feBöMI^Dü^
m^ymm
\\ ..^OTPJECHT.\'i
Misc. doctr.
é r
V/ \'
H ^
^p\'
> .V ^^ 7
tap
•ff
r
î=
\'i i-/ Vr"
Î . ."y
^Ät^yi. ...
\'i
U
MM |
m
m-
HET WEZEN DER STRAF.
i
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
2377 279 5
-ocr page 9-HEï
KEIKSTE OEJEL.
AKADEMISCH PBOBrSCHRIPT,
NA. MACHTIGING VAN DEN K E C T O K M -i G IM E F I C U S
Gewoon Hoogleeraar in de Taculteit der Geneeskunde,
-MKT TOESTEMMING VAN DlïlN AKADEMISCHEN SENAAT
EN
VOLGENS BESLUIT DER KECMTSGELEERDE FACULTEIT ,
TBS. VEEKEIJ6ING VAN UBN GKAAD VAN
A^-VN DE HOOGESCHOOL TE UÏKECHT,
iN HET OPENB-iAE TE VEllDEWGEN
op Maandag, den T*"»" Oktober 1867, des namiddags ten 1 ure,
FRANgiS COENRAAD DOMELA NIEUWENHUIS.
Geboren te Utrecht.
UTRECHT,
C. VAN DER POST JK.
1867,
Gi\'DJlKKI BIJ G, A, VAN HOÏIKN , ÏK UTB15CHT.
-ocr page 11-AAN MIJNE OUDERS
AAN DE NAGEDACHTENIS
M IJ N E E LIEVE M O E ü E R
WOBDT DIÏ GESCHRIFT
OPGEDRAGEN.
-ocr page 12-f i
^^^ " ... .
Men verwachte hier geene voorreden in den ouden stijl,
in welke aan de geleerdheid en scherpzinnigheid van den
eenen hoogleeraar, aan de welwillendheid van den ande-
ren, en aan de boekerij van een\' derden hulde gebracht
wordt. Hoe vermakelijk zulke voorredenen — vooral voor
den ingewijden\' lezer — ook zijn, zij bevatten doorgaans
óf te veel dat men niet meent óf eene kritiek die hier
niet voegt. Daarenboven is de beste dank, dien men voor
het genotene onderwijs kan brengen, wel deze dat men
met de daad toont voor en in de maatsciiappij te willen
werken en leven. Het zij mij echter geoorloofd één\' naam
te noemen. Het is die van mijn ouden Conrector, den
overledenen prof. Hulleman. Wanneer in dit geschrift te
midden der verscheidenheid de eenheid niet ten eenenmale
gemist wordt, wanneer de orde niet geheel en al ontbreekt^
dan heb ik dat vooral aan hem te danken.
Het is iemand niet ten kwade te duiden wanneer hij
met eenige zelfvoldoening, met ietwat ijdelheid op een\'
voltooiden arbeid terugziet. Goethe had in der daad geen
ongelijk, toen hij op de goede zijde der ijdelheid wees. Ik
moet echter gulweg de bekentenis afleggen dat ik vol-
strekt niet met mijn proefschrift dweep. Ik gevoel niet
alleen — om eene geijkte term te gebruiken — het on-
volkomene van mijn werk, maar ik zou er wel eene kritiek
op kunnen schrijven. Behalve andere punten zou ik voor-
namelijk dit doen uitkomen. Het heeft veel tegen om als
proefschrift een eerste deel te geven, terwyl men minder
dan ooit weet of men tijd en lust zal vinden om het tweede
deel te bewerken. Waarom niet — zou ik vragen — „het
plan van bewerking" en „de beginselen van het strafrecht"
zoodanig omgewerkt, dat daarin het voornaamste der ver-
schillende volken — met insluiting van Eomeinen en Ger-
manen — opgenomen en het derde beginsel nader ontwikkeld
en toegelicht was ? Op die wijze zoudt gij een geheel hebben
gegeven, dat aan belangrijkheid voor het geleverde werk
zeker niet zou behoeven onder te doen. — Maar ook de
stof tot anti-kritiek zou niet ontbreken. Ik zou andwoor-
den: Zoo ooit, dan is hier de veelzins onjuist aangehaalde
spreuk: „la critique est aisée, 1\'art est difficile" van toe-
passing, TJw plan laat zich uitnemend hooren en verde-
digen. Ook mij heeft het toegelachen, maar de tijd ter
uitvoering ontbrak mij. Bedenk dat eene dissertatie een
gelegenheidsgeschrift is, waaraan men maanden en geen
jaren wil besteden. Vergeet verder niet dat men, om
zooveel in een kort bestek samen te persen als uwe juiste
gedachte vordert, meer jaren dienst moet tellen dan ik
kan aanwijzen. Daarbij komt nog iets. "Wanneer men
zuiver synthetisch te werk gaat, dan laadt men bij een
onderwerp als dit onwillekeurig den schijn op zich dat men
telkens dat volk en die instellingen gebruikt, welke voor
het bewijs juist noodig zijn. Zonder het te bedoelen levert
men, veelal een pleidooi. Volgt men daarentegen de ana-
lytische methode, dan voert men den lezer in zijne werk-
plaats. Hij kan u op den voet volgen, u aanhouden waar
hij dit noodig acht. Vooral daar, waar verschil van mee-
ning gedurig moet voorkomen, verdient zij aanbeveling. Of
ik haar getrouw ben gebleven (natuurlijk voor zoover dit
hier kon geschieden) en of dit werk eenige verdienste
heeft, ziedaar dingen die aan de beslissing des lezers
blijven overgelaten.
Wij Nederlanders beroemen er ons op eene praktische
natie te zijn. Het komt er echter op aan uit te ma-
ken, wat in der daad praktisch verdient te heeten. Zou
een praktische zin juist hierin bestaan, dat men af-
keerig is van theorie en algemeene beginselen? Is
praktijk, aan welke geene beginselen — van welken
aard dan ook — ten grondslag liggen, op maatschap-
pelijk gebied denkbaar of bestaanbaar? Draagt eene
praktijk die door mannen gehandhaafd wordt, welke
zich geen rekenschap gegeven hebben van die begin-
selen, niet veelal de sporen van onvastheid en wan-
kelmoedigheid? Is zij niet een hinderpaal voor elke
wezenlijke hervorming? Loopt men op die wijze niet
gevaar »ojn te spreken zonder te weten wat men
zegt, en te handelen zonder te weten wat men
doet 1)?" Zou het ons Nederlanders schaden wan-
neer wij aan den eenen kant meer van den vreemde
leerden, om aan de andere zijde minder op hem te
teren? Zou de natie, die met fierheid een\' Hugo de
Groot den hare mag noemen, niet een krachtig be-
1) Royer-Collard.
-ocr page 16-wijs van hare nationaliteit, d. i. van hare zelfstandige
ontwikkeling geven en aan zelfvertrouwen winnen,
wanneer zij met ernst de beginselen die hare levens-
betrekkingen beheerschen opspoorde en, zonder zich
van de algemeene Europeesche ontwikkeling af te slui-
ten, deze tot punt van uitgang koos? Ziedaar vra-
gen, die mijns inziens wel de aandacht verdienen. Maar
hoe dit zijn moge, het feit valt niet te ontkennen dat
er in het algemeen ten onzent eene zekere minach-
ting voor de theorie, met andere woorden voor vaste
beginselen bestaat. Geloof zonder inhoud en recht
zonder regelen worden maar al te dikwerf als gang-
bare munt aangenomen. Richting en kritiek worden
dan doel, in plaats van middel te blijven. Wat moet
daarvan het gevolg wezen? Geen ander dan dit dat zij
die zich in de richting bewegen het punt van aankomst
uit het oog verliezen, en zij die het zuiveringsproces
bij zich zeiven ten einde hebben gebracht zich in
ironisch skepticisme aan het bestaande vastklampen,
omdat zelfs ironie zonder voorwerp niet bestaanbaar is.
Het gebied, waarop ik mij in de volgende bladzij-
den wensch te bewegen, is te uitgestrekt dan dat ik
zijne grenzen zou willen of mogen overschrijden. Toch
achtte ik het niet ongepast deze algemeene opmer-
kingen te doen voorafgaan; want hetzelfde verschijn-
sel, dat zich op het gebied van het strafrecht vertoont,
is ten onzent ook elders waar te nemen. De oorzaak
van dat verschijnsel kan dus niet in de eerste plaats
bij het strafrecht hggen. Ik voor mij ben geneigd
haar in gebrek aan zelfvertrouwen of geestkracht te
zoeken. Iedere poging om de kennis der beginselen
zoowel op het gebied van het strafrecht als elders te
bevorderen kan ook in dien zin praktisch nut heb-
ben. Mocht de mijne mannen, die door juistheid van
blik, door studie en ervaring beter dan ik voor die
taak berekend zijn, opwekken ora de hand aan het
werk te slaan, dan reeds zou ik mij voor dezen ar-
beid volkomen beloond rekenen.
Welke zijn nu ten aanzien van het strafrecht de
gevolgen van die minachting der theorie ? In de eerste
plaats dit. Toen de Franschen ons land hadden inge-
lijfd , deelden wij in de weldaad eener algemeen geldige
wetgeving. Thans ademen wij sedert meer dan 50 ja-
ren weder vrij. Nog is het niet gelukt eene nationale
strafwetgeving in te voeren en geldt in Nederiand een
wetboek, waarin onder anderen dit artikel voorkomt:
»Ieder Franschman, die de wapenen tegen Frankrijk
gevoerd zal hebben, zal met den dood gestraft wor-
den 1)/\' Heeft in dien tijd de Nederlandsche weten-
schap veel gedaan om de taak der wetgeving te verge-
makkelijken en te bespoedigen? Ik geloof dat niemand
«t zal beweren. Wellicht is daarin eenvoudig eene
bevestiging van de woorden van Rossi te vinden:
»^\'amélioration des lois pénales suppose des connais-
sances et des études malheureusement peu communes
et d\'ailleurs peu avancées 2\')."
Een tweede gevolg is hierin waar te nemen. Het
m somwijlen onmisbaar zich met algemeene be-
ginselen van straf en dergelijke-vraagstukken bezig te
ouden. Men roert dan óf de meest verschillende
De? fsto ^ Besluit van 11
Pénd ^«"^g^^yke besluiten hebben den Code
ßossi, Traité de Droit pénal. Paris 1863, t. I. p. 15.
-ocr page 18-vraagstukken dooréén, totdat zi] elkander op het papier
even vreedzaam verdragen als de wolven;, en lam-
meren in de bekende schildering van Jesaja, óf men
verhaalt den lezer dat men het een of ander beginsel
is toegedaan, zonder dat deze bij de uitwerking veel
daarvan bemerkt. Het zij mij vergund zoowel van het
een als van het ander een voorbeeld bij te brengen.
Het eenige Nederlandsche werk, dat eene volledige
behandeling van het zoogenaamde algemeene of wijs-
geerige deel van het strafrecht in verband met onze
wetgeving ten doel heeft, is het bekende boek van
Mr. A. J. van Deinse, dat in der daad rijk aan bouw-
stoffen is en vooral een volledig overzicht van de
Nederlandsche letterkunde over het strafrecht bevat i).
Nadat de geachte schrijver (die zeer onlangs aan de
wetenschap ontrukt is) kortelijk de verschillende the-
orieën over de straf geschetst heeft, geeft hij de
vrucht van zijn nadenken in een hoofdstuk dat dezen
eigenaardigen titel heeft: »Leerstelling, welke aan-
gaande den oorsprong en de gronden van het regt
van straffen, als de meest geschikte aan te nemen
is 2)," Wij lezen daar: »Wanneer men den mensch
beschouwt als een vrijdenkend en vrijhandelend we-
zen , wel buiten den burgerstaat levende, maar in ver-
eeniging met zijne natuurgenooten, dan zou men hem
niet anders kunnen voorstellen dan in een\' toestand
van onbeperkte onafhankelijkheid, waarin hij tot hand-
having zijner regten geene andere waarborgen bezit,
dan het hem en zijnen medemenschen ingeschapen
1) Mr. A. J. van Deinse, De Algemeene Beginselen van Straf-
regt ontwikkeld en in verband beschouwd met de Algemeene
Bepalingen der Nederlandsche Strafwetgevingen, druk.
2) BI. 28.
-ocr page 19-besef van zedelijkheid en godsdienst, het redegevoel
van regt en billijkheid en zijne eigene ligchaamskrach-
ten." Zonder nog van den burgerstaat te spreken die
ons geheel op antiek standpunt verplaatst, waarop de
staat slechts burgers en geen menschen erkent, vraag
ik: wat is het onderscheid tusschen besef en redege-
voel? Steunen nu volgens den schryver zedelijkheid
en godsdienst op aangeboren begrippen, recht en bil-
lijkheid daarentegen op het gevoel, of hoe heeft men
een en ander op te vatten? Het is toch zeker van
gToot belang dat de lezer kunne begrijpen waar en hoe
het punt van uitgang is. Zooveel schijnt echter uit
de aangehaalde woorden te blijken, dat de schrijver in
beginsel een zeer scherp onderscheid tusschen recht
en zedelijkheid aanneemt en bij voorbeeld de stelling
van Bentham: »recht en zedelijkheid hebben hetzelfde
ïniddelpunt maar niet denzelfden omtrek geenszins
kan onderschrijven. § 31 wordt men echter door de
uitspraak verrast, dat uit de voorafgaande beschouwin-
gen blijkt sdat de mensch alleen door zijne zedelijke
natuur tot maatschappelijke vereeniging gebragt is, en
derhalve de oorsprong en eerste regtsgrond van den
burgerstaat uitsluitend is aan te merken, als een on-
loochenbaar regtsbegrip, hetwelk tot grondslag ligt van
alle verder daarvan af te leiden waarheden.\'\'"^ Bestaat
ei" nu eenig onderscheid tusschen recht en zedelijk-
heid? Zoo ja, welk is dit, want beide dekken elkan-
der hier volkomen, terwijl bladz. 32 strafwetten door
de regering uitgevaardigde zedelijke verordeningen blij-
ken te zijn? Ziedaar reeds eene vraag, zonder wier
beandwoording zelfs de meest geschikte strafrechts-
1) Bentham, Traités de Legislation civile et pénale, 1.1. p. 99,
-ocr page 20-theorie ongeschikt wordt. Een\' rechtstaat aan te ne-
men en dan de zedelijkheid door eene achterdeur bin-
nen te laten, gaat niet aan zonder dat men een\' grond
voor die handelwijze aangeeft.
Men meene niet dat dergelijke vragen uitsluitend
van theoretisch belang zijn. Zonder eene oplossing der
gestelde vraag is eene goede wetgeving onmogelijk.
De wetgever moge hier en daar bij toeval juist te werk
gaan, sympathie en antipathie maar geen vaste begin-
selen zullen zijne gidsen zijn. In die vraag toch liggen
verschillende andere vragen opgesloten: mogen alleen
die daden in de strafwet als misdrijven worden geken-
merkt die onzedelijk zijn, of is het voldoende wanneer
zij eene schending van het recht daarstellen die voor
de openbare orde gevaarlijk is ? Is onzedelijkheid het
eerste kenmerk van een misdrijf, behooren dan alle
vergrijpen tegen de zedelijkheid met straf bedreigd te
worden, en zoo neen, waar is de grens en waarom
mag men hier grenzen trekken? Mij dunkt, reden ge-
noeg om in te zien dat naar gelang van beandwoor-
ding in den eenen of in den anderen zin sommige
daden al dan niet misdrijven kunnen geacht worden.
Men vergelijke b. v. § 485 der Pruisische strafwet i):
»Sera puni de trois ans d\'emprisonnement, au plus,
celui, qui, pubhquement, par des paroles, des écrits,
ou des figures, blasphème contre Dieu ; tourne en
dérision l\'une des églises chrétiennes on une autre
communaaté religieuse consistant dans l\'État avec droit
de corporation, les objets de leur culte, leurs dogmes,
1) Gemakshalve haal ik hier de vertaling van Nypels aan. De
oorspronkelijke tekst is o. a. in de zeer gemakkelijke uitgave
der Pruisische wet van Hahn te vinden ; Strafgesetzbucli für die
Preuszischen Staate«.
institutions ou usages, ou les décrit d\'une manière
qui les expose à la haine ou au mépris; de même
celui qui, dans les temples ou autres lieux de réunion
des fidèles, se livre à des actes de profanatiori envers
les \' objets consacrés au culte i)," met art. 262 Code
Pénal : »Toute personne qui aura, par paroles ou gestes,
outragé les objets d\'un culte dans les lieux destinés
ou servant actuellement à son exercise, ou les minis-
tres de ce culti dans leurs fonctions, sera punie d\'une
amende de seize francs à cinq cents francs, et d\'un
emprisonnement de quinze jours à six mois." Ligt aan
beide artikelen hetzelfde beginsel ten grondslag? Zoo
neen, is het dan wel juist scherpe bepalingen en dui-
delijke onderscheidingen voor spelingen van het ver-
nuft te houden, over welke de praktische man glim-
lachend den schouder mag ophalen?
Het boek van Mr. van Deinse geeft nog aanleiding
tot menige andere vraag. Ik wijs slechts op enkele.
Niet de staat maar wel de daarin gestelde regerende
macht berust op een uitdrukkelijk verdrag, het pactum
sociale 2). De rechtsgrond van de bevoegdheid der
regering om te straffen ligt uitsluitend in het pactum
sociale 3). Heeft dus niet de staat, maar alleen de re-
gerende macht recht van straffen? Is de regerende
macht niet een orgaan van den staat, de staat weUicht
slechts een afgetrokken begrip? Hebben de individuen
die vóór het pactum sociale het recht van straffen
moeten gehad hebben (daar zij dit anders niet konden
Nypels, Complément de la théorie du Code Pénal par Chau-
veau et Hélie. Bruxelles 1863, p. 517.
9) § 33.
3) BI. 3é.
-ocr page 22-overdragen), de bevoegdheid om dit weder aan zich te
trekken? Volgens bl. 30 schijnt de eigenlijke rechts-
grond der straf in de zedelijke natuur van den mensch
te moeien worden gezocht. Zou dit op de »grondre-
gelen van het strafrecht" i) niet van invloed moeten
zijn, en bepaaldelijk de »regtvaardigheid der strafwet-
ten" in dät geval nog op iets anders moeten steunen
(en wel op de zedelijkheid) dan »op de (aan het pac-
tum sociale) ontleende bevoegdheid der regering, om
de maatschappelijke regten te beveiligen en te hand-
haven," zou deze beschouwing niet bij »de regtvaar-
digheid der straffen" ?) merkbaar moeten worden?
§ 493 wordt over het »misdrijf als onregtmatige
daad" gesproken. - Wat is nu het onderscheid tusschen
misdrijf en onrechtmatige daad, met andere woorden
waar ligt de grens tusschen het burgerlijk en het straf-
recht? Maar genoeg. Het is mij niet om eene kritiek
van het aangehaalde werk te doen, maar alleen om te
bewijzen dat men daarin niet eene eigenlijke theorie
kan vinden en gedurig moet vragen, op welk terrein
men toch eigenlijk staat.
Hoe men een beginsel uitspreekt zonder het toe te
passen moge uit een .ander voorbeeld blijken. Eenige
maanden geleden heeft Mr. Buyn een zeer belangrijk
geschrift uitgegeven over »het regt tot eene volkomen
onbelemmerde gedachte-uiting waarin hij »het betoog
der nuttigheid eener volkomene vrijheid van gedachte-
uiting, eener vrijheid van spreken, schrijven en druk-
ken, door geene enkele bepaling, hoe gering ook, be-
lemmerd of beperkt," tracht te leveren. Op deze woor-
1) Bl. 34.
2) Bl. 415 vv,
-ocr page 23-den laat hij volgen i): »Ik zeg, nuttigheid; omdat
naar mijne overtuiging de nuttigheid het laatste woord
is in alle vragen van regt, zedelijkheid en volksgeluk."
Nu verwacht men het bewijs, dat die onbelemmerde
gedachte-uiting overeenkomstig het waarachtig volks-
belang is en voor de maatschappij meer voordeel
oplevert dan hare beperking. Hoewel dit nu indirekt
geleverd wordt 2), ligt het hoofdbewijs van den
schrijver in iets geheel anders. Hij zoekt dit name-
lijk in de algemeen aangenomene maar verkeerde
opvatting van het begrip daad, volgens welke ook de
openbaring eener gedachte eene daad mag heeten. Zijn
m. i. mislukt bewijs voor die stelling mocht zeker
1) Zie het „Voorwoord."
2) Vg. bl. 71 vv. en vooral 80 vv.
3) Het is hier de plaats niet den schrijver uitvoerig te weer-
leggen. Eene enkele opmerking, die m. i. reeds afdoende is, moge
volstaan. De schrijver noemt bl. 38 eene daad, in den ruimsten
zin genomen, „eene handeling van den mensch, welke als naaste
oorzaak eene verandering te weeg brengt in de stoffelijke wereld
buiten hem, en welke verandering voor waarneming met de zin-
tuigen vatbaar is." Dat het schrijven als het op papier brengen
van gedachten en evenzoo het drukken eene handeling is die met
de zintuigen kan worden waargenomen, zal Mr. Buyn niet ont-
kennen. Gaan wij nu een\' stap verder. Ik noodig in de koerant
een ieder uit tot bijwoning eener vergadering tot het beramen der
geschiktste middelen om het krediet te handhaven. Na het houden
dier vergadering beijveren zich verschillende personen om op ver-
schillende plaatsen en langs verschillende wegen allerlei inlichtin-
gen m te winnen aangaande eene bekende verzekeringsmaatschappij.
Eenigen tijd daarna verschijnen er brochures en in verschillende
koeranten waarschuwingen tegen die maatschappij. Daarover wordt
natuurlijk gesproken. Vele personen gaan geen nieuwe overeen-
komst van verzekering aan; de maatschappij, die oogenblikkelijk
geld behoeft, kan dit niet aanstonds krijgen. Met opzet maak ik
niet eene zoo voorname plaats in zijne geheele bewijs-
voering innemen, wanneer hij het beginsel van het
nut of het algemeen belang is toegedaan. Ware het
aan zijn hoofdbetoog toegevoegd, niemand zou daarop
aanmerking mogen maken, want niet ieder gaat van
dat beginsel uit, terwijl het groot nut kan hebben
zijne tegenstanders op hun eigen terrein te verslaan.
Thans zou men geen recht hebben in hem een\' voor-
stander van het beginsel van het nut of het algemeen
belang te zien, ware het niet dat hij" zelf het in zijn
»voorwoord" verklaard had. Dat deze fout juist in dit
in vele opzichten wijsgeerige geschrift gevonden wordt
verdient opmerking.
Met hem, die meent dat het der wetenschap niet om
vaste begrippen, om stellige beginselen te doen is, valt
niet te redeneren. Het is waar: evenzeer als de stelsels
der wijsbegeerte verschillen ook de strafrechtstheo-
rieën; maar volgt uit dit feit dat het tijd verbeuzelen
is zich met dergelijke vraagstukken bezig te houden?
Gesteld eens dat de menschelijke geest zich op den
duur daarvan kon onthouden, zou willekeur dan niet
het hoogste woord voeren en de mensch daar, waar
het de gewichtigste belangen des levens geldt, in
geen verdere gevolgtrekkingen. Alles heeft zich tot hiertoe tot ge-
daehteuitiiigen bepaald. Nu vraag ik den schrijver of die gedachte-
uitingen geene verandering te weeg gebracht hebben die met de
zintuigen is waar te nemen, m. a. w. of zij geene daden zijn.
Daarenboven, het strafproces vordert zooveel mogelijk onmiddellijke
waarneming; zou het mogelijk zijn iemand, voor welke misdaad
dan ook, te veroordeelen, wanneer de rechter altijd zelf onmid-
dellijk wilde waarnemen? Ik herinner ten overvloede dat mijne
opmerkingen uitsluitend de bewijsvoering en niet de stelling van
Mr. Büyn betreffen,
den blinde rondtasten, terwijl hij nu ten minste met
één oog ziet ? Dat die verschillende theorieën elkander
weerspreken bewijst niets anders dan dit, dat alle men-
schelijke kennis relatief is en dat de menschelijke maat-
schappij zich voortdurend ontwikkelt. Men neme toch
de geschiedenis ter hand. Zij zal bewijzen hoe die ver-
schillende theorieën zelve uitvloeisels van den geest
des tijds zijn, hoe de ééne eenzijdigheid wel de andere
te voorschijn roept, maar midden door die verschil-
lende eenzijdigheden de draad der menschelijke ont-
wikkeling loopt. Zij zal leeren hoe die verschillende
theorieën niet alleen op de wetenschap maar ook op
het leven en de wetgeving van invloed zijn geweest,
hoe de werkelijkheid van heden niet anders is dan de
utopie van gisteren, die slechts in het brein van dezen
of genen wijsgeer opkwam.
Over de wetenschap sprekende heb ik reeds op de
wetgeving en het leven gewezen. Geen wonder, want
tusschen een en ander bestaat een zoo naauw verband,
dat het wel geoorloofd is ze te onderscheiden maar
niet ze van elkander af te scheiden. Het zij mij ver-
gund dit met een beeld duidelijk te maken. Wij zijn
gewoon te onderscheiden tusschen het stuk laken en
het daaruit vervaardigde kleed. Ziedaar juist de ver-
houding tusschen theorie en praktijk, tusschen begin-
sel en leven. Het laken is in het kleed verwerkt,
maar de stof is dezelfde gebleven. Zoo ook hier. Van-
daar dat hetgeen voor het één belang heeft steeds op
het ander van invloed is. Dit blijkt nergens duidelij-
ker dan bij de wetgeving. Hoe zou het mogelijk zijn
een goed strafwetboek samen te stellen, zonder zich
van hel wezen der straf rekenschap te hebben gege-
ven ? Wat js straf, wat is de rechtsgrond der straf,
m. a. w. waarom moet er gestraft worden, op welken
grond straft de staat-en dat wel uitsluitend? Ziedaar
vragen op welke de wetgever toch wel in de eerste
plaats een andwoord gereed dient te hebben, want
anders zou hij even goed tusschen verschillende daden
kunnen loten welke misdrijven zouden blijven en welke
niet. Zijne taak is echter nog oneindig moeielijker.
Terwijl de wijsgeer gereed is wanneer hij het andwoord
op de bovengestelde vragen en de daaruit voortvloei-
ende gevolgen gestraft heeft, is de wetgever dan nog
slechts aan het begin van zijn\' weg. Moet hij in de
eerste plaats wijsgeer wezen, ieder begrijpt dat een
strafwetboek iets anders is dan de ontwikkeling der
beste strafrechtstheorie.
De wetgever heeft zijn beginsel te passen aan wer-
kelijke menschen met behoeften, gewoonten, overleve-
ringen, hartstochten, en vooroordeelen. Kortom , de wet-
gever moet niet alleen wijsgeer zijn, maar ook psycho-
loog en geschiedkundige; hij moet den mensch en zijne
eigene natie kennen; hij moet de zelfverloochening be-
zitten om zijne met de grootste opoffering verkregene
beginselen somwijlen te laten varen, ten minste bijkans
onzichtbaar te maken, wanneer hij de overtuiging heeft
dat zijne natie niet rijp is om van dezen of genen
band ontslagen te worden. Men meene niet dat dit
laatste verzaking van beginselen is. De wetgever toch
heeft het rechtsbewustzijn zijner natie te formuleren,
maar mag haar niet willekeurig eigene individueele
inzichten opdringen. Hij is slechts één der organen
door welke het recht tot stand komt. Zijn de andere
nu minder ontwikkeld, dan kan de beste wet de natie
schaden. Zulk een toestand is even gevaarlijk als over-
prikkeling der hersenen voor het menschelijk organisme.
Ik wil dit met een voorbeeld ophelderen. Mr. Buyn
staat het recht eener volkomen onbelemmerde gedachte-
uiting voor. Hij beweert dat wij dezelfde vrijheid van
spreken en schrijven, die wij thans op het gebied van
wetenschap , godsdienst, en wijsbegeerte reeds be-
zittén, ook ten aanzien van burgerrechtelijke en staats-
rechterlijke verhoudingen moeten erlangen. Hoe beperkt
vroeger ook in ons vaderland de vrijheid van godsdienst
was, hoe de Staten van Holland tegen wijsgeerige stel-
sels ijverden 2), hoe Godslastering zwaar gestraft werd
en heksenprocessen aan de orde van den dag waren,
hoe een en ander door de toenemende beschaving op-
gehouden heeft misdrijf te wezen en uit de strafwet
gebannen is, blijkt voldoende uit de geschiedenis. Dat
tusschen het uiten eener gedachte op godsdienstig en
dat op burgerrechterlijk gebied in beginsel geen onder-
scheid is kan moeielijk ontkend worden. Volgt nu
reeds daaruit dat de wetgever b. v. alle strafbepalingen
over laster moet opheffen ? Geenszins 3). Gesteld eens
dat het lasteren, hetzij in geschrift hetzij met woorden,
doorgaans eene aanklacht ten gevolge had, dat het
opheffen van alle strafbepahngen over laster noodza-
1) Onder wetenschap verstaat de schrijver de zoogenaamde po-
sitieve of natuurwetfinschappen, les sciences exactes.
2) De Staten van Holland gelastten o. a. in eene verordening
van 1656, „ut materiae et quaestiones quae theologiae propriae
sunt theologicis solum relinquantur."
3) Het is wellicht niet overbodig te herinneren dat het begrip van
laster zeer subjektief is. Ook is het best mogelijk dat iemand, die
zijne rechten door laster gekrenkt acht, in eene vrijspraak van den
rechter berust, terwijl hij bij gebreke aan wetgevende bepalingen
^ dit punt zich zelf recht zou verschaffen. Terecht bestrijdt
r. Buyn het vooroordeel der openbare ineening, zonder den wet-
gever hard te vallen.
kelijk aanleiding moest geven tot woorden, duel en
andere misdrijven, dan zou de wetgever die bepalin-
gen wellicht kunnen wijzigen maar nimmer mogen op-
heffen. De wetgever heeft hier naar gelang zijner alge-
meene beginselen eerst de vraag te beandwoorden:
wordt door laster een recht geschonden of is laster
zoowel een zedelijk als een maatschappelijk kwaad?
Luidt het andwoord ontkennend, dan is het onderzoek
afgeloopen. Ziedaar de vraag van beginsel. Komt de
wetgever tot een bevestigend resultaat, dan heeft hij
in de tweede plaats te vragen: is die rechtsschending i)
van dien aard dat zij in de termen der strafwet moet
vallen? Ziedaar de eigenlijke vraag van wetgeving.
Nu komt het er op aan den invloed na te gaan dien
de onbeperkte vrijheid van spreken en schrijven over
wetenschap, godsdienst en wijsbegeerte op de maat-
schappij heeft uitgeoefend, en de gevolgen te berekenen
die uit het verleenen derzelfde vrijheid op burger-
rechtelijk en staatsrechtelijk terrein voor maatschappij
en staat zullen voortvloeien.
Uit het gezegde volgt dat de vraag van beginsel
voor den wetgever, die bovenal met eene bestaande
maatschappij te rekenen en voor haar te werken heeft,
wel niet de eenige is maar even gebiedend oplossing
van hem vordert als zoo menige andere. Hoe moeie-
lijk dus de taak der wetgeving is springt van zelf in
het oog. Dit brengt mij op iets anders, dat weder zoo
sterk mogelijk voor het belang van eene stellige theorie,
van vaste beginselen over het wezen der straf spreekt.
Bij al ons denken en werken bewegen wij ons in een\'
cirkel. Het komt er slechts op aan het middelpunt te
1) Immers niet iedere rechtsschending wordt gestraft.
-ocr page 29-vinden. Dit blijkt ook hier. De wetenschap heeft voor
zich zelve behoefte aan stellige beginselen. Zij ont-
leent haren inhoud vooral aan het leven. Wetgeving
zonder wetenschap is hoogstens kunstig mozaïk,
vermag weinig of niets. Maar ook zij heeft voor-
namelijk met het leven te rekenen. Hare reden
van bestaan ligt in een\' gegeven\' maatschappelijken
toestand. Geene wetgeving kan dus goed wezen, wan-
neer zij niet aan de behoeften eener bepaalde natie in
een\' bepaalden tijd voldoet. Maar om den maatschap-
Pelijken toestand juist te begrijpen, om eene bestaande
wetgeving in verband met veranderde zeden en ge-
bruiken en met de ontwikkding der natie wezenlijk te
hervormen, heeft de wetgever wederom de wetenschap
noodig. Deze moet zoowel de beginselen der bestaande
wetgeving als de wetten der maatschappelijke ontwik-
l^ehng opgespoord hebben. Zoo wordt men van alle
zijden tot de bekentenis gedrongen, dat de kern van
tiet strafrecht in zijne beginselen, m. a. w. in de theorie
geieg^en is. De gerechtelijke statistiek, de geschiedenis
^an het strafrecht en van het volk, de toepassing en
wericing der strafwetten zijn kostbare hulpmiddelen-
maar evenmin als de man die de behandeling van het
ge\\veer niet verstaat met dat wapen iets zal uitrichten
nüen deze dingen den wetgever bij de toepassing baten
wanneer hij ze niet wetenschappelijk, d. i. naar vaste
beginselen weet te hanteren.
Ik hoop dat het mij gelukt is aan te toonen, dat
us chen de wetenschap, de wetgeving, en de praktijk
n du daad eene verbindingslijn bestaat, wier vaste pun-
en door beginselen worden gevormd. Staat het vast
t het uit^gaan van stellige beginselen voor den wet-
^ ver van het hoogste belang is, dan kan het niet anders
of de rechter dient die beginselen te kennen, wil hij
in der daad volgens de wet recht spreken. Zou de rech-
ter, die zich van de beginselen der wet doordrongen
heeft, niet menig vonnis anders vellen? Zou er met
het op zich zelf juiste beginsel, dat de strafwet strictae
interpretationis is, niet wel eens ietwat afgoderij wor-
den gepleegd?
Maar ook de gansche natie heeft belang bij eene
goede strafwet en eene rechtvaardige, voor allen gelijke
strafrechtspleging. Het is in haar nadeel wanneer geen
vaste beginselen, maar sympathie en antipathie, met
andere woorden willekeur bij de wetgeving voorzit.
Wij steunen te veel op de waarheid dat de openbare
meening en de zeden de strafwet dikwerf aanvullen en
verbeteren, dat het leven zich zelf soms beter helpt
dan de wet. Maar wat belet dat heden of morgen b. v.
de Code pénal met onverbiddelijke gestrengheid worde
uitgevoerd i) ? Men gaat in het algemeen te veel uit
van het denkbeeld dat de strafwet hoofdzakelijk tegen
het zoogenaamde gepeupel gericht is, dat er op uit
zou wezen de maatschappelijke orde te verstoren en
1) Men stelle zich om maar iets te noemen — voor dat de
leden van het bestuur der maatschappij Arti et Amicitiae wegens
het tentoonstellen van schilderijen als de Andromeda, Jozef en
de vrouw van Potifar enz., op grond van art. 285 C. P. tot 3
maanden gevangenis en ƒ 100 boete veroordeeld werden! Dat
schilderijen onder images vallen kan zeer goed worden aangeno-
men, dat het naakte in de kunst in strijd is met de goede zeden
mag ten onzent de heersehende meening genoemd worden. For-
meel zou tegen die veroordeeling weinig of niets zijn aan te voeren.
Dit is slechts een voorbeeld. Ik had er o. a. even goed aan de
wet van 10 Mei 1837, „houdende tijdelijke (!) aanvulling der be-
palingen omtrent de enkele en bedriegelijke bankbreuk," kunnen
ontleenen.
den gezetenen burgers gevaren van allerlei aard te be-
reiden. De strafwet gaat de gansche natie aan i), ieder
1) % Rossi, t. a. p. I. p. 68; „Or quelles sont les causes de
e desaccord (entre le système pénal et la civilisation), les motifs
e cette résistance? D\'abord, on retrouve ici, comme en toute
^^ ose, la paresse, 1 habitude, la superstition pour ce qui est,
^^Jgouement vaniteux pour tout ce que l\'on sait, et cette sainte
reur ^^m tont ce qu\'on devrait apprendre et étudier, dont sont
P netres un si grand nombre de praticiens. ~ D\'ailleurs, les
^^^ps supérieures de la société ne voient dans la justice crimi-
^^ e quun moyen dirigé contre ce qu\'elles appellent volontiers
canaille. Comme sur cent prévenus plus de quatre vingt-dix
Ppartiennent en effet aux derniers rangs de la société. l\'élite du
orps social en conclut tacitement, sans se l\'avouer peut-être, que
a justice pénale, quels qu\'en soient les principes et les formes,
sfc chose indifférente pour eUe." Men neme slechts waar. Een
^örikant geeft op zijn\' verjaardag een feest aan zijne arbeiders
^^^ Weze opgewonden, dronken huiswaarts keeren zal toch nie-
steT ® keurt hij de dronkenschap nog zoo
eeni.. ; u ? by liet huiswaarts keeren
anderl ^ ^ -l^iet toe en grijpt er één. De
bliiven r ongestraft kan
op nbaa ^^^ Het
J provinciaal gerechtshof spreken van
^ ddadigen en feitelijken wederstand jegens de bedienende be-
C. p ) personen (vg. art. 209 vv.
ûen arb arbeiders, oppassende huisvaders (ofkun-
denheid \' oPP^ssend heeten omdat zij eens in opgewon-
^erbonder ® ^o\'^recht
veroordeeld\'\'^ r\' 5 jaar tuchthuisstraf
eenvoudie- \' onrechtvaardig, dan lijdt gij
iiaars ^^"^^"^entaliteit ! Die dronken gewelde-
«\'«atsebantr ^^^^^ ^^ grondslagen der
»^en niets ! ^^ beschaafde kringen acht
Zoo e-of.^ 1 ^ een vonnis ; sommige zijn zelfs
^ tiun medelijden met de vrouw en de kinderen dier ge-
-ocr page 32-heeft er belang bij dat de oorsprong en het wezen der
straf waarlijk gekend worden. Men herinnere zich
slechts hoe Rossi op de hem eigene heldere en tref-
fende wijze 1) het verband tusschen eene goede
strafwetgeving en de vrijheid heeft aangetoond. In
gene liggen kostbare waarborgen voor deze. Zou deze
däär kunnen gedijen, waar gene veroorlooft dennijveren
burger op louter vermoedens in hechtenis te nemen
en na eenige maanden weder aan zijne inmiddels ver-
achterde zaken te laten gaan, met de bedekte verkla-
ring dat de rechter zich vergist heeft, óf waar gene
gebiedt iemand voor jaren, wellicht voor altijd, aan
zijn gezin en aan de maatschappij te ontrukken,
wiens eenige misdaad in de overtuiging bestaat dal
een andere regeringsvorm den bloei zijner natie zal
verhoogen ?
vaarlijke rustverstoorders uit te drukken. Wat mag men meer
verlangen? Vooronderstellen wij een ander geval. Een openbaar
ambtenaar, wiens paarden billijkerwijze door rijk en arm bewon-
derd worden, maakt zich sedert jaren schuldig aan knevelarij
(vg. art. 17é C. P.). Het komt tot eene aanklacht. Wat zal men
nu vernemen? Medelijden met den persoon die algemeen geacht
was? Zeer zeker; maar er gaan van verschillende kanten andere
stemmen op. Naar deze te oordeelen wankelt nu de maatschappij
door het in hechtenis nemen van den hooggeplaatsten knevelaar.
Waar zou dat heen? Zou men op die wijze niet Mr. A., lid van
onderscheidene geleerde genootschappen enz, enz., B., een even
aanzienlijk als geacht man, en wie niet al voor den strafrechter
kunnen dagen? Dat gaat toch niet aan! Zoo doende is men
niet meer veilig. De strafwet geldt immers voor boosdoeners?!
Maar genoeg! Ik maak geene gevolgtrekkingen, maar vraag
alleen: is er waarheid in de gemaakte tegenstelling? Zeggen de
aangehaalde woorden van Rossi te veel?
1) Rossi, I Considérations préliminaires, vooral p, 8 vv.
-ocr page 33-hef»\'""\'\'\' wezen der straf
is wSf "■^\'■kvanmaa.sehappy en Maa. raakt,
waarlijk met te stout.
De kennis van de beginselen die aan het strafrecht
grondslag liggen is dus niet alleen wenschelijk
"laar onontbeerlijk.
WaÏdet"" " \'»\'««"de
-ocr page 34-Iemand geeft u een kop koffij, waarin hij vergif
gemengd heeft. Het feit wordt bewezen, de dader ter
dood veroordeeld.
Gesteld dat gij den dader, die groote verplichting
aan u heeft, steelsgewljze eenig vocht in dat kop koffij
hebt zien werpen. Andere feiten hebben u reeds de
overtuiging geschonken, dat hij u een kwaad hart toe-
draagt. Verontwaardigd over den snooden ondank, met
welken hij uwe weldaden beantwoordt, en niet min-
der over zijne vermetelheid, grijpt gij in uwe woede
een geladen pistool dat in uwe nabijheid is en schiet
hem neêr. Is dit feit bewezen, dan zal het u weinig
baten of gij al beweert dat kwaad met kwaad vergol-
den moet worden, dat uw recht op persoonlijkheid
geschonden is en wat dies meer zij. De rechter moge
verzachtende omstandigheden aannemen, hij zal u aan
doodslag moeten schuldig verklaren.
Het is een bange tijd. Cholera en oorlog woeden.
Het krediet is geschokt, het werk staat op vele plaat-
sen stil. Eenige fabriekarbeiders, die afgedankt zijn
en vruchteloos werk gezocht hebben, begrijpen dat
noch zij noch de hunne zonder voedsel kunnen leven.
vereenigen zich, door den nood gedrongen, om
aalmoezen te gaan vragen m. a. w. zij gaan gezamen-
lijk bedelen i). Art. 276 C. G., dat nooit door hen
gelezen is, bedreigt hen met 6 maanden tot 2 jaren
pvangenis. Of zij nu al aanvoeren dat de rijke, die
m geldverlegenheid is, zijne rekeningen niet betaalt,
ten einde in zijne eerste behoeften te kunnen voorzien,
en dat zij zonder voedsel niet in het leven kunnen
blijven, het zal niet baten; want de strafwet spreekt
gebiedend, en de staat erkent geen recht op arbeid
ïnaar huldigt op dit terrein het beginsel dat het leven
zich zelf moet helpen.
De burgemeester bericht u, dat gij aan eenige man-
schappen inkwartiering moet verschaffen. Uwe bewe-
ring dat uw vermogen dit thans in geenen deele toe-
laat helpt u niet. Yerzet gij u, dan zal de straf niet
uitblijven.
Eene politie-verordening verbiedt het schrobben der
straat na 3 uren des middags. De gewoonte brengt
mede dat dit op zaturdag geschiedt, terwijl vóór den
bepaalden tijd de marktdrukte niet is afgeloopen en
bet schrobben dus niets helpt. Gij wordt bekeurd.
gij nu al kunt aanvoeren dal de straat uw eigen-
dom is, dat genoemde maatregel onpraktisch mag hee-
ten , en dat uwe handeling in het algemeen belang is,
bet baat u niet. Weigert gij uwe boete te betalen,
dan wacht u gevangenisstraf. De gemeente-verorde-
nmg gebiedt krachtens de haar van staatswege toege-
kende macht.
is hier niet of zoo iets eene zeldzaamheid zal
maar alleen of het in onze bestaande maatschappii kan
voorkomen.
-ocr page 36-Iemand heeft zich een stuk land van u toegeeigend.
Gij roept hem in rechten. Uwe tegenpartij ontkent
uw recht van eigendom volstrekt niet, maar voert zijn
bezit aan. Gij kunt echter het volledig bewijs van uw
eigendomsrecht niet leveren en verliest nu niet alleen
uw goed maar bovendien de kosten van het proces.
Uit de aangehaalde feiten volgt dat sommige daden
gestraft worden, dat kwade trouw somwijlen niet al-
leen niet gestraft maar zelfs in rechten gehandhaafd
wordt, dat uitsluitend de staat straft. Wanneer men
over dezen bestaanden toestand der maatschappij gaat
nadenken, dan kan het niet anders of de tegenstelling,
die in deze en dergelijke gevallen ligt opgesloten, wekt
bevreemding. Dat er gestraft wordt is zeker, maar
het waarom blijkt niet altijd even duidelijk. Terwijl
sommige daden, die in geenen deele onzedelijk zijn
en zelfs rechtmatig schijnen, met straf bedreigd wor-
den, worden andere, die stellig onzedelijk verdienen
te heeten, door de wet en door het recht beschermd.
Daden uit zelfbehoud, door enkele personen verricht,
vinden geen genade in de oogen der strafwet. Maar
wat de staat in zijn eigen belang noodig acht geldt
als wet en .wordt met straf bedreigd, kortom de staat
heeft een monopolie van straffen. Berust dat mono-
polie alleen op macht of geweld ? Heeft de staat ook
recht om te straffen, en dat wel op zulk eene wijze
dat hij tot handelingen dwingt die hij met straf be-
dreigt , zoodra zij van het individu uitgaan ? Is de straf
zelve noodzakelijk, rechtmatig? Dergelijke vragen doen
zich als van zelve op. Zij brengen tot eene andere
vraag: Hoe is die toestand ontstaan?
Ik heb een en ander op den voorgrond gesteld om
aan te duiden, dat ieder die over vraagstukken als
het wezen der straf gaat nadenken, van den maat-
schappelijken toestand in welken hij leeft uitgaat. Ieder
raensch behoort tot eene bepaalde natie, wier eigen-
schappen hij zelfs in den vreemde nimmer geheel kan
verloochenen; hij leeft in eene bepaalde maatschappij,
Irinnen welke zekere denkbeelden, inrichtingen, zeden,
betten, en gewoonten van kracht zijn. Haren invloed
heeft hij reeds ondergaan en een\' zekeren graad van
ontwikkeling erlangd vóór en aleer hij zich rekenschap
geeft van hetgeen hij in zich heeft opgenomen, van
de verschijnselen die hij om en in zich waarneemt.
I^e chinees die over de wereld of wat dan ook gaat
nadenken, werkt met andere gegevens als de Neder-
lander, Wat sterker is, ondanks de algemeene Eu-
•\'opeesche beschaving en de ontwikkeling harer we-
tenschap heeft de Franschman een ander gezichtspunt
dan de Engelschman, deze wederom een ander dan de
Duitscher of de Ilahaan. Dit is zelfs dan waar te ne-
men wanneer personen dezer natiën tot dezelfde richtmg
heeten te behooren. Men vergelijke slechts de verschil-
lende stelsels van wijsbegeerte dezer volken met elkander.
Wil men een voorbeeld uit het strafrecht, men legge
V. Bentham en Feuerbach naast elkander. Hunne
punten van aanraking zijn onmiskenbaar, maar tevens
welk een hemelsbreed verschil! Zou hunne nationali-
•-eit daaraan vreemd zijn, leefde niet ieder om zoo te
2®ggen in eene andere maatschappij wier invloed hij
onderging? Dat de hedendaagsche wetenschap zich
ohjektief zoo vry tegenover de verschijnselen kan stel-
den is evenzeer een gevolg der maatschappelijke ont-
wikkeling van eeuwen. De diepere grond ligt hier
natuurlijk in de wet der menschelijke natuur, volgens
welke de mensch hoe langer hoe meer tot zelfbewust-
zijn komt, zijne behoeften en krachten, met één woord
zijn wezen steeds beter leert kennen.
Het is dus te verwachten dat iedere zoogenaamd a
priori gevormde theorie sporen van den maatschappe-
lijken invloed zal vertoonen, onder welken zij gevormd
is, iets wat de geschiedenis volkomen bevestigt. Ter-
wijl die theorieën zich voor de absolute waarheid uit-
geven, blijkt het spoedig dat zij slechts een deel der
waarheid doen kennen en zijn de beste harer slechts
als de hoogste uiting van een\' bepaalden volksgeest of
van een\' bepaalden tijd te beschouwen. De wetenschap
heeft dan ook een\' anderen weg als den aprioristischen
in te slaan, wil zij tot zekere resultaten geraken. Zij
heeft verschijnselen waar te nemen, het waargenomene
vast te stellen en te verklaren, d. i. in verband te
brengen met andere verschijnselen, zijne oorzaak op
te sporen en zijne gevolgen te ontdekken om daaruit
de wetten af te leiden die de natuur en de mensche-
lijke maatschappij beheerschen i). Er zijn namelijk
twee soorten van wetenschappen: de natuurweten-
schappen en die der menschelijke samenleving of maat-
schappij. Zoowel de natuur- 2) als de menschelijke
samenleving worden door wetten beheerscht, die op
gelijksoortige wijze moeten gevonden worden. Het
1) Men vergelijke vooral een zeer belangrijk geschrift: Geschichte
und Geschichtschreibung unserer Zeit von C. Petsche, Leipzig
1865 , S. 1—89 en meer bepaald S. 46 vv. Ten onrechte trekt
deze schrijver hevig te velde tegen de wijsbegeerte der geschiede-
nis, want hij bedoelt eigenlijk alleen dit dat zij een anderen weg
bewandelen moet als zij tot heden in den regel gedaan heeft.
2) In ruimeren zin behoort ook de mensch tot de natuur. Ik
gebruik hier het woord natuur in haren engeren zin, iets waartoe
eeds het spraakgebruik aanleiding geeft.
groote verschil tusschen beide bestaat hierin dat bij
de laatste met een factor moet worden gerekend, die
niet alleen onder den invloed der natuur staat maar
ook een geestelijk organisme bezit, in den volsten zin
des woords een levend wezen is, met een wil die van
honderde omstandigheden afhangt. Geldt voor de na-
tuur de regel dat een gelijke oorzaak een gelijk gevolg
heeft, voor de menschelijke maatschappij is hij slechts
m zooverre van kracht, dat eene gelijke oorzaak de
strekking heeft een gelijk gevolg te weeg te brengen.
Het klimaat, de vrijheidszin van een volk, de staats-
inrichting, de macht van een individu, kortom uitwen-
dige omstandigheden en menschelijke handelingen, die
zelve wederom in onderling verband staan, kunnen
oorzaak wezen dat hier na dezelfde oorzaak een ander
gevolg zal plaats vinden als ginds. Eigenlijk zou men
moeten zeggen dat andere oorzaken het gevolg der
eerste oorzaak gewijzigd hebben. De zoogenaamde
heer der schepping moge bij den eersten oogopslag
meester van zijn lot schijnen, in der daad blijkt het
^eer en meer dat ook zijne handelingen door alge-
meene wetten beheerscht worden i). Ingewikkeld is
1) Ik kan niet nalaten hier eene opmerking van Stahl (Eeclits-
iiiid Staatslehre. Heidelberg 18é5, I. S. 188) aan te halen: „Die
Macht, nach freier Reflexion zu zerstören, besitzt der Mensch
allerdings unbeschränkt, aber nach freier Reflexion bilden kann
aur in enger Schranke. Wie wäre es z. B. möglich, bei uns
eine Verfassung nach grischischer Art oder nach mittelalterlichen
eidalprincipien herzustellen! Selbst die französische Resolution
i^it ihren für den Anschein absolut freien Reflexion war in einen
au^szerst engen kreis bestimmter Begriffe gebannt. Men mag ech-
gerust verder gaan en zeggen dat de mensch ook niet onvoor-
waardelijk vernietigen kan, of zou de mensch recht en zedelijkheid
kunnen opheifen?
dit steeds erkend, zoowel in het begrip van het noodlot
der oudheid als in dat der voorzienigheid van den
nieuweren tijd. Het laatste richt nog steeds veel onheil
in de wetenschap aan, doordat men, in plaats van
zijne onkunde te belijden, de voorzienigheid steeds
laat optreden, wanneer men niet in staat is het een
of ander verschijnsel te verklaren t). Men maakt zoo
doende eene godsdienstige betrekking tot een weten-
schappelijk begrip, en voedt daardoor zelfs het bij
vele bestaande wantrouwen tegen de godsdienst, wan-
neer zij zien dat iedere ontdekking der wetenschap de
voorzienigheid als het ware terugwerpt. De godsdienst,
de schoonste bloesem van \'s menschen inwendig leven,
lijdt op die wijze schade, en de wetenschap wordt
daardoor zeker niet gebaat. Bevat het gezegde waar-
heid, dan volgt daaruit dat de wetenschap der men-
schelijke samenleving, tot welke die des rechts be-
hoort, zich vóór alles met haar ontwikkelingsproces
heeft bezig te houden, d. i. in de eerste plaats histo-
risch te werk moet gaan. Om den bestaanden toestand
te kunnen begrijpen moet men zijne noodzakelijkheid
inzien, zijne wording verklaren. Doet men dit niet,
dan mist men iederen vasten waarborg; want elk den-
ker gaat — hoewel dikwerf onbewust — van den
bestaanden maatschappelijken toestand uit. Eerst dan
wanneer hij dien verklaard heeft kan hij zich vrij
1) Hun, wien de kier gedane eisch ongepast moge voorkomen,
raad ik zeer aan in het Systeem van von Savigny (I. S. 7 vv.)
na te lezen hoe deze op echt wetenschappelijke wijze het ontstaan
des rechts behandelt. Men heeft niet overal met zijne godsdien-
stige begrippen te koop te loopen. Verbeeld u eens dat iemand
op de vraag: hoe zijt gij van Utrecht naar Zeist gekomen? ten
antwoord gaf: door God!
tegenover de maatschappelijke verschijnselen plaatsen
en de behoeften der maatschappij begrijpen. Hoe zou
dit bij eene theorie mogelijk wezen, die onbewust eene
afspiegeling van in de maatschappij heerschende denk-
beelden is! Dat deze historisch-verklarende weg nog
zoo weinig bewandeld is, mag wellicht de oorzaak zijn
dat ook in het strafrecht nog zooveel onzekerheid en
willekeur heerscht i).
ßat de voorgedragene beschouwing niet algemeen
toegestemd wordt weet ieder. Vooral bij de rechts-
wetenschap verkeert zij bijkans nog in embryonischen
toestand. Vele beweren dat het recht door de rede
^ priori kan en moet gekend worden. De rede levert
hun uit zichzelve een stelsel van rechtsbegrippen,
6en zoogenaamd natuurrecht. Het positieve (werkelijk
geldige) recht wordt door hen daaraan getoetst om
\'^\'t te maken of en in hoeverre het wezenlijke of eeuwige
ï\'echt in het leven is doorgedrongen. Historische onder-
zoekingen worden door hen gewaardeerd, maar dienen
hun hoogstens om aan te toonen dat hunne aprioris-
tisch gevormde begrippen juist zijn, en worden eene
soort van proef op de som voor hen die de rede niet
Willen vertrouwen en onbekwaam blijken om in de
hoogste sferen der rede met vrucht te werken. Hel
^\'^g opmerkelijk heeten dal Hugo\'s verwijl aan het
|iatuurrecht der vorige eeuw nog steeds van toepassing
Deze 3) toch wees op de omstandigheid dal de
Vg. Rossi, t. a. p. p. 23 vv. Dat er sedert deze wel-
^pi\'ekende klacht over het gebrek aan historische beoefening van
strafrecht zoowel in Duitschland als in Frankrijk vooruitgang
bespeuren is, behoef ik wel niet te herinneren.
Vg. de uitnemende Proeve eener Geschiedenis der Histori-
school van Mr. S, J, Hingst. Amsterdam 1859, bl, 27.
beoefenaars van het natuurrecht, van welk beginsel zij
ook uitgingen, gedurig op de regels van het gemeene
recht neerkwamen. Dat de historische vraag voor den
man van wetenschap de eerste is wordt door de voor-
standers van het natuurrecht ontkend, dat de induk-
tieve redeneertrant der natuurwetenschappen ook in
het recht geldt staat in hunne oogen met heiligschennis
gelijk. Reeds het feit dat al die absolute stelsels in
vervolg van tijd wel noodzakelijke schakels in den
keten der menschelijke ontwikkehng bleken te vormen
maar niet de waarheid te bevatten, met andere woor-
den dat zij uitingen van den geest van een bepaald
volk en van een bepaalden tijd zijn, voldoende aan
bepaalde maatschappelijke behoeften, wekt wantrouwen.
Men kan echter zeggen: dit bewijst alleen dat tot hiertoe
de waarheid niet geworden is, maar heft de mogelijk-
heid om haar te vinden geenszins op. Uitnemend,
maar zien wij hoe het ideahsme te werk gaat. Des-
cartes denkt alles weg behalve zijn denkvermogen.
»Ik denk, daarom ben ik." Dit is echter niet moge-
lijk, tenzij men het idealisme reeds vooronderstelt
en \'s menschen persoonlijkheid uitsluitend in zijne rede
zoekt. Met het volste recht kon dan ook de wijsgeer
Feuerbach zeggen: »Ik ben, daarom denk ik," want
het beslaan eener plaats in tijd en ruimte, met andere
woorden het zoogenaamde zinnelijke wezen van den
mensch is de voorwaarde, onder welkë het denken zich
aan ons vertoont. In het woordje daarom ligt een
gansch stelsel: het dualisme tusschen geest en stof, en
wat dies meer zij! De stelling is in waarheid slechts
de beschrijving van het feit dat de mensch een den-
kend wezen is. Uit dit feit volgt echter in het geheel
geen stelsel. Hetzelfde verschijnsel, ik zou bijkans
zeggen dezelfde willekeur kan men bij alle aprioris-
tische stelsels waarnemen. Zoo geeft Kant eene bepaling
van het recht i), uit welke slechts één urrecht, de vrij-
heid volgt. Eigenlijk wordt deze reeds in die bepaUng
voorondersteld, iets wat bij Kant niet kan bevreemden,
daar de vrijheid volgens hem een postulaat der prak-
tische rede is. Rousseau laat, in schijn meer histo-
nsch, de menschen door het contrat social uit een\'
natuurtoestand tot een\' geordenden rechtstoestand (état
civil) geraken 2). Hoe de mensch, die ten gevolge van
dat contrat in plaats van »un animal stupide et borné"
»un être intelligent et un homme" werd, door zijn
instinkt tot het denkbeeld van zulk een contrat social
l^on komen blijft inderdaad een mirakel. L\'animal
stupide et borné (de mensch in den natuurtoestand)
redeneert bij Rousseau op dezelfde wijze als Jean
•Jacques, het kind der 18® eeuw. Met opzet heb ik Kant
en Rousseau naast elkander geplaatst. Beide zijn ver-
tegenwoordigers van het rechtsbewustzijn van hun\' tijd
dat voor alle menschen zonder onderscheid vrijheid
eischte. Het was de tijd van de opkomst der volks-
souvereiniteit.
Hegel leert dat de mensch door het absolute, onein-
dige of vrije denken de absolute waarheid kan leeren
kennen. Maar zijn sprong van het zijn en het niet-
zijn tot het worden is reeds een salto mortale. De
inensch is krachtens zijne natuur, doof zijn bestaan
^elf, beperkt. Hoe zou zijn denkvermogen alleen on-
beperkt wezen! tot hiertoe ten minste heeft niemand
1) Das Recht ist der Inbegriff der Bedingungen worunter leder-
iiianns Freiheit mit der Freiheit Aller bestehen könne.
2) Contrat social, Livre I. Ch. V~VIII.
-ocr page 44-dat bewezen. Hegel\'s absolute waarheid is gebleken
even goed relatief te zijn als alle vroegere absolute
waarheden. Zijne blijvende waarde bestaat dan ook
hierin dat hij het verband tusschen wijsbegeerte en
geschiedenis aangewezen en overal in het heelal de wet
der ontwikkeling heeft doen zien.
In onzen tijd spreekt men gaarne van feilen van het
menschelijk bewustzijn. Uit deze zouden wij ook het
recht kunnen leeren kennen. »De wijsbegeerte des
rechts heeft dan ook het eeuwige begrip en ideaal van
recht tot voorwerp, maar niet haren tijdelijken vorm
met welken zich de geschiedenis van het (uitwendig-
geldige) recht bezig houdt i)." Daar deze beschou-
wing — zij het dan ook dikwerf in gewijzigden vorm
of onbewust — ook hier te lande vele voorstanders
telt, wensch ik haar iets uitvoeriger te bespreken.
Ik volg daarbij den te recht ook bij ons hoog ge-
schatten Prof. Röder, die in zijne »Rechtsfilosofie" een
hoofdstuk wijdt aan de »feiten 2) van het bewustzijn
over de broft uit welke het recht kan worden gekend."
Hij tracht uitvoerig aan te toonen dat het recht onmo-
gelijk uit de geschiedenis kan worden afgeleid. Zijne
meeste stellingen kunnen in het algemeen worden toe-
gegeven. Het is volkomen waar : »onze kennis der ge-
schiedenis is onvolledig" 3) ^ »de ontwikkehng der maat-
1) Dr. K.. D A. Röder, Grundzüge des Naturreeiits oder der
Rechtsfilosofie, 2« Auflage. Leipzig & Heidelberg 1860, I. S.
33 vv. Het is bekend dat de schrijver tot de school van Krause
behoort.
2) Zoo vertaal ik hier Ergebnisse. Acht men „resultaten" of
„uitspraken" beter, ik heb er vrede mede.
3) Het komt er slechts op aan of de geschiedenis reeds vol-
doende gegevens aanbiedt, of de fysiologie des rechts genoeg
schappij is verre van volkomen," »de geldige rechts-
^^beien zijn dikwerf met elkander in tegenspraak," »in
vo treden recht en onrecht vermengd te
^ oorschijn;" maar dit bewijst niets meer dan dat het
moe" ontwikkelt, én dat het uiterst
^oeiehjk is de wetten dier ontwikkeling op te sporen.
^ jnneer wij verder lezen dat alleen natuurwetten uit
^^ gevolgen met zekerheid zijn af te leiden omdat
jg een zedelijk en dus een vrij willend wezen
\' dan wordt in der daad de vinger gelegd op de
wS"\'^^ moeiehjkheid die aan het opsporen dier
^ en verbonden is. Daaruit volgt echter niet dat zoo-
ied ^^^ he&tam (uit de ervaring blijkt in
geval dat \'s menschen vrije wil beperkt is) en
jenmin dat de induktieve methode der natuurweten-
schappen voor de rechtswetenschap onbruikbaar is.
set
zij/^\'^pwetenschappen nog zoo weinig gevorderd
om h t ^Qroept zich voor de mogelijkheid
00 1, ® ® te leeren kennen
heroën d« ^^"dacht op dit
ei^entl geen
ë niyic bewijs ontleent, omdat de uitspraken van het
^ na verstand evenmin mogen verwaarloosd worden
\'ikkXwettr ^ tT" T\'\'" - --g«
®eu dit .. vaststellen. Ontkent
beoefenen T , \\voorloopig alleen de geschiedenis te
des ! tr vraagteeken voor de gansche wijsbe-
opsporen ! "\'\'!, ^^ -^^^te echter niet dat het
\'--ts anders TelratT\'\'"\'
dig« ouder^oekin t" \'\' ^^^ oudheidkun-
een teleskoop en geen loupe.
-ocr page 46-als de taal, die van zoo onschatbare waarde is om de
gedachten des volks te leeren kennen. Men heeft zich
echter te hoeden om aan die uitspraken alte groot gewicht
te hechten. Het gezond verstand weet niet van fijne
ontledingen, heeft eene groote mate van naïveteit, en
is absoluut in zijne uitspraken. Leg het gezond ver-
stand de vraag voor of bezit ter kwader trouw gehand-
haafd moet worden, het zal niet alleen ontkennend
andwoorden maar voor zulk een bezitter straf vorde-
ren. Het kent in den regel geen onderscheid tusschen
recht en zedelijkheid. Wanneer het eene kennis a
priori van het »eeuwig wezen van recht en staat" mo-
gelijk acht, dan bewijst dit alleen dat het behoefte
heeft aan vaste beginselen. Daar het gewoon is niet
te onderzoeken maar vast te stellen, ziet het in zijne
uitspraken absolute waarheden en bekommert er zich
niet over hoe deze ontstaan zijn. De vraag: »zijn wij
tot de gedachte des rechts gekomen langs den weg
der uitwendige ervaring en geschiedenis?" wordt dan
ook door het gezond verstand dadelijk ontkend. Het
heeft altijd van recht gehoord en kan zich in geen
anderen toestand verplaatsen. Wij, leden der tegen-
woordige maatschappij, zijn in een\' rechtstoestand ge-
boren en met het recht opgegroeid. Wij weten eigen-
lijk niet hoe wij aan de gedachte des rechts zijn ge-
komen, „het gezond verstand legt ons dit allerminst
üit. iMaar het is een andere vraag hoe onze voorva-
deren daartoe gekomen zijn. Dan blijkt uit de geschie-
denis dat het recht in het leven te voorschijn treedt
als een feit, voldoende aan eene behoefte van den mensch.
Zoodra er menschen zijn is er recht. Wil men dit
ontkennen, dan dient men aan te nemen dat het recht
door wetgevers is ingevoerd. Maar dan blijft ten
cenenm^üe onverklaard hoe het recht zich in het leven
jang heeft weten te verschaffen, tenzij men alles
geweld wil terugbrengen en de organische ontwik-
keling des rechts loochent. Het recht bestaat — in
^ oe ruwen vorm dan ook voordat de gedachte des
ee ts bij een volk levendig is geworden. Onbeschaaf-
n volken recht te ontzeggen, omdat dit bij hen nog
^ ontwikkeld en slechts in kiem voorhanden is, staat
aro H \'T dat kinderen niet denken, op
na dat zy dit onbewust doen. Maar wat zegt nu
lede of het bewustzijn positief over het recht? Ai
i \' prof. Röder zelf verzekert ons dat
s »de rede de eenige bron van kennis voor het
uwig begrip van het algemeene menschenrecht" i)
^ öe Wijsbegeerte des rechts slechts als een deel v«n
e wetenschap der wijsbegeerte van den mensch en
het menschelijke leven in het algemeen lot stand
vonr T®" wederom slechts onder
00 O der,telling eener menigte algemeene ervarings-
w; f" als individu en als gezellig
over zijne betrekking tot de buitenwereld en
de r^nT\'T \'\'"één is
weten^r ^et begrip tot
veZ inderdaad niel
bron " , ^^^ d« ^-ede niet de eenige
dew^ r \'\'\'\' algemeene recht is, en dat
^ ^etensehap niet a priori maar in de eerste plaats 3)
1) S, 88.
">eftode der deduktieve
k^ling e; Jr\' . \'\'\'\' bij hoogere outwik-
^•-\'^rtt Elke wetenschap
^^bbeu,, a -ductie; sommige
\'^eds thans een zuiver deduktief karakter aangenomen.
-ocr page 48-a posteriori, induklieP moet te werk gaan. Wy heb-
ben hier dezelfde bekentenis van onvermogen, welke
het vroegere natuurrecht aflegde. Dit toch sprak van
een absoluut natuurrecht dat onmiddellijk uit de rede
werd afgeleid, maar de vooronderstelling van een feit
behoefde om op de aarde te kunnen worden toege-
past, met andere woorden het absolute natuurrecht
verklaarde absoluut niet van toepassing te kunnen
zijn Ten slotte nog dit. Der induktieve methode
wordt tegengeworpen dat men bij haar alle zekerheid
mist. Wanneer nu echter de mensch langs geen\' ande-
ren weg de waarheid kan vinden, dan dient hij zich
daarmede te vergenoegen, De tegenwerping is daaren-
boven ongegrond, want de gevondene wetten kunnen
steeds aan de verschijnselen worden getoetst. Terwijl
de aprioristische redenering zich slechts op de abstrakte
rede d. i. op zich zelve beroept en de rede in zooverre
geen rede verstaat, heelt men hier een\' vasten maat-
staf in de werkelijkheid, die gedurig waarschuwt niet
te snel op te bouwen, opdat het luchtig opgetrokken
getimmerte niet weldra inéénstorte.
Het zou mij te ver voeren, wilde ik hier de histo-
rische school uitvoerig bespreken. Zij heeft vele punten
van aanraking met de voorgedragene beschouwing. Haar
komt de groote verdienste toe, het gewoonterecht in
eere hersteld en daardoor den rechten weg gebaand
te hebben. Zij heeft op het onderscheid tusschen wet
en recht gewezen en aangetoond dat ook het recht
zich historisch ontwikkelt. Maar van den beginne af
aan offerde ook zy op het altaar van het apriorisme.
Er was zooveel gefantaiseerd over natuurtoestand en
1) Vg. Hingst, t. a. p. bl. 13 vv.
-ocr page 49-«atumTocht dat Hugo bij tegenstelling eenvoudig ver-
w ^^^ ^^^^^ onmogelijkheid
jas ), onhistorische bewering, in vervolg van
^y ook met het gezag van Savigny gestaafd, mag
^og heden gemeengoed der juristen heeten. Hoewel
j^avigny geenszins wijsgeerigen zin miste, kreeg de
won wijsgeerigen
leoen ] ge-
recht \' aangehaalde stelhng over
men. Tl T^^\' ^^ geschiedenis en de
^ ^schelyke natuur het recht van den subjektieven wil
volpf\'^\'fde zedelijkheid zich
Bens hem tot het individu richt, is het recht »het
j Jtsnoer en de ordening der menschelijke samen-
weli \', \' inrichting (het middel) door
Ke het recht heerscht 3). Tusschen recht en positief
War\'\'\'\'^\'^ geen onderscheid 4).
■slecht?\'\'," \'^echtsgedachten, kan
de b\'I verplichting en als maatstaf voor
wordt hef T Op die wijze
«^•gamsl "T-Tl vereenzelvigd en zijne
_ ontwjkkelmg of, om eene uitdrukking aan
3) Staatslehre, I, 8. 162.
S. 178\'
iiannte\' 11!\' ^«\'\'^^tsideeu für sich allein (das soge-
\'^^msohlft ^ ^^ Anforderungen an die Ge-
nioht\'sehontr^r^t"\' -
-- Maaszstab des U H , Gemein.nstandes. Sie sind
Richtschuur , ^\'"\'l\'^^^\'^ber jede positive Rechtsbilduug nnd
Reehtsbddunt ^ber - sind nicht selbst eine
Stahl zeiven te ontleenen, »de heihgheid des rechts"
miskend. Wanneer men erkent dat het recht zich in
de gewoonte onmiddellijk openbaart, dat »het gewoonte-
recht zijne kracht niet daaraan ontleent dat de wet-
gever het toelaat maar eene zelfstandige, ja zelfs de
oorspronkelijke rechtsbron is. Want de wetgeving voor-
onderstelt het gewoonterecht omdat er reeds een .on-
middellijk gegeven recht voorhanden moet wezen opdat
er rechterlijke overheden kunnen zijn door wie het
van nu af aan ontsta" i), dan Hgt de vraag voor de
hand of de subjektieve wil hier niet werkzaam is. Ont-
staat het bezit dan niet in ieder geval door den wil
des menschen en berust de eigendom niet op het bezit ?
Hoe kan een nationale wil 3) ontstaan, aan wiens vor-
ming de subjektieve wil geen deel heelt? Door de
rechtsbegrippen? Doch hoe ontstaan deze? Volgens
Stahl zeker niet door den mensch, want ook dat zou
eene openbaring van den subjektieven wil zijn, en dus
door God die zich echter volgens den uitnemenden
woordvoerder der antirevolutionaire partij »persoonlijk
uit den aardschen toestand heeft teruggetrokken." Ik
houd mij dan hever aan de voorafgaande woorden:
»Het nationale rechtsbewustzijn, en wel juist 3) (!) zoo
ver als dit het bewustzijn der hoogste zedelijke begin-
selen is — eigendom, huwelijk, overheid, stralrecht —
heeft den eersten stool van God ontvangen, en het
aanzien der bestaande rechtsorde berust ten slotte op
hare goddelijke instelling." Die w^oorden mogen in
tegenspraak zijn met de door Stahl beloofde t) objek-
]) S. 190.
3) Stahl noemt het recht „das nationale Ethos."
3) S. 194.
4) Einleitung, S. 6.
-ocr page 51-tieve beschouwing van recht en staat, zij drnlvken zijne
gedachte juist uit. Ten aanzien der vereenzelviging
van recht en staat roep ik de hulp van Stahl zeiven
in. »Slechts in de eerste kiemen van het ontstaan
•^es rechts bij een volk is het onmiddellijk rechtsbe-
wustzyn , ja zelfs het zedelijk bewustzijn des volks reeds
een regel voor de praktijk. Het recht ontstaat in den
aanvang doordat het zich op die wijze uit de zedeUjk-
loswikkelt. Voor het uitgangspunt van het ont-
staan des rechts geldt dus dat al wat bestaat voor
J^echtvaardig en omgekeerd al wat rechtvaardig is voor
estaande gehouden wordt. Dit moet echter ophou-
den zoodra de verschillende sferen des levens zich ont-
vouwd hebben. Bij de Romeinen en Germanen, de
eigenlijke rechtsvolken, ligt deze toestand daarom
grootendeels vóór hunne geschiedenis" i). Ziedaar het
tegenbewijs reeds geleverd. Of het recht bij eenige
ontwikkehng den staat te voorschijn roept, omdat het
^even en de rechtsorde hem behoeft is eene andere
^-^ak hier is alleen de vraag of er recht bestaan kan
ronder een\' staat 2).
Ook de organische ontwikkeüng des rechts wordt door
^tahl miskend, welke uitnemende bewijzen hij weder
y zelf voor baar geeft. Alle recht is positief. Dit
gaat nog aan; maar wanneer men verder leest dat
^•e recht in strijd kan wezen met het nationale rechts-
^ewustzyn, dan vraagt men zich vruchteloos af wat
van die organische ontwikkeling overblijft. Kan zij
^_oor den gril van een\' wetgever gestoord wordenof
b de oorzaak dieper wanneer de oppervlakkige be-
1) S. 181.
-ocr page 52-schouwer stilstand, ja zelfs achteruitgang waarneemt?
Men mag over het organisch ontstaan en ontwikkelen
van iiet recht niet dingen, gelijk Stahl doet i). Men
heeft het aan te nemen, maar dan ook geheel, óf te
verwerpen, om de willekeur tot alleenheerscher van het
leven te maken of op de vleugelen der fantaizy in
eene bovenzinnelijke wereld de wijk te nemen.
De historische school — ziedaar iets wat niet ge-
noeg kan worden herhaald — heeft der wetenschap
groote diensten bewezen; maar ook zij werkt, vooral
in hare wijsgeerige ontwikkeling bij Stahl, met aprio-
ristische begrippen en heeft haar zwaartepunt gevon-
den in een geloof, dat der wetenschap vreemd is. Ten
haren aanzien mag men vooral thans zeggen: dankbaar
maar onvoldaan.
Mocht iemand het voorafgaande overbodig achten,
ik ben integendeel bevreesd te beknopt en te onvolle-
dig geweest te zijn; want het is van groot belang ,
dat men zoowel voor zich zeiven als voor andere het
standpunt waarvan men uitgaat juist karakteriseert.
Het mijne is, geloof ik, in deze twee steUingen vervat:
Ten i": Het recht ontstaat met de menschelijke sa-
menleving , het ontwikkelt zich organisch in het leven
met en door den mensch. Mocht iemand meenen dat
door deze stelling aan het goddelijk karakter des rechts
te kort wordt gedaan, dan acht ik mij verplicht tegen
eene dergelijke opvatting protest aan te teekenen.
Integendeel, door deze beschouwing komt het godde-
lijk karakter des rechts eerst helder aan het hcht;
1) S. 211. Ik merk op dat die Natur der Sache by Stahl
veel goed maakt. Zij wijst echter altijd op eeiie eigenschap van
het organisme des rechts of van dén zijner bestanddeelen.
Wans de mensch of het menschehjk geslacht is de
hoogste openbaringsvorm der Godheid.
Ten 2®: Het recht kan niet met zekerheid a priori
gekend worden. De verschillende absolute rechtsthe-
orieën zijn gebleken relatief te zijn, zij hebben het
beste deel van haren inhoud aan de werkelijkheid ont-
\'eend, aan het rechtsbewustzijn van den tijd in welken
zij ontstaan zijn.
De induktieve methode moet ook bij de rechtswe-
tenschap worden toegepast. Door haar komen wij op
het spoor van de wetten der menschelijke maatschappij,
leeren wij de bewegende krachten i), de leidende be-
ginselen des rechts kennen.
Bij een onderzoek naar het wezen der straf heeft
de wetenschap dus in de eerste plaats de vraag te be-
andwoorden: hoe is de straf ontstaan en naar welke
beginselen heeft zij zich ontwikkeld? Daarmede is het
onderzoek echter niet ai\'geloopen. De wetenschap toch
heelt niet alleen te verklaren, maar ook vóór te gaan
te ontwikkelen. Zij is naast de wetgeving en de
gewoonte één der organen, door welke het recht tot
stand komt Moge de laatste door de eerste in la-
teren tijd op den achtergrond geraakt zijn en de on-
ï^nddellijke onbewuste voortbrenging van het recht
^oor zelfbewust nadenken, voor kunstmatige vorming
plaats gemaakt hebben, de wetenschap heeft ontegen-
zeggelijk aan kracht en invloed gewonnen.
ï\'ie verandering behoeft niet betreurd te worden. Er
t) Dïe psycbiscbe Organisation, zooals Ihering zegt. Hoeveel
jj^ "^eist des römischen Rechts te danken heb, behoef
\' ^^^^^ te herinneren Men vg. vooral tli. I. Finleitung.
• e wet, de gewoonte, en de wetenschap, aiedaar de drie
\'^eclitsbromicu.
-ocr page 54-heeft verdeeling van arbeid plaats gehad. Met rechts-
bewustzijn des volks is dan ook verre van uitgedoofd,
het doet zich gelden zoodra de wetgever in strijd daar-
mede handelt en gewichtige levensbelangen op het spel
staan. Men denke slechts aan het handelsrecht, aan de
afschaffing van pijnbank, geesehng en brandmerk, aan
de vraag over de doodstraf. In zulke gevallen loont
de natie wel degelijk dat zij het eigenlijke orgaan des
rechts is en dwingt somwijlen hen, die door de orga-
nische ontwikkeling der maatschappij hare taak als hei
ware hebben overgenomen, de wet en de wetenschap
met haar rechtsbewustzijn in overeenstemming te bren-
gen 1). Te dikwerf worden de juristen tegenover het
volk gesteld, als waren zij van ander vleesch en bloed.
Zij zijn slechts de rechtskenners van beroep uit het volk.
IT
Heeft de wetgever het in het volksbewustzijn levende
recht aan den dag te brengen en tot wet te vormen zoo-
dat hij ook met hel oog op de toekomst regelt, dit
is eerst eigenlijk de taak der wetenschap. Zij heeft
de gevondene beginselen te ontwikkelen, maar loopt
door haren eenzijdigen wex^kkring en door hare be-
hoefte aan logische orde gevaar te ver vooruit te gaan.
Het is zeer goed mogelijk dat zij voor de\' toekomst
den juisten weg aangeeft, zonder daarom het rechts-
1) Wellicht IS deze of gene geneigd deze beschouwingen eer
op privaatrechtelijic dan op strafrechtelijk gebied toe te laten.
Men stelle zich eens voor dat diefstal niet meer gestraft werd.
Het gevolg zou eenvoudig dit zijn dat de bestolene, m. a. w. het
leven zich zelf hielp. Met laster daarentegen zou hetzelfde zeker
niet in die mate plaats vinden. Mag men dan niet aan het volk
een strafrechtelijk bewustzijn toeschrijven? Is het strafrecht niet
ook een deel van het recht dat dus op denzelfden grondslag rust
als het burgerlijke recht?
bewustzijn van haren tijd uit Ie spreken. Zy is dan
ook niet hel orgaan des i\'echts, maar sleciits één zij-
ner organen. Mocht deze uitspraak na het vroeger
ontwikkelde verrassen, dan merk ik op dat ik een lo-
psch verband tusschen de verschillende rechtsregelen
in het minst niet geloochend heb, maar wel dat wij dit
^ pnori kunnen leeren kennen. Alles noopt ons inte-
gendeel dit aan te nemen. Hoe zou hel recht anders
een organisch geheel kunnen uitmaken! Slechts volgt
leruit tweeërlei: dat de wetenschap, wil zij waarlijk
narer roeping trouw blijven, zich niet te ver van het
even mag verwijderen en dat zij op zich zelve alleen
geen onvoorwaardelijke zekerheid vermag te geven.
lloezeer bepaaldelijk de wetenschap van het straf-
recht kennis van den mensch, van de verschillende
behoeften van staat en maatschappij noodig heeft,
beb ik zeker niet te herinneren. Vooral de anthropo-
^ogie en haar voornaamste deel, de psychologie, komt
ner der geschiedenis te hulp en vult deze aan. Bij
verschillende volken, vooral bij stamverwante, nemen
wy naar gelang hunner ontwikkeling op ongelijke tijden
ezelfde verschijnselen waar, zy het dan ook in ee-
Wïjzigden vorm i). De onbeschaafde mensch onzer
^Jjaatschappij wordt veelal door dezelfde gewaarwor-
^^mgen geleid, die blijkens de geschiedenis vroeger
Oma voortbrachten.
^ geiveerd mag men soms uit den ontwikkelden mensch
....._ _ ^ van tijd een besluit trekken.
HaUe^SéVs t\'
ia tiid VI. Germaansohe stammen
«le^elfde llt \'J\'\' gesclieiden zijn,
voorkomen bijzonderheden toe,
-ocr page 56-De bewering dat de vergelijking tusschen volken en
individuen niet opgaat moge waarheid bevatten, zoo-
veel staat vast dat tusschen beiden groote overeen-
komst bestaat. Het komt dus op de juiste toepas-
sing van het bij het individu gevondene aan. Men
meene ook niet dat de eenheid van het menschelijke
geslacht, de grondslag dezer toepassing, een aprioris-
tisch begrip is. Zij steunt op tal van waarnemingen
en mag een grondbegrip der wetenschap heeten. Is
het ongeoorloofd de oneindig rijke schakeringen der
individuaHteit van menschen en volken over het hoofd
te zien en allen in één en hetzelfde keurslijf te rijgen,
aan de andere zijde geeft verschil van klimaat, van
aanleg, en andere omstandigheden geen recht de een-
heid van het menscheliike wezen te miskennen. Be-
staat de laatste niet, dan is het niet allen onverklaar-
baar waarom wij zoowel zwarten als blanken, zoowel
menschen van vroegere als van latere eeuwen toch al-
len menschen noemen, maar dan is de wetenschap
eene onmogelijkheid, flet eigenaardig verschil van tijd
en plaats heft de eenheid der menschelijke natuur niet
op. Zoolang het tegendeel niet bewezen is heeft de
wetenschap, op grond der waarneming en ervaring,
recht haar te vooronderstellen. Geschiedenis en psy-
chologie, anthropologie in den ruimsten zin des woords,
ziedaar den grondslag, op welken de wetenschap van
het strafrecht moet voortbouwen om de gevondene
rechtsregelen uit hunne natuur te ontwikkelen en
nieuwe te voorschijn te brengen. Zij heeft niet over
hel einde der dagen te fantaiseren, maar zich leunende
aan het leven dat haar de onontbeerlijke stof heeft ge-
geven, daaraan tevens den weg voor de toekomst te
wijzen. Zoo doende zal zij zeker ophouden zich voor
absoluut uit te geven, maar harer wezenlijke kracht
bewust zekerder en vruchtbaarder op het leven en de
wetgeving werken. Mag de wijsbegeerte de uitdruk-
king van de gedachten des tijds heeten, de rechtswe-
tenschap heeft er naar te streven aan hel rechtsbe-
wustzijn van den lijd den besten vorm Ie geven.
De ontwikkelde beginselen moeten in de bewerking
van dit geschrift uitkomen. Dit is duidelijk. Maar is
bel daarvoor noodzakelijk dat alle ons bekende volken
bier behandeld worden ? Ik geloof het niet. Men be-
denke dat hel geenszins in mijne bedoeling ligt eene
geschiedenis van het strafrecht te schrijven. Het recht
n^oge zich bij de verschillende volken, evenals de zeden
en als alle levensbetrekkingen, onder den invloed van het
l^bniaat, den grond en andere omstandigheden in meer-
dere of in mindere mate eigenaardig ontwikkelen en
een\' individueelen vorm vertoonen, dit neemt niet weg
dal de gang van ontwikkehng in het algemeen dezelfde
)• Dit volgt reeds uit de eenheid der menschelijke
natuur. Merkt men op dal die beginselen van onlwik-
\'^emg nooit onvermengd in de maatschappij worden
teruggevonden en abstracties zijn , ik zal het niet tegen-
spreken. Slechts make men daaruit niet op dal die
abstracties geen werkelijk bestaan hebben. De ééne
niensch loopt sneller dan de ander, de één heeft spoe-
^ iger en langer behoefte aan rust dan de ander. Wan-
neer men nu den afstand tusschen twee plaatsen be-
Paald heeft, dan zal deze dien juist in den gestelden
M afleggen, gene sneller, en een derde langzamer.
\'\' tusschen de onderscheidene
er n, 1 mannelijke leeftijd
ouderdom, elkander op. J J
-ocr page 58-Het beginsel, de abstractie is hier dat de mensch loopt.
Heett deze geen werkelijk bestaan, omdat die drie per-
sonen op verschillende wijze loopen? Men beandwoorde
de vraag, welken invloed het ontkennen van die begin-
selen of abstracties soms op de individuenen de maat-
schappij uitoefent, en zegge daarna of haar werkelijk-
heid te ontzeggen is. Hooger ontwikkelde volken zyn
derhalve voor dit onderzoek van meer belang dan ach-
tergeblevene. Het komt er slechts op aan, dat het leidend
beginsel van het strafrecht in een vroeger tijdvak van een
meer beschaafd volk bij eene lager ontwikkelde natie
teruggevonden wordt. Wanneer uit de vergelijking
van verschillende volken eene zekere ontwikkeling blijkt
die in\'overeenstemming is met de psychologie, dan
heeft de wetenschap recht haar als feit aan te nemen
totdat het tegendeel is bewezen. fn_ de tweede plaats
komt vooral onze d. i. de westersch-Europeesche maat-
schappij in aanmerking; want voor hare ontwikkeling
hebben wij uit den aard der zaak de naauwkeurigste
gegevens, haar rechtsbewustzijn kunnen en willen wij
het best verstaan. Mocht het daarna blijken dat het recht
elders een hoogeren trap bereikt heeft, dan zouden
wij ons vervolgens meer bijzonder met zulk een volk
hebben bezig te houden om de verdere ontwikkeling
op te sporen en aan te wijzen. Dat dit het geval niet
is zal mij wel niemand tegenspreken. Dat de Euro-
peesche maatschappij i) op den hoogsten ons bekenden
trap van ontwikkeling en beschaving staat mag in der
daad worden aangenomen. De bewering dat ons rechts-
1) In den door mij bedoelden zin behooren ook de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika daartoe, daar zij door Germanen ge-
sticht en bewoond zijn.
bewustzijn hooger staat dan dat der Romeinen is zelfs
niet te stout. Of is de slavernij ten minste niet uit
onze wetboeken gebannen, wordt het niet algemeen
ei-kend dat de mensch als mensch rechten heeft die
in eiken staat gehandhaafd moeten worden? Is dit
geen vooruitgang van zóó diepe beteekenis voor onze
maatschappij, dat deze nog lang niet al zijne gevolgen
weten te verwezenlijken? Mijn plan van bewer-
^\'ng komt op dien grond hierop neêr. Ik wensch voor-
^amehjk de beginselen aan te wijzen volgens welke
^^ 1 het Germaansche recht ontwikkeld heeft. Hoe in
^ middeleeuwen het Germanisme en de Roomsch-
_ umlieke Kerk om den voorrang gestreden, zich met
- cloor elkander omwikkeld hebben is bekend fk
eb dus van zelf den invloed van de katholieke kerk
liet kanomeke recht op het Germaansche te behan-
hand"u ^^^^ ï^omeinsche recht dient afzonderlijk be-
ziine ^^^ redenen. Zelfs
rensw tegenstanders erkennen het bewonde-
zoovv.\'\'\'?\' de rechtsregelen
stemml\' t . formuleren als in overeen-
gen m i \' veranderde levensbetrekkin-
techniek meesterschap in de juridieke
- i^^envolk, welks gansche geestelijke leven
IS^t deutschen Strafrechtes. Leip-
hörlwt\' hervorgehoben, dasz der
die fis:; , den das kanonische Recht
«icht ab w Strafrechtes ausgeübt hat,
"^^den Nationaltypns betrachtet
es ein Ausflusz
Zelfs Chr ^T f\' Nation.
P- bi. ^ de Romeinsehe techniek; vg. Hingst,
ook Petsche, t. a. p. S. Ö3
-ocr page 60-in hel recht opging i), verdient reeds daarom meer
bepaald geraadpleegd te worden. Het heeft echter voor
ons te meer beteekenis, doordat het niet alleen bestu-
deerd is maar in de meeste landen van Europa ~
ook op strafrechterlijk gebied — als wet gegolden en
zóó op het rechtsbewustzijn onzer maatschappij groo-
ten invloed heeft uitgeoefend. Toch is die invloed van
gansch anderen aard als die van het kanonieke recht,
minder een invloed van den geest des lijds dan dit dat
met het Germanisme is opgegroeid. Het Romeinsche
recht vormde reeds een afgesloten geheel toen de eigen-
lijke ontwikkeling van het Germaansche een aanvang
nam. De overige volken mocht ik niet geheel voorbij-
gaan. Maar hoe uitlokkend en leerrijk eene meer uit-
voerige beschouwing van hen ook wezen moge, zij kan
gemist worden. Ik heb ze daarom in ééne groep zamen-
gevat. De opmerkingen over hun strafrecht, die aan
dat der Romeinen en der Germanen voorafgaan, dienen
dan ook voornamelijk om aan te toonen, dat de gang
van ontwikkeling bij hen dezelfde richting volgt en
dezelfde beginselen openbaart, die zich bij de twee ge-
noemde rechtsvolken bij uitnemendheid vertoonen.
Voor den nieuweren tijd wordt de behandeling
eenigzins anders. Sedert Hugo de Groot en de
opkomst der vrije wetenschap zijn eene menigte zelf-
standige strafrechtstheorieën ontstaan. Ook in deze
openbaart zich hel rechtsbewustzijn. De vraag wat
dit laatste in onzen tijd en in onze maatschappij ver-
langt, kan zonder kennis van haar niet beandwoord
1) Men denke b. v. aan de bekende bepaling van ülpianus:
iurispmdentia est divinarum atque huinanarum rerum notitia,
iusti atque iniusti scientia.
worden. Zoowel uit haar als uit het zoogenaamde
positieve strafrecht (de wetgeving) moet dan, steeds
in verband met het leven des volks, de ontwikke-
ling van de beginselen der straf worden opgemaakt.
Kerst op dien grondslag acht ik het mogelijk de vraag
naar het wezen der straf bevredigend op te lossen.
De beste strafrechtstheorie is diegene, welke aan het
rechtsbewustzijn van een\' bepaalden tijd en van eene
bepaalde maatschappij de meest volkomene uitdrukking
geeft.
DE LEIDENDE BEGINSELEN VAN HEÏ STRAFRECHT, FOOR-
NAMELIJK IN HEÏ EERSTE EN HEï TWEEDE
TIJDVAK VAN OITWIKKELING.
Het is bekend dat men vooral in de vorige eeuw
gewoon was van een natuurtoestand des menschen te
spreken. Wljsgeeren en rechtsgeleerden waren er als
om strijd op uit den staat door middel van een verdrag
uit dien natuurtoestand te doen voortspruiten. De
historische school heeft de onjuistheid dezer beschou-
wing aangetoond. Tegenover de bewering dat het recht
eene uitvinding der eerste wetgevers zou geweest zijn
I wees zij op het natuurlyk ontstaan en de organische
j ontwikkeling des rechts, tegenover den natuurtoestand
I plaatste zy de stelling dat het recht zonder den staat
I niet bestaan kan en dus aHeen daar van recht sprake
mag wezen waar een geordend staatswezen gevonden
wordt. Levert dan nu de zoogenaamde verdragstheorie
het zonderlinge en in de geschiedenis in der daad
eenige schouwspel op dat zij geen enkelen slip der waar-
heid heeft ontsluierd, hebben de uitnemendste den-
kers van vroegere eeuwen zich slechts met eene zeep-
bel bezig gehouden die thans is weggeblazen? Ik ge-
loof het niet. De wetenschap leert ons beter. Ook de
historische school heeft haren tijd gehad. Zoowel de
geschiedenis als de volkenkunde en de vergelijkende
taalwetenschap — om van andere wetenschappen niet
l^e spreken — wijzen op een oorspronkelijken toestand
ei\' menschelijke samenleving, die met het volste recht
een natuurtoestand genoemd kan worden. De mensch
in dien toestand slechts op het bevredigen zijner
onmiddellijke behoeften bedacht. Heeft hij met het
^ oor hem opgejaagde wild zijn honger gestild en is
JJn dorst gelescht, dan legt hij zich ter ruste, tenzij
^e roofdier op hem loert -of een vijandige stam hem
de zijnen bedreigt Hij gaat af op den indruk van
^e oogenblik. Helpt zijn God hem niet, dan slaat hij
stuk 1). Naïveteit en ruwheid dekken elkander bij
m. Hij IS in alles een kind der natuur. Het maken
^an onderscheidingen is hem vreemd, in zooverre het
\'et geldt den stap eens tijgers van dien zijner stam-
^enooten te onderkennen. Al zijne gedachten zijn in
nu r , ^^nnelijken vorm gekleed. Hij gevoelt\' zich
God en dan weder zwakker dan zijn
hem - boven, maar ook met hetgeen onder
heid on f J^^^^heidenheid lost zich bij hem in een-
met één 1 redelijkheid, godsdienst en kunst,
tes re ene? des gees^
«ehter 2 \' mengelmoes, waarin
Geheid nl\' vT »"«invloeien dat het onder-
opperste Jr T"\' - is de
naruJrlri \' ^ ^^ «od van
tuun^ensch. Dat die natuurtoestand in verband
B
^^tich,-:,;,; «f ^teen. Men denke aan het
-ocr page 64-rnel het klimaat, den bodem, den lichaamsbouw (vooral
dien van den schedel), hel bedrijf dat de mensch uit-
oefent (bijv. of hij met jagen dan wel met visschen in
zijn onderhoud voorziet), den aanleg van zijn stam,
en weUicht met nog andere omstandigheden een on-
eindigen rijkdom van schakeringen aanbiedt mag niet
uil het oog worden verloren. De hoofdzaak is voor
ons echter deze dat het bestaan van een natuurtoe-
stand een feit is, dat verschillende reizigers hebben
waargenomen en zoowel de geschiedenis als andere
wetenschappen bevestigen. Mag men nu bij zoodanige
jagers- en visschersvolken en zelfs bij sommige land-
bo^uwende volken van een slaat spreken? Ongetwijfeld
neen. Waar men op de gedachte lacht dal één per-
soon over velen zou gebieden i), waar alleen in tijd
van oorlog een opperhoofd is en in vredeslijd de ver-
schillende familien slechts nevens elkander leven, gehjk
Tacitus nog van sommige Germaansche stammen be-
richt, däär kan wel van eene maatschappij maar niet
van een\' staat sprake wezen. Reeds het spraakgebruik
duidt dit aan. Wij spreken van Mexico als een slaat,
hoe verward de toestand däär ook wezen moge, zoo
1) Vg. Perty, Anthropologische Vorträge, S. 168: „Bei den
Indianen\'Nordamerikas findet, sich, etwa mit Ausnahme der Kril.s
und Irokesen keine eigentliche Regierung; Alles hiingt von Sitte
und Brandl, von Herkommen und Meinung, von instinktiven
Trieben ab, für Gesetze in europäischen Sinn haben ihre Spra-
chen nicht einmal ein Wort. Als Rink die Nikobaren fragte,
wer liber sie gebiete, antworteten sie lachend, wie er glauben
könne, dasz einer gegen solch\' eine grosze Zahl etwas vermöge?"
Prof. M. J. de Goeje deelt in een opstel over de Berbers derge-
lijke bijzonderheden van de Kabijlen in Noord-Afrika mede, zie
Gids van Julij 1867, bl. 13 vv. en 27.
V
klZ rechters van dat ryk om-
koopb a, sehijnen te zijn en zoowel de arme inboor-
p-en r zeer moeielijk recht kan krij-
Bedninen"?\' ^^^^
dat vastheid k ^^^^ ^P
Om uit te ^\'ooronderstelt regeling.
mogen \\ voorhanden is
^ot maatsltr\' ontwikkeld begrip van staat niet
is daar 1? ™aar moeten wij vragen: wat
eene ê\'-dgeMed\' een\'volk, en
vernliohn ^ l^eeft het nakomen van eenige
drie V - ^r ^^^^ ^^ -Ederen, ziedaar de
baar is m ^taat niet bestaan-
dat daar " gevolgtrekking maken,
dus ppn\' vereischten ontbreken en de staat
stalt\' r
van de T"^\' ^et recht dan niet het organisme
van den"^^ uitwendige levensbetrekkingen
volken o-eeT\'T^ beheerschen, worden bij dergelijke
-___! levensbetrekkingen gevonden omdat deze
2) ^l\'^Be?^ Brater, Staats-wörterbuch, 11, S. 232.
staat zr""\'"?- «^^rigens op de grens. De kiemen van
hunT \\ aanwezig; maar het begrip van regering
men o-erust ^^^^^ Het minimum is hier zoo gering, dat
Wörterbuch S^en\'staat vormen, vg. Staats-
jedes Laeei\' \' -i ^at seinen Oberscheikh,
Fami.i» S^heikh, der aus einer bestimmten
^an fl! r ! \'\'\'\'\'\' Erstgeburt gewählt wird,
horchte /" V -- ihren Befehlen ge-
^^erhandlun ™ Kriege und leiten die öffentlichen
raü.f"" .f\'"fünfte beziehen sie von ihren Unterthanen
^ad Gastfr V\'! \'\'\'\'\'\'\' Geschenke machen
\'\'üd Plünd/ entschädigen sich durch Tribut
\'«liderung von Pilgerkarawaneu."
-ocr page 66-minder talrijk en ingewikkeld zijn dan de onze? Heeft
de gewoonte niet de kracht om recht voort te brengen
en erkennen zoodanige volken geene gewoonten? Is
de gastvriendschap hun niet een recht? Lezen wij niet
van scheidsmannen bij hen, al ontbreekt de van staats-
wege aangestelde rechter? Heeft het hoofd der familie
bij hen niet de bevoegdheid, hetzij eigenmachtig, hetzij-
in vereeniging met andere famiheleden over leven en
dood der zijnen te beschikken? Maar gesteld eens dat
dergelljken volken recht ontzegd moet woi^den, hoe is
dan het recht ontstaan ? Is het bij geval plotseling uit
den hemel gevallen of berust het op het nadenken van
dezen of genen stamvader, die opgemerkt zou hebben
dat de een of andere regel eenig ongeluk voorkomen
en het geluk zijner stamgenooten bevorderen zou?
Neen, zoodra menschen samenleven -vertoont zich het
recht. Het gaat met deze vraag als met die andere of
alle volken godsdienst kennen. Men heeft vooral vroe-
ger beweerd, dat sommige wilde volken volstrekt geene
godsdienstige voorstellingen hebben. Het is echter dik-
werf zeer moeielijk van hen zeiven aangaande derge-
lijke zaken iets te vernemen; daarenboven toetsen
vele reizigers de voorstellingen die zij waarnemen uit-
sluitend aan de hunne, zonder tot de aan beide eigene
grondgedachte op te klimmen i). D. F. Strausz heeft
1) Zoo deelt Quatrefages (Revue des deux mondes, 15" Dé-
cembre 1860) in zijne Histoire naturelle de l\'homme mede, dat
Campbell eerst op zijne tweede reis naar de Boschjesmannen met
zeer veel moeite bijzonderheden over hunne godsdienst te hooreu
kreeg. Uitspraken als die van Perty, t. a. p. S. 173: „Es gibt
nur wenige Völker, die ganz ohne Religion und Cultus zu sein
scheinen wie z B. die eingeborenen bei Cap Mount, welche, als
Smith sie nach ihrer Religion fragte, antworteten: sie gehorchen
bew-\'^^*^ te recht opgemerkt, dat het niets zou
andef^"\'- ^^^ zekerheid bij het een of
eie wilde volk volslagen gebrek aan godsdienst aan-
ee^e*^"\' ^^^^ eenvoudig
zou^ der kenmerkende eigenschappen van den mensch
rede hetzelfde mag — en wel met nog meer
bi\' h gezegd worden; want een volk,
2 etwelk hoegenaamd geen recht aangetroffen wierd,
o-ph\' menschen maar tot de apen moeten
lacht worden, omdat één van de eerste kenmerken
\'^ menschelijke samenleving dan zou ontbreken,
recht derhalve grond om hij alle volken van
Wel!\' ^^ dan is de vraag gerechtvaardigd:
^ ® ^ IS het beginsel van het strafrecht in het eerste
ydvak van ontwikkeling? Slechts dient hierbij twee-
re h gehouden. Ten eerste zijn
^echt, godsdienst, en zedelijkheid op dezen trap van
^eschaving nog volstrekt niet gescheiden; ten andere
^oeit het burgerlijk recht met het strafrecht inéén.
^^^ verschijnsel komt" ook op een hoogeren trap van
ken^ ^oor en vertoont zich zelfs bij vele vol-
on"t\' ^^ eeuwen gewoon zijn hun recht
^ P te teekenen. Alle wetboeken der theokratische stalen
^^^ Azie, zoowel de Mozaïsche wet als de Koran en
het gansche
schelijke leven, bevatten niet alleen rechtsvoor-
wire" bekümmerten sieh nicht nm das was oben
of die eerst moeten weten
nen geene hoogere krachten in de natnnr erken-
ik \'in \'^e^-gelijke opmerkingen van Perty staan, geloof
godsdielT^H^"®* waardering van de afleiding der
godsdienst n>t het gevoel van afhankelijkheid, vg. S. 175 f.
-ocr page 68-scliriden in onzen zin maar geven levens een zedelijke
plichtenleer en schrijven zelfs de ceremonien der eere-
dienst voor. Niel alleen moord en dergelijke misdrijven
maar ook eenvoudige burgerrechlelijke overtredingen
worden met straf bedreigd. Hunne wetboeken bestaan
in zekeren zin louter uil strafwetten. Waar de straf
voor het oogenblik uitblijft wordt zij niet zelden voor
een toekomend leven bewaard, tenzij men voor zijn
dood verzoening heeft weten te bewerken en weder
rein is geworden i). Ook in de twaalf tafelen der Ro-
meinen en in de wetten der Germanen vinden wij die
vermenging van burgerlijk en strafrecht. Dit geldt
evenzeer van de Salische en andere weiten als van het
Wesl-gothische wetboek, dat uit een systematisch oog-
punt hel volkomenste der Germaansche wetboeken
mag heelen 2). Deze natuurlijke eenheid van burgerlijk
recht en strafrecht, van zedelijkheid en godsdienst,
die aan het kind herinnert dat ook gewoon is het
meest ongelijksoortige onder hetzelfde gezichtspunt te
brengen en aan alles een zinnelijken vorm te geven,
is bij onze beschouwing van het hoogste gewicht.
Er wordt ook in den natuurtoestand gestraft, dat
wil zeggen: de heerschende voorslelhngen of met an-
dere woorden hel geldige recht verbindt aan sommige
daden die wij booze of onrechtmatige (hetgeen hier op
hetzelfde neêrkoml) handelingen kunnen noemen kwade
gevolgen en kent aan sommige personen, somwijlen
zelfs aan alle vrije stamgenooten het recht toe, die
hetzij aan den dader, hetzij aan diens verwanten, hetzij
aan beide toe te voegen. Wij vinden hier dus ver-
1) Zoo b. V. in de Avesta der Perzen.
2) Vg. Wilda, Das Strafrecht der Germanen, S. 108 S.
-ocr page 69-gelding van jvvvaad met kwaad wegens eene bepaalde
begane handeling, m. a. w. het begrip dat zells vol-
gens ons spraakgebruik in het woord straf ligt op-
gesloten.
Zoowel in het Neder- als in het Hoogduitsch, het
^ vveedsch, en het üeensch duidt straf reeds door zijne
^ ank eene zekere strakheid, scherpheid, gestrengheid
\'i^n, Stral geeft dan ook volgens de heerschende mee-
ning des volks eene strenge vergelding van kwaad met
^vaad te kennen i). Straffen is oorspronkelijk het- ;
e als treffen, dat eigenlijk werpen, ter neêr wer-
Pen, vellen beduidt 2). \'üaar nu bij de oude Germa-
nen ivreken de beteekenis van dooden had en de dood
het verdwijnen uit den stam) de eigenlijke straf
^^ah, ZQQ Ironien wij tot de slotsom dat wreken en
straffen oorspronkelijk zooveel als dooden, d. i. het
mioefenen eener strenge vergelding is; want wraak en
Saai vooronderstellen eene beleediging. Alleen ter
wille
(hl
eener bepaalde theorie kan uit het woord straf-
™eer gehaald worden dan het door mij aange-
\'ol kl^\' Nederduitsch taalkundig woordenboek, III,
Hoof \' zijn daar o. a. de aangeliaalde woorden van
„gelijk Godts rechtvaerdigheit den Nederlanden de straffe
ei- verwarringe scliuldigh was."
tot 1 ƒstrekken tot trekken en stronk
dez ^ hebben
staT prothetische natuur; zoo worden wij tot een\'
stani die met met (Gothisch: hr) aanvangt. Die
krtó- h Grieksche en het Sans-
gaaVook ^^ lettervereeniging ksh in het Sanskriet
kshu Latijnsche sternuere (voor strenuere), Sanskriet
ben\'\'ik"" \'\' ^ opmerkingen
\' aan de welwillende mededeeling van prof. Brill verschuldigd,
duide. Omtrent een bepaald doel der straf, dit
• slokpaai\'dje van velen, zwijgt het als het graf. ilet
wijst oorspronkelijk in ieder geval op he\'t uitwen-
dige, en dat reeds hierom omdat bij een" lageren
trap van ontwikkeling alles uitwendig of zinnelijk
wordt opgevat.
Later gebruikt men het overdrachtelijk ook in an-
deren zin; maar op het gebied des rechts blijft het
uitwendige uit den aard der zaak op den voorgrond.
Neemt men de uitwendige zijde der straf weg, dan houdt
deze op te bestaan. Tegenover straf staat belooning.
Zoowel de taal als het gezond verstand en het recht ver-
bindt aan het eerste het begrip van kwaad, aan het
laatste dat van goed. Wanneer nu bij toenemende
ontwikkeling recht en zedelijkheid zich meer en meer
van elkander losmaken, wanneer zinnelijkheid en ze-
delijkheid opgehouden hebben volkomen in elkander
op te gaan, ook dan blijft de oude beteekenis van het
woord straf behouden en staat de uitwendige zijde op
den voorgrond. Het onderscheid bestaat hierin dat dan
het gebied van het strafrecht meer beperkt, maar te-
vens juister is afgebakend. Men mag zeggen dat het
strafrecht eei st in den modernen rechtstaat zijn eigen
terrein gewonnen heeft. Dat de oorspronkelijke zin
van het woord straf, hare zoogenaamde uitwendige
zijde, bij alle trappen van ontwikkeling behouden moet
blijven, blijkt uit deze twee omstandigheden. Ten
eerste moeten de eigenschappen, die eene zaak bij haar
ontstaan kenmerken, ondanks alle verandering in ha-
ren hoogeren en schooneren vorm teruggevonden wor
den, wil zij dezelfde zaak blijven. Ik\'geloof dat dit
een axioma mag geacht worden, maar wil het met een
voorbeeld ophelderen. Het huwelijk is aanvankelijk
schüre twee personen der ver-
individiiP \'\' ontwikkeling
hoogere bete ^erkriki het echter eene
schap te verhe\'"\'\'\'\'\' oorspronkelijke eigen-
vvellicht iets hoT\', ^^^^^^
kan van pp en beters ontstaan wezen, maar
rechtspleoj ^.®^oort volgens onze begrippen de straf-
den staat\'"^ hijkans uitsluitend tot het domein van
zich uitsl • ^^ ^^^^^ uitwendigs, beweègt
tens werkelijke leven, kan krach-
heschikk ^^^^^^ uitwendige middelen
zijn ^^ zedelijkheid kan slechts binnen
nemen V uitwendig is waar te
\'^nbevo f ^^^^^onvermogend en dus
het sta ^^^^ oordeelen. Waar blijft nu van
®\'i\'af7 van den staat de inwendige zijde der
terminig h^^^ zeggen dat zij eene contradictio in
^vordt d ^^^^^^ misdadiger die gestraft f
opvat ^ ^^^^^ zinnelijk kwaad of leed
verbetering aan-
deji andere daartoe hun\' invloed aanwen-
hescho wenschelijk. Dergelijke zedelijke
en zijn echter vreemd aan het strafrecht
de scr^^" daaraan vreemd blijven, wil men niet tot
de begripsverwarring geraken. Houdt I
te 21\' ^^ vergelding met een zinnelijk kwaadf
\'^enm"\'!.^^" ^^^ geval eene hare|
erkende eigenschappen ontbreekt. Prx)f. Röder|
^et onvermoeiden ijver de leer voorstaat dat de
kennelijk met honden in
Het duitsche Ehe is verwant met Ewa, wet, verdrag.
sti\'af\' geen kwaad is, mag dan ook zeer konsekwent
geaclit worden, wanneer hij het op het woord straf
gemunt heeft en dit zooveel mogelijk vermeden wil
hebben i). Woorden drukken echter begrippen uit,
onze begrippen vertegenwoordigen eene ontwikkeling
van eeuwen, die wij wel voortzetten maar niet afsnij-
den mogen. Op een standpunt waarop de gevange-
nissen door den staat opgerichte kostscholen worden,
in welke men gratis onderricht in het staatsrecht en
de deugd verkrijgt, kan van straf en strafrecht dan
ook eigenlijk geen sprake zijn.
1) Der Straffvollzug S. 5 en 20. Later hoop ik de verbete-
ringstheorie uitvoerig te bespreken. Het was echter noodig er
reeds hier op te wijzen dat hare voorstanders de taal, die de
gedachten des volks uitdrukt, en het begrip tegen zich hebben.
Wil men deze theorie aannemen, dan moet men met alle over-
leveringen van het strafrecht breken. — Wekker, die letzten Gründe
im Recht, Staat und Strafe S. 134, tracht in het woord Strafe
zijne eigene theorie terug te vinden. Dat het woord straf ver-
gelding van kwaad met kwaad aanduidt, gelijk ook de juiste maar
abstrakte en dus onvolledige bepaling van Hugo de Groot luidt
(daarom zegt deze dan ook: „Est autem poena generali significatu
malum passionis, quod infligitur ob maliim actionis), geeft hij
Eeuerbach toe (vg. diens heldere uite\'énzetting in zijne Revision
S. 1 ff.); maar hij vindt tevens en wel sehr deutlich in dit woord:
„einen intellectuellen Charakter, einen Grund und Zweck," die
dan in „eine Wiederherstellung gewisser gesetzlichen und recht-
lichen Bedingungen, ein Aufheben das in der Schuld enthaltenen,
intellectuellen Schadens" zou bestaan. Mij komt dit lang niet
duidelijk voor, daarentegen wel dat Welcker in de voorafgaande
woorden middel en doel verwart door o. a. de wraak tot een doel
der straf te maken. De wraak is altijd als een middel beschouwd,
waardoor de vergelding tot stand kwam. Het wezen der straf
bestaat in de vergelding.
Oppervlakkig pleit de beteekenis van het woord straf
n andere talen legen het vergeldingsbegrip. Zoowel
F a als nocprj en het woord voor straf in onder-
^ eidene oude en nieuwe talen wijzen op reinheid,
Ik h t reiniging voorkomt i).
ontwU] T"^\' opgemerkt dat op den eerslen trap van
vloeie^ r? zedelijkheid, en godsdienst inéén-
del is te vergelding tevens een reinigingsmid-
dus niet" goden en menschen, kan ons
dan is Heeft men de straf ondergaan,
zijn ver^\'^d\'\'\'\'\'\'^\'\'
zeogen^T" zooverre mag men met Ihering 3)
woTdt weldaad beschouwd
na den h! voorstelling, zelfs
met rt\' ? of vergelding van kwaad
^v^j . bestaan Zij geldt echter als eene weldaad
i® O™ nog grooter leed te ont-
rnioe\' ^«nde bevrijdt. Som-
f^\'" d^n ook onverzoenbaar. Däär is de
nood.iri-f"" \'^®\'nigingsmiddel, maar eenvoudig een
b ten f ™-daad. De misdadiger staal
ten de gemeenschap van goden en menschen. Het
^^^aad te vergelden of hem te straffen.
-Etymologische ünterschungen Auflage I, S.
krieUvor " -- den Sans-
ging en ^^^^-re). Het verband tusschen reini-
^"ur J bevreemden, wanneer men bedenkt dat het
maken. Boeten is een faktitief van
geblevej \'r - -- -
2) Goi\'J ; \' 6nmm Deutsches Wörterbuch, Busze II, 570.
> ^\'cisi des römischen Rechts, I, S. 276.
-ocr page 74-Onderscheki tusschen zinneUjk en zedelijk kAvaad
is in den oorspronkehjken toestand der maatschappij
weinig of niet bekend. Over toerekenbaarheid en wat
dies meer zij breekt men zich het hoofd niet. Dieren,
Ja zelfs boomen worden gestraft Ook de goden en
godinnen paren zich niet alleen zeer gemakkelijk, maar
zijn strijdlustig en wraakgierig. Nog heden ten dage
hechten vele aan het denkbeeld van een\' wrekenden
God. Zoo heeft Bossuet bericht, dat God de Joden
in het leven laat »om het voorbeeld zijner wraak te
doen voortduren." Of het toegevoegde kwaad grooter
is dan het bedrevene, of het den dader zeiven dan
wel éénen zijner verwanten treft doet weinig ter zake.
Er is kwaad geschied, de vergelding kan niet uitblij-
ven. Niet zelden heeft het begane onrecht dan ook
een nieuw onrecht ten gevolge. De doodstraf is re-
gel , de straf bij uitnemendheid 2). Kortom de tvraak
is op den eersten trap der menschelijke ontwikkeling
het beginsel van het strafrecht, de eerste vorm in wel-
ken dit in de maatschappij optreedt. Wordt aan den
1) Hoe nog in de 16« eeuw dieren ter dood veroordeeld wer-
den kan men bij van Deinse zien (t. a. p. bl. 99), die dit o. a.
van een\' stier vermeldt wegens het verwonden van eene vrouw te
Middelburg in 1571. De onbeschaafde mensch schrijft dieren en
planten op dezelfde wijze leven toe als menschen. Zoo vindt men
voorbeelden van boomen die plechtig in stukken worden gehouwen,
omdat zij bij het omvallen toevallig een\' mensch gedood hebben,
vg. Ersch und Grüber, Allgemeine Encyclopädie, art. Blutrache.
2) Zoo werd in het oud-Angelsaksische recht de op heeter daad
betrapte dief met den dood gestraft, wanneer het gestolene goed
slechts 8 penningen waard was, Wilda, S. 69 vg. S. 497. In
het oude germaansche recht was vredeloosheid het gevolg van alle
eigenlijke misdrijven. Wie vredeloos was kon door een ieder vrij
gedood worden, vg. Wilda S. 270 en 273 ff.
«nen kant kwaad mei kwaad vergolden door middel
vÏÏ . \' "»K» uitoefenen die be-
Sl "" \' "P Nu eens is de he-
zlin gerechtigde, dan weder
tol de of alle vrije stamgenooten
rechteliilr ,,
hier df \'"("\'vidueele gezichtspunt beheerscht
beleedigde
een\' vrL f heleediging
Teleed , beleedigen. De
S b r® , \'? "" ■■^\'^h.. Evenals in
t burgerhjk recht vindt ook in bet strafrecht van
k ac ^ voornamelijk in de
acht van het tndividn .). De wraak wijs, dan ook
or e strafrechtspleging terug op het\'stelsel
«en hnip ^^^^^^^ ^^^ ^ »
. "cht\'\' ^«■■^\'^\'\'affen. Staat hij eene
h m ir ^\'™8enooten, die gereed zij,^
™ met de wapenen te helpen, zijn recht op tastbare
^»»s"» Berechtigung gestützt .„f fc
:: \'"O\'" Kesulfte de.
Acht» p»"« entwickelt
sich die
^\'-PrüLieT t si-f P .
aui den engen Kreis der Genossen beschränkt ■
^\'öll^g freieri n V Gewai;
gegen d e S -eht. Auch
BetL\' —^ die Person od^
^^^^ ^^^ vi verschafft man
wenigstens die laetiust " "
-ocr page 76-wijze te bewijzen. Ts de misdadiger in tegenwoordig-
heid van anderen op heeter daad [betrapt, dan is in
den regel ieder bewijs onnoodig. Anders kan de be-
leedigde die den dader\' verslagen heeft met het bewijs
volstaan, dat deze des doods schuldig was.
Men voere hiertegen niet aan dat zulk eene bewijs-
voering onvolkomen is; want dit is juist de aanleiding
tot hoogere ontwikkeling geweest. Iedere onvolko-
mene toestand toch voert uit den aard der zaak tot
een\' beteren, zoodra het volk slechts levenskracht bezit.
Ihering heeft dit stelsel van eigen hulp voor het oud-
romeinsche recht hoogst waarschijnlijk gemaakt ï); het
oud-germaansche is ten eenenmale onverstaanbaar wan-
neer men het niet aanneemt.-
Daar ik dit stelsel later meer uitvoerig hoop te be-
spreken, moge hier de opmerking volstaan dat het ook
aan andere volken in den natuurtoestand eigen moet
zijn geweest. Eigenaardige wijzigingen heffen ook
hier het beginsel zeff niet op. Wel is het moeie-
lijk, zoo niet onmogelijk het bij alle volken aan te
wijzen, daar onze gegevens dikwerf veel te wenschen
overlaten en vooral bij minder beschaafde volken de
sporen van vroegere toestanden dikwerf geheel uitge-
wischt zijn. Men legge zich echter de vraag voor, of
een volk met koningen of stamhoofden ontstaat dan
of deze van lateren datum zijn. leder volk heeft een\'
tijd gehad dat het leven zich op ieder terrein zelf
hielp. Men herinnere zich slechts hoe nog weinige
jaren geleden de eisch van recht op arbeid met dit-
zelfde andwoord is afgewezen. Daar men echter vroeger
geen recht erkende zonder rechters en daar rechters
1) T, a. p. L
-ocr page 77-eerst in den opkomenden staat voorkomen, is men
van zelf tot de meening gekomen dat het recht eerst
met den staat optreedt, en heeft geen acht geslagen
op de sporen van een\' vroegeren toestand, zoodat ei-
gen hulp dan ook uitsluitend als eene uiting van het
geweld werd opgevat.
^^ Het zij mij thans vergund twee bedenkingen te weêr-
eggen, die ik tegen de gemaakte afleiding van het
uit de wraak voorzie. Zij zijn deze: wraak
n geen recht zijn; de op den voorgrond gestelde
wernig moge voor sommige volken gelden, maar mae
et^oo algemeen gesteld worden als hier geschiedt!
^.vTT.^T Sommige zullen toe-
geven dat de feitelijke toestand zoowel der vroegere
Curopeesche maatschappij als die van verschillende wilde
n half beschaafde volken van onzen tijd in der daad
de waak huldigt, maar tevens beweren dat dit geen
^e htstoestand is. WelHcht meenen zij ook dat ik den
natuurtoestand te ruw heb geschilderd. Wat het laatste
f urn betreft moet ik opmerken dat ik met opzet harde
^i^uren gebruikt heb. Ik geloof daarom niet dat die
oestand bij alle volken juist op de geschilderde wijze
>s voorgekomen, veel minder dat wij hem bij vele, waar
y eenmaal een feit is geweest, kunnen nasporen. Daar-
toe ontbreken ons veelal de gegevens. Wij mogen
ns dikwerf gelukkig rekenen wanneer wij enkele sporen
^^nnen aanwyzen; want dergelijke volken leven van
«en eenen dag op den anderen en hebben geene ge-
schiedenis. Men zal mij echter wel willen toegeven
^t ruwe maatschappelijke toestand dan de door mij
geschetste ondenkbaar is. Welnu, ik beweer dat ook
van recht sprake kan zijn. Wanneer wij zien dat
^^ulK een tijdvak de wraak als hoogste wet geldt
en tevens opmerken dal ook bij veel hoogere ontwik-
keling , in den ontkiemenden staat, de wraak niet alleen
feitelijk uitgeoefend maar ook door de rechtspleging
erkend wordt, dan is voor mijne stelling reeds veel
gewonnen. Bovendien geloof ik dal men den oorspron-
kelijken toestand dikwerf niet ruw genoeg opvat. Zelfs
Ihering heeft zich hieraan schuldig gemaakt. Wanneer
ik zijne beschrijving van de oudste romeinsche toe-
standen lees, dan kom ik niet alleen tot de overtuiging
dat er recht was maar ook dat de rechtsbedeeling goed
mocht heeten. Immers wanneer alleen hij die recht
heeft voldoenden bijstand vindt en door de openbare
meening gesteund wordt, dan worden wij onwillekeu-
rig in een ideaaltoestand verplaatst, die weinig overeen-
komst heeft met hetgeen wij van elders van die natuur-
kinderen weten. De oudste Germaansche toestanden,
die ons beter bekend zijn dan de oud-romeinsche, han-
gen dan ook een gansch ander tafereel van de oudste
rechtsbedeeling op. De beste uit den lande worden
door de wraak weggerukt, ziedaar de klacht die
telkens door de wetgevers herhaald wordt. Nu geef
ik gaarne toe dat ruwheid den Germaan van nature
eigen is; maar, al bevordert het Italiaansche Idimaat
zachtere zeden die toch ook hare schaduwzijde hebben,
al is ook het romeinsche volk met een eenigen aanleg
voor het recht in de geschiedenis opgetreden, het ver-
krijgen van eigendom door geweld en van vrouwen door
roof moet toch aanleiding hebben gegeven lot de wildste
tooneelen. Het onhoudbare van dezen oorspronkelijken
toestand, wilde de maatschappij zich tot een\' geregelden
staat ontwikkelen, geraakt naar mijne meening bij Ihering
t\'e veel op den achtergrond. Men vergete bovendien niel
dat wij hier met een tijdvak van eeuwen te doen hebben.
voltn\'lr\'on\'^ akkerbouw, de aanraking met andere
«t^at en wL d ^^ ^^ den
gingen te wee. \'
keert het rp l u ^^ ontwikkeling toeneemt
hoe ook zich van de wraak af; maar
^\'oor ootef r"^^ " ^^^ dat ik hier
Ik M^end . heerschende beginsel
knetwortel f^^^ de taal. De Sans-
\'ijnsche re.\'\'\'^^ ^et la-
^iedaar hPt ook ons rechter verwant is,
die dus .n by de Indiërs,
haver de. T verspreider des lichts als hand-
^vrake rl\'i ook wraak of
^\'iet ze r n r T! ^^^^and? Is dit
de wraak de eerste, de
dooden ƒ \' "" ^^^^^ ^^^-^en, d. i.
den door d ! ^««grijpen, en straffen wor-
hetePken,-. T woorden van gelijke
\'^ende 2 ^^^ de wre-
ƒ de wraak Gods.
wreken en
nitnemp\'!? ï «Pvorderen krachtens het recht bij
kin/eT H \' eigendomsrecht. Dergelijke opmer-
den \' ^^^^^.kkehjk vermenigvuldigd kunnen
wor-
tenzH overweging,
.^J n ^ dat woorden geene zaken uitdrukken.
^^eot.eL\'?\'\'" dat denkbeeld
huldig r .\' ^\'^\'^^^^fde europeesche maatschappij
^ - een ander beginsel. Maar geldt dit overal? Ik
9) II, S. 330.
.\'rTV\'-""\' vir en virt«s
vg- Ihenng I, S. 113.
-ocr page 80-spreek nu niet van wilde volken en geef eens een
oogenblik toe dat het stelsel van eigen hulp iederen
rechtstoestand buitensluit. WLj hebben dus alleen op
die volken te letten, welke in meerdere of mindere mate
een geordend staatswezen kennen. Bij de Moslemische
Perzen wordt de moordenaar wel door de overheid
gevangen genomen, maar op verlangen van de verwan-
ten des vermoorden aan dezen uitgeleverd met herin-
nering aan de verzachtende bepalingen van den Koran i).
Dit geldt volgens Mahomedaansch recht als wet. De
Abyssiniers geven nog thans den moordenaar aan den
naasten bloedverwant des verslagenen over, die naar
willekeur met hem mag handelen. Vroeger gold dit
algemeen. Wanneer het bewezen was dat een Israëliet
een moord (doodslag met voorbedachten rade) begaan
had, dan vond hij volgens mozaïsch recht in de vrij-
steden geene schuilplaats tegen den bloedwreker en
mocht zelfs van het altaar worden weggehaald 3). Het
west-Gothische wetboek kent eene uitlevering van den
misdadiger aan de beleedigde partij, die met hem naar
eigen goeddunken mag handelen 3). Gedurende een
groot deel der middeleeuwen werd het gerechtelijk
duel algemeen erkend als een wettig bewijsmiddel in
rechten, zoowel in burgerrechtelijke als in strafzaken
en in geschillen omtrent bevoegdheid en dergelijken 4).
1) Ersch und Grüber, Allgemeine Eneyclopäedie, Art. Blutrache.
2) Exodus XXXI: 14, vg. 1 Kon. II: 29.
3) Wilda, S. 110.
4) Men vergelijke de uitnemende Études sur le développement
de la société humaine van Koenigswarter, Revue de Législation
van Wolowski 1850. L p. 27-36. Zij zijn in verschillende jaar-
gangen dezer revue, maar ook afzonderlijk uitgekomen.
Toen Kefzer Frederil, n. u
aanhang dat hli ah sl u\'\'™\'""\'\'\'\' «let zijn
bevoegdheid van den rHl f"\' "" -ie
de keizerlijke partii hn !l ■ ^^elman van
laatste bewering door T """ ^e juistheid der
niemand opdeed om m \'\'\'^\'j^ei- Toen zich
\'»I legeno,er.estelde "\'^P™® in de hand voor
-«k \'en nadeel » TT.\'\' «e
"" »lie ^lJne leenen^o a Be
««■d verklaard fc „ t" ° ™
liet duel „et d t^Ca \'r"
r\' de getuigen, fa z"\'d"
de Heilige, konin. van F™ Jbodewijk
i\'jke dui, welke ooTdo
«ordeeld zy t l \'\'\'\' ver-
de appe "o \' de cas rojaux
d>-oeg dat o^nto breiden.\' H«
-\'f-dige rech::^";:^\';" 1°\'
op liet onders Lr , ^\'"\'"\'K^\'arter heeft te
d\'e l»jkans uitsluitend in slr,f b ^ ®
den regel alleen de h • \'™d
\'«"«Jl bij het e "»«delend op,
f^hen de beide pai 1 ^\'-\'kste tus-
"\'""Pioenen) beslist h" ! ? ■\'"\'«"^\'»«■ngers (de
"■«getaatige """/«r^litelijke duel was eene
een vonnis\' „Te T
11
-ocr page 82-zijn recht feiteUjk te bewijzen. Dit duel is evenals het
boetestelsel een middel geweest om de wiaak met de
daaruit voortspruitende veeten en in het algemeen de
eigen hulp voor een\' beleren rechtstoestand te doen
plaats maken i).
Wij hebben hier mei een feil te doen dat gedurende
eeuwen als recht gegolden heeft. Men kan zeggen:
het recht beslaat alleen uil die regelen welke bindende
kracht, kracht van wet hebben; óf: het recht wordt
door het rechtsbewustzijn én door het zoogenaamde
positieve recht gevormd, in welk geval de historische
wording des rechts zijne trappen van ontwikkeling,
zijn organisme doet kennen. Volgens beide beschou-
wingen behooren wraak en eigen hulp lol hel wezen
des rechts. De derde meening is deze: er is een
onveranderlijk recht voor tijd en eeuwigheid. Geheel
te loochenen dal eigen hulp en wraak eenmaal als po-
sitief recht gegolden hebben gaal niet aan. De ge-
schiedenis bewijst het tegendeel, al ware het enkel en
alleen door hel gerechterlljke duel. Zoo komt men
dan tol de sleUing dal recht geen recht is en erkent
slechts dââr recht waar men zijne eigene begrippen
terugvindt. Wie naar ons rechtsbewustzijn andere en
vroegere maatschappelijke toestanden beoordeelt, moet
konsekwent voortredenerende lol de bewering komen
dal het recht van zeer jongen datum is. Hij kan het
1) Vg. Koenigswarter, t. a. p. p. 33 en vooral de aanhaling
uit Hugo de Groot o. a. : „c\'était un moindre mal de combattre
en duel, au péril de la vie de deux hommes, surtout après qu\'ils
avaient été sérieusement exhortés à ne pas tenter Dieu contre
leur conscience, et à ne pas s\'en faire un ennemi par les armes,
que de laisser lutter des familles entières et de faire naître une
guerre civile."
ejen goed met de fransche omwenteling van \'1789 als
J\'et het ontstaan van den staat doen aanvangen. Zoo
/ nien over twee eeuwen kunnen bewijzen dat wij
geen recht kennen, op grond dat gelijkheid voor de
wet in de praktijk veelal een schoon klinkende volzin
daar feitelijk dikwerf fortuin en stand gevorderd
arbe r gehandhaafd te krijgen en de
Z ®orowijlen met eenige jaren gevangenis gestraft
g hetzelfde feit dat den rijke wellicht slechts
ene politiestraf doet beloopen. Wraak, eigen hulp,
gerechtelijk duel klinken ons even zonderling in de
dalT ^^ bepaling van het oud-Germaansche recht,
^ het den reiziger die in nood verkeerde geoorloofd
as zooveel van een ander\'s eigendom te nemen als
»^y noodig had 1). Is een en ander echter werkelijk
^00 vreemd, of ligt dit aan ons, die gewoon zyn onze
begrippen uitsluitend tot maatstaf te nemen bij de be-
oordeeling van andere tijden en andere zeden, die
j e verschillende vormen van ontwikkeling moeieliik
\'^\'innen onderscheiden?
tool\'^^\' staat het met onze maatschappij? Ver-
^ont ook zij niet de sporen van wraak en eigen hulp?
^ edurig hooren wij uit naburige landen van duels en
^n uitdagingen van mannen uit allerlei standen der
^ aatschappij. Het duel vindt nog heden ten dage vele
nemende verdedigers, niet alleen onder militairen
geer ° rechtsgeleerden, godgeleerden, en wijs-
^^^^ beteekent het eigenlijk? Is het een
voorstanders denken er niet aan.
ïniiTr ƒ "indaag, dan wil dit zeggen: gij hebt
eieedigd, mijne eer, d. i. mijn recht op persoon-
^Vilda, S. 141.
-ocr page 84-lljkheid aangetast, ik wil u het tegendeel bewijzen,
mijn recht handhaven. Het is mij om dit feit te doen,
en niet om eene waardering dezer redenering, veel
minder om eene verdediging van het duel. Maar be-
wijst het gezegde niet dat eigen hulp en wraak zelfs
aan ons rechtsbewustzijn niet vreemd zijn? Het duel
wordt echter in de meeste landen gestraft, valt volgens
den Code Pénal (art. 297) zelfs onder moord. Komt
ons rechtsbewustzijn niet op tegen zulk eene geweld-
dadige beteugeUng der eigen hulp? Vordert het niet
dat het duel, gelijk in sommige landen werkelijk ge-
schiedt, als . een zelfstandig misdrijf wordt behandeld ?
Het duel mag als eene geregelde, aan vaste vormen
verbondene eigen hulp beschouwd worden, die dus niet
volkomen gelijk staat met wraak. Maar is de wraak
in al hare ruwheid in onze maatschappij iets onge-
hoords? Worden niet vele misdaden (wat wij misdaad
noemen was vroeger veelal recht en eene heihge ze-
delijke plicht) uit wraak begaan? Is het zeldzaam dat
de dader, die toch in eene meer ontwikkelde maat-
schappij leeft en altijd min of meer aan die hoogere
ontwikkeling deel neemt, zich tot zijne rechtvaardiging
of tot zijne verschooning op het hem gedane onrecht
beroept? Wat meer zegt, bestaat zelfs bij den meer
ontwikkelden de eerste opwelling na een vreesselijk
onrecht niet in het gevoel van wraak, dat hij hetzij
uit lafhartigheid, hetzij wegens onoverkomelijke be-
zwaren, hetzij op grond van hoogere en meer edele
beginselen onderdrukt? Men denke eens het strafrecht
uit onze maatschappij weg. Een\' landbouwer wordt
door zijn\' buurman eene koe ontstolen. Zal hij deze,
wanneer hij daartoe de macht bezit, eenvoudig gaan
terughalen dan wel wraak nemen op den listigen da-
der Ol daarna behalve tot de teruggave tot hel betalen
veril ^^^^^^ geldsom of van een zeker aantal stuks
ee dwmgen, mei één woord doen hetgeen onze va-
.^er^en gedaan hebben? Volgens art. 3U Code Pénal
, ® doodslag, door den man, die geen bijzit in zijn
eigen huis houdt, aan zijne vrouw en aan haren me-
^epichligen begaan, verschoonbaar wanneer hij op het
^ogenblik geschied is dal de man hen in hel huis
met de vrouw op de daad betrapt
)■ Van waar dit artikel? Tot noodweer kan deze
dL d"\'*^^ worden. Zij is eenvoudige wraak
le door de wet verschoonbaar wordt geacht. Maar,
gt men, één der heihgste rechten van den man is hier
aangetast. W^elnu, wat beweer ik anders dan dit dal
ae wraak de eerste openbaring van het rechtsbewust-
yn IS? Wraak vooronderstelt eene voorafgegane be-
eediging, een begaan onrecht. »Hel rechtsgevoel,"
^egt Berner te recht, »drijft den beleedigden tol de
wraak" 2), ^
Ik zou nog op vele dergelijke aanwijzingen de aan-
rent kunnen vestigen, maar acht het gezegde voldoende,
■^^n leii mag echter niet verzwegen worden. Op hel
gebied van het volkenrecht is eigen hulp en wraak
nog m vollen bloei. Ik wil hier geen teêre snaren
aanroeren of netelige vraagstukken behandelen, maar
»aag alleen: is het algemeen erkende recht van re-
Piesailles niet eenvoudig hel recht der wraak?
1) Men vergelijke art. 336 en 339 C. P.
^ 2) Berner, Lehrbuch des Deutschen Strafreehtes, 3« Auflage,
ku vernünftige allgemeine Wille,
acligt sich dem unmittelbare Gefühle an, und regt sich daher
ursprüngliche Weise auch in dem individuellen Willen. Das
^ecütsgefühl treibt nun den verletzten zur Eache,"
Wij hebben niet te ideahseren, maar te vragen: hoe
vormt en ontwikkelt zich het strafrecht? Wanneer
Wilda zegt: »de grondslag der wraak is edeFM), dan
kan men naauwelijks een\' ghmlach bedwingen. Men
ziet in zijne gedachten die edele Germanen voor zich
staan, die wraak oefenenden op den onschuldigen bloed-
verwant des daders zoodra zij dezen niet konden vin-
den 3). De wraak is niet edeler omdat Germanje\'s
zonen haar eeuwen lang als recht hebben gehuldigd.
Die naïve kinderen der natuur, tot weinig meer in
staat dan tot vechten en waarheid spreken, zijn de
ware gidsen niet op den weg van recht en beschaving
Hun edele en grootsche aanleg heeft zich zeer lang-
zaam ontwikkeld. Zij moesten eerst Rome ten onder
brengen om daarop door de kerk, de taal, en het
recht van Rome beschaafd en opgevoed te worden
De wraak is niet zoo zeer edel als wel natuurlijk en
menschehjk. De zaak op welke het hier aankomt is
alleen deze: de geschiedenis, de volkenkunde, de taal
en de psychologie bewijzen dat de wraak niet alleen
een algemeen menschelijk verschijnsel is, maar tevens
de oorspronkelijke, de eerste vorm in welken het straf-
recht m de maatschappij optreedt.
Die algemeenheid der wraak wordt echter ontkend
Voor zooverre deze bedenking niet reeds door het
gezegde ontzenuwd wordt diene het volgende. Velen
hebben beweerd dat het strafrecht historisch óf uit het
theokratische beginsel óf uit dat der wraak moet wor-
den afgeleid. Toen men eenmaal tusschen beide be-
gmselen reeds voor de oudste tijden scherp was gaan
1) S. 108.
2) Wilda, S. 173.
-ocr page 87-onderscheiden, kwam men er allengs toe om b.v. voor
^let oud-Romeinsche recht beiden te huldigen i). Die
-egenstelling is echter aan begrippen van lateren tijd
ontleend, maar geheel vreemd aan den oudsten rnaat-
schappehjken toestand. Te recht heeft Berner op hare
onjuistheid gewezen. »De wraak zelve", zegt hij 2),
GfT^ aanvankelijk bij de Oostersche volken, bij
in^h domeinen, wellicht ook bij de Germanen
n Iheokratische vormen. Omdat hij die zich wreekt
zijn recht gelooft, gelooft hij dat hij door zijne
be? ^^^^ Godheid verzoent." Het theokratische
eginsel, met andere woorden God\'s geboden, en de
st 11 ■ onze begrippen eene scherpe tegen-
euing vormen, die echter zelfs in onze dagen lang
iet algemeen erkend wordt, van de oudheid geldt dit
n geen geval. Daar kan men hoogsten tusschen eene
or God of de Goden gebodene of uitgeoefende en
^^ne zuiver menschelijke wraak onderscheiden. Zij die
m^^ op den oorspronkelyken toestand der
_ \'^schappij toepassen, vergeten dat recht, zedelijkheid,
n gOGsdienst dan nog volkomen één zyn.
^^ e door mij beweej:de algemeenheid van het beginsel
J er wraak zou nog aanleiding te over kunnen geven
O beschouwingen van allerlei aard. Het is hier echter
^ plaats met om vraagstukken te behandelen als dit óf
^ menschen van een paar afstammen dan wel op ver-
ihende plaatsen van den aardbodem door de natuur
g vormd zijn. Ik herinner alleen dat ik van de eenheid
ei menschelijke natuur ben uitgegaan. Die eenheid
voorlijf Criimnalrecht der Römer, S. 24 vv., en
ö. 26 noot.
a- p. S. 44 n. 1.
-ocr page 88-wordt ook door het recht bevestigd. Verschil van kli-
maat en van ras — om mij deze twee belangrijke
punten te bepalen — nemen niet weg dat wij in de
meest verschillende landstreken dezelfde verschijnselen
waarnemen. Zoo vindt men schier overal op een\' ze-
keren trap- van ontwikkeling Godsgerichten (de zooge-
naamde ordalia). Dat deze bij de Indiërs nagenoeg
onder dezefde vormen voorkomen als bij de oude Ger-
manen zou uitsluitend uit hunne gemeenschappelijke
Arische afkomst verklaard kunnen worden. Semiti-
sche volken en Mongolen kennen echter even goed
Godsgerichten als de Ariërs. Wij vinden ze zoowel
in Japan als in Arabië en bij de Israëlieten, zoowel
in Hindostan al bij de Mongolen en de Kelten. Reeds
één verschijnsel van zoo diep ingrijpende beteekenis
wettigt het vermoeden eener ontwikkeling des rechts
naar vaste wetten. Dat dit verschijnsel niet het eenige
is, mag ik bekend vooronderstellen. De gang van ont-
wikkeling moge zich alleen in abstracties bewegen,
met andere woorden de beginselen mogen ten gevolge
van klimaat, ras, en andere omstandigheden groot
verschil van kleur en tint opleveren, dit neemt niet
weg dat wij recht hebben van eene algemeene ont-
wikkeling te spreken. Waar deze duister is moeten wij
een vraagteeken plaatsen, maar mogen haar daarom
niet loochenen. Wat nu bepaaldelijk het strafrecht
aangaat, zoo dringt al het bekende tot dit dilemma:
óf er bestaan geene algemeene geldige beginselen óf
de wraak is het eerste, het oorspronkelijke beginsel
van het strafrecht.
De wraak is eene uiting van het individuëele rechts-
1) Men vergelijke Koenigswarter, t. a. p.
-ocr page 89-pvoel. Wij hebben dit niet zoo op te vatten alsof
"I net besprokene tijdvak ieder individu eigenmachtig
an bepalen wat recht en onrecht is, zoodat alleen
ekeur de wet zou stellen. Neen, hoe weinig ont-
® deze toestand ook zij, er zijn eenige alge-
^keren omtrent recht in omloop. In
tijd ^^^ ^^ rechtsorde zelfs vaster dan in onzen
niet\' verschil van beginsel is bij stamgenooten
nemen. Oppervlakkig schijnen die na-
dunkt ^^^^^ ^^ veroorloven wat hun goed
deinze ruwste handelingen niet terug te
dei^^h\'^ ri "normen zij geene maatschappij zon-
""" onrecht gepleegt en de
gerechtvaardigd, dan worden — soms bij
daH^.. "u onschuldige leden van de familie des
dade.s rechtens neergeveld. Toch kent de wraak gren-
heid onvermogen en grootmoedig-
aan^e™^^^ heerschende recht worden
looz-
ve-.\'"\' ^^ \'\'^^ê^\'oe^\'en van vrouwen en kinderen, het
der\'Tr\'\' eigendommen b.v. brandstichten, en
beet volgens oud-Germaansche denk-
wr gerechtvaardigd waren, bij de
aalj door de Germanen voor niet eervol gehouden
. ais met eervol scherp werden afgekeurd i). Het
. n, hun als het volk van onzen tijd, dat somwylen
alles m staat schijnt te zijn. Ruw als het is bouwt
t bovenal op kracht en geweld. Het heeft weinig
vat H \'
man v 1! \'\'\' "^ti^B^n <lan de
jan beschaving, maar weet te midden van dat
-ocr page 90-alles binnen zekere grenzen te blijven. Wie deze over-
schrijdt heeft van het volk niet dan afschuw te wachten,
want verzachtende omstandigheden kent het niet. De
zoodanige wordt door de heerschende meening vrede-
loos verklaard. Op een\' lageren trap van ontwikke-
ling ontbreken geene algemeene denkbeelden, maar
worden ook deze individueel opgevat. De Germaan
die onrecht pleegde verbrak de rechtsorde, verstoorde
den vrede; maar hij deed dit volgens de heerschende
beschouwingen in een\' bepaalden persoon. Wilden deze
en de zijnen hem den vrede schenken, dan stond hun
dit vrij. Zagen zij uit gebrek aan moed van de wraak
af, dan hadden zij de minachting hunner stamgenooten
te wachten; maar de rechtsorde viel hier nagenoeg
zamen met een bijzonder recht, waarvan men al dan
niet gebruik mag maken. Het recht was in een in-
dividu geschonden. Wat was natuurlijker dan dit dat
de handhaving des rechts of de wraak aan datzelfde
individu en zijne famihe, die eer en smaad met hem
deelde, werd overgelaten?
Wij hebben geen recht tot de uitspraak dat de wraak
zich zelve opheft, op de vernietiging van stam of volk
uitloopt. De Beduinen kennen de wraak sedert eene
reeks van eeuwen. De bloedwraak erft tot in het vijfde
geslacht bij hen over en is ondanks den Koran weinig
veranderd. Toch vormen zij nog heden een\' krachtigen
stam, die zich zelfs minder dan velen met anderen ver-
mengd heeft. Waar zich echter een geordend staats-
wezen ontwikkelt, waar het algemeen belang op den
voorgrond treedt en een\' bepaalden vorm aanneemt,
daar is de wraak onbestaanbaar tenzij de staat zich met
haar belast. Ziedaar juist hetgeen wij overal zien
gebeuren waar staten ontstaan. Zoodra een volk het
Nomadenleven ïaarwel zegt, landbouw en handel zich
meer ontwikkelen, het eigendomsbegrip vaste wortelen
\'ïgint te schieten, de ongelijkheid van vermogen toe-
neemt, zoodra er behoefte ontstaat aan eene stratfere
eenheid om aanvallen van buiten met goed gevolg te
^mnen afweren en de veiligheid van persoon en goed
li™™!]!"" vertoont zich de staat,
lino t hoogeren trap van ontwikke-
» lereikl, de maatschappij in den staat een middel-
pun geworden om zelve onvermoeid en ongestoord
op lot; ontwikkeling maakt
f«\' \'«■"»»■■d worden dat de
V. Jheidhevende Germaan het allengs eene Lt ,!
voI svergadering op te gaan. wLeeTme bede u
r : ^\'«»f-P»™^ de Europeesche bodem ^n
ove al van den mensch vordert en nagaat hoe bewa-
rend en tijdroovend de middelen van verkeer waren
l^an kan zulk een verschijnsel niet bevreemden en be-
ho f. met uitsluitend aan het despotiek geweld van
■e. penbaar ,pzag te worden toegeschreven. De
orstcn waren daarenboven in de middeleeuwen waar-
.^p\'ale \'\' T """^»hland. die zich zoo gaarne
het einde der mid-
m^eenwen gelulUe den landvrede te verzekeren. Te
" JddT \' ™ -ntrekkelijke gewemel dat
staat en \' » ™stigden den
staat e ,e rechtsorde, op welke wlJ zoo trotsch zijn.
^ich ei dit. Overal waar
sche Z T\'- heverlede de gan-
handhavmg des rechts tot zich. Hoe moeielijk
-ocr page 92-en gewelddadig de strijd van den staat met het indi-
vidu om die handhaving geweest is, blijkt vooral uit
de geschiedenis der middeleeuwen. De staat trachtte
krachtens zijne bestemming het rechtsgebied in zijn
bezit te nemen; maar het individu wilde krachtens een
verkregen recht zich veelal zelf helpen. De Germanen,
wier gevoel van persoonlijkheid door het Europeesche
klimaat niet weinig versterkt werd, zijn niet dan na
eeuwen van strijd tot een ontwikkeld begrip van staat
gekomen. Ziedaar iets waarop zij waarlijk fier mogen
zijn; want slechts zulke staten hebben vastheid, die
zich trapsgewijze en met moeite ontwikkeld hebben.
Waar de staat en het openbaar gezag slechts te be-
velen heeft en nooit met het individu in botsing komt,
is gebrek aan levenskracht. Goede wetten zijn voor
een\' staat veel waard, maar alleen eene krachtige maat-
schappij kan hem leven schenken. Dat de individueele
wraak d. i. de ruwe vergelding van kwaad met kwaad
in den staat onhoudbaar is, zal wel geene tegenspraak
vinden. Het recht van straffen, dat het individu toe-
kwam, gaat nu op den staat over, het privaatrechte-
lijke gezichtspunt treedt op den achtergrond, de straf
houdt van lieverlede op eene voldoening voor de be-
leedigde partij te zijn, kortom het strafrecht krijgt eene
gansche andere gedaante. Wat is nu het leidende be-
ginsel in dit tijdvak? Om deze vraag te beantwoorden
moet ik eerst op een ander verschijnsel wijzen. Tot
hiertoe duidde ik alleen de uitwendige zijde van het
vraagstuk aan, het feit dat de bijzondere wraak voor
de openbare plaats maakt. Hoe is echter thans de ver-
houding tusschen godsdienst, zedelijkheid, en recht?
Zij blijft ondanks alle ontwikkeling en ondanks alle
verschil dat tusschen de volken onderling is waar te
nemen m het algemeen van denzelfden aard als in het
^onge tijdvak. Het onderscheid bestaat voornamelijk
in den slaat een nieuwe factor der men-
schelijke samenleving is opgetreden, die nu niet alleen
^et recht maar ook de zedelijkheid en de godsdienst
voorschrijven en handhaven. De staat is de god-
yke macht op aarde, beweert tegenover het individu
dWid Waanden in het vorige tijdvak de in-
^^^^ alvermogend, in zooverre zij zich niet
tj. beteugelden of hunne kracht te kort school, thans
gjj® Jeugdige staat met denzelfden overmoed op
\'^i\'achtens zijne hoogere roeping tot alles
Wo d ^^ Daden, die hij louter uit zelfbehoud straft,
sch - door hem op ééne lijn gesteld met het over-
^^^ men der heiligste pUchten jegens God of de Goden,
v??^\'^ ziedaar een groot voordeel — hij geeft
pïïd ~ minste in theorie — be-
vgj e beginselen op den voorgrond. Geschrevene wetten
zelf^^^*^"- ongeschrevene recht. Het spreekt van
^^ _ at hier groot verschil bij de onderscheidene staten
Qq jn verschillende eeuwen is waar te nemen. In het
en heeft het theokratische beginsel eene onbeperkte
Dit geldt zelfs van China, dat eene po-
ï-elh by uitnemendheid mag heeten en welks straf-
t oogenschijnlijk op het beginsel van het algemeen
ang berust. De Keizer is de Zoon de hemels, aan
heid ^^^^^^ hurger dus onvoorwaardelijke gehoorzaam-
het is, de regering eene uitbreiding van
laten ^ ® gezag. Op die wijze wordt zelfs het na-
strafb^^"^*^ voorgeschrevene ceremonie of plichtpleging
_ a^t). Godsdienst, zedelijkheid, recht, ja zelfs
ïüea heeft dit zeer juist gevat in zijn Esprit des Lois;
vooral livre XIX, diap. XIX.
-ocr page 94-fatsoen zijn hier één; maar alles wordt uitwendig
opgevat. Gehoorzaamheid is de veer die het mecha-
nisone van den ganschen Ghineeschen staat in bew^e-
ging brengt, maar die staat zelf is eene goddelijke in-
stelling. Griekenland en Rome leveren eene scherpe
tegensteUing op met het Oosten. De menschen staan
hier minder onder den invloed der natuur; het denken
heeft bij hen ruimer baan, de mensch begint tot zelf-
bewustzijn te ontwaken. Maar staat en maatschappij
worden hier niet onderscheiden. Geen wonder dan
ook dal eene scheiding tusschen recht en zedelijkheid
noch bij de Grieken noch bij de Romeinen tol stand
is gekomen. De staat is bij geen van beiden eigenlijk
theokratisch, maar komt in zoover met de ooslersche
staten overéén dat hij godsdienst, recht, en zedelijk-
heid van zich afhankelijk wil maken en binnen zijn
domein trekt. Het leven voor den staat wordt hier de
hoogste zedelijke plicht. Daar nu recht en zedelijkheid
inéénvloeien en uitwendig worden opgevat én daar de
staat beide regelt en handhaaft, treedt zoowel bij Grie-
ken als bij Romeinen de straf, die in de vindicla pu-
bhca beslaat, als zedelijke vergelding op. Dal dit laatste
beginsel ook bij de Romeinen het strafrecht beheerscht
heeft hoop ik later aan te toonen. Hel zij voor hel oogen-
blik voldoende hierop gewezen le hebben. De Germa-
nen hebben zich weder op gansch andere wijze ont-
wikkeld als de ooslersche volken en de Grieken en
Romeinen. Het theokratische beginsel heeft bij , hen
nooit diepe wortels geschoten, maar de staat is hun
evenmin alles geweest. Met de ontwikkeling hunner
staten valt hunne kerstening samen. De Germaansche
staten ontwikkelen zich met en door het koningschap,
dal weldra zijne burgerrechtelijke bevoegdheden lol
staatsrechtelijke weet te verheffen i). De koningen
zyn veelal de eerste kristenen. De roomsche kerk be-
gunstigt het koningschap en draagt zelve niet weinig
oy tot bevestiging der rechtsorde. De koninklijke macht,
de staat, en het kristendom breidden zich met en dóór
^kander uit. Eigen hulp en wraak worden door hen
sta H K ^ bestreden; niet zelden brengt de kerk tot
te 7\', jeugdige staat niet bij machte is uit
ve7- Godsdienst, recht, en zedelijkheid blij-
ineenvloeien, iets wat bij de theokratische begrip-
wekr \' geene bevreemding-
^emZT noodzakelijk en heilzaam mag
geestert \'\'\' ^^re^dhjke en de
g este yke macht elkander niet meer in die maïe noodig
dden als m het begin der middeleeuwen en bij toe-
• de strijd tus-
"lanrsmr\'"^\'" het Ger-
bran^n ^^ h®^^® f^^beid ont-
J^eeds vroeg werden door de priesters op het voet-
\'\'^d^aitiS \'—bic. De Koning
\'^^\'^igen d e en den .00
^^^"\'onem u \' r te verleenen (in
^^rankle "o, " besehenning. Eerst had
pe oLl a \' T ^^ ^^ -- beleedi-
^^ banbo te tTT " besehenning stonden,
^^^oeg bet Tde. M " ^^^^^ ^^^ merkwaardig
Wel er ,?:":\' en heette ook fredns ban
^\'^bap. Vg. Wi rV:" van het Koning-
^ ^I«^» denke b.v. aan de treuga Dei.
-ocr page 96-spoor van Augustinus en andere kerkvaders bijbelsche
voorstellingen op het koningschap toegepast, terwijl
ook Romeinsche imperatorenbegrippen het hunne bij-
brachten om zijnen luister en zijne macht te verhoo-
gen en te bevestigen. Het was de plicht des konings,
den plaatsvervanger van Kristus op aarde, om het recht
te handhaven en het onrecht weg te doen, weduwen
en weezen en alle onderdrukten te beschermen, maar
den zondaar en misdadiger te vervolgen en te straffen,
met één woord het zwaard der wrekende gerechtig-
heid in den naam God\'s te hanteren, den goeden mensch
tot bescherming en tot gerechtigheid maar den boozen
tot straf en tot verbetering. Ziedaar de beschouwing,
die na de kerstening zoowel in de oudste wetten der
Frankische koningen als in die van Engeland en het
Skandinavische Noorden telkenmale terugkeert i). »Er
moesten", gelijk Wilda opmerkt, »vele eeuwen voorbij-
gaan eer deze beschouwingen een bestanddeel van het
germaansche leven uitmaakten, eer zij werkelijk de
grondslag van het geldige en in praktijk gebrachte straf-
recht konden heeten." De vermenging van godsdienst,
recht, en zedelijkheid hield op naïf te zijn en trad al-
lengs met eene kracht en een zelfbewustzijn op, die
ons niet zelden bij het zien der gevolgen doen ijzen.
Het recht en vooral het strafrecht stonden de gansche
middeleeuwen door onder de voogdij van godsdienst
en zedelijkheid, van de kristelijk-theokratische begrip-
pen der roomsche kerk. Daaruit volgt niet dat deze
alleen heerschten, maar wel dat zij het levenwekkend
beginsel van die dagen waren. Zij hebben aan het
Germanisme vormen gegeven en het opgevoed. Hadden
1) Wilda, S. 232 vv.
-ocr page 97-^ eenen duurzamen zegen bevochten, had de wilde
27 r ^^^ de kerk
Jt alleen orde geleerd maar den fieren nek voor goed
01 haar gebogen, dan zou Europa thans eene theo-
atie hebben op de wijze der Aziatische rijken. Juist
^^ öien strijd tusschen het Germanisme en den door
geeTr^f5mi7ücÄ,-theokratischen
ken h ontwikkeling te dan-
alleP \'\'\' vergeten. Men spreekt
vool"l T \'Jf voortreffelijkheid der Ariërs en
Zii H- I- ^oven andere rassen en volken.
J aie d]t doen zijn natuurlijk Ariërs en Germanen.
I r ëliri (hier zoowel als
t 1 f l\' ^^^ -olhcht aanvoeren dat
de h rarchie der roomsche kerk aan Rome en niet
an de Israeheten ontleend is enz. Ik erken gaarne
d t Rome aan de kerk bepaalde vormen gegeven en dat
de westersche geest het kristendom van den aanvang
ai eigen rdig gewijzigd en naar zijne behoeften ont-
wikke d heeft; maar het oude Testament, dat voor de
niddeleeuwen groote beteekenis heeft gehad, zal toch
wel Semitisch zijn; evenzoo de oorsprong van hel
•^nslendom. Beleekenl dit niets? Bluntschli wijst in
m mlnemend artikel Arische Völker und Arische
jchte 1) op den organiserenden geest der Ariërs en
epaaldelijk op dien van de europeesche volken, wier
ïaten meer dan die van alle anderen ontwikkeld zijn.
en Semitischen invloed laat hij eigenlijk geheel buiten
^ Kening. Hoe komt het echter dat alle niet-kristelijke
f ische volken op lageren trap zijn blijven staan? Dit
toch wel niet uitsluitend aan het klimaat! Stalen
Staats-wörterbuch.
-ocr page 98-worden door menschen gevormd, de menschen van
Europa hebben den Semitischen invloed ondergaan. De
afleiding van de voortreffelijkheid der Europeesche ont-
wikkeling uit de aanraking en gedeeltelijke botsing met
den geest van een gansch ander ras heeft buftendien
niets vreemds; of staan niet ook die volken welke, ge-
lijk de Romeinen, Franschen, en Engelschen, uit ver-
schillende stammen bestaan die in onderlingen strijd
tot één volk zijn opgewassen, in vele opzichten hooger
dan andere ? Is Duitschland met zijne meer eenzijdige
ontwikkehng ten minste op het gebied van den staat
niet beneden Engeland en Frankrijk blijven staan t)?
Het strafrecht — ziedaar dus het kenmerk van het
tweede tijdvak — staat onder voogdij van godsdienst
en zedelijkheid. De straf is niet alleen rechts vergelding
maar ook zedelijke vergelding, terwijl de zedelijkheid
evenals de vergelding uitwendig wordt opgevat. De
wraak, met welke wij gewoonlijk de individueele wraak
bedoelen, wijst op een\' toestand der maatschappij in
welken het stelsel van eigen hulp gehuldigd wordt en
recht en zedelijkheid niet gescheiden zijn. Op den
tweeden trap van ontwikkeling is nu de eigen hulp óf
1) De Ariërs kenmerken zich bij al hunne voortreffelijke eigen-
schappen door een\' geweldigen trots, die bij andere rassen steeds
en in alles lagere ontwikkeling wil zien. De haat tegen de Is-
raëlieten, die nog veelvuldig voorkomt, is dan ook m, i. niet, gelijk
velen meenen, aan de Kristelijke kerk maar aan verschil van ras
toe te schrijven. De kerk heeft zich in de middeleeuwen niet
zelden het lot der Joden aangetrokken. Men vindt dien afkeer
somwijlen het sterkst bij menschen en kringen, welke bepaaldelijk
met kerk en Kristendom gebroken hebben. Reeds het optreden
van den Jood in de samenleving verschilt dan ook van het onze
en boezemt ons Ariërs weinig sympathie in.
verdwenen óf ten minste op den achtergrond geraakt,
terwijl daarentegen de vermenging van recht en zede-
lijkheid stand heeft gehouden. De individueele wraak
IS vervangen door de openbare, de vindicta privata is
vindicta pubhca geworden. De staat mag het middel
heeten, door hetwelk die vindicta pubhca tot stand komt.
Hetzij hij zich als vertegenwoordiger der goddelijke
niacht beschouwt, hetzij zich als hoogste menschelijke
instelling gerechtigd acht het gansche maatschappelijke
leven te regelen en in den mensch alleen den staats-
burger erkent, in beide gevallen berust zijn strafrecht
op de door hem aangenomene godsdienstig-zedelijke
begrippen en is de straf naar de denkbeelden van onzen
lijd meer eene zedelijke dan eene rechtsvergelding. Het
eidende beginsel van het strafrecht gedurende het tweede
tijdvak IS dus dat der zedelijke vergelding of wil men
Jever der openbare wraak. De eerste benaming komt
nnj eenter verkieselijk voor, omdat wij in overeenstem-
jning met onze zedelijke beginselen de wraak ongeoor-
oold achten en dus niet met de zedelijkheid in verband
Tiengen, terwijl hier godsdienstig-zedelijke denkbeelden
net strafrecht zoodanig beheerschen dat het recht zich
niet vrij kan ontwikkelen. Het is met het recht be-
gaan als met de kunst. Gelijk deze (men herinnere
^ich byv. haar ontstaan bij Grieken en Germanen) eene
ocMer der godsdienst mag heeten die eerst langza-
merhand meerderjarig is geworden, zoo heeft het recht
eeuwen lang onder de voogdij der zedelijkheid gestaan
en wordt nog heden ten dage veelal in dien toestand
van minderjarigheid gehouden.
Ik heb reeds opgemerkt dat de groote vooruitgang
op dezen trap van ontwikkeling hierin bestaat dal zich
blaten hebben gevormd, die krachtens hunne bestem-
ming hel recht regelen en handhaven. Één der eerste
gevolgen dier regeling is deze, dat er geschreven recht
komt. De slaat geeft vooral op strafrechtelijk gebied
bepaalde wetten en stelt vasle beginselen op den voor-
grond. Daar het rechtsgevoel van het individu en het
volk niet meer oppermachtig is en de levensbetrekkin-
gen toenemen, ontslaat eene meer ingewikkelde rechts-
pleging. De misdrijven groeperen zich meer dan voor-
heen, de wil des daders en de aard der daad treden
meer op den voorgrond, kortom zoowel in de misdrij-
ven als in de straffen ontstaat meer orde en meer
verscheidenheid. Zoowel de misdrijven als de straffen
vermenigviddigen zich door die rangregeling en begin-
nen allengs vaste plaatsen in Ie nemen in een bepaald
stelsel. Het strafrecht wordt nu door het verstand en
niet gelijk vroeger door het gevoel geleid.
Uil een en ander volgt dat dit tijdvak ook een\'
bepaalden strafmeler kent, iets waarvan in het vorige
naauwelijks sprake kan zijn. In eene maatschappij
waar de wraak rechtens beslaat, in den toestand dien
men in het Fransch zoo eigenaardig Ie période de la spon-
lanéité kan noemen, heerschen wel is waar zekere be-
paalde voorslelUngen van misdrijf en straf; maar hunne
waardering is geheel individueel. Een veracht man,
die zich aan eene geringe overtreding schuldig gemaakt
heeft, zal soms zwaarder gestraft worden dan een ge-
eerd en dapper stamgenoot, die een zwaar schoon
niet laaghartig vergrijp begaan heeft. Hoe individueel
de waardering bij voorbeeld in het begin der middel-
eeuwen was, moge uit een paar voorbeelden blijken
die ik aan het Skandinavische recht ontleen i). Wan-
1) Wilda, S. 175, 368.
-ocr page 101-neer den blinden Thorstein door den moordenaar
zijns zoons boete (zoengeld) wordt aangeboden, dan
andwoordt hij in de taal dier dagen: ik wil mijne
zonen niet in den buidel dragen; maar als nu de
moordenaar zijn hoofd in den schoot des ouden legt
en zoo zijn leven in diens macht stelt, dan zegt
de grijsaard: ik wil dit hoofd niet afslaan, de ooren
passen het best waar zij gegroeid zijn. Toen Nial en
e zijnen \'s nachts overvallen en bij de brandstich-
ting van hun huis omgekomen waren, velden de
meest wijze mannen van IJsland als scheidsheden dit
vonnis: Nial moest met drie weergelden geboet worden,
zijne vrouw met twee; de dood van hunnen Zoon werd
egen dien van een ander opgerekend; Grimz en Helga
fteden twee weergelden en alle verdere personen die
;n het huis verbrand waren één. Voor den dood van
thodsd Karasan werd niets gerekend; Flori en allen
aie aan de brandstichting deel hadden genomen wer-
•en uit het land verbannen, maar behoefden dit dien
zomer nog niet te verlaten. - Toen het aan Gunar
overgelaten werd om de boete te bepalen voor zijn-
verwant Byrniolf, die onder bijzondere omstandigheden
verslagen was, vorderde hij de helft van het gewone
weergeld, omdat de verslagene wel een vrij man was
geweest maar zijn dood een gering verUes was.
Bij het weergeld kwam niet alleen het feit zelf in
aanmerking, maar ook het aanzien van den verslagenen
en diens familie, én vooral de zedelijke waarde en de
achting die het volk den overledenen had toegedragen,
n het tweede tijdvak mogen verschil van stand en
aüT O haren invloed doen gevoelen,
^ es geschiedt hier meer naar vaste regelen. Iedere
oor hel recht verbodene booze handeling is een mis-
drijf. Daar echter alle booze handelingen door gods-
dienst en zedelijkheid verboden zijn en daar de rechts-
bevoegdheid van den staat, die eene bijzonder goddelijke
instelling is, zich tot de zedelijkheid uitstrekt, is het
kenmerk van boosheid in de praktijk veelal voldoende
om eene handeling hetzij naar analogie der bestaande
wetten, hetzij op andere wijze strafbaar te maken.
De straf is vergelding van kwaad met kwaad. Die
vergelding geschiedt thans echter naar vastgestelde
regelen. Iedere daad wordt dus gestraft naar hetgeen
zij geacht wordt waard te zijn. Daar nu zedelijkheid en
recht inéénvloeien, én daar de zedelijkheid en dus ook
de zedelijke vergelding uitwendig worden opgevat, zoo
volgt hieruit dat het beginsel van den strafmeter geen
ander kan zijn dan de talio.
Men meene nu echter niet dat bij alle volken, die
op dezen trap van ontwikkeling staan, de taho moet
voorkomen. Het kan zeer goed gebeuren dat deze door
verschillende omstandigheden niet tot haar recht kan
komen. Het is echter zeer opmerkelijk dat de taho
juist bij die volken gevonden wordt, welke de meest
volkomene rechtsontwikkeling gehad en de meeste in-
dividueele vrijheid gekend hebben gelijk de Romeinen,
de Germanen, en de Israeheten. Daarentegen wordt
zij niet in die staten aangetroffen, welke een patri-
archaal en despotiek karakter hebben behouden. In
dezen kan een vast beginsel zich uit den aard der zaak
minder goed handhaven en blijft in dit opzicht het
subjektieve beginsel van hel vorige tijdvak behouden.
Het onderscheid bestaat alleen hierin dat niet hel in-
dividu , maar de staal of de monarch subjektief oordeelt.
Wij hebben echter te vragen: welk is het hoogste
standpunt, dat in dit tijdvak bereikt kan worden? Dan
kom, "«n lot een\' ,asle„ strafmeler
ol ik";\'"\' de eigenaardige
onl^kkelmg van d,t tijdvak geen ander kan zijn dfn
Het z() mij thans vergund weder eenige bedenkingen
e weerleggen, die tegen de voorgedragene onlwikke-
"ng gemaakt worden.
va!°rr" ""\'f" "P he\' bepalen
lende , van zoo verscbil-
telt e\' ik «"ds vroeger
ik nee^di
gene blv """ "" ^eze of
echt 7 \' ""
dan brietnt^d t":rr r
bepalingen van dien aard h f "
slechts eene hl„ T bijbrengen en heeft daartoe
boek arä , r rr\'"®\' "" het beste wet-
de. wetl, en\'f " »P
«een b pLlden\'r^"™\'? beginselen die
\'•\'■11 weten at" ft"\'\' ««steld worden.
ri; zrz
tiemt "en d^rd" "" ««hterlaat, ont-
«0« anTnie \'f ^et tweede
Ook hier geldt
dus van het ^ ? - SP-kl
voorarwant/dirvel\'"
natiën omvat ZTs f ™ verschillende
■ " de vraag alleen deze: „elk be-
-ocr page 104-ginsei ontwikkelt in verband met het gansche leven van
dien tijd de meeste levenskracht, wordt door wetge-
vers en denkers met zelfbewustzijn op den voorgrond
gesteld en zelfs onbewust in wetten, gewoonten, en
vonnissen neergelegd. Is een gevonden beginsel in strijd
met de bekende heerschende denkbeelden van een\' be-
paalden tijd, dan mag men gerust zijne onjuistheid
aannemen, omdat het recht in naauwe betrekking staat
met het leven. Daarentegen zal men vooral aan het
begin en aan het einde van zulk een tijdvak steeds
groote afwijkingen van het gevondene beginsel aan-
treffen, die op zich zelve niets tegen zijne geldigheid
bewijzen. Wij hebben tot de ontdekking van dit be-
ginsel — om met Ihering te spreken — den teleskoop
en niet den mikroskoop te gebruiken. Uit het geheel
der wetgeving en der rechtsbedeeling moet in verband
met den geest des tijds en de behoeften der. maat-
schappij het leidende beginsel, de bewegende kracht
van het strafrecht worden gevonden. WeUicht is het
alleen op een\' afstand mogelijk die beginselen juist
te bepalen. Men vergete toch niet dat de bevoegdheid
om bij voorbeeld over het handelsrecht te oordeelen
niet alleen hiervan afhangt, of iemand naauwkeurig weet
wanneer en hoe een wissel moet worden geprotesteerd.
Ik treed thans op zeer glibberig terrein, want de
meeste schrijvers over het strafrecht zijn het hierover
eens, dat bepaaldelijk gedurende de middeleeuwen het
beginsel van het algemeen belang het strafrecht be-
heerscht heeft en dat de erkenning van den zedelijken
grondslag der straf een vooruitgang van den nieuwen
tijd is. Die stelling nu is mijns inziens ten eenenmale
onjuist. Vooraf deze opmerking. Men zal wellicht zeg-
gen: dit is een aai\'dig punt voor historische onder-
zoekingen der liefhebbers, dat wederom hoegenaamd
geen praktisch nut heeft. Ik zou kunnen vragen of de
onderzoekingen der geologie over de wording onzer
aarde zoo onschuldig voor de praktijk zijn gebleken?
Maar dit daargelaten, wil ik hier slechts op ééne
omstandigheid wijzen. Men stelt in onze dagen met
nadruk de verbeteringstheorie in het strafrecht op den
voorgrond. De straf geen kwaad is veler leuze. Ook
^ e middeleeuwen werd de straf als eene weldaad
eschouwd en tot verbetering toegepast. Slechts wer-
den velen voor onverbeterlijk gehouden. Gelijk de wre-
kende God de zondaars ter helle doemde, radbraakte
^e menschelijke justitie. Het radbraken kon echter
O gens de heerschende denkbeelden bekeering wekken
en zoo den weg banen tot vergiffenis van zonden. Het
ntsteken van een oog werd voor strenge vergelding
benouden, maar tevens als middel tot bekeering be-
^cftouwd en dus als weldaad; of »is het niet beter dat
ëj^eenoogig ten leven ingaat, dan dat gij twee oogen
, en m het helsche vuur geworpen wordt"? De
enschelyke justitie was niet alleen naar de godde-
Hlke rechtvaardigheid gemodelleerd, maar gaf door
nare wraak de laatste waarschuwing voor den toorn
^ods. \\\\\'anneer nu eens bleek dat de verbeterings-
heone op dezelfde vermenging van recht en zedelijk-
Z berustte, die tot rechtvaardiging gestrekt heeft
2 alle uitspattingen der middeleeuwsche strafrechts-
Li?hebben hunnen
oorstanders dit toe te voegen: Gij voert ons naar
en verledenen tijd terug. Het heeft eeuwen van
doen bloeds gekost om de overtuiging te
^oen veld winnen, dat de zedelijkheid aan het indivi-
en aan de maatschappij moet worden overgelaten
Uwe begrippen van zedelijkheid en van zedelijke
vergelding zijn menschelijker, maar uw beginsel is
hetzelfde en voert tot belemmeringen der vrijheid, die
een\' anderen vorm hebben maar even noodlottig voor
de maatschappij zijn als de vooral door u verafschuwde
gruwelen van vroegere tijden. Gij wilt den feitelijk
geblekenen boozen wil verbeteren. Wanneer ik nu
willens en wetens bij voorbeeld den (in uwe oogen)
waren regeringsvorm, de (volgens u) ware beginselen
van staatsrecht of godsdienst door geschriften onder-
mijn, dan moet gij volgens uw beginsel mijnen wil
verbeteren. Nu moge uwe wijze van verbeteren min-
der gevoehg zijn dan de vroegere, zij is mij even
onwelkom en wat meer zegt even doodelijk voor de
vrije maatschappelijke ontwikkehng als het radbraken;
zij is evenzeer in strijd met de beginselen van recht,
welke de maatschappij en den staat van onzen tijd
moeten doordringen ?
Mijne stelling kan natuurlijk alleen uit de geschie-
denis bewezen worden. Hare onjuistheid moet dus
eerst later blijken, daar ik volgens mijn aangegeven
plan van bewerking het strafrecht der verschillende
volken afzonderlijk wensch te behandelen. De schrij-
vers over het strafrecht zullen mij gereedelyk toege-
ven dat op dit punt althans hunne redeneringen niets
vermogen tegen de geschiedenis. Toch acht ik hel
niet ongepast een paar hunner hier meer opzettelijk
le bespreken, zoowel om zoo mogelijk heerschende
vooroordeelen uil den weg te ruimen als om mijne
meening nader toe te lichten. Ik kies daartoe twee
mannen van naam, die ieder op zijne wijze het meest
algemeene gevoelen zeer juist weergeven: Berner en
Hélie.
De eerste zegt i): »Drei Stadien sind es, die
der Entwickelungsgang des Strafrechtes bei allen Völ-
kern durchlaufen hat, die nicht, wie die Orientalen,
auf einer untergeordneten Strafe stehen geblieben sind:
der Standpunkt der Rache, der Standpunkt der den
esellschaftszwerken dienenden Nützlichkeitsstrafe, der
^tandpunkt^ eines die Gesellschaftszwerke fördernden
eïgeltung" en bij de toelichting van het tweede stand-
punt. »Es tritt nun die Privatgenugthunng immer mehr
den Hintergrund; die tiefere sittliche Basis der Strafe
wird verkannt; der öffentliche Nutzen beherrscht am
^^nde die ganze Bedeutung der Strafe." Derhalve staat
_ O gens Berner het beginsel van het algemeen belang
^^ net strafrecht der middeleeuwen op den voorgrond.
Het algemeen belang is in veler oogen de satan van
het strafrecht. Maar al te dikwerf wordt Rossi nage-
Pi"aat, dat 1\'intérêt bien entendu niet anders is als
appétit bien entendu. Het algemeen belang heet de
willekeurigste maatstaf die gedacht kan worden. Bij
_ e berekening van het algemeen belang kan de balans
J^ der daad falen, maar Rossi zelf geeft toe dat ook
et geweten (de hoogste rechter wanneer men van
zedelijk standpunt uitgaat) zich bedriegen kan. Wie
objektieve zekerheid verlangt, behoort ten minstlï in
deze wereld niet te huis. Hetzij men het ééne be-
ginsel aanneemt, hetzij dat men het andere is toege-
daan , dwahng wordt in geen van beide gevallen buiten-
gesloten. Maar volgt uit het voortdurend beroep van
^et Fransche schrikbewind op het algemeen belang dat
beginsel onjuist is, of heeft de ondervinding geleerd
^^ het algemeen en zelfs het bijzonder belang den
Lehrbuch, S 39, ^
-ocr page 108-overheden gebiedt niet in het groot te moorden? Zou
men niet even de godsdienst kunnen veroordeelen, 1op
grond dat de Bartholomeusnacht en de Dragonnades
in haren naam gepleegd zijn? Men verheft Beccaria
ten hemel als den eersten hervormer van het oude
strafrecht, maar vergeet dat het algemeen belang in
zijn bekend werk schering en inslag is i). Bentham,
de wijsgeerige verdediger van het beruchte beginsel
van het algemeen belang, is één der eerste voorstan-
ders geweest van het stelsel der afzonderlijke opslui-
ting. De verdragstheorie en de met deze in verband
staande leer van het algemeen belang hebben de ver-
beteringen van het oude strafrecht niet weinig in de
hand gewerkt. Ziedaar iets dat ons aanspoort op onze
hoede te zijn. Willekeur en tirannie kunnen zich
even goed op godsdienst en zedelijkheid als op het
algemeen belang beroepen. Reeds de inquisatie kan
1) Men traeht zicii diets te maken dat Beccaria het zedelijk
bestanddeel in het strafrecht heeft gebracht, maar voegt er ge-
lukkig bij dat hij dit niet duidelijk doet. Ik tart dan ook een
ieder bij Beccaria den zin aan te wijzen dien Hélie (voorrede voor
de uitgave des délits et des peines, p. XXXIX, vg. chap. XXII)
met aanhalingsteekens opgeeft : „La législation ne doit jamais être
séparée de la morale." Beccaria bepaalt zich tot de algemeene
uitspraak: ,,Les nations ne seront heureuses que quand la saine
morale sera étroitement unie à la politique." De derde stelling,
die volgens Hélie in Beccaria\'s theorie ligt opgesloten: „alleen
die feiten vallen onder het bereik der strafwet die én op de maat-
schappelijke én op de zedelijke orde inbreuk maken" kan dan ook
niet dan met de grootste moeite uit Beccaria gehaald worden. Van
waar anders dat Hélie zelf zegt dat deze het beginsel der zedewet
un peu confusement encore (p. XI) in het strafrecht heeft opge-
nomen? Zeer ten onrechte neemt hij het dan ook Bentham en
Feuerbach kwalijk, dat zij dit niet bij Beccaria ontdekt hebben.
ons dit leeren. Wanneer Berner beweert dat »de
diepere zedelijke grondslag der straf in de middel-
eeuwen miskend wordt," dan berust dit eenvoudiR-
op eene vooral bij hem vreemde verwisseling van onz^
zedelijke denkbeelden met die van vroegere tijden. Deze
onjuiste maatstaf is in der daad de sleutel van alle
dergelijke uitspraken. Men geeft toe dat het kanonieke
reen met hare-gelijkstelling van zonde en misdrijf van
gioote beteekenis voor de middeleeuwen is geweest,
n -at theokratische begrippen hunnen invloed deden
gevoelen. Maar hoe kan men dan meenen dat deze in
iet strafrecht niet uitkwamen! Daarenboven, het alge-
meen belang viel volgens middeleeuwsche denkbeelden
geheel samen met godsdienst en zedelijkheid. Waarom
werden bij voorbeeld niet alleen valsche munters maar
ook toovenaars, heksen, ketters, en overspelers levend
verbrand, wanneer daarmede niet het denkbeeld van
i^edehjke vergelding en van talio verbonden werd? Zeer
^-eker meende men in het algemeen belang te handelen;
maar dat algemeen belang en nog liever God\'s gebo-
den eischten strenge vergelding. Het maken van on-
derscheid tusschen algemeen belang, zedelijkheid en
recht m de middeleeuwen is niet anders als het on-
derschuiven van denkbeelden der 19" eeuw aan andere
•^oestanden en andere menschen.
_ Hélie\'s oordeel over het strafrecht der middeleeuwen
IS m deze woorden zamengevat i) : »Cette doctrine
w- la doctrine de l\'expiation, dont l\'origine a été
le igieuse) ne parait avoir exercé aucune influence sur
2 coutumes du moyen âge et sur les lois qui les
____placées. On trouve sans doute dans ces con-
1) ïtoss
ossi, t. a. p. Introduction par M. Faustin Hélie, p. XXXI.
-ocr page 110-tûmes et dans ces lois, égarées au milieu d\'une foule
d\'incriminatims et de pénalités barbares, quelques dis-
positions qui respirent un sentiment de justice. Nous
pourrions en citer dans les Établissements de saint
Louis, dans les Assises de Jérusalem, dans les coutu-
mes de Beauvoisis, dans les ordonnances inhumaines
de François I. Nous pourrions également citer des
règles, empreinte d\'une certaine humanité et qui sur-
nagent ça et là au milieu des commentaires arides et
froids des Julius Clarus, des Farinacius, des Covarruvias,
des Décianus, des Carpzow et de tous les criminalistes
qui, pour la plupart, aggravaient la matière criminelle
en maximisant ses pratiques. Mais ce travail serait
trop étendu et dépasserait le cadre dans lequel nous
devons nous resserrer. — Nous avons seulement voulu
constater dans l\'histoire du droit pénal jusqu\'au XVIII®
siècle, l\'existence de ces deux points : dans la législation
l\'appUcation souvent erronée mais exclusive du prin-
cipe qu\'il faut appeler de l\'utilité sociale, soit que
dans ses excès il se nomme principe de la vindicte
pubhque ou de l\'intimidation, soit qu\'il soit étendu à
la protection des intérêts qui ne sont pas toujours
des intérêts sociaux; hors de la législation, dans les
écrits des philosophes, des jurisconsultes et des Pères
de l\'Église, une tendance continue à donner pour base
ou pour appui à la justice pénale le principe de la
justice morale, à remonter à ce principe comme à la
source de la justice humaine ou du moins à le recon-
naître comme un de ses éléments."
Uit de barbaarschheid der beschuldigingen en straf-
fen maakt Héhe dus op, dat niet de gerechtigheid maar
het algemeen belang of het maatschappelijk nut de ziel
van het middeleeuwsche strafrecht mag heeten. Wilde
hiJ daaruit opmaken dat de middeleeuwen gansch andere
egrippen van gerechtigheid en vergelding hadden als
wy, dan ware tegen zijne gevolgtrekking niets in te
rengen. Die barbaarschheid of liever nog die ruwheid
ewijst echter evenmin zijne stelling als de andere. Kon
nien bewyzen dat eene wreede strafrechtspleging alleen
aar voorkomt, waar het beginsel van het algemeen be-
gehuldigd wordt, dan veranderde de zaak. Dit
vvordt echter noch door Hélie noch door iemand anders
^angenomen en is ten eenenmale onvatbaar voor bewijs.
® vraag, op welke het hier aankomt, is niet: was de
praktijk van het strafrecht streng en wreed, maar op
eiken grond rechtvaardigde men die praktijk, wat
Wilde en bedoelde men daarmede? Andwoordt men:
afschrikking, dan is dit juist, mits men niet vergete
dat die afschrikking onder den invloed stond van de
eerschende theokratische begrippen over recht en ze-
e-ijkheid. De roomsche kerk trachtte door het uitzicht
op de hellepijn hiernamaals af te schrikken en dreigde
^oor dit leven met ban en interdikt, waaraan de staat
^let zelden verbeurdverklaring van goederen, verban-
en lichaamsstraffen toevoegde i). Zij was het
echter tevens die in den misdadiger steeds den zondaar
de straf tot verbetering wilde doen strekken en
veelal voor beschaving en menschelijkheid streed. De
l^^jddeleeuwen in het algemeen en ook haar strafrecht
^ nnen onmogelijk begrepen worden, wanneer men
i^t steeds voor oogen houdt dat de staat zich in een\'
^ en strijd met de feodaliteit en het recht van eigen
P gevormd en ontwikkeld heeft, wanneer men voor-
yziet dat de staat met zyn strafrecht, met de openbare
Men vergelijke vooral Laurent, la Peodalité et 1\'Eglise.
-ocr page 112-wraak onder den invloed van de theokratische denk-
beelden der kerk groot is geworden. Het recht van
den staat berustte wezenlijk op zijne goddelijke roe-
ping. Die roeping was de rechtvaardigingsgrond van
het strafrecht en had zedelijke vergelding tot onmid-
dellijk gevolg. Dat dit strafrecht ons somwijlen onze-
delijk voorkomt, is niet te verwonderen. Men herinnere
zich slechts, welk eene rol de strenge vergelding op
godsdienstig-zedelijk terrein heeft gespeeld. De oude
Germanen werden met het laatste oordeel, en waar
dit niet hielp met het zwaard bekeerd. Zendelingen
en vorsten bewezen hun handtastelijk dat der Kristenen
God de sterkere was i). God en Kristus werden als
almachtige en strenge vergelders van kwaad met kwaad
zoozeer ontzien en gevreesd dat het meer edele gods-
dienstige leven bijkans alleen in de,Mariadienst voedsel
vond. Er was in der daad groote behoefte aan eene
moeder der barmhartigheid. Zelfs de protestanten der
17" eeuw moeten aan deze wel eens behoefte hebben
gevoeld. Het uitsteken van oogen, het radbraken,
vierendeelen en wat dies meer zij, is niets in vergelij-
king met eeuwige hellepijn.
Eene zoo volstrekte scheiding tusschen theorie en
praktijk als Hélie aan het slot der aangehaalde woor-
den schijnt aan te nemen, is niet alleen ten allen tijde
vreemd maar geheel in strijd met de bekende verhou-
ding tusschen den ontkiemenden staat en de kerk,
vooral in den eersten tijd der middeleeuwen. Bij het
1) Men vergele echter uiet dat ondanks dit alles de kersteniug
eene groote vooruitgang was , die zich dikwerf eerst later open-
baarde. Rome\'s zendelingen waren beschaafder dan de Germanen,
maar gebruikten ruwe middelen en waren kinderen van hunnen tiid
J \'
-ocr page 113-gezegde vergete men niet dat zedelijke vergelding voor
l^en staat onmogelijk en de talio onuitvoerbaar is. Beide
eginselen zijn in de praktijk niet vol te houden en
jorden door het leven verbeterd. Voegt men daarbij
^^ het Germanisme wel bestemd was om door de kerk
opgevoed maar niet om door haar vernietigd te wor-
^en en de kiemen eener hoogere ontwikkeling in zich
re^T^^ \' ^^^ herlevende studie van het Romeinsche
t- de theokratische begrippen ondermijnde, hoewel
llL ~ ^^^oon op andere wijze — recht en zede-
J heid vermengde, dan heeft men mijns inziens de
^Possmg van vele tegenspraken in het middeleeuwsche
^i\'airecht. Vooral in den lateren tijd doen dan ook
epaaldelijk de juristen eene andere taal hooren. Wan-
neer Ayraut i), door Hélie »Ie plus indépendant et les
Pnis éclairé de nos anciens criminalistes" genoemd,
^egt: »La justice, en toutes ses exécutions, tend plus
exemple que au chastiement. Si le magistrat doibt
je comme le bon médecin, qui tasche à guérir, non
a perdre: est-ce correction ou amendement que
\' exterminer? c\'est donc pour l\'exemple que la justice
Pnmst : et pour cette raison les Latins appeloient me-
^nies celuy qui estoit châtié et exécuté exemplum,"
dat" ^^^ woorden niet met Héhe het bewijs
Ayraut op het oude middeleeuwsche standpunt
^ y t staan, maar integendeel dat hij iets nieuws op
voorgrond stelt. Est ce correction ou amende-
que d\'exterminer? is duidelijk polemiek tegen
wi- theokratische beginsel van het strafrecht. Hij
gais dat vernietigen en verbeteren twee
scti verschillende\'zaken zijn \', en maakt daaruit de
Heli
p., p. XXXIIL
-ocr page 114-gevolgtrekking dat hel strafrecht een\' anderen grondslag
moet hebben, dien hij in de afschrikking zoekt, maar
ontdaan van haren ouden vorm. Wij zijn in de 16\'\' eeuw,
toen de staal zich vry en machtig gevoelde. De raison
d\'état treedt hier met beroep op de Romeinen op den
voorgrond. Die woorden bevatten in zekeren zin een
naïf protest tegen de middeleeuwsche theokratie met
hare uitwendig zedelijke vergelding en dergelijke on-
mogelijkheden. Tegenover de verhevene aanmatigingen
van vroegeren tijd stelt d\'Ayraut zoo nuchter mogelijk het
feit, dat amender niet is exterminer. Men zou bijkans zeg-
gen dal de leer van de geestelijke en de wereldlijke macht
op aarde als de twee zwaarden God\'s nooit bestaan had !
Het is mij ten slotte zeer aangenaam mij op een
bondgenoot als Rossi te mogen beroepen, wiens ge-
tuigenis te eer onverdacht is omdat hij de leer van
het algemeen belang onvermoeid bestrijdt en in het
misdrijf voor alle dingen een zedelijk kwaad vordert.
»L\'histoire," zegt hij i), »nous la montre à celte épo-
que (t. w. la justice pénale wanneer het denkbeeld van
delicla publica ontstaan is, wanneer het strafrecht zijn
wezenlijk karakter aangenomen heeft, maar nog weinig
ontwikkeld is), cruelle, fantasque, et surtout super-
stitieuse. Elle proclame des lois pénales qui ne sont,
aux yeux de la raison, que des bizarreries; elle con-
fond le délit avec le péché ; elle aspire à une expiation
compléte et même dramatique, parlant par des formes
souvent plus ridicules encore que cruelles; elle imagine
que le supplice du coupable est un holocauste agréable
à la Divinité offensée et qui la réconcilie avec son
peuple; frappée de l\'importance du maintien de l\'ordre
1) Considérations préliminaires, p. 37,
-ocr page 115-public, par cela ruême qu\'il est un bienfait récent et
non encore parfaitement assuré, elle se croit en droit
e tout faire pour en prévenir les violations; elle ne
garder ni proportion ni mesure; elle enfante des
cnmes-imaginaires; elle se plaît dans les supplices,"
^erwijl hij iets verder die uitnemende woorden laat
voo^^"\' genoeg herhaald kunnen worden
^ hen die steeds met minachting neerzien op de
j^iddeleeuwen, als de tijden der duisternis : »Au lieu
^jPpeler les peuples anciens à notre tribunal, nous
cependant d\'étudier nos propres lois et
^ institutions pénales; nous trouverions de quoi
^ongii- de nos propres faits et de notre insouciance.
^^ peuples, dans leur enfance, n\'ont pas fait ce qu\'ils
Pouraient ni comprendre ni faire; nous, nous faisons
^^ nous tolérons ce que le devoir nous commande de
plus faire ou de supprimer."
is bedenking, die ik wensch te bespreken,
gevv ƒ ^^ Germanen dan ook oorspronkelijk vreemd
boeT!^^ enkelen hunner latere wet-
boofdd van vreemde invloeden voor. Het
Ger Germanisten komt hierop neêr. De
bodr^\'\'?\'^\'\'\' \'\' voortreffelijkste van den aard-
n], het Duitsche volk de edelste tak van dien stam i).
sehe s^t^ \'\'\' voorbijgaau op dat Wilda gedurig- van Duit-
^ogelaiir"\'\'" lieerschappij in
beken^^^^^^^^\' ^^ geschiedenis kent, voor zoover
taksen p ^^^^ Duitsche stammen, maar Alemannen, Angel-
Wildl^^ Germaansche stammen. Elders (S. 1)
"ie eerste^*^\'^ ^^ der Germanen (tot welke
unsCT Tranken behoorden), welches den Neu-
ker jetzigen Weltgestaltung aufgerichtet hat, hat das
Daar nu de talio niet van Germaanschen ooï\'sprong is
en de wraak echt Germaansch mag heeten, zoo volgt
hieruit dat de wraak hooger staat dan de talio. Dat
de Germanisten deze redenering in een\' anderen vorm
geven spreekt van zelf. Hooren wjj Wilda i), die zeer
gematigd is, in de oudste Germaansche toestanden
niet — gelijk sommigen — paradijsonschuld waar-
neemt en de Germanen zeer te recht »ein mit edlen
Naturanlagen kräftig-unverderbtes, aber rohes und
auch von gewaltigen Leidenschaften beherrschtes Volk"
noemt. Jammer maar dat hij deze juiste uitspraak dik-
werf uit het oog verhest en overal, waar zijns inziens
verbastering van den ouden Germaanschen geest ge-
vonden wordt, oogenblikkelijk tot vreemde invloeden
besluit.
Over de verhouding tusschen wraak en taho laat hij
zich aldus uit 3): »Wenn gleich die Beschränkung des
Maasses der Rache aus einer milderen , christlichen
Ansicht unverkennbar hervorging, wenn sie auf Fort-
schreiten der strafrechtlichen Ansichten himweist, so
leitet dieses Streben doch zu der Talio hinüber, die
den Germanen ursprünglich fremd war, und der wir
nur in wenigen einzelnen Spuren in denen der uns hier
als Quellen dienenden Gesetzbüchern begegnen, welche
Volk der Deutschen als ein mächtiger, edler Zweig zieh hervor-
gehildet. Deze woorden onderschrijf ik gaarne, want de Duitschers
zijn in der daad een groot volk. Het komt er echter op aan ze
binnen de perken te houden.
1) Daar ik Wilda gedurig moet bestrijden, zij hier eens voor al
opgemerkt dat diens uitnemend werk Das Strafrecht der Germa-
nen door een ieder verdient bestudeerd te worden, die de ond-
germaansche toestanden grondig wil leeren kennen en waarderen.
3) S. 158,
sjch von dem fein-germanischen Charakter schon am
Weitesten entfernt haben: dem neuen Gulathings-, dem
^plands-gesetz und der lex Wisigothorum. Die unge-
messene Rache des Germanen ist die eines erzürnten
^hinnes; die Rache, welche Auge um Auge fordert,
Wenn auch von der Idee der Gerechtigkeit ausgehend
und zur reinem Auffasung derselben hinüberleitend,
artet leicht in eine grausame Wiedervergeltung aus,
die in Verbindung mit dem Streben, durch Strafe zu
erschrecken, alle die sinnreichen Qualen hat erfinden
assen, welche als Strafen dienen mussten. Fremd aber
War den Germanen eine kaltblütige, grausame, eine
m der Weise berechnete Rache, dass der Volstrecker
derselben sie an den wehrlos in,seine Hände Geliefer-
ten vollziehen mochte. Wer seinem Gegner auf dem
l^lock Arme und Beine abschlug, wer ihn castrirte, wer
ihn vergiftete u. s. w., beging nach germanischen Be-
^idien, wie dieses fast durch alle nordischen Quellen
estätigt wird, eine Schandthat, es mochte dieses an
einem Schuldlosen oder zur Rache geschehen sein.
ngenügend wäre es aber, wenn man den Grund
\'ener Ungemessenheit der altgermanischen Rache nur-
m dem Mangel der Idee der Gerechtigkeit, als einer
\'Mdien Vergeltung, suchen wollte."
le recht merkt Wilda iets vroeger op i), dat het ka-
er van een volk zieh uitdrukt in de wijze waarop
Je vvraak uitoeient.
de G
Dat heimelijkheid en Hst aan
Jermaansche wraak en het Germaansche karakter
-leemd waren, lijdt geen twijfel. Gruwzaamheid wordt
er mijns inziens ten onrechte door Wilda aan de
erniaansche wraak ontzegd. Wie ooit het Nevelingen-
S. 157.
-ocr page 118-lied of andere sagen gelezen heeft, die het leven van
den ouden Germaanschen tijd in al zijne ruwe kracht
schilderen, herinnert zich dat het daar gruwelijk ge-
noeg toegaat. De Germanen mogen hunne slaven mild
behandeld hebben, zoodra het de wraak gold waren
zij woest als jonge stieren. Zoo moest de onschuldige
bloedverwant des daders het misgelden, wanneer men
dezen niet vinden kon of in zijn\' dood geene genoeg-
zame voldoening voor het geledene verlies vond i).
Verminkende straffen mogen alleen hij zulke misdrijven
zijn toegepast, die eene lage, eene slaven-gezindheid
of eene bijzondere gevaarlijkheid des daders openbaar-
den, dit neemt niet weg dat het afhouwen van handen
en voeten, het uitbreken der voorste tanden, het af-
snijden van neus of ooren, het ontmannen en derge-
lijke straffen, die reeds in de oudste rechtsbronnen
voorkomen 2), minder op zachtheid dan op ruwheid
en gruwzaamheid wijzen. Reeds in den heidenschen
tyd werd bij de Friezen hij, die de heihgdommen der
Goden ontwijd had, niet alleen aan de Goden geofferd
maar nog voor zijn\' dood met het splijten zijner ooren
en met ontmanning gestraft 3}. Bij de Saksers werd
geen afkoop toegelaten, zoodat zij bijna uitsluitend de
doodstraf kenden 4). Karei de Groote, die in het alge-
meen een mild strafrecht bevorderde en, onder den
invloed der kerk, vooral de doodstraf zoo min mogelijk
1) Wilda, S. 174.
2) Wilda, S. 509 vf.
3) Wilda, S. 496. L, ¥v. Add. III, T. 12: „Qui fauum effre-
gerit, et ibi aliquid de sacris tulerit, ducitur ad mare, et ibi in
sabulo, quod accessus maris operire solet, finduntur aures eius et
castratur, et immolatur Diis, quorum templa violarit.
4) Daarom heette hunne wet nog later lex crudelissima.
-ocr page 119-Wilde toepassen, zag zich genoodzaakt aan de aloude
gewoonte zoover toe te geven dat hij in het Saksische
volksrecht o. a. diefstal ten waarde van meer dan S
schillingen met den dood bedreigde i). Wederkeerig
nam hij ook de vrijheid iederen Sakser, die zich niet
bet doopen, met den dood te straffen.
Maar genoeg om aan te toonen dat gruwzaamheid
den Germanen niet zoo vreemd was als Wilda aanneemt.
Dat de wraak, gelijk alle uitingen van \'s menschen in-
dividuahteit, hare poëtische zijde heeft, erken ik gaarne,
dien strijd voor de eer van eigen persoon en famihe,
dat rusteloos trotseren van gevaar om te toonen dat
\'nen zich niet straffeloos laat beleedigen, in die niet
Zeldzame trekken van grootmoedigheid wanneer de be-
leediger zijn onrecht berouwvol erkende, hgt in der daad
poëzy. Bij de Germanen is de wraak dan ook even-
als bij de Arabieren menigvuldige malen bezongen.
Liederen op de taho kan men zich daarentegen naau-
welijks voorstellen. Zij is daartoe te koud en te nuchter.
^Vij hebben hier echter niet met poëzy, maar met wer-
kelijkheid , met recht te doen. Dan is iedere vaste regel,
die de wilde uitingen van het individueele gevoel komt
Vervangen, reeds een waarborg en dus een vooruitgang.
Wacht den misdadiger ook al een wreede straf, zijne
Verwanten hebben ten minste in den regel niets te duch-
ten. De beste leden der familie des moordenaars be-
hoeven niet gedurig op hunne hoede te zijn. Wanneer
ïïien den toestand van Skandinavie nagaat, waar het
oud-Germaansche recht het langst bewaard is gebleven
en zich het zuiverst ontwikkeld heeft, dan kan men
zich moeielijk dat prijzen der wraak boven de taho ver-
1) Wilda, S. 497.
-ocr page 120-klaren. De Noorsche wetgevers Iclagen herhaaldelijk
over het verzwakken der beste familiën ten gevolge
der wraak met hare slachtingen in het groot en in het
klein. Om deze te beteugelen verklaart de Frostathings-
wet het dooden van den onschuldigen besten man uit
het geslacht des doodslagers voor een óbotaraal d. i.
voor eene onverzoenbare daad of eene der zwaarste
misdaden i). De talio geeft ten minste eenigen waar-
boi\'g, vooral wanneer de wraak op zulk eene wijze is
toegenomen dat het verlies der dapperste burgers smar-
telijk gevoeld wordt. Zij vooronderstelt ten minste
eene rechtsorde in den zin, dien wij aan dit woord
hechten. Ter eer moest men tot haar komen, daar de
kiemen reeds in het oude Germaansche recht voorhan-
den waren 2). De kristelijke kerk met hare leer van
vergelding behoefde het bestaande slechts te ontwik-
kelen. Zelfs in het weergeld is het begrip van ver-
gelding en talio niet te miskennen, vooral in zijne
waardering. Men vergete daarbij niet, dat bij het schen-
ken van het leven naauwelijks eene andere keuze over-
bleef dan tusschen slavernij en het betalen eener boete
die bij de toenmalige hooge waarde van het geld niet
gering is te achten. Gevangenisstraf toch is niet alleen
m strijd met de in die dagen nog steeds individueele
beschouwing der straf, maar onmogelijk in weinig ont-
wikkelde staten. Het mag opmerkelijk heeten dat juist
Jn de latere Skandinavische rechten, de jongere Gula-
thingswet en de Uplandswet de talio wordt aangelrofïen.
Reden te meer om tegen de wreede straffen derLon-
gobardische en der west-Gothische wetten niet zoo uit
1) S. 174.
2) S. vv.
|l< !
■ l\'!
te varen als Wilda doet Floe komt het dat juist deze
laatste wet, welke volgens zijn eigen getuigenis zoo-
wel in systematischen vorm als in andere opzichten
boven alle overige Germaansche wetten uitmunt, het
beginsel der taho huldigt? Is dit alleen aan het Spaan-
sche khmaat toe te schrijven en komt dan ook de
Voortreffelijkheid van den vorm uitsluitend op rekening
daarvan? Hoe eenzijdig Wilda bij zijne beschouwing
over dit wetboek is, blijkt o. a. hieruit dat hij het brand-
merken onder de oude straffen der Angelsaksen, der
Skandinavische volken en der Duitsche volksrechten
eenvoudig vermeldt 2), terwijl hij het een gruwel vindt
dat de west-Gothen zolfs de betere vrije mannen, en
met alleen de onvrijen, geeselden. Ik zou in dit laatste
eer vooruitgang willen zien onder den invloed der ker-
kelijke begrippen, die de gelijkheid steeds bevorderd
bebben. Die tijden hard te vallen wegens het geese-
len, dat nog weinige jaren geleden in het gansche be-
®ehaafde Europa werd toegepast en zelfs heden ten
dage niet overal is afgeschaft, mag ongerijmd heeten.
Dat het monopolie der aanzienlijke vrije mannen om
niet gegeeseld te worden door de kerk vei\'viel, mag —
boe vreemd dit wellicht schijne — een vooruitgang
^Vörden genoemd.
Eigenlijk erkent- echter Wilda zelf, dat de talio een\'
boogeren trap van ontwikkehng aanduidt. Wanneer
toch «de beperking der wraak aan mildere kristelijke
denkbeelden" is toe te schrijven, wanneer zij »op een\'
vooruitgang in strafrechtelijk inzicht" wijst, en »levens
tot de talio voert", dan staat de laatste zeker niel
t) 8, 106 vv
2) s. 515.
onder de wraak. Tegenover de wreedheden jegens
individuen, die aan de talio zijn te wijten, staan de
gruwelen aan gansche familien gepleegd, die de wraak
heeft te verandwoorden. De laatste is met eene ge-
vestigde rechtsorde, met den staat onbestaanbaar; de
eerste moge op een\' toestand van geringe ontwikkeling
wijzen, zij mag niet alleen noodzakelijk heeten, maar
tevens een vooruitgang op den weg van de wraak tot
eene vaste, voor allen gelijke rechtsbedeehng. Daar-
enboven, men vergete niet dat de wijze, waarop een
volk wraak uitoefent, zijn karakter openbaart. De geest
der volken is ook uit het middeleeuwsche strafrecht
te kennen, ook uit de wijze van toepassing der talio.
Salvador i). heeft zelfs eene vergelijking kunnen maken
tusschen het iMozaïsche strafrecht, dat op de talio be-
rust, en den Code Pénal, die niet ten voordeele van
den laatste is uitgevallen. Had de Pruisische strafwet
of een ander Europeesch strafrecht uit het begin dezer
eeuw dien toets moeten doorstaan, het resultaat zou
met evenveel recht hetzelfde zijn geweest.
xNog ééne opmerking en ik besluit. Ten opzichte
van de gestelde verhouding tusschen talio en wraak
staat men tusschen dit dilemma: óf de kerstening der
Germanen is een vooruitgang geweest, hoe onontwik-
keld en ruw naar onze denkbeelden de begrippen der
kerk ook waren, óf zij heeft den ouden Germaanschen
geest verbasterd en bedorven. In het eerste geval
t moeten wij ook der talio recht doen weervaren, in
het laatste is de ontwikkeling van Europa minstens
tien eeuwen belemmerd geweest. Wil men de laatste
meening aannemen, die werkelijk uitnemende verdedi-
1) Ijistitutions de Moïse, Lois pénales, t. I,p. 321 (S^éditiou).
-ocr page 123-gers heeft gehad, dan vergete men ten minste niet
dat het ontmannen niet door de kristehjke kerk is
wigevoerd, maar oorspronkelijk Germaansch verdient
te heeten.
De volken, met wie wij ons vooreerst hebben bezig
te houden, staan allen op de twee beschrevene trappen
van ontwikkehng, hoezeer zij overigens ook onderling
verschillen en enkelen hunner door eigenaardige om-
standigheden en bijzonderen aanleg voor het recht
^Ogenschijnlijk verder zijn gekomen. Ik acht het echter
"^oodig aan het gezegde een enkel woord toe te voegen
over het beginsel, dat in den laatsten ons bekenden
gestand van onwikkeling het strafrecht beheerscht.
is het beginsel van onzen tijd, dat zich te midden
^^ oude denkbeelden en der overblijfselen van vroegere
tijden eerst langzaam baan breekt en niet zelden te
jnidden van een\' hevigen strijd te ontwikkelen heeft,
zij mij vergund het kortelijk aan te duiden, ter-
y het bewijs voorloopig tot later bewaard blijve.
^^ e humanistische denkbeelden der 15® en 16® eeuw,
der > de steeds toenemende ontwikkeling
de in den ruimsten zin des woords, en
Fi^ansche omwenteling van 1789 hebben het recht
^•^eerderjarig doen worden. Hel recht begint zich meer
laat ^^^ ^^ gevoelen. De geschiedenis der
be o^W\'en bewijst hoe hel steeds meer tol het
^^wjjstzijn van eigen kracht is gekomen, lot de over-
dat.het zijn\' inhoud niet aan godsdienst en
heeftw^ ontleenen, maar zijn eigen terrein
vak?" n beginsel van straf in dit tijd-
tijde r ^^ vergelding bestaat, is ten allen
individT "" der zaak. Hel
n en bij hoogere ontwikkeling ook de staat
-ocr page 124-kunnen het voorkomen van sommige daden in de
maatschappij niet dnlden. Met het voorkomen dier
daden verbinden beiden kw^ade en wel zinnelijk waar-
neembare gevolgen, die zij mogen, ja zelfs moeten
verwezenlijken. Het individuëele rechtsgevoel eischt
eerbiediging der persoonlijkheid; wie deze beleedigd
heeft is in zijne oogen zonder rechten. Het beleedigde
individu oefent ruwe vergelding uit, die hem tevens
als heilige phcht geldt. Hij laat eerst af van de wraak
wanneer hij voldaan is. Van maat en verhouding kan
hier weinig of geen sprake zijn, want het beleedigde
individu kent alleen eigen rechten en eigen phchten.
Met den staat is dit anders. Krachtens zijne bestem-
ming is hij geroepen de maatschappij te regelen en
te beschermen. Hij kent allen rechten toe en bindt
zich reeds daardoor aan vaste regelen. De straf hangt
nu van het misdrijf af. Er worden grenzen gesteld.
Bij de bestaande vermenging van godsdienst, recht, en
zedelijkheid acht hij zich echter ook gerechtigd de
maatschappij te beschermen. Een bestaan der laatste
buiten of naast hem erkent hij niet, voor zich maakt
hij aanspraak op onbeperkte macht om, behoudens zijne
verandwoordelijkheid aan goddelijke machten, het goede
te beloonen, het kwade te verhinderen en te straffen.
De straf wordt nu door het misdrijf bepaald, maar de
vergelding door de zedelijkheid geregeld. In den mo-
dernen staat wordt ook vergolden en de straf evenzeer
overeenkomstig het misdrijf bepaald; maar men is tot
het inzicht gekomen, dat de zedelijkheid niet in het
uitwendige bestaat en dus niet uitwendig vergolden
kan worden, met andere woorden dat misdrijf en zonde
niet in elkander opgaan. Recht en zedelijkheid zijn
nu gescheiden. Het uitwendige karakter van het eerste
line ■ " evenzeer eene uitwendige instel-
^ ë IS, eigenaardig geschikt om voor zijne handhaving
nioet de zedelijkheid, die haren
^^ el in \'s menschen gezindheid heeft, aan het individu
staaf" ^^«\'itschappij worden overgelaten, terwijl de
te n en dus niet gerechtigd is over haar
jordeelen. De groote vraag bij het misdrijf is nu
recht\'"\'\'\'■ begaan, maar: is een
t geschonden? Dat de zedelijkheid haren invloed
tussch g-evoelen, met andere woorden dat
staat zedelijkheid een naauw verband be-
\'^ans geloochend, maar is iets van
sch anderen aard. Het strafrecht maakt een deel
_ van het recht. Waarom daar de zedelijkheid meer
^ den voorgrond moet staan dan in het burgerlijk
kw.!\' \'\' begrijpen. De erkende bezitter te
Polif\'\'\' somwijlen door de wet beschermd,
stra/\'\'^\'^\'" denzelfden grondslag als het
Word\'^ willekeur moeten berusten)
^^ en op overtredingen gesteld, die dikwerf zelfs met
spitsvondigheid niet onder de rubriek van
üehjkheid kunnen worden gebracht, wat meer zegt
straf gebeuren dat de strafwet daden met
en , r®^ bedreigen, die niet onzedelijk te achten zijn
^^^^ ^eits zedelijk mogen genoemd worden. Niet iedere
brenoT\', ^®®traft. Daarenboven
verh . vergelding met zich, dat de straf in
overe tot het misdrijf sta, dat ieder misdrijf
de worde gestraft. Wanneer
keiim \' ^^^ ™ mag,wel-
rlie wij dan gebruiken? Ziedaar vragen
kan J\'" belangrijk zijn. Het andwoord
geen ander als dit wezen: Iedere rechtsschending
-ocr page 126-is strafbaar zoodra het algemeen belang zidfcs vordert,
de waardebepaüng van het misdrijf wordt door het
algemeen belang geregeld. Het beginsel van het straf-
recht in dit tijdvak is dus dat der rechts vergelding
in het algemeen belang, dat van den strafmeter : de
waardebepaüng naar het algemeen belang. Daaruit
volgt, dat de noodzakelijkheid der straf uit de werke-
lijkheid 1) blijkt, en dat haar doel in de handhaving
der rechtsorde of wil men liever in de verzekering
der algemeene welvaart gelegen is. ToeUchting en
bewijs van de juistheid dezer bewering moet ik tot
later uitstellen. Slechts merk ik hier op, dat, zoo de
berekening bij deze waardebepaüng kan falen, ook het
geweten zich niet zelden bedriegt. Wanneer men na-
1) Wanneer men de verschillende schrijvers over het strafrecht
naauvykeurig leest en zich soms de moeite getroost om schoone,
hoog klinkende volzinnen te ontleden, dan komt men tot de over-
tuiging, dat allen in den grond der zaak hetzelfde andwoord geven:
de noodzakelijkheid der straf blijkt uit de werkelijkheid. Geene
andere gedachte ligt bij voorbeeld aan Rossi\'s vooronderstelling
ten grondslag, dat eenmaal het onderwijs en de politie voldoende
zullen zijn, vg. considérations préliminaires. Bentham komt er
rond voor uit: „Ce qui justifie la peine, c\'est son utilité ma-
jeure ou pour mieux dire sa nécessité. Les délinquants sont des
ennemis publics: oii est le besoin que des ennemis consentent à
être désarmés et contenus? Ainsi le droit de punir est légitime
par cela seul que la répression des crimes est utile à la société ;
les peines sont bonnes parcequ\'elles sont utiles." Het is zonder-
ling dat Hélie hem hierover de les leest, of zegt deze eigenlijk
iets anders, wanneer hij het andwoord aldus formuleert : „La
justice pénale existe parce que la société existe, parce qu\'elle est
un des tributs, une des conditions de sa vie; elle est la conse-
quence immédiate et directe du devoir qui lui est imposé. Elle
n\'a pas besoin d\'autre titre; sa légitimité est tout entière dans
la loi sociale"? Vg. Hélie, t. a, p. XLIII en XCIL
gaat welke gruwelen te goeder trouw in naam van
zedelijkheid en godsdienst gepleegd zijn, dan is de
eisch ten minste niet onbillijk, dat men onderzoeke of
et algemeen belang werkelijk zoo in strijd is met de
^^\'ijheid als veelal beweerd wordt, of willekeur en
espotisme zich niet even goed met den mantel der
enigheid . dekken als in naam van hel algemeen be-
^ng de vrije maatschappelijke ontwikkeling trachten
verstikken.
HET STRAFRECHT BIJ VERSCHILLENDE VOLKEN VAN
VROEGEREN EN LATEREN TIJD.
De titel van dit hoofdstuk mag niet meer doen ver-
wachten dan mijn bestek toelaat. Bijzondere bepalingen
en instelhngen kunnen hier aUeen dan in aanmerking
komen, wanneer zij de vroeger ontwikkelde beginselen
toehchten en bewijzen. Slechts toehchting en bewijs
van dezen, maar niet eene volledige uitéénzetting van
het strafrecht van verschillende volken kan billijkerwijze
van mij verlangd worden. Dit sluit echter geenszins
uit dat ik hier en daar op den geest zal wijzen die
maatschappij en volk karakteriseren, iets wat mijns
inziens tot juist verstand van de beginselen van het
strafrecht somwijlen onontbeerlijk mag heeten. Wie
een beknopt en goed bewerkt overzicht van het recht
der oostersche volken verlangt, zal zich bij Warnkönig i)
niet te leur gesteld vinden en bij dezen ook de voor-
naamste bronnen voor de kennis van dat recht zien
aangehaald. Nog merk ik op dat onzen landgenoot
Den Tex de eer toekomt de eerste der nieuwere schrij-
vers over de encyclopaedie te zijn geweest, die het
oostersche recht weder eene plaats in het kader der
1) Juristische Encyclopaedie, S. 107 ff. Men vergelijke ook
de Bosch Kemper, De wetenschap der zamenleving, bl. 435 vv.
«%emeene rechtsontwikkeling heeft ingeruimd i). Voor
^ wilde volken heeft men zich voornamelijk aan boe-
over volkenkunde, reisbeschrijvingen, en geschie-
ssen der beschaving te houden. Voor de kennis
sche het Romeinsche, en het Germaan-
hoevp B\'edaan. Maar
besnp, ^r vooral in het laatste opzicht te
der n " volkenkunde en onze kennis
dertir\'^"\'®\'^® toestanden bepaaldelijk in de laatste
eene ^\'erbazende vorderingen hebben gemaakt,
schriiv rechtsgeschiedenis blijft nog altijd te
en d ?■ \'\' daarvoor nog niet rijp
zamer voorloopig beter door zich met het ver-
bouw bewerken der aanmerkelijk vermeerderde
_ ^stoffen bezig te houden. Het mag echter een
aan Bracht worden, dat de behoefte
meer 7 rechtsgeschiedenis zich hoe langer hoe
gevolo-p ook ik herhaaldelijk de
"\'\'nden h bestaande leemte heb moeten onder-
stand f \'\'\' Gelijk de
gen nrr.1, thans is, wordt men dikwerf gedwon-
slotte t """"
en dan ten
\'\'ele u ^^ resultaat te komen, dat men wel is waar
\'naarZ^®"\'\'"\'\'\'^\'^® bijzonderheden heeft opgedaan
, or zijn eigenlijk doel weinig of niets gevorderd is.
J^mprudentiae, § 291 sqq. Hij behandelt
§ 290. dan de eigenlijke rechtsontwikkeling,
To7 législatives. Paris
de ^ longtemps retardé les
\'\'"\'été Eu,on \' P"® de la
Phému/J\'^T exclusif des diverses manières d\'être,
«e« de ]a sociabilité des peuples qui couvrent la terre.
8*
-ocr page 130-De titel van dit hoofdstuk spreekt van verschillende
volken, en dat wel om tw^ee redenen. Dat de wraak
bij alle wilde volken voorkomt, wordt, voor zoover mij
bekend is, niet geloochend. Ik mag mij dus van de
verplichting ontslagen rekenen om aan de Karaïben
van Amerika, aan de Kaffers van Afrika, aan de Drusen
van Palestina, en dergelijken stammen bewijzen voor
het bestaan der wraak te ontleenen. Het punt van
verschil is alleen hierin gelegen, dal sommigen de wraak
nooit als rechtstoestand willen doen gelden. Daar ik
deze bewering reeds in het vorige hoofdstuk heb trach-
ten le weerleggen , behoef ik hier alleen zulke volken te
behandelen die lot een\' hoogeren trap van ontwikkehng
gekomen zijn, by wie zich in meerdere of in mindere
mate een geordende staat gevormd heelt. Maar ook
dezen — en ziedaar de tweede reden — behoeven niet
allen afzonderlijk te worden beschouwd. Wanneer het
toch blijkt, dat het stralrecht zich bij de voornaamste
volken van verschillende rassen en verschillende lijden
onder verschillend klimaat naar dezelfde beginselen
heeft ontwikkeld én dat die ontwikkeling in den aard
der zaak ligt, dan meen ik mijne stelling bewezen te
mogen achten. Op dien grond acht ik het voldoende,
wanneer ik min of meer uitvoerig deze volken bespreek
de meer beschaafde oorspronkelijk\'-Amerikaansche vol-
ken , de Chinezen en Japanezen, de Indiërs, de Per-
zen, de Egyptenaren, de Israëlieten, de Arabieren,
de Grieken, en de Slaven.
AMERIKAANSCHE VOLKEN.
Perty onderscheidt drie rassen van menschen: het
Arisch-occanifche, het Turanisch-arnenkaansche, en
het Afrikaansch-aiistrahsche ras i). Is zijne indee-
ling
juist, dan heeft geen enkel volk van het laatste
ras een\' hoogeren trap van ontwikkeling bereikt, ter-
^\'ijl het tweede behalve op de Chinezen en Japanezen
op enkele Amerikaansche volken kan wijzen. De laatsten,
door Perty
»Amerikanische Culturvölker" genoemd,
^yn de Mexikaansche en Centro-amerikaansche én de
^ ndo-peruviaansche volken. Behalve bij dezen vindt men
y geen enkel oorspronkelijk Amerikaansch volk eene
geordende staatsinrichting.
Het IS bekend, dat de Spanjaarden in de zestiende
eeuw zoowel in Mexiko als in het Noord-Oosten van
^uid-Amerika bij de Muïscas (in het tegenwoordige
^\'leuw-granada en het noordelijke gedeelte van Ecuador)
de Incas of Quitschuas (de Peruanen, wier ryk
Jydens zijn\' grootsten bloei een gedeelte van Ecuador,
eru, Pohvia, Chili en een deel der la Plata-staten
omvatte) bloeiende staten hebben aangetroffen, die zij
oor moord en onafgebrokene uitpersingen grooten-
aeels vei-nietigd hebben 2). Het komt mij wel wat
gewaagd voor met Perty aan te nemen dat die rijken
och hun verval te gemoet gingen, op den enkelen
grond dat zij despotisch geregeerd werden. Dan hoe
d- zijn moge, er bestonden daar geordende staten
"iet eene tamelijk ontwikkelde beschaving. Men vond
m die rijken dicht bevolkte steden met schoone tem-
Pes en paleizen, met groote gebouwen en kolossale
Vg. zijijg Grundziige der Ethnographie. Anderen nemen we-
® g nadere verdeelingen aan.
8 vergelijke voor het hier gezegde Perty, Grundzüge,
^—193, en Anthropologische Vortrüge, S. 262—316.
-ocr page 132-walerieidingen. De bevolking leefde meest van akker-
bouw, handel, en nijverheid. Hunne talen waren rijk
en ontwikkeld. Men vond onder hen dichters en re-
denaars. Bouw-, beeldhouw-, en schilderkunst, en
sommige wetenschappen werden met goed gevolg door
hen beoefend. Gemunt geld, scheepvaart, en een
eigenlijk schrift waren hun daarentegen onbekend. Zij
hadden eene geordende regering en goede wetten, die
in Mexiko aan de vrouw zelfs tegenover haren man
bescherming verleenden. Het verdient opmerking, dat
alle Mexikanen of Azteken vrij geboren werden en
slechts ten gevolge van een misdrijf of van het niet
betalen der belastingen of door verkoop uit gebrek
slaaf konden worden. In het laatste geval behielden
zij het recht om eigendom te verwerven, zelve slaven
te hebben, en zich ten allen tijde los te koopen. De
Azteken ontsierden hunne beschaving door veelvuldige
menschenoffers, die door hunne sombere godsdienst
bevorderd werden. Daartegenover staat wederom dat
hunne tempels zich van die van sommige oostersche
volken voordeelig onderscheidden door kuischheid. Bij
de opvoeding, die geheel in handen der priesters was,
werd vooral eerbied jegens de Goden, de priesters, en
de staatsinstellingen, én hefde voor de waarheid in-
geprent, iets waaruit wederom blijkt dat deze laatste
eigenschap geen monopolie der Germanen is geweest.
Wat was nu het beginsel van het strafrecht dezer
volken ? Bijzondere wraakzucht vind ik van hen niet
1) Ik behandel deze volken gezamenlijk, hoewel de Mexikanen
of Azteken en de Peruanen zich geheel afzonderlijk schijnen te
hebben ontwikkeld. De menschenofFers der eersten vormen zelfs
eene scherpe tegenstelling inet de zonaedienst der laatsten.
vernield, hoewel dit eene kenmerkende eigenschap
der met hen stamverwante opvhegende Indianen mag
heeten. Wij mogen dan ook veilig aannemen, dat
eene beschaving van eeuwen de wraak als rechtstoe-
sland had doen verdwijnen of ten minste sterk zal
hebben beperkt. Dit is zeer natuurlijk in een\' staat,
Waar, gelijk van de stad Mexiko vermeld wordt, ge-
durende den ganschen markttijd een handelsgericht
zitting hield. De staten dezer volken vertoonen echter
een sterk theokratisch karakter. Bij de krijgslustige
Azteken gold de Koning, die de hoogste rechterlijke
®acht uitoefende en ook in persoon recht sprak.
Voor eene incarnatie van den krijgsgod, terwijl ook de
priesters rechterlijke macht uitoefenden en voor vleesch-
gewordene Goden doorgingen. Hoe men een Koning
vvien men zelf kiest voor een\' vleesch geworden\' God
kan houden, komt ons onbegrijpelijk voor. Men moet
echter op het terrein des geloofs niet naar rede vragen
en valle den Mexikanen hierover niet te hard, want
ei is in dit opzicht geen gebrek aan Europeesche ana-
logiën. Ook de Muïscas en de Peruanen hadden eene
theokratische monarchie, met dit onderscheid dat hunne
K^oningen, in overeenstemming met hun\' meer vredehe-
venden en zachten aard, geene vleeschgewordene
^^yysgodm waren. Dit theokratische standpunt be-
heerscht natuurlijk ook hun strafrecht. De monarch
geeft wetten en spreekt recht krachtens zijne godde-
yke macht; de onderdaan heeft slechts de phcht der
gehoorzaamheid te betrachten, al moge hij het zonder-
g vinden dat de Inca uit eene gril een\' vrijen man
soms tot slaaf verlaagt. Onderscheid tusschen recht
en zedelijkheid kan bij deze volken niet verwacht wor-
en; de zedelijke vergelding is tevens rechtsvergelding
en omgekeerd, want beide worden uitwendig opgevat
en vallen dus inéén.
Of de talio het beginsel van hun\' strafmeter genoemd
kan worden, is moeielijker te beslissen. Perty ver-
meldt alleen, dat hunne wetten en straffen zeer gestreng
waren en dat de laatste bijna altijd het leven golden.
In verband met de pijnlijke zelfkastijdingen en bar-
baarsche boetedoeningen, aan welke de Mexikaansche
priesters zich ten gerieve des volks onderwierpen, kan
de talio niet vreemd voorkomen. Aan den anderen
kant moet men niet uit het oog verliezen, dat vooral
in despotieke staten, die weinig waarborgen voor de
rechtspleging opleveren, de doodstraf te eer als de
gewone straf behouden kan blijven, omdat daar volgens
de geldige zedelijk-godsdienstige denkbeelden iedere
boosdoener des doods schuldig is. Daarenboven wordt
de talio dikwerf eigenaardigd gewijzigd. Zij geeft vaste
regelen en tracht gestreng, maar regelmatig en bestendig
gerechtigheid uit te oefenen. Regelmatigheid en be-
stendigheid nu zijn niet overeenkomstig het warme
klimaat en het despotisme. De beide laatsten doen ge-
reedelijk aan de luimen van het oogenblik toegeven,
zoodat gestrengheid nu eens tot wreedaardigheid over-
slaat om straks weder in zwakke toegefelijkheid te
ontaarden.
DE CHINEZEN EN JAPANEZEN.
Wij komen thans tot het Oosten, dat in de geschie-
denis zulk eene belangrijke rol gespeeld heeft en in
menig opzicht niet alleen leerzaam voor ons is, maar
ten gevolge van de aanraking met de Europeesche be-
schaving vvelhcht eene nieuwe toekomst te gemoet gaat.
Het mag opmerkeUjk heeten, dat de staten van Azië
eenige algemeene kenmerken met elkander gemeen
hebben. Zij vertoonen allen een theokratisch karakter,
\'\'^oodat recht, zedelijkheid, en godsdienst nergens ge-
scheiden zijn. Het moge vreemd klinken dit zelfs van
China te beweren, waar aan het volk een recht tol
opstand wordt toegekend. Die bevreemding wijkt ech-
ter, wanneer men verneemt dat de Keizer wel als de
zoon des hemels geldt, als de middelaar tusschen he-
mel en aarde van wien alle macht uitgaat, maar dat
et bewijs zijner goddelijke zending in eene goede en
^ijze regering gelegen is i).
In de tweede plaats hebben de Aziaten een ander begrip
van staat als wij. Waar de staat bij hen in het leven
ingrijpt doet hij dit geheel, vordert onbepaalde gehoor-
zaamheid en kent geene grenzen zijner bevoegdheid,
^daarentegen regelt hij veel minder dan de georgani-
seerde Europeesche staten. Regehng der vrijheid is
den Aziaat eene onbekende grootheid, omdat vrijheid
in zijn oog met willekeur gelijk slaat. Dat maatschappij
®n staat alleen dan voortdurend in bloei kunnen toe-
nemen wanneer zij elkander als het ware in evenwicht
louden, dat eene vrije maatschappelijke ontwikkehng
niet een krachtig schoon niet almachtig staatsverband
estaanbaar is, komt niet in hem op. De Aziatische
stalen beslaan van oudsher uit eene verzameling van
stammen, die allen aan denzelfden stam of monarch
schatphchtig zijn. De regeringsvorm moge despotiek
zyn, wij zouden ons eene geheel verkeerde voorslel-
1) Zie Perty, Grnndzüge, S. Ié2 en Meadows the Chineses and
^•leir rebellions.
ling van het Oosten maken, wanneer wy meenden dat
de onderworpene stammen steeds onderdrukt werden.
De overwinnaar verlangt geene vereeniging of vermen-
ging van den overwonnenen met zijn\' eigen stam. Het
oud-middeleeuwsche beginsel der persoonlijke rechten
heeft hier zijn toppunt bereikt. Dit is zoo waar dat
het Sanskriet niet eens een woord heeft voor de landen
welke wij onder den naam van Indie samenvatten i).
»Ieder dorp van Indië," zegt een Engelsch reiziger
»is en is altijd eene kleine op zich zelve staande ge-
meente geweest;..... gansch Indie bestaat enkel uit
een onmetelijk aantal dergelijke gemeenten of repu-
blieken. De bewoners bekommeren zich weinig om
den val van het rijk of van den soeverein, mits hun
nieuwe meester hun\' toestand niet verandere." Het
opbrengen van hoogere schatting, ziedaar het punt
waarop het voornamelijk aankomt. De band, die de
Indiërs verbindt, heeft altijd meer in den godsdienst
en in het ras dan in den staat bestaan. Op vele plaat-
sen van Perzië hadden de gemeenten eene demokrati-
sche regering, hoewel de monarchen van Perzië heer
en God heetten. Herodotus vermeldt dan ook dat de
Perzen na den val van den valschen Smerdes overleg-
den, of eene demokratische staatsinrichting niet de voor-
keur verdiende boven eene monarchale s). De Aziaat
kent noch het begrip vaderland noch dat van staat 4).
1) Laurent, Histoire du Droit des Gens, I, p. 7é.
2) WiJks, Historical Sketches of the South of India, I, 117.
3) Spiegel, Avesta die Heiligen Schriften der Parsen, II, Ein-
leitung, S. IV.
4) Zie o.a. Xavier Raymond, La Syrie et la question d\'Orient.
Revue des deux mondes, 1 Oct. 18C3.
Hij weet slechts van rassen en ziet met minachting
neer op hen, die tot een ander ras behooren als hij.
Dit blijkt zelfs in China en Japan, waar in zekeren
zni eene stralfe staatseenheid gevonden wordt. De
gansche inrichting aldaar is echter zoo mechanisch
niogelijk. Zoo bestaat Japan uit kroondomeinen en
vasallenstaten. De vorsten der laatsten, die allengs on-
derworpen zijn, heeten onafhankelijk en hebben binnen
nn gebied in der daad macht over leven en dood.
^y staan echter tevens onder het strengste opzicht.
De Siogoun van Japan (de feitelijke keizer) heeft over
^en geen recht van leven en dood, maar daarentegen
onleilbare middelen om op fatsoenlijke wijze hun ver-
vlogen tot zich te trekken. Om het andere jaar of de
helft van ieder jaar moeten zij te Jeddo wonen, terwijl
zij de rest van dien tijd hunne familie aldaar in gi]-
seling moeten laten i).
Het laatste kenmerk waarop ik hier wil wijzen, is
dit, dat Azië gedurende de laatste eeuwen op denzelt-
en trap van ontwikkeling is blijven staan. Terwijl
ni\'opa binnen weinige eeuwen reuzenschreden voor-
waarts gedaan heeft, staat de beschaving van Indie on-
geveer op dezelfde hoogte als voor 2000 jaar. De
nnezen hebben hunne veroveraars, de Mongolen en
e Mandschus, weten te beschaven en tot Chinezen
te maken; zij zijn ons in de uitvinding van de boek-
i\'ukkunst, het buskruid en andere zaken 15 en meer
eeuwen vooruit geweest, maar hebben zich later niet
IJl dezelfde evenredigheid ontwikkeld. De bewering,
at de Chinesche en in het algemeen de Ooslersche
geest al datgene heeft gedaan waartoe hij uil zich
1) W. Heine, Reise um die Erde naeii Japan> 1, S. 263 f.
-ocr page 138-zeiven in staat was en thans alleen door aanraking met
andere rassen en denkbeelden nieuw- leven kan ont-
vangen, is niet van grond ontbloot. Men heeft echter
geen recht den Oosterschen geest onbewegelijkheid toe
te schrijven. De groote uitbreiding van het Buddhisme
bewijst reeds het tegendeel. Maar wanneer wij zien
dat het machtige China zich eeuwen lang in denzelfden
cirkel bewogen heeft, dat de voorstelHngen der Indiërs
sedert het tijdvak van hun\' bloei vóór onze jaarteUing
niet noemenswaard veranderd zijn, dat zelfs de rijke
beschaving der Arabieren, die van lateren tijd dateert
maar evenzeer is blijven stilstaan, den Oosterschen
toestand geen nieuw leven heeft kunnen schenken,
dan zijn wij genoopt te erkennen dat de kennis der
Oost-Aziatische staten meßr van een juist begrip hun-
ner oude dan hunner nieuwe geschiedenis afhangt,
omdat de laatste zich louter binnen de vroeger gestelde
grenzen beweegt i). Men mag den Aziatischen geest,
zooals deze zich heden vertoont, met een\' man van
jaren vergelijken, die geene nieuwe zaken meer aan-
leert maar zijne eenmaal bereikte ontwikkeling slechts
bestendigt, Het komt mij voor, dat de geringe ont-
wikkeling van den staat op dezen gang van zaken
grooten invloed heeft uitgeoefend. Een krachtig
staats-organisme, dat niet aan aloude gewoonten blijft
hangen maar steeds gereed is regelend en handelend
op te treden, bevordert den bloei-der maatschappij
en brengt haar tot bewustzijn van hetgeen zij wil en
kan, zoolang ten minste de geest eener natie eenige
frischheid heeft.
China -en Japan zijn in vele opzichten merkwaardige
1) Staats-wörterbuch, V, S. 400.
-ocr page 139-rijken. Zij mogen te samen behandeld worden, omdat
zy in der daad vele punten van overeenkomst hebben.
Van eene gemeenschappelijke afstamming met de Chi-
nezen willen de Japanezen niets weten i). Lichaams-
bouw, godsdienst, zeden en gewoonten, en de aanleg
er laatsten schijnen dan ook niet op naauwe verwant-
schap met de eersten te wijzen. Zooveel is echter zeker,
^it China op de beschaving en staatsinrichting van Ja-
Pan grooten invloed heeft uitgeoefend. Reeds in de
\' eeuw onzer jaartelling had de staatsinrichting van
\'apan zich naar het Chinesche model ontwikkeld. Later
verminderde het verkeer met het vaste land en hield
gedurende de heerschappij der Mongolen over China
^elfs geheel op s). Het was den laatsten, die steeds
op veroveringen uit waren, op straffe des doods ver-
boden Japan te betreden. Sedert het laatst der 44
eeuw werd het verkeer weder geopend en bleef be-
staan toen den Europeanen het verblijf op Japan ont-
zegd werd.
^ De oordeelvelhngen over deze volken loopen zeer
leen. Zoo roemt Heine de Japanezen bijzonder S),
zonder daarom hunne schaduwzijden voorbij te zien.
®rry daarentegen, de bevelhebber der Amerikaansche
onderneming van 1854, laat zich zeer ongunstig over
mt. De laatste, die met het bepaalde doel kwam
m het verkeer van Amerika met Japan te vergemak-
Ijken, wordt blijkbaar wrevelig, wanneer de Japanezen
t) Heine, S. 256.
Staats-wörterbuch, Art. Japan.
habe ^^^^ Japaner, wie icli sie gefunden
geufc\' \'li\'^en Sitten, freundlich und leutselig, intelli-
\' patriotisch bis zum Stolz und offen znr Belehrung."
-ocr page 140-hem beleefd maar diplomatiek behandelen; de eerste
heeft daarentegen alleen een wetenschappelijk doel en
komt belangstellend het leven van een merkwaardig
vreemd volk gadeslaan. Verschil van doel en persoon-
lijke sympathie of antipathie bestuurt veelal het oordeel
over ons geheel vreemde volken. Veelal wordt hun
Hst en leugenachtigheid toegeschreven, wanneer zij de
Europeanen wantrouwen en niet dadelijk alles mede-
deelen wat dezen verlangen. De geschiedenis der Euro-
peesche kolonisatie bewijst toch waarlijk wel, dat de
Europeanen aanleiding genoeg hebben gegeven om
niet op hun woord geloofd te worden. Hoe bij voor-
beeld, zooals Wuttke zegt gebrek aan waarheids-
liefde een karaktertrek der Japanezen zijn kan, maar
bedrog, diefstal, en roof zelden bij hen voorkomen en
verafschuwd worden, is moeielijk te begrijpen, te meer
wanneer er bijgevoegd wordt dat zij vertrouwen ver-
dienen.
Ondanks al hun verstand maken de Chinezen een\'
ongunstigeren indruk dan de Japanezen. List en laf-
hartigheid zijn hun eigen; orde, gehoorzaamheid, mid-
delmatigheid, fatsoen, nuchterheid, en gezond verstand
mogen hun worden toegeschreven. China is het be-
loofde land der »capaciteiten" en »speciahteiten". Even-
min als in Japan bestaan hier eigenlijke kasten, wel
klassen en rangen van menschen. Ieder kan door
examens tot de hoogste waardigheden geraken, kennis
geldt meer dan geboorte. Van de opvoeding wordt
veel werk gemaakt, maar eene bekrompene opvatting
van praktisch nut doet alle verschH van individuahteit
over het hoofd zien en Iaat bij voorbeeld de meisjes
1) Staats-wörterbucli, Art. Japan.
-ocr page 141-geen lezen leeren, omdat zij dit voor het huishouden
niet noodig hebben. Het chinesche volk is een bur-
gerlijk volk bij uitnemendheid. Arbeidzaam en kunst-
vaardig van aard, hebben zij reeds vröeg in handel
en nijverheid uitgemunt en in de meest verschillende
streken van Azië koloniën gesticht. Sommige staat-
huishoudkundige waarheden, zooals de waarde van het
kapitaal en de verdeeling van arbeid, zijn hun sedert
lang bekend. Ridderlijke eigenschappen, zooals dapper-
heid en zelfopoffering, moeten hun daarentegen ten
eenenmale ontzegd worden. In den waren zin des
Woords zijn zij evenmin godsdienstig als zedelijk. Het
Ideaal van den Chinees bestaat hierin, dat men gezond,
vlijtig, en knap is, zijne ouders eert, en zich voorts
een ordehevend en rustig burger van den staat betoont.
Ieder voor zich en de staat voor allen, ziedaar zijn be-
ghisel. Evenmin als de chinesche schilderkunst vertoont
de chinesche samenleving eenig perspektief \'). Hoe be-
langrijk China ook voor ons geacht mag worden, moge
nit deze woorden van Mill blijken 2): »Wij hebben
een waarschuwend voorbeeld aan China, een volk van
veel talent en in sommige opzigten van veel verstand.....
iet nieuwerwetsche régime van de puWieke opinie
m een ongeregelden vorm, wat de chinesche begin-
selen van opvoeding en staatkunde in een geregelden
en wanneer de persoonlijkheid niet in staat zal
^yn zich krachtig tegen dit juk te handhaven, gaat
vergelijke over China vooral Perty, Aathr. Vort., S.
^^ \' en voorts de Bosch Kemper, Wetenschap der zamenleving,
437—451^ die echter wel wat al te heftig tegen de Chinezen
te velde trekt.
Over de vrijheid (Ned. vertaling), bl. 185.
-ocr page 142-Europa, niettegenstaande zijne edele antecedenten en
zijne belijdenis van het Christendom, de toekomst van
een tweede China te worden, te gemoet".
Zoowel in China als in Japan bestaat eene straffe
staatseenheid. Beide staten hebben een patriarchaal
karakter behouden. Volgens Siebold kan men het Ja-
pansche volk met eene talrijke, welopgevoede, gehoor-
zame famihe vergelijken, terwijl ook de Keizer van
China voor de vader des lands wordt gehouden. Het
mechanische, dat den geest dezer volken kenmerkt,
komt in hunne staatsmachine wederom sterk uit. Hoe
onbeholpen deze in der daad is, blijkt reeds hieruit
dat in Japan zonder verlof van den staat geen boom
mag worden geveld. Ook het tot in bijzonderheden
geregelde spioneerstelsel doet dit zien. Zoo zijn niet
alleen de beambten van spionnen omgeven en deels
ook zelve spionnen, maar »ieder famihehoofd heeft
tevens het opzicht over het huis; iedere vijf huizen
hebben weder een\' opzichter. Die verschillende op-
zichters hebben aan een\' Kachina of opperste der straat
te berichten wat er voorvalt. Deze geeft aan een\'
Ottono of hoofd der wijk verslag, die zelf wederom
de overheid inlicht. Zoo bewaakt het ééne deel der
natie het andere. Op het geven van gebrekkige be-
richten staat straf" i). In China is het niet veel beter
gesteld. In rustige tijden wordt de doodstraf niet meer
dan in Europa voltrokken, in onrustige daarentegen
zooals thans is de staat gedwongen tot talrijke execu-
tiën zijne toevlucht te nemen, daar de gevangenisstraf
niet in zwang is en wellicht geen\' voldoenden waar-
borg zou opleveren.
1) Heine, S. 965.
-ocr page 143-Welk is nu het leidende beginsel van het strafrecht
dezer volken? Dat bij een zoo kunstmatig staatsme-
chanisme de wraak in het verre verleden hgt behoeft
zeker geen betoog. De onzekerheid der oudste ge-
schiedenis van China en Japan, en gebrek aan gegevens
niaken het moeielijk de oudste toestanden dezer volken
te leeren kennen. Beiden worden echter wraakzuchtig
genoemd. Wij hebben daarenboven reeds vroeger ge-
zien dat de wraak eene uiting van \'s menschen natuur
IS- Bepalingen als deze dat hij, die zijn" schuldenaar
niet geweld tot betahng dwingt, zijn vorderingsrecht
"^erhest, en 400 slagen met den bamboe krijgt wan-
neer hij vrouw of kinderen van zijn\' schuldenaar weg-
voert, en de den man toegestane bevoegdheid om zijne
door hem op overspel betrapte vrouw met haren me-
dephchtigen te dooden wijzen nog op een\' vroegeren
toestand.^ Waar echter de verhouding van vorst en volk
als die van vader en kinderen wordt opgevat, waar
recht van den Keizer uitgaat, bij wien (als ver-
tegenwoordiger des hemels) ook alle macht berust,
aar kan van bijzondere wraak geen sprake wezen.
Men heeft niet zonder eenigen grond beweerd, dat
et beginsel van het nut aan de Chinesche wetgeving
ten grondslag hgt. Dit brengt echter geen stap verder
en bevordert slechts misverstand, want in theorie ten
niinste is het doel vaii iedere wetgeving in het alge-
n^eene welzijn gelegen. Om uit te maken wat hel lei-
ende beginsel van het strafrecht is moet men vragen:
^at en wanneer wordt er gestraft? Dan zien wij dat
^n China zoowel op burgerrechtelijke overtredingen
^Is op zedelijke vergrijpen en het nalaten van de ce-
retnoniën der eeredienst straf is gesteld. Zoo krijgen
die een verboden huwelijk aangaan 60 slagen, even-
9
-ocr page 144-zeer als hij, door wiens bemiddeling het huwelijk tol
stand is gekomen i). Zoo wordt de schoondochter
gestraft, die hare schoonmoeder niet de voorgeschre-
vene eerbewijzen geeft. Zoowel de vermenging en de
uitwendige opvatting van zedelijkheid, recht, en gods-
dienst als het beschouwen der natie als ééne familie met
den Keizer tot vader wijzen hier op zedelijke vergel-
ding, dat wil zeggen op een standpunt waar het recht
onder de voogdij van zedelijkheid en godsdienst staat,
die zelve geheel uitwendig worden opgevat en bijkans
gelijk staan met fatsoen en wellevendheid. Zedelijke
vergelding is hier hoofdzaak, goede daden worden
beloond en kwade gestraft. Dit wordt ook door Warn-
könig erkend, wanneer hij zegt 2): »Het hoogste
beginsel der Chinesche strafwetgeving is dat der lucht,
zoowel door afschrikking als door verbetering". Van
Japan geldt hetzelfde. Zijne staatsinrichting is toch op
dezelfde leest geschoeid als die van China, terwijl wij
ook hier van een groot aantal wetten lezen, die be-
hoorlijk bekend gemaakt worden en zeer streng zijn 3).
Ook het merkwaardige gebruik van hel Hara-Kiri (ge-
lukkig weggaan), dat door de overheid toegelaten wordt
en in zekeren zin eene rechtsinstelling mag heeten,
wijst geheel op zedelijke vergelding. Het wordt door
Heine aldus beschreven 4): »Daar bij het ondergaan
1) Men vergelijke Warnkönig Ene. en de aldaar aangehaalde
plaatsen uit Ta-Tsing-Leu-Lée ou lois fondamentales du Code pénal
de la Chine, Traduction de Staunton et Renouard de Sainte-Croix,
Paris 1813.
2) S. 123.
3) Men zie over de rechtspleging in China en Japan: Staats-
wörterbuch, Art. China en Japan, en Heine, S. 267.
4) S. 268.
-ocr page 145-der doodstraf de gansche famihe des misdadigers door
de schande van diens dood getroffen en zijn vermogen
verbeurd verldaard wordt, zoo voorkomt men dezen
Veelal door zelfmoord. Men verzamelt zijne famihe,
neemt afscheid van haar, en opent dan met een kort
nies, dat ieder slechts tot dit doel bewaart, zijn lichaam,
terwijl men te gelijker tijd zich door zijn\' wapendrager de
keel laat doorsnijden. Daardoor wordt de misdaad voor
Verzoend gehouden en het aandenken van den gestor-
venen als dat van een\' braaf en moedig man geëerd."
Een bepaald beginsel van den strafmeter kan in deze
landen naauwelijks worden aangenomen. Dit is niet
Onnatuurlijk. De vader (de Keizer) weet wat goed is
Voor zijne kinderen. Hij behoeft zich dus niet angst-
vallig aan een zoo steUig beginsel als de taho te binden.
De laatste kan wel is waar despotisch geregeld worden;
\'naar despotisme en willekeur kunnen in het geheel
geene vaste regelen dulden. Dat de talio ondanks de
niet haar gepaard gaande wreedheid een wezenlijke
Vooruitgang is blijkt uit de beschouwing dezer rijken,
e in vele opzichten zoo goed zijn georganiseerd. De
\'\'alio, d. i. oog om oog en tand om tand vooronder-
stelt persoonlijke verantwoordelijkheid des daders. Nu
Wordt in China de doodstraf naar omstandigheden zeer
ongelijkmatig toegepast. Heine i) deelt mede, dat de
\'\'at in Japan dikwerf niet alleen den dader zeiven
diens geheele familie treft. Bij gevangenschap van
®en persoon wordt veelal ook diens familie van de
^ uitenwereld afgezonderd. Zulke dingen kunnen bij de
O ten minste moeielijk voorkomen, maar zijn bij
®Potieke zedelijke vergelding onvermijdelijk. Wan-
1) S- 265.
-ocr page 146-neer wij bij de Chinezen en Japanezen minder wreede
straffen vinden dan bij voorbeeld in de middeleeuwen,
dan behoeven wij hun strafrecht niet dadelijk hooger
te stellen dan het Germaansche. Ook in dit opzicht
blijkt de waarborg en het voordeel van een vast be-
ginsel, al bestond dit alleen hierin dat men bij beter
inzicht de regelen, d. i. hel beginsel aantast. In een\'
staat waar gehoorzaamheid de spil is, om welke de
gansche samenleving draait en waar niet alleen de zaak
maar ook het woord vrijheid onbekend is i), daar kan
hel beginsel alleen door eene omwenteling veranderd
worden.
DE INDIËES.
Eene dikwerf aangehaalde uitspraak van de Edinburgh
Review vangt met deze woorden aan: »wanneer wij
ons van den onzin van de Zendavesta der Perzen of
van de Puranas der Indiërs tot de Chineesche wetge-
ving wenden, dan is het als komt men van de duisternis
in het licht, van kinderachtige dwaasheid tot rijp ver-
sland" 2). Hoeveel waars er verder in deze uitspraak
voorkome, de aangehaalde woorden bevatten eene
grove miskenning van hel recht der Indiërs en der
Perzen. Wanneer men meent dat hel leven in hel
maken van katoen bestaat, afgewisseld door het gebruik
van roast beef en porter, dan,is het zeker niet vreemd
dal alleen de Chinesche nuchterheid nog eenige ge-
nade vindt, maar de wetboeken der Perzen en der
1) Dit wordt ten minste door Wells-Williams verzekerd.
2) De plaats is in haar geheel bij Warnkönig, S. 124 te vinden-
-ocr page 147-Indiërs slechts den lachlust opwekken of afkeer in-
boezemen. Wanneer wij zien dat de Avesta gansche
aldeelingen wijdt aan bepalingen over honden., voor
\'^vie zij evenveel zoo niet nog meer zorg draagt dan
Voor zwangere vrouwen, dan woi\'den wij in der daad
zonderhng verrast. Niets is gemakkelijker dan een aan-
tal dwaasheden uit de Avesta mede te deelen. Wij
nioeten echter niet vergeten, dat vele dier in ons oog
zoo dwaze bepahngen in verband staan met godsdien-
stige voorstellingen en ook niet zelden door het Oos-
tersche klimaat gerechtvaai^digd worden. Het mag —
oni maar iets te noemen — opmerkelijk heeten, dat
alle Oostersche wetboeken — het Mozaïsche niet uit-
gesloten — reinigingsvoorschriften bevatten, die tot in
de kleinste bijzonderheden afdalen en voor ons niet
zelden de grenzen van het belachelijke overschrijden.
Wie zin heeft voor poëzy zal een gansch ander oor-
deel over de Avesta vellen als het vermelde M- Zoowel
de reinheid van vele zedelijke voorschriften als de
stoutheid der wendingen en met één woord de hooge
geest die uit de Avesta tot ons spreekt trekken on-
wdlekeurig aan, en brengen er toe om niet uitsluitend
naar tal van zonderlingheden maar naar het geheel
te oordeelen. Men vinde het niet vreemd dat ik op
den poëtischen geest der Avesta wijs. Wanneer een
^vetboek het geheele maatschappelijke, zedelijke, en
godsdienstige leven van een volk regelt en om zoo te
heggen diens evangehe vormt, dan heeft men een\' an-
deren maatstaf aan te leggen als bij onze wetboeken,
le kort en zakelijk een bepaald soort van levensbe-
1) Met opzet bespreek ik juist de Avesta, omdat deze den zon-
Jüngsten indruk op ons maakt.
-ocr page 148-trekkingen ordenen. Een poëtisch wetboek zou in onze
maatschappij belacheUjk wezen. Geheel anders hier.
De poëzy en de diepe achtergrond van de Avesta en
de Indische wetboeken zijn tegenover de duidelijke en
veelal verstandige wetten der Chinezen bewijzen dat
de Indische en de Perzische geest in vele opzichten
hooger stond dan de Chinesche. Verlangt men meer
stelhge bewijzen voor de bewering, dat de onzin der
Perzische en Indische wetten niet zonder eenigen zin
is en de rechten des menschen somwijlen voortreffelijk
weet te erkennen en te beschermen, ook deze ontbreken
niet. Zoo wordt in de Avesta afdrijving der vrucht en
kindermoord streng gestraft i), iels wat van China niet
kan gezegd worden. De wetten van Manou vooronder-
stellen niet alleen een zeer ontwikkeld verkeer en
famiheleven, maar bevatten ook vele juiste bepalin-
gen 2). Ik wijs daartoe slechts op het bewijs eener
beweerde schuld, op de voorschriften omtrent het
afleggen van getuigenis s). Zelfs de schijn van ver-
koop der vrouwen wordt tegengegaan i). Hel begin-
sel van persoonlijke verandwoordelijkheid wordt zoo
duidelijk mogelijk uitgesproken: »De mensch wordt
alleen geboren, sterft alleen, ontvangt alleen de be-
looning voor zijne goede handelingen en de straf voor
zijne misdrijven\' s). Dat de tolgelden in de wetten van
Manou even zorgvuldig vastgesteld worden als boete-
1) Spiegel, Avesta I, S. 211. Vendidad, 15« Fargard, 38 vv.
Warnkönig, S. 130.
3) Lois de Manou VIII, 51 vv., te vinden bij Pantheir, Les
livres sacrés de l\'Orient.
4) L. d. M. III, 51j, vg. IX, 97.
5) L. d. M. IV, 240.
-ocr page 149-doeningen i), dat de Koning den prijs der marktwaren
te regelen heeft 2), dat een geleerd en deugdzaam
Brahmaan, die zijn buurman, een even voortreffelijk
lid der priesterkaste, niet bij bijzondere familiefeesten
uitnoodigt, zoowel aan dien buurman als aan den Ko-
mng eene boete te betalen heeft »), moge op ons een\'
komischen indruk maken, de aangehaalde plaatsen be-
wijzen voldoende dat zelfs volgens onze denkbeelden
onder het kaf veel koren is te vinden.
^^ anneer men den rechtstoestand der Indische maat-
schappij met dien van China en Japan vergelijkt, dan
verdienen twee zaken bijzondere opmerking: de maat-
schappelijke ongelijkheid der standen en de wreed-
heid der straffen. China met zijn pati\'iarchaal beginsel
van tucht huldigt in theorie den eerbied jegens ouders,
Overheden, en vooral jegens den hoogsten vader (den
Keizer), maar bevordert in de praktijk vrees en huiche-
larij en verlaagt door zijne tallooze wetten en bepa-
mgen den Chinees tot eene machine i\'). Daar hij
echter mensch is wordt hij zoo doende tot een\' koud
berekenend egoïst gevormd, die zich verandwoordt acht
Wanneer hij aan de voorschriften van een zielloos for-
mahsme voldaan heeft, maar zich dan ook verder
gerechtigd waant zijn naasten te bedriegen en uit te
\'\'-mgen, kortom in zijn bijzonder leven een schurk te
Wezen. Waar de persoonlijke vrijheid onderdrukt wordt,
^®et zij steeds eene schuilplaats te vinden om naar
artelust uit te spatten. De Uchtzijde van dit donkere
1) L- d. M. YIII, 404 vv.
2) L. d. M. VIII, 401 vv.
L. d. M. VIII, 392, 393.
4) Men vergelijke Gützlaff: Geschiedenis van China, bl. 3,
-ocr page 150-tafereel is deze, dat alleen de afstammelingen van den
wetgever Confucius bijzondere voorrechten genieten en
dat kennis den weg baant tot de hoogste waardigheden.
Slechts onder één\' Keizer (Tscheu in de 12® eeuw)
werden in China slaven gevonden i). Indië steekt
daarbij scherp af. Poëzy, fantasie, godsdienstzin, en
gevoel van eigen waarde mogen den Indiër onderschei-
den , de vreesselijke ongelijkheid der maatschappelijke
standen bewijst dat de Ariërs niet zoo onvoorwaarde-
lijk de vertegenwoordigers der menschelijke beschaving
en eer mogen heeten als veelal geschiedt 2). Men be-
wondere de oude Indiërs maar idealisere ook hen
niet te veel, iets waartoe wij te eer overslaan omdat
hunne ondeugden, naar tijd en plaats gewijzigd, ook
de kanker mogen heeten, die nog aMjd aan\'onze
hedendaagsche maatschappij knaagt. De meest ver-
watene overmoed aan de ééne zijde en de grootst mo-
gelijke nietswaardigheid aan den anderen kant worden
in Indië door godsdienst en recht geheiligd en beves-
tigd. Een enkel woord over dien maatschappelijken
toestand is hier noodzakelijk, omdat het Indische
strafrecht anders onmogelijk begrepen kan worden.
Er waren oudtijds in Indië vier kasten s), die scherp
van elkander afgescheiden werden: de Brahmanen (de
priesters), de Kshatrijas (de krijgsheden), de Vaifjas
(de koopheden, landbouwers, handwerkers en derge-
1) Perty, Grundzüge, S. 137.
2) Men vergelijke bijv. Bluntsehli in het Staats-wörterbneh, Art.
Arische Yölker und Arische Eeehte.
3) Thans zijn er alleen Brahmanen en niet-Brahmanen. De
Kshathrijas zijn nagenoeg uitgestorven en de twee laagste kasten
ineengevloeid. Zie Warnkönig, S. 132.
lijken), en de Cudras (oorspronkelijk de door de Ariërs
overwonnene inboorlingen) i). De drie eerste kasten
vormen de Dwidshas (de wedergeborenen) , die na on-
derricht in de Vedas (de heilige boeken) met den hei-
ligen gordel bekleed worden. De Taicjas staan wel
verre onder de Kshathrijas en moeten tot hunne plichten
Worden aangehouden, omdat zij anders in staat zouden
zijn de wereld ten onderste boven te werpen 2), maar
zij behooren toch tot de heerschende kasten, tot de
eerwaardigen (Arjas, Ariërs). Tusschen hen en de Cu-
dras bestaat eene onoverkomelijke klove. De laatsten
zijn slechts in leven om den Dwidshas en vooral den
Brahmanen te dienen. Iedere aanraking met hen moet
Vermeden worden. Den Cudra die het w^aagt naast
iemand uit eene hoogere kaste plaats te nemen wacht
straf. Verstout hij zich aan een\' Brahmaan »dien god-
delijken heer der schepping\'^ een\' raad te geven, dan
Wordt hem kokende olie in mond en ooren gegoten
Blindelinge gehoorzaamheid aan de bevelen der geleerde
en deugdzame Brahmanen is het eenige verdienstelijke
Werk dat een Qudra verrichten kan, zij verschaft hem
den dood geluk 4). De slaaf te Rome en te Athene
^^n ten minste na zijne vrijlating rechten verkrij-
gen, de Qudra heeft in dit leven niets te hopen en
j^an eerst in een volgend bestaan door Brahma tot een\'
oogeren rang bevorderd worden. De maatschappelijke
_ 1) De Qudras nemen in de orde der schepselen denzelfden rang
als de olifant, het paard, en de vreemdelingen. Zie L. d. M.
43 vv.
p L. d. M. VIII, 418.
L. d. M. VII, 270-272.
L. d. M. IX, 334; X, 123, vg. I, 91.
-ocr page 152-ongelijkheid moge bij de Qiidras het scherpst uitkomen,
het karakteristieke der gansche Indische samenleving
blijlt ook bij de Dwidshas, dat men wel verlaagd maar
niet verhoogd kan worden. Zelfs de Brahmaan, het
voortreffelijkste schepsel van Brahma, kan door eigen
schuld tot Qudra afdalen. Van verhooging door arbeid
of kennis is daarentegen geen sprake. Handenarbeid
en vooral de kunst wordt geminacht i). Den armen
Brahmaan wordt het werken veroorloofd, maar de wet
acht het verdienstelijker wanneer hij van louter aal-
moezen leeft. Kennis, ziedaar het domein van den
Brahmaan. PJen Vai(?ja moet in de eerste plaats voor
zijn\' handel en zijn land zorgen; hij mag wel offeren
en de Vedas lezen, maar deze, evenmin als een Ksha-
thrija aan anderen verklaren 2). Zoo wordt ieder\'s
werkkring stelselmatig afgebakend, terwijl het over-
schrijden der gestelde grenzen veelal verlaging van
rang ten gevolge heeft. Waar goddelijke instellingen
er op uit zijn het bestaande te bestendigen en het
individu in zijne vrije ontwikkehng belemmeren, daar
moet de vermenging der verschillende klassen één der
grootste rampen geacht worden 3). Merkwaardig is
dan ook de reden, om welke de wetten van Manou het
overspel zoo gruwelijk strafïen: »uit het overspel ont-
staat in de wereld de vermenging der klassen, en uit
de vermenging der klassen de schending der plichten,
de vernietiging van het ras der menschen die het ver-
derf van het heelal ten gevolge heeft" 4),
1) L. d. M. III, 6 vv. en 180 vv.
2) L. d. M. I, 87—90, vg. 103.
3) Vg. vooral L. d. M., livre X, Classes mêlees; temps de
détresse.
i) L. d. M. Vin, 353.
-ocr page 153-Is de toestand der Indische maatschappij zoo onge-
lijk mogelijk en heeft de wet vooral de instandhouding
der kasten en de hoogschatting der heilige Brahmanen
ten doel, niet minder opmerkelijk mag de wreedheid
der Indische straffen genoemd worden. De Chinezen
kennen slagen mot den kleinen en den grooten bamboe,
tijdelijke en altijddurende verbanning, en de doodstraf
door middel van onthoofding, verworging, of het in
stukken snijden van den schuldigen. Men zal gereede-
lijk toegeven dat het spiesen op spitse palen, het uit-
snijden van den tong, het gieten van kokende olie in
niond en ooren, het verbranden op een gloeiend ijzeren
bed en wat dies meer zij i) een\' gansch anderen in-
druk maken. Van waar dit verschijnsel? Ik geloof
dat het zoowel aan het Indische klimaat als aan de
talio moet worden toegeschreven. Vele schrijvers der
Vorige eeuw hebben de zachtheid en de menschelijk-
beid der Indiërs ten hemel verheven. Zoo roept Mon-
tesquieu uit: »Gelukkig klimaat dat de zeden rein doet
^Vörden en de wetten pcht maakt" 2). Raynal s) be-
sluit eene lofreden op de Indiërs, die zijns inziens
^ells door oorlogen en misdaden niet bedorven en bloed-
gierig geworden zijn, met deze woorden: »zij kennen
slechts de ondeugden der zwakheid." Dit laatste is
volkomen juist maar wijst tevens op wreedheid, die
loofdondeugd der zwakheid. Men mag, geloof ik, de
ndiërs in het algemeen menschelijk noemen. Laurent
êaat dan ook te ver, wanneer hij beweert dat zich bij
t) Zie Warnkönig, S. 143 en de daar aangehaalde plaatsen.
Esprit des Lois, L. XIV, ch. 15.
) Raynal, Histoire philosophique des deux Indes, I, p. 40;
S- Laurent, ]>Orient, p. 159 s.
hen onder den schijn van welwillendheid en mensche-
lijkheid barbaarschheid en wreedheid verbergen. Ware
dit juist, dan zou het bij voorbeeld onverklaarbaar
wezen waarom een Brahmaan niet aan lijf of leven
gestraft mocht worden. Even goed toch als de w^etten
van Manou den Brahmaan soms tot den rang van den
verachten Çudra doen afdalen zouden zij hem met
dood en martehngen bedreigen, wanneer de Indische
natuur waarlijk wreedaardig was. Die wreede straffen
worden daarenboven in den regel alleen op den niets-
waardigen Çudra toegepast i), en op de zoodanigen die
den grondslag der Indische maatschappij, het kasten-
wezen, door overspel als anderzins ondermijnen. Het
warme klimaat van Indië maakt zacht tot overdrijvens
toe, zoodat het dooden van een insekt als kwaad
wordt geschuwd. Die zachtheid is echter grootendeels
weekheid, indolentie ; want het khmaat belemmert hier
de ontwikkeling der spieren en ontrooft den mensch
zijne veerkracht 2). De Indische weekheid, die wars
is van alle krachtsbetoon en als geschapen voor het
schouwende leven, maakt wreed zoodra men uit zijne
zorgeloosheid wordt wakker geschud. De Indiër is
niet wreed uit lust tot martelen, maar om te spoediger
weder tot rust te komen. Wat van enkele individuen
1) L. d. M. Vm, 270 vv.
2) Zoo zegt Montesquieu, t. a. p. XV, 3: „Les enfants mêmes
des Européens, nés aux Indes, perdent le courage de leur climat;
jusqu\' aux Persans qui s\'y établissent prennent à la troisième
génération la nonchalance indienne," en Warren {l\'Inde Anglaise
en 1844, 2« Partie, ch. IX): „En voyant ces jambes de fuseaux
et ces bras étiques, sans aucun développement musculaire, on
conçoit qu\'ils doivent répugner à toute lutte corps à corps avec
les hommes de race européenne;" vg. Laurent, l\'Orient, p. 159,
verhaalt wordt, dat zij weekhartig én wreed zijn, kan
hier een trek van het volkskarakter worden genoemd.
Deze eigenschap der zwakheid doet ook in het straf-
recht haren invloed gevoelen.
Daarbij komt in de tweede plaats de talio. Dat deze
in Indië gevonden wordt, iets wat reeds Strabo heeft
opgemerkt i), kan ons niet verwonderen. De Koning,
die uit de kaste der krijgsheden genomen wordt, be-
schermt den deugdzamen en straft den boosdoener, is
niet één woord vooral met de handhaving des rechts
belast; maar de Brahmanen, die hij aUijd hoog heeft
te eeren, staan hem bij. Hoe hoog kennis en weten-
schap — schoon altijd theokratisch gekleurd — bij
hen stonden aangeschreven, behoef ik zeker niet te
herinneren. Dit en in het algemeen de hoogere be-
schaving der Indiërs moesten in het strafrecht tot vaste
regelen brengen. Dat op theokratisch standpunt geen
ander beginsel als de taho denkbaar is hebben wij
reeds vroeger gezien. De talio is echter in de praktijk
onuitvoerbaar en voert tot allerhande wreedheden, te
eer wanneer deze door den invloed van het khmaat
bevorderd worden. Het kUmaat en de talio vereenig-
den zich hier om de straf tot marteling te maken.
Hoe heeft zich echter het Indische strafrecht ontwik-
keld? Want dat ook dit allengs geworden is lijdt geen
twijfel. Al is de Indische geest in latere eeuwen on-
^luchtbaar geweest, weinige eeuwen vóór onze jaar-
elling mocht Indië op een krachtig geestesleven bogen
en kon zoo doende voor de ontwikkeling van Azië van
groote beteekenis worden.
Warnkönig maakt de opmerking »dat het Indische
XV, p. 488, ed. Casauboni.
-ocr page 156-im
strafrecht met het oud-Germaansche niets gemeen heeft,
geene famihewraak en geen eigenlijk boetestelsel kent" i).
Het eerste is bepaald onwaar, getuige de treffende
overeenkomst van de Indische met de Germaansche
Godsgerichten. Wat het laatste betreft, zoo reikt onze
kennis van Indië niet verder dan tot een tijdvak van
betrekkelijk hooge beschaving. Dat in een\' geregelden
staat en vooral bij eene priesterregering geene familie-
wraak voorkomt is geen wonder, maar bewijst geens-
zins dat deze vroeger niet geheerscht heeft. Niemand
twijfelt er aan dat wij de oud-Germaansche toestanden
beter kennen dan de oud-Indische. Toch heeft men
nog in deze eeuw ontkend dat de bloedwraak in het
Germaansche recht eene plicht der bloedverwanten
was 2), iets wat thans bewezen mag heeten. Daarbij
komt dat de wraak niet overal op dezelfde wijze ver-
dwijnt. Hier vooral komt de individualiteit van een
volk in aanmerking. Waar het eergevoel ontwikkeld
is en persoonlijke kracht door het klimaat bevorderd
wordt, gelijk in middel-Europa, daar zullen eigen hulp
en wraak zich ondanks de vorming van den staat
langer staande houden dan daar, waar, gelijk in het
Oosten, het klimaat den mensch tot traagheid aanzet
en dus geneigd maakt om de zorg voor zijne belangen
ter wille zijner rust aan anderen over te laten. In het
laatste geval zal het een\' talentvol despoot, door pries-
ters gesteund, gemakkelijk vallen zich spoedig eene
groote macht te verzekeren. Is deze eenmaal geves-
tigd, dan zal de bevolking in den regel gedwee zijn
prn niet dan bij bijzondere ontevredenheid een\' anderen
1) S. 142.
2) Men zie o. a. Ersch & Grüber, Allg. Ene., Art. Blutrache.
-ocr page 157-despoot in de plaats van den vorigen te stellen en te
dulden.
Aan sporen van eigen hulp is overigens in de Indi-
sche wetten geen gebrek. De Koning heeft bij de
i\'echtspraak niet alleen op de gewoonten der verschil-
lende landstreken, maar ook op die der verschillende
kasten en familiën te letten i). Een schuldeischer mag
^ijn\' schuldenaar niet alleen door een proces tot de
betaling zijner schuld noodzaken, maar ook door Ust,
dwang, en geweld 2). »De Dwidshas kunnen de wa-
penen aangorden, wanneer zij in het nakomen hunner
plichten gestoord en wanneer de wedergeborene kasten
door een onheil getroffen worden" Hij, die voor
^ijne eigene veihgheid in een oorlog, ondernomen met
bet doel om heilige rechten of eene vrouw of een\' Brah-
maan te verdedigen, rechtvaardig doodt, is niet schul-
dig\' 4). Zoo lezen wij ook dat de man, die voor de
eerste maal aan overspel schuldig bevonden is en bin-
iien het jaar weder wegens hetzelfde misdrijf wordt
aangeklaagd, de dubbele boete betalen moet 5). Dit
Voorschrift volgt vreemd genoeg op een ander, dat den
overspeler met verbranding op een gloeiend ijzeren
ed bedreigt. Zoowel hier als elders brengt eene aan-
dachtige lezing der wetten van Manou op het vermoe-
L. d. M. VIII, 3; vg. 41.
toer ^ 48—50, verg. bij Pantliier, p. 404, de
® ichtende bepalingen van den wetgever Vrihaspati. Deze zegt
Soi \' \' attaché Ie débiteur, il l\'emmène à sa mai-
l\'obi\'.^*\' ™ ^^ battant, ainsi que par d\'autres moyens analogues
a payer, c\'est ce qu\'on appelle le mode violent."
L. d. M. VIII, 348.
d. M. VIII, 349.
L. d. M. VIII, 373.
-ocr page 158-den dat voorschriften uit verschillende tijden op de
meest onkritische wijze door elkander zijn geworpen.
Een overspeler die verbrand is kan toch moeielijk
wederom overspel bedrijven! Is dit vermoeden juist,
dan wijst het eerstvermelde voorschrift op een\' vroe-
geren tijd en wettigt de gissing, dat het boetestelsel
of de afkoop der straf den Indiërs niet zoo vreemd is
geweest als Warnkönig verzekert. Het feit dat de
Brahmanen voortdurend niet aan lijf en leven mochten
gestraft worden en de onderlinge vergelijking der tal-
rijke bepalingen over de boeten bevestigen dit ver-
moeden. Wij hebben echter, voor zoover mij bekend
is, te weinig gegevens om uit te maken, of dit boete-
stelsel zich even geleidelijk ontwikkeld heeft als het
Germaansche dan wel of de vindicta publica de vin-
dicta privata op meer gewelddadige wijze vervangen
heeft. De overgangen, met andere woorden de ge-
schiedenis van het Indische strafrecht ligt in het duister.
Uit de aangehaalde plaatsen volgt echter, dat de eigen
hulp in den Indischen slaat nog in sommige gevallen
werd toegelaten. De stelling, dat de eigen hulp zich
veel verder uitstrekt heeft in den tijd dat de familiën
nog niet in een bepaald staatsverband waren getreden
is dus niet gewaagd. De eigen hulp vooronderstelt
de wraak, die in verband met de psychologie, met
den bekenden rechtstoestand van andere volken, en
met enkele plaatsen uit de wetten van Manou \') ook
voor de Indiërs mag worden aangenomen.
Dat de straf in Indië als zedelijke vergelding werd
opgevat, met andere woorden dat het recht in dezen
theokratischen staat onder de voogdij van godsdienstig —
1) B. V. Vin, 349.
-ocr page 159-zedelijke begrippen stond én dat de talio het beginsel
van den strafmeter was, blijkt duidelijk uit de wetten
van Manou. Warnkönig heeft eene andere meening
en spreekt van verschillende beginselen. »Soms", zegt
hij 1), ))Ugt aan de strafbepalingen het beginsel der
vergelding ten grondslag, zeer dikwerf dat der scha-
devergoeding, meestentijds echter dat der beteugeling
(Repression) 2) ^ doordat de straffen voor het zekerste
middel ter bescherming van het recht en van de staats-
orde gehouden worden." Hij beroept zich voor het
laatste bij wijze van voorbeeld op deze woorden uit
de wetten van Manou: »want zonder de kastijding is
het onmogelijk de misdrijven der dieven te bedwingen,
die verkeerde bedoelingen hebben en zich heimelijk
Over de wereld verspreiden 3)". Reeds het,woord kas-
tijding 4) wijst op vergelding. Daarenboven geven de
aangehaalde woorden reden van het vorige vers, dat
zoo duidelijk mogelijk hetzelfde beginsel herhaaU, dat
elders voorkomt: »Nadat de Koning de slechte daden
Van ieder dezer ellendelingen (de verschillende dieven)
1) S. 143.
Dit komt vrij wel op hetzelfde neêr als vergelding.
L. d. M. IX, 263. Nog merk ik op dat het begrip van
•diefstal zich in de wetten van Manou zeer ver uitstrekt, o. a.
en weddingschap insluit, zie IX, 221-229 en VIII, 332.
■ï\'r Worden openbare en heimelijke dieven onderscheiden. Alleen
d® laatsten heeten bij ons dieven. Men vergelijke over de eersten
^Xj 256 vv., waar o. a. opgesomd worden (359): „Les dresseurs
éléphants et les charlatans qui ne font pas ce qu\'ils promettent
® faire, les hommes qui exercent à tort les arts libéraux, et
® adroites courtisanes."
Zoo vertaalt Loiselenr Deslongchamps, wiens vertaling bij
authier voorkomt, terwijl hij in het vorige vers van peine spreekt.
volledig bekend heeft gemaakt, legge hij hun eene
straf op die juist evenredig is aan hunne misdaden en
vermogens (facuhés)". Wanneer het beginsel van ver-
gelding en taho hier niet wordt uitgesproken, dan is
het mijns inziens nergens in de wetten van Manou te
vinden. Het volgende geeft reden van het hier gezegde
en hebt dit nader toe, verkondigt de eenvoudige waar-
heid dat de straf in de werkelijkheid noodzakelijk
blijkt te zijn, maar zwijgt over het beginsel der straf.
Warnkönig heeft zich blijkbaar niet de vraag voorge-
legd: wat is de ziel van het Indische strafrecht, maar
de verschillende bepalingen buiten verband met elkan-
der beschouwd. In dat geval komt men tot het stehen
van meer dan één beginsel, maar blijft bij de opper-
vlakte staan. Zoolang niet of één heerschend beginsel
of de verhouding tusschen de verschillende beginselen
gevonden is, blijft het wetboek van een vreemd volk
voor ons zonder leven. Wij begrijpen er niets van
en kunnen ons geen beeld vormen van de maatschappij,
in welke dat voor ons vreemde recht van kracht is.
Zulk eene maatschappij maakt noodzakelijk denzelfden
indruk als eene kaleidoskoop, die gebroken is. Hebben
wij daarentegen een bepaald beginsel gevonden, iets
wat ten minste bij theokratische staten niet moeielijk
is, dan heeft men slechts voor oogen te houden dat
ieder beginsel eene abstraktie is, die door de voor-
handene toestanden van het werkelijke leven gewijzigd
en aangevuld wordt. Te verlangen dat dit heerschende
beginsel overal uitkomt en in aUe bepalingen der wet
te vinden is, staat met den wensch gelijk dat het
altijd volle maan mocht wezen.
Niet alleen de staatsinrichting maar ook menige
plaats uit de wetten van Manou bewijst, dat zedelijke
vergelding hel leidende beginsel van hel Indische slraf-
i^echt is. »De Koning heeft de menschen die zich
eervol gedragen Ie beschermen en de boozen (les mé-
chanls) te straffen i). Zij die niet te hulp schieten,
Wanneer een dorp geplunderd wordt of de dijken
doorbreken of roovers zich op den openbaren weg
vertoonen, moeten verbannen worden" 2). Ook de groote
Uitbreiding die aan het begrip van comphciteit gege-
ven wordt, bewijst dal het zedelijke gezichtspunt op
den voorgrond slaat S). »Wanneer een vader, een leer-
meester, een vriend, eene moeder, eene echtgenoote,
®en zoon, een geestelijk raadsman 4) hunne plichten
niet vervullen , dan moet de Koning hen niet ongestraft
aten" S). Sterker bewijs voor de meening dat zede-
njkheid en recht in Indië inéénvloeiden en dus ook
met de straf wezenlijk zedelijke vergelding bedoeld
"^verd, is moeielijk denkbaar.
Is eenmaal uitgemaakt dat de zedelijkheid in het
theokratische Indië uitwendig wordt opgevat, dat dus
J\'echt en zedelijkheid inéén vallen en de straf niet al-
.een rechtsvergelding maar tevens zedelijke vergelding
dan wordt ons menig voorschrift duidelijk, dal
anders vreemd schijnt. Zoo mag een vorst zich het
ê\'oed van een\' grooten misdadiger niet toeeigenen.
L- d. M. IX, 253.
L. d. M. IX, 274, vg. 273.
L. d. M. IX, 271 en 272.
Ieder Indiër der drie lioogste kasten moet door een\' Brah-
reid^ en tot de handeling der wedergeboorte voorbe-
Worden. Die Brahmaan is zijn geestelijke raadsman (Gum),
le als een vader door hem geeerd moet worden. Vg. L. d. M.
\' 1 vv.
L. d. M. VIII, 3.35.
-ocr page 162-Maakt hij zich uit begeerlijkheid daarvan meester, dan
bezoedelt hij zich met dezelfde misdaad. Hij moet de
boete in het water werpen en aan Yaruna, den God
der kastijding, aanbieden of aan een\' deugdzamen Brah-
maan gevend). Ook de talio wordt door de heer-
schende begrippen van zedelijkheid en zedelijke ver-
gelding eigenaardig gewijzigd. Ik heb mij hier niet
in beschouwingen te verdiepen over de formeele en de
materieele talio, maar herinner alleen dat beide in
de praktijk onuitvoerbaar zijn. Men denke — om maar
iets te noemen — aan hoog verraad en poging. Zoo
doende leidt zij tot allerlei wreedheden, die niet nood-
zakelijk in het beginsel zelf hggen opgesloten. Boven-
dien ontstaat zij in een\' bepaalden toestand, en dat
wel overal eerst dan wanneer de staat gevormd is en
de behoefte aan een vaste rechtsbedeeling gevoeld
wordt. Ziedaar de tweede wijziging die zij ondergaat;
want een beginsel kan nimmer zuiver worden toege-
past , omdat de bestaande werkelijkheid dikwerf nog
andere behoeften heeft én omdat ieder beginsel uit den
aard der zaak onvolkomen is en dus aanvulling behoeft.
Tot de tweede soort van wijzigingen der taho behoo-
ren diegene, welke ik hier op het oog heb. Dat de
talio in Indië heerschte, is reeds door Strabo opgemerkt.
Zoo ergens, dan vormt zij hier het beginsel van den
strafmeter. Hoe zij eene noodzakelijke eigenschap is
van den toestand, in welken het straffecht door zede-
lijke begrippen beheerscht wordt en in handen van
den staat berust, komt vooral in Indië uit. Tevens
brengen die begrippen van zedelijkheid eigenaardige
wijzigingen te weeg. Dezelfde ongelijkheid, die de
1) L. d. M. IX, 243-345.
-ocr page 163-Indische maatschappij karakteriseert, valt ook in het
strafrecht waar te nemen. De uit den mond van
Brahma voortgesprotene Brahmaan staat oneindig hoo-
ger dan de Kshathrija, die uit den arm van den
hoogsten God afkomstig is, deze wederom dan de
Vaipja, die aan de dij, en dan de verdachte ^udra, die
aan den voet van Brahma zijne geboorte ontleent. De
straf wordt dus zoowel door den stand des daders
als door dien van hem tegen wien misdreven is be-
paald, het oog om oog en tand om tand door de
kaste tot welke men behoort eigenaardig gewijzigd.
Terwijl de Qudra voor het beleedigen van een Dwidsha
zijne tong verliest, worden de leden der drie hoogere
kasten wegens hetzelfde misdrijf met boeten gestraft,
die naar gelang van den stand der beleedigde partij
klimmen i). De Brahmanen vormen ook hier de be-
voorrechte kaste. Zij mogen niet aan lijf en leven
gestraft, maar slechts verbannen en beboet worden 2).
Dit is een gevolg van hunnen bijzonder goddelijkcn
oorsprong. WeUicht moet deze bepaling hieruit ver-
klaard worden dat de wetten van Brahmanen afkom-
stig zijn. Men vergete echter niet dat de Brahmaan
zelfs tot Qudra kan afdalen, wanneer hij zich zijnen
stand onwaardig toont. Ook stijgt in sommige geval-
len de boete met den stand. Zoo bij diefstal \'ä). Dit
is niet onnatuurlijk, want de verachte Qudra geraakt
lichter in verzoeking dan de geeerde Brahmaan, die
zijne wenschen gemakkelijk bevredigd ziet en zich dus
te sterker verlaagt, wanneer hij tot diefstal overgaat.
1) L. d. M. VIII, 368—271.
2) L. d. M. VIII, 134, 379, 380; vg. IX, 241, 342.
3) L. d. M. VIII, 336—338.
-ocr page 164-De drie overige kasten kunnen alle aan lijf en leden
gestraft worden. De wet van Manou bepaalt iO lede-
maten, aan welke de straf kan worden voltrokken i).
Om een juist begrip van de verhouding der straffen
te vei\'krijgen, heeft men te vragen: hoe wordt de (Judra
gestraft? Dan zal men in den regel vinden dat deze
aan het Ud wordt gestraft met hetwelk hij misdreven
heeft, terwijl verbeurdverklaring van goederen en soms
verzwaring der marteling of de doodstraf aan de eigen-
lijke straf worden toegevoegd. Dit kan ons van de In-
diërs niet verwonderen. De Qudra heeft in hun oog
geen eergevoel en is van nature geneigd de maat-
schappelijke orde te verstoren 2). Dit blijkt vooral
hieruit dat de Qudra, die in rechten een\' eed heeft af
te leggen, bij alle misdaden moet zweren S). "Wanneer
men ziet dat de .rechter den Brahmaan bij zijne waar-
heidhevendheid, den Kshathrija bij zijne paarden , zijne
olifanten of zijne wapenen, en den Vaicya bij zijne
kalveren, zijn graan en zijn goud heeft te laten zwe-
ren, dan komt men tot de slotsom dat de misdaad
voor het ideaal van den Qudra wordt gehouden. In
dat geval is in der daad geene straf te zwaar.
De Dwidshas hebben menschelijk gevoel. Zij kunnen
dus in hunne eer en in hun vermogen gestraft worden.
De Vaipja is bovenal voor het laatste gevoeHg,*terwijl
de Kshathrija de schande vreest. Houdt men dit in
het oog, dan kunnen de verschillende bepalingen over
overspel en wat dies meer zij niet bevreemden. De
Qudra, die ongeoorloofden omgang houdt met eene
1) L, d. M. VIII, 125.
2) Zie bijv. L. d. M. VIII, 279 v.
3) L. d. M. VIII, 113.
-ocr page 165-Brahmaansche vrouw, verliest , wanneer zij onder toe-
zicht staat, goed en leven; wordt zij daarentegen niet
bewaakt, dan wordt hij met verlies van zijn mannelijk
hd en verbeurdverklaring van goederen gestraft. In
het eerste geval komt de ongeoorloofde omgang den
"^aigja op een jaar gevangenis en verbeurdverklaring
van goederen, den Kshathrija op eene aanzienlijke
boete te staan, terwijl zijn hoofd kaal geschoren en
met ezelsurine besproeid wordt; in het laatste geval
hebben beiden eene boete te betalen, die echter voor
den Kshathrija hooger is dan voor den Vaigja. Begaan
de beide laatsten overspel met eene Brahmaansche vrouw,
dan worden zij op dezelfde wijze als de Qudra i) gestraft.
Bij diefstal kunnen de drie lagere kasten alle aan het lid
gestraft worden, met hetwelk zij nadeel hebben toe-
gebracht 2). Ook hier is echter groot onderscheid.
Hij, die aan een Brahmaan vee ontsteelt, boet met het
verlies zijner halve voet De reden zal wel deze zijn.
Biefstal geldt voor onteerend, vee heeft in het oog van
den Indiër groote waarde, diefstal van vee aan den
Brahmaan is een gruwel. Daarentegen heeft men bij
diefstal van katoen, van melk en andere voorwerpen
Van minder aanbelang de dubbele waarde te betalen 4).
öok de verschillende soorten van brandmerken ver-
dienen de aandacht 5). Bet gezegde moge echter vol-
staan om aan te toonen dat de talio, die uit den aard
der zaak lot verschillende soorten van straf brengt.
1) L. d. M. VIII, 374--377.
L. d. M. VIII, 334.
L. d. M. VIII, 325.
L. d. M. VIII, 326 vv.
5) L. d. M. IX, 237,
door den aard van het misdrijf én door den persoon des
daders én door den persoon tegen wien misdreven is
eigenaardig bepaald wordt. Daarvan hangt in der daad
af, of zij meer materieel dan formeel wordt toegepast.
Ten slotte nog dit. De straf, die door middel der
talio in zedelijke vergelding bestaat, heeft in der daad
verbetering ten doel. De Koning moet eerst louter
met eene berisping straffen, dan met zware verwij-
tingen, daarna met eene boete, en eindelijk met eene
hchamelijke straf. Helpt dit alles niet om den schul-
digen van het kwaad terug te houden, dan worden de
vier straffen te gelijk toegepast i). Een beurzensnijder
verhest voor den eersten diefstal twee vingers, voor
de herhaling van het misdrijf eene voet en eene hand,
voor de derde maal het leven 2). Jn de eerste dezer
plaatsen wordt wel van bedwingen (réprimer) gespro-
ken, maar bij de uitwendige opvatting der zedelijk-
heid strekt dit bedwingen, die vergelding tot verbete-
ring. De middelen, die ter verbetering worden toegepast,
verschillen van die van onzen tijd, maar de zaak blijft
dezelfde. Op het misdrijf volgt de vergelding. Die
vergelding kan en moet tot verbetering strekken, tenzij
de levensdraad des misdadigers is afgesneden en inkeer
met de daarop volgende verhooging van rang in de
rij der schepselen eerst na verschiUende zielsverhui-
zingen mogelijk wordt.
DE PEEZEN.
Naauw verwant met de Indiërs zijn de Iraniërs, wier
1) L. d. M. VIII, 139 V.
3) L. d. M. IX, 277.
voornaamste stam, de Perzen, een rijk heeft gesticht
dat in de geschiedenis eene belangrijke plaats be-
kleedt i). Warnkönig beweert dat zij, wat de ont-
wikkeling des rechts betreft, zóó ver bij de Indiërs
achterstaan dat zij in de rechtsgeschiedenis naauwelijks
genoemd mogen worden. Die bewering is meer dan
vreemd. Gesteld toch dat zij volkomen juist ware voor
de ons bewaarde overblijfselen der Perzische letter-
kunde, dan zou dit nog niets bewijzen. De Avesta is
namelijk lang niet geheel en daarenboven veelvuldig
omgewerkt tot ons gekomen terwijl de ons bekende
stukken in ieder geval voor het grootste gedeelte uit
liturgiën, gebeden, en biechtformulen bestaan, die uit
den aard der zaak geringe bijdragen voor de kennis
des rechts bevatten. Wij hebben dus recht met Weber
aan te nemen dat de verlorene gedeelten der Avesta
de aanvuUende wetten en bepalingen over het burger-
lijke en huisselijke leven, over de zeden en rechtsbe-
trekkingen der Perzen bevat hebben. De overgeblevene
fragmenten toch geven over al deze onderwerpen niet
dan karige inhchtingen en veelal wetten en voorschrif-
ten , die meer berekend zijn voor de eenvoudige levens-
vormen van het oosten dan voor de meer ingewikkelde
toestanden van het Westen s). Waren het 8® en het
1) Men vergelijke over de Perzen Warnkönig, S. 145 f. en de
daar aangehaalde schrijvers; verder Weber, Weltgeschichte, Bd. 1,
vooral de reeds vroeger aangehaalde vertaling der Avesta van
Spiegel, die aan de verschillende boeken van de heilige schriften
•ier Perzen uitnemende inleidingen over hun leven en zijn heeft
toegevoegd.
2) Weber, S. 352.
3) \'Vg. Weber, S. 352 f. Het is bekend dat de beschaving in
West-Iran hooger stond dan in Oost-Iran,
boek van de wetten van Manou verloren gegaan,
men zou met evenveel recht hetzelfde van de Indiërs
kunnen beweren. Twee omstandigheden maken de
geringe ontwikkeling van het Iranische recht in de
hoogste mate onwaarschijnlijk. Perzië is eeuwen lang
een rijk van groote beteekenis geweest, dat op be-
trekkelijk hooge beschaving mocht bogen. De gebeden
en biechtformulen der Khorda-Avesta ademen een\' rei-
nen, hier en daar zelfs een overdreven spirituahstischen
geest, die in ieder geval op eene ontwikkelde bescha-
ving wijst 1). De Perzen waren in de oudheid wegens
hunne rechtsgeleerde kennis beroemd 3). De Arabieren
hebben volgens hun eigen getuigenis hunne weten-
schappelijke ontwikkeling aan de Perzen te danken «);
taalkunde, wijsbegeerte, en — wat hier vooral van
belang is — rechtsgeleerdheid werden onder de Ara-
bieren het eerst door Perzen beoefend, die tot dén
Islam waren overgegaan. Daarbij komt dat in Perzië,
dat steeds eene innige gemeenschap met de Semieten
onderhouden heeft, de Semitische en Arische bescha-
ving elkander ontmoetten 4). Reden te meer om te
1) Zie b. V. Spiegel, UI, 207 f. Daar wordt o.a. gezegd:
„Wat de wensch van den schepper Onnnzd was en ik had moeten
bedenken en niet bedacht heb, wat ik had moeten zeggen en niet
bedacht heb, wat ik had moeten zeggen en niet gezegd heb, wat
ik had moeten doen en niet gedaan heb — over deze zonden heb
ik berouw met gedachten, woorden, en werken, lichamelijke
zoowel als geestelijke, aardsche zoowel als hemelsche, met de drie
woorden. Vergeef mij o Heer, ik heb berouw over mijne zonden."
2) Spiegel, I, S. 91.
3) Spiegel, I, S, 39.
4) Spiegel, I, S. 3, 12, en passim. Zoo hebben alle alfabetten
der Perzen den Semitischen invloed ondergaan.
vooronderstellen, dat ooL het recht zich ten gevolge
van het veelvuldig verkeer met andere volleen ontwik-
keld heeft. Bovendien bevatten de ons bekende gedeel-
ten der Avesta aanduidingen genoeg om te doen zien
dat het recht der Perzen niet zoo laag te stellen is als
Warnkönig meent. Reeds de voorstelhng dat alle daden
van den mensch bij zijn\' dood op eene groote weeg-
schaal gewogen worden en deze ten hemel of ter helle
gaat, naar gelang de goede of de slechte daden over-
wegen, wijst op eene zekere ontwikkehng van het
rechtsbewustzijn i). Een volk, dat zijne voorstelhng
van een volgend leven aan het recht ontleent, is in dit
opzicht zeker niet ten achter. De Perzen hadden een
meer ontwikkeld begrip van toerekenbaarheid dan vele
oude Germaansche stammen. Het kind wordt eerst
op zijn zevende jaar aansprakelijk voor zijne booze
handelingen. Van zijn zevende tot zijn tiende of vijf-
tiende jaar deelt hij de schuld met zijne ouders. Dan
krijgt hij den heiligen gordel (kosti) en wordt onder
de belijders van den godsdienst der Mazdaya(}nas op-
genomen. Van dat oogenbhk af is hij ten volle aan-
sprakelijk voor zijne handelingen 2). Zelfs het verband
tusschen werkelijk toegebrachte schade en straf valt
bij de Perzen niet te miskennen 3). Afdrijving der
vrucht en kindermoord worden in den Vendidad streng
verboden 4). Ook de wraak wordt met harde straffen
bedreigd, vooral in het geval van herhahng. Uit dit
1) Spiegel. II, Einl. S. LVIII.
2) Spiegel, I, S. 9 en II, S. XX.
3) Zie b. V. Yendidad, 15" Eargard, 26—29 (bij Spiegel, I,
S. 210).
4) Spiegel I, S. 211,
-ocr page 170-uitdrukkelijke verbod der wraak blijkt, dat deze ook
onder de Iraniërs gegolden heelt en dat wij in de
Avesta reeds met een\' meer ontwikkelden rechtstoe-
stand te doen hebben. Het kan bij onze gebrekkige
kennis van de Perzische toestanden niet bevreemden
dat wij weinig of geen sporen van eigen hulp kunnen
ontdekken. Toch ontbreken zij niet geheel. Nevens
de wraak wijst de rechterlijke macht van den vader
des huisgezins hierop. Ook lezen wij van onverzoen-
bare daden, die later verzoenbaar schijnen geworden
te zijn 1).
Zoowel de Avesta als de van elders (vooral aan de
Grieken) ontleende berichten over de Perzen doen een\'
toestand kennen, in welken recht, zedelijkheid en gods-
dienst niet gescheiden zijn. Ook de Perzische maat-
schappij heeft eene theokratische kleur. Dit wordt ook
door Spiegel erkend, hoewel deze meent dat de ons
bewaarde stukken der Avesta een\' zuiver godsdiensti-
gen inhoud hebben 2). Dan hoe dit zijn moge, dat
het recht bij de Perzen onder den invloed van gods-
dienstig-zedelijke begrippen staat lijdt geen twijfel.
Reinheid zoowel in Hgchamelijken als in zedelijken zin
is het karakter van den godsdienst der iVIazdayagnas,
dat zich ook in hun strafrecht openbaart. Van daar
dat de Perzen van ouds niet alleen wegens hunne trouw
en waarheidsliefde beroemd waren, maar dat bij hen
ook het maken van schulden, leugen en bedrog, on-
dankbaarheid, en het breken\' eener belofte met straf
bedreigd werden 3). Straf, verzoening, en reiniging.
1) Spiegel, I, S. 94, Vendidad, 41^ Pargard, 56, vg. 79.
2) I, S. 90.
3) Spiegel, I, S. 91, 92 ea Weber S. 354.
-ocr page 171-zonde en wetsovertreding worden in de Avesta op
ééne lijn gesteld i).
Of de Perzen de talio als beginsel van den strafme-
ter gekend hebben is moeielijker te beslissen. Is de
bewering van Spiegel juist dat de ons bewaarde ge-
deelten der Avesta een\' zuiver godsdienstigen inhoud
hebben, dan missen wij alle gegevens om deze vraag
te beandwoorden. Bevat daarentegen bepaaldelijk de
Fargard (afdeeling) van den Vendidad strafrechter-
lijke bepalingen 3), iets wat mij zeer aannemelijk voor-
komt, dan is het hoogst onwaarschijnlijk dat de talio
bij de Perzen werd toegepast. Ik kan echter in dat
geval geenszins aan Weber toegeven dat dit strafrecht
ruw en onontwikkeld is. »De strafrechterlijke bepa-
lingen," zegt deze, »van den Vendidad tegen rechts-
schendingen en beschadiging aan goed en eigendom
dragen geheel het karakter van eenvoudige ruwe na-
tuurwetten, gelijk zij voor volken passen die op een\'
lageren trap van beschaving staan; behalve schadever-
goeding in vee of geld bestaande vormt slechts het groo-
tere of geringere aantal zweep- of stokslagen het onder-
scheid tusschen de verschillende vergrijpen en misdaden.\'\'
Deze uitspraak gaat mijns inziens veel te ver; eene
zuivere scheiding tusschen burgerlijk- en strafrecht kan
zoowel wegens den oorspronkelijken toestand van eigen
hulp als wegens de heerschappij van zedelijk-gods-
dienstige denkbeelden over het recht niet verwacht
worden; maar voor het overige onderscheidden de
1) Spiegel, I, 8. 87 en 95, vg. ook de opsomming der ver-
schillende zouden in de biechtformulen, b. v. Spiegel, III, S. 213.
2) Zoo Rhode, die heilige Sage des Zendvolks, S. 431 ff.
3) Weber, S. 353.
-ocr page 172-werkzame Perzen zich, voor zoover wij kunnen na-
gaan, door meer menschehjke straffen dan de met
hen stamverwante Indiërs. De geringere ontwikkeling
van het kastenwezen, dat in Indië tusschen de ver-
schillende standen der maatschappij onoverkomelijke
scheidsmuren heeft opgeworpen, is daaraan zeker niet
vreemd. De band die alle Iraniërs verbond was slechts
die van den stam of de nationaliteit en van de met
deze oorspronkelijk zamenhangende godsdienst der Maz-
dayagnas (de godsdienst van Zarathoesthra). Omgang
daarbuiten, vooral geslachtelijke omgang en wel voor-
namelijk met de Deva-aanbidders (de Indiërs), gold als
zonde en misdaad i). Zoowel in den zoo moeielijk
verstaanbaren vierden Fargard als elders is gedurig
spirake van slagen met den paardenprikkel en den
Qraöshó-charana, wier aantal naar mate van de grootte
van het misdrijf stijgt. Wat dit laatste eigenlijk is
weten zelfs de Perzen niet meer. Het kan moeielijk
een muntstuk wezen; het komt echter onder de werk-
tuigen der priesters voor 2). Spiegel meent dat de
misdadiger of zondaar evenveel dieren der onreine
schepping van Ahriman moet dooden als het aantal
slagen bedraagt 3). Deze meening komt mij echter
zeer gewrongen voor. Waarom keert dan overal de
formule terug : zooveel slagen met den paardenprikkel,
zooveel met den Qraöshó-charana? Elders wordt daar-
entegen eenvoudig gezegd dat iemand 1000 stuks klein
vee moet dooden 4). Kennelijk is Spiegel tot zijn ge-
1) Weber, S. 356, Spiegel, Einleitung en Avesta passim. \'
2) Spiegel, I, S. 86, n°. 4, S. 90 en 194.
3) Vg. nog Spiegel, II, S. LIX.
4) B. v. 18"^ Fargard, 137.
-ocr page 173-voelen gekomen door het groote aantal slagen, lot
1000 toe, dat somwijlen bedreigd wordt. Men moet
echter niet uit het oog verhezen dat dit laatste zeld-
zaam plaats vindt. In den regel verschilt het aantal
slagen van 5 tot 200. Zelfs hij, die een mensch eene
gevaarlijke wonde toebrengt, krijgt voor de eerste maal
slechts 90 slagen Beloopt het aantal slagen meer
dan 200, dan is er altijd sprake van een bijzonder
goddeloos misdrijf. Zoo wordt het gevaarlijk verwon-
den van een\' hond met 500 tol 800 slagen gestraft, a).
Bij de bekende godsdienstige vereering der Perzen voor
de honden zou men dit hieruit kunnen verklaren dat
in deze en soortgelijke gevallen tegen het fas misdre-
ven was. Voor zoover ik kan nagaan is deze verkla-
ring niet ongepast voor alle gevallen, waarin meer dan
200 slagen bedreigd worden. Het is dan bijkans eene
eigenaardige soort van doodstraf, die op sommige bij-
zonder goddelooze misdrijven gesteld is. Voor deze
meening pleit nog het veelvuldig gebruik dat ook door
de Turken van stokslagen gemaakt wordt én de om-
standigheid dat de Vendidad overigens niet van de
doodstraf spreekt, wanneer men ten minste de reeds
vermelde onverzoenbare handelingen uitzondert. Alleen
wordt nog gezegd dat de mensch die voor de 5® maal
de Areduszonde begaat, d. i. met voorbedachten rade
wraakt uitoefent »zijn hchaam vult" 3), hetgeen wel
1) 4® Fargard, 108. Zou Qraosfaó-charana niet een teehnisehe
of heilige naam van paardenprikkel kunnen zijn? Anders moet
het aantal slagen overal verdubbeld worden, terwijl de herhaling
Van dezelfde zaak onder een\' anderen naam in formules der Avesta
zeer gewoon is.
2) Spiegel, I, S. 192 v., U\' Fargard.
3) Spiegel, I, S. 94, 4® Fargard, 57. Spiegel verklaart deze
-ocr page 174-zooveel zal beteekenen als »des doods schuldig is."
Dan hoe dit zijn moge, uit den raadselachtigen inhoud
der Avesta ten aanzien van het strafrecht is mijns in-
ziens zooveel op te maken, dat de straffen der Perzen
in den regel niet hard waren en dat de talio bij hen
niet schijnt gegolden te hebben. De oorzaak van dit
verschijnsel hgt zeker ten deele aan den despotieken
regeringsvorm van Perzië, ten andere aan den krach-
tigen, werkdadigen geest van den Iranischen stam die
wars van fasten en zelfpijnigingen ook op strafrech-
terlijk gebied den mensch niet wilde martelen. In
geval van bijzondere vergrijpen tegen het fas of van
onbeterlijkheid stond den dader de dood te wachten;
anders werd hij met een zeker aantal slagen gekastijd
om tot inkeer gebracht te worden; na boetedoening
en offer was hij dan weder rein. De Perzische straf
kan dus kastijding tot verbetering genoemd worden.
De straf was zeker verg\'elding, maar tevens eene her-
innering aan den Mazdayagna dat hij in den strijd
tusschen Ahriman en Ahura-Mazda door zijne belijde-
nis en omgording met den kosti de zijde van den
laatsten gekozen had, dat reinheid zijn doel moest zijn
en zijn streven hierin bestaan, om de onreine schep-
ping te verwoesten en Ahriman overal terrein te be-
twisten , maar de reine schepselen te eeren en naar het
voorbeeld van Ahura-Mazda bij zich zeiven in de eerste
plaats reinheid aan te kweeken.
woorden natuurlijk anders, en wel „dat dan geene lichamelijke
straf meer kan voorkomen, maar de zonde de ziel aangrijpt." Die
verklaring ts echter vreemd en pleit niet voor Spiegel\'s meening
dat wij hier met een\' zuiver godsdienstigen inhoud te doen heb-
ben. Yoor het overige heeft deze plaats in het verband het voor-
komen eene glosse te zijn.
DE EGYPTENAEEN.
Egypte is in ieder opzicht een merkwaardig rijk.
Wat Laurent van de oudheid in het algemeen beweert
dat de verschillende rijken zich in zelfgenoegzaamheid
van elkander afsloten, geldt bijzonder van Egypte.
Dit is zelfs het eenige rijk der oudheid, waarde gast-
vriendschap eene onbekende deugd was i). De vrees
voor de zee en de met dezen gepaard gaande afkeer
van den vreemde werden door de priesters stelsel-
matig gevoed 2). Hoewel Egypte door zijne natuurlijke
ligging het middelpunt van een aanzienlijk verkeer was,
is zijne bevolking nooit een handelsvolk geweest. Toch
heeft het op ruime schaal gekoloniseerd. Er is, vooral
in het begin dezer eeuw, groote strijd gevoerd over
de vraag, of Griekenland zijne beschaving aan Egypte
heeft te danken gehad. Hoeveel op dit gebied nog
onverklaard moge zijn, het mag zeker geacht worden
dat Egypte zoowel op de Grieken als op de Israëlieten
grooten invloed heeft uitgeoefend 3). De in de oud-
heid zoo vermaarde wijsheid der Egyptische priesters
en instellingen heeft dus geen gering belang voor de
geschiedenis der beschaving, al hebben Grieken en
ïsraëlieten ieder op hunne wijze en naar hun eigen
genie het ontleende verwerkt en met hunne behoeften
m overeenstemming gebracht.
Wat in de Egyptische maatschappij in onderschei-
ding van het Oosten bijzonder de aandacht trekt, is
i) Meu denke aan de inensehenoffers van Busiris; verg. Jjau-
\'•ent, I\'Orient, p. 271.
\' 2) Perty, Anthr. Vort., S. 228.
3) Verg. Laurent, p, 247—314,
\'li
-ocr page 176-dit dat hier een meer ontwikkelde staat valt waar te
nemen. Daar nu in Egypte de kasten zoo streng van
elkander gescheiden waren dat aan ieder door zijne
geboorte zelfs een bepaald bedrijf was aangewezen,
zoo genoten de Egyptenaren in zeker opzicht minder
vrijheid dan de Indiërs. De vrije inrichting toch van
de landgemeenten der laatsten en de geringe inspanning,
die het klimaat voor den landbouw vorderde, heten in
Indië ondanks de overheersching der Brahmanen en
Kshathrijas veel vrijheid over i). Aan den anderen
kant echter mag dit de oorzaak heeten, waarom in
Egypte niet de wil des Konings maar de wet de hoogste
regel was 2). Wij mogen ghmlachen, wanneer wij
lezen dat zelfs de leefwijze en de bezigheden des Ko-
nings van uur tot uur geregeld waren, maar wij moeten
niet vergeten dat dit absolutisme der wet tevens ten
gevolge had dat niemand geheel zonder rechten was.
De meester had dan ook geen recht van leven en dood
over den slaaf, men denke slechts aan het verhaal van
Genesis 3), waar Potifar Jozef in de gevangenis werpt
maar niet ter dood laat brengen. Alle Egyptenaren
waren in zekeren zin slaven des Konings, maar de
Koning zelf — en meer dan ieder ander — de slaaf
der wet.
Van welken aard was nu het strafrecht? . Warnkö-
nig beweert wederom dat de ontwikkeling van den
staat en het recht van Egypte weinig beteekenis voor
de geschiedenis heeft. »Er zijn", zegt hij 4), »geen
1) De Eosch Kemper, t. a. p., bi. 488.
2) Perty heeft (S. 226) te recht opgemerkt, dat Egypte zich in
dit opzicht voordeelig van de Aziatische despotiën onderscheidt.
3) Gen. XXXIX.
4) S. 147.
-ocr page 177-bijzondere gedenkteekenen van het recht van dit land
tot ons gekomen, slechts berichten over Egyptische
staatsinstellingen en over enkele wetten". Warnkönig
heeft echter bij onze geringe kennis van Egypte even-
min als iemand anders recht tot dergelijke uitspraken.
De vraag is niet welke gedenkteekenen tot ons zijn
gekomen, maar wel wat de invloed van het Egyptische
recht op de Grieken en de Israëlieten geweest is. Dat
Mozes in de Egyptische wijsheid is opgevoed, weet
een ieder; dat Solon en Lykurgus Egypte bezocht
hebben, wordt door de overlevering verzekerd en mag
dus niet zonder eenigen vorm van proces ontkend
worden. Daarenboven blijkt uit verschiUende omstan-
digheden , dat de rechtsontwikkehng der Egyptenaren
niet zoo laag is te stellen, iets wat Den Tex dan ook
te recht doet uitkomen i). Zoo mocht de schtddeischer
zijne schuld alleen aan het vermogen en niet aan den
persoon des schuldenaars verhalen. Ook het bewijs, en
zelfs de bepalingen over diefstal pleiten niet voor eene
geringe ontwikkeling van het Egyptische recht 2).
Wat nu bepaaldelijk het strafrecht aangaat, zoo
weten wij te weinig van Egypte\'s oude geschiedenis
om met zekerheid een oordeel over zijne ontwikkeling
te vellen. Wanneer wij echter lezen dat Egypte zich
van heverlede uit kleinere staten ontwikkeld heeft 3)
en dat zijn oudste recht uit gewoonterecht bestond 4),
dan maakt de analogie het waarschijnlijk dat ook hier
eigen hulp en wraak den oorspronkelijken rechtstoe-
stand hebb^ gevormd.
1) Encycl., § 300.
2) Vg. b. V. Weber, S. 126.
3) Zie Weber, S. 146 eu Perty t. a. p.
4) Diodorus Sieulus, I, 77—80.
-ocr page 178-Van het strafrecht der Egyptenaren in den tijd toen
zij een\' geregelden staat vormden weten wij genoeg,
om met zekerheid een beshiit te mogen trekken tot
de heerschende beginselen. Dat ook bij hen godsdienst,
zedelijkheid, en recht inéénvloeiden, dat het laatste
onder de heerschappij der beide laatste stond, lijdt
geen twijfel. De Koning kon zoowel uit de priesters
als uit de krijgslieden gekozen worden. Geschiedde
het laatste, dan werd de gekozene aanstonds onder
de priesters opgenomen. De Koningen golden niet
alleen voor de onmiddellijke opvolgers en plaatsver-
vangers der Goden in de heerschappij over het reine
land, wien dezen met dit doel goddelijke eigenschappen
hadden medegedeeld; maar zij waren zelve Goden, in
wie alle eigenschappen der Godheid: macht, heilig-
heid, gerechtigheid, en wijsheid vereenigd waren. De
Farao\'s komen op de gedenkteekenen dan ook niet
alleen als zonen van den zonnegod Ammon voor, maar
als de zon zelve, die aan de wereld gegeven is i). Een
ander bewijs is hierin gelegen, dat de meest verschil-
lende vergrijpen tegen zedelijkheid en godsdienst ge-
straft werden. Niet alleen meineed, maar ook leugen
en zelfs het dooden van dieren werd zwaar en som-
wijlen met den dood gestraft 2).
De taUo was het beginsel van den strafmeter. Het
is opmerkelijk dat dit zoo stellig van Egypte verze-
kerd kan worden, daar het minder een despotieke dan
een theokratische staat was. Zoo blijkt dus ook hier,
1) Weber, S. 113.
2) Vg. de Pastoret, Histoire de la législation. II, 265_292
en de aldaar aangehaalde plaatsen uit Herodotus en Diodorus
Siculus.
dat een naar vaste wetten gei\'egelde staat, waar zede-
lijkheid, godsdienst, en recht vereenzelvigd worden,
noodzakelijk tot de talio moet komen. Dat de talio
ook hier op eigenaardige wijze werd toegepast kan ons
niet verwonderen. In het algemeen werd men aan
het lid gestraft, met hetwelk men misdreven had. Soms
was de toepassing fijner en ontaardde ook niet zelden
in geheel noodelooze wreedheden. Zoo werd hij, die
eene vrijgeborene vrouw geweld had aangedaan, met
ontmanning gestraft. Valschen munters en ieder die
op eenige wijze valschheid had gepleegd werden de
beide handen afgehouwen. Daarentegen stond op de-
sertie en ongehoorzaamheid eerloosheid. De overspeler
had 1000 zweepslagen te wachten; zijne medephchtige
moest met het verlies harer schoonheid boeten, daar
hare neus werd afgesneden i). Het afsnijden van neus
en ooren was in het algemeen gansch geen ongewone
straf. Wanneer een vader zijn\' zoon vermoord had, dan
werd hij gedurende 3 dagen en 3 nachten aan het lijk
van zijn slachtoffer zoodanig vastgebonden dat hij hem
al dien tijd omhelsde. Veel verschrikkelijker werd de
vadermoorder gestraft Men doorstak dezen op allerlei
wijzen, en verbrandde hem dan midden tusschen eene
menigte doornen, op welke hij gelegd was.
DE ISEAllLlETEN.
Bij de Israëlieten komen wij op meer bekend terrein.
Het Mozaïsche recht moet ons bijzondere belangstelling
inboezemen, want het heeft ook op de Europeesche
1) Herodotus, II, 162.
-ocr page 180-rechtsoriLwikkeling invloed uitgeoefend. Het heeft dan ook
reeds in de vorige eeuw een\' verdienstelijken bewerker
gevonden. Het geleerde werk van Michaelis moge een\'
zonderlingen indruk op ons maken i), het verdient
nog thans geraadpleegd te worden. Zijne beschou-
wingen zijn echter veelal verouderd. Sedert is er voor
de kennis van dit recht veel gedaan. Toch blijft er
nog veel te doen over; want de kritiek over de zoo-
genaamde boeken van Mozes (den Pentateuch) heeft
haar laatste woord nog niet gesproken, terwijl zich
in den regel aheen godgeleerden met deze studie
hebben bezig gehouden. Daarbij kwam eene eigen-
aardige moeielijkheid. De Israëlieten werden vroeger in
den regel in een zeer bijzonderen toestand geplaatst.
Zij werden (en worden veelal nog heden) als het uitver-
korene volk Gods van alle andere volken onderscheiden
en waren voor den man van wetenschap het noh me
langere 2). Wie zich aan eene wetenschappelijke be-
handeling hunner geschiedenis waagde, ontging zelden
de beschuldiging van ongeloof of ketterij. Terwijl de
zoogenaamde kristelijke maatschappij de onder haar
levende joden eerst vervolgde en daarna minachtte,
waren de godgeleerden er op uit ahe gruwelen, door
dit volk in het verre verleden bedreven, te rechtvaar-
digen en als door God bevolen aan te prijzen 3). Deze
1) Het is namelijk te gelijker tijd een handboek voor algemeene
kundigheden. Zoo kan men daaruit leeren hoe men op de beste
wijze paarden moet aantakken! De titel der Nederlandsche ver-
taling luidt: Miehaëlis, Mosaisch Recht, Haarlem 1776.
2) Kruidje roer mij niet.
3) Men denke bijv. aan de verovering van het land Kanaan-
De vreemdsoortigste gronden voor hun recht op dit land zijn uit-
gedacht, terwijl het vermoorden van de inwoners en alle door hen
beschouwing is thans zeldzaam geworden. Waar zij
zich nog vertoont, is zij doorgaans zóó verwaterd
dat zij ten minste op het werkelijke leven onzer dagen
weinig ol geen schadelijken invloed kan uitoefenen.
Ook de joodsche schrijvers ruimen aan het Israëlieti-
sche volk eene gansch bijzondere plaats in de geschie-
denis in. Zoo ideahseert Saalschütz in zijn grondig werk
over het Mozaïsche recht i) de Israëlieten niet weinig.
Hij vervormt hunne begrippen van recht en maatschappij
veelal naar denkbeelden van lateren tijd. Montesquieu,
Mendelssohn, en Hegel worden door hem op eene
wijze aangehaald, die onwillekeurig zou doen vermoe-
den dat dezen leden eener wetgevende kommissie van
Israël waren geweest. Salvador gaat in zijn geestrijk
geschrift 2) aan hetzelfde euvel mank. Zijne hoofd-
stukken over het strafrecht bevatten een doorloopend
pleidooi tegen het nieuwere strafrecht ten gunste van
dat der Israëheten. Hij gaat zelfs zoo ver van te be-
weren, dat het stralrecht der ouden in het algemeen
boven het onze staat en dat onder dezen wederom
Israël zich op het beste strafrecht beroemen mag.
Er komen echter nog andere faktoren in aanmerking
dan die welke hij in rekening brengt, terwijl hij zich
gepleegde gewelddadigheden als eene straffe God\'s voor de zonden
der Kanaänieten werden voorgesteld; men vergelijke vooral Lau-
rent, die t. a. p. I, p. 319—400 eene uitnemende en onpartijdige
schets van de Israëlieten geeft. Men herinnere zich ook hoe de
Puriteinen veelal op grond van Numeri XXY; 38 voor den dood
van Karei I van Engeland waren.
1) Saalschütz, Das Mozaïsche Recht mit Berücksichtigung des
spätem Jüdischen, 2 Th.
2) J. Salvador, Histoire des Institutions de Moïse et du Peuple
Hébreu, 2 t., Paris 1862. Men zie vooral t. I, p. 321-—383,
daarenboven inel den oudsten toestand van Israël wei-
nig ol\' niet bezig houdt. Men moge den Israëlietischen
staat zoo hoog stellen als men wil, men moet toch
erkennen dat hij het ideaal van Montesquieu\'s repu-
bliek, wier beginsel in de deugd wortelt, niet heelt
verwezenlijkt. Wanneer men de boeken van Mozes
nagaat, wanneer men de wilde en somwijlen dierlijke
tafereelen uit Jozua en uit het boek der Richteren
leest, dan komt men tot de overtuiging dat ook Israël
zich langzaam ontwikkeld heeft. Dat de Israëlieten
gelijkheid van allen voor de wet erkenden i), dat zij
niet alleen geen kastenwezen maar zelfs geene eigen-
lijke slavernij hadden 2), dat de individueele vrijheid
door hen hoog gewaardeerd werd «} beteekent waar-
lijk niet weinig! Wij mogen echter niet vergeten,
dat hunne nationale trots hen niet zonder reden
den haat van de overige volken der oudheid op
den hals heeft gehaald en dat, even als elders, de
massa des volks verre beneden het ideaal is geble-
ven, dat het genie van zijn\' wetgever heeft trachten te
verwezenlijken. De wetenschap onzer dagen laat Israël\'s
grootschen eigenschappen recht wedervaren, zonder
zijne schaduwzijde voorbij te zien. Het Israëhetische
volk is haar even goed een verschijnsel in de wereld-
geschiedenis als bij voorbeeld het Grieksche. Maar zij
is even ver verwijderd van eene beschouwing, die dit
merkwaardige volk buiten de geschiedenis plaatst, als
1) Dit volgt reeds uit het algemeene priesterschap.
2) Het Hebreeuwsche heeft zelfs geen woord voor slaaf. Aebed
is zooveel als arbeider, dienstknecht.
3) Men denke aan het profetisme en aan de waarborgen voor
het individu, welke de rechtspleging opleverde.
van de tegenovergestelde, die zich over naïve voorstel-
hngen vrolijk raaakt, vvellce ons ten gevolge van een
ander klimaat en van hoogere ontwikkeling vreemd,
om niet te zeggen onverstaanbaar zijn geworden. Al
moge men zich dan ook door den wijsgeerigen zin der
Grieken en de schoonheid der Grieksche vormen meer
aangetrokken gevoelen, de heiligheid van den Israëli-
tischen geest moet een ieder eerbied afdwingen. Vol-
ken moeten evenals individuen in de eerste plaats be-
oordeeld worden naar hetgeen zij positief hebben
voortgebracht. Legt men dezen maatstaf aan het Israë-
lietische volk aan, wie zal dan ontkennen dat het een\'
belangrijken en heilzamen invloed op de ontwikkehng
der menschheid heeft uitgeoefend!
Het bijzondere belang van het Mozaïsche strafrecht
springt dus in het oog. Hebben — ziedaar de eerste
vraag die ik te behandelen heb — ook de Israëlieten
de wraak als recht gehuldigd? Sommigen i) geven een
bevestigend andwoord. Zij wijzen op sporen der wraak
in het tijdvak der aartsvaders 2). Gen. IX : 6 vinden
wij het beginsel zelf zoo duidelijk mogelijk uitgespro-
ken: »wie menschenbloed vergiet, diens bloed zal ook
door menschen vergoten worden." Het Mozaïsche recht
vooronderstelt volgens hen de wraak en spreekt van
de bloedwraak als eene bekende instelling, die door
Mozes slechts gewijzigd is.
Wij lezen herhaaldelijk van een\' bloedwreker (Goël
haddam) 3), die nog ten tijde van David bepaald ver-
1) Michaëlis, 11, bl. 384—425; Ersch und Gruber, Allg. Ene.,
Art. Blutrache.
2) Gen. XXVII: 45.
3) Deze gelukkig gekozene en juiste uitdrukking is van Luther
-ocr page 184-meldt wordt De bloedwreker is in het Mozaïsche
recht de naaste bloedverwant des verslagenen, die het
recht heeft den moordenaar te vervolgen en te dooden.
Dit recht strekte zich niet uit tot manslag, maar be-
paalde zich tot moord 2). In dit laatste geval was
het den Israëhet verboden een losgeld voor het leven
des moordenaars aan te nemen 3); het recht was te-
vens plicht. Er waren echter in de verschillende land-
streken van Israël 6 vrijsteden, S aan deze en 3 aan
gene zijde van den Jordaan 4). Gelukte het den dood-
slager eene van deze te bereiken, dan was hij binnen
hare landpalen voorloopig veilig. De wegen naar deze
plaatsen moesten goed onderhouden worden en recht
wezen 0). Bleek het nu bij gerechtelijk onderzoek van
de oudsten dezer stad dat de vluchteling zich aan moord
had schuldig gemaakt, dan werd hij aan den bloed-
wreker uitgeleverd en zelfs van het altaar wegge-
haald 6). Had hij daarentegen een\' manslag gepleegd,
dan vond hij binnen de vrijstad bescherming tegen den
bloedwreker, maar was verplicht tot den dood des hoo-
gepriesters toe de stad niet te verlaten 7).
afkomstig. Men vergelijke bijv. Num. XXXV: 19; Deut. XIX:
6, 13; Jozua XX: 3.
1) 3 Sarauel XIV: 11. Uit dit verhaal blijkt echter dat de
instelling der bloedwraak toen aan kracht begon te verliezen.
2) Er werd moedwil, voorbedachte raad vereischt; vg. Num.
XXXV: 11 vv., Deut. XIX: 2 vv.
3) Num. XXXV: 31.
4) Men vergelijke behalve de aangehaalde plaatsen nog Jozua XX.
5) Deut. XIX: 3; vg. Miehaëlis 11, S. 419.
6) Exodus XXI: 14.
7) Deed hij dit, dan mocht de bloedwreker hem even goed
dooden (Num. XXXV: 26—28) als wanneer hij door dezen werd
ingehaald, vóórdat hij de vrijplaats bereikt had Deut. XIX: 6.
Deze instelling getuigt van groote wijsheid. De ver-
schrikkelijke gevolgen der wraak met de uit haar voort-
spruitende veeten werden op die wijze voorkomen; de
moordenaar ontging, niet licht zijne straf, en hij die
een\' manslag had begaan onderging door zijn gedwon-
gen verblijf in eene der vrije sleden eene soort van
gevangenschap i).
Zoowel het verbod van Lev. XIX: 18. »Gij zult u
niet wreken noch uwen toorn behouden tegen de
kinderen uws volks" als de bekende rechtsgeldigheid
bij andere en vooral bij stamverwante volken
zoowel het feit dat de bloedwraak in de Mozaïsche
wet als eene bekende instelhng behandeld wordt als
de aard en de naauwkeurige regehng van de rechten
des bloedwrekers pleiten voor de stelhng, dat hier,
gelijk elders, de wraak als recht gegolden heeft maar
door den wetgever op uitnemende wijze overeenkom-
stig den geest des volks gewijzigd en onschadelijk
gemaakt is.
Saalschütz en Salvador verwerpen deze beschouwing
en beweren, dat de Goël haddam d. i. naar hun inzien
de losser of naaste bloedverwant des verslagenen een-
voudig belast, zou zijn geweest om het door den raad
der oudsten gevelde doodvonnis ten uitvoer te brengen 3),
1) De Israëlieten hadden geen eigenlijke gevangenisstraf. Zie
Saalsehütz, II, S. 463, Salvador, I, p. 343. Salvador verklaart
dit in. i. te recht zoowel uit het gebruik der stokslagen als uit de
omstandigheid dat de moeielijkheden en de duurte, die met het
onderhoud van gevangenissen noodzakelijk gepaard gaan, niet In
overeenstemming zijn met de leefwijze der eerste volken. Gevan-
genissen zijn bij geringe ontwikkeling van den staat ondenkbaar.
2) Vooral bij de Arabieren.
3) Salvador vertaalt (I, p. 369) garant du sang. Deze verta-
-ocr page 186-Goël haddam is dus zooveel als onze beul. Salvador
stapt met eene zekere luchtigheid over de vraag heen.
Hij zegt dat eene oppervlakkige lezing van de Mozaï-
sche wet tot de voorgedragene opvatting geleid heeft,
maar wijst uit de plaatsen zelve het tegendeel niet aan
en erkent zelfs dat de Israëheten eene uitzondering op
de regelen der gewone rechtspleging toelieten i). Ook
merkt hij op, dat de woorden wraak der wet en god-
delijke wraak eene figuurlijke beteekenis hebben en
uit een\' tijd afkomstig zijn toen de armoede der talen
veel ongemak opleverde s). Weinig ontwikkelde volken
met arme talen zijn gewoon de dingen zinnelijk op te
vatten en gevoelen geene behoefte aan figuurlijke be-
teekenissen. Wanneer zij van wraak spreken, dan is
dit geen rhetorische figuur maar eene ruwe werke-
lijkheid. Volgens Saalschütz S) heeft men geen recht
om Goël haddam, dat »losser ten aanzien van het
bloed" zou beteekenen, door bloedwreker te vertalen.
Die beteekenis haalt hij uit Lev. XXV: 24 vv. Dat
Goël daar losser is (de naaste bloedverwant van hem
die zijn eigendom verkocht heeft, wien het regt toe-
komt dit te lossen d. i. weder in de familie te brengen)
liïig is niet geheel naauwkeurig, maar zeer eigenaardig. Wanneer
hij daarop echter laat volgen: „c\'est à dire qu\'il était chargé de
veiller à la poursuite du coupable," dan zal niemand, die zich
met de oudste rechtsontwikkeling van verschillende volken heeft
bezig gehouden, aan eene soort van uitoefening van het openbaar
Ministerie denken, maar wel aan wraak.
1) P. 371: „Cette exception était le jugement de zèle. Sans
autre forme, un homme pourrait être entrainé à frapper publique-
ment et sous sa propre responsabilité un traître manifeste."
2) P. 325.
3) II, S. 482 ff.
-ocr page 187-ontkent niemand. Het is echter de vraag of Goël
ook nog iets anders kan beteekenen. De oorspronke-
lijke beteekenis van Goël uit het afgeleide Geülah te
halen gaat daarenboven volstrekt niet aan. Goël t) is
»hij die terugvordert" (de terugvorderende) d. i. dus
hier (woordelijk vertaald); hij die het bloed (des ver-
slagenen) terugvordert, of m. a. w. de bloedwreker.
Dit nu is de naaste bloedverwant, die als zoodanig on-
der anderen het recht heeft om het verkochte goed te
lossen en om het bloed des verslagenen op te vorde-
ren 2). Het bewijs, door Saalschütz aan de taal ont-
leend, gaat niet op, en kan ten minste in geen geval
voor een positief bewijs zijner bewering gelden. Wan-
neer men bijv. Num. XXXV: 19, 24 en Deut. XIX: 6
opslaat, dan ziet men hoe noodzakelijk het mocht hee-
ten die bewering uit de plaatsen zelve toe te lichten.
Van waar toch al die bepalingen over den bloedwreker,
wanneer deze eenvoudig onze beul is!
Wij hebben reeds herhaaldelijk gezien dat met de
wraak de eigen hulp gepaard gaat. Ook dit\'blijkt uit
Israël\'s instellingen, en wel te meer hierom omdat
deze veelal een demokratisch karakter hebben behou-
den. Waarop anders dan op eigen hulp wijzen de
raden der oudsten in de verschillende steden, wijst
het feit dat somwijlen het gansche volk richt ? De
steeniging geschiedde door het geheele volk, maar de
eerste steenen werden door de getuigen geworpen 3).
1) Men zie de lexica van Winer en Gesenius.
2) Men vergelijke over zijne verdere rechten Saalschütz en Mi-
chaëlis, t. a. p.
3) Vg. Deut. XVII: 2 vv. en Saalschütz, II, S. 459, 462. Br
is hier merkwaardige overeenkomst met het oud-Romeinsche en
met het oud-Germaansclie recht.
De getuigen waren dus ook in Israël meer dan weten-
den, zij moesten met de daad instaan voor hetgeen
zij verklaard hadden. Partijen kiezen zelve hare rechters
en kunnen gekozene rechters verwerpen i). Ook de uit-
drukking: »In die dagen was er geen Koning in Israël,
een iegelijk deed wat, recht was in zijne oogen," en
de jammerlijke geschiedenis van Richteren XIX—XXI
wijzen op eigen hulp
Hoeveel Mozaïsche bestanddeelen ons in den Penta-
teuch bewaard zijn is moeielijk uit te maken. Buiten-
dien behoeven vele punten van Israël\'s geschiedenis nog
opheldering. Die onzekerheid is echter voor mijn on-
derwerp van minder belang, want het is hier niet om
1) Salvador, 1, p. 358 s.
2) Het is zeer der moeite waard deze geschiedenis met aandacht
te lezen. Dan blijkt: 1°, dat de gansche stam der Benjaminieten
de bevolking van Gibea verdedigde, die het bijwijf van een\' gast
van één der bewoners ten doode toe verkracht had nadat de gast-
heer der bevolking niet had willen veroorlooven. haren lust aan
den man zeiven te koelen. 2°, dat de overige Israëlieten gezwo-
ren hadden hunne dochters niet aan de Benjaminieten tot vrouw
te geven en na hunne overwinning berouw kregen dat zoo doende
een stam van Israël was afgesneden. 3°, dat de Israëlieten de
inwoners van Jahes lieten vermoorden, op grond dat zij niet mede
waren opgetrokken, en den overgeblevenen Benjaminieten de doch-
ters der verslagene inwoners van Jabes ten huwelijk gaven. Toen
dit niet voldoende bleek om de Benjaminieten van vrouwen te voor-
zien, werd dezen veroorloofd op een feest de dochters van Silo
te schaken. De schrijver van het boek der Richteren laat hier
vooral te recht volgen: „In die dagen was er geen koning in
Israël, een iegelijk deed wat reeht was in zijne oogen." — IJit
dit verhaal volgt m. i. dat in het oude Israël het stelsel van eigen
hulp op ruime schaal is toegepast en dat het koningschap ook in
Israël eene beslissende overwinning voor eene meer gevestigde
rechtsorde geweest is.
den tijd maar om den aard der ontwikkeling te doen.
Dan lijdt het geen twijfel dat Israël eene theokratische
staatsregeling gehad heeft. Dit geldt zelfs voor den
tijd der Koningen, want dezen gingen door voor de
gezalfden van Jehova, voor diens plaatsvervangers.
Jehova geldt in den beginne uitsluitend als de Koning
van Israël, die zijn volk uit Egypte geleid en verlost
heeft, wien het land Kanaan en al wat daarop is in
eigendom toebehoort; later regeert hij niet meer on-
middelijk, maar is toch de Koning bij uitnemendheid
die op het verlangen des volks een\' plaatsvervanger of
stedehouder heeft aangesteld. Zonder de theokratie is
Israël\'s geschiedenis ten eenenmale onverstaanbaar.
Jehova heeft een verbond met zijn volk gesloten, dat
dit vrijwiUig heeft aangenomen. Mozes herinnert den
Israëlieten dan ook telkens dat zij de verphchtingen,
die uit dat verbond voortvloeien, zelve vrijwillig op
zich hebben genomen. De betrekking van Jehova lot
Israël is dus niet met die van de voorzienigheid tol het
lot der menschen gelijk te stellen i), maar strekt zich
veel verder uil. Saalschütz erkent dit zelf, wanneer hij
zegt dat »het eigenlijke kenmerk der theokratie hierin
gelegen is dat God door de wet overhel volk heerscht 2)."
Laurent vindt in Israël minder een theokratie dan eene
vermenging der burgerlijke en der godsdienstige orde.
Maar dit is juist het kenmerk van iedere theokratie.
De meening van hen, die Israël eene theokratie maar
1) Zoo Saalscilütz, zie I, S. 2 f., 9, 16.
2) S. 16. Hoe hij daarop kan laten volgen: „Aber die innere
Constitution und was uns besonders wichtig seyn musz, die ganze
Rechtspflege und Polizey blieb biebei durchaus unberührt" is
onbegrijpelijk.
Indië en andere rijken eene hierarchie (priesterrege-
ring) noemen, zou dan nog eer aanbeveling verdienen.
Tusschen Indië en Israël bestaat echter alleen een onder-
scheid in graad, en niet in soort, zoodat bij beiden
van theokratie sprake mag zijn.
Uit die theokratische staatsregehng volgt al dadelijk
dat recht, zedelijkheid, en godsdienst niet gescheiden
waren en dat de rechtsvergelding tevens zedelijke ver-
gelding was 1). Daar den Israëlieten eene zinnelijke
opvatting der dingen eigen was, bestond de vergelding
ook in het uitwendige. Jehova beloont door gezond-
heid, een lang leven, een talrijk kroost, en aardsche
goederen. Hij straft nu eens onmiddellijk door kin-
derloosheid of een vroegtijdigen dood, dan weder mid-
dellijk door een vonnis der rechters, die in zijn\' naam
recht spreken. Vandaar dat bij de uitbanning uit het
volk nu eens van de eerste en dan weder van de tweede
wijze van straffen sprake is. Somwijlen wordt met
die uitbanning de eigenlijk rechterlijke doodstraf be-
doeld, somwijlen alleen de onmiddellijke straf God\'s,
terwijl beide ook dikwerf met elkander gepaard gaan
en niet scherp van elkander onderscheiden worden 2). \'
Dit heeft tot allerhande verklaringen geleid, maar wordt
alleen op deze wijze duidelijk. Waar zonde is, blijft
1) Saalschütz, II. Einl., S. XXIV, verdedigt dit in het alge-
meen en beweert dat men niet kan zeggen: hier is recht en daar
zedelijkheid. Zijne aanhalingen uit de Pruisische wet bewijzen
niets, omdat in deze recht en zedelijkheid zeer vermengd zijn. De
vraag is ook niet, of tusschen recht en zedelijkheid een naauw
verband bestaat maar of niet beide bij hoogere ontwikkeling een
afzonderlijk terrein hebben en een eigen weg bewandelen.
3) Vg. b. V. Levit. XX: 2 vv. en vooral Saalschütz, II, S.
473__4,82.
de vergelding d. i. de straf niet uit; Jehova komt de
menschelijke rechtspleging aanvullend en verbeterend
te hulp.
De vermenging van recht en zedelijkheid blijkt nog
uit verschillende omstandigheden. Zoo lezen wij Deut.
XIX: 19, over den valschen getuige: »Doet hem ge-
lijk hij gedacht had zijn" broeder te doen, en doet het
booze uit uw midden weg," welke laatste uitdrukking
gedurig voorkomt i). Het booze is zooveel als de schuld\\
die ten gevolge der misdaad op het land rust 2). De
voorstelling, die wij ook bij andere volken vinden, dat
de misdaad niet alleen op den misdadiger maar ook
op het land en op het volk drukt, is ook den Israë-
Ueten eigen geweest. Wanneer bijv. op het veld een
verslagene gevonden werd, zonder dat de moordenaar
bekend was, dan moesten de oudsten der meest na-
burige stad een zoenoffer brengen 3). Ook de zoen-
offers speelden eene groote rol, vooral bij overtredin-
gen uit onbedachtzaamheid of overijhng 4). Zij golden
als het middel om zich met Jehova weder te verzoenen
en zijn\' toorn te doen ophouden. Bekende men eene
diefstal, dan had men het gestolene aan den eigenaar
terug te geven, vermeerderd met een 4 der waarde,
en bovendien een zoenoffer te brengen 5). De straf
bepaalde zich hier eigenlijk tot het zoenoffer.
Hierbij sluit zich ook de censuur aan, die de rech-
1) Vg. b. V. Deut. XXII: 22.
2) Saalschütz, II, S. 440.
3) Deut. XXI: 1- 9.
. 4) Bijbelsch Woordenboek, III, bl. 583.
5) Vg. Lev. V: 5, 16, 21—26; XXII: 14; Num. V: 5—8;
Saalschütz, 11, S. 471.
ters — ten minste in lateren tijd — in vele gevallen
mochten uitoefenen, wanneer iemand het een of an-
dere voorschrift der wet niet nakwam Ik zou nog
op verschillende bepalingen kunnen wijzen, maar acht
het gezegde voldoende. Slechts één punt mag hier
niet voorbijgegaan worden. De afgoderij beslaat in het
Mozaïsche recht eene voorname plaats. Vloeien recht,
zedelijkheid, en godsdienst inéén, en is Jehova Koning
van Israël, dan kan het niet anders of zij moet eene
der zwaarste misdaden zijn. Van daar dat zij som-
wijlen het karakter van majesteitsschennis verkrijgt.
Zoo wanneer iemand, zelfs een profeet, tot afval van
Jehova aanzet of aan vreemde Goden offert 2).
Dat de talio het beginsel van den Strafmeter in Is-
raël was, is in verband met het ontwikkelde zeer na-
tuurlijk en wordt dan ook algemeen erkend. Het »ziel
\'voor ziel, oog voor oog, tand voor tand, hand voor
hand, voet voor voet, brand voor brand, wonde voor
wonde, buil voor buil" wordt te dikwerf herhaald om
dit te kunnen ontkennen. Men heeft echter aan de
taho eene andere beteekenis willen geven als haar uit
den aard der zaak moet worden toegekend. Zoo zegt
Salvador 3): »De straf der talio is veeleer een begin-
sel dan eene wet. Als wet is zij onuitvoerbaar en wil
in het algemeen ook niet uitgevoerd worden." Dat zij
in de praktijk onuitvoerbaar is, wordt zeer juist door
hem aangetoond. Uit zijne kritiek op de talio maakt
hij dan echter de gevolgtrekking, dat de Mozaïsche
wet het zoo naauw niet met haar wilde nemen. Ver-
1) Vg. Salv., I, p. 336 s.
2) Salvador, I, p. 331, Saalschütz, IT, S. 471 ff. en passim.
3) I, p. 347, vg. 348.
-ocr page 193-beeld u eene wet bij een zinnelijk volk van geringe
ontwikkeling, die geene rechtskracht verlangt! Wan-
neer men de Mozaïsche wet aandachtig nagaat, dan
komt men integendeel tot de slotsom dal de talio bij
de Israëheten wel noodzakelijke wijzigingen ondergaan
maar voor het overige ruimer toepassing gevonden
heeft dan bij andere volken. Wij vinden haar toch,
behalve bij moord en in enkele bijzondere gevaUen i),
bij opzettelijke verwondingen bij valsche getui-
genis 3), bij diefstal en alle soorten van bedrog \'!■).
Ook Saalschütz verwringt de Mozaïsche wel, nadat
hij eerst hel bestaan der talio bij de Israëlieten erkend
heeft s). Volgens hem zou het »oog om oog" eigen-
lijk beteekenen, dat de dader oorspronkelijk verdiend
heeft dat hem hetzelfde leed wordt toegevoegd als door
hem is aangedaan 6) f Hij vermoedt dat de wetgever
steeds het aannemen van losgeld toehet, onder ande-
ren op grond dat deze anders zijn eigen verbod der
1) Ik denk hier aan gevallen als dat van Ex. XXI; 23—25.
3) Lev. XXIV: 19, 20.
3) Deut. XIX: 16-21.
4) Ex. XXII: 1 vv., Dent. V: 21—23. Het begrip diefstal
is bij de Israëlieten, gelijk bij de oude volken in het algemeen,
zeer ruim, omvat ook misbruik van vertrouvpen en ander bedrog.
De gewone straf bestaat in de teruggave van het dubbel van het
gestolene of niet verandwoorde goed. Kan men niet betalen, dan
wordt men verkocht. Wijzigingen der talio vindt men bijv. bij
menschenroof, op welken de doodstraf staat (en "niet slavernij) Ex.
XXI: 16. Bloedschande, overspel, en vleeschelijke zonden in bet
algemeen werden zwaar (in den regel met den dood) gestraft. Het
verbranden en dus de materiëele talio schijnt hier alleen bij uit-
zondering voor te komen, vg. Saalschütz, II, 8. 473, 570 ff.
5) II, S. 448 ff.
6) II, 8. 451.
n*
-ocr page 194-wraak i) zou hebben tegengewerkt. Dat verbod ziet
echter op de persoonhjke, eigenmachtige wraak der
beleedigde partij. De latere rabbijnen geven zeker
den rechters de bevoegdheid om de taHo steeds in
eene aan het misdrijf evenredige boete te veranderen.
Dit bewijst echter niets voor den vroegeren tijd, vooral
niet voor dien van de invoering der talio.
De taho — ziedaar mijne slotsom — was het be-
ginsel van den Israëlietischen strafmeter. Zij werd
nu eens materieel en dan weder formeel toegepast.
Daarenboven is zij zoowel wegens hare onuitvoerbaar-
heid in de praktijk als wegens gronden van staats-
belang en van anderen aard hier en daar gewijzigd.
Dat zij in den oudsten tijd meer materieel werd toe-
gepast, mag worden aangenomen. Dat de materieele
talio bepaaldelijk bij lichamelijke verwondingen allengs
in onbruik geraakt is en voor boeten heeft plaats ge-
maakt, is niet onwaarschijnlijk, maar blijkt niet vol-
doende en geldt in geen geval voor den oudsten tijd
van den Israëhetischen staat.
Het zij mij vergund aan het gezegde nog ééne op-
merking toe te voegen. Wij hebben hier met een straf-
recht te doen, dat volgens het algemeene gevoelen het
beginsel der talio huldigt. Dit strafrecht munt in menig
opzicht uit boven dat van andere volken, en weet wei-
nig of niet van de verschillende martelingen der mid-
deleeuwsche straffen 8). Het is streng, maar niet wreed.
1) Lev. XIX: 18.
2) Salvador, I, p. 348.
3) Hoe streng de afgoderij ook gestraft werd, pijnbank en in-
quisitie waren onbekend. Men zie Saalschütz, II, S. 437 ff. en
de Pastoret, t. a. p., t. IV.
Het huldigt geen willekeur, maar gelijkheid van allen
voor de wet en geeft aan ieder individu vaste waar-
borgen. Zou men dus der talio niet wel eens wijten,
wat eigenlijk elders gezocht moet worden? Ieder be-
ginsel kan op verschillende wijze worden toegepast. Bij
die toepassing zet het volkskarakter zijn\' stempel op
het beginsel.
DE ARABIEREN.
»De Arabieren", zegt Plath »leveren het merk-
waardige schouwspel op van een ruw Nomadenvolk,
dat uit zijne vaderlandsche woestenij naar drie wereld-
deelen veroverende scharen uitzendt en in alle ver-
overde landen aan de spits der beschaving treedt,
terwijl de achtergeblevene stambevolking in haren oor-
spronkelijken toestand blijft." Dit komt vooral in hun
strafrecht uit. Het levert tevens een sprekend bewijs
van het naauwe verband tusschen de ontwikkeling van
het strafrecht en die van den staat. Waar een eigen-
lijk staatsverband ontbreekt, daar kan ook het straf-
recht niet tot hoogere ontwikkeling komen. Het in-
dividueele , het burgerrechtelijke gezichtspunt komt bij
de Arabieren gedurig op den voorgrond. Zoo staat
het vrij iemand wegens eene rechtvaardige zaak te
dooden, d. i. wanneer hij van den Islam is afgevallen,
overspel of moord begaan heeft 2). Doodt men op on-
rechtvaardige wijze, dan heeft de naaste bloedverwant
t) Staats-wörterbuch, I, S. 255.
3) Men zie den Koran, bl. éll (Nederlandsche vertaling met
eene voorrede van Dr. S. Keyser).
of de erfgenaam des verslagenen hel recht om vol-
doening te vragen. Deze is de bloedwreker (Taïr of
Thsaïr). De bloedwraak heeft in Arabië van ouds eene
bijzondere beteekenis gehad en geldt er nog heden.
Zij is tot in het geslacht erfelijk en strekt zich tot
de gansche familie des daders uit. Niet zelden wordt
de voornaamste der familie gedood, omdat deze een
wakend oog op de zijnen moet houden. Uit diens
dood ontslaat dan weder eene nieuwe veete, die
slechts in de heihge maand i) wordt opgeschort. Zelfs
hst en sluipmoord worden voor geoorloofd gehouden 2).
Mahomet heeft de bloedwraak willen beperken. Hij er-
kent het recht, maar verbiedt den geloovigen de wraak
op eene te gruwelijke wijze uit te oefenen of op een
ander dan den moordenaar zeiven; ook staat hij den
afkoop toe 3). Dit laatste middel van beperking was
zeer onmenschkundig gekozen; want de heerschende
denkbeelden onder de Arabieren schreven hel bewilli-
gen in den afkoop steeds aan hebzucht toe, eene on-
deugd die nevens de lafhartigheid het meest door hen
geschuwd werd. Het Mozaïsche recht stond in dil
opzicht veel hooger. Het ging de wraak te keer maar
vergreep zich niet aan hel rechtsgevoel, dat voor moord
nog eene andere straf eischt dan het betalen eener
schadeloosstelling. Waarschijnlijk is aan een en ander
de veel edelere opvatting toe te schrijven, die bij den
1) Dan geniet het gansche land rust. Er is eene soort van
Godsvrede.
2) Men zie Ersch und Gruber, Allg. Ene., Art. Blutrache en
Miehaëlis, II, bl. 395 vv. De laatste deelt merkwaardige voorbeel-
den van de bloedwraak mede, met beroep op Arvieux en Niehühr,
die beiden Arabië bereisd hadden.
3) Koran, bl 411 en 83.
-ocr page 197-Arabischen rechtsgeleerden Khalil voorkomt i). Volgens
dezen is het weergeld bij moord niet eene straf voor
den dader, maar eene belooning voor den bloedwreker,
die den misdadiger vergiffenis heeft geschonken. Wat
hiervan ook zijn moge, zooveel is zeker dat de ver-
zachtende bepalingen van den Koran in de praktijk
weinig worden toegepast. Hoezeer het leven in Arabië
ook in andere opzichten gewoon is zich zelf te helpen,
blijkt onder anderen hieruit, dat eene overspelige vrouw
wel niet door haren echtgenoot maar door haren
vader of door hare broeders gedood mag worden.
Dezen beloopen voor dit feit hoogstens eene kleine
geldboete 2). Dit zonderlinge verschijnsel hangt zamen
met de beschouwing dat de man zich slechts van zijne
vrouw heeft te laten scheiden, terwijl hare eigene
bloedverwanten door haar blijvend geschandvlekt zijn.
Dat, naast het individueele gezichtspunt zich nog een
ander doet gelden, dat de wetgever ook hier naar vaste
regelen streeft en de straf in evenredigheid met het
misdrijf wil brengen, blijkt uil verschillende plaatsen
van den Koran. Deze verlangt onder anderen dat men
zich overeenkomstig de geledene schade wreekt, hoe-
wel ook hier de staat zich niet doel gelden maar
God\'s bijstand aan dengene beloofd wordt, die na
zulk eene rechtvaardige wraak onrechtvaardig behan-
deld wordt 3). Hoe godsdienst, zedelijkheid, en recht
hier inéénvloeien, en hoe de Koran der Arabieren
richtsnoer en wet is, behoef ik naauwelijks te her-
inneren. Wat eindelijk den aard der straffen betreft,
1) Warnkönig, S. 169.
2) Michaëlis, V, bl. 264, naar Niebühr.
3) Koran, bl. 492.
-ocr page 198-zoo lezen wij dal dieislal met hel afkappen det- hand
geslralL wordl en vinden het taUobeginsel zelfs
woordelijk uil de Mozaïsche wel in den Koran overge-
nomen 2). Ik acht het echter voor mijn doel onnoo-
dig dit recht nader te bespreken. Verschil van meening
is hier minder te vreezen, terwijl het strafrecht dei\'
Arabieren geene hooge ontwikkeling vertoont en ver
beneden dat der Israëheten is blijven slaan.
DE GEIBKEK.
Men heeft de vraag opgeworpen, waarom het Griek-
sche en wel bepaaldelijk het Attische recht zooveel
lager staat dan het Romeinsche. Men heeft ter ver-
klaring op de bewegelijkheid van den Griekschen geest
gewezen, die afkeerig was van vaste en onveranderlijke
vormen, op Solon\'s inrichting der rechterlijke macht,
die aan het individueele inzicht der rechters zoo groote
speelruimte liet, op de geringe zelfzucht der Grieken,
die hen hel ideaal niet zoozeer in bezit en eigendom
dan in de harmonische ontwikkehng van alle krachten
des burgers ten dienste van den slaat deed vinden S).
Dan hoe dit zijn moge, hel feit der geringe ontwikke-
ling van hel Grieksche recht valt niet te loochenen.
Dit geldt oogenschijnlijk alleen van het privaatrecht,
1) Koran, bl. 84.
3) Bl. 410.
3) Men zie Wachsmuth, Hellenische Alterthumsknnde ïh. II
1" Abth., S. 201 ff., vg. Welcker, Die letzten Gründe von Kecht^
Staat und Strafe, S. 357 f. Heeds Cicero zegt (de Orat., I, 44):
„Incredibile est enim, quam sit omne ius civile, praeter hoc nos-
trum, incouditum atque ridiculuni."
in der daad juist daardoor ook van de overige deeien
des rechts. Wanneer de staat de rechten van het in-
dividu miskent, dan kunnen ook het staats- en het
strafrecht zich niet behoorhjk ontwikkelen. Beide
berusten toch wezenlijk op hel privaatrecht, dat het
oudste, het oorspronkelijke recht is. Het gevolg van
die miskenning zal dit wezen, dat het zedelijke ge-
zichtspunt geheel op den voorgrond treedt en bijkans
het eenige wordt.
Het Grieksche recht heeft zich spoedig van de gods-
dienst losgemaakt, zich als menschelijk en wel bepaald
als staatsrecht ontwikkeld. Maar ook de Grieksche
staten zijn niet plotsehng ontstaan en ook hel Griek-
sche recht draagt in den aanvang een theokratisch
karakter. Dit laatste blijkt reeds hieruit dat de mis-
daad den toorn der Goden, vooral van Zeus en Themis,
te voorschijn riep, die zwaar op het land drukte zoo-
lang men niel door offers en door de straf des mis-
dadigers verzoening had weten te bewerken i).
Dat het in den tijd der Heroën in Griekenland wild
genoeg toeging, blijkt voldoende uil Homerus. Wel
werd een zekere rechtsorde erkend en lezen wij van
koningen en priesters die recht spraken; maar toch
beheerschten wraak en eigen hulp het recht. Ook hier
was de naaste bloedverwant van den verslagenen zoo-
wel gerechtigd als verplicht om het vergotene bloed
te wreken. Het schijnt echter reeds vroeg gebruike-
lijk te zijn geweest om den gevluchten moordenaar
tegen betaling van een losgeld den vrede te schenken 2).
noivt\'j komt dan ook reeds bij Homerus zoowel in den
t) Wachsmuth, S. 154 f., Berner, Lehrb., S. 45.
2) Meu vergelijke bijv. Ilias, XVIII, 497 w.
zin van voldoening door bloed als van losgeld voor i).
Dat dit voor de menschelijkheid der Grieken pleit en
geen bewijs is van wraakgierigheid mag niet ontkend
worden, al meene men ook dat het naijverige gevoel
van persoonlijkheid bij de Germanen een\' hoogeren
aanleg voor het recht openbaart. Maar al gold het
aannemen van losgeld niet voor weinig eervol, de wraak
was in Griekenland toch zoo algemeen dat zij door
de latere bloedgerichten 2) aan wettige vormen ge-
bonden werd en dat het zelfs toen den bloedwreker
geoorloofd was gijzelaars uit de famihe des moorde-
naars voor het gerecht te brengen, in geval deze niet
zelf gegrepen kon worden. Behalve de wraak ontbre-
ken ook geenszins verdere sporen van eigen hulp. Niet
alleen mocht zelfs in lateren tijd de echtgenoot zijne
door hem op overspel betrapte vrouw dooden, maar
de beleedigde partij had de bevoegdheid het openbare
proces te verhinderen door eene voldoening aan te
nemen en kon ook op het bepalen der straf invloed
uitoefenen S). Ook het straffen van de borgen des
misdadigers en het stelsel der actiones populäres
wijzen op vroegere eigen hulp terug.
Hetzij ten gevolge van het klimaat 5), hetzij door
den invloed van andere meer beschaafde natiën ß),
hetzij door krachtige wetgevers en koningen of ten
1) Wachsmuth, S. 162.
2) Weber, Weltgeschichte, II, S. 217.
3) Wachsmuth, S. 177.
4) Eeeds hun bestaan wijst op eigen hulp. Zij ondergingen
dezelfde straf als de misdadiger; want zij hadden voor hem inge-
staan. Zie Wachsmuth, S. 256.
5) Men vergelijke vooral Weber, t. a. p., II, S. 1—10.
6) Vooral van de Egyptenaren en de Feniciërs.
-ocr page 201-gevolge van den aanleg der Grieken, hetzij eindelijk
door het een zoowel als het ander, er hebben zich
in Griekenland vroegtijdig wezenlijke staten gevormd.
De Griek kwam spoedig tot de overtuiging, dat de
mensch op zich zeiven weinig vermag en dat velen i),
die van nature door denzelfden stam verbonden zijn,
gemeenschappelijk hetzelfde levensdoel moeten naja-
gen Hij vond dit in den staal. Hel Kalàv inaya^óv
was zijn ideaal, dat door den staat verwezenUikt moest
worden. Sparta geleek een groot phalanstère, waarin
tucht echter meer gold dan arbeid. Zwakke en mis-
vormde kinderen werden als onbruikbaar naar de af-
gronden van den Taygetus verwezen. Het huwelijk
was eene instelhng om den staat krachtige burgers
te bezorgen. Men kon zich niet straffeloos aan dien
plicht onttrekken. Werd de verwachting van den staat
teleurgesteld, dan waren er jonge en edele Spartanen
bij de hand om den echtgenoot bij te staan. -- De
vormen van het Atheensche staatswezen waren vrijer,
schooner, edeler; maar ook daar loste het individu
zich in den staal op, die hel hoogste, om niet te
zeggen het eenige levensbelang uitmaakte, buiten wien
geen geluk denkbaar was. Een der eerste gevolgen
1) Reeds het verband tusschen nroAvç, nolloï, «tóAk, 7toh,iiia
is Icarakteristiek.
2) Verder mag men mijns inziens niet gaan. Men vergete niet
dat wij, wanneer wij van Atheners, Spartanen, en andere Grieken
spreken, slechts een klein deel der bevolking bedoelen. Metoeci
en slaven of Heloten deelden ten halve of in het geheel niet in
de rechten van den vrijen Griek. De Metoeci te Athene moch-
ten gegeeseld worden (Wachsmuth, S. 257); de edele Spartanen
oefenden zich in de àqexij niet alleen door het gebruik van zwarte
soep maar ook door het jagen op Heloteu, als waren dit patrijzen!
van die verheerlijking van den staal len koste van hel
individu is dit geweesl dal alle levensbelrekkingen
van hare slaalsrechlelijke zijde werden opgevat. Daar
op die wijze de slaal ook de hoogste instantie der
zedelijkheid werd, zoo kon het niet anders of het
recht moest vooral in Griekenland onder de voogdij
der laatste blijven. Ieder plichtverzuim, dat den slaat
in eenig opzicht benadeelt, moet hier misdrijf zijn;
de vergelding wordt door die uitbreiding van het
rechtsgebied wezenlijk zedelijke vergelding. Wij zien
den slaat dan ook op ruime schaal zoowel beloonen
als straffen. De Olympische speleji deelen schitterende
belooningen uit. De Areopagus oefent eene censuur
uit op het leven van den burger en vraagt dezen zelfs
rekenschap van zijne inkomsten. Burgers, die een
zwaar misdrijf hebben begaan, worden — vooral in
lateren tijd — wegens aan den staat bewezene dien-
sten vrijgesproken. Het rechterlijke geweten is ruim
en mag dit wezen, want de rechter heeft hier het
gansche leven van den beschuldigden in rekening te
brengen
1) Men vergelijke Wachsmuth, S. 189, 191 , 257. Zeer juist
zegt Beriier, Lehrb,, S. 45: „Alles bezieht sich mehr oder weniger
auf den Staat. Die Vertheidiger der Angeklagten werfen die Waffe
der juristischen Beweisführung von sich und heben dafür die Ver-
dienste ihrer Klienten um das öffentliche Wesen hervor." Hoever
zich het gebied van den staat uitstrekte en hoezeer het denkbeeld
van vergelding zich in de praktijk deed gelden moge uit één
merkwaardig voorbeeld blijken. Ergens in Griekenland (ik meen
op Kreta) bestond eene wet dat de meest oppassende jongeling
het meisje zijner keuze tot vrouw mocht nemen, en zoo vervol-
geus, zoodat de minst oppassende slechts uit de overgeblevene
kou kiezen.
Het kan ons dus niet verwonderen dat het straf-
recht zich zoowel te Athene als te Sparta zeer ver
uitstrekte. Voor Sparta spreekt dit bij de bestaande
staatsregeling zoozeer van zelf dat verder bewijs over-
bodig mag geacht worden i). Maar ook van Athene,
waar meer individueele vrijheid was, geldt hetzelfde.
Terwijl het moderne strafrecht tot wetgevend beginsel
heeft: in dubiis abstine 2), vvas Solon er bij zijne wet-
geving op uit toch het geringste vergrijp niet onge-
straft te laten 3). Onder de Atheensche misdrijven
vinden wij dan ook de in ons oog zonderlingste soorten.
Niet alleen daißeta, d. i. iedere daad van ongodvruch-
tigheid of beleediging der staatsgoden (loochening der
vaderlandsche Goden, schending hunner beelden, ver-
raad der mysterien, uitoefening van tooverij 4) ^ maar
ook {ißQig, d. i. iedere daad die van overmoed getuigde
(bijv. het beleedigen van een\' burger, terwijl hij een
openbaar feest vierde 5), niet alleen desertie maar
ook lafhartigheid in den strijd (^ct^ta), ja zelfs lui-
heid , verkwisting, zelfmoord, en het niet partij kiezen
bij staatsberoeringen werden als misdrijf beschouwd en
zwaar — soms zelfs met den dood — gestraft 6).
Bij den bekenden wijsgeerigen zin der Grieken is
het niet vreemd dat hunne wijsgeeren zich ook met
het wezen der straf hebben bezig gehouden. Warn-
1) Zie verder Wachsmuth, 8. 357 f.
2) Outhoud u in twijfelachtige gevallen (van strafbepalingen).
3) Wachsmuth, S. 355.
4) Wachsmuth, 8. 362.
5) Wachsmuth, S. 263. •
6) Men vg. Wachsmuth, S. 359—266. De hand van den zelf-
moordenaar werd afgekapt en afzonderlijk begraven. Op het laatst-
genoemde misdrijf stond art^ti;« verlies van het burgerrecht,
könig- merkt echter op i): »dat Aristoteles de eenige
Grieksche wijsgeer geweest is, die een\' dieperen blik
op de hoogste beginselen en het wezen des rechts
geslagen heeft, maar dat ook bij hem de rechtsleer
slechts als een hoofdstuk der zedekunde of der staat-
kunde voorkomt". Karakteristiek is dan ook de wijze,
waarop Aristoteles zijne kritiek op het taliobeginsel
van Pythagoras aanvangt. Hy zegt namelijk: »Pytha-
goras, die het eerst over de zedelijkheid heeft nage-
dacht, steh het wezen der gerechtigheid hierin dat
den mensch datgene wordt toegevoegd, wat hij een
ander heeft toegevoegd". Aristoteles zelf keurt de ma-
teriëele talio af op grond harer ongelijke werking in
de praktijk, maar beschouwt, reeds blijkens zijne ver-
deeling der gerechtigheid in beloonende (verdeelende)
en straffende (verbeterende), het strafrecht van een
zedelijk standpunt 3). Plato S) verlegt de eigenlijke ver-
gelding wel naar een volgend leven maar erkent toch
ook in de straf eene vergelding, al staat volgens hem
bij het straffen het voorkomen der misdaden op den
voorgrond. Kortom, de wijsgeeren der Grieken mogen
in belangrijke punten van hunne wetgevers afwijken, in
het wezen der zaak dragen zij geen ander beginsel voor.
Vraagt men naar het beginsel van den strafmeter,
dan merk ik in de eerste plaats op dat de materiëele
talio den Grieken niet vreemd is geweest, getuigen de
grondstellingen van Rhadamanthus *) (den ouden wet-
t) T. a. p., S. 173.
3) Men zie Hepp, Darstellung und Beurtheilung der deutschen
Strafrechts-Syst^e, S. 7—11.
3) Men zie Hepp, S. 11 ff. en Rossi, t. a. p., Introd. (par
Hélie) p. XXIV.
4) Wachsmuth, S. 181.
-ocr page 205-gever van Kreta) en de Pythagorëers, en wetten als
deze (die aan Solon wordt toegeschreven), dat iemand
die het oog van een éénoogigen uitstak beide oogen
moest verliezen \'). Een en ander geldt echter meer
van dehcta privata, die door de wet geregeld maar in
zekeren zin steeds aan het goedvinden van de belee-
digde individuën werden overgelaten 2), dan van dehcta
pubhca, met welke de staat zich hoofdzakelijk bezig
hield. Daar de Grieksche geest niet wreed was en
daar de materiëele taho bij staatsmisdrijven doorgaans
ten eenenmale onuitvoerbaar is, kan aan deze niet ge-
dacht worden. Wij hebben echter reeds vroeger gezien
dat de doodstraf in den oorspronkelijken toestand dei-
volken de eigenlijke straf is. Brengen wij dit in ver-
band met hel feit dat het Grieksche strafrecht in zijne
latere ontwikkeling alle misdrijf van staatsrechtelijk
standpunt opvat, dan is hel niet vreemd dat de dood-
straf niet alleen in de wetten van Drako maar ook in
de latere Grieksche wetten veelvuldig voorkomt. Wij
vinden vooral bij de Atheners eigenlijk drie straffen:
de doodstraf, dxifiia (verlies van het burgerrecht), en
geldboeten. Eigenlijke kerkerstraf schijnt weinig of
niet te zijn voorgekomen S). Verbanning daarentegen
staal gelijk met de doodstraf. Dit geldt in het alge-
meen van de oudheid. De verbannene vond toch in
den regel bij Goden noch menschen bescherming 4),
en dwaalde als een wild dier rond. Men herinnere
zich slechts hoe aUeen verdragen van den staat en de
1) Wachsmuth, S. 242.
2) Wachsmuth, S. 181.
3) Wachsmuth, S. 250.
4) Eukele uitzonderingen, aan het leven van uitstekende per-
sonen ontleend, bewijzen niets.
gastvriendschap iemand in een vreemd land eenige
bescherming deden vinden. Aan dien geheel rechte-
loozen toestand van den banneUng is het toe te schrij-
ven dat zelfs een moordenaar vóór het einde van zijn
proces Athene vrij en ongestraft kon verlaten. Keerde
hij later terug, dan mocht ieder hem dooden. Zoowel
dood als verbanning wijzen dus op volslagene verstoo-
ting uit de gemeenschap van den staat, uit al wat
den Griek lief en dierbaar was. Daarop volgde de
dTifila 1), die slechts tijdelijk van het voornaamste recht
van den Griek, dat van burger te zijn, verstak. Geld-
boeten sluiten zich van zelve hierbij aan, daar de praktijk
gevallen aanwijst in welke beide deze straffen te zwaar
zijn. Ik geloof hieruit te mogen opmaken dat de for-
meele talio het beginsel van den strafmeter der Grieken
geweest is. Wie den staat aanrandt, iets wat bijkans
bij alle misdrijven door den Griek werd aangenomen,
wordt in den regel hetzij voor altijd hetzij tijdelijk
buiten de gemeenschap van den staat gesloten, is niet
waardig deel van hem uit te maken. Dat echter ten
gevolge van vroegere toestanden en van de behoeften
des levens wijzigingen worden waargenomen, is niet
dan natuurlijk.
DE SLAVEN.
Het voornaamste volk van dezen stam, de Russen,
vormt in onzen tijd eene te belangrijke en geduchte
mogendheid, de Slaven doen zich tegenwoordig in het
Zuid-oosten van Europa te veel gelden om hier geheel
---------------»-- -
J) Wachsmuth, S. 243 ff.
-ocr page 207-te mogen worden voorbijgegaan. Een enkel woord
over deze stammen besluite daarom deze afdeeling.
Hetzelfde verschijnsel, dat wij bij de Germanisten
waarnamen, doet zich ook hier voor. Sommige Sla-
vische schrijvers zijn er op uit den oorspronkelijken
toestand der Slaven zoo te idealiseren dat nagenoeg al
hunne\' minder goede eigenschappen aan hunne aanra-
king met de Germanen en andere naburige volken
worden toegeschreven i). Sommige Duitsche schrij-
vers 2) noemen hen daarentegen wraakzuchtig en ont-
zeggen hun zoowel gevoel voor vrijheid als achting
voor de vrouw en het streven naar hoogere bescha-
ving. Is de laatste oordeelvelling niet van overdrijving
vrij te pleiten, de onjuistheid der eerste lijdt geen
twijfel.
De onderzoekingen van eenige geleerde Russen en
Polen hebben geleerd dat bij de Slaven, even als bij
andere volken, de bijzondere wraak in den aanvang
het strafrecht beheerscht heeft, die door de wet eerst
erkend maar daarna beperkt en — soms onder bedrei-
ging van zware straffen — afgeschaft is S),
Dat het strafrecht bij deze stammen niet tot eene
zelfstandige ontwikkeling is kunnen komen, kan niet
bevreemden. Men herinnere zich slechts dat hunne
1) Men verg. Schafarik, Slawische Alterthümer, Deutsch van
von Aehrenfeld; 2 Bd., vooral T, S. 538 ff.
2) Zie bijv. Weber, Handboek der Algemeene Geschiedenis,
Hollandsche vertaling, II, bl. 55. Eene onpartijdige beschouwing
is bij Perty te vinden, Grundzüge, S. 79.
3) Zie Koenigswarter, Revue de Legislation 1849, II, p. 141—
145 en de door dezen aangehaalde schrijvers. Sommige Slavische
stammen aanbaden zelfs een\' God der wrake, Wet of Wit, vg.
Maeieiowski, Slavische Rechtsgescliichte, lY, § 205.
ontwikkeling in het algemeen gering is en van veel
lateren tijd dateert dan die der volken van westelijk
Europa. Daarenboven is de keizer van Rusland het
hoofd der Grieksche kerk. Tevens berust bij hem —
eigenlijk nog heden — zoowel de uitvoerende als de
wetgevende en de rechterlijke macht. Aan scheiding
tusschen recht en zedelijkheid is dan ook in Fhisland
voorloopig niet te denken.
Sporen van materiëele talio ontbreken hier niet. Zoo
lezen wij — om maar iets te noemen — dat Brunn,
de hoofdstad van Moravie, in 1243 van koning Wen-
ceslas een voorrecht kreeg, krachtens hetwelk ieder
burger de taho mocht toepassen, ingeval de schuldige
het weergeld niet kon opbrengen i). Dat de talio in
Rusland tot haar recht is gekomen en het beginsel
van den strafmeter mag heeten, meen ik te mogen
betwijfelen. Rusland is steeds een despotieke staat
geweest. In dergelijke staten heerscht willekeur en
is ongelijkheid der rechtsbedeeling regel. Wil men
hier een beginsel van den strafmeter vaststellen, dan
zou het wehicht dit zijn dat iedere misdadiger des
doods schuldig is en slechts uit genade geringer ge-
straft wordt. In een despotisme toch staan de burgers
niet onder de bescherming van het ius, maar onder
die van het fas.
1) Si quis civium alicui manurn amputaverit, vel pedeni, aut
nasum, aut aliquod nobile membrum abstulerit; vg. Ewers, Das
älteste Recht der Russen, Dorpat 1826.
I.
Legem 10 D. De action, empti et venditi (XIX, i)
Liebe recte interpretatus est,
II.
lus peculii et ius precarii ex clientela repetenda sunt.
III.
Eene voorwaarde is eene met eene wilsverlilaring ver-
bondene beperking, krachtens welke de wil van eene voor
partijen onzekere gebeurtenis afhankelijk wordt gemaakt.
OuB Burgerlijk Wetboek vordert voor het beistaaii eeuer
voorwaarde onzekerheid, maar geeue toekomstigheid.
V.
Ons Burgerlijk Wetboek laat geene voorwaardelijke hu-
welyksehe voorwaarden toe.
VI.
De uitdrukking „van regtswege" sluit in ona recht de
bemoeiing des rechters uit.
VII.
De Nederlandsche rechter is bevoegd en verplicht de
toepassing eener wet te weigeren, wanneer deze in strijd
is met de grondwet.
*
VIII.
De rechter mag in het geval van Art. 176 Burgerl.
Kegtsv, het gerechtelijke onderzoek naar de echtheid van
een geschrift niet weigeren, wanneer aan de vereischten
van art. 177 en art. 178 voldaan is.
IX.
Het teekenen vau een orderbriefje is ook voor een\'
partikulier eene daad van koophandel.
X.
De curatoren in een faillissement zijn niei; anders dan
Sequesters van den faillieten boedel,
XI.
De afschaffing der doodstraf is ontijdig.
XII.
Het is wenschelijk dat dengene, die na voorloopige
gevangenhouding vsrordt vrijgelaten, eene rechtsvordering
tot schadevergoeding tegen den staat worde toegestaan.
XIII.
üegeling bij de wet van onderwerpen, die de gemeente-
politie betreffen, kan noodzakelijk zijn.
XIV.
Het is noodig dat het onderwijs in Nederland verplich-
tend worde gemaakt.
I
XV.
Het is noodig dat in Nederland algemeene dienstplich-
tigheid worde ingevoerd.
XVI.
De bewering, dat de uitgaven voor het leger impro-
duktief zijn, is onjuist.
Het erfrecht bij versterf behoort tot de rechte lijn te
worden beperkt.
De bewering, dat er in onzen tijd geen geldig volken-
recht bestaat, is onjuist.