-ocr page 1-

VU/C

TIJDSCHRIFT

VOOR

DIERGENEESKUNDE

UITGEGEVEN DOOR DE

KONINKLIJKE NEDERLANDSE
MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

ONDER REDAK IIE VAN

Dr. J. M. VAN LEEUWEN, Voorzitter
Drs. M, J. G. SCHOENMAKERS, Penningmeester
Dr. .). S. VAN DER KAMP, Drs. C. L. VAN LIMBORGH,
Drs. M. A. MOONS, Dr. D. TALSMA, Leden.

REDAKIEUR
J. C. DE GEUS

HONDERD EN VIJEDE DEEE

(i VAN DEIK B.V - BREUKELEN - I9KÜ

(THE VEI ERINARV QUARLERLY: r/c SUPPLEMENT)
Lll)lioth:-ck der
Rijksuniversiteit te Utrecht

-ocr page 2- -ocr page 3-

Het gebruik van oxytetracycIine-HCl
neusspray bij biggen ter bestrijding en
preventie van atrofische rhinitis

Use of an OxyteiraeycUne Nasa! Spray in the Treatment
and Prevention of Atrophic Rhinitis in Piglets

M. F. de Jongi, R. A. Oosterwoud^ en J. 1\'. Weeda^

SAMl N\\ A I I IN(i

Op twee varkensvermeerderingshedrijven (M. en B.) tnet klinisch tnattifeste
Atrofische rhittitis (A R) werdett de higgett hehantlcid via de nenssprav-methode.
Als sprav-vloeistof werd een oxytetracyclitie-HCI (OTC) oplossing (50 mg/tnl)
gehruikt.

Het ziekteverloop op de hedrijvctt werd gevolgd aan de hattd van dc Brachygnathia
stiperior (BS) oittwikkelittg van de koppen op een leeftijd vatt 8 à 10 weken.
Met behulp van bacteriologisch neusonderzoek werd getracht een indruk te
krijgctt van het effect van tie behandeling op de isolatiefrequctttic van BB en P.M.
Op beide hedrijvett had de hchanilelittg een positief effect indien tninstens I x per
week alle higgett lot ongeveer de leeftijd vatt
7 wekett werden behandeld. Het
percentage klinisch manifeste dieren daalde resp. op bedrijf M. van 259c \'o\' 0%en
op bedrijf B. vatt 41\'( tot O\' i.

Ook een behattdelittg met de ncussprav-methode tot de leeftijd van 5 weken
waarbij tevens OTC via het voer werd verstrekt tot (S à 10 weken had tevens een
gunstig effect.

t)e isolaiiefraptetttie van BB ett P.\\f is door dc behandelittg verttiinderd. elimittatie
van de agentia niet.
SUMMAR V

The piglets of two tttulliplier herds (M and B)showing clinically apparent atrophic
rhinitis (.4R) were treated bv the ttasal-spray method.

A solution of oxytctracvclinc hydrochloride (OTC. 50 tngjtiil.) was used as a
spray fluid.

lhe course of the di.sease in the herds was followed by studying the developmettt
of foreshortening of the upper jaws in the heads. Brachygnathia superior (BS).
from the eighth to tenth week tflife.

lîfforts were made to gain att impression of the effects of ireattiietii on the
freqitencv with which
Bordetella bronchiseptica attd Pasteurella multocida were
isolated by bacteriological examination of the nose.

Treatmettl hr the nasafsprav tnethod up lo an age of approximately five weeks,
of seven weeks were treated at least once weekly, lhe proportion of attitnals
ht which the disease was clinically apparent decreased from 25 per cent to 0 per
ceitt itt herd M and from 41 per cent to 0 per cent in herd B.

I )is. vr I , cIc Jung, t cntiaal I )icigcnL-cskunilig Instiiuul. .Aldeling RcUlcidani. I\'osthus Wll)7. .îtH)2 A A
Roltcrdani.

Dis. R a. Oosteiuoud. (ie/ondhcidsdiL-nsi voor Dieren. Postbus 1.1. XOOO aa /uolle.
Drs.
.1. I W eeda. Obreehlstraat 76. .1.S72 I H I treeht.

519

Ihitschr. nifrgf>unk..tlfcl lll.s.tifl. I.i. IVSII

-ocr page 4-

Treaimeni hy ihe nasal-spray method up to an age approximately five weeks,
in which feed medicated with OTC was also given up to the age of eight to ten weeks
also had a satisfactory effect.

The frequency with which Bordetella bronchiseptica and i\'asteurella multocida
were isolated, was reduced hy treatment, eliniination of these agents was not.

IM,i;il)lNCi

Toediening van \\accins door middel \\an
aërosolen of neussprays wordt in de
diergeneeskunde steeds meer toegepast
/oals o.a. tegen Newcastle disease.
Morbus Aujeszkyi, varkenspest, liste-
riosis. vlekziekte en salmonellose (3, 5
7. 19).

Ook het toedienen van antibiotica,
chemotherapeutica cn desinfectantia via
aërosolen wordt in de diergeneeskundige
literatuur aangegeven (6. 1.1. 14. 15. 16
17),

In de humane geneeskunde is het
gebruikelijk rhinitiden te behandelen met
behulp van neusdruppels en of
neussprays (18), Het bestrijden van AR
door het toedienen van medicinale
neusdruppels en of neussprays wordt
slechts sporadisch genoemd (8, 9. 17),
Mededelingen over de resultaten van
toegepaste neussprays /ijn spaar/aam
(17), In de wij/e van toepassing, dc
frequentie van toediening en de soort
medicamenten is nog weinig lijn te
ontdekken.

Aangegeven uorden o,a, neusdruppels
met polymy,xine H sulfaat (100 /ug ml)die
driemaal per weck worden toegediend in
de dosering van 0.5 ml per neusgat (12),
Met spray-apparatuur werd ook genta-
mycine sulfaat (200 /ug ml) toegediend
in AR-cxpcrimcntcn (II),
levens \\indt men in de literatuur het
gebruik van de Auieo-SP 250 spray
aangegeven voor dc AR bestrijding in dc
praktijk (I 7), Voor de bestrijding van HM
bij dc hond wordt o,a, ccn therapie
aangegeven via ccn aërosol (2), De
aërosol blijkt bij/onder cffccticf wanneer
ll.l polymyxine B. of 250 mg
kanamycine of 50 mg gentamvcine
gedurende drie dagen tweemaal per dag
met een interval van 12 uur wordt
toegediend. Hierbij wordt dc aërosol via
cen snuitmasker gedurende tien minuten
geapplicccrd,

- \' aliii ^ ± ,10(1 Kl\'a

in dit artikel wordt de praktijkervaring
medegedeeld met een door een onzer (0)
ontwikkelde spray-methode met een
apparaat dat in de handel verkrijgbaar is
als bloemen- c,q, insectenspray-appa-
raat.

MAI KRI.A.AI. I;N M1:T IIODI N
(ieschicdcnls bedrijf .\\1.

Op het biggenvermeerderingsbedrijf M. te Ier A.
werd reeds gedurende langere lijd met kliniseh
manifeste AR getobd.

■fot 7-.1-I979 werden /eugen en biggen \\ ia hel voer
behandeld met sullame/athine-Na. Omdat op 7-.\'!-
1979 AR dusdanig klinisch manifest was dat de
af/et van de biggen stagneerde, werd door de
Veterinaire Dienst (V D) besloten op het bedrijl een
particMe sancrmg toe te passen, waarbij alleen de
klinisch alwijkende biggen uil dc kraamstal en alle
gespeende biggen uit de flatdeck batteri j-afdelingen
werden inergenomen,

levens werd door hel Centraal Diergeneeskundig
Instituut (CDl) begonnen de /eugen met een
industrieel AR \\accin le vaccineren volgens het
aangegeven vaccinaticschema. Dil hield in dal cr
nog gedurende ongeveer drie weken biggen geboren
/ouden worden uit niet-gevaccineerde /eugen.
Door niet alle biggen van hel bedrijl .M. te
verwijderen /oals gebruikelijk bij een partiele
sanering werd getracht een /ekere inleelicdriik le
handhaven als challenge voor de biggen die uil de
gevaccineerde /eugen /ouden worden geboren ter
evaluatie van hel vaccin.

Om de schade len gevolge van AR bij de aan-
we/ige biggen en dc biggen die in de/e
ovei briiggingsperiode nog geboren /ouden worden
le beperken, werden de/e biggen één keer per week
behandeld met de neiissprav. I r werden dus geen
medicijnen door hel voer verslrekl.
Op hel bedrijf is een grote kraamslallenschiiiir die
sinds één jaar is verdeeld in .1 afdelingen, resp. 10. S
en 12 kraamplaatsen groot.

De koestal is als 4e afdeling ingericht met 10
kraamplaatsen. De biggen worden gespeend op < .S
ä (i weken en ilan overgeplaatst in een fhitdeckstal
die uit drie geseheiden aldelingen beslaat, gelegen
aan een centrale gang. Hel all in - all out principe
wordt nicl toegepast. In elke atdeling beslaat een
continu be/etlings- c.q. opschuifsysleem.
De gebruikte sprav-apparatuur bestond uil een
(iloria handsprav-apparaal, waarbij met een
handpompje de inhoud van hel vloeistofvat onder
-L .1 bar\' druk werd ge/et. De grootte van de sproei-
opening is 1.1 mm. Hel apparaat w erd/o afgesteld
dat cen fijne sprav-ncvel werd gevormd.

-ocr page 5-

leeltijd \\an 7 weken gedurend
linker neusgang gespra\\ed.
Door dc druk kwam de spr;
rechter neusgang terug.

Bij biggen ouder dan twee weken gelukte dit niet
altijd. In de/c ge\\allcn werd ook de andere
neusgang behandeld.

Nadat op 14-.VI979 alle biggen ouder dan /es
weken alsmede enkele jongere biggen, die klinisch
reeds sterk afwijkend waren, door de VD van hct
bedrijf waren gehaald, werden de overgeblc\\en
biggen met dc neusspra\\-methode behandeld.

(.eschiedenis bedrijf B,

Op het \\ermcerderingsbedrijf \\an d. B. te I,.
werd eind I97X klinisch manifeste AR
gediagnostiseerd. Via de biggenkorrel werd
inmiddels al gedurende enige tijd 400 ppm O fC en
250 ppm sulfadimidine-Na \\erstrckt aan de biggen,
liet mestbedrijf waar de biggen \\an dc/c
\\ermeerdcraar werden gemest had kl
aanleiding van manifeste ,\\R hij
afkomstig \\an het bedrijf B.
Op het bedrijf/ijn kraamafdelingen aanw
resp. 24. 7 cn 6 kraamplaatsen. De biggen
op .t 5 weken gespeend en gehuisvest in 2
natdeckbatterij-aldelingen.

Voor het sprayen werd gebruik gemaakt \\an ccn
gewone huishoudelijke planten- ol blocmenspray
waarbij de inhoud door pompen onder druk ge/et
kon worden. Bij gebruik werd dc opening op dc
sprasstand ge/et.

.Als spray-\\ loeistof werd gebruikt een oplos^
50 gram OK\' iii 1 I gcdemiiicraliseerd w;
snelle kristallisatie tegen te gaan /odat di
opening niet \\erstopt /ou raken.
Door middel \\an ccn kortdurend iiulrukkei
knop werd in ccn neusgat ± 1\' . ml oplossing
gespoten. Indien de oplossing uit hct andere
neusgat le Miorschijn kwam, werd dit neusgat niet
behandeld. Was dit niet het gc\\al dan werd ook hct
andere neusgat gcsprayed. Op 19 januari 1979 werd
begonnen met alle biggen in dc kraamstal jonger
dan 4 weken oud te sprayen. De/e biggen en alle
biggen die lot 15-4-1979 geboren werden, werden 2 x
per week gespraved tot het spenen, dat wil /eggen
tot t 5 weken oud.

I )e biggenkorrel die gedurende dc proefperiode aan
ilc gespeende biggen werd gcMicrd was
gcmcdicinecrd met uitsluitend 40(1 ppm O I C\'.
.Als een controlegroep fungeerden drie tomen
biggen, dic \\ersprcid lagen o\\cr rlc kraamstal. De/e
biggen werden tol op een leeftijd \\an 24 dagen niet
behandeld waarna dc/e biggen ook in hel spra\\-
programma mee werden genomen.

De spra\\-\\loeistor hestond uit I I leidingwatei
waarin 50 gram o.xytctracyeline-IK\'l (lOO\'d was
opgelost (10). De oplossing werd steeds \\ ers bereid.
i:énmaal per week werden alle biggen tot en met de

;)nde in de

I

vloeistof door de

Mui/cntest

chten naar
de dieren

nwc/ig met
len

De/e biggen
besmeiting ges
conchae-atrof

ing\\
■ter

dc

[)ck \\an een BB en een P.M

Bacteriologisch ondcr/ock

Het bacteriologisch onder/oek van de neusHora
\\an de biggen op het voorkomen san BB en of l\'M
werd verricht \\olgens een eerder beschreven
methode (I).

Dit bacteriologisch ondcr/ock werd op bedrijf M.
uitgevoerd bij biggen \\an 4 en X weken oud.
Op bedrijf B. werd dit onder/ock uitgevoerd op 10
en 24 dagen na hct begin \\ an de proef bi j biggen van
resp. 10 en 24 dagen oud.

[)r PM isolatie

\\ an de ISB-bouillon waarin d
gesuspendeerd, werd 0,2 ml
intraperitoneaal in witte mui/t
gespoten.

l it dc hersenen \\an de mui/en die binnen 10 dagen
sticr\\en werd een l()\'\'i paardebloedagarplaat geent
\\oor PM isolatie.

islampon was
suspensievloeistof
11 van 16 ä IX gram

Pathogenitcitsonder
isolaat

Van hct bedrijf M
getest op hct \\cri
SPF biggen.

Iwee biggen va neen groep van
biggen gehuis\\est in isolatorei
opeenvolgende dagen mei I
gegroeide bouillon cultuur \\
beide neusgangen besmet. Di
fungeren als contact-contn
werd gedaan met een PM iso

rende 5
24 uur
ilaat in
biggen

werd ecn BB en een PM isoli
ir/aken \\an conchac-atrofie

r weken oudeSPF

weiden gedu
ml \\an een
m ccn BB isc
andere twee

licdicren. Hel/elfd
laat.

«eken na

rste
\\a n

eld op de mali
chreven (4).

rdcn 2: 4 w
erd cn beoorc
;>als eerder h

Klinische beoordeling l,a,\\, AR

.leling \\an de mate \\aii .-SR werd
ouder dan acht weken \\olgcns
;eerde methode (4).

Dc klinische beoor
\\crricht bij biggen
een eet der gepubli

-ocr page 6-

RHSl\'L I AA I
Klinische bevindingen

Bcilrijf V/.

I abel I. Dc in\\ loed van de neusspray-beliandeling op dc alnamc \\an klinisch waarneembare <
van AR.

Leeftijd bij
de aanvang van
de neusspray-
behandeling

Grootte
van de
groep

Aantal spray-
behandelingen

grad, iri en 17
;d,w,:, klLl.is,-!-.
afwijkend! ■.!■ a i
weken cud, uitge-
zonderd de dierci.
die reeds 1-.-2
positief waren

.Kliniscli ■ifwi,■>■.■:. i,;
biggen i:. ie
be t re f f i.\'nd-■ ■ t\'t i j Is -
groep

5-6 weken

77

2

.\'/77

:-/i\'.)\'; i ■■

3 - li Weken

U

7 • j

!t / I ; - , - ■

1 - weken

92

e

i

0 weken

82

7

O/a...

Niet met OTC
behandelde
biggel, *

103

0

1
i

1

\' - Geboren uit zeugen gevaccineerd mot, een ii:dus t.rieel bB v.\'i..".-;.
** = Reeds op U-3 met klinische A.R al\'gev.jerd var. het b.-.iri.\';\'.

Hcilnjf li.

I abel 2. Dc invloed van dc neusspray-bchandeling op de alnamc van de klinisch waarneembare vormen
\\an AR.

■■li I :..■■■. !j^.-h-.Lrj ]■ ■. :

Bi,-g,.n i.
in kraan;-

.■1 weKen

ja

1 ) w,-k-,:

= niet beoordeeld

= controletroep, beha.-.deld -et neusspray na laatste
ne^asir.onsteronder:oek op 2U dagen leeftijd. Daarna
werd bif-.genk.-trrel met 1<00 ppm OTC verstrekt.

Op bedrijl M. daalde het pereenlage
klinisch alwijkende dieren \\an 23\', bij
aanvang \\an de neusspray-mclhodc tot
O\'V bij de biggen dic \\anaf de geboorte
gedurende 7 weken eens per ueek niet dc
neusspray-methode waren behandeld.
Na afloop steeg het percentage klinisch
afwijkende biggen weer tot 22\'7 (tabel
1).

Op bedrijf B. daalde het percentage
klinisch afwijkende dieren \\an 41\'7 bij
aanxang \\an de proef itn O\', bij tien maal
met de neiisspray behandelde biggen,
aangcMild met ecn O I C\' behandeling \\ ia
het voer tot ± X a 10 weken.
I^ij staking \\ an deO rC behandcling door
het voer nam het nie/en in de balterijstal
weer toe.

Ook werd een enkele klinisch ,\\R big
geconstateerd. De/e situatie \\erbeterde
weer na hervatting v an de O I C"
behandcling via het voer aan de biggen
op de batterij v anaf dc v ijlde lev ensweek.

-ocr page 7-

Bacteriologische bevindingen

HcüriH \\l.

I abel 3. Hacterlologiseb ondcivoek \\ an de neusHora \\an biggen op±4 en± 8 weken leeltijd ten aan/ien van
de Irequentie van voorkomen \\an
H hrDiu hixepiicti cn I\'. muhtxiiia.

Mons-..- rnano op

.Aan t.a.\' ;.<,-us-
. 1 riffen

Aantal
bercor-slord

B. bronchi-

1\'. nuit

Mui

p. üiUlLoci-

ia ;)

7

(ï"0

( ?i)

7

(78)

6

(C7)

0

(0)

6

(f.7)

0

(0)

(67)

8

(89)

Vy

(li)

7

(i.7)

C

(l^o)

w

>

(ib)

6

(67)

8

(89)

■ )

O

(t.7)

1

(11)

7

(78)

9

7

(78)

1

(11)

1

(11)

M

7

(73)

1

(11)

(22)

„ ..

)

0

( 100)

3

(33)

8

(89)

" " "

«

1.\'

(l.l?)

5

(1.7)

9

(75)

Deze biggen werden geboren uit gevaccineerde zeugen.

Hcdriif H

label 4. De invloed san de behandeling op het bacteriologisch onder/oek van de neusHora van de
biggen in dc kraamstal.

Tijdstip va:i
liions ter:;ai:\',e

jrot\'p

Aantal
bemor.st\'-r It-
bicce:.

bor 1.,\'tol la
bronchlLiojitica

r\'acteurel la
multoci.la

Autital

.ia.-! tal
bi geen

1;) dag^/n na

L-or:\'. i\\;Ic

1 i lu,-.)

boginpi\'uer

behandi\'lJ

(7".)

0

1 lagoi,

• •■)

\' 1 \' )

behanti\'.-Il

I abel 5, l\'athogeniteitsondcr/ock san een HH cn ccn l\'M isolaat geïsoleerd uit dc neu/en \\an aan ,\'\\K
liidende biggen op het bcdrijl M,

rne\'.

Op grond \\an dc/e resultaten bij SI\'I biggen worden beide agentia als R-pathogccn beschouwd.

-ocr page 8-

i)is( rssii

rit liL-t tiiuicr/ock blijkt dat het mogelijk
IS door het gebruik \\an OIC\' in een
neusspra\\ het percentage klinisch
manilcstc AR dieren /eer sterk tc
verminderen (tabellen 1 cn 2).
Het is derhalve een methode dic onder
bepaalde omstandigheden in de piaktijk
toegepast kan worden. bijv. ter
overbrugging van een periode waarin
verhoogde .\'\\R risico\'s moeten wurden
genomen. Men kan hier denken aan
stagnatie in dc al/ct van biggen
veroorzaakt door lage marktprij/cn of
vervoersproblemen ten gevolge van
winterse omstandigheden of politionele
vccwctmaatrcgelen. Ook ter over-
brugging van dc periode waarin dc
response van een vaccinatie moet worden
afgewacht is dc/c methode toe tc passen.
De/c neussprav-methodc van medica-
mentatie is een alternatief voor andere
behandelingsmethoden /oals bijv. de
intramusculaire injecties welke op dc
.le. 6c cn 12e dag werden gegeven.
Dc kostenfactor van dc sprav-mcthoilc
ligt in vergelijking met dc parenterale
bchaiulclingsmetlKHicn ± maal lager.
Dc arbeidsfactor is daarentegen hoger,
vooral als ilc biggen tot cn inct 7 weken
worden behandeld.

Op meerdere heil rijven /ijn op dc
bovenomschreven manier dc biggen
behandeld.

Dc indruk wcrtl verkregen dat ilc/c
behandeling tot betere resultaten kan
leiden dan tic inicctics op de .Ic. 6c cn 1 2c
dag.

Dc combinatie van ccn ncussprav-
behandeling lot \' ."ï weken aangcviikl
mcl ccn OK\' behandeling via dc
biggcnkorrci op dc batterij uerd op hel
bcdri|l B. als ccn praktische methode van
bchaiulclcn eivarcn. 1 cnniaal ccn
ncussprav-bchanilcling per weck alleen
lol dc leeft lid van \' 4 weken bleek iets
minder cffccticf. Op bedrijf B. werden in
dc baltcrij na tIc/c bchaiulcling weer
nic/cn en cnkclc klinisch manifeste .AR
gevallen waargenomen gctlurcntlc tic
vertiere klinische vcrvtilging. Klinisch
alwijkcntic biggen wcrtlcn waargcntimcn
in ccn groep biggen gcspcenti cn op tic
ballcni geplaatst op ccn leeftijd van 18
dagen oud. Dc/c biggen w aren slechls à
4 maal met dc ncussprav behandeld cn
kregen niet met O fC gcniedicinecrd
voer. Dot)r hervatting van dc OIC\'
behandeling via de biggcnkoriel
verbeterde dc klinischc situatie,
fit het bacteriologisch ondcr/oek t)p
bedrijf M. blijkt dat in dc
leeftijdsgroepen van ± 4 weken het
percentage BB positieve biggen duidelijk
verniindcrt.

Er bestaat ccn significant verschil tussen
hel percentage BB ptisiiicvc mtinsiers van
biggen v an 4 w eken tiud dal resp. geen cn
2 neusspravs heeft ondergaan en dc
biggen dic .1 maal /ijn gespravcd (label }).
Bij dc grciepen biggen van 8 weken blijkt
dil wat BI5 belrell niet het geval te /ijn.
Hier is ccn significant verschil in
pcrccntagc PM positieve monsters tc
ctinslalcrcn tussen O maal spraven cn 2
l m 7 maal spraven (tabel ,1).
Het klinisch effect (label 1) lijkt in/ckerc
mate bij de biggen van 8 weken oud Ic
worden bepaald tltnu\' de afname \\an hel
pcrccntagc PM ptisitievc biggen (tabel .1).
Op bctlrijf B. wcrtl door het inlcnsicvc
bchandclingsschcma een goede afname
van dc istdalicirci.|ucntie van HB cn PM
gescoord (label 4).

Oor/aken v oor dc baclcriclc fluctuatie t)p
hel bedrijf M. liggen mogelijk vcrschtdcn
in het iticgepasle nianagcmentsvstccm.
Binnen elke kiaamafdeling \\\\erd ccn
conliiuic wcrpsvstccni gcicalisccrd in
plaats van ccn all in - all out svstcem.
.longe AR gevoelige biggen lagen
hicrtlotu meestal tegenover biggen die t
4 weken tnidcr v\\aicn. Mtigelijk is tlit ccn
verklaring vt>or hel feil tial iwcc groepen
biggen van 8 weken tc welen dc groep
V tioralgaandc aan dc groep biggen
geboren uit gevaccinccrdc nuicders cn tic
groep geboren uil gev accinccrdc moeders
ccn toename indcscorcv tK)r BBcn PM
vertonen (tabel .1). Dc/e groepen lagen in
dc/clltlc afdelingen icgcntncr elkaar
waartltior infectictiruk-opbouw mtigelijk
was. Dit dc bactcriologischc gegevens
blijkt dal men mcl hoeft te streven naar
absolute v crw ijtlcring v an tic genoemde
baclci icspccics uit dc ncu/en. Hel
beperken van dc inlcciicdruk is
vtildocndc om hel pcrccntagc klinisch

-ocr page 9-

afwijkende AR biggen drastisch te agentia een antagonistische invloed op

verlagen. Dat een infectiedruk zich snel elkaar uitoefenen. Het vaccineren met

weer opbouwt mag blijken uit de een BB vaccin op een bedrijf waar tex ens

gegevens verzameld bij de biggen een AR-pathogene PM haar invloed op
geboren uit de gevaccineerde zeugen op het AR ziektebeeld manifesteert, zou

bedrijf M. (tabellen 1 en 3). zonder toepassing van adequate

Uit de gegevens van tabel 3 blijkt dat maatregelen ter beheersing van PM

OTC via een neusspray toegediend veel gecontraïndiceerd kunnen zijn (tabel 1).

eerde de\'drug of choice\' voor PM dan DANKBfn tiKilNd

v oor BB lijkt te zijn. Ook blijkt uit tabel 3 Bij dc technische nit\\oering werd dc gewaardeerde

dat bij een hoge besmettingsfrequentie medewerking ondervonden van de heren drs. Cl.
van de biggen met BB de directe isolatie .

, ad|unctinspecteurs der Vclermaire Dienst in het

van PM lager ligt. ^,o„rdel,Jk Zu,d-Holland en het district

Dit zou er op kunnen wij/en dat de beide Overijssel.

in FRATIIUR

1. Akkermans. .1. 1\'. W. M., Ouwerkerk. 11. en Terpstra. .1..!.: Hi>nleicll(i hronchiscpnca en inlccties van
de voorste luchtwegen van het varken.
Tiidsehr. Diergeneesk.. 9.T 964. (I96H).

2. Appel. M. and Bemis. 1). .A.: I he canine contagious respiratory discase comple.x (kennel cough). Cam.
I c/.. 68 suppl. 7. 711 (I97S).

Bartninkas. I. 1.: Aerosol immunization of groups of piglets against Salmonellosis and erysipelas.
Immunitet serskokhozyaistvennykh zhivotnykh. Izdatl\' stvo Kolos. Moscow (197.1). 227-2.12. 4.12
(Rtl). l.itovskii N.1. Vet. Inst. Kaishyadoris, l.itovskaya SSR. Ref.: I c/.
Hull.. 4H92.

4. Bercov ich, Z. en.long, M. f. de: Brachvgnathia superior als klinisch kenmerk van atrofische rhinitis hij
de big op een leeftijd van ± S weken.\'
Tijdsehr. Diergeneesk.. 1(11, Kill. 1022. (1976).

5. Bondarenko, .1. M. et al.: Acrosolimmunisierung der landwirtschafllichen Nutzticre. Ir. VNIIVS.
Moskva .SO (1974) S. 189-196: BI4:ZA2()61. Ref.: I.andw. Zentralbl. IV. Vet. Med.. 1976.21. 1448. no.
4-76 08-0192.

6. Bemis. l)a\\ id A. and Appel. Max. ,1. Ci.: Aerosol Nolvasan (chlorhexidine) treatment of Hardeudla
hrnnehiseptiea
mdogs. Vei. Med. Small anim. Clin.. I2.5i. (1977). Kef.: \\ ëi. Hull.. AI. 505. So. 5527.
(1977)

I. Eliseeva. F. V.: Aerosol vaccmation trials against listeriosis in chicks, fichenye /apiski Kazanskngo
Veierinarnogo Insiiiuui.
122, 140. (1976). Ref.: Vet. Bull.. 48. 17. (no. 61), (1978).

8. Faou. Cl. P. M.: Contribution ä letude de la rhinite atrophique du pore. 1 hese 1976. Fcole National
Vèlérinnairc. Bibliothcqiic. Alfort.

9. Iloorens. e.a.: Ziekten, voeding, huisvesting van varkens. Wetenschappelijke uilgeverij. f. Storv-
Scientia PVBA. Cient. 211. (1971).

10. .long. M. F. de en Oosterwinid. R. A.: Behandeling van de jonge big met oxvtetracycline-lICI ler

preventie van Atrofische rhinitis. lijdsehr. Diergeneesk.. 102. (4). 266. \'(1977).
I I. Kcmeny, 1. .1.: Itxpcrimental atrophic rhinitis produced by Bordetella hronehisephea eu\\\\\\i\\c in young

pigs, (.iirnell \\ \'el.. 62, 477. (1972).
12. l.ogomarsino. .1. V... Pond, W. Ci.., Krook, 1. and Kirtland. 1).: Iffeet of Dietaiv
Calcium.Phosphorus and nasal irritation on turbinate morphologv and performance in pigs. ./.
oj
. Uiitiial S( iene. 59. (no. 5). (1974).

II. Panin. (i. .1.. Okuncov. I. V.: Die F.pizootiologic der wichtigsten Schwcinekrankheilen und die
Erarbeitung von Prophvlaxe Methoden. Sibirskij Nauc.-issl. veter. Inst. Sb. Nauc. Rabot. Omsk. 28.
S18-46B14:ZA40X1.(I977). Ref.: I andw. Zentralbl. IV. Vet.. Med. 21. l7.S6No.4-7S 10-01X2.(197X).

14. Selivanov, A. V., Eliseeva. E. V .and Khasanov, Ch. Ci.: Retention and dispersal ol aerosolsol vaccines
in the lungs of farm animals. I )oklady Vsesoyuznoi Akadcmii Scfskokhozuaistvcnnykh, Nauk.. 197.S.
1. 28-29. Ref.: Vet. Bull.. 1975. 178. 2764.

15. Sulimova. A. A.: Immunologische rcaktionen bei Laufern nach Acrosol-vakzination. Sibirskij Nauc.-
issl. veter. Inst. Nauc. Rabot. Omsk. (1977). 29. .14-18. B14. ZA4012. ReL Landw. Zcntrbl. IV. Vet.
Med.. 1978. 21. 1756. No. 4-7X. I()4)IX.V

16. Walker, .1. S. and Stephen. E. 1..: Aerosol therapy and vaccination. Current Veterinary therapy.
Kirk. R. ed. Vol. 6. W. B. Saunders Co., New York. pp. 1.145-1.148.

17. Walser. K.: Her I inlluss von ■Aurco-SP2.5(r auf die Entwicklung von Eerkein mit experimentell
erzeugter atrophischer Rhinitis.
.Mitteilungen für Thierhaltung. Cyanamid.. CimhIL Miinchen. Heft
105.
5-7. (1966).

18. Wesseling. IL. Liniejohns. 1). en llerscheimer. A.: Risico\'s van geneesmiddelen in aerosolen in het
algemeen en toxische werking van drijfgassen in het bijzonder.
Sed. lijdsehr. (ieneeskunde. 120. 961.
(1976).

19. Yaditi. H . and OrthcL L . W .: A. sludv ol Newcastle I )iscasc vaccine v irus in sprays and aerosols. .-Uian
Pathology.
7. 557. (1978).

20. Yokomizo. Y. and Shimi/u. I.: Adherence of Bordetella hronehiseptiea to sw inc nasal cpilhclial cells
and its possible role in virulence.
Res. \\ et. Sei.. 27. 15. (1970).

-ocr page 10-

Bacterioscopisch-histologische controle
van gehakt in slagersbedrijven

Biicierio/ogical and Uisiological lixaniiiialion of
Mim cd Meat in Buiclwr\'s Shops

P. .1. Borm\'. C. E. L. M. Steijaert- en I.. Rijnberg-De Waai\'

L tl hct lahoratdi\'iiiiti vci/i c/c I lccskcuriitg.\\i/icij.\\t /cciin 1 laattt/ctctt
IC /iiitin.\\lag

SAMIW A I UNCI

Ihcterioscopisch-hisioiogisch onderzoek werd verricht op 1(12 monsters rattw
gehakt, ajkontstig nil amhachteiijke slagerijen.

Tevens werd vergelijkend de aerohe kiemtelling en tie rcdncta.se proej ititgevocni.
lkicterit)scopischdtisiologi.sch onderzoek, iiitgevoerti naast dc rctlncta.se procj.
hleek een goed hnlpmiiklel ont het gehakt hctrouwhaar cn snel op zijn hygiënische
kwaliteit te heoordclen.

De hactcrio.scopisch-histologi.schc controle werkt ten opzichte van tic aerohe
kiemtelling kosten- en tijilshesparenil en heeji het grote votn-dcci dat snel corri-
gerend kan worden opgetreden in dic het/rijven waar het gehakt niet vtihloet aan
tic normen tier hygiene.

Sl\'MMARV

Bacteriological ant! histological studies were done on 102 samples of raw minced
meat jrom pr dessional butcher\'s shops.

.Also, contpat ative acrohic bacterial counts were ntat/e and reductase tests
perjormcd.

Bacteriological and histological e.vantination. carried out in atldition to the
reductase test, was jtnmd to be an ejjcctivc aid in the reliable and rapid
assessntcnt td the hygienic quality of minced meat.

Bacteriological and histological c.xamination is cost- and time-saving coniparcd
with aerobic bacterial ctnntts and offers thc major advantage t)f making possible
rapid adjustments in those shops in which minced meat is not tip to the standards
of hygicnc.

I IX- controle op dc hygicnischc kvvalitcil

Sonmiigc slagers /icn in het artikel gc- \\an dit produkt geschiedt hoold/akclijk

hakt ccn mogelijkheid oni incourante cn door dc bepaling \\an hct aerobe-cn hct

niet geheel \\crsc delen \\lccs ccn interes- cntcrobaclcriaccac kiemgetal. Dc/c

santc bestemming tc gc\\cn. \\\\crk\\\\ij/c is tijdrovend cn tamelijk kost-

Dis, 1\' .1. Biinn; Diivclcur Vk\'cskcunnu-.dn.-nst A-cuus-Vlaandcrcii.

Dis. ( . I I , \\1 Slcijacrl; Ailjuncl-tliicclcur VlIcskL-iiiiiigsdiL-nsl /x\'cuws-Vlaandcrcn.

Mc\\i I. Kijnhci,i:-I k- Waal; hacicnoloüisfh anallslL-,

526 Tiji/.u hr. Dicr.iiciicc.sk.. itcct tll.x aft. /.{. tVHO

-ocr page 11-

baar cn een be/vvaar is dat de uitslag
der kicmtellingcn pas na enkele dagen
bekend is. /odat men op dat tijdstip
geen maatregelen meer kan nemen ten
aan/ien \\an het produkt waaruit het
monster is genomen.
Bij het maken \\an \\riescoupes \\an ge-
haktmonsters heeft men het grote voor-
deel dat men reeds binnen enkele uren
na monstername. een idee kan krijgen
\\an de bacteriologische gesteldheid \\an
het tc beoordelen monster,
leneinde na te gaan in hoeverre het
ba c te ri 0
1 og i sc h -h i s 101 og i sc h gehakt-
onder/ock. als hulpmiddel bij de be-
drijfscontrole. de kiemtelling kan ver-
vangen. werden door ons bij 102 mon-
sters gehakt, afkomstig \\an slagerijen
in Zeeuws-Vlaanderen. /owel de aerobe
kiemtelling als het histo-bacteriosco-
pisch onder/oek \\erricht. fe\\ens werd de
reductase proef uitgevoerd.
Dit onder/oek werd gedaan nadat reeds
eerder voldoende vaardigheid was ver-
kregen in het maken en beoordelen der
coupes, ffierbij werd in grote lijn de
werkwij/e gevolgd /oals door f-ranssen
(1) beschreven in 1965.

\\1,\\ 1 1 RI.V.AI. IA Ml rilODI

()iigc\\cci gram \\an hcl laiiuc ongelixcciclc
gchakl «orill samengedrukt cn op de gebruikelijke
wi|/c op dc objccttalcl san het microtoom (.lung
I rigomobile) \\astgc\\ roren.

IX\' ciuipcs u O rden gesneden met mes koeling en mct
gebruik san een /gn. ■Schniltstreckcr\'. die het
oprollen san de coupe moet scrhinderen.
Na het naar bosen klappen san de Voupcstrckkcr\'
kan de coupe met een soorsscrpglas gemakkelijk
san het mes ssorden opgcsangen.
IX- dikte san de cou|-)c is Kl mu.

Van elk monster ssorden tssee coupes opeen soor-
sscrpglas gebracht.

IX opgcsangen coupes ssorden ongescer.S minuten
aan de lucht gedroogd cn dan gekleurd in ().2.S
ssaterigc methsIcenblauss oplossinggedurendc I a 2
minuten.

Nadat dc coupes /ijn algcsloeid met liltreerpapier
ssorden /ij L^ minuten aan de lucht gedroogd.
Na het opbrengen san een dnippel depex ssordt een
dekglas opgebracht.

IX aldus sersaardigdc coupes /ijn minimaal
maanden htiutlhaar.

IX aerobe kiemtelling gebeurt eseneens in duplo
ssaarbij de sserkssij/e ssordt gcsolgd. aangegcscn
in \'de blaussc map\' san Veterinaire Ilooldinspectie
soor de Volksgc/ondheid.

IX reductase proef ssordt eseneens solgens soor-
schnft in soornoemde map uitgesoerd.
liet gehakt ssordt. bij het beoordelen der coupes,
in klassen ingedeeld:
Kla.yse I:

[-.r /ijn nausselijksenige kiemen te sinden ol slechts
plaatscliik enkele kiemen in het bindsseefsel.

Klasse 2;

In enkele gc/ichtsseldcn ssat meer losse kiemen.

Kiemarm.

Klasse J:

In srij seel gc/ichtsselden los
enkele kolonies per coupe.
Klasse 4:

In de meeste gc/ichtsscklen kii
ssccfsel. tamelijk \\ccl kolonies
sc/claa masting.

Klasse .V

In srijssel alle gc/ichtsselden kiemen, oscrsloedig
koloniesorniing cn (.1 uidcliike spicrsc/claamasting.

Rl Sn. I V I I N 1-N DISC I SSII

De resultaten van hcl vcrgelijkenti onder-
/oek /ijn weergegeven in onderstaand
over/icht.

In de mcmsters waarvan de coupes op
grond van het histo-bactcrioscopisch on-
dcr/ock in klasse 1 cn 2 vielen, lau het

kiemen, tesens

cmcn in het bind-
.. nog geen spier-

coupe

:iant:il monsters
per klasse

rcdiiclasc proel
liel nci;:itiet

iierobe kiemgetal
IO"-IO

klasse 1:

41

5

.11

s

klasse 2:

26

1

IX

7

klasse .V

LI

.1

9

L 1

12

klasse 4:

IS

I0-\'

.S\' .s

10

klasse .S:

7

1

6 7

oscrccnkomsiigc monsters
ss;iarsan 2 monsters reductase pii
ssa:iis;in monsters reductase po

siticf.

-ocr page 12-

aëroob kiemgetal beneden 10* per gram
en was in alle gevallen de reduetase
proef negatief.

De monsters in klasse 3 ingedeeld bleken
eveneens op één na een aëroob
kiemgetal te hebben < 10^
Het monster met een AK f > 10« uit
klasse
3 was tevens reduetase positief.
Volgens Bos (2) mag worden aangeno-
men datde kiemen niet steedsgelijkmatig
in het gehaktmonster zijn verdeeld. In-
dien meerdan twee coupes van dit laatste
monster zouden zijn beoordeeld, zou
mogelijk tot indeling in klasse 4 zijn
besloten.

Opvallend is dat bij de monsters, inge-
deeld in klasse 4. ondanks de kiemrijk-
dom in het bindweefsel, bij 2 3 deel der
monsters het AK f lag tus.sen KF-IO*.
Wellicht is dit te wijten aan anaërobe
bacteriën (gehakt bereid uit vacuum ver-
pakt vlees) en of afgestorven kiemen
die mede worden beoordeeld in de coupe
bij de klasse indeling.
13e monsters die in klasse 4 werden
gebracht vertoonden slechts in 33% der
gevallen een positieve reduetase proef
maar moeten toch beschouwd worden
als afkomstig van een produkt met zeer
geringe houdbaarheid.
I3e oorzaak van de kicmrijkheid dient
in deze gevallen tc worden achterhaald.
Over dc monsters in klasse 5 vallende,
waarbij kiemen in grote getale de spier-
vczclen hebben aangetast, bestaat geen
enkele twijfel omtrent dc inferieure kwa-
liteit van hct produkt. IX- reducta.se
procl was in deze gevallen steeds posi-
tief.

Op grond \\an de indeling van dc coupe
in klasse 5 woidt waar geen verbete-
ring optreedt na waarschuwing pro-
ces-verbaal aangezegd wegens hct ver-
werken van bedorven vlees, ook al is
dit bederf organoicpti.sch niet aantoon-
baar. Hel voordeel van dc lange houd-
baarheid van de coupes die met depe.x
worden afgedekt, is dat deze lange tijd als
bewijsstuk kunnen blijven dienen.

CONCI IS lis

het is mogelijk om met behulp van het
bacterioscopisch-histologisch onder-
zoek. samen met de reduetase proef,
een voldoende betrouwbare indicatie te
krijgen met betrekking tot de bacterio-
logische gesteldheid van gehaktmon-
sters.

IXze methoden zijn minder tijdrovend
dan de kiemtelling, werken tijd-en kos-
tenbesparend en bieden het grote voor-
deel dat men snel corrigerend kan op-
treden op die bedrijven waar blijkt dat
ondeugdelijk vlees isgebruikt voorde be-
reiding van gehakt.

Wanneer men zeer kort na monstername
het resultaat met de slager kan door-
spreken zijl dit het meeste effect geven.
Op die bedrijven waar de monsters in
klas,se 3 of 4 vallen, dient men in het
bedrijf na te gaan welke de oorzaken
hiervan zijn en frequent herhaalde con-
troles uit te voeren tot verbetering is
bereikt.

Als oorzaken van slechte kwaliteit ge-
hakt werden geconstateerd:

1. Het verwerken van ondeugdelijke af-
snijdsels. dikwijls afkomstig van va-
cuumvcrpakt vlees, ln sommige ge-
vallen werden dc afsnijdsels en snip-
pers cerst opgespaard, ingevroren en
nadien tot gehakt verwerkt,

2. fc lang bewaren van voorgedraaid
gehakt. Dikwijls was daarbij de koe-
ling onvoldoende door te hoog sta-
pelen van het gehakt in bakken.

3. Het mengen van restanten gehakt
of oude braadworst met vers tc malen
vlees,

IX; monsters ingedeeld in klasse 5 zijn
afkomstig uit gehakt waarin ondeugde-
lijk vlees is verwerkt.
Wanneer na een gesprek met dc slager
en na herhaalde waarschuwing geen ver-
betering optreedt, wordt door ons op
grond van het histologi.sch-bacteriosco-
pisch onderzoek verbaliserend opgetre-
den wegens overtreding van art. 10, lid 3.
van het Eiscnbcsluit.

l.l I LR.A I rcK

I. l-rans.M.-n,.l. (1.: Itactcno.scopisch-histologiscli gohakl ondcr/oek als nulpmiddel hij de bed rijfscontrole.
Bos, A. vv. A.: Bacterioscopisch en histologisch onder/ock \\an \\leeswaren. Proefschrift l\'trecht, 19.16.

-ocr page 13-

Uien: geen paardevoer

Onions: nol a Horse l\'eeil

P. Franken\'. P. van Beukelen\' en Ci. Blok-

SAMFW.M riNCl

De voedering van uien aan paarden l<an onder bepaalde onisiandiglieden leiden
101 een ernsiige henuilylische anemie mei Hein: hoilv\'s.

SIM M A K \\

In parlicular eoiulilions, feeding horses onions mav resuli in severe haemolylic
anaemia accompanied hv the fornuuion of Heinz bodies.

IM.FIDINCi FN ANAMNFSF

In het najaar \\an 1978 werden op een
akkerbouwbedrijf twee koudbloedmer-
ries. resp. 7 jaar (paard 1) en 15 jaar
(paard 2) oud. binnen enkele dagen ern-
stig ziek. De paarden liepen in het land
bij de schapen, die werden bijgevoerd
met uien. Volgens dc eigenaar aten de
paarden ook wel eens wat \\an dc uien.
Op het moment dat de dieren ziek wer-
den. lag er al bijna een week sneeuw,
/.odat de paarden meer op dc bijvoctlc-
ring waren aangewezen. Hel eerste wal
de eigenaar aan dc paarden zag. was dat
beide dieren wal dun waren, waarna hij
ze op stal heeft gezet. Daar viel op dal
de eetlust sterk verminderd was cn ook
leken dc paarden benauwd, fevens werd
donkere urine waargenomen, f^e eige-
naar had al enige tijd eerder donkere
urine gezien, zonder dat dc dieren ziek
leken. Beide dieren hadden op dal mo-
ment een rectale lemperaluur boven de
40° C.

KI INISfll ()Nni:R/()FK
Een enkele dagen later uitgevoerd kli-
nisch ondcr/.oek leverde de volgende
bevindingen op. De beide paarden waren
sloom en zo slap tlal ze slechts mcl
moeite konden opstaan. Dc 7-jarige mer-
rie (paard I) maakte de indruk meer al-
gemeen ziek te zijn dan dc 15-jarigc
merrie (paard 2) cn vertoonde tevens
spicriremorcn in hel halsgebied. Dc
adcmfrcquenlic was hij beide dieren
hoog (60 min.) en het ademtype was
duidelijk te abdominaal. Dc indruk be-
stond dat dc dieren graag gingen liggen,
maar bleven staan om zo makkelijker te
kunnen ademen. Dc lemperaluur was op
het moment van onderzoek lager dan
twee dagen daarvoor, bij beide dieren
.19.5°C.. terwijl dc polsfrcqucnlie 70
min. bedroeg. De slijmvliezen van beide
paarden waren bleek en geel en in het
V uivaslijmvlies werden slreepblocdinkjcs
gezien.

Dr. I\', 1 ranken en drs. 1\'. \\an lieukelen. Kliniek \\()or Inwendige Zieklcn. ^ alelaan 16. .ISOX
Drs. (1. Hlok. dierenarlsenassoeialie Hlok lmi Slurkenhocim le [uiinielimrd.

Tree hl.

529

\'IVil.svhi: l)ivr.i:enec.sk..c/ccl ID.S.iifl. IJ. IVHII

-ocr page 14-

label I. De resultaten van het unneonder/oek van 2 paarden tnet een hemoKtisehe anemie als gevolg
van het eten \\an men.

kleur

eiwit (kookproel \\gl. Bang)
stiek\':
nitriet
eiwit
glueose
ketonen
urobilinogeen
bilirubine
bloed

mieroseopiseh onder/oek\' \\an
het sediment:
nierepitheelcellen
erythrocyten
leucocyten
cellen van de
al voerende urinewegen

Paard 1

/eer donkerrood bruin
troebel

positief

ntb

ntb

/eer veel

enkele

enkele

enkele

Paaid 11

donkerrood hruiti
troebel

positief

ntb

X X per ge/ichtsvcld

meerdere

meerdere

enkele

I Combur » lest. Boehringer Mannheim BV. Amsterdam.
- \\crgroting 400
ntb = niet tc bepalen

Bij auscultatie van de longen werd alleen
verscherpt vesiculair ademen gehoord.
De hartauscultatie leverde geen hij/on-
derheden op. De paarden hadden een op-
getrokken buik en er bestond geen ver-
hoogde défence musculaire.
Bij paard 1. dat niets meer wilde eten.
werden links in de buik geen en rechts
enkele hoogtonige borborygmi gehoord.
In de rechterllank kon een steelband
worden opgewekt. Bij paard 2. dat nog
iets van de voederbieten en het stro
wilde eten. werden beidcr/ijds weinig
maar normale borborygmi gehoord.
Hr werd geen rectale e.xploratie uitge-
voerd. De weinige mest dic afkwam
was normaal van consistentie.
Beide paarden kregen in aansluiting op
het klinisch onder/oek een bloedtrans-
fusie (5 I.). waarbij heparinc\' als anti-
coagulans werd gebruikt.
Paard 1 stierf de volgende dag. Paard 2
knapte, /onder verdere therapie, lang-
zaam op en herstelde /onder restver-
schij nselcn.

I.ABORAIORIl MONDFK/OPK

Het onderzoek van de urine (tabel 1)

Bij macroscopisch onder/oek van de
katheter-urine was de sterk afwijkende,
donker roodbruine kleur van dc urine
zeer opvallend. Het onderzoek op bloed-
kleurstof en eiwit (stick en kookproel
vlg. Bang) was duidelijk positief. In het
urinesedimcnt werden bij beide dieren te
veel nierepitheelcellen aangetroffen, ter-
wijl er tevens in het sediment van paard 2
meerdere erythrocyten aanwezig vvaren,
echter niet in die mate dat van hematurie
gesproken kon worden.

Het onder/oek van het bloed (tabel 2)
Bij het bloedonderzoek vverden een groot
aantal afwijkende waarden gevonden.
Zeer opvallend waren de afwijkingen
van het rode bloedbeeld: ecn sterke ane-
mie (hemoglobinegehalte resp. 3.0
mmol 1.). ecn sterke anisocytose en
hypochromasie. het hoge gemiddelde
erythrocytenv olurne (mean cell v olume

I hromboliquine". Organon leknica. Oss. (.sooo i; |. bloed).

-ocr page 15-

met con geringe troebclinq.
troebel
) hemolytisch

X5.7 resp. 76.5 fl) cn de sterk al\'wij-
kcnde osmotische resistentie (alb. 1).
Tevens werd een sterk \\ erhoogd indirect
bilirubinegehahe (86.4 respectievehjk
12.^.2 mmol 1.) en een groot aantal, met
hehulp \\ an een \\ itaalkicuring (briljant-
cresyiblauw) aangetoonde. Hein/ body\'s
(afb. 2) vastgesteld.

De acti\\itcit in het serum \\an de alka-
lische phosphatase (A.F.). het lactaat-
dehydrogenase (L.D.H.). het sorbiet-
dchydrogenase (S.D.11.) cn het
7-glu-
tam\\itranspcptidase (y-Ci. 1.) was sterk
toegenomen, exenals het directe biliru-
binegchaltc. Dc activiteit \\an het crea-
tine phosphokinase(C".P.K.) was wel ver-
hoogd (ca. 400 E L). bij maandag/ickte
cn tying up echter worden, \\ooial in het
aciUe stadium (mvoglobinurie). \\ccl ho-
gere waarden gemeten (5.()0()-25.()()0

1 ilbe! 2. Dc resultaten van hcl hlocdondcr/ock

van 2 paarden met

een hemolytische

anemie al

Is gevolg

van hcl eten van uien.

eenheden

paard I

paard II

normaalwaarden.

hemoglobine

mmol/1

3,2 )

1

3,0 )\'

7,5

- 10

hematocriet.

1/1

0,12

0,1 3

0,36

0,48

erythrocyten

X 10^^/1

1 ,40

1 ,70

6,0

- 10,00

mean cell volume

f 1

85,7

76,5

35

- 55

anisocytose

sterk

sterk

hypochroma si e

sterk

sterk

Heinz body\'s

zeer veel

veel

leucocyten

X 10^/1

66,0

32,0

7,0

- 10,0

basofiele granulocyten

%

0

0

0

2

eosinofiele cjranulocyten

%

0

0

0

5

staafk.neutr.granulocyten

%

10

8

0

5

segmentk.neutr.granulocyten

%

86

83

45

- 60

lymfocyten

%

4

8

30

- 35

monocyten

%

0

1

0

3

bilirubine direct

^umol/l

25,6

20,8

8

- 16

indirect

ƒumol/l

86,4

123,2

<8

alkalische phosphatase

E/1

504

441

140

- 380

lactaat dehydrogenase

E/1

4180

3420

100

- 300

sorbiet dehydrogenase

E/1

9,5

20,0

<1

r - glutamyl transpeptidase

E/1

41

36

<20

creatine Phosphokinase {geact.)

E/1

386

453

< 50

ureum

mmol/1

29,3

12,2

<8,5

totaal eiwit

q/i

77

87

60

- 90

albumine

%

42,0

42,2

35

- 55

- global ine

%

14,1

13,0

15

- 20

- globuline

%

23,4

22,3

<24

r - globuline

%

20,5

22,5

<25

natrium

mmo1/1

132

131

135

- 150

kdl i UJT)

[lUllO 1/1

5,0

3,6

3,9

5,6

c.alcium

mmol/1

2,8

3,0

2,25

3,2

magnesium

mmol/l

1,0

0,4

0,8

1,3

koper

^umol/l

21 ,6

15,9

12,5

- 2i,5

i j /.er

ƒllmo 1 /1

75,6 )

2

32,2

18,0

- 40,0

ijzorbindingscapaciteit (totaal)

^ol/l

7 7,4 )

2

78,3

55,0

- 90,0

verzadigingsqraad

%

98

41

25

- 50

h.iptoglobul ine

/umol/1

30 )

3

22

osmot i sehe res i stent.le minimum

^ N.lCl

0,80

0.80

0,65

0,55

max imvun

% N:irl

0,25

0,25

0,40

0,30

) \' cyaarunet.hemoglobine methode.

de inet.iiKj werci

verricht na

cent r i f iKjeren in verb.ind

-ocr page 16-

F. 1). Bij tic dictcn werd ooi< ccn Icuco-
cMosc cn ccn link.svcrschuiv ing gccoii-
statccrd. Hct urcuingchaltc in hct scrum
was hij beide dieren \\crlioogd.

I)IS( I SSII

Op grcind \\an dc rcsuhatcn \\an hct
islinisch ondcr/ock. hct hkicd- cn hel
uriiic-ondcr/ock werd dc diagnose Hein/
bod\\ hcmol\\ tischc anemie gesteld, welke
hoogstwaarschijnlijk werd veroor/aakt
door dc opname \\aii uien. /\\culc hcmo-
Ivtischc anemie bij hel \\olwasscn paard
komt in Nederland slechts sporadisch
\\oor. .Als oor/aken Mior dit /icktcbccid
komen /owel to.xischc als inlcctieu/c
oor/aken in aanmerking cn /o worden
in dc literatuur o.a. phcnothia/inc. inlcc-
ticu/c anemie, cn
Bahcsia ccihaHi cn equi
genoemd (9. 16. 18), In incidcntclc ge-
vallen kan cr ook sprake /ijn \\an ccn
auto-immuun afbraak \\an dc cr\\thro-
c\\tcn (2. 1.^). ,Anemie, icicrus cn iicmo-
globinuric worden /owel bij hel rund
als hct schaap gemeld na hel eten \\an
uien 7. 8. 11. 12. 15. 21) cn ook
bij dc hond is dit /icktcbccid opgewekt
door hct \\ocrcn \\an uien cn uicncxtrac-
tcn (4. 5. 19. 22). Dc hcmolyscrcndc
substantie in dc uicn is hct all\\i-propyl-
disulfidc (4. 5). maar ook met hct che-
misch \\crwanlc n-propyl-disullidc cn di-
p-lol\\ 1-disulfidc kon bij dc hond ccn
hcniolytischc anemie worden opgewekt

!

,Mh, 2, Hct rode hloedbccld \\an een paard met een hcmolstischc anemie als ge\\olg \\an hct eten \\aii
men, ()p\\allcnd /ijn de amsocMose. de polvchromasic cn dc aanuc/igheid \\an Hein/ Hod\\\'s (pijl),
(vitaall-leiiring met hri)jantcres\\Ihlauw )\',

Mf[ cj.ink .I.m Mim J; I\' (i \\.i[i (),.\\i-ii hel rn.ikvn \\.in ik- inkioloin

-ocr page 17-

(4. 5). In dc litciatuui- /.ijn slcchts 2
publicaties bekend waarin melding
wnrdt gemaakt \\an ccn hemoKtische
anemie bij het paard na het eten \\an
uien (17. 20). Picrce (17) vond dat een
opname van 1.8 kg uien (.Allium vali-
dum) per paard per dag reeds een anemie
met Hein/ bodv s veroorzaakte. Hein/
bodv\'s zijn het resultaat van ccn irre-
versibele dcnaturcring en neerslag van
het hemoglobine als gevolg van o.xidatie
van sull\'hvdrvigrocpcn (10).

levens vindt een o.xidaticvc beschadi-
ging van dc crvthrocvtcnmcmbraan
plaats welke als oorzaak van dc hcmo-
Ivsc kan worden beschouwd (10).
Hoewel dc twee hierboven beschreven
paarden al langer dc Liien ter beschik-
king hadden, zal dc opname van dit
V ocdcrmiddcl v\\aarschijnlijk pas zijn toe-
genomen tot to.xische hoeveelheden, na-
dat door klimatologische omstandig-
heden (sneeuw) dc tipnamc van gras
sterk was gcrcducccrd.
Dc schapen, dic met dc paarden sarnen
liepen, vcitoondcn geen klinischc ver-
schijnselen ondanks het feit dat uien
door het schaap in tegenstelling tot het
paard graag worden opgenomen

Dit is in overeenstemming met dc lite-
ratuur waarin wordt gemeld dat het
schaap resistenter is tegen to.xische wer-
king van uien in vergelijking met het
paard (6. 18). Ook is het bekend dat dc
ervthrocvt van het paard ccn rclaticr
geringe bescherming heelt tegen o.xvde-
rcnde stoffen (2).

Dc Icvcrschadc. verhoogde en/vmacti-
vitciten cn verhoogd direct bilirubine-
gchalte. kan worden verklaard uil dc
to.xische werking van het agens op dc
lever (5). maar ook uit dc ten gevolge
van dc anemie ontstane hvpo.xic (met
name ccntrolobulair). Dc nicrschadc.
vastgesteld door het verhoogde aantal
nicrcpithcclcellcn in het sediment en
waarschijnlijk ook oorzaak van de ure-
mie. kan mede worden verklaard uit het
feit dat hemoglobine ncfrotoxisch is (I).
De leucocvtose en de linksverschuiving,
wclkevolgcnsdc literatuur ook bij dc hond
werden waargenomen (.5). kunnen mede
worden veroorzaakt docu" een activatie
van het beenmerg (9) in het kader van
een sterk toegenomen crvthropoesc. Dc
anemie is macrocvtair (mcan cell vo-
lume vcihoogd) hetgeen bij het paard
in dc literatuur bij hcmolvtischc anemie
wordt bcschrcvcn (2. 14. 18).

I.n t R V I llt\'R

1. Ik-goniann. II. mul lliiiucith. II Cl.: Praklischc Iliimalologic. .S-.\\ullage. (Icmg Ihiemc Verlag.
Sliilluarl (1971).

2. I ranlvcn. I\'.: 1 en oiuler/oek naar een aanlal aeluergrondcn \\an anemie bij bel paard. .Aeademiseh
l\'roeUehrill. ITreehl (19^9).

.1 (liildsmilh. W . W .: Onimi poisoning in eallle. ./. ( <</))/>. Puiliol. I\'hcr.. 22. /.\'/, (I\'MN).
4, (iruh/il. O, M,: 1. .AiKmia ol dogs produced bv leeding ol ibe uhole onions and ol omon Iraclions.
I/». ./.
Mfii .Sci.. ISI. SU. (I9.tlj.

(iruh/il. O. M,: II. .Anemia ol dogs produced h\\ Iceding disiillide compounds. . I/u. ,/. Met/. .St i.. IX I.
S/.S. tl9.1/1

6, Holmes. I\'. II and I )argie. .1, I).: I\'alhophysiological mechanisms in o\\ ine anaemias. In: 1 he blood
ol sheep. I ilil. b> VI. H. liliinl. Springer Verlag. Berlin. Heidelberg. Neu "l ork. (197.S).
Hiiuhinsiin. I. W. S.: Onions as a cause ol Hem/ bod\\ anemia and dealh in callle.
(tin. l et. ./..
IX. 1197^).

X. .lames. 1 . 1 . and Binns. VV.: I llecl ol leeding uild onions (.Allium \\aliduml lo bred ewes. ./. \\iti. I cl.

\\lt;l. Uv. 149. .\'^i:. (I966>.
9. .lellcoll. I . B.: Clinical h:iemalolog\\ ol lhe horse. In: Coniparalue Clinical I laemalologv. I dil. hv
R. K. Archer & 1 . B. .IcIlcoll. Blackwell Sci. Puhl. O.vtord. London. Ldinbiirgh. ( 1977).

10. Kleihaiier. 1:. und Kohne, 1.: I o.xisehc HamoKlisehe .Aniiniien. Hint. .t.1. 7.1. (1976).

11. Kirk. .1. 11 and Bulgin. M. S.: I llecls ot feeding cull domeslic onions (.Allium cepa) lo sheep.
\\n,. ./. I Cl. /<cs.. 4(1.\'.(V. (/9\'9j.

12. Koger. 1 . NL: Onion poisoning in calilc. ./. Am. I ct. Met/. .Isy. 160. (\'/V\'2/

I.V Lokhorsi. IL M en Breukink. 11. .1,: Aiilo-immiine henioKlie anemia in iwo horses. /ijt/\\chi. Pier-
acnccsk..
100. 7.s2.

14. l.iimsden. .1. IL. Valli. V. f.. McShcrr\\. B, .1.. Robinson, (i. A., ami Cla.Mon, M. .1.: Ihe kinciics
ol hemalopoiesis in lhe lighl horse. 111. fhe hemalological response lo henioKlie anemia,
( an. ./.
(:>mi>. Met/.
.■«9. .i.(2. II97.S).

-ocr page 18-

15. Mankln. .1. D.. Hinman. I). I)., and Hall. R.: Feeding onions to cattlc. Uni\\. IdahoCoop Serv
Lett.. (.Jan. 1977).

16. MeSherry. B. .1.. Roc. C. K., and Milne. F. .).: Ihe hematology of phenothia/ine poisoning in
horses.
C an. I tv. ./.. 7. .?. (1966).

17. [\'iercc. K. R.. .Io\\cc. .1. R.. Fngland. R. B.. and .lones. I.. P.: .Acute hemolytic anemia caused by
wild onion poisoning in horses. ./.
.4ni. I cf. Med. .-l.v.v.. 156. .12,S. (1972).

18. Schalm. (). W.: Veterinary Hematology. .Ird Fdition. Lea & Febiger. Philadelphia. (1975).

19. Sebrell, \\V. H.: .An anemia ol dogs produced bv feeding onions. Puhl. Hcahh Rep.. 45, 1175, (1930).

20. Thorp. L. .Ir. and Harshfield. (i. S.: Onion poisoning of horses../. .-Un. I el. Med. .4 .v.v., 94. 52. (1939).

21. Van Kampen. K. R.. .lames. L. L.. and .lohnson. A. E.: Haemolytic anaemia in sheep fed wild onion
(Allium validum). ./.
.Int. \\ei. Med. .4.«., 156, 32H. (1970).

22. Williams. H. IL. Erichson. B. N.. Beach. E. 1.. and Macy, 1. Ci.: Biochemical studies ofthe blood
of dogs with n-propyl-disulfide anemia. ./.
l.ah. Clin. Med.. 26. 996. (1941).

-ocr page 19-

Ziekteproblemen in de fok en opfokperiode van
kanaries en andere volièrevogels

Problems Arising from Disease During lhe Periods of Breeding
and Rearing Canaries and other Aviary Birds

(i. M. Dorrestein. P. Zwart. mej. M. N. Buitelaar\'

SAMtW A I I INCi

Dr w\'ordi een overziehl gegeven van hygiënische aspecten der diverse hroedsyste-
men. De gezelschapsvohere is het meest onhygiënisch: de vogels zijn het slechtst
controleerhaar. In heide opzichten is dc paarsgewijze Jok het heste.
De hygiëne in ile volière wordt hepaald tloor alle onderdelen waaruit een kooi is
samengesteld en die hij het houden der vogels worden gebruikt. De wanden dienen
i;lad cn schoon tc zijn. De nicest hygiënische drinkwatervoorziening is te realiseren
met konijnendrinkfle.sjes nwt een nippel met kogeltje.
I \'oederbakjes dienen dage-
lijks leeg te worden gemaakt, gereinigd en met nieuw voer gevuld. Den hygiënische,
droge bodembedekking voorkomt het massaal optreden van linterobacleriaceae
(ook /:\'. coli) in de darm.

\\ oeding dient bij voorkeur gerantsoeneerd te zijn. \\ \'oor één volwassen kanarie
4g. zaad / g. week voer (met 20% ei^^h en l%c lysine) per dag.
Oorzaken van stetfte onder jonge vogels kunnen zijn: inferieur weekvoer. verkeerd
voederreginte. Pentachloorphenol in het nestmateriaal. besmetting met rode
bloedluis
("Dermansssus gallinae). diarree door verontreinigd milieu (de zgn zweet-
ziekte). cochlosomose. schimmelstokinjecties en ato.xoplasmosc.
I \'an de infectie-
ziekten wordt de kliniek en therapie behandeld.

SliMMAlO

hhe hygienic aspects of the various breeding systems are reviewed.
The companion aviary is the least hygienic system: the birds are hardest to .super-
vise in this case. Breeding in pairs is preferable from either point of view.
Hygiene in aviaries is determined by all component parts of the cage, which are
used in keeping the birds. I\'hc walls should be smooth and clean. The most hygienic
drinking water supply is ensured by bottle-type mpple drinkers provided with a
small ball. Feeders should be emptied, cleansed and filed with fresh water every
day. hygienic, dry jloor-covering will/)reveni the appearance of large numbers oj
Enterobacteriaceae (as well as E. colij in the intestine.

\'Hie jeed should prejerablv be given in measured rations. An adtdt canary should
be led 4 g. of seed and I g. of soft feed (containing 20 per cent of protein and
I per cent oj lysine) daily. Causes of death in young birds mat be: inferior soft

Drs. (i. M, Dorrcstcin. prof, dr. I\'. Zwart cn incj. M. N. Hintclaar. \\akgriicp l\'athologic. Aldchng
Hij/ondcrc Dicrcn. >alclaan I. \'Dc I iilu>r. .V^OX 1 I) I trccht.

Tiidsvhi. Diergem-esk.. </<■<■/ lll.S. afl. IX IWd 535

-ocr page 20-

Ji\'cJ. a tauhv i/ici. ihe presence oJ penuichlorophenul in the nesting material,
infestation with chicken lice
rncrmanyssiis gallinac). diarrhoea due to a polluted
envn-onmcnt (neonatal diarrhoea shortly after lunching), cochlo.somosis. ifrum-
sticks attd atoxoplasmosis. The clinical features anil treatment of infectious
diseases arc discussed.

IM I n)l\\(,

\\\\)lière\\ tigels/ijn w ijd \\ erbrcid in N eder-
land. Volgens ccn cnquctc uit 1974 heelt
ccn op dc \\ ier gc/inncn écn ol niccr vo-
gels in huis.

Hct aantal gc/inncn met katten was 14\',;
dat met honden 20\' ,. Zelfs hct aantal
gc/inncn met kanaries (I 5\' ,)/ou hct aan-
tal katten nog oxcrtrclfcn. .laarlijks w or-
den door dc \\crschillendc honden ruim
1.7 miljoen voetringen \\crkocht. Naar
schatting wordt daar\\ an 1(Y, gebruikt,
dat betekent dat cr jaarlijks ongc\\ccr 1.2
miljoen geregistreerde \\ogcls gcbiucn
worden cn tenminste 7 dagen oud wor-
den.

Daarnaast /al ccn onbekend, maarxcrgc-
lijkbaar groot aantal \\ogcls door liefheb-
bers. dic niet ringen, gelokt worden. Hct
aantal sottrlcn. \\arictcitcn. rassen cn
kruisingen is /ccr groot.
/.O onderscheiden wc bij dc kanaries twee
soorten
zangkanaries (llar/crs cn Watcr-
slagcrs). L^.S erkende standaard kleuren
\\an
klcurkanaries. cn 32 vcrschilicndc
soorten
kuif-, vorm- cn /\'ostuurkanarics.
Bij dc grasparkieten kent men 5(-i klcur-
slagcn. \\crdccld o\\cr 1 1 groepen,
f iikclc
honderden soorten
parkictachtigcn cn
papegaaien worden in Nederland door
lid hebbers gehouden.
Daarnaast kent nicn hct /.g.
wildzang, dc
zehravinken. dc .lapanse meeuwen, dc
/.g.
tropisi he vogels (tlik-cn dunsnavcli-
hcn). dc
sicrduifics cn dc kwartels.

\\\'oor \\ogcls /ijn \\ crschillcndc kwcckmc-
ihodcn bekend. ()\\cr dc kwccksystcnicn
met \\ olicrcv ogcls /ijn hclc boeken v er-
sehenen. waarin dc/c s\\slcmcn bespro-
ken cn \\ci geleken worden (1). \\doi- dc
dierenarts ccn terrein dal moeilijk tc
o\\cr/icn
IS. In hct na\\olgcndc wordt dan
ook getracht ccn beperking aan tc bren-
gen dic hct dc dierenarts mogelijk kan
maken tic tcchnischc cn hygicnischc
aspcctcn tc bcotirtlclcn als basis xtuir
\\crder diagnostisch cn therapeutisch
werk.

fen aantal /icktcn cn aandoeningen dic
met lok- cn opfok tc maken hcbbcui. /ui-
len worden behandeld.

I. I ()KS> s I IMI \\

1 a. (;e/clschaps\\oiicrc

•Meestal worden hierbij ccn aantal kop-
pels \\an vcrschilicndc spccics in een vo-
lière (vlucht) gehouden. Dit kan /owel
binnen (verwarmd), als buiten (met ol
/onder nachthok) /ijn.
\\\'elc vogelsoorten /uilen notui tot broe-
den overgaan indien van cén soort
meerdere koppels ineen ruimte samenge-
bracht worden onitkil hun tcrrittirium-
drift ic groot is.

Sommige v t)gcls o.a. agapornidcn. mon-
niksparkictcn. enkele amadincsotutcn
gev en dc voorkeur aan grticpsluiisv csting
voor wat betreft partncrkcu/e cn kwcck-
rcsiiltatcn. De/c vogels gedragen /ich in
dc groep cchtcr strikt mt)nt)gaam.
I cn enkele keer worden kanaries cn gras-
parkieten ook op dc/c w ij/C gehuisvest cn
gelokt, votiral dtior liefhebbers die hel
niet ic dt)cn is om Icnttionsicllinusvoucls
In ccn gc/clscliapsv olicrc inoct men v t)or
voldocntic ncsigclcgcnhcid /orgen.
In veel gevallen /al dc ncsldrang/o grotil
/ijn dal cr genesteld, gepaard cn gelegd
wt)rtll.

I cIcLirslcllingcn ktimcn veel votu-; o.a.
doordal cr erg veel onrust heerst, vooral
als gcvtilg van vcchtcn. l\'it oogpunt van
hygicnc isdil hct slechtste systeem, /ick-
lcn kunnen gemakkelijk in dc groep
verspreid wt)rilcn daar cr v ia voer. water,
botlcm cn door onderling contact veel
overbrengingskansen bestaan.
Dc dieren kunnen v rijwel mcl indiv idueel
gcctuitrolccrd woidcn. \\cclal valt ccn
/ick c.xcmplaar pas tip als hij mcl opgc-
/citc veren stil in ccn hoekje /il cn
Jus
/ccr ernst ie /ick is.

-ocr page 21-

I.b. Broeden in een polygaam systeem

(kleine \\ luchten)

Dit is ccn s\\steem dat in de kanarickwe-
kerij luig wel eens toegepast wordt. \\\'elc
vogelsoorten lenen zich hier niet \\ooi\'.
omdat de meeste \\ ogels sterk monogaam
/ij n.

Tropische \\ogcls. icchtstreeks uit het
wild alkomstig. wcirdcn \\aak met
meerdere e.xemplaren in een ruimte ge-
houden. \\ooral als het verschil tussen
mannen en poppen niet te zien is. Zijn cr
meerdere mannen m de groep aanwezig,
dan verraden ze zich vooral tijdens dc
hroedperiode door hun zorg til hun ag-
gressiviteit.

Bij het polygaam systeem w ordt één man
met meerdere (meestal poppen in een
ruime vluchtkooi gebracht.
Voor 4 kanaries heeft zo\'n vluchtkooi
meestal een bodcmoppcrv lak v an 1 m\'.
Men zorgt voor 2 .\\ zoveel nestgelegenhe-
den als er poppen zijn. fMt een oogpunt
van hygiëne levert dit systeem een sterke
beperking van de coiUactmogelijkheden
op.

Meestal zal de man één popje uitkiezen
waarmee hij samen hokt. hel nest bouw t,
broedt en de jongen verzorgt. Met de
andere poppen heeft hij na de paring
slechts vluchtige contacten. Zij moeten
de broedverzorging alleen doen. Ook bij
dit svsteem komen gevechten en onenig-
heden voor. \\ aak willen twee poppen
hetzelfde nest gebruiken.
Doordat niet alle poppen op hetzelfde
moment eieren leggen, kunnen in een
vlucht outlere jongen zijn. die op hun
oorspionkelijkc nest gaan slapen, dat bc-
V uilen cn zo problemen v eroorzaken als
het nest zonder meer voor dc volgende
broedrondc wordt gebiuikt.

I .e. \\\\ isselbroed

Dit systeem wordt vooral bij dc ge-
heel gedomestiseerde kanarie toegepast.
Men paart 1 man met 2-.^ poppen. Hierbij
heeft iedere pop haar eigen brcK\'dkooi.
terwijl dc man wordt verwijderd zodra
het eerste ei gelegd is. Uit een oogpunt
van hygiëne heeft dit svsteem het
voiu dccldat iedere pop haar eigen brocd-
kast heeft die dezelfde afmetingen heeft
en dus bij elke ronde zonder problemen
kan worden vervangen en of schoonge-
maakt. Doordat de man van de ene
broedkooi in de andere wordt gezet is de
kans op verspreiding van ziekten in deze
groep V rijwel even groot als in het v orige
systeem. Reiniging van de gehele broed-
kooi na elke ronde draagt ertoe bij dat de
infectiedruk laag blijft.

chr. IhcrKcnccsk.. cicci lll.\\ afl. IJ. 19,SO

l.d. Paarsgewijs broeden

Dit is de meest eenv oudigeen meest hv gië-
nische methode. Dc broedkooien uitge-
voerd als hokjes, met een front van spijl-
tjes en met als bodem een zand lade.
hebben het nadeel dat de hoeken en sple-
ten broednesten van bloedluizen (Dcr-
Dianvssiis gallinac) kunnen zijn. Hlke al-
zondei lijkc kooi kan echter goed worden
gereinigd alvorens opnieuw le w orden ge-
bruikt.

Dit is in de praktijk het meest voorko-
mende svsteem. vooral voor vogels waar-
bij men door bewuste keuze van de ou-
ders gewenste erfelijke factoren in het
nageslacht wil verenigen en vastleggen.
Vogels die uitgesproken monogaam zijn.
bijv. .Australische parkieten en pape-
gaaien. worden eveneens paarsgew ijs ge-
houden om mcc te lokken.
De kweekruimte kan ccn broedkooi. een
ruime v liegkooi of een zeer grote v lucht
mct nachthok zijn.

Buiten bel kwcekscizticn, in de z.g. nisipe-
riode.
worden vogels, zoals kanaries en
grasparkieten in groepen verdeeld over
ccn aantal vluchten. Meestal heeft men
v ier groepen: oude poppen, oude mannen
en twee groepen jonge v ogels van verschil-
lende leeftijd; indien mogelijk naar ge-
slacht gescheiden.

(irote parkieten cn papegaaien worden
meestal het gehele jaar paarsgew ijs in een
l uimc V lucht gehuisvest. Het imderscheid
tussen kweek- cn rustperiode wordt dan
gevoinid door het al dan niet aanwezig
zijn van een broedblok.

5.^7

2. Dl in(,ii \\i

1 ot dc hvgicne dragen alle onderdelen bij
waaruit een kooi is opgebouwd; die in de
kooi woidcn gebiuikt zowel als al het-
gene dal buiten de kooi aanwe/ig is (ook
voedsel).

-ocr page 22-

Het potentiële verband tussen voedsel,
dat door ratten of mui/enlaecaliën ver-
ontreinigd is en uitbraken van salmonel-
lose of pseudotuberculose. is reeds lang
geleden onderkend.

t)e verschillende bouwelementen van een
kooi en de utensiliën /ijn echter ook met
het oog op hygiëne te beoordelen.

2.a. Uanden

Houten wanden en - bodems/ijn moeilijk
te reinigen en te desinfecteren. Veelal
worden goedkopere houtsoorten (vooral
voor kanarievolières) gebruikt, die
scheuren en barsten als /e herhaaldelijk
nat worden en weer drogen. Vooral hard-
board is uit den bo/e. Witten van wanden
dient tenminste één maal per jaar te ge-
beuren. tegenwoordig wordt veelal late.x-
\\erf gebruikt. In de handel is voor dit
doel late.xverf met pyrethrum waardoor
epidemiën \\ an rode bloedluis worden on-
derdrukt. l egen hel continu gebruik van
Vapona bo.xen (dichloorvos) dient in dit
verband le worden gewaarschuwd. Wel
kan men een Vapona bo.x gedurende 12-
24 uur in de ruimte met de volière plaat-
sen en dil om de 5 dagen 3 maal achtereen
doen. Op deze w ij/c voorkomt men effec-
tief besmettingen met
Deniianvssii.sgu/li-
nac\'.
Bij hel gebruik van Vapona bo.xen is
de ventilatie in de verblijven en dc grootte
der hokken \\an grool belang. Men moet
opletten als er \\rijwel geen ventilatie is.
Mochten vogels dik gaan zitten dan dient
de box onmiddellijk te worden verwij-
derd.

Bij een genuddcldc ventilatie is in ccn
verblijf van 30 m\' cen goede werking te
verwachten zonder risico\'s voorde vogels.

Cleplastificccrde bouwmaterialen /ijn op
den duur waarschijnlijk niet hygiënischer
dan hout.

Broedkooicn /ijn in hout. plastic en me-
taal in de handel verkrijgbaar; maar
veelal worden de/c door de liefhebber
/elf vervaardigd. Dc fronten dienen ge-
makkelijk uitnecmbaaric/ijncn het hout
glad afgcvverkl te worden.
Even dure. maar op den duur goede oplos-
sing /ou /ijn nieuwe houten kooien te
schilderen met blanke lak (vooral twce-
componenlcnlak) die bij/onder resistent
is tegen chemicaliën, faeces. urine en me-
chanische invloeden. Van belang is
voorts de verschillende onderdelen naad-
vrij te vcriijmen. daardoor vermindert
men dc schuilmogclijkheid voor rode
bloedluis.

2.b. Zitstokken

Ook de/e kunnen een bron van verontrei-
niging en besmetting /ijn en bovendien
aanleiding geven tol verdere problemen.
Een kanarie met een pok in dc mondhoek
of aan de ogen /al /ijn jeukende plekjes
langs de /itstok wrijven en daardoor een
besmettingsbron /ijn voor de volgende
kanarie die zijn snavel bijslijpt op de-
zelfde plek.

Besmettingskansen zijn er ook als een
vogel aan een Conjunctivitis lijdt (of bij
parkieten als er schurft
in dc voiière voor-
komt).

Zitstokken dienen van een harde hout-
soort te zijn en zo dik dat een vogel hem
niet geheel kan omvatten. Dit laatste
draagt ertoe bij dal dc nagels regelmatig
afslijpen en dus niel le lang worden.
Tc lange nagels bij dc ouderdieren gev en
op hun beurt problemen in het nest.
omdat er nestmateriaal aan blijft haken,
het nest v erstoord wordt en eieren en jon-
gen beschadigd kunnen worden. Daar-
naast kunnen te lange nagels oor/aak /ijn
van slechte bev ruchtingen cn dus van in-
lerticle eieren.

Zijn de /iisiokkcn echter tc dik. dan kun-
nen er drukplekken aan de v oetzolen op-
treden. Slokken met scherpe randen,
doornen of splinters kunnen ontstekin-
gen aan dc pootjes veroorzaken.
Om dc belasting van dc pootjes wal tc
variëren, is hel aan tc bevelen/iistokken
\\an verschillende dikten tc gebruiken.
Het afslijten van dc nagels en het bijslij-
pen van de snavel kan men bevorderen
door cen stokje tc bekleden met fijn
schuu rpapicr.

Onvoldoende bevestigde, draaiende /it-
slokken kunnen ertoe bijdragen dal dc
paring praktisch verhinderd wordt cn het
bev ruchlingspcrcentagc der eieren laag
blijft.

Zitstokken dienen vooral bij /ickte regel-
matig mcl kokend water gereinigd tc
worden.

-ocr page 23-

2.C Drinkwatervoor/ieningen

Prinkwater dient permanent ter beschik-
king te staan. Het moet bovendien
schoon en t\'ris /ijn. Vooral bij kanaries en
tropische /ang\\ogcls is het funest indien
er gedurende 12-24 uur geen water is.
Kanaries drinken veel. (iemiddeld 5 ml.
per vogel van ± 20 gr. (E-.en enkele kana-
rie met een nefrose dronk /elfs 36 ml. per
dag).

Wat de hvgiëne betreft, is een open bak
die op de bodem v an de kooi ge/et wordt,
v erwerpelijk. Reeds binnen enkele uren is
het een voedingsbodem voor bactericn.
E.xtrecm ongunstig is het. indien een
drinkvvaterbak onder een /itstok ge-
plaatst wordt.

De veel gebruikte /.g. drinkvvaterfon-
teintjes kunnen eveneens gemakkelijk
verontreinigd worden (een gering
voordeel is dat dc kleine schuitjes die in
de volière uitsteken tenminste niet als
badwater gebruikt kunnen worden).
Uit eigen ondcr/ock is gebleken dat
drinktlesjes die in laboratoria v oor konij-
nen gebruikt worden en v oor/ien /ijn van
een roestvrijstalen drinktuit met daarin
een kogeltje het beste /ijn. f-r hoeft bij dit
type geen vacuum ge/ogen te worden
/oals bij vele andere typen die uitsluitend
een opening aan de top hebben.
De laatstcn /ijn min of tneer vergelijk-
baar met een harde speen. Met nadruk
dient erop gewe/en te worden dat bij vele
van dil type flessen het wiitcr niet tot in de
uilmonding koml door het vaciuim dal in
de fles ontstaat. De vogels kunnen dan
van dorst omkomen.

2.d. Badwater

Badwater dient eveneens schoon te /ijn.
Men hoeft dit slechts 1 a 2 uurperdagter
beschikking tc stellen cn wel het liefst
"s ochtends in verband met afkoeling der
natte vogels gedurende dc avond. Bij een
medicamentcu/e behandeling via het
drinkwater geve men geen badwater en
ook geen vochtrijke v ocdcrbcstanddelen.

2.e. N\'oederbakjes (Zaadbakjes)

De grootte, plaatsing en aard van de v oe-
derbakjes hangt samen met het voeder-
systeem dat in een bepaalde v olièrc toege-
past wordt.

In grotere volières /uilen eigenaren de
neiging hebben enkele grote, open bak-
ken of schalen /aad in dc volière te plaat-
sen.

Dit leidt tot ernstige vervuiling. Min of
meer catastrophaal kan het worden in-
dien de eigenaar de resten gemorst /aad
ver/amelt. er de lege doppen uitblaast en
de met aarde en ontlasting vermengde
restanten opnieuw in dc voerbak doet.
Het gewenste systeem is
ccn gcranisoc-
nccnk\' vociling.
waarbij per dier ecn afge-
meten hoeveelheid /aad wordt verstrekt,
dat liefst geheel opgegeten wordt. Even-
tuele restanten worden de volgende dag
verwijderd; het bakje wordt schoonge-
maakt en gevuld met de nieuwe dagpor-
tie. Bijv uilen v an het bakje /ou ertoe kun-
nen leiden dat de vogels /aden selecteren
en dc voeding dus een/ijdig wordt.
Dit probleem kan ook optreden bij /gn.
silov oeding. Bovendien kunnen /ich in de
restanten schimmels gaan ontwikkelen
en kunnen maden gaan groeien, waar-
door het voer ondeugdelijk wordt. Dit
laatste is duidelijk merkbaar aan een
slechte conditie, soms gepaard met wat
diarree bij de vogels (kanaries).
Optimaal is het dc v oerbakjes aan de bui-
tenkant van de kooi te hangen. Worden
voederbakjes toch in de kooi geplaatst,
dan dienen /ij aan de bovcn/ijde afge-
schermd te /ijn tegen invallende faeces.

2.1. \\\\ eekvoerbakjes

Hiervoor geldt in nog sterker mate dat
een goede hy giëne in acht genomen moet
worden, (ioede weckvoeders /ijn eiwit-
rijk (18-2()\'7); /i,j worden vaak met wat
v ocht vermengd, hetgeen optimale moge-
lijkheden v oor bacterie- en schimmelont-
w ikkeling biedt. Dagelijks uitwassen met
kokend wtiter en laten drogen alvorens /e
opnieuw tc gebruiken, is het beste.

2.g. Bodetnbedekking

Op de bodem v er/amelen /ich alle afval-
len.

Uit eigen onder/oek is gebleken dat wan-
neer bij kanaries en grasparkieten dc
bodem dtigclijks vernieuwd wordt, het
aantal bactericn in dc v ers geproduceerde
ontlasting afneemt, totdat een toestand is
bereikt w atirbij aërobe kiemen v rijw el uil

-ocr page 24-

de ontlaMing \\ erdwcnen /ijn. Hij ge/onde
passeritonnen en psittacilormen /iillen
bij een goede bodemh\\giëne. schoon \\ oer
en schoon drinkwater geen aerobe kie-
men uit dc laeces geïsoleerd kunnen wor-
den. De aanw e/igheid \\ an
i\'jiierohacieri-
accac duidt op ccn gestoorde maag- of
darmfunctie of op ccn /eer sicchtc h\\-
gicnc in dc \\olicrc (4).

Indien cr sprake is \\ an ecn bactcriclc in-
leetie. coccidose (/ccr /eld/aam bij par-
kieten) of worminfcctics (nooit bij kana-
ries cn andere kleine /.g. tropenxogels).
dan is hct raad/aam om dc therapie tc
ondersteunen met dagelijks \\crschonen
\\an de bodcmbcdckking. Dit kan een-
voudig gerealiseerd worden door de
mestlade mcl kranten tc bedekken cn
de/e dagelijks tc \\cr\\angen.
Fijn /il\\er- of ri\\ icr/and dal \\oor kleine
volicMcs. brocdkooicn en indi\\ iduclc v o-
gels wordt gebruikt, bindt geen \\ochi.
/odat dc bodcmbcdckking snel sochtig
wordt, [j- kunnen /ich bacteriën gaan
\\ermcnig\\ iildigcn cn coccidiën kunnen
sporulcrcn cn dus infectieus wtirdcn. ,\\ls
/eer goed alternatief kan men /.g. kattcn-
bakxulling als bodcmbcdckking gebrui-
ken. Hierbij blijlt dc bodem absoluut
droog cn tc\\cns rcuk\\rij. Wel dient ccn
bakje met schclpcngrit cn maagkic/el
\\oor de xogcis ter beschikking tc staan.
Indien dc bodem uit /ich/clf al goed
droog is. kan men \\olstaan niet dc bedek-
king eenmaal per week tc \\cr\\angcn.

Dc gri.)tcrc buitcin olicrcs /ijn \\ aak ccn
soort potstallen waar/ich jaar m jaar uit
(acces op dc bodem \\cr/amclt. (iunstig is
in /ulkc gc\\allcn ccn schuin aflopende
bctonxlocr aan ic brengen dic men
schoon kan spuiten.

Fen absolute fout dic /ccr \\ccl gemaakt
wordt, is dc bodcmbcdckking wekelijks
tc /c\\cn om op dic manier gro\\c delen cn
ook gro\\ c brokken mest tc \\crw ijdcrcii.
Men houdt ccn sterk \\eronircinigtl mate-
riaal o\\cr.

Om ccn tc sterke \\crontrciniging \\an dc
buitcn\\Dlicrc
Cn lucht") te \\ oorkomen. is
hct raad/aam in hct /.g. nachthok, dal
droger is. tc \\ ()crcn. Dit is boxendien klei-
ner. /odat hel ccn\\ oudigcr is hct bodcm-
matcriaal tc \\ crw ijdcrcn cn tc \\ cr\\angcn.

Fen snelle \\ cr\\ iiiling \\ an ilc \\ lucht w (U\'dl
op dic wij
/c \\crmcden.
Om dc infectiedruk met spoclwurmcn bij
.Australische parkieten tc \\ crmindcren. is
hct raad/aam sicchts twee /itstokkcn aan
tc brengen, nl. ccn in hct /.g. "open front
nachthok\' cn dc ander aan hct einde \\an
de vlucht. Onder dc /itstokkcn kan ccn
draad\\ loer w orden aangebracht op ± 50
cm hoogte. Men maakt de draad\\locr
/o. dat \\an buitenaf dc mest \\crwijderd
kan worden. Indien de draad\\locr breed
genoeg is cn cr geen ontlasting in voer-
bakken kan \\allcn. kan men de voerbak-
ken ook op dc draadxlocr plaatsen, (ie-
morstc /aadresten worden ic/amcn met
dc ontlasting afgevoerd.
Regelmatig omspitten \\an de bodem
hccfl alleen ccn conscr\\crcnd cflcct op
wormeieren cn coccidiën.
Vuile brocdblokken bij parkieten /ijn.
eventueel na iedere brocclrondc. met de
vlam tc dcsinlcclcrcn.

.v dl voi l)l\\(,

Voor dc /aadctcrs. /oals dic in dit kader
behandeld worden. bestaat het voer uit
een /aadmcngscl
f vveck\'vocr cv cntuelc
V crsnaperingcn.

Kanaries nemen met hun /aadmcngscl ±
eiwit op. fot voor kort bevatten dc
/.g. civocdcrs of krachtv ocders 12-LV ,
ciw it. Dc/c v oeders werden speciaal aan-
geboden gcdtircndc dc Icgpcritxlc. dtich
vormden nauwelijks ccn aanvulling van
dc ciwiitcn uit dc /aden.
Naast dc handclsvocdcrs kenden vooral
kanariclokkcrs reeds lang ccn goctl re-
cept om /elf wcckvocr tc maken, /.ij ver-
mengden bcschuiicn met ccn hardge-
kookt kippc-ci. Dll mengsel bevat 21\',
ciw il. waarvan ccn aanmerkelijk dcci uil
dierlijke eiwitten bcsiomi. Wanneer gc-
spcculccrd wordl over dc bchoclfcn van
ccn kanarie, dan inocl nicn overwegen
dal ccn kanaric-ci gemiddeld 2.1
g. wccgl
(indien ccn kip overeenkomstig/ware ei-
eren /ou leggen, producccrdc /ij eieren
van 210 g.). Fen kanarie legt gemiddeld 4
eieren in 5 dagen. I cn prestatie dic op hel
oorspronkelijk in dc handel verkrijgbare
voer nauwelijks ic volbrengen was. Bij
argclo/c liefhebbers waren dc resultaten
cr dan ook naar.

-ocr page 25-

1j" is echter een liuiilchikc \\eibctering
opgetreden, lir i<wanien voerders met 18-
2()\'V eiw it en. w at nog belangrijker is. een
goede amino/uur samenstelling mct o.a.
1\'V Ivsine. Bovendien werd doordc fabri-
kanten mineralen en vitaminen toegc-
V oegd.

Desondanks was duidelijk merkbaar dat
ook de/e nieuwe vocdci s nog luet geheel
volmaakt waren. Dc eischalen waren
dun. waardoor de eieren snel uitdroog-
den en bovendien ook deukjes konden
krijgen.

Door een e.\\tra toevoeging van 2\'7 van
ccn V itaminen-mincraicnmengsel met
11.5\'f Ca en ; P kon het proceiUuele
schaalgewicht op l.\\67\'( gebracht wor-
den en bovendien ook deukjes konden
men niet meer optraden.
Samenvattend blijkt dat de beste cn
meest evenwichtige voeding voor kana-
ries bestaat uit een geraiusoeneerde v oe-
ding van:

4 gram /aden;

I gram vveekvoer (mct ± 20\'( eiwit);

gedurende het broedsci/oen wordt

2\'7 krijt toegevoegd.

.Als de jongen uitgekomen /ijn wordt de
eerste 24 uiu" geen wcckvoer gegeven.
Vanaf de 2e dag vvordt de hoeveelheid
voer pei- broedkooi geleidelijk vei hoogd.
maar het /aad op 4 gram per v olwassen
vogel gehouden. X\'anal een leeftijd van 14
ilagen kan ook dc hoeveelheid /aad gelei-
delijk verhoogd worden. Wil men /elf
wat maken dan /ijn bovengenoemde
waarden /eer goed te benaderen door aan
ccn handelsvoer met eiwit.
20\'i

gistv lokken en 2\' , vitaminen-
luincralenmengsel toe te voegen.
De totale hoeveelheid vit. .A respectieve-
lijk v it. I), dient bij bovengenoemde rant-
soenering
nicl hiivcn de 20.()()() respectie-
velijk 2.()()() II kg weckvvier tc komen.
In plaats van gistv lokken kan men even-
tueel sojameel gebruiken. Men neme so-
jameel dat bij Reformhui/en te koop is
(getoast sojaschroot wordt meestal on-
voldoende opgenomen).
\\dgelhouders kopen soms inlci icur soja-
meel dat onvoldoende verhit is. Dit laat-
ste kan diariee en veel sterfte ondei- de
nest jon een veroor/aken.

Over het verstrekken van groenvoer cn
gekiemd /aad lopen de meningen sterk
uiteen (5. 6. 9).

Belangrijk is. dat groenvoer slechts
mondjesmaat verstrekt wcu\'dt en het ge-
kiemde /a ad op het totale /aadrantsoen
in mindering wordt gebracht.
Ix-n veel gemaakte fout is dat men jonge
/elfstandige vogels vooral op /aad /et.
Dit geeft vaak een enorm conditieverlies.
Daarom Jonge, /elfstandige vogels tot na
de rui altijtl voldoende wcckvoer ver-
strekken. bijvoorbeeld gerantsoeneerd }
gram /aad 2 gram wcckvoer (dage-
lijks!).

Worden de vogels hierop te v et. dan is de

V liegruimte te klein, of het v etgehalte v an
het /aadmengscl te hoog (met name bij

V eivvarmdc huisv esting).

4, in I HROI Df \\ 1 N DA VRBI.I OIM Rl -
1)1 \\!)1 PROHl IMI \\

Ie lage td te lK)ge lelatieve vochtigheid
(normaal 6()-7()\'f ) in de broedruimte re-
sulteert in slechte uitkomstpercentages of
in verhoogtle bacteriële verontreiniging
der eieren met sterfte in de dop.

Bij kanaiics worden de eieren geraapt,
om /e pas nadat het legsel v olledig is w eer
onder het popje te leggen. Pen voordeel
hiervan is. dat alle jongen tegelijk uitko-
men en er geen /wakke achterblijvers
/ijn. Nadelen /ijn echter dat de eieren
vaak te droog weggelegd worden of juist
op te natte tui f bew aari.1. Het laatste leidt
tot bactefielc infecties.
Wanneer dc pop vooral /aad voert,
kunnen er ver/vvakte jongen optreden.
Door kweken bij te hoge temperatuur
(± 25° O kunnen cr gisten tot ont-
wikkeling komen in het milieu. Dit
wordt luig bevorderd indien de eige-
naar druivensuiker aan het water toe-
voegt. omdat hij /iet dat de jongen het
slecht doen. I )e cumulatie v an fouten kan
resulteren in een mveotische enteritis bij
de jonge vogels.

Met name bij kanaries mag dc ecistc 24
uui- na uitkomst geen wcckvoer worden
verstrekt. Dit leidt ei\' namelijk toe dat de
ch)oier/akrest slecht geresorbeerd wordt
en er een veelal aseptische peritonitis op-
tiecdt met sterfte tot op de 7e dag.

-ocr page 26-

Pentachloorphenol bevattend nestmate-
riaal kon worden herkend als oor/aak
\\an sterfte onder jonge kanaries. Het
bleek dal in dit geval touw was gebruikt
dal bedoeld was om strobalen machinaal
mee te binden. In dit onder/ock werden
ook geprefabriceerde Kniwnesljcs be-
trokken. De/c bleken eveneens penta-
chloorfenol le kunnen bevatten (.1).
Hoewel pcnlachloorfenol kleurloos is. is
gebleken dal juist dc bruingeklcurdc
touw nestjes het P.C\'.P. bev allen.

Nestmateriaal kan ongcs^-hiki /ijn door-
dal er fijne n> lonvc/clen bijgemengd /ijn.
De tenen \\an de jonge \\ogcls kunnen
door dc n\\londraadjcs omstrengeld cn
afgesnocrd worden.

Bij de oudcrxogcls kan opname \\an dc-
/elfde nylon\\e/clen aanleiding gc\\en lol
ccn harde krop. Dc \\c/elcn ballen samen
lot ccn \\ iltachligc massa. Bij ccn /cbra-
\\inkje kon dc aandoening onder
Kctaminc-HCM. narcose dooi\' openen
\\an dc krop mcl succes worden verhol-
pen.

Wol cn watten /ijn \\olgens Kronbergcr
(7) om dc/clfde redenen eveneens on-
geschikt als nestmateriaal.

Besmetting met rode bloedluis (Denna-
/;r,v.vz/.v gulliiuw) kan aanleiding geven lol
anaemieen bij jonge vogels cn broedende
poppen. Dc mijlen verschuilen /ich
overdag onder hel nestmateriaal.
"s Nachts /iiigcn /ij bij dc jongen cn dc
moeder bloed. Dc vogels /ijn onrustig cn
woixlcn anacinisch.

Dc jongen raken \\cr/wakt cn worden
apatisch. Zij kunnen /ich moeilijk op-
richten cn sperren hun bekjes nicl open
als tegen hel nest getikt wordt. Dcslijni-
\\lic/en van dc bek. dic normaal intensiel
rood /ijn. /ijn dan bleek.
I hcrapculisch wordt gewerkt met di-
chloorvos (Vapona bo.xen). dic builen dc
volière in dc \\ogclkamcr worden opge-
steld. I venluccl kan men pv rcthrum
Ikui-
dendc inscctcnpocder of Agulan (slrooi-
pocder op de bodem van de nestbakjes,
onder het nestmateriaal strooien.
Dc rode bloedluis kan bovendien, \'hior-
dat /ij bij telkens andere vogels nlocd
aftappen, infecties overbrengen.

Zweet/iekte is cen aandoening van jonge
vogels (vooral kanaries) die in hel nest
aan sterke bactericMc bc/oedcling /ijn
blootgesteld. Pr treedt een sterke ver-
meerdering op V an hel aantal bacteriën in
dcdarm. Ook kwalitatief slecht weekvoer
ol ccn verkeerd v oedcrsv stccm kan aan-
leiding /ijn voor ver/wakte jongen met
als gevolg ccn te sterke kolonisatie van
bacteriën in dc darm. De jonge vogels
krijgen diarree, waardoor hun faeces niel
meer samenhangen en dus niel niecr door
de pop verwijderd kunnen worden. Het
nest wordt nat cn de jongen eveneens.
Het lijkt alsof de jongen /weten. Zweet-
ziekte is een typische volksnaam, geba-
seerd op onvolledige kennis van de ana-
tomie en fysiologie. Vogels hebben geen
zweclklicrcn.

Preventief dient men dc algemene hvgi-
ëne in dc volière tc v erbeteren. Bijzondere
aandachl dient voorts te worden ge-
schonken aan inferieur opfokvocr. daar
dit leidt lot verminderde weerstand bij dc
jonge vogels. I hcrapculisch kan men de
jongen behandelen mcl Biosol-M " ineen
verdunning van 1 deel op 5 delen water.
Van dc/c verdunning geelt men "s mor-
gens cn \'s avonds 1-2 di uppcls door het
eivoer dat aan dc vogels van de aange-
taste kooi wordl gegeven. Dc therapie
wordl 2 dagen voortge/et. Om uitdrogen
van dc jongen tegen tc gaan. kan men /c
bovendien wal extra vocht geven door
het eivoer wal natter tc maken.
Dc/c therapie verdient de voorkeur
bov cn ccn behandeling v an potentiële pa-
tiënten. doordal /ij ccn doclgcrichtc. cffi-
cicntc. vrijwel individuele behandeling
mogelijk maakt.

Cochlosomose is ccn /icklc dic veroor-
zaakt wordl dooreen flagcllaal. (\'ochlo-
soma sp.. dic in dc darm parasiteert en
ernstige diarree cn dehydratie kan ver-
oorzaken.

Cochlosoma trccdl op bij prachuinken
(v oiual bij dc verschillende amadincsoor-
tcn. zoals (iould\'s amadines). dic door
.hipanse meeuwtjes worden verzorgd. Dc
■lapanse meeuwtjes zijn dragers; zij be-
smetten dc jongen. Men kan dc parasie-
ten massaal aantreffen in facccs ol dar-
minhoud van levend ter onderzoek
aangeboden paticntcih

-ocr page 27-

1 hcrapeutisch wordt met succes dimetri-
dazol toegepast in een dosering van 100
mg. per liter w ater gedurende 6 dagen: dit
betekent voor Hmtryl®. 40\'250 mg. per
liter drinkwater. Daar jonge pracht\\ in-
ken veel dritiken. dient deze lage dosering
aangehouden te worden om aantasting
van het centraal zenuwstelsel te voorko-
men (8).

Minder to.\\isch is het preparaat Duode-
gran® (lO\'V). Hiermede kunnen, na een
behandeling gedurende 5 dagen, in ecn
dosering van 400 mg. per liter drinkwater
e\\eneens geen flagellaten meer worden
aa ngetoo nd.

Infecties met /gn. \'schimmeistokken\'

kunnen ook bij jonge kanaries aanleiding
geven tot digesticstoornissen en een
slechte conditie der \\ogels. Schimmel-
stokken zijn niet kwcekbare rechte
schimmels die soms in zeer grote aantal-
len \\ oorkomen in de kliermaag van kana-
ries. Zij zijn vooral gelocaliseerd op de
overgang \\an kliermaag naar spiermaag.
waar zij de tnucosa bedekken en ook in-
dringen in de klierbuisjes \\an het slijm-
vlies.

1\'atholoog-anatomisch veroorzaken zij
een \\ orm\\ erandcring \\ an de kliermaag.
waarbij de kliermaag verwijd en zonder
de normale insnoering overgaat in de
spiermaag.

In ernstige gexallen zijn de schimmel-
slokken te \\ indcn in het duodenum cn
soms zelfs in dc faeces. Fr is geen therapie
bekend. Mogelijk kan \\ erbetercn \\an de
h\\\'giënc en \\oeding ertt)e bijdragen de
problemen te xoorkomen.
.Atoxoplasmose is ecn \\an de belang-
rijkste ziekten
\\an zang\\ogelachtigen en
in het bijzonder \\ an de kanaries in Neder-
land (2). .\'^0-40\'f Van alle volières zijn

1 11 IR \\ 11 IR

besmet. De parasiet. Isosporascrini. heeft
een sexueel stadium waarbij coccidiën
geproduceerd worden, die in vrij geringe
aantallen uitgescheiden worden met de
ontlasting.

De ouderdieren besmetten hun jongen
met de gesporuleerde oocysten.
Daarnaast komt een resistent asexueel
stadium intracellulair voor in de lamina
propria cn submucosa van de darm en in
andere organen m.n. lever, milt en longen.
De zwaarste uitbraken bij de jonge vogels
treden op als zij 2-6 maanden oud zijn. Hij
zware infecties kan tot 80\'7 der jongen
sterven. Klinisch ziet men apathie, alge-
meen ziek zijn. soms wat diarree, soms
hersen\\erschijnselen. Het meest opval-
lend is echter dat de lever als een brede
blauw-paarse zoom zichtbaar wordt
door de buikwand heen. Om dit te onder-
zoeken neemt men een vogel in de hand
en blaast de buikveertjes uiteen.
Patholoog-anatomisch vindt men ecn ge-
zwollen milt en in acute gc\\ allen necroti-
sche veldjes in de lever. De parasiet is aan
te tonen in afdrukpreparaten \\an de or-
ganen en wel in mononucleaire witte
bloedcellen \\an dc gastheer.
Semiprophylactisch is met \\eel succes ge-
werkt met sulfapy razine([\'slT^) dat ineen
dosering \\ an 0.5
g. HsB.\'^ .30\', per liter
water als drinkwater w ordt verstrekt. Dit
gemedicineerde drinkwater wordt conti-
nu gegeven vanaf het moment dat de
diagnose is gesteld totdat de \\ ogels door
de rui zijn.

De normale kippendosering \\an 1 g.
FsB.^ per liter water kan niet langer dan
5-6 dagen worden gegeven. Doordat ka-
naries relatief \\cel drinken, kan ecn over-
dosering worden bereikt die leidt tot
bloedingen, vermoedelijk door stoornis-
sen in dc vitamine K produktie.

1. Bcikcl. C. L. \\an: Kweken mei vogels en beplanting in en

im de

irme

(Sc

)\\icatic bij nest jongen \\an ka

.-ntaehloorphenol int

1(14. -V),S\'. (1979).
Oeeunenee ol /.\\< /;<\'

en C\'ie. Zutphen. I97.S.

l agung ktankheilender Vögel. D\\\'C1 München.

Dorrestein. (i. M.: .\\lo.\\oplasmose bei l\'asserit
1979.

Uoneslein. (1. \\1,. Zelle. R : I\'
uiiiunus). liidscJii. Dicrgiinrsk
(.raham. C\'. 1 .. (haham. 1). I .:
Di.scacscs. 22. 7/ 7. (1978).
llimsbergen. .1, \\an: Vogels die
llolsheimei. .1. P.: De voeding \\
Kmnbeiger. 11,: Haltung \\on
1\'oelma. F. (1.. Zwart. P.. Dorn
oplok \\an praehtvinken in xolié

;)l Psittacinc Hiids. iviaii

,li in lac

u/ii,

1. I97.V

cr. I97S.
•n problo

, b.\\,
. 197

. (lU

.Chios.

S9. (19
.Ant wei

Sc

rgeslagen. Steel
cn t ic, Zulphe
der Vöücl. len
rdens. C. M : C

worden o\\
■els. I hienn
Krankhcile
;stein. (1. M. en S
res. Tiic/.sc/ir. /)wrgciu\'c
ck. 1 itg. Het Spectrum

an \\(
igeln

tas 1
omot

S).
icn

■m bi: de

./>., KI.L.
1 trecht.

:io. 1646. I97S.

\\ riends. I h.: Prisma Kanancbi

-ocr page 28-

Fibrino-purulente Pleuropneumonie bij mestkalveren

lussen januari cn inci 1980 hadden wc
ccn 16-tal mcstkaKcrcn-bcdriJvcn in ons
contraclstalicn-bcstand. waar kahcrcn
mcl respiratoire aandoeningen niet
reageerden op dc traditionele antibioti-
cum kuren. De leeltiid \\an dc bewuste
groepen was i tot 7 weken.
Meestal waren dc waarschijnlijkhcidsdi-
agnoses: \\ irushocst ot \\ irushocst moge-
lijk gccoinplicccrd door salmonellose"
Behandeld werd met 0.\\ytctrac\\clinc.
Chloortetracyclinc of I rimcthoprim-
sulfa combinatie. Vaak waren dc kalve-
ren \'slecht" gestart: w at meer indiv uduclc
/.ieke dieren cn wat meer diarree dan
gewoonlijk,

(icstorvcn kalveren werden naar dc l\'ro-
vincialc (ic/ondhcidsdicnstcn gebracht,
\\a sectic werd dc diagnose gesteld:
fibrino-purpu lente Pleuropneumonie.
veroor/aakt door
/\'asicurc/la haenutlv-
liia.
soms door Pasieurella niiilitn ii/a.
Ecn enkele maal werd tevens ccn Sal-
monella aangctoiuid (.V.
i vphiiuiiriuni).
soms ook werd vermeld: 1,1,1. tonsil
positici of verdacht ten op/ichic van
1,B.R.
ril dc gcvdclighcidsbcpalingcn
van dc Pasicurclla"s bleek Chlooramphe-
nicol in alle ondcr/ochlc gevallen posi-
iief. 1 runclhoprini was ;//
viiro ook vaak
positief, dc sulla"s cn iciracvclinc\'s in
ongeveer dc hcllj van dc gevallen.
Ook in Duitsland. I ngcland cn dc U.S.,\'\\,
blijken analoge problemen v ooric komen.
Bij nader ontlcr/ock op mvcoplasma\'s in
iwcc daartoe gcspccialisccrdc laboratoria
bleken dc ondcr/ochtc loimcn ncuaticf.

Kliniscbc vcrscbijnscicn

I raag drinkende hoestende kalveren,
sommige mcl hoge koorts (41-42° (\').
\'pompende\' kahcrcn (tot .^0\', vandc kal-
veren UI ccn afdeling).
Piinlijke hoest cn
ademhaling. Dc kalveren komen niet
spontaan in dc benen cn blijven liggen
met ccn gestrekte hals. Bij auscultatie van
dc crnstigsi aangetaste dieren is tubair

■ Div 11. ,1, l\'osin
ademen ic horen over ccn groot gedeelte
van hct longveld.

Bij sectie valt vooral dc uitgebreide, vaak
purulente. pneumonie cn dc heftige fibri-
ncu/c pleuritis op. Bij kalveren dic in ccn
later Sladium dood gaan blijken dc lon-
gen aan dc ribwand vergroeid te /ijn.

Ibcrapic

Behandelingen met Chloor- of O.w tetra-
cv clinc. I rimcthoprim-sulfa. F:r_v thro-
mv cinc of 1 ilosine bleken teleurstellend.
Hct meeste succes gaf behandeling mcl
Chlooramphenicol-palmitaat. 2 ,\\ daags
verstrekt gedurende 7 tot 14 dagen.
Dc toegepaste doseringen kwamen over-
een met ± ,^0 mgr. Chlooramphcnicol-
basc per kg lichaamsgewicht per dag
(Chlooramphcnicol-basc wordt door kal-
veren
nie! gedronken, dus werd Chloor-
amphenicol palmitaat gebruikt: I gram
Chlooramphcnicol-palmitaal komt
overeen met ± 0.6gr. Chlooramphcnicol-
basc).

In dc meeste behandelde koppels bleven
enkele kalveren dampig. Dc mortaliteit
per koppel varieerde tussen 2 cn L^\'V.
Na de Chlooramphenicol kuur kregen dc
kalveren e.xtra sporcnclcmcntcn-
vilamincn produkten toegediend om ccn
tc vroegtijdig optredende anaemie tc
voorkomen,

,Als bij scctic cn B.O, door dc (Ic/ond-
hcidsdicnsi tevens salmonellose werd
aangetoond, werd dit gelijktijdig behan-
deld mcl 1 rimcthoprini-sulla.
Waarschijnlijk /ijn aan dc uitbraken van
pasteurellose v irusinfecties of Salmonel-
lose vooralgcgaan cn hebben dc Pastcu-
rclla\'s toe kunnen slaan door hun toege-
nomen rcsisicntic. vooral tegen dc sulfa\'s
cn dc fctracyclinc"s. ondanks bijtijds toe-
gediende antibiotica kuren.
Indien uitbraken in ccn vroeg stadium
worden onderkend cn behandeld niet
Chlooramphcnicol-palmitaat. is dc prog-
nose gunstig en valt dc mortaliteit mcc.

//. ./. Posiiiia\'

LTL-naris UcnkiiMI Xcdcrluiul h v ,. lolv

,\'hr. /)„

:sk..,/i\'cl IO.\\üll l.i IWII

; 6.\\ v (

-ocr page 29-

I.ehrbiich der Sehafkrankheiten

llcinrich Behrcns

a iig I\'cml l\'arc V
96 alhj

leedc iiitga\\e \\an hct
Bchrcns uit Hannover

Tiidschr. Dicrgc

.sk..,lccl l(l.\\ all l.l I9HII

De/c opnieiiu bewerkte 1\'
bekende bock \\an prol.

IS evenals dc \\origc \\an 1962 bestemd \\oor dieren-
artsen cn studenten in de diergeneeskunde. In het
\\ooruoord wijst de schrijver op ilc teruggang van
het aantal ervaren schaapherders en het ontstaan
van nieuwe vormen van schapenhouderij waarvan
dc beoeicnarcn vaak tekort schieten m kennis en
ervaring ilc gc/ondhcids/org bclrellendc. Dc dier-
geneeskundige begeleiding wint daardoor aan
betekenis.

De behandelde stol is wederom ingedeeld in licn
hooldstukkcn in dc traditionele volgorde: inlectic-
/ickten. parasitaire /icktcn. orgaan/ickten. stol wis-
sclings/ickten. gebrek/iektcn. onvruchtbaarheid,
vcrgilligingcn. erlclijke gebreken, operatics en
diversen. Praktisch :illc in west cn ccntra;il l iiropa
voorkomende /ickten viin betekenis worden uitvoe-
rig behandeld. V ooral hcl aanlal v irus/iektcn heelt
uitbreiding ondergaan door het ten loncle voeren
van /icktcn /oals: /icktc van Auics/ky. bluetongue.
border disease. leucose. maedi. paia-inilucn/a .T
reovirus- en rolav irusinicctie cn visna.
I vcnals anderen is ook hier dc auteur er nicl in
geshuigd een vaste lijn tc volgen hij dc verdcling van
dc onderwerpen over dc liooldstiikken. /.o/ijn long-
:idcnomatose. papillomatose cn /eelbeenlumoren
thans tc vinden bii inleclic/icktcn. terwijl /c in dc
vorige druk onder oigaan/icktcn werden behan-
deld. Bionstinduclic wordl beschreven in het
hooldsluk onvruchtbaarheid maar orchitis en epi-
didvniitis onder orgaan/ickten bi; aandoeningen
van liet urogcnitaalapp:iraal.

Bii etc beschrijv ing van dc/iekten wordl consequent
vermeld: vócSrkomen. etiologie. pathologische
anatomie, svinpiomen. iliagnosc. therapie cn
pioplivkiMs.

Over hel ;ilgcmccn isdc literatuur lot 1977 uitvoerig
vermeld cirin dc tekst verwerkt maar er /ijn hiaten,
/o isdc bcschniving van dc terminale illcïl is onv ol-
ledig door onbekendheid mei dc Nederhiiulsc en
Belgische publikaties op dit gebied, terwijl bij bor-
der\'discasc dc voor de diagnostiek /o belangrijke
l.l -test mct wordt genoemd.

I r /ijn ook een aantal storende oniiiiMhedcn in het
hij/onder wat bctrcll parasitaire /icktcn hoewel
hcrhaaldeliik wordt vcrwc/cn naar het nieuwe

Her Iin llanihuri; 1979. ^9 pg..

1

Duitstalige handboek ov er v cterinairc parasitologie
van Boch cn Suppercr.

Met Duitse vasthoudendheid wordt nog steeds ten
onrechte bew eerd dat het drink water een belangrijke
rol speelt bii dc overbrenging van levcrbot. dat
acute levcrbot /ich openbaart 2-.\'! weken na de
inlectic. dat tijdens de w inter dc weiden v rij w orden
van maagdarmwormen cn/ovoort. De gebrekkige
kennis van dc epidemiologie wreekt /ich uiteraard
bij het geven van bcstrijdingsadvic/en voor de/c
/iekten."liet /waartepunt wordt daarbij herhaalde-
lijk gelegd op de medicatie en /ells bij dc prolyla.vis
wordt breedvoerig ingegaan op svstematisch mcst-
onder/oek gev olg door ontw orming, terw ijl dc v oor
dc handliggende ononlbeerlijke weide-hvgiLMiische
maatregelen nauwelijks ter sprake komen.
Nictlemin verschalt het bock aan de kritische le/er
/eer veel nuttige inlormatie cn is het als naslagwerk
bij dc behandeling cn dc bestrijding v an schape/iek-
ten een waardevolle aanwinst.

r. II. Hcrwcijcr.

\\ laams niergenceskundig Tijdschrift

Onderstaand volgt dc inhoud van allevcnng 2
(maart april) v:in het
\\ iaams nicrgciicc.skiiiulig
Tijihchrill.
49, Cl. 119,SI)).:

•dcrantibi

Oorspronkelijke bijdragen
Dc W ilde, R. O,: I mconncinc

ticuin bii mcstv:irkens.
V iacne. N.. Spanoghe. I .. Bijnens, M . Devos. A..
Sicrens. (i.: Pseudovogelpest: vaccinaties in
praktijkvoorwaarden cn immunilcit bij braad-
kiiikcns.
Desmcchl. M.: Vergelijkende c
natie.

IIle tube

Ovcr/ichtcn

Diicalcllc. R.. Hoorens. .1.: Imnuinopcro.vii
kleuringen en hun toepassing in de dicrgcr
kunde.

Dc Rick. A.: Atriumlihrillalie bij dc hond.

rit cn voor de praktijk

KA I IT K

BcgclcidingscommisMC mcMkakcrcn bcdnivcn m Nederland, publicalies .S I ni 9. (1975 I m 1979).
(Idmmir N . .1. K. I he role ol I\'aMeurellae in respirator) disease ol cattle.
Rcspii atoi y diseases in cattle
Martin pau. .VS6. uitgcNcr Marlnuis NiiholT Den llaag I97S.

Desmcchl. M .. Herman. .1,: Ruiulci tubcrcii
van mcnscliikc oorsprong.

Verslag
C\'omilc

■ Slcrilitcilsbesiri

-ocr page 30-

Aap

Symptomatologie bij een met Hepatitis B
virus (HBV ) besmette chimpansee

Sl> l.cuis 1).. I.oiuion W. r.. anti l\'tircell. K. H.:
Illnoss in a cliinipan/ce inoculaled «ith hepatitis B

\\irus. ./, ,U>i. I cl. Mee/, .-(ys.. 175. VH7-9}iH. (/979).

Humaan staat het HB\\\' in het middelpunt \\an de
belangstelling. (Opeen Slreeklaboraloi ium \\ om de
Volksgezondheid worden alle bloeddonors ge-
sereend op HBV. zoals bekend koml de/e ernsiige
inleetie/iekte regelmatig \\óor bij o.a. drugsgebrui-
kers. In tegenstelling tol Hepatitis .A \\indt inleelie
vrijwel altijd \\ia de bloedbaan plaats;
re/.). De
Chimpansee is het enige dier. dal ook gevoelig is
\\oor HBV. hoewel klinisehe symptomen na artili-
eiële infectie uiterst /eld/aam /ijn.
De auteurs bcschrij\\en thans de symptomatologie
bij een 12 jaar oude. mannelijke chimpansee, die
met fIBV bevattend humaan plasma was geïnfec-
teerd. i:en half jaar (!) na de besmetting \\ erloonde
hel dier anore.xie. was lusteloos en uerd ielerisch.
De le\\er was bij palpatie duidelijk \\ergrool.
Het bilirubinegehalle was \\erhoogd. Hepatitis B
aniigeen kan in het serum worden aangetoond
\\anal 7 weken na de inleelie lol .17 weken na de
inlectie.

Schrijvers wij/en er op. dal /e bij 60 andere geïnlec-
teerdc chimps geen ieterus hebben opgeinerkl en
dal de. hier besehreten. verschillende gevoeligheid
\\<)or HB\\\' inleelie ook bij de mens bekend is.

./. („nu/swaard.

Bacteriologie

Isolatie van Achoicplasma laidlawii en
Mycoplasma equigenitalium uit sperma
van hengsten

Kirchholf II.. Naglic. 1.. and Heilman. .1,: Isola-
tion ol
.u /ui/eplü.snia /aid/an u and .Myeop/asmu
eqiiifieniialiuiii
from stallion semen. I eier- \\/icn>h.
4./77-/79. f/979).

De auteurs halen diverse artikelen \\an mevrouw
dr. Donker-Voel aan belrcriende door haar geïso-
leerde Vheoplasma\'s uil sperma van beren en
hengsten. Helaas werden deze l\'l\'l O\'s destijds
ruim lOjaargcledenl door haar niel verder uilge-
ivpeerd. Dil is wel gedaan door kirehholl en mede-
werkers, die Mvcoplasma\'s isoleerden iiii IX van 40
ondcr/ochte sperma monsters.
Materiaal en methoden worden uitvoerig in hel
artikel beschreven, I v pering geschiedde met speei-
lieke anlisera. .Auteurs gaan met hun onder/oek
door, omdat hen de pathogene betekenis van de
geïsoleerde Mycoplasma\'s nog niel duidelijk is,
(Ook bij de mens kan men regelmatig Mvcoplas-
ma\'s en freoplasma\'s isoleren ook uit hel vrou-
welijk genitaal apparaat en ook in de/e gevallen
IS de pathogene betekenis niet goed bekend;«e/,),

,/, („nu/sKcmrd.

Ti/dse/ir. />ierf;eiiee.s/,..t/ee//ll.\\i,/r /J. /980

Bacteriologie

Een haemotrope bacterie als veroorzaker
van een infectie bij de mens.

•Archer. C.. I .. Coleman. I\'. II .Colc. R. M .Duma.
R. ,!.. and .lohnston. C. 1..; Human infection from
an unidentified erytliroevle associated bacterium,
,\\<\'ir, /Mi^/. ,/, Met/.. ,101\', 897-9110. (/9Wj.

De auteurs beschrijven een gesplcneclomeerde
patiënt (spleneclomie ten gevolge van miltruptuur
na een aiilo-ongeluk) met chronische klachten,
arlhralgie en petechiën op de onderste evlremitei-
len. Bi| blocdonder/oek bleken (Iram-positieve
slaafjes in grote aantallen op de ervlhrocv ten voor
te komen. Ook in hel beenmerg werden veel van
de/e bacteriën gevonden. Patiënt genas na therapie
met vaneomveine en een eefalosporine, maar werd
na enige maanden opnieuw /iek: de baetericn waren
kennelijk in hel beenmerg in leven gebleven. Van-
wege de goede doordringbaarheid in het beenmerg,
werti toen besloten
101 een therapie met chlooram-
lenieol. De/e therapie had meer succes.
Hel artikel beval uitstekende, eleelronenniierosco-
pisehe foto\'s van de/e (Iram-positievc bacterie, die
nog met eenler werd beschreven. Het is dc auteurs
niel gelukt de baeierie le kweken, hoewel vrijwel
alle mogelijke en onmogelijke (mei, bebroede kip-
peëieren en weelselkweek) nieili;! werden inge/el.
In de discussie (en ook in een I ditorial in hel/elfde
lildschrill) wordt uitgebreid ingegaan op hel voor-
komen van andere haemotrope miero-organismen
bij mensen huisdieren.
/itint>ne//ti /nieil/i/t>n>us eu
<,ra/iii,iielltHbt:idt:
behorend lol de Barlonellaceae)
waren tot nu loe de enige, bekende haemotrope
bacteriën. Vooral bij de huisdieren /ijn veel haemo-
trope micro-organismen (géén bacteriën!) bekend,
/oals de genera .Anaplasma, Paranaplasma, Aegvp-
lianella. Haemobarianella en 1 pervthro/oön. De/e
micro-organismen hebben eehtcr geen bacleriecel-
wand. /oals de door Archer beschreven bacterie.
Door de auteurs wordt er op gewc/en, dat bij soort-
gelijke svniptomen bij mens en dier ook door de
klinisch chemicus goed wordl gekeken naar de
bloediiitstrijken, omdal /e veronderstellen, dal
inleelics mei haemotrope bacteriën meer voorko-
men dan lot nu loe werd gedacht,

,/, („mdsKtiard.

-ocr page 31-

Immunologie

Oogafwijkingen ten gevolge van het
(hediak-Higashi syndroom bij runde-
ren. katten, nertsen en muizen.

C ollier. 1 . I .. Bryan, (i. M.. I\'riem. I). .1.: Oeular
manifestations of the Chediak-H igashi syndrome in
4 species of animals. ./.
An,. I c/. M,;!. . I.v.s.. 17.S.
>87-590. (1979).

I let C\'hediak-II igashi s\\ ndroom is een erfelijke aan-
doening (autosomaal recessief). waarbij naast par-
tieel albinismc. fotolobic. bloedingsncigingcn cn
immuundeficientic. ook oogafwijkingen op de
\\oorgrond treden. Mensen met de/e /icktc o\\erlij-
den meestal op jongere (jongvolwassen) leeftijd.
\\ooral ten gevolge \\an de sterk vergrote gevoelig-
heid voor bactcricMe infecties (Icucocytenfunctie
o.a. gestoord).

Ook bij dieren komt de /icktc voor: behalve bij de

in de vrij vertaalde Nederlandse titel
genoemde diersoorten, is de /iekte ook waargeno-
men bij de walvis.

In het artikel worden, (prachtig geïllustreerd met
behulp van kleurenfoto\'s:
rcf.). de oogafwijkingen
beschrev en bij verschillende dieren met CHS: 4 run-
deren (Herefords). 9 katten (l\'er/en). 2 nertsen cn 6
mui/en.

Dit referaat leenl /ich er niet toe. alle gevonden
afwijkingen vaak overeenkomend met de waar-
nemingen bij de mens met CHS hier op te som-
men. Opvallend was wel. dat alle dieren duidelijk
fotolobic vertoonden en dat de ogen /eer vochtig
waren. Dc irissen waren bleek, hetgeen in vergelij-
king met dc foto\'s van ogen van ge/onde dieren,
/eer duidelijk tot uiting komt. Hystognias werd
eigenlijk alleen bij dc katten gc/ien. evenals con-
genitale catarrhactcn.

./. („H„hu„„r,l.

Oncologie

Kvaluatie van de leukassay" I test

Kahn. D. I .; Mia A. S. and 1 icrncv. M. M. ; I ield
cvaluation ol Icukassav \' E. an l el V detection test
list.
I chnc i>r,u ticc. Kl. 4/, 19811.

Recent isecti I 1 1 S.A (en/v tii-linked iinniunoabsoi-
bent assav) test op dc markt gebracht (handelsmerk
leukassay" E; Pitman-Moore) voor het aantonen
van l el V-antigenen in blocil. scrum of plasma va\'i
katten.

Door 9 praktici werd de/e test gebruikt onder prak-
tijkomstandigheden. terwijl tegelijkertijd materiaal
werd opge/onden naar instituten die dc aanwezig-
heid van Ecl.V-anligcen bepalen door middel v an de
H A (indirect immunolluorcsccnt antibodv) test.

In y.V; kwamen dc resultaten van I I,IS.A en II A-
test overeen (XX geteste katten). Volgens de
auteurs /ou dit verschil veroor/aakt worden door
hel leit dat de 11 ISA-test gevoeliger is waardoor
eerder l el,\\ -positieve katten konden worden opge-
spoord
(Rcf \'. wij hebben tlc/c ervaring niet: inte-
gendeel. in dc 11-A-test is dc geviiclighcid namelijk
/eer afhankelijk van het gebruikte antiserum).
De hl.ISA resultaten van de praktici werden ook
vergeleken met de resultaten van het Pitman-
Moore laboratorium /elf die de/elfde 11.ISA-test
gebruikte. Hierbij was dc overeenkomst 98\';
(121 12.1) van de geteste katten). Hieruit werd de
conclusie getrokken dat dc PI.ISA-test ook onder
praktijkomstandigheden accuraat is.
Door de auteurs (N.b. werk/aam bij de fabrikant
van de El.ISA-test: Pitman-Moore) wordt opge-
merkt dat de test snel kan worden gedaan (mini-
maal 2 uur;
rcf): /eer gevoelig is cn goedkoop in
verhouding tot de lE.A-test (onder Europese om-
standigheden is dit niet juist;
rcf).

K. Wcijcr.

Eend en Cians

l.evamisole bij eenden en ganzen

Haigh. .1. C .: I evamisole in waterlowl: trials on
effect and to.xicity,./.
/.,h, Anim. Md.. K). III5-III5.
(1979).

Drie applieatiemcthoden van 1,evamisole werden
vergelijkend onder/ocht bij eenden en gan/en,

a. Bij huninni.sculairc injccdc werd bij 2 v;in de 4
wilde eenden ecn klein necroscplckjc in de spier
gevonden. Dc veiligheidsmarge bleek smal. I en dosis
van 20 mg kg lich. gcw. gal geen bijverschijnselen,
doch bij 40 mg kg traden reeds braken en tijdelijke
verlammingen op. Sterfte trad op bij XO mg kg.

b. Ingeven nici ccn .\\,>n,lc is een accurate, veilige
en clicctieve techniek. De/c methode is echter het
meest tijdrovend en veroor/aakt wat slrcss. Doses
van 20 mgr Kg lich. gcw. gaven geen nevenver-
schijnselen. Bij\'doses tussen 40 en 1000 mg Kg
traden voorbijgaande centraal nervcu/e verschijn-
selen op; echter geen stérile.

c. Applicatie via ,/rink icircr is hel minst tijdro-
vend V oor de dierenarts en geeft geen slrcss. Ander-
zijds is het dc duurste techniek door ile zeer grole
hoeveelheid medicament die nodig is bij toedienen
in een vijver. Bij toedienen in schalen worden dc
dieren snel erg vies doordat zc niet kunnen
/wemmen.

I\'. /.\\v,irl.

-ocr page 32-

Varken

Seizoensinvloed op de oestrus-acliviteit
bij zeugen en gelten

Hürtgen,.]. P.. I.einan. I)... C iaho, B.: Seasonal
influence on estrous acti\\itv in sows and gilts. ./.
Am. I I\',. Med. Assoc.. 176. IIV-IJ.l (I9HI)).

Dat het sei/oen in\\li
acti\\ iteit bij hct \\ arken i
in Nederland /ien wc e

>ting in bt

i,\\en üaf

gemidd

eld X\',

dan gro

epshuisv

csting:

in dl

is dit peri

centagc

nagenoi

eg het

atig verai

ideren v

andedi:

iglicht

. niel best

■hreven;

ref.

(,. VI

m /)om

i}ic/en

ed heeft op de ocstrus-
algenieen bekend. 1 \\enals
-•n dieptepunt in het spon-
taan in oestrus komen in de maanden juli en augus-
tus. Fvencens /icn wc in die periode een \\crtraagd
terugkomen \\an de niet bev ruchte varkens.
Beschreven wordt de invloed van pariteit, het koe-
len der dieren en groeps- c.q. individuele huisves-
ting in relatie tot het sei/oen op het berig worden.
Ferstc-worps /eugen /ijn gemiddeld v oor 60\' , bin-
nen 7 dagen na het spenen weer beng. Bij oudere
/eugen ligt dit op XO\',.

In de /omermaanden is dit percentage bij eerstc-
worps /eugen 20\'\', lager en bij oudere /eugen 10\',
lager.

Het koelen der /eugen na bet spenen gaf gemiddeld
betere bcrigheid, in de /omermaanden is dit
slechls 1,5\';. De auteurs concluderen dan ook dat
dc hoge temperatuur in dc /omermaanden slechts
van ondergeschikte betekenis is voor de vermin-
derde oestrus-activitcit.
Indiv iduele hiiisvc
betere bcrigheid
/omermaanden w
/elfde, flet kunstn
lengte wordt belaa

Fit het klinische verloop cn de secticbev indingen

tot 14 weken na infectie wordt afgeleid dat:

1. BB gekweekt op dc bodem van Bördel (iengou
(proef 1!) blijkt meer conchae atrofie te geven
dan die op de gew onc agar (proef .A|.

2. l en dosis van I cc ( proef .A) geeft stcrUe (4 v an
dc 10 binnen 2 weken na infectie). In proef B
(0,1 cc) geen sterfte.

.1. Infectie op 26 dagen leeftijd /ou onder overi-
gens gelijke omstandigheden als bij proef B geen
conchae atrofie veroor/aken.

4. Biggen, afkomstig van ecn gewoon praktijkbe-
drijf, /ouden tengev olge v an colostrale immuni-
teit ongevoelig /ijn voor intranasalc infectie op
21 dagen. (Dat dit inderdaad aan maternale
immuniteit te danken is, valt uit dit artikel niet
tc concluderen;
rcj.).

5. Klinisch werd het aanslaan van dc kun
besmetting meestal gekenmerkt doori
li.jke schorre hoest, blijvend nie/cn
lente ncusuitvloeiing met soms ccn geringe neus-
deformitcit. (Controle meestal tot 6 à 10 weken).

6. Dc aard v an de pneumonieën na infectie met BB
is nogal verschillend van die welke ge/icn wordt
bij cn/oötische pneumonie:

<te gc

met soms gra

;il meer locale Ivmh

van de
nfcctic

cf-biggen blce
rbij die vandc

II . I. ./. C.

vanaf 6
controle-

el fibro

in het eei
nulomen:
in het twe
tics.

De groei
weken na
biggen.

stmatigc
:en tijde-
cn puru-

Varken

De pathogene betekenis van B. Brochi-
sepfica hij higgen

1. P. et Perrin. C.: Pathologie
détermination du pouvoir pat-
1 d\'une souche de
linrdciclhi
.Med. Id..
155. (i>r<j).

Kobisch. M.. lillon
respiratoire du porc:
hogcne e.xpi-riiiieiil;
hnmc/uscpiicü. Rcc

sep-
mtis
aar-
•ndc

cn 10

leneinde de betekenis van lionldclla hnmch.
Hca
(BB) bij het ontstaan van ,\\trolische rhi
(.AR) te kunnen nagaan, is een proef opge/et. w
bij SPI -biggen gedurende drie aciuereenvolgi
dagen intranasaal geïnfecteerd werden.
Bij proef A gebeurde dal bij 10 biggen op X,\') i
dagen na de geboorte met een BB stam, dic geïso-
leerd was lilt ccn bedri|f met AR. Dc BB was
gekweekt op ecn gewone agar. \\ an dc cultuur werd
1 cc (10\' kiemen) per big toegediend.
Bij proef B werden 9 biggen o^p ccn leeftijd van 4, 5
en 6 dagen met de/elfde BB stam ook weer intrana-
saal geïnfecteerd. Dc/e stam was echter gekweekt
op dc Bordet (iengou bodem. I r werd 0.1 cc ( bev at-
tend 10\'\' kiemen) per big geappliceerd.

Ziekten van kleine huisdieren

.Met tumoren geassocieerde ziektever-
schijnselen bij de hond

Morrison W . B.: Paraneoplastic Svndromes of the
Dog. ./.
„J Am. ld. Med. Assoc.. 175. (6). 5^9-
>61. (1979).

Functionele orgaanstoringen en /iekteverscbijn-
selen veroor/aakt door ccn nict-invasicve tumor
elders iii het lichaam (paraneoplastic svndromes)
kunnen het gevolg/ijn van produktie en afgifte van
grote liocvcclheden macromoleculen door de/e
tumor. Niet altijd is het werkingsmechanisme
bekend, wèl kunnen dc klinische verschijnselen
vaak ernstiger /ijn dan de malignitcit van dc tumor.

-ocr page 33-

Zo kunnen B-cel neoplasiecn (lymlosarcoom. lym-
roevtaire leukemie, myeloom) een monoklene
afwijking van het gammaglobuline veroor/aken.
die coagulatieverandering. nephrotoxicose of
hvperviscositeit tot gevolg kan hebben (soms is fre-
quente unilaterale epistaxis hcl enige klinische
symptoom).

Hvpercalcaemie (met de daaraan verbonden symp-
tomen) komt bij .^tMOCi van alle honden met een
lymlosarcoom voor en ook vaak bij lymfocitaire
(lymfatische) leukemie. De/e /ou kunnen ontstaan
door destructie van beenweefsel door de tumor, met
behulp van
Prostaglandinen of osteoclast-
activerende factor of met behulp van prothormoon-
achtige stoffen
(bij de hond het meest waarschijn-
lijk).

Hypoglycaemie tengevolge van een lymlosarcoom
is bij de hond ook beschreven (produktie van
insulinc-achtige stof door de tumor, excessieve
glucose-consumptic door de tumor, leverstoring of
ondervoeding?),

I umoren van de anaalkliercn kunnen soms even-
eens hypocalcaemie veroor/aken. mammatumoren
waarschijnlijk niet (in tegenstelling tot homo).
Diverse tumoren veroor/aken het syndroom anor-
rhexie, cachexie, koorts, leukocytose en anaemie.
De koorts ontstaat vermoedeiijk doordat een
endogeen pyrogeen de synthese van
Prostaglandi-
nen van het E-type in de hypothalamus induceert.
De leucocytose is waarschijnlijk het gevolg van een
granulopoëtische factor van de tumor, l agere
plasma-eiythropoëtine-spiegel, verminderde

gevoeligheid van het beenmerg voor cythropoetine,
hypersplenic en sequestervorming, occult gastro-
uitestinaal bloedverlies, myelopbtisis en verkorte
levensduur van de erythrocyten kunnen verant-
woordeliik /iin voor de anaemie.
Uitscheiding van oestrogeneofaanverwanteverbm-
dingen door sertolicel-tumoren veroor/aakt femi-
nisatie, Osteoarthropathie (hypertrophiante
pneumomque Er, , hypertrophic pulmonary
osteopathy) kan /owel bij longtumoren (primair of
i^ictastase) als bij niet maligne borstaandoeningen
voorkomen,

lumoren van schildklier cti prostaat gaan vaak
gepaard met gcdisscmincerde intravasculaire
coagula tengevolge van een grotere hoeveelheid
thromboplastine,

Mastocytose, bij de hond meestal in de huid, gaat
tengevolge van het hoge gehalte van hcparine in de
weefseltiiestcellen gepaaid met coagulatieverande-
ring, Vaak treedt ccn dodelijke gastro-duodenitis
op tengev olge van het vrijkomen v an veel histamine
uit de granula van de mestcel, De/e kan volgens de
auteur met met de conventionele anti-histamines,
maar wel met Cimetidine (I agamet; Smith Kline &
Erench) 20 mg kg maal daags worden behandeld,
lenslotte komt ook bij de hond het Zollinger-
Ellison syndroom voor. nl, dc combinatie van niet-
insuline producerend adenoom vande l.angerhaus-
eilandjes met hyperaciditeit van het maagsap en
pcptische ulcera in het bovenste deel van het maag-
darmkanaal tengevolge van inwerking van gastrine
of histamine, [^e hierbij vaak optredende haemor-
rhagische gastro-duodenitis kan eveneens met Ci-
metidine worden behandeld.

//. //. I\'halheimcr.

Ziekte van Kleine Huisdieren
Giardia canis

Barlough, j, E,; Canine giardiasis; A review, ,/,
Small Anim. I\'racl.. 20, (10). 613-623. (1979).

Morfologie, diagnose, voorkomen, symptomatolo-
gie. pathogenese en therapie van de/e niet vaak
voorkomende darmparasiet worden uitgebreid
beschreven, terwijl nader vvordt ingegaan op welke
wij/e een storing in de resorptie kan optreden en in
hoeverre een humorale of cellulaire immuniteit bij
de pathogenese van betekenis is.
De giardia is een peervormige, tvveekernhoudende.
van llagcllae voor/iene proto/oa die /ich voorna-
melijk in duodenum, jejunum en het bovenste
gedeelte van het ileum bij vele /oogdieren en de
mens bevindt, In de ontlasting vvordt bij de hond
meestal de cyste en minder vaak de van vier paar
flagellae voor/iene tropo/oiet ge/ien. Kleuring met
ijzer haematoxiline of lugol (direct uit diarrhee),
In verband met het slechts periodiek voorkomen
van de cystes in de faeces moeten tenminste of 4
monsters over een tijdperk van 7-10 dagen worden
onderzocht.

Infectie via met cysten besmet voedsel of water, In
het bovenste deel van de dunne darm ontstaan 2
tropozoieten uit I cyste.

Ziekteverschijnselen worden voornamelijk bij hon-
den beneden I jaar gezien: lusteloosheid, vaak
anorrhexie en herhaaldelijk optredende diarrhee
(karakteristiek licht van kleur, slijmig en haver-
moutachtig). Vaak steatorrhoea. droge huid of dof
vacht tengevolge van de storing van de resorptie van
vet en in vet oplosbare vitaminen. Bij zeer jonge
honden vertraagde groei, cachexie, leverdegenera-
tie en soms dood bij massale infectie.
Waardoor de resorptiestoringen en diarrhee ont-
staan is nog niet duidelijk (massale invasie met
afdekking van de darmcellen; beschadiging van
darmcellen, mechanische irritatie van darmcellen of
functieverstoring van de in de darm aanwezige
enzymen, hetzij tengevolge van een doordc tropho-
zoieten rechtstreeks toegebrachte schade, hetzij in-
direct door verandering van de pH), Waarschijnlijk
daalt de pH in de darm, maar celbeschadiging komt
ook voor; soms dringen de trophoieten vanaf de
epitheelcellen tot dc submueosa door (Ci. lamblia
bij de mens). Bij de mens kunnen zowel hypogam-
maglobulinaemie (IgA-deficicntie) als een
gestoorde cellulaire immuniteit de ernst en het even-
tueel persisteren van de infectie beïnvloeden.
Voor de behandeling zijn de .Vnitroirnidazol deriva-
ten, metronidazol (Elagyl, May & Baker l td,) bij
uitstek geschikt (25 mg kg 2 maal daags oraal), Dc
diarhee stopt binnen 72 uren en het herstel is com-
pleet, Het medicament wordt goed verdragen.
Slechts een excessief hoge dosis kan ataxie of con-
vulsies veroorzaken,

II. 11. IhallH\'imcr.

-ocr page 34-

Promovendus P. Walstra

Verschil in voedering heeft
weinig invloed op vleessa-
menstelling van varkens

Welke veranderingen treden er op in het
lichaam van een groeiend varken en /ijn die
veranderingen beïnvloedbaar door middel
van het voederniveau of /ijn /e afhankelijk
van de sekse? Dit was de vraag waarop ir. P.
Walstra, wetenschappelijk medewerker van
het Instituut v oor VeelteeltkundigOnder/oek
te Zeist, antwoord heeft willen geven in een
proefschrift, waarop hij op v rijdag 2 mei aan
de Landbouwhogeschool promoveerde.
Een van de conclusies die uit dit onder/oek
getrokken kunnen worden is: wat een boer
ook doet. of hij nu onbeperkte ot minder grote
hoeveelheden voer aan /ijn varkens geeft, de
dieren blijven redelijk constant van samen-
stelling. als men tenminste uitgaat van de
gwichtsverdeling binnen elk van de weefsels:
bot. spier of vet.

Het proefschrift dat als titel kreeg: \'(noei en
karkassamenstelling vanaf dc geboorte tot
volwassen stadium bij Nederlandse I.andvar-
kens in relatie tot voederniveau en sekse\',
geeft een gedetailleerde beschrijving van de
lichaamssamenstelling van varkens in de ver-
schillende levensfasen. Walstra bekeek op
verschillende leef tijden, bij de geboorte, na 12.
IX. 24. .K). .■!6. 50 weken cn in het volwassen
stadium hoe de lichaamssamenstelling was.
Daartoe werden de geslachte dieren anat-
omisch ontleed. Spier, bot en vet werden
gescheiden.

Daarna werd elk weefsel weer verder onder-
verdeeld. .\'\\f/onderlijke botten cn spieren
werden gewogen. Onderscheid werd verder
gemaakt tussen onderhuids vet, reu/el en het
vet dat tussen de spieren is gelegen. Ook wer-
den een aantal lengte- cn diktematen
genomen,

Voorspellingen

In het proefschrift is v oornamelijk de relatiev e
groei beschreven, dat is de groei van een
bepaald onderdeel, /oals cen enkele spier ten
op/ichte van cen groter geheel, bijvoorbeeld
het totale spierpakket.

Duidelijk bleek dat niet alle delen van het
lichaam van een varken met gelijke snelheid
groeien. Zo is de kop in een jong stadium veel;
groter ten op/ichte van hel lichaam dan later.
Eerst tnaakt de kop IX\'7 uit van het karkas; bij
een volwassen dier is dat nog maar 4 a 5%,
Op basis van het onder/oek van Walstra is het
mogelijk bepaalde voorspellingen over de
samenstelling te doen, ,\'\\ls varkens niet op het
huidige \'commerciele eindgewicht\' van ruim
100 kg geslacht /ouden worden, maar /waar-
der of lichter, dan kan de daarbij behorende
karkassamenstelling of de spiergewichts-
verdeling (de procentuele verdeling binnen de
totale hoeveelheid spieren) worden voorspeld.
Wat betreft de spiergevvichtsverdeling/ouden
bij een varken van bijvoorbeeld 1.10 kg dc
duurdere delen (hamspieren) met ongeveer
Kf in omvang /ijn gedaald en het totaal aan
spieren v an rug en lende met I\' [ /ijn toegeno-
men; het aandeel van de spieren die samen de
haas vormen /ou gelijk gebleven /ijn.

Voederniveau

Na studie gemaakt te hebben van de verande-
ringen tijdens dc groei, ging de promov endus
ook na of de verhouding tussen spier en
andeie delen (vet. bot. en/ovoort) te beïnv loe-
den /ou /ijn door veranderingen in het voe-
derniveau en of verschil optreedt tussen /en-
gen. beren cn borgen, (iehlcken is dat de
hoofdonderdelen van het karkas duidelijk te
beïnvloeden /ijn door het voederniveau.
Onbeperkte v oedering resulteerde in meer vet
dan bij .1()\'7 minder voer. cn leverde tevens
minder vlees. bot. huid en afval (kop en
ondervoeten) op. Eehter ten aan/ien van de
spiergewichtsvcrdeling bleek dat het aandeel
van sommige spiergroepen enigs/ins toenam
en van anderejuist niel. Vlaarde/c verschillen
waren te klein om commercieel belangrijk te
/ i j n.

Wal betreft de sekseverschillen bleek dat de
beren minder vet waren dan borgen en /eu-
gen; /e hadden duidelijk meer vlees. bot. huid
en afval.

Binnen de totale hoeveelheid vet hadden de
borgen meer onderhuids vet en de beren meer
vet tussen de spieren. Binnen de totale hoe-
veelheid spieren leveren beren wat geringere
hoeveelheden \'duur\' vlees op dan borgen en
/eugen. Dit verschil wordt wel van conuner-
ciecl belang geacht, maar staat toch niet in
verhouding tot het profijt dat verkregen /ou
kunnen wordt ;n uit het mesten van beren in
plaats van borgen alleen omdat /e wat meer
vlees opleveren.

-ocr page 35-

Het onbci perkt voeren geelt het voordeel van
arbeidsbesparing, maar als nadeel dat de die-
ren tc vet kunnen worden. Vooral borgen heb-
ben daar last van. want dic hebben een onge-
remde eetlust.

VV einig invloed

l it het hele ondcr/ock blijkt dat de bocrdoor
de manier van voeren maar weinig invloed
kan iiitoel\'enen op de gewichtsverdeling van
spiergroepen binnen de totale hoeveelheid
vlees, itxtra grote hammen tokken is dus niet
mogelijk.

Ook werd opnieuw duidelijk dat de mensen
van dc praktijk, /oals handelaren, slagers en
boeren wel dc dikte van het spierpakket kun-
nen schatten, maar ongelijk hebben als /c
beweren /o op het oog te kunnen /ien hoeveel
duur V lees er aan een dier /it.
De manier van voederen kan echter wel duide-
lijk dc verhoudingcntussende hooldonderdc-
len van het karkas beïnvloeden, met name dic
tussen vet ener/ijds en de andere onderdelen
ander/ijds.

Werl^groep Diergeneeskunde en
Samenleving

De gebundelde tekst van dc le/ingcneyclus 19X0.
waarin het thema \'Waardering van waarden\' werd
behandeld door

mevr. mr. II. V\\ . .1. (lelinck
dr. .1. C\'. I crlouw
prol. dr. 1). Hriill
prol. dr.
I-. R. Heeger
is inmiddels verschenen cn voor belangstellenden
kosteloos verkrijgbaar.

.Aanv tagen tc richten aan het Bureau van de l acul-
teit niergenccskundc. llooldgebouw Diergenees-
kunde. Yalelaan 1. postbus X0I6.^. .V50X 11)
l\'trecht.

Van de Faculteit

Patientenaanbod

Het ts gebleken dat speciaal dc vcrv ocrskostcn
van I uiulcrpatientcn naar on/c l acultcit
steeds hoger worden.

Icncindc hieraan cnigs/ins tegemoet tc
komen heelt dc l acultcit besloten ten aan/icn
van
niih/crcn bestemd voorde Kliniek voor
Imvcndigr /ii\'kicii
ccn tegemoetkoming tc
geven van / 5(1. per patiënt.
I)c/c regeling geldt onder dc volgende
V oorw aarden:

a. /ii is voorlopig van 1 juni tot .11 dcccinbcr
19X0;

b. van tevoren dient door dc prakti/crcnd
dierenarts contact tc /ijn opgenomen met
dc kliniek over dc eventuele opname van
de patiënt.

Indien ccn riintivcchoudcr derhalve ccn pa-
ticnt v oor ondcr/ock wenst tc/enden, dient hij
aan /iin dierenarts tc vragen contact op ic
nemen met dc kliniek voor Inwendige Ziekten
(tel. ().1()-5_11 I 10).

-ocr page 36-

Afscheidssymposium prof. dr.
H. van Genderen

In verband met hct bereiken van de pensioengerech-
tigde leeftijd /al prof. dr. H. van Ciendcren per I
november a.s. /ijn functie als hoogleraar in de vete-
rinaire farmacologie en biologische to.xicologie
neerleggen.

Ier gelegenheid hiervan /al er op donderdag M)
oktober a.s. een symposium uordcn gehouden in
het hoofdgebouw \\an de Faculteit niergenees-
kunde. Yalelaan 1. Dc Uithof, Utrecht. De bedoe-
ling van dit symposium is om vooral die delen van
het vakgebied van de farmacologie en toxicologie te
belichten waaraan professor van (ienderen een bij-
drage heeft geleverd.

Wij verwachten dat \\cle relaties en bekenden \\an
professor van (ienderen \\an de/e gelegenheid
gebruik /uilen maken om hem en elkaar te
ontmoeten.

Wij nodigen alle belangstellend en uit tot het bijwo-
nen van dit sympcisiuni.
Het programma is als volgt:
9.15 Ontvangst

9.M) Prof. dr. .-X. S. .1. P. A. M. van Miert:
Opening

9.45 Dr. .1. (i. Wit: l urmacolvgisch en uixieolo-

giseh »nJerzoek vanuil de vakgraep
10.15 Dr. .1. Frens: Hei onderwijs in de farniaeo/o-

gie en ioxieojogie
10.45 Koffie

11.15 Dr. A. Manten: Bijwerkingen van amihio-
liea

12.15-1.1.15 l unch

1.1.45 Prof. dr. K. Kämmerer: Aufnahme. I\'eriei-

lung und Rüeksiände von Wirksioffen
14.15 Dr. ,1. G. Vos: Imnnmoioxieologie: seree-

nings- en funeheonderzoek
14.45 Prof. dr. ,1. II. Koeman: Miheuuixieologie.

een hlik in verleden en uiekomsi
15.15 Prof. dr. H. van Genderen: r.pdoog
15.45 Receptie

Doe-het-zelf-handen

Dc doc-hei-zclf-haiuk\'n voor lici inhinden van hel Tijdschrifi voor Dier-
geneeskunde 19H0 ziin le hestellen door overmaking van f 22,50 op giro 51 16 06
len name van de K.N.M.v.D.. .lulianalaan 10. 3581 NT te Utrecht, onder
vermelding van \'handen 1980\'.

Banden voor het inhinden van de tijdschriften 1979 en voorgaande jaren zijn
nog verkiljghaar door overmaking vanf 20, voor handen 1979 enf 12,50 voor
handen van de voorgaande jaren (in neperkte mate).

Voor meer informatie kunt u /ich wenden tot de
Sytriposiumcommissic: contactpersoon dr. B. .1.
Blaauboer, Vakgroep Veterinaire Farmacologie,
Farmacie en roxicologie, Biltstraat 172, 1572 BP
litrecht, tel. 0.10-715544, tst. .15X.
Om de organisatie van dc/e symposiumdag tc ver-
gemakkelijken \\er/ocken wij alle belangstellenden
/ich indien mogelijk vóór 1 oktober a.s. op te geven.

-ocr page 37-

I)U;R/II K I I N

nicr/icktcnbullctin nr. 10 \\an dc \\ eterinaire
Dienst o\\er het tijdvak van 16 tot .11 mei 19S()
\\ernieldt het \\olgende aantal gevallen van aan-
giltcplichtige besmettelijke dier/iekten in Neder-
land.

.\\troflschc rhinitis

lotaal 2.1 gevallen in 21 gctnccnten

1 geval

2 gevallen

y gevallen in 7 gemeenten

1 gevallen

2 gevallen
1 gevallen
1 gevallen

Drenthe
Oxetijssel
(lelderland
t trecht
/.uid-llolland
Noord-Brabant
I imhtirg
Rotkreupel

lotaal 16 gcvallcti in 14 gemeenten

1 ricsland
1 )renthe
Overijssel
(iciderlatul
Nootd-l lollaiul
/uid-llollaiid

1 gevallen

4 gevallen

1 geval

2 gevallen

5 gevallen tn 1 gemeenten
1 geval

MOND- I \\ Kl .M W/I I R
1 .S.S.U.

De \\ ctcrmatre I )ienst te Moskou gal rcceiitchik ecn
hullet UI uit.ilat dc evolutie vvcergeeH van mond-en
klauvv/ecr in dc 1 S.S.R gcduiendc de maanden
januaii t m maan 19X0. I r vielen die maanden 10
uitbraken te melden (type virus O,). waarvan 1 in
.\\/erbaidian. I in Kirghi/istan, 1 in I adjikisian. 2 ui
lurkmenislan en 1 in 1 /bckistan.
/.»itserlaiul

\\Olgens ecn telegram van 22 mei is er dc dag te
voi en mond- en klauw/eer Ivpc (\' gediagnostiseerd
bij ecn 10 maanileii oud kali in het kanton Bern.
liet dier was dc Xe van die maand voor het eerst
gevaccineerd en wel met trivalcnt vaccin.
Alle dieren met gespleten hoeven die o pdeboetdeni
aanwe/ig waren. 19 runderen cn 21 varkens, /ijn
algemaakt en gedestrueerd.

Tiidsihr. Dicrgciursk., cleci lllxafl. l.l IVHII
lurkije

Bi;sMi I I i;i

In .Anatolië werden in april 42 uitbraken van mond-
en klauw/eer gemeld. Hiervan waren er 1 van het
tvpe .A,, en de overige van het type O,.

VT.SK Tl.AlRI \\ ARkl NSZll K 1 I
(iroot-Brittannië

Op 21 mei is bij varkens tc Bishop Auckland
(County Durham) vesiculaire varkens/iekte beves-
tigd. Alle bcsmcltc varkens plus degenen die met hen
in contact geweest /ijn. worden algemaakt. Strenge
sanitaire maairegclen /ijn genomen.

Italië

\\ olgens een mededeling van dc \\ ctcrinairc Dienst
te Rome /ijn in deeerste hellt van mci 3 gevallen van
vcsieiilairc varkens/ickte gemeld: 1 in Modena. 1 in
Mantova, 1 in Brescia en 2 in Reggio I inilia.

Al RlKAANSr VARKI NSI\'1 SI
Spanje

(iedurende dc 2c hcllt van maart werden in 1 I
Spaanse provincies II bedrijven besmet met Alri-
kaatise varkenspest. Hier waren 4.127 varkens aan-
we/ig. waarvan er 510 aan de /icktc stierven en
1.797 /ijn algemaakt.

(iedurende de 2e hcllt van april werden in X Spaanse
prov incies 17 bedrijven besmet met Alrikaansc var-
kcnspesl. Hier waren 2.XXI varkens aanwc/ig,
waarvtin er 417 aan de /iekle stierven cn 2.466 /ijii
algemaakt.

Portugal

(iedurende dc maand april werden in 2 dislricten
van Portugal 10 bedrijven besmet met Alrikaansc
varkenspest. Op de/e bedrijven waren 11 varkens
aaiiwe/ig die alle aan de /iekte gestorven /ijn.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 38-

.lull:

I Inlci national S\\mposium on Diseases ol
Birds ol Prev (Raptor Disease Svmposium
19X0) (pag. 804),

4 Portbildungsseminar \'Parasitosen helm
Schwein\'. (.A). .München (pag. 464).

6 II \\l. International Symposium on Pood.
Microbiology and Hygiene. .Aalborg. Den-
mark (pag. 120).

1 10 lhe Ruminant Immune System-
International Svmposium. Plymouth. New
Hampshire. U.S..A. (pag. 261).

y 12 Symposium über neue [Ergebnisse der
Pjidokrinologie beim \\ ogel. Budapest.

1.\' 19 2X, Intern, Kongress ■tibcr Phvsiologie
Budapest,

14 International Workshop on the Rat lilec-

trocardiogramm in acute and chronic Pharma-
cology and To.xicology, Hannover.

2X 2 aug. .W ll th Conlerence on .Animal Blood
(iroups and Biochemical Polymorphisms. Int.
Agrie. Centrc (I.Af). Wageningen. (Inlichtin-
gen op redaktiesecretariaat I.v.D.
verkrijgbaar).

Augustus:

I 6 .11. .lahrcstagung der l uropäischen \\ er-
einigung lür I ler/ucht - I I (A). .München.

IX 22 Practical course on l he Moiccular and
C ell Biology ol I rypanosmes. Brussels.

20 22 \'Biochemistrv ol Parasites\', a satellite
meeting ol the l^th I I BS Meet., covering
DNA regulation inlermediarv metabolism,
membranes and Siillace coats, lerusalem.

26 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost. (Ic/ond-
heidsdicnst voor Dieren. Zwolle. 14.00 uur.

.10 4 scpl. Xth International Sv niposiuni ol World
Association ol Veterinarv Iood-llvüicnists
(pag. 26.t).

September:

I I ilth IntcriKitional Conlcrcnce on I richi-
ncllosis. \'De Baak\'. Noordwiik aan Zee.
(Inlichtingen op Redaklicsccrctariaal I.v.D,
Aerkriigbiiarl.

I 4 .11. .lahrcMagiing der I uropaischcn V er-
einigung lür I icr/uchl - IA I (A).

.1 12 I. l uropäischen (lellüizelkonlercn/ der
W PSA (A). Hamburg.

4 (iroep Veterinaire Homoeopathic
K.N.M.vi). Vergadering. Bcatri.N-gebouw.
.laarbcursplein. I trechl. Aanvang 20.00 uur.

6 (iroep (Ieneeskunde van hcl Kleine Huisdier
K.N .M.v.D. \'Najaarsdag\'. Ouwchands Die-
renpark. Rhenen (did ).

6 ? I ortbildungsseminar \'C\';irdiologic. Oph-
thalmologie, Akupiinkuir\'IA), München.

X 12 V I, I iiropäischcn Konuress der VV PSA
(A) (pag, 26.1).

9 12 21. Arbeitstagung des Arheitsgcbicters
\'I ebensmittclhygicne\' der DVd (A).
(larmisch-Parienkirchcn.

10 12 III. Internationaler Kongress lür lierhv-
gienc. W ien (pag. 26,1).

11 14 HVA Congres 19X0 l.\'niversitv of York

(pag. 264).

16 19 luropean Veterinary Pathological
Society. Vth Autumn Meeting. (Hicnt (Bel-
gium) (pag. 464).

IX Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Vergadering. .laarbeurscongrescentrum
rtrecht.

2.1 Aid. Limburg K.N.Vlv.D. Ledenvergadering

24 27 W.S.A.V.A. Congres, Barcelona (pag
264 en 492),

2.S Aid. Noord Holland K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

,10 2 okt. 4. Cu.xhavener Seminar \'Lische und
Lischwaren\', Cu.vhaven.

Oktober:

1 ,1 Arbeitstagung der Lachgruppe \'Plerdc-
krankhciten\'der D.V.C. (A). Hamburg.

52 4-Daagse Conlerentie tc Warschau over:
\'Resistance Lactors and (ienetic .Aspects ol
Mastitis Control\'.

2 4 29. Intern. Kachtagung lür Lortpllanzung
und Besamung ( A). Wels.

2 ,1 Lortbildungstagung des Bundesverbandes
der beamteten I ierärzte (,A), Bad
Mergentheim.

.1 4 6. Pharmakologisch-to.vikologische Fort-
bildungstagung der A I I (A), (iiessen.

,1 5 .X.XV I .larhestagungüberzvtoplasniatische
I herapie und Methoden der Serum-
Descnsibilisierung. Stuttgart.

5 X .lahrcstagung der Dtsch. (ies. r. Hämotol-
ogie und Onkologie. (Homburg) (Saar) (pag
492).

6 10 Salmonella Round lable Conlerence
Bilthoven.

9 II l uropean Convention. Avignon (Svndi-
cat National des Vciérinaircs Practieicns I raii-
yais) (pag. .112).

9 II 1.V.l. Vergadering in Avignon.

10 II .laarcongrcs K.N.M.v.D. 19X0. tevens
I27e .Algemene Vergadering, Apeldoorn.

16 Symposium Mestkalveren. Cultureel Centrum
\'De Reehorst\' te I de.

17 \'Kanlumcrsuchiing beim Plerd\' (A). VV ien.

IX Nationale Dicrgcnceskiindigc Dag. Luik
(België).

20 2,1 World Congress ol Cattle Discases, Iel
Aviv, Israël (pag. X46 (1979)).

21 24 Week I cursus P.A.O. (iroep Praktici
(Irote Huisdieren.

2X Najaarsvergadering Ned. V cr. Endocrinologie.
Utrecht.

2X .11 Weck II cursus P.A.O. Crocp Praktici
(Iroic Huisdieren.

29 I nov. l-achmcsse \'Intensiv Viehhaltung\'.
Ltrecht.

29 Congres 19X0 van het Nederlands Congres
voor Openbare (iczondheidsregeling. Ltrechl.

Tiidu hr. nicrKcncfsk .üccl !05.all IJ. 19X0

-ocr page 39-

Alschcidssyniposiuni prul. dr. H. \\an (icndc-
rcn (pag.
552).

(irocp Veterinaire Honioeopatliie

K.N.M.n.D. \\ergadering. Beatri.x-gebonu.
.laarbeursplein, l\'treeht. ,\\an\\ang 20.0(1 uur.

November:

4 7 Week lil cursus l\'..\\,(). (Iroep Praktici
Cirote Huisdieren.

II 14 Week l\\\' cursus P..A C), (iroep Praktici
Cirote Huisdieren.

1Vereniging \\an nirecteuren \\an (iemeentelijke
Slaehthui/en en N\'leeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongrescentrum. 1\'trecht.
aanvang 10.00 uur.

1.1 1.5 26. .lahrestagung der l-achgruppe\'Klein-
lierkrankheiten\' der l)\\ (l. zugleich deutsch-
sprachige (iruppe der WS.AV.A (,A). Karls-
ruhe.

14 en 28 \'Orthopädischer Kortbildungskurs
Plerd\' (A). Wien.

December:

7 12 Course lor Fracture Ireatment and Re-
constructive Surgery in the Fquine. Davos
(S\\v it/erland|.

M)

M)

9 Aid. Fimburg K.N.VI,\\.D. Fedenvergadering.

10 Aid. Noord Holland. I edenvergadering.

11 (iroep Volksge/ondheid K.N.M.v.D.
Vergadering. .laarbeurscongrescentrum.
Ftrecht.

II Clroep Veterinaire Homoeopathie

K.N.M.v.D. Vergadering. Bealri.\\-gebouv\\.
.laarbeursplein. Ftrecht. Aanvang 20.00 uur.

1981

Februari:

24 25 CFO-dagen.
Maarl

1.1 14 Faehlagung ilber Plerdekrankheiten
(anlassl. der\'Fquilania 1981\'(.A). Fssen.

April

8 II 14, Kongress der DVCI (A).
.Augustus

.10 4 sept. 8. Intern, Svmposium \'Febensmittelhy-
giene\' der W AVFll (A). Dublin.

Opsporing verzocht!

De Redaktie \\an hel Diergeneeskundig .laarhoek
sireell naar volledigheid wat belrell dc relevante
gegevens van de dierenartsen. Van enkele dieren-
artsen ontbreken de/e gegevens echter.
Het /ijn:

D. Pcrelman

(i. Ruitenberg

\'i , Sharabi

F. H . I heelen

Mej. .1. van I oorenburg

D. Varsan o

D. K. Vap

S. van der Zwaag

1968
1965
1971
19.15

1971

1972
197"?
1975

Naam

Dr. F. Hroniherg
.1. Coenraad
F. Fass
F Hudar

M, M. A. van Ham
1 , I), Heller
.A. de Koning
C. 11. Konshtok
M, A. I evv
A, t . Noordenbos

.laar van iilslutleren
1915
I9IX
1971
1961
1966
196.1
I960
I96X
1966
19,56

Inlichtingen ovci de vei bliilplaals van i,le/e dieren-
artsen worden gaarne ingewacht bij hel secretariaat
van de Maalschappij.

Oude jaargangen rijdschrift

Voor geïnteresseerden /ijn ingebonden jaargangen
van het Fijdschritl voor Diergeneeskunde 1955
1 m 1971 mei uil/ondering van 1959 gralis beschik-
baar en al te halen bij collega H. 1 empke. (tel,
020-19161.1) te Amsierdam,

Jonge dierenarts met 1 jaar ervaring zoekt per 1 oktober 1980

ASSISTENTSCHAP

met mogelijkheid tot associatie in gemengde of grote huisdierenpraktijk.
Brieven onder nr, 24/80 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

___I

-ocr page 40-

LfjD L„ Jn [kJa

Van het Hoofdbestuur

Uit de vergaderingen van het Hoofdbestuur en het Algemeen
Bestuur

Enquête

arbeidsvoorwaarden

In lebruari 1980 is op initiatief van de Groep Dierenartsen in het
Bedrijfsleven en de Commissie Dierenartsen m Dienstverband
door de K.N.M.v.D. een enquête gehouden onder alle
dierenartsen werkzaam in het particuliere bedrijfsleven en bij de
Ciezondheidsdiensten voor Dieren.

Deze enquête is gehouden omdat er behoefte bestaat aan meer
inzicht in de arbeidsverhoudingen van dierenartsen werkzaam in
bovengenoemde sectoren. De/e behoefte is enerzijds gebleken in
verband met de voorlichting aan dierenartsen die in deze
sectoren gaan werken cn in het overleg met bijvoorbeeld de
Nederlandse Centrale voor Hoger Personeel cn andcrziids in de
advisering van bedrijven en of instellingen die een dierenarts in
dienst nemen.

Gelukkig is de medewerking aan de/e enquête erg goed geweest:
8()\'7 van dc verzonden formulieren is teruggestuurd.
Hct is de bedoeling in de zomermaanden met deskundige hulp
de verwerking van de gegevens ter hand tc nemen, waarna alle
geënquêteerden aan het eind van dit jaar een verslag kunnen
ontv angcn.

Aanstelling
.VI, Bosman

l\'er l-Mugustus 1979 is collega Bosman aangesteld als adjunct-
secretaris bij de K.N.M.v.D. Dit betrof ecn tijdelijk
dienstverband voor één iaar, derhale eindigend op I auguslus
19X0.

(ic/ien de wij/c waarop collega Bosman /owel e.xlcrn als intern
heeft gefunctioneerd, heelt hct Hoofdbestuur hel Algemeen
Bestuur voorgesteld collega Bosman per I augustus 1980 aan te
stellen als vdlambtelijk adjunct-seretaris in vaste dienst cn wel
vdor onbepaalde tijd.

In haar vergadering van 4 juni 1980 heeft het Algemeen Bestuur
aldus besloten.

Studenicnassistenlic
Mond- en Klauwzeer

De K.N.M.v.D. heeft een nota geschreven over dc
studentenassistentie bij de entingen tegen MKZ. De/.e nota is
gestuurd aan de provinciale vestigingscominissies. Het door de/c
commissies geleverde commentaar zal /o mogelijk verwerkt
worden. Hel is dc bedoeling de/c nota vervolgens met de
betrokkenen tc bespreken.

In het overleg met de Veterinaire Dienst /al hel standpunt van
de Maatschappij, dat de studentenassistentie gehandhaafd dient
le worden, ingebracht worden.

Tijdschr. Dicrgcncesl<.. dcc! jOx ajj. IJ. IVKO
KONINKI I.IKI M DIRl.ANDSI M AA I St HAI\'PI.I VOOR 1)1 h RGENFF.SK U N Dl

-ocr page 41-

JD .JJjd JÄJ ^D

In nader overleg tussen de Maatschappij, de Overheid.
Dibevo Imevo l.OI en de Nederlandse Vereniging tot
Bescherming van Dieren is nader inhoud gegeven aan de eisen
van vakbekwaamheid waaraan asielbeheerders dienen te
voldoen.

Hiertoe wordt een Stichting Examens in het leven geroepen. De
c.xamencisen zullen worden ingevuld, waarna de verschillende
opleidingsinstituten hun eigen pakket kunnen samenstellen. Dit
pakket zal bestaan uit een theoretisch gedeelte en ecn
stageperiode. Het geheel wordt opgezet op MAVO-niveau.
Meegedeeld wordt dat het opgestelde examenpakket inmiddels
door het Ministerie van Cultuur. Recreatie en Maatschappelijk
Werk is aanvaard, zodat met de organisatie van de opleiding
gestart kan worden.

In het kader van het opleidingsprogramma is de wens te kennen
gegeven een stageperiode in te bouwen, waarbij een beroep
gedaan zal worden op de asiels en de praktici.

In 1979 hebben dc dierenartsen toestemming gekregen om hun
visite- en consulttarieven met 10% cn de tarieven voor de
verrichtingen met 49( te verhogen.
Op I I maart 1980 hebben de Ministers van Sociale en
Economische Zaken hun plannen voor 1980 bekend gemaakt.
Als beleid voor 1980 werd genoemd een structurele bijstelling
van alle inkomens, veroorzaakt door de verslechterde
economische situatie. Voor dc loontrekkendcn is cr in dit kader
dc loonwet, voor de vrije beroepen het prijs- en inkomensbeleid
zoals dat de laatste jaren gevoerd is.

Dc piilers van dit prijs- en inkomensbeleid zijn dc (voorlopige)
norminkomens en het aankledingspcrccntage (in 19X0 ook weer

45\':;).

Voor 1980 gelden de cijfers van dc inkomens-enquête 1975
wederom als basis. Positieve restpostcn ten opzichte van dit
normmkomcn moeten in 1980 en 1981 afgebouwd worden,
terwijl inhalen van negatieve restpostcn niet toegestaan is.
Kostenstijgingen mogen doorberekend worden.
Ecn onderdeel van het beleid is dat dc normmkomcns voor vrije
beroepsbeoefenaren definitief vastgesteld zullen wotden. Dc basis
hiervoor vormt ecn nieuwe enquête naar dc inkomens over 1979.
In een bncf van 19 maart maakt dc Minister van Sociale Zaken
zijn uitgangspunten hieromtrent bekend.

Dc bedoeling is in twee fasen te werken. In de eerste fase dient
ecn kleine werkgroep de algemene uitgangspunten tc formuleren.
In deze werkgroep hebben de organisaties van vrije
beroepsbeoefenaren zes personen benoemd, waarvan twee uit dc
medische sector ((iriiindeman, l.SV en Cox. apothekers). Deze
twee zullen ondersteund worden door interne deskundigen cn
daarnaast regelmatig overleggen met vertegenwoordigers van alle
organisaties uit dc medische sector.

Honden- en
Kattenbesluit

Norminkonien/

praktijkonderzoek

dierenartsen

KONINKI I.IKI NI DIKI ANOSI- M A A I St IIA I\'PI.I VOOR Ol I R<>I NI i SK t N I )I

557

-ocr page 42-

Theater produktie van het
Gelders Veterinairen Cabaret
op vrijdag 10 oktober 1980
in de schouwburg
van Orpheus
te Apeldoorn

.lai deux amours
c\'esl la vache en dc hoer.

omdal zijn irammclanl cn een hond die niet meer blaft

aan veterinairen weer altijd werk verschaf).

Cienezcn is zijn plicht en zijn grote verlangen

zonder ihiar lian eens even \'de heest\' hij uit le hangen.

De honger naar wetenschap wordt overdag op het ci>ngres gestiUl

door bekwame figuren, door een ieder hijzottüer gewild.

.Maar dc avond van l \'rijdag komt een groep aan het klel.sen.

die over ons vak in fortissimo een beetje gaat schertsen.

.\\/i/d kritisch wordt alles op een riftfe gezet.....

door het (ielders l \'eieri/tairen Cabaret.

De Congrescommissie.

AAW AN(. 21.00 IT R. NOG VKI.K PLAATSEN BESCHIKBAAR!

558

KOMNKl I.IKi: NM)r:KI ANDSK M AA FSCH API\'I.I VOOR DIHRGENEESKUNDI

-ocr page 43-

Personalia

Als lid \\an de Koninkliike Nedeiiandse Maatschappii vodf DicrgenccskiitKlc meldden /ich de
collegae:

1 crmi:a. I(. \\S.: 19S(): 7471 K\\S door, Dckicnscstiaat 2.
lloycrhuis. I ,: 197.\'(: 1461 CïS I inschoten. Schanshos 16,
Snciidci, W , K,: 19S(): .1,5^2 11,1 l ticcht. I\'ooitsttaat 14 bis,
Zijlmans, Mej. ,1, 19X0:
 1 S De Bilt. Park ,\\renberi; 1(1.

,\\ls lid \\andc Koninklijke Nederlandse Maatschappij \\(ior Diergeneeskunde heelt hel Hoold-
bestuur aangenomen:

Dijk. .1. \\1. \\1. (i- \\an: 14S(): .5721 .11 ,-\\slcn, \\an C\'ii\\cksiraat 25.
I.abcs. \\le|. 11. I., P.: 19X0: .15X1 .1 I 1 trecht. Prinsenstraat 56 bis,
\\lartciiv \\1, K, I h, M,: 19X0: .1572,IN I trecht. Hle>cnburt!straat X,
Rentinü. K,: I9S0: ^44X RR llaarlc. Stationsucg 10,
\\ ric/c. ,1, D,: 19X0: 15^2 /,l l trecht. Bii\\s Ballotsiraat 45,

,\\ls Kandidaatlid \\an dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heelt
hct llooldbesluiir aangenomen:

.1, I- \\1, Sniccts, \\ an I iclkincllaan X6, .^571 Al- rtrccht.

\\(lreswij/igingen, cn/.:

1-7

\\iiguMiiii. ( . II, 1/,. 1976: Biest IKuitakkcr:
tel, (042551 1050 (pri\\é). (04254) 1666
(prakt,):

r,s naars. /\'. ( . A\',, 1972: Boekelo: p,. geass, met
A, 1 angcMuirl. B, B, A, I ichtciihelt. ,1, Ste-
\\ense. II, \\V, W esscK, dr, /ikken cn dr ,\\,
I , \\an /uylen, (assoc, met 11, I , W ieringa
beëindigd),

I.S4 Hugacns. H. U,, 1947: Hcesch. Kort\\cn 6: tel,

(04125) 1.140 (pri\\él,
.iVl.t
*«rn,7(. ,/, (,. 19X0: 5264 (iipl. Oberlrick
(/wilserlandl. I andstrassc 42: tel, (064:
614210 (pri\\ é). 61 I 2X0 ( prakt,): p,. ass, bi| A,
Meier,

l,S6 Htisniaii. Ut. U , 1965: Hoogland: p . geass,
met r, II, den Brecic. I , W, M, I eld en (.,
Ilanstedc,

/,V" Hrcdc. /,, //, den: 1952: \\mersloort: p,.
geass, met I h, M Bosman.
1 , \\\\ , M, 1 ckl cn
(i, Ilanstedc,
ISH */ir<ier\\. /\'. I\'. .1 1/. 19X0:5011 BP I ilbuig,

Bachlaan 674: d,
192 C renu-rs. / , \\, \\l. M.: 196.^: \\Dorscholcn:
tel, (017171 1021 (pri\\é). (071) 21.1551 (bur.).
/W
nijk..!. M. \\/, (, 19X0: 5721 .11 Asten.
A, \\an Cu>ckstraat 25: tel, (049,161 16"7:
wnd, d, (toc\\oegcn als litll.
t9H llijk. P. van der: 1965: RKldcrkcrk: lel,

(01X04) 25251:
/</!/ F.lsingluirsi. II. I )/,, 196.1: I lil\\arenbcck:
tel, (04255) 2156 (pri\\é). (04254) 1666
(prakt,).

202 leid. / , 11, 1/,, 1976: \\chter\\eld: p . geass,
met I h, M, Bosman, b, 11. den Brecjc en (i.
Ha nstede.

202 */eringii. A\', II ,. 19X0: ^471 KW\' (loor. Dcl-

dcnscstraat 2: tel, (05470) 21X6: wnd, d,
207 *(iiesen. ,/, M , 1,, 19X0: 7241 .Ui LocIkih.
p a Barcbcmse«cgS2:lcl, (057.10).1145: wnd.
d,

209 (,r,,ol. Mei. \\l. I, \\l. II. de: 1979:6224 ll\\
Maastricht. Iburoncnweg 6.1. tel, (04.1)
62.1,104 (pri\\é). 1 2 I 19 ( prakl.): p, ass. bij II.
.1. M. Klisters.
212 llanslede. (,.: 1976: I loc\\elaken: tel, (0.14951
.16X54 (pri\\é). (0,11) 721X1X ( prakt.): p,. geass,
met I h, M, Bosman. I , II den Brccjc en 1-,
W, M,
l eid,

lle/ikenia. /,,/,, 1951: I iik ((icm, Stccnwijk):
tel, (05210) 11211 (prné). 10271 (bur.),
219 * Uiigerlinls. I.: Pri: 1461 (iS I inschoten.
Schaiisbos 16: tel, (014X0) 15462 (pri\\c).
(01495) .151 14 1, 241 (bur ): mcdeu, med, uct,
ald, Rousscl lab, (drs, diergeneeskunde),
227
Kaasenhroinl. K .1 : 1969: Schijndcl: tel,

(04104) 9.1566,
2.(7
Kiiv/iers. (.: 1974: Apeldoorn: tel, (055)
550712.

238 Laan. ,S, A\', van der: 1972: X474 I A Oldeholl-

pade. Stcllingcnwcg 6: tel, (05610) X555,
238 * I aan-1 ruliens. Mevr. /.. //, ,1, van der:
197.1: X474r,\'\\ Oldcholtpadc. Stellingenwcg6:
tel, (05610) S555,
2.18 Lahes. Me/. II. I. /\',. 19X0: ,15X1 ,1 I 1 trecht.
Prinsenstraat 56 bis: tel, (010) 515611: wnd, d,
(toevoegen als lid),
2.18 l.angevdori. I,, 1951: 1 nscbede: p,. Il-I),.
geass, met P, (\', R, Baars. B, B, A.
l ichtcn-
bclt, .1. StcNcnse. II, W, Wessels. dr, A. /.ik-

559

KOM SKI,I.IKF. Nl Dl Rl ANDSF M \\ A 1 S( 11 MM\'I.I VOOR 1) 11 K( 11 N i i SK 1 \\ Dl

-ocr page 44-

kcTi 011 cIr, A. L. \\an /ii\\ Icii (assoc. niet H. I .
Wieringa bcciiuligd).

I.ichicnhch. H. «. -t.: 147.5: Hockcio: p..
geass. met P. (\'. R. Baars. .A. I aniicvoort. .1.
Stewnse. II. W. Wessels.dr. A. Zikken en dr.
A. I.. xan Ziulcn (assoc. mct II. I . \\\\ icringa
beëindigd).

l.ii\'slhud. ./. .1. //. vun: 1965: Dicssen; tel.
(04254) I66X (pri\\c). 1666 (prakt.).
I.inden. M. ./. ./. van ilcr: 1970: llooec
.Mierde: tel. (04259) 72.1 (pri\\c). (04254) 1666
(prakt.).

\\laay //. ./. /..: 1955: Hoogland: tel. (0.1.1)
XO.1.122 (pri\\é). (0.10) 5.14.162 (bur.).
.Mancns. l/. R. //,. t/.; 19X0: .1572 .1\\
ltrecht. BIcxcnburgstraat S: tel. (0.10)
715266: und. d. (toevoegen als lid).
Meer. \\. II. van der: 1969: Schimdel: tel.
(04104) 745.16 (privé). 9.1566 (prakt.).
*Peiers. I. (,.: 19X0: .1582 I W l trecht. Alba-
trosstraat 14 bis: d.

/\'ininely Mei. (,. II. .\\l.: 1977; /ic: Stassen-

l\'ouucls. Mc\\r. (i. II. M.

Remmen. Dr. ./. H . I.: 1957; 1 -1976: Schiin-

del; lel. (04104) 92642 (privé). (041 16) 7.1951

(bur.).

Rennn.v. R.: 19X0; 744X RR llaarlc. Stations-
weg 10; tel. (054X5) 474: p.. ass. bij II. I\'.
Kingma cn I . .1. dc \\ rics (toevoegen als lid).
R,IIHV<\\ Mr. II. .!.: I96X: 1 erwcrd.
Sehrdder. /\'. ./. ./. I.. 1960; Oostcibccrs: tel.
(04244) 606 (privé). (04254) 1666 (prakt.).
*Selmmer. I). I.: 19X0; l\'trccht: lel. (010)
7196X6 (privé). (070) 792514 (bur.); beleids-
medew. Min. van l.andb.. directie vcelioude-
rij en /iiivcl.

.S7//)Ar/is. r./)./I: 197.1:6581 II Malden. De
Horst 16; lel. (0X0) 5X2019.
*.S7)»7s. /).; 19X0; .1562 AH l trechl. I\'. dc
.MortangesdrccI 272; lel. (0.10) 627091 wnd
d.

.Sia.ssen-I\'oiiwel.y Mevr. (,. II M: 1977:591.1
Iin \\cnlo. Ilcrungcrwcg 170: tel. (077)
162.11; p.. geass. met I\'. I . S. Siassen
.Sia.ssen. I\'. 1. .S.: 1977: \\\'cnlo; p.. ll-l)..
geass. mei Mevr. (i. II. M. Siasscn-I\'oiiwcls.
.Sievense. ./.; 1965: I nschcde; p.. I I-I).. geass.
mct I\'. C. R. B:iars. A. I angevoort. H.\'l). A.
I .ichtenbcli. 11. W . W csscls.\\lr. A. Zikken en
dr. ,A. I , v:in Ziivicn (assoc. mei 11. 1 W ie-
ringa beëindigd).

:4ii

24!

241

244

246

246

261

264

264

266
271

27J

277

27 H

\\Oor het Dierenartsexameii

slaaßden:

Overleden

(i. .1. M. .Luissen te Heerlen op 10

juni 1980

d.d. 6 juni 19X0

11. A. M. 11. Stoot tc Sitlard op 4

juni 1980

Jubilea

(ieslaagd:

.1. 11. H. Cloudt te Wychen

lalwe/ig)

25

jaar op

1 juli

1980

P. P. .1. M. Broer

Dr. Cl. l ilenbcrg le Driebergen

|alwc/ig)

25

jaar op

1 juli

1980

R. W . 1 cnnea

H. .1. Nijsen tc Weerselo

lalwc/ig)

25

jaar op

1 juli

1980

.1. W . A. (iiesen

P. den Hartog te Borculo

(alwe/ig)

25

jaar op

.1 Jllll

1980

A. (,. Peters

A. .1. \\ eenemans te licdcl

(alwe/ig)

25

jaar op

7 juli

1980

1). Smits

Prol. (1. M. \\\'ogelv tc (iroenekan

(alwe/ig)

25

jaar op

7 juli

19X0

.1. W , \\ cistcegt

.W7 27H Slolk. I\'. M . 11,.: 1975; .170.1 BI Z.eisl.
(Irilïcnstcynsepicin
LI; tel. (0.1404) I455X;
wet. mcdcw. R L.
(1 d l)., vkgr. Alg. Ileel-
k unde).

279 .Siraver. (,. M: 1977; 2X71 Al Schoonhoven.
De Montignvlaan
21: tel. (01X2.1).157(1 (privé).
2610 (prakt.).
2,V.5 I aarkamp. //.; 1976; \\ essem; tel. (04979) (i9X

(privé). (04254) 1666 (prakt.).
2,S\'7
* t ermeer. ./. 1. M.: 19X0; Dicsscn; tel.

(04254) 21 1.1 (privé). 1666 (prakt.).
2,V,V
*leruee.i;,..l. IL.; I9X0;.14XI 111) I larnii\'lcn.

Nassaupark 19; tel. (0.14X1) .1.127; wnd. d.
292 Irieze. ./. /).; 1980; .1572 ZI Ltrecht. Buvs
Ballotstraal 45: tel. (0.10) ^14162: wnd. d.
(loevocgen als lid).
29.S lIcMc/v //. IL.; I96X: Ijischcdc: p.. ll-l)..
geass. met I\'. C. R. Baars. A. Langevoorl. B.
B. A. I ichtcnbelt. .1. Stevense. dr. A. Zikken
cn dr. A. I . van Ziivlen (assoc. met 11. I .
W icringii beëindigd).
296 ll ierin^a. //. / .; L)77; X9.12 NS Leeuwarden.
\\ ericngde Schrans I 16; tel. (05100) 50X()(): p..
ass. bij I\'. C\'csar (assoc. bcëindied).
.<IM H illen. .!.: 1975; 22210 Llumieiiv (C\'ótcs du
Nord). (L rank rijk). Lascouct; tel. (96) 2676X0
(privé). 26700.1 (prakl.); p.. ass. bij groiipc-
mcnl veterinaire I a fhé/c.
299 "Woerden. Me,. M. I. van: 1979:6991 (.B
Rheden. (irocnestraai 19; tel. (()X.109) .160.1:
p.. ass. bij I\'. dc .long.
.MH /.ikken. Dr. L: 197(1"; l -I97X; I nschcdc: p..
geass. mct P. C . R. B:iars. A. Langevoorl. H.
B. A. Lichienbclt. .1. Stevense. II. \\V W csscis
cn dr. ,A. I . van Zuvicn (assoc. mei IL I .
W icringa beëindigd).
.un "/iiidltol. .Si.: 19X0; .15X1 (i(. l trecht. \\an
I idt dc .leudcstraat 1.1. lel. (0.10) .11 1298; wet.
mcdcw. R L. (I d l)., vker. Inw. Z. der (ir
Huisd).

.^11 /iivlen. Dr. I. /. van: 196.1; M-1965;
I nschctic; p.. II I).. geass. mei P. ( . R.
Ba;irs. A. Langevoorl. B. H. A, I ichlenbclt. .1.
Stevense. 11. W . W essels cn dr. A. Zikken
(assoc. met
11. I . Wicrinea beëindied).

KOMXKI l.lkl M 1)1 KI wnsl .\\I,A.\\IS(

560

\'l\'l.l VOOR 1)11 K(il:NI I SKI NDl

-ocr page 45-

Ij mmj Éï^ liitTrii

Tuberculose bij een havik

Tuhervulosis in a Han k

\\V. [). PereboomI

SAMI:N\\ A I ITNCi

Ik\'sclvcvcn wordl hel klinisch verloop van luhereidose hij een havik. De paliëni
verzwak le langzaam. Specifieke verschijnselen waren in dil geval epilepliforme
aanvallen. Saderhani! hieken de hcrsenverschijnselen le zijn veroorzaakt dooreen
luherculeuzc mcningiiis.

Sl\'MMARV

The clinical course of luherculosis in a hawk is described. \'I\'he paiieni slowly
grew weaker. Specific symptoms in this case consisted in epileptic seizures. Fhe
cerebral symptoms were subsecpiently Jouiui to be due to tuberculous meningitis.

\\()()KH1 RIC II I

Met de Nrouwelijke ha\\ik. door valke-
niers een havikswijf genoemd, \\ loog de
eigenaar het derde jachtsei/oen. Tijdens
de jachtsei/ocnen schommelde hel
gewicht van de havik van 1010 lot 1030
gram. lijdens dc muilpcriodcn. die
steeds probleemloos waren verlopen,
varieerde hel gewicht van 1200 lot 1280
gram. De voeding in de muilpcriodcn
bestond hoold/.akclijk uit levende of
ingevroren duiven. Tijdens hel jachtsei-
zoen bestond de voeding uil konijnen,
kuikens, duiven cn (rundcr-)hart.
Het laatste jachtseizoen werd ingezet op
20 november. T.r werd Ircqucnl gejaagd
totdat twee maanden later het aanbod
van prooidieren sterk was verminderd.
Daarop werd besloten mcl het jagen tc
sloppen.

/II K n VT Rl OOI\'

Tijdens dc laatste jachtdagen was opge-
vallen dal er veel zogenaamde mis-
\\ luchten gemaakt werden. Is dil normaal
ongeveer 2 op 10. nu was dil aanlal opge-
lopen lol 6 a 7 op 10.
De eerste ziekteverschijnselen deden zich
twee dagen na het beëindigen van de jacht
v oor. Het gewicht van dc vogel was deze
eerste ziektedag 1080 gram. Overdag was
hel gedrag ogenschijnlijk normaal
geweest.

Tijdens hel azen in dc avond evenwel
werden cvcnwichissloornisscn en ver-
lammingsverschijnselen waargenomen,
l.ater op de avond is dc vogel van het
hoogrek gevallen cn kon daarna, onda-
nks pogingen van haar kant. niet meer op
de polen komen. De volgende dag was

Dis. W . D. I\'crchodiu. piakli/cicnd dicrciiarls. I\'uinicistocnui\'t: 2. I\'urnicn.\'iul,
hidschr. nicificiwcsk.. dcd lO.S. ufl. N. I9HI)

-ocr page 46-

het gewicht teruggelopen naar 1055
gram. Na telefonisch contact tussen de
eigenaar en collega G. .1. van Nie werd
door ondergetekende besloten tot de vol-
gende therapie: éénmalig 200 mg pipera-
/ine(citraat); gedurende 1 week 1 xdaags

1 vitamine B complex tablet \\an 20 mg.-
éénmalig 0,2 ml dexaforte\' subcutaan en
5 dagen achtereen 1 x daags 50 mg ampi-
cilline oraal.

Cjedurende de 4e tot en met de 6e dag van
de /.iekte waren de verschijnselen wisse-
lend in intensiteit. Af en toe bestond de
indruk dat de vogel wat meer kracht had.
in de/.e dagen aasde de vogel /elf; soms
echter moest /ij wegens verregaande ver-
zwakking gestopt worden door de eige-
naar. Niettemin liep het gewicht lang-
zaam terug tot ongeveer 960 gram. De 5e
en 6e dag kreeg de vogel steeds meer
evenwichtsproblemen. Zij liet deze
vooral op het spreekuur zien. Voortdu-
rend werden er met kop en vleugels
bewegingen gemaakt om het evenwicht
zo goed mogelijk te bewaren. Volgens de
eigenaar kreeg de vogel af en toe een
soort toeval, waarbij het dier absoluut
niet \'aanspreekbaar\'was. Dergelijke aan-
vallen duurden enkele minuten.

Op de 7e dag traden tijdens het spreekuur

2 sterke toevallen op. die voor ondergete-
kende volkomen overeen kwamen met
het beeld van toevallen bij de hond. De
vogel viel om. fladderde vreselijk w ild en
ongecontroleerd en hing machteloos
fladderend aan de lijn die aan zijn poot
vastgemaakt was. De vogel kon door de
eigenaar niet tot rust gebracht worden.
Na enkele minuten trad herstel in cn leek
het evenwichtsgevoel weer redelijk terug-
ge kee rd. M ed e o p a d vies va n Va n N ie we rd
aan de vogel I x daags 125 mg Mysolinc
toegediend en vverden de dageh|ksc giltcn
van vitamine B complex gecontinueerd.
De braakballen vvaren tijdens dit deel van
het ziekteproces grasgroen van kleur.
Om stress situaties te voorkomen werd
besloten het dier voortaan thuis te behan-
delen. Dit bleek effect te hebben: op de
12e dag ging de vogel zich steeds beter
gedragen. Het gewicht liep weer op tot
1080 gram. De vogel at soms zelfstandig,
soms werd zij geholpen door de eigenaar.

■ ( hem. Ind. \'Katwijk\'.
\' De.valorte lnler\\et.

Wat vooral opviel was dat het aantal aan-
vallen was teruggelopen tot ongeveer 1
per dag en dat het evenwicht lang/aam
maar duidelijk verbeterde.
Op de l.\'^e dag trad een terugval op. Het
gewicht daalde tot 1050 gram en boven-
dien kreeg de vogel die dag een aantal
zeer heftige aanvallen, die elk 4 tot 5
rninuten duurden. Daarna bleef het
gewicht tot en met de 17e dag vrijwel
gelijk, ondanks steeds weer optredende
aanvallen. Opvallend was dat de vogel
steeds vaker naast het aas pikte. Op de
18e dag \'s avonds bleek het gew icht tot
1010 gram te zijn gedaald. Er werd 20 mg
valium per os toegediend. Binnen 3 kwar-
tier bleek de vogel in een narcose-achtige
toestand te verkeren. Pas 24 uur later
begon het wijf weer wat te reageren.
Enkele uren daarna was de vogel geheel
hersteld, reageerde zeer fel en was oplet-
tend. De vogel wilde zelf azen en is
\'s nachts op het hoogrek blijven zitten.
Op de 20e dag was de toestand verder
achteruit gegaan. Weer traden er aanval-
len op. Na overleg rnet collega van Nie
werd besloten om de 21e dag naar dc
Kliniek voor Kleine Huisdieren te
E\'trecht te gaan. Een kwartier voor het
vertrek werd 2.5 mg. valium toegediend,
\'l ijdens de rit naar fitrecht trad slechts
één kleine aanval op. Collega l.timey
heeft 2 maal keeluitstrijkjes gemaakt van-
wege een klein necrotisch haardje onder
de tong. Beide uitstrijkjes werden volgens
Ziehl.Neelsen gekleurd. Zij waren nega-
tief. Ook röntgenonderzoek vari het
lichaam leverde geen resultaten op. In
een bloedmonster vverden zeer hoge Ca-
waarden gevonden. De betekenis van
deze hoge Ca-waarden is niet bekend.
Mede door het nemen van het bloed-
monster was de vogel sterk verzwakt.
Ier ondersteuning werd in de Kliniek
nog fysiologi.sche met 5\'V glucose s.c. ver-
strekt. \'s Avonds laat isde vogel thuis ge-
storven.

De volgende dag werd sectie verricht
door collega (i. M. Dorrestcin (Afd.
Ziektck. Bijz. Dieren). In dc longen, de
luchtzakken, het myocard en rond de
hartebasis evenals onder de tongbasis
vverden nccrosehaarden gevonden. In de
laesies vvaren zuurvasteti aanwezig. In de
trachea en de darminhoud vverden spora-
disch enige zuurvasten aanaetroffen.

-ocr page 47-

DIAONOSF.: lUHCRClll.OSl

N.B. De ruimte tussen grote en kleine
hersenen, ter plaatse van de plexus chori-
oideus was opgevuld met necrotisch
materiaal, als gevolg waarvan druk op
het cerebellum was ontstaan. Ook dit
necrotisch materiaal was Ziehl.Neelsen
positief. De centraal nerveuze verschijn-
selen zijn naar alle waarschijnlijkheid aan
een tuberculeuze meningitis toe te
schrijven.

Veterinary Helminthology

A. M. Dun.

(WHIiam Ih\'incnujii Maiiial liook.s ï.ul.. l.tititlon.
sccoinl L-clilion I97H: M
.fJ.i />/-. 76 fig.. 77
a/heel(/ingen van f oio\'s, I froniplaai: prijs ü 17,95)

Na het \\ersehijnen \\an de eerste editie \\an Dunn\'s
Veterinarv llehiiinthoiogy. in 1969, schreef ik in het
Ijjilsihrifi voor Dicrgciwi\'skiincic. \'Hier is nu
cindehjk weer eens ccn bock op parasitologisch
gebied, dat /onder rneervvartn aanbevolen kan wor-
den cn aan studenten en aan dierenartsen en aan
laboratoria.\'

Voor de/e tweede editie geldt het/elfde. De tekst is
door Dunn waar nodig grondig bewerkt en bij de
tijd gebracht cn het aantal foto\'s is toegenomen
/onder dat de omvang \\an het boek excessief is
vergroot; het aantal blad/ijden is slechts 21 meer
dan van de eerste druk.

Part I. \' The parasites\' handelt volgens de systetna-
tick van de wormen over tnorlologie, de levenscy-
clus en het belang van ieder genus; aantekeningen
over de gastheren, de localisatie cn dc verspreiding
worden eveneens per genus gegeven. Dunn heeft
/ich. terecht, in dit ongeveer 1.10 bl/. lange gedeelte
/eer beperkt wat gedetailleerde morfologie en
naatngeving betreft.

i;i\'ICRlSF.

De diagnose tuberculose was een volko-
men verrassing, temeer daar het gewicht
steeds vrijwel op peil bleef en de vogel
nooit klachten wat betreft ademhalings-
problemen of verminder uithoudingsver-
mogen had gehad. Vermeld moge wor-
den dat dit de eerste maal was voor
ondergetekende in een 9-jarige praktijk-
periode, dat hij een dusdanige patiënt
kreeg aangeboden, hetgeen echter niet als
excuus voor het missen \\an de diagnose
moet worden opgevat.

Part II. \' I he host-parasite rclationship\' behandelt
in 10 bl/.. dus /eer kort. de natuurlijke en actieve
weerstand van de gastheren tegenover de parasi-
taire wormen.

Part III. The hosts\', 142 bl/. lang, bevat gerangs-
chikt per gastheer (grote en kleine huisdieren en
pluitnvee) de worminfecties en -/iektcn. Aati iedere
bespreking \\an een /iekte /ijn paragrafen over de
parasitologische diagnose en de bestrijding toege-
voegd. F.en apart hoofdstuk is gewijd aan infecties
dic van betekenis /ijn voor dc volksgezondheid.
Appendix I handelt over de laboratorium-
diagnostiek en appendix II geeft een opsomming
van dc wortnen per gastheer.
F.en literatuurlijst cn ccn index besluiten het boek.
In de eerste editie was het al moeilijk fouten te
ontdekken, in de/e tweede is dat nog moeilijker. Fr
staat nog één misleidende in: op de foto van o.a.
Sennnodirus eieren op bl/. 191 staat namelijk niet
het ei van ,V.
jilicollis /oals het onderschrift ver-
meldt maar dat van .V.
spadiigi\'r. /odat twee keer
ecn
spalhigt\'r ci afgebeeld wordt en dat van .V.
jilicollis in het geheel niet.

Zon enkele fout doet overigens niet af aan het
totale oordeel; ecn prettig gcchrevcn. goed gedocu-
menteerd boek voor/ien van \\ecl zeer goede teke-
ningen en foto\'s.

./. Jansen.

-ocr page 48-

Het gebruik van trichioorfon ais anthelminti-
cum voor paarden

Use af Triihlarfon as an Anihelminiic in Harses
M. H. Mircki

SAMI NVAI I l\\(,

Hel gebruik van irivhUxnfan als anilielniinlicuni vaar paarden is loegenonwn,
doorclal bel in canibinaiie nwi niebenc/azale en febaniel als respeeiieveliik
\'Iëlnu\'n®-lriclilaar/on en Riniab\'j-plus op de niarki is gebracbl.
Deze eambinaiies blijken in de prakiijk nogal eens lal iniaxieaiie-gevallen aaidei-
ding le geven, waarbij liebie lal ernstige koliek lol zes uur na behandeling en
diarree enioj anorexie gedurende een lol zes dagen na loec/iening worden
waargenomen.

De \'paardegewiehismeier\' van .Janssen Fharmaceuiica is niel nauwkeurig en werki
overdosering in de hand.

(ieadviseerd wordl irieldaorfon sleehls le gebruiken wanneer hel lichaamsgewiehl
op belrouwbare wijze kan worden bepaald.

SUMMARY

lhe use of irichlorfan as an anihelminlie in horses has increased since il was
combined whh mebendazole and Jehaniel. and became conu)>erciallv available
as Tehnin®-irichlorfan and Rinial®-plus respeciively.

Held siudies showed lhai ihe.se combined preparaiions frecpienilv gave rise la
ca.ses of poisoning. Mild la severe colic was observed up la six hours afler
ireaimeni. diarrhoea and jor anorexia coniinuing la be presem for one la six
days afler adminisiraiion.

The \'horse weighl measincr\' inlroduced bv .Janssen Pharmaceulica is noi suffi-
cienllv accuraie la prevem overdosage.

Il is advisable only to use irichlorfon when lhe body weighl can be esiimaied
by a reliable meihod.

Sinds enige lijd /ijn in Nederland een trichioorfon bc\\al en Rintal "-plus \\an

tweelal anthelmintica voor paarden op dc firma Haver dal naast febaniel even-

de markt, die door toevoeging \\an trich- eens trichioorfon bevat. Heide produkten

loorlon tevens ucrk/aam /ijn tegen dc blijken nogal eens aanleiding tc geven tot

larven \\an (lasierophilus. lict betreft dc inio.xicalic-vcrschijnselen die bestaan uit

spccialité\'s fehnin\'"-lrichloorfon \\an dc lichie tot ernstige koliek gedurende dc

lirma .lansen Pharmaceutica dal als eerste twee lol/cs uur na behandeling cn

vverk/ame bestanddelen mcbcnda/olc cn diarree cn of anore.xie gedurende een tol

\' Dl. VI 11. Miixk: Kliniek\\i)oi liiucndigc/ickicn cici (iioK- 11uisdicrcn. V ak-laan Ifi. .VS(IS IDl\'licchl.

564 hjilschr. nicrucncfsk.. licci l()>. afi 14. WHO

-ocr page 49-

gewicht volgens
"gev;ichtsmeter "
in kg
paardegewichtsnictcr\' \\an .lanssen Pharmaceutica bij
werkelijke dosering

label I, Consequenties \\an het gebruik \\an de
tijltien volwassen paarden c.q. pony\'s.

afwijking
in %

werkelijk
gewicht
in kg^^

in mg/kg lich. gew.^\'
mebendazole trichloorfon

1

163

240

47,2

11,

8

58,9

2

211

260

23,2

9,

9

49,3

3

268

320

19,4

9,

6

47,8

4

415

460

10,8

8,

9

44,3

5

497

600

20,7

9,

7

(7,2)

48,3

(36,2)

6

497

570

14,7

9,

2

(7,2)

45,9

(36,2)

7

528

550

4,2

8,

3

(6,8)

41,7

(34,1)

8

530

540

1,9

8,

2

(6,8)

40,8

(34,0)

9

543

630

16,1

9,

3

(6,6)

46,4

(33,2)

10

594

670

12,8

9,

0

(6,1)

45,1

(30,3)

11

608

630

3,6

8,3

(5,9)

41,5

(29,6)

12

611

700

14,6

9,

2

(5,9)

45,8

(29,5)

13

625

690

10,4

8,8

(5,8)

44 ,2

(28,8)

14

625

670

7,2

8,6

(5,8)

42,9

(28,8)

15

628

660

5,1

8,4

(5,7)

42,0

(28,7)

\' Het werkelijk gewicht werd bepaald met behulp van een vcebascule van het merk Molenschot, type
I .V.yV.-E M met een weegvermogen \\an 1500 kg.

Bij de berekening \\an de werkelijke dosering weid uitgegaan \\an de door .lanssen Pharmaceutica
aangegeven therapeutische doseringen voor bet paard van X mg mcbcnda/.ole en 40 mg trichloorfon per
kg lichaamsgewicht.

Opmerking; Door .lanssen Pharmaceutica wordt aangegeven dat bij paarden /waatder dan 450 kg met cén
injector relmin®-trichloorfon kan w orden Milstaan. Hierdoor \\alt echtcr de werkeliike dosering \\ an beide
anthelmintica lager uit /oals tussen haakjes staat aangegeven. Uit dc/e cijfers \\alt af tc leiden, dat op de/c
w ij/e bij paarden /waardcr dan 450 kg tic tbcrapciitiscbe dosis \\an /owel mcbcnda/ole als trichloorfon niet
wordt bereikt.

/cs dagen na Iticdicning. Naar hel /ich
laai aan/ien /ijn dc/c nevenverschijnse-
len toe le schrijven aan dc organische
loslorvcrbinding trichloorfon dat als
Ncgiivon" ( Bayer) al gcrtiiinc tijd locpas-
sing vindt als anti-cctoparasiticum (2) en
anthelminticum (.\'\').

Bij hct paard wordt trichloorfon als
antiielininticum geadviseerd in ccn dose-
ring van }5 mg per kg lichaamsgewicht
voor orale toediening {}) cn is dan goed
werk/aam tegen
(iasicrophilii.s larven,
l\'ai ascaris cquoriu)] cn Oxviiris equi. In
vergelijking tot de gangbare anthelmin-
tica voor paarden is de veiligheidsmarge
van trichloorfon uiterst gering. Bij een
orale toediening van 40 mg per kg
lichaamsgewicht werden bij paarden
reeds into.\\icatie-vcrschijnselcn waarge-
nomen. dic bij doseringen van 60 cn 80
mg per kg in ernst toenamen (I). Behalve
lichte tot ernstige koliek beschrijven
Drtidgc
cl ai. (1) v eranderingen in dc con-
sistentie van de faeces gedurende ecn aan-
tal dagen variërend van slappe mest tol
profuse diarree.

Het ligt voor dc hand tc vcrtinderslcllcn
dal paarden waarbij /ich dergelijke
nevenverschijnselen voordoen, ecn tc
hoge dosis trichloorfon kregen toege-
diend. Hct is bekend dal bij het (visueel)
schatten van het lichaamsgewicht grote
fouten worden gemaakt. Daar echter dc
veiligheidsmarge v an de gangbareanlbel-

-ocr page 50-

mintica breed is, worden eventuele schat-
tingsfouten niet opgemerkt met name
wanneer dat aanleiding geeft tot overdo-
seringen. Hoor toevoeging \\an trichloor-
fon aan mebenda/ole en febantel is de
bijna van/elfsprekende veiligheid van
anthelmintica in het geding gekomen cn
is een nauv\\keurige bepaling \\an het
lichaamsgewicht nood/akeliJk gewor-
den. Om de dierenarts hierbij behulp-
zaam te zijn introduceerde Janssen Phar-
maceutica onlangs een zogenaamde
\'paardegewichtsmeter\', waarmee mct
behulp \\an de borstom\\ang het gewicht
\\an het paard kan worden afgelezen.

Vijftien willekeurig gekozen \\olwassen
paarden, c.q. pony\'s werden strikt vol-
gens \\oorschrift opgemeten met deze
\'gewichtsmeter". Zoals uit de tabel blijkt
gaf de \'gewichtsmeter\' in alle gevallen een
te hoog gewicht aan. De gemiddelde
afwijking \\an het werkelijke gewicht
bedroeg 14.1 procent met een spreiding
van 1.9 tot 47.2 procent. Op basis van
deze gegevens kan worden vastgesteld
dat het risico van overdosering door de
\'gewichtsmeter\' niet wordt uitgesloten,
integendeel.

Resumerend kan worden geconcludeerd
dat het gebruik van trichloorfon (al dan
niet in combinatie met een ander anthel-
mintieum) bij paarden alleen verant-
woord is. wanneer op betrouwbare
wijze het lichaamsgewicht \\an de dieren
kan worden bepaald. Het samenvoegen
\\an werkzame stoffen om een zo breed
mogelijk werkingsspectrum te\\erkrijgen
is uiterst zinvol, doch naar het zich laat
aanzien laat de bruikbaarheid \\ande hier
besproken combinaties nog te wensen
over.

1 rriR.A rin\'R

1. Drudge. .1. H.. Lyons L. L. and laylor [\'. L.: Critical tests and salet\\ studies on triclilorfon as an
antiparasitic agent in the horse. .1/)/. ./.
I er Kcs.. M. LIV, (1976).

2. Werkgroep .Anti-ectoparasitica: .Anti-ectoparasitica. Dicrficnccsk. .\\lenu>raih/iii}i. 25. 77. (I97S).

.1. Werkgroep Wornimiddelen: Organische loslor\\erbindingcn. \'lijihilir. I>irri;i\'iic(\'.sk.. 9X. 72.1 (197.1).

-ocr page 51-

I en gerieve \\an de Nederlandse lezers volgen onderstaand de samenvattingen
vertaald in het Nederlands van de artikelen uit
T/u\' l \'cicrinari Qiuirierlv, deel 2, no.
.T 1980:

I orsion of the abomasum in ruminants:
Diagrammatic representation of rotary
movements based on post-mortem
findings

I>.

n Que

atting

hand N
rn en ^

Veldt
. 2. i:

n M. A.
.\'S. (I9H0).

lever was gelegen en
nd uit delen van dc
an de lebmaag. Het
sscn dic door dc leb-
waarom dit orgaan
in het abdomen te

in der 77«

Wcnsvo
1 cierliu
Samcnv
A a II de
lammen

in 47 secties van kaKeren. koeien,
hapcn met rechts/ijdige lebmaag-
\\erplaatsingen en \\vrong-\\orming werd een theore-
tische onderbouwing gegc\\ en \\an de w ij/en waarop
de lebmaag zich in het abdomen kan \\erplaalsen.
Dc/c \\crplaatsingen werden gekwantiticcerd na
invoering van een dubbel-assenstelsel. Het ene
(XVZ) had bctickking op lebmaagvcrplaatsingen
volgens een slingermodel waarvan het ophangpunt
aan de viscerale vlakte van d
waarvan de slingerarm best
digestietractus die grenzen
andere stelsen XiViZ, betrotass
maag werden geprojecteerd en
kon draaien zonder van plaats
veranderen.

1 en einde een kwantificering van dc verplaatsingen
cn vervormingen mogelijk tc maken werd het begrip
twijn geïntroduceerd. F.en twijn ontstaat door het in
elkaar draaien van onder normale omstandigheden
niet aan elkaar grenzende anatomische onderdelen
van de digestietractus. Hierdoor
totsie beperkt tot het ontstaan va
het pv lorus-duodenum gebied

verd het begrip
schroeflijnen in
en de omaso-
i C van de dcter-
Mi van Icbmaag-
:ic ingevoerd en
aan een kwanti-

len bl
lende vorn
1 terminol
tven om hi

che

abomasai
minatic vi
verplatitsi
basisclcm
fleering u

aansluiting,
n de verschil
gen werd ee
n aangegi
■binden.

•nt

A seroepizootiologic study of vomiting
and wasting disease virus in pigs

K.. and Callebaut.
2.
14:. (I9fitl).

Pensaert. M.. Andries.
The I eierinary Quarierlv

Samenvatting

Vijfennegentig procent van de sera. afkomstig van
Belgische slachtzeugen. bevatten neutraliserende
antistoffen tegen het braakzicktev irus.
Biggen die samen met hun immune moeders in
isolatie gehouden werden, verloren hun maternale
antistoffen op de leeftijd van X tot 14 weken
(Fig. I).

P.

Fen serologische studie op twee conventionele
fokbedrijven toonde aan dat de passieve immuni-
teit werd vervangen door een actieve immuniteit
op de leeftijd van 8 tot 16 weken. De infectie
veroorzaakte geen klinische svmptomen. Dc be-
komen resultaten pleiten voor de persistentie van
braakziektevirus op de meeste conventionele fok-
bedriivcn.

Nitrate poisoning in cattle

4, I he effect of nitrate using during partirition on
the oxygen capacity of maternal blood and the
oxygen capacity of maternal blood and the oxv gen
spupplj tot the inborn calf

ilcstcin.
n. -N .1,
lhe I ele

\\1i
ip;i
\'t:

Schot-

. (levrink. .1. II.. Schuyl. (1..
Kemp. -N.. and Klooster. A.
arr Quarierlv. 2. 149. (IV,Sil).

( oronovirus infection in a litter ot pups

\\ andenberghe. .1.. Ducatelle, K,. Debouck. P.. and
Hoorens. .1.:
Ihe \\ eierinary Quanerly. 2. I.<6.
(I9H0).

Samenvatting

I en uitbraak van coronavirus infectie in ecn nest
van Kl weken oude poedel jongen van een kennel
wordt beschreven. Door middel van electroneiimi-
croscopic werden coronaviius-achtige partikels
.langetoond in de dikdarminhoud en in de epithecl-
cellen van bet colon.

(irote aantallen ireponcmas en campvlobactcrs
werden gev onden in de laeees. De maagdarnistoor-
nissen werden gecompliceerd door lever cn nier
degeneratie cn erge bronchopneumonie.

Samenvatting

In een serie proeven is de in
van KNO. tijdens de partus c
porterend vermogen van mati
zuurstofvoorziening van foeti
Vastgesteld zijn het Mllb per
pll. pCO.en NO, in materna;
en veneus (v. jugularis) bloed
(ii. umbilicalis) en veneus (v
Daarnaast zjjn aan het moede
dc arieric carotis cn de har
gedurende enige uren coiitinu
ning van 9 tot 12 mg NO, kg
mg NO, kg l .g. oraal aan hel
maternale bloed een veel h
gehalte tot gevolg dan in h
verhouding in matcrnaal hloc
tot het Mllb pcrcentiige was
vloed van toediening
ip het zuurstoltrans-
.•rnaal bloed cn op dc
lal bloed bestudeerd,
-■entage. (.),-saturatie.
ll arterieel (a. carotis)
cn in foetaal arterieel
. umbilicalis) bloed,
rdierde bloeddruk in
t cn ademfrequentie
c vastgelegd, l oedie-
1 g. intraveneus of .10
moederdier had in het
iiger Mllb- en NO.
et foetale bloed. Dc
J van hel NO.gehalte
evenredig met dat in

lililsehr. Diergeneesk.. ileel 11)5. afl. 14. I9.SII

567

-ocr page 52-

loctaai bloed. In het arteriële bloed kwamen de
VIII b percentages ongeveer even hoog als in veneiis
bloed. Na de toediening van nitriet daalde de (),-
saturatie gelijktijdig met de toename van methemo-
globine; in het veneii/e bloed soms in versterkte
mate.

Onder invloed van de nitriettoediening daalde de
maternale bloeddruk en nam de hart en adcmlre-
quentie toe. De 0,-saturatie van het bloed in de
vena umbilicalis lag bij de dieren die nitriet toege-
diend kregen veel lager dan bij de dieren /onder
nitriettoediening. De resultaten verkregen in de/e
e.xperimenten geven duidelijk aan dat hel /uurstol-
transporterend vermogen van het bloed daalt.
Bij drachtige dieren /al de /uurstolvoor/iening van
de loetus benadeeld worden, vooral door de ver-
minderde /uurstoloverdraeht via de placenta, maar
vrijwel nicl als gevolg van methcmoulobine in hel
loelale bloed. Een le sterke
/uurstoloverdraeht aan het I
uterine sterlte veroor/akcn
geelt tot abortus.

ermindering van de
tale bloed kan intra-
vvat dan aanleiding

Vervolgens werd di
malaria beschreven
ontwikkeling van v
geven.

De nauwe relatie tus
en de ontsteking
munsoniaU TrichincHu spiralis inleelies werd bena-
drukt. Hierbij werd speciaal de aandachl gevestigd
op de sinds kon bekende directe anti-parasitaire
werking van eosinofiele granuloev ten.
Vervolgens werden mechanismen besproken waar-
van parasieten /ich bedienen om aan de afweer van
de gastheer te ontsnappen. Met name werd hel
vermogen tot immunomodulalie van parasitaire
infecties genoemd. I enslotte werden de ontwikke-
ling en verbetering van nieuwe immunodiagnosti-
sche methoden besproken, waarbij speciale aan-
dacht werd gevestigd op de mogelijkheid van hel
aantonen van circulerende antigenen.

gastheer-parasiet relatie bij
en de mogelijkheden voor de
vaccins tegen malaria aange-

^sen de immunologische alweer
inwe/ig /owel bij
Scliisuisomu
spinilis
inlectie

Genuine concurrent muscular subvalvu-
lar subaortic stenosis and muscular in-
fundibular stenosis of the right ventricle
in the heart of the pig

Egg transmission of egg drop syndrome
1976 virus in fowl

i;ck. .1. 11. 11. van; llic I cwrinan\' Quancriv. 2,
176. (IVHIl).

Samenvatting

. .1. van. and Vincent,
r/r, 2,
1611. (I9,S(I).

.Satnen valling

I wee gevallen van een genuine gelijktijdige muscu-
laire subvalvulairc aorta-en musculaire infundibu-
laire pulmonalisstenose bij hel varken worden
beschreven. Het karakter van dit morfo-
lysiologische svndroom wordt ter discussie gesteld.
De morfologie van hel varkenshart predisponeert
dil dier voor het svndroom.

Nie

Q>n

.1.: //)(\' i \\

l ilransmissie van egg drop syndrome 1976 virus
(B(T4 virus) bij kippen werd aangetoond in de
tweede en derde week na experimentele infectie.
Wekelijks werden de eieren van met BCT4 virus
geïnlecteerde hennen, na voorafgaande desinfeclie
mei formalinegas, ingelegd in dc broedmachine,
waarna eieren met levende embryonen na IK dagen
bebroeden werden gehomogeniseerd.
Dit eihomogenaat werd als voer verslrekl aan vol-
wassen leghennen, gehuisvest in isolatoren, Sero-
conversic hij de/e dieren leverde het bewijs van ei-
transmissie,

I r vvorill verondersteld, dat eilransmissie plaats-
vindt op basis van viraemie.

Immunologie aspects of some parasitic
infections

.1,; Uw i CIC

Ruitenberg, i:. .1. and Hu
Quaneriv. 2, 166. II9,SIIJ.

Samenvalling

Hl liet ic
van dc
,nse en
IS, fila-

In dit over/ichtsarlikcl worden enkele reee
wikkelingen op hel gebied van dc imnuinoh
parasitaire inleelies besproken. In ile inti
werden de belangi ijksle parasitaire inleelie
wereld genoemd le weten; malaria, .\\frika
.Amerikaanse trypanosomiasis, leishmania
riasis en schistosomiasis.

Ihe reaction of imported British .Shire
horses lo .African horse sickness

Akinboade, O. A.. Awani. ().. Best. ().. and Cole,
I
,; The I cicrimirv Quuncrlv. 2, 179. (I9S0).

Sanienv ailing

1 vvaalf in 1974 In Nigeria geïmponeerde koudbloe-
den van het Shire-ras stierven 2 maanden na tc /ijn
ingevoeril. De/e sterile was te wijten aan hel gure
weer en hel met beschikbaar /ijn van vaccin tegen
.Afrikaanse paardepest.

-ocr page 53-

m

rfT^

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

Bl sMin i i;i i.iKi; dii r/ii k h-n

nicrvicktcnbullctiii nr. II \\an de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 1 tot 15 juni 19X0
\\ermeldt het Nolgende aantal gevallen \\an aan-
gilteplichtige besmettelijke dier/icktcn in Neder-
land.

Schurft

lotaal gevallen in gemeenten

2 gevallen
1 geval

Noord-Hol land
Noord-Bra ba nt

1 geval

2 gevallen
4 gevallen

1 geval

.1 gevallen

2 gevallen in I gemeente
4 gevallen

4 gevallen

Rotkreupel

lotaal 12 gevallen in 12 gemeenten

Iriesla nd
Drenthe
(ieldcrianil
Noord-Holland
/uid-Holland

4 gevallen
I geval

1 geval

4 gevallen

2 gevallen

Atrofische rhinitis

lotaal 21 gevallen in 20 gemeenten

(ironingcn
Overijssel
(ielderland
l\'trecht

Noord-HollantI
/eeland
Noord-Brabant
I.imburg

MOND- IHN KI Al WZia R
.Argentinië

Over mei 19X0 bedroeg het aantal uitbraken van
mond- en klauw/eer in .\'Vrgentiniè .14. waarvan 14 in
Buenos Aires, 2 in La Pampa, 2 in Santa Le, X in
Cordoba, 4 in Lntr Rios, 2 in San Luis en 2 in
Corrientes.

AI RIK A A N SI -; V A R K L N S P1- S 1
Spanje

(iedurende de eerste helft van mei werden in 5
Spaanse provincies X bedrijven besmet met .-MVi-
kaanse varkenspest. Hier waren 1507 varkens aan-
we/ig. waarvan er 169 aan de/ickte stierven cn L1.1X
/ijn afgemaakt.

njüschr. Dicrgcnccsl... dcc! 1(15. ujl 14. j9S0

.569

-ocr page 54-

■Iuli:

13 19 2X. Imcni. Kongress iihcr Physiologie.
Budapest.

14 1.5 Internatioruil Workshop on the Rat 1 lee-
troeardiogramni in aeuteand chronic Pharnia-
colog\\ and lo.xieology, Hanno\\er.

2X 2 aug. W\'ll th Conlerence on .Animal Hlood
(iroups and Hiochemical Polymorphisms. Int.
.Agrie. Centre (l.AC). Wageningen. (Inlichtin-
gen op redaktiesecretariaat
I.n.I).
verkrijgbaar).

Augustus:

I 6 .11. .lahrcstagung der l:uropäischen \\\'cr-
einigung lür l ier/ucht - 1X1 (.A). München.

18 22 Practical course on Ihe Molecular and
Cell Biolog\\ ol I rypanosmes. Brussels.

20 22 "Biochemistry ol Parasites\', a satellite
meeting ol the 1.1th F1:BS Meet.. co\\cring
1)\\.A regulation intermediar\\ metabolism,
membranes and SulTace coats, .lerusalem.

20 S..A.I.. Symposium o\\er \'automatisering\',
.laarbeurscongrcsgebou«. l\'trecht.

26 Werkgroep Pluim\\ec Noord-Oost. (ie/ond-
heidsdienst \\oor Dieren. Zwolle. 14.00 uur.

.10 4 sept. Xth International Sy nipositmi o! World
.Association ol Veterinarv 1 ood-llvgienists
(pag. 26.1).

Septeniber:

I 5 l ilth International Conlerence on I richi-
nellosis, \'De Baak\'. Noordwijk aan Zee.
(Inlichtingen op Redaklicsecretariaat l.\\.l).
\\\'crkrijgbaa r).

I 4 .11. .lahrcstagung der I uropaischcn Ver-
einigung für lier/ucht - 1 \\ I (.A).

.1 12 I. 1\'uropiiischen (Icfiügclkonferen/ der
WPS.A ( A). Hamburg.

4 (iroep Veterinaire Homoeopathie

K N.M.\\.D. Vergadering. Bcatrix-gcbouw.
.laarbeursplein, l\'trecht. .Aan\\ang 20.00 uur.

6 (iroep (ieneeskunde \\an liet Kleine Huisdier
K.N.M.v.D \'Najaarsdag\'. Ouwehands Die-
renpark. Rhenen ((ild.).

6 7 1 ortbildiingsscminar \'( ardiologic. Oph-
thalmologie. Akupunktur\'( A). .München.

8 12 VI. Puropaischen Kongress der WPSA
(.A) (pag. 261).

9 12 21. .Arbeitstagung des Arbeitsgebieters
\'I ebcnsmittclingicnc\' der D\\(i ( A).
(iarmisch-Pa rtcnkirchcn.

10 12 III. Internationaler Kongress für licrh\\-
giene. Wien (pag. 26.1).

11 14 BVA ( ongres 1980 I ni\\crsil\\ ot >\'oik
(pag. 2(i4).

16 19 I uropean Veterinär) Pathological
Soeiet\\. \\th Autumn Meeting, (ihcnt (Bel-
gium) (pag. 464).

18 (iroep Vol ksgc/ond heul K.N.M.v.D.
Vergadering. .laarbciirseongicsccntriim.
1 trecht.

2.1 .Afd. Limburg K.N.M.\\ .D. Leden\\ergadering.

2.1 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. l.eden-
\\ ergadering, Hotcl-rcstaurant \'Behédèrc\'.
SchoonhoNcn. aanxang 20.,10 uur.

24 27 W.S.A.V.A. Congres. Barcelona (pag.
264 en 492).

25 Afd. Noord Holland K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

.10 2 okt. 4. Cu.\\ha\\ener Seminar \'Fi.sche und
1 ischwaren", Cuxhaven.

Oktober:

1 .1 .Arbeitstagung der Fachgruppe \'Plerde-
krankheiten\' der D.\\ (i. ( A). Hamburg.

52 4-Daagse Conferentie te Warschau over:
\'Resistance 1 actors and (icnetic Aspects of
.Mastitis Control\'.

2 4 29. Intern. Lachtagung für Fortpllan/iing
und Besamung (.A). Wels.

2 ,1 l ortbildungstagung des Bundesverbandes
der beamteten Lierär/ e (.A). Bad
Mergentheim.

,1 4 6. Pharmakologisch-toxikologische l ort-
bildungstagung der .A LF ( A), (iiessen,

,1 5 ,\\,\\\\\'l ,larhestagung über/ytoplasmatische
I herapie und Methoden der Serum-
I)esensibilisierung, Stuttgart.

5 8 .lahrcstagung der Dtsch. (ies. 1. Häniotol-
ogie und Onkologie. (Homburg) (Saar) (pag.
492).

6 10 Salmonella Round fable Conference,
Bilthoven,

9 12 l:uropean Convention, Avignon (Syndi-
cat National des Vétérinaires Practiciens I ran-
1,-ais) (pag, ,112),

9 II L.V.L. Vergadering in ,Avignon.

10 II .laarcongrcs K.N.M.v.D. 1980. tevens
I27e Algemene Vergadering. .Apeldoorn.

16 Sv mposium Mestkalv eren. Cullureel Centrum
\'Dc Reehorst\' tc I de.

17 \'Kaiifiintersuchung beim Plerd\' ( A). Wien.

18 N\'alionale Diergeneeskundige Dag. luik
(België).

20 2.1 World Congress of tattle Diseases, lel
Aviv. Israel (pag. X46 (1979)).

21 24 Week I cursus P.A.O. (iroep Praktici
(irote Huisdieren.

28 Najaarsvergadering Neil. Ver. I ndocrinologic.
Utrecht.

2X .11 Weck II cursus P.A.O. (iroep Praktici
Cirote Huisdieren.

29 I nov. lachmcssc \'Intensiv Viehhaltting\',
Ltrecht.

29 Congres 1980 van het Nederlands Congres
voor Openbare (ie/ondheidsrcgeling, lltrecht,

,10 Alscheidssv mposium proL dr. II. van (iende-
ren (pag. 552).

,10 (iroep Veterinaire Homoeopathic
K.N.M.v.D. Vergadering. Beatrix-gebouw.
.laarbcursplein. l\'trccht. Aanvang 20.00 uur.

IVdu hr. l>ici:Kc\'nccsk.. JccI 11)5. afl. N. I9H(I

570

-ocr page 55-

(LÖÜoMiolo

Jaarcongres 1980

\'Voeding van mens
en dier\'

Binnenkort zullen alle leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde een briefen een
aanmeldingskaart ontvangen met
nadere gegevens betreffende het
Jaarcongres 1980.

Hoewel u de data van dit congres (10
en 11 oktober 1980) en de plaats
(Congrescentrum \'Orpheus\' te
Apeldoorn) ongetwijfeld reeds in uw
agenda vermeld hebt, kunnen
onderstaande korte samenvattingen van
de te houden inleidingen er toe
bijdragen, dat u de data en plaats
zodanig onderstreept, dat u dit congres
niet kunt vergeten.

De Afdeling Gelderland rekent op uü

Voeding van mens en dier

Inleiding door prof dr. ir. A. ,1. 11. van F.s,
adjunct-directeur Instituut voor
Vecvoedingsonder/ock te Lelystad,
buitengewoon hoogleraar in dc
energiehuishouding van dc dieren.
Vakgroep Dierlysiologie,
Landbouwhogeschool tc Wageningen

Het houden van dieren heeft in ons land
voornamelijk als doel de produktie van
voedsel voor dc mens, de recreatie de
gezelschapsdieren, sportpaarden , de
vergaring van kennis omtrent de
stofwisseling van mens en dier cn de
toetsing van onder meer voedingsmiddelen
en veevoeders.

Iijdschr. Dicrgcnccsj... dcc! 1115. aß. 14. 19X0

KOMNKI I.IKt; NIDI KIANDSI M A A I SC H A l\'Pl.l VOOR DI [^<01 N I I S K t NI )l

-ocr page 56-

Men kan /ich ahragen oi produktie \\an
\\oedscl \\oor de mens met het dier als
tussenschakel v\\el /o eniciënt is. Daarom
/al voor een aantal vormen \\an dierhike
produktie nagegaan worden, ol de mens het
aan het vee verstrekte voer wellicht
doelmatiger /ou kunnen gebruiken door hct
eetbare deel er\\an /elf tc consiimeren. hén
en ander wordt /owel beschouwd in hct
licht \\an de wereldvoedselproduktie als in
het kader van het produceren van voedsel
uit voor de mens niet bruikbare of niet
acceptabele grondstoffen. .Ms middel ter
verdere opvoering van de benutting in de
veehouderij lijkt, gc/icn de voorkeur van de
consument en on/e e.xportbelangcn.
verbetering van o.a. de hygicnc op de
bedrijven meer op /ijn plaats dan het
gebruik van anabole stoffen.
Kort /al ingegaan worden op de ethiek van
het gebruik van voedsel als voer voor dc
ge/elschapsdieren. l evens /al tets ge/egd
worden over de relatie tussen het v\\el/ijn
van dc/c dieren en hun voeding.
Bij het onder/oek naar de voeding van dc
trtens. technisch een /eer moeilijk
■proefdier\', lijkt wat weinig gebruik
gemaakt te worden van in/icht verkregen
bij dc landbouwhuisdieren. F.en wat
/akelijker aanpak bii hct vaststellen van
residu-toleranties van voedingsmiddelen en
veevoeders kan de gemoedsrust van de
consument ten goede komen.

SI ( I II Kl FIM liriSDll Rl \\

Plantaardige versus dierlijke
voedermiddelen

Inleiding door dr. \\V. M. Brooymans,
manager Veterinarv Service l-urope.
Quaker Ftiropc Brussel

Voor /over bekend is het mogelijk voor de
hond ecn adequaat dieet samen te stellen
uitsluitend bestaande uit plantaaidigc
grondstoffen, focvoeging van mineralen,
spoorelemcnten en (svlUhetische) v itanuncs
ts dan wel nood/akclijk. \\\'oor dc kat is dit
niet mogelijk. De/e heelt een dictairc
behoclïe aan bepaalde nutriënten dic
vrijwel uitsluitend in associatie met dierliike
eiwitten worden gevonden en die
synthetisch niet of onvoldoende
beschikbaar /ijn. Op de oor/aken van de/e
en andere verschillen in voedingsbehoeften
t u s s c n d e k a t c n a n d e r e d i e r s
O O r t e n w a a r O n d e r
dc hond. die allen onder een noemer /ijn te
brengen, /al worden ingegaan.
Hr van uitgaande, dat het gezelschapsdier
sociaal-psvchologisch tenminste een
aanvaardbaar verschijnsel is. zullen ethische
aspecten van de voeding van de/c dieren
met V oedingsnuddelen mogelijk geschikt
voor menselijke consumptie worden
besproken. De lunctie van de industrie in
de/e /al worden toegelicht, ook in relatie
tot dc beide volgende inleidingen.

572

Chronische diarree en voeding

Inleidtngdoordrs. R. P. Ilappc,
wetenschappelijk medewerker Kliniek voor
Kleine Huisdieren aan de Faculteit der
Diergeneeskunde en mej. drs. f van der
(iaag, wetenschappelijk hoofdmedewerkster
van de Vakgroep Pathologie, afdeling
Ziektekunde der Huisdieren aan de
f acultcit der Diergeneeskunde

[\'I\'ll VOOR Dll RdIM 1 Skt SDI

kOMNIsi llkl MDIRI VNDSI VI V V I S(

•Mwiikingen van het maagdarmkanaal, die
gepaard gaan met maldigestie en of
malabsorptic, kunnen aanleiding geven tot
een chronische diariee.
Dc vtieding kan hierbij /owel een primaire
als ecn secundaire rol spelen.
Het sv iiiptoom diarree treedt op iloor de
grote hoeveelheden water, dic in hel
darmkanaal mcl /ijn geabsorbeerd, Dc/c
malabsorptic van water is op /ijn beurt het
gevolg van ecn malabsorptic ol een
malsecretic van osmotisch actieve stollen.
F.én cn ander /al worden loegclicht aan de
hand van vocdingslouten en van frequent
voorkomende alwijkingen van het
(maagidartnkanaal bjj de hond cn kat.

\\a;ist anamnese, klinisch onder/ock en
eventueel röntgenologisch onder/oek
kunnen laeces-, bloed- cn biopsicondcr/oek
tot ccn diagnose leiden. Ix-n eliminatie- c.q.
provocaticdicct kunnen diagnostisch

-ocr page 57-

worden locgcpasl. als voor dc oor/aak \\an
dc diarree gedacht wordt aan ccn
overgevoeligheidsreactie op bestanddelen
uit de voeding.

l:ssenticcl bij de bestrijding \\an het
symptoom diarree /ijn het gedurende
kortere of langere tijd onthouden van
\\ oeding. het t\\ pc \\ oeding en de hoeveelheid
en de frequentie waarm dc voeding wordt
verstrekt.

Dc farmacothcrapeutische mogelijkheden
/uilen kort worden besproken.

KOMNKI l.lkl NI Dl Rl ANDSI MAA ISt

Voeding en botstofwisseling

Inleiding door drs. S. A. Cioedcgebuurc.
wctenschappeliik hoofdmedevverker \\an de
Vakgroep
l\'athologic. afdeling Zicktckmidc
der Huisdieren aan de Faculteit der
Diergeneeskunde en drs. H. .A. W.
Ha/ewinkel. wetenschappelijk medevvcrker
Kliniek yoor Kleine Huisdieren aan dc
Faculteit der Diergeneeskunde

De laatste jaren is het duidelijk geworden
dat ccn aantal bot/icktcn bij dc hond cn dc
kat berust op een niet adequaat
samengestelde \\ocding.
Fr blijkt ccn nauw samenspel tc bestaan
tussen nnneralen. vitaminen cn hormonale
regulatoren.

l eneindc hier enig in/icht in tc verschaffen,
/al eerst ecn ovcr/icht gegeven worden van
de (patho)fysiologic van dc calcium- cn
fosfor-stofwisscling met spccialc aandacht
voor dc rol van vitaminen cn hormonale
regulatoren.

Hierna /uilen aan dc hand van enkele
/iektegevallen dc klinische symptomen, dc
röntgenologische- cn (histo)pathologischc
veranderingen besproken worden van de
volgende nutritionele bot/icktcn:
alimentairc scctnidairc
hypcrparathyrcoidic
rachitis

hypcrv itarninosis A cn D
Met behulp van kennis van dc
pathofysiologie van de botstofwisseling /al
de pathogenese van dc/e bot/icktcn worden
besproken. Fevens /ullcii richtlijnen worden
gegeven om dc/c bot/icktcn tc voorkomen.

i i l JD u u ÜQ ^.ijo

SFC\'I IF (,R()1 i: HIÜSDIFRF.N

De herkauwer als
veredelingsdier

Inleiding door prof. dr. R. A. Prins,
hoogleraar Vakgroep Zootechniek aan de
Faculteit der Diergeneeskunde

Terwijl de relaties tussen darmmicroben en
gastdier bij dc monogastrische dieren
vooral competitief van aard /ijn. vinden wij
ecn samenwerkingsverband tussen dc
pensmicro-organismcn cn de herkauwer.
\'I ijdens microbiële afbraak van voeder in de
voormagen van herkauwers (rund. schaap,
hert, etc.) of in de voormagen van andere
dieren met ccn soortgelijke ontwikkeling
(niilpaard, kameel, buideldieren) worden
bepaalde organische /uren (a/ijn/uur,
propion/uur, boter/uur) gevormd, die
vervolgens dienen als energiebronnen en
bouwstenen voor biosvnthetischc processen
in de weefsels van het dier. \'Fevens groeien
op het voeder bacteriën cn proto/oën die
uiteindelijk in de lebmaag en dunne darm
worden verteerd. Hun ceibcstanddelen
vormen voor de gastheer een belangrijke
bron van aminozuren cn vitaminen.
Bij de niet-hcrkauwende herbivoren (paard,
konijn) vinden wij een combinatie van dc
twee boven bcschrcvcn modellen: eerst
verteert het dier zijn voedsel in maag cn
dunne darm, waarna dc niet-vcrtccrde
vocdscircstcn worden onderworpen aan ecn
microbiëlc Icrmcntatie in dc ciiiddarm. Ook
nu worden weer organische zuren gevormd
cn door het dier opgenomen cn verbruikt.
Het grote verschil met dc herkauwers is dat
de microhen ditmaal niet goed kunnen
worden verteerd, zodat aminozuren cn
vitaminen cn andere cclbcstanddclcn met dc
facces verloren gaan.

Onder dc grote hcrhivorc zoogdieren zijn dc
herkauwers wel zeer succesrijk zoals men
uit hun grote soortenrijkdom (1.57) en
geografische verspreiding kan aflezen. Het
blijkt dat wilde herkauwers dikwijls zeer
gespecialiseerd zijn mcl betrekking tot hun
voedcrkcuzc hetgeen ten nauwste
samenhangt met hun relatieve
pcnsv olumina.

Rij ccn groot relatief pcnsvohimc zoals ook
aangetroffen hij onze gcdomcsticccrdc

573

\'l\'l.l VOOK Dil K(il NI I Ski NDl

-ocr page 58-

runderen \\indt men een geringe
doorstromingssnelheid en derhahe een
goede eelwandbenutting (eellulose-afltraak).
De veredeling is dan tnaximaal. Echter bij
gebruik \\an "krachlvoeders" kotnt een
aantal duidelijke begrenzingen in zich en
een aantal afwijkingen in de fertnentatie
wordt voorspelbaar.

Aanpassingsvermogen van de
pensfermentatie bij het rund

Inleiding door prof dr. P. W. M. van
Adrichetn. hoogleraar Dierfysiologie aan de
Landbouwhogeschool te Wageningen

Er bestaat een comple.xe relatie tussen het
rantsoen, de microbicle populatie in de
pens en de fermentatieprodukten die
worden gevormd en geresorbeerd. f)e/e
relatie wordt pritnair bepaald door de
componenten van het rantsoen en secundair
door speekselproduktie. kauw- en
herkauwintensiteit. motiliteit van de
voormagen en de rctentietijd van het
opgenomen voeder. De verhouding tussen
de structurele en niet-structurele
koolhydraten in het rantsoen beïnvloedt de
microbicle populatie in belangrijke tnate.
Na het afkalven dreigt door
rantsocnvvijziging het evenwicht in het
ecosysteem van de voormagen verstoord te
raken. Er ontstaat soms een minder stabiele
fermentatie waardoor tnelkproduktie en
melksumenstclling nadelig beïnvioed wordt
en voedingsstoornissen kunnen optreden.
Bij verandering van het rantsoen past de
Hora zich niet alleen aan door verschuiv ing
van bacteriesoorten in kwantitatieve zin.
tnaar kan ook de wij/e van verwerking van
substraat langs andere wegen gaan
verlopen.

De rnicrobenpopulatie kan ook beïnvloed
worden door sloffen die niel tol dc
nutriënten behoren, waarmede de
fermentatie gestuurd kan worden in een
gewenste richting. Deze aanpassing is
dikwijls slechts van lijdelijke aard.
Vele toxische stoffen kunnen door het
ecosysteem in dc pens onschadelijk gemaakt
worden (bijv. alkaloïden cn glucosiden).
Hierbij kan het zich geleidelijk aanpassen
aan toenemende schadelijke concentraties.

574

De ontsporing van de
pensfermentatie

Inleiding door dr. H. .L Breukink.
wetenschappelijk hoofdmedewerker Kliniek
voor Inwendige Ziekten der Grote
Huisdieren aan de Faculteit der
Diergeneeskunde

De voorwaarden waaronder een microbiële
digestie in het maagdarmkanaal ontstaat en
gehandhaafd blijft zijn: voldoende
opslagruimte, langzame passage, regulatie
van pH en vochthoeveelheid. anaëroob
milieu, de aanwezigheid van voldoende
substraat en een geschikte stikstofbron en
het kunnen neutraliseren of verwijderen van
de gevormde bijprodukten. I^e microbiële
digestie in de pens van de herkauwer
ontspoort wanneer niet meer aan deze
voorwaarden wordt voldaan.
Digestiestoornissen kunnen daardoor het
gevolg zijn van:

a. passage problemen, te onderscheiden in
primaire en secundaire
motiliteitsstoornissen.

b. snelle pll veranderingen, vooral door
opname van éénzijdig samengestelde
rantsoenen met als gevolg acidose,
alkalosc etc..

e. verstoring van het anaerobe milieu, bij
pensverv uiling,

d. ondervoeding of vasten,

e. het niet kunnen afvoeren van het
pcnsgas, waardoor tympanie met vrii
gas of schuimtympanie ontstaat.

Behalve de acute verstoringen van de
microbiële digestie zijn cr onder invloed
van de vraag naar energetisch
hoogwaardige rantsoenen voor
hoogproducerende dieren veranderingen in
de rantsoenen aangebracht, waardoor de
samenstelling van de microbcnpopulatie in
de pens is veranderd. Dit kan leiden tot een
geringer adaptatievermogen, tot stoornissen
in de opbouw van vitamines enz. De.
meestal gewenste, veranderingen in het
vetzuuipatroon kunnen veranderingen in de
stofw isseling van het rund teweegbrengen
met ongewenste gevolgen voor de
vetgehaltes van de melk en de
vet/uursamenstelling daarvan.

KONINKI,I.IKL M DLRI.ANDSf: MAA fSCTf APPI.I VOOR 1)1 L RtiENLESK IJN DE

-ocr page 59-

Veranderingen in de samenstelling \\;tn het
gras en de daarvan afgeleide produkten
kttnnen leiden tot acute en chronische
adaptatieproblemen /oals acule
nitraatintoxicalie en tnogelijk ook
chronische nitraalinto.xicatie.
liet beïnvloeden van de microbiële digestie
door chetrtische produkten /oals monensin
en aniicloral heeft eveneens het doel eeti
hogere efficiëntie le bereiken. Al heel snel is
gebleken dal hcl gebruik van dergelijke
tiiiddelen ook nadelige gev olgen kan
hebben en dal niet alleen door
overdosering.

Het is te verwachten dat de hierboven kort
aangegeven ontwikkelingen door /uilen
gaan. De gevolgen /uilen /ijn dat het
samenstellen van diëten een steeds
ingewikkelder proces wordt, waardoor de
kans op fouten toeneemt. Hel tijdig
onderkennen van de/e fouten is
nood/akelijk om ernstige calamiteiten le
\\ oorkonten. Dc recente geschiedenis heelt
al duidelijk de/c nood/aak bevestigd.

Pathologie van
fermentatiestoornissen

Inleiding door prof. dr. P. Wensvoort.
hoogleraar .Algemene en Hij/ondcrc
Ziektekunde der dieren aan de Faculteit der
Diergeneeskunde

De voormagen van herkauwers /ijn
belangrijk bij dc verwerking van
plantaardig voedsel, fermentatie processen
in de pens zorgen voor een adequate
afbraak van dit voedsel terwijl de penswand
door adaptieve v ortngev ing en selectief
rcsorherend vermogen in tweede instantie
bijdraagt lol een goede digestie.
Dit orgaan dat bekleed is mct meerlagig
plat epitheel heefl een grotU adaptief
vermogen. Dil komt lol uiting in de grootte
van de pens; hel aantal en de omvang van
de penspapillen en de activiteit vun het
meerlagig plat epitheel. f r /ijn echter
grcn/en.

Ingegaan wordt op dc betekenis van hel
meerlagig epitheel in relatie tot de
fermentatie processen en de pathologische
veranderingen die optreden wanneer dc
aanpassing le kort schiet.

Sl.f I li; VOI.KStil ZONDIll 11)

Humane voeding in relatie
tot het dier als eiwitbron

Inleiding door prof dr. .1. F. dc Wijn,
hoogleraar Voedingsleer aan de Medische
Faculteit van de Rijksuniversiteit te Leiden

Voor het bereiken van adequate voeding
voor alle mensen /ijn dierlijke produkten
wellicht onontbeerlijk ler voor/iening van
voldoende eiwit en andere nutriënten, ,\\lle
dierlijke produkten hebben een aanlal
eigenschappen gemeen, waardoor hun
waarde als menselijk voedsel /eer hoog
geacht moet worden: de hoge biologische
waarde van hel eiwit, de goede
opneembaarheid van calcium en fosfaat uit
dierlijke produkten. de goede
verteerbaarheid en de smaak,
Fen goede voeding van dierlijke oorsprong
kan niet volledig verwacht worden van
voldoende produktie en distributie. De
waardevolle nutriënten daarvan moeten
beschikbaar /ijn uil voedsel dal acceptabel
is voor de individuele consument. Factoren
die bepalend /ijn voor wal men cel en
waarom, /ijn onvoldoende bekend.
Culturele en milieu-inv loeden /ijn daarbij
meer bepalend dan dat dc consument met
het voedsel lUit hij tol /ich neemt /ijn
voedingsbchocfle rclleclcert of herkent.
Met betrekking tot voedsel afkomstig \\an
hel dier bestaan voor grote groepen van dc
bevolking in de wereld rcligieu/e en
culturele voorschriften, Ler illustratie
hiervan wordt het gebruik van vlees
loegclichl aan de hand van voorschriften
betreffende hel gebruik van vlees van
varkens, runderen en van kip en eieren,
.Andere gcwootUen met betrekking tot hcl
gebruik van dierlijk voedsel worden mede
bepaald door maatschappelijke druk ten
aan/ien van de attitude ten op/ichte van
dieren. Paardev lees wordt voor menselijke
consumptie nauwelijks acceptabel geacht,
dal van hond cn kat is in on/e cultuur
totaal onacceptabel, maar in andere
culturen niet.

575

KOMNKI.I.IKI M Dl Rl ANDSI \\1 A A I SC 11 A PPI.I VOOR Dl L R(i 1. M I SK l N Dl

-ocr page 60-

Voor wat betreft de getieeskundige aspecten
vati overvloedig gebruik van dierlijk civ\\it.
/oals in toenemende mate in Iiuropa hct
geval is. tnoeten veel vraagtekens gesteld
worden. Hct is de v raag of dit algemeen
aanvaard wordt in dc Maatschappij voor
Diergeneeskunde. Dierenartsen /ijn in hun
werk niet /eldcti gebonden aan
econotnische aspcctcn van hct boerenbedrijf
in de produktieslcer. De Westerse
geneeskunde tnoet /ich evenwel afvragen of
intensivering van de veehouderij
verantwoord is vanuit een oogpunt van het
bevorderen van \'adequate voeding\' voor de
mens. Ecn sametispraak tussen de
beleidsinstantics uit de dierlijke
voedingsmiddelenindustrie cn deskundigen
uit de tnedische en vocdingskundige
beroepsorganisaties /ou ecn wenselijke
verbetering /ijn voor het bereiken van ccn
/O optimaal tnogelijke situatie.
Daarbij /uilen /ij vele obstakels ontmoeten.
Sommige daarvan /uilen /ij niet bij machte
/ijn te veranderen, fen aan/ien van
anderen kunnen /ij inv loed uitoelencn.
Maar hun vermogen tot handelen /al
waarschijnlijk afgeremd worden door /aken
als traditie, professionele /clfintcrcssc,
gebrek aan onbaat/uchtighcid cn gebrek
aan creativiteit.

l^o

LCIIL\':

vet/uren met de voeding slccht is voor hart
en bloedvaten cn hct opnemen van
onver/adigdc vet/uren goed. Hén van dc
consequenties hiervan is dc voorkeur voor
plantaardige boven dierlijke oliën cn vetten,
die veelal in dieet- cn andere
Voedingsadvic/cn tot uiting komt.
Voor wat betreft dc onvcr/adigdc vet/uren
als geheel is dc/c voorstelling in elk geval te
simpel. [-!r moet onderscheid worden
gemaakt tussen verschillende tvpcn van
onvcr/adigde vet/uren. dic /ich
onderscheiden in dc plaats van dc
onvcr/adigdc bindingen en die daardoor
ook fv\'siologisch be/ien niet de/elfdc
eigenschappen bc/itten.
Ecn van de/e typen, het ai.Vtype. isjuist in
bepaalde dierlijke lipiden (vislipidcn) in
ruime mate vertegenwoordigd. De hiertoe
behorende vet/uren blijken reeds in kleine
hoeveelheden toegediend dc samenstelling
der bloedlipidcn te wij/igen. De lage
frequentie van hart- en vaat/icktcn bij
viselcndc volken /ou hiermee in verband
kunnen staan.

De relatie tussen dc hoeveelheid
opgenomen (/j.l-vet/uren. hel gehalte hieraan
in het bloed en bepaalde
blocdstollingsparameiers is thans in
toenemende mate ondcrwctp van
ondcr/oek. Over dit onder/ock, dal voor
een deel ook in ons land plaatsvindt, wordt
een uitecn/etting gegeven.

Specifieke werking van Voedingsmiddelen van

enkele dierlijke lipiden in de dierlijke oorsprong en
voeding Volksge/ondheid

Inleiding door mevr. ir. H. C\'. Rronsgecst-
Schoutc, voedingsdeskundige en prol. dr.
A. Ruiter, hoogleraar in de
l.evensmiddcicnchemic aan dc
f aculteit der
Diergeneeskunde

576

■Algemeen ingcbtirgeid is de opvatting dat
het vetgehalte van de Nederlandse voeding
hoger is dan gewenst. Bovendien menen
velen dal hct opnemen van vcr/adigdc

Inleiding door dr. ir. R. .1. .1. Hermus,
hoofd afdeling Voeding bij (\'IVO
I\'o.xicologic en N\'oeding I \\() en dr. R,
Kroes, dircctcur (\'IVO loxicologie cn
Voeding I \\()

R(p| Nl I SKI NDI

KOMNKI I.IKI M Dl Rl ANDSl V1AA I S( 11 V l\'I\'I.I VOOR

Dc term proteïnen doet vermoeden dat
eiwit de belangrijkste component uit hel
rantsoen van dc mens voorstelt. I\'chlei
behalve eiwitten /iin nog vitamines.

-ocr page 61-

mineralen, lal van spore-elemenlen en zelfs
vellen onontbeerlijk. Hel wordl een
semantische discussie indien we aan een van
deze hel primaatschap willen toekennen.
Het belang van een \\oedingssiof voor dc
voeding van de mens wordt thans
afgemeten aan het risico op hel ontstaan
van een tekorisiiuaiie aan deze stof óf aan
bepaalde gezondheid-bedreigende
eigenschappen die een ruim gebruik ervan
gedurende lange lijd mei zich mee kan
brengen. Tekorten aan eiwit in de voeding
lijken in de Westerse wereld slechls
theoretisch bestaanbaar. Op welke wijze
men zich ook voedt, het blijkt steeds weer
dal de eiwitbehoeffe ruim wordl gedekt.

Echter de situatie in de derde wereld is
aanzienlijk ingewikkelder. Enerzijds
ontbreekt daar vaak voldoende voedsel,
waardoor het alsnog aanwezige eiwit eerst
als energiebron wordl benut. Anderzijds is
de eiwilbehoefle in deze situatie van
energetische ondervoeding waarschijnlijk
iels verhoogd, terwijl ook door de
alomtegenwoordigheid van parasiiaire
infecties de behoefte verder lijkt te worden
verhoogd. Niettemin kan men nog twee
opvattingen tegenkomen die min of meer
tegenover elkaar slaan. Oe ene, uitgaande
van de minimale eiwilbehoefle, stelt, dat
indien voldoende voedsel beschikbaar is. dil
voedsel vanzelf hel minimaal nodige eiwit
zal verschaffen. De andere opvalling steil,
dal juist vanwege een grool aanlal. deels
onbekende, behoefte-modulerende tacioren.
er altijd extra aandachl voor eiwil-
kwanlilcil en -kwaliteit nodig zal blijven.

(ieheel anders ligt de situatie in Westerse
landen waar de minimale behoetfe aan eiwit
vaak met een factor 2 ä wordt
overschreden. De laatste jaren koml er
sleeds meer onderzoek op gang waarbij de
lange termijn-effecten van een dergelijke
over-consumplic worden bestudeerd.
Schaars epidemiologisch en
dierexperimenteel onderzoek zou er op
wijzen dal dierlijk eiwit mogelijk een
bloeddrukverhogend effect kan hebben.
Evenzo kan onder bepaalde
omstandigheden plantaardig eiwit het
cholesterolgehalte en daarmee hel risico op
een hartinfarct verminderen. Vrij
uitgebreide bevolkingsonderzoeken in o.a.
de Verenigde Staten en Grool Briiianië
hebben een relatie gelegd lussen hel gebruik
van (dierlijk-) eiwit en hel ontstaan van
bepaalde vormen van kanker.
Ook zijn incidenteel resultaten gemeld
waaruil zou blijken dal een overconsumptie
van eiwit gerelateerd zou zijn aan hel
optreden van osteoporose door versnelde
botonlkalking.

köÜolloWj,

KONINK

Hel is evenwel nog volstrekt niet duidelijk
of, zo deze relaties al beslaan, deze primair
zijn lerug le voeren op hel eiwit in strikte
zin dan wel op hel gebruik van dierlijke
produkten als zodanig met de talloze, nog
deels onbekende bestanddelen daarin, of
misschien zelfs op de wijze van conserveren
of toebereiden.

Een wetenschappelijke basis voor
aanbevelingen tol een ruimer gebruik van
dierlijke produkten ontbreekt. Echter ook
voor hel tegendeel is hel wetenschappelijke
fundament (nog) niel gelegd.

577

i.i.iKf. Nrnr.RfANnsK maaischappli voor i)iiir(ii-;N!-,rsKi;Ni)K

Verlening Erelidmaatschap
K.N.M.v.D. aan
prof. dr. S. R. Numans

Tijdens de vergadering van bel Algemeen
Bestuur d.d. 4 juni 1980 werd aan prof. dr.
S. R. Numans hel erelidmaatschap van de
Koninklijke Nederlandse Maalschappij
voor Diergeneeskunde verleend, waarbij
hem door de voorzitter van de
Maalschappij de daarbij behorende
erepenning werd overhandigd.

-ocr page 62-

Door de voorzitter werd in een korte
beschouwing uiteengezet welke voor het
Algemeen Bestuur de redenen waren
geweest aan prof. dr. S. R. Numans, ter
gelegenheid van zijn afscheid als
hoogleraar, het erelidmaatschap van de
K.N.M.v.t). te verlenen.
Hierbij werd vooral het feit benadrukt dat
prof. dr. Numans zich voor tal van
Maatschappij-aangelegenheden
verdienstelijk heeft gemaakt, o.a. de
Ereraad, het Internationale Werk
(Nationale Comité\'s W.V.A. en E.V.E.) en
het Post Academisch Onderwijs (Commissie
P.A.O. Groep Praktici Grote Huisdieren).
De voorzitter sprak zijn waardering uit
voor de wijze waarop prof. dr. Numans
zich altijd voor de Maatschappij heeft
ingezet, daarnaast heeft hij steeds getracht
een zo goed mogelijke relatie te
onderhouden tussen de verschillende
disciplines in de diergeneeskunde met name
die tussen de Faculteit en de praktizerende
dierenartsen.

.il^aUjlJn .\'\'iDlUa

Afscheid van de Faculteit

Zoals reeds in een afzonderlijk schrijven is
bericht aan diegenen die hebben bijgedragen
aan het afscheidscadeau van Professor
Numans, heeft het vorig jaar september
aangekondigde uitsel van de afscheidsviering
op uitdrukkelijk verzoek \\an Professor
Numans geleid tot een andere op/et ervan.
Op woensdag 25 juni 1980 heeft in afwijking
van de vroegere plannen dit afscheid in
besloten kring plaatsgevonden.
Daarbij is namens het Afscheidscomité door
de voorzitter van de Vakgroep Algetnene
Heelkunde en Heelkunde der Grote
Huisdieren, prof. dr. A. W. Kercsjes. hem
een bronzen portret aangeboden,
vervaardigd doorde beeldhouwer F. Stapel
te Den Haag.

Het portret is geplaatst naast de
reliëfplaquettes van zijn voorgangers
Schimmel en Hartog.
Tegelijkertijd is aan Professor Numans
namens de Kliniek een persoonlijk cadeau
overhandigd waarbij ecn korte schets is
gegeven van zijn levensloop cn de grote
betekenis die hij heeft gehad v oor het
vakgebied chirurgie cn de ontwikkeling van
de Kliniek voor Heelkunde.

578

-ocr page 63-

Van het bureau

Wijziging codelijst van geneesmiddelen voor mestkalveren

t:
X

Code Naam

004 Amphoprim (24%)

007 Ampicilline

119 Multivitaminen

130 Neoprocpen

147 Oxytetracycline 5%

223 TCP injectio

228 Tylosine 10%

543 Electrolytenmix

641 Expectorans mix I

644 Expectorans mix II

509 Fenacetine

510 Furazolidone susp. 10%

013 Ajnpicilline

226 Tylosine 10%

507 Cubarmix

521 Furaltadone HCL

522 Furazolidone 100%
631 Oxytetracycline HCL
674 Tetracycline HCL

515 Chlooramphenicol palmitaat

523 Chloortetracycline HCL
561 Furaltadone HCL

524 Furazolidone 100%
527 Neomycine sulfaat
633 Oxytetracycline HCL
649 Sulfadimidine Na.
673 Tetracycline HCL

>

2
>

>

iv

x

>

<
O

a


t;

c

Ul
sO

Firma

Pri j s

A.U.V.

f

12 ,00

(van

f

12,50

naar

f

12

,00)

A.U.V.

f

13, 50

(van

f

15,00

naar

f

13

,50)

A.U.V.

f

6,75

(van

f

7,00

naar

f

6

,75)

A.U.V.

f

8,25

(van

f

9 ,00

naar

f

8

,25)

A.U.V.

f

4 , 50

(van

f

5,25

naar

f

4

,50)

A.U.V.

f

14 , 50

(van

f

15,50

naar

f

14

,50)

A.U.V.

f

12,00

(van

f

12 , 50

naar

f

12

,00)

A.U.V.

f

5,25

(van

f

6 , 50

naar

f

5

,25)

A.U.V.

f

48,25

(van

f

49 , 50

naar

f

48

,25)

A.U.V.

f

10 , 75

(van

f

12 ,00

naar

f

10

,75)

A.U.V.

f

12,00

(van

f

13,50

naar

f

12,00)

A.U.V.

f

10 ,00

(van

f

11,00

naar

f

10

,00)

Dopharma

f

12 ,00

(van

f

16 ,00

naar

f

12

,00)

Dopharma

f

11 ,00

(van

f

13,00

naar

f

11

,00)

Dopharma

f

24 ,00

(van

f

28,00

naar

f

24

,00)

Dopharma

f

45,00

(van

f

46 ,00

naar

f

45

,00)

Dopharma

f

28,00

(van

f

26,00

naar

f

28

,00)

Dopharma

f

79,00

(van

f

85,00

naar

f

79 ,00)

Dopharma

f

78,00

(van

f

80 ,00

naar

f

78

,00)

A.U.V.

f

133,00

(van

f 140,

00

naar

f

133,00)

A.U.V.

f

96 , 00

(van

f 103,

50

naar

f

96 ,00)

A.U.V.

f

45,00

(van

f 46,

50

naar

f

45,00)

A.U.V.

f

29,00

(van

f 33,

50

naar

f

29,00)

A.U.V.

f

122,00

(van

f 123,

00

naar

f

122,00)

A.U.V.

f

82,00

(van

f 92,

50

naar

f

82,00)

A.U.V.

f

35 ,00

(van

f 41,

00

naar

f

35,00)

A.U.V.

f

81,00

(van

f 89,

00

naar

f

81 ,00)

-ocr page 64-

Personalia

Als lid van de Koninklijk Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden /ich de
collegae:

Broers, P. P, ,1. M.: 19X0; 501 I BP l ilburg, Bachlaan 674.
Noort, 1. P. M. van: 19X0: ,14.16
I B Nieuwegein, Burchldrift 12.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Hoog-Huit, Mevr. I.; 1976; 6X4.1 fHI. .Arnhem, VVoerdenpad X.
Zuidhof. Sj.: 19X0; 15X1 (Ki Utrecht, Van l.idt dc .leudcstraat 11.

Adreswijzigingen, cn/,:

IHI * licigsiroiii. P. /..: 1957; Driehcrgen; tel.
(0,141X) 124XX (privé), (0,1404) II7II (bur.).

186 Hosgra. /V. O.: 1929; i:-l94l; Driebergen:
tel. (0.141X) 15795:

IH7 linwk. A. ./.: 19.19; Driebergen; tel. (0141X)
17120.

ISX "Broers. P. P. ./. M.: 19X0; l ilburg; tel. (013)
561615 (privé), 33164X (prakt ); p., ass. bij VV.
R. .1. Rasenberg.

IHH Hniggcri. ,/. (,.; 1973; Rossum; tel. (05411)
649 (privé), 6X6 (prakt.).

194 Dijk. ,/. M. M. (,. van: 19X0; 4356 CA Oost-
kapelle. Oude Domburgseweg 9A: lel.
(01 1X8) 2945 (privé), 1443 (prakt.): p.. ass. bij
!.. .lobse.

196 *l)onk-Friilink. .Mevr. F. //. van: 1974: Drie-
bergen; tel. (0.143X) 15179.

199 *Fikelenhoon]. Dr. (,.: 1967; 1)-I972: Drie-
bergen; lel. (0343X) 1X337 (privé), (0.1404)
II7II (bur.).

JOO "Fngeh-Freeke. Mevr. .M.: 1977: 1601 AB
[■nkhui/en. VVcslerstraat 17: tel. (022X01 5726
(privé), 2X49 (prakt.).

J(I7 (lemigien. F. C. M. van: 1975; 5447 PD Rij-
kevoort. Hoogcindsestraal IX; tel. (()XX57)
777.

210 (iriivs. Dr. F.: I96X; 11-1979: Driebergen; tel.
(0.14381 1X723 (privé), (030) 715544 (bur.).

212 \'llaier. K.: 1971: Driebergen; tel. (0.14.1X)
17555 (privé), (030) 531 1 I I (bur.).

220 l/oof!-F/uil. .Mevr. F.: 1976: 6X43 Ll. Arn-
hem, Woerdenpad X; tel. (0X5) XI2IX0; p.
(toevoegen als lid).

242 l.ogiesnjn. Prof. dr. ,/. (,. van: 1956: t\'-l965;
Driebergen; lel. (0343X) 17533 (privé), (030)
715544 (bur.).

242 Lourens. M.: 1951; Apeldoorn: tel. (0551
665I4X.

MoL F P. C. ./.; 1979: Fort Maclcod LOL
OZO (Alberta), (Canada), P.O. Bo.\\ IX53;tel.
(403) 5532000 (privé), 5534XX7 (prakt.);
p.,
ass. bij M. Sandberg.

* Mol-van de Brink. .Mevr. ,/. .I..- 1979; Lort
Maclcod TOL OZO (Alberta), (Canada),
P.O. Bo.\\ 1X53; tel. (403) 55322000; d.
255 Ooijen. Mej. dr. P. (,. van: 1954: 1 -1973:
Driebergen: tel. (()343X) 174X9 (privé). (030)
532007 (bur.).

P(dak. ./. A.: I95X; Apeldoorn: tel. (055)
217717 (privé), 666444 (bur.).
Roepke. Prof. II . .!.: 1942: Driebergen: lel.
(0,143X) 11090 (privé), (03430) 3641 (bur.).
Slappendel. Dr. R..!.: 1962; L-197X: Drieber-
gen; lel. ((1343X) 12655 (privé), (030) 5316X2
(bur.).

Spijker. B. II.: 1953; Apeldoorn; tel. (055)
554957 (privé), 666444 (bur.).
FhaU\'. //.; 1971; Driebergen: lel. (0341X)
12063,

L Uenherg. Dr. (,.: 1955; L-1972; Driebergen:
tel. ((),143X) 17754 (privé), (0.10) 7 15.544 t. 327
(bur.).

l een. D. 11\'. van de: 1979; XI 71 XZ Vaassen,
Ribcsslraat 6; tel, (057XX) 4427 (privé). 1243
(prakt.); p, ass, bij 11. .lonker.
/.uidhof S/.: 19X0: 35X1 (Ki Llrccht. Van
l.idt de .leudcstraat 13: tel. (030) 3 I 129X; wet.
medew. R.l\', (L,d,D., vkgr, Inw. /. der (ir,
Huisd ), (toevoegen als lid).

Overleden

VV, M, Doglerom te Kcsteren op 20 juni 19X0
Benoemingen:

Benoemd als plaatsvervangend inspecteur bij dc
VD,:

.1, W, Bakker te Koolwijkcrbroek per I mei 19X0
R, L. ,1, van Lvvijk le Blerick per I mei 19X0
Ci, lleynen te Stroe ((ild.) per I mei 19X0
,1, llcvting te Llburg per I mei 19X0
M, P, Moons le Zetten per I mei 19X0

Benoemd als rijkskeurmeester in bij/ondere dienst:

S. Begem an tc Dinxperio per 1 mei 19X0
,1, Wille tc Leiden per I mei 19X0

260

266

275

277

2H2

284

285

JOI

KONINKI.I.IKI-: NEDERLANDSE MAA I SCH APPI.I VOOR Dl ERCIEN F.SK U N DE

580

-ocr page 65-

Ten geleide

Het thatts voor u liggende mannier van het Tijdschrift is het eerste van een serie van
4 achtereenvolgende nummers naar aanleiding van de viering van het 75 jaar
hestaan van het Centraal Diergeneesl<undig /nstituut.

De viering vond plaats op 31 oktoher 1979 in de vorm van een hijeenkomst in de
dorpskerk te Rhoon. gevolgd door een congres op I en 2 november 1979 in het
Kasteel te Rhoon. Het eerste nummer bevat de inleidingen, die vooraf gingen
aan het congres, de volgende 3 nutnmers behandelen de congres thema\'s: virologie,
bacteriologie, parasitologie en milieu-to.xicologie.

De redaktie is verheugd dat het Centraal Diergeneeskundig Instituut heeft besloten
zich via de normale reeks van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde te presenteren
aan l\'eterinair Nederland. De behoefte aan thema-nummers is gezien de voortgang
der wetenschap een teken des tijds. Met de inhoud van de serie èn met het 75 jaar
jubileum wenst de redaktie het Centraal Diergeneeskundig Instituut van harte
geluk.

HOOFD RED.4 KTIE.

-ocr page 66- -ocr page 67-

g]g][r ©Jo

75 Jaar Centraal Diergeneeskundig Instituut\'

Seven! V-Five Years\' Cemral Veterinarv Insti!ute

?. H, Bool-

Aandacht vragen schept verplichtingen.
Zeker in het huidige tijdsbestek, waar /o
frequent en indringend en over zo uiteen-
lopende onderwerpen ons aller aandacht
gevraagd wordt!

Waarom is het Centraal Diergeneeskun-
dig Instituut dan zo vermetel om gedu-
rende twee-en-een halve dag zichzelf in
het centrum van de belangstelling te
schuiven? Is het alleen de dwang van een
kroonjaar - een decimale toevalligheid\'.\'
Verre van dat!

De basis van deze dagen ligt bij onze wens
om verantwoording af te leggen - hier en
daar misschien zelfs te getuigen.

Verantwoording aan de kritische samen-
leving over ons werken; zeker aan dat
deel van de gemeenschap, dat ons geeste-
lijk in beweging houdt door vragen en
opdrachten én dat tegelijkertijd de mid-
delen en het vertrouwen schenkt om aan
deze taken te werken.
Dat is de grondtoon van de symposium-
dagen. Flitsen van het huidige onder-
zoek, althans een deel, want een selectie
bleek noodzakelijk.

Het symposium vormt aldus een bijdrage
aan ons streven om de afstand tussen
onderzoeker en onderzoek-aandrager en
onderzoek-afnemer zo gering mogelijk te
doen zijn. Het zou ook nogeen stimulans
kunnen zijn \\oor het zo noodzakelijke
nauwere contact van onderzoekers
onderling, binnen en tussen de verschil-
lende instellingen.

Als dit slechts incidenteel zo demonstra-
tief geschiedt, dan kan nauwelijks ver-
wacht worden dat het effect van lange
duur zal zijn. Daarom leeft het plan om
dit uitdragen van actuele onderzoekgcge-
gevens een meer regelmatig vervolg te
geven, zij het in andere vorm.

Immers, nog steeds geldt datgene wat in
1904. in het eerste verslag van het insti-
tuut. de toenmalige Rijksseruminrichting
in Rotterdam, cursief werd gedrukt, nl.:

\' Inleiding, gehouden ler gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig Instituut
(najaar 1979).

■ Drs. I\'. II. Hooi. Algemeen Direkteur Centraal Diergeneeskundig Instituut. Postbus 65, 8200 .AB
l.elvstad.

-ocr page 68-

nieuwere veeanseniikuniHge gege-
vens, voorncnnelijk met heirekking lol de
infeeiieziekien der (heren, rechisireeks
diensihaar le maken aan den landbouw,
dal is hel hoofddoel van de rijks.serum-
inriehting.

Dit was de inzet \\ oor prof. dr. .lan Poels.
de stichter van het instituut en de stu-
wende directeur gedurende 19 jaren.
[)ankzij deze eminente persoonlijkheid
en met steun \\an de regering, heeft de
inrichting zoals het spraakgebruik het
instituut al snel aanduidde een krach-
tige groei beleefd.

Binnen haar muren was praktisch
gerichte deskundigheid gebundeld en
kwam een productieapparaat tot stand,
dat zich vooral richtte op de bereiding
van antisera. \\accins en in toenemende
mate diagnostiea.

l och krijgt het wetenschappelijk onder-
zoek van het begin af aan alle aandacht.
In 1906 wordt een laboratorium \\oor
immuniteitsonderzoek ingesteld, zodat
zo zegt het verslag \'De studie der
antigenen en antilichamen, de stoffen
waarmede in de/e afdeelmg gewerkt
wordt, beter tot haar recht kan komen\'.
Anno 1979 wordt nog een project bestu-
deerd met de volgende titel: \'Isolatie \\ an
antigenen, antilichamen en delen daar-
van\'; \\oorwaar een langlopend project,
dat de centrale projcctadministratie
zeker stof tot peinzen geeft.
In 1907 wordt een ambulante en farma-
codynairiische afdeling opgericht.
Bij deze snelle e.xpansie verbaast het niet
dat de ruimtelijke mogelijkheden ontoe-
reikend zijn. niettegenstaande tussentijd-
se uitbreidingen. Hetverslag van 1917ver-
zucht: \'Zodra het tegenwoordig gebouw
door een nieuw instituut vervangen zal
zijn. zal tevens voldaan kunnen worden
aan de vele aanvrageti tiaar onze sera en
vaccins uit het buitenland, waardoor de
financiële belangen van den schatkist
zouden bevorderd kunnen worden, afge-
zien nog van andere voordelen, die daar-
uit voor ons land kunnen voortvloeien\'.
Het gevaar dreigt te verdwalen in oude
verslagen.

Voor de huidige tnedewerker van het
instituut boeiende lectuur, al is het alleen
al doordat wat onze voorgangers bezig-
hield ook thans wel eens als discussiestof
blijkt te levenl Zoals, nog een citaat uit
het verslag van 1907: \'Dc positie van den
ambtenaar die de centrale contrôle van
sera en entstoffen verricht en die de
bevoegdheid heeft zich te overtuigen of
de opeenvolgende inspuitingen naar
behoren geschieden en elk dier de hoe-
veelheden krijgt die nodig zijn\'. Na zeven-
tig jaar nog steeds een actueel onderwerp.\'
Overigens wordt de steeds nadrukkelij-
ker gesignaleerde ruimtenood pas in 193 1
opgelost door het nieuwe, imposante
gebouw aan de Prof. Poelslaan in Rotter-
dam. Daar ook v indt enkele jaren later
het mond- en klauw/eeronderzoek van
het SVOI (het Staats Veeartsenijkundig
Onderzoekingsinstituut) een voorlopig
onderdak.

Zo ligt tussen verleden en heden een rijke
instituutsgeschiedenis dic dringend
v raagt om vakkundig te worden beschre-
ven. Vanaf de eerste regel v an de\'Mede-
deelingen van de Rijksseruminrichting\'
tot de laatste regel van een zojuist ver-
schenen publikatie wordt getuige de
wetenschappelijke geschriften een
breed werkterrein omsloten. Tussen het
eerste, nl. hel \'Rapport naar aanleiding
van eene opdracht van zijne E.xcellentie
de Minister van I.andbouw. Nijverheid
en Handel ter bestudeering van de
Wormziekte bij (leiten in i:)uitsland\'
hel klinkt als ontwikkelingshulp avant la
lettre en de laatste zin. nl.: \' I hese and
previous findings with H^-v iruses suggest
a primary and secondary attachment
site of the virion which are both strongly
positively charged\', tussen deze twee
uitersten ligt driekwart eeuw van
wetenschapsbeoefening.

Het gehele werk overziende zijn lijnen tc
ontdekken. Oorspronkelijk gericht op
landbouwhuisdieren, met verbindingen
naar volksgezondheid, maar ook op v is-
sen en bijen en zelfs op de verdelging van
ratten en muizen. De publikaties hebben
veelal slechts een enkele auteur. Zij ver-
schijnen in het Nederlandse taalgebied, in
stijgend aantal ook in Duitse weten-
schappelijke periodieken, die door prak-
tiserende dierenartsen worden gelezen.
Cieleidelijk aan treedt er een verschuiving
op, vooral nâ de tweede wereldoorlog, nà

-ocr page 69-

de oprichting van dc Pro\\ incialc (ie/ond-
heidsdiensten v oor Dieren, naar het voor-
beid van de Friese Ge/ondheidsdienst.
Bij deze Diensten komt. achter de
praktizerende dierenartsen, de tweede-
lijns diergenccskiinde tc liggen, liieidoor
ontstaat er bij het instituut meer ruimte
voor basisonderzoek. Het werkterrein
wordt ook omvangrijker: gc/clschapsdic-
ren. pclsdieren. in het wild levende die-
ren. voornamelijk vogels. Dc toene-
mende milieuproblematiek vergroot de
actieradius van het ondcr/ock.
Fen snelle uitbreiding van technische
laciliteiten biedt v oortgezette analvsemo-
gelijkheden. Find zestiger jaren wordt
tenslotte ccn belangrijk deel van het pro-
ductiepakket overgedragen aan dc lar-
maccutischc industrie.
Van groot naar klein; v an directe waarne-
ming naar indirecte conclusie; van
oorzaak-gevolg relatie naar een samen-
spel van multiple factoren. Maar ook van
alléén naar samen!

Naast het vertrouwde lljdschriji voor
Diergeneeskuiu/e
wordt steeds frequen-
ter in het angelsaksische taalgebied gepu-
bliceerd. De auteur-solist maakt plaats
voor dc groep auteurs, soms afkomstig
uit verschillende instituten cen verheu-
gend verschijnsel.

Het veelv uldig gebruik van buitenlandse,
specialistische tijdschriften heelt nadelen
voor de binnenlandse markt. Dc lange
omweg filtreert dc gegevensstroom, f^cn
tweede reden om zich te bezinnen op het
verkorten v an de communicatic-afstaml.
waarover in het begin sprake was.
En wat heeft dit allemaal dan wel opgele-
verd? Het past mij niet hier in brede be-
woordingen dc balans op te maken, vooral
niet omdat het effect v an de onderzoekre-
sultaten in dc samenleving steeds verkre-
gen is in samenwerking met anderen;
vooral in het kader van de georganiseerde
dierziektebestrijding met de praktise-
rende dierenartsen, de Gezondheidsdien-
sten, de Veterinaire Dienst, de farmaceu-
tische industrie en andere groeperingen.
f)oor deze gemeenschappelijke inspan-
ningen zijn dc grote plagen als tubercu-
lose. brucellose. mond- en klauwzeer en
varkenspest verdwenen, hoewel waak-
zaamheid geboden blijft.

In dc internationale dieizicktcsituatie
neemt Nederland dan ook een vooraan-
staande positie in.

Maar andere diergeneeskundige vraag-
stukken hebben zich inmiddels opge-
drongen. In toenemende mate zijn het
factorcnzickten, die onze gemeenschap-
pelijke aandacht vragen. Ik kom daar
nog op terug.

Bij dit alles zijn de eisen die gesteld wor-
den aan deskundigheid op basis van spe-
cialisatie sterk toegenomen. Binnen het
instituut heeft dil geleid lol cen organisa-
torische opbouw op basis van vakdisci-
pline: immunologie, virologie, analyti-
sche chemie en lo.xicologic cn dergelijke.
Daarnaast krijgt één afdeling ccn aparte
functie lussen praktijkgebeurcn cn
wetenschappelijk onderzoek.
Het is duidelijk dat hierbij ccn goed
gestruclurccrde vorm van samenwerking
tussen deze afdelingen een vereiste is. Zo-
genaamde projectgroepen brengen dan
ook een concentratie van multidiscipli-
naire deskundigheid omtrent één onder-
werp tot stand.

Van cvcngroie betekenis zijn de c.xtcrne
samenwerkingsverbanden mcl instituten
ook uit aangrenzende lakken van
wetenschap en industrieén. l\'iteraard
ook de v erbindingslijnen met dc Gezond-
heidsdiensicn. Overleg is gaande om dc
mogelijkheden die het instituut te bieden
heeft beter cn op meer uniforme w ijze te
benutten voor het bclangiijkc werk van
deze Diensten.

Daarmede zijn wij langs Iragmentcn uil
het verleden in het heden beland.

fot slot nog een blik in de toekomst.
Het jaar 1982 zal ons de voltooiing van
hel hoofdgebouw in I civstad brengen.
Zo nabij alwéér een hoogtepunt in dc
mslituulsgeschiedcnis! Wij zijnde Minis-
ter van liindbouw en Visserij en zijn
medewerkers zeer dankbaar voor hel feil
dat onze plannen thans gerealiseerd wor-
den. In één adem willen wij ook al dege-
nen danken, die hun deskundigheid ter
beschikking stellen om dit gecompli-
ceerde bouwwerk gestalte te geven. In
de sfeer van de interne instituutsorgani-
satie en in die van de individuele mede-
werkers en hun gezinnen, zijn hel jaren
van spanningen en verwachtingen.

-ocr page 70-

De taakstelling \\an het instituut zal ook
in de toekomst stellig veranderingen
ondergaan. Door de invoering \\\'an wette-
lijke maatregelen op verschillende terrei-
nen. vooral ten aan/ien \\an de dierge-
neesmiddelen. zal een groter deel van de
instituutscapaciteit aan de ondersteuning
\\an het ambtelijk apparaat moeten wor-
den gewijd.

Daarnaast zullen milieuproblemen en de
ontwikkelingssamenwerking meer aan-
dacht opeisen.

Bij de bestrijding van dierziekten, speci-
aal van de factorenziekten. zal de preven-
tie steeds meer het resultaat worden van
overleg over de huisvesting, de bedrijfs-
\\ oering, de fokkerij en de diergeneeskun-
dige maatregelen. Desamenspraaktussen
de deskundigen op deze vakgebieden zal
dan ook zeker toenemen. Als hierbij de
verschillende aspecten op evenwichtige
wijze worden geëvalueerd en in de prak-
tijk voldoende aandacht krijgen, dan is
het niet onwaarschijnlijk dat de behoefte
aan vaccins bij deze ziekten zal afnemen.

De studie van de systematische epidemi-
ologie zal ook in ons land zeker een rol
gaan spelen. De noodzaak om deze ana-
lyse van infectieuze processen in het veld
ter hand te nemen en middels modellen te
bestuderen is onderkend. De opvatting
dat hier een taak ligt voor het instituut,
wordt door verschillende instanties
ondersteund.

Tenslotteeenspeculatievebespiegelingop
veel langere termijn. Ciezien de weerstan-
den in de geïndustrialiseerde landen
tegen bepaalde vormen van intensieve
veehouderij, zou in brede kringen van dc
bevolking de dierlijke productie een
onderwerp van discussie kunnen worden.
Dat zou een stimulans kunnen betekenen
voor het speuren naar alternatieve eiwit-
bronnen. De combinatie zonne-cnergie
en kleine organismen zou het voedings-
patroon van de mens wel eens ingrijpend
kunnen wijzigen.

Maar met evenveel recht kan gesteld wor-
den dat Homo sapiens, eens jager, later
hoeder, thans fokker, dit pad der ev olutie
niet zal verlaten. Hoe dan ook. het Cen-
traal Diergeneeskundig Instituut zal hem
blijven steunen.

Omziend naar het verleden, brengen wij
dank aan onze voorgangers.
Vooruitziend in de toekomst houden wij
de dynamiek van het wetenschappelijk
onderzoek \'rechtstreeks dienstbaar aan
den landbouw\', maar ook rechtstreeks
dienstbaar aan maatschappelijke cn
wetenschappelijke behoeften.

-ocr page 71-

IM.FIDINCl

Misschien hebt u /ich afgevraagd of
iemand, die uit een /o volstrekt andere
hoek van het wctenschaps-bedrijf komt
als ik. wel in staat /ou zijn hier, op de/e
feestelijke bijeenkomst, een voordracht
te houden die aanspreekt, In ieder geval;
ik heb me dat wel afgevraagd, niet zonder
een zekere bezorgdheid. Haar komt bij
dal sommigen beweren cn niet geheel
zonder reden dat de gamma-
wetenschappen in hel algemeen, en ook
de psychologie in het bijzonder, vergele-
ken bij andere wetenschappen nog op een
archaïsch niveau staan - of iets vriendelij-
ker gezegd: zo ongeveer op het niveau
waarop de diergeneeskunde 75 jaar gele-
den stond.....

Ik zal opdit oordeel nu niet ingaan. Maar
ik wil wel ccn voordeel noemen van dc
beoefening van zo\'n vreemd vak als de
psychologie,

f^oordal hct object ervan zo ongrijpbaar
is vv (u d je genoopt je voortdurend reken-
schap tc geven van watje eigenlijk aan het
doen bent. F.en psycholoog moet haast
wel methodoloog worden. Welnu, als hii
die twee disciplines combineert, dan
komt hij cr licht toe na tc denken over
zo\'n onderwerp als: \'Onderzoek als
leerproces".

Wat ik u kan bieden is niet meerdan het
resultaat van zulk nadenken; hierop spe-
cifiek gericht empirisch psychologisch
onderzoek zou zeer wel mogelijk zijn,
maar heb ik niet verricht. Het gaat dus in
feite om een manier van kijken naar wat
er in en om de research gebeurt: onder-
zoek gezien als leerproces.

2. HOOI DI IIFM.A: OMSC lIRl.1 VINCl VAN
■FFRFN\'

Uit de aard der zaak is mijn eerste \'stel-
ling\' vandaag dal deze manier van kijken
naar onder/oek nuttig en verhelderend
kan zijn.

Hoezo? Wel. in dc eerste plaats als een
soort \'kader-theorie\' waarmee men
samenhangen kan ontdekken tussen op
zichzelf bekende verschijnselen door zc
vanuit écn. wal ongebruikelijk punt te
belichten, of tc beschouwen. Dat kan
\'verhelderend\' zijn. In dc tweede plaats
kan een opv atting v an onderzoek als leer-
proces wellicht ook \'nuttig\' zijn: cn wel
omdat over leerprocessen in hct alge-
meen vrij veel bekend is, onder meer door
psychologisch (cn onderwijskundig)
laboratorium- cn vcld-ondcrzoek. Mis-
schien kunnen we met dic kennis oiis
voordeel doen,

We zullen zien - cn u kunt straks
oordelen.

Onderzoek als leerproces\'

Research as a learning Process

A. D. de (ii\'oot-

587

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid \\an het T.S-Jarig bestaan \\an hct C.D.I. (najaar 1979).
-\' Prol. dr. .A. D. de (Iroot. l\'niversiteit van .Amsterdam

Tijdschr. Dicrgcncesls.. dcc! 105. afl. 15. 19X0

-ocr page 72-

l oelichting \\ooruf bij dc eerste hoold-
term \\an oii/c titel is nauwelijks nodig: ik
neem aan dat we het redelijk eens /ijn
o\\er wat onder wetenschappelijk\'ondei-
/oek\' wordt \\ erstaan. Wat betreft de term
\'leerproces\', en het begrip \'leren\': de/c
woorden worden gebruikt in de ruime
betekenis die w ij kennen uit het spraakge-
bruik - die ook inheems is in de ps\\ cholo-
gie. Men kan \\an alles \'leren\': leerstof
\\erwerken. maar ook (leren) fietsen, rus-
tig ademhalen, /ich beter uitdrukken,
/ich leren aanpassen, bescheiden of
\'assertief /ijn: en. dichter bij ons hoofd-
thema: men kan het \\ak of een onder-
werp beter leren beheersen, men kan
beter leren onder/oeken. research\\oor-
stellen doen. rapporteren, kritiek verdra-
gen en \\erwei ken. Men kan beter leren
denken en eigen \\ooroordelen overwin-
nen. eigen beperkingen en stei ke punten
beter leren kennen: men kan beter leren
beoordelen, leren optreden en terugtre-
den. en/.

Men kan ook niet te \\ergeten aller-
lei verkeerde dingen leren of goede
gewoonten afleren. Men kan v oorts leren
ihn (iets
/O is) of leren /;()<\'( men iels doen
moet): men kan leren mct of /onder
leraar, en met of/onder leerinlentie van
de lerende /elf dic we in hcl volgende
maar gcv\\oon \'leerling\' /uilen noemen
en man kan /ells leren /onder interactie
mct dc wereld: door grondig nadenken.
Zo gc/ien is hcl hele leven een permanent
leerproces: geen wonder dus dat ondci-
/oek als Icerpioces kan worden
beschouwd.

.V OVIK l\\l)IV IDl 111 IIIKlKVVklN-
(,1 \\ I N I I I KI I I I (IIN

Natuurlijk moet er voor de behandeling
van ims thema wat meer worden afge-
sproken over leren en leerprocessen -
vooreerst alleen over het leren van een
individu.

Een leerproces vooronderstelt een IccrcJ-
fed. Aan het bestaan daarvan wordl
leren gedefinieerd: het organisme moet
iets \'geleerd\' hebben. Wat voor soort ding
is dat \'iets\'? óf. sprekend voor een mense-
lijke \'leerling\' (en daartoe /uilen wij ons
nu verder beperken): Wat \'neem je mee\'
van een leerproces?

Bij de bcanlwt)ording moeten we de
basis-fout van het behaviorisme niet
maken: d.i. de fout om de/e v raag samen
te klappen met de v raag vv aai aan je een
Icercffect constaiceri om vervolgens te
stellen: \'Het geleerde beslaat uit meuw
(aan-)gelcerd gedrag\', \'(iedrag\' is niet wal
je meeneenu van een leerproces; men
mocl dan in ieder geval spreken van
nieuwe \'gedragsdisposities\'. Een nog beter
bruikbaar aniwot)rd is te halen uit de
gelukkig steeds meer veld winnende
opvatting van de mens als infoiniatie-
verwerkei . Dat antwotud luidt ongeveer:
.Als jc iets geleerd hebt. dan is in ieder
geval dit gebeurd, dat er een nieuw />/■()-
gramtiui (of programmaatje) is bijgeko-
men: je hebt dat toegevoegd aan je rc/ter-
toirc. Het kan daarbij gaan om een
geringe of om een ingrijpende rcpcrtoire-
wij/iging. om een dóódsimpele nieuwe
gewoonte of om een uiterst compic.ve en
omvangrijke nieuwe
vaardiglicic/ - ook
dal is een bruikbare algemene term; het
kan gaan om een principieel nieuw ele-
ment m de sturing, of om een toege-
voegde routine van ondergeschikte bete-
kenis. Hel kan /ijn dal het nieuwe
progiamma in de plaats komt v an een al
aanwe/ig programma, hel is ook moge-
lijk dal het een heel stuk repertoire blok-
keert. ,Als men echter van een
IccrcJ/cct
spicckl. dan wordt in al dc/c gevallen
aangenomen dal er iels aan het beslaande
reperloirc is toegevoegd, dal men als een
nieuw \'programma\' kan aanduiden; cn
dal noemen wc dan hcl \'leereffect\' - als
bcgrip-/oals-betloeld.

Verder dan dil wil ik niet gaan. Hel
voordeel van dc/c nutnier van uitdruk-
ken. van dc/c taal. is dat men nu dc v raag
waaruil een Icercffect kan blijken apart
kan stellen. Men vervalt dan nicl in dc
veel gemaakte fout om van een mogelijk
leereffect, dat men niet /o gauw kan aan-
tonen. aan v eranderd gedrag, maar aan te
nemen dat het niet bestaat.
Natuurlijk is aantonen van leereffecten
aan gedrag wèl de principiële proef op de
som. Maar ook hier moeten we, gegeven
het ruime begrip \'leren\' waar we van /ijn
uitgegaan, voor/ichtig /ijn. Er /ijn
nieuwe programma\'s, vaardigheden, dic
men gewoon kan testen: is de les indcr-

-ocr page 73-

daad geleerd, /ijn de desbetrelïende
gedragspatronen inderdaad veranderd\'.\'
Maar er /ijn ook leerelTeeten en daar-
onder \\oor het individu /eer belangrijke

waarbij het niet goed mogelijk is.
Wil men die niet uit het oog verlie/en,
dan is er nog een andere weg om gedrag
uit te lokken, waariut we conclusies over
leereffecten kunnen proberen te trekken.
Die weg is alleen bij de mens mogelijk:
men kan
de leerling naar leereffecten, en
in het bij/onder
leerervaringen vra-
gen\'
Dat wordt /elden gedaan, maar het
kan /eer informatief /ijn - en het is een
methode waarbij in principe minder \'ver-
loren gaat" dan in geval men uitsluitend
op objectief registrcerbaar gedrag afgaat.
Om te laten /ien wal ik bedoel, laat ik u
een schemaatje /ien, ecn twee-bij-bij-
tvvee indeling van mogelijke
leererva ringen.

IJ /iet dat hel schema betrekking heeft op
zinnen, /innen die leererv aringen of leer-
effecten uitdrukken. Die/innen beginnen

allemaal met: \'Ik heb geleerd dat....."

of met: \'Ik heb geleerd hoe....." dal kan

ook. Op de indeling /elf die al een paar
maal gediend heeft als basis voor empi-
risch onder/oek naar leerervaringen (vgl.
De Ciroot 1974. 1979 en Van der Kamp
1980) ga ik nu niet in; hopelijk spreekt
het schema voor /ich/elf.

Sclicma 1. Vier eaiegorieen leerervarings-ziniien: ti\'niversele versus existenlieMc. wereld- versus /ell-
ervaringen.

Ik heb geleerd (gemerkt, begrepen, ervaren) dal:

(iets altijd /o is, of: zo moet)

Rl (li l S m.b.t. de Wl Rl l.l)

\'/o /il dal\': in Situaties S is (iedrag (i nodig
(juisl. verplieht, gewenst)

(iets niet /o is, als je dacht)

l 1 I/.()M)F:RIN(1FN m.b.t. dc WFRI 1 1)
S —.(1 klopt iiiet (hoeft nicti:
nieuwe leiten, verrassingen, tegenvoorbeelden,
ontdekkingen van vooroordelen ol nieuwe
mogelijkheden

(

(ik iets altijd het best zo kan doen, of: moet
doen)

RFXiFI S m.b.t MI.I7.I 1 F
\'/o zit dat bij mij\': in Situaties S moet ik (i
kiezen

1)

(het niet waar is dat ik..... terviijl ik dat eerst

wel dacht)

UITZONDFRINdFN m.b.t. Ml.lZFl F
S —• (i klopt niet (hoeft niet): ik kan ook
anders, cr zijn ook alternatieven voor mij

Finding out learning the rules for coping with
the world (A), resp. handling myself (C)

laking exception to preconceptions about the
world (B). resp. myself (D)

Voor ons gaat hel er v ooral om hierdoor
nog eens te benadrukken dat begrippen
als \'leren\' en \'leerprocessen\' niet le eng
moeten worden opgevat. Meestal, /eker
op de scholen inclusiefde hogescholen
en universiteiten denkt men bij \'leren\'
alleen aan al datgene wat in cel A thuis
hoort. Leereffecten of leerervaringen van
type B wat er allemaal nog méér tussen
hemel en aarde te ervaren en le v erwerken
valt. behalve \'regels\', te ervaren en te
leren aan /aken die ons verrassen omdat
we dachten dat \'t niet /o was, of niet kón
w orden al v aak vergelen. Nog sterker
geldt dal voor de cellen C en D. In alle
leerprocessen leren w ij óók ons/elf ken-
nen: on/e /wakke en sterke punten, on/e
eigenaardigheden, on/e gren/en en
mogelijkheden. Dic leereffecten /ijn
uiterst belangrijk. Niemand /al dal ont-

-ocr page 74-

kennen - maar zij worden niettemin zel-
den of nooit meegeteld.
U zult begrijpen dat ik in dit betoog wèl
de inhoud van alle vier de cellen wil \'mee-
nemen\'. als ik over individuele leereffec-
ten spreek en over onderzoek als
leerproces.

4. OVER COLLECTIEVE LEEREEEECLEN

Ons onderwerp is: wetenschappelijk
onderzoek. Dat heeft natuurlijk niet als
primair
cloel dat onderzoekers er indivi-
dueel wijzer van worden al is dat wel
zo, in meer dan èèn betekenis, f^e pri-
maire bedoeling is dat onderzoek iets
opbrengt, dat van meer algemeen belang
is, voor de \'cultuur\' in de ruimste zin
van dat woord.

Over die veronderstelde opbrengst moe-
ten een paar opmerkingen worden
gemaakt.

De belangrijkste is dat men hier óók van
leereffecten kan spreken, maar dan van
collectieve of publieke leereffecten. In
bepaalde opzichten is de ontwikkeling
van de wetenschap zelfs hèt leerproces bij
uitnemendheid: nergens doet men zó
consequent zijn best écht te leren en fou-
ten te vermijden. Dc analogie is vaak zeer
vruchtbaar.

Misschien hebt u de inv loed ervan zoeven
al bespeurd bij het beschouwen van dc
rechter-kolom van ons schema 1. Het
daar ingevoerde \'uitzonderingslercn\' is
inderdaad mede geïnspireerd door het
grote belang van bestrijding van voor-
oordelen. d.i.
\\i\\nfalsilicaiie in het collec-
tieve. wetenschappelijke leerproces, dat
door Karl Popper (19.15. 1959 etc.) zo
sterk is benadrukt.

Hen ander interessant en niet onbelang-
rijk punt is, dat zich de collectieve leeref-
fecten van het wetenschappelijk onder-
zoek óók op de algemene noemer van
\'progratutria\'s\' laten brengen. Via de
onderzoeker worden aan de cultuur
handelings- of behandelings-program-
ma\'s ter beschikking gesteld: pro-
gramma\'s waarmee men vragen over
de wereld (beter) kan beantwoorden,
problemen (beter) kan oplossen, cultu-
rele doelen (beter) kan bereiken, hulp-
middelen (beter) kan gebruiken, en of.
op andere wijze, de \'kwaliteit van het
leven\' kan verhogen. Misschien moet ik
aan dit laatste toevoegen: Tenminste, dat
hopen we nog steeds. En zeker hopen we
dat die programma\'s niet zullen worden
/H/.vbruikt.

Voordat ik deze analogie laat voor wat ze
is een analogie nog één opmerking:
Die publieke gepubliceerde pro-
gramma\'s worden niet alléén geborgen in
het \'geheugen van de cultuur\' (bibliothe-
ken. etc.), maar voor een deel ook in dc
geheugens van individuele onderzoekers.
Dit punt is van belang voor de beant-
woording van de volgende vraag die wij
willen stellen.

Die vraag is waar men naar moet kijken
- welke soorten niogelijke opbrengst
men het beste kan onderscheiden als
men van een bepaald onderzoek v\\ il eva-
lueren wat het heeft opgeleverd, of als
men van een onderzoeksvoorstel wil
voorspellen wat het zal opleveren.
In het gebruikelijke antwoord op deze
vraag worden twee grove catcgorieén
onderscheiden. De opbrengst kan
bestaan uit \'nieuwe kennis\', in dc zui\\cr
wetenschappelijke zin. of uil \'nieuwe
middelen\', in de zin van toegepaste
wetenschap. Kijken wc nu echter naai\'
onderzoek
als leerproces, dan merken we
dat een derde categorie onmisbaar is.

Schema 2. Doelen ophrcngsl-sormen en opslag materialisatie \\an ondcr/ock

I

lil

doelen;

ophrengst-vormcn

scholings-
ei lectL-n

nieu«
kunnen

nienwe
kennis

ind. geheugen

piibl.. bibl..
mstrinnenten

ptihlicatics.
bihliotheken

opslag;
materialisatie

-ocr page 75-

In schema 2 worden de drie bedoelde
categorieën weergegeven. De indeling
spreekt wel weer voor /ich/elf. Behalve
met 1 en II moet men bij de vraag naar de
opbrengst van een onder/oek ook met
resuliaien van type III rekening houden:
de \'lering\' en de toegenomen \'geleerdheid\'
\\an de deelnemende onder/oekers. Het
feit dat de/e resultaten
immaterieel /ijn
geborgen in menselijke geheugens en
niet geïncorporeerd in tastbare publica-
ties, instrumenten en produkten is de
\\ermoedelijke hoofdoorzaak van het feit
dat deze opbrengst, type
lil. nogal eens
over het hoofd wordt gezien: niet ingecal-
culeerd. Ten onrechte, want het is evident
dat onderzoekers van hun onderzoeks-
werk veel méér plegen te leren dan zij in
hun publicaties en andere produkten ook
maar bij benadering kunnen neerleggen;
meer feiten, samenhangen, \\ermoedens
betreffende het onderwerp zelf, en meer
ervaring, \'stil weten\' (Polanyi). methodo-
logische know-how, etc.

Maar. zo zult u nu vermoedelijk denken:
dit is toch individuele lering - terwijl we
bezig waren met collectieve leereffecten,
met de publieke opbrengst van
wetenschap?

In eerste instantie hebt u met die kritiek
gelijk; maar in tweede instantie niet!
Men kan naar ik meen stellen dat. in on/e
tijd van overwegende overheidsfinancie-
ring in het bijzonder,
een stibwijgenile
clausule in het omlerzoekers-contract
is,
dat ook deze lering omtrent de wereld
(cellen A en B; voor C en D geldt dit niet
zozeer) dat ook deze ervaring behóórt
te worden overgedragen. althans
beschikbaar moet worden gesteld. In
feite gebeurt dat natuurlijk ook vaak:
in de vorm van onderwijs, in sa-
menwerkings-verbanden, via commu-
nicatie in de wandelgangen \\an congres-
sen, en soms in juist hierop gerichte
gesprekken: door\'brain picking" van des-
kundigen - u kent dic agressieve uitdruk-
king wel, Het kan echter geen kwaad eens
met zoveel woorden te zeggen dat hier
een verplichting in het spel is: de onder-
zoeker behóórt ook de door hem verwor-
ven \'programma\'s\' bestaande uit nuttige
maar ongeschreven regels (A), en \'uitzon-
deringen\' (B), geborgen in zijn geheugen,
ter beschikking te stellen.
Aanvaardt men dit, en realiseert men zich
van hoe groot belang dit niet-grijpbare
\'publieke bezit" kan zijn, dan ligt het voor
de hand hiermee dus met opbrengst-
type Hl bij de evaluatie van verricht
onderzoek en bij de beoordeling \\an
plannen rekening te houden. Men kan er
pleidooien op baseren voor zulke zaken
als: een klein maar verplicht werktijd-
percentage voor een onderwijstaak bij
onderzoekers; of: een carrière-beleid
waarbij men doorstroomt naar functies
waarin vooral ook ervaring-type 111 beter
kan worden uitgedragen dan een \'levens-
lange" researchfunctie.
Maar ik werk deze beleids-kant nu niet
verder uit. Het betreft ook niet zulke
nieuwe gedachten. Het ging mij er alleen
om te laten zien dat wat meer systemati-
sche aandacht voor opbrengst-type 111
nuttig kan zijn, en over het hoofd zien
ervan een ernstige omissie.
Denkt men hierover door dan dient zich
nog een nuttige vraagstelling aan, vanuit
het leerproces-gezichtspunt. Leereffecten
kunnen, zo hebben wc ge/ien,
een nega-
tief voorteken
hebben; men kan \'ver-
keerde dingen" leren. Geldt dit ook voor
opbrengsten van wetenschap, voor col-
lectieve leereffecten? Kan \'de cultuur\', om
zo te zeggen, verkeerde dingen leren:
gewoonten, kennis algemeen: hande-
lingsprogramma\'s waarvan het voor
ons, of: voor die cultuur zelf, beter zou
zijn als wij er niet over beschikten?
Het is in ieder geval: een goede vraag.
Men behoeft daarbij niet te denken aan
dc tegenwoordig zo actuele ethische en
sociaal-politieke problemen van mis-
bruik van kennis en kunnen (opbrengsten
I en 11),

Een veel eenv oudiger geval is dit, dat suc-
cesvol onderzoek, volgens ecn bepaalde
lijn, methode, een bepaald model of para-
digma, en succesvolle toepassingen daar-
van. de ontwikkeling van ander onder-
zoek. van andere leerprocessen die veel
belangrijker zijn of kunnen worden, in de
weg staat: blokkeert, in de wielen rijdt -
misschien zelfs voor lange tijd onmoge-
lijk maakt, In de geschiedenis, ook de
recente, zijn daar voorbeelden genoeg

-ocr page 76-

van te v inden; en in het heden is dit een
gezichtspunt waarmee bij beleidsbeslis-
singen op alle niveau\'s rekening moet
worden gehouden.

Nog duidelijker wordt dit als we ook onze
derde opbrengst-categorie erbij betrek-
ken; met name dat. wat onderzoekers van
elkaar, maar ook van ba/en. afnemers en
sponsors leren maar wat niet in de publi-
katies terecht komt. Het lijkt mij wel
zeker - maar misschien weet ik hier uit
mijn gamma-ervaring meer van dan u
dat op sommige plaatsen tradities en
gewoonten heersen, dat is;
geleerd wor-
den.
die schadelijk zijn voor de waarde
van de opbrengst van onderzoek.
Ik denk bijvoorbeeld - en dat is nog niet
eens het ergste aan allerlei simpele
vormen van
imponeer-gedrag, ten over-
staan van collegae, subsidiënten en
andere publieken; verzwegen zwakhe-
den, opgeklopte subsidie-aanvragen,
overvloedig jargon-gebruik, \'moeilijk
houden\' in plaats van zo eenvoudig
mogelijk stellen van onderzoeksvragen
en van research-rapporten - om status te
verwerven bij de \'peers\' en om de exclusi-
viteit van de eigen groep te handhaven.
Soms leidt zulk imponeergedrag tot per-
soonlijk succes ten koste van dat van
anderen. Maar erger is dat het soms
\'endemisch\' voorkomt, en dan verkeerde
keuzen en het nastreven van oneigenlijke
doelen bevordert - ten koste van de
waarde van de collectieve opbrengst van
hel onderzoek in de subpopulatie in
kwestie.

In ieder geval: men kan niet alleen leren
goed te onderzoeken, maar ook: slecht te
onderzoeken. Ook dit is een punt dat
meer aandacht verdient - vanuit de idee
van onderzoek als leerproces.

.5. ()\\ni K/ot KS-1 N IoKiM-i i\'NC I n:
Het wordt tijd een andere kertiv raag te
stellen en ditmaal korter te beant-
woorden: Waarvan leert men;
waarvan
leen
in het bijzonder een onderzoeker\'.\'
Laten wc leren door zelf dtSórdenken ter-
zijde zij het niet zonder op te tnerken
dat dit op veel plaatsen te weinig gedaan
wordt dan is het algemene antwoord
dat rncn leert van informatie uit de bui-
tenwereld. Wat de onderzoekers betreft
zijn in die buitenwereld twee informatie-
bronnen vrij goed te onderscheiden; hij
leert van
de onderzoek.s-materie en hij
leert van
de om.siander.s. Enerzijds wordt
hij wijzer van wat hij waarneemt in
natuur of cultuur, van wat hij ervaart bij
zijn laboratorium-onderzoek en bestu-
deert in de vakliteratuur. Anderzijds
wordt hij wijzer van wat omstanders
doen en zeggen, mondeling of schrifte-
lijk, en wel in het bijzonder met betrek-
king tot zijn eigen werk. Hij kan bij zijn
leerproces profiteren van
iweeërlei feed-
back:
reacties van de onderzoeks-materie
en reacties van rnensen: ornstanders.
Relevante omstanders zijn vooral: leer-
meesters, bazen, collegae, medewerkers;
maar ook externe beoordelaars en com-
mentatoren; onderzoekscommissies, re-
censenten, redacties van vaktijdschrif-
ten, subsidiënten, cliënten ook. Beide
inforrnatie-bronnen zijn zowel voor indi-
viduele leerprocesen als voor ontwikke-
ling van de wetenschap onmisbaar.
Het bestaan van die twee vrij goed onder-
scheidbare bronnen is één van de redenen
waarom het nuttig is de
onderzoeksfunc-
lie
en de Foriim-fundie van (of in) de
wetenschap naast elkaar te stellen. Willen
wij het leerproces van de individuele
onderzoeker optimaliseren om daar-
door de opbrengst aan collectieve leeref-
fecten te maximaliseren dan doen zich
iwee opiimaliseringsvragen voor; die van
de onderzoeksfunctie en die van de
Eorum-functie.

Over de eerste behoeft hier niet veel te
worden gezegd, i n en om een goed onder-
zoekscentrum zoals het v andaag jubi-
lerende is de desbetreffende methodo-
logische
know-how ongetwijfeld
aanwezig.

Over de v raag hoe men, zo goed moge-
lijk, onderzoeksvragen kan stellen, expe-
rimenten kan opzetten, methoden kan
ontwikkelen, uitkomsten kan verwerken,
onderzoeksrapporten kan inrichten, enz.
- daarover kan ik als outsider op uw
gebied nauwelijks iets zeggen dat u niet al
weet. of beter weet. Daarover wil ik het
niet hebben. Alleen het algemene punt,
dat bij dit optitnaliscringsprobleem de
uitdrukking \'zo goed mogelijk\' zinvol
kan worden opgevat als : zó, dat het
leer-

-ocr page 77-

proces \\an de onderzoeker zo goed
mogelijk gedijt door adequaat georgani-
seerde /e£\'(//)flrA-mogelijkheden. alleen
dit algemene punt is misschien nuttig om
van tijd tot tijd in herinnering te brengen.
Over de tweede optimaliserings\\raag
moet iets meer worden gezegd. Hier gaat
het omoptimalisering vancommunicatie-
structuren en -procedures, van organi-
satievormen, van relaties tussen mensen
en groepen.

Het gaat om vormen van samenwerking
en uitwisseling, om tradities van weder-
zijdse kritiek inde\'scientificcommunity\',
om de betekenis van beoordeling en van
een zekere hiërarchie van instanties daar-
bij: het gaat om leermeester-leerling-
relaties, maar ook om het hanteren van
subsidiëringsvoorvvaarden - dit alles met
het oog op ons thema: een zo gunstig
mogelijke leer-situatie voor de onder-
zoeker.

De hierbij rijzende vragen zijn géén vak-
problemen voor onderzoekers; maar
onderzoekers hebben wel allemaal
belang bij de best mogelijke oplossing
ervan. In ons inspraak-land leidt dit laat-
ste bij velen tot de opvatting dat dit soort
problemen als een \'free-for-aH\' onder-
werp moet worden behandeld: iedereen
kan zich ermee bemoeien, en niemand
weet het beter dan een ander.
Ik waag het echter dit laatste te betwijfe-
len. Voor de rest van deze lezing zou ik
vooral graag met u willen bekijken of er
over deze zaken niet. toch. enige geboek-
staafde en gestaafde, bruikbare kennis
bestaat.

6. II RIN IN I)i; BI VORDI RINtl D.A.AR-
\\ AN: I NKr.l.l BF.KI NDI RI C.I I S

In het begin van deze voordracht heb ik
gezegd dat het nuttig kan zijn om onder-
zoek als leerproces te bekijken, omdat het
dan misschien mogelijk vvordt profijt te
trekken uit wat er over leerprocessen en
de bevordering van leren bekend is. Wij
zijn er nu aan toe om hier wat nader op in
te gaan.

Om te beginnen: er is zeer véél bekend
hierover. In de psychologie is geen ander
onderwerp te vinden waarover meer
empirisch onderzoek is verricht dan over
leren; allereerst in dc aloude
laboratorium-traditie v an de e.xperimen-
tele psychologie (tegenwoordig \'functie-
leer\'). met proefdieren zowel als proef-
personen. Ook in andere psychologische
specialismen en in de opvoedkunde
is veel te vinden, zij het deels onder
andere trefwoorden: \'ontwikkeling\',
\'opvoeding\', \'onderwijs\', \'gedragsvera-
ndering\', \'therapie\', enz. Bovendien moe-
ten wij. zeker als we kijken naar de
Forum-functie, en naar de mogelijkhe-
den tot bevordering van leerprocessen in
vrij comple.xe. deels hiërarchisch opge-
bouwde communicatie-structuren, reke-
ning houden met wat specialismen als
organisatiekunde en systeemleer te bie-
den hebben. Nogmaals, er
is zéér veel
kennis op dit terrein; en daarvan is heel
wat bruikbaar voor ons doel. Ik hoop
daarvan een paar voorbeelden te kunnen
geven.

Eerst herinner ik u echter nog even aan de
ruime betekenis van \'leren\' en \'leereffec-
ten" waarmee w ij zouden opereren - cor-
responderend met leerervaringen uit alle
vier de cellen van Schema 1. Die remin-
der is nu nodig omdat bij wat men in het
Forum van de\'omstanders" leert de
nadruk niet zozeer ligt op vaktechnische
kennis en vaardigheden
(vak-
capuciteiien)
als wel op wat men mis-
schien het beste kan noemen de
nieia-
capaciieiien
van de onderzoeker. Ik denk
bijv oorbeeld om de gedachten te bepa-
len aan: beter leren argumenteren, hel-
derder leren schrijven, kritiek leren ver-
dragen en positief leren v erwerken, maar
ook kritiek leren geven en leren beoorde-
len van (eigen cn) andermans werk; ik
denk aan het ontwikkelen van \'denk-
kracht". toew ijding, precisie cn in het bij-
zonder ook aan het leren betrachten van
die volstrekte eerlijkheid die in de weten-
schappelijke informatie-uitwisseling
vvordt vóórondersteld. Ik zou zo nog wel
een poosje kunnen doorgaan met het
opsommen v an hooggestemde onderzoe-
kerskvvaliteiten. maar dat is niet nodig.
Belangrijker is voor ons doel dat ze v rij-
wel allemaal op één noemer gebracht
kunnen worden. Al deze aan het reper-
toire toe te voegen programma"s. of: door
toevoegingen verbeterde programma"s.

-ocr page 78-

zijn nader te beschrijven als: (aankweken
van) goede gewoonten - denkgewoonten,
motivatiegewoonten en concrete werk-
gewoonten,

Hoe leert men zulke goede gewoonten
aan, en hoe is dat te bevorderen? Een
paar antwoorden, uit de literatuur, zijn:
(I) door
sociale coiuliiionering: (2) door
adequate
feedback bij de ontwikkeling
van de desbetreffende kwaliteiten; (3)
via
voorbeelden
van anderen. Over elk van
die drie maak ik een paar opmerkingen,
(1)
Sociale conditionering. Dat wij alle-
maal sociaal geconditioneerd worden
door de reacties \\an onze omstanders
behoef ik niet uit te leggen. Wij stemmen
ons gedrag en onze gewoonten af, deels
onbewust deels bewust, op de sociale \'be-
loningen\' en \'straffen\' die wij van rele-
vante anderen krijgen; in ons geval in het
bijzonder van anderen in en om de\'scien-
tific community\'. Een eenvoudige
regel is
nu. dat \'beloningen\' waardering, rug-
gesteun, positieve hints, en natuurlijk
ook: gewoon je zin krijgen stimulerend
kunnen werken terwijl \'straffen" aanzien-
lijk riskanter zijn. Zij kunnen tot frustra-
ties leiden die het leren meer beletnmercn
dan bcNorderen. In ieder geval: een alge-
mene bevinding, zowel uit het laborato-
rium als uit het veld (de opvoeding met
name), is dat beloningen in het algemeen
geschikter zijn om gewenste gedragsver-
anderingen, gewoontevormingen en an-
der leren, te bevorderen dan straffen.

Ik denk wel dat iedereen dit wéét. In de
praktijk echter, in de gewone communi-
catie tussen onderzoekers, van bazen met
ondergeschikten, \\an leermeesters met
leerlingen, cn omgekeerd, maar ook in
het beleid handelt men dikwijls regelrecht
in strijd met deze regel.
Ecn algemeen voorbeeld \\an dit laatste
kan goed dienen om dit punt tc illustre-
ren. Zoals u weet zijn wij internationaal,
en in hel bijzonder in Nederland de laat-
ste jaren met weinig zaken zo druk
doende als tnet hct royaal verlenen \\an
allerlei \'rechten\'. Ik denk nu niet zozeer
aan hct recht op werk dat wij allemaal
zouden hebben, maar in feite niet blijken
tc hebben; ik denk veeleer aan voorbeel-
den uit de sfeer van onderwijs en onder-
zoek. Bij voorbeeld: iederdieeen HAVO-
diploma bezit heeft \'in principe" recht op
toelating tot het HBO - zulke uitspraken
zijn zelfs in witte Kamer-stukken te vin-
den. Verder: wie een VWO-B-diploma
bezit, heeft \'eigenlijk\' recht op toelating
tot de medische (biologische of dierge-
neeskundige) studie. Verder: iedere
wetenschappelijk medewerker aan de
universiteit heeft recht op onderzoekstijd
- 40% volgens sommige interpretaties.
Voorts, als er een tweede fase komt. moet
iedere doctorandus recht op toelating
daartoe hebben.

En natuurlijk hebben wij allemaal \'recht
op inspraak\'.

IJ begrijpt waarschijnlijk al wat ik
bedoel. Deze vrij algemene denkwijzen
die bewindslieden, leiders en politici te
weinig durven tegenspreken, zo ze die al
niet versterken hebben ons in een situ-
atie gebracht waarin élke selectie-
beslissing het karakter van een straf
krijgt. Sterker, niet alleen degenen wier
zogenaamd recht voor hen blijkbaar niet
geldt worden gestraft - in feite omdat dat
algemene \'recht\' een frase is, of, zoals dat
tegenwoordig beet: een zoethoudertje.
Ook degenen die de negatieve selectiebe-
slissingen moeten nemen worden
gestraft; zij mogen niet het beste belonen,
maar moeten «/wijzingsregels maken en
door concrete afwijzingen inbreuk
maken op een gesuggereerd, maar irreëel
recht. Frustratie allerwegen is het gevolg.
Is dit algemene punt beloning werkt
beter dan straf, maar wij houden ons daar
niet aan — ook te vertalen naar de re-
search setting?

Als hct goed gaat in een onderzoekers-
gemeenschap. dan worden in ieder geval
de fouten uit dit \\oorbeeld niet gemaakt.
Men weet dan dat \'rechten\', tussen aan-
halingstekens bijv. om jc artikel
geplaatst te krijgen in een prestige-
tijdschrift alliangen van prestaties,
van
kwaliteit: men weet dat die kwaliteit
beoordeeld moet worden, en men aan-
vaardt in principe de
conipetentie-
hiërarcliie
die voor het tot stand komen
van zulke beoordelingen onmisbaar is.
Natuurlijk worden daarbij soms
beoordelingsfouten gemaakt die

competentie-hiërarchie oefent om zo te
zeggen slechts de plaatsvervangende

-ocr page 79-

Forum-functie uit maar daar is dan op
terug te komen: althans zo hoort dat te
zijn. Werkt dat goed dan blijft hoge kwa-
liteit zelden of nooit onbeloond.
Maar overigens is onze regel en de ver-
waarlozing daarvan goed te vertalen; bij
voorbeeld zo: Vrijwel overal en stellig
ook in uw research community zegt men
elkaar zowel \'van boven naar beneden\'
als omgekeerd, en ook collegiaal, te zel-
den dat en waarin men andermans werk
goed vindt. Wij \'belonen\' in deze zin te
weinig - misschien omdat wij menen daar
zelf minder van te worden?
Nog één \\raag over deze sociale conditi-
onering moet nu gesteld worden voordat
wij er van afstappen.
Welke persoiten of
instanties
zijn in de positie èn doen er
goed aan opzettelijk anderen te \'conditi-
oneren\' om hun leerproces te
bevorderen?

Flet antwoord is duidelijk: fen eerste
subsidiërende instanties, ten tweede
bazen, ten derde leermeesters - het hoort
bij hun taken. Maar nu kotnt de tweede
vraag: ls zulk conditioneren dan niet een
verwerpelijk soort
manipuleren van
anderen? Zo van: Houdt ze een wortel
voor en dan lopen ze wel? Ook daarop is
een heel eenvoudig antwoord te geven.
Van manipuleren is geen sprake als: de
gestelde voorwaarden voor dc beloning
bekend zijn (openlijk worden gehan-
teerd), redelijk zijn en, daarom, in dc
gemeenschap aanvaard kunnen worden.
Ik geef nu geen voorbeelden want dit
onderwerp komt nog even terug.

(2) Adequate feedback, voor de (zelf)-
ontwikkeling. Dat dit punt van eminent
belang Is. behoeft geen betoog. Maar
wanneer is feedback bij onderzoek als
leerproces \'adequaat\'?
Over dit onderwerp is ongeveer een jaar
geleden een proefschrift verschenen (Buis
1978). Het gaat over het wetenschappe-
lijk onderwijs, maar de in het boek uiteen-
gezette regels zijn zonder meer trans-
porteerbaar naar onderzoek als
leerproces. De regels die Buis opstelt zijn
zo mogelijk nog simpeler en vanzelfspre-
kender dan die van de conditionering,
maar ook hier geldt dat ze te zelden goed
worden toegepast.

Eerste regel: Teruggekoppelde informa-
tie - kritische informatie aan een \'leer-
ling\'. in onze algemene betekenis, over de
kwaliteit en tekorten van diens werk
kan alleen dan adequaat zijn
als zij ver-
strekt wordt,
in voldoende mate.
in feite is de meest gemaakte fout
notoir in ons wetenschappelijk onder-
wijs. maar ook inheems in veel research-
kringen dat er
te weinig feedback is.
De onderzoeker krijgt te weinig te horen,
onderweg: en wat hij hoort zégt te weinig,
of komt te laat om hetn bij zijn werk, en
bij zijn leerproces, te kunnen helpen. Op
veel plaatsen schiet zowel de\'horizontale\'
(collegiale) als de \'verticale\' feedback
schromelijk te kort - ondanks het feit dat
er voorbeelden genoeg zijn (onder tneer
in Amerikaanse research-centra) van
onderzoeksgroepen waar men dit kritisch
op eikaars werk reageren veel systemati-
scher toepast, met duidelijke vruchten.
Tweede regel: Feedback is alleen ade-
quaat als zij bij de ontvanger als zodanig
aankomt, d.i. voor hem
verteerbaar is.
Vooral voor negatieve kritiek die
natuurlijk onmisbaar is naast waardering
voor wat goed is is dit een belangrijk
punt. Het houdt ten eerste in dat de kri-
tiek
onaanvaardbaar moet zijn en niet als
een \'rotopmerking\' of als \'hij vindt ook
nooit iets goed\' tnoet aankotnen en ter-
zijde wordt gelegd. Het belangrijkste cor-
responderende voorschrift is overbe-
kend: Kritizcer alléén het geleverde werk,
en nooit, ook niet bij implicatie, de
waarde van de persoon, fen tweede
houdt \'vertccrbaarheid\' in, dat de ont-
vanger van de kritiek
er iets mee moet
kunnen doen:
de kritiek moet daartoe
voldoende specifiek zijn, niel vaag of tc
algemeen; zo van: \'dat hele betoog is niet
goed\' of iets dergelijks.
De kriticus moet proberen scherp aan le
geven waar het fout gaat naar zijn
mening, en hoe het beter kan.
Derde regel: Feedback is vooral dan ade-
quaat en werkzaam, als zij
rijk Is. Buis
bedoelt daarmee dat de kriticus-
beoordelaar zich niet tot éèn niveau van
kritiek beperkt. Als het goed is, gaat hij
niet alléén in op de inhoud maar ook op
de vormgeving, niet alleen op de princi-
pes of op een aanvechtbare algemene

-ocr page 80-

conclusie of een perspectief voor verder
onderzoek, maar ook op de presentatie-
eventueel tot en met een verkeerd
gebruikt woord of een \\ erkeerd geplaat-
ste komma. Brede, rijke kritiek dus.
Waarom? Omdat de kritiek dan als kri-
tiek van een mens overkomt, en wel \\an
een mens die zich de moeite heeft gegeven
zich in te leven in het werk en het streven
van de ander.

Deze regels lijken mij behartigenswaard.
(3)
VoorheeUlen van anderen. Hier
komen we op een ander terrein terecht:
dat \\an het
ideniifieaiie-leren en van een
goede rol-vervulling van leermeesters en
leerlingen. De
regel\'\\n kwestie is weer heel
simpel: Men leert het meeste van mensen
die men in hun werk hoog waardeert,
bewondert: personen met wie men zich
identificeert. Korter: aanvaarde
leermeester-leerling-relaties, tot en met
het hebben van \'helden\', helpen het
leerproces.

Ik wil hier alleen dit over zeggen: Een
sociaal klimaat waarin mensen menen
dat alle "wetenschappelijke arbeiders\'
gelijk zijn. in competentie, oordeelsver-
mogen en onderzoekers-kwaliteiten, of
minder sterk: waarin zij menen dat grote
mannen van wie je wat kunt leren alleen
in het buitenland voorkomen, of nog
anders: een klimaat waarin men zich. uit
een soort gelijkheidsideologie, eigenlijk
niet kan permitteren zich te identificeren
met. zich te spiegelen aan en te willen
leren van meer ervarenen senior-
onderzoekers. bazen, leermeesters in de
eigen omgeving zo\'n klimaat is niet
bevorderlijk voor de leerprocessen van
begaafde juniores, in de Nederlandse
delta is dit, wat druilerige, sociale klimaat
egalitair-individiialistisch niet

onbekend. De zachtste vorm hiervan is:
schroom om hulp te vragen, cn om hulp
te geven. Wij spelen dikwijls onze
leerling- en leermeester-rollen niet erg
best - geplaagd als wij worden door de
afkeer van competitie en de vrees om de
mindere te zijn of: als meerdere te gelden.

Positief geformuleerd: in \'scientific com-
munities\' waar het echt goed gaat treft
rnen een duidelijke en aanvaarde
conipeieniie-hiërarelüe aan die uit
gezonde
eonipeiiiie is voortgekomen:
zoiets als een \'ladder\' die als zodanig
aanvaard wordt, en gebruikt wordt, niet
alleen om te beklimmen, tnaar vooral
ook om te leren. Deze observatie zult u
waarschijnlijk kunnen bevestigen. In
ieder geval geldt dit: wie zijn meerdere in
kennis en ervaring niet erkent, als moge-
lijk voorbeeld, als potentiële leerineester,
sluit zich af van wat hij van hem zou
kunnen leren.

7. I [:RE\\ n[:()ORi)f:i E\\
Uit de beschrijving zoeven, van wat \'ade-
quate feedback\' is. zult u vermoedelijk
hebben opgemaakt dat constructieve kri-
tiek leveren op het werk van anderen niet
zó getnakkelijk is. Vooral voor zover het
gaat om hoofdzaken, om
kritisch
heaordelen
van de betekenis, de draag-
wijdte, de vruchtbaarheid, kortom: van
de waarde van de naar voren gebrachte
feiten, ideeën en perspectieven, kan die
taak moeilijk zijn. Het is dan ook -
alweer - een soort werk dat rnen moet
leren. En het betreft een \'rnetacapaciteit\'
van de onderzoeker om dat woord nog
eens te gebruiken die des te belangrij-
ker wordt naarmate hij opgroeit van
junior- naar senior-onderzoeker, en eerst
recht naarmate hij meer te maken krijgt
met leiding, advieswerk en beleid.
Ecn paar opinerkingen over dit onder-
werp leren beoordelen — zijn in dit
betoog over onderzoek als leerproces
ontnisbaar. Het zal kort moeten, omdat
de tijd dringt; en daarom zal wat ik te
zeggen heb misschien apt)dictisch over-
komen - maar zo is het niet bedoeld. Het
zijn beweringen stellingen als u wilt
die ter discussie gesteld worden.

1. Kritiek leveren op, inclusief beoorde-
len van eikaars werk behoort tot de
Eorum-functie, en tot de taak van iedere
onderzoeker. Ook juniores moeten dit
doen, en al doende leren; alle onderzoe-
kers behoren daar tijd voor te reserveren,
inclusief een zekere mate van vrije tijd.
Eer ondersteuning hiervan alleen dit:
daar waar het echt goed gaat met de rese-
arch, met de onderzoeks-functie, gebeurt
dit ook geregeld, dit Forum-werk. Ik
meen dat dit vrijwel algemeen geldt. Daar
is bij voorbeeld in dc gewone werk-

-ocr page 81-

traditie opgenomen dat vroege versies
van een publikatie niet alleen in kleine
kring voor kritiek worden rondgestuurd,
maar die kritiek ook krijgen.

2. Er /ijn verschillende soorten
beoordelingstaken te onderscheiden: Zij
zijn te rangschikken volgens een schaal,
waarin de gedetailleerdheid van de con-
structieve kritiek afneemt terwijl het
beslissingselement, het gewicht en de
consequenties van het oordeel toenemen.
Aan het ene uiteinde van die schaal \\ indt
men de junior-onderzoeker of een leer-
ling, of soms de echtgenote of echtgenoot
\\an de onderzoeker die zich als kriti-
sche toeschouwer of lezer opstelt en als
zodanig reacties en. soms zeer waarde-
volle. hints kan geven \\ oor verbeteringen
\\an dit ene werk. zonder daarover nood-
zakelijkerwijze \'een oordeel\' uit te spre-
ken. Aan het andere uiteinde vindt men
de hoge heren, of dames en heren
ik maak nog even van deze gelegenheid
gebruik om vast te stellen dat woorden
als \'onderzoeker\' en \'hij\' in dit betoog
natuurlijk dubbelslachtig bedoeld zijn
wier hoofdtaak het is beslissingen v oor te
bereiden of te nemen; in laatste instantie
met de hand aan de geldkraan. Het gaat
daarbij uiteindelijk om aanvaarding of
afwijzing; bijv. aanvaarding of afwijzing
van subsidie-aanvragen, van artikelen
V oor publikatie. van personen voor door
hen begeerde taken of functies ook. Aan
dit uiteinde van de schaal weegt het eind-
oordeel zwaar en bestaat de teruggekop-
pelde informatie aan dc beoordeelde pri-
mair uit \'ja\' of\'nee\'. Ook dit laatste kan
hoewel onaangenaam uiterst leer-
zaam zijn, vooral als de beoordeelde per-
soon of instantie de redenen erbij weer-
geeft. of als die op te v ragen zijn (zoals het
behoort).

De belangrijkste reden voor mij om ook
naar dit soort beoordelen te kijken is dat
dat óók geleerd moet worden, f^aarv oor
is een breder soort deskundigheid nodig,
en vooral ervaring in en visie op moge-
lijke ontwikkelingen. Het gaat praktisch
altijd om vergelijkende beoordeling er
moet gekozen worden en om vcr-
wachtc. verhoopte ophreiigsieii die moe-
ten worden bekeken. De kernv raag is wat
het onderzoeksvoorstel, dc geleverde bij-
drage. het werk van de persoon in kwestie
waard
:al blijken te zijn. De moeilijkheid
hierbij is dat bij dit soort e.xtrapolatie
naar de toekomst een zeer groot aantal
factoren en mogelijke ontwikkelingen in
rekening moet worden gebracht en afge-
wogen. [daarvoor bestaat geen formule;
men moet ook dit beoordelen leren,
evenals het geven van adequate feedback.

3. Natuurlijk kan men in twijfel trekken
of er wel zoveel te leren is; anders uitge-
drukt: of die hoge heren, die ervaren en
wijze mannen het in feite wel zo veel beter
doen dan willekeurige anderen het zou-
den doen. Op die v raag kan ik nu alleen
een persoonlijk antwoord geven - empiri-
sche bewijsstukken kan ik nu niet over-
leggen. Dat persoonlijke antwoord is dat
ik, naar mijn eigen evaluatie, over de
jaren -- en dit slaat dan op alle soorten
beoordelingsactiviteiten, over de hele
schaal bijzonder véél heb geleerd.
Leren beoordelen en adequate feedback
leren geven is naar mijn ervaring een per-
manent leerproces. Men is nooit uitge-
leerd; men blijft fouten maken, maar men
wordt toch gedurig een beetje beter erin.
Men leert \\an anderen, van meerervare-
nen. en vooral van beoefenaars van
andere vakken, die anders denken, van
andere gezichtspunten uitgaan, en die
andere factoren en mogelijke ontwikke-
lingen uit hun ervaring kennen. En men
leert natuurlijk zeer veel van de reacties,
die men krijgt op geleverde kritiek, van
dc bekritiseerden zelf; daaruit is te leren
wat constructief en wat ontmoedigend
werkt. Vermoedelijk heb ik van geen
categorie personen zo v eel geleerd als van
promovendi.

In ieder geval: ik bew eer dat er zeer veel te
leren
i.s.

4. (iaan we daarvan uit. dan is het
opvallend hoe weinig aandacht er pleegt
te worden gegeven aan het leerproces van
de beoordelaar.

F\'as benoemde hoogleraren, bijvoor-
beeld. krijgen zo maar het
iu.s pronio-
venih\'.
dat, geformuleerd als plicht
want dat is het veeleer dan een recht
inhoudt dat zij geacht worden de

-ocr page 82-

geschiktheid van aspirant-promovendi te
beoordelen, hun werkplannen te keuren,
het werk /elf te begeleiden met ade-
quate feedback! en dit werk daarheen
te leiden dat het resulterende geschrift,
naar hun normatieve beoordeling, ccn
doctors-titel waard is. Deze taken en
verantwoordelijkheden worden iedere
kroondocent bij benoeming toegew orpen
zonder dat het feit dat bij dat grotendeels
nog zal moeten leren enige systematische
aandacht krijgt. Als hij het geluk heeft uit
een onder/oeksmilieu te komen waar de
Forum-functie bloeit, dan heeft hij het
misschien al grotendeels geleerd: heeft hij
dat geluk niet dan moet hij maar zien hoe
hij het leert, als autodidact. Daar komt
bij dat in de Nederlandse traditie de pro-
motor een tamelijk solitaire verantwoor-
delijkheid draagt, Eén voorbeeld: Vol-
gens het promotie-reglement van de
Universiteit van Amsterdam mag de
coreferent wiens fiat naast dat van de
promotor vereist wordt niet betrokken
zijn geweest bij het tot stand komen van
het proefschrift. Die regel is ingegeven
door een mijns inziens verkeerd begrepen
idee van objectiviteit, zo niet door v rees
voor blamages; helemaal onbegrijpelijk
is dit laatste niet. Maar, deze regel sluit
deelname van de coreferent die in prin-
cipe de best beschikbare deskundige
moet zijn aan hct proces uit. Noch de
promovendus noch de promotor noch
hijzelf kunnen van zijn deelname onder-
weg profiteren, en
leren hoe men kritisch
moet begeleiden cn samenwerken. De
geringe aandacht voor hct leerproces van
de beoordelaar is stellig één van de rede-
nen waarom dc zo belangrijke institutie
van dc doctors-promotie op veel plaatsen
niet goed werkt.

Ook in andere werkverbanden en func-
ties kan de onderzoeker eensklaps geroe-
pen worden tot beoordelingstaken waar-
voor hij slecht is voorbereid en te weinig
gelegenheid krijgt om het beter te leren.
Het leerproces van de beoordelaar is een
verwaarloosd gezichtspunt.

5. Hoe zou hct beter kunnen? Natuur-
lijk is
research-cleskuncliglieul in min-
stens één specialisme een voorwaarde.

Verder zou een kleine cursus bepaald
geen kwaad kunnen; die zou, om de
gedachte te bepalen, kunnen bestaan uit
een verdere uitwerking van de punten die
ik hier naar voren heb gebracht, in het
bijzonder misschien een uitwerking van
die zaken simpele regels die al
bekend zijn van leerprocessen cn
beoordelingsproblemen. Maar daarnaast
is natuurlijk
praktijk-ervaring onmis-
baar; men leert kritisch begeleiden en
beoordelen door het te doen. Dit moet
dan echter wel gebeuren
in functionele,
leveiule f-orutn-contacten.
vooral ook
met \'anders denkenden\', van andere
disciplines.

\'fer illustratie ga ik nog even terug naar
mijn eigen ervaringen. Ik heb als \'gamma\'
véél geleerd van contacten met beta- cn
alfa-collega\'s, vroeger - toen de psycholo-
gie nog niet was ondergebracht (om niet
te zeggen: opgesloten) in de Faculteit der
Gamma-Wetenschappen, Ik heb vooral
veel geleerd in ZWO-verband, in
Adviescommissies en Bestuur, In dc
ZWO-proccdure zijn twee eenvoudige
voorwaarden voor het leren beoordelen
mét beslissings-consequcnties optimaal
vervuld - die helaas op veel andere plaat-
sen niet vervuld zijn. De eerste is dat men
in multi-disciplinair groepsverband tot
beslissingen moet komen. Men kän
uiteraard alleen goed van \'anders-
denkenden\'leren nog ccn regel als
men hun anders denken functionccl mee-
maakt, in situaties waarin men samen
problemen moet oplossen, beslissingen
moet nemen. Dc tweede vervulde voor-
waarde is. dat rncn zich één of twee maal
per jaar door een grote berg subsidie-
aanvragen van zeer uiteenlopende aard
moet hecnwerken. Men moet dus wel ver-
gelijkend beoordelen, met hetoogopwat
het meest \'belooft\'. Aangezien er uitein-
delijk geselecteerd
moet worden, is de
\'kalendcrmethode\' van ZWO niet alleen
de meest reële werkwijze; het is ook: dc
best denkbare leerschool. Er zijn niette-
min subsidiërende instanties dic het,
helaas, niet zo doen, maar werken met
individuele adviseurs en ad hoe beslissin-
gen per aanvrage.

-ocr page 83-

De algemene moraal van dit gedeelte
\\an mijn betoog is duidelijk: Stel
beoordelings-eommissies en uerkteams
\\ ooral /o samen, en richt hun werkproce-
dure \\ooral
/O in. dat het Iccrpi\'oces \\an
de deeInetnersoptimaal wordt be\\ orderd.

X, I 1 Kl \\ Hl OORDI lil) II WORDI \\

Dames en lieren, ik heb nog één onder-
werpje in petto, llct pendant \\an leren
beoordelen is: leren beoordeeld te wor-
den. d.w./. daar \\rcdc mee te hebben en
daar /o \\ecl mogelijk \\an te profiteren.
Met gaat mij \\ ooral om de bestrijding \\an
drie \\ooroordclen. Het eerste is. dal
beoordeling \\an dc mérites \\an onder-
/oekcr.v bij/onder moeilijk /ou /ijn; het
tweede is dat dit bedreigend /ou /ijn en
daarom /o weinig mogelijk moet w orden
gedaan; het derde is dat /eg nu maar.
Amerikaanse competitie-tradities bij-
\\oorbccld dc/c. dat iedere onder/ocker
/ijn curriculum \\ itac en lijst \\an publika-
ties (om
/O te /eggen) /elf in dc /ak heeft
cn telkens als dat nuttig of nodig is. op
tafel legt voor Nederland ondenkbaar
of onge/ond /ouden /ijn.

Is beoordelen \\an de belofte \\an onder-
/oekcr.v moeilijker dan het beoordelen
\\an ondcr/oeksplanncn? Ncc. Inte-
gendeel. Verschillen in begaafdheid /ijn
groot; de basis voor c.vtrapolatie is dik-
wijls beter (als de gegevens beschikbaar
/ijn). Doordat men minder met ■relevan-
tie" rekening moet houden, dus doordat
men /ich kan beperken tot kwantiteit en
vooral
kwaliteit van geleverde cn ver-
hoopte prestaties, is vaak beter uit tc
maken
wie in ieder geval de kans moet
krijgen dan
wat prioriteit moet krijgen.
Bovendien is bij dat laatste toch ot)k een
onvermijdelijk deelprobleem of dc
onder/oekcr het plan wel /o goed /al
kunnen uitvoeren als dit vereist.
Is persoonsbeoordeling \'bedreigend"?
Mijn antwoord is: I^es te meer naarmate
men daar meer bevreesd voor is - een
mooi voorbeeld van een sclf-fulfilling
prophecy. Accepteert men de onmisbaar-
heid van een /o goed mogelijke beoorde-
ling van ondcr/oekc/\'.v als de doodgew one
realiteit die het is. en waaraan iedereen
meedoet beoordelen en beoordeeld
woiden. op verricht
werk uiteraard
dan is dic bedreiging weliswaar nog
steeds aanwe/ig. maar \'all in the game";
/oals jc bij schaken ook voortdurend met
dreigingen werkt en altijd weer \'dreigt\' te
\\erlic/cn. F.cn belangrijke overweging is.
lijkt me. dat verschillen in \'speclsterkte\'
cv idcnt bestaan, én dat /ij
niets te maken
hebben met iemands
waanie als mens: cn
/eer weinig met de sociale zekerheden
van /ijn bestaan - waar we. in Nederland
althans, allen in /o royale mate van
meeprofiteren.

Kan hel niet op /ijn Amerikaans
worden ingevoerd omdal het niet past bij
het Nederlandse sociale klimaat? Wie dil
meent onderschat dc eerder genoemde
mogelijkheden tot conditionering —
openbaar, en aanvaardbaar (de al ge-
noemde voorwaarden)— diesubsidiëren-
de instanties hebben;èn hij onderschat het
leer- en aanpassingsvermogen van
Nederlanders. Ik bedoel dil: Stel dat alle
subsidiërende en fial-gcvcndc instanties
in Nederland in hun subsidiëringsvoor-
waarden de volstrekt reële
regel
inbouwen dal men bij ieder onder/ocks-
voorstel ccn (gestandaardiseerd) curricu-
lum vitae en een (gestandaardiseerde)
lijst van publikatics moet inleveren, dan
/ou dit echt wel gaan gebeuren. Men is
dan geen \'opschepper\' meer, maar een
realist, als men dic gegev ens/cll sleeds bi j
dc hand heeft, of\'in de /ak\', Dc volgende
stap is dan ook niel /o moeilijk meer te
nemen.

Zoals men bij schaken mcl I lo-punlcn
werkt, in termen waarvan de spclrcsulia-
ten in het verleden worden gewogen ccn
c.xccllcntic-rangorilc dus /o /ouden
aan onder/oekers
l:(i()-pimten kunnen
worden uitgereikt, volgens dc een ol
andere openbare cn duidelijke methode.
\'Flo\' is een persoonsnaam: de naam van
de man die hel systeem bedacht heeft.
FCiO betekent niet wat u denkt - maar u
mag hel cr wel bij denken. I (iO staat
voor: E.xcellentie-Gcgevens-Onder/oe-
kers. f)e onderzoekers zelf zouden dat
dan ook wat speelser ä la schakers
kunnen
leren opvatten.

-ocr page 84-

Het lijkt mij nodig dat er in Nederland
van de persoonsbeoordelings-ketel wat
stoom wordt afgeblazen. Het is niet zó
belangrijk, en zó dreigend als het
gemaakt wordt - en het
i.s tenslotte, ook
nu al,
aU in the game. We kunnen dat
beter openlijk en reëel behandelen dan

The husbandry and medicine ofthe par-
rot family

Cireenwood, A. G., Cooper,.!. F. (editors).

(L lig. I\'airol .Sdciclv. 17 dc l\'arvs ■U ciiiic. Hcdfnrd
cn
/i. I ./..V. ( ,/() /.ixdogical Sncicn of l.ondon.
Rcgcm\'s Purk.
l.ondon)

De editoren presenteren de proceedings \\an X \\()or-
draclitcn over Icweclc en /oöteclinie), van parl^ict-
aclitigen en veterinaire aspecten inciiisici de voe-
ding van papegaaien.

Wat betrell dc l<week wordt de stelling verdedigd
dat beperking vande import /.al leiden tot een groei-
ende belangstelling voor de kweek. Vele nuttige
algemene wenken wotden gegeven over de inrich-
ting van volières en nest-bo,\\en.
Opmerkingen ten aan/ien van dc voeding /ijn van
/eer wisselend gehalte. Dc uiteen/etting daarover
van een parkietenkweker is /eer conservatief; de
opvattingen van collega D. M. .loncs /ijn up-to-
date en geven de richting aan waarin gewerkt moet
halfhartig en met een slecht geweten. Op
naar de EGO-punten dus!
Dames en Heren, met dit voorstel wil ik
deze voordracht graag besluiten. Ik hoop
dat mijn betoog wat stof bevat voor ons
aller permanente leerproces.

worden met aandacht voor de aanv ulling met vol-
waardige (dierlijke) eiwitten cn een goede voor/ie-
ning met vitaminen.

De veterinaire hoofdstukken /ijn dank/ij de kwali-
teit van de auteurs van goed gehalte.
De bijdrage van .1. l. Cooper over het klinisch- en
laboratoriumonder/ock bevat stimulerende erva-
ringen bijv. over de toepassing van laparoscopic bij
de diagnostiek van chronische lucht/akaandocnin-
gen, tumoren cn tuberculose etc. Ook op het nut
van bloedonderzoek bij vogels wordt gewez-en(anae-
mie,dehydratiee.d.).

Een klassiek overzicht over de zoönosen die bij
papegaaiachtigen voor kunnen komen wordt gege-
ven door Keymer.

Tenslotte is er een goed overzicht van de ziekten die
men in een veterinaire praktijk kan ontmoeten.
Deze uitgave v an 48 pagina\'s is voor degenen die te
maken hebben met papegaaiachtigen en hun ziek-
ten ecn handzame brochure dic de interesse stimu-
leert al was het alleen al omdal \'wat van verre
komt lekker is\'.

P /.wan.

-ocr page 85-

Ik ben In Gouda geboren, omgeven door
nieuwsgierige buren. Nieuwsgierig, want
die hadden spionnetjes. Spiegeltjes dus.
waardoor de inwoners naar buiten maar
de buurjongetjes niet naar binnen moeh-
ten gluren, zoals naturaHsten wel naar
dieren mogen gluren maar niet begluurd
willen worden.

Van waar die nieuwsgierigheid, vraag
ik mij nieuwsgierig af. Want al vlak na de
geboorte ontwikkelen zich het nieuwe
zien en horen tot rondkijken en luisteren.
Onze eerste ontdekkingen waren van
onverwacht belang: dat buitenlucht
anders aanvoelt en ruikt; dat \\an tepels
met nagels weinig melk is te verwachten.
En dan. dat ergens een grote gestalte ach-
ter die tepel heerst om ons te helpen, en
dat die gestalte een mens is zoals wij, dat
zal wel de grootste ontdekking van ons
leven blijven, die telkens weer in andere
vormen terugkomt. Stel jezelf als bab\\
voor. die de fles uit de kinderwagen gooit
en ziet dat het ding naar beneden zeilt;
een heel gekke gewaarwording alsje daar
niet aan gewend bent. dus dat moet je
vaak herhalen tot je statistisch zeker kunt
zijn \\ an oorzaak en ge\\\'olg. Nog gekker is
dan de uitzondering: dat iemand zich
bukt. de fles vastpakt en helemaal tegen
de zwaartekracht in optilt en terugkwakt
in de kinderwagen.

En zo moet onze meer of min bolvormige
horizon sneller en sneller gegroeid zijn.
van onze lippen naar onze \\ ingers en de
vingers \\an anderen. \\ia onze \\oeten
kamers in en uit. en \\\'ia telefoon en televi-
sie dwars door onze muren heen de
wereld en de ruimte in. alsof onze zintui-
gen door het oneindig \\erre worden
opgezogen. Zelfs al willen we dat niet en
zijn we nergens erg nieuwsgierig naar.
dan zijn we met een draadloos web ver-
bonden; we zijn onze dikke eikenhouten
deuren, onze kloosters en woestijnen al
bijna helemaal kwijt, en het wordt moei-
lijker om minder \\an elkaar en van alles
te weten. Zo groeit onze zintuiglijke
horizon sneller dan ons begrip, alsof onze
ogen en oren niet helemaal bij onze her-
sens horen, alsof ze daar hartstochtelijke
parasieten van zijn die zonder het opzui-
gen \\an gedachten geen le\\cnsrichtmg
hebben. Of omgekeerd, alsof ons brein
zelf een gezwel is dal de arme kleine zin-
tuigen uitgeput en geen kans geeft op rust
en zelfstandigheid.

De worsteling tussen onze onbeperkt
waarnemende zintuigen die. nieuwsgierig
of niet. op alles wat beweegt of klinkt
worden gericht, cn onze nogal beperkte
hersencapaciteit dic worsteling leidt
geloof ik tot vreemde dingen, want de
gevolgen van die drang om waar te

Het nut van nieuwsgierigheid\'

The Benefit of Curiosity
1,. Vroman-

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig

Instituut (najaar 1979).
- Dr. L. Vroman. Dept-Biophysics. State University. Neu York. U.S.A.

601

Vjdsitn. Dicifit\'ncesk..deel 105. aft. 15. im)

-ocr page 86-

nemen /ijn anders dan de gc\\ olgen \\ an de
drang om te eten ol\' tc paren. Hct te\\eel
aan calorieën en kinderen die uit voedesl
en liefde ontstaan kan nog wel door dc
natuur worden \\crbruikt cn hct c\\cn-
wicht w ordt niet al te gek v erstoord, maar
het bij produkt \\an dc nieuwsgierigheid
stapelt zich in dc hersens op cn w ordt niet
als \\oedsel \\ertcerd. Hct is een opstape-
ling die me doet denken aan iets dat kort
geleden met mij is gebeurd. Wc hadden
per ongeluk iets waardevols weggegooid,
dat \\ ia on/e eigen prullebak en dc stort-
koker \\an ons gebouw, /es verdiepingen
lager bij hct \\uilnis \\an \\ecl anderen
moet /ijn geland cn toen doorde machine
naar beneden samengeperst. Ik ben gaan
kijken of ik hct \\erloren dingetje kon
\\ indcn. cn wist dc twee compacte af\\al-
/akkcn terug tc brengen tot de tien /ak-
kcn die hct \\cr/amcldc materiaal oor-
spronkelijk moet hebben ingenomen.
Ons geheugen, dat ook ruimte moet spa-
ren. doet geloof ik piccics hct/clldc: hct
perst on/c ervaringen samen. Dat kan
alleen dooi- on/c hersens tc laten aanne-
men dat heel wat cr\\aringen precies hct-
/elfdc /ijn als heel wat \\ rocgcrc ervarin-
gen. Zonder dat tc geloven, /ouden wc
elk woord maar ccn enkele keer kunnen
gebruiken, cn niets \'begrijpen", f\'cn appel
plus ecn andere appel /ouden wc nooit
twee appels kunnen noemen, cn wc /ou-
den wiskunde nergens op kunnen
toepassen.

Alleen wat onbegrijpelijk uniek is laat
/ich niet
/O met dc rest van on/c indruk-
ken samenpersen. Hct is dc drang om
/ulkc onopgeloste indrukken tc \'begrij-
pen\'. dus terug tc brengen tol materiaal
dat bij dc rest van on/c kennis is op tc
tellen, ccn drang dic geleerden cn pu//e-
laars tot diep in dc nacht bc/ig houdt
hct is dc/c drang die geloof ik ecn goed
beeld geeft van nieuwsgierigheid, of ten
minste van puzzelgierighcid. Dat is ecn
vorm van nieuwsgierigheid die niets met
nut tc maken heeft. Als I ineke en ik een
puzzel hebben opgelost, gooien wc die
weg. want hct gaat ons niet om hct ant-
woord: die antwoorden zijn natuurlijk
nogal saai en logisch. .Als wc ucc/gicrig
waren in plaats v an
nieuw .sgki \'ig. dan
zouden wc al die antwoorden opzoeken
en uit ons hoofd leren. Maar zelfs dat is
alleen maar een zelfzuchtige poging om
alles in de wereld te reduceren tot alles
dat we al weten, zodat die wereld ons
verder niet kan storen.
Het zijn dan ook verkeerde, en daardoor
tot unieke antw oorden opgeloste puzzels
die in mijn geheugen blijven steken. Hier
is een cryptogram-oplossing die ik maar
niet kan vergeten: \'Witl is habun upcoto-
inl lobdwy pet nodder on the carpet". F.n
hier is een acrostic waarvan de echte
oplossing een gedicht door Emily Dic-
kinson w as: \'1 he heloisc we recite w ould
be a daisy white, did not ourselves the
cobles warm for fear to be a kite" (heel
logisch voor een vers dat zoiets heette als
\'We never know how high we arc").
Hier is ecn ander voorbeeld. Ik was mis-
schien drie jaar oud. zat gehurkt rechts
naast ons grijs geverfde houten tuin-
trapje. en vond onder ecn steen ecn padje
zitten. l egen mijn broer, die naast mij zat
te kijken, zei ik meteen \'a\'en ik voelde mij
of ik bezig was iets belangrijks te v oelen,
ecn oplossing: ik liep heel hard naar ach-
ter in dc tuin en wees daar meteen naar
nog drie padjes die onder een aardbeien-
plant naast elkaar zaten te kijken. Mijn
broer is daar nog steeds, meer dan zestig
jaar later, bijna even verbaasd overalsik.
Als ik toen geweten had dat dit alles
waarschijnlijk toeval was. had ik het al
dic tijd niet hoeven tc ontht)uden.

fji dit v oorbeeld dan. M isschicn ccn paar
maanden later zat ik aan dc linker voor-
hoek van dc met donkerrood linoleum
beklede zitkamcrtafcl ccn papieren matje
tc V Icchtcn. Overal aan die tafel zaten ook
andere, nu klein cn dik lijkende, kinde-
ren. Vermoedelijk v lechtten dic ook mat-
jes. maar wat zc deden of hoe zc eruit
zagen kan ik mij door mijn toenmalige
verlegenheid nu niet herinneren. Opeens
kwam mijn vader, of tenminste zijn vest
met horlogeketting, binnen cn zei: \'Wat
doe jc daar\'.\'" \'Matje," \'E.n? Wat ga jij daar
dan mee doen als het klaar is?\' \'Ophan-
gen\'. \'Ophangen?! ffoc kan ik daar dan
mijn voeten aan afvegen?\' Ik stelde mij
toen mijn hele vader voor, horizontaal in
de lucht met zijn voeten hct nog wel
tedere kunstwerk stukschrapend. Ik ont-
hield dat onopgeloste probleem zo lang

-ocr page 87-

/onder te begrijpen met een woordspe-
ling te doen te hebben, dat ik de/e paar
woorden van mijn \\ader nog steeds heb
onthouden, terwijl ik zijn wijzere uitspra-
ken ben \\ergeten.

Er is een lang woord dat ik niet kan verge-
ten: \'desdeneheetegholeehmbmeuwerki-
rof. Dat was een drukfout in
Dc Tdc-

ongeveer in 1937.
Als ik al die puzzels destijds meteen had
kunnen oplossen, had ik ze kunnen s er-
geten. Dat is misschien het nut \\an \\eel
nieuwsgierigheid. Waar een bordje
\'geverfd\' hangt, moet meteen een vinger-
tje voelen of de verf echt nat is; als bij een
knopje staat \'door hierop te drukken \\ er-
nietigt men de hele wereld\', dan drukt
binnen een paar minuten iemand wel op
dat knopje, alleen maar om zeker te /ijn
\\an de oplossing. Want het is heerlijk om
naar oplossingen te /oeken. /o heerlijk
dat misschien het grootste nut \\an
nieuwsgierigheid dc nieuwsgierigheid is.
f)e kennis die uit die lust \\oortkomt. is
geloof ik \\ ooral nuttig \\oor kinderen /o
tussen hun \\ ijlde en achttiende jaar. wan-
neer /e nog behoefte hebben aan
opscheppen, en w anneer /e /ich nog door
e.xamens laten meten in \\ergelijkbare
nummers. Ik kon geen kennis; ik zakte
\\oor plantensystematiek cn \\ oor chemie
even hard als eerder \\oor vaderlandse
geschiedenis. Cielukkig is in mijn eigen
vak de oplossing \\an elke puzzel een bron
\\an nieuwe puzzels.

Als dat kind al. toen ik naar padden en
salamanders zocht, was ik nieuwsgierig
naar ze omdat ik /e liefhad. Vooral de
vingertjes \\an de salamanders, daar kon
ik haast niet tegen, en ik wilde weten hoe
het
/ou aan\\ oelen, zelf zoiets liefs te zijn.
Of ten ininste samen rnet zo iets liefs te
leven. Of, toen ik al heel wat ouder was, te
verzorgen en te genezen; ik wou veearts
worden voor heel kleine dieren,
l oen dat
onzin bleek werd ik maar bioloog.
In iedere groep biologie studenten is er
wel altijd één geloof ik die haast abnor-
tnaal nieuwsgierig is.
l oen we in ons eer-
ste jaar het konijn deden, vroeg zo iemand
in onze groep /ich af hoe lang die darmen
wel zouden zijn. Ik herinner rnij nog de
druppelende guirlande die e\\entjes de
hele zaal leek te \\ ersieren, een lengte die
ik zonder de nieuwsgierigheid \\an die
jongen nooit zou hebben beseft.
Het lie\\e noodlot hielp mij ook andere
vragen te beantwoorden, kort daarna;
antwoorden op vragen die ik nooit had
ge\\raagd: dat ik niet onder Nazi\'s kon
leven, hoe een gebombardeerd blindenin-
stituut ruikt. En andere \\ ragen stel ik mij
telkens weer, om tc genieten \\ an het ant-
woord: wat liefde is, t)f het leuk is orn
kinderen te maken, hoe laat het is, of
I ineke een heel klein boog\\ormig rim-
peltje bo\\en het linkeroog heeft, of dit
mijn handen zijn, hoe weinig mijn \\ ingers
maar hoe\\cn te bewegen om te schrijven
in mijn eigen handschrift. Daar passen de
antwoorden op mijn meer wetenschappe-
lijke nieuwsgierigheid best bij, vind ik.

De meeste \\an die antwoorden, en nog
steeds niet \\eel, kwanten pas na 1947,
loen ik in New Brunswick werkteen mijn
baas wou weten of er een hormoon in de
milt zit dat de bloedplaatjes \\ermindcrt
of minder kle\\erig maakt. Want dat zou
een gticd geneesmiddel tegen thrombose
kunnen zijn. Tineke kwam toen bij ons
werken, droeg in die tijd vlechten en
bedacht dat een \\ lecht \\an glasw ol beter
zou zijn dan een gewone sliert om bloed
doorheen te laten druipen en te zien hoe-
veel plaatjes er dan in achter zouden blij-
ven. Ik daarentegen wou toen weten hoe
ze vastplakken, cn of er een eiwit zou
kunnen zijn in hel plasma dal mccplaki,
of zelf eerst plakt. Ik maakte een vlecht
van ongeveer anderhalve meter lang en
goot daar eerst een beetje zoutoplossing,
toen een klein beetje plasma, en daarna
nog veel meer zoutoplossing doorheen.
Daarna kleurde ik het ding om het ach-
tergebleven eiwit te zien. Bijna de hele
lengte werd gekleurd, waaruit ik ruwweg
kon berekenen dal er een laag van zo
ongeveer honderd Angström achter was
gebleven.

1\'as tien jaar later kon ik op de vragen die
uil dal antwoord opstegen terugkomen.
Ik begon te denken dat hel eiwit, afgezet
door plasma en waar bloedplaatjes op
zouden vastplakken, stollingsfactor
Xll
of XI moest zijn, omdal die voor het
activeren van de stolling op glas moeten
worden geadsorbeerd. Ik kreeg ecn fraai
instrument om die adsorptie le meten, en

-ocr page 88-

ontdekte pas /es jaar later nadat
iemand had gesuggereerd dat het eiwit
misschien wel fibrinogeen was — dat dat
eiwit inderdaad fibrinogeen was. En dat
het meteen weer van het glas verdween. En
nu, sinds kort. denk ik dat het fibrino-
geen inderdaad op glas door iets anders
wordt vervangen, en dat dat andere weer
een heel andere stollingsfactor is, name-
lijk een kininogeen dat factor XI met zich
meedraagt, het glas op.

Zo kwam ik. nieuwsgierig als de meeste
biologen, van de ene vergissing of ont-
dekking tot de volgende ontdekking of
vergissing, intussen aldoor genietend van
het ingewikkelde in de natuur, de puzzels
in puzzels, met grote puzzels eromheen.
Oppervlakkig verschillen die weten-
schappelijke en alle andere soorten van
ontdekking grondig van elkaar. De ene
soort openbaart feiten, de andere gevoe-
lens. in overeenkomst met het soort van
nieuwsgierigheid waaruit ze voortko-
men. Gevoelens kan ik misschien defini-
eren als de verhoudingen van dingen tot
mijzelf, en feiten als verhoudingen van
dingen tot elkaar. Of ik nu gevoelens pro-
beer te beschrijven, of feiten probeer uit
te leggen, maakt niet veel verschil in mijn
werk: in beide gevallen probeer ik mijn
ontdekkingen te reproduceren en te delen
met anderen. Als ik in ccn tuin zit en
geniet van vogelgelfuit. kan ik dat als een
genietend dier doen met dichte ogen. dat
zonder nieuwsgierigheid wordt herinnerd
aan andere dagen van warmte en niets-
doen; of ik kan er op minstens twee
andere manieren van genieten: door aan
te voelen dat in het gelluit een structuur
verborgen is als in muziek (want wat is
genieten \\an iets moois anders dan voe-
len dat het structuur heeft? En steeds
nieuwsgieriger worden naar die structuur
en daardoor steeds meer \\ inden om \\an
te genieten?). Maar ik kan ook gaan zoe-
ken naar de biologische grondslagen \\an
het geffuit. en die grondslagen zijn einde-
loos diep: waarom deze spreeuw dit zegt
als die andere spreeuw dat doet. wat er
binnen die spreeuwen is waardoor ze dat
moeten doen, wat het gevolg is van de
woorden die de ene spreeuw zegt. en \\an
het antwoord.

Ik ben dus nieuwsgierig naar gevoelloze
feiten omdat ze het \\erband betekenen
tussen het ene gevoel en het andere, en
omdat hun onderlinge verhouding, zoals
alle structuur, mij een prettig gevoel
geeft. Zo is de hele oorzaak van het soort
nieuwsgierigheid waardoor ik van feit
naar feit wordt geleid, alleen maar de
behoefte aan meer en meer moois om lief
te hebben: ik ben niet echt weetgierig,
maar meer denkgierig en helemaal
\\\'oelgierig.

Hoe nuttig het genot is van voelen of
begrijpen de produkten van nieuws-
gierigheid dat weet ik niet. Ik zelf
voorkom met dat genot waarschijnlijk
dat ik een nog vervelender mannetje
word. Ik wil niet pedant zijn en er het nut
bijhalen dat mijn medisch getinte biofysi-
sche werk behoort op te leveren, want dat
soort opscheppen bewaar ik liefst voor
het aanvragen van financiële steun aan
het lab. Het lijkt me ook niet juist om in
het algemeen uit de weldadige invloed die
wetenschappelijke nieuwsgierigheid op
ons allen heeft gehad, het nut daarvan te
bewijzen. In de eerste plaats geloof ik
dat echte wetenschappelijke nieuwsgie-
righeid nooit een nuttig doel wil hebben.
De eerste microscoop werd uit nieuwsgie-
righeid gebouwd, niet om bacteriën mee
te ontdekken, en penicilline is door
nieuwsgierigheid ontdekt, niet om bacte-
riën mee te doden.

Ons denken is eenvoudig niet breed
genoeg om er ontdekkingen vlug en
opzettelijk mee te doen. 1 n de wetenschap
is logica, die leiddraad \\an nieuwsgierig-
heid om daaraan weg te zakken, de peil-
loos diepe werkelijkheid in. maar een
draadje van een enkele dimensie dik. Ik
zocht in organen naar de aard van dieren,
in cellen naar de aard \\ an hun organen, in
moleculen naar de aard van alles binnen
en buiten mijzelf. Was dat nuttig? Hoe
kon ik anders de duisternis zien dan met
dat kleine lichtje in mijn handen terw ijl ik
daalde? Maar het meedelen aan anderen
\\an dat ge\\oel - dat is weer een andere
behoefte, een behoefte om terug tc
komen nu de eenzaamheid \\an iets te
doen dat niemand anders schijnt te doen.
Ik hoef anderen niet \\ er \\ ooruit te zijn, of
helemaal niet \\ooruit en alleen maar
afgedwaald, om die eenzaamheid te \\oe-

-ocr page 89-

len als het lopen over een aarde die alleen
door mijn eigen voetstap ontstaat, en de
angstwekkend hongerige nieuwsgierig-
heid naar het uiterste van alles lijkt dan
het enige snelle huisdier dat gretig met
mij. voor mij uit. de dood in gaat. Als ik
die onnozele nieuwsgierigheid naar het
einde aan anderen zou kunnen overdra-
gen en zo hun angst voor het uiteindelijke

raadsel oplossen.....ja. dan zou ik mij wel

nuttig \\inden.

Maar wat er ook mag zijn dat onze
wetenschappen vlugger en \\iugger
meedeelbaar heeft gemaakt mensen,
dingen, beelden, woorden haasten zich
nu immers naar ons toe en weer weg
over die ontstellend vergrote en verdiepte
wereld hebben we geloof ik niet beter
leren voelen en vlugger leren denken. Ik
kan zelfs nog steeds geen kiespijn com-
municeren, en kan de oude Grieken niet
V lugger volgen dan de oude Grieken dat
zelf konden.

Ik vind dit onvermogen wel leuk: het
houdt ons nieuwsgierig. Wie dat kindje
waar ik het in het begin over had, verbo-
den zou hebben die tfes of zelfs een
schoentje uit de kinderwagen te laten val-
len, die zou dat kind verboden hebben de
zwaartekracht te ontdekken. Goed, die
was al ontdekt, luaar niet zo mededeel-
baar aan dat kind als door het kind-en-
de-fles zelf. En dat het effect van zo\'n
zwaartekracht dooreen levende kon wor-
den omgedraaid zodat de lies weer hele-
maal terugkwam in de kinderwagen, dat
is niet alleen van nut voor de opgroeiende
bioloog, dat is een ontdekking die niet
vaak genoeg kan worden herhaald, een
wonder dat nooit genoeg statistisch kan
worden bewezen en waarover de nieuws-
gierigheid een band vlecht tussen volwas-
sene en kind, een eerste stel proeven over
liefde. We doen die nog. we kijken naar
films van gebeurtenissen die nooit zijn
gebeurd die ver weg worden vertoond
door vreemden over andere vreemden,
over andere tijden en op andere tijden
dan we die zien, alleen om te lachen en te
huilen, want we blijven nieuwsgierig
genoeg naar de resultaten daarvan bin-
nen onszelf, en naar de afloop van alles,
alsof we telkens hopen hier straks ten
minste niet meer nieuwsgierig naar te
hoeven zijn.

Die behoefte aan voltooiing, aan het
heerlijke gevoel dat iets af is, dat is wat
mij betreft de daaraan voorafgaande
nieuwsgierigheid ruim waard, maar
maakt misschien ook alles waar ik meer
van behoor te weten, zo aantrekkelijk als
nodig is. Wat wij niet weten lijkt immers
chaotisch, vormeloos, alsof we het onbe-
schadigbaar in stukken kunnen hakken;
een onkunde waaruit oorlogen ontstaan.
Alleen pure nieuwsgierigheid naar elkaar
kan ons helpen de structuur te vinden
waaruit onze liefde groeit en de mist van
chaos verdampt.

"Nut\' is een gevaarlijk woord, het dreigt
ons weg te sturen, éèn richting uit, de
onzichtbare toekomst in. Want van niets
is ons het uiteindelijk nut bekend. Het
nut van koeien is melk en vlees, het nut
van vlees en melk is de gewichtstoename
van de mensheid, en het nut daarvan weet
ik niet. ffet nut van voortplanting volgt
uit het nut van liefde: ik weet het niet. Ik
weet alleen dat ik houd van koeien en van
mensen; zij maken mij gelukkig, en het

nut daarvan.....

IJeJhehhen en nieuwsgierig zijn
daartussen slaapt een zachte lijn.
Vanaf de punten van hun haar
naderen die twee elkaar.

Hn van genot aaneengewelfde
niensen doen precies hetzelfde.
Met vingers in elkanders hand,
hun stap versmeltend in het zand
en razend van nieuwsgierigheid
raken zij hun grenzen kwijt
en kussen niet alleen de huid
maar alles wat het vel omsluit
en worden in de schemering
een hijna nieuw en nuttig (hng.

Het strand beweegt ze tussen storm en
vloed.

Ze lopen langs de kanten van de zee.
Verscheurde kranten lopen met ze
mee.

De branding loopt ze aldoor tegemoet.

Ze roepen op de golfslag naar het niet
hoe mooi dat is en haast niet te
verdragen

niets te hoeven zeggen of te vragen
omdat de een ziel wat de ander ziel.

-ocr page 90-

Toch h/ijvcn ze nieuwsgierig naar
elkaar

wam ais een su>rm die niet is op le eien
is hel eindeloos weg waaiend weien
of er een einde is. waarom en waar.

Ik hen nieuwsgierig naar mijn slem die
zegt:

\'wees maar nieuwsgierig naar een plot-
seling verdwijnen.

jullie lopen tussen jï/nctionele mijnen
lang geleden door jezelf gelegd\'.

Mijn vol kennis, zee vol vis:
wie weet wat nog het nuttigst is

LEO VROMAN.\'

\' (jcdiclu gcpublicccrd met toestemming van H. M. Queiido\'s l\'itge\\erij B.V.. Amsterdam.
606 nhtsciv. Dicigcnvsk .clfcl l(l.\\ lift. Is. 19S0

-ocr page 91- -ocr page 92-

®m\\fm aD^fiiigüD

Een onderzoek naar de invloed van lipiden
in de voeding van biggen op het ontstaan
van steatorrhoca\'

Studies on Lipids in the Diet of Young Pigs as a Factor in the
Pathogenesis of Stearrhoea\'

P. C. van der Valk^

SUMMARY

Na het vaststellen van de nonnaahvaarden voor het droge stofgehalte. het totaal
vetgehalte en de vetsamenstelling in de melk van 14 zeugen en in de faeces van
een aantal van hun biggen van 2 tot 3 weken oud, is onderzoek verricht naar de
rol van het vet in vooral de melk van de zeug op het ontstaan van steatorrhoca hij
het hig.

Uit het onderzoek van melk- en faecesmonsters van resp. 50 zeugen en hun
higgen kon worden aangetoond dat er geen verhand hestond tussen het totaal
vetgehalte en de vetsamenstelling van de melk en het optreden van steatorrhoca.
Uit voorproeven werd vastgesteld dat er ook geen verhand hestond tussen de
dagelijkse vetopname en het ontslaan van steatorrhoca.

De oorzaken voor steatorrhoca dienen dan ook niet in de voeding maar in de
hig zelf te worden gezocht.

SUMMARY

The normal level of dry matter, the total fat content and the composition ofthe
fat in the milk of fourteen sows and in the faeces ofa number of their 2-3-week-old
piglets having been determined, the role of lipids, particularly tho.se in the milk
oj the sow, in the pathogenesis of steatorrhoea in the piglet, was studied.
The study of the milk of fifty sows and faecal samples of their piglets showed that
there was no relationship between the lipid cotuent and the composition of the
milk fat and the appearance of steatorrhoea. Preliminarv trials showed that
there also was no relationship between the daily fat intake and the pathogenesis
of steatorrhoea. Therefore, steatorrhoea should not be traced to dietary causes
hut rather to causes in the piglet itself.

IM.EIDING

Bij biggen van 10 tot 30 dagen oud wordt van de faeces blijkt dat het vetgehalte in

vaak een diarree waargenomen, welke de faeces veel te hoog is: meer dan 50% in

bekend is onder de namen: witte diarree, de droge stof van de faeces.

vetdiarree of steatorrhoea, Deze diarree Als mogelijke oorzaken voor het ont-

wordt gekenmerkt door een witgele kleur staan \\\'an steatorrhoea kunnen worden

en een normale tot pasteuze consistentie genoemd: een afwijkende samenstelling

van de faeces. De biggen maken geen van de melk van de zeug, veranderingen

zieke indruk. Bij chemisch onderzoek in de enzymactiviteit in de darmtractus

I Autoreferaat van het proefschrift. Utrecht, 1979. (Summary of thesis).

\' Dr. P. C. van der Valk, Kliniek voor Inwendige Ziekten, Yalelaan 16, De Uithof, 35S4 CM Utrecht.

-ocr page 93-

van de big en mogelijke infectieu/e in-
vloeden (6); de immuunstatus van de big
(5); een verhoogde voedsel- en of vetop-
name en een verminderde motiliteit van
de darmtractus (4).

Het onderzoek heeft zich beperkt tot de
voeding van de big met als doel een ant-
woord te vinden op de volgende vragen:

1. nemen biggen welke aan steatorrhoea
lijden voer op met een hoger vetge-
halte dan normale biggen?;

2. nemen biggen lijdende aan steator-
rhoea meervoeropdannormaalwaar-
door de totale vetopname te groot is?;

3. is de samenstelling van het vet in het
voer van biggen met steatorrhoea af-
wijkend, waardoor bij de vetvertering
in de darmtractus problemen ont-
staan?

Het verrichte onderzoek bestond uit drie
onderdelen: een onderzoek naar nor-
maalwaarden; een onderzoek aan patiën-
tenmateriaal met als doel een antwoord
te krijgen op de vragen 1 en 3 en enkele
voederproeven om een antwoord te krij-
gen op vraag 2.

ONDERZOEK. N.AAR NORMAAEWAARDEN

Omdat steatorrhoea reeds waargenomen
wordt bij biggen welke alleen nog maar
melk opnemen, heeft het onderzoek zich
vooral gericht op de samenstelling van de
melk van de zeug. Om een indruk te krij-
gen van de variatie in het vetgehalte en de
samenstelling van het vet in de melk van
zeugen met gezonde biggen, werd de
melk van 14 zeugen gedurende dc eerste 5
weken van de lactatie 3 maal per week
onderzocht. In de irielk werden de vol-
gende bepalingen uitgevoerd: het droge
stofgehalte, het totaal v etgehalte, het per-
centage aan cholesterol en triglyceriden
in het melkvet en het vetzuurpatroon.

label E Percentages aan vetzuren in de melk in de eerste en de vijlde week van de laktatie.

vet/uren

eerste week

vijlde week

C 14:0 (myristine/uur)

2.0

.1.5

C 16:0 (palinitine/uur)

26.7

.11.9

C 16:1 (palmitinoleen/uur)

7.7

10.0

C 18:0 (stearine/uur)

6.0

4.2

C 18:1 (olie/uur)

.19.0

.14.4

C 18:2 (linol/uur)

14.4

9.2

C 20:1 (eiscoseenzuur)

2..1

4.9

Het droge stofgehalte tn de melk was ge-
middeld 18,8%. De spreiding in het droge
stofgehalte was gedurende de onderzoek-
periode gering.

Het totaal vetgehalte in de melk daalde
van 6.3% in de eerste week van de lactatie
naar 4,7% in de vijfde week. Het percen-
tage triglyceriden in het melkvet was
steeds gemiddeld 95%, het percentage
cholesterol 5%. De vetzuren welke in de
melk werden gevonden, en de verschui-
vingen in de percentages van deze vetzu-
ren in het melkvet worden weergegeven
in tabel I.

De veranderingen in het vetzuurpatroon
houden in dat de verhouding verzadigde
vetzuren : onverzadigde vetzuren in de
melk van 1:0.55 in de eerste week van de
lactatie verschuift naar 1:0.64 in de laat-
ste weken.

De bevindingen aangaande de satnenstel-
ling van de melk komen in grote lijnen
overeen met de gegevens uit de literatuur
betreffende
\'t vetgehalte en de vetsamen-
stelling van de melk van de zeug (1,2, 3).
De hoge frequentie en de wijze van be-
iTionstering. welke in dit onderzoek ge-
bruikt zijn, geven echter tevens een in-
druk van de mate en de snelheid van de
veranderingen in het gehalte en de sa-
menstelling van het vet in de melk van de
zeug met normale biggen.
Om normaalwaarden vast te stellen wer-
den de faeces van een aantal biggen van
deze zeugen onderzocht. Het droge stof-
gehalte in de faeces van biggen van 2 a 3
weken oud was gemiddeld 36%. Het to-
taal vetgehalte in de faeces was 7.1%,
hetgeen betekent dat 19,2\'\'f van de droge
stof in de faeces uit vet bestond. Er wer-
den vrijwel geen triglyceriden aange-
toond. f)e biggen zijn dus in staal de
opgenomen triglyceriden grotendeels af
te breken tot 1:2-diglyceriden en v rije vet-

-ocr page 94-

/uren. Het gehalte aan 1 ;2-diglyceriden
in de faeces was gemiddeld 1hetgeen
betekent dat ook het grootste decl \\an de
1:2-diglyceriden wordt afgebroken tot 2-
monoglyceriden en vrije vet/uren. Het
gehalte aan 2-monoglyceriden in de fae-
ces was 0,4%, terwijl het gehalte aan
vrije \\et/uren 2,5\'"f bleek te /ijn.
Biggen \\\'an 3 weken oud /ijn in staat 60
tot 8()\'\'f \\an het opgenomen vet te verte-
ren en te absorberen. De rest wordt met
dc faeces afgevoerd. In de faeces wordt
echter ook \\et \\an endogene oorsprong
aangetroffen.

Het gehalte aan cholesterol en choleste-
rolesters in de faeces was 2,6\'"(. Omdat
de/e fractie vooral in het endogene vet
wordt terug gev onden is /e v erder buiten
beschouwing gelaten.

ONDERZOHK VAN
PAITÉNTF.NMATERIAAL

Van 50 koppels biggen, waarbij klinisch
de diagnose steatorrhoea was gesteld,
werden faecesmonsters ver/ameld. Van
de bijbehorende zeugen werden melk-
monsters genomen. Om de klinische diag-
nose steatorrhoea te bevestigen werd
laboratoriumonderzoek gedaan. Als
criterium voor steatorrhoea werd een
concentratie van minimaal 50\'"( vet in de
droge stof van de faeces gekozen, terwijl
bij bacteriologisch onderzoek geen over-
heersende pathogene
Kschcrichia coli
flora gevonden mocht worden.
■Alle monsters v oldedcn aan dc eis betref-
fende dc /:\'.
c<ili Hora. In de faecesmon-
sters van sicchts 20 koppels werd echtcr
meer dan 5()\'"( v et in dc droge stof v an de
facccs aangetoond. Op basis van het vet-
gehalte in dc droge stof van de faeces
werden dc koppels ingedeeld in drie groe-
pen: groep ,A, O tot 25% vet in de droge
stof v an de facccs: groep B met 25 tot 50%
vet in de droge stof van de faeces en groep
C met meer dan 50%, vet in de droge stof
van de faeces. De biggen in deze laatste
groep leden volgens de gestelde eisen aan
steatorrhoea.

Het aantal koppels per groep was respec-
tievelijk 15, 15 en 20.
De melk van de zeugen in deze drie groe-
pen bleek noch onderling noch van die
van de 14 normale zeugen wezenlijk te
verschillen in het droge stofgehalte, het
totaal vetgehalte ofde samenstelling van
de vetfractie. Hieruit kan geconcludeerd
worden dat noch het vetgehalte noch de
samenstelling van het vet in de melk van
de zeug een oorzaak zijn voor het ont-
staan van steatorrhoea. Dit geldt ook ten
aanzien van zeven droogvoermonsters
welke onderzocht zijn omdat de biggen
dit voer ten tijde van de aandoening mo-
gelijk reeds opnamen.
L\'it het onderzoek van de faecesmonsters
bleek dat naarmate het vetgehalte steeg,
ook de gehaltes aan triglyceriden, 2-
monoglyceriden en vrije vetzuren stegen.
De gehaltes aan triglyceriden, 2-mono-
glyceriden en vrije vetzuren in de faeces
van de biggen in groep C waren respec-
tievelijk 1,67%. 1,96% en 11,73%,
Het gehalte aan 1:2-diglyceriden was
1.63%. In tegenstelling tot de overige vet-
fracties was het gehalte aan l:2-digly-
ceriden in de faeces van de biggen in
groep A hoger dan dat in groep C. terwijl
het in groep B hoger was dan in groep A.
Uit deze bevindingen mag geconcludeerd
worden dat bij biggen met steatorrhoea
een deel van de opgenomen triglyceriden
niet tijdig, dat wil zeggen voor het einde
van het jejunum, wordt afgebroken tot
l:2-diglyceriden en vrije vetzuren. Dit
is waarschijnlijk het gevolg van of een
te hoge passagesnelheid of een onvol-
doende emulgering. De lipase-activiteit is
voldoende gezien de uiteindelijke daling
van het gehalte aan 1:2-diglyceriden in de
faeces. De toename van de concentraties
aan 2-monoglyceriden en vrije vetzuren
in de faeces zijn waarschijnlijk het gevolg
van een onvoldoende absorptie in het je-
junum.

Als oorzaken voor een onv oldoende ab-
sorptie kunnen worden genoemd: een te
hoge passagesnelheid om wat voor reden
dan ook; een vermindering van het absor-
berend oppervlak (vlokatrofie) of een
verstoring van het absorptiemechanisme.
Een verstoring van het absorptiemecha-
nisme kan zowel in het darmlumen als in
de enterocyt plaats vinden. Voor absorp-
tie door de enterocyt is het noodzakelijk
dat de 2-monoglyceriden en de vrije vet-
zuren worden opgenomen in micellen,
welke gevormd worden met behulp van
geconjugeerde galzure zouten. Onder-
zoek heeft aangetoond dat er bij biggen
met steatorrhoea geen reden is om een

-ocr page 95-

tekort aan geconjugeerde gal/ure zouten
te veronderstellen. Het is daarom waar-
schijnlijk dat de verstoring plaats vindt of
in de enterocyt of tijdens de afvoer uit de
enterocN\'t.

In de faeces van biggen met steatorrhoea
komen vooral de onverzadigde vetzuren
C 16;1,C 18:1 en C 18:2 meer voor dan in
de faeces van normale biggen. Dit is
merkwaardig omdat juist deze vetzuren
gemakkelijker in de micellen worden op-
genomen dan de \\erzadigde vetzuren.
Een verklaring voor deze bevinding is
echter niet te geven.
Uit het onderzoek van het patiëntenma-
teriaal mag geconcludeerd worden dat
biggen lijdende aan steatorrhoea geen
voer opnemen met een hoger vetgehalte
of voer met een zodanig afwijkende sa-
menstelling \\an het \\et dat hierdoor bij
dc vertering in de darmtractus problemen
ontstaan.

\\ ()l RI\'ROI N l N

Omdat uit het onderzoek van het patièn-
tenmateriaal slechts geconcludeerd kan
worden dat noch het \\etgehalte noch de
\\ etsamenstelling \\ an de melk \\an de zeug
een rol spelen bij het ontstaan \\an ste-
atorrhoea. en geen uitspraak gedaan kan
vN\'orden o\\er de in\\ loed \\an dc hoeveel-
heid opgenomen melk. zijn drie voer-
proc\\en uitgevoerd. Het doel \\an deze
voerprocven was na te gaan of met be-
hulp \\an een \\oor het \\etgehaltc aange-
paste kunstmelk de \\etbelasting van de
digestietractus zodanig kon worden op-
gevoerd dat steatorrhoea ontstond.
Voor de proeven werden groepen \\an 5
individueel gehuisveste biggen gebruikt.
Deze drie groepen biggen waren op res-
pectievelijk 5. 10 en 12 dagen oud ge-
speend. Voor het spenen werden dc big-
gen reeds gewend aan de kunstmelk. De
aangepaste kunstmelk bevatte 16*"/ droge
stof en 5.6\'7 vet. Het werd gedurende de
voerproef 6 keer per dag aan de biggen
gevoerd. Per groep kregen 4 biggen 4
maal gedurende 5 dagen een wisselende,
extra hoeveelheid droge stof en dus ook
een extra hoeveelheid \\et in de kunst-
melk. Alle faeces werden verzameld, ge-
wogen en onderzocht op dc tot dan toe
gehanteerde parameters.
Uit de \\oerproeven bleek dat ondanks de
grote hoeveelheden \\et. die door de big-
gen werden opgenomen. 150 tot 300 gram
per dag door biggen met een lichaamsge-
wicht van 8 a 10 kg. geen steatorrhoea
ontstond. Wel werd bij de biggen zo nu en
dan diarree waargenomen zonder dat
daar een bacteriële oorzaak voor kon
worden aangetoond. Slechts incidenteel
werd meer dan SO^\'i \\et in de droge stof
van de faeces gevonden, en dan alleen
nog wanneer het droge stofgehalte in de
faeces ongeveer lO\'^r was. beduidend
lager dan bij steatorrhoea wordt ge-
vonden.

In de faeces van deze biggen vverden v rij-
wel geen triglyceriden aangetoond. De
gehaltes aan 1:2-diglyceriden varieerden
van O tot 8%, die aan vrije vetzuren
van O tot 7%. Het gehalte aan 2-
monoglyceriden was steeds I a 2^7. Uit
deze bevindingen kan geconcludeerd
worden dat de biggen in staat waren de
opgenomen triglv ceriden naar behoren te
emulgeren. De lipase-activiteit was zoda-
nig dat de opgenomen triglyceriden ge-
hydrolyseerd werden tot 1:2-diglv\'ceriden
en vrije vetzuren.

Het feit dat de 2-monoglyceriden voort-
durend in een vrijwel constante concen-
tratie werden aangetoond, geeft aan dat
de absorptiecapaciteit van de darm zo
groot is dat de monoglyceriden steeds
opgenomen kunnen worden. .Aan de ab-
sorptiecapaciteit voor v rije vetzuren lijkt
echter wel een grens te zijn. Een daling
van het gehalte aan 1:2-diglyceriden gaat
vrijwel steeds gepaard met een toename
van het gehalte aan v rije vetzuren en een
constant blijven van het gehalte aan 2-
monoglv\'ceriden in dc faeces.
Slechts één big week af van dit algemene
beeld. Bij deze big werden regelmatig tri-
glyceriden in de faeces aangetoond. Het
is waarschijnlijk dat bij deze big een on-
voldoende emulgering van de triglyceri-
den hiervan de oorzaak is. Een toename
in het gehalte aan triglyceriden in "de
faeces ging meestal gepaard met een
daling in het gehalte aan 1:2-diglyceriden.
hetgeen wijst op een onvoldoende lipase-
activiteit.

Uit de vetzuurpatronen in de faeces van
deze biggen bleek dat zij de onv erzadigde
vetzuren beter absorbeerden dan de ver-
zadigde vetzuren.

-ocr page 96-

Door de spreiding in de percentages van
de verschillende vetzuren in de faeces
konden geen conclusies getrokken wor-
den ten aanzien van eventuele verschui-
vingen in het vetzuurpatroon en het op-
treden van diarree.

Aangezien ook met de voerproeven geen
steatorrhoea kon worden opgewekt, mag
op grond van de resultaten van het onder-
zoek geconcludeerd worden dat noch de
hoeveelheid vet, noch het vetgehalte of de
samenstelling van het vet in het voer van
de big een rol spelen bij het ontstaan \\ an
steaorrhoea.

I.ITERATUUR

1. Bakke, H., Void. E.: Acia Agri. Scan.. 25.325. (1975).

2. Fahmy. M. H.: Can. J. Anim. Sci.. 52. 621. (1972).

3. Melichar. B.. Ingr. E, Cerny. M.. Holub. A.: Mhl. Vei .Med.. 22A, 27. (1975)

4. Mouwen, J. M. V. M.: White Scours in Piglets at three Weeks of Age. Proefschrift, Utrecht.
(1972).

5. Soest. H. van: Tijdsein. Diergeneesk.. 94. 1597. (1969)
Terpstra. .1. E. Akkermans. J. P. W. M.. Ouwerkerk. H.: Tijdschr. Diergeneesk.. 90. 986. (1965).

6.

RECTIFICATIE

ln het Tijd.schrifl voor Diergeneeskunde van 15
juli 1980 is uit de overgenomen artikelen van
The
Veierinary Quanerly
in het artikel "Genuine con-
current muscular subvalvular subaortic stenosis
and muscular infundibular stenosis of the right

ventricle in the heart of the pig\' (The Veierinary
Quanerly.
2. (3j 160. (1980)) de literatuurlijst
op pag. 165 onjuist afgedrukt.
Hieronder volgt dc correcte literatuurlijst (re-
ferences):

REFERENCES

1. Bevegard, S.. .lonsson. B.. and Karlof. I.: Low Subvalvular Aortic and Pulmonic Stenosis Caused by
Asymmetrical Hypertrophy and Derangement of Musclc Bundles of the Ventricular Wall.
Ada Medica
Scandinavica.
172, 269. (1962).

2. Elzinga, G.: Cross 1 alk between left and right heart. A study on the isolated heart. I hesis Amsterdam,
1972.

3. Ciaspa. 1... Bertoli. G.. and Rosso. R.: Hypertrophic obstructive cardiomyopathy involving both ven-
tricles and i
.V. septum, associated lo pulmonary artery malformation. Paihologia. 67..W. (1975).

4. Harinck. E.: Wederzijdse beïnvloeding van de beide hartshclften en veranderingen hiervan na de
geboorte. Thesis Leiden. 1974.

5. Lockhart. A.. Charpentier, A.. Bourdarias. .1. P.. Ben Ismail. M.. Ourbak. P.. and Seebat. 1..: Right
Ventricular Involvement in Obstructive Cardiomyopathies: Haemodvnamic Studies in 13 cases, ßrii.
Heari ./., 28. 122. (1966).

6. Neufcld. H. N.. Ongley. P. A., and Edwards. J. E.: Combined congenital subaortic stenosis and
infundibular pulmonar stenosis.
Hril. Hearl ./.. 22, 686. (I960).

7. Nie, C. .1. van: Congenitale Hartmisvormingcn bij het varken, thesis Utrecht. 1961.

8. Nie. C. .1. van and Roos. .1. P.: I he relation between the seminular valves and the transposition ofthe
great vessels. Proceedings 7th Congress Eur. Soc. Cardiology. Amsterdam. 1976.

9. Nie. C. .1. van and Zeeuwen, A. A. P. A.: Musculaire Subaortastenose als oorzaak van een cardiale
hypertrofie bij het varken.
Tijdschr. Diergeneesk.. 104, 308. (1979)

10. Renk, W.: Zur Kernkettenbildung in den Hcrzmuskelfasern und zur Hv pertrophic des Herzens beim
Schwein.
Disch. lierarzll. W.vhr.. 58, 385. (1951)

I 1. Versprille, A.. Harinck, E., Nie, C. .1. van. .lanssen, .1. R. C., and NecL K. de: Cross talk between right
and left ventricle during the neonatal period.
Arch. Iniern. Phys. Bioch.. H2.329. (1972).

12. Widdowson, E. M. and McCance. R. A.: I he effect of sucklinganaemia on the pig\'s heart. Brii../. /..v/).
Path.. 36. 175. (1955)

-ocr page 97-

Door het land rijdende kliniek uit het Verenigd Koninkrijk

In ruige en afgelegen streken kan een dierge-
neeskundige behandeling ter plaatse worden
gegeven, indien men gebruik maakt van de/e
in Groot Brittannie ontwikkelde rijdende kli-
niek. Het voertuig is een /es-cylinder Land
Rover met lange wielbasis, door de earosserie-
bouwers speciaal omgebouwd om dierenart-
sen in staat te stellen om uitrusting van zeer
uiteenlopende aard door de ruwste landstre-
ken mee te voeren.

De rijdende spreekkamer kan voor de meeste
diagnostische en operatieve doeleinden wor-
den gebruikt. Tot de uitrusting behoort een
werkbank, waarvan deel uitmaken een goot-
steen. die gevoed wordt door een zich onder
de vloer bevindende watertank (50 liter),
evenals kasten en laden, waardoor men een
totale bergruimte heeft van meer dan 1,13 m\'.
Er zijn stopcontacten van 12 en 240 volt aan-
gebracht en ook kan men nog stroom verkrij-
gen van een draagbare generator. Een canvas
dak kan aan de achterzijde van het voertuig
worden bevestigd, terwijl voor het buitenwerk
een tafel met een sterke lamp kan worden
geleverd.

(Persherichl Brilish Inforrnalion Services)

-ocr page 98-

Aap

Regressie van atherosclerosis hij
Rhesusapen

De l\'alma, R. (,.. Hellen. 1,. M.. Kolektsky, S. en
Schneider. D. I..: .Atherosclerotic plaque regression
in Rhesus monkeys induced bv bile acid seques-
tra nl.
Exp. Mol. Path.. 11.42.1-439. (1979 j.

■Aan 10 Rhesusapen werd gedurende 2.1 maanden
een atherogccn. cholesterolrijk dieet gevoerd. Alk-
apen hadden in de/e tijd alhcrosclerolische plaques
ontwikkeld.

Dit bleek uit serieangiograrie. palpatie en biopsie
uit geselecteerde arterieen (spermatica en
icmoralis).

Bij een aap werd door middel van postmortaal
onder/oek de uitbreiding van de laesies vastgesteld.
Na 2.1 maanden atherogccn dieet werd bij X apen
cholestyramine aan het dieet toegevoegd. De/e stof
stimuleert de uitscheiding \\an gal /ure zouten.
1 evens bleek bet serum cholesterol te dalen.
Aan bet einde van de 2e proefperiode \\an 11 trnaan-
den bleek bij alle 8 apen aan/ienlijke regressie \\an
dc plaques opgetreden te /ijn. terwijl bij de contro-
legroep /eer prominente afwijkingen aanue/ig
waren (hopelijk dat de gebruikte stof ook bij dc
mens dc/elfde werking /al \\ertonen vooral in die
veel\\uldig \\oorkomende gevallen dal cholesterol-
arm dieet geen verbetering geeft;
Ref.).

ir. Misüorp.

gemakkelijk als rcactic op een infectie. Op dc/clfdc
manier lopen erg jonge en oude mensen waarschijn-
lijk dc grootste ge\\aren bij infectics. Ook \\cr/waktc
indi\\ iduen \\an elke leeftijd gc\\en meestal ecn gerin-
gere tcmperatiiur-reactic tijdens infectie.
Het is \\oorts gebleken dat bepaalde immunologi-
sche functies afnemen met dc leeftijd. In \\ergclij-
king met oudere kinderen en jonge \\ olwassencn /ijn
defecten in de functies \\ an lcucoc\\ ten, die le maken
hebben met resistentie tegen infectics bij neonaten
geconstateerd. Het is \\erlcidelijk te veronderstellen
dat cr een \\erband bestaat tussen \\erminderde
febricle cn immuniteilsreactics. Dit is ook het ge\\al
met dc gedachte, dat koorts een mechanisme voor-
stelt. dat in bepaalde functies \\an Icucocxten /ijn
basis vindt. Celgebonden immunologische functies
/ijn belangrijk bij resistentie legen virussen, waarbij
macrofagen een belangrijke rol vervullen. Bij con-
tact tussen macrofagen en infecterend organisme
/ouden pyrogenen \\rijkomen. Dit /ou koorts tot
ge\\olg kunnen hebben en hel contact \\an antigeen
met lymfocyten bevorderen, waardoor macrofa-
gen gestimuleerd /ouden worden tot \\erderc pro-
duktie \\an pyrogenen.

Koorts /OU virus- specifieke antilichaamsrcactics
verhogen. De optimale temperatuur voor inter-
feronproduklie/oubogerkunnen/ijnvoorbcpaalde
virussen dan de optimale temperatuur waarbij de/e
repliceren.

De \\erboogde inlerferonproduktie tijdens koorts
zou de virucide activiteiten van de macrofagen
kunnen \\erhogen. Verder onder/oek o\\cr de rol
van koorts op immuun-mechanismen is
nood/akelijk - Behalve in bepaalde gevallen /oals
bij hel kind, dal vatbaar is \\ oor febricle con\\ ulsies

lijkl koorts \\an nul Ic
therapie, een nadeel.

/ijn en ecn anti-koorts

./, /, Tcrpsini.

Algemeen

Temperatuur en verdediging van de gast-
heer

Roberts N, ,1, .Ir
Murohiol. Rrv..

De rol van koori
geheel duidelijk.
Veel onder/oek i
lijk. dat koorts
door infectics e
bcuirdcrt. Fr 1;
tussen het \\crm

: l empcrature and host defense.
241-2.19. (1979).

bij /lekte is complc,\\ cn nog niel

maakt het echter wel waarschijn-
de overleving bij beschadigingen
n kwaadaardige nieuwvormingen
echter geen vastgesteld verband
igen koorts te ontwikkelen en een

verhoogde

erstand le

infecties. Pasgeboren

eren controleren de lichaamstcmperaluur minder

Bacteriologie

E. rhusiopathiae als oorzaak van endo-
carditis bij een hond

Hoenig. M,, Ciillelle, D, M.: Endocarditis caused
by
Ervsipeloihrix rhusiopuihitic in a dog, ./, . Uii.
I ci. Med.
.Fv.v,, 176, .;2(1-.?27. (19X0).

Dc schrijfsters, werk/aam aan dc diergeneeskun-
dige faculteit te Philadelphia, Pennsylvania rappor-
teren in dil artikel ccn geval van endocarditis met
dodelijke alloop bij ecn Duitse Slaande .lachthond

-ocr page 99-

van 4 jaar (referent heeft. in samenwerking met
anderen aan de Faculteit, over de betekenis van A.
rinisiopalhiae bij honden een aantal studies gedaan
in het begin van de jaren 70; hiernaar w ordt te
veel /ie later door de auteurs verwc/en!; Wt^. j.
Het dier vertoonde o.a. verschuivende kreupelheid,
intermitterende koorts, dyspnoe. etc. Voor een vol-
ledig ov er/icht \\ an de klinische symptomen /ij naar
het artikel verwe/en. Ondanks de ingestelde thera-
pie (antibiotica, phcnylbuta/on, vloeistoftherapie)
stierf de hond na dagen.

De bloedkweken (!) waren positief op /.\'. rhusiopa-
l/iiac.
Het sectieverslag is uitvoerig; arthritis werd
niet waargenomen, doch de synovialis werd helaas
niet histologisch onder/ocht. Uit de endocarditis
van de mit rails werd de bacterie weer geïsoleerd.
Helaas kan niet worden nagegaan hoe het dier
besmet /ou kunnen /ijn. (Een be/waar tegen het
artikel is. dat helaas voetstoots is aangenomen, dat
het hier het/elfde type (\'strain 7\') van /;\'.
liuisiopa-

type betrof Pathogeniteit
duif en varken werd niet

//;/«(\'als het Nederlands
van de stam \\oor muis
onder/ocht; Ri-f.)

Suppressorcellen /orgen er voor dat normaal voor-
komende auto-agressieve cellen het lichaam niet
kunnen \'aanvallen\'; bij SEE is de immuunregulatie
in het lichaam \'zoek\';
Ref.).

Hoewel er veel theoriën over het ontslaan van de
ziekte zijn. is het bijzonder moeilijk bewijzen voor
een bepaalde aetiologie \'hard\' te maken.
De auteurs onderzochten de activiteit van normale
T lymfocyten op B lymfocyten (als plasmacellen
verantwoordelijk voor de immunoglobulinevor-
ming;
Ref.) van patiënten met SEE én de activiteit
van patiënten-T lymfocyten op normale B lymfocy-
ten. De uitvoering van alle \'sophisticated\' immuno-
logische experimenten doet hier niet ter zake.
De resultaten zijn echter zeker hel vermelden
waard. Het blijkt, dat de B lymfocyten van patiénten
met SEE - evenals normale B lymfocyten -- nog
goed reageren op suppressie door T suppressor lym-
focyten. doch dat juist die suppressor functie van
bepaalde \'1 lymfocyten van patiënten met SEE voor
een belangrijk deel teloor is gegaan; een resultaat
dus vergelijkbaar met het SEE onderzoek bij mui-
zen. .luist in verband met het SEE onderzoek bij
honden suggereren de auteurs, dat het mogelijk zou
kunnen zijn. dat t\'-type virussen selectief deze T
suppressor cellen zouden infecteren.

r. Goudswaard

Oncologie

Onderzoek naar veiligheid en werlizaam-
heid van levend en dood vaccin tegen het
kattenleukemievirus

Immunologie

Verlies van suppressor cel functie als oor-
zaak van Systemische l upus Krythema-
tosus (SI.E).

Krakauer. K. S... Clough, .1. D... Frank. S., and
Sundeen. .1. I.; Suppressor cell function defect in
idiopathic Systemic Lupus Erythematosus.
Clin,
immun. Immunopalh..
14, J27-33J. (1979)

SEE is één de best onderzochte en meest bekende
auto-lmmuunziekten, (Ook bij hond en kat komt de
ziekte voor en ook bij deze dieren vooral als
\'model\' wordt veel fundamenteel onderzoek
verricht),

In de V,S, hebben onderzoekers hele kolonies hon-
den met deze afwijking. Er word taan een virusaetio-
logie gedacht. De directe oorzaak bewezen bij
de mens is verlies van suppressorcelactiviteit.

Pedersen, N, C„ I heilen, (i.
Safety and efficacy studies of
feline leukemia vaccines, .4n
(H). 1120-1126. (1979).

{.. Werner, L, 1..;
ve and killed
J. IV,. Re.s.. 40,

Drie verschillende typen vaccins tegen het katten-
leukemievirus (Fel.V) werden getest op 16 weken
oude katjes, wat betreft de veiligheid en de werk-
zaamheid, De vaccins werden gemaakt van I,
levend vi rus, 2, van door forinaldehyde geïnactiveer-
de FI-74 cellen en van door formaldehyde geïn-
activeerd totaal virus. Uitgangsmateriaal van alle
drie de vaccins was de F1-74 lymfoblasten cellijn
(waarin l eLV van subgroepen A, B cn C),
De werkzaamheid van de vaccins werd gecontro-
leerd aan de hand van de wel of niet gevormde
antistoffen (neutraliserende- en antistoffen, gericht
tegen FOCMA (felineoncornavirusassociated ccll-
membrane antigen) en door blootstelling van de
gevaccineerde katjes aan virulent EeLV,
De veiligheid werd onderzocht aan de hand van het
feit of levend EeLV wel of niet kon worden aange-
toond door middel van verschillende testen (LE,,
EM en virusisolatie) en door infectiviteitsproeven.

-ocr page 100-

De 2 lormaldehyde geïnactiveerde vaccins bleken
veilig voor gebruik in jonge katjes. Echter geen van
deze 2 vaccins produceerde neutraliserende anti-
stoffen of antistoffen gericht tegen EOCMA. Zij
gaven ook geen preventie tegen infectie met virulent
EeLV.

Het geïnactiveerde totaal-virus vaccin echter deed
het aantal katjes dalen, dat persistent viraemisch
bleef Dit effect vvas niet aanwe/ig bij gebruik van
het geïnactiveerde El-74 cellen vaccin.
Het levende virusvaccin bleek veilig en werk/aam.
De helft van de gevaccineerde jonge katjes had een
tijdelijke infectie (2-4 weken) van het beenmerg.
Virusantigeen kon niet worden aangetoond in het
perifere bloed en er werd geen infeetief virus uitge-
scheiden in speeksel, urine of faeces gedurende de
periode, dat EeLV uit het beenmerg kon worden
vrijgemaakt.

Tenslotte was er geen horizontale besmetting van
EeLV van gevaccineerde katjes naar niet gevacci-
neerde katjes.

Binnen een paar weken konden er hoge titers anti-
stoffen (neutraliserende- en gericht tegen EOCMA)
worden aangetoond. Er ontstonden geen klinisehe-
of hematologische abnormaliteiten. De met levend
EeLV gevaccineerde katjes waren resistent tegen
besmetting met virulent EeLV.
In de discussie van het artikel wordt ingegaanopde
mogelijke gevaren van een levend EeLV vaccin. Eén
ervan het gevaar voor mensen -werd door de
schrijvers ont/enuwd door te stellen, dat er tot nu
toe geen Lel . V-antigeen en geen antistoffen gericht
tegen EeLV kon worden aangetoond bij mensen
(hoge risico groepen) en dat er tot nu toe geen enkel
significant verband is gevonden tussen EeLV en
/iekte bij de mens.

Het gevaar, dat het levend vaccin voor andere niel
gevaccineerde katten zou kunnen opleveren, was
volgens de auteurs niet groot, alhoewel experimen-
teel was aangetoond, dat grote dosis EI-74-EeLV
totale anaemie bij pasgeboren katjes kan veroor/a-
ken. (ieconcludeerd werd. dal een levend vaccin
zeer zorgvuldig in een grotere heterogene katten-
populatie getest zou moeten worden.
Een ander gevaar /ou kunnen /ijn. dal een dergelijk
levend vaccin meer Eel.V-negatieve lymfosarco-
én bij ka tien zou kunnen veroorzaken,
u nog intensiel moeten worden

men leukemiei
Ook dit
/O
onder/ochl.

A. W fijc

Schaap

Uitscheiden van Listeria-bacteriën via
faeces en melk door schapen met klini-
sche listeriose

Oronstol. H.E: \'Lisleriosis in sheep". I.isleria niono-
cyiogeiu\'s.
excretion and immunological state in
sheep in flocks with clinical listeriosis.
Ada I <■/.
Scam/.. 20. 417. (1979).

Van een kudde van 120 sehapen. varierend in leef-
tijd van 1 tot 9 jaar. waar regelmatig encefalilis
optreedt ten gevolge van een inlectie met /.. nui/n/-
cyiogcne.s type 4b {Ref.- type 4b bezit een neuro-
troop karakter) scheidden bij het opstallen (I II)
259; deze kiem uit via de laeces. Een maand later
was dit percentage nihil, doch 2 weken na het begin
van het nuttigen van een nieuwe grassilage (± I
maand voor het tijdstip van lammeren) waren .10\'\';
der schapen smetslofuitscheider via de faeces. Na
het lammeren was dil percentage weer ge/akt tot
I59f. terwijl I5\'7 der ooien Listeria-bacteriën tvpe
4b via de melk uitscheiden. 6 Schapen stierven aan
encefalilis. In een andere kudde sehapen (49) waar
regelmatig alleen abortus optrad (ty pe 1) scheidden
op het tijdstip van lammeren 2 der dieren
Listeria-bacteriën uit via de faeces en I .1 via de
melk. Een week na introductie van aangekochte
grassilage aborteerden I I ooien, terwijl later X lam-
meren aan septicaemie stierven. /..
monocyiogene.s
type I werd uit silage, organen, lammeren en ver-
worpen vruchten geïsoleerd.

Ooien met lammeren hadden gemiddeld lagere
titers In de indirecte haemagglutinatietest dan ooien
met minder lammeren. In de/e groep meer kans op
abortus en lammerensterfte.

R. (,. Dijksini.

VaEken

/\\denovirus, oorzaak van Atrofische
rhinitis

S. M. Hafez en B. LIess: Weitere l\'ntersunchungen
zur .Ätiologie der Rhiniiis .Atrophicans des Schwei-
nes. 6. Mitteilung: Versuche zur Virusisolierungaus
Nasentupferproben und serologische Untersu-
chungen auf Antikörper gegen porzine Andenovi-
rustypen.
H cV II . lii.H .si /ir.. 9.1. 61 (I9H(I).

In de voorgaande twee jaren zijn in hel kader van d it
onderzoek 5 mededelingen verschenen over de etio-
logie van Atrofische rhinitis (AR). Hierbij kwa-
men ter sprake de mogelijke rol van Bordetella.
Pasieurella. Mycoplasma en het Porcine Cyto
Megolo Virus.

-ocr page 101-

In dit artikel worden bevindingen vermeld van sero-
logisch onder/oek ten op/ichte van adenovirus van
1482 sera al\'komstig van 49 AR-positieve en 50
A R-onverdachte bedrijven.

Hierbij bleek dat 70\'\'; van de sera van ,AR-positieve
bedrijven positief reageerden in de immunodiffusie-
test tegen adenovirus; bij dc A R-onverdachte
bedrijven was dit 80.7\'\',.

In de serumneutralisatietest reageerden de AR-
positieve bedrijven iets vaker positief dan de AR-
negatieve bedrijven. Fr werden positieve reacties
aangetoond tegen 4 porcine adenovirusstammen
behorend tot serotvpe I. 2. .1 en 4; de/e percentages
bedroegen resp. 96 89,3 94.6 en 76.5%.
Voordien waren wel S.N.titers tegen serotvpe 4,
maar niet tegen serotvpe I. 2 en 3 aangetoond in
West-Duitsland.

Virulogisch onder/oek van neussecretum werd ver-
richt door 20 tampons van 2 .AR-onverdachte
bedrijven en 30 tampons van 3 AR-positieve bedrij-
ven. Slechts uit I tampon, afkomstig van een .AR-
positief bedrijf werd adenovirus geïsoleerd (sero-
type 4).

Geconcludeerd wordt dat dit onder/oek geen aan-
wij/ngen oplevert over ecn etiologische rol van por-
cine adenovirussen bij het ontstaan van ,AR. Dit 3
van de 20 neustampons van AR-onverdachte
bedrijven werd porcine parco virus geïsoleerd en uit
I vande 30 neustampons van .AR-positieve bdrijven
werd enterovirus (serotype 8) geïsoleerd.
Ook van de/e bevindingen is dc betekenis voor de
etiologie van .AR nog niel duidelijk.

H\'. .4. ./. Cronnvijk.

Varken

De rol van infecties in het SMEDl-
abortussyndroom bij de zeug

en

Biront. F.en Dekevser. P.: Vlaams Dierg. Tijdsehr..
49. 12-21. (imi).

Het artikel beschrijft ecn onder/oek van 140 sera
van geaborteerde varkensfoeti op het vóórkomen
van IgM en IgG. Pr werden alleen foeti onder/ocht
van /eugen welke langer dan 70 dagen gedragen
hadden, omdat in een jonger stadium nog geen of
onvoldoende antilichamen ontwikkeld worden.
Bij positieve bevinding werd met behulp van de
indirecte immunonuorescentietcst (l.l.l .) en voor
parvovirus tevens de haemagglutinatie-inhibiteit
(fF.A.I). de specificiteit van de antistoffen
aangetoond.

Van de 140 sera waren er 17 welke IgM en IgG
bevatten. Daarvan hadden 13 antistoffen tegen par-
vovirus. 3 tegen enterovirus type C. (in de samen-
vatting ten onrecht Smedi-virus genoemd;
Rej.) en
I tegen het v irus van de /iekte van Aujes/ky. l\'wec
sera bevatten IgM maar geen IgG. De specificiteit
van de/e antistoffen kon niet worden achterhaald.
Als controle werden 22 normale foeti onder/ocht.
afkomstig van een slachthuis, alsmede 4colostrum-
vrije biggen, die allen negatief waren.
Naast het serologisch onderzoek werden de meeste
foeti ook bacteriologisch onder/ocht (136). Slechts
in vijf gevallen werden bacteriën gekweekt (2 x
Streptococcen en 3 x /:. c«/// Hierbij werd geen IgM
of IgG aangetoond.

De conclusie van de schrijvers is. dat het opsporen
van IgM en IgG door middel van electroforese en
het nagaan van de specificiteit van deze antistoffen
met behulp van een indirecte immunofluorescentie
een eenvoudige en snelle methode is om een virale
intrauterine infectie aan te tonen. Bij het Smedi-
syndroom lijkt het parvovirus belangrijker te /ijn
dan de enterovirussen.

)•. H. P. Hardeman.

Vos

Presence of Trichinella spiralis in free-
living red foxes
(Vulpes rulpes) in Swe-
den related to Trichinella infeetion in
swine and man

iela Vel. .Seaih/.. 20. .W-.ïV-/. (ivyv).

Van 1151 in ccn jachtsci/oen in Zweden gedode
vissen
H idpes viil/ies) werd onder/oek verricht
naar het voorkomen van een
\'Iriehiiiella spiralis
inlectie.

Vooi dit doel werd trichinoscopisch ondcr/ock ver-
richt met 2
X 0.5 gram spiervlees cn voor/over de
kadavers niel ingevroren waren geweest tevens ecn
digcsticmethodc met 2 \\ 10 gram spiervlees. Icn
opmerkelijk hoog percentage (19.6\',) der dieren
bleek geïnfecteerd (in Nederland 3.1%;
Réf.).
De inicclicpcrccniages nanicii sigiiilicant toe melde
lecliijd dcrdietcn. 1 )c oudere dieren hadden gemid-
deld niel niécr larven per gram vlees dan iongcre.
(iccii verschil werd ge/ien lussen mannelijke cn
V rouwelijkc dieren.

Inlccties werden gevonden door hel hele land met
iiit/ondering van het eiland (iotland.
Aange/icn in Zweden niet ile gewoonte bestaat ka-
davers na onthuiden le destrucrcii is het mogelijk
dal wilde dieren, kallen, honden cn /ells varkens
gcïnlecteerd vlees nuttigen.

\\ ai keus blijken echter in Zweden bij rinitincmaiige
slacluhiiis controle (trichinoseopic) m /eer geriiie
male geïiileclcerd (O.IX\',) cn Irichiiicllose bij dc
mens komt er nog minder voor (0.03\', I. Het voor-
kotnen van
\'Iridiinella spiralis inlccties bij vossen
lijkt derhalve nauwelijks van iiivloeil op hel vooi-
komen bij varkens en hij dc mens. hoewel transiiiis-
sie niet uitgesloten kan wonlen.

/ . van knapen.

-ocr page 102-

Tagung Schafkrankheiten

Op 26 februari 1980 organiseerde de Fach-
gruppe \'Schafkrankhciten" van het Deutsche
Veterinärmedizinische Gesellschaft e.v. een
eerste Tagung, uiteraard over schapen/iekten.
De leiding was in handen \\an Prof dr. H.
Behrens te Hannover. De plaats van samen-
komst was het Richard (iötze Institut van de
Tierärztliche Hochschule le Hannover. De
fagung werd bijgewoond door ongeveer 45
dierenartsen, waarvan 40\'7 praktizerend en
de andere afkomstig van Gezondheidsdien-
sten en Instituten waren.
f)e deelnemers kwamen bijna alle uit West-
Duitsland, enkele kwamen uil Oostenrijk cn
alleen ondergetekende was afkomstig uil Ne-
derland.

Prof dr. H. Bosledt (München): lili\'kirolvi-
konzemrcuionen in 13/ut.sei iini von Schalen.

Bij 13 ooien, afkomstig uil verschillende kud-
den, werd kort vóór de partus, tijdens dc par-
tus, 12 uren daarna en vervolgens elke dag tot
9 dagen na de partus in het bloedserum be-
paald: Ca, anorg. loslaat. Mg. Na, K en Cl.
De Ca-concentratie ligt bij ooien met een
mecrlingdracht significant lager dan bij ooien
met een eenlingdracht. Door de daarop vol-
gende lactatie wordt het Ca-gehalte in het
bloedserum echier niet lager.
Dc concentraties van anorganisch fosfaat en
van Natrium nemen na dc partus af Voor
anorg. P. duurt dil sicchts 24 uren. voor Na
langer.

Dc Ca P Mg gehaltes ten opzichte van
bloedsuikcr /ijn belangrijk voor wal er tia dc
partus /al gebeuren.

Prof dr. II. Bostedt (Mtjnchen): l erandcru-
n.gen an, / \'on/>/lannin,i;.soi i;an de.s Schafes in
den ersien Wochen pos, pai luin umer heson-
deren herücksichtigung der Ovaiaklivilal.

Reeds 12 uren na dc partus is de cervix bijna
gesloten en na 24 uren geheel. IJtrus-omvang
en -gewicht nemen vooral tn dc eerste 10
dagen post partum sterk af Na 28 dagen is de
periode van uterus-involulie en regeneratie
van het endomctriutri afgesloten bij hel
schaap; dil in tegenstelling tot het runci. Hel
schaap /ou dus 28 dagen post partum weer te
bevruchten zijn. tuits dc ovariutii-acliviteil dit
toelaat, tnaar de/e heeft geen verband met dc
regeneratie van de uterus, maar meer met de
lactatie en hel jaargetijde.

Bij niet-lacterende ooien begint de cyclische
activ iteit eerder dan bij lactcrcndc (duur van
de lactatie 6 weken).

Dr. M. J, Nicpón( Breslau-Polen): Zur Patho-
genese der Deh vdratation und von Kehydra-
taiionszusländen.

Het onder/oek werd verricht bij 6gc/onde .V4
jaar oude Merinovlccsschapen tuet ecn ge-
trtiddeld gewicht van 75 kg. De dehydratatie
werd verkrcgen door de dieren 6 dagen langer
water te onthouden, terwijl het voer bestond
uit hooi. De onder/oeker heeft tijdens dit in-
drogingsproccs /eer veel waarden bepaald.

Dr. .1. W. Frost (Frankfurt): Serologische Un-
tersuchungen zur I \'erhrei,ung des Maedi-
I \'irus in Schaf \'hesiünden.

Voor het serologisch ondcr/oek is de immuno
dilfusietest het meest geschikt. Hel antigccn is
gemaakt naar hct voorbeeld van hel C.D.I. te
Lelystad. Hiermee werden 1600 schapcnscra
uit Hessen ondcr/ocht; hiervan reageerden
280 positief. De positieve dieren waren af-
komstig van 42 van de in totaal 90 onder-
/ochte bedrijven. Daar echtcr van verschei-
dene bedrijven sicchts jonge slachtlarnmercn
onder/ocht konden worden, was de verwach-
ting dat hct werkelijke bcsmettingspercentagc
hoger ligt. De inleider is van mening dat bij
een dergelijk hoog besmettingspercentage een
totale afslachting van besmette koppels niet
mogelijk is.

Volgens dc inleider wordt momenteel alleen in
Hessen onder/ock naar de/c /iekte ingesteld,
maar het spreekl dc schapenhoudcrs nog niet
erg aan. Naar Nederlands voorbeeld is men in
dc herfst van 1979 op een staatsbedrijf in Hes-
sen begonnen mei blocdonder/oek van de ge-
hele kudde. Bij hel eerste ondcr/ock waren
.14\'V van de dieren besmet; de/c werden ge-
slacht. Bij het volgende onder/oek, 4 maan-
den later, was positief.
Tijdens de discussie bleek dal de aanvvc/igcn
veel belangstelling hadden voor dc Neder-
landse systemen: 2 .x per jaar bloedonderzoek
of kunstmatige opfok van de lammeren. Op
een vraag of alleen de Texelse schapen in Hes-
sen besmet waren, maar niet de inheemse
Duitse schapen, gaf dc inleider als antwoord
dal alle rassen dic in Hessen voorkomen on-
derzocht /ijn en dat in alle ook positieve die-
ren voorkwamen!

kfffellllGgDl] (Ei

-ocr page 103-

Dr. G. Bechmann (Oldenburg); Moderhinke-
Infektion heim Muffelwild (Ovis musimon).
Van oktober 1978 tot oktober 1979 werd tna-
triaal \\an klauwtjes \\an 14 tnoeflons bacteri-
ologisch onder/ocht.

Bij 12 hiervan kon l\'usijormis nodosus aange-
toond
worden.

Tijdens dc discussie /ei één kollega. dat hij
reeds lang ervaring heeft met begeleiding van
moeflonkoppels, maar dat rotkreupel bij deze
diersoort vrijwel niet voorkomt, wel echter
zeer slechte klauwen, die geen therapie maar
alleen goed besnijden nodig hebben!

Dr. \\V. .A. Valdcr (Frankfurt): Lmersuehun-
gen :ur I vi>isieruiig von l \'iisiformis nodiisus
in hessischen Schafhesuinden.

Daar de vaccinatie tegen rotkreupel met het
C\'lova.x vaccin (Wellcotiie) niet steeds goede
resultaten opleverde, is in Hessen een onder-
/oek hiernaar ingesteld.
Onder/ocht werden 11.\'S monsters, genotnen
van 27 besmette kudden.
De veroor/aker van rotkreupel
(l\'usiformis
nodosus)
kan slechts in .\'\'8 (.\'^.V/f) gevallen aan-
getoond wordeti op 15 (55.6\'V) van de be-
stnelle kudden. Belangrijk is. dat bij het sero-
logisch ondcr/oek /owel type A als type C
werd aangetoond. Daar het vaccin uitsluitend
het serotvpe A bevat, bepleit inleider een toe-
voeging van serotype C in het vaccin.

I\'rt)f dr. (1. VVachendörler(Frankfurt): Seu-
ere l \'.rkcunmisse zur Ihmuin/nilhiigeniiii, von
Chlamydien der Wiederkäuer.

Ziekteverschijtiselen bij de mens, v eroor/aakt
door hel schatip: gricpverschijnselen. griep
plus abortus, conjunctivitis.
In Hessen komt bij schapen veel
Chlamydia-
abortus voor en ook veel pneumonieen. Mis-
schien komt deze smetstof wel bij 50%
van de
schapen voor. Men heeft nog geen ervaring
met T1.1 SA; doet uitsluitend CBR plus micro-
scopisch ondcr/oek. Als therapie pas tnen
lattgere tijd elke 5e dag ccn injectie tuet tetra-
cycline toe. Daar dit /eer kostbaar is. tnaakt
tuen meer gebruik vaneen vaccinatie, ook b.v.
vóór in/ending naar een Auktion.

Prof dr. II. Behrens (Hannover): Sehenho-
denerkrankungen heim Schajhock.

Vóór de keuringen in sepletnber enjuni wordt
het geslachtsapparaat van dc rammen onder-
zocht. Vooral de grijze, gehoornde \'Heid-
schnucke\' vertoont in de bijbalstaart vrij dik-
wijls een spermatocele; bij de Merino komt dit
meer voor in de kop vande bijbal. Fen orchitis
wordt niet vaak gevonden. Ongeveer 90\'7 van
de spermastuwingen /ijn eenzijdig in de testi-
kels.

Dr. Marianna Pózvarj (Hannover): Serologi-
sche Diagnose der Brucelia-ovis-lnfcklion
heim Schaf

Inleidster stelt vast dat bij een koppelonder-
zoek het best de agar-gel-immunodiffusietest
gedaan kan worden cn voor het onderzoek
van een enkel monster eveneens de/c test.
tnaar daarnaast ook de cotnplcmenlsbin-
dingsreactic.

Bij het onderzoek van 508 sera werd uitslui-
tend een infectie vastgesteld bij het \'Heid-
schnucke" ras.

Dr. Ci. Matchullat( Hannover); Transponver-
lusie heim Schaf.

Ciedurende een periode van 2\'/, jaar werden
van de 100.000 dieren slechts .15 dood aange-
voerd bij het slachthuis te Hannover.
Van deze .15 dieren waren .11 stuks in de leef-
tijd van 5-12 tnaanden.
De belangrijkste doodsoorzaken waren:
trauma 40^7; pensacidose 17\'7; enterotoxcmie
I4\'^7; longaandoeningen 11\'7.

Dr. BeateZielasko(Hannover): Zur Epidemi-
ologie der P.soropiesriJude der Schafe.

Psoroptesschurlt neemt zowel bij rund als bij
schaap toe in Duitsland. Door experimenteel
onderzoek werd bewezen dat
Psoropies ovis
bij schaap en rund de veroorzaker is van psor-
optesschurft.

Het te/amen weiden van de/e twee diersoor-
ten kan derhalve probletnen geven.

Dr. Chr. Runge (Husum): Prakiischc Erfah-
rungen hei der Bekämpfung der PsoropWs-
räude der Schafen.

Spreker geeft een aantal ervaringen weer en
somt een aantal punten op waaraan gedacht
moet worden bij het behandelen tegen schurft.
Belangrijk hierbij zijn vooral: nabehandelin-
gen dienen exact na 7 cn na 14 dagen te ge-
schieden; ook de afscheidingen dictien behan-
deld te worden; niet baden bij regen of dauw;
sprayen is niet voldoende, men dient de dieren
te baden.

Klinische na-kontrole is onvoldoende; dit
dient ook parasitologisch te gebeuren.
Een probleem vormt na gebruik de badvloei-
stof in verband met milieu-hygiéne.

R. Kunz (Hannover): Ver.suche zur Bekämp-
fung von Dermacentor marginalus.

Als tekenbestrijding heefl sprekerdiverse pre-
paraten op heel verschillende manieren toege-
past. Hcl best is bevallen Asuntol FC 16 ineen
concentratie van 0.ü5\'/f als spray met behulp
van een tractor.

-ocr page 104-

[)r. H. Lässig (I ranklurt): Ijfaliningcn inh
Panacur hel der P.mw urniunfi vun Schalen.
Protnen bij 40.000 schapen hebben bewe/en
dat Panacui een /eer \\eilig middel is.
Het meest geschikt \\oor massa behandeling is

hel drenchapparaat. Hel middel werkt goed
tegen maag-, darm-, long- en lintwormeti.
Spreker is geen v oorstander \\ an een combina-
tie tnet een levcrbotmiddel.

P. Zandsira\'

Dr. P. /.andstra. (ie/ondhcidsdienst voor Dieren in kriesland. Kruisstraat 4.1. 891 I KP Leeuwarden

Next AO-VETcourse
in Davos(Switserland) 1980

I heoretieal basis and practical principles of stable
internal fixation in animals.
Organized by AO-VET (Veterinary Association
for the Study of Internal Eixation) in conjunction
with an AO ASIF course for M.D.

7-12 December 1980:

Basic small animal course in english language.
Basic equine cour.se in english language.

14-19 December 1980:

Advanced stnall animal course in english language.
Basic small animal course in french language.
Further information: AO-VET CENTER, c.. o In-
stitut Straumann AG, CH^4,17 Waldenburg. Tel.
061 97 80 80,

-ocr page 105-

Congres Européen
des Vétérinaires

Avignon - 9, 10, Il en 12 octobre 1980

Vétérinaires de tous pays, Avignon terre de Pro-
vence, Avignon Cité des Papes nous attend au mois
d\'octobre pour notre grande rencontre profession-
nelle européenne.

Que nous soyons enseignants ou chercheurs, de
l\'administration ou de l\'industrie, praticiens ou
retraités, que nous soyons Latins ou Sa.xons, Celtes
ou Wisigoths, ce lendit vétérinaire 1980 nous con-
cerne tous.

Nous sommes à l\'aube de la libre circulation des
hommes dans la communauté. L\'application des
directives aura des incidences sur notre vie professi-
onelle. Nous devons nous y préparer. Nous sommes
au centre de grandes difficultés économiques et les
éleveurs européens ne sont pas les moins atteints.
De la politique agricole commune dépend notre
survie. Nous devons y rélléchir.
Nous avons assimilé la disparition du cheval, ce
compagnon de travail de l\'homme. Saurons-nous
nous adapter de la même façon au,\\ mutations du
monde actuel\'?

Nous constatons un retour en force des jeunes vers
la nature, La profession vétérinaire est léchée par
cette vague de /oophilie. L\'enseignement vété-
rinaire est-il adapté à la formation des vétérinaires
de l\'an 2000\',\'

fous ces problèmes, toutes ces interrogations ser-
ont évoqués au cours du Congrès,
Penser le présent, c\'esl préparer l\'avenir.
Sans doute pour parler dignement d\'Avignon en
cette plaquette liminaire, conviendrait-il d\'être pro-
vençal de vieille souche, ou géographe, ou sociolo-
gue, ou poète,

La Palais des l\'apes, par son passé, pas son architec-
ture, par son aménagement, est un lieu idéal our la
réfle.xion.

La Province avec son soleil, ses vins, sa gastron-
omie, reste un lieu incomparable pour le congres-
siste..... dilettante.

Les Hommes organisateurs dc ce Congrès y consa-
crent tout leur temps, tout leur savoir faire, tout leur
coeur.

Puissent les Vétérinaires européens les récompenser
par leur présence ct s\'unir à leurs confrères français
afin de faire de ee Congrès celui de l\'union et de
l\'amour entre les hommes d\'une même profession,

Ri-mi Monwi.
Présidem du S,N,V,P,F.

Programme

leudi 9 octobre 1980
Matin;

.Accueil des congressistes.

Congrès du Syndicat National des Vétérinaires

français.

Déjeuner libre.

Après-midi;

Ouverture du Congrès du Syndicat National des
Vétérinaires Practiciens Français.

Vendredi 10 octobre 1980

.lournée Européenne. Fraduction simultanée en
quatre langues; Allemand. Anglais, Français,
Italien,

Matin;

L\'application des Directives Communautaires; \'l.a
libre circulation des vétérinaires dans l\'Europe des
neuf.

Déjeuner libre.
Après-midi;

Table ronde sur le thème; \'Des vétérinaires Euro-
péens, pour quoi faire\'?\'. Débat avec la participation
des représentants des vétérinaires des neuf Pays du
Marché Commun, des \'utilisateurs\' (agricoles,
consommateurs, propriétaires d\'animaux de com-
pagnie.....) et des congressistes.

Samedi 11 octobre 1980

Suite du Congrès du Syndicat National des Vétérin-
aires Praticiens Français,
Déjeuner sur place.

Reprise des séances. Discussion des motions.

Programme Récréatif

.leudi 9 octobre 1980

Soirée de retrouvailles à (iigondas au coeur du
vignoble, (Soirée dansante. Orchestre, Tenue de
ville,)

Vendredi 10 octobre 1980

Diner de gala avec reconstitution historique dans la
salle de la Clrande Audience du Palais des Papes,
( I enue de soirée,)

Samedi II octobre 1980

Soirée aux Baux-de-Provence avec Arlésiennes et
Fambourinaires,

Dimanche 12 octobre 1980

Excursion en Camargue; Visite d\'une manade
(taureaux).

Programme des Accompagnants

.leudi 9 octobre 1980

l.a Provence Romaine; l e Pont du Ciard, La ville
d\'Orange; Fhéalre, Arc de Friomphe,

Vendredi 10 octobre 1980

Palais des Papes. Musée Campana. Rocher des
Doms. Déjeuner en commun.
Assemblée (iénérale de l\'A.F.F. V. suivie d\'une ré-
union européenne de l\'FW.A. qui se tiendra dans le
Palais des papes.

Samedi II octobre 1980

Gordes; Musée Vasarely. .Abbaye de Sénanque -
Rousillon et ses falaises d\'ocre - Fontaine de
Vaucluse.

Fes départs se font à partir du Palais des Papes.

Inlichtingen: /ijn ook verkrijgbaar op het redaktie-
secretariaat.

-ocr page 106-

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

DierziektenbuIIetin nr. 12 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak 16 - 3ü juni 1980 vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Atronsche rhinitis

Totaal 14 gevallen in 14 gemeenten.

I geval

1 geval

2 gevallen

3 gevallen
2 gevallen
5 gevallen

Groningen

Friesland

Overijssel

Gelderland

Utrecht

Noord-Brabant

Friesland

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Noord-Holland

Zuid-Holland

Noord-Brabant

10 gevallen in 7 gemeenten
I geval
1 geval

2 gevallen in 1 gemeente

3 gevallen
I geval

1 geval

Rotkreupel

I otaal 19 gevallen in 14 gemeenten.

Vogeleholera

Lotaal 2 gevallen in 2 gemeenten.
Noord-Brabant I geval

Limburg I geval

Schurft

Lotaal 2 gevallen in 2 gemeenten.

Friesland
Noord-Holland

I geval
1 geval

-ocr page 107-

Augustus:

I 6 31. .lahrcstagung der [-.uropäischcn Ver-
einigung lür
I icr/ucht - EV 1 (A). München.

IX 22 Practical course on Ehe Molecular and
t ell Biology of Trypanosmcs. Brussels.

20 22 \'Biochemistry of Parasites\', a satellite
meeting of the 13th l EBS Meet., covering
DNA regulation intermediary metabolism,
membranes and Sufface coats, .Icrusalcm.

20 S.A.I.. Symposium o\\er \'automatisering\',
.laarbcurscongresgebouw, l\'trecht.

26 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost. tie/ond-
heid.sdicnst voor Dieren. Zwolle. 14.00 uur.

30 4 sept. Xth International Symposium of World
Association of Veterinary Eood-Hygietiists
(pag. 263).

September:

I 5 1 ifth International Conference on I richi-
ncllosis. \'De Baak\'. Noordwijk aan Zee.
(Inlichtingen op Redaktiesecretariaat r.\\.D.
Verkrijgbaar).

1 4 31. .lahrcstagung der Europäischen Vci-
cinigung für I icr/ucht - EV f (A).

3 12 1. Europäischen (icfiügelkonfcren/ der
WPSA (A), Hamburg.

4 tiroep Veterinaire Homoeopathic
K.N.M.s.D. Vergadering. Beatri.x-gebouw.
.laarbeursplein, l.ltrccht. Aanvang 20.00 uur.

6 tiroep (icnceskunde \\an het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. \'Najaarsdag\'. Ouwehands Die-
renpark. Rhenen (did.).

6 7 Eortbildungsseminar \'Cardiologie. Oph-
thalmologie. Akupunktur\'(,A). München.

X 12 VI. Europäischen .ongress der WPSA
(A) (pag. 263).

9 12 21. Arbeitstagui des .Arbeitsgebieters
\'l.ebensmittelhygiene\'::: der DVd (A).
darmisch-Ptirtenk irchcn.

10 12 III, Internationaler Kongress lür 1 ierhy-
giene. Wien (pag. 263).

II 14 BVA Congres 19X0 I niscrsity ol York
(pag. 264).

16 19 European Veterinarv Pathological
Society, Vth Autumn Meeting, dhenl (Bel-
gium) (pag, 464),

17 Afd, friesland KNVEsD, ledenvergade-
ring. Mold lleeren\\ccn.

IX (iroep Volksge/ondheid KN.M.v.D.
Vergadering. .laarbeurscongresccntrum.

Utrecht,

23 Afd, I imburg K,N,M,\\ ,D, I cdcnvergadering,

23 Afd, Zuid-Holland K,N,M,\\,D, leden-
vergadering. Hotel-restaurant \'Behédcrc\'.
Schoonhoven, aanvang 20.30 uur.

24 27 W.S.A.V.A. Congtcs. Barcelona (pag.
264 en 492).

25 Afd. Noord Holland K.N,M,\\,D,
l.eden\\crgadering.

Tiichchr. Diem-

sk .dccl 105. aß. 15. 19X0

30 2 okt. 4, Cuxhavener Seminar \'Eische und
Eischwaren\'. Cuxhaven.

Oktober:

1 3 Arbeitstagung der Eachgruppe \'Pferde-
krankheiten\'der D.V.tl. (A). Hamburg.

52 4-Daagse Conferentie le Warschau over:
\'Resistance Eactors and tienetic Aspects of
Mastitis Control\'.

2 4 29. Intern. Fachtagung für Fortpflanzung
und Besamung (A). Wels.

2 3 Eortbildungstagung des Bundesverbandes
der beamteten 1icrär/te (A). Bad
Mergentheim.

3 4 6. Pharmakologisch-toxikologische Fort-
bildungstagung der A I F (A), tiiessen.

3 5 XXVI .lahrcstagung über/ytoplasmatische
Iherapie und Methoden der Serum-
Desensibilisierung. Stuttgart.

5 X .lahrcstagung der Dtsch. ties. f. Ilämotol-
ogie und t)nkologie. (Homburg) (Saar) (pag.
492).

6 10 Salmonella Round fable Conference.
Bilthoven.

9 12 European Veterinary Congress. Avignon
(pag. 312 en 621).

9 II E.V.F.. Vergadering in A\\ignon.

10 II .laarcongres K.N.M.v.D. 19X0. tevens
I27e Algemene Vergadering. Apeldoorn.

16 Symposium MestkaUeren. Cultureel Centrum
\'l)e Reehorst\' te Ede. (pag. 626).

17 \'Kaufuntcrsuchung beim Pferd\' (A). Wien.

IX Nationale Diergeneeskundige Dag. luik

(België).

20 23 World Congress of Cattle Diseases, lel
Aviv. Israël (pag. X46 (1979)).

21 24 Week I cursus P.A.O, (iroep Praktici
drotc Huisdieren.

27 I nov. Australasian Seminar on Haemopro-
to/oan Diseases. 11 issar-125004. India.

2X Najaarsvergadering Ned, Ver. Endocrinologie.
Utrecht.

2X 31 Week II cursus P.A.O. drocp Praktici
drotc Huisdieren.

29 1 no\\. Eachmcsse \'Intensis Viehhaltung\'.
Utrecht.

29 Congres 19X0 van het Nederlands Congres
voor Openbare dc/ondheidsrcgeling, Utrecht.

30 Afscheidss\\tnposium prof. dr. 11. \\an (icndc-
ren (pag. .552).

30 drocp Veterinaire Homoeopathic

K.N.M.v.D. Vergadering. Bcatrix-gebouw.
.laarbcursplein. Utrecht. Aanvang 20.00 uur.

November:

2 5 III Congreso AlgentinodeCiencias Veteri-
naritis. Ill Simposio NticionaldeCiencay lec-
nologia de Carnes. Buenos Aires. Argentina.

4 7 Week III cursus I\'.AO, (iroep Praktici
drotc lluisdicten.

623

-ocr page 108-

II 14 Weck IV cursus P AX), (Iroep Praktici
(irote Huisdicrcii,

1.1 Vereniging \\an Directeuren \\an (icnieentclijke
Slachthui/en en N\'leeskeuringsdicnstcn, Ver-
gadering, .laarbeurscongrescentrum. Utrecht,
aan\\ang 10.0(1 uur,

1.1 15 26. .lahrestagung der Fachgruppe\'Klein-
ticrkrankheitcn" der DV(i. zugleich deutsch-
sprachige (iruppc der WS.AV.X (.Al, Karls-
ruhe.

14 en 28 ■Orthopädischer Fortbildungskurs
Plcrd\' (A). Wien,

December:

7 12 Coursc lor Fracture Treatinent and Re-
constructt\\e Surger\\ in the l\'quine. Da\\os
(Switzerland), (pag, 6201,
9 ,Ard, Limburg K,N.M,\\.D, I,eden\\ergadering,

10 Ald, Noord Holland, Leden\\ergadering,

11 (iroep Volksgezondheid K,N,M.\\,D,
\\ ergadering, .laarbeurscongrescentrum.
L\'trecht,

I 1 (iroep Veterinaire Homoeopathie
K.N..M,\\.D, Vergadering, Beatri,\\-gebouu,
.laarbeursplein. Ltrccbt, ,\\an\\ang 20.00 uur.

1981

Februari:

24 25 CLO-dagen,
Maart

1.1 14 Fachtagung über Plerdekrankheitcn
(aniassi, der\'Fquitania 19X1\'(.A), I ssen,

April

8 II 14, Kongress der DV(i (A),
,)uli:

1 -1, \\ llth International Congress ol tbc W orld
Veterinarv Poultrv Association,Oslo. Norvsav ,

Auguslus:

10 4 sept. X, Intern, Svmposium\'I ebensmittclhv-
giene\' der WAV I
Tl (A). Dublin,

198.1

.Augustus:

21 27 .Wll World Veterinarv Congress, Perth
(Australia) (pag. 627),

-ocr page 109-

Van het bureau

Deelname aan het
leesgezelschap door
kandidaatleden

Mei ingang van 1 juli j.l. is de K.N.M.v.D.
overgegaan tot een nieuwe op/et van het
leesgezelschap voor dierenartsen, waaraan
dierenartsen die lid /ijn van de
Maatschappij kunnen deelnemen.
Daar echter gebleken is. dal ook van de
/ijde van de kandidaalleden belangstelling
beslaat voor dil leesgezelschap, beeft de
Maatschappij besloten per 1 januari 1981
ook kandidaalleden lot het leesge/.elschap
toe le laten.

De leden van dit gezelschap worden in
groepjes van vier ingedeeld. Voor elke
groep wordt een abonnement op vier
veterinaire tijschriften genotnen. De keu/e
van tijdschriften bepaalt in welke
lijdsehriftenseleclie een lid wordt ingedeeld.
De tiidschriften waarop de Maalschappij
thans geabonneerd is. zijn:

1. Der Praktische Tierarzt

2. Deutsche Tierärztliche Wochenschrift

.1. .journal of the American Vet. Med. Ass.

4. Kleintierpraxis

5. Modern Veterinary Practice

6. Veterinary Record

7. Vlaams f^iergeneeskundig\'fijdschrift

8. Small Animal Praciice

De kosten voor deelname gaan voor het
laar 19X1 ± / 140. bedragen. Indien u
deelnemer van hcl leesgezelschap wenst te
worden, verzoeken wii u dit vóór 1 oktober
aan de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor f)icrgenccskundc.
Postbus 14031. 3508 SB fllrecht. lefnr.
030-5101 11. door te geven.

LiLomiil.

Aangezien vele van de thans praktizerende
dierenartsen deze publikatie nooit
ontvangen hebben en er daarnaast aan het
bureau van de K.N.M.v.D. veel vragen
over B.T.W. gesteld worden, heeft het
Hoofdbestuur besloten in een nieuwe
publikatie de thans van kracht zijnde
regeling te publiceren.
Voor geïnteresseerden is deze publikatie te
verkrijgen op het secretariaat van de
K.N.M.v.D.

Werkgroep \'Veiligheidseisen
bij de bouw van een
praktijkruimte\'

In verband met de problemen die kunnen
ontstaan bij de bouw van een
praktijkruimte voor wat de electrische
installatie betreft, willen wij u er op attent
maken dat voor electrische installaties in
medisch gebruikte ruimten op dil moment
ten aanzien van de veiligheidseisen de norm
NHN 3134 van kracht is.
Hierbij wordl geen verschil getnaakt lussen
ruimten voor humaan of veterinair gebruik.
Hoewel gevoelsmatig een verschil in de eisen
lussen ruimten voor humaan of veierinair
gebruik alleszins redelijk lijkt, is de
werkgroep die zich met de eisen len
aanzien van de veiligheid heeft
beziggehouden tot de conclusie gekomen,
dal dit een onjuiste benadering is, omdat in
veterinair gebruikte ruimten niet alleen de
veiligheid van de patiënt maar ook die van
de dierenarts zelf en van zijn assistent(e)
optimaal gegarandeerd moet kunnen
worden. Wij raden u dan ook aan voor u
aan de bouw of verbouw van een
praktijkruimte begint, u terdege op de
hoogte te stellen van de bestaande eisen,
om daarmee later teleurstellingen en veel
ongemak te voorkomen.

Publikatie betreffende
B.T.W.

In 1968 is aan alle praktizerende
dierenartsen een publikatie gestuurd in
verband met hel feil dal vanaf I januari
1969 iedere ondernemer, dus ook de
dierenarts, de B. f.W. op de declaratie
diende te vermelden en aan zijn cliënt in
rekening diende te brengen.

Tijilsi hr. I>icri\'em\'esk..(lecl I05.afi 15. I9S0

KOMNKI I.IKI NtDlRI ANDSI MAA I SfM API\'l.l VOOK Dl P K<11 N PISK T N Dl

-ocr page 110-

Oude veterinaire boeken
te koop

Me\\rouwC. M. A. Miiydcrman-Stottelaar
tc Hedel heelt een aantal oude veterinaire hoeken
te koop. waarvan onderstaand een lijst volgt.

1. Operationsichre und gehurtshilfe
van dr. .los Bayer (1910).

2. Die gehurtshilfe helm Rind van
M. Ci. de Bruin;

Weil Profi für gehurtshilfe an der
Staatstierar/teneisehule in Utrecht;
Dritte neubearbeitete Auflage van Anton
fapken (1910).

Die Pra.xis des fierar/tes Veterinärrat
van .Anton lapken. .Amtstierar/t in
Varel (Oldenburg) 2 dclig (1919).
Lehrbuch der Allgemeine Pathologie für
rierär/te und studierende der fiermedicin.
Dritte verbesserte .Aullage von Profi van
dr. fh. Kitt (1912).

Orgaan/iekten bij de grote huisdieren van
prof Wester (19.V)).

Ilytera und Marek. Spe/iclle Pathologie
und Therapie. delen (I9L1).
Ook .Vdelige uitgave in dc Lngelse taal.
Krankheiten des Hundes \\an Heinrich
.lacob (19 LI).

foxikologie \\ an Lugen Lrohner (1919).
Phvsiologie van /.waardemaker. 2-delig
(1910 191 I).
10. Ar/tenei Mitteln \\an luigen Lrohner (1914).
I 1. Allgemeine Chirurgie \\an .Moller en

dr. H. Lrick (1920).
12. Organkrankheiten \\an lüigen Lrohner en

Wilhelm /wiek (1914).
I.V Spe/iellen Chiriugie für I ierär/te \\ an

dr. Moller en I riek (190K).
14. I ehrbuch dc spe/iellen Pathologie und

1 herapic der Haustiere herausgegeben von
I Ilgen I rohner en Wilhelm /.wick. Achte
neubearbeilele aullage Oreankrankheilen
(19L5),

LS. Studentenalmanak 1917 en
Studentenalmanak 1918.

Belangstellenden kunnen /ich voor nadere
inlormatie wenden tot Mevrouw C. M.

3.

4.

5.

8.
9.

Muyderman-Stottelaar. De Horst 242. (locs.
tel. (01100) 28412.

LIId UUD ÜLj^ia\\

626

Van de Commissie

Symposium

Mestkalveren

Op donderdag 16 oktober 1980 zal in
samenwerking tussen de K.N.M.v.D. en de
Kalvermelkindustrieën een Symposium
Mestkalveren worden gehouden in het
congrescentrum De Reehorst te Ede.
Op deze dag zullen de volgende inleidingen
worden gehouden.
\'Organisatie en structuur van de
kalvermesterij\';

\'Economische kengetallen die van invloed

zijn op de rentabiliteit van de

kalvermesterij";

\'Waar kijk ik naar op een

kalvermestbedrijf.\'"

\'Enkele aspecten van diarrhee en hun
behandeling\';

\'Welzijnsaspecten bij vleeskalveren\'.
Nadere informatie volgt.

KOMNKl I.IKI NI Dl RfANDSi; M A A 1 SCI IA PPI.I VOOR Dl t; ROI N EI.SK I N Df

Doe-het-/elf-banden

Nu de vakantie weer grotendeels voorbij is
en de najaarsschoonmaak in aantocht is. is
het moment aangebroken otn uw doe-hct-
z.clf-banden voor het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1979 en 1980 te bestellen.
De banden 1979 kosten / 20. . de banden
19807-22.50. Bestellen Is mogelijk door
overmaking op postrekening 51 ióOó ten
name van de K.N.M.v.D.. .lulianalaan 10.
.1581 N
f Utrecht.

Vermeldt u er bij welke banden u wilt
ontvangen\'.\' Banden \'oude stijl\' zijn In
beperkte mate nog verkrijgbaar.

-ocr page 111-

World Veterinary
Association

XXII World Veterinary
Congress

Organizing Coninuiiee

This has now met lour tmies. Members include a
past President of the W.V.A. Prof. Beveridge. the
Director of the Australian Bureau of Animal
Health. Dr. (iec (a former Vice President of WVA).
the Chief Veterinary Officer for the State of Western
Australia. Dr. Armstrong, the Dean ofthe School
of Veterinary Studies at Murdoch University
(Perth), Prof. Nairn and senior veterinarians from
industry, practice, government services, and educa-
tion, plus a representative of the Auxiliary group.

Oaii\'.s and venue
I he dates chosen are;

August 21-27, 198.3

I hc venue for the specialists sessions will be the
University of Western Australia, and the opening-
closing ceremonies and the plenary sessions will be
held at the Perth Hntertainment Centre with supper
provided. Coaches will be provided between these
venues and delegates hotels.

II is likeK\' that a reception for the Permanent Com-
mittee will be hosted by the Premier and (iovern-
ment of Western Australia immediately prior to the
Congress.

Social rundions

I wo main social functions arc planned.

1. A dinner for up to .5000 preceded by a onc tour
cruise down the Swan River from thc hotels to
the dinner destination.

2. A farewell fimction to be called \'Remember
•Australia\' to be held the day after thc closing
cercmony.

1 his will take the form ofa traditional Australian
barbecue on a nearby sheep station with food grilled
on sticks, Australian beers and wines, with
demonstrations of sheep shearing, the use ol dogs to
herd sheep, boomerang throwing, tree-felling, and
authentic Australian bush bands playing traditio-
nal Australian songs and dances.
It is planned to encourage a high attendance ofthe
delegates from overseas by having special post Con-
gress sessions in other Australian states and nearby
countries such as New Zealand to look at specific
topics such as \'Sheep Production and Diseases\'.
Tours to these places could include v isits to Sydney
and Melbourne as well as to major tourist attrac-
tions such as Avrc\'s Rock and the (ireat Barrier
Reef.

Auxiliary nieeiings

An active ladies\' committee planning an exciting
colourful programme for the wives of delegates.

Applications for national
membership

I he Singapore Veterinary Association was accep-
ted as a new national member of the WVA. The
I\'rinidad and Tobago Veterinary Association, the
Bangladesh Veterinary Association, thc Nepal
Veterinary Association and the Associacion
Panamena de Medicos Veterinarios were accepted
on a provisional basis, pending receipt of their con-
tribution to the Kund of the WVA for 1980.
The WVA Secretariat would elaborate a proposal
regarding a reduction of the \'per capita\' rate of
contribution for veterinarians of countries with
many veterinarians and a very low \'per capita\'
income. I bis proposal would be submitted to the
next meeting ofthe Permanent Committee in Mav
1981.

Meeting of the
Permanent Committee

Paris. Jlsi .Mav 1980

This meeting was attended by delegates from 24
countries (national members), 8 specialist associa-
tions (associate members), 2 representatives of
international organizations and one guest of the
Bureau.

Prof. Dr. R. Vuillaume, President of the WVA,
opened the meeting at 2..30 p.m.
I hc provisional agenda, the minutes of the 26th and
27th meetings ofthe Permanent Committee held in
Moscow in.luly 1979, the reports of thc Secretariat
and the Association Kund and the financial docu-
ments (balance sheets, income and expenditure
accounts of the Secretariat and Association Fund,
thc draft budget ofthe Secretariat for 1980) were all
adopted ananimously.

I he \'per capita\' contribution for 1981 will remain
thc same as in 1980, namelv;

US$ 0,75 until Ist February 1981
USS 0,80 after Ist February 1981
I he report of the auditor was accepted. Mr. .leaggli
was reappointed auditor for 1981.
1 be .Association Fund Committee, consistingof the
members of thc F.xecutivc Bureau ofthe WV,\\ and
Dr. ,1. F. McCowan (Canada), Prof. C. I., de
Cuenca (Spain), Dr. .1. Pintoda Rocha(Brazil)and
Dr. K. Rupprecht (l ed. Rep. of (iermany) was
reappointed.

Dr. Trctyakov (USSR) expressed his thanks to the
delegates for their cooperation regarding thc ,\\Xlst
World Veterinarv Congress held in Moscow in .luly
1979. 1 here were 4.418 Congress members in Mos-
cow, representing 70 countries of which 45 were
members of the WVA.

On behalf of the Secretariat, the President of thc
WVA presented a plate with inscription to Dr. I re-
iv akov as a token of gratitude to the USSR Organ-
izing Committee ofthe Moscow Congress.

627

KONINKI I.IKi: NIDHRI.ANDSl M A A 1 SCIl A PI\'I.I VOOR Dl i: R(il N IT S K UN DI

-ocr page 112-

XMIihI H\'or/i/ i fieri,wi \\ ( „„,i;reM

Dr. Kairnlc. Prcsidcnl ol ihc Australian Organi/ing
Committee, reported on the preparations lor this
Congress. He showed some slides of Perth and its
surroundings so as to give the delegates an impres-
sion of the faeilities for the Congress, its site, the
available hotel aeeoinmodation, cattle and sheep
production in ,South West ,Australia and the coun-
try\'s scenery and w ildlife, .As in Moscow, a commer-
cial e.xhibition w ill be organized in conjunction with
the Congress. Phc achievements of .Australian Vete-
rinary scientists will also be shown, fhe national
member associations were urged to promote the
Congress in their countries.

7he President referred to the booklet: \'Results of
the questionnaire regarding the .XXIst World Vete-
rinary Congress\' edited by the Secretariat of the
WVA. an interesting publication for organizers of
World Veterinary Congresses.

Proposal ol Sou,h Afriea

Ihe South African Vetermary .Association had
made the following proposal:
Before inviting a World Veterinary Congress to
their country, the national committee must have
received a written declaration of the (iov ernnient of
the country in question to the effect that visas for
those wishing to attend the Congress will not be
refused unless it can be proved that the applicant is
a political activist or a criminal.
Ihis proposal was not accepted. It was felt that
Ciovernments could not be e.xpccted to make such
commitments for Congresses to be held 4 years later.
I he Organizing Committees would do their utmost
to e.xercise pressure on their Covernmcnts to facili-
tate the attendance of veterinarians from all
member-countries.

tLÖDoMi

Veterinarian

Posi,io„ olleieil

.Action for relief and rehabilitation in Kampuchea.
(ARRK), a coalition representing the lollowing
voluntary agencies: CARi:, Church World Serv ice,
Heifer Project Interna itional, Lutheran World
RelicL Meals for Millions Freedom from Hunger,
and the YMC.A. submitted a proposal to the
government of Kampuchea in March lor a \'pilot
project\' in cattle vaccination.
Heifer Project will have responsibilitv forthi:
gram and is therefore seeking a Lrench-spe
veterinarian, preferable a volunteer, to head i
ARRK effort.
Since ARRK does not have a written agreement
with the government of Kampuchea as of this date,
this memorandum is for the purpose of making
initial inquiries and contacts only, Wcare not readv
to sign up anyone at this time,
I he position requires a veterinarian experienced in
large animal disease control work; i,e,, vaccination
and or disease eradication campaigns. Because age
is respected in Asia, a mature person is needed.
A non US citizen would ne more acceptable to the
government of Kampuchea.
HPI will cover costs of travel and nccessarv vacci-
nations and documents, as well as liv ing expenses
for one person. It w ould be difficult for a spouse to
gain entrv into the country, as foreigners are strictlv
controlled, fhis job requires a person who would be
able to adust to a stressful situation, unstable
government, and a war-torn countrv. Actually,
housing and food are good for the few foreign
advisors who are permitted entrv.
Persons who are interested or wish to writ
phone for more information should direct
to: Cordon Hatcher DVM, Program Director for
Latin America and Asia, Heifer Project Internatio-
nal, P.O, BoxX(lX,H25 W. I hird Street, I ill le Rock,
Arkansas, 7220.1. LSA. Iclephone: ,501-,176-6X,Vi.

, pro-
:aking
Lip the

,■ or tele
nquirie

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maalschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae;

Bollen, L. C. P, M.; 1971; 64IX CC Sitlard, Walramstraat 4,1-1.
Heuvel, W. C. M. van den; 1980; ,1581 SZ Utrecht, Vlietstraat 17,
Smits, D,; 1980; ,1562 AH Utrecht, P, de Mortangesdreef 272,
Versteegt, ,1, W,; 1980; .1481 HD Harmeien, Nassaupark 19,
Vries, Mej, ,1, F, de; 1980; ,1514 EW Utrecht, Kwartelstraat ,12 bis.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse MaaLschappij voor Diergeneeskunde heefl het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Bergs, G, 11, H.; 1980; 41,1,1 AN Viancn, Dominicusdreef ,14.

Boer, .1. de; 1980; ,1581 HD Utrecht, Ramstraat 29,

Geertmans, G, S, M,. 1979: 7954 GN Rouveen, Oude Rijksweg 6.11.

Koning, Mej. P. de; 1980; 9.1.14 TL Peest. Zuidveldigerweg .1.

Manni. H. P.; 1980; .158,1 SW Utrecht. A, Neuhuvsstraat 2,

Speelman-Willemsen, Mevr, B,; 1980; 6665 CP Driel, Casimirstraat 12.

628

KONINKI I.IKE NEDERLANDSE MA A ISCH A PPI.I VOOR Dl E RCIFN EESK l NDE

-ocr page 113-

koiLmiolo

AdresHij/igingen, en/.:

177 * Am-i>Hi-\\\\ illcnn. Mevr. II../. 1%(): 255 I
KS \\-(iia\\enhage. .1. Riintgcnstraat 1,^; tel.
(07(1) 2.11 K56,
/Hl licrgv (i. II. //.. IWO; 41.1.1 AN Viancn.
DominiciisdrecI .14: tel. (0.147.1) .15KX (pii\\c).
(04116) 7.1951 (bur.); d. (l.\\.n. pro\\. N.-
Biabant (toc\\ocgcn als lid).
/H/ licr/s/iii//: Md. C. ./.: 1974; Apeldoorn; tel.

(055) .1.17692.
IH3 Hoer. ./. i/c; 19X0; 1581 lil) l treelit. Ram-
straat 29; tel. (010) 516919; wnd. d. (toe\\oe-
gen als lid).

/H4 *Holldi. /.. ( . /\'. .M: 1971; 6418 CC Sittard.
W\'alramstraat 41-1; tel. (04490) 16615 (pri\\é).
(045) 452611 (ptakt.); p.. H-1).
/9/ Ccspcrs. ./. 11., 1967; l eiderdorp. Voordorp
57; tel. (071) 141.145 (bur ); und. dir. slaehth.
191 Cnossdh 11 , /\',. 1972:9202 VII Draehten. De
Posten 11; tel, (05120) 16K94; p,. H-D.. geass.
met B. Vaandrager.
2115 Iwennnm. (,. .V. \\/.: 1979; 7954 (;\\ Rou-
\\een. Oude Rijksweg 611; tel. (05226) 6.59; p.,
ass. bij II. /.antmge (toe\\oegen als lid).
2119 (irooi. ./. //. ,/e. 1972; 6981 BV Doesburg,
Contre [{searpe 12; tel. (08114) 2626(pri\\é).
2982 (prakt ).
2/.< //arms. /, //,; 1971; Hardenberg; p.. H-D..
geass. met .1. 1). 1 . .1. Hartgers en Ij.
Sinnema.

2/3 l/iiriKcrs. ./. /). /. ./.; 1979; Bergentheim; p..

geass. met I. 11. Harms en Ij. Sinnema.
2/6 *l/divcl. II. ( . M. vuil ildi: 1980; l\'treeht;
tel. (010) 521556 (pri\\él. 51941 1 (bur.); wet.
medew. R.U. (l-.d.D . \\ kgr. (ieneesk. \\anhet
kl. Huisd.).

Koiiiiii;. .Mcl. I\'. ,1c: 19X0; 8114 11, Peest,
/.uid\\eldigerweg 1; tel, (05928) 1612; wnd, d,
(toe\\oegen als lid).
24! \'I.iczdiga. H H ,; I97X; 7711 VK Ommen.

Windestiaat IX; tel, (05291) 4()()(); d,
244 * M(i(i\\s-I ciischuir. Mevr. H , /. 1/.. 19X0;
(ieleen; tel. (04494) 4X857 (prué). (04750)
11117 (prakt.); p.. ass. bij VI. C. A.
R asenberg.

244 Maiiiii. //, /\',; 1980; 15X1 SVV I treeht. A,
Neuhuysstraat 2; tel, (010) 516949; und. d.
(toevoegen als lid).
246 ".Marlin. H ll ..- 19X0; 5.141 (1(1 Oss. Sta-
ringstraat 221; d.
254 Sunmns. Pro/, dr. S. 1916; IJ-1942; De
Bilt; hlr. R.U. (F.d.D.. vkgr. Alg. Heelkun-
de); R.N.L.; erelid K.N.M.v.D.
25H Peeiers. S ./. C. M.: 1979; 1071 OA Amster-
dam. Van Feghenstraat I 19; tel. (020) 766247
(privé). (011)554131 (prakt.); p.. ass. bij H. U.
Dijk. C. van Pinxteren en H. H. .1. M
limmermans.
259 Pijper. /\'. IF. de: 1976:3601 HF Maarssen.
Klokjeslaan 40; tel. (03465) 68577 (privé).

259 /\'iii.viereii. (. van: 1970; 5051 BA (ioirle.
VVermenbossestraat 21; tel. (013) .141931
(privé). 554131 (prakt.).

26/ Pnn.s. P (,. M.: 1977; 2182 OR Hillegom.
Weeresteinstraat 47; tel. (02520) 18020; p.. kl.
huisd.

262 Quaedvlieg. R /. P M.: 1956; 6251 N.1
liekelrade. Maastrichterweg 2; tel. (04408)
24X3 (pri\\é).

265 Rakhorsl. (,.. 1974; Apeldoorn; tel. (055)
410882 (privé). 1.16900 (prakt ).

_V.( .Sinnema. \'Ij.: 1947; Hardenberg; p.. H-D..
geass. met I. H. Harms en .1. D. F. .1.
Hartgers.

276 .Speelman-li i//em.u\'n. \\levr. li.: 1980:6665
CP Driel. Casimirstraat 12; lel. (08.106)
42408; d. (toevoegen als lid).

2ft5 1 aandrager. , t. H.: 1978; 9202 V H Draehten.
De Posten 9; tel. (05120) 16X94; p.. geass. met
VV. P. Cnossen.

2HH:5()7 Versluvs. Mej. S. 11 II.: 1975; Hilo.
Hawaii 96720 (U.S.A.). 1927 A Kolauea Ave-
nue; (el. (XOX) 959-9651; d.

2H9 I lashlom. ./. /.., 1954; 2X55 AA Vlist. Bonre-
pas l6;tel.(OIX21)2154(privé),26IO(prakt.).

292 l rieze. ./. P.: 1980; Udeeht; tel. (010) 714162
(privé). (08855) 2025 t. .142 (bur.); d. Intervet
International B.V.

295 ii emink. Pr. (,. //.: 1969; F-1978; 5469 AF
Frp. Clausstraat 7; tel. (04116) 73951 t. 151
(bur.); d. (i.\\.D. prov. N.-Brabant.

29H iVii. /\'. \'//!. C. dc: 1979; 2402 VP Alphen a d
Rijn. Pallasstraat 22; tel. (01720) 31424.

299 lloKu. /:. ./. M. van ,/er: 1975; 2931 AV
Krimpen a d l ek. Oost/oom 5; tel. (01X07)
140X1; p.. ass. bij 11. v. d. Knoop.

Overleden:

Dr. W. .1. Kraan te Utrecht op 27 juni 1980
Benoemd als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

Dr. A. F. A. Brands te Cuyk per 1 mei 1980

Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij
de
V.D.:

D. Frieling te Kampen per I juni 19X0

KONINKI I.IKK NFDFRI VNDSh M AA ISCHAPPI.I VOOR Dl F RCIFN F ESK IIN DE

629

-ocr page 114-

MAMMIVERT

woreenbepnoeftie
bestrijdingvan mastitis.

Mammivert\' bevat per injektor:
500.000 i.e. Belcomycine (RB) (Colistine)
250 mg. Spiramycine-adipaat

5 mg. Deltahydrocortison-acetaat

• hierdoor wordt een breed
werkingsspektrum
verkregen. Dit spektrum
omvat zowel grampositieve
(Spiramycine) als
gramnegatieve (Colistine)
bakteriën.

• door de toevoeging van 5 mg.
deltahydrocortison-acetaat,
wordt eveneens een
anti-inflammatoire werking
verkregen.

Mammivert* is een
gedeponeerde merknaam van
laboratoire Roger Ballon, een
Rhône Poulenc onderneming.

ijdt
mastitis met

MAMMIVERT\'

RHÔNE-POULENC NEDERLAND b.v.

Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen. Telefoon 020-457151

-ocr page 115-

Ter introduktie\'

Inlroductory

J. G. van Bekkum^
Afd. Virologie, Lelystad

Met dit symposium willen wij het feit
herdenken dat 75 jaar geleden een offi-
cieel begin werd gemaakt met weten-
schappelijk diergeneeskundig onderzoek
in ons land. in concreto, de Rijks Serum
Inrichting (RSl) werd geopend.
Nu is het niet zo, dat er, v oordat er \'offi-
ciéél\' onderzoek werd gedaan in de veteri-
naire (en medische) sector niet onder-
zocht werd.

Al onze kennis komt voort uit wat in het
verleden werd waargenomen en geïnter-
preteerd, Ook vóór de tweede helft van de
vorige eeuw waren er al mensen die goed
en kritisch waarnamen en waardevolle
conclusies trokken, waar ook praktische
consequenties aan verbonden konden
worden: denken we voor wat betreft de
humane geneeskunde aan .lenner, die
zoals U weet de vaccinatie tegen variola
met behulp van \'koepokken\'-virus
uitwerkte.

In de veterinaire sector is er in ons land
een parallel uit dezelfde periode voor wat
betreft runderpest.

Deze benadering heeft het in sommige
gevallen mogelijk gemaakt een infectie-
ziekte effectief aan te pakken voordat we
er meer van wisten dan dat hij besmette-
lijk was.

Veel van dat oudere onderzoek gebeurde
op een persoonlijke basis, van een geor-
ganiseerde aanpak was geen of nauwe-
lijks sprake. De mogelijkheden daartoe
ontstonden pas in de tweede helft van de
vorige eeuw, na het baanbrekende werk
van Pasteur en Koch en hun talrijke leer-
lingen. De aanpak, die de toenmalige
benadering kenmerkte een grotere
belangstelling voor wat pathogenen kun-
nen \'doen\', dan voor wat ze \'zijn\', ken-
merkt ook nu nog de medische en veteri-
naire benadering.

Het concept, dat specifieke ziekten een
bepaalde oorzaak hebben, is al oud.
Al in de zestiende eeuw om precies te
zijn in 1546 werd het begrip besmette-
lijke ziekte, veroorzaakt door een levend
principe — \'contagium vivum\', geïntro-
duceerd (Fra Castorius - Verona), Later

\' Inleiding, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (najaar 1979).

- Prof. dr. J. G. van Bekkum, Centraal Diergeneeskundig Instituut, afd. Virologie, Houtribweg 39
8221 RA Lelvstad.

-ocr page 116-

werd dit idee geconcretiseerd (Von Plen-
ci?., 1762): een bepaald specifiek agens
zou één bepaald omscbreven ziektebeeld
kunnen produceren. In deze fase maakte
men geen onderscheid tussen hypothe-
sen, die bewezen moeten worden, en idées
préconçues. Men ontwikkelde theorieën,
maar bleef steken in de bewijsvoering.
Men kwam niet uit boven het aandragen
van praktijkwaarnemingen, waar dan
verder over gefilosofeerd werd. Een goed
doordachte experimentele opzet ontbrak.

Voor \'t opbouwen \\an een wetenschap
was dit onvoldoende. Wetenschap vergt
verificatie van elke hypothese een
notie die overigens anno 1979 nog niet
overal in de medische en veterinaire
wereld is doorgedrongen.
Er zijn nog steeds (of weer) verschillende
bijna religieus aandoende stromingen,
ten dele gebaseerd op filosofieën uit
vorige eeuwen, die het menen te kunnen
stellen zonder een kritische d.i. weten-
schappelijke benadering.
Experimentele opstellingen waren al
geïntroduceerd in de periode voordat
Pasteur met zijn onderzoek begon, maar
hem komt de eer toe voor het eerst slui-
tende bewijzen te hebben geleverd.

De resultaten van de wetenschappelijke
beoefening van de microbiologie leidden
spoedig tot praktische toepassing. In
1890 werd het Institut Pasteur gesticht,
vooral gericht op medische applicatie. De
veterinaire volgde spoedig: onze Rijks
.Serum I nrichting werd veertien jaar later
geopend. Deze instituten waren produc-
tie gericht: hoofdtaken waren ontwikke-
ling en bereiding van sera en vaccins.
Deze doelstelling is de afgelopen 75 jaar
ingrijpend gewijzigd. Nog steeds vortuen
de infectieziekten een belangrijk
onderdeel van het takenpakket van ons
veterinair onderzoekinstituut, al is de
produktietaak wat ingekrompen. Daar-
naast zijn er uitbreidingen gekomen: van
klinisch en pathologisch tot toxicolo-
gisch en parasitologisch onderzoek, één
en ander in relatie tot het milieu. Deze
ontwikkeling is natuurlijk een afspiege-
ling van de evolutie van de medische en
veterinaire inzichten in onze maatschap-
pij.

De infectieziekten hebben in de medi-
sche meer dan in de veterinaire sector
mogelijk wat aan betekenis ingeboet,
daarnaast hebben andere problemen de
aandacht gevraagd. De ontwikkeling van
een farmaceutische industrie en antibio-
tica hebben een accentverschui\\ing
mogelijk gemaakt. De beschikbare man-
power én middelen zijn geweldig
gegroeid.

Bedoeling van dit symposium is U wat
interessante aspecten te laten zien van de
situatie anno 1979. Daarbij willen we het
vandaag hebben over een deel van de
infectieziekten, namelijk die veroorzaakt
door virussen. Morgen komen dan
andere, meer gevarieerde, onderwerpen
aan de beurt.

Pasteur heeft zowel aan de wieg gestaan
van het onderzoek over infectieziekten
veroorzaakt door bacteriën, als van dat
over virusziekten: men denke aan zijn
vaccinatie tegen rabies, waarvan overi-
gens nog steeds niet vaststaat, dat ze
werkzaam is.

ffoewel Ivanovsky al in 1890 de filtreer-
baarheid van het tabaksmozaiek virus
waarnam, werd pas enkele jaren later
door onze landgenoot Bcyerinck de con-
clusie getrokken dat \\irussen \'iets
anders\' waren dan bacteriën: het\'conta-
gium vivum fluidum\'.
In 1898 toonden l.oeffler en Frosch aan
dat filtreerbare ziekteverwekkers, zoals
Ivanovsky en Bcyerinck die bij planten
vonden, ook bij dieren voorkwamen en
daar de oorzaak van ziekten konden zijn.
f^it was het begin van een lange ontwik-
keling, die niet alleen nog in volle gang is,
maar steeds sneller lijkt te gaan verlopen.
Nog in de veertiger jaren vormde de
vraag, of een virus dood, dan wel levend
was, een belangrijk discussiepunt. Ze is
nu herleid tot: kan een nucleïnezuur
levend zijn? Het antwoord kunt U zelf
invullen. Daarbij ging de evolutie in vele
richtingen en kreeg het vakgebied van de
virologie zijn eigen en onailiankelijke
status.

Veterinaire en medische virologie hebben
over en weer van elkaar geprofiteerd.
De ontdekking, dat virussen waardevolle
hulptniddelen konden zijn om het gebeu-
ren in levende cellen, zij het nu bacteriën.

-ocr page 117-

dan vvel ccllcn \\ an hogere organismen, tc
ontral\'clcn. Iiccft bijgedragen tot ecn toe-
name \\\'an de beiangstclling \\oor meer
lundamcnteci \\irologisch onder/ock en
iieeft mede geleid tot de ontwikkeling \\ an
dc moleculaire biologie. Viruslamilics cn
genera werden morfologisch cn chemisch
gekarakteriseerd en beschreven. Dc
wij/e waarop virussen gereproduceerd
worden werd met gebruikmaking van de
hulpmiddelen van de levende cel nader
geanalvsccrd.

Dc/e grotere diepgang heeft weer bijge-
dragen tot een verdere ontw ikkeling van
mogelijkheden voor de klinische virolo-
gie.

De geschiedenis van ecn wetenschap is cr
voor een groot deel één van technickcn,
de
V irologie vornu hierop geen uit/ondc-
ring. Vooral de meer fundamenteel ge-
richte virologie, die /ich bc/ig houdt met
vragen over virusstructuur en virus-cel
interactie heeft sterk geprofiteerd v an hct
beschikbaar komen van nieuwe fysische
cn chemische methoden, maar ook de
klinische v irologie kwamen /ij ten goede.
In wat mindere mate gold dit voor wat
men de macrobiologische virologie /ou
kunnen noemen, die richting van onder-
/oek dic /ich bc/ig houdt met dc interac-
tie van het v irus met het gehele indiv idu.
al /ijn ook daar dc nieuwe ontwikkelin-
gen niel ongemerkt voorbijgegaan. Veel
nieuwe werkwij/cn /ijn gemeen goed
geworden: van celkweck cn hel gebruik
van ultraccntrifugc cn elektronenmicro-
scoop tot gradientscheiding. radio-im-
muno assays cn cn/yme linked immu-
nosorbent assay s, maar de schokgolf v an
de ontwikkelingen op hct gebied van
moleculaire biologie hccfl dc praktische
toepassingsgebieden nog niel volledig
bereikt.

Dc terreinen waar cffcct tc verwachten is.
/ijn uitgestrekt:

therapeutische cn preventieve toepas-
sing van sclccticf wcrk/amc remmers
van Virusvcrmccrdcring en intcricron
en interferon inducers,
ontwikkeling van nog verder
geavanceerde diagnostische technie-
ken. dic gebruik maken van finger-
printing van nuclcïnc/urcn cn eiwit-
ten. cn waarmee o.a. nieuw c in/ichtcn
in dc epidemiologie van sommige
virusinfecties verkregen kunnen
worden.

v olledige karakterisering van dc. naar
hct /ich laat aan/ien. kleine
polypeptidc- en glycoprotcincstruc-
turen van hct virusoppervlak, die
o.m. verantwoordelijk /ijn voor de
inductie van virusneutraliserende i
antilichamen, synthese ervan
in vilro
of v ia genetische manipulatie, en toe-
passing ervan in vaccins.

De taak van dc virologie binnen een gro-
tendeels praktijkgericht onder/oekappa-
raat als het CDl is vooral de nieuwere
ontwikkelingen in het fundamentele
onder/oek te vertalen en toe te passen,
o.m. bij dediagnostiek en /iektepreventie
en -controle.

Deze. wat men zou kunnen noemen
vertaal-, en doorgceffunctie, wordt uitge-
oefend ten dienste van een veehouderij
waarvan de structuur zich, mede tenge-
volge van de resultaten van het onder-
zoek, wijzigde.

De geboekte successen zijn maar partieel
o.m. omdat in de veehouderijsector dc
problemen sneller worden gemaakt dan
de erachteraan lopende veterinaire
wetenschap ze (tot nu toe) kan oplossen.
Zoals eerder vermeld: sommige ziekten
hebben wc al effectief kunnen bestrijden
voordat wij cr veel van wisten.
Daarna hebben vooral die veel aandacht
gekregen, dic hct meest opvielen, hetzij
door hun snelle verspreiding of door dc
grote economische schade die zij veroor-
zaakten. Zc zijn in dc regel niet dc slecht-
ste om mcc te maken tc hebben. De diag-
nostiek kan eenvoudig zijn, dc
belanghebbenden zijn gemakkelijk tc
overtuigen v an het nut van bestrijding en
de middelen nodig voor ccn clfccticvc
aanpak worden beschikbaar gesteld.
Mond- cn klauwzeer (MKZ) is practisch
geëlimineerd, al zullen we er verstandig
aan doen onze profyla.xc tc handhaven,
zolang importen van levende dieren cn
hun produkten noodzakelijk zijn.
Circa 12 jaar geleden kwamen wc tot hel
inzicht dat bij dc bestrijding van MKZ
alleen ccn regionale aanpak kans op suc-
ces biedt wat onze buren eraan doen
bepaalt mede ons succes. Dc problemen

-ocr page 118-

waar we nog mee te maken hebben zijn
ten dele politieke: onze geografische lig-
ging en im- en export noodzaken ons tot
\\oortgaande vaccinatie, terwijl een der-
gelijke routinematige enting meebrengt
dat sommige landen daar een argument
in zien om ons land als besmet gebied te
beschouwen.

Nieuwe diagnostische methoden en een
meer moderne aanpak hebben ons ook de
mogelijkheid gegeven de klassieke var-
kenspest onder controle te brengen, en
ook hier kan alleen een regionale aanpak
ertoe leiden dat wij tegen herinvoer
beschermd worden.

Dit waren enkele gunstige ontwikkelin-
gen, er zijn echter ook meer negatieve.
Door allerlei omstandigheden neemt het
internationale vervoer toe in volume, het
vergt ook minder tijd. Behalve nuttige
handelsartikelen worden ook dierpatho-
genen gemakkelijker rondgestuurd. We
kunnen nu elk moment geconfronteerd
worden met een exotische smetstof waar
we veertig jaar geleden nauwelijks van
gehoord hadden.

\'t Kwaad kan dan ook nog uit een onver-
wachte hoek komen, zoals Afrikaanse
varkenspest uit Europese landen of blue
tongue uit de U.S.A. jaagziekte en
vesiculaire varkenziekte uit vele andere
Europese landen.

We moeten geëquipeerd zijn om zulke
ziekten snel te onderkennen en eventueel
de kop in te drukken.

Een andere ontwikkeling speelt zich in
ons land zelf af. I^e wijzigingen in de
veehouderij: grote populatiedichtheid,
grotere bedrijfseenheden met een andere
structurering van het bedrijfsgebeuren.
hebben een aantal ziekteverwekkers, die
ongetwijfeld al eerder circuleerden, een
kans gegeven hun ziektemakend poten-
tieel te ontplooien.

Het concept, dat ziekteverwekkers (ook
de meer gewoon voorkomende), net als
hogere organismen onderworpen zijn
aan ecologische principes heeft in de vete-
rinaire wereld en in de veehouderij niet de
aandacht gekregen die het verdiende.
Dat men door arthropoden overge-
brachte ziekten kan bestrijden door de
arthropode te elimineren en in West-
Europa de hondsdolheid kan inperken
door de vossenpopulatie te reduceren is
wel gemeen goed. maar het inzicht, dat
ook het omgekeerde mogelijk is. dat men
ernstige ziektebeelden kan provoceren
door daarvoor de gunstige condities te
scheppen, heeft nog niet algemeen ingang
gevonden.

Wij zijn nu bezig vast te stellen dat allerlei
wijzigingen in de milieuomstandigheden
van onze landbouwhuisdieren onver-
wachte effecten kunnen hebben. Een
sprekend voorbeeld van een dergelijke
ontwikkeling is de situatie met betrek-
king tot de ziekte van Aujeszky.
In de zestiger jaren en daarvoor was dit
virus in ons land aanwezig en veroor-
zaakte sporadisch problemen bij biggen
en soms ook bij andere dieren. Vermoe-
delijk was de gemiddelde bedrijfsgrootte
(1962: 2.8 millioen varkens op 120.000
bedrijven) niet voldoende voor het virus
om zich op het doorsneebedrijf te hand-
haven. In 1978 — bij 9.2 millioen varkens
op ± 50.000 bedrijven lukte dat veel
beter.

Niet alleen is het aantal gesignaleerde
besmette bedrijven sterk toegenomen,
ook de aard van het virus lijkt veranderd
n.1. virulenter. Een oplossing hebben wij
nog niet.

Een parallel situatie lijkt zich voor tc
doen bij IBR. Het causale virus, dat net
als de verwekker van de ziekte van
Aujeszkv tot de herpesvirussen wordt
gerekend, was ook vóór 1970 in ons land
aanwezig.

Het kwam sporadisch v oor. met name op
Kl-stations, maar IBR had niemand
gezien althans de diagnose werd niet
gesteld. Het virus circuleerde wel in de
rundveestapel, getuige het feit dat een
laag percentage van dc oudere runderen
er antistoffen tegen had. In de periode
1972-1974 zagen we ineens een spectacu-
laire stijging van het aantal gevallen. Het
aantal besmette bedrijven neemt nog toe.
al zijn de klinische afwijkingen veelal
minder ev ident dan enkele jaren geleden.

Ook de rundveehouderij heeft een specta-
culaire ontwikkeling laten zien: 1960: 3.5
millioen op 200.000 bedrijven. 1978: 5
millioen op 95.000 bedrijven, en ook hier
zijn een aantal de dierziekteverspreiding
begunstigende factoren aan het werk.

-ocr page 119-

Opfok- en mestbedrij\\ en zijn bev olkt met
kalveren of wat oudere dieren van dik-
wijls uniforme gevoeligheid. Ze zijn aan-
gevoerd \\an verschillende bedrijven, dat
wil zeggen besmet met meerdere potenti-
ële pathogenen. die elkaar over en weer
kunnen helpen. De dieren worden daarbij
gehouden onder vaak zeer onnatuurlijke
omstandigheden, f^it geheel biedt een
uitermate gunstige voedingsbodem voor
allerlei ziekten.

Tegen deze gecompliceerde achtergrond
opereert de virologie in ons veterinaire
onderzoek-apparaat. en één van zijn
grote opgaven in de naaste toekomst zal
zijn mee te werken bij het v inden van een
effectieve benadering om de schade ten
gevolge van die infecties, die enzoötisch
zijn m onze veestapel, te reduceren een
probleem dat een andere aanpak vraagt
dan de eerder genoemde, omdat de Inter-
actie tussen agens en bedrijfsvoering
veel intensiever is dan bij ziekten als
MKZ e.d.

Willen wij slagen in dit streven, dan moet
er nog veel informatie over verschillende
facetten van de problematiek op taiél
komen.

Wij zullen o.a. meer moeten weten over
de wijze waarop de pathogenen hun
effect uitoefenen, en over de interactie
tussen verschillende pathogenen. de gast-
heer en externe omstandigheden. Deze
infortnatie is alleen te verkrijgen door
nauwe samenwerking tussen het onder-
zoek en andere belanghebbenden: vee-
houders en collegae, werkzaam in de
eerste en tweede lijns diergeneeskunde.
De omstandigheden daarvoor zijn in ons
land uniek, o.m. door de sterke bezetting
en organisatie èn de geringe afstanden

als wij elkaar maar kunnen vinden.
f)eze symposiumdagen hebben mede tot
doel de daarvoor benodigde communica-
tie te verbeteren.

-ocr page 120-

"ö iro

Enting van runderen tegen luchtweginfecties
veroorzaakt door virussen\'

Vaccination of Cattle Against Respiratory Disease Caused hv
I \'irus litfection

A. van Nieuwstadt-

SAMlW A 1 I IN(;

Het onderzoek over de epizoötiologie van virussen die luchtwegaandoeningen hij
rtiiuleren vcroorzakett heeft aattgetooitd ilat het Bovine Respiratorv Srncvtical
( BRS) virus eett helangri/ke oorzaak is van lottgaandoetu\'ngeit hij kalveren. Andere
virussen: Parainfluenzavirus type J. adcnovirussett en het hovine virusiharrcc
(BVf)) virus, hlijken ettzoötisch itt de nteeste koppels rundvee in S\'ederlattd. maar
er is geen duidelijke correlatie tussctt het optrcilett van deze injecties ett klhtischc
svt)i/>tomen.
I aak verlopett deze virusinjecties suhklittisch. /:> is datt ook geen
reden om itt SederlantI tegen t/eze virttssett te vaccittcren.

\'l\'egett BRS virus is een vaccin comtiiercieel verkrijgbaar. Of dit vacciit beschcr-
nting geeft tegen de longattttdocttittgen tettgevolge van eett BRS virusinfectie moet
ttog bewezen worden in een veldproef, daar bij proefinfecties de srmptotiicn
moeilijk zijn te reproduceren. Het is ons wel gebleken dat de vacchtatie een injectie
met het veldvirus niet voorkomt, f\'.ett etttreactic die itt cttkele gevallen werd
waargenonu\'tt na gebruik vatt BRS handelsvaccin. blijkt te moeten wonictt toe-
geschreven aan een cotitamittatie met Bl f) virus.

L \'ithraken van IBR virusinfecties wortlen over ons hele lattd waargenomen sinds
het voorjaar vatt 1974. Het beeld lijkt zich te wijzigett: ht het begin vief de ziekte
vooral op hij de koeictt. die de typische srntptomctt van eett fBfi virusinfectie te
zien gaven en waarbij de ziekte ccn behtiigrijke ecotumtische schade veroorzaakte
tengevopige vatt een verminderde ttwlkgijt. tttt blijkt de ziekte al op veel hedrijvctt
ettzoötisch gewonfen tc zijn. waarinj vooral de kalveren tta verlies van Ittttt mater-
ttalc itnniuniteit hcl tnccst kwetsbaar zijtt.

Deze kalveren tnaken dc iitjectie vaak door met vcrkoudhcids\\ iit/,tomen die niet
worden onderkend als gevolg van eett fBf< virusittfectie.
Sl \\1\\1ARV

Studies Ott tlte epizootiology of respiratory viru.ses in hercis of cattle showed that
infection hv bovine respiratorv syncytial (BRS) virus was a tnajor cause oj bovine
respiratory disease itt calves.

Moreover, outbreaks of f BR virus infection associated with respiratory syniptotns
were observed in the .\\etherlattds sittcc the S/trittg of 1974.

\' VooidraclU. gehouden ter gelegenheid van het 75-iarig hestaan \\an het Centraal 1 )iergeneeskiuidig
Instituut (najaar 1979).

- Dr. A. van Nieuvvstadt. Centraal Diergeneeskundig Instituut. .Aldeling Virologie. Hiuitrihweg .19. X22I
RA l.elystad.

636 Tijd.sihr. Dicrficiicf.sli.. ctcct tOS. aft. 16. 19X1)

-ocr page 121-

Outbreaks of IBR virus infections occur throughout the Netherlands today. Initi-
ally. outbreaks ran a course marked by the typical symptoms of haemorhagic
rhinitis, observed particularly in cows. Today. IBR virus infections have become
enzootic on .several farms, the majority of infections in young cattle being accom-
panied by respiratory symptoms that are not identified as being due to IBR virus
infection.

Other virus infections that may cause re.spiraiory disease, parainfluenza virus 3,
adeno viruses and bovine virus diarrhoea (B VD) virus, were found to be enzoot ic in
most herds in the Netherlands. However, there is no definite correlation between the
occurrence of these infections and clinical symptoms. The use of vaccines against
these virus infections is not advisable in the present situation.
A vaccine against BRS virus infections is commercially available. Immunization
by this vaccine against the pulnionary symptonis of BRS virus infection should he
verified by afield trial. Unvaccinated control groups of calves should be included.
In the experience of the present author, the immunity produced hy this vaccine
cannot prevent infection by the field strain of BRS virus.

Postvaccination reactions were observed within seven days after vaccination with
this vaccine in some cases. These were attributable to non-cytopathogenicstrains oj
BVD virus, contaminating sonie hatches of this commercial vaccine.

De oor/aken van aandoeningen \\an de
luciitwegen bij het rund zijn complex.
Het onderzoek op ons laboratoriutn
hcel\'t zich vooral geconcentreerd op de
rol van virusinfecties met name die van
het Bovine Respiratory Syncytial (BRS)
virus en het virus van infectieuze bovine
rhinotracheitis, het IBR virus.
Wij kregen met het BRS virus te maken
bij een intensief onderzoek naar de epizo-
ötiologie van respiratoire virussen bij het
jonge rundvee. Daarbij is gebleken dat
het optreden van het pinkengriepsyn-
droom meestal gepaard gaat met een
seroconvcrsic voor het BRS virus (2).

Uit ons epizoötiologisch onderzoek is
ook gebleken dat andere respiratoire
virussen, het parainfluenzavirus type 3,
het bovine virusdiarreevirus en adenovi-
russen enzoötisch zijn op de meeste
bedrijven in Nederland. Maar een een-
duidige correlatie tussen deze virusinfec-
ties en het optreden van luchtwegaandoe-
ningen is er niet. Vooralsnog lijkt het
gebruik van vaccins tegen deze virusin-
fecties in de Nederlandse situatie niet
geïndiceerd.

IBR VIRUS

IBR-virusinfecties met respiratoire symp-
tomen werden in ons land het eerste
gemeld in het voorjaar van 1974. Nu heeft
dit virus zich over vrijwel het gehele land
verspreid. Voor IBR-virusinfecties is een
eenduidig etiologisch verband tussen het
optreden van de infectie en ziektesympto-
men bewezen: de respiratoire symptomen
kunnen worden opgeroepen bij een proef-
infectie. De laatste tijd wordt het IBR-
virus vaak genoemd in verband met het
optreden van fertiliteitsstoornissen bij
koeien. Het zou hier gaan om een sle-
pende vorm van IBR virusinfecties (4).
De bewijsvoering dat het IBR-virus hier-
bij een rol zou spelen laat te wensen over.
Het is nodig dat hier meer duidelijkheid
wordt geschapen.

-ocr page 122-

In de ruim vijfjaren die verliepen sinds in
het voorjaar van 1974 de eerste IBR uit-
braken met respiratoire symptomen in
ons land werden gesignaleerd is er veel
veranderd in de epizoötiologie van deze
virusinfectie.

Destijds vond het IBR-virus opde meeste
bedrijven een volkomen gevoelige rund-
veestapel. Het virus kon zich gemakkelijk
verspreiden en ontmoette geen immuni-
teit.

De symptomen bij de koeien vielen het
meest op. omdat daar de economische
verliezen het grootst waren, maar ook de
jonge dieren bleven niet gespaard voor de
infectie.

De infectie verliep met typische sympto-
men: plotseling hoge koorts, veel ncusuit-
vloeiing - aanvankelijk helder en later
mucopurulent -- hyperaemic van het
neusslijmvlies, een snurkende ademha-
ling.

Het beeld is in de loop der jaren ver-
anderd. De meeste infecties verlopen mil-
der, Ook is op bedrijven waar het IBR-
virus eenmaal is geïntroduceerd de
infectie enzoötisch geworden. Na een eer-
ste uitbraak op een bedrijf kunnen de
koeien virusdrager worden en bij tijd en
wijle virus uitscheiden. De nieuwe gene-
ratie opfokkalveren staat dan, als de
maternale immuniteit verdwenen is,
bloot aan de infectie. De IBR-
virusinfecties bij deze opfokkalveren ver-
oorzaken wel respiratoire symptomen,
maar deze zijn vaak niet typisch voor
IBR en worden dikwijls niet als zodanig
onderkend. Eén cn ander bleek uit een
onderzoek, dat in samenwerking met col-
lega Boon van de groepspraktijk Veenen-
daal werd verricht, naar de oorzaken van
aandoeningen der luchtwegen bij opfok-
kalveren in hun eerste levensjaar (1). In
1977 kon op 3 van de 8 bedrijven waar
opfokkalveren serologisch en klinisch
werden gevolgd, aan dc hand van een
seroconversie, het moment waarop deze
opfokkalveren een IBR-v irusinfectie
doormaakten worden vastgesteld. De
dierenarts heeft toen wel respiratoire
symptomen gezien, doch deze niet onder-
kend als veroorzaakt door een IBR-
V irusinfectie. Integendeel, er werd
gedacht aan een longworminfectie, hoe-
wel op twee bedrijven de opfokkalveren
nog op stal stonden. Bij de koeien werden
in dezelfde tijd geen symptomen van
infectieuze bovine rhinotracheïtis gezien.
Er was ook geen abortus. Op deze drie
bedrijven moeten de koeien toch al eerder
een infectie met IBR virus hebben door-
gemaakt: enkele van de kalveren hadden
maternale antistoffen. Dit w as dus niet de
eerste uitbraak op deze bedrijven. Het
was de dierenarts niet bekend dat op deze
bedrijven I BR-virusinfecties geweest
waren. Hij heeft wel IBR in zijn praktijk
en het ziektebeeld is hem niet onbekend.
Het beeld van de IBR virusinfecties in de
Nederlandse rundveestapel is in de loop
der jaren sterk veranderd, Serologisch
onderzoek heeft ons geleerd, dat de infec-
tie op veel bedrijven al voorkomt, zonder
dat er klinisch IBR is waargenomen. Het
jongvee staat op deze bedrijven voortdu-
rend bloot aan de infectie. Als zij de infec-
tie doormaken doen de symptomen blijk-
baar niet altijd even duidelijk aan een
IBR virusinfectie denken. Deze veran-
derde situatie heeft consequenties voor
de diagnostiek. Niet langer mag men
voor de diagnose afgaan op de antistof-
fen van één enkel bloedmonster. Onder-
zoek van gepaarde bloedmonsters is
noodzakelijk geworden.

Alleen een significante titerstijging en of
het aantonen van het virus kunnen een
infectie bewijzen en een diagnose bevesti-
gen. Het aantonen van IBR-virus kan
gebeuren door het virus te isoleren in
weefselkweek en met een recent beschre-
ven immunonuorescentictechnick op
neusuitstrijkjes (5),

Verder kan men zich afvragen of in deze
gewijzigde situatie een enting ad hoe, bij
waarneming van de eerste symptomen,
nog wel zo zinvol is. Toepassing van dc
enting tegen I BR-v irusinfecties in besmet
milieu, in feite dus een therapeutisch
gebruik van het vaccin in plaats van ccn
preventieve enting, zou volgens de prak-
tijk zinvol zijn. Men heeft in laboratori-
umproeven aangetoond dat de enting al
snel bescherming geeft. Drie dagen n.i de
intranasale enting met levend geattenu-
ecrd IBR virus trad er al protectie op
voor een challenge met hct veldvirus (6).
Het fenomeen van deze vroege weerstand

-ocr page 123-

berust waarschijnlijk op interferonvor-
ming, die locaal geïnduceerd wordt door
het vaccinvirus. Men moet zich echter
realiseren dat op het moment dat de boer
de hulp van de dierenarts inroept het
IBR-virus zich al heeft kunnen versprei-
den in de koppel. Er is een incubatietijd
van ü: 3 dagen. Er zijn geen experimenten
beschreven waarbij aangetoond werd dat
een dergelijke \'vroege protectie\' ook in
het veld werkzaam is. Bovendien zal het
steeds minder vaak gebeuren dat de die-
renarts geconfronteerd wordt met een
eerste uitbraak op een bedrijf en hebben
de oudere koeien op het bedrijf waar-
schijnlijk al eens een infectie met IBR-
virus doorgemaakt.

Het is de vraag of het dan wel zinvol is
deze koeien opnieuw te enten.

BRS-VIRUS

Ook tegen pinkengriep beschikken wij
over commerciële vaccins. Voor de berei-
ding wordt uitgegaan van een geattenu-
eerde stam van het BRS-virus (7). Van
een vaccin mag vereist worden: 1) dat het
onschadelijk is het middel moet niet
erger zijn dan de kwaal 2) dat het
protectie geeft, in dit geval dus tegen de
verschijnselen van pinkengriep.

Fig. F Proefinfectie met de niet-cytopathogene BVD-virusstam \'Boomzaayer\'. Een 40 dagen oud en
colostrumvrij opgefokt FH stierkalf werd intranasaal besmet met lO"" \' \'EClD^o van de niet-cytopathogene
BV[) virusstam \'Boomzaayer\'.

Het vertoont een \'typisch" B\\\'D virus-ziektebeeld: koorts op de 3e en 7c dag. Een leucopenie. gevolgd door
leucocytose op de 7e dag. Algemeen ziek zijn en voedsel weigeren op de 7e dag. Positieve virus-isolaties
uil leucocyten. sputum en neusecretum vanaf de le t m 9e dag na besmetting.

IN: BVD/Boomzaayer virus isolaties:

-- - -- - leukocyten
- - - - nttussecr.

---
---

- - - - sputum

Fig. I. A 40 days old, colostrumfree EH calf was infected intranasally with lO\'\' TCH)5„ of a non-
cytopathogenic strain of BVD-virus.

"typical" symptoms ofa BVD-virus infection were observed: fever on day 3 and 7. Eeucopenia, followed
by a leucocytosis on day 7. Apathy and anorexia on day 7. Virus was isolated from leucocytes, sputum
and nasal secretions Irom day I until day 9 after infection.

Bij kalveren, waarin wij het handelsvac-
cin hebben uitgetest, werd een koortspiek
waargenomen op de 7e, 8e of 9e dag na de
intramusculaire enting. Naast de moge-
lijkheid dat het vaccinvirus onvoldoende
geattenueerd was moest hier gedacht
worden aan een contaminatie met BVD-
virus, Niet-cytopathogeen BVD-virus
kon in het vaccin worden aangetoond
met behulp van immunofluorescentie op
cellen die beent werden met vaccin.

Ook kon de contaminatie worden aange-
toond door kalveren, die vrij waren van
BVD-virus antistoffen, te vaccineren.
Deze dieren vertoonden de symptomen
van een BVD-virusinfectie: een koorts-
piek op de 7e, 8e of 9e dag na de enting,
gepaard gaande met algemeen ziek zijn,
voedsel weigeren en lichte respiratoire
symptomen: neusuitvloeiing, hoesten en
een iets verscherpte ademhaling bij
ausculteren.

Er is een leucopenie, gevolgd door een
leucocytose op het moment van de
koorts, BVD-virus kon bij deze dieren
geïsoleerd worden uit de leucocyten van
dag 2 t m 9, en er trad een seroconversie
voor BVD-virus op (fig, 1 en 2),

-ocr page 124-

Fig. 2. Vaccinatie met BRS virusvaccin. dat gecontamineerd was net BVI) virus. Fen $ 8 maanden
oud FH kalf werd i.m. gevaccineerd met commercieel verkregen BRS virusvaccin. Het kalf was vrij van
antistoffen tegen BVD virus. Koortspiek op de 9e dag.

Leucopenie. gevolgd door leucocytose op dag 9 en 10. BVD virus werd geïsoleerd uit de leucocyten van
dag 4 t m 9.

IM commercieel B R S vaccin

41

17

15

13 r,

■D
V
O

11

u

40

a

E 39\'

3

u 38

0 2 4 6
dagen na enting

8 10 12 14

Fig. 2. Vaccination with commercial BRS-virus vaccine, contaminated with BVD-virus. An 8 months old
FH calL free of antibodies for BVD-virus. was vaccinated
I.M. with commercial BRS-virus vaccine.
Fever on day 9 after vaccination was caused by BVD-virus. There was a leucopenia. followed by a
leucocytosis on day 9 and 10. BVT.)-virus was isolated from leucocytes from day 4 until day 9.

Ook uit het veld werden entreacties
gemeld. Vooral omdat veel kalveren al
antistolïen tegen BVD-virus hebben zijn
deze entreacties niet in alle gevallen
gezien.

Deze entreactic was dus geen lichte vorm
van pinkengriep, maar de symptomen
werden veroorzaakt door contaminerend
BVD-virus, Wij hebben het BVD-virus
gevonden in meerdere batches van BRS-
handelsvaccin.

Een contaminatie \\an het \\accin met
BVD-virus is één van de grote risico\'s van
de toepassing van levende entstoffen bij
runderen. Het BVD-virus is zeker niet
altijf \\oldoende geattenueerd en kan
ziekte veroorzaken. Bovendien is er de
mogelijkheid van een itnmunosuppres-
sieve werking van het BVD-virus, waar-
door de immuunrespons op het vaccinvi-
rus wordt onderdrukt. Dergelijke vaccins
moeten dan ook op BVLD-virus gecontro-
leerd worden.

Van een vaccin mag ook verwacht wor-
den dat het protectie geeft. Weliswaar
heeft een onlangs gehouden enquête
onder de praktici uitgewezen, dat zij
tevreden waren over het gebruik van het
vaccin (3), maar een dergelijke enquête
levert onvoldoende bewijs. Er is in
Nederland dringend behoefte aan een
goed gecontroleerde veldproef om de
werkzaamheid van het BRS-vaccin tegen
pinkengriep te testen, BRS-virus is één
van de belangrijkste oorzaken van aan-
doeningen der luchtwegen bij jongvee,
Dc behoefte aan een goed vaccin is er dus
zeker. Van dit vaccin mogen wij verwach-
ten dat het bescherming geeft tegen de
symptomen van pinkengriep. De moge-
lijkheden om de protectie door het vaccin
tegen pinkengriepsymptomen te meten in
proefinfecties onder gecontroleerde
omstandigheden, zijn beperkt. Proefin-
fecties met BRS-virus gaven nooit de ern-
stige symptomen van pinkengriep. Wel
kunnen de serologische respons op de
enting en de duur van de virusuitschei-
ding na een challenge gemeten worden.
De protectie tegen pinkengriepsympto-
men zal dus onderzocht moeten worden
in een veldproef, waarbij geënte dieren en
controle dieren klinisch goed gevolgd
worden, terwijl zij bloot staan aan de
natuurlijke infectie. De resultaten van
een hierna beschreven stalproef en een

-ocr page 125-

veldproef om de werkzaamheid van het
handelsvaccin te testen, zijn niet bemoe-
digend voor het thans verkrijgbare BRS-
handelsvaccin,

In een laboratoriumproef werd een groep
serologisch negatieve kalveren van ó\'/, tot
10 maanden gebruikt. Van de veertien
dieren werden er 13 geënt door, volgens
voorschrift, 2 x intramusculair BRS-
vaccin toe te dienen.
De dieren werden in isolatie gehouden en
in één groep besmet door in de koppel
twee kalveren te plaatsen, die drie dagen
eerder intranasaal besmet waren met een
veldstam van het BRS-virus, die op ons
Instituut geïsoleerd werd bij een pinken-
griepuitbraak. Toen deze challenge
plaats vond was het voor de geënte kalve-
ren 15, 7 of 3\'/, week geleden dat ze de
tweede keer gevaccineerd werden (tabel

I).

Er werd gelet op de klinische sympto-
men, de serologische respons werd
gevolgd en dagelijks werden monsters
sputum en neussecretum genomen en
onderzocht op virus. Er deden zich in
deze koppel geen longklachten voor. Wel
waren er lichte respiratoire symptomen:
hoesten en seromuceuze ncusuitvloeiing,
maar er waren geen opvallende verschil-
len tussen de geënte dieren en de
controles.

De antistoftiters die bereikt werden door
de enting bleven erg laag. De challenge
bleek bij nagenoeg alle dieren aan te
slaan. Er was een significante toename
van neutraliserende antistoffen na de
challenge. Er was gemiddeld een meer
dan 25-voudige titerstijging bij de geënte
dieren na de challenge waar te nemen,
Antistofvrije dieren blijken bij proefin-
fecties 5 tot 7 dagen het virus uit te schei-
den in neussecretum en sputum. Het aan-
tal dagen virusuitscheiding door de
geënte dieren was niet significant ver-
schillend van de ongeënte controles. Bij
slechts twee van de geënte dieren (K en
M) kon geen virus worden teruggcïso-
leerd.

Deze beide dieren behoorden tot de
groep die 3\'/, week na de tweede intra-

label 1
van de

Uitscheiding van BRS-virus door gevaccineerde dieren na challenge door contact en toename
neutraliserende antistoffen.

Laatste enting
tot challenge

Dier
nr.

Titer neutraliserende
antistoffen bij challenge

Aantal dagen
virusultscheiding

Titer neutraliserende
antistoffen in recon-
valescent bloed

Ih

tu

O

15 weken

A

10

3

200

s

CO

B

c

5
<5

5

14

800
ItOO

oj
w

D

2

Uoo

4J

b

E

5

5

1.0

^ -h

F

10

l4

1.00

to o
OJ al
bd >

S w

7 weken

g
H

20
hO

6
3

800
B
og

3

a a

OJ 0»
H

OJ -H
■H OJ
Q 3

35 week

I

J
K

10
10
80

5
5
0

1.00
1400
800

L
t!

10
200

2
0

2gg
200

tn
a

fH

O
^

c

O
O

Besmetters ^

N
0
P

6
5
7

ho
200
200

Table I. Excretion of BRS-virus by vaccinated animals after a contact challenge and increase of
neutralizing antibodies after the challenge.

-ocr page 126-

musculaire dosis gechallcnged werd en zij
hadden de hoogste antistoftiter na de
enting. Eén van beide dieren gaf nog wel
een serologische respons, al kon het virus
niet teruggeïsoleerd worden. Misschien is
het toch wel mogelijk om door enting een
dusdanig hoge antistoftiter te induceren,
dat een infectie niet meer aanslaat. Dit
lijkt haalbaar.

In 1977 werd een veldproef met het BRS-
handelsvaccin uitgevoerd. In een koppel
van 37 opfokkalveren van 2\'/, tot 9 maan-
den oud werd de helft van de dieren
geënt, de andere dieren bleven controles.
Volgens voorschrift werd tweemaal
intramusculair gevaccineerd met een
interval van 3 weken, n.1. op 5 oktober en
op 28 oktober.

Er werden geen entreacties waargeno-
men.

Op 16 december waren er in deze koppel
lichte respiratoire symptomen, zowel bij
de geënte dieren als bij de controles. Kli-
nische diagnose: pinkengriep met mild
verloop. Deze diagnose werd bevestigd
door serologisch onderzoek. Er was geen
duidelijk verschil in de ernst van de symp-
tomen tussen geënte dieren en contro-
les. Bij de meststieren op hetzelfde
bedrijf, die niet gevaccineerd werden, was
er op 23 december een pinkengriepuit-
braak, die serologisch gediagnostiseerd
kon worden als een BRS-\\ irusinfectie.

Van de gevaccineerde en de niet-
gevaccineerde opfokkalveren werden de
bloedmonsters onderzocht op comple-
mentbindende antistoffen voor BRS-
virus en neutraliserende antistoffen voor
BVI^-virus (tabel 2). fDe bloedmonsters
werden genomen bij de eerste enting, bij
de tweede enting, drie weken na de
tweede enting en nog eens op 5 januari
1978. De gevaccineerde dieren gaven na
de enting een serologische respons voor
BRS-virus. doch ook voor BVf)-virus.
Dit laatste bevestigt weer dat dit vaccin
gecontamineerd was met BVf)-virus. Op
dit bedrijf is er geen entreactie waargeno-
men.
l ussen de bloedmonsters van 16
november en 5 januari is er wederom een
significante titerstijging voor het BRS-
virus bij de geënte dieren en bij de contro-
les. De challenge met het veldvirus is dus
niet uitgebleven cn ook de geënte dieren
werden geïnfecteerd, maar dit heeft geen
ernstige pinkengriepsymptomen veroor-
zaakt.

Tabel 2. Serologische respons van opfokkalveren. die IM geënt werden tegen pinkengriep met handels-
vaccin voor BRS-virus.

Aantal dieren met een sif^nificante titerstijging voor:

BKS virus

(complementbindende antistoffen)

S1 G2 S3

BVD/^® virus
(virus neutrali-
serende antistoffen)

fii i^sr

18

gevaccineerde kalveren

li. 16

18

19

niet-gevaccineerde
controle dieren

1 0 19

0

lable 2. Serological response of rearing calves after an IM vaccination with commercial BRS-vacein
and a natural infection with BRS-virus. about 7 weeks after the last dosis. In the vaccinated group there
was also a seroconversion for BVD-virus.

Bloedmonsters:

51 5 oktober, eerste enting

52 26 oktober, tweede enting
S.1 16 november

S4 5

j januari

-ocr page 127-

CONCl.USIHS

1. Verschillende batches handelsvaccin
voor BRS-virus waren de afgelopen
jaren verontreinigd met BVD-virus.
Dit was oor/aak van de entreacties.

2. Het huidige in de handel verkrijgbare
BRS virus-vaccin geeft onvoldoende
immuniteit om een infectie met het
wilde virus te voorkomen. On/.e erva-
ring is dat /ich in de stalperiode ieder
jaar weer een uitbraak van BRS-
virusinfecties onder het jonge vee
voordoet, ook in geënte koppels.
Daarmee blijft er een zeker risico
voor het optreden van pinkengriep-
verschijnselen.

Voor de nabije toekomst zien wij als prio-
riteiten in ons onderzoek over respira-
toire virusinfecties:

1. Onderzoek over de epizoötiologie
van IBR-virusinfecties op bedrijven,
waar het virus eenmaal geïntrodu-
ceerd is. Zulks met name om een meer
gefundeerd advies te kunnen geven
over de politiek van enting op zulke
bedrijven.

2. Een goed gecontroleerde veldproef
om de werkzaamheid van het BRS
virus-vaccin te bewijzen. Zo de pro-
tectie door vaccinatie onvoldoende
mocht zijn, zou een beter vaccin ont-
wikkeld moeten worden.

l.i rFRA I UUR

1. Boon,.l. H.: Fen onder/ock naar mogelijke oor/aken van het hoesten van kalveren in de weide, thesis
1979.

2. llol/haiier, C. en Nicuwstadt, .A. P. K. M. I. van: De etiologische rol van het bovine Respitatory
.Syncytical virus bij pinkengriep.
lijiischr. Piergcnci\'sk.. lül, /()23. (1976).

.1. Hol/hauer. C. en Wertenbrock. A. C. .1. M.: lirvaringen met een geattenueerd RS-virusvaccin tegen
pinkengriep.
Tijthchr. Diergeneesk.. 104. 674. (1979).

4. Kalis. C\'. .1. H.: De Hoerderij. 64. >-!() november (1979).

Ferpstra. C.: Diagnosis ot infectious bov ine rhinotrachcitis by direct immunonuorescence. The I eieri-
nary Quarierlv. 1. I3H. (1979).

6. 1 odd. .1. D.. Volenec. F. .1., and Paton, I. M.: Interferon in nasal secretions and sera of calves after
intranasal administration of avirulent Infectious Bovine Rhinotracheitis Virus: .Association of Inter-
feron in nasal secretions with early resistance to challenge w ith virulent virus.
Infeclion andImmuniiy. 5,
699. (1972).

1. Wellemans. Ci.. Opdenbosch. F. van. Boucque. C\'h. V.. Leunen,.I.. Strobbe. R.: Vaccination des bovins
contre le virus respiratoir syncytial (RSB) au moyen d\'une souche atténuée. A. F preuves d\'innocuité et
résultats sérologiqucs. ,
Méd. t él.. 122. .527, (I97ft).

-ocr page 128-

§]§][f © J

Neonatale diarree bij kalveren\'

Neonatal Diarrhoea in Calves
D. J. Ellens en P. W. de Leeuw^

SAMENVATTING

Met gebruikmaking van een aantal nieuw-ontwikkelJe technieken, werd de rol
die rotavirussen, bovine coronavirussen en K99-positieve
E. coli onder praktijk-
omstandigheden spelen in de aetiologie van neonatale diarree bij kalveren onder-
zocht. De resultaten van dit onderzoek worden beknopt weergegeven: vervolgens
wordt een korte beschouwing gewijd aan de (toekomstige) preventie.

SUMMARY

The present report is a brief review of research carried out in the Central I eterinary
Institute, with particular reference to findings which are of practical ittterest to the
field

New techniques were developed to detect rotaviruses, bovine coronaviruses and
the K99 antigen of
E.coli in faeces. The enzyme-linked immunosorbent as.sav
(ELIS.4) was found to be particularly suited for large-scale aetiological studies.
Using ELISAs specifically designed for all three above agents, preliminary investi-
gations were carried out to elucidate the role ofeach in neonatal diarrhoea of calves
in the field.

Rotaviruses were found to be wide-spread in the Netherlands. Infections with this
virus were shown to he associated with diarrhoea in dairy calves between the third
attd fourteenth day of life. As a rule this diarrhoea was relatively mild, hut morbi-
dity was high. The virus persisted for years in an injected herd, which could at least

1 Voordracht, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (najaar 1979).

2 Dr. D. J. Ellens en drs. P. W. de Leeuw, Centraal Diergeneeskundig Instituut, Houtrihweg 39, 8221 RA
Lelystad,

Namensde projectgroep\'neonatale diarree bij kalveren en biggen" van het C,D,L: Th, Baanvinger, J, A,
M, van Balken,,), Haagsma, P, de Kreek, W, G, J, Middel, A. Moerman, M, Nabuurs, P, ,1, Straver. E, ,L
Ealmon, Ci. N. Zimmer. Met dank aan de e.x-medewerkers J. P. W. M. Akkermans en H. Rozemond en
de medewerkers van het Proefstation voor de Rundveehouderij, R. Kommerij en J. W. Seinhorst.

-ocr page 129-

partlv he accourited for hy the fact that reinfections were common in older
animals. A douhle-hlind field trial with a live attenuated rotavirus vaccine intended
for oral use in newhorn calves, did not provide any evidence ofa protective effect of
vaccination, h is suggested that the same lactogenic immunity that protects calves
from a virulent rotavirus infection during the first day(s) of life, also \'protects\' the
animals against oral vaccination.

Bovine coronavirus infections were also found to he wide-spread in dairy herds in
the Netherlands. Although fewer data were compiled so far, the findings suggest
that itifections with this virus usually occur after the first days of life, probably
because ofthe activity of a temporary lactogenic immune mechanism similar to that
in the case of rotavirus infections. The precise clinical importance of bovine
coronavirus infections in calves in the field is not known at this time.
K99
E. coli infections in dairy calves were mainly observed within the first three
days of life. The infection was found to be less cotnmon than the above virus
infections; persistence in a herd was unusual. The clinical potential however,
appeared to he greater. The difference in age-distribution between calves infected
with the various agents, is probably partly due to the absence of lactogenic itnmunity
against the K99 antigen; nearly all cows sampled on different farms were sero-
negative for this antigen hut positive for rotavirus and bovine corottavirus.
Possible (future) preventive measures for neonatal calf diarrhoea are discussed.
Among other things, it is concluded that more infortnation on the aetiology of
neonatal diarrhoea of calves and on the effect of herd ami calf management
procedures on the e.xtent of the problem is required.

Diarree bij kalveren gedurende de eerste
levensweken is, uit aetiologisch oogpunt,
een complexe ziekte. Zowel virussen als
bacteriën kunnen een rol spelen, alsmede
een aantal niet-infectieuze oorzaken.

Hoewel vele virussen geïsoleerd zijn uit
de darm of faeces van kalveren met diar-
ree, is slechts van een tweetal duidelijk
aangetoond dat het primaire veroorza-
kers van neonatale diarree kunnen zijn, te
weten het bovine rotavirus en het bovine
coronavirus. De betekenis en de versprei-
ding van de recent in Engeland beschre-
ven \'small round viruses\' (14) is nog niet
duidelijk.

Van de bacteriële agentia die met neona-
tala kalverdiarree in verband gebracht
zijn, speelt vermoedelijk alleen
Escheri-
chia coli
een rol. Het gaat hierbij uitslui-
tend om stammen die in het bezit zijn van
een adhesiefactor en die tegelijkertijd het
vermogen bezitten enterotoxinen te
produceren.

De pathogenese van de ziekte veroor-
zaakt door de genoemde agentia is ver-
schillend, Terwijl een virale darminfectie
door beschadiging van het resorberend
dunne darm epitheel resulteert in malab-
sorptic en maldigestie, staat bij een ente-
ropathogene
E. coli infectie een overma-

-ocr page 130-

tige secretie van vloeistof in het
darmlumen voorop. Dit laatste wordt
veroorzaakt door verstoring van
bepaalde enzymatische processen in de
darmwand onder invloed van het gepro-
duceerde enterotoxine (II).
De afgelopen jaren heeft ons onderzoek
zich in eerste instantie gericht op de ont-
wikkeling van technieken die het moge-
lijk maken om rotavirussen, coronavirus-
sen en pathogene
E.coU aan te tonen in
grote aantallen faeeesmonsters. Vervol-
gens is, met gebruikmaking van deze
technieken, een begin gemaakt met de
bestudering van de rol die eik van deze
agentia speelt in de aetiologie van neona-
tale kalverdiarree. De voor de praktijk
meest belangwekkende resultaten van dit
onderzoek worden hier kort weergege-
ven. alsmede een aantal relevante litera-
tuur gegevens.

RO I A VI RUS

In meer dan 95% van de bemonsterde
kalveren op diverse bedrijven konden
met behulp van diverse technieken, waar-
onder complement-binding en enzyme-
linked immunosorbent assay (EI.LSA),
maternale antistoffen tegen rotavirus in
het bloed worden aangetoond.
Deze maternale antistoffen beschermen
het jonge dier niet tegen een rotavirusin-
fectie maar maken wel een serologische
diagnostiek \'achteraf onmogelijk.
Omdat rotavirussen zich tot dusverre
moeilijk laten vermeerderen in celcultu-
res, moet de diagnose gesteld worden
door het virus rechtstreeks in faeeesmon-
sters of in coupes van de dunne darm aan
te tonen. Vooraetiologisch onderzoek op
enige schaal is alleen de diagnostiek op
faeeesmonsters geschikt. Deze wordt
bedreven door middel van electronenmi-
croscopie of met behulp van immunolo-
gische methoden, waarvan ELISA de
meest geschikte bleek (8).
De resultaten van het serologisch en het
faeces onderzoek hebben aangetoond dat
rotavirussen wijd verbreid in Nederland
voorkomen (3).

Op een beperkt aantal melkveebedrijven
werd de aetiologische rol van het rotavi-
rus in het complex neonatale kalverdiar-
ree nader geanalyseerd. f)e kalveren wer-
den dagelijks klinisch geobserveerd;
zowel van de zieke als van de gezonde
dieren werden regelmatig faeces- en
bloedmonsters verzameld. Uitscheiding
van aantoonbare hoeveelheden rotavirus
bleek in het algemeen samen te vallen met
een periode van diarree tussen de 4e en
14e levensdag, de zogenaamde \'late"
diarree. Dit ter onderscheid met een
tevens en vaak bij dezelfde kalveren
voorkomende periode van diarree gedu-
rende de eerste levensdagen die kort-
durend en mild van karakter was. Deze
\'vroege\' of\'fysiologische\' diarree, die niet
in verband met enig infectieus agens kon
worden gebracht, kwam gedurende het
gehele jaar voor, terwijl de late diarree
vooral in de eerste maanden van het jaar
waargenomen werd. De late diarree werd
veelal gekenmerkt door een hoge morbi-
diteit en een lage mortaliteit. De associ-
atie van rotavirus met late diarree kan
geïllustreerd worden met de volgende cij-
fers. Op één van de onderzochte bedrij-
ven werd rotavirus in de faeces aange-
toond bij 34 van 45 kalveren met late
diarree, bij één van 34 kalveren met
vroege diarree en bij elf van 51 kalveren
zonder diarree (3). Uit dit laatste gegeven
blijkt dat rotavirusinfecties ook een sub-
klinisch verloop kunnen hebben.
De waarneming dat rotavirusinfectics bij
kalveren op enzoötisch besmette bedrij-
ven meestal pas na de vierde levensdag
optreden, hoewel de incubatietijd na
experimentele infecties van colostrum-
vrije kalveren slechts 1-3 dagen bedraagt,
kan toegeschreven worden aan een tijde-
lijke bescherming ten gevolge van lokaal
in de darmtractus aanwezige specifieke
antistoffen afkomstig uit dc biest. Het
lijdelijke karakter van deze lactogene
immuniteit is verklaarbaar gezien de
snelle afname van het gehalte aan speci-
fieke antistoffen in de biest melk na de
partus (6).

Tijdens een rotavirusinfectie kunnen
grote hoeveelheden virus uitgescheiden
worden: meer dan IC\' partikels per ml
faeces gedurende 8 a 10 dagen bleek geen
uitzondering (3). Het virus is ongebruike-
lijk resistent tegen omgevingsinvloeden
waaronder desinfectantia (12). In het
licht van deze gegevens is het nicl ver-

-ocr page 131-

wonderlijk dat rotavirussen op een een-
maal besmet bedrijf veelal persisteren.
Bovendien komen er bij oudere dieren
regelmatig herinfecties voor die, hoewel
ze veelal subklinisch verlopen, er wel toe
bij kunnen dragen dat het virus op een
bedrijf blijft circuleren, ook in tijden van
\'kalverschaarste\' (7). Tenslotte kan de
mogelijkheid dat er virusdragers voorko-
men niet worden uitgesloten.
Voorlopige bevindingen met EIJSA wij-
zen er op dat, in analogie met de humane
rotavirusisolaten (15). binnen de bovine
rotavirusisolaten ten minste twee ver-
schillende serotypen voorkomen. Het is
nog onduidelijk of tussen de bovine rota-
virusisolaten verschillen in virulentie
bestaan.

( ORONAMRUS

Ook ten opzichte van het bov ine corona-
virus bleek een hoog percentage kalveren
maternale antistoffen te bezitten. Aange-
nomen mag dus worden dat dit virus in
Nederland wijd verbreid voorkomt.
De diagnostiek voor het bovine corona-
virus is lang een struikelblok geweest; pas
recent zijn er technieken beschikbaar
gekomen die een evaluatie van de rol van
het bovine coronavirus als oorzakelijk
agens van neonatale kalverdiarree moge-
lijk maken (9, 1.1).

De eerste gegevens duiden er op dat,
evenals met rotavirus, infecties met het
bovine corona virus geassocieerd zijn met
\'late\' diarree. Hierbij speelt vermoedelijk
een zelfde tijdelijke lactogene immuniteit
een rol als besproken bij rotavirusinfec-
ties. Op de door ons intensief vervolgde
bedrijven bleek de aetiologische rol van
het bovine coronavirus minder belang-
rijk dan die van het rotavirus; incidentele
waarnemingen op andere bedrijven sug-
gereren echter dat dit niet altijd het geval
is.

Over de epizoötiologie van bovine co-
rona-virusinfecties is nog weinig bekend,
wel is gebleken dat ook dit virus her-
infecties kan veroorzaken (7).

1:NTFR0PA I HOCIENT F.C\'OI 1

Een zeer hoog percentage E. c o/Zstammen
die enteropathogeen zijn voor het kalf

bezit het K99 antigeen dat verantwoorde-
lijk is voor adhesie aan de darmmucosa
(10). Derhalve kan de aanwezigheid van
het K99 antigeen gebruikt worden als
marker voor enteropathogeniciteit. Het
K99 antigeen kan worden aangetoond
door de bacteriën aan te kweken op een
speciale voedingsbodem en vervolgens te
agglutineren met anti-K99serum. Recent
is er een EEIS A ontwikkeld waarmee het \'
K99 antigeen rechtstreeks in de faeces
kan worden aangetoond, ook nadat het
materiaal bij -20° C opgeslagen is
geweest. Bovendien leent deze methode,
in aangepaste vorm, zich om antistoffen
tegen het K99 antigeen aan te tonen en te
kwantificeren (5).

Gebleken is dat het merendeel van de
kalveren geen maternale antistoffen
tegen het K99 antigeen bezit. Na een
infectie reageren ze met een duidelijke
seroconversie. Dit impliceert dat voor het
aantonen \'achteraf van een K99 -1-
/r.ro//-infectie de serologie mogelijkhe-
den biedt.

Daar de meeste moederdie ren met de biest
geen specifieke antistoffen overdragen, is
het kalf veelal direct na de geboorte volle-
dig gevoelig voor een infectie met K99 -l-
E.coli. Deze gevoeligheid neemt vervol-
gens snel af ten gevolge van een zich
ontwikkelende leeftijdsresistentie.

In de praktijk bleken K99 -h Ecoli-
infecties inderdaad veelal de eerste twee ä
drie levensdagen voor te komen. In typi-
sche gevallen was de ziekte gekenmerkt
door uitscheiding van waterdunne faeces
gepaard gaande met een zeer snelle dehy-
dratie. K99 /:r.ro//-infectics bleken ech-
ter ook subklinisch te kunnen verlopen.
Op een aantal probleembedrijven waar
zowel ernstige vroege als late diarree
voorkwam bleken rotavirusinfecties pri-
mair verantwoordelijk voor de late en
K99 E.co/Z-infecties voor de vroege
diarreegevallen. Er werden echter ook
een aantal menginfecties vastgesteld (.1).
De onderlinge beïnvloeding van
genoemde virale en bacteriële agentia bij
het onstaan en het verloop van neonatale
kalverdiarree is nog onvoldoende
bekend. In tegenstelling tot de virale
infecties bleken K99
E.coli-\'mfcciks op
lang niet alle onderzochte bedrijven voor

-ocr page 132-

te komen, terwijl de infectie vermoedelijk
niet persisteert op een eenmaal besmet
bedrijf.

PREVENFIE

Gezien de complexe aetiologie en de
leemten in de kennis daaromtrent, is ook
de preventie geen eenvoudige zaak. Nog
steeds geldt dat een strikte hygiëne en het
vermijden \\an overbezetting een posi-
tieve invloed hebben, ongetwijfeld door
reductie van de infectiedruk op een
bedrijf. Daarnaast blijft ook een opti-
male biestvoorziening van groot belang.
Deze en andere \'bedrijfstechnische\' fac-
toren verdienen nadere studie om te zien
óf en in hoeverre hiermee de schade kan
worden beperkt. Interessant in dit kader
is, dat bij proefinfecties met rotavirus
onder laboratoriumcondities, minder
ernstige en minder langdurige diarree
werd waargenomen bij individuele huis-
vesting van de kalveren, dan bij groepsge-
wijze huisvesting.

Aan de waarde van een specifieke vacci-
natie ten opzichte van rotavirus- en co-
ronavirusinfecties wordt getwijfeld (2).

Ook in onze eigen experimenten met een
gemodificeerd levend rotavirusvaccin dat
oraal aan de kalveren moet worden toe-
gediend. kon geen enkel positief effect
worden aangetoond (4). [^e meest waar-
schijnlijke verklaring voor het falen van
dit vaccin onder praktijkomstandighe-
den is dat het vaccinv irus door de in de
darmtractus aanwezige maternale anti-
stoffen wordt geneutraliseerd.
Aan de mogelijkheid de moederdieren te
vaccineren tegen rota virus-en, ofcorona-
virusinfecties is en wordt internationaal
wel gewerkt. De resultaten zijn. voor
zover bekend, niet bemoedigend.
De toepassing van 1° dags-biest op latere
dagen zou mogelijk een positief effect
kunnen hebben, met name wanneer hier-
voor biest van gevaccineerde moederdie-
ren wordt gebruikt. Deze aanpak ver-
keert nog geheel in het experimentele
stadium.

De vooruitzichten voor de ontwikkeling
van een K99 vaccin zijn gunstig (1).
Gezien het weinig voorspelbare karakter
van K99 -l-
E.coH diarree uitbraken, staat
nog te bezien of men in dat geval alle
moederdieren zou moeten vaccineren,
dan wel een deel voor het aanleggen van
een \'biestbank\'.

I lil RA Hl R

Acres. S. IX. Isaacson. R. E.. Khachatourians. C\'i., Babiuk. E,. and Kapitany. R. A.: Vaccination ot
cows with purified K99 antigen, K99 anuclcatcd live /;.
coli, and whole cell bactcrins containing
enterotoxigenic /-..
coh for prevention of enterotoxigenic colibacillosis of calv es. Proc. 2nd Int. Svnip.
Neonatal Diarrhea, Saskatoon, 44.1. (1978).
. Acres, S. D. and Radostis, O. M.: The efficacy of a modihed live rco-like virus vaccine and an f. co//
bacterin for prevention of acutc undifferentiated neonatal diarrhea of beef calves.
Can. vel. J.. 17.
197. (1976).

De Eccuw. P. W.. Ellens. D. ,1.. Straver. P. .1.. Van Balken. ,1. A. M.. Moerman. ,A.. and Baanvinger.
I.: Rotavirus infections in calvcs in dairy herds.
Re.s. i\'ei. Sei. (in press).

De l.eeuw. P. W.. Ellens. D. J.. Talmon. E. P.. Zimmer. Ci. N.. and Kommerij. R.: Rotavirus infections
in calves: Efficacy of oral vaccination in cndemically infected herds.
Re.s. I \'el. .Sei. (in press).
[■ Hens. D. .1.. De l.eeuw. P. W.. and Ro/emond. H.: Detection ofthe K99 antigen of
li.sctierichia ccli in
calf faeces by cn/yme-linkcd immunosorbent assay (ELISA).
The I\'ei. Quanerly. 1, 169. (1979).
. Ellens, D. .1., Dc Leeuw. P. W.. and Straver. P. J.: The detection of rotavirus specific antibody in

colostrum and milk by ELISA, .inn. Rech. l\'éi.. 9. J.U. (197H).
. Ellens, f). J.. De Leeuw. P. \\\\ .. and Straver. P. ,1.: Recurrent rotavirus and coronavirus infections in

cattle. In.serni.. 90, (1979).
. Ellens. D. .1.. De Leeuvv. P. W.. Straver. P. .1.. and Van Balken. .1. .A. M.: Comparison of five diagnostic
methods for the detection of rotavirus antigens in calf faeces,
.\\leil. Mierohioi. Immunol.. 166. 157.
(197K).

-ocr page 133-

9. F-1 lens, n. .F, Van Balken,,F A. M., and De Feeuvv, P. W.: Diagnosis ol bovine coronavirus injections
with haeinadsorption-elution-hacmagglutination assay ( HEH Al and with en/yme-linked imtnunosor-
bent assay (EFISA). I\'roc. 2nd Int. S\\iiip. Neonatal Diarrhea, Saskatoon, p .121,
(I97H).

10. (iuincc, P. A. M. and .lansen, W. IF: Detection ol\'enteroto,\\igenicity and attachment factors in
l.schericliiu co/i strains of hutrian, porcine and bovine origin; a comparative studv. Zhl. liaki. Hvg.. /
Ahi. OriK. .A. 243. 245. (1979).

I I. Moon, H. W.: Mechanisms in pathogenesis of diarrhoea - Review. J. Am. l el. .Med. A.s.s.. 172, 443.
(I97S).

12. Snodgrass, D. R. and Herring, .1. .A.: I he action of disinfectants on lamb rotavirus. I ei. Ree.. 101, Ä/.
(1977).

1.1, Van Balken. ,1. A. M., De Feeuw. P. W ., Ellens, D. .1., and Straver, P. .1,: Detection of coronavirus in
calf faeces with a haemadsorption-elution-haemagglutination assav (HEH A). I
el. Microbiol.. .1, 205,
(1978 1979).

14. Woode, Ci. N. and Bridger, ,1. C".: Isolation of small viruses, astrovirus-likc and calici\\ irus-like, from
acute enteritis of caK es. ./.
Med. Microbiol.. W . 441. (197H).

15. Zissis, Ci. and Lambert, .1. P.: Different serotypes of human rotaviruses. Lancei. i, 28. (1978).

Atlas der topografischen .Anatomie der
Haustiere

Band 1: Kopf und Hals

Band II: Brust - und Bauchhöhle

Band II: Becken und Gliedmassen

Peter Popesko

(l \'erdinand Enke l erlag. Siuligari 1979: prijsZ: ±
250.

AI bij de eerste aanblik /al vrijwel /eker iedereen
onder de bekoring raken van de/e werkelijk schitte-
rend uitgevoerde atlassen. Alleen de prijs
zal voor
velen een beletsel vormen zich deze boeken onmid-
delijk aan te schaffen.

De auteur geeft in drie delen de belangrijkste
aspecten van de anatomie van rund, schaap, geit.
varken, paard, hond, kat en konijn weer in werke-
lijk prachtige platen. Hij beeft de atlassen bedoeld
als aanvulling op anatomische tekstboeken (of dic-
taten) en legt de nadruk op de topografische ana-
tomie, uiteindelijk het belangrijkste aspect van de
anatomie voor de latere klinicus.
De afbeeldingen zijn getekend van gefixeerde pre-
paraten.

De auteur heeft de tekeningen slechts in zoverre
geschematiseerd, dat minder belangrijke facetten
zoals vetophopingen weggelaten zijn. Evenmin zijn
details weergegeven: deze zouden niet tot de duide-
lijkheid van de afbeeldingen hebben bijgedragen.
De platen zijn duidelijk gelabeld en van de naam-
geving uit de
Nomina Analomica Velerinaria van
1971 voorzien. Inmiddels is er een nieuwe editie uit
van deze NAV, zodat de gebruikte nomenclatuural
weer voor een deel is achterhaald.
Er bestaan echter ook enige bedenkingen bij hct
gebruik van de/e atlassen. De lezer dient /ich ter-
dege te realiseren, dat bij een levend dier door fysio-
logische bewegingen, zoals o.a. de ademhaling, er
voortdurend geringe positieveranderingen van de
organen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van
het skelet optreden. Nergens in de atlassen wordt
daarvan gewag gemaakt. De lezer van deze boeken
zou gemakkelijk een niet bestaand star idee otntrent
de topografie kunnen opdoen. De afbeeldingen zijn
momentopnamen van bepaalde gefixeerde prepara-
ten en kunnen daarom alleen als leidraad fungeren.
f)aarbij dient de lezer zich te realiseren dat tijdens
het fixatieproces niet fysiologische posities ingeno-
men kunnen worden. Niet alle afbeeldingen kunnen
daarom zonder reserve worden geïnterpreteerd.
Zo is in de platen van dwarsdoorsnedes door het
voorste deel van de buikholte van het rund de posi-
tie van de voormagen nauwelijks voorstelbaar (met
name plaat 52, deel II). Ook de positie van de
boegen van het rund ten opzichte van de wervelko-
lom komt niet overeen met röntgenfoto\'s van dit
gebied van levende dieren.

Al met al zijn het schitterende boeken, die de aan-
dacht van zowel student als klinicus meer dan waard
zijn. De koper moet zich echter realiseren dat naast
deze drie atlassen beslist anatomische tekstboeken
of op zijn minst goede dictaten noodzakelijk zijn.

G. //. W\'eniink.

-ocr page 134-

Border Disease: een persisterende virusinfectie
bij schapen\'

Border Disease: A Persisiem Virus /nfeciion in Sheep
C. Terpstra^

SAMI-NVATTINC,

Border disease (BD) is een congenitale aandoening hij schapen die gepaard gaat
niet abortus, de geboorte van dode of zwakke lammeren met zenuwverschijnselen
en soms een abnormaal harige geboortevacht.

De lammeren beven of schudden hijna voortdurend, hebben dikwijls een onzekere
gang en kunnen in ernstige gevallen niet staan. De zenuwverschijnselen zijn een
gevolg van een gestoorde myelinisaiie van het centrale zenuwstelsel en verdwijnen
op latere leefiijd.

Veel van de aangetaste lammeren sterven kort na de geboorte, terwijl de overle-
vende meestal in groei achterblijven.

De ziekte wordt veroorzaakt door een virus dat nauw verwant is aan het bovinc
virus diarrhee (BI f}) virus. Het virus blijkt in alle organen voor te komen en wordt
met speeksel, neussecretum. urine en f aeces uitgescheiden.

De diagnose kan klinisch met grote waarschijnlijkheid worden gesteld als zenuw-
verschijnselen en harig vacht heide aanwezig zijn. De laboratorium diagnostiek
berust op het aantonen van aniigeen met behulp van immunofhiorescentie oj
isolatie van het virus. Bovendien hebben ooien van BD-lammeren meestal anti-
lichamen tegen BVD-virus.

Btj sommige lammeren komt al voor de geboorte een imnnninrespons op gang.
andere vertonen een lijdelijke of blifvende antilichaainreactie op latere leeftijd,
terwijl weer andere tenminste 2\'/2.j<i<"\' serologisch negatief bleven. Zowel onder lam-
meren als onder volwassen schapen komen symptoomloze virusdragers voor. De
persisterend geïnfecteerde dieren scheiden continu virus uit en houden aldus de
besmetting van de koppel in stand.

SUMMARY

Border disea.se (BD) is a congenital infection of .sheep characterised by still-birth,
abortion and the birth of weak lambs with nervous symptoms and sometimes an
abnormally hairy birthcoai. The lambs are almost constantly trembling or shak-
ing, they often have an erratic gait and in .severe cases are unable to rise. The
nervous signs are due to a defective myelinogenesis of the centra! nervous system
and tend to disappear at a later age. Many affected lambs die shortly after birth
and those which survive usually show retarded growth.

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig
Instiluut (najaar 1979),

^ Dr. C. lerpstra. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Afd. Virologie. Uoutribweg .19. 8221 RA
l.elystad.

-ocr page 135-

The disease is caused hy a virus which is closely related to the virus of hovine virus
diarrhoea (BVD). The virus may he isolated from every organ and is excreted with
saliva, ttasal discharge, urine and faeces.

Clinically the diagnosis can he made with high prohahiUty when nervous signs and
hairy hirthcoat are both presettt. Laboratory diagnosis is based ott the detection of
antigen hy immunofluorescence or virus isolation, ht addition ewes of BD-affected
lambs usually pos.sess antibodies against BVD-virus. In some lambs, an immune
response starts during prenatal life, others show a transient or lasting low level
response at a later age. whereas still others retnaitted serologically negative for at
least 2\'/, years. Asymptotnatic virus carriers occur among lambs as well as among
adult sheep. The persistently infected anitnals are continously shedding virus and
thus maintain the infection in the flock.

IM EIDINCi

Fiorder disease (FiD) is een ziekte bij lam-
meren die gepaard gaat mct zenuwver-
schijnselen en soms een harige vacht, l^e
aandoening werd in 1959 gelijktijdig
beschreven door Markson
et af (5) en
Flughes
et ai (4) en dankt zijn naam aan
het feit dat het voor het eerst werd waar-
genomen in het grensgebied tussen Enge-
land en Wales.

Aanvankelijk werd vermoed dat de ziekte
erfelijk was of veroorzaakt werd door
koperdeficiëntie. Zijn infectieuze karak-
ter werd pas in 1967 gemeld door Dic-
kinson en Barlow (2) en is sindsdien door
vele onderzoekers bevestigd. Een verdere
doorbraak omtrent de etiologie van BD
kwam van Australische zijde, alwaar
Acland
et ai (1) na experimentele be-
smetting van drachtige ooien met or-
gaanmateriaal van een BD-lam, een im-
muunrespons tegen het virus van bovine
virusdiarree (BVD) vaststelden. Isolatie
van het virus in celcultures uit organen
van besmette lammeren werd voor het
eerst in 1977 beschreven door Harkness
et ai (3) en Terpstra (6).
Behalve in Engeland en Australië is de
ziekte beschreven in Ierland, Nieuw Zee-
land, de Verenigde Staten, Canada en
Nederland.

SYMl\'I OM.A lOI.OCilt-

Border disease is een congenitale infectie
bij schapen die wordt gekenmerkt door
abortus, dood, te vroeg of ä terme gebo-
ren lammeren met zenuwverschijnselen
en soms een ruwe vacht. De aangetaste
lammeren zijn bij de geboorte te klein en
ze blijven meestal achter in de groei. De
lange beenderen zijn kort en fijn, waar-
door de lichaamsbouw vaak meer ge-
drongen lijkt dan van gezonde leeftijds-
genoten. F5e meeste van deze lammeren
vertonen zenuwverschijnselen. Deze
kunnen variëren van een lichte tremor tot
een bijna voortdurend heftig beven over
het gehele lichaam en schudden van dc
kop (\'hairy shakers\'). De dieren kunnen
het hoofd niet stil houden en zijn in ern-
stige gevallen niet in staat zonder hulp de
tepel vast te houden. Het trillen stopt als
de lammeren slapen, maar begint
opnieuw zodra ze wakker worden. Ern-
stig aangetaste lammeren kunnen niet
staan. F.ammeren die wel kunnen lopen
hebben dikwijls een onzekere en atacti-
sche gang. De coördinatiestoornissen tre-
den vooral op in de achterhand. Verlam-
mingen treden bij BD niet op. de poten

-ocr page 136-

zijn dus nooit geheel slap. De zenuwver-
schijnselen zijn een gevolg van een hypo-
myelinogenesis welke verspreid in het
gehele centrale zenuwstelsel voorkomt.
De scheden rond de a.xonen bevatten
plaatselijk geen of te weinig myeline
waardoor deze niet of onvoldoende zijn
geïsoleerd. Het periphere zenuwstelsel
vertoont geen afwijkingen.
De geboortevacht bevat dikwijls te veel
haren en sommige BD-lammeren hebben
een uitgesproken geitevacht.
De overlevingskansen zijn afhankelijk
van de ernst van de symptomen. Veel van
de aangetaste dieren sterven in de eerste
levensdagen, andere :ia het spenen. Van
de lammeren die overleven bereiken
maar weinig een normaal slachtgewicht.
De zenuwverschijnselen worden geleide-
lijk minder duidelijk en kunnen op latere
leeftijd zelfs geheel verdwijnen.
Een besmetting na de geboorte verloopt
symptoomloos. Drachtige ooien kunnen
het virus aan de vruchten doorgeven,
waarbij alleen besmetting in de eerste
helft van de dracht aanleiding kan geven
tot verwerpen of de geboorte van geïnfec-
teerde lammeren. De abortus verloopt
meestal ongemerkt doordat de ooien
geen uierontwikkeling vertonen.

FIGHN ONDLRZOFK

ln 1976 werd de ziekte op vier plaatsen in
Nederland vastgesteld en in 1977 werd op
zeven bedrijven BD gediagnosticeerd. De
diagnose werd gesteld op de klinische
symptomen en op de aanwezigheid van
antilichamen tegen BVD-virus bij de ooi.
Acht lammeren werden voor onderzoek
aangekocht en tevens werd op enkele
bedrijven een bloedtnonster van de scha-
pen genomen voor serologisch onder-
zoek. De epizoötiologie van BD werd
verder bestudeerd door groepen drach-
tige ooien te besmetten met orgaan-
materiaal van zieke lammeren en met
celcultuurisolaten.

Immunofluorescentie in vriescoupes

De antigene verwantschap tussen BD- en
BVD-virus enerzijds en BVD-en varkens-
pcstvirus anderzijds was aanleiding om
na te gaan of de diagnostiek van BD.

evenals van varkenspest, kon worden uit-
gevoerd met behulp van immunonuores-
ccntie. De aangekochte lammeren wer-
den geseceerd op een leeftijd van 2-52
weken. Van een groot aantal organen
werden vriescoupes gekleurd met een
anti-varkenspestconjugaat. In de coupes
van alle dieren met BD-symptomen kon
fluorescentie worden waargenomen,
maar niet in coupes al\'komstig van twee
normale lammeren. De fluorescentie kon
met een BVD immuunserum worden
geblokkeerd maar niet met een negatief
schapeserum, hetgeen de specificiteit van
de reactie bevestigde.
Bij de jonge lammeren werd in bijna elk
orgaan fluorescentie gezien.
Deze was het meest opvallend in de secre-
toire kliertjes van de digestietractus en
respiratietractus. de basaalcellagen van
huid en slijmvliezen en de mergkanalen
van de nier. Uitgebreide fluorescentie
werd eveneens waargenomen in het slijm-
vlies van de baarmoeder, urineblaas,
pancreas en speekselklieren. Van het
endocrine systeem fluoresceerden het fol-
likelepitheel van de schildklier, schors cn
merg van de bijnier en de tubuli semini-
feri van de testis.

Fluorescentie in de huid was voorname-
lijk gelocaliseerd in de basaalcellaag. de
externe wortelschede van de haarfollikels
en de zweetkliertjes. De resultaten van
het onderzoek zijn samengevat in tabel 1.
Lebmaag, pancreas, nieren, testis en
schildklier waren het meest frequent
positief. Het percentage positieve weef-
sels wordt vermoedelijk beïnvloed door
de leeftijd en door de aanwezigheid van
neutraliserende antilichamen in het
serum. Hierbij moet echter worden opge-
merkt dat zelfs bij hoge antilichaamtiters
niet alleen nog fluorescentie kan worden
waargenomen, maar dat ook nog virus
kan worden geïsoleerd (tabel I).

Virusisolatie uit praktijkgevallen

Aanvankelijk werd getracht het virus te
isoleren uit hersenweefsel en plexus cho-
rioïdeus. Nadat met behulp van fluores-
centie was gebleken dat in nieren en testis
veel antigeen voorkwam werden deze
organen voor virusisolatie gebruikt. Van

-ocr page 137-

de genoemde organen werden celcultures
aangelegd die na uitgroei wekelijks wer-
den gepasseerd. Bij iedere passage wer-
den tevens dekglaasjcs met cellen beënt.
welke op ge/.etle tijden met behulp \\an
immunofluorescentie werden onder/ocht
op aanwezigheid van antigeen. Dit zes
van de ze\\en onderzochte dieren kon
virus worden geïsoleerd (tabel I). Bij drie
dieren verliep de isolatie succesvol on-
danks de aanwezigheid vanantilichamen.
Als regel was de fluorescentie zwak en
beperkt tot kleine groepjes cellen. Geen
van de isolaten vertoonde een cytopatho-
logisch effect.

Om de identiteit van de isolaten te beves-
tigen werden drie serologisch negatieve
schapen ingespoten met de vierde celcul-
tuurpassage van BD 1 en zesde en
zevende passage \\an respectievelijk BD }
en BD 4 (tabel I). Alle dieren bleven
gezond en reageerden na weken met
een stijging van neutraliserende antili-
chamen tegen BVD-virus.

Experimentele infecties van drachtige
ooien

Een verder bewijs \\oor de identiteit \\an
de celcultuurisolaten werd verkregen na
een experimentele besmetting van drach-
tige ooien. Vier groepen van 5 oestrus
gesynchroniseerde ooien werden ± 52
dagen na de eerste dekking besmet met
respectievelijk een gemengde niersuspen-
sie van BD 1.4 en 7. de zesde niercelcul-
tuur passage van BD 7 en de ze\\ende en
20sie testiscel passage van respectievelijk
BD 4 en BD I. Alle 20 ooien reageerden
met een serologische respons. Veertien
ooien brachten 17 levende en zeven dode
lammeren ter wereld. \\ier aborteerden,
één moest in de laatste maand van de
dracht worden geslacht en een ooi was
gust. Met behulp van virusisolatie,
immunofluorescentie en serologisch
onderzoek kon bij 12 van de 19 drachtige
ooien een intra-uterine besmetting van de
nakomelingen met zekerheid worden
vastgesteld.

label 1. CivostaaI-11-r en virusi.solalie bij lammeren mei Border disease.

Schaap

Sectie Fluorescentie Virusisolatie

leeftijd serum weefsels orgaan fluor, in passage nr.

(weken) titer pos/totaal 2 3 Ij 5 6 7

BD 1 (drî1

2

ho

22/30

nier
testis


BD 2

h

I4O

I1./1T

hers .

hers. PC -

BD 3 (tu)*

9/11

hers.

hers. PC -

BD I4 (dr)

I4

<5

13/32

nier

.

-
> . . .

testis

BD 5 (dr)

13/31^

niet gedaan

BD 6 (tw)

7

<>

21/33

testis

9 1

BD 7

22

102li0

5/3U

nier

BD 8

52

6I4O

2/35

tonsil
nier

-

-

Fable 1. Cryoslal-IF F and virus isolation from lambs with Border disease.

1  dr = drieling lam
tw - tweeling lam
hers. = hersenen

4 PC = co-cultivatie met plexus chorioïdeus
\' passage gebruikt voor sehapc-inoculatie

- passage gebruikt voor experimentele infectie drachtige schapen

-ocr page 138-

Bij vier ooien die aborteerden of doodge-
boren lammeren wierpen vond waar-
schijnlijk eveneens virusoverdracht
plaats, in alle groepen werden positieve
lammeren geboren. Hiermee werd zowel
voor het oorspronkelijk materiaal als
voor de weefselkweekisolaten voldaan
aan het trias van Koch. Vijftien van de 17
levend geboren lammeren bleken conge-
nitaal besmet met BD-virus. Tien van
deze lammeren vertoonden symptomen
van BD en vijf hadden geen zichtbare
afwijkingen. De zenuwverschijnselen
varieerden van een lichte tremor tot rhyt-
misch schudden van kop en lichaam.
Harigheid van de geboortevacht kwam
voor. maar was nooit opvallend. Enkele
lammeren hadden een conjunctivitis.
Negen lammeren stierven binnen een
week na de geboorte. Zeven congenitaal
besmette dieren werden serologisch en
virologisch vervolgd samen met drie BD-
lammeren (nrs. 50, 51 en 52) afkomstig
uit de praktijk. Het eerste bloedmonster
werd binnen enkele uren na de geboorte
genomen. Hoewel de lammeren zo spoe-
dig mogelijk van de moeders werden
gescheiden, bestaat geen absolute zeker-
heid dat geen van de dieren biest heeft
gedronken. Dit is mogelijk een verklaring
voor de lage neutralisatietiters in het eer-
ste serummonster van nrs. 26, 29 en .30
(tabel 2). Van lam nr, 33 staat echter vast
dat het geen colostrum heeft opgenomen
en de hoge titer in het eerste serummon-
ster moet derhalve worden beschouwd
als een prenatale immuunrespons op de
besmetting met het \\ irus. De nrs. 30 en 33
vertoonden vanaf de geboorte een
verdere stijging van neutraliserende
antilichamen.

Daarentegen verdwenen de titers van nrs,
26 en 29 en hetzelfde geldt voor mater-
nale antilichamen van de lammeren
afkomstig uit de praktijk, l.am nr. 32
vertoonde een voorbijgaande lage titer
tussen 4 en 8 maanden, terwijl nr. 52 op
een leeftijd van 12 tot 14 maanden neu-
traliserende antilichamen ontwikkelde,
welke aantoonbaar bleven tot het dier op
21 maanden werd geslacht. Nummers 26
en 31 tenslotte vertoonden gedurende de
gehele 2% jaar geen enkele immuun-
respons.

Van alle dieren, behalve nrs, 30 en 33, die
serologisch reageerden kon regelmatig
virus worden geïsoleerd uit de mondsw ab
of de urine (tabel 2). Ook de faeces waren
een enkele maal positief. Een verder
bewijs voor de uitscheiding van virus
werd verkregen door groepjes van twee
gevoelige lammeren gedurende drie
weken op te hokken met de congenitaal
besmette schapen op een leeftijd van 2, 6,
8, 10, 13 en 30 maanden. Groepjes \\ an
twee serologisch negatieve biggen werden
op overeenkomstige wijze blootgesteld
aan een contact-infectie met de BD-
lammeren toen deze ongeveer 3, 5, 14 en
30 maanden oud waren. Alle contactlam-
meren en biggen vertoonden een
immuunreactie op 4 weken na het begin
van de contactperiode.

Epidemiologie op bedrijven met BD

In 1976 en 1977 werden van zes bedrijven
met BD-problemen de schapen geheel of
gedeeltelijk onderzocht op neutralise-
rende antilichamen tegen BVD-virus.
Het percentage serologisch positieve
schapen varieerde van 10 tot 60%, het-
geen ruim boven het landelijk gemiddelde
van 3,8%, ligt. Op geen van de bedrijven
was de ziekte eerder voorgekomen en
evenmin werd deze in het volgend lam-
merenseizoen gezien. Op één bedrijf
deden zich zeven gevallen voor, op de
overige bleven de problemen beperkt tot
de nakomelingen van een of twee ooien.
Op twee bedrijven werd het serologisch
onderzoek herhaald. Hoewel het aantal
positieve dieren het jaar volgend op dat
waarin BD werd vastgesteld met respec-
tievelijk 20 en 35% was gedaald, werden
op beide bedrijven een of meer jonge
ooien aangetroffen met antistoffen, het-
geen erop wijst dat er nog virus in de kop-
pels circuleerde of opnieuw was ge-
introduceerd,

nisc\'ussii:

Het fluorescentie onderzoek van lam-
meren met BD heeft aangetoond dat het
antigeen in een groot aantal organen en
weefsels aanwezig is. De afwijkingen in
de foetale ontwikkeling \\ an haarfollikels

-ocr page 139-

en de vele lymfocyten in de huid van BD-
lammeren houden vrij zeker nauw
verband met de aanwezigheid van het
virus in de huid. Hetzelfde geldt voor de
haardsgewijs voorkomende periarteritis
en de aanwezigheid van antigeen in de
wanden van de grotere bloedvaten. De
groeivertraging bij lammeren met BD is
vermoedelijk een direct gevolg van de
persisterende infectie in de schildklier,
bijnier en andere klieren van interne
secretie.

De aanwezigheid van het virus in de huid.
respirât ie-, digestie-en urogeni taalt ractus
is van grote betekenis voor de versprei-
ding ervan. Uit virustitraties is gebleken
I dat long. parotis en neusslijmvlies samen
met de schildklier tot de organen met de
hoogste virustiters behoren. De hoge
titers van de parotis en de regelmatige
isolatie van het virus uit de mondswab
(tabel 2) maken het waarschijnlijk dat de
mondholte een belangrijke rol speelt bij
de virusexcretie.

Met de urine kan eveneens veel virus wor-
den uitgescheiden. Hoewel testis, uterus
en vaginaslijmvlies alle virus bevatten zal
de betekenis van de genitaaltractus voor
de virusspreiding vrijwel zeker geconcen-
treerd zijn in de periode van een abortus
of van de geboorte, aangezien vrucht,
vruchtvliezen en vruchtwater veel virus
bevatten. De betekenis van een abortus
voor de epizoötiologie van BD is afhan-
kelijk van het seizoen. Als de andere
ooien in de eerste helft van de dracht
verkeren kan een belangrijke uitbreiding
van de ziekte in de koppel optreden; in
alle andere gevallen zal slechts een subkli-
nische infectie plaatsvinden, gevolgd
door een immuunrespons.
Virusisolaties en contactinfectieprocven
hebben aangetoond dat congenitaal
besmette schapen het virus tenminste 2\'/.
jaar kunnen uitscheiden. Aangezien de
zenuwverschijnselen geleidelijk minder
duidelijk worden en tenslotte geheel ver-
dwijnen kunnen symptoomloze virusver-
spreiders ontstaan. Bij de experimentele
besmetting van drachtige ooien bleek dat
vier van de vijf gezond geboren lammeren
eveneens met BD-virus waren geïnfec-
teerd. Het vrij hoge percentage doet ver-
moeden dat zulke dieren een belangrijke
rol in de epizoötiologie van de ziekte
kunnen spelen.

Tabel 2. Verloop van BVD-virus neutraliserende antiliehamen en virus isolaties bij BD-lammeren
geboren uit experimenteel besmette ooien.

Dier BD-sympt.
Nr. bij de

geboorte

Reciproke serumtiter op
leeftijd (in maanden)
1 i4 8 12 18 30

Virusisolaties Cryostaat-IFT
pos/totaal weefsels leeftijd
mond urine pos/totaal (maanden)

26

geen

10

20

_

_

_ _

12/lU

3/3

in leven

op 2 5 jaar

27

geen

-

-

-

-

- - Î

8/11

1/1

27/36

19

29

geen

10

-

-

Î

1)/ I4

1/1

18/37

6,5

30

H C

10

20

2560

0/ IJ

0/6

9

31

H T

-

-

-

-

9/10

1/2

in leven

op 25 jaar

32

H

-

-

10

5

t

5/ 9

0/1

2/27

1U

33 ■

C

160

320

5120

0/ 3

0/6

8

50

H T

320

-

-

-

- - î

7/12

1/2

1/15

25

51

H T

20

-

t

3/ 5

1/23

13

52

H T

-

80 ■]■

5/ 6

29/32

21

Table 2 Course of neutralizing antibodies against BVD-virus and virus isolation from 3D-lambs
born from experimentally infected ewes.

H = harige vacht
T= trilt

C = conjunctivitis
= dood

-ocr page 140-

Recentelijk is door Westbury. et al. (7)
een persisterend subklinisch besmette ooi
beschreven welke in vier opeenvolgende
worpen BD-lammeren ter wereld bracht.
In het algemeen echter zal een ooi die
éénmaal besmette lammeren ter wereld
heeft gebracht immuun zijn en geen pro-
blemen opleveren in het volgende latn-
merseizoen. Gezien het persisterend
karakter van de infectie moet uit profy-
lactische overwegingen het aanhouden
van B[)-lammeren worden ontraden.

1,1 I FRATUUR

Aciand. H, M,. Ciard. G. P,. and Plant. .1. W.: Infection of sheep with a mucosal disease virus, .-Uisirl.
I\'ei. Journal.
48. 70. (1972).

Dickinson. A. Ci. and Barlow. R. M.: The demonstration of the transmissibilitv of Border disease of
sheep,
l ei. Ree.. 81. 114. (1967).

Harkness. J. W.. King. A. A.. Terlecki. S.. and Sands, .1. .),: Border disease of sheep: Isolation ofthe
virus in tissue culture and e.xperimental reproduction of the disease,
I \'ei. Ree.. 100, 71. (1977).
Hughes, f.. E., Kershaw, G. P., and Shaw, 1. G.: \'B\'or Border disease, an undescribed disease of sheep
I\'ei. Ree.. 71. 313. (1939).

Markson, I.. M.. ferlecki. S.. Shand. A.. Sellers. K. C.. and Woods. A. .1.: Hvpomvelogenesiscongenita
in sheep.
I\'ei. Ree.. 71, 269. (1939).

Terpstra C.: Diagnosis of Border disease by immunoHuorescence. ! el. Sei. Comm.. I. 75. (1977).
Westburv. H. A.. Napthine. D. V.. and Straube. P.: Border disease: persistent infection with Ihe \\ irus.
l ei. Ree.. 104. 406. (1979).

Wörterbuch der Verinärmedizin

Onder redactie \\ an prof. dr. E. Wiesner en prof dr.
R. Ribbeek, met medewerking van prof. dr. R. Berg.

(Uiigave: l UB (lu.siav Fiseher l erlag Jena. 2-
dehg.)

Dit tweedelige, ruitn 1300 pagina\'s tellende, veteri-
naire woordenboek, waaraan 76 wetenschappers,
voornamelijk uit Berlijn, .lena en l.eip/.ig. hebben
meegewerkt, is uitgebreid opge/et. In het algemeen
wordt de betekenis van het woord of begrip duide-
lijk cn veelal diepgaand verklaard. Op het gebied
van de bacteriologie en virologie, alstnede betref-
fende biochemische achtergronden is men hij dc
verklaring helder en uitgebreid.
Het behandelt naast zuiver veterinaire onderwer-
pen, zowel wetenschappelijke als meer praktisch
ingerichte, ook woorden en begrippen uit dc che-
mische, botanische, zoölogische, zoötechnische,
agrarische en bedrijfseconomische hoek. Voorts
worden vele woorden uit dejagerswereld verklaard.
De druk van dit boek met zijn meer dan 46000
trefwoorden is wat klein maar niettemin duidelijk.
Wordt een woord verklaard, waar een verticaal
omhoog wijzend pijltje voor staat, dan wordt dat
betreffende woord nog eens besproken bij diens
beginletter.

Men probeert in dit boek zoveel mogelijk woorden
en begrippen te verklaren in de normale Duitse
spreektaal, waarbij in dc tekst zoveel mogelijk
Eatijnsc woorden worden vermeden. Medicatnen-
ten worden het meest met de internationale naam
benoemd; de handelsnamen worden bij dc verkla-
rende tekst slechts gebruikt voor die stoffen, waar
de naam duidelijk een algetneen begrip is geworden.
Een tussen haakjes geplaatst cijfer aan het einde van
de tekst verwijst naar de auteurslijst in het eerste
boek.

Hoewel ook deze woordenboeken niet bladzijde
voor bladzijde gelezen kunnen worden, neemt men
het met genoegen en respect steeds weer ter hand
om allerhande problemen nader verklaard te
krijgen.

Met een ruim anderhalve bladzijde tellende verkla-
ring van het trefwoord \'Eiweisz\' is dit boek veel
meer dan een wootdenboek alleen.
Op vele plaatsen komt op interessante wij/e de
virologie ter sprake, zowel systematisch als betref-
fende de viruspathologie.

Ook de vele andere reeds genoemde onderwerpen
worden bij hun trefwoorden ter zake kundig en
vaak cncyclopaedisch behandeld.
Voor hen. die zich op welke wij/e dan ook tnet de
diergeneeskundige studie be/ig houden en voor een
ieder, die ingew ikkelde en moeilijke veterinaire vak-
termen verklaard wil weten is dit boek een waarde-
volle aanwinst.

//. F. Mauhijsen.

-ocr page 141-

M nas]^ ©o[o]

Transmissie en immunologische respons bij
enzoötische bovine leukose\'

Transmission and Immune Response in
Bovine Enzootic Leukosis

A. A. Ressang, Nel Mastenbroek en J. Quak^

SAMENVAT! ING

De verwekker van de enzoötische bovine leukose (EBL) is een oncogeen
RNA-virus, genaamd het bovine leukose virus (BE V). Men geeft tegenwoordig de
voorkeur aan de benaming bovine leukose boven de naam bovine leukemie,
teneinde het leggen van een onjuist verband mei leukemie bij de mens te vermijden.
In alle E.E.G.-landen heeft men het haematologisch onderzoek geleidelijk door
serologisch onderzoek vervangen. Thans is een aantal van deze serologische
technieken beschikbaar. Op het C.D.I. te Rotterdam doen de agar gel immuno
diffusie techniek, de IET en de ELISA dienst als diagnostische middelen.
Op basis van eigen experimenten wordt de voorlopige conclusie getrokken, dat de
uitscheiding van BLV via de faeces en urine niet voorkomt. Het speeksel bleek in 3
van de 14 gevallen (21%) infectieus. Er bestaan geen aanwijzingen voor het over-
brengen van BL\\\' via het sperma. Prostaatvocht en sperma van 7 experimenteel
geïnfecteerde slieren bevatten noch BLV antigeen. noch antistoffen tegen BLV.
Vijf kalveren, geboren uil 5 koeien, die op natuurlijke wijze door bovengenoemde
stieren
waren gedekt, gaven na een observatietijd van I jaar geen seroconversie te
zien.

Aanbevolen wordt om bij K.I. uitsluitend sperma te gebruiken van stieren, bij
welke hel onderzoek op aniilichamen tegen BLV negatief verloopt. Blijkt dit
onderzoek negatief dan dient hij de overige runderen op hetzelfde bedrijf 3
maanden voor verzending van het sperma een serologisch onderzoek plaats te vin-
den. De humorale en cellulaire immuimstatus van runderen mei leukose wordt
onderzocht door toepassing van varkenserythrocyten. tetanus toxoid en vaccin
legen Bordetella en Aujeszky virus. De serologische reacties van leukotische
runderen verschilden niet significant van die bij de \'normale\' controledieren.
Daarentegen was de cutane reactie na toediening van
Mycobacterium microtii
significant duidelijker hij de runderen met leukose dan bij de controledieren.

SUMMARY

Ehe causative agent of enzootic bovine leukosis (EBL) is an oncogenic RNA virus
named bovine leukosis virus (BLV). At present, instead of bovine leukemia, the
name bovine leukosis is preferentially used to avoid an erroneous association
with leucaemia in man. In all European Comnnmity Countries the .serologicaldiag-

Voordracht. gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (najaar 1979).

Prof dr. A. A. Ressang, mevr. N. Mastenbroek en de heer .1. Quak, Centraal Diergeneeskundig
Instituut, Postbus 6007, ,1002 AA Rotterdam,
Details will be published separately.

-ocr page 142-

nosis of EBL has gradually replaced hematology. A numher of the.se serological
techniques are availahle to-date. In the Central Veterinary Itistitute in Rotterdam
the agar gel immunodiffusion technique, the EA T and the EEISA are used as
diagnostical tools.

Based on own e.xperiments it is provisionally concluded that BL V shedding
via faeces and urine does not occur. Saliva has heen found infective in three out
of fourteen cases (21 per cent). There is no evidence of transmission of BLV in
the sperm. Prostate fluid and sperm from seven e.xperimentally infected hulls did not
contain neither BLV antigen nor antibodies to BLV. Eive calves born from
five cows which had been naturally served by the mentioned hulls did not show
sero conversion after an observation period of one year\'.

The authors recotrtmend to use in AI only sperm form hulls which are negative
for antibodies to BVL. Preferentially other cattle at the satne farm-enterprise
should be serologically tested with negative results within three months before
shiptnent ofthe spertn. The humoral and cellular immunological status ofleucotic
cattle are examined hy the application of pig erythrocytes, tetanus toxoid,
Bordetella- and Aujeszky vaccine. The serological reactions of leucotic cattle did
not differ significantly from those of the \'normal\' controls. By contrast the
cutaneous tuberculine reaction following administration of
Mycobacterium
microtii
was significantly more obvious in the leucotic animals as compared to the
controls.

beschikt men over een aantal serologi-
sche technieken waarmee men de ziekte
eerder kan onderkennen (2).
EBL komt m Nederland in het algemeen
alleen onder geïmporteerde runderen
voor.

De ziekte is weinig bekend bij autochtone
runderen, tenzij ze besmet zijn door
geïmporteerde dieren.
De bestrijding van EBL hier te lande
berust op de Verordening van het land-
bouwschap inzake de Bestrijding van
Runderziekten waartoe o.a. het Regle-
ment Bestrijding EBL behoort. Een aan-
gepast concept 1980 is in voorbereiding.
In dc praktijk komt het hierop neer dat
wanneer op een bedrijf bij één of meer
dieren EBL wordt geconstateerd alle run-
deren boven de twee jaar op dat bedrijf
serologisch op het voorkomen van antili-
chamen tegen het BLV worden onder-
zocht. De reactoren worden, na ta.xatie,
door de Provinciale Gezondheidsdien-
sten voor Dieren overgenomen en opge-
ruimd. Het bedrijf wordt voor twee jaar
ingesloten en in deze tijd is alleen afvoer
van runderen naar het abattoir mogelijk.
Verder moeten alle dieren boven de twee
jaar vier maal onderzocht worden met
een tussentijd van ongeveer 6 maanden.
Alle serologische onderzoekingen dienen
negatief te zijn eer het bedrijf EBL-vrij
wordt verklaard.

IM.EIDINC}

De veroorzaker van enzoötische bovine
leukose (EBI.) is een oncogeen RNA-
virus dat de naam bovine leukose virus
(BLV) heeft gekregen.
Tegenwoordig spreekt men liever van
bovine leukose en niet van bovine leuke-
mie om verkeerde associaties met leuke-
mie bij de mens te voorkomen. De eigen-
schappen van het BLV zijn elders
samengevat (I),

De laboratoriumdiagnose van EBI.
berustte vóór 197.1 uitsluitend op haema-
tologisch onderzoek; heden ten dage

Details will be published separately.

-ocr page 143-

De transmissie van het BLV en de serolo-
gische en cellulaire immuunstatus van
leukotische runderen zullen in het kort
worden besproken.

IR.ANSMISSIEI\'ROEVEN MF\'1 HET BEV

Iatrogene verspreiding van het BLV via
de injectienaald van de dierenarts kwam
waarschijnlijk vroeger vaker voor dan
men dacht.

Nu men in het algemeen op de hoogte is
van het bestaan van het BLV en van
deze manier van virustransmissie is deze
wijze van kunstmatige virusverspreiding
minder waarschijnlijk.
We hebben geprobeerd na te gaan hoe de
virusuitscheiding is via het speeksel! de
faeces en urine. Voor dit doel werden
vijftien, ongeveer drie maanden oude
schapen in één stal met tien leukotische
runderen gehuisvest. Nauw contact werd
verzekerd door de schapen geen apart
hooi te geven, f^it moesten ze letterlijk
onder de runderen \\andaan halen. Na
één jaar bleek er nog geen seroconversie
bij de schapen te bestaan, flet speeksel,
de faeces en urine bleken dus niet erg
infectieus te zijn.\' Dit werd bevestigd
door de volgende proef.
Van veertien leukotische runderen wer-
den .300-500 ml speeksel (na Rompunin-
jectie), faeces (via rectale exploratie) en
300-500 ml urine (via een catheter) ver-
zameld. Van de faeces werd een 10%
suspensie gemaakt. Na centrifugatie
werd de supernatant gefiltreerd om de
grove faecesdeeltjes te verwijderen. Aan
deze faecessuspensie evenals aan de urine
en het speeksel vverden antibiotica toege-
voegd en daarna werd met elk monster
één schaap ingespoten. Na een jaar ble-
ken de met urine en faeces ingespoten
schapen nog steeds serologisch negatief
te zijn. Alleen drie van de veertien met
speeksel besmette schapen hadden antili-
chamen in het bloedserum tegen het
BLV.i

Verspreiding van het BLV via het sperma
vindt naar alle waarschijnlijkheid niet
plaats. Vijf stieren, die vlak na de ge-
boorte. experimenteel met BVL waren
besmet, hebben vijf klinisch normale.

serologisch negatieve koeien gedekt. De
stieren waren viraemisch en haematolo-
gisch en serologisch positief. De vijf kal-
veren die uit deze vijf koeien werden
geboren, waren na een jaar observatie
klinisch en haematologisch normaal en
serologisch negatief op antilichamen
tegen het BLV. Bovendien werden van
bovengenoemde vijf stieren en nog twee
andere leukotische stieren het prostaat-
vocht en sperma, met een tussenpoos van
enkele maanden, in de agar gel diffusie-
test op BLV antigeen en antilichaam
onderzocht met negatief resultaat. Ons
inziens is het voldoende om bij import
van sperma als eis te stellen dat de donor-
stier ende stal- of bedrijfsgenoten vrij van
antilichamen tegen het BLV moeten zijn.
Indien het onderzoek binnen bijv. 3
maanden voor de export heeft plaats ge-
vonden heeft meneengoedegarantievoor
BLV-vrij sperma.

DE SEROl.OCilSCHE EN CUTANE RE.AC. IE
BI.1 EEUKOTISCHE DIEREN

Om de status van het serologische en cel-
lulaire immuunapparaat na te gaan wer-
den een aantal leukotische dieren met
verschillende antigenen te weten varkens-
erythrocyten, tetanus toxoid. Bordetella-
en Aujeszkyvaccin ingespoten. Door
agglutinatie- en serumneutralisatietech-
nieken werd de serologische reactie der
dieren nagegaan. Tevens kregen de die-
ren
Mycobacterium microtii toegediend.
De cutane reactie hierop werd door mid-
del van tuberculinatie met bovine en avi-
aire tuberculine getest. Het bleek dat de
serologische reacties van de leukotische
dieren niet significant verschilden met die
der controles (normale, niet leukotische
dieren). f)e cutane reactie bij de leukoti-
sche dieren was echter significant heftiger
dan bij de controledieren. Klinische
observaties bevestigen deze bevinding.
Leukotische dieren zien er lange tijd
gezond uit, verkeren in goede voedings-
toestand en hebben meestal geen
gestoorde melkgift.

Lichamelijk verval met afname van
melkgift en sterke vermagering worden
pas in de regel in het laatste stadium der
ziekte gezien.\'

Het detail van de/e proef /.al af/onderlijk vvorden gepubliceerd.

-ocr page 144-

C linical examination of C attle

Ci. Rosenberger c.s.

(I \'erltig I\'liid Piirev. Herlin und Hunthurg. 1977)

f)it /eer uitvoerige handboek handelend over de
klinische diagnostiek van het rund is ccn Engelse
vertaling van het in dit tijdschrift reeds eerder
besproken boek. Die Klinische Untersuchung des
Rindes, (boekbespreking
Tijdsehr. Diergeneesk..
107. 81.^ (1977).

Dc/e Engelse vertaling bevat 45.1 pagina\'s met 47X
illustraties en 52 tabellen.

De vertaler stelt dat dc boodschap van het bock
hieruit bestaat dat er slechts weinig ziekten, aandoe-
ningen of functionele stoornissen /ijn die niet gedi-
agnostiseerd kunnen worden wanneerde indit boek
beschreven procedure exact en /orgvuldig wordt
gevolgd. Het boek behandelt /owel de problemen
van individuele dieren als dc problemen van de
koppel.

De volgorde waarin het onderzoek plaatsvindt is
orgaansysteemsgewijs. waarbij per orgaansysteem
uitvoerig wordt ingegaan op de invloeden vanuit de
omgeving, vanuit het voedsel enz. die bij het tot
standkomen van de afwijkingen een rol kunnen
spelen.

De sterke uitbreiding dic dit hoek na de eerste
uitgave heeft ondergaan vergroot zijn waarde als
naslagwerk doch maakt het minder geschikt als
leerboek voor de klinische diagnostiek. Niettemin
heeft het bock als naslagwerk grote betekenis door
zijn veelomvattende opzet, waarbij veel aandacht is
geschonken aan de rol die laboratoriumonderzoek
in de diagnostiek kan spelen. De grondigheid waar-
mee de onderwerpen zijn behandeld en dc uitste-
kende wijze waarop de uitgever het geheel heelt
verzorgd maken dit boek tot een waardevol bezit
dat regelmatig dient te worden geraadpleegd.

//. ./. lireukinek.

1.ITERATUUR

Ressang, A. A.. Mastenbroek. N. en Quak, .1.: Studies on bovine leucosis. V. A comparative study on
the practical v alue of the agar gel immunodiffusion test, the indirect fluorescent antibody technique and
the micro complement fi.xation test lor the detection of antibodies to bovine leucosis virus.
Tijdschr
Diergeneesk..
Vol. 10.1. No. (14). (1978)

Commission ofthe European Communities: Ehe serological diagnosis of enzootic bovine leukosis. Ed.
A. A. Ressang DVM. MD.

-ocr page 145-

Zwoegerziekte en
zwoegerziektebestrijding\'

Maedi and Maedi Control

D. J. Houwers^

SAMENVAiriNG

Zwoegerziekte is een chronische progressieve interstitiële pneumonie van het
schaap veroorzaakt door een persisterende virusinfectie.

Onlangs werd begonnen met een bestrijdingse.xperiment op basis van serologisch
onderzoek en verwijdering van positieve (dus besmette) dieren. Daarnaast werden
lannneren direct na de geboorte van de ooi gesepareerd en kunstmatig opgefokt.
De eerste (voorlopige) resultaten van deze methodes zijn hoopgevend.

SUMMARY

.Vlaedij visna is a chronic progressive interstitial pneumonia of sheep caused by a
persistent infection with a retrovirus. .Appro.ximately thirty per cent of the sheep
population in the Netherlands carries antibodies to maedi virus.
An experimental eradication scheme based upon serological testing with ELISA
and culling of reactors every six months was started, recently.
Initially, J53 (25.4 per cent) reactors were identified among IJ9I sheep in sixteen
Jlocks, whereas the second test, six months later, showed 130/1111 (11.7 per cent)
reactors^.

On II other farms with high infection levels 382 lanibs were separated from their
dams inunediately after birth, ovine colostruni deprived atu! artificially reared. The
lanibs were serotested at 6 months of age and 21382 (0.5 per cent) were found
positive, while naturally reared lambs on the same farms scored 30 per cent
positive.

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (najaar 1979).

- Drs. D. .). Houwers, Centraal Diergeneeskundig Instituut. Ald. Virologie, Houtribweg .W. 8221 RA
Lelystad.

\' Note: the third test was carried out recently and showed that there were .19 1,285 (.1 percent) reactors.
Tijdschr. Diergeiieesli.. deel 105. aft. 16. 1980 661

-ocr page 146-

INLHlDINCi

Zwoegerziekte (maedi-visna) is een chro-
nische progressieve interstitiële pneu-
monie van het schaap welke veroorzaakt
wordt door een persisterende infectie met
een virus dat gerekend wordt tot de fami-
lie van de retroviridac. waartoe o.a. ook
de leukose verwekkende virussen
behoren.

t)e aandoening wordt gekenmerkt door
een incubatietijd van minimaal éèn jaar.
Minstens 30% van de Nederlandse scha-
penstapel is besmet, echter slechts een
deel van de besmette dieren zal de, uit-
eindelijk fatale, ziekteverschijnselen ont-
wikkelen.

De besmetting komt over het gehele land
\\oor en \\eroorzaakt voor \\ele schapen-
houders een gering, zij het jaarlijks terug-
kerend. verlies. Op bedrijven met hoge
besmettingspercentages kunnen de ver-
liezen aanzienlijk zijn. echter voor de
gemiddelde schapenhouder betekent de
infectie niet meer dan een vervroegde uit-
stoot van enkele dieren, hetgeen de renta-
biliteit enigszins nadelig beïnvloedt.
Berekent men echter de financiële schade
voor de gehele schapenhouderij dan
komt men al gauw tot een bedrag van
enige miljoenen. Daarbij is het mogelijk
dat longveranderingen ten gevolge van
zwoegerzickte praedisponeren voor
secundaire bacteriële infecties die op hun
beurt weer slachtoffers eisen.

Naast deze directe schade treedt een
waarschijnlijk grotere indirecte schade
op doordat de aanwezigheid van zwoe-
gerziekte de export van fokdieren vrijwel
volledig belemmert, terwijl internati-
onaal de belangstelling voor onze Texe-
laarals slachtlamvader enorm is toege-
noipen.

En juist de export van fokdieren zou in de
toekomst gezien de veranderingen op de
Franse lamsvleesmarkt wel eens van
belang kunnen zijn voor onze
schapenhouderij.

EPizoönoi.ociiE

Recent werk van t)e Boer c.s. (1) geeft
een aantal conclusies met betrekking tot
epizoötiologie van deze virusinfectie:

a. lammeren worden onbesmet geboren;

b. vrijwel direct na de geboorte kan al
besmetting optreden;

c. langer durend contact met de
besmette ouderdieren geeft een toene-
mende mate van bestrietting;

d. naarmate de besmettingsgraad van de
koppel hoger is treden bij meer dieren
en op jongere leeftijd ziekteverschijn-
selen op.

Reeds eerder werd de isolatie van zwoe-
gerziektevirus uit schapemelk gerappor-
teerd (2). 1 esamen tuet de onder a en b
vermelde conclusies leidt dit tot de hypo-
these dat lactogene overdracht een .
belangrijke rol speelt bij de verspreiding
van de infectieziekte.
f)e resultaten van
serologisch onderzoek van verschillende
koppels in combinatie met de afstam-
mingsgegevens leiden tot de conclusie dat
serologisch negatieve ooien grotendeels
serologisch negatieve nakomelingen pro-
duceren en positieve ooien meestal posi-
tieve nakomelingen. Dit gegeven onder-
steunt enerzijds de hypothese van het
belang van de lactogene verspreiding en
geeft anderzijds aan dat onder onze
omstandigheden horizontale overdracht •
van minder betekenis zou zijn.
ff ierbij
valt echter een eventuele familie ge-
bonden praedisponerende of resistentie
gevende genetische factor niet uit te slui-
ten. Mogelijke verschillen in gev oeligheid
van verschillende rassen zijn (nog) niet
bewezen, alhoewel er enige aanwijzingen
zijn welke in die richting duiden.

-ocr page 147-

Zoötechnische factoren hebben hoogst
waarschijnlijk wel invloed op de versprei-
ding en de /iekte-ontwikkeling.

MOGFU.IKIU DI-N TO I BFS I RI.IDINd

De persisterende infectie met zwoeger-
ziektevirus kenmerkt zich door gelijktij-
dige aanwezigheid van virus en antilicha-
men. welke kennelijk niet in staat zijn de
infectie te overwinnen. [)e antilichamen
zijn betrekkelijk eenvoudig met verschil-
lende serologische technieken aan te
tonen en \\ormen als zodanig een indica-
tor voor de aanwezigheid van de infectie.
In 1972 werd gestart met een experiment
waarbij de dieren uit een bepaalde koppel
met halfjaarlijkse intervallen serologisch
vverden onderzocht op antilichamen
tegen zwoegerziektev irus en de positieve
dieren uit de koppel werden verwijderd
(\'saneren\'). Het initiële percentage posi-
tieve dieren was
22%. I n het derdejaar na
het begin v an de proef werden de laatste
positieve dieren opgeruimd en in de
daarop volgende vier jaar werden geen
positieve dieren meer gedetecteerd, noch
werd bij sectie virus geïsoleerd of werden
histologische veranderingen waargeno-
men. De betreffende koppel telde veel
jonge dieren zodat de sanering relatief
traag verliep. Uiteraard was deze koppel
\'gesloten\' en van andere schapen geïso-
leerd om herbesmetting te voorkomen.
De momenteel toegepaste serologische
techniek is EI.ISA. welke gevoeliger is en
in vroeger stadium detecteert dan de eer-
der gebruikte technieken en dus bij sane-
ring grote voordelen meebrengt (.ï).
Op basis van dit resultaat werd gestart
met een praktijkexperiment.
Hiertoe werd enige tijd gezocht naar
schapenhouders die interesse hadden
v oor deze experimentele benadering. De
moeilijkheid hierbij was echter dat zij die
zwoegerziekte als een probleem erv oeren
vanwege de hoge besmettingsgraad geen
mogelijkheid tot saneren hadden. Omge-
keerd zagen houders van laag besmette
koppels de noodzaak niet. l och begon in
1978 de interesse te groeien zodat in het
afgelopen voorjaar voldoende dieren en
bedrijven gevonden waren.

Inmiddels is ook de derde
opleverde.

Serologisch onderzoek van verscheidene
koppels leerde, dat daar waar wel eens
zwoegerziekte werd waargenomen, de
besmettingspercentages veelal hoog
waren (50-100%). Om bedrijfstechnische
redenen kan alleen bij besmettingsper-
centages tot ± 30% worden gesaneerd
omdat anders de koppel te sterk
inkrimpt.

Een oplossing voor zwaarder besmette
koppels zou koppelscheiding kunnen
zijn. waarbij de negatieve koppel uitein-
delijk de positieve verdringt. Dit systeem
brengt uiteraard bedrijfstechnische pro-
blemen met zich mee.
Het reeds eerder genoemde fenomeen,
dat positieve ooien veelal positieve na-
komelingen geven, biedt op zich de mo-
gelijkheid sneller vooruitgang te boeken,
door ook alle nakomelingen van posi- •
tieve ooien op te ruimen.
Een eerste evaluatie na twee opeenvol-
gende serologische onderzoeken met een
interval van ± 6 maanden levert het vol-
gende beeld: bij het eerste onderzoek vver-
den 353 1391 (25,4%) positieve dieren
gevonden, terwijl het tweede onderzoek
nog 130 IHI (11,7\'";) positieve dieren
opleverde\'. I3e schapen zijn verdeeld over
16 bedrijven en de initiële besmettings-
percentages varieerden van 0,8 tot 60%.
f)e daling van het gemiddelde besmet-
tingspercentage is hoopgevend.
Inmiddels zijn vier koppels schapen
\'ontdekt\' welke bij het eerste onderzoek
reeds geheel negatief waren.

Een tweede en snellere methode om
zwoegerziekte vrij dier-materiaal te ver-
krijgen is de schapebiestv rije kunstma-
tige opfok van lammeren in isolatie.
De Hoer c.s. (I) vonden gedurende een
observatieperiode van 8 jaar geen enkele
aanwijzing voor de aanwezigheid van het
v irus in een koppel van 50 dieren, die op ^
voornoemde wijze was verkregen uit ccn ■
koppel zwaar geïnfecteerde ooien.
Ook deze methode wordt in de praktijk
getoetst. Op I I bedrijven werd dit voor-
jaar een aantal van 382 lammeren onmid-
dellijk na de geboorte van de ooi gesepa-
reerd en met behulp van koeiebiest en
kunstmelk grootgebracht.

)nderzoeksronde afgesloten, welke nog slechts ,19 12X5 (,VV) positieve dieren

-ocr page 148-

Alle praktisch mogelijke voorzorgen
werden genomen om besmetting met
zwoegerziektevirus te voorkomen. F\'er
bedrijl\' varieerden de koppels van 9 tot
130 lammeren. Cietracht werd zoveel
mogelijk volgens uniforme regels te
werken. Alle lammeren vverden op een
leeftijd van 5 ä 6 maanden serologisch
onderzocht en 2 382 (0,5%) werden posi-
tief bevonden, terwijl normaal grootge-
worden leeftijdsgenoten op deze bedrij-
ven al 30% positief scoorden. Hoewel het
gezien de leeftijd van de lammeren te
vroeg is om definitieve conclusies te trek-
ken kan worden gesteld, dat deze
methode de mogelijkheid biedt om in
korte tijd met behoud van genetisch
materiaal de besmetting drastisch te
verminderen.

De lange tot zeer lange (meerdere jaren)
incubatietijd van deze aandoening plus
het vermoeden dat de periode tussen
natuurlijke infectie en seroconversie
eveneens lang kan zijn brengen met zich
mee dat de nu lopende projecten min-
stens enige jaren moeten worden voortge-
zet om definitieve conclusies toe te staan.
Blijkt te zijner tijd dat de aanpak in het
klein succes heeft, dan zou overwogen
kunnen worden een zwoegerziektebc-
strijdings-programma op te nemen in het
pakket van de georganiseerde schape-
gezondheidszorg.

Intussen zal in het laboratorium moeten
worden gewerkt aan de opheldering van
de pathogenese en het mechanisme dat
ten grondslag ligt aan het persisterende
karakter van deze bijzonder interessante
infectie.

1,11 ER..\\ ri:i;R

1. l)c Hoer. (1. I\'.. Terpslra. C.. Hendriks, .1.. Houwers. D. .1.: Studies in epidemiologv ol maedi visna iti
sheep. «e.V.
i ci. Si l.. 26. 2f)2. (1979).

2. De lioer. (1. F.: Zwoeger/iekte een persisterende \\irusinleetie bij schapen. I besis Rijksuniversiteit
t\'trechl. 1970.

Houwers. 1). ,1.. (iielkcns. .A, I . .1.: .An Hl.IS A lor the detection ol maedi v isna antibody. 1 \'t\'l. Ree..
104, 26. 611. (1979).

-ocr page 149-

aao^ Ê J

Een methode voor bestrijding van
lymfoide leukose bij pluimvee\'

A Method for the Control of Lymphoid Leukosis in Chickens

G. F. de Boer-

SAMENVA l l ING

In de afgelopen jaren heeji de afdeling Aviaire J umorvirussen een in de praktijk
toepasbare hestrijdingsmethode ten aanzien van lytnfoïde leukose bij pluimvee
ontwikkeld. De hestrijdingsmethode bestaat uit drie onderdelen:

selectie van leghennen die virus-vrije eieren produceren. In het laboratorium

werden diverse virus-detectiemethodes vergeleken,
opfok van nakomelingen van de virus-negatieve hennen in isolatie gedurende

een periode van acht weken,
op basis van de leeftijdsresistentie hij het kuiken is vervolgens een \'controlled
exposure\' uitvoerbaar en kunnen de kuikens naar een conventioneel hok
worden overgebracht.
De bestrijdingsmaatregelen werden met goed resultaat gedurende vier generaties
bij vier pluimveekoppels uitgevoerd.

SUMMARY

l.ytnphoid leukosis (LL) was sucessfuUy controlled in three flocks of White Leg-
horn chickens and a White Plymouth Rock strain. The method of control was
developed for breeder flocks attd consisted of three elements:

From the flock under investigation homogetuites of embryos from all eggs
collected during at least two 14-day periods were tested for the presence of Ll.
viruses.

Only eggs from hens that were shown not congenitally to transmit virus in their
eggs were used for the production of progeny. The offspring was reared in
isolation during the first eight weeks (f life.

The chickens were subsequently inoculated intramuscularly with LL viruses
of subgroups A and B transferred to a conventional chicken house.
Fhe method of control adequately protected chickens of the fcmr flocks from
clinical disease during four generations. With the exception of the period of isola-
tion. the White Leghorn flocks were constantly kept in a heavily LL virus-infected
chicken house. Fhe observation that the vaccine viruses were not transmitted to
embrvos is of paramount itnportance. Asa result of intermittent congenital trans-
mission of virus a few virus-excreting hens mav occasionally be missed by the
selection procedure. This occurred in two generations of the Wl.A flock.
The phenotvpe mixing test performed with embryo extracts revealed tnost Ll.

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (najaar 1979).

-\' Dr. G. F. de Boer, Centraal Diergeneeskundig Instituut, Afd. Virologie, Houtribweg ,19, 8221 R.-X
Fclystad.

-ocr page 150-

virus-excreiing hens. Thl.s re.si was far more sensiiive than the Cl\' test on alhiinicn
samples. However, it was recently shown that comhining CF tests with alhumen
and emhryo extract was equally sensitive as the PM test using embryo honiogena-
tes. Controlled exposure to LL virus is practicable because of age-related resistance
to tumour forntation as well as to virus infection, lhe two types of resistance
develop during different periods. Two experiments were designed to determine the
chicken\'s age-related resistance at various ages more occurately. Recovery of virus
from homogenates of embryos from individual hens vaccinated at various ages
showed that controlled virus exposure may be carried out in the eighth week of life.
Through the tran.sfer of maternal antibodies the vaccination has a preventive effect
against horizontal virus transmission in the succeeding generation to which the
LL control may not be applied for economical reasons.

Het onder/oek van de afdeling Aviaire
fumorv irussen was in de afgelopen jaren
voornamelijk gericht op het uitwerken
van in de praktijk toepasbare methoden
voor de preventie van lymfoïde leukose
(LL) bij pluimvee. Verschillende diag-
nostische methoden voor het opsporen
van virusuitschciders werden vergeleken,
nieuwe technieken uitgewerkt cn diverse
proeven werden opgc/et voorde bestude-
ring van de epizoötiologie van f.L-
virusinfecties. Het laboratoriumonder-
zoek geschiedde in l.elystad. cen
belangrijk gedeelte van de diere.xperi-
mentcn werd uitgevoerd in samenwer-
king met het Zoötechnisch Instituut van
de Rijksuniversiteit tc fltrccht. Labora-
torium Dr. De Zeeuw, het 1 nstituut voor
Pluimveeonderzoek \'t Spelderholt en
Euribrid B.V. Het onderzoek werd ten
dele gefinancierd door de Afd. t)ierlijke
Produktie NRLO.

f^rie Witte Leghornstammen en één
White Plymouth Rock stam. een groot-
ouderkoppel bestemd voor de produktie
van broilers, waren bij het experiment
betrokken.

In eerste instantie werd geprobeerd de
ziekte te bestrijden door middel van het
selecteren van die mocderdieren waarbij
geen virus in de eieren kon worden aange-
toond. Op deze manier wordt de epide-
miologisch belangrijkste vorm van f.L-
virusoverdracht, namelijk die inderepro-
duktiefase van de kip, onderbroken.

Echter, bij toepassing van selectie van
virus-vrije eieren, gevolgd door opfok
in een besmet milieu gedurende driejaar,
bleek bij de drie Wl.-stammen het per-
centage leghennen dat v irus via de eieren
uitscheidde niet te verminderen. Hori-
zontale virusoverdracht heeft een grotere
betekenis voor de epidemiologie van LL
dan voorheen werd vermoed. De bestrij-
ding verliep met meer succes vanaf het
motnent dat de selectie van hennen die
virus-negatieve broedeieren produceren,
werd aangevuld met het in isolatie opfok-
ken van de kuikens cn een \'controlled
exposure" met LL-v irtis ten tijde van het
overbrengen naar de conventionele kip-
pehokken. Dit bestrijdingsprogramma is
er op gericht kuikens pas op een leeftijd
van 2 maanden bloot te stellen aan een
besmetting met I.I.-virus van desubgroe-
pen A cn B (4. 8). dc twee virustypen die
veelvuldig bij het produktie-pluimvee in
ons land voorkomen (1. 3). Deze\'con-
trolled exposure\' die men ook als ccn
vaccinatie kan beschouwen leidt veelal
tot een persisterende virusinfectie, maar

-ocr page 151-

ondanks het feit. dat bij de aldus behan-
delde kippen een geringe hoeveelheid
vacein virus in de organen en in de circu-
latie aanwezig blijft, treedt geen congeni-
tale virusoverdracht op (I. .3). Tabel I
geeft een overzicht van de virusuitschei-
ding zoals geregistreerd bij herhaald
onderzoek v an series broedeieren van alle
leghennen van de v ier koppels waarbij dit
nieuwe schema werd toegepast (.3, 4).
Bij de Wf.A-koppel. welke steeds vanaf
een leeftijd van 9 weken gezamenlijk met
een aantal met LI.-virus besmette kui-
kens werd opgefokt, werd af en toe virus-
uitscheiding via het broedei opgemerkt.
De betreffende dieren waren steeds na-
komelingen van hennen die bij het
embryo-onderzoek negatief waren be-
vonden. Vanwege het feit dat intcrtnitte-
rende virusuitscheiding via het broedei
eerder regel dan uitzondering is. blijft de
detectie van de virusuitscheiders dc
zwakke plek van de bestrijdingsmethode.

1 ABORA lORIlM 1 I t llNIl Kl N

I Ot dusver werd de LL-virusuitscheiding
bij de leghennen opgespoord door onder-
zoek van homogenaten van embryo-
nen die werden verzatneld uit broedei-
eren die. per dier. gedurende periodes v an
14 dagen werden geraapt. Onderzoek v an
grotere aantallen tnonsters werd moge-
lijk nadat Rispens
a al. (9) de non-
producer activation (NP) test hadden
ontwikkeld. Later werd dc phenotypic
mixing (PM) test (5) aan de diagnostische
middelen toegevoegd, maar LL-bestrij-
dingsprogramma\'s konden ook door
minder gespecialiseerde laboratoria ter
hand worden genomen nadat Spencer
el
al.
(10) de complementbindingsreactie
(CBR) opei-albumine ten aanzien van het
groep-specifieke (gs) antigeen van de
aviaire retrovirusgroep beschreef.
De eenvoud van de CBR maakt het uit-
voerbaar op korte termijn grote aantallen
monsters te onderzoeken. Bij vergelijking
van verschillende technieken bleek echter
dat onze resultaten verkregen met de
CBR op eiwit een matige correlatie toon-
den met virusisolatie uit embryonen van
dezelfde eieren (2). I^it betekent dat de
CBR op eiwit op zich van beperkte
waarde is voor het opsporen van hennen
die LL-virusbesmette nakomelingen pro-
duceren. Bij hetzelfde vergelijkende
onderzoek hebben we echter ook gecon-
stateerd dat een CBR uitgevoerd op het-
zelfde embryo-extract zoals gebruikt
voor de PM-test. nagenoeg evenveel LL-
viruspositicve eicreti detecteert. Door
middel v an de CBR op zowel eiwit als op
het embryo-extract bereikten we een
gevoeligheid die overeenkwam met die
v an de PM-test op het ctnbryo-materiaal.
welke wij tot voor kort als de meest
gevoelige techniek beschouwden (2).

label I. Congenitale \\irusoverdraeht bij vier koppels.

(icneratie No.

1\'

lU

111-

IV2

V-

Wl.A

II 41\'

5 94

0 .15

1 44

2 1 19

Wl.B

2.-!

0 .19

N.O.-"

0 42

0 15

W1.98a

7 ,12

0 .18

N.O.-\'

1 40

0 26

WPR

1.1 4.17

0 .159

0 175

0 106

0 42.1

\' Uitgangsmateriaal.

■ Selectie van virus-vrije broedeieren, opfok in isolatie tot 8 weken en vaccinatie met l.L-vlrus van sub-
groepen A en B.

\' Proportie van het aantal hennen waarbij congenitale virusuitscheiding werd geconstateerd.
^ De derde generatie Wl.B en W1.98a werden niet onder/ocht.

l able 1. Congenital transmission of virus in four flocks.

1.1.1 1 1I.I1)-A1 IIANKI I I.IKI RI SISflMII

De nakomelingen van virus-negatieve
hennen worden opgefokt in geconditi-
oneerde hokken waar de lucht v ia filters
wordt aangevoerd en een geringe over-
druk ten opzichte van de omgeving wordt
aangehouden (8). In die periode ontwik-
kelt het kuiken ook zonder contact met
het virus een resistentie ten aanzien van
lymfoomvorming door besmetting met

-ocr page 152-

LL-virus. Hetzelfde \\iruspreparaat zou
bij eendagskuikens een hoog percentage
van de dieren laten sneuvelen, maar na 8
weken zijn óf de transformatie-gevoelige
cellen in de bursa van Fabricius (6) ver-
dwenen óf de immunologische afweer ten
aanzien van tumor cellen is zodanig toe-
genomen dat verspreiding \\an dergelijke
ontaarde cellen naar andere delen \\ an het
lichaam niet meer optreedt.

De duur van de geïsoleerde opfok werd
oorspronkelijk op grond van de beschik-
bare kennis o\\ er pathogenese en uit econ-
omische overwegingen (een praktijk-
methode zou een zo kort mogelijke
isolatieperiode vragen) op twee maanden
bepaald. Twee proeven werden opgezet
teneinde het juiste moment te bepalen
waarna de \'controlled LL virus e.xposure\'
geen ziekteverschijnselen en virustrans-
missie via het broedei meer tot gevolg zou
hebben. Groepen proefkuikens van ver-
schillende leeftiid werden intramusculair
ingespoten met de gekozen vaccindose-
ring (105 TCID,,, LL-virus van de sub-
groepen A en B) en vervolgens werden
het verloop van de persisterende besmet-
ting en van antistoffen, de virusuitschei-
ding via het ei en de mortaliteit geregi-
streerd. Tabel 2 geeft de bevindingen ten
aanzien van de congenitale virusuitschei-
ding bij de leghennen van beide proeven
weer.

Op grond van deze gegevens werd beslo-
ten het experimentele bestrijdingspro-
gramma voort te zetten met vaccinatie op
een leeftijd van 8 weken.

De opfok in isolatie, zoals benodigd voor
de bestrijding van LL. biedt nogbijkomen-
de voordelen voor de pluimveehouderij.
Ook ten aanzien van diverse andere path-
ogene organismen geldt dat het kuiken
meer natuurlijke weerstand heeft op
oudere leeftijd (7). Bij een aantal koppels
\\an onze proefdieren hebben we boven-
dien aanw ijzingen verkregen dat bij vac-
cinatie op latere leeftijd het in de pluirn-
veehouderij gebruikelijke vaccinatieschc-
ma vereenvoudigd kan worden zonder
vermindering van de immunologische
afweer van de kip.

V.ACCIN A tl F

Tot dusver werden ruim 3000 l.L-
virusvrije kippen op een leeftijd van 8 a 10
weken gevaccineerd en vervolgens onder
conventionele omstandigheden aange-
houden en geobserveerd gedurende
anderhalfjaar. Ziekteverschijnselen wer-
den niet bij de praktijkkoppels opge-
merkt maar één van onze eigen SPF-
proefdieren die op een leeftijd van 8
weken was ingespoten, stierf aan lymfoï-
de leukose. Tumorontwikkeling is blijk-
baar bij hoge uitzondering toch niet vol-
ledig uit te sluiten.

De relatief hoge dosering vaccinvirus (3)
wekt bij het 8-weken oude kuiken een
sterke immunologische reactie op. Deze
komt tot uiting in antistofspiegels in
serum en in dooierzakinhoud van eieren
verzameld bij gevaccineerde hennen. In
ei-dooiers afkomstig van gevaccineerde
hennen bleken gemiddeld 250 x hogere

l abel 2. Virusisolatie uit embryonen verzameld gedurende periodes van 14 dagen bij individuele hennen,
die op verschillende leeftijd werden gevaccineerd.

Experiment

1

II

Aantal series embryonen onderzocht

8 a 12

4.5 a 8

Besmetting op leeftijd van 10 weken

0 261

8 weken

0 16\'

0 25

6

2 21

0 26

4

10 20

0 25

2

.1 9

1 19

0

11 1.1

1.1 19

controles

0 44

0 54

\' Aantal hennen waarbij congenitale virusoverdracht aangetoond Aantal hennen onderzocht.

Table 2. Virus isolation from embryos collected during two-week periods from individual hens,
vaccinated at different ages.

-ocr page 153-

antistofspiegels \\ oor te komen dan bij treedt v oornamelijk op gedurende de eer-
eieren geproduceerd door een vergelijk- ste levensdagen \\an het kuiken. Als
bare koppel leghennen, die op een leef- gevolg van de hoge antistofspiegels in de
tijd \\ an 8 weken aan een contactbesmet- eieren mag men bij de nakomelingen van
ting was blootgesteld. Door middel \\an gevaccineerde hennen maternale anti-
het toevoegen van l.l.-virusbesmette kui- stoffen verwachten. Wij hebben onlangs
kens aan de gevaccineerde WL-koppels gedemonstreerd dat de/e een redelijke
werd steeds een relatief /v\\aar besmet bescherming bieden ten aanzien van hori-
milieu gecrecerd. De gevaccineerde kui- zontale besmetting met 1.1,-virus. Hier-
kens waren bestand tegen deze horizon- door is de vaccinatie nog van invloed in
tale besmetting. Ongevaccineerde kui- een volgende generatie waarbij de serie
kens waren dit niet, hetgeen tot uiting bestrijdingsmaatregelen: selectie van
kwam door de produktie van besmette negatieve hennen, opfok in isolatie en
eieren
later tijdens de leg. Besmetting ten- vaccinatie, uit economische overwegin-
gevolge van horizontale virusoverdracht gen niet kan worden uitgevoerd.

I I l ERA l L UR

1. De Boer, Ci. Maas. II. .1. I.., \\\'an Vloten, .1., and De\\os, O. .1. H.: On epi/ootiology of lymphoid
leukosis in chickens. Ad\\. in Comp. Leukemia Res., 1977 Eds. Bentvel/en
el al. F.lsevicr North
Holland Biomedical Press, 19, (1978).

2. De Boer, Ci. F., Van Vloten, ,L, and Hartog. L,: Comparison of complement fi.xation and phenotypic
irii.\\ing tests for the detection of lymphoid leukosis virus in egg albumen and embryos of indi\\ idual
eggs.
.Aviuii I\'aili.. 9, 2(17. (I9H()).\'

.L De Boer, Ci. F., \\ an X\'loten, .1., Ciroenendal, .1. L., Maas, IL .1. 1.., and Hoogerbrugge, .A.: On
epi/ootiologv and control of lymphoid leukosis in chickens.
Comp. /mm. .Mierohiol. and /nj. Dis.. 1,
93. (/97S).

4. De Boer, Ci. F., Van Vloten. .1.. Maas. IF .1. 1... and Hoogerbrugge, .A.: .A method for the control of
Ivmphoid leukosis in chickens. Adv. in Comp. Feukcmia Res., 1977 Eds. Bcntvcl/en
ei al. Elsevier
North Holland Biomedical Press, 458, (1978).

5. Oka/aki, VV., Purchase. H. (l.,and Burmester, B. R.: Phenotypic mixing test to detect and assay avian
leukosis viruses.
.-Uiaii Dis.. 19, 31/. (/97.\'i).

6. Purchase, 11. Ci.: I he pathogenesis of lymphoid leukosis. Proc. liFC Conf. (Ui Diff. Diagnosis of Avian
Fvmphoid l eukosis and Marek\'s Disease, Copenhagen, ed. F. N. Payne 55, (1976).

7. Rice, I . .1. and Reid, VV. M.: Coccidiosis immunity followingearly and lateexposure to Marek\'s disease.
.Avian /)/.v. 17, 66. (/972).

8. Rispens, B. IF, De Boer, Ci. F., Hoogerbrugge, A., and Van Vloten, .1.: A method for the control of
l>inphoid leukosis in chickens.
./. .\\ai. C ancer /nsi.. 57, //.">/, (/976).

9. Rispens, B. 11., Long, Ph. A., Oka/aki, VV.,and Burmester, B. R.; Fhe N P acli\\ ation test for assay for
avian leukosis sarcoma \\iruscs.
Avian /hs.. 14, 738. (/970).

10. Spencer, .1. 1 ., Crittenden, L, B.. Burmester, B. R., Rotricro, C.. and Witter, R, I .: Lymphoid leukosis
\\iruses and gs antigen in unincubatcd chicken eggs.
Avian I\'al/i.. 5 , 22/. (/976).

-ocr page 154-

Fenolroodtest als eenvoudig
hulpmiddel bij de diagnose
van oviduct obturatie

In het kader van de fertihteitsbewaking
bij rundvee worden we nog ai eens ge-
confronteerd met gevallen van steriliteit,
zonder dat daarbij door de prakticus
klinisch waarneembare afwijkingen aan
het geslachtsapparaat worden gevonden.
Naast mogelijke functionele afwijkingen,
die met de geëigende onderzoekmetho-
den niet of zeer moeilijk zijn vast te stel-
len. dient ook rekening gehouden te wor-
den met de mogelijkheid van een afslui-
ting (obturatie) c.q. verminderde door-
gang van èèn of beide oviducten.
Op het congres te Wels in 1976 werd
door Schneider en Rüsch van de kliniek
van prof. dr. M. Berchtold te Zürich
een bijdrage over dit onderwerp ge-
leverd.

In navolging van de humane methodiek
wordt gebruik gemaakt van een fenol-
roodtest, genoemd de P.S.P.-test(phenol
sulfonphtaleïne).

Volgens Berchtold en Brummer wordt
van een 0.06% fenolroodoplossing 20 ml
in het corpus uteri geïnstilleerd.
Na tenminste 30 minuten wordt een
urinemonster via een catheter afgenomen
en beoordeeld op kleurverandering.
Deze urine moet alkalisch zijn of anders
op een pH van ca. 8 worden gebracht.
Men kan ter controle voor de proef
een urinemonster nemen otn de kleur-
verandering beter te kunnen vaststellen.
De beoordeling kan als volgt worden ver-
richt:

Kenmerk

Criterium

De proef dient zo uniform mogelijk te
worden toegepast, d.w.z.:
a. 20-40 ml fenolrood oplossing inbren-
gen (afhankelijk van de grootte van
de uterus).

30 minuten na inbrengen urinemon-
ster nemen.

alleen bemonsteren bij dieren met een
normaal geslachtsapparaat op DIO-
D12 (normale baarmoeder, geen be-
schadiging van het endometrium,
geen metritis of endometritis, aan-
wezigheid van een werkzaam corpus
luteum).

geen contaminatie bij catheteriseren.
De methode zoals bovenstaand beschre-
ven, is wat betreft de kleuruitslag niet
altijd even duidelijk te interpreteren.
Daarom werd de methode door ons ge-
wijzigd naar aanleiding van een publi-
catie van B. Kothari, J. P. Renton,
C. D. Munro en .1. Mac farlane van de
Universiteit van Glasgow Vet. School.
De volgende oplossing werd door hen
gebruikt:

phenolrood (pH 5.8 - 8.4) ()..■) g

natrium biearlionas 4.2 g

aqua lüü ml

gefilterd door 0.54 millipore filter
gesteriliseerd in autoclaaf 15 min 115° C.

Methodiek

Vulva en perineum hoed wassen en dro-
gen: initiaal urinemonster nemen met
steriel catheter; cervix vanuit rectum
fixeren en 20^0 ml fenolroodoplossing
via vagina met een Götze of Albrechtsen
catheter door de cervix in het corpus
uteri brengen.

Beoordeling

b.

c.

d.

geen roodkleuring
geen opheldering

lichte roodkleuring
/onder opheldering

opheldering en
roodkleuring

sterke roodkleuring

verdacht van afsluiting

test herhalen

eileider passabel

verdacht van
contaminatie

-ocr page 155-

Hiervoor wordt een plastic injectiespuit
van 50 ml gebruikt, passend op de ca-
theter. Hierna 10 ml lucht inbrengen
door de catheter en met aangesloten
injectiespuit de catheter verwijderen om
contaminatie van de vagina te voorko-
men.

Urinemonster na .30 minuten afnemen;
bij negatieve bevinding zuurgraad con-
troleren (pH op 8 brengen met behulp
van enkele druppels I m natrium hydro-
xide).

De kleuruitslagen bleken duidelijk ver-
beterd te zijn.

De vraag die door de veehouder bij een
negatieve bevinding wordt gesteld is na-
tuurlijk: is er iets aan te doen?
Om hierop een antwoord te kunnen
geven, hebben we een aantal proeven
gedaan bij slachtkoeien op het abattoir
in Emmen.

Het viel op, dat het percentage dieren met
een negatieve P.S.P.-reactie tamelijk
hoog lag; op éèn dag zelfs 5 van de
30 uitgezochte dieren.
Na het slachten werden de baarmoeders
meegenomen voor een nader onderzoek
op de Gezondheidsdienst.
Hierbij werden de beide uterus hoornen
op ca. 2 cm van dc utero-tubulair-over-
gang afgesneden en onder een toenemen-
de druk tot max. 240 min Hg boven-
genoemde fenolrood oplossing geïnstil-
leerd in het oviduct.
Het ovarium werd hierbij onder een
4%i„ halamid oplossing gehouden waarna
heel duidelijk kon worden gecontroleerd
aan de rode wolkvormigc verkleuring
of het oviduct passabel was of niet.

Na een serie van ca. 50 slachtkoeien te
hebben gecontroleerd, werden bij andere
dieren met negatieve uitslag, ons door de
praktici doorgegeven, in samenwerking
met de fa. Boehringer, proeven gedaan
met Ubrocelan®-schuimjets\' om een
verhoging van de intrauterinedruk tot
stand te brengen. Opnieuw werd 30 mi-
nuten daarna urine afgenomen om de re-
sultaten te kunnen beoordelen.
Het bleek dat een klein aantal dieren
met negatieve P.S.P.-reactie na de Ubro-
celan®-schuimjets behandeling P.S.P.-
positief waren.

Ook werden een aantal dieren met Plas-
tilugoF behandeld. Toch bleek het me-
rendeel der dieren na deze behandeling
nog steeds P.S.P.-negatief te zijn. De
veehouder werd dan geadviseerd het be-
treffende dier op te ruimen.
De laatste tijd werden door ons proeven
genomen met het onder druk instilleren
(manometer controle) via een Götze ca-
theter met een 3-wegkraan (waarbij een
dubbel ballon wordt gebruikt om de
gewenste druk in een liters fles fysio-
logische zoutoplossing -f 20 ml breed-
spectrum antibioticum te brengen) van
vloeistof in de uterus.
De 3-wegkraan dient om na de eerste
50 ml geïnstilleerde fysiologische zout-
oplossing een monster uit de uterus te
nemen om vertroebeling en de intra-
uteriene druk te controleren. Hierbij
wordt de druk zoveel mogelijk op ca.
200-220 mm Hg gehouden.

//. ./. Oost ing\'\'

1.11 ERATIIIIR

1. Bcrcluold. M. und Brummer. H.: Münch. Tierärzii. H\'.nhr., 12, 2.«. (1968).

2. Schneider, l. und Rüsch. 1\'.: Mededeling Wels. 1976.

.1. Kothari. B.. Rentiin. .1. P.. Munro. C. [).. and Mac. Parlane. .1.: IV;. Ree., sepi. 9. (1978).

Ubrocelan ®-schuimjets- la. Boehringer. -Plastilugol - fa. Millot (imp. Algin b.v.). niet meer leverbaar.
Drs. H. J. Oosting. Ge/ondheidsdienst voor Dieren in Drenthe.

-ocr page 156-

Bacteriologie

Een nieuwe serologische test voor het
bepalen van antilichamen tegen
Cbt.
pyogenes

Fekado, M.. Horn. A. F.. Rantzien. M..and Präge.
L.: Quantitation of antibodies to
Corynehaderium
pyogenes
in sera from cows. Methods and applica-
tions.
Veter. Mieroh.. 4. 2}5-245. (1979).

De auteurs gaan er van uit. dat de tot nu toe alge-
meen gebruikte serologische test voor onderzoek op
antilichamen tegen
Corynehaderium pyogenes
de agglutinatie test is. (Op het Instituut voor
Veterinarire Bacteriologie werd echter 15 jaar
geleden al een CBR gedaan;
Ref.). Zij menen,
dat deze agglutinatiereactie te ongevoelig is.
Hierom beschrijven ze de antigeenbereiding
en de methode van onderzoek van een ELISA
voor het aantonen van deze antilichamen.
Daarnaast wordt een verbeterde agglutinatie aan-
gegeven. die echter voor de uiteindelijke conclusies
in het artikel van minder belang is. Uit het onder-
zoek blijkt, dat de ELISA ongeveer 100 x gevoeliger
is dan de agglutinatie. Als een der belangrijkste
conclusies (wel bijzonder interessant, doch helaas
maar bij één koe met wrang uitgetest;
Ref.) wordt
aangegeven, dat met de indirecte ELISA kon wor-
den bewezen, dat de antilichamen, ook bij chroni-
sche infectie, voornamelijk tot de IgM klasse
behoren.

Schrijvers wijten dit aan het feit, dat de respons
mogelijk L-cel onafhankelijk zou zijn, (Afgezien
van het interessante feit, dat o,a, met de ELISA de
klasse van de antilichamen kan worden bepaald,
biedt het onderzoek niet zo veel opzienbarends,
Chi. pyogenes is een zo \'ubiquitar\' voorkomende
bacterie, dat zeer veel runderen antilichamen erte-
gen zullen hebben. Het is, naar de mening van
referent, dan ook aan twijfel onderhevig, of men
met deze gevoelige test in dit geval dan ook werke-
lijk wat kan doen, vooral ook, omdat na vaccinatie
aangetoonde antilichamen ook vaak niets over
eventuele bescherming zeggen;
Ref.)

J. (ioudswaard.

Bacteriologie

Endocarditis veroorzaakt door Erysipe-
lolhrix rhusiopathiae

Knockaert. D,. Vandepitte. J,, Degeest, H, en
Bogaerts. J,; Endocarditis veroorzaakt door
Erysi-
petolhri.x rhusiopathiae. Ned. T. Geneesk.,
123.
1977-1980, (1979).

Auteurs geven allereerst een overzicht van de meest
voorkomende endocarditisoorzaken bij de mens;
Streptococcen,
Staph, aureus èn epidermidis. aller-
lei Gram-negatieven waaronder
Ps. aeruginosa en
Serr. mareeseens. etc.

Zij beschrijven een 67-jarige man. alcoholicus,
opgenomen wegens een bloedend ulcus in het
antrum pyloricum. Naast allerlei hier minder ter
zake doende klinische symptomen werden ook
koortspieken tot 39° C waargenomen. Patiënt over-
leed 3 weken na opname door toenemende hypoxie.
Bij obductie werd bacteriële endocarditis van de
aortakleppen waargenomen, waaruit géén bacteriën
konden worden gekweekt (titel is dus wat mislei-
dend;
Ref.). Wel werden uit diverse bloedkweken
van de patiënt, afgenomen tijdens de koortspieken.
pleomorfe gram-positieve staven geïsoleerd (typi-
sche kluwens op de bloedplaat). die werden geïden-
tificeerd als
E. rhusiopathiae.
De beschouwing van de schrijvers aan het einde van
het artikel is het meest lezenswaardig voor de die-
renarts, Ingegaan wordt op het feit, dat
E. rhusiopa-
thiae
duidelijk als een zoönose verwekker moet
worden gezien; het typische erysipeloid van Rosen-
bach wordt bij de mens overigens veel meer gezien
dan sepsis en endocarditis.

Een literatuuronderzoek wordt aangehaald betref-
fende 959 patiënten met endocarditis, waarbij
slechts in 2 gevallen Erysipelothrix als verwekker
moest worden aangemerkt.

Schrijvers nemen aan. dat de mens een flinke resis-
tentie heeft tegen
E. rhusiopathiae. Praedispone-
rende factoren zijn een slechte algemene toestand
(ondervoeding, vermoeidheid, etc,) èn alcoholisme,

J. Goudswaard.

Oncologie

Infectie met kattenleukemievirus

Francis, D, P,, Essex, M,. Cotter, S,, ,lakowski, R,
M,, and Hardy Jr, W, D,; Feline leukemia virus
infections; The significancce of chronic viremia,
I.eukemia Research. 3. 4J5-44I. (1979)

Bij katten, die onder natuurlijke oinstandigheden
met kattenleukemie-virus (FeLV) geïnfecteerd
waren, werd gekeken naar de hoeveelheid virus aan-
wezig in het speeksel en naarde tijd tussen ontdek-
king van het virus en de ontwikkeling van de
ziekte.

Gezonde viremische katten scheidden gemiddeld 2
x 10\' infectieuze eenheden EeLV ml speeksel uit,
terwijl geïnfecteerde leukemische katten gemiddeld
4 x 10\'\' infectieuze eenheden FeLV ml speeksel
uitscheidden.

-ocr page 157-

De gemiddelde inductieperiode (de tijd tussen Iste
positieve FeLV-test tot de dood) voor alle chroni-
sche viremische katten bedroeg 22.6 maanden.
Voor katten die lymi\'osarcoom leukemie ontwik-
kelen bedroeg deze periode 17.6 maanden (sprei-
ding .V41 maanden), terwijl deze periode voor kat-
ten die non-neoplastiscbe ziekten kregen 24.6
maanden (spreiding 2-52 maanden) bedroeg.
Verder werd in het artikel een epidemiologisch
model van FeLV infectie in de kattenpopulatie
voorgesteld. Van 100.000 katten zouden er onge-
veer 9500 katten per jaar met FeLV geïnfecteerd
worden. Hiervan zouden er 176 (1.8%) chronisch
viremisch worden; 49 I 76 (0,5%) zouden lymfosar-
coom leukemie ontwikkelen en de rest (127 176)
non-neoplastiscbe ziekten zoals chronische nier-
ziekten en secundaire infecties en andere ziekten
geassocieerd met chronische FeLV-viremie.
Uit de groep van 9500 geïnfecteerde katten zouden
zich mogelijk 25 \'virus negatieve" lymfosarcoom-
leukemie gevallen ontwikkelen. Vv\'aarschijnlijk is
het zo dat de chronisch viremische katten het virus-
reservoir vormen van waaruit het FeL.V zich door
middel van horizontale transmissie kan
verspreiden.

Een bewijs hiervoor is dat de verw ijdering van der-
gelijke katten uit lymfosarcoom leukemie \'cluster-
households\' die ziekteverspreiding doet stoppen.
Het epidemiologisch FeLV model lijkt zeer belang-
rijk voor de bestudering van virusinfecties bij de
mens die mogelijk ook iets te maken heeft met het
ontstaan van kanker zoals het Epstein-Barrvirus en
Burkitt\'s lymfoom en nasopharyngeaal carcinoom,
hepatitus B-virus en primair hepatocellulair carci-
noom en Herpes simple.x type 11 virus en
cervi.xcarcinoom.

De moeilijkheid bij het bestuderen van de mogelijke
relatie tussen deze virussen en bovengenoeinde vor-
men van kanker is de zeldzaamheid van de ziekte in
vergelijking met de hoge frequentie van infectie en
het lange uitstel (delay) voordat de ziekte zich
ontwikkeld.

K. Weijer.

Oncologie

Kanker en Dierenartsen

Blair, A. and Hayes .Ir.. H M.: Cancer and other
causes of death among U.S. veterinarians, 1966-
1977.
hit. ./. Caneer.. 25, IHI-185. (1980).

De studie over de relatie tussen kanker en dierenart-
sen werd uitgevoerd, omdat dierenartsen in con-
tact komen met mogelijk carcinogene stoffen, zoals
pesticides, anaesthetica, met straling en met
bepaalde virussen. In deze studie, waarbij 1551
blanke dierenartsen waren betrokken, werd de
doodsoorzaak vergeleken met de verwachte distri-
butie gebaseerd op de gemiddelde U.S. populatie.

Hierbij kwam naar voren, dat sterfte aan bepaalde
neoplasmata, speciaal leukemie en ziekte van
Hodgkin en ook hersen-en huidkanker, significant
meer bij dierenartsen voorkomt, dan bij de gemid-
delde bevolking. Alhoewel socio-economische- en
methodologische factoren een rol kunnen spelen,
werd de overmaat vooral bij praktizerende dieren-
artsen gevonden, zodat de mogelijkheid bestaat, dat
bepaalde beroepsblootstellingen misschien carci-
nogeen zijn.

De mortaliteit was ook relatief hoog voor motoron-
gelukken, suicide en asthma, maar laag voor long-
kanker en andere ziekten van het respiratoire
systeem.

K. Weijer.

Schaap

Het voorkomen van Listeria monocyto-
genes
in grassilage

Granstal, H.; \'Listeriosis in sheep\'. Isolation of/..
monoeviogenes from grassilage. Aeia Vei. Seami..
10, 492. (1979).

Bij een onderzoek van 291 monsters grassilage
afkomstig van 11.3 bedrijven met een listeriose his-
torie gelegen in \\V. Noorwegen, bleek dat de fre-
quentie van isolatie van /..
linnnteylo.gene.s uit silage
toeneeint naarmate de pH van de silage stijgt.
Bij een pH < 4 werd uit 22\'\'i der monsters Listeria
geïsoleerd; bij een pH 4-5 uit 37<\'f der monsters en
bij een pH > 5 uit 56% der monsters.
Van een bedrijf vrij van listeriose werd uit 9 van de
32 monsters grassilage Listeria-bacteriën
geïsoleerd.

(Re/.: Dc weilanden van deze bedrijven worden met
runder- cn schapenfaeces bemest en kunnen door
smetstofuitscbeidende dieren worden besmet.)

R. (;. Dijl<sira.

Schaap

l itscheiden van Listeria-bacteri\'én via
faeces en melk door gezonde schapen

Gronstal, IL: \'Excretion of /., monoeyiogenes in
healthy sheep\'. Proc. 7th Int. Symp. on listeriosis
blz. 3Ó0, 1979, en in
(1979).

Aeia vei. Seami. 20, I6H.

Fijdens de periode dat in Noorwegen schapen op
stal worden gehouden (december tot mei) zijn van
een koppel schapen, bestaande uit 30 acht maanden
oude en 127 twee tot tien jaar oude ooien, welke
nooit aan listeriose hebben geleden, regelmatig de
faeces en de melk onderzocht.

-ocr page 158-

Aan het begin \\an de stalperiode (5 12) bevatte de
faeees van 28% der jonge ooien I isteria-baeteriën,
terwijl alle oudere ooien geen snietstoluitseheiders
waren, (hogere immuniteit?) doch 2\', maand later
(17 2) was de laeees \\an alle schapen vrij van
Listeria-bacteriën.

I ijdens het lammeren (april) bleken 71\'7 der oudere
ooien en 47% der éénjarige ooien Listeria-bacteriën
uit te scheiden \\ ia de faeces. terw ijl de melk van 4.1%
der oudere ooien en
5\'\'c der éénjarige ooien Listeria-
bacteriën bevatten. Opvallend is. dat geen enkel
jong lam aan listeriose is gesuccombcerd. Op 2 6
waren alle faecesmonsters weer negatief F.r is geen
encefalitis opgetreden.

K (,. nUksira.

Varken

Vroeg embryonale sterfte na een penicil-
line injectie

Nurmio. P. and Schulman. A.: Penicillin (1 pro-
came: .A possible cause of etnbrvonic death in
swine.
\\ et. Ree.. 106. 97-9H. (I9HI)).

Het na een praktijkwaarneming gerezen vermoe-
den. dat opbreken hij 1-4 weken drachtige zeugen
verband zou kunnen houden met ecn penicilline
injectie, kon door de auteurs in een kleinschalige
proefopzet aannemelijk worden gemaakt. I:en 4
weken drachtige zeug en enkele mestvarkens wer-
den i.m. geïnjiceerd met 15 ml. penicilline-suspcnsie
(benzylpenicilline procaine .100.000 LI-, tnf).
I:nkele uren hierna vertoonden de dieren rillingen,
incoördinatie. braken, diarrhee. traagheid en een
lichte tempcratuursverhoging.
De symptomen duurden 1 24 uur. De zeug ver-
toonde op dc tweede dag na de injectie een witte
tnuceuse uitv loeiing uit de v uiva en kwam 17 dagen
later weer in oestrus. De verschijnselen berusten
vermoedelijk op ecn overgevoeligheidsreactie ten
opzichte van penicilline.

II . Wolda.

Varken

De oorzaak van diarree bij biggen, die op
de leeftijd van twee dagen worden ge-
speend

Barrow. P. A., Sojka. W. .1.. Woode (1. fhe
aetiology of diarrhoea in pigs weaned at two days of
age.
Res. I V;. .Sc ., z7. .S2-5H. (1979).

Als biggen gespeend werden op dc leeftijd van twee
dagen verschenen er grote aantallen /:.
coli in dc
maag cn het duodenum, cn vermeerderde het aan-
tal gevallen van diarree zeer sterk. Deze twee ver-
schijnselen schijnen echter niet direct verband rnet
elkaar te houden, omdat de geïsoleerde
I-. eoH-
stammen geen serotypes vvaren. die ooit in verband
gebracht zijn met diarree bij zeer jonge biggen.

Bovendien produceerden de/e stammen geen entie-
roto.xine en hechtten /ich niet aan de borsiel-/oi>m
van de dunne darm.

.Als antibiotica gevoerd w erd. waardoor de co li-
bacteriën geëlimineerd werden, bleef bovendien de
diarree bestaan.

In de dartninhoud werd echter Rotavirus aange-
toond en darmepitheel van biggen met diarree en
bacterievrije fikraten van darminhoud. veroor-
zaakte diarree als deze aan kiem\\ rije biggen werden
gevoerd.

Verondersteld wordt, dat Rota-virus één van de
oorzaken kan zijn van diarree kort nadat biggen op
de leeftijd van twee dagen worden gespeend.

./. /. Terpstra.

Ziekten van het Kleine Huisdier

Osteochondritis dissecans van de talus bij
honden

Mason. L. .A. and l.avelle R. B.: Osteochondritis
dissecans of the tibial tarsal bone in dogs.
J. Small
.Amm. Praet..
20. (7). 42J. (1979).

De sytnptotnen van osteochondritis dissecans van
de tnediale condyl van de talus begonnen meestal op
een leeftijd van 4-6 maanden en bestonden uit een
aanvankelijk lichte kreupelheid en steile stand in de
tarsus, (ieforceerde beweging van de tarsus was
pijnlijk.

Röntgenologisch zag tnen een verbreding van de
tibio-tarsale gcw richtssplect. tn.n. tnediaal en een
afplatting van de mediale condyl van de talus. In
chronische gevallen waren duidelijk tekenen van
ecn secundaire degeneratieve arthritis aanwezig.
Soms was een losliggend botfragment te zien.
Dc behandeling van deze vorm van osteochondritis
dissecans is een chirurgische, waarbij men de beste
resultaten behaalt indien zo snel mogelijk na het
ontstaan van de klachten geopereerd wotdt; dege-
neratieve veranderingen verlopen in de tarsus snel-
ler dan bijv. in de boeg.

Onbehandelde honden en honden die laat geope-
reerd werden (d.w.z. na ± ecn halfjaar) bleven tneer
of minder kreupel.

Snel geopereetde honden (d.w.z. binnen vier maan-
den na het begin van de klachten) waren enkele
maanden (± 4) na operatie rad. Fen conservatieve
behandeling heeft geen effect.
De posterio-mediale benadering van het gewricht
voldeed uitstekend in tegenstelling tot de antcrio-
mediale.

Net caudaal van de mediale malleolus van de tibia
werd ecn gebogen snede gemaakt, parallel aan dc
caudale contouren van de hak. Het gevvrichtskapsel
werd in de lengterichting geopend en altiankelijk
v an de ernst van de aandoening werd de talus gecu-
rctteerd, respectievelijk het losliggende botfrag-
ment verwijderd. Het ovale botfragment bestond in
alle gevallen uit kraakbeen en bot. Dc gewrichts-
holte werd gespoeld met fysiologische zoutoplos-
sing, waarna de wond werd gesloten.

A. Wiethofl

-ocr page 159-

Verslag van deelname aan de
29. Tagung der europäischen
Gesellschaft für Veterinär-
pathologie en de 64. Tagung
der deutschen Gesellschaft für
Pathologie te Bremen op 27 en
28 mei 1980

Het congres werd gehouden in het bij/onder
fraai gelegen Parkhotel in het Bürgerpark te
Bremen, dat uittnuntte door \\ olop bloeiende
/eer welriekende a/.alia\'s en rhodondendrons.
Op tnaandagmorgen 26 mei werd het v ooraf-
gegaan door een begroetingsavond en in-
schrijving in hetzelfde hotel. Tijdens het vete-
rinaire gedeelte van het congres werden een
.■(.Vtal korte voordrachten over uiteenlopende
onderwerpen gepresenteerd. Het begon tnet
een aantal le/ingen over de morfologie, cultu-
rele eigenschappen en het biologisch gedrag
\\an witte bloedcellen.

Mej. Sutcr uit Zürich sprak over de itntnuno-
logische afweer van de hond tegen door feline
sarcoma virus geïnduceerde gezwellen.
De/e afweer is te verdelen in drie groepen, en
is gericht tegen membraancotnponenten \\an
tumorcellen, waarin ook het \\irus voorkomt.
Hiervan is de eerste groep, antilichaatn
cotnpletnent bij de jonge pups en de oudere
diereti het belatigrijksl. Bij de jonge dieren
ontwikkelde deze zich simultaan met de groei
van de tumor. De tweede groep wordt
gevortnd door immune T-cellen (inclusief nul-
cellen). Pas vanaf drie tnaanden is als derde
groep de antibody dependent cellular cytoto-
xicity aanwezig. Een regressie \\an de tumoren
trad op dooreen samenwerking van deze drie.

In (iiessen had tnen onderzoek gedaan naar
verschillen tussen pathogene en apathogene
influenzavirussen wat betreft het patholo-
gisch effect in bebroede eieren. De apatho-
gene bleven hierbij aan het opperv lak van hel
epitheel op de plaats van inbrengen binnen de
dooicrvliezen. terwijl de pathogene dieper
doordrongen: tot basale celgedcelten. de
basaalmembraan. het strotna en zelfs tot de
epitheliale bekleding aan de andere zijde van
het vlies.

rk

Poblenz uit Zürich besprak de dartnvlokver-
anderingen. die bij had waargenomen bij kal-
veren met diarree door o.a. Rotavirus Co-
ronavirus en Cryptosporidiën. Of omgekeerd
de gev onden morfologische laesies diagnosti-
sche waarde kunnen hebben kwam niet goed
uit de verf en lijkt tegen te vallen.

Loppnovv uit Berlijn had duidelijke aanwij-
zingen dat de
Trypanosoma evansi van het
paard zich vermeerderd in de spiercellen,
evenals dit voor
T. Brucei bij de muis beschre-
ven zou zijn.

Een drietal volgende lezingen, die onze spe-
ciale aandacht verdienen, gingen over de hor-
moonafhankelijkheid en het voorkomen van
hormoonreceptoren bij mamtnatumoren, de
prostaathypertrofie, en circutnanaalklier-
tumoren bij de hond.

De matntna blijkt bijzonder gevoelig voor
groeihormoon te zijn, dat na progesteron
injecties in versterkte tnate door de hypofyse
werd gevormd en aan het bloed afgegeven.
Cellen van de prostaat echter waren vooral in
staat prolactine te binden.
Ook nu weer vond dit versterkt plaats na sti-
mulatie tnet (androgene)
Steroiden. Bij de cir-
cumanaalkliertumor had men zich beperkt tot
onderzoek naar het voorkomen van bin-
dingsactiviteit van
Steroiden.

Bader uit Berlijn bad onderzoek gedaan naar
verschillen in de spiervezelsainenstelling van
verschillende spieren bij slachtvarkens. Hier-
bij had hij gebruik gemaakt van histochemie.

spiervezel aëroob I

aëroob anaëroob anaëroob


-f

A\'I Päse
SDH

De Musculus longissimus dorsi bevatte
vooral anaerobe vezels.

Vanuit Nederland werden een drietal lezingen
verzorgd:

Walvoort sprak over een htmdefamilie met
glycogeen-stapeling in vooral spier en lever
cellen. Door histochcrnisch cn eleetronenmi-
croscopisch onderzoek leek het hierbij te gaan
om een lysosomale stapeling (glycogenosis
type H).

Biochemisch onderzoek zal hier tot een nauw-
keuriger omschrijving van het ziekteproces
kunnen leiden.

-ocr page 160-

Mej. Kuijpers behandelde het voorkomen van
een progressieve juveniel optredende glome-
rulosclerose bij de \'Fawn Hooded Rat". Deze
rat heeft een afwijking van de bloedplaatjes
waardoor serotonine en ADP niet opgeslagen
worden. Na een karakterisering van het mor-
fologisch ziektebeeld en beschrijving van een
bij deze dieren gevonden hypertensie, die
gecorreleerd was met de ernst van de glomeru-
luslaesies, werd aan de hand van een schema
de mogelijke pathogenese bediscussieerd.
Biochemisch onderzoek moet ook hier inzicht
kunnen geven in de vraag of de hypertensie de
oorzaak is van de nierlaesies of omgekeerd, en
welke rol hierbij gespeeld wordt door de
bloedplaatjes.

Tenslotte besprak Wouda de progressieve
myelomalacie, die was opgetreden bij een
serie honden met een hernia van de tus-
senwervelschijf. Uitzetting van het weef-
betreffende de reticulo-endotheliale cel nog
wel degelijk waarde had.

Overige sprekers gingen in op het gedrag van
de mononucleaire fagocyten in ontstekings-
weefsel, o.a. weer het proces van delen van
macrofagen. In celcultuur blijken macrofagen
zich te vermeerderen wanneer celvrij exsudaat
wordt toegevoegd.

Het optreden van granulomen bleek bevor-
derd te worden door moeilijk afbreekbare
peptidglycanen zoals mureïne, dat in de cel-
wand van bacteriën voorkomt. Granulomen
die met de PAS-kleuring. Gram- of Z.N.-
kleuring negatief waren bleken dikwijls met
een immunofluorescentie methode nog vol
onverteerde celwanden van de verwekkers te
zijn. In het granuloom wordt de hoofdrol
gespeeld door de macrofaag via onderstaand
schema.

prikkel door immunogeen
of inert materiaal

stimulatie door
lymfocyt

macrofaag

secretie van verschillende produkten

^ ^ ^

aantrekking van
monocyten

weefsel
necrose

groei van
fibroblasten

mitogene stoffen
deling van monocyt

sei door necrose en bloedingen zou druk
geven op de binnen de dura gelegen
vaten met anoxaemie en necrose van het rug-
gemerg als gevolg. Hierdoor zou een zichzelf
onderhoudend proces ontstaan en zou ook de
progressie van het ziektebeeld verklaarbaar
zijn.

Het medisch gedeelte van het congres was
gewijd aan de granulomateuze ontsteking.

Van Furth uit Leiden belichtte de monocy-
taire oorsprong van de weefselmacrofagen,
zoals de von Kupffercellen, long macrofagen,
histiocyten. Langerhans cellen en de osteo-
clasten. Onder fysiologische omstandighe-
den rijpen de monocyten ter plaatse uit.
Onder pathologische omstandigheden kun-
nen ter plaatse nog enkele delingen plaats
vinden.

In tegenstelling tot deze lezing, had Heine uit
Würzburg gevonden dat in de lever althans
een deel der von Kupffer cellen kon worden
aangemaakt uit ter plaatse aanwezige cellen.
Hij bepleitte dat de theorie van Aschoff

In het granuloom worden reuscellen gevormd
wanneer verschillende inononucleaire fagocy-
ten zeer nauw contact kunnen maken. Dit
treedt op tijdens fagocytose van een partikel
door verschillende macrofagen. bij pinocy-
tose, en bezetting van receptoren op de cel-
wand. In de reuscel zijn alle kernen gesyn-
chroniseerd wat betreft delingsstaditim.
Delingen vinden overigens slechts op
beperkte schaal plaats door het frequent
optreden van chromosoomdeleties een ver-
schijnsel dat overigens eigen is aan monon-
ucleaire fagocyten.

Het congres bood weer ruimschoots gelegen-
heid van gedachten te wisselen over actuele
onderwerpen. Ja. zelfs konden meegebrachte
histologische praeparaten worden bediscus-
sieerd. Oude contacten werden aangehaald en
nieuwe gelegd.

H. C. Wahoon
W. Wouda
M. H. M. Kuypers
J. M. V. M. Mouwen
E. Gruvs\'.

Rijksuniversiteit Utrecht. Faculteit der Diergeneeskunde, Vakgroep Pathologie. Biltstraat 172, .1572 81.
Utrecht.

-ocr page 161-

Spelderholt Symposia on
quality of poultry meat and
eggs

1981, Apeldoorn, the

For the 60th Anniversary of the Spelderhoh
Institute for Poultry Research. Beekbergen. the
Netherlands, three symposia will be organized:
5th Symposium on quality of poultry meat
Isl Symposium on egg quality
Jubilee Symposium on \'The world\'s poultry
production: Where and how?"
Fhe first two symposia are being organized jointly
with Working Groups 4 \'Egg Quality" and 5 "Meat
Quality" of the European branch of the World"s
Poultry Science Association. The Annual Meeting
of Working Group \'Breeding and Genetics" will be
held during the same week.

It is intended to arrange the program so that
participants can attend the lecture sessions of all
the symposia.

5th Symposium on quality of poultry
meat

17-22 Ma) 1981

Program

Symposia, paper sessions and poster presentations
will be held on the following subjects:

1. Sensory measurements and consumer tests

2. Yields in production and processing

.3. Energy utilization and water management

4. Processing and utilizing byproducts

5. Standardization of measuring methods for
product quality and process characteristics

6. New techniques of production and processing
and new products

7. Miscellaneous and research notes in related
fields.

Papers are invited.

Excursions are planned lo poultry slaughterhouses
and related industries.

1st Symposium on egg quality

18-23 May 1981

Program

Symposia, paper sessions and poster presentations
will be held on the following subjects:

1. Manufacture of egg products; processing and
functional properties

2. Applications of egg products: effect of
characteristics of egg products on quality of
foodstuffs made from them

17-23 May
Netherlands

3. Detection of quality differences and defects in
eggs

4. Batterv cage construction and damage to egg-
shells "

5. Sensory evaluation of eggs and egg products

6. Egg-shell strength and nutritional factors

7. Egg-shell strength and genetic factors
Papers are invited.

Excursions are planned to egg-processing plants
and related industries.

The world\'s poultry production: Where
and how?
20 .May 1981

Program

A jubilee symposium with invited speakers is being
organized for the 60th Anniversary of the
Splederholt Institute for Poultry Research.
This symposium is being linked with the symposia
on Quality of Poultry Meat and Eggs.
The Annual Meeting of Working Group 3 of the
European Branch of the World\'s Poultry Science
Association on Breeding and Genetics will be held
on 20-22 May 1981.

Information on the programs will be available at
the Symposia Secretariat.

Registration fee

The registration fee for participants, covering
participation in all sessions, social activities and a
copy of the Proceedings is / ^OO.

Accomodation

The Symposia will be held in Apeldoorn at the
hotels Bloemink and De Keizerskroon.

Prices for bed and breakfast:

Hotel Bloemink f 115

Hotel De Keizerskroon ƒ 100

Accomodation from/ 50 per night will be available.

The are many campings sites in the region. A large

one is situated near Apeldoorn within 5 km from

the hotels.

Social program

Tours, receptions and a symposium dinner are
being planned for participants and accompanying
persons.

Symposia Secretariat

Spelderholt Institute for Poultry Research
Spelderholt 9

7361 DA Beekbergen, the Netherlands
Tel.: (0031-) 5766-1808.

-ocr page 162-

I.angue

l he official Symposia language will be English.
Contributions

Papers are invited for the two open symposia. It is
intended to publish papers and posters at the
symposia.

I he organizers reserve the right to reject papers and
to decide whether presentation be as a lecture or asa
poster.

Contributors w ill be informed of the decision bv 30
October 1980.

Abnormalities of companion animals

(Analysis of heritability)

C. W. Foley. .1. F. Fasley. and (i. 1). Osweiler

(Ihe Iowa Stale t \'niversiiv Press-Ames - Iowa -
50010 - U.S.A.)

Na \'Kleine Kynologie\' van Wegner en \'Clenetics lor
dog breeders\' van Hütt is dit in korte tijd het derde
handboek over genetisch bepaalde defecten bij hon-
den. Een gebied waarop het tot nu toe praktisch
ontbroken heeft aan overzichtelijk gebundelde
informatie.

Dit nieuwe boek biedt een duidelijke en systemati-
sche weergave van de het meest voorkomende gene-
tisch bepaalde defecten bij honden, katten en paar-
den. Merkwaardig is hierbij dat achtereenvolgens
aan honden, katten en paarden resp. 150. 45 en 35
pagina\'s worden gewijd.

De Functioneel morfoloog - Foley. de patholoog -

Abstracts

The deadline for receipt of abstracts is .30
September 1980. Please use the enclosed Abstract
Form and follow the instructions given.

Papers

Text of papers for oral and for poster presentation
should be sent to the Symposia Secretariat by 31
.lanuary 1981. Typing sheets for the papers will be
sent out by 30 October 1980. The organizers may
edit papers but will then take responsibility for
retyping the texts.

Osweiler en de zoötechnicus - Fasley hebben zorg
gedragen voor een duidelijke en compacte beschrij-
ving van de waarneembare verschijnselen. Het is
daardoor een hand/aam en praktisch naslagwerk
geworden. Praktici kunnen hierin zonder twijfel
veel antwoorden vinden op vragen die door de
praktijk worden aangeboden. Het boek is handigen
overzichtelijk, het leest plezierig. Voor de praktize-
rende dierenarts voor kleine huisdieren kan dit
boek dan ook zonder meer worden aanbevolen.
De schrijvers hadden er beter aan gedaan, de onder-
titel \'Analysis of heritability\' weg te laten. Deze
voor de verklaring en voor de bestrijding zo zeer
noodzakelijke analyse ontbreekt volledig. In het
inleidende hoofdstuk over Genetica wordt het
begrip \'Heritability\' zelfs niet genoemd en ook bij
complexe aandoeningen als bijvoorbeeld heupdys-
plasie wordt op geen enkele wijze melding gemaakt
van de beschikbare gegevens over de erfelijkheids-
graad voor deze afwijking. Voor de Geneticus heeft
het boek daardoor alleen waarde voor zover het
betreft de beschrijving \\an de verschijnselen.

,/. Boios.

-ocr page 163-

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dier/iektenbulletin nr. LI van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van I juli tot löjuli 1980
vermeldt het volgende aantal gevallen van aangifte-
plichtige besmettelijke dier/iekten in Nederland.

Atrofische rhinitis

f otaal 14 gevallen in 13 gemeenten.

Overijssel
Gelderland
Utrecht

Noord-Brabant
Limburg

3 gevallen
3 gevallen
I gevak

3 gevallen

4 gevallen in 3 gemeenten

Thailand

Bij een onderzoek van 63 tnonsters (2e kwartaal
1980) bleken er 43 positief ten op/ichte van mond-
en klauwzeer: 40 van het type O en 3 van het
type AS,.

Turkije

In de maand mei deden zich in Anatolië 78
gevallen van mond- en klauwzeer voor. Hiervan
waren er 12 van het type A,,, de rest was van het
type O.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

Rotkreupel

Totaal 26 gevallen in 21 gemeenten.

1 geval

I I gevallen in 6 gemeenten
6 gevallen
3 gevallen

2 gevallen
2 gevallen
1 geval

Groningen
Eriesland
Drenthe
Utrecht

Noord-Holland

Zuid-Holland

Zeeland

AERIKAANSE VARKENSPEST

Spanje

MOND- EN KLAUWZEER
Argentinië

In juni 1980 bedroeg het aantal uitbraken van
mond- en klauw/eer 61. waarvan 7 in Bucnos-
Aires, 3 in La pampa, 10 in Santa Ee, 24 in
Cordoba. 5 in Entre Rios, 4 in San Luis, 5 in
Corrientes. 2 in La Riojo en I in Rio Negro.

Bra/ilië

(iedurende de periode januari-mei 1980 bleef het
mond- en klauw/ccrvirus beperkt tot het gretis-
gebied met Uruguay (deelstaat Rio Grande do
Sul). 106 Bedrijven werden besmet met het virus-
type O cn 4 met het type .A. In vergelijking
met voorgaande jaren is dit een afname.

In de tweede helft van mei raakten in 9 Spaanse
provincies 28 bedrijven besmet met Afrikaanse
varkenspest. Hier waren 10.549 varkens aanwezig,
waarvan er 496 aan de ziekte stierven en 10.053
zijn afgemaakt. In één provincie ( ferucl) bedroeg
het aantal afgemaakte dieren 8.185 op 12 bedrijven.
In dc eerste helft van juni werden 24 bedrijven
besmet in 13 Spaanse provincies; 809 varkens
stierven aan de ziekte en er moesten 3.789 dieren
worden afgemaakt.

VESICULAIRE VARKENSZIEKTE

(iroot-Brittannië

Op 13 juli 1980 is vesiculaire varkensziekte gecon-
stateerd in Doncaster (south Yorkshire); sanitaire
maatregelen zijn genomen.

-ocr page 164-

VARKENSPEST
Brazilië

Hel Bra/lliaanse ministerie van landbouw gal op
9 juli 1980 het volgende overzieht uit omtrent
het voorkomen van klassieke en Afrikaanse var-
kenspest gedurende het tijdvak januari-mei 1980.

Aantal
mel-
dingen

diagnose

negatief

A.V.P.

K.V.P

Staten

2
7
I
.1
5

1

2
I

94
116

2
7
I

3
5

1

2
I

94
116

Santa Catarina
Parana
Sâo Paulo
Minas Gérais
Rio de Janeiro
Goias
Bahia
Alagoas
Para

Totaal

-ocr page 165-

Augustus:

IK 22 I\'ractical course on l he Molecular and

Cell Biology ol I rypanosmes. Brussels.
20 22 ■Biochemistry ol Parasites\', a satellite
meeting ol the 1.1th IT:BS Meet., covering
DN\'.A regulation intermediary metaholism,
membranes and ,SuHace coats, ,lerusalem,
20 S.A.I.. Symposium (ner \'automatisering\'.

.laarbeurscongrcsgebouu. Utrecht.
2(i Werkgroep I\'luim\\ee Noord-Oost. (le/ond-

heidsdienst \\oor Dieren. Zuolle, 14.00 uur.
.10 4 sept. Xth International Symposium of World
Association of Veterinary bood-Hygienists

(pag. 2(1,1),

lijdschr. merge

\'sk.. deel l<L\\ „Jl. 16. I9K0

September:

I 5 Mfth International Conference on I richi-
nellosis, \'De Baak\', Noorduijk aan Zee,
(Inlichtingen op Redaktiesecretariaat l,\\,D,
Verkrijgbaar),

I 4 ,1|, ,lahrestagung der I uropaischcn \\\'er-
einigung für fier/ucht - HV I ( A),

6 7 (ortbildungsseminar \'Kardiologie, Oph-
thalmologie, Akupunktur\' (A), München,

4 (iroep \\cterinaire Homoeopathic

K.N,M,\\,D. N\'ergadering, Beatri,\\-gehouu,
,laarbeursplein, Utrecht. ,Aan\\ang 20.00 uur.

6 (iroep (ieneeskunde \\an het Kleine Huisdier
K.N..V1.\\.D. \'Najaarsdag\'. Ouwchands Die-
renpark, Rhenen (Cid ),

6 7 lortbildungssemmar \'Cardiologie, Oph-
thalmologie, Akupunktur\'(.A). München.

X 12 VI. Europäischen (ieflügelkonferen/ der
WPSA (A), Hamburg (pag. 26,1),

9 12 21. Arbeitstagung des Arbcitsgehieters
\'I.ebcnsmittclingicnc\' der DV(1 (.A).
(iarmisch-Partenkirchen.

10 12 III. Internationaler Kongress für l ierhy-
gienc. Wien (pag. 26.1).

11 14 BVA Congres 19X0 1 niversitv of Vork
(pag. 264).

16 19 luropean \\eterinar\\ Pathological
SocictN. \\ lh Autumn Meeting. (Ihent (Bel-
gium) (pag. 464).

n Afd. Priesland K.N.\\I.\\.D. I edcn\\crgadc-
ring. Motel llccren\\een.

IX (iroep \\\'olksge/ondheid K.N.M.n.D.
\\ ergadering. .laarbeurscongrescentrum.
Utrecht.

2.1 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Ledcn\\ergadering.

21 Afd. Zuid-Holland K.N.M.\\.I). Leden-
\\crgailering. Hotcl-rcstaurant ■BcKcdc-re\'.
SchoonhoCen. aanxang 20.10 uur.

24 27 W.S.A.WA. Congres. Barcelona (pag.
264 en 492).

25 Afd, Noord Holland K,N,M.\\,I).
Leden\\ergadering.

.10 2 okt. 4. Cu\\ha\\ener Seminar \'Kische und
Lischwaren\'. Cu.\\ha\\cn.

Oktober:

1 .1 Arbeitstagung der Lachgruppe \'Pferde-
krankheiten\' der D.V.C. (A). Hamburg.

-\')2 4-Daagse Conlerentie te Warschau o\\er:
\'Resistance Lactors and (ienetic .Aspects of
Mastitis Control\'.

2 4 29. Intern. Lachtagung für Fortpllan/ung
und Besamung (A). Wels.

2---1 l ortbildungstagung des Bundes\\erbandes
der beamteten lierär/te (.A). Bad
Mergentheim.

,1 4 6, Pharmakologisch-to,xikologische Lort-
bildungstagung der .A I L (A). (iiessen.

,1-5 X,\\VI ,lahrestagung über/ytoplasmatische
Lherapic und Methoden der Serum-
Desensibilisierung, Stuttgart,

5 8 ,lahrestagung der Dtsch, (ies, L llamotol-
ogie und Onkologie, (Homburg) (Saar) (pag,
492),

6 10 Salmonella Round lable Conference,
Bilthoven,

9 -12 Luropean Veterinärs Congress, Avignon
(pag, ,112 en 621),

9 II L,V,F,, Vergadering in .A\\ignon,

10-11 .laarcongrcs K.N.M.v.D. 1980. tevens
I27e Algemene Vergadering. Apeldoorn.

16 Svmposium MestkaKcren. Cultureel Centrum
\'De Reehorst\' te Fde. (pag. 626).

17 \'Kaufuntersuchung beim Pferd" (.A). Wien.

18 Nationale Diergeneeskundige Dag. Luik
(Belgie).

20 2.1 World Congress of Cattle Diseases, lel
Aviv, Israel (pag, 846 (1979)),

21 24 Week I cursus P,A,(), (iroep Praktici
(irote Huisdieren.

27 I no\\. Australasian Seminar on Hacmopro-
to/oan Diseases. 11 issar-125004. India.

28 Najaars\\ergadering Ned. Ver. Lndocrinologie.
Utrecht.

28 .11 Week II cursus P.A.O. (iroep Praktici
(note Huisdieren.

29 -1 nov. Lachmesse \'Intensiv Viehhaltung\'.

Ltrecht.

29 Congres 19X0 van het Ncilcrlands Congres
voor Openbare (Ic/ondheidsregeling. Ltrecht.

,10 Alscheidssvmposium prol. dr. 11. van (iende-
ren (pag. 552).

,10 (iroep Veterinaire Homoeopathic

K.N.M.v.D. Vergadering. Bcatriv-gcbouw.
.laarbcursplein, Ltrecht. Aanvang 20.00 uur.

681

November:

2 5 111 Congreso Argentino de Ciencias V ctcri-
narias. IH Simposio Nacional dcCienca v I ee-
nologia de Carncs. Buenos Aires. Argentina.

4 7 Week IH cursus P.A.O. (iroep Praktici
(irote Huisdieren.

II 14 Week IV cursus P.A.O. (iroep Praktici
(Irote Huisdieren.

-ocr page 166-

13 Vereniging \\an Directeuren \\an (iemeenlelijice
Slachthui/en en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongrescentrum. Utrecht.
aan\\ang 10.ÜÜ uur.

13

15 26. .lahrestagung der Fachgruppe \'Klein-
tierkiankheiten\' der DVG. zugleich deutsch-
sprachige Gruppe der WSAV.A (A), Karls-
ruhe.

en 28 \'Orthopädischer Fortbildungskurs
Pferd\' (A). Wien.

14

December:

7 12 Course for Fracture I reatment and Re-
constructive Surgery in the Equine. Davos
(Switzerland), (pag. 620).
9 .Afd. Limburg K.N.M.v.D.
l.edenvcrgadering.

10 Afd. Noord Holland. Ledenvergadering.

11 Ciroep Volksgezondheid K.N.M.wD.
Vergadering. .laarbeurscongrescentrum.
Utrecht.

1 I Ciroep Veterinaire Homoeopathie
K.N.M.v.D. Vergadering, Beatri.x-gebouw,
Jaarbeursplein, L trecht. .Aanvang 20.00 uur.

1981

Februari:

24 25 CFO-dagen.
■Maart

13 14 Fachtagung über Plerdekrankheitcn
{anlassl. der \'Equitania 1981\' (A). Essen.

April

8 11 14. Kongress der DVCi (A).

Mei:

17 22 5th Symposium on Quality of Poultrv
Meat - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

18 23 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia, Apeldoorn (pag. 677).

20 The Worlds Poultrv production: Where and
How \'? - Spelderholt Svmposia, Apeldoorn
(pag. 677).

Juli:

1 3. VI 1th International Congress of the World
V eterinarv Poultry .Association, Oslo, Norway.

.Augustus:

30 4 sept. 8. Intern..S\\inposium "Lebensmittelby-
gicne\' der W.AVFlf (A), Dublin.

1983

Augustus:

21 27 X.XIl World Veterinary Congress, Perth
(Australia) (pag. 627).

GRUNDIG W
MOBILOFOONS

Laaggeprijsde bliksemsnelle commuritcatie
bespaart op tijd brandstof en materieel
Niet groter dan een autoradio
Ingebouwde luidspreker PTT goedgekeurd
Interessante leasevoorwaarden

<

! Industrie bv

Mobiele draagbare
en vaste posten
(VHF en UKF)

BECKER T

Postbus 75 - 3700 AB Zeist
Telefoon 03404-1 35 11 Tele«

TE KOOP
een zo goed als nieuwe complete
OSTEOSYNTHESE-SET

bevattende: drukplaten en
schroeven in diverse maten,
alsmede bijbehorende gereed-
schappen. Merk: Aesculaap.
Tel. 03480 - 1 59 40.

-ocr page 167-

Samenvatting

Besluit van 8 april 1980,
houdende uitvoering van de
Wet dierenvervoer (Besluit
dierenvervoer)\'

NOTA VAN TOELICHTING

1. Op !3 december 1968 is in het kader
\\an de Raad \\an Europa de Europese
Overeenkomst in/.ake de bescherming van
dieren tijdens internationaal vervoer (Trb.
1975. 49) tot stand gekomen. Deze
overeenkomst is bij Wet van 12 mei 1977
(Stb. 337) voor Nederland goedgekeurd,
leneinde uitvoering te kunnen geven aan
de overeenkomst is per dezelfde datum de
Wet dierenvervoer (Stb. 338) vastgesteld.
Deze wet is een zogenaamde raamwet en
geeft de bevoegdheid om het vervoer zowel
van niet in het wild levende dieren
(huisdieren) als van dieren die in het wild
leven bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur nader te regelen. Deze nadere
regelen kunnen betrekking hebben op:

a. de vervoermiddelen of delen daarvan en
en de verpakkingen;

b. het vervoer en de berging van de dieren
in de vervoermiddelen en verpakkingen
en

c. de begeleiding en de verzorging van de
dieren tijdens hun vervoer.

2. Aangezien de nationale wetgevingen
van de Eid-Staten van de Europese
Cietneenschappen op het punt van
dierenvervoer aanmerkelijke verschillen
vertonen, achtte de Raad van de Europese
Gemeenschappen het geboden een basis te
scheppen om op communautair niveau
regels te formuleren ten aanzien van de
bescherming van dieren tijdens hun vervoer.
Daartoe heeft de Raad op 14 juli 1977 de
Richtlijn nr. 77 489 EECi inzake de
bescherming van dieren tijdens
internationaal vervoer (Pb EG nr. L

200 10) vastgesteld. In deze richtlijn is de
inhoud van de Europese Overeenkomst
overgenomen.

Met het onderhavige besluit wordt eveneens
aan deze richtlijn uitvoering gegeven.

3. De Europese Overeenkomst beperkt
zich evenals genoemde richtlijn tot het
grensoverschrijdend vervoer. De Wet
dierenvervoer is op elk vervoer dat
geschiedt in de uitoefening van of ten
behoeve van een beroep, onderneming of
bedrijf, dus ook op zodanig vervoer dat
zich tot Nederland beperkt, van toepassing.
Hetzelfde geldt ten aanzien van het
onderhavige besluit.

De Wet biedt de mogelijkheid om ook niet
bedrijfsmatig vervoer onder de werking van
de wet te brengen. In het onderhavige
besluit is van deze mogelijkheid gebruik
gemaakt ten aanzien van het
grensoverschrijdend vervoer van dieren
door particulieren. Gezien het veelvuldig
voorkomen van vervoer van paarden door
particulieren in soms voor dit vervoer niet
geschikte aanhangwagens is ook het
binnenlands vervoer van deze dieren onder
de werking van de wet gebracht.

4. Het besluit bevat algemene bepalingen
betreffende het vervoer van dieren over
land. over water en door de lucht. Deze
bepalingen hebben onder meer betrekking
op de geschiktheid van het vervoermiddel
en de verpakkingen voor het vervoer van de
dieren die daarin worden vervoerd en de
wijze van inladen respectievelijk verpakken
van dc dieren.

Daarnaast zijn eisen gesteld ten aanzien van
de hygiëne, de ruimte waarover de dieren
moeten kunnen beschikken, de wijze
waarop de dieren in het voertuig zijn
ondergebracht en de verzorging van de
dieren tijdens het vervoer. Voorts is de
mogelijkheid van onderbreking van
internationaal vervoer van dieren beperkt
tot de gevallen waarin dit noodzakelijk is
voor het welzijn van dieren, uit controle-
oogpunt of om een andere gegronde reden.
Opgemerkt zij dat hierbij in het bijzonder
valt te denken aan de naleving van de eisen
van de Rijtijdenwet 1936.
In afdeling 3 van het besluit zijn ten

683

StuaishUul van het Koninkrijk der Sedertanden. 1980. 228.

KOMNKl I.IKI Nl DI.RI VNDSl M AA 1 SC HA l\'l\'l,I VOOR Dl i: R< 11 N lliS K UN Ht:

-ocr page 168-

aan/ien \\an andere dieren dan vee nog ecn
aantal specifieke voorschriften opgenomen.
Waar in het besluit sprake is van huisdieren
van bepaalde soorten dan wel \\an dieren
die als huisdier worden gehouden, is
beoogd de e.xemplaren, die in het wild
leven, uit te sluiten. Op alle andere
exemplaren van de soort zijn de
desbetreffende bepalingen derhalve van
toepassing: dit betekent dat /ij bij
voorbeeld ook gelden als de dieren voor
vivisectiedoeleinden bestemd /ijn.

5. in het onderhavige besluit zijn
bepalingen opgenomen die nadere
uitwerkingen behoeven. In het besluit is aan
de eerste ondergetekende de bevoegdheid
gegeven om de/e nadere regelen vast te
stellen, waarbij ten aan/ien van bepaalde
besluiten overeenstemming met de tweede,
onderscheidenlijk derde ondergetekende is
vereist. Overeenkomstig het bepaalde in de
Wet dierenvervoer /uilen de
bedrijfslichamen en andere organisaties en
instellingen, die daarbij in belangrijke mate
zijn betrokken, in de gelegenheid worden
gesteld over het ontwerp van dergelijke
nadere regelen van advies te dienen.

6. Ten einde doublures te voorkonien
dienen het Algemeen Reglement Vervoer,
het rramwegrcglemcnt en het
Wegenverkeersreglement te worden
aangepast.

8. Opgemerkt zij nog dat de aanwijzing
op grond van dc Wet dierenvervoer, van dc
diersoorten waarvoor bij vervoer naar het
buitenland een voorafgaand onder/oek en
daaraan verbonden certificaat is vereist, in
artikel 3 van het besluit beperkt is tot dc
tot het vee behorende soorten. Het
voornemen bestaat echter om op korte
termijn door middel van wijziging van het
besluit ook honden cn katten, dic voor
commerciële doeleinden naar het buitenland
worden vervoerd, onder bovenbedoelde
regeling te brengen. Hieraan verbonden
praktische problemen vergen nog nadere
uitwerking, onder andere voor wat betreft
de identificatie van de/e dieren.
Wat dit laatste betreft bestaat er voorts ecn
/ekere samenhang met
identificatievoorschriften, die bij de in
voorbereiding /ijnde her/iening van het op
de Wet op dc dierenbescherming berustende

[koD-md

684

Honden- en Kattenbesluit /uilen worden
gesteld. In verband met een en ander ligt
het in de bedoeling de desbetreffende
wij/iging van het Besluit dierenvervoer
gelijktijdig met de her/iening van het
Honden- en Kattenbesluit tot stand te
brengen.

De Minister van Landbouw en Visserij.
Ci. .1. M. Braks

De Staatssecretaris van Verkeer en

Waterstaat.

N. Smit-Kroes

De Staatssecretaris van Cultuur. Recreatie
en Maatschappelijk Werk.
G. C. Wallis de Vries

.Afdeling L .Algemeen
Artikel 1

1. In dit besluit en dc daarop berustende
bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet dierenvervoer:

b. vee: eenhoevige huisdieren en huisdieren van
de soorten: runderen, schapen, geiten en
varkens.

2. Onder vervoer wordt in dit besluit en de
daarop berustende bepalingen mede begrepen
vervoer anders dan in de uitoefening van of ten
behoeve van ecn beroep, onderneming of bedrijf:

a. van éénhoevige dieren, ongeacht of bij dit
vervoer de Nederlandse grens al dan niet
wordt overschreden;

b. van andere dan éénhoevige dieren, indien bij
dit vervoer de Nederlandse grens wordt
overschreden.

KOM SKI, 1,1 KI M ni:KI„VM)Sf M AA I S( HAPPII VOOR 1) 11: R(. IM I SK T M )l

.Afdeling 2. \\ ervoer van vee

§ / Uxfuwnc hfiHiliiiiifit
Artikel 4

1. Onze Minister kan bepalen, dat het vervoer
met een in Nederland geregistreerd voertuig van
een door hem aangewezen diersoort slechts is
toegestaan, indien dit voertuig vergezeld gaat van
een door de directeur van de Veterinaire Dienst
afgegeven geldig bewijsstuk waaruit blijkt dat het
voertuig op de dag waarop het werd gekeurd
voldeed aan de ter zake van het vervoer van deze
diersoort bij of krachtens dit besluit gestelde
eisen.

2. Onze Minister stelt het model van het in het
eerste lid bedoelde bewijsstuk vast. alsmede dc
geldigheidsduur daarvan.

-ocr page 169-

3. Het in het eerste lid bedoelde bewijsstuk
moet op eerste vordering \\an een daartoe
bevoegde ambtenaar aan de/e ter in/age worden
gegeven.

4. On/e Minister kan per diersoort
beladingsvoorschriften \\aststellen.

Artikel 5

Vervoermiddelen waarmee en verpakkingen
waarin vee wordt vervoerd dienen te \\oldoen aan
de volgende eisen:

a. /ij moeten geschikt /ijn \\ oor de te \\er\\oeren
die.\'soort en /o /ijn gebouwd,
onderscheidenlijk vervaardigd, dat de dieren
niet kunnen ontsnappen, hun veiligheid
gewaarborgd is, /ij kunnen beschikken over
voldoende verse lucht cn het mogelijk is de
dieren te bekijken en te \\er/orgen;

b. /ij moeten de dieren \\oldoende bescherming
bieden tegen slechte weersomstandigheden en
grote klimaatschommelingen:

c. /ij moeten gemakkelijk gereinigd cn ontsmet
kunnen worden;

d. dc vloeren van de voertuigen en de
verpakkingen dienen \\oldoende sterk te /ijn
om bel gewicht van de dieren te dragen. Zij
moeten aaneengesloten /ijn en /odanig
geconstrueerd /ijn dat uitglijden wordt
voorkomen;

e. ten/ij een ander geschikt middel aanwe/ig is
voor het absorberen of af\\oeren van
uitscheidingsprodukten moeten de \\ loeren
bedekt /ijn met een \\oldoende laag geschikt
strooisel;

f. ten/ij de dieren door de verpakking heen
duidelijk /ichtbaar /ijn dienen de
\\crpakkingcn te /ijn \\oor/ien van ecn
duidelijk /ichtbare aanduiding w aai uit de
aanwe/igheid van dieren in dc verpakking
blijkt, van ecn duidelijk zichtbaar teken dat
aangeeft in welke positie de verpakking zich
rechtop be\\indt en een duidelijke aanwijzing
hoe de verpakking moet worden gehanteerd;

g. de verpakkingen moeten /o zijn gestuwd dat
de luchtcirculatie niet wordt gehinderd.

Artikel 6

Alvorens vee ten behoeve van vervoer naar het
buitenland wordt ingeladen of verpakt dienen de
vervoermiddelen en verpakkingen grondig te
worden gereinigd.

Artikel 7

1. Bij het in- en uitladen van vee moet gebruik
worden gemaakt van door onze Minister
\\oorgeschrc\\en middelen die voldoen aan door
hem gestelde eisen.

2. Het vee mag niet bij dc kop, de horens, de
staart of de poten worden opgetild.

Artikel 8

1, Wanneer de verschillende soorten vee in
hetzelfde \\ervoermiddcl worden \\ervocrd moeten
/ij naar soort gescheiden worden gehouden,

2. Maatregelen dienen te worden getroffen ter
vermijding van nadelige gevolgen die kunnen
\\oorlvloeien uit het ge/amenlijk \\ervoer van
dieren die elkaar van nature vijandig ge/ind /ijn.
.3. Wanneer vee \\an verschillende leeftijd in
het/elfde versoermiddel wordt \\ervoerd moeten
volwassen en jonge dieren gescheiden worden
gehouden, ten/ij het betreft \\rouwelijke dieren
die met hun jongen worden \\ervoerd die /ij
/ogen,

4. In de ruimte waarin \\ec /ich bevindt mogen
geen goederen /ijn opgeslagen die een nadelige
invloed kunnen hebben op het welzijn \\an de
dieren.

5. Cleslachtsrijpe mannelijke runderen,
éénhoe\\ igcn en \\arkens moeten van hun

\\rouwelijke soortgenoten gescheiden worden
gehouden,

b. Cleslachtsrijpe triannelijkc varkens moeten
evenals hengsten \\an elkaar gescheiden worden
gehouden. Dit gebod geldt c\\cnwel niet ten
aanzien \\an \\arkens die uitsluitend in het
binnenland worden vervoerd,
7, Wanneer wordt geladen in op elkaar
geplaatste verpakkingen of in een ver\\ ocrmiddcl
met meer dan één \\erdicping, dienen de nodige
inaatregelen te worden getroffen om te
voorkomen dat de uitscheidingsprodukten \\an de
hoger geplaatste dieren op lager geplaatste dieren
vallen.

Artikel 9

1, Met uitzondering \\ an niet afgerichte dieren
dienen éénhoevigc dieren tijdens bun \\er\\oer te
zijn voor/ien van een balster, f enzij zij
afgezonderd van elkaar zijn gestald, dienen
éénhoevigc dieren onbeslagen achterhoeven tc
hebben.

2. Het voor het vastzetten van vee te gebruiken
materiaal moet zo sterk zijn dat het onder
normale vervoersomstandigheden niet kan
breken en het moet lang genoeg zijn om,
wanneer het nodig is, de dieren de mogelijkheid
te geven te gaan liggen, te eten en te drinken,

3. Het is verboden runderen aan hun horens
vast te binden.

4, Stieren ouder dan 18 maanden dienen een
neusring te dragen. Deze neusring mag

-ocr page 170-

uitsluitend gebruikt worden om de dieren te
leiden.

5. Fokstieren ouder dan 18 maanden dienen
tijdens het vervoer te ?.ijn vastgebonden.

6. Tenzij het uitsluitend vervoer in het
binnenland van andere dieren dan varkens
betreft dient vee over voldoende ruimte te
beschikken om te kunnen gaan liggen.

.Artikel 12

1. De vervoerder, de begeleider of de
vertegenwoordiger van de verzender dient er
voor zorg te dragen dat het vee wordt verzorgd,
wordt gedrenkt en met geschikt voer wordt
gevoederd en dat melkgevende koeien met
tussenpozen van niet langer dan 12 uur worden
gemolken. De tussenpozen voor het voederen en
drenken mogen niet langer zijn dan 24 uur,

2, Teneinde de in het eerste lid bedoelde
handelingen te kunnen verrichten dienen de daar
genoemde personen te beschikken over geschikte
verlichtingsapparatuur en andere voor dat doel
geschikte hulpmiddelen.

Artikel 13

1, Het vervoeren van vee dat verschijnselen van
een ziekte vertoont, gewond of kreupel is dan
wel een andere stoornis in de beweging of andere
afwijking vertoont, waardoor het ongeschikt is
voor vervoer is verboden tenzij ten behoeve van
zijn diergeneeskundige verzorging of naar een
slachtplaats,

2, De vervoerder, de begeleider of de
vertegenwoordiger van de verzender draagt zorg
dat vee, dat tijdens het vervoer ziek wordt, of
gewond raakt, zo spoedig mogelijk door een
dierenarts wordt verzorgd,

3, Indien het nodig is de dieren tc doden, dient
dit zodanig te geschieden dat onnodig lijden
wordt voorkomen.

y Bijzondere bepalingen voor vervoer over water
Artikel 23

Het vee mag niet op open dekken worden
vervoerd, behalve in goed vastgesjorde
verpakkingen binnen een afgesloten, van
Rijkswege goedgekeurde ruimte, die behoorlijke
bescherming biedt tegen zee- en weersinvloeden.

Artikel 28

.Aan boord dient een door onze Minister
toegelaten instrument voorhanden te zijn voor
het zonodig doden van dieren.

Artikel 29

Schepen waarmee vee wordt vervoerd dienen
voor het vertrek te worden voorzien \\an
drinkwater en passend voer in voldoende
hoeveelheden, waarbij rekening dient te worden
gehouden met de soort en het aantal te vervoeren
dieren en met de duur van het vervoer.

Artikel 30

Er moeten voorzieningen worden getroffen ten
einde dieren die tijdens de overtocht ziek worden
of gewond raken te kunnen afzonderen. Zo
nodig dient aan deze dieren eerste hulp te
worden verleend,

§5 Bijzondere bepalingen voor he: vervoer door
de luehl

Artikel 33

Afhankelijk van de diersoort die wordt vervoerd,
dienen te hoge of te lage temperaturen in de
ruimten waarin het vee zich bevindt te worden
vermeden, Fevens dienen in deze ruimten te
grote luchtdrukverschillen te worden vermeden.

Artikel 34

Aan boord van vliegtuigen dient tijdens het
vervoer van dieren een door onze Minister
toegelaten instrument aanwezig te zijn voor het
zo nodig doden van dieren.

Afdeling 3. Vervoer van andere dieren dan vee

§2 Vervoer van honden en l<alten die ah huisdier
worden gehouden

Artikel 37

1. Honden en katten die als huisdier worden
gehouden en tijdens het vervoer waarschijnlijk
inoeten werpen of die minder dan 48 uur tevoren
hebben geworpen mogen niet worden vervoerd.

2. Honden en katten die als huisdier worden
gehouden moeten tijdens het vervoer worden
gevoederd met tussenpozen van niet langer dan
24 uur en gedrenkt met tussenpozen van niet
langer dan 12 uur. Zij moeten vergezeld gaan
van duidelijke schriftelijke aanwijzingen omtrent
het voederen en drenken, welke aanwijzingen
dienen te worden opgevolgd,

3. Loopse vrouwelijke dieren moeten van de
mannelijke dieren gescheiden worden gehouden.

Artikel 38

Het bepaalde in deze paragraaf is niet van
toepassing ten aanzien van honden en katten die
als gezelschapsdieren door de eigenaar of diens
vertegenwoordiger worden begeleid.

-ocr page 171-

Y»; </<•

Artikel 40

1. In het wild levende zoogdieren en \\ogels
dienen te worden \\er\\oerd in daarvoor gesehikte
vervoermiddelen ol verpakkingen waarop zo
nodig vermeld moet worden dat zich daarin
schuwe ol gevaarlijke dieren bevinden.

2. l evens dienen bij het vervoermiddel
schriltclijke aanwijzingen te zijn omtrent het
voederen, het drenken en de verzorging van deze
dieren, welke aanwijzingen dienen tc worden
opgevolgd.

.1. Icnzij bijzondere voorzorgsmaatregelen ter
bescherming van de dieren zijn getrolTcn is het
niet toegestaan geweidragende dieren te
vervoeren in het tijdvak waarin nieuwe geweien
worden gevormd.

ulhlociliac du

i}^ I ,\'n ocr vü,! k,
Arlikel 41

1. Koudbloedige dieren moeten worden
vervoerd in voor de betrokken dieren geschikte
vervoertniddclcn of verpakkingen. Dc dieren
moeten over voldoende ruimte, verse lucht en
eventueel water kunnen beschikken. De
temperatuur in het vervoermiddel of de
verpakking moet zijn aangepast aan de behoefte
van de betrokken dieren. Zij moeten zo spoedig
mogelijk naar hun bestemming worden vervoerd.

2. Bij het vervoertniddel dienen schriftelijke
aanwijzingen te zijn omtrent het voederen, het
drenken en de verzorging van deze dieren, welke
aanwLjzmgen dienen tc worden opgevolgd.

Zo moet het niet!!!(l)

In dc woning van ccn voederadviseur
werden in een koelkast verschillende
antibioticavvcttniddelen aangetroffen.
Betrokkene, gehoord, verklaarde dat
zijn zwager, een dierenarts, na een
bezoek zijn jas. waarin zich de
middelen bevonden, had vergeten tnee
tc nemen.

I)e echtgenote van de adviseur, deelde
mede dat het haar bekend vvas dat
geneesmiddelen koel bewaard moesten
worden, vandaar de plaatsing in de
koelkast. De dierenarts, daarna
gehoord, legde - uiteraard - dezelfde
verklaring af.

Dr. vv. Maioewskv. V clpcrwcg TO-II. 6X24 MD

((aOl]o[[Ül]oWo(l

Absyrtus

Voorstel toekomstige bijeenkomsten

Tot dusver is het aantal positieve reacties
op het voorstel de traditionele bijeenkomst
op de laatste woensdag in augustus op een
gemakkelijke te bereiken plaats te houden,
uiterst beperkt (zie de

bekendmaking in het Tijdschrift van 15 juni
1980. pag. 511).

Voor de goede orde drukken wij het
betreffende bericht nogmaals in zijn geheel af:

\' H \'aarde Collega \'s

liet ts u bekend dat tot 1979 dc oud-Icdcn
van het V.S.C. .Absvrtiis op dc la;itstc
woctisdag in augustus ccn rcutiic plachten
tc houden in Tigi\' tc Zeist. lIct vorige jaar
konden cr. doordat velen door lichatnclijkc
ongctnakkcn verhinderd warcti. cn anderen
omdat Zeist moeilijk bereikbaar is voor wie
per trein koml. slechts 14 collcgac aatiwczig
zijn. I\'r is toen gcconcludccrd dat het gccti
zin tneer heelt dc bijeenkomst op dc
gebruikelijke manier tc organiseren. W el
gingen stemmen op om tc trachten het
onderling contact tc bewaren door het
houden van ccn ccnvoudigct bijeenkomst
op ccn gemakkelijker tc bereiken plaats.
Aan wijlen collega dr. v. d. Burg cn
ondergetekende is toen gevraagd tc willen
omzien naar inogclijkhcdcn. W ij menen dic
IC hebben gevonden in het hotel llaatluiis.
pal tegenover het station tc Arnhem, met
ccn pat kccrgaragc vlak in dc buurt (Oude
Stationstraat), dus zowel voor trein- als
autorijders zeer geschikt.
Dc bedoeling is gezamenlijk kollic cn ccn
drankje tc genieten cn deelname aan ccn
lunch vrijblijvend te houden.\'

Wij hopen dat bovenstaande aanleiding zal
staan op de a.s. Absyrtus-bijeenkomst
woensdag 28 augustus in Hotel Haarhuis te
Arnhem (vanaf 20.00 uur wordt er koffie
geserveerd), toch in grote getale acte de
présence te geven.

11. MaiocMskv\'

Arnhem.

KOMNlsl.I.IKf M 1)1 KI ANDSi; MAA 1 SCHAPPI.I VOOK DIEKtlHM fSK UXDf

687

-ocr page 172-

Bij de vakgroep Pathologie kan worden aangesteld
een

DIERENARTS

ru
u

in de rang van assistent-dierenarts.

Hij/zij zal worden ingeschakeld bij het onderwijs en het diagnostisch
onderzoek.

Tegelijkertijd zal een specialisatie tot patholoog-anatoom plaatsvinden.

De aanstelling zal geschieden in tijdelijke dienst voor de duur van één
jaar, telkens te verlengen met één jaar tot de duur van vier jaar is bereikt.
Daarna kan zonodig en op verzoek het dienstverband nog met maximaal
2
X één jaar worden verlengd.

Spoedige indiensttreding is gewenst.

Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij prof. dr. J. M. V. M. Mouwen,
tel. 030 - 53 42 99, Yalelaan 1, Utrecht.

Schriftelijke sollicitaties met vermelding van personalis en verdere
gegevens worden gaarne ingewacht bij de personeelsafdeling van het
bureau van de Fakulteit Diergeneeskunde, Yalelaan 1, Utrecht, onder ver-
melding van vacaturenummer 833.

Uitgeverij
P. Donders b.v.

Castellum b.v.
Drukwerkmakers

Doordacht kaartsysteem
in boekvorm

• declaraties mei 7(;l(doorsclHijvGnde \'.lü!.)rslag

• bnelpapier mei enveloppeti

• receptenbnefies. afs[)raakkaartjcs, ciz.

Julianastroot 67 - Postbus 35 - Alplion aan den Ri|n Teieloon 01720-91147-92741

-ocr page 173-

Recent onderzoek betreffende de ziekte
van Aujesky in varkens en runderen\'

Reccni snuHes on Aiijesky\'s Dis.sca.se in Pigs und Cal.

P. W. de Leeuw en .L W. A. Tiessink-

sam[;nvai ri\\(i

Pen ge.siandaardi.scerd le.snnodcl voor vaccin.s legen de ziekie van .Auje.szky iiij
varkens wordl Iwschreven aan de hand van resiihaien verkregen niei een geïnacii-
veerd vaccin en een gemodificeerd levend virus vaccin. Daarnaasi worden heknopi
de resuliaien vermeld van vaccinaiie-e.xperimenien in runderen.

SrVIMARV

A standardized test model for Aujeszky di.tea.se (A D) vaccines in pigs is described.
The first two vaccines tested, a modified live virus (Mi. I\') vaccine and an inactiva-
ted vaccine, failed to proihtce entirely satisfactory results. The ittactivated vaccitte
induced a short-lived, hut dear-cut increase itt hody temperature in some of the
vaccinated pigs: the .\\l1.1-vaccitte was shown to spread. Coniplete protection
against ittiranasal (i.tt.) challenge was not achieved with either vaccine in five-
tnonih-oldpigs that had heen vaccinctted once or even twice two to three months
previously. However, the vaccinated pigs were less severely affected, and for shorter
periods, tfian were the control anitnals: losses front death did tun occur. In the
control groups, at least thirty per cent died, the average growth of the retnainder
was arrested for more tfian tfiree weeks. The tnean periotf of arrested growth after
challenge of pigs vaccittaled once with the Ml, V-vaccine was slightly shorter than
that following a single vaccinaiiott with the inactivated vaccine: 5.A; and 9.5 days
respectively. The average virus e.xcretion of vaccinated pigs after challenge was less
and was not as protracted as itt unvaccinated controls.

Itt pigs front .sows hyperittutiuttized with the inactivated vaccine, tnaternal anti-
bodies afforded partial protection against i.n. challenge at the age of two months.
However, five-nionth-old pigs were fully susceptible, althotigh most ofthent con-
tinued to show low levels of tteuiraliziiig antibody. I\'he average virus e.xcretion
after challenge in the two age-groups was comparable with that in control pigs.
Cattle were effectively protected by vaccination witfi the ittactivated vaccine
against i.n. challenge with ,4 D-virus. It is recommended to vaccinate "threatened"
cattle twice, for instance in the autumn when they are removed from the pastures
for indoor housiitg. The possibility that temperature reactions may occur .should be
taken into account.

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (najaar 1979).

- Drs. 1\'. \\V. de Leeuw en .1. W\'. A. Tiessink. Centraal Diergeneeskundig Instituut. .Al\'d. Virologie.
Houtrihweg .19. Lelystad.

-ocr page 174-

Na de explosieve toename van het aantal
uitbraken van de /iekte van Aujes/ky
(AD) in het midden \\an de /eventiger
jaren zijn in Nederland zowel op
\\arkensfok- als varkensmestbedrijven op
grote schaal vaccins ingezet ter beperking
van de schade. De beschikbare informa-
tie over een aantal van de gebruikte AD-
vaccins is echter onv olledig. terwijl verge-
lijkende werkzaambeidsgegevens, verkre-
gen onder gestandaardiseerde condities,
volkomen ontbreken.
Zoals te verwachten was op grond van de
stijging van hct aantal gevallen van AD
onder de varkens, is ook het aantal ziek-
tegevallen in andere species toegenomen.
Dit heeft onder meer behoefte doen ont-
staan aan informatie omtrent dc mogelij-
kheden runderen door middel van vacci-
natie te beschermen tegen ccn natuurlijke
infectie met .AD-virus.
Aan beide bovengenoemde aspecten isde
afgelopen jaren in ons laboratorium
aandacht besteed: de voor de praktijk
belangrijkste resultaten worden hier
vermeld.

HCT riSllN VAN AD-VACClNS VOOR
ClEBRl Ik IN V ARKENS

Om de werkzaamheid van AD-vaccins in
varkens te beproeven werd gekozen v oor
een intranasaal (i.n.) challengemodcl. Dc
reden hiervoor ligt voor de hand: onder
natuurlijke condities is de belangrijkste
infectieroute bij hct varken de intrana-
salc, Wanneer het virus het varken
bereikt in de vorm van een aerosol is hct
veelal in de v orm v an relatief grote drup-
pels die in de voorste luchtwegen landen
(2). Infecties via de gelaedecrde huid of
via de genitaaltractus spelen in dc prak-
tijk nauwelijks een rol.
De voor de challenge gebruikte v irus-
stam, de Northern Ireland fhree strain
(NlA-3), behoort tot de meest virulente
isolaten die beschreven zijn (4), De stam
werd beschikbaar gesteld door dr. ,1. B.
McFerran, Veterinarv Research Labora-
tories, Stormont, Belfast, Noord-
lerland. De challengedosis bedraagt 10\'
plaque forming units (p.Lu.) in secun-
daire varkensniercelcultures. Deze dosis
is gebaseerd op de gemiddelde maximale
virusuitscheiding in de oro-pharyngeaal-
vloeistof van gevoelige i.n, besmette var-
kens. Zij komt voor deze stam en wijze
van besmetting overeen met circa 1000
SO*"^ infectieuze eenheden voor het
varken.

Voor het testen en vergelijken van de
werkzaamheid van vaccins wordt steeds
dezelfde procedure aangehouden. Ciroe-
pen v an zeven of acht sero-negatiev c big-
gen worden op ecn leeftijd van tien weken
volgens voorschrift geënt en in isolatie
gehuisvest. De challenge vindt drie
maanden later plaats. Daarbij wordt
tevens een zelfde aantal apart gehuisveste
controle dieren besmet. Er wordt een
maximum aan standaardisatie betracht,

0,a. vt)or wat betreft de afkomst van de
biggen, het voederrantsoen, de keuze van
dc isolatie-units cn door randomisatic
van de biggen voor dc enting.

De te testen vaccins worden, behalv e op
dc mate van bescherming die zij induce-
ren tegen bovenbeschreven i.n. challenge,
tevens beoordeeld op:

1. mogelijke nadelige gevolgen van dc
V accinatie, waaronder mede begrepen
de uitscheiding van vaccinvirus;

2. de inductie van circulerende neutrali-
serende antistoffen in geënte biggen
en

3, de mate waarin bij gevaccineerde die-
ren het uitschcidingsniveau en dc uit-
scheidingsdtuir van het challengevi-
rus beperkt worden in vergelijking
met controle dieren.

-ocr page 175-

[)e gemiddelde titers op verschillende
tijdstippen na een eenirialige vaccinatie
met het MLV-vaccin, waren hoger dan
na een eenmalige enting met het geïnacti-
veerde vaccin, hoewel de response op dit
laatste vaccin- per groep (of per vaccin-
batch) nogal verschilde. Ten tijde van de
challenge (3 maanden p.v.) was de gemid-
delde SN-titer van alle met het MLV-
vaccin geënte biggen l:186(n= 18) en die
van met het geïnactiveerde vaccin geënte
dieren I;54 (n = 22).
Revaccinatie na 4 weken met het MLV-
vaccin sorteerde minder effect dan met
het geïnactiveerde vaccin, de gemiddelde
SN-titers bij de challenge waren nu resp.
I;250 en 1:316 (n = 8).
De mate van bescherming van gevacci-
neerde biggen tegen i.n. challenge kan op
diverse manieren geëvalueerd worden.
Het naar onze ervaring meest betrouw-
bare criterium is de getniddelde duur van
de groeistilstand. Deze bedroeg bij de
controle groepen in alle experimenten
meer dan drie weken, terwijl bovendien
nog meer dan 30% van de gevoelige var-
kens stierf. In de gevaccineerde groepen
kwam geen sterfte voor na de challenge;
de verschijnselen beperkten zich in het
algemeen tot een aantal dagen (hoge)
koorts, lusteloosheid en anorexie. De
gemiddelde duur van de groeistilstand
van biggen gevaccineerd met een van de
beide geteste vaccins is, tesamen met
enige andere beschermingscriteria, aan-
gegeven in tabel 1. Uit deze gegevens
blijkt dat zelfs na cen tweemalige vacci-
natie geen volledige protectie verkregen
werd. Beperken we de vergelijking tussen
beide vaccins tot de resultaten verkregen
na een eenmalige enting, zoals aanbevo-
len voor sero-negatieve biggen bestetnd
voor de mesterij, dan blijkt het MLV-
vaccin er iets beter uit te komen.

De virusuitscheiding na de challenge was,
zowel in met het geïnactiveerde als met
het MLV-vaccin geënte varkens, gemid-
deld minder hoog en minder langdurig
dan in controle dieren. De piek-
uitscheiding was gemiddeld een tien- tot
honderdvoud lager, de uitscheidingsduur
gereduceerd van 11 a 12 dagen tot 7 a 8

Keen: producent: Roger Bellon. Frankrijk.
;>dueent: Pharmaeini. Bulgarije.

I)e/e laatste gegevens /ijn \\ an belang om
enig inzicht te krijgen in de vraag of in de
praktijk door systematische vaccinatie de
AI)-virus-circulatie kan worden beperkt
c.q. of er een kans is dat het veldvirus zich
op den duur zal \'doodlopen\'.

Rt:si:i.r..M ün mi;i ffn \'oooir fn
mfi ffn ■ffvfnd\' vaccin

fot dusverre werden een geïnactiveerd
\\ irus bevattend vaccin\' en een gemodifi-
ceerd levend virus (Ml.V) vaccin- getest,
flet geïnactiveerde \\accin veroorzaakte
onder laboratoriumcondities (waarbij
lege artis werd gevaccineerd) geen aan het
levende dier waarneembare reacties op de
entplaats. Sommigege\\accineerdedieren
reageerden met een stijging van de
lichaamstetuperatuur. die één a twee
dagen te hoog bleef; deze werd zowel na
primo- als na revaccinatie waargenomen.
Een effect op de groeisnelheid kon niet
worden aangetoond in deze (beperkte)
aantallen biggen.

Na vaccinatie met het Ml.V-vaccin werd
noch een entreactie, noch een effect op de
groeisnelheid opgemerkt. Het vaceinvi-
rus bleek echter wel door een deel \\an de
gevaccineerde biggen uitgescheiden te
worden in het oro-pharyngeaal secreet; in
drie achtereenvolgende proeven was dit
resp. bij 1 van 10. I van 8 en 3 \\ an 8 dieren
het geval. Twee \\an in totaal acht niet-
gevaccineerde contact-controle dieren
ontwikkelden neutraliserende antistoffen
tegen AD-virus, één ervan scheidde het
virus dagenlang in relatief grote hoev eel-
heden uit.

f^e neutraliserende antistoftiters (SN-
titers) in sera worden bepaald met een
micro-neutralisatietest. waarbij dc incu-
batieduur van het serum virusmengsel
langer is dan veelal gebruikelijk, namelijk
24 uur bij 37° C. De test wordt op deze
wijze gevoeliger cn geeft hogere titers dan
wanneer I uur bij 37° C wordt gcïncu-
beerd (3). Nochtans moet men zich (blij-
ven) realiseren dat de SN-titer slechts een
gedeelte van het voor protectie belang-
rijke immuunmechanisme vertegenwoor-
digt.

(leskyvac. Rlióne-l\'oiiicnc Ncdorlaiul IFV.. AniMc
■ MK25. betrokken van Aesculaap N.V.. Vught; pr

-ocr page 176-

label 1. Beseherming van due maanden tevoren gevaccineerde varkens tegen intranasale challenge,
gei;valiicerd volgens drie criteria.

(ievaccmccrd met

Cicskv vac
1X 2x-

MK25

lx

2x:

Ciemiddcid aantal

koortsdagen 40° C)

4.6(22)1 .V7

2..1 (IX)

I..1

Ciemiddcid ma.vimaal

gewichtsverlies (kg)

.5.6 (22) 2.4

.1.4 (IX)

.1.7

Ciemiddelde duur van de

groeistilstand (dagen)

9.5(1.5) 5.5.

5.x ( X)

6.5

\' lussen haakjes het aantal varkens waarop dc gemiddelden betrekking hebben.
- Cicrevaccineerd na 4 weken; steeds acht varkens.

I able 1. Protection against intranasal challenge ol pigs vaccinated three months prcviouslv. evaluated
bv three criteria.

dagen. Een duidelijk \\erschil in dit
op/icht tussen de beide geteste vaccins
werd niet waargenomen.
Deze resultaten tonen niet alleen aan dat
de twee onderzochte vaccins reeds drie
maanden p.v. geen volledige bescher-
ming meer bieden tegen een infectie met
virulent Al)-virus, maar ook dat claims
omtrent het niet optreden van spreiding
van het entv irus met het nodige voorbe-
houd moeten worden bezien. Daarnaast
geven zij weinig aanleiding tot opti-
misme omtrent een mogelijke eliminatie
van virulent virus alleen op basis v an sys-
tematische vaccinatie.

1)1 Bl SC lll RVIINCi ri.Cil N Al)
DOOR MAl I RNAl I AMISIOI I 1 N

Naar aanleiding van het recent door de
\'I echnische Overleggroep Vaccins uitge-
brachte voorlopige entadvies, waarbij
uitgegaan werd v an de hoop dat voor de
mesterij bestemde biggen van \'gehype-
rimmuniseerde\' zeugen niet meer tegen
AD zouden behoeven te worden geënt,
werd de bescherming tegen i.n. challenge
van biggen geboren uit regelmatig met
(iesky vac geïmmuniseerde zeugen onder-
zocht op verschillende leeftijden. Deze
biggen werden betrokken uit depraktijk\'.
Eén groep van tien biggen werd gechal-
Icnged op een leeftijd van twee tnaanden.

een andere groep v an dezelfde grootte op
een leeftijd van v ijf maanden. Alle dieren
van de eerste groep bleken serologisch
positief ten opzichte van AD-virus
( gemiddelde titer 1:45); van de tweede
groep waren er nog zeven positief (gemid-
delde titer 1:4).

Alle tien twee maanden oude dieren over-
leefden de challenge, de gemiddelde
groeistilstand duurde v ijf dagen. Van de
vijf maanden oude varkens stierven er
zeven, de resterende drie liepen gemid-
deld meer dan 18 dagen groeivertraging
op.

De V irusuitscheiding na de challenge was
gemiddeld voor beide groepen vergelijk
baar met die in sero-negatieve controle
biggen.

Deze resultaten doen vermoeden dat
onder de huidige Nederlandse condities,
het voorgestelde entschema van tnocder-
dicren, zonder aanv ullende enting van dc
biggen, onvoldoende /al blijken om AD
op de mestbedrijven te voorkomen. l)c/e
prognose zou mogelijk als te pessimis-
tisch kunnen worden beschouwd, omdal
in het laboratorium met een uitzonder-
lijk virulente AD-virusstam wordt ge-
werkt. Inmiddels heeft vergelijkend on-
derzoek evenwel aangetoond, dat ook in
Nederland virusstammen circuleren die,
wat virulentie betreft, niet voor de hier
gebruikte NIA-3 stam onderdoen.

I) Met dank aan de Provinciale Oe/ondheidsdienst voor Dieren te Noord-Brabant, die bemiddelde hij
selectie cn aankoop.

-ocr page 177-

label 2. Challenge resultaten in runderen. ge\\accineerd met (icsk>\'\\ae.

Besmet na\'
(maanden)

2
5
2
5

.Aantal
dieren

5

Aantal
vaccinaties\'

Beschermd totaal

3 5

1 3
5 5

2 3

Controles

Normale varkensdosis; revaccinatie na 4 weken.

(ierekend vanaf eerste vaccinatie; intranasaal besmet met 30 rund I I).,,.
1 able 2, Challenge results in cattle vaccinated with (Icskvvac.

Ü 8

PROEVKN MF I E[:N (iElNAC 11\\T;I RI)
AD-VACCIN IN RENDEREN

In alle e.xperimenten werd gebruik
gemaakt \\an bet eerder genoemde geï-
nactiveerde vaccin, dat intramusculair
werd toegediend in de normale varkens-
dosis (2 ml). De challenge werd i.n. uitge-
voerd door toediening van lO-* p.f.u.
\\lA-3 virus, hetgeen overeenkomt met
ca. 30 maal de SO*^; letale dosis voor een
rund.

De enting werd in het algemeen goed ver-
dragen, echter sommige dieren kregen
één ä twee dagen koorts. Dit werd /owel
na primo als na revaccinatie waarge-
nomen,

F.nkele runderen reageerden serologisch
ongebruikelijk snel en sterk op een eerste
vaccinatie, vermoedelijk ten gevolge van
ecn eerder contact met IHR virus( 1). Het
merendeel van de/e dieren bleek al neu-
traliserende antistoffen ten op/ichte van
AD-virus tc be/itten voor dc vaccinatie.
De gemiddelde SN-titer van eenmaal
gevaccineerde runderen, die voor dc vac-
cinatie serologisch negatief waren,
bereikte twee tot drie weken p.v. /ijn
maximum (1:250, n = 10) en daalde
daarna slechts lang/aam. Revaccinatie
na vier weken veroor/aakte ecn snelle
titerstijging tt)t een gemiddelde van
1:1400 (n = 5); de/e gemiddelde waarde
daalde echter sneller dan die na een een-
malige vaccinatie. De gemiddelde SN-
titers van de één en twee keer gevacci-
neerde groepen bedroegen na twee
maanden respectievelijk 1:200 en 1:1250
en na vijfmaanden respectievelijk 1:316
en 1:6.30,

De resultaten van de challengeproeven
zijn weergegeven in tabel 2, Alle controle
dieren ontwikkelden typische AD-
syrnptomen na een incubatieperiode die
varieerde v an vier tot /es dagen; de gev ac-
cineerde dieren die de challenge niet
doorstonden werden /ick na vijf tot acht
dagen.

Na de challenge werd /elden AD-virus
aangetoond in de oro-pharyngeaalvloei-
stof, Sicchts drie monsters, genomen
van twee reeds zieke dieren, bleken virus-
positief.

Hoewel de beste methode om AD bij het
rundvee te voorkomen een strikte schei-
ding van dc varkens cn dc runderen blijft,
tonen deze resultaten dat vaccinatie van
runderen effectief kan zijn. Bij toepassing
van het hier gcbruiktegeïnactiveerde vac-
cin verdient ccn tweemaligc enting de
voorkeur, bijv. bij het begin van de stalpe-
riode en vier weken later. Daarbij moet
dan wel rekening worden gehouden met
het optreden van thermoreactics in een
deel van dc gevaccineerde dieren.

-ocr page 178-

I.n FRATIT\'R

1. Aguilar-Setién, A., Vandeputte, J.. Pastoret, P. P., Michaux, C,, Pensaert, M, B, et Schoenaers, F,:
Presence conconiittante, che/ les bovins et les porcs, d\'anticorps neutralisant le virus de la rhinotra-
chéite infectieuse bovine (Bovid Herpes Virus I, BHV l)et celui de la maladie d\'Aujeszky (Sus Herpes
N\'irus I. SHV I) après contact a\\ec le virus homologue.
Ami. .\\léi/. l e!.. I2,\'(, .V,"!. (1979).

2. Baskerville, A,, McKerran, ,1, B,, and Dow, C,: Aujes/ky\'s disease in pigs, l \'e!. Hull.. 4,1, 465. (1973).

3, Bitsch, V, and Eskildsen, M,: A comparative examination of sw ine sera for antibody to Aujes/ky virus
with the conventional and a modified \\irus-seruni neutrali/ation test and a rnodilied direct comple-
ment fixation test,
Ada lei. Seam/.. 17, 142. (1976).

4, McFerran, ,1, B, and Dow, C,: Studies on immunisation of pigs with the Bartha strain of,Aujes/ky\'s
disease virus,
Re.s. l ei. Sei.. 19, 17. (1975).

jD

Van de Faculteit
der Diergeneeskunde

Benoeming

Bij koninklijk besluit van 27 tnci 19X0 nr. 12 is
benoemd:

Dr. A. 11. Willemse (2.1 november 19.32)
tot gewoon hoogleraar in de faculteit der dier-
geneeskunde orn onderw ijs te geven in dc fer-
tiliteit cn fcrtiliteitsstoornissen bij het vrouwe-
lijk dier.

Curriculum vitae de heer \\Mllcmse

De heer Willemse begon de studie in dc dier-
geneeskunde in 19.\')4. liet dierenartscxamen
werd afgelegd in 1962. Na ruim een jaar in dc
algemene praktijk werk/aam te /ijn geweest,
werd hij in juni 196.3 verbonden aan het Insti-
tuut voor Veeteeltkundig ondcr/oek te Zeist.
Sinds september 1966 is dc heer Willemse ver-
bonden een de f aculteit der Diergeneeskunde
van de/e Universiteit.

In 1975 promoveerde hij tot doctor indedicr-
geneeskunde op het proefschrift: Dc hormo-
nale regulatie van de secretorische activiteit
van het epitheel van de ampulla tubac van de
Texelse ooi.

Dictaat Vogelziekten

Dictaat Vogel/iekten: dc 3c geheel herziene en
bijgewerkte druk 19X0 is thans verschenen.
Het is verkrijgbaar door overmaking van / 40,
op girorekeningnummer 254134 van de R.ABO
bank Utrecht onder vermelding van rekening nr.
3X.42.86.208: Dictaat Vogcl/iektcn, waarna franco
toezending volgt.

Voor diergeneeskundige studenten is het verkrijg-
baar bij het DSK - Reductie bureau, Yalelaan,
Uithof.\'Utrecht. tel, 0,30-53 29 27,

Voor meer gegevens betreffende therapieën en do-
seringen wordt verwezen naar het Compendium
Vogelziekten (uitgave: Gezondheidsdienst voor
Pluimvee), waarvan een nieuwe uitgave in bewer-
king is.

-ocr page 179-

Ontwikkelingen bij de Mond- en
Klauwzeer vaccin-produktie\'

Developnienis in Fooi-and-Mouih Disease (FMD)
Vaccine Produciion

S. J. Barteling2

SAMENVA 11 1N(1

Historie, hiddige produktie en nieuwe ontwikkelingen hij de mond- en klauwzeer
vaccin produktie worden besproken. Fen door ons omwikkelde concentratie- en
zuiveringsmethodiek van virusantigeen wordt toegelicht.

summary

Cattle in the Netherlands are annually vaccinated with MDV-vaccine which is
prepared from FMl^-virus grown in \'surviving\' bovine lingual epithelium.
This \'Frenkel production system\' which was developed in the Central Veterinary
institute during the forties and early fifties is still fullv operative under practically
the same conditions as those made hy the late Dr. Frenkel. However, recent
e.xperiments show that the method can be made more productive among others by
regulating the PH. Particulary in non-European countries EMD-vaccines are
prepared from virus produced in suspension cultures ofa Baby-Hamster kidney
(BHK) cell line. In the present author\'s variant of the system, virus is produced in
growing BHK cells. This is possible as antibodies were removed front the serum in
the culture mediuni by pretreatment of the seruni with PEG.
Virus was partly purifed and concentrated by a precipation-fltration-elution
(PEE)process: virus is precipated with PEG, the precipated virus is collected (with
\'filter-aid\') on a filter and eluted by pumping a bujfer solution through the filter
cake.

Adequate protection of cattle was obtained with AI(()H)j-vaccines, which
were prepared from these A El-inactivated antigens. For the vaccination of
pigs, satisfactory results were obtained with double-oil emulsion (W
j Oj W)
vaccines prepared from these antigens. For long-term storage below 70° C,
antigen was highly concentrated (200 .x) hy a second PEE cycle. Purified
antigen was obtained, which, if incorporated in double oil emulsion vaccines, has
so far induced satisfactory protection of pigs. By this methol, a strategic stock of
concentrated inactivated antigen may be built up in order to make it possible to
produce large amounts of vaccine in a last.tninule operation.

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid \\an het VS-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (najaar 1979).

Drs. S. .1. Harteling. Centraal Diergeneeskundig Instituut. .Md. Virologie. Uoutribweg .39. X221 RA
l.elystad.

-ocr page 180-

Vanaf het eind \\an de \\eei tiger jaren is
door Freni<ei en medewerkers gewerkt
aan de ontwikkeling van een geïnacti-
\\eerd Mond- en Klauw/eer (MKZ)-
\\accin.

Eén en ander resulteerde in de /gn. Fren-
kel-kweekmethode. een techniek waarbij
het \\irus wordt aangekweekt m overle-
vend tongepithcci (I). Hct gekweekte
vi r us vv
O rd t aa n a hun i n i u m h yd ro x y d e ge 1
geadsorbeerd cn met behulp van formal-
dehyde geïnactiveerd. Dit vaccin werd
omstreeks 1950 in de praktijk geïntrodu-
ceerd.

Tegen 1953 werd dc jaarlijkse vaccinatie
van de gehele Nederlandse rimdveestapcl
geïntroduceerd. Hiermee liep Nederland
V oorop in de wereld. Het succes was over-
duidelijk. Werden in v roeger jaren soms
meer dan 100.000 bedrijv en per jaar aan-
getast (fig. 1). na 1953 bleef de schade
beperkt tot enkele sporadische uitbra-
ken, die veelal in ons omringende landen,
waar geen algehele vaccinatie plaatsvond,
hun oorsprong vonden. In de zestiger
jaren kwam het MKZ vooral bij varkens
voor, mede omdat /ich in dc ons omrin-
gende landen MKZ virusstammcn had-
den ontwikkeld die bij uitstek het varken
aantastten. De uitbraken in het midden
van de/estiger jaren logen er dan ook niet

hig. I. M KZ-uitbrakcn (aantallen bedrijven) voor en na bet begin van de algehele vaccinatie van
runderen.

Aantallen met mond. en klauwzeer
besmette bedrijven

100 000
50000

• *

10 000
5000

1000
500

100
50

10

1930 1935 1940 1945 1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980

l-ig. I, Number ot 1 M H outbreaks (attacked larms) bclore and alter the start of the cattle vaccination
program.

-ocr page 181-

om (fig. 1). 1-en deel \\an de moeilijkiie-
den was een gevolg \\an het feit dat de
entstof die het in rtmderen /o voortleffe-
lijk deed. in varkens weinig protectie gaf.
Alleen ecn geconcentreerd prodtikt gaf
een redelijke mate van bescherming.
Door een rigoreu/,e aanpak, ringv accina-
tie van alle M KZ-gev oelige dieren, plus
politionele veterinaire maatregelen (ver-
voersverboden. afslachtpolitiek etc.)
lukte het uiteindelijk de uitbraken in te
dammen. Bovendien voerde Duitsland in
de eind zestiger jaren ook een jaarlijkse
enting van de runderen in. wat dc bedrei-
gitig uit het Oosten belangrijk reduceer-
de.

Behoudens enkele kleine wijzigingen in
het produktiesy steem is er sedertdien aan
het V iruskwecksysteem en aan de vaccin-
formulering weinig veranderd, hoewel
recente gegevens erop wijzen, dat het
F renkelsysteem nog verder kan worden
geoptimaliseerd o.a. dooreen betere con-
ditionering van de kweekomstandighe-
den met name van de pH. Er zitten even-
wel enige nadelen aan dit systeem:

Afhankelijkheid van toelevering van
tongepitheel via abattoirs.
Weinig mogelijkheden om dc pro-
duktiecapaciteit bij zich voordoende
calamiteiten op korte termijn op te
voeren, .luist bij uitbraken vindt vaak
een verminderde aanvoer van tonge-
pitheel plaats, doordat door e.xport-
stops, vervoersverboden etc. het aan-
tal geslachte dieren afneemt.

hllk-l\'rodl kmi svsll im

ln de zestiger jaren is een alternatieve
methode ontwikkeld om op industriële
schaal M KZ-vaccins te produceren.
Hierbij wordt het virus geproduceerd in
suspensiecLiltures van ccn baby-hamster
nier cellijn ( BH K), Om een grotere flexi-
biliteit te hebben in het produktiesysteem
is deze methode otik bij ons instituut
geïntroduceerd.

Het kweeksysteem is door ons vereen-
voudigd en een op technologische schaal
toepasbare zuiveringsmethodiek werd
uitgewerkt, dit laatste om allergogene
factoren te verwijderen.
Het medium waarin de BH K cellen msus-
pensie worden gekweekt bevat kalfsseruin.

Door de jaarlijkse M KZ-vaccinatie van
de rundveestapel beval het van Neder-
landse abattoirs afkomstige kalfsserum
antistoffen tegen MKZ. een voor de vi-
rusproduktie ongewenste factor. In het
elders toegepaste systeem worden de
voor de v irusproduktie gebruikte cellen
eerst v an v ers. serum-v rij medium voor-
zien. Door het serum met polyethyleen-
glycol (PE(i) te behandelen bleek het
evenwel mogelijk om de antistoffen uit
het serum te verwijderen en toch de groei-
stimulerende eigenschappen van het
serum te behouden. Daarnaast kondoor
verrijking van het medium met lactalbu-
minehydrolysaat en pepton het serumge-
halte belangrijk worden verlaagd, [daar-
door is het mogelijk virus te kweken
zonder dat het medium moet worden v er-
vangen (2. Het
v irus w ordt verv olgens
met PECi neergeslagen. Doordat het in
het kweekmedium geïncorporeerde
kalfsserum is v oorbewerkt met I\'ECI wor-
den geen serumeiwitten samen met het
virus neergeslagen. Het neergeslagen
V irus w ordt opgevangen in een filter met
behulp van filter-aid. .Als filter-aid wordt
zeer pourcuze diatomeeën aarde
gebruikt. Vervolgens wordt hel v irus uil
de filterkoek opgelost door (1 10 vol.)
buffer door het filter rond le pt)mpen
(I\'f- E-sysleem, fig. 2). Van dergelijke 10 x
geconcentreerde preparaten zijn na
terugverdunnen geïnactiveerde alumi-
nium hydroxyde vaccins gemaaki welke
in runderen zijn getest. E^en dosis die ecn
hoeveelheid geïnactiveerd anligeen
bevatte welke afkomstig was van 1 ml
virusculluur bleek voldoende om volle-
dige protectie te geven legen \'challenge\'
met een virulent virus. De verkregen anti-
lichaam liters duiden eveneens op een
behoorlijke mate van protectie. Derge-
lijke runder vaccins moeten evenwel in de
praktijk hun waarde nog bewijzen.

v.vrki xs v ac c in

Naast de ontwikkeling van een rundcr
vaccin op basis van het BH K-systeem is
vooral veel aandacht besteed aan var-
kensvaccins. Daarbij bleek al spoedig dat
aluininiumhydroxide. het immunolo-
gisch apparaat van het varken weinig sti-
muleert. Veel betere resultaten werden

-ocr page 182-

verkregen als het met aeetylethyleen
immine (AEI) geïnactiveerde antigeen
werd geïncorporeerd in een water in olie
(W O) emulsie. Vooral met dubbele olie
emulsie (W O W) vaccins werden goede
resultaten \\erkregen. Bovendien is deze
dubbele emulsie door de buitenste wate-
rige fase veel beter spuitbaar dan de
enkele.

Om het volume van een dosis klein te
houden (met het oog op eventuele locale
entreacties) was het noodzakelijk van
geconcentreerd antigeen uit te gaan.
Varkens vaccins moeten als strategische
voorraad klaarliggen om zeer snel ring-
vaccinaties te kunnen uitvoeren. Olievac-
cins zijn evenwel niet onbeperkt houd-
baar. De voorraad zou dus periodiek
moeten worden vernieuwd. Het is echter
ook mogelijk otn het geïnactiveerde
MKZ-virus in voorraad te hebben om
hiervan, in geval van nood op zeer korte
termijn vaccins te kunnen bereiden.

Kig. 2. I\'recipitatie-filtratic elutic(PFHI-sysleem. Het Virus wordt neergeslagen met 7\', PliCl. Het neerge-
slagen virus w ordt samen met celdebris met behulp \\ an een "liiter-aid" (kie.selgur) in een l ilter opgevangen.
Door een klein volume bufferoplossing door het filter rond te pompen gaat het \\ irus in geconcentreerde
vorm in oplossing.

MKZ-antigeen is echter bij 4° C of bij
- 20° C niet onbeperkt houdbaar. Vries-
drogen van het antigeen biedt evenmin
een oplossing. Alleen bij 70° C of bij
nog lagere temperatuur blijkt het virus
naar het zich laat aanzien volledig houd-
baar. althans indien het zich in een
kalium bevattend milieu bevindt. Aange-
zien opslag bij dergelijke lage temperatu-
ren kostbaar is en daardoor qua omvang
beperkt moet zijn. hebben wc na de eerste
concentratie stap een tweede precipitatic-
filtratie-elutie stap ingevoerd, waardoor
het mogelijk werd het antigeen tot 200 .x
te concentreren. Er vindt hierbij tevens
een verdere zuivering plaats. De resulta-
ten tot nu toe mct type O varkens vacctn.
dat van een ingevroren concentraat is
bereid, duiden erop dat het antigeen niet
in kwaliteit achteruit loopt. Voor beide
andere typen (A en C) moet dit nog wor-
den bevestigd.

1 I IFKAIIT R

1. Erenkel. 11. S.: ,ii„. ./. \\ e,. /^V,^.. 1.5. (1954).

2. liartcling. S. ,1.: I)c\\vI„ik Hiol. Slanclanl. .17. 91. (1977).
,1. Barteling. S. .1.: Develop. Hiol. Stumliird. 42. 71. (1978).

-ocr page 183-

Raao^ go(ol

Nieuwe ontwikkelingen bij de
vaccin-bereiding\'

Recent Developments in the Preparation of Vaccines
R. H. Meloen^

SAMl-NVA\'! riN(i

Recente ontwikkelingen op het gehied van de fundamentele wetenschap hehhen de
mogelijkheid geschapett oni virale vaccins op twee geheel nieuwe wijzen te produ-
ceren. Deze heide produktie wijzen die misschien al hinneti afzienbare tijd gereali-
seerd kunnen worden, berusten op de produktie van uitsluitend het actieve virus
onderdeel.

Bij de eerste methode wordt het virale eiwit dat neutraliserende activiteit op kan
wekken gemaakt door middel van genetische manipulatie, hij de tweede alleen het
werkzame antigeen door middel van organische chemische synthese. Beide
methoden bieden in theorie voordelen boven de bestaande.

SUMMARY

Recent developments in biochemistry, immunology and organic chemistry suggest
two new methods of producing vaccines. These new procedures which may perhaps
be adopted in the future, are described.

It is shown that, in the case of foot- and mouth disease, viral protein / (V PI) rather
than the complete virus may be u.sedin a vaccine. This protein could beproducedby
genetic manipulation.

Ihe isolated antigenic site responsible for inducing neutralizing anti-bodies might
also be utilized in a vaccine. This antigenic site which probably is not any longer than
ten amino acids, mav be produced by organic chemical synthesis once its secjuence
is known.

Both in the case of I PI and in that ofthe antigenic site, thc ininiunogenities of these
products have to be increased as I\'PI is less immunogenic than a comparable
amount <f complete virus, whereas the antigenic site presumably is not immuno-
genic at all.

The.se new vaccines arc safer and possibly cheaper to produce than the classical ones
are. Moreover vaccines against viral diseases could be produced, which cannot be
obtained bv classical methods.

\' Voordracht gehouden ter gelegenheid van hct 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig

Instituut (najaar 1979).
- Drs. R. H. Meloen, Centraal Oiergeneeskundig Instituut. Afd. Virologie.

-ocr page 184-

Ontw ikkelingen op het terrein \\an de toe-
gepaste wetenschappen worden \\aak
gekenmerkt door hun stormachtig ver-
loop. [)e ontw ikkeling \\ an v irale vaccins
lijkt hierop echter ccn uitzondering tc
maken.

Reeds in de verre oudheid werd dooi\' dc
Chinezen vaccinatie tegen pokken toege-
past. Deze pokken-vaccinatie werd zo\'n
200 jaar geleden herontdekt in I\'uropa
door .lenner. die hiermee dc enting met
\'levend\' virus introduceerde, llct duurde
tot het begin van deze eeuw voordat geï-
nactiveerd ol \'dood\' V Irus in v accins werd
gebruikt, llct spectrum van v ii usziekten
waartegen gevaccineerd kon worden
werd daardooi" aanzienlijk uitgebreid. De
hiermee samenhangende bchoclte om
virussen in grotere hoeveelheden tc kwe-
ken werd eerst bevredigd door dc
eikweck. later door dc
in viiro orgaan-
kweek cn tenslotte, zo\'n 2.5 jaar geleden,
door dc
in vhro cclkweek.
Algezien van verbeteringen bij de virus-
produktie heelt zich sindsdien nog
slechts één wezenlijke veratuicring voor-
gedaan: de ontwikkeling, ongeveer 25
jaar geleden van het splitv Irusvacclti. Dit
vaccin bevat niet het gehele virus maar
slechts ccn deel v an de v irus-mantel. Om
allerlei redenen beert dit laatste vaccin
slechts zeer beperkte toepassingsmoge-
lijkheden gevonden.

Al tnet al krijgt men de indruk dat de
ontwikkeling van vaccins zijn eindsta-
dium heeft bereikt en er weinig nieuws
meer te verwachten is.

I^it zou wel eens schijn kimncn zijn. llct
lijkt cr namelijk op dat dt)or oiuifhankc-
lijke oiUwikkelingen op fiuidamctUccl
biochemisch, inununologisch en orga-
nisch chemisch gebied zich binnen afzien-
bare tijd grote veranderingen kunnen
voordoen met betrekking tot dc
vaccinhereiding.

Aan de hand v an het mond-cn klauwzeer
(MKZ) vaccin, waarvan het geïnactiveer-
de MKZ virus het belangrijkste bestand-
deel is. zal ik trachten deze ontw ikkelin-
gen duidelijk te maken,
flet MKZ virus is gekozen, niet alleen
omdat w ij daar zelf mee werken, maai"
ook omdat hel een van de kleinere RNA
virussen is. Over deze virussen is boven-
dien veel bekend, bijvoorbeeld dat zij
tamelijk eenvoudig in elkaar zitten.
Hierdoor is MKZ een zeer geschikt
model, zowel om deze nieuwe ontw ikke-
lingen mee te illustreren als ze erop loc tc
passen. Dil laalsie zal in de toekomst
Ongelw i jfeld gebeuren.
Voor cen zinv olie bespreking is hel nood-
zakelijk om eerst kort in te gaan op dc
structuur en dc biochemische opbouw
van het MKZ virus.

I\'iguur 1 stelt een clcctroncn mici oscopi-
schc opname voor van hel MKZ viiiis.
Dil is hel beste beeld dat van dil virus
verkregen kan woidcn. Het virus ver-
toont op deze foto niet meer structuur
dan ccn ping-pong bal. I och is er veel
meer bekend van de v irussirucluur. Dit is
geschetst in figuur 2. De buitenkant van
het v irus is opgebouwd uil identieke drie-
hoekjes. die bestaan uil eiwit. De eiwit-
mantel beschermt het binnenin gelegen
RN.A. Dit RN.A is cen lange streng gcnc-
lisch materiaal dal in staal is in dc cel ccn
grool aanlal nieuwe virusdeeltjes te
induccrcn.

Voor vaccinatie doeleinden is hel eiwit
van belang, het RNA niet. Het RNA
moet in geval van MKZ zelfs geïnacti-
veerd zijn omdat anders na vaccinatie ccn
infectie kan ontstaan.
MKZ virus bevat niet één maar vier ver-
schillende eiwitten die VPl, VP2. VP3en
VF\'4 genoemd worden. Alleen de VPl
eiwitten bevinden zich aan het virusop-
pervlak (figuur 3) en zijn symetrisch
gegroepeerd rond de vele hoekpuntjes.

-ocr page 185-

l ig, I, Hlcclronen microscopische opname van gc/iiiverd mond- en klauwzeer virus (MKZ).

-w

\'" ^ " Jft.

H

1 ig. I. 1 leclron microscopie piclurc ol purilied loot-and-mouth disease.

I ig. 2. W erkelijke structuur van M KZ./oals die al-
gcleid kan \\\\t)rden int biochemisch ».)ndcr/oek. Dc
\\uus eiwitten bevinden /ich aan dc buitenkant van
het virus cn omhullen hel binncngelegcn RN.A.

Mond en klauwzeer virus

I Ig. 2. Structure of foot-and-mouth disease virus
derived from biochemical dalii. fhe virus proteins
are on the outside, the viral RN.A is located inside
the virion.

V\'P2, } cn 4 liggen aan dc binnenkant van
de virusmantel en /ijn niet aangegeven.
VPl is dus het enige eiwit dat voor de
vaccinatie van belang is.
Wanneer ecn dier gevaccineerd wordt
met het M KZ v irus ontstaan er 2 families
van antilichamen (figuur 3) gericht tegen
antigene plaats I gelegen op de hoekpun-
ten en antigene plaats II die geassocieerd
wordt met het midden van de
driehoekjes.

Kig. .1. Van de vier virusciwitten VIM, VP2, VP3
en VIM word la Heen VPl gec.xposeerd aan de buiten-
kant van het virus (aangegeven mcl een 1). Op dil
VPl worden twee antigene plaatsen gevonden
(aangegeven met een I en 11). Alleen de anti-
lichamen gericht tegen antigene plaats I hebben
neutraliserend vermogen. ( >— is het symbool
voor een antilichaani).

alleen I >—
is neutraliserend

Fig. 3. Of the four viral proteins (VPl. VP2.
VP3. VIM) only one (VPl) is exposed on the viral
surface (marked in the figure as I). On VPl two
antigenic sites are located (marked as I and 11).
Only the anti-bodies directed against site I have
neutralizing activity. (is the symbol for an
antibodv).

-ocr page 186-

Fig. 4. Polyacrylamide-gel-eleclrolorese patroon
van uiteengevallen virus. De op de/e wij/e gesehei-
den eiwitten kunnen afzonderlijk uit de gel ge-
isoleerd worden.

SDS-PAGE

Men kan zich ntt afvragen of het geïso-
leerde VPI ook in staat is om de/e neu-
traliserende antiliehamen op te wekken.
Om hier een antwoord op te krijgen heb-
ben wij. in nav olging van vele anderen,
het volgende e.xperiment gedaan: MKZ
virus laat men uiteen vallen in de eiw itten
en RNA. Dit mengsel wordt op een
Poly-
acrylamide gel gebracht (figuur 4) en ov er
het geheel vvordt een spanningsveld
gelegd. De negatief geladen eiwitten
bewegen nu van de minpool(boven) naar
de pluspool (beneden).
Kleinere eiwitten /.uilen tijdens dit proces
sneller gaan dan grotere, omdat kleinere
minder weerstand ondervinden van de
gel waar ze door heen moeten. Wanneer
we het experiment op een gegeven ogen-
blik afbreken en de eiwitten kleuren, ont-
staat het weergegeven patroon. De vier
viruseiwitten (VP4 is op deze foto niet
goed te zien) zijn los van elkaar en kun-
nen elk afzonderlijk uit de gel gesneden
worden.

De uitgesneden eiwitten worden ingespo-
ten bij verschillende dieren en na verloop
van tijd kunnen de sera op hun neutrali-
serend vermogen getest worden.
De resultaten zijn weergegeven in tabel I.

\\ PI wekt neutraliserende antilichamen
op evenals compleet virus (aangegeven
als 140S); VP2. en VP4 doen dit
echter niet.

Tabel I. Neutraliserende aktiviteit van aiuisera
niet compleet \\irus cn met /ijn geïsoleerde virus-
eiwitten.

Vp4

I ig. 4. l\'ol\\aciylamide-gel-electroforesis pattern
of disrupted virus. I he sepcrated proteins may be
eluted from the gel.

neutraliserende
activueit-

2.0
geen
geen
geen
2.0

tegen
VPI I
VP2
VP.I
VP4

complect virus

Antilichamen gericht tegen I zijn de
belangrijkste, dit zijn de neutraliserende
antilichamen. Een dier met zulke anti-
lichamen is beschermd tegen de ziekte.
Anti-lichamen tegen II zijn niet-neutrali-
serend en geven dus geen bescherming.

\' VP staat voor virus protein (— viruseiwit).
- titer is uitgedrukt als de negatieve \'"logaritme
van de laatste positieve serumverdunning.

Table I. neutralizing activity of antisera raised
with intact virus and its isolated structural pro-
teins.

-ocr page 187-

Fig. 5. geïsoleerd viruseiwil 1 blijkt neutralise-
rende antillchamen op te kunnen wekken en moet
dus antigene plaats I exposeren.

Virus eiwit 1

I

Fig. .S. Isolated V Fl raises ncutrali/ing antibodies
and thcrelore must expose antigenic site 1.

Schematisch /ijn dc/e resultaten samen-
gevat in figuur 5. I.inks een v rij willekeu-
rig voorbeeld van een geïsoleerd eiwit dat
bestaat uit een soort ketting waarbij de
schakels individuele amino/uren /ijn.
I)e/e ketting die uit circa 200 a .300 ami-
no/uren bestaat komt niet gestrekt maar
veelal als ecn soort kluwen voor. Rechts
/ijn dc door dit eiwit opgewekte antili-
chamcn aangegeven die gericht /ijn tegen
antigene plaats 1.

De/e antilichamen be/itten dus neutrali-
serende activiteit.

Uit fundamenteel immunologisch ondcr-
/oek met hele andere eiwitten is bekend
dat niet het hele eiwit nood/akclijk is om
dc/c antilichamen op tc wekken, maar
slechts ccn stukje van 6 a 7 amino/uren.
Dit is weergegeven in figuur 6.

Fig. 6. Dc antigene plaats I bestaat waarschijn-
lijk slechts uit ecn beperkt aantal amino/uren.
Het is niet uitgesloten dat deze korte volgorde
van amino/uten eveneens in staat is om de neu-
traliserende aktiviteit op te wekken. (De bolletjes
stellen de individuele amino/uren voor).

Fig. 6. Probably antigenic site I is made up ol a limi-
ted number ofatninoacids. It might be possible that
this short sequence of amino acids is able to raise
neutralizing activity (the dots represent the indi-
vidual amino acids).

in theorie levert de/e beschouwing dus 2
geheel nieuwe methoden op om vaccins
tegen MKZ te maken. Bij de eerste wordt
VPI tot vaccin verwerkt, bij de tweede
wordt de antigene plaats I bestaande uit
een korte keten amino/uren toegepast.

Beide methoden /ijn globaal weergege-
ven in figuur 7.

Fig. 7. Schematiseb over/icht van de twee geheel
nieuwe wij/en van vaccin-bereiding.

VPi door genetiese
manipulatie

Antigeen door

organies-chemiese synthese

virus
T

RNA
t

DNA
f

bacterie VP^
zuivering

anal
t

synt

yse
hese

1

verhogei

n immur^ogen

1

\'iciteit

Fig. 7. Schematic representation ol two ncw ways
to produce loot-and-moutb disease vaccin.

Compleet VPl kan in principe gemaakt
worden door middel van genetische
manipulatie.

Hiertoe wordt hct gedeelte van het virus
RNA dat codeert voor hct VPl omgc/et
in DNA. Dit DNA wordt met een vector
in een bacterie gebracht, waarna dc bac-
terie hct VPl /al gaan produceren.
Vervolgens moet hct VPl opge/uiverd
worden en /al het immunogeen vermo-
gen van het geïsoleerde VPl verhoogd
moeten worden omdat de/e in vergelij-
king met compleet v irus laag is. Aan het
ontwikkelen van dc/c methode kan nu al
begonnen worden, omdat dc tc verwach-
ten problemen waarschijnlijk niet funda-
menteel doch sicchts van technologische
aard /ijn en dus door hard werken op te
lossen.

fJe tweede methode is in principe nog niet
uitvoerbaar omdat de amino/uur vol-
gorde van antigene plaats I niet bekend
is. Het heeft geen /in de/e te gaan raden
aange/ien er 23 verschillende amino/u-
ren zijn.

Het is echter niet uitgesloten dat deze
volgorde die misschien al binnen enkele
jaren bekend is. op organisch chemische

-ocr page 188-

wijze gesyntiietiseerd kan worden. Aan
de iminunogeniciteit zal wel iets gedaan
moeten worden aangezien niet te ver-
wachten is dat losse stukjes eiwit van 6 ä 7
aminozuren antilichamen opwekken.
Mogelijk zal het koppelen aan één ol\'
andere drager uitkomst kunnen bieden.
Waarom zou men al deze moeite doen?
[)e klassieke MKZ \\accins die tot nu toe
geproduceerd worden werken toch
be
\\Tedigend? Dal is waar, echter de VIM
en de antigene plaats \\accins onderschei-
den zich \\an de klassieke vaccins door
een aantal interessante aspecten. In de
eerste plaats zullen ze absoluut v eilig zijn,
aangezien bij de produktie geen infec-
tieus RNA nodig is (het stukje coderend
voor VPl is niet infectieus). Inactivering
en onschadelijkheidscontrole zijn dus
overbodig. Mede hierdoor kan de pro-
duktie plaatsvinden in een veel minder
streng beveiligde omgeving dan nu het
geval is, wat de produktiekosten verder
zal verminderen. Ook de produktiekos-
ten van het VPl zeifin bacteriën zou wel
eens heel gunstig kunnen afsteken bij die
van de klassieke bereidingswijze,
finkele getallen: het C.D.I. produceert
per jaar circa 30 gram MKZ virus dat
verwerkt wordt lot vaccin. Dit vaccin
vertegenwoordigt een handelswaarde
van 8 miljoen gulden. Een aanzienlijk
deel ervan komt op rekening van de
V irusproduktie.

Om een vergelijkbare hoeveelheid VPl tc
produceren zou in principe 3 tot 30 kg
geprogrammeerde bacterie voldoende
kunnen zijn. Wanneer zo\'n bacterie een-
maal voorhanden is. zijn de produktie-
kosten van een dergelijke hoeveelheid
verwaarloosbaar, en mogelijk vergelijk-
baar tnet die van een voorvvasmiddel.
Min of meer dezelfde voordelen gelden
voor het op organisch chemische wijze
synthetiseren van het betrokken anti-
geen. echter met dit vcr.schil dat het cind-
produkt nu volkomen zuiver kan zijn en
zelfs geen aanleiding kan geven tot even-
tuele allergische reacties.

Voor beide methoden geldt bovendien
dat het verkregen vaccin veel minder
kwetsbaar is dan het klassieke waardoor
het beter te transporteren en makkelijker
is op te slaan.

Verder bestaan er een aantal virusziekten
waartegen geen vaccins ontwikkeld kun-
nen worden op de klassieke wijze; op de
twee boven beschreven wijzen zou dit
misschien wel mogelijk kunnen zijn.
Kortom het is niet uitgesloten dat er ont-
wikkelingen zullen plaatsvinden binnen
dc vaccinproduktie en het daarmee
samenhangende onderzoek die deze tak
van toegepaste wetenschap in 10 jaar
meer zal veranderen dan in de afgelopen
75 jaar het geval is geweest.

I I11 R.\\ 1 1 TR

1. Riicckcri. R. R. (|y7(i)()n the striiclurc and morphojzcncsis ol picoina\\iriiscs. Coiiipn\'lu\'ii\\ivc I iro-
/«.if.r. 6. /.(/, (Plenum press). (1976).

2. Meloen. R. 11.. Rrialre. .1. .lournal of (ieneral V irology, in press.

.1. .\'\\tassi. \\1. Z.(IV)7S). Precise determination of the entire antigenie sirueture ol Kso/vme: Molecular
leatures ol protein antigenic structures and potential ol surlace simulation s\\ ntliesis - a powcrl ul new
concept lor protein huiding sites.
Iiiiiiiiiiut i henüstn . 15. 909. li97H).

4. Sela. M.: Synthetic \\accins ol the tutute. Perspecti\\cs in \\\'irolog\\ l.\\. 41. (1975) ( Acad. Pressl.

-ocr page 189-

Inleiding\'

/niroc/iidion
.1. Haagsina-

Nadat gisteren de gehele dag gev\\ ijd w as
aan de virologie, /ijn vandaag enkele
andere ondeivoekgebieden aan de heurt.
Daarbij kunnen de voordrachten \\an
\\anochtend met enige moeite onder het
hoofd bacteriologie worden onderge-
bracht.

De bacteriologie nam in dc beginjaren
\\an het Instituut ccn /eer belangrijke
plaats in. We spreken dan nog lang nicl
van hel C Dl. maai\' \\an de RSl. de
Rijksseruminrichting. ge\\esligd in dc
Vinkcndwarsslraal le Rotterdam.

Om te beginnen behoef ik maarte memo-
reren dat de RSl o.a. is opgericht om de
sterfte bij jonge kaheren te helpen
bestrijden cn dat bij die \\ roegc bacteri-
ologische onder/oekingen onder leiding
\\an dr. .1. I\'oels reeds de bclangiijkc rol
\\an /:\'.
coli werd aangetoond.
Minder bekend, maar daarom nicl min-
der interessant is hel feil dal oude bacteri-
ologische onder/oekingen \\an dc R.S.I.
op het gebied \\an \\eulen/iektcn \\oor
altijd in dc bijbel \\an dc bacteriologen, ik
bedoel natuurlijk \'de Bergey\'. /ijn vast-
gelegd.

Op bl/. ?il5 vinden wij achter de huidige
naam van de oorzakelijke bacterie. Acii-
nohacilliis cqiniU. als eerste toevoeging
de naam \'Van Straalen\' vermeld. Deze
oude RSI-bactcrioloog was de eerste dic
deze bacterie isoleerde cn beschreef.
Dil vinden wij terug in de literatuurlijst
van genoemde eerbiedwaardige Bergey
op blz. 1086. waar na Van Straalen ver-
meld staal: Bacteriologische bev indingen
bij eenige gevallen van pyo-septicaemic
(Lähme) der veulens. Verslag van den
wcrksaamhcden der Rijksseruminrich-
ting voor 1916-1917. Rotterdam, bl/. 71-
76.

L\'r /ijn sindsdien ruim 60 jaren v erlopen
cn de voordrachten van vanochtend heb-
ben een geheel ander cn nogal uiteenlo-
pend karakter.

Zo /al collega Bokhout immunologische
aspecten behandelen, /uilen bij collega
(irooienhuis vooral genetische aspecten
aan de orde komen, /al bij collega Dc
.long ongctw ijfeld de neus v an hel v arken
een belangrijke plaats innemen cn /al bij
collega Ier Laak het to.xine van meer
gewicht /ijn dan dc bacterie /elve.
Ik hoop dat cr ondanks alle wetenschap
iets van ccn ludieke sfeer /al /ijn tc proe-
ven. zoals dal past bij cen jubileumvie-
ring. Ik wens u een zeer geslaagde och-
tend loe.

Inleiding gehouden ter gelegenheid \\an het T.S-jarig hestaan van het Centraal Diergeneeskundig Instiluut
(najaar 1979).

Dr. .1. Haagsma. Centraal Diergeneeskundig Instituut. I\'.B. (i()()7. .t()()2 .\\.\\ Rotterdam.

-ocr page 190-

Veterinaire Immunologie:
Enige recente ontwikkelingen\'

i\'eierinarr Immunology: Sonw Recent Developtttents.
B. A. Bokhout^

SAMENVATTINCl

Veterinaire Initnuitologie is tot een waardevolle schakel in het veterinaire onder-
zoek uitgegroeid. Recente ontwikkelingen op het gehied van de veterinaire ittitnu-
nologie hij het Laboratorium /nttttunochemie van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut worden besproken.

In 1978 werd de Counter Immuno-Electroforese geïntroduceerd voor de diagnose
van Aleutian Disease (.4.1).) bij nertsen. Sindsdien zijn er tneer dan 100.()()() sera
getest (1). Het is niet duidelijk of de enorme hoeveelheden aan specifieke anti A. D.
antistoffen, die gevonden worden in sera van besmette nertsen een biologische
betekenis hebben. Onlangs werd een indirecte haemagglutinatietest voor de diag-
nose van
Dictyocaulus viviparus-//?/é(7/£\'.v bij runderen ontwikkeld. De test lijkt
gunstiger in vergelijking tnet parasitologisch-diagnostische methoden die tot nu
toe gebruikt worden (2). De interpretatie van de hoeveelheden specifieke anti
D.
v iviparus
antistoffen blijft voor discussie openstaan en de vraag of antistoffen
geïnduceerd worden door larven enj of door attdere otttwikkelittgsstadia vatt
D.
viviparus
blijft nog onbeantwoord.

Met betrekking tot E. coli-//;/(\'(7/V.v wordt de vraag geformuleerd of ottderzoek
naar \'minimale\' vaccinatie tegen
E. coli itt de eerste levensdagen bij kan dragen tot
een verminderde diarree bij gespeende biggen.

Daar intradermale injecties resulteerden in significant hogere antistoftiters itt een
anti-ruitder albutnine-ittmtunisatie model bij varkens, zijtt altentatieve ntanieren
van imtnunisatie verder onderzoek waard.

Recente ontwikkelingen in produktie en gebruik van klasse-specifieke antistoffeit
worden besproken (3. 4).

SUMMARY

Veterinary Immunology has become a valuable link in the field of veterinarv
research. Recent developments in veterinary immunology in the Department of
linmunochemistrv of the Central Veterinarv Institute are reviewed,
hi 1978, Counter Immuno-Electrophoresis was introduced for the diagnosis of
.Aleutian Disease (AD) in mink. Since then, more than 100,000 sera were tested (I).
h is not clear whether the enormous amounts of specific anti-A D antibodies found
in the serum of diseased mink have a biological significance. The present author

1 Voordracht, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (najaar 1979).

2 Drs. B. A. Bokhout; Centraal Diergeneeskundig Instituut. Postbus 6007. .1002 AA Rotterdam.
"706 Tijdschr. Diergeneesk., deel 105, aft. 17. 1980

-ocr page 191-

recem ly ilevelopcd an indireci haemagghnination test for ihe diagnosis r)/\'Dicty-
ocauius viviparus
infeciion in caiile.

The I esl compares favourahly whh the parasiiological diagnoslic methods so far
used (2). The inierpreiation of levels of specific ami-D.
\\ i\\ iparus antihodies
cominues lo he open to discussion, and ihe cpiesiion whether antihodies are
induced hy larvae and/or other developmental stages of
viviparus is still
unanswered. With regard to
E. coli infections, the tpiesiion is asked whether
research on \'minimum\' vaccination against
E. coli during the first day of life may
help to reduce diarrhoea in weaiwr /)igs.

/f.V intradermal injections resulted in significantly higher antihody titre in an
anti-hovine alhumn-immunisation model in pigs, alternative modes of immunisa-
tion are worth investigating.

Recent developments in the production and use of class-specific antihodies are
reviewed (3. 4).

im.f:ii)i\\(i

Immunologische methoden vinden op
uitgebreide schaal toepassing in het vete-
rinaire onder/oek. Ecn deel van dc resul-
taten bereikt via die toepassingen is ol\'/al
tijdens dit symposium worden genoemd
bij de bespreking v an v irologisch. parasi-
tologisch en bacteriologisch onder/oek.
Ik wil volstaan met vanuit de veterinair
immunologische hoek ccn aantal v ragen
toe te lichten, meer dan antwoorden tc
formuleren.

ai.ldhan i)isi;asi\' diacinosih k

Zoals aangeduid wordt de immunologie
en niet in de laatste plaats de veterinaire
immunologie, toegepast voor de diagnos-
tiek en de preventie van ziekten. Zo is
voor Aleutian Discase bij nertsen op het
l.aboratorium voor immunochemie een
diagnostische methodiek geïntrodu-
ceerd, De methode zelf is eenvoudig.

Men neemt een kleine hoeveelheid serum
van het te onderzoeken dieren brengt dat
samen met een antigeen, bestaande uit
een preparaat van de betrokken ziekte-
verwekker. In dit geval worden antigeen
en antistoffen via electroforese met
elkaar in contact gebracht door middel
van Counter Immuno-Electroforese
(CIE),

De reactie is positief of negatief, d.w,z, de
nertsen zijn met Aleutian Disease virus
besmet of niet. of verkeren nog in de
incubatieperiode die bij proefinfecties via
intraperitoneale injectie minder dan 5
dagen blijkt te zijn. In de praktijk kan de
incubatieperiode enige weken bedragen.
Na de test worden zieke dieren gepclsd en
met negatieve dieren wordt verder
gefokt.

We denken dat de bestrijding vruchten
afwerpt, gezien het teruglopend percen-
tage counter positieve dieren, dat bij her-
haald testen aangetroffen wordt (I).
Interpreteren van titers is niet noodzake-
lijk, we denken immers te weten, dat
tegen A.D, niet te vaccineren ofte mcdi-
camenteren is, I och blijven er v ragen.
Immers, de nertsen vormen enorme hoe-
veelheden specifieke antistoffen tegen
A,D,, zodat sera soms 100.()()() x verdund
kunnen worden, zonder dat een positieve
reactie in de CIE verloren gaat.
Erg functioneel lijken die antistoffen niet,
van een beschermende werking is geen
sprake. Dat blijkt ook bij bepaalde
besmettingsproeven. Indien we n.1, A.D,-
virus 24 uur incubcren met serum van een
dier, dat zoveel specifieke antistoffen
tegen A.D. bevat, dat het bij een verdun-

-ocr page 192-

ning van 10.000 nog positief reageert,
dan biiji<t na een infectie met dit materi-
aal dat alle nertsen een besmetting met
A.fd. hebben opgelopen. Deze besmet-
ting is niet te onderscheiden van een
besmetting met \\irus zonder incubatie
met het serum, dat zo\\eel specifieke
antistoffen be\\at. Kennelijk neutralise-
ren die antistoffen het \\ irus niet. Zijn de
antistoffen tegen A.D. dus nuttig voorde
diagnostiek, op de vraag welke de functie
in vivo is moeten we het antw oord schul-
dig blijven.

l.()N(,\\VORMl)l.\\(.N()Srit:K
Bij de longwormdiagnostiek bij runderen
met behulp \\an de indirecte haemaggluti-
natie ontmoeten we een dergelijk pro-
bleem. zij het dat daar sprake is van een
gehele of gedeeltelijke bescherming tegen
infecties. l ot voor kort werd longworm-
diagnostiek uitsluitend bedreven \\ia
parasitologisch onderzoek van sputum
en faeces. Recent ontwikkelden wij de
indirecte haemagglutinatictest (IHA)
voor deze diagnostiek. I3aartoe worden
schapenerythrocyten gecoat met anti-
geen bereid uit volwassen longwormen.
De erythrocyten agglutineren in aanwe-
zigheid van voldoende antistoffen tegen
longwormantigenen. Bij vergelijking\\an
parasitologisch met serologisch onder-
zoek \\an dezelfde dieren, lijkt deze test
goede perspectieven te bieden voor de
praktijkdiagnostiek (2). Bij deze methode
worden de resultaten weergegeven in
titers. Wat betekenen die titers? Dat het
dier met longwormantigeen in aanraking
is gekomen, met andere woorden, besmet
of gevaccineerd is. Maar verder volgen
slechts vragen. In geval van een besmet-
ting is onbekend, of die antistoffen ont-
stonden als reactie op larvale stadia, dan
wel als reactie op antigeen v an de volwas-
sen longworm of uit beide.
De antisera welke worden opgewekt als
reactie op het aanbieden van larvaal anti-
geen of het antigeen van volwassen long-
wormen vertonen in elk geval zeer veel
overeenkomst.

Antisera opgewekt in geiten door injectie
met larvaal antigeen, geven n.1. even hoge
titers in de IHA met longwormantigeen,
als de sera afkomstig van geiten geïnji-
ceerd met longwormantigeen en visa
versa. Maar wat zeggen die titers, zijn die
dieren beter beschermd of zijn wellicht
alleen maar lymfocyten gestimuleerd.
En als er bescherming is. waaruit bestaat
die dan? Is er een correlatie tussen de
bescherming en de hoeveelheid specifieke
antistoffen, die in het bloed aanwezig
zijn. of vormen die een verwrongen
afspiegeling van een locale immuniteit
ergens in het rund?

Wat n.1. te denken van het gegeven, dat
soms een rund na een longworminfectie
na verloop van tijd geen titer meer bezit
en ook bij een daarop volgende challenge
geen titer opbouwt en bovendien geen
larven gaat uitscheiden en dus immuun
blijkt te zijn.

/-:. coli VACCIN

Blijkt bij beschouwing van bovenge
noemde diagnostische resultaten dat er
een leemte in onze kennis is. bij de pre-
ventie is dat al niet v eel anders. Sinds een
aantal jaren immuniseren we in Neder-
land zeugen met een /:". cc;//-vaccin,
waarna de biggen via de biest en de melk
rijkelijk worden voorzien van antistoffen
tegen de betreffende /:".
coli\'s. Gevolg: de
gcboortediarree als gevolg van deze /•.\'.
coli\'s is voorbij. Maar lijkt het maar zo,
of heeft de diarree in dc speenperiode een
grotere omvang aangenomen en wordt
die diarree door soortgelijke /:.
coli\'s
veroorzaakt.

Moeten we dan niet tegen H. co//vaccine-
ren of moeten we concluderen dat de vac-
cins \'te goed\' zijn en daardoor een belem-
mering vormen voor een nuttig contact
van het immuunapparaat van de biggen
met de antigenen van de pathogene
organismen.

Wordt het niet tijd voor bepaalde ziek-
ten, zoals gcboortediarree veroorzaakt
door /:\'.
coli, onderzoek te gaan doen
naar de toepasbaarheid van \'minimum\'
vaccins. Bij zulke\'ininimum\'-vaccins zou
gemikt kunnen worden op een redelijke
bescherming gecombineerd met een
mogelijkheid van \'contact\' van de patho-
gene organismen met het immuunappa-
raat van het jong. Moeten de injecties wel
intramusculair worden uitgevoerd? Bij
een intradermale injectie in de hals van
varkens met runderalbumine blijkt de
hoeveelheid specifiek opgewekte antis-

-ocr page 193-

tolTen aan/.ienlijk groter dan bij een
intramusculair dan wel een subcutane
applicatie. Bovendien blijft de hoeveel-
heid specifieke antilichamen langer op
een hoog niveau (tab. I). Maar /oals ge-
/egd, de vraag blijft of hoge titers niet
soms van negatieve betekenis /ijn.

KWAMIIKliRlNCi 1M M l\'NOCi 1 .OIUJ 1.1 \\ R\\
fen einde de trend v an dit verhaal iets om
tc buigen cn aan te gev en dat we wel iets
weten, althans in on/e onkunde met al-
leen staan, het volgende: op vele laborato-
ria worden met behulp van immunologi-
sche methoden immunoglobulinen
gekwantificeerd, bijv. met de radiale
immunodiffusie. Kwantificering van
immunoglobulinen woidt uitgevoerd ten
einde een indruk te verkrijgen omtrent
normaalwaardcn, de immuunstatus van
een dier, de invloed van een besmetting
op antilichaamproduktie e.d. Hiervoor
dient men te beschikken over antisera.
die specifiek zijn voor immunoglobuline-
klassen of subklassen. Tot op de dag van
vandaag wordt door vele onderzoekers
volstaan met de bereidingen het gebruik
van antisera tegen een bepaalde lg-klas.se
welke men ontdoet van antilichamen dte
kruisreageren met andere Ig-klassen. Dat
lijkt niet verstandig en dat is het ook niet,
maar men dient te bedenken dat veteri-
naire immunologen geconfronteerd wor-
den met de behoefte aan onderzoek bij
diverse nutsdieren, met vele soortspeci-
fieke ziekteverwekkers en antistoffen. Zo
zijn er tot op heden nog geen goede anti-
sera tegen v arkens IgCi. hoewel wij goede
vorderingen maken.

Ook in de humane immunologie is trien
overigens nog niet toe aan de bereiding
van klasse-specifieke antisera terwijl men
daar slechts met
Hanu) sopiens te reke-
nen heeft. Dat zulke klasse-specifieke
antisera te bereiden /ijn werd door ons
aangetoond en de bruikbaarheid bewe-
zen (3).

\'foch blijkt ook nu weer dat het moeilij-
ker is dan we eerst dachten. Immers in
pathologische sera van runderen, na een
besmetting met /•\'.
hcpatica. blijken brok-
stukken van immunoglobulinen voor te
komen, FprI, (fig. I, zic pag. 710) die
elke kwantificering van IgGl tot nu toe
onmogelijk tuaken oiudat zij wel sub-
klasse maar geen klasse-specifieke deter-
minanten bevatten (4).
Hen ander stuk onwetendheid duikt op.
als we een verklaring proberen te vinden
voor het ontstaan van Fprl.

fONCl USÜ:

Ik hoop in deze korte tijd te hebben aan-
geduid hoeveel veterinair immunologisch
bezien nog onbekend is en welke risico\'s
verbonden kunnen zijn aan een interpre-
tatie op grond van nu verkregen resulta-
ten. Tegen die achtergrond rest ons
slechts door te gaan met onderzoek, in de
verwachting dat we daarmee veterinair
Nederland een dienst bewijzen.

Applikatie

Gemiddelde
0* 21 »

antili chaamvorming
28

op dag

1 2

I.M. (n=8)

0

5,8

10,9

7,6

(0-16)

(0-20)

(0-18)

S.C. (n=8)

0

14,U

11,5

8,14

(O-IM

(0-19)

(0-15)

I.D. (n=10)

0

18,8

26,9

23,0

(0-30)

(15-I43)

(13-38)

* Dag van de immunisatie

lable I. Imnumi/ation experiment of pigs anti bovine albumin showing average titers on dav 0. 21, 28
and 42.

(I.M. = intra-museular. S.C. = subeutaneously. I D. = intra-dermal).

-ocr page 194-

Fig. F Schematische tekening van dc lineaire structuur van IgOI. met de variabele (V)en constante (C)
gebieden en de waarschijnlijke positie van het Fpi l-fragment (gearceerde delen|.

Fig. I. Schematic drawing of the linear structure of IgCl I, with an indication of variable (V) and constant
(C) regions and the probable position of the F\'Pi l-fragment (hatched parts).

l.l IFRAI UUR

1. Bokhout. B. .A.. Haagsma, .1. en Stok. \\V .: .Meutian disease bestrijding bij nertsen. 1 ijilsi lir. Dici i^cin-csk..
III-). 591.(1979).

2. Bokhout, B. .A.. Boon. .1. 11. en Hentlriks. .1.: Operational diagnt)stics ol lungworm infections in cattle.
I\'reliminarv investigation into the usefulness of the indirect haemagglutination. I cr Qtiarwrlv. I. / W.
11979).

Bokhout. B. .A. en Asten-Noordijk, .1. .1. F. van: Divergent results in radial immunodiffusion. ,1. Isolation
and specificitv test ol class-specific antibodies /
liiiiiiiiii. Mclli.. 27. 1(11. 11979).
4. Bokhout. B. A.: Partial l-fragment isa\'natural\' bovine IgCil Iragnient w about detectable class-specific
determmants.
Samn-. 271. .U4. II97H).

-ocr page 195-

\'a ira

Enkele aspecten van het onderzoek
betreffende Atrofische rhinithis
bij het varken\'

Some Aspeeis of ihe Stuc/y of Atrophic Rhinitis in Pigs
M. F. de .long-

SAMCWA i riNCi

I cut (le rhittitiüett die hij het varkett worden heschreven is de A tr<fische rhinitis
(AR) het meest gevreesd.

Onderzoekingen toondett aatt dat deze vorm van rhinitis op te wekken is tnet de
hacteriespecies
Bordella bronehiseptica /\'/i/i; «//o/ Pasteurella multocida (PM).
Het .4 R onderzoek, dat de afgek>pen jarett aan het C. D.I. werd verricht, leert dat
deze hacteriespecies in .4 R-pathogeen en .4 R-nonpathogeen zijn in te delen.
De betekenis van deze bevittdingen worth geplaatst in het kader van de preventie en
bestrijdiitg vatt .4 R.

Uit het ottderzoek ttaar pathogeniteitsverschiUett tussen de geïsoleerde BB ett PM
stammen blijkt tot dtisver dat van de 157 BB isolaten er 152 als .4 R-pathogeen
aangetnerkt werden (97\' \'(). l \'an de 776 onderzochte P.M isolaten bleketi 396
A R-pathogeen (5I\' l). terwijl 36 PM isolaten als dubieus werden geklassificeerd
(5\'l).

SUMMARY

.4 iro/dtic rhinitis is the nu)st dreaded nasal inflamniatoty lesion described in pigs.
P.v/terimeittal studies showed that this jorm of rhinitis mav be ittduced br inocula-
tiott of the bacterial species
Bordetella bronchiseptica (BB) attd jor F^asteurella
multocida
(PM). It is apparent frtnn stttdies on .AR in the Central I\'eterinary
htstitute dttring the past jew rears, that these species oj bacteriunt mar he
dassijied into .4 R-pathogettic and .4 R-non-pathogenic tnicro-orgattistns.
The significance of these jindings itt the prevention and control the disease is
discussed.

Investigatiotis ott the dijj\'erences itt pathogenicity between the strains of BB attd
P.M isolate showed that 152 otit oj\' 157 BB isolates were A R-pathogettic (97\'i). Of
776 PM isolates studied. 396 were found to he .4 R-pathogettic. Thirty-si.v isolates
were classified as doubtful.

I Voordracht, gehouden ter gelegenheid \\an het 7,\'j-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut {najaar 1979),

- Drs, M, de Jong, Centraal Diergeneeskundig Instituut, Postbus 6007, ,1002 ,AA Rotterdam,
Tijdschr. Diergeneesly.. deet 105. a/7, 17. im) 7 1 1

-ocr page 196-

Sinds Franque in 1830 het zieictebeeld
\'Schnüffeiicrankheit\' bij het varken
beschreef zijn na bijna 150 jaar van deze
\'riddles ofthe nose\' veie van haar raadse-
len ontsluierd.

Verwijzende naar het boek \\an prof.
Poefs (7) i)e Varkensziekten in Neder-
land\' verschenen in 1905, kan gesteld
worden dat de Rijksscruminrichting
evenals daarna het Centraal Diergenees-
kundig Instituut reeds vanaf het begin
van haar bestaan aan dit ziektebeeld
aandacht heeft geschonken.
Hoewel toen reeds meerdere vormen van
rhinitiden bij het varken werden onder-
kend, duurde het tot 1958 ahorens de
Atrofische Rhinitis (AR) ecn bijzondere
plaats in het diergeneeskundig onderzoek
kreeg, hetgeen mede werd veroorzaakt
door het feit dat AR als ccn infectieuze
ziekte met onbekende aetiologie in de
Veewet werd geplaatst.
Fr volgt een periode waarin door onder-
zoek zowel aan de definitie van de ziekte
alsmede aan haar onbekende aetiologie
vele facetten tot klaarheid worden
gebracht.

Thans kan de definitie als volgt luiden:
\'AR bij het \\ arken is een klinisch- en of
pathologisch waarneembare deformatie
van de bekledende en de benige weefsels
die de neusgangen en nevenholten omge-
ven, veroorzaakt doorde infectieuze AR-
pathogene agentia
Borcleiella
hronchisepiica
(BB) en of Pasteurella
multocida
(PM)\', De ernst van de AR
beschadigingen en het veroorzaken van
economische schade is afhankelijk \\an
een aantal voorwaarden zoals behorende
bij een factorenziekte.
Het is \\ olgens deze definitie ah orens van
AR te kunnen spreken noodzakelijk dat
er ten eerste deformerende laesies in de
neus bestaan van bekledende- en of
benige weefsels en ten tweede deze laesies
door BB en of PM worden veroorzaakt,
■fot de klinische beoordelingscriteria
behoren de zichtbare vormveranderingen
\\an de neus- en kopbeendercn zich uiten-
de in: 1. Verkorting, 2. Verkromming
en 3. Vormveranderingen \\an neus- en
kopbeenderen.

Naast deze criteria kunnen bepaalde kli-
nische waarnemingen zoals o.a. niezen,
neusbloedingen en traanstrcpen verdacht
zijnde voor AR mede aanleiding zijn tot
het verrichten van pathologisch en bac-
teriologisch onderzoek.
Aan het gedode dier zijn via een transver-
sale snede door de neus ongeveer ter
hoogte van PM, macroscopisch de vol-
gende pathologische criteria te beoorde-
len: I. Atrofie van de conchae; 2. Stand
van het neusseptum; 3. Vorm van het
neusdak en onregelmatigheden in dc
botstructuur.

Fen histologisch onderzoek van neus-
slijmvlies cn neusschelpjes kan soms een
indicatie geven van de oorzaak van het
infectieuze lijden. Het voornoemde
onderzoek geeft slechts inzicht in het eer-
ste onderdeel van de definitie van AR,
Of de laesies door BB en of PM worden
veroorzaakt dient bacteriologisch en ol
serologisch tc worden onderzocht.

Het bacteriologisch onderzoek zoals
door Akkermans, Ouwerkerk en Terp-
stra (2) werd beschreven is in een popula-
tie varkens in het algemeen op
eenvoudige wijze bij de biggen te verrich-
ten, Door in de leclf ijdsgroepen van ± 4
weken oud en ± 8 weken oud een 9 a
10-tal biggen te bemonsteren is een
indruk te verkrijgen aangaande de fre-
quentie van voorkomen van de
genoemde agentia.

Indien het bacteriologisch onderzoek via
deze methode negatief verloopt ondanks
duidelijke of verdachte laesies is het
nodig neusweefsel, tonsillen, trachea

-ocr page 197-

en ol\' longvveel\'sel in het bacteriologisch
onder/oek te betrekken bij\\. door een
aantal biggen te slachten uit de hiervoor
genoemde leeftijdsgroepen.
Naast de directe kweekmethoden kan het
bacteriologisch onder/oek indirect via
proefdieren /oals o.a. de muis worden
uitgevoerd. De detectiege\\oeligheid voor
PM kan hierdoor naar on/e mening wor-
den verhoogd met gemiddeld een factor 2
a 3.

indien desondanks noch BB noch I\'M
kan worden ge\'isoleerd is het nodig \\an
/eugen en jonge en oudere biggen sera op
antilichamen tegen beide agentia te
onderzoeken. Worden BB en of PM bac-
teri\'én wel gevonden dan bestaat de moge-
lij kheid dat er toch geen deformaties \\\'an
de bekledende- en benige weefsels
bestaan. Men heeft dan te maken met de
volgende mogelijkheden:

a. Aan de voorwaarden noodzakelijk
voor het ontstaan van AR laesies
werd niet \\ oldaan. gelet de eisen \\ oor
een factorenziekte.

b. De onderzochte dieren bezitten vol-
doende antilichamen tegen deze agen-
tia (4).

c. De BB en of I\'M bacteriën zijn niet
AF^ pathogeen.

De AR pathogeniteitsverschillen bij BB
zijn reeds vele jaren bekend (8). Door bij
SPi\' biggen culturen \\an BB isolaten in
de neus te druppelen is er onderscheid te
maken in AR-pathogene en AR non-
pathogene isolaten. Analoog aan het
onderzoek naar de pathogenitcitsken-
merken bij
B. penussis. de kinkhoestbac-
terie bij de mens. is het ook mogelijk
pathogeniteitskenmerken bij BB \\ast tc
stellen. De AR-pathogeniteit blijkt in
sterke mate samen te gaan met de poten-
tie om na intra-dermale injectie van de
levende cultuur huidnecrose te veroorza-
ken bij konijn en cavia.
De mate van huidnecrose is een graadme-
ter voor dc AR-pathogeniteit. Van de 157
onderzochte isolaten bleken 152 volgens
deze methode als AR-pathogeen te kun-
nen worden aangemerkt ofwel 91^/c.

Door Yokomizo en Shimizu (9) werd bij
de AR-pathogene isolaten een hechtings-
fenomeen vastgesteld dat werd veroor-
zaakt door pilivorming. Door Hanada
(5) werd beschreven dat zowel de huidre-
actie als ook de AR laesies met het ther-
molabiele to.xine \\an de pathogene BB
isolaten kunnen worden opgewekt.
Ook ten aanzien \\ an i\'M blijkt dat na het
indruppelen van levende culturen in de
neuzen van SI\'F biggen verschillen in
AR-pathogeniteit tussen de isolaten
bestaan.

Bij de AR pathogene i\'M isolaten bleek
evenals bij BB een thermolabiel toxine de
Al^ laesies te veroorzaken (6). Naarmate
meer toxine in de neus werd gedruppeld,
des te ernstiger werden de Al^ laesies.
Het toxine veroorzaakt bij muizen na
intraperitoneale toediening sterfte terw ijl
in de cavia-huidtest zwelling, haemorrha-
gic en necrose wordt veroorzaakt. Van de
776 volgens deze huidtest onderzochte
F\'M isolaten vvaren er 396 positief (51%).
36 Fsolaten vverden als dubieus getypeerd
(5%).

De AR-pathogene I\'M isolaten hebben
wij tot nu toe alleen bij de kapseltype F)
isolaten kunnen vinden (typeringsme-
thoden volgens Carter).
Op grond van deze gegevens is het nu
mogelijk de in de definitie genoemde
infectieuze agentia nader te karakterise-
ren als potentiële ,AR veroorzakers.
\'Fevens wordt hierdoor het inzicht ten
aanzien van de AF< bestrijding verdiept.
Noch alle BB noch alle PM bacteriën
behoeven meer te worden bestreden. Een
selectieve aanpak behoort nu tot de
mogelijkheden.

Ook de waarde van medicamentatie.
serumtherapie en vaccinatie kumien hier-
door beter worden geëvalueerd. \'Ecvens is
het nu beter mogelijk de verschillen in
AF^ stattis tussen de verschillende bedrij-
ven le relateren aan hel .AR-pathogene
vermogen van de op de bedrijven voorko-
mende BB en PM bacteriën.
Men dient er zich echter van bewust te
zijn dat hel aantal dragers van BFi en F\'M
in de varkenspopulatie en de ons omrin-
gende fauna dermate groot is dat elk ver-
richt bacteriologisch onderzoek slechts
een momentopname is dat zich snel in
gunstige of ongunstige zin kan keren. \'Een
aanzien van de pathologische waarne-
mingen dient derhalve hetzelfde gezegd te
worden.

-ocr page 198-

Het beheersen van de evenwichtssituatie
tussen dier. micro-organisme en milieu
zijn dc pijlers voor het beheersen \\ an een
factorenziekte (1).

Ten aanzien \\ an het dier spelen de leeftijd
en de immuniteit een belangrijke rol.
Naarmate de big ouder wordt, wordt het
dier minder kwetsbaar voor de gevolgen
\\an een heftige infectie \\an BB cn PM.
Hierop is de door Bercovich (3) aangege-
ven jeugdtheorie gebaseerd. De mate
waarin de big kan beschikken over pas-
sief en of actief verworven antistoffen
spelen hierbij een belangrijke rol.
Ten aanzien \\an het micro-organisme
hebben we reeds aspecten van contagiosi-
teit en pathogeniteit aangegeven. Het
aspect micro-ecologie is in deze van groot
belang. Een ieder die getracht heeft BB te
bestrijden op een AR bedrijf weet dat I^M
daarna in een soms nog ernstiger mate
het AR probleem voort kan zetten terwijl
voordien mogelijk mede door de BB flora
de frequentie van voorkomen van PM
slechts sporadisch was.
Ten aanzien van het milieu is het bij de
bestrijding v an BB en I\'M van belang dat
de verspreiding van deze bacteriën, naast
het directe contact tussen de dieren.

geschiedt als ccn aërosolinfectic, z.g.
\'droplet-borne disease".
Alles pleit er dan ook voor de milieu-
aspecten die hierbij van invloed zijn tc
beheersen. Voor AR zijn dit vooral
trianagemcnt. klimaatbeheersing en
populatiedichtheid.

Het is pas zinvol die maatregelen te tref-
fen die tot een verhoogde immuniteit van
de gevoelige groep dieren zullen leiden als
de milieu-aspecten zijn aangepast. Door
het adhesieve karakter van BB kan het
ondanks de verbeterde bedrijfsomstan-
digheden mogelijk zijn dat AR laesies
blijven bestaan. Vaccinatie van de zeugen
met een adequaat vaccin kan dit pro-
bleem dan helpen bestrijden. Ten aanzien
van PM lijkt een aanpak via vaccinatie
nog niet afdoende. Steeds meer krijgen
wij de indruk dat op dc bedrijven waar
iets aan het milieu hapert PM als een
verklikker-organisme gaat fungeren.

Het consequent toepassen van het all in -
all out principe in de kraam- en opfok-
stallen heeft op de isolatiefrequcntie van
PM een zeer gunstige invloed en daar-
mede op het klinische ziekteverloop van
AR.

I II I R.\'M ri;R

■Akkei mans. .1, P. W. M: De helckenis \\ an laeloren/iekten \\ iiordc lUilsdierlioiKlerij in Nederland nu en
in de toekomst. /V/VA,/».
Hicrgcihu-sk.. 102. IXX. (1977).

.Akker mans. .1. P. W. M.. On wer kerk. II. en I er pst ra. .1. ,1.: litirdcujla hrniuliiscpiiiacn infecties \\an de
vDorste luchtwegen \\an het \\arken.
Tilthilir. Iliergeiifesk.. 9.V 964. (!96H).

Hereo\\ ich. /..: De in\\ loed van hesmettingen leeftijd op het ontstaan \\an .Atrofische Rhinitis. Tijilsclir.
IHcifn\'ficcsk.. 10.3. K.VV (197X).

Bercov ich. 7.. en .long. M. 1 . de: Brachvgnathia superior als kliniseh kenmerk \\an .Atrofische Rhinitis
bij de big op een leeftijd \\an ± X weken.
I\'ijil.st hr. Difrgcnccsk.. 101. HU!. (I9\'\'6).
Hanada. M. d al: Pi iHluetion ol lesions similar to naturallv occurring sw ine atrophic i hinit is b\\ eel 1-1 ree
sonicated e.xtraet of
linnlciella /nom lii.scpiica. .lap. ./. I c/. .SV/.. 41. /. (1979).

Il\'ina. 7. M. und Zasukhin. M. .1.: Zur K la rung der Rolle der Pasteurellen to.vine in der Pathogenese der
Infektiösen atrophischen Rhinitis,
.Sihïr.skij .\\aiH: l erer. In.si. Sh. .\\aiie. Rahol. Oiii.sk. 25. 76-S6,
(1975)

Poels. .1,: De Varkens/lekten in Nederland, In opdracht van Z,f. den Minister \\an Waterstaat. Handel
en Nijverheid. •s-Oravenhage 1905. 4°. IV. .■i28 blz.

Ross. R. P.. Switzer. W. P.. and Duncan. .1. R.: Comparison of Pathogenicity of Various Isolates of
Bordelelta hrtiiiehisepiiea in young pigs. Can. ./. Comp. .Med. I Vf. Sei.. .31. (1967).
Yokomizu. Y. and Shimizu. T.: Adherence of Bordetella hronehisepiiea lo swine nasal epithelial cells
and Iis possible role in virulence.
Res. lei. Sei.. 27. 15. (197(1).

-ocr page 199-

»

Genetische aspecten van Mastitis\'

Genetic Features of Mastitis
G. Grootenhuis-

samfnvattinci

Bij ell<e ziekte spelen genetische en milieufactoren min of meer een rol, zo ook hij
mastitis.

Verschillen in mastitis-gevoehgheid tussen dochtergroepen van twee stieren en

tussen twee rassen, zijn gebaseerd op genetische verschillen.

Groepen van minder vatbare dieren hadden reeds in de le lactatie lagere

melkcelgetallen.

Bij het zoeken naar een parameter oni K./.-stieren te selecteren is bewezen dat
dochtergroepen met significant lagere celgetallen in Ie lactatie een indicatie zijn
voor een lagere mastitisfrequentie hij oudere dochtergroepen van dezelfde stier- en
omgekeerd.

Het onderzoek wordt voortgezet.
summary

Fvery disease is due to genetic and environmental factors: this also is true of
mastitis.

Differences in susceptibility to mastitis between two groups of paternal half-sibs
and between two breeds are based on genetic differences.

Groups of cows which were less susceptible to mastitis showed lower milk cell
counts as early as the first lactation.

In searching for a parameter to select A. I. bulls it was found that significantly lower
ccll counts during the first lactation in daughter groups were indicative of lower
mastitis levels in older daughters of the same sire. Converselv. higher cell counts
were associated with higher mastitis levels later in life.
Further research is in progress.

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (najaar 1979).

^ Dr. G. Grootenhuis. Centraal Diergeneeskundig Instituut, l\'ostbus 6007, ,1002 A.A Rotterdam.
Tijdschr. Diergeneesk.. deel 105. afl. 17. 1980 7 15

-ocr page 200-

Het genetisch aandeel in het al dan niet
optreden van ziekten in het algemeen en
van infectieziekten in het bijzonder
verdient meer aandacht in de
diergeneeskunde.

In principe speelt het genotype van elk
dier een rol bij de vraag hoe een individu
zal reageren op een of andere infectie.
Wel bestaat er verschil in de mate van
genetische beïnvloeding van het ziektege-
beuren. Sommige niet infectieuze ziekten
berusten geheel op erfelijke factoren, bij
de andere is dit meer of minder het geval.
Milieu-invloeden welke op het individu
inwerken zijn eveneens meer of minder
van invloed op het eventueel optreden
van ziekte na een besmetting. Ook dit
aspect verdient met name bij de infectie-
ziekten meer aandacht bij het diergenees-
kundig onderzoek.

Hoewel bacteriën en andere infectieuze
agentia strikt genomen tot de milieufac-
toren gerekend dienen te worden zijn
deze in de ziektcnlecr \'een apart leven\'
gaan leiden.

Het erfelijke aandeel en de bijdrage van
de milieu-invloeden is minder overtui-
gend bij enkele typische infectieziekten,
als mond- en klauwzeer en brucellosis,
waarbij bovendien één verwekker in het
spel is,

Multifactoriële infectieziekten kunnen
veroorzaakt worden door meerdere ver-
wekkers, welke veelal minder pathogeen
zijn en bovendien vaak min of meer ubi-
quitair vóórkomen bij de dieren en in de

stallen. Hierbij spelen genetische- en
milieufactoren meestal een grotere rol.
De betreffende \'verwekkers\' komen ook
dikwijls bij de dieren voor zonder waar-
neembare ziekteverschijnselen.

MAsn tis

Bij het mastitisonderzoek van het CDI is
uitgegaan \\an de in de inleiding
genoemde zienswijze. Wanneer hier o\\ er
mastitis wordt gesproken betreft dat voor
het overgrote deel uierontsteking welke
uitsluitend met laboratoriumonderzoek
waarneembaar was: subklinische masti-
tis.

Hieronder \\olgen eerst enkele reeds eer-
der gepubliceerde onderzoekresultaten
welke als basis dienden van een nader
onderzoek naar een foktechnisch toepas-
bare selectie op een hogere resistentie
tegen mastitis.

a. Als vóóronderzoek \\ oor een \\ olgend
onderzoek werden dochters van verschil-
lende Kl-stieren op een groot aantal
veehoudersbedrij\\\'en onderzocht op de
frequentie waarmee mastitis voorkwam.
Er bleken duidelijke verschillen te
bestaan (I). Van elk van twee zodanig
verschillende K.l.-stieren werden 10 ver-
gelijkbare drachtige pinken aangekocht.
Deze dieren werden onder strikt dezelfde
omstandigheden op het CDI gehouden
en in de 3e lactatie experimenteel intra-
mammair geïnfecteerd met
Sir. agalac-
tiae. Str. cly.sgalactiae en staphylococcen
in verschillende kwartieren.

Afgezien van het optreden van andere
verschillen tussen beide groepen in reac-
tie op de infectie was het verschillend
effect op de melkproduktie het sterkst
(2). De nakoinelingen \\an de ene stier
waren gevoeliger voor het optreden van
mastitis dan de nakomelingen van een
andere.

b. Landelijk steekproefonderzoek heeft
interessante genetische verschillen in vat-
baarheid voor mastitis opgeleverd (tabel
1). Het bleek duidelijk dat er aanzienlijke
verschillen bestaan in de mate waarin
mastitis vóórkomt bij de verschillende
rassen (3).

Deze duidelijke rasverschillen zijn thans
algemeen als feit aanvaard.

-ocr page 201-

c. Bij het onder/oeiv van dochtergroe-
pen op vatbaarheid voor ma.stitis was
opgevallen dat bij groepen welke in de 3e
lactatie gevoeliger bleken, reeds vanaf het
begin van de le lactatie het melkcelgetal
hoger was. Bij een vergelijking tussen een
MRY-groep en een FH-groep op de
proefstal van het CDI bleek eveneens dat
vanaf het begin van de le lactatie de
melkcclgetallen bij de MRY-groep hoger
waren.

Bij onderzoek op het proefbedrijf "t Gen\'
is gebleken dat onder MRY-dieren meer
mastitis voorkwam dan onder dc zwart-
bonten (Ffl en flolstein Freisian). maar
ook dat de celgetallen bij jonge MRY-
koeien. waarbij ook met laboratorium-
onderzoek nooit enige uierinfectie was
aangetoond, hoger waren dan die bij leef-
tijdsgenoten van de zwartbonten (4). Uit
een nieuwe bewerking \\an de steekproef-
gegevens bleek dat verschillen tussen
groepen van dieren in de le lactatie nog
klein zijn. maar later sterk toenemen (5;
tabel I). In de tabel zijn de kwartieren
met mastitis (M) en secretiestoringen (S)
samengenomen: M S\'.

Uit bovenvermeld onderzoek groeide de
gedachte,
de hypothese, dat ttiet hehulp
van geringere verschillen in melkcelgetal
tussen dochtergroe/H\'t! in !e lactatie gro-
tere verschillen in mastitis welke op latere
leeftijd optreden, voorspeld kunnen
worden.

Table I.

Dit zou dan een aanknopingspunt ople-
veren voor selectie op weerstand tegen
mastitis.

Omdat bij het MRY-veeslag mastitis
meer frequent voorkomt en omdat een
eventueel toekomstige inpassing van
mastitispre\\entie in het selectiesysteem
gemakkelijk zou zijn door te voeren via
melkmonsters van de bestaande melk-
controle. werd het volgende onderzoek-
plan gemaakt.

Uitgegaan werd van KI-stieren van het
M R Y-veeslag waarvan zowel dochters in
le lactatie als oudere dochters beschik-
baar waren.

Via monsters van de betreffende melk-
controleurs is het melkcelgetal in de
ernmermelk van dieren in le lactatie
bepaald. De oudere koeien zijn op masti-
tis onderzocht via kwart ier melk rnonst ers.

Indien genoemde gedachte juist was zou
moeten blijken dat de oudere dochters
van een bepaalde stier meer mastitis heb-
ben indien zijn jonge dochters een hoger

Tabel 1. Mastitis en veeslag. \'Toename rasverschillen met leeftijd.

le lact.

4e lact.

M S° FH

15.3%

34,5%

(1787)»

(1851)

M S MRY

17.2%

46,2%

(882)

(663)

Verschil FH-MRY

1.9%

11,7%

* - aantal koeien
= mastitis
° = secretiestoornis

Mastitis and breed. Increase in breed differences by age.

\' Celgetal in kwartiermonsters > 500, samen met BO = M. met BO = S. volgens IDF-definities.

-ocr page 202-

melkcelgetal hebben in de emmermon-
sters.

Dit onder/oek is thans met 4 dochter-
groepen uitgevoerd (tabel 2). De resul-
taten daarvan worden later uitvoeriger
gepubliceerd.

De stieren /ijn vergeleken \\\'ia oudere
dochtergroepen met paarsgewij/e geheel
de/elfde leeftijdsopbouw: A-B en C-D.
De jonge dochtergroepen van de stieren
hadden duidelijk verschillende celgetal-
len (P < 0,01); de oudere dochters van
stier A hadden duidelijk meer mastitis (P
<0,05) dan die van stier B, resp, 38,0^*1
tegenover 28,8%, De jonge dochters van
stier A hadden het hoogste celgetal. De
gegevens met betrekking tot de stieren C
en L^ leverden een soortgelijk beeld op.
De verschillen in celgetal tussen de groe-
pen van jonge dochters waren hier echter
nog groter, (jeheel in harmonie met de
onderzochte hypothese bleek het verschil
in aantal kwartieren met mastitis bij dc
groepen \\an oudere dieren ook nog veel
groter.

i)isc"t:ssii

Elders is en wordt nog veel onderzoek
gedaan om langs biochemische of immu-
nochemische weg onderscheid te maken
in vatbare en minder voor mastitis gevoe-
lige dieren zonder dat nog een bruikbare
toepassing werd gevonden.
Anderen (6) stellen dat een groter aantal
melkcellen de vatbaarheid voor mastitis
vermindert. Omdat de melkcellen voor
het merendeel polymorfkernige leucocy-
ten zijn welke decl uitmaken van het
afweersysteem van het individu, staat de
onderzochte hypothese vierkant tegen-
over de gevestigde mening. Het is nodig
dat dit onderzoek nog enigszins verbreed
wordt vóórdat een selectie en daarmee de
mastitispreventie op genetische grond-
slag, in de fokkerij in toepassing gebracht
kan worden.

Tabel 2. Emmermelkcelgetal bij vaar/en en maslitis bij oudere dochters \\an dezelfde stieren.

Precentuele verdeling van de vaarzen in
volgens celgetal x 1000 (C)

klassen

Mastitispercentage (M -b S
oudere dochters

in de kwartieren van

Sticr

Aantal

0-.100

301-500

>500

Stier

Aantal

M -1- S

vaarzen

dochters

A

6.1

40\'S

37%

24%

A

52

38.%

B

1.16

64

27

16

B

52

28.8

C

24

29

29

42

C

49

56.6

D

96

60

25

14

D

49

30.1

Table 2. Milk cell count in frisl lactation daughters and mastitis rate in older daughters of the same sires.

Gaarne besluit ik met hct uitspreken \\\'an
de hoop dat de genetische mastitispre-
ventie in het algemeen en in onze Neder-
landse melkveehouderij in het bijzonder,
binnen afzienbare tijd kan worden inge-
voerd en verder dat bij het huidige en
toekomstige onderzoek ook van andere
ziekten, naast dc meer conxentionele
methodieken de belangrijkccrfelijkheids-
aspectcn de noodzakelijke aandacht zul-
len krijgen.

1 1 11:R.\'\\\'H:ER

1. (irootenhuis. (i.: Mastitisonder/ock bij 10 dochtergroepen. Tijclschr. nicrgciwcsk.. 101. 137?. (1976).

2. (irootenhuis. (1.: 1 he difference in hereditary susceptibility to three mastitis agents bctwwen two
daughter groups.
Tijilschr. Dicrgciicc.sk.. 101, 779. (1976).

(irootenhuis, G.: \'l andeliikc Steekproef 1975". Rapport CO!, p. 10.

4. (irootenhuis, (1., Oldenbrock. (1. K. en Berg, .1. v.d,: Differences in mastitis susceptibility between
llolstein Iriesian. Dutch Iriesian and Dutch Red and White Cows.
I\'ei. Qiiaricrlyl .37. (1979).

5. (irootenhuis. Ci.: N\'crschil in \\atbaarhcid \\ oor mastitis tussen het FH-en het MRY-veeras. Tijdschr.
Diergeneesk.. \\03.I27II. (I97X).

6. Schalm, O. W., Carrol, F. .1. and .lain, N. C.: Bovine mastitis, 1971. Philadelphia, Pa: Lea and Febiger.
p. .302-.MH.

-ocr page 203-

Botulismus bij watervogels\'

Bol uli.sin in Ha ter fowl
E. A. ter Eaak-

SAMl-NVATI 1N(1

Door de jaarUjks terugkerende uitbraken van hotuli.snni.s bij watervogels in Seder-
land i.s een bestrijdingsvorm ontstaan, waarbij vooral de provinciale water-
staatsdiensten in samenwerking met de gemeenten betrokken zijn. Door
uitwisseling van injormatie met het CDI, dat als landelijk diagnostisch centrum
fungeert, is een vrij contpleet beek! van de omvang van de sterfte ontstaan.
In de zeer warme zomers van 1975 en 1976 zijn de meeste slachtoffers gevallen.
Onder de wilde eendj bastaard eend worden elk jaar de meeste slachtoffers geno-
teerd. De ziekte komt vooral voor in stedelijke gebieden in West-Sederland.
De eisen waaraan de diagnose botulismus moet voldoen, worden genoenul en
verklaard.

Naast de milieu- en volksgezondheidsaspecten van botulismus bij watervogels
worden de veterinaire aspecten genoemd.

S1 MMA RY

In view of the annually recurrent outbreaks (f botulism among waterfowl in the
Seiherlands. an eradication jnogranune was developed, in which particularly the
provincial watermanagement services, in co-operation with the municipalities, are
invidved. By e.xchanging information with ihe Central Veterinary Institute, which
acts as the diagnostic centre of the country, a fairly contplete jiicturc of the
mortality-rate is gained.

The hot summers of 1975 en 1976 accounted for the majority of casualties. .Annual
mortality is highest among mallards and hybrid ducks. The dl.sea.se mainly occurs
in urban areas in the western part of the Seiherlands.
The requirements for a positive diagnosis are stated and e.xpiained.
In addition to the environmental and public heahh aspects ofhotulism in water-
fowl, the veterinary aspects are referred to.

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid \\an het 75-jarig bestaan \\an het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (najaar 1979).

- Drs. 1-. A. ter Laak; Centraal Diergeneeskundig Instituut. Postbus 6007. .1002 .A.A Rotterdam.
Tijdschr. Dierf;eneesk.. deel 105. a/7. 17. 1980 719

-ocr page 204-

Botulismus is een voedselvergiftiging met
als gevolg verlammingsverschijnselen
veroorzaakt door het gif van de bacterie
Clostridium hotulinum. Deze bacterie
kan zich uitsluitend in anaëroob, eiwit-
rijk milieu bij een bepaalde temperatuur
vermeerderen, waarbij tevens toxine
wordt gevormd.

Watervogels krijgen botulismus door het
eten van deeltjes van giftige kadavers, of
van vliegemaden welke van dergelijke
kadavers afkomstig zijn. Vliegemaden
zelf zijn ongevoelig v oor dit gif.
Vooral sinds de promotie van collega
ffaagsma over dit onderwerp heeft botu-
lismus bij watervogels de aandacht
getrokken zowel van het grote publiek als
van diverse overheidsinstellingen, waar-
mee in de loop der jaren een samen-
werking is opgebouwd. Vooral de
provinciale waterstaatsdiensten hebben
het zich tot hun taak gerekend om in het
kader van de ziektebestrijding het oprui-
men van kadavers te organiseren. Een
aantal van deze waterstaatsdiensten,
welke veel mct watervogel-botulismus te
maken hebben, doen elk voorjaar een
schrijven uitgaan naar de gemeenten in
hun provincie met mededelingen overde
aard van deze ziekte en het dringende
advies in warme perioden kadaverop-
ruimacties te organiseren. Daar het CDI
voor deze ziekte als landelijk diagnos-
tisch centrum fungeert, is een nuttige wis-
selwerking ontstaan met deze diensten,
die op hun beurt weer de gemeenten
enqueteren over de omvang van de
sterfte.

Aldus wordt een vrij compleet beeld hier-
van verkregen.

In tabel 1 wordt het aantal slachtoffers
sinds 1975 weergegeven.
Hieruit blijkt dat in de warme zomer van
1976, de tweede in successie, de meeste
slachtoffers gevallen zijn. Tabel 2 laat de
soortverdeling van de slachtoffers zien.
De wilde eend bastaard eend is in alle
jaren het talrijkste slachtoffer. Zeldza-
mere vogels zijn tot heden nog niet der-
mate aangetast, dat populaties in gevaar
zijn gekomen.

We komen hier op een gebied waar het
werkterrein van de diergeneeskunde
grenst aan dat van de ornithologie, het-
geen geresulteerd heeft in een gemeen-
schappelijk onderzoekproject met het
Rijksinstituut voor Natuurbeheer te Arn-
hem. Het gegeven dat de wilde eend
bastaard eend onder de slachtoffers
het grootste aantal uitmaakt, illustreert
ook het feit dat deze ziekte vrijwel alttijd
in de stedelijke gebieden begint en in
jaren met weinig botulismus daar ook
grotendeels toe beperkt blijft, fabel .1
vermeldt het percentage slachtoffers per
provincie, waaruit blijkt dat de ziekte
vooral geconcentreerd is in West-
Nederland, met name in de Randstad. In
tabel 4 wordt het percentage slachtoffers
weergegeven dat in 5 grote steden is
gevallen: dit varieert van 25,0 tot 56,7%
van het landelijk totaal.

Vooral in de zomer treedt deze ziekte op
tijdens en na perioden met warm weer.
Daarnaast zijn er ziektegevallen in de
winter geweest: op enkele plaatsen ver-
oorzaakt door thermische verontreini-
ging van het oppervlaktewater; op meer
plaatsen veroorzaakt door persisterend
toxine dat in de warme zomermaanden
gevormd is. Sinds de winter na de laatste
zeer warme zomer van 1976 kwamen deze
gevallen elke volgende w inter steeds min-
der voor. Afgezien \\an deze bijzondere
omstandigheden is het optreden van de
ziekte voorspelbaar en ook de plaatsen
waar de ziekte zal optreden zijn bekend,
want het is duidelijk dat op de meeste
plaatsen recidieven ontstaan, daar de
bodem besmet is met de bacterie
Clostri-
dium hotuhnuni
type C.

-ocr page 205-

\'label 1. Aantal botulismusslachtoffers onder in het wild levende vogels.

1975 :

1976 :

1977 :

1978 :

1979 :

10.500
60.600
5.200
1.000
3.000

lable 1. Nurnber of wild birds died from butullsm.

Waar watervogels fourageren, nemen zij
ook gronddeeltjes op. welke mogelijk
besmet zijn met deze bacterie: zij zijn dan
gezonde drager v an
hoiulinuni t\\ pe C.
Als een dergelijke watervogel om welke
reden dan ook dood gaat en in water van
20° C of hoger ligt. kan zich in zo\'n
besmet kadaver to.xine vormen en het
begin van een botulismusuitbraak is een
feit.

Diagnostisch doet zich nu een probleem
voor wanneer een dier — ook andere
soorten dan vogels voor onderzoek op
botulismus wordt ingezonden. Stel dat
inderdaad toxine wordt aangetoond dan
rijst de vraag of het dier een botulismus-
slachtoffer is of dat het door een andere
oorzaak is gestorven, maar drager was
van C
hoiulinuni type C en waarin nu
postmortaal toxine is gevormd. Hiervoor
worden een aantal criteria gehanteerd:

1. wanneer bij het levende dier verlam-
mingsverschijnselen zijn waargeno-
men, pleit dit voor botulismus;

2. het te onderzoeken kadaver inoet
absoluut vers zijn. f)e meest betrouw-
bare diagnose wordt gesteld wanneer
in het serum van levende dieren het
toxine wordt aangetoond;

3. bij het te onderzoeken dier worden
geen afwijkingen vastgesteld die
bewijzend zijn voor een andere doods-

Tabel 2. Percentage in het wild levende vogels met botulismus per soort*.

1975

1976

1977

1978

1977

Wilde eend

bastaard eend

79.2

58.4

67.8

77,0

79,3

Wintertaling

4.3

2.1

0.3

0

0,6

Meerkoet

0.9

5.0

3.0

2,0

7.9

Knobbelzwaan

1.9

2.9

3.0

3,3

0

Kokmeeuw

5.6

11.6

14.5

11,2

7.9

Overige soorten

8.1

20.0

11,4

6,5

4.3

(46)**

(19)

(.18)

(15)

(6)

(4)

Deze gegevens zijn afkomstig van materiaal dat aan het CDl voor onderzoek werd aangeboden.
De getallen tussen haakjes geven het aantal \'overige soorten\' aan.

Wilde eend bastaard eend
Wintertaling :
Meerkoet :
Knobbelzwaan :
Kokmeeuw :

Table 2. Percentage of species of wild birds died from botulism*.

♦ These dates come from material presented to the CDl for research.
** Numbers between brackets indicate the number of \'other species\'.

Anas plaiyrhynchos
Anas crecca
FuHca aira
Cygnus oior
Larus ruiihundus

-ocr page 206-

Tabel 3. Percentage in het wild levende vogels met botulismus per provincie.

1975

1976

1977

1978

Zeeland

0

2,4

8,7

5

Zuid-Holland

63,5

49,8

38,4

40

Noord-Holland

6,7

27,2

32,6

30

Utrecht

1,4

1,7

2,6

0,3

Noord-Brabant

5,7

4,9

3,2

1

Limburg

0

0,1

0

12,1

Gelderland

0.3

0,8

0,07

0,4

Flevopolders

13,5

0,8

4,0

0

Overijssel

1,9

2,0

0,7

0

Drente

2,9

6,2

3,6

7,5

Groningen

3,8

4,0

6,0

3,6

Friesland

0,3

0,04

0,1

0,1

Totaal

100

100

100

100

Totaal aantal

vogels

10.500

60.600

5.200

LOOG

l able 3. Percentage of wild birds died from botulism arranged per province.

oorzaak. Vaak worden bij botulis-
mus de volgende afwijkingen gevon-
den: longoedeem, oedeem van peri-
card, bloedingen in het epicard en een
lege maag;
4. de grootte van de toxineconcentratie
in de lever mag de 10 Ml.D (intraperi-
toneale muis letale dosis) g lever niet
overschrijden.

In het maagdarmkanaal kan wel een
veel grotere concentratie toxine aan-
wezig zijn, maar dit alleen is niet
bewijzend voor botulismus.

Het is ook mogelijk dat een valsnegatieve
diagnose gesteld wordt:

1, bij chronische ziektegevallen is vaak
geen circulerend toxine aanwezig;

2. kadavers waarvan door hun bederf-
toestand gesteld wordt dat het aange-
toonde toxine in ieder geval
grotendeels postmortaal gevormd is,
kunnen evengoed wel aan botulismus
zijn gestorven.

Bij experimenteel onderzoek is gebleken
dat na orale toediening van type C-
sporen reeds na 3 dagen postmortaal
gevormde toxinen aantoonbaar kunnen
zijn. Dit houdt in dat vogels welke vers
gevonden worden zo snel mogelijk ver-
stuurd moeten worden, of onder koeling.

Tabel 4. Percentage in het wild levende vogels met botulismus in 5 grote steden.

1978

1976

1977

Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Groningen

14,5

6.5

1.6
0,8
1,4

12,4
11,4
6,5
O

2,7

30,0
25,0
0,3
0,1
1,3

Totaal

25,0

33,0

56,7

Table 4. Percentage of wild birds died from botulism in 5 large cities.

-ocr page 207-

rabel 5. Percentage ingezonden in het wild levende vogels met bijzondere typen C. hoiulinum.

1975

1976

1977

1978

1979

C. botulinum type B

1,9

0,9

3,5

3,4

0,2

C. botulinum type D

0

0,6

0,7

0,4

1,3

C. botulinum type E

2,0

0,7

1,2

1,6

0,4

Aantal onderzochte
vogels

684

1556

869

500

451

l able 5. Percentage of investigated wild birds with special types of C. holuhnum.

ot\' eerst diepgevroren, orn een betrouw-
bare diagnose te i<unnen stellen.
Daar ook andere typen
C. hofulinui» in
het Nederlands milieu \\ oorkomen, is het
aannemelijk dat \\ogels ook van deze
typen drager kunnen zijn. Door alle
vogels die voor onderzoek bij het CDI
binnenkomen ook bacteriologisch te
onderzoeken hebben we een idee omtrent
het voorkomen van deze typen (tabel 5).
De toxinen van
C. hoiulinuiu type B, D
en E zijn voor zover bekend niet tot nau-
welijks giftig voor vogels, terwijl de toxi-
nen van de typen B en E juist voor de
mens giftig zijn.

Daar vogels voor een bepaald percentage
drager zijn van deze bijzondere typen
C.
hontlinum.
kunnen we ook de postmor-
taal gevormde toxinen van deze t\\ pen in
kadavers verwachten,
\'label 6 vermeldt de gediagnosticeerde
gevallen. Het blijkt dat vogels met bijzon-
dere toxinetypen sporadisch worden
aangetroffen.

Ook onder experimentele omstandighe-
den is gebleken dat zowel
C. hoiulinum
type B als type E zich in kadavermateri-
aal kunnen vertneerderen.

Het huidige onderzoek is er o.a. op
gericht om de ziekte bij watervogels mid-
dels gerichte beleidsmaatregelen zoveel
mogelijk te beperken, respectievelijk te
bestrijden. Hoewel nog geen populaties
van wilde vogelsoorten in hun voortbe-
staan worden bedreigd, probeert men wel
meer ernstige situaties te voorkomen.
Een van de belangrijkste maatregelen is
nog steeds het opruimen van kadavers in
warme perioden, waardoor toxinebron-
nen worden weggenomen, maar vooral
de vorming wordt voorkomen van zeer
veel bacteriën
C. hoiulinuni type C, die
deels in de zeer resistente sporevorm
kunnen overgaan. Dit is een maatregel
om de infectiedruk te verminderen, het-
geen ook gunstig is om de steeds talrijker
wordende ziektegevallen bij gedomesti-
ceerde dieren, vooral bedrijfspluimvee,
runderen, nertsen en sinds kort blauw-
vossen te verminderen. Op die manier
tracht men tevens de infectiedruk te ver-
minderen van de uit een oogpunt van
volksgezondheid ongewenste kiemen van
C. hoiulinuni type B en type E cn de voor
runderen ongewenste kiemen van C.
hoiulinuni type D.

■Mdus beschouwd zijn er aan het optre-
den van botulismus bij watervogels drie
aspecten verbonden: milieu-, volksge-
zondheids- en veterinaire aspecten.

label 6. Aantal ingezonden in het wild levende vogels met bijzondere toxinetypen.

1975

1976

1977

1978

1979

Toxine type B

0

2

6

2

6

Toxine type B en C

1

0

2

1

1

Toxine type C en D

0

5

1

0

1

foxine type C en E

0

0

0

2

0

Toxine type D

0

1

7

0

3

Toxine type E

0

0

0

1

0

fable 6. Number of investigated wild birds with special types of toxin.

-ocr page 208-

Campylobacter fetus subspecies jejuni
bij pluimvee

Campylobacter fetus subspecies jejuni in chicl<ens
E. Goreii en W. A. de .long\'

SAMENA A l riNCi

Onderzoels is verridu naar he! voorkomen van Campylobacter fetus subspecies
jejuni bij ;>luiinvee. Ondanks de hoge jrequemie waarin di! agens ui! de darmin-
houd en gal van levend phtinivee werd geïsoleerd (30.1\'\',[) kon he! op de hind en
buikholte van geslach! pluimvee nie! aange!oond worden. Ook kon de isola!ie van
di! micro-organisme nie! gecorreleerd worden aan een bepaald ziekiebeeld.

SUMMARV

,-1 baaeriological e.vaminaiion of239 chickens coming from 89 commercial flocks
yielded a high incidence
r;/ Campylobacter fetus subspecies jejuni isokuions.
f-\'rom 30.1\' i of lhe birds or 4 l.6\'7c of !he flocks !his micro-organism was isolated
from 28.6\' I of the jejunal contents and 11.2\'\'i of the bile santples respectively.
Itt contrast this agent could not he isolated from the skin or peritoneal cavity oj 750
carcasses of broilers (f 3 flocks) bejore of afier freezing in.

So correlation could be found between the isolation o/ Campylobacter fetus ssp
jejuni and tftc diagnosed disease conthiion of the birds e.xamined.

In de medische litei atuur wordt de laatste
jaren nogal \\eel aandacht besteed aan ccn
enteritis. veroorzaakt door
Canipylobac-
ter fetus auhspccics jejuni
(2. .3. 4. 5, 6. 8,
9). Deze bacterie welke vroeger
Vibrio
(jejuni
of hepaticus) werd genoemd kan
als normale darmbevvoner bij apen, gei-
ten. honden, kippen, schapen, v arkens, in
het wild levende vogels voorkomen (1,2,
6, 10) en in een zeer laag percentage bij
de mens (2, 3, 4). f^iverse onderzoekers
menen dat er een relatie bestaat tussen
het optreden van deze enteritis bij de
mens en het consumeren of hanteren van
kippevlees of-produkten (2, 3, 7, 8, 9).

Anderen daarentegen achten het niet
bewezen dat kippev lees een bron van dc
infectie kan zijn en dat er slechts in een
aantal van deze gevallen een aanwijzing
bestaat voor een zoönose (I. 3). Een
enkele maal is het aangetoond dat de
infectie van mens op mens overgebracht
werd (4. 9). Een onderzoek bij slaehtvar-
kens doet vermoeden dat deze diersoort
mogelijkerwijs een bron van infectie voor
de mens kan zijn (6). Ook het massaal
voorkomen van dit micro-organisme bij
honden kan in dit verband van betekenis
zijn (1).

Ur. E. Goren en W. A. de Jong. Stichting Gezondheidsdienst voor Pluimvee, Postbus 4.3. 3940 AA. Doorn.
Nederland.

-ocr page 209-

Naar aanleiding van de/e berichtgevin-
gen is gedurende een periode van 3 maan-
den (november-december 1978 enjanuari
1979) een onder/oek ingesteld naar het
voorkomen van
Cai}i/>yl()hacier Jëius s^p
jejuni
bij a. kippen en b. op karkassen van
slachtkuikens.

a. Onderzocht werden 239 commercieel
gehouden kippen van diverse leeftijden
afkomstig uit 89 koppels welke op ver-
schillende indicaties voor onderzoek bij
de Gezondheidsdienst voor Pluimvee
werden aangeboden.
Hierbij werd de gal direkt en de dunne
darminhoud via een bouillon suspensie
geënt op een bloedagarplaat waaraan het
Campylohacier supplement van Oxoid
(Code no. SR 69) werd toegevoegd.
[)e 2 dagen durende incubatie \\ond
plaats bij 42° C in een anaërobenpot
zonder katalysator waarin 60%-van de
lucht werd vervangen door een mengsel
van 95% N, en 5% CO,.
Verdachte kolonies (metaalachtig glan-
zend) werden verder onderzocht.
Voor identificatie als
Campylohacier
feiu.s aap jejuni dienden
de volgende crite-
ria: katalase oxydase
-f. nitraat reduc-
tie . H ,S(TS1) . groei met 3.5% NaCl
. groei met 1% glycine . groei bij 25°
C . groei bij 42° \'C .
Wat betreft de ingezonden kippen wer-
den in de meeste gevallen (201) \\an het-
zelfde dier zowel de darminhoud als de
gal onderzocht, bij 22 dieren alleen de gal
cn bij 16 dieren alleen de darminhoud.
Dit 37 van de 89 onderzochte koppels
(41,6%j) kon het agens geïsoleerd worden.

Spccilicatle \\an dc isolaties:

In totaal werden 72 van de 239 dieren
cultureel positief 30,1%) bevonden.

Het agens werd geïsoleerd uit dieren, in
leeftijd variërend van 4 weken tot 18
maanden. Er kon geen enkel verband
gevonden worden tussen de isolatie van
de
Campylohacier en de gestelde diag-
nose. Ook uit klinisch gezonde kippen of
kuikens (controle onderzoek) werd het
agens veelvuldig geïsoleerd.
Uit deze inventarisatie blijkt dat
Campy-
lobacter felus ssp jejuni
frequent bij kip-
pen voorkomt.

b. Hierna werd opeen pluimveeslachte-
rij een onderzoek verricht bij 750
geslachte kuikens, afkomstig van 13 ver-
schillende bedrijven.
Aan het einde van de slachtlijn \\ lak voor
het inpakken van de karkassen werd bij
400 kuikens uit de cloaca streek ± I cm-
buikhuid geknipt en in 7 ml 10% paarde-
serum bouillon gedeponeerd waaraan het
Campylohacier supplement van Oxoid
was toegevoegd. Bij 350 kuikens werden
met behulp van wattendragers de karkas-
sen inwendig bemonsterd; 150 monsters
werden direct uitgestreken op bloedagar-
platen waaraan het supplement van
Oxoid was toegev oegd en 200 wattendra-
germonsters werden in buizen gebracht
met alkalische pepton pH 8,4 (11).
Tevens werden 40 huidmonsters verkre-
gen van 20 kuikens welke volgens de nor-
male procedure waren ingepakt en inge-
vroren. Deze kuikens werden na 3 dagen
ontdooid waarna monstername van de
buikhuid en nekvel plaatsvond.

diagnose

Cieen afwijking
Darnistoornis

Darnistoornisscn parasieten

Darnistoornissen Salmonella

Ontsteking v. d, liiehtwegen

Ontsteking v. d. kin lellen

Osteomalacie

fumoren

l.everafwijkingen

darminhoud

gal

darm-
en gal

4
I
6
4

totaal

,33
6

1 I

7

8
3

2
1
1

21
5
.S
2
7

2
I
1

lotaal 47

Isolatie score uit de darminhoud: 62 van de 217 = 28.6 \'\'i
Isolatie score uit de gal: 25 van 22.3 = 11.2 ^^

72

-ocr page 210-

De bouillon buizen en de alkalische pep-
tonbuizen werden 2dagen bij 42° Conder
de gewenste zuurstofspanning voorbe-
broed. waarna overenting plaatsvond op
paardebloedagarplaten met het
Campy-
lohaaer
supplement. Deze platen werden
volgens de reeds eerder beschreven incu-
batiemethode bij 42° C bebroed en na 2
dagen beoordeeld. Bij dit onderzoek kon
geen enkele maal
Campylohacter geïso-
leerd worden.

Het feit dat de Campylohacter fetus ssp

JeJimi slechts onder bijzondere omstan-
digheden groeit en zich handhaaft, is wel-
licht een verklaring voor de discrepantie
tussen deze laatste bevinding en het fre-
quent voorkomen van het agens bij
levend pluimvee.

De mogelijkheid dat pluimveevlees als
een belangrijke infccticbron van
Cattipy-
lohacter fetus
ssp/c/i//;/voor de mens kan
zijn, lijkt door deze onderzoekresultaten
minder een vanzelfsprekend gegeven tc
zijn.

1 ITE-.R.\\Ti:iR

1. Ulaser, M. el al: Canipylohacler eiiieriiis associated w ith canine infection, l\'he l.aiicei. 4. 979. (I97H).

2. lUit/ler, ,1. P.: C\'anipvlobacter, ecn miskende enteropathogene kiem. Thesis, Vrije l.\'ni\\ersiteit
Brussel, (1974).

.1. But/ler, J. P., Dckcgel, D., Hubrechts, ,1. S., l^uwers, S., and Zissis, (i.: Mode of Transmission of
ftuman Campylobacteriosis.
Ciirreiil Cheiiiolherapy. 174, (1978).

4. l.auwers. S., Boeck de M.. and But/ler .1. P.: Caiiipvlohaeier eiileiilis in Brussels. Ihe l.aiieei. March
18. (1978).

5. Muytjens H. 1.. en Dis van P.: C ain/yyiohacier Jems subspecies jejiiiii als \\erwekker \\an diarrhee.
Tiiclschriji (iciiceskiiiule. 122. (Is). Sd-f. (1978).

6. Oosterom .1.: Hct voorkomen van Canipylohacler feiiis subspecies/I\'/i//;/ bij normale slachtvarkens.
Tijilschr. niergeneesk.. 105, (!). 49. (198(1).

1. Severin W. P. .1.: Campylobacter en enteritis. Tijdschr. Diergeneeskuinle. 122, (15). 499. (1978).

8. Simirions N. A., (libbs P. .1.: Canipylohacler cnieriiis. lirii. Medical .lourhal. 264, (1977).

9. Skirrow .M. B.: Canipylohacler enleriiis: u\'ncv.\' dtsatsc. lirii. .Medical .loiirnal. 1977,9,(1978).

10. Smith M. and Muldoon P. ,1.: Canipylohacler feiiis subspecies jejuni (\\ ihriojelusjirom commercially
Processed Poultry.
.Applied .Microhiotogy. 27, (5). 995. (1974).

11. fanner, F. I. and Bullin. C\'. 11,: Campvtohader emerihs. liriiish .Medical .lournal. 2, 579. (1977).

-ocr page 211-

Waterintoxicatie bij kalveren

Op 17 april 1980 werd schrijver de/es
\'s avonds in consult geroepen bij een kop-
pel /ieke kalveren. Uit de anamnese
bleek, dat de tien dieren, variërend in
leeftijd \\an drie tot \\ier maanden, enkele
uren tevoren naar een nieuwe verblijf-
plaats waren overgebracht. In het vorige
hok werden de dieren gevoed met twee
maals daags drie liter kunstmelk, ruw-
voer en krachtvoer, /onder dat ze de
beschikking hadden over drinkwater. In
het nieuwe hok bevond /ich echter een
automatisch drinkbakje. Uit de verdeling
van het stro over de vloer van het hok was
af te leiden, dat de dieren /ich rond dit
bakje hadden verdrongen.

De bev indingen v an het algemeen onder-
zoek waren als volgt: negen van de tien
kalveren vertoonden één of meer van de
volgende verschijnselen: een oppervlak-
kige ademhaling met een hoge frequentie
(60-100 maal per minuut), spierrillingen,
slingerende gang, opistotonus, omvallen,
dringen tegen de muur, smakken,
schuimbekken en met de snuit in het stro
gedrukt staan. Van sommige dieren was
de mest te slap. Volgens de eigenaar
waren dc negen dieren ieder zeker 10 kg
zwaarder geworden. Ze \'zagen er veel
beter uit" dan \'s morgens, de ribben waren
niet meer te voelen en de rugkatn, welke
altijd goed voelbaar was geweest, was
verdwenen. Dc dieren hadden verder een
normale tot hoge pols, een normale tem-
peratuur en normale tot wat bleke slijm-
vliezen. Op de neus was bij een aantal
dieren een schuimige uitvloeiing aanwe-
zig. De auscultatie van het gehele longveld
bleek verscherpt te zijn. De opgevangen
urine was helder, met een soortelijk
gewicht van 1006-1012 en een pH van zes.
Het onderzoek op suiker, eiw it, ketonen
en bloed verliep negatief. Op grond van
de bevindingen werd gedacht aan een
waterintoxicatie. De eerste behandeling
bestond uit het intraveneus injiceren van
4 ml Dimazon®\'. Vijftien rninuten na
toediening begonnen de dieren frequent
en in grote hoeveelheden te urineren.
Besloten werd om het verloop enige tijd
af te wachten.

Na anderhalf uur bleek echter, dat de
symptomen ernstiger geworden waren.
Volgens de eigenaar was na ongeveer een
half uur het urineren weer afgenomen.
Hiervoor zou de volgende verklaring
gegeven kunnen worden. Na het opne-
men V an de grote hoeveelheid water, heb-
ben de kalveren aanvankelijk veel
geurineerd.

Hierdoor zal zoveel natrium verloren zijn
gegaan, dat de urineproduktie niet langer
tnogelijk was. Bovendien is de osmolari-
teit van het bloed zover gedaald, dat de
lichaamscellen vocht gaan aantrekken.
Hieruit zijn de verschijnselen van hersen-
oedeem en longoedeem te verklaren. De
toegenomen omvang van de dieren is
voornatnelijk toe te schrijven aan het
zwellen van spiercellen.
Het oedeem was dan ook slecht aantoon-
baar door middel \'van het drukken van
putjes\'.

Aangenomen tnoet worden, dat de urine-
produktie onder invloed van het Dima-
zon toch gedurende korte tijd gestimu-
leerd wordt. Dit leidt echter kennelijk tot
een zodanige daling van het natriumge-
haltc van het bloed, dat de verschijnselen
ernstiger worden. Dimazon verhoogt
zowel dc uitscheiding van water als van
natrium.

In verband hiertnee werd. na overleg met
een collega van de Vakgroep Inwendige
Ziekten, besloten over te gaan tot het
intraveneus injiceren van 250 ml van ccn
20 procentige NaCT oplossing. Ideze
oplossing werd bereid door 100 gram
keukenzout te schudden in een lies met

Dimazon®, Farbwerice Hoechst A. G.. Frankfurt (Main).

-ocr page 212-

500 ml 0.9 procent NaCl. Tijdens en in
aansluiting aan het infuus kregen de die-
ren een enigszins hogere frequentie van
ademhaling en pols en lieten ze de oren
hangen. Na ongeveer een half uur namen
bij de meeste dieren de ziekteverschijnse-
len vrij snel af. Vervolgens werd oraal
drie liter electrolyten mix(Electroli) toe-
gediend van een dubbele concentratie,
waaraan wat keukenzout was toege-
voegd. Intramusculair werd 5 ml Vor-
een®2 ingespoten. Hierna nam de ernst
van de verschijnselen bij alle dieren
verder af. Na twee uur waren de rugkam
en de ribben weer voelbaar.
Twaalf uur na de therapie leken negen
van de tien dieren weer normaal. De die-
ren waren levendig, aten goed en her-
kauwden, terwijl één dier nog wat wankel
liep. Nog twaalf uur later was ook dit dier
geheel hersteld.

Het bloedonderzoek van één patiënt met
ernstige verschijnselen leverde het vol-
gende op: Hb 12,7 g%; Ht .18% en osmo-
lariteit 259 mOsm 1. Het plasma was hel-
der. De osmolariteit was dus sterk
verlaagd; zeven dagen later was dit van
hetzelfde dier 315 mOsm 1.
Het beschreven beeld komt overeen met
de door Rosenberger (1) beschreven
\'Wasserintoxication\'. Een belangrijk
symptoom, de hemoglobinurie, was ech-
ter bij de hier beschreven dieren niet aan-
wezig. Ook de urine, welke na vieren-
twintig uur werd opgevangen was helder,
met een soortgelijk gewicht van 1020-
1030. terwijl bloed niet aantoonbaar was.
Rosenberger (I) geeft als meest geëigende
therapie een intraveneuze injectie met
100 tot 300 ml van een tien procentige
keukenzoutoplossing aan. Intraveneuze
injecties met een oplossing van een nog
hogere concentratie keukenzout blijken
echter goed mogelijk te zijn.
Men neemt aan. dat de vochtbehoefte
van kalveren ongeveer IO procent van het
lichaamsgewicht per dag is. Daarom is de
eerder genoemde zes liter kunstmelk per
dag voor deze kalveren op zich wel vol-
doende. De dieren hebben echter geleerd
om al het aangeboden vocht zo spoedig
mogelijk op te drinken. Ze hebben even-
wel niet kunnen leren om ook op te hou-
den met drinken als ze voldoende heb-
ben. Daarom kan het belangrijk zijn, de
dieren vroegtijdig te wennen aan ad libi-
tum water.

J. VerhoeJP

l.l rERATUUR

I. Rosenberger, (1.: Krankheiten des Rnides. lierlin. Verlag Paul Parey (1970).

\' Eleetrol, Aesculaap bv. Boxtel, Holland,
^ Voreen, Boehringer Ingelheim bv,, Haarlem, Holland,

\' J, Verhoeff. Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk. Yalelaan 20, 3508 TD Utrecht,

-ocr page 213-

Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie

Tuberculose bij een havik

Geachie Redactie.

Gaarne zouden wij willen reageren op het
artikel van collega Pereboom over tuberculo-
se bij een havik, dat gepubliceerd werd in dit
tijdschrift (6).

In tegenstelling tot wat in het artikel wordt
vermeld, werden de keeluitstrijkjes niet ge-
maakt voor onderzoek op tuberculose, maar
in het kader van een routinematig onderzoek
naar trichomoniasis. welke ziekte bij ha-
viken nogal eens voorkomt. Hiertoe worden
keeluitstrijkjes met behulp van een watten-
staafje gedrenkt in lauw water gemaakt en
bekeken op voorwerpglas met dekglas.
De necrotische laesie onder de tong werd
(helaas) bij het klinisch onderzoek niet waar-
genomen. doch postmortaal.
Indien de keeluitstrijkjes wèl waren gekleurd
v olgens Ziehl-Neelsen. dan was hoogst waar-
schijnlijk dediagnose
In v/w) gesteld, daar de-
ze laesie bij histologisch onderzoek duidelijk
het karakter van een ulcus had waarin zuur-
vaste staven in grote hoeveelheden konden
worden aangetoond.

Bij herhaalde nauwkeurige beoordeling van
de röntgenfoto\'s van de tuberculeuze havik en
bij vergelijking met normale beelden van
gezonde vogels, werden wel degelijk afwij-
kingen gevonden in de longen en ter plaatse
van de caudale thoracale luchtzak welke
wezen op een ernstig ontstekingsproces of op
tumoreuze ontaarding. Deze afwijkende rönt-
genbeelden kwamen overeen met de bij sectie
gevonden afwijkingen.

Concluderend moet dus worden gesteld dat,
naast de andere diagnostische mogelijkheden,
zowel het kleuren van keeluitstrijkjes met de
Ziehl-Neelsen kleuring, als het röntgeno-
logisch onderzoek, een belangrijke bijdrage
kunnen leveren tot de diagnostiek van (roof)
vogeltuberculose. Tevens kunnen wij ons niet
aan de indruk onttrekken, dat in het onderha-
vige artikel de suggestie wordt gewekt dat de
vogel mede doorde bloedafname is gestorven.
Wij menen dat de bij sectie gevonden afwijk-
ingen voldoende verklaring geven voor de
dood van de vogel. Het afnemen van ? ml
bloed van een vogel van± lOOOgram welkeeen
geschat bloedvolume heeft van 60 ml (I). is o.i.
volkomen verantwoord. Om collegae, die
bloedonderzoek bij vogels ter hand willen ne-
men niet af te schrikken, willen wij nog ver-
melden dat verschillende onderzoekers
heben aangetoond dal vogels beter bestand
zijn tegen ernstig bloedverlies dan zoogdieren
(2,3,7). Het gewicht van de vogel dient men
natuurlijk wel in ogenschouw te nemen, in-
dien men de hoeveelheid afte nemen bloed wil
bepalen.

Voor nadere gegevens betreffende deze
casuïstiek en andere gevallen van roofvogeltu-
berculose. alsmede suggesties voor diagnos-
tiek en preventie, verwijzen w ij naar een arti-
kel dat binnenkort in dit tijdschrift zal
verschijnen (nie. G. .1.
van.eial. I98())en naar
l.umeij (1980).

./. 7\'. I.uiiieij\'
./. H\'. /:". .Sluti,\'
H\'. 77;. C. Wolvekamp-

I I I HRATtJUR

Bond. C. K. and Gilbert. )\'. W.: Comparative studv of blood volume in aquatic and nonaquatic birds.
Am. J. FPhvsial. m.5l9. (I9.SH).

Djojosugito. A. M.. B. Folkow. and A. G. B. Kovach; The mechanisms behind the rapid blood volume
restoration after hemorrhage in birds.
Acta I\'liysiol. Scand.. 74. 114. (1968).

Kovach. A. G. B.. Scasz. E.. and Pilager. N.: The mortality of various avian and mammalian species
following blodd loss.
Acta Physiol. Acad. Sci. Hung.. .35. 109. (1969).

l.umeij, J. T.: Observations on tuberculosis. In: Recent advances in raptor diseases. Proceedings of an
international symposium on diseases of birds of prey. July 1980 at the Zoological Society of London
(in press).

\' Drs. .1. 1. Lumeij en dr. .1. W. E. Stam. Vakgroep Cieneeskunde van het Kleine Huisdier.
\' Drs. W. Th. C. Wolvekamp. Vakgroep Radiologie.

-ocr page 214-

5. Nic. (i. .1. van. Stam. J. WE. E.. Eiimije. .E I., Dorreslein. (i. cn Wolvcliamp. W. I h.: Eubcrculosc bij
roofvogels. Casuïstiek cn suggesties voor de diagnostiek
in vivo. Tiiilsilir. I)iergeni\'csk.. (in voor-
bereiding).

6. Pereboom. W. t^.: Tuberculose bij een bavik. Tijdschr. Diergeneesk.. 105. .W/. (l9H0j.

7. Wvse. G. D. and Nickerson, M.: Studies on hemorrhagic bvpotension in the domestic fowl. Can.
J. \'Phvsio/..
49, 919. (197/).

Naschrift

Naar aanlcidttig van bovenvermelde reactie
waarvoor ik erkentelijk ben, kan worden
opgetnerkt, dat door een onzorgvuldigheid
van mijn kant ten onrechte is vermeld, dat de
gemaakte uitstrijkjes volgens Ziehl Neclsen
waren gekleurd.

Ter verontschuldiging kan echter worden
aangevoerd, dat de resultaten van het onder-
7-oek mij bereikten via een persoonlijke mede-
deling van de eigenaaren niet rechtstreeks van
de kliniek.

in dit kader gezien is misschien ook de ver-
zwakking van de vogel als gevolg van de
bloedafname te sterk uitgedrukt.

W. /). Pere/)ooni\'

vermijden, dus geen middelen toedienen dic
hun werking pas doen als er water uit dc
omgeving wordt aangetrokken (bijv.
tabletten).

Met Metrijet®- hebben wij jamrner genoeg
ook slechte ervaringen opgedaan.
Hoewel de fabrikant dit tniddel nimmer voor
de hond heeft bedoeld, leek hct als zodanig
goed te helpen. Na toediening zien we echter
ook hiereen te sterke reactie in de vaginawand
optreden, waardoor vergroeiingen kunnen
ontstaan. Het oneigenlijk gebruik van
Metrijet® btj honden dient daarom te worden
ontraden.

C. Okkens
./. li\', (iiinnik
/•\'. Voge/^

Mededeling

Vaginitis bij de teef

In het Tijdschrifi voor Diergeneeskunde. 102,
(17),
(1977) is een artikel gepubliceerd over
dc vaginitis bij dc teef. Diverse behan-
delingswijzen zijn aangegeven. De laatste
jaren hehben wij in dc Kliniek voor Vete-
rinaire Verloskunde, K.l. en Voortplanting
ervaren, dat na somtiiige intravaginale
behandelingen verklevingcn van de
vaginawand optraden. Zo dient men
hygroscopische stoffen in de vagina te

\' Drs. W. D. Pereboom, Praktiserend dierenarts te Purmerend.

2 Metrijet®, Intervet Nederland BV, Boxmeer.

3 Mevr. drs. A. C. Okkens, dr. J. W. Gunnik an dr. F. Vogel, Kliniek voor Verloskunde, K.l. en
Voortplanting, Postbus 80.151, .1508 TD Utrecht.

-ocr page 215-

Algemeen

Ochratoxine A besmetting van voedings-
middelen in een gebied met endemische
Balkan nephropatie

l\'aviovic, M.. l\'Icstina. R.. Krogh P.: Ochratoxin A
contamination of foodstuffs in an area u ith Ball<an
(endemic) nephropathy.
Ad. Palh. Micr. Siaiu/..
sect. B 87. 24.1-246. (1979).

Ochratoxine A is een nephrotonisch mycotoxine.
dat in voedingsmiddelen voorkomt. Dit roxine ver-
oor/aakt een nephropathie hij het varken en moge-
lijk ook bij vogels. De aard van de/e nierafvvijking.
die /ich uitsluitend in de nierschors afspeelt, ver-
toont een treffende overeenkomst met die nephro-
pathie. welke op de Balkan in endemische ver-
spreiding voorkomt bij de mens.
Pen onder/oek van 708 monsters (granen en
brood), die in een bepaalde streek van .loegoslavie
vverden geproduceerd en waar de nephropathie vrij
veel voorkomt maakte duidelijk, dat ochratoxine
gemiddeld in 8,7\'; voorkwam. Maar soms werd
ook een positief percentage van 4,1 waargenomen,
De/e vele contaminaties /ijn hoger, dan ergens
anders waargenomen en ondersteunen de hypo-
these dat ochratoxine .A een /iekte-oor/.aak /ou
kunnen /ijn voor de endemische Balkan
nephropathv.

./. /. leipsii-a.

Bacteriologie
Neonatale infecties

1. Koppe, ,1, (),, Sturm, A. VV.. I reffers. P. i:. en
Ket..l. I .:
Sircitiocdcciis agatai hac: ccnbcÓTC\\-
ging voor de pasgeborene. Vei/. 7\'. (iciwcsk..
12,1,
IHI7-IHI9. (1979).

2, Engel, K, W, B,: Neonatale aandoeningen door
groep B-streptococcen; over/icht van de meest
relevante literatuur, ,VW. 7\'.
Geneesk.. 12.1,
IHiH-IH4l. \'1979).

Het \'I\'ijilsehiifi voor Geneeskiiiule heeft een gehele
allevering gev vijd aan neonatale infecties en speciaal
aan de door de groep B-streptococcen (\'.V,a^ra/a<7io<\'7
veroorzaakte infecties.

Naast de onder I, genoemde klinische les verscheen
ook een bijzonder interessant overzichtsartikel van
collega Engel van het RIV in deze\'issue\'. Het lijkt er
op, dat de laatste jaren infecties met O BS bij pasge-
borenen vaker voorkomen. In de klinische les wor-
den een aantal gevallen besproken met de bijbeho-
rende diagnostiek en therapie (intraveneus
penicilline G). De besmetting geschiedt vrijwel
altijd tijdens de passage in het baringskanaal. Com-
plicaties tijdens de geboorte (vroeggeboorte, lang-
durig gebroken vliezen, etc,) zijn meestal de indi-
recte oorzaak van het aanslaan van de infectie. Bij
vroege infecties (sepsis) door ,V,
agalaeiiae vallen
op: meningitis, snel fataal verloop, longaandoening,
die moeilijk te onderscheiden is van hyaliene-
membraanziekte, bij late infecties ev eneens sepsis-E
meningitis, lagere mortaliteit, maar ook o,a, osteo-
myelitis, arthritis. Een uitgebreid overzicht van
het klinisch beeld vindt men in het artikel van
Engel,

4-29<( Van alle zvvangeren zou drager van G BS in
de vagina zijn, maar ook wordt wel aan een intesti-
naal reserv oir gedacht. Volgens Engel zou de \'late-
onset\' infectie voornamelijk ontstaan door secun-
daire besmetting van de baby door o,a, de handen
van verplegend personeel.

Collega Engel besluit zijn artikel met de stelling, dat
een uitgebreide inventarisatie van door G BS ver-
oorzaakte neonatale infecties dringend noodzake-
lijk is,

.7. Goiulswaanl.

Bacteriologie

Salmonella infecties door typische
\'schildpad serotypen\' in de Verenigde
Staten

Cohen. M. I... Potter. M.. Pollard R., and Eeld-
man. R, A,: I urtle-associated salmonellosis in the
l\'nited States, ,/,
Am. Med. ,4,v.v., 24,1, 1247-1249.
(I9H0)

De auteurs verwij/en naar eerdere artikelen, w aarin
wordt medegedeeld, dat 14\'\'; (= 280,000 gevallen
per jaar) v an alle humane salmonella-infecties in de
V.S. veroor/aakt worden door contact mct schild-
padden als huisdier (\'pet-turtlcs\'). De meeste van
de/e gevallen v inden bij jonge kinderen plaats. Op
grond van de/e waarnemingen heeft de Eood and
Drug .Administration sinds 1975 vervoer van schild-
padden van de ene slaat naar de andere verboden.
Ook mogen alleen Salmonella-vrije schildpadden
als huisdier worden verkocht. Dit laatste bleek een
utopie: nog sleeds is 40\'V van alle \'pel-turtles" met
Salmonella besmet.

De auteurs hebben nu een onder/oek uitgevoerd
om te zien of de Volksgezondheidsmaalregelen
(iets) hebben geholpen.

Dit bleek inderdaad zo le zijn: door de enorme
afname in produktie van\'pet-turlles\'(in Mississippi
in enkele jaren van 15 miljoen naar .100.000 per
jaar!) is ook hel aanlal Salmonella-infecties veroor-
/aakt door typische schildpad-serolypen. /oals
S.
urhaiia.
.V. hiehfield en S. java sterk afgenomen.
Door de/e afname is hel voorkomen van
Salmonella-infecties bij één tot negen-jarigen in
enkele jaren met 18\'f gedaald.

./. Goudswaard.

-ocr page 216-

Ethiek

Ethische, sociologische en psychologi-
sche aspecten van de verhouding mens -
dier, hun betekenis voor de publieke
discussie over dierproeven.

Gärtner. K.: Die Menseh-Tier-Be/.iehung aus ethi-
scher. soziologischer und psychologischer Sicht;
ihre Bedeutung für das aktuelle öffentliche Tier-
schutzanliegen bei Tierversuchen.
Disch. lieränzl.
Wschr.. m. 266-272. (I9{i0).

In toenemende mate v^ordt van de dierenarts ook
op het gebied der geesteswetenschappen enige des-
kundigheid verwacht.

Deze kennis is nodig om op niveau te kunnen
deelnemen aan discussies over de verhouding mens
dier en over dierenbeschermingsvraagstukken.
De schrijver laat zien. dat op dit terrein ethische,
sociologische en psychologische elementen een rol
spelen. Daarbij wordt verwezen naar recente vooral
Duitstalige literatuur.

Tussen bepaalde mensen en dieren (diersoorten)
worden vormen van een goede verstandhoudinger-
varen. Voorwaarde voor een goed contact tussen
twee individuen is de aanwezigheid van een gelijke
emotionele en intellectuele belevingswereld, liet
dier is in dit verband wel omschreven als \'een ge-
voelsmens met uiterst weinig verstand\'.
Bedoelde contacten zijn bekend tussen enerzijds dc
mens en anderzijds de hond. de kat. het paard cn
enkele andere diersoorten.

Zij kunnen leiden tot een zgn. \'Du-Lvident\'. het
zintuigelijke. verstandsmatige en zelfs gevoels-
matige vermogen van de mens een ander levend
wezen, dus ook een dier. als \'f)u\' te herkennen en
subjectief in die ander de \'leh-hcit\' te ervaren. Die-
ren krijgen dan namen.

Daartegenover staan collectieve anonieme mens
dierrclatics in allerlei graderingen (neutrale dieren
zoals de regenworm, schadelijke dieren, jachtdie-
ren. producticdiercn. proefdieren).
Het verschillend karakter van de hier bedoelde be-
trekkingen brengt met zich mee. dat dc mens naar
gelang van dc situatie verschillende ethische cate-
goricn toegepast en in het verlengde daarvan ver-
schillende relatiepatronen ontwikkelt.
Bij coliccticve anonieme betrekkingeti gelden ele-
mentaire dierenbeschcrmingskriteria zoals goede
verzorging, vermijden van pijn en ander ongerief,
toepassing van narcose c.q. euthanasie Bij \'Du-
evidente\' relaties komen meer persoonlijk getinte
bejegeningen tot uiting.

Door de afnetnende contacten tussen mens cn dier
(urbanisatie) ontstaat bij veel mensen de idee dat
alle mens dier-relaties zich dienen af te wikkelen
volgens het hen vertrouwde individuele patroon.
Bevolkingsgroepen die nog dagelijks op collectie-
ve wijze met dieren omgaan, vinden het vaak moei-
lijk deze ontwikkeling te volgen.
De auteur beziet hoe op deze ontwikkeling met
name met betrekking tot dierproeven moet worden
gereageerd.

//. Rozemond

Proefdieren (konijn)

Encephalitozoon cuniculi antilichamen
konijnen-sera

Bywater. .1. f-:. C.. Kcllet. B. S. en W aller. 1.; l.ncc-
phaHuizocnt cimieidi
antibodies in comtncrcialK-
available rabbit antisera and serum reagents,
l.aho-
ralorv .Aninuds. 14. H7-H9. (I9f<0).

Encephuhiozoon eunicidi komt bij vele zoogdieren
voor. Vooral konijnen, muizen en ratten zijn \\aak
drager van deze protozo. In normale omstandighe-
den verloopt een besmetting symptoomloos.
Echter bij diere.xperimenteel onderzoek waarbij
besmette proefdieren worden gebruikt, worden uit-
komsten veelal beïnvloed door de infectie. Zo z.eerdat
volgens sommigen deze infectie resultaten van dier-
experimenten vaker beïnvloedt dan andere infec-
tieziekten \\an laboratoriumdieren. Omdat veel
konijnenbestanden bestnet zijn. ligt het voor de
hand. dat veel comtnercieel verkrijgbare experi-
mentele en diagnostische antisera afkomstig vatt
konijnen antilichamen bevatten tegen
Encephuliio-
zoon eimieidi.

Er zijn van 10 lev eranciers 29 tnonsters onderzocht.
Het bleek dat in slechts 5 monsters geen antilicha-
men aanwezig waren. Voor een aantal immunologi-
sche reacties is het noodzakelijk dat cr geen antili-
chamen tegen
Encephaliiozoon eunicidi
voorkomen, omdat vals positieve resultaten kun-
nen worden verkregen hij het testen van andere
antigenen.

./. /\'. Koopman.

Varken

Scheve kaken bij varkens

Muirhead M.: Mandibular malaljgnmcnt m the pig.
Hrii. 1(7. .hnirnal. I.Vi. 141-145. II9H0).

Bij dc diagnostiek van Atrofische rhinitis (AR) bij
varkens komt regelmatig dc vraag naar voren, iti
welke mate ncusdeformiteiten kunnen ontstaan die
als zodanig niets met ,AR te maken hebben.
Door de auteur is een onderzoek verricht naar het
vóórkotnen van scheve onderkaken bij overigens
rechte bovenkaak (bij geringe afwijking naar late-
raal is het vaak moeilijk om te beoordelen of het niet
recht boven elkaar staan te wijten is aan boven- of
onderkaak;
Ref.).

Op bedrijven werden 10..500 zeugen gecontro-
leerd. behorend tot verschillende rassen.
Het betrof grote bedrijven (100 tot 600 zeugen) met
moderne huisvesting. 42.4\'7 Van dc zeugen ver-
toonde een scheve onderkaak.
Bij controle op 55 bedrijven bleek, dat op 5.1 bedrij-
ven dcafwijkingeven vaak naar linksals naar rechts
werd waargenomen.

-ocr page 217-

Op twee bedrijven echter vertoonde 90% \\an de
dieren de afwijking in één/elfde richting. Hier bleek
de drink- en voerbak /o geplaatst te /ijn, dat de kop
slechts in de \'afwijkende\' richting van de bak
gebruik kon maken (!|.

De afwijkingen werden in de regel vanaf 6 maan-
den /ichtbaar en werden duidelijker naarmate de
leeftijd toenam.

Bij nader onder/oek van de afwijkende koppen
bleek, dat óf de kaaktak één/ijdig was verkort ól de
condyl was niet meer convex. Aange/ien geen osteo-
pathische processen werden waargenomen, wordt
vermoed dat stress vanuit de omge\\ ing de afw ijkin-
gen be\'mvloedt, bijv. het kauwen op stangen van de
ligbox, ook herkenbaar aan slijtage van de kle/en.
(Hoewel over brachygnatia superior helaas geen
gegevens worden vermeld, Is het waarschijnlijk, dat
de bekende \'centebakjes\' mede door het kauwen op
de stang worden veroor/aakt;
Ref.).
Beperkt röntgenologisch onder/oek bij \'afwijkers\'
bracht geen duidelijke conchae atrofieaan het licht.
Fr wordt uit de bevindingen geconcludeerd, dat
scheve onderkaken veel voorkomen en dat hieraan
geen specifieke pathologische processen of geneti-
sche invloeden ten grondslag liggen, maar dat
mechanische stress waarschijnlijk de belangrijkste
oor/aak is.

IF. .-1. J. Crofuwijk.

Door middel van de Immunofluorescentietest
(IF F) kon het virus worden aangetoond in het epi-
theel van de luchtwegen en de tonsillen. in het
neuro-epitheel van de neusholte en in de neuronen
van het maagdarmkanaal. In de hersenstam ende n.
trigeminus vertoonden alleen de zenuwcellen een
positieve IF\'F. hetgeen wijst op een duidelijk neu-
tropisme van het HFV.

De IF\'F van de hersenstam was alleen positief bij
biggen gedood tijdens het klinisch stadium, terwijl
de n. trigeminus bij 2 van de 6 biggen gedood in
de incubatieperiode een positieve 1 FT vertoon-
den. Hieruit wordt geconcludeerd dat virusver-
spreiding waarschijnlijk plaatsvindt via de /enuw-
banen naar de hersenen. Deze hypothese wordt
mede gesteund door het gegeven dat bij slechts
enkele biggen virus in het bloed aantoonbaar w as en
daarom een viraemie niet waarschijnlijk is.

U J. /-\'. Roiiwclit\'.

Varken

Pathogenese van Vomiting and Wasting
Disease

Andries. K. and l\'ensaert. M, B.: Virus Isolation
and Immunolluorescence in Different Organs of
Pigs Infected with Hcmagglutinating F.ncephalom-
yelitis Virus.
.-l/)i. ./. Fe/, «e.v. 41. (J) JI5-:i8.

\'(imi)

In dit onderzoek werd getracht de infectieroute bij
Vomitingand Wasting Discase vast testellen. Hier-
toe werden 26 colostrumv rije biggen via neus- en
mondholte besmet met het Hcmagglutinating Fnce-
phalomyelltis Virus (HFV. voiniting and wasting
di.sease virus). De biggen werden vanaf twee dagen
na besmetting tot twee dagen na het optreden van
klinische verschijnselen (braken, anorexie) gedood,
waarna de verschillende orgaansystemen werden
onderzocht op aanwezigheid van \\irus.
HFV kon zowel in de incubatieperiode (4 tot 6
dagen) als daarna bij de meeste biggen worden geï-
soleerd uit de tonsillen en de luchtwegen, terwijl
isolatie uit het inaagdarmkanaal slechts bij onge-
veer de helft van de biggen lukte. Uit het bloed kon
bij enkele biggen en uit de milt en lymfeklieren nooit
virus worden geïsoleerd. De hersenstam was bij de
meeste biggen virushoudend na optreden van de
klinische verschijnselen, terwijl bij biggen gedood
tijdens de incubatieperiode slechts één keer virus
kon worden aangetoond.

-ocr page 218-

The Future of Beef Production in the
European C ommunity

(Mariimis Sijhoff Publishers. The Hague -/icsion-

Lomhm)

.1. C. Howman

Het boek \'I he l uture ol Beef Piodiiction in the
European Community\' is uitgegeven door Marti-
nus Nijhoff \\oor de E!uropese Commissie.
Het is in feite een verslag van een uetenschappelijk
seminar in 1978 in Italie. dat mede door de [:E(1
werd georganiseerd.

t)e samenstellers /ijn prof. Bouman uit Reading
(Engeland) en prof. Susmel \\an de Eni\\ersiteit \\an
I\'adua (Italie). Het be\\at maar liefst 64.1 bladzijden
in offset druk. Het is het \\ijlde boek in een serie
\'Current Topics in Veterinarv Medicine and .Ani-
mal Science\' waarin al eerder andere door de EEXi
mede georganiseerde bijeenkomsten zijn \'versla-
gen\'. I)c/c handelen o\\er onderwerpen met betrek-
king tot voortplanting, groei, respiratoire aandoe-
ningen, alsmede afkalf- en opfokproblemen bij hct
rund.

.Al de/e wetenschappelijke activiteiten spruiten
voort uit door hct Dircctoraal (leneraal van de
Landbouw gecoördineerde en ten dele gefinan-
cierde onder/oek-activiteiten op hct gebied van de
rundv leesproduktie in al zijn facetten.
In feite wil dit vijfde bock de resultaten behandelen
van bet uitgevoeidc ondcr/oek, maar is het ook
bedoeld om v oor de komende 10 jaar veranderingen
aan tc geven van de rundvleesconsumptie, dc
bewerking en de produktie, alsmede dc gevolgen
voor de markt. Zoals in de inleiding is aangegeven
werd het gemeenschappelijke programma in 1974
opge/et vanuit een rundv Ices-tckort-perspectiel.
De praktijk is thans cchtcr dat de rundvleesmarkt
als het ware een bodem krijgt doorde interventie,
dat wil zeggen door het uit de markt nemen van het
surplus volgens vastgestelde prij/cn.
Het eerste gedeelte bevat /es booldstukkcn evcn/o-
vele plenaire /ittingen aangevend, waarin /eer
goede ovci/ichtcn geboden wotden in de aangege-
ven sectoren als landgcbriuk. consumptie cn inarkt-
gebciucn. criclijkbcid cn voortplaiuing. pathologie
alsmede voeding en houderij.
Een schat van vergelijkbare gegevens vanuit dc ver-
schillende Europese landen is op deze wijze toegan-
kelijk. hetgeen als uniek mag worden aangeduid.
Vanwege dc diverse beschouwingen met het oog op
toekomstige ontwikkelingen is hct tevens zeker nog
actueel.

.luist door de veelheid van onderwerpen en dc
breedheid van de aanpak is het niet eenvoudig om
voor de Ie/er alle hoofdstukken hier te behandelen.
Interessant en /eergoed geïllustreerd met landkaar-
ten is hct over/icht van Lee uit Ierland, diede trends
behandelt van de groei of de vermindering van de
rundveestapel. Zo blijkt dat vooral in dc lage landen
bij de /ee, inclusief Noord-Lrankrijk in de afgelo-
pen decennia bet vee is toegenomen tot soms 60\',
toe, terwijl in Noord-ltalië het tegendeel
geschiedde. De economische output uitgedrukt in
D.M. per ba in vergelijking met de opbrengst door
akkerbouwgewassen, /oals mais in Italië, maken
de/e trends duidelijk, Böckenhoff en Heinrich uit
Duitsland maken met /eer veel statistisch materiaal
duidelijk ook via tot in 1985 geprojecteerde gege-
vens betreffende o.m. dc vleesconsumptie in ver-
schillende landen en EEG totaal, dat de koeien-
populatie afge/ien van hct melksurplus behoorlijk
verminderd /al dienen te worden.
Kwaliteit komt uitvoerig aan de orde o.m. bij de
erfelijkheid en voortplanting, waar Cunningham
uit Ierland pleit voor fokprogramma\'s speciaal
gericht op het verbeteren van de kwaliteit, maar
meer in detail bij Rhodes uit Engeland over kwali-
teit ge/ien vanuit de consument, /oals eetkvvaliteit,
braadkvvalitcit, slachtkwaliteit en uiterlijke kwali-
teit. Ook later bij de /gn, \'Poster sessions\' komt
kwaliteit aan de orde.

In het tweede gedeelte wordt verslag gegeven van
drie discussie-groepen, te weten specialisatie en
structurele veranderingen in de vIccsvccproduktic,
landgebruik door herkauwers en tenslotte economi-
sche en organisatorische aspecten voor produktie,
bewerking en af/et,

ln dit gedeelte, waar ook het ondcr/ock ter sprake
komt. spitsen de artikelen /ich meer toe op natio-
nale problemen, /oals de vleesproduktie en con-
sumptie in Italië of op specifieke aanverwante
onderwerpen als kalveren van /oogkocicn of bij-
voorbeeld dc inv loed van bewerking op de prijs van
het vlees in de winkel,

De/e meer fragmentarische aanpak maakt het alle-
maal wat rommelig. Het /al dc Ic/er overigens niet
v erba/en, dat de conclusies en aanbev elingen die uit
de discussies van de/c groepen komen alle aange-
ven, dat op de diverse gebieden nog veel onder/ock
nodig is.

De laatste honderd blad/ijden van bet boek wotden
gevuld met dc gegevens van de \'poster sessions\',
wetenschappelijke informatie aangebracht op aan-
plakborden. Een cn ander komt dc uniformiteit van
de opmaak van het hoek niet ten goede.
Overigens is de poster op naam van Meyer uit Rijs-
wijk. die handelt over diverse aspecten van het
kopen cn verkopen van rundv lees in Nederland ccn
van de meest duidelijke qua presentatie van het
cijfermateriaal, maar ook ccn van dc meest
artistieke.

De appendi.x tenslotte bevat de namen van dc
deelnemers.

Samenvattend kan ge/egd worden, dat dit boek,
ondanks hct feit dat hct wellicht wat teveel de spo-
ren draagt van een \' verslag van ccn bijeenkomst te
/ijn, /eer informatief is met betrekking tot de rund-
vleessituatic in Europa nu en in de naaste toekomst.
De prijs van / 150. is cchtcr wel aan de hoge kant,

IL, Svbesma.

-ocr page 219-

Art. 13 van het
Keuringsregulatief

Vraag\'

Zo nu en dan kan artikel 13 van het Keurings-
regulatief de keuringsdierenarts voor proble-
men plaatsen.

Dit artikel luidt als volgt; \'goedkeuring onder
voorwaarde van sterilisatie vindt plaats in ge-
vallen. waarbij tijdens de keuring vóór het
slachten ernstige, met belangrijke afwijking
van de normale temperatuur gepaard gaande
/.iekteverschijnselen zijn vvaargenotnen. er
geen ernstige algemene alwijkingen in het
spier-, vet- of bindweefsel zijn en het bac-
teriologisch onderzoek en de kook- en braad-
proef negatief zijn; afwijkende gedeelten wor-
den afgekeurd.\'

Op grond van artikel 4.3 kan een gestorven
of noodgeslacht dier (waarbij dus geen keu-
ring vóór het slachten mogelijk was) goed-
gekeurd worden onder voorwaarde van ver-
koop in klein onder toezicht! Met andere
woorden: een dood slachtdier dal misschien
wel door ernstige ziekte, waarbij koorts op-
trad. te gronde is gegaan, kan in principe
ongesteriliseerd in de consumptie gebracht
worden (VGT); terwijl, als dit dier nog levend
ter keuring aangeboden wordt met afwijken-
de temperatuur, de keuringsuitspraak ongun-
stiger is (VG)!

De eigenaar van zo\'n dier zal liever tot
noodslachting overgaan waardoor dc gun-
stiger uitspraak mogelijk wordt. Sterker, de
eigenaar kan het dier zelfs laten creperen,
waarna toch nog dc gunstiger uitspraak mo-
gelijk is,

|-en tweede probleem bij artikel 13 is de vraag:
wat zijn ernstige ziekteverschijnselen, Tran-
sporlschade (bijv, stress, fractuur) kunnen de
indruk wekken dat een dier zeer ziek is.
stervend of in coma.

Het zou daarom aanbevelenswaardig kunnen
zijn in artikel 13 een 2e lid op te nemen waarin
bepaald wordt dat wanneer er bij de keuring
na het slachten aanwijzingen zijn dat de ern-
stige ziekteverschijnselen door transportscha-
de veroorzaakt zijn. het dier VG. VGT of
goedgekeurd kan worden.

De beantwoording van de in deze rubriek ge
door daartoe geraadpleegde deskundigen.

Antwoord

Het door v raagsteller tnet betrekking lot arti-
kel 13 van het Keuringsregulatief gesignaleer-
de in relatie tot het gestelde in artikel 4. lid 3.
kan bij een geforceerde noodslachting inder-
daad leiden tot een via laatstgenoemd artikel
gunstiger keuringsbeslissing.
Opgemerkt moet evenwel worden, dat wan-
neer ernstige ziekte met koorts bij het slacht-
dier is opgetreden, ernstige alwijkingen vol-
gens de algemene ziektekunde kunnen wor-
den aangetroffen, welke erop wijzen, dat de
gezondheidstoestand van hel dier in belang-
rijke male was gestoord; via artikel 4. lid 2
volgt dan goedkeuring onder voorwaarde van
sterilisatie.

De gunstige orn artikel 13 met een tweede lid
uit te breiden leneinde de mogelijkheid le
openen een gunstiger keuringsbeslissing te
nemen indien de ernstige ziekteverschijnselen
door transport schade hebben veroorzaakt,
zal door een aanvulling van hel Keurings-
regulatief terzake blijkens mededeling van de
Veterinaire Hoofdinspectie van de Volks-
gezondheid in onderstaande zin worden ge-
raliseerd.

Toegevoegd wordt aan artikel 13 een tweede
lid luidende: \'In afwijking van het bepaalde in
het eerste lid volgl goedkeuring onder voor-
waarde van verkoop in het klein onder toe-
zicht. indien er aanwijzingen zijn dat dc ern-
stige ziekteverschijnselen die bij de keuring
vóór het slachten worden waargenomen door
transportschade zijn veroorzaakt, er geen
ernstige afwijkingen in hel spier-, vet-of bind-
weefsel zijn en het bacteriologisch onderzoek
en de kook- en braadproef negatief zijn; af-
wijkende gedeelten worden afgekeurd\'.
Hierbij wordt opgemerkt dat een keurings-
beslissing \'goedgekeurd\' slechts mogelijk is
indien geen ernstige ziekteverschijnselen bij
de keuring vóór het slachten worden waar-
genomen; artikel 17, lid 2,

;telde vragen berust op gegevens, aan de redaktie verstrekt

-ocr page 220-

Organon prijs voor
endocrinologie

Deze prijs, ten bedrage van ƒ 15.000.-, wordt eens
in de twee jaar toegekend. Hij is niet alleen be-
doeld als eerbewijs doch ter stimulering van verder
endocrinologisch onderzoek. De prijs isdoor Orga-
non International B.V, ter beschikking gesteld aan
het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor
Endocrinologie en zal op advies van een door deze
vereniging aan te wijzen jury in 1981 voor het eerst
worden uitgereikt.

Mededingen naar de prijs kan geschieden op voor-
dracht of op eigen initiatief en staat open voor
onderzoekers, niet ouder dan .15 jaar en werkzaam
op endocrinologisch gebied in de ruimste zin.
Aanmeldingen dienen vóór I december 1980 te
zijn ontvangen. Ingezonden moeten worden publi-
katies. beschrijving van nog niet gepubliceerd
onderzoek, een curriculum vitae en andere docu-
mentatie op grond waarvan de jury een verant-
woorde beslissing kan nemen.
Verdere inlichtingen over voorwaarden voor deel-
natrie zijn verkrijgbaar bij de secretaris van de
Nederlandse Vereniging voor Endocrinologie,
prof. dr. H. M. J, Krans. Geb. .30 - OECO II.
Academisch Ziekenhuis. Rijnsburgerweg 10. 2333
AA Leiden.

(Persherichl Sedertumlse
l ercnigiiig voor Endocrinologie)

Veterinaire Ruiterdag 1980

Met organiserende eoinité heeft traditie
getrouw getneend de 17de Veterinaire Ruiter-
dag te moeten organiseren en wel dit jaar w eer
in de prachtige omgeving van Rheden bij Velp
op woensdag I oktober 19X0.
Het programma ziet er in tegenstelling tot
andere jaren enigszins gewijzigd uit. maar het
is naar wij menen een zeer aantrekkelijk pro-
gramma. ± 9 Llur samenkomst op het l\'aar-
densport Centrutn Midden Heuven te Rhe-
den. Ontvangst met een kopje koffie. In de
manege is v oldoende gelegenheid om de paar-
den te stallen. Voor huurpaarden kan worden
gezorgd en deze zullen zo goed tnogelijk wor-
den verdeeld. Om ± 10 uur start dc buitenrit tc
paard, onder deskundige leiding, van ± 2\'A

Ook voor koetsen zal gezorgd worden voor
niet-paardrijdende deelnemers welke de rit
zullen meemaken. Ook collega\'s die in het
bezit zijn vaneen koets zijn van harte welkom.
Aangezien het terrein op sommige trajecten
niet geschikt is voor de koetsen, zal voor hen
een wat gewijzigde route worden uitgezet. ±
1.1 Uur terugkomst op het Centrutn. Vervol-
gens start het ringrijden te paard en tnet koet-
sen bij het Paardensport Centrum Midden
Heuven te Rheden rond 15-16 uur in dc tnid-
dag. De ervaring heeft geleerd hoe gezellig dit
kan zijn.

Vanaf ± 17 uur ongedwongen samenzijn,
borrel, prijsuitreiking en barbeque op de deel
van het Centrum. Er is ook muziek cn gele-
genheid tot dansen.

t)e kosten bedragen / 50. per persoon.
Paardenhuur / 50. per paard voorde gehele
dag.

Collega\'s, waarvan het ons niet bekend is ofzlj
paard- of koctsrijdcn en graag w Illen deelne-
men. kunnen zich In verbinding stellen met de
leden van onderstaand comité. Ook kinderen
kunnen aan deze dag deelnemen.
In dc voorgaande jaren, hebben wij steeds de
steun gehad van dc Veterinaire Farmaceuti-
sche Industrie, ook dit jaar hopen we op htm
financiële bijdrage.

De inschrijv ingsdatum sluit per 15 september
1980 en wc willen de deelnemers verzoeken
niet tot het laatste te wachten met inschrijven,
om het comité niet nodeloos in moeilijkheden
te brengen.

Wij hopen weer op veel deelnemers evenals
voorgaande jaren en de erv aring heeft geleerd,
dat wegblijvers spijt zullen hebben. Sfeer en
gezelligheid zijn vanzelfsprekend bij cen
Ruiterdag.

Hel Comité\'

Kampioenschappen
kleiduiven schieten

Voor de tweede maal zal op 14 mei 1981 het
Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen worden gehouden door Boehrin-
ger Ingelheim.

Plaats; Biddinghuizen. Opgave voor deelname Ge-
oefende- en Ongeoefende Schutters bij Boehringer
Ingelheim. Stephensonstraat 38. 2014 KD Haar-
lem. Telefoon 023-24 80 81.

Drs. W. Altenburg. Soerelseweg 1, Heerde. Tel. 05782-.3020; K. Schaap, p a Gravin van Burenlaan I.
Eerbeek. Fel. 08338-3197; drs. A. Heuff. Nastreek 36. 5754 RK Deurne. Fel. 04930-4427.

-ocr page 221-

Symposium 40 jaar
Voedingsorganisatie TNO
Uitkomst en Uitziciit

l trecht. Jaarbeurs
7-10 oktober 1980

Dc Vocdiiigsorganisatic I NO bestaat dit jaar vier
decentiia. en goede reden voor liet houden \\an een
symposium met het thema:
\'L iikomsi cn i ilzichi\'.
i \'iikonisi
staat \\oor de resultaten \\an ondcr/ock,
\\anat het prille tijdstip kort na de oorlog
waarop de researchactiv itciten in hoofd/aak wer-
den bepaald door specirieke omstandigheden, /oals
\\ocdselschaarste, opbouw \\an voedingsmiddelen-
bedrijven en opstellen \\ an criteria voor de kwaliteit
\\an voedingsmiddelen.

l iizichi staat voor ecn visie op de richting van het
ondcr/ock in de toekomst, passend in het kader \\an
dc doelstelling \\an de V\'ocdingsorganisatie I NO:
lic/ig /ijn meten richting geven aan onder/oek naar
de bereiding en satncnstclling van voedsel en de
invloeden van voeding op de mens.
lIct vierdaagse symposiutn is doelbewust onder-
verdeeld in vier dagprogramma\'s tnet elk ecn eigen
motto. Dc thema\'s vertegenwoordigen de aanda-
chtsgebieden, terug tc v itiden in de werk/aamheden
binnen de vier Instituten van dc Organisatie. CIV\'O-
.Analysc, fl VO- lechnologie, Cl\\0- lo.xiologic en
\\\'oeding en het Instituut voor (iraan. Meel en
Brood.

l iizichi is een veelomvattend, dynamisch begrip in
de/e tijd. Het behelst niet alleen in/icht in dc voe-
dingssituatie in de wereld, tnaar ook in algcleide
aspecten /oals milieu cn cnetgicbchccr ol het mon-
dig worden van de consument in/ake
voedingsmiddelen.

( iikontsi cn l \'iiziclii: een jubilerende organisatie,
blijvend actief om kennis te verwerven en over te
dragen en attent op signalen uit de samenleving!

Dinsdag 7 oktoher I98II

Sessie I. Voor/itter: drs. W. .1. Klopper
Motto: Kwaliteitsonder/oek van voedingsmidde-
len,
nm en nooilzauk

09.45 Inleiding tot het svmposium prof. ir. B. Krol,
INO

10.00 Opening drs. VV. .1. Klopper, I NO
10.10 Kwaliteitsbeleid t.a.v. agrari.schc produkten;
drs. C. C. .1. M. van de Meijs. Directie
Voedings- en Kwalilcitsaangclegcnhcdcn,
Ministerie van
l.andbouw en Visserij
10.40 Discussie

10.50 Iichthcidscritcria voor vruchtesappen; ir. F.

Dukel, TNO
11.20 Discussie
11.30 Koffie

12.00 Nieuwe aspecten bij de bepaling van de vers-
heid en de kwaliteit van vis; dr. J. B. Futen,
TNO

Discussie
l.unch

Invloed van verpakkingstechnieken op de
micro-biologische kwaliteit van voedings-
middelen; ir. G. A. Harrewijn, TNO
Discussie

Blootstelling van de consument, respectieve-
lijk de werknemer, aan nitrosaminen:
analytisch-chemisch onder/oek; drs. I\'. .1.
(irocnen. TNO
Discussie
Thee

Kwaliteitsaspecten van het eiwit bij de berei-
ding van voedingsmiddelen uit granen; dr.
A. Graveland. TNO
Discussie

Sluiting; drs. VV. .1. Klopper, TNO.

Woensdag 8 oktober 1980

Sessie 2. Voor/itter: ir. .1. .1. Doesburg
Motto: lechnologisch onder/oek van voedings-
middelen.
u aurdc cn w tuiniciïng
10.00 Opening; ir. .1. ,1. Doesburg, INO
10.10 Inlluencc of novel processing techniques on
the nutritive quality of foods; prof. dr. D.
Fund. I\'nivcrsity of Wisconsin. Department
of Food Science, Madison, USA
10.40 Discussie

10.50 Bestraling van verse vis en gekookte garna-
len; mg. 11. Houwing, FNO
11.20 Discussie
11.30 Koffie

12.00 I echnologischc aspecten van de verbetering
van het werkklimaat in dc bakkerij; ir. I\'.
Sluimer. I NO
12.30 Discussie
12.40 l unch

14.15 Interactie tussen vIccsgrondstoffen bij de
bereiding van ecn worstdeeg; ir. I\'. t\'. Moer-
man, FNO
14.45 Discussie

14.55 Roostprocesscn in de cacao- en chocolade-

industrie; ir. .1. A. Wijsman, I NO
15.25 Discussie
15.35 Fhec

16.05 Dc functie van sensorische analyse bij voe-
dingsmiddelentechnologie; prof. dr.
F!. P.
Koster. Psychologisch laboratorium Rl -
Ftrecht
16.35 Discussie

16.45 Sluiting; ir. .1. .1. Doesburg, FNO.

Donderdag 9 oktober 1980

Sessie 3. Voor/itter: prof ir. B. Krol

Motto: Voedingsonder/oek bij de mens, welen en

eien

10.00 Opening; prof. ir. B. Krol, I NO
10.10 The assessment of nutritional status in the
community; dr. .1. C. Waterlow. l.ondon
School of Hygiene and fropical Medicine,
UK

10.40 Discussie

12.30
12.40
14.15

14.45
14.55

15.25
15.35
16.05

16.35
16.45

-ocr page 222-

1\'pidcmiologiscb
lot 6()-jarigen; di
I )iscussic
Kolïic

Frxaringen bij \\o(
Derde Wereld; prol
Discussie
lunch

De in\\ loed \\an \\ct cn \\c/el op dc benutbaa
beid \\an enkele mineralen bij de mens; dr
W. van Dokkum. TNO
Discussie

es m Nederland; dr. W. H. 1

16.35
16.45

an tinchloride op dunne darm en
van latten; nnvdrs. M. I. Willems,
ng, B, ,1, Spit, I NO

n h> poresponders; \\alslrik
oor \\oedingsondcr/ock; dr, ir,
INO

B, Krol, INO.

Vrijdag 10 oktober 1980

Sessie 4, Voor/itter: dr, .A, 1\', de (Iroot
Motto: l o.xicologisch ondcr/oek \\an \\(iedingsmid-
delen,
vciliglwii/ in Jc viicc/iu};
10,00 Opening: dr. A, I\', de (iroot, 1 NO
10,10 Nutrition and cancer in man: experimental
approaches; prof. dr. ,1. II. Weisburger,
American Health Foundation, Naylor Dana
Institute for Disease Prevention, New York.
I.\'SA
10,40 Discussie
10,50 Invloed \\
pancreas
I NO cn
11,20 Discussie
11.30 Koffie

12.00 Dc invloed \\an kort en lang durende voede-
ring \\an Ivsinoalanine op de nieren \\an rat-
ten: drs, R, B, Beems, PNO
12.30 Discussie
12,40 l unch

14,15 Invloed van vocdingsfactoren op de toxici-
teit van stoffen: drs\' F. .1. Sinkeldam, I NO
14.45 Discussie

14.55 Kortdurende screeningtesten ter aantoning
van carcinogcniteit: beperkingen en moge-
lijkheden; dr. R, Kroes, TNO
15,25 Discussie
15,35 Ihce

16.05 Mutagcniteitsondcr/ock van levensmidde-
len; proF dr, .1, II, Koeman; VakgroepToxi-
cologic FH, V\\agcningen
16,35 Discussie

16,45 Sluiting; dr, A, 1\', de (Iroot, INO,
Algemene inforniatie

Plaats: Koninklijke Nederlandse .laarbcurs,
Beatrixgebouw, f:trecht (/aal wordt ter plaatse
aangegeven).

Kostcn:/40, écndag;/7(), twee dagen; / 90.
drie dagen; / 100, v ier dagen,
In dit bedrag is begrepen: toegang tot de le/ingen.
lunch, koffie, thee en een exemplaar van de le/ingen
in boekvorm.

Iü.5()

11.20
1 1.30
12.00

12..30
12.40
14.15

occlingsoiidcr/ock bij X
R. .1. Hggci, r\\()

dingsoiulL-r/ock in dc
dr. R. l.uvkcn. INO

14.45
14.55

15.25
15.35
16.05

Vila min
Sehreurs. I NO
Discussie
Ihec

Hyper- .
uildagini;
.1. .1. Hermus,
Discussie
Sluiting; prol

Inschrijven; (d.m.v. inschrijlïormulicren) vóór 22
september 1980.

Betaling; (Iclijktijdig met de aanmelding dient hct
verschuldigde inschrijfgeld te worden \\oldaan door
overmaking op rekeningnumirier 55 84 01 767 \\an
de .Algemene Bank Nederland te Zeist ten name\\an
\'Symposium \\\'oedingsonder/,oek\'. (lironummer
van de ABN te Zeist Ts 30549.
Inlichtingen: Secretariaat \\an het symposium \'l\'it-
komst en rit/icht\'. Hoofdgroep N\'oeding cn \\dc-
dingsmiddclcn I NO. l\'ostbus 360, 3700 A.l Zeist,
lel, 0,3404-52244 tcle,\\ 40022 civo nl.

C.B.S. cursussen

Medische Mycologie

In het Centraalbureau voor Schimmelcultures te
Baarn /uilen de volgende cursussen worden
gehouden:

1. Fen nitgchrciiic cursus medische mvcologie van
17 maart tot en met 9 april 1981. waaraan door
iedere belangstellende met enige crv aring in hct
kweken van micro-organismen kan worden
deelgenomen. (Sluitingsdatum inschrijving IX
februari 1981).

2. Fen l<<>nc cursus medische mycologie op 4 ach-
tereenvolgende donderdagen te weten 6. 13, 20
en 27 november 1980, speciaal bestemd voor
dermatologen in opleiding, (Sluitingsdatum
inschrijving 15 oktober 1980),

Hoewel de eerstgenoemde cursus bijna is volge-
boekt, kunnen hiervoor nog enkele deelnemers
w O r d e n i n ge SC h re V e n,

Opgaven voor deelname moeten worden gericht
aan de Afdeling Medische Mvcologie van het Cen-
traalbureau voor Schimmelcultures, Postbus 273,
3740 AC Baarn,

Internationaal
Symposium

In 1982 (23-28 mei) /al ccn internationaal
symposium over \'Dietarv I ibrc in Human and
Animal Nutrition\' worden gehouden te Palmcrston
North, New Zealand,

Nadere gegevens /ijn verkrijgbaar bij het
secretariaat: l niversitv 1 xtension, P,(), Ho\\ 63.
Palmcrston North. New Zealand.

Aankondiging
Symposium

Bayer Nederland B.V., divisie farma. veterinaire
afd, /al op vrijdag 21 novembera.s. om 14.00 uurin
hotel Okura tc Amsterdam ecn svmposium
organiseren, dat in hel teken /al staan van:

Rcspiruioire lunutucningen van hei rund.
diagnose, preveniie en iherapie.
Inlichtingen: Baver Nederland B.V, Divisie Farma,
tel. (02979)-4l51. 5151.

-ocr page 223-

Kwaliteitsverbetering van
het onderwijs: vierde natio-
naal congres over onderzoek
van het w.o.

Eindhoven, 17 en 18 december 1980

Op 17 en 18 december 1980 /.al in de Technische
Hogeschool Eindhoven een congres worden be-
legt. gewijd aan het thema "Kwaliteitsverbetering
van het onderwijs\' en wel vooral het wetenschap-
pelijk onderwijs.

Dit congres wordt georganiseerd door de gezamen-
lijke centra voor onderzoek van het wetenschappe-
lijk onderwijs, onder auspicii;n van de contactgroep
Research Wetenschappelijk Onderwijs en de Aca-
demische Raad.

Het hoger onderwijs in het algemeen, maar spe-
ciaal ook het wetenschappelijk onderwijs ziet zich
voor een zware opgave gesteld. Terwijl de budget-
taire ruimte afneemt, moet tegelijkertijd géinves-
teerd worden in voorzieningen die gericht zijn op
studieduurverkorting, rendementsverhoging, ver-
beterde afstemming op niveau en belangstelling van
de studenten, aansluiting bij de behoeften van de
maatschappij. Het congres zal zich met deze vraag-
stukken bezighouden, waa rbij resultaten van het
onderzoek in de discussies zullen worden in-
gebracht.

Het congres is bedoeld voor zowel beleidsfunc-
tionarissen als voor onderwijs-gevenden. Wat de
eerste categorie betreft kan gedacht worden aan
leden van onderwijscommissies, medewerkers van
afdelingen voor beleidsvoorbereiding, voor plan-
ning. leden van universiteitsraden en Colleges van
Bestuur, leden van faculteits- of afdelingsraden en
de overeenkomstige bestuursorganen. Bij de tweede
categorie gaat het om hoogleraren, wetenschappe-
lijke medewerkers, student-assistenten voorzover
ingeschakeld bij het onderwijs, soms ook leden van
de niet-wetenschappelijke staf. Het congres kent
drie stromen: onderwijsbeleid, professionalisering
van docenten en onderzoek en ontwikkeling van
het onderwijs.

De stroom: onderwijsbeleid is bedoeld voor met
name de beleidsmensen.

.luist op beleidsniveau is een toenemende aandacht
te constateren voorde kwaliteitsverbetering van het
onderwijs. Aandacht zal worden besteed in een
reeks van voordrachten aan aspecten van het be-
leid op instellings- en facultair niveau zoals de stu-
dievoortgang. de organisatie van keuzemogelijk-
heden. de evaluatie van cursus.sen en curricula, de
motivatie van studenten, de verdere vorming van
docenten, de opzet van de verzorgingsstructuur tcr
ondersteuning van bestuurlijke maatregelen.

Voor onderwijsgevenden is vooral de tweede
stroom van belang: de professionalisering van do-
centen. Verhoging van het niveau van kennis en
vaardigheden op het punt van de onderwijsprak-
tijk (in ruime zin) is een voorwaarde om tot kwali-
teitsverbetering te komen.

■Speciale workshops zullen een aantal thema\'s be-
lichten die de docenten kunnen helpen hun onder-
wijs te verbeteren. Zo zal worden ingegaan op de
vraag, hoe men systematisch een cursus kan con-
strueren. hoe men tot een geschikte keuze van
werkvormen kan te komen, hoe men leerresultaten
van uiteenlopende aard kan toetsen en wanneer
audiovisuele middelen met vrucht kunnen worden
ingezet.

Deze workshops kunnen tevens dienen om nader
kennis te maken met de docentencursussen, /oals
die door de RWO-centra (centra voor research van
het wetenschappelijk onderwijs) plaatselijk en met
een zekere regelmaat worden gegeven.
Voor alle deelnemers is er tenslotte de markt.
Hier presenteren o.a. de RWO-centra ontwikkelin-
gen op het gebied van het onderzoek naar en de
ontwikkeling van het onderwijs: geïndividualiseer-
de cursussen, onderwijs met de computer, project-
onderwijs, nieuwere vormen van toetsing en eva-
luatie, etc. De géinteresseerde congresganger kan
hier in persoonlijk contact met de aanwezige onder-
zoekers nader van gedachten wisselen over de pro-
blemen, die hem bezig houden of oplossingen, die
hij overweegt.

Nadere informatie over het congres (kosten, wijze
van inschrijven e,d,) zal tijdig worden rondge-
stuurd, Noteer alvast de datum: 17 en 18 december
1980,
1 H Eindhoven, 4e nationaal congres onder-
zoek van het wetenschappelijk onderwijs. Het be-
looft een boeiende en afwis,selende bijeenkomst te
worden,

(Persherich!)

-ocr page 224-

Achtenveertigste congres
van het O.I.E. te Parijs

Van 26 mei tot en met 31 mei is in Parijs
de 48e algemene zitting \\an het Office
International des Hpi/oöties gehouden,
bijgewoond door 165 afgevaardigden en
rapporteurs uit 72 \\ an de 98 lidstaten \\an
het 0.1.1:.. 3 algemene rapporteurs, de
leden van de 8 permanente specialisten-
commissies en dc 4 permanente regionale
commissies. Mij de vergadering waren
tevens waarnemers aanwezig van een
aantal internationale tirganistities (dc
F.A.O.. dc W.ll.O.. het Intcr-Alrikaansc
Bureau voor Dierlijke Hulpbronnen van
dc Organisatie voor .Mrikaanse I enhcid.
de Fconomische (icmecnschap v oor Vee
en Vlees, de FM-.O.. dc Raad van Einopa.
de Panamerikaanse (iezondhcidsorgani-
salic. het 1 nter-.Amerikaanse Institutit
voor Fandbt)uw wetenschappen. de
Internationale Bank voor Reconstructie
en Ontwikkeling, het Permanent Inter-
landelijk Comité voor dc strijd tegen
droogte in de Sabel, de Fransfigoroute
Europa, de Internationale Spoorweg
Unie. het Veterinaire Wercldgcnoot-
schap, dc Internationale Hippische Fede-
ratie. de Franse hippische organisaties,
de Wereldfederatie van Bijenteeltvereni-
gingen (APIMONDIA).) \'

Zitting

Dr. .A. Faaberki. president van het
O.I.E.. opende op maandagmorgen 26
mei deze 48e zitting. Hij legde de nadruk
op het uitzonderlijke belang van het werk
v an deze algemene zitting, die aan de ene
kant tot taak had wetenschappelijke pro-
blemen te behandelen (dierlijke gezond-
heid en economie, bluc-tongue en actuele
nationale zaken) en die aan de andere
kant een nieuwe directetir-generaal
tnoest kiezen. Fenslotte nodigde hij de
vergadering uit na tc denken en v oorstel-
len tc doen over dc verdere uitwerkingen
het gebruik van nieuwe ideeën die moeten
leiden tot een steeds verder perfectione-
ring van dc activiteiten van het O.I.E.
Na de presentatie van diverse verslagen
cn statistieken door de directeur-generaal
vanhetO.l.E. dr. René Vittoz .werd
punt I van de agenda "Dierlijke gezond-
heid en economie" aan de orde gesteld.
Dinsdagmorgen 27 mei h;id de ver-
kiezing plaats van de nieuwe directeur-
generaal. De aftredende directeur-
generaal had de positie 20 jaar bekleed en
was sedert 1 januari van dit jaar als ftinc-
t i e wa a r n e m e r a a n ge b 1 e ve n.
Voor dc belangrijke post waren na een
voorselectie zeven kandidaten overgeble-
ven, nl. vier Fransen, een Duitser, een
Italiaaneneen Nederlander dr.J.Jans-
sen. inspecteur in algemene dienst van de
V.D. tevens secretaris-generaal van de
commissie voor de Code Zoö-sanitaire
International van het O.I.E.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 225-

Uiteindelijk werd èèn der Franse kandi-
daten - dr. l.ouis Blajan tot nieuwe
directeur-generaal geko/en.
Dr. Blajan was reeds geruime tijd mede-
werker \\an het O.I.F.-secretariaat en
heeft voorheen op verschillende natio-
nale als internationale terreinen voor de
Franse Veterinaire Dienst gewerkt. Drs.
.lanssen kwam uit de verkie/ingen als
tweede te voorschijn.
Op woensdag-, respectievelijk, donder-
dagmorgen. kwatrien aan de orde de
onderwerpen \'Blue-tongue" en \'De sani-
taire toestand en de profylactische
methoden, zoals die in verschillende
landen worden toegepast\'. Donderdag-
middag mondde dit uit in discussies over
het ontwikkelen van internationale
samenwerking op het gebied van de
geplande strijd tegen bepaalde epizoö-
tieën. met name ten aanzien van een
schema tot uitroeiing van de .Afrikaanse
varkenspest in Furopa.

Onderwerpen voor 49e algemene
vergadering vastgesteld

De subcommissie, belast met de v oorbe-
reiding van de agenda voor de v olgende
algemene vergadering, dic van 25 tot .10
mei 1981 te Parijs zal worden gehouden,
stelde de volgende onderwerpen voor:

I. Dierlijke gezondheid en economie:

1. Planning, standaardisatie en eva-
luatie van de programma\'s ter be-
strijding cn tot uitroeiing van infec-
tieuze en parasitaire ziekten.

2. Vaststelling van methoden en nor-
men ter evaluatie van dc verliezen die
veroor/aakt w orden door dier/lekten
en die ter cv aluatie van de winsten die
het resultaat /ijn van veterinaire
actieprogramma\'s.

fechnischc structuren en het ver-
sterken van de voor het uitv c)eren van
de veterinaire acticprogranuna\'s
noodzakelijke staf,

II. Rift Valley Fever:

Epizoötiologie - diagnose - con-
trole.

Nationale en regionale implica-
ties.

III. [.aryngotracheïtis bij pluimvee:

Epizoötiologie.

Vaccinatie en vaccins.

Controle.

IV. De sanitaire toestand cn dc profylac-
tische methoden, /oals die in verschil-
lende landen worden toegepast.

regionale en internationale sa-
menwerking,
flet comité heeft de voorstellen aangeno-
men evenals het budget en het conferen-
tie- cn vergaderingsprogramma voor het
seizoen 1980 1981.

Commissie-rapporten

Op vrijdagmiddag werden de rapporten
van de commissies van specialisten aan-
geboden en goedgekeurd. Hiertoe be-
hoorden rapporten van de permanente
commissie voor mond- en klauwzeer
(vooral over de toepassing van de con-
clusie van de conferentie, die van 10 tot
14 oktober 1978 in Parijs werd gehou-
den). van die voor de Code Zoö-sani-
taire International, van de commissies
ter bestudering van ziekten veroorzaakt
door anaerobe bacteriën en van de nor-
men voor biologische produkten. als-
mede van de commissies ter bestudering
van visziekten. vogelziekten en bijen-
ziekten. De conclusies van de op 15 en 16
januari 1980 gehouden bijeenkomst van
de werkgroep blaaswormziekten werden
aangeboden.

Drie dagen tev oren had nog een vergade-
ring plaatsgehad van specialisten op het
gebied van paardeziektcn. Nadruk werd
gelegd op de mogelijkheid om samenw er-
king tot stand tc brengen tussen dc v eteri-
naire autoriteiten en die voor dc paardc-
remien van dc aan vergadering van de
betrokken werkgroep deelnemende
landen.

Regionale commissies

Eveneens op vrijdagmiddag 30 mei -
werden de rapporten van de 4 regio-
nale commissies van het O.I.E. aan de
orde gesteld en goedgekeurd.
Aan de vergadering van de regionale
commissie voor Afrika namen 22 Afri-
kaanse landen en waarnetners van 2
internationale organisaties deel. terwijl
die van de regionale commissie voor
Amerika werd bijgewoond door 9 Ame-
rikaanse staten alsmede door een waar-
nemer van de Panamerikaanse Gezond-
heidsorganisatie.

-ocr page 226-

Delegaties en vertegenwoordigers van 12
landen waren aanwezig bij de bijeen-
komst \\an de regionale commissie voor
Azië, het Verre Oosten en Oceanië en aan
die van de regionale commissie \\oor
Europa namen vertegenwoordigers van
de meeste Europese landen deel. Tijdens
de vergaderingen vverden de data en
plaatsen van de eerstvolgende regionale
conferenties vastgelegd ( voor Afrika van
7 oktober tot 10 oktober 1980 te Rabat,
voor Azië. het Verre Oosten en Oceanië
van 10 tot 14 november 1980 te Dja-
karta).

Informatie werd nog verstrekt over de
bijeenkomst van de regionale commissie
voor Europa te Boedapest eind septem-
ber.

Wisseling van de directeur-generaal

Aan het einde van de vrijdagmiddag
had op plechtige wijze de overdracht
plaats van het directoraat-generaal van
het O.I.E. tussen dr. René Vittoz en
dr. Louis Blajan.

Dr. Laaberki. dc president van het
O.I.E.. las de tekst op van het proces-
verbaal waarbij de president, de leden
van de Administratieve Commissie en de
permanente gedelegeerden van de bij het
O.I.E. aangesloten landen de aanwijzmg
van dr. Blajan als nieuwe directeur-
generaal van het O.I.E. erkennen.
Nadat de resoluties van de 48e algemene
zitting waren aangenomen, sloot dc pre-
sident deze op zaterdagmorgen officieel
af.

Nederlandse delegatie.

De Nederlandse delegatie bestond uit dr.
M. .1. Dobbelaar, directeur van de Veteri-
naire Dienst; drs. ff. A. van den Berg.
adjunct-directeur van de V.D. tevens
secretaris-generaal v an de regionale com-
missie van het O.I.E. voor Europa; drs.
.lanssen. inspecteur in algemene dienst
van de V.D. tevens secretaris-generaal
van dc commissie voor dc Code Zoö-
sanitaire International van het O.I.E.. en
dr. .). Haagsma, wetenschappelijk mede-
werker van het C.D.I. - afdeling Rotter-
dam tevens vice-president van de per-
manente commissie van het O.I.E. ter
bestudering van ziekten veroorzaakt
door anaerobe bacteriën.

Van de delegatie maakten verder deel uit
de deskundigen drs. P. H. Bool. alge-
meen directeur van het C.D.I. te
l.ely-
stad; dr. ir. J. A. Renkema. wetenschap-
pelijk medewerker van de Laculteit der
Diergeneeskunde van de Rijksuniversi-
teit te Utrecht en dr. K. (i. Robijns.
inspecteur in algemene dienst van de
V.D.

Roemeense delegatie bezoekt
C.D.I.-Rotterdam

Van 1 tot 24 Juli jl. heefteen Roemeense
delegatie een werkbezoek gebracht aan
het C.D.I. te Rotterdam.
Dit bezoek had het doel klaarheid te
brengen in de tegenstrijdige uitslagen v an
bloedonderzoek bij vanuit Nederland
naar Roemenië geëxporteerde runderen
op enzoötische bovine leucose en was het
dierecte gevolg v an intensief overleg tus-
sen de veterinaire diensten van beide
landen.

Het onderzoek leidde er toe dat de in
beide landen gebezigde methodieken
geen verschil in uitslag meer opleverden.
Hoewel uit het meegebrachte onderzoek-
materiaal bleek dat bij enkele runderen
inderdaad sprake was van E.B.L.. betrof
het hier dieren die Jaren geleden zijn
geëxporteerd op basis van een negatief
haematologisch onderzoek.
Gezien de resultaten van het herhaalde
serologische onderzoek van recente
exporten is het vrijwel zeker dat de infec-
tie niet uit Nederland afkomstig is.
Uit het naar aanleiding van het gemeen-
schappelijk onderzoek opgestelde en
ondertekende protocol komt dan ook
duidelijk naar voren dat de import van
Nederlandse runderen in Roemenië geen
bezwaren zal ontmoeten en gecontinu-
eerd kan worden.

BESMiirrLi.i.iKi-: DIERZIEK I F.N

t;)icr/icktcnbulletin Nr. 14 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 16 tot .tl juli 1980
vermeldt het volgende aantal gevallen van aan-
gifteplichtige besmettelijke dierziekten in Neder-
land.

Atrofische rhinitis

Totaal 12 gevallen in 12 getneenten.
Overijssel 2 gevallen

Gelderland 6 gevallen

Utrecht gevallen

Limburg I geval

-ocr page 227-

3 gevallen

1 1 gevallen in 9 gemeenten
8 gevallen in 7 gemeenten

3 gevallen
1 geval

1 geval
6 gevallen

4 gevallen

Rotkreupel

l otaal 37 gevallen in 34 gemeenten.

(ironingen

Iriesland

Hrenthe

Overijssel

(ielilerland

Utrecht

Noord-llolland
Zuid-Holland

Portugal

Volgens ecn telcgrairi van 26 juni heeft mond- cn
klauw/eer v an hct type C /ich na de uitbraak v an 20
mei, op gematigde wij/c verspreid in hct kustgebied
van hel land dc streek van Algarve meteen laag
sterftecijfer. De kuddes /ijn massaal geënt en cr
bestaat ecn stienge controle op de verplaatsing van
dc dieren. De vdoruit/ichten /ijn gunstig.

Schurft

I otaal I geval in Zeeland

\\ ARKHNSPI-.SI
Bclßie

Op 29 juli liet de Vetermaire Dienst te Brussel
uctcn. dat dc dag erv oor ccn geval van varkenspest
was gemeld op ccn boerderij tc Wortegem. I\'ete-
gem. Oost \\ laandcren. Alle 304 daar aanwe/ige
varkens /ijn afgemaakt en gedestrueerd.
In hel beschermde gebied /ijn sanitaire maatregelen
genomen. Naar de herkomst van de /ickte wordt
nog een ondcr/oek ingesteld.

MOND- FN KFAfWZFFR
r.s.s.R.

De Veterinaire Dienst le Moskou liet bij een tele-
gram van 20 juni 1980 weten dat 2 dagen tevoren
een geval van mond- en klauw/eer was gemeld bij
runderen.

Het ging om FM) besmette runderen onder de 2 jaar
in de .Artem Soukho/, Stanichno-I.ugansk district.
Oekraïne.

De /ieke dieren /ijn afgemaakt. In het gebied wor-
den ringentingen toegepast. Strenge /oö-sanitaire
maatregelen /ijn genomen /oals het onder quaran-
taine stellen van dc besmette plaats en het verbod
om dieren, voedingsmiddelen, produkten en ruwe
materialen van dierlijke oorsprong uit de streek te
verplaatsen.

Saoedi-.Vrablë

Mond- en klauw/eer virus van hct type .Asia 1 is
geïsoleerd uit 3 monsters afkotristig van de Abou
Fhanian boerderij, district Fl Massanic, Riyadh.
Dit is de eerste melding van dit type in Saoedie-
Arabië,

Kameroen

l elegrammen van de veterinaiie Dienst te Yaounde
gedateerd 21 en 22 juli 1980, maken melding van,
respectievelijk, 1 geval en 7 gevallen van mond- en
klauw/eer

Het eerste geval heeft /ich voorgedaan te Mbiambc.
noordwestelijke provincie. Hier /ijn 45 runderen
besmet en 5 gestorven.

In de andere 7 gevallen is er sprake van 1204
besmette dieren en 288 die met hen in contact /ijn
geweest; niet van dode dieren echter.
Sanitaire en reglementaire maatregelen /ijn gcno-
tncn.

Turkije

Volgens een brief van 28 juli 1980 werden in
Anatolië in de maand juni I 16 uitbraken van
mond- en klauw/eer gemeld. Hiervan waren er
10 van bet tvpe A,, en de overige van bet type

O,.

1 negatief

12 tvpe O. 5 tvpc A, 10 negatief

2 type SAFI, 4 type SAT2
2 type A

17 type O, 2 type ASIAI, lx vesicuiaire varkensziekte, 3 negatief

2 type O, 2 negatief

4 type SAr2, I negatief

3 type O, 11 type ASlAl, 2x ander type virus dan MKZ en SVD,
6 negatief

2 type O, I type A, 6 negatief

1 type C\', 1 negatief

2 tvpe SAFI, 1 type SAr2, I negatief

3 type ASIAl

3 SAT3, 1 negatief
I type O

13 negatief

Kwarlaalrapport Pirbright

Het kwartaalrapport van bet World Reference
I.aboratory tc Pirbright, Fngeland, overdc periode
van I april t m 30 juni 1980 vermeldt bet onder-
/oek van 126 monsters uit 15 landen. In81 monsters
werd virus aangetoond.
Angola 1 monster

Bangladesh 27 monsters

Botswana 6 monsters

Burundi 2 monsters

Hong Kong 23 monsters

Fibanon 4 monsters

Mozambique 5 monsters
Oman 22 monsters

Pakistan

Portugal

Zimbabwe

Saoedi Arable

Zuid-Afrika

Ihailand

Zatnbia

9 monsters

2 monsters
4 monsters

3 monsters

4 monsters
1 monster

13 monsters

-ocr page 228-

ajiö

September:

I 5 l-iith International C onlerence on I richi-
nellosis. -De Baak\'. Noordwijk aan Zee.
(Inlichtingen op Redaktiesecretariaat
Ia.I).
Verkrijgbaar).

I 4 ,11. .lahrestagung der r.uropiiischcn \\\'er-
einigung lür Tierzucht - FX 1 (A).
12 I. Furopiiisehen Clenügelkonletenz der
Wl\'SA (A). Hamburg.

4 Ciroep Veterinaire Homoeopathie
K.N.M.v.l). Vergadering. Beatri.\\-gebouw.
.laarbeursplein. Utrecht. .Aanvang 20.00 uur.

6 Ciroep Cieneeskunde \\an het Kleine Huisdier
K.N.M.v.l). \'Najaarsdag\'. Ouwehands Die-
renpark. Rhenen (Cild.).

6 -7 Fortbildungsseniinar \'Cardiologie. Oph-
thalmologie. Akupunktur\'(.A). München.

8 12 VF Furopiiisehen Kongress der WPSA
(A) (pag. 26.1).

9 12 21. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes
\'Febensmitteihvgiene\' der DVCi (,A).
Ciarmiseh-Partenkirchen.

10 12 HF Internationaler Kongress für 1 ierhy-
giene. Wien (pag. 26.1|.

11 14 B\\A Congres 1980 Fniversity of York
(pag. 264).

16 19 lAiropean Veterinary Pathological
Society. Vth Autumn Meeting. Clhem (Bel-
gium) (pag. 464).

17 Afd. Friesland K.N.M.v.D. ledenvergade-
ring. Motel Heereineen.

18 Ciroep Volksgezondheid K.N.M.v.D.

ergadering. .1 aarheu rseongresccnl rum.
Ftrecht.

2.1 Afd. Fimburg K.N.M.v.D. l edenvergadering.

2.1 Afd. Zuid-Holland K.N,M.\\.D.\' leden-
vergadering. Hotel-reslaiiranl \'BeKédére\'.
Schoonhoven, aanvang 20.."tO uur.

24 27 W.S.A.V.A, Congres. Barcelona (pag.
264 en 492).

2.5 Aid. Noord Holland K.N.M.V.D.
ledenvergadering.

.10 2 okl. 4. Cu.xhavener Seminar \'Fische und
Fischwaren\'. C u\\ha\\en,

Oktober:

I Ciroep Cieneeskunde van het Varken.
K,N,M,\\,D, Bijeenkomst, .laarbeurscongres-
centrum Ftrecht. aainang 14.00 uur.

I Veterinaire Ruiterdag 1980. Rheden (bi| Velp).
(pag. 7.16).

1 .1 .Arbeitstagung der Fachgruppe \'Pferde-
krankheiten\'der D.N\'.Ci. (A). Hamburg.

52 4-Daagse Conferentie te Warschau over:
\'Resistance Factors and Cienetic Aspects of
Mastitis Control\'.

2 4 29. Intern. Fachtagung für Fortpflanzung
und Besamung (,A). Wels.

2 .1 Fortbildungstagung des Bundesverbandes
der bcamtelen Fierarzte (.A). Bad
Mergentheim.

744

.1 4 6. Pharmakologiseh-lo.xikologische I orl-
hildiingstagung der A FF (.A). Ciiessen.

1 5 \\.\\\\ 1 .lahrestagung über zytoplasmatisehc
Iherapie und Methoden der Seruni-
Desensibilisierung. Stuttgart.

5 8 .lahrestagung der Dts\'eh. Cics. f Hämotol-
ogie und Onkologie. (Homburg) (Saar) (pag.
492).

6 10 Salmonella Round lable Conference.
Bilthoven.

7 10 Svmposium 40 jaar N\'oedingsoiganisatie
I NO \'\'l itkomst in Fitzicht\'.^ .laarbeurs.
Ftrecht (pag. 717).

9 12 Furopcan \\\'eterinar> Congress. Avignon
(pag. .112 en 621).

9 II F.\\ F. \\ergadermg in Avignon.

10 11 .laareongres K.N.M.v.D. 1980. tevens
127e .Algemene V ergadering. .Apeldoorn.

16 Sv inposium MeslkaKeren. Cultureel Centrum
\'De Reehorsl\' te Fde. (pag. 626).

17 \'Kauluntersuchung beim Plerd\' ( A). Wien.

18 Nationale Diergeneeskundige Dag. Fuik
(Belgie).

20 21 World Congress of Callle Diseases, lel
A\\i\\. Israc\'l (pag. 846 (1979)).

21 24 Week 1 cursus P.A.O. (iroep Praktici
Cirote Huisdieren.

27 1 ncn. .Australasian Seminar on 1 laemopro-
tozoan Diseases. 11 issar-125004. India.

28 Najaarsvergadering Ned. V er. 1 ndocrinologic.
Ftreeht.

28 11 Week II cursus P.A.O. (iroep Praktici
Cirote Huisdieren.

29 I lun. Fachmesse \'Inlensix Vichluilliing\'.
Ftrecht.

29 Congres 1980 \\an hel Nederlands Congres
voor Openbare Cie/ondheidsregeling. FUreehi.

10 Alseheidssymposium prof dr. 11. van (iende-
ren (pag. 552).

10 Ciroep Veterinaire Homoeopathic

K.N.M.v.D. Vergadering. Beatrix-gebouw.
.laarbcursplein. Ftreeht. Aan\\ang 20.00 uur.

Non ember:

2 5 111 Congreso Argenlino deC lencias V eleri-
narias. Ill Simposio NaeionaldeCienca > I ec-
nologia de Carnes. Buenos .Aires. Argentina.

4 7 Week lil cursus P.A.O, (irocp Praktici
(irote Huisdieren.

11 14 Week IV cursus P.A.O. (iroep Praktici
(irote Huisdieren.

1.1 Vereniging \\an Directeuren \\an (lemeenlelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongrescentrum. Utrecht,
aanvang 10.00 uur.

1.1 15 26. .lahrestagung der Fachgruppe \'Klein-
tierkrankheiten\' der DVCi. zugleich deutsch-
sprachige Ciruppc der WSAVA (A). Karls-
ruhe.

14 en 28 \'Orthopädischer Fortbildungskurs
Pferd\' (A). Wien.

Tijdschr. Dicrgcnccsl... dcei 105. ujl 17. jVHO

-ocr page 229-

2 I Haver Symposium "Respiratoire aatidoetiingeii
\\ati het ruiui. tliagiiose. preventie eti therapie".
Okura hotel. .Amsterdam (pag. 7.1!<).

Detcmber:

7 12 Course lor 1 raeuire I reatment and Re-
eonstruelive Surgerv in the 1 quine. Davos
(Svv it/erland). (pag. 620).
9 Aid. l.imburg K.N.M.v.D. I edenvcrgadering.

10 Aid. Noord Holland, l.edenvergadering.

11 (iroep Nolksge/ondheid K.N.M.v.D.
Vergadering. .laarbeurseongreseentrum.
l\'treeht.

Ciroep Veterinaire Homoeopathie

K.N.M.v.D. Vetgadering. Heatri.x-geboiivv.
.laarbeursplein, l\'treeht. Aanvang 20.00 uur.
IX Kwaliteitsverbetering van het onderwijs:
4e nationaal eongres over onder/oek van het
vv o.. I H te 1 indhoven (pag. 7.19).

17

1981

lebruari:

24 2.5 Cl O-dagen.
VI aart

1.1 14 laehtagung über Plerdekrankheiten
(anlassl. der\'1 quitania 19X1\'( A), 1 ssen.

April

X 11 14. Kongress der l)V(i (A).

1 I

Mei:

14 Nationaal Kampiocn.sehap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Biddinghui/en
(pag. 7.16).

17 22 5th Symposium on Quality of Poultry
Meat - Spcldcrholt Symposia. Apeldoorn
(pag. 677).

IX 2.1 1st Symposium on pgg Quality - Spcldcr-
holt Symposia. .Apeldoorn (pag. 677).

20 lhe Worlds Poultry production: Where and
How \'.\' - Spcldcrholt Svmposia. .Apeldoorn
(pag. 677).

.luli:

1 ,1 \\llth International Congress of the World
Veterinarv Poultrv .Assticialion. Oslo. Nor-
way.

Augustus:

.10 sept. 4. 8th International Symposium of
World Association of Veterinary Food Hygie-
nists. Dublin (pag. 26.1).

1982

Mei

2.1 28 Internationaal Svmposium over\'Dictarv
f ibre ill Human and Animal Nutrition\'. Pal-
merston New Zealand (pag. 7.18).

198.1

Augustus:

21 27 .\\.\\ll World Veterinarv Congress. Perth

(Australia) (pag. 627).

-ocr page 230-

boioMdlo

In memoriam

D. REMPT

Op I mei 19,SO. de dag waarop zijn (iezimdheids-
diensl voor Dieren in \\oord-Holland ophield te
heslaan als zelfstandige dienst om op le gaan in de

rieedonze

Gezondheidsdienst H \'est-Seth-rlattd.
collega Dirk Rempt.

l\'an ons is tip die hetangrijke dag niet alk
collega heengegaan, maar ook een goede
die tot het taaist, ondanks de ernst van zijn
helangstelling had voor het verloop en het
en stuk levenswerk van hem.

en een
.riend.
ziek te.
voort-
de ge-

hestaan van
organiseerde
in het algnu
zontler.
Aan die vrie
ken.

■iektenheslrijding in Nederland
, in Noord-Holland m het hij-

•tdscha/i zullen uc ahijd hlijven tien-

ordhollander m
de de diergenet

•n een van
an smid-

■jp 8 oktober 1896 in
zijn HHS-opteiding
,penen geroepen,
hei hem gelukt zijn
behalen en daarna kon hij voor
.studeren.

■Ie hij af en vestigde zich als prakti-
e Niedorp.

I deze periode van zijn leven een eind

tloo,
richl.
■lila,
n Nt
mzo

ui Hij verhtdsde naar Alkmaar en tic
euwe Niedorp werd voortgezet dot,r
tm. collega Van der Kolk.
van tic Gezondheidsdienst wist bi,
ninnetijk. maar uiteindelijk gedeci-
n. zeer snel hei vertrouwen te winnen
i.se veehoinlers en van tIe in-
s waarmede contacten moes-
■t onderhouden, om te komen
ekicibes,rijding. die alleen
he, vertrouwen en die con-

HtoUa.
en on>anisat.
len genaakt
goede therzu
led kan zijn ai
r zijn.

)r zijn mede
bij hem te

■enig er-
:a,nen le

leur van de dienst op I mei
diensten bekroond door de
in tie Orde van Oranje

heeft
,et tie

benoeming lot tlirecleur van de
zonilheiilsilienst voor Dieren in

van all,
slantie
ten M O
tot ee.
maar a
taclen

Het is door zijn ntedewerkers ahijd als
varen on, bij bent te werken en met ht
werken.

Bij zijn afscheid ats tlire
1964 wertlen zijn vele ve
benoeming tot Officie
Nassau.

De Hollandse Maatschappij van Ijindbou
hem als eerste dierenarts ontler.scheiden
Gouden Gevers Dev,ioo,-,nedaille.

Dirk Rempt was een rasechte Nc
een rijke familietraditie heirelfet
kunde, al beslaande van ±17.
voorouders het heroep uitoef
veearts.

Rempt werd geboren
\'ud. Hil werd tijdens
n in 1914 omler ,1e w,
ie niobilisaiiejaren is
/i

\'5. to
mie

■im

Collega
Hoogw
in lloo
.\\a enk
HliS-tliploma
dierenarrs gaa,
In I92J siudee.
cus in .\\ieuwe
In 1946 1
gekomei.
pas opgei
Noord-H,
praktijk i.
zijn schot
Ats di,ecteu,
dom- zipt be
decrd optred,
Noo

Nadien heeft collega Rempt met volle teugen kun-
nen genieten van zijn vrije tijd. omdat hij zich toen
volledig kon wijden aan zijn grote liefhebberij, nt.
de warmbloedpaardenfokkerij. Hij cleed dit als
jury-lid bij keuringen en concoursen, als le
de cursus.sen voor leerling-pikeurs en at.
zit ter van tie afdeling Noord-Holland \\
V.I..N. en laterals voorzitter van het V f.!
de omvorming tot l\\\'.l\'.N.
.Samen met zijn vrouw genoot hij inte,.
,oiale paanlengebeuren in al zijn schakt
Collega Rempt had veel beltwgstelling vo
we,-k van tie Koninklijke Nederlandse Maat
pij voor Diergeneeskunde en was een t
ker van tie veri;atlerin^en van de ajileling \\
H,)lland.

Direct na zijn vestiging
het huwelijk gelretlen i
drie kinderen, twee dochters en een zo
met tic kintleren. de kleinkinderen en
kleinkinderen was er een hecht familie\'.
Het laatste jaar van zijn leven is voor he
voudig geweest. Hij kende zijn ziekteb
verloop er van. tiet er echter niet veel vt
Dit paste bij zijn le
gesteund door zijn
wonderenswaardige

■nkle

in groep vrienden hebben
Schagen. midden in he, Noo,dhof
lar hij gewoond en gewerkt heefl.
afscheid van hem genomen.

.Moge hel Aaf en de kinderen lot troost zijn dat
velen dankbaar zijn dat ze hem gekend hebben en
in zijn nabijheid hebben kunnen leven en werken.

C. VAN HEUSEKOM

- bij

het

V van het
■Ingen,
voor het
,hai>-

rb,

, .\\\'ieuwe Niedorp is hij in
7 .Aaf Bakker, /.e kregen

.n. Samen
Ie achier-
■rband.
\'t niet een-
eld en het
merken,
tssttji. Hij werd hierbij sterk
rouw die bent me, een be-
loed lo, he, laats, heef, s er-

zorgti

Me, zi jn jam
Hf op 6 mei
la,idse land

ilit

-ocr page 231-

Van het Hoofdbestuur

Instelling Commissie van voorbereiding
voor het diergeneeskundig
post academisch onderwijs

De commissie van voorbereiding voor de
oprichting van hct orgaan \\oor het
diergeneeskundig post academisch
onderwijs is op 25 juni I98Ü opgericht. De
commissie is als \\olgt samengesteld;
Namens de Stichting (iezondheidszorg voor
Dieren: prof. dr. D. .1. Vervoorn
Namens de Veterinaire Dienst: dr. P.
l.cel\'lang

Namens de Veterinaire Hoofd Inspectie:
drs. C\'. .1. Vermeulen
Namens de Faculteit: dr. H. .1. Breukink,
drs. 1.. Elving, dr. T. S. Ci. .A. VI. van den
Ingh, prof. dr. A. W. Kersjes, prof dr. .1.
(i. van Logtestijn, dr. R. ,1. Slappendel
Namens de Maatschappij: me\\r. drs. K. .1.
M. .lansen-Ströhl, drs. ,1. A. Smak, drs. M.
A. Moons

Het Dagelijks Bestuur bestaat tenminste uit
de voor/itter (dr. H. ,L Breukink) en de
vicc-voor/itter (drs. M. A. Moons).
De tekst van het instellingsbesluit luidt als
volgt:

De Rijksuniversiteit Utrecht (Faculteit
der Diergeneeskunde)
hct Hoofdbestuur van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde
hct Bestuur van de Stichting
(ie/ondheids/org voor Dieren
dc Veterinaire Dienst van het Ministerie
voor Landbouw en Visserij
dc Veterinaire Hoofd Inspectie van de
Volksge/ondheid van het Ministerie
voor Volksgezondheid en
M ilieuhygiene.
(ielct op de artikelen 2, lid en 14.1 bis van
de Wet op hct wetenschappelijk onderv\\ijs
(WWO) en op de artikelen .lü\'. .11, .12 en .13
van het Koninklijk Besluit van 2 septetnhcr
1977 (Stb. 525). houdende uitvoering van
dc artikelen 14,1 bis, tweede cn derde lid, en
14.1 ter, eerste cn tweede lid, van de Wet op
hct vvctenschappclijk onderwijs (Regeling
postacademisch onderwijs).
Overwegende:

dat bij de Wet van 12 novctiiher 1975
(Stb. 656). houdende vvij/iging van de

iy</.schr. Diergeneesk., deel lllx afl. 17. I9H0

L

Wet op het wetenschappelijk onderwijs
en van de Wet universitaire
bestuurshervorming 1970
(Herstructurering wetenschappelijk
onderwijs) ingevolge artikel 2, derde lid,
(nieuw) WWO de verzorging van het
postacademisch onderwijs aan de
universiteiten en hogescholen is
opgedragen als nieuwe taak, welke deze
zoveel mogelijk in samenwerking met
derden dienen te verv ullen;
- dat bij de Wet van 12 november 1975
(Stb. 656) als nadere bepalingen
omtrent het postacademisch onderwijs
de artikelen 143 bis, ter en quarter in de
Wet op het wetenschappelijk onderwijs
zijn ingevoegd;
-- dat ingevolge artikel 143 bis, tweede lid
(nieuw) WWO, bij Koninklijk Besluit
van 2 september 1977 (Stb. 525) een
nadere \'Regeling Postacademisch
Onderwijs\' (R.P.O.) is vastgesteld,
houdende regelen met betrekking tot de
organisatie van een doelmatige
satnenv\\erking tussen twee of tneer
Nederlandse universiteiten en
hogescholen alsook tussen één of meer
van de/e instellingen en derden op hct
gebied van het postacadetiiisch
onderwijs;

dat de/e regeling in afdeling V
(artikelen 30 e.v.) voor/iet in de
mogelijkheid van instelling van een
comtiiissie van voorbereiding voor de
oprichting van een orgaan voor
postacademisch onderwijs;
dat hct aanbeveling verdient het
postacadetiiisch ondcrwiis in de
diergeneeskunde te bevorderen.

Besluiten

tot de instelling van een comtnissie van
voorbereiding als bedoeld iti artikel 30,
eerste lid, R.P.O. voor het
diergeneeskundig postacademisch ondervviis
(hierna le noemen: de conuiiissie), /ulks
met Inachtneming van de volgende
bepalingen:

1. De naam der commissie luidt:

■commissie van voorbereiding voor hel
d i c rge tl
CCS k imd i g p os la ca d c m isc h
onderwijs\' (afgekort:
Voorbcrcidingscomtnissic P.AO-
Diergcnceskundc).

747

KOMNKI I.IKI\'. Nl Dl KI .VNDSI M.A A I SC H.M\'l\'l.l VOOR Dll KCIIM I SKINDI

-ocr page 232-

2. De commissie heeft tot taaf.:

a.de bevordering \\an de oprichting van
een orgaan voor postacademisch
onderwijs in de diergeneeskunde;

b.de cöordinatie en het stimuleren van
het postacademisch onderwijs in de
diergeneeskunde, met inachtneming
van hetgeen omtrent het
postacademisch onderwijs in de /in
der wet is en wordt bepaald.

3. De commissie bestaat uit twaalf leden.
Zes commissieleden worden op
voordracht van de Faculteit der
Diergeneeskunde door de
Rijksuniversiteit L\'trecht benoemd uit
het personeel bij die faculteit, drie
commissieleden worden benoemd door
de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde uit
haar leden, één commissielid wordt
benoemd door de Stichting
Ciezondbeids/org voor Dieren, één
commissielid wordt benoemd door de
Veterinaire Dienst van het Ministerie
voor Landbouw en Visserij en één
commissielid wordt benoemd door de
\\\'etcrinaire Hoofd Inspectie van de

V olksgezondheid van het Ministerie
voor Volksgezondheid en
Milieuhygiëne.

4. De commissie wijst uit dc zes door dc
Rijksuniversiteit Ltrecht benoemde
leden een voorzitter aan cn uit de drie
leden van dc Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde ccn

V ice-voorzitter.

5. Dc commissie wordt in dc uitoefening
van haar taak bijgestaan door een
coördinator, die tevens als secretaris
fungeert.

6. De commissie kan onder door haar te
stellen voorwaarden één of meer secties
instellen dic namens cn onder
verantwoordelijkheid van de commissie
worden belast met de uitvoering van ecn
gedeelte van haar taak.

7. Dc commissie zendt jaarlijks vóór 1 mci
een verslag van haar gedurende het
afgelopen kalenderjaar verrichte
werkzaamheden toe aan de Minister van
Onderwijs en Wetenschappen, aan de
Sectie Diergeneeskunde van de
Academische Raad. aan de
Academische Raad en aan dc organen
voor postacademisch onderwijs.\'

Het floofdbcstuur heeft in haar vergadering
van 9 juli 1980 besloten bereid tc zijn als
werkgever op te treden voor dc ambtelijke
secretaris.

ILT

Sedert eind mei gestopt is met het
overnemen van besmette koppels, heeft
Infectieuze
l.aryngo-Tracheitis (ILT) zich
geleidelijk aan over een gebied omvattende
een groot gedeelte van de Veluwe. de
Gelderse vallei en het aansluitende gebied
van Oost Utrecht verbreid. Daarnaast is
voornamelijk door contacten met genoemd
gebied (o.a. overplaatsing van dieren) ook
elders hier en daar een enkel geval van IL L
vastgesteld.

Sinds juni is men in centraal Nederland
begonnen met het enten van leghennen en
reproductiedieren. Zolang IF\'L zich elders
incidenteel voordoet, wordt vooralsnog
alleen enting van de nog niet zieke dieren
op het betreffende bedrijf aanbevolen.
Daarnaast vindt buiten centraal Nederland
ook enting plaats van dieren in opfok, die
naar centraal Nederland worden
overgeplaatst.

Op grond van dc binnenkomende
entberichten kan worden geconstateerd, dat
in afwijking van het dringende advies van
gezondheidsdiensten en CT)I er vrij veel
koppels worden gesprayd. Diverse
pluiinvcchotulcrs hebben inmiddels aan dc
lijve ondervonden, dat een sprayenting in
tegenstelling tot ecn oogdruppclenting. niet
tot ccn voldoende irnmuniteitsopbouw leidt:
I tot 4 weken na de enting trad in de
betreffende koppels ILL op. In
overeenstemming met berichten uit landen,
waar men al lang met 11.1 te maken heeft
en met de uitkomsten van het onderzoek
van het CDI leidt dc oogdruppclenting wel
tot het beoogde doel (tenzij tijdens de
incubatieperiode van de ziekte wordt
geënt). In diverse gevallen kan op besmette
bedrijven door zo snel mogelijk de op het
oog nog gezonde koppels te enten, verdere
uitbreiding van de ziekte voorkomen
worden.

Van een beperkt aantal geënte koppels is

-ocr page 233-

door middel van de scrum-neutralisalie-
methode het effect van entingen nagegaan.
Het resultaat hlijkt in overeenstemming met
de waarnemingen in de praktijk.
De geoogdruppelde dieren hebben na
enkele weken praktisch allemaal
afweerstoffen in het bloed. Na een spray-
enting blijkt dit niet of slechts bij een klein
gedeelte het geval te /ijn.
Ook het resultaat van een enting via het
drinkwater, is teleurstellend: géén
afweerstoffen aantoonbaar respectievelijk 2
weken en 4 weken na de enting.
Voor het immuniseren van koppels
leghennen en reproduktiehoenders is het
dan ook beslist nood/akelijk gebruik te
maken van de oogdruppelmethode.
Verder is het zeer belangrijk dat in geval
van verdenking direct enkele dieren voor
onderzoek naar de gezondheidsdienst
worden gebracht.

Wij doen een dringend beroep op u zorg te
dragen voor een zo correct mogelijke
uitvoering van de entingen en u te houden
aan de afspraken zoals de/e zijn neergelegd
in het reglement begeleiding 11. T entingen
dat vanaf 1 september 1980 van kracht is
en aan de daarbij behorende richtlijnen
voor dc uitvoering van entingen tegen 11.1.

(Li-

Groep Geneeskunde
van het Rund

Door ccn misverstand is de prijs van de
Proceedings van de 12th Annual
Conference of the .American .Association of
Bovine Practitioners onjuist vermeld in de
brief van juli j.1. De/e proceedings kunnen
bij de secretaris worden besteld a / 27.50
per stuk /oals dat ook reeds op de
vergadering van de (iroep is meegedeeld.
Mocht u door de vakanticdrukte geen
gelegenheid hebben gehad ecn e.xemplaar te
bestellen dan kan dit alsnog. De
inschrijving sluit 20 september a.s.

Stichting Pensioenfonds voor
dierenartsen

Groep Veterinaire
Homoeopathie

C ursus Homocotherapie A voor Artsen

Dc Cursus Homoeotherapic A zal dit
najaar gehouden worden in de .laarheurs te
Utrecht van 19..10 - 21.,30 uur op de
donderdagavonden 9. 16 en 30 oktober en
6 en 13 en 20 november 1980.
De cursus is in eerste instantie besteind
voor artsen; wanneer er plaatsen vrij zijn.
kunnen doctorandi medicijnen eveneens
worden toegelaten. De aanmelding dient
schriftelijk te geschieden bij Mw.
Couwenhoven. Postbus 179. 1500 ED
Zaandam.

llct bestuur van dc Stichting Pensioenfonds

is momenteel als volgt samengesteld:

Dr. .1. Bosma. voorzitter

Drs. I.. van der /.ee

Drs. I h. I ambers

Drs. ,1. S. VVittevcen

Drs. M. M. I-. H. van Kuijk

Drs. D. van der Mey

Mevr. drs. .1. .A. Buesink-llelder

Tijdens de komende algemene vergadering

van deelnemers is .1. S. Wittcvcen aftredend

cn stelt /ich niet herkiesbaar. Conform de

Statuten dient het Hoofdbestuur voor dc/c

vacature ccn voordracht tc doen. In overleg

met de betrokken groep draagt het

Hoofdbestuur de volgende kandidaat voor:

R. H. (i. ,Aalfs uit Rotterdam.

-ocr page 234-

Leesgezelschap
voor dierenartsen

Zoals bekend, is de Maatschappij 1 juli jl.
van start gegaan met een nieuwe opzet van
het leesgezelschap voor dierenartsen.
Hiervoor is zoveel belangstelling ontstaan,
dat de Maatschappij genoodzaakt was het
aantal abonnementen sterk uit te breiden.
Van de zijde van de uitgeverij hebben wij
vernomen dat er enige vertraging optreedt
bij het aanvragen van deze nieuwe
abonnementen, hetgeen betekent dat het
versturen van leesmappen in sommige
gevallen verlaat wordt en in andere de
mappen vooralsnog incompleet zijn.
Dit houdt in. dat het niet mogelijk is. nog
hetzelfde kwartaal extra bestellingen op de
abonnementen te versturen, zodat ieder
nieuw lidmaatschap pas een volgend
kwartaal in kan gaan.
Voor het bovenstaande vragen wij uw
begrip en wij zullen onze uiterste best doen
u de mappen zo spoedig mogelijk toe te
zenden.

Van het bureau

Wijziging Codelijst van geneesmiddelen voor mestkalveren

028

- Penimycin-P

Apharmo

./ 24,60 (was /\' 23.50)

102

- InlraiTiycol

.Apbarmo

./ 7,95 (was/ 7,55)

106 ■

- Inlramycol-P

.Apharmo

ƒ 10,90 (was/ 10,40)

167

- Peniinycin

Apharmo

/ 18,.10 (was / 17,40)

560 •

- Furasol 10%

Apharmo

ƒ 12,00 (was / 11,-50)

518 ■

- Oxypolymix

A.U.V.

f 44,75 (was f 45,75)

641 -

- F.xpectoians mix 1

A.U.V.

f 45,75 (was/\' 48,25)

643 ■

- Salmonella mix

A.U.V.

/■ 25,75 (was /■ 23,75)

665 ■

- Tetra-lur mix 100

A.U.V.

/■ 18,75 (was./ 19,75)

691 ■

- TrimethosuH mix

A.U.V.

/ 14,75 (was / 16,75)

750

KOMNKI I.IKi: NlDl Kl.ANDSi: MAAISC HAPI\'

1,1 VOOk niFKC.tNFHSKUNDK

Commissie Post Academisch
Onderwijs Veterinaire
Volksgezondheid

C ursus Pathologische Aanatomie

Hct ligt in de bedoeling bij voldoende
belangstelling in het voorjaar van 1981 een
cursus Pathologische Anatomie tc
organiseren.

Programma:

(8 dagen)

9..10 Voordracht pathologisch anatomisch
onderwerp, volgens onderstaand
programma.
Pathologie van het
afweermechanisme; ontsteking
Algemeen reactiepatroon van dc
lever

Algerneen reactiepatroon van het
darmkanaal

Algemeen reactiepatroon van hel

respiratieapparaat

Algemeen reactiepatroon van de

nieren

\'fumoren leueose bij
landbouwhuisdieren
Algemeen reactiepatroon van het
beenweefsel

Pathologie van een aantal
virusinfecties bij landbouwhuisdieren
12.15 Gezamenlijke lunch
1.1..10 Demonstratie met discussie van dc
macroscopic van pathologisch
veranderde weefsels en organen.
15.00 Microscopische demonstralie van
tijdens voordracht en of
macroscopische demonstratie
besproken orgaanafw ij kingen.

Dit programma kan in overleg met dc
deelnemers worden aangepast.
De ComiTiissie zal het bijzonder op prijs
stellen van belangstellenden zo spoedig
mogelijk doch uiterlijk 10 september
aanstaande te vernemen ot men in
bovengenoemde cursus is geïnteresseerd.
Op basis van binnengekomen reacties zal

-ocr page 235-

het definitieve progiamtna woiden
vastgesteld.

Aatiinelding bij het bureau van de
Maatschappij (Ellen Bonnes, tel.: 0.10-
5101 11).

C ontactmiddag I\'luimveehygiéne

In april 1981 /al de Commissie een
Contactdag Pluimveehygiëne organiseren.
Nadere mededelingen volgen.

Kaderdag
Centrale Asielraad

f)e Centrale Asielraad van de Nederlandse
Vereniging tot Bescherming van Dieren,
belegt de jaarlijkse kaderdag op zaterdag 13
september a.s. otn 10.00 uur in het
.jaarbeurs- en Congrescentrum te Utrecht.
Deze kaderdag is bedoeld voor
asielbeheerders, asielbestuurders en de
dierenartsen die aan asiels zijn verbonden.
Dierenartsen die niet direct aan een asiel
verbonden zijn. zijn hierbij ook van harte
welkom.

l^e agenda luidt als volgt:

1. Opening

2. Mededelingen

3. Veterinaire begeleiding asiels (door drs.
H. J. A. .f Heuthorst)

4. Meerjarenverslag asielbeleid

5. Forum (gelegenheid tot het stellen van
vragen over asielbeleid e.d.)

6. Rondvraag

7. Sluiting

Gezien punt 3 van de agenda, de
voordracht van drs. Heuthorst over
veterinaire begeleiding van asiels. lijkt ons
de aanwezigheid van de dierenartsen van
groot belang.

Wij hopen dan ook dat vele dierenartsen
aan deze uitnodiging gehoor geven.

L

D.S.K.Buitendag
\'Opkikker\'

Zaterdag 13 september 1980

Ter gelegenheid van de opening van het
nieuwe hoofdgebouw van de faculteit Dier-
geneeskunde aan de Yalelaan in de Uithof.
Utrecht en met de in gebruikneming van de
nieuwe D.S.K. kamer aldaar organiseert het
bestuur van de Diergeneeskundige studenten
Kring op zaterdag 13 september een buiten-
dag op de terreinen van de faculteit in de
Uithof.

751

KON1NKI.I.IKE NtiDERLANDSr. MA.VrSCltAI\'Pl.i VOOR DIFRGIÏNEESKUNDE

Het programma van deze feestelijke dag luidt
als volgt:

10.00 uur Wielerronde beginners in de Uit-
hof

11.00 uur Demonstratie politiehonden op

Buitendagterrein
11.30 uur Wielerronde gevorderden Uitbot
en vertrek biervatrolwedstrijd
vanaf het oude terrein aan de
Biltstraat.

12.00 uur Detnonstratie Voltigeren Uithof
en vertrek rijtocht met hoog-
leraren verzorgd door de \'Sticht-
sc Aanspanning\' vanaf de Bilt-
straat.

12.30 uur Finish Biervatrolwedstrijd in de
Uithof

13.00 uur Aankomst rijtuig Hoogleraren in
Uithof en Demonstratie 6-span
Friese paarden in Friese tuigen
door de heer [)e Boer
13.40 uur Demonstratie Carrouselrijden

door V.S.R. De Solleysel
14.00 uur Demonstratie Windhondenren-
nen op Buitendagterrein verzorgd
door Zuid-Hollandse Wind-
honden ren vereniging
15.00 uur Demonstratie 10-span Friese

paarden in Friese tuigen door
de heer De Boer
17.00 uur Opening D.S.K. kamer en recep-
tie

\'s avonds: voor studenten groots feest tnet
band in de feesttent. Feestelijke
bijeenkomst voor honorair-be-
stuursleden der D.S.K. in Boer-
derij Mereveld te Utrecht.

-ocr page 236-

Als presentatie van de faculteit [diergenees-
kunde vooralle belangstellenden /uilen er ge-
durende de buitendag rondleidingen door de
klinieken verzorgd worden en /al er een
huisdierenkeuring plaats vinden. Naast de
grote feesttent zullen er verspreid over het
terrein een aantal stands geplaatst worden
waar men allerlei activiteiten zelf kan ont-
plooien. Zo zal daar zijn: kunstkoemelken.
longinhoud meten, het juiste gewicht van
Absyrtus de [d.S.K. bok schatten, paalklim-
men etc.

teoDii.

Tijdens deze dag zal ook de feestelijke aan-
bieding van het fotoboek "Herinnermgen aan
de Biltstraat\' geschieden, (zie T.v.ld. 15 juni
1980 blz. 514) Dit boek is te bestellen door
overmaking van f 25.- -I- f 4.75 verzend-
kosten op giro 271994 t.n.v. fiscus [).S.K.
Biltstraat 172 Utrecht onder vermelding van
"Herinneringen aan de Biltstraat."

Een ieder die belangstelling voor de/.e buiten-
dag heeft is van harte welkom op zaterdag
1.3 september vanaf 10 uur \'s ochtends op de
terreinen van diergeneeskunde Yalelaan I.
De Uithof. Utrecht.

namens het bestuur.

Toon Meesters. D.S.K. h.t. vice praeses

Zo moet het niet! (2)

Op een pluim\\eebedrijf werd \\oor een
groot bedrag aan onder de wet \\allendc
middelen aangetroffen. Een gepensioneerde
dierenarts bleek hier zijn bemiddeling tc
verlenen. Deze bestelde dc benodigde
middelen bij een farmaceutische
groothandel waarna de levering rcchtstrccks
aan de pluimseeteeltonderneming. die ook
betaalde, plaats vond. De dierenarts, die
zijn bemiddeling kwalificeerde als een
service verlening, ontving voor de/e service
verlening een vorstelijke vergoeding op
jaarbasis.

Personalia

Als lid van dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden /ich dc
collegae:

Bosch, .1. (■.: lyxü; 52(i4 (iipl. Oberlrick (/witscrlaird), l.andstrasse 42.
Hellebrekers, 1.. .1.; 198(1; 1391 HM Abcoude, Winkeldijk 39.
Oppenraay. Mej. M. 1 . 1\\ .1.: 19X0; 35X3 HR 1 (recht. Mauritsstraat 30.
Prud\'hoinme \\an Reine. 1-. 11.; 1980; 3572 t\'N Utrecht. Kapelstraat 66.
Smith. 1\'. 1.; 1980; 3583 AR l trecht. 1 cid. Bolstraat .14.
Weeda. .1. I h.; 1980; 3572 hll l trecht. Obrechtstraat 76.
Willcms. 11.; 1980; 3512 1 1) L trecht. l ange .lullcrstraal 20.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heelt het Hoold-
bestuur aangenomen:

Berg. 11. S. \\an der; 19X0; 3572 l.V Utrcchl. C orn. Houtmanstraat 6.
Drent. O.; 1980; 8933 0(i Ixeuwarden. P. Stuyvesantweg 72.
Pggen. A. A. S.; 1980; 35X1 WN l\'trecht. VVagendwarsstraat 3X.
Mcntink. (i. .1.; 1980; 2351 HA l eiderdorp. Pmmastraat 17.
Pelt. Mej. J. van; 19X0; 3572 TM Utrecht. Krijtstraat 55.
Vermeer. .1. A. M.; 19X0; 50X7 BCi Diesscn. l aarstraat 10.
\\ mk, W. J.; 1980; 3241 AB Middelharnis. Prans Halslaan 21.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde hcelï
het Hoofdbestuur aangenomen:

M. 11. F. \\an Niel. (iildstraat 45. 3572 l-K Utrecht.
.1. V citenaar. C\'itadeldritt 65. 3436 Cl, Nicuvvegein.

-ocr page 237-

AdrcswijzigiiiKcn, en/.:

303 *AarIc. I\'. .1. M. van: 1978; Khanouni
(Sudan). MAI AO larm .luha. c o
i:.N.I).l\'.. liox 91.1; d.
ISII Hdonjc. I.: 1968; Wijchcn; tcl. (08894) 124.12.
IHI BcTg. //. S. van di\'r: 1980; .1.\')72 LV Utreclit.
Corn. Iloutmanstraat 6; tel. (0.10) 71.5698;
wnd. d. (toevoegen als lid).
IHI ficrgcfiin. ./. I\'. / .,- 1979; 7191 \\\'l) Twello. (i.
Borgesiiisstraat 48; d.

187 *l!reur. (i. ./.. 1980; 8.10.1 Z\\\' l-.mmeloord.
.lupiterstraat 18; tel. (05270) 86.12 (privé).
1500 (prakt.); p ;\'nierenklinick Emmeloord\'.

188 Bronsink. II. II.: 1972; W apenveld; p.. geass.
met M. Dijkstra. .1. Kuipers en W\'. Mulder.

189 Bruins .l:n.. H.: 1968; Zuidhorn; tel. (05940)
.1006 (privé). (050) 212179 (bur ); ad|. i. \\\'.(i.

191 *CaqueU\'in. / . I\'. M.: 1979; 48.14 SI. Breda.

Barharalaan 80 (vrije studierichting).
191 Cloudi. .1. II. II.: 1955; W ijehen; tel. (08894)
124.12.

19: Cupcrus. I\'.: 1967; (Iramsbergen; p.. geass.

met .A. K. van llateren en .1. Walgcmoed.
I9.> nijksna. .)/.. 1971; W\'e/ep; p,. geass. met 1).

H. Bronsink. .1. Kuipers en W\'. Mulder.
196 Drcnl. ().: 1980; 89.11 (1(1 Leeuwarden. 1\'.
Stuvvesantweg 72; tel. (05100) 50616; wnd. d.
(loevoegen als lid).
198 Eggen. .1. ,1, .V; 1980; 3581 W N l trecht.
VVagendwarsstraat 38; tel. (030) 516715; w nd.
d. (toevoegen als lid|.
2011 * Engelse. Mei. ■!■ . 1980; 3562 .IK
Dtrecht. I emnosdreel 9; tel. (030) 621251;
wnd. d.

:o: *Eisseher. R. /■.; 1980:3572 V.1 Utrecht. Bol-
lenholsestraat 43; tel. (0.10) 714265; wnd. d.
203 Elorsehiii:. Mej. M ./.. 1978; /ie; Holtkamp-

Llorschut/. Me\\r. M. .1.
208 \'Goo.ssens. II. ,L.\' 1980; 5721 A(i Asten.
Burg. Wijnenslraat II; tel. (04936) 1407; p..
geass. met ,1. I\'. (i. .1. \\an Helmond.
30-1 *<,run.sven. Mei. /). E. van: 1978; Khartoimi
(Sudan). MAl AO 1 arm luba. e o
U.N.D.IV. Bo.v 913; d.

212 \'Haier. Dr. R.: 1971; 1\'-I979; Driebergen:
wet. hid. medew. R.U. (L.d.D., \\ kgr. Inw. Z.
der (Ir, Huisd.1.

213 llaleren. A. K. van: 1977: (iramsbergen; p..
geass. met I. C uperus en .1. W\'algemoed.

2/4 *llellehrekers. /.. ./.; 1980; Abcoude; tel.
(02946) 1719 (privé). (01820) 18955 (prakt.);
p.. ass. bij Mevr. W. Cj. l.ycklama a Nijeholt-
Roelofscn.

214 \'llelmoncl. ./. P. (,. ./. van: 1980; Asten; p..
geass. met H. A. Cioossens.

21.5 Hermelink. E. ,/. H .: 1974; Apeldoorn; tel.
(055) 412443 (privé). 334656 b.g.g. 215214
(prakt).

304 Herschel. Mei. I). A.: 1976; Llorhampark. N.
.1. 07932 (U.S.A.). 607 Fernwoodroad;\'el.

(201) 8870522 (prakt.); p.. ass, bij H. M. S.
Smith.

218 Hoeven. E. 11. van der: 1978; Utrecht; tel.
(030) 623329 (privé). 5.14580 (bur.); wet.
medew. R.L\'. (F.d.D.. \\ kgr. (ieneesk. \\an het
kl. Huisd ).

219 Hohkamp. .!.: 1978; l .mschoten; tel. (01484)
3823; wnd. d.

2/9 Hohkanip-Elorsehiii:. .Mevr. .\\l. .1.: 1978;
.1461 AZ l inschoten. Heeswijk 100 A; tel.
(03484) 3823: wnd. d.
22.i
.lanssen. ,/. //. /.\'.; 1980; 9321 CIB 1\'ei/e.
Fikenlaan 31; tel. (05908) 33613; p.. ass. bij.1.
H ingstman.

228 *Kers. Mei. (\'■: 1980; 3581 FA L\'trecht. Mgr.
V. d. Weteringstraat 7; d.

229 *Kellelerii. H. II .: 1980; 3514 CV Utreeht.
Kockockstraat 73; d.

229 Klaa.ysen. C. 11. /..,■ 1976; 2314 F W Feiden. A.
Kuyperplein 6; tel, (071) 897236 (privé). (070)
472221 (bin ); leehn, man. Smith Kline en
French,

2.?7 Kuipers. .1.: 1964; Hattem; p.. geass. met 1).

H. Bronsink. M. Dijkstra en W. Mulder.

239 Leemans. .4. D.: 1955; Wijchcn; tel. (08894)
12208.

240 *Lemmens. R. M. ./.: 1980; 6241 CiB Bunde
(F.). Kloosterweg 8; tel. (04461) 1887; d.

244 Manni. 11. P.: 1980; 8011 CiA Zwolle. Ooster-
laan lOA; tel. (05200) 18885; wnd. d.
247 »Meinen. ./. ./.. 1980; 4133 AW \\ianen.

Fangeweg 169; tel. (0.1473) 4661; wnd. d.
247 Meniink. (,. ./.. 1980; 2351 HA l eiderdorp.
F.mmastraat 17; tel. (071) 895836; wnd. d.
(toevoegen als lid).
247 Meieren. Mei. C. A. U . van: 1979; Abcoude:
tel. (02946) 1812 (privé). (020) 992683
(prakt ); p.. geass. met .1. Ponte.
250 Mulder. II1977; Hattem; p.. geass. met 1).

11. Bronsink. M. Dijkstra en .1. Kuipers.
.106 Misdielm. Dr. I).: 1968; U-1978; St, Denis.

Saskatchewan (Canada). Box 16; d.
306 * Misehelm-.lanneson. .Mevr. II. A.: 1969; St.

Denis. Saskatchewan (Canadal. Box. 16; d.
254 .\\oiovs. Dr. ./. E. .)/.; 1968; F-1978; W ijchen;
lel. (08894) 13813 (privé).

256 *()ppenraa\\. Mei. M /.. /../.. 1980; 3583 HR
Utrecht. Maurusstraat 30; tel. (0.10) 517171;
wnd. d.

257 Oven. R van: 1970; 7245 PF Faren (Cild.).

I.angelersdijk 4; tel. (057381 1737 (privé).
1956 (prakt.).

258 Pek C. ,/.. 1974; 5812 AB Heide Venray.
Heidseweg 52; tel. (04780) 87153 (privé).

258 Peil. .Mei. J van: 1980; 3572 LM Utrecht.
Krijtstraat 55; tel. (030) 7 12418; wnd. d. (toe-
voegen als lid).
258 Perre. IL: 1955; 9481 CH Vries. F:s\\een 8; tel.
(05921) 3238 (privé). (05920) 10448 en (050)
232387 (bur.): i. V.D. en i. V.Ci.

-ocr page 238-

306/259 "Peters. P. H . J.: 1971; 3433 f-C Nieu- 277
wegein, t-mmawcK 11; tel. (03402) 39831
(privé). (030) 742146 (bur.); wet. inedew.
277
R.l.V.

"Ponte. J.: 1973; .Abcoude; tel. (02946) 1812 27H
(privé). (020) 992683 (prakt.); p.. geass. met
mej. C. .A. W. van Meieren.
"Prins. H: 1980; 3572 VW Utrecht. Bollen-
hofsestraat 196; tel. (030) 731003; wnd. d.
2H6
"Priiil/ioinnie van Reine. F. H.:
1980; 3572
CN Utrecht, Kapelstraat 66; tel. (030) 730186;
wnd. d.
 2H7

Roseguar.,/. ,/. (,.: I97l;541 I SCZceland(N.
Hr.). l\'denseweg lO.A; tel. (08865) 2271
(privé), (04132) 72025 en 72026 (prakt.).
"Rounien. M. P. //. M.: 1980; 6081 DC
Haelen, Schepenbank 57; tel. (04759) 1385;
p., ass. bij A. dc 1.eeuw van VVccncn, M. .1. M.
2H9
P. Scbyns en .1. Cl. A. Slaats.
Rtivs. .A. ,/. f,. .M.: 1975; 4333 KK Middel-
burg, Noordweg 382; tel. (01180) 26605
(privé). 13118 (prakt.).
 290

306/267 Rntgers. Mej. H C.; 1978; 2243 FK Was-
senaar, Hcrtelaan 3; tel. (01751) 77138; wnd. 293
d.

Rtnietnan. 0. R.: 1978; Utrecht; wet. medew. 294
R.U. (F.d.D., vkgr. Cieneesk. van het kl.
Huisd.).

Scholien. (,. ./. .A.: 1941; Bakel; r.d. 29li

Siegersnta. >\'. M.: 1975; 9503 AB Stadska-
naal, Handelskade 40; tel. (05990) 18784; p.
301
"Sniith. P F:
1980; 3583 AR Utrecht, Ferd.
Bolstraat 34; tel. (030) 521336; p., a.ss. bij H.
P. Kingma en 1. .1. de Vries.

260

261

261

266

266

267

267

271
273

275

"Sprink. II. .\\l.: 1980; 3582 ZM Utrecht,
l.B.B.-laan 203, Kamer 1743; d.
Smal. ./.; 1979: 5963 PB Ruinen, Hees 32; tel.
(05221) 2289 (privé).

Steenis. Dr. G. van: 1960; Cambridge-1968:
3741 l.B Eembrugge (gem. Baarn), Eemwcg
102; tel. (02154) 15210 (privé), (030) 742185
(bur.).

i elin.g. .!.: 1977; 1934 E,l Egmond a d llocl,
Pr. Irenelaan 92; tel. (02206) 4666; p., ass. bij
E. .1. .1. C. van Oost\\een en F. M. Willems.
1 (\'/7)im-. ,/. .1. M.: 1980; 5087 B(1 Diessen,
Faarstraat 10; tel. (04254) 21 13 (privé), 1666
(prakt.): p., ass. bij C. W. M. Augustijn, IF A.
M. Elsinghorst, .1. A. H. \\an I.ieshout. M. ,1.
.1. v. d. Einden, P. .1. .1. A. Schröder cn 11.
Vaarkamp (toevoegen als lid).
Mnk. H\'. .!.: 1980; 3241 AB Middelharnis,
Frans Halslaan 21: tel. (01870) 5692 (privé),
2897 (prakt.); p., ass. bij P. R. ,1. M. Schilder
(toe\\oegen als lid).

»Miet. /.. .1. M. van: 1980: 3583 EB Utrecht.
Prins Hendriklaan 17: d.
Walgemoed, ,1.; 1973; Cjramsbergcn; p.,
geass. met E. Cuperus cn A. K. van llatercn.
"»eciUt. ,/. \'Fh.: 1980; 3572 EH Utrecht,
Obrechtstraat 76; te. (030) 714459: d. C1.\\.D.
prov. Overijssel.

"It illems, II.: 1980; 3512 ED Utrecht, I angc
.lullcrstraat 20: tel. (030) 319783; wnd. d.
/ingstra. P. II.: 1977; Epe: tel. (05780) 13610
(privé), (05700) 224.14 (bur.); wnd. dir.
slachth.; r.k.

.lubilea

R. Heemstra te llaselte

Mevr. F. l.indcnbo\\ ius-Zijder\\eld te .Assen

B. A. C. Capel te Doorwerth

\\ oor hel Diercnarisexaiiien slaagden:

d.d. 4 juli 1980

Cieslaagd inet genoegen\':

F. H. Prud\'homme van Reine

Geslaagd:

R. F. Fisscber
H.A. Cioosscns
Mej. Cl. Kers
B. VV. Kettelcrij
.1. .1. Meinen

Mej. M. F. F. .1. \\an Oppenraav

B. Prins

P. r. Smith

F. A. M. \\an Vliet

.1. rh. Weeda

H. Willems

M. P. H. M. Roumcn

H. M. Sprink

(afwezig) 25 jaar op 19 september 1980
(aanwc/ig) 25 jaar op 23 september 19X0
(afwe/ig) 55 jaar op 25 september 19X0

Rectificatie:

ln het lijdschrifi \\oor Diergeneeskunde \\an 15
juni 19X0 is onder de rubriek Personalia \\ermcld
dal hct Hoofdbestuur mej. Y. Piters te
Apeldoorn als kandidaallid \\an de K.N.M.\\.1).
heeft aangenomen.

Aange/ien gebleken is dat mej. Y. Peters niet aan
de in de Statuten (art. 9) gestelde voorwaarden
\\oldoet, komt hiermede haar kandidaat-
lidmaatschap te \\cr\\allcn.

-ocr page 239-

«s, <4

f/m^ ü tm^

Het wetenschappelijke thema....
Het collegiale contact....
Het Veluwse gebeuren....
Het kabaretteske vermaak....
Het meebeslissen in
onze maatschappij....

dit alles kunt u meebeleven op
vrijdag 10 en zaterdag 11 oktober 1980
op het jaarcongres van de K.N.M.v.D.
Een aanmeldingskaart heeft u reeds
ontvangen.

Kandidaatleden die interesse hebben
het Jaarcongres bij te wonen, kunnen
programma en aanmeldmgskaart
afhalen bij het bureau van de
Maatschappij.

De Congrescommissie

-ocr page 240-

De AUV is een vereniging van dierenart-
sen ... en toeverlaat voor dierenartsen, in
hun zorg om kv^cliteitsverbefering en kosten-
bevviaking. Als Nederlandse Veterinair Far-
maceutische Groothandel is de AUV een
snelle leverancier van werkelijk alles wat de
diergeneeskundige praktijk nodig heeft.
Zowel van eigen fabrikaat als van derden .
Zie de AUV echter liever als intermediair...
als beantwoorder van vele vragen op veteri-
nair en farmacologisch gebied... als
centraal orgaan van de aangesloten dieren-
artsen ... als vereenvoudiger van admini-
stratieve handelingen en vooral... als
vóórlichter, met een grote, praktische kennis
van zaken. De AUV is een vereniging die sterk
moet zijn om volgens de doelstellingen te
kunnen werken. De AUV maakt zich dan ook
sterk.Maar uitsluitend voor de praktizerende
dierenarts. Met de bon kunt u laten weten dat
u geïnteresseerd bent.

coöperatieve nederlandse
veterinair-farmaceutische groothandel u.a.

Longe Beyerd 3 - Postbus 94 -
5490 AB CUYK - Tel: 08850-15600

-ocr page 241-

Inleiding

Introduction
H. .1. Over2

Het parasitologische werkterrein is de
laatste twintig jaar aanzienlijk verbreed
en \\ erdiept. Inzichten die in andere tak-
ken van wetenschap werden verworven
en ook de daaraan gekoppelde technie-
ken zijn bijzonder vruchtbaar gebleken
bij het onderzoek naar de parasiet-
gastheer associaties. Dit geldt in sterke
mate ook voor de economisch als belang-
rijk gekwalificeerde parasitologische
problemen, die bij een instituut als het
onze in het centrum van de belangstelling
staan.

Verdieping van het onderzoekterrein is
geen doel op zich. De pathogenetische
en immunologische benadering van
gastheer-parasiet associaties geeft ons
binnen het studie-object inzicht in de
dynamiek van processen waardoor prak-
tijksituaties niet alleen zuiverder formu-
leerbaar maar ook doelgerichter te con-
troleren zijn. De ecologische aanpak stelt
ons in staat om gesystematiseerd over de
epidemiologische problematiek te oorde-
len en de keuze van de modellen aan de
veldsituatie te koppelen.
Binnen het CDI worden in twee pro-
grammatische projecten zowel de
gastheer-parasiet relaties als de weide
transmissiekansen van een drietal hel-
minthengroepen: intestinale nematoden,
longworm en leverbot, bestudeerd.
Daarnaast worden projecten van kortere
duur uitgevoerd die veelal meer inter-
disciplinair zijn opgezet.
Zo wordt de pathogenese van leverbotin-
fecties bij rund en schaap in goede samen-
werking met enkele instituten van de
Diergeneeskundige Faculteit bestudeerd.
Ook de samenwerking met het F\'roefsta-
tion voorde Rundveehouderij in verband
met het project dat de invloed van lever-
botinfecties op de productiviteit van het
volwassen rund analyseert verdient een
speciale vermelding.

Aan de dynamiek van veldinfecties zowel
bij maagdarmworm- als bij leverbotin-
fecties wordt in gemeenschappelijke pro-
jecten met Gezondheidsdiensten voor
Dieren aandacht besteed. Dergelijk on-
derzoek dat in goed overleg wordt op-
gezet en uitgevoerd garandeert dat het
diergeneeskundig parasitologisch onder-
zoekterrein niet alleen als toegepast maar
ook als toepasbaar gekarakteriseerd kan
worden.

\' Inleiding, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig Insti-
tuut. (najaar 1979).

\' Dr. H. J. Over. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Afdeling Parasitologie. Edelhertweg 1.1,8219 PH
Ulystad.

-ocr page 242-

aaiï\' ©oflj

Het natuurlijke verloop van Ostertagia-
infecties bij het rund\'

The Natural Pattern of Ostenagia-Infect ions in Cattle
F. H. M. Borgsteede^

SAMENVATTING

In veldexperimenten met parasietvrij opgefokte kalveren die op met Ostertagia
larven hesmet grasland werden gehouden, is de natuurlijke opbouw van Ostertagia
infecties bestudeerd. Het bleek dat kalveren die vroeg naar buiten gingen (eind
april) blootgesteld waren aan een veel hogere primaire infectie met larven die
overwinterd hadden, dan vergelijkbare kalveren die 6 weken later op voorgetnaaid
land kwatnen.

Gedurende het weideseizoen bleek het serumpepsinogeengehalte een betere indica-
tor voor de ernst van de besmetting dan de ei-uitscheiding.
In de aansluitende stalperiode natn het aantal volwassen wormen sneller af dan het
aantal geremde vierde stadium larven, zodat in april aan het einde van de stalperi-
ode de wormpopulatie voor bijna 90% uit deze larven bestond.

SUMMARY

In experiments carried out under field conditions with calves reared free frotn
parasites and kept on pastures contaminated with
Ostertagia larvae, the natural
pattern of infestation with this parasite in calves was studied.
It was shown that calves turned out early (late in April) developed a much higher
primary (overwintered) infestation than calves turned out six weeks later on mown
pasture. During the grazing .season the .serum pep.sinogen levels were more
indicative of the severity of the itfestation than was the egg output. There also was
a correlation between the .serum pepsinogen level ami loss of weight.
During the housing period following the first grazhtg .season, adult worms were
eliminated niore rapidly than inhibited fourth-stage larvae, resulting in a worm
population consisting of up to 90 per cent El.-4 at the end of the housing period in
April.

2

Voordracht, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig Insti-
tuut (najaar 1979).

Dr. F. H. M. Borgstede, Centraal Diergeneeskundig Instituut. Afd. Parasitologie. Edelhertvveg 13.
8219 PH Lelystad.

-ocr page 243-

Onder het twintigtal nematoden dat in
Nederland bij het rund kan voorkomen
neemt
Ostenagia ostertagi een van de
belangrijkste plaatsen in wanneer zich
maagdarm wormproblemen voordoen.
Dit geldt zowel voor het schadelijk effect
bij het jonge dier in het eerste weidesei-
zoen en de daarop aansluitende stalperi-
ode, alsook voor het oudere dier met
betrekking tot een eventuele verminde-
ring van de melkproduktie (1, 3).
Uit eerder onderzoek verricht door het
C,D.1. in het begin van dejaren zeventig
en ook uit resultaten van vele buiten-
landse onderzoekingen is gebleken dat de
in de praktijk alom toegepaste parameter
voor de ernst van maagdarmworminfec-
ties, het EPG (aantal eieren per gram
faeces) niet altijd een juist beeld geeft van
de werkelijke wormlast. I\'arasietvrij
opgefokte kalveren, geïnfecteerd op een
leeftijd van ca, 3 maanden met respectie-
velijk 250.000, 100.000, 50.000 of 5.000
larven van
O. ostertagi toonden vier
weken na de infectie alle ongeveer het-
zelfde ei-uitscheidingsniveau. Brengt
men dit resultaat over naar de praktijk
dan ziet men dat de ei-uitscheidingscurve
een vertekend beeld zal geven van de
werkelijke wormlast van zowel
O. oster-
tagi
als Cooperia oncophora. Vooral de
laatstgenoemde zal op grond van zijn
potentieel hogere ei-produktie per vrou-
welijke worm sterk worden overgewaar-
deerd (2).

Teneinde de praktijksituatie na te boot-
sen in gesimuleerde buitenproeven. zijn
vanaf 1976 e.xperimenten gestart, waarbij
het natuurlijke verloop van infecties met
O. ostertagi werd bestudeerd bij tot het
moment van inscharen parasietvrij opge-
fokte kalveren.

PROEFOPZEl 1976

Op twee onbesmette percelen A en B,
ieder 0,65 ha, werden vanaf 15 juni twee
groepen van zes kalveren afzonderlijk
geweid. Vijf van de kalveren waren para-
sietvrij; in iedere groep was één kalf op 4
juni geïnfecteerd met 10.000 larven van
O. ostertagi. Wekelijk werd individueel
een faecesmonster genomen en werd
haematologisch en klinisch chemisch
onderzoek verricht. Tweewekelijks wer-
den de dieren gewogen. Na opstallen (11
november) werden met regelmatige inter-
vallen dieren geslacht voor postmortem
onderzoek.

RESlü.EATEN

ln figuur 1 zijn een aantal resultaten
weergegeven. Voor beide groepen wer-
den ze samengevoegd omdat tussen beide
geen significante verschillen bestonden.
Vanwege de zeer warme en vooral droge
zomer van 1976 waren de transmissiemo-
gelijkheden voor de infectieuze larven
pas laat in de zomer en in de herfst aan-
wezig. In september was een stijging van
het pepsinogeengehalte, indicatief voor
de beschadiging van de lebmaag door
O.
ostertagi (4.
5, 6), te zien. Pas in oktober
begon het EPG sterk te stijgen, terwijl
eind oktober de gevolgen van de opgeno-
men infectie ook zichtbaar werden in een
gemiddelde gewichtsdaling van bijna 10
kg tussen twee wegingen met als individu-
ele uitschieter een gewichtsverlies van 28
kg-

Tabel I toont de postmortem-resultaten.
Hieruit kan men de conclusie trekken dat
reeds snel na het opstallen een flink
gedeelte van de volwassen wormpopula-
tie werd afgedreven. Daarna bleef de
wormlast min of meer stabiel, doch het
percentage El.-4 (geremde vierde sta-
dium larven) steeg eind april tot 86%,
zodat het aantal volwassen wormen
gedurende de stalperiode evenredig
afnam.

-ocr page 244-

1976

c
4)

O) —. 3000
O 1)
C C

in <f>

O, O

if

0) ^ 1000

£

ra

400-

01

<i>
a.

<n
O)
O)
(U

180

O)

150

X
?

aJ

j 120

90

JUNE JULY AUG SEP OCT NOV

Fig. I. Mean serumpepsinogen level, FPG and weightgain of the calves in the 1976 e.xperiment.

Label 1. Gemiddelde wormlast en gemiddeld percentage larven In bet vroeg vierde stadiuin van kalveren
in de proef van 1976 bij opstallen en 6, 12, 18 cn 24 weken.

mean total
wormburden

187,000
.10.000
.12.600
19,700
12,100

weeks after stabling
I Ith Nov.

mean %
FL^

42.9
50.7

59.5

79.6
86.0

0
6
12
18
24

Table 1. Mean total worm burden and mean percentage early fourth stage larvae ofthe calves in the 1976
experiment at the moment of stabling and 6, 12, 18 and 24 weeks later.

-ocr page 245-

PROF.TOPZF/l 1977

De hoge ei-uitscheiding in de laatste peri-
ode van het weideseizoen 1976 was er de
oorzaak van dat. mede gezien de goede
overlevingskansen van de infectieuze lar-
ven gedurende de winter, in april nog
ruim 500 larven per kg nat gras konden
worden gevonden.

De proefopzet in 1977 was daarom in
zoverre gewijzigd dat er slechts parasiet-
vrije dieren naar buiten gingen, die dan
naar verwachting een natuurlijke infectie
zouden opdoen.

Op perceel A gingen 6 kalveren op 3 mei
naar buiten; op perceel B hetzelfde aantal
op 14 juni. Perceel B was eind mei
\\oorgemaaid.

RFSLU.rAIEN

De resultaten in 1977 zijn weergegeven in
figuur 2 (zie pag. 762).
Uit de hoogte van het EPG bleek dat de
kalveren op perceel A een forse overwin-
terde infectie hadden opgenomen, resul-
terende in klinische ostertagiasis 3-4
weken na het naar buiten brengen. Ook
in het pepsinogeengehalte kwam tot
uiting dat een grote hoeveelheid
Oster-
tagia-\\&rvtn
werd opgenomen. In ver-
gelijking met de kalveren op perceel A
was de start van de kalveren op perceel B
veel beter. Men nam een zeer geringe ei-
uitscheiding waar, vrijwel niet gepaard
gaande met een verhoging \\an het
pepsinogeengehalte.

Eind augustus was in beide groepen een
stijging van het pepsinogeengehalte
zichtbaar, ln de dieren op perceel A was
deze stijging zelfs bijzonder groot.

Opmerkelijk was dat de eiuitscbeidmgs-
curve van deze dieren vrijwel niet om-
hoog ging, dit in tegenstelling tot de
dieren op perceel B die nu een hogere
ei-uitscheiding vertoonden dan de dieren
in groep A, In deze periode trad ook een
sterker uiteenlopen van de lijnen die in de
grafiek het gewicht aangeven op. Uit
deze resultaten mag mede op grond van
de resultaten van de tellingen van het
aantal larven op het gras de conclusie
worden getrokken dat in eind augustus,
begin september grote hoeveelheden
infectieuze larven ter beschikking kwa-
men, Op perceel A was dit aantal vele
malen groter dan op perceel B, Toch
wordt de opname niet weerspiegeld in de
ei-uitscheiding, vermoedelijk vanwege
een opgebouwde weerstand, opgedaan
tijdens de primaire infectie. Op perceel B
hadden de dieren evenwel door de
geringe primaire infectie nog geen weer-
stand opgebouwd tegen de in de nazomer
en herfst opgedane herinfectie. In deze
proef blijkt het pepsinogeengehalte dus
een veel betere parameter te zijn omtrent
de aard van de zich afspelende auto-
infectie dan het EPG,
Tabel 2 toont de postmortem-resultaten.
Hieruit kan men concluderen dat de
wormaantallen in groep A en B aanvan-
kelijk niet veel verschilden. In groep B
vond echter een snellere afdrijving plaats,
zowel van volwassen als van ontwikkc-
lings- en geremde stadia.
De proeven werden in de volgende sei-
zoenen voortgezet, nu echter gecombi-
neerd met
C. oneophora en Nematodirus
heh\'etianus.

Fable 2. Gemiddelde wormlast, gemiddeld percentage larven in bet vroeg vierde stadium en ontwikke-
lingsstadia (laat vierde stadium en vroeg vijlde stadium) van kalveren in groep A en B in de proef van
1977, .1, 6, 9, 12, 19 en 25 weken na opstallen.

weeks after

Group A

Group B

stabling

mean total

mean %

mean %

mean total

mean %

mean %

.Vd Nov.

wormburden

E1.-4

dev. stages

wormburden

EL-4

dev. stages

146,000

58.4

3.2

154,700

55.4

1.8

6

166,600

65.7

5.5

80,900

64.2

8.9

9

181,600

88.1

5.3

11,900

62.2

0.8

12

94,.100

84.3

6.4

94,900

90.9

3.6

19

134,700

96.2

2.7

7,600

53.9

2.6

25

52,000

71.2

8.3

7,200

11.1

0

Table 2. Mean total worm burden and mean percentage early fourth stage larvae and developmental
stages of calves in both groups A and B in the 1977 experiments .1, 6, 9, 12, 19 and 25 weeks after stabling.

-ocr page 246-

1977

a)

6000-

c

5)

o

>.

5000-

_E

4000-

c

4)

O)

O
c

3000-

Ü5

a

a>

a

2000-

E

3

k-

a>
in

1000-

GROUP A
GROUP B

E

nj

Ol

0)
a

(/>
01
O)
0)

CTI

^ 150

O)
0) 120
i

90

MAY JUNE JULY AUG SEP OCT NOV

Fig, 2, Mean serumpepsinogen level, F;I\'G and weighlgain ol calves in groups A and B in the 1977
e,\\perimcnt.

-ocr page 247-

I.I IFRAH CR

Borgsteede, F. H. VF: I he epidemiology ol gastrointestinal helminth-infections in yoimg cattle in the
Netherlands. Thesis. State Fni\\ersity of l\'trecht. (1977).

Borgsteede. F. H, M. and Burg. W. I\'. .1. van der: .Xbomasal uormhurdens in cows (in preparation).
Borgsteede. F. H. M. and Hendriks. .F: t^xperimenlal infections with Cixj/\'c;/« o/i/«;/-« (Railliet.
1918) in calves. Results of single inlections vvith Hui graded dose levels of lar\\ae.
f\'ai cLsinili>s;r. 78. f.f/.
(1979).

.lorgen.sen. R. .).. Henriksen. Sv. Aa.. Sejrsen, Kr.. and Nansen. P.: Serumpepsmogenanalysen og dens
relation til bovin oslertagiose.
Xorcl. I el. Med.. 28 . 21(1, (1976).

Michel. .1. F.. Fancastcr. M. B.. Hong. C\'..and Berret.S.: Plasma pepsinogen levels in some e.xperimen-
tal infections of
Oslerlagia osienagi in cattle. \\ ei. Ree.. 10."). }7(). (1978).

Mylrea. P. .1. and Hotson. 1. K.: Serum pepsinogen acli\\ itv and the diagnosis of bo\\ ine oslertagiasis. lir.
\\ei..l..\\25.379.(l969).

Varkensvlees Italië

Alle streven gericht op onbelemmerde
invoer

Minisler ir. Braks (landbouw en visserij) heeft
de Europese Commissie laten weten dat naar
/ijn mening Italië in ieder geval de in de
richtlijn neergelegde procedure moet volgen
nu de problemen met vlees uit Nederlandse
slachthuizen blijven aanhouden. Dit
betekent, dat Italië de Commissie moet
verzoeken een onafhankelijk onderzoek in te
stellen.

Dit o.m. blijkt uit het antwoord van de
bewindsman op schriftelijke vragen van het
Tweede Kamerlid Waalkens.
Minister Braks heeft daarbij niet alleen zijn
bereidheid uitgesproken aan een onderzoek
mee te werken, maar ook gesteld, dat Italië in
strijd met het communautaire recht handelt,
indien de systematische controle bij invoer in

Italië gehandhaafd wordt terwijl niet
tegelijkertijd om een dergelijk onafhankelijk
onderzoek wordt verzocht.
fJe Europese Commissie is eveneens deze
mening toegedaan cn heeft, nu Italië nog
steeds weigert deze comnuinaitaire procedure
te volgen de procedure tegen Italië geopend in
verband met schending van het E.E.G.-
verdrag.

Inmiddels stelt de minister alles in het werk
om met de Italiaanse autoriteiten
overeenstemming te bereiken over
tussentijdse maatregelen die een
onbelemmerde invoer van Nederlands
varkensvlees in Italië mogelijk maken.
De normale uitvoer van varkensvlees naar
Italië was gemiddeld .1500 tot .\'^TOO ton per
week. Dit was ongeveer tot 40\'\'( van onze
totale uitvoer van varkensvlees. Momenteel is
dat ongeveer 2000 ton waarvan het merendeel
in bevroren toestand.

(Persherichl dd. 20 aiigusius 1980 van
hel .Ministerie van Landhimw en l isseri/)

-ocr page 248-


oUo

De waarde van longwormvaccinaties bij
kalveren\'

The Value of Lungworm Vaccination in Calves

J. Hendriks en G. van Viiet^

SAMHNVA I 1 IN(,

Hoewel met het longwormvaccin in de praktijk gunstige resultaten zijn bereikt,
blijven vooral in epidemiologisch opzicht een aantal vragen bestaan. Getracht
werd door middel van proeven met weidende en opgestalde kalveren hierin nader
inzicht te verkrijgen. Uit deze e.xperimenten. waarhij gevaccineerde en niet gevacci-
neerde kalveren aan een challenge injëctie werden blootgesteld, bleek:

1. dat de door de gevaccineerde kalveren ontwikkelde immuniteit een zware
challenge infectie kon weerstaan zonder dat klinische symptomen optraden:

2. dat gevaccineerde kalveren na een zware challenge infectie geringe aantallen
longwormlarven met de jaeces konden uitscheiden.

Voorts werd aangetoond, dat longwormlarven de strenge winter van 1978 j\'79 op
de proefweiden hebben overleefd.

SUMMARY

Although the lungworm vaccine was jound to he useful under field conditions,
some questions remain, particularly epidemiological ones. E.xperinients with hou-
sed and grazing calves were carried out ot elucidate a number of these problems.
Trom these e.xperiments in which vaccinated and unvaccituited calves were challen-
ged. it was apparent:

j. that the immunity developed hy vaccinated calves could resist a heavy chal-
lenge without clinical symptoms:
2. that vaccinated calves expo.sed to a heavy challenge could produce small

numbers of lungworm larvae.
It was shown that, despite the hard winter of 1978! 1979. infectious lungworm
larvae were present on the pasture in the sprittg of 1979.

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig Insti-
tuut (najaar 1979).

= Drs. J. Hendriks. Dr. G. van Vliet. Centraal Diergeneeskundig Instituut. .Afdeling Parasitologie.
Edelhertwcg LI. 8219 PH f-clystad.

-ocr page 249-

IM I IDINCI

Ondanks de gunstige resultaten die met
het longworm\\accin in de praktijk zijn
berteikt. is toch gebleken, dat men hier-
mee niet in staat is bedrijven in korte tijd
longwormvrij te maken. Voorts hebbende
recente veranderingen in de rundveehou-
derij geleid tot nieuwe vragen uit de prak-
tijk. Zo is het voor kalveroplokbedrijven
wenselijk te weten hoe het gesteld is met
de immuniteit van op die bedrijven
gevaccineerde kalveren op het moment
van afleveren van de dieren. Onder
Nederlandse omstandigheden is hierover
nog weinig bekend. Een gevolg van de
gunstige vaccinatieresultaten was voorts
dat er weinig aandacht meer besteed werd
aan de epidemiologie van de parasiet. In
de laatste jaren wordt er weer meer
onder/oek op dit gebied verricht (I.).
In Engeland wordt aandacht besteed aan
het overwinteren \\ an longwormlarven op
de weide en eventueel in dc bodem. 4.
6). Volgens Brits. Oostenrijks en Cana-
dees onder/oek kan overwinteren ook
plaatsvinden in de gastheer in de vorm
san in hun ontw ikkeling geremde 4e en 5e
ontwikkelingsstadia van de longworm.
een verschijnsel dat gelijkenis vertoont
met de inhibitie van
Osieriagia in de leb-
maag van kalveren (2. 5. 7).
Ook van de/e /aken is in ons land weinig
bekend.

Eén en ander was voor ons aanleiding
hernieuwde aandacht aan de longworm-
problematiek te schenken. In eerste
mstantie hebben wij een oriënterend
onderzoek naar enkele aspecten van de
vaccinatie ingesteld.

ONDERZOEK

Uit een in 1974 uitgevoerd onderzoek,
waarbij 8 gevaccineerde kalveren resp. na
3\'A, 6. 7\'/2en 12\'/,maandopstalgechallen-
ged werden met telkens 5000 infectieuze
larven bleek, dat 6 van de 8 dieren gedu-
rende kortere of langere tijd larven uit-
scheidden na een verlengde prcpatente
periode van 24-37 dagen (normaal 21
dagen). Bij 5 dieren varieerde het aantal
larven per gram faeces (1 pg) \\ an 0.1 tot 5.
Bij het zesde dier werd gedurende 75
dagen een larvenuitscheiding gevonden
variërend van 0.1 tot 65. Opvallend was
dat dit één van de twee dieren betrof,
welke slechts 3\'
a maand tevoren waren
gevaccineerd.

Het morfologisch bloedonderzoek vóór
de challenge leverde geen afwijkende
waarden op met uitzondering \\an het
percentage eosinofiele leucocyten. Het
\\ erloop hiervan is weergege\\en in figuur
1 samen met dat van de serumtiters.
bepaald met de indirecte haemagglutina-
tiemethode (IHA). Het verloop van
percentages eosinofiele granulocyten en
titers van de op 3i,s, 6 en maand
gechallengede dieren vertoonde weinig
onderlinge verschillen. De ma.\\imale
titerwaarden bleken slechts iets hoger te
zijn dan de hoogste vaccinatietiters. Bij
de op 12\', maand gechallengede dieren
werd ca. 3 weken na de challenge een
maximale waarde van 30% eosinofielen
gevonden. Deze top is vergelijkbaar met
de tweede top na infectie van een gevoelig
dier. welke tweede top hier overigens
niet optreedt.

L^e nog steeds aanwezige zeer lage titer
bereikte een maximale w aarde die ook nu
weer ongeveer gelijk was aan de maxi-
male vaccinatictiter. Het opvallende van
dit paar dieren is dat het percentage eosi-
nofielen suggereert dat de dieren gevoeli-
ger voor een infectie zouden zijn. maar
dat desondanks de hoeveelheid uitge-
scheiden larven uiterst gering is (1 pg 0.1
op slechts twee dagen) en dat de hoogte
van de titer ook niet wijst op een extra
gevoeligheid.

-ocr page 250-

Uit dit experiment kan geconcludeerd
worden:

1. Onder de procfomstandighedcn gal\'
de vaccinatie bescherming tegen kli-
nische parasitaire bronchitis gedu-
rende een jaar;

2. Na challenge hebben 6 \\ an dc 8 dieren
gedurende kortere of langere tijd lar-
\\cn uitgescheiden na ccn verlengde
prepatentc periode;

fiit dc resultaten van hct serologisch
ondcr/ock \\alt het moeiliik conclu-
sies te trekken betreffende dc
immu nitcit.
Dc volgende slap was ccn meer op de
praktijk afgestemd onder/ock. dat tev ens
dc gelegenheid bood aandacht tc schen-
ken aan epidemiologische faccttcn.
(ieko/cn werd vooreen procfop/et waar-
bij gevaccinccrdc cn niet gcvaccinccrdc
kalveren aan ccn natuurlijke challenge
werden blootgesteld, in vergelijking met
onbesmette conlrolckalveren.
In hct voorjaar van 1978 werden 20
v aarskalvercn aangekocht cn parasictv rij
opgefokt.
/.CS dieren werden op stal
gevaccineerd, vier werden experimenteel
besmet mcl iniccticu/e longwormlarven
(dosis 40 larven per kg lichaamsgewicht)
en paarsgewijs als donorkalveren op twee
weidepercelen geweid. \'I\'ien dagen later,
op 25 juni. werden dc ov erige dieren naar
buiten gebracht en zodanig ov cr drie wei-
dcpcrcelen verdeeld, dat de volgende J
groepen ontstonden:

Fig. I. Gem. liters en % eo"s van X dieren.

IHA

titer %eo\'s

----IHA titer

% eo\'s

1. 6 niet gevaccineerde kalveren 2
donorkalveren.

2. 6 gevaccineerde kalveren 2
donorkalvcrcn.

?>. 4 controickalveren.

Na drie maanden gezamenlijk weiden
werden dc donorkalvcrcn geslacht.
Ciedurende het weideseizoen (lot 19 okto-
ber) werd wekelijks faecesonderzoek.
serologisch cn morfologisch bloedonder-
zoek verricht.

Op .\\iuli. 24 dagen na infectie. v\\crdcn dc
eerste larven in dc faeces van dc donor-
kalvcrcn gevonden. De larvcnuitschci-
ding V ond plaats gedurende de maanden
juli cn augustus met een maximaal
gemiddeld 1 pg van 90 omstreeks einde
juli.

Klinisch werden bij deze kalveren half
augustus lichte verschijnselen van parasi-
taire bronchitis waargenomen.

^10 20 30 40 ^50 60 70 80 90
2®vac. dagen na f vaccinatie

-ocr page 251-

Bij de niet gevaccineerde dieren werden
voor het eerst larven in de faeces ge-
vonden op7augustus. Rekeninghoudend
met een prepatente periode van 21 dagen
en met de intervallen v an een week bij het
faecesonderzoek mag worden aangeno-
men, dat de vroegst mogelijke besmetting
van de proefgroepen omstreeks 12 juli
heeft plaatsgevonden. In de loop van
augustus vertoonde de niet gevaccineerde
groep ernstige symptomen van parasi-
taire bronchitis, tengevolge waarvan
twee dieren plotseling stierven (26 en 28
augustus) en een derde kalf in extremis
moest worden geslacht (29 augustus),
flet verloop van het Ipg en van de Iff A
titer wordt weergegeven in figuur 2. Het
maximaal gemiddelde groeps-lpg van
.184 werd op dezelfde dag (21 augustus)
bereikt als het hoogste individuele Ipg
van 1335. dat van het op 26 augustus
gestorven dier. Uit de grafiek valt af te
lezen, dat ongeveer gelijktijdig met het
V inden v an de eerste larven in de faeces de
eerste IHA titers werden aangetoond.
Bij dc gevaccineerde kalveren werden
behoudens wat verscherpt vesiculair ade-
men geen klinische symptomen waarge-
notnen. Bij 5 van de 6 kalveren kwam het
gedurende 3 weken tot larvenuitschei-
ding, zie figuur 3. De eerste larven wer-
den een week later gevonden dan bij de
niet gevaccineerde dieren. Er treedt in
deze groep praktisch geen vaccinatietiter
op terwijl de gemiddelde titer na de
tweede vaccinatie slechts een geringe stij-
ging vertoont. Na de infectie op de weide
stijgt de titer tot maximaal 1:100. Opval-
lend is dat in deze groep na infectie lage
liters worden gevonden in vergelijking
met de niet gevaccineerde groep. Het
morfologisch bloedonderzoek gaf in
beide groepen geen afwijkende waarden
le zien. behalve wat de percentages eosi-
nofielen betreft. Bij de niet gevaccineerde
groep trad ccn top van 13% op. 3 weken
na infectie, gevolgd door cen tweede top
van gelijke hoogte 6 weken later. In de
gevaccineerde groep werd na vaccinatie
een percentage van 4 bereikt, welke
waarde na infectie op de weide gehand-
haafd bleef. In vergelijking met de niet
gevaccineerde groep werden geen duide-
lijke maxima in het percentage eosinofic-
len gevonden.

Wat de controlegroep betreft, bleek de
afscheiding tussen deze groep en de vac-
cingroep niet afdoende te zijn geweest
(enkelvoudige schrikdraad). Op 21
augustus nl. werden bij een der controle-
kalveren larven in de faeces gevonden,
waarna de overige dieren successievelijk
eveneens positief werden. De larvenuit-
scheiding bleef gering, de gemiddelde
groepstiter bleef lager dan die van de niet
gevaccineerde groep. Klinische sympto-
men deden zich niet voor.

Als wij aan het eind van het weideseizoen
de resultaten van dit onderzoek vergelij-
ken met die van het vorige, kunnen wij
het volgende vaststellen:

1. Bevestigd werd dat gevaccineerde die-
ren, blootgesteld aan een ernsiige
challenge, longwormlarven kunnen
gaan uitscheiden zonder klinische
symptomen van parasitaire bronchi-
tis te vertonen;

2. Ook nu weer werd de beschermende
waarde van het vaccin bevestigd;

3. In tegenstelling tot het eerste experi-
ment werd bij hel serologisch onder-
zoek praktisch geen titerstijging na de
vaccinatie waargenomen.

Op 19 oktober werden dc dieren opge-
stald. in november werden geen larven
meer in de faeces gevonden. Het faeces-
onderzoek tijdens de gehele stalperiode
verliep negatief, zodat cr geen aanwijzin-
gen waren voor het optreden van inhibi-
tie van in de voorgaande herfst op dc
weide opgenomen larven. Vanaf 12 juli
1979 werden de dieren weer geweid op
cen parasietv rije weide en successievelijk
geslacht. Faeces- en postmortemonder-
zock verliepen negatief.

Op 27 april 1979 werden op het perceel
van de oorspronkelijke controlegroep
twee parasietvrij opgefokte kalveren
gebracht. Na 29 dagen weidcgang begon-
nen dc dieren in geringe mate longworm-
larven in de faeces uil le scheiden. Klini-
sche symptomen werden niet waargeno-
men. Hieruit blijkt, dat longwormlarven
de strenge winter van 1978 \'79 op de
weide hebben overleefd, waarschijnlijk
begunstigd door het langdurig aanwezige
sneeuwdek.

-ocr page 252-

Fig. 2. Ongevaccineerde groep 1978.

O

oo

vroegst mogelijke
infecfie

384

I 1

\\
I

1 f \\

, \' > \' >
1 1 / \'
I \' 1 t \'
>/ 1
\\ I
11

/

ÎTÎ

gern. IHA titer
gern. LPG
gestorven dier

IHA
fiter

LPG
180-
160-
140-
120
100

80
60
40
20

AOO-
350-
300
250-
200-
150-
100-

N /

N /
V y

1 : 5 0^

stal
i

dagen na 2 vaccinatie 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140 150 160 170 180

sept.

okt.

juli

dec.

aug.

nov.

Fig. 2. Nonvaccinaied group of the 1978 experiment.

-ocr page 253-

\'HA

titer LPG

Fig. 3. Vaccingroep 1978.

gem. IHA titer
gem. LPG

/ \\
/ \\

1:100-

V \'

1:75-

1-

1 : 50-

/\'\'vroegst mogelijke
infectie

1 :25

1 VdC.

2 vac.

stal

dagen na 2 vaccinatie O 10 20 30 /»O 50 60 70 80 90 100 110 120 130

juni \' juLi \' aug.

Fig. .3. Vaccinated group ol the 1978 experiment.

sept

okt.

mei

O
vO

-ocr page 254-

1 ITERATLI UR

1, Duncan. J. 1... Armour. J.. Bairden. K.. Urquharl. G. M..
of bovine parasitic bronchitis.
Vei. Rec.. 104, J74. (1979).

2, Gupta, R, G, and Gibbs, H, C,: Infection patterns of Did}
,/., 16, 102. (1975)

3, Nelson, M,: Where do lungworms go in wintertime? I\'ei. Rec.

4, Oakley, G, A,: Overwinter survival of Didyocaulus viviparu.s.

5, Oakley, G, A,: Delayed development of Didyocaulus viviparu.-

6, Oakley, G. A,: Survival of Didyocaulus viviparus infection on pasture, Vei. Rec.. 104, 5i0. (1979).
1.
Supperer, R, und Pfeiffer, H,: Zur Überwinterung des Rinderlungenwurmes im Wirtstier, Beri.

.Münch, lierärzü. Wschr.. 84, 386. (1971).

and .largensen, R. J.: Ihe epidemiology

aulus viviparus in calves, Canaä. Vel.

, 101, 248. (1977).
Vei. Ree..
101, 187. (1977).
. infection. Vet. Ree.. \\M. 460. (1979).

teerd. Het ontbreki
wordt ten dek
inhoudsopgave.

Hoofdstuk I 12 pagina";
gang van /aken hij
hd oh
noemde diersoorten ■ minu
bii gegevens als aantallen en ;
bedrijE anamnese, eventuele i
ving, status praescns tot en met di;
lingen op het gebied van ha
en/,

Hooldstuk 2 ruim 10(1 pagina\'s
enorm aantal
Ivsiologische gegevens.
het pluimvee. Per diersoort wordt /o
het/elfde schema aangehouden. Het /o
ren alle onderwerpen te noemen. Ik v
voorbeeld het rund. Schematisch worden gegevens
verstrekt over een \'natuurlijke" indeling naar leef-
tijd. Bijv. een koe is een .longkuh tot 6jaar. daarna
wordt /e Altkuh; maar een stier is al een Altbulle
van 3 jaar af. Dan volgt een leeftijdsindeluig naar
produktie. Dit lijkt verwarrend, want in de vorige
indeling blijft een kalf een slachtkalf tot 3 weken. In
dc/c indeling behoort een kali dan bij Produktions-
stufe I. K. - Bereich 14-21 fage; en/. De verwarring
valt erg mee. omdat een en anderduidelijk is aange-
geven. Daarna worden de volgende onderwerpen
besproken; leeftijdsschatting met behulp van tan-
den en jaarringen; gevvichtstoename; exterieur;
pols. temperatuur en ademhaling; bloedsomloop;
percussiegren/en; vertering; geslachtsorganen en
lichaamsvloeistoffen.

Grundwerte der Tiergesundheit und
Tierhaltung

W, Richter, E. Werner en H, Bahr

(\\ DB (iusiav hischer \\ erlag Jena. 1979: 242 pagi-
na\'s. 51 alheeUlingen. 43 liieraiuuropgaven)

Dit bock behoort tot de serie \'Eierär/tliche Pra.xis"
van de/e uitgever, het is bestemd voor allen die
direct of indirect met dierlijke produktie te maken
hebben.

Encr/iidsisdeop/et ruim: het betreftdediersoorten
rund, varken, pluimvee, schaap, paard, hond en
kat, .Ander/ijds hebben de auteurs /ich beperkt tot
huisvesting en fysiologie - minus voeding; de/e is al
eerder in de/e serie behandeld in \'Grundwerte der
Diagnostik, Eütterung und Haltung", waarschijn-
lijk van de/elfde auteurs.

Een /eer groot aantal gegevens, speciaal uit de
D,D,R, en in mindere mate uit de internationale
litcratutu-, wordt op schematische wij/e gepresen-
an een index op trefwoorden
gecompenseerd door de

n \'

beperkt /ich tot de
:oek van bovenge-
1 c beginnen
p het
mgc-
tische bepa-
■, histologie.

ule.
. pluinive

■orten dieren (
vloed van de

agnc
matolog,

bevat een
inclusief van
el mogelijk
Hl te ver voe-
;ilsta met als

Hoofdstuk 3 bijna 100 pagina\'s behandelt
huisvesiing. het bestaat uit een algemeen en een
bij/onder gedeelte. Hierbij /ijn voor kalkoenen,
eenden, schapen en honden in totaal 9 en voor
katten O pagina\'s ingeruimd.

Het algemeen gedeelte betreft het klimaat /owel
binnen als buiten de dierverblijven; afgifte van
warmte en/, door de dieren; ventilatie in ruime /in;
isolatie; verwarming; vloeren verlichting.
Veel getallen geven per diersoort per onderwerp
houvast voor degenen die met praktische proble-
men te maken hebben. In het bij/ondere gedeelte
worden per diersoort de staltv pen, voorde verschil-
lende leeftijden, c,q. produktierichtingen,
besproken.

26 pagina\'s bespreekt dc vol-
.■rpen; het ontwikkelen van een vce-
len aanlok, in verband met de levcns-
leien; het transport van dieren o.a.
die verband houden met de manier
inthoud cn contrôle hierop ; verder
slachtgewicht cn samenstelling van
crpakking en onder/ock van materi-

Hoofdstuk 4
gende onderw
beslag door ei;
duur van de ki
voorschriften
van rijden, opi
getallen over
slachtdieren; v
aal; dcsinfecti
melkgen
soort vf

besmetielijkc
cn aant.il standaar-
oduktie - bijv, ter-

•nde

n stallen per /iekte! en van
f schap; het gewicht per soort lepel per
stof; om/ctting van kilometers in land-

mijlen; verordeningen betreffe
/lekten en het vermelden van i
den aangaande <le dierlijke pri
minologie bij de K,l.,en/,

Uiteraard /al niemand binnen het bestek van dit
boek alles vinden wat hij /oekt. Maar wel /uilen
velen gebruik kunnen maken van het enorme aantal
over/ichtelijk gerangschikte getallen. .Af en toe
moet men /ich wel realiseren dat het boek voorna-
melijk betrekking heeft op de D D R Als kritiek
/ou men kunnen hebben dat alles is gericht op
produktie. via een goede ge/ondheid en met /o
weinig mogelijk verlie/en; het wel/ijn an sich
der dieren wordt niet behandeld.

.\\\'ede

-ocr page 255-

Voorspelbaarheid van leverbotinfecties
en leverbotziekte\'

Predictability of Liver Fluke Infections and Liver Fluke Disease
H. J. Over en Y. I. E. A. Wetzlar^

SAMENVATI INCi

De wens, oni directe en indirecte schade als gevolg van leverbotziekte bij herkau-
wers door optimale controlemaatregelen te beperken, is het economi.sch uitgangs-
punt voor het voorspellingssysteem ten aanzien van
F. hepatica-/>)/k7/>.v. Het
ecologisch parasitologisch onderzoek binnen het CD! tracht achtergronden voor
deze prognose te leveren door simulatieonderzoek op verschillende schaal. Daarbij
worden niet alleen de ontwikkelingssnelheid. maar ook de overlevingskansen van
de eieren en larve-stadia hij verschillende miiieu-onistandigheden en seizoenen
bestudeerd.

Het verhand tussen leverhotinfecties en het optreden van leverbotziekte wordt
door infectieproeven hij runderen en schapen geanalyseerd. Daaruit zijn sterke
aanwijzingen verkregen dat naast de infectiedosis ook hel infectieriime van beteke-
nis is voor de mate waarin leverhotziekte zich ontwikkelt, l^ezeproeven beogen in
de toekomst verdere achtergronden te geven voor een doelbewust gebruik van
anthelmintica. Daarnaast zijn ze onmisbaar voor de evaluatie en het voorspellen
van de epidemiologie van leverhotziekte.

SUMMARY

The ambition to reduce direct and indirect damage of livestock hv liver jiuke
di.sease hy adequate control measures, provided the economic basis for the devel-
opment of a system hy which
F. hepatica infection mav be predicted. In doing
simulation studies at various levels, efforts were made to provide a basis for this
prognosis by the ecological and parasitological research programme ofthe Central
Veterinary Institute. Besides the rate of growth, the survivorship curve of eggs and
larval stages in various environments were studied as well.
The relationship between
F. hepatica infections and the establishment of liver fluke
di.sease was studied by experimental infection in cattle andsheep. This strongly sug-
gested that, in addition to the dose rate, the rhythm of (re-)infection is also an
important factor in the expression of liver fluke disease.

Ihese experiments are designed to establish a sound basis for the strategic use of
anthelmintics in the future. Moreover, they are essential to the evaluation and
prediction of the epidemiology of liver fluke disease.

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Centraal Diergeneeskundig Insti-
tuut (najaar 1979).

- Dr. H. ,F Over en drs. Y. I. E. A. Wet/lar. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Afdeling Parasitologie.
Edelhertweg LI. 8219 PH Felystad.

-ocr page 256-

Ook in de helminthoiogie zijn infecties en
ziekte niet zonder meer identiek. Oe
expressie van de ziekte bij hct dier is
afTiankcHjk van een aantal individuele
kwaliteiten maar vooral van de infectie-
dosis. Daarbij leiden verhoogde infectie-
kansen tot hogere infectiedoses en daar-
door tot grotere ziektekansen.

INFHC I lEDOSlS

Deze dosis-alliankelijkc expressie is bij
infectie met
l\'asciola hepiniia duidelijk
aangetoond. Wanneer gewichtstoename
en sterftekans als criteria worden geno-
men
V oor dc ernst van de ziekte dan staat
dit vooral in het leverbot-schaap model
vast.

Op grond van vergelijkende infectieproe-
ven (4) cn vcld-experimcnten (2) bleken
dosis respectievelijk infeciiekans cn mor-
taliteit en morbiditeit bij procflammeren
nauw gekoppeld te zijn. Bij runderen is dc
dosis-aniankclijkheid v an de ziekte even-
eens waarschijnlijk zoals onder meer
door van Tiggele (l.c.) in infectie-experi-
menten werd beschreven (fig. I).

F. hepalica POl\'ULA riES

,Ms schakel tussen dosis en hct ziektever-
loop w ordt veelal de grootte v an de lever-
botpopulatie. die bij de dood in de gast-
heer wordt aangetroffen, gezien.
Hoe verleidelijk deze tussenstap ook
lijkt, het is slechts ccn deel van de waar-
heid. De relatie die bestaat tussen infec-
tiedosis en de populatie-grootte is gecom-
pliceerd door de dynamiek in hct spel
tussen gastheer en parasiet tijdens het
infectieverloop.

Als momentopname schiet de vaststelling
van de populatiegrootte van de parasiet
ook te kort in pathogenese duidende
waarde.

Bij runderen wordt deze stelling bijv oor-
beeld fraai geïllustreerd door de kal ver-
experimenten beschreven door van Tig-
gele (4).

Het aantal bij het slachten van proefdie-
ren gevonden leverbotten bleek minder
aan de groei van de dieren gerelateerd
dan de infectiedosis.
Door de bottenpopulatie niet alleen
numeriek vast te stellen maar door de
frequentieverdeling van de lengteklassen
binnen de populatie te analyseren wordt
een tip v an de sluier opgelicht. Een derge-
lijke benadering leert ons namelijk enige
factoren kennen die de biologische ont-
wikkeling van de parasiet in de gastheer
stimuleren dan wel remmen. Vooral bij
leverbotinfecties in runderen is dit inzicht
van grote waarde omdat belemmeringen
in de groei naar volwassen, eierproduce-
rende leverbotten een tweezijdig snijdend
zwaard voorstellen. In het eerder ver-
melde onderzoek van Van Tiggele (4)
bleek dat de relatie groei gastheer F.

Fig. I. Kunstmatige inleetie; kalveren relatie
dosis - gewichtstoename gedurende 20 weken.

1250

2500

5000

%
100

90-
80-
70-
60
50

10000 mc.

Fig. 1. Artificial infection in calves: relation dose-
weight increase during 20 weeks p.i.

-ocr page 257-

hepatica populatie vooral gekoppeld
werd door de aantallen in hun groei
geremde dus kleine parasieten.
Hentnalige infecties \\ an de le\\erbot resul-
teren in een biologisch gedesynchroni-
seerde populatie. Bij herinfectie speelt
dat een nog aan/ienlijk grotere rol.
Het heeft er alle schijn van dat het herin-
fectieritme bij runderen van invloed is
op de protectie tegen nieuwe infecties.
Hoewel /ich na herinfecties minder lever-
botten vestigen, blijkt hun vcrblijfperi-
ode in de juveniele fase sterk verlengd.
Omdat deze verblijftijd van pathognomo-
nische betekenis kan zijn baart dit ons
grote zorgen. Lcverbot/iekte bij runde-
ren blijft vanzelfsprekend dosisafhanke-
lijk maar kan daardoor ook ritme-
afhankelijk worden.
Wat is nu dc voorspelling ten opzichte
van leverbot/iekte waard?
Hel leverbotinfectieniveau. met andere
woorden de potentiële be/etling van hel
grasland, is redelijk voorspelbaar.
Hel aanlal meiacercariën per opper-
vlakte eenheid is ccn functie van een aan-
lal processen die le herleiden /ijn lol
fasen van overleving en van ontwikke-
ling.

In siiTiulatie onderzoek /ijn een aantal
van deze processen stapsgewijze le ver-
volgen: eiproduktie. overleving van
eieren in verschillende substraten, ont-
wikkelingssnelheid van eieren, overle-
ving van miracidicn. ontwikkeling van
larv en in de slak. ov eriev ing van metacer-
cariën (1).

Deze gegevens maken hel mogelijk om
een redelijk gefundeerd model over levcr-
bottransmissie onder verschillende
milieuomstandigheden te formuleren.
t)e bruikbaarheid van dit model kan
worden getoetst aan de leverafkeurings-
gegevens v an lammeren, schapen en run-
deren die al overeen lange reeks van jaren
beschikbaar zijn.

Speciaal de maandelijkse afkeuringsge-
gevens van lammerlevers leveren bruik-
bare uitgangspunten voor de schatting
der incidentie, fussen jaren blijken grote
verschillen le bestaan in de aanloop van
de infectie (lig. 2).

Het cumulatieve atlveuringspercentage in
januari kan als uitgangspunt worden
genomen v oor de ernst van de leverbol-
infecties in dc voorafgaande weideperio-
de.

Hg. 2. Maandelijkse afkeuringsgegevens lammeiie\\ers in jaren mei versehillende inleeliedruk.

%
dfk

SO

vroeg

\'.O

30

laat

10

neg.

a s O n d j

maanden

20

1 J

lig. 2. Cumulaliv e li \\ er e o nd e m na 1 ion raie; lambs in \\ears u ilh eaiK. lale anti e\\l remel\\ U)\\\\ inleelion
lev els.

-ocr page 258-

Hg. .3. Relatie tussen neerslagafwijking herfst voorafgaande en zomer zelfde jaar (_____ jen de leverbot-

incidentie in lammeren (---).

% NEERSLAG

AFK, FACTOR
i. i

i.0

30
25
20
15
10
5
O

30J
20
10
o^
-10
-20

\'65
JAREN

\'55

\'60

\'70

\'7 5

Fig. 3. Relation between deviation of rainfall (_____ ) during previous autumn and summer and fluke

incidence (______|.

\'l\'oetsing van de/e perceritage.s aatt een
combinatie van weersfactoren vooraf-
gaande aan die weide-periode levert een
basis voor de voorspellende waarde van
het weer ten aan/ien van dc leverbot-
incidentie.

Op de/e wij/e is hct eind juli mogelijk om
het potenticMe infcctic gevaar voor de
maanden auguslus t m december per
jaar te schatten mits in dc/c weergegevens
ook de voorafgaande heri\'stperiode wordt
betrokken (lig. 3). Hij vergelijking van
dc vcrschilicndc systemen dic voor de
Icvcrbotprognose gangbaar/ijn blijkt dat
/e onderling weinig afwijken.
Voor alle systemen geldt dat dc bruik-
baarheid sterk toeneemt indien de erfenis
aan potentieel itifccticgcvaar, dus de
weersituatic in dc voorafgaande herfst,
mede in dc voorspelling wordt betrok-
ken. Het door het C.D
.I. ontwikkelde
systeem waarbij dan alleen dc procentu-
ele neerslagafvv ij kingen worden inge-
bouwd werkt eenvoudig en snel. Ecn
voorspelling die eind juli kan worden
gegeven is tijdig genoeg om dc nood/ake-
lijke maatregelen tc treilen.
Conclusie: l.cvcrbotinfcctiekansen /ijn
op grond van ons oecologisch in/icht in
de ovcrlevings- cn ontwikkelingskansen
van de parasiet in het veld goed qua
timing te voorspellen.
Bij schapen durven wij /elfs. het additievc
karakter der infecties kennende, dc voor-
spelling tot de /icktckansen uit tc
breiden.

Bij runderen ligt de /aak gecompliceer-
der. Afge/ien van ernstige primaire infec-
ties. die wel voorspelbaar /ijn. is de ont-
wikkeling van de /ickte ten aan/ien van
infecties nog onvoldoende bekend om
voorspelbaar te mogen heten.

Een belangrijk manco tnomcnfccl bestaat
rond ons in/icht in de plaatsen waar dc
infcctic optreedt.

Kwelplaatsen. slootkanten e.d. hebben
dc afgelopen 10 jaar niet /oveel wij/igiii-
gen ondergaan dus blijven potentieel van
belang. Het klassieke Nederlandse grcp-
pcltnilieu is echter door dc droogte van dc
laatste voor/otncrs cn of de algemeen
doorgc/ette grondw atcrstandsbehccr-
sing waarschijnlijk /o veranderd dat ccn
prognose ten aan/ien van infectieplaat-
sen dubieus wordt.

Wij hopcti dit in/icht echter snel opnieuw
te verwerven waardoor dc waarde van de
voorspelling verder aan kracht /al
winnen.

-ocr page 259-

[.ITERATUUR

Over, H. .1. and Dijkstra, .1.: Infection rhythm in fascioliasis. Eacts and Reflections II. Workshop
on fascioliasis, p. 9. l.elystad. 1975.

Over, H. .E, Ciaasenbeek. C. I\'. H.. Pekelder. .1. ,E. and 1 iggele. E. .1. van: I he efficiency of diamphene-
thide in controlling natural inlestations ot
Fasciola hepatica in lambs. Tijdschr. Diergeneesk.. 10.1.
129. (I97H).

f iggele. E.J. van and Over, H. .1.: Host-parasite interactions and serology in bovine fascioliasis. Eacts
and Renections IE Workshop on fascioliasis. p. 7.1. l.elystad. 1975.

Tiggele. E. J. van: Host-parasite relations in Fasciola hepatica infections, fhcsis. State Universitv of
l.eiden. 1978.

Minister Pais stelt studierich-
tingen ontwikkelingskunde,
emancipatievraagstukken en
culturele minderheden voor bij
uitbreiding universitaire vesti-
ging Friesland

Minister dr. Pais (onderwijs en weten-
schappen) heeft op 7 juli 1980 overleg ge-
voerd met vertegenwoordigers van het col-
lege van bestuur van de Rijksuniversiteit
(ironingen tn (iedeputeerde .Staten van de
provincies Friesland en (ironingen over de
uitbreiding van de universitaire vestiging
Friesland.

Tijdens het overleg heeft minister Pais toege-
zegd dat de uitbouw van dc universitaire vesti-
ging Friesland zal plaatsvinden in het kader
van ecn faculteit der Algetnene Wetenschap-
pen. die deel uitmaakt van de Rijksuniversi-
teit (jroningen.

Minister Pais heeft voorgesteld dat dc toe-
komstige faculteit der .Algemene Wetenschap-
pen zal bestaan uit drie onderdelen:

de studierichting welzijnsv raagstukken. in
satnenwcrking met dc .Agogische Acade-
mie Friesland;

ccn studierichting die zich richt op de spe-
cifieke situatie van Friesland en de
Friezen;

een studierichting die beslaat uit de
afstudeerrichtingen:

1. ontwikkelingskunde

2. emamcipatievraagstukken

3. vraagstukken betreffende culturele
minderheden.

Een breed samengestelde cominissie van
advies zal in eerste instantie de hoofdlijnen
van de opzet van de nieuwe studierichting
vaststellen. Op korte termijn zal een hoogle-
raar worden aangetrokken die bij de opbouw
van de faculteit der .Algemene Wetenschap-
pen en de verdere uitwerking van het pro-
gramma ccn voortrekkersfunctie moet gaan
vervullen. De concrete ontwikkeling van dc
nieuwe sludieprogramtna\'s zal ter hand wor-
den genomen door het binnenkort op te rich-
ten Bureau Universitaire Vestiging Friesland.
Voor dc uitbreiding van dc universitaire vesti-
ging Friesland is voor dejaren 1981 toten met
1985 ecn bedrag van 25 miljoen gulden
beschikbaar gesteld. Na 1985 zal de financie-
ring van de universitaire vestiging Friesland
worden opgenomen in het totale kader van de
financiering van het wctcnschappclijk onder-
wijs. zoals gebruikelijk is bij dc ontwikkeling
van nieuwe studierichtingen.

(Persbericht Ministerie van
Onderwijs en
II etenschappen).

-ocr page 260-

»

Inleiding

Imrociuciion

J. M. van Leeuwen-


q
UD

Drie aspecten /uilen bij dc navolgende
sprekers achtereenvolgens de aandacht
krijgen, te weten:

1. Een meer beheersmatig aspect in
verband met milieubeleid;

2. ccn cheniisch-to.xicologisch aspect;
een pathobiologisch aspect in de
ruime zin des woords.

Milieutoxicologie kent nattiurlijk meer
facetten dan voornoemde drie.
De betekenis van deze beperkte bijeen-
kotnst kunt l\' dan ook vooral hierin zien.
dat ten overstaan van hel 75-jarig Insti-
tuut ccn greep wordt gedaan uit actuele
zaken met betrekking tot onder/oek en
milieubeheer of-bewaking. Voor wat de
historie betrcff kan gememoreerd wor-
den. dat vanaf het allereerste begin door
het Instituut /owel chemisch onderzoek
van vergiftigingsgevallen bij landbouw-
huisdieren plaats vond als onderzoek
naar ziekten bij vogels (evenals trouwens
bij vissen, konijnen en bijen). Er w as zelfs
in 1907 naast een scheikundige afdeling
ook een farmacodynamische en hydrolo-
gische afdeling bij de Rijks Serum
Inrichting.

Liet onderzoek van drinkwater en voe-
ders heeft lange tijd de aandacht van het
Instituut opgeëist. Bij vogels speelden
aan het begin van deze eeuw ziekten als
1\'BC. cholera, infectieuze rhinitis e.d.
Om des tijds wille ga ik deze historie
thans niet verder uitspitten.
Dc conclusie is. dat toxicologisch onder-
zoek door de jaren heen ccn essentieel
onderzockaspect is geweest van het
instituut.

Uitgangspunt was en is het dieren vooral
het zieke of gestorv en dier. Waar het dier
zowel het milieu beïnvloedt als door het
milieu invloeden ondergaat, is dc
bemoeienis met het milieu van dierkun-
dige instituten, diensten en personen
gerechtvaardigd en geboden.
Liet veterinair milieu-onderzoek is daar-
enboven een multidisciplinaire zaak.
otndat behalv e diergerichte ook vanuit de
biosfeer op de mens gerichte disciplines
hierbij betrokken zijn.

\' Inleiding, gehouden ler gelegenheid \\an het 75-jarig hestaan van het Centraal Diergeneeskundig Insti-
tuut (najaar 1979).

- Dr. .1. M. van leeuwen. Centiaal Diergeneeskundig Instituut. Posthus 6007. .1002 .A.A Rotterdam.

-ocr page 261-

We prijzen ons gelukkig dat dr. Tesink
bereid is gevonden in ons midden te zijn.
Hartelijk welkom.

Hij is gastspreker van dit symposium en
daarmee wordt het bijzondere karakter
van déze sessie tot uiting gebracht. Het
verschil met de voorgaande sessies, los
\\\'an het botulismusverhaal is. dat het
thema \'milieu\' ruimer is dan het thema
\'gezondheid\'. Het dier is behalve gezond
of ziek tevens een belangrijke indicator
voor de kwaliteit van het milieu. De heer
Tesink ervaart dit zeer in het bijzonder in
zijn hoedanigheid als voorzitter \\ an bijv.
de Werkgroep Begeleiding Veehouderij

Sloegebied of van de Schaderegelings-
commissie Veehouderij Sas van Gent. Ik
hoef hem aan dit auditorium niet verder
voor te stellen. Hij is genoegzaam
bekend.

De heer Van Lieshout, hoofd van de
afdeling Chemie en Toxicologie zal spre-
ken over: Een mond vol giL Waar dat toe
leidt, zal straks duidelijk worden.
Tenslotte zal drs. Smit van de afdeling
Pluimvee te Doorn duidelijk maken, dat
waar sprake is van massale vogelsterfte in
ons land er een soort \'leger des heils\' be-
gint te marcheren om dit probleem aan
te pakken.

-ocr page 262-

Milieu-effectrapportering\'

Reporting on Hnvironnienial Elfecis
J. Tesink-

SA MEN VAM IN(;

hl de L .S.A. ging in 1969 deze rapportering van start.

hl Sederiand werd in 1974 door de Regering een aanzet tot discussie over de
niiUeu-effectrapportering gegeven, hetgeen leidde tot een negentalproefnenüiigen
welke in 1979 werden afgesloten. Met de invoering van een wet op de MER moet
rekening worden gehouden.

Het milieu-effectrapport is een openhaar document dat een voornemen tot hande-
len en de te verwachten gevolgen van dat handelen voor het milieu heschrijft. Hit
document wordt opgesteld ten hehoeve van het heslidt dat over het voornemen
moet worden genomen (afgifte van een vergunning door de overheid).
Een .MER is nodig als van het voornemen omvangrijke of ingrijpende milieu-
effecten verwacht kunnen worden. Deze verwachting kan ondermeer gestoeld zijn
op de omvang en de aard van de emissies en de reeds aanwezige effecten van
hestaande activiteiten in het voorgenomen vestigingsgehied.

Hct georganiseerde landhouwhedrijjsleven zal er attent op moeten zijn dat zijn
deskundigen op niilieuhvgiënisch gehied op volwaardige hasis worden ingescha-
keld hij het samenstellen van het milieu-effectrapport.

SI MMARV

\'Ellis form of reporting was started in the ESA in 1969. In the Setherlands. the
government initiated a discitssion on etn irotimcntal effects in t974. which resulted
in nine trials that were completed in 1979. Ehe enactment ofa Repinting Environ-
mental Effects Act will have to he taken into account in the future.
.\'1 report on environmental effects is apuhlic document announcing an intention to
act and a description of the anticipated effects of this action on the environment.
Ellis document is drawn up for the purposes of the decision that will have to he
reached with regard to this intention (issuing a permit hy the authorities).
A report on environmental effects will he required when e xtensive or far-reaching
effects on the environment of that which is intended can he e.xpected. This e xpecta-
tion mav he hased. among others, on the e.xtent and charcter of emissions and
existent activities in the area in which the company intends to estahlish itself.
Organized farming will have to take into account the fact that experts in the field oJ
environmental health arc engaged as fully qualified technicians in drawing up the
report on enviromnemal effects.

\' Voord racht, gehouden ter gelegenheid van het 7.\')-iarig hestaan \\an hct Centraal Diergeneeskundig Insti-
luut (najaar 1979).

\' Dr. .1. Tesink, Stichting Cie/ondheidsdienst voor Dieren in Zeeland. lAcrtscnslraat l.\'i. 4461 XN Ciocs.
778 Tijitsthr. mcrgcncc.sL. decl l(l.\\ all IS. Infill

-ocr page 263-

In 1970 is in de Verenigde Staten de Nati-
onal Environmental Polie\\\' Act in wer-
king getreden. I)e/e wet stuurt het
besluit\\ormingsproces \\an organen \\an
de federale overheid in die /in. dat reke-
ning moet worden gehouden met moge-
lijke belangrijke gev olgen voor het milieu
van voorgestelde activiteiten.
Een hulpmiddel daarbij is het milieu-
effectrapport dat de gevolgen voor het
milieu beschrijft van een voorgestelde
activiteit, alsmede alternatieven daar-
voor.

Onder voorgestelde activiteit wordt in
Nederland verstaan een activiteit welke
aan een overheidsinstantie v\\ ordt v oorgc-
legd en waarover door die overheidsin-
stantie een besluit moet worden geno-
men.

In 1974 werd doordc Minister van Volks-
ge/ondheid en Milieuhygiëne in/ake
milieu-effectrapportering advies ge-
vraagd aan de Voorlopige Centrale Raad
voor Milieuhygiëne.
In 1976 adviseerde de/e raad positief over
de wenselijkheid om milieu-eifectrappor-
tering in Nederland in te voeren. Tevens
werd geadviseerd een aantal proefnemin-
gen te doen.

De regering besloot een negental proef-
objecten aan te wij/en.
Om er enkele te noemen:

de ontwikkeling van (petro)chemi-
sche industrie aan de Eemshaven.
de voorgestelde afv alvervverking in de
regio Ede.

de mogelijke berging van baggerspe-
cie uit het havengebied van Rotter-
dam en Dordrecht.

Op basis van de over deze negen proefob-
jecten uitgebrachte rapporten heeft de
Regering het standpunt ingenomen dat
zij milieu-effectrapportering beschouwt
als een van de instrumenten ten behoeve
van het toetsen van v oorgenomen activi-
teiten op hun gevolgen voor het milieu.
Voorstellen zullen worden ontwikkeld
voor het wettelijk regelen van milieu-
effectrapportering in het kader van de
Wet algemene bepalingen M ilieuhvgiëne.
Deze wet zal naar wordt verwacht per
1 april 1980 in werking treden.
Bedoelde wettelijke regeling hoopt de
Regering eind 1980 bij de Tweede Kamer
in te dienen.

2. WA E IS MIEIEEI-EEEEC I-RAPPOR EE-
RlNCl EN VVAEVVORDI DAARMEDE HE-
OOCID

Op .10 augustus 1979 is de \'Nota houden-
de het regeringsstandpunt inzake milieu-
effectrapportage\' verschenen (1).
Naar de mening van de Regering moet
zoals gezegd milieu-effectrapportering
worden beschouwd als een hulpmiddel
bij dc bcsluitv orming. inzake een v oorge-
nomen activiteit, door de beslissingsbe-
voegde overheidsinstantie.
Dit hulpmiddel bestaat uit het maken,
beoordelen en gebruiken van een milicu-
effectrapport en het evalueren achteraf
van de gevolgen voor het milieu van dc
uitvoering van een genomen besluit.
Onder een milicu-effectrapport moet
worden verstaan: ccn openbaar docu-
ment waarin op systematische en objec-
tieve wijze de te verwachten gevolgen
\\ oor het milieu van een voorgestelde acti-
V iteit zijn beschreven ev enals de gev olgen
van in dat stadium redelijkerwijs in
beschouwing tc nemen alternatieven.
Wat in het rapport moet w orden opgeno-
men dus de inhoud v an het rapport
zal wettelijk worden geregeld. Waar
mogelijk zullen per categorie van activ i-
teiten nadere regelen worden gesteld.

-ocr page 264-

Volgens het oordeel van de Regering zul-
len in het rapport in ieder geval aan de
orde moeten komen;

1. Een beschrijving van het doel c.q.
het belang van de voorgestelde
activiteit.

2. Welke besluiten over het realiseren
van die activiteit reeds in een eerder
stadium zijn genomen.

3. Een beschrijving van de voorge-
stelde activiteit zelf en de eventu-
ele — alternatieven.

4. De bestaande toestand van het
fysieke milieu (bodem, water, lucht,
mens, dier, plant en goederen)
waarop de voorgestelde activiteit
invloed zou kunnen uitoefenen,

5. De toekomstige toestand van het
milieu ook al wordt de voorgestelde
activiteit niet gerealiseerd (over-
schakeling van aardgas op kolen of
olie!).

6. De gevolgen voor het fysieke milieu
van de v oorgestelde activiteit en de

eventuele alternatieven.

7. De gevolgen voor het milieu van niet
normale voorvallen, bijv. bedrijfs-
storingen.

8. Mogelijkheden tot mitigering en
compensatie van de te verwachten
gevolgen, bijv. teelt van minder ge-
voelige gewassen.

9. De financiële consequenties van de
eventuele alternatieven voor
de aanvrager.
10. Het weergeven van de leemten in
kennis en informatie.

Aangezien het rapport een openbaar
document is, zal het een bondige en voor
niet deskundigen leesbare samenvatting,
die het geheel goed dekt, moeten
bevatten.

.V IIFT OPSIEI.IFN V.AN HFI MIFILL\'-
FFFFC I RAPPOR I

Het rapport dient te worden opgesteld
door de initiatiefnemer (overheid of par-
ticulier) al dan niet met inschakeling van
externe deskundigen, dit laatste ter eigen
beoordeling.

Ingeval de beslissingsbevoegde over-
heidsinstantie beschikt over gegevens
inzake de bestaande toestand van het
milieu en de te verwachten toekomstige
ontwikkelingen, zal deze instantie ver-
plicht zijn bedoelde gegevens onverwijld
aan de initiatiefnemer — op diens kosten!
— ter beschikking te stellen.
Zijn deze gegevens niet of in onvoldoende
mate aanwezig dan zal door de initiatief-
nemer aanvullend onderzoek moeten
worden verricht indien dit redelijkerwijs
van hem kan worden verlangd. Daarbij
mag het uiteraard niet gaan om zuiver
wetenschappelijk onderzoek maar om
onderzoek met betrekking tot gegevens
die voor de besluitvorming onmisbaar
zijn. Voor het opstellen van het rapport is
vooroverleg tussen de initiatiefnemer en
de beslissingsbevoegde overheidsinstan-
tie noodzakelijk.

De Regering staat op het standpunt dat
de kosten van het opstellen van het rap-
port voor rekening zijn van de
initiatiefnemer.

4. HET BEOORHEFEN VAN HET MH.IEU-
EEFECTRAPPOR F

De beslissingsbevoegde overheidsinstan-
tie beslist of het door de initiatiefnemer
ingeleverde rapport volledig is. Indien dit
niet het geval is zal de initiatiefnemer het
moeten bijstellen en aanvullen.
Als het rapport wordt aanvaard gaat de
verantwoordelijkheid voor de inhoud
van het rapport over naar de beslissings-
bevoegde overheidsinstantie. Deze
instantie tnaakt het rapport openbaar
zodat een ieder in de gelegenheid wordt
gesteld inspraak te leveren tijdens een tc
houden openbare zitting.
Van deze zitting wordt een verslag opge-
maakt dat bij het rapport zal worden
gevoegd. Zou uit de inspraak blijken dat
het rapport niet volledig is dan zal de
beslissingsbevoegde overheidsinstantie
additionele informatie moeten vergaren,
waarna een beslissing kan worden geno-
men voor het al dan niet afgeven van een
vergunning inzake het realiseren van de
voorgenomen activiteit.
Na realisatie van de voorgenomen activi-
teit zal de beslissingsbevoegde over-
heidsinstantie nagaan of de opgetreden
milieugevolgen vergelijkbaar zijn rnet de
in het rapport voorspelde milieugevol-
gen.

-ocr page 265-

Ingeval voor het milieu zeer schadelijke
gevolgen zijn te verwachten, kunnen de
betrokken ministers het rapport laten
toetsen door een commissie van onafhan-
kelijke deskundigen, alvorens de beslis-
singsbevoegde overheidsinstantie een
besluit neemt het rapport te aanvaarden
(I, 2, 3).

5. VOOR WEl.KF ACnvnEirEN IS EEN
MIEIEU-EEEECTRAPPORT VERPEICH I

tDoor de Regering zullen, per beleidster-
rein, lijsten worden opgesteld v oor welke
activiteiten een rapport moet worden
opgesteld.

Bij provinciale verordening kunnen deze
lijsten worden aangevuld (1).

6. HET EANDBOUWBEDREIESI.EVEN
D E M H. IE U - E E F E C1 R A P P O R T E RIN G

De agrarische wereld zal nadelige gevol-
gen kunnen ondervinden van tot uitvoe-
ring gebrachte voorgenomen activiteiten.
Om te trachten deze nadelige gevolgen
zoveel mogelijk binnen de perken te hou-
den zal het Landbouwschap moeten
bevorderen dat hem bekende deskundi-
gen op milieugebied door de initiatiefne-
mer worden ingeschakeld bij het opstel-
len van een milieu-effectrapport.

Bovendien kan het Landbouwschap
tijdens de openbare hoorzitting over een
milieu-effectrapport zijn bezwaren naar
voren brengen.

EN

1.1 FERATUUR

1. Milieu-effectrapportage. Nota houdende het regeringsstandpunt in/.ake milieu-effectrapportage,
fweede Kamer zitting 1978-1979. 15715. nrs. 1 en 2.

2. Tijdschrift voor milieu en recht 1979 4-5.
.V Natuur en milieu 1979 5.

Het Koningin Wilhelmina Fonds voor de
Kankerbestrijding 1979 en 1980

Pas is verschenen de brochure "Het Koningin
Wilhelmina Fonds in 1979 en 1980\'.

De/.e brochure wil een in/icht geven in de
werkwijze cn plannen van het KWF en is
gedeeltelijk een gepopulariseerde versie
V an het jaarverslag. De folder is bedoeld als
informatie-brochure voor het publiek, ffet
boekje probeert duidelijk te maken hoe het
KWF werkt, hoe de kankerbestrijding in
Nederland is gestructureerd en hoe het KWF
kankeronderzoek subsidieert.
Met betrekking tot de kankervoorlichtmg. die
het Koningin Wilhelmina Fonds geeft, wordt
de aandacht gevestigd op het KWF-
voorlichtingscentrum (zoals in het boekje
omschreven) dat volgens plan in het najaar zal
worden geopend. Flet centrum wordt geves-
tigd in het KWF-huis. Sophialaan 8-10 in
Amsterdam. Te zijner tijd volgen daarover
nadere mededelingen.

De brochure is zoals al het voorlichtings-
materiaal van het KWF gratis beschikbaar.
Dit kan bij de afdeling voorlichting worden
aangevraagd, (telefoon: 020-644044).

-ocr page 266-

(g J

Een mond vol gif

A Mouth Full of Poison
C. G. van Lieshout-

SAMI-NVATTINd

Op hel ihema niilieuio.xicologie hesiaaii vele variaiies in diverse toonaarden van
venijn. Bij milieuto.xicologie in diergeneeskundig onderzoe/<verhand ligt het hoofd-
accent uit de aard der zaak op hel venijn in het ttidieu van dieren en op de
schadelijke ejfecten die deze daarvan kunnen ondergaan.

\'Pot het onderzoek van de afdeling .Analytische Chemie ett \'Fo.xicologie is sedert de
laatste vijf jaar in toenemende mate eet! ontwikkeling gaattde tnet hetrekking tot
bedrijfs- en tnilieuto.xicologische problenten. zowel ten aanzien van landbouw-
huisdieren als in het wild levende dieren. Het gaat daarbij niet meer uitsluitend ont
de to.xicologische diagnostiek op zich, maar tevens om het vaststellen van de
toedracht van intoxicaties, het opsporett van brontten, verspreidingswegen en
contaminatieprofielen vatt toxische stoffen in het titilieu en de voeding der dieren.
I \'anuit de Itierop gerichte onderzoekprojectett, die door de afdeling worden
bewerkt, zal worden ingegaan op enige karakteristieke aspecten en hoedanighedett
van dit onderzoek. .Aan de hand van resultaten en ervaringen bij het onderzoek van
speciale praktijkgevallen wordt de nauwe samenhang tussen diergeneeskundig en
milieitloxicologisch onderzoek belicht.

SliMMFRY

Veterinary ettvirotttnental toxicology is concerned with environttiental pollution
attd its possible ill-effects on animals. The Ik\'parttttent of .Analvtical Chemistry
and Toxicology of the Central Veterinary htstitute has become increasingly
iitvolved in indttslrial and ettvironttiental toxicologicalprobletns affecting domes-
tic as well as free-living wild animals during the last five years. Its ttiain duties He
not ottlv itt the field of diagnostic procedures btit it also deals with other factorssuch
as inquiries into the facts of poisonittg, tracing poisons to their sources, tnodes of
dissetniitatiott and cottiamination of the environtnett! and food of animals with
toxic substances. Sottte typical features and characteristics of research projects
of the department, which are closely cotvtected with these duties, are described.
The results of ittvestigations of special cases in the field attd the experience tints
gaitied clearly show the close relationship betweett veterinary and environmental
toxicology.

\' V ot>idi"acht, gehouden ler gelegenlieitl \\an liel "S-jarig beslaan \\an hel Centraal Diergeneeskundig
Insliiuul (najaar 1979).

- Ir. C . C. \\an l.ieshoul; Centraal Diergeneeskundig Instituut. 1\'ostbus 6007. .1002 .\\.A Rotterdam.

-ocr page 267-

Om de le/er enige indruisken te kunnen
ge\\en \\an het toxicologisch onderzoek,
dat op de afdeling .Anah tische Chemie en
l oxicologie wordt \\erricht. \\olgt hieron-
der een korte karakteristiek van de ver-
schillende projecten \\an de afdeling.

Project 19 betreft de ontwikkelingen \\er-
betering \\an residu-anal\\semethoden in
\\erband met de diagnostiek \\an
intoxicaties.

Het is \\an technisch-methodische aard.
Het omvat al het anal\\ stisch-chemisch en
instrurnenteel-anah\'stisch ontwikke-
lingswerk. dat noodzakelijk is om het
arsenaal van toxicologisch-chemische
analysemethoden up to date en in staat
van paraatheid te houden. Dit project
\\er\\ult dan ook een analytische sleutel-
functie in het toxicologische onderzoek.
Op het gebied \\an specifieke, gevoelige
en betrouwbare residu-analyses\\an toxi-
sche stoffeti in complexe organische
monsters liggen de methodieken lang niet
altijd pasklaar \\ oor het grijpen. Dit geldt
nog te meer. \\yaar wij in het bedrijfs- en
milicutoxicologisch onderzoek in dc
praktijk plotseling te maken krijgen met
nov iteiten. bij\\. in de gedaante \\an toxi-
sche stoffen, waarmee wij nog onvol-
doende analytische ervaring hebben.
Fen organisatorisch en technisch toerei-
kend laboratoriumpotentieel voor de
ontwikkeling van analytisch-chemische
methodieken vormt dan ook een noodza-
kelijke voorwaarde voor doeltreffend
toxicologisch onderzoek. Het belang van
het onderhav ige project en de samenhang
met dc beide andere projecten zal hier-
tnee duidelijk zijn. De technische en ana-
lytische hoedanigheden ervan vallen bui-
ten het kader van deze bespreking.
Project 72 omvat het toxicologisch
onderzoek van ziekte en sterfte bij in het
wild levende vogels. Na de uiteenzetting
die Smit heeft gegeven over het onder-
zoek van onze Werkgroep Vogelsterfte,
kan worden volstaan met enkele opmer-
kingen over de toxicologische onder-
zoekcotnponent daarvan. f)ie is te
beschouwen als een op het natuurlijke
milieu en de wilde fauna gerichte tegen-
hanger van project 77. w aarin het onder-
zoek zich richt op het bedrijfsmilieu en de
daarin verkerende landbouwhuisdieren
in praktijksituaties van de veehouderij.
Er is dus een nauwe verwantschap tussen
beide projecten. Zij v ormen als het ware
een tweeling, zij het. dat het onderzoek-
project vogelsterfte van veel latere con-
ceptie is. De voorzitter heeft er in zijn
inleiding terecht op gewezen, dat er op
het C.D.I. reeds in een ver verleden ook
onderzoek plaats vond met betrekking tot
andere diersoorten dan landbouw-
huisdieren. Toch was er in vroeger tijden
bij het bepalen v an onderzoekprioriteiten
wel sprake van enige discriminatie tussen
toen zo geheten nutsdieren en prutsdie-
ren. \'Eot de laatste categorie zouden dan
ongetwijfeld ook het zoeven door Smit
gemetnoreerde goudhaantje en de tw intig
dode kraaien in de sneeuw gerekend zijn.

Het doelbewuste projectkader van het
huidige
V ogelsterfte-ondcrzoek dateert in
elk geval uit een recenter verleden. Men
dient zich er overigetis wel rekenschap
van te geven, dat deze op veterinair-
historische motieven berustende discri-
minatie werd toegepast in een tijd. waarin
nog weinig sprake was v an bewust onder-
kende milicutoxicologische problemen
cn van de betekenis van wilde faunaspe-
ciës als indicatoren voor de kwaliteit van
het milieu. Wat dit laatste betreft dient
nog te worden opgemerkt, dat zich de
laatste jaren binnen hel toxicologisch
onderzoek m dil projecl naast v ogels ook
andere in hel wild levende diersoorten
zijn gaan aandienen, zoals hazen, konij-
nen, egels cn, van recente datum, ook
dassen. Naar de omvangrijke sterfte
onder laatstiienoemde soort in Zuid-

-ocr page 268-

l,imburg is thans bij ons een uitvoerig
onderzoek gaande.

Daargelaten de leeftijd, is de tweelingre-
latie tussen de beide projecten duidelijk.

Zij vertonen naast de reeds genoemde
verschillen in specifieke gerichtheid een
grote mate van gelijkenis. Deze kan dus
toegelicht worden aan de hand van
pro-
ject 77:
het toxicologisch onderzoek van
praktijkgevallen en van bedrijfs- en
milieutoxicologische problemen.
In dit project is al het toxicologisch
onderzoek ondergebracht van feitelijke
of potentiële intoxicatiegevallen onder
praktijkomstandigheden bij bedrijfseco-
nomisch of maatschappelijk-recreatief
gehouden dieren, respectievelijk dus de
groep landbouwhuisdieren en gezel-
schapsdieren. In eerste instantie gaat het
bij dit onderzoek om de toxicologische
diagnostiek, het ondubbelzinnig vaststel-
len van de identiteit en concentraties van
toxische stoffen en hun eventuele oorza-
kelijke relatie met de opgetreden ziekte of
sterfte. Dit is in feite het meest historische
kenmerk van ons toxicologisch onder-
zoek.

In de geschiedenis van het diergenees-
kundig onderzoek op het C.D.I. is de
diagnostiek van intoxicaties in eerstel
aanleg reeds vroeg naar voren gekomen
en nadien met name onder leiding van
mijn voorgangster mej. drs. Hoskam tot
ontwikkeling gebracht.
Toxicologisch-chemische diagnostiek
berust primair op de resultaten van
kwalitatief en kwantitatiel analytisch
onderzoek van orgaanmateriaal en op de
interpretatie daarvan aan de hand van
toxiciteitsgegevens, klinisch-pathologi-
sche en pathologisch-anatomische bevin-
dingen. Het laatste impliceerteen nauwe
relatie met de veterinaire pathologie.
Klinische symptomen en pathomorfolo-
gische afwijkingen kunnen vaak indica-
ties verschaffen over de aard en orgaanlo-
kale werking van toxische stoffen en
aldus van richting gevende betekenis zijn
voor het toxicologisch onderzoek. Niet-
temin dient men hierbij wel te bedenken,
dat uiteindelijk de sleutel tot een on-
dubbelzinnige djagnose slechts verkre-
gen kan worden door chemisch-
toxicologisch onderzoek. De reden hier-
van is, dat de bij klinisch en pathologisch
onderzoek toegepaste methodieken en
waarnemingsmethoden de hoge mate van
specificiteit, gevoeligheid en kwantifi-
ceerbaarheid missen, die als regel bij
analytisch-chemische methoden kan
worden bereikt. Dit betekent, dat waar
het om veterinair-toxicologische diag-
nostiek gaat zo mogelijk het laatste
woord niet is aan de veterinair-klinicus of
patholoog maar de chemicus-toxicoloog.
Sedert een vijtal jaren vertoont ons afde-
lingsonderzoek in toenemende mate een
ontwikkeling, waarin de probleemstel-
ling niet meer voornamelijk tot de diag-
nostiek bepaald blijft. Het gaat daarbij
tevens om het vaststellen van de toe-
dracht van intoxicaties, het opsporen van
bronnen, verspreidingswegen en conta-
minatieprofielen van toxische stoffen in
de voeding en het milieu van dieren. Deze
tendens voegt een nieuwe dimensie aan
het onderzoek toe. Het betreft hierbij
onder meer problemen in verband met de
contaminatie van bedrijfsruimten of van
natuurlijke milieucompartimenten zoals
bodem en water, van voedermiddelen en
drinkwater, bijv. door toepassing of mis-
bruik van bestrijdingsmiddelen, door het
storten van afvalstoffen of door industri-
ële lozing en uitstoot. Het spreekt van-
zelf. dat naar omvang en tijdsduur derge-
lijk onderzoek vaak nog aanmerkelijk
hogere investeringen aan mankracht,
methodieken en laboratoriumpotentieel
vergt dan voor de diagnostiek reeds
noodzakelijk is.

Geheel in de lijn van deze ontwikkeling
ligt ook de verwerking v an de toxicologi-
sche onderzoekresultaten in een systeem
van casuïstieke documentatie. Een syste-
matische registratie van intoxicatiegeval-
len en van desbetreffende bedrijfs- en
luilieutoxicologische onderzoekgegevens
is van essentieel belang voor de verdere
ontwikkeling van dit onderzoek. Het lijkt
er echter wel eens op, dat dit ondersteu-
nende en begeleidende aspect in beleids-
visies ten aanzien van veterinair-
toxicologisch onderzoek niet altijd op
zijn volle betekenis wordt geschat. Het is
allerminst te beschouwen als een soort
administratieve appendix van onderge-

-ocr page 269-

schikte betekenis, maar vervult een
onmisbare functie als referentiebron
voor het eigen onderzoek en voor externe
informatiebehoeften. Het is onjuist, dat
onderzoekdocumentatie van deze aard
bij voortduring zou kunnen en moeten
worden verzorgd als bijwerk voor dege-
nen, die met de feitelijke onderzoekuit-
voering zijn belast. Deze taak dient in
handen gelegd te kunnen worden van
gespecialiseerde vakkrachten op het
gebied van moderne documentatie- en
dataverwerkingssystemen.
De ontwikkelingen in ons afdelingson-
derzoek brengen sedert de laatste jaren
ook in toenemende mate een nauwe
betrokkenheid met zich mee bij andere
aspecten van bedrijfs- en milieutoxicolo-
gische vraagstukken, zoals beleidsma-
tige, juridische, maatschappelijke en
politieke aspecten. Wat dit laatste betreft
is soms wel de verzuchting gerechtvaar-
digd van een elders werkzame vakgenoot,
dat hier te lande een leerstoel in politieke
toxicologie node wordt gemist!
Met betrekking tot deze andere aspec-
ten wordt ons door de daarvoor verant-
woordelijke instanties meer en meer om
informaties, adviezen en overleg ge-
vraagd om vanuit specifiek veterinair-
toxicologische onderzoekervaringen bij
te dragen tot een effectieve beleidsvor-
ming terzake. Naast het van huis uit
bestaande organieke verband met ons
Ministerie van Landbouw en Visserij
nemen hierbij vooral de relaties met
beleidsorganen van het Ministerie van
Volksgezondheid en Milieuhygiëne een
belangrijke plaats in. Relaties in de
raakvlakken tussen veterinaire, volks-
gezondheids- en milieuaangelegen-
heden. waaruit blijkt, dat men elkaar
daarin over ambtelijke drempels heen in
het veld van dc concrete problematiek
best weet te vinden. Als illustratie van hct
voorgaande bied ik u tot besluit nog een
kleine bloemlezing van markante geval-
len uit onze onderzoekpraktijk.

Het eerste geval betrof een uitbraak van
ziekte en sterfte op een varkensfokbedrijf
als gevolg van een nitraat-nitrietintoxi-
natie.

De bron hiervan bleek gelegen te zijn in
het lekwater uit zgn. biowassers. die dien-
den ter verwijdering van stankverwek-
kende verbindingen uit de stallucht. De
werking van deze installatie berustte op
een microbiële oxydatie van onder meer
amoniak tot nitriet en nitraat, waardoor
zich in de biowassers op de duur zeer
hoge concentraties van deze verbindin-
gen vormden. Doordat grote hoeveelhe-
den lekwater terecht kwamen in de voe-
dergoot en in de hokken kregen de dieren
bij eten en drinken een voor een aantal
van hen fatale mond vol gif.

Het tweede geval handelde over een
vanadiumintoxicatie bij paarden.
Deze verbleven in een perceel nabij een
afvalstortplaats, waar langs moeilijk con-
troleerbare wegen geregeld afval van een
metallurgische fabriek werd gedepo-
neerd, I n de organen van de acuut gestor-
ven dieren werden vanadiumgehalten
vastgesteld, die indicatief waren vooreen
letale intoxicatie. Een uitvoerige bemon-
stering van slootwater, slib, gras en grond
bracht aan het licht, dat er in het milieu
ter plaatse zeer hoge en letaal toxische
vanadiumgehalten voorkwamen. Het
contaminatieprofiel bereikte maxima op
en rond de afvalstortplaats.

Bij het derde geval ging het om een conta-
minatie met arsenicum van te velde
staand gewas (maisblad), dat was
bestemd voor veevoeder. Het maisblad
was verontreinigd als gevolg van een
onzorgvuldige toepassing van het loof-
doodmiddel natriumarseniet op een aan-
grenzend perceel aardappelen. In gewas-
monsters uit de direct aan het
aardappelveld grenzende zone werden
zodanig hoge arsenicumgehahen vastge-
steld, dat gebruik als veevoeder ontoe-
laatbaar was, Ciedurende drie maanden
nadien werd de hele partij nog enige
malen opnieuw bemonsterd om het ver-
val van de arsenicumresiduen te vervol-
gen, Na 47 dagen bleken de arsenicumge-
halten gedaald te zijn tot onder de voor
groenvoeder geldende maximum tole-
ranties. Uit de meetresultaten kon bij
benadering een indruk worden verkregen
van de halfwaardetijd van arsenicum op
maisblad onder de heersende veld- en
atmosferische condities. Deze bedroeg
ca, 17 dagen.

-ocr page 270-

Het laatste geval was van zeer recente
datum. Het betrof een peracute massale
sterfte van kanaries, opgetreden onmid-
dellijk nadat de eigenaar de verblijfplaat-
sen van de dieren tegen ongedierte had
behandeld met een lies van het bestrij-
dingsmiddel U-2. I^e te hulp geroepen
dierenarts zond een door hem zelf uit die
fles genomen monster voor to.xicologisch
onderzoek in. Als referentiemonster
zond de fabrikant van het middel op ver-
zoek een onaangebroken fles U-2 uit zijn
voorraad toe.

De inhoud van beide flessen bleek in zeer
ernstige mate in strijd te zijn met de toela-
tingseisen voor U-2. In plaats van de \\oor
dit middel geldende werkzame bestand-
delen
Pyrethrinen en piperonylbutoxide
in de wettelijk voorgeschreven concen-
traties, bevatten beide formuleringen
hoge concentraties \\an de bestrijdings-
middelen dichloorvos. carbaryl en para-
thion. Ook in de veren van alle onder-
zochte kanaries werden deze drie
verbindingen aangetoond. In het bijzon-
der voor kleinere vogelsoorten is de
toxiciteit van elk van deze verbindingen
aanzienlijk hoger dan die van
Pyrethri-
nen en piperonylbutoxide. Naspeuring
in de bestrijdingsmiddelendocumentatie
bracht voorts aan het licht, dat door
dezelfde fabrikant ook een bestrijdings-
tniddel U-3 werd geproduceerd, met als
werkzame bestanddelen dichloorvos en
carbaryl. De toepassing van dit middel in
aanwezigheid van \\ ogels is echter in geen
geval toegestaan.

Aan de toxicologische diagnose kon geen
twijfel bestaan. De sterfte was veroor-
zaakt door een foutieve, voor vogels
letaal toxische maar desondanks als U-2
in de handel gebrachte formulering, die
door de gebruiker te goeder trouw vol-
gens voorschrift was toegepast.
Minder duidelijk was het vervolg van
deze zaak. Na een onderzoek bij de fabri-
kant. die categorisch iedere aansprake-
lijkheid afwees, maakte de Algemene
Inspectiedienst procesverbaal op ten
behoeve van gerechtelijke vervolging.
Het Openbaar Ministerie besloot echter
uit opsporings- en procestechnische over-
wegingen de zaak te seponeren.

-ocr page 271-

g JoDo

Vogelsterfte en milieubewaking\'

Bird MonaUty and Monitoring the Hnvironnwnt
Th. Smit^

SAMENVA I I INCl

Vogels zijn zeer waardevolle parameters voor de toxicologische verontreiniging
van het milieu, l \'ogels kunnen gehoord en gezien worden, terwijl de voedingspatro-
nen en hroedresuhaten in .\\ederland vrij intensief \'worden geregistreerd. In 1974
werd een werkgroep samengesteld, welke de natuurlijke en niet natuurlijke sterfte
bestudeerd. Deze groep omvat zowel medewerkers van ornithologische en veteri-
naire instituten, als locale waarneniersgroepen.
In 1979 waren ± 2000 vogels beschikbaar voor onderzoek.
De vastgestelde vergiftigingen worden verdeeld in acute, chronische, onopzette-
lijke en gewasbeschermende acties.

In het laboratorium van de afdeling Pluimveeziekten van het Centraal Dierge-
neeskundig Instituut te Doorn wordt materiaal van verdachte vogels gescreened
met een hiologische-toxicologische test met behulp van guppen en watervlooien.
Het vogelonderzoek wordt beïnvloed door de vindkans van het dier, de predatie
en het achterhoudett van vogels ten bate van de preparateur.
.Acute vergiftigingen in .\\ederland worden meestal opzettelijk veroorzaakt, met de
bedoeling het gewas te beschernten of overlast van duiven en andere vogels in
tuinen te voorkomen. Soms zijn intoxicaties het gevolg van burenruzie of vergel-
dingsacties op wild.

Chronische vergiftigingen worden veroorzaakt door onder andere hagel afkomstig
uit patronen. Ook worden nog chronische vergiftigingen gezien door het gebruik
van verboden insecticiden.

SIMMARY

Birds are useftd parameters in studying toxicological contaminatiim of the
environment. Birds can be heard and .seen, breeding results and feeding patterns
being recorded on a rather extensive scale in the .\\etherlands.
Since 1974, a working party was constituted to study normal and abnormal death
(f hirds. This group consists of members oJ Ornithological and veterinary institutes
as well as local field workers, bird revalidation centres and bird preservation and
protection groups.

In 1979, a/>proximateli 2,000 birds were available for post-nmrtem and bacteriolo-
gical, virological ami toxicological studies. \'I\'he cases of poisoning were classified
into acute and chronic, accidental and crop-protecting effects.

\' Voordracht, gehouden ter gelegenheid \\ an het T.S-jarig hestaan \\an hel Centraal 1 )iergeneeskundig Insti-
tuut (najaar 19791.

Drs. 1 h. .Smit, Centraal Diergeneeskundig Instituut, aid. Pluinuee/iekten. Oude Rijksstraatucu 4.1.
.1941 BP Doorn.

-ocr page 272-

In the Laboratory of the Central Veterinary Institute. Pouhry Department, the birds
suspected of poisoning are screened by a hioiogical-toxicologicai standard method
using Lebistes and Daphnia.

Pseudo-poisoning is caused in nature hy Pasteurellosis, accidents, etc.
Investigations are restricted by prédation, the lUcelihood of finding of dead birds
and retention of dead birds of prey for laxiderttty. Acute poisoning in the Nether-
lands is mostly associated with protection of crops, nuisance caused by pigeons and
other birds in gardens.

Some cases of poisoning are due to quarrels between neighbours and people who
poison game-birds out of revenge.

Chronic poisoning is caused by metals such as lead pellets from cartridges. Chronic
and acute poisoning continue to occur as a result of illegal use of prohibited
insecticides.

Gedurende de laatste 15 jaar Is men
steeds meer doordrongen van het feit dat
de natuur in onze omgeving beschermd
dient te worden tegen schadelijke invloe-
den. In talrijke artikelen en natuurfilms
wordt op het gevaar van\'humane\'invloe-
den gewezen. Verhalen over dood door
gif zijn zo gecumuleerd in het menselijk
brein, dat het nu soms de grootst moge-
lijke moeite kost grote bevolkingsgroe-
pen ervan te overtuigen dat kleine vogels
zoals spreeuwen e.d. maar gemiddeld 2-
21/2 jaar leven. Het is moeilijk te bedenken
dat bijv. spreeuwenzwermen jaarlijks
voor de helft vervangen worden. Op pa-
pier lijkt dat geloofwaardig, doch bij het
aanschouwen van de massale slaaptrek
(50.000-100.000 exemplaren in één
\\\'lucht) is het onvoorstelbaar.
Waarom zijn vogels zo een waardevolle
parameter voor de toestand van het
milieu? Vogels ktinnen worden gehoord,
gezien en geteld. Populatie dichtheid.

nestplaatsen en broedresultaten worden
veelal nauwkeurig geregistreerd. Ver-
anderingen in de biotoop kunnen zich
afspiegelen in het aantal waarnemingen.
Factoren in de aantasting van de biotoop
zijn: wegenaanleg, veranderingen in de
waterstand en woningbouw, veranderin-
gen in de soorten van de geteelde gewas-
sen en vergiftigingenenindustrieafvallen.

In 1974 werd op initiatief van Prof. Dr. .1.
Hoekstra de Werkgroep Vogelsterfte in
het leven geroepen.

Deze multi-disciplinaire groep bestaat uit
vertegenwoordigers van het Rijksinsti-
tuut voor Natuurbeheer, het Staatsbos-
beheer, het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (verschillende afdelingen), het
Instituut voor Taxonomische Zoölogie
van de Universiteit van Amsterdam en de
Nederlandse Vereniging tot Bescherming
van Vogels. Doelstelling van de Werk-
groep is het inventariseren van ziektenen
afwijkingen bij het in het wild levende
vogels. Indien mogelijk en nodig worden
er maatregen aangegeven die kunnen lei-
den tot ck oplossing van het onderzochte
probleem.

Door de samenwerking van de diverse
ornithologische en veterinaire takken is.
in combinatie met honderden locale
werkgroepen en 65 opvangcentra voor
zieke vogels, een waarnemingssysteem
opgebouwd. Naast deze groeperingen
zijn actief: de Algemene Inspectie
Dienst, de Rijks-, veld- en gemeentepoli-
tie en de milieudiensten van rijk, provin-
cie. gemeente en industrie. Eén en ander
heeft geresulteerd in een goed functione-

-ocr page 273-

rend systeem. Het aantal inzendingen
neemt dan ook snel toe en zal in 1979
vermoedelijk ± 900 bedragen met een
totaal van ± 2000 vogels.
Door de verschillende geaardheid van de
inzenders varieert ook de aard van de
inzending. Zo ontvingen wij een goud-
haantje in een doosje, toegedekt met
\\erbandgaas en bloemetjes. Even nor-
maal is het achteloos binnenschuiven van
een jute zak vol cadavers van één
zoekactie.

Door ervaring wijs geworden zijn we er
wel van overtuigd geraakt dat een nauwe-
lijks te vinden goudhaantje of mees even
indicatief kan zijn als 20 zwarte kraaien,
die in de sneeuw gevonden worden.

Gang van het onderzoek: Direct na aan-
komst van het materiaal wordt op grond
van de anamnese een onderzoekschema
opgesteld. Bij een anamnese welke sug-
gestief is voor intoxicatie wordt direct
krop-maag inhoud verzameld voor een
biologisch-toxicologisch onderzoek (zie
biologisch toxicologisch onderzoek).
Indicaties zijn bijv, 1) verschillende dode
vogels in beperkt areaal. 2) dood uit de
lucht vallen. .3) brakende vogels, 4) plot-
seling verdwijnen van één of meer soor-
ten vogels buiten de trektijd (buizerden).
5) plotseling geheel broedsel dood.
Bij de genoemde indicaties blijken veelal
acute intoxicaties te kunnen worden
vastgesteld.

Chronische intoxicaties zijn veel moeilij-
ker te diagnostiseren en kunnen pas na
een uitvoerig chemisch onderzoek vast-
gesteld worden, tenzij in de maaginhoud
aanwijzingen worden gevonden zoals bij
loodintoxicatie door hagel,
In de meeste gevallen worden echter alle
beschikbare onderzoektechnieken op het
cadaver toegepast, met name ook het
virologisch, bacteriologisch, parasitolo-
gisch onderzoek. Bij dit onderzoek
komen dan ook andere doodsoorzaken
aan het licht zoals vlekziekte, vogelcho-
lera etc. Indien het le onderzoek in
Doorn negatief of onbevredigend ver-
loopt worden andere afdelingen
ingeschakeld.

Het biologisch-toxicologisch onderzoek

wordt uitgevoerd op daphniae en guppen
uit eigen kwekerij. De \'proefdieren\' wor-
den geplaatst in reeksen van 10-voudige
verdunningen van krop en maaginhoud.
Bij sterke vergiftigingen treedt snelle
sterfte op tot verdunning 10"\' - I0~\', Bij
een positief verloop worden de volgende
maatregelen genomen: a) materiaal
wordt gereserveerd voor toxicologisch
onderzoek, b) bericht wordt gegeven aan
opsporingsinstanties. Vogelbescherming
en/of aan de inzender,
ln dringende gevallen wacht de inzender
(veldpolitie) op antwoord.
In de meeste gevallen van acute vergifti-
ging ontvangen de belanghebbenden bin-
nen enkele uren bericht, zonder dat dan
echter al vaststaat welk gif in het spel is,

Pseudo-intoxicaties kunnen voor waar-
nemers in het veld aanleiding zijn de trom
te roeren, met als gevolg overijlde uit-
spraken en voortijdige bemoeienis door
de openbare media. Als voorbeelden
mogen gelden:

1. Sterfte onder jonge torenvalken in
augustus 1978 door absoluut ot rela-
tiefvoedselgebrek,

2. Vogelcholera uitbraken met zeer snel
verloop waarbij de vogels soms dood
op het water vallen.

3. Botulismus in de aanvangsjaren.
Thans is botulismus echter alom
bekend, waardoor andere ziekteoor-
zaken gemaskeerd kunnen worden,

4. Ongeorganiseerde voeracties gedu-
rende de afgelopen winter bleken
vaak aanleiding te zijn tot verdenking
van vergiftiging.

5. Dood knuppelen van alle niet vlieg-
vlugge jongen in een kolonie kop-
meeuwen in \\erband met een
maaivergunning.

6. Sterfte in koelwaterlozingen. Zieke
vogels vertoeven graag in warm water
en kunnen daardoor het percentage
zieke dieren ter plaatse sterk
verhogen.

Het onderzoek in het veld wordt bemoei-
lijkt door de volgende factoren:

I. Naarmate de populatiedichtheid van
een bepaalde vogelsoort minder is
wordt de vindkans kleiner. De vind-
kans wordt mede bepaald door
grootte, kleur en leefgewoontes van

-ocr page 274-

de vogel, alsmede door de gesteldheid
\\ an het terrein.

2. Het optreden \\an predatoren kan de
\\ indkans tot de nul-lijn terugbrengen,
.lonkers (1978) e.a. toonden aan dat
80% van de cadavers langs de wegen
in 24 uur verdwijnen.

3. De \\ raag naar geprepareerde \\ogels
beperkt in sterke mate het aantal
inzendingen \\ an uilen, roofvogels, ijs-
\\ogels etc.

4. Bij monstername in landbouwgebie-
den wordt de aandacht \\aak (moge-
lijk op aanraden \\an de gebruiker)
\\olledig gericht op het ingezaaide
materiaal. De praktijk wijst echter uit
dat zaaizaad zelden aanleiding geeft
tot vergiftigingen. In het merendeel
der gevallen wordt het gif met de hand
gestrooid. In typische gevallen vindt
men hoopjes ongekiemd graan tussen
het eerder gezaaide kiemende graan.

5. Locale opsporingsambtenaren heb-
ben \\aak geen overzicht over de toe-
laatbaarheid van lozingen en bespui-
tingen. In (ielderland spoot men
jaarlijks kopersulfaat waardoor tien-
tallen vogels stierven. Aangezien de
handeling toegestaan was werd geen
actie genomen. De locale natuur-
wacht vond de sterfte niet normaal en
zond materiaal in. Kopersulfaat bleek
vermengd met parathion te worden
gespoten.

Oorzaken van intoxicaties.

Onopzettelijke acute intoxicatie door
bescherming van het gewas zoals bij de
emelten bestrijding in grasland, boom-
gaard bespuiting. zaad- en pootgoed-
behandeling. afvalverwerking en lozin-
gen.

Onkunde en onachtzaamheid kunnen in
deze gevallen intoxicaties veroorzaken.
Als voorbeeld van onachtzaamheid ver-
melden we het gebruik van met organi-
sche foslorverbindingen geïmpregneerde
kunststofkorrels als wormmiddelen bij
paarden. Fouragerend pluimvee en
mogelijk w ilde vogels pakken gaarne een
korreltje uit de faeces mee. Zelfs bij
opname na 6 weken in de mesthoop komt
door vermaling in de sterke vogelmaag
gif uit de kern v an de kunststofkorrcl v rij.

Een ander type vergiftiging dat berust op
de krachtige maagspierwerking is lood-
vergiftiging. welke later ter sprake komt.
Als onkunde beschouwen we het laten
grazen van ganzen in een perceel grasland
waar de loonwerker zojuist enkele liters
parathion heeft gespoten.
Onachtzaamheid en onkunde kunnen bij
een goede anamnese verondersteld vv or-
den. In dergelijke gevallen zal een posi-
tieve uitslag aanleiding zijn tot een zorg-
vuldig nagaan van de oorzaken die tot het
ongeval geleid hebben.

Onopzettelijke chronische vergiftiging
met aanwijzingen bij de sectie.

Gedurende enkele jaren staat in talrijke
landen de valhagel in het teken van de
belangstelling. Onder valhagel w ordt ver-
staan die hagel die het doel voorbij schiet
en direct in het milieu terecht komt o.a. in
het water. Fouragerende v ogels nemen de
hagel op en vermalen de korrels in hun
sterke magen met behulp v an kiezel, zand
en maagzuur. Het lood kan dan in de
darm worden opgenomen. Hagelresten
worden in de maag aangetroffen.
Amerika telt 1.000.000 loodslachtoffers
per jaar (vooral langs de trekroutes, sta-
len hagel). In Nederland stierven van
1977-1979 enige honderden grauwe gan-
zen en een aantal eenden aan
loodvergiftiging.

Het probleem is zeer complex. Voeding,
bodemgesteldheid etc. spelen ecn rol. De
waterv ogel brengt de stabiele hagelkorrel
als opneembaar lood in de circulatie.
De Werkgroep voerde in 1979 o.a. in
samenwerking met de Keuringsdienst
van Waren te Zutphen een oriënterend
onderzoek uit op de tnaaginhoud van
nortnale eenden, botulismusslachtoffers
en kooikereenden.

Onopzettelijke chronische vergiftiging
zonder aanwijzing bij sectie.

Dit soort vergiftigingen zijn bij het post-
mortaal onderzoek zelden met zekerheid
v ast te stellen. Verzwakte en zieke dieren
herbergen soms grote hoeveelheden
parasieten die het beeld kunnen vertroe-
belen, doch op zichzelf ook aanleiding
kunnen zijn tot ziekteuitbraken. Het is
dan ook zeer belangrijk dc leeftijd van de
vogels te weten. Vogels in hun 2e of 3e

-ocr page 275-

kalenderjaar /uilen o\\er het algemeen
minder snel aan parasieten ten onder
gaan. De geograt\'isehe spreiding speelt
een grote rol e\\enals de trekgewoontes.
Gegevens uit standvogels geven meer
inlormatie dan trekvogels. De voedel-
keu/e bepaalt uiteindelijk ol\'er gif wordt
opgenomen. In bepaalde tijden kan het
\\ oedsel beperkt /ijn tot één gewas of één
prooi, /odat de \\ ogel grote hoeveelheden
daarvan nuttigt. Bovendien wordt soms
ander voedsel genuttigd dan normaal.
Vogels die normaal een levende prooi
vangen gaan aas eten. Grote aaseters
daarentegen (bui/erd) vallen in honger-
periodes volwassen fazanten aan en kun-
nen ergernis opwekken van jagers die zul-
len proberen de dieren te vergiftigen.
Bij het onderzoek naar vergiftigingen
dient men derhalve nauwkeurig op de
hoogte te blijven van wat er \'buiten"
gebeurt. In dergelijke situaties kunnen
alleen loeale waarnemers de relevante
informatie verstrekken.
Opzettelijlte vergiftiging.
Opzettelijke vergiftigingen worden toe-
gepast als bescherming tegen reële of
vermeende schade. Deze vorm van vergif-
tiging wordt niet alleen toegepast in de
landbouw, doch ook op v rij grote schaal
in steden, zowel in klein als groot verband
tegen duiven etc. Koerende duiven om 4
uur \'s morgens zijn in staat grote agressie
v an mensen op te wekken. Enkele beheer-
ders plachten hun kerktorens tegen ver-
ontreiniging te beschermen met para-
thion. waardoor uitgebraakte goudgele
mais en dode duiven tussen geparkeerde
auto\'s en spelende kinderen rolden, i\'ar-
ticulieren spu ten hun vuurdoorns tegen
vraat.

Wraakacties worden regelmatig uitge-
vochten over de \'very dead bodie^\' van
duiven en wild. Ruzies over jacht-
rechten werden en worden beïnv loed met
parathion. Vermeend wanbeheer kan
aanleiding zijn voor betrokkenen om
vergiftigd aas uit te leggen voor roofvo-
gels. vossen en dassen.

Bij de bescherming van jachtbelangen
worden soms illegale methoden gevolgd,
zoals het uitleggen van vergiftigde eieren
t.b.v. kraaiachtigen. Ook buizerden.
wespendieven en egels worden hier het
slachtoffer van. Alhoewel reeds enkele
jaren geen vergunningen meer worden
uitgegeven voor het gebruik van gifei-
eren. v indt toch nog toepassing op kleine
schaal plaats.

Stropen met gif komt regelmatig voor.
Hiertoe worden brokken aas (konijn.
duiO overgoten met een snelwerkend gif
en vastgezet aan pinnen, om te voorko-
men dat de slachtoffers het gif ergens
anders zullen consumeren.

Slachtoffers bestaan in dit geval uit aas-
eters. zoals de buizerd, rode wouw en
kiekendief. De dode dieren verdwijnen
naar illegale preparateurs of met slinks
verkregen vergunningen naar officiële
preparateurs.

Zelfs de handel in cadavers is zeer
lucratief.

Het meest sprekende geval speelde zich in
de Achterhoek af. waar vreemden de
buizerd-voerplaatsen van vogelbescher-
mers gebruikten en zeer gul\' kip gedrenkt
in parathion\' uitdeelden. Het aantal
\'voer-vaste\' buizerden daalde binnen
enkele dagen snel.

1 111 R .M l l R

Centraal Diergeneeskiindig Instituiit .Aid, l\'hnnivee/iekten. .Iaar\\erslagen I97X en 1979.
.lonkers. D. A. en de Vries (j. W . VerkeersslaehtolTers onder de fauna. i:itga\\e Ned. Ver. tot Beseher-
muig van V ogels, /eist 1977.

-ocr page 276-

feDamSg^ßi]®

De genetica en de verborgen gebreken bij
dieren II

Microphthalmus bij het schaap

Genetics and Latent Defects in Animals //
Microphlhatmia in Sheep.

G. J. W. van der Mey en H. Bos\'

SAMENVATTING

In deze tweede klinische les over dit onderwerp wordt nader ingegaan op de
populatie-genetische aspecten van het door Wagenaar beschreven geval betref-
fende microphthalmus hij het schaap. De situatie wordt vergeleken met die binnen
andere dierfokkerijen in Nederland.

Kansberekeningen worden uitgevoerd op basis van de beschreven situatie. Com-
mentaar wordt geleverd op de antwoorden van de deskundigen die door het
Gerechtshof benoemd werden.

SUMMARY

In this second clinical paper, the genetic features of the case of microphtalmia
in sheep reported by Wagenaar is discussed in greater detail. The situation is
compared with that on breeding other animal species in the Netherlands.
Probability calculations hased on the situation described are carried out. The
replies hy e.xperts appointed hy the Court of Justice are commented upon.

lu

De interessante klinische les van Wage-
naar (2) getiteld: \'De genetica en de ver-
borgen gebreken bij dieren\' behoeft naar
onze mening een aanvulling.
Populatie-genetisch gezien zijn er name-
lijk belangwekkende aspecten aan zaken
als deze. Microphthalmus bij het schaap
is een enkelvoudig recessief overervend
gebrek (3). We letten dan op één genen-
paar en geven dit de symbolen A {— nor-
maal en dominant) en a (= afwijkend en
recessieO-

We treffen dus individuen aan met de
volgende genotypen:

AA = homozygoot normale dieren,
Aa = heterozygoot, ogenschijnlijk nor-
male dieren (zgn, dragers). Deze dieren
kunnen aa-dieren voortbrengen,
aa = homozygoot abnormale dieren (lij-
ders), Wanneer AA- en Aa-dieren onder-
ling gepaard worden zal het nakome-
lingschap voor 50% uit AA- en voor 50%
uit Aa-dieren bestaan.

I ProE Dr. G. .1. W\'. van der Mey en Ing. H. Bos, Vakgroep Zootechniek, Yalelaan 17, Utrecht.
792 rijdschr. Diergeneesti.. deet 105. ajl. 18. 1980

-ocr page 277-

Wanneer Aa-dieren onderling gepaard
worden zal het nageslacht, qua genotype
als volgt zijn samengesteld: 25% AA. 50%.
Aa- en 25% aa-dieren.
Achteraf gezien heeft de koper een Aa-
ram gekocht, omdat deze ram in zijn
nakomelingschap lammeren heeft met
microphthalmus.

Stel dat de 10 aangekochte ooien allen
Aa-dieren zijn. In dit geval had hij dus uit
de 20 geboren lammeren 5 lammeren met
microphthalmus mogen verwachten.
Hij kreeg er echter 7. In hoeverre het
\\\'00r
de hand ligt dat zijn 10 ooien allen Aa-
dieren zijn. zullen wij onderstaand aan de
orde stellen.

Systematisch willen wij de vragen én de
antwoorden uit de eerste klinische les aan
de orde stellen.

Vraag 1: is het bij de aankoop \\an een
fokooi gebruikelijk dat de koper na\\ raag
doet naar erfelijke gebreken in het voor-
geslacht?\' Antwoord: \'Neen\'.
Commentaar: met name in de rundvee-
teelt is het gebruikelijk bij een fokstier te
melden dat hij heterozygoot is voor een
bepaald erfelijk gebrek.
Stel het uitzonderlijke geval dat deze stier
alleen met homozygoot normale koeien
was gepaard dan zou zijn nakomelings-
schap nog voor
50% heterozygoot zijn.
Immers 50%. van zijn nakomelingen ont-
vangt het gen A en 50% ontv angt het gen
a van hem. Deze laatstcn zijn dus
heterozygoot.

Het kan niet gebruikelijk zijn naar de
vader te informeren m.b.t. dit gebrek in
de schapenhouderij, bij de rund\\eeteelt-
en ook wel bij andere diersoorten - wordt
hierop wel degelijk gelet.
Van de moeder is in het algemeen veel
minder bekend, alleen al vanwege het
relatief kleine aantal nakomelingen ver-
geleken met vaders. Het ware te wensen
dat andere stamboeken dc gewoonte uit
de rundveefokkerij over zouden kunnen
(willen) nemen.

Aantal Aa ooien (,\\) ü 1
Kans op ,\\ uit l()(in\';) ü. I l.ü

Vraag 2: \'Op welke wijze kan hij zich
hieromtrent zekerheid verschaffen?\'
Antwoord: \'Op geen enkele wijze\'.
Het zal duidelijk zijn dat dit antwoord
voor de schapenhouderij weliswaar juist
moge zijn. voor andere diersoorten
behoeft dit niet het geval te zijn.

Overigens wordt in de les nergens de leef-
tijd van de ooien vermeld. Het zou
immers mogelijk kunnen zijn dat er
oudere ooien bij waren die al eens eerder
geworpen hadden. Indien gevraagd was
of er in dat nageslacht ook lammeren met
microphthalmus waren geboren, dan had
de koper een sterke aanwijzing gehad.
Immers de ooien hadden dezelfde vader.
Indien zo\'n ooi een lijder had geworpen
dan was het zeker dat deze ooi heterozy-
goot (Aa) is en bestaat er 50% kans dat
het gen a van haar vader afkomstig is. Als
dit het geval zou zijn geweest dan zou
50%: van de dochters van deze ram het
gen a van de vader gekregen hebben.
Bij de aankoop van de ram had koper
trouwens dezelfde gedragslijn kunnen
volgen.

2 4 5 6 7 S 9 10

4.4 11.7 20.5 24.6 20.5 11.7 4.4 1.0 0.1

Stel dat de verkoper van de ooien dit
gebrek nog nooit geconstateerd heeft in
zijn oorspronkelijke fokkerij en dat hij in
het verleden de ram (vader van de ver-
kochte ooien) gekocht heeft dan kunnen
we de volgende situatie zich zien ontwik-
kelen: Oorspronkelijke ooien (AA) .\\ ram
(Aa) hebben een nakomelingschap van
50% heterozygoten en 50% homozygoot
normale dieren. Uiterlijk zijn de nakome-
lingen op dit punt niet te onderscheiden.
Hij had ook een verhouding 6 AA-ooien
en 4 Aa-ooien (en omgekeerd) kunnen
verwachten, ook andere verhoudingen
kunnen zich voordoen; volgens bereke-
ningen is de kans op .x Aa ooien onder 10
ooien gefokt uit een Aa-ram en uitslui-
tend .Aa-ooien, als volgt:

-ocr page 278-

In de eerste les wordt vermeld dat uit 6
ooien in totaal 12 lammeren geboren zijn.
waarvan er 7 microphthalmus hadden.
Hij had bij 12 lammeren geboren uit Aa-
ouders 25% lijders mogen verwachten.
Dit is 3. De kans op 7 lijders uit 12 lam-
meren bedraagt in dit geval 1.1%.
In ons model: Moeders van de ooien allen
homozygoot normaal, vader \\an de
ooien heterozygoot en de vader van de
lammeren heterozygoot, kunnen zich de
volgende situaties met hun, berekende,
kansen voordoen:

Kans dal dil aanlal
op 10 ooien voorkomi
in %

24.6
20.5

11.7
4.4
I.O
0.1
kelijk enkele heterozygote ooien naast
homozygoot normale ooien en deze wer-
den gepaard met een heterozygote ram.
Het lijkt dan \\oor de hand te liggen dal
verkoper - naast de later verkochte ooien
- ook lammeren heeft gefokt die lijdende
waren aan microphthalmus.

Indien X-ooien
Aa zijn

X =

5

6

7

8

9

10

Vraag 3: Ts het gebruikelijk dat de fok-
ker nagaat of de ram vrij is van bedoelde
erfelijke factoren?\'Antwoord: \'Neen\'.
Dit gebruik is onverstandig, zeker bij
gebreken waarvan bekend is dat zij fre-
kwent voorkomen in de fokkerij van deze

Aantal nakomelingen Kans op 7 aa

nakomelingen
in %
0..1

1.1
2.8

5.2
8.2
1 1.2

uit deze ooien
2 lam worp
10
12
14
16
18
20

Ter verduidelijking: de kans dat koper
als ons model juist is - 6 helerozygote
ooien kocht is 20.5% en de kans dat
hieruit 7 lammeren met microphthalmus
geboren worden bij paring met een hete-
rozygote ram bedraagt 1.1%,.

Het \'toeval\' is bepaald niet met de koper
geweest. Indien ons theoretisch model
niet opgaat en de verkoper oorspronke-
lijk niet alleen AA-ooien met de waar-
schijnlijk Aa-ram (vader van de ver-
kochte ooien) gepaard heeft dan ontslaat
een andere situatie. Hij had koper desge-
vraagd kuimcn mededelen dat van deze
ram lammeren geboren walen die micro-
phlalmus vertoonden.
Er is nog een andere mogelijkheid dan
ons oorspronkelijke theoretisch model.
Verkoper had dan veel heterozygote
ooien en deze werden gepaard met een
homozygoot normale ram (AA). Uit deze
paring zijn de \\erkochte ooien geboren.
Het ligt voor de hand dat verkoper dan in
\\orige generaties met het probleem van
lammeren met microphthalmus te maken
heeft gehad.

Tenslotte is er nog de mogelijkheid \\an
een vermenging \\an de laatst genoemde
mogelijkheden. Verkoper had oorspron-
huisdiersoort, bij fokkers die op de
hoogte zijn van eikaars fokkerij lijkt het
ook niet waarschijnlijk.

Vraag 4: \'Op welke wijze kan hij zich
hieromtrent zekerheid verschaffen?\'
Antwoord; \'Door een ram te paren met
een x aanlal ooien, die zichtbaar met de
factor zijn behept (procfparing)\'.
E)it antwoord is onvolledig. Bedoelde
proefparing is één der mogelijkheden.
Wij geven hierbij weer welke mogelijkhe-
den er zijn (1). Tevens willen wij het gelal
x invullen. Bij het bepalen van x is het van
belang aan te geven op welk nakome-
lingschap per worp wij rekenen. We stel-
len dit in ons geval op 1 omdat dit nor-
maal is \\ oor rund en paard, maar ook bij
schapen mag er In Nederland niet op uit-
sluitend tweelingen gerekend worden.
Bij meerdere nakomelingen per worp
wordt het ingewikkelder, dit laten wc hier
echter buiten beschouwing.

I. Te testen vaderdier (mogelijk Aa)
paren met lijders (aa). Het zal duidelijk
zijn dat de helft der nakomelingen lijder
is (aa) als de vader heterozygoot is; maar
ook dat alle dieren heterozygoot (Aa)
zullen zijn als de vader homozygoot nor-
maal (AA) is. Stel dal we met 95\'7 zeker-

-ocr page 279-

heid willen vaststellen dat de vader
homozygoot normaal is. Dan geldt het
volgende: (\'/j)^ ^ 0.05. Berekening leert
dat X = 5. Wanneer we 99% zekerheid
willen hebben geldt ("/j) x ^0,01. Bereke-
ning leert dat het aantal proefparingen in
dit geval 7 dient te zijn. Achtereenvolgens
dienen tenminste 5 resp. 7 normale na-
komelingen geboren te worden, om met
een vooraf gestelde zekerheid vast testel-
len dat de vader homozygoot normaal is.

II. Te testen vaderdier (mogelijk Aa)
paren met bekende heterozygote moeder-
dieren (Aa). Deze moeders hebben dus al
eens een afwijkende nakomeling
geworpen.

In dat geval is de kans op een lijder (aa)
25%. Bij
95% zekerheid (als boven) geldt
(74)^ ^ 0,05. Berekening leert dat x in dit
geval gelijk is aan 11.
Achtereenvolgens dienen tenminste 11
normale nakomelingen geboren te wor-
den, om met een vooraf gestelde zeker-
heid vast te stellen dat de vader homozy-
goot normaal is.

III. Te testen vaderdier (mogelijk Aa)
paren met dochters \\an bekende dragers
(50% AA en 50%. Aa. voor model zie
boven). In dit geval is de kans op een
lijder (aa) 12,5%o. Bij 95% zekerheid geldt
(Vü)* ^ 0,05. Berekening leert dat x in dit
geval gelijk is aan 23. Achtereenvolgens
dienen tenminste 23 normale nakomelin-
gen geboren te worden, om met een
vooraf gestelde zekerheid vast te stellen
dat de vader homozygoot normaal is.

IV. Tenslotte is er nog een methode die
weliswaar veel zekerheid met betrekking
tot alle enkelvoudige recessieve gebreken
veschaft, maar het resultaat laat langer
op zich wachten. Het te testen vaderdier
wordt in dit geval gepaard met zijn eigen
dochters. De uitkomst is als bij het
voorgaande model, maar qua tijdsduur,
duurt het uiteraard een generatie langer.

De nadelen van model I zullen duidelijk
zijn o.a. het aanschaffen \\an lijders. In
het geval van een lethaal gebrek is het
zelfs onmogelijk.

Stamboom onderzoek, waarbij correcte
stamboekgegevens met betrekking tot
erfelijke gebreken zijn opgenomen, is veel
efficienter. Nav raag bij solide verkopers
kan hiertoe evenzeer dienen.

l.l ri^RATUL^R

1. Minkenia. U.: De erlelijke basis van de veefokkerij. 2e gew. dr. Ijeenk Willink Culemborg (1970).

2. Wagenaar. G.: De genetiea en de verborgen gebreken bij dieren. Microphathalmus bij het schaap.
(Klinische l.essen).
Tijdschr. Diergeneesk.. 105.27.5, (im)).

.V Wiesner, E., Willers, S,: Veterinär medi/inische Pathogenetik, le Aull V,E,B. Gusta\\ Eischer Verlag
,lena (1974).

-ocr page 280-

\'Ui

F

Transportschade slacht-
varkens in Nederland

In 1980 worden evenals in de jaren 1976,
1972 en 1968 de transportomstandighe-
den en de tijdens of na het transport naar
de slachterij opgetreden sterfte van
slachtvarkens geïnventariseerd.
Doel is om te trachten door het geven
van meer bekendheid met de huidige om-
standigheden de transportschade nog
verder te doen dalen.
Hiertoe zullen elke 4 maanden cijfers
worden gepubliceerd betreffende aan-
voer, sterfte tijdens het transport (TD) en
het aantal dode varkens in de stallen
(DOS) van 13 slachtbedrijven, die re-
presentatief geacht worden voor de totale
aanvoer in Nederland. Deze gegevens
zullen worden vergeleken met die van de
overeenkomstige periode van 1976,
ln de eerste publikatie zal teruggegrepen
worden op eerder verricht onderzoek, in
de tweede zal aandacht besteed worden
aan genetische aspecten van het slacht-
varken, halothaantest e,d. Het geheel zal
afgesloten worden met een publikatie,
waarin de verkregen cijfers betreffende
1 D en DOS gerelateerd zullen worden
aan verschillen in transportomstandig-
heden, wijze van verzekering en risico-
spreiding en de weersinvloeden.
Het percentage transportsterfte varieert
enigszins van jaar tot jaar afhankelijk
van verschillende invloeden, maar het is
onmiskenbaar gedaald vanaf 1970, Steeg
dit percentage nog van 0,23% in 1965 (de
Bruin) tot 0,70% in 1970 (den Hartog
el al.), daarna daalde het snel. In 1972
was de transportsterfte 0,42%, in 1976
daalde dit nog verder naar 0,37% (Cor-
stiaensen
el al.). Over de eerste 4 maan-
den van 1980 ligt dit percentage gemid-
deld op 0,27%,

De daling van dit percentage is waar-
schijnlijk grotendeels te verklaren door
het mesten van minder stressgevoelige
varkens, het toenemende gebruik van
automatische hefbordessen (gestegen
van 40,5% in 1976 tot 73,6% in 1979)
en een verbeterde behandeling van de
dieren door de transportonderneming
en in de slachterijen. Op deze en andere
aspecten hopen wij later uitvoerig terug
te komen.

Hieronder worden de cijfers van de totale
transportsterfte ( I\'D f DOS) over de
eerste 4 maanden van 1976 resp. 1980
gegeven. Tevens is het gemiddelde ver-
meld.

label 1. I male tiansponsebade (11) • DOS) in de maanden januari, lebruari, maan en april 1976
resp. 19X0,

Bedrijf

januari

februari

maart

april

1976

1980

1976

1980

1976

1980

1976

1980

A

0.21

0,25

0.17

0.24

0,17

0,25

0.18

0.27

B

0,35

0.45

0,34

0.60

0.31

0.43

0.33

0,37

C

0,27

0.16

0.21

0,25

0,29

0.17

0.23

0.21

D

0.34

0,42

0.29

0,37

0.27

0,46

0.39

0.42

E

0.19

0.21

0,21

0.21

0.23

0,25

0.24

0.20

F

0,29

0,28

0.38

0,22

0,37

0,24

0.32

0.25

G

0,57

0.36

0.60

0.41

0,65

0.37

0.70

0.46

H

0.06

0.08

0.12

0,14

0,20

0.16

0,24

0.24

1

0.16

0,24

0,05

0.18

0.14

0.16

0,14

0,12

,1

0.19

0.16

0.19

0.19

0.12

0,19

0,21

0.24

K

0.21

0.17

0,20

0.23

0.17

0,23

0.24

0,20

1.

0,39

0,21

0.40

0.26

0.33

0.26

0.39

0,23

M

0.25

0.19

0,16

0.19

0.23

0,19

0,30

0,20

gem.

0.27

0.25

0,25

0.28

0.26

0,27

0,29

0.28

-ocr page 281-

Evenals in 1976 blijken grote verschillen
op te treden tussen de bedrijven. Of-
schoon het gemiddelde percentage over
de eerste 4 maanden van 1976 resp.
1980 hetzelfde is gebleven, nl. 0.27%, zijn
meerdere bedrijven er toch in geslaagd
de transportschade te verminderen.

A. M. C. S. Rom me
J. G. van Logiesiijn
G. Eikelenhoom
F. ,/. M. Smulders^

Een mogelijke vergiftiging
door planten aan de slootkant

Op 14-7-1980 werd bij de Gezondheids-
dienst voor Dieren in Alkmaar een pink
van ± 15 maanden aangeboden voor sec-
tie. Het was het vierde dier van één bedrijf
dat vrij plotseling was gestorven. Éénder
gestorven pinken had verschijnselen ver-
toond, die de dierenarts aan een pneumo-
nie deden denken, en was daarvoor zon-
der resultaat behandeld. De andere drie
dieren waren in redelijke voedingstoe-
stand dood gevonden of hadden kort-
durende verschijnselen vertoond als ko-
liek, krampen en versnelde ademhaling.
Elet pathologisch-anatomisch onderzoek
leverde als enige bevinding een geringe
abomasitis op bij een goed gevulde pens.
Het onderzoek op lood en arseen verliep
negatief. Er is geen onderzoek van de
pensinhoud op giftige planten verricht.
Wel stelde de eigenaar de vraag of dit
mogelijk zou kunnen zijn. Nader onder-
zoek van het perceel weiland, waarin de
dieren al geruime tijd graasden, door de
specialist van het Consulentschap voor
dc Rundveehouderij leverde het v olgende
verslag op:
\'Het perceel is in sterke mate afgegraasd
en vertoond veel oude geilbossen. Door
de hoge waterstand is de begroeiing aan
de slootkant overvloedig en hieraan werd
ook duidelijk veel door de pinken ge-
graasd. In het plantenbestand komt veel
moeraszoutgras
(Trigloehina palustre)
voor.\' Moeraszoutgras bevat glycosiden,
die in de voormagen tot blauwzuur kun-
nen worden omgezet.
Vooral jonge planten zouden een hoog
gehalte aan glycosiden hebben.
Als verschijnselen van een vergiftiging
met moerasgras worden in de literatuur
benauwdheid en krampen genoemd.
Bij sectie kan roodheid van de lebmaag
worden gevonden.

Daarnaast kwam in grote aantallen pijp-
torkruid
(Oenanthe fistulosa) voor,
waarvan voornamelijk de wortels, doch
ook de plant zelf giftige alkaloïden zoals
zikutoxin en oenanthotoxin kunnen be-
vatten. Reeds 500 g van deze planten-
wortels kan dodelijk zijn.
De vergiftiging hiervan kenmerkt zich
door versnelde hartslag en ademhaling,
koliek en krampen en tenslotte na enkele
uren verlamming en dood.
Tenslotte werden de kleine en de grote
watereppe
(Beruh angustiJoUa en latifo-
lium)
in grote aantallen gevonden. Ook
deze planten worden als enigszins giftig
aangemerkt.

Hoewel de vergiftiging door een der ge-
noemde planten niet is bewezen moet,
gezien het verloop van het ziektebeeld,
hier per exclusionem met een reële mo-
gelijkheid daarvan ernstig rekening wor-
den gehouden.

Met dank aan de heer P. Stoepker,
specialist weide en voeding Consulent-
schap Rundveehouderij te Alkmaar.

,/, ,/, Koopman-

lHER,.\\Trt R:

1. Hciman.s, F. Heinsius. H. W. en I hijsse, .lac. P.: (ieïlliistreerde Flora van Nederland. Ver.sluv.s. Amster-
dam. 194K.

2. Rosenberger, (i.: Krankheiten des Rindes, 2. Aullage. Verlag Paul Parey, Berlin, Hamburg. 1978.
.1. Wiessner. E.: Ernährungsschädcn der landwirtschaftlichen Nutz.tiere. G. Fischer Verlag, .lena. 1967

\' Ing. A. M. C. S. Romme. prof. dr. .1. G. van I.ogtestijn. dr. G. Fikclenboom en drs. F. .1. M. Smulders.

Werkgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong. Biltstraat 72. .1572 BP l trecht.
■ Dr. ,1. J. Koopman. Gezondheidsdienst voor Oieren, provincie Noord-Holland.

-ocr page 282-

Alligator

Perforatie van Neussinus bij een
Alligator

Fletcher. K. C.. Kardon. A.: Treatment of
traumatic perforative fractures of the nasal carities
and paranasal sinus in an American alligator. F>f.
Med.iSmall Anim. Clin.. 74. 1511-1537. (1979).

Door een beet van een soortgenoot was een rij
verwondingen op de snoet ontstaan. De
neusbeenderen waren gefractureerd en op twee
plaatsen waren de neussinussen geopend. Wanneer
het dier in het water lag. met de neusopeningen juist
boven het wateroppervlak, kwamen bij de expiratie
luchtbellen uit de openingen, terwijl bij de inspiratie
water naar binnen gezogen werd. Door de
aanwezigheid van een Pharyngeaalklep kwam
geaspireerd water direct In de trachea en de longen
waardoor het risico van een pneumonia bestond.
Afsluiten van de openingen door middel van
hechtingen bleek onmogelijk door de aanwezigheid
van subcutane beenplaten.

De openingen werden na locale desinfectie en
ontvetting met aether gesloten met Fechnovit.
Daarop genazen de wonden onder produktie van
granulatieweefsel. Na .30 respectievelijk 64 dagen
werden de Technovitproppen afgesloten.

P. Zw an.

BacteEiologie

Het falen van het Swann rapport

Edit.: Why has Swann failed\'.\' Bril. Med. ./., 6225,
1195-1196. (1980).

De hoofdredaktie van de Brilish Medieal .lournal
maakt zich in dit \'Editorial\' erg veel zorgen over het
voorkomen van 2 typen multiresistente Salmonella
stammen, die In 1977 bij runderen voorkwamen en
in 1979 verantwoordelijk waren voor 290
Saltnonellose-gevallen bij de mens. Verschillende
patiënten (ouderen, kinderen) waren aan de infectie
septicaemisch overleden. De stammen waren
ongevoelig voor: ampicilline, chlooramfenicol,
kanamycine. streptomycine. sulfa\'s en
trimethoprim. tetracyclines en furazolidone.
Het welbekende Swann rapport had. om juist
dit soort gevallen te voorkomen, aanbevolen
antibiotica in twee categoriën te verdelen: die voor
gebruik in diervoeding en die voor uitsluitend
therapeutisch gebruik.

Het Editorial wijst er op. dat het falen van het door
het Swann rapport beoogde doel niet - zoals wel is
beweerd voornamelijk te wijten Is aan een te ruim
gebruik van antibiotica door dierenartsen. Ook
artsen maken zich vaak schuldig aan het in het w ilde
weg voorschrijven van allerlei antibiotica.
Daarnaast wijzen ze op het volgende:
F In het rapport is onvoldoende doorzien het
resistent worden voor meerdere antibiotica tegelijk
(multipele resistentie tegen o.a. chlooramfenicol bij
gebruik van bijv. trimethoprim).
2. Er is een grote markt van antibiotica ontstaan
buiten de dierenarts om. In Groot-Brittannië
zouden vertegenwoordigers van bepaalde
geneesmiddelenfirma\'s hieraan voornamelijk
schuldig zijn. Het Editorial wijst er voorts op. dat
antibiotica-advertenties niet zouden mogen
verschijnen in tijdschriften, die typisch voor de
veehouders zijn. In het algemeen wil men in
Engeland het gebruik van antibiotica chemothera-
peutica als voederadditief nog meer beperken.

./. (loud.s\'waard.

l.iteratuur: Joint Committee on the Use of Antibiotics in Animal Husbandry and Veterinarv Medicine
(Swann Report). Cmnd 4190. Fonden: HMSO. 1969.

HeEt

Tuberculose bij herten

Hellstrom .F: Tuberculosis in deer. .Ven Zeal. lel.
JL.
27. (8). 151. (1979).

Het is merkwaardig, dat vragen over belangrijke
ziekten in het verleden, minder de algemene
belangstelling trokken, dan vele kleine hedendaagse
problemen. Het kostte vele jaren strijd van enkelen,
voordat een bestrijdingsprogramma voor
tuberculose bij het rund. cen feit werd.
Binnen een paar maanden, nadat tuberculose bij
herten geconstateerd werd. op bedrijven waar deze
voor slachtdoeleinden werden gehouden, werden
hiertegen maatregelen van de regering gevraagd. De
eerste berichten, meldden nl. zeer ernstige infecties
bij deze dieren met veel bacteriën in de
aangebrachte laesies. Toch is wel gebleken, dat de
pathogeniteit van .V/.
hovis voor het hert niet zo
groot is. als eerst werd gevreesd.
De literatuur geeft weinig informatie over
tuberculinaties bij het hert. De Veeartsenijkundige
dienst en praktici hebben nu ± 2000 dieren

-ocr page 283-

gcluberculineerd door middel van intradermale
injecties aan de hals. Hierbij werden een 5()-tal
reageerders gevonden, waarvan voldoende werden
geslacht om \'enig" vertrouwen in de test te wettigen,
Fr /uilen echter veel meer dieren onder/ocht en
geslacht moeten worden, voordat een betrouwbaar
oordeel over gevoeligheid en specifiteit te krijgen is.
De internationale handel, gezondheidsaspecten, het
gevaar voor vrije runderbedrijven en de
mogelijkheid, dat de infectie overgebracht wordt
naar wilde diersoorten, /ijn echter redenen, dat er
van de regering onmiddellijk beperking van
beweging wordt gevraagd voor herten die niet van
vrije bedrijven komen.

Zover is het echter nog niet. Er is eerst meer
inforrnatie nodig, voordat de regels van een
betrouwbaar controleprogram zijn vastgesteld,

,/, /, Terpslra.

Kat

Prognose van chirurgische verwijdering
van fibrosarcomen bij de kat

Bostock, D, E,, Dyc, M, I,: Prognosisalter surgical
e,xcision of fibrosarcomas in cats, ,/,
.Anwr. \\\'ei.
Med.
,4,v,v,. 175, 727-728. (1979).

44 Katten met fibrosarcoom werden gedurende
minimaal } jaar (of tot de dood) gevolgd na de
operatieve verwijdering van de tumor. De
lokalisatie van de tumor en het aantal mitosen
bleken prognostische betekenis te hebben. De
tumorgrootte, de groeiduur en het histologische
beeld hadden dat niet,

Cieen van de katten (6), waarbij een fibrosarcoom
verwijderd was van oorschelp of Oank stierf ten
gevolge van de tumor, terwijl 24 van de ,15 (709;-)
katten met fibrosarcoom van de hoofdhuid, rug of
ledematen werden afgemaakt vanwege het ontstaan
van een recidicE meestal binnen 9 maanden na de
operatieve ingreep.

De gemiddelde overlevingstijd van katten met een
fibrosarcoom met mitose-inde.x 6 of hoger,
gelokaliseerd op de kop, rug of ledematen, was 16
weken, vergeleken met 128 weken wanneer de
mitose-index lager dan 6 was, I l\'i Van de katten
tnet fibrosarcoom ontwikkelde longmetastasen,
■Alhoewel het aantal katten gering is, was het
verschil in gedrag van de tumoren op verschillende
lokalisaties duidelijk, hetgeen mogelijk het gevolg is
van een meer radicale ingreep ter plaatse van
oorschelp en flank.

Omdat de doodsoorzaak altijd verband hield met
het lokale recidief en omdat metastasen slechts bij
,1 26 geobduceerde katten werden gevonden, is het
waarschijnlijk, dat een radicalere operatieve
ingreep (bijv, amputatie van een poot) zal leiden tot
een veel betere prognose,

K. Heijer.

Kip

Veldproeven met geïnactiveerd Egg
Drop Sundrome 1976 (EDS\'76) vaccin

Baxendale, W,, l.ütticken, D,, Hein, R,, and
McPherson, E: Ehe results of field trials conducted
with an inactivated vaccine against the egg drop
syndrome 76 (EDS\'76),
.Avian Palhologv. 9, 77-91.
(1980)

EDS76 is een kippeziekte waarbij eiproduktie-
problemen optreden: de topproduktie blijft onder
de norm of er treedt produktiedaling op, ge-
paard met slechte schaalkwaliteit, De ziekte, die
sinds enkele jaren in versehillende Europese Ian-
den voorkomt, wordt veroorzaakt door een haem-
agglutinerend adenovirus (BCI4 virus, 127 virus).
In bet gerefereerde artikel wordt melding gemaakt
van veldproeven waarbij geënt werd met geïnacti-
veerd olie vaccin op basis van het BCI4 virus.
Beschreven worden de resultaten van vaccinatie
op een zestal bedrijven waar daadwerkelijk een
EDS"76 infectie optrad.

Twee koppels leghennen en 4 koppels
slachtkuikenouderdieren werden eenmalig i,m,
gevaccineerd op een leeftijd v ariërend van 14 tot 20
weken.

Vier koppels werden geënt met 400
haemagglutinerende eenheden (H.AE) antigeen
dosis. I koppel met 1.000 H.AE antigeen dosis
en I koppel met 2.000 H.AE antigeen dosis.

Een niet-gevaccineerd deel van elk koppel
fungeerde als controlegroep. Deze controlegroepen
waren gehuisvest, hetzij in hetzelfde hok als geënte
groepen (5 x), hetzij in een ander hok op hetzelfde
bedrijf (I x).

De postvaccinale antilichaamrespons gemeten met
de haemagglutinatie remmingstest (H,AR test) was
goed met uitzondering van de respons in één groep
gevaccineerd met 400 H.AE antigeen dosis. Wel
bleek dat dieren zonder HAR antistoffen uit dit
koppel, neutraliserende antistoffen bezaten (plaque
reductie test).

Bij de niet-gevaccincerde dieren werd EDS\'76
waargenomen vanaf een leeftijd variërend van 26
weken tot ,19 weken, waarbij H.AR antistoffen ten
opzichte van BC14 virus werden gevormd.
Alle gevaccineerde groepen, inclusief de groep
waarin de H.AR antilichaam respons slecht was,
produceerden normaal. Het produktieverschil met
de niet-gecnte groepen bedroeg 4 tot 16 eieren per
hen.

Geconcludeerd wordt dat eenmalige vaccinatie in
de opfok een uitstekende bescherming biedt tot een
leeftijd van minstens ,19 weken, l\'it proeven waarbij
geen EDS\'76 infectie optrad kan worden
geconcludeerd dat de vaccinatie zelf geen nadelige
invloed heeft op de eiproduktie.
(Beide conclusies kunnen op grond van
praktijkervaring met EDS vaccins gedurende de
laatste jaren zondermeer worden onderschreven;
Ref.).

./. II H van Tek.

-ocr page 284-

Proefdieren

Bacteriologisch onderzoek van SPF
proefdieren

Erfle. V. en Neumann. O.: Bacteriological examina-
tion of specified-pathogen-free animals: a proce-
dure for small rodents,
I.ahoraiorv Animals. 14.
123-126. (1980).

Specified-pathogen-free (SPF) laboratoriumdieren
moeten regelmatig worden gescreend op de aanwe-
zigheid van pathogene parasieten, bacterien en vi-
russen. Of de methode succesvol is hangt af van de
kwaliteit van het onderzoek, de monstergrootte en
de frequentie van de bemonstering. Optimale media
en methoden zijn vereist en de monstergrootte moet
zodanig zijn, dat zelfs bij een gering besmettingsper-
centage bij de dieren de infectie aangetoond wordt.
Bij ratten- en muizenkolonies is het aantal monsters
in bet algemeen geen probleem en kan met statisti-
sche methoden worden vastgesteld.
Vaak ligt de beperkende factor bij de capaciteit van
bet contrölelaboratorium. De auteurs maken mel-
ding van een onderzoekmethode toegepast bij rat-
ten en muizen die zonder extra werk de capaciteit
van een microbiologisch laboratorium met een fac-
tor 10 verhoogt.

Voor het aantonen van antilichamen tegen virus-
ziekten wordt bloed afgetapt onder ethernarcose,
f)e verhoging van de capaciteit zit erin dat vervol-
gens van 5 ratten of van 10 muizen de organen
gepooled worden en gehomogeniseerd. Vervolgens
worden van hier uit diverse selectieveen verrijkings-
media beent. De procedure werd getest door be-
kende concentraties van een aantal pathogene bac-
teriesoorten toe te voegen aan de orgaansuspensies.
Hieruit viel af te leiden, dat bij een concentratie van
60-200 micro-organismen per gram weefsel de in-
fectie nog aan te tonen was.
De procedure is vijfjaar toegepast en bleek prak-
tisch en betrouwbaar.

Er zijn voortdurend .50.000 muizen en 4000 ratten
onder controle gehouden in 4 afzonderlijke units.
Per drie maanden worden 10-20 muizen en 5-10
ratten per unit gecontroleerd, (iedurende de \\ijf
jaar weiden geen obligate pathogenen aangetroffen
en geen verschijnselen van ziekte waargenomen.

,/, /\'. Koopnwn.

Rund

Een syndroom met stoornis in de uieront-
wikkeling bij hoge melkgift van Jersey s

Simcsen, M, G.. Basse, A,, Christcn.scn, K, A,,
Christensen, \'Eb.: A syndrome with lack of udder
developments in a high vielding Jerse\\ herd.
Sord.
i\'ei. Med.. 367-375. (1979).

Tien jaar geleden werd ecn onvoldoende uieront-
wikkeling en een onvoldoende voorbereiding van
de aanstaande moeder opgemerkt op een bedrijf
met .lersey-koeien.

Het kalf werd meest 8-14 dagen te vroeg geboren.
De uier kwam pas tijdens de geboorte tot ontw ikke-
ling en de melkgift was de volgende lactatie veel
lager dan verwacht was.

Na zo\'n lactatie konden daarop volgende wel weer
normaal zijn. Op zoek naar de oorzaak werden
oestrogeen- en progesteronspiegels bepaald. In een
typisch geval werd de koe geslacht en sectie en
histologisch onderzoek verricht. Onderzoek van de
afstamming wees er tenslotte op, dat genetische
factoren aan hel syndroom ten grondslag konden
liggen, waarbij een ingewikkelde stoornis in de hor-
moonregulering tot de verschijnselen aanleiding
gaf.

J. I. Terpsira.

Varken

Dysentrie-achtig ziektebeeld veroor-
zaakt door een IFT negatieve spirochaet

Taylor, D, J., Simmons, .1, R,, and Laird. IF M,:
Production of diarrhoea and dysentery in pigs by
feeding pure cultures ofa spirochaete differing from
\'I\'reponema hvodysenieriae. l ei. ree.. 106, 326-
332. (1980).

Uit een big met diarrhee werd een zwak, B-
haemolytische spirochaet, isolaat P 4,1 6 78, geïso-
leerd.

De IET voor onderzoek op Treponema hvodvsen-
leriae.
verliep negatief.

Met reinculturen van deze spirochaet werden expe-
rimentele besmettingsproeven gedaan bij biggen af-
komstig van een dysenterie-vrij bedrijf, 5-7 Dagen
na besmetting trad diarrbee op.
De faeces bevatte bij 4 van de 8 besmette dieren
helder slijm en in 1 geval eveneens bloed.
Bij sectie werd bij 6 van de 8 dieren een colitis
waargenomen.

Op de mucosa van het colon werden puntbloedin-
gen en overvloedig helder slijm gezien.
Van de aangetaste mucosa werd een spirochaet geï-
soleerd, die leek op het isolaat P4.1 6 78.
In vergelijking met de controle dieren was de voe-
derconversie en de daggroei van de aangetaste die-
ren verminderd,

ln culturele, ultra structurele, biochemische cn anti-
genetische eigenschappen verschilde het isolaat
P4.1 6 78 van
T. hvodysenieriae.
Op grond hiervan en vanwege de klinische en pat-
hologische bevindingen werd aangenomen dat de
spirochaet tot een andere species dan 7\',
hvodysen-
ieriae
behoorde.

ii . .-t. Hunneman.

-ocr page 285-

Varken

Maagzweren en de invloed hiervan op de
groeisnelheid bij mestbiggen

Blackshaw, ,1. K., Kelly, W, R,: Effects of gastric
ulceration on growth rate of intensively reared pigs.
l ei. Kee.. 19, .52, (I980j.

Eerwijl de aetiologie van maagzweren onbekend is,
meent men dat meerdere factoren hierbij van belang
zijn, bijv. injecties, into.xicaties, stressfactoren, voe-
ding en hormonale invloeden.
Bij een onderzoek in een veldproef werden bij wilde
varkens geen afwijkingen waargenomen. O\'Brien
stelde het verschil vast tussen maagzweren in het
pars oesophagi (zonder klierweefsel) en die in het
overige deel van het maagslijmvlies. Dit was belang-
rijk, daar bij varkens de maagzweren voornamelijk
voorkomen in het pars oesophagi.
De gevolgen van maagzweren op de produktie zijn
niet goed bekend.

Blackshaw trof een opvallende vernauwing van de
cardia aan bij varkens, die het levend gew icht van 60
kg. binnen de aanvaardbare tijd van 160-180 dagen
niet haalden. Andere eventuele oorzaken hiervoor
werden uitgesloten. Deze varkens werden \'skinny
pigs\' genoemd.

Voor dit onderzoek werden 16 groepen biggen ge-
vormd afkomstig van .SPE-zeugen. De betreffende
biggen waren op 27 tot 32 dagen afgespeend.
Er werden gedragswaarnemingen gedaan vanaf het
afspenen tot aan het slachten.

l ot 12 weken werden ze ad libitum gevoerd en
eenmaal per week gewogen, daarna tweemaal per
dag gevoerd en eenmaal per 14 dagen gewogen.
De groeisnelheid werd berekend en na het slachten
werden de magen door twee onderzoekers — onaf-
hankelijk van elkaar bestudeerd en de ernst van
de afwijking in categoriën ingedeeld.
Uit de 16 groepen waren in 5 groepen \'skinny pigs\'
aanwezig; deze groepen werden nader onderzocht.
De resultaten hiervan waren als volgt:
.Alle onderzochte magen vertoonden, in min of
meer ernstige vorm, zweren.
In de meeste gevallen was de cardia vrijwel afgeslo-
ten door ontstane littekens bij het pars oesophagi.
Bij de ernstige gevallen werd een vernauwing van de
cardia vastgesteld.

De groeisnelheid van de \'skinny pigs\' werd vergele-
ken met de \'normale\' varkens uit de vijf groepen.
De \'skinny pigs\' groeiden aanzienlijk langzamer en
kwamen niet aan het aanvaardbare gewicht in de
gestelde tijd.

Men had opgemerkt, dat de ernstig aangetaste v ar-
kens langzamer voer opnamen cn geregeld braak-
ten.

Bij het post mortem-onderzoek was het uitsluitend
de stenose van de cardia. dic deze langzame groei
kon verklaren.

De geringe gewichtstoename is mogelijkerwijze toe
te schrijven aan beperkte voedselopname en niet
aan een aanwezige infectie.

Drie \'skinny pigs\' waren afkomstig van één zeug,
zodat dit zou kunnen wijzen op een mogelijke erfe-
lijke invloed.

Maagzweren zonder stenose zouden van invloed
kunnen zijn op de produktie. maar er is tot dusver
geen voldoende bewijs geleverd, om deze bewering
te kunnen staven.

Bij ogenschijnlijk normale biggen uit de proef bleek
dit echter wel vrij zeker vast te staan.

,4. H. F. de Bok.

Voedingsmiddelenhygiëne

Sterigmatocystine in kaas

Northolt. M. f5..V. Egmond, H. P.. Socntoro. P.and
Deyl, E.: Eungal Growth and the Presence of Ste-
rigmatocystin in Hard Cheese, y./l. 0..4.C.. 63. 115-
119. (1980).

De auteurs onderzochten de schimmelllora van ±
40 monsters zichtbaar beschimmelde Goudse..
Edammer- en Smeltkaas afkomstig uit pakhuizen,
winkels en huishoudens.

De schimmelllora op de monsters in winkels en
huishoudens bestond voornamelijk uit
PenieiHium
verrueosum
var. eyelopiuni.
In de pakhuizen werd daarnaast .A.spergiHus versi-
color.
,4. repeihs en P. verrucosiiiii \\ar. verrueosum
als dominante species aangetroffen. Daarnaast wer-
den nog talrijke andere species van de volgende
genera aangetroffen:
.Aspergillus. Chdosporium.
Fusarium. (Jeolriehum. .Moniliella. PenieiUium.
Khizopus
en Seopulariopsis.

De monsters kaas met A. versicolor werden onder-
zocht op het voorkomen van sterigmatocystin. In 9
van de 39 kazen afkomstig uit 8 pakhuizen werd dit
toxine in de oppervlakkige laag aangetroffen in
concentraties variërende van 5 tot 600 Mg kg.
Bij experimenteel met .4.
versicolor besmette kazen
bleek dat de toxine produktie nogal wisselend was
en de toxine concentratie niet werd beïnvloed door
langdurige diepgevroren opslag bij 18° C.
Zodat kazen niet onmiddellijk behoeven te worden
onderzocht.

De auteur geeft in de discussie een korte beschou-
wing over de mogelijkheden van hel aantreffen van
andere fungitoxinen zoals pcnicillaamzuur deriva-
ten, ochratoxines. citrinine, viridicatineen viridica-
tine zuur.
(P. verrueosum spp) en mycophenolzuur
(P. hrevicompaclum).

(Dit artikel toont aan dat beschimmelde kaas risi-
co\'s kan opleveren voor de consument. Het is de
vraag in hoeverre deze kaas nog geschikt mag wor-
den geacht v oor de produktie van Smeltkaas:
Ref.)

II. Mof

-ocr page 286-

Kleurvererving bij paarden

R. Geurts: De haarkleur bij het paard
(Piuhc. Wageningen. 1973. 99 pp)

J. K. Wiersema: Het paard in zijn kleurenrijkdom
(Hippohoek. Ziiiilgroep BV Uilgevers. Den Haag.
1978. 251 pp)

De verschijning van een origineel boek over
haarkleuren bij paarden in de Nederlandse taal is
een zeldzaam feit. L^es te verheugender dat het
afgelopen decennium er een tweetal heeft
opgeleverd.

Tussen de verschijning van de boeken van de beide
auteurs ligt een tijdsbestek van vijf jaren, maar het
lijkt alleszins gerechtvaardigd beide werken
tegelijkertijd te bespreken.

De beide auteurs hebben nauw samengewerkt,
hetgeen blijkt uit het vele fotomateriaal van
Wiersema. opgenomen in het boek van Geurts en
uit de door Wiersema gevolgde verklaring van de
erfelijkheid van de verschillende haarkleuren, welke
grotendeels stoelt op de theoretische inzichten van
Geurts.

Verder hebben beide werken gemeen dat hun
verschijning mede mogelijk gemaakt is door
fittanciële steun uit het Fonds Nederlandse
Veefokkerij.

De monografie van (ieurts is een gedegen studie van
de stand van zaken rondom het onderzoek naar de
erfelijkheid van haarkleuren bij het paatd. zoalsdie
was In het begin der zeventigerjaren. Hij baseert
zich daarbij, ook wat betreft de gebruikte
nomenclatuur, voornamelijk op de theoriën van de
Amerikaanse school van Castle. Geurts geeft
allereerst een bondig en helder inzicht in de
chemische achtergronden van het optreden van
kleur. Hij iser in geslaagd oin de diverse hypothesen
ten aanzien van de kleurvererving, waar relevant,
beknopt en duidelijk weer te geven.
Evenzo wordt aangegeven op welke punten de
genetici nog geen sluitende verklaring hebben
gevonden, onder meer het geval bij de erfelijkheid
van bont.

Bij lezing van het boek wordt duidelijk, dat de
kleurvererving aan/ienlijk comple.xer is dan in
sommige veeteeltboeken wel wordt voorgesteld.
Geurt\'s overzicht, ook al is het in 197.t verschenen,
heeft nog steeds weinig aan actualiteit ingeboet.
Nadien is alleen ten aanzien van de erfelijkheid van
de verdunningsfactoren meer bekend geworden.
Wellicht had de volgorde van de behandeling van de
verschillende kleurgenen wat logischer kunnen zijn.
zodat niet in een te vroeg stadium van lezen al
genetische factoren en kleurforrnules
geïntroduceerd behoefden te worden, die pas later
gedetailleerd ler sprake komen.

De gebruiker mist verder een index. Jammer is dat
de foto\'s in het boek van Geurts niet in kleur zijn. In
feite een onmisbare voorwaarde voor een studie
over haarkleur, maar dit gemis wordt ruimschoots
vergoed in het boek van
Wiersema. waarin een
grote hoeveelheid kleurenfoto\'s is opgenomen,
hetgeen uiteraard zijn weerslag heeft gevonden in de
prijs van dat boek.

Juist de vele. goed geslaagde, kleurenafbeeldingen
(160 stuks) en de poging om tol een zo juist
mogelijke beschrijving en benaming van de kleuren
van het baarkleed van het paard te komen, geven
het boek van Wiersema een uniek karakter.

De vele praktische voorbeelden van kleuren en
kleurvererving maken het boek bijzonder leesbaar.
Boeiend zijn in dit opzicht de hoofdstukken overde
sabino-factor en de witgeboren paarden. Voor de
wetenschap lijkt het mij interessant om het verband
tussen de witte haarkleur en de verminderde
levensvatbaarheid, een verband dat bij meerdere
diersoorten voorkomt, eens nader uit te zoeken.
Bepaald meeslepend is Wiersema\'s beschrijving van
zijn navorsingen omtrent de herkomst van de
verdunningsfactor (muisvaal) van de Groninger
hengst Rheinfeld.

Dank zij zijn scherp observatievermogen en zijn
speurzin maakt de schrijver het zeer aannemelijk,
dat de zilverappel-factor ook voorkomt bij het
Nederlandse Warmbloedpaard.
De auteur breekt in zijn boek een lans voor een
uniforme benaming van de verschillende kleuren en
introduceert voor dil doel zelfs een aantal nieuwe
termen zoals roan en grijs voor respectievelijk
blijvend en veranderlijk schimmel. Het lijkt mij zeer
de vraag of de niet-Nederlandse term roan ooit
ingeburgerd zal raken. Hetzelfde geldt voor de
termen smoky (muisvaal) en zilversmoky
(bleekvaal?). Het lijkt mij wenselijk dat men in
internationaal verband dient te komen tol een
normali.satie voor de kleurbenamingen bij het
paard.

De kleur zilversmoky wordt trouwens door de
auteur alleen maar verondersteld te bestaan,
voorbeelden ervan worden niet gegeven. Gezien de
jongste bevindingen inzake de erfelijkheid \\an de
verdunningsfaetoren bij paarden hoeft dat ook niet
te verwonderen. Dank zij onder/ock van
Adalsteinsson bij IJslandse ponies en Van Vleck en
Davitt bij het .American Quarter Horse lijkt het
intussen aannemelijk, dat er twee verschillende
genen voorkomen, welke een verdunnende werking
hebben op de haarkleur van paarden.
Het ene gen (c\'-\'^) is onvolkomen dominant en
verdunt in helerozygote toestand (C c*^\') liruin
tot vaal en vos tot Isabel (palomino) en In homo-
zyote toestand (c*-\'\'\' c\'^\'") bruin tot perlino en vos
tot cremello. welke twee kleuren moeilijk van elkaar
te onderscheiden zijn en in de Angelsaksische lite-
ratuur beiden wel worden aangeduid met \'glass-
eyed w hite\'. De zwarte kleur wordt door dit gen niet

-ocr page 287-

verdund, noeh in de hetero/ygote vorm, noeh in de
homo/ygole vorm, en dus bestaal de /ilversmoky
niet! In hel boek vanOeurts wordl duit verdunnings-
gen ook aangeduid met de letter e\'^\'^, in Wiersema\'s
boek echter met de letter D,

Het andere verdunningsgen is volledigdominant en
wordt tegenwoordig aangeduid met de letter F^; de
beide genotypen Dl) en Dd vertonen dezelfde mate
van verdunning en het genotype dd laat de
oorspronkelijke kleur onverdund. Deze factor
komt in wezen overeen met Wiersema\'s
wildkleurfactor (waarvoor hij het symbool -I-
gebruikt), althans wat de verdunnende werking op
de haarkleur betreft, Wiersema gaat er van uit dat
de wildkleur steeds gepaard gaat met een donkere
aalstreep, maar dat schijnt volgens de jongste
inzichten toch niet het geval te zijn. Ook bij andere
kleuren (bijv, bruin) kan een aalstreep voorkomen.
Ook zal het effect van het verdunningsgen D
\\ermoedelijk te onderscheiden zijn van het effect
van het gen c\'-\'" in heterozygote vorm. Wel is in ieder
geval sinds kort duidelijk geworden dat de
verdunning van de zwarte kleur tot muisvaal
(smoky, grulla, mouse dun, blue dun) veroorzaakt
wordt door het D-gen en niet door het c\'^\'\'-gen.

De auteur doet verder bepaalde veronderstellingen
ten aan/ien van de werking van de A-en E-allelen op
de voskleur (pag, 15,1), welke nog niet als vaststaand
aangemerkt mogen worden, terw ijl het ook nog zeer
de vraag is of het Al-allel, voor het brow n-patroon,
wel dominant is over het A-allel, voor het bay-
patroon (pag, 152),

Voor het overige volgt de auteur in zijn boek de
gangbare theoriën over de erfelijkheid van de
haarkleuren bij het paard, waarbij het werken met
kleurformules bij de paringsschema\'s met vele
voorbeelden wordt toegelicht. Het paringsschema
op pag, 76 had evenwel vollediger uitgewerkt
kunnen worden. Boven de tabel op pag, 162 dient
panterbont in plaats van platenbont gelezen te
worden.

Doch dit zijn slechts opmerkingen van bijkomstige
aard.

Het is een onmisbaar boek voor paardenmensen,
geschreven door een paardenman met een zeer
grote kennis van dc paardenfokkerij, in het
bijzonder van het Nederlandse Warmbloedpaard
en de Welsh pony,

1). Mmkcnw.

1000 Tips voor de Hondenvriend

Eberhard Erumler

(Vilgeverij: Hd II crch/vfinicr Hauni. I9H0)

IVIet dc w at populair aandoende titel als van het hier
te bespreken bock
\'KHM! lijn voor dc honden-
vriend\'
verwacht je een reeks vriendelijke, goed-
moedige en bemoedigende adviezen te krijgen voor
de gewone, de aanstaande, en de gevorderde honde-
eigenaar, Adviezen die zonder opsmuk en poespas,
zonder quasi-wetenschappelijk gedoe en omhaal
van woorden, geordend naar onderwerp, vrijblij-
vend worden aangeboden.

Maar dat valt dan mooi tegen! De tips zijn er wel,een
aantal goede ook, maar je moet ze wèl uitpeilen! Ze
zijn zwaar ingekapseld in een immense omhaal van
woorden en gevat in een irritante, arroganteen zelfs
pretentieuze college-stijl.

Daar moet wel een soort \'hooi-broei\' van komen en
dat gebeurt dan ook.

De inhoud is zuur en riekt naar kuilvoer. Als een
rollende donder komen de grommende tirades op
ons af, links en rechts schampere opmerkingen
uitdelend, schimpscheuten rondstrooiend en kwis-
tig zure constateringen makend; één groot gramsto-
rig sermoen! Daar staat dan de auteur hoog op de
catheder en heft telkenmale de bestraffende vinger.
De
woorden-hrij is zo dik datje, als je er toch door-
heen moet en dat móest ik wel met een zucht
van verlichting de laatste bladzijde omslaat. En wie
hebben \'t nou allemaal gedaan?
Dat zijn; een troepje slecht opgevoede kinderen die
een St, Bernardpup mishandelen (p, 14), bepaalde
fokkers die alleen maar winst zien (p, 19) en keur-
meesters die slechts belust zijn op schoonheid (p,
13.1),

Hij heeft het over; \'die vreselijke hondenvrienden
die hun hond als een
meslvarken beschouwen en
over
\'naieve dieren-kwellers\'lf). 92),
Soms komt de aap echt uit de mouw, zoals op pag,
86, Daar schrijft hij; \'Maar ook burgemeesters en
stadsplanologen moeten maar eens een veeg uit de
pan hebben,\' Zo gaat dat door, een boek lang,
Trutnler coquetteert nog al met zijn leermeester
Konrad Eorenz, Hij anthropomorfiseert er dan
ook lustig op los, Maarjuist daarmee bewijs je noch
de hond noch de eigenaar een dienst.
Er zijn ook een aantal
aanvechihare raadgevingen.
Hij pleit voor een hond op de slaapkamer. Bij de
voeding beveelt hij o,a, aan; Vlees van jonge var-
kens, halzen van kippen (p, 215) en botten van kip
(omdat die botten van die diepgevroren \'kunsthoen-
ders\' geen kwaad zouden kunnen!) (pag, 219),
Een trefwoorden registeren literatuur-verwijzingen
ontbreken, Is er dan niks goed aan dit boek?
De auteur houdt van honden. Hij is tegen het cou-
peren van oren. Hij is positief over dierenartsen.
Maar wat zou het boek veel beter zijn, als het
ontdaan werd van al die breedsprakerigheid en de
vele misanthrope sneeren!

De vertaling van Henk Eambertz in heel goed Ne-
derlands is zorgvuldig. De tekeningen van Eranzi
Euchs zijn fraai en instructief.
De Uitgever; Het Wereldvenster, Baarn heeft het
boek zeer goed verzorgd.

Maar voor de beginnende cn voor de gevorderde
honde-eigenaar zijn er veel vriendelijker en betere
boeken voor veel minder geld. Want deze I rumler
kost nog altijd / 37,50.

\\l. A. ./. I \'erwer.

-ocr page 288-

Herzien Rapport
Rotkreupelbestrijding

Onlangs is door de Commissie Rotkreu-
pelbestrijding het herziene rapport
inzake de bestrijding van rotkreupel in
Nederland aangeboden aan de directeur
van de Veterinaire Dienst en de secretaris
van de Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren,

Bij installatie heeft de commissie de vol-
gende opdracht meegekregen: \'Bestude-
ring van de gehele methodiek van de rot-
kreupelbestrijding in Nederland, waarbij
ook rekening zal moeten worden gehou-
den met tot dusver in het buitenland en in
eigen land opgedane ervaringen ten aan-
zien van de vaccinaties tegen rotkreupel,
In een uit te brengen rapport zal een
advies moeten worden neergelegd over
een zo doeltreffend mogelijke organisatie
c.q. reorganisatie van dc gehele rotkreu-
pelbestrijding in Nederland\'.
Rotkreupel is ecn infectieuze, sereuze
tussenklauwhuid-aandoening bij scha-
pen, die leidt tot ondermijning van het
klauwhoorn. De ziekte die een acuut tol
chronisch verloop kan hebben, wordl kli-
nisch gekenmerkt door kreupelheid en
een typische geur van de aangetaste
klauw. Direci contact met infectieus
materiaal, dal afkomstig is \\an aange-
taste klauwtjes is verantwoordelijk voor
de verspreiding. Bij het ontstaan van de
aandoening spelen meerdere factoren
o.a. klimatologische ~ een rol. f)e ziekte
is aangifteplichtig op grond \\ an art. 45 en
7 van de Veewet.

Conclusies en suggesties herzien rapport

Aanleiding tot hel uitbrengen van het
herziene rapport is o.a. de huidige bestrij-
ding geweest die, hoewel niel van een
wezenlijke toename van hel aantal
rotkreupel-gevallen gedurende de laatste
jaren gesproken kan worden, ook géén
merkbare verbetering in het terugdringen
van de ziekte heeft te zien gegeven.
Als belangrijkste oorzaken van de legen-
vallende bestrijdingsresultaten geeft de
commissie aan:

het ontbreken van een landelijk uni-
form bestrijdingssysteem;
het in onvoldoende mate naleven van
de voorgeschreven maatregelen;

- hel gebrek aan belangstelling \\ oor de
ziekte \\an de zijde van de veehouder
en de praktizerende dierenarts;

- hel als gevolg hiervan bij de werke-
lijkheid achterblijvende aantal mel-
dingen, waardoor de ziekte zich onge-
controleerd kan verbreiden.

De commissie heeft hel rapport afgeslo-
ten met de volgende suggesties ter verbe-
tering van de bestrijdingsresultalcn:
— de georganiseerde vorm \\an bestrij-
ding onder Overheidstoezicht, op
basis van dc Veewet (c,q. (iezond-
heidswet voor Dieren), landelijk uni-
form uil te voeren in een gezamenlijke
aanpak door V,D, en gezond-
heidsdiensten met een duidelijke
taakafbakening, waarbij preventieve
maatregelen en de eigenlijke behan-
deling van de aangetaste dieren aan

A]

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 289-

de eigenaar en diens dierenarts of
gezondheidsdienst kan worden
overgelaten;

vaccinatie als nieuwe mogelijkheid
naast de onderbouw van traditionele
maatregelen, zowel in de bestrijding
als in de preventie, toe te voegen;
ruiming \\an op behandeling slecht
reagerende dieren en \\an dieren met
chronisch aangetaste klauwtjes, zou
(naast de behandeling) in de advise-
ring aan de eigenaar dienen te worden
betrokken;

de schapenhouders een zo breed
mogelijke voorlichting te verschaffen,
gericht op het verkrijgen van een gro-
tere betrokkenheid hunnerzijds bij de
bestrijding;

eliminering van een aantal wettelijke
lacunes;

verbetering van de nazorg op bedrij-
ven die besmet geweest zijn.

Op basis van de hierboven gedane sug-
gesties zal de rotkreupelbestrijding in
Nederland herzien en geïntensiveerd
moeten worden. 0\\er de wijze hoe hier-
aan gestalte le geven, zullen de Veteri-
naire Dienst en de Slichting Gezond-
heidszorg voor Dieren zich nader
beraden.

Politionele bestrijding
Atrofische rhinitis (AR)
per 1 augustus 1980 beéindigd

Na onderling overleg hebben de overheid
en het georganiseerde bedrijfsleven
besloten de bestrijding van Atrofische
rhinitis (snuffelziekte) met ingang \\an 1
augustus uit te laten voeren door het
bedrijfsleven zelf en deze niet langer te
baseren op wettelijke maatregelen krach-
lens de Veewet. Dil betekent dat per
genoemde datum de politionele bestrij-
ding van AR is beëindigd en overname
van rijkswege niel meer plaatsvindt,
l evens is de \'Instructie Bestrijding Atro-
fische rhinitis (interim-periode)" - maart
1976 komen te vervallen.

Vanaf genoemde datum wordt de georga-
niseerde bestrijding \\an AR uitgevoerd
in de preventieve sfeer. Een en ander
geschiedt via een door de Stichling
Gezondheidszorg voor Dieren uitge-
werkt begeleidings- en bestrijdingssys-
teem. dat nu is ingebouwd in het reeds
langer functionerende Reglement Var-
kensgezondheidszorg. Sommige onder-
delen van het reglement zijn gewijzigd
en aangevuld en toegevoegd zijn de AR-
Voorschriften en het AR-Vergoedings-
besluit.

Nu de overheid de overname van met
Atrofische rhinitis besmette dieren ge-
staakt heeft, is daar overname via evenge-
noemd AR-Vergoedingsbesluit voorinde
plaats gekomen. In het besluit is aange-
geven in welke gevallen en onder welke
voorwaarden vergoedingen worden ge-
geven bij de bestrijding van Atrofische
rhinitis. Hierbij wordt er wel van uitge-
gaan, dat de varkenshouder zelf in de
eerste plaats verantwoordelijk is.

AhRIK.\'VANSE \\ ARKENSPES I
Portugal

(iedurende de maanden mei en juni werden in 5
districten \\an Portugal 16 bedrijven besmet met
Afrikaanse varkenspest. Op dc/e bedrijven vvaren
2.51) varkens aanwe/ig. waarvan er 4.1 aan de /iekte
gestorven /ijn cn dc rest is afgemaakt.

MOND- EN KEAliWZEER
Zuid-.Afrika

Volgens een telegram, gedateerd 4 augustus, van de
Veterinaire Dienst te Pretoria iserop.10° 57\'ooster-
lengte. 22° 45\' /uiderbreedte een geval geconsta-
teerd van mond- en klauw/eer type SAT I.
De uitbraak heeft plaatsgevonden in ecn reeds
onder controle staand gebied, dat gretist aan het
Kriigcr-park. Dc nood/akelijke sanitaire maatrege-
len /ijn genomen.

-ocr page 290-

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN
IN EUROPA

Over het eerste halfjaar van 1980 deden zich In
Europese landen de volgende aantallen gevallen
van besmettelijke dierziekten voor:

Mond- en klauwzeer:

Oost-Duitsland (opgave over januari t m mei)

(type O) 1
Portugal (opgave over januari t m mei)

(type C) 5
Spanje (opgave over januari t m mei)

(type C) 5
Turkije (opgave over januari t m mei)

(types A;, en 0|) 316

Rusland

(types C en 0|) 13
West-Duitsland

(type O) 3
Zwitserland

(type C) 1
Miltvuur

Albanië (opgave over januari t m mei) 7

Bulgarije (opgave over januari t m mei) 10

Erankrijk (opgave over januari t, m mei) 1

Griekenland (opgave over januari t m mei) 71

Groot-Brittannië 10

Italië (opgave over januari t m mei) 5

Joegoslavië (opgave over januari t m mei) 8

Nederland 9

Noorwegen I

Oostenrijk 2

Roemenië (opgave over januari t m mei) 3
Turkije (opgave over januari t m april

juni) 96

Rusland (opgave over januari t m mei) 34

West-Duitsland 3

Zweden (opgave over januari t m april) I

Tuberculose bij runderen

Albanië (opgave over januari t m maart) 1

Bulgarije (opgave over januari t m mei) 3

Griekenland (opgave over januari t m mei) 86
Groot-Brittannië (opgave over januari t m

maart) 104

Joegoslavië (opgave over januari t. m mei) 81

Nederland (opgave over januari t m maart) 5

Oostenrijk (opgave over januari t m maart) 24

Roemenië (opgave over januari t m mei) 8
Turkije (opgave over januari t m april en juni) 6

Rusland (opgave over januari t m maart) 27

West-Duitsland 17

Zwitserland 4

Brucellose bij runderen

Frankrijk (opgave over januari t m mei) 2851
Griekenland (opgave over januari t m maart) 21
Groot-Brittannië (opgave over januari t m

maart) 24

Hongarije (opgave over januari t m mei) 4

Luxemburg 2

Nederland (opgave over januari t, m maart) 7

Oostenrijk (opgave over januari t m maart) 8

Turkije 3

Rusland (opgave over januari t m maart) 18

West-Duitsland 70

Vesiculaire varkensziekte

Groot-Brittannië 37

Italië (opgave over januari t m mei) 21

Afrikaanse varkenspest

Italië (opgave over januari t m eerste helft juni) 12

Portugal 128
Spanje (opgave over maart t m eerste helft

juni) 128

Varkenspest

Frankrijk (opgave over januari t m mei) 13

Joegoslavië (opgave over januari t m mei) 9

West-Duitsland 13

Teschener ziekte

Oostenrijk 2

Rusland (opgave over januari t m mei) I

Kwade droes bij paarden

Turkije (opgave over januari t m april en juni) 92

Infectieuze anaemie bij paarden

Frankrijk (opgave over januari t m mei) 4

Bluetongue

Griekenland (opgave over januari t m mei) 3

Pokken bij schapen en geiten

Turkije (opgave over januari t m april en juni) 552

Brucellose bij schapen en geiten

Cyprus (opgave over januari t m maart) 10

Frankrijk (opgave over januari t m tnei) 307

Griekenland (opgave over januari t m mei) 159

Rusland (opgave over januari t tn mei) 2

West-Duitsland 2

Schurft bij schapen en gelten

Denemarken 8

Erankrijk (opgave over januari t m mei) 5
Griekenland (opgave over januari t m mei) 41

Groot-Brittannië 7

Hongarije (opgave over januari t m eerste helft

mei) 46

Ierland (opgave over januari t. m maart) 8

Nederland 48

Oostenrijk 23

Polen 103
Turkije (opgave over januari, februari, april

enjuni) 15

West-Duitsland 29

Zwitserland I

-ocr page 291-

Pseudo-vogelpest

Albanië (opgave over januari t, m maart) 3

België 2

Griekenland (opgave over januari t/m mei) 7

Joegoslavië (opgave over januari t/m mei) 150

Oostenrijk 31

Roemenië (opgave over januari t;m mei) 6
Tsjeeho-Slowakije (opgave over januari t m

mei) 12
Turkije (opgave over januari t m april en juni) 124

Rusland (opgave over januari t m mei) 50

West-Duitsland 1

Rabi\'és

België (opgave over januari t m eerste helft

juni) 29

Denemarken 33

Frankrijk (opgave over januari t m mei) 867
Hongarije (opgave over januari t m mei) 456
Italië (opgave over januari t m eerste helft juni) 5
Joegoslavië (opgave over januari t m mei) 390
Fuxemburg 9

Noorwegen 1

Oost-Duitsland (opgave over januari t m mei) 865

526
458
51

Oostenrijk
Polen

Roemenië (opgave over januari t in mei)
Isjeeho-Slowakije (opgave over januari,
februari, april en mei)

454

Turkije (opgave over januari t m april en juni) 726
Rusland (opgave over januari t m mei) 602
West-Duitsland 3284

Zwitserland 659

1 geval

23 gevallen in 14 gemeenten
11 gevallen in 10 gemeenten

1 geval

2 gevallen
4 gevallen
7 gevallen

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

DierziektenbuIIetin Nr, 15 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van I t m 15 augustus
1980 vermeldt het volgende aantal gevallen van
aangifteplichtige besmettelijke dierziekten in Ne-
derland,

Rotkreupel

Totaal 49 gevallen in 39 gemeenten,

Groningen
Friesland
Drenthe
Gelderland
Utrecht

Noord-Holla nd
Zuid-Holland

Vogelcholera

Totaal I geval in Limburg

19 European Veterinary Pathological So-
ciety, Vth Autumn Meeting, Ghent (Belgium)
(pag, 464),

Afd, Friesland K,N\',M,v.D, ledenvergade-
ring, Motel Heerenveen,
Groep Volksgezondheid K.N,M,v,D,
Vergadering, Jaarbeurscongrcscentrum,
Utrecht,

Afd, Limburg K,N,M,v,D, l edenvergadering,
Afd, Zuid-Holland K,N.M,v,D, Leden-
vergadering, Hotel-restaurant \'Belvédère\',
Schoonhoven, aanvang 20,30 uur,
27 W,S.A,V,A, Congres, Barcelona (pag,
264 en 492),

Afd, Noord Holland K,N,M,v,D, Leden-
vergadering,

2 okt, 4, Cu,\\havener Seminar \'Eischc und
Eischwaren\', Cuxhaven.

September:

16

17

18

23
23

23

25

30

Oktober:

I Groep Geneeskunde van hel Varken,
K,N,M.v,D, Bijeenkomst, ,laarbeurscongres-
centrurn Utrecht, aanvang 14,00 uur,

I Veterinaire Ruiterdag 1980, Rheden (bij Velp),
(pag. 736),

1 3 Arbeitstagung der Fachgruppe \'Pferde-
krankheiten\'der D.V.G. (A). Hamburg.

52 4-Daagse Conferentie te Warschau over:
\'Resistance Factors and Genetic Aspects of
Mastitis Control".

2 4 29. Intern. Fachtagung für Fortpflanzung
und Besamung (A). Wels.

2 4 Strahlenschutzseminar für Tierärzte.
Essen.

2 3 Fortbildungstagung des Bundesverbandes
der beamteten Tierärzte (A), Bad Mergen-
theim.

3 4 6, Pharmakologisch-toxikologische Fort-
bildungstagung der A\'EF (A), Glessen,

-ocr page 292-

3- 5 XXVI Jahrestagung über zyloplasmatische
Therapie und Methoden der Serum-
Desensibilisierung, Stuttgart.

5—8 Jahrestagung der Dtseh. Ges. f. Hämotol-
ogie und Onkologie. (Homburg) (Saar) (pag.
492).

6—10 Salmonella Round Table Conference,
Bilthoven.

7 Werkgroep Pluimvee N.O. Vergadering. Gez.
dienst voor Dieren, Zwolle, aanvang 14.00 uur.

7—10 Symposium 40 jaar Voedingsorganisatie
TNO \'Uitkomst in Uitzicht", Jaarbeurs,
Utrecht (pag. 737).

9 -12 European Veterinary Congress, Avignon
(pag. 312 en 621).

9-11 E.V.E. Vergadering in Avignon.

10-11 Jaarcongres K.N.M.v.D. 1980, tevens
I27e Algemene Vergadering, Apeldoorn.

16 Symposium Mestkalveren, Cultured Centrum
\'De Reehorst" te Ede. (pag. 626).

17 "Kaufuntersuchung beim Pferd\' (A), Wien.

18 Nationale IDiergeneeskundige Dag, Luik (Bel-
gië).

20—23 World Congress of Cattle Diseases, Tel
Aviv, Israel (pag. 846 (1979)).

21 24 Weck 1 cursus P.A.0. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

23 - 24 111 Intern. Eood Law Congress, Madrid.

27-1 nov. Australasian Seminar on Haemopro-
tozoan Diseases, Hissar-125004, India.

28 Najaarsvergadering Ned. Ver. Endocrinologie,
Utrecht.

28 31 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren,

29-1 nov, Fachmesse \'Intensiv Viehhaltung\',
Utrecht,

29 Congres 1980 van het Nederlands Congres
voor Openbare Gezondheidsregeling, Utrecht,

30 Afscheidssymposium prof, dr. H. van Gende-
ren (pag. 552),

30 Groep Veterinaire Homoeopathie
K,N.M.V.D, Vergadering, Beatrix-gebouw,
Jaarbeursplein, Utrecht. Aanvang 20.00 uur.

November:

2 5 II I Congreso Argentino de Clencias Veteri-
narias, III Simposio Nacional de Cienca yTec-
nologla de Carnes. Buenos Aires, Argentina,
4 7 Weck III cursus P,,A.O, Groep Praktici
Grote Huisdieren,

11 12 ATE Seminar über Faboratoriumdiag-
nostik von Viruskrankheiten der Tiere, Mar-
burg.

11 — 14 Weck IV cursus P A O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

13 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen cn Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering, Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht,
aanvang 10,00 uur,

13 15 26, Jahrestagung der Fachgruppe\'Klein-
tierkrankheiten\' der DVG, zugleich deutsch-
sprachige Gruppe der WSAVA (A), Karls-
ruhe.

14 en 28 "Orthopädischer Fortbildungskurs
Pferd" (A), Wien.

21 Bayer Symposium \'Respiratoire aandoeningen
van het rund, diagnose, preventie en therapie\'.
Okura hotel, Amsterdam (pag. 738),

22 Medizin-fotografisches Seminar, DüsseldorL

December:

7 12 Course for Fracture Treatment and Re-
constructive Surgery in the Equine, Davos
(Switzerland), (pag. 620).

9 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Ledenvergadering,

10 Afd, Noord Holland. l.edenvergadering,

11 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Vergadering, Jaarbeurscongrescentrum,
Utrecht.

1 1 Groep Veterinaire Homoeopathie
K.N.M.v.D, Vergadering, Beatrix-gebouw,
Jaarbeursplein, Utrecht. Aanvang 20.00 uur.

17 18 Kwaliteitsverbetering van het onderwijs:
4e nationaal congres over onderzoek van het
W.O., EH te Eindhoven (pag, 739).

1981

Januari:

30 Vortragsfolge \'Krankheiten des Pferdes\' (A),
München.

Februari:

24-25 CLO-dagen

Maart

2—3 Tagung der Fachgruppe \'(ieflügcl-
Krankheiten" der DVG, über \'Krankheit der
Vögel\' (A), München.

13 14 Fachtagung über Pferdekrankbeiten (an-
lassl. der \'Equitania 1981" (A), Essen.

25 26 \'lagung über Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung, Berlin.

April:

8 11 14. Kongress der DVG (A),

Mei:

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim), Biddinghuizen
(pag, 736),

17 22 5th Symposium on Quality of Poultrv
Meat - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

18 23 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia, Apeldoorn (pag. 677).

20 The Worlds Poultry production: Where and
How? - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

Juli:

1 3 Vllth International Congress of the World
Veterinary Poultry Association, Oslo, Nor-
way,

Augustus:

30 -4 sept, 8th International Symposium of World
Association of Veterinary Food Hygienists,
Dublin (pag. 263),

-ocr page 293-

(Li-M (So

In memoriam
W. J. KRAAN

Hei is moeilijk herinneringen en gevoelens le
ordenen, als een boeiende, markante, maar
vooral geliefde vriend uit studietijd en 26 jaren
daarna plotseling onbereikbaar is geworden.
Zoveel is er nog te bepraten, zoveel gevoelens en
meningen aan elkaar te toetsen, zoveel rustig
samenzijn te genieten, en dat alles kan niet meer.
h-r rest herinnering en zelfs die lokt vragen uit.
waarop het antwoord uit zal blijven. In de
terugblik blijkt hoeveel in zelfs een beste vriend
onbereikbaar geheim of door de drukte van
alledag ongevraagd is geble\'
betekenis van H\'im Kraan i
beroepsgenoten beschreven
waardering voor wat hij als
gegeven heeft.

Toch moet de
de kring van zijn
den. als blijk van
\'IS en vakgenoot

mi

.Als maar net zeventienjarige begon hij in 1946.
na te Rotterdam zijn geboorteplaats aan het
St. FranciseuseoHege HBS-B te hebben behaald,
de studie voor dierenarts die in 1954 voltooid

hij snel. zodat hel
loest bieden wat
■inden. Hij heeft er
in l \'eriias. de

lelijk op kleine huisdie.
ivas een deeltijdfunctie bij
•or postduiven, die hij in
isselde voor een .stafplaats
•or
I eterinaire Fysiologie,
■liet meer losgelaten
h manifesteerde. Het is

tn

■>nwaarschijnlijk hoe hard hij gewerkt moet
I om in beide werkkringen de grote

ijgen die hem ten deel viel.

werd. Zijn ouders verloor
studentenleven hem veel n
andere thuis nog konden •
goed van genoten, vooral

Katholieke studentenvereniging, waarin hij 1950-
1951 ab actis van hel sociëteilsbesluur was. Na
de studie voerde de dienstplicht hem twee jaren
het leger in. waar de veterinaire zorg voor
honden van de vliegveldbewaking de soldaat en
na veel geharrewar de luitenam-dierenarts in Den
Haag en (iilze genoeg tijd liet om in de
weekeinden uitvoerige beschrijvingen van het
militaire leven met Kraanse hutnor toe te staan.
In april 1955 werd .Anneke Mulder uil l trecht
zijn levensgezellin en in mei 1956 nam hij van dr.
.4. A. Ressang de kleine praktijk aan de
orna

■n

Biltstraat over. vooi
gericht. Aanvullend
gezondheidsdienst
september 1959 ver\\
het l aboratorium Vi
Die combinatie heeft hij
totdat de fatale tumor zt
haas!
hebbe

waardering te

verkr

De praktijk, die hij
grotendeels in de avo
(irote belangstelling \'
en veelvuldig contaci
jaculteitsspecialisten ^
leidden lot een hoge k
zorg voor de kleine ht.

scooter

leide.

■hirurgie

mdrijdend op een
\'tduren voerde, gn
oor ziekteleer en <
met de
ip die terreinen

aliieit van veierinaire
idieren. Samen met ziit.

bezorgde omgang met de eigenaars gaf deze hem

de opmerkelijk goede naam als L\'trechls
dierenarts, die mii als niei-klinicus in dezelfde
stad vaak ter ore kwam. L\'it die kleine praktijk
van 1956 groeide een maatschap, waarin de
collega\'s H\'. B. Dwars en S. H Liehen sedert
1974 participeerden. De praktijk aan huis werd
in luni 1977 verplaatst naar een efficiënte,
eenvoudige maar fraaie kliniek aan de Biltstraat
in het pand Fuboea waar vroeger zovelen van
ons koffie dronken tussen en tiidens colleges en

\'iiaaischap.

klinieken. In de
werken, wordt het gemis van
relativerende en humoristisch
gevoeld.

Bii du alles bleef ook de .l v.su
aandacht houden. Fen proef:
enkele artikelen in tijdschrifu
onderzoekactiviteiten, die voi
hadden op nierfunctie hii
dil gebied een expert ondt
groter leek mii ziin enihoi
onderwijs, i ele studenten
ik lovend over hem horen pr
onze discussies over doel en
•vijs en over wal wij in
lemen juist (veel)en
dagen voor zijn dot

•logie grote
lelschriji in 1969 en
■ifien getuigen van ziin
vooral betrekking
inspanning. Hii was op
r de dierenartsen. Nog
itsiasme voor het
en afgestudeerden heb
nen en intens waren
nethode van
Ie verlangens

O,nie
de st.
Zeve

■an

ruien,
■zoek

lig) y
■.\'en b

miuist (we,
:/ moest ik

om ziinentwil beëindigen, zo ging hij op in een
gesprek over zijn (naar achteraf bleek) laatste
onderwijsaetiviteit aan studenten in de medische
biologie. .A is een nuchtere idealist voelde hii zich
verantwoordelijk voor de vakgroep, de
democratisering en vooral de onderlinge
verhoudingen. Zijn af wezigheid wordt daar
dagelijks zwaar gevoeld.

In al zijn activiteiten was niet hiizeif nummer
één. maar de ander: eigenaar, collega, student.
Dat bepaalde meer nog dan het zakeliike

vaar .
haar
e sen

en mensen
rstandige.
ernstig

-ocr page 294-

resultaat de waarde van zijn optreden. Hij
luisterde en had een groot invoelend vermogen.
Zijn zorg om het vele waarin de samenleving ten
opzichte van mensen te kort schiei maakte hem
in politieke zin links, al bleef hij critisch
tegenover te dogmatische oplossingen van
maat.u happeHjke problemen. Is hel een wonder
dal zo\'n collega in 1974 in de Ereraad kwam en
als een van de meest gewaardeerde leden tot in
april nog deelnam aan diens zittingen? Bij al dit
werk gaf hij nog veel tijd aan zijn gezellige gezin
met intens levende kinderen, waarin hel voor
zoveten, jong en oud, goed toeven was. Zijn
verantwoordelijkheidsgevoel strekte zich ook uil
tol de kerk waartoe hij critisch behoorde en
waarin hij voorzitter van de parochieraad was.
Het geloof was voor hem geen sociale of formele
zaak. Nooit is dat beter tot uiting gekomen dan
in zijn laatste levensjaar, op de rand van leven en
dood. Job was zijn voorbeeld, mededeelzaim
over zijn ziekte, analyserend wat hem nog kon
overkomen, uitzicht houdend op wal overde
grens ligt, \'verdrietig maar niet wanhopig\'zoals
hij zetf hel uitdrukte.

köQo

Ik zei het eerder: boeiend en markant, mair nu
nog meer dan voorheen, omdat hij van dtodgaan
sterven heeft kunnen maken. Hij heeft .Ameke
en hun vier kinderen voorgeleefd hoe vercriet
gedragen kan worden, en ook zijn vrienden, en
hen zodoende op vrijdag 27 juni 1980 goel
uitgerust achtergelaten, tot allen weer hertnigd
worden in een nieuwe hemel en een nieuwe
aarde.

Voor dat leven en sterven danken wij hen vurig.

M. F. KEA.MER

De Bilt, 23 augustus 1980,

-ocr page 295-

Van het bureau

Doorverwijsformulier

Eind vorig jaar is aan alle dierenartsen de
publikatie betreffende de taakomschrijving
van een dierenarts verbonden aan een
dierenasiel en de hierbij overeengekomen
tarieven toegezonden,
ffoewel deze publikatie in de eerste plaats
bedoeld is voor de dierenarts verbonden
aan een dierenasiel, kunnen alle
praktizerende dierenartsen door middel van
het doorverwijsformulier, hiermee te maken
krijgen.

Daar in de praktijk gebleken is dat nog niet
alle dierenartsen vertrouwd zijn met dit
doorverwijsformulier, volgt hier een korte
toelichting.

De begeleidingscommissie van de asiels is
tot de conclusie gekomen, dat de veterinaire
begeleiding van de asieldieren niet enkel
moet plaats vinden binnen de muren van
het asiel, maar uitbreiding behoeft via een
begeleiding van het geplaatste huisdier en
zijn nieuwe eigenaar. Bovendien is zij van
mening, dat alle praktizerende dierenartsen
via een uniform
afsprakenpakket betrokken
dienen te worden in deze begeleiding buiten
de asielmuren. Gekozen is voor de volgende
benadering:

Iedere eigenaar van een via het asiel
verkregen huisdier krijgt de mogelijkheid
tot een zogenaamd service-consult tot 30
dagen na afgifte van het betreffende dier en
wel via een doorverwijsformulier. Dit
formulier wordt indien nodig door het asiel
verstrekt.

Via dit consult wordt de nieuwe eigenaar in
de gelegenheid gesteld, met de door hem
verkozen dierenarts problemen of ziekten
bij de nieuwe huisgenoot te bespreken,
zonder direct voor de kosten te worden
gesteld.

De keuze van de dierenarts wordt door de
eigenaar van het huisdier bepaald en niet
dóór de Dierenbescherming.
Via het doorverwijsformulier wordt de
gevraagde handeling duidelijk gesteld.
De te verrichten handeling moet liggen
binnen het afgesproken pakket.
Voor de afrekening maakt de dierenarts
gebruik van standaard-
declaratieformulieren. Deze zijn
verkrijgbaar bij de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde. De
standaard-declaratieformulieren worden
gestuurd naar de penningmeester van het
asief de dierenbescherming.
Betaling van de declaraties geschiedt binnen
drie maanden.

köÜaMfoL

Contributie 1980

De leden die hun contributie 1980 in twee
termijnen betalen, hebben inmiddels een
acceptgiro voor deze tweede termijn
ontvangen.

Zoals op de contributienota\'s vermeld staat,
dient deze tweede termijn vóór I september
1980 betaald te worden.
De kandidaatleden hebben de
contributienota 1980 inmiddels ook
ontvangen. Deze nota dient eveneens vóór
1 september voldaan te worden.
Mocht u hieraan nog niet voldaan hebben,
wilt u dat dan zo snel mogelijk in orde
brengen? fJ bespaart uw eigen
Maatschappij daardoor veel tijd en geld.

Tijdschr. Diergeneesk.. deel 105. aß. 18. 1980

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Congrès Européen des
Vétérinaires - Avignon (9,
10, 11, 12 oktober \'80)

Indien meerdere collega\'s besluiten naar het
congres in Avignon te gaan. is het
misschien zinvol ten aanzien van de heen-
en terugreis, een gemeenschappelijke
regeling te treffen.

Wij verzoeken dan ook degenen die naar
Avignon gaan en van een
gemeenschappelijke regeling gebruik zouden
willen maken, hun naam aan het
secretariaat van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde door
te geven. Hier zal dan bezien worden hoe
een en ander verder geregeld kan worden.

-ocr page 296-

Vakgroep Voedingsmiddelen
van Dierlijke Oorsprong

V.V.D.O.-dag 23 oktober 1980

Ook dit jaar organiseert de Vakgroep
Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong
Faculteit der Diergeneeskunde de
traditionele \'V.V.D.O.-dag\'.
Belangstellenden worden van harte
daarvoor uitgenodigd.
Het programma luidt als volgt:
09.45 Ontvangst met koffie in gebouw A

14, Biltstraat 172 te Utrecht
10.00 Prof dr. J. G. van Logtestijn:
Inleiding over het onderwijs- en
onderzoekprogramma van de
V.V.D.O.

Drs. N. Haagsma: Zwarte
varkenslevers

ing. G. E. Geräts: Hygiëne-gedrag
van werkers in de varkensslachtlijn
11.30 \'Open huis\' V.V.D.O. Nadere
kennismaking met het
onderzoekprogramma in de
verschillende afdelingen
12.30 Lunch in de kantine van

Transistorium 3 in de Uithof
14.00 Welkom door de Dekaan van de

Faculteit in een collegezaal van het
nieuwe Hoofdsgebouw. Overzicht
van de nieuwbouw in de Uithof
14.30 Rondleidingen door de nieuwbouw
van a) de Vakgroep Morfologie; b)
de Vakgroep 1\'athologie; c) de
bibliotheek en centrale diensten.
Het programma zal worden gerealiseerd in
samenwerking met de Groep
Volksgezondheid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en de Vereniging van
Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten in
Nederland.

Voor de lunch, die /\' 13,50 zal kosten, dient
men zich vóór 17 oktober 1980 aan te
melden bij het secretariaat van de
V.V.D.O., gebouw A 19, Biltstraat 172 te
Utrecht, tel.: 030-715544, toestel 309.

ËÜQ-

Post academisch onderwijs

Gedurende bijna 20 jaar heeft de Vakgroep
Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong
P.A.O.-cursussen georganiseerd.
Door de recente inkrimping van personeel
in vaste dienst van de Vakgroep is het niet
meer mogelijk deze traditie voort te zetten.
Dit is mede een gevolg van de nieuwe
wettelijke regeling van het post academisch
onderwijs (de cursist moet betalen).
Helaas heeft overleg tot nu toe niet geleid
tot een bruikbare regeling, waardoor het
post academisch onderwijs kan worden
doortgezet.

Prof. Jr. J. G. van Loglestijn.
Vakgroep Voedingsmiddelen
van Dierlijke Oorsprong.

Seminar marketing en
management voor
dierenartsen

De diergeneeskundige opleiding is primair
gericht op de technische aspecten van het
beroep \'dierenarts\'. Hoewel de opleiding
dus praktijkgericht is, ontbreken echter
aspecten als bijv. management, tuarketing,
etc.

in zijn functie als prakticus, maar ook als
niet-prakticus, wordt de dierenarts
geconfronteerd met economische, zowel
sociaal als macro-economische problemen.
fJit is voor het bestuur van de groep DIB
aanleiding in de herfst 1980 een Marketing
Management Seminar te organiseren.
Direct na het afstuderen kan de dierenarts
worden beschouwd als een deskundige,
Kentnerken voor een deskundige zijn, dat
hij zijn beroep kan uitoefenen in een
begrensde werksituatie, dat de actualiteit
van zijn kennis snel veroudert en dat hij
zijn functie min of meer ongestraft in
isolement kan uitoefenen. Zonder
aanpassing en of bijscholing is hij na 10-15

-ocr page 297-

jaar niet meer, of in mindere mate. geschikt
voor het bedrijfsleven, tenzij hij:

1. zijn deskundigheid heeft aangepast aan
sociaal en macro-economische
contexten, met andere woorden niet-
technisch deskundige is geworden;

2. zich ontwikkelt tot \'super-deskundige\';

3. zich ontwikkelt tot generalist.
Mogelijk meer dan andere deskundigen,
hebben (veterinair) medische deskundigen
het risico van isolement vanwege hun
gevoel voor status en hun beroepsethiek.
Een Marketing Management Seminar voor
dierenartsen heeft tot doel hen meer
vertrouwd te maken met het reilen en zeilen
van het bedrijfs- en maatschappelijk
gebeuren. Dit is zeker niet alleen van
belang voor dierenartsen in het
bedrijfsleven.

Het te organiseren Seminar heeft dan ook
tot doel dierenartsen via communicatie en
begripsverbetering te helpen bij de
uitoefening van hun werkzaamheden.
Daar het programma afgestemd wordt op
de behoeften van de deelnemers, is
deelname alleen mogelijk na vroegtijdige
aanmelding bij de secretaris van de Groep
DIB of het bureau van de Maatschappij en
na ontvangst van het inschrijf-
enquêteformulier (te verkrijgen bij
voornoernde secretaris of K.N.M.v.D.).
Nadere inlichtingen kunnen worden
verkregen bij de bestuursleden van de groep
DIB.

.1. C. Baars, tel.: 0881 1-1783
F. .). .]. Cremers, tel.: 08855-1324
H. Hemmitiga. tel.: 0.3431-554
A. Hoogenhoom. tel.: 01859-2488
.1. H. (i. Wilson, tel.: 035-40567
T. W. te üiffel. tel,: 030-510111
Algemene informatie:
Duur:

1 Basisinformatie-dag (In overleg met de

deelnemers zal op deze dag het programma

worden .samengesteld,) gevolgd door een 3

of 5 daags Seminar

Datum (basisdag):

12 november 1980

Plaats:

Apeldoorn

Kosten (basisdag):

Afhankelijk van het aantal deelnemers:
ƒ 250, - -ƒ400,

Op dit moment is er nog plaats voor
ongeveer 10 deelnemers.

Van het bureau

Wijziging codelijst van geneesmiddelen
voor mestkalveren

Code

Prijs

009

6,00 (van /

6.50 naar /

6,00)

008

8,10 (van ƒ

8,.30 naar ƒ

8,10)

022

16,50 (van /

17,00 naar /

16,50)

012

,/■

22,83 (van /

26,15 naar /

22.83)

032

/■

4,70 (van ƒ

5.00 naar /

4,70)

021

f

21,00 (van /

22.50 naar /

21,00)

023

f

13.00 (van f

14.50 naar ƒ

13,00)

026

f

10.70 (van ƒ

1 1,30 naar /

10,70)

027

f

10.20 (van f

9,90 naar f

10,20)

048

f

10,00 (van /

11,50 naar /

10,00)

037

f

13.75 (van f

14,50 naar /

13,75)

054

f

20,00 (van ƒ

22,00 naar/■

20,00)

049

f

14,50 (van f

15,00 naar ƒ

14,50)

066

f

7,25 (van/

7,65 naar /

7,25)

117

f

13,26 (van f

15,15 naar /■

13.26)

125

f

9,00 (van f

9,50 naar /

9.00)

127

f

7,50 (van 7

8,00 naar /

7.50)

126

f

13,50 (van ƒ

14,50 naar ƒ

13.50)

153

f

8,00 (van /

8.50 naar /

8.00)

151

r

35,52 (van /

39.08 naar /

35,52)

166

f

24,70 (van f

25.20 naar f

24,70)

158

r

14..30 (van /

15,30 naar ƒ

14,30)

164

f

10,15 (van ƒ

10,65 naar /

10,15)

183

f

7,50 (van f

8,00 naar f

7,50)

193

f

9.50 (van /

9.80 naar /

9,50)

197

f

23,22 (van /

24.78 naar /

23,22)

238

f

22,.30 (van ƒ

22.80 naar ƒ

22.30)

226

f

10,00 (van /

11,00 naar /

10,00)

229

f

32,50 (van f

35.00 naar /

32.50)

264

f

7,00 (van f

7.50 naar f

7,00)

320

f

4,75 (van ƒ

5,00 naar /

4.75)

357

f

1,86 (van f

1.92 naar f

1,86)

361

f

0,46 (van /

0.47 naar/■

0.46)

505

f

2I.(K) (van /

22.00 naar /

21.00)

508

f

36.00 (van f

38,00 naar /

36.00)

546

f

5.50 (van f

6,50 naar f

5.50)

517

f

59.00 (van /

53,00 naar /

59.00)

611

f

36.00 (van f

38,00 naar /

36.00)

519

f

39.00 (van /

41,00 naar /

39.00)

520

f

17.00 (van /

18,00 naar /

17.00)

640

f

25.00 (van f

26,00 naar /\'

25.00)

516

f

133.00 (van /

128,00 naar / 133.00)

529

f

96.00 (van /

88.00 naar /

96.00)

522

f

29.00 (van f

28.00 naar /

29.00)

526

f

122.00 (van ƒ 120.00 naar f 122,00)

631

ƒ

82.00 (van /

79.00 naar /

82,00)

651

f

35.00 (van /

33.00 naar 7

35,00)

674

f

81.00 (van /■

78.00) naar /

8 1,00)

-ocr page 298-

ILDl]-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldde zich de
collega:

Kcttelerij. B. W.; 1980; 7251 LA Vorden. Ruurlosewcg 15,

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het ffoofd-
bestuur aangenomen:

Broers. I\'. P. .1. M.; 1980; 501 1 BP Tilburg. Bachlaan 674,

Heringa. R. W.; 1980; 7471 KW Goor. Deldensestraat 2.

Hogerhuis. F.; 197,1; .1461 GS Linschoten. Schansbos 16 (drs. diergeneesk.).

Noon. T. P. M. van; 1980; .14.16 TB Nieuwegein. Burchtdrift 12.

Sneijder. W. R.; 1980; 3572 H.1 Utrecht. Poortstraat 14 bis.

Zijlmans. Mej. .1. A.; 1980; 3731 ES De Bilt. Park Arenberg 10.

Als Kandidaatlid vande Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het ffoofdbestuur aangenomen:

P. F. M. F. Femmens. Egelantierlaan 45. 2610 Wilrijk (Belgie).
Mej. .1. M. C. Reinders. F. C. Donderstraat 14 bis. 3572 .IH i;trecht.

.Adreswijzigingen, enz.:

/7H Haaien. H , ./. van: 1966; 1393 NE NIgtevecht.
Dorpsstraat 1; tel. (029451 4209 (privé).
(02503) 16439 en (02977) 24688 (bur.); Ir.
R.M.L.S.

IHI Bergefun. .J. F F: 1979; 7391 VD 1 wello. G.
Borgesiusstraat 48; tel. (05712) 4569 (privé).
1 135 (prakt ): p.. ass. bij H. .1. Buunk. 1. van
Es en M. M. Lengkeek.
IHI Berg.s. G. II. II.: 1980; 5282 WB Bo.xtel.
Dommeldal II; lel, (04116) 74111 (privé).
73951 1. 146 (bur.); d. Ci.v.D. pro\\. N.-
Brabanl.

IH6 Bo.sman. .)/.. 1975; 1275 AW Huizen (N.H.).
Snoek 12; tel. (030) 5101 I 1 (bur.); volambt.
adi, secr. K.N.M.v.D.
I8H Broers. P. P. ./. M.: 1980; 501 1 BP Tilburg.
Bachlaan 674; lel. (011) 561615 (privé).
331648 (prakt ); p.. ass. bij W. R. .1. Rasen-
berg (toevoegen als lid).
/W
Danwn. C. P. R. M.: 1978: 6085 EB Horn.
Haelerweg .10. tel. (04758) 2443 (privé).
(04749) 1441 (bur.); d. G.v.D. prov. Fimburg,
196 Dommelen. G. van: 1968; Katwijk-Cuyk
(N.Br.): tel. (08850) 12138 (privé).\'(04192)
2782 (bur.).

202 Feringa. R. H\\: 1980; 7471 KW Goor. Del-
densestraat 2; tel. (05470) 2186: wnd. d. (toe-
voegen als lid),
2051304 Geels. .Mei. I\'. B. .M.: 1979; 22640 Plénée-
.lugen (France), l.a Ville es Prévost; tel. (09-
3396) 318020; p., ass. bij Dr. Friboulet.
205 Gelclrop. P. ./. .4. van: 1975; Weert; p.. geass.
met C. H. B. Wielders.

209 Groenveld. .M.: 1976; Reutum (post Ootmar-
sum): p., geass. met K. C\'. H. M. Meijers en K.
Ci. Meijers.

219 Hogerinds. F: 1973; 3461 GS Finschoten.
Schansbos 16; tel. (03480) 15462 (privé).
(03495)351 14 t. 243 (bur.); medew. med. wet.
afd. Roussel lab. (drs. diergeneeskunde) (loe-
voegen als lid),

229 *Kelielerij. B. W.: 1980; 7251 l.A Vorden,
RuuHoseweg 15; tel, (05752) 1387; d,

23H Ixihes. .Me/. II. /.. P.: 1980; 1058 BD Amster-
dam. Hoofdweg 46 1; tel. (020) 835994; wnd.
d.

239 Uinsuai. P.: 1980; 8081 AG EIburg, Wilde-
maetstraai 7; tel. (05250) 3918 (privé). 1406
(prakt.); p.. ass. bij A. D. .1. ten Haken.

242 Lom. //, B. van: 1972; Beltrum; tel. (05448)
1724 (privé). 1366 (prakt,).

242 l.oih. .M. L. IF. C.. 1955; Bunnik; p.. geass.
met H, .1, B. du Pon.

246:305 .Meer. Mej. .M. C. vander: 1977; Isnaarhet
buitenland vertrokken. Correspondentie-
adres: Kostverloren 13. 1251 "FN Faren
(N.H.);d.

247 .Meijers. K. C. //, .M.: 1979; 763 I GR Ootmar-
sum. Profietstraal 30; tel. (05419) 2537;
p..
geass. met M. Groenveld cn K. G. Meijers.

247 .Meijers. K. G.: 1947; Ootmarsum; p.. geass.
met M. Groenveld en K. C. H. M. Meijers.

247 .Meniink. G. ./., 1980; Leiderdorp; tel, (071)
895836 (privé). (020) 221884 (prakt,): p.. kl.
huisd.. ass. bij H. M. Erken.

251 Sehheling. C. ./.. 1957; 1412 ,1E Naarden.
Tenierslaan 9; tel. (02159) 47650 (privé).
439.14 (bur.); h. vl. k. dnst.

-ocr page 299-

Nijhof. W\'. ./.; 1949; 1 Jchlenvoorde; lel.
(05443) 2577 (privé). 1846, 2051. I879 (bur.).
Noon. T. P. M.van: 1980; .3436 TB Nieuwe-
gein, Burchldrilt 12; tel. (0.3402) 40935
wnd. d, (toevoegen als lid).
Numans. Prof dr. S. R.: 1936; U-1942; 3951
Bl, Maarn, Arie Boomweg 8; lel. (03432)
1222 (privé), (030) 534675 (bur.); cons. Utr.
Univ. .Museum; oud blr. R.U. (F.v.D.); oud
hlr. Univ. van Indonesië Bogor; R.N.1..; ere-
lid K.N.M.v.D.

Overbruggen. P. ,/. ,/. van: 1977; 1422 LD
Uithoorn, A. van Schendellaan 52; tel.
(02975) 68628; p., ass. bij A. Eshelen H. H.,L
Wijlens.

258/306 Pasman. ./. IT.; 1972; Camberlcy, Surrey
(lU 153 QA (England), 5A France Hill Drive;
tel. (09^4) 27673631 (bur.); res. and dev.
European coord. Elanco (Eli Fillv).
Pon. //. ,/. H. du: 1976; 3985 PB Werkhoven,
\'I Hennetje 30; tel. (03437) 792; p., geass. met
M. E. W\'. C. Loth.

Po.uma. E. ./., 1977; 6991 GB Rheden, Groe-
nestraat 19; tel. (08309) 3603; wnd. d.
* Prins. R: 1980; 2231 RA Rijnsburg, Oegst-
geeslerweg 72; p., ass. bij Ll. Krol.
Rigier. I. A. T: 1959; Bcltrum; tel. (05448)
1728 (privé), 1366 (prakt.).
Sehoemnal<ers. ff C. ,/.. 1962; 1504 AZ
Zaandam, Ds M.
L. Kingweg 29; tel. (075)
170929 (privé). 166755 (prakt.).
271/306 Schoihorsi Dr. .U. van: 1963; l.;-1969; GH
1814 La Four de Peil? (Zwuserland), Ch. du
Grammont 20; tel. (21) 542755; d.

:5J

254

254

257

260

261

261

264

269

276 Sneijder. (T. R.: 1980; 3572 H,l Utrecht,
Poortstraat 14 bis; lel. (030) 717982; wnd. d.
(toevoegen als lid).

277 *.Sprink, //. .\\l.: 1980; 8917 BT Leeuwarden,
Cronjéslraat 18; wnd. d.

278 Sievens. .-L, 1939; Goor; r.d.

283 Top. P. D. ./.: 1979; 1541 NG Kooga dZaan,
Legerland 48; lel. (075) 173566; p.. kl. huisd.

287 Verburg. I/.: 1967; 2343 SE Oegstgeest, C.
Fabritiuslaan II; tel. (071) 154692 (prive),
(070) 79391 1 (bur ); i. V.G. en i. V.D.

289 Vijver. //. A. M. van de: 1933; Biervliet; lel.
(01 152) 1232; r.d.; R.O.N.

292 Vullings. H\\ Th. O.: 1973; 3904 PW Veenen-
daal, Fokkeschoot I; tel. (08385) 14975
(privé), 19167 (prakt.).

294 *Wende. T. vü/r i/c/v 1979; 3871 CM Hoevela-
ken, Clauslaan 20; tel. (0.3495) 34608; p., ass.
bij M. M. Blom.

295 • Wessel. Mej. C. M.: 1977; 3862 RP Nijkerk,
Spochthoornseweg 6A; lel. (03494) 57753; d.

296 Wielders. C. H. B.: 1970; Slramproy; p.,
geass. met P. .1. \\an Geldorp.

297 Wijk. C. van: 1974; 8256 DZ Biddinghui/.en,
Huifkar 1; lel. (03211) 1611.

298 Himer. A. ,/.; 1973; Bellrum; tel. (05448)
1606.

300 Zijlmans. .Mej. ./. A.: 1980; 3731 ES De Bill,
Park Arenberg 10; tel. (030) 760405; wnd. d.
(toevoegen als lid).

F.ervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij

de V.D.:

VV. A. 11. .lansen te Volkel (N.Br.) per 14april 1980.

Jubilea:

R. Heemstra te Havelte

Mevr. F. Findenhovius-Zijdcrveld te Assen

B. A. C. Capel te Doorwerth

W. .lonkers te Menaldum

M. i;. W. C. I.oth te Bunnik

,A. Moerman le Dromen

.1. B. Buurstna le Appelscha

R. G. Hoff tc Almelo

(afwe/ig) 25 jaa
(aanwe/ig 25 jaa
(afwe/ig) 55 jaa
(aanwc/ig) 25
(afwezig) 25
(afwe/ig) 25
(afwezig) 45
(afwe/ig) 45

r op 19 september 1980
r op 23 september 1980
r op 25 september 1980
jaar op 7 oklober 1980
jaar op 7 oktober 1980
jaar op 7 oktober 1980
jaar op 9 oktober 1980
jaar op 9 oklober 1980

Banden van het rijdschrift voor Diergeneeskunde

Bij hct Secretariaat /ijn de banden van dc volgende

jaargangen nog te verkrijgen:

1960(/ 5, )

1966 (/ 5, )

1969(/ 5, )
1970 (/ 10. )

19741 m 197S (f 12,50 per stuk)
1979(/\'20. )
1980 (/■ 22,50)

De andere jaargangen /ijn helaas uitverkocht.

-ocr page 300-

Beurzen voor de
Verenigde Staten

Hoogleraren, leden van de wetenschappelijke stal\'
en promotie-assistenten kunnen bij de Netherlands
America Commission for Educational E.xchange
solliciteren naar de volgende beurzen voor de
Verenigde Staten voor het academisch jaar 1981-
1982,

a, FUEBRIGHI -beurzen, voor het kennis nemen
van, resp, informatie geven over nieuwe
ontwikkelingen in de volgende vakgebieden:

American and Dutch studies
economics

- social, political and behavioral sciences (incl,
law)

~ science and technology (incl, medical science)
- protection and improvement of the
environment
Voorwaarden:

doctoraal of ingenieursexamen, bij voorkeur
gepromoveerd of reeds ver gevorderd met het
promotieonderzoek;

duidelijk omschreven plan voor
onderzoek onderwerp aan een Amerikaanse
universiteit of wetenschappelijke instelling;
periode: 3-12 maanden, In bepaalde gevallen
kan een beurs voor een korte studiereis (min, I
maand) worden verleend.
Toelage: beurs dekt retour-reiskosten en
afhankelijk van doorbetaling salaris en of andere
fondsen ook een (gedeelte) van de

verblijfskosten.

Sluitingsdatum: 15 december 1980.

b, RESEARCH EEI.LOWSHIP van de
AMERICAN COUNCIL OE LEARNED
SOCIEEIES voor het verrichten van
wetenschappelijk onderzoek in de literatuur,
linguïstiek, economie, geografie, geschiedenis,
rechten, filosofie, kunstgeschiedenis en sociale
wetenschappen.

Sluitingsdatum: 15 november 1980,
Studiebeurzen voor de Verenigde Staten

Voor afgestudeerden en afstuderenden van
Nederlandse universiteiten en Hogescholen, van
Conservatoria, .Academies van Beeldende Kunsten
en de Nederlandse Film- en Televisie Academie,
zijn de volgende beurzen beschikbaar voor
voortgezette studie in de Verenigde Staten in het
academisch jaar 1981-1982,

a, FUEBRIGH I BEURZEN voor studie voor

een Master\'s graad of een Ph, D, in dke

sliiiiierichiing

periode; academisch jaar

vereist;

afstuderen voor 1 september 1981

zeer goede studieresultaten

toelating tot \'graduate\' studie aan een

Amerikaanse universiteit

volledige of gedeeltelijke Atnerikaanse beurs of
assistenschap of eigen fondsen,
beurs bedraagt maximaal S 3,000 en of dekt de
reiskosten

sluitingsdatum: .31 maart 1981.

Voor Nederlandse docenten en deskundigen hij het
Voortgezet Onderwijs zijn de volgende beurzen
beschikbaar voor korte studiereizen naar de
Verenigde Staten in het schooljaar 1981-1982,

a, FUI.BRIGHT BEURZEN voor deelneming
aan het
Summer Seminar in ,\\merican Studies aan
de University of Minneapolis St, Paul,
periode: I juli 1981 tot 31 augustus 1981
vereist: onderwijsopdracht in engels,
aardrijkskunde, geschiedenis of sociale
wetenschappen aan een Nederlandse school voor
voortgezet onderwijs,

b, Fl.\'l.BRIGHT BEURZEN voor het
bestuderen van (nieuwe) ontwikkelingen in het
Amerikaanse voortgezet onderwijs:
individueel
programma.

periode; 60 dagen in het schooljaar 1981-1982 (niet

in de schoolvakantie)

vereist;

Deskundigheid op het terrein van het Nederlandse
voortgezet onderwijs (directeuren en decanen van
Nederlandse scholen van voortgezet onderwijs,
rectoren en studieleiders van instellingen voor
lerarenopleiding, inspecteurs voortgezet onderwijs
etc,).

Vermogen en mogelijkheid de Amerikaanse
ervaring ten dienste te stellen van het Nederlandse
onderwijs
leeftijd tot 50 jaar

voorkeur gaat uit naardegenen die nog nooit eerder
in de Verenigde Staten zijn geweest.
Beurs bedraagt S 3,000 plus vergoeding van de
reiskosten naar en binnen de Verenigde Staten
Sluitingsdatum:
1 februari 1981,

Brochures en aanmeldingsformulieren:

NETHERLANDS A.MERICA COMMISSION
FOR EDUCATIONAF EXCHANGE
Reguliersgracht 25, 1017 1,1 Amsterdam, 020-
242435

N,B,; Vele .Amerikaanse universiteiten sluiten reeds
op 31 december 1980 de inschrijving voor het
academisch jaar 1981-1982. Aangeraden wordt zich
ruim tevoren te wenden tot de .AFDELING
STUDIEVOORFICILIING van NACEE. waar
advies en inlichtingen gegeven worden over het
hoger onderwijs in de Verenigde Staten en over
inschrijvingsprocedures. De studiegidsen van de
meeste universiteiten en naslagwerken kunnen
worden geraadpleegd. Afdeling Studievoorlichting;
tel. 020-241514 (9.00-12.00 uur)
open dagelijks 13.00-17.00 uur
Op het Redaktie Secretariaat zijn eveneens nadere
gegevens beschikbaar.

11 ®01]

-ocr page 301-

^pi^gij^l lietertnatr

Hen periodiek als hei Tijdschrifl voor Diergeneeskunde wordi geachl :ijn lezers
op de hoogie le houden van de omwikkelingen die zich in hei vakgehied voordoen.
Dil lijdschrifi heefi zich er dan ook gedurende een lange reeks van jaren op
loegclegd de welenschappelijke. maaischappeUjke en personele oniwikkchngen
hinnen de vaderlandse (en niei alleen deze) diergenee.skunde weer le geven.
Wie oude jaargangen doorbladen en dus de diergeneeskunde door hel maigkis
der geschiedenis heziei. zal niel onlkomen aan een gevoel van mildheid over het
verleden en van hescheidenheid voor het heden.

Om voor de huidige lezer iels van de vervlogen .sfeer te laten herleven, wordt in
dit minimer een \'varia\'-ruhriek begonnen onder hel motto \'Spieghel veterinair\'
waarin opmerkelijke mededelingen en berichten uil oude jaargangen van het
\'1\'ijdschriji voor Diergeneeskunde zullen worden \'opgehaald\'. In eersie instantie
zullen we daarbij rondblikken in de lijd van ongeveer zestig jaar geleden: voor-
waar een gedenkwaardige periode uil de geschiedenis van ons beroep.
De samensteller van dc rubriek wijst er op dat sommige der aangehaalde adviezen
door het rad van de tijd zijn achterhaald: men blijve kritisch: het is een
spiegelbeeld.

HOOI i)Ri:n.-\\Kiu:

-ocr page 302-

Ervaringen met de toepassing van
Dermazellon® bij de behandeling van wonden
bij het paard

Ri\'.sulis Obtained with Dermazellon® in the Treatment of
Wounds in Horses

H. W. Merkens\'

SAMEWAIIINd

Naar aanleiding van de in de humane literatuur vermelde gunstige invloed van
Dermazellon® op de woiu/genezing van slecht genezende woiu/en zijn een aantal
draadwonden bil paarden met Dermazellon® behandeld. De Derniazellon®-gel
was gemakkelijk toe te passen en gaf een bevredigend residtaat.

SUMMARY

In view of the beneficial effect of Dermazellon® on the healing of wounds
healing poorly, reported in human patients, a number of wounds caused by wire
in horses were treated with Dermazellon®.

Dermazellon® gel was readily applicable and produced satisfactory results.

1MJ-II)IN(1

De gene/ing \\an grote wonden aan hel
been bij hel paard is nog sleeds een grool
probleem \\i)or eigenaar en dierenarts.
Kleine- en oppervlakkige wonden gene-
zen doorgaans dank/ij of ondanks de
ingesteld therapie voorspoedig, zonder
grote littekens achter te laten.
Diepere en grotere wonden vragen wel
om een goede begeleiding van de wond-
genezing. willen we niet het risico lopen
dat er een ernstige vertraging van de
wondgenezing optreedt.

Drs. H. W. Merkens. weienschappelijk medewerker. Vakgroep .Algemene Heelkunde en Heelkunde der
(irote Huisdieren. Universiteitscentrum Dc l.\'ithof. Yalelaan 12. .1508 I D Utrecht.
Rivanol® (lactacridinum) 0.2f\'f; Halamid® (chloramine-1) ()..V().5\'i; Dakin (2\'f chloorkalk. Ü..V;;
boor/uur. soda).

Betadine® solution (lü\'/c Polyvidon-jodium).

Afhankelijk van de aard en de plaats van
de wond en de milieu-omstandigheden
zullen we al of niel overgaan lot een pri-
maire sluiting van de wond.
In ieder geval moeten we de natuurlijke
processen van dc wondgenezing niet sto-
ren. Bij cen genezing per secundam zullen
we atliankelijk van de aard van dc wond
en het stadiuin v an dc wondgenezing de
exsudatic en de demarkalie bevorderen
en de wondinfectie tegengaan door het
aanbrengen van vochtige- dan wel droge\'
desinfecterende verbanden.

-ocr page 303-

Vaak zien we dat de wond. vooral aan
de distale extremiteiten bij bet paard
in het granulatiestadium de neiging ver-
toont tot een overvloedige weefsel-
nieuwvorming met als gevolg de \\ orming
van caro luxurians. Stoornissen in het
wondgebied zoals onvoldoende rust (bui-
ging van een gewricht, bewegende pees-
of spierstompen. actieve periostale reac-
tie. sequestratie. wondinfectie) en
uitwendige invloeden (bijten, likken,
prikkelende middelen), kunnen de oor-
zaak zijn van de granuloomvorming.
Door het wegnemen \\an de oorzaak van
de prikkeling kunnen we de granuloom-
vorming \\oorkomcn. Voor bescherming
\\\'an de wond tegen uitwendige inv loeden
kunnen we de wond in dit stadium afdek-
ken met een droog desinfecterend Beta-
dine® verband. Een regelmatige verband-
wisseling is noodzakelijk en dat kan,
zeker in de praktijk, een bezwaar zijn.

Een genezing onder een korst zou der-
halve te prefereren zijn. We kunnen daar-
toe met behulp van een brandijzer een
korst op het granulatieweefsel coagu-
leren, Ook kan men met afdekkende
z.alven de wond tegen uitwendige invloe-
den beschermen.

In de humaan-medische literatuur wordt
bij de genezing van kleinere en grotere
ongevalslaesies, brandwonden, blaren en
ulcus cruris door verschillende auteurs
melding gemaakt van gunstige resultaten
met de behandeling van deze laesies met
Dermazellon®\' (2,
3 en 5), een produkt
dat naast ecn desinfecterende werk ing ook
enige korstvorming bewerkstelligt. Door
Royes wordt een gunstig resultaat ver-
meld van de behandeling van oppervlak-
kige tepel- en uierlaesies met Dermazel-
lon® (4),

Welke invloed Dermazellon® had bij de
moeilijk genezende wonden aan het dis-
tale deel van de extremiteiten bij paarden
was niet bekend, hetgeen aanleiding was
om een aantal patiènten met Dermazel-
lon® te behandelen.

MATFRIAAl. TN MF I HOnf-N

15e «erk/ame slof \\an Derma/ellon® is een zilver-
zout van hel fosfor/ure-mono-2-aminoelhylesler.
De Agf -ionen hebben evenals de overige zware
melalen een baelerioslatische werking.
De fosforzure-mono-aniinoethylesters zouden een
specifieke alïinileil lot snelgroeiende weefsels heb-
ben (2).

Hel zilverzout van fosforzure-mono-2-aminoelhyl-
ester heeft ccn duidelijke baelerioslatische werking
in het snelgroeiende granulaliewecf.sel mcl als ge-
volg indirect een antinogistiscb- en antiexsudalicf
effect, waardoor de wondgenezing zou worden ver-
sneld (2, en 6).

Het Dermazellon«! vvordt in drie vormen op de
markt gebracht:

Dcrmazellon®-zalf, .100 mg ACl-zout per 10 gr.
zalf op basis van v aselinum album. Dc zalf wordl in
een dunne laag op de wond aangebracht en kan
eventueel met een verband afgedekt worden.
Na 2 a dagen moet de zalf met een droog gaasje
verwijderd worden en moet een nieuwe zall\'laag
aangebracht worden.

Dermazellon\'\'-gel. 500 mg .ACi-zout per 10 gr.
op basis van polyvinv 1-pyrrolidon-polysilicaal. de
gel wordt in een dunne laag met behulp van een
spatel op dc wond gebracht (afb. I cn 2).
De gel droogt snel op en dekt dc wond met een
homogene laag \'korst\' af. Eventueel kan met
een föhn een snellere droging worden bereikt. De
\'korst\' moet niel verwijderd worden: 2 a keer per
week moet de korst met wat gel bijgewerkt worden.

Dermaz.cllon®-ziilf, -WO mg AG-zout per 10 gr.
gr. strooipoedcr (met in Nederland verkrijgbaar).

Zowel de zalf. de gel als hel poeder weiden toege-
past bij patiënten met wonden aan bet distale deel
van de extremiteiten. Derniazellon®-pocder cn
Dermazellon®-zalf zijn zeer weinig gebruikt, daar
deze onvoldoende op dc wat vochtige wondopper-
vlakte hechten, en derhalve ongeschikt zijn voor
een doehnatige therapie.

Dermazellon®-gel hecht zich daarentegen wel goed
op de wondoppervlakte en is goed met een spatel op
de wond aan le brengen in een dunne homogene
laag (aft. I cn 2).

Een gedeelte van de met Dermazcllon®-gel behan-
delde wonden is vervolgd en na verloop van lijd (2-6
maanden) gecontroleerd, (zie tabel I).
Dc behandeling van de wonden heeft vooreen deel
op de kliniek en vooreen deel door dc eigenaar thuis
plaatsgevonden.

(>146 Alsbach, Duitsland Importeur Nederland: Iramedico HV,

Fabr. F\'ranz Köhler Chemie KG
Postbus 192, F-!80 AD Weesp.

-ocr page 304-

Tabel 1. Overzicht behandelde en gecontroleerde patiënten.

00
K)
O

Aard en localisatie wond

Patiënt

76-09-123
6 jr. oud

Ned. Warmbl. merrie

76-09-238
Jaarling Ned.
Warmbl. merrie

76-09-288
12 jr. oud
Buitenl. Warmbl.

Sterk secernerende wond op de dorsale zijde
van de metatarsus (15 bij 8 cm).

vlakke fistelende 3 weken oude wond aan de
dorsale zijde van de metatarsus (10 bij 7 cm).

10 dagen oude wond (5 bij 3 cm) op de dorsale
zijde van de carpus. met lichte neiging tot
overvloedige granulatie.

(ienezingstendens

ln eerste instantie oplichten van de "nermazellonkorst" t.g.v. een actieve
secretie. Na 4 weken wond rustig. Geen overvloedige granulatie en goede
epithelisatic vanuit de wondranden. Verder goede genezing onder de korst.
Complicatie: 2 x F.inschusz t.g.v. dermatitis in dc kootholte in de eerste
weken.

Na 6 weken is de wond de helft kleiner geworden. Goede genezingstendens.
Complicatie: in dc eerste week f-inschusz. Fistelende sequester is verwijderd.

Na 4 x Dcrmazellongel-applicatic is de wond vlak cn rustig en geneest onder
de korst. Na 3 weken is dc wond geheel gesloten.

10 bij 10 cm grote rustige wond aan de dorsale
zijde van de metatarsus.

76-09-293
4 jr. oud
New Forest
Pony merrie

Na 45 dagen I cm brede epithelisatiezóne langs wondranden. Na 8 weken 4
cm brede epithelisatiezóne.

4 weken oude overvloedig granulerende wond
aan de dorsale zijde van de metacarpus (15 bij
10 cm). In het centrum een defect in het
granulatieweefsel.

oude wond ter plaatse van groot litteken op de
dorsale zijde distaal aan de metatarsus. vlak
boven kootgewricht.

grote per secundam genezende wond aan de
dorsale zijde van de metatarsus - kaal bot
aanwezig. Ruptuur M.extensor digitalis com-
munis. 8 Weken na ontstaan van de wond
aangeboden.

76-10-015
Jaarling Ned.
Warmbl. merrie

77-03-119
2 jr. oud Ned.
Warmbl. merrie

77-06-213
2 jr. oud Ned.
Warmbl. merrie
afb. 1. 3

Na 5 weken defect in het centrum opgevuld. Overvloedige granulatie aan dc
buitenzijde geretraheerd. Goede epithelisatic vanuit de wondranden. Wond
is duidelijk verkleind (10 bij 7 cm) en verder genezen na huidtransplantatie.

Na gecompliceerd genezingsverloop (regelmatig fïinschusz) na 6 weken Der-
mazellon therapie gestart op rustig granulerende wond. Na 4 maanden
nacontröle duidelijk litteken, wond zonder veel nabehandeling onder de
korst genezen. Blijvend schoonheidsgebrek.

3 Weken behandeld onder Betadine verband met als gevolg grote rustige
granulerende wond. welke verder ondereen dermazellonkorst is genezen. Na
5 maanden wond gecontroleerd - schoonheidsgebrek op dc dorsale zijde van
de metatarsus.

77-07-066
9 jr. oud Ned.
Warmbl. merrie

Zeer snelle genezing (vlgs. eigenaar) na Dermazellon-behandeling.

6 weken oude regelmatig granulerende wond
op de voorvlakte van de tarsus 0 10 cm.

-ocr page 305-

RESULIAIEN

In het overzicht (tabel 1) vande behandel-
de patiënten wordt een aan tal verschillen-
de wondengenoemd, welke een algemene
indruk geven van de behandeling van
wonden met Dermaz.ellon®.
Goede resultaten met een Dermazellon®-
gel-applicatie zijn bereikt bij de behande-
ling van licht secernerende en droge
vlakke wonden (patient nr. 76-09-288,

76-09-293, 77-07-066, 77-09-081). De
behandeling is weinig arbeidsintensief.
Na applicatie van de gel ontstaat er een
goede \'korst\', welke 2 ä 3 keer per week
bijgewerkt moet worden. Er treedt geen
overvloedige granulatie op en de epitheli-
satie vanuit de wondranden wordt niet
gestoord.

Bij sterke secernerende wonden zal een
applicatie van alleen Dermazellon®-gel
onvoldoende zijn. Door het wondsecre-
tum wordt de ingedroogde laag gel steeds
opgelicht, (patient nr. 76-09-123, 77-09-
016).

Na enige tijd wordt de secretie wel min-
der. Wanneer er tevens een fistelende
sequester, een actieve periostale reactie of
een wondinfectie aanwezig is, dan zal een
meer gerichte therapie noodzakelijk zijn.
Bij rustige wonden met een geringe nei-
ging tot granuloomvorming (76-10-015.

77-08-315. 77-06-213) zien we dat het
overvloedige granulatieweefsel retra-
heert, zonder dat de epithelisatie vanuit
de wondranden wordt vertraagd. Na de
genezing ontstaat er afliankelijk van de
grootte van de wond een meer of minder
groot doch soepel litteken.

DISCU.SSIE

Vanouds is zilver (Ag) evenals de overige
zware metalen een bekend desinfectans.
//7 vilro is de gevoeligheid van verschil-
lende bacteriën voor Dermazellon®
bewezen.

Ook bij mensen met een ulcis cruris en bij
de hond met behulp van dierproeven is
een goed bacteriostatisch effect aange-
toond tegen o.a.
Pseudomonas aerogi-
nosa, Staphylococcus aureus, Staphylo-
coccus epidermidis, E.coli
(3 en 6). Hoe
groot het bacteriostatisch effect bij het
paard is, is niet onderzocht.

c u

O OJ

" 3 g

to "a ■-

3 ^ c

<u c 2

t g iS
■O

z >

c

^ C ,

O O c O

s 2 5

O " ü È "

rj c
c ^

1 a

-O
c
c

^ c

OJ OJ \'

5-

<U 3 OJO

S E

2
g

■ ^
! -O ai

E ^

Xi u
Xi M

— >

ä ^^
E 2 "

1- O (U
O >

- ,2 -
■n 3 —

^ sl
^ ^ —

= 5 =
^ — 2
O co

w r>s w

cd cg u

3 E ^

c ^

C Mj W
b i2
^ f= C

ü 01) C

E .S Ü

C -C

O _

co Ji t

J3 w

2 ^ c

Ë ä

— OJ

" a s

" OD S

\'S ^

u C
^ co
^ -O _

=0 \'P

C u.

2

co

js

O .
■O

C c to

e c anS
- - S

■O c
c (U
O Oü

S E

u O
-O ai

ï- ü £ S

O. cj C.

g § 2 ^

t c .ü

Ö O O

^ c

2 u .ü

■a

O ü

C "O ^

lU ^

C

m

_ ^ r- O
"O i- * —
C so J O

i 2 ™ g
•SS.."

3 OJ i; \'O

O -O 2 o:

SJ

OC

aj

? Ö
P c

5

■j: c Tf

aj OJ

Z S

X -O
O ^

P -E

O E

3.0
E <

é:

Qv

§

I CO CO ri

r- cO > C
r^ —1 > CO

> co

-ocr page 306-

Afb. 1. Kleine hoeveelheid Dermazellon®-gel Afb. 2. De wond bedekt met een homogene laag
wordt met behulp van een spatel aangebracht op Dermazellon®-gel. Na droging van de gel ontstaat

een rustige vlakke wond.

er een \'korst\' op de wond.

Afb. 3. Na 5 maanden wond afb. 1 geheel ge-
nezen. doch duidelijk schoonheidsgebrek aan-
wezig.

Afb. 4. Licht secernerende, onrustig granulerende
wond.

-ocr page 307-

Alb. 5. Actieve periostale reactie ter plaatse van
wond afb. 4.

Afb. 6. Na 4 weken aan de randen een licht bom-
beren van het granulaatweefsel.

Afb. 7. Rustige vlakke wond aan de hoetbal. Afb. 8. 8 weken later wond afb. 7 geheel gene/.en.

-ocr page 308-

Sterk verontreinigde wonden en wonden
met \\eel necrotisch weefsel moeten onder
een nat desinfecterend (Rivanol of Hala-
mid) verband behandeld worden. De
wattenlaag van deze natte verbanden
moet regelmatig (4 ä 5 keer per dag) goed
bevochtigd worden. Om de dag moeten
deze verbanden gewisseld worden, flet
aanleggen van deze verbanden moet
nauwkeurig gedaan worden om drukking
te voorkomen.

Sterk secernerende, (dus geïnfecteerde)
wonden zonder necrotisch weefsel kun-
nen vaak ook goed onder een droog
desinfecterend Betadine®-verband be-
handeld worden. Na reiniging van de
wond wordt op de wond en omgeving een
waterige Betadine® oplossing gespraved.
daarna wordt een droog verband aange-
legd. Deze verbanden hoeven in het alge-
meen slechts 2 keer per week gewisseld te
worden (eventueel door ecn handige eige-
naar). Ondereen droog verband wordtde
vorming van een overvloedige granulatie
makkelijker tegengegaan dan onder be-
handeling met een nat verband. Ook
heeft het been onder een droog verband
minder de neiging om dik te worden als
onder een losser aangelegd vochtig
verband.

Het gebruik van Dermazellon® zalf of gel
onder een verband bij sterk secernerende
wonden heeft een minder gunstige wer-
king op de wondgenezing dan de boven
genoemde behandelingsmethode.
Wanneer op een sterk secernerende wond
Dermazellon®-gel wordt aangebracht zal
de \'korst\' aanvankelijk steeds worden
opgelicht door het wondsecretum. Wan-
neer echter consequent (dagelijks) een
nieuwe gellaag aangebracht wordt, zien
we dat het wondoppervlak wel rustiger
wordt, en de overvloedige granulatie ten-
gevolge van een wondinfectie wordt
geremd, Is cr een acticvc periostale reac-
tie aanwezig, dan kan door een
Dermazellon®-applicatie alléén geen
vorming van caro luxurians worden voor-
komen (alb, 4, 5 en 6),
Licht secernerende en vlakke wonden
kunnen we het best zonder verband
behandelen. Om de wond tegen schade-
lijke uitwendige invloeden te beschermen
zullen we trachten om een wondkorst te
creëeren. Een dunne laag Dermazellon®-
gel geeft na opdrogen een goede afslui-
ting van de wond. De in de humane litera-
tuur genoemde versnelde wondgenezing
kan aan de hand van gecontroleerde pati-
ënten nóch tegengesproken nóch beves-

-ocr page 309-

tigd worden. In ieder geval wordt de
wondgene/ing, rnet name de epithelisatie
\\anuit de wondranden niet ver.stoord.
Derma/ellon®-gel is derhalve een prettig
te verwerken preparaat, geschikt \\\'oor
licht secernerende en rustige wonden in
het granulatie en epithclisatiestadium.
(Het na de genezing ontstane litteken is
soepel, echter het blijft vooral bij grotere
wonden een schoonheidsgebrek (afb. 3).
Derma7,ellon®-gel is een /eer goed alter-
natief voor de vanouds bekende combi-
natie van een therapie van massage en
bescherming van de wondranden met
pellidol/alf, gevolgd door een applicatie
van Helkos®-tinctuur of AgN\'O .Vstift op
het centrutn van de wond.
Bij deze laatste therapie zien we nogal
eens een \\ olledige stilstand in dc wondge-
nezing. Vooral wanneerdejongeepitheel-
randen niet met pellidolzalf tegen de
Helkos®-tinctuur of de Ag\\0 3-stift
(helse steen) beschermd worden.
Bij niet geïnfecteerde, granulerende grote
wonden zal een succesvolle huidtrans-
plantatie een beter en sneller resultaat
geven, dan de conservatieve therapie (1)
(afb, 9 en 10).

i.niiR.a it;ur

Dubs. B.: Die Haullransplantation beim I\'lerd. Di.ss. l.treclit (197.1).

Köhler, F. R.: Beitrag/urn therapeutischen Vorgehen des I ruppenar/tcs bei dcrmatologischen Indika-
tionen.
H\'ehrnn-ilizinisdu\' Miinaisclirifi. .UD. (1975).

Pcmler. K. en (iritiitiier, H.: Klinische fïrlahrungen mit dem Silberchclat des Phosphosaure-mono-(2-
aminoäthylesters) (Derma/ellon) in der Dermatologie,
/.cilschrifl für llcunkrunkhciicii. 49, 775. (19..).
Roves, B.: Beitrag /ur Behandlung \\ on Zit/enschaluunden beim Rind met Dertna/ellon. Per Priikli-
siiic lierarzi. 12. 69!. (1974).

Schulte, h. H.: Wundbehandelung mit einctii Silberchclat. .-i riiliclw Praxis. 15. 5841. (1975)
Springorum. H. W.. Bertiam. F.. Köhnicin. H. F. en Wincklcr. S.: Die lokale Wirkung eines Silberche-
latcs auf die standardisierte Verbrühungswunde der Ratte,
.■irziiciiiiitlcl hursi Illing. 25. 1787. (1975).

Patiënt op maat beciienen
met geneesmiddelen

Aan de l.eidsc Universiteit werd 3 augustus
1980 een internationaal symposium gehouden
over twee modclstoffen (antipyrine cn amino-
pyrine). Volgens dc ruitn vijftig deelnemende
wetenschappers is het hiermee mogelijk de
dosering van geneesmiddelen in de tockotnst
meer op de individuele patiënt toe te spitsen.
Nu wordt meestal aan iedereen evenveel
geneesmiddel voorgeschreven, terwijl bekend
is, dat van persoon tot persoon ecn sterk uit-
eenlopende dosering nodig is om hetzelfde
effect te bereiken.

Hoeveel geneesmiddel een patiënt nodig
heeft, is onder andere afhankelijk van de snel-
heid waarmee een geneesmiddel in de lever
chemisch wordt omge/et. Deze snelheid is
sterk individueel bepaald.

De grote verschillen die hierbij optreden, heb-
ben in de eerste plaats een erfelijke oor/aak.
Verder /ijn factoren als leeftijd, geslacht,
lever/iektc, roken en drinken van betekenis
voor de snelheid van de/e om/ettingen. De
geschikte dosering kan van patient tot patiënt
met een factor tien variëren,
[^e Lcidse hoogleraar prof. dr. D. D. Brcimcr,
de voorzitter van hel symposium, vindt het
dan ook verbazingwekkend, dat iedere pa-
tient nu een standaard dosering ^geneesmiddel
krijgt. Met antipyrine en aminopyrinc willen
de onder/oekers de leverfunctie karakterise-
ren waardoor bet mogelijk wordt aan tc geven
hoe snel iemand geneesmiddelen kan om/et-
ten. Daarop /ou de voor die persoon
geschikte dosering dan kunnen worden afge-
stemd. Prof. Brcimer verwacht dat dit leidt tot
een beter gebruik van geneesmiddelen, omdat
de patiënt dan op maat bediend kan worden.

(f\'er.sherivhl Universiieil le l.eiden)

-ocr page 310-

Vaccinatie van mestbiggen

tegen de Ziekte van Aujeszky

Een onderzoek naar de weerstand van mestvarkens

na enting met verschillende entstoffen op een leeftijd

van 4-9 weken

Aujeszky\'s Disease Vaccinaiion

Sludieson ihe Rcsistame oJ Fauening Pigs FoUnwing hioculaiion wiih Various
Vaccines al an Age of Pour lo Nine lVeel<s

M. J. M. Tieleni. D. H. .1. Brus\'. A. C. A. v. Exsel\', J. P. W. M.
Akkermans- en P. R. Rondhuis-

samenvathnc;

Er werd een onderzoek uitgevoerd naar de weerstand van mestvarkens aan hel
einde van de mestperiode. na enting tegen de Ziekte van Aujeszky op een leeftijd
van 4-9 weken. Vier versehillende vaccins werden onderzocht: het DESSA U-
vaccin. het ERCEGOVAC. het GES KW AC en het M K-25 vaccin.
De met het DESSA V-vaccin geënte higgen werden met een tussentijd van 2 weken
tweemaal geënt. Bij de overige vaccins werd met één enting volstaan.
De entingen werden gedeeltelijk uitgevoerd hij higgen gehören uit niet-geënte
zeugen en gedeeltelijk hij higgen gehören uit zeugen die tweemaal met een tussen-
tijd van 3 weken met het DESSA U-vaccin werden geënt.

De weerstand van de varkens aan het einde van de mestperiode werd nagegaan
door het vaststellen van de bescherming van deze varkens tegen een intracerehrale
challenge met 3000 TC/D^^ ZvA-virus (stam van Doorn. CDI-Rotierdam)en door
het bepalen van de concentraties aan neutraliserende antistoffen bij de varkens aan
het einde van de mestperiode.

Uit het onderzoek bleek, dat de enting een betere serologische respons gaf bij
biggen, geboren uil ongeënte zeugen, dan bij biggen, geboren uit geënte zeugen.
Bij deze laatste groep werd de serologische respons op de enting beter naarmate dc
biggen op oudere leeftijd werden geënt.

Verondersteld wordt, dat de aanwezigheid van maternale antilichamen het effed
van het entvirus blokkeert.

Bij de varkens, geënt met het ERC EG (IVA C. was de weerstand aan het einde van
de mestperiode het hoogst. Van de varkens geënt met dit vaccin stierf van 17
serologisch positieve dieren na challenge slechts 6%, terwijl bij 96% van 68 uit
ongeënte moeders geboren biggen, aan het einde van de mestperiode nog positieve
serumtiters werden gevonden.

Na enting met het GESKYVAC stierf van 23 serologisch positieve dieren na
challenge 39%. Van 33, tut ongeënte moeders geboren biggen, was 81% aan het
einde van de mestperiode nog positief.

Na enting met het MK.25-vaccin stierf van 22 serologisch positieve dieren na
challenge 41%, Van 45, uit ongeënte moeders geboren, biggen was 67% aan het
einde van de mestperiode nog positief.

I Dr. ir. M. J. M. Tielen. prof. dr. D. H. .1. Brus en drs. A.C. A. van Exsel; Gezondheidsdienst voor Dieren

in Noord-Brabant. Molenwijkseweg 48, 5282 SC Boxtel.
^ Dr. .1. P. W. M. Akkermans en dr. P. R. Rondhuis; Centraal Diergeneeskundig Instituut afdeling
Rotterdam.

-ocr page 311-

N\'a iweeinalige enting van ui! geënte moeders geboren biggen met het
DESSAU-vaccin, werd slechts bij 13% van de varkens aan het einde van de
mcstperiode een positieve VN-titer gevonden.

Van de met het DESS.AL\'-vaccin geënte varkens kon 90%. de challenge niet
doorstaan.

SUMMARY

The resistance of fattening pigs towards the end of the fattening period, following
vaccination against Anjeszky\'s disease at an age of from four to nine weeks, was
studied. Four different vaccines were examined: the Dessau vaccine, the Ercegovac
vaccine, the Geskyvac vaccine arid the MK-25 vaccine.

The young pigs inoculated with the Dessau vaccine were vaccinated twice at a two-
week interval. A single vaccination sufficed in inoculation of the other vaccines.
The vaccines were partly carried out in piglets born of unvaccinated sows and
partly in piglets born of sows inoculated twice at a three-week interval with the
Dessau vaccine.

The resistance of the pigs towards the end of the fattening period was determirted
by testing the immunity of these pigs to intracerebral challenge with 3,000 TCID^„
of p.seudorabies virus (Van Doom strain. Central Veterinary Institute, Rotter-
dam) and determining the concentrations of neutralizing aiitibodies in the pigs
at the end of the fattening period.

These studies showed that vaccination resulted in a .serological respon.se which
was more satisfactory in piglets born of unvaccinated sows than it was in those
horn (}f vaccinated sows.

The .serological response to vaccination in the latter group improved as the piglets
were vaccinated later in life.

The presence of maternal antibodies is believed to block the effect ofthe virus
incorporated in the vaccine.

Resistance was strongest in those pigs which were vaccinated with Ercegovac.
Df the seventeen pigs inoculated with this vaccine, which were serologically posi-
tive. only 6 per cent died after challenge, whereas positive .serum titres were still
ob.served towards the end of the fattening period in 96 per cent of sixty-eight
piglets born of unvaccinated sows.

Of twenty-three animals which were positive after vaccination with Geskyvac,
39 per cent died following challenge. Of thirty-three piglets horn of unvaccinated
sows. 81 per cent were still positive at the end of the fattening period.
Of twenty-two animals which were .serologically positive after inoculation with
the MK-25 vaccine, 41 per cent died following challenge. Of forty-five piglets
born of unvaccinated sows. 67 per cent were still positive at the end of the fattening
period.

When piglets born of vaccinated .vovr.v were inoculated twice with the Dessau
vaccine, positive VN titres were observed in only 13 per cent of the pigs at the end
of the fattening period.

Of the pigs inoculated with the Dessau vaccine, 90 per cent were not capable of
surviving the challenge.

-ocr page 312-

I, IM.i;iI)INCl

Tot 1974 kwam de Ziekte van Aujeszky
(ZvA) in Nederland slechts sporadisch en
in een milde vorm voor.
Uitbraken beperkten zich vaak totslechts
enkele tomen op een .bedrijf. Vanaf 1974
nam het aantal gevallen van de Z\\ A sterk
toe.

Ook kregen de uitbraken een ernstiger
karakter. Op veel bedrijven stierven alle
biggen, die in een periode van 4-5 weken
rondom de uitbraak geboren werden. Op
grote bedrijven bleef de ziekte vaak lang
aanwezig.

In de gebieden met een grote varkens-
dichtheid greep de ziekte het snelst om
zich heen.

In de provincie Noord-Brabant steeg het
aantal gevallen van de Zv A. aangetoond
bij ter onderzoek aangeboden dieren bij
de Gezondheidsdienst voor I.)ieren in
Noord-Brabant, van 57 in 1974 tot 806 in
1976.

In eerste instantie traden de uitbraken
vooral op op de lokbedrijven. later raak-
ten ook steeds meer mestbedrijven
besmet.

Vóór 1975 werden vaccinaties tegen de
ZvA in Nederland niet uitgevoerd. De
schade bij de biggen werd beperkt door
toediening van hyperimmuun serum.
Als gevolg van de enorme uitbreiding van
de ziekte in de jaren 1974 en 1975 ont-
stond grote behoefte aan een goed vaccin.
Met name in de Oosteuropese landen
bestond reeds enige jaren ervaring met
het enten van varkens tegen de ziekte van
Aujeszky. Hierbij werd steeds gebruik
gemaakt van gemitigeerde levende
vaccins.

Daarnaast was er toen voor de vaccinatie
tegen ZvA in Nederland ook één geïnacti-
veerd vaccin beschikbaar.
Bij het uitvoeren van vaccinatieprogram-
ma\'s wil men door enting van de fokvar-
kensstapel op de lokbedrijven de zeugen
en de biggen in de eerste levensweken
beschermen en door enting van de mest-
biggen, de mestvarkens beschermen tot
het einde van de mestperiode.
In dit onderzoek werd nagegaan in hoe-
verre er verschillen bestaan aan het einde
van de mestperiode in de weerstand van
mestvarkens, die op een leeftijd van 4-9
weken per groep met een verschillend
vaccin werden geënt.
De weerstand van de varkens werd
onderzocht door het bepalen van de virus
neutraliserende antistofconcentratie (VN
titer) en door het uitvoeren van een intra-
cerebrale challenge.

2. M.-xrFU<i.A.\'\\i. F\\ MCI HOIM;

2.1. De entstoffen

Bij de proeven waren de volgende entstolfen
betrokken:

het Dl^SS.AU-vaeein een levend vaccin, afkom-
stig uit Oost-Duitsland (l ornau) op basis van
de Bartha-stam.

het ERC"1:0()V,AC een levend vaccin, afkom-
stig uit .loegoslavie en onder de naam
A(;SCOVAC-./Vl).lESZKY m Nederland in de
handel gebracht.

het Ci ESK V V.AC een geïnactiveeid v accin, ont-
wikkeld in de laboratoria van R. Bellon.
Erankrijk.

het VlK25-vaccin een levend vaccin, alkomstig
uit Bulgarije.

2.2. Intejjratie-proefenlingen

De vaccinatieproeven met de 4 verschillende vac-
cins werden uitgevoerd in 4 integratiegroepen van
de Vee- en Vleescentrale van de NCB te Bo.xtel. Dit
/ijn gesloten groepen, waarin fok-en mestbedrijven
samenwerken (I).

Per integratiegrocp waren 70-100 fok- en mestbe-
drijven bij de proef betrokken. In de/e integraties
werden de /eugen en biggen gedurende twee opee-
nvolgende jaren op de lokbedrijven volgens een
vastgesteld schema geënt.

Per integratie werd (uitge/onderd de startenting)
één van de 4 vaccins toegepast.
De enting van de varkensstapel vcmd als volgt
plaats:

DESSAl.\'-vaccin:

/eugen: le enting: 2 ml. vaccin; na weken 2e
enting; I ml. vaccin; herentingen elk half jaar mct I
ml. vaccin.

biggen; le enting op een leeftijd van 5-7 weken met
0.5 ml. vaccin; 2e enting op een leeftijd van 7-9
weken met I ml. vaccin.
ERCEGOVAC:

/eugen; bij de startenting werden alle /eugen 2 met
een tussentijd van .1 weken geënt met het DESSAl.1-
vaccin (resp. 2 ml. en I ml. vaccin).
Vanaf 2 maanden na de startenting werden de /eu-
gen telkens in de zoogperiode geënt met 2 ml.
ERCEGOVAC.

biggen: eenmaal enten op een leeftijd van 4-9 weken

met 2 ml. ERCEGOVAC.

GESKYV.AC:

zeugen; bij de startenting werden alle zeugen 2 x met
een tussentijd van 3 weken geënt met het DESSAU-
vaccin (resp. 2 ml. en I ml. vaccin).

-ocr page 313-

l ahti I. Aantal varkens per vaecin in de ehallengeproeven.

leefti.jd bi

ntal di

nUager,)

30-35

50-64.

36-50

DESSAU (lx)

5

5

DESSAU (2x)

10

3* 2*

5\'

ERCEGOVAC

7

16

1 19

3

GESKYVAC

U

9

5

18

MK25

13

10

I 1 1

1,

leeftijd bij le enting.

(if:SKY\\ AC.
biggen: eenmaal enten op i
met 2 ml. (li;SKV\\\'AC.
MK. 25-vaeein:

/eugen: le enting: alle/eugen tegelijke
Mk.25-vaccin. \'I elkens na 1 jaar: alle/e
kertijd 2 ml. VI K.25-vaeein.
biggen; eenmaal enten op e
met 2 ml. VIK.25-\\aeein.
Betreflende de doseringen \'
eins /ijn de \\oorsehrilten \'
Bij de integraties waar het I RCfXiOVAC en het
(iFSKYVAC werden toegepast /ijn de /eugen bij
de startenting met het IXiSSAi:-\\aecin geent.
omdat toen nog niet bekend was of drachtige /eu-
gen /onder be/waar met de beide procfenlstolTcn
konden worden geënt.
Per integratie werden op ■
bij het begin van de proeven i
per maanden bloedmonste
\\arkcns genomen. l)e/e i
/ich midden tussen dc
bedrijf.

■fen behoeve \\an het onderhavige onder/oek wer-
den uit de/e groep bedrijven enkele bedrijven geko-
/en. waarbij dc controles /owel aan het begin als bij
de \\cr\\ <ilgonder/oekcn serologii
/odat de aanwe/igheid \\ anecn vi
schijnlijk kon worden geacht.

23. De cliallengeproeven

De ehallengeproeven werden uitge\\oerd op een geï-
soleerd proefbcdrijl.

Per ronde werden IX-25 slachtrijpe varkens uit de
proefintegraties onder/ocht. In het totaal weiden 4
rondes ingelegd.

In tabel I is het aantal getoetste dieren per entstof
weergegeven.

Bij het begin van de entproeven waren op de bedrij-
ven nog biggen afkomstig van niet-geënte moeders
aanwezig.

De biggen die daarna geënt werden waren geboren
uit moeders, die tweemaal waren geënt met het
DESSAU-vaccin.

Bij de DESSAU groep werden een aantal biggen, in
afwijkingen van het schema slechts eenmaal geënt.

Vanal 2 maanden na de startenting werden de
gen telkens in de /oogperiode gei.\'m mei I

\'eu-
ml.

en leeftijd \\an 4-9 weken

ml

.-gelii

■unen I

en leeftijd\\an 4-9 weken

, a n de \\ e rse h i 11 e nd e \\ a e-
an de fabrikant ge\\olcd.

lokker-mesterrelaties
L-n ver\\olgens eenmaal
in 4 a 5 ongcëtuc
omrolcvarkens bevonden
andere \\arkcns op het

ch negatief waren,
tie onwaar-

\\oordat ze naar het mcstbedrijl werden verplaatst.
Van deze groep werden 5 varkens in de proef
opgenomen.

Bij iedere challenge-groep werden .1 ni
serologisch negatieve controledieren
afkomstig van serologisch-ncgaticve bedi
ten de integraties.

Drie tot vijf dagen na plaatsing op het proefbedrijf
werden dc varkens aan challenge onderworpen. Na
de dicrcn eerst met een tranquilizer (6 ml. S I RES-
SNIl.») tc hebben behandeld, werden zij vervolgens
onder narcose gebracht door 9 ml. EU\'NARCON "
in de oorvcne te spuiten.

Vervolgens werden de dieren, na perforatie van de
schedel, intracerebraal geïnjicieerd met 0.2 ml
virussuspensic. die .3000 fCID,„ ZvA-virus (stam
van Doorn) bevatte. Deze suspensie was afkomstig
van het CDI. afdeling Rolt
challengeproel werd van
temperatuur opgenomen
leerd op het voorkomen
schijnselen. Hierbij

im. Ciedurende d
alle dieren dagelijks d
en werden zc gecontro
van klinische ziektevei
gelet op traag zijn. nic

■da

aren. schuim op de bek.

eten, ademhalingsb\'
zen uwverschijnsclen.

Op alle dieren, die tijdens dc proef stierven, werd
sectie verricht.
De overige varkens werden
geslacht cn aan de slachtlijn
Van alle varkens werden de hcrscner
onderzocht op het voorkonien van Uu
den kunnen passen in het ziektebeeld
De weerstand van de mestvarkens tc
lengc werd beoordeeld aan dc hand van het pcrccn
tage gestorven dieren cn de mate waarin ziektever
schijnselen optraden bij de met gcstcnvcn varkens

,cken na de challenge
indcrzocht.

histologie
\'sics. diez>
van de Zv
■ucn dc ch

h

2 4 Het serol()j;isch onderzoek

Van dc in de laatste alinea van 2.2. genoemde
bedrijven werden cr 8 uitgekozen voor het serolo-
gisch onderzoek. Op deze acht Zv A-negatieve
bedrijven hinnen de 4 integraties vverden van als big
geënte mestvarkens aan het einde van de mestperi-
ode bloedmonsters genomen om dc concentratie
aan neutraliserende antistoffen tc bepalen. Het
betrof gedeeltelijk mestvarkens. geboren uit onge-
ënte zeugen en gedeeltelijk mestvarkens. geboren
uit geënte zeugen. .Alle geënte zeugen waren binnen
I en 5 maanden voor het werpen tweemaal geënt
met het DESSAU-vaccin.

et gt
gcpl

Uc.
tst.
n bui-

-ocr page 314-

.1 resiji.iait:n

.3 1 Weerstand tegen de intracerebrale
challenge

3.1.1. Sterfte na intracerebrale challenge

ln tabel 2 Is per entstof hct aantal gestor-
ven dieren ten op/ichte van het totaal
aantal getoetste dieren vermeld. Hierbij
is onderscheid gemaakt naarde VN-titer
bij challenge.

Bij histologisch onder/oek van de herse-
nen van de gestorven dieren werden in
alle gevallen verschijnselen aangetroffen
die in het /iektebeeld van de ZvA passen.
Het interval tussen enten en challenge
bedroeg bij alle proefgroepen ± 155
dagen, met uitzondering van de DES-
SAU 2
X groep, waar dit interval 169
dagen was.

Tabel 2 geeft de volgende resultaten te
zien:

- De sterfte bij de controledieren was
100%. ondanks het feit dat bij een van
deze dieren om onverklaarbare reden
een VN-titer van 1:2 werd gevonden.
Van de 21 geënte varkens, die bij chal-
lenge serologisch negatief waren stierf

Tabel 2. Sterfte na intracerebrale eballenge met 30Ü0 TCID,,, Z.v.A.-virus (stam van Doorn) bij als big
geënte mestvarkens, bij gebruik van 4 verschillende entstoffen.

\\,.\\MAI
IIAI.I.I-:

STl
\\0t

KtC.l V
VAN (1

M.l.t.^
"P .....

■ BM F
1

I \\ VS

-1 1 1 FR Of

\\10M1

■N I

V .\\N

TOTALE

STERFTE BIJ

ENTSTOF

0

1

2

3

4

6

8

Jl

ii

ü

32

il®

STERFTE

POS. DIEREN

DESSAU (lx)

4/5

80%

-

DESSAU (2x)

9/9

-

-

0/1

-

-

-

-

-

-

-

-

90Z

-

ERCEGOVAC

«/6

0/1

-

-

0/1

0/2

0/1

1/7

0/4

-

-

0/1

227.

6%

GESKYVAC

-

0/1

1/4

3/4

1/4

3/5

0/1

1/3

-

0/1

-

-

397.

397

MK25

1/1

-

1/2

1/3

2/6

2/3

3/7

0/1

-

-

-

447.

417

TOTAAL V/D
GEENTE DIERf

18/2

1 0/2

2/6

4/8

3/11

5/10

3/9

2/11

0/4

0/1

-

0/1

44Z

307.

KONTROLES

11/1

1 -

1/1

1007.

-

In het totaal werden op de 8 iTiestbedrijvcn — 400
bloedmonsters genomen. .Mie bloedmonsters wer-
den in duplo onder/ocht. Het onder/oek werd uit-
gevoerd met de serumneutralisatietcst. \\olgens de
door Wirahadiredja en Rondhuis (2) beschreven
methode, op hel laboratorium \\an dc (ic/ond-
beidsdienst voor dictcn in Noord-Brabant. Bij
ongelijke uilslagen van de duplo\'s werd de gemid-
delde titer vermeld. Monsters, waarvan de uitslagen
van de duplo\'s tneer dan een verdunning verschil-
den, werden opnieuw onder/ocht.

86%, Van de 6.3 geënte varkens, die bij
challenge serologisch positief waren
stierf .10%.

— De sterfte in de DESSAU-groep is
bijzonder hoog. Hierbij bestaat geen
significant verschil tussen I x en 2 x
geënte dieren.

De totale sterfte was in de
ERCEGOVAC-grocp hct laagst. Er
werd echter geen significant verschil
gevonden met de totale sterfte in de
GESKYVAC- en de MK,25-groep.
Er werd een significant verschil gev-
onden tussen de totale sterfte in de
\'DESSAU\'-2 x-groep en die in elk van
de 3 andere groepen (p < 0,05).
Bij serologisch positieve dieren was
de sterfte in de ERCEGOVAC-groep
significant lager dan in de
GESKYVAC-endc MK,25-grocp(p
<.0,05).

3.1.2. Ziekteverschijnselen hij de niet-
gestorven dieren

ln tabel 3 worden de waargenomen ziek-
teverschijnselen bij de niet-gestorven
dieren na challenge en bij slachten per
entstof vermeld.

Uit deze tabel komen de volgende resul-
taten naar voren:

— Het percentage zieke dieren is in alle
groepen hoog. Het hoogste percen-
tage werd gevonden in de
GESKYVAC-groep, Er werden ech-
ter geen significante verschillen tus-
sen de verschillende entstoffen
gevonden.

-ocr page 315-

Opvallend is het grote aantal dieren
met een gezwollen m.ilt bij slachten in
de ERCEGOVAC- en de GESKY-
V AC-groep.

Bij histologisch onderzoek van de
hersenen van de niet-gestorven dieren
werden bij 45% verschijnselen aange-
troffen, die passen bij het ziektebeeld
van de ZvA.

Van deze 21 dieren w aren er 4 klinisch
niet ziek geweest tijdens de test. Bij
20% van de dieren werd slechts een
geringe encephalitis vastgesteld.
Bij 36% van de dieren verliep het his-
tologisch onderzoek negatief.
Van deze 17 dieren waren 8 klinisch
ziek tijdens de test.
De klinische ziekteverschijnselen gin-

label 3. Ziekteverschijnselen bij de niet gestorven dieren na intracerebrale challenge van als big geënte
slachtvarkens.

Aantal klinisch zieke dieren Diereti met Histologisch onder-
Entstof dieren Totaal met zenuw- gezwollen milt zoek hersenen\')
___ _
verschijnselen bij slachten _^_

DESSAU (lx)

1

1

0

0

1

0

0

DESSAU (2x)

1

1

0

0

1

0

0

ERCEGOVAC

18

10

4

7

6

4

8

GESKYVAC

14

1 1

5

4

4

3

7

MK25

13

7

2

0

5

2

6

TOTAAL

47

30

1 1

11

17

9

21

geen afv^\'ijkingen
± geringe nonpurulente aktivatie rondom de bloedvaten
nonpurulente meningoencephalitis met gliacelproliferatie

ëi

label 4. Verband lussen de leeftijd bij enting tegen Z.v.A. en de neutraliserende antistoftiter bij slachten
bij varkens, geboren uit geënte en bij varkens geboten uit niet geënte zeugen.

LEEFTIJD BIJ ENTEN

VARKENS
UIT:

<5 weken

5-7

weken

> 7 weken

entstof

aantal
dieren

% pos."

aantal
dieren

% poii

aantal
dieren %

pos!

dessau(2x)

-

-

1 i

0%

27

11%

ercegovac

3

0

32

28%

48

58%

geskyvac

-

-

18

50%

29

76%

MK25

5

40%

22

50%

35

64%

ercegovac

28

97%

30

94%

8 1

00%

geskyvac

-

-

10

80%

24

84%

mk25

1 1

78%

16

68%

16

68%

Positief zijn varkens met een VN-tiler van 1:1 of hoger.

gen in 20% van de gevallen gepaard
m et ze n u w verse h ij n se len.
Er werden geen duidelijke verschillen tus-
sen de entstoffen gevonden.

32 VN-titers

De varkens die aan het eind van de mest-
periode werden bemonsterd, waren
gedeeltelijk afkomstig uit geënte en
gedeeltelijk uit ongeënte moeders. Het
blijkt van bijzonder belang om deze twee
groepen van elkaar te onderscheiden.
In tabel 4 is derhalve per entstof cen
opsplitsing gemaakt naar dieren afkom-
stig van geënte en van ongeënte moeders.
Bovendien is hierbij onderscheid
gemaakt naar de leeftijd waarop de var-
kens werden geënt.

-ocr page 316-

Bij de varkens, geboren uit geente zeugen
is het percentage positieve dieren steeds
duidehjk lager, dan bij de varkens gebo-
ren uit de niet-geënte zeugen.
L\'it tabel 4 blijkt verder, dat de serologi-
sche respons beter wordt naarmate de
biggen op oudere leeftijd worden geënt.
Bij de biggen geboren uit geënte zeugen,
die op een leeftijd boven de 7 weken wer-
den geënt was het percentage posit ie ved ie-
ren aan het eind van de mestperiode veel
hoger dan bij de biggen, die beneden de 7
weken werden geënt. Deze leeftijdsver-
schillen traden bij de biggen, geboren uit
ongeënte zeugen niet op.
In tabel 5 zijn de resultaten per vaccin
apart voor de varkens uit geënte en uit
niet-geënte moeders vertiield.
Uit deze resultaten blijkt het volgende:
Van de biggen die tweemaal werden
geënt met het DFS.SAfJ-vaccin, was
aan het einde van de mestperiode
slechts l.\'^^ positief. Deze biggen
waren wel allen afkomstig van geënte
zeugen.

Bij de biggen, geboren uit niet-geënte
moeders, gaf het F.RCFCiOVAC de
beste respons, zodat aan het einde van
de mestperiode nog 96% van de die-
ren positief was. Dit percentage was
significant hoger dan bij de
GESKYVAC- en M K.25-groep (p <
0,05 resp. < 0,005).
Het verschil tu.ssen GESKYVAC en
MK.25-vaccin was niet significant.

- Bij de biggen, geboren uit ongeënte
moeders, die eeënt werden met het
ERCEGOVAC waren ook de neutra-
liserende antistoftiters aan het einde
van de mestperiode het hoogst. Het
percentage dieren met een titer boven
1:4 was bij de met ERCEGOVAC
geënte dieren significant hoger dan bij
de met GESKYVAC en de met
MK.25-vaccin geënte varkens (p <
0,005).

F\\\'r entstof werd bekeken of er sprake
was van een duidelijke daling van de neu-
traliserende antistofconcentraties bij het
toenemen van het interval tussen enten en
bloedmonstername. Dit werd met name
nagegaan bij de v arkens, geboren uit niet
geënte moeders. Het interval varieerde
van 102 tot 164 dagen. Een duidelijke
daling van het percentage positieve die-
ren en het gemiddelde titernivcau. bij het
toenemen van het interval, werd niet
gevonden.

De aantallen varkens per groep waren
echter klein en varieerden van 5 tot 27 per
groep.

4. Discrssii:

Om de weerstand van mestvarkens tegen
de Zv A. na een enting met een van dc4 in
dit onderzoek getoetste entstoffen op een
leeftijd van 4-9 weken te meten, werden
twee beoordelingscriteria gehanteerd.
Op de eerste plaats werd nagegaan in
hoeverre de varkens aan het einde van de
mestperiode bestand waren tegen een
intracerebrale challenge met 3000
TCIDjo ZvA-virus (stam van Doorn).
Door het onderwerpen van varkens aan
een intracerebrale challenge met deze
hoge dosis worden aan de weerstand van
de dieren hoge eisen gesteld. De intrace-
rebrale besmetting heeft echter het
voordeel dat vaststaat, dat de besmetting
bij ieder varken gelijk is.
Als tweede criterium ter beoordeling van

\'label 5. Neutraliserende antistoltiters per entstof bij als big tegen de Ziekte van Aujeszky geénte
slaehtvarkens.

.VAM.AI Dll Rt N Ml 1 I I N

ENTSTOF

VACCINATIE

AANTAL

VN-I 11 1 R

VAN II

1

PERCENTAGE

MOEDERS

DIEREN

0

1 2

3

4

6

8

12

16 24

32

.

POSITIEF

DESSAU (2x)

ge\'ént

48

42

2 1

1

1

1

13%

ERCEGOVAC

niet geënt

68

3

- 3

3

6

14

12

12

8 3

3

1

96%

geënt

81

A3

- 1 1

1 1

5

7

2

-

2 -

-

-

47%

GESKYVAC

niet geënc

33

6

1 5

5

3

7

4

2

_

_

81%

geënt

55

20

1 1 1

1

6

8

6

1

- 1

-

-

63%

MK25

niet geënt

45

15

- 1 1

U

1

3

_

1

_ _

_

bil

ge\'ént

68

30

- 18

8

8

1

2

56%

-ocr page 317-

de weerstand werden de virus neutralise-
rende antistofconcentraties bij de mest-
varkens aan bet einde \\an de mestperiode
bepaald.

I)e/e antistofconcentraties geven moge-
lijk geen volledige indruk betreffende de
immuniteit van het dier na de enting,
otndat ook de cellulaire-immuniteit een
rol kan spelen. Wel kunnen de antistofti-
ters worden beschouwd als een afspiege-
ling van de tnate waarin de enting bij de
dieren is aangeslagen. Dit wordt onder-
steund door de bevinding uit dit onder-
zoek. dat de bescherming tegen de intra-
cerebrale challenge bij de dieren, die een
antistoftiter bezitten over het algemeen
duidelijk beter is dan bij de negatieve
dieren. Van de negatieve dieren stierf na
challenge 86%. Van de dieren met aan-
toonbare antistoffen stierf slechts 30%.
Bij hantering van de twee hiervoor
genoemde beoordelingscriteria blijken er
duidelijke verschillen tussen de 4 getoe-
tste vaccins te bestaan.
Voor de praktische toepassing gaal de
voorkeur uit naar een entstof, waarbij
door een eenmalige enting van dc biggen
voldoende bescherming kan worden ver-
kregen tegen dc ZvA gedurende dc mest-
periode. Bij het DESSA U-vaccin werd
door de firma tweemaal enten met een
tussentijd van 2 weken voorgeschreven.
Om voornoemde reden werden in de
proeven ook 5 éénmaal met DESSAU-
geënte varkens getest.

Uit het onderzoek blijkt, dat men bij dc
beoordeling van hel resultaat van de
enting onderscheid moet maken tussen
dc varkens geboren uit geënte en de var-
kens geboren uit niet-geënte zeugen.
Bij de varkens, geboren uit niet-geënte
zeugen, was het percentage dieren met
een VN-titeraan het einde van de mestpe-
riode steeds duidelijk hoger dan bij de
varkens, geboren uit geënte zeugen.
Waarschijnlijk wordt bij deze laatste
groep dieren bij enting op een leeftijd van
4-9 weken in een aantal gevallen het ent-
virus door de nog aanwezige maternale
antistoffen geneutraliseerd.
Dit blijkt ook uit het feit, dat de serologi-
sche respons op de enting beter wordt
naarmate deze dieren op oudere leeftijd
worden geënt. Het bovengenoemde ver-
schijnsel trad bij elk van dc onderzochte
entstoffen op.

Verder onderzoek naar de leeftijd,
waarop biggen, geboren uit geënte zeu-
gen, goed entbaar zijn is daarom noodza-
kelijk. Hierbij dienen zowel bij de zeugen
als bij de biggen, verschillende v accins te
worden gebruikt.

Bij vergelijking v an de verschillende ent-
stoffen in dit onderzoek werden de minst
goede resultaten verkregen met het
DESSAU-vaccin. Het betrof hier echter
steeds varkens, geboren uil geënte zeu-
gen. Mogelijk is de respons na enting met
deze entstof bij varkens, geboren uit niet-
geënte zeugen beter. In de praktijk zal
men echter veelalle maken hebben met uit
geënte moeders geboren biggen. Het lijkt
er derhalve op dal de respons na deeming
met dit vaccin in de praktijk te ge ring is om
bij de mestvarkens tot het einde van de
mestperiode voldoende immuniteit lever-
krijgen.

f)e bescherming van de mestvarkens, die
als big werden geënt met het ERCEGO-
VAC was duidelijk beter. Van de 6 sero-
logisch negatieve dieren stierven na intra-
cerehrale challenge 4 v arkens. Van de 17
serologisch positieve dieren stierf slcchts
1 v arken (6%). Na de enting van uil onge-
ënte zeugen geboren biggen met dit vac-
cin, werden bij 96% van dc dieren aan het
einde van de mestperiode nog neutralise-
rende antistoffen aangetoond.
Eenmaal enten van biggen met GESKY-
VAC gaf bij een gedeelte van de dieren
voldoende bescherming legen de inlra-
cerebrale challenge. Van de 23 serolo-
gisch positieve dieren stierf na challenge
39%. Na enting van uit ongeënte moeders
geboren biggen werden bij 81% van deze
dieren aan het einde van dc mestperiode
neutraliserende antistoffen a:.ngctoond.

Eenmalige enting van biggen met het
lVlK.25-vaccin gaf ook bij een gedeelte
van de dieren voldoende bescherming
tegen de intracerebrale challenge. Van de
22 serologisch positieve dieren stierf na
challenge 41%. Na enting van uit onge-
ente moeders geboren biggen met het
MK.25-vaccin werden bij slechts67% van
de dieren aan het einde van de mest-,
periode neutraliserende antistoffen aan-
getoond.

-ocr page 318-

Uit de vergelijking van de 4 in dit onder-
zoek getoetste entstoffen mag men con-
cluderen, dat bij de varkens, die als big
geënt werden met het ERCEGOVAC
nog de hoogste weerstand tegen een
infectie met Zv A-virus aan het einde van
de mestperiode aanwezig is.
Ook het GESKYVAC en het MK.25
geven bij een groot gedeelte van de dieren
nog voldoende bescherming. Deze con-
clusies gelden zolang het biggen uit onge-
ente moeders betreft. Men moet er reke-
ning mee ho,:den dat bij enting van
biggen geboren uit geënte zeugen, het
resultaat van de enting sterk afhankelijk
is van de leeftijd waarop de dieren geënt
worden en het gebruikte vaccin.
Voor toepassing van de onderzochte ent-
stoffen in de praktijk is het verder van
belang te weten in hoeverre men van de
vaccins schadelijke neveneffecten kan
verwachten.

Dit is in dit onderzoek niet nagegaan.

Brus. D. H. .1. Truijen. W. T. enlieien. M..1. M.: Cijfermatige benadering van dege/.ondheidstoe.stand
op varkensbedrijven I.
Tijdschr. Diergeneesk.. 97. 1483. (1972).

Wirahadiredja, R. M. S. en Rondhuis, P. R.: A comparative study ofthe neutralisation test and the
indirect fluorescent antibody technique for the detection of antibodies to the virus of Aujeszky in pig
sera.
Tijdsehr. Diergeneesk.. 101, 1125. (1976).

First International Conference
on Veterinary Pharmacology,
Toxicology and Therapeutics

Dit door de Association for Veterinary
Clinical Pharmacology and Therapeutics
(UK), American College of Veterinary
Pharmacology and Therapeutics (USA) en de
European Association for Veterinary
Pharmacology and Toxicology georganiseer-
de congres werd van 28 t m .31 juli 1980 in
Churchill te Cambridge gehouden.

Na de openingsrede ~ namens The right
honourable, the Earl Eerrers - en een kort
woord van welkom door Andrew Yoxall
(voorzitter van het organiserend comité) werd
in de daarop volgende dagen in 9 secties
aandacht besteed aan Farmacologische
metboden ter verbetering van de dierlijke
produktie, Geneesmiddelen bijwerkingen en
interacties van geneesmiddelen. Registratie
van diergeneesmiddelen. Cardiovasculaire
stoornissen en kankertherapie: diermodellen,
E. coli mastitis, Mycotoxicosen, Toxicologie
en analyse. Vergelijkende farmacologie en de
zgn. Vrije voordrachten. Een druk
programma, waarbij zo\'n 85 sprekers aan het
woord kwamen. Daarnaast waren er: (I) een
workshop over onderwijs in de veterinaire
farmacologie, farmacotherapie en
toxicologie, (2) enkele ingezonden posters, die
tijdens het gehele congres werden
geëxposeerd, (3) een huishoudelijke
vergadering van de EAVPT, waar onder meer
de voorbereidende plannen voor het 2e
EAVPT congres te Toulouse (sept. 1982)
werden besproken. Al met al, veel nieuwe en
nuttige informatie. In de ontspannen sfeer in
Churchill College bleken de ongeveer 220
deelnemers uit 23 landen zich weldra thuis te
voelen. In de wandelgangen werd veel
bijgepraat maar ook werden vele nieuwe
contacten gelegd. Nuttig, omdat de
uitwisseling van informatie met collegae uit
landen als Polen, Tsjechoslowakije,
Joegoslavië, Bulgarije, maar ook de USA nog
lang niet optimaal is.

Het ligt in de bedoeling alle gehouden
voordrachten wederom door Elsevier te laten
publiceren (de proceedings van het le
EAVPT-congres te Zeist \'Trends in veterinary
pharmacology and toxicology\' zijn inmiddels
door Elsevier uitgegeven).

A. S. J. P. A. M. van Mien\'.

\' Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert. Vakgroep Farmacologie en Toxicologie.

-ocr page 319-

Coccidiose bij slachtkuikens

Coccidiosis in Broilers
W. W. Braunius\'

SAMEWA i I ING

In een liieraiuuroveriichi worden de Eimeria species besproken, die voorko/nen bij
de kip. Naasi de omwikkeling van de parasiet wordt de gastheer-parasiet relatie
benadrukt.

Immunologische aspecten van coccidiose krijgen de laatste Jaren ook in slachtkui-
kens steeds meer aandacht. Niet alleen omdat ondanks het gebruik van anticoccidi-
ose middelen deze immuniteit toch een rol blijkt te spelen, maar ook in verband met
de mogelijkheden om vaccinatie tegen coccidiose te ontwikkelen.

SUMMARY

The Eimeria species in chickens are discussed in a review of the literature. Besides
the devetopnient of the parasite, attention is paid to the relationship between host
and parasite.

Recently, immunological features of coccidiosis in broilers are also arousing
increasing interest. Not only because of the fact that inununity has been found
to play a role in
Eimeria infections in broilers despite the u.se of anticoccidial
agents, but also in view of the possibility of vaccinatioti.

INLEIDING

Coccidiose is een 7iei<te, die optreedt bij
veie diersoorten, en vooral van economi-
sche betekenis wordt waar dieren op
intensieve wijze gehouden worden. [)e
ziekte wordt veroorzaakt door een pro-
tozo behorend tot de Apicomplexa, vroe-
ger Sporozoa genoemd.
Reeds Tyzzer (27, 28) gaf\'aan, dat cocci-
diose veroorzaakt wordt door verschil-
lende
Eimeria soorten en dat de ver-
schijnselen van coccidiose eigen zijn aan
de soort.

De belangrijkste veroorzakers behoren
tot de genera
Eimeria en Isospora. waar-
van het onderscheid tijdens de sporulatie
van de oocyste ontstaat. Bij de
Eimeria
ontstaan dan 4 sporocysten elk met 2
sporozoieten, terwijl bij de
Isospora er 2
sporocysten gevormd worden met elk 4
sporozoieten,

Levine (16) schat het aantal Eimeria spe-
cies op 34,000, waarvan 3500 voorkomen
in zoogdieren. Bij de kip zijn negen
Eimeria-spec\'ies beschreven die zich door
morfologie, weefsel-affiniteit, pathogeni-
teit, symptomatologie en epidemiologie

Drs. W. W. Braunius, Dow Chemical (Nederland) B.V.. Postbus LIIO, Rotterdam.

-ocr page 320-

Tabel I. himeria species voorkomend in de kip naar .loyner (13) gewijzigd naar \'l urk (26).

Species

Lokalisatie in de darm

Weefsel

prepatent

patho-

lokalisatie

Periode in

geniteit

uren

E. acervulina

duodenum, jejunum

E

97

matig

(E. mivati)

E. brunettl

ileum, caeca, colon

E

120

hoog

E. hagani

duodenum

E

99

laag

E. maxima

duodenum, jejunum, ileum

E

121

hoog

E. mitis,

duodenum, jejunum, ileum, colon

E

101

laag

E. necatrix

jejunum, caeca

SE

138

hoog

K. praecox

duodenum, jejunum

E

84

laag

E. tenella

caeca, colon

SE

138

lioog

E = epitheliaal
SE = subepitheliaal

OC
O

-ocr page 321-

onderscheiden (tabel 1), J.suspora saorlen
zijn niet gevonden bij de kip.
Long (18) beschouwt
E. niivaiien moge-
lijk zelfs
E. /»/7/.V als varianten van E. acer-
vulina. E. hagani
is tot nu toe niet buiten
de U.S.A. gevonden.
In dit artikel komen de
Eimeria soorten
aan de orde, die van belang zijn in de
huidige mestkuikenproduktie. waarbij
vooral aandacht wordt geschonken aan
de rol. die de immuniteitsvorming speelt
in de gastheer-parasiet relatie. In een ver-
volg artikel zal vooral de invloed van
anticoccidiose middelen op deze relatie
worden belicht.

t.FVFNSC VC l.US VAN EIMHRIA

De levenscyclus van E. tenella is het meest
bestudeerd (Fig. 1). Het parasitaire deel
van de cyclus begint met het opnemen
van de gesporuleerde oocyste. Nadat de
oocystenwand mechanisch geopend
wordt, komen de spoelvormige sporozo-
ieten vrij uit de sporocyten onder invloed
van trypsine. Na het binnendringen van
de darrnepitheelcel rondt deze sporozoiet
zich af en neemt toe in omvang (tropho-
zoiet). De trophozoiet wordt schizont als
de kern zich vele malen gaat delen.

Rond de kernen \\an de schizonten vor-
men zich merozoieten. Deze merozoieten
zijn enigszins bewegelijke langwerpige
lichaampjes. Na het vrijkomen uit de
schizont. dringen ze naastliggende cellen
binnen, ronden zich af en worden schi-
zonten \\an de 2e generatie. Het aantal
schizonten-generaties is èèn van de gege-
vens om de
Eimeria species te
differentiëren.

De merozoieten van de laatste
schizonten-generatie ontwikkelen zich
tot mannelijke of vrouwelijke gametocy-
ten in nieuwe geïnvadeerde gastheercel-
len (gametogonie).

gesporuleerde
oocyst

O

l ig. I. l.CNen.scyclus van Eimeria leiiclla
naar Long (20).

ddij

macrogametocyt \'j
ml crogameten
zygote

onyosporuleercie
oocyst

Qdag
In gastheer —

in strooisel

-ocr page 322-

De macrogametocyten ontwikkelen zich
tot macrogameten. De microgametocy-
ten delen zich en er ontstaan talloze be-
wegelijke microgameten. die zich actief
naar de macrogameten begeven om met
deze te versmelten.

Na de bevruchting accumuleert zich
reserve voedsel inde zygote en ontwikkelt
zich een sterke wand, ter bescherming
tegen uitwendige invloeden (20).
De zo ontstane oocyste wordt vervolgens
met de faeces uitgescheiden. Onder
invloed van warmte, vochtigheid en zuur-
stof ontwikkelen zich in de
Eimeria oo-
cyste 4 sporocysten met elk 2 sporozoie-
ten. Deze sporulatie geschiedt in 12 tot 48
uur bij 17 tot 30°C., maar onder minder
gunstige omstandigheden kan dit zelfs
meerdere dagen vergen.
De soorten van het genus
Eimeria zijn
sterk gastheer specifiek (21), wanneer
men er vanuit gaat dat het criterium van
een infectie de produktie van oocysten is.
Naast deze gastheer-specificiteit worden
de
Eimeria species gekenmerkt door het
feit dat de ontwikkeling in de gastheer
weefsel-specifiek is.

Bij de kip ontwikkelen zich alle Eimeria
species in het darmepitheel. Er bestaat
een relatie tussen de plaats van ontwikke-
ling en de tijd van excystatie. (6) fDit
wordt bevestigd door Chapman (4), die
vond dat
E. praeeox en E. aeervuiina
sneller excysteerden dan E. maxima. De
beide eerste species ontwikkelen zich in
het voorste deel van de dunne darm; ter-
wijl
E. maxima zich ontwikkelt in het
middelste deel.

f)eze drie species excysteerden sneller
dan
E. bruneaien E. lenella, waarvan de
ontwikkeling plaats vindt in respectieve-
lijk het colon en de caeca.
In omgekeerde richting werd dit beves-
tigd door Horton Smith en l.ong( 10, 11).
Na sporozoieten van
E. bruneiii, E.
necrairix
en E. aeervuiina in de caeca
gebracht te hebben, vonden zij dat deze
zich ontwikkelden in de caeca en de dikke
darm. (zie ook 20)

EFFECT V.AN DE PARASIET OP DE
GASTHEER

Voor alle species geldt dat het aantal
parasieten, dat de weefsels binnendringt
de ernst van de aandoening bepaalt.

De palhogeniteit van de parasiet is o.a.
afhankelijk van de diepte waarmee de
parasiet in het weefsel dringt.
Schizonten van de 2e generatie van E.
lenella en E. neerairix ontwikkelen zich
in de diepere darmlagen en veroorzaken
daardoor ernstige symptomen.
Daarentegen parasiteert
E. mins slechts
oppervlakkig en is bijna als apathogeen
te beschouwen.

De ernst van de symptomen wordt bij de
Eimeria species niet door dezelfde
ontwikkelings-stadia veroorzaakt. Bij
bijv. E. Z^riz/jc///worden de pathologische
veranderingen veroorzaakt door het
schizonten-stadium en bij
E. maxima
door de gametogone stadia.

Indien de ziekte manifest wordt, zijn de
symptomen die van een enteritis. Er kan
soms bloed in de faeces aanwezig zijn
afhankelijk van de species en de ernst van
de infectie.

Aangetaste dieren vertonen een vermin-
derde gewichtstoename, worden slap en
uitgeput en kunnen zelfs sterven. (13)
Dat coccidiose zulke epizoötische vor-
men kan aannemen, is terug te voeren op
enkele kenmerken, die deze protozo
onderscheidt van andere parasitaire ziek-
ten, n.1. de snelle directe levenscyclus
zonder tussengastheer, de zeer resistente
oocystenwand en het grote reproduktie-
vermogen.

De oocystenproduktie wordt sterk be-
ïnvloed door:

1. de hoeveelheid opgenomen oocysten.
De benodigde hoeveelheid oocysten
om coccidiose te doen ontstaan va-
rieert per species, zie tabel 2.
Opgemerkt moet worden, dat ook
met lagere doseringen dan in deze
tabel vermeld kan worden volstaan

2. de immuniteitsstatus van de gastheer
(2)

3. het reproducerend vennogen van de
species (tabel 2)

4. het \'crowding effect\' zoals voor het
eerst beschreven door Tyzzer
el al.
(28).

Dit \'crowding effect\' houdt in dat bij
hogere infectie doses de relatieve oocys-
ten produktie (aantal uitgescheiden oo-
cysten per geïnoculeerde oocyste) af-
neemt. Hetisalsofde parasietendedarm-

-ocr page 323-

Tabel 2. Reproducerend vermogen van de Eimeria species.

Species

Oocystenproduktie
per geïnoculeerde
oocyst* x 1000

Max. uitscheiding
per dier* x 1000

Benodigde aantal
oocysten om klinis:h
effect te verkrij-
gen xlOOO

E. acervulina

72

432.000

1.000 - 20.000

E. brunetti

400

53.000

20 - 200

E. maxima

12

36 .000

20 - 200

E. necatrix

58

12.000

20 - 100

E. tenella

400

65.000

50 - 200

E. praecox

190**

1.000 - 20.000

Referenties:

* Brackett & Bliznick (2)
** Long et al . (n)
Long et al . (19)

oo

-ocr page 324-

wand zodanig overbevolken.datde maxi-
male reproduceerbaarheid niet bereikt
kan worden.

Over de oorzaak lopen de meningen
uiteen. Mogelijk speelt weefselbeschadi-
ging een rol, ook toxine-vorming is
gesuggereerd.

Brackett el all. wijzen erop, dat juist bij
de species met een langere levenscyclus
(bijv,
H. necatrix) het effect het grootst is.
£. acervulina met de kortste cyclus ver-
toont het minste \'crowding" effect; de
cyclus is kennelijk te kort.

AFWEER VAN DE GASEHEER

Het weerstandsvermogen wordt bepaald
door:

1. ras gevoeligheid;

2. leeftijds gevoeligheid;

3. verkregen immuniteit.

Ad I Rasgevoeligheid

Reeds Becker (1) wees erop dat er verschil
bestaat tussen rassen in gevoeligheid
tegen een coccidiën-infectie. Selectie in
deze richting is nog weinig gedaan en tot
nu toe is in dit opzicht geen duidelijke
praktische vooruitgang geboekt. In deze
gastheer gevoeligheid spelen mogelijk
vele genetische factoren een rol.

Aci. 2 Leeftijds gevoeligheid

Tyzzer et al. (28) veronderstelden, dat
jonge kuikens gevoeliger zijn dan oudere.
Dit wordt bevestigd door Brackett en
Bliznick. (2)

Horton Smith (9) toonde evenwel aan.
dat zorgvuldig geïsoleerde kuikens bui-
tengewoon gevoelig waren op een leeftijd
van 6 maanden voor
E. tenella. Herrick et
al.
(7) vonden zelfs dat 15 maanden oude
kippen nog gevoelig waren voor E.
tenella. hoewel de anaemie minder ern-
stig was als in 2 maanden oude kippen.
Ook Kouwenhoven (15) toonde bij kui-
kens een omgekeerde leeftijds gevoelig-
heid aan voor
E. acervulina. Dat men
vroeger aannam dat jonge dieren gevoeli-
ger waren zou mogelijk veroorzaakt kun-
nen worden door het feit. dat men vroe-
ger niet in staat was de dieren coccidiose
vrij op te fokken.

Ad. 3 Verkregen Immuniteit

Reeds door Tyzzer et ai (28) werd opge-
merkt, dat kuikens geïnoculeerd met lage
doseringen oocysten van
E. tenella. min
of meer immuum werden. I n de darmepi-
theelcellen van deze kuikens troffen zij
parasieten aan. die zich niet verder
ontwikkelden.

De immuniteit blijkt sterk te varieren,
allereerst afhankelijk van de hoeveelheid
geïnoculeerde oocysten, maar ook van
het immunogeen vermogen der species.
De minst immunogene species zijn E.
necratrix en E. tenella. (tabel 3) Het blijkt
ook belangrijk te zijn of men de dosis
inééns of gefractioneerd geeft.
Rose (25) was in staat om met een één-
malige dosering van 50-100
E. maxima
oocysten een complete immuniteit te
induceren, terwijl voor
E. necalrix vier of
meer inoculaties met vrij grote aantalen
oocysten noodzakelijk zijn.
Toch bleek het Joyner en Norton (12)
mogelijk om zelfs met dagelijkse inocula-
ties van 5
E. tenella oocysten in 26 dagen
een volledige immuniteit op te wekken.
Zowel experimentele als praktische
waarnemingen duiden erop, dat bij alle
species de schizonten de belangrijkste rol
spelen bij het ontstaan van de immuni-
teit. Welke stadia door deze immuniteit
geremd worden is afhankelijk van de
immuun status van de gastheer. Rose (22)
neemt aan, dat als de immuniteit voort-
schrijdt vroegere stadia in toenemende
mate worden geremd.
De snelheid waarmee de immuniteit zich
ontwikkelt, begint al na drie dagen en is
optimaal na twee weken, terwijl zonder
herinfectie de immuniteit slechts enkele
maanden blijft bestaan.

Kouwenhoven (15) vond, dat wanneer op
jeugdige leeftijd immuniteit was opge-
wekt tegen
E. acervulina. deze zeker 15 a
20 weken onveranderd gehandhaafd
bleef.

Zowel de humorale als de cel-gevonden
immuniteit spelen een rol in de respons
van de gastheer. (22)

De recente ontwikkelingen op het gebied
van de immuniteitsonderzoeken zijn ook
voor de slachtkuikenproduktie van
belang.

-ocr page 325-

\'I\'ot voor kort werd aangenomen, dat
immuniteit in slachtkuikens geen rol van
betekenis vervulde. Het is echter geble-
ken. dat ook gedurende de korte levens-
duur van slachtkuikens verschillen in
immuniteitsstatus kunnen ontstaan. (24)
Dit is wel verklaarbaar, daar slachtkui-
kens ondanks het gebruik van anticocci-
diose middelen toch oocysten blijken uit
te scheiden gedurende de mestperiode.
De/e lage infectie-niveau\'s zullen een
partiële immuniteit onderhouden.
Karlsson en Reid (14) onderzochten het
effect van anticoccidiose middelen op de
immuniteitsopbouw bij slachtkuikens.
Na gedurende 7 dagen de dieren dagelijks
50 tot 5000
E. lenella oocysten geïnocu-
leerd te hebben, kregen zij na een week
een hoge dosis van 400.000 oocysten. De
\'lesion-score\' en de relatieve gewichtstoe-
namen (vergeleken met de niet-
geïnfecteerde controle dieren) werden als
indicaties voor de mate van immuniteit
genomen. Op basis hiervan werd o.a. ge-
vonden. dat monensin. lasalocid en sali-
nomycine de immuniteitsvorming geheel
onderdrukten. Clopidol en narasin
onderdrukten deze gedeeltelijk, terwijl
robenidine en d.o.t. geen enkele invloed
uitoefenden. De oocysten-produktie is
volgens hen alleen een aanduiding voor
de activiteit van het anticoccidiose mid-
del en werd daarom niet gebruikt om de
mate van immuniteitsvorming vast te
stellen, (tabel 4)

Chapman (5) onderzocht het effect \\an
monensin op de immuniteitsvorming van
E. maxima. E. hruneiii en E. lenella. De
dieren werden eerst geïmmuniseerd met
dagelijkse inoculaties van 10, 100 en 1000
oocysten en vervolgens kregen zij een
challenge dosis van 100.000 oocysten.
Het bleek, dat gezien gewichtstoename,
zowel tegen
E. maxima en E. hruneiii ah
tegen E. lenella een partiële immuniteit
ontstond ondanks het feit dat monensin
in het voer aanwezig was. Dit is in overeen-
stemming met de bevindingen van Cal-
lender en Shumard. (3)
Chapman vond tevens, dat er een directe
relatie bestond tussen de mate van infec-
tiedruk en de graad van immuniteitsont-
wikkeling.

Dat er onder praktijk-omstandigheden
eveneens verschillen in immuniteitsont-
wikkeling in slachtkuikenkoppels ont-
staan, zal nader worden bericht.

Het onderzoek van de immuniteit is
tevens van belang voor het onderzoek
naar vaccinatie mogelijkheden tegen
coccidiose.

Om een effectieve vaccinatie mogelijk te
maken, zullen echter nog vele problemen
overwonnen moeten worden, de immuni-
teit tegen coccidiën-infecties is n.1, species

label 3, Immuniserend vermogen van Eimeria spp. in de kip (Rose 25).

Species

immunogeen

dosering van oocysten

vermogen

noodzakelijk om immu-

niteit op te wekken-

aantal

magnitude

inocula

E. maxima

zeer groot

klein

1

E. brunettl

groot

klein

1-2

E. praecox

tamelijk hoog

1-2

E. acervulina

matig

hoog

2

E. tenella

zwak

hoog

3

E. necatrix

hoog

3

-ocr page 326-

oo

Tabel 4. Effect van anticoccidiose middelen op immuniteitsvorming in slachtkuikens.

Anticoccidiose middel

ppm

oocyste produktie
6

X 10

lesion score

%

gewicht
toename

graad van ^

immuniteit

ontwikkeling

Geen infektie

0.2

100

Lasalocid

75

0.9

1.7

90

1 .5

Monensin

100

0.5

2.0

70

1 .0

Salinomycine

80

0.4

3.6

60

0

Narasin

80

7.0

1. 1

89

2.5

Nicarbazin

125

0

1.3

93

2.0

Arprinocid

70

0

2.4

72

2.0

Dinitrotoluamide

125

0

0.7

104

3.0

Amprolium ethopabate

133

4.7

1.3

97

2.0

Clopidol

125

0

0.3

106

3.0

Robenidine

33

0

0.3

106

3.0

volledige onderdrukking van inmuniteit
gedeeltelijke onderdrukking van immuniteit
lichte onderdrukking vait immuniteit
geen onderdrukking van iiiuiiuniteit

0 =

1 =

2 =

3 =

Naar Karlsson en Reid (14).

-ocr page 327-

specifiek en soms zelfs stam-specifiek. worden bij E. maxima de gametogone
zodat binnen éèn species de bescherming stadia geremd, waardoor de schade voor-
incompleet is, wat aangetoond werd bij komen wordt. Bij
E. lenella en E. neca-
E. acervulina
en E. maxima. (25) trix zouden bij een partiële immuniteit de
Ook is het een probleem, dat de stadia die pathogene stadia (de schizonten) echter
de schade veroorzaken, niet altijd het onvoldoende geremd worden. De ont-
meest gevoelig zijn voor de afweer van de wikkeling van effectieve vaccins lijkt nog
gastheer. Bijv. bij partiële immuniteit ver weg, maar verdient zeker aandacht.

I.ITFRATL\'UR

1. Becker, E. R.: Cross-infection experiments with coccidia of rodents and domesticated animals. J.
Para.si!..
19, 230. (1933).

2. Brackett, S. and Bli/nick, A.: Ehe reproductive potential of five species of coccidia in the chicken as
demonstrated by oocyst production. ,/.
Parasit.. 3H. 133, (1952).

.1 Callender, M. E. and Shumard, R. E.: Effects of monensin on development of immunitv to coccidia.
Poiilln Sci.. 52 . 2007. (1973).

4. Chapman, H, f).: Studies of the excystation of different species of AV/ncr/uwVto. 7. Para.siiciikiiiule.
56, 115. (1978).

5. Chapman, H. I).: \'1 he effect of monensin on the immunity arising from repeated low-level infections
with
Eimeria iiic}.\\imc}. E. hruneiii and E. ieneiiu. Paih.. 1.269. (1978).

6. Crompton, D. W. T. and Nesheim, M. C.: Host parasite relationship in the alimentary tract of
domestic birds.
Ai/vaine.s in Parasiioiogy. 95. (1976).

7. Herrick, C. .A., Ott, Ci. 1,., and Holmes, C. E.: The chicken as a carrier of the oocysts ofthe coccidia,
Eimeria lenella. Poulirv Sci.. 15, (1936).

8. Horst, C. .E (i. van der, and Kouwenhoven, B.: Biochemical investigation with regard to infectionand
imtnunity of
Eimeria acervulina m the fowl. Z. Parasiienkunde. 42 , 23. (1973).

9. Horton Smith. C.: Coccidiosis - some factors innuencing it\'s epideiniologv. Vei. Record. 47. 645.
a 947).

10. Horton Smith, C. and Long, P. 1..: The development of £V/)ic//a/!(\'<a//-(.v. .lohnson, 19.30 and/;\'//))(\'r/ö
hruneui. Eevine, 1942 in de caeca of the domestic fowl (dallus domesiicus). Par.. 401. (1965).

I I. Horton Smith, C. and l.ong, P. I..: The fate of sporozoites of Eimeria acervulina. E. ma.xima and E.
mivaii
in the caeca of fowl. Parasiiology. 56, 569. (1966).

12. Joyner, E. P. and Norton, C. C.: I he immunity arising from continuous low-level infection with
Eimeria lenella. Parasilology. 67, .!.?.?. (1973).

1.3. .loyner, E. P.: Ehe indentification and diagnosis of avian coccidiosis. in: Avian Coccidiosis 29, (1978).
British Poultry Science l td. Edinburgh.

14. Karlsson, T. and Reid, W. M,: Development of immunity to Coccidiosis in chickens administered
anticoccidials in feed.
.A v. Dis.. 22, 487. (1978).

15. Kouwenhoven, B.: Eimeria acervulina infectie bij de kip. Een parasitologisch en biochemisch
onderzoek. Thesis Utrecht 1970.

16. Eevine, N. 15.: Introduction, history and taxonomy, in: Ehe Coccidia I, (1973). Ulniversity Park Press,
Baltimore.

17. l.ong, P. E. and Horton Smith, C.: Coccidia and coccidiosis in the domestic fowl. Advances in
Parasilologv.
313, (1969).

18. Long, P. I.,: Studies on the relationship between Eimeria acervulina and Eimeria mivaii. Parasilologv.
67, 143. (1973).

19. l.ong, P, I.,, Joyner, 1,, P., Millard, B, J., and Norton, C. C.: A guide to laboratory techniques used in
the study and diagnosis of avian coccidiosis.
Eolia l-\'ei. Lai. 6, 201. (1976).

20. l.ong, P. 1,.: The problem of coccodiosis, generation consideration, in; Avian Coccidiosis, 3, (1978).
British Poultry Science l.td. Edinburgh.

21. Marquardt, W. C.: Host and site specifity in the coccidia, in: The Coccidia45,(1973), University Park
Press, Baltimore.

22. Rose, M. E.: Immunitv to coccidiosis: maternal transfer in Eimeria maxima infections. Par.. 65, 273.
(1972).

23. Rose, M.- E.: Immune responses to the Eimeria: Recent observations. Proceedings of the symposium
on coccidia and related organisms. University of Guelph 1973.

24. Sandra, S.: Development of immunity to coccidiosis caused by Eimeria lenella in one-day-old
chickens.
Aeia Vei. Brno. 46, 311. (1977).

25. Rose, M. E.: Coccidiosis: immunity and the prospects for profylactic immunisation. Vet. Record. 98,
481. (1976).

-ocr page 328-

26. Turk. D. E.; 1 he efïect ol coccidiosis on intestinal function and gut flora, in: A\\ ian Coecidiosis. 227.
(1978). British l\\)ultr\\ Science Ltd.. Edmburgh.

27. I y//er. E. E.: Coccidiosis in galHnaceous birds. Am. ./. Hyg.. 10. 269. (1929).

28. T\\v/er. E. E.. I heller. H.. and .lones. E. E;,: Coccidiosis in gallinaceous birds. Am. ./. //if;.. 1.5. _U9.
(/9J2).

Industriële Toepassingen van Recombinant DNA

Dc toegenotnen kennis over de gevaarsaspec-
ten van recombinant DNA-technieken heb-
ben geleid tot het af/.wakken van aanvankelijk
zeer stringente richtlijnen tot een niveau,
waarop het voor het bedrijfsleven verant-
woord werd investeringen te doen in dit type
research. Het potentieel van deze research
reeds bewezen voor bepaalde projecten,
zoals de insuline- en somastosine-productie
via recombinant DNA-technieken wordt
zo groot geacht dat deze investeringen thans
ook daadwerkelijk en in grote mate gedaan
worden.

Hr worden cijfers genoetnd van drie miljard
dollar uitgaven aan R&D-projecten in de
komende vijfjaar, met aan additionele inves-
tering in laboratoria etc. van 1 miljard dollar.
Meest tot de verbeelding sprekende pers-
pectieven liggen op hel medisch farmaceuti-
sche terrein, zoals eerdergenoemde insuline-
productie cn de in tegenstelling tot wat erover
in de publiciteit is verschenen de nog in het
embryonale stadium verkerende interferon-
productie.

Niettemin liggen de belangrijkste markten
voor recombinant DN A-produkten intertnen
van omzet waarschijnlijk eerder in dc sfeer van
(grondstoffen voor) dc chemische industrie,
landbouw, en energie dan de medisch farma-
ceutische sector. Hoe belangwekkend re-
combinant DNA-ondcrzocksresultaten kun-
nen worden, blijkt uit deze breedte van
toepassingsgebieden dic we nog uit kunnen
breiden met o.a. de mijnbouwenmilieu-indus-
trie. Er wordt wat dit betreft vaak een verge-
lijking gemaakt tussen de invloed die ontwik-
kelingen in de micro-electronlca in de jaren
zestig en zeventig hebben gehad, en de toe-
komstige invloed van de biotechnologie In de
jaren tachtig en negentig. Inderdaad zijn er
reeds vele parallellen zichtbaar. De spin-off
van de universiteit naar nieuwe bedrijven is er
één van.

het op grote schaal inkopen van de grote con-
sortia in de kleine, innovatieve recombinant

DN A-bedrijven is cen andere, evenals dc hoge
kosten van het researchwerk.
Een goed beeld van het industriële perspectief
van recombinant DN A-onderzoek werd
onlangs geschetst v oor een senaatscommissie
door vertegenwoordigers van E. F. Hutton.
Dupont en Cetus.

l..aatstgenoemde ging met name ook in op dc
problemen waarmee de innovatieve recombi-
nant [5NA-industrie te kampen heeft, waar-
van de belangrijkste was het feit dat nog niet
wettelijk was vastgesteld dat nieuwe, door re-
combinant DNA-onderzoek ontwikkelde
organismen. octrooieerbaar zijn. Zeer
onlangs heeft evenwel het Amerikaanse
Hooggerechtshof bepaald dat de octrooiwet
zodanig moet worden uitgelegd dat dergelijke
nieuwe levensvormen wel octrooieerbaar zijn.
Naar verwachting zal dit leiden tot een aan-
zienlijke stimulans van Industriële activiteiten
op het gebied van genetic engineering. De
beschikbaarheid van risicokapitaal wordt
thans niet als een probleem gezien sinds de
capital gains tax door het Congress mede
onderdruk van de micro-electronica-industrie

verlaagd is van ca. 507c naar ten hoogste 2H\'\'i.
Wat betreft trends In het overheidsbeleid ten
aanzien van recombinant DNA-onderzoek
kan gesteld worden dat de huidige ricbtlijncn
niet veel veranderd zullenwordcn.Erbestaat de
mogelijkheid dat registratie van recombinant
i:)NA-experimentcn verplicht wordt gesteld:
er is althans een wetsontwerp met deze strek-
king in behandeling in het Congress. De Nati-
onal Institutes of Health en de betreffende
adviescomité\'s zullen zich enerzijds meer gaan
richten op recombinant DNA-onderzoek met
andere organismen (waaronder potentieel
gevaarlijke) dan de k-12 stam van
Coli en
op richtlijnen die grootschalige, industriële
productie van eiwitten door gerecombineerde
organismen mogelijk moet maken. Een over-
zicht van de activiteiten van NIH en haar
adviescomité\'s over het afgelopen jaar is
onlangs gepubliceerd.

(Overgenomen uit: Washington Nieuws
no. 80-13. 1980)

-ocr page 329-

l.ucio, B., Hitchner. S. B.: Immunosuppressionand
active response induced by infectious bursal disease
virus in chickens with passive antibodies.
Avian
niseascs.
24. 1X9-196. (19X0).

H el stimuleren van een actieve immuniteit tegen IBD
(~ infectious bursal disease = /iekte van (iumboro)
levert onder praktijkomstandigheden dikwijls pro-
blemen op. doordat het niveau van de maternale
immuniteit bij kuikens binnen één koppel varieert.
Bovendien wekt een aantal \\accinstammen geen
actieve iinmunitcit op bij kuikens met maternale
antilichamen. terwijl andere vaccinstammen. dic in
staat /ijn door de rnaternale immuniteit heen te
breken, beschadiging van de bursa Fabricii en im-
munodepressie veroor/aken.

In het door de auteurs beschreven onder/oek ble-
ken helaas geen verschillen aantoonbaar te /ijn tus-
sen het door hen gebruikte veldv irusisolaat en de
geko/en vaccinvirusstain (Bursa-Vac®". Sterwin).
wat betreft bursabe.schadiging, immunodcpressie
en immuniteitsopbouw tegen IBD. /odateen verge-
lijking tussen een volvirulente cn een milde IBD
stam niet gemaakt kon worden.
Als belangrijkste resultaten komen verder naar
voren:

I:en voldoende hoge passieve immuniteit kan
beschadiging van de bursa ("abricii. ten gevolge
van een IBD infectie, voorkomen gedurende de
eken.

sieve immuniteit kan tevens
ie ten gevolge van een IBD
infectie voorkomen, /elfs indien een beschadi-
ging van de bursa optreedt.
Het optreden van immunodeprcssie bij IBD ge-
voelige kuikens geldt niet voor de immunores-
pons van elk antigeen in gelijke mate of gedu-
rende de/elfde periode,

Len IBD vaccinatie vanaf een leeftijd van 21
dagen heeft het/elfde iminunogene effect bij ge-
voelige kuikens en kuikens met maternale im-
muniteit, Vóór 21 dagen blijft de immuniteits-
opbouw bij passief immune kuikens achter,
Len en ander brengt dc auteurs tot dc conclusie dat
de oplossing van het IBD probleem waarschijnlijk
is een goede maternale immuniteit gecombineerd
met een vaccinatie op weken met een gematigd
virulent vaccin,

G. Ph. H\' Winkei

eerste twee Icvensvve
Voldoende hoge pas
een immunodepress

Kip

Gewenning van kippen aan hun verzorging en het
effect daarvan op de resultaten van proefbehan-
delingen

Gross, W, B,, Siegel, P, B,: .Adaptation of chickens
to their handler, and c.xperimental results.
.Avian
ni.sease.s.
2,1, (3) 70X-7I4. (1979).

In een aantal belangwekkende experimenten wer-
den hennen en hanen op batterijkooien eerst ge-
wend aan een regelmatig contact met hun verzorger
en aan het in de hand nemen, zoals voorde verdere
experimenten noodzakelijk was. Op grond van de
daarna verrichte bepalingen komen schrijvers tot de
conclusie, dat de aangepaste gewende dieren
méér antilichamen vormden, een hoger eiw itgehalte
van het bloed hadden, een betere groei vertoonden
en meer resistent waren tegen een experiinentele
Myioplasina galli.scpliciün-m\'ieme dan niet-
aangepaste dieren. Ook werd hun antilichaam-
respons niet verminderd door 48 uur vasten, zoals
bij de niet aangepaste dieren.
De gewenning bestond uit een dagelijkse contacttijd
van 90-I2Ü seconden per kooi per dag. Dc dieren
waren daarna gemakkelijker in de hand te nemen
voor het afnemen van bloedmonsters.
Verstrekking van 80 ppm deoxycorticosteron gaf
eveneens alleen bij de aangepaste dieren verschil in
antilichaamtiters, bloed-eiwitgehalte en gcwichts-
tocname ten opzichte van de blanco-contröles te
zien,

(Len dergelijke aanpassing van de dieren aan de
ver/orger is praktisch alleen uitvoerbaar bij dieren,
die op kooien worden gehouden, In de tweede
plaats blijkt heel duidelijk uit deze experimenten
hoe voorzichtig men moet zijn met de interpretatie
van de resultaten van bloedondcr/oek ter verkla-
ring van het gedrag van de dieren;
Rej.)

\\ ,/, Roepke.

Proefdieren

Verbloeden door hartpunctie bij de muis

Frankenberg, 1.,: Cardiac puncture in the mouse
through the arterior thoracic aperture.
Lahoraioi v
Animal.^. 1.1. 3/I-JI2. (1979).

In de afgelopen ,30 jaar zijn vele manieren beschre-
ven om bloed af te nemen bij muizen; decapitatie,
via een staartknip, na open prepareren a, femoralis,
a, earotis, v, jugularis of aorta, hartpunctie via de
borstwand, orbitapunctie en oogextractie. Indien

Kip

Immuniteit en de ziekte van Gumboro Gedrag en antiliciiaamvorming

-ocr page 330-

relatief veel bloed nodig is. is hartpunetie het meest
aangewezen.

Het artikel beschrijft een nieuwe en meer geschikte
periode van hartpunctie bij dc muis via de voorste
borstopening. muis wordt geanaesthesecrd met
aether en in de hand genomen, f^e muis wordt
horizontaal gehouden en een naald (0.6 ,x 25 mm)
verbonden met een 1 cc spuit wordt juist voorde
borstopening iets links naast de mediaanlijn inge-
bracht. Indien een 25 mm naald wordt gebruikt,
bevindt de naald zich in het hart als het einde van de
naald zich bevindt ter hoogte vande onderlip vande
muis. Door aan de zuiger te trekken kan nagegaan
worden of er bloed komt. Zo niet dan moet men de
naald via voorzichtige bewegingen bijstellen. Met
ervaring kan men op deze manier 0.6-0.8 cc bloed
in 10-15 seconden verzatnelen. terwijl de methode
zelden mislukt. De methode is bovendien gemakke-
lijk te leren.

Geadviseerd wordt om tijdens het oefenen een paar
muizen op te offeren om de positie van de naald ten
opzichte van het hart te leren kennen.
(Via een oogextractie onder narcose kan bij een 25 g
zware muis ongeveer I cc bloed worden verkregen.
Het voordeel van de hier beschreven methode zit in
de snelle verkrijging van het bloed;
Rej.)

./. P. Koopman.

Proeftdieren

Het sociale klimaat als factor bij het op-
treden van atherosclerosis

Nerem. R. M.. l.evesque. M. J., Cornhill. ,1. F.;
Social Environment as a Factor in Diet-Induced
Atherosclerosis.
Seienee. 208. 1475-1476. (1980).

Het spreekt voor zich dat voor proefdieren slechte
leefomstandigheden van invloed kunnen zijn opde
resultaten van dierexperimenten. In dit artikel
komt de vraag aan de orde of dit ook voor goede
omstandigheden geldt.

De auteurs gaven aan vijf groepen konijnen een
dieet, dat het ontstaan van atheroslerose bevordert.
Twee groepen kregen de gebruikelijke normale ver-
zorging. De konijnen van de drie andere groepen
werden elk door een der onderzoekers dagelijks op
regelmatige tijden individueel vertroeteld. Bij deze
bejegening werden de dieren ter hand genomen,
geaaid, toegesproken en werd er met hen gespeeld.
Dit dagelijkse proces had tot gevolg dat de dieren de
onderzoeker leerden kennen en er veelal blijk van
schenen te geven dit contact op prijs te stellen.
Aan het einde van de proefperiode werd voor elk
der groepen nagegaan of zich atherosclerotische
veranderingen in de aorta hadden ontwikkeld.

Dit bleek bij alle groepen het ge\\al te zijn. Bij de
getroetelde groepen waren de vaatveranderingen
echter ruim
60% minder dan in de niet-gctroctclde
controlegroepen. De verschillen waren significant.
Dit gold niet voorde serumcholesterol-gehalten. dc
directe bloeddrukwaarden en de hartslagfrequen-
ties.

De auteurs hebben geen verklaring voor het door
hen geconstateerde effect. Zij zijn \\an meningdat in
proefprotocollen aandacht gegeven moet worden
aan het sociale klimaat dat proefdieren ondergaan.

//. Rozemond.

Rund

De aanwezigheid van parasieten in z.g.
zomerspenen

Bakken G.: Parasittfunn ved spenesar (sommersar)
hos ku.
.\\\'or.sk Velerinaenids.\'ikrifi. 92, 99-102..
(1980)

In deze casuïstische mededeling wordt het voorko-
men van nematoden in zweren op de spenen bij
koeien beschreven. Opeen rundveebedrijf (40 melk-
koeien) werd gedurende de weideperiode 1979 bij
.10-409; van de koeien een verwonding aan één of
meer spenen aangetroffen.

Deze gevonden afwijking leek erg veel op wat be-
kend staat als het ziektebeeld; zomerspenen.
Bij een histologisch onderzoek van hel aangetaste
weefsel werden nematoden gevonden (vermoedelijk
uit de familie
Fdariidae).

De verwachting is dat deze parasieten van aetiologi-
schc betekenis kunnen zijn voor het gevonden ziek-
tebeeld.

A. H\'. van Foree.sl.

Rund

De diagnostische waarde van microsco-
pisch onderzoek van faeces en darmmu-
cose van koeien die na klinisch onder-
zoek verdacht worden van paratuber-
culose

Berg Jorgensen J.: Den diagnostiske vaerdi af mi-
kroskopi af godning og rektalslimhindeprave ved
klinisk paratuberkulose hos kvaeg.
Dansk Veteri-
naerndsskrift.
63, (4). 151-154. (1980)

-ocr page 331-

In totaal wcrdcti 826 klinisch vcrdachte dicrcn on-
der/ocht op
M. paralLil\'cn iilosis. Van de 716 on-
der/ochte l\'accesmonsters waren 415 (55\':; | positief.
Bij 417 hiopsiën van hel rectum vond men bij 252
(60\' ;) paratuberculose bacteriën intracellulair aan-
we/ig. Bij 315 d ie ren werd /o wel een faecesmonster
als ecn biopsic van het rectumslijmvlies microsco-
pi.sch onder/ocht. F.r weid bij 213 (66\' () dieren een
positief resultaat van minstens één van de/e twee
testen gevonden. Van Deense overheidswege wordt
aanbevolen om de klinische diagnose van paratu-
berculo.se te bevestigen met ecn microscopisch en
bacteriologisch onder/oek van een lacccsmonster
en een rectumbiopsic alsmede een onder/oek \\an
een bloedmonster.

1. II . vcm Foreesl.

Varken

Experimentele infectie van biggen met
een nieuw varkens enterovirus van het
coronatype, C.V. 777

Debouck P. en Pensaert M.; Fxperimental Infee-
tion of Pigs w ith a New Porcine enteric Coronavi-
rus, e.V. 777. .4/;;. ,/. I c/. «c.v. 41.
(2). 219-223.
(19X0).

.Auteurs beschrijven in dit artikel de resultaten \\an
een experimentele infectie \\an biggen met het co-
rona virus-like agent (C.V.I...A.), een virus dat epi-
/oötische diarree veroor/aakt onder varkens van
alle leeftijden cn daatdoor sterke gelijkenis vertoont
met een\'F.(j.E.-uitbraak.

llct betreffende C.V.I..A.. genaamd C.V. 777 werd
geïsoleerd uit een epi/oötische uitbraak van diarree.
De proefbiggen waren óf normaal (10 dagen spe-
nen) óf kunstmatig opgefokt (caesarian derived co-
lostrum deprived).

Besmetting vond plaats tussen I en 20 dagen leef-
tijd. Alle biggen ontwikkelden binnen 2 dagen diar-
ree. Naast diarree kwam braken voor.
Fnkele biggen ter observatie stierven 2-4 dagen
nadat dc diarree begon.

Enkele biggen, gedood binnen 30 uur nadat de diar-
ree begon, vertoonden een gedilateerde dunne en
dikke darm. l.ater gedode biggen vertoonden uit-
drogingsverschij nselcn.

Atrofie van de villi van het jejunum was duidelijk
waarneembaar. Dc villus crypte-ratio was 2 1
(normaal 7 I).

Bij alle biggen, gedood tussen 24 en 101 na inocula-
tie kon met behulp van de directie lE-test
e.V.E.A.-antigeen worden aangetoond in het epi-
theel van de dunne darm en ook. /ij het in mindere
mate. in de dikke darm (i.t.t. T.G.E.: uitsluitend
vermeerdering in villusepitheel van dunne darm).
Met de electronenmicroscoop konden in faeces of
darminhoud partikels met de typische coronavirus-
morfologie worden waargenomen.
In het serum van zieke biggen konden Huoresce-
rende antilichamen tegen C.V.L.A. aangetoond
worden met behulp van de indirecte IF-test.
De
in vivo neutralisatietest gaf geen duidelijk beeld:
na orale besmetting van een big met virus-
antiserum-mengsel ontstond toch lichte diarree,
echter 3 dagen later dan de controle-big (alleen
virusmateriaal), die alle typische /iekteversehijnse-
len vertoonde. 20 Dagen na besmetting konden in
de proef-big fluorescerende antistoffen wor-
den aangetoond, in de controle-big wel.
1 wee biggen, besmet met f .(1. E.-v irus cn met hoge
SN-titers tegen dit virus waren niet beschermd bij
een challenge met C.V.E.,A.-virus. Omgekeerd werd
er van 5 biggen, eerst besmet met C.V.E.A. en later
gechallenged met F.G.E.-virus slechts 1 ziek. Wel
ontwikkelden alle 5 dieren sero neutraliserende anti-
lichamen tegen het F.G.E.-virus.
Op grond van deze bev indingen menen auteurs een
duidelijk verschil tussen het C.V.E.A. en het
T.(
i.e.-virus te hebben aangetoond en dat er dus
sprake is van een nieuw varkens-enterovirus van het
coronatype.

Hoewel de corona-virussen sterk soortspecifiek zijn
sluiten auteurs een ander virusreservoir dan het
varken niet uit.

Het e.V.E.A. is waarschijnlijk identiek met het
virus dat de epizoötische varkensdiarrce (E.V.D.)
type 11 veroorzaakt, stellen zij tenslotte.

.4. i: Chr. Knijper

Varken

Nieuwe inzichten over de invloed van
varkenshelminthen op de slachtkwaliteit
en mestresultaten

Prosl. H; Heimbucher. .1. .Supperer. R; Klaring. W.
.1.: Neue Gesichtspunkte hinsichtlich des Einflusses
der Schweine Flelminthen auf die Schlacht und
Mastleistung.
H ien. lieränzl. Msehr. 67. I4.(I9H0).

Met 100 broer-zuster-groepen (206 dieren) werd op
hetzelfde voer de invloed nagegaan van darmpara-
sicten op de mestresultaten (30-87 kg).
Bij het slachten bleek 28.6\':; met spoelvvormen be-
smet, 10,7^:; met oesophagostomum, 7,2\'f mengin-
fectics en 53,49; vrij. De aantallen wormen waren
gering.

Wel wordt opgemerkt, dat men jonge wormen, die
geen eieren produceerden vond cn ook wel eieren
die de darm passeren, zonder dat er wormen waren
(uit omgeving opgedaan). Bij \'Edelschweinen\'
waren spoelwormen nadelig op het hampercentage
en de vlees-vet-verhouding. Bij landvarken werd
geen invloed vastgesteld.

Door verschil in mestperiode, ras, voeding, en ten
gevolge van de geringe aantallen is vergelijking
met de literatuur bijna niet mogelijk. Er is op-
gegeven dat bij besmetting met 80.000 spoelworm-
larven een groeistoornis optreedt, evenals bij
300.000 oesophagostomum larven. Bij deze proef
met geringe besmetting waren er geen significante
verschillen.
E. J. Voüle.

-ocr page 332-

Dierenwelzijn en Recht

D. Boon

(Goiula Quint R.l .. Arnhem. 1979. ! i 3 pagina.s)

Het boek behandelt de positie van dieren in hun
relatie tot mensen in de huidige maatschappij en het
recht dat daarop aansluit. In dc inleiding schrijlt dc
auteur (een jurist, die dil boekje als doctoraal-
scriptie heelt geschreven):

\'Vooral als gevölg van ontwikkelingen na de oorlog
/ijn dieren door de tnens in een /eer benarde positie
gebracht.

De ethische normen van de mens de mate van
verantwoordelijkheid en waardigheid /ijn on\\ ol-
doende met die ontwikkelingen meegegroeid.
Daardoor gaat ook het recht mank aan gebrek aan
uitgangspunten cn doelstellingen. Veel situaties in
de relatie met dieren blijven (ten onrechte) buiten de
toepassing van het recht, terwijl in andere situaties
de werkelijke problemen niet door het recht worden
bestreken.

Het rechtssysteem lijkt daardoor niet zonder wille-
keur te /ijn opgebouwd, De/e situatie kan /o niet
langer blijven voortbestaan\'.

Het boek bestaat uit twee delen, ln het eerste deel,
dat getiteld is \'Collage van ideeën over dierenmis-
handeling, welzijn, normbesef en recht\', schetst de
auteur allerlei facetten van de relatie mens dier die
voor de ontwikkeling \\ an het recht van belang zijn.
De auteur komt aan de hand van voorbeelden tot de
conclusie dat de omgang van de iriens met andere
diersoorten vol onbegrip, onkunde en tegenstrijdig-
heden zit. Dit kan een verklaring zijn voor de
geringe omvang en kwaliteit van het recht met
betrekking tot het welzijn van dieren.
I5e benadering van welzijn van dieren als rechtson-
derdeel wordt fragmentarisch en sectoraal
genoemd. Dit wordt mede veroor/aakt door het feit
dat de verlangens van de mens vaak tegenstrijdig
/ijn,

Ener/ijds bijvoorbeeld wenst hij produkten die vol-
strekt onschadelijk zijn voor zijn gezondheid,
anderzijds wil hij niel dat zc worden getest met
gebruikmaking van proefdieren.
Het huidige recht schiet tekort om hiervoor oplos-
singen tc geven.

Volgens Boon wordl dit door verschillende factoren
bepaald:

1. Hel dierenbeschcrmingsrecht kenmerkt zich
door hel gebrek aan onderliggende \'operatio-
nele\' morele normen waardoor de uitgangs-
punten en doelstellingen van het recht vaag
blijven,

2, fle reikwijdte van het recht is le beperkt.

.3. fiel toepasbare instrumentarium ts onvoldoen-
de.

4. Opsporing, vervolging en berechting heeft in te
geringe mate plaats.

ru

5. Coördinatie bij bestuurlijke organisatie en wet-
geving is gebrekkig.
Aan het eind van het eerste deel gaai de schrijver in
op de \\raag of dieren rechten hebben. Hij benadert
dit vraagstuk door een vergelijking te trekken tnet
de Verklaring van de Rechten van het Kind vastge-
steld door de Algemene Vergadering van de Vere-
nigde Naties (1959). Hij komt tot de slotsom dat
dieren rechten kunnen hebben omdat;

iedere plicht een recht veronderstelt. Waar men-
sen plichten hebben ten op/ichte van dieren
ontlenen dieren zelf rechten hieraan;
het niet kunnen uiten van een wil. geen voor-
waarde is voor bet zijn \\an een rechtsobject;
een dier de drang om in /ijn behoefte te v oorzien
kan demonstreren, hetgeen in vele gevallen
uiterlijk waarneembaar is.
Door middel van gedragsstudies bij dieren wor-
den steeds meer voorbeelden bekend.
Het tweede deel van het boek is getiteld \'Maat-
schappelijke realiteit en het recht\'. Hier wordt dc
relatie mens dier systematisch ontleed en
gerangschikt.

Er worden situaties beschreven die (nog) buiten het
bereik van het recht zijn gebleven en er worden
suggesties gedaan daarin verbetering te brengen.
Enkele voorbeelden van dergelijke situaties zijn:
De overheid ziet het bevorderen van het wel/ijn
van dieren niet als ecn af/onderlijk
beleidsterrein,

Cie/ondheids/org voor dieren is ecn aspect, dat
hel welzijn van hel dier rechtstreeks beïnvloedt,
\'Eoch heeft hel dier geen recht op dic zorg.
De mogelijkheid om dieren in eigendom te krij-
gen en te houden brengt hen in een vogelvrije
positie.

Boon wil hiermee aantonen, dat hct terrein van dc
dierenbescherming veel ruimer moet worden opge-
vat, dan thans veelal hct geval is.
In dit deel van het boek worden ook enkele wetten
besproken voorzover zij bepalingen overdierenwel-
/ijn bevatten.

Aan het slot van hct bock vvordt een aantal aanbe-
velingen gedaan. Zo pleit de auteur voor het instel-
len van ecn \'Raad op hel Dierenw elzijn\', Dil zou een
breed samengestelde Commissie moeten zijn, dic
zich kan bezighouden met alle faccttcn van hct
dierlijk welzijn.

Tevens wordt voorgesteld een nieuwe wet tc ont-
wikkelen (Kaderwet op hel Welzijn van Dieren).
Alle dierenbeschermingsbepalingen uil alle
beslaande wetten zouden tnoeten worden onderge-
bracht in deze nieuwe wet.

Hel is prijzenswaardig dat de auteur dil moeilijke
onderwerp heeft willen aanpakken. Helaas is de
benadering wat te veel in de journalistieke sfeer
blijven steken.

Een nadere behandeling van hel onderwerp, waar-
mee de auteur thans bezig is, mag echier met
belangstelling tegemoet worden gezien.

P. van Houwelingen.

-ocr page 333-

The veterinary Annual

Nineleenth and twentieth issue.

C. S. G. Grunscll and h. W. G. Hill (editors).

(John n right and Sons :id Hnsioij

De/e jaarboeken bevatten, elk in ongeveer .lOO pagi-
na\'s. belangwekkende informatie over een grote
verscheidenheid van onderwerpen, welke evenalsde
auteurs met zorg werden geko/en.
£:lke jaargang begint met een aantal overzichtsarti-
kelen over een groter gebied, bijvoorbeeld Veeteelt.
Voortplanting en Vruchtbaarheid. Vlees- en
Pluimvee-keuring. Daarna volgt een keus uit ziek-
ten bij paard. rund. varken, schaap en kleine
huisdieren. Zelfs werd een artikel over geitenhoude-
rij opgenomen.

l\'iteraaid /ijn de artikelen toegesneden op de toe-
standen in Groot Brittanni\'e. Zo is voor ons een
bijdrage over de runderhor/elbestrijding nauwe-
lijks van belang. Wél is interessant om te vernemen
dat door de ma/en in de wet opde Runderhor/elbe-
strijding. waardoor \'\\ rij\' grazend jongvee niel met
derrisaftreksel behoefde te worden behandeld, de
bestrijding lot nog loe in Grool Brillanié nauwelijks
eflecl heeft gesorteerd.

Over hel algemeen echter bevatten de jaarboeken
een massa up to date informatie over een aantal
onderwerpen, welke \\oor de prakticus van belang
zijn. De literatuurlijsten maken een vrij volledige
indruk. Ook de Nederlandse \\akliteraluur wordt
nog al eens aangehaald.

Wel valt een niveauverschil op in de bijdragen. Zo
gaal de beschrijving \\an de diagno.se en de opera-
tieve behandeling van fracturen in het gebied vande
carpus en van de sesam beentjes bij het paard ver uit
boven de behandelingsmogelijkheden in de prak-
tijk. Het/elfde geldt eigenlijk voor de operatieve
behandeling van keratoconjunctivitis sicca bij de
hond. Het aantal bijdragen over ziekten \\an kleine
huisdieren is overigens aanzienlijk (resp. 21 en 1."!)
en gevarieerd.

Hen uitgebreide inde.x maakt het opzoeken \\ an de
gewenste informatie gemakkelijk.
.Als vorm van P.,A.O. voor de prakticus en vooral
voor degenen die werkzaam zijn in de gemengde
praktijk \\an harte aanbevolen. /)
\'fdisnia.

Kompendium der veterinärmedizini-
schen Mikrobiologie. r>jn Leitfaden für
Studierende. Teil II. .Spezielle Bakterio-
logie und Mykologie.

.V Oberarbeitete Auflage.
Bisping. W.

(Verlag M & //. Sehaper. Hannover. ISBJ - 7944 -
0106-9. (1979). Prijs: DM 48)
Zoals bekend, gaat aan dit tweede deel een eerste
deel., de algemene microbiologie en immunologie
bevattend, vooraf. Schrijver van beide delen is prof.
dr. W. Bisping. hoogleraar aan het InstituurvoorM i-
crobiologie en Infectieziekten van de Diergenees-
kundige Hogeschool te Hannover. Beide delen zijn
elk ongeveer 200 pagina\'s dik en opgezet volgens
hetzelfde, bijzonder plezierig leesbare principe: de
linker pagina bevat steeds de te bestuderen stof: de
rechter pagina is óf leeg (voor het maken van aante-
keningen tijdens het college) óf bevat tabellen.

schetsen, (bijzonder goede) kleurenfoto\'s of opga-
ven.

Deze opgaven zijn zo geconstrueerd, dal ze ook
voor de docent een plezierige hulp kunnen zijn bij
hel geven van hel practicum! Professor Bisping
neemt een eventuele criticus veel wind uit de
zeilen door er in een voorwoord de nadruk op te
leggen, dal het boekje (alleen deel 11 wordt hier
besproken) niet dient ter vervanging \\an college óf
studieboek; het beval gewoon de slof. die een stu-
dent (minimaal) moet welen. Het boekje is zelfs wat
•dictaatachtig\' opgezet, hetgeen o.a. tol uiling komt
in de. wat merkwaardig aandoende, gebruikte al-
kortingen voor de diersoorten; Seh = Schwein.
Msch = Mensch. Rd = Rind. etc.
De inhoud is vooral ook. omdal hel hier een
herziene uitgave belreri in zoverre bijzonder vol-
ledig. dat eigenlijk geen enkele bacteriologische- of
mycologisehe verwekker is vergeten. Ook echte fou-
ten zijn niet dik gezaaid: enkele zijn: de apathogene
\'Neisseriae\' worden nog niet volgens de nieuwe no-
menclatuur als \'Branhamella\'s\' aangegeven, in het
rijtje van veterinair belangrijke Streptococcen
zoekt men tevergeefs naar
Sn-, canis. in opgave 2
wordt een strikt verouderd gevoeligheidspalroon
\\an
Si. aureus opgegeven mét chlooramfenicol en
tetracycline, maar zonder de semisynthelisehe peni-
eillines. de cephalosporines en clindamycine; van
proteïne A wordt simpelweg gezegd, dal het bindt
aan het He van IgG. zonder in te gaan op subklasse-
verschillen. Bij het varken bindt proteine .A. als
bekend, juist niel aan Hc maar aan l ab.
Hen ernstiger bezwaar \\an hel boekje is. naar de
mening van de referent, dat het in \\eel opzichten té
beknopt is. Het bevalt louter en alleen de bacteri-
ologische gegevens over de verwekker, geeft ner-
gens symptomen, pathogenese. etc. Zo worden bij\\.
aan
C. renale slechls .S regels gewijd; de antigeneti-
sche verwantschap met .)/.
johnei wordt niel eens
genoemd. Van
C. pv<igenes wordt slechts gesteld;
\'Geeft etterige ontstekingen, bijv. mastitis\'. .Als the-
rapie wordl peneilline geadviseerd; men \\indt ner-
gens. dal juist vanwege de moeilijke bereikbaarheid
in de pus. penicilline vaak geen efleei heeft en men
daarom vaak chirurgisch moet ingrijpen. De serolo-
gische diagnostiek komt er in vrijwel alle gevallen
(te) bekaaid af o.a. bij \\lek/iekte en paratubercu-
lose. .Aan infecties (wonden, chirurgische ingrepen,
etc.) door anaeroben als
Hacieroides spp. wordt
voorts vrijwel geen aandachl besteed. Kortom, hel
vak \'infectieziekten\' wordt op de/e wijze volgens
referent te weinig klinisch gegeven en het boekje is
daarom wal \'droog\'. In het algemeen zijn Hngelse
leerboeken, vaak vanuit de klinische \'l\'athology\'
geschreven, wat plezieriger le lezen en te bestuderen
door de immers veelal klinisch ingestelde dierge-
neeskundig student.

Als conclusie kan men dan ook stellen, dal dil deel
11 voor de veterinaire student ongetwijfeld \\an
grool nut kan zijn doordat het alle onderwerpen
behandelt. De aanbeveling die dan in een boek-
bespreking vaak hierop volgt .dat het boek ook
voor de afgestudeerde dierenarts een aanw inst voor
zijn bibliotheek kan betekenen, moetditmaalechter
duidelijk achterwege blijven vanwege het gebrek
aan elke vorm van klinische informatie.

./. Goudswaard

-ocr page 334-

Verslag van de VI I Ith
Scientific Meeting of
GV-SOLAS (Society for
Laboratory Animal Science)
28-5-1980/30-5-1980,
Lausanne

Het jaarlijks congres van de grootste Euro-
pese proefdierkundige vereniging telde onge-
veer 190 deelnemers (waaronder 15 Neder-
landers), vanuit vele Europese landen. Er
werden lezingen gehouden ten dele in paral-
lelle sessies rond verschillende thema\'s. Daar-
naast werden discussies gevoerd over
bepaalde onderwerpen. Bovendien werden er
posters gepresenteerd.

De thema\'s die in de lezingen aan de orde
kwamen waren: experimentele chirurgie, va-
riabiliteit van proefdieren veroorzaakt door
huisvesting, voeding en stofwisseling, micro-
biologie en parasitologie, kankeronderzoek
en algemene onderwerpen. Dit lijstje geeft al
een beeld hoe gevarieerd de interessegebieden
van proefdierkundigen kunnen zijn. De oor-
zaak hiervan is gelegen in het feit dat proef-
dierkundigen tc maken kunnen krijgen met
alle vormen van dierexperimenteel onderzoek
variërend van chirurgie tot voedingsonder-
zoek. Er kwamen echter genoeg algemene
aspecten aan de orde om iedereen aan zijn
trekken te laten komen. Bijv. onder het thema
\'algemene onderwerpen\' werd een lezing
gehouden (H. W. Renner W.D.H.), waarbij
ingegaan werd op de keus tussen dierproeven
en celculturen. De voordelen van celculturen
als vervanging van dierproeven werd aange-
duid (gestandaardiseerd materiaal, ook
humane cellijnen te gebruiken). Er zitten ech-
ter ook vele nadelen aan: cellen kunnen
karakteristieke eigenschappen verliezen,
vitale parameters kunnen niet bepaald wor-
den (bijv. bloeddruk), toxiciteitsproeven
vereisen het antwoord van het intacte
lichaam.

Bij ditzelfde thema viel ook de lezing van
Beglinger (Zwitserland) op over het kiezen
van het juiste proefdier en de juiste techniek
uit oogpunt van bescherming van dieren. Hij
pleitte voor gezonde, gestandaardiseerde
proefdieren wat een besparing aan dieren
oplevert. Verder gaf hij aan dat bij experimen-
ten met chronisch geïmplanteerde meetappa-
ratuur veel dieren te besparen zijn: met één
dier zijn veel experimenten mogelijk en het
dier is zijn eigen controle. Hij stelde dat om
tegemoet te komen aan wensen van dierenbe-
schermers varkens een goed alternatief zijn
voor honden. Vele parameters zijn van
dezelfde grootte orde als bij de hond en fysi-
ologisch en anatomisch lijken varkens meer
op de mensen dan honden. Dezelfde spreker
hield bij het thema \'experimentele chirurgie\'
nogmaals een lezing over de geschiktheid van
het varken voor hartchirurgie.
Typische proefdierkundig interessante onder-
werpen kwamen aan de orde in het thema
variabiliteit. Burow(West Duitsland) meldde
de resultaten van onderzoek bij muizen waar-
bij bij 5 stammen een groot aantal parameters
(104) bepaald zijn, waaronder 7 hematologi-
sche. Opvallend was dat de invloed van de
meettechniek zeer groot bleek te zijn. Het
geslachtsverschil gaf eveneens aanleiding tot
grote verschillen in het bloedbeeld. Tussen
inteeltstammen bleken grote verschillen te
bestaan. Het leukocytengehalte was onafhan-
kelijk van de leeftijd.

in 4 zittingen kwamen in de vorm van een
korte inleiding met daarna discussie ( 1 \'/, uur)
de volgende onderwerpen aan de orde: pers-
oneelshygiëne. darm- en longziekten bij konij-
nen. katten als proefdier en een algemene dis-
cussie waarbij tevoren vragen konden worden
ingeleverd. Bij het onderwerp personeelshygié-
ne kwam naar voren dat zelden besmettingen
optreden bij mensen veroorzaakt door proef-
dieren. maar dat het optreden van allergieën
bij verzorgend personeel problematisch kan
zijn. Bij het thema konijneziekte werd naar
voren gebracht dat enten met autovaccins
legen pasteurella infecties helpt. Er gaan geen
dieren meer dood hoewel ze toch drager blij-
ven. Ook scheiden van oude en jonge dieren is
een goede profylactische maatregel. Naast
longziekten is enteritis een probleem (26% van
de totale sterfte). Van belang in dit verband
zijn vooral de kwaliteit en de aard van het
voedsel. Ook verandering van personeel
beïnvloedt het voorkomen van enteritis
(\'s maandags 3 x zoveel enteritis na een week-
end dienst door vervangers). Een waardevolle
suggestie was om dieren voor transport eiwit-
arm voedsel te verstrekken in verband met
enteritis. Ook werd gesuggereerd zieke dieren
oraal lactobacillen toe te dienen.

-ocr page 335-

Over het nut van de/.e suggesties waren geen
harde wetenschappehjice gegevens
beschikbaar.

Bij het thema katten als proefdier werd gepleit
om speciaal gefokte katten te gebruiken. Het
is dan niet meer nodig om katten via handela-
ren te betrekken en een aantal storende viru-
sinfecties kunnen buitengehouden worden
met relatief eenvoudige maatregelen. De
nadruk werd gelegd om uit te gaan van SPF-
dieren omdat conventionele dieren niet
geschikt zijn voor veel e.xperimenten en er
bovendien meer verliezen optreden gedurende
het experiment.

Bij de vrije vragen kwamen een aantal vragen
aan de orde die in feite niet te beantwoorden
zijn bij de huidige stand van zaken, zoals: wat
is het meest optimale strooisel voor proefdie-
ren en hoeveel ruimte heeft een hond nodig.
Daarnaast waren er zeer concrete vragen die
meestal vanuit het auditorium beantwoord
konden worden.

Tenslotte werden er .32 posters gepresenteerd
verdeeld over 4 thema\'s. Omdat geen extra
tijd uitgetrokken was om posters te bekijken
zijn velen helaas niet toegekomen aan bestu-
dering ervan. Een ander nadeel was dat de
auteur meestal niet in de buurt van de posters
aanwezig was om met bezoekers van gedach-
ten te wisselen. Deze nadelen zouden te voor-
kotnen zijn geweest door bijv. PA uur uit te
trekken voor bestudering van de posters.
Tijdens het congres zijn een aantal voorzie-
ningen getroffen en afspraken gemaakt over
de organisatie van het volgende congres begin
juni te Düsseldorf. Dit congres wordt georga-
niseerd door de EELASA. de Federatie van
Europese proefdierkundige verenigingen, die
onlangs opgericht is.

./. l\'. Ki>()/>i>ui>i\'.

Groen licht voor uitvoering
onderzoek milieuhygiëne

De regering heeft in de kabinetsvergadering
van 4 juli 1980 de Landelijke Stuurgroep
Onderzoek Milieuhygiëne (LaSOM) groen
licht gegeven voor de uitvoering van haar
voorstellen. Deze zijn verwerkt in het in juni
1979 aan de ministers voor wetenschapsbeleid
en van volksgezondheid en milieuhygiëne
aangeboden derde interimrapport. De
LaSOM schetst hierin de hoofdlijnen voor
een nationaal onderzoekprogramma en een
uitwerking van hel onderzoekvoorstel\'Signa-
lering en Evaluatie van oorzaken en effecten
van Milieuveranderingen\' (het SEM-project).

fn haar voorstellen voor dit nationaal pro-
gramma. dat jaren voorbereiding heeft
gevergd, is de LaSOM uitgegaan van het
marktmechanisme: zij heeft vraag en aanbod
van milieukundig onderzoek tegen elkaar
afgewogen. Die vraag betreft zowel de maat-
schappelijke behoeften als de doelstellingen
van het overheidsbeleid.
Om de maatschappelijke vraag te kunnen
bepalen, heeft zij in 1978 een enquête doen
verrichten door het Instituut voor Milieu-
vraagstukken van de Vrije Universiteit te
Amsterdam. Hiertoe is eerst aan een twintig-
tal deskundigen de vraag voorgelegd welke
maatschappelijke ontwikkelingen naar hun
mening belangrijke implicaties hebben voor
het milieu, hoe urgent zij de implicaties acht-
ten en welk soort onderzoek hen noodzakelijk
leek. In een tweede ronde is aan een selectie
van mensen, die bij het milieuvraagstuk
betrokken zijn (politici, hoge ambtenaren,
wetenschappelijke onderzoekers, vertegen-
woordigers van bedrijfsleven en milieugroe-
pen) gev raagd aan te geven welke tnaatschap-
pelijke ontwikkelingen zij het meest
bedreigend voor het milieu vonden en welk
milieu-onderzoek zij het urgentst achtten.

Lrgent onderzoek

De maatschappelijke ontwikkelingen die vol-
gens deze enquête de meest dringende impli-
caties hebben voor het milieu, zijn die op het
gebied van grondstoffen- en energievoorzie-
ning, de uitvloeisels van bepaalde technologi-
sche en economische ontwikkelingen en de
schaalvergroting en intensivering in land-
bouw en visserij.

De demografische ontwikkelingen en, bij-
voorbeeld, de toenatiie van het wegenopper-
vlak, worden minder bedreigetid geacht. De
aangegeven prioriteiten voor milieu-
onderzoek lopen daarmee parallel: ook
onderzoek inzake milieubeleid en milieuwet-
geving heeft relatief hoog gescoord. Opval-
lend is dat medisch onderzoek naar de gevol-
gen van milieuverontreiniging voor dc
volksgezondheid en de kans op industriële
rampen veel minder dringend werden bevon-

Dr, J, P, Kooptnan, Katholieke Universiteit Nijmegen. Paculteit der Geneeskunde en Tandheelkunde.
Afdeling Centraal Dierenlaboratorium. Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen,

-ocr page 336-

den. De LaSOM geeft aan dat ecn en ander
mogelijk te maken heeft met dc maatschappe-
lijke achtergrond van de i\'espondenten en met
name het verschil in response. Zij adviseert
dergelijke enquêtes regelmatig te herhalen en
daarbij met dit verschil rekening te houden,
flet aanbod van afgesloten of lopend onder-
zoek op milieugebied is geïnventariseerd door
het Studie- en Informatiecentrum TNO voor
Milieu-onderzoek.

De in 1978 aangemelde projecten (circa 2200)
werden beoordeeld op hun mogelijkheden
voor het SEM-project; 700 bleken er in aan-
merking te komen. Hel onderzoek is gegroe-
peerd rond een aantal probleemvelden zoals
economie, technologische ontwikkeling,
recreatie, industriële veiligheid, grondstoffen-
en cnergiexoorziening cn ruimtegebruik.

Grondstoffen

Het gebruik van grondstoffen brengt in alle
verschillende fasen daarvan diverse milieu-
effecten met zich.

Voor Nederland zijn met name olie. gas, zand.
klei. grind, mergel en water van belang; vooral
dc effecten van afvalstoffen op bodem, grond-
water en oppervlaktewater in hun onder-
linge wisselwerking verdienen nader onder-
zoek. Onderzoek naar de milieu-gevolgen van
de energievoorziening zal worden toegespitst
op de luchtverontreiniging en dc stralings-
effectcn voor dc mens, op de effecten van zure
regen en op milieubewust gedrag. Nu moge-
lijk dc steenkool weer een grote rol gaat spe-
len, zullen tevens de milieu-effecten daarvan
meer nadruk krijgen in nauwe samenwerking
met het Nationaal Programma Onderzoek
Kolen (NOK) dat thans in ontwikkeling is.
Om lacunes bij de indeling in problcctnvelden
tc kunnen ondervangen, heeft de LaSOM
tevens onderzoek geanalyseerd aan de hand
van de diverse milieusectoren- lucht, water,
bodem, flora, fauna enz. Belangrijke thema\'s
hierbij vormen een beoordelingssysteem voor
de kwaliteit van het oppervlaktewater,
methoden om de ecologische gevolgen van
concrete ingrepen in hetmilieu te voorspellen
en de effecten van beleidsmaatregelen op hct
milieu.

Financiering

De nationale onderzoekprogramma\'s als
zodanig zullen vooral neerkomen op herpro-
grammering van lopend onderzoek. Voor het
wegnemen van knelpunten in die herprogram-
mering en voor het opvullen van lacunes is
extra geld nodig; ook de kosten van de pro-
grammaleiding en het research-management
tot medio 1982 nog in de LaSOM opgeno-
men — moeten worden opgevangen.

Voor de uitvoering van hct SEM-project zul-
len de betrokken departementen (Volksge-
zondheid en Milieuhygiëne, Verkeer cn
Waterstaat, Economische Zaken, Landbouw
en Visserij, Sociale Zaken, Cultuur, Recreatie
en Maatschappelijk Vv\'crk en Wetenschapsbe-
leid) voor de jaren 1980-1982 in totaal 8,25
iniljocn gulden ter beschikking stellen.
Wetenschapsbeleid zal daarvan .3.5 miljoen
bijdragen, waaronder 1,5 miljoen uit het
Stimuleringsfonds.

Bij het nemen van bovenstaande besluiten is
de regering er vanuit gegaan dat rnedio 1981
een sectorraad op het terrein van het natuur-
en milieu-onderzoek (RMNO) kan worden
ingesteld en de LaSOM per medio 1982 zal
worden opgeheven. De LaSOM heeft der-
halve geen taak meer ten aanzien van de pro-
grammering van onderzoek. De RMNO zal
immers die programmerende functie krijgen.
Voorts is besloten voorbereidingen te treffen
voor een organisatiestructuur voor de uitvoe-
ring van onderzoek na medio 1982. Voorstel-
len voor deze organisatiestructuur zullen vóór
medio 1981 worden gedaan door een ambte-
lijke werkgroep.

(Persheric hl Miniswrie vonr
Weienschapshcleui).

Ontwerp van Wet twee-
fasenstructuur ingediend

De ministers dr, \\. Pais (onderwijs en weten-
schappen) en ir, C;, J, M, Braks (landbouw en
visserij) hebben op 27 maart 1980 het ontwerp
van Wet twee-fasenstructuur wetenschappe-
lijk onderwijs ingediend bij de Tweede
Kamer, De essentie van het wetsontwerp is
een verbreding van de afstudeermogeiijkhe-
den in horizontale en verticale zin tot stand te
brengen. Ken verschil met het voorontwerp is
dat dc eigen verantwoordelijkheid van dc
instellingen van wetenschappelijk onderwijs
scherper wordt geprofileerd.

Het doel van de invoering van de twcc-
fasenstructuur is bet scheppen van betere
voorwaarden voor;

— de bevrediging van de individuele en
maatschappelijke vraag naar wetenschap-
pelijke scholing en geschoolden;

— de vervulling van de wetenschappelijke
taak van de universiteiten en hogescholen;
de handhaving of verhoging van de kwali-
teit en doelmatigheid van het onderwijs en
onderzoek;

-ocr page 337-

de vergroting \\an de flexibiliteit van het
onderwijs;

de overbrugging van de huidige kloof tus-
sen het wetenschappelijk onderwijs en het
hoger beroepsonderwijs.
Het wetsontwerp wil duidelijkheid bieden op
hoofdpunten en laat verder zoveel mogelijk
over aan de instellingen bij het invoeren van
de voorgestelde structuur.

Kenmerken

In de nieuwe structuur kent het wetenschap-
pelijk onderwijs twee fasen. Een eerste fase
met een cursusduur van vier jaar, welke een
afgeronde wetenschappelijke opleiding ver-
zorgt afgesloten met het behalen van het doc-
toraaldiplotna. De maximale inschrijvings-
duur voor de eerste fase is zes jaar.
Een beperkt aantal studenten kan een aanvul-
lende opleiding volgen om zich te bekwamen
in een bepaalde specialisatie. Deze tweede,
postdoctorale fase heeft een cursusduur van
ten hoogste twee jaar. Er w orden vier groepen
onderscheiden bij de tweede fase
opleidingen:

de medische opleidingen met een cursus-
duur van twee jaar;

de beroepsopleidingen met een cursus-
duur van ten hoogste twee jaar;
de onderzoekopleiding met een cursus-
duur van één jaar;

de lerarenopleiding met een cursusduur
van ten hoogste één jaar.

Dc maximale inschrijvingsduur in dc tweede
fase is de cursusduur plus drie maanden.

Het wetsontwerp legt het initiatief bij dc
instellingen, die de aantallen studenten bepa-
len per opleiding of groep van opleidingen. De
bewindsman kan alleen achteraf bijsturen
door een algemene maatregel van bestuur en
slechts dan wanneer de in het planningoverleg
gemaakte afspraken flagrant zijn doorkruist.
De mogelijkheid tot het instellen van oplei-
dingen in de tweede fase wordt verruimd door
eenuitbreidingvandeexpc-imenteermogelijk-
heden in de Wet. 1 en behoeve van de rechts-
zekerheid zijn de criteria voor goedkeuring
van de opleidingen in de tweede fase in de Wet
opgenomen. In het wetsontwerp is de moge-
lijkheid geopend van een beroep op de Kroon
door de instellingen bij beslissingen van de
bewindsman over taakverdeling of de weige-
ring een verklaring van bekostiging af te
geven.

Voorts is voor het eerst in de wetgeving van
het wetenschappelijk onderwijs een regeling
voorgesteld voor de part-time studerenden.
Hiermee verband houdt de in het wetsontwerp
geïntroduceerde mogelijkheid dc inschrijving
in gedeelten van jaren op te nemen.

Voor experimentele studierichtingen bestaat
er de mogelijkheid per I september 1980 een
begin met de invoering van dc nieuwe struc-
tuur te maken. De overige studierichtingen
zullen in september 1981 volgen.

(Pershcrichl Minisierie van
Oudenvijs en H\'eicnscliapiH\'n).

Verschillen niet voorontwerp

Als gevolg van de ontvangen adviezen en het
gevoerde overleg is besloten tot een decentra-
lisatie in de besluitvorming. In deeerste plaats
blijkt dit uit het niet langer hanteren van het
principe van de gescheiden financiering. Hier-
bij zou de middelentoewijzing voor dc eerste
en tweede fase, alsmede het onderzoek, plaats
vinden via afzonderlijke artikelen op de rijks-
begroting. In dc nieuwe regeling geven de
verantwoordelijke bewindslieden de financié-
le kaders aan, waarover dc Tweede Kamer
zich zal uitspreken en dic voor de instellingen
als richtlijnen gelden bij het opstellen van hun
begroting.

Ook bij de vaststelling van de omvang van dc
tweede fase is voor een minder centralistische
aanpak gekozen. In het voorontwerp stelde de
bewindsman de omvang van de tweede fase
vast, nadat de instellingen waren gehoord.

-ocr page 338-

/(êiifgi

M

AO/ASIF courses for small animal practitions

Basic Course 7. - 12. 12. 1980

Monday

Cinderella of Surgery

fheme 1: Lag Screw /\'i.xalion-.\\eulrali:an<>n Plaie
- Ruuress Plate

Compression - Neutralization - Buttress (short film)

Plate as Protecting Splint (Neutralization Plate)

Plate as Support (Buttress Plate)

Review of Instruments and Implants

Lag Screw in Animals Basis and Clinical

Application

fhe Neutralization Plate Basis and Clinical
Application

Buttress Plate Basis and Clinical Application
Theme 2:
Basis of fracture Treatntetu
Biomechanics

Histology of Fracture Healing
Vascular Supply to the Bones
Structure and Funtion of the Bone

Fuesday

Theme .1: htterfragiiientary Contpressioti hy Plates
and H ires

Principles and l eehnique of Plate Fixation
Dynamic Coinpression Plate System
Clinical .Application of Compression Plate
Fixation

Fhe Pension Band Principle

Pension and Compression Side of the Bone

Tension Band Wiring

Pension Band Plating

Fheme 4: 7\'he Shaft fractures of Long Bones
Surgical Approaches to Shaft Fractures of the
Forelimb

Special Problems with Shaft Fractures of the
Humerus

Special Problems with Shaft Fractures of Radius
and Ulna

Surgical Approaches to the Shaft Fractures of the
Hindlimb

Special Problems with Femur Fractures
Special Problems with Fibia Fractures

Wednesday

Theme 5: fractures ofSntall Bones - Joints - Pelvis
Fundamentals in the Treatment of Joint Fractures
Approaches to the .loint Fractures ofthe Forelimb
Fractures of the Shoulder and FIbow
Fractures of the Carpus and Phalanges
Approaches to the Pel\\ is
Fractures ofthe Pelvis

Fractures of the Acetabulum and Proximal Femur

Approaches to the Stifle and Hock

Fractures of Distal Femur. Patella and Proximal

Tibia

Fractures of Hock and Malleoli
Fractures of the Tarsus and Metatarsus

Fhursday

Theme 6: fractures in (Ironing Animals
The Cirowth Plate (Histology)
\'1 reatment of Fpiphysiolysis

Freatment of Shaft Fractures in (Irovving Animals
Theme 7:
fundamentals of Bone Surgery
Soft Fissue Handling
Aseptic Techniques

Preparation of the Patient and Intraoperative
Complications

1 he Etiology and Freatment of the Shock
The Multitraumatisized Patient
Bone Grafting

Postoperative Care and Complications
Convalescent Patient

Clinical Function Following Stable Internal
Fixation

Friday

Fheme 8: fracture Healing attil its Complications
Radiographic E\\aluations of Normal and Distur-
bed Bone Healing

Metallurgy: Strength. Fatigue. Corrosion
Implant Size and Removal
Biomechanics of 1 mplant Failures
leehnical Failures
Histology of Non Fnions
Non F nions

Open Fractures and Osteitis
Antibiotiea in Bone Surgery
Reoperations

Advanced ( ourse 14. - 19. 12. 1980

Monday

Introduction of the course
Fheme 1:
Basic Papers

Interfragmentary Strain as the Basis of Understan-
ding of Spontancus. Primary and Delayed Healing
Circulation in Bone

Morphometric Determination of Bone Formation
(Rahn)

Investigations and Statistics of Osteosarcoma
Developments of Internal Fixation

I hema 2: Bone Grafting
Autologeous Bone Cirafting
Homologeous Bone Grafting and Bone Bank
Fransplantatlon of Bone Cylinders
Immunological and Pathological Response to
Canine Bone Allografts

Tuesday

Theme 3; Joint fractures and Arthrodesis
Fundamentals in JointSurgeryand Joint Fractures
Basis Principles in Arthrodesis
Radiologic Evaluations of Joint E\'ractures

-ocr page 339-

Joint Fracturcs and Arthrodesis of the Shoulder
Joint f ractures and Arthrodesis of the Elbow
[•ractures and l igament Injuries of the Carpus and
Metacarpus

foe Joint Arthrosis in the Racing Dog

Acetabular Fractures

Fractures of the Proximal Femur

Joint Fractures and Arthrodesis of the Stifle

Fractures and l.igament Injuries of the 1 arsus and

Metatarsus

Sesamoid Fractures of the Manus and Pes
Physical I\'herapy and Aftertreatment in Joint
Fractures

Wednesday

Eheme 4: The Muhiirauiimlisized Palieni

Shock and Shocktreatment

First Aid in Trauma Cases

Eiming of Bone and Joint Surgery

Soft Tissue Handling in Hea\\il\\ 1 raumatisi/ed

patients

Gunshot Injuries

I reatment of Complex Shaft Fractures
Radiologic Evaluations after Complex Fractures
Postoperative Treatment of Multitraumatisized
Patient

Eheme 5: Special Fracnires
Sacroiliac Fractures
Fractures of the Spine
Fractures of the Head

Fractures of the Humerus (A Review of 130 Cases)

Buiatrik

Samengesteld door Ahlers, Andresen, Ererking,
Glasser, Grunert. Krause, Eotthaintner, ,Merkt,
Ro,senberger, Schulte en Weigt

(ie Herziene en uitgehreide drtik. Vertag Sehaper.
Hart,tover. 1979)

Deze bundeling van brochures die alseen\'veterinär-
kalender\' zijn versehenen is bedoeld als een inlei-
ding in de kliniek van de runderziekten en geeft de
prakticus raad bij zijn dagelijkse handelingen. Het
hele gebied van de rundergeneeskunde wordt be-
handeld waarbij van de onderwerpen vooral de
praktisch relevante zaken worden besproken. De
onderwerpen zijn ingedeeld in epidemiologie, eti-
ologie, symptomen, diagnostiek, therapie en pre-
ventie.

Ook de techniek van chirurgische ingrepen wordt
kort maar duidelijk weergegeven. Zonodig wordt

Thursday

Ehcrne 6: li(}ne nefornialions and Osieoiomv
Histologv and Pathophvsiologv of the Phvseal
Plate

Physeal Closure Related to Age

Jypes and Etology of Physeal Plate Injuries

Developmental Abnormalities of Antebrachium

Surgery at the Ulna

Surgery at the Radius

Developmental Abnormalities of the Distal Fetnur
and Tibia

Developmental Abnormalities of the Hip
Biomechanics of the Hip
Intertrochanteric Osteotomy
Pevic Osteotomy
Eotal Hip Replacement

Friday

Theme 7: Open Fraciures and Complicaiions of
Internal Fixation

Definition, Classification and Basic Ereatment of
Open Fractures

Open Fractures and Septic Infections in Animals
Internal and External Fixation in Open Fractures
.\'Xntibiotics in Bone Infection
Technical Failures and Implant Failures
Histology of Non Unions
Biomechanics of Non Unions
Treatment of Complex Non Unions
Fracture Disease

chirurgische techniek meteen tekening verduide-
lijkt.

Behalve aan orgaanziekten, infectieziekten, fertili-
teitsstoornissen wordt aandacht geschonken aan
drachtigheidsdiagnostiek, verloskunde, K,l,, chi-
rurgie van tepel en uier, mastitis cn de belangrijkste
chirurgische ingrepen zoals rumenotomie, castra-
ties, klauwamputaties enz.

De kalverziekten worden apart behandeld, Eitera-
tuurverwijzingen ontbreken. Hoewel volgens de
auteurs kortgehouden omvat dit boek .128 pagina\'s
informatie.

De auteurs zijn bekende medewerkers en oud-
medewerkers van de belangrijkste veterinaire facul-
teit van Hannover, waarbij vooral prof, Rosenber-
ger een groot deel voor zijn rekening neemt.
Het geheel staat borg voor een wetenschappelijk
verantwoorde verzameling referaten die voor de
rundergeneeskundige snelle eerstelijns informatie
kan verschaffen over het merendeel van de proble-
men waarmee men dagelijks geconfronteerd wordt,

G. Wagenaar.

-ocr page 340-

Nieuwe adjunct-Inspecteurs

Per 1 augustus 1980 is drs. J. M. P. den
Hartog benoemd tot adjunct-Inspecteur
in algemene dienst van de Veterinaire
Dienst, waar hij werkzaam zal zijn bij de
sectie Export vlees en vleesprodukten.

De heer den Hartog werd in 1943 te Slie-
drecht geboren en begon, na het behalen
van de Mulo A- en Mulo B-diploma\'s en
zijn opleidingaande H.L.S. te Dordrecht
voltooid te hebben, zijn studie aan de
Rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij in
1973 het dierenartsexamen aflegde.

Vanaf I oktober van dat jaar tot heden is
hij in dienst geweest van de Faculteit der
Diergeneeskunde van die universiteit.
Tijdens deze periode heeft de heer den
Hartog zich o.m. beziggehouden met on-
derzoek naar vleesvreemde eiwitten in
vleeswaren en de directe aantoning van
spiervleeseiwitten in vleeswaren. Naast
zijn activiteiten op onderzoek-gebied
heeft hij zich tevens ingezet op het terrein
van het onderwijs; onderwijs aan 4e en 5e
jaars studenten diergeneeskunde, post
academisch onderwijs aan keuringsdie-
renartsen en dierenartsen uit ontwikke-
lingslanden, onderwijs aan studenten van
de L.H. te Wageningen en de T.H. te
Eindhoven, een cursus aan keurmeesters
van vee en vlees enz. Sinds oktober 1976
is hij dan bovendien nog mede belast ge-
weest met het invoeren van het markttoe-
zicht op de veemarkt te Utrecht.

Eveneens per 1 augustus 1980, is drs. J.
Minderhoud in dienst getreden als
adjunct-Inspecteur van de Veterinaire
Dienst, tevens Veterinair Inspecteur 2e
klasse van de Volksgezondheid in het dis-
trict/ambtsgebied Zuidelijk Zuid-Hol-
land.

De heer Minderhoud werd in 1939 te
Oost- en West-Souburg geboren en
begon na het behalen van de Mulo B- en
HBS B-diploma\'s zijn studie aan de
Rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij in
1967 als dierenarts afstudeerde. Na een
jaar te hebben waargenomen en geassis-
teerd in een grote huisdierenpraktijk, ves-
tigde hij zich in 1968 te Middelharnis
waar hij sindsdien een gemengde praktijk
heeft uitgeoefend. Tevens is de heer Min-
derhoud sedert 1973 plaatsvervangend
hoofd van de Vleeskeuringsdienst op
Goeree-Overflakkee, Tenslotte bekleedt
hij in de K,N,M,v,D. dan nog de positie
van voorzitter van de afdeling Zuid-
Holland en die van voorzitter van de
Groep Practici Grote Huisdieren.

MOND- EN KLAUWZEER
Argentinië

Over juli 1980 bedroeg het aantal uitbraken van
mond- en klauwzeer in Argentinië 24, waarvan 7 in
Buenos Aires, 4 in La Pampa, 9 in Santa Fé, in
Cordoba en 1 in Rio Negro.

Igfl

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 341-

Zimbabwe

Portugal

Volgens een telegram van de Veterinaire Dienst te
Salisbury is er op 28° 35\' oosterlengte, 20° 10\'
zuiderbreedte een geval van mond- en klauw/eer
gediagnostiseerd, dat het gevolg was van illegaal
vervoer van runderen vanuit een bekende infectie-
haard in een stamgebied.

Alle betrokken dieren zijn vernietigd en de gebrui-
kelijke sanitaire maatregelen zijn genomen.
De haard wordt beschouwd als zijnde geheel onder
controle.

Op 3 september liet de Veterinaire Dienst te Salis-
bury nog weten, dat er nu ook mond- en klauwzeer
gediagnostiseerd was op 30° 40\' oosterlengte, 17°
35\'zuiderbreedte. De ziekte getypeerd als SAT2
is tot één boerderij beperkt gebleven en beper-
kende maatregelen zijn opgelegd.

AFRIKAANSE VARKENSPEST
Italié

Volgens een bericht van de Veterinaire Dienst te
Rome zijn er in Italii; gedurende de periode van 16
t m 30 juni 1980 negen gevallen van Afrikaanse
varkenspest gemeld, waarvan 1 in de prov incie Sas-
sari en 8 in de provincie Nuoro.
Over de periode van 1 t m 15 juli 1980 bedroeg het
aantal gevallen vijf, waarvan I in de prov incie Ca-
gliari en 4 in de provincie Nuoro.

Groningen

Eriesland

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Utrecht

Noord-Holland
Zuid-Holland

Gedurende de maand juli werden in 2 Portugese
districten 10 bedrijven besmet met Afrikaanse var-
kenspest. Op deze bedrijven waren 563 varkens aan-
wezig, waarvan er 158 aan de ziekte gestorven zijn
en de rest is afgemaakt.

BESMETTEl.EIKE DIERZIEKTEN

Dierzicktenbulletin Nr. 16 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 16 t m 31 augustus
1980 vermeldt het volgende aantal gevallen van
aangifteplichtige besmettelijke dierziekten in Ne-
derland.

Rotkreupel

Totaal 59 gevallen in 51 gemeenten.

8 gevallen in
14 gevallen in
18 gevallen in
2 gevallen
2 gevallen
2 gevallen
8 gevallen
5 gevallen

7 gemeenten
13 gemeenten
12 gemeenten

Oktober:

1 Groep Geneeskunde van het Varken.
K.N.M.v.D. Bijeenkomst, Jaarbeurscongres-
centrum Utrecht, aanvang 14.00 uur.

1 Veterinaire Ruiterdag 1980, Rheden (bij Velp),
(pag. 736).

1 3 Arbeitstagung der Fachgruppe \'Pferde-
krankheiten\' der D.V.G. (A), Hamburg,
52-4-Daagse Conferentie te Warschau over:
\'Resistance Factors and Genetic Aspects of
Mastitis Control\'.

2—4 29. Intern. Fachtagung für Fortpflanzung
und Besamung (A), Wels.

2 4 Strahlenschutzseminar für Tierärzte,
Essen.

2 3 Forfbildungstagung des Bundesverbandes
der beamteten Tierärzte (A), Bad Mergen-
theim.

3 4 6. Pharmakologisch-toxikologische Fort-
bildungstagung der ATF (A). Glessen.

-ocr page 342-

3 5 XXVI Jahrestagung über zytoplasmatische
Therapie und Methoden der Serum-
Desensibilisierung, Stuttgart.

5-8 Jahrestagung der Dtsch. Ges. f. Hämotol-
ogie und Onkologie, (Homburg) (Saar) (pag.
492).

6 — 10 Salmonella Round Table Conferenee,

Bilthoven.

7 Werkgroep Pluimvee N.O. Vergadering. Gez.
dienst voor Dieren, Zwolle, aanvang 14.00 uur.

7 10 Symposium 40 jaar Voedingsorgarïisatie
INO \'Uitkomst in Uitzicht\', Jaarbeurs,
Utrecht (pag. 7.37).

9 12 European Veterinary Congress, Avignon
(pag. 312 en 621).

9 11 F.V.E. Vergadering in Avignon.

10 II Jaarcongres K.N.M.v.D. 1980, tevens
127e Algemene Vergadering, Apeldoorn.

16 Symposium Mestkalveren, Cultured Centrum
\'De Reehorst\' te Ede. (pag. 626).

17 \'Kaufuntersuchung beim Pferd\' (A), Wien.

18 Nationale I^iergeneeskundige Dag, Fuik (Bel-
gië).

20 23 World Congress of Cattle Diseases, Tel
Aviv, Israël (pag. 846 (1979)).

21 24 Week 1 cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

23 24 111 Intern. Food Law Congress, Madrid.

27 I nov. Australasian Seminar on Haemopro-
toz.oan Diseases, Hissar-125004, India.

28 Najaarsvergadering Ned. Ver. Endocrinologie,
Utrecht.

28 31 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

29 1 nov. Fachtnesse \'Intensiv Viehhaltung\',
l;trecht.

29 Congres 1980 van bet Nederlands Congres
voor Openbare Gez.ondheidsregeling, Utrecht.

30 Afscheidssymposium proL dr. H. van Gende-
ren (pag. 552).

30 Groep Veterinaire Homoeopathie
K.N.M.v.D. Vergadering, Beatrix-gebouw,
Jaarbeursplein, Utrecht. Aanvang 20.(X) uur.

November:

2—5 III Congreso Argentino de Ciencias Veteri-
narias, III Simposio Nacional de Cienca yTec-
nologia de Carnes, Buenos Aires, Argentina.

4-7 Week III cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

II 12 ATF Seminar über Eaboratoriumdiag-
nostik von Viruskrankheiten der Eiere, Mar-
burg.

11 14 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

13 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering, Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht,
aanvang 10.00 uur.

13 15 26. Jahrestagung der Fachgruppe \'Klein-
tierkrankheiten\' der DVG, zugleich deutsch-
sprachige Gruppe der WSAVA (A), Karls-
ruhe.

14 en 28 \'Orthopädischer Fortbildungskurs
Pferd\' (A), Wien,

21 Bayer Symposium \'Respiratoire aandoeningen
van het rund, diagnose, preventie cn therapie\',
Okura hotel, Amsterdam (pag. 738).

22 Medizin-fotografisches Seminar, Düsstldorf.

December:

7 12 Course for Fracture Treatment ard Re-
constructive Surgery in the Equine, Davos
(Switzerland), (pag. 620 en 854).

9 Afd. Eimburg K.N.M.v.D. Fedenvergacering.

10 Afd. Noord Holland. Fedenvergaderin^.

11 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Vergadering, Jaarbeurscongrescentrum,
Utrecht.

II Groep Veterinaire Homoecpathie

K.N.M.v.D. Vergadering, Beatrix-gebouw,
Jaarbeursplein, Utrecht. Aanvang 20.0) uur.

17 18 Kwaliteitsverbetering van het onderwijs:
4e nationaal congres over onderzoek \\jn het
W.O., FH te Eindhoven (pag. 739).

1981

Januari:

30 Vortragsfolge \'Krankheiten des Pferdes\' (A),
München.

Februari:

24 25 CLO-dagen.

Maart

2—3 Tagung der Fachgruppe \'Ge\'lügel-
Krankheiten\' der DVG, über \'Krankb:it der
Vögel\' (A), München,

13 14 Fachtagung über Pferdekrankheiten (an-
lassl, der \'Equitania 1981\' (A), Essen,

25 26 \'lagung über Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung, Berlin.

April:

8 11 14, Kongress der DVG (A),

Mei:

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim), Biddingluizen
(pag, 736).

17 -22 5th Symposium on Quality of Piultry
Meat - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

18—23 1st Symposium on Egg Quality - Sfdder-
holt Symposia, Apeldoorn (pag. 677).

20 The Worlds Poultrv production: Whe-e and
How? - Spelderholt Symposia, Apedöorn
(pag. 677).

Juli:

1—3 Vllth International Congress of the Vorld
Veterinary Poultry Association, Oslo Nor-
way.

Augustus:

30—4 sept. 8th International Symposium of Vorld
Association of Veterinary Food Hygi;nists,
Dublin (pag. 263).

-ocr page 343-

Van de Ereraad

Tegen de praktizerend dierenarts J. G. W. S.
te V. waren door buurtcollegae klachten
ingediend waarbij hem werd verweten:

1. dat hij zich. in strijd met artikel 21 lid 2
van de Code voor de Dierenarts,
ondanks negatief advies van de
vestigingscommissie, als prakticus had
gevestigd, zonder van de Ereraad
dispensatie te hebben verkregen (artikel
4 en toelichting bij artikel 21 Code),

2. dat hij door die vestiging in algemene
zin in strijd had gehandeld met artikel
20 j° 21 Code en bovendien in strijd
met de artikelen I en 9 Code,

3. dat hij twee zodanige naamborden,
vermeldende de uitoefening van de
praktijk, bij of aan het pand waarin hij
zich als prakticus had gevestigd, had
laten aanbrengen, dat gesproken moest
worden van strijd met artikel 10 j°
artikelen 25 en 29 Code,

4. dat hij driemaal, In ver.schillende locale
of regionale bladen, een
vestigmgsadvertentie had geplaatst,

5. dat hij zich had laten opnemen in een
rubriek-weekenddiensten van een
plaatselijke courant.

De dierenarts S. diende een schriftelijk
verweer in, waarbij hij tevens subsidiair

om verlening van dispensatie met
betrekking tot die vestiging verzocht.
Vervolgens werden hij en de klagers en ook
de voorzitter en de secretaris van de
vestigingscommissic voor het verstrekken
van inlichtingen zowel door een voor
nader onderzoek aangewezen commissie
van dc Ereraad als ook later door de
Ereraad zelf. alstoen bijgestaan door
raadslieden, gehoord. Nadat vervolgens
ziincrzijds en zijdens de klagers
vertrouwelijk financièle gegevens
betreffende praktijk en Inkomenspositie aan
de Ereraad waren verstrekt oordeelde de
Ereraad bij uitspraak dat de klachten sub 1
tot en met sub 3 en 5 welk handelen de
Ereraad als overtreding van artikel 10 lid 4
Code aanmerkte gegrond en de klacht
sub 4 ongegrond, ffet verzoek om verlening
van dispensatie werd afgewezen.
Overwegende dal de gepleegde
overtredingen van de Code een handelen in
strijd met de belangen van de Maatschappij
en van haar leden, waaronder klagers.

-Xn .Dd .[[□

opleverden - de sub 3 verwelen gedraging
merkte de Ereraad tevens aan als een
handelen in strijd met de eer en de
waardigheid van de diergeneeskundige
stand — legde de Ereraad gelet op artikel
49 van de Statuten van de Maatschappij
aan de dierenarts J. O. W. S. de
navolgende tuchtmaatregelen op:

1. de verplichting om bedreven onrecht,
jegens de Maatschappij en haar leden,
waaronder klagers, le herstellen en wel
in dier voege:

a. dat hij zijn onderhavige vestiging te
V. ongedaan maakt en opheft
alsmede zijn onderhavige
praktijkuitoefening aldaar staakt, en
wel uiterlijk 31 december 1980,

b. dat hij, voor zolang zijn onderhavige
vestiging nog voortduurt, de door
hem gebezigde naamborden vervangt
door naamborden die niel in strijd
komen met de artikelen 10 j°
artikelen 25 en 29 Code, en wel
uiterlijk 15 september 1980.

c. dat hij. eveneens voor zolang zijn
onderhavige vestiging nog
voortduurt, onverwijld na ontvangst
van deze uitspraak zijn vermelding
in een rubriek-weekenddienst aldus
wijzigt dat daarin lot uitdrukking
komt dat hij niel voor een andere
prakiijk of andere praktijken
waarneemt,

2. een geldboete van ƒ 20.000, --
(twintigduizend gulden), le betalen aan
de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde,

3. een — voorwaardelijke — geldboete var
f 10.000, (tienduizend gulden), le
voldoen aan de Koninklijke Nederlands
Maatschappij voor Diergeneeskunde, cr
wel met bepaling dat de boete niel zal
worden geëffectueerd Indien hij zich
gedurende een tijdvak van driejaren,
gerekend vanaf de datum van
verzending dezer uitspraak onthoudt
van handelingen als In de aanhef van
artikel 49 van de statuien van de
Maalschappij genoemd,

4. bekendmaking van deze uitspraak

in het Tijdschrift voor Diergeneesl<unde.
met vermelding van initialen.

-ocr page 344-

koioMioL

tretermatr.

Mag dit van de Wet op de dierproeven?

Daar hij de maairegelen tegen vlej<typhus de bestrijding der l<leederhuzen
hoofdzaalx is en een dooden der luizen door ontsinettingsniaatregelen op
groote schaal niet altijd mogelijk probeerde HASE (Centralbl. f. Bakt.
Orig. Bd. 82. blz. 46j) de luizen door uithongering te dooden. Zijn
proeven leerden het volgenile: I.uizen blijven zonder voed.se j in geen geval
langer dan 10 dagen in leven. Bij wintertemperatuur leggen ze geen
eieren. Hongerciule luizen leggen na 5 dagen geen eieren meer.
Onder 20° C. komen uit de eieren geen larven: bij een gelijkmatige tem-
peratuur van 25° C. komen 16 dagen na het eierleggen de larven te
voorschijn: is de temperatuur nu en dan kouder dan kan het zelfs 27 dagen
duren voor de larven uitkonien: de eieren kunnen dus 27 dagen klem-
krachtig blijven, i \'oor het luizen vrij worden van kleederen. huisraad enz.
door (Ie uithongerings-methode moet men dus (als ma.ximinn) 39 dagen
rekenen.

Het is cchtcr nog niel bekend of eieren en larven van met vlektrphus
besmette luizen ook virulent zijn.

\'Iljcischr. Dicrgfiii\'rsk.. 47. JJfi. liVJd)

Knkeie korte berichten

/)e heer BfiU/.\\S vraagt of cr in ile praktijk der groote huisdieren ook
gebridk wordt gemaakt van pituitrine voor het opwekken van contracties
der uterus\'.\' Saar aanleiding van die vraag doet de heer l .4 .\\ BlHiCiES
de mededeling, dat het hem eenmaal gehikt is, hij de verlossing van een
zeug. daarvan gunstige resultaten te zien. Omtrent het aanwenden bij
groote hui.sdieren werden geen mededeelingen gedaan.

Door de steeds stijgende arbeidsloonen worden de onkosten verbonden
aan de correctie der drukproeven steeds grooter. Wij geven onze geachte
medewerkers daarom beleefd in overweging hunne inzending te laten
typen oj a hans zeer duidelijk tc schrijven.

Tiidsehr. Diergeneesk.. 47. 161. (iVJO).

-ocr page 345-

Personalia

Als lid \\an de Koninlijkc Nederlandse Maatschappij \\oor Diergeneeskunde meldden /ich de
collcgiic:

Meincn. .L .1.; I9K(); 41.11 .\\\\\\\' \\ iancn. I.angcwcj; 169.
Sprink. 11. \\I.; 19X0; 8917 Hl Leeuwarden. Cronjcstraat IX.
\\ andenb(ioren. .1. C. M. 1979; 6245 .111 I ssden. Bee/epool 4.1.

.Ms lid \\ati de Koninklijke Nederlandse Maatschappij \\oor Diergeneeskunde heelt het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Bollen. L. S. I\'. M.; 1971; 64IX CC Sittard. Walramstraat 41-1.
lIcuNcl. W . C. M. \\an der; 19X0; .15X1 S/ Ltrecht. \\ lietstraat 17.
Smits. I).; 19X0; .1562 All Ltrecht. P. dc Mortangesdieel\'272.
\\ersteegt, .1. W .; 19X0; .14X1 III) llarmelen. Nassaupark 19.
\\\'ries. Mej. .1. P. dc; 19X0; .1514 i;W Ltrecht. Kuartelstraat .12 bis.

Als Kandidaatlid \\an dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij \\oor Diergeneeskunde
heefl het Hoofdbestuur aangenomen:

M. C. M. Bosscrs. 1 rits Coerslaan 16. .15IX AN Ltrecht.

Mej. V . W. L.rnst. Ic Daalsediik 156. .151.1 IC Ltrecht.

Mej. S. C. \\an (.ent. \\ letweidc 1X6. .19X1 ZR Bunnik.

.1. A. M. \\an (.ils. Raadhuisstraat 25. 5066 AP Moergestel.

C. \\an Maanen. Irumanlaan .125. .1527 B.I Ltrecht.

P. M. ()\\ergauw. Louis Saalbornlaan 25. .15X4 l trecht.

Mej. W. .1. Racmakers. Kerkstraat II. .15X1 R,\\ Ltrecht.

A. .1, 11. M. Roelofs. Abstedcrdijk 114. .15X.1 Bl Ltrecht.

P. (1. M. \\an Rooijen. Binnenweg 17. .1994 .AN Houten.

\\. Ros. K. Doormanlaan 169. .1572 Nl Ltrecht.

V. 11. Schukken. Z. .lansenstraat 5. .1514 .\\B Ltrecht.

\\. A. (,. M. W ijnc. Dr. 11. I h. \'s .lacohlaan .14. .1572 BM l trecht.

\\dresHij/i(jin(;en. en/.; 2/6

l,S4 HnUcn. /.. C. /\'. 4/.. 1971; 64 I X CC Sittard.
Walramstraat 4.1-1; tel. (04490) 1661 5 (pri\\é).
(045) 452611 (prakt ); ll-l). (toe\\ocgcn als
lid). 2:«
ISS Honn. /196.1; Oploo; tel. (0XX5X) 4.15X
(pri\\é). (0.14.10) .1614 t. 1.15 (bur ); dir. (i.
Pl. 222

/,S\'V Ihiiin.s «._-/(.. ./.. 1942; Winsum (Cr.); p..
geass. mct W . .1. L. I usink. M. Nicolax en R.
17 Schooleman; ph. i.
194 Puk, I\'. vtm: 1974; .1224 CM llelle\\oetsluis.

(iollslag 15; tel. (OIXX.I) 1.1.11 I (pri\\é). 1.1105 24/
(prakt.);

JI4 //(•/(/(■./. iï;/)(/(7; 1975; .Akkrum; p. geass. met J4.t
(r. A. llooijer. P. A. Humaida cm M. Se-
\\ inga.

:i4 * ncliiiuntl. .7. /\'. (,. ./. van: 19X0; 5721 ZR M.?
Asten, lasmijnstraat 10; tel. (049.16) 4422; p..
tzeass. met 11. .A. Coossens.

lU-tivcl. II. C. M. van ilcii: 19X0; .15X1 SZ
Ltrecht. \\lielstraat 17; td. (0.10) 521556
(pri\\c). 5.19411 (bur.); wet. mcticw. R.L.
(t .d l)., \\kgr. (ienccsk. \\an het kl. Huisd ).
(locNocgcn als lid).

/IddIIci. (/. .1.. 1979; Oldcboorn; p.. geass.
mct .1. \\.d. Heide. P. A. Humaida cn M.
Se\\inga.

1 lunuiltlii, P. .1.. 1956; Oldcboorn; p.; geass.
met .1. \\. d. Heide. (1. A. Hooijer cn M. Sc-
\\ inga.

*Kiiipfi. .*/<■/. /-. ./. ( .: 1979; /ie; Wende-

Kuiper. Mevr. F. .1. C. \\an der.

I.lihli\'. n. vciiuler: I976;5.1XX 1\\ Nistclrodc.

Maxcnd 66; tel. (04124) I 166; p.

l-iisink. IL. .7. /.; 1969; Winsum (Cr.); p..

geass. met .1. Bruins B. /n.. \\1. Nicolas en R.

F. Schooleman.

\\ut)lin. M.: 1969; Winsum (Cr.); p. geass.
mct .1. Bruins B. /n.. \\\\ . .1. I . Lusink en R. F.
Schooleman.

-ocr page 346-

Okker.se. C. ./.: 1942; \'s-Hertogenbosch; p..
H-D.; plv. i. (assoc. met H. .1. Wezelenbiirg
beëindigd).

306/255 Ooms. C. P. M.: 1966; 6014 .NT Herten-
Roermond, Hertenerweg2;tel.(04750) 15661
(privé), 16845
(bur.); k.d.

259 Pieterse. Mej. P. G.; 1979; 3581 ER Utrecht,
Burg. Reigerstraat 81; tel. (030) 516266;
wnd.d.

261 Prins. J. K.: 1967; Nieuwenhoorn (post Helle-
voetsluis); tel. (01883) 13105;

264 Rieijens. .J. .!. M.: 1978; 6017 AN Thorn.
Trippaardstraat 18; tel. (04756) 2540; p.

265 Rijnberk. Prof. dr. A.: 1962; U-1971; Bosch
en Duin; tel. (03404) 31507 (privé), (030)
531683 (bur.).

27/ .Schooleman. R. E.: 1979; Winsum (Cir.); p..
geass. met .1. Bruins B. zn.. W. .1. E. Lusink en
M, Nicolay.

272 *Schiire. R. A. M. M. ler: 1976; 1643 NK
Spierdijk (N.H.), Noord Spierdijkerweg 150.

272 .Schüre. R. /\'. ler. 1942; 1643 NK Spierdijk
(N.H.); Noord Spierdijkerweg 150;

273 .Sevinga. .)/.; 1978; Akkrum; p., geass. met .1.
v. d. Heide. (1. .A. Hooijer en P. A. Humalda.

275 Smiis. O.: 1980; 3562 AH Utrecht, P. de Mor-
tangesdreef 272; tel. (0.30) 627093; wnd. d.
(toevoegen als lid).
285 *Vandenbooren. ./, C. M. A.: 1979; 6245 JH
Evsden. Beezepool 143; tel. (04409) 3314
(privé). (04450) 1877 (prakt.); p.. ass. bij W.
G. V d. Aa. W. P. .1. A. Brooymans en .J. J. !..
Franssen.

288 Versleegi. J. W.: 1980; 3481 HD Harmeien.
Nassaupark 19; tel. (0.3483) 3327; wnd. d,
(toevoegen als lid).
29! Vries. Mej. ./, P. de: 1980; 35 14 EW Utrecht.
Kwartelstraat 32 bis; tel. (030) 731 184; wnd.
d. (toevoegen als lid).
294 * Wende-Kuiper, .Mevr. /\'. ./. C. van der
1979; 3871 CM Hoevelaken. Clauslaan 20;
tel. (03495) 36488 (privé). .34608 (prakt.; p..
ass. bij F. G. Poelma.
296 Weslerveld. //..- 1979; Hellevoetsluis; tel.

(01883) 12556;
296 Wezelenburg. //. J.: 1972;\'s-Hertogenbosch;

p. H-D. (assoc. met C. .F Okkerse beëindigd).
296 Wierda. A.: 1977; 3455 SK Haar/uilens.
Brinkstraat 2; tel. (03407) 3587 (privé). (0.30)
531093 (bur.); wet. medew. R.U. (F.d.D..
vkgr. Bedrijfsdiergeneesk. en Buitenprakt.)

E>rvol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:

.1. H. (i. Geurts te Venlo per 1 maart 1980

Jubilea

W. .lonkers tc Menaldum
M. F. W. C. Foth te Bunnik
A. Moerman te Dronten
.1. B. Buursma te Appelscha
R. G. HolF te Almelo

(aanwe/ig) 25 jaar op 7 oktober 1980
(aanwe/ig) 25 jaar op 7 oktober 1980
(afwe/ig) 25 jaar op 7 oktober 1980
(afwe/ig) 45 jaar op 9 oktober 1980
(afwe/ig) 45 jaar op 9 oktober 1980

Zo moet het niet! (3)

Een In het zuiden van Nederland gevestigde
dierenarts leverde aan een drie-tal
veehouders, gevestigd in het noorden des
lands. Antlbioticawetmiddelen af.
(uiteraard) zonder dat hij op dc bedrijven
van die veehouders de praktijk placht uit te
oefenen. De levering vond plaats, in
opdracht van de dierenarts, door een drie-
tal gelegitimeerde groothandelaren
rechtstreeks aan de veehouders.
De dierenarts meende in de met een dier
veehouders bestaande familierelatie, die op
zijn beurt bereid was ook bevriende
veehouders daarvan te doen profiteren, een
rechtvaardiging voor zijn handelwijze te
kunnen vinden.

-ocr page 347-

oflDü ®oi] m%\\ï (oj©

Hoefkreupelheden

Lameness in the Horse
K. J. Dik\'

SAMENVATTING

/)£\' römgenologisehe inierpreiaiie beireffende enkele aaniloeningen van hoefheen
en hoefsehoen worc/t besproken en geïllustreerd.

SUMMARY

Radiographic inierpreiaiion of some cUseases ofihe ihird/>halan.\\ and hoofwall is
described and illusiraied.

INEIIDING

Naast reeds eerder genoemde aandoenin-
gen
(\'Iijdschr. V. Diergeneesk., 105. i,
1980) /oals hocfbcenlracturen, nageltred
of een boteyste kunnen nog enkele andere
in de hoef gelocaliscerde kreupelheids-
oor/aken woKien genoemd waarbij het
röntgenologisch onder/oek een waarde-
volle bijdrage kan leveren aan diagnose
en prognose.

De opnametechniek betreffende hoef-
been en hoefsehoen is reeds in dc vorige
publicatie omtrent dit onderwerp bespro-
ken. /odat wij ons dit maal kunnen be-
perken tot de foto-interpretatie.

IIOEEHE\\\'AN(il NIIEII)

Alleen de l.M-opnamc levert bij dc/c
aandoening de gewenste informatie op.
Onder normale omstandigheden ver-
loopt de dorsale begrcii/ing van dc ht)cf-
wand evenwijdig aan die van het hoef-
been.

Bij hoefbevangenheid treedt een kante-
ling van hct hoefbeen op. waardoor dc/e
beide grensvlakken niet meer evenwijdig
lopen, maar in distale richting ten op-
zichte van elkaar divergeren (fig. 1).
Uit de mate van divergciuie kan de mate
van kanteling worden ai\'gclcid.
De kanteling van het hoetfiecn dient niet
tc worden gerelateerd aan het verloop
van de /oolvlaktc van dc hoefsehoen.
dc/c is daartoe, door /ijn variabele vorm
en dikte, ongeschikt.
Uit dc dikte van de /ooi kan wel aanvul-
lende informatie worden geput; hoe dun-
ner dc /ooi ter plaatse van de pimt van hct
hoefbeen. hoe groter de kans dat de punt
v an het geroteerde hoefbeen door de/ooi
hccnbrcckt.

Naast ccn kanteling van het hoclfieen kan
soms ook een radioluccnt min of meer
lijnvormig defect worden waargenomen
in de hoefwand ter hoogte van dc
overgang hoornwand - Icdcrhuid (fig. 2).

Drs. K. .1. Dik. namens dc Vakgroep R.idiologlc, facu licit der Diergcnccskiinde. V alelaan 10. de til hol.
Ulrcchl.

-ocr page 348-

Fig. 2. Naast kanteling tevens een lijnvormig ra-
diolucent defect in dc hoefwand ( —) als gevolg van
loslating van de hoefwand.

Fig. 4. Chronische hoefbevangenheid; naast kan-
teling tevens een \'hoedenrand\' (—) aan de punt van
het hoefbeen.

-ocr page 349-

Een dergelijk defect in combinatie met
een gekanteld hoetl)een duidt in het alge-
meen op loslating \\an de hoefwand. hoe-
wel men er rekening mee dient te houden
dat een soortgelijk defect ook het gevolg
kan /ijn van een pododciniatitis vanuit
de /ooi tussen hoornwand en lederhuid
opkruipend in de richting van de kroon-
wand (fig. 3).

Kanteling van het hoefbeen kan reeds
worden w aargenomen v anaf circa 24 uur
na ontstaan van de bevangenheid.
In het chronisch stadium van de aandoe-
ning treedt een deformatie op v an de punt
van het hoefbeen. de/e krijgt een naar
doi\'saal uitgetrokken v orm - de /.g. \'hoe-
denrand" (fig. 4).

Bij hoefbevangenheid roteert het hoef-
been. mede onder invloed van de trek-
kracht uitgeoefend door de pees van de
diepe buiger. altijd in benedenwaartse
richting.

-ocr page 350-

De afstand tussen hoefwand en de punt
van het hoefbeen wordt daardoor groter.
Rotatie in opwaartse richting (fig. 5).
waardoor de punt van het hoefbeen juist
dichter bij de hoornwand komt te liggen
is geen gevolg van hoefbevangenheid
maar van een ruptuur van de pees van de
diepe buiger. Een dergelijke ruptuurdoet
zich een enkele maal voor in het verloop
van podotrochleïtis, echter ook andere
oorzaken zijn mogelijk.

HOORNZUIl.

Een hoornzuil. overigens een vrij zelden

Belgische diploma\'s in
Nederland en Nederlandse
diploma\'s in België.

Wat doe ik met een Belgisch diploma in
Nederland? Wat doe ik met een Nederlands
diploma in België? De Gemengde Commissie
ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands
Cultureel Verdrag heeft in overzichtelijke en
vergelijkbare tabellen het antwoord op deze
vraag gegeven. De tabellen zijn opgenomen in
een boek. dat wordt uitgegeven doorde Belgi-
sche en Nederlandse Ministeries van
Onderwijs.

De studie is het resultaat van jarenlang werk
van de subcommissie \'CJelijkwaardigheid van
diploma\'s en civiel effect\'. Deze coinmissie
funtioneerde in het kader van het Belgisch-
Nederlands Cultureel Verdrag.
De publikatie komt tegemoet aan een groei-
ende behoefte aan informatie vanjonge men-
sen die de studie willen voortzetten, of reeds
studeren, aan een instelling van onderwijs in
het buurland. Voorts worden de mogelijkhe-
den aangegeven met een nationaal diploma en
bepaald beroep of functie uit te oefenen in het
voorkomende aandoening, is meestal ge-
localiseerd in het dorsale deel van de
hoefwand.

De hoornzuil zelf is röntgenologisch niet
zichtbaar.

De door drukatrofie ontstane meer of
minder diepe afgeronde insnoering in het
hoefbeen echter wel, zij het alleen op ecn
AP-opname (fig. 6).
Een dergelijke insnoering dient overigens
niet te worden verward met de z.g. Crena
- een ondiepe V-vormige insnoering in
het toongedeelte van het hoef~been(fig. 7)
welke als anatomische variant geheel past
binnen het normaalbeeld.

buurland. De verstrengeling van studie- en
arbeidsmarkt tussen beide landen groeit,
naarmate de internationale mobiliteit en ook
de culturele integratie van Vlaanderen en
Nederland toeneemt.

De moeilijkheid is echter, dat de structuur van
het onderwijs in beide landen nogal verschil-
lend is. Een duidelijk overzicht ontbrak tot nu
toe, zodat bijvoorbeeld studieadviesdiensten
niet precies wisten waar ze aan toe waren,
noch welke mogelijkheden er voor hen open
lagen, op het terrein van studeren in het buur-
land. Daarnaast was het bijzonder moeilijk de
beide onderwijssystemen op elkaar af te stem-
men, zolang er geen betrouwbaar vergelijkend
overzicht beschikbaar was van de situatie in
beide landen.

het boek \'Wat doe ik met: Nederlandse diplo-
ma\'s in België? Belgische diploma\'s in Neder-
land?\' kan worden besteld door overschrijving
of storting van acht gulden op postrekening
552760 ten name van: Ministerie van Onder-
wijs en Wetenschappen (Centrale rekening),
Nieuwe Uitleg 1, Den Haag met vermelding:

\'..... exemplaren brochure EQD-België-

Nederland\'.

(Pershericht Ministerievan Onderwijs
en H\'etensi happen).

-ocr page 351-

Canine viral enteritis: Prevalence of
parvo-, corona- and rotavirus infections
in dogs in the Netherlands.

Osterhaus, A. D. M. E.. Oorst, G. A., Wirahadi-
redja, R. M. S. and Ingh, Th. S. G. A. ,M. van den:
77«\'
Veterinarv Qtiarterlv. 2. 181. (1980).

Samenvatting

Een Icort overzicht van de huidige Icennis op het
gebied van virale enteritis bij de hond wordt gege-
ven. Hierbij wordt de rol besproken die parvo-,
corona- en rotavirusinfecties bij honden in Neder-
land spelen; dit aan de hand van de resultaten van
een serologisch onderzoek en pathologische bevin-
dingen. Daarnaast wordt parvovirusantigeen in een
immunofluorescentietest en in een hiertoe ontwik-
kelde haemadsorptie-elutie-haemagglutinatietest
iHEHA) aangetoond.

Geconcludeerd wordt dat infecties met canine par-
vovirus, coronavirus en rotavirus algemeen voor-
komen in Nederlandse hondenpopulaties.

Pasteurella haemolytica infections in
sheep.

Gilmour, N. J, 1..: \'/\'he I eterinarv Qtiarterlv. 2,191.
(1980).

Samenvatting

I\'asteurella haentolytiea vormt de oorzaak \\an
twee verschillende syndromen bij het schaap,
P.
haetno/vtiea
van het biotype A veroorzaakt septi-
cemic bij jonge lammeren en pneumonie bij schapen
uit allerlei leeftijdsgroepen. Biotype
I doet een
acutc algemene aandoening ontstaan, waardoor
voornamelijk de bovenste tractus digestivus cn de
longen bij jonge volwassen schapen worden aan-
getast, Dc bacteriologische, epidemiologische, kli-
ni.sche en sectiebevindingcn bij beide aandoeningen
worden beschreven, terwijl ccn overzicht wordt
gegeven van het kunstinatig opwekken van de/e
ziekten en hun immunologische kenmerken.

Studies on the mechanism of polyuria
induced by
Cortisol excess in the dog

Joles, J, A., Rijnberk, A, Brom, W. E. van den,
and Dogterom, J.:
The Veterinarv Quarterly. 2,
199. (1980).

Samenvatting

De waterhuishouding werd onderzocht in 7 proef-
honden voor en tijdens een periode waarin een door
Cortisol opgewekte polyurie bestond en in een bond
met spontane hyperadrenocorticisme voor en na
het verwijderen van een carcinoom van de bijnier-
schors. Urine en plasma osmolaliteit en plasma
arginine-vasopressine concentratie werden met
regelmatige tussenpozen gemeten tijdens dorst-
proeven. De resultaten tonen aan dat Cortisol niet
de afgifte van Vasopressine remt doch de werking
ervan in de nier verstoort.

Preliminary clinical pharmacological
investigations of tylosin and tiamulin in
chickens.

Ziv, A.: The Veterinary Quarterly. 2, 206. (1980).
Samenvatting

De minimale bacteriereminende concentraties
(MBC) van tiamuline en tylosine ten opzichte van
mycoplasma\'s, Gram-positieve en Gram-negatieve
micro-organismen werden met behulp van de agar
verdunningsinethode bepaald.
De gemiddelde MBC waarden van tiamuline tegen
Mycoplasma gallisepticum (0.05 Mg ml) en Myco-
plasma
yi7i(M /oe(O.IO Mg ml) waren 2 tot 4 keer zo
laag als de overeenkomstige waarden voor tylosine.
In vitro vertoonde tiamuline vergeleken met tylo-
sine eveneens een iets grotere antibacteriële activi-
teit ten opzjchte van
Escherichia coli. Pasteurella
multocida
en beta-haemolytische Streptococcen
stam men.

Gedurende 48 uur werden aan 2 verschillende groe-
pen kippen tiamuline via het drinkwater verstrekt
door toevoeging van 125 en 250 mg liter. De gemid-
delde tiamuline concentraties in het serum bedroe-
gen hierbij respectievelijk 0.38 en 0.78 Mg ml. Na
verstrekking van tylosine tartraat via het drinkwa-
ter in doseringen van 500 en 700 mg liter bedroegen
de gemiddelde antibiotica concentraties in het
serum respectievelijk 0.12 en 0.17 Mg ml. Bij deze
kippen bedroeg de serumeiwitbinding van tiamu-
line en tylosine respectievelijk 45 en 30%.

Ten gerieve van de Nederlandse lezers volgen onderstaand de samenvattingen —
vertaald in het Nederlands — van de artikelen uit
The Veterinarv Quanerlv, deel 2, afl.
4, 1980:

-ocr page 352-

De vrije (niet-eiwitgebonden) concentraties in
serum en de MBC waarden werden van deze 2
antibiotica vergeleicen. Op basis hiervan mag men
verwachten, dat.
in vivo. tiamulineverstrel<l(ing via
drinkwater in doseringen van 125 tot 250 mg liter
een beter antimycoplasmosis effect heeft dan de
tylosine tartraat medicatie van 500 tot 700 mg liter
drinkwater. Gebaseerd op deze gegevens mag men
van deze tiamuline en tylosine tartraat doseringen
geen klinische effectiviteit verwachten in koppels
geïnfecteerd met Gram-negatieve micro-organis-
men als
Esi herichia coli en Pasieurella muliocida.
Op basis van de MBC gegevens mag men van de
tylosine tartraat dosering (500 tot 700 mg liter)
geen optimale klinische effectiviteit verwachten in
geval van
Staphylococcus aureus infecties.

Vaccination of pregnant sows against
transmissible gastroenteritis with two
attenuated virus strains and different ino-
culation routes.

Voets. M. Th,. Pensaert. M, and Rondhuis. P. R,:
The l eterinarv Quarterlv. 2. Jll. (I9HII).

.Samenvatting

Met twee geattenueerde transmissible gastro-
enteritis (TGE) \\irus stammen werden verschil-
lende vaccinatieproeven bij zeugen uitgevoerd
(tabel 1),

In iedere proef werden 9 zeugen gevaccineerd tij-
dens de dracht en dienden .l zeugen als controles.
Alle zeugen werden gehuisvest in één kraamstal en
wierpen binnen één week.

Van 2 controle-tomen werden ieder biggen aan
een challenge met virulent TGE-virus
onderworpen.

De andere controle-biggen en de tomen van gevac-
cineerde zeugen werden door onderling contact
geïnfecteerd.

de volgende vaccinatieschema\'s werden gebruikt
(tabel 1):

a. tweemaal intramusculair met TGE-vac (een

commercieel beschikbaar TGE-vaccin);
h. één orale toediening gevolgd door een intra-
musculaire vaccinatie met de geattenueerde
Purdue (Pu) stam;

c. tweemaal oraal met de Pu-stam. gehuld in
capsules;

d. een directe intra-testinale toediening, gevolgd
door twee intramusucalire vaccinaties dan wel
drie intramusculaire vaccinaties met de Pu-
stam.

•Alle zeugen, behalve de meeste die via een capsule
gevaecmcerd waren, toonden een serologische
response (tabel 2).

De gemiddelde 2 log titer (G.M. I . log 2| varieerde
\\an 4.1, tot 7.5 na eerste vaccinatie en \\an 7.6 tot
10.0 na tweede vaccinatie.

Geen enkel vaccinatieschema resulteerde echter in
een effectieve lactogene immuniteit.
De morbiditeit bij de biggen was 100\'\'( binnen } tot
5 dagen na challenge. De mortaliteit varieerde van

44 tot 80% in tomen van gevaccineerde zeugen en
van 71 tot 100% in tomen \\an controle-zeugen
(tabel .3). Klinische verschijnselen werden geconsta-
teerd bij .1.3% van de controle-zeugen en bij .36\'\'; van
de gevaccineerde zeugen.

Er werd geen correlatie gevonden tussen de concen-
tratie aan antistoffen in het serum \\an de biggen en
hun overlevings-pereentage (label 4). Er werd een
snelle daling van de antistofconcentratie vastgesteld
gedurende de eerste laciaiie-week in melkmonsters.
die verzameld waren van 4 oraal-instramusculair
gevaccineerde zeugen (tabel 5).

A bibliography on ticks and tick-borne
diseases in the countries of the Benelux
(1567-1978).

Bronswijk. J. E. M. H. v;
Quarterlv. 2. 220. (1980).

Samenvatting

Tussen 1567 en 1978 zijn op zijn minst 203 artikelen
en boeken verschenen over bovengenoemd onder-
werp. Medische, veterinaire en biologische aspecten
werden in de loop der tijden onderzocht.
Van de publikaties zijn de volledige bibliografische
gegevens opgenomen. Een inde.x voor tekensoor-
ten, gastheer species en overgedragen ziekten, ver-
gemakkelijkt het gebruik van de bibliografie.
In de korte inleiding worden de meest saillante
punten in de gegevens belicht.

Horse anti-bovine lymphocyte serum. lts
effects in calves.

Rumawas. W. and Ressang. A. A.; The Veterinary
Quarterly.
2. 2.U. (I9H0).

Samenvatting

Met kalverthymocyten als antigeen werd paarde-
anti-runder lymphocyten serum (.ABl.S) bereid, het
serum werd bij kalveren ingespoten en het effect
bestudeerd. Het bleek dat de optimale dosis één ml
per kg lichaamsgewicht was. Hel .ABI.S verstoorde
zowel de f als B celfuncties. Als indicatie voor
gestoorde T celfunctie werd aangevoerd; geen of
weinig respons op subcutane toediening van
schape-erythrocyten. terugval in het aantal spon-
tane E roset vormende lymphocyten. verlenging
van overlevingstijd van huidtransplantaten vaneen
ander kalf (allograft) en de significante onderdruk-
king van de huidtuberculinereactie na toediening
van
Mycobacterium mieroti. Stoornis van de sero-
logische reactie na subcutane toediening van teta-
nus toxoid werd beschouwd als een niel optimaal
functioneren van B cellen. De stoornis vande Een B
celfuncties zijn waarschijnlijk o.a. terug te voeren
tot het verdwijnen van een groot aanlal (tot 10-20%)
lymphocyten uit de bloedcirculatie door het ABES.
De reactie van lymphocyten afkomstig van met
ABI.S behandelde dieren op stimulatie met phyto-
hemaggluiinine en poke weed mitogeen was even-
eens gestoord.

Suggesties met betrekking tot verder gebruik en
studies met ABES werden aan de hand gedaan.

The leterinarv

-ocr page 353-

Bijeenkomst Werkgroep
Dierpathologen

Dinsdag 11 november 1980

De bijeenkomst zal dinsdagmiddag worden gehou-
den (aanvang 14.00) in vergaderzaal T van het
Rijksinstituut voor de Volksgezondheid. Anthonie
van l.eeuwenhoeklaan 9. Bilthoven.

Programma

14.00 r. S. G. A. M. van den Ingh, P. Zwart en A.
Heldstab: \'Veno-oeclusive disease (V,O.D,)
\\ an de lever bij jacht- en sneeuw luipaarden\'.
14.20 Mej. I. van der Gaag;\'Hypertrofische gastri-
tis bij de hond\'.
14.45 Th. .A. M. Elsinghorst; \'l\'teruscarcinomen

bij het konijn\'.
15.10 Pauze.

15.,10 S, A, Goedegebuure: \'Congenitale osteope-
trosis bij twee kalveren en een lam\',
15,55 P. W, J, Peters: \'Gebruik van dubbelkleu-
ring voor aantonen normale en abnormale
ontwikkeling van het skelet\'.

Benelux-Symposium

Op 19 november a.s. organiseert Blanco in \'Het
Turfschip\' van Breda een Benelux-Symposium
waarop een aantal onderwerpen met betrekking tot
de varkenshouderij behandeld zullen worden.

Toegangskaarten zijn op aanvraag verkrijgbaar.
Inlichtingen bij:

Eli Eillv Benelux - Elanco divisie
Tel.; 09-.12-2-5I25I50 - Brussel
Tel.; 030 - 316364 - L trecht.

Van de Faculteit

Klinische avond

Donderdag 20 november 1980 zal door de Vak-
groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier een
klinische avond worden georganiseerd.
Aanvang; 20.00 uur.

Plaats; kollegezaal van de Kliniek voor Kleine

Huisdieren.

ledereen is welkom.

Dictaat Virusziekten

Bij het dictaat virusziekten is een bijlage d.d. Sept.
\'80 verschenen waarin o.a. een aantal correcties en
aanvullingen zijn opgenomen, en een tekst over
parvovirusinfecties bij de hond.
Deze bijlage is te verkrijgen door overmaking van
/ 5, - op gironummer 1106154 van dr. J. H. M.
Richter. Boxmeer, met vermelding: Bijlage Sept.
\'80.

Ook het dictaat zelf is nog verkrijgbaar, door over-
making van / 70,— op genoemd gironummer, plus
/ 10, voor porto-en verzendkosten.

,/, //, .V/. Richter,

RECTIEICA EIE
Dictaat Vogelziekten

In het bericht betreffende de verkrijgbaarheid
van de 3e geheel herziene en bijgewerkte druk
1980 van het Dictaat Vogelziekten
(Tijilschr.
Diergeneesk.,
105, (17), 694. (IVH(I)) is de
verkeerde bankrelatie vermeld en daarmede ook
onjuiste giro- en bankrekeningnummers.
Het juiste bericht luidt;

Het Dictaat Vogelziekten is verkrijgbaar door
overmaking van / 40.— naar de ( rediet &
Kffectenbank op bankrekeningnummer
69.91,60,499 l,n,v, Reductieburcau D,S,K,. IBB-
laan 109. l trecht.

(Studenten wordt geadviseerd het Dictaat
rechtstreeks bij het Reductiebureau D.S,K,,
Yalelaan I, De Uithof, Utrecht (tel, 030-532927),
te betrekken,)

Dr, ,1, H, M, Richter, Instituut voor Virologie. Yalelaan I. Utrecht, 030-532487,

-ocr page 354-

Rapport opleidingen voor
dierverzorgende en veterinair-
ondersteunende beroepen

Sedert een aantal jaren worden beroeps-
opleidingen in de dierverzorging geza-
menlijk verzorgd door drie landbouw-
onderwijsinstellingen te Barneveld en
Putten. Het betreft hier de Chr. Scholen-
gemeenschap voor L. A.O. en L.E.A.O. te
Barneveld (LAS) en de Christelijke Mid-
delbare Agrarische School te Putten
(MAS), die nauw samenwerken met en
ondersteund worden door de Praktijk-
school voor Dierveredeling \'Barneveld\' te
Barneveld (PS), waar als aanvulling op
het theoretisch onderricht van de eerste
twee scholen het praktisch onderwijs
wordt gegeven.

Op de Praktijkschool worden bovendien
nog 2 cursussen op het betrokken vakge-
bied gegegeven.

Andere vorm noodzakelijk

De noodzaak werd gevoeld aan de hui-
dige als \'experimenteel\' aangeduide
opleidingen een nieuwe vorm te geven,
die mede gedicteerd wordt door de laatste
beleidsontwikkelingen binnen het onder-
wijs. Bovendien gaf de Directie van de
Veterinaire Dienst de wens te kennen de
nieuwe opleidingen tevens af te stemmen
op een aantal veterinair-ondersteunende
beroepen, waarvoor tot op heden geen
dagonderwijs bestaat.

Om te komen tot een definitieve vorm
voor de beroepsopleidingen dierverzor-
ging heeft de Directeur van het Land-
bouwonderwijs in oktober 1978 de werk-
groep \'Vervolgopleidingen Dierenhoude-
rij in het kader van het Leerlingenwezen
en het Middelbaar Agrarisch Onderwijs\'
ingesteld. Ter afsluiting van haar werk-
zaamheden heeft de werkgroep onlangs
het rapport \'Opleidingen voor dierverzo-
gende en veterinair-ondersteunende
beroepen\' uitgebracht. De eensgezinde
conclusie is, dat er voor het onderwijs in
de dierverzorging binnen het land-
bouwonderwijs een aparte middelbare
beroepsopleiding (MAS-A en MAS-B)
zou moeten worden opgezet. Na overleg

— ook met verschillende belangengroe-
peringen — zijn doelstellingen opgesteld
voor de volgende opleidingen, waarbij
het lager beroepsonderwijs een beroeps-
oriënterende en géén beroeps-
voorbereidende doelstelling is gegeven:

— cursus dierverzorger kinderboerderij
aan een Praktijkschool voor
Dierveredeling;

— opleiding dierverzorging in het kader
van bet leerlingenwezen, waarbij als
vakschool een Lagere Agrarische
School wordt aangewezen met onder-
steuning van een Praktijkschool voor
Dierveredeling;

dagopleiding op MAS-B niveau aan
een Middelbare Agrarische School
met ondersteuning van een Praktijk-
school voor Dierveredehng;

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 355-

dagopleiding op MAS-A niveau aan
een Middelbare Agrarische School
met ondersteuning van een Praktijk-
school voor Dierveredeling,
Uitgaande van de doelstellingen richten
de opleidingen zich op verschillende
niveaus in de beroepsuitoefening. Alle
betrokken beroepen houden verband met
de verzorging van en of onderzoek van
gezelschapsdieren, het verzorgen van
en of experimenteren met proefdieren en
de uitoefening van een zelfstandig beroep
in de sector gezelschapsdieren.
Naast het verzorgende element zijn in de
opleidingen \'nieuwe stijl\' nu ook dierge-
neeskundige elementen opgenomen. De
werkgroep heeft voorgesteld het totaal
van de opleidingen samen te vatten onder
de noemer \'Opleidingen voor dierverzor-
gende en veterinair-ondersteunende
beroepen\'.

Opleidingen \'nieuwe stijl\' op korte
termijn

In het rapport adviseert de werkgroep
o.m. de betrokken scholen in Barneveld
en Putten met ingang van het schooljaar
1980 1981 te laten beginnen met een aan-
tal opleidingen \'nieuwe stijl\'. De ervarin-
gen die in Barneveld en Putten reeds
bestaan met de opleidingen dierverzor-
ging en de op de Praktijkschool Barne-
veld aanwezige outillage maken dit huns
inziens mogelijk. Eén en ander impliceert
dat de bestaande opleidingen, met name
die voor dierverzorging aan de Scholen-
gemeenschap voor L. A.O. en L.E.A.O. te
Barneveld. gelijktijdig moeten worden
afgebouwd. Aan het einde van het
schooljaar 1981 1982 zal dit verwezen-
lijkt zijn.

De werkgroep is van meningdatdeoplei-
dingen \'nieuwe stijl\' voorlopig — althans
de eerste vijfjaar gecentraliseerd moe-
ten blijven in Barneveld Putten, welke
periode noodzakelijk is om de nodige
ervaring op te doen, de doelstellingen
nader te preciseren en een inzicht te krij-
gen in het beroepsperspectief voor de
gediplomeerden. Nadien zal overwogen
worden of de opleidingsmogelijkheden
kunnen worden uitgebreid. Tevens kan
dan worden bekeken of er voor de
betrokken opleidingen een zelfstandige
afdeling binnen het landbouwonderwijs
moet komen.

Verder worden in het rapport de toela-
tingsvoorwaarden en de inrichting van de
diverse opleidingen besproken en advi-
seert de werkgroep de huidige advies-
commissie opleidingen dierverzorging op
te heffen met gelijktijdige instelling van
de adviescommissie opleidingen voor
dierverzorgende en veterinair-ondersteu-
nende beroepen.

Tenslotte wordt nog gewezen op een aan-
tal bestaande of in voorbereiding zijnde
wettelijke regelingen, die consequenties
kunnen hebben voor de inhoud en het
niveau van de diverse opleidingen. Op dit
moment gaat het daarbij met name om
het instellen van een vergunningstelsel
voor de beheerders van asiels, kennels en
dierenpenions en voor handelaren in
honden en katten in het kader van het
Honden- en Kattenbesiuit, alsmede om
de Wet op de Dierproeven.

BESMETTELI.IK.E DIERZIEKTEN
DierziektenbuIIetin nr. 17 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m 15 september 1980
vermeldt het volgende aantal gevallen van aan-
gifteplichtige besmettelijke dierziekten in Neder-
land.

Rotkreupel

Totaal 49 gevallen in 39 gemeenten.

Groningen

Friesland

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Lltrecht

Noord-Holland

Zuid-llolland

Zeeland

4 gevallen

22 gevallen in 15 gemeenten
12 gevallen in 10 gemeenten
I geval
I geval

1 geval

5 gevallen in 4 gemeenten

2 gevallen
I geval

.Schurft

Totaal I geval in Friesland
Miltvuur

Totaal 2 gevallen in 2 gemeenten.
Gelderland 2 gevallen

KWADE DROES
West-Duitsland

Volgens een telegram van 10 september van de
Veterinaire Dienst te Bonn is er op 19 augustus bij
een paard dat te Amberg in quarantaine gehouden
werd. kwade droes ontdekt. De diagnose werd vast-
gesteld met gebruikmaking van de aanvullende
fixatietest en werd na het afmaken bevestigd door
post-mortem bevindingen.

-ocr page 356-

Oktober:

16 Symposium Mestkalveren, Cultured Centrum
\'De Reehorst\' te l:de. (pag. 626).

17 \'Kaufuntersuchung beitn Pferd\' (A), Wien.

18 Nationale Diergeneeskundige Dag, Luik (Bel-
gië)-

20 2?i World Congress of Cattle Diseases, Tel
Aviv, Israël (pag. 846 (1979)).

21 24 Week I cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

23 24 111 Intern. Lood Law Congress, Madrid.

27 I nov. Australasian Seminar on Haemopro-
tozoan Diseases, Hissar-125004, India.

28 Najaarsvergadering Ned. Ver. Endocrinologie,
L\'trecht.

28 31 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren,

29 1 nov. Fachmesse \'Intensiv Viehhaltung\',
Utrecht.

29 Congres 1980 van het Nederlands Congres
voor Openbare Ge/.ondheidsregeling, Utrecht.

30 Afscheidssymposium proL dr. H. van Gende-
ren (pag. 552).

30 Groep Veterinaire Homoeopathie

K.N.M.v.D. Vergadering, Beatri.x-gebouw,
.laarbeursplein. Utrecht. Aanvang 20,00 uur.

November:

2 5 111 Congreso Argentino de Ciencias Vcteri-
narias. 111 Simposio Nacional de Cienca vlec-
nologia de Carnes, Buenos Aires, Argentina,
4 7 Weck lil cursus P AO. Groep Praktici

Grote Huisdieren,
6 \'Kring dierenartsen Cielderse Vallei\', Vergade-
ring.

II 12 A l F Seminar über Faboratoriumdiag-
nostik von Viruskrankheiten der Eiere, Mar-
burg,

I I Bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen (pag.

869)

II 14 Weck IV cursus P AO, Groep Praktici
Grote Hui.sdieren.

13 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthui/cn en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering, .laarbeurscongrescentrum, LUrecht,
aanvang 10,00 uur,

13 15 26, .lahrestagung der Fachgruppe\'Klein-
tierkrankheiten\' der DVG, zugleich deutsch-
sprachige Gruppe der WSAVA (A), Karls-
ruhe.

14 en 28 \'Orthopädischer Fortbildungskurs
Pferd\' (A), Wien,

17 19 Porcine Stress and Meat Quality-Con-
gress, Oslo (pag, 878).

19 Benelux Symposium (Elanco)(pag. 869).

20 Groep Geneeskunde van bet Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering. Restaurant
\'Hoog Brabant\', Aanvang 15,30 uur.

20 Klinische Avond (Vakgroep Geneeskunde van
bet Kleine Huisdier) (pag. 869),

21 Bayer Si mposium \'Respiratoireaandoeningen
\\an het rund, diagnose, preventie en therapie\',
Okura hotel, Amsterdam (pag. 738).

22 Medi/in-fotografisches Seminar, Düsseldorf,

25 Afd, Groningen Drenthe K,N,M,\\,D, Afde-
lingsvergadering (Patcrswolde).

December:

7 12 Course for I ractuic I reatment and Re-
constructive Surgery in the Equine, Davos
(Switzerland), (pag, 620 cn 854),

8 \'Kring flierenartsen Gelderse Vallei\'. Vergade-
ring.

9 Afd. I.imburg K.N.M.v.D. Fedenvcrgadering,

10 ,M\'d, Noord Holland, Fedenvcrgadering.

11 Ciroep Volksgezondheid K,N,M,v.D,
Vergadering, .laarbeurscongrescentrum,
Utrecht.

I 1 Groep Veterinaire Homoeopathic

KN.VFvD, Vergadering, Beatrix-gebouw,
.laarbeursplein, I trecht, .Aanvang 20.00 uur.

17 18 Kwaliteitsverbetering van het onderwijs:
4e nationaal congres over ondcr/oek van hct
w.o., I H te Eindhoven (pag. 739).

1981

Januari:

22 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\', Vergade-
ring,

29 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongrescentrum. Utrecht.
■Aanvang 10.00 uur,

30 Vortragslolge \'Krankheiten des Pletdcs\' l,A),
Mü nchen.

Februari:

24 25 CLO-dagen,

Maart

2 \'Kring L\')ierenartsen Gelderse Vallei\'. Vergade-
ring.

2—3 lagung der Fachgruppe \'Geflügel-
Krankheiten\' der D\\\'G, über \'Krankheit der
Vögel\' (A), München.

13 14 Fachtagung über Plërdekrankbeiten (an-
lassl, der \'Equitania 1981\' (A), Essen.

19 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering, Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht,
Aanvang 10.00 uur,

25 26 lagung über Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung, Berlin.

-ocr page 357-

April:

8 11 14. Kongress der nVG (A).

14 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'. Vergade-
ring.

Mei:

14 Vereniging van Directeuren van Ciemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongresccntrum, L\'trecht.
Aanvang 10.00 uur.

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Biddinghuizen
(pag. 7.16).

17 22 .Sth Symposium on Quality of Poultry
Meat - Spelderholt Symposia. .Apeldoorn
(pag. 677).

18 2-1 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia. Apeldoorn (pag. 677).

20 The Worlds Poultry production: Where and
How\'\' - Spelderholt Symposia, .Apeldoorn
(pag. 677).

.lull:

1

.1 Vllth International Congress of the World
Veterinary Poultry Association, Oslo, Nor-
way.

Augustus:

.10 4 sept. 8th International Symposium of World
Association of Veterinary Food Hygienists,
Dublin (pag. 26.1).

November:

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongresccntrum. Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

Te koop

INHALATIE NARCOSE APPARAAT

met respirator

Fabrikant Societé Minerva

ƒ 3500,-

i, Paigi, 01740 - 24544,

-ocr page 358-

Li,

In memoriam

GERARD

J. G. M. JANSSEN

Gerard Janssen werd op IS september WK) in
Houthem geboren en overleed te Heerlen op 10
ium 1980.

Sa het gymnasium in Roermond te hebben
doorlopen is hij de studie diergeneeskunde in
1929 le Utreeht begonnen.
In januari 1936 behaalde hij het diploma en
vestigde zieh als praktieus in Spaubeek. Tot 1947
heeft hii hier de praktijk uitgeoefend en is tevens
als keuringsdierenarts werkzaam geweest in de
toenmalige kring Meerssen.

In augustus 1939 trouwde hij met Marietje
Duyssens, doehter van dr. Em. Duvsens te
Heerlen waarmee hi/ zich in 1947 associeerde.
Sa het overlijden van zijn schoonvader in 1959
heeft hij enkele jaren alleen de praktijk gedaan,
maar tengevolge van een handicap waardoor het
lopen steeds moeilijker werd heeft hij zich in
1962 geassocieerd met Collega P. Peeters. In
1968 heeft hii de praktijk volledig overgedragen.
Wel is hii nog vanaf 1966 tot kon voor zijn dood
als asyldierenarts werkzaam geweest in Heerlen.
Gedurende acht iaren is hij bestuurslid geweest
van de afdeling Lintburg van de K.S. M.v. D. en
16 iaren heeft hij als bestuurslid de belangen
behartigd van de Kon. Zangvereniging
Pancratius te Heerlen.

Voor ziin vrouw en ziin vijf kinderen was hii een
zorgzaam en opgewekt rnan en vader, tnaar
daarnaast was ziin werk dat hii met grote
aandacht en enthousiasme deed.

Hij bleef de opgeruimde en aandachtige vader
voor zijn gezin en de accurate dierenarts voor
zijn cliënten en patiënten.
Hti heeft dit alles zelf verwerkt met een diep
geloof en Godsvertrouwen. Ziin laatste wens is
geweest om begraven te worden alleen in het
bijziin van ziin gezin dat zoveel voor hem
betekende en waarvoor ook hij zoveel betekend
heeft.

De herinnering aan deze beminnelijke goede en
moedige man en vader zal voor ziin vrouw en
kinderen een steun zijn.

Margraten ,/, M. SCHREI RS.

Hti was iemand met uilhoudings- en
doorzettingsvermogen.

Zijn handicap maakte het lopen aanvankelijk
rnoeiliik en vooral, in de laatste iaren vriiwel
onmogelijk. Toch heeft hii met uiterste
inspanningen nog jaren praktijk gedaan.
Een operatieve ingreep in 1961 heeft maar weinig
verbetering gegeven maar de operatie in 1977
had zoveel resultaat dal een blok ie omlopen weer
mogelijk was. Hoe gelukkig en blij was hij
hiermee.

Jammer genoeg heeft hij hier niet lang van
mogen genieten.

Aan een andere slopende ziekle is hij bezweken.
AI de vele jaren met zijn handicap en ook niet in
hel laalsie iaar is er een klacht over ziin lippen
gekomen.

Ttid.schr. Diergeneesk.. deel 105. ajl 20. 1980
KOMNKl.IJKE NEPEREANDSE MA.ATSCHAPPIJ VOOR D1ER0ENI;e:SKI)M)E

-ocr page 359-

Zo moet het niet (4)

Dierenartsen A. B, en C te D
wijzen hun veehouders er op dat
het nu de juiste tijd is de kalveren
een

EERSTE

MAAGDARMWORM BEHAN-
DELING TE GEVEN
Medicamenten zijn bij hen verkrijgbaar.

Daar dit soort advertenties vaker geplaatst
worden, is de Ereraad verzocht zich
hierover in algemene zin uit te spreken. Het
standpunt van de Ereraad luidt als volgt:

Vooropgesteld dient te worden dat een
specifiek algemene voorlichting door de
dierenarts aan de veehouder niet algemeen
gebruikelijk is doch in vele gevallen wellicht
steeds meer gewenst kan zijn.
Bij het geven van zodanige voorlichting
dient, mede gelet op artikel 10 van de Code
voor de Dierenarts, elk aspect van reclame
of oneerlijke concurrentie te ontbreken.
Dit is al niet het geval bij plaatsing van een
advertentie als dc onderhavige door een
bepaalde dierenartsenpraktijk, in plaats van
door de dierenartsen in ecn bepaalde plaats
of regio gezainenlijk aan de aldaar
woonachtige veehouders. Ook al richt een
dergelijke advertentie zich blijkens de tekst
tot de eigen cliëntele en ook al zit daarbij
het geven van voorlichting voor. de
aandacht van het ptfbliek in het algemeen
wordt daardoor in het bijzonder op de
dierenartsenpraktijk gericht, ook in die zin
dat bij het publiek de indruk van, in
tegenstelling tot andere praktijken juist
door die dierenartsenpraktijk gegeven
service en voorlichting kan ontstaan en
aldus ecn wervingskracht ten nadele van
collegae kan uitoelenen.
Voorlichting van eigen cliënten behoort
mondeling en of per rondschrijven,
eventueel door bekendheid te geven aan de
periodieke bcdrijfsadviezen die door de
Groep Practici Grote Huisdieren aan haar
leden worden gezonden waardoor meerdere
preventieve maatregelen onder de aandacht
van de veehouder kunnen worden gebracht,
te worden verstrekt. Voorlichting op die
wijze moet ook als effectiever worden
beschouwd.

Welke vergaderingen en
besprekingen waren er?

Juni:

3 Tarievencommissie

4 Commissie Eisen Dierenklinieken
Algemeen Bestuur

5. Begeleidingscommissie
Mestkalvercnbedrijven
Commissie Begeleiding Grote
Rundveebedrijven

10 Hoofdbestuur delegatie Veterinaire Dienst

18 Hoofdbestuur

18 Hoofdbestuur Commissie opleiding

25 Tariefsoverleg mestkalveren

26 Commissie Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren

30 Hoofdbestuur delegatie bestuur Faculteit
der Diergeneeskunde

Juli:

8 Bespreking met betrekkmg tot het rapport
functie-onderzoek vleeskeuring

9 Hoofdbestuur

Augustus:

13 Hoofdredaktic

Bespreking secretarissen groepen en afdelingen

20 Hoofdbestuur

25 Hoofdbestuur delegatie bestuur Groep D.l.B.

27 Commissie mestkalverensymposium
Voorbereidingscommissie PAO-
diergeneeskunde

September:

2 1 arievencommissie

3 Computeroverleg

4 Werkgroep dierenartsassistentes

10 Hoofdbestuur

Algemeen Bestuur

15 Commissie Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren
Hoofdbestuur delegatie Groep
Volksgezondheid

16 Cotnmissie Eisen t)ierenklinieken

17 Vereniging Vrouwen van Dierenartsen

22 Voorbereidingscommissie PAO-
diergeneeskundc

23 Commissie PAO Veterinaire
Volksgezondheid
Commissie Begeleiding Grole
Rundveebedrijven

24 Tariefsoverleg mestkalveren
Bespreking inzake ziektekostenverzekering
kleine huisdieren

25 Begeleidingscommissie
mestkalverenbcdrijven

30 Symposiumcotnmissie tnestkalveren

-ocr page 360-

tLDDoMli

lißtertn^rtr.

Protest!

In het Pharmaceutisch Weekblad van 6 dectnber 1919 kotnt

onderstaande advertentie voor:

Hebt U behoefte aan geneesmiddelen voor dieren?

Zoo ja, geef dan zo spoedig uwe orders voor de volgende maanden

op.

De onderstaande duitsche apotheek levert al deze geneesmiddelen in
prima kwaliteit, tengevolge van den lagen markenkoers tegen
buitengewoon lagen prijs.

Poeder ter bevordering van het melkgeven . . p. K.G. .Mk. 3.20

Droespoeder voor paarden.......p. K.G. Mk. 4.--

Poeder otn de eetlust bij varkens op te wekken . p. K. G. Mk. 3.20

Diarrheepoeder voor rundvee en paarden . . p. K.G. Mk. 5. -

poeder tegen lik- of bijtzucht.......p. K.G. Mk. 3.20

Uitvoervergunning reeds aanwezig.

Apotheke in Magdala. Thüringen. Export-Abteilung.

Naar aanleiding van deze advertentie heeft het Hoofdbestuur
onderstaand schrijven verzonden.

Rotterdam
Utrecht

23 December 1919.

Het Hoofdbestuur der Maatschappij voor Diergeneeskunde neemt de
vrijheid U Hooggeleerde, als hoofdredactuer van het Pharmaceutisch
Weekblad er opmerkzaam op te maken, dat in genoemd orgaan van 6
Deeetnher j,l. een kwakzalversadvertentie voorkomt van de Apotheke
in Magdala, Thüringen. Overtuigd dat U Hooggeleerde de meening
van het Hoofdbestuur deelt, dat in een wetenschappelijk tijdschrift
geen kwakzalversadvertentiën thuis behooren en de plaatsing ervan
aan de redactie van het Tijdschrift is ontgaan, gevoelt het
Hoofdbestuur zich verplicht U met bovengenoemd feit in kennis te
stellen.

Het Hoofdbestuur

-ocr page 361-

LöuQoWKilo

Groep K.L en Zootechniek
Groep Geneeskunde van het
Rund

Begeleiding van rundveebedrijven

De Groepen K.l. en Zootechniek en de
Groep Geneeskunde van het Rund
organiseren dit najaar een tweetal dagen
waarop de \'Begeleiding van
Rundveebedrijven\' centraal staat. De eerste
dag (29 okt. \'80) wordt geheel gewijd aan
de begeleiding van de vruchtbaarheid,
terwijl de tweede dag (mededelingen
hierover volgen nog in deze rubriek) ook de
andere aspecten van de bedrijfsbegeleiding
aan de orde zullen komen.

29 Oktober 1980, 14,00 uur. Blauwe Zaal,
Transitorium 1, de Uithof, Leuvelaan 21,
Utrecht.

fJr, A. de Kruif (prakticus Someren):
\'Resultaten \\an vruchtbaarheidsbegeleiding
op 500 melkveebedrijven\'.
Ir. A. A. Dijkhuizen (afd. Agrarische
Economie van de Vakgroep Zootechniek
van de Faculteit der Diergeneeskunde):
\'Economische aspecten van
vruchtbaarheidsproblemen bij het melkvee".

Groep

Pluimveewetenschappen

Uitnodiging

Aan de leden van de Groep
Pluimveewetenschappen tot het bijwonen
van een wetenschappelijke bijeenkomst op
donderdag 30 oktober 1980
Plaats: Internationaal Agrarisch Centrum,
Lawickse Allee 11, Wageningen, tel. 08370-
19040

Aanvang: 13.30 uur
Thema:
Infectieuze Laryngo Tracheitis
Dit thema zal behandeld worden door:
Drs. F. W. Hilbink, wetenschappelijk
medewerker C,D,I. Afd. Pluimveeziekten:
\'Experimenteel onderzoek van vaccins\',
Dr. R, Froyman, Pluimveedierenarts,
verbonden aan het Prov, Laboratorium
voor Dierenziektebestrijding in West-
Vlaanderen: \'4 jaar l.L.T. in België\'
Drs. E. Kamps, Pluimveedierenarts,
verbonden aan de Prov. Gezondheidsdienst
voor Dieren in Gelderland: \'Huidige situatie
in Nederland\'.

Ook in het onderwerp geïnteresseerde
collegae die (nog) geen lid zijn van de
Groep zijn van harte welkom, hetgeen ook
geldt voor onze Belgische Collegae WVPA-
leden.

World Congress
of Buiatrics

Tel Aviv, Israel, 20-23 October 1980

For the Xlth World Congress of Buiatrics,
which is organized by the Israel Association
for Buiatrics, the following scientific
programme with more than 80 speakers has
been prepared:

1. Coli-Mastitis. Introduction by ProL Dr.
D. E. Jasper, Davis, California, USA:
environmental influences, pathogenesis,
treatment, influence of the milking
machine, miscellaneous.

2. Virus diseases of calves. Introduction by
Prof. Dr. A. Mayr, Munich, Federal
Republic of Germany: infectious bovine
rhinotracheitis, diarrhoea in calves,
respiratory diseases, prevention and
treatment, immunization.

3. a. Abortion caused by viruses and by

vaccination. Introduction by prof. dr.
O. C. Straub, Tübingen, Fed. Rep.
of Germany,
b. Abortion caused by cblamydcs.
Introduction by Prof. Dr. J. Storz,
Fort Collins/Colorado, USA,

4. Ethology in animal husbandry.
Introduction by Prof Dr. A. F. Fraser,
Saskatoon. Canada.

5. Haemoparasitoses of cattle;

a. Theilerioses and babesioses:
Introduction by Prof. Dr. T.
Friedhoff, Hannover, Fed. Rep, of
Germany.

b. Anaplasmoses. Introduction by Prof
Dr. E. Pipano, Israel.

-ocr page 362-

6. Reproduction of cattle:

a.Postpartal period. Introduction by
Prof. Dr. J. W. Kendrick, Davis,
California. USA.

b.fformonal induction of calving and
hormonal induced oestrus
synchronization - utily and abuse.
Introduction by Prof. Dr. W. Jochle.
Denville New Jersey. USA.

7. Miscelanneous
Bacterial diseases of calves.
Intoxications.

Surgery and technique of operations.
Gastro-intestinal parasitoses.
Metabolic diseases and diseases caused
by unadequate nutrition and
husbandry.
Free topics.
The following travel agencies offer group
travel incl. excursion programs in Israel
during, before or after the Congress.
They also forward on request the
preliminary documents necessary for the
participation in the scientific program.
—- Reisebüro Wagon-Lits Cook. 6000
Frankfurt M 1. Arndtstr. 33 (Tel.
061 I 746009)
-- Reisebüro Reder. 7400 Tubingen,
Wöhrdstr. 4 (Tel. 07071, 3001)

a.

b.

c.

d.
e.

f.

L

Veterinaire Studenten
Kegelclub \'Duim in \'t Gat\'

67e Diés

Geachte oud-leden van DI.G.

Na het overweldigend succes van de viering
van de vorige Dies, zijn wij zeer verheugd u
uit te mogen nodigen voor de 67e Dies van
D.I.G.. die wij weer op traditionele wijze
gaan vieren op zondag 26 oktober a.s.
Daar de door u aangerichte schade in
Restaurant Vredenburg vorig jaar miniem
was. hopen wij u allen ook dit jaar vanaf
17.00 uur te begroeten in Restaurant
Vredenburg. Vredenburg 13 te Utrecht.

6". ./. Duives,
h.t. Secretaris.

{Prof. Dr. M. Slober. Tierärztliche
Hochschule Hannover. 3000 Hannover 1,
Bischofsholer Damm 15. F. R. of Germanv)

Porcine Stress and
Meat Quality

A congress on this topic will be held in
Oslo. Norway from 17-19 November 1980.
Programs and further information may be
obtained from Dr. N. C. Nielsen. Institute
for Internal Medicine. De kgl. Veterinaer-
og Landbohojskole. 1870 Copenhagen.
Denmark.

Veterinair Gezelschap
van het U.S.C. \'Cerberus\'

19e Diés

Op tnaandag 20 oktober 1980 hoopt het
Veterinair Gezelschap van het Utrechtsch
Studenten Corps \'Cerberus\' haar 19e Dies
te vieren.

Namens het bestuur heb ik de eer oud-
leden en honorairen, alsmede veteriare
reünisten van het U.S.C. uit te nodigen
voor een borrel die zal plaatsvinden op
bovengenoemde datum, om 17.30 uur, ter
Sociëteite P,h,R,M,
Na afloop van de borrel zal een diner
plaatsvinden, waarna het vuur weer hoog
zal oplaaien aan de haard in de voorzaal
van de Sociëteit,

R. H. J. \\\'l. Sanders
\'Cerberus\' h.t. .-Vb-actis.

-ocr page 363-

Personalia

Als lid van de Koninkiijice Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Bavinck, (i. A,; 1980; 161 I CX Bovenkarspel, Kleine Kaai 8

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

R. W. F. Becking, Kapelstraat 29, 3572 C.) Utreeht.
G. .(. Bosch, F. C. Dondersstraat 22, 3572 JH Utrecht.
P. P. Don, Biltstraat 99, 3572 AL Utrecht.

B. Gulbrandsen, Zevenwouden 93, 3524 CM Utrecht.
Mej. .L Haarsma, Stadhouderslaan 60, 3583 Jl. Utrecht.
A. C. M. Kuilboer, Bouwstraat 26, 3572 ST Utrecht.

G. A. de Lange. Schoolstraat 7. 3581 PM Utrecht.

P. J. H. M. Meeus. l.B.B.-laan 65 IV. 3582 VT Utrecht.
J. A. M. Muskens. Bankstraat 27A. 3581 LM Utrecht.
W. L. J. Oosse. Slikweg 4. 4321 SV Kerkwerve.
E. G. M. Poels, W. Schuylenburglaan 78, 3571 SE Utrecht.
J. G. H. van Schaik, Mauritsstraat 57, 3583 EU Utrecht.
P. C. Stapel, Griltstraat 29, 3572 GN Utrecht.

H. A. P. Urlings, Emniastraat 7, 6191 XP Beek (L).

C. T. M. Vroonland, Maliebaan 100, 3581 CZ Utrecht.
Mej. M. van der Wal, Koningslaan 2, 3583 GA Utrecht.

J. C. M. van Wees, Amsterdamsestraatweg 331, 3551 CJ Utrecht.

Adreswijzigingen, enz,:

176 Alherda vim Ekenstein. Jhr. P. B.: 1949; 5961 197
LD Ler Apel, Schotlaan 13, tel. (05995) 1223;

r.d. (assoc. met L. Dijkhuis beëindigd).

177 At-sma. J.: 1967; Tolbert (Gr.); tel. (05945)
1.3465 (privé), 12447 (prakt.). 19H

179 \'Bavinck. G. A.: 1980; 1611 CX Bovenkar-
spel, Kleine Kaai 8; tel. (02285) 17260 (privé),
202
(02286) 1216 (prakt.); p., ass. bij D. de Vries.

IKI Berg. IE. ,/. ./. van den: 1971; 8307 AB Ens, 203
Waterkant 59; tel. (05275) 1825 (privé), 1538
(prakt.); p.

186 Busman. M.: 1975; Huizen (N.H.); tel. 209
(02152) 50184 (privé), (030) 510111 (bur.).

303/19/ Clotscher. A. P.: 1977; 9161 CK Hollum-

Ameland, Pietje Miedenweg 10; tel. (05191) 213
4543; wnd. d. (dienstverband met stoeterij
\'Zangersheide\' beëindigd).

193 Derksema. A. E: 1978; 2271 AM Voorburg, 214
Parkweg 74; tel. (070) 874574; d.

194 Dijk. H. U.: 1974; Tilburg; p., geass. met J.
Kaandorp, C. van Pinxteren en H. H. J. M.
214
1 immermans.

194 /;//A. P. v«/7, 1974; 3224 CM Hellevoetsluis, 225
Golfslag 15; tel. (01883) 19239 (privé). 1.3311
(prakt.).
 226

194 Dijk. H. van: 1968; 2924 AV Krimpen a d
IJssel. IJs.seldijk 172; tel. (01807) 16160
227
(privé).

195 Dijkhuis. /.., 1966; 9561 PH Ier Apel. Oos-
terstraat 20; tel. (05995) 1434; p. (assoc. met
Jhr. P. B. Alberda van Ekenstein beëindigd).

Duijsens. H. J. M. H.: 1977; 5737 PD Lies-
hout. Rochlaan 5; tel. (04992) 1822 (privé),
(04920) 33808 (prakt.); p., geass. met S. H.
Ouwerkerk en J. L. M. Regouin.
Eek. J. H. H. van: 1970; 3956 VE Leersum,
De Perken 10; tel. (03430) 3641 t. 155 (bur.).
\'Eermoni. P. A.: 1980; Utrecht; p., ass. bij J.

G. J. ter Haar en J. L. H. A. Wouters.
Foriuin. P. V. E.: 1979; 9104 EV Damwoude,
Blauwhuisstraat 20; tel. (05111) 3541 (privé),
1520 (prakt.).

Groot. Mej. M. A. M. H. de: 1979; 2394 AA
Hazerswoude, Rijndijk 7B; tel. (01714) 2666;
wnd. d.

Hartog. J. M. P. den: 1973; Nieuwegein; tel.
(0.3402) 32853 (privé), (070) 793125 (bur.);
adj. i. V.D, i.a.d.

*Hellehrekers. L. ,/., 1980; 2801 HC Gouda,
Turfmarkt 94; tel. (01820) 18995; p., ass. bij
mevr. W. Ci. Lycklama à Nijeholt-Roelofsen.
l/ellinga. T.: j956; Uek (gr.); tel. (05945)
12235.

Jansingh. ,/.. 1973; 9286 ER Lwijzel, Wedz.e-
buorren 27; tel. (05115) 2565; p.
Jonkers. W.: 1955; Menaldum; tel. (05185)
1408 (privé), 1232 (prakt.).
Kaandorp. J.: 1979; 5017 HC Tilburg, Boer-
haavestraat 45; tel. (013) 431250 (privé),
554131, 554132, 435568 (prakt.); p., H-D.,
geass. met H. U. t)ijk, C. van Pinxteren en H.

H. J, M. Timmermans.

-ocr page 364-

\'Kalishoek. L.: 1978; 6542 SZ Nijmegen,
Emmalaan 8; tel. (080) 782715 (privé). 777596
(prakt.); p., kl. tiuisd.

Koning. R. cie: 1974; 3971 BH Driebergen,
M. van Carnbeelaan 102; tel. (03404) 17111
(bur.); wet. medew. I.V.O. \'Schoonoord\'.
2361305 Krüger. J. G.; 1971; Colac, Victoria 3250
(Australia), 98 Queen Street; d.
Kruiswijk, Mej. J. H.: 1977; zie; Stroom-
Kruiswijk, Mevr. J. H. van der.
Kuiper, A. F. Chr.: 1971; 5242 AA Rosmalen,
Rooseveltlaan 9; tel. (04192) 4146 (privé),
(073) 219012 (bur.).

Kuipers, J.: 1964; Hattem; tel. (05206) 2716
(privé), 2512 (prakt.).

237

280

282

283

286

294

295

299

242 *Luer. R. J. T. van der: 1972; 6301 AA Val-
kenburg, Sibbergrubbe 3; tel. (04406) 14004;
P-

243 Lyekiama à Nijeholl-Roelofsen. Mevr. IV.
G.:
1966; 2803 SM Gouda, Beukenlaan 7; tel.
(01820) 30655 (privé), 18995 (prakt.).

253 .Mijenhuis, H. J.: 1974; Leek(Gr.); tel. (05945)
12988 (privé), 13203 (prakt.).

254 Noon. T. P. M. van: 1980; 1816 CR Alkmaar.
G. Doustraat 8; tel. (072) 125664 (privé),
123119 (prakt.); p., ass. bij G. J. Keuris.

256 Oskam, J. P. H.: 1977; 6628 AC Altforst,

Kerkstraat 16; tel. (08874) 1433 (privé).
259 Pieierse, Mej. P. G.: 1979; 3581 KP Utrecht,
Burg. Reigerstraat 81; tel. (030) 516266; wnd.
d.

259 Pinxteren, C. van: 1970; Goirle; p., H-D.,
geass. met H. U. Dijk, J. Kaandorp en H. H.
J. M. Timmermans.

227

267

232

269

269

237

271

237

275
279

kLDDo

Rozendaal. M. G.: 1977; 9363 VB Marum,
Haarsterweg 21; tel. (05944) 1876 (privé),
(05100) 21741 (bur.).

Sehep. J.: 1979; Rockanje; tel. (01884) 2360
(privé), (01885) 4906 (prakt.); p., kl. huisd.
Sehie, F. W. van: 1967; 6862 AE Oosterbeek,
Utrechtse weg 113; tel. (085) 340006; d. G.v.D.
prov. Gelderland.

Schooleman. R. F.: 1979; 9951 KB Winsum
(Gr.), Steenbakkerij 39; tel. (05951) 2956
(privé), 1800 (prakt.).
*Smiih. P. T.: 1980; Utrecht; wnd. d.
Siroom-Kruiswijk. Mevr. J. H. vander: 1977;
3572 HK Utrecht, Poortstraat 40; tel. (030)
719919 (privé), 443843 t. 18 (bur.); wet.
medew. K.v.W.

Syiema. J. H.: 1973; 9036 KC Menaldum,
Graldasingel 17, tel. (05185) 1818 (privé),
1232 (prakt.).

Timmermans. H. H. J. M.: 1970; Tilburg; p.,
H-D., geass. met H. U. Dijk, J. Kaandorp en
C. van Pinxteren.

Toor, A. J. van: 1977; 3553 G A Utrecht, Bes-
semerlaan 13; tel. (030) 407908; wet. medew.
R.U. (F.d.D., vkgr. Geneesk. van het kl.
Huisd.).

Ven. J. B. van der: 1978; Haaksbergen; tel.
(05427) 5463 (privé), (030) 435543 (bur.); wet.
medew. U.T.. Déifia B.V,
Weg. W. J. van de: 1953; Kampen; h. vl. k.
dnst.; r.k.; plv. i.

Werkman. P. J.: 1972; Leusden; tel. (033)
943142 (privé), 721827 (prakt.).
Ypenhurg. J. A.: 1967; Menaldum; tel.
(05185) 1433 (privé), 1232 (prakt.).

Jubilea:

E. Brill te Gieten

R. Feddes te Vriezenveen

A. P. C. Bartels te Roosendaal (N. Br.)

H. .F L. Maas te Hoogland

D. Rijpkema Jr. te Drachten

J. M. Wiersema te Roordahuizum

(afwezig) 35 jaar op
(afwezig) 35 jaar op
(afwezig) 25 jaar op
(afwezig) 25 jaar op
(afwezig) 25 jaar op
(afwezig) 25 jaar op
3 november 1980
10 november 1980
14 november 1980
14 november 1980
14 november 1980
14 november 1980

Grote huisdieren praktijk in middelgrote plaats in het noord-
oosten des lands vraagt

ASSISTENT

liefst met ervaring in de grote huisdieren. Het is de bedoeling, hem
als derde man in de associatie op te nemen.
Brieven onder no. 40/80 aan de redaktie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 365-

Ten geleide

Het onderhavige nummer is het eerste van twee inhoudelijk hijeenhorende en
elkaar opvolgende rmmmers. Beide nummers zijn gevuld niet artikelen, die gepu-
bliceerd worden ter gelegenheid van enkele jubilea, te weten: 10 jaren afdeling
Technologie van de inmiddels 60-jarige Vakgroep Voedingsmiddelen van Dier-
lijke Oorsprong. Deze situatie vormt een goede aanleiding tot bezinning en
presentatie naar buiten. De Redaktie stelt het initiatief tot deze serie pubUkaties
zeer op prijs en wenst de Vakgroep met haar afdeling alsnog van harte geluk met
het bereikte resultaat.

HOOFDREDAKTIE

-ocr page 366-

1] wteggfi^gGo

Demonstratie chemische aspecten vleeswarenbereiding.
882

-ocr page 367-

»w

60 Jaren V.V.D.O. - 10 jaren afdeling
Technologie

60 Years\' V.V.D.O. (Department of the Science of Food of
Anitnal Origin) - 10 Years\' Section of Technology
J. G. van Logtestijn\'

Ooor de benoeming \\an de jonge keu-
ringsdienrenarts Van Oyen tot hoogle-
raar werd in 1919 in de toenmalige Vee-
artsenijkundige Hoogeschool een
zelfstandige leeropdracht en een daarbij
behorend \'laboratorium\' gecreëerd \\oor
\'de kennis der menschelijke voedingsmid-
delen \\an dierlijken oorsprong\'. Op 21
november 1919 aanvaardde Van Oyen
zijn ambt, zoals toen gebruikelijk in de
Remonstrantsche Kerk. met \'het houden
eener redevoering over de grondslagen
der hygiëne ten opzichte van vleesch en
melk\'. Toen al stelde Van Oyen dat vete-
rinaire voedingsmiddelenhygiëne om-
vatte de wettelijke regehng van, het toe-
zicht op en de keuring van deze voe-
dingsmiddelen \'op den weg van produ-
cent tot consument\'.
Hijna 50 jaren lang is het Laboratorium,
later Instituut, en sinds de invoering van
de W.U.B. de Vakgroep Voedingsmidde-
len van Dierlijke Oorsprong (V.V.D.O.),
tamelijk beperkt van omvang gebleven.
In het onderwijs- en onderzoekpro-
gramma werd sterk de nadruk gelegd op
de beoordeling van melk, slachtdieren en
\\ lees. Aan vele andere aspecten van de
begeleiding van deze voedingsmiddelen
naar de mens toe kon betrekkelijk weinig
aandacht worden gegeven. Met de snelle
ontwikkeling van de produktie en distri-
butie van melk. vlees en ook wel andere
voedingsmiddelen van dierlijke

oor-
sprong werden echter die andere aspecten
steeds belangrijker. Naast de traditionele
risico\'s en kwaliteitsverlies door ziekten
en andere aandoeningen van de produk-
tiedieren kwamen er de problemen rond
de z.g. \'dragers\' van pathogene kiemen,
het toenemend gebruik van allerlei che-
mische stoffen in de veeteelt en de voe-
dingsmiddelenindustrie, de schaalver-
groting van de produktie, moderner
ingewikkelder vormen van bewaring,
opslag en distributie. De afnemer, ook in
het buitenland, ging steeds duidelijker
eisen stellen aan de veiligheid, gezond-
heid en kwaliteit van voedingsmiddelen.
f3oor Professor Van Gils en zijn mede-
werkers werd daarom in de jaren zestig
sterk geijverd voor een aanpassing \\an
het onderwijs inzake dc voedingsmidde-
len van dierlijke oorsprong aan de eisen
van deze tijd.

Zij waren ervan overtuigd, dat de door
Van Oyen al bepleite longitudinale bewa-
king van de voedingsmiddelenproduktie
en -distributie een multidisciplinaire aan-
pak nodig maakten. Ook in de organisa-
tie van de V.V.D.O, en de samenstelling
van haar docentencorps zou dat tot uit-
drukking moeten komen. Voorgesteld
werd om naast de traditionele produkt-
hygiënegroep nieuwe afdelingen te creë-
ren voor de technologie, de chemie en de
microbiologie van voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong.

\' Prof, dr, ,), G, van Logtestijn, voorzitter van de Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong,

-ocr page 368-

Door de benoeming van prol. ir. B. Krol
in 1969 lot buitengewoon hoogleraar in
de technologie der voedingsmiddelen \\ an
dierlijke oorsprong werd de basis gelegd
voor de huidige afdeling technologie.
Deze afdeling vervult nu een onmisbare
rol in de opleiding \\\'an studenten van dc
Faculteit f^iergeneeskunde. maar ook
van de Landbouwhogeschool tc Wage-
ningen cn \\\'an andere wetenschappelijke
onderwijsinstellingen. In de loop \\an de
tien jaren \\ an haar bestaan heeft de afde-
ling ook veel gedaan op het gebied \\an
postacademiaal onderwijs.

Verder heeft de afdeling in dc tien jaren
van haar bestaan vrij omvangrijk funda-
menteel onderzoek van verschillende
actuele problemen uitgevoerd.

Hct is al met al de moeite waard om even
stil te staan bij het feit dal in dit jaar dc
V.V.D.O. zestig jaar en haar afdeling
Technologie tien jaar bestaan. De Facul-
teit en \\eterinair Nederland mogen trots
en zuinig zijn op wat in die zestig jaren is
opgebouwd.

-ocr page 369-

Vanaf\' 1969 vindt het academisch onder-
wijs en het daarmee samenhangend
onderzoek in de technologie van de voe-
dingsmiddelen van dierlijke oorsprong,
met uitzondering \\an melk en zuivelpro-
duktcn, plaats in de Faculteit Dierge-
neeskunde der Rijksuniversiteit Utrecht.
De instelling was al jaren door prof. dr. .1.
H. .1. van Gils bepleit en sloot aan bij
verdergaande eisen door de Nederlandse
overheid cn ontwikkelingen in het bui-
tenland, met name bij de EG over de
taakvervulling van de dierenarts.
Bij de realisering diende de be-en verwer-
king van dierlijke grondstoffen v oorop te
staan, rekening houdend met maatrege-
len op de boerderij en de uiteindelijke
bestemming van de grondstof als voedsel
v oor de consument (2).
Aan de instelling van de leerstoel is veel
overleg voorafgegaan, niet alleen binnen
de f-acultcit Diergeneeskunde, maar ook
met afdelingen van de Landbouwhoge-
school te Wageningen. Met vertegen-
woordigers van laatstgenoemde instel-
ling ging het vooral om de afstemming
van dc plannen op de sinds 1918
bestaande opleiding in Zuivelbereiding
en Mclkkundc (prof. ir. B. van den Btirg)
en dc uil datzelfde jaar daterende oplei-
ding in dc technologie. Het onderwijs op
beide terreinen was produktgericht en
had een beschrijvend karakter.

Voor de zuivelbereiding vond er een ver-
dieping van onderwijs en onderzoek
plaats door de komst van de hoogleraren
dr. FL Mulder en ir. S. Hartmansin 1949.
terwijl dr. ir. H. A. Leniger m 1950 als
hoogleraar Technologie de eerste fase
van de verwerking van biologische mate-
rialen zowel in gematigde streken als sub-
tropen en tropen voor zijn rekening nam,
daarbij met name aandacht bestedend
aan de goede technologische kwaliteit
van de grondstoffen.
Bij dat overleg vonden reeds diepgaande
discussies plaats over de eigensoortige
benadering van beide vakgebieden. De
discussies spitsten zich toe en duren nog
steeds voort binnen de Landbouwhoge-
school over de vraag, in hoeverre het
wenselijk is \'de technologie zodanig te
behandelen dat kennis en inzicht worden
verkregen die op allerlei produkten en
processen kunnen worden toegepast\'(1).
Ik ben van mening, dat het dilemma niet
zou moeten en behoeven te bestaan.
Basiskennis van grondstoffen en proces-
sen zijn in beide gevallen onmisbaar, inte-
gratie daarvan voor de hand liggend.
r> eigen plaats (omvang, begrenzing) en
de herkenbaarheid van een produktge-
richte opleiding is afhankelijk van de
(economische) betekenis van een
bepaalde produktsector. Uiteraard dient
in dat geval de verwerking sterk bepalend

Uitgangspunten en doelstellingen van
de technologie van produkten van
dierlijke oorsprong

Starting-Points and Objectives of tjie Technology of Products
of Anima! Origin

B. Kroli

Buitengewoon hoogie raat inde technologie \\ an \\ oedings middelen \\an dierlijke ootsprong. f-aeulteit der
Diergeneeskunde. Biltstraat 172. .1.S72 Bl\' 1 treehi.

-ocr page 370-

te zijn. Voor Nederland is het van groot
belang dat de academische opleiding in
de melkverwerkende sector in beginsel op
de huidige wijze wordt gecontinueerd; dit
geldt ook voor het onderwijs in de vlees-
verwerkende sector.

Hoe belangrijk de economische betekenis
ook is. het zojuist gestelde geldt niet of in
veel mindere mate voor bijvoorbeeld de
tuinbouwsector. Een bijkomstig aspect
van het voortbestaan van een produktge-
richte opleiding is dat de motivatie van
studenten groter is, juist vanwege het
doelgerichte karakter. Tenslotte leert de
ervaring, dat switchen door de afgestu-
deerde van de ene naar de andere sector
zeer goed mogelijk is.

Doch niet alleen tussen de technologen
uit Utrecht en Wageningen vonden rond
1970 gesprekken plaats. Dit was ook het
geval tussen de zoötechnische en de vee-
teeltafdelingen. Gestreefd werd ook
daarbij op afstemming en wederzijdse
steun. In latere jaren vanaf 1972, is het
contact met de afdeling Humane Voe-
ding te Wageningen geïntensiveerd,
voornamelijk vanwege de gezamenlijke
belangstelling voor vraagstukken in de
tropen, maar ook andere thema\'s zijn aan
de orde gekomen. Ten slotte is van meet
af aan rekening gehouden met de onder-
zoekprogramma\'s van instituten als
CIVO-TNO te Zeist, het IVO te Zeist en
het IVVO te Uelystad, alsmede het RI V te
Bilthoven.

Mede door al die externe contacten is er
een vrij afgerond takenpakket ontstaan
dat aansluit bij dat van de overige afde-
lingen van de Vakgroep Voedingsmidde-
len van Dierlijke Oorsprong en andere
Vakgroepen binnen de Faculteit.
De Afdeling beschikt vanaf 1970 over
doelmatige en goed uitgeruste werkruim-
ten zowel voor onderwijs als onderzoek.
Het onderwijs strekte zich ook uit tot
diverse para-universitaire opleidingenen
ook voor een deel tot activiteiten voor
studenten uit ontwikkelingslanden. On-
danks voortdurende krapte aan personeel
was er gelegenheid voor onderzoek. Een
deel daarvan was sterk technologisch
gericht, zoals die van de moderne berei-
ding van ham (massage), benutting van
grondstoffen met verhoogd gehalte aan
meervoudig onverzadigde vetzuren, of
toepassing van (pluimvee) separatorvlees
en bereiding van corned beefen snijworst
voor de tropen.

Andere waren meer analytisch van
aard, onder andere een studie over nitriet
(dissertatie Van Roon, 1979), differenti-
atie van eiwitten, onderzoek kleurstabili-
teit. Weerandere hadden een microbiolo-
gisch karakter, zoals de thermostabiliteit
van enterococcen (dissertatie Houben,
1980).

Gesteld kan worden dat ook in het onder-
zoek getracht wordt kennis en inzicht te
verkrijgen in de bereidingsprocessen van
dierlijke produkten. De hoogwaardige
kwaliteit van de grondstoffen dwingt
naast zuinig energiebeheer tot een opti-
male bestemming van de grondstoffen tot
produkten van een verantwoorde kwali-
teit, ook in voedingsopzicht.

l.rrFR.ATULIR

1. Anon.: Levensmiddelentechnologie aan de Landbouwhogeschool. Miscellaneous papers. 15. 6. (1978).

2. Krol. B.: Van beheren naar beheersen. Inaugurale Oratie. 2-.3. Ltrecht (12 oktober 1970).

-ocr page 371-

ffl

Taak van de dierenarts bij de kwaliteitsbewaking
van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong

Rok\' ofihe (\'eierinarian in Safeguarding the Qualily of Foods of
Animal Origin

C. C. J. M. \\an der Meijs\'

sami;n\\AI 1 i\\(i

De Minister van Landbouw en Visserij zal o.a. ten aanzien van produkten van
dierlijke oorsprotig eett actief kwaliteitsbeleid gaan voeren dut er op gericht is de
belangen vun producent en consument op zo evenwichtig mogelijke wijze te
behartigen. Voor de keuringsdierenarts, die steeds nuuw betrokken is geweest bij
de voortbrenging vun bedoelde produkten. zul dit tot gevolg hebben dut zijn tuuk
eett breder perspectief krijgt.

Sl MMARY

\'Ihe Minister vutt .Agriculture und Fisheries will adopt policy measures regarding
products oj aninuji origin desigtted to prottiote the interests of producers attd
consumers in the jairest possible tuuttner.

For the veterinary inspector who has always been closely concerned in the produc-
tion of these commodities, the result will be that his dtuies acquire a broader
perspective.

IM I lDINCi

De keuringsdierenarts heeft steeds een
belangrijke rol gespeeld bij de voortbren-
ging van produkten van dierlijke oor-
sprong. Een goed voorbeeld in dit ver-
band is de vleeskeuring, op welk terrein de
essentie van /ijn taak niet alleen steeds
heeft gelegen bij het verwijderen van v oor
consumptie ongeschikt vlees afkomstig
van zieke dieren, maar vooral ook op het
gebied van de hygiëne. Dit laatste is in
v roegere jaren, toen de produktie onder
beduidend minder hygiënische omstan-
digheden plaatsvond dan tegenwoordig
het geval is, een belangrijk en wezenlijk
onderdeel van zijn taak geweest maar is
dit door dc technologische ontwikkelin-
gen bij de verwerking van voedingsmid-
delen ook thans nog steeds.
In het bijzonder gedurende de laatste
decennia hebben zich echter aanzienlijke
veranderingen voorgedaan in de agrari-
sche produktie en de voedingsmiddelen-
industrie, terwijl voorts de consument,
duidelijker dan v oorheen. zijn wensen ten
aanzien van het produkt van dierlijke
oorsprong en de wijze van v oortbrenging
daarvan kenbaar maakt.

Drs. C". C\'. .1. M. \\an dci Mcijs; Directeui Voedings- en Kuuiiteitsaangelegenheden Ministerie \\an
l.andboiiw en Visserij.

-ocr page 372-

De dierenarts is steeds nauw betroi<l«cen
geweest bij het gecomphceerde proces
\\an onder7oci<. beleid, produktie, markt-
\\oor/iening en distributie \\an voedings-
middelen van dierlijke oorsprong en zal
dit ook in dc toekomst blijven.
Genoemde omstandigheden zijn er echter
oorzaak \\ an dat de taak \\ an de dierenarts
in toenemende mate een andere gericht-
heid zal krijgen, of beter, zich in toene-
mende mate o\\er een breder terrein zal
gaan uitstrekken.

Ter \\erduidelijking \\an dit laatste is een
nadere e.xplicatie \\an de huidige beleids-
visie ten aanzien vandc voortbrenging van
agrarische produkten. de invloeden tij-
dens de produktie e.d. gewenst. Onder-
staand wordt deze gegeven.

KW.-M.ITEI I

De kwaliteit \\an levensmiddelen staat de
laatste tijd sterk in de belangstelling. Zo
staat in de toelichting op de Landbouw-
begroting 1980 te lezen dat \'de Minister
\\an Landbouw en Visserij een actief
beleid wil voeren ten aanzien v an dc kwa-
liteit van de agrarische produktie\'.
Dit beleid is in toenemende mate van
belang omdat dc sterke groei van pro-
duktiviteit. de krachtige inkomensont-
wikkeling en hct toenemende aanbod van
consumptiegoederen cn diensten, wel-
vaart binnen hct bereik van brede lagen
van de bevolking heeft gebracht.
Dc consument wordt daardoor in toene-
mende mate onder meer geconfronteerd
rnct de vraag welke produkten in welke
samenstelling tc zullen kopen.
Het kwaliteitsbeleid moet erop gericht
zijn de belangen v an producent cn consu-
ment op zo evenwichtig mogelijke wijze
tc behartigen. Ciocdc regelingen met
betrekking tot dc kwaliteit van voort-
brengselen van agrarische- en visserij-
produkten zijn daartoe zowel voorde
primaire producent als voor verwerking,
handel en de consument - van essen-
tieel belang.

Een aantal kenmerken die betrekking
hebben op kwaliteit zijn: voedings-
waarde. onschadelijkheid, produktie-
wijze (inclusief het gebruik van hulpmid-
delen). samenstelling, uiterlijk, geur.
smaak, houdbaarheid en gemak.

Voor dc bewaking cn dc ontwikkeling
van verschillende van deze kwaliteits-
aspecten is cr een samenhang noodzake-
lijk in de gehele produktickcten van pri-
mair produkt tot eindprodukt.

Onschadelijkheid

ln de dierlijke produktie wordt mede
door dc traditionele wijze van vlees- cn
pluimveekeuring voldoende aandacht
besteed aan dc gezondheid van hct pro-
dukt v anuit een oogpunt van afwezig zijn
van al of niet op de mens overdraagbare
dierziekten. Voor wat betreft de gehele
zuivelsector, waar pasteurisatie op grote
schaal kan worden toegepast, mogen dc
werkzaamheden van de privaatrechte-
lijke controle-instellingen, die mede heb-
ben geleid tot de uitstekende naam die het
Nederlandse zuivclprodukt geniet, niet
onvermeld blijven. Bij v is cn visproduk-
ten is incidenteel ook aandacht besteed
aan de gezondheidsbescherming. Zo zijn
er
V oor haring regels ontworpen in relatie
tot de haringworm. Voor schelpdieren
vinden cr bacterit)logische controles
plaats.

f^aarnaast wordt cr voor v rijwel alle dier-
lijke produkten survev-onderzock ver-
richt naar hct voorkomen van residuen
van milieu-kritische stoffen zoals die van
bestrijdingsmiddelen, polychloorbifenyl-
verbindingen, zware metalen etc. Een toe-
nemende behoefte aan beleid en regel-
geving van deze kwaliteitskenmerken is
echter duidelijk waarneembaar.
Op dit moment worden onderzoekingen
uitgevoerd naar hct vóórkomen van
zware metalen (cadmium, arseen, kwik
en lood), waarbij zich dc volgende v ragen
V oordoen:

1. Wat zijn de verontreinigingsbronnen
die leiden tot het vóórkomen van
zware metalen in het milieu (o,a.
luchtverontreiniging, meststoffen
zoals compost cn zuiveringsslib) en
wat kan hiertegen worden gedaan.

2. ffoe verloopt de overdracht van deze
zw are metalen v an bodem naar gewas
en van gewas naar dier,

?i. Welke gehalten aan zware metalen
komen thans voor in verschillende
voedingsmiddelen.

-ocr page 373-

4. Wat zijn de toxicologische grenzen
ter bescherming van de consument.

Binnen de overheid vindt thans overleg
plaats om te komen tot advicsnormen
voor de gehalten aan zware metalen in
v oedingsmiddelen,
\'l evens w orden maat-
regelen voorbereid om verontreiniging
van de voedselketen tegen te gaan (o.m.
Meststoffen wet. Land bouw kwaliteitswet
en Veevoedernormen).

Produktiewijze en gebruik van hulp-
middelen

De veehouderij heeft een stormachtige
ontwikkeling doorgemaakt en de groei
van de pluimvee- en varkensstapel is
spectaculair geweest. De hiermee ge-
paard gaande intensivering heeft de
belangstelling van de consument gewekt

V oor de wijze waarop het produkt wordt
voortgebracht, f^et dier heeft het recht
een dierwaardig bestaan te leiden. Daar-
naast is er in bepaalde gevallen sprake
van verband tussen produkt-kwaliteit en
de behandeling van het dier tijdens het
leven (o.m. spierdegeneratie en andere
afwijkingen bij varkens).

Bij pluimvee is het l.andbouwkwaliteits-
besluit \'Scharreleieren", de produktie van
scharreleieren in de zin van dit besluit
vindt in toenemende mate plaats, een

V oorbeeld van regclgev ing op dit terrein.
Ook voor de varkenshouderij zullen
soortgelijke besluiten ontwikkeld kun-
nen worden waarbij gedacht kan worden
aan o.m. de volgende factoren voor de
huisvesting: gesloten v loeren met strooi-
sel; klimaatsregeling cn goede ventilatie;
voldoende loopruimte en uitloopmoge-
lijkheid. Daarnaast moeten niet nood-
zakelijke ingrepen op hel dierlijk lichaam
achterwege blijven, in welk verband in-
grepen als castratie, couperen van staar-
ten. splijten van tongen en snavelbranden
nadere overweging behoeven.

De door de regering aangekondigde
nieuwe Gezondheidswet voor Dieren en
de Landbouwkwaliteilswet zijn de wette-
lijke kaders voor het treffen van deze
regelingen.

fen behoeve van de veiligheid van het te
consumeren produkt zal het metabolisme

van veevoederadditieven en diergenees-
middelen in landbouwhuisdieren bekend
moeten zijn. alvorens gefundeerde uit-
spraken gedaan kunnen worden over
eventuele residu-toxicileit voor de mens.

Hulpstoffen

t)e samenstelling van verwerkte dierlijke
produkten is sterk aan verandering
onderhevig geweest met name door de
overgang van de ambachtelijke op de
industriële produktie. Bij de technologi-
sche ontwikkelingen is gebruik gemaakt
van kennis Inzake fysische, chemische en
microbiologische eigenschappen van de
dierlijke produkten en van hulpstoffen
zoals geur-, kleur- en smaakstoffen,
emulgatoren en antioxydantie.
Door onderzoek ontstaan er steeds
nieuwe verwerk ings mogelijk heden.
Bij de produktie is het gebruik van hulp-
stoffen noodzakelijk,
flierover zijn critische geluiden waar-
neembaar. Op de 1.3c bijeenkomst van
het Codex Comité voor Voedingsmid-
delen Toevoegingen, die in september
1979 te \'s-Gravenhage werd gehouden, is
gebleken dat er in brede kring behoefte
bestaat aan herbezinning op het gebruik
van een aantal toevoegingen.
Per produktiegroep zal worden nagegaan
welke stoffen onontbeerlijk zijn.
V oorbeelden van additieven waarvan het
gebruik thans becritiseerd wordt, zijn:

Nitraat en nitriet in vleeswaren en
kaas.

Een eventueel verbod voor dit
gebruik zal zeer verstrekkende gevol-
gen hebben v oor de produktie zelf en
de kwaliteitsbewaking. Het risico
voor het ontstaan van
Clo.siric/ium
hoiulinum
infecties is daarmee weer
geheel terug.

Natamycine als schimmelwerend
tniddel op kaas.

f^it is een garantie voor remming van
schimmelgroei en daardoor van de
afwezigheid van mvcotoxinen in het
produkt.

-ocr page 374-

(In dc E.G. zal ecn del\'initieve beslis-
sing mede worden bepaald door de
uitspraak die het Wetenschappelijk
Comité voor de menselijke voeding
over deze stof heeft gedaan\'.)

Naast het omschrijven van bepaalde pro-
dukten en de naamgeving, zullen voor
produkten verschillende kwaliteitsklas-
sen kunnen worden geïntroduceerd
waarin diverse kwaliteitskenmerken tot
uiting komen.

Zo wordt momenteel gewerkt aan een
regeling voor rookworst waarbij

het gebruik van v leesvervangende
eiwitten;

het eventueel gebruik van separator
vlees;
-- het vetgehalte;

— het gehalte aan collageen-vrij vlees-
eiwit en

- het eventuele gebruik van zetmeel;
uitgangscriteria zullen zijn voor te ont-
wikkelen indelingsklassen.
Bij discussies over dergelijke onderwer-
pen is een groeiende belangstelling voor
het ambachtelijk bereide produkt waar te
nemen (boerenkaas, door de slager
bereide vleeswaren). Ongetwijfeld zal de
industriële produktie hierop willen inspe-
len en produktie hiertoe aanpassen.
Bij ambachtelijke slagerijen valt ook het
omgekeerde waar te nemen. Op kleine
schaal gaat men er in deze kringen toe
over (vlees)conserven te bereiden voor
bijvoorbeeld vakantiedoeleinden. Dit
echter zonder voldoende kennis en tech-
nische voorzieningen. Dit kan verhoogde
gevaren voor dc kwaliteit van het pro-
dukt met zich mee brengen (o.m. risico
V oor voedselvergiftiging). De taak v an de
dierenarts wordt hierdoor verzwaard.

Dit alles zal gepaard gaan met een tocne-
tnende vraag tot regelgev ing en controle.
Door wijzigingen in het aanbod van de
voedingsmiddelen van dierlijke oor-
sprong zullen voedingsgewoonten moge-
lijk veranderen. F.en afgestemd kwali-
teitsbeleid zal hierop moeten inspelen.

Taak van de dierenarts

De taak van de keuringsdicrenarts is v an
oudsher voornamelijk geconcentreerd in
de vleeskeuring, waarbij de accenten in
de werkzaamheden liggen op het verwij-
deren van zieke dieren, toezicht op de
hygiëne tijdens slachten en be-en verw er-
ken van v lees alsmede op het repressieve
toezicht.

Sedert de zestiger jaren is daarbij geko-
men de residue-controle van o.m. groei-
bevorderende middelen, antibiotica en
landbouwbestrijdingstniddelen. In dit
verband moet worden opgemerkt dat bij-
V oorbeeld de controle op het voorkomen
van landbouw bestrijdingsmiddelen door
de centrale overheid wordt verricht, dit
omdat de organisatie van de huidige
vleeskeuring een aanpak in deze door de
lokale vleeskeuringsdiensten niet moge-
lijk maakt. Daarnaast is er van de wens
en de noodzaak tot koppeling van gege-
vens met betrekking tot dieren tijdens de
mestperiode en vleeskeuring vice-versa
nog onvoldoende gerealiseerd, (iebruik
van hulptniddelen in de veehouderij en
wettelijke ontwikkelingen op dit terrein
(land hou wkwaliteitsbesluit gemedici-
neerde voeders, veevoederadditicven-
verordeningen. diergeneesmiddelenwet)
dwingen tot duidelijke beleidsafspraken
op dit terrein.

Ook zal de keuringsdierenarts in zijn taak
sieeds duidelijker te maken krijgen met
andere produktie vormen.
Voor de verwerking van vlees tot vlees-
waren is cr eveneens in toenemende mate
ecn taak weggelegd voor keuringsdicren-
artsen zoals:

Het toezicht en de medeverantwoor-
delijkheid voor het verhittingsproces
voor wat betrelï: verhittings- en
afkoelschema\'s. incubatietests, fels-
naadcontroles, coagulatie- c.q. fos-
fatase test.

Houdbaarheidscriteria en de aandui-
ding daarvan op de verpakking.

- De wateractiviteit in relatie met dc
produktiewijze en houdbaarheid.
— De pekelsamenstelling en het spuit-
percentage.

■Rapport van liet Wetenschappelijk Comité voorde menselijke voeding over natamycine\'. opgenomen in
■Verslagen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding\' negende reeks. 1979.

-ocr page 375-

De produktie en het gebruik van
separatorvlees.

De samenstelling o.m. in verband met
de gebruikte vleessoorten.
Het gebruik van vleesvreemde
eiwitten.

Deze controles, welke nog voornamelijk
worden uitgev oerd v oor de e.xport certifi-
cering, vereisen o.a. een technologische
know-how.

In de toekomst zulle keuringsdierenart-
sen geconfronteerd kunnen worden met
wijzigingen in hct additieven-bcleid. ont-
wikkeling van verschillende kwaliteitscri-
teria van nieuwe produkten en
declara ticvoorschrift en.
Waarschijnlijk zal de taak van dc dieren-
arts in de produktie en vcrwerkingsfasen
niet alleen op hct gebied v an de v leeskeu-
ring een breder perspectief krijgen. Dc
vraag kan n.1. worden gesteld of keu-
ringsdicrenartscn kunnen worden inge-
schakeld bij kvvaliteitskcuringcn van
andere dierlijke produkten zoals cipro-
dtikten. konijnen, vis cn schaaldieren,
wild. e.d. - die ontwikkeld zullen wor-
den in hct kader van hct doorde Minister
van Landbouw cn Visserij aangekon-
digde kwaliteitsbeleid cn in toene-
mende nuite bij dc werkzaamheden van
dc huidige cn toekomstige taken voorde
Keuringsdiensten van Waren in de con-
surnentenfase.

\\ olgen van de ontwikkelingen

De vakgroep Voedingsmiddelen van
Dierlijke Oorsprong bestaat thans uit dc
afdelingen Chemie. Microbiologie, fcch-
nologic. Melkhygiëne, Voedingsmidde-
lenhygiëne en \'I ocgcpastc Vleeshygiëne.

Opvallend is dat in de gehele v akgroepbe-
naming hct woord vleeskeuring niet
voorkomt en dat de organisatorische
structuur al in zekere mate is afgestemd
op de gesignaleerde maatschappelijke
ontwikkelingen en tendenzen.
De integratie van de afdelingen binnen de
vakgroep op het gebied van onderwijs en
onderzoek betekent een belangrijke sti-
mulans voor de opleiding en belangstel-
ling van dierenartsen voor de bevorde-
ring en bewaking van de kwaliteit. Ecn
intensieve samenwerking van deze vak-
groep met vrijwel alle andere vakgroepen
en afdelingen binnen de Faculteit en met
relevante vakgroepen van onder meer de
Landbouw Hogeschool biedt aan toe-
komstige dierenartsen grote mogelijkhe-
den terzake van onderzoek en onderw ijs
in relatie tot hun toekomstige taken bij
toezicht, inspectie of beleid.
Door middel van F,A.O,-cursussen kan
met de afgestudeerde dierenarts worden
ingegaan op dc specifieke ontwikkelin-
gen op het gebied van dc kwaliteit van
levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
Zo hebben van de ca 2.50 in dc vleeskeu-
ring werkzame dierenartsen resp. 51. 79
en 47 belangstellenden deelgenomen aan
de F.A.O.-cursussen \'produkticcontrole
V leeswarcnfabrickcn\'. "vlees techno logie"
en "bijzondere vlccstcchnologie". Deze
cursussen werden georganiseerd door dc
afdeling Technologie cn zijn ccn voor-
beeld voor hct vele werk en dc grote
belangstelling op dit terrein.
Een speciaal dankwocud in dit jubileum
nummer van hct fijdschrift voor Dierge-
neeskunde. voor de leiding, inzet cn sti-
mulans van prof. ir. B. Krol en zijn staf.
gedurende het eerste decennium van hct
bestaan van dc afdeling Technologie.

-ocr page 376-

® feao^ w

Wateractiviteitsmetingen en de betekenis
van de wateractiviteit als
houdbaarheidsparameter van vleesprodukten

H\'éi/cr Adivity as a Paramewr of Keeping Quality
H. l.abots cn F. K. Slekelenburg\'

SAM i-:N\\ A I riN(i

De wateractiviteit (a^^ ). een veel gebruikte paranteter voor de houübaarheiü van
voedingsmiddelen, is ook voor vleesprodukten actueel. Dit is een gevolg vati het
verschijnen van de Richtlijn van de Raad van de liuropese (.Icmeenschappen
inzake gezondheidsvraagstukken van het intracommunautaire handelsverkeer in
vleesprodukten op 21 december 1976.

De wateractiviteit. het quotiënt van de evenwichtswaterdanipspatining van een
produkt cn de evenwichtsdampspanning van zuiver water, kan o/> verschillende
manieren bepaald worden. Betrouwbare uitkomsten werden verkregen met een
electrische hygrometer, de Sinasco/ie. De eveneens vaak gebruikte draadhygrome-
ter van l.ujft gaf minder goede uitkomsten.

De door de Raad aanvaarde indeling van vleesprodukten in volledig en onvoHedig
behandelde produkten. zulks op grond van pfl- en a^.^.-waarden. is niet erg logisch
en is wetenschappelijk onvoldoende onderbouwd.

Sl \\l\\1AR>

H \'ater activit r (a^y) is an important property of foods, particularly in relation to the
keeping quality.

Ever since the Council Directive 771 991 EEC of December 21. 1976 regarding
sanitary conditions oj tncat products f>r inter-community trade came into opera-
tion. water activity was introduced as a parameter in the assessment oj meat
products.

Water activity, i.e. the ratio oj the equilibrium vapour pressure of the product lo
the equilibrium vapour pressure of pure water, can he determined by various
methods. Reliable results were obtained using the Sinascope. an electronic hygro-
meter. Less accurate results were obtained with Lufft\'s polyamide thread
hygrometer.

The distinction between perishable and storable meat products, based on pH and
«„„ is not very rational and lacks a sufficiently scientific foundation.

Drs. H. Labots en F. K. Slekelenburg, ClVO-Teehnologle, afd. Nederlands Centrum voor Vlees-
technologie, postbus 360, 3700 AJ Zeist.

-ocr page 377-

I IM.lilDINC,

Ruim 20jaar geleden heeft Scott (12)een
duidelijk verband gelegd tussen de water-
activiteit (a^,) van een voedingsmiddel
enerzijds en ae vermeerderingsmogelijk-
heden van micro-organismen in dat
voedingsmiddel anderzijds.
Scott heeft de wateractiv iteit (a^ ) gedefi-
nieerd als het quotiënt van de evenwichts-
waterdampspanning (p) van een produkt
en de evenwichtsdampspanning(pQ) van
zuiver water - gemeten bij dezelfde tem-
peratuur en atmosferische druk

a„. =

De a^^. van zuiver water is dan per defini-
tie gelijk aan 1 en de a^^, van een volko-
men droog produkt is gelijk aan 0.
Sindsdien heeft het begrip wateractiviteit
een steeds grotere betekenis gekregen (1,
5). Er is veel onderzoek verricht om vast
te stellen tot welke a^.-waarden de ver-
schillende soorten micro-organismen, en
met name de pathogene soorten, zich nog
kunnen vermeerderen (tabel 1).
De meeste voedingsmiddelen die zonder
verdere behandeling geconsumeerd kun-
nen worden, hebben a^^.-waarden tussen
0,80 en 1,00,

Po

label I. Minimum a„-«aarden voor de ontv\\ikkeling \\an bij vlees en vleesprodukten voorkoinende
miero-organismen.

baeteriën

Clostridium\'

Pseudomonas*

Clostridium-


0,98

0,97
0.96

0,9.S

Flavobaeterium. Klebsiella.
Lactobacillus*. Proteus*.
Pseudomonas*. Shigella
Alcaligencs, Bacillus. Citro-
bacter, Clostridium\',
Lntcrobacter. E.scberichia.
Proteus. Pseudotrionas.
Salmonella, Serratia. Vibrio
Lactobacillus. Microbacterium.
Pediocoecus. Streptococcus*
Lactobacillus*. Streptococcus,
Vibrio*

0.94

0,9.1

0.92

0,91

0.90

0.88

0.87
0.86
0.85
0.75
0.65

Corynebacterium. Staphylo-
coccus\'\'. Streptococcus*
Micrococcus. Pediocoecus.
Lactobacillus*

Staphylococcus^
halofiele bacteriën

gisten

Rhodotorula.
Piehia

Saccharomyces.

Hansenula

Candida.

Lorulopsis

Dcbarvomyces

Cladosporium

Pénicillium
Aspergillus

schimmels

Rhi/opus. Mucor

enkele stammen
C.
hoiulinum C

C. holuhnum E en enkele stammen van C. perfringens

C. holuhnum ,A en B en C. perfringens

anaëroob

aëroob

(naar Leistner & Rödel (4)).

-ocr page 378-

liam. ca s se K\'r r i b , bot erlianivi-r s [ . 1 evi.\' rwpr s t .

Fig. 1. Wateracliviteit (a^^) van enlcelc groepen vleesprcxlukten.

v.u iuimverpakt f jU\'T\'a.s Lfu r i sierde r.u^kwor.st .

willshire b.i^iMi {v 1 oe sd et\'1 t .

rooke I ee s , r.niwe tiari.

)\') a9H Wb X\'t:.

In fig. I is een grafisch over/ichl gegeven
van de a^.-waarden van de meest gebrui-
i<clijive produkten in Nederland.
Een vergelijking tnet tabel 1 en fig. 1 leert
dat op /.ich de wateractiv iteit van v lees-
produkten geen voldoende zekerheid
biedt dat micro-organistnen zich niel
kunnen vermeerderen in of op v leespro-
dukten.

Daarom leggen zowel de Richtlijn van dc
Raad van Europa van 21 december 1976
inzake gezondheidsv raagstukken van het
intracommunautaire handelsverkeer in
vleesprodukten als ook de hiervan afge-
leide Beschikking uitv oer \\ leesproduktcn
1977 en de gewijzigde Beschikking 1979
de nadruk op ay^
en pH als houdbaar-
heids bepalende facloren.
Dc basis voor de meeste a^^-bepalingcn is
de verlaging van de cvenwichtswater-
dampspanning van ccn produkt als
gevolg van de\'binding\'van watermolecu-
len. in overeenstemming dus met de a^^-
definitic van Scott (12).
Dc volgende methoden worden voor de
ay^-bepaling toegepast: vriespuntsdaling
(8), manometer (.3. 8). dauwpuntsprin-
cipe (7), grafische intcrpolatiemethode
(8). gewichtstoename (microkristallijn
cellulose) (.3. 8). verandering geleidbaar-
heid van electrolyten (2. .3, 8. 11). veran-
deringen van afmetingen (haarhygro-
meters)(3, 10. II).

Voor de a^-bepaling van voedingsmid-
delen worden in Nederland vooral
gebruikt dc Sinascope. een electrische
hygrometer. de l.ufft-meter. cen
nylondraad-hygrometcr. en verschil-
lende dauw puntsapparaten.
In verband met de noodzaak vaker a^,-
waarden tc meten, was het gewenst ccn
onderzoek in te stellen naar de meetresul-
taten die verkregen werden met dc twee
verschillende soorten apparaten dic in dc
laboratoria v an de v lecswarenindustriecn
gebruikt worden, nl. dc Sinascope cn de
l.ufft-meter.

I:cn aantal laboratoria van dc vlecswa-
renindustric en enkele andere laboratoria
hebben meegewerkt aan dit onder/oek.

2. V FlUlFl l.lKFNni OM )1 K/OF KI N(i F N
MFI SlN.ASCOPl FA I FFFI-Ml II R

2 1 Materiaal en methoden

Fen viiltal vleesprodukten werden geeutterd. He
aldus verkregen v leeswaar werd in 5(1 ol 100 g hoe-
veelheden \\acuuni \\erpakt en bij 0-2° C\' opgesla-
gen. De monsters werden \\er/onden aan de deelne-
mende laboraloria en daar binnen een week
gemeten. Hij de eerste rond/ending werden boter-
hamworst en metworst onder/ocht. bij de tweede
leverworst, rookvlees en hoeremetworst. I.lkingen
meting dienden te worden uitgevoerd volgens toe-
gezonden voorschriltcn.

Op } laboratoria werd een Sinascope gebruikt (Sina
■ACi te Zürich, nieuwe naam; Novosina, importeur
1\'edak te Panningen); meestal werden de metingen

-ocr page 379-

uiigcNocrtI met meer dan één rneetkop (voeler). Op
4 laboratoria zijn metingen verriebt met een l.ulït-
a„-mcter (LulTt
AG te Stuttgart), die ontwikkeld is
in samenwerking met Bundesanstalt für Fleiscbfor-
sehung te Kulmbaeh (10).

2 2. Resultaten

In eerste instantie is vastgesteld of de
rondzendmonsters voldoende vergelijk-
baar waren en of de wateractiviteit tij-
dens bewaren niet veranderde.
De uitkomsten van metingen met ver-
schillende pakjes op verschillende dagen
en ccn tweetal produkten toonden aan
dat de reproduceerbaarheid \\an de
metingen met ecn Sinascope goed was: de
standaardafwijking varieerde, afhanke-
lijk van meetkop en produkt. van 0.001
tot 0.004. Deze standaardafwijking was
vergelijkbaar met die van andere onder-
zoekers (2. 1.1) die de a^^. van v leespro-
dukten hadden bepaald en kwam overeen
met de standaardafwijking die wordt ge-
vonden bij het meten van de a^^ van verza-
digde zoutoplossingen (l.l).
De uitkomsten van dc metingen in de
verschillende laboratoria zijn samenge-
vat in tabel 2.

Hén laboratorium had ijking en meting
met behulp van de Lulff-meter uitge-
voerd bij 15° C. ccn ander bij 24° C. Om
een vergelijking van dc verkregen uit-
komsten mogelijk te maken, zijn alle
waarden omgerekend op uitkomsten bij
25° C; daarbij werd gebruik gemaakt
van coëfficiënten van Young (15) en
Northolt (7).

De met dc Sina-apparaten verkregen uit-
komsten vertoonden ccn vrij geringe
spreiding: de standaardafwijking varieer-
de van 0,001 tot 0.005.
De spreiding van de meetresultaten ver-
kregen met dc Lufft-mctcrs was veel gro-
ter: de standaardafwijking varieerde van
0,005 tot 0.016. De gemiddelde uitkom-
sten verkregen met dc Lufft-meters
waren in bijna alle gevallen hoger dan de
gemiddelde uitkomsten van de
Sinascope.

Bij de uitwerking van de ijkresultaten van
de Lufft-meter met de 3 bij het ringonder-
zoek voorgeschreven verzadigde zoutop-
lossingen, te weten NaCl, Ba Clj . 2 HjO
en K2Cr207, bleek dat wanneer de
wijzer van dc meter bij de ijking met
BaCT,.2H:0 op 0.900 was gebracht, aan-
zienlijke correcties moesten worden toe-
gepast. zowel voor het hoge aw-gebied als
voor het lage (resp. 0.98 en 0.75). Volgens
de nog steeds geldende ijkvoorschriften
van de I.ufft-meter is ijking met één ijk-
zout. BaCl2.2fl;0. echter voldoende,
[\'ast men dit voorschrift toe dan w orden
a^^.-waarden gevonden die lager liggen
dan die bepaald met de Sinascope: dit
was verschillende malen geconstateerd
bij vergelijking van a^^-waarden verkre-
gen met beide instrumenten. Ook de uit-
komsten van De Vor (14) geven duidelijk
aan dat de met de l.ufft-meter gevonden
waarden te laag zijn. Een verklaring van
dit verschijnsel kan niet worden gegeven.
Dc uitkomsten van een aantal metingen
aan de eerder genoemde vleeswarenmon-
sters met behulp van ecn dauwpuntsme-
ter. dic niet in tabel 2 zijn opgenomen,
komen met name in hct a^^-gebied bov en
0.90 goed overeen met de uitkomsten van
de Sinascope.

2.3. Discussie

Het Sina-apparaat is geschikt voor de
bepaling van de a^^ van vleesprodukten.
IJ king en meting v ergen betrekkelijk wei-
nig tijd; het ijken met 3 ijkzouten duurt
niet langer dan 3 uur en hct meten v an een
monster vleesprodukt neemt een uur in
beslag. Van tc voren dienen dc monsters
wel enige tijd bij 25° C gcëquilibrecrd te
worden. De spreiding van de uitkomsten
zowel binnen het laboratorium als tussen
de laboratoria is bevredigend. Onder
normale omstandigheden behoeft ijking
niet vaker dan 1 maal per maand tot 1
maal per 2 maanden te worden herhaald.
Het l.ufft-apparaat is minder geschikt
voor dc bepaling van de av\\. Het ijken
met 3 ijkzouten neemt 9 a 10 uur in
beslag. De monsters moeten enige tijd
vóór de meting op de gewenste tempera-
tuur, bijvoorbeeld 25° C, worden
gebracht; de a^^-meting duurt dan per
monster ongeveer 3 uur. fJe spreiding
van de uitkomsten is vrij groot, zowel
binnen het laboratorium als tussen de
laboratoria. Er worden uitkomsten ver-
kregen die te hoog zijn, althans in verge-
lijking met de Sinascope-waarden, Wan-

-ocr page 380-

Tabel 2. Uitkomsten a^,-bepalingen in verschillende vleesprodukten door verschillende laboratoria.

type

bed rij fs-

meet-

temperatuur

boterham-

leverworst

a^^. bij 25 "C

metworst

boere-

meter

code

kop

°C

worst

rookvlees

metworst

Sina

O

1

25

0.968

0.975

0,897

0,866-0,873

0,803

2

25

0.968

0.971

0,897

0,864-0,872

0,814

Vo

1

25

0,968

0.979

0.891

0,869

0.808

2

25

0.970

0.977

0.891

0.867

0.817

1

1

25

0.968-0,959

0.898-0.894

0.806-0,808

2

25

0,971-0,968

0.897-0.894

0,808-0.810

gemiddelden

0.9685

0,9727

0,8947

0.8685

0.8097

standaardafwijking

0.0010

0,0051

0.0022

0.0013

0.0047

Lufft

M

1

24

0.978

0.975

0,894

0.871

0.807

V

1

20

0.998

0.981

0,896

0.890

0,826

2

20

0.994

0.978

0,895

0,902

0.829

P

1

15

0.958

0.978

0,892

0,869

0,821

2

15

0.97.1

0.973

0,889

0.895

0,821

Vo

1

25

0,989

0,968

0,882

0,889

0,808

2

25

0.977

0,979

0.850

0,878

0.790

gemiddelden

0.9810

0,9761

0.8854

0,8849

0.8146

standaardafwijking

0,01.18

0,0045

0,0163

0,0123

0.0138

ac
so
O

-ocr page 381-

iiccr dc mectdo/en met \\ oorzlchtigheid
worden behandeld en de ijklijn wordt
bepaald /onder de wij/er steeds op 0.90 te
brengen, behoeft de ijking niet \\aker dan
1 a 2 maal per maand te worden
iiitgcvDcrd.

De goede resultaten met de i.ufft-meter
bij andere onder/oekingen (10. 1 1) han-
gen wellicht satnen met de omstandigheid
dat daarbij de meters steeds in een gekli-
tnatiseerde ruimte worden bewaard.

.1. A„ HN pH Al.S HOl-DBAARHFJDSPA-
RAMETERS VAN VEEESPRODt K.TEN

ln de reeds in de inleiding genoemde
Richtlijn \\an de Raad \\an Europa is
onderscheid gemaakt tussen \\ers \\ lees en
\\ leesprodukten. Vleesprodukten zijn
daar gedefinieerd als produkten vervaar-
digd \\ an of met \\ lees dat een behandeling
heeft ondergaan ten einde een bepaalde
houdbaarheid te verzekeren (art. 2.1 a).

De behandelingen v\\orden in eerste aan-
leg beperkt tot verhitten, zouten of dro-
gen. apart of gecombineerd (art. 2.1 d).
terwijl later ook roken, rijpen en toege-
stane toevoegingsmiddelen zijn genoemd
(art. 3.4). Vlees kan alleen als behandeld
worden beschouwd wanneer de klei-
ner is dan 0.97 of als bij hartdoorsnijding
kan worden geconstateerd dat de ken-
merken \\an \\ers vlees zijn \\erdwenen
(art. 26).

Onderscheid wordt gemaakt in volledige
en onvolledige behandelingen.
Een produkt is volledig behandeld wan-
neer het in een gesloten v erpakking zoda-
nig is verhit dat het bij bebroeding bij 37°
C microbiologisch stabiel blijft of wan-
neer het produkt zodanige a^^- en pEl-
waarden heeft dat het in gezondheidsop-
zicht betrouwbaar is. De grenswaarden
tussen V olledig en onvolledig behandelde
vleesprodukten zijn in fig. 2 door een lijn

Eig. 2. Cirafischc
E.Ci. cn dc Beschik
1)11
1

hA
hi

(>.1
fx\')

V)
5,H
5.7

5.5

V.

V
5.2

5.1
5,0

W
«i

4.7

4.6

«

h.im

indchng \\an \\ leesprodiikten naar a^^ en pH volgens de richtlijn van de Raad van dc
king l\'itvocr Vleesprodukten 1977.

UHTSt

3

Ikuumi

.sn l jwor.st

ONVIM.I.EDK; BKHANDEi.D

r.niwt\' ham,
rookvlees

VOl.t.EDIC BEHANDELD

a99 0^18 0.97 a96 a95 1194 0.91 092 091 090 0.89 0.88

-ocr page 382-

weergegeven. Produkten die zich rechts
van de hjn of onder de hjn bevinden zijn
volledig behandeld; deze produkten kun-
nen zonder nadere aanduiding \\an
bewaartemperatuur en houdbaarheids-
termijn worden gedistribueerd.
Produkten die zich links van of boven de
lijn bevinden zijn onvolledig behandeld;
zij moeten vergezeld zijn van aanwijzin-
gen over opslagtemperatuur en -tijd. De
in fig. 1 vermelde produktgroepen zijn
ook in fig. 2 aangegeven.
Deze indeling is volledig overgenomen in
de Beschikking L\'itvoer Vleesprodukten
1977 1979.

De in fig. 2 geschetste indeling kan alleen
in de praktijk worden toegepast wanneer
naast voorschriften voor de meting van
de pff ook voorschriften voor de meting
van de a^ beschikbaar zijn. Uit het
voorgaande moge duidelijk zijn dat er
meetinstrumenten zijn die met voldoende
betrouwbaarheid de a^^. kunnen meten.
De wateractiviteit is echter niet in alle
delen van het vleesprodukt hetzelfde; in
vele gevallen zal de a^. in het hart van
rauwe produkten die zijn gedroogd,
hoger zijn dan in de rand. Verder zal de
av^\' van het vleesdeel van bijv. bacon
anders zijn dan die van het spek.
In een ontwerp-richtlijn hierover is voor-
gesteld de aw steeds te bepalen in het
vleesdeel van behandelde deelstukken; de
ervaring is dat deze a^^^ steeds hoger is dan
van het spekdeel. Vervolgens is voorge-
steld een deelstuk zowel in het hart als op
een andere plaats te bemonsteren; de
hoogste waarde zal dan verder in de be-
oordeling worden betrokken.

I5e ontwerp-richtlijn voorziet in vrij
ruime mogelijkheden tot overschrijding
van de in de Richtlijn genoemde grens-
waarden van 0.91 en 0.95.
De door de Raad van de ECi aanvaarde
indeling maakt een wat grillige indruk
(fig. 2). [3e indeling is gebaseerd op ideeën
van de Bundesanstalt für Fleischfor-
schung in Kulmbach (2. 4. 9). die meer
een praktische dan een wetenschappelijk
verantwoorde indeling beoogden.
Bovendien houdt deze indeling welbe-
wust geen rekening met andere rem-
mende factoren in vleesprodukten, zoals
nitriet en verhittingsintensiteit.
Daardoor is een indeling ontstaan in
houdbare en niet-houdbare vleesproduk-
ten. waarin het accent te sterk op de vei-
ligheid is gelegd.

Recentelijk is van f)uitse zijde op deze
indeling een correctie aangebracht (6). nl.
het concept v an de shelf-stable products.
Produkten die in de verpakking zijn ver-
hit tot tot harttemperaturen van 80 ä 90°
C en een a^ hebben die kleiner is dan
0.95. zouden als houdbare produkten
kunnen worden beschouwd, omdat alle
vegetatieve cellen zijn gedood en bacte-
riesporen beneden a^^ = 0.95 niet kunnen
ontkiemen of uitgroeien.
Door dit concept, dat overigens parallel
loopt aan de Nederlandse opvatting dat
stabiele produkten ook kunnen worden
verkregen door een goede combinatie
van verhitting, nitriet en pH-verlaging
(vacuüm verpakte. gepasteuriseerde
rookworst), is de indeling van vleespro-
dukten in volledig en onvolledig behan-
delde produkten op basis van a^^ cn pH
zonder betekenis geworden.

lulr.AH i R

1. Hansen. N. H. und Riemann, H.: Mikrobiologische BeschalTcnhcit von \\or\\erpackteni l leisch und
vorverpackten Fleischwaren.
I\'leixchw irischa/i. 14. Hól. (1962).

2. Karan-Djurdjic. S. und l.cistner F.: Messung der Wasseraktivität von Fleisch und Fleischwarcn mu
dem Sina-Gerät.
Flei.\\ih\\vinschafi. 50. 1104. (1970).

l.abuza. T. P. e.a.: Water activitv determination: a Collaborative studv of different methods. J. h\'ooti
.Sir.
41. 910. (1976)

4. l.eistner. 1.. and Rödel. W.: I he significance of water activity for micro-organisms in meat. In: R.B.
Duckworth (Ed). Water relations of foods. Acad. Press, London-New York-San Fancisco 1975.

5. l.eistner. L. und Rödel VV.: Die Wasseraktivität bei Fleisch und Fleischwaren. Di.sih. /.. Lehensm..
Teiiinoi.
26. 169. (1975)

6. Leistner. L.. VVirth. F. und Vukovic.: SSP (shelf stähle products)- Fleischerzeugnisse mit Zukunft.
Fleisihwinschafi. 59. Iii}. (1979).

-ocr page 383-

Northolt M. D.: Onder/oekingen naar de wateractiviteit van vleeswaren met behulp van een dauw-
puntsmeter.
Voedingsnüädeleniechnol.. 4, (36). HS. (1973).

I\'rior, B. A.: Measurement of water activity in foods: a review. J. Food Pro!.. 42, 66H. (1979)

Rödel, W.: Einstufung von Fleischerzeugnissen in leicht verderbliche, verderbliche und lagerfähige

Produkte aul Grund des pH-Wertes und a -Wertes. Inaug. t)iss. F.F. Berlin, 1975

Rödel. W., Ponert. H. und I.cistncr, F.: Verbe.sserter a«-Wert-Messer zur Bestimmung der Wasserak-

tiMtät (a«.-Wert) von l leisch und Flcischwaren. Fleischwirischaft. 55, (1975).

Rödel, vv.. Krispicn. K. und Leistner, l..: Messung der Wasseraktivität (aw-Wert) von Fleisch und

f-leischerzeugnissen. Fidschi irischafi. 59, Äi/, (1979).

Scott, vv . .}.: Water relations of food spoilage micro-organisms. Adv. Food Re.s.. 1. H3. (1957).
1 roller, J. A.: Statistical analyses of a^^. measurements obtained with the Sina scope. J. Food Sei.. 42,
H6. (1977).

Vor, H. de: Een onderzoek naar de reproduceerbaarheid van a^^ -w aarden, gemeten met behulp van ecn

l.ullt-aw-Vïert Messer. Model 580.1. l oeding.smiddeleiiieehiiol.. 9, (36), 10. (1976).

Young, .1. F.: Humiditycontrol in the laboratory using salt solutions. A review. / Appl. Chemisirv 17

8.
9.

10.

I.V

14.

15.

Kleine Kynologie

Wilhelm Wegner

(2e druk. Terra l \'er/ag Koii.sian:. 1979).

Voor de bespreking van dit boek, zou ik ten dele
willen verwijzen naar die van de eerste druk, welke
verschenen is in het
Tijd.schr. Diergeneesk 103 (\'\'3)
(1978).

Mijn enthousiasme voor dit goede boek is alleen
maar gestegen. Er zijn, verspreid over alle hoofd-
stukken, 117 pagina\'s bijgekomen. Was de eerste
druk nog gebrocheerd, deze tweede is een stevig
gebonden boek geworden in blauw linnen band.
Papier en druk zijn beide verbeterd.
De geletterde hoofdstukken bevatten nog dezelfde
onderwerpen. Heel belangwekkend blijft het eerste
hoofdstuk (A) over \'het houden van honden\'.
Daarin worden ons populatie-dichtheden van hon-
den vergelijkend getoond. We vernemen het nodige
over de sociale impact van de honden-houderij,
over hond-mensrelaties, die reiken van het eten van
honden tot de troeteltrend en zelfs tot perversiteiten
als Sodomie.

De hoeveelheden faeces en urine die onze lievelin-
gen aan de openbare weg toevertrouwen zijn nauw-
keurig berekend. Dat zijn dan 50 ton faecaliên en
10.000 liter urine per dag voor New York City en
40.000 ton faeces met 1 miljoen liter urine per jaar
voor West Duitsland. Over Idaarderadeel en Kloe-
tinge kwam ik niks tegen! En passant vernemen we
ook, dat er in de V.S. jaarlijks 500.000 honden
gestolen worden. Mag ik bet bij deze paar voorbeel-
den laten.\'

Dat eerste hooldstuk is alleen al de prijs van het
boek waard. We vinden er een schat van gegevens
in, die wij in onze wetenschappelijke literatuur niet
tegenkomen, maar die voor ons als praktizerende
dierenartsen, werkend onder en vóór de mensen,
zeer de moeite waard zijn. Over de overige hoofd-
stukken kan ik kort zijn. Zij handelen over: bouw ,
functie en algemene dispositie van de hond, over
genetica en over de rassen met bun speciale
disposities.

Er is ook een gedeelte dat \'aanhang\' wordt genoemd
en dat handelt over de kat en over de Zoönosen.
Waarlijk meer waard dan de zo weinig pretentieuze
betiteling van \'aanhang\'.

De literatuurlijst is nog weer langer geworden en
tot 74 pagina\'s uitgegroeid die tezamen 1545 publi-
katies vermelden.

De zich zo bescheiden opstellende auteur — het-
geen alleen al uit de titel van het boek blijkt —
geeft ons en de verantwoordelijke fokkers van onze
vele rashonden, zeer behartenswaardige adviezen
mee. Hij pleit voor samenwerking tussen dieren-
artsen, genetici en fokkers.

Voor het overige geldt mijn bespreking van de
eerste druk onverkort.

Voor studenten, dierenartsen, en gevorderde kyno-
lögen met klem aanbevolen.

M. A. J. Verwer.

-ocr page 384-

w

Opslagstabiliteit van Gelderse rookworst
waarin 20% varkensseparatorvlees
is verwerkt

Storage Stability of GueUers Smoked Sausage (Gelderse rook-
worst) Containing 20 per cent Mechanically Processed Pork

G. P. L. van den Ha/elkamp\', .1. H. Houben en B. KroP

SAMENA\'ATTINÜ

Gelderse rookworst bereid niet separatorvlees van varkensbeenderen (20\'yi)en als
referentie met handgewonnen restvlees (van dezelfde partij beenderen) werd na
verschillende opslaglijden (0. 4 en S weken 12° C) chemisch en sensorisch onder-
zocht. De beendersoort
werd gevarieerd (hambotten en wervels), evenals de op-
slagtijd van de beetuieren (vers en 6 weken -1H° C). Bij de bereiding van de
produkten werden verder variaties op het ascorbinaat als antioxidant onderzocht.
De verse produkten met separatorvlees werden over het algemeen wat hun inwen-
dige en uitwendige kleur betreft als beter beoordeeld dan de overeenkomstige
Produkten bereid met Jiianueel\' restvlees: wat hun smaak betreft echter als minder.
De produkten met wervel-restvlees werden over het algemeen meer gewaardeerd
dan die met hambotten-restvlees.

Het al dan niet bevroren opslaan van de beetuieren leverde nauwelijks verschillen
op bij de sen.sorische beoordelingen van met restvlees hiervan bereide produkten.
De chemische kengetallen voor de vetoxidatie (peroxidegetal en p-
anisidinewaarde) namen niet duidelijk toe met de opslagtijd van de produkten. Bij
de sensorische beoordelingen werden na 4 weken 12° C .sommige produkten reeds
inferieur bevonden: dit aantal nam nog toe met de opslagtijd.
.Ascorbinaat bleek een gunstige invloed te hebben op smaak en inwendige kleur van
dit tvpe produkt.

SIMMAIO

• Gelderse rookworst\' ( Guelders smoked sausage Jcontaining 20 per cent of mechani-

callv proces.sed pork was prepared. The rejerence product was jormulated with 20
percent of manually deboned pork derivedfrom thesame lot of bones. The products
were store d for 0. 4 andH weeks at 12° C and subjected to chemical analysis (Jat
oxidation) and sensory evaluation.

The t vpe of bones was varied b y using ham bones and vertebrae. Bones were used in
the fresh state and after .six week.s\' storage at
-18° C. The effect of sodium
ascorbate and a bletui of ascorhyl-palmitate atuf a-tocopherol on oxidative ranci-
dity was studied in the products. The internal and external colour
of the freshly
prepared sausages containing mechanically processed pork were considered to be

(1. IV 1.. \\andcn fhi/clkamp. DoctoraalsURlcnl l.andbouuliogcschool, Wageningen.

Ir. .1. H. Houben en prof. ir. B. Krol, Afdeling 1 eehnologie. Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierliike

Oorsprong. Kaculteil der Diergeneeskunde, Biltstraal 172. .3572 Bl\' I trechl.

-ocr page 385-

superior, w hereas the taste was regarded as heing inferior to the corresponding
products prepared with manually dehoned tissue. The products containing resi-
dual meat from vertebrae were considered to he superior to those containing
residual nieat from ham hones.

Sensory evaluation of the products containing residual meat from frozen hones did
not differ to any appreciable e.xtentfrom that of products derived from fresh bones.
Lipid o.xidation measurements (peroxide numbers andp-anisidine values) did not
show any marked increase during storage ofthe products. Sensory evaluation of
the products stored for four weeks at 12° C revealed inferior products in a number
of cases; this number continued to increase after eight weeks.
Sausages containing ascorhate usually received higher scores for taste and internal
colour than did the corresponding products without ascorhate or containing the
blend of antioxidants.

INLElDINCi

In verschillende publicaties wordt gewe-
zen op een hogere oxidatiegevoeligheid
van produkten. waarin separatorvlees is
verwerkt.

Froning e.a. (5) onderzochten de kwali-
teit en houdbaarheid van frankfurters,
waarin 15% separatorvlees van kalkoe-
nen werd verwerkt. Wanneer dit separa-
torvlees \\ers \\erwerkt werd. waren de
produkten vergelijkbaar met de op ge-
bruikelijke wijze bereide frankfurters;
verwerking van 90 dagen bij -24° C op-
geslagen separatorvlees resulteerde in in-
ferieure produkten.

Meiburg e.a. (16) vonden dat frankfur-
ters met 4 weken bij 1.1° C opgeslagen
varkensseparatorvlees door het keurings-
panel duidelijk onvoldoende werden be-
vonden. in tegenstelling tot frankfurters
met eveneens 4 weken bij 1.1° C opgesla-
gen separatorvlees van runderen en scha-
pen.

Door .Joseph e.a. (7) werd rundersepara-
tor\\iccs in een type kooksalami verwerkt.
Zowel met de toename \\an de hoeveel-
heid separatorvlees (0. 10. 20 en .^O"";) als
met de opslagtijd (0. 14. 28. 42 dagen bij
6° C) van de produkten namen geur- en
smaakafwijkingen toe. lOe kooksalami
met 30% separatorvlees werd niet meer
acceptabel bevonden.
Misock e.a. (17) vonden bij een Ameri-
kaans type boterhamworst zowel voorde
referentie als voor het produkt met run-
derseparatorvlees (20%) tijdens opslag
(0. 30. 60 dagen bij 1° C) dezelfde geringe
daling van de waardering voor de smaak.
De hogere oxidatiegevoeligheid van se-
paratorvlees van kippen wordt door
Moerck e.a. (18) geweten aan de ver-
hoogde concentratie fosfolipiden. door
Lee e.a. (12) wordt gewezen op de relatief
hoge concentraties van haempigmenten.
In verschillende publikaties, o.a. door
Moerck en Ball, wordt gewezen op de
mogelijkheid de vetoxidatie te remmen
door de toevoeging van antioxidanten.
Met het hier gerapporteerde onderzoek
dat in 1977 in samenwerking met het Ne-
derlands Centrum voor Vleestechnologie
(CIVO-TNO) is uitgevoerd, werd beoogd
meer gegevens te verkrijgen over de in-
vloed van de verwerking van varkensse-
paratorvlees op kwaliteit en houdbaar-
heid van Gelderse rookworst.
Twee verschillende soorten beenderen
werden als uitgangsmateriaal gebruikt:
hatnbottcn en wervels. Het restvlees werd
gewonnen van verse en van 6 weken bij
18° C opgeslagen beenderen. Om bo-
vendien de mogelijke invloed van anti-
oxidanten na te gaan, werden aan de
rookworst verschillende van deze verbin-
dingen toegevoegd. Als referentiemate-
riaal werd steeds gebruik gemaakt van
Cielderse rookworst waarin een gelijk
percentage met de hand gewonnen rest-
vlees van dezelfde partij botten werd ver-
werkt.

M.ATFRIA.Al, F\\ MFI HOOFN
Proefopzet

ln lig. I wordt ecn schetnatisch o\\er/icht van de
proefopzet gegeven, liet restvlees wetd gewonnen
van 2 soorten varkensbeenderen: hambotten cn
wervels (hatnbottcn bevatten veel merg. wervels
wemig). De helft van elke partij beenderen werd
direct verwerkt, de andere helft in poly-
ethvlecnzakken bij 18° C opgeslagen en na 6
weken op identieke wijze verwerkt. Direct na de

-ocr page 386-

g Fig. I. [\'roefop/et schematisch

to \' , .-k I \\V 1 liaiiiiKil ten IB )

Ucciuicls.ii\'i l I 111 I W (. IM Is 1

Opsl.rjliul (IBi

.ICCIlliClCll

Ontbcningsuii/c (WO, til) (Mi (H» (M) <11) (M) dl) (M)

iiainl machinaal

AntioxKUinl* (AO. S C F S C F S C F S C F S C F S C F S C F S C K

OpsiagliiU (TP) 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

pr<Hlukten

(wckcn. I2°C)

444 444 444 444 444 444 444 444

88 8 888 888 888 888 8 8 8 88 8 88 8

Coilcs aiitioxKlantcn- S : iicen anlioxidanl

C ; 0.05 ascorbinaat

F. : 0.0:5 0/0 L( ) - ascorbylpalmitaal 4- 0.025 °!o DL - a - tocoferol

-ocr page 387-

winning werd het separatorvlees en het met de hand
gewonnen restvlees verwerkt in Cielderse rookworst
(industriële bereidingswijze).

W inning van hel restvlees

liet \'niachinale\' restvlees werd gewonnen met een
1\'roteconseparator. welke voor gebruik grondig ge-
reinigd werd en enkele malen \'gespoeld\' met de te
persen beenderen. De machine was ingesteld opeen
perstijd van 8 s bij een druk van 280 kgf cm-. De
poriëndiaineter van het zeel bedroeg 0.8 mm. De
temperatuur van de verwerkingsruimte was ca. 8° C.
De batchgrootte voor iedere beendersoort bedroeg
bij de machinale winning tenminste 200 kg.
Bij de\'manuele\' rest\\leeswinning(messen!) bedroeg
de temperatuur van de verwerkingsruimte ca. 12° C.
de batchgn [lotte voor iedere beendersoort was hier
tenminste 75 kg.

Bereiding en opslag van de (ielderse rookworst

.Aan de te bereiden Cielderse rookworst werden de
volgende eisen gesteld:

verwerking van 20\' f restv lees;
verwerking van lOC^ rundvlees;
vetpercentage van het produkt: 30^7;
vocht eiwitverhouding: 4.00;
constant percentage hulpstoffen, afgezien v
de eventuele toevoeging van antio.xidanten.

De Cielderse rookworst werd steeds bereid in bat-
ches van 10 kg. De antio.xidant werd, opgelost in 25
ml ethylalcohol, met behulp van een op perslucht
werkende verstuiver, over het deeg in de ronddraai-
ende cuttcrscbotel verdeeld. Indien geen antioxi-
dant werd toegevoegd, werd eenzelfde hoeveelheid
ethylalcohol op gelijke wijze over het deeg verdeeld,
liet deeg werd afgestopt in varkensdarmen, na bet
roken werd bet produkt vacuüm verpakt en gepas-
teuriseerd. Na afkoeling werd een gedeelte van de
rookworst ingevroren bij 40° C (relercntiemon-
stcrs voor sensorische analyse), dc overige werden
opgeslagen bij 12° C. Na de verschillende opslag-
tijden werden van deze laatste groep willekeurig
steeds 6 exemplaren genomen, waarvan 2 voor sen-
sorisch cn 4 voor chemisch onderzoek. Indien het
laatstgenoemde onderzoek niet onmiddellijk kon
plaatsvinden, werden deze monsters ingevroren bij
-40° C; voorafgaand aan de analvscs werden ze
dan bij 0° C ontdooid. Steekproefsgewijs werden
aerobe kiemgetallen bepaald in de worsten, \'l ijdens
de opslag werd geen of nauwelijks groei van micro-
organismen waargenomen.

Sensorisch en chemisch onderzoek

Het Sl ^nsonsch ondcr/ock wcrd uiigc\\ ocrd door ccn
getraind panel van 5-8 keurmeesters van het Cl\\\'0-
FNO. Alle produkten werden vers vergelijkend be-
oordeeld, de bij 12- C opgeslagen produkten wer-
den na verschillende opslagtijden bovendien
beoordeeld ten opzichte van een overeenkoinstig
\'vers\' produkt, dat bij 40° C werd bewaard. De
produkten werden steeds 30 minuten in de vacuüm-
verpakking verhit in een waterbad van 80° C en
daarna warm gekeurd. Voor alle keuringen werd
gebruik gemaakt van blinde codes (toevalsnum-
mers). De produkten werden beoordeeld op smaak,
inwendige en uitwendige kleur en malsheid; de
waarderingsschaal liep van 1 tot 10.

Van de rookworsten voor chemisch onderzoek
werd de pH gemeten, daarna werden ze tweemaal
door een v leesmolen gemalen en tenslotte met be-
hulp van een mixer gemengd. De v leesmolen werd
vooraf grondig gereinigd met peroxide-vrije oplos-
middelen. Van het aldus verkregen mengsel wer-
den 2 monsters van ca. 40 gram genomen voor
chemische analyse. Voor hct vervolgen van de oxi-
datieprocessen in de vetfractie werd het vet met
chloroform koud geëxtraheerd (eindtemperatuur
van het extract beneden 10° C). f^le extracten be-
stemd voor de bepaling van p-anisidinewaarde en
peroxidegetal werden ten hoogste 2 dagen bij 0° C"
bewaard.

ISO R 936

methode Cierats en l erbijhc (3)
via atomaire absorptie
via atomaire absorptie
Kjeldahlmethode
via atomaire absorptie
methode Stegcmann en Stalder
methode volgens Wijs
ISO R 1841

IL PAC Anne.xe 11, - PT 1972 (ex-
tractie van het vet met chloroform)
NEN 1046 (extractie van het vet
met chloroform)
electrometrische methode
butyrotnetrische methode volgens
Krol en Meester (II)
NEN 3428 (extractie van het vet
met chloroform)

methode behorende bij het Vlees-
en Vleeswarenbesluit van de Warenwet.

Analysemethoden

botgehalte

Ca

Cu

eiwit

Ke

hydroxyprolinc

loodgetal

NaCl

para-anisidinewaarde

peroxidegetal

pH
vet

vetzuursa menstelling
vocht

-ocr page 388-

Statistische analyse

De resultaten van de vergelijkende sensorische be-
oordelingen werden verwerkt met behulp van rang-
ordetests (8).

Verder werden de resultaten van het chemische en
sensonsche onderzoek geanalyseerd met een
variantie-analyse, zoals beschreven door Nie e.a.
(15), met
para-anisidinewaarde, pero.xidegetal, in-
wendige kleur en uitwendige kleur als alTiankelijke
variabelen en beendersoort, ontbeningswijze, op-
slagtijd van de beenderen, antioxidant-toevoeging
en opslagtijd van de produkten als onalTiankelijke
variabelen.

In geval van significante 2-weg interacties (P <
0.05) werden met behulp van tweeweg tabellen de
gemiddelden van de variabelen in beschouwing ge-
nomen.

Tabel 1. Overzicht van de analyseresultaten van het separatorvlees en het manueel gewonnen restvlees.

opslagtijd beenderen

0 weken

-18°0

6 weker.

-ie°c

beendersoort

wervels

hambotten

wervels

hambotten

ontbeningswijze

hand

rr,ach

hand

.r.ach

hand

mach

hand

nach

bepaling

\'.•.dnninrsrend .

17.2

36.2

17.3

14.4

16.4

30.3

20.0

13.1

vocht

(-)

59.4

60.6

47.S

52.2

5S.7

60.0

4r . 1

52.7

vet

(;;)

22.5

23.3

3e. 5

36.5

23.2

23.C

;e.4

33.8

eiwit

(:\'")

17.2

U .4

14.3

9.6

17.9

15.5

1 4 .7

11.0

vocht/eiwit

4.2

5.4

-7

3.9

3.3

.8

collageen/eiwit

0.15

0.C8

0.56

C:. 1 4

0.09

0.07

: .48

0.19

as

(;ó)

1 .21

1 .44

C.51

1 .25

i.,;.-.

1 ."è

r. 58

2.74

Ca

C^)

:. 2C

0.27

C .01

0.25

0.1.\'

. .30

0 .60

:;ot

(-)

1 .4

2.0

j. 1

1 .6

1 .5

•\'

6 .6

Cu (

rpni)

0.9

1 .0

1 .1

1.::

-

-

-

-

-re (

prn)

10

39

10

41

-

-

pH

6.0

c.6

6.S

7 .0

f .5

. 1

7.2

7.2

iooa.::etal

60.;:

te.\'--

69.3

65.3

65.6

65.5

6\':^.3

b3.9

peroxiaefretal

■7 .1

5 .7

1 .5

11.\')

1 .1

5.1

(r.en/k.\' vet)

r.ara-aniriainev.

;aarde

0.2

3.9

C.5

2.6

1 .4

\' .5

2.2

(op vetcasis)

904

RESUl.T.M EN EN DISCESSIE

Samenstelling van het restvlees

Tabel 1 geeft een overzicht van de analy-
seresultaten van het restvlees.
De rendementen stemmen redelijk
overeen met de in de literatuur vermelde

waarden (13-30%).

Bij het vergelijken van de analyseresulta-
ten verkregen met de diverse monsters
restvlees valt met name op. dat zowel het
as-. Ca- als het botgehalte van het van
bevroren opgeslagen beenderen gewon-
nen separatorvlees duidelijk hoger zijn
dan die van het van verse beenderen. De

-ocr page 389-

gevonden waarden wijzen in de richting
van een invries/ontdooi-effect. De pH
van het van ingevroren en weer ont-
dooide beenderen gewonnen rest\\iees is
duidelijk hoger dan die van het van verse
beenderen gewonnen restvlees.
De (relatief hoge) pH-waarden van het
separatorvlees komen overeen met de in
de literatuur vermelde waarden, de hier
gevonden as- en Ca-percentages zijn ech-
ter duidelijk hoger (19).
Vergelijking van handwinning met ma-
chinale winning geeft een duidelijk ho-
gere \\ocht eiwit verhouding \\oor het se-
paratorvlees te zien. Het vetgehalte is bij
het wervelrestvlees praktisch gelijk, ter-
wijl bij de hambotten het separatorvlees
een lager vetgehalte heeft. Het collageen-
gehalte van manueel gewonnen hambot-
tenrestvlees is veel hoger dan van het
hambottenseparatorvlees. f3it geldt in
mindere mate ook voor de wervels. De
separator werkt kennelijk selectief ten
nadele van bindweefsel.
Het Cu-gehalte is voor beide ongeveer ge-
lijk. Het Fe-gehalte is in separatorvlees
ongeveer 4 maal zo hoog dan in het hand
gewonnen restvlees. Koper-en ook ijzer-
ionen (zowel haemgebonden Fe-\'-|-- als
vrije Fe2-l--ionen) kunnen alspro-oxidan-
ten werkzaam zijn (6, 10, 13).
De as-. Ca- en botgehaltes van het sepa-
ratorvlees zijn duidelijk hoger dan die
\\an het hand gewonnen restvlees.

Volgens de Beschikking Uitvoer Vlees-
produkten 1979 mag het Ca- en botge-
halte niet hoger zijn dan respectievelijk
0.25 en 1%.

De relatief hoge waarden voor het man-
uele wervelrestvlees zijn te verklaren uit
het afsnijden van botdeeltjes.
Zowel de p-anisidinewaarde als het per-
oxidegetal \\an het separatorvlees zijn
steeds hoger dan die van het manuele
restvlees. Met de p-anisidmewaarde, een
variant van het benzidine-getal, worden
aldehyden (met name 2 alkenalen), se-
cundaire produkten van de vetoxidatie
bepaald. De zeer sterke verkleining van
het vlees bij machinaal ontbenen. het in-
tensieve contact met het metaal van de
machine, de temperatuurverhoging en de
grondige vermenging met zuurstof zijn
factoren die hier mogelijk een rol spelen.

Tabel 2 geeft een overzicht van de vet-
zuursamenstellingen van de verschillende
soorten restvlees (gewonnen van verse
beenderen). Opgenomen zijn die vetzu-
ren, waarvan het percentage groter is dan
1%. Bij beide soorten wervelrestvlees
blijkt de vetzuursamenstelling \\ rijwel ge-
lijk te zijn, bij de hambotten bevat het
separatorvlees over het algemeen meer
van de verzadigde en mmder \\an de on-
verzadigde vetzuren dan het manuele
restvlees.

label 2. Vet/uursamenstellingen (ge«. CJ van de vetzure methylesters) \\an het van de verse beenderen
gevsonnen restv lees.

beendersoort

wervels

hambotten

ontbeningswijze

machinaal

hand

machinaal

hand

vetzuurcode^^

U : 0

1.2

1.4

1.3

1.4

16 : 0

24.5

24.6

25.0

23.0

16 : 1

1.7

1.9

1.9

2.8

18 : 0

15.8

U.7

U.2

10.1

18 : 1

^ItoÓ

44.2

47.0

48.2

18 : 2

8.6

9.4

7.9

10.0

20 : 1

1.2

1.2

1.3

0,8

eerste cijfer van de code geeft het aantal C-atomen, het tweede cijfer
het aantal dubbele bindingen.

-ocr page 390-

Tabel 3. Samenstelling Gelderse rookworst in procenten.

bevroren opgeslagen
beenderen

verse beenderen

restvlees gewonnen van

berekend

rundvlees

restvlees

varkensvlees

spek

hulpstoffen\'\' ^
water (toegevoegd)

10
20
41 - k8
15 - 19.5

2.9
3.1 - 6.6

10
20

- k9
14.5 - 19.5

2.9

5.1 - 6.6

analyse

vet
vocht
eiwit
NaCl

28.5 - 30.5

55.1
13.5 - 13.9
1.7

30.0 - 32.5

52.9 - 53.9
13.6 - 13.7

1.6 - 1.8

1.8% kleurzout; 0.3% cutterfosfaat; 0.4% GDL;
0.05% glutaminaat; 0.2% witte peper\', 0.1% koriander;
antioxidant.

1)

samenstelling hulpstoffen

Samenstelling van de Gelderse rook-
worst

Tabel 3 geelt een overzicht van: de ge-
bruikte ingrediënten, de bruto-chemische
samenstellingen en de NaCl-gehaltes.
Deze laatste zijn bepaald, omdat NaCl
bekend staat als pro-oxidant. Er zijn geen
belangrijke verschillen, welke van in-
vloed zouden kunnen zijn op de vetoxi-
datie, te constateren.

Vetoxidatie in (ielderse rookworst

l abel 4 geeft een overzicht van de peroxi-
degctallen en de p-anisidinewaarden van
de produkten na de verschillende opslag-
tijden. Bij verse geïsoleerde oliën en vet-
ten nemen peroxidegetal en p-
anisidinewaarde toe met de opslagtijd, bij
vetten in produkten hebben we echter te
maken met veel ingewikkelder oxidatie-
processen, vandaar dat dit algemene
beeld hier niet steeds wordt waargeno-
men.

Achtereenvolgens wordt nu de invloed
van de verschillende onafhankelijke vari-
abelen op de chemische kengetallen be-
sproken.

Zowel bij de p-anisidinewaarden als bij
de peroxidegetallen zijn de verschillen
tussen de beendersoorten niet significant
(P >0.05).

De opslagtijd van de beenderen geeft
zowel bij de p-anisidinewaarde als bij het
peroxidegetal significante interacties te
zien. De gemiddelde p-anisidinewaarde
van produkten met separatorvlees van 6
weken bij 18° C opgeslagen beenderen
blijkt hoger dan van produkten met sepa-
ratorvlees van verse beenderen. De per-
oxidegetallen van deze produkten geven
eenzelfde beeld te zien.
Significante interactie-effecten treden
ook op bij de ontbeningswijze. f)e gemid-
delde p-anisidinewaarde en het gemid-
delde peroxidegetal van produkten luct
separatorvlees zijn hoger dan van pro-
dukten met het overeenkomstige ma-
nueel gewonnen restvlees.
De peroxidegctallen van produkten met
de verschillende antioxidant-toevoeging
zijn significant verschillend. Bij produk-
ten zonder antioxidant zijn deze hoger
dan van produkten met antioxidant. Bij
de p-anisidinewaarde is dit effect alleen
voor de produkten iriet separatorvlees

-ocr page 391-

waargenomen. In verschillende puhiika-
ties wordt gewezen op een mogelijke pro-
o.xidant werking \\an ascorbinaat onder
bepaalde omstandigheden (2, 9). De bij
dit onderzoek verkregen resultaten wij-
zen in de richting van een antioxidant-
werking van ascorbinaat onder deze om-
standigheden.

De peroxidegetallen zijn na de verschil-
lende opslagtijden van de produkten niet
significant verschillend. Bij de p-
anisidinewaarden worden in produkten
met restvlees van verse beenderen na
langdurige opslag significant lagere
waarden gemeten.

label 4. Gemiddelde para-anisidinewaarde (P.A.; op vetbasis) en peroxidegetal (P.O.; meq kg vet) van
de produkten na de verschillende opslagtijden.

opelagtijd beenderen
(weken -l8°C)

opslagtijd produkten

C weken

12°C)

0

k

8

0

k

8

code

bep.

BE WO

AC

W M

S

P.A.

5.8

5.7

1.9

9.3

9.3

8.2

P.O.

2.7

3.7

2.4

3.3

8.0

10.5

W M

E

P.A.

5.3

4.2

1.4

3.9

5.1

3.0

P.O.

2.3

3.8

2.8

3.6

3.1

2.7

W K

C

P.A.

5-1

3.5

1.3

9.4

7.5

4.2

P.O.

1.9

4.0

2.4

3.6

2.6

2.7

B M

S

P.A.

5.5

5.5

0.4

7.7

6.3

8,3

P.O.

2.5

3.0

3.4

2.4

2.4

5.8

B M

E

P.A.

4.9

5.0

1.3

4.0

3.3

4.9

P.O.

3.1

2.8

2.2

2.9

2.1

3.2

B M

C

P.A.

5.2

4.2

1.2

5.5

4.6

6.4

P.O.

3.1

3.4

2.3

2.8

2.1

3.0

W H

S

P.A.

5.1

2.9

2.0

2.1

1.8

2,6

P.O.

2.9

3.3

2.9

2.7

2.0

2.2

W H

£

P.A.

6.0

4.5

2.8

1.3

1.7

1.4

P.Oo

2.7

2.9

2.9

2,1

1.4

1.4

W H

C

P.A.

4.7

2.6

1.5

2.4

2.6

2.7

P.O.

2.4

2.2

2.0

2.4

1.6

1.8

B H

S

P.A.

5.4

4.4

2.1

2.7

1.9

2.6

P.O.

2,6

3.3

5.4

2.8

2.0

3.1

B H

E

P.A.

5.9

3.8

3.9

2.2

2.7

1.9

P.O.

1.8

3.0

5.7

2.5

1.6

2.4

B H

C

P.A.

2.4

3.0

0.4

2.3

1.9

1.9

P.O.

2.1

2.2

1.4

2.4

3.4

2.0

f)e vetoxidatie-metingen geven een in-
druk van het niveau van deze processen
en het verloop hiervan tijdens opslag. .M-
gemeen is men echter van mening, dat
voor de beoordeling van produkten op
ransheid een sensorisch onderzoek nood-
zakelijk is.

-ocr page 392-

Tabel 5. Resultaten sensorlscbe beoordelingen (gemiddelde waarderingscijfers).

vo
O

oc

TBE

/ TP

0/0

re f

f. .8

opg

ref

6.6

OPï\'

ref

7.2

OPo

ref

6.8

opfi

13 \'E

ref

6.4

opg

3;-..c

ref

6.2

op/T

JUS

ref

7.2

opg

ref

7.0

opg

.Vi!C

ref

7.2

opg

BiiS

ref

7 .1

opg

3iiE

ref

6.6

opg

BHC

ref

7.2

0F6

5 I.; A --v K

0/4 C/8 6/0 6/4 6/8

b.0 6.0 4.8"^

\'J.1 5.8 4.3

6.0 5.5 5.8_^ 5.5t

\'■)."/ 5.4 5.6"^ 4,5

5-6;^ ü.?;" 5.8 5.9 6,0^

5.8\' 4,1 5,0

5,1^ 6.0  5,6 5,4t

5,3 4.r 5,2""

4,8" 5,9 5.8"" 6,3,

5

.2

5

.3

3

.5

5

.9

5

■7
. ^

5

.5\'

4

.5

6

.8

5

.7

5

.3;

5

.3

5

.6

4

.3

6

.3

.8

\'.3 .

4,5

5.9! 5.4" 5.7 5.8

5.2 4,9 5.4

5.4  6.5 5.9^ - -
4,8 6,:

5,5  6.6  6.8 5.9

6.2  6.6 6.2

4.8  6.4, 6.9 6.4

5.4 6.3 6.4

4.9  4.6  5.8 5.7

5.1 4.3 5.6

5.4 6.3 5.9!
5.0 5,3

5.9, 6.0  C.7 b.0^

5.9  ^^.4  ^.5

ü

.7

4

. 1

6

.0

4

.1

ó

.0

4

. 1

5

.4\'

4

.9

6

.1\'

4

.4

U

I T E

N D I

GEK

1. u R

0/0

0/4

0/8

6/0

6/4

6/8

6.0

7.1

6.9

7.3

6.8

5.8

6.7

6,7

7,2

5.3

6.8

6.6

7,2

7.2

5,2

6.0

6.6

5.7\'

0.3

4.5

8.0

7.4

7.6

7.4

6.2

6.8

6.8

5.9

7.0

5.0

6,8

6,9

6.9

6,9

6.8

6,3

5,4

7.2

-

7,6

7.4

7,5

7,2

6.2

6.7

7.1

6,6

6.4

4.5

7.0

6.8

6,9

7.3

6.1

6.5

6.8

4,9

6.8

4.5

5.9

5.6

6,0

6.3

5.6

5,5

4 .8

5.0

5.2

4.3

7.0

5.8

5.9

7.1

6.2

6,0

5.6

5.1

6.8

4.5

7.2

5.4

6,4

6,4

6.0

6,5

5.0

6.0

6.3

5,8

6.4

4 .8

5.1

6,7

5.6

5.3

3.8

4 .3

5.8

5.3

6.3

5.6

6.1

6,5

6.1

5.6

5,1

4.3

4 .8

7.2

5.7

6.3

6,3

6.3

6.2

!n

y • ^

5,9

5.9

-ocr page 393-

I \'.V

i; D I

r, -- \'

TBE / TP

C/G

0/4

0/8

6/0

T..^ ref

7 .1

7 . 1

7.5

opr

7.0

ref

7.2

7.3

6.8

orr

6.3

6.7

;:-G ref

P. .2

7.2

\'7 -7,

7.1

or*T

. 1

6 .7

?::: ref

7.6

7.C

6.2

opr

C.A

ref

6.9

\'!. 7

6.«

opr

f. .9

.4

f: . 6

7 , 2

. 1

0 r

. 4

v;!.] ref

i. .T

7.9

. 4

f: .5

or,"

4 .7

vü:-; rof

7.2

6.9

or:r

7.2

7.6

.V!10 ref

7 . R

\' . 5

0.9

6.9

OTi;-

4

rof

7.9

6.8

Of,\'-

4 .

1 .1

e f

f..G

7.9

• . 1

v.B

nr r

C ,

■ ■ y

ref

7.6

.0

> .6

6.. 8

or.i\'

i. A

Toelichting:

1. ref = referentie (bewaard bij 40° C|
opg = opgeslagen (bij 12° C)

u R

•, f Q l
H .

! E I D

6/4

6/8

0/0

0/4

0/8

6/0

6/4

6/8

6.4

5.7

_

5.0

_

/I .8

6,0

5.5

7.1

.8

5.4

5.9

5.7

5.9

6.3

5.2

-

5.2

6.1

5.5

6.3

7.8

5.7

6.2

7.6

6.6

7.2

7.5

-

4 .8

6.2

6.0

7.1

5.9

6.9

5.8

6.9

_

_

5.8

-

6.8

6.6

-

7.4

-

6.4

6.8

-

6.9

7.0

6.4

-

6.7

6.8

6,0

6. 7

6.6

7 .1

5.8

6.9

6.3

_

6.7

-

6 .3

0

c;

4.3

6.1

. 6

. 1

7 7

5.5

5.7

_

\'/ 0
1 .

6 ^^

6 .1

5

4.3

7 .

6!5

.8

6.3

_

■ . \'(■\'

-

7.7

f \'.. M

5.5

6.6

7 .8

6.6

6.7

7.6

. 4

4 .6

_

7

-

7 .

7 . ^

6,0

.6

\' • r

.6

. 1

r ^

r, 0

1 .0

7.7

\'ƒ , \'J

0 . 0

6.0

5.3

b .3

6 .0

6 .A

6.1

ü .0

_

6.4

-

,

7

t\'.l

5 .2

6.2

(■ .

6.2

7.;\'

6.5

-

6.«

-

0

6.2

t".

<7.5

\\ , \' ^

OpnieiKing laUAlj;, mci r, maaiNtv,..

3. onderstreping van het waarderingscijfer duidt op significante verschillen tussen
de referentie en het opgeslagen produkt (P < 0.05)

2. ITn °bTheTwaarder,ng.sc,jfer betekent dat 2 of meer keurmeesters de 4. een betekent dat een bepaalde keuring met verricht is.

SO
O
sO

-ocr page 394-

Resultaten van de sensorische beoorde-
ling van de Gelderse rookworst

Tabel 5\' geeft een samenvatting van de
resultaten van de sensorische beoordelin-
gen. In deze tabel zijn de gemiddelde
waarderingscijfers opgenomen. Onder-
streping van deze cijfers duidt op signifi-
cante verschillen met de overeenkomstige
referenties (P < 0.05). Bij alle keuringen
waar een significant verschil met de
overeenkomstige referentie werd gecon-
stateerd, was de waardering voor het op-
geslagen produkt lager. Met de opslagtijd
neemt het aantal produkten, waarbij
door 2 of meer keurmeesters ransheid
werd vastgesteld, toe. Bovendien neemt
met de opslagtijd het aantal produkten,
die wat smaak betreft, significant ver-
schillend bevonden werden, ten opzichte
van het referentiemonster, toe.

Indien als criterium voor een inferieur
produkt een gemiddelde waardering klei-
ner dan 5.5 (5 = bijna voldoende met
ernstige afwijkingen; 6 = voldoende met
afwijkingen) aangehouden wordt, waar-
bij bovendien door 2 of meer keurmees-
ters ransheid werd geconstateerd, kan
voor de smaak het volgende overzicht van
inferieure produkten opgesteld worden:

Opsliiülijd

bcciujcicn O

Achtereenvolgens wordt nu de invloed
van de verschillende onafhankelijke vari-
abelen op de sensorische beoordelingen
besproken.

De smaak van de produkten met wervel-
restvlees en haiTibottenrestvlees was sig-
nificant verschillend. De waarderings-
cijfers voor de produkten met wervel-
restvlees waren dan hoger. Bij de inwen-
dige en uitwendige kleur zijn de waarde-
ringen niet significant verschillend.
De waardering voor smaak en inwendige
en uitwendige kleur is niet significant ver-
schillend tussen produkten met restvlees
van opgeslagen beenderen en produkten
met rest\\ lees van verse beenderen.
De smaak van produkten met machinaal
gewonnen restvlees werd gemiddeld sig-
nificant minder gewaardeerd dan die van
produkten met hand gewonnen restvlees.
Wat hun inwendige kleur betreft werden
produkten met machinaal gewonnen
restvlees significant als beter beoordeeld
dan produkten met hand gewonnen rest-
vlees.

Het effect van antioxidant-toevoeging op
de waardering voor de uitwendige kleur
is niet significant, bij de inwendige kleur
treden significante interacties op bij de
produkten met hand gewonnen restvlees.

UL\'kcn IS t

Opslaütiid
pi cul
Lik Icn

uckcn

12 (■

H\\IS

H\\IS

H\\I,S

H\\ll

li\\ll

H\\ll

Hill

H\\K

H\\U

W \\1S

w \\ls

w lis

w lis

W \\ll

HIIN

BIIS

U \\1(

HUI

Hill

HIlS

W \\11

\\M1S

W \\l(

W \\ll

HIK

Ondcrsii-ccpi /ijn dic produkten uelkc siunilicant verschillend ten op/ichte van de rclercnlie vverden
hev ouden.

Met een toename van de opslagtijd neemt
het aantal inferieure produkten duidelijk
toe.

Ook bij de uitwendige en inwendige kleur
zien we met de opslagtijd het aantal signi-
ficante verschillen toenemen.

\' Zie pag. 908-909.

De produkten met ascorbinaat worden
dan als de beste beoordeeld. De waarde-
ring voor de smaak is verschillend, pro-
dukten met ascorbinaat worden gemid-
deld hoger gewaardeerd dan de overige
produkten.

-ocr page 395-

CONCI,USIKS

De Cjelderse rookworst met wervel-
restvlees wordt over het algemeen
hoger gewaardeerd dan die met ham-
bottenrestvlees.

Het al dan niet bevroren opslaan (6
weken 18° C) van de beenderen le-
vert geen verschillen op bij de sensori-
sche beoordelingen \\an de produk-
ten,

— De smaak van de produkten met se-
paratorvlees wordt over het algemeen
minder gewaardeerd dan die met
hand gewonnen restvlees. Wat hun
inwendige kleur betreft worden ze
echter als beter beoordeeld,
f)e waarderingen voor inwendige
kleur, uitwendige kleur en smaak van
de produkten nemen gestaag af bij

toenemende opslagtijd. Na 4 weken
bij
12° C worden sommige produkten
reeds als inferieur aangemerkt; dit
aantal neemt nog toe bij verlenging
van de opslagtijd. Alleen bij de pro-
dukten bereid met restvlees van be-
vroren opgeslagen botten is na lang-
durige bewaring een tendens
aanwezig naar meer inferieure pro-
dukten bij die met separatorvlees.
Peroxidegetal en p-anisidinewaarde
zullen in het algemeen bij dit type
produkt geen goede indicatie geven
van de sensorische kwaliteit,
Ascorbinaat blijkt voor dit type pro-
dukt een nuttige hulpstof en heefteen
gunstige invloed op de smaak en op
de inwendige kleur van de produkten.

i,n ER.M L\'L R

Anonvmus: Beschikking Uitvoer Vleesprodukten 1979, SederlanJse Siaals
lus, (1979), ,,

Benedict, R. C., Strange, E, D,, and Swift, C, E,: Effect of lipid antio,xidants on the stability ol meat
during storage,\',/.
Agr. hood Chcm.. 2.C 167. (I97.S).
Bijker, B. (1. H., (ierats, G E,, Eransen, E,: Bolbepaling var
Utrecht, (1976),

Eïeld, R, A,, Kruggel, W, G„ and Riley, M, 1„: Characteristics of mechanically deboned meal, hand
separated meat and bone residue from bones destined for rendering,
J. Anim. Sci.. 4.\'!, 75.^. (1976).
Eroning, (., \\V„ Arnold, R. 0.. Mandigo. R. W., Nelh. C. E., and Härtung, I , E,: Qualityand storage
f Erankfurters conlaimng 15\'-; mechanically deboned turkey meat,
J. hood Sci.. ,36, 974.

ch.. 157.

,\\idati\\en Eettverderbs. /. l.chcnsm. Vmcrsuch. Fi

I mechanically deboned beef in
bles for determining signifi-

,1. A,: Utili/alioni

stabilitv

(1971)

Grosch, W\',: Ablauf und Analytik d
70. (197?)

1 50, 6 augus

■jurani.

1 varkensmeat II, VVOO-rapporl H 7607,

,loscph. A. ,l„ Berrv, B. W,, Cross, H, R„and Ma
cooked salami. ,/,
hood Sci.. 4,C .W7. (I97X).
Kahan, G,, Cooper, IX, I\'apasasiliou. A,, and K
canee of differences for ranked data,
hood I\'c
Kanncr, ,1., Mendel. IE, and Budowski, P.; Pr

mer, .A.: E:.\\panded la
hm>l.. 27. 6.1 (197}).
o.vidanl and anlioxidanl

ets of ascorbic acid and
42,
60. (1977).

Inder Lebensmittehcchnologie, 14th

10.

L-r-, Eett-und Eiweissgehallesin

W;

rsvlhe, R, IL: Mechanism of lipid
/. Food Sci.. 40, 964. (I97S)
I. Linoleale peroxidation cataly/cd by MetMb or
h> tissue homogenates. Catalysts of oxidative

I.V

meat and meat products - A review. J. Am. Oil

14.

: Statistical package for
1 mechanically deboned
ontaining mechanically

cr. K .and Bent. 1). 11
k Company, (1975).

, a nd S1 m o n, S.: H c re\'s a n u pd a le <

\'iicr. 175. (1976).

K. A,: Lipid oxidation in bologna

inbren
lill Bo

. Sti

15.

16.

17

44. /.W. (1979).
1. R.: Lipid autoxidi

mechanicalK deboned chicken meat.,/, Food

tic

IK.

an ham- en

stig

karakteristieken \\an separators
chiiol.. II. i:. (19^H)

.: Chemische
gMiiiddclciiu

19.

metal .salts in /i<aroiene linoleale model system. J. Food Sc
klaui. IE: Anuendungder Vita mine C und E. als Anlioxidanti
Inl. Svmp. of the C.I.EA.. 62, Saarbrucken (1972),
Krol B, und Meester, ,1,: Schncll-mcthoden /ur Beslimmungd
1 leisch und Eleischwaren,
Flci.uhnirlsciudl. \\5.4f<H. (196}).
l ee, \\. B., Hargus, G. I .. Krrkpatrick. .1. A.. Berncr. O. I.., and f
oxrdation in mechanically deboned chicken meal
l .ru. H. P.: Catalysts of lipid pcroxrdalion in meats
Ee (ID-El) I A. 2. I.rnoleale pcroxrdalion cataly/e
rancidity in meats. ./.
I\'ood Sci.. .V5, .\'^90. (1970)
Love, ,L D. and Pearson. A. M.: Lipid oxidation
Chcmisis-Soc.. 4X, S47. (1971)
Nie, N, M„ Hadlai 11 ull, C„ ,lenkins, ,1, G
the social sciences, second edition, McGr
Meiburg, 1), I ,, Beery, K, I ., Brown, C. 1.
or separated meat.
The Saiioiiai I\'rovisii
.1. E... and I leld.

Misock. .1. P.. kunsman.
deboned bccL ./.
l ooil Sci.
Moe rek. K. Land Ball jr.,
Sci.. ,19, /<76. (1974)
Walla\\s. B, en \\an Hool. .1
schoudcrbeenderen. I
Hcdii

-ocr page 396-

Een eenvoudiger behandelingsmethode van
de lebmaagdislocatie naar links
bij het rund

A Simpler Method of Treatment in Left Sided Displacement
of the Bovine Ahomasum

G. de Boer\'. F. in\'t Hout^. J. Niehof en K. S. Broersma-\'

SAMENVATTlNCi

Beschreven wordt een eenvoudiger methode ter hehandeling van de lehmaagdislo-
catie naar links hij het rund.

Bij het in rugligging gebrachte dier. wordt de lehmaag met twee loodrecht op
elkaarstaande grote hechtingen aan de buikwand vastgezet.
De hechtingen gaan door hct lumen van de lebmaag.

SEMMARV

A simpler metlu)d of treatment in left-sided displacement oj the bovine abomasum
is described.

In the animal which is placed in dorsal recumbency, the abomasum is fixed to
the wall of the abomasum bv two large sutures which are perpendicular to one
another.

The sutures are passed through the lumen of the ahomasunr

Op vcr/oei< van een veehouder in on/e
praktijk die tevens een melkveebedrijl in
de Verenigde Staten be/it, /ijn wij er toe
overgegaan lebmaagdislocatie naar links
bij het rund \'op /\'n Amerikaans\' tc
behandelen.

Hoewel de tot \\ oor kort toegepaste ope-
ratieve behandeling volgens dc lUrechtse
methode goede resultaten gaf. baarde het
kostenaspect bovengenoemde eigenaar
/orgen door het veelvuldig voorkomen
van dit lijden op /ijn bedrijl. Informatie
verkregen wc van een Amerikaanse col-
lega. Enigs/ins sceptisch behandelden wc
toen de eerstvolgende lebmaagdislocatie
naar links op de Amerikaanse manieren
wel met goed resultaat.
Sindsdien hebben we in on/e prakiijk nu
reeds een .l()-tal dislocaties naar links op
de/e wij/c behandeld.

f)e gang van /aken is als volgt:

Na al dan niet toedienen van 1 a I\'/, cc
Rompun® 2\'"r i.v. of i.m.. vvordt de pati-
ënt op de rechter /ijde neergesnoerd mei
behulp van kluisters. Daarna worden dc
voor- en achterbenen twee aan twee vast-
gebonden en door een paar helpers
gcfi.\\ccrd.

ventraal te liggen.

Drs, (i, dc Hoer cn drs, ,1, Nichol. prakli/crcndc dierenarlsen le (iiekcrk,
Drs, T, in \'t Hout. prakti/erend dierenarts te llardegariip,
Drs, k, S, Broersma. prakti/erend dierenarts te V\'eenuouden.

Dan wordt de koe lang/aam vanuit dc
rechter/ijligging in rugligging getrokken
door dc helpers, terwijl ondertussen
geprobeerd moet worden met twee vuis-
ten de lebmaag v an dorsaal naar v entraal
tc masseren, dit onder auscultaticv e con-
trole met behulp van de foncndoscoop
(steelbandeffect) (zie fig. 1.). Vaak komt
de lebmaag ook \'op eigen kracht\' wel

-ocr page 397-

Zonodig moet dit \'tollen\' worden her-
haald. totdat de lebmaag ongeveer in de
mediaanlijn lussen navel en borstbeen
gelocaliseerd kan worden met behulp van
de fonendoscoop.

is dit het geval, dan kan de koe nog iets
doorgerold worden. Dan wordt na een
laatste controle de lebmaag door middel
van 2 loodrecht op elkaar staande steken
(hechtingen) aan de buikwand vastgezet.
De hechtingen zijn ± 10 cm langen liggen
in het gebied, dat enerzijds begrensd
wordt door de \\. mammaria dextra en de
mediaanlijn en anderzijds door de na\\el
en het borstbeen (zie fig. en 3). De hech-
tingen gaan door het lumen van de leb-
maag.

Hg. 1. Dc patiënt wordt via r. zijligging in rugligging gebrachti.

H,l de bewerking van hel artikel is dankbaar gebruik gemaakt van de lekcningen. die worden toegeschre-
ven aan .lohn S. Rc.iker. \\ ct. Dept. Purdue l niversity.

Dan wordt dc koe doorgerold tot in lin-
kerzijligging en staat van hieruit op.
waarna wordt gecontroleerd of de dislo-
catie opgeheven is. l ijdens het insteken
\\an de naald kan wat gas uit de lebmaag
via het steekkanaal ontwijken.
Wij gebruiken een halfgebogen, driekan-
tige naald \\an 20 cm cn als hechtmatcri-
aal katoenen veterband.
.Antibiotica worden door ons niet toege-
diend. wel wordt dc volgende dag de koe
nog eens bezocht. Na ± 10 dagen worden
de hechtingen verwijderd. De zwelling
die rond de steekkanalen kan zijn opge-
treden verdwijnt \\anzell.
Het verdient aanbeveling bij de nog
staande koe hel werkgebied reeds te sche-
ren en te wassen, w ant ligt de koe één keer
op haar rug. dan loopt de lebmaag snel

-ocr page 398-

leeg en is daarna moeilijk meer te locali-
seren. Volledige steriliteit is niet te berei-
ken en blijkbaar ook niet noodzakelijk.
Het resultaat van deze behandeling doet
naar onze mening zeker niet onder voor
dat, verkregen met de Utrechtse
methode.

Gezien dit feit en gezien de winst in tijd
voor de dierenarts en dientengevolge in
geld \\oor de veehouder, kan deze
methode naar wij thans menen, zeker een
plaats krijgen in de rij van therapeutische
mogelijkheden, die de prakticus ten
dienste staan.

IQ

Onderwijs moet
voorbereiden op
informatiemaatschappij

Om gevoelens van angst en vervreemding
tegenover de nieuwe communicatie- en
informatie-apparatuur tegen te gaan, moet
het onderwijs leerlingen inzicht bijbrengen in
zowel het bedienen van die apparatuur als in
de betekenis van de informatie die door com-
puters en dergelijke beschikbaar komt.
Een gebrek aan inzicht zou anders kunnen
leiden tot gevaarlijke manipulatie in de toe-
komstige informatiemaatschappij.
Dit was de strekking van een toespraak van
minister dr. ir. A. A. Th. M. van Trier bij de
opening van het symposium over micro-
electronica en onderwijs en de educatieve ten-
toonstelling \'Het Elektron\', op 28 augustus
1980 in Amsterdam.

Het sytnposium en de tentoonstelling werden
gehouden annex aan de Firato in de RAI in
Amsterdam. Inspelend op de vele apparatuur
die te zien was op de Firato zei de minister \'we
kunnen het mooi of interessant vinden, maar
we moeten ons er zeker niet door laten ver-
blinden\'. De sfeer van magie, die vaak rond de
electronische apparatuur hangt, is volgens de
minister op zich niet negatief, maar \'het kan
ook aangrijpingspunt zijn voor gevaarlijke
manipulatie. Daarom is een sober en zakelijk
inzicht bij zoveel mogelijk mensen nodig in
wat al die nieuwe communicatie- en informa-
tieapparatuur wél en niet kan\'.
Juist hier ligt een taak voor het onderwijs.

Daarbij is het vooral van belang dat inzicht
wordt bijgebracht \'in de betekenis van de
informatie die in de computer of in het geheu-
gen aanwezig is en vooral wie of welke in-
stantie die informatie erin heeft gestopt\'.
Immers, aldus de minister, \'relativeren,
inschatten en beoordelen kan men een com-
puter niet leren en leert men niet van een
computer. Dergelijke belangrijke geestelijke
activiteiten, onontbeerlijk voor het functione-
ren van elk mens in relatie met zijn omgeving,
kan men slechts geleidelijk aan ontwikkelen in
nauw samenspel met leermeesters en met
medeleerlingen of medestudenten\'.
De minister sprak de uitdrukkelijke hoop uit
dat ook vele meisjes en vrouwen de tentoon-
stelling \'Elektron\' zouden bezoeken en dat zij
vaker dan voorheen een loopbaan in deze sec-
tor zouden kiezen.

Overde rol vande overheid bij het voorberei-
den op de toekomstige informatiemaatschap-
pij zei Van Trier dat het er vooral om gaat in
een zo vroeg mogelijk stadium een zo helder
mogelijk beeld te krijgen van de maatschappe-
lijke aspecten van nieuwe, fundamentele ont-
wikkelingen, zodat deze kunnen worden
gestuurd en begeleid. Daarbij zal de overheid
ruimte moeten geven aan initiatieven, reke-
ning moeten houden met zwakke groepen,
stimulerend optreden waar ontwikkelingen
achterblijven en beschermend optreden waar
activiteiten van een sterke groep anderen drei-
gen te overheersen.

(Persbericht Ministerie voor
Wetenschapsbeleid).

-ocr page 399-

Bacteriologie

Het profylactisch gebruik van antimicro-
biële middelen bij operaties

.\\i;l. T. (,.

Fen. ge/ien hel
NcderUuidse
arlikel. Prol
dil over/icht
dal o\\erhoi
gebruik \\an
\\oor dc pati

(door
nie Is),
ver we
I n hct

riK O

wel g.

:nergr.
maar
pen is
irtikcl
ischrc\'
indiccc
rminderdc
:a, etc.), bij

veefseltrauma, corpus alienuml
itsen elders in het lichaam /ijn
.cerstand (harlklepgebrckcni.
voor prolylaxe be\\at het arlikel
keuze \\an het antibioticum met
percrcn gebied cn de moge-

c waarde
, sysleniisi
laatste (nc

he proly-
oil langer

bij s
or de

dan 2 dagen
dan 1-2 uur \\

;erder toedienen
rdt besproken.

./, (ÙHu/.uvuur,/.

Briiining tl. A. cn Michel M. F,
124.
 (19,SU).

Dnderwerp er\\an.

k voor de
lierenarts belangrijken lezenswaardig
ssor Michcl en dr. Hriiining leggen in
:irtikel nog eens de nadruk op het lelt,
ig en onnodig lang prol\\lactisch
.ntibiolica bij een operatie niet alleen
nt ecn tweesnijdend zwaard kan zijn
)ci \\an resistente bacteriën en schitii-
ook uit epidemiologisch oogpunt le

worden groepen patiënten nauwkeu-
.cn, waarbij aniibioticum-profylaxe
rd is: bij patiënten met een algemeen
weerstand (bij diabetes, door c\\ tosta-
patiënlen met een locaal \\erminderde

tl

weerstand (grool
en wanneer er pl
met Ncrminderde
Naast de indieatit
richtlijnen \\oor d
betrekking tot het t
lijke contaminaties.
I ot slot wordt ingegaan
antibiotische prolylaxe \\
laxe. Ook de tijdsduur
m

n dl

lorkcur niet
Lipcratie!) wc

Met de/e stan wordt ge\\accincerd bij kuikens met,
dan wel zonder anti-Clumboro maternale antilicha-
mcn, waarop ecn proelbcsmetling \\olgt met het
\\irulcnte uilgangs\\irus zeil (hetgeen de resultaten
/al llatteren: R,\'/.).

Dc proe\\en worden gedaan mcl kleine aantallen
kuikens onder filtered air positive pressure omstan-
digheden (\'in field trials".\';
Ref.).
Hij kuikens bebroed uit normale
Ciumboro-antilichairien. was \\an
druppel \\accinatie op 15 dagen le
nauwelijks iets tc merken tot op .1 v
tie. \\accinatie door hel drink\\
lijke \\accindosis bij zulke ki:

ouderdieren met
een \'/ware\' oog-
eftijd serologisch
.eken na \\aceina-
aler met een rede-
ikens op leeftijden

ecke
n n

loonde aan, d
goed gcNoelig
leeftijd \\an 4 V
natie, gedaan
werkzaam wa:
weken cn op 5
de procfb
bursa-laes

t de
werd
.■ken

ip 5 weken It
Iweemalige
vcken leeftijd
mening (op 7 w
s op 4 dagen daii

man
;heri
1 du^
De ;

bc
ck
rn;
\'P-

ol de
iisscl
■de Ml

erste

malie
nu en
wat er
;n een

Ni

cn wegr
;cinatiec
onderiu
delen dan mede,
\\aceina-
uccfl en

IS een gevoelige
t dat de antilieha-
1 de eidooier en in

mcll
men \\an de 1
hel kuiken it

opklimmend \\ an I dag tot 5
proefbesmctting op 2 wek

net telkens ecn
de vaccinatie,
nge\\accinecrde controles pas
:i voor dic besmeiting op de
n dal zells de éénmalige \\ acci-
liijd, nog nauwelijks

c cchtcr op 2
it goed legen
: Ref.): geen
uteurs ge\\ en

hier zelf geen commentaar >
Referent \\raagt zich dan al
de maternale antilichamcn i
/O de weg baant \\ oor de twe
/OU gebeuren als in hct \\eldl
\\eld\\irus/ou toeslaan. Dc auteu
/onder \\erdere gege\\ens, dal hun dubbel
tie in de praktijk een goede bescherniin

Ondc

nt gelooft hen gaarne op hun woord.
■ bun proctomstandigbeden blijven x gevae-
cineerdc hennen een jaar lang een hoge antilichaam-
iiter houden. (Zou het \\ acciin irus hier niet intensief
hebben kunnen circuleren\'.\';
Ref).
SN-bepaling door scrunnerdunning tegen 100 Pi l\'
\\accin\\irus op fibroblasten
le in hun handen en loc
on\\erniindcrd
bikomen.

M. /., \\l Snimpel.

Kip

\\\\ erkzaamheidbepaling van een (Jumbo-
rovaccin in veldproeven

Cursiefen, D., Vielil/, F
H.: Fvalualion ofa vaccin
sal Disea.se in field trials.

I.andgraf, H .and Becht.
against inlectious Bur-
-\\v. Palh.. K, .U/-J5L

11979).

Fen kleine placjue mutant, afgezonderd uit een viru-
lent (iumboroveldvirus, bleek niet virulent le zijn.
noch immuno-suppressief voor ééndaagse SPF-
kuikens. volgens hun H.AR-titers na FaSotavacci-
natie. Op 7-daagse SPF-kuikens waren de bursa-
laesies ervan slechts van voorbijgaande aard.

Kip

De mogelijke invloed van aflatoxine en
rantsoenering bij het ontstaan van Tibi-
ale Dyschondroplasie bij slachtkuikens

HuffW. E.: Evaluation of Tibial Dyschondroplasia
During Aflaloxicosis and Feed Restriction in
Young Broiler Chickens.
Poiillrv Science. 59. 991-
995. (1980).

-ocr page 400-

Beschrevcn uorden een tweetal experimenten die
uitgevoerd werden met slaehtkuikens in de leeftijd
van één dag tot drie weken.

In het eerste experiment gaat het om /es groepen
proefdieren ad libitum gevoerd met mestmeel waar-
aan respeetievelijk werd toegevoegd (1; 0.625; 1.25;
2.50; 5.0 cn 10,0 tnicrogramtneti aflatoxine per
gram \\ oer. Op drie weken leeftijd bleken de dieren
die gevoerd werden met toxine houdend \\oer sterk
in groei te /ijn achtergehlev en bij de dieren die géén
toxine door het voer kregen.

Ook de total voeropname o\\ er de gehele proefperi-
ode w as bij de toxine dieren beduidend lager dan bi j
de dieren die geen toxine kregen. Post mortem
onder/oek \\an dc fibiae der proefdieren lict /ien
dat bij de toxine groepen \\eel minder Dyschondro-
plasic \\oorkwam dan hij de controle groep. Bij de
10 ppm groep werd /elfs géén dyschondroplasie
gevonden in tegenstelling met dc controle groep
waar meer dan de helft der onder/ochte tibiae de/e
afwijking vertoonde. De conclusie die de auteur
hieruit trok was dat Allatoxine geen direct effect
heeft op de botvorming en het ontstaan van tibiale
dyschondroplasie. Wel veronderstelde de auteur
dat groeisnelheid en voer opname wel eens een rol
/ouden kunnen spelen bij het ontstaan \\an dc/e
botafwijking. De/e laatste veronderstelling werd in
het tweede experiment bevestigd.
In dit experiment werd een deel der proefdieren ad
libitum gevoerd terwijl een ander deel gerantsoe-
neerd werd. f)e gerantsoeneerde dieren namen
ongeveer 2-V\'; minder voer op dan de niet gerant-
soeneerde dieren. Hij het beëindigen \\ an het experi-
ment bleek dat bij de gerantsoeneerde dieren bedui-
dend minder dyschondroplasie voorkwam dan bij
de niet gerantsoeneerde dieren.
Geconcludeerd werd dat groeisnelheid cn voerop-
name een rol spelen hij het ontstaan \\an tibiale
dyschondroplasie terwijl de/e afwijking duidelijk
niet het ge\\ olg is \\an een direkte werking van Afla-
toxine op de botvorming.

M. I crKimmcii.

Konijn

Konijnenhouderij in de DDR

Bernhardt W.: Die /unehmende Bedeutung der
Kaninchenhaltung in der f^eutschen Demokrati-
schen Republik.
Mh. \\ei. .Ucd.. .35. l65-t6H.
119X0).

Naar aanleiding van het honderdjarig bestaan \\an
dc eerste Duitse konijnenfokvereniging (opgericht
12 april IXXOI geeft Hernhardt aan, welke waarde,
ook van Staatswege, in de afgelopen eeuw in toene-
mende mate is en wordt gehecht aan dc produktie
\\an konijnen.

Het belang \\an de konijnenteelt ligt in de \\olgende
sectoren:

\\oor produktie \\an wit \\lecs mei ccn in \\i)c-
dingsop/icht goede samenstelling. Hiertoe
wot-dt het konjjn in de DDR /owel klein- als
grootschalig gehouden (dc kleinschalige pro-
duktie bedroeg in 1975 reeds 20.(100 ton);
\\oor leverantie \\an pel/cn voor \\ilt-en bontin-
dustrie en dc lijnbcreiding;
(In 1976 werden 9 miljoen pel/en en 3 ton ango-
rawol geproduceerd.)

als proefdier voor ondcr/oek \\an o.a. medicij-
nen. \\ irusisolatics. embryologisch ondcr/oek
en als dragers \\an geïmplanteerde embryonen
de fokkerij \\an paarden, runderen en schapen;
als \\rijetijdsbestcding \\an /eer veel mensen.
Het o\\cr/ieht eindigt met de vermelding \\an dc
positieve veterinaire bijdragen aan de
konijncn/iektebest rijd ing.

K. ./. Tcrhiihe.

Rund

Toename van .Mycoplasma-mastitis bij
het rund in Californië

Jasper, D. E.. Dellinger. J. D., Rollins, M. IE.
Hakanson. H. D.: Prevalence of Mycoplasmal
Bovine Mastitis in California, . l/ii. ./, I
ct. Res.. 40.
(7). l0-).i-l04H. (1979).

De/e aandoening werd \\oor het eerst in 1964 in
Californië aangetoond, en daarna tussen 1964 en
1975 sporadisch. Een toename deed /ich voor
tussen 1975 en 1976 en in het bij/onder sinds juli
1976.
.Mvciiplu.snit, hovi.\', was oorspronkelijk de
enige soort, die in melkmonsters van bedrijven met
een Mycoplasma-mastitis werd gevonden tussen
1964 cn 1972. Sindsdien /iin er nog 7 andere
Mycoplasma\'s geïsoleerd, waarvan er 5 en/oötiën
binnen het bedrijf hebben \\eroor/aakt en 3 slechts
sporadische /iektegevallen. Gedurende dc natte
maanden van januari tot mei 1978. vormde de
besmetting van melkmonsters met .4.
haicHmvH ccn
probleem.

De/e kiem wordt nl. niet of /eer weinig pathogecn
beschouwd.

Klinische Mycoplasma-mastitis komt vooral in het
regensei/oen voor, maar de verspreiding binnen het
bedrijf vindt ook in het droge sei/oen plaats.
De resultaten van dc/c uitvoerige studie tonen aan.
dat mycoplasma-infecties als oor/aak van mastitis
toenemen en dat 7 Mycoplasrna-soorten hierbij
betrokken kunnen /ijn.

Voorts blijkt dat een toename van positieve
melkmonsters uit tankmclk van boerderijen, vrijwel
overeenkomt met toename aan Mvcoplasma-
mastitis op de bedrijven in een gebied en dat
bepaling \\ an de soort Mycoplasma\'s een belangrijk
onderdeel van de diagnose vormt.

./. /. Terpsira.

-ocr page 401-

Varken

Het juiste voederniveau voor fokzeugen

Kerk, Dr, P. van der: Het kie/en van het juiste
\\oederni\\eau voor lok/eugen op een vernieerde-
ringshedrijt,
Ri-drijfsoniKikki\'linfi. (I9H0).

De inleider geelt allereerst aan waardoor de renta-
hiliieit der bedrijven uordt bepaald,
a, ,\\antal grootgebrachte biggen per zeug per jaar,
h. De voederhoeveelheid voederkosten per zeug
per jaar.

Niet alieen de kwaliteit, doch ook de hoeveelheid
voer is \\an belang.

Hij wijst erop. dat het voederniveau de zekerheid
moet geven, dat de zeugen het ma,ximale aantal
biggen groot brengen bij verantwoorde voeder-
kosten.

Voor het voederniveau zijn de volgende factoren
bepalend:

1, het lichaamsgewicht, bestaande uit bruto- en
netto-gewicht, die tijdens de reproduktieperi-
ode sterk wijzigen.

Bepalend hierv oor zijn o,a, de intensi\\iteit van
het opfokken en het gewicht van de te dekken
gelten. de lengte van de lactatieperiode. de
melkproduktie. en de duur van het interval van
het spenen tot de volgende dekking;

2, de huisvesting;

.3, dc ziektegeschiedenis van de zeugen.

Hij geelf een beschouw ing over de gevolgen van een

te hoog en te laag voederniveau.

Bij een te hoog niveau kunnen zich de volgende

problemen voordoen;

F.en te royale conditie tijdens de drachtigheids-
penode.

Het blijven toenemen in gew icht van de volwassen
zeugen.

Het uitblijven van de berigheid.

Ie lange duur van het geboorteproces.

Het te grote aantal dode biggen en agalactie.

Optreden van het M.M..A.-syndroom (mastitis.

mastitis en agalactie).

Bij een te laag niveau: \'thin-sow-syndroom\'. dorre,
droge zeugen, anaemie. anoestrus, te laag drachtig-
heidspercentage. mogelijke abortus, te lage toom-
grootte. te laag biggengeboortegewicht. hoger sterl-
tepercentage tijdens de opfok.
Het vaststellen van het juiste niveau moet dus tus-
sen het maximum en minitnum liggen in samenhang
met bedrijfsresultaten die zijn vast te stellen met
produktiegetallen.

Door middel van onderzoekingen is vastgesteld hoe
hoog het voederniveau dient te zijn tijdens de drach-
tigheidsperiode. de lactatieperiode, en het moment
waarop de zeugen na de partus de maximale voe-
dergift moeten ontvangen.

Hiermede is vastgesteld, wat we nodig hebben op
een bedrijf om het optimale voederniveau te
bereiken,

a. De belangrijkste produktie-getallen van het
bedrijf zoals toomgrootte, worpindex, aantal
levend geboren biggen en de gespeende en
grootgebrachte biggen per zeug per jaar.

b. De gewichts mutaties van het spenen tot spenen.

Het optimale voederniveau van een bedrijf is het
niveau waarbij de hoeveelheid zeugenvoeder per
geproduceerde bigzo laag mogelijk is. maar waarbij
de zeugen in een zodanige conditie \\ erkeren. dat een
optimale biggenproduktie mogelijk blijft.

.1. //. /•\'. de Bok.

Varken

Stressgevoeligheid bij het varken, gene-
tische overdracht van de halothaan-
gevoeligheid

Fampo Ph.; \\ hwms Dierg. Tijdschr.. 49. IH7-I94.
(I9H0).

Stressgevoelighcid bij het varken is sinds lange tijd
een bekend verschijnsel, reeds in 188.3 werden in
Denemarken moeilijkheden met een veranderde
vleeskwalileil vermeld.

Sterk gespierde varkensrassen zouden zeer stressge-
\\oelig zijn.

De halothaan-anaesthesie test is een goede indicatie
voor de slressgevoeligheid. Bij vergelijking \\an de
verschillende rassen zien we een enorm verschil.
Erg gevoelig zijn Piétrain en Belgisch L.andvarken.
terwijl de Gr. Vorkshireen Duroc vrijwel ongev oe-
lig zijn. Dit wijst in de richting \\an een erfelijke
gebondenheid.

De w ijze \\ an vererv ing wordl door v ele onderzoe-
kers verschillend beoordeeld.

Het onderzoek \\an de auteur werd gedaan met
zeugen en beren met bekende stressgevoeligheid; en
wel drie combinaties pos. x pos., pos. x. neg. en neg.
x neg. f)e biggen hiervan werden getest. Daarnaast
werden een aanlal worpen onderzocht die afkom-
stig waren van slressgevoclige beren en waarbij in
de nakomelingen een negatieve big werd aange-
toond. De moeders van deze biggen zouden indien
de monofactoricle overervings-hypothcse juist was
heterozygoot zijn.

Voor de statistische bewerking van de uitkomsten
werd uitgegaan van de hypothese van Christian,
namelijk dal stressgevoeligheid autosomaal mono-
factorieel recessief overerft.

Bij vergelijking van de verschillende rassen blijkt
dat erfelijke invloeden van grote betekenis zijn op
de halothaan-gevoeligheid. echter zonder dat de
wijze van overerving hierbij duidelijk tevoorschijn
komt.

De halothaan-positieve reactie bleek recessief te
zijn ten opzichte van een halothaan-negatieve.
Van homozygote zeugen werd geen enkele positieve
big vastgesteld, waaruit wordt geconcludeerd dat de
halothaan-negatieve reactie volledig dominant is.
Bij heterozygote dieren is de dominantie onvolle-
dig, er is een teveel aan positief reagerende nakome-
lingen uit heterozygote ouders.
Bij beschouwing van de reactie-tijd op halothaan bij
de positieve dieren, bleek er een verschuiving te zijn
naar een langere reactie-tijd wanneer één of beide
ouders halothaan negatief zijn.
Dit zou er op wijzen dat er misschien meerdere
allelen zijn voor de positieve reactie, zodat de
reactie-tijd van de halothaantest bepaald wordt
door een multipele-alleliereeks.

H. Sorgdrager.

-ocr page 402-

An Atlas of Surgical Approaches to the
Bones of the Horse

D. \\V. Milne anil A. S. 1 iirner

{\\\\. B. Saunders C\'onipanv. Philadelphia. London,
loronia; 1979)

N\'eterinair-ehirurgisehe aliassen, d.w./. boeken
waarvan de inhoud /ich beperkl lot hel weergeven
\\an de techniek \\an de chirurgische ingreep in
woord, maar \\ooral in beeld, /ijn nog betrekkelijk
/eld/aam.

Het \\erschijnen \\an ccn atlas die /ich uitsluitend
richt op de beenderen en gewrichten van het paard
lijkt hel bewijs te \\ormen \\an het toenemde belang
van de orlhopaedische chirurgie bij de/e diersoort.
De atlas is samengesteld door twee .Amerikaanse
veterinair chirurgen, die beide \\erbonden /ijn (ge-
weest) aan gerenommeerde diergeneeskundige op-
leidingsinstituten.
IC weten dcChio State Lniversit\\
N\'eterinary College en hel College ol \\\'eterinar\\
Medicine in Lort Collins. Colorado en die bekende
namen /ijn in de heelkundige literatuur.
Het werk heelt een om\\ ang van 200 blad/ijdcn en is
uiteraard ge/ien het karakter rijk geïllu-
slreerd. Het is verdeeld in vier\'sections\': inleiding-
voorbeen - achterbeen en hoold.
In de inleiding worden enkele algemene wenken
gege\\en \\oor de ligging en ondersleunmg van de
operatiepatienten. waarop nader teruggekomen
wordt bij de beschrij\\ingen \\an de \\erschillende
operaties. Het is erg nuttig dat hieraan aandacht
besteed w ordt omdat de posiies immers ener/ijds /o
moeten /ijn dat de chirurg goed kan werken en
andcr/ijds er geen schade dient te cmlslaan door de
langdurige gedwongen houding \\an het paard. Dat
er daarnaast in de inleiding relaliel \\eel aandacht
wordt besteed aan de sterilisatie \\an instrumenten
lijkt enigermate o\\erdre\\en omdat \\erwachl mag
worden dat diegenen die /ich bc/ig willen gaan
houden met orlhopaedische chirurgie bij het paard
geacht mogen worden bekend te /ijn met de grond-
slagen \\an de heelkunde.

De tekst over het instrumentarium heelt voorname-
lijk betrekking opdedi\\erse soorten wondsperders
en hun gebruik en behelst \\ooris een pleidooi \\oor
de toepassing van .ASIF-equipment ( Association
for the Study if Internal l i.xation) in de operatie\\e
fractuurbehandeling.

In de daaropvolgendedrie\'seclions\' wordende pro-
cedures \\an de operaliclcchnieken o\\er/ichlelijk
weergegeven met in het algemeen /eer geslaagde
afbeeldingen die \\erge/eld gaan \\an een korte, hel-
dere tekst. Heel ple/ierig in de afbeeldingen is dat
niet alleen het operalie\\eld in de\\erschillende fasen
\\an uitvoering der ingreep is weergegeven maar ook
dat de rele\\ante omgevende onderhuidse structu-
ren, /oals pe/en, banden, vaten, /enuwen, transpa-
rant /ijn getekend, /odat een goede oriëntatie mo-
gelijk is.

Als enigermate storend /ou aangevoerd kunnen
worden d:il uit \\cel tekeningen nogal duidelijk
blijkt dat /c /ijn \\cr\\aardigd aan de hand \\ananat-
omische preparaten.

De beschrijvingen /ijn o\\er/ichlclijk en bestaan uit
korte aanwij/ingen omtrent indicatie, ligging, pro-
cedure (stapsgewijs met bijbehorende afbeeldingcn-
), hechting cn commentaar.

De besprekingen strekken /ich uit \\an hel hoel>)een
(processus c.xtensorius) tot en met de benadering
van schouderblad resp. femur en bekken, alsmede
de wij/e waarop dc arthrotomie \\an dc diverse ge-
wrichten kan worden uitgexoerd.
Opvallend hierbij /ijn de 6 technieken \\oor het
openen \\an de carpus: een sy mptoom \\oor dc fre-
quent optredende beschadigingen van dit gewricht
bij renpaarden. Hier en daar /ijn vraagtekens tc
plaatsen bij de aangegeven indicaties, /oals het ver-
wijderen van osteopbyten v an de carpaalbeentjes en
curettage van kraakbeenlaesies.
De geko/en op/el van een complete beschrijving
van elke operatie heeft ener/ijds tot gevolg dat hin-
derlijke vcrwij/ingen niet voorkomen maar andcr-
/ijds keren daardoor ook verschillciule teksten re-
gelmatig terug.

fen aan/ien van het sluiten van dc wond dient
opgemerkt te worden dat wordl volstaan met het
aangeven van dc w ij/e van hechten. Men mist in dit
verband enige aanwij/ingen voor hcl tc gebruiken
hechtmatcriaal.

In hcl laatste deel wordt de benadering van de
beenderen van het hoold en daarmede ook van dc
bijholten van de neus eveneens duidelijk weergege-
ven. Wat dit laatste betreft: cr wordt nicl gesch-
roomd relatief grote delen van de benige bekleding
van de sinussen le verwijderen. Hoewel het goed is
dat de/e technieken worden beschreven mist men in
dit verband de klassieke trepanatie. l:r wordt
slechts terloops aangegeven dat de/e mogelijkheid
bestaat. In du hoofdstuk /ou ook informatie gepast
hebben over de nabehandeling i.e. de draina.uc van
sinusproblemen. Daar staat weer tegenover dat
geen enkel ander chirurgische handboek /oveel ge-
tekende inlormatie geeft over de chirurgische anat-
omie over het hoold.

De meeste beschrijvingen worden gecompleleerd
door een lijst van de meest relevante publikaties
over het betreffende onderdeel.
Hoewel er dus hier en daar enige detailkritiek is te
leveren, moet de/e /eer ver/orgde atlas van Milnc
en Lurner als een waardevolle aanwinst worden
beschouwd. Hel specialistische karakter er van /al
waarschijnlijk wel met /ich meebrengen dat de ver-
koopcijfers in Nederland niet /o hoog /uilen wor-
den.

In een kliniek mag het echter niet ontbreken: de
aanschaf ervan is de prijs (t 17.25) ook alics/ins
waard.

.1. IL. Acn/c.v.

-ocr page 403-

l^NO krijgt per 1 januari 1981
nieuwe structuur

De herstructurering van TNO, de Neder-
landse Organisatie voor Toegepast Natuur-
«etenschappelijk Ondcr/ock, komt op I janu-
ari 1981 in cen nieuwe fase. Naar verwachting
zal op die datum de lang voorbereide nieuv%c
organisatiestructuur kunnen ingaan, lege-
lijkertljd zullen dan dc zogeheten "bijzondere
organisaties" van I NO worden opgeheven.
Dc gewijzigde organisatievorm \\ indt zijnjun-
disch kader in een nieuwe Algemene Maatre-
gel van Bestuurt AMvB), die op
I januari 1981
in werking moet treden. De ontwerp .-W-lv B.
vastgesteld door de ministerraad \\an 1 I juli
1980. /al de/er dagen voor advies worden
ge/ondcn aandc Raad van State,
l evens heelt
het kabinet ingestemd met een nota van de
minister voor wetenschapsbeleid, dr, ir. ,A. .A,
I h, M, van I rier. o\\er de toekomstige finan-
ciering van i NO door de rijksoverheid.
De uitgangspunten voor de reorganisatie van
I NO /ijn vervat in de \'Nota Hoofdlijnen\',
eind 1977 uitgebracht door het v orige kabinet.
Met de uitwerking van die nota in een door
1 NO /elf opgesteld \'Organisatieplan\' heeft de
ministerraad /ich onlangs in grote lijnen
akkoord verklaard,

I NO is een onder/oekinstelling met bijna
.5000 medewerkers en vestigingen in verschil-
lende plaatsen van het land. Ze bestaal nu nog
uil één centrale en \\ier bij/ondere organisa-
ties. le weten de Nijverheidsorganisatie, de
Rijksverdedigingsorganisatie, de Voedings-
organisalie en de (ie/ondhcldsorganisatie.
ieder met hun eigen bestuur. De vier bij/on-
dere \'geledingen\' hebben elk een eigen rechls-
pcrsoonlijkhcid en /Ijn in hoge mate /ell-
sUindig ten op/ichte van de cenlrale
organisatie. Dc/e striictuur bleek hel opti-
maal lunclioneren van INO ten dienste \\an
de samenleving in toenemende male te
bemoeilijken, l erwille van een slagvaardiger
beleid /uilen daarom de bij/ondere organisa-
ties worden opgeheven.
Daarvoor in dc plaats koml een eenheid van
bestuur, die wordt belichaamd in een Raad
\\an Bestuur. ,\\an de basis bestaat I NO thans
uil /o\'n .35 inslltulcn. l\'én organisalie-mveau
hoger /uilen /ogenocmde \'hoofdgroepen\'
worden gev ormd, die elk een aantal instituten
overkoepelen. Daarmee blijft een we/enlijk
element van de bestaande structuur de
organisatorische indeling naar belangrijke
aandachtsgebieden behouden. V\\aar de
aard van het onder/oek dat wenselijk maakt
(tc denken vall bijvoorbeeld aan de milieu-en
energieproblemaliek) kunnen lussen de
hooldgroepen organisatorische dwarsverban-
den worden gelegd.

Programmaraden /uilen per hoofdgroep, of
voor meerdere groepen tegelijk, adviseren
ov er de uil le \\ oeren onder/oekprogramma\'s.
Op die manier kan de inbreng uit de gebrui-
kerswereld (overheid, bedrijfsleven, maat-
schappelijke groeperingen) gestalte krijgen.
.Al de/e w ii/igingen kunnen worden Ingcv oerd
op basis van de nieuwe .AM\\ B. die de oude
van I9.\'^l /al vervangen. Voor/o\\er dat bin-
nen de beslaande uil 19.\'!ü daterende
TNO-wet mogelijk is. regelt de nieuwe .AM\\ B
ook al de samenstelling, laken en bevoegdhe-
den \\an de Raad \\an Bestuur. I-en definitieve
regeling daarvoor /al worden getroffen in de
nieuwe wel. die thans in \\oorbereiding is.
Vooruitlopend op die welswij/iging is In
februari van dit jaar al een v ijl leden lellend
nieuw dagelijks bestuur aangeireilen. dal kan
worden ge/ien als Raad \\an Bestuur in
Oprichting.

De herstriiclurering \\an I NO behelst, naast
de inv Oering \\ an nieuwe bestuurlijke en orga-
nisatorische V ormen. ook een geleidelijke her-
/icnlng van dc financieringsstructuur, l\'il-
gangspunl v oor de daarover door de minister
voor wetenschapsbeleid opgestelde beleids-
nota is het rapport \\an de Werkgroep \'foe-
komslige
1 inanciering I NO. waarvan naast
de betrokken departementen ook I NO /ell
deel heeft uitgemaakt.

De regering is mede-verantwoordelijk \\oor
het opbouwen en in stand houden van een
hoogw aar dm onder/oek-potentieel bij I NO.
Van/ellsprekend brengt dat 1 inanciele conse-
quenties met /ieh mee. Daarnaast isde over-
heid een belangrijke gebruiker van het door
T NO verrichte onder/oek. I egelijk mag ech-
ter niet uit het oog worden verloren dat I NO
een /elfstandige organisatie is. met een eigen
bedrijfsvoering die in beginsel bedrljfseeon-
omisch \\erantwoord moei /ijn.
1 en en ander w ordt weerspiegeld in de samen-
stelling van het I NO-budget. In grote lijnen
bestaat dat uit de volgende geldstromen: een
basissubsidie van het rijk. inkomsten uit doel-

-ocr page 404-

subsidies en opdrachten verstrekt doorde \\er-
schillende departementen, cn inkomsten uit
opdrachten \\anuit dc private sector.
Dc basissubsidie bestaat uit londscn \\oor
achtcrgrond-onder/ock en gericht ondcr/oek
op middellange en lange termijn. Zij wordt in
één bedrag ter beschikking gesteld en \\ormt
een belangrijke grondslag voorde continuïteit
in de dienstverlening door I \\(). Doelsubsi-
dies /ijn fondsen voor in opdracht van dc
af/ondcrlijkc departementen uit te voeren
onder/ockprogramma\'s cn -projcctcn. gericht
op dc oplossing van specifieke maatschappe-
lijke Vfaagstukkcn op het terrein van bijv oor-
beeld innovatie en arbeidsomstandigheden.
Blijkens de nota "1 ockomstige 1-inancicring
1 NO\' ligt het in de bedoeling dc linancicring
door de overheid duidelijker te koppelen aan
ondcr/oekprogra mma\'s.
F.r /al een geleidelijke verschuiving optreden
van de bestaande basissubsidie naar doelsub-
sidies. Maar ook in dc toekomst blijtt dc
basissubsidie een belangrijke geldbron voor
I NO. waarvan hct grootste decl /al worden
toegcwe/en op grond van mcctjarcn-
programma\'s. 1-en ander deel komt beschik-

Benelux-symposium

19 November 1980

Op 19 november a.s. organiseert l.Tanco in
\'Het Turfschip\' van Breda een Benelu.x-
syniposium waarop een aantal onderwerpen
met betrekking tot de varkenshouderij in de
Benelux behandeld zullen worden:

\'Toleranties in de voedingsstoffen voor
varkens\'.

\'Groeibevorderaars voor varkens\'.
■Regelingen met betrekking tot veevoeder-
additieven en medicinale voedermeng-
sels\'.

- \'Praktijkbeschouwing over medicinale
voedermengsels\'.

- \'Ziekteproblemen in de varkenshouderij\'.
Toegangskaarten voor dit symposium zijn op
aanvraag verkrijgbaar.

Inlichtingen bij: Eli Lilly Benelux - Elanco
Divisie, Stoofstraat 52, BIOOO Brussel. Tel.:
09-32-2-512.51.50. 030-316364 (Utrecht).

baar voor Vlij speurwerk door de verschil-
lende instituten. De bestemming van dc
/ogchcten \'
f NO-bcleidsruimte-subsidic\'.
bedoeld om vernieuwingen in hct ondcr/oek
te stinuilercn. /al worden bepaald door tic
Raad van Bestuur.

De regering meent dat het aandeel van dc
financiering vanuit de private sector in dc
komende jaren kan groeien. Dil betekent ech-
ter niet dal in dc nieuwe financieringsstruc-
tuur op voorhand /al worden besnoeid opde
van rijkswege aan TNO toe tc kennen
middelen.

De overheid is en blijft dc belangrijkste linan-
cier van
f NO. Wanneer het cchtcr gaat om dc
vaststelling van onder/oekprioriteiten cn
-progranuna\'s. voorziet de nieuwe organisatie-
structuur in verschillende overlcgmcchams-
men. Overheid, bedrijfsleven en andere
maatschappelijke groeperingen kunnen
daarin in samenspraak met 1 NO
invloed uitoefenen op het uit tc voeren
onder/oek.

f Per sheric hl Minislcrie \\ aii
OnJcrwijs cn \\\\ cicnschappen).

ITAL-cursus

Volgend jaar organiseert het I l.\\L in VVageninger
voor de laatste keer een .Mgemene Radioniieliden
cursus: door ccn wij/iging van het onder/oeks
programma van het instituut is het niet langer mo-
gelijk hel cursuswerk voort le /ellen. Ook dc Vloci-
slof-scintillaiic- cn de Stialingsbcschermings
cursus zullen niet meer worden gegeven.

De/e laatste Algemene Radionuclidencursus is be-
stemd voor personen die met radioactieve stoffen
willen gaan werken. Op de voormiddagen worden
de theorie voordrachten gegeven, op de middagen
worden praklicumprocven uitgevoerd. De/e cursus
van drie weken wordt gehouden van l m .31
januari 1981: het cursusgeld bedraagt ƒ 2200,-.

Opgaven

Opgaven worden verwacht voor 15 december a.s.;
belangstellenden worden geplaatst in volgorde van
aanmelding bij de cursusleider, ir. .1. F. Stoutjesdijk,
I LAL, Postbus 48, 6700 AA Wageningen, telefoon
(08.370) 912.54.

-ocr page 405-

Dr. M. J. Dobbelaar erelid
van de Nederlandse Vereniging
voor Proefdierkunde

ln het kader van het 25-jarig bestaan \\an
het Centraal Dierenlaboratorium van de
Medische Faculteit in Nijmegen, organi-
seerde de Nederlandse Vereniging \\oor
[Proefdierkunde (N.V.P.) op 9 en 10 mei
1980 een tweedaags symposium met als
titel: \'Centralization of facilities for ani-
mal e.xperiments\'. De deelnemers beston-
den uit proefdierkundigen, beleidsfuncti-
onarissen \\an instellingen en directeuren
van dierenlaboratoria uit 7 verschillende
landen.

Aanvang entingsperiode
runderen mond- en
klauwzeer opgeschoven

In tegenstelling tot in de voorgaande
jaren zal de entingsperiode runderen
mond- en klauwzeer 1980-1981 niet
op 15 november aanvangen, maar
pas op
1 december . Gelijk gebleven
is echter de einddatum van het tijd-
vak, Ook ditmaal zal de entingspe-
riode duren tot 1 maart van het vol-
gend jaar, in casu 1981.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

Tijdens de opening van het symposium
werd het erelidmaatschap van de N.V.P.
uitgereikt aan dr. M. .1. Dobbelaar. Vete-
rinair Hoofdinspecteur van de Volksge-
zondheid. \\anwege zijn grote verdiensten
voor de proefdierkunde op plaatselijk,
nationaal en internationaal niveau.
Dr. Dobbelaar is van 1955 tot 1974 als
directeur aan het Centraal Dierenlabora-
toriutn verbonden geweest. Bij de oprich-
ting van het Centraal Dierenlaborato-
rium heeft hij in het ontwerp duidelijk
gemaakt, dat verantwoorde dierproeven
alleen dan mogelijk zijn, als de dierproef-
nemer (ook de klinische onderzoeker)
zich voldoende aan zijn e.xperitnent kan
wijden. In de opzet van het Dierenlabora-
torium is tevens tot uiting gebracht het
belang van een goede kwaliteit van het
proefdier, van zijn huisvesting en van de
experimentele outillage. Bij de uitbouw
van de organisatie van het Dierenlabora-
torium heeft hij het belang ingezien van
de vakbekwaamheid van dierverzorgers
en biotechnici. Dit leidde in 1960 tot de
eerste gecombineerde opleiding voor
deze medewerkers en later tot de oprich-
ting van \'Biotechniek\'. Ten aanzien van
de proefdierkundigen heeft dr. Dobbe-
laar onderkend, dat dezen eigen weten-
schappelijk onderzoek moeten verrichten
zowel ter ontwikkeling van het eigen vak-
gebied als om gesprekspartner voor dier-
proefnemers te kunnen zijn.
Om de samenwerking tussen proefdier-
kundigen en dierproefnemers te bevorde-

-ocr page 406-

ren is onder zijn leiding in 1971 begonnen
met het eenmaal per halfjaar houden van
een instructiedag voor onderzoekers. Het
belang van een goede voorlichting aan
het lekenpubliek leidde sinds 1965 tot het
ontvangen en rondleiden \\an groepen
bezoekers en in 1973 tot de film \'E.xperi-
ment no. I 15\'. In de periode 1960 tot 1975
is dr. Dobbelaar tevens actief geweest in
de Stichting L.W.I.. (Landelijke Werk-
commissie f.aboratoriumdieren).

Door de voorbeeldfunctie \\an het Die-
renlaboratorium. als voorzitter van het
Gesellschaft für Versuchstierkunde
(1971-1973) en als lid van de Governing
Board of I.C.L.A. (International Cotn-
mittee on Laboratorv\' Aninials). heeft dr.
Dobbelaar ook buiten ons land bijgedra-
gen aan de ontwikkeling van de prakti-
sche toepassing van de proefdierkunde.
Sinds zijn benoeming medio 1974 tot
Veterinair Hoofdinspecteur van de
Volksgezondheid tevens Directeur van
de Veeartsenijkundige Dienst (thans
Veterinaire Dienst) heeft hij in belang-
rijke mate bijgedragen tot de uiteinde-
lijke aanvaarding van de Wet op de
Dierproeven.

Prijzen in binnen- en
buitenland voor
dr. R. Hoenderken

Dr. R. Hoenderken. als adjudant-
Inspecteur in algemene dienst werkzaarn
bij de Veterinaire Dienst Veterinaire
Hoofdinspectie te Den Haag. is onlangs
zowel in Nederland als in Duitsland een
prijs toegekend.

Eind juli is heni door de Feli.x Wankel
Stichting uil München de\'Felix - Wankel
- Tierschutz - Forschungspreis 1980\' ver-
leend vanwege zijn onderzoekswerk-
zaamheden ter verbetering van het wel-
zijn van slaehtvarkens door een snellere
en werkelijk effectieve bedwclmingsme-
thodc. Zijn artikel over die werkzaamhe-
den onder de noemer \'Zur Betäubung
von Schlachtschweinen\' in de augustus
1979-editie van
Schlcicliicn und verniark-
len is aanleiding geweest tot de toe-
kenning.

In Nederland is dr. Hoenderken op 30
september in het Europa Hotel te Scheve-
ningen de \'Van Calcar Veiligheidsprijs
1979\' uitgereikt, hetgeen geschiedde door
ir. D. S. Tuynman. Minister van Verkeer
en Waterstaat. Deze prijs, die door de

-ocr page 407-

Van Calcar Assurantie Groep sedert
enige jaren teii<ens beschikbaar wordt
gesteld, heeft tot doel v indingen te bevor-
deren die de veiligheid van mens en of
goed in bedrijven verhogen. In samen-
werking met een machinefabriek heeft de
heer Hoenderken een geautomatiseerde
electrische bedwelmingsinstallatie ont-
wikkeld. waardoor bij de slachtvarkens
de electroden perfect en niet meer ma-
nueel geplaatst worden. Ondanks de ho-
gere stroomsterkte (snelle en werkelijk ef-
fectieve bedwelming) van de nieuwe in-
stallatie. is er door de automatisering géén
risico voor het omringende personeel.
Ook voor de bestaande electrische
bed welmingsinstallaties zijn enige verbe-
teringen uitgedokterd die de veiligheid
van het bedienend personeel ten goede
komen.

Twee jaar geleden promoveerde dr.
Hoenderken reeds op basis van zijn
onderzoek naar de effectiviteit van elec-
trische bedwelmingsmethoden bij slacht-
varkens. Verdere uitwerking daarvan
heeft hem nu zowel op nationaal als inter-
nationaal niveau erkenning gebracht.

BESMETTE1.I.IKE I3IERZ1EKTEN
Dier/iektenbulletin Nr. 18 van dc Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 16 t m ,30 september
1980 vermeldt het volgende aantal gevallen van
aangifteplichtige besmettelijke dier/iekten in Ne-
derland.

Rotkreupel

Totaal 48 gevallen in 35 gemeenten.

Groningen

Eriesland

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Noord-Holland

Zuid-Holland

3 gevallen
26 gevallen in 16 gemeenten
9 gevallen in 6 gemeenten
1 geval
1 geval
7 gevallen
1 geval

Schurft

Totaal 5 gevallen in 5 gemeenten.
Groningen 4 gevallen

Gelderland I geval

Laboratory tc Pirbright. Engeland, over de periode
van 1 juli t m 30 september 1980 vermeldt het
onder/oek van 51 monsters uit 11 landen. In 42
monsters werd virus aangetoond.

1 1 tvpe O, I type .A, 1 negatief

3 type ASl.A 1, 3 negatief

1 type O, 4 tvpe C, 3 type ASIA 1, I negatief

2 type O

10 type O. 1 negatief

I type SAT 2

I negatiel

1 type .ASl.A 1, I negatief

1 type SAT 1

2 type O, I tv pe .A

1 type S.A 1 2. 1 ncgatiel

MOND- EN Kl.AEWZEER
Kv\\artaalhericht 1\'irbright

Het kwartaalrapport van het World Reference

Bangladesh

Cambodja

India

.lord anië

Maleisië

Mo/amhique

Nigerië

Oman

Zuid-.Afrika

1 urkije

Zimbabwe

13 monsters
6 tnonsters
9 monsters
2 monsters
11 monsters
1 monster

1 monster

2 monsters

1 monster

3 monsters

2 monslcts

November:

2 5 111 Congreso Argentino de Ciencias Veteri- 13
narias. 111 Simposio Nacional de Cienca y Tec-
nologia de carnes. Buenos .Aires, Argentina.

4- 7 Week 111 cursus P.A.0. Groep Praktici

Cirote Huisdieren. 13

6 \'Kring dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

II 12 ATE Seminar über Laboratoriumdiag-

nostik von Viruskrankheiten der Tiere, 14
Marburg.

11 Bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen (pag. 17
869).

14 Week IV cursus P.,\'\\.0. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

Vereniging van f)irecleurcn van Gemeentelijke
Slachthui/en en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering, .laarbeurscongresccntrum,

Utrecht. Aanvang 10.00 uur.

15 26. .lahrcstagung der Eachgruppe \'Klein-
tierkrankheiten\' der DVG, /ugleich deutsch-
sprachige Gruppe der WS.AV.A (A),
Karlsruhe.

en 28 \'Orthopädischer Eortbildungskurs
Pferd\' (A), Wien.

19 Porcine Stress and Meat Quality-
Congress. Oslo (pag. 878).

-ocr page 408-

\'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

Benelu.1 Svmposium (Elanco) (pag. 869 en
920).

Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. ledenvergadering. Restaurant
\'Hoog Brabant\'. Aanvang I5..W uur.
Klinische Avond (Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier) (pag. 869).
Bayer Symposium \'Respiratoire aandoeningen
van het rund, diagnose, preventie en therapie\',
Okura hotel, .Amsterdam (pag. 7.18).
Medizin-fotografisches Seminar. Düsseldorf.
Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Afdelingsverga-
dering, Crest Hotel, Velp, Aanvang 20,00 uur,
Afd, Groningen Drenthe K,N,M,v,D. .Afde-
lingsvergadering (Paterswolde).

20

20

21

22
25

25

Maart:

2 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.

Vergadering.
2—3 Tagung der Eachgruppe \'Gellügel-
Krankheiten\' der DVG. über \'Krankheit der
Vögel\' (A), München,

14 Eachtagung über Pferdekrankheiten
(anlassl, der \'Equitania 1981\' (A), Essen,
Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten,
Vergadering, ,laarbeurscongrescentrum,

l\'trecht. Aanvang 10,00 uur,
26 Tagung über Physiologie und Pathologie
der Eortpflanzung, Berlin,
\'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\',
Vergadering,

1,3

19

25

26

December:

2 Interne studiedagen over het thema \'De relatie
veehouder - dierenarts\', georganiseerd door de
K,N,M,v,D, en de hoofdafdeling Veehouderij
van het Landbouwschap. Jaarbeurscongres-
centrum, Utrecht,

7-12 Course for Eraclure Treatment and Re-
constructive Surgery in the Equine, Davos
(Switzerland) (pag, 620 en 854),

8 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\',
Vergadering,

9 .Afd. Limburg K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

10 Afd. Noord-Holland. Ledenvergadering.

11 Groep Volksgezondheid K.N. M.v.D. Verga-
dering, Jaarbeurscongrescenlrum, Utrecht,

11 Groep Veterinaire Homoepathie

K,N,M,v,D. Vergadering, Beatri,\\gebouw,
Jaarbeursplein, Utrecht. Aanvang 20.00 uur.

16 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Afdelings-
vergadering, Hotel-Restaurant \'Belvédère\',
Schoonhoven, ,Aanvang 20,30 uur,

17—18 Kwaliteitsverbetering van hel onderwijs:
4e nationaal congres over onderzoek van het
vv,o,, TH te Eindhoven (pag, 739).

1981

.lanuari:

22 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

29 Vereniging v an r^irecteuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. Jaarbeurscongrescentrum,
Utrecht, .Aanvang 10.00 uur.

30 N\'ortragsfolge \'Krankheiten des Pferdes\' (.A).
München.

April:

8 -11 14. Kongress der DVG (A).
14 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

Mei:

14 Vereniging\\an Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. .laarbeurscongrescentrum.

Utrecht. .Aanvang 10.00 uur.

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Biddinghuizen
(pag. 736).

17 22 5lh Symposium on Qualily of Poultry
Meal - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag, 677),

18 23 Isl Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia, ,Apeldoorn (pag, 677),

20 The World Poultry production: Where and
How\'.\' - Spelderholt Svmposia, .Apeldoorn
(pag. 677),

Juli:

I 3 \\Tlth International Congress of the World
Velerinarv Poultry Association. Oslo,
Norwav,

Augusius:

30 4 sept, 8th International Symposium of W orld
•Association of Veterinary Eood Hygienists,
Dublin (pag. 263).

E\'ebruari:

23 \'Kring Dierenartsen
Vergadering.

24 25 Cl.O-dagen.

November:

Cieldersc Vallei\'. 14 Vereniging van Directeuren van Ciemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. Jaarbeurscongrescentrum,

l\'trecht, ,Aanvang 10,00 uur.

-ocr page 409-

Jaarrede 1980

I ijdens dc persconferentie voorafgaande
aan het jaarcongres op 10 en 11 oktober 1980
werden de volgende persberichten
uitgegeven:

"Ontmoedigend kan het soms zijn dat juist
in onze tijd de dierenarts door het publiek
wordt aangesproken op- en gehouden aan
een groepsgedrag dat bij ons aanwe/ig
wordt verondersteld, terwijl juist dat/elfde
publiek het in stand houden \\an een
groepsgedrag voor zich/elf verwerpt en alle
heil verwacht \\an volledige vrijheid en
bewuste verantwoordelijkheid voor het
eigen gedrag.

Dit lijkt een onoverbrugbare tegenstelling".
Dit zei de voorzitter van de K.N.M.v.D..
drs. S. van Harten, in zijn openingsrede
van het .laarcongres, die op v rijdag 10
oktober in de schouwburg Orpheus te
Apeldoorn werd uitgesproken.
Verder wees hij erop dat het alles
overheersende kenmerk dat aan de
ontwikkelingen van de diergeneeskunde in
de laatste decennia ten grondslag ligt, de
samenwerking op allerlei gebied is, op basis
van vrijwilligheid, Dc/e samenwerking
bepaalt in feite het beroepsbeeld voor de
dierenarts èn voor het publiek.

Ook bij de geneeskunde van het kleine
huisdier (gezel.schapsdier) zijn nuttige
samenwerkingsverbanden ontstaan. Met
name met de Nederlandse Vereniging tol
Bescherming van Dieren bestaat een goede
samenwerking en de instelling van de
Commissie (lezondheid en Welzijn
(iezelschapsdieren mag als een mijlpaal
worden beschouwd.
Volgens de voorzitter moet deze
samenwerking in het veld. de praktijk van
alle dag, merkbaar zijn. Daar moet volgens
hem geoogst worden ten bate van het
gezelschapsdier wat in het overleg gezaaid
is.

Wat betreft de proefdierkunde en hel
wetenschappelijk onderzoek, sprak drs.
Van Harten de wens uit dat het gebruik
van proefdieren zodanig verbeterd en
weloverwogen wordt, dat het noodzakelijke
bereikt kan worden met za min mogelijk
dieren.

.Van I.andbouwinstanties:

\'Eén van de uitvloeisels van de
bedrijfsbegeleiding is de geheel gewijzigde
samenwerking tussen dierenarts en
veehouder. Het takenpakket en de
verantwoordelijkheden van beiden zijn
aanzienlijk veranderd.
Dit is onder meer het gevolg van de
noodzakelijke en naar gebleken is
uitvoerbare ontwikkeling dat de veehouder
zelf een aantal handelingen verricht onder
leiding en waar nodig verantwoordelijkheid
van de prakticus".

Dit zei de voorzitter van de K.N.M.v.D.,
drs. S. van Harten, in zijn openingsrede
van het ,laarcongres, die op vrijdag 10
oktober in de schouwburg Orpheus te
.Apeldoorn werd uitgesproken.
Verder wees hij erop dat het alles
overheersende kenmerk dat aan de
ontwikkelingen van de diergeneeskunde in
de laatste decennia ten grondslag ligt, de
samenwerking is op allerlei gebied, op basis
van vrijwilligheid.

Deze samenwerking bepaalt in feite het
beroepsbeeld voor de dierenarts èn voor het
publiek.

Heel duidelijk komt deze samenwerking
naar voren bij de bedrijfsbegeleiding. In
plaats van de traditionele hulpverlening op
afroep, is de laak van de dierenarts
veranderd in advisering volgens min of
meer omlijnde schema"s met een vooraf
overeengekomnen bezoeksfrequentie.
Daarbij komt de nadruk te liggen op
preventie, waarbij vaststaat dat deze
werkwijze aangenamer en doelmatiger is en
voor wal de bedrijfsresultaten van de
veehouders betreft een aanzienlijke
verbetering oplevert.

De bedrijfsbegeleiding kan alleen slagen als
naast dc K.N.M.v.D. betrokken instanties,
zoals Ministerie van Landbouw, Stichting
Gezondheidszorg voor f)ieren en de
Landbouworganisaties door voorlichting
en of daadwerkelijke medewerking het
systeem helpen uitbouwen en ondersteunen.

De volledige tekst van de .laarrede 1980
volgt m de volgende aflevering (15 november
a.s.) van het
Tijdschrift voor
Diergeneesiiunde.

-ocr page 410-

Instelling van de Commissie
Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren

Problemen rond ge/ondheid en vvel/ijn van
gezelschapsdieren worden door vele
organisaties, instellingen, groepen,
commissies, enz. aangepakt.
Met stelt daarbij meestal deelaspecten van
de totale problematiek aan de orde.
Naar de mening van de Nederlandse
Vereniging tot Bescherming van Dieren en
de Koninklijke Nederlandse Maatchappij
voor Diergeneeskunde heeft een aanpak
van vraagstukken over en rond
gezelschapsdieren de ineeste kans van
slagen, wanneer bij de bestudering ervan
zoveel mogelijk aspecten tegelijkertijd
Ingebracht en afgewogen kunnen worden.
Een commissie met daarin landelijke
instellingen, die gezondheid en welzijn van
het gezelschapsdier in brede zin tot
werkterrein hebben en waaraan de
belanghebbende Ministeries hun
medewerking verlenen, opent een
mogelijkheid tot een dergelijke werkwijze.
Deze recent ingestelde commissie met
vertegenwoordigers van de Nederlandse
Verenigmg tot Bescherming van Dieren en
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en adviseurs van dc
Ministeries van Volksgezondheid en
Milieuhygiëne. Cultuur. Recreatie en
Maatschappelijk Werk. Landbouw en
Visserij en de Faculteit der
Diergeneeskunde, weerspiegelt deze
opv atting.

Het doel van de commissie is de
bevordering van de gezondheid en het
welzijn van gezelschapsdieren.

De commissie zal haar doel nastreven door
het uitbrengen van adviezen inzake
bestaande of gewenste wetgeving op dit
gebied, het geven van uitvoerige
voorlichting aan een zo breed tnogelijk
publiek en het ondernemen van alle verder
noodzakelijke en gewenste activiteiten.
In de opzet van de werkzaamheden zal
gestreefd worden naar een
samenwerkingsvorm met zoveel mogelijk bij
het onderwerp betrokken organisaties,
instellingen, enz. teneinde een veelzijdige
Inbreng te realiseren en zodoende de

jb viUD

n rv rpsi nn
L\'AdJL JJ\'JD

commissiewerkzaamheden stevig te
onderbouwen.

Gezamenlijk zal ccn inventarisatie van de
diverse knelpunten worden opgemaakt,
waarna in onderling overleg een aanvang
wordt gemaakt met de eigenlijke taak, de
bestudering van de problematiek en het
aandragen van mogelijke oplossingen.

Mond- en klauwzeer

De entingsperiode 19«ü 1981 zal
duren van /
Jcccmhcr 1980 tot I
maan 1981.
In het Tijclschrif! voor
Diergeneeskunde
van 15 november
1980 volgen nadere tnedcdelingen
omtrent de regeling van
studentenassistentie.

-ocr page 411-

feoioGUÖo^loio

üetcrinatr

Runderpest uit Budapest

\'Blijkens daghlaclherichien is in België cie runderpesi uitgebroken,
waardoor ons vaderland bedreigd word! door hetzelfde gevaar, da! in
de jaren 1865/67 voor Sederland zoo noodloHig werd.
Moge de Regeering !hans doonasiender handelen dan voor 55 jaren en
zoodoende de herhaling van eene groote ramp voorkomen.
Den 4en Augustus 1865 bracht de Rotterdamsche Courant (welke
thans reeds lang heeft opgehouden te verschijnen) het eerst de
droevige tijding, dat eene onbekende, geheimzinnige en
verschrikkelijke ziekte groote verwoesting aanrichtte onder het
mestvee in de omstreken van Schiedam, vooral in den Kethel-polder.
De wetenschappelijk gevormde veeartsen\' vermoedden terstond, dat
deze ziekte de Runderpest moest zijn en weldra hadden zij de
zekerheid, welke ook niet zeer moeilijk te verkrijgen was, daar reeds
eenige dagen het gerucht liep, dat onder het rundvee in Engeland eene
vreemde en zeer verderfelijke ziekte woedde.

Dit was het begin van de plaag, die onzen landbouw op zoveel offers te
staan kwam en bovendien de vervulling van de voorspelling van den Heer
G. J. Hengeveld, leeraar aan de Veeart.senijschool te Utrecht, die
reeds sinds langen tijd had gezegd, dat de tallooze zendingen
Hongaarsch vee, die ons land passeerden op weg naar de markt te
Eonden, vroeg of laat de runderpest onder ons vee zouden doen
uitbreken. Ongelukkig had niemand er aan gedacht zijn
waar.schuwend woord ter harte te nemen. In zooverre kwam zijne
voorspelling niet uit, dat de besmetting niet rechtstreeks door het
vervoer van Hongaarsch vee werd overgebrach!.\'

I S oortaan in dil opslcl \'vttranscn\' ts;n()emd in Ic^cnslelling mcl de cmpiriMen. dic get-ii geregelde nplciding hadden
genolen. maar toch praktijk mochten uitoefenen.

Tijdschr. Dier ge ncc sic.. 47. .\'i99. (!920)

Jaarboek 1981

Wilt u zeker zijn dat uw gegevens in het Jaarboek 1981 juist zijn, dan
verzoekt de redaktie van het Diergeneeskundig Jaarboek u vóór I december
1980 eventuele fouten en wijzigingen door te geven aan het Bureau van de
Maatschappij.

-ocr page 412-

T ^ rrx-

___(□ Ijz: ou^

Entomologische Varia

.\\ocnirne .sanguhwire\'

Lice and fleas are ahvays feedinji
Through lhe nighi on nw
And as I He ihere genile bleeding
/ hear ihein sing ihis melody:

All lhe world is jusi one donor
For die louse and for ihe flea
And u£\' sing ii lo iheir honor
They always say: ihe drink\'s on me.

Rhipieephaius sanguineus Latr.
Onder de ectoparasieten \\an de hond neemt
I.xodes ricinus. de gewone teek. een
belangrijke plaats in. Velen \\an otis hebben
hun hond etuge dagen na een wandeling
in het bos wel eens \\an de/e \'teek\'
(eigenlijk: bloedmijt) moeten bevrijden.
Ook de mens wordt af en toe \'slachtoffer\'
van de leek of van de voorstadia ervan
(\'larven" en \'nymfen\'). Voor /over bekend is
deze leek in Nederland géén overbrenger
van /iekten.

Het verwijderen van een teek bij mens en
dier wil nog wel eens lastig /ijn. In ieder
geval is het af le raden het dier uit /ijn
\'/uigplaats\' le trekken omdat de /uigsnuit
/eer diep in de cutis is geboord cn hel enige
resultaat van dergelijke pogingcti tot
mechanische vcrvvijdcring hcl aihrckcn van
de kop is. dic dan ingeboord in de huid

tol min ol tneer heftige ontsteking
aanleiding kan geven. Beter doel tnen eraan
hel dier met olie le bevochtigen, waardoor
de adeinhalingsopeningen op het achterlijf
verstopt raken; hcl dier stikt en laat /ijn
gastheer spontaan los.

Dc/er dagen berichtte een van dc
Rotterdamse dierenartsen ons dat een van
/ijn patiënten, ccn hond. onder naar /ijn
mening wandlui/en /at. Bij determinatie\'
bleek dit echter niet
Cimex leeluariiis tc
betreffen, maar hondeteken
(Rhipicephaliis
sanguineus).
De/e leek. die behalve op
honden óók op andere dieren parasiteert, is
overbrenger v an de verwekker van \'fièv re
boutonneuse\'
(Rickeusia conorij, van fcbris
recurrens in N. Afrika en mogelijk van
bepaalde virale encephalitislypen. Voor
Europa is de/e teek belangrijk als
overbrenger van de fièvre boutonneuse
(\'tekenkoorts\'. Marseillaanse koorts), een
Vleklvfusachtige /iekte die wij in Nederland
nogal eens /ien bij personen die op
vakantie (safari) in Afrika /ijn geweest
(\'Zuid-Afrikaanse tekenkoorts\'. \'Kenvase
tekenkoorts\'). Opmerkelijk is dal de
verwekker van de fièvre boutonneuse bij dc
leek transovarieel op de eieren van de
volgende generatie wordt overgedragen. Op
die wij/e kan de besmetting /ich in een
tekenpopulatic zeer lang handhaven.
De overlevingskansen van de/e tekensoort
/ijn in Nederland blijkbaar niet slecht. Men
neemt aan dat import ervan in de jaren
/estig via honden (\'meegenomen op
vakantie naar de Riviéra\') heeft
plaatsgevonden. f)c ontwikkeling tot
volwassen dier neemt bij C\' tol 6.5

dagen in beslag.

In de gematigde gebieden /ijn de/e inscctcn
geheel aangewe/en op dc (centraal)
verwarmde hui/en. Omdat /c van origine
aan /eer droge klimaalsiiuaties waren
aangepast /ijn /e in tegenstelling tol dc
gewone leek in staat het
\'wocslijnklimaat\' van on/c hui/cii tc
overleven en /ich cr /clfs voort te planten".
Hcl opgc/wollen drachtige wijfje verlaat
haar gastheer en legt haar eitjes in kieren
cn naden (2-4000 eieren). In dit geval wurcii
gccti tekenverwondingen bij de eigenaar van
dc hond te vinden. Het laat /ich denken dat
via import van geïnleeteerde hondeteken
ook een besmetting mct
R. coiuiri in
Nederland kan plaatsvinden.

(Overgenomen uil hd F/>hlemiologisi li
ßulleiin. /.">(■ ./aargang. nr. 6. 1979)

O\'Mill. ,1.. \'(.\'urious C\'oupletsand preposterous\'. .A. Hlit/. l aren.

Ir. B. I. Bosman. Inspecteur v. d. Volksge/ondheid. Aldeling Bestrijding van Ongedierte. Iloofd-
inspcclic belast met loe/icht op dc llvgiëne van het milieu.

Elseviers (iids van Nuttige en schadehikc insecten. FIsevicr. Amsterdam ( I97(i).

-ocr page 413-

Rabies

Het opsporen \\an bijtende (mogelijk dolle)
honden
vormt vaak een boeiend stukje
praktische epidemiologie. Zo vervoegde
zich onlangs bij ons een man van 27 jaar,
die - uiterst onverstandig! tijdens
vakantie in Marokko had getracht twee
vechtende honden (een witte en een bruine)
van elkaar te scheiden. Hij werd daarbij
door de bruine in de hand gebeten en kreeg
wellicht ook speeksel van de witte hond in
de wond. De aldaar geconsulteerde collega
heeft de wond verzorgd en in overleg
met de veterinaire dienst de honden in
quarantaine doen nemen. Zou er iels met
de dieren gebeuren dan zou men hem via
de ambassade daarover berichten. Hoewel
een dergelijke procedure eigenlijk bij
voorbaat tot mislukken gedoemd leek, werd
onze gebetene toch door het (Nederlandse)
ministerie van buitenlandse zaken opgebeld
met de mededeling dat de bruine hond in
blakende welstand verkeerde maar dat de
witte helaas spoorloos was; hij diende zich
met zijn huisarts ofde Ci.G. en G.D. in
verbinding te stellen. Wij werden dus nu
geconfronteerd met de vraag of de paticnt
legen rabies moest worden ingeent of niet
en besloten rechtstreeks (per tele.x) contact
op te nemen met de Nederlandse
atnbassade in Rabat om een en ander nog
eens te laten verifiëren.

Zeer snel (binnen vierentwintig uur) hadden
we de bevestiging van hct verhaal en levens
de mededeling dat dc witte hond nog steeds
spoorloos was. Wij hebben daarop de
paticnt voor inenting naar hel
Rijksinstituut voor de Volksgezondheid
verwezen. Hij kreeg daar zijn eerste enting
en ontving een doos met 12 ampullen
vaccin waarvan wij hem dagelijks één onder
de buikhuid toedienden. Het huidige rabics-
vaccin dat het R.l.\\\'. vervaardigt, is
gewonnen op zuigeling-konijncherscncn, die
geen encephalitogene factor bevatten: we
zijn dus niet meer zo bang om een
inentingsserie tc beginnen (hoewel het v oor
dc patiënt nog steeds geen pretje is). Men
heeft de witte hond niet gevonden en de
bruine is gelukkig gezond gebleven. Men
kan bij de rabies problematiek voor
vreemde dingen komen te slaan. Wat tc
denken van een grootse opsporingspoging
naar een hond in een Philippijns dorpje die
een .Amerikaanse toerist had gebeten? Toen
men na zeer veel moeite de eigenaar van de
hond had gelocaliseerd, bleek het dier
inmiddels - zover bekend zonder
schadelijke gevolgen! — door de
gezinsleden te zijn geconsumeerd. Tenslotte
willen wij u niet het verhaal onthouden dat

evenals het vorige verscheen in de
Veierinary Public Heahh Noies van de
CDC in Atlanta (USA). Er wordt een geval
beschreven waarbij een rabide vos toegang
kreeg tot een nudisten kolonie. Het dier
beet drie uiteraard ontklede - kinderen
en krabde ecn dito volwassen man.
Bovendien had een moeder nauw contact
met de bijtwond van haar zoontje en ook
zij werd als geëxponeerd beschouwd. Het
artikel vvordt zeer nuchter besloten met:
\'Rabid anirnals in any conimunity pose a
serious hazard, but the hazard increases as
the amount of protective clothing
decreases\'.

Bij hijiwonden door honden (of andere
dieren) in hel buitenland opgelopen diem
altijd de mogelijkheid van rahles le worden
overwogen en moet worden getracht het
bijlende dier op te sporen en in quarantaine
te hot/tien.

(Overgenomen uit het Epidemiologisch
Biilletin.
/.5c Jaargang, nr. 6, 1979)

-ocr page 414-

IL^ÖailolQjo

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Beek. P. G, M. van; 1980; 4281 NE Andel. Hoge Maasdijk 27,
Keiler. J.; 1980; Bleialf Elfel (Duitsland). Steinackerring 15,
Mevius. D, J.; 1980; 3741 XJ Baarn. ProE Meijerslaan 34,
Raaijmakers, Mej, ,M, B. H,; 1979; 3582 CD Utrecht. .Minstraat 46,
Vliet. L, A, M, van; 1980; 3421 BA Oudewater, Rodezand 15,

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Mej, A. van der Bas, Singelstraat 2, 3513 BN Utrecht.
S, H. Goudeketting, Albatrosstraat 3 bis, 3582 ES Utrecht,
B, T, H, M. Horsmans. Ruygenhoeklaan 15. 3523 HJ Utrecht,
G, W. Th. Mourits. Mijdrechtstraat 6 bis. 3522 HW Utrecht.
J. S. H. Peutz. Dr. H, Th. \'s Jacoblaan 72. 3571 BP Utrecht.
J. Rierink. Griftkade 1. 3572 TW Utrecht,

G, P, M. M. Tacken. Amsterdamsestraatweg 321 bis. 3551 C.) Utrecht.

H. J, de With. Willeskop A 152, .3419 GX Willeskop.

Adreswijzigingen, enz.:

77« Baaijen. M. Th.: 1977; 2231 AG Rijnsburg.

Rijnsburgerweg 122; d.
179 *Beek. P. .V. G\'. .W. van: 1980; 4281 NE
Andel. Hoge Maasdijk 27; tel. (08132) 2660\'
d.

IHI Berg. II. S. van der: 1980; 3583 HR Utrecht.

■Mauritsstraat 30; tel. (030) 517171; wnd. d.
184 "Bogaerts. .4. F. .1.: 1980; 3981 ZN Bunnik.

Vletweide 110; tel. (03405) 4582; wnd. d.
188 Brtu kwHder. R. E..\'1951 ; 7514 GC Enschede.
Oltmansstraat 102; tel. (053) 334075 (privé)
323545 (bur.).
192 Croniwijk. H\', -1. J.: 1960:6721 AM Benne-
kom. Hullenberglaan 8; tel. (08389) 8013
(privé), (085) 629304 (bur.).
202 Falkena. R.: 1961; 9244 CN Beetsterzwaag.
Hoofdstraat 4; tel. (05126) 1995 (privé), 2555
(prakt.); p., geass. met .1. K. de Jong.
202 Feringa. R. H\'., 1980; .3402 GM IJsselstein.

Saffierpad 9; tel. (03408) 6789; wnd. d.
205/304 Gajentaan. Dr. ./. F.: 1957; A-1978;
Eugene. Oregon 97404 (U.S.A.), 621 River
Ave; tel. (503) 688 3954; p.. kl. huisd.; pres
W.S.A.V.A,

207 \'Giesen. J. W. A.: 1980; Lochem; p.. ass, bij
J, J. Snoep.

212 \'Haisma. B.: 1980; 3562 JM Utrecht. Pat-

mosdreef 48; tel, (030) 627205: wnd, d,
2/2
\'Haken. A. D. J. len: 1962; Nunspeet; p,

(assoc, met J, Heyting beëindigd),
215 Hemmink. J. G.: 1978; 7131 JA Lichten-
voorde. Varsseveldseweg 76A; tel. (05443)
4800 (privé), 1600 (prakt.); p., ass. bij W. J.
M. Bekkers. W. Schuurman en A. J. W. G.
Vos.

304 Hersehei. Mej. D. A.: 1976; N. Olmsted.
Ohio-44070 (U.S.A.). 4849 Grace Avenue.
App. 1 13; p.. ass. bij H. M. S. Smith.

216 Hevting. J.: 1967; 8096 PE Oldebroek,
Bovenstraatweg 32; tel. (05253) 2479 (privé),
(05250) 1734 (bur.): k.d.; r.k.; plv. i.
218 Hojj. A. M. van 7; 1965; 5342 HM Oss,

Bremlaan 20; lel. (04120) 24382 (privé),
220 \'Hoopen. Mej. J. C. ten: 1978; zie: Versol-ten

Hoopen. Mevr. .1. C.
225 Jansingh. ./., 1973; 9286 ER Lwijzel, Wedze-
buorren 27; tel, (051 15) 2565; instr, d, Prak-
tijks,
V. d. Veehouderij,
225 Jong. J. K. de: 1972; Beetsterzwaag; tel,

(05126) 2690 (privé). 2555 (prakt ),
228 Kare/se. H\\ //.: 1951; 3864 NB Nijkerker-
veen. .Amersfoorlseweg 43; tel, (03495) 72419
(privé). (030) 784090 (bur.); i. V.G. en adj. i.
V.D.

305 \'Ke//er. J.: 1980; Bleialf Eifel (Duitsland).
Steinackerring 15; tel, (06555) 289;; p,. a.ss, bij
Dr, E. Krumm.

248 \'Mevius. D. J.: 1980; 3741 XJ Baarn. ProL

Meijerslaan .34; tel. (02154) 14860; wnd. d.
257 Ollevanger. A.: 1978; 5.504 HR Veldhoven,

Kloosterhof 8; tel, (040) 536998 (privé),
263 \'Raaijmakers. .Mej. M. B. H.: 1979; Utrecht;
tel, (030) 521855 (privé). (01654) 1656
(prakt.); p. ass. bij J. E. Smit.
263 Ramhags. P. G. M.: 1971; Venrav; tel,
(04780)81664(privé). (041 16) 73951 (bur,); d,
G,v,D, prov, N,-Brabant,
268 Schaik. A. M. van: 1967; 6996 DV Drempt.
Tolstraat 1; tel, (08348) 1343 (privé). (08334)
1007 (prakt.).

-ocr page 415-

269 Scheucrs. J. C.: 1978; 5L13 BA Riel, Tilhurg-
seweg I; tel. (04248) 1788 (privé).

269 Schölte Albers. J. K.: 1958; Valkenswaard
p., geas.s. met A. P. Snoek en H. Wes.sels.

271 »Scholten. E. C.: 1980; 3581 LS Utrecht, Lin
destraat 20 bis; tel. (030) 514225; p., ass. bij H
.1.
V. d. Kamp en A. Slikkerveer.

276 Snoek. A. P.: 1971; Valkenswaard; p., geass
met ,1. K. Schölte Albers en H. Wessels.

278 Steenhui.sen. W.: 1977; 3738 EV Maartens
dijk. Gruttolaan 7; tel. (03461) 2976 bgg
(02522) 10045; wnd. d.

279 Straver. C. Th. A.: 1970; .3425 EM Sneire
waard. Zuid Linschoterzandweg 13; tel
(0.3480) 10948 (privé), 13157 (prakt.).

284 L\'nen. A. A. van; 1979; 6074 EL Melick
Groenstraat 90; tel. (04752) 3839; p., ass. bij J
Th. M. van Schie.

288 * V\'er.sol-ten Hoopen. .Mevr. J. C.: 1978; 4585
AK Hengstdijk. Plevierstraat 18; tel. (01148)
2436 (privé), 2365 (prakt ); wnd. d.

288 *l ersol. R. T: 1976; Hengstdijk; tel. (01148)
2436 (privé), 2365 (prakt ).

290 * l\'liet. /.. A. .M. van: 1980; 3421 BA Oudewa-
ter, Rodezand 15; tel. (03486) 3940; p., ass bij
L. Pool.

Jvjg LUD

m;

29J l\'rev. P de: 1973; 3584 HR Utrecht, Alb. van
Dalsumlaan 779; tel. (030) 514813; wet.
medew.C.D.l.

291 Vries. H de: 1961; 3021 EA Rotterdam, Juf-
ferkade 92; tel. (010) 128469 (privé), 635450
(bur.); hfd. Centr. Proefd. bedrijf E.U.R.

293 ♦ iVal. P. van der: 1980; .3571 AJ Utrecht, G.
Bromlaan 40; d.

293 * Waterval. H. J. W.: 1980; 35 12 XB Utrecht,
Agnietenstraat 22; tel. (030) 314842; wnd. d.

294 Wel. D. van der: 1965; 9991 AL Middelstum
(Gr.), Hippolytuslaan 62; tel. (05955) 1781
(privé), 1303 (prakt.).

293 Wes.tels. H.: 1975; 5555 LG Valkenswaard,
De Vlasakker 17; tel. (04902) 14310 (privé),
12475 (prakt ); p.. H-D, geass. met J. K.
Schölte Albers en A. P. Snoek.

301 »Zoolingen. D. J. van: 1980; 3572 VH
Utrecht, Bollenhofsestraat 5; tel. (030)
730577; wnd. d.

301 \'Zweeden. A. A.J. van: 1977; 2151 ACNieuw-
Vennep, Schoolstraat 59; tel. (02526) 73992;
p., kl. huisd.

Jubilea:

E. Brill te Gieten
R, Leddes te Vriezenveen
A. P. C. Bartels te Roosendaal
H. J. L. Maas te Hoogland

D. Rijpkema Jr. te flrachten

J. M. Wiersma te Roordahuizum

H. J. Braam te Veendam

f). A. Scholma te Opeinde (Er.)

E. .1. Eisenga te Winschoten
E. H. Koning te Oosterbeck

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)

35 jaar op
35 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
35 jaar op
35 jaar op
35 jaar op
50 jaar op

3 november
10 november
14 november
14 november
14 november
14 november
19 november
19 november

26 november

27 novetnber

1980
1980
1980
1980
1980
1980
1980
1980
1980
1980

Voor hel Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 19 .september 1980

Geslaagd \'met genoegen\'

P. N. C\'. M. van Beek
D. J. Mevius

Geslaagd

A. E. J. Bogaerts

B. Haisma
J. Keiler

P. van der Wal
H. J. W. Waterval

D. J. van Zoolingen

d.d. 9 september 1980

E. C. Scholten

RE( TH K ATIK

Kleurvererving bij paarden

In de boekrecensie o\\er \'Kleurvererving bij paar-
den\' in allcvermg 18 van dit tijdschrift, afgedrukt
op pag. 802-803. staat ecn tweetal storende foutjes.
De eerste rectificatie betreft pag. 802. tweede kolotn.
6e regel van onderen, waar
valk in plaals van vaal
moet worden gelezen. (Het gen c\'^r verdunt in
hctcrozygotc toestand. CeCr. bruin tot
valk).
De tweede rectificatie betreft pag. 803. le kolotn.
20e regel van boven, waar het woordje
moeilijk is
uitgevallen; dus men leze: \'Ook zal het effect van het
verdunningsgen D vermoedelijk
moelijk te onder-
scheiden zijn van het effect van het gen c\'-\'r in
heterozygote vorm\'.

-ocr page 416-

Pneumovac

Inactivated
polyvalent

bovine virus
pneumonia^ ^
vaccine

R Registered trade markof C-Vei Ltd

-ocr page 417-

Jaarcongres 1980

tevens 127e Algemene Vergadering
Welkomstwoord\'

B. G. Schoonman^

Dames en heren. Goedemorgen,

Het is mij een genoegen U allen namens
de Congrescommissie en de afdeling Gel-
derland van harte te mogen verwelkomen
op het Jaarcongres van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde hier in Orpheus.

Het Jaarcongres is ieder jaar weer een
hoogtepunt in ons maatschappijgebeu-
ren en wij zijn zeer vereerd dat u, de heer
Geertsema, Commissaris van de Konin-
gin te Gelderland, hier aanwezig bent en
tevens dat U ons congres officieel wilt
openen.

Het congres vindt dit jaar plaats in
Apeldoorn.

Apeldoorn is door ons uitverkoren als
congresstad. Het feit dat de heer Dijk-
meester, burgemeester van de gemeente
Apeldoorn, hedenmorgen met Uw aan-
wezigheid luister bijzet aan ons congres,
ervaren wij als een bewijs van gastvrijheid
en waardering. Het verheugt ons dat U, de
heer Geessink, directeur Veehouderij en
Zuivel van het Ministerie van Landbouw,
vanmorgen in ons midden bent en dat de
heer De Zeeuw, directeur generaal van de
Landbouw hedenmiddag onze gast zal
zijn.

Ook U professor Vervoorn, secretaris
van de Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren, van harte welkom.
We beschouwen Uw deelname aan het
congres als een teken van de goede relatie
tussen de Stichting en de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde.

Voorts heet ik welkom de heer Meyer,
voorzitter van het Produktschap voor
Vee en Vlees en de heer Glas, voorzitter
van de Begeleidingscommissie voor mest-
kalverbedrijven. Eveneens de heer Jeuris-
sen, voorzitter van de Vereniging van
Bedrijfsadviseurs in de Pluimvee-, Var-
kens-en Veehouderij.
Collega Bool, het doet ons genoegen dat
U, algemeen directeur van het Centraal
Diergeneeskundig Instituut aanwezig
bent.

\' Welkomstwoord, uitgesproken op 10 oktober 1980, ter gelegenheid van het Jaarcongres 1980 van de

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, te Apeldoorn.
^ Drs. B. G. Schoonman, voorzitter van de afdeling Gelderland van de K.N.M. v. D.

-ocr page 418-

Professor Van der Mey, Dekaan van dc
Faculteit voor [diergeneeskunde en de
heer Van der Wijk, voorheen directeur
van de Faculteit, we zijn blij met f)w
komst. De vorming van de aankomend
dierenarts gaat ons allen ter harte. Het is
prettig dat hieromtrent een goed overleg
is.

Eveneens begroet ik onze toekomstige
collegae, mejuffrouw De Nijs en de heer
Gelling, beiden aanwezig namens de
Diergeneeskundige Studenten Kring,
Collega dr. Aukema, Districtsinspecteur
van de Veterinaire Dienst en Veterinaire
Inspectie van de Volksgezondheid in
Gelderland, Uw meeleven met deafdeling
en de Koninklijke Maatschappij voor
Diergeneeskunde waarderen wij zeer.
Hartelijk welkom.

Er is in Gelderland een goede samenwer-
king tussen de Stichting Gezondheids-
dienst voor Dieren en de plaatselijke die-
renartsen, De komst naar Apeldoorn van
de heer Te Voortwis en collega Knijn,
respectievelijk voorzitter en directeur,
stellen wij zeer op prijs.

De belangstelling van niet veterinaire
zijde verheugt ons.

Namens de Nederlandse Maatschappij
tot Bevordering der Tandheelkunde zijn
de heren ICrameren Boehmers aanwezig.
Uit naam van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij tot bevordering der
Pharmacie de heer Co.x,

Voor de Nederlandse Centrale van Hoger
Personeel de heer van Aggelen en de heer
Voormeulen namens de Centrale voor
Middelbare en Hogere Ambtenaren,

Ook welkom aan de heer Van Zuuren. We
zijn blij met de goede samenwerking tus-
sen de Nederlandse Vereniging tot Be-
scherming van Dieren en de K,N,M,v.D.

Professor Van Es en met fl alle inleiders
en discussieleiders van harte welkom en
dank voor Uw medewerking aan deze dag.

Voorts begroet ik de collegae Van Leeu-
wen en Schoenmakers en met hen de win-
naars van de Jaarprijs van het
Tijdschrift
voor Diergeneesl<unde.

We zijn verheugd uit eigen kring de erele-
den collega Van Keulen, collega Koop-
mans en Professor Numans in ons mid-
den te hebben en eveneens collega Smits,
oud-voorzitter v an dc Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor [diergenees-
kunde.

Mr, Jamesencollega Schuiling, respectie-
velijk voorzitter en secretaris van de Ere-
raad, welkom hier.

Het doet ons deugd dat zovele dames
vandaag van hun belangstelling getuigen
en speciaal wil ik noemen mevrouw
Rozemond-Ravesteyn en mevrouw
Sijbesma-Drijver namens de Vereniging
Vrouwen van [dierenartsen.

Het thema van ons congres is: Voeding
van mens en dier.

De Congrescommissie heeft getracht voor
U een congresmenu samen te stellen dat
hopelijk zal beantwoorden aan Uw
behoeften op wetenschappelijk en cultu-
reel gebied.

Zeer spijtig is het, dat juist onze congres-
voorzitter en grote organisator, collega
dr. Holzhauer dit congres vanwege ziekte
niet kan meemaken. Vanuit zijn bed blijft
hij meedenken en meeorganiseren. Uit
erkentelijkheid voor de grote inzet heeft
het Hoofdbestuur en de afdeling heden-
morgen bloemen en een fruitmand bij
collega Holzhauer doen bezorgen, We
hopen voor hem op een voorspoedig
herstel.

Het motto van onze congresstad is
,,Apeldoorn doet U wat\'.
Mede namens de Congrescommissie wens
ik U dat: \'Apeldoorn u wat zal doen\'.

-ocr page 419-

1(<Ö \'lltO

.K^J

Openingstoespraak van de Commissaris der
Koningin in de Provincie Gelderland \'

W. J. Geertsema -

Mijnheer de voorziiier. mijnheer de hiir-
gemeesier. dames en heren.
Fr bestaan op dit moment 193 soorten
apen. 192/.ijn bedekt met haar. de uit/on-
dering is de naakte mensaap die /ich/elf
Flomo Sapietis noemt. Hij is ecn scherp-
/iiinig onder/oeker en hij is er trots op
dat hij de grootste hersens heelt \\an alle
primaten.

Dit citaat, dat in FU\\ jargon ongetwijfeld
weerklank \\indt. is afkomstig uil hel
inmiddels al weer ruim tien jaar geleden
\\crschencn boek " 1 he naked ape" \\an de
/oöloog Desmond Morns. De aange-
haalde woorden hebben mij. /oals trou-
wens een groot gedeelte \\an het boek. om
een of andere reden altijd al geboeid. Het
geeft een totaal onverwachte kijk op de
mensheid, enerzijds worden over één
kam geschoren met onze andere collega-
schepselen, iets dat mij als dieren\\ riend
verre \\an beledigend voorkomt, ander-
zijds geeft het de naakte aap toch altijd
weer troost: het is een scherpzinnig dier
met veel hersens.

Deze laatste kwaliteiten zullen zich tot
mijn spijt ten aanzien \\an de puur veteri-
naire inbreng van mijn toespraak niet
kunnen manifesteren, ik ben er mij maar
al te zeer \\an bewust dat ik rne in een
lange rij van sprekers op dit congres
onderscheid door het feit dat ik dc enige
ben dic l) op diergeneeskundig gebied
niets kan bijbrengen. Mijti enige kennis
op dit gebied ontleen ik aan het zijn \\an
consument, nl. bezitter \\an een oude sui-
kerzieke cn blinde teckel, die door uitne-
mende zorgen van mijn dierenarts al
jaren in le\\en wordt gehouden.
Dat de organisatoren het toch hebben
aangedurfd een jurist te \\ ragcn de/e bij-
eenkomst te openen geeft mij dan ook in
dat op/icht een /eker gevoel van vreugde
maar tevens \\an ecn /ekere schroom.
Mijnheer dc v oorzitter, wat daar ook \\ an
zij, ik heb gaarne aan het \\erzoek \\ an de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij

l ocspraak van dc Commissaris der Koningin in dc l\'ro\\incic (ielderland ter gelegenheid \\an de opening
van het .laarcongrcs vande Koninklijke Nederlandse Vlaatschappij \\c)or Diergeneeskunde op 10 oktober
19X0 in het congrescentrum Orpheus tc .Apeldoorn.

Mr. W. .1. (iecrtsema. Commissaris der Koningin in de 1\'rovincie (ielderland.

-ocr page 420-

voor Diergeneeskunde voldaan om hier
vanmorgen in Uw midden te zijn en de
officiële opening van het Jaarcongres van
de Maatschappij te verrichten. Mede
namens het provinciaal bestuur van Gel-
derland heet ik U allen heel hartelijk
welkom in onze - en ik ben op dit punt
dacht ik terecht wat chauvinistisch -
prachtige provincie.

Overigens zullen de dames meer van onze
natuur kunnen genieten, dan de hardwer-
kende deelnemers aan het congres zelf.
Over de dames gesproken, het viel mij op
dat er een Vereniging bestaat van vrou-
wen van dierenartsen. Dat lezende in Uw
congresstukken en wetende, dat er ook
vrouwelijke dierenartsen zijn, vraag ik
mij wel af of hun mannen zich niet ernstig
gediscrimineerd voelen.
Overigens zou het mij niet verbazen als de
tijd ook dit probleem - zoals vele andere -
oplost. De moderne ontwikkeling zal de
vereniging wel dwingen zich om te zetten
in een vereniging van relatiepartners van
dierenartsen!

Overigens bent u met deze gedachte het
openbaar bestuur ver vooruit. Ik neem
aan. dat de burgemeester kan bevestigen,
dat er geen vereniging van burgemees-
tersvrouwen betaat en ik kan U uit de
eerste hand verzekeren, dat ook de vrou-
wen en andere relatiepartners van de
commissarissen der Koningin zich (nog)
niet georganiseerd hebben. Maar keren
wij terug tot deze provincie.
In ons overvolle vaderland zijn gebieden
als deze, groene longen aan het worden in
het land van Jan Beton. Ik denk dat
fJ er
dan ook goed aan gedaan hebt Apel-
doorn te kiezen als congrcsstad. Hoewel
handel en industrie ook in dit, zoals men
wel eens zegt grote dorp, aan betekenis
winnen, kunt U hier en nog meer in de
directe omgeving volop kennis nemen
\\an de mooie natuur.

Ik ben er van overtuigd dat U hier naast
de rust als vereiste voor een zinvolle
gedachtenwisseling. zeker ook voor de
meer speelse en misschien ook wel plezie-
rigere momenten van Uw congres, de
juiste omgeving vindt.
Overigens zou ik niet graag van de Pro-
vincie Gelderland afstappen, indien ik U
er niet eerst op zou hebben gewezen -
natuurlijk volstrekt ten overvloede - dat
wij dan weliswaar hier geen diergenees-
kundige faculteit hebben, maar wel een
Landbouwhogeschool, waar de kennis,
die ik helaas ontbeer, in overvloedige
mate ligt opgetast. Het verheugt mij bij-
zonder te constateren, dat Uw vergade-
ring - gezien de agenda van het weten-
schappelijk gedeelte - ook graag van die
kennis wil profiteren.

Dames en heren,

Ik wil U tot slot een merkwaardige toe-
valligheid niet onthouden.
U congresseert thans in Orpheus.
Orpheus nu is in de Griekse mythologie
begiftigd met de gave der zang. Met zijn
liederen wist hij naast alle mensen ook
alle dieren in de natuur, de vogels en de
vissen in vervoering te brengen. Zelfs
heeft hij ooit de afschrikwekkende drie-
koppige helhond Cerberus - een aantal
Uwer kent dit beest vast nog wel in een
ander verband - weten te ontroeren en
zich op die wijze toegang tot de onderwe-
reld verschaft.

Ik heb in fJw programma gezien dat ook
cabaret en zang deel uitmaken van fJw
bijeenkomst. Mogen Orpheus U voor dit
speelse gedeelte cn Uw voorbeeld Absyr-
tus voor het serieuze gedeelte tot wijsheid
dienen.

Gaarne verklaar ik hiermee Uw jaarcon-
gres geopend.

-ocr page 421-

Vf^

Jaarrede 1980\'

S. van Harten^

Aanvaardt u daarvoor onze oprechte
dank.

Het is mij gebleken, dat Orpheus niet
de enige Griekse figuur is, die domicilie
in uw gemeente heeft gevonden. Ook de
bloemengodin Flora schijnt hier te ver-
toeven, want de fraaie bloemrijke aan-
kleding van dit podium vormt een at-
tentie van uw gemeentebestuur aan ons
dierenartsen. Wij stellen deze geste bij-
zonder op prijs en ik wil in u het bestuur
dezer stad daarvoor dan ook hartelijk
danken.

Mijnheer de Voorzitter van de afdeling
Gelderland,

Het organiseren van een jaarcongres
vergt steeds weer grote inspanningen
van het bestuur en vele leden van de
afdeling die hiermiee zijn belast.
Bij onze rondgang langs de verschillende
provincies is mij steeds weer opgevallen
hoeveel zorg en tijd aan de voorbereiding
van deze dagen wordt besteed en hoeveel
schaarse vrije tijd daaraan wordt op-
geofferd.

Voor de toewijding waarmee zovele leden
van de afdeling Gelderland dit veterinair
evenement hebben voorbereid, zeg ik hen
allen nu reeds hartelijk dank.
Moge het welslagen van dit congres voor
u het rijke honorarium zijn voor al uw
werk.

\' Uitgesproken op 10 oktober 1980, ter gelegenheid van de 127e Algemene Vergadenng, tevens Jaar-
congres van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, te Apeldoorn,
2 Drs, S, van Harten, voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
B 28 a. Ottoland (Z,H,),

Mijnheer de Burgemeester,
Bij de keuze van de congresstad speelt
de gezochte accommodatie een belang-
rijke rol.

Als ik mijn Winkler Prins mag geloven - -
en ik heb geen enkele reden dat niet te
doen - werd het fraaie gebouw waarin
wij thans vertoeven in 1965 gebouwd en
vormt het sindsdien een belangrijke bij-
drage in de sociale en cultureleevenemen-
ten van Apeldoorn en wijde omgeving,
Orpheus geeft ons gedurende dezer dagen
een huisvesting, waarop de stad Apel-
doorn met recht trots mag zijn.
Het meest waarderen wij echter, dat u
vanmorgen met uw persoonlijke aanwe-
zigheid het gastheerschap van Apeldoorn
een extra dimensie verleent.

-ocr page 422-

Mijnheer de Commissaris.
Het is ons een eer en een oprecht ge-
noegen, dat wij u, als hoogste gezags-
drager in deze provincie \\anmorgen in
ons midden mogen hebben.
Voor uw bereidheid ons congres te willen
openen en voor de bijzondere wijze,
waarop u dit heeft gedaan betuig ik u
namens ons allen mijn dank,
Gelderland vormt een gebied met grote
diversiteit, zowel in de samenstelling van
de bevolking, waarin de nazaten van
Franken en Saksen nog hun eigen oor-
spronkelijke cultuur hebben bewaard, als
in geografisch opzicht. De vele natuur-
gebieden, die recreatie-mogelijkheden
bieden voor heel Nederland, wisselen af
met cultuurgebieden, die op zichzelf weer
geheel verschillend zijn.
Binnen deze streken valt dan weer een
grote variatie in de vormen van vee-
houderij op. Naast het nog altijd be-
staande kleine gemengde bedrijf, zijn
veelal in ruilverkavelingsgebieden mo-
derne veehouderijbedrijven met grote
vee-eenheden tot stand gekomen.
Ook de intensieve veehouderij geeft in
Gelderland een geweldige ontwikkeling
te zien. Vaak begonnen als neventak op
de kleine bedrijven, ontwikkelde deze
bedrijfstak zich tot grootschalige indus-
triële vormen,

Parellel met deze ontwikkelingen ont-
stond ook bij de uitoefening van de dier-
geneeskunst een grote mate van verschei-
denheid.

Binnen een beroep, dat in uw gewest
door ongeveer 240 praktici wordt uit-
geoefend, ontwikkelden zich deelspecia-
lismen voor de diverse diersoorten.
De zorg voor het gezelschapsdier kreeg
hier een extra dimensie door de tot-
standkoming van het tot nu toe enige
dierenziekenhuis in Nederland, de Wa-
genrenk,

Belangrijk voor ons beroep is ook de
omvangrijke vleesindustrie, waarbij ter
uitvoering van de vleeskeuringswet onge-
veer 35 dierenartsen werkzaam zijn bij
de 20 vleeskeuringsdiensten die de pro-
vincie Gelderland telt, daarbij een be-
langrijke bijdrage leverend aan de volks-
gezondheid.

Mijnheer de Commissaris, uit deze korte
opsomming blijkt wel, dat het binnen uw
provincie voor een groot aantal dieren-
artsen goed werken en tevens goed wo-
nen is. Het is ons een genoegen dit jaar
ons congres in Gelderland te mogen hou-
den. Uw aanw ezigheid v anmorgen draagt
daaraan zeker bij en wordt door ons
zeer gewaardeerd.

Dames en Heren.

Het is een oude en tevens goede traditie,
dat wij op dit moment die collegae in
herinnering terugroepen, welke het afge-
lopen jaar voorgoed van ons zijn heen-
gegaan. Banden van collegialiteit en vaak
ook van persoonlijke vriendschap wer-
den definitief doorgesneden.
Mogen wij allen de herinnering aan hen
levend houden en moge onze erkente-
lijkheid jegens hen zich uiten door hun
nabestaanden blijvend met onze zorg en
vriendschap te omringen.
Met het noemen hunner namen getuig
ik van ons respect jegens hen en wil ik
daarmee tevens uitdrukking geven aan
onze dankbaarheid voor alles wat zij
voor ons persoonlijk cn voor ons beroep
hebben betekend:
.1. A. Hage te Borculo
LOr. J. Winsser te Portrichey (U.S.A.)
J. B. M. Buiteman te Etten-I.eur
J. J. Feddema te Schiermonnikoog
J. Smit te Delden
F. Bodet te Bemmel
R. Schuring te Oldeberkoop
Dr. W. B. van den Burg te Velp
Ch. Karimoen te L\'den
W. Wagenvoort te Rhenen
O. A. Dobbenburgh te Houten
J. Berg te Castricum
D, Rempt te Alkmaar
H. de Ronde te Zeist
W. R. Hirschfeld te Bergen
H. .A. M. H. Stoot te Sittard
Ci. J. O. M. .Iansscn te Heerlen
A. W. M. Dogterom te Kcsteren
Dr. W. J. Kraan te Utrecht

Mag ik u verzoeken op te staan om hen
enkele ogenblikken in stilte te herdenken.
Dank u.

Naast verdriet was er ook vreugde in onze
gelederen.

Zo zagen de volgende collegae hun we-
tenschappelijke inspanningen bekroond
met het behalen van de doctorstitel:

J. H. M. Verheijden tc Zeist
J. H. Boon te Veenendaal

-ocr page 423-

R. G. M. ten Berg (Geneeskunde) te Utrecht
J. T. van Oirschot te Lelystad
D. J. Peterse te Utrecht
R. Kuiper te Utrecht
J. C. Meijer te Wijk bij Duurstede
Drs. M. H. Mirck te Nieuwegein
De volgende niet-collegae zijn eveneens
in de diergeneeskunde gepromoveerd:
Drs. M. A. M. Taverne te Houten
Drs. C. A. Ladage te De Meern
Een eervolle koninklijke onderscheiding
viel ten deel aan de collegae:
J. W. Bussink te Leidschendam

Officier in de Orde van Oranje Nassau
Prof. dr. D. H. J. Brus te Boxtel

Officier in de Orde van Oranje Nassau
Dr. E. J. van der Kuip te Arequipa (Peru)

Officier in de Orde van Oranje Nassau
D. Frieling te Kampen

Ridder in de Orde van Oranje Nassau
A. A. Abrahamse te Amersfoort

Ridder in de Orde van Oranje Nassau
Tot Erelid van de K.N.M.v.D. is be-
noemd:

ProL dr. S. R. Numans te Maarn
Mag ik u allen, thans publiekelijk, nog-
maals gelukwensen met de verkregen
wetenschappelijke en maatschappelijke
onderscheidingen, welke niet alleen voor
u eervol zijn, maar waarvan de glans
tevens afstraalt op ons beroep in zijn
totaliteit.

Dames en Heren,

De omstandigheden, waaronder dit jaar
de jaarrede tot stand is gekomen, ver-
schillen aanzienlijk met die van voor-
gaande jaren. Met name duid ik hiermee
op de economische situatie waarin ons
land verzeild is geraakt en die juist dit
jaar, in het bijzonder gedurende de afge-
lopen weken, in alle duidelijkheid op ons
afkomt.

Er bestaat geen twijfel aan dat \'s lands
financiën bepaald niet florissant zijn.
Ook niet dat de matiging van de voorbije
jaren niet toereikend is geweest en dat
ieder op zijn manier zal moeten \'inleve-
ren\'. Vroeger heette dat bezuinigen, maar
onze taal is zo verrijkt met nieuwe woor-
den en begrippen voor oude en nieuwe
toestanden, dat zelfs de stenografen van
de Tweede Kamer er nauwelijks nog raad
mee weten.

Ook ons beroep is volop bij de bezuini-
gingsproblematiek betrokken. Onze ta-
rieven zijn daar een afspiegeling van.
Toch wil ik er hier nogmaals op wijzen
dat bij de inkomensbeheersing de prakti-
zerende dierenartsen nog niet aan inleve-
ren toe zijn. Dit als gevolg van de zeer
bescheiden aanpassingen van de afgelo-
pen jaren, alsmede de uitzonderlijk lage
tarieven in de jaren dat de overheidsbe-
moeienis een aanvang nam. Uitgerekend

beroep nog in een ontplooiingsfase, die
op het eerste gezicht niet bevorderd lijkt
te worden door genoemde precaire si-
tuatie van ons land. Lijkt, zeg ik, want bij
nadere beschouwing zou wel eens kunnen
blijken dat de ontwikkelingen, die reeds
op gang zijn gekomen of aanstaande zijn,
hun nut zullen blijken te hebben om ons
beroep zo effectief mogelijk ten dienste
van onze samenleving te stellen tegen een
\'een schappelijke prijs\' om het eens met
een hele nuchtere uitdrukking te zeggen.

De decors veranderen, de spelers blijven
dezelfden. Met een variant hierop zou
men kunnen zeggen: het beroepsbeeld
verandert, de dierenarts blijft dezelfde.
Zo zou men de ontwikkelingen van de
afgelopen jaren kunnen duiden, wan-
neeer men spreekt over de diergenees-
kunde in onze samenleving.
Tot aan de oorlog ziet ons beroep er
ongeveer als volgt uit: Een beroep dat op
afroep zijn diensten levert in de feitelijke
praktische diergeneeskunde ten behoeve
van het zieke dier en dat zijn verantwoor-
delijkheid voor vlees en vleeswaren als
voedsel voor de mens draagt in de daad-
werkelijke uitvoering van de vleeskeu-
ring.

Een beroep dat nog maar op zeer beschei-
den schaal een functie vervult voor het
kleine huisdier; nog maar fragmentarisch
betrokken is bij fundamentele research
ten behoeve van de volksgezondheid en
schoorvoetend via studie en beraad zicht
krijgt op de dan al aankomende nieuwe
ontwikkelingen van doelmatige genees-
middelen en moderne dierhouderijsyste-
men en de noodzaak van georganiseerde
dierziektenbestrijding.
Een beroep dat zijn kracht zoekt in het
opbouwen en in stand houden van een
groeps-saamhorigheid steunend op ere-
regels en ingewortelde gebruiken. In die
tijd zich nog nauwelijks bewust van het in

-ocr page 424-

wezen hogere motief voor zulk gedrag,
nl. de onmisbaarheid daarvan ten nutte
van het algemeen belang, doch daarover
later meer.

De na-oorlogse jaren; een door ouderen
begrepen en doorvoelde uitdrukking;
voor inmiddels al de meerderheid van
onze beroepsgenoten een tijdsaanduiding
van horen zeggen.

Ik benadruk dit speciaal voor de welis-
waar grote minderheid waartoe ik zelf
ook behoor, om aan te geven hoe snel ons
heden voor de jongeren verleden tijd
wordt en is.

De na-oorlogse jaren hebben ook ons
beroep in een stroomversnelling
gebracht, die nog steeds niet voorbij is,
die zelfs nog nieuwe impulsen krijgt
waaraan de slogan van het begin zijn
waarde ontleent.

Het beroepsbeeld dierenarts is in de
betrekkelijk korte tijd van enkele decen-
nia veel gevarieerder geworden en is
momenteel nog volop in beweging. Zo
zeer zelfs dat onze beroepsgenoten geza-
menlijk vrijwel alle schakeringen ervan
nog wel vertegenwoordigen. Van tradi-
tionele prakticus voorgrote huisdieren tot
wetenschappelijk onderzoeker naar de
fundamentele kennis en waarden van de
allermodernste ontwikkeling.
Ons beroep vertoont een opmerkelijke
pluriformiteit. Het is verheugend te zien
hoe snel de moderne beroepsinhoud
eigendom wordt van de gemiddelde die-
renarts de modale dierenarts zou ik
bijna willen zeggen — maar respect en
nuchterheid tegelijk gebieden ons te
beseffen dat iedere dierenarts recht heeft
op zijn eigen identiteit en beroepsbeeld,
voor zover hij daar naar eer en geueten
aan tracht te voldoen, vanuit zijn eigen
verantwoordelijkheid voor de hem toe-
komende of gevraagde diensten en taken.
Dit geldt niet alleen voor de ouderen
onder ons, maar mutatis mutandis, ook
\\ oor de jongeren.

Deze pluriformiteit is ook daadwerkelijk
mogelijk op basis van de eerder ge-
noemde ereregels cn gebruiken. Zij vin-
den nl. hun ware basis, hun wezenlijke
fundament, niet in het dienen \\an het
groepsbelang, maar in het functioneren
van het beroep, dus van de beroepsgeno-
ten de dierenartsen - ten dienste \\an
mens en dier, niet alleen vroeger maar
evenzeer of sterker nog in onze moderne
samenleving.

Met behoud van de grondslagen van de
diergeneeskunde als veterinaire weten-
schap. is toch een aantal situaties ont-
staan — aan sommige daarvan hebben
wij zelf zeer actief meegewerkt - die de
dierenarts in een vrijwel nieuwe positie
plaatst, hem voor nieuwe en andere ver-
antwoordelijkheden stelt, hetgeen in \\ele
gevallen leidt tot een beroepsbeeld dat
zeer sterk afwijkt van het oude ver-
trouwde beeld dat men opvallend vaak
nog van de dierenarts heeft.
Het feit dat sommigen, zelfs vooraan-
staande personen, nog steeds niet losge-
komen zijn van de gewoonte de dieren-
arts als veearts aan te duiden, komt voor
ons zelf over als een signaal van de onwe-
tendheid over de inhoud van ons beroep.
Overigens moet gezegd worden dat het
slechts zelden bewust als denigrerend
wordt gebruikt.

Wellicht zou het de moeite waard zijn.
hier in ruimer verband aandacht aan te
besteden.

Het alles overheersende gegeven dat aan
de ontwikkelingen van de laatste decen-
nia ten grondslag ligt en als hoofdken-
merk voor het decorbeeld naar voren
springt, zijn de samenwerkingsverban-
den op allerlei gebied, op basis van vrij-
willigheid. Deze verbanden bepalen in
feite het beroepsbeeld voor ons zelf èn
voor het publiek: de consument; hetzij
individueel, hetzij als organisatie.
Bepaald niet volledig en in willekeurige
volgorde zou ik als aspecten die recht-
streeks in verband staan met deze samen-
werkingsverbanden in dit kader willen
noemen:

1. De uitoefening van de diergenees-
kunde voor grote huisdieren in de
vorm van bedrijfsbegeleiding.

2. De ontwikkelingen in de geneeskunde
van het kleine huisdier.

3. De wetgeving, in het bijzonder de
W.fJ.D. en de diergeneesmiddelen-
wet.

4. De specialisatie en de ontplooiing van
de eerste en tweede lijns diergenees-
kunde.

-ocr page 425-

5. Een gedifferentieerde opleiding en het
Post Academisch Onderwijs.

6. De integratie \\an de levensmiddelen-
hygiëne.

7. De proefdierkunde en het weten-
schappelijk onderzoek in het alge-
meen,

8. De visie van de samenleving, van het
publiek, op diergeneeskunde in de
ruimste zin.

Op al deze punten zou ik wat nader in
willen gaan, omdat de besturen en com-
missies van de Maatschappij veel aan-
dacht en energie aan deze onderwerpen
hebben besteed gedurende de afgelopen
jaren en ongetwijfeld ook de komende
jaren onze inzet zullen blijven eisen.
Van de bedrijfsbegeleiding zijn het sy-
steem en de in houd u genoegzaam bekend.
In de afgelopen winter is de begeleiding
van rundveebedrijven uitvoerig in de
afdelingen besproken.
De commissie zet haar werkzaamheden
voort om het systeem up to date te
houden.

Voor de dierenartsen heeft een en ander
ingrijpende consequenties. Deze vorm
van uitoefening van de diergeneeskunde
plaatst de prakticus in een geheel andere
positie ten opzichte van de vee-en pluim-
veehouder dan voorheen,
In plaats van de traditionele hulpverle-
ning op afroep, is de taak veranderd in
advisering volgens min of meer omlijnde
schema\'s met een vooraf overeengeko-
men bezoeksfrequentie. De nadruk komt
daarbij veel meer dan vroeger te liggen op
preventie volgens het aloude principe
\'voorkomen is beter dan genezen\'. Vast
staat dat deze werkwijze aangenamer en
doelmatiger is en voor wat de bedrijfsre-
sultaten van de veehouders betreft, een
aanzienlijke verbetering oplevert.
Onder verwijzing naar het beroepsbeeld
van de dierenarts wil ik hier de nadruk
leggen op de noodzakelijke actieve op-
stelling van de dierenarts om de bege-
leiding inderdaad gestalte te geven. Een
afwachtende houding leidt in dit verband
tot niets.

Op de betrokken instanties rust de ver-
plichting door voorlichting en of daad-
werkelijke tnede werking het begeleidings-
systeem te helpen uitbouwen en door
ondersteuning vanuit de tweede lijn in-
houdelijk te vervolmaken.
In de praktijk voor grote huisdieren zijn
de participanten in het overleg en de
organisatie, behalve uiteraard de Over-
heid zelf, de Stichting Gezondheidszorg
voor Dieren en het Landbouwschap.
Het succes van de begeleiding, als sy-
steem, staat of valt met de goede samen-
werk
ing t, u s se n deStich tingendeKonmk-
lijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde op organisatorisch ni-
veau en de daadwerkelijke samenwerking
tussen de praktici en de diensten met hun
laboratoriumfuncties en tweede lijnsdier-
geneeskunde.

Behalve voor een actieve opstelling van
de praktici zou ik vanaf deze plaats willen
pleiten voor een positieve opstelling en
propaganda voor het begeleidingssy-
steem vooral in de praktijk, zoweldoorde
Stichting als door alle diensten, nu geble-
ken is dat in die provincies waar de
gezondheidsdiensten het voortouw heb-
ben genomen, de begeleiding in de prak-
tijk het verst is gevorderd. Dat zal voor
velen een welkome aanmoediging zijn en
de nodige duidelijkheid opleveren.
De samenwerking met de vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde is uitstekend en
behalve in de opleiding en het Post Aca-
demisch Onderwijs zal deze groep onge-
twijfeld een rol gaan spelen als research-
instelling met een derde lijns functie.
De veehouders zelf spelen bij de begelei-
ding een zeer belangrijke rol, waarop ik
bij het punt wetgeving nader terug kom.
Ook bij de geneeskunde van het kleine
huisdier zijn nuttige samenwerkingsver-
banden ontstaan.

f:)e Nederlandse Vereniging tot Bescher-
ming van Dieren, in het bijzonder de
Centrale Asiel Raad, draagt veel bij aan
de ontwikkeling ervan. Het Asielregle-
ment, het Honden- en Kattenbesluit, de
Identificatie en registratie van honden,
hebben de beide organisaties bij elkaar
gebracht en de instelling van de Commis-
sie Gezondheid en Welzijn Gezelschaps-
dieren mag als een mijlpaal worden
beschouwd.

Het kan niet anders of het effect van de
samenwerking moet in het veld, de prak-
tijk van alledag, merkbaar zijn of wor-

-ocr page 426-

den. Daar kan geoogst worden ten bate
van het gezelschapsdier wat in het over-
leg gezaaid is.

Uit de reacties die binnenkomen, meent
het Hoofdbestuur de voorzichtige con-
clusie te mogen trekken dat een en ander in
een behoefte voorziet. De lokale samen-
werking is essentieel voor de toekomst
van dit deel van ons vakgebied. Vergeet
niet dat de kleine huisdeiren, de gezel-
schapsdieren, een belangrijk en omvang-
rijk aspect in onze milieu- en samenle-
vingsproblematiek vormen. Beheersing
van het aantal, de huisvesting, voeding,
verpleging van deze dieren zijn menig-
maal controversiële onderwerpen, waar-
bij goede verhoudingen op plaatselijk
niveau veel bijdragen aan het vinden van
de goede antwoorden en oplossingen.
Ik zou de studie over de verzekering voor
ziektekosten nog willen noemen. Wil dit
met succes worden bekroond dan zal
nauwe samenwerking onmisbaar zijn.
Versnippering van krachten en moge-
lijkheden zal de oplossing alleen maar
bemoeilijken. Ik ben van mening dat het
vinden van een goed uitvoerbaar verzeke-
ringssysteem een betere, vooral tweede
lijns diergeneeskunde voor kleine huis-
dieren kan doen ontstaan op financieel
verantwoorde basis en betaalbaar voor
de eigenaren van dieren.

Alhoewel niet strikt beperkt tot de prak-
tijk voor kleine huisdieren, wil ik op dit
moment de aandacht vestigen op een heel
bijzonder samenwerkingsverband, nl de
samenwerking in de praktijk met de
assistentes.

Ere wie ere toekomt, lang voordat assis-
tentes hun intrede deden in de praktijk,
stond de echtgenote haar man terzijde en
was ook haar betrokkenheid een onon-
derbroken dienstverlening. Het kan geen
kwaad dat speciaal voor de jongeren nog
eens onder de aandacht te brengen. Later
zijn daar de dierenartsassistentes bijge-
komen en nu veelal daarvoor in de plaats.
Begonnen als eenvoudige praktijkhulp is
ook dit verband uitgegroeid tot een
onmisbaar element, met name in de prak-
tijk voor kleine huisdieren.
Daarom is het initiatief van de Commis-
sie Voorjaarsdagen, speciaal voor de
assistentes een dagdeel te bestemmen, zo
bijzonder geslaagd. Kortgeleden is door
de Maatschappij een aanzet gegeven één
of ander organisatieverband van dieren-
artsassistentes op te richten. Een werk-
commissie is bezig de mogelijkheden te
onderzoeken.

Ik hoop oprecht dat dit mag slagen en een
bijdrage mag zijn aan dat samenwer-
kingsverband. Waar nodig zou ik de
praktici willen vragen hun medewerking
aan deze activiteiten te verlenen.

Bij de herziening van de voornaamste
wetten waarop de uitoefening van ons
beroep steunt, spelen de samenwerkings-
verbanden eveneens een grote rol.
Eén van de uitvloeisels van de eerder
besproken bedrijfsbegeleiding is de
geheel gewijzigde samenwerking tussen
dierenarts en veehouder. Het takenpak-
ket en de verantwoordelijkheden van bei-
den zijn aanzienlijk veranderd. Dit is
onder meer het gevolg van de noodzake-
lijke en naar gebleken is, uitvoerbare ont-
wikkeling dat de veehouder zelf een aan-
tal handelingen verricht, uiteraard onder
leiding en waar nodig verantwoordelijk-
heid van de prakticus. Een delegatie van
behandelingen onder bepaalde voor-
waarden dus en bepaald géén delegatie
van bevoegdheden.

Deze ontwikkelingen zijn het uitgangs-
punt geworden voor het oplossen van het
hulpkrachtenvraagstuk dat door de
adviescommissie paraveterinaire beroe-
pen het afgelopen jaar tot klaarheid is
gebracht. Het standpunt van de Maat-
schappij is altijd geweest dat een integrale
oplossing moest worden gezocht en niet
kon worden meegewerkt aan deeloplos-
singen. In het rapport is aan dit stand-
punt in belangrijke mate tegemoet
gekomen.

Zowel bedrijfstechnisch als economisch
verdient de inschakeling van de veehou-
der zèlf verre de voorkeur boven het in
het leven roepen van een nieuwe beroeps-
groep van paravetcrinairen. Een aantal
handelingen wordt door personen ver-
richt, waarvan de beroepen als \'veterinair
ondersteunende beroepen\' kunnen wor-
den aangeduid.

Het rapport van deze commissie is gepu-
bliceerd en zal, naar ik aanneem, als

-ocr page 427-

grondslag dienen voor de wettelijke voor-
zieningen op dit punt, zowel in de uitoefe-
ningswet als in de Diergeneesmiddelen-
wet.

Vaak zijn aan de diergeneeskundige ver-
zorging, met name het gebruik van dier-
geneesmiddelen, consequenties verbon-
den voor buurtbedrijven en eindproduk-
ten, zoals af te voeren levende dieren en
vlees en vleesprodukten, melk. eieren, etc.

Daarnaast zijn aan de ingrepen en ver-
strekkingen soms grote financiële gevol-
gen verbonden, die de keuze kunnen
beïnvloeden. Dit is de reden dat van onze
zijde met grote hardnekkigheid is gepleit
voor het verankeren in de W.U.D. van
bepalingen over het gedrag van dierenar-
tsen, het zogenaamde 3e criterium. Om
de keuze van de dierenarts en zijn handel-
wijze objectief te doen zijn, ontdaan van
niet-relevante overwegingen.
Het verheugt mij te mogen constateren
dat de Overheid ons daarin nu aanzien-
lijk verder wil volgen dan enkele jaren
geleden, alhoewel nog wensen, eveneens
van fundamentele aard, over zijn, waar-
voor wij blijven strijden. Daarover be-
staat geen misverstand.
Het heeft alles van doen met het gewij-
zigde decor in de uitoefening van de
diergeneeskunde.

De verbeterde uitoefeningswet zal zeker
zogenaamde kwaliteitseisen gaan stellen
naast de algemene bevoegdheid volgend
uit het dierenartsdiploma.
Ik juich dat toe, niet zozeer omdat de
dierenarts nu niet aan deze eisen zou vol-
doen, verre van dat, echter ik moet helaas
constateren dat ook ons beroep niet ver-
schoond blijft van regelrechte druk van
buitenaf om het beroep op een wijze uit te
oefenen die de toets van de kritiek niet
kan doorstaan, onder meer bij de
ge neesmiddelen verstrekking.
Het adagium \'voor u wel een ander\' doet
helaas ook bij ons meer opgang dan naar
buiten blijkt. Dit wordt nog versterkt
door het feit dat sommige dierenartsen
door hun instemmende reactie deze
opvatting nog aanmoedigen ook.
Met de meeste nadruk wil ik vanaf deze
plaats op het ontoelaatbare van dit
gedrag wijzen.

Voor de specialisatie en de ontplooiing
van de eerste en tweede lijns diergenees-
kunde, breng ik u opnieuw de pluriformi-
teit van ons beroep in herinnering.
Doet men een kosten/baten-analyse dan
kan men zeggen dat een zo verantwoord
mogelijke diergeneeskunde een zo com-
pleet mogelijke hulpverlening in de eerste
lijn betekent.

Moet men in de humane geneeskunde al
over versterking van de eerste lijn spre-
ken, in ons beroep kan nog van handha-
ving en verbetering gesproken worden.
Het ontstaan van de groepspraktijken
met het \'diersoortgericht\' functioneren
van de dierenartsen, is een belangrijke
ontwikkeling geweest en als een zeer
doelmatig samenwerkingsverband te
beschouwen.

Deze omstandigheden leggen een zware
druk op de opleiding.
Wij zijn ons dat heel goed bewust. Maar
een splitsing in disciplines ook in de eer-
stelijn, hoe aantrekkelijk voor velen ook,
zowel opleiders als studenten, zal de
inkomensvorming van alle praktici one-
venredig bemoeilijken en de kosten voor
de eigenaars en veehouders onverant-
woord opdrijven. Laat ieder die zich met
dit vraagstuk bezighoudt zich daarvan
terdege bewust zijn.

Het getuigt niet van realisme de econo-
mische gebondenheid van ons beroep te
ontkennen. Erger nog is de vernauwing
van het beroepsbeeld van de prakticus,
die er het gevolg van is en de evenredig
daarmee afnemende voldoening bij de
beroepsuitoefening. Slechts een zeer
voorzichtige opbouw en uitbouw van
deze mogelijkheden van de diergenees-
kunde zal allen pas werkelijk ten goede
komen, het dier, de eigenaar èn de dieren-
arts. Hoewel het hier wellicht minder dui-
delijk ligt is op deze punten het werken
naar en in samenwerkingsverbanden de
oplossing voor de problemen. Wanneer
men de verbanden niet wil zien en niet tot
samenwerken bereid is, komt ervan spe-
cialisatie en eerste en tweede lijn niets
terecht.

In dit verband dient ook de bijzondere
positie van de bedrijfsdierenartsen te
worden genoemd. Nadere precisering

-ocr page 428-

van wat bedrijfsdiergeneeskunde inhoudt
en dus de taak en functie van de bedrijfs-
dierenarts in relatie tot eerste en tweede
lijns diergeneeskunde, is een zaak van
hoge prioriteit.

Zowel voorde opleidingals het Post Aca-
demisch Onderwijs geeft het voorgaande
feitelijk de mogelijkheden en onmogelijk-
heden aan.

Een bescheiden differentiatie die als
zodanig nuttig is voor het beroep, moet
worden nagestreefd. Elke afwijking van
het praktisch wenselijke zal voor alle
betrokkenen tot teleurstellingen leiden,
die voor de student en de afgestudeerde
het hardst zullen aankomen.
Het is zonder meer onjuist op voorhand
mogelijke hiaten in de opleiding maar te
plaatsen in het Post Academisch Onder-
wijs. Post Academisch Onderwijs is in
ons beroep altijd al een gepraktizeerde
vorm van kennisoverdracht geweest, in
de vorm van informatie over nieuwe ont-
wikkelingen als aanvulling op een goede
opleiding.

Als vergaarbak voor restanten en hiaten
is het zeker niet bedoeld, maar ook vol-
strekt ondoelmatig. Een opleiding die
gemiddeld dergelijke lacunes vertoont is
het woord opleiding niet waard. Er kan
dan ook op blijvend verzet van de Maat-
schappij worden gerekend, wanneer het
die kant op zou gaan.

Met ons streven de samenwerking in het
levensmiddelentoezicht uit te bouwen wil
het minder goed vlotten.
De Keuringsdiensten van Waren zijn aan
deze inzichten nog niet toe en de Over-
heid beraadt zich nog steeds op een tekst
voor een brief aan de Tweede Kamer die
over de hoofden van de volksvertegen-
woordigers heen de goegemeente moet
doen geloven, dat het uit handen geven
van het toezicht op vlees en vleeswaren
door het Ministerie van Volksgezond-
heid aan het Ministerie van Landbouw,
een wezenlijke verbetering in dit toezicht
zou kunnen opleveren. Het ware beter
wanneer heel dit experiment nu eindelijk
eens definitief werd beëindigd en het heil-
zame pad van de samenwerking werd
gekozen en uitgebouwd.
Onze Beleidscommissie Volksgezond-
heid werkt momenteel aan een blauw-
druk voor een geïntegreerde levensmid-
delendienst overeenkomstig de opvattin-
gen die daarover bij onze deskundigen
bestaan. Op dit moment kan ik slechts de
vurige wens uitspreken dat het normale
gezonde verstand uiteindelijk zal zege-
vieren.

Bij de opening van het nieuwe hoofd-
gebouw van onze Eaculteit is van ver-
schillende zijden aandacht aan de proef-
dierkunde en het wetenschappelijk on-
derzoek besteed.

De voorzieningen lijken de weg voor nau-
were samenwerking ook op dit terrein
aanzienlijk gemakkelijker te maken.
Dat doet deugd en opent perspectieven
waardoor het gebruik van proefdieren
verder wordt verbeterd en zodanig wel-
overwogen wordt benaderd dat het nood-
zakelijke bereikt wordt met zo min mo-
gelijk dieren. Het is een wens die ik hier
gaarne namens het gehele beroep uit-
spreek. Dit streven behoeft geen aan-
moediging. Wij wensen allen veel succes
met dit streven.

Een woord van waardering is op zijn
plaats voor die collegae die zich op dit
terrein hebben begeven.
Wel bestaat bij ons de indruk dat de
inbreng van de dierenarts als de meest
geëigende deskundige op deze gebieden
nog lang niet voldoende wordt onder-
kend en benut.

De dierenartsenopleiding is bij uitstek
geschikt om deskundigen op dit vak-
gebied te leveren en ik zou daarom alle
betrokkenen vanaf deze plaats willen
aanmoedigen zich voor de ontplooiing
van de diergeneeskunde ook op dit ge-
bied in te zetten.

De visie van de samenleving, van het
publiek, is tegenwoordig van zo grote
betekenis en invloed geworden, dat ook
dat als een samenwerkingsaspect kan
worden opgevat.

De overwegingen en opvattingen die aan
het voorafgaande ten grondslag liggen en
per definitie een zorg voor ons beroep
moeten zijn en ook zijn, spelen uiteraard
altijd een rol bij ons doen en laten als
dierenarts, waar wij ook staan.
Toch zal ook hier en ik breng u wederom

-ocr page 429-

ons beroepsbeeld in herinnering, de
schijn vaak tegen ons zijn bij al datgene
wat wij voor en aan dieren doen.
Enerzijds is de dierenarts geneesheer,
anderzijds een centrale figuur de deskun-
dige bij uitstek, wanneer het om het
gebruik van dieren gaat, of het nu ons
toekomstig voedingsmiddel betreft, of de
proefdieren.

Ontmoedigend kan het in deze aangele-
genheid soms zijn dat juist in onze tijd de
dierenarts door het publiek dan wordt
aangesproken op en gehouden aan een
groepsgedrag dat bij ons aanwezig wordt
verondersteld, terwijl juist datzelfde
publiek het in stand houden van een
groepsgedrag voor zichzelf verwerpt en
alle heil verwacht van volledige vrijheid
en bewuste verantwoordelijkheid voor
het eigen persoonlijk gedrag. Het lijkt een
onoverbrugbare tegenstelling.
In een aantal gevallen bezorgt het de die-
renarts het gevoel gemanipuleerd te wor-
den met lang niet altijd steekhoudende
argumenten.

Met name speelt dit een rol bij de oor-
deelsvorming of het handelen of juist het
nalaten door een dierenarts, zich ver-
draagt met de wetenschappelijke kennis
en veterinaire mogelijkheden en onmoge-
lijkheden enerzijds en de gevolgen die een
en ander voor het dier en zijn omgeving,
de mens daarbij meegerekend, heeft,
anderzijds.

Soms wordt de dierenarts een houding
opgedrongen die niet overeenstemt met
zijn persoonlijk gevoelen, dat evenzeer het
resultaat kan zijn van ernstige afweging
van argumenten.

Hier doet zich onafwendbaar de vraag
voor hoe ver de verantwoordelijkheid
van de dierenarts voor doen èn laten
strekt.

Welke mening of opvatting geeft de door-
slag? Die van de deskundige?, van de
gevoelsmatige?, van de wetenschappelijk
beredeneerde of die van de eigenaar?
Het dier zelf heeft er géén en tot voor kort
leek de mening van de deskundige vol-
doende garantie te zijn.
Het begin er meer de schijn van te krijgen
dat de mening van \'de meest geruchtn-a-
kende" doorslaggevend wordt.

Hoe goed bedoeld dan ook. ge\\aar voor
onjuiste sentimenten is dan in versterkte
mate aanwezig. Daarom is door het
Hoofdbestuur een eerste aanzet gegeven
voor een discussie binnen ons beroep
om meer zicht te krijgen op de waarde en
onwaarde van het groepsgedrag in deze
materie.

Mogelijk zal het door sommigen meer
aangevoeld worden als machten onmacht
van de dierenarts en daarmee van het be-
roep als geheel. Het behoort bepaald geen
onmacht te zijn en macht is gelukkig uit
de tijd.

Wat het wel moet zijn is samenwerking en
samenspraak van allen die op dit gebied
oprecht betrokken zijn en over \'eigen\'
\'wijsheid\' beschikken en naar die van
anderen willen luisteren. f)e tijd is lang-
zamerhand voorbij om vast te stellen wat
niet mag. l,aten de achter ons liggende
jaren beschouwd worden als oefentijd.
Nu is het moment gekomen dat in geza-
menlijkheid wordt vastgesteld wat
wèl
mag en hier en daar wat moet.

Deze samenwerking zal moeten leiden tot
de gemoedsrust van zowel eigenaren als
dierenartsen, die onmisbaar is om ons
beroep leefbaar te houden en bevredi-
gend als bestaansgrond voor een
beroepskeuze, zodat ook dan nog steeds
zal gelden wat onze lijfspreuk altijd is
geweest en moet blijven: \'tot heil van
mens en dier\'.

-ocr page 430-

Mijnheer de voorzitter, dames en heren.
Voor de selectie van artikelen ten
behoeve van de jaarprijs van het
Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde
worden
diverse criteria gebruikt. Een belangrijk
criterium is in hoeverre het artikel past bij
de formule van het Tijdschrift. Om de
relevantie van dit criterium voor de actu-
ele Jaarprijs te kunnen beoordelen is een
nadere toelichting vereist.
De formule van het Tijdschrift kan wor-
den aangeduid als het streven een afspie-
geling te vormen van de diergeneeskunde
in algemene en praktische zin. Door de
hedendaagse diergeneeskunde in haar
hoofdzaken te verslaan wordt het functi-
oneren van het beroep bevorderd en ont-
staat tevens een historisch document van
de eerste orde.

Als hoofdzaken kunnen worden
beschouwd: de praktijk van de grote
huisdieren, de wereld van de kleine huis-
dieren, de hierop volgende echelons van
veterinaire activiteiten in de landbouw,
de volksgezondheid, het onderwijs en het
beroep.

Voorzover de genoemde gespecialiseerde
activiteiten gericht zijn op respectievelijk
werkzaam zijn vanuit de praxis van de
diergeneeskunde, zijn ze essentieel voor
de formule van het Tijdschrift. De relatie
tussen gespecialiseerde diergeneeskunde
en praktijk kan velerlei inhoud hebben.
Voorbeelden zijn: activiteiten op bet
gebied van de dierziektebestrijding in de
ruimste zin, van de hygiëne in verband
met volksgezondheid en milieu, van de
bevordering van het welzijn van dieren en
van de begeleiding van dierproeven.
Naarmate de inhoud van artikelen verder
van dergelijke thema\'s afstaat horen ze
minder in het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde
thuis. Hiermede is dan een
kardinaal punt, typerend voor het hui-
dige tijdsgewricht, aangeroerd. De speci-
alisatie grijpt allerwege om zich heen,
gestimuleerd vanuit zowel de praktijk als
de wetenschap. De specialisatie geeft een
enorme verdieping van het vakgebied.

Uitreiking Jaarprijs 1979\'

J. M. van Leeuwen^

Toespraak, gehouden ter gelegenheid van de uitreiking van de Jaarprijs 1979 van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde op het door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor [diergeneeskunde georga-
niseerde Jaarcongres 1980 te Apeldoorn, op 10 oktober 1980.

Dr. J. M. van Leeuwen, voorzitter Lloofdredaktie Tijdschrifi voor l)iergerieest<iinde en Ihe Veierinary
Quanerly.

-ocr page 431-

maar houdt het gevaar in van vakblind-
heid met als mogelijk gevolg: een afdwa-
len van de basis. Hierdoor kan de afstand
tussen wetenschap en praktijk zo groot
worden, dat wederzijdse beïnvloeding
uitblijft. Om dit gevaar te keren is post-
academisch onderwijs van groot belang,
naast een zo breed mogelijke basisoplei-
ding van de aspirant-specialist en kwali-
teitsbevordering via erkenning en regi-
stratie van de specialist vanuit het
beroep, de opleiding en de overheid. De
betekenis hiervan voor de diergenees-
kunde zal zijn weerslag op het Tijdschrift
niet missen.

Er is nog een actuele ontwikkeling die
invloed uitoefent op het gezicht en de
formule van het Tijdschrift. Naarmate de
welvaart toeneemt ontstaan voorwaar-
den voor meer welzijn, maar ook mogelijk-
heden tot bedreiging van welzijn. Nooit
eerder in de geschiedenis viel zoveel
nadruk op aspecten als veterinaire ethiek,
het dier in de samenleving, wettelijke en
juridische bescherming van het dier, het
dierlijk welzijn, het dier en het milieu etc.
Voor de dierenarts betekent dit dat hij
niet alleen primair bezig mag zijn met de
uitoefening van zijn beroep, maar ook
dat hij een secundaire plicht heeft, name-
lijk zijn beroep te verantwoorden. Deze
plicht leidt tot reflectie, zelfkritiek en
meningsvorming en het is goed als het
Tijdschrift daar ruimte voor biedt.
Terugkerend naar het streven van het
Tijdschrift een afspiegeling te vormen
van de diergeneeskunde zijn de volgende
actiepunten van belang.

1) Voorde huidigealgemene vergadering
is een profielschets van de Hoofdre-
daktie geagendeerd, die aansluit bij
de omschrijving van de hoofdzaken
van het beroep.

2) De Hoofdredaktie wil een rubriek
openen voor overzichtsartikelen,
waarin gespecialiseerde gegevens uit
onderzoek, onderwijs, maatschappij,
organisatie etc. in algemene termen
kunnen worden omschreven ten
dienste van de zogenaamde \'educa-
tion permanente\'.

In deze rubriek kunnen ook de reflec-
tieve, wat het beroep betreft \'secun-
daire\' opiniërende artikelen worden
geplaatst. Deze laatste artikelen
behoeven niet noodzakelijkerwijs de
officiële visie van de K.N.M. v., D. te
vertolken, maar zullen wel worden
getoetst door speciale deskundigen,
teneinde de objectiviteit te bevorde-
ren. de Hoofdredaktie beslist over
plaatsing. Deze korte toelichting zal
vervolgens bij het artikel worden
afgedrukt. Het Tijdschrift volgt in
deze een ontwikkeling, die ook in het
buitenland plaatsvindt. De Hoofdre-
daktie heeft over deze totale materie
van overzichtsartikelen een notitie
opgesteld en heeft vervolgens de
principe-steun van het Hoofdbestuur
van de Maatschappij hiervoor
verkregen.
3) Voor de uitwerking van het zojuist
gestelde is de medewerking nodig van
velen. De Redaktie is van mening dat
een gerichte acquisitie op zijn plaats
is. Daartoe zal een lijst worden opge-
steld van onderwerpen met bijbeho-
rende schrijvers, die in verband met
de afspiegeling van het beroep in het
Tijdschrift door de Hoofdredaktie
zullen worden uitgenodigd een bij-
drage te verzorgen. Waar mogelijk
zullen samenhangende onderwerpen
worden gebundeld inéén of een opeen-
volgende serie van tijdschriftnum-
mer(s).

Met het voorgaande wil de Redaktie
geenszins het initiatief tot publiceren
naar zich toe trekken. De voornaamste
kopijbron is nog sleeds de spontaan aan-
geboden kopij. Dit moge zo blijven en de
activiteiten van de Redaktie vormen
daarop slechts een aanvulling. Meer dan
de Veterinary Quarterly. die steeds over
een goede kopijvoorraad beschikt, heefl
hel Nederlandse tijdschrift deze aanvul-
ling nodig.

In hoeverre de Jaarprijs van vandaag
past bij de zojuist omschreven formule-
ring van het Tijdschrifi kan nu worden
verduidelijkt.

De Redaktie heeft haar oog laten vallen
op een artikel vanuit de onderwijshoek,
dal geschreven is met hel doel een alge-
meen informatief overzicht le geven van
een specialistisch onderwerp. Het zou
volledig passen in de nieuwe rubriek van

-ocr page 432-

overzichtsartikelen in \\erband met PAO.
Het artikel is geschreven om de practicus
te wijzen op een ziektekundig fenomeen,
dat mogelijk nog weinig \\oorkomt in de
hoop dat deze practicus het onderzoek
attendeert op verdachte gevallen, die zich
voordoen in zijn praktijk. Wetenschap en
Praktijk beïnvloeden hierdoor elkaar.
Mede gezien de aard van het onderwerp
en de vorm van het artikel is de keuze
voor de Jaarprijs daarom gevallen op het
artikel op pagina 865 en volgende van het
Tijdschrifl voor I)iergeneesl<unde. deel
104, aflevering 22, Jaargang 1979, dat
handelt over \'Erfelijke lysosomale stape-
lingsziekten\', Het artikel is geschreven
naar aanleiding \\an een studentenrefe-
raat van de eerste auteur door drs, Caro-
lien Rutgers en dr. E. Gruys, \\anuit de
Vakgroep Pathologie \\an de Eaculteit
der [diergeneeskunde te Utrecht.
De in het artikel beschreven problema-
tiek heeft behahe \\\'eterinaire betekenis
tevens belang voor de humane genees-
kunde. uit een oogpunt namelijk van ver-
gelijkend ziektekundig en diagnostisch
onderzoek.

Dankwoord van de prijswinnaars
Dr. E. Gruys en mej. Drs. Caro-
lien Rutgers

Mijnheer de voorziiier. dunws en heren.

De vorm \\an het artikel is overzichtelijk,
leesbaar en zakelijk. De Redaktie wil
daarom bij de uitreiking van de Jaarprijs
1979 beide auteurs van harte gelukwen-
sen en de hoop uitspreken, dat het artikel
aan zijn doel zal beantwoorden, respectie-
velijk dat nog vele andere auteurs vanuit
dezelfde optiek de weg naar het Tijd-
schrift zullen vinden.

Het 1\'ijdschriji voor Diergeneeskunde is een
Nederlandstalig tijdschrift gericht op de
Nederlandse dierenarts. Het is dan ook bij
uitstek een tijdschrift voor praktijkgerichte en
algemeen mformatieve artikelen. Voor artike-
len v an meer specialistische aard staat ons in
Nederland als Engelstalig tijdschrift
The l\'eie-
rinary Quanerly
ter beschikking. Voor de

-ocr page 433-

individuele dierenarts echter wordt in deze
tijd van wetenschappelijke expansie het op
peil houden \\an vakkennis bemoeilijkt door
een jaarlijks groeiend aantal meer of minder
specialistische tijdschriften. Mede hierdoor is
er veel animo voor het post-academisch
onderwijs en gemeenschappelijke tijdschrift-
abonnementen. Ten aanzien van onze eigen
tijdschriften noopt dit tot bezinning. Vooral
wanneer in onze naaste omgeving twee min of
meer overeenkomstige tijdschriften worden
uitgegeven: In België het Nederlandstalige
Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrifi, en
verder het vroeger door de E.E.G., nu door
Elsevier uitgebrachte tijdschrift
Veierinarv
Research Coinmunicalions.
Een samenwer-
king met deze tijdschriften zou de Neder-
landse dierenarts ten goede kunnen komen.
Maar terug naardejaarprijs. Het onderhavige

World Association of
Veterinary
Food Hygienists
Eighth Symposium

August .^Oth —September 4th, 1981
Dublin (Ireland)

Preliminary announcement

fhe Pighih .Symposium ot the World .Association
of Veterinary ï-ood Hygienists will have as its ge-
neral theme: \'Animal health. 1 ood Saletv and the
C onsumer\'.

During the Symposium plenary sessions will he
held on:

\'Meal and poultrymael inspection: current and
future developments and prohlems\'
\'Recent trends in loodborne tliseases"
\'New developments in the detection ol disease
agents in foods\'

artikel, op grond waarvan deze prijs is toege-
kend, is een literatuuroverzicht, dat aanvan-
kelijk tot stand is gekomen als studenten
referaat. Een dergelijk referaat ontstaat,
doordat de aanstaande collega in een eerste
gesprek wordt ingevoerd in de problematiek
van het onderwerp en in de literatuur. Bij een
volgend gesprek wordt de stof geordend,
waarna het referaat voltooid wordt. Slechts
een enkele maal vindt tenslotte bewerking tot
een publikatie plaats.

Mijnheer de voorzitter, in de hoop dat deze
prijs een bemoediging zal zijn voor onze jonge
collegae om aan het eind van hun studie een
goed literatuuronderzoek ook ter publikatie
aan te bieden, wil ik U en Uw redaktie mede
namens mejuffrouw Carolien Rutgers gaarne
dank zeggen voor de toekenning van deze
prijs. Dank U wel.

"Water hygiene and management in lood produc-
tion and processing\'
■pood habits and loodborne diseases\'

I he occasion wille pro\\ ide the opportunity for disc-
ussing these and other matters as they relate to
today\'s v eterinarv food hygiënist. In addition a pos-
ter session will be held during the Symposium.
.Ahslruels of puj>ers are now invited ami should
reach the Secretariat h v .lunuurv .?/. 1981.

.An attractive social programme for accompanymg
persons is arra nged and there w ille be ample oppor-
ton it> for an informal c.vchange of \\ lews during the
Symposiu m.

"lhe official languages of the Symposium will be
English. French and (ierman. Simultaneous tran-
slation facilities wille be available.
For further intormalion please contact: The Secre-
tariat. 8lh \\V.,A.\\\'.F.1F Symposium. 44 Northum-
berland Road. Hallsbridge. Dublin 4. Republic of
Ireland.

felephonc: 01-688244. lelegranis: Congre.x.
Dublin, lele.v: .31098.

-ocr page 434- -ocr page 435-

Nitriet, gewenst in vleeswaren?\'

/.V Miiriie Desirable in Cured Meai Products\'\'
P. S. van Roon\'

SAMENVATTING

Het toepassen van nitriet in vleeswaren is de laatste Jaren regelmatig ter discussie
gesteld. De functie van deze hulpstof is enerzijds het beveiligen tegen de groei van
Clostridia, in het hijzonder van C\\os\\nd\\\\xmho\\.u\\\\num, en anderzijds het geven van
de gewenste kleur en smaak. Nitriet zal echter ook bij kunnen dragen tot de
vorming van de mogelijk voor de mens carcinogene N-nitrosaminen. Bovendien is
het mogelijk dat nitriet betrokken kan zijn bij hei bevorderen van kwaadaardige
tumoren in ralten.

Voor een Juiste beoordeling van het al dan niet gewenst zijn van nitriet in vleeswa-
ren dient het volgende overwogen te worden. De mens wordt door vorming van
nitriet in zijn lichaam aan veel grotere hoeveelheden van deze verbinding blootge-
steld dan via de opname uit vleeswaren. De toevoer van N-nitrosaminen via de
voeding is veel geringer dan de hoeveelheden waarmee de mens via andere bronnen
in contact komt.

Tenslotte hlijkt dal het gevaar voor botulisme hij de mens via voedingsmiddelen
zeer reëel is en dat vleeswaren, die onzorgvuldig bereid waren, o.a. door het
weglaten van nitriet, de laatste tien Jaren nog slachtoffers hehhen gevergd, zij het
niet in Nederland.

Aangezien het onderzoek naar nitrietvervangende remstoffen voor Clostridia tot
op heden nog weinig positieve resultaten heefi opgeleverd,
blijft de toevoeging van
deze verbiiuling gewenst. Het lijkt wel mogelijk de dagelijkse opname van nitriet
via de vleeswaren door de consument te verminderen.

SUMMARY

Addition of nitrite during the preparation if cured meat products frecpientlr was
the subject of discussion in recent years. This compound serves tot inhibit the
growth of Clostridia, particularly that
q/\'Clostridium botulinum, and to lend a
specific colour and flavour to these products. Nitrite will also help to produce
N-nitrosamines. which possibly have a carcinogenic effect in men. Moreover,
nitrite may he a factor in the pathogenesis of malignant tumours in rats.
A well-balanced opinion on the desirability of adding nitrite to cured meats
requires a knowledge of the following facts.

\' Dit artil<el en de twee volgende artikelen vormen het vervolg en alsluiting op de serie publikaties ter
gelegenheid van enkele jubilea, te weten: 10 jaar Afdeling Technologie van de inmiddels 60-jarige
Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong (zie
Tijdschr. Diergeneesii.. 105. /iHI-9U. (1980).
2 Dr, ir. P. S. van Roon. Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong. Afdeling \'fechnologie.
Faculteit der Diergeneeskunde, Biltstraat 172, .1572 BP Utrecht.

-ocr page 436-

Human exposure lo niiriie is mainly caused hy formation of this compound within
his hody. The uptake from cured meats is only a minor fraction of this exposure.
The supply of N-nitrosatnines hy foods is small compared with the amounts from
other sources contrihuting to human exposure. The hazard offood-horne botulism
continues to be a reality. During the past ten years, however itnproperly prepared
cured meats, e.g. hy omitting nitrite, caused several casualties in countries other
than the Netherlands.

The search for substitutes of inhibitors of clostridial growth has so far mainly
produced disappointing results. Therefore, niirite continues to be the only reliable
inhibitor in cured nteats and thus a desirable additive. Reduction of the daily
uptake of nitrite frotn cured meats by consutners can be achieved.

INLEIDING

Onze Westerse maatschappij beschikt se-
dert jaren over een overvloedig aanbod
van betaalbare voedingsmiddelen, waar-
uit de consument kan kiezen. Inmiddels
is tevens de kennis omtrent aantal en vóór-
komen van toxische stoffen in onze voe-
ding sterk toegenomen. Als gevolg van
publikaties in de media zou de consu-
ment de indruk kunnen krijgen dat be-
paalde onderdelen uit het voedingspak-
ket alleen nog maar schadelijk voor hem
zijn. Vleeswaren zijn hiervan een voor-
beeld. Hieraan wordt nitriet toegevoegd
dat volgens bepaalde bronnen het risico
voor het ontstaan van kanker verhoogt
en bovendien overbodig is. Dit artikel
tracht een weloverwogen bijdrage te leve-
ren tot de discussie over het al dan niet
gewenst zijn van het gebruik van deze
hulpstof voor vleeswaren.

Nitraat en nitriet in vleesv>aren

Vlees IS een bederfelijk voedingsmiddel.
Reeds eeuwen geleden is men er in ge-
slaagd door toevoegen van zout en salpe-
ter vleesprodukten te bereiden met een
betere houdbaarheid. Deze produkten
hebben een stabielere kleur, die na verhit-
ten rose-rood wordt. Ze bezitten tevens
een eigen smaak, waartoe salpeter een
specifieke bijdrage levert (6).
Uit onderzoek kwam naar voren dat
tijdens de bereiding van sommige vlees-
waren nitraat (salpeter) als gevolg van
bacteriologische processen in nitriet
wordt omgezet (6). Deze laatste verbin-
ding bleek essentieel te zijn voor de ka-
rakteristieke kleur en smaakbijdrage.
doch tevens voor de bacteriologische sta-
biliteit. Vooral de üroei van clostridia.

waaronder Clostridium botulinum.
wordt geremd. Voor deze eigenschap is
meer nitriet benodigd (circa 200 mg kg)
dan voor de kleur en de smaak (ongeveer
50 mg kg) (7. 15. 18). Omstreeks 1930 is
natriumnitriet in alle landen een wettelijk
erkende hulpstof geworden, die naast sal-
peter mag worden toegepast. Ciezien de
toxiciteit van nitriet als zodanig heeft
men in verschillende landen, waaronder
Nederland, voorgeschreven dat deze
verbinding alleen in de vorm van een
mengsel van natriumchloride (99.4%) en
natriumnitriet (0,6%) (kleurzout) mag
worden toegevoegd.

Het aan vleeswaren toegevoegde nitriet
kan op verschillende wijzen reageren,
met als gevolg dat het nitrietgehalte daalt
(28, 29. 31). fi ierbij kunnen onder andere
geringe hoeveelheden van N-nitrosami-
nen worden gevormd. Het zogenaamde
restnitrietgehalte is gewoonlijk aanzien-
lijk lager dan dat direct na toevoeging.

Herkomst van nitraat, nitriet en N-nitro-
saminen

De mens is dagelijks blootgesteld aan ni-
traat. nitriet en N-nitrosaminen. Deels
worden ze via de voeding opgenomen,
deels in het lichaam gevormd. t)e FAO
WHO hanteert als norm de \'accepta-
ble daily intake\' (Af3l). Voor natriumni-
traat is de waarde gesteld op 5
rng dag kg lichaamsgewicht, voor natri-
umnitriet op 0.2 mg dag kg. Voor N-
nitrosaminen zijn geen normen bekend,
doch veelal wordt gesteld dat ze in de
voeding afwezig dienen te zijn.
In een aantal landen is de laatste jaren
veel onderzoek verricht naarde herkomst

-ocr page 437-

en de hoeveelheden \\an nitraat, nitriet en
dc belangrijkste N-nitrosaminen waar-
aan de mens wordt blootgesteld. In tabel
1 is ecn over/icht gegeven van recente
schattingen.

Groenten vormen dc belangrijkste ni-
traatbron in ons voedsel (TO-SO\'n
39). Soms kan drinkwater eveneens een
grote bijdrage geven (.33). Vleeswaren le-
veren de grootste bijdrage (60-909f) tot
de nitrietopname v ia het voedsel (33. 39).
De NDMA (N-nitrosodimethylamine)
belasting komt voornamelijk van bier
(64fc) en vleeswaren (10^7) (4). die van
NPYR (N-nitrosopyrrolidine) hoofd/a-
kelijk van vleeswaren.
Speeksel vormt de hoofdbron voor de
dagelijkse nitrietopname.
Dit nitriet wordt door de mondllora uit
nitraat gevormd, dat afkomstig is van het
voedsel. Volgens Stephany en Schuller
(35) ontstaat uit iedere mg NaNO, circa
0,20 mg NaNO,. Een groetenrijk dieet/al
dan ook een verhoogde nitrietbelasting
via hct speeksel ten gevolge hebben.

label 1.

Naast tabaksrook als belangrijke bron
van opname van N-nitrosaminen, kun-
nen verder genoemd worden: gewasbe-
schermingsmiddelen, metaalbewerkings-
vloeistoffen, cosmetica en toiletartikelen.
AlTiankclijk van dc mate van contact
kunnen de bijdragen tot de dagelijkse op-
name via de/e bronnen v ele malen groter
zijn dan die via de voeding(36). Sommige
geneesmiddelen /oals aminopyrine,
chloordiazepo.xydeen methapyrileen blij-
ken in aanwe/igheid van nitriet in proef-
dieren kwaadaardige tumoren te kunnen
opwekken (22).

Uit tabel 1 blijkt dat de schattingen van
de nitraat- en nitrietopname via het voed-
sel onder de ADI-waarden liggen, omge-
rekend naar 60 kg lichaamsgewicht. Voor
nitriet komen incidenteel waarden boven
de/e norm voor (35, 38),

Nitriet en N-nitrosaminen worden ook in
het lichaam gevormd. De hoeveelheden
zijn belangrijk groter dan die via de op-
name met voedsel of speeksel. De vorming

N-nitrosaminen

1)

NaNO 2
(mg)

Bron

NaNO,

(mg)

(Hg)

NDMA : 1

NPYR : < 0,5
5)

2)

2)

33-81

3-9

voedsel

speeksel
tabaksrook

6)

5)
7)

7-16
7)

NDMA : 1

4)

Nnornictine : 3

Bronnen van herkomst met de geschatte dagelijkse opname (per hoofd van de
bevolking) van natriumnitraat, natrium-nitriet en de belangrijkse N-nitrosaminen.

1) NDMA: N-nitrosodimethylamine; NPYR: N-nitrosopyrrolidine;
Nnornicotine: N-nitrosonornicotine;

2) zie 16,17,33,35,38 en 39;

3) zie 4 en 36;

4) zie 36;

5) niet in de tabel vermeld; de opname wordt door het voedsel bepaald;

6) afhankelijk van het nitraatgehalte van het voedsel; wordt uit nitraat in
het speeksel gevormd;

7) niet bekend.

-ocr page 438-

van NDM A in het Hchaam wordt op meer
dan 7 ngjdag geschat (36). Uit experi-
menten van Tannenbaum e.a. (37) bhjkt
dat inde darminhoud van de mens gemid-
deld 48 mg NaNOj per kg wordt aange-
troffen. In faecaliën worden zowel nitriet
(15 mg kg) als nitraat (9.5 mg NaNOj,
kg)gevonden.

De bevindingen dat nitriet in het darm-
stelsel onder andere uit ammoniak ge-
vormd wordt en dat deze verbinding in
speeksel ontstaan uit nitraat, in beide ge-
vallen in aanzienlijke hoeveelheden (re-
spectievelijk 82 en 15% van de nitrietbe-
lasting), maken duidelijk dat de bijdrage
uit vleeswaren (3%) in wezen gering is
(21). Toch verdient het aanbeveling de
nitrietopname zoveel mogelijk te reduce-
ren, aangezien deze verbinding een bij-
drage kan leveren tot de
in vivo vorming
van N-nitrosaminen.
Daar komt nog bij dat Newberne (24) in
1978 een rapport gepubliceerd heeft
waaruit blijkt dat nitriet betrokken kan
zijn bij de vorming van kwaadaardige
tumoren in het lymphatisch systeem van
ratten. Zowel in de Verenigde Staten als
daarbuiten is kritiek geleverd op de me-
thode van onderzoek, doch niettemin is
het resultaat een aanleiding om de nitriet-
opname zo gering mogelijk te houden.

Botulisme bij de mens

Een van de belangrijkste argumenten
voor het toevoegen van nitriet aan vlees-
waren. in het bijzonder aan die in een
hermetisch gesloten verpakking, is dat
het de groei van
Clostridium bolulinum
remt. Tot circa 1900 dacht men dat uit-
sluitend vleeswaren botulisme konden
veroorzaken (botulus betekent worst).
Doch in die periode werden de eerste ge-
vallen veroorzaakt door groentenconser-
ven gemeld (1). Vleeswaren, in het bijzon-
der de industrieel bereide, blijken zeer
veilig te zijn, waarbij de nitriettoevoeging
een belangrijke rol speelt (18). De laatste
vijftien jaar zijn gevallen van botulisme.
waarvan enkele met dodelijke afloop en
waarbij vleeswaren betrokken waren, ge-
meld uit Duitsland, Noorwegen, Frank-
rijk en Spanje (12, 21, 27). Het betrof
thuis gemaakte vleesprodukten. die ken-
nelijk gebrekkig bereid waren, zoals het
niet toepassen van nitriet of nitraat (27).
In de Verenigde Staten zijn conserven,
waarin vlees verwerkt werd, in 1974 en
1978 (2, 3) bij botulisme betrokken ge-
weest. Het laatste geval van botulisme
met dodelijke afloop in Nederland, ver-
oorzaakt door een Nederlands voedings-
middel, heeft zich in 1944 voorgedaan.
Nadien zijn nog enkele gevallen met
slachtoffers gerapporteerd (32). De voor
de mens gevaarlijke
Clostridium botuli-
num
typen B en E zijn in Nederland in
mosselen en in grondmonsters aangetrof-
fen (32). Recente gevallen van botulisme
type B bij runderen (11,12) geven aan dat
men ook in Nederland waakzaam dient te
blijven.

Hoewel de besmetting van vlees en vlees-
waren met
Clostridium botulinum spo-
ren gering blijkt te zijn (éèn spore per 0,5
tot 3,5 kg) (18), zijn vleeswaren een po-
tentiële bron voor deze ziekte. Vooral
indien de bereiding onzorgvuldig is ge-
weest en nitriet in soirimige gevallen af-
wezig was. Uit de veiligheid van de Ne-
derlandse vleeswaren mag men dan ook
niet zonder meer afleiden, dat botulisme
voor de Nederlandse consutuent geen be-
dreiging vormt en dat dus de nitriettoe-
voeging kan worden verboden. Eerst
dient te worden aangetoond dat vlees en
vleeswaren in Nederland geheel vrij zijn
van
Clostridium botulinum sporen.

.Vlinder nitriet in vleeswaren

Van bepaalde zijde is gesuggereerd dat
aan Noorse vleeswaren geen nitriet meer
mag worden toegevoegd, f)at is aller-
minst waar. Voor een reeks van vleeswa-
ren mag deze hulpstof worden gebruikt.
Aan onverhitte vleeswaren mag 200 mg
Na.NO,,\' kg worden toegevoegd, aan an-
dere 60 mg kg als kleurstabiliserende
verbinding (o.a. bacon, gekookte ham).
Gebruik van nitriet is verboden voor
kookworstsoorten en gesteriliseerde pro-
dukten als corned beef (8). Verder mag
niet uit het oog worden verloren dat in
Noorwegen de klimatologische omstan-
digheden ongunstiger zijn voor de groei
van Clostridia.

In veel landen, waaronder Nederland,
wordt gezocht naar mogelijkheden de ni-
trietopname van de mens via vleeswaren

-ocr page 439-

te \\errninderen /.onder dat dit extra risi-
co\'s \\ oor botulisme \\crgiftiging oproept.
In de Verenigde Staten, het Verenigd Ko-
ninkrijk en Duitsland zijn hiertoe ad\\ ie-
/en gepubliceerd (9. 10. \'19. 29). De Ame-
rikaanse en Engelse aanpak is dat het
totale \\ leesvvarenpakket wordt onder-
verdeeld in groepen, die elk een eigen
noodzakelijk gehalte \\an toegesoegd ni-
triet en nitraat vereisen. Een voorbeeld is
het .Atnerikaanse advies \\oor bacon, dat
inmiddels officieel van kracht is gewor-
den: nitraattoevoeging is verboden, het
natriumnitriet gehalte gaat van 156 naar
120 mg kg en het restnitrietgehalte in het
eindprodukt dient lager dan 80 mg kg te
zijn. In Duitsland is voorgesteld het na-
triumnitriet gehalte van het kleurzout met
25"^ te verlagen. Nederland kent het
Vlees- en Vleeswarenbesluit van de Wa-
renwet. Het huidige, van 19.\'!8 daterende,
besluit vermeld onrealistisch hoge grens-
waarden voor de restnitraat- en nitrietge-
halten. In het van 1976 daterende
concept-besluit zijn deze restwaarden te-
ruggebracht naar 500 mg KNO, kg en
200 mg NaNO, kg, geldend voor alle
v leeswaren. Inmiddels zijn er aanwijzin-
gen dat het totale pakket met het oog op
mogelijke reductie opgesplitst zou kun-
nen worden in verhitte en onverhitte
vleeswaren. Het gevolg hiervan zou kun-
nen zijn dat nog een extra vermindering
van de nitraat- en nitrietopname via
vleeswaren verkregen kan worden.

Vervanging van nitriet door andere rem-
stoffen

Een interessante mogelijkheid zou gebo-
den kunnen worden door nitriet geheel of
gedeeltelijk te vervangen door andere
remstoffen voor Clostridia.

In de afdeling Technologie van de Vak-
groep Voedingsmiddelen van Dierlijke
Oorsprong is in de afgelopen jaren een
aantal verbindingen onderzocht - me-
rendeels reactieprodukten van nitriet -
naast nitriet zelf. De remmende effecten
werden gemeten in een voedingsbodem
en in een verhit vleesprodukt.
De proeven werden uitgevoerd met spo-
ren van een stam van
Clostridium sporo-
genes.
Lde resultaten zijn in tabel 2 weer-
gegeven (28, 29. 30. 31),
Uit de tabel blijkt dat de in de voedings-
bodem veelbelovende alternatieve rem-
stoffen in het v leesprodukt of niet werk-
zaam zijn. dan wel minder aantrekkelijk
zijn. Daarbij komt dat het CysS-NOeen
instabiele verbinding is, die daardoor
problemen kan geven bij het toevoegen
aan het vleesprodukt.
Een andere mogelijkheid zou geboden
kunnen worden door sorbinezuur of kali-
umsorbaat, een voor veel voedingsmid-
delen, behalve vleeswaren, toegestaan
conserveermiddel. Hoewel sorbinezuur
de groei van
Clostridia slecht remt, is met
deze verbinding in diverse landen geëxpe-
rimenteerd, vooral in combinatie met
nitriet. Uit een Japanse publikatie (23)
bleek namelijk dat deze combinatie een
synergistisch effect had op de groeirem-
ming van /:",
coli. Sorbinezuur (0,2%)
remt in combinatie met NaNO, (40
mg kg) de groei van
Closiridium sporo-
genes
sporen in TGA (28, 30, 3 I). Ook in
vleeswaren zijn sorbinezuur of kalium-
sorbaat in combinatie met nitriet be-
proefd. In bacon bleek0,269c kaliumsor-
baat met 40 mg NaNO. kg inderdaad
effectief (14). Naar aanleiding hiervan is
in 1978 in de Verenigde Staten een proef-
periode voor bacon met deze combinatie
begonnen. Volgens een recente medede-
ling (5) is een definitieve goedkeuring
voorlopig uitgesteld als gevolg van huid-
iritaties bij enkele proefpersonen. Het
is echter niet duidelijk of deze irritaties
afkomstig waren van het proefprodukt
met sorbaat dan wel van de normale
bacon. Zowel in de Verenigde Staten (15,
26, 34) als in Europa, waaronder o,a. in
Nederland bij de afdeling fechnologie
(20, 25, 28, 3(), 31), zijn combinaties van
sorbinezuur of sorbaat en nitriet be-
proefd op hct groeirernmend vermogen
van
Clostridia in verhitte vleeswaren. Uit
de Verenigde Staten werden positieve re-
sultaten gerapporteerd, in Europa werd
geen enkel of een gering remmend effect
waargenomen.

De balans opmakend kan worden gesteld
dat tot op heden de resultaten met nitriet
vervangende remstoffen voor Clostridia
teleurstellend zijn verlopen.

-ocr page 440-

Remstof

Gehalten die

remming geven in

TGA^^

Vleesprodukt^^

(mg/1)

(mg/kg)

[Fe^S3(N0)^]"

25

geen remming

[Fe(CysS)2(N0)2]"

22

ethyInitrol zuur

37

H »1

CysS - NO

75

450

NaN02

200

150-200

Remming van de uitgroei van Clostridium sporogenes sporen door nitriet en
reactieprodukten daarvan in een voedingsbodem en een gepasteuriseerd, inge-
blikt vleesprodukt tijdens bebroeden bij 30°C.

1) [pe^S^CNO)^] : zwart Roussin zout;

[Fe(CysS)2(NO)2 ] : dicysteyl-di stikstofoxide-ferraat;
CysS - NO : S-stikstofoxide-cysteine.

2) IGA : trypton (1,5%); gistextract (1,0%); agar (1,5%);
pH 6,2 in Miller-Prickett buizen;

3) mager varkensvleesprodukt met 2,0 - 2,5% NaCl en pH van 6,1 - 6,5j

Het criterium voor groei was het moment van bolworden van de bebroede busjes.

4) pH 7,0.

coNci rsif-

N-nitrosamincn blijken kankerverwek-
kend in proefdieren.
Nitriet is mogelijk /elf betrokken bij het
ontstaan van kwaadaardige tumoren in
proefdieren. Het is echter tot nu toe on-
bekend in hoeverre en in welke mate de/e
stoffen een werkelijk ge\\aar voor de
mens vormen.

Vergeleken met de opname \\ia de voe-
ding wordt nitriet in /eer aanzienlijke
hoeveelheden gevormd door de mens
zelf.

Ook zonder consumptie van nitriet be-
vattende vleeswaren is men dus blootge-
steld aan mogelijk kankerverwekkende
verbindingen, fdc kans dat de mens via
andere bronnen dan dc voeding in con-
tact komt met grotere hoeveelheden N-
nitrosaminen blijkt groot.

Daarnaast vormt botulisme nog steeds
een reële bedreiging voor de consument.
De e.xperimenten met nitrietvervangende
remstoffen zijn tot op heden teleurstel-
lend verlopen. Nitriet blijft een voor
vleeswaren gewenste hulpstof, zij het dat
ecn verlaagde toevoeging mogelijk lijkt.

-ocr page 441-

ADDENDUM agency Working Group on Nitrite Re-

Met ingang van augustus 1980 hebben de search, Food & Drug Administration,

FDA en USDA in de Verenigde Staten August 15, 1980). Men zal eerst een

besloten het voor 1982 voorziene verbod uitvoerig literatuuronderzoek uit-

op het gebruik van nitriet in vleeswaren voeren, waarvoor twee jaren zijn uitge-

in te trekken. De interpretatie van de re- trokken.

sultaten en de daaruit door Newberne Aan de hand van de bevindingen van

getrokken conclusies betreffende het ef- dit literatuuronderzoek zal worden be-

fect van nitriet op ratten (24) konden bij sloten of nieuwe experimenten betreffen-

een onafhankelijk onderzoek niet wor- de het effect van nitriet op ratten zullen

den bevestigd (zie Report of the Inter- worden uitgevoerd.

LITERATUUR

1. Anoniem: Botulism, hood Techno/.. 26. (10). (1972)

2. Anoniem: Eoodborne and waterborne disease outbreaks. Centre for Disease Control. Annual sum-
mary. DHEW Publication Nr. (CDC) 76 - 8185 (1974).

.T Anoniem: Botulism - United States. 1978. .Morhiditvand Monahiy Weekly Report. 28. (7). 7.\\. (1979)

4. Anoniem: Krebserzeugende Nitrosamine in Nahrungsmittel. Fteischwirt.tchafi. 59. 683. (1979).

5. Anoniem: Bacon curing study. National Provisioner. 181. (4). 5. (1979).

6. Binkerd. E. E. and Kolari. O. E.: The history and use of nitrate and nitrite in the curing of meat. Food
Cos,net. Toxicol.. 655. (1975).

7. Bousset. ,1. et Eournaud. .1.: L\'emploi des nitrates et des nitrites pour le traitement des produits carnés:
aspects technologique et microbiologiques.
.Ann. .\\tilr. .Aliment.. .30. 707. (1976).

8. Dahle. H. K.: Norske erfaringer av nitrittforbudet. Nitrat, nitrit och nitrosaminer i livsmedel. SIK-
Rapport Nr. 469, 1980.

9. E.Xpert Panel on Nitrites. Nitrates and Nitrosamines: Einal report on nitrites and nitrosamines. Report
of the Secretary of Agriculture. Food Safetv and Qualitv Service. U.S. Department of Agriculture,
1978.

10. I\'ood .Additives and Contaminants Committee: Report on the review of nitrites and nitrates in cured
meats and cheese. Ministry of Agriculture. Fisheries and Food. London. 1978.

1 1. Haagsma, .1. en Laak. E. A. ter: Atypische gevallen van botulismus type B bij runderen, veroorzaakt
door de bijvoedering van bierbostel.
Tijdschr. Diergeneesk.. 10,3. .?/2. (1978).

12, Haagsma, ,1. en Laak, E, A, tcr: Een geval van botulismus type B bij runderen, veroorzaakt door de
voedering van kuilgras,
Tijdschr. Diergeneesk.. 103, 910. (\'1978j

13, Ingram, M,: Probleme bei der Verwendung von Nitrit, Fleisehwin.schaJi. 57. 211. (1977).

14, Grey. F, Y,, Shaver, K, J,, Christiansen, L, N., and Eompkin. R. B.: Effect of potassium sorbate on
toxi\'cogenesis by
Clostriditim honilintitn in bacon. ,/. Fotid Prot.. 4L 621. (1978).

15, Grey, F, Y, and Robach, M, C,: Effect of sorbie acid and sodium nitrite on Clostriditim hottdintim
outgrowth and toxin production in canned comminuted pork, J. Food Sci.. 43, 1782. (1978)

16, ,lagerstad, M, and Nilsson, R,: I ntake of nitrate and nitrite of some Swedish consumers as measured by
the duplicate portion technique. In: Proc, 2nd int, Symp, Nitrite Meal Prod,, Zeist 1976, p, 283,
I inbergen, B, ,1, and Krol, B., ed., Pudoc Wageningen. 1977.

17, .lagerstad, M,, Kolar, K., Nilsson. R.. and Nordén. A.: Nitrate and nitrite. Scand. .1. (jas,roen.. 14,
suppl, 52,
214. (1979)

18, Lechowich, R. V., Brown, W. 1.., Deibel, R. M.. and Somers, ,1. .1.: Role of nitrite in production of
canned cured meat products.
Food TechnoL. 32, (5) 45. (1978).

19, Leistner, 1.,: Verminderung von Nitrit und Nitrat, Flcischivirtschaft. 58, 12.15. (1978)

20, Leistner, I„. Bern, Z, unde Ilechelmann, H.: Kaliumsorbat -eine Alternative zum Nitrit bei Eleischer-
zeugnissen, Proc. 24th Europ. Meeting Meat Res. Workers. Kulmbach, p W 1:3. 1978

21, Leistner. L.: Welche Konsequenzenergeben sich für F-leischerzcugnisse ausder bisherigen Ergebnissen
zum Nitrat Nitrit Nitrosamin Problem\'\'
Fleischwirtschali. 59. 1415. (1979).

22, l .ijinski, W,: Possible formation of N-nitroso-compounds from amines and nitrites. In: Proc, 2nd int,
S\\mp, Nitrite Meat Prod., Zeist, 1976, p. 269. I inbergen. B..]. and Krol, B,,ed,, Pudoc, Wageningen.
1977,

23, Namiki, M. and Kada. T.: Formation of ethvlnitrolic acid bv the reaction of sorbic acid with sodium
nitrite.
.Agric. Hiol. Chem.. 39. I.li5. (1975)

24, Nevvberne, P. M,: Dietary nitrite in the rat. Final report on contract EDA 74 - 2181. Massachusetts
Institute of Technology. 1978.

25, Petäjä, E,, Raevuori, M., I\'uolanne. E,, and Mill, P,: 1 he effect of potassium sorbate and sodium
nitrite on the organoleptic properties, stabilitv and growth of
HaciUus ceretis and Chtstridiuntpetjrin-
gens
in cooked sausage. Proc. 25th Europ. Meeting Meat Res. Workers. Budapest, p. 12.9. 1979.

-ocr page 442-

Köbach. M, C,. Key. F, J,
meat products.
Appl. hjivh
Roberts. T. A. and Smart.
Bad.. 37. 26!. (1974).

Roon. P. S, van: Fffeet of reaction products from nitrite <
meats. Proefschrift Rijksuniyersiteit Ftrecht. 1979.

Roon. P. S, van: Met effect van reactieprodukten van nitriet opde groei van Clo.\'
verhitte v leeswaren, F Inleiding en doel van het onder/oek, Meesdist. cn I Vei
(1979).

Roon. P, S, van: Het effect van reactieprodukten van nitriet opde groei \\ an Clo
verhitte vleeswaren, 11, Resultaten en conclusies, Meesdisir. en Mccsicchnol..
Roon. P, S, van: Die Wirkung der Reaktionsprodukte \\on Nitrit auf dost
erhit/ten Fleischerzeugnissen. Fleischwirischafi. 59. 5().S. (1979).

Schothorst. M. \\an: Botulisme in Nederland. Sed. T. Geneesk.. 1 18. (23). H72. (1974).
Selenka. F. und Brand-Cirimm. D,: Nitrat und Nitrit in der Ernährung des .Menschen. Kalkulationen
der mittleren Tagesaufnahme und ,Abschätzung der Schwankungsbreite,
ZeniralhL Bakleriol. Parasi-
ienk. Infckiionskr. Hvg. Ahr I. Reihe B.
162. 449. (1976).

Sofos, Ci, N,. Busta. F. F,. Bhothipaksa. K .and ,Allen. C, E : Sodium nitrite and sorbic acid effects on
Ciosiridium hoiulinum to.xin formation in chicken Irankfurter-tvpe emulsions../. Food Sei.. 44, 66H.
(1979).

Stephany. R. W . and Schuller. P. F.: Ehe intake of nitrate, nitrite and volatile N-nitrosamines and the
occurrence of volatile N-nitrosamines in human urine and veal calves. In: Environmental .Aspects of
N-nitrosocompounds. p. 443. Walker. E. A.. Castegnaro. M.. Griciute. .1., and Fyle. R. E.. ed.. Fvon.
1978.

Stephan. R, W, en Schuller. P, F,: N-nitrosaminen, Vóórkomen en voorkómen (I), Chem. Weekbi
Magazine,
juni 1979. p, m 373,

Fannenbaum. S. R,. Fett. 1),. Young. V, R,. Fand. P, I),, and Bruce. W, R.: Nitrite and nitrate are
formed by endogenous synthesis in the human intestine.
.Science. 200. I4H7. (I97H)
Vos. R. M. de: Additieven en ehemische kontaminanten in ons voedsel. I\'oedingsmiddeleniechnolo-
gie. II, (41) 24. (1978)

White. .1. W.: Relative significance of dietary sources ol nitrate and nitrite../. .4.i,\'nr. Food Chem.. 23,
HH6. (1975) and 24. 202, (1976)

and Mickev. C. S.: System lor eyaluating clostridial inhibition in cured
r,miii. Miirohiol.. 36, 2/0. (I97H).

.1. 1..: Inhibition of spores of Clostridium spp. by sodium nitrite. ./, tippl.

27.

28.

L)n Ctosiridium sporoficnc.s in heated cured

29.

sirulnm.sp
swchnoL.

irogcin-
14. fJ).

30.

31.

32.

33.

siricliiini .spor<igi\'ne.
14. (4). 6. (1979).
ridium spnrogciK\'s

34.

35.

36.

37.

38.

.39.

1er Congrès Latin-
Méditerranéen de Médecine
Vétérinaires pour Petits
Animaux XX

Congrès National Italien des
Vétérinaires des Petits
Animaux

Fes Associations Italienne. Françai.se. Espagnole et

Portugaise des vétérinaires pour petits animaux ont

le plaisir de vous inviter à participer à leur Congrès

Fatin-Méditerranéen.

Argoments du Congrès:

Ophtalmologie

Acupuncture

Cardiologie

U- Chat

Orthopédie

Urologie et Néphopathie
Parvovirose

traduction simultanée en Italien. Français et
Espagnol.

Secrétariat du Congrès:

E.N.[5.A.R.. Castello Fond Osmarin 4966-4975.
Venezia (Italia). Tel. (041) 38.440-87.557.
Pour tous renseignements:

Dr. Edoardo Vitali. Segretario A.FWP.A.. Via
Ippolito Nievo. 19 -20145 .Milano(Italia). 1 el.(02),
42.324.48.

Si on désire participer on doit compléter et renvoyer
une carte sans engagement, pour permettre au
Comité d\'organisation dè fixer le nombre des
participants.

31 I 81
28 2 81
1,3 81

F. 120.000
F. 140.000
F. 160.000

m:

Droits d\'inscriplii
jusqu\'au
jusqu\'au
à partir du

Clôture des inscnptions: 30 4 81.
Le programme scientifique est divisé en deux sec-
tions séparées et en quelques séminaires avec tra-
duction simultanée pour les deux section séparées.
Le programme social prévoit un tour aux "iles de
Murano. Buranoet Torcello (un après-midi).
Prix comprenant le déjourner et le bateau L, 50,000,
Soirée de gala probablement dans le Palais Giustin-
iani. avec promenade en gondole sur le Grand
Canal, Prix prévu L, 50.000.
Concert probablement au \'1 héâtre \'U Fenice\'.

-ocr page 443-

Een onderzoek naar de groeikansen van
Streptococcus faecium na een
verhitting in vleessuspensies

Siudies on ilw Likelihood of growth q/\'Streptococcus faecium
Following Thermal Treatment in Meat Suspensions

J. H. Houben\'

SAM [;n\\All 1N(1

Feti aantal enterococcen stattimen is geïsoleerd uit gepasteuriseerde vleesproduk-
ten.

I an (leze collectie zijn eett tweetal varianten van Streptococcus faecium (A", en F^J
ingezet hij dit onderzoek, l\'erhittingstcsts zijn niet deze organismen uitgevoerd in
varkensvleessus/yensies. waaraan al dan niet hulpstqjfenmengsels (\'hamhereiding\')
zijn toegevoegd. De glucose is hierhij soms vervangen door sorbitol dan wel
glycvrrhicine. .\\a verhitten gedurende verschillende tijden hij6H.9° C. zijn bewaar-
procven uitgevoerd hij H en 37° C. Doorliet toevoegen van het hulpstojfenmengsel
aan de vleessuspensie blijkt de thermoresistentie van de teststammen in sterke mate
toe te nemen. Gemeten (^--waarden voor £;„ in de vlcessuspensie met of

zonder hulpstof jen (pU 6.3) bedragen resp. 63 en 2.5 min. Het vervangen van
glucose door genoemde andere zoetstoffen blijkt niet tot veranderingen in het
thermoresistcntie-niveau aanleiding te geven. Lijdens bewaring hij37° C blijken de
overlevende cellen vrijwel altijd uit te groeien tot grote aantallen: hij 8° C zijn
dergelijke resultaten nicl waargenomen. Bij die temperatuur hlijkt in enkele geval-
len gedurende 5 maanden zeljs ecn ajname van de kiemgetallen op te treden: dit
geldt met name voor de langere verhittingstijden.

Bij toevoeging van glucose neemt de pU van de vleessuspensie tijdens het groeien
van
Streptococcus faecium af van 6.3 tot 4, 7-4.9. .Ais gevolg hiervan neemt het rest-
nitriet gehalte af tot zeer lage waarden. Wanneer glucose vervangen wordt dooreen
van beide genoemde zoetstojjen treden deze verschijnselen niet op.
I \'erder wonlt een korte beschouwing gegeven over de relatie van deze onderzoek-
resultaten tot de praktijksituatie rond de bereiding van gepasteuriseerde vlees-
produkten.

SIAIMARV

,-1 number of strains of otterococci was isolated jrom pasteurized meat products.
\'I\'wo variants
o/ Streptococcus laecium /\'/-.j ami F.,,) took part in the present study.
L sing these organisms, heating tests in suspensions ojpork (sealedplastic pouches)
were perjormed. M i.vturcs of ingredients (J)rcparation of cooked ham") were added
in the majorit y of e.xperinients. Dextrose was re/>iaced by sorbitol in one e.xperiment.
by glycyrrhizin in another. I\'ollowing thermal treatnicm at 68.9° C (various
heating times j duplicate pouches were incubated at S ami 37° C. 1) hen the mixture

11. J. II. 11 oil hen. Aldclinü I cchnologic. \\ akgroep \\ ded ingsmitldelcn \\iin Oici lijkc Oorsprong, hatiil-
Icil der Diergeneeskunde. Biltstraat 172. Bl\' I treeht.

-ocr page 444-

of ingredients was added to the meat suspension, thermoresistanee of the test
strains was found to increase markedly. For £2,,, D(,8,9° C values of 63 and 2.5
min were measured respectively in the systems with or without ingredients (pH6.3
in both cases). When dextrose was replaced by one or by the two other sweeteners,
the levels of thermoresistanee did not show any changes. During incubation at 37°
C, the surviving cells altnost invariably grew to high counts; however simitar results
were not observed at 8° C. At this temperature a decrease in viable counts during
five ntonths\' storage was recorded; this was particularly the case with longer
periods of heating.

On growth o/Streptococcus faecium in the presence of dextrose, the pH ofthe
meat suspension decreased from 6.3 to 4.7-4.9. As a result, the residual nitrite fell
to very low levels. These phenomena were not observed in the experiments in which
dextrose was replaced by the other sweeteners.

INLEIDING

Bij het pasteuriseren van vleesprodukten
kunnen bacteriën uit diverse geslachten
overleven. In eerste instantie valt dan te
denken aan sporen van
Clostridium en
Bacillus. Een tweede groep vormen enige
niet-sporevormers, zoals sommige ente-
rococcen en coryneforme bacteriën en een
enkele stam uit de geslachten
Micrococ-
cus tn Lactobacillus.
Bij de enterococcen
blijken het vooral varianten van
Strepto-
coccus faecium
te zijn (1, 5, 9, 15, 17, 19,
20). Tijdens de opslag onder koeling (be-
neden 5° C) en bij het verwerken van
voldoende zout en nitriet zijn het alleen
de enterococcen die in gepasteuriseerde
produkten soms tot ontwikkeling kun-
nen komen. Dit kan tot ongewenste
consistentie-, smaak- en aroma-
afwijkingen aanleiding geven (2, 4, 11).
Tot in de vijftiger jaren zijn enterococcen
vaak gezien als potentiële voedselvergifti-
gers; nadien heeft men dat echter niet
afdoende kunnen aantonen (6, 8, 10).
Na een literatuuronderzoek over overle-
vingskansen en groei van deze bacteriën
in gepasteuriseerde vleesprodukten (1.1),
is een reeks proeven uitgevoerd met be-
trekking tot de thermoresistentie van
deze micro-organismen in vleessuspen-
sies. Hierbij is vooral aandacht besteed
aan de invloed van het toevoegen van een
combinatie van hulpstoffen op de ther-
moresistentie van een tweetal teststam-
men. De cellen werden gedurende ver-
schillende tijden op 68,9° C verhit in
vleessuspensies. Tijdens bewaarproeven
bij 8 en 37° C is onderzocht of de overle-
vende organismen in het verhittingsmi-
lieu tot ontwikkeling konden komen.

Tenslotte is bestudeerd wat de gevolgen
zouden zijn van een vervanging van glu-
cose in het hulpstoffenmengsel door zoet-
stoffen die niet door deze enterococcen
vergist kunnen worden. Bij het opzetten
van deze reeks proeven is vooral gedacht
aan mogelijke problemen rond de berei-
ding van een produkt als gekookte ham.

MATERIAAL EN METHODEN
Teststammen

ln samenwerking met het Nederlands Centrum
voor Vleestechnologie van het CIVO TNO is een
aantal enterococcen stammen ver/ameld die geïso-
leerd zijn uit gepasteuriseerde hammen en schou-
ders. Uit deze collectie zijn de hitteresistente stam-
men E| en E,,, voor het onderzoek geselecteerd.
Beide stammen dienen na determinatie volgens Ber-
gey\'s Manual (7) als varianten van
Slre/iUHoccu.s
faecium
te worden aangemerkt. Een aantal buizen
lakmoesmelk zijn vanuit verse stationaire culturen
zwaar beijnt en vervolgens direct ingevroren bij
40° C om in de loop van het onderzoek over verge-
lijkbaar celmateriaal te kunnen beschikken.

Bereiding van de varkensvleessuspensies

Bij dit onderzoek is gewerkt met ham-vlees allcom-
stig van varkens die geslacht zijn bij een gewicht van
ca. 95 kg. De pH van het vlees schommelde tussen
5,7 en 6,0. De hammen zijn na uitbenen eerst goed
ontdaan van pezen, zenen en vetweefsel en tenslotte
sterk verkleind en gehomogeniseerd bij een toeren-
tal van 50 Hz met een Stephan snelcutter, type
UMK 40 E. Het gemalen vlees is vacuüm verpakt in
porties van 100 g en opgeslagen bij 40° C. Kort
voor elke proefis het vlees ontdooid in water van ca.
40° C. Daarna is het overgebracht in een Waring
Blendor pot en gedurende 60 s bij 250 Hz gemengd
met 200 ml gedestilleerd water (per 100 g vlees). Het
mengsel is na ontluchten gedurende 20 min bij 1 12°
C gesteriliseerd in de mi.xerpot. Na afkoelen en weer
opmengen wordt een homogene suspensie van
vleesdeeltjes verkregen.

-ocr page 445-

Het al dan niet toevoegen van hulpstoffen

Bij proefreeks I zijn geen hulpstolten toegevoegd;
de pH is dan voorafgaand aan het ontluchten met
Ü.I N NaOH ingesteld op 6.3 ±0.1.
Bij de proefreeksen 2 en 3 is 18% massa van een
waterige oplossing van hulpstoffen toegevoegd aan
de vleessuspensie. Deze oplossing bevatte in
massa: NaCl 13.22; NaNO., 0.08; curafos 3..30; glu-
cose 3.30; natrium-L( )-glutaminaat 0,60 en L(-l-)-
ascorbinezuur 0,30, Curafos is een mengsel van
fosfaten dat gebruikt kan worden bij de bereiding
van spuitpekels. Bij toevoegen van het hulpstoffen-
mengsel bevatte de vleessuspensie o,a, 20,2 g kg
NaCl en ca, 120 mg kg NaNO,; was de a^,-waarde
(25° C) 0,97 en bedroeg de pH 6,2-6.3,
Bij proefreeks 4 is de glucose in het hulpstoffen-
mengsel vervangen door % massa: sorbitol 4.47
(proef 4,1) dan wel glycyrrhicine 0,09 (proef 4,2),
Glycyrrhicine is een plantaardige verbinding met
een hoge zoetkracht (3, 12),

Beide verbindingen zullen in de hoeveelheden
waarin ze hier zijn toegepast ongeveer even zoetend
werken als de glucose in de andere proeven. Voor
deze stoffen is gekozen omdat sorbitol niet door
SlreplococcLis jaecium vergist kan worden en gly-
cyrrhicine slechts in zeer geringe hoeveelheden
hoeft te worden toegevoegd. In beide gevallen zal
tijdens een vermeerdering van het genoemde orga-
nisme de pH niet (of nauwelijks) afnemen.

Uitvoering van de proeven

Er zijn in totaal 4 proefreeksen uitgevoerd. Bij de
experimenten 1, 2.1. 3.1. 4.1 en 4.2 is gewerkt met
E,(|. Bij de overige (2.2 en 3.2) met E,.
De teststammen zijn eerst 24 h bebroed bij 37° C in
de lakmoesmelken na overentennogeens24h bij 37°
C in TDYMP-bouillon. Dit laatste is een rijk me-
dium (18) en bevat in g I: trypton 15,0; glucose 1.0;
gistextract 5,0; vleesextract 3,Oen pepton-melk 15,0
(de diverse preparaten in gedroogde vorm); in ge-
destilleerd water; pH 7,0 ±0.1.
Van de (stationaire) culturen zijn tweemaal gewas-
sen celsuspensies bereid in 0
,195: pepton-
fysiologische zoutoplossing. Vervolgens zijn de
vleessuspensies, waaraan al dan niet hulpstoffen
zijn toegevoegd, op verschillende niveaus geënt. Na
24 h bewaren bij 18° C is afgevuld (porties van 5 ml)
in steriele platte poly-ethyleen zakjes (Whirl pak 6
oz,); dikte na vullen ca, 2 mm. Deze zijn daarna
dichtgesmolten en gedurende verschillende tijden
(minimaal 4 zakjes per tijd) verhit door onderdom-
peling in een waterbad van 68,9 ±0,1° C, De hier
gekozen waarde stemt overeen met de temperatuur
die export-hammen voor de USA in de kern ten-
minste bereikt dienen tc hebben.
Tijdens het verhitten bleven de zakjes volledig on-
dergedompeld, De opwarmtijd is met thermokop-
pels gemeten en bleek ca, 30 s te bedragen; hiervoor
is steeds gecorrigeerd. Na het verhitten zijn de zak-
jes snel afgekoeld in ijswater. Per verhittingstijd is
direct hierna steeds van één zakje het kiemgetal in
duplo bepaald (decimale verdunningen in mengpla-
ten TDYMP-agar; 3 dagen bebroed bij 37° C), De
overige series (verhitte) zakjes zijn bij 37 (proefreek-
sen I, 2 en 4) dan wel 8° C (proefreeks 3) bewaard
om de groeikansen van overlevende cellen te onder-
zoeken, Na verschillende bewaarperiodes zijn de
aantallen bacteriën bepaald zoals boven omschre-
ven is.

Verder zijn pEI-waarden gemeten in de suspensies
en soms bovendien vrije NaNO,-gehaltes bepaald.
De nitrietgehaltes zijn bepaald volgens ISO 2918
(1975).

De logarithmen van de aantallen bacteriën (direct
na verhitten) zijn uitgezet tegen de verhittingstijd.
Bij aanwezigheid van een rechtlijnig verband (bij
benadering) zijn door middel van lineaire regressie
aanzetten van afstervingslijnen berekend. Hieruit
kunnen dan de z.g. D-waarden worden afgeleid. De
D-waarde (= decimale reductie tijd) geeft het aantal
min (s) verhitten aan dat nodig is om bij een be-
paalde constante temperatuur in een zeker verhit-
tingsmedium het aantal kweekbare organismen met
een factor 10 te reduceren.

RESULTATEN EN DISCUSSIE

De belangrijkste resultaten zijn vv\'eerge-
geven in de figuren 1 t m 4 en in tabel 1,
De proeven zijn steeds bij tenminste twee
entniveaus uitgevoerd, wat per proef in
grote lijnen analoge resultaten te zien gaf.
Vandaar dat hier alleen de grafieken voor
de hogere entniveaus (ruwweg lO^\'-lO\'"
KVE ml) weergegeven zijn. Tijdens de
bewaring van 1 dag bij 18° C is geen of
slechts lichte groei opgetreden. De gefin-
geerde figuur i is alleen opgenomen om
het lezen van de overige te vergemakkelij-
ken, In het grijze vlak is hier een af-
stervingslijn getekend; in het vlak met
de kruisjes een groeikromme, gemeten
tijdens de bewaring van (verhitte) zakjes,
In dit voorbeeld is met verhitten ge-
start bij 10* KVE ml en na ca, 13 min,
hebben er lO-\'\'" overleefd; deze zijn
dan bij 37° C al snel weer uitgegroeid tot
een hoog aantal. De overige grafieken
dienen op dezelfde wijze gelezen te wor-
den.

Bij dit onderzoek is geconstateerd dat;
— E| onder vergelijkbare proefomstan-
digheden een veel lagere thermoresis-
tentie bezit dan Ei,,. Tussen varianten
van
Sireptococcus faecium blijken
dus aanzienlijke verschillen in ther-
moresistentie te kunnen voorkomen.
Het hier gemeten thermoresistentie-
niveau voor enterococcen is relatief
hoog. Dergelijke metingen in een
\'vlees\'-milieu zijn overigens alleen
maar bekend voor
Streptococcusfae-
calis{l
1, 22) en dus moeilijk vergelijk-
baar.

-ocr page 446-

Fig, F2, 1\'roef mcl dc varkensN Iccssuspcnsie/oii-
derloevoegingcn: bcbroeding na vcrhilten bij 37 C\',

pmmmW

\' "ik"«"* * \' \'
V \' - \' V " ■ ■\'

Fig. 2, F Fig, 2.2.

Proeven met de \\arkensvlcessuspensie waaraan het hulpstoffenmengsel is toegevoegd: bebroeding na
verhitten bij 37° C.

-ocr page 447-

Proeven met de varl<ensvlcessuspen.sie waaraan het hulpstolïenmengsel is toegevoegd: bewaring na ver-
hitting bij 8° C.

Proeven met de \\arkens\\leessiispensie vvaaruan het luilpstotlenmengsel is toegevoegd, (ikteose bij 4.
echter \\ervangen door sorbitol: hij 4.2. door glycvrrhicine: behrocding na \\erhittcn hij 37° C.

-ocr page 448-

10 c

CU QJ
tiO
rH o!
CÖ -O O
.C O
O) m t~-
KS

I I


O H

K

<3 co
K C C

CD

0)^

CS

C Wi
C-—
■H ü
K TJO

o r^

\'O tl
c .O -n
■H 0 -H
M X3

C

-H
OJ

pa

c

OJ -H
■O B

a <0

U O

r-i

£ u

^ u

O

O O

O O

«

<U O

OJ O

T3

X3

c

W

W

d)

•H C

•H C 0)

B

Q)

Q) C

C

<D i3D

<y bO-H

0» TS

W C

05 C ü

VM bC

c

O CÖ

O (Ö -H

(H a>

O

O rH

O > s:

O O

0)

•r-i

3 tl O

u u

>

c

rH 0) -H

rH Q> JH

m a>

UO > -H

tiD> >5

p. w

O

<H <V

U U

3 O

«5 Q) O

cr <D <-i

•f-3 J w

•r-s J tlO

1

O

O

O

O

CNJ

C\\J

OJ

OJ

CO

w

Cd

w

w

w

C

OsJ

1 <D

X

to

<y c

0)

c:

c

w B

<D

QJ

d) -H

T3 U

OJ

OJ

O 0)

O O.

OJ

CM

de thermoresistentie van Ejo sterk
toeneemt door het toevoegen van de
hulpstoffen. Hetzelfde is ook voor E,
waargenomen (niet gepubliceerde ge-
gevens). Vervanging van glucose in
het hulpstoffenmengsel door sorbitol
levert geen duidelijke verandering op
in het thermoresistentie-niveau.
Nu blijft de pH tijdens het bebroeden
wel op peil en neemt het vrije nitriet-
gehalte veel minder af. Dit laatste zal
vooral een gevolg zijn van het vrijwel
constant blijven van de pH. Ver-
vanging van glucose door glycyrrhi-
cine geeft ook geen verandering in het
thermoresistentie-niveau te zien.
Deze vervanging zal gepaard gaan
met een toename van de aw-waarde.
Volgens Vrchlabsky en l^eistner (21)
zou hierbij dan een daling van de ther-
moresistentie verwacht mogen wor-
den! Ook bij het variëren van fosfaten
in de vleessuspensie zijn door ons ef-
fecten op de thermoresistentie van en-
terococcen waargenomen, die niet
direct te relateren zijn aan verande-
ringen in de a^-waarde (14).
tijdens de bebroeding bij 37° C na
verhitten vrijwel overal groei op-
treedt, zelfs wanneer het aantal over-
levenden zeergeringis(figuur 1). Wan-
neer bij 8° C bewaard wordt blijkt dit
niet steeds het geval te zijn. Dan blijkt
na relatief lange verhittingstijden
zelfs een geleidelijke afname van de
kiemgetallen op te treden (figuren 3.1
en 3.2). [duidelijke groei is nu overi-
gens pas na een bewaring van ca. 30-
60 dagen waarneembaar. Het verschil
tussen de aantallen overlevenden
waarbij hier wel of geen groei blij kt te
kunnen optreden is soms zeer gering
(figuur 3.1). Ook Labots (16) nam bij
bewaring van hamsnippers in blik
(maximaal bereikte kerntemperatuur
69° C) bij 37° C vaker groei van ente-
rococcen waar dan bij 8° C. Van dat
onderzoek is echter niet bekend hoe-
veel bacteriën er direct na het verhit-
ten aanwezig waren.

In hoeverre zijn deze resultaten direct te
betrekken op de situatie rond de berei-
ding van gepasteuriseerde vleeswaren in
de praktijk? We stellen vast dat:

-ocr page 449-

— het onderzoek verricht is met stam-
men die geïsoleerd zijn uit gepasteuri-
seerde vleesprodukten;

— er verhit is in een \'vlees\'-milieu waar-
aan bovendien diverse hulpstoffen
zijn toegevoegd;

— de verhitting plaatsgevonden heeft bij
68.9° C;

na verhitten o.a. bij 8° C bewaard is in
het intacte verhittingsmilieu.

De praktijksituatie kan (zal) hier echter

nogal van afwijken:

-- over het gemiddelde besmettingsni-
veau van vlees met thermoresistente
Sireplococcus faecium cellen zijn
geen gegevens voorhanden. Dit zal
doorgaans echter relatief laag zijn;

— het onderzoek is uitgevoerd met een
mager en nogal vochtrijk verhittings-
milieu. In de praktijk zou het
thermoresistentie-niveau van deze
teststammen dan ook naar verwach-
ting hoger uitvallen;

— over de intensiteit van de pasteurisa-
ties in de bedrijven zijn geen statisti-
sche gegevens voorhanden. We
mogen aannemen dat deze vaak lager

zullen zijn dan de hier toegepaste
langste verhittingen;
— de opslagtemperaturen van gepasteu-
riseerde vleesprodukten zullen verder
veelal beneden 8° C liggen.
Het geheel beschouwend kan geconclu-
deerd worden dat enterococcen soms
problemen zullen geven; dit is zeker het
geval indien bovengenoemde factoren in
eenzelfde ongunstige richting zullen
werken. Wanneer tijdens de opslag van
een gepasteuriseerd vleesprodukt, waar-
aan vrijwel altijd vergistbare suikers wor-
den toegevoegd, groei van enterococcen
zal optreden, zal de pH gaan dalen het-
geen indirect tot een versnelde afname van
het rest-nitriet zal leiden. Dit laatste lijkt
ook om bacteriologische redenen niet ge-
wenst, temeer niet omdat deze produkten
uiteindelijk gesneden en vacuüm verpakt
in de handel gebracht kunnen worden,
terwijl een intrinsieke beveiligingdandus
weggevallen kan zijn.

Tenslotte kan worden medegedeeld dat
dit onderzoek zal worden voortgezet;
hierbij zullen naast de proeven met mo-
delsystemen ook experimenten met ham
in blik worden uitgevoerd.

LITERATUUR

Barnes. E. M. and Ingram. M.: Ehe identity and origin ot faecal streptococci in canned hams. Ann.
Inst. Pasteur Lille.
7, 115. (1955).

Beganovic, A. H. und Matic, S.: Über die Haltbarkeit der Halbkonserven unter verschiedenen
Aufbewahrungstemperaturen.
Areh. Lehenstnittelhyg.. 17, 121. (1966).

Cook. M. K.: .Ammoniated glvcyrrhi/in: A useful natural sweetener and flavour potentiator. Flavour
Ind.. 1.831. (1970)

Coretti. K. und Enders, P.: Enterokokken als Ursache von Kernerweichungen bei Dosenfleischwaren.
Fleisehwirtsehaft. 44. 304. (1964).

Davidson, C. M., Nordin, H, R., and Taylor, M. T.: Heat tolerant Streptococcus in bologna. Eur.
.Meet. Meat Res. Horkers.
23. F9:l. (1977)

Deibel. R. H. and Hartman. P. A.: I he enterococci. in: Cotnpendium of methods for the microbiologi-
cal examination of foods, p. 370. 1976, Washington t).C., Ed. Speck, M.
L.

Deibel, R. H. and Seeley, H. W.. Jr.: Family 11. Streptococcaceae lam. nov., in: Bergey\'s manual of
Determinative Bacteriology. Fight edition. 490. 1974. Baltimore. Co-editors Buchanan. R. E.. and
Gibbons, N. E.

Deibel, R. H. and Silliker, J. H.: Food-poisoning potential ofthe enterococci. J. BaeterioL. 85, 827.
(1963).

Drake. S. D.. Evans. .1. B.. and Niven. C. F.: Ehe effect of heat and irradiation on the microllora of
canncd hams.
Eood Res.. 25. 270. (I960).

Foster. E. M.: Food poisoning attributed to controversial agents: Bacillus eereus. Pseudomonas \'ip.
and faecal streptococci. Can. Inst. Food Sci. Technoi. J.. 6, 126, (1973).

Gardner, G. A. and Patton, J.: A note on the heat resistance ofa Streptococcus faecalis isolated from a
\'soft core" in canned ham.
Eur. .Meet. Meal Res. Workers. 21, 52. (1975).

Héraud, G., Dupoigne. P.. Moyal. M. F., et Roux, E.: Edulcorants d\'origine végétale. Cah. Suir.-
Diet..
7, 139. (1972)

Houben, J. H,: Overlevingskansen en groei van enterococcen in gepasteuriseerde vleesprodukten
(literatuuroverzicht).
Tijdsehr. Diergeneesk.. 98, 455. (1973)

Houben, J. H.: Some observations about the heat resistance of enterococci in pork meat suspensions.
Eur. Meet. Meat Res. Workers. 20, ///, (1974)

10.

II.

12.

13.

-ocr page 450-

15. Ingram. M. and Barnes. E.: Strepiocoeci in pasleuri/ed canned hams. Ann. In.si. Pasteur Lille, 7, 101,
(1955).

16. l.abots. IE; Estimation of the refrigerated shelf life of pasteurized canned cured ham using an
incubation procedure,
Lur. Meel. Meal Res. Workers. 21, 67. (1975).

17. Minks, .1. and Cervenka, .1.: The group and species identification of enterococci isolated from ham
semi-conser\\es.
.Ada L niv. Agrie. /\'ae. I el.. .17, 4J.1. (I96H).

IX, Mossel, n. A, .A, and Krugers Dagneau.x, E, 1,.: Bacteriological requirements forand bacteriological
analysis of precooked ("instant\') cereals and similar foods.
. Inlonie van Leeuw enhoek. 25, 7!iO. (1959).

19. Sincll. H. .1,: nifferenzierung der Streptokokken aus Dosenschinken, . treh. l.ehensniiiielhy.g.. 10,22-/.
(1959).

20. Stiles. M. E., Ramji, N, W,, Ng, E. K, and Paradis, D, C,; Incidence and relationship of group D
streptococci with other indicator organisms in meats.
Can. ./. Mierohioi. 24. 1502. (1978).

21. V\'rchlabsky, .E und Eeistner, 1..: Hit/eresistenz der Enterokokken bei unterschiedlichen a^^-Werten
lleisehwirisehali. 50, IJJ7. (1970).

22. Zakula, R .: Results on inv estigations of thermoresistanee of some bactcria suspended in meat, lard and
tallow,
Lur. Meei. Meal Res. W orkers. 15, 157. (1969).

Katten-leukemievirus diagnose

Mededeling

Deze xortrit een unieke diagnostische test \\oor
dierenartsen.

Snelle resultaten

Door hct gebruik \\an de indirecte
immunofluorescentic test zijn de resultaten binnen
2 werkdagen na ontvangst \\an de blocduitstrijken
beschikbaar!

Nauwkeurigheid

De resultaten \\an dc zeer ge\\oeligc indirecte
immunofluorescentic test corrclcrcn met de
resultaten \\an andere testen.

Kosten

Door ecn meer cfficicnte werkwijze behoefden de
prijzen met verhoogd te worden.
Bij directe betaling zijn dc kosten \\an onderzoek
/ 25, per kat.

Bij niet directe betaling worden / 5. administra-
tiekosten in rekening gebracht.

Informatie

Me\\iouw P. Schceres-Spoorenberg.
lel, 020-51225X0,

Sinds 1974 \\oeren wij een indirecte
immunofluorescentietest uit \\ oor hct aantonen \\an
het kat ten leukemie \\ irusa ntigeenin blocduitstrijken
\\an katten,

rcgelijkertijd zijn wij gestart met een \'remo\\al
programm\' waarin I cl-\\-besmetting zincel
mogelijk werd bestreden, met positie! resultaat
{ Hiclsehr. Diergeneesk. 10.V 94.1. (I97S)).
Door middel san bovengenoemde mededclmg wil-
len wij de dierenarlsen nogmaals «ijzen op de
mogelijkheid de/c test op ons Inslituui le laten
uitvoeren en /o mee te helpen hel
l el.V en dcdoor
dit \\ irus veroor/aakte (lumor)/ieklcn. te bestrijden.

A. II (\'(/(■/■I.

Dr, K, VVeijer. Afdeling Katten-leukemie Ondcr/oek.
PIcsmanlaan 121. 1066 C.X Amsterdam, tel. 020-51225X0.

.•\\ntoni \\an li-euwenhock Ziekenhuis.

-ocr page 451-

n.

Actine, doeleiwit voor het vaststellen van het
spiervleesgehalte van vleeswaren?\'

Aciin, Target Proteiti for Estimation of the Muscle Meat
Content of Meat Products?

2

J. M. P. den Hartog^

SAMENVATTING

Het spiervleeseiwitgehalte en indirect het spiergehalte van samengestelde verhitte
vleeswaren kon in het verleden vastgesteld worden door het totale eiwitgehalte te
verminderen ttiet het hindweefselgehalte. Beide gehalten zijn tamelijk goed te
kwantificeren. De eventuele toepassing van niet-vleeseiwitten in deze producten
hemoeilijkt de bepaling van het spiervleesgehalte zeer sterk. Dit is één van de
redenen waarom er reeds enige jaren naar gestreefd wordt het spiervleesgehalte op
directe wijze te hepalen. Om dat te kunnen uitvoeren wordt gezocht naar een
voldoende betrouwbare parameter voor het spiervleesgehalte.
Met behulp van SDS-polyacrylamide - gel - electroforese is nu een onderzoek
uitgevoerd waarbij de eiwitten voorkomend in het mager vlees van verschillende
diersoorten (rund. varken, kip en paard) nader zijn bestudeerd.
Eveneens is de hitte stabiliteit (30 min. verhit bij temperaturen van 50° C - 120° C)
van de eiwitten onderzocht.

Gebleken is dat deferogramnien van SDS-e.xtracten van vlees van deze diersoorten
grote overeenkomst vertonen, zo zijn de afzonderlijke myofibrillaire eiwitten
steeds duidelijk te onderscheiden. Eveneens is vastgesteld dat met name actine na
een verhitting van 30 min. bij 90° C (en hoger) nog goed aantoonbaar is.
Het geheel overziend lijkt actine als doeleiwit voor het hepalen van het spiervlees-
gehalte goede perspectieven te bieden.

SUMMARY

Until recently, the muscle meat protein content of comminuted and heated meat
products could he estimated by subtracting the connective tissue content from the
total protein content. Both contents can be fairly well determined. Today, however,
the potential u.se of non-meat proteins makes it very dijjicult to estimate the muscle
protein content of the meat product.

This is one of the reasons for which e.xtensive studies were done to develop a direct
method for determination of the muscle meat content.

An accurate parameter for this muscle meat is not available. In the present
investigations, the proteins of meat of various animals (cow, pig. chicken and
hor.se) were studied by SDS polyacrylamide gel electrophoresis. The t her mo

Dit onderzoek werd mede mogelijk gemaakt door financiële steun van de Hoofdinspectie
l-c vensmiddelen.

Drs. J. M. P. den Hartog, Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong, Afd. Technologie,
Faculteit der Diergeneeskunde, Biltstraat 172, .1572 BP Utrecht,

-ocr page 452-

stability (heating for 30 minutes at temperatures ranging fron 50° C- 120° C) of the
meat proteins was also studied.

The pherograms of the SDS-extracts of these kinds of meats appeared to he very
similar. The various myofibrillar proteins were plainly perceptible in every case.
Particularly actin was found to he resistant to a heating procedure for 30 minutes at
90° C (and even higher).

As regards the analytical problems relating to the estimation of the muscle meat
content, actin would appear to offer good perspectives.

INLEIDING

Wanneer gesproken wordt over eiwitten
in vleeswaren dan wordt door de consu-
ment in de eerste plaats gedacht aan
eiwitten die afkomstig zijn van vlees en
meer in het bijzonder afkomstig van het
spiervlees. Wat onder \'vlees\' verstaan
dient te worden wordt in de Vleeskeu-
ringswet art. 2, la (30) gedefinieerd als;

\' Vlees: gestorven of gedode slachtdieren,
of delen van deze, waaronder begrepen
ongeboren vruchten, mits die dieren of
die delen noch verduurzaamd, tenzij
door afkoeling, noch toebereid zijn.
Van de voorgaande bepaling zijn uitge-
zonderd hoornen. hoeven, klauwen, bor-
stels, wol, huiden, voorzover deze laatste
niet afkomstig zijn van varkens, en
andere bij of krachtens algemene maatre-
gel van bestuur aan te geven, voor techni-
sche doeleinden of voor voedering van
dieren bestemde delen\'.

In het Besluit \'Verwerken van vlees tot
vleeswaren\' (28) wordt in art. 4 aangege-
ven dat voor verwerking van vlees tot
vleeswaren geen ander \'vlees\' mag wor-
den gebruikt, dan hetgeen is goedgekeurd
in de zin der Vleeskeuringswet.
In het zelfde artikel wordt een uitzonde-
ring gemaakt voor bepaalde delen van
het karkas, die niet voor het bereiden van
vleeswaren mogen worden gebruikt,
zoals geslachtsorganen, navelzakken,
ogen, ooruitsnijdsels, e.d. Een volgende
inperking van het begrip \'vlees\' is neerge-
legd in het \'Vlees en Vleeswaren besluit\'
van de Warenwet (29), waarin het bij art.
8 verboden is om fijnverdeelde beenderen
en fijnverdeeld kraakbeen te verwerken
tot vleeswaren.

ffet begrip vlees blijkt al met al zeer ruim
gedefinieerd te zijn. Zo kan hieronder
een aantal delen van het karkas gerekend
worden die sterk in samenstelling ver-
schillen. Te denken valt bijv. aan bind-
weefselarme delen van de achterhand
(biefstuk!) maar ook aan bindweefsel-
rijke delen van de voorhand (nekband!).
Onder dit begrip vallen eveneens het
zwoerd (de varkenshuid) en organen als
lever, nieren e.d.

Ook de bruto-chemische samenstelling
van het spiervlees is van een groot aantal
factoren afhankelijk zoals o.a. de dier-
soort, leeftijd en voeding van het dier, de
anatomische herkomst van de spier e.d.
Bij een chemische analyse zal men steeds
in meer of mindere mate de volgende
componenten kunnen aantreffen; spierei-
wit, bindweefseleiwit (naast elastine en
reticuline is vooral het collageen van
betekenis), vet, vocht, koolhydraten en
mineralen.

Uit voedingsfysiologische en economi-
sche overwegingen is vooral het spier-
vlees van belang en in het bijzonder het
bindweefselarme spiervlees. Wat de voe-
dingswaarde betreft kan o.a. gewezen
worden op de gunstige netto eiwit benut-
ting, de grote hoeveelheid gemakkelijk
resorbeerbare ijzer en het relatief hoge
vit. Bl gehalte (24).

Het spiervlees is uit economisch oogpunt
van belang vanwege o.a. de produktie-
kosten cn het schaars zijn van deze aan-
trekkelijke delen in het karkas.
Het spiervlees neemt in vleeswaren
waarin het verwerkt wordt een belang-
rijke positie in. Gelet op de belangen van
de consument, de eerlijkheid in de handel
van zowel landbouwprodukten in het
algemeen (dierlijk versus plantaardige
eiwitten) als vleesprodukten in het bij-
zonder, is het noodzakelijk te achten dat
getracht wordt het spiervleesgehalte in
vleeswaren te kwantificeren.

-ocr page 453-

Hierbij zal men zich noodgedwongen
moeten richten op bepaalde eiwitfracties
in het spiervlees. Andere spiervlees-eigen
componenten komen op grond van het
feit dat deze als afzonderlijke verbinding
gemakkelijk toegevoegd kunnen worden
en daardoor de controle onmogelijk kun-
nen maken, niet in aanmerking.
Vleeswaren kunnen globaal ingedeeld
worden in enkelvoudige — (gehele spie-
ren of groepen van spieren en organen) en
samengestelde — (diverse verkleinde
weefsels van het karkas) produkten (14).
Een nadere indeling kan dan gemaakt
worden op grond van de temperatuurbe-
handelingen die de produkten hebben
ondergaan (onverhit, pasteurisatie,
appertisatie).

De analyse van vleeseiwitten zal zich dan
vooral dienen te richten op de groep van
samengestelde verhitte vleeswaren. Bij
deze groep van produkten is het spier-
vlees als zodanig niet meer herkenbaar.
Binnen deze groep nemen de produkten
die een temperatuurbehandeling hebben
gekregen tot ± 90° C de belangrijkste
plaats in.

In het verleden zijn vooral pogingen ge-
daan om de eiwitten in vleeswaren door
middel van histologische, chemische en
serologische bepalingsmethoden (6, 12,
26) te differentiëren en zo mogelijk te
kwantificeren. Ten aanzien van het spier-
vleeseiwitgehalte (s.v.e.-gehalte) heeft het
er tot nu toe niet in geresulteerd datditin
verhitte samengestelde vleeswaren op
directe wijze voldoende nauwkeurig kan
worden bepaald.

fOoor de toepassing \\\'an de niet-
vleeseiwitten als caseinaat-. soja-, gluten-,
kippeëi-eiwitten werd de problematiek
met betrekking tot de differentiatie van
de eiwitten in vleeswaar sterk gecompli-
ceerd. (Ofschoon niet vleeseiwitten in
Nederland in tegenstelling tot sommige
andere West-Europese landen niet in
vleeswaren mogen worden verwerkt,
moeten controlerende instanties met het
mogelijke gebruik hiervan toch rekening
houden!) Ook met betrekking tot de ana-
lytiek van niet-vleeseiwitten zijn in de
laatste jaren vele methodieken ontwik-
keld waarlangs met meer of minder suc-
ces de afzonderlijke eiwitten geïdentifi-
ceerd en gekwantificeerd kunnen worden
(7, II, 12, 20, 21, 22). Indien het onder-
zoek zich evenwel blijft richten op het
aantonen van de individuele niet-
vleeseiwitten dan is hiervan nauwelijks
een bijdrage te verwachten tot het kwan-
tificeren van het meest waardevolle
bestanddeel in vleeswaren.
Reeds aan het begin van de zeventiger
jaren moest men tot bovenstaande con-
clusie komen (13, 25). De sindsdien opge-
treden uitbreiding van het assortiment
niet-vleeseiwitten en de sterkere ontwik-
keling van het kwaliteits bewustzijn van
de consument (19) hebben de noodzaak
om tot directe bepaling van het s.v.e.-
gehalte te komen alleen nog maar ver-
sterkt.

Als dit laatste mogelijk zou blijken dan
zouden de niet-vleeseiwitten evenals
andere hulpstoffen onderdeel kunnen
uitmaken van de receptuur van de
vleeswaren. De verdenking dat door de
toepassing van deze eiwitten ten onrechte
spiervlees wordt gedeclareerd komt dan
te vervallen. De ontwikkeling van het ge-
bruik van niet-vleeseiwitten zou dan ook
een eerlijke kans krijgen.

In West-Duitsland speelt het s.v.e.-
gehalte sinds 1975 een belangrijke rol. Er
werd toen een begin gemaakt met de kwa-
liteitsindeling van vleeswaren waarbij het
BEFFE-(Bindegewebseiweiss-freies-
fleischeiweiss)gehalte als belangrijkste
criterium werd ingevoerd (16). t)och ook
hier is men niet in staat het s.v.e.-gehalte
anders dan langs de volgende indirecte
weg te bepalen: N-gehalte x 6,25 - (colla-
geen
-I- niet-vleeseiwitten).
Indien gesproken wordt over het spier-
vleeseiwitgehalte, dan wordt hiermee in
feite de som van de gehalten van alle
eiwitten in de spier bedoeld (5, 15, 24).
Het kwantificeren van alle afzonderlijke
spiereiwitten zal, afgezien van het feit ol
dit mogelijk is, niet bepaald leiden tot een
eenvoudige oplossing van het probleem.
Vandaar dat men zich tracht te beperken
tot één eiwit uit dit scala van vleeseiwit-
ten. Dit eiwit zal dan alvorens het aange-
duid kan worden als \'doeleiwit\' voor de
s.v.e.-gehalte-bepaling aan een groot
aantal \\oorwaarden moeten voldoen.

-ocr page 454-

Naast o.a. de eis dat dit doeleiwit vol-
doende specifiek geacht moet kunnen
worden voor het spiervlees waarvan het
afkomstig is, zal het bijvoorbeeld even-
eens een grote mate van stabiliteit ten
opzichte van verhittingsprocessen dienen
te bezitten. Daar in vleeswaren vlees van
verschillende herkomst kan worden ver-
werkt (rund, varken en andere slachtdie-
ren) is het eveneens van belang dat het
doeleiwit, zoals dit in het vlees van die
verschillende diersoorten voorkomt,
dezelfde eigenschappen vertoont.
Bij het onderzoek naar de vleeseiwitten is
zoals uit de literatuur blijkt veelvuldig
gebruik gemaakt van electroforese. De
vraagstelling voor het onderzoek betrof
dan veelal de bestudering van meer alge-
mene karakteristieken van de vleeseiwit-
ten (23, 27, 31) (o,a, diersoortspecifici-
teit) waarbij eveneens de hitte-stabiliteit
van vleeseiwitten werd onderzocht (2, 3,
4, 7, 8, 9, 10, 18),

Bij de bestudering van de diverse experi-
menten wordt echter duidelijk dat er
grote verschillen bestaan in voorbehan-
deling van het te onderzoeken monster,
de wijze waarop de eiwitten hieruit
geëxtraheerd worden en de uitvoering
van de electroforese. Uit onderzoekingen
naar de hitte-stabiliteit van vleeseiwitten
komt evenwel naar voren dat het actine-
eiwit vergeleken met andere myofibril-
laire eiwitten tamelijk stabiel blijkt te zijn
(2, 4). Daar de omstandigheden waaron-
der de diverse experimenten werden uit-
gevoerd niet steeds vergelijkbaar zijn,
worden verschillende resultaten gemeld
met betrekking tot de hittestabiliteit van
actine.

Om nu een bijdrage te kunnen leveren tot
de beantwoording van de vraag die in de
titel wordt gesteld, werden de eiwitpatro-
nen van vlees van verschillende diersoor-
ten (rund, varken, paard en kip) en de
invloed van de hitte-behandeling hierop
met name ten aanzien van actine, in een
vergelijkend onderzoek bestudeerd. De
kwantitatieve aspecten van actine wor-
den hier buiten beschouwing gelaten
doch zullen te zijner tijd een belangrijke
plaats dienen in te nemen.

MATERIAAL E\\ METHODEN

Keuze van de analyse-methode

Bij het onderzoek van vleeseiwitten naar het voor-
komen van actine hierin, werd gebruik gemaakt \\an
de electroforese. Bij electroforese worden geladen
deeltjes die in oplossing zijn onder invloed van een
electrisch veld ten opzichte van de vloeistof bewo-
gen. De bewegingsrichting is al"hankelijk van de
lading van de deeltjes.

Bij de hier te beschrijven omstandigheden worden
de eiwitten in oplossing gebracht met behulp van
natriumdodecylsulfaat (Sf)S). Bij de extractie zul-
len de DS -ionen de eiwitdeeltjes dusdanig omrin-
gen dat de alkylketens naar het eiwitmolecuul
gericht zijn. Aan het oppervlak van het eiwit ont-
staat nu een negatieve lading.
De richting van de beweging zal hierdoor voor alle
deeltjes gelijk zijn.

De scheiding van SDS-eiwitten vindt dan ook voor-
namelijk plaats op grond van het verschil in mole-
cuulgewicht. De mate waarin de afzonderlijke
eiwitfracties visueel van elkaar gescheiden worden
is o.a. te beïnvloeden door de poriëngrootte van het
netwerk waarin deze scheiding plaatsvindt (I) te
variëren. Oekozen is hiervoor een X\'Jf
polyacrylamidc-gel.

Samenstelling van dc gel:

De polyacrylamide-gel heeft per 100 ml de volgende samenstelling (9):

acrylamide bisacrylamide oplossing bevattend:

acrylamide (Bl\'^H)
~ N.N.i-methyleenbisacrylamide (BDH)
opgelost in gedemineraliseerd water
tris Boraat SDS buffer pH 8.2
be\\attend per liter
boorzuur (.Merck)

trishydroxytnethylaminotnethaan (Merck)
Na-dodecylsulfaat (Scr\\a)
tetramethyleendiatnine (koch-Eight)
2-Mercaptoethanol (Merck)
ammoniumperoxodisulfaat (Mcrck)-oplossing
bevattend 25 mg in gedemineraliseerd water
gedemineraliseerd water.

25 ml

8.00 g
0.25 g

10 ml

.30.00 g
-30,00 g
10,00 g

0.15 ml
0.10 ml
2.5 ml

62.25 ml

-ocr page 455-

Nadat bovenvermelde componenten in de aangege-
ven volgorde bij elkaar zijn gevoegd wordt de ver-
kregen oplossing tussen glasplaten (17) gepipet-
teerd waarna polymerisatie optreedt bij
kamertemperatuur.

Citvoering van de electroforese

Voor de uitvoering van de electroforese werd
gebruik gemaakt van de volgende I..K.B.-
apparatuur:

de D.C. Power Supply 2103

- de L.K.B. 21 P Multipbor-electroforese kamer

- de L.K.B. 21 17-601 Multipbor Electrophoresis
Kit for SDS-and Polyacrylamide-gel.

De electroforese omstandigheden waren als volgt.
Allereerst werd een pre-electroforese van de gel
uitgevoerd gedurende 30 min. bij 50 mA en 6
Vcm-i.

In aansluiting hierop werden de monsters opge-
bracht waarvan de eiwitten gedurende 10 min. bij 20
mA en 3Vcm-i werden geconcentreerd. Tenslotte
werd de eigenlijke electroforese uitgevoerd gedu-
rende 2,5 uur bij 40 mA en 10 Vcm"\'.
Tijdens de eleciroforese wordt de electroforese-
tank met behulp van stromend leidingwater
gekoeld. Na de scheiding worden de eiwitfracties in
de gel gekleurd met behulp van Coomassie brilliant
blue R250 (Merck). Vervolgens worden de gelen
geconserveerd (17).

Voorbereiding van de monsters bij de proeven
gericht op het aantonen van diersoort verschillen

Van het gemalen mager paarde-, kippe-, rund- en
varkensvlees werden van elk twee monsters van l,5g
genomen. Eén van de inonstcrs werd voorafgaand
aan de extractie in een zakje (dunne laag) gedurende
30 min. bij 90° C verhit. Zowel aan de verhitte (na
afkoelen!) als aan de onverhitte monsters per dier-
soort werd vervolgens 50 ml extractie-oplossing
bevattend l%(w v) SDS, 49,5 ml buffer gedemine-
raliseerd water (1:1) en 0,5 ml 2-mercaptoethanol
toegevoegd.

Na goed schudden werden de monsters overnacht
bij kamertemperatuur geëxtraheerd.
De volgende dag werden de suspensies gedurende
10 min. bij 50s-\' gecentrifugeerd. Van het superna-
tant werd 500 m\' gemengd met 20 m
I
broomfenolblauw-oplossing 0,25% (w v) (Merck)
in het extractiemiddel. Van ieder monster werd IC
m1 in de gel gepipetteerd.

Voorbereiding van de munsters bij de proeven
gricht op de hitte-stabiliteit van actine.

Bij deze proeven werd eveneens gebruik gemaakt
van monsters gemalen mager vlees alVomstig van
paard, kip, rund en varken. Van iedere diersoort
werden porties a 20 g vacuum verpakt. De verhit-
ting van de diverse monsters werd steeds gedurende
30 min. uitgevoerd bij verschillende temperaturen
(50° C, 60° C, 70° C, 80° C, 90° C, 100° C, 110° C
en 120° C). Na verhitten (en afkoelen) werden uit
alle monsters (inclusief de onverhitte) z.g. aceton
poeders gemaakt.

Hiertoe werden de monsters intensief gemengd met
aceton waardoor het vocht en het vet aan het pro-
dukt worden onttrokken. Na de aceton poeders aan
de lucht bij kamertemperatuur gedroogd te hebben
werden de monsters in flesjes (met gummi dopjes)
bij 2° C opgeslagen. Bij de voorbereiding van het
monster voor de electroforese werd 250 mg materi-
aal ingezet met 5 ml extractie middel.
Vervolgens werden de monsters op eerder beschre-
ven wijze geëxtraheerd en gereed gemaakt.

RESULTATEN

ln de afb, 1 en 2 zijn enige representatieve
ferogrammen weergegeven die bij dit
onderzoek verkregen zijn, Afb, 1 geeft
ferogrammen verkregen met extracten
van paarde-, kippe- rund- en varkens-
vlees. De voornaamste eiwitfracties zijn
benoemd naar eerder in de literatuur ver-
melde gegevens (9),

De ferogrammen van de onverhitte mon-
sters (0) laten zien dat zeer weinig ver-
schillen te constateren zijn in de eiwitpa-
tronen. Dit geldt met name voor de hier
genoemde eiwitten waarvoor de relatieve
mobiliteit gelijk en onafhankelijk blijkt
van de diersoort waarvan deze eiwitten
afkomstig zijn.

Bij de beoordeling van het effect van de
verhitting (de V-monsters) kan voor het
totale eiwitpatroon geconstateerd wor-
den dat de plaats waar de afzonderlijke
eiwitfracties in het ferogram voorkomen
dezelfde is. Het aantal bandjes neemt
onder invloed van de verhitting af. In
hoeverre hier verschillen in eiwit concen-
tratie (verdunningseffecten?) ten
opzichte van het onverhitte materiaal
debet aan zijn is niet geheel duidelijk.
Afgezien van dit feit blijkt de actine band
onder invloed van de verhitting minder
sterk te zijn aangetast dan de andere eiwit
banden,

In afb, 2 zijn ferogrammen van extracten
van monsters rundvlees die op verschil-
lende temperatuur werden verhit weerge-
geven. Aangezien analoge resultaten ver-
kregen zijn met de andere vleessoorten
zijn de ferogrammen hiervan niet afge-
beeld, Bij een globale vergelijking van de
overeenkomstige ferogrammen uit afb, 1
en afb, 2 valt op dat extracten van aceton-
poeders minder scherp afgegrensde eiwit-
fracties te zien geven. Bij een nadere
beoordeling van de ferogrammen kan

-ocr page 456-

varken
O V

paard
O V

kip
O V

rund
O V

Actine

oc Actinine
myosine

Aft. 1. Ferogrammen van extracten van paarde-, kippe-, rund-en varkensvlees. De met O aangeduide
ferogrammen werden verkregen van onverhit materiaal. De verhitte monsters 30\' bij 90° C met V
aangeduid.

O 50 50 70 80 90 100 110 120 C

Myoglobine —

Actine

«Actinine
Myosine

AIF), 2. Ferogrammen van extracten van rundvlees. Boven in het ferogram is de temperaluurs-
behandeling van het monster aangegeven.

geconstateerd worden dat de eiwiti\'racties
naar aantal en intensiteit onder invloed
van een verhitting tot ± 90° C slechts
weinig veranderen.

Vanaf deze temperatuur beginnen echter
bandjes uit het ferogram te verdwijnen of
worden minder duidelijk zichtbaar
(myosine). Zelfs in het geval waarbij
rundvlees 30 min. bij 120° C werd verhit.

kon in het e.\\tract van het vleesmonster
nog actine aangetoond worden.
Het myosine en a-actine zijn na een hitte
behandeling van het monster bij tempe-
raturen > 100° C niet of nauwelijks meer
aantoonbaar. Bij al deze e.xperimenten
komt verder naar voren dat de zich boven
in het ferogram bevindende myoglobine
fractie zeer hitte stabiel is.

-ocr page 457-

DISCUSSIE EN CONCLUSIES

Opvallend is dat de ferogrammen van de
extracten verkregen van rund-, varkens-,
paarde- en kippevlees nauwelijks van
elkaar verschillen bij de hier uitgevoerde
SDS-electroforese. Uit de experimenten
met betrekking tot de hitte-stabiliteit van
spiereiwitten blijkt duidelijk dat zowel
actine evenals het myoglobine een grote
hitte-stabiliteit bezitten. Wat actine
betreft komen deze resultaten overeen
met hetgeen reeds eerder in de literatuur
(8) gepubliceerd is naar aanleiding van
proeven met varkens- en rundvlees. Bij
dat onderzoek kon de actine-fractie even-
eens na een verhitting van het vleesmon-
ster gedurende 30 min. bij 120° C nog
aangetoond worden.
Ook uit andere onderzoekingen blijkt de
hitte-stabiliteit van actine.
De minimale waarde van de temperatuur
waarbij reeds verschillen optreden ligt
hierbij echter beduidend lager. Zo blijkt
bij experimenten, aan rundvlees uitge-
voerd (2). dat bij de actine-fractie merk-
bare veranderingen optreden bij een tem-
peratuur van ca. 55° C. Bij deze proeven
werd het monsterechternietgeëxtraheerd
in aanwezigheid van SDS. Andere on-
derzoekers die wel met SDS werkten
(4) vonden bij onderzoek van kippevlees
dat de grens waarbij veranderingen van
het actine kunnen worden geconstateerd
ligt bij ca. 60° C. Zij pasten het SDS
echter pas toe nadat met een fosfaat buf-
fer de eiwit-extractie was uitgevoerd.
De hitte-stabiliteit van het myoglobine is
opmerkelijk doch biedt in het kader van
de vraagstelling het zoeken naar een doel-
eiwit voor de bepaling van het spiervlees-
gehalte in vleeswaren geen perspectief.
Van het myoglobine-gehalte in spieren is
reeds bekend dat dit sterk kan variëren
o.a. naar diersoort, spiersoort, leeftijd
e.d. (15).

Wanneer de resultaten van dit onderzoek
geplaats worden in het kader van de in de
inleiding geschetste problematiek dan
kunnen de volgende conclusies geformu-
leerd worden:

— de eiwitbanden die in SDS-extracten
van paarde-, kippe-. rund- en var-
kensvlees door elctroforese kunnen
worden aangetoond, komen sterk
met elkaar overeen. Dit geldt met
name voorde myofibrillaire eiwitten-
myosine, a-actinine en actine;

— de invloeden van een verhitting
(gedurende 30 min. bij temperaturen
van 50/-120° C) lijken zich in het
ferogram alleen te manifesteren door
een verlies aan intensiteit van de
afzonderlijke bandjes;

— het actine kan op grond van de eerste
conclusie en vanwege het feit dat het
een grote mate van hitte-stabiliteit
bezit, voorlopig aangemerkt worden
als doeleiwit voor het onderzoek naar
de bepaling van het spiervleesgehalte
in vleeswaren.

Eventuele invloeden op het actine door
het toepassen van bepaalde bereidings-
wijzen worden in de toekomst onder-
zocht. In een volgend stadium zal dan
ruime aandacht worden besteed aan de
kwantitatieve aspecten van dit actine.

LIIER.ATUUR

1. Bcukers. H. en Hooghwinkcl. (i. .1. M.: Electrolorese in een polvaervlamidegradient. Chen,. H\'n\'k-
hlaJ. 29. .149. (1970).

2. Cheng, Chin-Sheng and Parrish ,Ir. E. C.: Heat-induced change.s in myofibrillar proteins of bovine
l.ongissimus muscle. ./.
of I\'ood .?<■.. 44. J2. (1979).

.1. Crespo, E. 1,. and Ockerman. H. W.: Effecl of heat on sarcoplasmic proteins of light and dark avian
muscle tissue, ,/,
of Food Pro,.. 40, 174. (1977).

4, Crespo, E, L, and Ockerman, H, W, SDS-polyacrylamide electrophoresis pattern alteration of
myofibrillar proteins after heatmg of avian leg and breast muscle,
J. of Food Pro,.. 40, 26!. (1977).

5, Hamm, R, Kolloidchemie des Eleisches, Paul Parey in Berlin und Hamburg, 1972,

6, Hildebrandt, Ci,; Stellungnahme /u den \'Richtlinien für die einheitliche Durchführung der histologi-
schen Untersuchung von Eleischer/eugnissen",
Fleisehwir,schuf,. 59. 521. (1979).

7, Hofmann, K,; Identifizierung und Bestimmung von E\'leisch- und Eremdeiweiss mit Hilfe der
Dodecylsulfat-Polyacrylamide-ge I Electrophoresis.
7. .Anal.. Che,n.. 2 67 . 355. (1973).

8, Hofmann, K,; Identification and determination of meat and foreign proteins by means of dodecyl
sulfate polyacrylamide gel electrophoresis,
.Ann. Sutr. .Alirn.. .11, 207. (1977).

-ocr page 458-

9. Hofmann, K. und Penny, J. F.: Methode zur Identifizierung und quantitativen Bestimmung von
Reisch- und Fremdeiweiss mit Hilfe der SDS-polyacrylamid-eleetrophorese auf Flaehgelen.
Fleisch-
wirischafi.
53, 2,52, (1973).

10. King, N. F.: Heat-induced comple.x formation between mvosin and sovbean 7s globulins. J. Agrie.
Food Chem..
25, 166. (1977)

11. Kluge-Wilm, R.: Analytik von Niebt-Fleiseheiweiss. Fleischwirischafi. 1, 1068. (1978)

12. Koh, T. Y.: Immunochemical method for the identification and quantitation of cooked or uncooked
beef and soya proteins in mixtures.
J. Insi. Can. Sci. Teehnol. AUmem.. 11, 124. (1978).

13. Kotter, F., Krausse, G. und Pfeiffer, G.: Der Reischanteil als entscheidenes Kriterium für die
Beurteilung von Fleischerzeugnissen.
Fleischwirischafi. 1 I, 1465. (1969).

14. Krol, B.: Inleiding in de Vleestechnologie deel II, Hfdst. VII, Pressa Trajectina - Utrecht, 1977.

15. Lawrie, R. A.: Meat Science second edition. Pergamon press; Oxford, New York, Toronto. Sydney,
Braunschweig, 1974.

16. Leitsätzen, für Fleisch und Fleischerzeugnisse des Deutschen Lebensmittelbuches. Bundesanzeiger nr.
34. Juli. 1975.

17. L. K.B. SDS and conventional Polyacrylamide gelelectrophoresis with LKB 21 17 Multiphor Applica-
tion. Note 306 april, 1977.

18. Mattey, M. Parsons, A.L. and Lawrie, R.A.: Quantitative identification of meat species after heating.
J. Fd. Technoi. 5, 41. (1970).

19. Meijs, C. C. J. M. van der: Taak van de dierenarts bij de kwaliteitsbewaking van voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong.
Tijdschr. Diergeneesk.. 105, (1980).

20. Olsman. W. J.: Elektrophoretischer Nachweis von Fleischfremden Eiweissen in Fleischerzeugnissen.
Z. Lehensmiil. Uniersuch. u. Forsch.. 141. 253. (1969j

21. Olsman. W. J.: Vleesvreemde eiwitten en hun analyse. Vleesdisir. en Vieesiechnoi. 1. 27. (1978).

22. Olsman. W. J.: Methods for detection and determination of vegetable proteins in meat products. J.
Am. Oil Chemisls" Soe..
56, 285. (1979)

23. Ramdass, P. and Misra, D. S.: Differentation of meats of different species of animals by
polyacrylamide-gel -electrophoresis.
Indian. J. .Anim. Sei.. AA.844. (1974).

24. Schormüller, J.: I.ehrbuch der l.ebensmittelchemie. Zweite Auflage. Springer Verlag, Berlin, Heidel-
berg, New York, 1973.

25. Schweisfurth. K. L.: Wir sind herausgefordert. Fleischwirischafi. 6. 755. (1969)

26. Sinell. H. J. und Mentz. J. Zum quantitativen Nachweis von aufgeschlossenem Milcheiweiss mittels
Elektro-immunodiffusion.
Areh. Ij-hensmiiielhyg., 26. 41. (1975).

27. Spell, E.: Die Elektrophoretisch Unterscheidung Verschiedener Fleisch-arten. Fleischwirischafi. 3,
533. (1974)

28. Verwerken van vlees tot vleeswaren (Besluit 1962), Vleeskeuringswet. Vermande Zonen — Uitgevers
— IJmuiden, 1963.

29. Vlees-en Vleeswarenbesluit 1969 (Warenwet). Vleeskeuringswet. Vermande Zonen - Uitgevers
IJmuiden. 1974.

30. Vleeskeuringswet (1978). Vermande Zonen Uitgevers - IJmuiden. 1979.

31. Yamamoto. K. Samejima. K. and Yasui. F.: Changes produced in muscle proteins, during incubation
of muscle homogenates.
J. of Food Sc.. 44. 52. (1979)

-ocr page 459-

Algemeen

De gastheer en zijn microflora: Een eco-
logische eenheid.

Mark. E.: The hosl and its microflora: An ecological
unit.
J. An. .Sci.. 49. (3). 857-867. (1979).

Dit artikel is verschenen als deel \\an een sympo-
sium over het verband \\an de darmflora en de
nict-berkauwende gastheer (Wisconsin, Madison.
26 juli 1977).

Hierin wordt behandelt hoe dc voedingstoestand
van bet dier beïnvloed kan worden door de micro-
flora van de digestietracus.

Voedseldeskundigen, microbiologen, anatomen,
fysiologen cn immunologen beoordelen het
verband tussen de gastheer en de tnicroflora vanuit
een verschillend standpunt. Een beter begrip van
het probleem /.al ontstaan door de synthese van de
informatie vanuit de verschillende gebieden. Dit /al
kunnen leiden tot voordeel van de gastheer.
In het artikel /.elf, worden achtereenvolgens behan-
deld:

verschillen in microbiéle populaties;
microbiéle effecten op de digestietractus;
vitamine, synthese en absorptie;
benutting van stikstof;
benutting van lipiden;
verteringsbevorderende enzymen;
tnierollora van de digsatictractus en de schild-
klier;

aminevortnmg.

,/. /. fcrp.sirci

Bacteriologie

C.ht. pseudotuherculosis-\\nhcX\\es bij het
paard.

Miers, K. C. and l ey. W. B.: Corvnehucleriuni
psciulonihcrculosis
infeetion in the horse; study of
1 17 clinical cases and consideration of Etiopathoge-
nesis. ,/.
Am. Vet. .Med. .4.v,v. ill. 250-253. (1980).

De schrijvers, werk/aam bij het Veterinarv Teach-
ing Hospital van de Universiteit van Californië
(Davis), geven hierbij een over/icht van 1 17 door
hen in de periode I97.VI979 gediagnosticeerde ge-
vallen van
Chl. pseudomhercidD.\'iis infecties bij
paarden. Zoals bekend kan mende naam
Chi. ovis
niet meer gebruiken, omdat thans 2 biotypen van
Cht. pseudomhercidosis /ijn onderscheiden: een
nitraat-reducerend biotypc, voorkomend bij runde-
ren en paarden en een nitraat-\'negatief biotype, dat
overeenkomt met de oude
Chi. ovis bij geiten en
schapen. Deze gastheer specificiteit is weliswaar
niet absoluut, doch geldt in de meeste gevallen wel.
Wat de resultaten van het onderzoek van Miers en
Ecy betreft: de meeste gevallen bleken in dc herfst
voor te komen: in een nat jaar w erden meer gevallen
gezien. Volgens de auteurs zijn deze seizoeninvloe-
den toe te schrijven aan het dan meer voorkomen
van teken
(Dennaeenior alhipicuis).
Dc meeste abcessen in grootte variërend van S-.^O
cm - ontwikkelden zich ventraal en de eigenaars
dachten vaak, dat het dier een klap van een ander
paard had gehad. Naast abcessen werden soms de
volgende symptomen gezien: kreupelheid, koorts,
ataxie, koliek, gewichtsverlies en dermatitis.
De pus was crèmekleurig, vast tot kaasachtig en
reukcloos. Vaak kwamen meerdere abcessen bij één
en hetzelfde dier voor. Aan het slot van het artikel
gaan de auteurs nog in op de therapie. Of behande-
ling met penicilline zin heeft, wordt (terecht;
Ref.)
betwijfeld. Vaccinatie is tot nu toe niet tnogelijk.

J. Goudswaard

Kip

Titerdaling in Marek-entstof tijdens de
behandeling,

Halvorson, D. A. en Mitchell, 1). O.: l.os of Ccll-
Associated Marck\'s Disease Vaccine 1 iter During
Thawing, Reconstitution. and Use.
.Avian Diseases.
24.(4) 848-854. (1979)

Omdat geconstateerd was dat de v oorschriften, ver-
meld op de bijsluiter bij celgebonden Marck-
entstof. in boerderijen niet altijd nauwkeurig wer-
den opgevolgd, werd onderzocht wat het effect
daarvan op het v irusgchalte van de entstof kan zijn.
Daarvoor werden steeds .1 ampullen entstof die een
afwijkende behandeling hadden gekregen, vergele-
ken met 5 ampullen dic correct waren behandeld.
Alle ampullen waren afkomstig v an de/elfde charge
entstof.

De virustiter van de \'mishandelde\' entstof werd uit-
gedrukt als percentage van die van de controles.
Titratie gebeurde op kippen cmbryofibroblasten.
Het gedurende
2\'A of 5 minuten uit de vloeibare
stikstof halen van ampullen gaf een gemiddeld v er-
lies aan entvirus tc zien van respectievelijk 8,3 en
97%. Te lang ontdooien (5. 10 of 15 minuten in
plaats van .10 seconden) resulteerde in virus verlies
van respectievelijk 17.
52 en 5.3\' ;. Bij ontdooien in
te koud (17° C) ofte warm (40° C) water in plaats
van bij de voorgeschreven 27° C was de gemiddelde
teruggang 25. respectievelijk 20\';. Oplossen in ge-
koelde vloeistof (4° C) gaf gemiddeld 22Cf verlies
van entvirus, terwijl het niet met oplosvlocistof na-
spoelen van de ampullen 14\'^ entvirus kostte.

-ocr page 460-

In afuijking \\an dc voorschriften niet binnen 2 uirr
maar binnen 30 minuten de entstof\\erbruiken gaf
een winst van W^V meer \\irus \\an de entstof.
(Omdat in Nederkrnd de celgebonden Marek-
entstof niet op de broederijen, maar in speciale
depóts wordt klaargemaakt voor gebruik, lijkt al-
leen het laatste punt: snel verwerken van de entstof,
\\oor Nederlandse broederijen \\an belang:
Rij.j.

1\\ S. dc I nes

Oncologie

Barendsen, G. W.: Stralingen radioacti\\iteit in het
milieu en het ontstaan van kanker.
Kanker. 4, (2).

IJ-16. (imi).

De stralingsdosis gemiddeld door de be\\olking in
Europa en Noord Amerika ontvangen, is \\oor
zover nu bekend tc schatten op 200 m rad per jaar.
Meer dan dc helft komt op rekening \\an de natuur-
lijke straling (kosmische straling, radioactiviteit in
hel lichaam, radioactiviteit in dc bodem).
Onder de door menselijke activiteit veroorzaakte
straling neemt de medische röntgendiagnostiek (,50
m rad) een veel belangrijker plaats in dan bijv. ra-
dioactief materiaal van kcrne.\\plosies (}) of van
kerncentrales (0.01).

Door middel van berekeningen is een benadering
gemaakt van het kankerrisico in verschillende orga-
nen door middel van stralingen, liet lijkt dat stra-
ling naar verhouding een kleine bijdtage geeft. 1 och
kan niet worden uitgesloten dat per jaar mogelijk
100-200 personen overlijden aan kanker ten gevolge
van natuurlijke stialing.

I:en overeenkomstige maar mogelijk iets kleinere
bijdrage zou kunnen worden v eroorzaakt door stra-
ling ten gevolge van menselijke activiteiten.

II . Misdor/\'

Proefdieren

Stress respons bij ratten,

Gartner. K.. Büttner, D., Döhler. K., Eriedcl. R.,
I.indena, .1. I.indena and I rautschold. I.: Sticss
response ol rats to handling and experimental pro-
cedures.
Lahoralon .-tninials. \\A.267-J74. (198(1).

Doel van hct onderzoek was na te gaan in hoeverre
ecn aantal blocdparametcrs door stress beïnvloed
worden cn hoe de stress reacties kunnen worden
verminderd. Het onder/oek is uitgevoerd hij ratten.
Beïnvloeding van parameters wordt met alleen ver-
oor/aakt door invloeden van de omgeving, maar
ook door analvscfouten en procedurcloutcn. Dit
onder/oek heeft alleen betrekking op het clïect van
enkele eenvoudige biotechnische handelingen; een
korte ethernarcose cn verplaatsen van dc kooi. Er
/ijn 25 parameters bepaald; 7 endocriene parame-
ters (representatief voor bet \'algemene adapatic
syndroom\'), 6 circulatoire parameters (representa-
tieO voor dc \'gevaar rcactic\') en 12 stofwissel ings pa-
rameters (representatief voor beide verdedigings-
mechanismen),

\\ ijf minuten na beide vormen van stress waren
prolactine, corticostcron, \'I SH, FSH, EH en tri-
jodlum thyroine en thyroxine 150-500Cr verhoogd in
vergelijking met controledieren (dieren waarvan
binnen 100 sec. na binnenkomst van het dierverhlijl
bloed ver/ameld weid). Hartfrequcntie, cclvolumc,
IIb en plasmaproteïnc stegen 10-20\'; na verplaat-
sen van de kooien en na ethernarcose, Serumglu-
cose, pyruvaat en lactaat concentraties stegen 20-
lOO\'V na beide stress-factoren. Fosfaat, calcium,
uereum, aspartaat, alaninetransferases en leucine
arylamidase werden niet beïnvloed door stress, ter-
wijl kalium en glycerol daalden, Dc aanwe/igheid
van een vertrouwde diervcrzorger in hct verblijf
veranderde de parameters niet.
De resultaten geven aan dat binnen 100 sec. na hct
aanraken van de kooien de monsters gcnotrien moe-
ten zijn. anders zijn ze in meer of mindere mate
beïnvloed.

Sommige parametcis worden snel weer normaal
(bijv. glucose, plasmaproteïne, natrium) maar an-
dere (bijv, prolactine FSH corticostcron) blijven
gedurende meer dan min, abnormaal. De conclu-
sie is dal standaardisatie van proefdieren cn hun
omgeving (waaronder experimentele procedures)
blijven aandacht verdient, zeker wanneer parame-
ters moeten worden bepaald dic /ich gemakkelijk
door externe factoren laten beïnvloeden,

,/. /\', Koo/nnan.

Schaap

Petechiale haeinorrhagién in vet van het
karkas van geslachte lanimeren

Ihornton. R, N,. Blackmorc. 1), K,.,loll.v, R, D,.
Marris, R, 1 and Marsden. N, A,: IVtechiaI haenioi-
rhages incarcasslat ol slaughtered lanibs, V,/, Ici.
./,, 2S,
ISI-IS9. (19^9).

Sinds enkele laren worden petechiale haemorrlia-
gien in het karkasvct van jonge geslachte lammeren
opgemerkt. De laesies varicrcn in ernst cn komen
bi|^5-l5\', van de dieren voor, ,Van dit probleem is
een uitvoerige stiiilie gewijd, waarbij hel belang van
vcrschilicndc lactorcn met behulp van ccn coinpu-
ler geanalvsccrd werd.

De bloedingen hadden een doorsnee v,in 0.5-,\' [iim.
kwamen in hct vetweclscl voor. of delascia bier-
van. maar met in spierwcclsel. Ze kwamen het
meest m dc liimbaal- cn llankstrcek voor; ook de
inguinaalsireck en hct cianialc deel van dcschoudci
waren vaak gctrollen, Dc verdeling was vr,|wcl
svmmetrisch, Fongen met petcchiën. werden bij
karkassen aangetrollen, dic het bovengenoemde
euvel wel en niet vertoonden.

-ocr page 461-

Hol werd duidelijk, dal eleclrische bedwelming de
oor/aak was \\an de \\el-bloedingen. Het type \\an de
elcelrisehe bedwelmer cn de manier \\an uitbloeding
waren niel van belang.

Wel echter bleek de male in de belemmering \\an
beweging \\an het dier \\oor de bedwelming \\an
invloed. .Alge/ien \\an oor/akelijke en ondersteu-
nende factoren, dragen ook predisposities \\an het
dier bij tol het ontslaan \\an bloedingen. Vermoed
w ordt. dat de leefiijd hierbij belangrijk is. omdat hel
aantal bloedingen in de loop \\an het slaehtsei/oen
alneemt. Naast de/e resultaten \\an onder/oek.
wordt aandachl besleed aan de histologische veran-
deringen. die bij de/e bloedingen \\crsehillen verto-
nen, met die \\an andere oorsprong.

,/. /. icrpstriL

Varken

S.P.F.-programma in Zwitserland

Koch. W.: Kolostrumfreie Auf/ucht \\on Hvsie-
reklomieferkeln.
Schnciz. Anh. Tierhcilk.. \'\\22.
107-/36. (/9H0).

In Zwitserland bestaat al 17 jaar ervaring met het
S. I\'.f .-systeem. Vanuit 5 primaire S. P, F,-bedrijven
/ijn thans 90Ü lok- en vermeerderingsbedrijven
in het programma opgenomen.
Oe doelstelling hierbij is hel weren van enkele
infectieu/e varkensziekten: en/oötische pneumo-
nie. Haemophilus - pleuropneumonie. Atrofische
rhinitis en dysenterie.

Daar e.p. subklinisch aanwezig kan zijn. geeft
deze ziekte door aankoop van fokmateraiaal nogal
wal tegenvallers (.V\'; van de bedrijven per jaar).
Sinds 1977 is hel S.P.F.-programma uitgebreid
met een bedrijf in Fllbach. waar hyslerectomie-
biggen kunstmatig worden opgefokt en worden
afgeleverd tot een leeftijd van ca. 10 maanden.
De eerste 10 levensdagen vertoeven de biggen in
kartonnen ineubaloren hij een temperatuur van ca.
.34° C. daarna worden ze overgeplaatst naar gemo-
dificeerde flai-decks (temp. 24 f.l tot ccn leeftijd
van 9 weken. R.O, van uterus-inhoud en placenta
bleek in 42 van de 1.3(1 monsters positief (meest
apathogene kiemen),

B.O. van laeces bleek in de opfokperiode soms
positief ten op/ichte van
Saln]imc//ü /wit/c/hcrg.
die hoogst waarschijnlijk via het voer was ge-
ïntroduceerd. ondanks hel feit dat hel voer twee
maal was gepelleteerd, (Ook bij andere S,P,F,-
prograninia\'s wordl melding gemaakt van
.Sii/iiio-
*«■//« inleslalies; /<,■/.)

Daar de doelstelling van hel programma is S,P,F,-
dieren te leveren en dus geen gnotobionlen, kan
de opfok \'halfopen\' verlopen, waardoor minder
oplokproblemen ontstaan dan hij opfok in isola-
toren,

F.en uitvalpercentage van 6.9\', over een totaal
van ,S82 colostrum-v rij opgefokte biggen mag zeer
goed genoemd worden.

H. .1. ./. Cromuiik.

Varken

Het effect van een gecombineerde orale
en intramusculaire
E. coli vaccinatie van
de zeug

Chidlow. .1. W.. Blades. .1. A.. Porter. P.: Sow
vaccination by combined oral and intramuscular
antigen; A field study of maternal protection
against neonatal
Eu hcrichia co/i enteritis. I e/.
«(\'<.. 105.
437-440. (/979).

De orale /;\'. co//vaccinatie van de zeug resulteert in
hoge IgM concentraties in hel colostrum. Infectie-
proeven hebben aangetoond dat de passieve iminu-
niteit welke hierdoor bij de big wordt bereikt, zeer
effectief is.

In cen praktijkproef op II bedrijven werden de
zeugen oraal gevaccineerd door het vaccin vanaf 8
weken voor de verwachte parlusdatum door het
voer te mengen. Minimaal 18 dagen voorde partus
werden de zeugen éénmaal intramusculair gevacci-
neerd. In het totaal 2500 koppels biggen, geboren
op 9 bedrijven, werden vooreen vergelijkend onder-
zoek gebruikt.

In de helft van de koppels, geboren uit gevacci-
neerde zeugen, was het sterftepercentage ten
gevolge van diarree 7,3\'f in tegenstelling tol de
controlegroep waarin het 12,9\' i bedroeg. Het aan-
tal dieren dat met anlibiotica behandeld was tegen
diarree lag in de gevaccineerde groep 44\' < lager als
in de controlegroep. Op deze 9 bedrijv en werd gedu-
rende de proefperiode van 8 tol 12 maanden een
afname van de /-.\'. «»//diarree waargenomen, waar-
schijnlijk als gevolg van een vermindering van de
infectiedruk. Op de twee andere bedrijven werd
een/elfde resultaat bereikt. Op een bedrijf was hier-
voor een aangepast oraal vaccin nodig, op het
tweede bedrijf werd de totale zeugenslapel
gevaccineerd.

Doordal deze vaeeinatiemeihode een betere
bescherming bij de hig bereikt, verdient ze volgens
de auteurs de voorkeur boven de gebruikelijke
intramusculaire vaccinatie. Fen tweede voordeel is
dal de orale vaccinatie vandezeugde E. eo/Z-norain
de zeug conlroleerl, waardoor de contaminatie van
het kraamhok met pathogene /.. lo/i verminderd
wordl.

/\'. (", vau ,/<•/• \\ alk.

-ocr page 462-

An Atlas of Surgical Approaches to
Bones of the Dog and Cat.

D. L. Piermattei and R. G. Greeley

(Second Edition. 2(t2 page.s. £ 13.50. \\V. B. Saun-
ders Company. Philatlelphia - lx>ndon - Toronto.
1979)

De eerste druk van dit boek. reeds daterend uit
1966, heeft zich een vaste plaats verw orven in de
handbibliotheek van elke prakticus die orthopedis-
che ingrepen verricht bij kleine huisdieren. En zulks
niet allen in het Engelse taalgebied, want het werd
tevens vertaald in het Duits, .lapans en Frans,
E)e tweede druk werd belangrijk uitgebreid door
een ruime verdubbeling van het algemene gedeelte,
door bijna de helft meer benaderingen, en tevens
met een literatuurlijst met bronvermelding van ope-
ratieve benaderingen welke door andere auteurs
elders en eerder werden beschreven,
In het inleidende algemene gedeelte wordt de nood-
zaak van aseptiek en atraumatische chirurgie bena-
drukt; voorbereiding en het afdekken van het ope-
ratieveld worden geïllustreerd. Enkele algemene
chirurgische principes worden kort besproken als-
mede hulpoperaties ten behoeve van de benadering
van gewrichten (pees-en spierhechtingen, stabilise-
ren van hulp-osteotomiën),

E)e nieuwe druk is uitgebreid met enkele overzichts-
illustraties van de regionale anatomie, overigens
onder de toch noodzakelijke verwijzing naar de
handboeken.

Bij de in totaal 72 beschreven chirurgische benade-
ringen (van beenderen en gewrichten aan hoofd,
wervelkolom, bekken en ledematen) wordt eerst een
globale indicatie aangegeven, waarna de toegang
tot het betrokken gebied in verschillende lagen
wordt beschreven en geïllustreerd, met aanwijzin-
gen voor het sluiten en soms voorde nabehandeling
van de wond.

De auteurs stellen zelf dat er voor een bepaald
gewricht meerdere benaderingen zijn beschreven,
en dat de lezer zelf op basis van eigen ervaring en
inzicht daaruit de methode moet kiezen die hem of
haar het beste past. Dit kan de prakticus voor pro-
blemen plaatsen; bijvoorbeeld bij 5 van de 6 bena-
deringen van de heup is de heupluxatie als één van
de indicaties aangegeven. Om nu een keuze te kun-
nen maken is aanvullende informatie overde opera-
tieve behandeling van heupluxaties onontbeerlijk,
alsmede oefening in een gekozen methode en bij
normale anatomische verhoudingen, alvorens men
een patiënt kan behandelen.

Bij patiënten zullen immers vaak de anatomische
verhoudingen ernstig verstoord zijn door oedeem,
haematoom. weke delen trautna etc.
De illustraties in zwartwit zijn overzichtelijk, en
goed te interpreteren. Het merendeel van de nieuw
toegevoegde illustraties zijn van een andere hand
dan in de eerste druk, hetgeen de uniformiteit enigs-
zins afbreuk doel. doch niet de informatieve
waarde.

Ekze atlas wordl warm aanbevolen voor een ieder
die kleine huisdierenchirurgie beoefent of gaal
beoefenen, en zowel om z\'ch nieuwe operaties eigen
te maken als voor een korte heroriëntatie vlak voor
de ingreep.

E. J. Meutstege

Physiology and control of parturition in
domestic animals

E. Ellendorf. M. Taverne en D. Smidt.
(Uitgever: Elsevier Scientific Publishing Cotnpany.
Amsterdam 1979. 348 bh. Prtjs: f 150.-)
Het boek vormt de proceedings van een symposium
over de fysiologie en de controle van de partus bij
landbouwhuisdieren, dat in februari 1979 le
Mariensee in W. Duitsland is gehouden. In het boek
worden de meest recente inzichten vermeld over het
op gang en hel tol stand komen van de partus bij de
ooi, de geil, de koe, de merrie en de zeug,
In de inleiding merkt, dr, Thorburn op, dal de
stelling dal de foetus een belangrijke rol speelt bij
het op gang komen van de partus, door steeds meer
wetenschappelijke bevindingen wordt onder-
bouwd, Hij vermeld daarbij dal Hippocrates reeds
in 460 voor Christus veronderstelde dat de foetus
zijn eigen geboorte bewerkstelligde door zich met
zijn voeten tegen de fundus van de uterus af le
zetten,

E)e bijdragen van verschillende vooraanstaande
wetenschappelijke onderzoekers hebben betrek-
king op de rol die hormonen, afkomstig uit bijv, de
neurohypofyse, de schildklier, de placenta en de
ovaria, tijdens de graviditeit en bij het lot stand
komen van de partus spelen, In dit kader wordt ook
aandacht besleeds aan \'de rijping\' van de foetus in
relatie lot de partus; de farmacologischeen de fysio-
pathologische aspecten van de geboorte; dc myo-
metrium activiteit voor, lijdens en na de pa ruisen de
gedragsveranderingen van het moederdier rondom
de geboorte.

Hel boek biedt een schal aan wetenswaardigheden
die wetenschappelijk goed worden onderbouwd.
Een ieder die zich afvraagt op welke w ijze de partus
wordl geïnitieerd en waarom dit niet eerder lijdens
de graviditeit plaats vindt, zal op uitgebreide wijze
informatie verschafl krijgen.

Opgemerkt dient le worden, dat de verschillende
bijdragen op specialistisch niveau zijn geschreven.
Wanneer men zich dit boek wil aanschaffen lijkt hcl
daarom wenselijk dat een zekere basiskennis op het
gebied van de endocrinologie aanwezig is.

A. Brand

ßöito

-ocr page 463-

Entinsgbeschikking runderen
mond- en klauwzeer 1980/1981

Na overleg tussen vertegenwoordigers
van de Directie Veterinaire Dienst, de
Districtsinspecties V.D., de Stichting Ge-
zondheidszorg voor Dieren, de Gezond-
heidsdiensten voor Dieren, de Konink-
lijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde, het Centraal Dierge-
neeskundig Instituut, de Directie Juri-
dische en Bedrijfsorganisatorische Zaken
en de Algemene Inspectiedienst van het
Ministerie van Landbouw en Visserij,
isde Entingsbeschikking runderen mond-
en klauwzeer 1980/1981 totstandgeko-
men.

Deze Miniteriële Beschikking is evenals
voorheen gebaseerd op een entplicht
voor runderen aanwezig op de bedrijven
met een toegelaten vaccin tegen M.K.Z.,
typen A, O en C in een hoeveelheid
als aangegeven op de verpakking en op
een vervoersverbod voor niet geënte run-
deren.

7 en opzichte van vorig jaar zijn de vol-
gende wijzigingen aangebracht:

- de entingsperiode loopt niet meer van
15 november tot 1 maart, maar
1 december 1980 tot 1 maart 1981;
runderen behorende tot een groep
vleesstieren en ossen kunnen voort-
aan behalve tussen de daarvoor in
aanmerking komende leeftijdsperio-
de van 5 tot 11 maanden, ook in de
entingsperiode worden geënt, indien
zij 4 maanden of ouder zijn;
i.p.v. gedurende de laatste twee we-
ken van de entingsperiode kan een
rund gedurende de laatste
drie weken
van de entingsperiode niet meer wor-
den vervoerd op basis van de ver-
klaring dat het dier in de vorige
entingsperiode is geënt (art. 3, lid
2);

— als uitzondering hierop is het vervoer
van een rund gedurende deze laatste
drie weken wel toegestaan, mits het
rund naareen slachtplaats wordt ver-
voerd of vergezeld gaat van een ge-
leidebiljet (art. 3, lid 3);

— art. 3, lid 6 onder C.4. is aangevuld
met de verplichting voor de vervoer-
der van een rund naar een slachthuis,
om op eerste vordering van een daar-
toe bevoegd ambtenaar, mededeling
te doen omtrent het bedrijf van her-
komst.

Ondanks het feit dat ook tijdens de af-
gelopen entperiode het entstof-verbruik
nauwelijks aanleiding gaf tot verschillen,
zal ook in de komende periode controle
hierop plaatsvinden.
Op leukosebedrijven mag het enten wor-
den uitgesteld tot de uitslag van het
bloedonderzoek bekend is; de serolo-
gisch positief gebleken dieren worden
vervolgens geslacht, waarna de prakticus
de enting op het betreffende bedrijf kan
uitvoeren met inachtneming van de no-
dige voorzorgsmaatregelen (bij voor-
keur voor elk dier een aparte naald
gebruiken, jonge dieren eerst, daarna de
oudere dieren enten).
De Veterinaire Diest zal alle praktizeren-
de dierenartsen de Entingsbeschikking
runderen mond- en klauwzeer 1980 1981
toezenden, voorzien van een uitgebreide
toelichting, ook voor de studentenassis-
tentie tijdens de enting en over de te
volgen handelswijze bij abnormale ent-
reacties.

n

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 464-

November:

17—19 Porcine Stress and Meat Quality-
Congress. Oslo (pag. 878).

17 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

19 Benelux Symposium (Elanco) (pag. 869, 920
en 989)..

20 Groep Geneeskunde van bet Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. ledenvergadering. Restaurant
\'Hoog Brabant\'. Aanvang 15.30 uur.

20 Kliniscbe Avond (Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier) (pag. 869).

21 Bayer Symposium \'Respiratoire aandoeninger
van het rund, diagnose, preventie en therapie\'
Okura hotel, Amsterdam (pag. 738).

22 Medizin-fotografisches Seminar, Düsseldorf.

25 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Afdelingsverga-
dering, Crest Hotel, Velp. Aanvang 20.00 uur.

25 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
runderen.

25 Afd. Groningen Drenthe K.N.M.v.D. Afde-
lingsvergadering (Patcrswolde).

December:

2 Interne studiedagen over het thema \'De relatie
veehouder - dierenarts\', georganiseerd door de
K.N.M.v.D. en de hoofdafdeling Veehouderij
van het l.andbouwscbap. .laarbeurscongres-
centrum, Utrecht (pag. 990).

7 12 Course for Fracture Treatment and Re-
constructive Surgery in the Equine, Davos
(Switzerland) (pag. 620 en 854).

8 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

9 Afd. I.imburg K.N.M.v.D. Fedenvcrgadering.

10 Afd. Noord-Holland. Ledenvergadering.

11 Groep Volksgezondheid K.N. M.v.D. Verga-
dering, Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht.

11 Groep Veterinaire Homoepathie

K.N.M.v.D. Vergadering, Beatrixgebouw,
Jaarbcursplein, Utrecht. Aanvang 20.00 uur.

16 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Afdelings-
vergadering, Hotel-Restaurant \'Belvédère\',
Schoonhoven. Aanvang 20.30 uur.

16 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
schapen,

17 18 Kwaliteitsverbetering van het onderwijs:
4e nationaal congres over onderzoek van bet
W.O., 1 H te Eindhoven (pag. 739).

1981

,lanuari:

13 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
pluimvee,

22 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

27 Afd, Noord-Brabant K.N.M.v D, Werkverga-
dering
kl, huisdieren.

29 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten,
Vergadering. Jaarbeurscongrescentrum,
Utrecht. Aanvang 10.00 uur.

30 Vortragslolge \'Krankheiten des Pferdes\' (,\'\\),
München.

Februari:

3 Afd. Noord-Brabant K,N,M,\\.D, Werkverga-
dering
varkens,

11 12 UKASTA BVA ADAS 1981 Tripartite
Conference "Livestock Production within the
EEC, Harrowgate.

23 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
runderen,

24 25 CLO-dagen,

26 Groep Volksgezondheid K,N.M,v,D.
Ledenvergadering,

.Maart:

2 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\',
Vergadering.

2 3 Tagung der Fachgruppe \'Gellügel-
Krankbeiten\' der DVG, über \'Krankheit der
Vögel\' (A), München,

10 Afd, Noord-Brabant K,N,M.v.D, Werkverga-
dering
mestkalveren,

13 14 Fachtagung über Pferdekrankheiten
(anlassl, der \'Equitania 1981\' (A), Essen.

19 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten,
Vergadering, Jaarbeurscongrescentrum.
Utrecht, Aanvang 10.00 uur,

25 26 Tagung über Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung, Berlin.

26 \'Kring Idierenartsen Gelderse Vallei\',
Vergadering,

April:

8 11 14, Kongress der DVG (A),

14 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering,

15 Groep Volksgezondheid K.N,M,v,D.
Eed en vergade ring.

Mei:

14 Vereniging van [directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. Jaarbeurscongrescentrum.
Utrecht. .Aanvang 10.00 uur.

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven .schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Biddinghuizen
(pag. 736),

17 22 5th Symposium on Quality of Poultrv
Meat - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

18 23 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia, Apeldoorn (pag. 677).

20 The World Poultrv production: Where and
How? - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag, 677).

29-31 ler Congrès l.atin-Mcditerranéen de
Médecine Vétérinaire pour Petits Animaux
XX Congrès National Italien des Vél des
Petits Animaux, Venezia (pag.\'958).

-ocr page 465-

In memoriam

O. A. VAN
DOBBENBURGH

Kon na zijn 65 jarig jubileum overleed op
14 maan j.1. op 88 jarige leefiijd
onverwacht Ouo Arij van Dobbenburgh.
rustend dierenarts te Houten.

Geboren te Amsterdam in 1891. verhuisde
hij kon daarop naar H\'ijk hij Duurstede,
waar hij opgroeide in het veerhuis aan de
D\'k met uitzicht op de molen van
Ruysdaei.

Zijn jeugd, doorgebracht op de
uiterwaarden aan de waterkant, is bepalend
geweest voor zijn gevoel voor de weidsheid
van de natuur en zijn interesse voor dieren
en planten.

Sa de lagere school en een deel van de ULO
te Wijk hij Duurstede doorlopen te hehhen.
ging hij reeds op 14 jarige leeftijd op
kamers wonen in Utrecht teneinde zijn
middelbare schoolopleiding te volgen aan
de Rijks H.B.S. in de Kruisstraat aldaar.

Nadat zijn aanvankelijk idee de
zeevaartschool te bezoeken werd doorkrui.sd
door een afkeuring, viel de keus op het
beroep van veearts. De studie aan \'s Rijks
Veeartsenijschool, aangevangen in 1911.
werd met veel animo en inieresse gedaan,
aj\'gesloten in 1915 en gevolgd door een
assistentschap chirurgie.

Na één jaar praktijk gedaan le hebben in
Sloten N.H.. vestigde hij zich in 1917
definitief te Houten. In dalzelfde jaar
trouwde hij met Elisaheth Duhois. eveneens
afkomstig uit Wijk bij Duurstede.
Van Dohbentiurgh heeft zijn beroep in een
aanvankelijk overwegend uit paarden
bestaande praktijk met vee!plezier en grote
kundigheid uitgeoefend.
Veel oog had hij voor de problemen en
noden van de kleine hoer. De eigenschap

iets duidelijk te kunnen uitleggen gebruikte _

Tijd.uhr. Diergeneesli.. deel 105. afl. 22. 1980

hij in zijn cursus \'kennis van het paard\'
voor jonge hoeren.
Tot op 69 jarige leej\'tijd heeft van
Dobbenburgh zijn vak in de volle omvang
en met veel enthousiasme uilgeoejénd. Dit
enthousiasme heeft hij tenminste op zijn
jongste zoon en op een van zijn kleinzoons
overgedragen.

Zijn praktijk is voortgezet door zijn jongste
zoon in associatie mei de collega te Bunnik.
Respect voor de vrijheid en eigen
verantwoordelijkheid van zijn medemens is
een belangrijke leidraad in zijn leven
geweest.

Zijn vrouw is 14 dagen vóór hem

overleden, nadat hij haar de laatste

anderhalfjaar met veel liefde en toewijding

volledig had verpleegd.

Tol op het iaaisi naar lichaam en geest

gezond heeft hij door zijn heengaan voor

zijn kinderen en kleinkinderen een grote

leegte doen ontslaan.

Dankbaar blijft de herinnering aan zijn

evenwichtige persooni ijk heid.

DR. C. DE GRAAE.

-ocr page 466-

Jaarcongres van de
Koninklijke
Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde 1980

Apeldoorn 10-11 oktober

Het Congres 1980 werd georganiseerd door
de afdeling Gelderland van de K.N.M.v.D.
en had als thema \'Voeding van mens en
dier\'.

Na ontvangst met koffie en krentenbrood
in het Congrescentrum Orpheus in
Apeldoorn begon het programma met een
welkomstwoord uitgesproken door de
voorzitter van de afdeling Gelderland, drs.
B. G. Schoonman, In zijn openingswoord
kon hij ongeveer 400 aanwezigen welkom
heten.

De officiële opening werd verricht door de
Commissaris der Koningin in de provincie
Gelderland, mr. W. J. Geertsema, Na deze
officiële opening volgde de jaarrede van de
voorzitter van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde, drs.
S. van Harten, Deze jaarrede vindt u
integraal opgenomen in dit nummer van het
Tijdschrifi voor Diergeneeskunde.
Dr, J. M, van Leeuwen, voorzitter van de
Redaktie van het
Tijdschrifi voor
Diergeneeskunde,
reikte vervolgens de
Jaarprijs 1979 uil aan dr, E, Gruys en mej.
drs. C. Rutgers, voor het artikel: \'Erfelijke
lysosomale stapelziekten\'.
Na de koffiepauze werd het
wetenschappelijk programma geopend met
een zeer duidelijke inleiding door prof. dr.
ir. Van Es, over de \'Voeding van mens en
dier\'.i

Hierna volgde een gezellige Gelderse
koffietafel, die, mede door het grote aantal
deelnemers, in een zeer gezellige sfeer is
verlopen.

\'s Middags werd in drie secties: Kleine
Huisdieren, Grote Huisdieren en
Volksgezondheid, nader op het
congresthema ingegaan.
De belangstelling voor de
sectievergaderingen was uitermate groot.
Dit plaatste de organisatoren, mede door
het niet van te voren aanmelden van een
aantal deelnemers, voor grote problemen.
Door stoelen bij te plaatsen heeft toch
iedereen de sectievergadering van zijn of
haar keuze bij kunnen wonen.

De dames waren na de uitreiking van de
Jaarprijs samengekomen in de Kennedy-
zaal (het eerste gedeelte van het Congres
werd gemeenschappelijk bijgewoond) voor
de huishoudelijke vergadering van de
Vereniging Vrouwen van Dierenartsen. In
deze vergadering is uitvoerig gediscussieerd
over de wijze waarop de Vereniging verder
wenst te gaan. Met name kwam de vraag
aan de orde over het al dan niet aangaan
van een nauwere relatie met de
K.N.M.v.D.. De Centrale Contact
Commissie kreeg daarbij volmacht om een
nauwere samenwerking nader uit te werken.

Het Feest

Onder de tonen van een enthousiaste
pianist werd een zeer geanimeerd
gezamenlijk diner gehouden. Daarna volgde
het hoogtepunt van de avond, te weten het
Gelders Veterinair Cabaret.
Het blijkt telkens weer dat een feestavond
verzorgd door \'eigen mensen\' meer
gewaardeerd wordt dan een optreden door
beroepsartiesten. Om het geheel niet
verloren te laten gaan voor het nageslacht,
is het gehele cabaret op de band
opgenomen. Daarna werd het feest
voortgezet onder de tonen van de
dixleland-band \'De Vale Ouwe Swingers\',
die hun gage hebben geschonken aan het
Wereld Natuur Fonds. Daarnaast was er
volop ruimte om onder bet genot van een
drankje te discussiëren over alle dingen die
op zo\'n feest het bespreken waard zijn.
Voor de statistiek kan nog het volgende
vermeld worden: (zie nevenstaande
overzichten)

\' Alle tijdens het jaarcongres gehouden inleidingen zullen opgenomen worden in het Tijdsehrijl voor
Diergeneeskunde \\an
I januari 1981.

-ocr page 467-

Jaarcongres K.N.M.v.D.

Aantal deelnemers

1972

1973

1974

1975

per provincie

Zwolle

Drachten

Hoorn

Maas

Groningen

9

19

10

1

Friesland

12

79

27

10

Drenthe

9

21

7

8

Overijssel

44

19

14

13

Gelderland

23

23

17

27

Lltrecht

47

29

30

22

Noord-Holland

10

18

48

18

Zuid-Holland

20

16

25

19

Noord-Brabant

9

8

16

19

Zeeland

2

--

1

1

Limburg

1

2

7

32

179

234

200

169

O
z
z

1980

Apeldoorn

\'1
21
12
22
87
32
24
30
30
4
6

275

1979

Den Haag

4

12
8
13
20
23
16
59
28
2

5

191

1978
Breda

3
10
7
13
20
25
12
24
58
5
9

186

1976

Vlissingen

5
9
7
15
21
22
21
25
II
17
3

156

1977

Hoogeveen

21
16
34

21
21
24

17

18
12

3

4

192

z

m
O

>

z

O

2
>

>
H

n

I
>

-O
"O

Verdeling deelnemers jaarcongres naar jaar van afstuderen

Jaar van afstuderen:

1972

1973

1974

1975

1976

1977

1978

1979

1980

1912 t/m 1945

31

39

24

24

21

22

14

10

18

1946 t/m 1960

104

121

97

88

86

86

87

96

107

1961 t/m 1970

42

63

54

51

46

54

70

69

76

1971 t/m 1980

1

10

15

7

3

23

15

16

73

<

O
O

D
m

O
m

C
Z
O
m

SO
oo

-ocr page 468-

loW.!

Algemene vergadering
1980

De 127e Algemene Vergadering van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde is op 11 oktober
1980 gehouden in het Congrescentrum
Orpheus te Apeldoorn.
Hoewel alle leden een uitvoerig verslag
zullen ontvangen, volgt onderstaan reeds
een korte samenvatting hiervan:

De voorzitter van de K.N.M.v.D.. drs. S.
van Harten, heeft met de navolgende
woorden de 127e Algemene Vergadering
geopend:

Ceachie collegae.

Namens het Hoofdbestuur heet ik u
hartelijk welkom op onze Algemene
Vergadering. Het wat vroege tijdstip van
aanvang heeft gelukkig geen gevolgen
gehad voor een goede opkomst. Wij stellen
het bijzonder op prijs, dat u na onze
geslaagde eerste congresdag en het
geweldige avondfeest weer tijdig op uu post
bent.

Bij een terugblik op het wetenschappelijk
gedeelte meen ik, gelet op de vele reacties
die ik hoorde, te mogen zeggen dat het
thema "Voeding van mens en dier\' in dc
smaak is gevallen.

Onze erkentelijkheid gaat daarbij in de
eerste plaats uit naar dc inleiders, maar
daarnaast evenzeer naar de leden van de
I hemacommissie, die voor de keuze van
het onderwerp en de invulling ervan hebben
zorg gedragen.

Vermag collegiale samenwerking veel, uit
de Jaarrede bleek ook, hoe zeer
samenwerkingsverbanden met anderen
noodzaak zijn om door bundeling van
krachten een antwoord te kunnen geven op
de vele vragen, die vanuit de samenleving
aan ons beroep worden gesteld.
Deze ontwikkehng noopt ook het
Hoofdbestuur, tneer dan voorheen
contacten te leggen en te onderhouden met
andere geledingen in onze samenleving.
Zo vond het afgelopen jaar voor het eerst
een gesprek plaats met een delegatie van de
Hoofdafdeling Veehouderij van het

Landbouwschap. Het is nuttigen nodig
over en weer kennis te kunnen nemen var.
de ontwikkelingen op het moderne
veehouderijbedrijf, met name waar het
betreft de plaats van de prakticus,
geneesmiddelenvoorziening, eigen
medicatie, bedrijfsbegeleiding etc.
Het verheugt mij u te mogen zeggen dat
over de rol van de diergeneeskunde op deze
bedrijven een grote mate van
eensgezindheid bestaat.
Tijdens dit eerste gesprek is besloten ook in
de toekomst regelmatig contacten tussen
beide partijen te onderhouden.
Voortvloeiende uit dit contact werd kort
nadien door de Hoofdafdeling Veehouderij
het voorstel gedaan nog dit jaar een
symposion te organiseren, dat de relatie
dierenarts-veehouder tot thema zal hebben.
Het Hoofdbestuur heeft dit plan met
instemming begroet, wat er toe heeft geleid,
dat beide partijen gezamenlijk deze dag
zullen organiseren, waarop uiteraard ook
op een llinke opkomst van onze zijde wordt
gerekend.

Houdt u de 2e december zo mogelijk v rij!

Vermeldenswaardig is eveneens het tot
stand gekomen periodiek overleg op
secrctariaatsniveau tussen de Stichting
Ciczondhcidszorg voor Dieren en dc
K.N.M.v.D, Ook hier de erkenning dat
gemcen.schappelijke belangen ecn op elkaar
afgestemde aanpak vereisen.
In het kader van de zich ontwikkelende
bedrijfsbegeleiding op grote
rundveebedrijvcn zal de acticvc
ondersteuning vanuit de Stichting
onontbeerlijk zijn. Deelname van dc
Stichting in onze Commissie Begeleiding
Cirote Rundvccbedrijven is thans
gerealiseerd.

In principe is besloten na te gaan of
eveneens in samenwerking met de Stichting
nieuwe impulsen kunnen worden gegeven
aan een praktisch uitvoerbare en
verantwoorde vorm van begeleiding van
varkensbedrijven.

Het reeds langer bestaande overleg tussen
de Faculteit der Diergeneeskunde en de
Maatschappij heeft er toe geleid dat dit jaar
een paritair samengestelde
evaluatiecommissie werd ingesteld met het
doel de opleiding te toetsen vanuit het

-ocr page 469-

praktijkgebeuren in algemene zin. Ik hoop,
dat deze commissie mag uitgroeien tot een
permanent overlegorgaan tussen Faculteit,
Overheid en Maatschappij, waarin met
respect voor eikaars eigen
verantwoordelijkheid alle aspecten van onze
opleiding bespreekbaar zullen zijn.
Ook intern zullen de contacten tussen de
vele geledingen die onze maatschappij kent
en het Hooldbestuur zo mogelijk worden
geïntensiveerd.

Optimale informatie over al datgene wat
zich in ons beroep afspeelt is onontbeerlijk
bij de uitstippeling van een verantwoord
beleid.

Het is op zichzelf verheugend, dat ons
arbeidsveld zich verbreedt en de
K.N.M.v.D. algetneen wordt erkend als
behartiger van de belangen van de
diergeneeskunde. De consequenties zijn
echter, dat in toenemende mate een beroep
op vele collegae zal worden gedaan om hun
tijd en inzet te geven in de vele besturen en
hct nog steeds groeiende aantal commissies,
dat onze Maatschappij telt.
Een andere consequentie is, dat in
beleidsvoorbereiding en -uitvoering de taak
van het bureau in evenredige mate
zwaarder zal wordeti belast.
Wij zullen ons in de nabije toekotnst
moeten beraden of wij in toenemende mate
\\an de bijstand van derden gebruik zullen
maken, dan vvel tot verdere uitbreiding van
eigen tnedewerkers moeten besluiten.

Naast deze positieve ontwikkelingen mag ik
ntcl nalaten ook de negatieve te signaleren.
Ook hier geldt, dat elke medaille een
minder mooie keerzijde heelt.
Hoewel het er op lijkt gelet op de
geringe cn dan nog altijd opbouwende
kritiek die wordt geuit dat het beleid van
de Maatschappij uw instemming heeft, zijn
cr duidelijke aanwijzingen dat in
toenemende mate een aantal collegae hun
eigen regels en normen stelt. Wanneer
datgene wat in ecn reeks van jaren
gezamenlijk is opgebouwd en verwoord is
in de Code en dc Bindende Besluiten, niet
meer de grondslag vorint voor het eigen
handelen, geeft dit crtislige gevolgen voor
de collegiale verhoudingen en voor het
beroep in zijn geheel.

Hct aantal intercollegiale geschillen cn de
daaruit voortvloeiende toename van

boio

Ereraadzaken acht ik verontrustend.
Wanneer wij als vrije beroepsbeoefenaren
de vrijheid tot ongebondenheid laten
verworden, zal dit zonder meer leiden tot
een verslechtering van het eigen
werkklirnaat en tot degradatie van het
aanzien van ons beroep.
Met .Multatuli zou ik kunnen zeggen, mijn
verhaal dreigt eentonig te worden, maar ik
mag niet nalaten u opnieuw op de
consequenties van een dergelijk gedrag te
wijzen.

■Met de wens, dat wij in de toekomst in
noodzakelijke eensgezindheid mogen
voortgaan, verklaar ik de 127e Algemene
Vergadering van de K.N.M.v.D. voor
geopend.

Wijziging Statuten en Huishoudelijk
Reglement

De Algemene Vergadering is accoord
gegaan tnet de wijziging van artikel 26 van
de Statuten, hetgeen inhoudt dat in
bijzondere omstandigheden een voorzitter
voor een }e termijn van 3 jaar gekozen kan
worden.

Daarnaast is de Algemene Vergadering
accoord gegaan met de wijzigingen van de
artikelen 47 en 52 van het Huishoudelijk
Reglement inzake arbitragekwesties.

Samenstelling Algemeen Bestuur

Door verkiezing in de betreffende
afdelingen en groepen zijn de navolgende
collegae gekozen c.q. herkozen als lid van
hct Algemeen Bestuur:

P, Dijkstra, afgevaardigde van dc
afdeling Friesland
,1. Stevense, afgevaardigde van de
afdeling Overijssel

B. O. Schoonman, afgevaardigde van de
afdeling (ielderland
,A. C). de Moor, afgevaardigde van de
afdeling fitrecht

.1, K. Scholle .Albers, afgevaardigde van
de afdeling Noord-Brabant
K, K, van Hellemond, afgevaardigde
van de (iroep K I. en Zootechniek

-ocr page 470-

Samenstelling Tarieveneommissie

Door de afdelingen Friesland en Noord-
Brabant zijn collegae D. van der Zee en A.
J. A. M. Mouwen voor herbenoeming
voorgedragen.

Door de afdeling Zuid-Holland is in de
vacature die ontstaan is door het
reglementair aftreden van collega C. W.
Moons als candidaat voorgedragen collega
C. N. M. Mul.

Samenstelling Redaktie Tijdschrift
voor Diergeneeskunde

Door de afdelingen Utrecht en Noord-
Holland zijn in de vacatures die ontstaan
zijn door het reglementair aftreden van
collegae C. L. van Limborgh en J. S. van
der Kamp als kandidaten voorgedragen de
collegae prof. dr. A. Brand en P. H. A.
Poll.

In de vacature die ontstaan is wegens
tussentijds aftreden van collega J. A. H.
van Lieshout, is collega S. A. M. van Cleef
gekozen.

Bindende Besluiten nrs. 1, 2 en 5

De Algemene Vergadering heeft met grote
meerderheid van stemmen ingestemd met
de verlenging voor vijf jaar van de
Bindende Besluiten.

Dit betekent dat conform de reglementen
nu een referendum hierover gehouden dient
te worden onder alle leden.

Contributie 1981

De Algemene Vergadering heeft het
contributievoorstel zoals vermeld in de
agenda voor de Algemene Vergadering
1980, goedgekeurd. Dit betekent een
verhoging van de contributie met 3%.

Financiële commissie

In de vacature die ontstaan is door het
aftreden van collega M. J. M. Driessen, is
collega C. W. Moons gekozen.

Samenstelling Hoofdbestuur

De collegae S. van Harten en G. H. P. J.
Gouda Quint, die aftredend en herkiesbaar
waren, zijn beiden voor een nieuwe periode
gekozen. Voor de vacature die ontstaan is
door het aftreden van collega L. van der
Zee, is collega L. Nauta gekozen.

Samenstelling Ereraad

Als secretaris van de Ereraad is collega J.
E. Hage gekozen. Als leden van de Ereraad
zijn collegae G. M. Smits en I. H. Harms
gekozen.

Samenstelling paritaire afvaardigingen
van de Tarieveneommissie

Collega Th. Lambers is herkozen als lid
van de paritaire afvaardiging inzake het
tariefoverleg met betrekking tot de
georganiseerde pluimveeziektenbestrijding.

Van het bureau

Met ingang van 1 januari 1981 zal door de
P.T.T. als gevolg van de steeds toenemende
correspondentie strikt de hand worden
gehouden aan de voorgeschreven
sorteerwijze.

Dit betekent dat alle correspondentie welke
niet is voorzien van een postbusnummer in
een later stadium op het aangegeven
woonadres zal worden bezorgd.
Wij verzoeken u derhalve, om vertraging te
voorkomen, vanaf heden bij alle aan de
Maatschappij gerichte correspondentie
gebruik te maken van het postbusnummer
14031:

K.N.M.v.D.

Postbus 14031

3508 SB Utrecht.

-ocr page 471-

lajo

n^. i

„ wJD i

Studentenassistentie tijdens de jaarlijkse enting van
runderen tegen mond- en klauwzeer in de periode
1980/1981.

Dc cmingspcriodc 1980 1981 /al duren van
/ clcceniher I9H0 tot / maan I9HI. Naderc
technische details /ijn uiteenge/el in de
toelichlitig op de entingsbeschikking welke
o.a. aati alle prakti/erende dierenartsen is
toege/onden. Ook in de besprekingen
tussen dc prakti/erende dierenartsen en de
ge/ondheidsdiensten /al het onderwerp
worden behandeld. Mede met hel oog op
het aantal algestudeerde dierenartsen dal
momenteel werk /oekt. acht het
Hoofdbestuur van de K.N.M.v.D. het juist
in geval van assistentie /oveel mogelijk aan
vvcrk/oekende algestudeerde dierenartsen
voorrang le verlenen.

Richtlijnen

Onderstaand volgen dc richtlijnen ten
aan/ien van de uitvoering van de
Koninklijke Besluiten betrelfende assistentie
bij de georganiseerde dier/leklenbeslrijditig.
Zoals bekend tnag worden verondersteld,
wordt
uiishüwnd vergunning verleend voor
de mond- en kluuwzeerenlingen.
I er voorkotning van enig misverstand
wordt erop geattendeerd, dat de
Koninklijke Besluiten in/ake de toelating
van anderen dan dierenartsen tot de
uitoefening van de diergeneeskunst in
beperkte omvang onveranderd blijveti.
Dit betekent, dat ttitslultend studenten
kunnen worden ingeschakeld, die het
eerste
gedeelte van het doctoraal exanien
met
goed gevolg hebben afgelegd en in het be/it
/ijn van een desbetreffende verklaring van
de Directeur van de Veterinaire Dienst.
De/c verklaring wordt door de Veterinaire
Dienst alleen afgegeven Indien de prakticus
schriftelijk toestemming heeft gekregen van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde (witte kaart),
waaruit blijkt, dat hij /ij behoefte heeft aan
assistentie. De/e toestemming door de
K.N.M.v.D. wordt uitsluitend verleend
indien de betreffende Provinciale
Vestigingscommissie op het ver/oek van de
prakticus positief heeft gereageerd.
Indien er gecnt wordt door een student,
waarvoor noch toestemming is verleend
door de K.N.M.v.D. noch een verklaring is
afgegeven door de Veterinaire Dienst /ijn
/owel prakticus als student in overtreding.

De gang van zaken is als volgt:
De aanv ragen om assistentie worden
beoordeeld en toegewe/en door de
Provinciale Vestigingscommissic. .Alleen
wanneer cr geen werk/oekende
afgestudeerde dierenartsen bij het Bureau
van de Maatschappij ingeschreven staan,
die beschikbaar /ijn voor hel enlen legen
mond- en klauw/eer /al toestemming
verleend worden om studenten In le
schakelen. Op grond van de/c loewij/ing
wordt door het Bureau van de
Maalschappij een verklaring afgegeven dat
de belreflende dierenarts behoefte heelt aan
een assistent. .Aange/ien op de/e verklaring
hel tijdvak gedurende welke gebruik wordt
gemaakt van assistentie vermeld dient le
worden, wordt dc/e verklaring pas
afgegeven nadat de dierenarts het tijdvak en
de naam van de assistent heeft doorgegeven
aan het Bureau van de Maalschappij. Het
Bureau brengt dc/e gegevens tevens ter
kennis van de Veterinaire Diensl. die op
grond van de/e informatie dc betreffende
assistent cen verklaring verstrekt, waarin
/ijn vermeld hel tijdvak waarin en de naam
van de dierenarts onder wiens leiding en
verantwoordelijkheid de handelingen
worden verricht.

Tegelijkertijd worden de gegevens
medegedeeld aan de

ver/ekeringsmaatschappij ter vcr/ckering
van dc betreffende assistent. Een
bevestiging van de/e verzekering, alsmede
de bijbehorende nota worden zo spoedig
mogelijk aan de dierenarts toegezonden.

Schematise h samengevat is de werkwijze
dus als volgt:

1. Prakticus vraagt locslemming voor
sludenlenassistentle aan Provinciale
Vestigingscommissic;

2. Provinciale Vestigingscommissic neemt
beslissing over aantal dagen en deelt
beslissing mee aan prakticus en aan
Bureau van de K.N.M.v.D.;

-ocr page 472-

3. Prakticus geeft Bureau K.N.M.v.D. zo
spoedig mogelijk door welke dagen er
een assistent is en wie de assistent is
evenals eventuele wijzigingen mede in
verband met de verzekering;

4. Bureau van de K.N.M.v.D. geeft dit
door aan Veterinaire Dienst, stuurt de
witte kaart aan prakticus waarop
periode van assistentie vermeld staat en
draagt zorg voor melding bij de
verzekeringsmaatschappij;

5. Veterinaire Dienst stuurt verklaring
aan student en afschrift aan de
K.N.M.v.D.

Voor alle duidelijkheid nog het volgende:
Voor assistentie waarvoor door de
Provinciale Vestigingscommissie géén
assistentiedagen zijn toegewezen, zal géén
verklaring door het Bureau van de
Maatschappij worden afgegeven, evenmin
als een verklaring door de Veterinaire
Dienst aan de assistent zal worden
verstrekt.

Bovendien dient men er rekening mee te
houden, dal ten behoeve van deze niet-
toegewczen assistenties géén verzekering
kan worden afgesloten op basis van het
lopende contract bij de
verzekeringsmaatschappij.
Om de benodigde verklaringen tijdig in
bezit te hebben, zal ccn aanvraag
leniiun.sie
J dagen
tevoren aan het Bureau van
Maatschappij mocl worden gericht.
Wellicht ten overvloede zij medegedeeld dat
voor assistentie door afgestudeerde
dierenartsen geen toestemming van de
Provinciale Vesligingscommissie nodig is.

Samenvatting van de
verzekeringsvoor waarden

A a nsprak el ijk heidsverzekering
Omvang van de dekking.
De beroepsaansprakelijkheidspolis biedt
wanneer er sprake is van een verzekerd
evenement — onder meer:
a, vergoeding van schade door een
verzekerde aan een derde toegebracht
tot maximaal het verzekerd bedrag;
h, vergoeding van de proceskosten (na
toestemming van de maatschappij) van
de in een tegen verzekerde aanhangig
gemaakte strafzaak;
c, vergoeding van gemaakte kosten ter
voorkoming of vermindering van schade
(tot het beloop van verzekerde som).

De verzekering keert uit bij schade aan
personen (letsel, overlijden), schade aan zaken
(beschadiging, vernietiging), mei inbegrip
van de daaruit voortvloeiende schade,
[\'er verzekeringsjaar voor schade door
geleverde goederen wordt maximaal
/1,0ÜÜ,000,- uitgekeerd.
Belangrijk: ter voorkoming van eventuele
misverstanden wordt er op gewezen dat
deze W,A,-verzekering geen dekking biedt
voor schade, toegebracht met tnolorisch
voortbewogen voertuigen. Voor een
dergelijke schade moet nl, een beroep
worden gedaan op een wettelijke
verplichte -- W,A,-verzekering voor auto.
motorrijwiel, scooter, bromfiets e,d.

Persoonlijke ongevallenverzekering.

Omvang van de dekking.

Rubriek A. Bij overlijden wordl de gehele

verzekerde som uitgekeerd.

Rubriek B. Bij blijvende invaliditeit wordt

de gehele verzekerde som of een gedeelte

\\ KR/kkfrin(;KN

Verzekerde rubrieken:

1. Aansprakelijkheidsverzekering voor beroepen particulier.
Maximaal per gebeurtenis voor personen

en of goederenschade ....................../\'500.000,

2, Persoonlijke ongevallenverzekering,

A, in geval van overlijden ....................f 25,000,

B, in geval van blijvende algehele invaliditeit ............/ 300,000,

(inclusief motorrisico tot ma,ximaal /\' 50,000, )

C, in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid

maximaal per dag .....................f 53,

-ocr page 473-

üDoM^o

daarvan uitgekeerd, al naar gelang sprake is
van gehele of gedeeltelijke invaliditeit.
Rubriek C. Indien de verzekerde ten
gevolge van een ongeval geheel of
gedeeltelijk ongeschikt is zijn beroep uit te
oefenen wordt uitkering voor tijdelijke
arbcidsongeschikheid verleend gedurende
niaxiinaal 1 jaar.

Eigen risico (wachtdagen).
t)e uitkering krachtens de rubriek C.
(daguitkering bij tijdelijke
arbeidsongeschiktheid) gaat volgens de
standaardvoorwaarden van verzekering in 7
dagen na de dag dat de verzekerde zich
onder behandeling van een arts heeft
gesteld.

l\'itsluitingen

Voor de rubriek persoonlijke
ongevallenverzekering (B en C) zijn
bestaande ziekten, kwalen en
lichaamsgebreken uitgesloten.
De premie van het totale pakket bedraagt
/\' 4,50 per dag (e.xclusief de
assurantiebelasting, momenteel /\' 0,08).
Met betrekking tot de ongevallen-dekking
is het van belang dat deze op opgegeven dagen
doorgaat, aangezien het kan voorkomen
dat een student dan moet reizen en hem een
ongeval kan overkomen.
Teneinde de belangen \\an dierenarts en
student het beste te dienen, werd tussen het
Bureau van de Maatschappij en de
Verzekeringsmaatschappij overeengekomen
dat zon- en feestdagen, die in ecn
assistenticperiode \\allcn, worden mede-
verzekerd. Hierover zal dan ook premie
verschuldigd zijn.

Elanco Varkenssymposium

Op woensdag 19 november wordt in \'Het Turfschip\'
te Breda een symposium gehouden waarop een
aantal onderwerpen met betrekking tot de
varkenshouderij in de Benelux behandeld zullen
worden.

De onderwerpen zijn zodanig gekozen, dat zij
zowel voor de vertegenwoordiger uit de veevoeder-
industrie als voor de dierenarts interessant zullen
zijn.

Programma

10.00 dr D. R. Brown: Welkom

ir. W. Davids: \'Toleranties in de voedings-
stoffen voor varkens\'
Discussie

drs J. Pasman: \'Groeibevorderaars voor

varkens\'.

Discussie.

12.00 Aperitief en lunch: Muzikaal omlijst door

Thijs van Leer en Louis van Dijk.
14.00 drs A. G. de Moor: \'Regelingen m.b.t. vee-
voederadditieven en medicinale
voedermengsels\'

drs. W. A. H. Jansen: \'Praktijkbeschouwing
over medicinale voedermengsels\'
Discussie

dr P. de Roose: \'Ziekteproblemen in de
Varkenshouderij\'
Discussie.
16.00 Samenvatting

Discussie
17.00 Sluiting.

Moderator: ir. A. de Paepe, landbouw-attaché van
de Belgische Ambas.sade in Nederiand.
Na de sluiting bestaat de mogelijkheid tot het nutti-
gen van broodjes en koffie.

\'Zo moet het niet\' (5)

Op een varkenshouerij werden in de auto
van een \'varkensdeskundige\', die in
loondienst was van een op grote afstand
gelegen varkensfokbedrijf,
Antibioticawetmiddelen aangetroffen. Op
die varkenshouderij was onder meer
fokmateriaal, afkomstig van het fokbedrijf,
aanwezig. Dc varkensdeskundige ontving de
middelen van een dierenarts, die wèl de
praktijk uitoefent op het fokbedrijf, doch
niet op het bedrijf, waar de middelen
werden aangetroffen.

Op laatstbedoelde bedrijf oefent een andere
dierenarts de praktijk uit; deze bleef
onkundig van de levering van
Antibiotiawetmiddelen via de
varkensdeskundige.

-ocr page 474-

Enting van sierpluimvee
tegen ILT per 1 december
1980 voorwaarde voor
toelating tot tentoonstellingen

ln aansluiting op een voorgaande
mededeling (Pluimveege/ondheidszorg
Informatieblad \\oor Dierenartsen nr. 20
d.d. 12 september 1980) kan worden
geconstateerd, dat de praktizerende
dierenartsen op grote schaal gevolg hebben
gegeven aan het dringend verzoek van de
I-\'ederatie voor Kleindierenteelt en van de
Nederlandse Bond \\an Hoender-,
Dwerghoender-, Sier- en

Watervogelfokkersverenigingen het hiervoor
in aanmerking komende sierpluimvee
(kippen, kalkoenen, fazanten en pauwen)
van inzenders naar tentoonstellingen tegen
IL\'1 te enten door middel van dc
oogdruppelinethode. Half oktober waren al
circa 700 sportfokkers in het bezit van ecn
\'entbericht van entingen tegen II. 1\'. nodig
voor het toelaten van hun dieren tot
tentoonstellingen.

Inmiddels bleek er in sportlokkerskringen
twijfel te zijn ontstaan, in hoeverre geent
zijn tegen
il.l wel kim worden verlangd,
aangezien dit in tegenstelling tol
vaccinatie tegen NCT) geen door hct
.Ministerie van Landbouw en N\'isscrij
gestelde voorwaarde voot hel verlenen van
een ontheffing van het

tentoonstellingsverbod is. l eneinde aan de
bestaande onzekerheid een einde te maken
heeft hct bestuur van de overkoepelende
federatie voor Kleindierenteelt van haar
bevoegdheid in deze gebruik gemaaki en in
de voorwaarden voor het organiseren van
tentoonstellingen de voorwaarde
opgenomen, dat met ingang van /
(leci\'iuhcr I9H(I uitsluitend dieren mogen
worden toegelaten, welke blijkens een
begeleidend "bericht van entingen tegen
IL\'L" tenminste 14 dagen v oor de aanvang
van de tentoonstelling tegen IL f zijn geent.
Dc tentoonstelhngsbesturen zijn belast met
het toezicht op het naleven van deze
voorwaarde. Met ingang van eerder
genoemde datum dient elke inzender twee
verklaringen over te leggen:

een verklaring van enting tegen pseudo-
vogelpest (model, zoals laatstelijk
gewijzigd bij Ministeriele Bc.schikking
van 25 september 1980), te controleren
door de Veterinaire Dienst:
een entbericht van entingen legen ILI
(model Federatie voor Kleindierenteelt),
te controleren door het
tentoonstel li ngs bestuut;.

Studiedag

\'De relatie

veehouder-dierenarts\'
2 december 1980 - l trecht

Op 2 december a.s, wordt er een studiedag,
georganiseerd door de Hoofdafdeling
Veehouderij van hel Landbouvv.scbap cn de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde, over het thema \'De relatie
veehouder-dierenarts\' gehouden, in het
.Liarbeurscongrcs-en vergadercentrum tc
Ltrecht, Het programma ziet er als volgl uu:
09 .^(1 Ontvangst en koffie
10,00 Opening van de studiedag door ir, D,
Lutevn. voor/itter van het
Landbouv\\ schap
10,1.5 Inleiding van mr, P, .1. van /utphen.

Directeur jur,- en bedrijfsorg, zaken van
hel .Ministerie van I andbouvv en Visserij
over \'De invloed van de nieuwe wetgeving
op dc relatie veehouder-dierenarts\'
I0,4.S Inleiding VV . van Hoof, onder andere
voor/itter van de Hond van
Varkenshouders in Noord-Brabant over
\'Relatie veehouder-dierenarts\'
11.1.5 Kofliepau/e

I 1..10 Inleiding van drs. H. C. l.ogtenberg.

dierenarts en voor/itter van de wcrkgioep
\'Opbouw Bedrijlsbegeleiding\' over \'Relatie
dierenarts-veehouder\'
12.15 1 unchpau/c

LVI5 Inleiding van W. .1. Lokhorst, voor/iltei
van de Stichting (ie/ondheids/org voor
Dieren over \'De inspraak van dc
(georganiseerde) veehouder op de
verordeningen van hct Landbouw sch.ip cn
op dc uitvoeringsbesluiten van de
Stichting (ie/ondheids/org voor Dieren\'
14.00 Forumdiscussie met dc vier inleiders onder
leiding van .1. L. Nvsingh. voor/itter van
dc Hoofdafdeling Veehouderij van hel
Landbouwschap
15,15 Sluiting van dc Studiedag door drs, S, van
Harten, voor/itter van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde
15..10 Einde studiedag

Alle belangstellende dierenartsen worden voor
deze studiedag uilgenodigd. De toegang is gratis.

-ocr page 475-

ILilDoELl^io

Xttimnnïv

Die Richter toch.....

Die Untruchtbarkeit der Ziegenböcke von Prof. Joh. Richter.
Profe.ssor der Tierzucht und Gehurt.skunde an der Tierarztliche
Hoch.schule in Dresden.

Bovenhedoeld werkje omvattende ruim honderd bladzijden werd mij
door de redactie ter bespreking toegezotu/en.
Ik nam het werkje met groote belangstelling op. omdat ik zeer
nieuwsgierig was. of Richter tot andere of tot dezelfde resultaten was
gekonien bij zijn onderzoek als ik.

Het bleek mij na lezing dal men in Saksen ook opmerkzaam was
geworden op de groote schade en teleurstelling, die door
onvruchtbare bokken aan de geitenfokkers kan worden berokkend.
Dit was aanleiding dat Richter in 1917 de regeeringsopdracht kreeg
om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van dit verschijnsel.
Het te bespreken werkje is daarvan het resultaat.
Richter koml in zijn rapport tot precies dezelfde conclusie als ik in
1915 heb gepubliceerd (Tijdschrift voor Veeartsenijkunde) n.1. dat in
de meerderheid der gevallen de onvruchtbaarheid der bokken ook in
Saksen is toe te schrijven aan afneming der afvoerende zaadbuizen,
hetzij in den kop van de bijbal, hetzij in de epidydimus zelfs. Ook in
details heeft hij bevestigd wat ik ten dien opzichte heb gepubliceerd,
wat hij trouwens ook meermalen erkent. Hel grootste verschil is dat
Prof. Richter in 195 bladzijden beschrijft, dat wat door mij in 12
bladzijden werd bijeengebracht.

Ik beveel ter vergelijking het boekje warm aan. J. Wester.

Tijdschr. Diergeneests.. 47. tl9. (1920)

\'Grazen langs de weg\'

Eind november wordt door uitgeverij \'Mechei-
Ices Kamp\' B.V., Tuinstraat 56, Amsterdam, een
diergeneeslcundige langspeelplaat uitgegeven met
liedjes van Rinus Rasenberg, praktizerend
dierenarts te Roermond.

Liedjes over de praktijk van alledag. Velen van u
herinneren zich nog het single\'tje \'Beesjes\' dat in
zijn studententijd (1967) werd uitgegeven en met
groot enthousiasme ontvangen werd.
Er is nu, anno 1980, een uniek geheel ontstaan,
wat u, uw kinderen en vrienden veel plezier zal
schenken. Er wordt gezongen over paarden.

duiven, weggelopen honden etc. en de couleur
locale wordt niet vergeten. De dierenarts staat
centraal en iedereen zal zich herkennen in deze
ironische luisterliedjes.

\'Grazen langs de weg\' is een L.P., die het beroep
dat u dagelijks uitoefent weer extra charme geeft.
Ook landelijk zal er aandacht aan deze plaat
geschonken worden.

De kosten bedragen ƒ 19,50. De opbrengst is
bestemd voor een goed doel (als
Wereldnatuurfonds en \'Green Peace").
E)e firma Animed B.V. is bereid gevonden de
plaat belangeloos te distribueren onder
dierenartsen. Bestellingen via tel. 03420-17744,
Hasselaaarseweg 113, MA 3771 Barneveld.

-ocr page 476-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldde zich de
collega:

Wieringa. F. L.; 1967; NOC IHO Markdale (Canada). Box 453.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Bosch. J. C.; 1980; 5264 Gipf. Oberfrick (Zwitserland). Undstrasse 42.
Hellebrekers, L. J.; 1980; 2801 HC Gouda, Turfmarkt 94.
Kettelerij, B. W.; 1980; 7251 LA Vörden, RuuHoseweg 15.
Oppenraay. Mej. M. L. F. J.; 1980; 3583 HR Utrecht. Mauritsstraat 30.
Prud\'homme van Reine. F. H.; 1980; 3572 CN Utrecht. Kapelstraat 66.
Smith, P. T.; 1980; 3583 AR Utrecht. Ferd. Bolstraat 34.
Weeda. J. Th.; 1980; 3572 EH Utrecht. Obrechtstraat 76.
Willems. H.; 1980; 3512 ED Utrecht. Lange Jufferstraat 20.
Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

P. E. Helthuis, Pastoor Plegtstraat 17, 7573 GH Oldenzaal.

Mej. G. A. de Jonge, Frits Coerslaan 10, 3571 AN Utrecht.

W. B. Meyling, Draaiweg 109. 3515 EL Utrecht.

Mej. M. van Mosel, Mahlersingel 23, 3438 XA Nieuwegein.

M. E, W, M, Pellenaars, Singeldwarsstraat 34 bis, 3513 BT Utrecht,

R, A, Plekkringa. Burg, van de Voort van Zijplaan 63. 3671 VT Utrecht,

tenberg; Ir, M,L,S, (assoc, met J, A, Streumer
beëindigd),

3041211 Haabtra. R. T.: 1957; 3704 EK Zeist,
Brinkweg 4; tel, (03404) 23791 (privé),
(03420) 4881 (bur,); Ir, Praktijks,
214 Hellehrekers. L J.; 1980; 2801 HC Gouda,
Turfmarkt 94; tel, (01820) 18995; p„ ass, bij
mevr, W, G, Lycklamaa Nijeholt (toevoegen
als lid),

220 Hoorweg. H. B.; 1978; 2037 TA Haarlem,

Stresemannlaan 19; tel, (023) 333363; p,
222 Hvikerna. J. H.: 1974; 8491 EL Akkrum.

Heechein 25; tel, (05665) 2223,
227 Kalis. C. H. J.: 1974; 3612 AR lienhoven,
Nieuweweg 14; tel, (0,3469) 1888 (privé), (030)
613221 t, 15 (bur,),
229 Keitelerij. B (i\'„- 1980; 7251 LA Vörden,
Ruurloseweg 15; tel, (05752) 1387;d, (toevoe-
gen als lid),

234 *Kraal. Mej. C. R. ,4. F.: 1979; zie: Meer-

Kraal, Mevr, C, R, A, F, van,
239 Leeuw. A. F. G. M. de: 1974; 7909 BP Hoo-
geveen, Het lage holt 22; tel, (05280) 68222
(privé), 68800 (prakt,),
241 "Uewes, E. W.: 1980; 3981 ZM Bunnik, Vlet-
weide 58; tel, (03405) 4067 (privé), (03418)
2244 t, 225 (bur,); wet, medew. Trouw en Co,
Int, (vrije studierichting),
241 Eogienherg. H. E C.: 1966; Saasveld; p,,
geass, met A B, Diepeveen en H, H, G, Groo-
209 Grooten. H. H. G.: 1951; Borne (Ov )■ n Streumer beëindigd).

Adreswijzigingen, enz.:

Abrahamse, A. A.: 1941; Amersfoort; tel.
(033) 15681; r.d.; oud-dir. slachth.; oud-h.
vl.k. dnst.; R.O.N.

Beenen, P. N.; 1973; 7039 CZ Stokkum, St,
Isidorusstraat 1; tel, (08346) 2443 (privé),
(08345) 1741 (prakt,),

*Beenen-Louwer.se, .Mevr. IJ. 11.: 1974; 7039
CZ Stokkum, St, Isidorusstraat 1; tel, (08346)
2443; d,

Bosch. J. €.: 1980; 5264 Gipf, Oberfrick
(Zwitserland), I.andstrasse 42; tel, (064)
614230 (privé), 611280 (prakt ); p„ ass, bij A,
Meier (toevoegen als lid),
*Bo.slarul M. C.: 1978; 3581 XM Utrecht,
Eikstraat 56; tel, (030) 517266; wet, medew,
ClVO-Toxicologie en Voeding TNO (vrije
studierichting),

Bo.ssers, M.: 1978; 7731 ZK Ommen, Merel-
straat 99; tel, (05291) 2939; wnd, d,
Broer.s, R P J. M.: 1980; 5015 AB Tilburg,
Bosscheweg 178; tel, (013) 331648 (prakt,); p..
ass. bij W. R. J. Rasenberg.
Diepeveen, A. B.; 1973; Deurningen; p..
geass. met H. H. G. Grooten en H L. C.
Logtenberg (assoc. met J. A. Streumer
beëindigd).

Graveland-Woherheek. Mevr. E. G.: 1969;
Alphen a d Rijn; tel, (01720) 21470 (privé).
44333 en 20200 (prakt,),
Grooten. H. H. G.: 1951; Borne (Ov,); p,,
geass, met A, B, Diepeveen en H. L. C. Log-

176

180

180

303

186

186

188

194

208

-ocr page 477-

246 * Mecr-Kraiil. Mevr. C. R. A. R. van: 1979;
4725 SZ Wouwse Plantage, VVestelaarse-
straat 18; tel. (01657) 461; wnd. d.

24H *Mevius. I). J.: 1980; 9915 TE \'t Zandt, Ter-
hornseweg 6; tel. (05968) 964; p., ass. bij J. W.
A. Klink.

251 Xauui. J. M. F.: 1978; 4851 AC Ulvenhout,
.lulianalaan 27; tel. (076) 655814 (privé).

255 "Menhuis. H. B.: 1979; 1703 SC Heerhugo-
waard, Middenwaard 47; tel. (02207) 40253
(privé), 11889 (prakt.); p., ass. bij S. D.
Blanksma en E. C. Pille.

254 Xoorduyn. R. J.: 1973; 2131 ME Hoofddorp,
Houtwijkerveld 8; tel. (02503) 16192; p., kl.
huisd.

256 Oppenraav. Mej. M. F. F. J.: 1980; 3583 HR
fitreeht, Mauritsstraat 30; tel. (030) 517171;
wnd. d. (toevoegen als lid).

261 Piiuliionime van Reine. F. //.. 1980; 3572
CN Utrecht, Kapelstraat 66; tel. (0.30) 730186;
wnd. d. (toevoegen als lid).

262 Quariel. P. C. ./.: 1979; 3273 ECi Westtnaas,
Munnikenweg 10; tel. (01864) 1412; wnd. d.

266 Romijn. H . G.: 1979; 773 1 AG Ommen, Den-
nenlaan 20; tel. (05291)4377; p.,ass. bij A. G.
.1. Ruijs.

275 .Snui/i. P. \'F: 1980; 3583 AR Utrecht. Eerd.
Bolstraat 34; tel. (030) 521336; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

Jubilea:

11. J. Braam tc Va\'iidam

D. A. Scholma te Opeinde (Er.)

E. J. Eisenga te Winschoten

E. 11. Koning te Oosterbeek

G. A. J. Jansen te Borculo

J. Kooke te Rolde

H. van Rhce te Hoogeveen

.1. B. C. Verhagen te l uk

G. E. Bras tc Z^ist

276/307*Soe.u. J. F. M. van: 1980; 5521 Oberweis
(Duitsland). Brotberg I; tel. (06527) 1300
(privé), 1377 (prakt.), p.

279 Sireumer. J. A.: 1971; Borne (Ov.); tel. (074)
663252; p., H-D., kl. huisd. (assoc.
beëindigd).

279 Sneumer-Jansen. Mevr. A. H.: 1973; Borne
(Ov.); tel. (074) 663252; p., H-D., kl. huisd.;
Ir. M.H.N.O.

294 Weeda. J. Th.: 1980; 3572 EH Utrecht,
Obrechtstraat 76; tel. (030) 714459; d. G.v.D.
prov. Overijssel (toevoegen als lid).

307 * Wieringa. F. /.., 1967; NOC 1 HO Markdale
(Canada), Box. 453; tel. (519) 986-2616
(privé), 986-2800 (prakt ); p.

29H Wdlems. H: 1980; 3512 ED Utrecht, Lange
Jufferstraat 20; tel. (030) 319783; wnd. d.
(toevoegen als lid).

300 Zeeuwen. A. A. P. A.: 1966; 5282 Jl. Boxtel,
Esschebaan 4; tel. (04116) 72035 (privé).

Overleden

.A. I.ekkerkerker te Haaksbergen op 30 september

1980.

A. C. A. van Rooy te Haelen op 25 oktober 1980.

Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij

de V,D,:

Dr. J. P. C. Clacssens te Roosendaal (N. Br.) per I

september 1980.

november 1980
november 1980
november 1980
november 1980
december 1980
december 1980
december 1980
dccember 1980
december 1980

(afwezig) 35 jaar op 19
(afwezig) 35 jaar op 19
(afwezig) 35 jaar op 26
(afwezig) 50 jaar op 27
(afwezig) 25 jaar op 9
(afwezig) 25 jaar op 9
(aanwezig) 25 jaar op 9
(aanwezig) 25 jaar op 9
(afwezig) 25 jaar op 9

VASTE MEDEWERKER

gezocht in gemengide praktijk.
Brieven onijer no. 43/80 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

DIERENARTS ASSISTENTE ZOEKT WERK

DipL Dierverzorging-MBO; Dierenarts assistente-IMEVO. Leeftijd 20 jaar.
Goede referenties.

Margriet Janssen, Geertjesweg 94, Wageningen. TeL 08370-14271.

-ocr page 478-

woreenbeproeftle
bestrijding van mastitis.

Mammivert* bevat per injektor:
500.000 i.e. Belcomycine (RB) (Colistine)
250 mg. Spiramycine-adipaat

5 mg. Deltahydrocortison-acetaat

• hierdoor wordt een breed
werkingsspektrum
verkregen. Dit spektrum
omvat zowel grampositieve
(Spiramycine) als
gramnegatieve (Colistine)
bakteriën.

• door de toevoeging van 5 mg.
deltahydrocortison-acetaat,
wordt eveneens een
anti-inflammatoire werking
verkregen.

Mammivert\'iseen
gedeponeerde merknaam van
laboratoire Roger Bellon, een
Rhône Poulenc onderneming.

Bestrijch
mastitis met

MAMMIYEKT\'

(^^^HÖNE POULENC

RHÔNE-POULENC NEDERLAND b.v.

Draaistroom 1, 1181 VT Amstelveen. Telefoon 020-45715!

-ocr page 479-

Ten geleide

Het emeritaat van prof. dr. G. Wagenaar betekent voor de actieve diergeneeskunde het
vertrek van een markante persoonUjkheid.

Voor het Tijdschrift zijn in het bijzonder de 60-er jaren van belang, waarin prof. Wagenaar
achtereenvolgens lid en voorzitter van de Redaktie was. fJit de stukken van de Redaktie
blijkt, hoe in die jaren intens gestreefd werd verbindingen te leggen tussen groeperingen
binnen de diergeneeskunde, die uiteen dreigden te groeien. Het Tijdschrift zou méér prak-
tijkgerichte bijdragen moeten gaan opnemen, evenals méér klinische lessen, méér refresher-
artikelen in verband met P.A.O. en zou minder puur wetenschappelijk bezig moeten zijn.
Ook zoude betrokkenheid met de afdelingen groter moeten worden, hetgeen tenslotte leidde
tot het Instellen van de z.g. Redaktie Advies Raad, waarbij het oude idee vanafdelingscorres-
pondenten werd benut. Door middel van enquêtes, hearings, acquisitie etc. werd voortdu-
rend gerappelleerd aan het diergeneeskundig geweten van auteurs en lezers uit het veteri-
naire bestand van die tijd.

We zijn nu ruim een decennium verder, waarin dingen zijn veranderd, behalve dat de.
behoefte aan een eigentijds herkenbaar beeld van het Tijdschrift voor de generale dierenarts
hetzelfde is gebleven. Bij de invulling van dit beeld valt lering te trekken uit het verleden. De
huidige Redaktie is prof. Wagenaar erkentelijk voor hetgeen hij in de voorbije jaren voor het
Tijdschrift heeft gedaan.

Het V oor u liggende en het volgende nummer van het Tijdschrilt zijn gew ijd aan het gebied van
de diagnostiek en de kliniek van de grote huisdieren. Immers, dit is het terrein, waarop prof.
Wagenaar zijn grootste verdiensten had. De Vakgroep Inwendige Ziekten der Grote Huis-
dieren heeh enkele buitenlandse auteurs cn een aantal medewerkers uit eigen kring bereid
gevonden cen bijdrage te leveren.

De floofdredaktie is dc Vakgroep zeer erkentelijk voorde wijze waarop zij beide nummers
heeft verzorgd en wenst de diergeneeskunde toe, dat ook In de toekomst nog vele vruchten
uit de kliniek het \'fijdschrift zullen bereiken.

HOOFDREDAKTIE.

-ocr page 480-

Prof. dr. G. Wagenaar met emeritaat

i\\\'u prof. dr. Gerard Wagenaar niei emeriiaai gaal is hel goed siil te staan hij
zijn diergeneeskundige carrière.

Gerard H agenaar werd 21 Juli 1915 in Utrecht gehoren. .\\\'a de lagere en
middelbare scholen te hebben doorlopen schreef hij zich in 1931 in als
student aan de veeart.wnijkundigefaculteit van de Rijksuniversiteit Utrecht.
Na een voorspoedig verlopen studie werd hem op 22 jarige leeftijd, op 15
december 1937, het veeartsdiploma uitgereikt. Hierna heeft hij enkele maan-
den waargenomen in diverse plattelands praktijken. Op I juni 1938 werd hij
assistent aan de kliniek voor Verloskunde. Vrijwel gelijk begon hij daar een
promotie onderzoek, hetgeen hij combineerde met die werkzaandieden die
van een assistent bij de Kliniek van Verloskunde verwacht worden. Met
groot enthousiasme wierp Wagenaar zich op deze dubbele taak en binnen
twee jaar had hij zijn onderzoek afgerond, de resultaten verwerkt en op 25
januari 1940 promoveerde hij op een proefschrift getiteld: \'Een onderzoek
naar het voorkomen van bacteriën in het bloed hij de grote huisdieren tijdens
puerpurale ziektetoestanden\'. Ah promotor trad op prof. dr. F. C. van der
Kaay.

Na zijn promotie vestigde Wagenaar zich per l februari 1940 als praktizerend

-ocr page 481-

dierenarts in Middelburg. \\veil<e standplaats hij in juni 1945 verwisselde voor
Goes. Met veel plezier heeft Wagenaar de praktische diergeneeskunde uitge-
oefend. Zijn inzet en de betrouwbaarheid van zijn oordeel werden door de
Zeeuwse veehouders hooglijk gewaardeerd. In de moeilijke tijden van de
bevrijding van Zeeland werd hem tijdelijk het veeartsenijkundig staatstoe-
zicht voor Noord- en Zuid-Beveland en het niet geïnundeerde deel van
Walcheren opgedragen. De georganiseerde dierziekte hestrijding had zijn
interesse.

Op j januari 1947 werd Wagenaar directeur van de Gezondheidsdienst van
dieren in Zeeland. Met grote nauwkeurigheid en door een grote persoonlijke
inzet werd de tuberculo.se bestrijding onder het rundvee binnen de daarvoor
gestelde termijn tot een goed einde gebracht, een karwei dat nooit zonder de
medewerking van eigenaren, praktizerende dierenartsen en overheid afge-
rond had kunnen worden. Op de betekenis van deze satnenwerking bij de
georganiseerde dierziekte bestrijding is door Wagenaar gewezen in zijn
inaugurale rede in 1957. Tijdens zijn directeursperiode van de Gezond-
heidsdienst bouwde hij een goed geoutilleerd laboratorium op. Van de
ervaringen die hij hier op deed tnaakte hij tna.xitnaalgebruik tijdens de latere
bouwbesprekingen over de nieuwbouw van de kliniek voor Inwendige Ziek-
ten. Met zijn tnedewerkers onderzocht hij de mogelijkheden van de kunstma-
tige inseminatie bij het paard. Aan de wederopbouw van de Zeeuwse veesta-
pel, die voor een groot deel verloren ging bij de watersnood in 1953, heefi hij
zeer krachtig medegewerkt.

Op I januari 1957 werd Wagenaar benoemd tot hoogleraar aan de veeartse-
nijkundige faculteit. Zijn leeropdracht luidde, onderwijs te geven en onder-
zoek te leiden in de inwendige ziekten van de grote huisdieren en de gerechte-
lijke diergeneeskunde. Met veel elan heefi hij zich op deze taak geworpen. Hij
stelde zich ten doel de diergeneeskundige student ttta.xittiaal voor te bereiden
op de problematiek in de grote huisdierensector. De pogingen die hij onder-
nam het patiëntenaanhod te vergroten waren succesvol. Tijdens zijn directie
is het patiëntenaanbod meer dan verdubbeld.

Wagenaar heeft zijn onderwijskundige gaven, vooral tijdens de patiënten
demonstraties ma.ximaal uitgebuit. Hij staat steeds op de bres otn het kli-
nisch onderwijs die plaats en kwaliteit te doen behouden, die het behoort te
hebben in de diergeneeskundige opleiding.

Wagenaar heeft zich niet onttrokken aan bestuurlijke taken. Zowel binnen
de faculteit als op universitair niveau heeft hij taken vervuld. Hij heeft o.m.
het voorzitterschap van de faculteit bekleed in een periode vlak voor de wet
op de Universitaire Bestuurshervorming van kracht werd.
Nadien is hij jarenlang gekozen lid van de Faculteitsraad, de Universiteit.s-
raad en de A cademische raad geweest. Op internationaal niveau is Wagenaar
lid geweest van een aantal E.E.G. commissies. In al deze functies heeft hij
zich volledig ingezet voor de belangen van de diergeneeskundige faculteit in
het algetneen en in het bijzonder voor het klinisch onderwijs.

Door zijn inzet werd het diegenen die andere belangen voorstonden niet
gemakkelijk gemaakt. In veel gevallen bleek later dat de visie die Wagenaar
al eerder geopperd had. maar niet had kunnen verwezenlijken, toch de juiste
was. Op dat moment was het dan niet altijd getnakkelijk de problemen
opnieuw in discussie te brengen.

De veranderingen in het diergeneeskundig curriculum zijn vaak ten koste
van het klinisch onderwijs gegaan. Dit feit heeft Wagenaar veel pijn gedaan.

-ocr page 482-

onnlui hij van mening is dal in dc diergeneeskundige opleiding een veelvul-
dige conjronuiiie mei paiiënien noodzakelijk is.

De verhouding van H agenaar lol de siudenten werd gekenmerki door
openheid en duidelijkheid. Hij stelde eisen, die consequent gehandhaafd
werden, zodat de studenten wisten waar ze aan toe waren. Hierdoor onder-
vond hij uiteindelijk de waardering die hij verdiende.

Het contact met tie praktizerende dierenarts stelde Wagenaar op hoge prijs.
Hij onderkende de moeilijkheden waaronder de praktizerende dierenarts
zijn taak moest verrichten. Hij was te allen tijde bereid hem met raad en daad
ter zijde te staan. Vooral op het gebied van de gerechtelijke diergeneeskunde
werd zijn oordeel vaak gevraagd.

Zowel hinnen als buiten de kliniek voor Inwendige Ziekten stimuleerde
Wagenaar ieder initiatief met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek.
Hij is de stuwende kracht geweest achter een groot aantal kleinere en grotere
onderzoeken. In totaal zijn 28 proefschriften onder zijn leiding bewerkt.
Ook was hij actief betrokken bij de oprichting van de .Academie Society of
Internal Large Animal Medicine (een samenwerkingsverband van veteri-
naire internisten uit de diverse veierinaire faculteiten in Europa).

Nu Wagenaar hel hoogleraarsambt neerlegt betekent dit niet alleen voor
hem en de faculteit der diergeneeskunde, maar ook voor de diergeneeskunde
in Nederland, de afsluiting van een periode. Gezien zijn ervaring en zijn
kwaliteiten is het te hopen dat hij zich nog op een ander niveau voor de
diergeneeskunde zal kunnen inzetten.

Wij wensen Professor Wagenaar toe. dat hij nog vele jaren in goede gezond-
heid van zijn emeritaat zal mogen genieten.

Prof. dr. ./. Kroneman.

-ocr page 483-

flJK. g.

Indigestie bij het rund ten gevolge van
een gestoorde voedselpassage

Indigesiion in Catlie due lo Partial or Total Ohsiruction of
the Gastrointestinal Tract

R. Kuiper en H. J. Breukink\'

SAMI WA 11 INC,

Beschreven wordt het ziekteheeld en hel verloop van het onderzoek en de hehande-
ling hij een rund met een \'achterste stenose\'. l \'ervolgens wordt ingegaan op de
metabole consequenties die het gevolg zijn van de passagestoornis en de reflu.x van
lehmaaginhoud. De indeling in \'voorste\' en \'achterste\' stenose is differentieel
diagnostisch van belang. De verschillende aandoeningen die kunnen leiden tot het
ziektebeeld van de \'achterste stenose\' worden besproken. De nieest voorkomende
oorzaak is een locale periiomtis uitgaande van een traumatische reticuliiis of van
een lebmaagulcus.

De therapie bij een \'achterste stenose\' is vooral gericht op het wegnemen van de
oorzaak, doch het herstel van de water- en zouthuishouding en van het zuurbase-
cvcnwicht is eveneens van grool belang.

SUMMARY

\'The clinical picture and the results of e.xamination and treatment in a cow with
\'posterior stenosis\' are reported. The metabolic effects resulting front obstruction
of the gastrointestinal tract and reflux of the contents of the abomasum are then
discussed.

lhe classification into \'anterior\' and \'posterior\' stenosis is of intponattce in the
differential diagnosis. The most co/nmon cause is local peritonitis originating
from traumatic reticulitis or abomasal ulcer.

Ireatment of \'posterior stenosis\' is mainly directed to removing the cause,
though restoring water and .salt ntclabolism and the acid-base equilibrium also
are of major importance.

Dr. R. kinpcrcii ill. 11.1. Hrcukink; K linick \\ ooi I nweiul ige/icktcn tlci (ii lUc 1 Uiisdicrcn. ^ alckuiii 16.
.VSOK I D I trcchl.

-ocr page 484-

IM.FiniNCi

Bij het rund kan een aantal verschillende
indigestiebeelden \\ oorkomen. die alle het
gevolg /ijn \\an een gestoorde \\ oedselpas-
sage.

Wanneer de \\oedselpassage ergens in het
\\erloop van de digestietractus geheel of
gedeeltelijk belemmerd w ordt, dan /uilen
de klinische symptomen die hiervan het
gevolg /ijn onder meer alTiangen van de
plaats waar de/e passagebeletnmering
zich bevindt. Het gevolg hiervan is dat
diverse passagestoornissen van totaal
verschillende oor/aak een aantal sympto-
men gemeen kunnen hebben indien hun
lokalisatie overeenkomt. Dit kan soms
problemen met zich meebrengen voorde
differentiële diagnose bij runderpatiën-
ten met passagestoornissen. In dit artikel
zal eerst als voorbeeld van ecn dergelijke
passagestoornis een ziektegeval uit de
Kliniek voor Inwendige Ziekten worden
beschreven.

Vervolgens zal worden ingegaan op de
therapeutische en diagnostische moge-
lijkheden bij runderen met passagestoor-
nissen.

HI I /ll K I HC.I V .Al.

De patiënt was een .Vjarige l il koe dic
ruim 7 maanden drachtig was.
De eigenaar had zijn dierenarts in constilt
geroepen omdat de koe kreunde en te dik
was. De prakticus had geconstateerd d;it
de faeces slecht verteerd vvaren en dat de
pijnproevcn tlubicus waren. Dc tempera-
tuur was normaal. I\'r was een behandc-
ling met ecn la.xans ingesteld.
.Aangezien de toest;ind van dc koe hierop
echter niet verbeterde werd zij enige
dagen later aan de Kliniek voor Inwen-
dige Ziekten voor onder/ock aangebo-
den.

Bij het eerste onder/oek in de Kliniek
maakte dc koe ecn suffe indruk,
liet dier vvas tamelijk mager terwijl de
buik beider/ijds zeer dik was. In de rech-
terflank was de koe onderin dik, links
was de gehele llank te dik. De polsfre-
qucntie was 96, de ademfrequentie en de
temperatuur waren normaal. Dc slijm-
vliezen vvaren wat rood, de ogen lagen te
diep en de turgor was slecht. De koe had
een duidelijke ammoniakale foetor e.\\
ore.

De pens was enigszins tympanisch cn
ovcrvuld met een slappe inhoud, waarin
geen structuurlaag was te palperen. Fr
vvaren geen pensbewegingen meer.
De pijnproevcn vvaren negatief. Sv mpto-
men van een lebmaagdislocatie .waren
niel te vinden.

Bij het rectaal onderzoek v an dc koe w erd
gevonden dat de ventrale pcnszak groot
was en zich naar rechts uitstrekte. IIier-
bovenop lag de utertis, die een grole
vrucht bevatte. Verder bleek dat in dc
buikholte lucht aanwezig was, er bestond
dus een pneumoperitoneum. In het rec-
tum bevond zich enige donkere, vrij
dunne mest.

Uit een eerste, met spoed uitgevoerd,
bloedonder/ock bleek dat er een /eer
sterke metabole alkalose bestond, met
een base excess van -F 45,4 (tabel 1, af-
name 1).

Uit de literatuur is bekend dat bij het
rund net als bij de monogastrische dieren
bij een belemmerde passage van de (leb)-
maag naar de dunne darm een hypochlo-
remische, hypokalemischc metabole al-
kalose wordt gev onden, gepaard gaande
met een dehvdratie en ccn uremie. De bij
het klinisch onder/oek waargenomen dc-
hydratic werd niet bevestigd door ecn
verhoging van de hematociiet. mogelijk
tengevolge van een anemie.

Daarom werd uit de bov engenoemdc ge-
gevens geconcludeerd dal bij de patiënt
de voedsclpassage van de lebmaag naai
de dunne darm belemmerd was. met an-
dere woorden: de koe vertoonde het
beeld aan ccn achterste stenose. Dc oor-
/aak van dc passagcbelemniering was
echter nog niet duidelijk geworden. Om
uit te maken of een traumatische rcticulo-
peritonitis verantwoordelijk was voorde
passagebelemmering werden röntgen-
foto\'s van de netmaag genomen. Door
de sterk toegenomen buikomvang waren
de/e foto\'s echter vaag en moeilijk tc in-
terpreteren. Fen klein, contrastrijk v lekje
was te onderscheiden, mogelijk tussen de
netmaag en de pensvoorhof.
Conclusies waren echter op grond van
de/e foto\'s niet mogelijk.

-ocr page 485-

Normaalwaardcn

no. afname

1

1
^

3

4

5

6

7

8

dag afname

D 1

D 2

D 2

D 3

D 3

1)4

1)4

1) 5

Hbg%

II

11.5

9.2

9.2

9.8

9.6

8.4

10-12

Ht%

33

32

30

29

28

28

29

30-36

Leucocyten x lO^/mm\'

132

166

Staafk.neutr.leuc.
Segmentk. neutr. leuc.

1

84

64

50-lÜ(^
25-35

Lymphocyten

15

50-60

pH

7.560

7.609

7.499

7.455

7.4.34

7.384

7.367

7.427

7.35-7.45

Base Excess meq, 1 bloed

45.4

49.4

26.8

10.6

3.2

4.6

9.9

3.9

-3 - -1-3

St. Bicarb. meq/1 plasma

77.8

80.7

55.4

36.3

27.9

31.4

38.2

29.1

21-26

Act. pCOj mm Hg

85.9

79.1

72.0

52.4

41.9

50.0

66.8

42.7

35^5

Alk. fosf. E/1

113

15-100

Ureum mg/100 ml

124

76

< 40

Tot. eiwit g/100 ml

9 1

6-9

Albumine %

36.9

40-60

a Globuline %

15.8

15-17

ß Globuline %

15.7

15-17

7 Globuline %

31.6

< 35

Natrium meq/1

153

145

142

140

1.%

135-150

Kalium meq/1

2.7

2.6

2.5

2.4

2.6

3.9-5.6

Chloride meq/1

53

94

91

100-110

O
O

-ocr page 486-

Teneinde de koe enige \\crlichling te
geven werd direct getracht de slappe pens-
inhoud te verwijderen met behulp van
een rubbersondc.

Met enige moeite gelukte het enkele liters
pensinhoud af te hevelen.
Ter bestrijding \\an de mctabole alkalosc
werd intraveneus 12 I NaCI-

oplossing toegediend. Door de/e maatre-
gelen was de algemene toestand \\an het
dier wat \\erbeterd. Daardoor was het
mogelijk geworden de koe in observatie
te houden en het ziekteverloop af te
wachten.

De tweede dag had de koe nog niets gege-
ten. zij dronk wel en er was slechts een
klein beetje mest afgekomen. De koe had
nog steeds een zeer dikke buik en was
weer suffer geworden. Het bleek nu wel
mogelijk om met behulp van een rubber-
sonde enkele tientallen liters pensinhoud
af te hevelen.

Uit het bloedonderzoek bleek dat on-
danks het infuus van de vorige dag de mc-
tabole alkalosc nog ernstiger was gewor-
den. de base excess was nu 49.4 (zie
tabel I. afname 2). Daarom werd beslo-
ten grotere hoeveelheden fysiologische
zoutoplossing toe te dienen teneinde het
zuur-base-e\\enwicht tc herstellen. Door
middel van een continu infuus werd nu
geïnfundeerd met een snelheid \\an 5 ä 6
liter per uur. Nadat op deze wijze 52 liter
was toegediend bleek de base excess te
zijn gedaald tot 26.8 (tabel 1. afname
3). Vervolgens werd nogeensbO literfysio-
logische toegediend.

Op de derde dag was cr in de toestand
slechts geringe verandering gekomen. De
koe was weliswaar wat \\ lotter. maar at
nog steeds niets en produceerde ook geen
faeces. Nadat wederom een grote hoe-
veelheid pens\\ loeistof was afgehc\\eld
werd het infuus hervat. De mctabole al-
kalosc was inmiddels \\cel minder ernstig
geworden (/ie tabel I. afnamc4). I:r werd
daarom \\olstaan mct een infuus \\an 18
liter 0.9\'\'^ NaCI-oplossing. waarna het
zuur-base-evenwicht vrijwel normaal
was (tabel I. afname 5).
Herhaald klinisch onder/ock opde2e,.3e
en 4e dag leidde niet tot een diagnose. Het
was weliswaar duidelijk dat er /ich een
passagebclemmering bevond tussen de
lebmaag en de dunne darm. maar de oor-
zaak van deze belemmering was nog on-
bekend. X\'oor een lokale peritonitis
voorin dc buik, een bekende oorzaak \\an
een achterste stenose. waren slechts wei-
nig aanwijzingen te vinden. Weliswaar
was in het bloedonderzoek een hyper-
leucocytose en een rechtsverschuiving ge-
vonden, de bij een chronisch ontstekings-
proces meestal eveneens optredende ver-
hoging van de
7-globulinenfractie ont-
brak (zie tabel 1. afname 2).

Op de 4c dag leek er eerst enige \\erbcte-
ring op te treden. De koe at een klein
beetje hooi en wat bicten en produceerde
enige faeces. De bloedgaswaarden waren
nauwelijks afwijkend, er bestond dus
geen mctabole alkalosc meer(table I. al-
name 6). Het leek erop dat de voedselpas-
sage /ich had hersteld, l.ater in de mid-
dag van de 4c dag stopte de koe echter
met eten en werd /ij ook vveer suffer. Het
\\iel op dat de buik weer dikker werd en
het was ook weer mogelijk om een tiental
liters pensinhoud afte hevelen. Inmiddels
bleek /ich weer een geringe gecompen-
seerde mctabole alkalosc te hebben ont-
wikkeld (tabel 1. afname?). Een en ander
leidde ertoe dat besloten werd tot een
procllaparotomic. die de \\olgende dag
zou worden uitgevoerd doordc Kliniek
voor Heelkunde.

Op de 5c dag "s morgens was de koe beter
dan de voorgaande dagen. Zij at wat hooi
en bij bloedonderzoek bleek dat er geen
alkalosc meer bestond (tabel I. afname
8). Desondanks werd de geplande proef-
laparotomie uitgevoerd. Bij deze opera-
tie bleek er een tamelijk uitgebrcitle peri-
tonitis te bestaan rondom dc lebmaag.
(ie/ien de uitgebreidheid van de peritoni-
tis werd de prognose ongunstig gesteld.
De koe is daarom onmiddellijk opge-
ruimd.

De differentféle diagnose en de conse-
quenties van de passagestoornis

Bij de aandoeningen van het rund dic
aanleiding geven tot passagestoornissen
wordl naar gelang dc loealisatie v an dc/c
passagestoornissen een onderscheid ge-
maakt tussen de \'voorste stenose\' cn ilc

-ocr page 487-

\'achterste stenose". Bij de \'voorste ste-
nose" is het /iei<tebeeid het gevolg van een
passagestoornis tussen de netmaag en de
boekmaag. Bij de\'achterste stenose" is de
passage \\an de lebmaag naar de dunne
darm verminderd. In beide gevallen kan
de oorzaak van de passagebelemmering
variëren. Het onderscheid tussen de
voorste en de achterste stenose berust
voornamelijk op het verschil voor wat
betreft de gevolgen voor de vocht- en
electrolvtenbalans. De voorste stenose
heelf in dit op/.icht geen ernstige gevol-
gen. Door verlies van vocht met vooral
speeksel en urine zal er een dehydratie
kunnen ontstaan die echter meestal niet
ernstig is. flet speeksel zal zich ophopen
in de pensnetmaag, waardoor deze over-
V uld raakt met een dunv loeibare inhoud.
Een achterste stenose brengt echter veel
ernstiger gevolgen met zich mee. De se-
cretie in de lebmaag, die vooral wordt
gestimuleerd doordat pensinhoud de leb-
maag instroomt, blijft doorgaan, flet ge-
secerncerde chloor passeert echter niet
naar de dunne darm en is daardoor \'ver-
loren" voor het lichaam.

Bij het secretie-proces in de lebmaagklie-
ren wordt voor elk gesecerneerd d\'-ion
één HCOj -ion toegevoegd aan de extra-
cellulaire vloeistof. Doordat de uitwisse-
ling tussen cr- en HCO^-ionen in de
dunne darm als gevolg van de passage-
stoornis onmogelijk is gaat het Icbmaag-
sap als het ware verloren.
Bovendien treedt er na enige tijd een\'re-
Ifux" op van de lebmaaginhoud naar de
pens. Op deze wijze kunnen grote hoe-
veelheden lebmaagsap in de pens terecht
komen.

f)it verlies van lebmaagsap leidt tot een
overmaat van HCOf-ionen, dus tot een
metabole alkalosc. De gestegen bicarbo-
naatconcentratie in het bloed heeft tot
gevolg dat In de urine meer bicarbonaat
wordt uitgescheiden in de vorm van
NaHCO, en KHCO,. f:)eze verhoogde
excrete van Na , K"^ en HCOj" leidt tot
een zekere diurese. Bij het rund met een
achterste stenose zal men derhalve naast
cen hypochloretnische metabole alkalose
ook een sterke dehydratie vinden.
Pas wanneer er zich een duidelijke hypo-
volemie voordoet wordt het teveel aan
bicarbonaat niet uitgescheiden. Een ver-
sterkte reabsorptie van natrium als ge-
volg van het volumetekort verhindert
dan de excretie van bicarbonaat. en ver-
sterkt daardoor de alkalose. Wanneer de
hypovolemie enige dagen beslaat ontwik-
kelt zich bovendien een duidelijke uremie
als gevolg v an een verminderde nierdoor-
bloeding.

De oorzaken van de voorste stenose

De voorste stenose wordt vrijwel steeds
veroorzaakt door lokale ontstekingspro-
cessen In de omgeving van de netmaag-
boekmaagopening. Dit kunnen lokale
peritonitiden zijn. bijvoorbeeld op basis
van een traumatische reticuloperitonitis,
maar vaak zijn ook leverabcessen de oor-
zaak. Een enkele maal worden tumoren
gev onden. Het differentiëren tussen deze
drie mogelijkheden is vaak moeilijk.
Wanneer bij klinisch en hcmatologisch
onderzoek zo mogelijk aangevuld met
een röntgenologisch onderzoek geen aan-
wijzingen worden gevonden voor een
corpus alienum of abcessen, dan zal vaak
een proeflaparotomie de eigenlijke dia-
gnose moeten opleveren.

De oorzaken van de achterste stenose

Een groot aantal aandoeningen kan in
meerdere of mindere mate leiden tot het
beeld van cen achterste stenose. Hiertoe
behoren enkele liggingsveranderingen,
waarvan de diagnostiek zelden proble-
men met zich meebrengt en die hier
daarom slechts volledigheidshalve ge-
noemd worden. Zo kunnen de lebmaag-
dislocatic naar links, de lebmaagdisloca-
tie naar rechts en de lebmaagtorsie cen
achterste stenose veroorzaken. Ook aan-
doeningen van de dikke darm zoals een
meteorismus van het coecum of een tor-
sio ansae proximalis coli kunnen, zij het
slechts in geringe mate, leiden tot het
beeld van een achterste stenose. In deze
gevallen zal meestal een klinisch onder-
zoek en het rectaal exploreren de dia-
gnose wel opleveren.
De oorzaak v an de achterste stenose kan
ook liggen in een obstructie van de dunne
darm. Dit kan bijvoorbeeld een invagina-
tie zijn of een strangulatie,eencorpusalie-

-ocr page 488-

num ot\' iets dergelijks. De diagnostiek
van deze aandoeningen berust vaak ten
dele op de anamnese, waarin vooral bij de
invaginatie vaak melding wordt gemaakt
van voorbijgaande koliek.
Een invaginatie is meestal bij rectaal on-
derzoek wel te diagnostiseren. bij een
strangulatie hangt dit sterk af van de lo-
calisatie. Apart vermeld dient te worden
een iatrogene strangulatie, nogal eens het
gevolg van een onjuist aangebrachte fixa-
tiehechting na een operatieve behande-
ling van een lebmaagdislocatie.
De meest voorkomende oorzaak van een
achterste stenose is een peritonitis.
Meestal betreft het een lokale peritonitis
voorin de buik. uitgaande van een trau-
matische reticulitis of van een lebmaagul-
cus. Uiteraard kan de peritonitis ook
meer diffuus verspreid zijn en het gevolg
zijn van bijvoorbeeld problemen bij de
partus en in het puerperium. In het geval
van een diffuse peritonitis is dc diagnose
meestal rectaal goed te stellen. De dia-
gnostiek van de lokale peritonitis voorin
de buik is \\aak moeilijker. In gevallen
van een chronische traumatischereticulo-
peritonitis kan een eventueel in de anam-
nese vermelde recidiverende tympanieeen
aanwijzing zijn.

Vaak kunnen bij bloedonderzoek aanwij-
zingen worden gevonden vooreen ontste-
kingsproces. Vooral ccn verhoging van
de 7-globulinenfractie wordt nogal eens
gevonden, ook al is dit een erg aspecifiek
symptoom cn kunnen ook andere aan-
doeningen zoals zoolzwcrcn. arthritiden
en abcessen elders in het lichaam leiden
tot een verhoogde 7-globulinenfractie.
Bovendien wordt de mogelijkheid vaneen
lokale peritonitis geenszins uitgesloten
door een normale y-globulinenfractie.
Röntgenologisch worden vaak de duide-
lijkste aanwijzingen gevonden, bijvoor-
beeld ecn perforerend corpus alienum in
de netmaag of abcessen in de omgeving
netmaag-lebmaag.

Ook een proeflaparotomie kan uitsluitsel
geven.

Een enkele maal wordt een achterste ste-
nose veroorzaakt door een lebmaagim-
paction. De lebmaag is dan overvuld met
een inhoud die qua consistentie en struc-
tuur sterk lijkt op pensinhoud. De etio-
logie van deze aandoening is nog on-
duidelijk.

De diagnose is in veel gevallen te stellen
door rectaal onderzoek, waarbij de leb-
maag te voelen is, sterk vergroot cn met
een pasteuze inhoud.
Bij drachtige koeien in dc laatste maan-
den van de drachtigheid kan het voorko-
men dat de passage in de lebmaag of in dc
dunne darm belemmerd wordt door
delen van de vrucht. Men spreekt wel van
een \'compressio intestini\'.
Deze diagnose is vrijwel altijd slechts een
waarschijnlijkheids-diagnose.
Wanneer bij een hoogdrachtige koe een
achterste stenose wordt gevonden, dient
men steeds aan de mogelijkheid van een
dergelijke compressio intestini te denken.
Aangezien het rectaal onderzoek van der-
gelijke koeien echter ernstig bemoeilijkt
wordt door de grote vrucht, is hct vaak
niet mogelijk andere oorzaken van een
achterste stenose voldoende uit te sluiten.
Dc passagebelemmering kan spontaan
verdwijnen wanneer de vrucht van lig-
ging verandert of wanneer dc koe kalft.
Een ten onrechte uitgevoerde proeflapa-
rotomie komt in dat geval de prognose
niet ten goede.

De achterste stenose kan tenslotte ook
het gevolg zijn van een secundaire indiges-
tie, een stilliggen van het magencomplex
tengevolge van een aandoening buiten
de voormagen. Meestal betreft dit acutc
infectieziekten, bronchopncumonieën.
mastitiden. endometritidcn, nefritiden
e.d. Dergelijke aandoeningen, die op
zichzelf niet levensbedreigend hoe\\cn tc
zijn, kunnen zo gecompliceerd worden
door een achterste stenose. Dc verstoring
van de vocht- cn electrolytenbalans dic
deze achterste stenose met zich mee-
brengt betekent dan ecn levensbedrei-
gende complicatie.

De diagnose \'achterste stenose tenge-
volge van een secundaire indigestie\' is
vaak een diagnose per exclusionem.
Wanneer geen andere oorzaak gevonden
wordt en wel een ernstig, met sepsis ge-
paard gaand ontstekingsproces, dan zal
men dit als de \'primaire\' oorzaak van de
secundaire indigestie aanwijzen.
Uit het voorgaande is duidelijke gewor-
den dat in een aantal gevallen de oorzaak

-ocr page 489-

\\;ui de achterste stenose niet gevonden
wordt door middel \\an klinisch onder-
zoek. aangev uld met laboratorium-en zo
mogelijk Röntgendiagnostiek. Het kan
dan nodig zijn een proeflaparotomie uit
tc voeren om de eigenlijke diagnose te
stellen.

I III R.M\'fT I ist III MA.A I Rl (iri.l N
De behandeling van een rund met een
achterste stenose moet uiteraard v oor een
groot deel gericht zijn op het wegnemen
van de oorzaak van die stenose. In veel
gevallen, hoewel niet in alle. betekent dat
een chirurgische behandeling. 13aarnaast
zijn er echter nog enkele therapeutische
maatregelen mogelijk. Deze therapeuti-
sche maatregelen zijn te beschouwen als
een symptomatische behandeling van de
achterste stenose. Zij kunnen dienen als
ondersteuning van een eventuele chirur-
gische behandeling. Wanneer geen oor-
zaak van deachterstestenoseisgevonden,
kan een dergelijke symptomatische be-
handeling worden ingesteld om het
verdere verloop te kunnen afwachten
zonder acuut gevaar.
De behandeling is enerzijds gericht op het
opheffen van de overlading van de voor-
magen met afwijkende inhoud, ander-
zijds op het herstellen van de vocht- cn
electrolytenbalans. Door met behulp van
een rubbersonde zoveel mogelijk pensin-
houd af te hevelen kan men de patiënt al
veel verlichting geven. Als de koe geope-
reerd wordt zal er zodoende ook voor de
chirurg meer ruimte in de buikholte
komen om te exploreren.
Het herstellen van de vocht- en electroly-
tenbalans kan het best geschieden door
middel van intraveneuze infusen met
0,9% NaCl-oplossing in grote hoeveelhe-
den, Wanneer NaCl aan de extracellu-
laire vloeistof wordt toegevoegd kan het
Cl\'-ion hiervan de plaats innemen van
een HCOf-ion, dat dan met het Na -ion
als NaHCO, in de urine kan worden uit-
gescheiden. Zo kan de nier dus de meta-
bole alkalose corrigeren. Voor het herstel
van het extracellulaire vloeistofvolume is
natrium en water nodig, terwijl hierdoor
tevens de mogelijkheid ontstaat de ure-
mie te corrigeren.

Het toedienen van andere oplossingen
zoals KCl of NHjCl is niet nodig cn
brengt slechts onnodige risico\'s met zich
mee (i.e. ritmestoornissen door hyperka-
lemie resp. ammoniakintoxicatie).
Wanneer de koe op de bovenbeschreven
wijze is behandeld kan als aanv ulling bo-
vendien getracht worden de normale
functie van de pens te herstellen door
deze weer een normale Hora aan te bie-
den. Hiertoe geeft men 3 liter pensvloei-
stof van een normale koe, eventueel ge-
mengd met wat geweekte grasbiks, met
de fles of met de rubbersonde in. Gelijk-
tijdig geeft men de koe wat goed hooi.
Dit moet met kleine beetjes gevoerd wor-
den, bijvoorbeeld zes maal daags. I^oor
zodoende zowel pensflora als substraat
toe te dienen kan er zich weer een nor-
male fermentatie ontwikkelen.
De bovenbeschreven symptomatische
behandeling kan dienen ter ondersteu-
ning of ter verlichting. In een aantal ge-
vallen echter treedt na een dergelijke be-
handeling een volledig herstel in zonder
dat de oorzaak van de achterste stenose is
gevonden.

In die gevallen is dus blijkbaar een sym-
ptomatische behandeling voldoende om
een spontaan herstel van de passage te
bewerkstelligen.

CONCLUSIES

Symptomen veroorzaakt door verande-
ringen in de water- en zouthuishouding
en in het zuur-base-evenwicht complice-
ren de ziektebeelden die bij passagestoor-
nissen bij het rund optreden. Correctie
van deze veranderingen verbetert de mo-
gelijkheden tot een goede diagnose te
komen en heeft tevens een gunstige in-
vloed op het post-operatieve verloop na
chirurgische ingrepen, die bij deze passa-
gestoornissen veelal nodig zijn. Een zorg-
vuldig afwegen van de bij klinisch onder-
zoek, eventueel aangevuld met
bloedonderzoek, verkregen gegevens is
essentieel voor een goede diagnose en een
juiste behandeling. Door het grote aantal
differentieel diagnostische mogelijkhe-
den kan een te snel genomen beslissing
gemakkelijk onverwachte problemen op-
leveren.

LITERATUUR

1. Kuiper. R.: ReOux van lebmaaginhoud bij het rund. Proefschrift. Utrecht, (198Ü).

-ocr page 490-

Die klinisclie Diagnostik der Leukosen des
Rindes\'

The Clinical Diagnosis of Bovine l£ukosis
M. Stöbert

Ausder Klinik für Rinderkrankheuen (im Richuril-Güi:e- Haus) der Tieräri:-
liehen Hochschule Hannover

SAMENVATTING

Een uitgebreid overzicht wordt gegeven van de klinische bevindingen hij de ver-
schillende vormen van leucose bij het rund. De door een virus veroorzaakte
enzoötische lymphoide leucose komt in Duitsland relatief veel voor en wordt
daarom uitgebreid behandeld. Op veel van de mogelijke conipHcaties van deze
aandoening wordt ingegaan.

Vervolgens worden in het kort behandeld de sporadische monocytaire leucose, de
sporadische lymphoiede kalverleucose, de sporadische lymphoiede leucose hij jon-
gere runderen (Thymus-\'sarcoom\'j, de sporadische lymphoiede huidleucose en de
sporadische mestcelleucose.

Met name de klinische bevindingen die voor de differentiële diagnose van belang
zijn worden vertneld.

SUMMARY

A comprehemsive review of clinical findings in the various forms of hovine
leukosis. Enzootic lymphoid leukosis caused by a virus is relatively common in
Germany and therefore is dealt with in detail.

Several possible complications of this di.sease are discussed. This is followed by a
brief review of sporadic mottocytic leukosis, sporadic lymphoid leukosis in calves,
sporadic lymphoid leukosis in young cattle (thymic \'sarcoma\'), sporadic lymphoid
cutaneous leukosis and sporadic mast-cell leukosis. Particularly tho.se clinical
findings which are of importance in a differential diagnosis are referred to.

Herrn Prof. I^r. G. Wagenaar gewidmet; nach einem am 27.9.79 vor den Mitglieder der Werkgroep

Geneeskunde van het Rund in Utrecht gehaltenen Vortrag.

Prof. Dr. M. Stöber, Bischofsholer Damm 15, D-J 000 Hannover,

-ocr page 491-

\'Leukosen\' sind Krankiieiten, weiche mit
bösartigen Wucherungen in den Bil-
dungsstätten der weißen Blutkörperchen
(Lymphknoten, Milz oder Knochen-
mark) sowie anderen Organen einherge-
hen; daneben kommt es oft, aber nicht in
jedem Falle, zur vermehrten Ausschüt-
tung mehr oder weniger reifer Zellen der
gleichen Leukozytenart in die Blutbahn,
also zu \'leukämischem\' Blutbefund. Bei
der wichtigsten Leukose-Form des Rin-
des, nämlich der virusbedingten enzoot-
ischen lymphatischen Erwachsenen-
Leukose, werden außerdem stets und
frühzeitig (das heißt schon vor dem Auf-
treten von Geschwulsten) auch serolo-
gisch nachweisbare erregerspezifische
Antikörper gegen das bovine Leukose-
Virus (BLV) gebildet.
Der Begriff\'Leukose\' is zur eindeutigen
Kennzeichnung der verschiedenen For-
men dieser Krankheitsgruppe (lymphati-
sche, monozytoide, Thymus-. Kälber-,
flaut- oder mastozytäre Leukose), ihres
Verlaufes (akut, subakut, chronisch),
ihrer Verbreitung (sporadisch, enzoot-
isch), der klinischen Stadien (präklini-
sche oder symptomlose, prätumorös-
leukämische sowie tumoröse Phase;
letztere ohne bzw. mit manifesten Funk-
tionsstörungen), der Beteiligung des

Blutbildes (aleukämische, subleukämi-
sche oder leukämische Leukose) sowie
des Reifegrades der bösartigen Zellen
(reif-, gemischt- oder unreifzellige Leu-
kose) weit besser geeignet als die in der
Human-Medizin nach wie vor übliche (in
aleukämischen Fällen aber irreführende)
Bezeichnung \'Leukämie\'.
Unter \'Rinder-Leukose\' verstehen Tier-
arzt und Landwirt üblicherweise die
enzootische lymphatische Leukose des
erwachsenen Rindes; sie war in der Bun-
desrepublik Deutschland bis vor kurzem
die häufigste Tumorkrankheit der groß-
en Hauswiederkäuer; das amtliche
Bekämpfungsverfahren innerhalb der
Europäischen Gemeinschaft richtet sich
daher gegen diese Form der bovinen Leu-
kosen, Bei der gleichen Tierart kommen
aber noch einige weitere, nicht bekämp-
fungspflichtige und weitaus seltenere,
sporadische Leukose-Formen vor (siehe
Tabelle 1).

Im folgenden sollen zunächst die wichtig-
sten klinischen Merkmale des erstge-
nannten Leidens und danach diejenigen
Kriterien besprochen werden, durch wel-
che sich die übrigen bovinen Leukosen
von ihm unterscheiden; dabei findet nur
die Tumorphase dieser Krankheiten
Berücksichtigung,

lahcllc L lläuligkclisNerteilung der \\erschiedener Leiiko.sen des Rinders im Ralienlenmaterial der
hannoverschen Rinderklinik 1960-1974\'.

Gesamtpatienlenzahl (innerlich und chirurgisch
kranke Tiere aller Altersstufen):

Enzootische lymphatische Erwachsenenleukose (ELL):-

Sporadische monozytoide Leukose (SML):

Sporadische lymphatische Jungtier- oder Thymusleukose (STL):
Sporadische lymphatische Kä1berleukose (SKL):
Sporadische lymphatische Hautleukose (SHL):
Sporadische Gewebsmastze11en-Leukose (SGL):

Bei dieser /usammenstcllung handelt es sich ausschlicBlich um im klinische manifesten l umorstadiuni
erlasstc Eälle.

Seitdem diese l.cukose-l orm aufgrund serologischer 1 ntersuchungcn (.Agargelimniunodiffusions-
tcst BLV-gp„,) bekämpft wird, sind in Krankengut der Klinik nur noch ausnahmsweise Patienten
mit der (Icschwulstform dieses Leidens an/utrcffen, d.h. dic Bl \\ -infi/iertcn I lere werden schon \\or
Erreichen des lumorstadium erfasst und ausgemer/t. Für die Praxis ist die serologische Diagnostik
das wichtigste Hilfsmittel hei der Frühdiagnose, und auch bei der Sanierung kann diese Technik nicht
entbehrt werden.

42 225

439
2

27

1
1

-ocr page 492-

ENZOOTISCHE EYMF\'HATISCHE ERWACH-
SENENEEUKOSE

Das Geschwulststadium der virusbe-
dingten (übertragbaren) und daher oft
enzootisch. das heißt mit bestandsweiser
Häufung auftretenden lymphatischen
Leukose erwachsener Rinder (ELL)
betrifft ausschließlich Tiere im Alter \\on
mehr als 2 (vorzugsweise 5 bis 6) Jahren.
Das eigene Patientenmaterial umfaßt mit
Ausnahmen (ein Deck- und ein Besa-
mungsbulle) nur Kühe: bei diesen häuften
sich die tumorbedingten Funktionsstö-
rungen (Tabelle 2), welche meist auch der
Anlaß zur Klinikeinlieferung waren, vor
allem im Winterhalbjahr (No\\\'ember bis
April) sowie in zeitlichem Zusammen-
hang mit dem Kalben (4 monate ante bis
2 Monate post partum).
Am lebenden Einzeltier stützt sich die
klinische Leukose-Diagnostik vor allem
auf die Palpationsbefunde der äußerlich
und der rektal zugänglichen Lymphkno-
ten (Abbildung 1 und 2): Die mandibula-
ren, parotidealen und retropharyngealcn
Lymphknoten sind normalerweise knapp

3 ^

o —

>(JEUJU3MDOU>i

jn:)Bin>(snw

s^neM
■ S >(JBUJU35(Dny

apTSMOS pun
j3:):(niujeqao

SJMOJUJSH

aSE tqujeH

j3:(-faTujBH

uajaTN

z:iaN sauiai>i
pun sayojb

ä<

m

v

v

o

T-1

v

v

v


v

ä«

A

jaqaq

PUEMIU JBQ

uaDBujqeq
pUBMuabBujjOA

punmos

IXajMOjawz pun
-HDneg \'-^snjg

uabunq

■[a:)naqzjaH
zjaH

ZTTW

v

Jl«

i v

.Abb. I. Eymphatische Erwachsenenlcukose
tumoröscr Euierlymphknoten.

c
OJ

er«

c u

D (D

ij n
:0

<n c

ui dj

C N ..

0 0"

--1 Ij D

4-> CL, --H
^

c c :ro

3 u.

u. —

0) L.

•D <U

JZ C -v
U :IB

(/) U 4J

—I dl c

a > 0)

o N ••

m o "

i/i :0 Li OJ

O ij a ^

^ O --H

.i: E c

ro 3 u.
e iJ

-ocr page 493-

walnußgroß und deshalb in gesunden
Zustand nicht oder nur andeutungsweise
fühlbar. Präskapulärer und subiliakaler
Lymphknoten besitzen etwa Finger-
größe, die am angehobenen ausgemolke-
nen Euter zu betastenden supramammä-
ren Lymphknoten etwa die Ausmaße
einer Taschenuhr. Vom Mastdarm aus
sind die an der Darmbeinsäule gelegenen
ileofemoralen I,ymphknoten ebenfalls
als taschenuhrgroße Gebilde, die im
Bereich der .Aortenteilung zu findenen
sublumbalen Lymphknoten dagegen als
erbsen- bis bohnengroße Knötchen zu
palpieren.

Erweist sich mehr als einer dererreichba-
ren Lymphknoten eindeutig (das heißt
um mehr als das Doppelte bis f^reifache
seiner Norm) vergrößert, so ist das — bei
Fehlen kollateraler entzündlicher Reak-
tionen — als tumoröse Veränderung
anzusehen; weniger ausgeprägte Größen-
zunahmen können nur als leukosever-
dächtiger Befund eingestuft werden. Bei
der ELL treten die Lymphknotenge-
schwülste nicht generalisiert und zudem
fast immer asymmetrisch auf; die betrof-
fenen Lymphknoten sind von mäßig
prallfester Konsistenz, mitunter etwas
höckrig, stets schmerzlos und meist auch
gegenüber den Nachbargeweben locker
verschieblich; mitunter sind in ihrer
unmittelbaren Umgebung noch weitere,
normalerweise nicht palpierbare Lymph-
knötchen zu sehen oder zu fühlen. Die
gleichzeitige Vergrößerung mehrerer (am

-ocr page 494-

Hals und oder in der Flanke gelegener)
Hautlymphknoten bis auf Haselnuß-
größe is zwar ein verdächtiges Symp-
tom, für sich allein aber noch kein
Beweis für das Vorliegen tumoröser
Leukose.

Von besonderem Nutzen für die Erken-
nung der ELList die rektale Exploration:
In 48% aller tumoröser Fälle erweisen
sich nämlich einzelne oder mehrere der
vom Mastdarm aus erreichbaren Lymph-
knoten als eindeutig vergrößert; für die
äußerlich zugänglichen Lymphknoten
trifft dies dagegen nur bei 35% der ELL-
Patienten zu.

Nimmt man die an sämtlichen akzessi-
blen Lymphknoten erhobenen Befunde
zusammen, so läßt sich die Diagnose
\'tumoröse Erwachsenenleukose\' bei 58%
der Patienten allein aufgrund der palpa-
torischen Lymphknotenkontrolle stellen.
Die klinische Leukose-Untersuchung
eines erwachsenen Rindes ist daher unzu-
länglich, wenn dabei nicht auch die rektal
fühlbaren Lymphknoten betastet werden.

Die bloße tumoröse Vergrößerung von
Lymphknoten führt nur relativ selten,
und zwar meist erst im fortgeschrittenen
Stadium, zur Funktionsbeeinträchtigung
benachbarter Organe: intraorbitale
Lymphknoten ^ Exophthalmus Pan-
ophthalmie; mandibuläre, parotideale
und oder retropharyngeale Lymphkno-
ten —\' Atem- und oder Schlingbe-
schwerden; mediastinale Lymphknoten
—> Behinderungen von Abscblucken.
Wiederkauen oder Ruktus; mesenteriale
Lymphknoten ^ Beeinträchtigung der
Darmpassage; Beckenlymphknoten —.
Störungen des Geburtsablaufes (siehe
hierzu auch die weiteren Angaben über
die betreffenden Organe).

Bezüglich des weißen Blutbildes ist fest-
zuhalten. daß 65% der tumorös El.L-
kranken Rinder lympholeukämische.
10% subleukämische und 25% normale
Blutbefunde im Sinne des in der Europä-
ischen Gemeinschaft gültigen \'Leukose-
Schlüssels\' aufweisen. Bei Zusammen-
fassung der Befunde der Lymphknoten-
palpation und des weißen Blutbildes
blieben in der eigenen Kasuistik nur
6% der ELL-Geschwulstfälle klinisch
außerhalb des Verdachtsbereiches.
Von Fall zu Fall sind bei ELL außerdem
Symptome festzustellen, welche auf der
Tumorisation eines oder mehrerer der
nachstehend zu besprechenden Organe
beruhen; das Vorliegen solcher Erschei-
nungen sollte deshalb für den gewissen-
haften Tierarzi Anlaß sein, auch an die-
ses Leiden zu denken und entsprechende
klinische sowie laboratoriumsmäßige
Untersuchungen vorzunehmen bzw. ein-
zuleiten (lymphknotenkontrolle bzw.
weißes Blutbild und Agargelimmuno-
diffusionstest).

Leukotische Geschwülste am Herzen
(Peri-, Epi-, Myo- und oder Endokard)
verursachen bei mehr als der Hälfte aller
ELL-kranken Tiere leichtere bis ausge-
prägte kardiale Symptome, die vielfach
durch eine — noch näher zu bespre-
chende - Blutarmut verstärkt werden.
Sie äußern sich meist in mehr oder weni-
ger schwerwiegener Tachykardie, wobei
der Herzschlag teils pochend, teils aber
auffallend leise oder unsauber abgesetzt
erscheint.

Deutliche endo- oder perikardiale
Nebengeräusche, oder Arrhythmien,
sind jedoch — selbst bei umfangreicher
Tumorisation der genannten Gewebe —
meist erst in der Endphase des Leidens
festzustellen.

Die Perkussion der Herzgegend ergibt
dann eine ausgeprägte absolute Dämpf-
ung. Wir wissen zwar, daß die rechte
Herzvorkammer wesentlich häufiger \\ on
leukotischen Geschwülsten befallen wird
als die übrigen Teile des Herzens; wir
wissen aber nicht, warum das so ist. Das
EKG bietet keine Vorteile für die Erken-
nung der Herzleukose.

In fortgeschrittenen Fallen von Perikard-
oder Herzleukose tritt infolge Einengung
oder Rechtsinsuffizienz des Herzenseine
Stauung der Drosselvenen mit 1 rielödem
hinzu. Das klinische Bild hat dann (vor
allem bei fehlender Beteiligung explorier-
barcr Lymphknoten) Ähnlichkeit mit
traumatischer Perikarditis oder throm-
bosierender Endokarditis tricuspidalis.
Differentialdiagnostisch ist hierbei
außer eingehender Auskultation und

-ocr page 495-

Perkussion des Herzens, Vornahme der
Fremdkörper — \'Schmerzproben\' sowie
Absuchen der Körperwand mit dem
Metallsuchgerät — auch ein Blutbild
anzufertigen; es weist bei fortgeschritte-
ner Endokarditis (vor allem im Fieber-
stadium), insbesondere aber bei fremd-
körperbedingter Perikarditis, meist
deutliche Neutrophilie mit \'Kernlinks-
verschiebung\', in der Regel aber keine
ausgeprägte Lymphozytose oder Anämie
(also keine Hinweise auf ELL) auf.

In 80% der ELL-Fälle ist der Labmagen
am leukotischen Tumorgeschehen betei-
ligt. Da er innerhalb des kranken Tieres
oft die größten Geschwülste aufweist und
mitunter offensichtlich sogar das ein-
zige leukosebefallene Organ darstellt,
scheint ihm in der Pathogenese der ELL
eine besondere Rolle, vielleicht sogar die-
jenige einer Eintrittspforte des onkoge-
nen Agens in den Tierkörper zuzukom-
men, Mehr als die Hälfte unserer
ELL-Patienten leidet daher an wieder-
kehrender oder anhaltender Indigestion,
welche durch eine solche Tumorisation
(Behinderung des Ingestatransportes)
und die damit verbundene Geschwürsbil-
dung in der Schleimhaut des Labmagens
(rezidivierende Labmagenblutungen) be-
dingt ist.

Hiermit behaftete Tieren zeigen außer
wechselnder Freßlust eine anhaltende
oder von Zeit zu Zeit erneut einsetzende
dunkelbraune bis schwärzliche Verfär-
bung des Kotes, der dann auch üblen
Geruch aufweist und durchfällig oder
schlecht verdaut sein kann. Infolge der
Blutbeimengung ergeben solche Fäzes
noch in hoher wäßriger Verdünnung
(über I : 3000) eine positive Hämoglobin-
reaktion (Bcnzidinprobe oder Test-
streifen/ Ames-Merck),
Infolge des anhaltenden bis rezidivieren-
den, aus den Labmagengeschwüren
erfolgenden Blutverlustes erscheinen sol-
che Patienten zunehmend anämisch und
allgemein geschwächt.

Die mit der ELL verbundene Anämie ist
stets hämorrhagischer Natur (das ery-
thropoetische Knochenmark wird von
den Tumoren offensichtlich nicht ange-
griffen); die Blutungen können entweder
in das Labmagenlumen oder — wesent-
lich seltener - nach Ruptur dertumorös
vergrößerten Milz, und dann mehr plötz-
lich (ein- oder zweiphasig), in die freie
Bauchhöhle hinein erfolgen.

In einem Fünftel aller klinisch vorgestell-
ten Fälle von ELL ist die Weiterbeförde-
rung des Nahrungsbreies infolge tumorö-
ser Veränderungen der Labmagenwand
mehr oder weniger stark behindert, was
zur Anschoppung von Futter und insbe-
sondere von schweren Bestandteilen
(Sand) im Abomasus führt. Der Zustand
bedingt dann zunächst einen rezidivie-
renden, schließlich aber einen
permanent-letalen Rückstau von Lab-
magensaft in die Vormägen, deren Tätig-
keit dadurch ebenfalls beeinträchtigt
wird. Eine solche fortgeschrutene
Geschwulstbildung am Labmagen
und oder seine Uberladung mit Sand
läßt sich bei mit der Faust in der rechten
Regio hypochondriaca erfolgender tie-
fer, stoßweiser Palpation als derber
Gegenstoß bzw, als Krepitation fühlen.

In derartigen Fällen ist der äußere klini-
sche Eindruck der gleiche wie bei funktio-
neller oder bei anderweitiger anatomi-
scher Pylorusstenose (Reflux - Indiges-
tion): unförmige Auftreibung des Leibes
auf der gesamten linken Bauchseite sowie
rechts ventral, Palpation und Schallper-
kussion des Pansens ergeben dann eine
Überladung mit mehr oder weniger stark
durchmischten, mitunter sogar schaumi-
gen Futtermassen, Der von solchen Tie-
ren entnommene Pansensaft zeichnet
sich je nach An-oder Abwesenheit von
aus dem ulzerierten Labmagen stammen-
dem und ebenfalls zurückgestautem
Hämoglobin durch dunkelbraune
oder grauolive Farbe, dünnflüssige bis
schaumige Beschaffenheit, einen an Lab-
mageninhalt erinnernden fade-
säuerlichen bis muffigen Geruch, bioche-
mische Inaktivität (Methylenblauprobe
> 5 Minuten, Überwiegens der Gram-
negativen über die Grampositive Bakte-
rienflora, Verlust der Infusorienfauna)
und mehr oder weniger deutliche Ernie-
drigung des pH-Wertes aus; seine che-

-ocr page 496-

mische Analyse ergibt im Gegensatz zur
Milchsäure-Azidose einen normalen
Laktat-Gehak (< 30 - 40 mg 100 ml),
aber meist einen deutlich erhöhten Chlo-
ridspiegel (> 20 - 30, bis zu 100 mval 1).
Die Blutbefunde ergeben dann eine
hypochlorämische Alkalose mit ffämo-
konzentration. Der Zustand wird für das
Tier lebensbedrohlich, wenn die Chlorid-
konzentration im Pansensaft auf mehr
als 70 mval, 1 ansteigt und im Serum auf
Werte um 80 mval, I absinkt.
Trotz der ebengenannten Möglichkeiten
wird die Diagnose \'tumoröse Labmagen-
leukose\' mitunder erst anläßlich einer
explorativen Ruminotomie gestellt: Da-
bei findet man dann eine vom ventralen
Pansensack aus gut zu fühlende Ver-
dickung der Labmagenwand; nach Pas-
sieren der ffaubenpsalteröffnung mit der
sich schraubenartig hindurchwindenden
linken Hand kann man (mit Hilfe der
Fingernägel) vom freien Rand einer
verdickten Labmagenfalte auch eine
bohnengroße Biopsieprobe abknipsen
und zur histologischen Untersuchung
einsenden.

Obwohl Gebärmutter, Scheideoder Beck-
enbindegewebe (nur ausnahmsweise
auch die Eierstöcke) in etwa einem Drit-
tel der ELL-Fälle tumorös verändert
sind, verursachen die hier lokalisierten
Geschwülste offenbar erst spät nennens-
werte Störungen der Fruchtbarkeit oder
des Kalbevorganges: Solche genitalen
und paragenitalen Tumoren werden
nämlich oft nur zufällig, bei der rektalen
Untersuchung, und zwar meist gegen
Ende der frächtigkeit, während des Kal-
bens oder zu Beginn der Laktation festge-
stellt (umschriebene oder ausgedehnte
mäßig derbe Verdickung bzw. Indura-
tion der genannten Organen); das läßt
daraufschließen, daß sich diese Verände-
rungen häufig erst im Verlauf der Träch-
tigkeit entwickeln, ohne die Reifung des
Fötus zu behindern.

Die Tatsache, daß das eigene Patienten-
material nur zwei Bullen enthält, is
darauf zurückzuführen, daß die Mehr-
zahl der männlichen Rinder schon vor
Erreichen des ELL-fähigen Alters ge-
schlachtet wird. Einer dieser beiden Fälle
wies ausgeprägte tumoröse Veränder-
ungen an beiden Hoden und an den
inguinalen Lymphknoten auf, hatte
kurze Zeit zuvor aber noch normale
Libido gezeigt.

Ein Fünftel der ELL.-Patienten zeigt ein-
oder beiderseitigen Exophthalmus
infolge Wucherung der retrobulbären
Lymphfollikel. Im fortgeschrittenen Zu-
stand führt dies zunächst zu
stauungsödembedingter Vorstülpung der
Bindehaut rings um den Augapfel.
Sobald die vorgequollenen Gewebsmas-
sen den Lindschlag behindern, kommt es
zur Austrocknung, Verschmutzung und
Infektion der Hornhaut, die schließlich
abstirbt. Das gelblich-nekrotische Zen-
trum der Kornea wird dann in typischen
Fällen von einem fingerstarken ringför-
migen, blutenden Wall tumorös ver-
änderter Konjunktiva umgeben. (Auf-
grund der Beteiligung anderer
Lymphknoten is diese Veränderung von
der beim Rind seltenen traumatischen
oder metastatisch bedingten Orbitalph-
legmone abzugrenzen).
Endlich wird die Hornhaut im Zuge der
Demarkation durchbrochen, was zu
übelriechender Panophthalmie führt;
mitunter ist erst ein solches, angeblich
vor kurzem \'ausgestoßenes\' Auge der
Anlaß, tierärztliche Hilfe in Anspruch zu
nehmen. In fraglichen Fällen sollte vor
voreiliger Operativer Ausräumung einer
derart betroffenen Orbita eine Biopsie-
probe histologisch kontrolliert werden;
differentialdiagnostisch is dabei auch an
das \'Krebsauge\' (Cancer eye) zu denken.
Ein Sechstel der eigenen ELL-Fälle
zeigte Bewegungsstörungen der Nach-
hand. welche auf tumorbedingter Infil-
tration der Rückenmarskhäute und
Kompressiondes Rückenmarksam Über-
gang in die Cauda equina beruhten.
(Abbildung 3 und 4).
Im Gegensatz zu den stets plötzlich ein-
setzenden traumatisch bedingten Läh-
mungen der Hintergliedmaßen be-
obachtet man hierbei eine allmählich
zunehmende symmetrische Parese der
Hinterbeine mit vermehrter Winkelung
der Sprunggelenke, Uberköten der Fes-
seln und ataktischem Gang, während die
aktive Beweglichkeit des Schwanzes
zunächst noch erhalten bleibt.

-ocr page 497-

In der Folge werden Aufslehen und Nie-
derlegen für das belroffene Tier immer
beschwerlicher, bis es schließlich zum
Feslliegen kommt

Bei einem Zehntel unseres ELL-
Krankengutes war klinisch oder post-
mortal eine tumorbedingte Milzvergröß-
erung festzustellen. Eine solche
Splenomegalie bedingt eine am kaudalen
Rand des linken Lungenfeldes gelegene
perkutorische Dämpfung, wenn die Milz
mindestens das Dreifache ihres normalen
Umfanges erreicht hat. Milzleukose geht
fast immer mit hochleukämischem
unreifzelligen Blutbefund einher (20.000
- 850.000 vorwiegend lymphoblastische
und zum Teil in Mitose befindliche Zel-
len pro mm-\' Blut), während die differen-
tialdiagnostisch zu beachtende Splenitis
aposthematosa von ausgeprägter Neu-
trophilie mit \'Kernlinksverschiebung\' be-
gleitet wird. Bei 2% der eigenen Beobach-
tungen nahm der ELL-bedingte Tumor
der Milz solche Ausmaße an, daß das
Organ zu Lebzeiten des betreffenden Tie-
res platzte; dieser Vorgang führt zu mas-
siver intraabdominaler ffämorrhagie, an
welcher der Patient verendet.
Kontrollen des Knochenmarks (Brust-
beinpunktat, Schlachtbefunde) von 81
ELL-Fällen ergaben keinen Hinweis auf
eine Metastasierung des Tumorgesche-
hens in dieses Gewebe; die Knochen-
marksausstriche enthielten nämlich nur
dann vermehrt lymphatische Zellen,
wenn das Blutbild des betreffenden Tie-
res ohnehin leukämisch war.
ELl,-bedingte Atembeschwerden, etwa
infolge extremer Vergrößerung mediasti-
naler Lymphknoten oder leukotischer
Infiltration der Atemmuskeln, sind
äußerst selten. Der Druck einer tumorö-
sen Mittelfell-lymphknotens auf die Spei-
seröhre kann gelegentlich zu Schling-
und Wiederkaubeschwerden bzw. zu
rezidivierender Tympanie führen. Auf
E1.L beruhende urologische Symptome
sind ebenfalls sehr selten: Die anläßlich
der rektalen Untersuchung wegen höck-
riger Knotenbildung oder diffuser Ver-
größerung als beteiligt befundene Niere
vermag ihre uropoetischen Funktionen
in der Regel noch zu erfüllen. Ausnahms-
weise kann es infolge tumoröser Verdick-
ung der Harnleiter zur Harnstauung
und Urämie kommen; rektal fühlt man
dann anstelle des Nierenlagers (ebenso
wie bei anderweitigen Harnabfluß-
Störungen) eine schwabbelige Masse
(Urininfiltration des perirenalen Bin-
desgewebes). Auch die Leber nimmt
am Tumorgeschehen der ELL fast nie
Anteil, obwohl sich dieses Organ his-
tologisch oft als betroffen erweist; die
eigenen Beobachtungen enthalten nur
einen Fall von schwerwiegender, sogar
vom Mastdarm aus fühlbarer Leberver-
größerung. Deshalb fallen die üblichen
Leberfunktionsproben bei diesem Leiden
meist normal aus. Als weitere Seltenhei-
ten sind je ein Fall von schwerwiegender
Tumorose der Halsmuskulatur (ELL-
bedingte Torticollis) bzw. der rechten
Vena jugularis (Übertragung des Erre-
gers bei der Blutprobenntnahme?) zu
vermerken.

Abschließend ist festzuhalten, daß die
Mannigfaltigkeit der klinischen Sympto-
matologie der — ebenso wie die übrigen
bovinen Leukosen — über kurz oder lang
stets tödlich endenden ELL nur von
wenigen anderen Rinderkrankheiten
erreicht wird (Tabelle 2). In Ländern, in
welchen dieses Leiden aufgrund serologi-
scher Untersuchungen (u.a. Agargelim-
munodiffusionstest) erfaßt und bekämpft
wird, ist sein Tumorstadium allerdings
kaum noch zu beobachten.
Nun einige vergleichende Bemerkungen
zu den sporadischen, im Gegensatz zur
ELL also nur vereinzelt auftretenden
Leukosen des Rindes:

.SPORADISCHF. MüNOZY l OIDE l.EUKOSE

Wenn die leukämischen Zellen des Blut-
ausstriches Monozytencharakter (großer
gelappter Kern, breites Zytoplasma) auf-
weisen und keine Ubergangsform zwi-
schen ihnen und den normal erscheinen-
den lymphatischen Elementen
vorhanden ist, ist es gerechtfertigt, den
Falls als \'Monozyten-Leukose\' einzustu-
fen. Diese Diagnose ist allerdings nur sel-
ten gestellt worden, weil derartige
Beobachtungen wegen der ansonsten
gleichartigen klinischen Erscheinungen
(Lebensalter, Lymphknoten- und Organ-

-ocr page 498-

beteiligung) wohl meist der ELL zuge-
rechnet wurden. Soweit beschrieben, tritt
die monozytoide Leukose des Rindes nur
sporadisch auf (SML). Serologische
Uberprüfungen auf BLV-Antikörper
sind bei Rindern mit SML bislang offen-
bar noch nicht vorgenommen worden.

SPORADISCHE LYMPHATISCHE KÄLBER-
LELKOSE (Abb. 5)

Auch die bei Kälbern unter 6 Monaten zu
beobachtende lymphatische Leukose ist
sporadischer Natur (SKL).
Sie tritt fast ausschließlich in ELL-freien
Rinderbeständen auf. Ausnahmen hier-
von sind nicht häufiger beobachtet wor-
den, als es durch bloßen Zufall zu erklä-
ren wäre. In manchen Fällen ist eine
scharfe Abgrenzung dieses Leidens von
der Jungtier- oder Thymusleukose nicht
möglich. Das Kennzeichen der typischen
SKL is der generalisierte und weitgehend
symmetrische Befall sämtlicher äußerer
und innerer Lymphknoten (zum Beispiel
auch der in den Afterschwanzfalten gele-
genen Lymphknoten).
Möglicherweise beginnt die SKL schon
während der intrauterinen Entwicklung
der betroffenen Tiere; jedenfalls geht ihre
Frequenz mit zunehmendem Lebensalter
rasch zurück; außerdem erkranken Zwil-
lingskälber hieran fast immer gleichzeitig
und mit weitgehend gleichartigem Ver-
lauf. Versuche, die SKLexperimentell zu
übertragen, haben widersprüchliche
Ergebnisse gebracht. Im Gegensatz zur
ELL sind Leber und Milz bei der SKL
häufig miterkrankt. Das weiße Blutbild
erweist sich bei diesem Leiden in etwa der
Hälfte der Fälle als leukämisch (oft mit
unreifzelligem Befund), Die bei der SKL
zu beobachtende Anämie ist hypoplasti-
scher Natur; sie beruht auf leukotischer
Infiltration des Knochenmarkes,

-ocr page 499-

SPORADISCHE I, YM P H ATISCHE JUNG-
riER- ODER THYMUSLEUKOSE (Abb. 6)

Die Leukose der \'/i bis 2 Jahre alten Jung-
rinder tritt ebenfalls nur sporadisch, und
zwar in ELL-freien Beständen auf. Sie ist
durch Geschwulstbildung im Thymus
sowie unregelmäßige Beteiligung der
Lymphknoten gekennzeichnet (STL).

Bei Vorstellung des Patienten ist die ven-
tral am Hals, vor dem Brusteingang gele-
gene, mäßig derbe Umfangsvermehrung
des Thymus meist deutlich zu erkennen;
sie erstreckt sich bis in den präkardialen
Mittelfellspalt und behindert im Zuge
ihres Wachstumes den Blutabfluß in den
Jugularvenen sowie das Abschlucken
von Futter, das Wiederkauen und das
Rülpsen, Schließlich komprimiert der
Tumor und das durch ihn verursachte
Stauungsödem auch die Luftröhre, wes-
halb solche Patienten entweder an Kreis-
laufversagen sterben oder ersticken. Das
weiße Blutbild ist in etwa der Hälfte der
Fälle von STL lympholeukämisch; der
BLV-Agargelimmunodiffusionstest fällt
bei diesem Leiden negativ aus.

SPORADISCHE LYMPHATISCHE HAUT-
LEUKOSE (Abb. 7)

Dieses wiederum nur sporadisch auftre-
tende Leiden befällt fast nur erwachsene
Rinder (SHL); es ist bislang in ELL-
Beständen noch nicht beobachtet wor-
den, Neben den anfänglich urtikaroiden,
später aber flach-knotigen (münzen- bis
handtellergroßen) haarlosen und bei
mechanischer Irritation leicht blutenden
Hautveränderungen zeigen die von SHL
befallenen Patienten fast immer auch
Tumoren in einzelnen Lymphknoten
oder in solchen Organen, die auch bei
ELL bevorzugt werden. Das weiße Blut-
bild ist in etwa einem Drittel der Fälle
lympholeukämisch; gegen das BLV
gerichtete Antikörper sind bei SH L nicht
nachweisbar. Eine Besonderheit der SHL
ist die Tatsache, daß die tumorösen Ver-
änderungen für kürzere oder längere Zeit
völlig verschwinden können, um dann zu
rezidivieren. Differentialdiagnostisch ist
vor allem an Dermatophilose (mikros-
kopische Untersuchung von Hautge-
schabsein) und Gewebsmastzellentumo-
ren (siehe nächtsen Abschnitt) zu denken.

-ocr page 500- -ocr page 501-

Tabelle 3. t;herslcht über die wichtigsten klinischen l nterscheidungsmerkmaleder l^ukosen des Rindes.

Leukoseform

Auftreten

bevorzugt
befal1ene
Alters-
stufe

betrof fene
Zellart

Häuf ig-
keit

1eukämi-

schen

Verlaufs

Lymph-
knoten
ge-
schwül-
ste

bevorzugt
tumorös
veränderte
Organe

Wesen
einer
etwa igen
Begleit-
anämie

Knochen-
marks-
beteili-
gung

AGID-

1 ymphati scbie
Erwachsenen-
1eukose:

enzoot i sch

> 2 Jahre
(meist
5-6 Jahre)

lymphati-
sche Reihe

^ 65%
(10% sub-
1eukämi sch

( )

Labmagen,
Herz,
Rücken-
markshäute

hämor-
rhagi sch

monozytoicje
Leukose:

sporad i sch

> 2 Jahre

(unrei fe)
Monozyten

-—100%

wie bei der
lymphati-
schen Er-
wachsenen-
1eukose

(hämor-

rhagi sch)

1 ytrphat 1 sehe
Kälber-
Leukose:

sporadisch

< 6 Mona-
te

1ymphat i-
sche Reihe

50%

-f

Leber,
Milz

hypo-
plastisch

( )

-

lymphatische
Jung t i er-
oder Thymus-
Leukose:

sporadi sch

2 Jahre

lymphati-
sche Reihe

^ 50%

( )

Thymus

?

?

1ymphat i sehe
Haut-Leukose:

sporadisch

> 1 Jahr
(seiten
jünger)

lymphati-
sche Reihe

^ 33%

( )

Haut (und
anderer wie
bei lympha-
tischer Er-
wachsenen-
leukose)

hämor-
rhagi sch

(-)

Mast zel1en-
Retikulose
(oder -Leu-
kose) :

sporad i sch

> 2 Jahre
(seiten
jünger)

Gewebs-
mastzellen

7

( )

Haut, Mus-
kulatur ,
Lungen,
Milz, Leber

hämor-
rhagisch

7

-ocr page 502-

SPORADISCHE GEWEBSMASTZEI LEN-
EEUKOSE

Merkwürdigerweise gibt es beim Rind
keine myeloische, also von den Zellen der
granulozytären Reihe ausgehende Leu-
kose. Im Schrifttum sind zwar einige
Mitteilungen über sogenannte \'Eosino-
philen-Leukose\' bekannt geworden.
Durch die grünliche Farbe der Tumoren
sind sie als \'Chloroleucose\' bezeichnet
worden. Nach eingehender Uberprüfung
eines derartigen, zusammen mit G. Trau-
twein untersuchten Falles hat es sich aber
bei allen derartigen Beschreibungen,
ebenso wie bei der eigenen Beobachtung,
zweifellos um bösartige Gewebstmastz.el-
lentumoren gehandelt. Diese befallen vor
allem die fiaut, wo sie eine auffallende
Blutungsneigung zeigen können. Andere
Organe, wie Lymphknoten, Muskulatur,
Lungen, Milz, Leber, f.abmagen und
Darm können ebenfalls tumorös ver-
ändert sein. Die Schnittfläche größerer
Gewebsmastzellengeschwülste is grün-
lichgelb und fühltsichauffallendseifigan.
Bei üblicher histologischer Färbung
(Hämalaun-Eosin) sieht es meist zo aus,
als ob das spezifische Substrat der bös-
artigen Wucherungauseosinophilen Gra-
nulozyten bestünde; die ihr tatsächlich
zugrundeliegenden Ge webst mastzel len
werden nämlich erst bei metachrorhati-
scher Färbung (Toluidinblau, Kresy-
lechtviolett) klar erkennbar. Im eigenen
Falle waren diese Zellen nicht nur in den
Tumoren, sondern auch im Knochen-
mark und im Blutausstrich nachzuwei-
sen; es handelte sich also um eine
Gewebstmastzellen-Leukose. Soviel bis-
lang über dieses seltene Leiden be-
kannt is, kommt es offenbar nur spora-
disch, und zwar in ELL-freien Beständen
vor; Praktiker und Kliniker sollten bei
Rindern mit tumorverdächtigen Haut-
veränderungen nicht nur an SHL, son-
dern auch an die Gewebsmastzellen-
Geschwülste denken.

Anstelle einer Zusammenfassung sind
die wichtigsten Unterscheidungsmerk-
male der bovinen Leukosen einander auf
Tabelle 3 gegenübergestellt worden (pag.
1017).

-ocr page 503-

De diagnostische betekenis van het electro-
cardiogram bij het paard

Diagnostic Significance of the Equine Electrocardiogram
J. Kroneman\'

SAMENVATTING

De anatomische en de electrofysiologische basis van het electrocardiogram zijn
beschreven.

Gewezen wordt op het ontbreken van een standaardisatie in opname techniek en op
het afwezig zijn van een internationale opslag van de verkregen gegevens.
Thans is het E.C.G. alleen bruikbaar voor de diagnostiek van ritmestoornissen,
wier klinische betekenis op empirische wijze wordt geschat.

Sl\'MMARY

The anatomical and electrophysiological basis of the electrocardiogram are
described.

.Attention is drawn to the fact that the technique oj\' recording has not been
standardized and to the failure to file the data obtained on an international scale.
Today the ECG is only useful in recording arrhythmias, the chnical significance of
which is estimated empirically.

INLEIDING

Vaak wordt een dierenarts geconsulteerd
voor een sportpaard, waarvan de presta-
ties als onvoldoende aangemerkt
worden.

Het algemeen intern onderzoek levert bij
deze dieren vaak geen duidelijke aankno-
pingspunten op voor een eventuele oor-
zaak van de klacht,

In sommige gevallen wordt dan een pa-
tiënt met een dergelijke voorgeschiedenis
doorverwezen naar een kliniek in de
hoop dat daar met de aanwezige kennis
en de uitgebreidere diagnostische hulp-
middelen wel een oorzaak voor het
onvoldoende prestatievermogen gevon-
den wordt.

Omdat prestatievermogen en hartlunctic
nauw met elkaar verweven zijn, wordt het
onderzoek van de circulatie als een
belangrijk onderdeel gezien. Het electro-
cardiografisch onderzoek is hiervan een
onderdeel.

Prol. dr. .1. Kroneman. Vakgroep Inwendige Ziekten der (irote Huisdieren. Eaculteit der Diergenees-
kunde, Rijks Universiteit Utrecht, Yalelaan 16, 3508 TD Utrecht.

-ocr page 504-

Het electrocardiogram is de registratie
van een door de iiartactie gegenereerd
spanningsverschil tussen twee lichaams-
punten als functie van de tijd.
In dit artikel zal ingegaan worden op de
mogelijkheden en de beperkingen van
deze onderzoekmethode bij het paard.

ANATOMISCHE BASIS

De hartspier is behalve uit steunende
weefsels opgebouwd uit 2 soorten cellen,
de automatische en de niet automatische
hartspiercellen. Deze cellen zijn in het
hart op een voor iedere diersoort speci-
fieke wijze gerangschikt. De automati-
sche en de niet automatische zijn van
dezelfde oorsprong maar hebben zich in
de loop van hun ontwikkeling gedifferen-
tieerd in functie en bouw.
De automatische hartspiercellen zijn in
het hart gerangschikt in groepen en
banen, maar zij liggen ook solitair door
het hart heen. Automatische hartspier-
cellen liggen inde sinusknoop, inde knoop
van Tawara (atrioventriculaire knoop),
in de bundel van His en zijn uitgebreide
vertakkingen en als losse cellen door het
atrium en de ventrikel heen. Afhankelijk
van hun ultrastructuur wordt een drietal
soorten automatische hartspiercellen
onderscheiden. Tussen deze cellen zijn
anatomische relaties aangetoond.
De niet automatische hartspiercellen zijn
de contractiele elementen van het hart en
zij zijn zodanig gerangschikt dat zij hun
taak optimaal kunnen vervullen.
Verder liggen zij in een nauwe relatie met
de automatische hartspiercellen. Bij de
niet automatische hartspiercellen is geen
duidelijke anatomische differentiatie
aangetoond,

ELECTROEYSIOl.OGISCHE BASIS

De automatische hartspiercellen bezitten
de eigenschap van de spontane impuls-
vorming. Hierdoor onderscheiden zij
zich in electrofysiologische zin van de
niet automatische cellen. Deze impuls-
vorming komt tot stand door een spon-
tane. cyclische variatie van het span-
ningsverschil, dat aan weerszijden van
hun celmembraan in stand gehouden
wordt. Het spanningsverschil verloopt
tijdens een cyclus van — 90 mV via -f- 20
mV weer naar — 90 mV, Het spannings-
verschil wordt veroorzaakt door de
steeds wisselende ionensamenstelling van
resp, de intra- en extracellulaire vloei-
stoffen langs de celmembraan (double
layer). De variatie in spanning wordt ver-
oorzaakt door een voortdurende en
gestuurde beweging van variabele con-
centraties Na , K , en Ca"i" via de
celmembraan van en naar de intra- en
extracellulaire vloeistoffen.
Het spanningsverschil van — 90 mV (fig,
1) wordt bereikt aan het eind van fase 4
van de depolarisatie. Het spontane span-
ningsverlies begint direct nadat de
M.D,P. bereikt is langzaam tot een
zekere drempel potentiaal (D.P, fig, 1).
De snelheid waarmee dit spanningsver-
lies plaatsvindt in de automatische hart-
spiercellen van de hoogste rangorde,
bepaalt de hartfrequentie. Op het
moment dat de D, P, bereikt is, verandert
de spanning zeer snel tot het moment van
de maximale depolarisatie is ontstaan
(fase 1 van de depolarisatie). Daarna ont-
wikkelt zich een plateau, dat overduide-
lijk aanwezig is bij de niet automatische
hartspiercellen (fase 2 van de depolarisa-
tie), Tijdens deze fase vindt vooral trans-
port van Ca plaats naar de intracel-
lulaire ruimten. Deze langzame beweging
van Ca is vooral van betekenis voor
de activering van de contractiele proteï-
nen in de hartspiercellen.
Hierne begint fase 3 van de depolarisatie,
waarin weer de uitgangspositie van —
90mV bereikt wordt. Niet automatische
hartspiercellen kunnen deze spanning
enige tijd handhaven (fase 4 van de depo-
larisatie) automatische hartspiercellen
niet, zij verliezen spanning nadat de
maximale depolarisatie potentiaal
bereikt is,(fig. 1) (M.D.P.).
Een niet automatische hartspiercel, die
evenals de automatische als een double
layer fungeert, kan alleen via geleiding
tot verandering van zijn membraan
potentiaal gebracht worden. Dit
geschiedt doordat in zijn directe omge-
ving liggende automatische of niet auto-
matische hartspiercellen zijn drempel
potentiaal passeren en hem tot \'ontla-
ding\' brengen.

-ocr page 505-

Onder normale omstandigheden zijn
hartspiereellen automatisehe en niet
automatische niet beschermd tegen
eikaars impulsen. Hierdoor zorgt die cel-
groep, die het eerst tot ontlading komt
(de steilste fase 4 heeft) dat alle andere
\\olgen (Toelichting fig. 1).
Het hart volgt dus die pacemaker die de
hoogste ontladingsfrequentie heeft,
ongeacht waar die pacemaker ligt. Bij de
normotope impulsvorming hebben de
automatische cellen uit de sinusknoop
deze eigenschap.

IMPl I.SGEL.EII)1\\G

De impuls wordt in principe in alle rich-
tingen voortgeleid, al zijn er specifieke
banen waarlangs de voortgeleiding
gemakkelijker en sneller gaat.
Voor de impulsgeleiding kan men drie
niveaus onderscheiden:

1. de geleiding tijdens e.xit van de
impuls.

Hierbij wordt de impuls niet langs
specifieke banen, maar \\an cel tot cel
in het omgevende myocard voorge-
leid. In het algemeen verloopt deze
geleiding traag.

2. f)e geleiding via het specifieke gelei-
dingssysteem van de boezems naarde
kamer en omgekeerd.

.T f)e geleiding in het myocard via het
specifieke geleidingssysteem in de
boezems en de kamers.

Deze intramurale geleiding is vooral bij
het paard, dat een zeer uitgebreid Pur-
kinje vezelnetwerk in dc atria en ventri-
kels bezit (9), zeer complc.x. De impulsge-
leiding via dit netwerk is beduidend snel-
ler da nde impulsgeleiding via de niet auto-
matische hartcellen. Hierdoor is de depo-
larisatietijd — (duur van de QRS = sum-
matie van de duur van de fase O van alle
myocard cellen) van het zeer grote
paardehart ten opzichte van die (van het
kleinere hart van mens en hond) kort.
Bij deze laatsten is het Purkinje systeem
lang niet zo uitgebreid. Complete analyse
van meer dan één synchroom geregi-
streerde afleidingen toont echter aan. dat
de door meting verkregen waarden voor
de duur van de verschillende intervallen,
waaruit het ECG bestaat (duur P. duur

QRS, PQ duur, eye.) niet geheel e.xact
zijn. Het blijkt dat de depolarisatie van
het atrium en de ventrikel langer duurt
dan is gemeten (4, 7).
De snelle geleiding via het sterk ontwik-
kelde Purkinje netwerk impliceert verder
dat zich. vooral in de ventrikels, een ge-
lijktijdige activatie van de arbeidsmuscu-
laturen op diverse locaties kan ontwikke-
len. Met behulp van door een computer
getekende isopotentiaal kaarten zijn hier-
voor aanwijzingen verkregen (8). Op
ieder van de bovengenoemde niveaus kan
de geleiding beïnvloed worden in posi-
tieve zowel als in negatieve zin.

DE RELATIE TUSSEN IM PU ES VOR MI NG.
DE IMPUESVOORTGEEEIDING EN DE
ACEIVAITE VAN DE AR BEI DSM USCU LA-
TUUR EN HET UITWENDIG ELECEROCAR-
DIOGRAM

Van de activiteiten van automatische
hartspiercellen, die aan de activiteit van
de niet automatische voorafgaan, wordt
in het conventionele uitwendige electro-
cardiogram niets waargenomen.
In het uitwendige E.C.G. is de P top de
netto resultante van de fase O depolarisa-
tie van de atriummusculatuur. het QRS
segment is de netto resultante van de fase
O depolarisatie van de ventrikelmuscula-
tuur (fig. I).

Gedurende de fase O depolarisatie ver-
plaatst het zich door ionentransport ont-
wikkelde potentiaalveld voortdurend in
richtingen plaats. Volgens internationale
afspraken is de registratie-apparatuur
zodanig geconstrueerd, dat een positieve
uitslag wordt geschreven als het potenti-
aalveld zich naar die electrode beweegt
die verbonden is met de positieve pool
van de meetapparatuur.
Aangezien in het hart tegelijkertijd een
groot aantal spiercellen op diverse plaat-
sen en in diverse richtingen depolariseert.
is iedere uitslag samengesteld uit bijdra-
gen van deze diverse bronnen. De bij-
drage van iedere bron wordt bepaald
door de grootte van de ontwikkelde actie-
potentiaal en de ruimtelijke relaties van
richtingen waarin de actiepotentiaal zich
uitbreidt ten opzichte van de meetpun-
ten.

-ocr page 506-

De plaatsing van de meeteleclrode(s)
heeft dientengevolge grote invloed op de
configuratie van de diverse registraties.
Geringe veranderingen in de situatie van
het linkervoorbeen, /owel bij het dier in
zijligging als bij het staande dier, veroor-
zaken in diverse afleidingen duidelijke
veranderingen. Ook dc veranderingen
van localisatie van de electrode op dal
been geeft al duidelijke variaties in het
geregistreerde E.C.Ci. Vanzelfsprekend
heeft ook cen verandering in de stand v an
het hart grote invloed (8).
In de electrocardiografie bij het paard,
bestaat nog steeds geen standaardisatie
van de opnametechniek. Indien men de
informatie dieeen li.C.Ci. kan geven opti-
maal wil benutten is standaardisatie van
de opnametechniek nood/akelijk.
Voordat bepaalde afleidingen geaccep-
teerd worden dient gecontroleerd te wor-
den of zij clcctrisch orthogonaal zijn. De
tot nu toe langs empirische weg gevonden
afleidingen (1, 2, 5) zijn dit in genen dele,
en geven dientengevolge geen tua.ximale
informatie.

De resultaten van het onderzoek zullen
eveneens gestandaardiseerd verwerkt en
opgeslagen moeten worden.

-ocr page 507-

Daarnaast dient ook liet pathomorpho-
logische onderzoek van het beschikbare
electrocardiografisch onderzochte mate-
riaal gestandaardiseerd te worden. De
resultaten hiervan dienen gecorreleerd te
worden met de E.C.G.\'s en gezamenlijk
opgeslagen te worden.
Alleen als deze informatie van onderzoe-
kingsinstituten uit diverse landen cen-
traal wordt opgeslagen en snel bereik-
baar wordt gemaakt, kan de elec-
trocardiografie bij het paard meer be-
tekenis hebben dan een diagnostisch
hulpmiddel voor de herkenning \\an rit-
mestoornissen. Op noodzaak van stan-
daardisatie wees Broovmans reeds in
1957 (2).

Hl IDKIF- Dl.AONOSIlSCTH- BUIF.KEMS
Langs verschillende wegen heeft men ge-
tracht bepaalde gegevens uit het E.C.G..
zowel in positieve als in negatieve zin. in
relatie te brengen met het prestatiever-
mogen van het paard.
Aangezien thans het electrocardiogram
nog alleen benut kan worden \\oor de
diagnostiek van ritmestoornissen is het
zin\\ol de klinische betekenis van deze te
analyseren.

Het is onjuist te veronderstellen dat ie-
dere rittnestoornis. welke of in rust. en of
tijdens arbeid en of na arbeid ontdekt
wordt, \\erantwoordelijk is vooreen kort-
of langdurende sermindering van de car-
diale reserve.

Onregelmatigheden in de hartactie kun-
nen een ge\\ olg zijn van \\ertragingen in de
geleiding op de di\\erse niveaus of \\an
\\erandcringcn in de localisatie of \\an de
impulsvorming tif in dc amplitudo \\an
deze impulsvorming. Combinatie \\an dc
mogelijkheden is ook mogelijk.
Bij de tnens is een groot aantal ritme-
stoornissen. sinusarittnieën en blokka-
des, ST verandering, I" top instabiliteit,
een gevolg van locale metabole stoornis-
sen.

Het is onjuist de aritmieën die bij het
paard na kortdurende arbeid \\ oorkomen
te wijten aan deze acute coronaire insuffi-
ciënties. Deze het eerst door Brooy-
mans (2) waargenomen en door Dettwei-
ler en Patterson overgenomen veran-
deringen blijken te berusten op nog on-
voldoende neurovegetatieve stabilisatie
van het hart (6).

De aanwezigheid van een partieel 2e
graadsblok, sinu-auriculair blok in rust
bij oudere paarden is geen bewijs van vol-
doende training of de afwezigheid van
myocardstoornissen. Pathognomonische
criteria voor het bestaan van een mvo-
carditis of myodegeneratie worden
slechts zelden in het E.C.G. waargeno-
men. Tot deze behoren:

1. De in alle afleidingen constant aanwe-
zige ST daling van tenminste 2 mV.

2. De aanwezigheid van multifocale en
zeer frequent optredende extrasystolen.
Vooral deze laatste zijn een gevolg \\an
stofwisselingsstoornissen in het myocard
zelf. Tot deze behoren pH dalingen en
daling van de locale K. spiegel.

Ook is op grond van de huidige aflei-
dingstechnieken nog onvoldoende infor-
matie te verkrijgen voor de zekere dia-
gnostiek van rechts resp. links hyper-
trofie.

Verder is te weinig relevante informatie
aanwezig o\\er de relatie tussen de patho-
logisch anatomische afwijkingen en de
geregistreerde electrocardiogrammen.
r3ez.e. bij de mens zo belangrijke informa-
tie voor de electrocardiografie, ontbreekt
nagenoeg bij het paard.
f)e kwantificering van de pathomorfolo-
gische veranderingen en de hemodyna-
mische betekenis van de veranderingen in
de hartspier zijn \\olledig onbekend. In
\\ele gesallen worden de gesondcn afwij-
kingen -- zowel de pathologische anato-
mische als de electrocardiografische
zonder tneer \\erantwoordelijk gesteld
voor de vaak niet exact meetbare klach-
ten over de patiënt. Evenmin is het niet
vinden \\an
E.C.Cj.-veranderingeneen be-
v\\ijs \\an een gezond, goed functionerend
hart.

Van de atriumfibrillatie is met zekerheid
bekend, dat deze ritmestoornis de ma.xi-
male arbeidscapaciteit nadelig beïn-
vloedt.

Hierdoor is hel een juiste beslissing deze
paarden niet goed te keuren \\ oor het \\ er-
\\ uilen van zware arbeidsprestaties. Even-
eens is het juist bij aankoopkeuringenen
\\crzckeringskeuringen te wijzen op de
consequenties van de aandoening. Voor

-ocr page 508-

bijv. recreatiesport — een uurtje rijden
per dag - is een paard met een dergelijke
ritmestoornis geschikt. Het criterium
voor een totaal arbeidsverbod is bij de/e
dieren:

1. de aanwezigheid van decompensatie-
verschijnselen bij arbeid:

2. aantoonbare klepinsufficienties.
voornamelijk van de rechter atrio-
ventriculaire klep;

3. het vinden van ventrikel extrasystolen
bij paarden met atriumlibrillaties.

Eveneens geldt een arbeidsverbod en
noodzaak tot behandeling bij multifocale
ventriculaire extrasystolen. welke in het
verloop van bepaalde ziekten kunnen
voorkomen.

Het is echter onjuist in deze gevallen te
beslissen tot slachten e.d. Deze myocard-
processen kunnen zeer goed volledig ge-
nezen.

Voor de andere ritmestoornissen
(rneestal enkelvoudige extrasystolen) en
bij de pararitmieën is de hemodynami-
scbe consequentie vaak niet aantoonbaar.
Tevens kan vaak de noodzakelijke patho-
morfologische verandering niet aan-
getoond worden. Het is irreëel van een
patholoog te verlangen, dat hij in het
grote paardehart juist die celgrocp locali-
seert. die voor het ontstaan van de rit-
mestoornis verantwoordelijk is. Evenmin
is het juist de toevallig gevonden afwij-
kingen in het pathologisch anatomisch
preparaat verantwoordelijk te stellen
voor de ritmevcranderingen. aangezien
de relatie tussen de gevonden veranderin-
gen en uitwendige E.C.0. veranderingen
ontbreekt.

Voor de geleidingsvertragingen en par-
oxymale onderbrekingen geldt het zelfde.
Beslist pathologisch is het derde graads-
blok, indien echter dc ventrikel activ iteit
een frequentie heeft van meer dan 18 per
min, dan kan de patiënt minimale uitwen-
dige symptomen vertonen. Alleen de ar-
beidstolerantie is dan verminderd.

De veranderingen in de localisatie van dc
eerste spontane depolarisatie in dc sinus-
knoop. de intra- atriale gclcidingsvertra-
ging. de tvveede-graadsblokken kunnen
van neurovegctatieve aard zijn. doch zij
kunnen ook berusten op cellulaire dege-
neratie, In beide gevallen verdwijnen zij
tijdens en na arbeid en bij atropine
toediening,

In het algemeen is langs empirische weg
gebleken dat deze geleidingsvertragingcn
geen hemodynamische conscqunetics
hebben en derhalve zijn ze geen reden tot
veterinaire maatregelen.
Het electrocardiogram heeft bij het paard
in de meeste gevallen een onvoldoende
gefundeerde basis om hiermee v oor eige-
naar en paard definitieve beslissingen te
forceren.

Uitgangspunt dient te zijn het functione-
ren van het gehele circulatie-apparaat
onder diverse omstandigheden. Het ont-
breken van algemeen aanvaarde criteria
en standaardisatie van de methodieken
ook bij dit onderzoek, maakt, dat men
kwantitatieve methodieken, nu ook bij
dit deel van het onderzoek gaat misbrui-
ken.

Het is duidelijk dat de onderhavige pro-
blematiek complex cn moeilijk is o,a. als
gevolg van het ontbreken van bruikbare
en of algemeen aanvaarde criteria.
Waar e.e.a, zo ligt ontstaat de behoefte
aan eenvoudige parameters, bijv. de be-
palingen met behulp van instrumenten.
Het E,C,G, en bloedwaarden hebben dan
de charme van de eenvoud en het voordeel
dat nagenoeg altijd kwantitatieve resulta-
ten (getallen) worden verkregen.
Of deze resultaten ccn echte hulp zijn bij
de problemen die men tegenkomt dient
men zich echter voortdin-cnd en nadruk-
kelijk al te v ragen. Dat dit lang niet altijd
gebeurt en dat velen bezwijken voor uit-
sluitend dc charme van \'een getal\' en ver-
volgens misgetast hebben, blijkt uit de
literatuur en uit controlerend onderzoek.

I.ITER.\'MUUR

1. Baron M.: Contribution à l\'étude du reetorcardiogramme du cheval de sport. Application dans
l\'examen préopératoire. Diss. Paris 1970.

2. Brooymans A. W. M.: Electrocardiography in horses and cattle. Diss. Utrecht 1957.

-ocr page 509-

3. Detweiler, D. K. en Patlerson, D. F.: Diseases of the blood and cardiovaseular system, in: Bone J. F,,
C\'ateott F, ,1, e,o,
Kcjiiinc Medicine eind Surgerv. 196.\'), 1970.

4. Grauerholz H.: Beitragzur Systematik der F Welle im EKG gesunder Pferde. Berl. .Münch. Tierärzll.

.sehr.. 92, 349-352. (1979).

5. Hamlin. R. F., Smet/er, D. L., Smith, C\'. R.: Analysis of the GRS eomple.i recorded through a semi-
orthogonal leadsystem in the horse.
.4in. .lourn. Phy.s., 207, 325-333. (1964).

6. Kroneman, J.: Het electrocardiogram van het getrainde paard. Diss. Utrecht 1965.

7. I.alezari. K. and Kroneman. .1.: Distribution of the heart potentials on the thoracic surface of the horse.
4th Congres of
l he .Academic Society of internal large animal medicine. Glasgow 1980.

8. I.alezari. K. and Kroneman. ,1,: Comparison of different lead systems in the horse, 4th Congres of the
Academic Society of internal large animal medicine, Glasgow 1980,

9. Mevlingh, H, ,A. and tcr Borg. H.: The conducting system in the heart of hoofed animals. Cornell I ei..

47", 420-455. (1957).

PDIJ

Minister Braks:
Nederlands kalfsvlees
is vrij van

hormonale groeistoffen

De Raad van Ministers (landbouw) heelt zich
30 september j,l, in Brussel uitgesproken voor
een verbod op het toedienen van hormonale
groeistoffen (oestrogenen) bij de produktie
van kalfsvlees. Er dient in de E.E.G. zo spoedig
mogelijk harmonisatie van wetgeving op dit
punt tot stand tekomen. Ookdecontroleopde
aanwezigheid van dergelijke hormonen moet
verbeterd worden.

De Europese Commissie zal over deze aangele-
genheden op zeer korte termijn voorstellen bij
dc Raad indienen.

Minister Braks, hoofd van de Nederlandse
delegatie, heeft in de Raad o,m,gezegd,ergeen
enkel misverstand over te willen laten bestaan
dat het gebruik van hortnonalegroeistoffen bij
de produktie van vlees volstrekt ontoelaatbaar
is en dat er aan de naleving van dit verbod
streng de hand gehouden moet worden, \'Noch
op nationaal, noch op F.uropees niveau valt
over dit uitgangspunt te marchanderen", aldus
de minister, \'In de eerste plaats hebben de
Europese consumenten recht op duidelijkheid
en bescherming. Daarnaast hebben ook de
bonafide producenten van kalfsvlees recht op
bescherming. Wij mogen niet uithet oogverlie-
zen dat thans vele kalfsvleesproducenten de
dupe dreigen te worden van de situatie die in
Frankrijk en Italië is ontstaan".

Nederland kent sinds 1961 een algeheel verbod
op het gebruik van hormonale groeistoffen in
de mestveehouderij, Indeloopderjarenzijnde
controlemaatregelen op naleving van dit ver-
bod steeds verder aangescherpt. Bovendien
gaan deze controlemaatregelen hand in hand
met strenge strafbepalingen. De sinds 1967
verscherpte controlemaatregelen op het
gebruik van hormonale groeistoffen houden
o,m, in:

— volledige indentificatie van alle slachtdie-
ren. waardoor het bedrijf van herkomst
altijd vastgesteld kan worden;
bemonstering van alle koppels aangebo-
den dieren;

- intensief weefselonderzoek, aangevuld
met chemisch vervolgonderzoek.

Op grond van deze systematisch toegepaste
controlemaatregelen kan dan ook zonder meer
worden gesteld dal Nederlands kalfsvlees vol-
ledig vrij is van de nu zo in opspraak zijnde
hormoonbehandelingen. Het wekt dan ook
geen enkele verwondering dat bij invoercon-
troles op Nederlands kalfsvlees in geen èèn
geval positieve horrnoonbevindingen zijn ge-
daan, Minister Braks heeft cr dan ook geen
enkele tnoeile mee, een daartoe strekkende
aanvullende verklaring te doen afgeven bij de
export van Nederlands kalfsvlees.
Dat betekent echter wel dat de Italiaanse
gezondheidsautorileiten bij aanwezigheid van
een dergelijke verklaring het handelsverkeer
zo min mogelijk belemmeringen in de weg
moeten leggen, het gaat mct name niet aan.
complete zendingen te blokkeren tijdens de
periode van het monsteronderzoek,

(Pershericht .Ministerie
van landfyouiv en Visserij)

-ocr page 510-

Bespreking van de Inaugurele rede van prof. ir.
E. H. Ketelaars, gewoon hoogleraar Pluimvee-
teelt. Wageningen. 26 juni 1980.

Het is verheugend als een nieuwe hoogle-
raar art. 2.2 vande Wet op Wetenschappe-
lijk Onderwijs, in zijn totaliteit aanvaardt.
Dit artikel zegt immers dat universiteiten
en hogescholen naast het geven van
onderwijs en de beoefening van de weten-
schap, mede aandacht schenken aan de
bevordering van het maatschappelijk
verantwoordelijkheidsbesef.
Ketelaars stelt zich in zijn rede als doel ver-
gelijkenderwijs in te gaan op de bedrijfs-
economische en welzijns aspecten van
het batterij systeem en het traditionele
grond systeem. Hij besluit zijn beschou-
wingen alsvolgt:

\'Ongeveer 15 jaar geleden (Ketelaars was
ongeveer 20 jaar Consulent voor de
Pluimveeteelt c.q. -houderij,
Ref.) nam ik
de vrijheid om de vraag: batterijen of niet.
een \'academische kwestie\' te noemen. Ik
wilde daarmee aangeven dat over deze
vraag langen breed en vooral uitzichtloos
gediscussieerd kon worden, en ging over
tot de orde van de dag: het zoeken naar een
zo verantwoord mogelijke toepassing van
het systeem dat er naar mijn mening toch
zou komen. Waarikdestijdsechterweinig
behoefte aan had. is nu een noodzaak
geworden. Aan een academische, dat wil
zeggen: wetenschappelijk verantwoorde
discussie over de waarde van het batterij-
systeem en eventuele alternatieven is niet
meer te ontkomen. Om, zonder het resul-
taat daarvan af te wachten, nu al tot een
verbod van dit systeem over te gaan lijkt
mij op zijn minst voorbarig\'.

Men kan zich afvragen wat de oorzaak is
van het feit dat het standpunt van Kete-
laars afwijkt van dat van de Europese
landbouw ministers die het batterij sys-
teem willen verbieden\'endeethologen van
het Ethologische wereld congres in
Madrid in 1978endievande Ethologische
Gesellschaft in Noordwijkerhout in 1980
die zich tegen het gebruik van legbatteri-
jen hebben uitgesproken.
De Federatie van Veterinairen in de
E.E.G. meende in 1979 dat een Europese
richtlijn aangaande legbatterijen overwo-
gen diende te worden en dat bij het zoeken
naar nieuwe methoden in de veehouderij
niet de eerste plaats aan economische fac-
toren gegeven moet worden.
Groeperingen uit de samenleving zoals
bijvoorbeeld de Ned. Ver. tot Bescher-
ming van Dieren, Aktie Lekker Dier en
Rechten Voor Al Wat Leeft kunnen niet
geacht worden Ketelaars conclusie te
delen.

ff

rag]

Batterijen: een bedrijfssysteem met spanningselementen

Een weinig vruchtbare analyse van de
oorzaken van bovenstaande meningsver-
schillen zou zijn op basis van argumenten
als:

zij die Ketelaars opvatting ondersteu-
nen
menen: dit is een man die de prak-
tijk kent en weet dat pluimveehouders
ook een inkomen moeten hebben;
zij die Ketelaars
 bestrijden

menen: hij kan nu moeilijk een ander
standpunt innemen dan in zijn vorige
functie en hij was en is bedrijfsblind,
c.q. geconditioneerd.

Het recente \'rapport Goldhorn\' waarin gesteld wordt dat meer kennis van de alternatieve systemen
nodig is, maar \'tenminste getracht moet worden
in een eersie .stadium de voorwaarden voor het houden
van kippen in kooien zodanig te verbeteren dat onnodig lijden wordt voorkomen\', laat de intenties van
het principe besluit van de ministers onverlet.

Meer zinvol lijkt het om de tekst van de
rede te bestuderen en te bezien welke
gedachtengang geleid heeft tot zijn con-
clusie. Het is in het bestek van ditcommen-
taar slechts mogelijk een beperkt aantal
punten te belichten.

-ocr page 511-

In het eerder geciteerde slot van de rede
wordt door het gebruik van de woorden
\'het systeem dat er toch zou komen\' blijk
gegeven van aanvaarding van de zoge-
naamde systeemdwang. Opgemerkt moet
worden dat de auteur daar zeker niet al-
leen stond en dat dit ook heden ten dage
nog een rol speelt, zij het dat er steeds meer
kritiek op komt.

Helaas laat Ketelaars in het ongewisse wat
de achtergronden zijn van zijn huidige
standpunt: dat de discussie nu een nood-
zaak is geworden waaraan \'niet meer te
ontkomen\' is.

Zijn inleidende opmerkingen over de
arbeidsproduktiviteit in de pluimveehou-
derij lijken echter niel alleen irrelevant
voor zijn doelstelling, maar ook aanvecht-
baar. Zo wordt de 34-voudige toename
van het aantal afgeleverde eieren per
gewerkt uur (vergelijking 1930 en thans),
\'een indrukwekkende prestatie waaralle
in deze sector werkzame mensen met recht
trots op mogen zijn\', genoemd. Wanneer
men bedenkt:

a) dat het aantal bedrijven met legpluim-
vee in dezelfde periode ongeveer met
dezelfde factor is afgenomen; een
trend waartegen van pluimveehou-
derszijde thans verzet rijst, en

b) dat het thans meest voorkomende
houderijsysteem de legbatterij -
internationaal zoveel kritiek onder-
vindt dat de F.uropese landbouw
ministers in een uniek besluit het voor-
nemen hebben opgevat dit te
verbieden.

dan lijkt er voldoende aanleiding voor
nuancering van zo\'n uitspraak.
Een belangrijke tekortkoming \\an het
hele betoog is, dat er veel aandacht gege-
ven wordt aan effecten van verschillende
kooiuitvoeringen, terwijl de doelstelling
toch was kooi- en grondsysteetn vergelij-
kenderwijs te bezien.
Aangaande enkele detailpunten kan het
v olgende worden opgemerkt.
Van de gedragscomponenten wordt
vooral aandacht besteed aan: activiteit in
het algemeen (beweeglijkheid), voer-
opname activiteit, pikkerij en kanniba-
lisme, Wat betreft het eerste wordt onvol-
doende onderscheid gemaakt tussen
beperkte activiteit en werkelijke verplaat-
sing, gezien de mogelijkheden in de kooi
en het feit dat zitten en staan hierbij ook
aan de orde komen. Vrijwel geen aan-
dacht wordt geschonken aan de scharrel-
(on)mogelijkheid en het leggedrag door
de aan- of afwezigheid van legnesten. De
bespreking van pikkerij wordt afgesloten
met de opmerking dat \'ernstige uitbraken
van pikkerij indepraktijkdoortempering
van het licht worden tegengegaan, en dat
tegen kannibalisme in de legperiode het
inkorten van de snavel nog altijd een
afdoende maatregel is\'. Is het niet zo, dat
het ondermeer dit soort symptomatische
oplossingen zijn die kritiek oproepen?
Bij de bespreking van de welzijnscriteria is
het opvallend dat geen afstand genomen
wordt van merkwaardige opvattingen
over het kopschudden.
Volgens sommigen zou dit stereotype
gedrag, in batterijen of bij hoge bezetting
in grondhuisvesting, kunnen duiden op
een min of meer geslaagde aanpassing aan
de omstandigheden. Wie dergelijke
opvattingen verdedigt maakt geen onder-
scheid tussen: natuurlijk en niet-
natuurlijk; adaptief en maladaptief of
gewenst en ongewenst gedrag.
Ziektekundige elementen van het welzijn
bij de vergelijking van beide huisvestings-
systemen worden vrijwel geheel buiten
beschouwing gelaten.
Waar dit wel gebeurt, zoals bij het vette
lever syndroom, wordt dan wel opge-
merkt dat het een typische batterij-
aandoening is, maar dat het, tenminste
voor een deel, ook als een \'normaal\' fysio-
logisch proces kan worden gezien. Voor
een juiste interpretatie behoeft een derge-
lijke
inforiTiatie kwantificering. Op de
parasitaire aandoeningen, vooral bij
grondhuisvesting, wordt in het geheel niet
ingegaan.

Over de rol van de ethologie wordt onder
andere opgemerkt dat: \'hoewel de bewijs-
voering vooreen storing in het welzijn van
kippen op batterijen moeilijk rond te krij-
gen is, met name vanwege interpretatie
verschillen, er fysiologisch en ethologisch
toch wel een aantal wijzigingen bestaan
die sterk in die richting wijzen\'.

-ocr page 512-

in de diversiteit van opv attingen over de
toelaatbaarheid van kooi afmetingen en
-uitvoeringen zal de ethologie het laatste
woord moeten hebben in de vorm van het
aanreiken van duidelijke en meetbare cri-
teria, die niet voor velerlei uitleg vatbaar
zijn\'.

Uit deze citaten blijkt dat, zoals eerder
opgemerkt, een vergelijkende redenatie
niet duidelijk gevolgd is en voorts dat een
te grote zeggingskracht wordt toegekend
aan fysiologische en ethologische criteria.
In het rapport Veehouderij-Welzijn Die-
ren is reeds vermeld dat harmonie met de
omgeving altijd betrekkelijk is, omdat een
dier zich voortdurend aan de omgeving
moet aanpassen. Sommige andere facto-
ren zijn quasi wetenschappelijk objectief:
zo kunnen we koorts wel meten, maar
weten dan nog niet hoe ziek een dier zich
voelt; kunnen we wel stress hormoonspie-
gels bepalen, maar weten dan nog niet hoe
angstig een dier is; kunnen we wel voet-
zoollaesies en borstblaren vaststellen,
maar weten dan nogniet hoe pijnlijk deze
zijn.

Zelfs onbeperkt ethologisch of welzijns
onderzoek zal nimmerautomatisch leiden
tot ecn conclusie omtrent hetgeen wel of
niet aanvaardbaar is.
Zoals uit meerdere tot dusver uit gevoerde
discussies ~ ook bijvoorbeeld op het
gebied van milieuproblemen duidelijk
gebleken is, kan besluitvorming individu-
eel of collectief slechts tot stand komen bij
een vergelijking van alternatieven waarbij
tenslotte ecn afweging moet plaatsv inden
van zakelijke en ethische argumenten.

Normatief ethische principes worden op
academisch niveau gedoceerd en kunnen
ook op dat niveau in praktijk gebracht
worden.

Aan het einde \\an zijn betoog roept Kete-
laars, door enkele tegenstrijdige opmer-
kingen, ernstige vragen op:

enerzijds wordt gesteld dat het tot
stand komen van internationale rege-
lingen in het kadervaneenbatterijver-
bod nog wel enige tijd in beslag zal
nemen, terwijl anderzijds gepleit
wordt voor een op korte termijn op
Europees niveau te nemen beslissing
over de voor batterijkippen toelaat-
bare kooiruimte;
— enerzijds wordt het gewenst geacht te
zoeken naar alterna tie ven die bedrijfs-
economisch én technisch én op het
gebied van het welzijn vandieren beter
zijn dan het batterij systeem, terwijl
daaraan toegevoegd wordt dat een
dergelijk alternatief tot nu toe niet
gevonden is;

enerzijds wordt gesteld dat een situatie
van onzekerheid en spanning voor de
legpluimveehouders niet nodeloos
lang mag voortduren, terwijl aan de
duidelijke uitspraak van de Europese
landbouw ministers afbreuk gedaan
wordt door dit voorbarig te noemen.

Met een variant op Ketelaars\' slotzin kan
geconcludeerd worden dat de argumenta-
tie voor zijn stellingname op zijn minst
onvoldoende is.

/■\'. ,/. Gromniers\'

l)r. F. .1. (irommcrs. Vakgroep K.l. cn Zoölcchnick, Facullcit der Diergeneeskunde, Yalelaan I, \'De
Fithof. .1.SX4 CF Utrechl.

-ocr page 513-

Algemeen
Koorts

l-c\\er (L il: l opi
mcd. Ass.. 175

n drug T herapv). ./. .1/)
121(1 cn nu. (1979).

NDrniaal wordt dc lichaamstcmcpcraluur bepaald
door hel thernioregulalorisch systeem van de h\\-
pothalamus en een balans tussen warmte-produktie
en -verlies.

De belangrijkste wegen \\an warmteverlies /ijn.
bloedcirculatie in de huid. hijgen en /weten. De
normale temperatuur is onderhevig aan soortver-
schillen en veranderingen in de loop van de dag.
\'s Morgens het laagst en "s avonds hel hoogst. Na
Voedselopname stijgt de temperatuur en wordt
lager bij opname van veel vocht.
De meest voorkomende oor/aken voor koorts /ijn
bacteriële en v irusinfecties. Koorts alleen is echter
geen bewijs vaneen inlectie. [-cn temperatuur hoger
dan 41° C is meestal geen gevolg van een infectie,
met encephalitis als mogelijke uitzondering. .Aan de
andere kant kan een kleine temperatuurverhoging

■ infectie

oor/aak /ijn van een ernsligi
jonge en oude dieren,
koorts alleen is geen rechtvaardiging
rapie met antibiotica; als er geen ande
gen zijn voor een baetericle inleelie. 7.
gev ingstemperaluur en sterki
hoge temperatuur veroor/ak

imeerdering van
mperaluiir bene-
,ior het dier,
rdl verlaging van de tempera-
controle van de bacteriële in-
inlibacteriële therapie,
luren moeten direct behandeld
ik moet worden opgespoord en
cht,

lorkoniendc oor-
\' lichaamstempe-

,/. /, Terpsira.

ekten v
n doo
cifiek

.5ral bii

lor een the-
aanw ijzin-
r hoge om-
pierarbcid kumien
. 1> zijn koortsge-
V allen waarv ande oorzaak met bekend is. Middelen
die de koorts verminderen werken vooral doordal
warmeteverlics vergemakkelijkt wordt, via ver-
hoogde huideireulatie. waterverplaalsing van intra-
naar e.xlraccllulair en verhoogd zwelen.
\\\'an de vele bekende middelen geelt schrijver de
voorkeur aan een oplossing van Na-salicylaat (in-
trav eneiisl ol aspirine per os. Koorts kan nuttig zijn

bij inleetie/iekten. als hel de v;
bacteriën en virus belemmert, li
den 41° C\' is met erg g.
Bij infectie/
tuur verkreg\'
lectie met sp
/.eer hoge leiiipc
worden. De oorz
afkoeling mcl water worden gczi
I rustig hersenletsel is de meest v
zaak vooreen aanhoudenile hog
ratuur.

Bacteriologie

Kruisagglutinatie van Br. abortus door
serum van experimenteel met
E. coli ge-
infecteerde runderen

Nielsen. K,. Samagh. B. S.. and Stemshorn. B.;
Agglutination of
Brucella ahonus cells by sera from
cattle experimentally infected w ith
Escherichia cull.
Icier, \\ticroh..
5. 12)-LU. (I9SI)).

De auteurs, werkzaam aan het .-Vnimal Diseases
Research Institute le Ontario (Canada) wijzen er op
dal er met betrekking tol
Br. ahorius ni .)gal wat
kruisreactiviteit kruisantigeniciteit met andere
bacteriën bekend is; met name wordt gedacht aan
Eranc. lularcnsis. Vers. enieroeolilica 0:9. Pasieu-
rella
spp en Can]p\\johacler.

In dit artikel wordt, zoals de titel al weergeeft,
aangetoond, dat er ook een mogelijke overeen-
komst in antigene determinanten tussen £
coH
(geïsoleerd uit een placenta en volgens Bergey gede-
termineerd als
E. coli) en Br. ahonus bestaat. De
schrijvers infecteerden cavia\'s intraperitoneaal met
deze
E. coli: resultaat: hoge anlilichaamtiters ten
opzichte van /.\'.
coli: geen anlilichaamtiters ten op-
zichte van
Br. ahorms. In een volgend experiment
infecteerden /e een aanlal
Br. ahorius-\\u]c runde-
ren met lage, aspecifieke titers ten op/ichte van
Br. ahonus subcutaan met de/e stam; resultaat:
o.a. diagnostisch significanie liters ten op/ichte van
Br. ahonus. die voor een belangrijk deel uit IgM
antilichamen bestonden. Bij herinjectie ontstonden
weer extra hoge liters, die echter ook weer vooreen
belangrijk deel uil IgM bestonden,
In de discussie gaan de auteurs in op de mogelijke
verklaring voor de waargenomen bevindingen. De
meest eenvoudige verklaring is wel. dat erantigeen-
overeenkomst is lussen bepaalde E. <■«/; stammen
en
th-. ahonus. Hiermee wordt niel verklaard,
waarom de respons tweemaal (ook bij de booster
immers; We/: j voornamelijk uil IgM bestond, f en
andere mogelijkheid is. dat de liter van natuurlijke
\'aspecifieke) aggliitininen verhoogd werd door hel
E. (()//-lipopolysaccharide, dal indit geval als een B
cel mitogeen /ou hebben gewerkt, Dc meeste na-
tuurlijke agglutininen beslaan nl, uil IgM immuno-
globulinen; de
E. coli /ou dan slechls een verster-
king van de/e reactie hebben gegeven. De auteurs
delen aan het eind van dit artikel mee hierover
verder onder/oek le /uilen gaan doen.

,/. (hnuhwaard.

-ocr page 514-

Kip

Geïnactiveerd vaccin tegen infectieu/e
bronchitis

Box. P. G.. Beresford. A. V., and Roberts. B.:
Protection of laying hens against infectious bron-
.chitis with inactivated emulsion vaccines.
The l \'eie-
rinarv Record.
106. 264-m. (19X0).

Geïnactiveerde infectieuze bronchitis (IB) vaccins
met aluminium hydroxyde als adjuvans leveren bij
challenge proeven een onvoldoende be.scherming
op.

In dit onderzoek is nu een olie-emulsie vaccin van
B-propriolactone geïnactiveerd, geconcentreerd IB
virus, stam M41, getest.

Kuikens werden op 4 en 8 weken leeftijd met een
levend 1 B-vaccin geënt. Op 16 weken werden de
dieren opgesplitst in 3 groepen van elk 50 stuks.
Groep 1 werd intramusculair gevaccineerd met het
geïnactiveerde IB vaccin. De 2e groep werd met
eenzelfde olie-emulsie IB vaccin geënt, waaraan
echter geïnactiveerd Newcastle disease virus was
toegevoegd, Ciroep 3 werd niet geënt. Tevens werd
een 4e groep van 10 SPF hennen van ongeveer
dezelfde leeftijd, als controle bijgevoegd. Antilicha-
men tegen IB werden gemeten met de H AR-test op
16, 20 en 31 weken,

In de met geïnactiveerd IB vaccin geënte dieren
(groep I en 2) steeg de gemiddelde H.-\\R-titer
(steeds uitgedrukt in 21 og.) van 4.7 op 16 weken
naar waarden groter dan 10 op 20 weken, titers die
tot op 31 weken gehandhaafd bleven. Bij de niet op
16 weken geënte dieren van groep 3 bleef de HAR-
titer laag. nl, rond de 5, Bij de SPF dieren werden
lage, aspecifieke titers van 3 gevonden.
Op 31 weken werden alle dieren gechallenged met
een virulente IB stam. Na challenge bleven de antili-
chamen titers in de groepen I en 2 onveranderd
hoog, In de uitsluitend op 4 en 8 weken geënte
dieren van groep 3 trad na challenge een titerstijging
op tot 10. Fenzelfde H.AR-titer werd gevonden bij
de gechallengede SPF dieren.
Na challenge trad er geen eiproduktiedaling op in
de eerste twee groepen. In groep 3 daalde de pro-
duktie met ongeveer
25\' ",. maar herstelde zich snel.
Bij de 10 SPI dieren zakte de produktie terug tot
nihil na challenge en herstelde zich slechts lang-
zaam.

/: <;. /hivehar.

PEoefdieEen

Vaccinatie van konijnen tegen Pasteu-
rella multocida.

Chengappa, M, M., Myers, R, C\',, and Carter, G,
R,: A streptomy cin dependent live
Pasieurella mul-
tocida
vaccine for the prevention of rabbit pasteu-
rellosis.
I.ahoraiorv .-inimal Medicine. 30, SIS-.^IH.
fl9H0).

Een \\an de belangrijkste ziekten \\an konijnen is
pneumonie, waarbij pasteurella een rol speelt. De
ziekte is verantwoordelijk \\oor belangrijke \\erlie-
zen onder kolonies gehouden ten behoeve van on-
derzoek en vleesproduktie. Geïnfecteerde konijnen
vertonen vaak sereuse tot mucopurulente conjunc-
tivitis, rhinitis en paranasale conjunctivitis.
Dood of verzwakking, tengevolge van septieaemie,
pneumonie of abcessen in inwendige organen wordt
vaak waargenomen,
Pu.sleiire/ki nnihocida wordt
algemeen beschouwd als de verwekker van boven-
genoemd ziektecoinplex. Bij de bestrijding is het
gebruik van antibiotica in het algemeen niet succes-
vol terwijl ook vaccinatie onvoldoende bescher-
ming biedt tegen
P. nndiîcida-\'infecùe. Vaccins be-
staande uit levende streptomycine alliankelijke
mutanten hebben bij een aantal andere bacterie-
ziekten hun nut bewezen.

Doel van het beschreven onderzoek was een strep-
tomycine afhankelijk vaccin te bereiden van een pa-
thogene
P. muhocida stam en de bescherming van
gevaccineerde dieren te bestuderen.
Hoewel betrekkelijk kleine groepen dieren in het
onderzoek gebruikt zijn. blijkt duidelijk dat vacci-
natie beschermt tegen de ziekte na het opwekken
met virulente organismen. Het is bekend dat le-
vende avirulente vaccins vaak effectiever zijn dan
dode vaccins, 1 Wee factoren kunnen de goede wer-
king van het streptomycine alliankelijke vaccin ver-
klaren, Doordat de organismen niet gedood wor-
den blijven imniunogenen, die tnogelijk met het
doden verloren gaan, intact. De tweede t\'actor die
belangrijk kan zijn is dat streptomycine allianke-
lijke vaccins resten streptomycine bevatten. //i
vivo
treedt vermenigvuldiging op totdat de strepto-
mycine is verdwenen. De vermenigvuldiging waar-
borgt een meer complete samenstelling van immu-
nogene componenten in vergelijking met dode vac-
cins.

Zowel intranasale als subcutane vaccinatie bleek
effectief. De werking van de intranasale vaccinatie
is onduidelijk, temeer daar konijnen die drager zijn
van
P. muhocida geen of minimale hoeveelheden
humorale antilichamen produceren. Misschien sti-
muleert een streptomycine afhankelijk vaccin tot
viirming van grotere hoeveelheden secretiuische
antilichamen in vergelijking tot natuurlijke ncusin-
lectics,

,/, P. Koopman.

-ocr page 515-

Proefdieren

Het anaestheseren van cavias en ham-
sters met Ketaset Plus®.

Mulder..!. B.. .lohnson jr.. H. B.. McKee. Ci. S.. and
Sellers. S. 1:.: Anaesthesia with Ketaset Plus® in
(juinea pigs and hamsters,
i eicrinarv Medkine-
Smidl Aniiiud Clinician.
74. IK07-lli()H. 11979).

Schrijvers geven een overzicht \\an het gebruik van
Ketaset Plus® bij cavias en hamsters. Ketaset Plus®
(Bristol) is ecn mengsel van Ketatnine HCl 100 mg
per ml. promazine hydrochloride (7.5 tng ml) en
aminopentamide HSO4 (0.0625 mg ml).
Het anaesthctisch clTect werd gemeten aan de terug-
trekrcllex na prikkeling van de voet met een naald
en het prikkelen van de buikwand met een klem.
Bij cavias werd 125 mg kg op basis van het ketami-
negehalte gegeven. De anaesthesie duurde bij de
mannelijke dieren gemiddeld 87 min. (spreiding 45-
120) en bij vrouwelijke dieren gemiddeld 100 (72-
135) min. Bij hamsters werd 150 mg kg gegeven,
ook op basis van ketaminegehalte. H ier bedroeg de
gemiddelde duur \\an de anaesthesie bij mannetjes
96 (61-127) en bij vrouwtjes 74 (44-104) min. Na 3
uur waren alle dieren volledig hersteld.
Sotnmige dieren vertoonden enigszins een excita-
tiestadiutn bij de inductie van de anaesthesie. Ook
dit geelt verder geen problctncn.

.4. P. .\\l (,-. Bcncn.s.

In het tweede experiment werden II biggen voordat
ze colostrum hadden opgenomen intranasaal ge-
ïnfecteerd waarna ze weer bij de zeug werden gezet.
Alle biggen vertoonden acute ziekteverschijnselen:
slootnheid en dyspneu. In keelswabs was het virus
tot I I dagen na de infectie aantoonbaar. Bij de
secties, welke 20 tot 60 dagen na de infectie werden
uitgevoerd, werd macroscopisch een pneumonie
vastgesteld. Bij 2 biggen kon het virus nog uit de
longen geïsoleerd worden.

In het derde experiment werden 3 drachtige gelten
intranasaal geïnfecteerd op respectievelijk 39. 24 en
10 dagen voorde verwachte partus datum. Alledrie
gelten produceerden antilichamen tegen dit virus.
Er kon geen v iraemie worden vastgesteld. 10 Biggen
werden direct na de geboorte geseceerd en onder-
zocht op het voorkomen van het virus. Dit gelukte
echter tnet zeer veel moeite uit slechts één big. Van 6
biggen welke serologisch onderzocht werden
voordat ze colostrum hadden opgenomen, hadden
er 4 een lage titer aan antilichamen. Eén koppel
bestond uit kleine, lichte biggen. Hoewel er aan een
mogelijk verband met de influenza infectie gedacht
werd. kon dit niet wordenaangetoond. Geen vande
biggen heeft in de controle periode van 6 weken
ziekteverschijnselen vertoond. Ook bij dc secties
van deze biggen werden tnacroscopisch geen afwij-
kingen gevonden.

Concluderend stellen de auteurs dat een intra ute-
rine infectie in mogelijk Ibig heeft plaatsgevonden.
Ze konden geen uitspraak doen over de rol van een
chronische of latente infectie, omdat door tijdge-

worp van de gelten niet kon

brek een volgende
worden afgewacht.

P. C. van der Valk.

Varken

Intra uterine en neonatale infecties met
het varkens influenza virus (HswlNl) in
varkens

Wallace. G. D.. Eltnjr. .1. E.: Eratisplacental trans-
mission and Neonatal Infeetion with Swine Influ-
enza Virus(HswlNl) in Swine. ,4/(i../. I V/. «e
.v..40.
1169-1172. (1979).

De opzet van het onderzoek was na te gaan of een
chronische of ccn latente infectie een rol kan spelen
bij de persistentie van het varkens influenza virus
(HswlNT) in ccn varkenspopulatie.
In het eerste experiment werden 5 biggen, geboren
uit zeugen die vrij waren van antilichamen tegen dit
virus, op 1 ä 2 dagen oud gespeend en op 5 dagen
oud intranasaal tnet het HswlNT v irus geïnfecteerd.
Geen van de biggen is ziek geweest. In 4 biggen kon
het virus tot 7 dagen na de infectie in keelswabs
worden aangetoond. Slechts 1 big vertoonde een
kortdurende viraemie. Bij de secties, welke 20 tot 60
dagen na de infectie werden verricht, werden ma-
croscopisch geen afwijkingen gevonden.

Varken

Pathologie van het ovarium en ovariële
stoornissen bij de zeug

Wrathall A. E.: Pathology of the ovary and ovarian
disorders in the sow . Plenary sessions. 9th internati-
onal congress on animal reproduction and A.I., p.
223-244. 1980.

De auteur geeft een overzicht van het ovarium en
haar functic in het reproduktiegebeuren bij de zeug.
Er is voornamelijk ingegaan op functiestoornissen,
terwijl ontwikkelingsstoornissen en neoplasién van
het ovarium bew ust buiten beschouwing zijn gela-
ten.

Achtereenvolgens komen aan de orde: de ontwikke-
ling van de follikels en de atresie; ov ulatie; ontwik-
keling van de corpora lutca; het persisteren of in
regressie gaan van de cyclische corpora lutca; de
corpora lutea van de dracht en de corpora lutea
rondom de partus.

-ocr page 516-

leder onderwerp wordt ingeleid dooreen o\\er?lcht
van het normale gebeuren, /owel morfologisch als
functioneel hormonaal, waarna dc afw ijkingen be-
horende bij de stadia worden belicht, ingaande op
aethiologie, klinisch beeld, pathogenese cn behan-
delingsmogelijkheden. Daarnaast wordt aangege-
ven op welk gebied \\erder onder/oek nog nodig is.
Met name onderlinge interacties tussen ovarium,
hypophyse. uterus, foetus cn andere endocriene or-
ganen worden belicht, terwijl uitgebreid ingegaan
wordt op hormonale ingrepen van buitenaf en de
mogelijke gevolgen hiervan.

In de conclusies wordt aangegeven dat de moderne
varkenshouderij door haar vraag om meer en effi-
ciëntere produktie, en de daaraan gekoppelde ingre-
pen, /.eker niet /onder risico is voor het normaal
functioneren van het oxarium. terwijl ook de rol
van stressfactoren in deze mee blijkt te spelen.
(Ondanks, of dank/ij de volledigheid van het o\\er-
/icht blijken vele /aken nog niet opgehelderd, en
staan een aantal vragen nog duidelijk open. .Alleen
al het aangeven van de/c vragen, alstnede de lange
lijst van recente literatuur (191 titels) maken dit
artikel de moeite \\an het le/en waard;
Ref.)

I wee \\an de drie papegaa
geen verwantschap met het dui\\i
wijl het derde isolaat \\olkomen
in de pathogeniteit voordui\\en a
rakter.

Het lijkt cr op dat het l\'acbéco\\
herpesvirus twee verschillende f
f)e papegaaiachtigen kunnen v
gevoelig /ijn, de duif ecbterallei
herpesv irus. Opmerkelijk was vv
gaaien geïsoleerde duivenherpe
parkieten ccn geringe scrc
veroor/aakte als bij dc duif.

.olatcn vertoonden
en herpesvirus; ter-
identiek was /owel
lis het antigenenka-

irus cn hct duiven-
lerpesv irussen /ijn.
oor beide virussen
;n voor het duiven-
el dat hct uit pape-
svirus bij de gras-
logische respons

\'.■iii\'in.

Vogel

■nIancL

(i

Inhalatie anaesthesie bij duif met beade-
ming

Vorie, L. van de
H9-9I. (t9H(l).

en Koedam, ,1.: Bioicclnucl<. 19.

Vogel

Een vergelijking van drie Herpesvirus-
stammen geïsoleerd uit papegaaiachtigen
met het duiven herpesvirus

\\ indevogel. 11.. I\'astoret, P. P., Leroy, P. et Coig-
noul, L.: Comparaison de trois souches de virus
herpetique isolees de psittacides avec le virus herpes
du pigeon.
Avian /\'ailr. 9. J85-JV4. (I9HII).

Het herpesvirus bij papegaaien is de veroor/aker
van de /g. Pachéco/iekte. Serologisch waren ecn
aantal berpesvirussen geïsoleerd uit psittaciden in
■Amerika identiek. Ook /ijn Antigenen verwant-
schappen aangetoond tussen herpcsvirusisolatcn

uit een valk en hct duiven
rasparkict cn het duiven

uit papegaaien cn een uil
herpesvirus, en uit een
herpesN\'irus.

De auteurs beschrijven i
groepen van elk 20 gra

;en onder/oek waarin /e 4
spark ieten
(MciDpsiiuuus
indulams)
infecteren met drie herpcsvirusisolatcn
uit papegaaien cn éèn isolaat uit duiven. Met het
verkregen antiserum werden .scrumneutralisatietes-
ten uitgevoerd in weefselkweek. Ook werden drie
groepen jonge duiv en (4 weken) geïnjecteerd met de
papegaaicnisolaten en hieruit hct virus terug geïso-
leerd en met serum werden neutralisatictesten uitge-
voerd.

Voor een e.xperiment met duiven waar
sche ingreep bij plaats moest vinden w
lijk een anaesthesie te vinden w
maal een half uur /ou blijven
door ons gebruikte injectie-anacsthcsie bij duivi
onvoldoende lang werkte /ijn we tenslotte uitgek
men bij een inhalatie anaesthc
halothane. Dc duif boeit hicrvi
/ijn.

Het inspirate percentage van dc hele bcadcniingscv-
dus wordt ingesteld op 50\',, Dc ademfrequentie op
40 slagen per minuut. Dit betekent dat om per
ademslag een ademvolume te verkrijgen van 10-15
cc, de totale gasstroom 2 x 10 x 40 tot 2x15 x40 -
0,8-1.2 liter min, moet bedragen. Van de/e 1,2 liter
was dc helft /uurstof en dc hcllt lachgas, Dc inade-
mingsdruk mag niet hoger oplopen dan 20 cm II .(),
De hoeveelheid halothane welke gegeven wordt
gaat op geleide van dc anaesthesiediepte. waarbij
tussentcenreflex. hoornvliesreflex en ontspanning
van de spieren belangrijke graadmeters /ijn.
Meestal wordt de verdamper /ódanig ingesteld dat
er0,7-l<\'i halothane in het inadcmingsmengscl aan-
we/ig is.

Bij het uitleiden van de anaesthesie wordt de halot-
haneverdampcr dichtgedraaid en volledige /uurstol
gegeven tot de duif weer ontwaakt, waarna dc tube
voor/ichtig wordt verwijderd,
(N,B, Dit is de letterlijke tekst van de auteurs, Len
/elfde systeem is ook voorandere vogels bruikbaar,
waarbij dc reflexen voor het meten van dc narcose-
dicptc met altijd betrouwbaar /ijn;
RcJ.)

(,. M. Ihirrcslcin.

cn chirurgi-
is hct moei-
rbij de duif mini-
apcn. Omdat de

.ie met lachgas en
)or niet nuchter te

-ocr page 517-

Outlines of Animal Immunobiology

U. Allan

(BuiHiere limlull. Ijnulon. IVXI). 1611 paginas.
ISBS 07020 0747 /. Prijs: £ 6.95)
Oe schrijver van dit boek is senior lecturer bij het
Department ol Veterinarx pathology. Diergenees-
kundige Faculteit van de Universiteit van
Liverpool.

Volgens de auteur is het boek niet alleen bedoeld
voor \\eterinaire studenten, maar ook \\oor biolo-
giestudenten. die geïnteresserd zijn in zoals Allan
het noemt \'ziekte oorzaken\'en \\oor dierenart-
sen. die het boek als een soort nascholingscursus
kunnen beschouwen. Het boek is een neerslag van
de colleges, zoals .Allan die zeil heeft gegeven aan
bovengenoemde faculteit.

Vastgesteld moet worden, dat het een moeilijk boek
is om te bespreken, althans voor zover het de Neder-
landse situatie betreft. Het is ongetwijfeld een bui-
tengewoon sympathiek boek: het bevat uitstekende
tekeningen, grafieken en schemata, ziet er met de
ringband en de keurige CRC gedrukte pagina\'s
als een plezierig collegedictaat uit, bevat vrijwel
geen drukfouten en geelt erg veel nuttige
informatie.

De inhoud echter zal bij dc Nederlandse student in
de Diergeneeskunde wat verwarrend overkomen;
zoals bekend omvat het Engelse \'Clinical Patho-
logy\' meer dan het Nederlandse \'Pathologie\'. Dit
komt ook tot uiting in het door Allan geschreven
boek. dat in I6Ü pagina\'s de algemene microbiolo-
gie virologie protozoölogie, de ontstekingsleer.
de immunologie en een deel van de pathofysiologie
behandelt.

Het bock is verdeeld in aparte\'colleges\'; \'pathoge-
nic microorganisms\', \'host response\' (= ontste-
kingsleer en de aspecifieke afweer) en \'Immunology
of the host\' (= de immunologie).
Deze drie delen zijn ongeveer even groot; vanal
pagina 1.17 treft men .1 appendices aan met keurige
schemata over bacterie- en weefselklemingen. voe-
dingsbodems en serologische methodieken.
Hoewel zoveel \'vakken\' behandeld worden in een zo
beknopt bestek, kan worden gesteld, dat bijna alles
wel ergens genoemd wordt: veel verdient echter
nadere explicatie; de "alternative pathway\'van com-
plementbinding. welke klinisch steeds belangrijker
wordt geacht, koirit er met 2 regels erg bekaaid van
af. het bestaan (en belang) van immuuncomplex-
ziekten wordt nauwelijks genoemd, aan immuunde-
ficicnties (paard!) worden slechts enkele woorden
gew ijd en dan nog voornamelijk met hetrekking tot
de hypogammaglobulinaemievan het kalf Ook aan
tumorimmunologie besteedt de auteur slechts
enkele woorden.

Zoals hiervoor is vermeld; echte omissies komen
niet erg veel voor. Wel valt op, dat de auteur wat de
immunologie betreft niet helemaal \'up to date\' is,
bijvoorbeeld op het gebied van de pathogenese van
autoimmuunziekten (belangrijke rol van 1 suppres-
sorcellen;
Rl\').). De informatie over de weefselanti-
genen ( M HC complex) is absoluut onvoldoende en
men treft in het boek nog wel eens aan: \'it has been

proposed that\'...... terwijl het gemelde feit dan

inmiddels reeds lang bewezen is. Zoals in veel vete-
rinaire immunologieboeken is ook in dit boek de
over immunoglobulinen verstrekte informatie weer
uitsluitend humaan gericht. .Allerlei interessante
gegevens over de biologische betekenis van de Ig-
(sub)klassen van onze huisdieren zal men in dit
boek tevergeefs zoeken.

Daarentegen is het hoofdstuk over bacteriële gene-
tica weer erg volledig, ondanks de beknoptheid,
f^itzelfde geldt voorde hoofdstukken over pathoge-
niteit van micro-organismen en ontsteking. Erg ple-
zierig doet aan. dat de auteur vanuit zijn klinische
gerichtheid telkens weer w ijst op de klinische rele-
vantie van de door hem verstrekte gegevens; het
haalt de vakken microbiologie en immunologie
naar de kliniek toe!

Concluderend kan gesteld worden, dat \'Outlines of
Animal Immunology\' minder geschikt voor de
Nederlandse student, die nog met één der hier
behandelde vakken bezig is. w ordt geacht. Ondanks
enkele tekorkomingen zal het boek zeker voldoe-
ning geven aan hen die zich zelf willen nascholen
(ouderejaarsstudenten, docenten voor wat betreft
de vakken, die ze zelf niet geven en praktiserende
dierenartsen) cn de genoemde disciplines in een
geïntegreerde vorm graag nog eens willen
doornemen,

,/, Goudswaard.

Oer Wellensittich - Heimtier und Patient

R, ,Schöne und P. Arnold

(\\ EH Gustav Eisdter l erlaf;. Jetta. I9H0)

Dit deeltje uil de \' 1 ierärztliche Praxis\' reeks is een
zeer compleet en overzichtelijk handboek over de
grasparkiet
i, .Uelopsiitacus uittlulatus). Het bevat
246 bladzijden, 4,1 afbeeldingen en uitgebreide tabel
met geneesmiddelen, hun dosering en
toedieningswegen.

De schrijvers stellen dat dc grasparkiet de meest
voorkomende vogel is die in gevangenschap gehou-
den wordt, Dit is waar voor Duitsland en bijv Enge-
land, maar in Nederland is dit zeker (nog) niet het
geval.

Het boek is bedoeld om de bezitters en kwekers van
grasparkieten meer inzicht te geven in het voorko-
men van problemen op gebied \\an huisvesting, ver-
zorging en voeding. Vooral de praktiserende die-
renartsen hopen de schrijvers met dit boek meer
inzicht te geven in de opzet en motieven van dc
grasparkietenhouding naast een zeer uitgebreid
overzicht over de veterinaire problemen als ziekten,
diagnostiek en behandeling.

-ocr page 518-

De eerste helft omvat een aantal hooldstukken
waarin het houden van, kweek, herkomst, voeding
en anatomie besproken worden. Er wordt een zeer
duidelijk onderseheid gemaakt tussen het houden
van grasparkieten als gezelschapsdier en als kweek-
dier in grotere koppels. En terecht, want tussen de
show-grasparkiet, de in een volière gehouden
kweekvogel en de tamme kooivogels bestaan gewel-
dige verschillen in de huisvesting, verzorging en
voeding. Hierdoor is er tevens een verschillende
gevoeligheid voor de diverse ziekten.
Naast een bespreking van de ziektebeelden volgens
orgaansystemen is er ook een indeling naar ziekte-
oorzaak. De klinische diagnostiek wordt onder-
steund door een grote hoeveelheid normaalwaar-
den van eenvoudige laboratoriumtesten. Zelfs een
electrocardiogram ontbreekt niet in het geheel. Aan
de specifieke problemen van zowel medicamen-
teuze als chirurgische therapieën wordt extra aan-
dacht besteed.

Een zeer uitgebreide literatuurlijst en trefwoorden
register sluiten het geheel af.
Hoewel er al enige goede veterinaire handboeken
over vogelziekten in het algemeen op de markt zijn
is dit boek een waardevolle aanwinst vooral omdat
het zich beperkt tot één vogelsoort, de grasparkiet.
De benaderingswijze van deze vogel als parkiet is
van dien aard, dat het zeer waardevol is, ook als
leidraad voor andere vogelsoorten en wel vooral de
papegaai. Voor kleine huisdierpraktici die regelma-
tig vogels in hun wachtkamer aantreffen is het een
zeer aanbevelenswaardig en bruikbaar handboek.
Ook de prijs behoeft geen probleem te zijn, want
voor 16,- DM kunt U zich een schat aan kennis
vergaren en met meer zelfvertrouwen uw gevederde
patiënten tegemoet treden. 6\'.
M. Dorre.slein.

Maul- und Klauenseuche

H. Röhrcr und A. F. Olcchnowitz

Bd. 18 in de serie Infektionskrankheiten und ihre
Erreger

(IFB Gustav Fi.seher \\ \'er lag. Jena. I9HII: 708 hUh..
106 afb.. :V tabellen. Prijs DDK 250 M.)

Auteurs, respectievelijk ex-voorzitter cn weten-
schappelijk medewerker van het Oostduitse Frie-
drich Eoefller-lntituut op het eiland Rieims, verdie-
nen lof voor hun moedige poging de gehele
wetenschappelijke literatuur over mond- en klauw-
zeer toegankelijk te maken. Ze hebben zich een
gigantische hoeveelheid werk op de hals gehaald.
Dit blijkt niet alleen uit de omvang van het boek,
maar ook uit de hoeveelheid verwerkte literatuur
een lijst van 153 pagina\'s met ruim 4.500 titels. Ze
hebben daarbij gebruik kunnen maken van Russi-
sche documentatie, waardoor ook Oosteuropesche
literatuur, die voor West-Europeanen moeilijk
toegankelijk is, kon worden opgenomen en
verwerkt.

Het boek is ingedeeld in een zestiental hoofdstuk-
ken. Veel aandacht wordt besteed aan aetiologie (90
p.), gastheerspectrum (62 p.) en immuniteit en
immunisatie (144 p.), relatief minder aan voorko-
men (I p.), epizoötiologie (30 p.), pathogenese (4 p.)
en bestrijding (34 p.). In de veelheid van gegevens
zijn daardoor sommige aspecten, diejuist nu en in
de toekomst interessant (zullen) blijken, bijv. met
betrekking tot wereldwijde epizoötiologie en de
situatie in verschillende buiten-Europese gebieden,
wat in de verdrukking geraakt.
Doordat ook de oudere literatuur is opgenomen, is
sommige informatie verouderd. Vooral oudere
experimentele gegevens, waarvan de resultaten niet
passen bij de meer recent verworven inzichten, zijn
moeilijk op dejuiste waarde te schatten,
fiaartegenover is het soms goed ook dc observaties
van 50 of meer jaar geleden nog eens onder ogen te
krijgen, sommige ervan zijn nog steeds relevant!
Ondanks deze wat kritische kanttekening een boek
dat in instituutsbibliotheken en in handen van hen,
die zich snel willen oriënteren over bepaalde aspec-
ten van MK.Z en M KZ-bestrijding, thuishoort.

J. G. van Bekkum.

Farm animal behaviour

A. F. Fräser

(Bailliere Tindall. Londen. 2e druk. 1980. ISBN
0-7020-0788-9. f 31.40. 279 hh.)

I> bespreking van de tweede editie van Eraser\'s
boek wordt enigszins vergemakkelijkt door de uit-
voerige vergelijkende boekbespreking door Brantas
(Tijdsehr. Diergeneesk. 105, 423. (I980)).K\\] de ver-
gelijking van zes boeken op het gebied van de etho-
logie van landbouwhuisdieren merkte Brantas op
dat de eerste druk van Eraser\'s boek ongeschikt was
om het gedrag van een bepaalde diersoort te leren
kennen, dat het te oppervlakkig was en dat de kip-
pen ontbraken.

Welnu, dit zal commentaar zijn dat door meer
recensenten naar voren is gebracht, want de kippen
zijn in de tweede druk wel opgenomen en er is ook
duidelijk gepoogd wat meer diepgang aan te bren-
gen. Wel blijft het zo, dat het boek voor elke dier-
soort onvolledig is en het dus naast andere infor-
matie gebruikt moet worden.
Doordat een aantal hoofdstukken is toegevoegd is
de omvang, in vergelijking met de eerste druk, met
ruim 80 bladzijden toegenomen. Het boek heeft het
zeer persoonlijk stempel van de auteur, een veteri-
nair met een universitaire klinische en voortplan-
tings achtergrond. Dit blijkt al uit dc titels van de
verschillende hoofdstukken: 1) The nature of beha-
viour, 2) The behaviour of development, 3) The
behaviour of maintenance, 4) Species behaviour
patterns, 5) Reproductive behaviour, 6) Abnorma-
lities in behaviour.

In de tekst is geen volledigheid nagestreefd of
bereikt. t)e keuze van de informatie is zeer selectief
en een mengeling van anatomisch-fysiologische
achtergronden, enkele ethologische principes en
diersoort specifiek gedrag zoals gezien door een
goed waarnemer. Men kan over de kwaliteiten van
deze tweede druk zeer verschillend denken, maar
zal er een benadering en informatie in vinden die in
de andere boeken over ethologie van landbouw-
huisdieren ontbreekt. Het bevat weinig cijfermate-
riaal en is artistiek geïllustreerd.

F. J. Groinmers

-ocr page 519-

Jubileumprijsvraag

De Vereniging Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde /al in 1981 gedenken dat op 2
januari 1857 nummer 1 van de eerste jaargang
in druk verscheen. Om de lezers bij dit 125-jarig
jubileum te betrekken, is een prijsvraag
uitgeschreven.

De prijsvraag luidt: Aan welke eisen van vorm
en inhoud moer naar uw mening een algemeen
medisch weretrschappelijk weekblad voldoen\'\'
De Vereniging is ervan overtuigd dat de
gedachten die daarover in haar lezerskring
leven een bron van inspiratie kunnen zijn bij
het redigeren van en schrijven voor het
tijdschrift.

Aan de prijsvraag kan op twee manieren wor-
den deelgenomen: ten eerste door een opstel
van ten hoogste 3000 woorden te schrijven in
de Nederlandse taal (tabellen en figuren zijn
eventueel toegestaan maar tellen mee voorde
lengte van het stuk); ten tweede door aforismen
of stellingen te formuleren, ten minste vier en
ten hoogste zeven, eveneens in de Nederlandse
taal.

De prijsvraag staat open voorallen. uitgezon-
derd de leden van de Vereniging Nederlands
rijdschrift voor Geneeskunde, d.w.z. redak-
teuren en oud-redakteuren van dit blad. gesa-
larieerde medewerkers van het redaktiebu-
reau. en de jury.

De inzendingen worden beoordeeld dooreen
jury. die onafhankelijk is van de Verenigingen
de redakiie. In de jury hebben zitting E. .1.
Boer. journalist te Amsterdam. I\'. V. M.
Crotnme. huisarts te Twello. en prof. dr. A. .1.
Dunning. audioloog te Atnsterdam.

Als maatstaf bij de beoordeling van het opstel
zal de jury zich laten leiden door de mate
waarin het antwoord geeft op de vraagstelling
en bijdraagt tot dc gcdachtenvorming. doorde
mate waarin het door argumenten wordt
ondersteund en blijk geeft van kritische bena-
dering. Literaire verdiensten zullen hierbij niet
de doorslag geven.

Een inzending bestaande uit aforistnen en stel-
lingen zal worden beoordeeld naar de mate
waarin deze als geheel bij de vraagstelling aan-
sluit. terwijl de aforismen afzonderlijk zullen
worden getoetst aan de eigenschappen: kort.
pittig en karakteristiek voor een bepaalde
gedachtengang.

Bekroning. Twee inzendingen, één in de
categorie opstel, één indecategorieaforismen,
kunnen worden bekroond. De jury heeft het
recht van bekroning af te zien. als de kwaliteit
van de inzendingen te kort schiet. De
bekroonde teksten worden de Hoofdredaktie
ter publikatie aangeboden. Ook de overige
teksten zullen voor zover de jury ze van vol-
doende betekenis vindt voor publikatie wor-
den voorgedragen. Inzenders van teksten die
naar het oordeel van de jury niet voor publika-
tie in aanmerking komen, blijvenanoniem. De
bekroonde teksten zullen worden afgedrukt in
het jubileumnummer dat op 2 januari 1982 zal
verschijnen. All inzenders doen door het feit
van hun deelneming afstand van auteursrech-
ten bij eventuele publikatie.

Prijs. Behalve door publikatie van hun
inzending worden de twee prijswinnaars
onderscheiden met de F. C. Donders-penning,
een onderscheidingdie de Vereniging in hoogst
zeldzame gevallen toekent. Voorts zullen zij
gedurende 5 jaren het tijdschrift ten geschenke
ontvangen. Bovendien zullen zij op één of meer
medische tijdschriften van hun keuze een
abonnement ontvangen voor de duur die met
een tegenwaarde van/ 1000, overeenkomt,
een bedrag waarover desgewenst ook in con-
tanten kan worden beschikt.

Inzending. Aantwoorden opde prijsvraag worden
ingezonden in een gesloten enveloppe zonder enig
kenmerk van de inzender, en geadresseerd aan: Jury
Seiierlands Tijdschrifr vuur Cieneeskunde. t.a.v. de
heer E. J. Boer, Frans van Mierisstraat 76, 1071 RX
.Amsterdam. Als datum van inzending geldt het
poststempel; de uiterste datum is 1 maart 1981.
L>e enveloppe bevat de in 4-voud getikte tekst, zon-
der ondertekening of kenmerk, maar voorzien van
een motto op elke bladzijde. Verder wordt een
aparte, gesloten enveloppe ingesloten die op de bui-
tenkant alleen het motto draagt. Dit gesloten cou-
vert heeft als inhoud naam. adres en telefoonnum-
mer van de inzender; het wordt alleen geopend als
van de bijbehorende inzending is vastgesteld dat
deze voor bekroning of publikatie in aanmerking
komt. In dat geval krijgen de inzenders hiervan
uiterlijk 1 juni 1981 bericht.

Verdere bepalingen. Op het oordeel van de jury is
geen beroep mogelijk en er wordl niet over gecor-
respondeerd. Inzenders die hun in/ending willen
terugtrekken hebben hiertoe gelegenheid tot op de
dag dat de inzendingstermijn sluit. Zij moeten daar-
toe zowel het motto als hun naam en adres aan de
jury bekend maken, de desbetreffende inzending

-ocr page 520-

wordt dan vernietigd. Van de inzendingen die niet
worden bek roond en die ook niet voor publikatie in
aanmerking komen, zul len de enveloppen met motto
en naam en adres ongeopend worden vernietigd.

Inlichtingen.

Redaktie Tijdschrifi voor (ieneesl<unde, .lan Luy-
kenstraat 5. 1071 CJ ,A mstcrdam, tel. 020-720150 of
724640.

\'Oestrus Verhütung
und Mamma Tumoren\'

Onder deze titel werd tijdens dc Jahrestag der
Fachgruppe \'Klienticrkrankheiten" te Karls-
ruhe op 1.3 november j.l. een lezing gehouden
over de invloed van langdurige oestruspreven-
tie met progestativa op de frequentie van
manimatunioren bij dc teef.

Uit literatuuronderzoek kwam reeds een
invloed van progestativa opde ontwikkeling
van mammatumoren bij de teef naar voren.
Alleen al hierom leek nader onderzoek
gewenst.

Besproken werden de resultaten van een prak-
tijkonderzoek naar het voorkomen van knob-
bels in de mammae van 1011 teven.

\\ laams Diergeneeskundig Tijdschrift

Onderstaand volgt dc inhoud van aflevermg 4 (juli-
augustuslvan hct
I laams Dicrgcnccskiindii; \'lijd-
schrifi.
49, (4). (IVHO):
Ot>rspronkelijkc bi|dragen

Verschootcn I .: I\'ost-tiaumatische subchondrale
becncysten en subchondrale beennecrose bij het
paard.

Pollet 1... van Kree II .: Pen geval van IIcmolytischc
anemie cn becnmcrgplasie bij ecn bond.

Van deze dieren werd een deel langdurig
behandeld met medroxy-progesteron acetaat
(MAP), het eersteen nog steeds meest frequent
bij de hond toegepaste progestativum. Een
deel werd langdurig behandeld met prolige-
ston (P). terwijl een deel van de onderzochte
dieren nooit met dergelijke preparaten werd
behandeld.

Bij de met MAP behandelde dieren werd een
significant hogere frequentie van knobbels in
de mammae waargenomen dan bij de onbe-
handelde en de met proligeston behandelde
dieren van vergelijkbare leeftijd.

Tussen de met P behandelde en de onbehan-
delde dieren kwam geen significant verschil in
frequentie naarvoren. met zelfsdetendensvan
een lagere frequentie voor de behandelde
dieren.

fenslotte werd ingegaan op dc praktische
waarde van deze bevindingen, waarbij de ver-
schillende mogelijkheden van oestrusregulatie
nader werden vergeleken.

Volledige gegevens over hct hier besproken
onderzoek zijn ter publikatie aangeboden voor
The l eieriiwry Quanerly (Tijdschrifi voor
niergeneeskunde)
van 15 januari a.s.

./. /,. van O.v\'

Drs. J. I.. van Os, Ciist Brocades N. V., Researchand Development, Postbus l,2600 MA Delft.

Ilcyneman R.. Vcrcautcrcn R.; Waterstofperoxide
productie, mv eloperoxidase en catalase in fagocyte-
rende leukocyten van enkele diersoorten.
Dczeure-Wallays Br., van llool .1.: Onderzoek naar
dc opperv laktcbcsmetting met Salmonella bij lucht-
gekoe 1de slachtkuikens.

Overzichten

Andries K.. Debouck I\'.: Parvovirus infecties bij
honden.

De Rick A.. de Schepper .1.: \\ erminderd uithou-
dingsvcrniogcn als ziektesv inptoom bij de hond.

-ocr page 521-

Wat is en doet de A.C.V.-
Co ntrole?

De Stichting Afnetncrs Controle op Veevoe-
der is een controle instelling waarbij een groot
aantal particuliere tnengvoederbedrijven op
\\ rijwillige basis /ijn aangesloten. Bij de coöp-
eratieve tnetigvoederbedrijvcn is dc C.!..().-
Controle werk/aatn.

De .A.C.V.-Controle vvordt bestuurd doordc
v olgende landbouw organisaties: Nederlandse
Christelijke Boeren- en tuinders Bond. de
Hollandse Maatschappij van Landbouw en
het Ltrechts Landbouw (icnootschap.
Het bestuur van de .A.C.V.-Controle vvordt
gevormd door afgevaardigden (veehouders)
van dc genoemde landbouworganisaties.

De .A.C.V.-Conlrolc is in 1956 opgericht. De
veehouder die bij een particuliere mengvoe-
derfabriek /ijn voer betrekt heeft er behoefte
aan goed voer te ontvangen. De prijs is
getnakkelijk tc beoordelen maar de kwaliteit
minder goed. Daarom is een onalliankelijke
cotnrole-instelling. die door de veehouders
/elf wordt bestuurd bij/onder belangrijk. Dit
geldt nog des te tneer in tijden waarin de
grondstoffen duttr /ijn en variabel in kwali-
teit. Dc .A.C. V.-CotUrole stelt daarom aan de
mengvoederhedrijveii verschillende soorten
eisen:

a. .Aan bepaalde grondstoffen worden kwali-
teitseisen gesteld, andere mogen slechts
beperkt in niengv(ieders worden opgeno-
men. sommige grondstoffen /ijn verplicht,
terwijl er ook ccn aantal verboden /ijn.

b. De tiiengv oedcrs moeten betreffende de
gehalten aan ccn groot aantal eisen
V oldocn.

c. Dc te gebruiken voortiiengscis moeten
onder contiolc staan.

d. Dc proectitticle samenstelling cti dc rele-
vante gehalten moeten openbaar /ijn.

c. .Alliiere voorschriften die van belang /ijn
voor ccn doelmatige controle.

Dc uitvoering van dc eisen wordt gcconlro-
Iccrd door inspecteurs, dic dc bedrijv en bc/oc-
kcn cn tevens monsters trekken van de meng-
voeders. Voorniengscis en grondstoffen. Ook
bij veehouders worden monslers van meng-
voeders getrokken.

Het komt soms voor dat veehouders menen
gegronde klachten ic hebben over onder
A.C.V.-Controle slaand mengvoeder. In die
gevallen kan door dc .A.C.\\\'.-Controle ccn
monster worden izctrokken. Dc/c monsters
worden onder/ocht door het R.1.K.1.1..T. te
Wageningen (hel vroegere Rijkslandbouw-
proefsiation in Maastricht) en het Bedrijfsla-
boralorium voor (irond- en Gewasonder/oek
te Oosterbeek. De uilkotnsten van het onder-
/oek worden door de A.C.V.-Controle
beoordeeld.

De aan de v oeder gestelde eisen /ijn /odanig
opgesteld, dat dc kwaliteit van het voer goed
is. .Anderzijds /ijn de eisen niet overdreven
hoog gesteld, zodat de voeders tegen een
acceptabele prijs kunnen worden
geproduceerd.

Naast de controle verstrekt de A.C.V.-
Controle aan de aangesloten bedrijven een
grote hoeveelheid veevoedertechnische voor-
lichting. Dit kotnt indirect ook de veehouders
ten goede.

Binnen de totale groep van particuliere meng-
voederbedrijven heeft zich een gedeelte vrij-
willig onder .A.C.V.-Controle gesteld. Deze
gecontroleerde bedrijven willen goede kwali-
teit leveren en /e durven het aan zich te laten
controleren, ook wanneer een veehouder
klachten heeft. (Wanneer bij een veehouder
door de A.C.V.-Controle een monster is
getrokken krijgt de/e ook de uitslag van hel
onder/ock.) Wanneer een gecontroleerd vee-
voederbedrijf niet langer aan de eisen v oldoct
wordt het ver/ocht te bedanken of hel wordt
geroyeerd. Dit koml gelukkig niet veel voor.
F.en gecontroleerd bedrijf is tc herkennen aan
het embleem van de A.C.V.-Controle. Slechts
de/e bedrijven mogen hel embleetn voeren.
Het kantoor van de A.C.V.-Controle is geves-
tigd te Rijswijk (ZH) op freubstraat 25. lel.
070-989659.

(Pershf richt)

-ocr page 522-

Ontwerp-Gezondheidswet voor
Dieren ingediend

De laatste jaren hebben de veranderende
omstandigheden binnen en rondom de
intensieve veehouderij alsook nieuwe
ontwikkelingen op het terrein daarvan
steeds meer de nood/aak doen ontstaan
bepaalde wijzigingen aan te brengen in de
voortdurend aangepaste, doch reeds
sinds 1922 van kracht zijn de Veewet Ont-
wikkelingen zoals het steeds verder in
omvang toenemen van vee-en pluimvee-
houderijbedrijven, wat in geval van het
uitbreken van een besmettelijke dier-
ziekte een gestegen kans op het moeten
overnemen van grotere aantallen dieren
met zich meebrengt.
Op zijn beurt leidt dat dan weer tot
zwaardere financiële consequenties voor
het Rijk. (iezien deze situatie leek een
meer gedifferentieerd beleid ten aanzien
van schadeloosstelling, dan tot nu toe
mogelijk was, tioodzakelijk. Dat vraagt
weer om de mogelijkheid eisen te stellen
aan de inrichting van bedrijven (o.a. hv-
giënische) en aan de bedrijfsvoering.
Naast het dierziekte-aspect heeft ook het
welzijn van dieren de afgelopen jaren,
zowel op nationaal als internationaal ni-
veau steeds meer de aandacht gekregen.
F^egels ter bescherming van landbouw-
huisdieren leken gewenst.

(Jeheel nieuwe wet

Aangezien verwerking van genoemde cn
andere punten in dc Veewet, reeds een
aanzienlijke wijziging v an de wet tnct zich
zou meebrengen, isdoorde Ministers van
l.andbouw en Visserij en Volksgezond-
heid en Milieuhygiëne besloten de hui-
dige wet te vervangen door een geheel
nieuwe, de CJezondheidswet voor Dieren.
De ontwerp-Ciezondheidswet voor Die-
ren is onlangs bij de Tweede Kamer der
Staten Cleneraal ingediend.

In het ontwerp wordt voorgesteld niet
alléén dc Veewet, maar ook de Vogelziek-
tenwet, de Nertsen-Ziektenwet, de Bijen-
wet 1947, dc Wet tot wering van besmet-
telijke ziekten bij knaagdieren, alsmede
de Runderhorzelwet te vervangen door
één nieuwe wet. Op deze wijze beoogt
men ecn overzichtelijker geheel te krij-
gen. Vande Veewet zullen de artikelen 66
en 68-73 die op de uitvoer van vlees en
vleesprodukten betrekking hebben,
V oorlopig los blijven bestaan, in afwach-
ting van een nieuwe Vlecskcuringswct.
Bij het opstellen van de nieuwe wet is
gekozen voor dc vorm v an een kaderwet,
hetgeen betekent dat o.m. bij Algcmetie
Maatregel van Bestuur op grond van de
wet andere regels kunnen worden gesteld.

(iezondheid, welzijn en dierziektepreven-
tie

Met betrekking tot de algemene gezond-
heidstoestand en hel welzijn van dieren is
artikel 7 van dc tiieuwe wet van groot
belang. Dit artikel opent de mogelijkheid
in de toekomst bij AMv B nadere regels te
stellen op die terreinen. Zo kunnen o.m.
bepalingen worden gesteld ten aanzien
van dc inrichting van bedrijven waarop

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 523-

dieren worden gehoiiden. de huisvesting
van dieren (bijv. de hokgrootle en het
aantal dieren per hok) en dc w ij/e w aarop
/ij worden gehouden, de v ocdcring. dren-
king. ver/orging en behandeling van die-
ren cn/. Ecn wij/e van houden dic kwel-
lend is voor dc dieren, kan worden
verboden. Maatregelen kunnen echter
niet alleen getroffen vv orden v oor bedrijfs-
matig gehouden dieren, maar ook zullen
ongewenste situaties tegengegaan kun-
nen w orden dic de ge/ondheid v an dieren
in hct algemeen raken.
Vcrdci- kunnen regels worden gegcv en ter
voorkoming van de aanwe/igheid van
schadelijke stoffen in dieren cn produk-
ten van dierlijke oorsprong. Ook in dit
op/icht kan worden gedacht aan de in-
richting van bedrijven. Andere voorbeel-
den /ijn nog het toev oegen van dieren aan
bedrijven, de identificatie en registratie
van dieren, de hygiënische eisen waaraan
moet worden voldaan.
•Aan dc voeding tc stellen eisen /ijn na-
tuurlijk tevens van belang in het kader
van de preventie van opname van schade-
lijke stoffen door dieren en als men
spreekt over \'behandeling\' wordt even-
eens gedacht aan hct toedienen van do-
pingsmiddclen aan bijv . ren-en drafpaar-
den.

fenslotte bestaat dc mogelijkheid dc
wij/c voor te schrijven waarop dieren
moeten worden gedood t)f geslacht cn
hoe en wanneer bepaalde handelingen
mogen worden verricht ter voorkoming
van onnodige pijn of letsel voor dieren.
.\'\\rtikcl 8 schept dc gelegenheid aanslui-
ting bij een (ic/ondheidsdicnst voor Die-
ren voor veehouders verplicht te stellen,
indien dit nood/akelijk is ter preventie
vaneen besmettelijke dier/iekte of dc ver-
spreiding daarvan. De uitvoer van dieren
en dierlijke produkten kan worden ver-
boden. indien verspreidingsgevaar dreigt
v oor een in ons land opgetreden besmet-
telijke dierziekte.

■Medewerking en financiële medeverant-
woordelijkheid

Een meldingsplicht zal worden ingevoerd
v oor degene die een levend of dood dier
aantreft, waarvan redelijkerwijs kan
worden vermoed dat het lijdt aan rabies
of daaraan gestorven is.

Hoofdstuk IV van de nieuwe wet regelt
dc financiële medeverantwoordelijkheid
van het bedrijfsleven bij hct voorkómen
cn bestrijden van dierziekten. Schade-
loosstelling en de htiogte daarvan bij
overname door het Rijk van ziek en van
ccn besmettelijke /iekte verdacht vee en
pluimvee /uilen nu afhankelijk kunnen
worden gesteld van hct voldoen aan be-
paalde voorwaarden.
De/e voorwaarden kunnen o.a. betrek-
king hebben op inrichtingen hygiëne van
het bedrijf, de herbevolking daarvan en
de door de eigenaar te nemen preventieve
maatregelen.

Op de/e wij/e wordt het mogelijk een
meer gedifferentieerd beleid ten aan/ien
van schadeloosstelling te voeren dan tot
nu toe.

Overtreding van de Ge/ondheidswet
voor Luieren, in welke zin dan ook. zal
worden bestraft als een economisch de-
lict.

Wanneer deze wet in werking getreden is.
zal Nederland de beschikking hebben
over een goede, moderne wet waarmee
we vooruit kunnen en inspelen op mo-
derne veehouderij-ontwikkelingen.
Samen met de herziene Wet op de Uit-
oefening van de Diergeneeskunst en de
Diergeneesmiddelenwet, die beide nog
op stapel staan, zullen dan de gehele ter-
reinen van veehouderij en gezondheids-
zorg effectief bestreken kunnen worden.

BESME I TELKIKE DIERZIEK EEN
Dicr/jektcnbulletin nr. 19 \\an de Veterinaire
Dienst over het tljd\\ak van I t m 15 oktober 1980
vermeldt het volgende aantal gevallen van aan-
giftepliehtige besmettelijke dier/lekten in Neder-
land.

Rotkreupel

\'lotaal 50 gevallen in 4.1 gemeenten.

Groningen 7 gevallen

Eriesland 17 gevallen in 1.1 gemeenten

Drenthe 14 gevallen in 11 gemeenten

Overijssel 2 gevallen

Gelderland 1 geval

Utrechl 1 geval

Noord-Holland 6 gevallen

Zuid-Holland 2 gevallen

.Schurft

Totaal 4 gevallen in 4 gemeenten.
Friesland 2 gevallen

Noord-Holland I geval

Zeeland 1 geval

-ocr page 524-

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin Nr, 20 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 16 t m 31 oktober
1980 vermeldt het volgende aantal gevallen van
aangifteplichtige besmettelijke dierziekten in Ne-
derland,

Rotkreupel

Totaal 27 gevallen in 22 gemeenten.

Groningen

Eriesland

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Noord-Holland

Zuid-Holland

Zeeland

3 gevallen

8 gevallen in 5 gemeenten
7 gevallen in 5 gemeenten
2 gevallen
2 gevallen
2 gevallen
2 gevallen
1 geval

Schurft

Totaal 1 geval in Eriesland,

LONGPEST BIJ RENDEREN
Frankrijk

Op 23 oktober 1980 heeft het Nationaal Laborato-
rium voor Bovine Pathologv te Lyon in samenwer-
king met het laboratorium van het Instituut d\'Ele-
vage et dc ,Mcdecine Vétérinaire des Pays
Fropicau,\\ te Parijs 18 serologische reacties op
longpest bij runderen gemeld uit een totaal \\an 30
geteste bloedmonsters.

De monsters zijn afkomstig \\an een boerderij met
31 runderen in de nabij de Spaanse grens gelegen
geineente Palau de Cerdagne (Pyrènèes-
Orientales),

Bacteriologisch onderzoek vindt nog plaats, gericht
op isolatie en mogelijke identificatie van het myco-
plasma.

De voorgeschreven sanitaire maatregelen zijn geno-
men. in het bijzonder het onmiddellijk afslachten
van de betrokken 31 runderen en verder is een
bevvakingszone ingesteld, waarbinnen alle runderen
aan serologisch onder/oek worden onderworpen en
waar een vervoersverbod geldt, fot op heden / ijn er
géén pathologische alwijkingen gevonden bij de
kuddes in dit gebied.

In Nederland komt longpest bij runderen sinds 1887
al niet meer voor, terwijl de /iekte sinds 1967 in
Spanje en Frankrijk (beperkte uitbraak aan de
Spaanse grens) niet meer geconstateerd is.

VESICT F.AIRI \\ XRKENSZIEK I F
U est-Duitsland

Bij een tele.x van 6 november 1980 deelde de West-
Duitse Veterinaire Diensl mee. dal opeen boerderij
in de omgeving van Fmsland. Neder-Saksen. een
geval van vesiculaire varkensziekte (SVD) gemeld
was.

De oorsprong van de ziekte is nog niet vastgesteld.
.Alle 366 varkens van de besmette boerderij zijn
onmiddellijk afgemaakt en de nood/akelijke sani-
taire maatregelen /ijn voorgeschreven. S\\ 1) was
sinds 2 jaar niet meer gemeld in de Bondsrepubliek.
Het laatste geval was gemeld op 16 oktober 1978.

Grool-Brittannié

Op 24 oktober is te Beverley. Humberside. een geval
van vesiculaire varkensziekte bevestigd. Hel be-
trokken bedrijf is ingesloten. .Alle besmette varkens
en die met hen in contact geweest zijn. worden
algemaakt en strenge sanitaire maatregelen zijn ge-
nomen.

December:

2 Interne studiedagen over het thema \'De relatie
veehouder - dierenarts\', georganiseerd door de
K,N,M,v,D, en de hoofdafdeling Veehouderij
van het Landbouwschap, Jaarbeurscongres-
centrum. Utrecht (pag, 990),

7 -12 Course for Fracture Treatment and Re-

constructive Surgery in the Equine. Davos
(Switzerland) (pag. 620 en 854).

8 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

9 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

10 Afd. Noord-Holland. Ledenvergadering.

11 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Verga-
dering. Jaarbeurscongrescentrum. Utrecht.

Groep Veterinaire Homoepathie

K.N.M.v.D. Vergadering, Beatrixgebouw,
Jaarbeursplein, Utrecht. Aanvang 20.00 uur.
Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Afdelings-
vergadering, Hotel-Restaurant \'Belvédère\'.
Schoonhoven. Aanvang 20.30 uur.
Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
schapen.

17—18 Kwaliteitsverbetering van het onderwijs:
4e nationaal congres over onderzoek van het
W.O.. TH te Eindhoven (pag. 739).

1981

Januari:

13 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
pluimvee.

11

16

16

-ocr page 525-

22 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

27 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
kl. huisdieren.
29 Vereniging van Direeteuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. .laarbeurscongresccntrum.

l\'trecht. Aanvang 10.00 uur.
.10 Vortragsfolge \'Krankheiten des Pferdes\' (A).

München.
Februari:

.1 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
varkens.

11 12 UKASTA BVA ADAS 1981 Tripartite
Conference \'Livestock Production within the
EEC. Harrowgate.

12 1.1 9. Seminar \'limwelthygiene\' (A). Hannover.
17 18 ATF-Eortbildungsseminar Parasitologic:

\'Zoonosen\' (A). Hannover.

23 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
runderen.

24 25 CLO-dagen.

26 (iroep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

Vlaart:

2 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.

Vergadering.
2 3 Tagung der Eachgruppe \'Gellügel-
Krankheiten\' der DVG. über \'Krankheit der\'
N\'ögel\' (A). München.
10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
mestkalveren.

13 14 Fachtagung über Pferdekrankheiten
(anlassl. der \'Equitania 1981\' (A), Essen.

19 Vereniging van Directeuren van (iemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. Jaarbeurscongrescentrum.

l.\'trecht. Aanvang 10.00 uur.
22 26 Tagung der Eachgruppe \'Fortpflanzung
und ihre Störungen\' (.A), Berlin.

25 26 Tagung über Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung, Berlin.

26 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

29 5 april 2. Eortbildungskursus \'Kleinticr-
krankheitcn\' der WSAVA und der DVG (A),
St. Moritz.

April:

8 11 14. KongressderDVG(A), Bad Neuhcim.

14 \'Kring Dierenartsen (ielderse Vallei\'.
Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

Mei:

4 7 XXIX Annual Colloquium Protides of the

Biological Fluids, Brussels.
14 Vereniging van Directeuren v an (iemeentcliike
Slachthuizen cn Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. Jaarbeurscongrescentrum,

Utrecht. Aanvang 10.00 uur.

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Biddinghuizen
(pag. 736).

17—22 5th Symposium on Quality of Poultry
Meat - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

18—23 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia, Apeldoorn (pag. 677).

20 The World Poultry production: Where and
How? - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

29--31 1er Congrès Latin-Mediterranèen de
Médecine Vétérinaire pour Petits Animaux
XX Congrès National Italien des Vét. des
Petits Animaux, Venezia (pag. 758).

Juni:
9—

19-

Juli:

3 30. Deutscher Kongreß für ärztliche Fort-
bildung, Berlin.

20 4. Arbeitstagung über Pelztier-,
Kaninchen- und Heimtierkrankheiten, Celle.

1-3 Vllth International Congress of the World
Veterinary Poultry Association, Oslo,
Norway.

L-3 7. Intei-n. Kongreß der WVPA (A), Oslo.

14 -17 9. Intern. Kongreß der WAAVP, Buda-
pest.

Austus:

24 -28 27. Europ. Eleischforscherkongreß (A),
Wien.

30 4 sept. 8th International Symposium of World
.Association of Veterinary Eood ffygienists,
Dublin (pag. 263 en 949).

September:

17 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.t).
Ledenvergadering.

28 1 okt. 22. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes
\'Lebensmittelhygiene\' der DVG (A),
Garmisch-Partenkirchen.

Oktober:

23 —,30 Internat. Biencnzüchtcrkongreß der .Api-
mondia, Acapulco.

November:

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. .laarbeurscongresccntrum,

l.\'trecht. Aanvang 10.00 uur.

K.N.M.v.D.

December:

10 (irocp Volksgezondheid
Ledenvergadering.

-ocr page 526-

Organisatie van het
kynologisch oogonderzoek
in Nederland

De eerste gevallen van Progressieve Retina
Atrofie (PRA) bij de Schapendoes werden
in 1972 gevonden door dr. M. A. J.
Verwer.

In 1973 werd door dr. M. A. J. Verwer.
drs. F. C. Stades (Vakgroep Geneeskunde
van het Kleine FIuisdier)en wijlen drs. N.
A. van der Velden (Vakgroep Zootechniek)
gestart met een onderzoek- en
bestrijdingsprogramma van deze
aandoening bij dit ras.
Nog in datzelfde jaar werd ook bij de
Drentse Patrijshond een soortgelijk
programma gestart. In 1976 is de
bestrijding van erfelijk bepaalde
oogafwijkingen ondergebracht bij de W. K.
Hirschfeld Stichting. Deze stichting maakt
sindsdien gebruik van een formulier,
\'Rapport Oogonderzoek\'. Sinds de
invoering van dit formulier maakt de
eigenaar een afspraak via mej. Dusamos die
voor het secretariaat van de W. K.
Hirschfeld Stichting gedetacheerd is bij de
Vakgroep Zootechniek.

Ook de eigenaren van honden van andere
rassen dan Schapendoes, Drent en Scheltie
maken thans regelmatig gebruik van de
mogelijkheid om hun hond te laten
onderzoeken op voor de kynologie van
belang zijnde oogafwijkingen.
De honden worden o.a. onderzocht op
PRA, CEA, Cataract. Glaucoom en
PHTVI. PHPV. Daarnaast worden alle
andere oogafwijkingen die tijdens het
onderzoek gevonden worden op het
formulier vermeld.
De verwachting is dal het aantal
onderzoeken per jaar geleidelijk zal stijgen.
Het aantal te onderzoeken honden is te
groot geworden om door Stades alleen
verwerkt te worden. Er wordt thans gezocht
naar mogelijkheden om het aantal
onderzoekers op te voeren en daarmede de
afstand eigenaar-onderzoekslocatie te
verkorten. Daarnaast is er behoefte aan de
aanwezigheid van een onderzoeker op bijv.
een clubmatch, zoals reeds enkele malen is
voorgekomen bij de clubmatches van de

Drentse Patrijshond en de Golden
Retriever.

Voorstellen voor de organisatorische opbouw

Het doel is verenigingen, fokkers en
eigenaren zo goed mogelijk voor te lichten
en te stimuleren, en door middel van vroege
opsporing en centrale registratie, erfelijke
(oog-)afwijkingen te signaleren en te
bestrijden.

Uitgangspunten hierbij moeten zijn:

1. De kwaliteitsbewaking van hel te
verrichten onderzoek moet gegarandeerd
kunnen worden. Het aantal onderzoekers
dient hiervoor zoveel mogelijk beperkt te
blijven omdat:

— het overwegend een specialistisch
onderzoek is dat alleen verricht kan
worden door een dierenarts die zich
voldoende in het onderwerp heeft
ingewerkt. Ook dient de diagnose direct
gesteld te worden in tegenstelling tot
bijv. die waarbij de beoordeling door
een vaste commissie geschiedt.

de uniformiteit in de diagnostiek zo

grool mogelijk moet zijn.

Dit geldt vooral voor niet progressieve

afwijkingen zoals CEA en

PHTVL PHPV.

— de diagnose zo vroeg mogelijk gesteld
moet worden.

de benodigde apparatuur (ook om de
uniformiteit te waarborgen) kostbaar is
(circa ƒ lü.000. ).

— er een voldoende aantal onderzoeken
per dierenarts moet zijn, opdat deze zijn
kennis en vaardigheid op dit gebied
paraat kan houden.

er absoluut op integriteit van de
onderzoekers moet kunnen worden
gerekend, n.b. één verkeerd beoordeelde
of niet doorgegeven kampioensreu kan
hel effecl van jaren gedegen
fokprogramma in één klap te niet doen.

2. Qua tijd en inspanning moet het
onderzoek de minst mogelijke belasting
voor de hond. eigenaar, fokker en
vereniging met zich meebrengen.

Reis- en wachttijden voor de eigenaar
moeten kort gehouden worden. Dit vraagt
een aantal centra, zo goed mogelijk
geografisch verdeeld over hel land.

Tijdschr. Diergeneesk.. dee! 105. aft. 23. 1980
KON1NKLI.1K.E NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 527-

3. [)e koslen voor de eigenaar, lokker en
vereniging moeten zo laag mogelijk blijven.

Te onderzoeken afwijkingen

Eniropiou. De diagnose entropion is
eenvoudig te stellen. Moeilijker is het om
na te gaan of een hond al of niet
gecorrigeerd is \\oor entropion. Het lidteken
is soms erg moeilijk te ontdekken,
waardoor controle met behulp van een
biomicroscoop van belang is.
Caiaruii. Met de spleetlamp microscoop
(prijs /■ 5.000.—) wordt biomicroscopisch
onderzoek \\erricht.

Het hanteren van dit apparaat is bij een zo
beweeglijk object als een hond niet
eenvoudig. Toch is het voor de fokker
noodzakelijk om reeds in een vroeg stadium
de diagnose te stellen. In latere stadia van
cataract is de diagnose eenvoudig le stellen
met behulp van een spleetlamp of zelfs een
gewone zaklantaarn-. Voor de fokkerij is de
hond dan echter vaak te oud of heeft reeds
jongen gehad (Cataract is in het algemeen
een recessieve afwijking).
FRA (Progressieve Retina Atrofie). Het
lundus-onderzoek blijkt voor veel
dierenartsen nogal wat problemen met zich
mee te brengen. Vooral als de frequentie
van de onderzoeken te laag blijft, krijgt de
onderzoeker onvoldoende routine. Ook
voor het PRA-ondcrzoek is hel van groot
belang dat de eerste, vaak minieme
afwijkingen worden herkend. PR.A
herkennen in ecn eindstadium op bijv. (i-
jarige leeftijd van de hond is eenvoudig. De
progressie is dan cchtcr niet aangetoond
(Progressieve RA) cn het is dan niet meer
zo interessant voor de fokker c.q, het
bestrijdingsprogramma. (Ook PRA is in het
algemeen een recessieve afwijking). Het
onderzoek met de indirecte ophthalmoscoop
blijlt ook nog ccn subjectief gegeven.

Gndcrzoeklocalies en onderzoekers

Om tegemoet te komen aan de hiervoor
geformuleerde wensen wordt een
decentralisatie van hel onderzoek
overwogen. Daarbij is gekozen voor de
volgende uitgangspunten.
1. Het centrum voor het onderzoek blijft
gevestigd bij de vakgroepen
Geneeskunde van het Kleine Huisdier
en Zootechniek van de Faculteit der

pr^ F

u lig ü l uo \'ja \'ji. i

Diergeneeskunde. Onderzoek en
centrale registratie van foto\'s berusten
bij drs. F. C. Stades, de zoötechnische
begeleiding bij prof. dr. .1. Bouw. De
diagnostiek van de aangeboren
oogafwijkingen blijft in het centrum tn
Utrecht. Ook de definitieve
beoordelingen van oogafwijkingen en de
opsporing van eventuele nieuwe
problemen worden hier verricht.
2. Een aantal perifere centra, waar
onderzoek verricht wordt met
spleetlamp microscoop en indirecte
ophthalmoscopic len behoeve van
voorlopige beoordelingen van PRA,
Cataract en Entropion. Indien
afwijkingen gevonden worden, dan
worden deze fotografisch vastgesteld in
het centrum genoemd onder 1.
Wat de aanwijzing van onderzoekers betreft
stellen wij ons voor primair aandacht te
besteden aan de geografische spreiding van
de centra, de deskundigheid en de
beschikbare voorzieningen.
Het onderzoek wordt verricht onder
verantwoordelijkheid van de W. K.
Hirschfeld Stichting. De uitslag wordt
vermeld op een door deze stichting
uitgegeven formulier voor oogheelkundig
onderzoek.

Aan de tekenbevoegdheid namens de
Hirschfeld Stichting worden voor de
dierenarts-onderzokers de volgende
voorwaarden verbonden:

Minitnaal een jaar gezamenlijk
onderzoek in Utrecht.
Regelmatig en actiel deelnemen aan
evaluatiebesprekingen.
De onderzoeker is gebonden geen
onderzoek te verrichten bij of gegevens
bekend tc maken over rashonden,
betreflende alwijkingen waarvoor
gebruikelijkerwijs ecn verklaring van de
Hirschfeld Stichting zou worden
afgegeven, zonder voornoemde
verklaring ook daadwerkelijk uil te
schrijven.

Alle uitslagen worden doorgegeven naar
de Hirschfeld Stichting.
De uitslagen blijven ter beschikking van
de Vakgroepen (ieneeskunde van het
Kleine Huisdier en Zootechniek, tenzij
in overleg anders wordt beschikt, l^oor
dc dierenartsen worden geen

-ocr page 528-

zelfstandige uitspraken c.q. fokadviezen
gegeven aan rasverenigingen of
individuele leden.
— De tekenbevoegdheid wordt van jaar tot
jaar verlengd, tenzij de kwaliteit en de
uniformiteit van de geleverde uitspraken
niet meer voldoen aan de daaraan te
stellen eisen.
Zij die serieuze belangstelling hebben om
als onderzoeklocatie in aanmerking te
komen worden verzocht zich schriftelijk te
melden bij F. C. Stades, Vakgroep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier,
Yalelaan 8, 3584 CM Utrecht.

Commissie Bevordering
Diergeneeskundig en
Vergelijkend Ziektekundig
Onderzoek

De Commissie Bevordering
Diergeneeskundig en Vergelijkend
Ziektekundig Onderzoek deelt hierbij mede
dat, mede uit renten en vrijwillige
bijdragen, in totaal ± ƒ 15.000,--
beschikbaar gesteld kunnen worden ter
ondersteunmg van onderzoek dat dient te
liggen op het gebied van de
Diergeneeskunde of van de Vergelijkende
Ziektekunde.

Overeenkomstig de doelstellingen worden
de gelden uitsluitend ter beschikking gesteld
van het onderzoek zelve en niet voor
publikatie van resultaten of andere
bijkomende kosten.

Zij die hiervoor in aanmerking wensen te
komen, worden uitgenodigd zich vóór 15
januari 1981 schriftelijk aan te melden bij
de secretaris. Hierbij dient opgave te
worden gedaan van het te verrichten
onderzoek en tevens een beknopt
werkschema en een begroting der kosten te
worden overlegd.

Namens de Cie. B.D.V.Z.O.

de voorzitter

Prof. dr. /). Zwan

de secretaris

Prof. dr. P. Zwan

Burg. v. d. Weyerstraat 16

3981 EK Bunnik

Koliekbehandeling bij het paard

Vooral mei de bedoeling bij koliek bij paarden, darmdislocaties te
voorkomen, of gunstig te beïnvloeden, kwam
GiiTKNt:cnT(Berl, Tier.
Woch. 1919 blz. 62) op de gedachte om, na darmsteek in de rechter
ßank, door de canule een flinke hoeveelheid warm water (42° C.) in
te brengen (bij rectale toediening heeft men minder kans de
betreffende plaats te bereiken). Het kan daarbij voorkomen dat door
darmbeweging de buis uit de darm geraakt en een gedeelte van het
water in de buikholte terecht komt. Dit is volgens
üutksf.chtzoo erg
tuet als men asepties werkt en gekookt water gebruikt.

Tijdschr. Diergeneesti., 47, 599, (1920)

-ocr page 529-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae;

Boers, .1. .1. A. A.; 1980; .3526 HT Utrecht, Livingstonelaan 208.
Bogaerts, A. h. .J.; 1980; 3981 ZN Bunnik. Vletweide 110.
Dalemans, A.; 1980; 8256 BA Biddinghuizen, De Voor 23.
Duikcren, Mej. M. C. van; 1980; 3572 VR Utrecht, Bollenhofsestraat 88.
F.shuis, L. H.; 1980; 7591 XP Denekamp, Veldkampsweg 8.
Fermont, P. A.; 1980; 7482 AM Haaksbergen, Bizetstraat 33.
Giesen. .1. W. A.; 1980; 8141 RC Heino. Berkendijk 3.A
Goossens. H. A.; 1980; 5757 AC Liessel. l.oon 2.

l.iewes. F. W.; 1980; 3981 ZM Bunnik. Vletweide 58. (vrije studierichting).
Peters. A. G.; 1980; 61 14 BH Susteren. Wilhelminalaan 42.
Philippen. 1.. A. 1.; 1980; 6171 H T .Stein. Heerstraat Centrum 83.
Roumen. M. P. H. M.; 1980; 6081 DC Haelen. Schepenbank 57.
Schans, .1.; 1980; 7 101 BK Winterswijk, Morgenzonweg 18.
Schumer. f). 1 .; 1980; 3572 .IP Utrecht, C. Fvertsenstraat 9.
Siekmann, H. G. M.; 1980; 1171 BZ Badhoevedorp, Fahrenheitstraat 4.
Waterval, H. .1. W.; 1980; 3512 XB Utrecht, Agnietenstraat 22.
Winden, ,1. M. F. P. van; 1980; 3571 S,1 Utrecht, W. Schuylenburglaan 42.
Zoolingcn, D. ,1. van; 1980; 3572 VH Utrecht, Bollenhofsestraat 5.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenotncn;

Meinen. .1. .1.; 1980; 4133 AW Vianen, l.angeweg 169.
Sprink, 11. M.; 1980; 8917 BT Leeuwarden, Cronjéstraat 18.
Vandenbooren, .1. C. M. A.; 1979; 6245 JH Eysdcn, Beczepool 43.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Mej. M. Hol. P. de Hooghstraat 26, 3583 RJ Utrecht.
P. "P. van der Mechc, Lindestraat 38B. 3581 LS Utrecht.
R. S. Schrijver. l.B.B.-laan 59. 3582 VR Utrecht.
Mej. G. Stoker. Lolsteegplantsoen 19-111, 3523 AG Utrecht.
H. M. liel. Leliestraat 42 bis. 3551 AV Utrecht.

Adreswijzigingen, enz.;

179 * Ikirmiz-Sifmmaivi. Mevr. M.A.: 1980;
3514 XV Utrecht. Van Swindcnstraat 64; tel.
(030) 731540; wnd. d.

tn: liispcrink. G.J.: 1976; fJoogeveen; p.. geass.
met L..1.1LM. Hilderink en H. van Rhee.

IHJ Hoer. H A. dc: 1960; Hasselt (Ov ); p. (assoc.
met J.R. L\'ekhof becïndigd).

IH4 * Hocrs. ./../..4. .419X0; 3526 111 i;tiecht,
Livingstonelaan 208; tel. (030) 891582;
w nd .d.

IHH * Hron. M. .M.: 19X0; 398 1 ZL Bunnik, Vlet-
weide .M; tel. (03405) 1564 (privé). (030)
517517 (prakt ); p.. ass. bij J. Hoevers.

189 liiirgcr. C. P.: 1957; 7002 HF Doetinchem.
Rinthovcnlaan 19; tel. (08.340) 43690; k.d.
(assoc. beëindigd).

191 Cno.s.sci. B\'. P.: 1972; Drachten; p., H-D.,
(assoc. met A. B. Vaandrager beëindigd).

193 \'Dalemaii.s. A.: 1980; 8256 BA Biddinghui-
zen, De Voor 23; tel. (0321 1) 2111; wnd.d.

/V.? Dculckom. /. J. M van : 1979; 6071 PC
As.selt. Eind 12; tel. (04740) 2203 (privé). 1883
(prakt ); p. . ass. bij .1. H. .1. Marsman.

193 Diizhuijzcn. P. B. M. G. van: 1978; 9671 EB
Winschoten. Poortstraat 10; tel. (05970)
14371; p. , ass. bij H. E. Kruil cn Dr. H. A.
Linnewiel.

197 \' Duikcrcn. Mej. M. C. van : 1980; Utrecht;
tel. (0-30) 717252 (privé), (010) 206427
(prakt ); p., ass. hij K. Crama cn A. S. Spruit.

I9H hA\'khof. ,/. R : 1974; Hasselt (Ov ); tel. (05209)
1951; p. (assoc. met 11. A.de Boer beëindigd).

202 Pcnnga. R. H . ,■ 1980; IJselstein; p.. ass. bij
W, M. Smole.

202 *Pcrmunl. P. A.: 1980; 7482 AM Haaksber-
gen, Bizet.straat 33; tel. (05427) 5025 (privé),
1500 (prakt ); p., ass. bij J. Ci. J. ter Haar en
J. E. H. A. Wouters.

203 *Pulkcrisma. Mej. H.: 1980; 3572 TW
l\'trecht, Griftkade I; tel. (030) 713252; wnd.
d.

-ocr page 530-

207 * Gu\'sai. J. H. ,•(..- 1980; 8141 RC Heino,
Berkendijk 3A; tel. (05729) 3146; p.. ass. bij

H. F. Matthijsen en .1. .1. Snoep.

207 Godschalk. G.: 1975; 1381 HK Weesp, \'s-
Gravelandseweg 34; tel. (02940) 12661; p.

208 \'Goosscns. H. .•)..■ 1980; 5757 AC Fiessel.

I.oon 2; tel. (04934) 2121 (prive), (04936)
4222 (prakt,); p,, geass, met ,1, P, G, J, van
Helmond,

213 *Haiium. ,7, ,/, C, van: 1980; 3572 BG
Ftreeht, Biltstraat 74 bis; d,

214 Heijden. G. T. ler: 1980; Doetinehem; tel,
(08.340) 40224 (privé), 24631 (prakt.);

216 Heun. .M. R. ./.: 1972; 1071 M Z Amsterdam.
Joh. Verhulststraat 115; tel. (020) 320065
(privé). 720102 (prakt.); p.. kl. huisd.. geass.
met R. Janssen.

216 Hilderink. L. J. H. .V/., 1977; 7902 NB Hoo-
geveen, Sportiaan 14; tel, (05280) 70467
(privé), 62530 (prakt,); p. geass. met (i. J.
Bisperink en H. van Rhee.

218 Hoekstra. .4.: 1979; 9354 BG Zevenhui/en,
Mr, Haarmanstraat 7; tel. (05943) 1993.

220 *Hotihen. Mevr. O. C.: 1980; 3572 Al.
L\'treeht. Biltstraat 99; tel. (O.W) 318853; wnd.
d.

224 Jaartsveld. dr. r. H. J.: 1954; 1,-1961; 5281
I.T Bo.xtel. Kalksheuvel26;tel.(04l 16)72934
(privé).

224 Jacohs. J.: 1958; 5913 FX Venio, Hertog
Fduardstraat 8; tel, (077) 41 535 (privé), 21 55 I
(bur,); dir. Oeé-Andeno B.V.

225 Janssen. . 197 I ; 1071 M Z Amsterdam, Joh,
Verhulststraat I 15; tel, (020) 412374 (privé),
720101 (prakt ); p.. H-H., kl. huisd.. geass.
met ,M, R. J. Heun.

229 Klarenheek. .4.: 1977; Kla/ienaveen; tel.
(05913) 154,3(1 (privé), I 2626 ( prakt,).

2.;7 Krutt. H E.: 1972; Winschoten; tel. (05970)
16581 (privé), 14227 (prakt ); p.. geass. met
dr. H, Linnewiel (assoc, met C, P. Burger
beëindigd),

2.19 Leettw. dr. P. U . tic: 1973; LM980; Lelystad.

241 I.innewtel. dr. H. .4.: 1955; L-1964;
Midwolda (Gr.); p., geass. met H F. Kruit
(assoc. met C. P. Burger beëindigd).

247 Meuten. J. J.: 1980; 4133 AW Vianen. Lange-
weg 169; tel. (03473) 4661 ; wnd. d.( toevoegen
als lid).

253 \\te. dr. C. J. van: 1950; U-I96I; Leiderdorp;
tel. (071) 890931 (privé), (020) 5483995(bur,),

253 * Meiovenhtuzen. ,/. P: 1980; 3513 CJ
Ltrecht, Otterstraat 49 bis; wnd. d.

255 *()t,ilen. C. ,/. /\'. (,.: 1980; 3531 AO LUrecht,
Gr, van Roggenweg 67 II; d,

255 \'OorsprottK. Mej. !.. M. M.: 1980; 3583
HN Ltrecht, Mauritsstraat 2 bis; tel, (030)
510386; wnd. d.

256 Oskatn. J. P. //.. 1977; 6628 AC Altlorst;
tel. (08874) 2076 (privé), (08818) 1941 (bur,).

ba\'^a\'dlö

[iLOÎjnl

259 * Peters. . ). (,.. 1980; 6114 BH Sustercn.
Wilhelminalaan 42; tel. (04499) 25,-0; p,, ass,
bij Lh. (,. J. H. Hendrick.x. W. E. H. van
Herten. K. H. Kremeren P. 1. M.l.ankveld.
*Phtlippen. /.. .4. /.. 1980; 6171 HJ Stein,
Heerstraat Centrum 83; tel, (04495) 5043;
wnd. d.

261 Prti,rhoni,ne van Reine. F. //.. 1980; "776
BD Slagharen. A. Geerdesplein 13; tel.
(05231) 1616; p.. ass. bij Mevr. .1. S. \\. d.
Anker-Hooghiemstra. Dr. S. J. \\ d. Anker
en J. Bos.

264 Rhec. U van: 1955; Hoogeveen; p.. H-D..
geass. met G. J. Bisperink en L. J. H, M.
Hilderink.

265 -Rilkenhttizen. .Mej. .4. B. M.: 1980; 1082 BZ
Amsterdam. Zeelandstraat 54 III; d.

310 Rotniln. prof. dr. C.: De Bilt; tel. (030)
760029; r.d.; oud-hir. R.V\'. (E.d.D.).

266 *Rotiinen. .\\1. P. H. M.: 1980; Haelen; tel.
(04759) 1385 (privé). 1889 (prakt ); p., ass.
bij J. H. Kraak. A. de Leeuw xan Weencn, M.
J. M, P, Schyns en J, G, A, Slaats,

268 \'Schans. ,/., 1980; Winterswijk; tel. (05430)
2477 (privé). (05427) I 735 (prakt.); p.. ass. bij
J. E. A. Heitkamp.

269 Schie. F. II . van: 1967; 6861 AR Oosterbeek,
Hartcnsteinlaan 3; tel. (085) .140006 (privé),
629304 (bur,).

269 *Schijf. ./. P. M.: 1980; 3581 LM LUrecht,

Bankstraat 7; tel, (030) 517383; wnd, d,
273 \'Sickntann. //, (,. .\\l.: 1980; 1171 BZ Bad-
hoevcdorp. Fahrenheitstraat 4; tel. (02968)
.3476; d.

273 \'Slolletna. B. F.: 1980; 3582 KL Ltrechl.
Markstraat 2 B; d.

277 Sprink. 11. M.: 1980; 8917 BI Leeuwarden.
Cronjéstraat 18; wnd. d. (toevoegen als lid).

278 "Steinmantt. .Mej. .\\l. .-!.; 1980;/ie; Barents/-
Steinmann. Mc\\r. M. .A.

27^ Stihhe. .Met. S.: 1979; 3581 MR Ltrecht.
Zonstraat 69; tel. (0.10) 523595; wnd. d.

284 L wland. ./.. 1958; I exmond; tel. (03474)
171(1 (pri\\é). 1504 (bur.).

285 l aandrager. .1. B.: 1978; 9202 VH Drachten.
Dc Posten 9; p. (assoc. met W. P. Cnosscn be-
ëindigd).

285 hiitdenhi.orcn. J. C. M. 1979; 6245 JH
Eysden. Bee/epool 43; tel. (04409) 3314
(privé), (04450) 1877 (prakt.); p., ass, bij W,
G, v, d, Aa, W. P. J. A. Biooymans en
.1. .1. L. Franssen (toc\\oegen als lid).

286 len. J. B. van der: 1978; 1416 ZE Nieuwe-
gein. Donkeregaarde 26; tel. (03402) ,19490
(pri\\é), (030) 435543 t. 453 (bur ); wel.
medew. l:. 1. Dellia B.V.

286 Venker-van Haagcn. Mevr.dr. .4. J.: l -1980:
ltrecht.

290 Voorttnan. ().: 1974; 74" I XJ Goor. P.
Potterstraat 18; tel. (05470) 1053; d.

-ocr page 531-

Baan 34; tel. (05202) 14068 (privé).

297 Hille. J.: 1956; 2396 HA «.ouderkerk a d
Rijn, Dorpsstraat 3; tel. (01714) 5097; k.d.

298 Hillenhs. H.; 1980; 3512 LD Utrecht. Nieuwe
Gracht 29 bis; tel. (030) 321710; wnd. d.

(^oöQoMi

Werkhursi. P.. 1957; 8271 BG IJsselmuiden, 298 * H inden. J. M. L. P. van 1980, 3571 SJ

Utrecht. W. Schuylenburglaan 42; tel. (030
7161 16; wnd. d.
300 Zijlmans. Mej. J. A.: 1980; 9202 VH Drach-
ten. De Posten 35-37; tel. (05120) 16894;
p.. ass. bij W. P. Cnossen.

Overleden:

J. Hoogendam te Leidschendam op 6 november 1980.
R. Jaarsma te Groningen op 31 oktober 1980.

Benoemd als rijkskeurmeester in bijzondere diensl:

C. P. M. Ooms te Roermond per 1 september 1980.
Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de \\\'.D.:

W. Beernink te Nijkerk per I maart 1980.

K. E. M. H. Bloemen te Heel per 1 maart 1980.

B. Dijk te Roden per I maart 1980.

Dr. J. Gajentaan te .Amsterdam per 1 maart 1980.

P. G. Giskes te Rotterdam per I maart 1980.

W. J. L. de Grool te Vlissingen per 1 maart 1980.

Dr. H. S. Hofkamp te Nieuwebrug (Er.) per 1 maart 1980.

P. W. M. van .Maanen te Arnhem per I maart 1980.

B. W. .Maenhout te Someren per 1 december 1980.

Dr. W. H. E. C. .Majoewsky te .Arnhem per 1 maart 1980.

J. Nip te Meppel per 1 maart 1980.

A. Th. M. Spierings te Waalwijk per 1 maart 1980.

Dr. P. H. W. Tacken te Roermond per 1 maart 1980.

J. A. de Wolf te Assen per 1 maart 1980.

Promoties:

Mevr. A. J. Vcnker-\\an Haagen te Utrecht op 13 november 1980.
P. W. de Leeuw te Lelystad op 27 november 1980.

.lubilea:

G. A. J. Jansen te Borculo (afwezig)
J. Kooke te Rolde (afwezig)

H. van Rhee te floogeveen (aanwezig)
J. B. C. Verhagen te Tuk (aanwezig)
G. E. Bras te Zeist (alwezig)
E. W. J. Swart te Hoogland (afwezig)
P. van Loo te Rolde (afwezig)
Prof. A. v. d. Schaaf te Bilthoven (afwezig)
Prof. dr. dr. h.c. G. H. B. Tennissen te De Bilt (afwezig)
J. Blokhuis te Bilthoven (afwezig)
J. G. M. den Biggelaar te Ommen (aanwezig)
G. Costermans tc Berlicum (aanwezig)
Dr. P. A. M. Guinee te Bunnik (aanwezig)
Dr. J. Holman te Haren (Gr.) (afwezig)

C. J. H. Scheuerman te Rotterdam (afwezig)
J. H. H. van Lipzig le Heythuysen (afwezig)
9 december 1980
9 december 1980
9 december 1980
9 december 1980
9 december 1980

25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
45 jaar op
50 jaar op
50 jaar op
50 jaar op
40 jaar op
30 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op

18 december 1980

19 december 1980
19 december 1980

19 december 1980

20 december 1980

21 december 1980
23 december 1980
23 december 1980
23 december 1980

23 december 1980

24 december 1980

\'l ijdens het .laareongres 1980 in Apeldoorn is vermist;

1 bruin leren lange vvinlerjas met I paar bruine handschoenen.
In de jas zit een label mcl opschrift; de heer Roskam .Abbinh

Inlichtingen hierover gaarne doorgeven aan het Bureau \\an de .Maatschappij 030 - 51 01 II
Hannv Schuurs.

-ocr page 532-

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 31 oktober 1980
Geslaagd \'cum laude\':
Mej. A. B. M. Rijkenhuizen
Geslaagd \'met genoegen\':
M. M. Bron
B. E. Sjollema

Geslaagd:

Mevr. M. A. Barentsz-Steinmann

A. Dalemans

Mej. W. Folkertsma

J. J. C. van Hattum
Mevr. O. C. Houben
J. P. Nieuwenhuizen
Mej. L. M. M. Oorsprong
C. J. P. G. Ooijen
J. P. M. Schijf
H. G. M. Sickmann
J. M. L. P. van Winden
L. A. I. Philippen

d.d. 15 oktober 1980
J, J. A. A. Boers

Het bestuur der Diergeneeskundige Studenten kring is als volgt samengesteld:

J. T. Siebinga

Mej. P. H. M. Thijwissen

R. Verkaik

J. Pons

Mej. S. T. M. Mannens
M. G. M. Brinkhoff

Praeses
Ab-actis
Eise us

Vice Praeses
Vice Ab-actis
Assessor

Het bestuur van \'Cerberus\', onder de zinspreuk \'Cave Canem\', is als volgt samengesteld:

P. L. E. Bours Praesident

R. H. J. M. Sanders Ab-actis

F. F. P. C. Donders Fiscus

A. A. Kranendonk Vice Praesident

E. M. T. M. Thielen Commissaris

De beren D. Imkamp en G. J. C, Wennink zijn onder driekoppig gehuil in de \'Hel der Honorairen\' opge-
nomen.

Wijzigingen Codelijst voor mestkalveren

013 -

Ampicilline, Dopharma

/ 8,00 (was f 1 2,00)

152 -

Pcnicilline-neomycine, Alfasan

f 7,25 (was / 8,00)

173

Procapred T, Alfasan

/ 17,50 (was/ 18,50)

263 -

Vitaspoor 50 25, Alfasan

f 6,50 (was f 7,00)

516 -

Chlooramphenicol palinitaat, Dopharma

/ 128,00 (was f 133,00)

529 -

Chlootetracycline HCl. 100%, Dopharma

/ 88,00 (was ƒ 96,00)

524 -

Furazolidone 100%, A.U.V.

/ 26,00 (was f 29,00)

522 --

Furazolidone 100%, Dopharma

f 28,00 (was f 29,00)

526

Neomycine Sulfaat, Dopharma

/ 120,00 (was f 122,00)

633 -

Oxytetracycline HCF, A.U.V.

f 78,00 (was./" 82,00)

631 -

Oxytetracycline HCF, Dopharma

/ 79,00 (was/\' 82,00)

649

Sulfadimidine Na., A.U.V.

f 29,00 (was f 35,00)

651 -

Sulfadimidine Na., Dopharma

/ 33,00 (was/ 35,00)

673

tetracycline HCL, A.L\'.V.

/ 79,00 (was/- 81,00)

674

letracycline HCL, Dopharma

/ 78,00 (was./ 81,00)

047

Centraprim, Kombivet

ƒ 14,00 (vervalt)

Op 4 november 1980 doorgegeven aan de computer.

-ocr page 533-

ru

Een geval van zinkvergiftiging bij een veulen\'

Zinc Poisoning in a Foal

J. Kroneman^ en S. A. Goedegebuure^

SAMENVATTING

De klinische en pathomorfologische symptomen ten gevolge van een twee maand

durende zinkoverbelasting worden bij een veulen beschreven.

Korte tijd na het begin van de overbelasting vertoont het dier verminderde eetlust,

vermagering en langzamerhand ontwikkelt zich een algehele stijfheid.

Deze stijfheid berust op pijn tengevolge van intra-articulaire veranderingen.

SUMMARY

The clinical and pathomorfological symptoms of a two month\'s zinc-overload in a
foal are described. After an exposure of about two weeks symptoms ofunthriftness
and increasing stiffness develope. The stiffness is caused by severe intra-articular
damage.

VOORGESCHIEDENIS EN ONDERZOEK

Eind januari 1978 werd aan de Kliniek
voor Inwendige ziekten een 8 maanden
oud merrieveulen ter onderzoek aange-
boden wegens algehele vermagering en
stijfheid. Het was zonder succes eind de-
cember behandeld met een anthelminti-
cum en een anabolicum.
Bij het algemeen klinisch onderzoek werd
gezien, dat het magere veulen zich nau-
welijks meer kon voortbewegen. De
kogel- en spronggewrichten waren over-
vuld. De epifisairschijven van de diverse
pijpbeenderen waren drukgevoelig, ter-
wijl elke passieve beweging van een ge-
wricht door het veulen als pijnlijk werd
ervaren. De bevindingen van het onder-

zoek aan de diverse orgaansystemen
waren negatief, behalve de aanwezigheid
van een aantal eieren van het strongylus-
type in de faeces. Het bacteriologisch on-
derzoek van de faeces op
Salmonella was
negatief.

Bij navraag bleek dat het dier van 1 okto-
ber 1977 tot 1 december 1977 met haar
moeder op een weide had gelopen die
behoorde tot de uitbreiding van het fa-
brieksterrein van een metaalverwerkende
industrie. De wei lag zodanig dat bij de
daar normale windrichting alle gassen
over de weide kwamen. Na 1 december
was elk contact met de weide vermeden,
Het zinkgehalte van het bloed bedroeg op
25 januari 210 Mg/100 ml, op 27 januari

Dit artikel en de drie hierop volgende artikelen vormen het vervolg en afsluiting op de serie artikelen
ter gelegenheid van het afscheid van prof, dr. G..Wagenaar (zie
Tijdschr. Diergeneesk., 105, 995-1025,
(1980 ).

Prof, dr, J. Kroneman, Vakgroep Inwendige ziekten der Grote Huisdieren, Faculteit der Diergenees-
kunde der Rijksuniversiteit Utrecht, Yalelaan 16, Postbus 80.152, 3508 TD Utrecht.
Drs. S. A, Goedegebuure, Vakgroep Pathologie, afd. Ziektekunde der Huisdieren, Faculteit der Dierge-
neeskunde der Rijksuniversiteit Utrecht, Yalelaan 1, Postbus 80,158, 3508 TD Utrecht,

-ocr page 534-

177 ,ug 100 ml cn op 6 februari 225
Mg 100 ml. (normaal 70-140 Mg \'00 ml)
Dc behandeling bestond uit het toedie-
nen \\an pijnstillers per os en het plaatsen
van het dier in een stal met zachte bodem.
Het resultaat \\an de behandeling was niet
gunstig. De bewegingsmogelijkheden van
het dier werden minderen het konalleen
maar met hulp overeind komen. Na
overleg met de eigenaar werd op 7 febru-
ari besloten tot euthanasie.
Bij de tnerrie. dic eveneens\\an 1 oktober
tot 1 december 1977. op dezelfde weide
gelopen had. konden geen klinischeafwij-
kingen uorden vastgesteld, terwijl het
zinkgehalte in het bloed niet verhoogd
was. (88 Mg 100 ml)

Het cadaver was nagenoeg cachcctisch.
De organen van de borstholte waren niet
afwijkend. In dc organen van de buik-
holte waren naast een enteritis follicularis
van het colon en caecum vooral parasi-
taire veranderingen aanwezig: chalicosis
nodularis in de lever, arteritis van het
begin van dc arteria mcsenterica cranialis
en uitgebreide veranderingen in het
colon- en caecumslijmvlics ten gevolge
van strongylus en cyathostomiae spp.
Zowel de linker als rechter boeg-,
elleboog-, carpaal- en heupgewrichten
waren sterk ovcrv uld met een heldergele
iets dradentrekkende svnovia. Het meest

-ocr page 535-

opvallend in de/e gewrichten waren
kleine en grotere (maximaal 6 cm. in dia-
meter) witte gebieden in het gewrichts-
kraakbeen. die vaak geheel of gedeel-
telijk los lagen van het subchondrale
beenweefsel. Op plaatsen waar dit veran-
derde kraakbeen ook het omringende ge-
wrichtskraakbeen had losgelaten waren
usuurplekken aanwezig; het losgelaten
kraakbeen lag dan geheel of gefragmen-
teerd als corpus liberum in de gew richts-
holte. Daarnaast waren in het kraakbeen
kleine partiële usuurplekjes en opper-
vlakkige fragmentatie zichtbaar (fig. 1).
Slechts op enkele plaatsen hadden zich
aan de rand van het gewrichtsoppervlak
intra-articulaire kraakbenige exostosen
ontwikkeld.

De synovialis in deze gewrichten was
hyperaetnisch. oedemateus en \\lokvor-
mig gewoekerd. De overige gewrichten
van de extremiteiten waren slechts gering
ovcrvuld, met uitzondering van het sterk
overvulde linker tarsaal gewricht en ver-
toonden geen of geringe kraakbeenla-
esies.

Het gewrichtskraakbeen van alle craniale
en caudale gewrichten in zowel het cervi-
cale als lumbale gedeelte van de wervel-
kolom was sterk alwijkend en geken-
merkt door plekken met geheel of
gedeeltelijk van het subchondrale been
losgelaten wit kraakbeen, fragmentatie,
usuur en zeer geringe kraakbenige exos-
tosenvorming. Kleine corpora libera
waren in talrijke gewrichten aanwezig
(fig. 1). De thoracale wervelkolom daar-
entegen liet slechts in enkele gewrichten
geringe kraakbecnlaesies zien.
Histopathalogisch bleek dat de loslating
van het gewrichtskraakbeen overwegend
had plaatsgevonden in de meeste basale
laag van het kraakbeen. 13e bodem van
de kraakbeendefecten was in veel geval-
len nog bedekt met intacte stukken of
restanten van deze basale kraakbeenlaag.

Hoewel op een aantal plaatsen de struc-
tuur van de chondrocyten in het reste-
rende kraakbeen nog intact was en er een
normale enchondrale ossificatie aanwe-
zig was, waren op veel andere plaatsen
zowel degeneratieve als regeneratieve
(broed kapsel vorming) veranderingen
can de chondrocyten opgetreden met een
verminderde of afwezige enchondrale os-
sificatie, Op deze plaat.sen was het onder-
liggende subchondrale beenweefsel ge-
kenmerkt door verlies van trabeculae,
solitaire kraakbeeneilandjes, osteoclasie,
fibrosis en locaal versterkte beennieuw-
vorming.

Dergelijke veranderingen waren vooral
uitgebreid aanwezig in het subchondrale
beenweefsel, grenzende aan die gebieden
waar het gewrichtskraakbeen totaal ver-
dwenen was. Op sommige plaatsen in het
kraakbeen beperkte de usuur zich tot de
oppervlakkige tangentiële laag of tot hal-
verwege de radiaire laag. Op die plaatsen
waar het kraakbeen intact was, werden in
de diepste kraakbeenlaag soms eveneens
gebieden met degeneratieve en regenera-
tieve veranderingen gezien (fig, 2),
De synovialis was gekenmerkt door een
matige proliferatieve ontstekingsreactie.
Het bacteriologisch onderzoek van sy-
novia en organen was negatief.

rO.XlC Ol.OCllSC H ONDt\'RZOEK

Het zinkgehalte van de lever bedroeg
5032 Hg gram droge stof. dat van de nier
418 /Hg gram droge stof.
Om de bron van de zinkbelasting met
zekerheid te localiseren en om een indruk
tc krijgen van de mate van verontreini-
ging is een aantal bodem- en grastrion-
sters van de weide geanalyseerd. Opval-
lend was dat de weide zeer slecht was en
veel ronde plekken had, waar alle gras
verdwenen was. De resultaten van de
analyse zijn verzameld in tabel 1.

label 1. .Analyse resultaten \\an de bodem- en grasmonsters.

normaal gras

gehalte aan

bodem

gras

lood Mg g ds.
koper ßg g ds.
zink /ug g ds.

2S
295
298

465
5585
I 1852

-ocr page 536-

Fig. 2 Gewrichtsl<raal<been en subclnondraie beenweefsel van de femuricop.

Intact gewrichtskraakbeen (a), diepgaande usuur (b) met een resterende basale laag (c) van hct Kraakbeen,
loslating in de basale laag (d)en gestoorde encbondrale ossisficatie met fibrosering (e), partiële usuur vandc
oppervlakkige kraakbeenlaag met necrose (f). Azaankleuring, 10.x.

Uit tabel 1 blijkt dat we kunnen spreken
van een ernsiige verontreiniging van het
grasbestand door zink, koper en lood. Uit
het bloedonderzoek van de patiënt bleek
echter dat er nog geen sprake was van een
ernstige overbelasting door koper. De
waarden bedroegen op 25 januari 130 Mg/
100 ml en op 6 februari 109 Mg/100 ml,
normaal 100 tot 140 Mg 100 ml,

DISCUSSIE

De bij het veulen waargenomen klnische
bezwaren van het locomotie apparaat
werden veroorzaakt door uitgebreide de-
generatieve veranderingen in bet ge-
wrichtskraakbeen van de grotere ge-
wrichten en van de gewrichten van vooral
de cervicale- en lumbale wervels. Deze
veranderingen werden patbologissch-
anatomisch als een chronisch deforme-
rende arthrose gekarakteriseerd.
Zowel de verhoogde zink-gehalten van
de bodem en van het gras uit de wei waar
het veulen gedurende 2 maanden gelopen
had, als die in het bloed, de lever en de
nieren van het veulen zelf wijzen op een
zink-intoxicatie. Daarentegen werden bij
de merrie, die op dezelfde weide gelopen
had, geen ziekteverschijnselen waargeno-
men en werd ook geen verhoogd zinkge-
halte in het bloed gevonden.
Dit zou erop kunnen wijzen dat volwas-
sen dieren het opgenomen zink zeer snel
elimineren. Dit eliminatie proces is mo-
gelijk te beïnvloeden door penicilamine

(3).

Oorzakelijk werd behalve de zinkintoxi-
catie geen andere oorzaak voor de poly-
arthrose bij dit veulen gevonden. Derge-
lijke gewrichtsveranderingen zijn ook bij
jonge varkens beschreven die gedurende
2 maanden een O, I % oplossing van zink-
lactaat in de melk toegediend kregen

(I).

Het klinisch ziektebeeld van het veulen
lijkt op dat van door Willoughby
el al. (7)
en door Willoughby en Oyaert (8) be-
schreven gevallen van zinkvergiftiging bij
veulens.

Bij de mens zijn slechts summiere gege-
vens bekend. Er wordt geen melding ge-
maakt van kraakbeenafwijkingen, overi-
gens hadden deze mededelingen betrek-
king op volwassen personen (5),

-ocr page 537-

De Pathogenese vangewrichtskraakbeen-
afwijkingen door chronische zinkintoxi-
catie is onbekend (1),
De bij het veulen opgetreden vermagering
is waarschijnlijk te wijten aan de aanwe-
zige parasitaire infectie. In hoeverre de
zinkintoxicatie hierbij direct of indirect
(verminderde eetlust door het ziek zijn),
een rol gespeeld heeft is niet met zeker-
heid te zeggen.

In de literatuur wordt medegedeeld dat
zink geringe cumulatieve eigenschappen
heeft (5). Toch suggereert het hoge ge-
halte aan zink in de lever en nieren bij
onze patiënt, ca. 2 maanden na het laatste
contact met de besmette weide, dat er ook
bij dit jonge dier toch cumulatie heeft
plaatsgevonden.

Het veulen vertoonde reeds na een ver-
blijf van 14 dagen in de besmette weide
ziekteverschijnselen. Ook uit de experi-
menten van Willoughby
et al. (, 7) blijkt
dat jonge paarden snel ziekte sympto-
men vertonen als ze met hoge dosis zink
belast worden.

Van kalveren is ons uit eigen ervaring
bekend dat zij zeer lang een hoge zinko-
verbelasting kunnen doorstaan. Kalve-
ren, welke maanden lang een zinkplasma
waarde hadden van 200-300 /ug/100 ml
groeiden zeer voorspoedig op (4). Een
rund daarentegen met een erfelijk ver-
hoogde zinkbehoefte, dat door een bere-
keningsfout gedurende 1 maand een veel
te hoge dosis zink kreeg, vermagerde. Het
plasma zinkgehalte was op dat moment
meer dan 500 Mg/100 ml. De ziektever-
schijnselen verminderden snel, toen de
zinktoediening genormaliseerd werd (4).
De bij dit veulen waargenomen afwijkin-
gen in de gewrichten komen overeen met
de beelden, zoals die bij twee eerdere veu-
lens, afkomstig uit een ander deel van
Nederland, waarbij achteraf de zelfde
voorgeschiedenis kon worden verkregen.
Vooral de overeenkomst in de vorm van
de afwijkingen en de localisatie (cervicale
en lumbale deel van de wervelkolom en
vooral boeg-, elleboog- en heupgewrich-
ten) was frappant (2).

LITERATUUR

Blood. D. C.. Henderson, J. A. and Radostits: o.m. Veterinary medicine 5th ed., CasselII Ltd., London
(1979).

Goedegebuure, S. A.: niet gepubliceerde waarnemingen (1977).

Klingstug, W. G., Prasad, A. S. and Oberleas, D.: Zinc deficiency following penicilamine therapy. In:
Trace elements in Human and disease. A monograph edited by A. S. Prasad. Academic Press New
York (1979).

Kroneman, J.: niet gepubliceerde waarnemingen (1978).

Prasad, A. S.: Deficiency of zinc in man and its toxicity. In: Trace elements in Human and disease, etc.
Willoughby, R. A., Mac Donald, E. and McSherry, B. J.:The interaction of toxic amounds of lead and
zinc to young growing horses.
Vet. Ree.. 91, 283, (1972).

Willoughby. R. A., MacDonald, E., McSherry, B. J. and Brown, G.: Lead and zinc poisoningand the
interaction between lead- en zinc poisoning in the foal.
Cand. J. Comp. Med.. 36, 348. (1972).
Willoughby. R. A. en Oyaert, W.: Zinkvergiftiging bij veulens. Vtaam.s Diergeneesti. Tiidschrift 42
134. (t973)

-ocr page 538-

Halothaan geïnduceerde maligne hyper-
thermie (MH) bij het Belgisch Landvarken:
Enkele gegevens in verband met de rol
van subcellulaire fracties

Halothane-Induced Malignant Hyperthertnia (MH) in the Bel-
gian Landrace Breed of Pigs: Some Findittgs Concerning the
Role of Snhcellidar Fractions

C. van den Hende, E. Muvile. K. Vlaminck, W. Oyaert\'

SAMENVATTING

Zowel het CAgeactiveerd Mg-A TPase als het accumulerend vertnogen

van SR, geisoleerd uit de witte skeletspier van MH resistente York en MH
gevoelige BL blijft stabiel over het ganse groeiproces van de dieren. Er kon geen
verschil aangetoond worden tus.sen de rassen en derhalve ttiet besloten worden tot
een defectueus SR tnembraan.

De abnormale contractuur geïnduceerd door halothaan en caffeine bij spierbiop-
sies van MH gevoelige BL wordt hoofdzakelijk bedongen door e.xtern Ca A-
waarbij CN~geen remmend effect uitoefent. De cotnbinatie van caffeine en halo-
t haan induceert bij gevoelige dieren een grotere contractuur dan bij resistente dierett.
Deze verhoogde contractuur wordt hoofdzakelijk bedongen door extern en

in mindere tnate door CN^gevoelige tnitochondriële fluxen.

SUMMARY

Both calcium\'^\'^-activated rttagnesiutn^^ adenositte triphosphatase and the
calcium^^-accutnulating activity of SR isolated from white skeletal tnu.scle of
pigs of the Yorkshire breed resistant to M H and pigs of the Belgian l.andrace
breed susceptible to M H continue to be stable throughout the process of growth.
There was not any detectable difference between the two breeds and therefore it
could not be concluded that there was a defective SR membrane.
Abnormal contractions induced by halothane anil caffeine in biopsy specimens
of muscle of MH-susceptihle pigs of the Belgian iMndrace breed are mainly
produced by external calciutn . C,\\\'~not having any inhibitory effect in these
cases. The contractions induced hy combined caffeine and halothane in sus-
ceptible atdtnals are more marked than those occurring in resistant anitnals. These
increjised contractions are mainly due to external and, to a less extent, to

CN~sensitive mitochondrial fluxes.

\' Kliniek voor Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren. Eakulteit Diergeneeskunde. Rijksuniversiteit
Gent. België. Direeteur: prol. dr. W. Oyaert.

-ocr page 539-

IM.FiniNG

De studie van stressge\\ oeligheid van \\ ar-
kens (PSS) werd in grote mate geholpen
door de vaststelling dat het toedienen
van bepaalde farmaca. zoals het \\iuchtig
anaesthcticum halothaan. bij gevoelige
dieren een syndroom uitlokt waarbij
abnormale metabole en respiratoire reac-
ties optreden. Dit syndroom maligne
hyperthermie (MH) vertoont sterke
gelijkenis met PSS dat optreedt onder
invloed van natuurlijke stimuli. Op
grond van deze vaststelling wordt op
heden in verschillende landen de halo-
thaantest als screeningstest voorstressge-
voeligheid bij varkens aangewend.
In de literatuur zijn overvloedige gege-
vens over beide fenomena terug te vin-
den. Een overzicht van verscheidene,
soms tegenstrijdige resultaten van ver-
schillende onderzoekers werd gegevens
door Cassens
e\\ al (3).
Op heden wordt algemeen aangenomen
dat het aangrijpingspunt van de afwij-
king bij MH gevoelige varkens in de
spiercel zelf gelegen is.
Sinds in een anoniem editoriaal in
Uriiish
Medica! Journal
(10) gewezen werd op
een mogelijk defect in de spiercel zelf,
werden een ganse reeks onderzoekingen
gewijd aan mogelijke defecten in subcel-
lulaire structuren, zoals sarcoplasma-
tisch reticulum (SR) en mitochondriën.
De exacte lokalisatie van het defect is nog
niet met zekerheid bekend. Wel is men
het erover eens dat de concentratie van
bet vrije myoplasmatisch Ca de bepa-
lende factor is voor spiercontractie. De
preciese regeling van het intracellulair
Ca gehalte wordt tweeggebracht door
samenwerking van verschillende regule-
rende systemen die gelocaliseerd zijn in
de spiercelmembraan en in subcellulaire
fracties zoals het SR en mogelijk, doch in
mindere mate, in de mitochondriën. De
relatieve bijdrage van deze diverse orga-
nellen in de Ca homeostase van de
spiercel maakt tot op heden het voorwerp
uit van intens onderzoek.
Excitatie-contractie koppeling, dit is het
mechanisme waardoor depolarisatie van
de spiercelmembraan het vrijzetten van
Ca uit het SR induceert, bestaat uit
twee achtereenvolgende stappen. De eer-
ste stap is de overdracht van het signaal
van het T systeem naar de terminale cys-
ternen van het SR. De tweede stap is de
Ca\' release uit de terminale cysternen
van het SR. Deze structuur (SR) kan in
de dwarsgestreepte spier van gewervelde
dieren tot 18% van het celvolume inne-
men (2). Studies over de rol van het SR in
het optreden van M Fl bij gevoelige dieren
gaven tegenstrijdige resultaten. Inde lite-
ratuur variëren de waarden voor opname
van Ca door deze structuren, afkom-
stig van MH gevoelige dieren, van ver-
hoogd. normaal tot verlaagd in vergelij-
king met MH resistente dieren.
Op heden wordt algemeen aanvaard dat
mitochondriën uit praktisch alle weefsels
van de vertebraten in staat zijn een Ca "\'"
flux te onderhouden in een respiratoir
gekoppeld proces. De rol van deze mito-
chondriële Ca flux in het MH syn-
droom is echter niet duidelijk. Cheah en
Cheah(4) vonden een verhoogde Ca
efflux en een verminderd Ca accu-
mulerend vermogen bij hogere tempera-
turen in de mitochondriële membranen
van MH en PSS varkens. Dit zou te wij-
ten zijn aan een verschil in de structurele
ofde functionele entiteit vande mitochon-
driële membranen die bij MH varkens
meer verzadigde vetzuren zouden bevat-
ten dan bij normale varkens. Volgens
deze auteurs zou het Ca transportsys-
teem van de mitochondriën een belang-
rijke rol spelen bij het MH syndroom.
Volgens Gronert en Heffron (6) wijst een
verminderde Ca bindende activiteit in
de respirerende mitochondriën van MH
gevoelige varkens op een myopathische
afwijking. Deze zou echter niet verant-
woordelijk zijn voor de functionele en
biochemische afwijkingen die optreden
in het MH syndroom.
Belgische Land varkens zijn zeer halo-
thaan gevoelig, vooral na voorafgaande
spierbelasting (11). Niet alleen
in vivo.
doch ook in viiro schijnen de skeletspie-
ren van gevoelige varkens abnormaal te
reageren op toedienen van halothaan en
caffeine. Spierbiopsies van m. gracilis
van MH gevoelige BL varkens vertonen
abnormale contracturen in aanwezigheid
van halothaan en van lage caffeine con-
centraties. Deze abnormale contracturen

-ocr page 540-

zijn sterk verminderd in afwezigheid van
in het extern medium (12). Het
aangrijpingspunt van caffeine en halo-
thaan in het uitlokken van abnormale
contracturen bij spierbiopsies van gevoe-
lige dieren zou echter verschillen (1,8).
Het was de bedoeling van dit onderzoek
om verdere gegevens te verkrijgen over de
bijdrage van de subcellulaire structuren
in het ontwikkelen van de spierrigor die
optreedt bij MH. Hiertoe werd het Ca
accumulerend vermogen en het Ca"\'""\'"
geactiveerd ATPase van het SR van het
skeletspier van gevoelige BL vergeleken
met de resistente York.
Daarnaast werd getracht de rol van de
mitocbondriën in de Ca"\'""\'" homeostase
van de skeletspier na te gaan door meting
van geïnduceerde contracturen in media
waar de mitochondriële respiratie
geremd werd door cyanide.

MATERIAAL. EN METHODEN

Van BL en Vork varkens werden respectievelijk de
M H gevoeligheid en resistentie bevestigd door mid-
del van de halothaantest
in vivo op een lichaamsge-
wicht van ± 20 kg. Bij 8 dieren uit elke groep werden
spierbiopsies genomen uit de m. semimembranosus
op vcrscbillende lichaamsgewichten: ± 6 kg, 35 kg
en bij slacbtgewicbt.

Bij dit laatste gewicht werden de dieren, na voorafg-
aande spierbelasting op de loopband, aan een
halothaananaestbesie onderworpen na inductie met
pentbotal ?oals vroeger beschreven (11). Een con-
trole biopsie werd genomen vóór toedienen van
balotbaan, en een tweede biopsie respectievelijk na
45 min anaesthesie bij de M H resistente Vork en in
terminale fase bij de gevoelige BI. varkens. N\'a
homogeniseren in ijskoude 0,1 M KCl cn 5 mM
histidine buffer pft 7,2 werd de SR fractie door
differentiële centrifugatie geïsoleerd zoals beschre-
ven door Greaser
el al. (5).

Hct calcium-accumulerend vermogen van het SR
werd bij kamertemperatuur gemeten ineen oxalaat-
houdend medium met de millipore filtratie techniek
(7). De metingen gebeurden in een 10 ml oplossing
die 0.2 mg eiwit bevatte. De incubatietijd bedroeg
15 min.

De Ca\'^ -geactiveerde Mg-ATPase activiteit werd
kinetisch bepaald bij 25° C in een medium dat 0,1 M
KC1,5 mM histidine, 5mM ATP,5mM MgCL,0.1
mM Ca CU, 20 mM phosphoenolpyruvaat, 0.6 mM
NADH, 0.5 mg pyruvaatkinase, 0.1 mg LDH en
0.03 mg SR eiwit bevatte bij pH 7.2 in een eindvo-
lume van 3 ml. De basale Mg-A EPase werd geme-
ten in afwezigheid van Ca en met toevoegen van
0.25 mM EDTA.

Enzymen en substraten waren afkomstig van
Boehringer-Mannheim.

De metingen van isometrische contracturen op
spierbiopsies uit de m. gracilis bij dieren op een
lichaamsgewicht van ± 40 kg werd uitgevoerd zoals
vroeger beschreven (12).

De contractuur werd achtereenvolgens op dezelfde
biopsie gemeten in aanwezigheid van 5 vol %
balotbaan, vervolgens 3 mM caffeine waaraan uit-
eindelijk 5 vol % halothaan toegevoegd werd. Op
een tweede biopsie werd de minimale concentratie
aan caffeine bepaalde waarbij contractuur uitgelokt
werd. De metingen werden achtereenvolgens uitge-
voerd in normale Krebs-Ringer (KR) buffer, KR
buffer-H 1 mM KCN, KR buffer zonderCa\' \' , KR
buffer zonder Ca"\'^"\'\' 1 mM KCN. De metingen in
KCN gebeurden na vóórincubatie gedurende 3 hr.

RESULTATEN

1. Metingen op geïsoleerd SR

Het Ca\'\'^^-geactiveerde Mg-ATPase en
het Ca\'^"\'" accumulerend vermogen van
de SR fracties van de m. semimembrano-
sus van 8 MH resistente York en 8 mH
gevoelige BL varkens werd in het verloop
van hun groeiproces gemeten (tabel 1).
De basale Mg-ATPase van alle fracties
varieerde tussen 0,120 en 0,180 micro-
mol/min mg eiwit. Er werd geen signifi-
cant verschil gevonden tussen de
groepen.

Het Ca"\'""\'"-geactiveerde Mg-ATPase van
het SR blijft relatief constant over het
verloop van het groepsproces zowel bij de
York als bij BL varkens. Er kon geen
significant verschil gevonden worden
noch tussen de rassen, noch tussen de
ouderdomsklassen binnen de rassen.
Zelfs het SR, geïsoleerd in de acute fase
van het MH syndroom, bezit een nor-
male Ca"^\' geactiveerde Mg-ATPase,
Dezelfde eenvormigheid van resultaten
vinden we terug in het Ca"\'""\'" accumule-
rend vermogen van de verschillende frac-
ties bij MH resistente en MH gevoelige
dieren over hun groeiproces. Er kon geen
significant verschil aangetoond worden
tussen de gevoelige en resistente dieren,
ln de terminale fase van het MH syn-
droom, na toedienen van balotbaan aan
gevoelige BL varkens, werd een signifi-
cante daling van het Ca"\'""\'" accumule-
rend vermogen van het SR vastgesteld.
Op dat ogenblik bevonden de dieren zich
in een sterke metabole acidose (bloed pH
6,8±0,18;BE — 19,9±6,4),Delichaams-
temperatuur bedroeg 40,5 ± 0,9° C,

-ocr page 541-

Tabel 1. Ca geactiveerd Mg ATPase en calcium accumulerend vermogen van SR fracties van m. semi-
membranosus van resistente York en gevoelige BL (n = 8).

ATPase

MmoL min mg eiwit

Ca accumulerend vermogen
Mmol mg eiwit

Lichaamsgewicht

I) ±6 kg

York

0,542 ± 0,240

3,339 ± 0,824

BL

0,624 ± 0,140

3,680 ± 0,780

2) ± 35 kg

York

0,569 ± 0,354

3,703 ± 0,762

BL

0,437 ±0,197

3,410 ± 0,760

3) ± 100 kg

York: controle

0,409 ±0,155

2,9.38 ± 0,828

na 45\' Hal.

anaesth.

0,426 ±0,139

2,697 ± 1,153

BL: controle

0,624 ±0,183

2,848 ± 0,942

terminaal

0,486 ± 0,136

1,559* ± 1,052

• Significant verschillend van de controlewaarde p < 0,05. (Student\'s t test)

2. Invloed van CN op isometrische
contracturen

Spierbiopsies van de m. graciüs bij 4 M H
resistente York en 8 MH gevoelige BL
varkens werden onderzocht achtereen-
volgens in halothaan, caffeine en in com-
binatie van beiden. De resultaten van
deze metingen in buffers met en zonder
Ca , in aanwezigheid en afwezigheid
van CN "worden weergegeven in tabel
2.

MH resistente York

Er treden geen contracturen op onder 5
vol. % halothaan, noch onder 3 mM caf-
feine na halothaan behandeling. Toevoe-
gen van 5 vol. % halothaan äan 3 mM
caffeine induceert een contractuur die in
Ca houdende buffer significant
geremd wordt door CN ~ . In Ca vrije
buffer is de contractuur significant min-
der dan in Ca"*""^ houdende buffer en
CN~ remt deze contractuur volledig.

Label 2. Isometrische contractuur van m. gracilis van MH resistente en MH gevoelige varkens.
Resultaten zijn uitgedrukt als logm van mg contractuur.

3 mM caff. 5 vol % Hal.
controle
-i- CN

Halothaan 5 vol %

3 mM caffeine
controle CN \'

controle

CN\'

-1- Ca

-1-

Resist. York
n = 4

Gev BL
n = 8

- Ca

Resist. York
n = 4

Gev. BL
n = 8

2.60
± 0.18

2.16
± 0.43

2.78
± 0.12

2.72
± 0.28

l.öl\'^
± 0.55

2.24=^
± 0.24

2.28\'=
± 0.25

1.84
± 0.46

3.13
±0.16

3,58\'
± 0,24

1,18*
± 0,35

1,89*
± 0,81

2.49\'^
± 0.08

2.96\'\'\' 2
± 0.32

2.30»
±0.15

3.37
± 0..39

Significant verschillend (Student\'s t test):
L 2 van York.

♦: van controle; a, b, c, d, e van de -f- Ca waarde;

-ocr page 542-

MH gevoelige BL

In tegenstelling tot de resiste York indu-
ceert halothaan in Ca\'\'"\'^ houdende buf-
fer een contractuur die door CN ~~ licht
geremd wordt. Deze contractuur is signi-
ficant kleiner in afwezigheid van extern
Ca en op deze residuele contractuur
heeft CN~ geen effect.
De \'abnormale\' contractuur die geïndu-
ceerd wordt door 3 mM caffeine na
halothaan is hoofdzakelijk afhankelijk
van de aanwezigheid van extern Ca~\'~~\'~ in
het medium en wordt door CN niet
geremd.

De contractuur, uitgelokt door toevoe-
gen van halothaan aan 3 mM caffeine in
aanwezigheid van extern Ca ,
IS signi-
ficant groter dan bij resistente dieren en
is, in tegenstelling hiermee, niet signifi-
cant geremd door CN ; Weglaten van
Ca"*""*^ uit het medium reduceert op signi-
ficante wijze de uitgelokte contractuur en
CN ~ remt deze residuele contractuur op
significante wijze.

DISCUSSIE

Functionele veranderingen in de activi-
teit van SR, geïsoleerd uit dwarsge-
streepte spieren van MH gevoelige var-
kens, worden in de literatuur niet als
eensluidende vaststellingen weergegeven.
Ontegensprekelijk dient deze verwarring
gedeeltelijk toegeschreven te worden aan
experimentele verschillen in isolatietech-
niek, meettechniek (bijv. verschillen in
incubatietcmpcratuur) en eventueel in
rassenverschillen.

Het Ca geactiveerde Mg-ATPase van
SR geïsoleerd uit de witte skeletspier van
M H resistente York en M H gevoelige BL
varkens blijft gedurende de ganse groei-
periode van big tot slachtvarken constant
en is niet significant verschillend tussen
beide rassen. Dezelfde bemerkingen kun-
nen gemaakt worden voor wat betreft het
Ca accumulerend vermogen van de
geïsoleerde structuren, gemeten bij
kamertemperatuur.

Uit deze gegevens kan dus zeker niet tot
een verminderd Ca^^" accumulerend
vermogen besloten worden bij gevoelige
dieren. Enkel in de terminale fase van het
M H syndroom bij BL, bij extreme spier-
rigor en lage pH waarden van bloed en
spier tengevolge van het gevormde melk-
zuur werd een lagere waarde gevonden
voor het Ca accumulerend vermogen
bij BL met een onveranderde waarde van
het Ca^"*" geactiveerd Mg-ATPase. Het
is derhalve niet duidelijk of het vermin-
derd vermogen van de effectieve Ca"\'""\'"
pomp in dit stadium aan de pH invloed
in
vivo
te wijten is of aan andere variabelen
zoals permeabiliteit van de membraan.
Nelson en Bee (9) vonden een duidelijk
temperatuurseffect op de calciumbin-
dende karakteristieken van hel SR van
MH gevoelige Poland-China. Een ver-
minderde SR membraan functie kan dus
niet uitgesloten worden als mogelijke eti-
ologische factor in de defecte Ca"\'"^
regulatie bij deze verhoogde lichaam-
stemperatuur waarbij een verminderde
effectiviteit bij de lage spier pH de rigor
verder in de hand zou werken.
De fysiologische rol van mitochondriëel
Ca"\'""\'" transport in de skeletspier in het
algemeen en bij MH in het bijzonder
blijft een speculatieve factor. Daar de
mitochondriën geïsoleerd uit de skelet-
spier van MH gevoelige dieren een min-
der efficient Ca^"*" transport systeem
bevatten (4, 6) zou hun rol in de Ca"\'^"\'"
homeostasis verminderd zijn, zodat
mogelijk het S R gedurende de M H crisis
met een abnormaal hoog Ca"\'" gehalte
in het myoplasma geconfronteerd wordt.
De mogelijke rol van de mitochondriën
in deabnormale halothaan en of caffeine
geïnduceerde contracturen van de rode
skeletspier van MH gevoelige dieren,
gemeten in een isometrische opstelling
kan bestudeerd worden door de mito-
chondriële bijdrage in de contractuur te
beletten door vergiftiging van de respira-
tie door CN .

De normale contractuur die bij resistente
York optreedt onder dc combinatie van 3
mM caffeine en 5 vol. % halothaan
bestaat klaarblijkelijk uit twee compo-
nenten. De eerste component is bedon-
gen door de aanwezigheid van extern
Ca"\'""\'" en blijft bestaan in aanwezigheid
van CN : l^e twee component blijft
functioneel in afwezigheid van extern
Ca"*"^ en wordt door CN\' "geremd. Dit
wijst erop dat deze interne Ca"^"^ flux

-ocr page 543-

door het mitochondriële respiratoir ge-
bonden Ca-H-transport bedongen wordt.
De \'abnormale\' contracturen die optre-
den bij gevoelige BL onder halothaan of
onder 3 mM caffeine na halothaan, zijn
hoofdzakelijk bedongen door de aanwe-
zigheid van externe Ca . De interne
mitochondriële component schijnt hier-
bij geen rol te spelen.
De combinatie echter van halothaan en 3
mM caffeine induceert bij deze gevoelige
dieren een stijging van vrij myopasma-
tisch Ca die groter is dan deze bij
resistente dieren. Deze stijging schijnt
hoofdzakelijk bedongen te zijn door
externe Ca (niet CN ""gevoelig) en in
mindere mate door respiratoir gebonden
mitochondriële Ca fluxen. Nochtans
is de mitochondriële bijdrage in de ont-
stane contractuur bij gevoelige BL groter
dan bij de resistente York. Deze resulta-
ten schijnen er dus op te wijzen dat de
fysiologische betekenis van een vermin-
derde Ca bindende activiteit van de
mitochondriën (4, 6) in het ontwikkelen
van het MH syndroom slechts van bij-
komend belang is.

Over de rol van de externe Ca op de
\'abnormale\' excitatie-contractie koppe-
ling kunnen uit deze proeven geen
verdere conclusies getrokken worden in
verband met de veranderde permeabili-
teit van de spiercelmembraan. Meting
van een resulterende contractuur kan \'in
se\' niet gedefinieerd worden als een speci-
fiek Ca"\'""\'" transport door een mem-
braan doch enkel als een indicator van
een verhoogd myoplasmatisch Ca"^"*"
gehalte.

I.IIERATUUR

1, Anderson. 1. 1... R. J. Lipicky. .lones. E. W.: Dantrolene Sodium in Porcine Malignant Hyperthermia.
Studies on Isolated Muscle Strips. The sec. Intern. Symp. on Malign, hyp. P. 509. Ed. J. A. Aldrete. B.
A. Britt. (irune and Stratton. publishers Eondon (1978).

2. Birks. R. E. Davey. D. E.: Osmotic Responses Demonstrating the Extracellular Character of the
Sarcoplasmic Reticulum.
J. Phys. (Ixiiulon). 202. I7I-IHH. (1969).

.T Cassens. R. G.. Marple. D. N.. Eikelenboom. G.: Animal Physiology and Meat Quality. Advanc. Food
Res.. 1\\. 7F!55. (1975).

4. Cheah. K. S.. Cheah. A. M.: Calcium Movements in Skeletal Muscle Mitochondria of Malignant
Hyperthermia Pigs.
FFBS Iclicrs. 95.507-511). (I97H).

5. (jreaser. M . Cassens. R., Briskcy. E.. Hocrstra.W.: Postmortem changes in subcellular fractions from
normal and pale, soft exudative porcine muscle. I. calcium accumulation and adenosine triphospha-
tase activities. ./.
Food Sci.. .14. 120-124. (1969).

6. Gronert. G. A., Heffron. .1. .1.: Skeletal Muscle Mitochondria in Porcine Hyperthermia: Respiratory
Activity. Calcium F unctions, and Depression by Halothane.
Anacsi. and analg.. 58 , 76-H!. (1979).

7. Martinosi, A., Eeretos. R.; Sarcoplasmic Reticulum. 1. The Uptake of Calcium by Sarcoplasmic
Reticulum fragmcnis. ,/.
Hiol. Chcm.. 27.9. 64H-65H. (1964)

8. Nelson 1. E.: Excitation - Contraction Coupling: A common Etiologie Pathway for Malignant
Hyperthermia Susceptible Muscle, l he second internat, symp. on malignant hyperthermia p. 2.1. Ed . .1.
A. Aldrete, B. A. Britt. (irune - Stratton. publishers Eonden (1978).

9. Nelson, T. E., Bee, D. E.: temperature Perturbation Studies of Sarcoplasmic Reticulum from
Malignant Hyperthermia Pig Muscle../.
Clin. Invcsi.. M.H95-90I. (197V).

10. Anonymus: Malignant Hyperpyrexia. Brii. Med. J.. y.69. (I96H).

IE Van den Hende. (\'.. Eister. t).. Muylle. E.. Ooms. 1... Oyaert. W.: Malignant Hyperthermia in Belgian
Eandrace Pigs Rested or Exercised before Exposure to Halothane.
Hril. J. Anacsih.. 4H.fl2/-829.
(1976)

12. Van den Hende, C.. van Cauteren, IT. I.ampo. P.. Muylle, E., Oyaert, W.: Isometric Contraction of
Skeletal Muscle of Malignant Hyperthermia Susceptible and Resistant Belgian Eandrace Pigs under
the Influence of Several Drugs.
Zhl. I\'d. Med. A.. 25.509-519. (1978).

-ocr page 544-

Diffuse Intravasale Stolling (DIS) bij Colitis X.

Toevalsbevinding of onderdeel van het
syndroom?

Disseminated Intravascular Coagutaion (DIC) in Colitis X.
Coincidence or part of the syndrome?

R. Kuiper en P. Franken\'

SAMENVATTING

Het ziekteverloop wordt beschreven van een paard, dat na behandeling met
oxytetracycline het symptomencomplex van Colitis X vertoonde. Bij dit paard
werd levens diffuse intravasale stolling vastgesteld. De mogelijkheid wordt bedis-
cussieerd dat diffuse intravasale stolling onderdeel is van Colitis X.

SUMMARY

The course run by the disease is described in a horse which .showed the symptom
complex of colitis X following treatment with oxytetracycline. Disseminated
intravascular coagulation was also observed in this horse. The possibility of
disseminated intravascular coagulation being part of colitis X is discussed.

INLEIDING

In de Kliniek voor Inwendige Ziekten der
Grote Huisdieren is de afgelopen jaren
een aantal paarden verpleegd, dat het
symptomencomplex van Colitis X
vertoonde.

Dit symptomencomplex dat in uiteenlo-
pende mate kan optreden, bestaat uit
plotseling optredende ernstige diarree,
ernstige uitdrogingsverschijnselen, blau-
we slijmvhezen en een verstoring van de
electrolytenbalans (25). In veel gevallen
heeft de aandoening shock en een snelle
dood tot gevolg. De etiologie van Colitis
X is, zoals de naam al aangeeft, nog
onvoldoende opgehelderd. Naast een
aantal andere etiologische factoren
wordt in de literatuur nogal eens gewezen
op de mogelijke rol van oxytetracycline
bij het ontstaan van Colitis X( 1,2, 10, 19,
22, 23).

Ook in de anamnese van de paarden met
Colitis X die in de Kliniek zijn behandeld
wordt het gebruik van oxytetracycline
vaak vermeld., In het hierna volgende zal
één van deze gevallen wat nader worden
beschreven. Vervolgens zal aan de hand
van de literatuur worden ingegaan op de
bevindingen bij het klinisch en laborato-
rium onderzoek van deze patiënt.

HET ZIEK I EOEVAL
Anamnese

Op een bedrijf waar enkele tientallen dra-
vers in training waren werd begin novem-
ber 1979 bij zeven paarden hoesten
gehoord, vermoedelijk ten gevolge van
een acute virusinfectie van de voorste
luchtwegen. Door de praktizerende die-
renarts werd een behandeling ingesteld
met een combinatiepreparaat dat oxy-

Dr. R. Kuiper en Dr. P. Franken, Kliniek voor Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren. Yalelaan 16.
3508 TD Utrecht.

-ocr page 545-

Bij het onderzoek van het digestieappa-
raat bleek dat er zeer weinig borborygmi
te horen waren, die wat hoog van toon
waren. Verder viel de reeds genoemde
waterdunne stinkende diarree op.
Nadat de resultaten van het eerste bloed-
onderzoek bekend waren geworden
(tabel 1, D 1), werd 6 liter 0,9% NaCl-
oplossing intraveneus toegediend. Hier-
bij viel het op dat het bloed een enigszins
afwijkend aspect had en bruinachtig van
kleur was, hetgeen aanleiding was ook de
bloedstolling nader te onderzoeken.
In de eerste nacht van het verblijf in de
Kliniek verslechterde de toestand. Het
paard werd suffer en de extremiteiten
werden kouder. Opnieuw werd ter
bestrijding van de dehydratie een infuus
met fysiologische zoutoplossing toege-
diend, ditmaal 7,5 liter. In verband met
de temperatuur, die inmiddels was geste-
gen tot 39,0° C en de resultaten van het
bloedonderzoek van een ander paard met
hetzelfde -symptomencomplex, waarbij
een leucopenie was vastgesteld, werd
intraveneus trimethoprim en sulfadoxine
toegediend in de dosering van2gresp. 10
g2. Ter bestrijding van de shock werd
bovendien op de eerste en tweede dag 50
mg dexamethasontrimethylacetaat en
150 mg prednisolon toegediend^ Als
symptomatische behandeling van de diar-
ree werd metdeneussonde400g kaolin in-
gegeven. Verder kreeg het paard goed
hooi aangeboden en werd beurtelings
water en een glucose-electrolytenoplos-
sing (3) voorgezet.

De volgende dag (D 2) bad het paard nog
niets gegeten en slechts enkele liters water
en electrolytenoplossing gedronken. Uit
het bloedonderzoek blijkt dat de dehy-
dratie ondanks de infusen nauwelijks ver-
beterd was (tabel 1, D 2).
Het zuurbase-evenwicht was echter nog
steeds normaal. De behandeling werd
voortgezet met infusen met 12 liter fysi-
ologische zoutoplossing tweemaal daags,
trimethoprim en sulfadoxine tweemaal
daags en 5 liter slobber bestaande uit
geweekte grasbiks, paardebiks en lijn-

1 Bisolvomycin Sulfa®, dit bevat per gram: I mg broomhexine, 20 mg oxytetracycline-hydrochloride
30 mg sulfadiazine.

2 Duoprim® (Wellcome).

3 Opticortenol-S®(Ciba Geigy).

tetracycline bevatte\'. Dit preparaat werd
gedurende 3 dagen dagelijks in de gebrui-
kelijke dosering per os toegediend het-
geen op een hoeveelheid van 10 mg/kg
oxytetracycline neerkomt. Twee dagen
na de beëindiging van deze behandeling
kregen twee van de zeven paarden een
acute ernstige diarree. In de daarop vol-
gende dagen kregen nog drie van de zeven
behandelde paarden een (lichte) diarree.
Deze vijf paarden zijn allemaal in de Kli-
niek voor Inwendige Ziekten behandeld.
Eén van de dieren met acute ernstige diar-
ree, waarvan de bevindingen o.i. bijzon-
der interessant waren, zal hier beschreven
WO rden.

KLINISCH ONDERZOEK EN ZIEKTEVER-
LOOP

Het betreffende paard, een 3-jarige dra-
verruin, kreeg twee dagen na het beëind-
igen van de bovengenoemde behandeling
plotseling zeer ernstige stinkende diarree.
De praktizerende dierenarts stelde vast
dat er in enkele uren een sterke dehydra-
tie was opgetreden en dat de slijmvliezen
rood-paars van kleur geworden waren.
De lichaamstemperatuur was boven de
40° C. De consistentie van de faeces was
waterdun.

Gezien de ernst van de toestand werd
terstond na telefonisch overleg besloten
het paard naar de Kliniek voor Inwen-
dige Ziekten te vervoeren voor verdere
behandeling.

Bij aankomst in de Kliniek (D 1) maakte
het paard een ernstig zieke indruk.
Hoewel nog redelijk attent op zijn omge-
ving, stond het dier slap op de benen en
het liep traag. De ademfrequentie was 20,
de polsfrequentie bedroeg 80 slagen per
minuut en de temperatuur was 38,3°C.
De slijmvliezen van de ogen en de mond
hadden een paars-blauwe kleur. De
extremiteiten voelden koud aan en de
turgor was slecht.

Bij het onderzoek van het respiratie- en
het circulatieapparaat werden behalve de
reeds genoemde bevindingen geen afwij-
kingen gevonden.

-ocr page 546-

O Tabel I. Resultaten van het hematologisch en klinisch-chemisch bloedonderzoek.

eenheden

Dl

02

03

D6

OIO

027

normale waarden

hemoglobine

mmol/l

10,9

11,2

9,8

8,5

6,3

7,0

7,5 -

10,0

hematocriet

1/1

0,53

0,53

0,46

0,39

0.31

0,33

0,36 -

0,48

leucocyten

9

X 10/1

-

-

6,5

7,1

7,2

14,0

7,0 -

10,0

basof. granulocyten

%

-

-

1

0

0

1

0

2

eosinof. granulocyten

%

-

-

0

0

0

4

0

5

staafk. neutr. granulocyten

%

-

-

35

39

5

0

0

5

segmentk. neutr. granulocyten

%

-

-

35

38

55

60

45

60

lymfocyten

%

-

-

29

19

40

33

30

35

monocyten

%

-

-

0

1

0

1

0

3

pH veneus

7,404

7,402

7,361

7,398

7,353

-

7,350-

7,450

pCO^ veneus

kPa

5,6

5,5

6,6

3,6

5,2

-

4,7 -

6,0

base excess

mmol/l

1,2

-1-0,4

1 , 1

-6,7

-3,6

-

-2,0 -

2,0

bicarbonaat

mmol/l

26, 1

25, 1

27,4

16,1

21,6

-

21,0 -

28,0

pO^ arterieel

kPa

-

-

12,7

-

-

-

>

12,0

bilirubine kwalitatief

-

-

-

N

N

N

alkalische fosfatase

E/1

-

-

-

882

478

327

140

300

lactaatdehydrogenase LDH

E/1

-

-

-

368

-

371

100

300

sorbietdehydrogenase SDH

E/1

-

-

-

0,9

-

2,0

<

1,0

Y-glutamyltranspeptidase y-GT

E/1

-

-

-

47

-

6

<

20

ureum

mmol/1

7,1

13,9

4,7

7,1

5,3

5,6

<

8,5

totaal eiwit

g/1

-

-

-

61

39

49

60

90

-ocr page 547-

LD O ^ in
LT) CN rsj ÏN

0 in Dl

UI d)

— C

1 i

in

ro

O ■«T

LD

kD co co vD
n (M ^

cd co cn cm r-

r^ cn cm •sr vr r^n i

^ CN ^ ro

cn co cn co

O sD O CN ro m
t cn cn ^ cn

VO

co rn i

01
c

•H
H

O)

5

la

M

tn
oj
C

O

n3

s

0)

(D

0)

c

c

C

■H

■H

0)

.H

r-t

c

3

3

a

XI

X)

XI

a

0

0

0

rH

-H

r-i

cr

cr.

a>

r-t

1

1

1

a

cjq

■r(

a

a

tweemaal daags met de neussonde
ingegeven.

In de daaropvolgende dagen kwam er
slechts geringe verbetering in de toe-
stand. Weliswaar ging het paard meer
drinken en werd de vochtbalans geleide-
lijk hersteld (tabel 1), de voedselopname
bleef echter zeer gering en de faeces ble-
ven slap tot waterdun. De borborygmi
bleven gering in aantal en af en toe bleek
er een maagoverlading te bestaan.
Daarom werd het paard tevens behan-
deld met metoclopramide\', een stof die
bij de mens gebruikt wordt om de maag-
ontlediging te stimuleren en als anti-
emeticum (I 3). De perifere circulatie, die
aanvankelijk slecht was, verbeterde gelei-
delijk. Na enige dagen (D 4) ontwikkelde
zich een grote hoeveelheid koud oedeem
onder de buik en aan de benen. De
bovenbeschreven behandeling werd
voortgezet. Naar aanleiding van de resul-
taten van het bloedstollingsonderzoek
(tabel 2, D6) werd het paard tevens
tweemaal daags 50.000 I.E. Na-heparine^
intraveneus geïnjiceerd. Bovendien
werd het dier enkele malen daags afge-
stapt teneinde de circulatie enigszins te
stimuleren.

Pas na ongeveer anderhalve week werd
de voedselopname wat beter en werd ook
de consistentie van de faeces wat vaster.
Toen er na twaalf dagen definitief van een
duidelijke vooruitgang kon worden
gesproken, werd het ziektebeeld gecom-
pliceerd door een acute hoefbevangen-
heid. Deze hoefbevangenheid werd
behandeld met 2 gram Phenylbutazon
tweemaal daags per os^ en viermaal daags
de hoeven afspuiten met koud water.
Desondanks bleef het paard zeer pijnlijk
aan de hoeven. Drie weken na het optre-
den van de bevangenheid werd röntgen-
ologisch een duidelijke kanteling van het
hoefbeen vastgesteld. Mede gezien de
blijvende pijnlijkheid werd de prognose
ongunstig gesteld, ffet paard is daarom
geslacht. Het maagdarmkanaal werd ter
onderzoek aangeboden aan de Vakgroep
Pathologie.

\' Primperan®, (Delagrange).
^ Thromboliquine, (Organon Technica).
\' Equipalazone, (Arnolds).

-ocr page 548-

LABORATORIUM ONDERZOEK

Het onderzoek van de faeces

De faeces waren waterdun en stinkend. Bij het para-
sitologisch onderzoek werden enkele Parascaris
eieren gevonden. Het bacteriologisch onderzoek op
Salmonella verliep negatief

Het onderzoek van de urine

Het onderzoek betrof spontane urine opgevangen
na afloop van een infuus met
0.9% NaCl. De urine
was geelgroen van kleur en helder. Het soortelijk
gewicht was 1.008 en de pH 6. Het onderzoek op
eiwit was negatief. Bij bet onderzoek m.b.l. een
stick\' werd een geringe hoeveelheid bloedkleurstof
in de urine aangetoond.

Bij het microscopisch onderzoek van het urinesedi-
ment werden enkele erythrocyten, leucocyten en
epitheelcellen van de afvoerende urinewegen
waargenomen.

c

dJ
T)
M

m
nj
3

OJ
f-t
lU

O CSJ CN ^
ID LD r-H CN)

n

O O
\'3\'

vil

I

03

O

cri

O
in

c^j
T

O
Q

rsi O
(N

co vil

(N

O

cr>
a

m

O O
CN
^

•T vil

Het onderzoek van het bloed

De resultaten van het hematologisch en klinisch
chemisch bloedonderzoek staan weergegeven in
tabel 1, de resultaten van het bloedstollingsonder-
zoek in tabel 2.

Op de dag van aankomst van de patiënt in de kliniek
bleken het bemoglobinegehalte en de hematocriet-
waarde duidelijk verhoogd te zijn.
De electrolytenbalans en het zuurbase-evenwicht
leken niet gestoord.

Bij een tweede paard met dezelfde verschijnselen,
afkomstig van hetzelfde entrainement werd op de
dag van het ontstaan van de diarree een ernstige
leucopenie (3,4 X 10\'; 1) vastgesteld. Bij de differen-
tiatie van de leucocyten bleek dat vrijwel alle neu-
trofiele granulocyten zeer ernstige degeneratiever-
schijnselen vertoonden.

Vanwege de afwijkende, enigszins bruine kleur van
bet bloed werd het methemoglobinegebalte
bepaald. Er bleek geen verhoogd gehalte aan
methemoglobine in het bloed te bestaan.
Op de derde dag na aankomst bleek de hemocon-
centratie iets verminderd (tabel 1, D3).
De electrolytenbalans en het zuurbase-evenwicht
bleven normaal.

Bij het onderzoek van het witte bloedbeeld bleek
een ernstige degeneratieve linksverscbuiving te
bestaan.

Ondanks de paars-blauwe kleur van de slijmvliezen
bleek de pO; van het arteriële bloed normaal te zijn.
Op de zesde dag (D6) werd vanwege het onvol-
doende herstel van het paard en de ontstane uitge-
breide oedeemvorming onder de buik en aan de
benen een uitvoerig bloedonderzoek uitgevoerd
(tabel 1 en 2).

De hemoconcentratie bleek verder te zijn
afgenomen.

Er bestond nog steeds een ernstige
linksverscbuiving.

O
oo

O
•O

H

^ O

^ oo„

^ A

co
a

O
SD

r--

co

m

co

<0

0

Q

tN

r-t

t-~

co

r\\]

^

All

sD

O

m

so

os

04

0

Q

^

sD

r^

«

A

A

C

<U

fH

«

-O

0

0

0

E

E

Q)

os

(U

0)

<D

\\

s:

O

U)

w

m

cn

c

0

(D

0

0

X

cn

a

■a

c

-f-i

O)

■H

4-1

ü

0)

3

c

-rH

\'S

4-1

UI

Cl4

ld

(0

.H

cn

Q<

C

0

■H

A

w

B

T3

4-)

a

0

■r-t

c

-H

Ol

H

0)

^

4-1

4-1

4J

0)

Q4

>1

1

0)

cn

UI

O

a

0

0)

0

3

■H

G

c

,9

Eh

■r-l

,Q

■H

•H

a

0

a

M

M

0
^

H

H
(0

0

A
■H

4-1

cC

0

4J

m

Combur « Test. Boehringer Mannheim B.V.

-ocr page 549-

Bij controle van het /uurbase-evenwicht bleek dat,
hoewel de pH van het veneuze bloed normaal was,
de pCO; en de bicarbonaatconcentratie verlaagd
waren. Van de electrolyten was ook het Na gehalte
te laag.

Overige opvallende waarden van het klinisch-
chemisch onderzoek waren een sterk toegenomen
activiteit van het alkalische fosfatase en een ver-
hoogde activiteit van het lactaatdehydrogenase en
het 7 - glutamyltranspeptidase.
In het serumeiwitspectrum bleek het a - globuline-
gehalte verhoogd.

Ernstige veranderingen werden geconstateerd bij
het bloedstollingsonderzoek (tabel 2). Er bestond
een trombocytopenie en een zeer aanzienlijke ver-
lenging van de trombine tijd\' (T.T.: 169 sec.), een
verlenging van de calcium-tromboplastinetijd^ een
verhoogd fibrinogeen gehalte\', een sterk verhoogd
gehalte aan fibrinesplitsingsproducten".
Het viel op dat de partiële tromboplastine tijd^ niet
was toegenomen.

De bloedstolling werd vanwege de ingestelde thera-
pie met natrium-heparine\' een aantal dagen gecon-
troleerd (tabel 2). De trombine-tijd en de Ca-
tromboplastine-tijd werden in de loop van enkele
dagen korter en op D9 was het gehalte aan fibrines-
plitsingsproducten weer normaal.
Een uitgebreid bloedonderzoek op D10 wees uit dat
er nu een geringe anemie bestond. Het witte bloed-
beeld was normaal, de electrolyten en het zuurbase-
evenwicht vertoonden geen afwijkende waarden
(tabel I).

De activiteit van het alkalische fosfatase was nog
steeds verhoogd, zij het veel minder in vergelijking
met D6.

Er bestond nu echter een ernstige hypoproteïnemie.
Het serumeiwitspectrum vertoonde een normaal
patroon.

Het bloedstollingsonderzoek toonde aan dat de
trombinetijd en de calciumtromboplastinetijd nog
steeds wat verlengd waren.

Een controle-bloedonderzoek op D 27 leverde nog
steeds een geringe anemie op en er bestond een
matige leucocytose. De activiteit van het alkalische
fosfatase was afgenomen tot 327 E I. De activiteit
van het lactaat-dehydrogenase was nog steeds
gering verhoogd. Er bestond nog steeds een, zij het
minder ernstige, hypoproteïnemie. In het serumei-
witspectrum was de
ß - globuline fractie wat
toegenomen.

Pathologisch anatomisch onderzoek

Bij het pathologisch anatomisch onderzoek van de
organen werd enige hyperemie waargenomen van
het linker en rechter dorsale colon en van het coe-
cuin. Bovendien werden in deze darmgedeelten
enkele omschreven slijmvliesdefecten gevonden.

DLSCUSSIE

De symptomen van het hier beschreven
paard vertonen grote overeenkomst met
het beeld dat door Rooney e.a. (25) in
1963 is beschreven. Zij gaven er de naam
\'Colitis X\' aan omdat de etiologie onbe-
kend was. De plotseling optredende
waterdunne stinkende diarree, de zeer
ernstige dehydratie met paars-blauwe
verkleuring van de slijmvliezen, de
geringe activiteit van het maagdarmka-
naal, soms gepaard gaande met koliek en
een maagoverlading, de tachycardie en
de sterke leucopenie passen alle in het
beeld van Colitis X. Door verschillende
auteurs (30, 32) wordt een duidelijke ver-
storing van het zuurbase-evenwicht
beschreven. Het opvallende van het hier
beschreven paard was echter dat het
zuurbase-evenwicht slechts in geringe
mate gestoord was terwijl er toch een zeer
sterke dehydratie had plaatsgevonden.
Wellicht heeft een verlies van HCl met
het bij herhaling leeghevelen van de maag
wanneer deze overladen was er mede toe
bijgedragen dat zich geen acidose heeft
ontwikkeld.

De etiologie van Colitis X is nog onvol-
doende opgehelderd. In de literatuur
wordt een aantal factoren genoemd die
zouden kunnen leiden tot het ontstaan
van Colitis X. Hiertoe behoren een eiwit-
rijk en ruwecelstofarm dieet (32), diverse
vormen van stress (2, 10, 15, 23, 25, 26,
32) en het gebruik van Oxytetracycline (I,
2, 10, 19, 22, 23). Hoe deze factoren het
beeld van Colitis X veroorzaken is even-
eens nog niet duidelijk. Wierup (32)
suggereert dat een rantsoen dat veel eiwit
en weinig ruwe celstof bevat in combina-
tie met stress tot een dysbacteriose in de
dikke darm kan leiden. Er kunnen dan
abnormaal grote hoeveelheden
Clostri-
dium perfringens
type A in de faeces
voorkomen. Als gevolg van deze dysbac-
teriose ontstaat een toxinemie, die ver-
antwoordelijk wordt gesteld voor het
ontstaan van Colitis X (32).

Trombin Reagenz, Boehringer Mannheim B.V.

Calcium Tromboplastin (\'Quick\'), Boehringer Mannheim B.V.

Fibrinogen Reagenz, Boehringer Mannheim B.V.

Trombo-Wellcotest, Wellcome Reagents Limited.

P.T.T., Boehringer Mannheim B,V.

Thromboliquine, Organon Teknica, Oss.

-ocr page 550-

Andere auteurs geven aan dat shoek de
oorzaak van het ziektebeeld is (9, 15, 25,
26).

Zolang over de etiologie van Colitis X
nog zoveel onduidelijkheden bestaan,
blijft het mogelijk dat het ziektebeeld niet
als een eenheid moet worden besehouwd
maar uit versehillende beelden bestaat.
Van de in de literatuur genoemde etiolo-
gische factoren kunnen er verscheidene
bij de hier beschreven patiënt een rol
gespeeld hebben, ffet betrof hier een
entrainement waar het rantsoen, zoals
vaak bij dravers, veel krachtvoeren rela-
tief weinig ruwNoer bevatte.
De virusinfectie van de \\ oorste luchtwe-
gen kon ongeveer een week tevoren reeds
gezorgd hebben voor een stress. Ten-
slotte was er
Oxytetracycline toegediend,
waarvan bekend is dat het nogal eens in
verband wordt gebracht met het beeld
van Colitis X. Oraal toegediende
Oxyte-
tracycline wordt vooral in de maag en in
het eerste deel van de dunne darm gere-
sorbeerd (17). De in het gebruikte combi-
natiepreparaat eveneens aanwezige
broomhexine zou volgens de fabrikant
deze resorptie nog stimuleren (21). Na
resorptie wordt het
Oxytetracycline even-
als na parenterale toediening door de
lever uitgescheiden en is in de gal aan-
toonbaar in concentraties die een veel-
voud zijn van de plasmaconcentratie
(17). Een verstoring van de darmflora
lijkt daardoor niet onaannemelijk. De
ervaring echter, dat in de Kliniek in v roe-
ger jaren wel paarden met diarree succes-
vol met
Oxytetracycline werden behan-
deld. is hiermee in schril contrast.

Het beeld van Colitis X is ook wel toe-
geschreven aan een
Salmonella-cntev\'ith.
Een Salmonellci-drciger zou onder
invloed van stress kunnen gaan lijden aan
acute Salmonellose. Het bacteriologisch
onderzoek van de faeces op Salmonellae
verliep echter negatief. Het ziektebeeld
werd dus niet door een
Salmonella-
infectie veroorzaakt.
De bij het bloedstollingsonderzoek vast-
gestelde trombocytopenie, de sterk ver-
lengde trombinetijd. de verlengde
calcium-tromboplastinetijd en het sterk
verhoogde gehalte aan fibrinesplitsings-
producten wijzen op diffuse intravasale
stollmg (DIS) (24, 27, 28), Diffuse intra-
vasale stolling (DIS), een gevolg van een
diffuse stimulatie van het bloedstollings-
mechanisme. kan optreden als complica-
tie van diverse ziektetoestanden (24),
DIS is beschreven bij zeer uiteenlopende
ziektetoestanden bij verschillende dier-
soorten en de mens (14. 16, 27, 28), DIS is
een bekend verschijnsel bij endotoxine-
mie en endotoxine shock (11), Ook bij het
rund is wel DIS aangetoond na het toe-
dienen van hoge doses endotoxinen (29,
.33), Bij het paard worden slechts spora-
dische gevallenvan DISbeschreven(8,12,
16, 32), Hoewel bij het paard diverse
onderzoekingen werden uitgevoerd
waarbij de dieren endotoxinen werden
toegediend (4, 5, 6, 9. 18) beschrijft geen
van de auteurs het optreden van DIS.
Rooney (26) beschrijft bij paarden met
het symptomencomplex van Colitis X
trombi bestaande uit fibrine en trombo-
cyten in de bloedvaten van de mucosae.
fDergelijke trombi passen in het beeld van
DIS, De paars-blauwe kleur vande slijm-
vliezen zoals die bij de patiënt werd
gezien zou verklaard kunnen worden uit
een gestoorde microcirculatie als gevolg
van deze microtrombi (DIS), Echter ook
de stase van het bloed in de venulae zoals
beschreven door diverse auteurs (25, 26,
30) kan hier een rol spelen.

De kleur van de slijmvliezen van paarden
met Colitis X wordt wel omschreven als
cyanotisch (22. 25, 26, 30), Bij dergelijke
patiënten worden echter in het algemeen
geen longafwijkingen gezien, die leiden
tot een slechte oxygenering van het arte-
riële bloed. Ook de arteriële pO. van de
beschreven patiënt was niet verlaagd.
De paars-blauwe c,q, cyanotische slijm-
vliezen lijken dus niet het gevolg van
respiratoire problemen. De vraag rijst, in
hoeverre de blauwe slijmvliezen die bij
Colitis X worden waargenomen steeds
mede worden veroorzaakt door micro-
trombi in de mucosae ten gevolge van
diffuse intravasale stolling.
De behandeling van diffuse intravasale
stolling (14) bestaat uit het wegnemen
van de oorzaak en het voorkomen van de
vorming van nieuwe trombi door het toe-
dienen van anticoagulantia, bij voorkeur
heparine, Heparine heeft het voordeel het

-ocr page 551-

stollingsmechanisme direct en volledig te
kunnen blokkeren. Bovendien is het
mogelijk deze blokkering zonodig direct
weer op te heffen door middel van prota-
mine. Misschien is het ook geïndiceerd de
plaatjesaggregatie te remmen met behulp
van bijv. acetylsalicylzuur (14).

De zeer hoge activiteit in het serum van
de alkalische fosfatase wordt vermoede-
lijk veroorzaakt door de ernstige bescha-
digingen van de darmwand (17, 20) hoe-
wel de verhoging van de activiteit van het
lactaat dehydrogenase en het y - gluta-
myltranspeptidase (tabel I, D6) ook op
beschadiging van de lever wijzen. Moge-
lijk speelt de primairre virusinfectie van
de voorste luchtwegen hier nog een rol.
De ernstige veranderingen van het witte
bloedbeeld zoals die bij de door ons
onderzochte paarden werden vastge-
steld worden door een aantal auteurs ver-
meld na het toedienen van endoto.xinen
aan het paard (4. 6, 9, 18) en het rund
(31).

ffet uitgebreide oedeem onder de buik en
aan de benen van de patiënt kan worden
verklaard uit de ernstige hypoproteïne-
mie (tabel 1, DIO), maar ook uit een
gestoorde microcirculatie als gevolg van
de diffuse intravasale stolling.

CONCLU.SIE

Hoewel over de etiologie en de pathoge-
nese van Colitis X nog veel vragen
bestaan lijkt het erop dat uiteenlopende
etiologische prikkels tot het ziektebeeld
kunnen leiden. De rol die oxytetracycline
hierbij speelt is niet duidelijk, maar het
lijkt raadzaam met de toediening van dit
antibioticum bij paarden grote terughou-
dendheid te betrachten.
De behandeling van Colitis X moet gro-
tendeels symptomatisch zijn. Herstel van
de vocht en electrolytenbalans kan door
middel van grote hoeveelheden infuus
bewerkstelligd worden. De tempera-
tuursverhoging en de veranderingen in
het witte bloedbeeld vormen een indicatie
om een breedspectrumantibioticum toe
te dienen, terwijl de shock bestreden kan
worden met snelwerkende corticosteroi-
den.

De in de literatuur vaak als cyanotisch
omschreven slijmvliezen zouden hun
paars-blauwe kleur wel eens kunnen ont-
lenen aan diffuse intravasale stolling. In
dat geval zou ook een behandeling met
anticoagulantia zoals heparine geïndi-
ceerd zijn.

Over de prognose van het ziektebeeld is
inmiddels weinig te zeggen. Vaak ver-
loopt het zo snel dodelijk dat elke behan-
deling te laat komt.

l.lTFR.ATL\'tlR

.Anderson. Ci.. Fkman. F.. Mansson. 7... Persson. S.. Rnharlli. S . and FulVesson. Cl.: l.eihal complica-
tions following administration ot oxytetracycline in the horse.
SttrJ. I ci. Med.. 2.V 9, (1972).
Baker. .1. R. and Feyland. A.: Diarrhoe in the horse associated with stress and tetracycline therapy.
Vet. Ree.. 9.1. 5H3. (1973).

Breukink. H. .1. en Hajer. R.: De orale toediening van een glucose-electrolytoplossing ter ondersteu-
ning van de parenterale behandeling \\an kalveren met colibacillose.
Tijdschr. Diergeneesk 99 j! jO
(1974).

Burrows, G F. and Cannon. .1,: Fndotoxaemia induced by rapid intravenous injection ot Escherichia
coli
in anesthetized ponies, .-Im. ./, Vet. Res.. .31. 1967. (1970).

Burrows. G, E,: Hemodynamic alterations in the anesthcthi/ed pony produced by slow intravenous
administration of
Escherichia coh endotoxin, .-1/pi, ./, Vei. Res.. .3 1. 1975. (1970).
Burrows. G. F.: Escherichia coh endotoxemia in the conscious pony. Am. J. 1 el. Res.. 32. 243. (1971).
Bürvenich. C. en Stock. .1, van der: De alkalische fosfatase in de diergeneeskunde. Vlaams Dierg.
Tijdschr..
44. 175. (1975).

Burtscher. H.: Hämorrhagische Fn/.ephalomyelitis Epi/oötie bei Pierden in Österreich. IVien. Tier-
ärzii. Wschr..
61. 157. (1974).

Carroll. E. .F. Schalm. O. W., and Wheat. .1. D.: Endotoxemia ina horse. J. Am. vel. med. Assoc.. 146.
1300. (1965).

Cook. W. R.: Diarrhoe m the horse associated with stress and tetraevcline therapv. Vel. Rec.. 93. 15.
(1973).

Culbertson. R. and Osburn. B. F: fhe biologie effects of bacterial endotoxin: A review. Vet. .Sei.
Commun..
4, .?. (1980).

-ocr page 552-

12. Franken, P., Hoven, R. van den, Sasse, H. H. L., Koeman, J. P en Goedegebuure, S. A.: Leucosebij
paarden, niet altijd een eenvoudige diagnose, (in voorbereiding).

13. Goodman, L. S. and Gilman, A.; Tbe Pharmacological basis of therapeutics. 4th ed., MacMillan
Comp., London & Toronto, (1970).

14. Haanen, C.: Gedissemineerde intravasale stolling. Ned. Tijdschr. Geneesk.. 120, 381. (1976).

15. Harries, W. N. and Strother, C. W.: Colitis X (exhaustion shock) in a pregnant mare. Can. Vel. J.. 10,
48. (1969)

16. Hoffman, R.: Syndrome disseminierter intravasaler Gerinnung(Verbrauchskoagulopathie) bei Haus-
tieren. Fortschritte der Veterinärmedizin, Heft 24, Paul Parey, Berlin & Hamburg, (1976).

17. Meyer Jones, L., Booth, N. H., and Mc Donald, L. E.: Veterinary Pharmacology and Therapeutics.
4th ed. The Iowa State Univ. Press, Ames, (1977).

18. Miert, A. S. J. P. A. M. van and Frens, J.: The reaction of different animal species to bacterial
pyrogens.
ZbL Vet. Med. A. 15, (1968j

19. Mac Kellar, J. C., Vaughan, S. M., Smith, R. J. G., Brooks, N. G.,and Warren, C. G. B.: Diarrhoea m
horses following tetracycline therapy.
Vet. Ree.. 93, 593. (1973).

20. Kolb, K. und Wujanz, G.: Über das Vorkommen und die Verteilung der sauren und alkalischen
Phosphatase in der Schleimhaut verschiedener Abschnitte des Magendarmkanals beim Pferd.
Zhl.
Vet. Med..
6, 118. (I959j

21. Kotzian, W.; Persoonlijke mededeling. (1980).

22. De Lahunta, A., Loomis, W., Ross, G. and Olander, H.: Clinical pathological conference. Cornell
Vet..
59, 648, (1969)

23. Owen, R.: Post stress diarrhoea in the horse. Vet. Ree.. 96, 267. (1975j

24. Pitney, W. R.: Disseminated intravascular coagulation. Semin. Hemat.. 8, 65. (1971).

25. Rooney, J. R., Bryans, J. T.,and Doll, E. R.; Colitis\'X\'of horses. / Am. vet. med. Assoc.. 142,510.
(1963).

26. Rooney, J. R., Bryans, J. T., Prickett, M. E.,and Zent, W. M.: Exhaustion shock in the horse. Cornell
Vet.,
56, 220, (1966)

27. Schiefer, B. and Searcy, G.: Disseminated intravascular coagulation and consumption coagulopathy.
Can. Vet. J.. 16, 151, (1975j

28. Slappendel, R. J.: Diffuse intravasale stolhng (DIS). Expermentele DIS bij dieren en spontane DIS bij
de mens.
Tijdschr. Diergeneesk.. 98, 605, (1973).

29. Thomson,G. W., MeSherry, B. J.,and Valli, V. E. O.: Endotoxin induced disseminated intravascular
coagulation in cattle.
Can. J. Comp. Med.. 38, 457, (1974).

30. Vaughan, J. T.: The acute colitis syndrome. Colitis \'X\'. Veterinary Clinics of North America, 3,301.
(1973j

31. Verheyden, J. H. M.: Een nader onderzoek naar enkele aspecten van het ziektebeeld\'acute coliforme
mastitis\' bij het rund. Diss., Utrecht, (1979).

32. Wierup, M.: Equine intestinal Clostridiosis: an acute disease in horses associated with high intestinal
counts of
Clostridium perfringens type A. Acta Vet. .Scand.. 62, 1. (1977j

33. Wray, C. and Thomlinson, J. R.: The effect of Escherichia coli endotoxin in calves. Res. Vet. Sci.. 13,
546. (1972)

-ocr page 553-

Een aantal klinisch biochemische
aspecten van \'tying up\' bij het paard

Some Clinical Biochemical Features of Tying Up\' in Horses
Th. Wensing

SAMENVATTING

Van 33 paarden, die lijdende waren aan \'tying up\', werden de veranderingen van de
serumactiviteiten aan lactaatdehydrogenase, LDH, en creatinefosfokinase, CPK,
vergeleken. Er is nagegaan of en in hoeverre de bepalingen van deze serumenzymen
en van het glutamaat oxaloacetaat transaminase, GOT, alsmede van veranderin-
gen van serumactiviteiten aan deze enzymen na een aangepaste arbeidsbelasting,
bruikbaar zijn voor het stellen van de diagnose \'tying up\'en voor het volgen van het
herstel van de patiënt.

SUMMARY

The changes in the activities of lactate dehydrogenase (LDH) and creatine Phos-
phokinase (CPK) in de blood of thirty-three horses with \'tying up\'were compared.
The extent to which the serum enzymes LDH, CPK and glutamic oxaloacetic
transaminase (GOT) and the changes in the activities of these enzymes after
suitable labour can be used in the diagnosis of tying up\' and in following the
recovery of patients was studied.

INLEIDING

Maandagziekte; \'tying up\'; rhabdomyo-
lysis bij het paard kenmerkt zich in het
algemeen door het feit dat de patiënt o.a.
stijfheid en veel zweten vertoont, vooral
tijdens en na arbeid.
In een aantal gevallen uit deze aandoe-
ning zich minder duidelijk; dan wordt de
patiënt aangeboden met klachten als; Het
paard heeft een verminderd uithoudings-
vermogen, het paard heeft een gefor-
ceerde ademhaling, het paard wil niet
lopen, het paard trilt na arbeid enz.

Omdat bekend is dat spierbeschadigin-
gen in het algemeen leiden tot een duide-
lijke verhoging van de serumactiviteiten
aan lactaatdehydrogenase, (LDH) en
creatinefosfokinase (CPK), wordt als
regel in het bloed van de patiënten die
verdacht worden lijdende te zijn aan
\'tying up\' de activiteit van deze enzymen
bepaald.

Omdat niet uitgesloten kan worden dat
de klacht bij een eerste onderzoek al enige
tijd bestaat en het mogelijk is dat het dier

Dr. Th. Wensing, Vakgroep Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren, Yalelaan 16, 3508 TD Utrecht.

-ocr page 554-

al enige tijd op rust staat waardoor even-
tuele veranderingen gemaskeerd worden,
worden de dieren in een aantal gevallen
onderworpen aan een, aan de patiënt
aangepaste \'arbeidsbelasting\', waarbij de
activiteiten aan LDH en CPK vóór en na
arbeid worden gemeten.
Om na te gaan welke veranderingen er in
de serum activiteiten aan LDH en CPK
optreden bij patiënten die lijdende zijn
aan \'tying up\' en om vast te stellen of en
hoe deze gegevens \\an nut kunnen zijn bij
het stellen van de diagnose en bij het
volgen van het herstel, zijn van 33 paarden
die lijdende bleken te zijn aan \'t_\\ ing up\'
de resultaten van het bloed- en urine-
onderzoek verzameld en vergeleken.

MATERIA.AI. EN MEEHODEN
De patiënten

Er werd gebruii< gemaakt van de gegevens die ver-
kregen zijn bij bet onderzoek van paarden die
sinds 1975 met vcrscbillende klachten zijn aangebo-
den aan de kliniek en waarbij in alle gevallen de
diagnose \'tying up\' is gesteld.
E)eze diagnose werd in het algetneen gesteld op
grond van het klinische beeld en van de resultaten
van bet klinisch chemisch bloedonderzoek.

.Methoden

Het bloed werd afgenomen uit de vena jugularis.
Voor de bepaling van de enzymactiviteiten werd ge-
bruik gemaakt van plasma dat verkregen was na cen-
tnfugeren van bloed dat onstolbaar was gemaakt
met heparine.

De bepalingen werden in het algemeen enkele uren
na de bloedafname uitgevoerd. Wanneer de bepa-
ling op een later tijdstip moest plaatsvinden werd
voor de bepaling van de activiteit aan Ef)H plasma
bewaard bij 4° C" en voor de bepaling \\an de activi-
teit aan CPK bij 20° C,

Voor de bepaling van de enzymactiviteiten werd
gebruik gemaakt van sets^

.Arbeidsbelasting

üm vast te stellen of een patiënt hersteld was van
\'tying up\' of om vast te stellen of er nog resten van
deze aandoening bestonden werd ecn aantal van
\'tying up\' verdachte patiënten of patiënten die daar-
van herstellende waren, onderworpen aan een
\'arbeidsbelasting\'. De te verrichten arbeid werd be-
paald door de klinische toestand van het te onder-
zoeken dier.

Als een langdurige arbeidsbelasting werd overwo-
gen werd de patiënt in ecn aantal dagen gedurende
welke steeds langer arbeid werd verricht aan de
arbeidsbelasting gewend. Bij deze v oorbereiding op
de \'arbeidsbelasting\' en bij de \'arbeidsbelasting\' zeil
werd de patiënt zorgvuldig geobserveerd.
Bij dc eerste tekenen van recidive van tying up werd
de arbeid gestaakt.

Er werd onmiddellijk voor het begin van de arbeid
bloed afgenomen en eveneens .W minuten na hct
beëindigen van de arbeid, ln een aantal gevallen is
ook 60 minuten na hel beëindigen van dearbeid nog
eens bloed afgenomen.

Voor hel onderzoek van de urine werd altijd verse
urine gebruikt. De beoordeling van de kleur was
subjectief; voor het onderzoek op de aanwe/igheid
van bloedklëurstoffen werd gebruik gemaakt van
sticks\'.

RESULTATEN

Uit tabel 1 blijkt dat bij aankomst op de
kliniek bij ongeveer 60% van de dieren de
klacht bestond uit stijllieid en. of zweten
tijdens en of na arbeid.
In 40% van de gevallen kwamen deze
klachten niet in de anamnese voor,
ln die gevallen waarbij urine is verzameld
en onderzocht werd altijd melding
gemaakt van de kleur. Deze varieerde
van geel tot (koffie)bruin. Wanneer aan-
genomen wordt dat de serumactiviteit
aan LDH bij een normaal paard 500 U L
is en die aan CPK 40 U L blijkt bij aan-
komst bij ± 55% van de onderzochte
paarden een verhoging van de serumacti-
viteit aan Lf^H op te treden en bij ± 65%
een verhoging van de seruniactiviteit aan
CPK. Bij 25% van de onderzochte dieren
is noch de serumactiviteit aan LDH noch
die aan CPK verhoogd.
Opvallend is dat van de patiënten die met
de klachten zweten en of stijfheid tijdens
en of na arbeid werden aangeboden ruim
80% bij het eerste onderzoek een ver-
hoogde serumactiviteit aan CPK in het
bloed heeft.

In alle gevallen correspondeerde een
bruine kleur van de urine met een duide-
lijke verhoging van de serumactiviteit
aan CPK terwijl in het algemeen in don-
kerbruine urine bloedklëurstoffen kon-
den worden aangetoond.

\' "Ehromboliquine,

- Boehringer Mannheim, Test Combinations,
\' Bililabstix, Ames, Divi.sion v, Mills Nededand. Weesp,

-ocr page 555-

l,DH

CPK

1

1250\'

865\'

2 •

28.1

661

.1

240

31

4 •

.1.12

36

.S •

200

82

6 •

246

49

^ □

.11501

4860 \'

8

40

9

647\'

1 55 •

1(1

.104

133\'

1 1 •

189

46

12 •

.132

74 1

1.1

544\'

18 19 I

14 •

359

52

1.5 •

345

52

16

13140\'

164401

17

137001

10780!

18

14751

896 1

19

.107501

5.10001

20

396

261 r

21

44901

37.10 r

22

8331

9141

2.1

146391

817001

24»

250

141 !

25

62051

15500 t

26

601 I

35

27 •

229

20

28

56 It

561 1

29 •

10

.11 •

.12 •

1.1 •

- na arbeid donkerbruin en positief op bloedkleurstof

Klaeht

na arbeid stijl ^ /weten
na opwinding stijl

uithoudingsverinogen
uithoudingsvermogen
uithoudingsvermogen
geforceerde ademhaling
trilt na arbeid
stijf na arbeid
veel /weten
na arbeid /weten

uithoudingsvermogen, stijf, /weten
/weten
/weten, stijf
/weten na arbeid
/weten na arbeid
stijf

rillen zweten na arbeid
wil niet lopen
zweten tijdens arbeid
stijf na arbeid
/weten na arbeid
koliekverschijnselen
stijf tijdens arbeid
stijf zweten na arbeid
stijf na arbeid
valt om tijdens arbeid
\'doet \'t niet\'
zweet \\ eel

uithoudingsvermogen
uithoudingsvermogen
rugklachten

zweten stijf na arbeid
stijf na arbeid

\' positief op bloedkleurstof I verhoogd t.o.v. de normale waarden

urine:
kleur

brum
rood

bruin

geel

geel

donker

bruin

bruin\'
geel
bruin
geel-

geel

rood bruin
geel
bruin\'
geel

geel
geel
geel
geel
bruin\'

• belastingsproef uitgevoerd □ sterk verhoogde act. GOT

De activiteiten aan I.DH en CPK m het bloed en de kleur vande urine van patiënten die lijdende bleken te
zijn aan \'tying up\'.

Uit de in tabel 2 vermelde gegevens blijkt
dat bij slechts ± 50% van de patiënten na
arbeid een duidelijke stijging van de se-
rumactiviteit aan LDH optreedt.
Voor de CPK is dit percentage ruim 80%.
Wanneer ook bloed werd onderzocht dat
60 minuten na het beëindigen van de ar-
beid was afgenomen bleek dat de serum-
activiteit aan CPK in sommige gevallen
sterk was gestegen in vergelijking met de
activiteit aan CPK in het bloed dat 30
minuten na het beëindigen van de arbeid
was afgenomen (grafiek I P en Q). In
geen van de gevallen werd na 60 minuten
een stijging gevonden als na 30 minuten
de waarde niet was verhoogd.

Bij 10% van de onderzochte dieren was
het resultaat van de arbeidsbelasting
negatief terwijl toch de diagnose \'tying
up\' werd gesteld o.a. op grond van of een
verhoogde serumactiviteit aan GOT\' of
aan CPK bij aankomst.
Waarschijnlijk is bij deze patiënten in de
periode die verlopen is tussen het eerste
bloedonderzoek en het tijdstip waarop de
patiënt aan de arbeidsbelasting werd
onderworpen een nagenoeg volledig her-
stel ingetreden.

Een vergelijking van de resultaten ver-
meld in de tabellen 1 en 2 leert dat bij 75%
van de patiënten die bij aankomst een
normale LDH en CPK activiteit in het

-ocr page 556-

bloed hadden het resultaat van de
\'arbeidsbelasting\' positief is dat wil zeg-
gen dat de serumactiviteit aan CPK wel
verhoogd is.

Van de patiënten waarvan bij aankomst
geen bloedonderzoek is verricht maardie
wel aan een \'arbeidsbelasting\' zijn onder-
worpen was in alle gevallen de serumacti-
viteil aan CPK na arbeid verhoogd.
De resultaten die werden verkregen bij
patiënt 8 zijn opvallend oiridat bij deze
patiënt alleen een duidelijk verhoogde
serumactiviteit aan GOT werd gev onden
terwijl de serumactiviteiten aan LDH en
CPK normaal bleken le zijn.
Een zelfde waarneming werd gedaan bij
patiënt 6 waarbij bij aankomst geen
afwijkende serumactiviteiten aan LDH
en CPK werden gevonden maar wel een
verhoogde activiteit aan GOT.
In een aantal gevallen is op verschillende
dagen na aankomst op de kliniek de se-
rumactiviteit aan LDH en CPK gemeten.
In alle gevallen stonden de onderzochte
dieren op stal, incidenteel werd een paar
uur per dag weidegang gegeven.

fJit de grafieken I A-E waarin de resulta-
ten van dit deel van het onderzoek zijn
weergegeven kan afgeleid worden dat een
verhoogde serumactiviteit aan LDH en
CPK binnen een week kan dalen tot nor-
male waarden en dat de daling van de
LDH activiteit langzamer verloopt dan
die van de CPK-activitcit.

Opvallend is dat gedurende de eerste
dagen na de beschadiging de daling het
snelst verloopt. Uit grafiek I E blijkt
bovendien dat zich. ogenschijnlijk zon-
der aanleiding, het dier stond op volle-
dige rust, weer een stijging van de seru-
mactiviteiten aan LDH en CPK kan
voordoen.

In de grafieken 1 P en Q zijn de resultaten
weergegeven die zijn verkregen bij de
arbeidsbelasting. t)uidelijk blijkt dat als
er een stijging optreedt van de serumacti-
viteiten aan LDH en CPK deze nog
geruime tijd doorgaat nadat met het ver-
richten van arbeid is gestopt en dat deze
activiteiten tot zeer hoge waarden kun-
nen oplopen, grafiek I Q.

LDH

CPK

Bij aa

nkomst

vóór

.30\'

60\'

vóór

30\'

60\'

LDH

CPK

2

2K6

286

I 66

49

283

1 66

3

I 2850

240

33

4

355

401

49

t 593

332

36

.S

200

241

1 82

I 124

t 437

200

t 82

6

286

1 871

1 79

I 2225

246

49

1 1

97

143

53

I 83

I 340

189

46

12

338

338

t 74

49

332

I 74

14

370

483

1 85

I 74

359

52

15

52

I 107

I 666

345

52

24

256

495

t 1918

54

1 1896

t 10256

252

t 141

26

t 20515

t 601

35

27

252

424

458

t 148

! 381

t 964

229

20

29

464

1 848

1 583

I 1 147

32

1 745

1 770

1 904

I 146

t 198

I 547

33

412

1 612

t 606

43

t 121

1 342

30

292

I 848

I 1147

31

1 1241

1 2615

1 424

I 4850

De activiteiten aan LDH en CPK in het bloed van patiënten die verdacht werden lijdende te zijn aan
\'tying up\' vóór en respectievelijk 30 en 60 minuten na het verrichten van arbeid (± 30 minuten longeren)
en bij aankomst (t = verhoogd ten opzichte van de normale waarde).

-ocr page 557-

i 6 8
tijd in dagen

GRAFIEK 1

Het verloop van de activiteiten

aan LDH»----« en CPKo-o

in bet bloed van 5 patiënten
die in verband met „tying up"
op de kliniek werden verpleegd
en op rust stonden . (A B C DE)
en in bet bloed van 2 potiénten
nadat zij arbeid hadden verricht
(PQ)

-ocr page 558-

DISCUSSIE

Algemeen wordt aangenomen dat het
\'tying up syndroom\' bij het paard ge-
paard gaat met beschadiging van skelet-
spieren (1,2. 3. 4). In \\ erband daarmee
ligt het voor de hand dat voor het stellen
van de diagnose vaak de bepaling van de
serumacti\\iteiten aan lactaatdehydroge-
nase LDH en creatine fosfokinase CPK
worden gebruikt. Verschillende onder-
zoekers hebben aangetoond dat het CPK
voornamelijk in de skeletspieren en het
myocard voorkomt terwijl LDH daar-
naast nog wordt gevonden in de leveren
de nier (5, 6).

Van beide enzymen is vastgesteld dat zij
zeer snel na de celbeschadiging in het
bloed in verhoogde activiteit kunnen
worden aangetoond (3. 4. 7) en dat zij in
het bloed een aantal dagen, die ver-
hoogde activiteit behouden (3, 4, 7).
Hoewel het transporteren van paarden en
het verrichten van normale arbeid kan
leiden tot een significante stijging van de
serumactiviteiten aan o.a. LDH en CPK,
is deze stijging volgens een aantal onder-
zoekers in het algemeen niet zodanig dat
deze activiteiten hoger worden dan de
bovengrens van de normaalwaarden (8.

9).

Een verhoging tot boven de normale
waarden moet daarom voor de klinicus
aanleiding zijn tot voorzichtigheid, een
duidelijke verhoging zal in het algemeen
het gevolg zijn van een duidelijke c.q.,
omvangrijke spierbcschadiging.
Op grond hiervan is het opvallend dat
van de onderzochte patiënten zo\'n groot
percentage. 259c. bij aankomst géén dui-
delijke verhoging van de serumactivitei-
ten aan LDH en CPK vertoont, tabel 1.
f)oor verschillende onderzoekers (6. 7) is
vastgesteld dat de serumactiviteiten aan
Lf^H en CPK binnen enkele uren tot een
dag de ma.ximale waarden bereikten en
dat het voor CPK 1 tot 7 dagen duurt tot
deze serumactiviteit weer normaal is en
voor LDH 5-lOdagen. Deze snelle daling
blijkt ook uit dc grafiek 1 B. waar een
CPK activiteit in 4 dagen van bijna 4000
L) 1. daalt rond 100 LI L.
In alle gevallen blijkt de daling van de
serumactiv iteit aan CPK sneller te verlo-
pen dan die aan LDH. grafiek I A t m D.

Dit komt overeen met wat door andere
onderzoekers is gevonden (3,4. 6) evenals
het feit dat na een beschadiging die het
gevolg was van een \'arbeidsbelasting\',
grafiek I Q. de stijging van de serumacti-
viteit aan LDH later plaats heeft dan die
aan CPK (3. 4. 6).

Terugkomend op de waarneming dat bij
een groot aantal patiënten bij aankomst
geen abnormale serumactiviteiten aan
f.DH en CPK meer worden gevonden
moet aangenomen worden, dat bij deze
patiënten zoveel tijd is verlopen tussen
het tijdstip dat de spierbcschadiging heeft
plaatsgev onden en het tijdstip dat met het
onderzoek werd begonnen, dat de serum-
activiteiten aan LDH en CPK weer nor-
maal zijn geworden.

De waarneming dat deze patiënten op die
tijdstippen nog wel stijf waren en of pijn-
lijk, zegt niet zo veel omdat de stijfheid en
de pijnlijkheid in sommige gevallen nog
een aantal dagen na de beschadiging kun-
nen blijven bestaan (3).
Voor zover er urineonderzoek is gedaan
blijkt dat er in een aantal gevallen sprake
is geweest v an een afw ijkende kleur en in
een aantal gevallen ook van een positieve
reactie op bloedkleurstoffen. Dit komt
overeen met de waarneming dat \'tying up\'
in alle gevallen leidt tot een snelle en dui-
delijke stijging van het gehalte aan
myoglobine in het serum en in de urine
(10).

Deze stijging blijkt bovendien duidelijk
te correleren met de omvang van de
beschadiging en is zeer snel na de bescha-
diging al te meten (10). Deze bewering
wordt ook ondersteund door bevindin-
gen die bij het hierbeschreven onderzoek
zijn gedaan.

Bij de patiënten 6 en 8 werd wel de dia-
gnose \'tying up\' gesteld hoewel de serum-
activiteit aan CPK niet verhoogd was.
Wel bleek de scrumactiviteit aan GO\'I
duidelijk verhoogd tc zijn.
Het enzym glutamaat oxaloacetaat trans-
aminase, GOT (aspartaat aminotransfe-
rase) is minder specifiek voor spieraan-
doeningen dan LDH en CPK (4. 6).
Het komt behalve in skeletspieren ook
voor in het myocard. de leverende nier in
een verhouding van ongev eer 6:10:4:2 (4.
5. 6).

-ocr page 559-

In tegenstelling tot het LDH waar een
vergelijkbaar gebrek aan specificiteit
opgevangen kan worden door de bepa-
ling van de activiteiten der verschillende
isoenzymen is dit bij GOT niet mogelijk.
Hoewel niet echt specifiek vooreen spier-
beschadiging is dc serumactiviteit aan
GOT bij die aandoening wel altijd ver-
hoogd (3). De stijging treedt later op dan
die van LDH en CPK en is pas na 2 tot 3
weken weer verdwenen (3. 6, 7). Voorde
serumactiviteit aan GOT is de kans dus
kleiner dat de stijging bij aankomst op de
kliniek niet meer bestaat.
Een nadeel is dat in bloed dat direct of
enkele uren na de beschadiging van de
spieren wordt afgenomen de serumactiv i-
teit aan GOT nog niet is veranderd (3.6).
Uit het voorgaande kan worden afgeleid
dat een stijging van de serumactiviteit
aan CPK een betrouwbare aanwijzing is
voor het bestaan van spierbeschadiging
op voorwaarde dat deze niet ouder is dan
4 dagen. Wanneer het tijdstip waarop de
beschadiging heeft plaats gevonden niet
bekend is, verdient het aanbeveling om
ook de serumactiviteit aan GO\'f te bepa-
len. De veranderingen v an dc serumacti-
viteit aan Lf3H geven in het algemeen
geen e.xtra informatie.
Wanneer dc klachten langer bestaan of
minder duidelijk zijn. (verminderd uit-
houdingsvermogen. geforceerde adem-
haling enz.) kan er, als een verdenking in
de richting van spierbeschadiging
bestaat, een bclastingsproef gedaan wor-
den. fberbij dient zowel vóór de arbeid
als 30 cn 60 minuten na het bccindigen
van de arbeid de serumactiviteit aan CPK
bepaald te worden. Een sterke verhoging
van de CPK activiteit na 60 minuten kan
informatie geven over de ernst van de
aandoening.

Indien urine kan worden verkregen is een
kleurverandering die varieert van oranje
geel tot koffiebruin een betrouwbare
indicatie voor een spierbeschadiging c,q.
\'tying up".

Voor de dierenarts in de praktijk geldt
dat het bij verdenking van \'tying up\' ver-
standig is om zowel de serumactiviteit
aan CPK als aan GOT te laten bepalen
omdat dat zowel een recent opgelopen
beschadiging als een, welke al een aantal
dagen bestaat, kunnen worden
gevonden.

Hoewel informatie over een eventuele
behandeling buiten het kader van dit arti-
kel valt, moet toch gesteld worden dat het
van groot belang is dat met het laten
verrichten van arbeid tenminste gewacht
wordt tot de serumactiviteit aan CPK
weer normaal is omdat het verrichten van
arbeid op een tijdstip dat de CPK activi-
teit nog niet normaal is, kan leiden tot
recidive met zeer hoge CPK activiteit (3),
Overwogen kan worden om met het weer
laten verrichten van arbeid te wachten tot
de serumactiviteit aan GOT weer nor-
maal is. Hierbij dient men er zeker van tc
zijn dat cr bij hct onderhavige dier geen
andere aandoeningen bestaan die aanlei-
ding kunnen geven tot ccn stijging van
het nu eenmaal voor spierbeschadiging
niet erg specifieke GO I.

i.hf-:r,\\H!i:k

I.indholm, .A. Muscle morphologv
Dissertalie, Roval Veterinarv t\'ol
I.indholm, A.,,lohansson. H. I-., Kiaersgaard. P.:
horses. A morphological and biochemical study.
Yaniaoka. S., Ikeda. S., Watana
Iji/ymological Findings of Fv
luiuiiic Hhh. Lab.. 15. 62. (I97H).

Cardinet, G. H., Littercll, ,1. F., and Freedland, R. A.: Comparative investigations of serumcreatine-
phosphokinasc and glutamic-oxaloacetic transaminase activities in equine paralytic myoglubinuria.
Ri-.s. \\vi. .S\'c/.. 8, 2 19. (1976).

Anderson, M. G.: The effect of exercise on the lacticdehydrogenase and creatine kinase isoenzyme
compositum of horse scrum.
Res. vel. .Sei.. 20, 191. (1976).
Gerber, IF: Serum en/vme determination in equine mcdicine. liqiiine vei.,
Hammel, F. P. and Racker, C. VV.: Fxcrtional myopathies, p. 5S7-592. In:
Smithcors (cd ), Fquine medicine and surgcrv 2nd cd. .American Veterinarv Pi
1972.

Iind mctaboll.sni insutndard bred horsi
.-go, Slockbolni, 1974.

■Acule rhabdoni yoly.sis (\'t\\ing up\') in standard bred
Acia vet. Scami.. 15, 325. (1974).
abc, H., Nagasaua, Y , laki/aua, l.,and llascgawa. M.: Clinical and
ng-up Svndromc in I boroughbrcd Racc-horses in .lapan. /-..v/;. «lyi.

;n rest and duringcxcrc

1. 129. (1979).
F, .1. Catcott and .1.
blication Inc. VVheaK

-ocr page 560-

Bone .1. F.: The Tying up\' syndrome p. 475-476. in Equine medicine and surgery 1st cd. American
Veterinary Publication. Inc. Sante Barbara. California. 196.3.

Von, B. und Schmidt. K. H.; Untersuchungen über das Verhalten der Serumenzyme Asapartat-
Aminotransferase. Creatin-kinase, I^ktat-Dehydrogenase, Alkalische Phosphatase, und des Serum-
bilirubins bei Warmblut Pferden unter dem Eintlusz von I ransport, Turnierteilnahme, Longieren und
Tageszeit.
Berl. Münch. Tierärizl. H\'. sehr.. 93, 244. (1980).

Watanabe, H., Ikeda, S., Yamaoka, S., Kameya, T., Nagasawa, Y., Takizawa, L, and Hasegawa, M.:
Evalution of Myoglobin Determination for the Diagnosis of Tying up Syndrome in Race horses in
Japan.
Exp. Rep Equine Hhh. iMh.. 15, 79. (1978).

8D0ÜS

Digestion in the pig

D. E. Kidderand M. J. Manners

(Uilgever: John H righl éi Sons I.ld. Prijs: £ 7.50)

ln dit boek wordt het functioneren van het maag-
darmkanaal van het normale varken beschreven,
op een wijze die goed aansluit op de vraagstelling
van hen die geïnteresseerd zijn in het varken als
landbouwhuisdier. De eerste hoofdstukken bevat-
ten een beschrijving van de dimensies van het
darmkanaal, van de maag- en darmbewegingen
en de daarmee samenhangende passage van voed-
sel, inclusief de maaglediging en verder van de
samenstelling alsmede de pH van de digesta in de
verschillende darmgedeeltcn.

Regelmatig wordt in deze, maar ook inde volgende
hoofdstukken vermeld of de onderzoekgegevens
verkregen zijn onder omstandigheden die verge-
lijkbaar zijn met die waaronder het varken gewoon-
lijk wordt gehouden. Na een bespreking van de
darmwandhormonen en hun rol in de regulatie
van het verteringsproces volgt een hoofdstuk waar-
in de secretie van de verschillende veteringssappen
de nodige aandacht krijgen. Aan de vertering van
koolhydraten, eiwitten en vetten zijn afzonderlijke
hoofdstukken gewijd. In een afsluitend hoofdstuk
wordt aandacht besteed aan technieken die in het
voedingsonderzoek worden toegepast en aan fac-
toren, die de verteerhaarheid resp. de verterings-
coëfficiënt beïnvloeden.

Het is overdreven te stellen dat onze kennis van de
spijsvertering bij het varken is opgebouwd uit het
onderzoek van de laatste 10 a 15 jaar. Wel wordt
het duidelijk dat die kennis zeer aanzienlijk is
toegenomen. Daaraan hebben onderzoekers ver-
bonden aan landbouwkundige instituten in di-
verse landen (Frankrijk, Polen, Verenigd Konink-
rijk) in belangrijke mate bijgedragen. Zij hebben
de vertering bij het varken bestudeerd met eigen-
tijdse technieken en met kennis van de vorde-
ringen in het biochemisch onderzoek. De auteurs
van dit boek hebben zelf volop deelgenomen aan
dat onderzoek en zijn er, wellicht mede daardoor,
in geslaagd om op beknopte wijze een uitstekend
overzicht le geven van de kennis anno 1978 van de
omzetting van het voedsel in het maagdarmkanaal
van het varken.

Het onderzoek verricht aan landbouwkundige in-
stituten hebben zij gecombineerd met onderzoek
verricht door fysiologen, die het varken als procl-
dier genomen hebben en met onderzoek uitgevoerd
door biochemici (en farmacologen) die slachthuis-
materiaal afkomstig van varkens hebben gebruikt
in hun onderzoek naar verteringsenzymen en maag-
darmwandhormonen. Dit heeft geresulteerd in een
overzicht waarin, naast de wijze waarop de ver-
tering verloopt, de kwantitatieve aspecten volop
aandacht krijgen. Daardoor is dit boek waardevol
niet alleen voor onderzoekers op dit speciale ge-
bied, maar evenzeer voor onderzoekers op het
gebied van de diervoeding en voor dierenartsen die
zich voor het varken interesseren. De pathofysiolo-
gische aspecten van de vertering bij het varken
komen niet ter sprake.

A. Th. van \'l Klooster.

-ocr page 561-

Een onderzoek naar mogelijke oorzaken
van het hoesten van kalveren in de wei\'

Studies on the Possible Causes of Cough in Calves at Pasture^

J. H, Boon2

SAMENVATTING

In de rij van veel voorkomende ziekten bij kalveren nemen de respiratoire aandoe-
ningen een vooraanstaande plaats in. Getracht is een inventarisatie te maken van
mogelijke oorzaken van het hoesten van kalveren in de weide. Hiertoe werd
gedurende de jaren 1975 tot en met 1977 een aantal kalveren op respectievelijk 23,
10 en 8 agrarische gemengde bedrijven gedurende de weideperiode klinisch onder-
zocht en werden faeces-, sputum- en serummonsters verzameld ten behoeve van
onderzoek op respectievelijk longwormlarven, longwormeieren en antilichamen
tegen bepaalde virussen en longwormen. In 1978 werden in serummonsters van een
groot aantal kalveren, welke afkomstig waren van 45 bedrijven, titers bepaald van
antilichamen tegen longwormen.

Aan de hand van de verkregen gegevens worden conclusies getrokken ten aanzien
van vóórkomen van virus- en longworminfecties bij kalveren in de weide en de
diagnostiek en preventie van longworminfecties bij deze dieren,

SUMMARY

Respiratory disease occupies a prominent position in the series of common
diseases in calves. Efforts were made to take an inventory of possible causes
of cough in calves at pasture. For this purpose, a number of calves on twentv-three,
ten and eight mi.xed farms respectively were clinically studied during the period
from 1975 up to and including 1977. Faecal, sputum and serum samples were
collected to examine them for the pre.sence of husk worm larvae, husk worm eggs,
antibodies to specific viruses and lung worms. In 1978, tares of antibodies to lung
worms were determined in the serum samples of a large number of calves from
forty-five farms.

From the findings obtained, conclusions were drawn regarding the prevention
of virus and lung worm infections in calves at pasture and regarding the
diagnosis and prevention of verminous bronchitis in these animals.

INLEIDING „

Gelderse Valleu het hoesten van kalveren
Gedurende de eerste helft van de jaren gedurende hun eerste weideperiode een
zeventig werd in het praktijkgebied van steeds groter probleem,
de schrijver, het zuidelijk gebied van de Aanvankelijk werd aangenomen, dat in-

\' Samenvatting van een proefschrift (Summary of thesis). Utrecht, 1979,
- Dr. J, H. Boon, Sterkenburg I, 3904 JS Veenendaal.

-ocr page 562-

het snelsi

het ttaaysi

m watm.

m de winter

vochtig weer

r

LARVALE OVERLEVING

liet l^uicjst in de

zeer kof{

Winter overwin-

m hete

tering IS mogeli)k

droge tijden

\\ V

BIOLOGISCHE FAKTOREN^

trage ver

Pilobolus

plaatsing van

de larven

dtoge, hete

vooijaat en

cornet

vroege herfst

koude winter

warm. vochtig

I

langzanie

snelle

groei van

groei van

het gras

het gras

STATUS VAN DE WEI

f\'ecties met Didyocciuhis viviparus de be-
langrijkste oorzaken waren van dit hoes-
ten, Op grond echter \\an tegenvallende
resultaten van tegen deze parasitaire in-
fecties ingestelde therapieën en ook op
grond van literatuurgegevens werd later
de mogelijkheid overwogen, dat ook vi-
rusinfecties een vooraanstaande rol zou-
den kunnen spelen bij het ontstaan van de
waargenomen klinische respiratoire af-
wijkingen.

Het economisch belang van deze aandoe-
ningen wordt onderstreept door schattin-
gen van financiële verliezen, welke vol-
gens sommigen variëren van /\'45,— tot
ƒ135, per kalf na respectievelijk een
lichte tot ernstige longworminfectie (vol-
gens de aan dit onderzoek meewerkende
veehouders varieerde de schade zelfs van
ƒ 100.— tol ƒ 160.— per kalf).
In de literatuur worden hoofdzakelijk de
volgende virussen geacht min of meer een
belangrijke rol te spelen bij respiratoire
aandoeningen van kalveren: Para-
influenza 3 (P13), Bovine Respiratorv
Syncytial Virus (BRS), Infectieuze Bo-
vine Rhinotracheïtis (IBR) en Bovine

Adenovirussen (BAdV). Hierbij moet be-
seft worden, dat de meeste onderzoekers
geen of weinig onderscheid maken tussen
het hoesten op stal en in de weide. Ook
bacteriën, met name
Pasteurella spp,
worden door sommigen als belangrijke
veroorzakers van bronchopneumonieën
bij kalveren beschouwd.
Met betrekking tot de parasitaire aan-
doeningen mag worden gesteld, dat long-
worm
(Dictyocaulus viviparus) de para-
siet is. die de grootste schade in het
longweefsel van kalveren veroorzaakt.
De ernst van deze schade hangt onder
meer af van het aantal door de kalveren
opgenomen infectieuze larven, dat op
zich weer afhankelijk is van verschillende
ecologische factoren (zie het schema vol-
gens Poynter. Fig. F).
Het doel van het hierna te beschrijven
onderzoek was enig inzicht te verkrijgen
in de mogelijke oorzaken van het hoesten
van kalveren gedurende hun eerste wei-
deperiode. waarbij speciale aandacht is
geschonken aan virus- en longwormin-
fecties en de betekenis daarvan voor de
symptomen bij de kalveren.

-ocr page 563-

MAIEKIAAI. EN MEFHODEN

Hel onderzoek in hct jaar 1975

Op 23 gemengde bedrijven, verspreid over het ge-
hele praktijkgebicd. werd ongeveer de helft van de
in totaal 270 op die bedrijven aanwezige kalveren
een maal per drie weken gedurende de periode juni
tot en met september klinisch onderzocht. Eveneens
werden van deze dieren bloed- en faecesmonsters
genomen en werd getracht sputuminonsters te ver-
zamelen. De uit het bloed verkregen serummonsters
werden met behulp van de Complement Bindings
Reactie (C. B. R.) onderzocht op het voorkomen van
antilichamen tegen PI3, BRS. Bovine Virus Diar-
rhee Mucosal Disease (BVD MD), BAdVI,
BAdV4 en Chlamydia\'. De faecesmonsters werden
onderzocht op maagdarm wormeieren en longwor m-
larven^ terwijl de sputummonsters werden onder-
zocht op hct aanwezig zijn van longwormeieren. Op
twee gestorven kalveren is pathologisch-
anatomisch onderzoek verricht\'.
Entingen tegen longworm hadden in deze praktijk
nog niet plaats en werden ook dit jaar niet uitge-
voerd.

Het onderzoek in het jaar 1976

Aangezien in 1975 was gebleken, dat het interval
van drie weken tussen twee bedrijfsbezoeken te
groot was, werd besloten elk van de 10 in 1976 bij
het onderzoek betrokken, uit 1975 overgebleven,
bedrijven (met in totaal 173 kalveren) een maal per
week te bezoeken. Ook werd de periode van onder-
zoek uitgebreid van april tot en met oktober. Bij
deze bezoeken werden uitsluitend de klinisch afwij-
kende kalveren onderzocht. Eaecesonderzoek had
m 1976 niet plaals, inaar hel sputumonderzoek op
longwormeieren werd, evenals het serologisch on-
derzoek naar het voorkoinen van antistoffen tegen
bepaalde virussen (PI3, BRS, B.AdV. IBR en
BVD MD), wel gecontinueerd. Zes geslorven kal-
veren werden pathologisch-anatomisch onder-
zocht. Op 5 van de 10 bedrijven werden de kalveren
tegen longworm geënt.

Het onderzoek in het jaar 1977

In 1977 werden nog 8 bedrijven, welke ook in 1975
cn 1976 bij het onderzoek waren betrokken, be-
zocht. Op deze bedrijven waren in totaal 124 kalve-
ren aanwezig. Naast het onderzoek, zoals dat in
1976 werd uitgevoerd, werd nu ook (met behulp van
de Indirecte Hacrnagglutinatietest (1.H.A.-test)),
serologisch onderzoek verricht naar het bij de kal-
veren voorkomen van antilichamen tegen long-
wormantigeen". Op 6 van de 8 bedrijven werden de
kalveren tegen longworm geënt.

Het onderzoek in het jaar 1978

Als afsluiting van het onderzoek werden op 45 be-
drijven alle daarop aanwezige 345 kalveren gedu-
rende de eerste twee weken van september ge-
screend op bet aanwezig zijn van circulerende
antilichamen tegen longwormantigeen. Dit ge-
schiedde met behulp van de I.II.,A.-test. Aan de
hand van de verkregen titers is getracht een samen-
hang te vinden tussen het voorkomen van hoge
1.11..^.-titers en het hoesten van kalveren. Hiertoe
werden de 45 bedrijv en ingedeeld in diverse groepen
naar gelang de ernst van de waargenomen respira-
toire afwijkingen.

(ieen van de kalveren was tegen longvvorm geënt.
RESUt^TAlEN

De resultaten van het jaar 1975

Op alle bedrijven werd bij de kalveren een
maagdarmworminfectie vastgesteld en
op 10 bedrijven een longworminfectie.
De laatstgenoemde vaststelling gelukte
drie maal met behulp van het faeceson-
derzoek, terwijl het sputumonderzoek op
deze 10 bedrijven tenminsteeen maal posi-
tief verliep(longwormeieren), Met behulp
van serologisch onderzoek werden bij
enkele koppels kalveren koppelinfecties
met
PI3 en BRS gediagnostiseerd. Som-
mige koppelinfecties met longwormen
en of vorengenoemde virussen verliepen
subklinisch, terwijl andere koppelinfec-
ties met deze parasiet en of deze virussen
gepaard gingen met hoesten, traanogen
en mucopurulente ncusuitvloeiing.

De resultaten van het jaar 1976

Slechts op 2 bedrijven werden bij de kal-
veren klinische afwijkingen gevonden,
die op een longworminfectie konden dui-
den, Deze diagnose werd bevestigd met
behulp van het sputumonderzoek. Op
één van de bedrijven waren de dieren
tegen longworm geënt.
Op 7 van de 10 bedrijven werden koppel-
infecdes met één of meer virussen aange-
toond, Deze gingen soms wel en soms niet
gepaard met klinische afwijkingen (hoes-
ten, traanogen en mucopurulente neus-
uitvloeiïng).

De onderzoekingen werden verricht door respectievelijk:

I de afdeling Virologie van het Centraal fJiergeneeskundig Instituut (C.D.I.) te Lelystad
- de Gezondheidsdienst voor Dieren te Utrecht

\' de Vakgroep Pathologie van de Laculteit der Diergeneeskunde van de Rijksuniversiteit te Utrecht
■■ de afdeling Immunologie van het C.D.L te Rotterdam

-ocr page 564-

De resultaten van het jaar 1977

Met behulp van het sputumonderzoek
werd op 5 van de 8 bedrijven bij de kalve-
ren een longworminfectie vastgesteld. Op
3 van deze 5 bedrijven waren de kalveren
tegen longworm geënt. Bij 2 van de geën-
te koppels ging de infectie met ernstige
klinische verschijnselen gepaard (ver-
hoogde ademhalings- en polsfrequentie,
hoesten, mucopurulente neusuitvloeiing,
verhoogde lichaamstemperatuur en af-
wijkingen bij longauscultatie). Met be-
hulp van de 1.H.A.-test kon op alle be-
drijven een longworminfectie bij de
kalveren in de weide (en soms al op stal)
worden gediagnostiseerd. Er bleek een
duidelijk verband te bestaan tussen het
hoesten van kalveren, het vinden van po-
sitieve sputummonsters en stijgende c.q.
hoge I.H.A.-titers ten aanzien van long-
worminfecties.

Met behulp van serologisch onderzoek
werden eveneens koppelinfecties met
PI3. BRS, IBR en BAdV vastgesteld.
Deze infecties verliepen evenals in
voorgaande jaren soms subklinisch en
gingen soms vergezeld van klinische ver-
schijnselen.

De resultaten van het jaar 1978

Op 21 van de 45 bedrijven werd met be-
hulp van de gevonden l.fl.A.-titers ten
aanzien van longwormantigeen een
koppelinfectie met longworm vastge-
steld; deze diagnose werd al vermoed op
grond van de waargenomen klinische
verschijnselen, die soms gepaard gingen
met het vinden van positief sputum.
Bij de ten behoeve van dit onderzoek ver-
richte secties werden slechts bij enkele
dieren directe aanwijzingen gevonden,
dat deze dieren lijdende waren (geweest)
aan een longworminfectie. Het bacteri-
ologisch onderzoek van de longen bleef
op één uitzondering na. waarbij E. co/i
werd gekweekt, negatief.

Tabel I. Vergelijk van de resultaten van het In het kader van dit onderzoek verrichte sputumonderzoek
op longwormeieren met die van het door 2 gezondheidsdiensten voordieren verrichte faecesonderzoek op
longwormlarven.

De sputum- en faeeesmonsters waren afkomstig van kalveren die er van werden verdacht besmet te zijn
met longworm.

faecesonderzoek

sputumonderzoek

gezondheidsdienst 1

gezondheidsdienst 2

totaal

totaal

totaal

aantal

aantal

%

aantal

aantal

%

aantal

aantal

%

jaar

monsters

positief

positief

monsters

positief

positief

monsters

positief

positief

1975

69

3.1

± 49

381

11

± 2

365

35

± 10

1976

61

24

± 40

395

7

± 2

238

2

± 1

1977

74

22

± 29

412

38

± 9

551

16

± 3

DISCUSSIF

In hun eerste weideperiode worden veel
kalveren met longwormlarven geïnfec-
teerd. Voorzover dit kleine aantallen lar-
ven betreft geven deze infecties geen kli-
nische problemen. Resulteren deze
infecties wel in klinische afwijkingen
(o.m. hoesten), dan komen differentiaal
diagnostisch virusinfecties (met name
PI3, BRS en soms BAdV en IBR) even-
eens als oorzaak van de symptomen in
aanmerking. De klinische symptomen,
die kunnen worden waargenomen na een
infectie met longwormen en of de onder-
zochte virussen, bleken niet specifiek te
zijn voor een van deze (micro)organis-
men. Het tegelijk voorkomen van een
longworminfectie en een virusinfectie
deed de ernst van de door de longwormen
veroorzaakte symptomen niet toenemen.
Vergelijkt men de resultaten van het uit-
gevoerde sputumonderzoek (zie tabel 1)
met de resultaten, die door de Gezond-
heidsdiensten voor Dieren van Gelder-
land en Utrecht in de jaren 1975, 1976 en
1977 werden verkregen met behulp van
faecesonderzoek (zie tabel 1), dan blijkt,
dat sputumonderzoek te verkiezen is bo-
ven het uitgevoerde onderzoek van opge-
stuurde faeeesmonsters (te lang onder-
weg?).

-ocr page 565-

Mocht ook het sputumonder/oek geen
uitsluitsel kunnen geven omtrent het al of
niet aanwe/ig /ijn van een longwormin-
fectie, dan is de I.H.A.-test ten aanzien
van longwormantigeen een goed hulp-
middel om dediagnoseeventueelte beves-
tigen.

Bij jonge kalveren werden in vergelijking
met oudere kalveren gemiddeld hogere
l.H. A.-titers ten aanzien van longworm-
antigeen gevonden (zie grafiek 1). Dit
kan veroorzaakt zijn door het feit, dat
jonge kalveren later in het weideseizoen
in de weide komen. Het grasland zal op
dat tijdstip meer besmet zijn met long-
wormlarven dan vroeger in het seizoen.
(De oudere kalveren, die vroeg de weide
ingegaan zijn, scheiden reeds in mei/juni
larven uit!)

Voorts bleek, dat kalveren met positief
sputum over het algemeen hogere I.H.A.-
titers hadden dan dieren zonder of met
negatief sputum (zie grafiek 2). De oor-
zaak hiervan kan gelegen zijn in het feit.
dat bij deze laatste groep kalveren een
beter evenwicht is ontstaan tussen de op-
genomen hoeveelheid longwormlarven
en de in het kalf aanwezige hoeveelheid
antilichamen, zodat minder larven vol-
wassen kunnen worden en derhalve min-
der longwormeieren geproduceerd zullen
worden. Uiteraard is in dat geval de kans
op het vinden van positief sputum minder
groot.

De resultaten van de longwormentingen
lieten soms te wensen over. Bij 3 van de in
totaal 11 tegen longworm geënte koppels
kalveren kon in de weide toch nog een
klinische longworminfectie worden vast-
gesteld. Dit betekent, dat de veronder-
stelde, door de enting opgebouwde,
basis-immuniteit niet altijd klinische
longworminfecties kan voorkomen.
Hierbij kan de vraag worden gesteld of
dit mede te wijten is aan de kwaliteit van
de gebruikte entstof of aan de onvol-
doende reactie van het immuunapparaat
van de jonge kalveren. Dit zou nog nader
moeten worden onderzocht. Met betrek-
king tot dit aspect was opvallend, dat een
aantal kalveren een slechte tot matige im-
muunrespons op de longwormentingen
toonden, althans wat de vorming van
haemagglutinerende antiüchamen tegen
longwormantigeen betreft; bij dezelfde
kalveren kon echter wel een normale pro-
duktie van deze antilichamen na een na-
tuurlijke weide-infectie, later in het jaar,
worden vastgesteld. Evenzowaren tussen
de koppels kalveren de verschillen in ent-
reactie, welke circa 14 dagen na de long-
wormentingen optrad, opmerkelijk.
Op de bedrijven, waar bij de kalveren
geen of weinig door een longworminfec-
tie veroorzaakte klinische verschijnselen
werden waargenomen, het sputumonder-
zoek vrijwel altijd negatief verliep en de
1.H.A.-titers ten aanzien van longworm-
antigeen negatief tot laag bleven, waren
de koppels kalveren of klein en of wer-
den elk jaar op een nieuw ingezaaide
weide uitgebracht en /of werden zij pas
laat ingeschaard.

Ook het weer in de zomer bleek van in-
vloed op het ontstaan van verschillen in
aantal gediagnostiseerde longworminfec-
ties tussen dejaren 1975, 1976, 1977 en
1978. De zomer van 1977 bleek namelijk
voor de ontwikkeling van een long-
worminfectie erg gunstig. De andere zo-
mers waren, met name in de maand au-
gustus, te heet en te droog.

Op de grond van de verzamelde resulta-
ten konden de volgende conclusies wor-
den getrokken:

1. Op de fokbedrijven in de zuid-
oosthoek van de provincie Utrecht zijn
hoestende kalveren in de weide vaak lij-
dende aan een longwormmfectie.

De frequentie van vóórkomen van deze
infectieziekte is veel groter dan in het ver-
leden door de schrijver op grond van de
toen bekende gegevens werd vermoed.

2. Sputumonderzoek blijkt een snel en
doeltreffend hulpmiddel te zijn bij de dia-
gnostiek van de klinische longwormin-
fecties en verdient de voorkeur boven het
ten behoeve van dit onderzoek uitge-
voerd faecesonderzoek. Het sputumon-
derzoek is door de practicus goed uit te
voeren.

3. Bij het vormen van een algemene in-
druk of koppels kalveren al of niet met
longworm zijn geïnfecteerd is de I.H.A.-
test ten aanzien van longwormantigeen
van grote waarde.

-ocr page 566-

Grafiek I. Een vergelijking van de gemiddelde IHA titer, ten op/ichte van longuorinantigeen van drie
leeftijdsgroepen tegen longworm geënte kalveren (1977).

april mei juni juli augustus september oktober november

_I_I_1_I_1_I_I_1_I

<
I

2
0)
■O
■D

£ 120H

|uli augustus september oktober november

april mei juni

____j______I_______1______1

<
I

■O
■O

Ê
0)
O)

Grafiek 2. Een vergelijking van de gemiddelde IHA titer, ten opzichte van longwormantigeen van kalve-
ren met positief sputum met kalveren met negatief sputum (1977).

-ocr page 567-

4. De door vele onderzoekers beschreven
klinische verschijnselen bij het optreden
\\an longworminfecties, met name de af-
wijkingen welke kunnen worden gecon-
stateerd bij longauscultatie, worden inde
praktijk over het algemeen niet waarge-
nomen.

5. Naast longworminfecties kunnen ook
virusinfecties als oorzaak van het hoesten
van kalveren in de weide voorkomen.
Deze infecties gaan regelmatig met klini-
sche verschijnselen gepaard. Ernstig ver-
lopende ziektebeelden na virusinfecties
werden echter door de schrijver in de pe-
riode 1975-1978 niet waargenomen.

6. Vaccinatie tegen longuorm geeft niet
altijd een voldoende bescherming tegen
een natuurlijke infectie.

7. [)e resultaten \\an een vaccinatie tegen
longworm dienen te worden afgewogen
tegen de resultaten welke te behalen zou-
den zijn met behulp van landbouwkun-
dige maatregelen.

Dr. Saai van Zwanenberg-
stichting

De Dr. Saai van Zwanenbergstichting brengt
ter kennis van belanghebbenden dat tot 1 fe-
bruari 1981 gelegenheid bestaat aanvragen
in te dienen voor subsidies ten behoeve van
activiteiten die ten doel hebben op enigerlei
wijze de creatie van nieuwe geneesmiddelen
te bevorderen. Aanvragen kunnen betreffen
het subsidiëren van conferenties, symposia
of \'workshops\', bijdragen tot de kosten van
een verblijf in een ander instituut en een
eenmalige bijdrage in de kosten van onder-
zoek op experimenteel of klinisch gebied dat
van waarde is voor de farmacotherapie bij
mens of dier.

Financiering van personeel en van congres-
bezoek komen in het algemeen niet voor
subsidiëring in aanmerking. Aanvragen voor
apparatuur worden slechts in behandelingge-
nomen wanneer de voorgenomen toepassing
nauwkeurig is omschreven.

Voor het verkrijgen van een subsidie dient
men een schriftelijk verzoek, mede onder-
tekend door het hoofd van de afdeling waar
gegadigde werkzaam is, te richten aan de
Voorzitter van de Jury. prof. dr. E. L. Noach,
Farmacologisch Laboratorium, Sylviuslabo-
ratoria, Wassenaarseweg 72, 23.33 AL Leiden,
onder vermelding van:

persoonlijke gegevens;
het programma van conferentie, sympo-
sium of workshop en een begrotingsvoor-
stel, ofwel

een omschrijving van het te subsidiëren
onderzoek en de daarbij toe te passen me-
thoden, alsmede de benodigde financiële
middelen;

argumenten op grond waarvan wordt ver-
wacht dat de te subsidiëren activiteit zal
kunnen leiden tot resultaten op het gebied
van de creatie van nieuwe geneesmidde-
len of het verbeteren van farmacotherapie.

d.

-ocr page 568-

Regelmatig wordt de vraag gesteld: moe-
ten runderen, schapen, honden en katten
worden gevaccineerd tegen de ziekte van
Aujeszky en wat mag verwacht worden
van deze enting.

Het antwoord op deze vraag is niet met
ja, neen, gunstig of ongunstig af te doen.
Bij het advies moet een aantal overwegin-
gen worden betrokken, namelijk:

a. Runderen, schapen, honden en katten
worden alleen rechtstreeks via het
varken besmet.

De stelling van Slope: \'Zonder var-
kens geen Aujeszky\' staat 45 jaar na
formulering nog steeds overeind.

b. Op met het virus van de ziekte van
Aujeszky besmette middelgrote tot
grote varkenshouderijbedrijven (>
100 zeugen; > 500 mestvarkens) bHijft
het virus als regel persisteren. Zodra
de varkens op zo\'n bedrijf onvol-
doende immuun zijn ontstaan
opnieuw problemen.

c. De grootte van de infectiedruk van het
virus van de ziekte van Aujeszky van-
uit de varkenspopulatie op de betref-
fende andere diersoort.

d. Er bestaat tussen virusstammen van
de ziekte van Aujeszky grote virulen-
tieverschillen. Het lijkt er op dat door
vaccinatie een selectie plaats heeft. De
meer virulente stammen krijgen meer
kans te persisteren dan de minder
virulente stammen.

Ten aanzien van de enting valt het vol-
gende op te merken:
a. Uit vaccinatie-experimenten bij var-
kens is gebleken dat men na challenge
het ontstaan van ziekteverschijnselen
kan voorkomen respectievelijk de
ernst ervan kan verminderen. Het is
echter tevens gebleken dat uit de
resultaten van experimenten bij deze
diersoort geen algemene conclusies
getrokken mogen wordn voor de
praktijk.

Het vaccineren
Aujeszky

De preventie ten aanzien van de
ziekte van Ausjeszky is mede gebon-
den aan bepaalde factoren (milieu
en management) welke factoren in
een proef moeilijk na te bootsen zijn.
De waarde van een enting moet on-
der praktijkomstandigheden blijken,
waarbij de resultaten van experimen-
ten hoogstens richtgevend kunnen
zijn.

b. Runderen en schapen blijken op een
enting met \'Aujeszky-vaccins\' goed te
reageren met de vorming van humo-
rale antilichamen. Deze dieren kun-
nen een intradermale, subcutane of
intramusculaire challenge met goed
gevolg doorstaan. Een intratracheale
challenge loopt echter meestal op een
teleurstelling (sterfte) uit. Hoogstens
wordt in het laatste geval een ver-
lengde incubatietijd waargenomen.

c. Honden en katten reageren op een
enting eveneens met de vorming van
humorale antilichamen. Bijverschijn-
selen na de enting blijven beperkt tot
vage klachten (niet eten, lusteloos).
Challenge-experimenten zijn op grote
schaal niet toegepast. Ethische over-
wegingen laten dit niet toe. Wel weten
wij dat katten zeer gemakkelijk per-
oraal te infecteren zijn.

d. Voorzover bekend is in Nederland de
ziekte van Aujeszky (nog) niet vastge-
steld bij runderen, schapen, honden
en katten een maand na een lege artis
uitgevoerde vaccinatie, terwijl deze
dieren verbleven in een \'milieu\' waar-
bij gesproken kon worden van een
verhoogd risico. Wel zijn gevallen
waargenomen binnen 10 dagen na
enting waarbij deze handeling was
toegepast als noodmaatregel.

Het bovenstaande overwegende kan
gesteld worden dat vaccineren bij runde-
ren, schapen, honden en katten betekenis
kan hebben onder omstandigheden.

van \'niet varkens\' tegen de ziekte van

-ocr page 569-

waarbij deze dieren aan een verhoogd
risico van besmetting bloot staan.
De voornaamste argumenten voor deze
stelling zijn:

a.

na enting ontstaan humorale anti-
lichamen;

bij lege artis gevaccineerde dieren is in
de praktijk nog geen \'Aujeszky\' vast-
gesteld;

Challenge-experimenten hadden een
geheel of gedeeltelijk (verlenging
incubatietijd) succes.

b.

c.

Het enten van dieren, die niet met var-
kens, ventilatielucht uit varkensstallen of
met besmette slachtprodukten van var-
kens in contact kunnen komen, heeft
geen zin.

Hierbij wordt gedacht aan streken zon-
der varkenshouderij (runderen en scha-
pen) of wanneer geen of slechts verhitte
slachtprodukten van varkens worden
gegeven (honden en katten).
Opgemerkt moet echter wel worden dat
alleen het toedienen van geïnactiveerde
vaccins verantwoord is bij \'niet varkens\'.

J. P. W. AkkermansK

Van de Faculteit

Veterinair Pathologische Anatomie

Recentelijk is verschenen de geheel herziene
uitgave van Veterinaire Pathologische Anato-
mie. welke ten behoeve van diergeneesun-
dige studenten werd samengesteld door de
wetenschappelijke staf van de Afdeling Ziek-
tekunde der Huisdieren van de Vakgroep Pa-
thologie.

Dr. J. P. W. M. Akkermans, Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in West Nederland. Postbus 87.
2800 AB Gouda.

Het boekwerk kan besteld worden door over-
making van ƒ 43,— op gironummer 3531756
ten name van de Fiscus Expeditie van het
Reductiebureau D.S.K., Hoofdgebouw Dier-
geneeskunde, Yalelaan 1, de Uithof onder
vermelding van \'Veterinaire Pathologische
Anatomie\'.

-ocr page 570-

Algemeen

Herpes virus-infecties bij mens en dier,
problematiek en bestrijding

l\'hein P.: Herpes virus infectionen bei Mensch und
Tier, ihre Problematiek und Bekämpfung.
Herl.
Münch. Tierürzi U sch.. 9}. 201-205 (I9ti0j.

Herpes virussen /ijn sterk gastheerspecifiek, er
bestaat tussen de herpes \\ irussen van afzonderlijke
species geen antigeen verwantschap. Een uitzonde-
ring hierop is het Aujeszky-virus,
Infecties met herpes virussen, zoals I BR I P\\\'-rund,
Aujeszky-varken, Feline-rbino-iracheïtis-kat, Ca-
Canine-herpes virus-hond, leiden in de regel tot een
levenslange persistentie van de verwekker in het
aangetaste organisme.

Er kan een latente infectie bestaan, waarbij er een
labiel evenwicht is tussen de virusvermcerdering cn
de afweer van de gastheer.

Een algemeen fenoineen van latente herpes virus
infecties is, dat ze in dc nabijheid van het orgaan
optreden, waar de primaire virusvermcerdering
beeft plaatsgevonden. Ook de uitscheiding van hct
virus gebeurt via bet oorspronkelijk geïnfecteerde
orgaan,

Ooor het persisterend verloop van herpes virus
infecties kunnen immuun comple,\\ ziekten ont-
staan, waarbij er antigeen-antilichaam comple.xen
worden gevormd.

Deze vorm \\an infectie wordt als een mogelijke
oorzaak aangemerkt \\an hct paralytisch verloop
van ecn rhino-pneumonie-virusinfectic bij het
paard.

De herpes-\\ irussen \\crtonen een grote alliniteit tot
het C",7.,S, Ook vanuit het C".Z,S, kan het \\ irus weer
in centrifugale richting penetreren.
Binnen het C\',Z,S. verspreidt hct virus zich door
diffusie in c.xtra-ccllulairc ruimten en door contact
van cel tot cel. De grote gevoeligheid \\an het jonge
organisme \\oor een infectie van het C.Z.S. met
vooral ook herpes-virussen heeft waarschijnlijk ook
te maken met de nog ontbrekende myclinisering en
daarmee betere infiltreerbaarheid van het nerveuze
gedeelte van dc hersenen.

Op grond van e,xperimenten wordt geconcludeerd
dat het lBR-\\irus, zowel in het sensibele zenuw-
weefsel van het epitheel, waar de oorspronkelijke
infectie plaats vond, als ook in hct epitheel-weefsel
zelf kan persisteren. Verder meent men dat hct zich
latent kan ophouden in lymfocyten cn leucocyten.
net als bij bet rbino-pneumonie-virus bij paarden.
Exogene en endogene belastingen van het geïnfec-
teerde individu kunnen virusuitscheiding en het
optreden van ziekteverschijnselen tot ge\\olg heb-
ben, zoals experimenteel is bewerkstelligd door
dexamethason toe te dienen aan latent geïnfec-
teerde runderen. \'Ee\\cns nam men waar dal cr ook
een toename was van \\irus neutraliserende
antilichamen.

Op grond \\an de eigenschap van herpes-\\ irussen
zich aan extra-cellulaire ruimtes te onttrekken en
daarmee het mogelijke contact met extra-cellulaire
vloeistoffen zoals humorale antistoffen en om zich
van cel tot cel uit te breiden, speelt de celgcbondcn
immuniteit bij de afweer tegen herpes \\ irus-inlectics
een veel belangrijkere rol dan de humorale
immuniteit,

Vaccin-stammen, zoals procsen met t.s.-iriutanten
bevattende EB.R,-vaccins aantoonden, werden ook
uitgescheiden. Op grond van de proe\\cn met deze
t.s,-mutanten, die, in tegenstelling tot het uitgangs-
virus, niet meer neurotroop zijn, moet worden
aangenomen dat ze niet in de gangliën, maar in dc
epitheelcellen persisteren.

Een andere belangrijke ontdekking is, dat dc vacci-
natie tnet entstoffen uit geïnactixeerde herpes-
virussen, dc installatie van een veldvirus. dat zich
kan vermeerderen met de mogelijkheid van het
latent aanwezig zijn, in het geënte dier niet kan
verhinderen. De \\erwckker blijft permanent aanwe-
zig en wordt dus in geen geval in de entpopulatie
geëlimineerd.

Tot slot een aantal conclusies \\an de scbrij\\er;
profylactische entingen in de veehouderij om
epidemieën ten gevolge van een herpes virus-
infectie te vermijden zijn ongeschikt,
entingen met herpes \\irus-vaccins zijn geïndi-
ceerd om ziekten te vermijden bij het indi\\idu-
ele indi\\idu,

bij dezelfde werkzaamheid hebben \\accins uit
inactieve verwekkers de voorkeur,
.Als erallcen levende entstoffen beschikbaar zijn
dan moeten dc zich daarin bevindende \\irussen
door middel van stabiele merktekens als ent\\i-
russcn kunnen worden herkend,
chemo-therapeutica cn para mumteits induccrs
worden in de toekomst belangrijker bij de
bestrijding \\an herpes virus infecties,
het uitroeien \\an herpes \\irus infecties, waarbij
alle \\irusdragcrs aangetoond en geëlimineerd
moeten worden, moet het doel in de gehele vee-
houderij zijn (onhaalbaar;
Ref.).

(,. I). H .Sill\'ken.s.

-ocr page 571-

Hond

Incontinentia urinae van de hond veroor-
zaakt door een vagina-ureter fistel tenge-
volge van een hysterectomie

Pearson. H. en üibbs C.: Urinary incontinence in
the dog due to accidental vagino-ureteral listulation
during bvsterectornv.
J. small Anim. Pracl.. 21.0).
2H7-29I. (1980).

Er worden drie gevallen beschreven waarbij in-
continentia urinae respectievelijk enkele uren tot 2
weken na o\\ario-hysterectomie ontstond. In twee
gevallen bestond er een verkleving van de blaas en
de vagina-stomp, maar na losprepareren \\an deze
adhaesie verbeterde de incontinentie niet.
In alle drie gevallen kon de diagnose door middel
van urografie worden gesteld. Het urogram ver-
toonde dilatatie van nierbekken en ureter aan de
aangetaste kant en bovendien viel bij laterale pro-
jectie de dorsale verplaatsing van de gedilateerde
ureter op.

De open \\erbinding tussen vagina en ureter kon
tevens fluoroscopisch worden aangetoond door
met behulp van een Foley-catheter Urografin 150
(Schering) in de vagina te injecteren.
Bij laparatomic bleek in alle drie gevallen een ver-
kleving van een ureter met de blaas te bestaan; circa
1-2 cm voor de uitmonding van de ureter in de
blaas. In een der ge\\allen werd de oorzakelijke
ligatuur gevonden.

Herstel van de incontinentie werd in twee gevallen
bereikt door reïmplantatie van de aangetaste ureter
in de blaas en in een ge\\ al door eenzijdige nephrect-
omie en ureterectomie. Te\\ens werd de \\aginale
stomp ingekort.

Hoewel Röntgen-onderzoek bij incontinentia uri-
nae na ovario-hysterectomie niet veelbelovend is
bestaat er toch een indicatie voor indien deze aan-
doening korte tijd na de operatie ontstaat, levens
dienen in alle gevallen waarbij dc vagina- of uterus-
stomp met aangrenzende weefsels zijn verkleefd het
verloop van de ureteren nauwkeurig te worden
geïnspecteerd.

De beschreven complicatie zou waarschijnlijk kun-
nen worden voorkomen door het brede ligament tot
aan de ccrvi.K voorzichtig los te prepareien in plaats
van te scheuren en de stomp zo klein mogelijk tc
houden (volgens auteurs tot aan de vagina;
Ref.).
//. //. Thalheimer.

Immunologie

Immunologische aspecten van reumato-
ide arthritis

Eeltkamp, E. E. VV.; Sed. T (ienee.sk. 124. I74H-
1751. (1980).

De schrijver, hoofd van de afdeling auto-
immuunziekten van het Centraal Laboratorium
van de Bloedtransfusiedienst geeft in dit artikel een
overzicht van de meest recente ontwikkelingen op
het gebied van pathogenese en diagnostiek van reu-
matoïde arthritis (R.A), de bij de mens meest voor-
komende idiopathische auto-immuunziekte. (Daar
deze ziekte ook bij de hond allerminst zeldzaam is
én daar de laboratoriumdiagnostiek van RA bij
deze diersoort nog immer problemen oproept, wordt
het lezen van dit artikel door de Nederlandse die-
renarts ook ten sterkste door referent aanbevolen;
(Ref.)

Bekend is, dat voor het verkrijgen van RA een
zekere genetische predispositie van belang is; men-
sen met het weefselantigeen HLA-DR4 op hun B-
lymfocyten hebben een groter relatief risico de
ziekte te krijgen, (Bij honden is hierover met betrek-
king tot het DLA systeem nog niets bekend;
Ref). T-lymfocy\'ten (\'overmaat\' T helpercel func-
tie) zouden een belangrijke rol spelen hij het ont-
slaan van de zgn. rheumafactoren; immunoglobuli-
nen gencht tegen vnl. eigen IgG. De immunoglobuli-
nen kunnen behoren tot zowel de IgM-als de IgG-als
de IgA klasse. Door deze rheumafactoren ontstaat
o.a. complementactivatie in de synovialis met een
vicieuze cirkel tot gevolg: \'ontsteking\' vrijkomen
van lysosomale enzymen uit o.a. granuloctcn —
nog meer \'ontsteking\' destructie van collageen,
etc.

Schrijver wijst er op, dat de laboratoriumdiagnos-
tiek (tot voor enige tijd werden alleen de bekende
Rose-Waaler test en de latex-agglutinatie gedaan)
aanmerkelijk verbeterd is met de ontwikkeling van
de IET (immuunfluorescentietest), waarbij speci-
fiek kan worden bepaald tot welke Ig-fractie de
rheumafactoren behoren. Met deze IET kunnen
aanmerkelijk meer - tot nu toe; \'seronegatieve\'
RA patiënten worden opgespoord, (Ook opeen
veterinair immunologisch laboratorium zou in-
voeren van deze test mogelijk tot een aanmer-
kelijk verbeterde laboratoriumdiagnostiek van RA
kunnen leiden;
Ref.)

J. Goudswaard.

Kat

Twee gevallen van incontinentia urinae
bij de kat tengevolge van een verworven
vagina-ureter fistel

V\\\', Edward Allen en P, M, VVebbon; I wo ca,ses of
urinary incontinence in cats associated with acqui-
red vagino-ureteral fistula, ,/.
Smal Anim. Pracl.2\\
(7) 367-371. (1980)

Beschreven worden twee patiënten waarbij incon-
tinentia urinae respectievelijk 1 en 2 weken na
ovario-hysterectomie ontstond. Eén patiënt maakte
desondanks nog gebruik van de kattenbak!
Een urogram (onder narcose) met behulp van 12 cc
65% Hypaque (Winthrop Lab.) i.v. vertoonde bij I
patiënt een dilatatie van het linker nierbekken en de
linker ureter, waarop duidelijk het verloop van de
contrastvloeistof door de verwijde ureter in de
vagina was te zien, Laparatomie bevestigde de diag-

-ocr page 572-

nose cn na eenzijdige nephro-en ureterectomie ver-
dwenen de klachten.

De andere patiënt werd na zonder resultaat met
verschillende medicamenten te zijn behandeld
opnieuw geopereerd, waarbij uitgebreide verklevin-
gen tussen blaas en linker buikholte werden losge-
prepareerd. Daar de incontinentia post-operatief
bleef bestaan werd een urogram gemaakt; de linker
nier was hierop kleiner en het proximale gedeelte
van de linker ureter gedilateerd. Het verdere ver-
loop van de linker ureter was niet duidelijk zicht-
baar; wèl werd contrastvloeistof in de blaas gezien
en meenden auteurs ietwat contrastvloeistof in de
vagina te kunnen waarnemen, hoewel deze door het
ileum en faeces in het rectum niet duidelijk zicht-
baar was. Herstel na nephrectomie en ligatuur \\an
de Imker ureter.

De auteurs zijn van mening dat een ureter-vaginaal
fistel kan ontstaan door insluiting van de ureter in
een ligatuur van de uterus-stomp of tengevolge van
verklevingen.

(.,\'. H. Thalheimer

Kip

Rentabiliteit slachtkuikenbedrijven.

Vervoort. Ir. M. .1.: Het vraagstuk van de uiteenlo-
pende rentabiliteit van slachtkuikenbedrijven. Rap-
port nr. .1.97 Landbouw-Economisch Instituut. De
[Pluimveehouderij 10-.17: 12-9-1980 p. 11 - 13.

De gegevens worden verwerkt van 219 koppels
mestkuikens. vervolgd in 1976 77 op 34 bedrijven
met een capaciteit variërend van 10.000 tot 67.000
kuikens per opzet.

Erwerd 8ct. perkuikenverschilinarbeidsopbrengst
gevonden tussen Noord (Cir.. Er.. f)r. en Ov.| en
Zuid (Ei). In het Zuiden waren de verwarmingskos-
ten hoger, ondanks een lager verbruik dan in het
noorden, waar hoofdzakelijk aardgas werd
gebruikt.

In het Noorden is de uitval 1.3\'«; lager dan in het
Zuiden, waarde uitval vooral na 4 weken het hoogst
is ten gevolge van een zwaardere besmettingsdruk.
Eiwitsamenstelling van het voeder en efficiëncy van
het stalgebruik zijn eveneens oorzaken van de ge-
vonden verschillen.

Het aspect hygiëne verklaart 6< ; \\an de arbeidsop-
brengst verschillen.

In de groep met de hoogste arbeidsopbrengst wer-
den de hygiënische maatregelen het beste uitge-
voerd en de minste bezoekers toegelaten.
Betere welzijnsverzorging van de dieren, betere
hokreiniging en ontsmetting, betere erfverharding
en betere preventieve maatregelen ter voorkoming
van besmetting gaven betere technische resultaten
met een hogere voederwinst en hogere
arbeidsopbrengst.

De enting van kuikens tegen (iumboro zou geen
positieve bijdrage leveren aan de arbeidsopbrengst
(hoewel het meeste toegpast op de bedrijven met de
hoogste arbeidsopbrengst).

Voorts zijn de huisvestingskosten van invloed en
een \'attent management\'. Verder onderzoek wordt
gewenst geacht.

W. ./. Roepke

Kip

de kwaliteit van

Het broedproces en
eendagskuikens (1)

Kaltofen, R. S.: De Pluimveelv
(1980).

Hiderii. 10 12 - 13.

Een eendagskuiken heeft een goede kwaliteit als het
vermogen bezit om bij een geschikte behandeling
voorspoedig op te groeien tot het doel waarvoor het
bestemd is. Het kuiken moet \'vol\' zijn, d.w.z. goed
ontwikkeld, met een gevulde buik. Het dons moet
glanzen, goed uitstaan en goed kleuren. Het kuiken
moet goed rechtop staan, een heldere oogopslag en
een levendig gedrag vertonen.
De navel moet goed gesloten, droog, glad en Iets
ingestulpt zijn.

Kuikens met niet goed gesloten, vochtige of uitpui-
lende navel zijn tweede kwaliteit en hiervan zullen
er meer doodgaan.

Kuikenkwaliteit wordt be\'invloed door;

le De broedeikwaliteit. die in dit artikel niet verder
besproken wordt.

2e Het broedproces. waarbij een fysich milieu wordt
geschapen dat de embryonale ontwikkeling moge-
lijk maakt.

Dit wordt beïnvloed door:

a) de temperatuur;

b) waterdamp-, zuurstof- en koolzuurgasgehalte
van de atmosfeer;

c) hygiënische maatregelen.

Tijdens het broeden wordt het ei lichter (gem. 12%
in 20 dagen) door vochtverlies. Een constant broed-
klimaat van 37,7° Cen 50-54% relatieve vochtigheid
geeft een lineair verloop van het gewichtsverlies, fe
droog broeden geeft verhoogd vocht- en gewichts-
verlies, te kleine, korte, slappe, bleke kuikens met
kort dons.

Stukjes eischaal bleven aan hetdons plakken. Door
vochtgebrek treedt verhoogde sterfte bij de kuikens
op. Ook bij tc lang en te droog bewaarde eieren.
Te vochtig broeden geeft minder gewichtsverlies,
teveel aangepikte eieren die niet uitkomen. De te
vochtige eischalen laten minder zuurstof door, dus
ook te veel laat afgestorven kuikens in niet aange-
pikte eieren. Kuikens met te volle bulk, vochtige
slecht gesloten navel, vochtig kleverig dons.
\'Ee hoge broedtemperatuur geeft hogere embryo-
sterfte, onregelmatige vervroegde broeduitkomst;
gespreide of verdraaide poten en kromme tenen
komen voor. Te kleine en te kleverige kuikens met
kort dons, bleke kleur.

Te lage broedtemperatuur geelf late, onregelmatige
uitkomst, slechts gesloten navels, te volle bulk,
vochtig dons (als bij te vochtig broeden).
Ventilatie: CO, gehalte tijdens broeden mag niet
boven 0,5% stijgen, tijdens uitkomst max. tot 1%.
Zuurstof-gebrek geeft uitputting, te zwakke kui-
kens, sterfte In de dop. Te veel ventilatie kan leiden

-ocr page 573-

lot uitdroging en te lage temperatuur; te weinig leidt
tot te hoge vochtigheid.

Keren van de eieren tijdens het broedproces voor-
komt verkleven van de eieren met de schaal wat
afsterving geeft ofabnormale ligging. Bij niet ofte
weinig keren ontstaan /wakke, kleine kuikens met
plakkerig dons. Dit ontstaat ook wanneer de eieren
met de luchtkamer (stompe eind) naar beneden
worden bebroed. Eieren van oude kippen moeten
meer worden gekeerd dan eieren vanjonge hennen,
(eerste helft van de legperiode).
Eieren van oudere kippen hebben een dunnere
schaal, die meer vocht doorlaat, dus meer kans op
verklevingen geeft. Een (te) gladde bodem van uit-
komstladen en kuikendozen geeft spreidpoten bij
de kuikens.

H: J. Roepke

Proefdieren

Overgevoeligheid van caviae voor peni-\'
cilline

Rehg. J. E.. Yarbrough. B. A. and Pakes. S. P.:
Toxicity of cecal filtrates from guinea pigs with
penicillin-associated colitis,
l.ahoraiorv Animal
Seienee. .10. .\'>24-M/ (1980).

Sinds 1943 is bekend dat toediening van penicilline
bij caviae de dood kan veroorzaken. Dedarmllora
van caviae bestaat overwegend uit grampositieven.
Er zijn verschillende theorieën opgesteld over de
dodelijke colitis die door penicilline toediening
wordt opgeroepen. Verondersteld zijn een direct
toxisch effect van het antibioticum, anafylaxie.
voedingsdeficiëntie, verstoring van het electrolyten-
evenwicht. bacteriaemie en endotoxaemic.
Door de onderzoekers werd eendodelijkeenteroco-
litis opgeroepen door i.m. toediening van penicil-
line. In de coccuminhoud kon een filtreerbaar
toxisch produkt worden aangetoond. Dit toxine
was warmtegevoelig en veroorzaakte bij konijnen
een positieve \'intestinal loop\'test. Bacterievrijecoe-
cum nitraten veroorzaakten bij muizen na i.p.
toediening sterfte binnen 12 uur en bij cavia na i.p.
of intracoecale toediening in 16 uur. Coecumfiltra-
ten van caviae behandeld met fysiologisch zout
i.p.v. penicilline gaven geen sterfte bij proefdieren.
Er bleek bij de met penicilline behandelde caviae
slechts een minimale en aspecifieke bacteriaemie te
zijn. De conclusie is dan ook dal de dood het gevolg
is van een of meer toxines ge\\ ormd door darmbac-
teriën. Er worden suggesties gedaan ten aanzien van
de bacteriesoorten die voorde toxine-productic in
aanmerking komen.

If. J. /. van der (j idden

Proefdieren

Effect van Xylazine (Rompun®)en Keta-
mine op bloeddruk, hartfrequentie en
ademfrequentie bij konijnen

Santford, T. D. and Colby, E. D.; Effect of Xyla-
zine and Ketamine on blood pressure, heart rate
and respiratory rate in rabbits.
Lahoralorv Animal
Seienee.
30, 5\'l9-523. (1980).

Bij twaalf konijnen (Nieuw Zeelanders en kruisi-
ngen tussen Nieuw Zeelanders en Hollandertjes)
werden in de linker A. carotis verblijfcanulesaange-
bracht onder een halothaan anaesthesie. De tip van
de canule reikte tot in de aortaboog en het craniale
deel van de A. carotis wasafgebonden. 24 tot 36 uur
later werden bloeddruk, hartfrequentie en ademfre-
quentie geregistreerd. Vervolgens kregen de dieren
Ketamine 35 mg kg alleen of in combinatie met
Xylazine 5 mg kg i.m. toegediend. Gedurende 3
uren na deze toediening werden de bovengenoemde
parameters gemeten.

[> combinatie anaesthesie 45-60 minuten en gaf
een bloeddrukdaling van 309i, een daling in de
ademfrequentie van 77% en een afname in hartfre-
quentie van 28% ten zien. Wanneer Xylazine alleen
werd gegeven daalde de bloeddruk en de ademfre-
quentie even sterk als bij de combinatie terwijl de
hartfrequentie nog meer afnam. Bij Ketamine. al-
leen werd hetzelfde gevonden met dit verschil datde
hartfrequentie aanzienlijk minder ernstig daalde.
(Het is jammer dat de effecten van atropine niet
onderzocht zijn, dan had men meer kunnen zeggen
over de reOexen welke bij de combinatie anaesthesie
optreden.
Ref.)

A. P. .\\L G. Hertens

Varken

Onderzoek van enkele factoren, die in-
vloed uitoefenen bij de volgorde van big-
gen tijdens het zuigen,

1). Buchenauer en K. Dannemann.: f.\'ntersuchung
einiger Finfluszfaktoren auf die saugordnung von
Eerkëln.
I3. L.W. 92 (22): 432-438. (1979).

Volgens sommigen is de rangorde bij het zuigen van
biggen na 3 - 4 weken gestabiliseerd; volgens ande-
ren is dit al op de 3e dag het geval. Deze volgorde
wordt al tijdens de eerste uren na geboorte vech-
tende ingeleid. Hierhij blijkt duidelijk een voorkeur
voor de eerste tepels.

Schrijvers onderzochten dc stabilisatie van de vol-
gorde bij 130 biggen van 16 tomen. Zij kwamen tot
het volgende;

Op de 2e geboortedag zogen ruim 92<"( van dc big-
gen al aan de zelfde tepel als de le dag. Als in de Ie

-ocr page 574-

week één van de eerste tepels vrijkwam door een
sterfgeval, dan werd deze direct door een big van
één van dc achterste tepels be/ct. Stierf een big na de
7e dag, dan werd zijn tepel hoogstens als een 2e
benut, door éèn van de andere biggen. Bij zeugen,
die zich vaker omwentelen tijdens het zogen, is de
volgorde tijdens het zuigen later gestabiliseerd, dan
bij de dieren, die zich minder vaak omdraaien. De
beertjes namen meestal bezit van de eerste tepels;
deze biggen groeiden ook sneller dan die de laatste
tepels benutten. De dieren aan de voorste lepels
hadden een lagere hartfrequentie en meestal een
hogere huidtemperatuur. Dit wijst er op. dat deze
dieren vitaler zijn dan de overige.

./. /. Terpsira

Varken

Vaccinatie tegen de Ziekte van Aujeszky

Mc Ferran. J. B., Dow, C. and Mc Cracken,
R. M.: Experimental studies in weaned pigs with
three vaccines against Aujeszky\'s disease.
Cump.
Immun. Microbiol. Infeci..
2, 327-JJ4. (1979).

Groepen biggen werden gevaccineerd met twee
levende (Buk 900, en een experimenteel Nia-4
vaccin) en I geïnactiveerd vaccin (Geskyvac).
Twee weken na de vaccinatie werden de biggen
intranasaal besmet met een virulente Aujeszky
stam: de Nia-3 stam.

Na challenge trad in de Nia-4 vaccin-groep geen
sterfte op. Inde Buk 900-vaccin groep stierf op de 7e
dag 1 big (5,5%) en in de Geskyvac groep op de 5e
en 7e dag I dier (11%). Van de controle dieren
stierf 94%.

(Bij geïnactiveerde vaccins zullen 2 weken na de
vaccinatie de hoogste titers waarschijnlijk nog niet
bereikt zijn, zodat mogelijk bij een latere challenge
de dieren nog beter beschermd waren;
Ref.).
Bij alle 3 vaccingroepen werden de dieren na chal-
lenge ziek en werd virulent virus uitgescheiden.
Bij de controledieren werd uit alle neusswabs
virus geïsoleerd.

In de Nia-4 groep bevatten 10 van de 30 monsters

virus, in de Buk-groep 13 van de 30 en in de

Geskyvac-groep 18 van de 27 swabs.

Bij geen van de gevaccineerde dieren werd na

7 dagen challenge nog virus aangetoond.

Drie weken na de challenge waren alle 3 groepen

hersteld.

Er was tussen de groepen geen significant verschil
in de gemiddelde daggroei.

W. A. Hunneman.

Voedingsmiddelenhygiëne

COi bedwelming ten onrechte niet meer

toegestaan?

Lomholt N,: Die betäubung von Schlachtschwei-
nen mit CO,; Betäubung oder Ersticken\'\'
Die
Fleisegw.schr..
60, 1646-1649. (1980).

In dit artikel le\\ert Fomholt commentaar op een
artikel van Hoenderken in
Die Fleische irischafi
van november 1979.

Fombolt stell dat de E.E.G. grafieken aan de hand
waarvan Hoenderken tot de conclusie komt dat
deze binnen I minuut isoelectrisch zijn geworden
onjuist zijn geïnterpreteerd. De dieren zijn niet
gestorven, maar alleen verdoofd. I\'as na 3 ä 4 minu-
ten in een milieu met 68% CO, en 6% O, treedt
ademhalings- en hartstilstand in.
In de praktijk blijkt dat ten hoogste 1 op de 1000
varkens tijdens de CO, bedwelming ster\\en. Var-
kensdie na bedwelming weer bijkomen gaan zonder
angst opnieuw in de bedwelmingsapparatuur.
Lomholt is ten zeerste verbaasd dat in tegenstelling
tot wat in de litteratuur daarover te vinden is,
beweerd wordt dat in hel excitatie stadium de die-
ren volledig bij bewustzijn zouden zijn. De bewuste-
loosheid treedt volgens hem bij het begin \\an het
excitatie stadium in.

Ook kan er volgens hein geen sprake van zijn dat
CO, bedwelming lol verstikking is terug le voeren
daar in de CO, bedwelmingsruimte voldoende
zuurstof (6%) aanwezig is om geen verslikking le
laten optreden. Terwijl het verhoogde CO, gehalte
zelfs een verbeterde Oj toevoer naar hel centraal
zenuwstelsel tot gevolg heeft, zoals uil metingen is
gebleken. Was verstikking de doodsoorzaak dan
zouden de dieren na hel bedwelmen cyanoliscb
moeten zijn, wal niel het geval is.
Dat met CO, geen algemene narcose kan worden
verkregen wordt weerlegd door onderzoekingen
daarover. Het blijkt dat gedurende de eerste 10 ä 15
seconden de dieren absoluut rustig blijven. Dil wijst
er bovendien niel op dat de bewusteloosheid door
zuurstofgebrek veroorzaakt wordt.
Om te beoordelen of CO, bedwelming een goede
bedwelmingsmetbode is, kan men beter op de reac-
ties van mensen afgaan die CO; bedwelming hebben
ondergaan. Het blijkt dat ook na meerdere keren
CO, narcoses geen onprettige gewaarwordingen
worden gemeld of dat angstgevoelens optreden. In
tegendeel de COj narcose wordt boven andere nar-
cose methode geprefereerd.
Wetenschappers die experimenteel CO, bedwel-
ming ondergingen ondervonden geen gevoel van
onbehagen.

Wel moet deze bedwelmingsmetbode goed uitge-
voerd worden, maar dat geldt ook voor andere
methoden van bedwelming. Cioed uitgevoerd is CO,
bedwelming een goede en humane bedwelmingsme-
tbode waartegen geen ernsiige bezwaren kunnen
worden aangevoerd. CO, Bedwelming is zeer
geschikt voor bedwelming van varkens.

A. F. R. ler .Schüre

-ocr page 575-

Geachte Redaktie.

Uit het artikel van de hand van drs. C. C. J.
M. van der Meijs, directeur Voed ings-en kwa-
liteitsaangelegenheden van het Ministerie
van Landbouw en Visserij in het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde.
105, (2!). 887. (1980).
kunnen een aantal stellingen worden gedestil-
leerd met betrekking tot de taak van
keuringsd ierenarts.

1. Binnen de huidige organisatie van de
vleeskeuring is controle op het voorko-
men van landbouw bestrijdingsmiddelen
in vlees niet mogelijk.

2. Koppeling van gegevens met betrekking
tot dieren tijdens de mestperiode en vlees-
keuring vice-versa is tot op heden onvol-
doende gerealiseerd.

3. Tot de taak van de keuringsdierenarts zou
onder meer moeten behoren: mede-
verantwoordelijkheid voor het verhit-
tingsproces, de pekelsamenstelling, de
produktie van separator vlees en de con-
trole hierop.

4. De mogelijkheid bestaat dat de keurings-
dierenartsen worden ingeschakeld bij
kwaliteitskeuringen van andere dierlijke
produkten dan vlees, zoals eiprodukten,
konijnen, vis, schaaldieren en wild e.d.

5. De Minister van Landbouw en Visserij
heeft een kwaliteitsbeleid aangekondigd
van onder meer dierlijke voedingsmidde-
len.

Naar aanleiding van deze stellingen kan het
volgende worden opgemerkt:
ad. stelling 1

Het enige argument dat aangevoerd wordt om
deze stelling te onderstrepen is het feit dat \'de
centrale overheid de controle op het voorko-
men van landbouw bestrijdingsmiddelen
verricht".

De auteur is blijkbaar niet goed op de hoogte
met de mogelijkheden van de huidige Vlees-
keuringswet. Als de controle op de aanwezig-
heid van hormonen en trichinen binnen de
bestaande organisatie mogelijk is, dan moet
de controle op de aanwezigheid van insectici-
den, herbiciden e.d. ook mogelijk zijn. Het is
beter om stelling nummer I anders te formule-
ren en wel als volgt: \'Niet tegenstaande het feit
dat de controle op de aanwezigheid van land-
bouw bestrijdingsmiddelen in voedingsmid-
delen van dierlijke oorsprong binnen de hui-
dige organisatie van de vleeskeuring mogelijk
Is, heeft de centrale overheid deze taak tot zich
getrokken\' (evenals de keuring van pluimvee).
Het ware beter dat de centrale overheid zich
meer tot regelgevende taken (inclusief de con-
trole op de toepassing van de regels) voor
onder meer de vleeskeuring beperkt en de uit-
voerende taak overlaat aan de lagere
overheden.

ad. stelling 2

Het is duidelijk dat een vleeskeuringsuit-
spraak beter gefundeerd zal zijn als voor die
uitspraak beschikt kan worden overgegevens
uit de mestperiode. De moeilijkheid is echter
de identificatie van slachtdieren. Als dit voor
alle diersoorten is op te lossen dan kan de
keuringsuitspraak mede afhankelijk gesteld
worden van de identificatie en de daarbij door
de praktizerende dierenarts te verstrekken
gegevens. Goede contacten tussen de grote
huisdieren praktici en de keuringsdierenar-
tsen zijn daartoe nodig. Ook omgekeerd kan
dan een stroom van gegevens van de keurings-
dierenarts naar de prakticus vloeien. Het
Ministerie van Landbouw en Visserij zou dus
in het belang van een goed kwaliteitsbeleid in
eerste instantie, regels moeten geven voor de
identificatie van slachtdieren.

ad. stelling 3

De formulering van de zinssnede waaruit
blijkt dat een aantal taakonderdelen tot de
verantwoordelijkheid van de toekomstige die-
renarts zou behoren, geeft duidelijk aan dat
deze keuringsdierenarts in de toekomst bij het
produktieproces kan worden betrokken en
dan gaat het hier blijkbaar niet alleen om een
controlerende taak, maar dan wordt de die-
renarts ook bij de produktie als zodanig inge-
schakeld. Mogelijk is dit niet zo bedoeld en
gaat het uitsluitend om een controlerende
taak. Als dit zo is dan krijgt men de neiging te
veronderstellen dat het hier om een Freudi-

(Builen Ncramumiideliikhcid \\an de Redaktie)

Commentaar op:

\'Taak van de dierenarts bij de kwaliteitsbewaking van voedings-
middelen van dierlijke oorsprong\'

-ocr page 576-

aanse vergissing gaat, die te begrijpen is,
omdat hij gemaakt wordt door een hoofd-
ambtenaar van het departement van Land-
bouw en Visserij. Uit de begroting 198L van
het departement van Volksgezondheid en
Milieuhygiëne blijkt eveneens dat men streeft
naar een verwevenheid van het produktiepro-
ces met de controle van het eindprodukt. De
zinsnede \'Het kwaliteitsbeleid moet er op
gericht zijn de belangen van de producent en
consument op zo evenwichtig mogelijke wijze
te behartigen\' uit het artikel van Van der Meijs
is in dit verband typerend. Het verweven van
deze twee belangen is onjuist. Voor het opstel-
len van regels betreffende de produktie etc.
moet interdepartementaal overleg tussen
Volksgezondheid en Landbouw plaatsvinden.
Degenen, die controleren of aan de regels
door het bedrijfsleven de hand wordt gehou-
den, moeten dit uitsluitend doen in het belang
van de consument.

ad. stelling 4

Van der Meijs stelt dat de taak van de keu-
ringsdierenarts in de toekomst waarschijnlijk
zal worden uitgebreid met de controle van een
aantal andere voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong.

Wordt hier een lekkere hap voor de neus van
de vleeskeuringsdierenarts gehouden? kan
men zich afvragen. Waarom heeft men dan de
keuring van kippen niet reeds lang onderge-
bracht bij de vleeskeuringsdiensten? Reeds
vele keren is ook door anderen gesteld, dat de
controle van alle voedingsmiddelen van dier-
lijke oorsprong moet worden ondergebracht
bij de vleeskeuringsdiensten of bij nieuwe
levensmiddelendiensten die uit een combina-
tie van vleeskeuringsdiensten en keurings-
diensten van waren zouden moeten worden
gevormd.

ad. stelling 5

Voor zover het kwaliteitsbeleid betrekking
heeft op de gezondheidsbescherming van de
consument dient de producent, in casu land-
bouw, geen invloed op dit beleid te hebben.
Het Ministerie van Volksgezondheid en
Milieuhygiëne moet voor dit zeer belangrijke
onderdeel van het kwaliteitsbeleid het enige
verantwoordelijke Ministerie zijn.

Slotopmerking

Men kan zich niet aan de indruk onttrekken
dat één van de uitgangspunten, die tot de
publikatie van dit artikel hebben geleid, de
gedachte is, dat voor een aanpassing aan
moderne ontwikkelingen een overhoop-halen
van de organisatie van de bestaande vleeskeu-
ring noodzakelijk is. Terwijl de vleeskeu-
ringsdiensten in de huidige bestuurlijke en
organisatorische vorm redelijk goed functi-
oneren. Evolutie is beter dan revolutie, ook
voor de vleeskeuring.

J. Heida^

Drs. J. Heida, Vleeskeuringsdienst Oost-Friesland, De Hemmen 98, 9206 AG Drachten.

Naschrift

Geachte Redaktie.

Het commentaar van drs. J. Heida op boven-
vermeld artikel heb ik vooraf ter kennisname
mogen ontvangen. Gezien het belang van
het onderwerp, ben ik gaarne bereid een
reactie te geven op het daarin gestelde.

Organisatiestructuur

Alhoewel mijn artikel voornamelijk gericht is
op de taken van de dierenarts en niet op
organisatiestructuur van de levensmiddelen-
keuring is het begrijpelijk dat het commentaar
met name aansluit op dit laatste. Het is echter
bekend dat de organisatiestructuur van de
vleeskeuring al geruime tijd aan wijzigings-
processen onderhevig is en dat de beide ver-
antwoordelijke Ministers nadere beleidsvoor-
nemens dienaangaande aan de Tweede Kamer
hebben bekend gemaakt. Hierover zal nog
nader overleg worden gevoerd en het is in dit
stadium dan ook niet mogelijk nader daarop
in te gaan.

Desalniettemin wil ik er naar aanleiding van
het gestelde in stelling 1 wel op wijzen dat met
name chemisch-analytische onderzoektech-
nieken hun intrede hebben gedaan in de vlees-
keuring.

Het betreft hier zeer specialistische onder-
zoektechnieken ten aanzien van stoffen als
zware metalen, diergeneesmiddelen, groei-
bevorderende stoffen, gewasbeschermings-
middelen etc. die niet alleen een grote des-
kundigheid maar ook een uitgebreide en
kostbare apparatuur vereisen. Daar slechts
een zeer beperkt aantal laboratoria de be-
schikking heeft over de hiervoor benodigde
faciliteiten, is bedoeld onderzoek op die la-
boratoria (o.m. RIV, CIVO-TNO, RIKILT)
terecht gekomen.

Voorts moge ik er op wijzen dat de organisa-
tiemodellen voor het effectueren van het ge-
stelde in stelling 2, veel gecompliceerderzullen
blijken dan het commentaar doet veronder-
stellen. Met het gestelde dat een identificatie-

-ocr page 577-

regeling een belangrijke basis is bij de infor-
matie-uitwisseling van mest- en slacht-
gegevens, ben ik het geheel eens.

Kwaliteitsbeleid

Het commentaar, met name voor wat betreft
het gestelde ten aanzien van de stellingen 3 en 5,
raakt het kwaliteitsbeleid en ik wil daarop dan
ook graag nader ingaan.
Zoals in mijn artikel summier is aangeduid,
hebben zich aanzienlijke veranderingen voor-
gedaan in het produktieproces en is de consu-
ment mondiger en kritischer geworden. Er is
dus sprake van een brede maatschappelijke
betrokkenheid. In deze situatie wordt de afzet
van de producent in toenemende mate be-
ïnvloed door de consument.
De overheid heeft een taak in de begeleiding
van dit proces en geeft hieraan gestalte door
in het kwaliteitsbeleid de belangen van pro-
ducenten en consumenten op een evenwich-
tige wijze te behartigen. De wensen van beide
groeperingen worden daarvoor geanalyseerd
en geobjectiveerd en bij de beleidsvorming
betrokken. Het kwaliteitsbeleid van de over-
heid is derhalve vrijwel steeds zowel pro-
ducent- als consument-gericht. Mutatis mu-
tandis geldt hetzelfde voor de controle. Gelet
op de verschillende aspecten met betrekking
tot produktie, produkt en consument zijn dan
ook verschillende Ministers gemeenschap-
pelijk verantwoordelijk voor relevante wette-
lijke kaders als de vleeskeurings-. Waren- en
Landbouwkwaliteitswet.

C. C. J. M. v.d. Meijs\'

1

The Veterinary Annual

(Nineteenth and twentieth issue)

C. S. G. Grunsell and F. W. G. Hill (editors)

(John Wright and sons Ltd.. Bristol)

Deze jaarboeken bevatten elk in ongeveer .100
pagina\'s belangwekkende informatie over een grote
verscheidenheid van onderwerpen, welke evenals
de auteurs met zorg werden gekozen.
Elke jaargang begint met een aantal overzichts-
artikelen over een groter gebied, bijvoorbeeld Vee-
teelt, Voortplanting en Vruchtbaarheid, Vlees- en
Pluimvee-keuring. Daarna volgt een keus uit
ziekten bij paard, rund, varken, schaap en kleine
huisdieren. Zelfs werd een artikel over geiten-
houderij opgenomen.

Uiteraard zijn de artikelen toegesneden op de toe-
standen in Groot Brittannië. Zo is voor ons een
bijdrage over de runderhorz.elbestrijding nauwe-
lijks van belang. Wél is interessant om te ver-
nemen dat door de mazen in de Wet opde Runder-
horzelbestrijding, waardoor \'vrij\' grazend jongvee
niet met derrisaftreksel behoefde te worden be-
handeld, de bestrijding tot nog toe in Groot Brit-
tannië nauwelijks effect heeft gesorteerd.
Over het algemeen echter bevatten de jaarboeken
een massa up to date informatie over een aantal
onderwerpen, welke voor de prakticus van belang
zijn. De literatuurlijsten maken een vrij volledige
indruk. Ook de Nederlandse vakliteratuur wordt
nog al eens aangehaald

Wel valt een niveauverschil op in de bijdragen.
Zo gaat de beschrijving van de diagnose en de
operatieve behandeling van fracturen in het gebied
van de carpus en van de sesambeentjes bij het
paard ver uit boven de behandelingsmogelijkheden
in de praktijk. Het zelfde geldt eigenlijk voor de
operatieve behandeling van keratoconjunctivitis
sicca bij de hond. Het aantal bijdragen over ziekten
van kleine huisdieren is overigens aanzienlijk (resp.
21 en 13) en gevarieerd.

Een uitgebreide index maakt het opzoeken van de
gewenste informatie gemakkelijk.
Als vorm van P.A.0. voor de prakticus en vooral
voor degenen die werkzaam zijn in de gemengde
praktijk van harte aanbevolen.

D. Talsma.

Drs. C. C. J. M. van der Meijs, Direkteur Voedings- en Kwaliteitsaangelegenheden Ministerie van
Landbouw en Visserij, Directoraat-Generaal voor Landbouw en Voedselvoorziening.

-ocr page 578-

Aanmelding kandidaten
Muntendamprijs

Tot 1 februari 1981 kunnen bij de Stichting
Koninging Wilhelmina Fonds namen van per-
sonen worden ingediend, die in aanmerking
zouden kunnen komen voor de
Muntendamprijs,

Deze onderscheiding, die genoemd is naar
prof, dr, P, Muntendam, wordt jaarlijks uit-
gereikt aan een persoon die zich in bijzondere
mate verdienstelijk heeft gemaakt op het ter-
rein van de kankerbestrijding in Nederland,
Deze verdienste kan men hebben verworven
hetzij door belangrijk wetenschappelijk
spreurwerk, hetzij door persoonlijke inzet bij
behandeling, verpleging en verzorging van
patiënten, hetzij door verdienste op een ander
terrein van de kankerbestrijding.
De prijs wordt in 1981 voor de vijfde keer
uitgereikt. Hij bestaat uit een oorkonde en een
penning, naar ontwerp van Marianne
Letterie,

Tot nu toe werd de Muntendamprijs uitge-
reikt aan de heren G, de Jong te Rijsenhout,
G, W, Huizinga te Groningen, ir
L., M, Oos-
terwijk te Deventer en dr, 1., Meinsma te
Amsterdam in hun functie van respectievelijk
econ, directeur van het Antoni van Leeuwen-
hoekhuis. promotor Vereniging KWF, secre-
taris Oncologisch Centrum \'IJsselstreek\' en
directeur van het WKL,
Dit jaar kon de onderscheiding door omstan-
digheden niet worden toegekend.
Iedereen kan kandidaten voorstellen. Men
wordt verzocht naam en adres met vermelding
van levensloop en verdienste van een moge-
lijke kandidaat te zenden naar het bestuur van
de Stichting Koningin Wilhelmina Fonds.
Sophialaan 8-10, 1075 BR Amsterdam,
Een jury bestaande uil prof, dr, E, A, van
Slooten, voorzitter en de leden prof, dr, H, L,
Booy, prof dr, E, M, Cohen en mf, E, G,
Koning, adviseert hel Bestuur over de toeken-
ning van de prijs,
(Pershericht Koriingin H\'i/hehtiiim Fonils).

ßgffDfg^Dl]

Minister Braks over perspectie-
ven voor onze agribusiness

Nationale Coöperatieve Raad voor
Land- en Tuinbouw

De overheid is bereid om de inspanningen van
het bedrijfsleven, gericht op de afzet in het
buitenland, te ondersteunen, In dat kader is
het van het grootste belang, dat wij in staat
zijn met onze produkten de best mogelijke
waarborg op veterinair en fytosanitair gebied
te bieden. Allerlei stagnatie in de internati-
onale handel is immers terug te voeren tot
verlangens van importerende landen met
betrekking tot gezondheidsaspecten.
Wij moeten blijven streven naar een produk-
tiewijze en produkten, waarbij dat aspect de
grootst mogelijke aandacht heeft. Als ons
land vanaf I januari a,s, het voorzitterschap
van de EEG bekleedt, zal de bewindsman zich
dan ook zeer sterk inzetten voor verdere
harmonisatie van de vetarinaire en fytosani-
taire eisen,
 fi ,,: Persbericht Ministerie
Ijinilhouw en Visserij)

Wijziging handelsnaam
Philips-Duphar B,V. en
Philips-Duphar Nederland
B.V.

In juli van dit jaar heeft de overdracht plaats-
gevonden van alle aandelen in Philips-
Duphar B
.v, door de N,V, Philips\' Gloeilam-
penfabrieken aan de Solvay Groep met
hoofdkantoor te Brussel.
In verband daarmede zijn dc handelsnaam
van Philips-Duphar B.V. en van de ver-
koopmaatschappij in Nederland, Philips-
Duphar Nederland B.V., met ingang van 1
oktober 1980 gewijzigd in Duphar B.V. en
Duphar Nederland B.V.
Duphar B.V., met haar dochterondernemin-
gen, waaronder Duphar Nederland B.V..
blijft ook binnen de Solvav Groep optreden
als een industriële en commerciële eenheid,
die organisatorisch is opgesteld in vijf divisies:
Human Health. Animal Health. Crop Protec-
tion. A.C.C. (Duphar-Cartrix) en
Biochemicals.

Evenals thans zal Duphar B.V. verantwoor-
delijk zijn voor de research en ontwikkeling,
de produktie en de internationale verkoop
van Duphar-produkten.

-ocr page 579-

EEG-Raad van Ministers
(landbouw)

Veterinaire maatregelen

De Commissie heeft een ontwerp-verorde-
ning ingediend betreffende een verbod tot het
gebruik van stoffen met een hormonale en
splerontwikkelende werking bij landbouw-
huisdieren en de controle daarop.
De komende tijd zal in werkgroepen van
deskundigen intensief worden overlegd, ten-
einde de voorgestelde datum van I januari
1981 als ingangsdatum te kunnen verwezen-
lijken.

De Raad heeft voorts een pakket veterinaire
maatregelen aanvaard, ffierin wordt o.m. be-
paald dat Denemarken, het Verenigd Konink-
rijk en Ierland uiterlijk per I juli 1981 hun
verbond met betrekking tot de Invoer van
varkens en vers varkensvlees uit de overige
lidstaten zullen opheffen.
Zij hadden deze uitzonderingspositie bedon-
gen bij hun toetreding tot de Gemeenschap
in verband met bescherming tegen varkens-
pest.

Een en ander houdt in, dat de \'oude\' zes
lidstaten vanaf 1 juli a.s. niet (tegen varkens-
pest) geënte levende varkens, alsmede vers
vlees van niet-geënte varkens onder bepaalde
voorwaarden In deze drie landen mogen in-
voeren.

(Persbericht Ministerie
van
iMndhouw en Visserij)

Het voeren van bermhooi
aan paarden

Bermhooi is hooi dat gewonnen is op bermen
van (snel)wegen.

Bermhooi heeft een lagere voedingswaarde
dan gewoon grashooi omdat:

bermgras een andere samenstelling heeft
dan gewoon gras.

Grasmengsels voor bermen bestaan voor
het grootste deel of geheel uit grassen, die
een goed wortelstelsel hebben en die van-
uit voedingsoogpunt gezien slecht moeten
worden genoemd. Aan dit grasmengsel
wordt vaak een bloemen- en kruiden-
mengsel toegevoegd, waardoor de voe-
dingswaarde ook negatief beïnvloed
wordt:

- bermen niet bemest worden, waardoor er
een trage grasgroei is.

Traaggroeiende grassen hebben een lagere
voedingswaarde dan snelgroeiende
grassen;

— bermgras in zeer laat groeistadium wordt
gemaaid. Hoe ouder gras wordt, des te
meer ruwe celstoffen het bevat, waardoor
de voedingswaarde lager wordt.
Niet alleen de voedingswaarde maar ook de
kwaliteit van bermhooi is lager dan van
gewoon grashooi.
De oorzaken hiervan zijn:
Het niet vlak zijn van bermen, waardoor tij-
dens het maaien een verontreiniging met zand
plaatsvindt. Ook tijdens het persen kan er
zand in het hooi komen. Zand kan bij paarden
diarree en koliek veroorzaken.
De lange veldperiode van bermhooi. Omdat
er geen bewerkingen plaats kunnen vinden,
kost het drogen veel tijd. Hierdoor heeft het
weer een grote invloed op de kwaliteit. Een
lange veldperiode heeft ook een nadelige
invloed op de voedingswaarde, het mineralen-
en het caroteengehalte. Ook kan er rotting en
schimmelvorming optreden, die de oorzaken
van diarree en koliek bij paarden kunnen zijn.
Het voorkomen van papier, plastic en blik op
bermen, die ook In het hooi terecht komen.
Bermhooi kan schadelijke stolTen bevatten,
o.a.:

IJzer, dat aan benzine wordt toegevoegd en
via uitlaai-gassen op hel bermgras koml.
Alhoewel er geen verschijnselen vaneen lood-
vergiftiging bij paarden door het voeren van
bermhooi zijn beschreven, moet men toch
voorzichtig zijn met het voeren ervan, daar
paarden gevoelig zijn vooreen loodovermaal.
Roel of chemicaliën, afkomstig van het
verkeer.

De mate van verontreiniging van bermgras-
hooi mei schadelijke stoffen is afhankelijk
van de verkecrsinlensilell.
Concluderend kan men zeggen, dat hel voeren
van bermgras of bermhooi afgeraden moet
worden. Alleen als hel hooi of gras gewonnen
is van bermen van wegen met een lage ver-
keersintensiteit kan men hierop een uitzonde-
ring maken.

(persherichl Ixindhouwschap)

-ocr page 580-

Cursus sensorische analyse

Instituut CIVO-Analyse TNO

Gezien de grote belangstelling voor de nu in totaal
zeven in sensorische analyse gegeven cursussen, zal
ook in 1981 een cursus worden georganiseerd door
het Instituut CIVO-Analyse TNO te Zeist en het
Psychologisch Laboratorium der Rijksuniversiteit
te Utrecht,

De cursus wordt gegeven in het TNO-complex te
Zeist in tien wekelijkse bijeenkomsten op woens-
dagen van circa 9.45 uur tot circa 16.15 uur, begin-
nende 11 maart en eindigende 27 mei 1981. Op
woensdag 22 en 29 april is er geen cursus.
Het minimaal aantaal deelnemers bedraagt 20,
het maximum aantal is 30,
Het programma omvat de volgende onderdelen:
1. sensorische meetmethoden; 2. selectie, training
en motivatie; 3. statistiek; 4. werking van de zin-
tuigen; 5. organisatie van het sensorisch onder-
zoek; 6. preferentie- en acceptatie-onderzoek.
De statistiek zal voorafgaande aan de eigenlijke
cursus in een viertal bijeenkomsten op de woens-
dagmiddag (4, 11, 18 en 25 februari) worden be-
handeld.

Deze bijeenkomsten zullen plaats vinden in het
Psychiologisch Laboratorium, Varkenmarkt 2,
Utrecht.

Tijdens de cursus zal er ruime gelegenheid bestaan
voor praktische oefening, discussie en verduide-
lijking van theoretische inzichten. De kosten voor
de eigenlijke cursus bedragen ƒ 1.150,- (exclusief
BTW) met inbegrip van verblijfkosten; voor de
bijeenkomsten betreffende de statistiek zijn deze
ƒ 175,00 (exclusief BTW en verblijfkosten).
Nadere informatie en aanmeldingsformulieren zijn
te verkrijgen bij de heer L. J. van Gemert (Insti-
tuut CIVO-Analyse, Ut recht se weg 48, Postbus 360,
3700 AJ Zeist, tel. 03404-52244, toestel 254).

17th International
Symposium on the History
of Veterinary Medicine

June 5th till 8th, 1981, in Helsinki
(Finland)

The World-Association for the History of Vete-
rinary Medicine and the Section History of Vete-
rinary Medicine of the German Veterinary Asso-
ciation (Deutsche Veterinärmedizinische Gesell-
schaft) arrange their 17th International Symposion
on the History of Veterinary Medicine from June
5th till 8th, 1981, in Helsinki (Finland).

All interested people — also non-veterinarians —
are cordially invited to take part. Those who have
not yet joint these meetings will please contact the
secretary\'s office of the World-Association for the
History of Veterinary Medicine: Tierärztliche
Hochschule Hannover, Bischofsholer Damm 15,
D-3000 Hannover 1 (Federal Repubhc of Ger-
many), Tel. (0511) 8113503, Telex 9 22034 tihod.
The Symposion material will be sent out well-
timed. If desired an application form for member-
ship in the World-Association will be sent.
Lectures for the main theme \'Infectious diseases -
except Bang\'s disease\' and for free themes, which
will not be estimated different for the purpose
of the Symposion, can be announced compulsory
to secretary\'s office on January 31st, 1981, at the
latest by giving the theme. Between 10 to 30 minutes
will be available to each lecturer. Announcing the
lecture it\'s duration should be mentioned. Official
languages are English, French, German, Spanish
and Finnish.

Prof. dr. E.-H. Lochmann,
President of the World-Association.

17th Annual Meeting of the
European Association for the
Study of Diabetes

De 17e jaarlijkse bijeenkomst van de European
Association for the Study of Diabetes (EASD)
zal gehouden worden van 14 tot 18 september 1981
in Amsterdam (RAI).

Informatie kan verkregen worden bij: Secretariaat:
Organisatie Bureau Amsterdam B. V., Europaplein,
1078 GZ Amsterdam, tel. (020) 440807.
Secretaris van het organiserend comité: ProL dr.
H. M. J. Krans, Afd. Endocrinologie, Geb. 30-
OLCO 11, Academisch Ziekenhuis Leiden, 2333
AA Leiden.

-ocr page 581-

Rapport Wetenschappelijke
Advies-Commissie Doping
Paarden uitgebracht

Ter bevordering van het welzijn van
paarden in het algemeen en in het bij-
zonder terwille van de bestrijding van
doping bij wedstrijdpaarden heeft de
Minister van Landbouw en Visserij op 15
mei 1979 de Wetenschappelijke Advies-
Commissie Doping Paarden geïnstal-
leerd. Dit is gebeurd na overleg met de
Stichting Nederlandse Draf-en Rensport
(N.D.R.) en de Nederlandse Hippische
Sportbond (N.H.S.).
De commissie staat onder voorzitter-
schap van prof. dr. G. Wagenaar, hoog-
leraar Inwendige Ziekten der Grote Huis-
dieren en Gerechtelijke Diergeneeskunde
aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Zij
kreeg tot taak de minister en de sport-
organisaties te adviseren over de toelaat-
baarheid van potentieel prestatiebeïn-
vloedende stoffen en ingrepen bij paar-
den, over de relatie tussen diergenees-
kundige begeleiding en doping, over ade-
quate onderzoekmethoden aan de hand
waarvan op doping gecontroleerd moet
worden en over nieuwe (internationale)
ontwikkelingen op dopinggebied.
Gezien de vele problemen die een rol
spelen rond het begrip \'doping in de paar-
densport\' heeft de commissie thans een
advies uitgebracht dat meer omvat dan in
haar taakopdracht is geformuleerd. Het
gehele probleem van de doping moet
duidelijk gezien worden tegen de achter-
grond van het wedstrijdgebeuren in de
paardensport.

Definitie doping, bezwaren tegen doping
en ingrepen

De commissie heeft een definitie van het
begrip doping vastgelegd en daarnaast
een lijst gegeven van de groepen stoffen
die voor doping kunnen worden gebruikt
met bij iedere groep een aantal voor-
beelden.

Als doping beschouwt zij: \'het toedienen
aan een paard van zowel lichaamsvreem-
de als lichaamseigen stoffen, indien daar-
door de prestaties van het dier in het
kader van het wedstrijdgebeuren kunnen
worden beïnvloed\'. De lijst met speci-
fieke (groepen) stoffen kan uiteraard
slechts een momentopname zijn, die
voortdurend zal moeten worden aange-
past. Blijkens de definitie kan ook de
aanwezigheid van normale voedingsbe-
standdelen, zoals vitaminen en spore-
elementen als doping worden opgevat
indien deze in abnormale hoeveelheden
in het lichaam aangetroffen worden. In
zo\'n geval zijn zij duidelijk bewust toege-
voegd.

Naast doping kunnen ook chirurgische
ingrepen de prestaties van een dier be-
ïnvloeden, bijv.:

— neurectomie;

— castratie: een lang bekende ingreep
die de prestatie kan beïnvloeden.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 582-

Over de toelaatbaarheid van ingrepen
zal de commissie zich nog beraden.
De bezwaren tegen doping en ingrepen
kan men als vofgt samenvatten. Het ge-
bruik van dopingsmiddelen kan het wel-
zijn en de gezondheidstoestand van het
dier zowel direct als indirect nadelig be-
invloeden. Dieren kunnen na gebruik van
doping resp. ten gevolge van ingrepen
prestaties leveren die uit foktechnisch
oogpunt niet als zodanig mogen worden
gewaardeerd. Oneerlijke concurrentie
kan ontstaan en het gebruik van doping
kan oneerlijkheid in de handel tot gevolg
hebben, aangezien de aldus geleverde
wedstrijdprestaties de waarde van het
paard bepalen.

Slechts gezonde paarden mogen aan de
start verschijnen en behandeling met me-
dicamenten binnen 4 x 24 uur voor de
start is dan ook niet toegestaan.

Dopingresearch en -controle

Voor een goede dopingcontrole is een
goede research nodig. Naar het oordeel
van de commissie dient die zich ten aan-
zien van de gebruikte middelen resp.
vermoedelijk gebruikte middelen op twee
onderzoekvelden te concentreren:

— de gedragingen van paarden onder
invloed van dopingmiddelen;

— het gedrag van het dopingmiddel in
bet lichaam en het opsporen daarvan.

De commissie heeft een aantal suggesties
gedaan over de wijze waarop de doping-
controle zou kunnen worden georgani-
seerd. Zo adviseert zij tot het instellen
van een onafhankelijke \'wedstrijddieren-
arts\'. Als hoofdtaak krijgt deze de con-
trole van de deelnemende paarden op
doping, alsmede de beoordeling van hun
gezondheid. Zijn bevoegdheid dient zo
ruim te zijn, dat hij paarden om geoznd-
beidsredenen een startverbod kan opleg-
gen en kan aanwijzen voor doping-con-
trole. Uiteraard kan ook de organisatie
zelf hiervoor paarden aanwijzen.
Monsters van paarden (urine- of bloed-
monsters) moeten op zodanige wijze wor-
den afgenomen en verwerkt, dat vergis-
singen en fraude zijn uitgesloten. Ze moe-
ten deugdelijk worden bewaard en zo snel
mogelijk naar het onderzoek-laborato-
rium worden gebracht. Dergelijke labo-
ratoria moeten qua localisatie, personeel,
inrichting en onderzoekmogelijkheden
aan hoge eisen voldoen, om de analyse
adequaat, discreet en snel te kunnen
uitvoeren. In geval van een positieve
uitslag, moet de gang van zaken bij de
analyse en de bedrijfsvoering in een rap-
port worden vastgelegd.
De commissie meent bovendien dat een
onafhankelijke commissie (\'Doping-
commissie\') moet worden ingesteld die de
uitslagen van het onderzoeklaborato-
rium interpreteert en beslist of er al dan
niet sprake is van doping. In geval van
een positieve bevinding, kunnen even-
tueel tuchtrechtelijke sancties worden ge-
nomen. Paard, trainer of berijder zouden
bijv. voor een bepaalde periode uitgeslo-
ten kunnen worden en het moet mogelijk
worden de eigenaar een geldboete op te
leggen.

Vertaling naar de praktijk en uniforme
landelijke regels

In overleg met de sportorganisaties zal
nu worden bekeken hoe één en ander,
eventueel in fasen, naar de praktijk kan
worden vertaald. Door de organisaties is
overigens reeds een bijdrage geleverd bij
het terugdringen van dopingeneenaantal
suggesties van de commissie past men
reeds in de praktijk toe. Andere zullen
echter pas op langere termijn verwezen-
lijkt kunnen worden.
Van essentieel belang acht de commissie
uniformering van de regels op het punt
van doping bij alle in ons land gehouden
paardenwedstrijden. Verder meent zij dat
met kracht gestreefd moet worden naar
internationale harmonisatie daarvan, ge-
zien het internationale karakter van deze
wedstrijdsport.

Belangstelling voorlichtings- en
instructiedag opnieuw groot

De jaarlijkse en inmiddels traditionele
voorlichtings- en instructiedag voor op-
zichters, controleurs en pluimveekeur-
meesters heeft een op de praktijk ge-
richte na- en bijscholing tot doel. Dit
jaar had de gebeurtenis plaats op 1 no-
vember — nu weer in het Jaarbeurs

-ocr page 583-

Congrescentrum te Utrecht -- en van
de 275 betrokkenen woonden 205 per-
sonen de dag bij.

Tijdens de gecombineerde ochtendverga-
dering kwamen als onderwerpen aan de
orde \'Parasitaire Zoönosen\' en \'Bedwel-
ming van slachtdieren en van slacht-
pluimvee\'.

Zoals de laatste paar jaar gebruikelijk,
was de middagvergadering gesplitst in
een bijeenkomst van de opzichters en
controleurs enerzijds en een voor de
pluimveekeurmeesters anderzijds. Bij de
opzichters en controleurs werden de vol-
gende items behandeld: \'Dierver\\oer, im-
en export Schiphol\'en\'Desinfectie en rei-
niging van veewagens\'. Voor de pluim-
veekeurmeesters stonden als onderwer-
pen op het programma \'De produktie
van pluimveevlees nu en in de toekomst\'
en \'De realisering van de binnenlandse
pluimveekeuring\'.

Ceremonieel tintje

Aaan het begin van de middagvergade-
ring van de pluimveekeurmeesters hield
dr. Dobbelaar nog een toespraak waarin
hij hen zijn bijzondere dank betuigde
voor de het laatste jaar verrichte extra in-
spanningen. In verband met de invoering
van de binnenlandse pluimveekeuring
moest immers tijdelijk met hetzelfde aan-
tal keurmeesters en keuringsdierenart-
sen de keuring verricht worden op het
dubbele aantal slachterijen en zeer vele
uitsnijderijen.

De heer Dobbelaar stelde verder met na-
druk dat de pluimveekeuringsambtena-
ren de enorme uitdaging, waarvoor zij
gesteld waren, aangekund hadden.
Hij wenste de het afgelopen jaar gewor-
ven nieuwelingen in de gelederen van
harte welkom en ging daarna in aanwe-
zigheid van hun echtgenotes over tot hun
beëdiging. Verder werd alle pluimvee-
keurmeesters (zowel de nieuwe als de
oude) als \'tastbaar blijk van waardering\'
een getuigschrift uitgereikt, waarin wordt
verklaard dat zij voldoen aan de (in
EG-richtlijn 71 118) gestelde opleidings-
eisen. De oudgedienden werd tenslotte,
eveneens om die waardering te kennen
te geven, ieder het boek \'Jachttaferelen\'
van Rien Poortvliet overhandigd.

BESMETTEL,IJKE DIERZIEKTEN
Dierziektenbulletin nr. 21 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m 15 november 1980
vermeldt het volgende aantal gevallen van aan-
gifteplichtige besmettelijke dierziekten in Neder-
land.

Rotkreupel

Totaal 8 gevallen in 6 gemeenten.

Friesland
Drenthe
Overijssel

3 gevallen in I gemeente

4 gevallen
1 geval

Schurft

Totaal 3 gevallen in 2 gemeenten.

Groningen
Noord-Holland

1 geval

2 gevallen in 1 gemeente

VARKENSPEST
Oost-Duitsland

Volgens een telex van de üostduitse Veterinaire
Dienst, gedateerd 11 november 1980, is varkenspest
ontdekt op 2 particuliere boerderijen met samen
19 varkens.

De bron van de ziekte is nog niet vastgesteld.
Alle varkens op de besmette boerderijen zijn on-
middellijk geslacht en de noodzakelijke sanitaire
en beschermende maatregelen zijn genomen.

Griekenland

Bij een telegram van 17 november liet de Veteri-
naire Dienst te Athene weten, dat 2 uitbraken
van varkenspest gemeld zijn op boerderijen in de
gemeente St. Matheo en Moraitika (eiland Kor-
foe). In het totaal waren daar 300 varkens aan-
wezig. De klinische diagnose is door het labo-
ratorium bevestigd.

Alle betrokken varkens zijn afgemaakt en sanitaire
maatregelen zijn genomen, inclusief ringenting van
alle varkens in de streek.

De cember:

16 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Afdelings-
vergadering, Hotel-Restaurant \'Belvédère\',
Schoonhoven. Aanvang 20.30 uur.

16 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
schapen.

17 —18 Kwaliteitsverbetering van het onderwijs:

4e nationaal congres over onderzoek van het
w.o., \'FH te Eindhoven (pag. 739).

-ocr page 584-

1981

Januari:

13 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
pluimvee.

22 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

27 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gezond-
heidsdienst voor Dieren Zwolle; aanvang 14.00
uur.

27 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
kl. huisdieren.

29 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. Jaarbeurscongrescentrum.
Utrecht. Aanvang 10.00 uur.

30 Vortragsfolge \'Krankheiten des Pferdes\' (A),
München.

Februari:

3 Aid. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
varkens.

11 — 12 UKASTA, BVA., ADAS 1981 Tripartite
Conference \'Livestock Production within the
EEC, Harrowgate.

11 Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Jaarvergadering. Rest. \'Hoog-
Brabant\', Utrecht; aanvang 20.00 uur.

12—13 9. Seminar\'Umwelthygiene\'(A), Hannover.

17—18 ATF-Fortbildungsseminar Parasitologie;

\'Zoonosen\' (A), Hannover.

23 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
runderen.

24—25 CLO-dagen.

26 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Led envergade ring.

Maart:

2 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

2—3 Tagung der Fachgruppe \'Geflügel-
Krankheiten\' der DVG, über \'Krankheit der
Vögel\' (A), München.

10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
mestkalveren.

13—14 Fachtagung über Pferdekrankheiten
(anlassl. der \'Equitania 1981\' (A). Essen.

19 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. Jaarbeurscongrescentrum,
Utrecht. Aanvang 10,00 uur,

22—26 Tagung der Fachgruppe \'Fortpflanzung
und ihre Störungen\' (A), Berlin,

25—26 Tagung über Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung. Berlin,

26 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\',
Vergadering,

29—5 april 2, Fortbildungskursus \'Kleintier-
krankheiten\' der WSAVA und der DVG (A),
St, Moritz,

April:

8—11 14, Kongress der DVG (A). Bad Neuheim,

14 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\',
Vergadering,

15 Groep Volksgezondheid K,N,M,v,D,
Ledenvergadering,

Mei:

1—3 Voorjaarsdagen 1981, Jaarbeurscongres-
centrum,

4—7 XXIX Annual Colloquium Protides of the
Biological Fluids, Brussels,

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten,
Vergadering, Jaarbeurscongrescentrum,
Utrecht, Aanvang 10,00 uur,

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim), Biddinghuizen
(pag, 736),

17—22 5th Symposium on Quality of Poultry
Meat - Spelderholt Symposia. Apeldoorn
(pag, 677),

18—23 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia, Apeldoorn (pag, 677),

20 The World Poultry production; Where and
How? - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag, 677),

29—31 Ier Congrès Latin-Mediterranéen de
Médecine Vétérinaire pour Petits Animaux /
XX Congrès National Italien des Vét, des
Petits Animaux, Venezia (pag, 758),

Juni:

5—8 17th International Symposium on the His-
tory of Veterinary Medicine, Helsinki (pag,
1097),

9—13 30, Deutscher Kongreß fürärztliche Fort-
bildung, Berlin,

19—20 4, Arbeitstagung über Pelztier-,
Kaninchen- und Heimtierkrankheiten, Celle,

Juli:

1—3 Vllth International Congress of the World
Veterinary Poultry Association, Oslo,
Norway,

1—3 7, Intern, Kongreß der WVPA (A), Oslo,

6—10 Hungarian Society of Agricultural Scien-
ces, Internat, Conference on Feed Additives,
Budapest,

14-17 9, Intern, Kongreß der WAAVP. Buda-
pest,

Austus:

24—28 27, Europ, Fleischforscherkongreß (A).
Wien.

30—4 sept. 8th International Symposium of World
Association of Veterinary Food Hygienists,
Dublin (pag. 263 en 949).

September:

17 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

28—1 okt. 22. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes
\'Lebensmittelhygiene\' der DVG (A),
Garmisch-Pa rtenkirchen.

Oktober:

23—30 Internat. Bienenzüchterkongreß der Api-
mondia, Acapulco,

November:

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten,
Vergadering, Jaarbeurscongrescentrum,
Utrecht, Aanvang 10,00 uur.

December:

10 Groep Volksgezondheid K,N,M,v,D,
Ledenvergadering,

-ocr page 585-

lioljoKoL

In memoriam

A. W. M. DOGTEROM

Adrianus Wilhelm Maria Dogierom werd
geboren 19 april 1896 le Bleiswijk als zoon van
een welgestelde en vooraanstaande
rundveefokker.

Echter reeds op zevenjarige leeftijd moest hij zijn
vader missen en tien jaar tater toen hij op de
H.B.S. was. overleed zijn moeder hetgeen een
smartelijk verlies voor hem was.

Na de dorpsschool bezocht hij de Mulo te
Rotterdam, toendertijd per omnibus met twee
paarden bespannen. Vervolgens ging hij naar de
Rijks-H.B.S. te Gouda. Na het behalen van het
diploma van de 5-jarige H.B.S. moest hij als
aspirant-vaandrig in militaire dienst.
Hierna het hij zich inschrijven als student
medicijnen in L\'trecht. maar na een korte periode
ging hij diergeneeskunde studeren. In die lijd was
hij actief lid van de veierinaire
studentenvereniging \'A bsyrtus\'.
In 1928 zag hij zijn .studie bekroond en heeji hij
daarna als plaatsvervangend dierenarts ongeveer
twee jaar de plattelandspraklijk van vele collega\'s
in geheel Nederland waargenomen. In oktoher
1950 vestigde hij zich le Kesteren in de Betuwe,
al vanouds een fokgebied van het Gelderse
paard.

In januari 1959 werd hij op verzoek van de
Inspecteur van de Veeartsenijkundige Dienst en
Volksgezondheid als keuringsarts en
plaatsvervangend hoofd van de
( leeskeuring.sdiensi te Rhenen aangesteld waarbij
ook de Betuwse gemeenten Kesteren en l.ienden
behoorden. Naast de dagelijkse praktijk was hij
aldus mei de vleeskeuring belast hij de slagers.
Hij heeft in zijn leven veel moeilijkheden gekend.
Al kort na zijn vestiging in Kesteren brak de
economische crisis uit waardoor de financiële
toestand slecht vs as. Vervolgens de oorlogsjaren
1940-1945. waarbij de Betuwe gedeeltelijk onder
water werd gezel, de mensen geëvacueerd werden
en dit gebied maandenlang frontgebied was.
Eerst na de oorlog werd de situatie veel beter en
werd de georganiseerde dierziektebestrijding ter
hand genomen.

Hij was gehuwd met mej. B. den Hertog, een
dochter uit een bekend Betuws geslacht. Vit dit
huwelijk zijn geen kinderen geboren. Van zijn
zorgzame vrouw heeft hij bijzonder veel liefde en

steun ondervonden w\'elke hij in zijn opgroeiende

jeugd zo veel heeft moeten missen.

In 1956 werd zijn gezondheid minder en werd hij

getroffen door een harlinfaret. Hierdoor mocht

hij geen praktijk meer uitoefenen en heeft hij de

praktijk aan ondergetekende overgedragen. Naast

de dagelijkse zorg om de praktijk had hij veel

interesse voor de medische wetenschap.

Na zijn pensionering zijn er enige artikelen van

zijn hand verschenen in het Tijdschrifl voor

Diergeneeskunde (1968-I969j

Bij het klimmen der jaren werd zijn gezondheid

minder maar desondanks behield hij zijn

contacten met zijn oude studievrienden hetgeen

ook bleek bij zijn overlijden op 20 juni 1980 en

de begrafenis toen vele vrienden soms van verre

gekomen waren.

Dat hij moge rusten in vrede.

Tiidsehr. Diergeneesk.. deel 105. aß. 24. 1980

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

W. VAN SUPVEED

Kesteren

-ocr page 586-

Van het bureau

Met ingang van 1 januari 1981 zal door de
P.T.T. als gevolg van de steeds toenemende
correspondentie strikt de hand worden
gehouden aan de voorgeschreven
sorteerwijze.

Dit betekent dat alle correspondentie welke
niet is voorzien van een postbusnummer in
een later stadium op het aangegeven
woonadres zal worden bezorgd.
Wij verzoeken u derhalve, om vertraging te
voorkomen, vanaf heden bij alle aan de
Maatschappij gerichte correspondentie
gebruik te maken van het postbusnummer
14031:

K.N.M.v.D.
Postbus 14031
3508 SB Utrecht.

Verlenging geldigheidsduur
Bindende besluiten no. 1, 2
en 5

ln de Algemene Vergadering van 1 1 oktober
1980 is het voorstel tot verlenging van de
geldigheidsduur van de Bindende Besluiten
no, I, 2 en 5 besproken, in stemming
gebracht en aangenomen.
Volgens artikel 41 van de Statuten is er
vervolgens een referendum gehouden. De
uitslag hiervan luidt als volgt:
Totaal aantal uitgebrachte stemmen: 654

Bindend Besluit no. 1
voor : 609

20
22
3

tegen

blanco

ongeldig

Contributie 1981

De contributienota\'s 1981 zijn reeds begin
december verstuurd, omdat een aantal leden
de contributie al in 1980 wil betalen.
Overigens blijft natuurlijk de normale regel
van kracht, dat wil zeggen dat de
contributie betaald dient te worden vóór 1
maart 1981.

Bindend Besluit no. 2
voor : 617

tegen 11

blanco 25

ongeldig 1

Bindend Besluit no. 5
voor : 599

tegen : 23

blanco 30

ongeldig 2

Röntgenapparatuur

ln verband met de v oorschriften vermeld in
de Kernenergiewet vestigen wij uw aandacht
erop, dat zij die in het bezit zijn van een
röntgenapparaat met ecn capaciteit van
minder dan 100 kv, deze moeten melden aan:
De Minister van Volksgezondheid en
Milieuhygiëne,
Sector Straling,

Postbus 5811, Koopinansstraat 1

2280 HV Rijswijk (ZH)
Tel. (070) 949505
IJ kunt op hierbovenvermcld adres het
hiervoor benodigde formulier aanvragen.
Mocht u een röntgenapparaar bezitten met
een grotere capaciteit, neemt u dan contact
op met het bovenvermeld Ministerie voor
nadere inlichtingen.

Dit betekent, dat de geldigheidsduur van de
Bindende Besluiten no. I, 2 en 5 verlengd
is tot I januari 1986.

Op vrijdag 2 januari 1981 is het

kantoor van de Maatschappij gesloten.

Bij eventuele problemen kunt u

contact opnemen met ccn van de

adjunct-secretarissen:

T. W. te Giffel, tel. 03432-2689,

M. Bosman, tel. 02152-50184

-ocr page 587-

Op 31 oktober J.l. heeft prof. dr. H. van
Genderen zijn functie als hoogleraar in de
diergeneeskundige farmacologie en
biologische toxicologie neergelegd.
Ier gelegenheid hiervan werd door de
Vakgroep Veterinaire Farmacologie,
Farmacie en \'1 oxicologie op 30 oktober j.l.
in het hoofdgebouw van dc haculteit
Diergeneeskunde een symposium
georganiseerd waar een 6-tal sprekers
voordrachten hielden over die delen van het
vakgebied van de farmacologie en
toxicologie waaraan Professor van
Genderen een belangrijke bijdrage heeft
geleverd.

De teksten van deze voordrachten zullen in
1981 in
The Veierinarv Quarterly \\sorden
gepubliceerd.

Op dit zeer druk bezochte symposium gaf
Professor van Genderen als laatste spreker
een zeer interessante visie op zijn vakgebied
en het functioneren van deskundigeti met
betrekking tot het toelatingsbeleid van
chemische stoffen.

Hij zag hierbij een belangrijke taak voor de
flniversiteit, waarbij hij het van groot

belang achtte dat de universitaire
medewerkers als onafhankelijke deskundigen
kunnen optreden. In dit verband pleitte hij
ook voor meer invloed vanuit de bevolking
bij het toelatingsbeleid en vooral bij de
evaluatie van eenmaal toegelaten stoffen.
Hij meende echter wel dat meer
deskundigheid bij de bevolking gewenst is.
Er is tevens een tentoonstelling ingericht die
een beeld geeft van de activiteiten die de
vakgroep onder leiding van Professor van
Genderen heeft ontplooid. Deze
tentoonstelling blijft nog enkele maanden te
bezichtigen in het hoofdgebouw van de
Faculteit Diergeneeskunde, Yalelaan 1, op
de eerste verdieping in de hal vóór de
collegezalen.

Op een zeer druk bezochte receptie na
afloop van het symposium namen de Heer
en Mevrouw van Genderen afscheid van de
unisversitaire gemeenschap en waren ook
vele van zijn collega\'s en bekenden
aanwezig.

B. Blaauhoer.

Afscheid prof. dr. H. van Genderen

-ocr page 588-

Jaarcongres 1980

Verslag Damesprogramma

Na de vele welkomstwoorden en
vriendelijke begroetingen van de diverse
genodigden, was er voor de dames de
Jaarvergadering aan de orde. Het was een
geanimeerde en een grote vraag
openlatende vergadering: wel of niet
aansluiten bij de KNMvD.
Daarna een voortreffelijke koffietafel en
dan het middagprogramma voor de dames.
Een groot deel ging naar Paleis het Loo
waar men werd ontvangen door mevrouw
Van Everdingen. Zij vertelde de
geschiedenis van het Paleis en leidde ons
rond. Hierna naar de Orangerie waar de
thee werd geserveerd.
Een ander deel van de dames ging naar de
Hoge Veluwe om het Kröller-Muller
museum te bezoeken, maar eerst werd in
Hoenderlo een veertiental dames afgezet,
die per fiets de mooie omgeving zouden
gaan bekijken.

De dames werden in het museum begroet
door mevrouw Scheffer. Zij leidde ons rond
en bij het schilderij van Van Gogh \'de
Aardappeleters\' vertelde zij de geschiedenis
van de schilder en zijn werkwijze. De tijd
was erg kort en daardoor was er voor de
andere doeken niet zoveel tijd meer en
konden we deze maar vluchtig bekijken.
Dan was er koffie in de \'Koperen Kop\',
waarna we de dames weer ophaalden in
Hoenderlo om gezamenlijk naar Orpheus te
rijden waar men ons al ongeduldig wachtte
met het apéritief.

Zaterdagmorgen was gereserveerd voor een
rit naar Arnhem om het Gemeentemuseum
te bezoeken, maar door de onverwachte
afwezigheid van de heer Pierre Jansen ging
dit bezoek niet door.
Het openluchtmuseum was een goed
alternatief, er werd een tentoonstelling van
antiek beddegoed gehouden. Deze was zeer
interessant, maar ook hier was de tijd veel
te kort. de morgen was zo om.
Maar in Orpheus werd op ons gewacht om
met een gezamenlijke maaltijd dit ook voor
de dames zeer geslaagde congres le sluiten.

A\'. HohmüUer- Wesierveld.

Verslag van de
jaarvergadering van de
Vereniging van Vrouwen van
Dierenartsen

Gehouden in het Congrescentrum
Orpheus te Apeldoorn op vrijdag 10
oktober 1980.

Als eerste heet Anneke König, de
presidente van de afd. Gelderland van de
Vereniging van Vrouwen van Dierenartsen
de 74 leden en 27 niet-leden van de
vereniging welkom. Marijke Verheul maakt
namens de congrescommissie het niet-
wetenschappelijk programma bekend. Deze
laatste omschrijving verdient in haar ogen
de voorkeur boven \'damesprogramma\'.
Niet alleen neemt het aantal vrouwelijke
dierenartsen wier partner wellicht aan een
dergelijk programma zou willen deelnemen
toe. Ook moet het voor de dierenartsen
wier belangstelling meer naar een excursie
dan naar een bepaald onderdeel van het
wetenschappelijk programma uitgaat,
mogelijk zijn daaraan zonder
(gewetens)bezwaren deel te nemen.
Voorts deelt zij mee dat het nu volgende
deel van de ochtend op uitdrukkelijk
verzoek van de C.C.C. geheel gewijd zal
zijn aan de jaarvergadering.
Op haar beurt heet dan de presidente van
de C.C.C., Corrie Rozemond. een ieder
welkom en betuigt haar dank voor het
onthaal dat de afdeling Gelderland ons
biedt en in het bijzonder voor haar
bereidheid een deel van de dag beschikbaar
te stellen voor deze vergadering, waarvan
de hoofdmoot zal worden gevormd door
een bespreking van de ideeën die zich
tijdens de beide bijeenkomsten met
vertegenwoordigsters van alle afdelingen
hebben ontwikkeld. Ideeën die in vele
opzichten parallel bleken te lopen aan de
opvattingen die de heer Moons ten aanzien
van de relatie tussen de Maatschappij voor
Diergeneeskunde en onze vereniging
koestert.

Een behoefte aan wat meer inhoudelijk
bezig zijn enerzijds, aan een wat duidelijker
structurering van de vereniging — vooral

-ocr page 589-

waar het activiteiten met financiële
consequenties betreft — anderzijds, waren
de uitgangspunten van de kant van de
C.C.C. Vanuit Maatschappij-oogpunt
kwam daarbij nog de behoefte de vrouwen
meer te betrekken bij de maatschappelijke
implicaties die het beroep van dierenarts
met zich mee brengt in de huidige
maatschappij zowel voor de dierenarts zelf
als degenen die nauw bij hem en zijn werk
betrokken zijn.

Afgezien van het antwoord op de vraag of
en zo ja op welke wijze er een
samenwerkingsverband tussen onze
vereniging en de maatschappij moet komen
(een samenwerkingsverband dat in feite al
bestaat als we bezien hoe vaak de
Maatschappij onze vereniging metterdaad
bijstaat) is al wel duidelijk geworden dat
een contact zoals dat in beide landelijke
bijeenkomsten tot stand is gekomen in een
behoefte voorziet.
De verslagen van secretaresse en
penningmeesteresse geven geen aanleiding
tot commentaar. Dankzij het feit dat de
Maatschappij de kosten van
Veierientje .1
(nog) niet in rekening heeft gebracht
resteert een batig saldo van ƒ 1025,15.
De gift, groot ƒ 500.— is overgemaakt aan
het vogelasyl te Borculo.
Over de vraag of en zo ja hoe in de
toekomst een goed doel gediend kan of
moet worden zal in kleiner comité worden
besproken.

Wientje Beiboer vertelt vervolgens over de
problemen die kleven aan haar taak
uitwisseling van kinderen van collega\'s te
organiseren en het regelen van contacten
met gezinnen die bereid zijn collega\'s, en of
hun verwanten en studenten
diergeneeskunde voor enkele nachten \'bed
and breakfast\' te verschaffen. Veel werk en
betrekkelijk weinig resultaat. Gesterkt door
onze waardering gaat zij dapper door.
Corrie Rozemond meldt nog dat ook haar
zoon dit jaar een vakantie bij een collega in
het buitenland heeft doorgebracht en wel in
Polen. Van belang bij jeugduitwisseling
blijkt het beheersen van een in het bezochte
land gesproken taal.
De toekomstige ontwikkeling van de
vereniging zoals die is neergelegd in een
nota van de heer Moons (die helaas niet —
zoals zijn bedoeling was — aanwezig kan
zijn om zelf de nota toe te lichten) en een
aanvullend epistel van de C.C.C. (beide
stukken voor deze vergadering aan alle
leden van de vereniging toegezonden) is
aanleiding tot een aantal vragen en
opmerkingen.

LDLoM

Een aantal opmerkingen betrof de
financiële positie van de vereniging:

— heeft de voorgestelde constructie invloed
op de contributie van de Maatschappij,
van de Vereniging?;

— waarom zouden we ons zelf niet kunnen
bedruipen?

Bezwaren waren er tegen het automatisme
waardoor vrouwen van leden van de
Maatschappij tot lid van de vereniging
zouden worden enerzijds, anderzijds wenste
men de mogelijkheid voor vrouwen van
niet-leden van de Maatschappij om lid van
de vereniging te worden, te behouden.

Aan de autonomie van de afdelingen, zowel
op financieel als op inhoudelijk gebied
hechtten vele leden grote waarde. Voor het
bespreken van ethische problemen voelt
men wel maar dan alleen als daaraan in de
afdeling behoefte blijkt te bestaan.
In een warm pleidooi ondersteunde
Marianne Litjens, die aan beide landelijke
bijeenkomsten had deelgenomen, de in de
stukken uitgewerkte gedachten. Grote
voordelen zag zij in een nauwer contact
tussen de afdelingen, de mogelijkheid voor
alle vrouwen om aan activiteiten deel te
nemen en ruimere mogelijkheden voor de
vrouwen van dierenartsen om zich te
oriënteren over al hetgeen de
dierenartsenwereld beroert.
Praktische voorstellen waren nog:
Toezending van het jaarboekje aan
weduwen.

Vignet aanbrengen op het Tijdschrift als
daarin zaken zijn opgenomen die niet alleen
voor de dierenarts zelf belangwekkend zijn.
Toezending van voorlichtend stencil aan
vrouwen (partners) van afstuderende
dierenartsen.

Dat er ondanks de vele kritische
opmerkingen geen wezenlijke bezwaren
waren tegen een doorgaan op de ingeslagen
weg bleek bij stemming: Niemand tegen,
allen voor.

Marianne Sybesma.

-ocr page 590-

Tegen de twee voorgedragen kandidaten in
de vacatures die ontstaan waren door het
vertrek naar het buitenland van Coby
Gajentaan en het aftreden van Marianne
Svbesma, waren geen bezwaren
binnengekomen, terwijl staande de
jaarvergadering Ali Terlouw met algemene
stemmen werd benoemd.
Het nieuwe bestuur is thans als volgt
samengesteld;

Marianne Litjens-Brüning, Op Engels 1,
6093 NP Heythuysen, tel. 04749-1733,
presidente;

Ali Terlouw-Kersbergen, Sijpestein 4, 2352
JW Leiderdorp, tel. 071-891032,
secretaresse;

Marty Scheper-Bolwijn, Burg.
Breebaartstraat 3, 1718 BA Hoogwoud, tel.
02263-2140, penningmecsteresse;
Wientje Beiboer-Coolman, Weibuorren 14
b, 9247 BB Ureterp, tel. 05125-1444, b.g.g.
1958, jeugduitwisseling;
Corrie Rozemond-Ravestein, Essenerweg
41, 3774 CA Kootwijkerbroek, tel. 03423-
1987, algemene zaken;

Tory Németh-van .Munster, C. Huygenslaan
37, 3707 SP Zeist, tel. 03404-18428,
buitenlandse contacten.

Opening Hoofdgebouw
Diergeneeskunde van de
Rijksuniversiteit te Utrecht

Op \\ rijdag 12 september opende de
Staatssecretaris voor Onderwijs en
Wetenschappen, drs. K. de ,Iong Ozn., het
nieuwe Hoofdgebouw van de Faculteit der
Diergeneeskunde aan de Yalelaan 1 in De
UithoL

Het programma van de bijeenkomst
omvatte toespraken van o.m. drs. K. de
Jong Ozn., dr. A. Wattel (voorzitter van
het College van Bestuur van de RUU) en
prof. dr. G. W. J. van der Mey (decaan van
de Faculteit der Diergeneeskunde).
Ter gelegenheid van de opening van het
Hoofdgebouw werden tevens twee prijzen
uitgereikt te weten: de Schimmel-Viruly
prijs aan dr. J. Cioudswaard en de
Schornagel-medaille aan prof dr. H. van
Genderen. Hieraan wordt in de komende
afleveringen meer aandacht besteed.

Hei Sevreiariciai.

-ocr page 591-

Hel Hoofdgebouw Diergeneeskunde

f)e opening van het Hoofdgebouw
Diergeneeskunde vormt het sluitstuk \\an
een 1 O-jarige voorbereidings-, bouw- en
inrichtingsperiode, waarin het
gebouwencomplex in twee hoofddelen tot
stand kwam. In 1972 kwam het
Prakticumgebouw als eerste bouwfase
gereed en in de zomer van dit jaar bet
bouwdeel voor de centrale
faculteitsvoorzieningen cn de twee nauw
tnet het onderwijs en de klinieken verweven
vakgroepen: Pathologie en Functionele
Morfologie. Deze tweede fase na het
doorlopen van een 4-iarige
goedkeuringsprocedure sinds de indiening
van het basisplan tnedio 1973 bij het
Ministerie van Onderwijs en
Wetenschappen.

De bouwtijd van de tweede fase bedroeg
slechts 3 jaar sinds de eerste paal van
september 1977. In welke periode een
investering van ruim 38 miljoen gulden
was vereist. Pas voltooid is deze fase als
de bijbehorende proefdiervoorzieningen
getroffen zijn. Aanvang van deze bouw kan
nog in 1980 tegemoet worden gezien.
Overigens is het project te beschouwen als
een \\olgende stap op de weg naar
voltooiing van de nieuwbouw voor
Diergeneeskunde in De Uithof, waarvoor
de volgende stappen nog noodzakelijk zijn:
Dler\\oorzieningen voor Zootechniek en in
het algemeen; gebouwen voor de
basisvakken met een centraal
dierenlaboratorium; gebouwen voor de
groep infectieziekten en de vakgroep
Voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong
met bijbehorende diervoorzieningen;
nieuwbouw \\oor de vakgroep Zootechniek.
Het merendeel hiervan is thans nog aan de
Biltstraat gehuisvest en beschreven in het
Integraal Basisplan voor de resterende
nieuwbouw van de faculteit, dat aan O. &
W. Is aangeboden voor nader overleg.

De betekenis

De betekenis van het gereedkomen van het
Hoofdgebouw voor de doelstellingen
(onderwijs, onderzoek en dienstverlening)
van de enige veterinaire faculteit in den
lande is

a. er is een duidelijke aanzet gegeven om
de gehele faculteit in nieuwbouw te
huisvesten

b. het bestuurs- en beheerscentrum van de
faculteit is opnieuw gehuisvest

-ocr page 592-

c. centralisering van bibliotheekdiensten
wordt mogelijk gemaakt

d. studentenactiviteiten, van oudsher zeer
verweven met het faculteitsgebeuren,
krijgen een meer centraal karakter

e. nagenoeg alle onderwijsprogramma\'s
van de eerste vier studiejaren kunnen in
de nieuwbouw worden afgewikkeld

f. aan een deel van de voornaamste
\'aanbeveling\' van de American
Veterinary Medical Association
(AVMA) en de Canadian Veterinary
Medical Association (CVMA) bij de
erkenning van het Nederlandse
dierenartsdiploma (sinds 1 januari 1974)
in de Verenigde Staten en Canada is
voldaan.

[L[Em(o]o

blok 2;

de sectie- en snijzalen met nevenruimten,
geheel gelijkvloers, met een netto
vloeroppervlak van 1.987 m^, voorzien van
specifieke uitrusting ten bate van de
dierbehandeling;
blok 1:

het vakgroepsdeel met een netto
vloeroppervlak van 3.334 m^ in 4
bouwlagen, met laboratoria en
stafvertrekken voor de vakgroepen
Functionele Morfologie en Pathologie.
Een apart bouwdeel voor bijbehorende
proefdiervoorzieningen is in gevorderde
staat van voorbereiding.

(Persbericht Rijksuniversiteit Utrecht)

Yalelaan

r

f®.

Praktijkgebouw

Het complete Onderwijsgebouw omvat
13.840 m^ netto vloeroppervlak, verdeeld
over vier bouwdelen (blokken).
De bouwdelen hebben ieder een specifieke
bestemming en daarmede een eigen
karakter, dat in het kort als volgt kan
worden aangeduid;
blok 4;

het bestaande prakticumgebouw met een
netto vloeroppervlak van 5.500 m^ in 8
bouwlagen, in hoofdzaak bevattende een
aantal specifiek uitgeruste prakticumzalen
met nevenruimten;
blok 3:

het centrale faculteitsdeel met een netto
vloeroppervlak van 3.019 m^ in 2
bouwlagen, waarin de hoofdtoegang, het
faculteitsbureau, collegezalen, bibliotheek,
studentenfaciliteiten en kantine;

\'Zo moet het niet\' (6)

Op een mengvoederbereidersbedrijf werden
diverse Antibioticawetmiddelen
aangetroffen. Het bleek hier een
stockvoorraad te betreffen, die werd
aangevuld wanneer dat nodig geoordeeld
werd. De benodigde middelen werden
gehaald bij een dierenartsenassociatie. De
mengvoederbereider bepaalde zelf wanneer
er middelen in gemedicineerd voedsel
moesten verwerkt en hoeveel. Als er al een
attest werd uitgeschreven, dan geschiedde
dat door de assistente van de
dierenartsenpraktijk op aanwijzing van de
mengvoederbereider. Ook leverde de
bereider diergeneesmiddelen als zodanig
door aan zijn klanten. Die kregen dan
tenminste middelen van goede kwaliteit; de
activiteiten te dezen van de bereider
moesten gezien worden als service-verlening
aan de klanten, van wie er sommigen
behept zouden zijn met \'dierenartsvrees\'.
De dierenartsen verklaarden dat het met
enkele verpakkingseenheden was begonnen
doch de zaken waren uit de hand gelopen;
zij deelden de mening dat de ontstane
situatie veel geleek op \'toonbankverkoop\'.

-ocr page 593-

Complete Handbook
of Approved New
Animal Drugs in the
United States

(Published by Shoiwell (S Carr. Consulanis lo
ihe Animal Heahh Indusirv. 2655 Villa Creek
Drive. Suiie 175. Dallas. Te.xas 75234. USA)

The staff of the Handbook of Approved New-
Animal Drug Applications
is proud to announce
the publication of this major contribution to
animal health intelligence:
Contents

Chapter One: An introduction by Vader M.
Loomis. D.V.M. provides a veterinarian\'s view
of the critical role FDA (US Food and Drug
Administration) plays in new drug approvals and
of the use of the Handbook by practitioners and
product development specialists. Dr. Loomis
served in the FDA for twelve years during
which time the reviewed new animal drug
applications and investigational permits.
Chapter Two: A comprehensive summary of the
procedures utilized by FDA in reviewing and
approving new animal drug applications.
Requirements imposed on pharmaceutical firms
are discussed in considerable detail and the basis
for approvals and for rejections is described.
Chapter Three: Active drug ingredients found in
drug products subject to an approved new
animal drug application are itemized
alphabetically. Each entry also provides the date
approved and the FDA file number for the drug
products in which the ingredient appears.
Chapter Four: Pharmaceutical manufactures who
have obtained FDA approval for their drugs are
listed alphabetically and each drug produC for
which the firm holds an approved new aninial
drug application is listed. These listings also
provide the identity of all active ingredients in
each product, a listing of the species in which the
product may be used, the brand name under
which the drug was registered, the EDA file
number, the date approved, and a statement as
to whether the drug product is restricted to
prescription use.

Chapter Five: New animal drug applications are
listed in Chapter Eive in numerical order by
FDA file number. Provides an instant reference
to each file, its sponsor, the date approved, the
ingredients, status, and target species.
Chapter Six: A brand name index listing the
product name under which the FDA approval
was issued and identifying each sponsoring
pharmaceutical firm and the FDA file number.
Chapters Seven thru Seventeen: Individual
Chapters providing a detailed listing of FDA
approvals for specific species as follows:

[LioMläo

Chapter 7 - Dog Products

Chapter 8 - Cat Products

Chapter 9 - Beef Cattle Products

Chapter 10 - Dairy Cattle Products

Chapter II - Intramammary Products

Chapter 12 - Swine Products

Chapter 13 - Chicken Products

Chapter 14 - Turkey Products

Chapter 15 - Sheep Products

Chapter 16 - Horse Products

Chapter 17 - Miscellaneous Species Products.

In addition, each Capter itemizes the approvals

by EDA file number, by sponsoring firm by

brand name, and dessignates whether the product

is a prescription drug.

Three years of preparation! Over 1200 drug
products and thousands of easy to locate facts
about drug status.

Note:

This handbook is a must for all those who are
engaged or interested in animal drug applications
and
I should like to recommend warmly this
excellent publication.

Dr. .V/. Leuenberger.

Commissie Post Academisch
Onderwijs

Veterinaire Volksgezondheid

MEDEDELING

Cursus Pathologische Anatomie

De cursus zal gehouden worden op de vol-
gende
dinsdagen:

— 20 Januari 1981

— 3 februari 1981

— 17 februari 1981

— 3 maart 1981

— 17 maart 1981

— 24 maart 1981

— 7 april 1981

-ocr page 594-

Programma:

(8 dagen)

9.30-12.00 uur; Voordracht pathologisch anatomisch onderwerp, \\olgens onderstaand pro-
gramma.

20-1-1981 Ontsteking en begin algemeen reaktiepatroon RHS
3-2-1981 Algemeen reaktiepatroon RHS (vervolg)
17-2-1981 .Algemeen reaktiepatroon respiratieapparaat
3-3-1981 Algemeen reaktiepatroon nieren
17-3-1981 Algemeen reaktiepatroon lever
24-3-1981 Algemeen reaktiepatroon heenweefsel
7-4-1981 lumoren
12.15-13.00 uur: Gezamenlijke lunch
13.00-14..30 uur: Demonstratie organen en secties
14.30-16.00 uur; Microscopische demonstratie
Op de laatste dag zal een evaluatie van de cursus plaatsvinden.

Plaats van de cursus:

Hoofdgebouw voor Diergeneeskunde.
Colloquium/aal, Colloquiumzaal Pathologie
le verdieping.

Yalelaan I. fX\' Uithof, Utrecht.

Er zijn nog enkele plaatsen open voor

deelneming.

De kosten zijn:

Voor leden / 330,
Niet-leden / 360,
(e.xclusief lunch)
(exclusief lunch)

Aanmelding bij het bureau van dc
.Maatschappij (Anja Püttmann. tel. 030-
5101 11).

\'Grazen langs de weg\'
van Rinus

Het doet me denken aan \'I.iggen in het
gras\' van l oon.

Twee artiesten die \'ik\' nu rustig in één
adem noem (maar wie ben ik■.^\'). Beiden
zijn het beluisferen dubbel cn dwars waard.
Een klein voorval: Bii een buurtcollega
stapt een figuur, gekleed in een korte leren
broek, van zijn racefiets, pakt dc gitaar van
zijn rug, gaat in de keuken voor het open
raam op tafel zitten cn begint te spelen cn
te zingen.

Nu weet ik wel dat een huis schilderen veel
vermoeiender is dan naar Rinus luisteren.
Zo ook bij onze bevriende collega. Dc daar
aanwezige schilders, zelfs de baas. lieten de
kwast de kwast en amuseerden zich koste-
lijk met het gezang van Rinus,
Ook in de Schouwburg te Roermond, waar
Rinus voor een 500-koppig publick op
zaterdag 22 november zijn eerste elpee ten
doop hield, was iedereen geboeid door de
humor en de kritische teksten van de goed
in het gehoor liggende liedjes.

Achter al zijn liedjes zit een moraal, een
bedoeling; zelfs achter zijn hele elpee.
Geestig zingt hij over zijn vak cn over zijn
dieren. Eigenlijk zingt Rinus nog meer over
hun verzorgers, zoals de duivenmelker, dc
voddenkoopman, de doc-hct-zelver paarden-
eigenaaren natuurlijk over Nel. zijn
vrouw, dc vrouw van de dierenarts.
Hoogtepunten zijn voor mij: "t valse virus\',
\'t
I .ijk en Aric.

Arie is ccn missionaris vvaar ccn heel dorp
achter staat om dc man financieel tc
steunen. Willem is dierenarts in het zeilde
dorpje in Afrika maar hij moet dc rotzooi
alleen opknappen.

O ia. de moraal, dc achtergrond van de
hele elpee is. dat de totale opbrengst gaat
naar een ziekenhuis in Malawi.
Mogen we niet een beetie trots zijn om ook
zo\'n collega tc hebben en genieten van de
elpee \'Cirazen langs dc weg\' doen we zeker.

H7») van Golstein Rrouwers.

P.S.: Bestellen kunt u de elpee bij Animed,
die ook weer belangeloos voor de versprei-
ding zorgt. Tël. 03420-1 77 44.

-ocr page 595-

Personalia

Als lid \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich
de collegae:

Barentsz-Steinmann, Mevr. .M. A.: 1980: 3514 XV IJtreelit. Van Swindenstraat 64.
Marel-Homan. Mevr. M. van der: 1980: 3522 AW Utreclit. Amaliastraat 78.
Martin, H. W.; 1980: 5343 GG Oss, Staringstraat 221.
Oorsprong. Mej. 1.. M. M.: 1980: 3583 HN L\'trecht, Mauritsstraat 2 bis.
Scholten. E. C.: 1980: 3141 K..I Maassluis. Jan Vethlaan 27.
Soest. J. E. M. van: 1980: 5521 Oberweis (Duitsland). Brotberg 1.
Verheijen. Mej. J. H. E.: 1980: 3581 EN Utrecht. Mgr. v. d. Weteringstraat 126.
Als
Kandidaatlid vande Koninklijke .Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

G. 11. Moorman. Groesestraat 94. 3522 AJ Utrecht.
Mej. M. E. Pauw. Drosteweg 20. 3881 PG Putten.
K. Sollie. RailTeisenlaan 9, 3571 TA Ltrecht.

Adreswijzigingen, enz. :

IHO ÜL\'rends. H.: 1975: Hengelo (Ov ); tel. (074)
771097.

IHJ Ik-iist\'kom. C. vun: 1938; Bergen ( N.H.); tel.
(02208) 3612; r.d.; oud-dir. G.v.D. prov.
N.-Holland.

IH3 Doer. J. de: 1980; 7161 LP Neede. De Denne-
hoek. Mengersdijk 9. huisje no. 2; tel. (05458)
691 (privé). (05450) 1615 (prakt.); p.. ass. bij
L. de Elaan. P. den Hartog. G. Moolhuizen.
J. C\'. van der Sar. G. .1. Stegehuis en L. E.
\\. d. Velde.

IH4 *lioguerts. .4. /■\'. ./.; 1980: 2641 NB Pijnacker.
Delftsestraatvveg 16; tel. (01736) 2545; p.. ass.
bij J. Leezer.
IH5 Hos. ,/.. 1974; IX- Krim (Ov.); tel. (05247)

1844. 1714 (privé). (05231) 1616 (prakt.).
IH9 Hninn)ielnuin. ll: 1969; 8487 G.I Nijelamer.
Stadburen 29; tel. (05610) 4518 (privé). 2282
(prakt ); p.. ass. bij K. H. Bouwman. .1.
Kramer. M, H. Pelleboer en A. Pronk,
IH9 Hrum. H.: 1936; .3443 AH Woerden, \'t Oude

Landt. Park Oudeland 60; r.d,
190 Hussnik. .!. ii.: 1941; Leidschendam; tel,
(070) 276497; r,d,; oud-i, V.G, cnoud-i, V,i:>,;
O,ON,

19.1 Dekker. C. ./.: 1951; Valburg; tel. (08883)
423; d. (assoc. met R. H. Lunenborg be-
ëindigd),

20J FrijUnk. ,/, ,)/, .!.: 1973: 8071 LA Nunspeet.
EIburgerweg 33; tel, (03412) 1057 (privé).
2353 (praki,),
:07 Gier. C. de: 1951; Broek in Waterland; tel,
(02903) 1208 (privé). (02995) 3031 (prakt,);
p,, geass, mei W, G, de Ruyler,
2/.Î
Hui:niunn-de Koning. .Mevr. P.: 1980; 9334
11. Peest. Zuidveldigerweg 3: tel. (05928)
3632; wnd. d.
21.s Hem. C. vun der: 1968; Harskamp; lel.

(08383) 6172 (privé). 6275 (prakt.).
22.5
./on.t;. II. ,4, de: 1979; 4002 W,1 Liel. Burg,
Slolklaan 32; p., ass, bij J, .1. Koot en H, J.
Schrama,

227 * Kuli.s-Sieenhergen. Mevr. ,(. .4. /..; 1975;

3612 AR Tienhoven, Nieuweweg 14; tel,
(03469) 1888; p,
232 Koning. Mej. P. de: 1980; zie: Hatzmann-
de Koning. Mevr, P,

\'leengoed. C. P. L. G. vun: 1971; 4661 HM
Halsteren. Dorpsstraat 4L tel, (01651) 1413
(prive), (01641) 5875 (prakt.): p.

243 Lunenborg. R. H.: 1971; Valburg; p.. geass.
met N. G. Speelman, (assoc. met C. J. Dekker
beëindigd).

244 * Marel-Homan. .Mevr. M. van der: 1980;
L\'trecht: tel. (030) 882278 (privé). 715544
1. 314 (bur ); wet. medew. R.Li. (F.d.D..
vkgr. V
.V.D.O.).

246 *Mariin. 11. H\\: 1980; Oss; lel. (04120) 38859
(privé), 27951 (prakt,); p.. ass, bij B, M,
Bogaerts. A. Emmerzaal. 1\'h. G. M. Kraanen.
H. J. Nip en T. de Ruijter.
2.5.S
\'Ooi/en. C. ./, P. G.: 1980; Utrecht; tel, (030)
945527; d,

306 Roilewijk. ./. C . M.: 1979; Chaco(Paraquay).
S,,\'\\,P, l.oma Plata; d. Int, Mennoniiische
Organization,
267 Ruvier. IF. G. de: 1966; Monnickendam; p..

H-D.. geass. met C. de Gier.
26H .Schaaf. .4. van der: 1978; Nes (Ameland);

lel. (05191) 2535.
271 »Schoben. L. (.: 1980; 3141 KJ Maassluis.
Jan Vethlaan 27; tel. (01899) 12011 (privé).
14470 (prakt ); p.. ass. bij H. J. \\. d. Kamp
en A. Slikkerveer,
273 »SjoUema. B. E.: 1980; Utrecht; tel, (030)

516752; wnd, d,
276 Speelman. G.: 1978; Driel: tel, (08306)
42408 (privé). (08883) 206 (prakt.); p.. geass.
met R. H. Lunenborg.
Sieen. .4. IF. C. van: 1965; Roermond: tel.
(04750) 29977;
p., kl. huisd.. geass. met
R. 1. H. Rieter.
2HI Teensira. Dj. P.: 1966; Rotterdam: tel. (010)
525954 (privé). 145049 (prakt.).
Thvhaui. E. ./. C.: 1974; Veessen (Gem,
Heerde); tel, (05783) 357 (privé), (05782)
1368 (prakt,).

239

27

2H2

-ocr page 596-

Jubilea:

F. W. J. Swart te Hoogland
P. van Loo te Rolde

Prof. A. van der Schaaf te Bilthoven
Prof. dr. dr. h.c. G. H. B. Tennissen te De Bilt
J. Blokhuis te Bilthoven
J. G. M. den Biggelaar te Ommen

G. Costermans te Berlicum
Dr. P. A. M. Guinée te Bunnik
Dr. J. Hofman te Haren (Gr.)

C. J. H. Scheuerman te Rotterdam
J. H. H. van Lipzig te Heythuysen
J. Schurink te Dwingeloo

(afwezig) 45 jaar op
(afwezig) 50 jaar op
(afwezig) 50 jaar op
(afwezig) 50 jaar op
(afwezig) 40 jaar op
(aanwezig) 30 jaar op
(aanwezig) 25 jaar op
(aanwezig) 25 jaar op
(afwezig) 25 jaar op
(afwezig) 25 jaar op
(afwezig) 25 jaar op
(afwezig) 30 jaar op

18 december 1980

19 december 1980
19 december 1980

19 december 1980

20 december 1980

21 december 1980
23 december 1980
23 december 1980
23 december 1980

23 december 1980

24 december 1980
6 januari 1980

\\3titxinmt

In het Indi\'é van de twintiger jaren weliswaar nog geen Wet
diervervoer, maar toch.....

De Staatsspoor in Indië bedient zich van smalspoor, zoodat de veewagens
kleiner zijn dan hier. Ze bezitten een bodemoppervlakte van ruim 12 AP
(5.50 M. lang en 2.20 M. breed). Per volwassen dier is dus beschikbaar
ruim 1 \\f- staanplaats, wat in het tropisch klimaat voldoende is. Teveel
ruimte heeft ook zijn nadeel, om reden de dieren zich dan kunnen wenden
en keeren, elkander afmatten en verwonden, daarbij dikwijls in het
halsterlouw verward raken, hetgeen aanleiding geeft tot ongelukken.
In eiken veewagen bevindt zich een geleider om te zorgen dat het vee
onderweg gedrenkt en gevoerd wordt. Het plaatsnemen van geleiders in
voor personenvervoer bestemde rijtuigen is verboden, zij moeten dus in
den veewagen blijven tijdens het transport. Het voedsel, in den vorm van
gras en maisbiaderen, wordt op een door bamboestokken of latten boven in
den veewagen afgeschoten zoldering medegenomen. Die laag groenvoer
vormt voor de dieren meteen een welkome beschutting legen de geweldige
hitte, die vooral gedurende de middaguren van de zinken dakbedekking
van den veewagen uitstraalt.

In de wijze van plaatsing der dieren bestaat een groot verschil. Dit
geschiedt nl. in de richting van den lengte as van den veewagen en niet
loodrecht er op zooals hier het geval is. De eene helft staat met den kop in
de richting van de locomotief, de andere met den staart. Tusschen beiden
in is de plaats voor den geleider. Op deze wijze geplaatst schijnt het dat de
dieren rustiger blijven, minder aanleiding bestaat tot schrikken en angstig
worden bij het passeren van de vele bruggen en ravijnen, allemaalfactoren die
van invloed zijn op hel meer of mindere verlies aan lichaamsgewicht
tengevolge van het transport.

Tijdschr. Diergeneesk., 47, 60, (1920).