand-
sche veeartsen, die als „wandelleeraar" dienst /ouden kunnen
doen. \'

De ongenoemde heeft groot bezwaar tegen het voorstel
om een uitvoerrecht te heffen. Hij betoogt, dat wanneer de
aangegeven denkbeelden aan het doel beantwoorden en dus
de welvaart onder de bevolking toeneemt, de fiscus daarvan
vanzelf reeds de vruchten plukt: een welvarend volk brengt
veel meer aan directe of indirecte belastingen op dan een
armoedig. En wanneer zij de beoogde uitwerking niet hebben,
wanneer de veeteelt en dus de welvaart, er niet door mochten
worden gebaat, dan zou men der bevolking alvast een nieuwen
last hebben opgelegd, zonder dat er een voordeel tegenover
staat.

Alleen wanneer men mocht kunnen aantoonen, dat het
eiland Madoeia meer aan den fiscus kost dan het opbrengt,
zou er reden kunnen zijn om op de een of andere wijze de
belastingen tc verhoogen. Maar daarvan kan volgens den
schrijver bezwaarlijk sprake zijn.

Bovendien meent hij te kunnen aantoonen, dat de heffing
in strijd met de wet was en is. Immers de bedoelde belasting
is geen uitvoerrecht, maar een recht op doorvoer binnen het
tolgebied. En zegt artikel 8 van dc Indische Tariefwct niet
uitdrukkelijk „op den doorvoer worden geen rechten geheven".

Ten slotte is hij van oordcel, dat het vee reeds zwaar
genoeg wordt belast, waarbij gedoeld wordt op dc slachtbe-
lasting.

VERWEER LEON. Leon tracht dc ingebrachte be-
zwaren te ontzenuwen door op te sommen in welke buiteirgc-
westen nog rechten bij veeuitvoer worden gehe\\\'cn. Voorts

-ocr page 127-

CGiicludeert hij, dat van doorvoer, in den zin der wet, geen
sprake is en dat niet de producenten, doch de consumenten,
wat de inkandsche bevolking betreft, alleen dat deel, dat in
staat is rund- of buffclvlccsch te betalen, door de heffing wor-
den getroffen.

WELVAARTONDERZOEK. In de .jaren 190.^—05
.werd een onderzoek naar de mindere welvaart der inlandsche
bevolking op Java en Madoera ingesteld. De veeteelt vormde
een belangrijk onderdeel van die enquête.

Het veeteeltonderzoek in de residentie Madoera ge-
schiedde. door een viertal afdeelingsgewijze werkende com-
mis-sies, inielk waarvan de gouvernements veearts W. 1. ESSER
te Soerabaja, tijdelijk belast met den veeartsenijkundigen dienst
in de residentie Madoera, zitting had.

Blijkens het verslag is de beantwoording der vragen
hoofdzakelijk te danken aan de inlandsche bestuursambtenaren.
Een afzonderlijke memorie naar aanleiding der vragen om-
trent veeteelt in den ontwerp-leidraad voorkomende, opge-
maakt door den gouvernements veearts D. J. FISCHER, is
aan het verslag toegevoegd.

De gestelde vragen raken grootendeels onderwerpen,
welke reeds in vorige hoofdstukken zijn behandekl. Daarom
zullen hier alleen die, betrekking hebbende op den achteruit-
gang van den veestapel en de veeverbetering, aan een nadere
bespreking worden onderworpen.

In de eerste plaats dan vraag 262, welke aldus luidt:
„Wordt belangrijke verbetering van den veestapel verwacht
van \'t stationeeren van dekstieren en dekhengsten? Zoo ja,
dit aantoonen. Hierop werd als volgt geantwoord:

PAMEKASAN: Aan veredeling van rund en paard
wordt door den ^adoerees niets gedaan. Het uiterlijk van
het vee toont dit genoegzaam aan. De kerapanstieren, de beste
mannelijke exemplaren van den veestapel, nemen aan de
voortteling geen deel. Gemis aan goed en voldoend veevoeder

-ocr page 128-

is een belemmering voor een duurzame verbetering van den
veestapel.

SOEMENEP: Ja, door leiding, leering en desnoods wat
zachten dwang, zal de Madoerees er wel toe te brengen zijn
om zijn koeien alleen door krachtige stieren te doen bevruch-
ten, Het aandeel van den stier in de voortteling wordt nog
door hem gering geschat en meent hij, dat een mooie, krachtige
koe wel goede jongen zal werpen. Renstieren nemen aan
de voortteling geen deel, uit vrees ze de krachten zullen ver-
liezen en woest worden. Hoewel teeltkeuze wordt toegepast,
blijft het runderras toch klein. De uitstekende verzorging der
stieren geschiedt meer uit een oogpunt van kostwinning dan
van rasverbetering.

BA.NGKALAN: Aankoop van gouvernementswege van
bijv. eenige tientallen kerapanstieren om ze tegen geringe be-
taling als dekstier beschikbaar te stellen.

Waar de mooiste stieren als slachtvee het land uitgaan
en slechts minderwaardige aan de voortteling deelnemen, daar
moc< de veestapel wel ontaarden en is het daarom een dringende
ciscli eenige dier schoone exemplaren voor rasverbetering .-um
te houden. Invoer van Bengaalschc of Balineesche runderen
schijnt voor dat doel minder gewenscht, omdat ze door kli-
maats- cn voedingsinvloeden zouden achteruitgaan.

Aantcekening van den gouvernements veearts: Het sta-
tionceren van kerapanstieren als dekstier moet worden ont-
raden, daar ze voor de gewone Madoereesche Icoo te zwaar
van bouw zijn.

SAMPANG: Ja, het ware beter, de f. 1500, thans j.iar-
lijks voor \'t geheele gewest toeg(?staan voor premies bij slieren-
rennen en dat alleen het fokken van enkele prachtexemplaren
van stieren bevordert, tc besteden voor:
a, aankoop van dekstieren;

Voorts zou verbetering van den rundvee.\'ïtapel verkregen
kunnen worden door:

-ocr page 129-

b. keuring door den veearts in de desa\'s, waar dekstieren
geplaatst zullen worden, yan het vrouwelijk fokmateriaal;

O. vaststelling van een gering dekloon, ten bate van den
verzorger der stieren, te voldoen door de houders der uit-
gezochte koeien; zoo noodig ook tegemoetkoming aan den
houder der stieren voor kosten van onderhoud, enz. ingeval
het dekloon onvoldoende mocht blijken;

d. tegemoetkoming van onderhoudskosten door den lande
aan de houders van het vrouwelijk fokmateriaal, zoomede
uitreiking (van bestuurswege) van een of ander door het
vrouwelijk dier tusschen de horens te dragen onderscheidings-
teeken, ten einde den eigenaar daarvan tegenover zijn desa-
genooten te verhoogen;

e. aanleg van een veestamboek;

f. periodieke keuring door den gouvernements veearts van
stieren en koeien en hunne
afstammelingen; voortdurend toe-
zicht van \'t bestuur;

g. bij afkeuring der koeien of niet nakoming der gestelde
voorwaarden behooren de toelagen voor het onderhoud etc.
te worden ingetrokken en aan anderen gegeven; gelijkelijk
te handelen met den houder van een dekstier;

h. uit de tc verkrijgen kalveren een keuze te doen door den
-ouvernements veearts voor mannelijk en vrouwelijk fokma-
teriaal;

i. voorbedoelde maatregelen voorloopig toepassen in één on-
derdistrict en is daar voldoend fojcmateriaal verkregen dan
daarmede voortgaan in een volgend onderdistrict.

Op aanwijzing van het bestuur zijn reeds uit vrijwillige
bijdragen van de bevolking hiér en daar dekstieren aange-
kocht cn bij het desahoofd geplaatst. Tot tegemoetkoming
in het onderhoud wordt soms een gering dekloon betaald.
Zichtbare resultaten heeft deze proefneming echter nog niet
opgeleverd. \' .

-ocr page 130-

Aanteekening van den gouvernements veearts:

le. zal niet uitvoerbaar zijn; teeltkeuze voor de koeien
onnoodig; 2e. niet doenlijk; 3e. dekgelden zijn afkeurenswaar-
dig; beter is vergoeding in natura, bijv. uit de afstammelin-
gen of de stieren zelf.

Bij vraag 263, welke betrekking heeft op veehandel en
daaraan verbonden bezwaren, werd algemeen naar de memorie
van den gouvernements veearts Fischèr verwezen.

Een zeet belangrijke vraag is 267, welke luidt: „Heeft
castratie van vee in het algemeen bij de bevolking ingang
gevonden? Wat kan gedaan worden om .rationeele castratie le

bevorderen ?"

11 ierop werd als volgt geantwoord:

PAMEKASAN: Castratie komt nog weinig voor. Ca-
straten zijn op de veemarkt minder gewild. Invoering van
een castratie-werktuig volgens de klopmethode, zou er toe
kunnen leiden het wantrouwen van den Madoerees tegen deze
kunstbewerking op te heffen.

SOEMENEP •. Alleen op Kangean heeft castratie ten
opzichte van buffels iiigang gevonden. Het aanstellen van
bekwame castreerders is zeker een middel om het vooroor-
deel \' tegen de kunstbewerking te helpen overwinnen.

BANGKALAN: Neen, ofschoon de bevolking er niet
afkeerig van is. Castratie dient van bestuurswegc ter hand
genomen te worden, in den beginne onder uitloving van pre-
mies. Het dient voorafgegaan door vermeerdering van In-
landsche vccartset\\ of hulppersoneel voor leiding en toezicht.

S.-XMPANG: Neen. Castratie is het best te bevorderen
door gelden beschikbaar te stellen voor castrcerloon en voor
schadevergoeding, ingeval de kunstbewerking ongunstig ver-
loopt. . \'

Aanteekening van den gouvernements veearts: Zondet
beschikbaarstelling van gelden denkelijk ook wel uitvoerbaar.

-ocr page 131-

Op vraag 269 luidende: „Welke worden als de voor-
naamste oorzaken beschouwd van eventuëelen achteruifgang

van den veestapel?

a. \'t deelnemen van gedegenereerden aan de \\ oortteling?

b. uilputting door het laten arbeiden van te jong vee of
door overmatigen arbeid?

c. slechte verzorging der dieren?

d. gebtek aan voedsel?

e. het heerschen van l^esmettelijke ziekten?

f. \'t niet toepassen van rationecTc veeteelt ?

g. uitvoer?

h. slachten op groote schaal uit vrees voor heerschende
ziekten ?

i. idem, ten einde overeenkomsten tot levering van huiden
ie kunnen nakomen?"

werden de volgende antwoorden gegeven:

Ï\'AMEKASAN: De hier voorkomende oorzaken, ver-
meld onder a, d en f moeten tot achteruitgang in hoedanig-
heid van den veestapel leiden,

SOEMENEP: Van achteruitgang in aantal is nog geen
sprake. Ondanks grooteren uitvoer in de laatste 5 jaren, is
dc veestapel nlmicriek sterker dan 10 jaren geleden. Bedroeg
het aantal runderen en karbouwen in 1893 201302 stuks, in
1903 was dat cijfer 216316, dus 15000 meer of bijna 7Vi ",\'0.

BANGKALAN: Oorzaken van achteruitgang zijn die
vevmeld onder a en tc voorkomen door goed geleide castratie;
e s;oms wel; f. g in verband met den uitvoer van de mooiste
stieren.

Aanteekening van den gouvernements veearts:
a. en tc voorkomen .door betere verpleging van het vrouwe-
lijke vee, dat ook tijdens de zwangerschap en het zoogen veel
te i.waar werk verricht; c/d Verpleging cn voeding van het
vrouwelijke en het jonge vee is onvoldoende; e Neen.

S.AMPANG: De veestapel gaat numeriek niet achter

uit, jaarlijks is er zelfs belangrijke toeneming.

-ocr page 132-

Vraag 276. „Werd er overigens reeds iets gedaan tot
verbetering van den veestapel; wat; met welk resultaat? In-
dien met ungünstigen uitslag, w^aaraan w^as het te wiiten?

PAMEKASAN : Neen.

S0EMP3NEP: Neen. De Madoerees heeft echter den
achteruitgang van het ras toch weten te voorkomen. De om-
standigheden en het volkskai*akter zijn daarop van invloed.
Zoo heeft het niet bezigen van het vee voor afmattende ver-
vervoerdiensten, zeker den aanwas van den veestapel bevor-
derd; dc aanwezigheid van voldoend en goed voedsel was
eveneens van gunstigen invloed, terwijl de noodzakelijkheid
om zijn bouwgrond te bemesten den Madoerees de waanlc
van een flinken veestapel heeft doen beseffen. Voorts is de
hartstocht voor wedrennen cn stierengevechten hem eeti prik-
kel om prachtige stieren in het strijdperk tc brengen, waar-
voor hij zich groote lopofferingen cn jaren lange moeite en
zorgen gelioost. Verder komt hier bij, dat er geregeld zeer
druk bezochte veemarkten worden gehouden. Voor.d dc wed-
rennen, welke drukker plaats hebben dan de sticrcngevechtcn
cn de veemarkten zijn den Madoerees een krachtige prik-
kel om met elkaar te wedijveren om liet be/.it van den
schoonsten veestapel. Het gouvernement heeft deze wedrcnnci\'
willen aanmoedigen door beschikbaarstelling van gelden tot
aankoop van i>rijsstieren cn deze ten geschenke tc geven aar,
hen, die de meeste zorg aan hun span hadden licstecd. De
stieren moesten goed verzorgd en mochten binnen 3 jaren tijds
niet vorkocht, noch uitgevoerd worden. Doch die subsidies
hebben niets bijgedragen tot verbetering van den \\ee3tapcl. Dc
zoogenaamde gouvernements wedrennen, waarbij ingegrepen
werd in de van oudsher bestaande wijze van rennen cn
westersche regelingen ingevoerd, bleven impopulair en »!e be-
langstelling ervoor verminderde jaar op jaar. Voor 1905 zal
daarom dan ook geen subsidie meer worden verleend. Waar
een volksvermaak bestaat, dat van oudsher dagteekcnt en

-ocr page 133-

steeds een voorname prikkel is geweest om voor den vee-
stapel goed zorg te dragen, zijn dergelijke aanmoed.gmgen

dan ook geheel overbodig.

B\\NGK^LAN: Niets dan het jaarlijks houden van
stierenwedrennen, waarvan \'t twijfelachtig is of zij de verbe-
tering van den veestapel tot gevolg hebben.

SAMPANG- Neen, tenzij men daartoe zou willen reke-
nen het jaarlijks beschikbaar stellen van gelden voor het

houden van sucrenwedrennen.

^^raag 277. „Wat zou nog gedaan kunnen worden tot

verbetering? Uitvoerbaarheid en nut toelichten".

PAMEKASAN: Zie de antwoorden op de vragen 2Ó3

cn 267.

SOEMENEP: le.. Invoering van castratie en toepas-
sing dezer operatie in stations, waar de geopereerden gevoed
cn verpleegd zouden moeten worden tot de wond geheeld
is Om den Madoerees, zoo tuk op geld, er toe te brengen
zijn dier te doen castreeren, zou hem een schadeloosstelling
moeten worden uitgekeerd gedurende den tijd, dat het ten-
gevolge der operatic tot werken onbekwaam is.
V(.hk gc-
degenereerdê exemplaren het maximum der schadeloosstelling
uit te keeren, ten einde de bevolking te doen begrijpen, dat
hoe grooter zwakkeling ze aanbrengt, hoe ruimer zij betaald
wordt, omdat de Madoerees er minder op tegen zal hebben
deze minderwaardige dieren het eerst aan de bewerking bloot
te stellen. Zijn deze alle gecastreerd, dan heeft de zaak
reeds voldoenden ingang gevonden, om zonder bezwaar de
voor slachtvee gefokte dieren eveneens tc doen castreeren.

2c. Stationeering van goede springstieren. Of hiervoor
bestemd dienen tc worden stieren van uitheemsch dan wel in-
heemsch ras, zullen deskundigen hebben uit tc maken.

Valt de keuze op wedrenstieren dan zal de abnormale
lichaamlijke ontwikkeling dezer dieren op bepaalden leeftijd
moeten worden gestuit. 2) , . .

-ocr page 134-

Ook voor de bij de stieren gebrachte koeien keere men
schadelooss telling uit

3e. Indienststelling van een of meer veeartsen, desnoods
inlandsche, ook om bij de bevolking onderwijzend op tc tre-
den. Deze zorg voor een van de meest veerijke streken van
Nederlandseh-Indië is door \'t gouvernement steeds verwaar-
loosd en \'t behoud van \'t voornaamste middel van bestaan
der Madoereesche bevolking is er mee gemoeid.

Aanteekeningen van den gouvernements veearts:

1) Castratie kan geschieden door kloppen van de \' zaad-
streng, waarbij de nabehandeling weinig vordert en de dio
ren weder spoedig voor den arbeid geschikt zijn. Eenige tijd
van rust is hierbij voldoende, wonden worden niet gemaakt
bij deze castratie-methode. Het castreeren zou voor slachtvee
groote voordeclcn kunnen opleveren en zou men hiervoor de
kleinste stieren het eerst in aanmerking kunnen brengen.
Schadeloosstellingen zijn onnoodig.

2) Dc meet ontwikkelde Soemcnepsche stieren zouden hier-
voor slechts aanbeveling verdienen. Hierbij dient vooral niet
de tegenwoordige slachtwaarde van het Madoerceschc rund
uit het oog tc worden verloren.

3) Waarom schadeloosstelling?

BANGKALAN: ic. stationecring van, liefst inhecmschc,
springstieren;

2c. castratie van alle minderwaardige c.\\emplarcn;

3c. houden van veetentoonstellingen cn het uitloven van
premies voor het mooiste slachtvee;

4c. openen van meerdere veemarkten cn in verband daarmee
het d\'H.rvoeren der voorstellen van den veearts Fischcr (zie
zijn memorie van Januari 1904);

5c. verbetering van het toezicht op den veestapel cn op
den veeuitvoer le Kamal door indienststelling van meerder
\\eeartsenijkundig personeel (één inlandsche veearts is voor
de afdeeling onvoldoende);

-ocr page 135-

6e. versterking van de politie, hetzij bijzondere veepolitie, met
\'t oog op de menigvuldige veediefstallen.

De uitgaven aan de doorvoering dier voorstellen ver-
bonden, zouden gevonden kunnen worden uit een matig uit-
voerrecht op vee, berekend naar de waarde van elk dier.

De ald\'T\': te verkrijgen, inkomsten zouden mede kunnen
strekken tot
opheffing van den veestapel en verlevendiging
van den veexiar. Jel, tot oprichtmg van openbare slachtplaatsen
ter
vcrgemakk\' lijking van hK toezicht op dc heimelijke slacht,^

ook die van gestolen vee.

Beantwoording door den gouvernements veearts:
ad I. Het aanleggen van een stamboek te beginnen in
Soemenep, waar het beste gefokt wordt om daar de spring-
stieren te betrekken.

ad 3. Het verstrekken van aanhoudingspremiën voor prim.i
kwaliteit vrouwelijk fokvee met toekenning van prcmien. (Wat
hier bedoeld wordt, is mij niet duidehjk. Is ad 2 uitgevallen?)

ad 4 Het openen van veemarkten, in elk onderdistrict een,
komt mij niet noodzakelijk voor, daar sommige veemarkten
thans reeds zoo onbeduidend zijn, dat ze geen rcdci van be-
staan hebben. Daardoor wordt ook het veterinair toczicl.t

veriwaard.

SAMPANG. Niets dan het reeds vermelde.

MEMORIE l\'TSCHER. De bovenbedoelde memorie
van den gouvernements vecar\'s Fischer is gedagteokend Ja-
nuari 1904. \'lot goed begrip moge dienen, dat Fischer in Mei
van dat jaar dc residentie Madoera verliet, echter niet dan
na zijn mecniiigcn betreffende den veestapel en zijn verbete-
ring te hebben vastgelegd.

Gcn(.cm<;)e collega begint met te wijzen op de belemme-
ringen, welke de veehandel ondervindt. In de eerste plaats
acht hij dc
veepassen van groo\': nadeel daarvoor. Hij betoogt,
dat door den ontwerper der ordonnantie, waarbij de^e materie
is geregeld, geen rekening is gehouden inet Ma-

-ocr page 136-

doereeschc vecliaiideltoestanden en dat op Madoera
niet over voldoend • van regeeringswege bezoldigd
p(M-soncel voor een richtige uil voering der voorschriften kan
worden beschikt. Uit een oogpunt van ziektebestrijding acht
Fischer de veepassen overbodig.

Vfort". vestigt hij de aandacht op de gewestelijke keur
regelende het verstrekken van bewijzen bij overgang van eigen-
dom van vee dd 6 December 1889 (Javasche Courant van 13
December 1889 No. 99). Daar een richtige uitvoering der
keur niet mogelijk was en veel overtollig schrijfwerk veroor-
zaakte, werd zij ingetrokken en gewijzigd uitgegeven dd. n
Augustus 1903 (Javasche Courant van 21 Augustus 1903 No. 67)
met dien verstande, dat voor den vervolge geen bewijzen bij
overgang van vee werden verstrekt voor dieren bestemd voor
den onrjiiddellijken uitvoer.

Door de politie ingevoerde regelingen maken dc boven-
bedoelde voorschriften nog drukkender.

Een andere belemmering vindt Fischer de onvoldoende
maiktgelegcnheid op Madoera. De markten worden grooten-
deels op particuliere gronden gehouden. Het marktgeld, ge-
heven onder den naam „ocwang sapoe" varieert van 1 tot 12
cent per verkocht dier; op sommige passars bedraagt het 1 cent
per aangevoerd dier.

Op de omstandigheid, dat enkele yeehandelar(in uit de
afdeeling Soemenep, die hun vee direct op de marlet te Soera-
bnja wenschten te verkoopen, door de inlandsche politic wer-
den tegengewerkt, wordt gewezen.

Fi.scher geeft het volgende in overweging:

a. Staatsblad 1891 No. 142 worde alleen van kracht ver-
klaard voer een bepaald onderdistrict, wanneer zich daar bin-
nen een besmettelijke veeziekte mocht voordoen.

b. Intrekking van de gewestelijke keur van 11 Augustus

regelende het afgeven van bewijzen bij overgang in
eigendom van vee.

-ocr page 137-

Mocht het verdwijnen dezer keur uit een politioneel of
ander oogpunt niet wenschelijk worden geacht, zonder cr iet.
voor in de plaats te stellen, [zoo wordt voorgesteld het uwoeren
^an een "soerat kandang", zijnde een biljet, waarop de mu-
taties onder den veestapel van een eigenaar worden aange-

teckend.

Het aanhouden van veesterkteiegisters wordt ontraden,
hoofdzakelijk in verband met den grooten last. die h.erdoor
wederom voor de bevolking ontstaat. De v„f,aarl,,ksche des.
noods jaarliiksche, veetelling zou kunnen plaats heb.en door
het vertoonen van den „soera, kandang" binnen een week na
het einde van het jaar verplichtend te stellen.

c Voorzoover geen gouvernetnents grond beschikbaar .s,
aankoop van particulieren grond voor veemarkten

d Bloldidng van schrijverspersoneel, hetwelk b., do voor
gestelde regeling aanmerkelijk geringer zal zijn.
c Bezoldiging der toekang sapoe (marktvegers).

Fischer is van meening, dat de kerapan niet „( bu.ten-
gewoon weinig medewerkt om den veestapel uit zijn c,uaht^f
Lval op te he/ten. Hierbij maakt de controleur van l^m
de Volgende aanteekening. „De kerapansferen worde.,
voor de\'oortteling gebruikt, daar men vreest, dat ze o.
handelbaar worden. Vanwege het Gouvernemetj. wordensede
eenige laren geregeld fondsen (sinds
.895 f. \'500 s ,aa s)
b^S^kLar geteld om stierenraces tc houden. Ook zont^er
die subsidie zttllcn de kerapans blijven bestaan, het e=n,g.
volksvermaak op Madoera. zoodat de thans jaarlijks toegestane
tomben gevoegelijk kunnen worden afgeschaft

Het wordt geen bezwaar geacht de vereischte uitgaven
door de veefokkende en veehandelende bevolking te doen
betalen en wel in den vorm van een belasting van 2\'k cent voor
elk stuk groot hoornvee, dat op . Januari wordt bezeten, ken
ulLvrcch. van .0 cent per uitgevoerd dier (rund of buffel)
wordt 1: ovendien wenschelijk geacht.

-ocr page 138-

• Fischei maakt een begrooting van inkomsten en uit-
gaven, waarbij hij komt tot een batig saldo van f. 14000 voor
het eerste jaar en van f. 23 000 voor Volgende jaren. Dit over
schot wil hij voor de volgende doeleinden besteden:

De veepassars behoorlijk af te sluiten. Het terrein te
vei beteren. Gemetselde drinkbakken voor de dieren, benevens
onkosten van vulling. Loodsen voor de schrijvers. Planten
van schaduwhcomen.

Laadhoofden voor te verschepen vee.

Veetentoonstellingen.

Aanhoudingspremies voor prima qualitcit fokvee
(koeien en stieren).

Stamboek (te beginnen daar, waar het best gefokt wordt).

Uit stamboekouders geboren stieren aankoopen cn
elders als d(!kstieren stationeeren.

Aanstelling castreerders.

Mocht tot een belastingheffing als vorenvermeld niet
kunnen worden overgegaan, dan blijft een reorganisatie als
bovenbedoeld aanbevelenswaardig cn dient het daarvoor be-
noodigde bedrag (f. 9000 in eens en f. 2000 jaarlijks) door
de regeeiing ter beschikking tc worden gesteld om tot een
richtige uitvoering te geraken.

HOOFDCOMMISSIE WELVAART-ONDERZOEK.
De gewestelijke on.h rzoekingcn naar de mindere welvaart, nok
die betreffende Madoera, werden door de\'hoofdcommissie aan
een nadere behandeling onderworpen. Ook dc door Leon
gedachte „demonstratie-kralen" kwamen ter sprake. In het
algemeen was men dit denkbeeld niet ongenegen, zelfs wilde
men aan die inrichtingen een meer uitget)reide bestemming
geven. Zoo zou er misschien een inlandsche veeartsenijkun-
dige school aan verbonden kunnen worden, voor welker toe-
lating lagere eischen gesteld worden, dan voor die, welker op-
richting te Buitenzorg toen was voorgenomen. Ook zou hier,
zij het veel later, misschien eenvoudige zuivelbereiding geleerd

-ocr page 139-

kunnen worden. De toenmalige inspecteur, chef van. den
burgerlijken veeartsenijkundigen dienst wilde liever van „vee-
hoeve" spreken cn deed het voorstel om een vijftietital .^ustra-
lische snnngstieren daar te plaatsen, omdat het dus verKregen
..ekruisie vee de helft meer waarde als slachtvee .al hebben
Ln \'t gewone Madoereesche rund. Penning is e.r voor jonge
Australische stieren aan de hoeven te plaatsen tot ze voldoende
immunheit tegen Texaskoorts hebben verkregen. Dan zouden
ze kunnen dienen om het slachtvee op Madoera door kruismg

te verbeteren.

De gouvernements veearts B. VRIJBURG had schriftc-
liik zijn bezwaren tegen de „demonstratiekralen" ingebracht. H,.,
stelt er zich absoluut geen praktisch nut van voor; het zal
daarentegen „een dure aardigheid" voor het Gouvernement
worden. Hij wijst op de ongunstige ervaringen opgedaan tiu^t
de proefstations voor paarden, o. a. te Pajakomboeh op Su-

matra\'s Westkust.

Het lid Janssen van Raay wil de hoeven liever noemen

».gouvernements veekralen".

Algemeen is men van meening, dat het geen aanbeve-
ling verdient ter bestrijding van de uitgaven voor de kralen
het denkbeeld een uitvoerrecht te heffen, te volgen.

Het voorstel om gelden beschikbaar te stellen voor aan-
koop van particuliere terreinen, waar op Madoera veemarkt
gehouden wordt, vond in dc hoofdcommissie algcmeenen

bijval.

De welvaartcommissic deed een groot aantal voorstellen
aan de Regeering, waarvan de ondervolgende voor Madoera

van belang zijn: * , ,

1 Krachti-o doorvoering der verstrekking van fokvee, m vel-
band met c^tratie der minderwaardige stieren, waar noodig

cn doeltreffend. • , i

2 imrekking der verbodsbepalingen op de slacnt, ordon-
nantie in staatsblad 1905 No. 4\'6 ten aanzien van vrouwelijk

-ocr page 140-

*

vee met 4 of meer hoornringen; herziening in milden geest
der uitvoeringsvoorschriften dier verordening.

3. Oprichting van een of meer modelhocven in de afdeeling
Soemenep (met later een lagere veeartsenijkuiKlige school),
ook dienstbaar gemaakt aan stalling van Australisch vee.

4. Voorschriften op sluiting des nachts van veestallen.

5. Bevordering van veemarkten met, bij de grootere, markt-
pieesters en weegbruggen,

A.\'uikoop der particuliere terreinen op Madoera voor
veemarkt dienend.

6. Wijziging der slachtbelasting (voor castraten minder
belasting laten betalen).

7. Vertaling in \'t dienst-Maleisch cn in de landstalen van
de opstellen over veeteelt van den gouvernements veearts Vrij-
burg en uitgave en verspreiding daarvan in boekvorm.

8. Bepalingen omtrent de registratie van vee.

9. Door \'t landbouw-departement te nemen proeven met vee-
voeder. \' . \'

Verder werden verschillende onderwerpen of denkbeel-
den onder de aandacht der Regeering gebracht, o. a.

1. Jaarlijksche tentoonstellingen.

2. Vermeerdering van \'t veeartsenijkundig personeel met
\'t.oog oi^ meerdere bemoeienis ervan met den veestapel en
betere bestrijding van veeziekten.

\\\'^oorstellen, waarvan de behandeling werd uitgesteld, \'
bc\'trcffen;

1. Vereenvoudiging of afschaffing van de geleidebiijctten
voor vervoer van vee.

2. Vijfjaarlijksche veetelling.

Voorstellen of denkbeelden, waarmee dc welvaart com-
missie zich niet vereenigen kan of die zij onnoodig acht voor
tc brengen, waren o. a.

i. Levering uitsluitend van vleesch van inheemsche ossen
aan \'t departement van oorlog.

-ocr page 141-

2. Aanstelling van wandelleeraren.

3. yerschillende beschermende maatregelen voor: a. hoorn-
vee jonger dan
3 jaar; b. vee in gebruik voor den landbouv/
en c. contractvee der suikerfabrieken.

4. Uitvoerrecht. Veestamboek.

ZOOTECHNISCHE COMMISSIE. In de maanden
Juli en Augustus
1907 werd door een commissie, bestaande
uit de veeartsen VAN LIER, VAN DER POEL en VRIJ-
BURG, een zoötechnisch onderzoek in de residentie Madoera
ingesteld. Aanleiding tot het benoemen dier commissie waren
de veelvuldige klachten van ambtenaren en veehandelaren over
den achteruitgang van Madoera\'s rundveestapel, zoomede een
der voorsteilen der Mindere Welvaartcommissie om de paar-
denfokkerij op de tot Madoera behoorende eilanden, in het

bijzonder Sapoedie, te bevorderen.

Dc commissie heeft haar bevindingen en mecningen
neergelegd in een rapport, waarin de gesteldheid van den
veestapel cn wat hiermee verband houdt, uitvoerig wordt nage-
gaan. Met betrekking tot den rundveestapel werden de vol-
gende voorstellen gedaan:

1. Het heffen van een marktgeld h 10 cent voor elk op
een veemarkt aangevoerd stuk vee.

2. Het betalen van een kléin bedrag bij uitvoer. Zonder
bepaald van een uitvoerrecht, dat niét geheven mag worden,

• te spreken, zou voor het keuren en merken bij uitvoer een
kleine vergoeding van onkosten ten bedrage van
10 cent per
dier kunnen worden gevraagd.

De geïnde gelden zouden beheerd kumien worden door
den
Gewestclijkcn Raad en uitsluitend dienen besteed ten
bate van den stapel.

3. Het veepassenstelsel moet worden afgeschaft. De kan-
dangbriefjes, die de Gewestelijke Raad ervoor in de plaats
wil mv»)eren, zijn evenzeer te verwerpen.

4. Invoeren van een eenvoudige veeregistratie.

-ocr page 142-

5. De slacht moet worden geregeld. Er wordt bijna uitslui-
tend vrouwelijk vee geslacht, Avaarvan een gedeelte wel de-
gelijk waarde heeft als fokvee.

Op plaatsen, waar de slacht van eenige beteekcnis is,
wordt de oprichting van kleine slachtloodsen aanbevolen.

Het denkbeeld van den Gewestelijken Raad om van
vrouwelijk vee een hoogere slachtbelasting te heffen, wordt
irrationeel geacht.

6. Op den uitvoer moeten dezelfde bepalingen gemaakt wor-
den als op de slacht. Vrouwelijk vee, nog geschikt voor de
fokkerij, zal niet mogen worden iuitgevoerd.

Het verbod van invoer moet zoodanig worden gewijzigd,
dat onder toestemming van het Departement van Landbouw
in speciale gevallen fokvee mag worden ingevoerd.

7. Aanhouden van dekstieren en castratie van minderwaar-
dige slieren.

Alhoewel de zekerheid bestaat, dat kruising met Ben-
gaalsch bloed het ras zeer vooruit zou brengen cn goede Ba-
lineesche stieren hier cn daar ook nut zouden kunnen stich-
ten, acht dc commissie den tijd daarvoor nog niet gekomen
cn denlrt het l^eter, voorloopig dieren tc nemen van eigen
ras.

Het bestuur is van meening, dat wanneer eenmaal ca-
streerders zijn opgeleid cn op verschillende plaatsen voorbeel-
den woraen gegeven volgens dc klopmethode, de bevolking
de voordeelen spoedig zal inzien cn de bewerking wel alge-
meen zal worden. Dit is te probeeren; bij niet slagen, hetgeen
na een jaar wel blijkt, zal het houden van minderwaardige
stieren moeten worden bemoeilijkt, doordat een belasting wordt
ingesteld op slieren, die voor de voortteling van geen waar-
de zijn, dit laatste te beoordeelen door den gouvernements
veearts.

8. Hel aanmoedigen van het houden van tentoonstellingen
en kerapans. ^

-ocr page 143-

9. Het ihdiensfstellen van een 25-tal veemantn\'s, wier werlc-
kring o. a. zal zijn:

a. controle op de veepassers.

b. inning van het marktgeld.

c. controle op de slacht.

d. controle op den uitvoer. \' ,

e. toepassen der castratie.

Ten einde dit zooveel mogelijk aan tè moedigen, ver-
dient het overweging, dat voor elke\'castratie een klein bedrag,
bijv. cent per dier, wordt betaald. Dit kan door den eige-
naar van het dier worden cJpgebracht; hem wordt daarentegen
de garantie gegeven, dat bij sterven van het dier de waarde
ervan wordt vergoed.

Verder gaf de commissie als haar meening te kennen,
dat de gouvernements veearts uit den aard zijner be-
trekking een zetel in den Gewestelijken Raad moet hebben
of als adviseur daaraan moet zijn toegevoegd.

Tenslotte kan uit een opgemaakte begrooting blijken
hoe de commissie zich de inkomsten en uitgaven voorsteU.

VEETENTOONSTELLING. In September 1907 werd
tc Pamekasan een veetentoonstelling gehouden. Het nut van
veetentoonstellingen in Indic lijkt mij al zeer gering, ten-
minste wanneer zij los van elkander plaats hebben en de
uitgeloofde belooningen het karakter van prijzen dragen, d.
w. z. dat de toekenning ervan den eigenaar geen verplichtin-
gen oplegt. Het beschikbaar stellen van premiën, waardoor
de winner bijv. genoodzaakt wordt zijn dier zekeren tijd aan
tc houden of tcv dekking te stellen, komt mij aanbevelens-
waardiger voor.

De tentoonstelling te Pamekasan is niet door andere
gevolga; het winnen der beschikbaar gestelde prijzen legde

geen verplichtingen op.

Uit een oogpunt van leering of demonstratie zijn de
meeste Indische tentoonstellingen eveneens van weinig be-

-ocr page 144-

- UI -

teekenis. De bevolking bezoekt ze met graagte, echter niet
om het tentoongestelde te bewonderen of te vergelijken, doch
vrijwel uilsluitend om te genieten van de vermakelijkheden,
welke als regel aan een tentoonstelling zijn vel\'bonden. ,\'t Hoen
deed in Alidden-Java gunstiger ervaringen op.)

Wil men leerend optreden, dan verdienen bijv. op de
districtshoofdplaatsen te houden eenvoudige keuringen, welke
meer binnen het bereik van den desaman vallen, de voorkeur.

AFSCHAFFING VEEPASSEN. In de vorige hoofd-
stukken kwamen reeds verschillende maatregelen ter sprake,
weke in het belang van den rundveestapel werden genomen.
Zoo werd o. a. de aandacht gevestigd op de afschaffing van
de veepassen in het jaar 1908, nog wel alleen voor het
vee-
verkeer
binnen het gewest Madoera, welke maitrogel hier
om zijn buitengewone belangrijkheid nogmaals gememoreerd
moge worden.

INVOER VEEREGISTRATIE. In 1909 besloot de
Gewestelijke Raad van Madoera na gepleegd mondeling over-
leg met den inspecteur, chef van den burgerlijken v\'ceartsenij-
kundigen dienst cn den adviseur voor de decentralisatie tot
het ter hand nemen der veeregistratic. Dit werd de weg ge-
acht oni nu eindelijk eens uit te maken welke dc juiste sterkte
vaji den veestapel was en of er werkelijk een quantitatievc
achteruitgang daarvan bestond. Een gewestelijke verordening
werd aangenomen, waarbij aan ieder, behoorcnde tot dc in-
landsche of daarmee gelijkgestelde bevolking, de verplichting
werd opgelegd om van nuitatics onder zijn runderen, buffels
of paarden binnen acht dagen mededeeling te doen aan het
hoofd zijner desa. De keur op het verstrekken van bewijzen
bij overgang van vee, werd hierbij ingetrokken.

Bedoelde verordening werd in 1911 op mijn voorstel
in dien zin gewijzigd, dat met inlanders gelijkgestelde vrct;mdc
oosterlingen dc veemutatics in den vervólge moeten rappor-
toeren aan het hoofd hunner natie. Deze wijziging werd noo-

-ocr page 145-

dig geacht, omdat vreemde oosterlingen, ook in andere aan-
gelegenheden, niet met de desahoofden, doch met hun eigen
hoofd, te maken hebben.

INDIENSTSTELLING VEEMANTRI\'S. In 1939 wer-
den bovendien 22 veemantri\'s in- dienst gesteld. Twintig hun-
ner kregen ieder een district tot ambtsgebied; voor de dis-
tricten Kangran en Sapoedie tezamen werd één mantri vol-
doende geacht. De overblijvende mantri werd aangewezen als
„mantri in algemeenen dienst". Deze is naderhand vervallen.

Door mijn ambtsvoorganger Lenshoek werd met behulp
dezer mantri\'s in 1909 Madoera\'s veestapel geregistreerd. Hier-
bij bleek, dat de runderstapel grooter was dan gedacht werd
(zie cijfers 1905 en 1911). Verschillen van 25 "/o waren in
sommige desa\'s geen zeldzaamheid.

Toen eenmaal de registratie was afgeloopen, was dc
voornaamste taak der mantri\'s het controleeren en zoo noodig
bijhouden, der veeregisters, welke zich, voor wat betreft de
desa, in handen van het desahoofd, voor wat betreft het on-
derdistrict, op het kantoor van het onderdistrictshoofd-bevin-
den.

Daarnaast hadden zij toe te\'zien op de slacht. Zij waren
in den vervolge uitsluitend bevoegd toestemming te geven
tol het slachten van een vrouwelijk dier. Men hoopte hier-
\' door de slacht van koeien te verminderen en te voorkomen,
dat nog voor de voortteling geschikte exemplaren werden op-
geruimd. De inlandsche be.stuursambtenaren, die tot dusver de
slachtvergunning verleenden, hadden niet kunnen verhinde-
ren, dat een groot aantal koeien, zelfs waardevolle, ter slacjit-
bank kwam, lietgeen zij, n:. i. niet geheel ten onrechte, rati hun
ondeskundigheid ter zake meenden te mogen wijten.

Voorts hebben de mantri\'s toe te zien op alles, wat den
veestapel betreft. Daartoe worden desa\'s, veemarktci\\, uit-
voerplaatsen e. d. bezocht. Afwijkingen en wetenswaardig-
heden moeten den gouvernements veearts worden bericht.

-ocr page 146-

ONDERZOEK KWALITEIT STIEREN. Bij mijn
komst pp Madoera in April 1910 vond ik daar de opdracht eei?
onderzoek in te stellen of nog voldoende stieren van zooda-
nige k-A\\aIiteit, dat hiermede met kans op succes veestapelver-
betering kan worden begonnen, worden aangetroffen. Na
een drietal maanden kon worden gerapporteerd, dat reine teelt
door mij mogelijk werd geacht, doch dat de goede stieren
zeer onregelmatig verbreid voorkomen en dat voor sonmiige
streken aan de stieren geen hooge eischen kunnen worden
gesteld.

FOKMETHODE. Deze bevinding vormde in een con-
ferentie, gehouden te Pamekasan in Juli 1910, waaraan door
den toenmaligen Directeur van Landbouw, Dr. H. J. LOVINK,
den inspecteur, chef van den burgerlijken veeartsenijkundigen
dienst PENNING en de meeste plaatselijke ambtenaren werd
deelj\'.enomcn, een punt van bespreking. Besloten werd de
verbetering van den rundveestapel door middel van reine
teelt ter hand tc nemen.

(")ver de op Madoera te volgen fokmcthode heeft steeds
velschil van meening be.staan cn dit bestaat nog. Zagen we bo-
ven reeds, dat gedacht is aan den import van .Australische
stieren, van andere zijde is en wordt nog de kruising met Ben-
gaalsch (Ongole) vee aanbevolen. De voorstanders van kruisen
zijn natuurlijk van meening, dat een ander rund op Madoera
met meer voordeel is te fokken en dat de voorwaarden, waar-
onder kruising kan plaats hebben, voorhanden .djn.

Wat betreft de kruismg met Australisch vee -- welk
runderras precies bedoeld is, vind ik nergens vermeld — deze
zal in den tegenv/oordigen tijd wel door niemand meer met
ernst worden voorgestaan.

In de missive van den Directeur van Landbouw, Nijver-
heid cn Handel aan de hoofden van gewestelijk bestuur in
NedcrlandscivIndië van 10 April 1913 No. 3764, waarin de
fokrichting ter verbetering van den runderstapel voor ver-

-ocr page 147-

schillende streken wordt aanbevolen, lezen we o. a. Tiet vol-
gende: „Op de eilanden Madoera, BaU en Lombok zal uit-
kitend door reinteclt naar verbetering zijn te streven, waartoe
in ruime hoeveelheid met zorg uitgezochte, superieure spring-
stieren zullen zijn te stationeeren."

Het vraagpunt, welke fokmethode op Madoera zal dienen
toegepast, zal m. i. het best kunnen worden beoordeeld door

de volgende vragen te stellen:

1. Is het noodzakelijk, dat op Madoera gekruist wordt?

2. Zijn Nan kruising met zekerheid te bepalen voordeden

te verwachten?

3. Bestaat de mogelijkheid tot kruising?

Het antwoord op de eerste vraag wordt uitsluitend be-
heerscht door de kwaliteit van het Madoereesche rund, den
tegenwoordigen toestand van den runderstapel op Madoera,
zoomede door de uitwendige factoren, die op dien stapel van
mvloed zijn geweest en nog zijn.

Het Madoereesche rund, althans de goede exemplaren,
voldoet aan de eischen, die men\'redelijkerwijze aan ^en slacht-
trekrund zou willen stellen.
De rundveestapel, hoewel een
groot aantal minderwaardige individuen bevattende, beschikt
nog over een
voldoend aantal superieure dieren om met kans
van slagen,
veeverbetering door middel van reine teelt ter hand

te nemen.

Dat het Madoereesche rund ernstige gebreken aankleven
en dat een groot deel van den stapel niet aan matige eischen
voldoet, mag men nimmer op rekening van het rund als zoo-
danig s Ju ij ven. Het zijn de uitwendige invloeden en deze
alléén, welke van het Madoereesche vee gemaakt hebben wat
het thans is. Ondoelmatige uitvoer en slacht, het niet toe-
passen van selectie e. \'d. zijn het geweest, die Madoeras vee-
stapel achteruit hebben gebracht. Hadden deze invloeden in
even sterke mate op een ander ras ingewerkt, zoo twijfel ik
er niet aan of dit zou evenzeer, wellicht nog ernstiger, in

-ocr page 148-

kwaliteit ::ijn verminderd. Het is m. i. juist de grootste ver-
dienste van het Madoereesche runderslag, dat het zich, on-
danks alles, nog tot zijn tegenwoordigen vorm heeft kunnen
handhaven cn dat thans nog werkelijk superieure vertegen-
woordigers ervan worden aangetroffen. Dit vooral mag men
wel bedenken, alvorens te besluiten een dergelijk
veeslag te
doen verdwijnen. Bovendien zullen hiermee de ongunstige
uitwendige factoren zich niet wijzigen. Ook het nieuwe slog
zal er minstens evenzeer van te Jijden hebben. Of het er tegen
bestand zal zijn, zal alleen de \'toekomst kunnen leeren.

B)j de tweede vraag dringt zich in de eerste plaats de
wensch nya/ voren de te bezigen Bengaalschc vaderdieren aan
een nadere beschouwing te onderwerpen. Zeker, ze zijn veel
grooter, hebben meer massa, zijn sterker, maar hun vleesch
is van mindere kwaliteit dan dat van het Madoereesche vee.
Hun mindere precositeit en geringe deklust zullen evenmin over
het hoofd mogen worden gezien. Vooral de kwaliteit va)\\ het
vleesch acht ik een zeer voornamen factor, vooral in den tegen-
woordigen tijd, waarin mechanische kracht bij een groot deel
der transportdiensten het vee verdringt. Ook mag niet worden
vergeten, dat Bengaalschc stieren van goeden bouw uiterst
moeilijk te krijgen zijn niet alleen, maar dat de moeilijkheden
hierbij een stijgende lijn vertoonen.

Voorts zal het den nauwkeurigen opmerker niet ontgaan
ziin hoezeer de uit Britsch-Indic geimporteerde Bengaalschc
sticrctj in phacnotype verschillen. Met dc op Soeniba gefokte
rasgenooten is het in dit opzicht niet beter.\' Bij verschillenilc
zendingen hiervan kon ik mij tc Soerabaja van het giroot aan-
tal typen overtuigen, waarbij mij tevens bleek, dat bij vcr-
schiilendc exemplaren op den bouw^ alles valt aan tc merken.
.Maar mag men wel een bepaald type verwachten, wanneer men
weet, dat in Brilsch-Indic de vceslagen niet streng van elkaar
worden gescheiden en dat \'daar kruising onderling wordt toe-
gepast ? ■ \' ;

-ocr page 149-

Waar men dus in het phaenotype reeds een zoo groote
verscheidenheid aantreft, mag men toch zeker aannemen, dat
het genot) pe veel meer variaties zal vertoonen. Voor de ge-
wensclite eigenschappen homozygote dieren zullen daarom een
zeldzaamheid zijn.

En zulke dieren zullen toch op Madoera geimporteerd
moeten worden. Het komt dus hierop neer, dat men in een
stapel, die zich aan een landstreek heeft aangepast cn waarvan
men de waarde kent, zoo goed als zeker fokonzuivere dieren
van een verschillend phaenotype zal binnen brengen. Hiervan
de gevolgen dragen, zal m. i. niemand kunnen. Wil een par-
ticulier de onzekere uitkomsten riskeeren, \'dat hij het zelf wete.
De overheid zal echter tot een .dcrgelijken maatregel alleen
bij uiterste noodzaak mogen overgaan en deze bestaat voor
Madoera allerminst. \' \'

Bij de thans op Madoera toegepaste reine teelt worden
to.:l; ook van officiëele zijde dieren van onzekere fokwaarde
gebezigd, zal men mij kunnen tegenwerpen. Dit is echter een
geheel ander geval, omdat hierbij niet van de door de be-
volking gevolgde fokmethode wordt afgeweken, flus onmoge-
lijk een slechteren toestand, een achteruitgang, kan worden
ger,ci.;\\pen. Bovendien is de kans, dat men met homozygote
individuen werkt, bij reine teelt veel grooter dan bij kruising.

Of het Bengaalsche vee op Madoera zal gedijen, hoe het
zich zal voeden, dient afgewacht. Hoogstens kan men ver-
gelijkingen maken met andere landstreken, aan welke mcdiodc
van onderzoek toch altijd gevaren zijn verbonden. Dat zijn
gewenschte eigenschappen dominant zijn ten aanzien van het
inhecmschc rund, staat vrijwel vast. En nu is het van alge-
meene bekendheid, dat juist het aanbrengen van dominante
eigenschappen de grootste bezwaren met zich brengt, omdat
hierbij fokzu^. erheid moeilijk is te verkrijgen.

Een zeer belangrijk punt is verder hoe de bevolking
zich ten opzichte vjin het nieuwe ras zal gedragen. Zal zij er

-ocr page 150-

rm-e ingenomen zijn ? Dit is van te voren moeilijk tc zeggen.
Ik ben er r.og zoo zeker niet van, dat de Madoerees liet Ben-
gaalsche vee hiet open armen zal ontvangen. Daarvoor is hij tc
eigenwijs en te zeer met het tegenwoordige rund ingenomen.
Den Madoerees kennende, ben ik van overtuiging, dat hij het
te im]-)orteeren vee leelijk zal vinden, dat hij er met minachting
op zal neerzien. Is dat een rund zal hij vragen? Kan ik" dat
dier voor de kerapan gebruiken? Bovendien ziet de Madoerees
graag dieren met opgewekte geslachtsdrift.

De grootste bezwaren treden echter eerst nan het licht,
wanneer men\'de derde vraag tracht te beantwoorden. Nu plaat-
«;ep de ivoorstanders van kruising zich op een tweeslachtig stand-
punt. Eendeels willen ze zoogenaamde terugkruising, veréde-
lingskruising, voortgezette kruising, absorbtiekruising, gra-
ding of hoe men het noemen wil, toepassen, anderdeels zijn
ze niet ongeneigd stieren van de eerste generalies, met het
phaenotype van den vader, voor de voortteling te bestenuncn.
Hoe irrationeel het is de fokwaarde van een dier naar het
phaenotype te beoordeelen, behoeft zeker geen betoog. Het
gebruik van de F i producten, als zijnde alle heterozygoot, is
natuurlijk steeds af te raden. Onder de F 2 afstammelingen
komen ongetwijfeld reeds waardevolle fokdieren voor, tenminste
wanneer men van homozygote ouders is uitgegaan. Het be-
zwaar is echtcr, dat men ze niet van de fokonzuivere kan onder-
kennen De tweede generatie voor de voortteling bestemmen,
is dan ook niets meer of \'minder dan proeven nemen ten koste
van dc bevolking.

Welken weg men ook inslaat, steeds zullen strenge se-
lectie en consequent doorgevoerde castratie moeten plaats
hebben. En dit zijn nu juist de zwakke punten in de runder-
fokkerij op Madoera. Dat de leidende ambtenaren de selectie
gelieel zullen kunnen behecrsclien, zal toch wel niemand willen
gelooven.

M<.t dc castratie zal men ongetwijfeld op groote moeilijk-
heden stuiten. Nog daargelaten, dat de bevolking er tot dusver

-ocr page 151-

afkeerig van is geweest en dat bij kruising in uitgebreider mate
zal moeten worden gecastreerd dan bij reine teelt, zal het,
vooral bij kruising, voorkomen, dat een phaenotypisch prachtig
dier van de voortteling zal moeten worden uitgesloten. Het
phaenotvpe toch behoeft allerminst met het genotype te corres-
pondeeren. Zelfs ben ik van meening, dat men bij doorgaande
kruising in een bevolkingsfokkcrij bij de eerste 5 a ó gene-
raties de mogelijkheid moet verwerpen, dat het phaenotype
het innerlijk zal dekken.

Hc\' castreeren van exterieuristisch waardevolle bastaar-
den, zal or dc bevolking een allerzonderlingsten indruk maken,
vooral wanneer het importeeren van vaderdicren met moeite
en kosten gepaard gaat. Zeer zeker zal een en ander er toe
bijdragen de bevolking in haar verzet tegen de castratie tc
stijven.

Ik verwacht dan ook niet anders, dan dat de werkelii^k-
heid zal zijn een onvoldoende selectie en een niet of niet streng
doorgevoerde castratie. En de gevolgen? Deze zullen zijn,
r.at ras- en fokonzuivere dieren aan de voortteling deelnemen.
Natuurlijk gaat dit crescendo. Het verdwijnen van het oor-
spronkelijke ras, waarvan men de waarde kent en het op-
treden van een mengelmoes van vormen, waarvan uiteraard
een groot aantal waardeloos is, zal hierbij slechts een kwestie
van tijd zijn.

Na het bovenstaande zal het geen verwondering wekken,
dat ik onder de gegeven omstandigheden tegen kruising op
Madoera ben. Reine teelt kan en moet daar worden toegepast,
aarbij echter de grootst mogelijke
aandacht moet worden be-
steed aan de omstandigheden, waaronder de
rund veefokkerij
gedreven wordt. Te pogen die omstandigheden te verbeteren,
is een eerste eisch.

Om over \'de noodige fokstieren te kunnen beschikken,
werd op
bovenbedoelde conferentie de wenschelijkheid uit-
gesproken een premiestelsel, oorspronkelijk aangegeven door

-ocr page 152-

den inspecteur Penning, in te voeren. Aan eigenaren, die ge-
negen worden bevonden hun stier voor dekking beschikbaar
te stellen, zal een premie van\'f. 30\'\'s jaars worden toegekend.
In desa\'s, waar zulke stieren niet of in onvoldoende aantal
wordrn aangetroffen, zullen gouvernements stieren worden ge-
stationeerd. Het ligt in de bedoeling deze aan te goeder naam
en faam bekend staande desalieden in verpleging te geven, onder
bepaling, dat, bij behoorlijk nakomen der voorwaarden, ze na
drie jaar hun onvervreemdbaar eigendom zullen zijn.

Zoowel van premie- als gouveriiements stieren zal een
dekgeld van ten hoogste f. 0.20 mogen worden geheven.

Voor waardevolle jonge stieren (Hh 2 jaar oud) kan een
aanhoudingsprenjie van f. 20 \'s jaars worden verleend.

Ofschoon de plaatselijke ambtenaren van meening waren,
dat het premiestelsel het eenigste middel is om de noodige
springstieren tc verkrijgen, stelde de Directeur van Landbouw-
er prijs bp, dat een nader onderzoek werd ingesteld of mogelijk
door samenwerking der veehouders in de behoefte aan lok-
dieren zou zijn tc voorzien.

Een ander punt van overweging maakte de castratie uit.
De toenmalige resident van Madoera, H.
J. WEI)ERS, ver-
klaarde zich onomwonden voorstander van verplichte castratie
eu wel van rcchtstreckschen dwang. De Direcrcur van Land-
bouw was van meening, dat niet eerder tot een
dergelijk\' sterk
ingrijpen mag worden overgegaan dan nadat gebleken i^, dal
alle andere middelen om het doel te bereiken, f.ilcn cn een
kern van goedwillende fokkers bestaat, die bescherming tegen
hun onverschillige of • onwillige rasgenooten behoeven. Be-
sloten werd te trachten de castratie langs den weg van over-
reding en demonstratie ingang te doen ,vin"den.

Over het opnieuw subsidiëeren der kerapans was men
het algemeen eens. Dat dit in 1905 is afgeschaft, kan niet
anders dan een fout worden genoemd. De verwachting, dat
de rennen ook zonder steun van overheidswege zouden blijven

-ocr page 153-

beslaan, is niet bewaarheid geworden. In 1910 waren ze -eheel
op den achtergrond geraakt; kerapanstieren kwamen toen nóg
slechts sporadisch voor. Het motief voor de afschaffing, nl.
dat de kerapanstieren op de fokkerij\'geen invloed uitoefenden,
acht ik onjuist. Nog daargelaten, dat beproefd had kunnen
worden ze voor dekken te bestemmen, hetgeen tegenwoordig al-
gemeen gebeurt, zullen ze op de voeding en verpleging van het
rundvee een goeden invloed hebben gehad. Bovendien hebben
zij ertoe bijgedragen de belangstelling van de bevolking in den
rundveestapel levendig te houden, hetgeen m. i. met geruig is
te schalten.

Voorts zijn het juist de kerapans geweest, die naderhand
het
aanhouden\'van superieure stieren voor de fok in de hand
hebben gewerkt. Door dc premiestieren bij de officiëele kera-
pans een bevoorrechte positie te verleenen, lieten verschillende
eigenaren zich overhalen hun renstieren voor dekken beschik-
baar te stellen: voor anderen was het\'aanschaffen van premie-
stieren het middel om op een kerapan te kunnen schitteren.

De kerapans doen dus dienst als hulpmiddel bij dc
fokkerij. Haar invloed toe te kennen op de constitutie van het
veeslag, acht ik onjuist. Daarvoor is dc training, welke eraan
verbonder. is, van te weinig betcekenis niet alleen, maar ook dc
daardoor mogelijk verworven eigenschappen zullen met op dc

nakomelingen overgaan.

Behalve aan de stieren zal ook aan den koeicnsiapel aan-
dacht geschonken worden. Aan een nader te bepalen aantal
fokkocien zal een premie, groot f. 15, worden toegekend, onder
voorwaarde, dat ze na een jaar zichtbaar draditig of met een
kalf ter keuring worden aangeboden.

Het aantal superieure vr\'-.uwelijke runderen, dat op deze
wijze binnen het gewest wordt gehouden, is te kldn, dan dat
aan deze kern als zoodanig betcekenis kan worden toegeschre-
ven. Toch hebben de koeienkeuringen uit een oogpunt van
leering groote waarde. Zij toonen de bevolking welke eischen

-ocr page 154-

aaa een gct de fokkoe moeten worden gesteld en dat ]:et stand-
punt van den Madoerees, zijn waardevolle koeien in een over-
matigen vocdingstoestand te houden, onjuist is en een l>elemnie-
ring voor het geregeld kalven.

De premiekeuringen van koeien hebben bovendien be-
wezen, dat een Madoereesche koe best ieder jaar kan kalven.
Onder de premiekoeien werd in sommige jaren een geboorte-
en zichtbaar-drachtigheidspercentage van tegen de .V!oo/o\' be-
reikt.

ONDERZOEK KAL-KOK. Het bovenbedoelde, door
den Directeur van Landbouw gewenschte, onderzoek had in
het najaar van 1910 plaats cn geschiedde door den assistent-
resident in commissie Kal en mij. De volgende vragenlijst
diende hierbij als handleiding:

1. Hoe groot is de veestapel (Hoeveel volwassen stieren, hoe-
veel volwassen koeien boven 3 jaar)?\'

2. Wordt gefokt met daarvoor speciaal aangewezen stieren.
Zoo ja, hoeveel zijn er en op welken leeftijd worden ze voor
het eerst voor de dekking gebruikt?

3. Zijn de stieren, die gebruikt worden, alleen bestemd voor
d\'? koeien van den eigenaar?

4 Woidt\'. ook koeien van andere eigenaren bij den stier toe-
gelaten? Zoo ja, geschiedt de dekking dan tegen betaling in
natura of in geld?

Wanneer de dieren niet bij een bepaalden stier worden
gebracht, is het dan dc gewoonte, dat iedere eigenaar zijn
koeien door een eigen stier laat dekken?

c. Beslaat cr lust tot samenwerken voor het houden van
goede springstieren ?

Zoo ja, op welke wijze zou dit kunnen worden verbeterd ?

6. Verkoopen de veehouders \'de dieren enkel op de vee-
passars of ook aan huis en geschiedt dit rechtstreeks of door
tusschenkomst van veemakelaars?

7. V/ordt de prijs bepaald naar het slachtgewicht of ruw?

-ocr page 155-

8. In welke afdeelingen staat de veestapel het hoogst en
aan welke omstandigheden is dat toe te schrijven?

De antwoorden op verschillende der vragen zijn m vorige

hoofdstukken te vinden.

Voor zoover dit nog niet bekend was, bleek, dat bepaalde
.pringi-tieren niet worden aangehouden, dat de bevolking aan
de moeder den grootsten invloed op het jong toekent, dat er
daarom weinig op wordt gelet door welken stier een koe be-
vrucht wordt, dat stiereneigenaren koeien van anderen wel bi]
hun dier toelaten en dat hiervoor een vergoeding m natura
of van enkele centen, dikwijls echter niets,^ wordt betaald.

Verreweg de voornaamste vraag wa*s wel no. 5, welke
eigenlijk het middenpunt van het onderzoek vormde. Zonder
uitsondering werd hierop als antwoord ontvangen: „Wij willen
niet samenwerken voor het houden
van springstieren." bomnyge
veehouders verklaarden hiervoor geen geld te bezitten, andere
het doel overbodig te achten, \'doch de meeste gaven te kennen
niet met rasgenooten tc willen samenwerken, omdat ze elkaar

niet vertrouwen.

Meer dan verwacht was, werd het .verlangen naar goede
fokstieren geuit, waarbij echter veelal werd opgemerkt, dat
men zich hiervoor geen opofferingen kon of wilde getroosten.

In verband met de resultaten van het onderzoek bleet
cr niets anders over \'dan het premiestelsel tcaanvaarden, wilde
men in de behoefte aan fokstieren voorzien.

FONDSEN. In 1911 werden voor het eerst gelden voor
de rundvceverbetering op Madoera toegestaan en wel ccn
bedrag van f. 225000, waarvan f. 50000 bestemd voor ge-
noemd jaar, f. 75000 voor 1912 en f. 100000 voor 191.3. Nadien
is jaarlijks een bedrag van omstreeks f. 100000 voor gemeld
doel besteed. Hiervan werd f. 4000 voor de kerapans uit-
gegeven, welk bedrag in
1919 tot f. 6000 is verhoogd. Voor
de premiekeuringen van koeien werd f. 4000 per jaar uitge-
trokken. V . . t :

-ocr page 156-

- -

In den loop der jaren heeft het bijna onafgebroken eeu
punt van overleg uitgemaakt, of de uitgaven voor de veestapel-
verbetering al dan niet door de bevolking van Madoera op
de een of andere wijze moesten worden opgebracht. Een uit-
gebreide correspondentie is hiervan het gevolg geweest. Het
heffen van een uitvoerrecht is meermalen overwogen. Om het
niet-fiscale karakter der heffing te demonstreeren, zou van
„retributie bij uitvoer" worden gesproken.

Behalve ter verkrijging van de noodige fondsen, aou de
retributie aan de veeverbetering dienstbaar gemaakt worden,
door haar voor ossen en minderwaardige koeien het laagst,
voor goede koeien en stieren belangrijk hooger te stellen.

Het lag in de bedoeling, de slachtbelasting met dezelfde
bedragen te verhoogen.

In 1915 gaf de toenmalige adjunct-inspecteur van den
burgerlijken veeartsenijkundigen dienst de Does het denk-
beeld aan de hand een „koeienhoofdgcld" tc heffen, alzoo een
belasting op het rundveebezit. De beslommeringen aan dc
inning verbonden, zoomede de veelvuldige gelegenheid tot
vexatiën, v elke de regeling biedt, deden het denkbeeld door
dc plaatselijke ambtenaren verwerpen.

Deze bezwaren doen zich bij het heffen van de uitvoer-
retributie niet, althans in veel mindere mate, voor.

Toch heeft de Kegeering zich met de invoering van
laatstbedoelde heffing niet kunnen vercenigen. Zoowel m
1915 als in 1917 lieeft Zij uitdrukkelijk verklaard, dat de kosten,
welke de maatregelen tot verbetering van dqn rundveestapel
op Madoera met zich brengen, uit dc algemeene middelen zullen
worden bestreden. Hierbij plaatste Zij zich op het standpunt,
dat de vceverbetering op Madoera niet alleen voor dat gewest,
maar voor een veel grooter gebiedsdeel van belang moet wor-
den geacht.

FOK.STIlXREN. In het laatst van 1911 werd begonnen met
lut premiëeren cn het aankoopen en \\crstrckken van stieren

-ocr page 157-

oa ^vcl in het onderdistrict Bloeto der afdeeling Soemen-i.,
In den beginne ging dit met groote bezwaren gepaard, blech s
weinigen waren genegen een premie te aanvaarden en z.c,
daardoor te verbinden hun stier ter deklcing te stellen. Ier-
sonen te vinden, bereid een gouvernements stier te onder-
houden, ging evenmin grif.

Ook in 1912 bleef het nog sukkelen, totdat tegen het

emdc van dat j.nar de toenmalige resident BODEMElJEi
door ziin krachtige hand verbetering
in den toestand wst .e
brengen. Hij was het, \'die de groote beteekenis van de m
.iat-
regelen inzag niet alleen, maar ook begreep, dat om ze te
doen slagen, de volle medewerking van alle
des.ahoofden en
inlandsche ambtenaren noodig was. Van die medewerkn,g
wist nodcmeijer zich tc verzekeren. Het volgende ov^cmcht
geeft een beeld van dc sticrenvcrstrekking gedurende de

eerste 3 jaren:

1911: 39 gouvernements stieren 1 11 premiestieren 5«

-1- 319 „ = 49-
1912:173 .13; ^^^^

1913:

In functie waren:

ultimo 1911 50 stieren

1912 542 M

1913 1846 „

1914 2418 „ •

1915 2475

„ 1916 2699 „
„ 1917 2652 „
„ 1918 geen opgave aangetroffen.

Het grootste aantal stieren, die voor de eerste m.>ial wer
den goedgekeurd, werd bereikt in .913. Men kan zeggen, dat
in dat jaar de stierenregeling zich over het geheele e.land
Madoera, weliswaar niet overal in dezelfde mate, heeft u,t-
gcbreid Ook op het eiland Poeteran is de sticrenvoorziemng
ter hand genomen. Op de overige eilanden kon daaraan, we-

-ocr page 158-

gens gebrek aan veeartsenijkunclig personeel, tot dusver niet
gedacht worden. Nu sedert 1919 de residentie Madoera de
beschikking heeft over twee gouvernements veeartsen, zal wel-
licht overv/ogen kunnen worden, de zorg voor voldoende fok-
stieren tot alle eilanden, waar de rundveeteelt van belang is,
uit te strekken.

Tengevolge van het zeer onregelmatig voorkomen van
goede fokstieren en het vrijwel ontbreken van zulke exem-
plaren in de fokstreken, zal het geen verwondering wekken,
dat de aan de springstieren gestelde eischen voor de ver-
schillende deelcn van het gewest nogal uiteen hebben ge-
loopen. Dit zal des te duidelijker\'wórden, wanneer men weet,
dat in de stierenarme streken juist het grootst aantal koeien
voorkomt. Dat in dergelijke gebieden stieren zijn goedge-
keurd, welke elders niet in aanmerking kwamen, ligt m. i.
daarom voor de hand. Vooral ten aanzien van de fokstreken
heb ik mij steeds op het standpunt gesteld, dat het, wamicer
stierenaankoop noodzakelijk is, alzoo uit een financieel oogpunt,
eenvoudiger is van een minder goeden stier tot een beteren
tc geraken dan om in eens tot dc aanschaffing van een mcei
kostbaar exemplaar over te gaan.

Met het doel der fokkerij voor oogen, werden bij dc
beoordceling der stieren, behalve op de eischen, die men
aan fokdieren in \'t algemeen stelt, in het bijzonder gelet
op massa en soliden bouw. Als minimum- schofthoogte werd
1.20 Meter aangenomen. Ook met de rasfouten v.erd zoo-
veel doenlijk rekening gehouden.

Uit een cn ander volgt reeds, dat alleen aan het phae-
notype aandacht werd geschonken.

Uiteraard werel bij de keuring der stieren getracht zoo-
veel mogelijk jonge exemplaren voor de voortteling aan tc
wijzen. Dit waren meestal dieren met 4 breede tanden. Voor
hun leeftijd goed ontwikkelde dieren met 2 breede tanden
kv/amen hiernaast wel in aanmerking.

-ocr page 159-

Langzamerhand kon in sommige streken strengere se-
lectie worden toegepast. In de districten, waar stierenimport
nog steeds noodzakelijk is, konden He eischen daarentegen
weinig verzwaard worden. ^

De aanvullingsstierenkeuringen werden het geheele jaar
door op verschillende plaatsen gehouden. Eens ncr jaar, in
de maanden October en November, worden alle stieren her-
keurd. Hiertoe worden zij districtsgewijze op de betrokken
districtshcofdplaats voorgebracht. Op de districtskeuring ver-
schijnen eveneens dc premiekoeien. Hier heeft de uitbeta-
ling der premies plaats, waarvan steeds een gedeelte als voor-
schot wordt verstrekt. Zoo\'n districtskeuring is werkelijk een
belangrijke gebeurtenis, waarvan sommige districtshoofden
veel werk maken en waaraan zij een feestelijk aanzien wefcn
te geven.

Voor de berekening van het aantal benoodigde fokstie-
ren, vormden de cijfers in \'de desaveeregisters den grondslag
en wel het an.rtai „sapi parampocan toea", d. z. vrouwelijke
runderen in het bezit van 2 breede tanden en ouder. Voor
120 sapi par;impoean toea, welk aantal ongeveer 70 a 8o dek-
barj koeien beteekent, werd één dekstier noodig geacht. Het
aantal koeien per stier zal, wanneer de stierenvoorziening een
vlotter verloop zal hebben verkregen, noodzakelijk dienen ver-
kleind te worden.

GOUVERNEMENTS STIEREN. Verstrekking van
gouverncmcnts stieren heeft, behoudens een hooge uitzon-
derin;;^, na 1913 niet meer plaats gehad. Dit stelsel heeft met
voldaan. Reeds het vinden van personen, genegen een.gou-
verncmcnts stier te verplegen, leverde moeilijkheden op. On-
wil, v/antrouweii, vrees voor last, valsche schaamte c. d. kwa-
men hierbij in sterke mate tot uiting.

Was men er eindelijk in geslaagd een houder te vin-
den, dan gebeurde het niet zelden, dat deze na korien tijd
verzoclu om van zijn functie ontheven te worden, waarbij

-ocr page 160-

allerlei uitvluchlen aan zijn verzoek kracht moesten bijzetten.
Daarbij .kwam, dat de gouvernements stieren in verschillende
desa\'s slecht werden verpleegd. In de gevallen, dat zij naast
premics^iere^ voorkwamen, liet men, om de laatste te sparen,
de zorg voor de voortteling veelal geheel aan de eerste over.
Noodslachting en onbruikbaar worden van gouvernements stie-
ren waren dan ook schering en inslag.

Ilec stelsel is mij nooit sympathiek geweest, omdat m i.
het er noodzakelijk toe moet bijdragen het initiatief der be-
volking te dooden, haar indolente houding te versterken cn
bij haar de overtuiging wakker te roepen, dat bij verwaar-
loozing van dc een of andere gewichtige aangelegenheid door
haar, het Gouvernement wel zal helpen.

JONGE PREMIESTIEREN. Het aantal jonge pre-
mici-tieren, waarvan de eigenaren bereid werden bevonden een
premie te ontvangen, is steeds buitengewoon klein gebleven.
Dit systeem is dan ook al spoedig verlaten. Het was voor-
namelijk bcJoeld om de veehouders in de fokstrekea tc be-
v/egen niet alle jonge stieren van dc hand tc zetten. ].)it heeft
deze reg eling niet kunnen bereiken; tegen bedoelde, in som-
mige streken ingeroeste gewoonte, heeft zij het moeren af-
leggen.

Vo(jr de streken, w\\aar stierenhouderij hoofdzaak is, was
dit stelsel
niet zoo urgent. Daar worden vanzelf voldoende
jonge slieren aangehouden, al is hun verbreiding over dc ver-
schillende desa\'s ook niet altijd even doelmatig.

PREMIESTIEREN. Het stelsel van premiestieren
heeft in zooverre goed voldaan, dat het tot gevolg heeft ge-
had, dat Madoera thans over een groot aantal fokstieren, die
vrij
regelmatig verbreid voorkomen en die werkelijk voor
dekken worden gebruikt, beschikt. Het geboortepercontage
is
daardoor flink gestegen. Voor zoover dit is na ;e gaan,
zal het sinds 1911 ongeveer verdubbeld zijn en legenwoor-
dig ± 40 "/o van \'dc dekbare koeien bedragen. Deze stijging

-ocr page 161-

is V/el het voornaamste resultaat van de tot dusver genomen
maatregelen. Hiernaast is in sommige streken, vooral in die
met een goeden koeienstapel, waar dus weinig andere stieren
voorkomen, een beduidende vooruitgang in de kwaliteit fier
geboren kalveren waar te nemen.

Wanneer men de vraag stelt of het premiestelsel alge-
meen tot de bevolking is doorgedrongen, of zij werkelijk er
het nut van inziet en of de stierenhouders in den regel ge-
negen zijn, een premie te accepteeren, moet hierop ontken-
nend geantwoord worden. Nog steeds moet van de zijde der
leidende ambtenaren eenige drang uitgaan om het stelsel dooi
te voeren. Het gevolg hiervan is, dat men voornamelijk die
])ersonen bereikt, die voor drang toegankelijk zijn.
D\\t zijn
enkele goedwilligen, de desahoofden en de leden van hel
desabesluur c. s.

Een uitvloeisel van de geringe medewerking van de
stiereneigenaren is, dat stieren in vele gevallen eerst van
eigenaar moeten verwisselen vóór ze voor premiesticr beschik-
baar zijn. Deze t oestand ontstaat anderdeels doord
.at een ^root
deel der goede stieren zich in handen bevindt van personen,
die ze uitsluitend voor den handel houden en van wie men
eigenlijk ook niet kan verwachten, dat ze hun dieren voor fok-
doeleindcTi zullen afstaan.

Hoe dan ook, het premiestelsel heeft een handel in
fokstieren doen ontstaan, welke natuurlijk voor de fokstrcken
den grootsten omvang heeft aangenomen.

Waar dc goedwilligen lang nïet allen over vol4oende
contanten beschikken om tot stierenaankoop over te gaan,
moeten deze op de een of andere manier worden verkregen.
Het is de volksCredietbank „Madoera", die hierbij haar be-
middeling verleent en credietwaardige personen aan gelden
voor den aankoop van fokvee helpt.

Die aankoop heeft veelal onder leiding van den gou-
vernements
veearts plaats, die de dieren gelijktijdig aan keu-

-ocr page 162-

ring onderwerpt. Centra, waar vooral fokstieren zijn aange-
kocht, zijn het eiland Poeteran en de onderdistricten Blocto
en Saronggi der afdeeling Soemenep en het district Kedoeng-
doeng der afdeeling Sampang.

Dat het leenen bij de volkscredietbank tot mTsbruiken
en misstanden aanleiding heeft gegeven, zal iemand, dis de
inlandsche maatschappij kent, niet verwonderen. Behalve dat
somtijds meer geleend werd dan voor stierenaankoop benoo-
digd was, was voor anderen de aanschaffing van een stier
het middel om in het bezit van contanten te geraken. Geld
leenen, een stier koopen, dezen heimelijk verkoopen of dief-
stal
ervan voorwenden, is een gang van zaken, welke herhaal-
delijk is geconstateerd. Dat hierbij vergeten wordt de bank-
sclnild af tc lossen, behoeft zeker niet te worden opgemerkt.
Noodslacliting provoceeren of het verwekken van impotentie
werd in andere gevallen tc baat genomen om zich van een
stier te ontdoen, somtijds ook wel wanneer geen geld ge-
leend was. Winstbejag zat hierbij dus niet voor. Tegenzin
in een dier, de meening, dat het den eigenaar ongeluk aan-
brengt, of de lust het desahoofd tegen te werken, zal dan het

motief zijn geweest.

De opgesomde misbruiken mogen niet opf rekening van
het gevolgde stelsel worden geschreven. Ook in overeenkom-
stige gevallen op ander gebied hebben zij zich voorgedaan,
wat m. i. bewijst, dat het alleen de mentaliteit van den Ma-
doerees is, die de misstanden in het leven roept.

CASTR.ATIE. In 1911 kwam, voornamelijk op aan-
dringen van het Departement van Landbouw, Nijverheid en
Handel, een gewestelijke verordening, nopens het verbod op
hel laten losloopen van minderwaardige stieren, tot stand.
Hierbij wordt het vrij laten rondloopen van stieren, in het
bezit van 2 breede tanden cn ouder, niet voorzien van een
gocdkeuringsmerk. strafbaar gesteld. Deze verordening heeft
de castratie hcegenaamd niet bevorderd. Dit was trouwens

-ocr page 163-

van tevoren reeds te zeggen. Immers aan zulke verorde-
ningen kan nergens in Nederlandsch-Indië en op Madoera
zei •eer niet, de hand worden gehouden. Bovendien heeft een
dergelijke verbodsbepnling in een streek, waar stalverpleging
hoofdzaak is, weinig zin. Het geen effect sorteeren der ré-
geling zal wellicht als argument voor de invoering van ver-
plichte castratie kunnen dienen, waardoor dc verordening toch
nog van nut zou zijn geweest. ,

Ongeveer gelijktijdig met de stierenverstrekking werd
de castratie ter hand genomen en wel eveneens in het on-
derdistrict Bloeto der afdeeling Soemenep. Ze werS door de
veemantri\'s onder leiding van een adjunct-gouvernements vee-
arts of van mij uitgevoerd. Zooals overeengekomen, is door
overreding en demonstratie getracht de kunstbewerking in-
gang te doen vinden. Niet nagelaten werd te wijzen op de
doelmatigheid van dc gevolgde methode van neerwerpen
(snoermethcde volgens Hertwig) en van het kneuzen der zaad-
strengen door kloppen of knijpen. Verschillende toestellen
werden hierbij gebruikt. Ook werd de aandacht gevestigd
op het onmiddellijk opstaan der dieren en het met graagte
nuttigen van voedsel na de ondergane operatie.

De bevolking verklaarde alles mooi en goed te vinden,
bleef echter bij haar bezwaren haar dieren te laten ca-
streeren.

De demonstraties hebben geleidelijk aan door de ge-
heele residentie plaats gehad. Nergens toonde de bevolking
neiging haar vooroordeelen tegen castratie op zijde te zetten.
En toch is bij een betrekkelijk \'groot aantal dieren de operatie
toegepast. Dat dit mogelijk was, is te danken aan den in-
vloed en hei doorzettingsvermogen van sommige plaatselijke
ambtenaren, die, overtuigd van de noodzakelijkheid de be-
volking in deze tegen zich zelf te beschermen en haar on-
kunde cn onwil te overwinnen, hun geheele kunnen gaven om
op dit gebied iets te bereiken. Toen mindere krachtsont-

-ocr page 164-

wikkeling hiervoor in de plaats trad en de bevolking ging in-
zien, dat geen strafbepalingen konden worden toegepast, wei-
gerde zij haar Hieren ter castratieplaats te brengen. Zelfs wer-
den dc stieren, zooals bij inspectie is gebleken, naar naburio"e
desa\'s of streken, waar tijdelijk niet gecastreerd werd. \\ er\\ oerd.
Het verzet tegen de castratie kwam het heftigst tot uiting in
de afdeeling Bangkalan in het midden van 191 ó. Nadien
heeft bet zich over de geheele residentie uitgebreid, zoodat in
1917 nog slechts enkele dieren konden worden gecastreerd.

Ongelukken bij of sterfgevallen tengevolge van castratie
hebben zich nimmer voorgedaan.

Het indirect bevorderen van de castratie door het in-
voeren van een belasting op stieren of door het heffen vati
een hoogere retributie bij uitvoer daarvan, is sedert nog enkele
malen overwogen.

In 1919 werd het denkbeeld, het eerst aangegeven door
Leon, om bij castratie de eigenaren schadeloos te stellen, door
den toenmaligen resident COHEN opnieuw geopperd. Deze
vergoeding was bedoeld als tegemoetkoming in de meerdore
kosten, welke het gedwongen langer aanhouden der dieren
met zich brengt. Het behoeft zeker geen betoog, dat wegens
de buitengewoon hooge daaraan verbonden uitgaven alleen
reeds, dit plan niet tot uitvoering kan komen.

KERAPANS. In 1911 werden de officiëele kerapans
voor het eerst na 1905 weer gehouden. Tevoren was door
mij een onderzoek ingesteld welke regels bij de kerapans
gelden, welke gebruiken daarbij gevolgd worden, welke wen-
schen de bevolking in deze koesterde, waar de rennen vroeger
werden gehouden, e. d. In overleg met de plaatselijke ambte-
naren werd een regeling ontworpen, welke vrijwel ongewijzigd
tot 1919, toen bij residents besluit een kerapanreglement werd
vastgesteld, bleef bestaan.

Dit reglement opende o. a. de mogelijkheid, dat niet-
premie.stiercn om de hoofdprijzen kunnen meedingen. Dit

-ocr page 165-

laatste was tot dusver tegengegaan oin op deze wijze te be-
vorderen, dat goede stieren voor de fok beschikbaar worden
gesteld.

De tegenwoordige gouvernements kerapans verschillen
d.iariri van de vroegere, dat .alles vermeden is, wat met het
oorspronkelijke karakter van de rennen in strijd zou zijn. Hier-
bij werd het standpunt ingenomen, dat de kerapans er in de
• eerste plaats voor de Madoereesche bevolking zijn cn dat
ontaarding {?rvan in op Europeesche leest geschoeide races
geen ander gevolg heeft dan dat gelegenheid tot wedden
wordt geopend.

In tegenstelling met voorheen, toen een stier als hoofd-
prijs werd uitgeloofd, worden tegenwoordig geldprijzen, va-
ricerende van f. 50 tot f. 2,50 beschikbaar gesteld; een enkele
maal is :\'.elfs een hoofdprijs van f. 100 uitgeloofd.

De kerapans genieten steeds groote belangstelling, zoo-
wel van deelnemers als toeschouwers. Dat 100 spannen aan
de rennen deelnemen, is geen zeldzaamheid.

Tot 1919 werden de officiëele kerapans op 11 verschil-
lende plaatsen gehouden. In dat jaar is dit aantal uitgebreid
tot 16; voor het eerst had toen een gesubsidiëerde kerapan
op Sapoedie plaats, waarbij bleek, dat daar voornamelijk jonge
kalveren voor sleetjes worden gespannen^ wat uiteraard is af
te keuren.

De gouvernements kerapans worden bij voorkeur in Sep-
tember gehouden, tenzij de Mohamedaansche vasten in dien
tijd vallen. Genoemde maand leent zich bij uitstek voor de
stierenwedrennen, omdat men dan op droog weer mag rekenen
cn de temperatuur nog niet zoo hoog is als later in den tifd.

PREMIEKEURINGEN VAN KOEIEN. De premie-
keuringen van koeien hadden het eerst plaats in 1911. In dat
jaar weiden ze op de afdeelingshoofdplaatsen gehouden (die
op Sampang kon wegens een cholera-epidemie niet doorgaan).
Om te voorkomen, dat te groote afstanden moeten worden

-ocr page 166-

afgelegd en om ze meer binnen liet bereik van den desaman
te brengen, zijn in volgende jaren de districtshoofdplaatsen
voor de gecombineerde stieren- cn koeienkeuringen aangewe-
zen. Bij gelegenheid hiervan zijn in sommige jaren ook o.ssen
tentoongesteld; waarvoor prijzen konden worden ïoegckend.

Het aantal premiekoeien bedraagt 400, d. i. gemid-
deld 20 per district, een wel niet groot aantal, dat echter vol-
doende is om het beoogde doel te bereiken.

Aanvankelijk was door de inspectie van den burgerlijken
veeartsenijkundigen dienst als minimum-schofthoogte voor "de
premiekocien 1,20 Meter aangegeven. Reeds het eer.ste jaar
bleek, dat hieraan niet kon worden vastgehouden en dat de
best gebouwde exemplaren 1,15 Meter zijn. Voor de koeien
worden dezelfde eischen van exterieur als voor de stieren ge-
steld. De getoonde kalveren zijn bij de beoordeeling echter ook
van invloed. Een dier, dat twee jaar achtereen niet heeft
gekalfd, wordt onherroepelijk afgekeurd.

Dat op allerlei leugenachtige manieren getracht wordt
een niet verdiende premie machtig te worden, zal zeker geen
verwondering wekken.

Zoo is meermalen geconstateerd, dat een moederdier,
dat duidelijk de sporen droeg nimmer te hebben gekalfd, ver-
gezeld van een jong, werd aangeboden.

VOORLICHTING. Vooral in een land als Madoera met
zijn zeer primitieve toestanden op veeteeltgebied zal wil
men de fokkerij vooruit helpen en iets blijvends tot stand
brengen, voorlichting en ontwikkeling van de bevolking niet
achterwege kunnen blijven.

Van verschillende zijden is dit denkbeeld aangegeven.
De een wilde elementair veeteeltonderwijs op de desascholen
gegeven zien, een ander achtte het nuttig voordrachten door
Indische veeartsen in de desa te laten houden, een derde voelde
meer voor onderwijs aan speciale inrichtingen. Zoo hebben
in 1914 de plannen voor de oprichting van een landbouw- en

-ocr page 167-

vcclccltkundigc school in dc desa Pcdeng (afdeeling Bang-
kalan) een min of meer vasten vorm aangenomen.

In 1919, toen de oprichting van een tweetal veetecltproef-
stations op Madoera, waar geëxperimenteerd zou worden op het
gebied van veevoeding, verpleging, castratie, kruising, e. d.
ter sprake kwam, is de mogelijkheid overwogen deze aan de
volksontwikkeling dienstbaar te maken. Zoowel voor de
school te Pedeng als voor de proefstations lag het in de be-
doeling zoons van veehouders bijv., zooveel mogelijk praktisch
op te leiden en te laten werken. Vooral aan handenarbeid
vvcrd veel waarde gehecht, voornamelijk om te voorkomen,
dat na de opleiding het oorspronkelijke beroep de rug zou
worden toegekeerd.

Van al deze plannen is tot dusver geen enkel verwezen-
lijkt geworden

vSLOT. Volledigheidshalve zij hier nog medegedeeld,
dat van 1913 t/m 1916 geldelijke belooningen zijn toegekend
aan desahoofden, die zich op veeteeltgebied verdienstelijk had-
den gemaakt. Hun verdiensten werden beoordeeld naar het
in hun desa bereikte geboortepercentage van den runderstapel;
de veeverpleging, het stalonderhoud e. d.

De belooningen zijn afgeschaft, omdat de toekenning
ervan bezwaren met zich bracht en zij o. a. het indienen van
gefingeerde geboortecijfers bevorderde.

-ocr page 168-

hoofdstuk viii.

CRITIEK OP DE MAATREGELEN TOT VERBETERING VAN DEN
RUNDVEESTAPEL IN DE RESIDENTIE MADOERA.

De grootste fout, die tot dusver bij de maatregelen tot
verbetering van den rundveestapel in de residentie Madoera
gemaafct is, is m. i. wel het niet krachtig ingrijpen, het niet
dwingend optreden van de overheid. Men heeft te veel gepraat
met de bevolking, te veel geconfereerd en te zeer in de mée-
ning verkeerd, dat zonder wettelijke voorschriften op dit gebied,
resultaten zouden zijn te bereiken. Niet dat grondig onder-
zoek, rijpe overweging en het toetsen der plannen aan de
nieuwere inzichten op veeteeltkundig gebied achterwege had-
den kunnen blijven. Allerminst. Toen men echter tot een
behoorlijk inzicht in den stand van zaken was gekomen en men
den weg, wflke tot verbetering moet leiden, duidelijk zag af-
gebakend, had men de plannen in wettelijke bepalingen moeten
vastleggen en wel in zoodanigen vorm, dat dwingend ingrijpen,
indien noodig, mogelijk is.

Laat men nit deze bewering echter niet de gevolgtrekkino-
maken, dat ik in zake veeteelt alles van de straffe hand ver-
wacht. Niets is minder waar. Met dwang alleen komt\' jnen er
niet. Door imperatieve bepalingen zal het nimmer gelukken
de kern van de zaak te wijzigen, zal men bij den Madoerees
nimmer juistere inzichten op fokkerijgebied wakker roepen.
Dit zal alleen door leering en ontwikkeling van de bevolking
kunnen geschieden.

Aan dit onderdeel van de taak is veel te weinig aandacht
geschonken. Hoè de bevolking kennis bij te brengen, komt
eigenlijk eerst in de tweede plaats. Hoofdzaak is, dat de ur-
gentie van volksontwikkeling in zake veeteelt algemeen wordt
ingezien en dat gepoogd wordt op dit gebied iets te bereiken.

-ocr page 169-

Dat hiermee de taak van de overheid niet kan ziin afge-
loopen, zal duidelijk zijn. Het baanbreken van betere inzichten
en het optreden van meer gewenschte toestanden toch zullen,
vooral op Madoera^ uiterst langzaam\' verloopen. En intuschen
gaat het verval van d en veestapel voort!

Bovendien zijn eigenbelang en onwil, welke minstens
evenveel kwaad stichten als onkunde, factoren, die door ont-
wikkeling moeilijk zijn uit te roeien.\' Daartegen zijn wettelijke
maatregelen ncodig, die een goede fokstiervoorziening waar-
borgen, den uitvoer op rationeele basis schoeien, de castratie
regelen, enz.

Het groote voordeel van een dergelijk reglement is ver-^
der, dat de continuïteit van de maatregelen wordt verzekerd,
dat den niet-deskundigen bestuursambtenaren een houvast
wordt geboden en dat deibevolking den duidelijken wil van de
overheid voelt aangegeven. Vooral dit laatste maakt op den
Madoerees indruk. Hij ziet bij zijn bestuurderen gaarne een
vaste hand en uitgesproken wil, waaraan hij in den regel zónder
morren gehoor.zpamt. Bij herhaling met de bevolking onder-
handelen, niet. krachtig ingrijpen, beschouwt hij als zwakheid.
Hij wordt hierdoor recalcitrant en brutaal.

Niet alleen, dat ik het afkondigen van een veeteeltregle-
ment voor Madoera gewenscht vind, zelfs beschouw ik het als
een plicht van de Regeering op die wijze ingrijpend, op te
treden. Een bevolking als die op Madoera, die haar hoofd-
middel van bestaan uit den veestapel put, doch haar belangen
in deze niet begrijpt, moet tegen zich zelf beschermd worden.
Haar onkunde en onwil mogen nimmer -tot gevolg hebben, dat
een van de voornaamste bronnen van inkomsten minder zal
vloeien, waardoor Madoera tot de armlastige gebieden zou
gaan behooren.

Dat het afkondigen van dwingende bepalingen bij de be-
volking ernstige ontevredenheid zal wekken, geloof ik niet.
Deze meening wordt door verschillende bestuursambtenaren

-ocr page 170-

gedeeld. tegenover staan andere, die van de invoering

van verplichte castratie bijv., verzet van de zijde van de be-
voIj:ing vrtezen. Deze vrees moet m. i. al wel buitengewoon
ernstig en gemotiveerd worden geacht, zou men daarom een
zoo belangrijke aangelegenheid, als de rundveefokkerij voor
Madoera is, voor een groot deel aan het „bon vouloir" van de
bevolking willen overlaten. Van de gevolgen hiervan mag men
ziel- wel t crdege rekenschap geven, evenals men niet over het
hoofd mag zien,\'dat bij het invoeren van regelingen, welke niet
op wettelijke voorschriften steunen, aan het prestige der uit-
voerders zware eischen worden gesteld.

Op de ondoelmatigheid yan de in 1907 te Pamekasan
gehouden\'veetentoonstelling werd reeds gewezen.

De invoering der veeregistratie ware naar mijn meening
beter achterwege gebleven. Behalve dat zij veel arbeid vergt,
zijn de dc^araan verbonden kosten voor registers, in het bij-
zonder de laatste jaren, niet onbeduidend geweest.

Over den arbeid en de moeite, welke de bijhouding der
veeregisters met zich brengt, moet men vooral niet gering
denken. Zoowel door de desaschrijvers, veemantri\'s .als onder-
districtsschrijvers moet bij richtige inschrijving der mutaties,
een groot deel van hun werkkracht daaraan besteed worden.
En met welke resultaten? Dat cijfers worden verkregen, die
jangs anderen weg eenvoudiger en goedkooper hadden kunnen
worden verzameld.
 I

Men zal toch niet willen gelooven, dat de straffen, ge-
steld op het niet-rapporteeren van veemutaties, nalatigheid in
deze, zelfs niet voor een belangrijk deel, zullen teg\'engaan,
vooral niet, wanneer men weet, dat het bewijs, dat een over-
treding heeft plaats gehad, in vele gevallen onmogelijk is te
leveren. Neemt men verder in aanmerking de wijze, waarop
lagere inlandsche ambtenaren moeilijk te controleeren gedeel-
ten van hun taak dikwijls plegen te vervullen en het peil vaa
ontwikkeling, waarop de desahoofden en schrijvers in de rèsi-

-ocr page 171-

dentie Madoera in doorsnee staan, dan zal men zich een beeld
van de waarde der door middel van de veeregisters verkregen
gegevens kunnen vormen.

Ik ben dan ook overtuigd, dat een jaarlijksche, desnoods
vijf jaarlijksche veetelling, uitkomsten zal opleveren, welke voor
die van de vceregistratie weinig behoeven onder te doen.

Doch ook al ware dit niet geheel het geval, dan nog
zal m. i. mc.l een telling, die uiteraard belangrijk minder uit-
gaven voor registers en werkkracht vraagt, volstaan kunnen
worden. Immers het doel der opname is van zuiver zoötech-
nischen aard; met een globaal inzicht\'in de kwantiteit vau den
veestapel en de schommelingen daarvan kan men tevreden
zijn. Iets anders zou het zijn, wanneer de registratie moest die-
nen als hulpmiddel bij de bestrijding van de een of andere
ernstige besmettelijke veeziekte, waarbij meer uitvoerige ge-
gevens gewenscht worden.

Het is in de praktijk gebleken, dat het selecteeren van
vrouwelijke runderen voor de slacht door veemantri\'s, geen
aanbeveling verdient. Voor werkelijk minutieuse selectie,
waarbij met allerlei omstandigheden, ook op pathologisch ge-
bied, is te rekenen, is de ontwikkeling der mantri\'s in den
regel te gering. Van hen mag men geen voldoende inzicht in
den bouw van een rund en\'den Ptand van den, veestapel in een
bepaald gebied verwachten. Bovendien is hun maatschappe-
lijke positie niet van dien aard, dat ze niet voor omkooperij
toegankelijk zijn of dat ze voor vexatiën zullen terugdeinzen.

Doch ook sommige volkomen intègre mantri\'s kunnen
een gevaar zijn. Ik bedoel hen, voor wie toezicht op de
slacht synoniem is met tegengaan van dc koeienslacht. Deze
zijn van meening hun plicht het best te vervullen door zoo
weinig mogelijk koeien tot de slachtbank toe te laten. .Zij zien
hierbij over het hoofd, dat bij slot van rekening elke koe
voor de slacht bestemd is, dat het opruimen van minderwaar-
dige. vouwelijkc individuen den veestapel zal ten goede komen

-ocr page 172-

en -lat hun standpunt geen ander gevolg heeft dan het doen
toenemen van de clandestiene slacht.

Het ?;electeeren der stieren uitsluitend volgens het phae-
notype kan bij de bestaande inzichten, niet anders dan irratio-
neel genoemd worden. Goede bouw van een dier toch bewijst
volstrekt niet, dat het zijn gewenschte eigenschappen op een
groot aantal van zijn nakomelingen zal overbrengen.
Of di:
za! geschieden, wordt uitsluitend beheerscht door het geno-
type van het fokdier. Het is dus zaak te trachten dit te leeren
keimen. En dit kan niet anders dan door de
nakomelingen
aan een onderzoek te onderwerpen. Dit nu kan op twee ma-
nieren plaats hebben, of door keuring op
afstammelingen,
of .door de fokdieren met hun nakomelingen in een stamboek
in te schrijven.

De eerste wijze is de eenvoudigste, al zal daarbij het
verkregen beeld onvolledig zijn, doordat alleen de jongen, welke
in de nabijheid van het vaderdier zijn gebleven, voor verge-
lijking aanwezig zijn. Dat hierbij fraude en vergissingen kun-
nen voorl.omen, ligt voor de hand. Het is echter een wijze
van werken, die op Madoera wel door te voeren is.

Een bezwaar blijven altijd de veelvuldige mutaties onder
der; rundveestapel, waardoor als regel een dekstier slechts met
wc\'inig afstammelingen, waaronder niet te jonge mannelijke
spaar/a-im voorkomen, zal kunnen worden voorgebracht.

Niettegenstaande die bezwaren, zal het hulpmiddel moe-
ten worden toegepast, omdat het een der methoden is de
fokkerij in meer zekere banen te leiden en teleurstellingen rnet
fokclteren te beperken.

Aan de meer aan te bevelen stamboekhouding kleven
nog grootere moeilijkheden. Ook hierbij doet het groot aan-
tal veemutaties zich als een ongunstige omstandigheid gevoe-
len, echter met in die mat ? als bij keuring op afstammelingen.

De inschrijving van fokdieren in een stamboek eischt
voons niet alleen veel arbeid, doch stelt hooge eischen aan
nauwkeurigheid en volledigheid. Willen stamboeken inderdaad

-ocr page 173-

waarde hebben, dan moet het door hen gegeven beeld betrouw-
baar en zoo uitgebreid mogelijk zijn. Waar tegen deze eischen
zelfs in Westersche landen in niet geringe mate gezondigd
wordt, zullen 7C voor Ncderlandsch-Indic haast onuitvoerbaar
zijn. Naast keuring op afstammelingen, welke toch altijd ge-
brekkige \\iitJ;omstcn geeft, bestaat er echter geen ander mid-
del dan de stamboekhouding om de fokwaarde van een dier
te bepalen. Is men van deze wetenschap ernstig doordrongen,
is men overtuigd, niet alleen van de waarde, maar ook van
de noodzakelijkheid, het genotype van een fokdier te leeren
kennen, dan zal tevens worden ingezien, dat niets onbeproefd
mag worden gelaten om tot de oprichting van een zoo goed
mogelijk stamboek voor het Madoereesche rund te geraken.
Theorie en praktijk moeten ook in deze hand in hand gaan.
Beoefent men veeteelt op een wijze, die niet op een juisten
theoretischen grondslag steunt, dan maakt men zich aan niets
ra(er of minder schuldig dan aan empirie, aan kwakzalverij.
Evenmin als deze op ander\'gebied is te verdedigen, is zij voor
de veeteeltwetenschap toelaatbaar, vooral niet, wanneer leiding
moet worden .gegeven aan een fokkerij, gedreven door een be-
volking, die niet bij machte is zich een juist inzicht in deze
matei ie te vormen.

Een stamboek voor Madocreesch vee moet tot stand
komen; de moeilijkheden, die vele zijn, moeten overwonnen
worden. Daarvoor is het wenschelijk vanuit een klein centrum
te beginnen, dat met overleg moet worden uitgekozen. Er zal
moeten uitgezien naar een desa met een goeden koeienstapel,

waar op de medewerking van een goedwillend desahoofd valt

#

staat te maken. Een dergelijke desa is in Noord-Soemenep
wel aan te wijzen.

Het maken van schetskaartjes van kalveren zal uiteraard
niet mogelijk zijn. Deze moeten reeds van een merk worden
voorzien. Hiervoor zullen crotaliamerken, rn. i.
voOr Madoera
dc eenigst bruikbare, zijn te bezigen.

-ocr page 174-

hoofdstuk ix.

WAT MOET, BEHALVE OF MET WIJZIGING VAN DE REEDS GETROFFEN
MAATREGELEN. TER VERBETERING VAN MADOERA\'S RUNDVMSTAm

GEDAAN WORDEN? ^»^^lAl-LL

In verband met de vorige hoofdstukken zal het zeker geen
verwondering wekken, dat ik\'het ter hand nemen van\'\'het
veeteeltonderwijs hier in de eerste plaats noem. Het verbrei-
den van kennis in zake veeteelt en het trachten ingang doen
vinden van juistere inzichten op fokkerijgebied moeten met
ernst worden «nagestreefd.

Het bedoelde onderricht moet zoo eenvoudig mogelijk
zijn, niet naar overbodige geleerdheid zweemen en Tich streng
aan de eischen van de praktijk aanpassen. Het zal aanbeveling
verdienen het bijbrengen van ontwikkeling op aanschouwelijke
wijze tc doen plaats hebben. Hiervoor zullen speciale in-
richtingen noodig zijn, een soort eenvoudige schooltjes, waar-
aan op bescheiden schaal en geheel in overeenstemming met
de desatoestanden een aantal fokdieren wordt gehouden, welke
voor demonstratie kunnen dienst doen. Een daarvoor ge-
schikt bevonden Indisch veearts zou het onderwijs voor zijn
rekening kunnen nemen.

Een groot nadeel van speciale onderwijsinrichtingen is,
dat zij nooit in dien getale zijn op te richten, dat ze inderdaad
een groot deel van de desabevolking bereiken. Daarom acht
ik het bovendien van belang, zoowel voor de Hollandsch-In-
landsche, de inlandsche als de desascholen in de residentie
Madoera elementaire theoretische veeteelt als verplicht vak
op den lesrooster te brengen. De daaraan te besteden tijd
kan gering, de leerstof eenvoudig zijn. Ook hier geen on-
noodigen baDast, geen breed opgezet leervak, doch hst ver-
kondigen van die wetenswaardigheden, welke den Madoerees
onbekend ^ijn, of waaraan hij geen aandacht schenkt. Bij de

-ocr page 175-

opleiding van de aan bovengenoemde scholen verbonden on-
derwijskrachten zal natuurlijk met een en ander rekening ge-
houden moeten worden.

Dat dc van dc Hollandsch-Inlandsche scholen afkom-
stige leerlingen slechts bij zeer hooge uitzondering de vee-
teelt praktisch zullen beoefenen, mag m. i, geen reden zijn
voor deze onderwijsinrichtingen het veeteeltonderricht over-
bovlig te achten. Deze scholen toch zijn het, waar de voor
bcstuurs- en dergelijke functies bestemde inlanders hun eerste
opleiding genieten. Hun de beteekcnis van de veeteelt ♦e ver-
klaren en te wijzen op door hun rasgenooten op dat gebied
gemaakte fouten, kan niet anders dan nuttig zijp.

Wat hiernaast bp andere wijze aan volksontwikkeling kan
worden gedaan, moet met beide handen worden aangegrepen.
Het zal zeker rente afwerpen.

.N^aast de zorg voor onderwijs, lijkt mij uit een zuiver
veeteeltkimdig oogpunt de oprichting van een stamboek voor
het Madoereesche rund van het grootste belang. De nood-
zakelijkheid ervan werd reeds aangetoond; op de daaraan ver-
bonden moeife en bezwaren werd gewezen. Laat deze toch
nimmer de oorzaak zijn, dat een voor de praktijk onontbeer-
lijk instituut als een stamboek is, niet tot stand zou komen.

Als derden maatregel acht ik de afkondiging van een
vceteeltreglement voor de residentie Madoera noodzakelijk.
Dit reglement, waarin nader te noemen voorschriften en ver-
bodsbepalingen dienen opgenonien, moet de basis zijn, waarop
de veeverbetering in den vervolge zal steunen. Het moet in de
hand van de overheid het middel zijn, waardoor zij den
runderstapel beschermen kan en dat haar de macht geeft, in
het belang van de fokkerij noodig geachte maatregelen, tot uit-
voering te brengen.

Naar mijne meening moet het bedoelde reglement bij
ordonnantie, niet bij gewestelijke verordening, worden vastge-
steld. Nog daargelaten, dat de zorg voor den veestapel niet

-ocr page 176-

rechtstreeks tot de taak van den GewesteUjken Raad behoort,
is m. i. het regeerings standpunt, dat de staat van Madoera\'s
rundveestapel weliswaar voor dat gewest in de eerste plaats,
doch cok voor naburige residentiën van belang is, het juiste!
Ook ik acht vcestapelverbetering, tenminste voor v/at betreft
Madoera, niet een uitsluitend locale aangelegenheid. Boven-
dien zal de regeling noodwendig verbodsbepalingen op den
in- en uitvoer van runderen moeten bevatten, voor de uit-
vaardiging waarvan <de Gewestelijke Raad de bevoegdheid mist.
Daarbij biedt zijn samenstelling niet voldoende waarborgen,
dat met deskundige adviezen en inzichten naar behooren
wordt rekening gehouden,

In het veeteeltreglement mogen de volgende onder-
werpen een plaats vinden:

VEETELLING. Jaarlijks of vijfjaarlijks zal een vee-
telling worden gehouden. De wijze en het tijdstip der telling
zullen nader door het hoofd van gewestelijk bestuur worden
vastgesteld. Het zal aanbeveling verdienen de houders en
eigenaars van runderen te verzamelen en hun opgaven be
treffende hun veebezit te noteeren. Hiernaast zullen
controle-
inspecties in enkele desa\'s of gedeelten daarvan niet achter-
Vv^ege kunnen blijven.

Het niet of onjuist verstrekken van voor de telling be^
noodigde gegevens zal strafbaar gesteld moeten worden.

De gewestelijke verordening nopens het rapporteeren
van veemutaties zal kunnen vervallen.

FOKSTIERENVOORZIENING. Aan inlandsche ge-
meenten, waar het particulier initiatief niet voldoende in de
behoefte aan dekstieren voorziet, moet de verplichting kunnen
worden opgelegd deze aan te schaffen, ze op behoorlijke wijze
te onderhouden en kosteloos ter dekking te stellen.

Waar vele inlandsche gemeenten op Madoera niet of
niet over voldoende geldmiddelen beschikken, zal haar de
bevoegdheid tot het doen van heffingen ten deze bate dienen

-ocr page 177-

- 1?4

te worden verleend. In sommige gevallen zullen voorschotten
uit de algemeene geldmiddelen voor dit doel aan de ge-
meenten moeten worden verstrekt.

De foksticrenvoorziening acht ik voor Madoera een zoo
integrccicnd deel van het volksbestaan en de volkswelvaart,
dat hel m. i. alleszins is tc verdedigen aan de zorg ervoor
niet minder aandacht te schenken dan aan andere onderdeelen
van overheids bemoeienis, die wel tot de taak van de in-
landsche gemeenten behooren. Zelfs in sommige streken
\\an westersche landen schijnt de noodzakelfjkheid te bestaan
de door mij gedachte regeling in \'toepassing te brengen.

SELECTIE. Alle runderen, minstens in het bezit van
vier zich op gelijke hoogte bevindende breede tanden, moeten
op gezette tijden aan\' een onderzoek op geschiktheid voor de
fokkerij, in te stellen door een gouvernements veearts of
een hem vervangenden adjunct-gouvernements veearts, wor-
den onderworpen, waarbij uiteraard met de gegevens van het
stamboek en voor wat betreft stieren, met de door hen ver-
we.? te afstammelingen, zal zijn rekening te houden. Bij wijze
van uitzondering mogen ook jongere dieren worden gekeurd.

De aangegeven leeftijdsgrens wordt noodzakelijk ge-
acht om de mogelijkheid te scheppen een juisteren indruk van
het phaenotype te verkrijgen.

Voor den goeden gang van zaken zal het noodig zijn
het niet of niet tijdig aanbrengen der runderen op de aan-
gewezen keuringsplaats, strafbaar te stellen. Verwacht mag
worden, dat dc bevolking spoedig zal inzien, dat het ont-
trekken van haar dieren aan de keuring, geen ander gevolg
heeft dan dat deze niet mogen worden geslacht of uitgevoerd.

Runderen, welke bij de keuring ongeschikt worden ge
acht voor dc fokkerij en kalveren, waarvan blijkt, dat niet
te verwachten is, dat ze daarvoor van waarde zullen zijn,
worden van een merk voorzien Ook hiervoor zullen crotali-
amerken zijn tf. bezigen.

-ocr page 178-

Aangezien deze wijze van merken veel arbeid vraagt
en niet geringe kosten met zich brengt, is de mogelijkheid
overvlogen, alleen de dieren, op welker aanwezigheid binnen
het gewest Madoera prijs wordt gesteld, van een kcnteeken
te voorzien. De overtuiging, dat bij dezen gang van zaken
de bevolking niets onbeproefd zal laten haar vee aan de
keuring te onttrekken of de merkteekenen te verwijderen,
doet mij hem echter verwerpen.

CASTRATIE. Gemerkte stieren zullen onmiddellijk na
de selectie door of onder toezicht van het personeel van d «n
burgerlijken veeartsenijkundigen dienst moeten kunnen wor-
den gtcastreeid, dit ter beoordeeling van den keurder.

Het imperatief voorschrijven van de castratie van alle
gemerkte stieren acht ik voer het begin niet uitvoerbaar,
voornamelijk met liet oog op de vleesch voorziening van Oost-
Java, speciaal van Soerabaja. Tn het belang hiervan zal den
eeisten iiid de uitvoer van gemerkte stieren moeten worden
toegelaten.

Men zal daarom moeten beginnen de allerslechtste exem-
plaren\' aan de kunstbewerking te onderwerpen en de toepas-
sing hiervan regelmatig uit kunnen breiden. Zoo
handelende
zal langzamerhand een ossenstapel ontstaan en de invoering
vau de castratie meer geleidelijk verloopen, wat niet anders
dan een voordeel kan zijn.

Hrt zich verzetten tegen of belemmeren van de ca-
stratie van een dier zal noodwendig strafbaar gesteld moeten
worden. Had men geen rekening te houden met de belan-
gen van ïiaburige gebieden en geen stagnatie in den vee-
uitvoer te vreezen, zoo zou het meer aanbeveling verdienen
en ook eenvoudiger zijn den uitvoer en hiernaast dan ook de
slacht, van alle stieren te verbieden en hiervoor alleen ossen
te ibestemmen.

Wanneer een dier bij of tengevolge van de castratie
sterft of onbruikbaar wordt, zal den eigenaar van landswege

-ocr page 179-

een vooraf vastgestelde schadeloosstelling moeten worden toe
gekend, met dien verstande echter, \'dat geen vergoeding wordt
uitgekeerd, wanneer het sterven of onbruikbaar worden is
toe te schii\'ven aan schuld, verzuim of onachtzaamheid van
den eigenaar of houder, tër beoordeeling van den betrokken
gouvernerneaïs veearts.

liet castreeren van niet gemerkte stieren, alzoo het
uitvoeren der operatie anders dan vanwege den burgerhjken
veeartsenijkundigen dienst, zal strafbaar dienen gesteld tc
worden. Om deze verbodsbepaling te kunnen controleeren,
:s het noodzakelijk te verbieden in het gewest Madosra een
os in bezit, in gebruik of in bewaring te hebben, dan wel
tc vervoeren, die niet van het meerbedoelde merk is voor-
zien. \'

Ten aanzien van de thans reeds aanwezige ossen idl
moeten worden voorgeschreven, dat vóór een bepaalden datum
daarbij eveneens het merk moet zijn aangebracht.

.SLACHT. Behalve in het geval van noodslachting,
moet het slachten van andere dan gemerkte runderen worden
verboden.

UITVOER. Geen andere runderen dan die vóórzien
van het merk, zullen uit\'de residentie Madoera mogen worden
uitge\\o«.rd. Als hooge uitzondering zal, na verkregen mach-
tiguig van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Han-
del, uitvoer van niet gemerkte runderen, bijv. voor lokdoelein-
den, kunnen worden toegestaan.

INVOER. De invoer van runderen in de residentie
Madoera moet verboden worden. W^aar de veeverbetering
door middel van reine teelt zal geschieden, kan import van
runderen overbodfg worden geacht. Voor de enkele, voor mel-
k rijen bestemde runderen, zal dispensatie van de verbodsbe-
paling kurmen worden verleend.

DIERENBESCHERMING. Het gebruik van run-
deren, nog niet in het bezit van twee breede tanden, voor land-

-ocr page 180-

bouwwerk, transportdiensten en de kerapan, e\\ enals het bezigen
van niét gemerkte vrouwelijke runderen voor transportdiensten,
moet verboden worden. Zelfs ware het wenschelijk genoemde
leeftijdsgrens hooger te stellen.

Of het reglement reeds onmiddellijk voor de geheele re-
sidentie van toepassing kan worden verklaard, of dat liet bijv.
voor dc districten Sapoedie en Kangean voorloopig niet of
slechts ten deelc zal gelden, zal nader overwogen moeten wor-
den. \' ,

Al«; vierden maatregel wordt wijziging der slachtordon-
nantie
noodzakelijk geacht. Naar mijne meening toch zal
de clandestiene slacht, op dc geweldige uitbreiding waarvan
bereids werd gewezen, moeten en ook kunnen worden tegen-
gegaan.

Hiervoor is m. i. noodig dat\'de slachtlicenties (de roode
slachtbriefjes) komen te vervallen en dat daarvoor in de
plaats door dc inners der belasting een crotaliamerk aan het
slachtdier wordt aangebracht. Een voorschrift, bepalende, dat
dit merk, zelfs bij het looien, aan de huid moet bevestigd blij-
ven, kan niet gemist worden. Het is mij bekend, dat dit
uit een praktisch oogpunt mogelijk is en bij de huidenbewer-
king geen moeilijkheden oplevert.

Fe bestaande regeling op het verantwoorden der slacht-
licenties door \'de debutanten zal voor de hun verstrekte crotalia-
merken ongewijzigd kunnen worden overgenomen. Dat de
hiera^m verbonden kosten door de vermeerderde opbrengst
der slachtbelasting verre zal wórden overtroffen, zal zeker
geen betoog behoeven.

De door mij noodig geachte maatregelen hebben liet
groote nadeel, dat zij bijna alle op dwang berusten. Het aan-
brengen van merken, verbodsbepalingen en straffen zijn bij
dc ontvouwde regeling schering en inslag. Niemand, die dit
meer betreurt dan ik zelf. Ook ik zou niets liever wenschen
dan uitsluitend langs den weg van leering en voorlichting

-ocr page 181-

op Madoera meer ideale toestanden op veeteeltgebied te schep-
pen. Ik acht dit echter onmogelijk.

Deze overtuiging alleen, niet de (wensch om te regle-
menteeren of, de zucht de vrijheid van de bevolking aan ban-
den te leggen, gaf mij de boven ontwikkelde \'voorstellen in
de pen. Naar bescheiden meening zullen zij Madoera\'s rund-
veestapel voor verder verval kunnen behoeden niet alleen,
maar ook het middel zijn om de rundveefokkerij in dat ge-
west lot grooteren bloei te brengen. Dat dit tijdig worde
ingezien 1

-ocr page 182- -ocr page 183-

Madoereesche stieren.

-ocr page 184-

LITERATUUR-OVERZICHT.

1. van Bemmelen, Dr. W. Uitkomsten der regenwaar-
nemingen op Java. Batavia 1914,

2. B1 e e k e r, Dr. P. lets over de geologische verhouding
tusschen Java en Madoera. Tijdschrift voor Nèêrland\'s
Indië
9e j. 1847, le deel.

3. — Bijdrage tot de kennis van het eiland Madoera. In-
disch Archief, le j.
1849, deel I.

4. Blink, Dr. H. Het rundvee naar zijn geographische ver-
breiding en economische beteekenis bij onderscheidene vol-
ken. Vragen van den Dag
1909.

5. Bosma, K. Een paar opmerkingen over den invloed
der suikercultuur op den veestapel van Java. Veeartsenij-
kundige Bladen voor Ned. Indië, deel XVII.

6. de Does, J. K. F. Veeartsenijkundig onderzoek van
de Karo Hoogvlakte. Buitenzorg
1909.

7. D u e r s t, Dr. J. Ulrich. Martin Wilckens. Grundzüge
der Natuigeschichte der Haustiere. Leipzig
1905.

8. — Animal remains from the excavations at Anau. Ex-
tracted from publication No.
73 of the Carnegie Institu-
tion of Washington.

9. Fischer, D. J. Opuntia coccinellifera als veevoeder.
Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.-Indië, deel XV.

10. van Gelder, W. De residentie Madoera. Tijdschrift
van het Koninklijk Nederlandsch\' Aardrijkskundig Genoot-
schap, 2e serie XVI,
1899,

11. van Gennep, J. L. Bijdrage tot de kennis van den
Kangean-archipel (ontleend _aan aanteekeningen van den
controleur Th. A. SMULDERS). Bijdragen van het ICo-
ninKii)k Instituut voor de Taal-, Land- en
Volkenkunde van
Ned. Indië, zesde reeks, tweede deel,
1896.

-ocr page 185-

12. --- De Madoereezen. Indische Gids 1895, I.

13. — Achter uitgang van den veestapel. Tijdschrift voor het
Binnenlandsch Bestuur, deel XX.

14. Hageman, J. Czn, J. Bijdragen tot de kennis van dc
residentie Madoera. Tijdschrift voor Ned. Indië, 20e jaar-
gang, 1858, I en H.

15. Hengeveld,G. J. Over het rundvee en zijn verschillende,
soorten, rassen en veredeling. Tijdschrift ter bevordering
van Nijverheid, deel XV, 1852, deel XVI of tweede reeks
deel I, 1853.

ló. H ilzheimer, Dr. M. Die Haustiere in x\\.bstammung
und Entwicklung. Naturwissenschaftliche Wegweiser Serie
A, Band 11. Stuttgart.

17. \'t Hoen, Dr. H. De veeteelt in de residentiën Kedoe en
Banjoemas in verband met den oeconomischen toestand
van de bevolking. Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.
Indië deel XVII.

18. —- Het veeteeltbedrijf in Indië. Veeartsenijkundige Bladen
voor Ned. Indië, deel XXVII.

19. — De rundveeteelt in Ned. Indië. Cultura 1914 en 1915.

20. — Veerassen en Veeteelt in Ned. Indië. Batavia-Weltevre-
den 1919.

21. J e r O n i m u s, C. S. Aanschaffing en onderhoud vau desa-
springstieren. Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.
Indië deel XXVIH.

22. Jochim, E, F. Beschrijving van den Sapoedie-Archipel.
Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde,
deel XXXVI.

23 de Keizer, W. contr. B. B. Veeteelt op Java en Ma-
doera, Regeeringsbemoeienis en Regeeringszaak. Kolo-
niaal Tijdschrift 1912.

24. Keiler, Prof. Dr. C. Naturgeschichte der Haustiere.
Berlin 1905.

-ocr page 186-

25. — Die Stammesgeschichte unserer Haustiere. Aus Nafut\'
und Geisteswelt. Leipzig 1909.

26. K e r r e m a n s, W. De veestapel op Madoera. Veeartsenij-
kundige Bladen voor Ned. Indië, deel XXIII. Overgedrukt
uit
het Soerabajasch Handelsblad.

27. Kielstra, E. B. Het eiland Madoera. Gids 1S90 vierde
deel.

28. Krediet, Dr. G. De rundveefokkerij op Java en Ma-
doera. Veeartsenijkundige Bladen voor Ned. Indië, deel
XXA^

29. Leon, J. B. Veetoestanden op Madoera. Veeartsenij-
\' kundige Bladen voor Ned. Indië, deel XIV. Overgedrukt

uit het Tijdschrift voor het Binnenlandsch Be.stuur, met
enkele door den schrijver daarin gemaakte veranderingen.

30. — Over de Statistieken uit de Koloniale Verslagen omtrent
den veestapel op Java en Madoera en de daaruit getrokken
conclusien. Tijdschrift voor het Binnenlandsch Bestuur,
deel XX. . ;

31. — De tariefwct en de van den uitvoer van runderen ge-
heven rechten. Tijdschrift voor het \'Binnenlandsch Bestuur,
deel XXIII.

32. Martin, Dr. K. Unsere Palaeozoölogische Kenntnis
von Java. Leiden 1919.

33. Mitip, De Kerapan sapie (stierenwedren) Eigen Haard

190-3-

34. de Munnick, O. M. Mijn ambtelijk verleden. Amster-
dam 1912.

35. Penning, C. A. Een causerie over veefokkerij. Vee-
artsenijkundige Bladen voor Ned. Indië, deel XVI.

36. Petrus, J. Th. Stierenwedrennen op Madoera. Week-
blad voor Indië I, no. 16.

37. Schlegel, H. en Müller, S. Over de ossen van den
Indischen Archipel. Verhandeling over de
Natuurlijke Ge-
schiedenis der Nederlandsche Overzeesche" Bezittingen door

-ocr page 187-

de Leden der Natuurkundige Commissie in Indië en andere
schrijvers. Leiden, Zoölogie
1839—1844.

38. Schoorel, C. N. Veehouderij en veehoed en j. op, liet
eiland Madoera. Veeartsenijkundige Bladen voor Ned. In-
dië, deel III.

39. — Hoe men op het eiland Kangean bastaard-boschhanen
teelt. Veeartsenijkundige Bladen voor Ned. Indië, deel IV.

40. van der Sehr oef f, Dr. H. J. Mededeeling. Veeartsenij-
kundige Bladen voor Ned. Indië, deel XXVIII, bladz.
571.

41. Verbeek, Dr. R. D. M. en Fennema, R. Geologische
beschrijving van Java en Madoera,
2 deelen. Amsterdam
1396.

42. Vermculen-Duinker,M. Stierenrennen in den Oost
hoek (op Madoera), Buiten 19
10,

43. Verwijk, J. J. Bijdrage tot de kennis van den Sapoedi
archipel, Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volken
kunde, deel XXXV.

44. Veth, Prof. P. J, Java. Tweede druk. Haarlem 1896.

45- de V O O g d, A, J, E, Zorgen en bemoeienissen ten opzichte

van den buffelstapel. Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.
Indië, deel XXVIII,

46. V r i j b u r g, Dr. B. Het veepassenstelsel en de veeregistra-
tie. Veeartsenijkundige Bladen voor Ned. Indië, deel XXVI.

47. — Het veeteeltbedrijf in Indië. Veeartsenijkundige Bladen
voor Ned. Indië, deel XXVII.

48. — De verbetering van den rundveestapel in de lage streken
van Java en Madoera. Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.
Indië, deel XXVIII,

49. — Selectie in eigen ras, Veeartsenijkundige Bladen voor
Ned, Indië, deel XXVIII.

50. — Veeteelt en veeziekten in Ned, Indië. Weltevreden 1919.

51. Zijp, J. H. Leeftijdsbepaling van het op Java geboren
rund naar de tandwisseling. Veeartsenijkundige Bladen

, voor Ned. Indië, deel XXV.

-ocr page 188-

52. Doornlooze cactus, Teysmannia 1915.

53. Jaarboeken van het Departement van Landbouw 1906 t/m
1910; van het Departement van Landbouw, Nijverheid en
Handel 1911 t/m 1918.

54. Koloniale Verslagen van 1878, 1883, 1888, 1893, «89;,
1902, 1907, 1915, 1916 en 1917.

55. Onderzoek naar de mindere welvaart der inlandsche be-
volking op Java en Madoera: samentrekking \\\'an de afdee-
ling&verslagen over de uitkomsten der onderzoekingen naar
de veeteelt in de residentie Madoera; voorts veeteelt Illa,
IIIb en IIIc. Batavia 1906—07.

56. De Teelt van Cultuurrassen. Buitenzorg 1913,

57. Veediefstallen op Java en Madoera. Indische Gids 1896 II.

58. Veeteelt en veehandel op Madoera. Algemeen Handelsblad
van 25 Januari 1902 (Tijdschrift voor het Binnenlandsch
Bestuur, deel XXII).

59. De veetentoonstelling te Pamekasan op 25 en 26 Septem-
ber 1907. Weekblad voor Indië IV.

60. Verslagen van den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst
over 1912 en 1913.

61. Weidegang en stalverpleging van vee. Buitenzorg igu.

-ocr page 189-

STELLINGEN.

; 1.

Tiet is noodzakelijk ook in Nederland tot vervaaidiging
eu verkrijgbaarstelling van paratuberculine over te gaan.

II.

De ophthalmo-malleinatie is een waardevol hulpmiddel
bij de malleus-bestrijding; zij mag echter nimmer tot gevolg
hebben, dat andere bestrijdingsmaatregelen, in het bijzonder
het clinisch onderzoek en hygiënische middelen, v/orden ver-
waarloosd.

III.

Het verdient aanbeveling om onmiddellijk na reponee-
ring van een torsio uteri de geboorte van den foetus voorzichtig
in te leiden.

IV.

Ligging en innervatie van den imusculus obturator exter-
nus bij het paard geven aanleiding dezen in te deelen bij de
adductoren en niet bij de supinatoren.

V.

Zoowel de* veearts als de landbouwkundige kan met
vrucht op het gebied der veeteelt werkzaam zijn.

VI.

Aan elk openbaar slachthuis in Nederlandsch Oost-I^dië
behoort een naar de eischen der hygiëne ingerichte bergruimte
voor vleesch aanwezig te zijn; voor de hoofdplaatsen verdient
het aanbeveling^ hiervoor een koelhuis te bezigen.

VIL

De intra-veneuse toediening van chloralhydraat als nar-
coticum bij het paard is boven andere applicatie-methoden te
verkiezen. \'

-ocr page 190-

VIIL

Ook in Ncd. Indië moet naar de inschrijving van fok-
dieren in stamboeken gestreefd worden.

JX.

Het aneurysma vermino.sum equi is geen aneurysma.
, X.

Overheids bemoeiing, welke zal leiden tot het verkrijg,
baar zijn van aan hygiënische eischen beantwoordende melk,
dient aan te vangen met een scherp toezicht op de melkwinning.

XI.

liet fokken van een gebruikspaard door de inheemsche
merries te laten dekken door een Belgischen hengst, is uit een
economisch oogpunt voor de zandstreken van Gelderland aan
bevelenswaardig.

XII.

( •

Ook uit een veeteeltkundig oogpunt is het rationeel om
voor het overbrengen van fokdieren naar een andere land-
streek een onderzoek naar het voorkomen van bloedparasieten
en de
overbrengers daarvan, zoowel in het gebied van her-
komst als in dat van bestemming, zoomede naar de gevoelig-
heid van de te vervoeren dieren voor de gevonden parasieten,
in te stellen.

-ocr page 191-

.\'A^ifT^n injo^lyy- ■ \'t^

i -u.V; ■;.:ƒ!«

-r

m

\' ■ %

• ■ . ■ . îX ■

pf ; Vittv/: ::

V\'. ■ V \' •• . " •■ • ruht: -.^rrÀ^/\'i-J \' ^ ■
. , ..iz- ■ • . ■■■ ■ --

■ VÎ. ■ . . \' " . ■/.njlb\'r. ..{(«■

- . A . ■

il\' \'\'-

-ocr page 192-

-ym

r\'^r ^ « "

£ ft

" . .. \\ * \'

;o

w ■

, I ■■ . 1... . •

-ocr page 193-

\'Tl • \':■•< ■ " ■\'> ■ ■■

■.tl r-.v. .■,..„ »

\'vr

Tl^yf,

"■■\'VC-

/

vr- ■■ r. \\ ■.

.■■\'ïVC.l -\'-

. ■ ■.i.iTH-\'.

BIBLIOTHEEK
DIERGENEESKUNDE
OT^ECHT

-ocr page 194-

s ■

-ocr page 195-